LETTER - OEFENINGEN, VOOR   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konpen en Weetenfchappen., betrekkelyk. EERSTE STUK. VOOR 1798. Met Plaaten. ******* ***** -ie ***** * * * * * * * * * * Te AMSTERDAM, by A. van der KROE, en by J. YNTEMA en ZOON. 1798.   ALGE MEE NE VADERLANDSCHE LETTE R-OEFENINGEN. Het Leven van Jofeph in Leerredenen, door bernardus van marken, Predikant te Hoorn. Eerfle xDeel. Ta Utrecht, by W. van Yzerworst, 1797. In, gr. 8vö. 302 bl. In meer dan één opzigt is joseph's Gefchiedenis eenre der merkwaardigften en belangrykften, die wy, zo wel in vroegere als in laatere Gedenkfcbriften , aantrefien. Niet eene der minst gewigtige waarheden, welke die Gefchiedenis, in een fpreekènd voorbeeld, vertoont, is, het onzigtbaar beftuur der Godheid, door fchynbaar natuurlyke middelen, de lotgevallen der menfehen eene wending doende neemen, tot het daarllellen van uitkomften, oni welke voort te brengen die middelen geenzins berekend fcheenen. De verscheidenheid van karakters , welke die Gefchiedenis vertoont; de werking der menfehelyke hartstogten; het 1'choone en behaaglyke der Deugd, het af- fchuwelyke der Ondeugd deeze en. nog meer nutte leeringen, welke de wysgcerige befchouwer uit mozes Verhaalen kan afleiden, ftellen joseph's Gefchiedenis tot een gepast voorwerp van opmerkinge en bemoediginge in godsvrugt en pligtmaatigheid, voor dezulken , die in de aloude Verhaalen niet llegts voedzel voor den weetlust, maar vooral voor het ecrlyk hart, zoeken. Welgeplaatst is daarom het beüaan der Godgeleerden en Zedelchryvers, die de taak op zich namen , om de gewigtige waarheden en nutte leeringen, in de gewyde Verhaalen opgefloten,, te ontwikkelen en ten nutten gebruike aan te wenden. Onder de geenen, welke in het bearbeiden van deeze taak niet ongelukkig geilaagd zyn, mogen wy den Eerw. van marken plaatzen; en dunkt ons daarom geenzins vreemd het verlangen der Leden zyner Gemeente, welke 's Mans Leerredenen van den Kanzei hoorden voordraagen, om het leerzaame en ltigtelyke van dezelve, door herhaalde leezing, ten meerderen voordeele te doen dienen. Regelmaatig lett. 1798. no. 1. A en  2, b. van marken en geleidelyk is de manier van behandelinge , en zeer gefchikt om de aandagt der Toehoorderen te hulp te koomen. Styl en taal zyn het belangryk onderwerp waardig, en verdient ook hierom de Eerw. van marken lof boven veelen, die de gewigtige zaaken, welke zy behandelen, door eene aanftootlyke flordigheid ontluisteren. Onder de betere klasfen van Opftellen , in hunne ibort, fchroomen wy daarom niet, deeze Leerredenen te rangfchikken. Alleenlyk zouden wy wel gevvenscht hebben, dat van marken zomtyds minder uitvoerige Texten op eenmaal ter behandelinge zich hadt voorgefteld. Overvloed van fïoffe brengt hem hierdoor meennaalen in de noodzaaklykheid , om over gewigtige waarheden of ftellingen eenigzins vlugtig heen te loopen. De bondel, dien wy thans voor ons hebben, bevat negen Leerredenen; de laatlte_ loopt over het verhaal van joseph's tweede onderhandeling met zyne broederen, eindigende met juda's treffende aanfpraak. Eenerlei is gemeenlyk zyne verdeeling. Eerst vermeldt hy, by manier van omfchryvinge of'uitbreidinge, den hoofdzaaklyken inhoud van het Textverhaal. Daarnaa rtaat hy itil op de meest opmerkelyke byzonderheden, in den Text begrepen. Eindelyk draagt hy de nutte lesfen voor, welke de ontwikkelde byzonderheden aan de hand geeven. Tot eene proeve zullen wy eenige ftaalen der wyze van behandelinge voorleggen. Wy verkiezen daartoe, vooreerst, des Leeraars aanmerkingen op joseph's gedrag, by de eerfte komst zyner broederen, door mozês verhaald, Gen. XLII: i — 2,tt. „ Wat moeten wy van „ Jofepiïs gedrag omtrent zyne broeders, by hun eerfte komst in Egypte, oordeelen., en welk befluit mogen ,, wy daaruit maken, ten aanzien van zyn karaéler?" Deeze Vraag wordt hier op de volgende wyze beantwoord, om joseph's gedrag van blaam te zuiveren. ,, Wanneer „ wy alle de omstandigheden, die hier plaats hadden, in „ aanmerking nemen, zie ik geene blyken van wraakzugt, „ waar door Jofcph zoude zyn gedreven geweest, om „ zyne broeders hard te behandelen en te benaauwen; „ de tranen, welke hy ftortede, de uitrusting, welke hy „ hun beval te geven tot de' reife; dat hy 't alleen by „ verontrusting en opwekking van hun geweten liet berus„ ten; zyn dat uitwerkzels van de wraakzugt , wanneer „ die het hart ingenomen heeft ? Immers neen! hy moet „ dun  HET LEVEN VAN JOSEPH. 3 „ dan noodwendig andere redenen gehad hebben voor „ zulk een gedrag ; uit het geheele beloop van zaken „ lchynt het my toe, dat JofepA, die by den algemeenen », hongersnood niet anders verwachten kon , dan, dat 'er „ van zyn maagfchap ook tot hem zouden komen, om koorn te koopen, te voren reeds ontworpen had, hoe " J?y> wanneer zy kwamen, hen bejegenen, en allengs ,> Ichikkingen maken zou, om het ganfche huis zyns » vaders in Egypte op de beste wyze over te brengen, " ^n weldadigheid aan hetzelve te bewyzen. Wanneer 5, dit zyn voornemen geweest is, gelyk by de uit» komst bleek, om aan zyns vaders huis weldadigheid te „ bewyzen, dan ftond het zyne wysheid vry, middelen te kiezen, die fchoon zy in den beginne hard fche„ nen, echter van agteren tot dat weldadig oogmerk moes„ ten medewerken; en uit dat oogpunt zyn gedrag inge„ zien zynde, is 'er over 't algemeen beïchouwd, niets „ benspelyks in. Een wys mensch moet toch wel eens „ ter bereiking van zyne oogmerken middelen gebruiken, „ die in het oppervlakkige befchouwd, vreemd zyn, en " ^Y" karacter Seen eer fchynen aan te doen. En, in de „daad, de omftandigheden, waar* in Jofeph zich toen „ bevond, de geaartheid zyner broederen die hy kende, „ vereischten de alleruiterfte omzichtigheid in de uitvoering „ van zyn voornemen; door eene al te vroege ontdekking „ en toegevende goedheid , zoude hy het ontzag, waarin „ hy zich by zyne broeders ftellen wilde , verzwakt, „ en hun mogelyk aanleiding gegeven hebben, om op „ eene andere wyze dan hy dienrtïg vindt, uit zyne ver„ neinng voordeel te willen trekken. Hy moest vooraf " v.er??kerd zJ"n•> welk in 't algemeen de tegenwoordige ge„ zindheid en denkwyze zyner broederen was; of hy ze „ zonder voor de gevolgen te vreezen te hebben, gerust „ kon overbrengen in een land, daar hy nu zulk een „ groot gezag had; getrouw toch te zyn aan den Koning „ in dat land, en voor deszelfs rust en geluk te zorgen , „ was in die betrekking ook wel degelyk zyn plicht. „ Hy moest weten, of zy hunnen ouden vader die ach->■> ting en liefde toedroegen , die nodig waren om met „ volkomen gerustheid de bezorging van deszelfs welzyn in „ hunne handen te kunnen toevertrouwen. Hy wilde we. „ ten hoe zy omtrent zyn lieven broeder Benjamin dag« ten; of de nyd die hen tegen hem had opgerokkend, ,) zien ook tegen dien openbaarde; of zy ook berouw A a „ had-  4 E. van marken „ hadden van 't geen zy tegen hem misdaan hadden; en „ of zy onderling zoo gezind waren , dat zy eikanderen *, in het genot van hun geluk, wanneer hy daar toe de „ beste fchikkingen gemaakt had , niet zouden ftooren, „ op dat het hem van agteren niet berouwen mogt, dat „ hy ze naar Egypte bad gelokt. Dit te onderzoeken, „ en hen 't gepleegde onrecht, indien zy 't nog niet in- zagen, te doen gevoelen, om hen door de vergiffenis, „ en door de goede gevolgen, welke God daaruit had „ voordgebragt, des te meer te treffen en te verblyden, „ en hun het aanftaand geluk door voorafgaande bittere aandoeningen nog fmakelyker te maken; dit was in 't. „ Pemeen het oogmerk van Jofep'is gedrag, dat hy hier „ omtrent zyne broeders hield ; en even dit vertoont ons „ den man in zyn groot karacler; hy wist over zyne „ liefde en aandoeningen te heerfchen, en gebruikt zulk „ eene voorzichtige wysheid, die veel edeler is, dan „ zwakke liefde, welke menigmaal fchadelyk bevonden " Naa dit alles in eenige byzonderheden nader te hebben ontwikkeld, oppert van marken eene tweede Vraag ^inhoudende, dat hoewel joseph al gewigtige redenen hadde om dus met zyne broeders te handelen , „ of het even„ wel niet onnatuurlyk was, zynen ouden vader zoo zeer te bedroeven, door hem ook van; Benjamin te willen 2 berooven?" Het antwoord luidt: „ Ik' eiken, 'deze bedenking 'heeft in den eerften opflag veel fchyn; echter " zal het niemand, denk ik, in de gedagte komen, dat fofeph het voornemen heeft gehad , om het hart van " zvnén vader te wonden en hem diep te bedroeven ; " maar wat zullen wy dan op deze bedenking antwoorl den^ wy moeten, dunkt my, vooral het hoofdoogmerk van Tofeph in de vordering, dat zy Benjamin tot hem medèbrapten, onder het oog houden ; hy wilde daar door zvtie broeders meer beproeven, hoe zy zich om" trent Benjamin gedragen hadden , 't geen hy daar uit " zoude kunnen opmaken, of Jakob hem aan hun zoude toevertrouwen; dat deze niet mede gereisd was, kon " hem toch nog bedenkelyk voorkomen; hy wist de oor" zaak daar van niet, de broeders hadden daar van mets " laten blyken; ook wilde hy mogelyk daar door kennis nemen/of zyn vader waarlyk dagt, dat hy dood was; " daar hv anders, indien hy 'er iets van geweten had, " dat Jofeph in Egypte was, uit het verlangen van den  het leven van joseph. 5 „ eerden Staatsdienaar om Benjamin te zien, ligteiyk iets „ zoude gegist hebben. En nu ontltaat de voorname „ zwarigheid, ten aanzien van Jofeph^ handelwyze, daar „ uit, dat men zonder genoegzaam bewys veronderftelt, „ dat hy de treurigheid van Jakob over het gemis van „ Benjamin vooraf gezien, en zyn treurigen toeftand by „ die gelegenheid zich zoo levendig heeft voorgedeld, „ als wy dien in het vervolg befchrèven vinden, en even„ wel 'er zoo fterk op heeft kunnen ftaan, dat men zyn „ jongden broeder zou medebrengen. Schynt het tegen„ deel niet by de uitkomst te blyken? want toen Jofeph „ by de tweede ontmoeting hoorde, wat zyn vader door „ den eisch om Benjamin mede te laten gaan, geleden „ had, kon hy zich niet langer verbergen. Hoe konde „ hy geloven , indien zy zich wel omtrent Benjamin ge„ dragen hadden, dat Jakob, daar hy nu reeds over de „ 20 jaren oud was, 'er zoo veel zwarigheid in zoude „ ltellen, om hem mede te laten trekken , ten einde Si- meon vry te maken? te meer, daar Jofeph in het geld „ weder mede te geven, getoond had, dat hy geneigd „ was om hun wel te doen. Wanneer wy de zaak zoo „ befchouwen, dan wordt de'zwarigheid weggenomen, „ en Jofeph's karaóter ook hier door niet benadeeld." Uit de negende Leerrede zullen wy nog iets overfchryven, raakende de gepastheid van joseph's gedrag in de beproeving zyner broederen. „ Wy zien hier (Tcliryft „ van marken) duidelyke blyken van zyn beleid en „ doorzicht; hoe gepast handelt hy om den indruk van „ 't geen zy gedaan hadden, toen zy hem verkogten, te „ verlevendigen ; hy bragt hen in dezelfde omftandighe„ den, waarin zy met hem geweest waren; in dien tyd „ beroofden zy hunnen vader van zynen zoon , thans „ fcheen hy het te willen doen; in dien tyd verkogten „ zy hem tot éenen flaaf, thans dreigde hy 'hun het zelf„ de lot; in dien tyd hoorden zy de (tem der onfchuld „ niet, thans fcheen hy hem (haar) niet te hooren; dit „ zyn gelykzoortige omftandigheden, welke alle de voo„ rige denkbeelden van hunne fchrikkelyke daad op „ nieuw konden verlevendigen. Maar (gaat van marken „ voort) zyne handelwyze was ook zeer gefchikt, om „ hunne gezindheid omtrent Benjamin en den ouden va-, „ der ook nu door en door te beproeven, 't geen vooral „ hier zyn oogmerk was, hy laatze agterhalen, en hen „ zoo aanfpreken, dat zy aan (fonds, overrompeld waren, A 3 » e*  6 b. van marken, het leven van joseph. „ en in de ontfteltenis uit bewustheid van- hunne onfchuld de fterkite aanbieding doen; de beker wordt gevonden in Benjamin's zak, nu moest hy flaaf zyn, en zy *komen in een geval, waar in het nu geheel openbaar „ moest worden, hoe veel zy zich aan Benjamin en den „ ouden vader laten gelegen liggen; by Jojeph komende „ houdt hy zich mede , als of 't hem ernst was, Benja„ min tot flaaf te houden, terwyl hy wil, dat de andere ,j als onfchuldig, henen trekken. Wanneer zy nu geene ,, waare broederliefde en vaderliefde hadden , wanneer „ Benjamin hun ook nu, gelyk eertyds Jofeph, in den „ weg ftond, dan zouden zy zich weinig aan hem bekreu„ nen, en zonder voor hem intetreden^ aan de gerechtig» „ heid haren loop laten; hoe zullen zy zich nu gedra„ gen ? deze handelwyze (dus belluit de Eerw. van „ mArken) was dus zeer gefchikt in Jofeph's ontwerp „ van beproeving." Styl en taal hebben wy boven geprezen. Hier merken wy nog aan, dat wy wel zouden gewenscht hebben, dat in de punctuatie meer naauwkeurigheids ware in agt genomen. De Leer der Drieëenheid tegen de zoogenaamde nieuwe Hervormers verdedigd. Naar het Hoogduttsch van uaumCrARTEN crusius. Met Aanmerkingen en Byvoegfelen door Jacob van Nuys Klinkenberg. Te Amflerdam, by J. Al'lart , 1797. In gr, Hvo. 422 bl., behalven een Voorbericht van 32. bl. De Eerw. Konfiftoriaal - Asfesfor, Baumgarten Crujius, had, onder den titel van Schrift und Vernunft, in drie bandjes, een aantal Verhandelingen, ter verdediging van de voornaamfte Leerbegrippen der Proteltanten tegen de zoogenaamde nieuwe Hervormers , in 't licht gegeeven. Onder alle dezen trok inzonderheid de twaalfde, over Gods Drieëenheid, de aandacht van den Amfterdamfcben Hoogleeraar van Nuys Klinkenberg naar zich ; te meer, omdat deze Leer, naar zyn oordeel, den weezenlyken grondflag van het Christendom uitmaakt , met welke alle andere karakterifeerende Leer (tukken, welke daarmede onaffcheidbaar verbonden zyn, fcaan of vallen moeten. Het kwam hem voor, dat deze Verhandeling, byzonder in onzen tyd, ook voor zyne Landgenooten, van nuttigheid weezen konde; en het ophouden van zyne gewoone Amptsbezig- he-  B. CRUSIUS, OVER DE DRIE GEN HEID. 7 heden gaf aanleiding, dat hy dezelve in onze taal overbragt, of liever eene Nederduitfche navolging derzelve, waarin niet woord voor woord overgezet, en hier en daar het een en ander weggelaten is, vervaardigde. In het Voorbericht geeft ons van Nuys Klinkenberg een kort verflag van de heftige beftryding der Christelyke Leer, geduurende den afloop dezer eeuw, eerst door de Deïsten, en vervolgends door de nieuwe Hervormers. Het eerde heirlegernaar het zeggen van den Hoogleeraar, geheel verflagen zynde, is'er, lèdert omtrent30 jaaren, een ander van nieuwe vyanden opgetreeden , die , onder het voorgeven van hoogachting voor het Euangelie , zich op onderfcheidene wyzen beyveren, om het Euangelie uit het Euangelie weg te redeneeren , en het geheele Christendom tot eene fcbraale Zedekunde te herfcbeppen; alles, onder den naam van verlichting , opklaaring, en tot de borfprongelyke eenvouwigheid hervormd Christendom. Behalven den Rector Damm, die hier als heirvoerer inkomt, worden Töllner, Steinbart, Nicolai en Bahrdt genoemd, als de eerrte en voornaamfte voorftanders van deze gewaande verlichting, die men al rasch, door allerlei kunstgreepen, met hulp der Duitfche Recenfenten , ailerwege heeft weeten te verfpreiden. Hoe gevaarlyk deze nieuwe vyanden van het Christendom , zelfs veel meer dnn de vroegere Deïsten, ook zyn mogen, de meest weezenlyke grondwaarheden van het Euangelie, waarop zy zyn aangevallen , zullen 'er, naar 's Mans oordeel, niets by verliezen , maar zelfs daardoor des te meer boven alle tegenfpraak verheven worden. Of dit nu ook gefchied zy, door de verdediging der Leere van Gods Drieëenheid, door Baumgartcn Cru/ïus, en van Nuys Klinkenberg, tegen derzelver hedendaagfche beftryderen , willen wy aan het oordeel van deskundig gen, die de moeite willen neemen, om den inhoud van dit gefchrift, met 't geen over dit onderwerp voorheen dikmaal gezegd is, te vergelyken, gaarne overlaaten. Wy voor ons hebben noch in de Verhandeling van den Hoogduitfchen Schryver, noch in de Aanmerkingen en Eyvoegzels, die meer dan de helft van dit boek uitmaaken, nieuwe bewyzen voor de Leer van Gods Drieëenheid, of nieuwe oplosfingen van daartegen ingebragte bedenkingen, kunnen vinden. De Verhandeling zelve beflaat uit drie deelen. De Eerw. Schryver tracht, in de eerfle Afdeeling, de fchriftA 4 maa-  ö BAUMGARTEN CRUSIU3 niaatigheid dezer Leer te bewyzen. In de tweede wordt beweerd , dat zy met de rede en het gezond verftand geenzins ftrydt, en eindelyk in de derde', dat zy geene drooge en onvruciubaare befpiegeling,maar eene ter beoeffening noodzaakelyke en nuttige Godsdienst waarheid is. In de eerfte Afdeeling laat zich de Opfteifer zeer fterk uit over 't geen men van Schryvers, die de Leer van Gods^ Eenheid altyd , als eene allergewigtiglte grondleer van den Godsdienst, doen voorkomen, in alle voortellingen, die daarop eenige betrekking hebben, volftrekt moet verwachten ; de grootfte voorzichtigheid naameïyk in de keuze van elk woord, en de meest mogelyke juistheid der geheele voordracht, zoodat men geen gevaar loope, aan perlbonen, die geen God zyn, waare Godheid toe te fchryven. Waaruit dan dit gevolg wordt afgeleid , dat, 7.00 'er in het eene Goddelyke Weezen geen meerderheid van perfoonen is , de Bybel een boek is , dat zichzelven weerfpreekt en verwoest; dat de afgodery leert, en echter wil te keer gaan. Men moet dan evenwel daarby ook vooronderftellen, dat de Israëliten met de Leer van Gods Drieëenheid genoeg bekend geweest zyn , om door den fpreektrant, waaruit onze Schryver redeneert , niet ligt tot het Veelgodendom verlokt te worden. Anders bewyst deze geheele redeneering te veel, dat is niets. En hoe ftrookt dit, met 't geen bl. 31—36 beweerd wordt, dat de Leer der Drieëenheid in 't O. T. minder duidelyk en opzetlyk, dan in het N. T., geleerd wordt; dat het niet onmogelyk zou geweest zyn, dat de Jooden vóór de komst van Christus, zoo lang zy nog zooveel neiging tot Veelgodery betoonden, deze Leer kwalyk verftonden en misbruikten; en dat zy die toen ook konden ontbeeren, zoo lang men de Leer der verlosfing van zondaaren nog niet kon bevatten? By de opgave der meer byzondere, meestal gebruikelyke, bewyzen voor eene meerderheid van Goddelyke perlbonen, en voorts ten betooge der Godiieid van Christus, en van den Heiligen Geest, die men hier in eene geleidelyke orde byeenvindt, met by voeging ook van zulke bybelplaatfen, waarin men meent, dat de drie Goddelyke perfoonen te gelyk genoemd worden , kunnen wy ons niet ophouden, 't Is jammer, dat 'er zoo veele zwakke, en reeds lang door' kundige voorftanders dier Leere afgekeurde, bewyzen medeonderloopen, b. v. uit 't gebruik van den naam Elohim, en andere Goddelyke naamen, in het meervoudig getal, met werkwoorden in het en-  OVER DE DRIECENHEID. g enkelvoudige; uit zulke en dergelyke uitdrukkingen als laat ons menfchen maaken , Jehovah deed ~ regenen van Jehovah; uit de rede der hooglte wysheid, Spreuk. VIII; uit Vï. XXXIII: 6. Jef. VI: 3. 1 Joh. V: 7. enz. In de tweede Afdeeling, die ter wegneeming van bedenkingen, door de-gezonde rede tegen deze'Leer ingebragt, zal moeten dienen, hebben wy ook niet kunnen ontdekken, dat 's Mans fcherpzinnigheid nieuw licht over dit duister, en ten eenemaal onbegrypelyk, ftuk verfpreid heeft. Hoe het lïrydige, dat 'er in eene erkende eeuwige teeling des Zoons, en uitgang des H. Geestes, fchyn.t te weezen, uit den weg geruimd zy, door de vreemde oriderfcjbeiding tusfchen de oorzaak van een zaak te zyn en die te bepaalen, en wat licht ons de gelykenis van de hoeken en zyden in een driehoek hier geeve , bekennen wy niet te bevatten. Wy zouden ons ook niet gaarne vermeeten/te zeggen, 't geen bl.. 124-126 beweerd wordt, dat, byaldien 'er van eeuwigheid geene meerderheid van Goddeiyke perfoonen beltaan heeft, de Godheid vóór.de fcheppina; niet werkzaam kan geweest zyn, niet gelukzalig kan geleefd hebben. In de derde Afdeeling ontbreekt voornaamelyk,'t geen een hoofdgebrek der geheele Verhandeling uitmaakt, te weeten, eene dmdelyke onderfcheiding van de wyd uit een loopende begrippen der genen, die zich met het geheele Leerftelfel van den Schryver niet kunnen vereenigen. De meeste aanmerkingen, zoo verre zy nog al fteek houden , dienen alleenlyk tot wederlegging van hun, die Christus maar voor een bloot Mensen , die vóór zyne geboorte uit Maria, (of wel, uit Jozef en Mana,) geen aanweezen gehad heeft, houden. Het zou echter wel der moeite waard geweest zyn, ook te onderzoeken , of de leerbegrippen van anderen, die wel geen drie onderfcheidene Goddelyke, gelyk eeuwige,perfoonen erkennen, maar Christus eerbiedigen als yt heerlykfte Weezen, dat 'er buiten God beftaat, en aan 't welk , vóór de fchepping der waereld,de oneindige volmaaktheden der Goddelyke natuur zelve zyn medegedeeld, of in Hem de onzichtbaare Godheid vereeren , die zich door en in Hem geopenbaard, en door Hem het grootfte heil voor 't menschdom aangebragt heeft; of, zeggen wy, deze en andere van den gewoonen leertrant afwykende begrippen wel verdienen bezwaard te worden met alle die gevolgtrekkingen , die in deze Afdeeling uit de verwerping der A 5 meest  1 O BAUMGARTEN CRUSIUS raeest aangenomene leerwyze afgeleid worden, en of waarlyk met dit Leerftelfel ook de Leer onzer verlosfing door Christus, ja al het gezag van den Bybel, ftaa of valle. In de Aanmerkingen en Byvoegzels, die zich voor verre het grootlte gedeelte tot de eerfte Afdeeling bepaalcn, legt de Hoog Eerw. van Nuys Klinkenberg veel beleezenheid in de Schriften der zoogenaamde nieuwe Hervormers aan den dag. Men kan 'er een aantal vreemde gevoelens en gewaagde vooronderftellingen , niet alleen betreffende het eügentlyk onderwerp der vertaalde Verhandeling, maar ook die 'er weinig of niets mede gemeen hebben, uit leeren kennen, b. v. over het verhaal van de fchepping, van de verwoesting van Sodom, de opoffering van Jfaac; de Leer van de opftanding der dooden, van het laatfte oordeel , en veele anderen. De nieuwe uitlegkunde van den vermaarden Koningsbergfchen Wysgeer Kant is zelfs niet onaangeroerd gebleeven. Die 'er eenig, al is 't maar oppervlakkig, denkbeeld van verlangt, kan hier op bl. 2515 — 266 te recht raaken. Voor het overige wordt, in deze Aanmerkingen en Byvoegzels , de bewystrant van Baumgarten Cru/ius meestal gevolgd en verdedigd. Zelfs in het gtïwoon gebruik van den naam Elohim, vindt van Nuys ''Klinkenberg , hoewel hy het gewigt der daartegen geopperde bedenkingen erkent, nog al eenige kracht, terwyl hy meent, dat de H. Schryvers, zoo zy geen meerderheid van perfoonen erkend hadden, zich liever van het enkelvoudige Eloah zouden bediend hebben. Spreuk. VIII, moet, zynes erachtens, de zelfftandige wysheid, Gods Zoon, onder anderen, om deze rede verlïaan worden, dewyl het Hebr. woord, vs. 22 bezitten vertaald, de beteekenis heeft van voortbrengen, 't geen van de wysheid, eene eeuwige en weezenlyke eigenfehap der Godheid, niet kan gezegd worden. (Men ZOu kunnen vraagen , of 'er dan een tyd geweest is, wanneer de zelfftandige wysheid niet beftond, en of dezelve, in den eigentlyken zin van 't woord , voortgebragt zy , of gelchapen ?) De Leer, dat Christus waarachtig God is, ftaat ook, volgens onzen Hoogleeraar , met die der Verzoening in 't allernaauwst verband, zoodat hy, die de eerfte loochent, niet kan nalaaten ook de andere te verwerpen;, ja, zoo wy God niet alsDrieëenig erkennen, dan doen wy afftand van de verplichting , welke wy, by den Doop, op ons genoomen hebben; dan verloochenen wy onzen Doop, en tevens ons Christendom. Wy  d, c. van voorst, antwoord. 13 „ heid, onverschilligheid m nalaatigheid'm den openbaareri „ Godsdienst." Maar, voegt hy 'er nevens, wil men verdraagzaamheid en verlichting te verre dry ven, dan breekt men meer af dan men opbouwt, dan bant men de menfchen uit den openbaaren Godsdienst, en vermenigvuldigt ongodsdienftigheid. . Gaarne en gaaf onderl'chryven wy, 't geen van voorst meldt, aangaande de wyze, op welke de Godsdienst moet onderweezen worden, als een middel ter bevordcringe van Godsdienftigheid. „ Men moet „ zorg dragen (is zyn raad) dat het onderwys in den Godsdienst, 't welk aan de jeugd gegeeven wordt, niet „' dor en onaangenaam zy — dat men de kinderen gene „- klanken mededeelt, welke voor hen onverftaanbaar zyn. „ Men ftelle den Godsdienst, gelyk hy is, ook wa- „ relyk bevallig voor. Men wyfe aan, welken invloed de „ leerftukken op ons hart moeten hebben, en hoe zy in „ verband ftaan met het geluk en heil der Maatfchappy. „ Men doe den Godsdienst dierhalven kennen van des,, zelfs aangename en nare zyde. Men doe altoos opmer„ ken , dat de Godsdienst niet naargeestig maar recht „ vrolyk maakt. De Leerboeken moeten op die leest ge„ fchoeid zyn, of tot zulk nader onderwys kunnen die„ nen." —— Minder nuttig dunkt ons het volgende: „ Vooral moet men de kinderen onderlichten, dat men „ over de Leerftukken onder de Christenen zeer verfchillen„ de denkt, op dat zy met alle kracht leren onderzoeken.'" Voor menfehen in meer gevorderden leeftyd moge dit zyne nuttigheid hebben. Maar kinderen in den doolhof der Gefchilvoerende Godgeleerdheid rond te leiden, dunkt ons het gepaste middel niet, om hen tot waare Godsdienftigheid, die het hart verbetert, op te leiden. Over 't geheel genomen, hebben wy in dit Gefchrift menig goede aanmerking ontmoet. Van oppervlakkigheid, misichien uit overhaasting ontftaan , kan de Eerw. van voorst zomtyds niet "worden vrygefprooken ; by voorbeeld, daar hy, fchryvende te zullen betoogen, dat waare Verdraagzaamheid Godsdienftigheid bevordert, dat, zo genaamde, betoog in het klein beftek van nog geene halve bladzyde omvat. Ver-  *4 verzameling van stukken. Verzameling van Stukken, betreffende de Verkiezing en Inwyding van den Hoogwaarden Heere joannes Jacobus van rhyn, tot Aarts-Bisfcbop van de R. C. Kerk van Utrecht. Te Utrecht , by B. T. Schelling , 1707. In gr. 4to. 24 bl. s lJé Naa het overlyden van wylen gualtherus michael van nieuwenhuisen , in April des voorgaanden jaars voorgevallen, verkiest het Capittel den Eerw. joannes jAconus van rhyn tot diens Opvolger op den Aardsbisfchoplyken Stoel van Utrecht,en geeft daar van, gelyk vervolgens ook van de Wydinge, fchriftlyk kennis aan Paufe pms den VI; alle 't welk gevolgd wordt van de Geloofsbelydenisfe, van eenen Brief verzeld, door den nieuw verkozenen Aardsbisfchop aan den H. Vader toegezonden. Alle deeze Stukken, in bet Latyn en Nederduitsch afgegeeven , worden gevolgd van eenen Brief, door den Paus , aan alle Catholyken, zyne geliefde Kinderen, die zich in het Vereenigd Nederland' bevinden; waarin zvne Heiligheid in fterke bewoordingen he: gedrag der Utréchtfche Kerke, als tot zulk eenen handel niet geregtigd, afkeurt en veroordeelt; excommuniceerende en vloekende den Inwyder, den verkorenen en gewyden, en allen , die in de verkiezing deel gehad hebben; als ook allen, die door hulp, byftand, bewilliging, of eenigen raad hoegenaamd, in de verkiezing of wyding medegewerkt hebben; alle welken , als afgefcheiden van de gemeenfchap der Kerke en volflagene Scheurmaakers, gehouden, en als zodanigen moeten gemyd worden. De grond deezer harde taaie is, het vermeend regt van het Roomlche Hof, zedert het begin xleezer Eeuwe , om niet meer te erkennen de Capittels van Utrecht en Haarlem, welke het tot aan het gemelde tydfhp hadt erkend; en gevolglyk,om alle verkiezingen, door de gemelde Capittels verrigt, als wet- en kragtloos te veroordeelen. Deeze aanmaatiging van het Roomfche Hof wordt 111 het Voorberigt beftreden , en alzo de wettigheid van het gedrag des Utrechtfchen Capittels aangetoond , onder andere, met het vermelden van eene plaatze mt de Confultaten van tweeëntwintig Advocaaten van Parys,over het Proces te Haarlem, uitgewezen 2 Augustus 1786. De tegenwoordige Verzameling bevat alzo eene by-  verzameling van stukken. ig bydrage tot de Kerkelyke Gefchiedenisfe deezer Eeuwe; uitleverende één bewys , onder de duizenden, van de: heerschzucht van 't Koomfche Hof, 't welk, ondanks zyne verzwakte kragten, niet nalaat, zich eene fchaduw van ingebeeld gezag, ook in afgelegene Gewesten, aan tes maatigcn. Samen/lel van Heelkunde, door benjamin bell, Lid vanhet Koninglyk Genootfchap van Heelkundigen in Ierland en te Edinburg, ah ook van de Koninglyke Maatfchap~ py te Edinburg, en Heelmeester van het Koninglyk Hospitaal aldaar. Uit het Engelsch vertaald, met Aantekeningen verrykt, en vermeerderd met de Aanmerkingen en Byvoegzelen, die in de Hoogduitfche uitgave van dit. Werk gevonden worden. Ilden Heels ijle Stuk. Met Plaaten. Utrecht en Amfterdam, by G. T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekamp en W. Holtrop. In gr. 410. 154 bl. In dit gedeelte van het uitmuntend Heelkundig Zamenftel van den Heer bell worden behandeld de Ziekten der Hersfenen, door uitwendig geweld veroorzaakt; en een gedeelte der Oogziekten. De gewigtige hier voorkomende ftoffen zyn met eene genoegzaame uitvoerigheid en groote duidelykheid behandeld. Ook ontmoet men hier niet alleen het gewoone, \ geen in de meeste Zamenflelzels der Heelkunde te vinden is, maar daar te boven komen 'er in voor, veele gewigtige bedenkingen, omtrent eenige omftandigheden van groot aanbelang , in welke de Schryver merklyk van zyne voorgangers verlchilt, en wel, zo het fchynt, om zeer voldoende redenen. Tot bewys van het gezegde kan, onder anderen, verftrekken zyne behandeling van de Schudding der Hersfenen, voorkomende in de IV Afdeeling van het XXVI Hoofd/luk. Doorgaans wordt dit toeval befchouwd , als in aart overeenkomftig met eene drukking of ontfteeking der Hersfenen, en op dezelfde wyze behandeld. Doch de Schryver merkt aan, dat de Schudding der Hersfenen door byzondere kentekenen wordt aangevveezen, en wel inzonderheid door eene langzaame en weeke Pols, en eene verwyding der Oogappelen, die zich, by het invallen van het helderst licht , niet zamentrekken. Hy befchouwt dus den aart van de Schudding der Hersfenen, als  i6 IJ. BliLL als eene groote krachteloosheid, die niet door herhaalde Aderlaatingen, en door de verdere verflappende Geneeswyze, in de Drukkingen en ünttteekingen der Hersfenen zo heilzaam, maar in tegendeel door verfrerkende en opwekkende Middelen, moet worden te keer gegaan. Zo ras het derhalven zeker is, dat de toevallen, na eene belediging des Hoofds ontdaan , voornaamelyk uit eene Schudding der Hersfenen voortkomen, is hy van oordeel (zie p. 52 en 53.), dat men den Lyder trapsgewyze zo veel warmen wyn moet laaten drinken, als men gewoon is in verzwakkingen, uit andere oorzaaken voortkomende, toe te dienenT Daar voorts de Lyders in deeze gedeldheid- zeer vatbaar zyn voor verkleuming, wil hy dezelve warm hebben toegedekt. Daarenboven acht hy het diendig, het hoofd , in zo verre de bekleedzelen niet befchadigd zyn, met eene blaartrekkende pleister te bedekken, en Mostertpappen aan de voeten te leggen. Zo de jOmdandigheden zodanig zyn , dat men niet in daat is eeïe genoegzaame hoeveelheid van wyn binnen te krygen, Mldt hy zelfs, zyne toevlucht tot vlugge Loogzouten, ffandewyn, en andere hartflerkende prikkelende Middelen , te neemen. Doch de gcwoone verzwakkende Middelen verwerpt hy in 't geheel, uitgezonderd de zagtwerkende Purgeermiddelen , in eene genoegzaame hoeveelheid toegediend, om den afgang, op eene maatige wyze, aan den gang te houden. Nadat het geweld der toevallen gewceken is, voltooit hy de geneezing met het gebruik van den Koortsbast en der Staal wateren : terwyl hy ook verzekert, waargenoomen te hebben , dat de overblyvende loomheid en traagheid van geheugen het best, door de toediening der Elecfriciteit, kunnen worden geholpen. Insgelyks dellen de meeste Heelmeesters, dat eene wel volbragte Panbooring, op zich zelve, weinig gevaar influit, en men dus in twyfelachtige gevallen tot dezelve altoos zyne toevlucht kan neemen. De Schryver befchouwt daarentegen (p.09.) deeze Operatie, als ih haar eigen aart gevaarlyk, daar deeds byna een vierde deel der Dieren, welke deeze Konstbewerking ondergaan, aan derzelver gevolgen omkomen. Hy erkent wel, dat men, uit het gebeurde by andere .Dieren , niet altoos zeker tot den Mensch kan beüuiten ; doch oordeelt zyne gevolgtrekking in dit geval billyk; dewyl hy pok meermaalen by Menfchen de Panbooring doodelyk heeft zien worden , door  Samenstel van Heelkunde. •7 door eene ontfteeking van het harde hersfenvlies , dié ten tyde der Konstbewerking niet beftond, maar door dezelve wierd veroorzaakt. Ingevolge van deeze aanmerking ^ verfchilt zyne be» handeling "van zommige gewigtige hoofdwonden ook merkelyk van die geene , welke by veelen voor de beste wordt gehouden. Dus willen de meesten, dat, wanneer eene Ontfteeking der Hersfehvliezen gebooren wordt, door eene kneuzing der uitwendige deelen, men, zo de gewoone ontlastende en afleidende Middelen niet aan het oogmerk voldoen, aanftonds zyne toevlucht zal neemen tot de Panboor. Onze Schryver meent daarentegen, datj daar het Trepaneeren eigentlyk alleen hulpe kan aanbrengen , wanneer eenig gedeelte der Hersfenen, door eenig vogt, is gedrukt, men die Operatie in dit geval niet "moet te werk ttellen, dan alleen, in gevalle de genoemde Ontfteeking in Verettering mogt overgaan, wanneer dezelve, zo door de drukking, als door de ras ibykomende fcherpte van het uitgeftorte vogt, ten hoogfeen noodzakelyk wordt. Ejj Wanneer in eene geweldige hoofdwonde het gèbeept; alleenlyk gefcheurd is, zo heeft men dikwyls veel moeite om zodanige fcheuren te ontdekken. Volgens de Waarneemingen van den Heer bell, ontdekt men zulks het best, door te letten op het bloeden der wonde. Zo namelyk, na dat het ontbloot gebeente is afgeveegd, by herhaaling wederom op nieuw bloed voor den dag komt, dan is'men vry zeker, dat 'er eene fcheur moet zyn \ die dan ook doorgaans, door naauwkeurig op de plaats te letten, van waar het bloed uitvloeit, fpoedig wordt ontdekt. Wat de behandeling van zodanige enkelvoudige fcheuren aangaat, doorgaans willen de Schryvers ,■ dat men tot derzelver geneezing de Panboor volftrekt noodig heeft; daarentegen bewyst de Schryver, dat zodanige kwetzuuren op zich zelve, en niet gepaard gaande met indrukking van een deel der Hersfenpan, of eene, door verfcheuring der bloedvaten ontftaande, drukking der Hersfenen, geenzins deeze Operatie van nooden hebben, ja zelfs, dat, daar dezelve zonder eenige noodzaaklykheid wierd in het werk gefield, de ontfteeking der hersfenvliezen, ja zelfs de dood, daar door is veroorzaakt. Het volgend XXVII Hoofdjluk handelt over de Ziekten der Oogleden en Oogen, die, volgens de gewoonte des Schryvers, alle zeer uitvoerig en oordeelkundig worden leït. 1798. no. x. ' B be-  2» PHILALETES ELEUTHERUS 's; Schryvers Verhandeling fplitst zich in twee deeler?. In het eerfte wordt het Christlyk Onderwys getoetst. Vreemd moge het voorkomen , dat hier mede een begin gemaakt worde ; dan wy vinden 'er, by den aanvang, deeze reden van gegeeven: „ Niet dan na verloop van ver„ icheide eeuwen verfcheen het Christendom in de we- „ reld. Dit doet gemeenly k, in zulke Zedenftof- „ ten, eerst net oog vestigen op de Natuurlyke Wysbe„ geerte. Ik echter keure het beter met het Christlyk „ Onderwys eenen aanvang te maaken. In het onderwys „ der Natuurlyke Wysbegeerte blyft niet zelden veel „ duisters over, en menige redeneeringen kunnen tegen „ redeneermgen worden overgefteld. Waarom zoude men „ dan met het eerst zich bepaalcn naar die zyde , van „ waar de meeste helderheid te wagten is ? Ook be- „ treffen de nafporingen wegens het Christlyke meer „ daadzaak, of een quaftio faüi, dan wel eene quaftio njtérfs-, en de eerfte, hoe zyn ze, boven de laatfte, n;et „ doorgaans gemaklyker te behandelen, en tot gewisheid 9, te brengen?" Naa eene algcmeene aanmerking over de verfchillende oogmerken, met weike men de onderwyzingen der Christlyke Zedeieere navoischr» volgt eene hreede opgave van de natuur des Christendoms, vergezeld van eene treffende perfoonsverbeelding van een Slaaf en van een Heer, die, op de gronden van den Christlyken Godsdienst, elk over hunnen ftand denken, en fpreekende worden ingevoerd. By het overzigt der Christlyke Prediking, vestigt de Verhandelaar het oog op twee voornaame tydperken; het eerfte de aankondiging in het Joodfchc Land; het tweede de uitgang tot alle Heidenfche plaatzen. Vooraf hadt de Schryver met een kort woord aangemerkt, dat wy in onze gewoone Overzetting des N. T. geduurig het zattere woord Dienstknegt ontmoeten. „ De ervaarenen nog„ thans wee'en het wel , hoe het hier alomme Slatf „ moest zyn vertolkt geweest. Immers by de prediking „ des Euangeliums was de Slaavemy niet alleen de gan„ fche wereld door in bekend gebruik ; maar zy was „ ook even zo algemeen, en niet min geflreng, dan ze „ zich nu ergens laat verneemen in Oosterfche of Wes„ terfche Volkplantingen." Dit alles wordt breedfpraakig behandeld , en door eene en andere Aantekening des Uit-  over den slaavenstanö. 03 Uitgeevers toegelicht; waar onder 't geen den Brief van paulus aan philemon, wegens zekeren onezimus, betreft (bl. 30) byzondere opmerking verdient. Op de vraag, ten Hotte van deeze Afdeeling, of dt Kerklyke Gefchiedenis niet veel lofiyks ten deezen opzigte heeft aangetekend? volgt een de Christenheid niet vereerend antwoord. In de Tweede Afdeeling , wordt de Slaaverny befchouwd volgens de gronden der Natuurlyke Zedekunde. Deeze fchoon beredeneerde en treffend gefchreevene Afdeeling brengt den Schryver tot het Befiuit. „ Uit het „ dus verre beredeneerde, kunnen wy niet anders opmaa„ ken, zelfs al befchouwt men het eigendunkelyk Haeren„ bellier ook nog van zulk eene gunftige zyde, dan dat, „ in allen gevalle, de toeftand der Slaaven onnatuurlyk „ en veelal ten uiterilen drukkende is. Maar nu „ wat is hier van het onmiddelyk en natuurlyk gevolg? „ Moet nu maar de mensch, die het ongeluk heeft, in „ dien onnatuurlyken Haat, door zynen medemensch, ge* „ bragt te worden, dit overweldigen met eene gehoor„ zaame goedwilligheid dulden, en met alle zagtmoedig„ heid en langmoedigheid kusfen de roede , die hem, „ niet van een hooger Weezen, maar van een zyner „ Broederen, wordt opgelegd ? Een iegelyk ftelle zich „ in de plaats des overweldigden, en antwoorde! —— „ Het regt ter vernietiging des onredelyken magt-be,, dwangs fchynt dus, in veele der gewoone gevallen, al„ leronbetwistbaarst." Naa het onderwerp uit de twee aangeduide Hoofdpunten befchouwd te hebben, hegt de Schryver aan zyn Werk een Befiuit, 't welk hem en allen voorftanderen der Menschlykheid ter eere ftrekt, en ter befchaaminge dient van allen die rechtftreeks of zydelings het gedrocht der Slaavernye tot voorfpraaken dienden , gelyk ook deezen welverdiende gispingen in dit Werkje ontvangen. In dit Befiuit past de Opfteller deezer Verhandehnge, het beredeneerde zamentrekkende, het alles toe op de Slaaverny , zo als dezelve door de Europeaanen gemeenlyk omtrent de Negers, in de Volkplantingen, geoefend wordt. . , „, ■ -, . Hier fpreeken Menfchenregt, Menfchenliefde, en Christlyke Broedermin, uit éénen monde, om te doen begrypen, dat die Slaaverny in zyn aart en aanleg ongeoorlofd, ja hoogst onregtvaardig , is. B 4 Van  24 OVER DEN SLAAVENSTAND. Van de zyde des voordeels wyst de Schryver aan, dat ook de voorftanders der .Slaaverny niet zullen winnen ; en welk een kreet de menschlykheid tegen den Slaavenhandel aanneft. Wat ter verzagting van der Slaa ven lot van de zyde der Kegeeringen behoorde gedaan te worden , onderzoekt de Verhandelaar met; alleen geeft hy deeze wenken: „ Even s, als het oude Rome, fchynt het fiere Groot Britlanie „ met ligt te beweegen tot iets, waaruit vermindering „ van eigen grootheid , fiechts als een afgelegen gevolg , „ te voorzien is. Het roemrykst voorbeeld is alreeds „ gekomen, van eene zyde,waar van men zulks het minst „ kon yerwagten. Denemarken verwierf zich, door „ zyne inrichtingen, een onlterfiyke eer, by allen, die „ zich over het lot der verdrukte Menschheid eenigzins „.erbarmen. En de gevolgen der Franfche overhaas,, ting getuigen wel van de welmeenenbeid der inzaten; „ maar die gevolgen laaten zich egter niet ten vullen „ beoordeelen, by gebreke der nodige berichten wegens „ vyandige opruijingeit en te werk gefielde omkopingen, v die mislchien den zegen, welken men bedoelde uit te „ deelen , in eenen vloek voor veelen hebben doen ver„ keeren!' Doorgaans fchynt het eensklaps loslaaten noch raadzaam, noch wordt, gelyk onze Schryver opmerkt, zulks ergens Christlyk geeischt. „ De welmeenendfte oogmerken dul„ den hier wel ten vollen het verfiandig raadpleeeen met „ het voeglyke en oorbaare." Hier op volgen raadgeevingen, hoe zich tot verbetering der Slaaven en gefchiktmaatig yoor de Vryheid te gedraagen : hy, toont wat een Christlyk Prediker hier zou kunnen doen. En ten einde men het door hem gefchetfte niet voor herienfchimmen en welmeenende droomen houde, brenst hy, het geen de Awaakers in Noord America ten deezen opzigte gedaan hebben, in 't midden; geeft hun den web verdienden lot, en eindigt met een hartlyken wensen en vSeHiatQioyn° Landgenooten die voetftappen ten aanziene van den Slaavenftand mogen drukken. ??l™Zen v?" ,Le»er- en Oudheidkundigen aart, tot onderfcheide gedeelten der Verhandelinge behoorende, en die veel lezenswaardigs behelzen, befluiten dit Boekdeeltje, waar van de onbekende Schryver en de 2ich vameldende Uitgeever beiden eere hebben.  A. j. deiman, de m1tigati0ne poenarum. Alberti joachimi deiman Disfertatio Philofophico - Juridica Inauguralis de Mitigatione Poenarum ob diverfum Reorum Temperamentum. Lugd. Batavorum, apud L. Herding, 1796. 4to. m, f. pagg, 148. Met genoegen zien wy altoos de blyken van vlyt en naarftigheid, welke achtenswaardige Jongelingen , jnet lust en yver de fteile baan der Fraaie Letteren of der nuttige Weetenfchappen opftreevende, ten toon Ipreiden in hunne jeugdige Werken, de proeven hunner Akademifche vorderingen. Maar dat genoegen wordt meer dan verdubbeld , wanneer, in dezelfde Werken, een verlicht oordeel, een doordenkend verftand doorftraalen , welke, niet te vrede met in het geheugen eenen fchat van verkregen kundigheden op te leggen, die kundigheden ook van pas aanwenden om het verwarde te ontwikkelen, het duistere op te helderen, ongilyke maar naar elkander gelykende dingen te fchiften, te onderfcheiden, alles zyne rechte plaats aan te wyzen, de redenen voor en tegen eenige ltelling na te fpeuren, te overweegen, en, eindelyk, uit alles een voorzichtig, juist en reehtmaatig, befiuit op te maaken. Zulk een genoegen verfchaft ons de Verhandeling van den jongen Geleerden a. j. deiman, over de Verzachting der Straffen uit hoofde van de onderfcheiden Temperamenten (*) der Misdaadigers. Schoon reeds voor een jaar opgelteld, uitgegeven, en, ter bekominge van de Doétorale waardigheid in de Rechten, in het openbaar verdedigd, is zy ons eerst voor korten tyd ter hand gekomen, en wy haasten ons om 'er onzen Leezeren verflag van te doen met eenige meerdere uitvoerigheid dan wy doorgaans aan Verhandelingen van deezen aart belleeden. Misfchien zullen fommigen denken, dat honderd en achten-veertig bladzyden in quarto, met eene geheel niet groo.- (*) Wy behouden hier het woord Temperament, als genoeg bekend by onze Landgenooten , dewyl wy geen Nederduitsch kennen , hetgeen de bedoelde zaak zo duidelyk uitdrukt. B 5  a6 A. J. DEIMAN groote Ietter gedrukt, een vry uitgebreid Werk uitmaaken voor eene Akademifche Verhandeling: en wy -.villen niet ontveinzen, dat, onzes inziens, hierendaar wel iets beknopter had kunnen voorgedragen , of zonder nadeel geheel wechgelaten worden. Van dien aart is, by voorbeeld, hetgeen de Schryver, in het eerfte Hoofdiïuk der eerfte Afdeehnge, zegt van de verfchillende gedachten der Wysgeeren en Geneeskundigen over de natuurlyke oorzaak van het onderfcheid der Temperamenten, of, naamelyk , dezelve m de vloeiitoffen des menschlyken lichaams, _dan in de vaste deelen , dan in beide , dan, eindelyk, in de hoeveelheid en natuur der levenskrachten I de meerdere of mindere gevoeligheid en prikkelbaarheid (jrrttabshtas) der deelen, moet gezocht worden. Het was genoeg geweest hiervan met een enkel woord te gewaagen. Hetzelfde mag _ men zeggen van eenige andere aanmerkingen, welke in dit zelfde Hoofdituk voorkomen , en , fchoon niet vreemd van des Schryvers onderwerp, nogthans tot hetzelve niet noodzaaklyk behooren. Men verila ons niet verkeerd: wy zeggen dit niet om de waarde van des Heeren deiman arbeid eenigzins te verkleinen. Wy belchouwen deeze uitvoerigheid als een natuurlvk gevolg van jeugdige vlugheid en leevendigheid van geest. Deeze brengt altoos iets weeldrigs mede, hetgeen bv de meerdere rypheid der mannelyke jaaren van zelve allengskens plaats maakt voor eene meer beknopte en aan ltrenger regelen gebonden voordragt van zaaken. De fierlyke yertooning van eenen met bloesfem overdekten vruchtboom laat niet na ons te bekooren in de Lente, fchoon wy weeten, dat een groot gedeelte daarvan zal afvalen, en moet afvallen, indien de vruchten van het overblyvende tot volkomen wasdom en rypheid zullen geraaken. Maar wy gaan voort. v In eene voorafgaande Inleiding wordt de Vraag, welke het onderweip oer Verhandelinge uitmaakt, deezerwvzc voorgefteld: „ Of een Rechter in het uitvoeren der voor„ fchnften van Lyfftraffelyke (O Wetten , en het be„ paaien der wyze van ftralfen, behoore te letten op het „ lemperament der misdaadigen, en het onderfcheid daar„ van in aanmerking te neemen. of liever, of een Rech„ ter, in eenigen gevalle, het Temperament van iemand, „ die (*) Criminales.  DE MITIGATIONE POENARUM. ':-7 „ die eene openbaare misdaad heeft begaan, met reden „ kan gebruiken als eene rechtmaatige oorzaak om de ge1,, woone ftraf der Wet te verzachten." i Het geheele Stuk is verdeeld in drie Afdeelingen (*)4 welker eerfte beftaat uit drie Hoofdftukken, de tweede uit twee. Ieder Hoofdituk is weder gefplitst in Paragraaphen, welke in de derde Afdeelinge, die geene verdeeling in Hoofdftukken heeft, van het begin tot het einde doorloopen. De eerfte Afdeeling heeft tot Opfchrift: Over de Temperamenten. Het eerlte Hoofdftuk handelt Over de Na* tuur en de Oorzaaken der Temperamenten. Hiervan hebben wy reeds iets gezegd, waarby wy alleenlyk zullen voegen des Schryvers op bl. 8 gegeven bepaaling : Qiiod Tempéramentum fit fingularis quadam interna corperis conftitutio , quatenus ad peculiares quasdam mentis propenfiones modificandas, certamque agendi rationem ejficiendam con- ducit. Dat het Temperament is zekere zonderlings ir.nerlyke gefleldheid des lichaams, voorzoverre dezelve leidt tot het wyzigen van zekere neigingen der ziele, en tot het bewerken van eene bepaalde wyze van handelen (f). Het Opfchrift des tweeden Hoofdftuks van deeze Afdeelinge is: Over de Vcrfcheidenheid en Soorten der Temperamenten: en over de Eigenfchappen en Uitwerk/els, welke aan ieder Temperament gewoonlyk worden toegefchreven. De Schryver behoudt hier de oude verdeeling der Temperamenten in vier Soorten, Galachtigen, Bloedryken, Koudvochtigen en Zwartgalligen, bl. 22, en geeft vervolgens de hoedanigheden op, welke men rekent aan ieder derzelven eigen te zyn, tot verwekking zo van goede als van kwaade en laakenswaardige hoedanigheden. Wy zullen hieruit alleen met hem (bl. 27.) aanmerken, dat men het Zwartgallige Temperament QTemperamentum mclancholicum) wel moet onderfcheiden van de ziekte, welke den naam van Zwartgalligheid of Melancholie draagt, fchoon het eerfte Hgtelyk leidt tot de laatfte, en als derzelver eerfte begin mag befchouwd worden. Het derde Hoofdftuk handelt Over de vermenginge en de (*) Seftiones. Ctj Liefst hebben wy hier het oorfpronglyke zelve wille» aannaaien, maar zullen ons, in het vervolg, doorgaans vergenoegen met alleen onze vertaaling op te geeven.  a~ a. j. deiman devsranderlykheid der Temperamenten. Hier wordt met reden aangemerkt, dat, by genoegzaam alle mentenen , eene vermenging van twee of meer Temperamenten plaats heett, en dat men genoegzaam nooit eenen zuiver Bloed ryken of Koudvochtigen, enz. zal aantreffen, fchoon ook meest altoos het eene bf het andere Temperament in die vermenginge de overhand hebbe. Vanhier kan iemand van eene meest Koudvochtige gefteldheid wel eens li5 wy zoeken, dat ons vermaak aanbrengt, en vlieden, „ hetgeen wy oordeelen ons geluk hinder'lyk te weezen." En hieruit befiuit hy de noodzaaklykheid eener juiste en ge-  de mitigatione poenartjm. 39 gcoefénde| kennisfe van hetgeen tot bevordering van ons waar geluk kan dienen. In dit laatlle zyn wy het volkomen met hem eens: maar is het wel zo zeker, dat alle onze hartstochten niets anders zyn dan eene zich onder verfchillende gedaanten vertooneride eigenliefde? Hebben wy geene aandoeningen van mededogen, van belanglooze menïchenliefde, welker goede beftuuring wel tot bevordering onzer waare gelukzaligheid krachtdaadig medewerkt, maar welke nogthans in ons ontftaan zonder opzicht op ons eigen belang? Doch wy willen hier in dit bekende gefchil niet treeden. In het voorbygaan (bl. 44.) verzet de Schryver zich tegen het gevoelen, hetgeen rousseau verdedigde, in zyne beruchte Verhandeünge op de. Vraag der Akademie van Dyon, Of de herftelling der Kunften en Weetenfchappen gejïrekt hebbe tot het zuiveren der zedenï En merkt (bl. 46.) te recht aan, dat tot deeze Volmaaking des Verftands vooral behoort de Kennis van zichzelven, en die der menfehelyke natuure in het algemeen. In zeer weinige woorden fpreekt de Heer deiman nog (bl. 47-50.) van eenige andere zedelyke oorzaaken, als de verkeering met, en het voorbeeldvan anderen, het leezen van boeken, de leevenswyze, cn den regeeringsvorm, waaronder men leeft en grootgebragt is. Eindelyk wordt deeze Afdeeling befloten met een antwoord op de vraag van helvetius , hoe zedelyke oorzaaken de natuurlyke gefteldheid des menfehelyken lichaams kunnen veranderen. Na deeze voorbereidende aanmerkingen komt de Schryver in de tweede Afdeelinge tot het eigenlyke Onderwerp zyner Verhandelinge. Deeze Afdeeling loopt Over de Verzachtinge der Straffen , uit hoofde der onderfcheiden Temperamenten, volgens de bcginfcls der Natuurlyke fretten. Het eerfte Hoofdftuk behelst Eenige algemeene Aanmerkingen over den Staat des Gefchils, over der menfchen zedelyke Vryheid, over de verkregen Neigingen, der- zeiver Oorfprong, Kracht en Toerekening. De vraag is hier niet, gelyk de Schryver zeer wel aanmerkt (bl. 53), of misdaadigers van verfchillende Temperamenten, welken dezelfde misdaad bedryven, voor even fchuldig moeten gehouden worden; maar of het Natuurlyke Recht voldoende redenen aan den Rechter oplevere , om , uit hoofde van het Temperament des misdaadigers, de ftraf, door de Burgerlyke Wet bepaald, te verzachten. Hiertoe moet men niet alleen den aart der Temperamenten ken-  NIEUW ONTWERP VAN CONSTITUTIE. 3? tot onderzoek, verwerpen, aanneemen, bepaalen, by voegen en befnoeijen, naar gelange zy zulks met bet welzyn en den luister der Republiek gevoeglyk zullen oordeelen. , , Het Nieuw Ontwerp beftaat uit 107 Artykelen, waar onder zeker zeer goede en omhelzenswaardige voorkomen; doch ook andere, die, zo veel wy zien kunnen, niet best zamenftemmen. By voorbeeld Art. 39 luidt: „ 'Er „ zal zorge gedraagen worden, dat de in dienst gebleeve „ Leeraars niet anders voor het Volk prediken dan eene „ zuivere Zedeleer, op' de waare beginzelen van den „ Natuurlyken Godsdienst, en op de pligten van den „ Mensch en Burger, gegrond. Alle verichillen over de „ Leere des Geloofs moeten volltrektelyk van de open„ baare Predikftoelen geweerd worden. Zo een Leeraar „ zich zo verre te buiten ging, dat hy, 't zy regelrecht of „ van ter zyde, door oproerige grondftellingen , de on„ gehoorzaamheid aan de wetten mogt prediken, zal hy „ zeer ftrengelyk, en zelfs, volgens de natuur der mis„ daad, met den dood geftraft worden." En Ait. 42. leezen wy : „ Het Onderwys van de Catechismus zal „ in alle fchoolen verboden worden. Hetzelve is wee„ zenlyk en by uitfluiting de plicht der Leeraaren, die „ hetzelve zo in de Kerk als in hunne huizen zullen „ geeven:" en in hét 47. „ Het geheugen en verftand der „ jeugd zullen [in de fchoolen] niet meer vergeefsch af„ gemat worden, door dezelve Pfalmen, Gebeden, onver „ ftaanbaare en boven haar bereik gaande Catechismus„ Vraagen, van buiten te laaten leeren; die taak zal den „ Leeraaren overgelaaten worden." Zonderling en weinig beftemd klonk ons het 70 Art. „ Aangezien geen ftraffe evenredig aan de misdaad van verraad is, zou het niet onvoegelyk zyn een prys uit te „ looven aan die fcherpregters , welke nieuwe ftraifen „ zullen uitvinden voor die geenen, welke van hoogver„ raad jegens hunne Medeburgers, of jegens het Vader„ land, aangeklaagd en overtuigd zullen worden." Overtollig en van geen beduidenis dagt ons het 9a Att. „ Alie Gedenktekenen, welke het denkbeeld van „ eene Despotique, Ariflocratifche of Stadhouderlyke, Re„ geering zouden kunnen verlevendigen, zullen vernietigd „worden. De naamen der ftraaten en gragten, welke „ daar toe eenige betrekking hebben, zullen veranderd " ™W C 3 Be-  nieuw ontwerp van constitutie. Bezwaarlyk zouden wy komen tot de onderfchryving van net 95 Art., 't geen ons aan 't Oud Venetien deedt te rug aenken.: „ In alle Steden zullen, zo by den in„ gang der Kerken als elders, één of meer busfen of „ kistjes , op zekere plaatzen Waarheidsmonden ge„ noemd, geplaatst worden. Zy zullen boven eene ope" finI h,ebben- die groot genoeg is om 'er papieren door „ te fteeken, welke papieren zullen bevatten, waarfchu„ wmgen, aanmerkingen, ontwernen, raadgeevingen, over " ♦ je(lu„ur' en kla§ten over de Leden der geconfti„ tueerde Magten. Deeze kistjes zullen geflooten zYn, „ en alle Zondagen door den Maire en de Vrederesrters „ geopend worden. De Briefjes zullen, in 't byzvn van „ alle aanweezenden, geleezen worden." Het behoort niet tot onze taak , dit geheele Ontwerp na te gaan. Opgeleverde Artykels zullen genoegzaam aanwyzen, welke Geest in 't zelve beerscht, Vtrbaal, gehouden by den Commisfaris van de Caap de Goede Hoop . a. j. sluysken, zeden het Arrivemem der hngeljche Vloot, onder den Admiraal Sr. g. keith ELphinstone, den ïojuny 1795; cn de Overgave van die Kolonie aan de Wapenen van -Groot - Brittannien , den 16 September daar aan volgende. In den Haage, by I. van Cleef, 1797. In gr. 8yo. 330 bl. Een Dagverhaal, 't welk ons herinnert aan eene zeer fmertlyke Gebeurtenis voor den Vaderlande. Een Dagverhaal , 't welk ons met fpyt vervult over de zwakke gefteldheid der onzen aan dien zo aangeleaenen uithoek. Een Dagverhaal, 't welk blyk by blvk oplevert van de trouwloosheid der Engelfchen, in deezen handel onderfteund door den na dat vyandig Land gewee- ken Ex-Stadhouder. Wy hebben, onder het door- leezen, alle die onaangenaame aandoeningen, by herhaahnge, gevoeld. Veel, 't geen uit de Nieuwsmaaren van dien tyd bekend was, herinnerden ons deeze bladen, en Itelden, byeenverzameld en uit egte befcheiden opgemaakt, ons zwakheid, kampende tegen trouwloosheid, voor oogen. —- Het ftuk is voor geen uittrekzel vatbaar; doch verdient, als een Gefchiedkundig Gedenkftuk deezer Geoeurtenisfe zo vol ontrouwe, bewaard te wor. den. Meermaalen bekroop ons de lust om eene • verzameling  verbaal van a. j. sluysken. 39 ling te maaken van de trouwlooze en verraaölyke dreekcn, door de Engelfchen ten opzigte van die Volkplantinge te werk gefield; doch wy zouden te veel hebben moeten affchryven, om eene zaak te betoogen, waar aan niemand twyfelt. Alleen fchryven wy af een gedeelte van den Brieve door elphinstone en craig gezonden, ten gehide van eenige door de Engelfchen aangehoudene en geopende Brieven, meteen Americaamch Schip aan de!Kaap gekomen; welke het zegel drukte op andere reeds veffpreidde onwaarheden wegens den ftaat der zaake in het Moederland. „ Wy agten," dus fchryven zy , vermeld hebbende wat zy mét de Brieven aan den Raad van de Kaap en aan byzondere Perfoonen geoordeeld hadden te moeten doen, „ het egter gevoegelyk om UEd. Gr. Agtb» en Ed. „ Agtb. kennis te geeven, dat wy alle Nieuwspapieren „ hebben aangehouden; dewyl wy weeten, dat de waarheid „ niet kan gepubliceerd worden in Holland. Het is „ ons bekend dat niemand publiceeren durft als ftiptlyk „ zo als het Revolutionaire Committé het goedkeurt, „ en derhalven zouden dezelve alleenlyk misleiden , in * plaats van informeeren de geenen aan welke dezelve „ gerigt zyn. De Brieven vallen in veele opzigten onder „ dezelfde befchryvinge; want veele informeeren u van de plantinge van den Boom der Vryheid; doch geene „ maaken eenig gewag van de Opregtinge der Guillotine. „ Veele weiden uit over de zegeningen van hunne nieuwe „ Vryheid; doch geen enkele meldt de Gevangenneeming „ van alle Amptenaars en beste Lieden der Republiek, „ of van de ysfelyke Contributien , die geheft geworden ,•, zyn ten voordeele van de Franjchen; zommige dier „ Brieven merken aan de vriendlyke dispofitie en het „ goed gedrag van hunne nieuwe Vrienden of Meesters; „ doch geene enkele geeft het geringde denkbeeld van „ de honderden , die dê wrok en verbolgenheid der Hol„ landen reeds van hun leeven hebben beroofd, in alle „ Steden van de Republiek. Wy twyfelen geen- „ zins of uwe Correspondenten zyn 'er gevoelig van, „ en gevoelen hunne fituatie - doch wy worden gewaar, ' dat' zy zulks niet durven uitdrukken in Brieven , die „ eene Franfcke Infpe&ie moesten pasfeeren; de eenigde „ omdandigheid, in welke uwe Correspondenten fchynen „ zich met eenige vrymoedigheid te hebben uitgedrukt, „ is de waaragtige fchildery , welke zy geeven van C 4 „de  4<9 VERBAAL VAN A. j. SLTJYSKEN. „ de beklaaglyke fituatie van het Finantie - weezen en „ van het Publicque Credit van de Oost-Indifche Comm pagnie." Geen onzer Leezeren zal vorderen, dat wy de Leugentaal , in deeze weinige regelen , in veele opzigten begreepen, aanwyzen. Waar is, in eenig oord van ons Vaderland, eene Guillotine opgerigt! Welke Steden der Kepublie* tellen de honderden van het leeven beroofddaar de Omwenteling, fa dien zin, het leeven aan geen eén mensch gekost heeft! Trouw- en Eerloozen . . . . doch wy leggen de pen neder by een Boek, 't welk eene aaneenlchakeling van dusdanige bediyven dieneV ™ Van ten °Pgerigten Gedenkteken kan Een Onderzoek van dit Verbaal, en redegéevfaa van het gedrag tex kaapfche Burgery, door l. needung , hebben wy gezien , dat in 't licht is; dan tot nog van onze Boekhandeiaaren niet ontvangen. Verzameling van Stukken , betreffende hei gedrag der Curaleuren van Hollands Univerfiteit te^Leyden, in de Jaaren 1796 en 1797 , by zonder in de zaak van Mr. johan ltjzac, Profesfor in de GHekfche Taal en Vaderlandfche Gefchiedems aldaar, met een Voorbergt dien aangaande. le Lcyden, by A. en J. Honkoop, 1797. t Voorberigt LXVI, en 't Werk 304 bl. In gr. 8vl.' TTeel gerugts maakend is het gefchil, waar over deeze V Verzame ingloopt; niemand, die de Nieuwspapieren JLm S dCS °" c"ndlg- Alle de Hukken des betreffende en getale van XIX, onder welke men 'er van eene groote uitgebreidheid aantreft, zyn hier verzameld g Een Voorberigt van de opgegeevene uitgebreidheid door ltjzac aan zyne Rcgt- en Waarheidlievende■Medeburgers, vergezelt deeze oorfpronglyke gewisfelde ftukken, bv vfaaf vTf Tusfche"voegingen en AantekenhTgen vindt. Dit Voorberigt is met eene zeer fcherpe nenne gefchreeven en ftelt het gedrag omtrent hen? g?h0u. den in een haatlyk licht; dan hol haatlyk ook enêK tig hy Party doet voorkomen, is het alles niet wat liv dfs pioew ltrekken op welk een toon dit Voorberigt aeltemd is, op dat wy hier 's Hoogleeraars woorden be- zi-  verz. van stukken in de zaak van me. j. i.uzac. 41 zigen, „ het gordyn maar ten deele open. Het overige „ zal ik, in afvvagting van den uiterlyken afloop der laat„ fte zo ongehoorde pooging tegen my door myne Onder„ drukkers ter uitvoer gebragt, nog in de penne houden. „ Worde ik dan eindelyk genoodzaakt, zal ik de Gc~ „ fchiedkundige Befchomving van ,t gedrag der Curateu„ ren, waartoe deeze Stukken llegts de ftoffe opleveren, „ aan myne Landgenooten mededeelen , en een Gedenk„ zuil oprigten, naar 't welk de Nakomelingen hunne be„ oordeeling zullen kunnen inrichten over "de Perfoonen „ en zaaken, die zy in de Gefchiedverhaalen van deezen. „ tyd zullen aantreffen, byzonder over de getrouwe aan„ kleeving aan die Grondbeginzels, op welke de Natie de „ zoo plegtise belofte ontvangen heeft, dat haar aanftaande heil zal gevestigd worden. „ Ik zal dan, wen ik ten laatften gedrongen worde, den „ waaren oorfprong deezer zaake, van den Jaare 1792 af, „ dat is van de eerfte uitbarfting der gruwelen van het ,, Jacobynendom en Terrorisme tot op den huidigen dag, „ naaktelyk ontdekken ; de verfcheidene Refolutien en „ Misfives in alle haare deelen, in haare beweegredenen, „oogmerken en inzigten, naargaan ; den ganfchen za„ menhang derzelven befchouwen; de rerriotie, inzonder- heid van een Leeraar der Vaderlandfche Gefchiedenisfe, ,, uit hoofde van het tot nu toe in ons Vaderland onbe„ kende Misdryf van Arijlóértitü, ontleden, en doen „ voelen .' welk dog het nadeel was , 't geen men te „ wagten hadt van die Ariftocratifchc denkbeelden, voor-' „ gedraagen door iemand , dien men wist geen lieveling „ van het Stadhouderlyk Gezag geweest te zyn; de ge„ voelens van zommigen der Curateuren , over de Fran„ fchc Gebeurtenisfen, niet alleen zedert den Jaare 1793 „ (welke dan eigenlyk myn misdaad uitmaaken) maar ,, ook vóór dit tydstip-, uit hunne nog onder my be„ rustende Correspondentie en eigene uitgegeevene Schrif» „ ten, vergelyken met het misdryf, 't welk zy my by „ hunne Refoiutie aantygen, en met den toon , welken „ zy , niet indachtig aan 't geen zy zeiven bevorens ge„ fchreeven hadden, meenen daar by te kunnen voeren; „ het verbod, by die Refolutien aan my gedaan, met „ hunne eigene aanmoedigingen van vroegere tyden; den ,,-geheelen loop en 't zamenweefzel hunner gedraagingen, „ met de grondbeginzels, welker zorgvuldige bewaaring C 5 „ het  42 VERZ. VAN STUKKEN IN DE ZAAK VAN MR. J. LUZAC. „ het doel myner Reraotie zyn moeste; en hun volilan„ dig weigeren om in eenig onderzoek te komen met „ myne opene verdeediging en bereidwilligheid om myne „ zaak voor de Rechtbank der Volksvertegenwoordigers, „ en der ganfche onpartydige Natie, te brengen." Hoe veel de Hoogleeraar ook zegt agter te houden, volgt 'er nogthans 't geen hy Haaltjes noemt. En twyfelen wy wel zeer, of hy, in de gelegenheid gefield om alle zyne nog in den pylkooker zittende pylen te fchieten , vinniger zal kunnen uitvaaren dan hy doet van bl. LI tot LVIII. Tweede Voorbericht, geplaatst voor den tweeden Druk van het Werk, getyteld Socrates als Burger befchouwd, door Mr. j. luzac. Voor de Bezitters van den eerflen Druk. In gr. Svo. 25 bl. Over het Werk, waar toe deeze bladen ten tweeden Voorberigt dienen, hebben wy, êenigen tyd geleden, ons oordeel geveld (*). In dit Aanhangzel des reeds geplaatflen Voorberigts vermeldt de Schryver de vry algemeene goedkeuring, aan zyn socrates, als Burger befchouwd , binnen en buiten 's lands gegeeven; terwyl het ilerk vertier een tweeden Neder duitfchen Druk noodzaaklyk maakte; hier in vindt hy „ eene meer dan genoeg„ zaame belooning, en tevens eene altoos byblyvende ver„ zoeting voor de onderdrukkende onregtv'aardigheid'," waar van hy fchryft, „ nu zedert twee jaaren het Slachtoffer te „ weezen." Hy beklaagt zich, dat 'er, zedert de uitgave der Verzameling van Stukken, in het naastvoorgaande Artykel vermeldettelyke maanden verloopen zyn (t), dat zyne Befchuldigers , hoe openlyk door hem voor 't oog der geheele Natie uitgedaagd, zwygen, dat andere zaaken afgedaan worden, „ en hy van zyn welherkrecgen rcgt „ verflooken blyft," en voert den laatst afgetreeden Voorzitter van het Provinciaal Ëefiuur, a. j. Verbeek, een zeg- (*) Zie onze Alg. Vad- Letteroef. hier boven, bl. 89. (t) Die Voorrede was gedagtekend 14 July 1797dit tweede Voorberigt is van 17 Oél. 1707.  tweede vooreericiit van mr. j. luzac. 43. zeggen uit diens Historie der Spartaanen, tot aan den dood van den jongen Agis, wel fc hamper toe. Een kort woord voert hy te gemoete aan een der Beoordeelaaren van zynen socrates , wien zyne verklaaring van het woord Ariftocratie min hadt bevallen ; haalt de bepaaling, door polymus van dat woord gegeeven, aan „ als alleen dan plaats hebbende, wanneer de Staat door de „ Kechtlievendfte en vysfie Mannen, by voorkeur daar toe „ gekoozen en aangefteld, wordt beftuurd ,"met by voeging: „ polybius, een ftaatkundig woord zyner eigene Moéder„ taaie uitleggende, en in deezen het voetfpoor van plato „ en aristoteles betreedende, kan, myns bedunkens, te- „ gen priestley, tozen, schlözer, radermacher, „ en zo veele andere Schryvers van deezen tyd, als 'er „ zyn mogen, wel opweegen." Naa nog eenige aanmerkingen over dit woord en het gebruik dier benaaminge gemaakt te hebben, komt hy tot de Democratie, en wel bepaald tot die „ waarin de wil „ des Volks in het gewoon beftuur de hoogfte wet is," welke hy voor de allerongelukkigste houdt, rondborftig afkeurt, en in den haatlykst mogelyken dag zet. Zyn gevoel leidt hem tot het befiuit: ,, Ik voor „ my verkies in een Land te woonen , daar niet elk en een „ ieder, uit den hoop, zonder onderfcheid, maar de kun,, dïgjlen en besten, bevoegd gerekend worden om my te 4, regeerem" Tot die keus wordt de Hoogleeraar door zyn eigen gevoel gebragt; en de Ondervinding, merkt hy op, brengt hem tot hetzelfde befiuit. De Ondervinding, die hem doet vraagen „ waar immer of ooit, in een eenigi, zins uitgeftrekt, volkryk, en vooral handeldryvend, èn „ dus niet geheel armoedig , noch door zyne nabuuren, „ door bergen, fneeuw, ys en rotzen, afgefcheiden Land, eene zuivere Democratie plaats hadt, zo dat, zonder eenig „ inmengzel van Ariftocratie, 's Volks Wil altoos en in alles „ de hoogste Wet nare, en dat, nogthans, hét geluk dés ,, Volks op den duur verzekerd bleef? Deeze vraag wordt met uitroepingen in deezervoege beantwoord. ,, Raadpleegt men de Ondervinding der Oudheid, helaas ï „ — Raadpleegt men die der voorige twee of drie laatfte „ eeuwen — helaas! Raadpleegt men die der jongst- verloopene jaaren ! die ondervinding met bloed be- „ morscht, die zig op een ftapel van ontzielde lyken, op „ eene onmeetbaare hoogte van puinhoopen der verbrande 5, en verwoeste Heden, voor het aangezigt van alle Vol- „ ke-  44 TWEEDE VOORBERICHT VAN MR. J. LTJZAC. „ keren, in deeze en de volgende eeuwen, zo lang onze „ Aardkloot aanweezig zal zyn, ten hoogen Hemel ver- „ heft raadpleegt men die, yslyke ondervinding — „ helaas! duizendmaal helaas!" Proeve over den Mensch. Uit het Engeisck van alexandsk pope, in Dichtmaat overgcbragt door pieter van wikte* , Nsz. Te Amfterdam, hy P. J. Uylenbroek, 1707. In gr. ivo. 94 bl. Wy geven hiermede den Lezeren van ons Maandwerk bericht van de uitgave eens Werks , op hetwelk verfcbeiden vrienden en beoefenaars der wysgeerte, letterkunde en poczy, reeds enigen tyd, mee een verlangend ongeduld, gewacht hebben. Onder de Werken van den onfterflyken pope verdient on« getwyfeld zyne Proeve over den Mensch by uitftekendheid genoemd te worden. Altyd en algemeen is dit Leerdicht als zeer belangryk befchouwd, en uit dien hoofde door vele be> kwame handen in de meeste befchaafde talen overgezet. Bezwaarlyk echter, menen wy , zal 'er, onder deze veelvuldige overzettingen, éne kunnen gevonden worden, welke den Vertaler rechtmatiger aanfpraak op de goedkeuring en den lof van Devoegde en onpanydige kunstrechters deed verkrygen, dan de arbeid van onzen verdienstlyken landgenoot van winter , hem, onzes inziens, verzekert. Voor den koophandel wordende opgevoed , bragt dit hem , (gelyk hy in zyne Voorreden fchryft) reeds in zyne vroege jeugd, in de noodza'aklykheid , de talen onzer naburen te leren. Zyns Vaders neiging tot de dichtkunde deed hem dus ook vanzelve kennis verkrygen aan de Werken der beste Dichters in dezelve, waaruit hy dan menigmaal deze en gene ftukken, ter zyner oefening, in onze tale overbragt. Zo had hy de eerfte afdeling der Proeve over den Mensch, reeds op zyn veertiende jaar, in proza vertaald. De overige volvoerde hy , enige jaren later. Lang daarna, in 'c jaar 1775;, las hy de drie eerfte afdelingen voor in het Letterkundig Genootfchap te Amfteldam , ter fpreuke voerende, Concordia & Libertate. De herltelling uit ene ziekte , welke hem verpligtte nog enigen tyd het huis te houden, eer hy den loop zyner gewone bezigheden konde hervatten, gaf aan van winter toevallig aanleiding, in dien tusfehentyd te beproeven, of hy de Leden van het gemelde Genootfchap , die hem vele aanmoedigende blyken van goedkeuring gegeven hadden , ook mooglyk mogt kunnen verrasfen met hen ene vertolking der vierde afdeling in vaerzen te leveren. Dit gelukte hem, en de uitwerking dier verrasflng was, dat hy flerk wierd aangedreven nu ook de drie eerfte afdelingen op gelyken voet tc behan. de.  A. TOI'E'S PEüItE OVEB DIK MEKSCH. 45 delen. Om deze taak naar vereisch af te doen, en zyn werk met glans te kunnen volvoeren, heeft onze Dichterlyke Verta. Ier zeker den alleen rechten weg ingeflagen. Hy heeft geenzins zyne eerfte overzetting in proza llechts naderhand berymd , maar alles, volgends het oorfpronglyke, op nieuw bewerkt, en zyne proza-vertaling telkens eerst dan ingezien, wanneer iedere afdeling in vaerzen voleindigd was. Aan deze bewerking hebben wy nu zyne , in haar geheel, waarlyk uitmuntende vertaling te danken. Dezelve zou misfchien nog volkomener zyrt geworden, ware hy niet eerst, jaren achtereen, door veelvuldige bezigheden in dezen zynen letterarbeid opgehouden, en eindlyk, nog enigermate zyns ondanks, tot de uitgave bepaald geworden , terwyl toch , in zyne reeds gevorderde jaren , gedurige ongefteldheden hem beletteden aan alles die uiterfte be> ichaving te geven , welke anders zyne kieschheid van hem eischte. Dit laatfte mag dan ook geacht worden geheel te vol« doen voor die zeer weinige ligte gebreken, welke den naauwtoezienden beoordeelaar, die tot in kleinigheden afdaalt, fbms onder de aandagt mogten komen. Enkelde regels hebben wy wat gewrongen, en. vooral by de eerde lezing, enigzins duister gevonden. Maar, wanneer wy dan tevens aan de moeilykheid van 't werk dachten, hebben wy ons ook moeten verwonderen , dat 'er ons zodanige gene meerdere voorkwamen. Pore's ftyl is by uitdek kort en krachtig , en het moest den Vertaler veel moeite kosten deze eigenfchappen in zyne overzetting' te bewaren. Hy wilde zich daarom niet veroorloven, in uitweidingen , die anders misfchien op ene enkelde plaats aan de duiulykheid enigen dienst hadden kunnen doen , ta vervallen, en maakte zyn werk flechts twe regels langer dan het oorfpronglyke. Wat nu het Dichtftuk zelve belangt , kunnen wy niet afzyn deszelfs algemenen inhoud voor hec minst aan onze Lezeren mede te delen. Wy bezigen hiertoe de eigen' woorden des Vertalers , welke wy uit zyne Voorreden overnemen. „ Pops , fchryft hy, wiens oogmerk „ is de billykheid van Gods befchikkingen door 't mensch„ dom te doen erkennen , en te toonen , dat God , als „ Schepper in de betrekking tot zyne fchepfeleu befchouwd, „ alles heeft verordend , gelyk hec behoort te zyn ; ropa „ fchetst in de eerfte afdeeling den mensch in betrekkin? tot „ de waereld , waarop hy zien bevind (bevindt), en tot het „ heelal, waarvan hy flechts een oneindig klein deeltje uit„ maakt. In de tweede afdeeling fchetst hy den mensch „ met betrekking tot zich-zelven, tot zyne redelyke en ze. delyke vermogens , hartstogren , driften en bedryven. In „ de derde afdeeling vertoont hy hem in betrekking tot de „ famenleeving, maalt den oorfprong af van het maatfebap„ pelyk leven , de uitvinding van kunften en wetenfehap„ pen , de vestiging van verfchillende regteringsvormen , en voor-  a. pope „ vooral de noodzaaklykheid der onderlinge behulpzaamhe„ den, welke hec byzonder met het algemeen belang ver„ binden; terwyl hy de geheele vierde afdeeling belteed, „ (befteedt) om op eene treffelyke wyze aan te toonen , dat „ het waar geluk van den mensch in niets anders beliaac, dan >t allsen in deugd." Wilden wy bier gelegenheid nemen, 's Dichters byzoudere begrippen , welke hy in deze vier afdelingen voorftaat, op ;e geven , en enigzins ter toetfe te brengen, wy zouden dan veel breder moeien worden, dan het bellek van ons Maandwerk gedoogt. Wy moeten, derhalve, onze Lezers naar het VVeric zelve verzenden , en het onderzoek van pope's wysgerige denkwys aan hun geheel overlaten. Alleen veroorloven wy ons de verzekering, dat zy overal blyken van gezond oordeel en geest zullen vinden ; en den raad , zo hun hier of daar ene uitdrukking mogt te voren komen , welke tegen hun gevoel of hunne aangenomen denkbeelden floot, het verband , waarin zodanige uitdrukking gevonden wordt, zorgvuldig raad te plegen, alvorends zy daarover beflisfchen. Het kan intusfchen niet wel anders, of onderfcheiden Lezers zullen over de gagroudbeid of ongegrondheid der gevoelens , welke de Dichter aanpryst , verfchillend oordelen , naarmate hunne eigen' denkbeelden reeds zekeren, vasten, plooi verkregen hebben. Elk qnpartydig en denkend Lezer zal hem evenwei den lof van een fchrander Vernuft gaarn toekennen , hem danken voor den fmaak, waarmede hy dit afgetrokken onderwerp behandelde, en zich ten hoogite verwonderen, hoe hy, aan maat en ftyl gebonden , zo kort , en tevens zo klaar en zaak. ryk , hebbe kunnen fchryven. Gaarn zouden wy nu , tot ftaving onzer beoordeling , onze Lezers uit het geheel iets me dedelen. Maar wy moesten , om niet het verband der reden te zeer te fchenden , en hun enigzins naar den eisch te voldoen , ook weder een te groot uittrekzel maken. Tot enige_ vergoeding fchryven wy dan hier liever af'van winter's vertaling van pope's algemeen gebed, achter de Proeve over den Mensch gedrukt. Gy, die alom altoos regeert, ó Vader van om lot'. .•' TVim Wilde en Wyze en Heilige eert, Jupyn! Jehovahl God! Eerfte oorzaak, die begrip ontwyitl Ik weet flechts dat ik ben, En dat my uwe goedheid blykt, Daar ik myn blindheid ken.  PttOEVIi OVER DEN MÜKSCH. 47 Gy leert my , in een" ftand, zo blind. V Vtrfchil van goed en kwaad; Gy, die natuur aan V noodlot bind, Myn" wil in vryheid laat. Wat my V geweeten ooit beveelt, Of weigert, zyn bevel Vertoone aan my des Hemels beeld, Zyn weigring, dat der hel. Wat gunst me uw vrye goedheid bied', Geef, dat ik die erkend'; Gy zyt voldaan, daar ik geniet, En u gehoorzaam ben. Ach, dat ik nooit uw goedheid waan* Aan de aarde, aan ons , bepaald, Daar duizend waerelden beflaan, Die gy met licht bejlraalt. Nooit dreig" myne onbedreven hand Met uwe donderkracht; Noch doeme alomme door het land Wien ik uw vyand acht. Bewaar myn* voet op rechte pain, Zo ik die reeds betrad; Zo ik een dwaalfpoor in mogt jlaan, Wys my het waare pad. Beveilig my voor trotfchen waan, Of lasterlyk beklag, Wat me ook uw goedheid toe mag ftaan, Uw wysheid weigren mag. Geef, dat ik voel' myns naasten leed, En zyn gebrek ver heer; Hebbe ik aan hem ooit gunst hefteed, Uw gunst vall' my ten deel. Ik ben gering , doch gy-alléin , Uw adem, wekt myn kracht. Voer door des levens dag my heen, En door der dooden nacht. Dce*  A. pot e's troeve over dew MXlisCH. Deez' dag zy vrede en brood myn lot: Wat gy ten besten fpaart, Ten besten geeft, 't is goed, 6 God! Uw wil gefchiede op de aard'. Tot u , wien ruimte een' tempel flrekt, Wiens altaar is 't heelal, Door 't wierook der natuur bedekt, Ryze aller lofgefchal! De Temperamenten. Blyfpel. Gevolgd naar hel Hoogduitsch. Te Amjleldam, by P. j. Uylenbroek, 1797. In êvo. 100 bl. Dat hetgeen men gewoon is bet Temperament te noemen op den mensch en zyne daden een' zekeren invloed hebbe , is, zelfs by een oppervlakkig waarnemer, buiten allen twyfel. De Hoogduitfche Vervaardiger van dit Blyfpel heeft ons dezen invloed in eue aardige verfcheidenheid van karakters willen fchetfen. Hy is daarin , naar ons oordeel , niet kwalyk geilaagd , en zyn geestig Stuk, zo het ten tonéle gevoerd, en do.or bekwame Spelers uitgevoerd wordt, zal vooral aan hun, die den Schouwburg meest alleen vermaakshalve bezoeken, wel voldoen. De Kanonik van Milano, of ongenodigde Gasten. Blyfpel. Het Fransch gevolgd, van aLexawder duval , daor Barthoiomeus Ruloffs. Te Amflerdam , by ƒ. Helders en A. Mars, 1797. In 8vo. 63 bl. De ongenodigde Gasten in dit Stuk zyn een Fransch Adjudant en zyn Ordonnance, die zich aardig bedienen van een lekker foupétie , door den Kanonik van Milano met gansch andere inzichten gereedgemaakt. Het gedrag en de ontmoetingen dezer Gasten maakt den famenhang van een vermaaklylc Blyfpel, recht gefchikt om de lagchfpieren van lezers en aan* fchouwers in ene vaardige beweging te brengen.  ALGE MEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. H. van herwerden, over het Euangelie van Joannes. Tweede Deel. Te Amflerdam, by J. Allart, 1797. In gr. 8vo. 370 bl. W/y hebben, niet lang geleden, by de aankondiging van W het eedte Deel dezes Werks, verflag gegeeven van de wyze, waarop de Eerw. van herwerden de verklaaring van dit Bybelboek heeft begonnen. Op denzelfden voet wordt deze arbeid, over het derde, vierde en vyfde, Hoofddeel van het Euangelie van Joannes , met oordeelkundige oplettendheid , en in eene geleidelyke orde , in dit tweede Deel voortgezet. Men ziet den verftandigen Bybeluitlegger ook hier meer dan eens, in de letterlyke verklaaring, van den gewoonen weg afgaan. Doorgaans weet hy zyne wyze van uitleggen met fchynbaare redenen te bekleeden, en alles, tot opheldering en bevestiging der meest aangenomen leerbegrippen van zyn Kerkgenootfchap, naar zyne wyze van denken, te laaten dienen. Zie hier deze en geene proeve. H. III: 3. Daar men in de Nederlandfche Overzetting heeft, ten zy dat iemand wederom gebooren wordt, hy kan het Koningryke Gods niet zien , verkiest van herwerden het grondwoord, door wederom vertaald, liever over te zetten van boven, deels, omdat dit de gewoone beteekenis in het N. T. is, deels, omdat de Schryvers van het N. T., wanneer zy de vernieuwing des zondaars, als eene tweede of andere geboorte, voordraagen, zich dan van een ander woord bedienen. Nikodemus vat wel Jefus gezegde op, als medebrengende, dat iemand wederom moest gebooren worden, vs. 4; doch hy begreep niet, wat Jefus bedoelde. Jefus antwoordt op deze tegenbedenking ook niet, om nader aan te wyzen, hoe iemand wederom moest gebooren worden ; maar hoedanig eene geboorte van boven was; ja hy houdt vervolgens, vs. 7, dezelfde bewoording, als hier, van boven, en vermydt het gewoone woord, 't welk wederom beteekent, en door i/ett. I798. no. 2. D Nï=  5° h. van herwerden Nikodemus, vs. 4, gebruikt wordt; waaruit biykt, dat Jeius bet woord in de beteekenis van van boven genoomen heeft. Deze geboorte van boven, of hemelfche geboorte uit God, is, zynes erachtens, geenzins de overgang van den Joodichen tot den Christelyken Godsdienst, en het belyden van Jefus voor den Christus, door zich tè iaaten cuopen, zoo dat de fpreekwys zou ontleend zVn van den Doop der Jodengenooten, of der Heidenen, die tot het Jooendom overgingen, en hetzelve door den Dood werden mgelyfd , en dan aangemerkt als nieuwlings gebooren te zyn; maar de verkryging van een nieuw geistdyk beginlel, waarover by H. 1: 13 breeder is glhanê1!;," H°[ Kömngrik Gods is het ryk van den Mesfias. Wanneer hier nu geiprookcn wordt van het Koninsnk Gods ie zien, zoo heeft dit betrekking tot deszelfs voorrechten Lu Komngryk zien, wil, naar eene zeer gewoone beteekenis, zooveel zeggen , als genieten. Ten zy nu iemand van boven gebooren ware, kon hv dit Ko- ningryk met zien Want is de gerechtigheid van den Borg de grond, waar op die Godsregeering rust, niemand kan de voorrechten daarvan genieten, dan in zyne gemeenlchap; en deze kan 'er niet zyn, dan door het geloof, en het gelool niet, zonder eene voorafgaande vernieuwing des gemoeds. Zonder zulk eene vernieuwing is ook iemand volftrekt onbekwaam voor het genot van de "Dederen van dit Koningryk , welke geestelyk zyn. Een verlicht verftand, een geheiligde wil, een bevredigd aeweeten, maakt alleen bekwaam, om God in zyne heerlvk. neid te aanfehouwen, en zich in Hem te verlustigen : vrymoedigen toegang tot Hem te hebben, en gemeenlchaD met Hem te oefenen. —- En zonder vernieuwing des gemoeds kan aan het groote oogmerk der genadebedeelmg, naamlyk de verheerlyking van God, niet beantwoord worden. By H. III: 5. Zoo iemand niet gebooren wordt uit water en Geest, hy kan in het Koningryke Gods niet insaan , wordt aangemerkt : „ Jefus verwisfeit de fpreekwvzen het Koningryke Gods te zien, en in het Koningryke God* m te gaan. By de eerfte had Hy opzicht op het genot van deszelfs voorrechten ; by deeze op de plichten van geloof en bekeering , waardoor men een onderdaan van hetzelve wordt; welke niet kunnen geoefend worden, zonder vernieu wd te zyn door den H. Geest." De fpreekwys, gebooren worden uit water , zti van den,Doop te ver-  OVER JOANNES. f>I verfcaan zyn: „ Hoe iemand door den Doop kan gezegd worden van boven of uit God gebooren te zyn, is niet duister; want, naar den ftyl der H. S., wordt hetgeene aan de beteekende en verzegelde zaak eigen is, by overnoeming, toegekend aan het teeken en zegel. Door Geest wordt dan de H. Geest bedoeld, door wien God het beginfel van het geestelyk leven werkt." H. III: 16, ij. Alzoo lief heeft God de waereld gehad, dat Hy zynen eeniggeboorenen Zoon gegeeven heeft, enz wil van herwerden, zoo min als H. I: 29, de uitvorkoorenen verftaan hebben, maar alle volken der aarde, de Joden niet alleen, maar ook de Heidenen. Over de uitdrukking van den Dooper omtrent Jefus, die. van boven komt, H. III: 31, wordt aangemerkt: „ Indien de woorden : die van boven komt, wilden zeggen , die in den hemel zyn last ontvangen heeft, welk een ongerymden zin zal dan de tegenftelling : die uit de aarde is, is uit de aarde, opleveren ; want dit zal dan zeggen, die op aarde van God beveelen ontvangt, is een aardsch gezant. Neen; de Dooper wil 's Heilands uitneemendheid aanwyzen, niet ten opzichte van de plaats, van waar Hy kwam; maar ten opzicht van den oorfprong en gefteldheid van zyn perfoon. Hy noemt Hem terftond met verwisfeling den Zoone Gods.- Hierom, dat Jefus gezegd wordt geweest te zyn in den fchoot des Vaders, Hoofd. I: 18; van den Vader te zyn uitgegaan, H. XIV: 28; het woord, dat Van den beginne was, dat by God was, en nu was vleesch geworden, H. I: 1, 14; de Heer uit den Hemel te zyny I Cor. XV: 47; uit den Hemel te zyn nedergedaald, Joan. VI:. 38. De tegenftelling bevestigt ook deze meening, alsmede hetgeene de Dooper van Jefus, als die van boven kwam, getuigt. Naamlyk dat hy is boven allen , hetgeene, naar den zin dezer fpreekwys, aan* duidt, dat Hy allen overtrof, dat is hen allen, met welke Hy wegens zyne bediening in vergelyking kon gebragt worden, naamlyk Mofes en alle andere Propheeten." H. IV: 24. wordt de gewoone vertaaling, God 'is een Geest, verdedigd , en , onder anderen, aangemerkt, dat Jefus, daar Hy zoo gefprooken hadt van den Vader te aanbidden, nu zegt, God is een Geest, omdat de geestelykheid van beftaan niet meer behoort tot den Vader, dan tot den Zoon , en den H. Geest. Dat Jefus zich een evengelykheid in natuur , en op dien grond in magt en réchten, inet God toekende, wordt inzonderheid breedD 2 voe-  g2 h. van herwerden, over joannes. voerig* beweerd by H. V: 17—32. — vs. 38, 29, wordt, op de gewoone wyze, van de opwekking der dooden ten laatften dage, vs. 27 van het laatfte oordeel, verklaard; maar vs. 25, de uure komt, en is nu, wanneer de dooden zuilen hoor en de femme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leeven , in een verbloemden zin opgevat van de bekeering der Heidenen. Des niettemin zal Jefus, in de tusfchenftaande woorden, vs. 26, want, gelyk d& Vader hel leven heeft in zich zeiven, al zoo heeft Hy ook den Zoon gegeeven, het leven te hebben in zich zeiven, van zyn eeuwig en noodzaaklyk bellaan , en van de wyze, waarop Hy de eene onverdeelde Goddelyke natuur heeft van den Vader , moeten verttaan worden vs. 39 vindt de Schryver geene vermaaning, zoo als de gewoone overzetting, onderzoekt de Schriften , fchynt aan te duiden; maar eene beftrafling , hetgeen met het verband van 's Heilands rede, die hier de eene beftrafling op de andere laat volgen, en inzonderheid met de volgende woorden, die 'er Jefus onmiddelyk op laat volgen, beter zal ftrooken. By hun, die eene andere leiding van gedachten over de leer en leerwyze van Jefus , dan men hier fteeds ■ gevolgd ziet, voor zich verkiezen , en zich liever aan een ander foort van uitlegregels, dan waarop de Eerw. Schryver meestal zyne verklaaringen bouwt, willen houden , zullen deze en geene uitleggingen minder byval vinden. Maar de Eerw. Gryzaart, altyd getrouw aan zyne grondbeginfelen, heeft deze lettervrucht niet zoo zeer voor dezen, als wel ten nutte zyner Amfterdamfche Gemeente , en allen , die dezelfde regelmaat des geloofs hebben, in 't licht gegeeven. _ , Christelyke Gerust/lelling by het Onbegrypelyke van dt Wegen der Voorzienigheid; voorgedragen in eene Leerrede over job XXXVII: 23". Door jacob van loo, Predikant te Ootmarfum. Te Amflerdam, by H. Lardé, 1797. In gr. 8vo. 52 bl. \Y/y'eTI de ver^an\ Zulks fchynt wel uit deu beflfnden toon, waarin het ons voorkomt, dat de Kantfche Wvsgeeren gewoon zyn te fpreeken ,' waarvan wy devS- veuvekt te meer onze verwondering, daar tuist deeze Wysgeeren gewoon zyn te yveren tegen hu. " die met zekerhetd ,ets durven beweeren. Zy willen dan zo het ons voorkomt, alleen zekerheid m h\t onzekere ' Het vverk, voorhanden, bevat den Omvang van 't Ge- &%'7£rt*etn' De,beP-l-gen KILS mede ,11 denwd°o'g«nden Inhoud onzen Leezeren £!ï\ m j der Hoofdzaaken onder 't oog gebrast te eene ZelfjUndigheut, onderzogt , en het onbewvsbaare deezer ftelling getoond. Het Bewys wordt aldus ïoorge- : Js»*r*r *an eenig ander ding>is« a'S denkend Weezen befchouwd, ben het volli SeleT, enWz?rP T ^ "?* m0gelyke gedagten en sJX &ftvpk ben ik, als een denkend Weezen, eene flnttr Snndlgïld; V(^ens den Aute^ deugt deeze fluitreden reeds ten opzigte van de form niet, als Vier rïffPl- bevatteTnde, daar in de eerfte fteü ng Ze fftand h?td^ Logisch Onderwerp in ons begrip is , en het in de aatfte, of de Conclufic, genomen wordt voor een weezenlyk onderwerp, 't welk buiten ons begrip Su fl v 5 Gaat dltdoor' dan zullen, onzes achtens alle fluitredenen , waarin men tot een daadelyk zjn bll San\i' J)eIfde gGbr?k hebben- Men be,Illit hierin altyd van het eheeI W5? om eea onvoorwaardelyk noodzaa„ kelyk Weezen, buiten die wereld, als derzelver grond hViT l n-emen" VoISe?s den Auteur laaten zif dan beide Stellingen even goed denken. Wat ons betreft wy  der kantiaansche wysgeerte. 6J maar der Kantiaa?ien begrippen over dit onderwerp mededeelen , willen wy liever het refultaat van alle deeza wysgeerige navorfchingen , ten befluite , met de eigene woorden van onzen Auteur opgeeven, te vinden in de laatfte %. „ Volgens al het tot dus ver beredeneerde, kan men „.zonder moeite die vraagen beantwoorden, welke anders„ zins,onoplosbaar zyn zouden: te weeten 1. „ Beftaat 'er eene Grondoorzaak der wereld, var» „ de wereld zelve onderfcheiden ? Ja zeker —— „ maar dezelve is alleen denkbaar.'" ('Er laat zich dus» danig eene oorzaak Analogisch denken, maar niet be* wyzen,) 2. „ Is dit Weezen eene zelfftandigheid, eenvoudig, j, numerisch, identisch, enz. P < Dit alles heeft noch „ zin noch betekenis, hebbende deeze begrippen geen inhoud." (Dus is het volmaakte Weezen een bloot Begrip Van onze verbeelding, 't geen wy volftrekt niet weeten, dat buiten onze gedagten beftaan heeft.) 3. „ Mag men dit Weezen wel denken, volgens eene „ analogie met de verfchynzelen? Ja, mids als voor- „ werp in het Idéé, niet in de weezenlykheid." ('t zelfde als No. 2.) 4. ,, Mag men een wys, magtig, goed, algenoegzaam, 5, enz. Weezen als oorzaak der wereld onder {lellend — „ Zonder eenigen twyfel. Wy moeten dit zelfs „ doen. Doch wy onderftellen dit Weezen, zo behoeda,, nigd, niet op zig zeiven, maar als grond der fystemati„ fche eenheid, die wy, als wy de natuur beftudeeren, ,, moeten onder/lellen.'''' enz. 5. „ Zyn wy eindelyk bevoegd, de dingen en inrigtin„ gen der wereld af te leiden van Gods wyzen wil ? — „Ja, hiertoe zyn wy volkomenlyk bevoegd, maar, we„ derom, alleen in het idéé, zonder kwetzing der na„ tuurwetten." Dit dan, Leezers ! is het refultaat van kant's onderzoekingen. Dit is de trap van zekerheid , waartoe het beftaan van eene verftandige oorzaak der wereld, de grondflag van allen Godsdienst, volgens hem , kan gebragt worden. „ Kant's redengeloof," gelyk van hemert in zyne Voorrede bl. 21 te regt aanmerkt, „ is „ noch apodiStisch zeker, noch bloot waarfchynlyk, maar „ is op praStifche gronden gebouwd, en is van moreelen „ aart. De mensch, die niet bedorven is, helt van „ na-  &4 beginzels der kantiaansche wysgeerte. «* natuure tot dit Geloof over." Dit is, onzes oordeels, alles, wat 'er voor te zeggen valt; gronden voorwaar, die ons te zwak voorkomen, daar men hier by eerst Pligt en Godsdienst vooruitftelt, en dan daarop het Geloof aan God vestigt, daar wy liever het omgekeerde zouden willen, om uit het beftaan van God Pligt en Godsdienst af te leiden. In dien trant fpreekt ook :de Voorredenaar de Beftryders van het beftaan van God aan : „ Wilt gy iets „ tegen ons uitrigten , fchynvrienden der menschheid ! „ toont dan, zo gy kunt, dat 'er niets dergelyks, als prac- „ tifche reden is, beftaa dat pligt en zedenlykheid „ loutere harfenfehimmen zyn." Wy laaten elk zyne manier van denken , indien hy daarby gerustheid vinde, en wagten ons van het Kantianismus door gevolgtrekkingen te bezwaaren; doch hebben nog geene reden , om ons met van hemert „ hartelyk i, te verblyden, dat de Kantiaanfche Wysgeerte, die „ bron van eeuwigen vrede tusfehen de zoonen der wys„ heid, ook in ons fel geteisterd Vaderland, meer en „ meer haare beoefenaars en liefhebbers begint te vin- „ den. Zo zal eindelyk onder de genen, die voor „ wysgeerte vatbaar zyn, het licht algemeenlyk opgaan. „ Gezegende tyden, komt haastlyk!" Proeve over den waaren aart der Geestelyke Goederen en het recht der Gereformeerde Kerk in Nederland op een gedeelte van dezelve; door Mr. A. V. D. T. tweede en verbeterde Druk. Te Rotterdam, by N. Cornel, 1797. In gr. 8vo. 64 bl. Een ongenoemd Schryver, die zich op den titel Mr. A. V. D. T. noemt, moogelyk wel dezelfde, van wiens hand wy onlangs een Stukjen, tot aanraading van de vereeniging der Christenen,ontvangen en beoordeeld hebben (*), heeft in deze Proeve, uit de nafpooring van den oorfprong en waaren aart der zoogenaamde Geestely. ke Goederen, trachten te bewyzen, da.t dezelve geenzins als Nationaale Goederen kunnen aangemerkt worden ; maar aan het Christelyk Genootfchap alleen toebehooren. Men zal 'er aanmerkelyke bydraagen tot de gefchiedenis der (*) Zie onze Algem, Faderl. Letteroef. 1797, bl. 3S1.  ?4 VERVOLG P^^de Perfoonen zal het Genootfchap „ met zich tegen den Vyand aanvoeren ; alle Dienften, „ tot welke zy, zonder vrees, kunnen gebruikt worden, „ opleggen; hun aan het heetfte vuur blootftellen , en l „ in gevalle de goede Party moest bukken, gemelde ge* „ arrefteerde Perfoonen de eerfte Slachtoffers der Neder„ laage doen worden. ,, Insgelyks, zo naa de uittrekking de Aanhang van „ Oranje, m deeze Stad, den Ed. Agtb. Raad, of de „ goede Burgery, in 't allerminst mogte beledigen , of ge„ weldig attaqueeren, zullen de gearrefteerde en medele„ yoerde Perfoonen daar voor aanfpraaklyk gefield wor" ^"w" v£0ia alIes moeten boeten ' wat hun Aanhang ï «„Sf6 st-da* tegen den Ed' A§tb- R^d of goede „Burgery misdoet, en de billyke ftraffe hunner Aan" en, Volksmisleidingen , zonder eenige Form „ van Proces, daadlyk ontvangen." „ Deeze Verklaaring werd aan het opgebrooken Burger* Jffn J°°Af,eeZen' e" a,gemee"> door het driemaal aW S Z ZWaPenen' toegejuichd, ten teken van daar mede ll! en'M dfZe,v5 a,s 2vn ei2en befluit aan ^ ™;,A~7^Qn. las dezelve in de Nieuwspapieren * met wydverfchillende aandoeningen. Veele Voorftanders van de zaak der Patriotten zelve huiverden op het verneemen van zulke Happen, die eene ongehoorde verdelging der Party dreigden. En valt het ligt te raamen , lelk eene uitwerking dit Stuk moest baaren binnen Delft zeive , waar men by ondervinding wist, dat het Genooticnap het met by dreigen liet berusten; maar het doen er byvoegde. De verflaagenheid was onbefchryfbaar groot. Veele der voornaamite Aanhangeren van \S en te de party 0m de Stad te ver" „ Doch de tyd gedoogde niet, dat allen, of de meesten, dit redmiddel te werk konden ftellen. Waar van het gevolg was, dat welen de uitvoering van deeze fchrikbaarende bedreiging deels ondervonden." Dit befchreeven hebbende, vervolgt de Gefchiedboeker: „ De verdere afgezette Raaden , en anderen , hadden reeds hun heil in de vlugt gezogt, en deeden dit niet weinigen, door den nagt begunftigd, terwyl de fcherpfte Huisbezoeking, Sedde 'P bedrei§inSe? te£ea de verbergers, ge- « De  OP DE VADERLANBSCIIE HISTORIE. „ De dag brak aan, en het vlugten nam een einde. Zommiger Huizen waren met Wagten van het Genootfchap omzet; deeze ook ftonden by de geilootene Poorten; zonder verlof mogt niemand ter Stad uit; de Schuiten werden opgehouden, en mogten op het uur niet afvaalen, voor de Schuit, die eerst moest komen, daar was. De Godsdienstoefening ging beevend toe, daar men in de Kerken rondzag, of 'er ook in waren, die men gaarne in handen zou hebben ; de Leeraars ontvingen een Briefje , by 't welk zy gelast werden met het volmaaktfte Gebed te beOuiten. De Raad vergaderde dien dag verfcheide keeren, ook des avonds. By de Regeeringsleden was wel geneigdheid om de Gevangenen te ontflaan; doch het Genootfchap weigerde hier in te bewilligen. Alleen verwierf de Regeering, dat de Gevangenen in een der vertrekken van het Stadhuis hunne llaapplaatzen hadden; en ook verlof kreegen om iets van hunnen toeftand , die zeker zeer benaauwend was , aan Egtgenooten en Kinderen te doen weeten." Naa bet flyten van een bangen nagt en dag werden de gevangene Hèeren, op het onverwagtst, uit hun arrest ontflaagen, en onder een toevloed van aanfchouweren, door eenige Genootfchapsleden, na hunne Huizen geleid; naa vooraf een Gefchrift te hebben moeten tekenen , by 't welk zy beloofden niet uit Delft te zullen gaan. Verbaazend is de fchielyk daar op volgende lotwislèl, hier hefchreeven; verbaazend de aanval eener Haagfche Plunderbende op Delft, welke met alle kleuren der verfchrikkinge gemaald wordt. Het XLVI Boek is aan de verdere befchouwing vanHollands Zuider- en ook het Noorderdeel gewyd, in de laatfte dagen vóór de Omwenteling en de eerfte daar op volgende. Hier doen zich op den voorgrond op, de verrigtingen van het Zuidhollands Burgerleger,naa te Delft het oogmerk bereikt te hebben; 't geen aan 't zelve ook te Vlaardingen gelukte, doch niet in het Prinsgezind Brielle. Het nabuurig Hellevoet/luis ftrekte ten tooneele van een met moeite gedempt Oproer, met Plundering gepaard. Breed worden Dordrechts lotgevallen in dit tydsgewrichtbefchreeven , en worden de Ommeftreeken niet ongedagt gelaaten; zo ook Gouda, Leyden en Rhynland, vofVoorftanders der OranfeVmye. „ By de Omwenteling," vermeldt de Schryver, „ zette „ men  7* VERVOLG " !"-ei!,in ueeze,n, 0ord' °P de gevoeligfte wyee, den Pa" KT', JM^nPmen Welde geleden ?e hebn „nn ? Huisluide" maakten 'er hun werk van , om *, ze op te vangen en over te brengen. Te Mms. " Sf£» Waar men' ondanks de meefderheid der Prinsge,, zinden, een gewapend Genootfchap opgerigt en met „ luister tot ftand gebragt hadt, moest bv dè W«rmT ,, deeze aangenaame ftreek , het ftiile büi lnleeveeS * SP h3d,dw ,De Zu?ter van den Hoogleeraar p cAf „per, de Weduwe des Advocaats Wekkenhoek, van " RrnoeedJrgenrteide AStaatkundige denkwyze met' haar „ Broeder, te Mynsburg op een Buitengoed leevende 'I overlaten." plunderzugt, tot groote fchade, ^^ verdeeldheid der Regeering en daar uit ontftaande ftrydige handelwyze, die zich ter Staatsvergaderinge , metzo veel onderfcheidings, liet zien, worS bS ver. meid — Achoonhovens ommekeer en vreugd by der Pruisfen komst vindt haare afwisfeling door het feen die Stad va£ te Prutsfen te yden hadt. Leerdam ftondt zulks van de Prinsgezinder! uit, en werd beteugeld door die van ten 5 n Jff; reStenu°P hun beurt des dubbd bot ten. „ jjeeze Stad was het voorwerp," zegt de Schrv- rUl T 1Cn 5.aatJdef p""sgezinden in dien oord; en " SSfiftlf we/by dS keeTisfdinS der Staatzaaken'eeS " Vni iïgr 0t 1 • Wagte,n' * ^ 00k de^ Stad trof. „ Van de Bezetting verlaaten, hadt men de Oranjevlag „ laaten waaijen, eer nog de Pruisfen, door hindernisfen „m den weg, de Stad konden naderen. Deezen? daar " fek?rae.n' vonden, volgens pfau, de Poorten geflooten , " lf\tf« T^d' ^ «ooten 'er eene van open ,' „ en namen hunne kwartieren, zonder dat iemand hun „ ontrustte. Hy voegt 'er by, dat de Patriotten, op hïï „ eerfte verfchynen der Pruisfifchen, uit de Stad gewee„ ke„ waren Volgens dit"berig vervalt het gfchie. „ ten veelei Patriotten te Vianen, die in hevige drift-' „ vervoering dit onbez3nnen bedryf zouden eepleeed en „ daar door te Pruisfen ter plundering aangek hlbbeS, „ ten eenemaale. Dit fchynt uitgevonden te zyn ?L „ de  VOOR HET BATAAFSCHE VOLK. 79 „ zien, hoe 'er veel in eene Staatsregeling voor het Ba„ taafl'che Volk kan gemist worden, het geen zoo over„ bodig, tot verveelens toe, en overal met vreemde bas„ taard-woorden, en onverftaanbaare uitdrukkingen, is „ aangevoerd; iets, waar voor zieh de Commisfie vol„ ftrekt geoordeeld heeft te moeten hoeden." Het Plan, waar tegen dit Ontwerp is ingerigt, heeft de Nationaale Veroordeeling ondergaan, gelyk wy, in den voorleden jaare, gemeld hebben (*), en dus is aan den wensch der geenen, die het zo hoogst gebrekkig vonden, voldaan, 't Zal te bezien liaan hoe het met een volgend af zal loopen, waaromtrent nu, reeds vóór de geboorte, zo veel gefchreeven, gewoeld en gerequeftreerd wordt. En waar in de Geestlykheid der geweezene bevoorregte Kerk zo voorbaarig werkt. Wy willen, om uit dit Ontwerp iets te geevèn, de weinige Artykelen affchryven, van den Godsdienst handelende; waar in zeker die Kerkyveraars geen genoegen zullen neemen. Zy komen op de zes volgende neder: i. „ De Kerk is afgefcheidcn van den Staat. Geene bur. „ gerlyke voor- of nadeelen zyn aan de belydenis van eenige Godsdienftige begrippen gehecht. — Alle Kerk„ genootfchappen ftaan op eenen gelyken voet onder de „ befcherming der Wet. a. „ Vry ftaat het aan een genoegzaam aantal Burgers i, een Kerkgenootfchap op te richten, mids kennis daar „ van geevende aan 't Plaatslyk Beftuur; doch geen Kerk,, genootfchap vermag in Leere, in Inrichtingen, op eeni,, gerlei wyze, hoegenaamd, een ander Kerkgenootfchap „ beledigen of in den weg ftaan. 3. „ Elk Kerkgenootfchap is verpligt, al het geen tot „ deszelfs weezen, Kerkgebouw, Leeraars, enz. behoort, „ zelf te bekostigen. De Staat betaalt niets , hoegenaamd , „ van het geen het Kerklyke aangaat, noch mengt zich „ dienaangaande in. 4. „ Alle Kerkgenootfchappen verrigten hunne Gods„ dienstoefeningen binnen de daar toe beftemde Gebouwen, ,, met ontflootene deuren. Buiten dat Gebouw mag nie„ mand eenige tekens, hoegenaamd, draagen van eenige „ Kerkelyke Orde of Ampt, en niets, dat de Godsdienst„ oefening betreft, mag buiten dat Kerkgebouw gebezigd „ worden. 5- ^ Al (*) Zie onze Vaderl. Letttroef. voor 1797, bl. 524, enz.  80 ONTWERP VAN STAATSREGELING. 5. „ Al wie tot Leeraar, of eenig ander Ampt, in een „ Kerkgenootfchap beroepen wordt, zal, voor en aleer „ hy zyne bediening mag aanvaarden, als zodanig by „ 't Plaatslyk Beiluur voorgedragen worden, en by 't „ zelve de Burgerbelofte moeten afleggen. 6. „ Alle byzopdere benaamingen van Godsdienftige „ begrippen worden verboden, en de Kerkgenootfchappen „ zullen geene andere naamen mogen voeren, dan die der s, Zinfpreuken, of Zinnebeelden, boven den Voorgevel „ van hun Gebouw geplaatst." Eenvoudig Verhaal der Gebeur enisfen in de Avondzittin? der Nationaale Vergadering, van Dingsdag den sa Aug. I797i betrekkelyk het Discours van den B. R. c. r» van beyma ; met opgave van 't geen dezelve is voorafgegaan, heeft vergezeld en is opgevolgd ; waarby gevoegd zyn eenige Aanmerkingen en By lagen, alles, tot inlich. ting der Natie, uitgegeeven door den Burger hendrik van castrop, Lid der eerfte Nationaale Vergadering. Alom, in gr. 8vo. 68 bl. Het woord, by wyze van Opdragt, aan het Volk van Nederland, door den Burger van castrop, gerigt, geeft teffens verflag van den voornaamen Inhoud en Hoofdbedoeling; wy neemen het over; hy fchryft: „Bataaffche „ Medeburgers! Het Gelprek, door den B. R. coert „ lambertus van beyma , met zo veel drifts, gevoerd „ in de Avondzitting der eerfte Nationaale Vergadering, „ den 29 Aug. 1797 ; de belcbuldiging daar in by zonder „ tegen my, toen Medelid dier Vergadering, aangevoerd, „ even als of ik zou ingewikkeld geweest zyn in, en my „ hebben fchuldig gemaakt aan, eene Confpiratie met de „ Vyanden van ons dierbaar Vaderland (eene Confpiratie, „ die hy zeide, dat in den Jaare 1795 beftaan zou heb,, ben, voornaamlyk in Friesland, Groningen en Drenthe") „ hebben, en by myne Vrienden, en by myne Vyanden , zo „ veel opziens verwekt, dat ik noodig geoordeeld hebbe, „ om dit Eenvoudig_ Verhaal dier Gebeurenisfen , met „ alles wat dezelve is voorafgegaan, heeft verzeld en tot „ hiertoe is opgevolgd, in het licht te brengen ; en daar „ by te voegen eenige Aanmerkingen, vooral op den door „ coert lambertus van beyma aanmy, den 17 Sept. »> *797> toegezonden Brief, benevens eenige By lagen tot dit „ werk  9° VfiLDTOGTEN VAN PICHEGRU. " £aorne dat deeze denkwyze geenzins van mynen fmaak ™hlat dxr FrT^e Emi'grés geenzins uit hoofde „ dat zy hun Vaderland verlaaten hebben. Een vast ge„ yestigd gevoelen kan iemand daartoe voorzeker ten vol" W gfeven' d°ch wanneer zy de wapens tegen mVn „ Vaderland opgevat, en zich voorgefteld hebben, der" Zr F rT WCduer ï keeren' ten ei»de in het bloed " xvZff ^ baaden' als dan ben ik hun vyand. „Ik keurde dus de handelwyze van daandels, toen „ hy bedreigde zyn Vaderland (lyken met) met Ivken te „ bezaaijen, even min goed als ik dit ten aanzien der „ Franfche Emigrésj zou doen, wanneer zy foortgelyke „ gevoelens koesterden. b p „ Doch men heeft my verzekerd dat de boosheid van " w, \ 1 Vaderland zeer verftandig gedraagen heeft. „ En dus ben ik weder ten vollen met hem bevredigd. " ,Y°°ffeker T°6t £y dit 00k raet zyr)e Landgenooten „ weezen ; wyl zy hem tot Generaal en Chef des Bataaf„ fehen Legers benoemd hebben." JX? lén W°i°rd: het Franrch* Werk in handen krygende , bewonderden wy den netten druk en het fraaife papier, beide thans Ichaars in Frankryk: op geen van beide kan de Nederduitfche Uitgave boogen ; de Letter % haasS. gt' 611 dC Vertaali"g blyken vin" ver- Het leven van.Frednk des (den) tweeden, Konings (Koning) van Pruisfen, gefcnetst door een vrymoedig man. Uit het Hoog. dmtsch. Eerfte Stuk. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1797- In gr. 8vo. 168 bl. * TNJ aarmate de, begrippen aangaande de eigenlyke waarde van fZe Z m Teï al£emeen gezuiverd worden, moet van zelve her vooroordeel weclivallen, dat weleer aan uiterlyke, geruchtmakende, handelingen zo geredelyk de fchatting toeken-' vlrdZf0 w mm T *"? veldienften alleen recht heeft te m4 HET LEVEN VAN ÏREDEïUiC II. overeen met hetgeen Voltaire van hem zegt, dat hv naamlvfr een Wandaal ware, die, gedurende zyne gehflereïeSr fleS iaZ i'rt T' d3C hy Ze,d ve™lde! erf mefwelnte kosten de fchoonfte troupes onderhield. - Zeer ftrvdi* mfr het karakter zyns Vaders vertoonde zich in fommige opzkT ten de geaardheid van Frederik, waarvan men, volgends onzen Schryver , den grond moet zoeken in het bedwan! wanron" der hy in zyne kindfche en jongeli„gsjare„Va^oestW „ Gelyk zegt hy, de dwangvolle. aotte, etiquette wn het höf „van Frednk des (den) eerften i„' Fredri k Wlheta de „ boven alles gaande zucht voorde krygskunde deed geboren „ worden, even zo deed, misfchien, des Vaders krvlSuch „ nge onweetendheid, in zynen Zoon Fredrik den weJdenTde " vfl°°f Letteroefeningen en Kunften ontftaan. Ten trots " des" Vaderf n? éZFyTn' "** ^ k^undige ^11 " 1 I , e" Zo,on over • en • al waren 'er niet noe „ andere kentekenen voorhanden geweest, zo zou men het enkel „ nu deezen geest hebben kunnen opmaaken, dat Frednk" de Zoon van Wilhelm ware." De afkeer van a le Goldie, «oefeningen en bedienaren van den Godsdienst, welke Frederik al vroeg betoonde en ook als Koning beftendig Het blyken worde hier mede toegefchreven aan den dwang zyns Vadéf , d e hem fleeds noodzaaitte ftipt ter kerke en ten nachtmare te gaair gelyk_ oott aan de wyze, op welke de Hofprediker WolS hem ,n de leerfteilingen der Gereformeerde Kerke onderwee" Zyn zonderling gemengd karakter , welk men intusfehen ni« genoeg had opgemerkt, gaf aanleiding , dat, by z?n? verhé? fingtot den troon, velen zich in de verwachtingen/van hem °Pfrar\-erk bIdu°g,en vonden- » De Da"eS droomden vaï „ een fchitterend hof , verfierd met al de„ glans van eln ,, dwang.oos vernuft, — Griekfche pracht en al e bevalHg- '? tt h W v " ^ 1 e" e" VVecenrct"PPen geboren ö „ den. Het Volk hoopte op eene vermindering van lasten 1. „ op vermindering van den dwang tot krygsdienften , en e^l „ mdddaadiger regeering. De fchoone Geesten, die Fredrik n zyn geliefd Rhynsberg fleeds op zyde waren zagen "fu . „ ne verbeelding louter gouden bergen vooruit. Dan alles ver. „ kreeg fpoedig eene gedaante, tot hiertoe geheel niet ver- „ tafel. daaronder begrepen die der huisbedienden en officieren " S. ffft reChtS 12000 daa'ders. Zyn Kamerdienaar was „ tevens Opperhoimeesrer en Oppermondfchenker. De Armee " Ten\raetkeen,Se Regimenten verfterkt. De fchoone Geesten '' uAÏVl Tg Werde" Wt' bevorde^, echter moesten zy et" „ by de hand neemen, werken en zich nuttig maa- ,. ken." Hoezeer Frederiks overdreven eerzucht, zyn™ ™or •en groot deel belachlyke, begeerte om als een Vernuft van den eerften rang, als een fchitterend Wysgeer, bekend te iraaT, hem.  HET LEVEN VAN FREXJERIK II. 93 jhem in het vak der letteren aanhoudend werkzaam hield, onderdrukte evenwel deze begeerte geenzins den krygskundigeu geest, welken hy van zynen Vader had geërfd. Hoezeer hy in vele inrichtingen toonde de verlichting te beminnen, vreesde hy echter, dat te veel licht den krygsgeest, welks hoofdbeftanddelen werkzaamheid, matigheid en ondergefchiktheid , zyn, mogte uitblusfchen. Hy ontwierp zich deswegen tweè'rleie plans : hy wilde naamlyk zyne onderdanen beheerfchen als Va. der, en zyne foldaten als Despoot. Van dit Despotismus haalt onze Schryver ene ysfelyke anekdote aan, welke hy van den Franfchen befchryver vanFrederiks leven ontleent. „Inden eerften „ Silefifchen oorlog was het,-in zekeren nacht, op levensftraffe verboden licht in het leger te hebben. De Koning „ ging voorby de tent van den Hopman Zieter, en ontdekte? „ licht. De ongelukkige had zo even aan zyne geliefde Echt„ genoote gefchreven, en was van meening den brief té ver- zenden. Wist gy het bevel niet? vraagde hem de Ko- ning, terwyl hy in de tent trad. De Hopman wierp zich aart zyne voeten, en erkende zyne (zynen) misflag. Zit neder, „ zeide de Koning, en fchryf nog in den brief, wat ik u zal „ opgeevtn. De Hopman gehoorzaamde , en Fredrile „ zeide hem deeze woorden in de pen: morgen zal ik op het „ Schavot flervcn. Zieter werd ook in de daad den volgenden „ dag ter dood gebragt." Zouden alle de meest geroemd© bedryven van dezen Koning, te famengenomen , in het oog van den Wyzen, tegen dezen énen trek van monflerachtige wreedheid wel kunnen opwegen ? Hetgeen van 's Konings krygsbedryven vermeld wordt gaan wy met ftilzwygen voorby. Het merkwaardigfte daarvan is in het Werk zelve onder een kort overzicht gebragt. De Lezer zal daarin de baatzuchtige redenen, welke den Koning tot zulke ftoute ontwerpen voerden, duidlyk ontwikkeld, en tevens volkomen bevestigd vinden , dat Frederik doorgaands aan zyne geliefde fpreuk, beati posjidentes, veel getrouwer bleef, dan aan zyne, in de van hem uitgaande Schriften te vinden , wysgerige denkwys, waartegen ,hy, met de verstgaande onbefchaamdheid, in zyne openbare bedryven immer handelde. —- Zonderling mag het mtusfchen fchynen, dat het krygsgetier niet vermogt zynen fmaak voor Letteroefeningen en Toonkunst, noch zyne overhellende neiging voor het zinlyke, te verdoven. Middelerwyl, dat hy Therefia de ene Stad harer erve voor, de andere na, ontnam, liet hy in Berlin enen prachtigen Schouwburg voor Zangfpellen (Opernhaus) bouwen. Zangers en Zangeresfen werden uit Italien, —— Danfers en üanferesfen werden uit Parys ontboden. Zy werden beter dan zyne Ministers betaald. Op den iften van Wintermaand des Jaars 1742 werd deze Schouwburg met het Zangfpel Kleopatra geopend. Da klederen der Danfers kostten alleen co,ooo daalders. „Deeze verkwisting, merkt onze Sehry- vet  H. MUNTINGHÏ het Christendom, is meer dan een bewys van de heil— zaame uitwerkingen des Christendoms op het welzyn van 't algemeen openbaar geworden. Door het Christendom zyn de affchuwelyke beestengevechten afgefchaft; alle onreine feesten, alle fchandeiyke myfterien van het Heidendom, waar de ontucht als een middel geleerd werd om de Godheden te vereeren , vernietigd; tusfchen ryken en armen de gefcheurde banden der menschheid wederom te famen geftrengeld; de armen ook by den ryken eerwaardig gemaakt, en tallooze inrichtingen tot onderfteunmg van armen en ongelukkigen tot ftand gebragt. Het Christendom heeft zelfs op de verbetering van hun, die voor het overige den Heidenfchen Godsdienst toegedaan bleeven, eene weldaadige uitwerking gehad. De leer en zeden der Heidenen ondergingen daardoor geene geringe verbetering, het Veelgodendom ontving eene zekere naar het Christendom gevormde gedaante; de Heidenfche Wysgeeren , die met de beginfels en leerftellingen van het Christendom meer bekend waren , dachten en fpraken op eene waardiger wyze, en in veele opzichten vry wat zuiverder van de plichten jegens God en andere menfchen, dan zy, die vroeger leefden, en hebben zelfs zeer veel uit de Heilige Schriften in hunne zedeleer overgenomen. Men moet bekennen, dat in laatere tyden, nadat de Romeinfche Keizers, op den voorgang van Konftantyn den Grooten, de Christelyke leer openlyk beleeden hadden, de gezegende invloed van *t Christendom op 't algemeen volksgeluk , door misvorming der Christelyke leer, en fteeds toeneemende onkunde en ondeugendheid van derzelver voorftanders, merkelyk geftremd, en voor een groot deel bykans onzichtbaar geworden is, waarvan de Redenaar eene voor alle godsdienstlievende harten zeer bedroevende, doch met de waarheid allezins overeenkomftige, befchrijving ter nederftelt ; maar desniettemin leert de Gefchiedenis uitdrukkelyk, dat 5er ook toen uit de beginfels van het Christendom , voor zoo verre die in de harten der menfchen bewaard bleeven, niet alleen meer goeds dan kwaad, maar zelfs niets, dan het geen goed en heilzaam is voor de maatfchappy, ontftaan is. 't Gem uit verfcheidene heilzaame wetten en verordeningen van die Romeinfche Keizers , welke het Christendom omhelsden , uit den al tyd hoogeren trap van befchaafdheid in kundigheden en zeden onder de Christenen, dan onder andere volken, zelfs in de zoo-  verhandelingen. io£ zoogenaamde middeleeuwen , en andere onweerfpreekelyke uitwerkfelen van den Christelyken Godsdienst, wordt aangeweezen, waarin wy ons niet verder kunnen inIsutcn In eenige achteraan gevoegde Aanmerkingen wyst de Hoogleeraar naar de beste Schryvers, die, tot opheldering en bekrachtiging van deze en gene gezegden, nader kunnen geraadpleegd worden. Alles draagt getuigenis van de meer dan gemeene ervarenheid en juiste oordeelkunde , waarmede het onderwerp voorhanden door den Schryver is behandeld. Wy kunnen niet nalaaten , dit Werkje, waarby wy ons, om de belangrykheid, langer dan naar gewoonte hebben opgehouden, ten fterkften aan allen, die Godsdienst en Volksgeluk behartigen, ter leezing aan te pryzen. De Burger b. s. sinicel, over zynen weg der vereeniging voor alle Christenen, Roomsch en Onroomsch, vriendelyk onderhouden. Door gerisrand bruining , Leer' aar der Remonfir anten te Btrkel. Te Am fier dam, by H. van Resteren, 1797- In gr. Svo. 20 bl. De Eerw. bruining , zeer getroffen over de wyze, waarop de Burger Sinkel zich heeft beklaagd, dat de Remonftranten zich ook niet tot het Roomsch Kerkgenootfchap vervoegd hebben , en over dezen gedaanen ltap der Gecommitteerden van zyne Broederfchap ook, zoo 't fchynt, niet wel te vreede, vond zich verplicht, om denzelven over zynen voorgeflagen weg van vereeniging voor alle Christenen , Roomsch en Onroomsch , te onderhouden. Hy ontwikkelt eerst de redenen, waarom men onder de Remonftranten vry algemeen eerder tot de mede Proteftanten, dan tot het Roomfche Kerkgenootfchap, meende te kunnen naderen. Men heeft namelyk dit Kerkgenootfchap nog een grooten ftap verder van zich gerekend, ten aanzien van den grondflag, waar op de onderfcheidene gezindheden hunne leerftellingen doen rusten. Deze grondflag beftaat by de Roomschgezinden in de H. Schrift, benevens een aantal Overleveringen, welker inhoud, in de Handelingen der Kerkvergadering van Trente, als in een zamenftel, begreepen is. — Hieraan grenst de grondflag van het leerftellige der Calvinisten , of zoogenoemde Hervormden, welk, volgens hun  110 G. BRUINING AAN B. S. SINKEL. ' hun zeggen, wel eeniglyk op de H. Schrift gebouwd is, maar evenwel, zonder behulp van hunne Formulieren , niet kan worden ftaande gehouden. En tusfchen de Hervormden en Remonftranten vinden de onderfcheidene aanhangers der Augsburgfche Confeslie hunne plaats, met de verfchillende foorten van Doopsgezinden, van welke laatften eene foort , ten aanzien van den grondflag van het leerftellige, genoegzaam inftemt met de Remonftranten. Deze meenden ook grond te hebben , om te denken , dat zelfs de Hervormden hun merkelyk zouden te gemoet komen , waarin zy zich evenwel grootelyks hadden bedrogen. Dit maakt verre het grootfte deel van dit gelchryf uit, én is doorweeven met aanmerkingen, die wy hier niet zouden gezocht hebben. 'Er volgen alleenlyk nog eenige weinige en zeer oppervlakkige aanmerkingen, over 't voornaame gefchilpunt, ter oplosfinge van in 't midden gebragte zwaarigheden, die den Advocaat Sinkel, en, zoo als hy ons verzekert, ook een aantal zyner Kerkgenooten , hoe genegen anders , om zich met de Remonftranten te verbroederen, nog weerhouden , om de H. Schrift, met uitfluiting van alle menfchelyke voorfchriften , voor het eenige voorfchrift, of den eenigen regel, van geloof en leeven te houden. Het komt , zoo wy 's Mans bedoeling wel vatten, hier alleen aan op bewyzen voor de echtheid van die verzameling van Schriften, waaruit wy de zedelyke en godsdienftige leevensregelsder eerfte Christenen leeren kennen, terwyl wy daarnaar ons zedelyk en Godsdienftig leeven fchikken, en ons geloof aan het oorfpronglyk Christendom willen geïykvormig maaken. Andere Schriften kunnen niet gezegd worden, even zeer een regel van geloof en leeven te bevatten. Derhalven is de H. Schrift ook de eenige regel van geloof en leeven. Dictum fapenti fat eft! Advys van den Burger Reprefentant h. sypkens , ter Nationale Vergadering uitgebracht , omtrent het onderhoud van den Kerkdienst, en de bezoldiging der Kerkleeraren. Te Groningen, by J. Oomkens, 1797. In gr. iïvo. 05 bl. *f' 'ÏTr is' §elvk bekend is, by de beoordeeling van het •L* eerfte ontwerp eener vaste Staatsregeling voor onze Re-  advys van h. sypkens, Ilt Republiek, naauwlyks een onderwerp geweest,waaromtrent, in de Nationale Vergadering, zoo lang en zoo breedl'praakig over en weder is gehandeld, dan het geen de betaaling van den Kerkdienst en der Kerkelyke Leeraaren betreft. Men was in het algemeen, overeenkomftig het befiuit van den 5 Augustus 1796, dat de Kerk is afgefcheiden van den Staat, daarin eens, dat geen Kerkdienst, of Kerkdienaaren, met uitfluiting van anderen, door den Staat behoort onderhouden of bezoldigd te worden; maar nu^ beweerden veelen , met de Commisfie van 11, dat alle Kerkelyke Leeraars, zonder onderfcheid van belydenis, door den Staat moeten betaald worden. Anderen daartegen wilden , met de Commisfie van 7, dit befiuit genomen hebben : Niemand kan genoodzaakt worden in de kosten van eenige Godsdienstoefening, en de Staat betaalt hoegenaamd niets van eenigen diergelyken dienst. De Eerw. Groninger Kerkleeraar sypkens had, als Reprefentant derzelver Vergadering , ook een uitvoerig Advys uitgebragt, het geen men heeft goedgevonden ook afzonderlyk door den druk gemeen te maaken , en wy ook, zonder ons anders in dit gefchil te willen mengen, ter oorzaake van den belangryken inhoud, en de wel doordachte wyze van behandeling, gerustelyk ter leezing durven aanpryzen. De gronden, waarop de Burger Reprefentant sypkens het ontworpen artikel der laatstgenoemde Commisfie verwerpt , en zich liever met den geest van het Ontwerp der Cpmmisfie van ai vereenigt, zyn hoofdzakelyk de volgende, die wy , met het befiuit , welk hy 'er uit afleidt , met 's Mans eigen woorden zullen opgeeven. „ Daar de Godsdienst den uitgeftrektften en weldadigften invloed heeft op de deugd en het Maatfchappylyk geluk. Daar deze Vergadering plechtig, en by herhaaling, verklaard heeft, dit beginfel te erkennen. —— Daar de inrichtingen en fondfen, tot Godsdienftige gebruiken, en inftandhouding van den plechtigen eerdienst, beftemd (en dus verre by het bevoorrecht Kerkgenootfchap bezeten,) geenzins konnen worden ingetrokken, en tot andere einden befteed, zonder inbreuk op de regels van billykheid, rechtvaardigheid en goede trouw. — Daar zulks, ftrydig tegen het beginfel der Gelykheid, het lot van 't talrykst Kerkgenootfchap der Hervormden geheel ongelyk zou ftellen, aan dat van andere Gezindten.—Daar nochtans de Gelykheid, ten aanzien van alle Kerkse-  112 advys van h. sypkens. genootfchappen, plaats moet hebben. Daar de betaaling uit particuliere beurzen van dat Kerkgenootfchap, vooral in dezen tyd, hoogst bezwaarlyk, ja, op de meeste plaatfen, ondoenlyk is. Daar zulks de treurigfte gevolgen, zoo wel ten aanzien der Godsdienftige als Burgerlyke belangen, zou na zich fleepen; — zoo volgt, dat de Staat zich verplicht moet rekenen, den Godsdienst niet alleen te befcbermen, maar ook te zorgen voor het Godsdienftig onderwys , en den plechtigen eerdienst, en zulks, overeenkomftig het beginfel der Gelykheid, voor alle Kerkgenootfchappen." Samcnflel van Heelkunde, door benjamin bell, Lid van het Koninglyk Genootfchap van Heelkundigen in Ierland en te Edinburg, ah ook van de Koninglyke Maatfchappy te Edinburg, en Heelmeester van het Koninglyk Hospitaal aldaar. Uit het Engehch vertaald, met Aantekeningen verrykt, en vermeerderd met de Aanmerkingen en Byvoegzelen die in de Hoogduitfche uitgave van dit Werk gevonden worden. Ilde Deels s.de Stuk. Met Plaaten. Te Utrecht en Amfterdam, by G. T. van Paddenburg en Zoon , M. Schalekamp en W. Holtrop, 1797. In gr. \to. 120 bl. De voortreffelyke bell vervolgt in dit Stuk de Ziekten der Oogen, in het vervolg van 't XXVII Hoofddeel; gaat daarna, in het XXVIII, over tot de ongefteldheden der Neus, en begint in het volgende de g"ebreken der Lippen. Volgens gewoonte is alles uitmuntend behandeld. Dan inzonderheid munten, wegens haare voortreffelykheid, uit, de byzondere Hellingen van Pellier aangaande de Staar of Cataracl, en zyne byzondere handelwyzen in het geneezen deezer ongefteldheid, welke wy, als veel gewigtig nieuws bevattende, en, zo veel wy weeten, tot hier toe door niemand anders in onze taaie medegedeeld zynde, hier kortelyk zullen aanwyzen. De Heer Pellier ftelt drie hoofdzoorten van CataraSten. De waare, de twyffelachtige, en de onwaare of ongeneezelyke. De waare of geneezelyke Staar is hier aan kennelyk, dat de Oogappel haar zamentrekkend en verwyderend vermogen in de grootfte volkomenheid blyft behouden, terwyl ook het Oog de vlam van het kaarslicht en de lchittetendlte kleuren blyft onderfcheiden. In de gemengde of twyffelachtige Staar is die veranderlykheid des Oogappels byna ge-  b. bell, samenstel van heelkunjde. 11$ geheel weggenomen, en het licht naauwlyks van de duisternis te onderfcheiden; fchynende dus alhier, behalven de aandoening van het Kristalvocht, ook eene ontaarting van het Netvlies, of eenig ander deel van het gezicht,plaats te hebben. In de ongeneezelyke of onwaare Staar zyn eindelyk de onderfcheiding van het licht en de beweeglykheid des Oogappels geheel en al weggenomen, het geen eene ongeneezelyke ongefteldheid van het Netvlies, of van het Glasachtig vocht van het Oog, te kennen geeft. Voorts befchouwt hy eene Staar als eenvoudig, zamengefteld, of gecompliceerd. In het eerfte geval is alleenlyk het Kristalvocht beledigd. In het tweede zyn het beursje van dat vocht, of de omleggende vochten, mede aangedaan. In het laatfte heeft 'ér eenig ongemak in eenig ander deel van het oog teffens plaats, doorgaans de zogenaamde zwarte Staar. Zo de Regenboog met het Kristalvocht is zamengegroeid, is de konstbewerking, door middel der zogenaamde ftryking of nederdrukking , doorgaans geheel onvoldoende , naardien het Kristalvocht dan doorgaans wederom opryst; het uitneemen valt ook bezwaarlyk en vereischt eene groote handigheid. Dan nog veel erger is het geval, wanneer het Glasvocht ontaart, of verduisterd is, 't geen doorgaans na eene geweldige voorafgaande Ontfteeking gebeurt: een geval, waaromtrent men niet te oplettende kan zyn; naardien in hetzelve de konstbewerking niet alleen geene verligting aanbrengt, maar, door het verwekken van aanhoudende pynen, de grootfte nadeelen veroorzaakt. Men dient mede te kunnen onderfcheiden, of het beursje van het Kristalvocht ook is aangedaan, en daarenboven , of de kwaal het beursje alleen , dan of die ook teffens het ingefiooten vocht, heeft aangedaan. Is alleen de voorfte zyde van het beursje verdonkerd, dan is zulks kenbaar uit de witheid en de uiterlykheid der Staar; doch is de zitplaats des gebreks alleenlyk aan den achterkant van het beursje, dan vertoont zich de Staar graauw, en ligt ongewoon diep. Zelfs gebeurt het, dat, tien of twaalf dagen na de konstbewerking, deeze achterfte zyde ondoorfchynend wordt; waardoor de reeds geneezene Blindheid, zonder de fchuld des Konftenaars, wederkeert. Wanneer het beursje en het ingefiooten Kristalvocht beide zyn aangedaan, dan is de Cataract doorgaans vloeibaar lett. 1798. no. 3. H en  ÏH ». BELL en de konstbewerking vordert ongemeen veel voorzichtigheid. Zomwylen zyn by de vloeibaare Cataracten de gemelde beursjes ongemeen gezwollen. Doorgaans erkent men de vloeibaare Cataraft uit de kleur van room of verfche etter, die in het ongemak befpeurd wordt, gelyk ook uit de uitwendige gedaante van het Oog, 't welk •heeft61' en VOlIei' f0hynt' dan natl>urlykerwyze plaats Aanmerkenswaardig is ook, het geen de Schryver aanmerkt, omtrent de zwarrgekleurde Staaren, die zomwylen door Pellier zyn waargenomen, en welke voor het uitwendige veel overeen fchynen te komen met de Amaurofis, of zwarte Staar, van welke zy echter kunnen onderfcheiden worden door de algemeene tekenen der gewoone Staar, en wel vooral door de overgebleevene aandoenlykheid des Oogappels. Wat de zogenaamde rypheid der Cataraden betreft, Pellier is van oordcel, dat men dien aangaande noch op de kleur, noch op den zamenhang van het Kristalvocht, moet acht geeven, maar tot de konstbewerking overgaan zo ras de lyder van het gezicht beroofd is, wanneer de kwaal met geene andere ongeneezelyke ziekte gepaard gaat, en de gefteldheid des lichaams zulks toelaat. Over het algemeen oordeelt hy het uitneemen der Staar beter dan derzelver nederdrukking; eenige weinige gevallen 'uitgezonderd, in welke de Oogappel ongemeen klein is, wanneer hy de operatie door nederdrukking , of ftryking, verricht. Eer hy tot de konstbewerking overgaat, bereidt hy de lyders,een dag of zes te vooren,door een zagten leefregel , geeft hen voorts twee of driemaaien een zagt buikzuiverend middel, en doet, by volle geitellen, eene aderlaating van tien of twaalf oneen. De konstbewerking van het uitneemen der Staar volbrengt Pellier, over het algemeen , op de gewoone wyze; doch hy maakt gebruik van een Oogfpiegel van een byzonder maakzel, die hy echter wegneemt eer het Hoornvlies ten vollen is doorgefneeden , op dat de te groote drukking het Glasvocht niet ten vollen , of voor een gedeelte, zou doen uitkomen. Nog is zeer aanmerkenswaardig in zyne handelwyze, dat hy, na het openen van het Hoornvlies, het Oog doet fluiten, om, door het buitenkeeren van het licht, de zamenkrimping des Oogappels voor te komen, en dus het uitdryven des Kristalvochts gemakkelyker te maaken j tot het openen van  samenstel van heelkunde, I15 Van welks beursje hy geene byzondere bewerking van nooden beeft, dewyl hy behendig genoeg is, om zyn in het oog binnengebragte Staarmesje, eer hy hetzelve tiaar den binnenkant van het Hoornvlies doet gaan , in den Oogappel binnen te brengen, en dus het beursje, met ■ leene kleine infnyding, te openen. Na het Volbrengen der konstbewerking laat Pellier geenerleye proeven toe met het Oog, om te weeten, of het gezicht behouden zy , dan niet; maar dekt aanftonds, tot voorkoming van ontfteeking , het geflooten oog met een zagt droog kusfentje, doet den lyder voorzichtig te bed brengen, en met het hoofd een weinig verheven op'den ïug liggen, in welke ligging hy hem, zo veel mogelyk, geduurende de eerfte zes of acht dagen ^ doet blyven. Voorts doet hy, zo 't geitel des lyders het toelaat, eene aderlaating, laat hem een zagten leefregel onderhouden, en geeft hem Heulzap , in herhaalde kleine giften , om «iet door ruimere giften braakzucht te verwekken, welke hy, zowel als het hoesten en niezen, ten hoogden nadeelig befchouwt in deezen toeftand, waarom hy ook het gebruik van Snuiftabak in de eerfte tien of twaalf dagen verbiedt. Deeze ën de verdere behandeling der Lyders voorkomt doorgaans alle ontfteeking; dan zo die desniettegenftaande verfchynt en geweldig wordt, herhaalt Pellier de Aderlaatingen , en doet bloedzuigers aan de Oogleden zetten. Onder de uitwendige middelen, ter weering van ontfteeking, oordeelt hy niets beter, dan het bekende ftremfel uit Eiwit en Aluin tusfehen twee doekjes aangelegd; terwyl hy, in eene geweldige opzetting der vaten van het Bindvlies, niets kragtdaadiger oordeelt, dan de doorfnyding der opgezwollen bloedvaten, na welke doorgaans de geweldigfte ontfteekingen fpoedig bedaaren. Behalven veele andere zaaken van aanbelang, tot deeze konstbewerking betrekkelyk, ipreekt de Heer bell zeer uitvoerig over de mogelykheid, of onmogelykheid, om het ontaart beursje1van hét Kristalvocht weg te neemen, waaromtrent by merkelyk van Pellier verfchilt. Doch de kortheid van ons bellek laat niet toe, over deeze en andere «eer gewigtige omftandigheden, tot deeze ftolfe betrekkeïyk, uitvoeriger te fpreeken. H 3 By  VOOR de VADERL. HISTORIE. Iï? moet nogthans gefchieden. Wy bepaalen ons dan tot de volgende. Op bladz. 147 vinden wy de volgende woorden van wagenaar: ,,' Hy (wolferd van borsele) badt van „ den Graave een Gefchrift weeten te verkrygen, waar „ by deeze (Graaf jan) zig met eede verkondt, in ah „ les , den raad van Heere wolferd te zullen vol' „ gen.'''' Hierop vervolgt de Heer van wyn : „ Volgens het „ Gefchrift zelve, zwoer men, over en weder. Borsele,' „„dat hy, tot 's Grauen beste, eere ende oirbaare, „ „ raden fou ende doen, in alle faecken , na fine „ „ macht:" Graaf jan, van, „ in allen fticken, te fullen „ „ doen ende werkene, bi Heeren wolfarde rade, ende „ „ bouen al doen, dat hi ons raet." Wanneer ik over„ woog, dat de Graaf, eenige regels hier na, in 't „ zelfde Gefchrift, wolferd belooft te zullen befcher„ men, zo dees in vede of wangunst viele, „ om dat „ „ (zegt hy) wi finen raet doen willen vore anders „ „ yemants raet" heb ik wel eens gedagt, of, mis„ fchien, die laatfte woorden niet flegts aanduidden, dat „ de Graaf zig wel verbondt, om het gevoelen van bor„ sele te volgen, boven dat van alle zyne andere Raa„ den, maar niet juist, boven zyne eigene mceninge. Doch „ ik koome hier, liefst, van terug, wanneer ik my „ herinnere, dat jan I, reeds voor zyne komst herwaarts, „ aan Koning eduaud plegtiglyk hadt moeten „ zweeren van niet alleenlyk geene Raaden te zullen „ aanneemen, dan die hem, door de Engelfche Afgezan„ ten, ... zouden worden opgegeeven, maar ook 't gevoe„ len van die Raaden, in alles, te zullen opvolgen en „ nakoomen, zonder daar tegen, in eenigerleie wyze, te „ handelen, of daar van te wyken, buiten "s Konings ,, wil. Dit was, ondertusfchen, eene zaak, die hy, by „ openen Brieve, den Volke badt bekend gemaakt, en „ waar tegen het zou kunnen fchynen, dat wolferd hem, „ nu, ten minften in zo verre, deedt zondigen, als hy „ hem bewoog, om, ten zynen opzigte, afzonderlyk, te ,, belooven dat geen, waar toe Graaf jan zig, voorheen, nopens allen, verpligt hadt." De Schryver gist, evenwel, dat dit gefchied zal zyn met toeftemming van het Engelfche Hof, geeft vervolgens eenige aanmerkingen op, betreffende het doen van eenen eed door den Graave aan borselef die flechts zyn Raad was, hetgeene hy toont H 3 niet  118 NALEEZINGEKI niet vreemd geweest te zyn van de gewoonten dier tyden» en iluit, op bl. 151, zyne bedenkingen hierover met de volgende aanmerkinge: „Ik ... zou konnen denken, dat „ men, onder de Regeeringe van jan, minder bevreemd „ zal geweest zyn over den wederzydfchen eed en ver„ deren inhoud van het gefchrift tusfchen dien Graave en „ wolferd , dan wel misnoegd over de voorregten die „ deeze Edelman, voor zig zeiven, tot nadeel der andere „ Raaden, hadt weeten te verkrygen, en verontwaardigd „ over het, meer dan fchandelyk, misbruik, 't geen hy „ 'er, welhaast, van maakte." Leezers, welken zich het voor weinige jaaren gebeurde herinneren, zullen, misfchien, denken, dat onderfcheiden eeuwen nog al gelykfoortige voorvallen opleveren , en dat salomon wel gelyk had, toen hy fchreef, dat 'cr niets nieuws onder de Zon is. De Heer van wyn heeft deezen zynen arbeid verrykt met verfcheidene tot nog toe ongedrukte Stukken, welke hier of m hun geheel, of by wege van uittrekfel, worden medegedeeld, of van welker inhoud eenig bericht wordt gegeven. Hiertoe behoort het verhaal van den tocht des Franfchen Admiraals grimaldi, in den Jaare 1304, om de Hollanders by te ftaan tegen de' Vlamingen, en van den daarop gevolgden Zeeflag voor Zierikzee, gefchreven door guillaume guiard , eenen Tydgenöot der gebeurtenisfe , en in Franfche verzen van dien tyd ; een echt Stuk, hier te Lande genoegzaam onbekend, en om zyne zeldzaamheid zelfs door Franiche Historiefchryvers, in het verhaalen van dien Zeeflag, niet gebruikt. Hiervan hebben wy een breedvoerig bericht en uittrekfel op bladz. 154, env. Een ander Stuk van laateren tyd zullen wy ftraks den Leezer in zyn geheel mededeelen. Op de woorden van wagenaar: „Ten Hove dreef men „ [ten tyde van Keizer karel V] dat alle de Nederlanden „ maar ééne Provintie waren:" ieezen wy bl. 225, eny. eene Aantekening, waarvan wy het begin zullen affchryven! „ 's Keizers groote Raad, te Brusfel, gaf deeze verklaa„ ring , m [aan] zekeren Aflaat, voorheen , door Paus „ leo den X, verleend, en houdende, dat niemand zou „ gedaagd worden buiten zyn Land, of; zo als in het „ Latyn ftondt; Provincza. Doch de Staaten oordeelden, „ te regt, dat men dit, in Holland , moest toepasfcn „ op de onbevoegdheid van iemand in regten te mogen „ betrekken , buiten het Graaffchap, alzo zulk eene uit- 3, toe.  VOOR DE VADER.L. HISTORIE. "9 „ roeping (evocatie) ftreedt met 's Lands Privilegiën , die door geen Pauslyk bevel, konden veranderd ot i; verkort worien. Voo/'t overige , fchynen de Staaten ' en Steden de verdeediginge van dit, voor de vryheid „ der Ingezeetenen, zo onontbeerlyk, Privilegie, met ' des te meer yver en hoop op goed gevo g, te hebben ' doorgezet , om dat zy gerugfteund wielden, door den „Hove van Holland, welk's groot gezag, ten deezen tvde door de regtspleegingen buiten dit Gewest, zeer gefnuikt wie?dt.-gInPderdaa! het recht der Ingezetenen om voor geenen anderen dan hunnen wettigen Rechter gedagvaard, door geenen anderen geoordeeld te kunnen worden, is een zo weezenlyk vereischte tot de Burgerlvke Vryheid , dat deeze zonder dat met beftaan kan. Vanhier waren ook onder Keizer karel , en vooral onder Koning Philips, de menigvuldige fchendingen van het Privilegie de non evocando eene der voornaarafte oorzaaken van misnoegen tegen de Regeering. Od bladz. s42, env. ftaat eene Aantekening , als benoorende tot bladz. 336 van het Vde Deel der Vaderlandiche Historie, welker rechte plaats is op bladz. aio, by di. «6 des IVden Deels. Zy raakt de wreede behandeling door philips den II (te weeten den Graave van Holland; zvner Gemaüntie, der ongelukkige joanna van pastille , aangedaan. Het geval levert een zo treffend vooroeeld van rampzaligheid in eenen hoogen ftaat, eene zo aandoenlvke vertooning van zachte en kwynende krankzinnigheid in een minnend en yverzuchtig hart, dat wy de zucht, van deeze Aantekening hier over te neemen, niet kunnen wederfïaan. Da barbaarfche en overfpehge philips had zyne Gemalin doen opfluiten , onder voorwendfel eener ongelleldheid van herfenen , waarvan zyne trouwloosheid de oorzaak was, maar inderdaad, dewyl zy het recht van haaren Vader ferdinand, tot het Regentlchap van Kastilie, erkend had. „Die wreede handel en de zugt van phiups voor andere Vrouwen, maakten, evenwe , " geene verandering in 't hart van joanna, t geen, ai" V tvd, eene blaakende liefde voor hem gevoeld hadt, en I bleef gevoelen: eene liefde, die, in zyne ziekte, ja na ' ZYnen dood zelfs, niet verflaauwde, en aan welke de I krankheid haarer harfenen een ongelukkig voedfel fcheen bv te zetten. Anderen hebben de vreemde ver" fchynfelen, die deeze drift in haar voortbragt, genoeg1, faam befchreeven. Ik zal 'er flegts 't volgende van II 4 « aar*'  ï4° naleezingen „ aanteekenen. Geduurende de ziekte van philips, wiïue/A,!M; fchoon hoog zwanger zynde; van zyne » bediponde niet wyken, en volhardde daarin, by zyn „ atirerven. Haar, door verdriet en minnenyver, reeds s» lang ontftelde geest; verdoofd, als waare het, door " uen?j , ê> van we]ken zy zig geen volkomen denk„ oeeld konde maaken; liet de rampzalige Vorftinne ten „ prooi van een gevoelig hart, 't geen , by gebrek van „ genoegzaame verftandly'ke vermogens, zig niet weeten„ de te redden, haar tot de zeldfaamfte bedryven deedt „ oyerilaan. Roerloos bleef zy by 't Lyk zitten, en •>■> niet, dan met veel moeite, ftondt zy toe , dat haar „ Gemaal, omwaaid, gekist en begraaven wierdt. Doch, s, itraks, hiervan berouw hebbende, deedt zy hem ont„ graaven, weder in haare zaal brengen, koninglyk op„lieren en op een Praalbedde plaatfen , alwaar zy,'t " ?°g geftaadig op hem houdende, en; als waande zy hem „ in diepe rust; zyne ontwaaking, met'angftir verlangen, „ alle oogenblikken fchynende af te wagten, wel ernftig, „ aan haaren Hofitoet verboodt, het Lyk te naderen, „ uit vrees, naar het fcheen, dat anderen, veelligt, voor „ en boven haar, in zyne liefde mogten deelen. Haare „ nayver duldde zelfs niet, dat eene Vroedvrouwe haar, •>•> op 't einde van haare zwangerheid , naderde, en 't „ gevolg was, dat zy, door haare Staats-Jonkvrouwen, „ verlost wierdt. Sedert, bleef zy, in eene myme- „ rende zielsgelteldheid , die , eerst met haar leven, „ langen tyd hier na, een einde nam (*)." De Dood klopt zowel aan de Paleizen der Koningen als aan de Hutten der Armen, is het oude zeggen: maar de Ellende met minder! Onder de Ophelderingen, getrokken uit, tot nog toe, onuitgeven papieren, behoort ®ok hetgeene, bl.219, env , voorkomt, raakende de lotgevallen van floius oem van wyngaarden, Penfionaris van Dordrecht. Doch ons bericht begint reeds zo lang te worden, dat wy, met achterlaatinge van veele andere aanmeikelyke Hukken, Hechts nog een tot een ftaaltjen van de waarde deezes Werks zullen mededeelen. Het is eene Aantekening van Mr. a. de veer, Penfionaris van Amfterdam, raakende een C*) .. Zie, kortheidshalven, robertson , Hist. de Charles „ V, Tom. Zipag. 15-24.'*  VOOR DE VADERL. HISTORIE. ÏS* een gefprek door den Advokaat oldenbarneveld en Sere ^Staatsperfoonen gehouden ; en wordt bygeoragt ter gelegenheid van hetgeen wagenaar, Vadert. Hut. D IX bl. 86, zegt aangaande des Advokaats vermoeden , dat Prins maurits ftond na de oppermagt, of, immers, na grooter gezach dan hy tot nog toe gehad had. Het Stuk is tamelyk uitvoerig, maar belangryk. Dus fpreekt de Schryver, op bladz. 317. » Op den 15 VMartii 160a, fyn by den anderen vergadert geweest !'d'Advocaet oldenbarnevelt, nivelt, berck,van „ oer meer, beukenrode, OETGijps, lek, de Penfio,, naris oldenbarneveet , crap J ende barts (*) , ', fonder dat lek wiste, wat aldaer geproponeert foude wor- den Ende heeft ons de Advocaet voorgedragen: hoe dat, op den 14de, van de wercke, aen den Burgemeester ' willem de jonge, ende, op den 15 voorfz., smer" gens, dezelve van de wercke den Advocaet voorge„ houden hadde, als oock gedaen was, by malderc, ' dat men, om tot een beter Regeeringe te komen , fyn Excellentie behoorde te defereren het Graeffchap , te " meer, om dat fyn Excellentie, ten regarde van de ' meriten fyns Vaders, hooger memorie, ende van iyn " zeiven, waerdig was, over lyn groote dienften, den I Lande gedaen, daer mede vereert te worden: waar uit dAdvocaet infereerde, dat die van Zeeland daer " mede fcheenen fwanger te gaen, fonder dat hy nogthans " wist, of de Staaten van Zeeland daer toe inclineerden, " doch vermoedde, dat de faecke daer toe al geprepareert üwas, fo, door dat hy meende, te Middelburch , de ' hekken, tot dien einde, verhangen te wefen, van waer, ' anders, de meeste oppolitie van daen gekomen ioude l hebben; alfo, by die van Veer ende V isfmgen, noch ' oock terTolen, als van MALDERé dependeerende, geene fwaricheyt wefen, ende die van der Goes ende ZienckZ zee haer wel voegen fouden; als mede, om dat valck Cdie MALERé's party was) om der gunde, fo t icheer?, Z te winnen by fyn Excellentie, fulcks voorgefiagen hadV „ de, ' r*) De Heer van wvn geeft, in de Neten, eenige ophelderingen , raakende deeze en andere, vervolgens, in dit Gefchnfr, voorkomende Perfoonen, welke wy , om piaats te winnen, overflaan. Ree. , (f) Van den wercke was Penfionaris van Zeeland, en van MALDERé eeifte Edele. H 5  *23 NALEEZINGEH „ de, ende niet te prefumeren was, dat MALtERé, ende „ van de wercke, op haer eyghen authoritevt alleen, 't „ gunt voorfz. is fouden voordellen, ende daer by feg„ gen, dat de Provintie van Zeeland; die, in voortyden„ daer mne fwaerkheyt gemaakt hadde; nu de eerfte wel „ Joude wefen. Waer by d'Advocaet was voegende : „ dat lyne Excellentie van die van Hollant hadde haer„ luyder Brieven ende Zegelen, daer van de Raadsheer „ nieustad hen (*), binnen fesfe menden , gebrast „ hadde gelycke Brieven, die onder den Advocaet nufs " berust hadden , ende dat jacob van campen , van „ Amfterdam, nieten hadde wille teyckenen Cf), dan „ nuts daer by Hellende de woorden, als Getuyge. Item: „ dat die van Amiterdam gedifficulteert hadden de arty„ kelen, die geconcLoieert waren, deur dat de delatie van „ de hooge Ovencheyt aen myn Here den Prinfe, h. „m., gedaen, was gefchiet, op al fulcke artykelen , „ als, namaels , gemaekt Ibuden werden. Seyde oock " r°C 1Advocaet: Gaen die van Scelant voor, „fo fuilen wy moeten volgen, doch dat hy, uyt fyne " fx^llentle fe!fi ■> f/ne genegentheyt, daer toe , niet en „ hadde connen vernemen, hoe wel nogthans, binnen fes „ weecken herwaerts , by otto hartius , aan den „ Heere van oyen gelchreven was, dat fyn Excellen„ tie hem nyet en hadde te verlaten op een imaginaire „ ty tel van Gr ave van Hollant ende Scelant: dat oock, " yan dLes vyands fyde , noch gefchreven was, hoe dat lyne Excellentie, voor fyne groote dienften, geene ver„ geldingen ontfangen noch te wagten hadde , iae niet „ eens uitgehuwelyct en was. » Waer op deefe faecke in deliberatie geleid, ende, „ by den Advocaet, de meriten van fyne Excellentie ende „ van fyn Heer Vader feer gerecommandeert fynde, by de „ andere voorfz. Heren , die, beneffens oetgens ende „ my, daer prefent waren, gediscoureert werde, dat, by „ fo verre 't voorfz. geproponeerde by de hant genomen „ weide, 't jelve, by dees tyd, voor fyne Excellentie niet ,-> goet noch dienftelyck foude wefen, ten aenfien van de groote belastingen van ;t Lant, daer inne hy hem fteec- (*) „ Zo ftaat in myn Affehriu: misfchien moet men niet hen, maar hem , d. i. mauuts, hier ieezen." (tj „ Verg. wagenaar Atr.jierd* Gsfchieden. IV D. bl. 33."  VOOR DE VABERL. HISTORIE» 1^3 fteecken ende noch meer daer op accumuleeren moeste, 5 ende dat, daer beneffens, veel meer naer fyn lee" ven getrast foude worden, gelyck in de perfoon van " fvn Heer Vader bevonden was: dat mede fulcks, vol" gende het Traftaet met Engelant, buyten kenmsfe van " hare Majefteyt van Engelant, niet en conde gedaen ''werden, ende te confidereren ftonde, off het fyne Maieftevt van Frankryk niet offenderen foude. Ende *' werde, eyndelyck, goetgevonden, dat alle do Prefenten dit fecreet fouden houden , tot dat dezelve befchreeven, fouden worden, ende, daer, wyder fpreecken, mits dat ds Advocaet, by MALDERé ende van der wercke,/^ !, en tusfehen foude fien te fonderen, op wat voet dit berustte? Waer mede Wy ons geconformeerd hebben, " fonder dat oetgens, of lek, ons, ter eener of andere fvde, eenigfints uytteden." De Heer van wyn voegt bv dit belangryke Stuk verfcheiden gewichtige bedenkin<4n over de gezindheid van oldenbarneveld raakende het opdraagen des Graaffchaps aan mauRiTs, maar welke in het Werk zelve moeten gelezen W Heeft de Leezer lust den lof onzer Voorvaderen en de hpfrhrvving van den voormaaligen bloei des Vaderlands te zien, hy fla (*) zyne oogen op het uittrekfel van een Brief door den Paltzifchen Gezant rustorf, in den Jaare i6"7, gezonden aan den Zweedfchen Kanfeher oxenstiern: hy leeze, en overdenke hoeveel die fchüdery verfchille van de tegenwoordige gedaante. Eer wy dit Bericht eindigen, moeten wy nog iets zeggen raakende eene plaats der Voorrede (bladz.IX cn X) flw?ar de Heer van wyn , onze befcheidenheid, en die der 'Schryveren van een ander Tydfchnft, in het mei, den der Drukfeilen, welke, waarlyk, al te menigvuldig in de Byvoegfelen voorkomen, erkennende, dezelve toefchrvft aan de afweezenheid der Schry veren van de perste, en aan den fpoed in het drukken. Is deeze laatfte wel eene voldoende verfchooning ? Toen wy ter fchool gingen zvn de exempelen uit de Grammatica: feftina lente, en fat cilo, fi fat bene, door onzen Redtor zo dikwvls en zo nadrukkelyk ons voorgehouden, dat wy ze, zelfs in nu reeds vry gevorderde jaaren, met kunnen mt (*) Bl. 377 > env'  1^4 NALEEZINGEN de gedachten ftellen. Van veel meer aanbelang is- de eerfte reden. De afweezigheid des Schryvers van de Drukpers geeft niet alleen aanleiding rot het maaken en onverbeterd laaten van veele drukfeilen, maar tot nog een ander foort van misftellingen, welke den Schryver zeiven uit de pen vallen , door hem , by het naleezen yan zyn eigen fchrift, niet ontdekt worden, maar, waarichynelyk, hem niet zou Jen ontfnappen, ingevalle hv de gedrukte Copy zelve corrigeerde. Wy Ipreeken by ondervinding. En daar de Hr. van wyn onze voorige aanmerkingen beleefdlyk beeft erkend (*), daar wy zeiven met genoegen zouden zien, dat onze misflagen ons met beicheidenheid onder het oog gebragt wierden, zullen wv hier nog eenige van deeze foort aanftippen. Zo ftaat bladz. 27 reg. 5 v. 0. dat germanicus eene Vloot van dertien lebepen deed bouwen, daar wagenaar te recht heeft duizend. Op bladz. 28 reg. 4 is de naam van rmusus in plaatze van dien van 'germanicus Bladz. 86 r. 10 wordt gefproken van zekeren charii-tto, dezelfde, veelligt, zegt de Schryver, van men hier boven (bladz. 72- 74) gewaagd is. Maar deeze laatstbedoelde charietto was reeds vroeger gefneuveld zie bladz. 75. Op bladz. 246 wordt (f) van den' be¬ roemden viglius van zuichem van aytta (of AYTa) gezegd : „ Zyn Friefche doopnaam was wigle , zyn „ geflachtnaam van aytta , en de naam der heerlvk„ heid, welke hy bezat, Zuichem.n Zwichem (zo is de Nederduitfehe naam) is een dorp in Friesland, omtrent een uur gaans bezuiden Leeuwaarden , niet eene heerfakheid; heerlykheden zyn in Friesland altoos onbekend geweest, daar men nooit van eenige leenroerigheid wilde hooren. Maar viglius had te Zwichem zyne voornaame Zathe, benoemd met zynen Geflachtnaam ayta: hy bouw» de ook aldaar een Gasthuis en eene School. Het eerfte is, meene ik, nog in weezen. Eigenlyk was hy geboren te Wirdum, een ander dorp naby Zwichem. Zie schotanus Ëefckryving van Friesland, bl. 186, 187 - Bladz. 332 reg. 16 moet voor reinier zekerlyk' gelezen worden elias, ten ware jeannin zelve zich in den naam vergist hebbe ; hetgeen men dan wel had mogen aan- (*) Zie deeze Naleezingen, bladz. 356", 40!!. (t) In eene Aantekening van den Hcere_ te watgs.  VOOR DE VADERT/. HISTORIE ^ aantekenen. — Bladz. 39=> reg. 6 v. o. wordt gezegd, daV de Viceadmiraal de haan „ dezelfde was, die, in 't laar 1676, voor fneuvelde , in dien beroemderJzeeflag, tegen de Franlchen in weken t>f ruitfr doodlyk gekwetst wierdt, enz. Uit. is ï? nauwkeurig. De ruiter werd gekwetst in den Seflag van den Lften van Grasmaand, en ftierf op den Sel der zelfde maand. De haan verloor zyn leeven dSen van Zomermaand. ZjenRANWLeeven vanw «uttfr. bl 076 en 993. Ook wagen. V. H. D. XIV h) ™at "ó/ Uit den zamenhang moet men ook Soodwendig94be(laiten, dat op bl. 417. reg. 6 v. o. voor negentig duizend moet ftaan negen duizend. êNöf ééne aanmerking, en wy eindigen. Van de 448 bladzvden, welke dit Boek bevat, loopen 375 °ve* Tierf eerftè Deelen van wagen aar; zodat voor de Tien Se niet meer dan 73 overfchieten. De reden deezer SSvkhefclS, dat, volgens de belofte desUitgeevers o£ Tlmbkers in een Bericht aan den Leezer , achter het §Xfte Smk der Byvoegfelen, gedaan, deeze Naleezingen niet meedan a/Vellen zouden bedraagen. Doch wy niet meer aan ^ v Landgenoo- T^Tooteren dienï e? meei vernTaak zoU gedaan* hebSi^^^ltói%er Aanmerkingen te leveren, dan Set S zo te bekorten, als hy nu , omtrent de faatfte Tieï Deelen, heeft moeten doen. Maar wy hoopen ïiroernis eedang vervuld te zien in het andere Werk, dl RTl,fVn 7vne Voorrede bl. X gewaagt, en dat, Sstebfcn^onaer ïen the! van Historifche Jvondftonden, S bl ^7) eerlang op dit zal volgen. Ondertusfchen Snschten wy wel , dat de Uitgeever zyn woord had •?e?oïden in het leveren van een algemeen Register op g/Onkies nevens eene verbeterde opgaave der tuk etn I no. 'xiTen XX voorkomende, welke wy te vergeefs gezocht hebben. Neer*  ï2^ REÉRLANBS Necrlands vernieuwde Welvaart, door 't Herjlel der Manu* faSturen en ae Middelen daar toe aar—zen door den Jieglsgeleerden G. R. Te Leyden , b% T. van Thok Deeze meer algemeene Tytel heeft men gënlaatst voor een Werkje, 't welk, naar luid van den meer be- &fdfrVUfJr7 h%},°n was' Middelen tot Herftel der Inlandfche Wollen en Zyden Manufacturen , al den voornaamjlen tak en meeste "bevordering van den algemeenen Koophandel en Welvaart der Vereenisde ProSeand.Van °m Qemeemim-> ™ ™ '* hinder yan », ? zm T heeft £ene? Regtsgeleerden tot Schryver, dié het, bykens 't Voorberigt, „onder voorlichting en met £ SéP"Ven ÏÏS8 ?nd^fchTeide« Fabriteurs op! ,, itelde, en wel in den Jaare 17*6. Eene Taar- tekenmg, die ons bykans eene halve Eeuw te rug zet, en dus in omftandigheden, die den Schryver en diens Voorlichters ftehingen deeden maaken, en voordragten doen, overeenkomftig met den geest van dien tyd , en door de veranderde omftandigheden der Republiek thans S reeds eene andere wending genomen hebben, of nog kun. nen neemen. ' ° uu Bewys , „ dat men, onder het voorig Bewind, ook niet *, altyd ftil gezeten heeft, maar dat 'er%ok echte Vader„ landers gevonden werden, die het waar belang van t* k ,! * welk °nzer a"er belang bevat, kenden en 4, behartigden, en dit door daadlyke en vrugtbaare Bei, fluiten poogden te bevorderen," hadt de zalk niet nootf \V?0Ï if T"^ dl? iets van 's Lands Gefchiedenislèn, SL?t^k,deS^°0pJiandels en der Manufacturen behoo? rende , weet; hier toe egter wil de Uitgeever dit Werkie gedeeltlyk doen dienen, en heeft hy 't lelve met eenige Aantekeningen, daar toe ftrekkende, en om het op onze tyden meer toepasfelyk te maaken, verrykt. AanmeS gen, die, zo 't ons voorkomt, blyk draagen, dat de Uftgeever me de tegenwoordige fchikking van zaaken niet zeer verkuischt is; men leeze, onder "andere, de «de Aam. bl. 141 en 14a voorkomende; als mede bl. 14.4 hLf'f^Z'uT*' hL 31 " dat dit ftuk ahyd fteeken 5> bleef, en tot heden toe niet werkftellig heeft kunnen 55 ge-  VERNIEUWDE WELVAART.'' ïfi? li gemaakt worden;" met by voeging: ,,'t Is te hoopen, 4, dat de tegenwoordige toeftand de voorige beletzels, „ op eene voorzigtige en rechtvaardige wyze, zal kunnen j, wegruimen." Eene hoope, zeer flaauw, en niet zonder ïnmengzel van zydelings verwyt, aangeduid. Wat des ïn deeze laatfte dagen in den Vaderlande gehandeldl en beflooten is zal zeker zyne goedkeuring niet wegdraagen. Het kort begrip, voor het Werkje geplaatst, doet den Leezer, met eenen opflag van 't ooge, zien, wat en in welk een verband hy alles verwerkt vindt. Veel goeds * doch ook veel thans onbruikbaars, wordt 'er in voorgedraagen. De ftyl is die eens Regtsgeleerden, en met veele onduitfche en bastaardwoorden doorweeven, voor wier behoud de Uitgeever „ geene verontfchuldiging „ vraagt;" wegens langdraadigheid kon hy het niet wel doen, fchoon het niet te onpasfe zou geweest zyn. „ Men is," zegt de Uitgeever, „niet onkundig van de ,4 veelvuldige Gefchriften, die, zedert het opftellen van „ dit Stuk, over dezelfde onderwerpen, byzonder over „ het Fabriekwezen, zyn uitgekomen; maar men vleit „ zich echter, dat 'er geene zyn, die zoo opzettelyk ia „ zulk een geregelde orde , met zoo veel naauwkeurig„ heid , gelydlyken afloop en zamenhang van onbetwist„ baare waarheden , en met de volkomenfte overtuiging „ medefleepende redekavelingen, het onderwerp voldongen „ hebben, als dit voorhanden zynde Gefchrift." Op deeze eigen aanpryzing zou veel tar vallen; wy voor ons herdenken met meer voldoening geleezen te hebben, het Adres van het Committé van Algemeene Welvaart te Haarlem, aan de Nationaale Vergadering reprefentee. rende het Volk van Nederland, over de Oorzaaken vart het Verval en de Middelen tot Herfiel der Vaderlandfche Fabrieken en Trafieken. Te Haarlem,hy f. bohn (*). Een Adres, naar den toenmaaligen ftaat berekend, en waardig om door alle rechtfchapen Vaderlanders geleezen te worden, om de Middelen, daar in voorgefteld, niet alleen te befpiegelen en goed te keuren; maar ook daadlyk in *t werk te ftellen. (*) Zie onze Vsderl. Lttttroef. voor 179$, bU 54S. Reis  ï2& reis langs den rhyn. Reis langs den Rhyn , behelzende eene zo naauwkeurige als belangryke befchryving der Sleden, Dorpen en Vlekken, aan den oever des Rhyns gelegen, benevens een zeer omftandig berigt van de Radvermaaken le Zwalbach; plegtigheden van de Krooning des Keizers; Lustplaats te Schwetzingen ; als mede eene uitvoerige befchryving der voornaamfte Tafereelen in de Gallery van Manheim. Met Plaaten en Kaarten. Derde Deel. De Opperpaltz, het Maintzifche, Hesfifche en bygelegen Rhynlanden. Te Haarlem, by F. Bohn, 1797. In gr. 8vo. Met genoegen en goedkeuring hebben wy gefprooken over de Twee Deelen eener Reis langs den Rhyn, onlangs uitgegeeven (*). Wy meenden daar mede een afgedaan Werk te hebben; doch vinden het hier met een Derde Deel vervolgd, 't Is niet van dezelfde hand, geene Vertaaling, gelyk de twee voorgaande, maar oorfpronglyk van eenen Vaderlandfchen Reiziger in de bezogte ftreeken, die zyn naam onder de Letter E verbergt; en, zo als wy in 't zekere onderrigt zyn, den Burger esser aanduidt, zeer onlangs te Harderwyk overleden. „ Hy was, gelyk hy in 't Hot zyns Voorberigts vermeldt, „ nooit Audteur , maar flegts een Beminnaar der Wee„ tenfchappen, en fchiep fteeds zyn grootst vermaak, om „ Menfchen, Zeden, en de Werken der Natuur en „ Kunst, te befchouwen." Nimmer ook badt hy, in de Jaaren 1790 en 1792 deeze Reis doende , ten oogmerke gehad dezelve ter Drukperfe te geeven. Dat dezelve in 't licht verfchynt is alleen toe te fchryven aan het aanzoek van den Uitgeever, en eenigen zyner goede Vrien» den, en wel voomaamlyk, gelyk hy 'er by voegt, ,. om „ dat juist dat gedeelte van Duitschland, 't welk hy zo „ kort te vooren hadt bezogt, nog onlangs meestal het „ tooneel des Oorlogs geweest is, en dus eene befchry„ ving dier plaatzen en wegen een juister en duidelyker „ denkbeeld zou kunnen geeven van alles wat in die ge„ westen aanmerkelykst is voorgevallen." De (*) Zie onze Vaderl. Letteroef. voor 'tjaar 1704, bl. 421,?en voor't Jaar 1795, bl. 163.  REIS EANGS DEN RHYN. Ï3* ten eene doodfche ftilte , over het geheel had ik in Darmftad een onaangenaame gewaarwording , liet geen ,, ook veroorzaakt werd doordien de weinige leevendige fchepzels, die ik ontmoette, byna allen Soldaaten, en „ flegts redelyk gekleed, waren: men kon hier zo aan „ alles zi^n, dat het militaire weezen hier de hoofdzaak „ uitmaakte, en dat alles hier voor was mgengt. Byzon„ der ter bezigtiging merkwaardig was daar toe een Ge' bouw, het welk alleen ftrekte voor het exerceeren der „ Troepen en Recruten." Dit Gebouw, 425 breed, en 168 voeten diep, was van een zonderling maakzel, en hadt in de geheele uitgeftrektheid geen een colom 01 pylaar tot onderfteuning van het dakwerk. Naa t zelve in de zeldzaame zamenftelling befchreeven te hebben, gaat de Schryver voort: „ Uit de aangewende moeite en • kosten tot dit gebouw kan men afneemen wat men " hier doet enkelom den Soldaat te maaken; het zy verre van my dat ik de wapenoefening zou afkeuren; " neen, zo lang de waereld zo blyft is dat noodzaaklyk, ' en een groot deel der Burgers moest m ftaat zyn hun , eigen land te verdeedigen ; maar, om den mensch zo „ geheel en al tot fchietmachinen te vormen , en 'er te gelyk niets van een vrywerkend en denkend weezen, , dat eenigzins zyne waarde als mensch gevoelt, in L overblyft, dat is iets dat my altyd zeer ergert, vermids •„ ik toch van denkbeeld ben , dat wy hier beneden nog ,, voor iets anders dan voor een kunstmaatig moordwerk, tuig gefchikt zyn. Maar helaas! zo lang de ftervehn, gen geene juiste denkbeelden van waare vryheid vor,, men, en daar door, als ook door hunne verkeerde hartsu togten en neigingen, zo dra zy eenige vryheid geme„ ten , oogenbüklyk tot losbandigheid of anarchie (regee■„ ringloosheid) overflaan, zo lang zullen de Vorften al„ tyd middel vinden om het leenftelzel en de militaire. -„ regeering te doen in werking blyven; waarlyk de menfchen zyn door hun onweetenheid, vooroordeelen en on„ deugden, veelal zelfs de oorzaak van de onderdrukking, „ die zy ondergaan." _ De doorreisde Bergjïraat in opmerking genomen hebbende, voegt de Reiziger 'er deeze aanmerking nevens: „ Men pasfeert wel drieërlei terntoiren , als „ Herfsch, Maimzisch en Paltzisch, men wordt dit well dra gewaar, door de crucifixen en heilige huisjens, die „ men op het Maïntzifche alleen aantreft. Waarlyk, mI 2 « dien  ric iiardson's grandisom. MS Gefchiedenis van Karei Grandifon, door richardson. Uit het EngelTh. Mei Plaaten. Eerfte Deel. Iweede Uitgave. Te Amfterdam, by J. Allart, 1797- ln «*« %vo' &6 bL T-ïet ftrekt tot eer van onze Natie, dat dezelve niet verzadigd H is met de vertaalde Uitgave' van een der beste Romans, die immer den dag aanfchouwden . in den Jaare i75<$, enz. onder den Tyrel: Historie van den Ridder Baronet karel granSson in een reeks van gemeenzaame Brieven, uit de oorfprong. hke in V licht gebragt, door den Uitgeever van pamela en clarissa by van* der plaats te Hariingen, en van tongerlo u Amlhrdam, uitgegeeven. Eene Venaaling die haare Goed•ketrrder verworven heeft, en ook, in de daad, vereende. Onverbeterlyk was dezelve niet. Meermaalen hooren wy by onze nSuuren de Duitfchers, en , in navolging van deezen, by eene groote verandering aan een Werk toegebragt, ook by ons, IJ omarbeiden fpreeken; in overeenkomst met deeze bewoor din" zouden wy het woord omvertaaien ten aanziene van hec Werk voorhanden mogen gebruiken, of, wil men d.t liever, fmDodoergaande, want elk heeft tog zyne verkiezing, dloorgaude heeft dit Werk by den op nieuw daar aan beiteedden arbeid gewonnen; en deeze Uitgave het bygevoegd c.eraad van keu. rige Plaaten. Weshalven wy niet twyfelen of het zal koopers genoeg' vinden; terwyl de hooge prys, die de voor.ge Druk op Verkoopingen doorgaans moge gelden, ten blyke ftrekte van de graagte om zich den Grandifon aan te fchatten. Men verlangt en verwast niet, dat wy in den lof van deezea Zed»kundigen Roman zullen uitweiden, of eenig verflag geeven van den Inhoud, niet aileen in 't algemeen genoeg bekend uic de voorgaande Vertaaling, maar ook uit den Grandifon in c klein of verkort, nevens de Pamela en Glarisfa, van den menschkundi'gen richardson uitgegeeven —— van den nrenschkundigen bichardson, die reeds gedeeltlyk, uit een der Voorredens, door wylen den Eerw. j. stinstra, voor de door hein vertaalde Clarisfa, bekend was, en van wien wy m vroegeren tyde, in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen, een breed Leevensberigt gegeeven hebben C*)- Aan 't hoofd deezer Uitgave vinden wy geen ongepast toevoegzei , getyteld: Proeve over de GefcHederis van karel grandison, den Uitgeever door eenen Letterminnaar medegedeeld;eene Proeve,die zeker hier verdiende plaats te vinden,dewyl zy, behalven eenige nuttige aanduidingen, de oplosfingen behelst van verfcheide bedenkingen tegen deezen Roman te berde Sebr^- (*) Zie onze Nieuwe Algem. Vadert. Lcturoff. I D. ade Stuk, b!. 114 en 260.  N# RICH ARDSOti'S GEANDtSOJT. Met genoegen vonden wy daar in verzameld de fterkfte eetuigenisfen ten voordeele van richardson , uit de pen zvner Landgenooten, uit die van Fran/chen en Duitfchers, gevloeid ■ alle zodanig, dat ze blyk draagen, hoe men byltans geene woorden heeft weeten te vinden om den verdienden lof des Engelfchen Schryvers u>c te meeten. „ Dan," voegt hy 'er nevens, „ ik wil my niet op het ge. „ tuigems van andereu beroepen; ik beroep my op myne ei„ gene ondervinding , op de ondervinding van 'allen, die met „ den redelysen wensch, om zich te verbeteren en wyzer te " f°™?n ' ds, Gefchiedenis van grandison in handen namen. In du I3oek genoot ik allen genoegen , dat een befchaafde „ verkeering voor een man van fmaak, en die in de ftudie van „ het menschlyk hart behaagen vindt, kan opleveren. Nimmer " lag0rlkJ hec ter zyde' of ik heriMerde my het een of ander „ treffend voorval of gefprek, dat ik in een gezelfchap hadt „ opgedaan, waar in ik zo eigen was geworden , dat ik mv „ verbeeldde tot dezelfde Familie te behooren. Ik bemerkte dik„ wyls, om het met de woorden van d'arnaud uit te drukken „ dat ik, door die verkeering, waarlyk ondervinding had gekree" Sen;.' -—: De Oplteller der Proeve vereeniec zich voortsmet dit getuigenis van d'arnaud: „ Alles wat montagne, „ claron, la rochefoucai lt en nicole in flelregels bragten „ heeft richardson in bedryven voorgeteld. Een grondflellinff „ is eigenlyk een afgetrokkene en algemeene regel van gedrag „ waar van men de roepasfing aan onszelven overlaat. Zv „ drukt uit zichzelven geen tastbaar beeltenis in onzen geest „ daar men, integendeel, hem, die werkt, als voor oogen heeft „ zich in zyne plaats ftelt, vóór of tegen hem wordt in^eno-' „ men, zich mee hem in de rol. die hy fpeelt, vereenigt° in„ dien zy deugdzaam is, en dezelve met verontwaardiging'ver„ foeit, indien zy van ondeugd en onbillykheid zamenhangt" Wat de Schryver deezer Proeve wyders bybrengc om die Werk tegen opfpraak en vittery te verdedigen, flaa de Leezer zelve na, en hy zal, nevens ons, voldoening vinden Wy Itemmen van harten in het Hot. „ Richardson behoefde zulke „ verdedigingen niet. Wie vatbaar is voor de hciizaame in„ drukzelen, welke deeze Gefchiedenis in deugdlievende harten „ kan voortbrengen, zal geen gefleepeii bedilzugt raadpleegen, „ om die indrukzelen te verzwakken; maar zich, veelmeer, ora „ het flreelend gevoel derzelven, en de zalige gevolgen daar „ van, oprechtelyk verheugen." Twee Plaaten van vinkeles vercieren dit Deel.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen, raakende den Natuurleken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap. XVllde Deel. Te Haarlem, by Joh. Enfchedé en Zoonen cn J. van Walré, 1797. In gr. 410. 534 bl. (Tweede Berigt.) Had eene Maatfchappye, van eene andere Inrigting dan teyler's Godgeleerd Genootfchap, over het Onderwerp , in dit XVII Deel behandeld, en 't geen wy, volgens onze toezegging (*), ter tweedemaale ter hand neemen, een Wedptys opgehangen, om dien toe te reiken aan den Schryver , die 't zelve cierlykst en treffendst behandelde, gewis de Verhandeling, die nu de derde plaatst bekleedt, zou de eerfte geweest zyn. Dit bleef door de Beoordeelaars niet onopgemerkt, die daarom , in hun Voorberigt, met een kort woord iets van elke Verhandeling zeggende, vermelden, „ dat de„ zelve in eenen meesterlyken ftyl en vol gevoels ge„ fchreeven is." Zeker hebben zy, het verzegeld Briefje openende , op het zien van 's Schryvers Naam , Mr. rhynvis feith, zich niet verwonderd over den ftyl in deeze Verhandeling heerfchende, daar deezes Mans bekwaamheid, om de pen in onze taal te voeren, uit veelvuldige Werken bekend is. Naa, met den aanvange, een treffend tafereel gefchetst te hebben van de gruwelen door Staats-Godsdienst gerticht by de Romeinen, en ook onder de Christenen, fchryft de Heer feith : „ Ik begryp dus zeer wel, dat de menschlie„ vende maar oppervlakkige Wysgeer, die den verheven „ maar eenvouwigen Godsdienst van Jefus niet anders kent „ dan onder die menigvuldige byvoegzelen of bekleedzelen, „ waar mede dan eens de valschlyk zo genaamde Wysbe- „ geer- (*) Zie hier boven, bl. 103. i/ett. I798. no. 4. K  I4°" VERHANDELINGEN „ geerte, dan eens de Kerklyke Heerschzugt en het Pries„ terbedrog, dan eens het dweepziek By geloof, dan eens de „ fpitsvindige Schoolgeleerdheid, dan eens de looze Staatkunde, denzelven van tyd tot tyd omhangen en befmet „ hebben, de groote Vraag: Mag en behoort het Burger„ lyk Beftuur ecnigen Invloed uit te oefenen op zaaken van „ den Godsdienst ? ontkennend kan beantwoorden ; en, in „ waarheid, ware 'er geen andere Godsdienst van Jefus, „ dan zo als hy in byzondere landen door de Geestlyk„ heid verdorven, of tot eenen verlchillenden Staatsods„ dienst is misvormd geworden, ik zou deeze uitfpraak „ met een gerust hart byvallen. „ Dan daar ik uit de natuur der zaak overtuigd ben , „ en wie, die eenigzins over de byzondere Lotgevallen der „ Volken, over de opkomst en ondergang der verfchillen„ de Ryken, over den den beurtlingichen toelïand der „ Vryheid in fommige gedeelten des Aardbodems, nage„ dacht heeft, is het niet met my eens, dat 'er geen maat„ fchappyelykGeluk, geen weezenlyke Volksvoorfpoed,en „ vooral geene waare Vryheid, de grondflag van die beide, „ mogelyk zy zonder zeden,zal de waare Wysgeer, die zyn „ Vaderland en het geluk des Menschdoms van harten be„ mint, altyd nog bovendien verzekerd moeten zyn, niet „ flechts dat 'er goede zeden, zonder Godsdienftige begrip„ pen,op den duur kunnen gevonden worden; maar teffens „ dat de invloed dier begrippen, naar het voorfchrift der „ Christelyke Leer, meer fchade dan voordeel aan de ze„ den toebrenge, zal hy immer zyn zegel aan het ftraks „ gegeeven antwoord hangen. Zo hy integendeel overtuigd is, dat 'er nimmer zeden zyn kunnen, althans „ zulke zuivere en gelïrenge zeden, als de waare Vry„ heid, zal ze immer onder een Volk beilendig bloeien, „ vereischt, zonder Godsdienst, zal hy zich altyd voor „ den Godsdienst in \ algemeen verklaaren, en wat den „ Christelyken Godsdienst in 't byzonder betreft, het zal „ 'er op aankomen, in hoe verre dezelve de zeden meer „ dan alle andere Godsdienften in de hand werkt, om de „ waarde van zynen invloed op de Vryheid, en het hier „ uit voortvloeiend geluk eens Volks, te kunnen bepaalen. „ Zien wy, om dit alles in het duidelykst daglicht te itel„ len,welke zeden 'ervereischt worden om de waare Vry„ heid onder een Volk te bewaaren; en dan welk een in. „ vloed de Leer van Jefus, naar het eenvoudig voorfchrift „ van her Euangelie, op dezelve hebben moet." Wy  van teyeer's godg. genootschap. 14? Wy fchreeven dit gedeelte ai', om dat het den grondflag des geheelen volgenden Antwoords uitmaakt. Waar in de Schryver voorts opmerkt , dat de waare Vryheid onmooglyk onder een Volk bloeijen kan, wauieer zy op de Gelykheid niet gegrond is. Deeze Gelykheid nader bepaald en omfchreeven hebbende, vermeldt hy verfcheide edele hoedanigheden, aan dezelve eigen. Hier komen veele heerlyke trekken voor, die het ons fpyt cnafgefchreeven te moeten laaten; gelyk wy die ook moeten overflaan, welke ter ontvouwing Itrekken van de byzondere Deugden, die ten Volksgeluk by eene verlichte Gelykheid moeten plaats hebben ; als Nyverheid, Arbeidzaamheid en wyze Spaarzaamheid; onbepaalde Eerlykheid, en verkleefdheid aan 't gegeeven woord; Menschliefde en Weldaadigheid. Het flot luidt: „ Ja, het zyn „ deeze deugden, in de eerfte plaats, zonder welke men „ zich geene waare Gelykheid onder een Volk voor kan ftellen. Of is het aan den eenen kant mogelyk, in 4, den mensch zyne weezenlyke waarde, afgezonderd van „ alles wat geboorte en fortuin geeven kunnen ,' te er„ kennen, en hem teffens, by het gemis van deeze goe„ deren, tot gebrek, ellende, en de verlaaging zyner na„ tuur, de uitblusfing zyner vermogens, die 'er gewoonlyk „ het gevolg van zyn, te doemen; aan den anderen kant, j*, dat het behoeftige en gebreklydende gedeelte der Na„ tie belang by den voorfpoed van het algemeen kan „ neemen, daar toch hun toertand in niets door verbe„ terd wordt ? Men heeft gezien, hoe zeer aan de eene „ zyde overmaatige rykdommen , aan de andere onge„ oorlofde armoede en gebrek, in alle landen, waar deeze „ doodlyke kenmerken zich ten zelfden tyde opdeeden, „ het algemeen belang voor louter perfooneel eigenbelang „ en baatzugt deeden wyken, en welke grondflag blyft „ 'er voor de Gelykheid onder een Volk over, waar geen „ Efprit publicq meer heerscht, en enkel de ryken en „ vermogenden aan het welzyn des Vaderlands, of liever ,, aan hun eigen welzyn, dat met het Vaderland verboren „ zou gaan, verbonden zyn." Hier op gaat de Heer feith over om aan te toonen, in welk een verband de Leer van jesus, naar het eenvoudig voorfchrift van het Euangelie, tot de Zeden en tot de Deugd ftaat, en welk Volksheil zy, eenmaal ter goeder trouwe in praktyk gebragt, vermeerderen, welke Volksrampen zy daadlyk vernietigen zou. Eene fehets der K a Chris t-  t4* VERHANDELINGEN Christlyke Zedeleere wordt hier voorgehangen; en ftaat de Schryver vervolgens ftil op de bedenking, dat de Vaderlandsliefde in 't Euangelie niet byzonder wordt aangepreezen. „ Onmogelyk," luidt zyne taal, „ kon de wyze „ lnfteller van onzen Godsdienst met zulke onbepaalde „ oogmerken om algemeene menschlievenheid en welwil„ lendheid voor te ftaan en alom te verfpreiden, en het „ menschdom zich onderling over den geheelen aardbodem, „ als kinderen van denzelfden Vader te leeren befchou„ wen, die uitfluitende Liefde voor het Vaderland pre„ diken of aanbeveelen, die tot eeuwigduurenden fcheids„ muur tusfchen Volkeren en Volkeren verftrekt, en ten „ allen tyde zo veel menfchenbloed gekost heeft. Ver„ blind door de looze drogredenen eener listige Staatkun- de, die deeze Vaderlandsliefde zo listig aan haare oog„ merken wist dienstbaar te maaken, en altyd als de hoog„ fte deugd bewierooken deedt, heeft men bet meer dan eens als eene befchuldiging tegen de Zedeleer van 't 9', Euangelie ingebragt, dat dezelve 'er nergens in is aan„ bevolen, of zelfs onder het getal der deugden geplaatst „ wordt ; en dus de grootfte voortreffelykheid van de „ Leer van Jefus als een gebrek doen voorkomen, daar „ mindoorzienden over ftruikelen. „ In de daad , voor zo verre de Vaderlandsliefde met „ het waare Patriottismus één is (*), vinden wy alle de ,, deugden, die den echten Patriot uitmaaken, in het „ Euangelie ten fterkften aangepreezen: voor zo verre het „ daarentegen een vooroordeel, of, op zyn best, eene „ natuurlyke geneigdheid is, die den bewooner van Groen. land even zeer voor zynen killen en onvruchtbaaren „ grond bezielt, als eertyds de weelderige Grieken voor „ de bloeiende en gelukkige valleien van Afiën, wordt „ het zeker nergens aangevuurd. De groote Vriend der „ menfchen wist te wel, hoe ligt dit plantje (op zich „ zeiven heilzaam, en tot geluk van het menschdom, dat „ in fchoon heid en vruchtbaarheid van elkander hemels„ breed verfchillende Landftreeken bewoonen moest, in 't „ hart (*) Waarin het onderfcheid tusfchen Vaderlandsliefde en Pa. triottismus, zo dikwyls met elkander verward, bellaar, toont de Schryver in eene Aanhaalinjr,voor ons te breed, doch die hier op nederkomt , dar de Vaderlandsliefde eene natuurlyke neiging, en het Patriottismus eeae Deugd is.  VAN TEYLER'S GODG. GENOOTSCHAP. I49 „ hart geplaatst) door aankweeking in onkruid kon ont„ aarten, om het ergens als eene deugd byzonder aan te „ beveelen. Het Menschdom, en geen byzonder Volk, „ ten kosten der overigen, gelukkig te maaken, zie daar „ het groote doel van Jefus. Alle byzondere betrekkin„ gen en pligten worden dus dubbel verfterkt en be„ krachtigd , maar altyd ondergefchikt aan de grootere „ pligten 'omtrent het gehéele Menschdom. Op deeze „ wyze geeft het Christendom aan het waare Patriottis„ mus zyne wezenlyke fteikte, maar weert van de on„ verlichte Vaderlandsliefde alles af wat haar tot een „ geesfel en ondergang van alle andere Volken zou kun„ nen maaken." Ten naderen aandrange van den Invloed des Christlyken Godsdiensts op de Zeden en Deugden, toont de Verhandelaar , dat deszelfs voorfchriften algemeen zyn, als mede dat ze uit bronnen afgeleid en door beweegredenen onderfteund worden , die hem boven de driften en valfche uitleggingen van het eigenbelang, boven de verzoekingen der ryke en vermogende ondeugd, verheffen, en tot zo veele Godsvereeringen maaken. Voorts lost hy twee tegenwerpingen op. De eerfte ontleend uit het zeggen van jesus zelve, dat zyn Koning- ryk niet van deeze wereld is. De tweede, dat de Apostelen, op verfcheide plaatzen, zelfs eene lydelyke gehoorzaamheid leeren aan Koningen en Overheden. Op- losflngen, die veel fchoons aan den dag leggen. Naa, breeder wegens de beweegredenen gehandeld te hebben, luidt zyne taal : „ En thans durve ik veilig vraagen „ aan ieder, die waarheid zoekt, en waar ze is dezelve „ gevoelen kan, of hy van onze tyden iets goeds ver„ wacht voor de waare Vryheid en het Geluk des Mensch„ doms, dat 'er onaffcheidelyk mede verknogt gaat, zon„ der den Invloed van den Christlyken Godsdienst? en „ ik ben verzekerd, dat, zo hy aan den eenen kant in „, aanmerking neemt, hoe het heilig vuur der Vryheid „ (in tegenoverftelling van het Despotismus, dat enkel „ met uitwendige daaden te doen heeft, en zich, zo lang „ de flaaf gehoorzaamt, over deszelfs beginzelen en hart „ niet bekommert,) flechts door zuivere handen en edele „ harten onderhouden kan worden ; en , aan de andere „ zyde, dat men nimmer, dan in onze dagen, die opge„ klaarde denkbeelden over de waare Vryheid, zo als ze „ op Gelykheid rust, en de Rechten van den Mensch K 3 „ ten  I50 verhandelingen „ ten grondflag heeft, bezeten, nimmer Gemeenebesten „ op deeze beginzelen heeft poogen te gronden; ik ben „ verzekerd, zeg ik, dat by , dit alles in aanmerking „ neemende, deeze vraag met een Heilig Neen! beant- woorden, en volkomen overtuigd zyn zal, dat, zonder „ den Invloed van den Godsdienst van Jefus, ook de „ beste poogingen nimmer tot ftand zullen komen; maar ,, het lot van duizend verbeteringen zullen ondergaan, die, blinkende in de theorie, in de praktyk onuitvoe„ relyk worden bevonden." Dit ftuk wórdt vervolgens breeder beredeneerd; en vindt hy grond om uit te roepen : ,, Waarlyk, als ik „ nadenk, wat de Godsdienst van Jefus, ook voor deeze „ aarde, voor den mensch, in alle zyne betrekkingen-en „ behoeften, zou kunnen zyn, en ik de arme bedrbogene „ Stervelingen dan zo angftig naar andere middelen, om 9, gelukkig te worden, zie zwoegen, en hun verftand, als 't ware, uitputten om ze te vinden, dan zweeft altyd de beeldtenis eens ouden welfpreekenden Voikleeraars voor „ myne oogen, en ik roep hem onwillig na, zy hebben den fpriugader des leevendigen waters verlaaten , om zich zeiven bakken uit te houwen, gebrooken bakken die „ geen water houden! " De kragtloosheid der Wetten, der beste Wetten, buiten den medewerkenden Invloed van den Christlyken Godsdienst, getoond hebbende, past hy dit alles nader op onze tyden en zeden toe; en komt tot dit befiuit van zyn Antwoord op het eerfte Lid der Vraage, fehryvende: „ Ik „ mag dus, dunkt my, hetzelve met Ja beantwoorden. „ Ja, het Burgerlyk Beduur, dat de verbetering van de „ Zeden des Volks voor het eerfte hoofddoel zyner zor- gen moet ftellen, mag en behoort ook op zaaken van „ den Godsdienst in te vloeien , als zynde het laatfte en „ eenigfte middel, althans voor onzen tyd, om het eerfte te bereiken." Hier mede vindt de Burger feith zich tot het tweede Lid der Vraage gebragt, en betoont hy zich een Voorftander van Vryheid in Leerbegrippen ; doch hoe het ten ! aanziene van de Zedekunde anders gelegen is. 't Welk hem meer bepaald doet handelen over de wyze 1 op welke de Overheid of het Burgerlyk Beftuur op het I door hem bepaald zedelyk gedeelte van den Christlyken Godsdienst invloed zal hebben. Zyne Grondftelling is, de Nederlandfche Maatfchappy '■ blyft I  van teyleu.'s godg. genootschap. I51 blyft een Christlyke Maatfchappy; en ftaat de Christlyke Zedekunde met eenige algemeene waarheden , door alle Christenen beleden, in verband; waar uit hy afleidt, dat het Burgerlyk Beftuur te zorgen hebbe, dat'er een openbaare Godsdienst zy; omtrent welke zorge hy de noodige bepaalingen opgeeft; bepaalingen, van dien aart, dat, zyns oordeels, zulk een invloeijen op de algemeene zaak van den Christlyken Godsdienst tegen de Vryheid niet aanloopt. Wy treffen hier een kenfchets aan van twee foorten van Patriotten, die aller ernftig overweegen verdient; als mede eene uitweiding, ingericht tegen de zodanigen, die vraagen: „ wat komt hier Godsdienst, wat komt hier „ Deugd, in aanmerking?" — Overtuigd betoont zich de Schryver, dat de Christlyke Godsdienst den menschlyken byftand niet noodig heeft, in dien zin als de Staatkunde denzelven tot hier toe beweezen heeft, en voor zich zeiven in 't geheel niet. Gaarne fchreeven wy 's Schryvers fchoone gedagten hier af; doch wy worden ongemerkt breed. Voor het Godsdienftig Onderwys wil hy zorg gedraagen hebben; en dat ook het Burgerlyk Beftuur op het VolksOnderwys in den Godsdienst op de Schooien invloeije; de wyze , op welke, bepaalt hy nader; en veel verfchillende van de thans gebruiklyke handelwyze. By de meer lynrechte , voegt de Burger feith andere meer algemeene Aanmerkingen. Dan zyn geheel Antwoord op de ftelling, dat hy voor de Nederlanders als Christenen fchreef, gegrond zynde, beklaagt hy zich vergeefsch werk gedaan te hebben, nu niet alleen de Kerk van den Staat te eenemaal was afgefcheiden; waar mede hy het ten vollen eens is; maar dat het ook geen noodzaaklyk vereischte meer is tot het Ambt van Overheid, dat iemand de Christlyke Openbaaring aanneeme en belyde. 't Welk hem een zeer ernftig befiuit afperst. De Schryver deezer Verbandelinge heeft, op daar toe bekomene vryheid, nog eenige Bylagen aan dezelve toegevoegd, meest ter nader ftaavinge dienende van 't geen in het fchoone Stuk zelve voorkomt. Eindelyk treffen wy in dit Boekdeel nog aan, de Beantwoording der zelfde Vraage, door den Leeraar der Remonftrantschgezinde Christenen te Leyden, cornelitjs rogoe , in welke de Beoordeelaars , 'naar luid des Voorberigts, zo veel genoegen vonlen, dat zy beflooten dezelve aan de voorige toe te voegen. Wy hebben dit, in K 4 ver-  *53 verhandelingen vergelyking met de voorige, kleine Vertoog geleezen, met veel genoegen geleezen: wyze van voordragt en behandeling verfchilden zo veel van de voorige, dat zulks de zatheid, welke men anderzins door eenzelvigheid krvet. verbande. ° J& De hoofdpunten, waartoe de Burger rogge zich bepaalt, zyn: De Regten van hel Beftuur omtrent den Godsdienst. , De Verpligtïng van het Beftuur omtrent den Godsdienst. En voorts de Bepaaling van den In¬ vloed van het Beftuur op den Godsdienst , welke volgt naa de opgave der gronden voor een fteliig en ontkennend Antwoord. Eenige Stellingen, die door beide de Partyen volmondig erkend worden, vermeld hebbende, fchryft hy deeze waarheden ten grondflage zyns Antwoords te neder: „ Het rJeltuur befchermt allen Godsdienst, en handhaaft „ denzelven by zyne Vryheid het zoekt denzelven „ te bevorderen, zonder de rechten des Geweetens tebe* „ ledigen — het waakt voor de orde, rust en veiligheid „ der Maatfchappy ; en vindt hier in alleen de eren„ zen die aan de Godsdienlb'ge Vryheid paaien itel- 4> iCM, „ En nu mogen wy ons geregtigd oordeelen, om op de „ voorgeftelde Vraag ten antwoord te geeven : Het Burn gerlyk Beftuur heeft noch recht, noch verpligtïng, om " CAne/\■,.rcchtfireeks verpligtenden Invloed op zaaken van „ Godsdienst uil te oefenen, die verder gaat dan tot de bcs, fcherming van elks vryheid in denzelven ; en deeze we„ der gaat niet verder dan tot de handhaaving van de „ openbaare rust en orde der Maatfchappy." Dan voorheen den Invloed in een rechtftreekfchen en zydelingfchen onderfcheiden hebbende , komt de Burger rogge, naa eenige redenkaveling op voorheen gelegde gronden fteunende, tot het Befiuit : ,, Dat het Beftuur 9, Zelfs geenen zydel1ngschen invloed mag of be- „ hoort uit te oefenen op zaaken van den Godsdienst, „ die aan denzelven eenige wyziging kan gee„ ven. Naa deeze in veeier ooren zeker harde uitfpraake, laat de Schryver volgen: „ Thans dunkt my hoor ik den be,, kommerden Godsdienstvriend, die zich by eenen Gods„ dienst, aan zyne eigene befcherming overgelaaten daad„ lyk reeds het diepst verval van denzelven voorftelt, ?, met eene angstvallige vreeze vraagen, is 'er niet eenige ■>■> ge-  VAN TEYLER'S GODG. GENOOTSCHAP. 151 senade.niet eenig voorregt meer voor den Godsdienst?Zo hv al, als een pas mondige Wees , in de wyde vvaereld moet gezonden, en aan alle voogdy onttrokken worden — zo hy zichzelven moet befchermen tegen aanval„ len van baldaadigen, en door eigen verdienften de gunst ' der braaven tot zich trekken, - zou het Beftuur niet „ eenig onmerkbaar toezicht op hem mogen hebben, die „ het hem gcmaklyker maakt, om zich in de gunst der me„ nigte in te dringen, en in dezelve te blyverf? „ Schep moed, myn Vriend! ja, het Beltuur mag en „ behoort allen Invloed op zaaken van den Godsdienst te , oefenen, die de rechten des Geweetens mei beledigt, ot ', aan deszelfs zuiverheid niet fchadelyk is. Onder deeze „ voorwaarde, mag en behoort het alle middelen te be„ zigen, om den geest van Godsdienftigheid aan ie moedigen, en algemeen te doen heerfchen; door zeil een „ voorbeeld van zodanige gezindheden te geeven, dooi in zyne eigene handelwyze den weldaadigen Invloed van „ Godsdienst op goede Zeden te betoonen door „ den geest van Godsdieniligheid te onderhouden. „ Eindelyk zal het voor den geest van zuivere werkzaa„ me Godsdienftigheid het best zorgen, door het ryk der 1 deugd en waarheid, zo ver mogelyk, uit te breiden. „ Kunften, Weetenfchappen, Geleerdheid en Verlichting, Burgerdeugd en goede Zeden aan te kweeken, te be!' moedigen , door gepaste verordeningen en inrichtingen, , dit is een der duurfte pligten van het Beftuur, en deeze we"- geleidt lynrecht tot den Tempel van zuiveren Gods" dienst. Hier voor ftaan ons borg de gefchiedenisfen van ' alle eeuwen. Naar maate een Volk dommer en zeden„ loozer is, naar maate is het bygelooviger, dweepzugtiger, en van den waaren Godsdienst, die met de uit„ fpraaken eener geoefende Rede overeenftemt, verder ,, verwyderd." . Dus hebben wy in twee Bengten een genoegzaam verflag gegeeven van deezen Bundel der Teylcriaanfche Verhandelingen, die ook met een afzonderlyken Tytel, als een W^rk op zichzelve ftaande, te bekomen is, voor de zodanigen, die zich alle de Deelen niet verkiezen aan te fchaffen; en is het, om het te ligter verkrygbaar te maaken, op eenen zeer laagen Prys gefteld. K 5 Leer-  '154 e. kist Leerredenen over Gods Deugden, door ewaldus kist , Predikant te Dordrecht. Eerfte Deel. Te Amfteldam en Arnhem, by M. de Bruyn en J. Troost, 1797. /« gr. 8vo. 330 bl. '-..:' ' Het bevallig licht, waarin de Eerw. kist zich onlangs vertoonde, in zynen penneftryd met den Eerw. brouwer, zal veelen een gunftig vooroordeel ten opzigte deezer Leerredenen inboezemen. Rykdom des onderwerps, aan de eene zyde, genoegzaame toerusting ter behandelinge van dat onderwerp, aan den anderen kant, ziet daar de noodige vereischten tot een nuttig en leezenswaardig Boek. Wy twyfelen niet, of de meesten, naa het doorleezen deezer Leerredenen, zullen met ons van gevoelen zyn, dat de Eerw. kist aan de verwagting, van hem opgevat, voldaan heeft. In zyn Voorberigt doet hy verllag van de wyze, op welke hy zyne taak volvoerd heeft. Zyn hoofddoel was , Gods Volmaaktheden populair en praktikaal te behandelen. Door het eerfte verllaat kist eene manier, naar de vatbaarheid van ongeoeffenden berekend, vermydende alle fynuitgeplozene, overnatuurkundige redekavelingen, en alleen zodanige bewyzen aanvoerende, die als onder de zinnen vallen, en door een ieder, die zyn gezond verftand heeft, gemaklyk kunnen begrepen worden; voorts eene natuurlyke orde in agt neemende, die zonder moeite kan gevolgd worden ; en zo veel mogelyk eene taal gebruikende, welke men in hetgemeene leeven lpreekt, en die dus ook voor onbedrevenen verflaanbaar is. Uit alle 't welk blykt,dat populair te fpreeken (zo als kist zich uitdrukt) „ zeer ver af is van „ onbelch.;afd te fpreken, of zich tot gemeene, wanvoege„ lyke en latte uitdrukkingen en fpreekwyzen te verlagen, " j'r ■mut-Jhet eenvaardi#e van den Godsdienst, en de „ deftigheid van den Predikftoel, ten eenenmaal onbeftaan„ baar zyn. Uit het ander doelwit, het praktikaale naarnelyk, om de kennis der Godlyke Volmaaktheden ter verbetennge van het hart te doen dienen, geeft de Eerw. kist reden, waarom hy, met agterlaating van eenige minder bevatte!yke, alleen zodanige eigenfchappen ter zyner behandelinge heeft gekozen, welke tot het gemelde heilzaam oogmerk konden dienen, met agterlaating van de zulken, die minder gefchikte onderwerpen zyn voor den  leerredenen. 155 den Predikftoel. Hierop volgen nog eenige korte bedenkin. "en over het aanbelang van het rechte verftand der Godfvke Volmaaktheden, als kunnende 'er, zonder eene rechte kennis van God, geen redelyke Godsdienst gevonden W Een"tiental Leerredenen bevat dit Eerfte Deel, welke van een gelyk getal, in een Tweede Deel, zullen gevolgd worden. De onderwerpen, hier behandeld, zyn de volgende : Gods Geestelyk beftaan Alwetendheid — Wysheid in de Natuur Wysheid in de Voorzienig- hei(i Wisheid in de Voorzienigheid verdedigd —■—• Wisheid in den Dood van Jefus Christus — Wysheid in de Schikkingen en Leidingen van zyne Genade ; Heiligheid ° Uefde , Lankmoedigheid. Alle deeze onder wer- rjen, immers verre de meeste, worden hier behandeld op lenè wyze, aan het aangekondigde doelwit volkomen beantwoordende. Leering en ftigting gaan hand aan hand eepaard ; wordende het geheel nog veraangenaamd door deftigheid en klaarheid van ftyl, de zaak ze ye en den predikftoel waardig. Weshalven wy, met volle ruimte, des Eerw. kist's gefchrift, als een nuttig Leesboek, onzen Landgenooten, van allerlei Godsdienftige gezinten, moeen aanpryzen, . . Het menigvuldig fchoone, dat wy ginds en elders aantreffen, maakt ons bykans verlegen in het doen eener keuze, om iets ter proeve voor te draagen. Het_poeK doorloopende, valt ons oog op het tafereel, dat de Eerw. kist van de Godlyke Liefde maalt een uitgewerkt, verrukkend tafereel, 't welk ons, zo wel van het gevoelia hart, als van het geoeffend verftand en bondig oordeel, des voortreffelyken Leeraars, de gunftigfte gedagten hadt doen opvatten. Naa alvoorens, in de Inleiding deezer fchoone Leerredeeenige algemeene aanmerkingen te hebben voorafgezonden, treedt kist ter overweeginge van de weldaaden, die God ons in de Natuur en m de Genade heeft bewezen. Eenige weldaaden, den menfcne naar het lichaam gefchonken , hebbende opgenoemd, vervolgt de Redenaar aldus: „ Dan, met alleen fpan„ nen hemel en aarde zamen tot de welvaart van den mensch, de befchouwing daarenboven der fchone, der ' bevallige natuur, verfchaft ons de grootfte genoegens. Genoegens, die bedorvene harten niet kennen, die .. de ongevoelige onoplettendheid achteloos verfmaadt, —— , genoegens echter, die voor elk openftaan, die onze ziel  E. KIST „ verheffen, die waarlyk groot, edel, en voor den ver„ heven mensch geichikt zyn. Beminnen wy niet alles „ wat fchoon, wat evenredig, wat verheven, wat prach' „tig is? En waar is meer pracht, meer orde, meer „ lchoonheid, dan in de ichepping van den Onèmdigen? „ Staarden onze oogen immer op eenig deel van het „ gefchapene , dat niet de duidelykfte blyken droes van " dün0 a,!wyzen' algoeden, almagtigen , majeftueuzen Ma„ ker^ Het zy wy de onnagaanbaie verfcheidenheid der „ voorwerpen, die ons omringen, en echter de volmaakt„ fte overeenllemming van alles, de oogmerken van ieder „ deel, de bedoeling van het geringtte fchepzel, den ein„ delozen keten van al het gefchapene immer gade floe„ gen; het zy wy ons tot het ryk der planten begaven, „ hunne ontelbare foorten, hunne grote nuttigheden be„ zeften , of met verrukking Haarden op de lchoonheid „ der bloemen, op het weefzel van een blad; het zy wy „ de talloze gefiagten der dieren, de verfcheidenheid hun„ ner duiten, hunner wapenen, hunner vermogens be„ fchouwden , hen zagen deelen in de goedheid van „ den Schepper, de fraaiheid hunner gedaantens bewon„ derden, of _ in het fïrelend gezang van talloze vogelen „ ons verlustigden, of verftomden voor het maakzel van „ den geringlten worm: wat gedeelte der fchepping werd „ immer het voorwerp onzer befchouwing, dat onze ziel „ met verhief, dat ons geene grootfche denkbeelden in. „ boezemde, ons niet deed opklimmen tot den Onëindi„ gen, en in de befchouwing der heerlyke deugden van „ dat verheven Wezen het gevoeligst vermaak deed ge„ nietend —— M: H: .» wanneer wy den opgaanden „ dageraad de fc.ieniqnngen van den nacht zien 'verdrv„ ven wanneer wy den vorftelyken hemel met gouden „ majefteit zien pralen , en dan de zon met glansrvke „ pracht te voorfchyn treedt, als een bruidegom uit „ zyne flaapkamer, vrolyk als een held, om het pad te „ lopen, wanneer wy ons dan verheffen tot dien God „ die yoor de zon eene tent heeft gefield, tot die ma„ jetteit, die zich met het licht bedekt, als met een „ kleed; —_ of, wanneer de vrolyke natuur voor ons „ de verrukkendfte toneelen ontfluit; wanneer wv hier „ de groenende velden befchouwen, bedekt met grazen„ de kudden, daar de vruchtbare akkers met het gol„ yend koorn zien pralen, daar ons verfrisfehen in de „ koele fchaduw van lommerryke bosfchen, of met eer- 5, bied  leerredenen. 157 bied ftaren op eenen ftatigén berg, of op de uitgebreide vlakte van den onmeetbaren oceaan, en wy dan " ooklimmen tot Hem, wiens milde hand alles adem, al" les leven geeft, tot Hem, die de bergen weegt in eene ,, weegfchaal, die de wateren met zyn vuist heeft ge- ' meten; of, wanneer duisternis den aardbodem bedekt, en alles rondom ons fomber en ftatig is , ' wanneer wy dan in ftille eenzaamheid onze oogen op- I heffen naa den plegtigen hemel, bezaaid met het talloze heir van flonkerende ftarren, wanneer wy dan s " door dit zielverheffend toneel geheel verrukt, aan onze II verbeelding bot vieren, en wy dan, ons m de verbazende uitgebreidheid van het heelal geheel verliezende, " al het grote, al het majeftueuze, bezeffen van dien " God, die van de hemelen met eene fpan de maat heeft " eenomen: Wat gevoelen dan onze harten? Zyn " 'er dan edeler genoegens voor den redelyken mensch ? Moeten wy dan de weldadigheid van den Schepper, " die ons dezelve gaf, niet erkennen ? En is het niet deze 5 gedachte, die zich met alle onze overdenkingen ver,, mengt: God is Liefd&V .. Verfoheiden andere, in hunne foort, even fraaiie trekken, zouden wy, uit deeze Leerrede, kunnen aanvoeren; doch ons beftek verbiedt het. 't Geen de Eerw. kist voordraagt, aangaande Gods Wysheid in de Natuur, in de Voorzienigheid, en in den Dood van Christus, levert niet minder treffende proeven uit van 's Mans oordeelkunde, in het uitkiezen van byzonderheden uit den prooien voorraad, en van zyne bekwaamheid om dezelve in een bevattelyk licht voor te draagen. Zo als een eerlyk Man betaamt, blyft kist, in de laatstgemelde byzonderheid, de oogmerken en de gevolgen van den Dood van Christus, getrouw aan het zamenftelzel van het Kerkgenootfchap, welk hy tot een fieraad verftrekt; terwyl hy tevens zyne gevoelens voordraagt met de befcheidenheid , zo hoogstbetaamende aan den belyder van het Euangehum. des Vredes, die, daarenboven, edelmoedig genoeg is om te erkennen, dat in het gevoelen, welk hy verdeedigt, verborgenheden zich vertoonen, voor welke het menlcnelvk verftand zuft. Tot flot zullen wy hier nog overfchrvven, hoedanig een denkbeeld, naar de meening van den Eerw. kist, men zich aangaande de Verzoening door den Kruisdood van Christus hebbe te vormen. „ Wy „ moeten (dus fchryft hy) ver af zyn van te denken,dat  I.58 E. KIST, LEERREDENEN. „ God, om het zo uit te drukken, te voren bezield was „ met wraak, toorn, en eene begeerte om ons zondaren „ ongelukkig te maken; maar dat deze driften geftild en „ tot bedaren zouden gebragt zyn door het bloed der „ verzoening. Van het volmaaktfte Wezen zyn alle „ aandoeningen, en alle menfchelyke zwakheden, oneindig „ ver verwyderd. Maar de zaak is deze: God is de „ liefde zelve. Hy is uit zich zeiven tot barmhartigheid „ en vergeving genegen. Alleen hy moest barmhartig „ zyn op eene wys, die niet aanliep tegen zyne wysheid, „ heiligheid en regtvaardigheid. Zou het gezag der wet„ ten , en de orde in de zedelyke waereld blyven , zo „ kon de zonde niet vergeven worden zonder betoning „ van ftraf, zonder betoning van de Goddelyke afkeuring „ door lyden. Daartoe nu ftierf Jezus aan het kruis , „ tot eene openbare betoning van Gods regtvaardigheid, „ op dat Hy door dit middel barmhartig zou kunnen we- „ zen, zonder op te houden regtvaardig te zyn. „ Paulus zelve geeft ons van dit ftuk dit denkbeeld, Rom. „ III: 2.5 , 26, waar wy lezen , dat God Christus Jezus „ heeft voorgejield tot eene betoning van zyne regtvaardig„ heid, op dat Hy regtvaardig zy, en regtvaardigende de „ genen, die in het geloof van Jezus zyn. Dat is : God „ heeft Christus Jezus doen fterven voor de zonda„ren, en in Hem ten toon gefpreid, hoe groot zyne „ regtvaardigheid, en zyn afkeer van de zonde zy, op „ dat Hy, dus doende, blyke regtvaardig te blyven, ten „ zelfden tyde dat Hy zondige menfchen,die in Christus „ geloven , van de ftraf ontheft." Omtrent deeze opvatting van 's Apostels woorden zullen wy geene aanmerkingen in 't midden brengen. De zulken onzer Leezeren, die in de hedendaagfche Uitlegkunde bedreven zyn, weeten, dat zommigen die woorden opgevat hebben in eenen zin , door welken het denkbeeld van ftrafvergelding geheel wordt uitgefloten. Doch ons plan gedoogt niet, hier over uit te weiden : weshalven wy onze aankondiging eindigen, met de betuiging van ons verlangen na het vervolg deezer Leerredenen, en eene ernftige aanpryzing derzelve aan de zulken onzer Leezeren, die, aangaande de allergewigtigfte onderwerpen, verlichting des verftands en verbetering van het hart verlangen. Leer.  léO WERKEN VAN HST GENOOTSCHAP Voorrede dus uitdrukken, poogingen Qwy durven het zeggen, omdat men het ons van alle oorden toeroept) zoo edel, zoo algemeen heilzaam , zoo Godvereereud, zoo menschlieyend, als *er door eene Maatfchappy in het werk kunnen gefield worden. Het heeft echter niet ontbrooken aan verlichte beminnaars van Wetenfchappen en Godsdienst, en regtfehapene menfchenvrieMaen, die, met min of meer huivering, de vruchten van dezen arbeid hebben te gemoet gezien. Men heeft gevreesd, dat deze poogingen daarheen zullen ftrekken, om het menfchelyk verftand, eer het daarvoor ryp en 'er bevoegd toe is, met heete drift te vervoeren tot ontydige onderneemingen, die niet zelden, wel verre van uit te loopen tot heil van het menschdom , bevonden worden algemeene verwarringen , en bykans onherftelbaare nadeelen voor de Weetenfchappen en goede Zeden, na zich te fleepen. Men heeft zich zelfs bekommerd, of niet welligt, onder het voorgeeven van alle verbasteringen van den waaren Godsdienst, door priesterlist en door de macht van den troon, te ontdekken, en het menschdom omtrent deszelfs gewigtigfte belangen beter te verlichten, een toeloeg fchuile, om het gezag van den geopenbaarden Godsdienst te verzwakken, en van het Christendom of niets, of alleenlyk eene verbeterde Zedenleer, te laaten overblyven. Wy voor ons zyn, en ten dezen aanzien, en met opzicht tot den geheelen aanleg van het veel omvattend plan dezer nieuwe Maatfchappy, door dit eerfte voortbrengfeï haarer werkzaamheden nog te weinig verlicht, om ons de beoordeeling aan te maatigen over een Werk, dat nog in de geboorte is , en waarvan, zoo als Directeuren zelve zeggen, de cirkel te groot en in te veel ftukken verdeeld is, dan dat men dien, door de ftof van één Stukjen, heeft kunnen vervullen. Wy zullen ons overzulks, terwyl wy liefst het beste van deze onderneeming hoopen, met eene korte opgave van den inhoud van dit Boekdeel voor als nog vergenoegen. Die 'èr begeerig naar is, kan een aantal deelneemers in dit Genootfchap, uit eene naamlyst van honoraire, hoofden medewerkende Leden, en Leden van verdienften, die aan 't hoofd van dit eerfte Deels eerfte Stuk geplaatst is, leeren kennen. Men vindt daarin vervolgends twaalf grootere en kleinere Verhandelingen, die 'er het voornaamfte deel van uitmaaken. Met elk derzelven, gelyk ook vervolgends by elk nieuw onderwerp, begint telkens een nieuwe  ió2 werken van het genootschap deelgenootfchap van het goede dezes leevens, en beftendig genot van de waare vryheid, gelykheid, en oprechte broederfcbap met alle Volken, elk onder zyne regeering, op te leiden. Tafereel van de rampen des Oor logs en de zaligheden van den Vrede, door p. moens, af bl. Ook 't zelfde in 't Fransch door een ongenoemden, die den lof van dit uitmuntend tafereel in deze regels aan de Dichteresfe P. Moens, naar verdienden, fchetst: De zinnen vinden, in uw' taal, 't Aandoenlykst vergenoegen: Gy fchenkt aan 't hart het best onthaal, *t Geen kunde aan kunst kan voegen. Men ziet 't tafreel van kryg en vreê Op 't krachtigst door u praaien; 't Gevoel der fmarten deelt gy meê Aan all' wie adem haaien; 't Gehoor van 't bulderend kanon, 't Gekerm klinkt elk in de ooren; —, Na dat de vrede-zon begon Aan d'oosterkim te glooien, Proeft men door u de zoetigheid Van 't vruchtbaar heil des levens; Naar 't bloemryk veld door u geleid, Riekt men de roosjes tevens! Men zal inzonderheid den bygevoegden Lofzang des Vredes, in rymelooze verzen, met zoodanig vergenoegen lee- zen. Verhandeling over de drieërleie wezensbepaalin- gen van den Mensch, en zyne daaruit vloeiende rechten van Gelykheid en Vryheid, door Mr. f. a. van dek makck. Wederom een incompleet ftuk, dat niet meer dan 28 bl. bevat. De Autheur befchouwt den mensch, als een redemagtig wezen , als een inboorling van 't heelal, en als een fchepfel van God. Dit brengt hem tot de overweeging der leer van de Gelykheid en Vryheid der menfchen rechten , waarvan wy de voorftelling veel te ingewikkeld gevonden hebben, om 'er te dezer plaats een breeder verïlag van te kunnen geeven. — Twee kleine flukjens, waarvan het eene eene befpiegeling van de Lente, het andere eene befchouwing der Natuur in den Morgen ft ond, behelst. Eindelyk eene lezenswaardige befchouwing van de nadeelen , welke uit de vervoering der oude en aanmerkingwaardige Gedenk/lukken yan Rome, £nz. naar Parys kunnen geboren worden. Door een bemin* naar  ï64 J. van der haar de konstbewerking aangelegd, het beste middel moge gerekend worden, om dezelve wel te doen gelukken, de losfcheuring na de vereeniging van de lippen der wonde te beletten, en, indien zodanig een ongeluk was gebeurd, eene nieuwe konstbewerking zeker te doen gelukken. Ook bewyst de Schryver, met voorbeelden, dat zodanig een lluitend verband het gefchiktfte middel is, om de in gecompliceerde Haazemonden vaneen wykende Bovenkaaksen Verhemeltebeenderen tot eikanderen te doen komen. Het volgend Hoofddeel bevat des Schryvers uitvoerige en bekende Verhandeling over de Zakwaterzucht der Vrouwelyke Eijernesten , tot welke ook de volgende met eene Plaat opgehelderde Afdeeling haare betrekking heeft. Hier op gaat de Schryver over tot de befchryving .van een Werktuig tot het afbinden der Slymproppen in de Baarmoeder en in de Keel, 't geen wy, om dat het zonder de Afbeelding niet verftaanbaar zoude zyn, thans met ftilzwygen voorbygaan ; gelyk ook het volgend uitvoerig Vertoog van den Schryver, over het fchadelyke van het ontydig af haaien der Nageboorte , om dat 'dit Stukje, ook afzonderlyk uitgegeeven, reeds door ons met den welverdienden lof is aangekondigd. In de Achttiende Afdeeling geeft de Schryver een bericht aangaande vier groote fponswyze uitwasfen en gezwellen, gelukkig van den Neus weggenomen, het geen de Schryver zeer fpoedig en zonder eene aanmerkelyke bloeding volbragt, fchoon de gezwellen, te zamen genomen, ruim een pond burgerlyk gewigt bedroegen. De Schryver merkt teffens aan, dat dit ongemak doorgaans by het mannelyk geflagt plaats heeft, en meestal door middel van het aanraaken met Geest van Zeezout kan geneezen worden. Het volgend Vertoog bevat des Schryvers gedagten en aanmerkingen over het niet befmettelyke van den Roodenloop. Hier mede verdient vergeleeken te worden het tweede Deel van pringle, over de Leger ziekten, van p. 140 tot 148, en vooral de doorwrogte Verhandeling over deeze ftoffe van den uitmuntenden bicker, aldaar te vinden : wanneer wy niet twyfelen, of de doorzigtigfte Leezers zullen met dien Geneesheer befluiten, dat de Roodeloop wel geenzins zo algemeen en befmettelyk zy als veelmaalén wordt gefteld, maar dat zy ook geenzins altoos van befmettelykheid zy vry te fpreeken. De  MENGELSCHRIFTEN. Ï6"5 De Twintigfte Afdeeling handelt over het zogenaamde Slvmgraveel. In deeze Verhandeling bewyst de Schryver zier voldoende, dat wel eens flym door de werking van een fteen in de blaas, en andere minder voorkomende ontaartingen derzelve, gebooren en ontlast wordt, maar dat echter meest altoos dit gebrek ontftaat uit vleeschheuveltjes en vernaauwingen van den pisweg. Dat ook daarom alhier alle inwendige Geneesmiddelen onnut zvn, en men dus alleen hulpe en geneezing kan verwagten door het aanhoudend gebruik van etterende en geneezende heelkundige Kaarsjes. . , He> volgend Stukje bevat des Schryvers Aanmerkingen over de Spekkorst op afgelaaten Bloed. Met een groot aantal van naauwkeurig genomene proeven bewvst de Schryver voldoende, dat de werking van een meerder of minder kouden Dampkring een gewigtigen invloed heeft op de eigenfchappen van Bloed, het welk, na eene Aderlaating , in een kom is opgevangen. Dat namelyk, naar maate het bloed heeter is en l^ngzaamer verkoeld wordt, de zogenaamde Spekkorst van het bloed fteeds aanmerkelyker zal zyn; waar uit hy voorts veele gewigtige gevolgen afleidt , de verdere overdenking der Genees" en Heelmeesteren overwaardig. Het volgend Stukje is eene korte doch allernuttig»» Verhandeling over het beste voedzel voor eerstgebooren Kinderen, wanneer zy geen gezond moederlyk ot yoedIterlvk zog kunnen genieten. Niets voldoet, volgens 's Schryvers Waarneemingen, beter tot dit oogmerk, dan het voleende: „ Neemt (zegt hy) eene drooge Fnesfche bifcuit, of even zo veel hardgebakken korst van " Fransch brood, en dit fyn gewreeven hebbende, doet 1 men hetzelve in vier en twintig oneen regenwater een kwartiers uur kooken; daarna giet men het vogt door " eene zeef, teems, of eene lap van neteldoek, in een (kenen pot. Wanneer men dit vogt in den Winter ot " op eene koele plaats of kelder bewaart, ftolt het eenig" zins tot eene dunne gelei, maar laauw wordende, is " het in dunte aan water en melk gelyk , en kan zelts in den Zomer, zonder eenig bederf, veele dagen , en in een aangenaamen fmaak, bewaard worden." Voorts doet hy by twee of drie lepelen van dit vogt een lepel zoete melk en wat losfe zuiker, en geeft die hoeveelheid, om de twee of drie uufen, uit eene tuitkan, of kleine lepel. Zo de Kinderen teffens met zuur geplaagd zyn, r L doet  1Ö5 j. van der haar, mengelschriften. doet hy een doir van een hoenderei kloppen met wat losfe zuiker, en geeft het hun in, by kleine eijerlepeltjes vol. Dit middel werkt als eene allerkragtigfre zuur tegengaande zeep by de Kinderen, en helpt hen fpoedig, zelfs in zeer ongunftige omftandigheden, gelyk hy met overtuigende voorbeelden bewyst. Het volgend Vertoog loopt over eenige eigenfchappen der aangeboorene Ziekten, en bevat ook veele weetenswaardige zaaken en waarneemingen. Eindelyk bevatten de twee laatfte Afdeelingen eenige natuurkundige bedenkingen des Schryvers , aangaande het doorfteeken van de zyde des Zaligmaakers, en liet vloei jen van bloed en water uit dezelve, tot wegneeming van het bezwaarlyke en opheldering van het wonderbaarlyke, het geen zommigen daar in gevonden hebben. Beknopte Natuurlyke Historie der Zoogende Dieren. Door j. d. pasteur. Met Afbeeldingen. Ilde Deel. Te Leyden, by Honkoop en du Mortier, 1796. In 8yo. 367 bl. De fchrandere Schryver deezer Natuurlyke Historie der Zoogende Dieren begint dit Tweede Deel zyns Werks (*) met het vervolgen der befchryving van het geflagt der Katten, van het welk hy in het voorig Deel alleenlyk den Leeuw , den Tyger , den Panther, den Once en den Luipaard had afgehandeld , op welke nu volgen twee zoorten van Americaanfche Tygcrs, de Gepard, de zwarte Tyger, de Americaanfche" Leeuw, de Tygerkat, de g^meene en Angorafche Katten , de Marapute, de Caracal en de Los. Vervolgens handelt de Schryver over den Ichneumon, de Snaveldieren, de Civetkatten , verfchillende Stinkdieren, Dasfen , Marters , Otters, Bevers, Beeren , Buideldieren, Mollen, Steekeldieren , Muizen , Ratten, Marmotten, Haazen, Ko« nynen, enz. Volgens gewoonte behandelt de kundige Schryver zyne iloffen zeer naauwkeurig, hoewel in een klein bellek, en zegt zeer veel in weinig woorden , zo dat men in dit Werk- (*) Zie van het Eerfte Deel Jlg. Vaderl. Lttt. voor 1755, bl. 197.  J. D. PASTEUR, J1EKN. NATUURE. HISTORIE. 167 Werkje veele belangryke zaaken aantreft, die men te vergeefsch in zommige anderzins veel uitvoeriger ftelzels zou Z°Veel te veel gewigtige zaaken komen in dit Werkje voor, dan dat wy zouden durven onderneemen , om in ons bepaald bellek daar van een voldoend uittreklel te geeven. Wy zullen ons derhal ven, volgens gewoonte, maar tot eenige weinige weetenswaardige zaaken be- PaZeer uitvoerig fpreekt, onder anderen, de Schryver over de Beeren, zo over de gewoone, als over die geene, welke men witte Yslandfche of Poolbeeren noemt , die ook waarlyk in Geflagt van de gewoone Beeren fchynen te verfchillen. „ De Ysbeer (zegt de Scnryver) is ontza^lvk groot, hy is wel zo groot als een Faaid , ]a daar zyii 'er, die zo zwaar fyn, als drie middelmaatige Osfen; wanneer men hier by in aanmerking neemt, dat het een zeer wreed en woest dier is, dan zal men " ligt begrypen, dat hy onder de vreeslykfte wilde Dieren moet geteld worden." „ De Ysbeer is vry vlug op het land, maar vooral „ munt hy uit in het zwemmen; hy kan dit wel eene mvl achter eikanderen uithouden, maar ook niet veel langer; hy zwemt zeer fnel, zo dat vier roenersmet " eene floep werk genoeg hebben, om hem vooruit te " blyven : ook duikt hy onder het water, maar moet na " eenen korten tyd weer boven komen, om adem te ichep" pen ; want zy zyn geen tweeflagtige Dieren. Het is " zomtyds gebeurd , dat zy, moede van het zwemmen zvnde, hunne pooten op het boord van Sloepen lagen, 'I om dus uit te rusten, waar mede zy eenter het volk, , dat daar in is, een yslyken fchrik op het lyf jaagen, 1, die hen dan, zo fpoedig zy kunnen, met een byl de klaauwen afhakken. Het is gebeurd , dat een van de " Ysbeeren in eene floep klauterde, en 'er ordentelyk in {' bleef zitten, tot de roeijers hem aan land bragten, zon!', der hen leed te doen." De Ysbeer is dan een zeer wreed en verfliulend Dier, dat alle Dieren en ook Menfchen aanvalt, zonder ' zich, als hy dat doet, 'er aan te kreunen, of zy veel, ' of weinig, in getal zyn, en of zy fchietgeweer heb,, ben of niet; hy graaft zelfs de lyken uit den grond en " zal fteen voor (leen van het graf neemen, en het lyk " uit de kist haaien. De Ysbeer verbergt zich met in L 4 » den  bekn. natuurt,. historie. l6f het vel afgetrokken is, ziet men echter, ter plaatfe „ van de oogen, een rond bolletje, ter grootte van een „ flaapbollen-zaadjen, dat door het vel bedekt is. „ Schoon deeze Dieren blind zyn, komen zy echter „ dikwyis uit hunne holen te voorfchyn , en hun ge„ hoor, en vooral hun gevoel, fchynen te fyner te zyn; „ zy zitten dan altoos met een opgeheeven kop, in de „ geftalte, gelyk het in de Figuur is afgebeeld. In tyd „ van nood verdedigen zy zich zeer fel met hunne breede „ tanden; zy geeven een piepend geluid." Het derde zeer aanmerkenswaardig Dier , 't geen in deeze befchryving voorkomt, is de Kangaroo. Hetzelve wordt niet gevonden in Europa, noch ergens, zo veel men weet, dan op eenige der nieuwe Gewesten, die voor weinig jaaren in de groote Zuidzee , door cook en anderen , ontdekt zyn. Het volk namelyk van het Schip, waarmede cook zyne eerfte reize om de Waereld volbragt, ontdekte dit zonderling Dier op dat gedeelte der Kust van Nieuw Holland, die Nieuw Zeeland wordt genoemd, van waar hetzelve in 1770 naar Europa wierd overgebragt. Het zonderlinge van dit Dier beftaat voornamelyk in de groote onevenredigheid , welke tuslchen de voorfte en achterfte pooten plaats heeft. Men vindt wel iets van dien aart in den huropeelchen Springhaas, en in het zogenoemde Podje : doch het onderfcheid is in dit groot Dier nog veel aanmerkelyker, dan in de gemelde kleine Europeeiche fchepieltjes, en dus valt het veel meerder in het oog. Een volwasfen Kangaroo is zo groot en zo zwaar als een Schaap, weegende wel eens honderd vyftig ponden. Wanneer het op zyn achterfte pooten ftaat, is het zo groot, als een middelmaatig lang mensch. Zyn lichaam is van achteren veel zwaarder, dan van vooren, en wel in eene evenredigheid, die by geen ander Dier wordt waargenoomen. Vooral zyn zyne voorfte pooten zeer kort, en hebben in 't geheel geene evenredigheid tot de achterfte pooten , 't geen een zeer zonderlinge vertooning oplevert , en ligtelyk de Afbeelding van zodanig een Dier voor eene verciering zoude doen houden, zo niet het wezendlyk beftaan van hetzelve eene volkomen zekere waarheid ware. Niet alleen heeft het Dier zeer kleine voorpooten, maar het heeft daarin ook weinig kragten; voorts zyn dezelve ieder voorzien met vyf teenen, die in zwarte kromme nagelen eindigen, gefchikt om in de aarde te krabben. De achterfte pooten L 5 zy»  17° J. D. PASTEUR zyn daarentegen zeer lang, en hebben drie teenen met groote kromme nagelen, welker middelite verre vooruit Iteekt , en veel gelykt naar den langen teen van den Struisvogel, zynde dezelve van beneden voorzien met een zeer zwaaren bal. De Kangaroo is gewoon op deeze achterpooten , en wel alleen op de lange hielen en teenen, al huppelende voort te loopen, en wel met eene verbaazende kragt en fnelheid. Want als het Dier vervolgd wordt, kan het daar mede zodanig voortkomen, dat het fprongen doet van twintig voeten, zo dat de fnelfte honden het naauwelyks kunnen innaaien. De lange, dunne en geheel ruige, Haart is voor dit Dier ook van veel nut, naardien het dezelve in zyne fprongen gebruikt als een balanceerllok , en teffens als een werktuig van verdediging, om daar mede zyne aanvallers te kwetzcn, waartoe dit deel zeer dienftig is, dewyl het daar in eene genoegzaame kragt bezit, om een man het been in Hukken te flaan. Behalven de zonderlinge onevenredigheid tusfchen de voor- en achterpooten, is in dit Dier nog zeer aanmerkenswaardig, dat het met de zogenaamde Buideldieren, als den Opposfum, enz. overeenkomt, ten opzichte eener zak aan het benedenlyf, dienende om zyne jongen in te bergeniets dat ook in geenerlei ander Dier van die grootte wordt waargenoomen. Dewyl men nu Kangaroos van beiderlei geflagt naar Engeland heeft overgevoerd, en dezelve ook aldaar, fchoon in een zo verfchillend Climaat van dat huns Vaderlands, jongen hebben voortgeteeld, zo heeft men daar door een middel gevonden, om het raadzel op te losfen, op hoedanig eene wyze de jongen cigentlyk by de Buideldieren, uit de Baarmoeder, in den zak van den onderbuik komen. Men heeft namelyk waargenoomen , dat de Kangaroo zich by het baaren zodanig kromt, dat de jongen van zeiven in den zak vallen, alwaar zy zich dan aan de tepels hechten , om dezelve niet los te laaten eer zy eene genoegzaame kragt hebben bekomen om zich te beweegen, en in en uit den zak te kruipen. Minder zeker, dan dat van den Kangaroo, is het beftaan van een ander zeer byzonder fchepfel, 't welk de Schryver te voorfchyn brengt , onder den naam van het Rusfisch Konyn , of het gekapte Konyn. Dit diertje zoude een dubbelen zak bezitten , een op den rug en een aan den hals, om in den benedenften zyne voorpooten en in den  BEKN. NATUURL. HISTORIE. 17* den bovenden zyn kop te kunnen verbergen: 't geen de zaak nog zonderlinger maakt, in den bovenden zak zouden gaatjes zyn voor de oogen van het Dier, om daar door te kunnen zien. Dan daar men naar het fchepfel gezogt heeft, zonder het te kunnen vinden, en het bericht van deszelfs aanwezen enkel op eene Afbeelding beftaat, zo gelooven wy 't tot hiertoe veiligst, dit diertje onder de vercierde wezens te rangfehikken, tot dat wy nadere berichten omtrent deszelfs aanwezen en eigenfehappen zullen bekomen hebben. Tot meerder opheldering is het Werk met Plaatjes vercierd, op welke de voornaamfte befchreevene Dieren vry wel zyn afgebeeld. Ondertusfchen doet het ons leed, dat de Nummers der Aibeeldingen niet altoos met die der Befchryvingen overeenftemmen. Dus is Plaat XIV genummerd met 't getal XVI, en Plaat XV voert het getal van XVII. Op de Plaaten zelve, 't geen nog erger is, worden de Dieren ook niet altoos met de rechte nummers aangeweezen. Dus moeten op Plaat XVI de num« mers i en 2 worden omgezet; want Fig. i is zeer zeker het Yzervarken , en Fig. a de Tendrac. Insgelyks moeten op Plaat XVII alle de nummers worden omgezet, behalven de twee eerde : want N°. 3, 5, 7 en 9 verbeelden de Dieren , die in de Befchryving worden aangeweezen met N°. 4, 6, 8 en 10, en dus wederkeerig. Hartelyk wenfehen wy, dat dit leerzaam en aangenaam Werkje eerlang moge vervolgd worden. Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de West - Indien, door bryan edwards. Vierde Deel. Uit het Engelsch. Te Haarlem , hy A. Loosjes Pz., 1797. In gr. Hvo. 172 bl. Langzaamer dan wy gewenscht en gehoopt hadden komt de Vertaaling van dit voor den Koopman en Wysgeer belangryk Werk ons ter hand. Het laatst voorgaande Deel, waar van wy eene Aankondiging mededeelden , voerde tot Jaartekening 1795 (*), en toeven wy niet, om, onder beroeping op onze voorgaande gun- (*) Zie onze Vaderl. Letteroef. voor 179Ö, bl. 173-  van DE ENGEtSCHE VOLKPLANTINGEN. 177 weinige Vrouwen de Creoolfche te boven; want zy hebben over 't algemeen de fchoonfte oogan van de waereld, aroot, kwynende en vol van uitdrukking ; zomtyds ffchitterende van drift, en zomtyds fmeltende van tederheid; een zeker kenteken van die aangebooren goedheid van hart en edelheid van aart, waarom zy by uitfteekenheid, en naar verdieniten, geroemd worden, en waar aan het, (tevens met haare leevenswyze, afgezonderd, huislyk en onbemoeid,) buiten twyfel is toe te fchryven , dat geene Vrouwen ter waereld beter vrouwen ot moeders zyn. Hy hadt reeds opgemerkt „ de nachtbezoeken en fpeelpartyen, waar in gezondheid, fortuin en fchoonheid , in de Steden van Europa zo meemgwerf worden opgeofferd, zyn hier gelukkig onbekend/' Ten opzigte van de Creolen in 't algemeen aanmerkingen bygebragt hebbende, die hem beletten toe te Hemmen dat zy over 't algemeen minder vatbaarheid var, en ftandhoudenheid in, verftandelyke vermogens bezitten dan de Inboorelingen van Europa, laat hy 'er op volgen : „ ik kan veel minder toeltaan, dat zy by hun te kort fchieten in die hoedanigheden van hart, die een mensch tot een weldoener maaken van allen, die hem omringen. Edelmoedigheid jegens elkander, en een hooge graad van medelyden en toegeevenheid voor hunne minderen en afhangelingen onderfcheiden de Creolen op eene gunltige wyze Zo zy trotsch zyn, hunne trotschheid is aan geene verachtelykheid verbonden. Van hunne kindschheid af geleerd een zeer hoog denkbeeld te koesteren van hun belangrykheid, zyn zy voorzigtig met iets te doen, dat de bewustheid van hunne eige waarde zou kunnen verminderen. Om deeze reden verachten zy alle foort van geheimhouding. Zy hebben eene rondborstigheid boven alle Volkeren der aarde. Hun vertrouwen is onbepaald en volkomen. Zelve boven valschheid verheeven, vermoeden zy die niet in anderen." Wy hoopen zo lang na een volgend Stuk met te wagten, en zullen hierin onze Leezers, en de Bezitters van het Werk, tot medewenfehers hebben. (*) „ De gelukzoekers uit Europa zyn over 't algemeen , wreèder en ongemaklyker jegens de Slaaven, dan de Creolen, of West-Indifche Inboorelingen." Ramsay , Esfay on the Treatment and Converfion of the Slaves. lett. 1798. no. 4. M Gii-  RÜLHIEXE Gefchiedenis of Anecdotes der Rusfifche Omwenteling, in den Jaare 1762. Door rulhieke. — 6°. Eenige Fabels, bl. 264 env. -— 7°. Eenige aanmerkingen over het gebruik der Capitaale of Hoofdletteren, bl. 274 env. Een der hier opgegeven regels is, dat alle zelfftandige Naamwoorden eene hoofdletter vereifchen. Wy weeten wel, dat men dit gebruik vindt in veele Engelfche Boeken; maar anderen volgen dien regel niet, en Mis ENser l. zelve houdt 'er zich niet beltendig aan. 8». Eenige Aan¬ merkingen voor de zodanigen, welken reeds eenige vorderingen in de taal gemaakt hebben, bl. 278 env. Deeze zyn alleen in het Engelsch, en voldoen doorgaans zeer wel aan hec oogmerk Onzes inziens, bevatten zy hec gewichtigfte gedeelte van hec boek (]). 9°. Een klein Woordenboek van de gebruikelyksi (liever meest gebruikelyke~) zelfftandige Naamwoorden , bl. 341. 1 iov. Een diergelyk van byvoegelyke Naamwoorden , bl 446. ii°■ Een van Werkwoorden, bl. 481 env. Deeze Jyscen kunnen den Leerling van weinig diensc zyn; zy beflaan nog geene 200 bladzyden, en zyn dus zeer onvoltallig. Of hy ook uit eene andere lyst, welke in de 12de plaats volgt, op bl. 527, de waare uitlpraak der letter I zal leeren , tw'yffe. Jen wy. Wy befluiten dit breedvoerig uittrekfel met te verklaaren dat, onzes inziens, iemand, die eenigzins aan hec leeren van caalen gewoon is, of, ten minften, eenigzins geoefend in de algemeene regelen der Spraakkunst, van deeze een zeer nuttig gebruik kan maaken. Door behulp van dezelve en van «en goed Woordenboek, zal hy, misfchien, zonder Meester kunnen leeren de Engelfche Schryvers te leezen. Maar wil hy de taal leeren fpreeken, dan heeft hy onderwys en verkeering aoodig. (*) Gl. 250 vinden wy pine-apples vertaald door pynappels: het moest zyn ananasfen, welke in het Engelsch dus genoemd worden , maar niet in liet Nederduitsch, immers zo veel ons bekend is. ft) B'- 313, r. 4 ftaar ttfore, dit is vv'aarfchynelyk eene drukfeil: het juoet zyn belween. Bi  diderot, de kloosterlikg. 189 ï>e K/oosterling. Door dïderot. Te Haarlem, by F. Bohn, 1798. In gr. ivo. 335 bl. Dit zonderling boek is een meesterftuk in zyne foort, en geheel voldoende om ons deszelfs fmaak- en 1gevoelvo len Schryver als een der zeldzaamfte Genieën te doen hoogfchatten. Wy hebben hetzelve met ene ongemene graagte doorgelezen zodat wy ons geenzins over den ongemenen aftrek behoeven te verwondden, "daar wy uit de Nieuwspapieren ven» na den korten tyd der eerfte oplage, reeds ene [^de mtg ve noodzaaklyk geworden is. Bezwaarlyk zou men den korten mhoud van dit fchone werk. beter kunnen opge:ven , dan de Vertaler dit gedaan heeft in zyne aanpryzende Voomilen. jHet kloostefleven, fchryft hy, hier te lande «ramp! bekend, en egter in deszelfs aart en gevolgen voor de MMtlcnappy zo gewigtig, wordt hier niet alleen naar waarhe.d gefchil' derd, maar van deszelfs goede en kwade zyde treffend ver; tooSd, en tot in de duisterfte en geheimfte hoeken van deszelfs fchouwtonelen nagefpoord , en ontflu.jerd Al e de driften, welke daar kiemen, aangroeien woelen en uitbar. ften, vindt men hier zo menschkund.g als kragtig en levendig afgemaald. Den mensch, van zyne natuur yke beftemmin* en maatfcbappelyke betrekkingen afgerukt , van ' "T vryheid voor altyd 'verftoken , tot de vervelendfte flaverny gedoemd; beroofd van al het zoet genot des geI zelliaen levens, ten prooy aan wangunst, haat, vervoiging .wreedheid, dweepzugt en overheerfching; ]a levendig " begraven ziet men hier voorgefteld als het rampzalig ',' flagtoffer dier doemwaardige inftellingen , welke met den ' Godsdienst van Jefus, wiens eer zy gezegd worden te bedoelen , zo zeer ftrydig zyn als met het waar geluk var» , den mensch , dat zy fchynen te beogen — Een fchoon , onfchuldig, deugdzaam en beminnenswaardig meisje, door de ftrafwaardige zwakheid en de ontrouw harer moeder byna ' van haar geboorte af aan een voorwerp van afkeer en verdriet voor hare ouders, wordt om de eer harer moed eren het belang harer familie medogenloos opgeofferd, en tegen " haren wil, zonder enige de minfte roeping, tot den, geestelyken ftaat gedoemd. Door dwang verrneesterd,doet zy , werktuiglyk en zonder bewustheid de kloostergelofte , en bvna van dat noodlottig ogenblik tot aan het einde harer da^ge'n is haar leven niet dan ene aaneenfchakeling van moeilykheden, beproevingen, kwellingen, verzoekinga v.n allerley aart, en van de uitgezogtfte en wreedfte folteringen. " e» tevens een merkwaardig en treffend voorbeeld van geduld, J onderwerping, zagtmoedigheid, ongeveinsde godmugc, on-  I0O BÏDEROT „ bevlekte kuischheid en onwrikbare deugd. En vindt men i „ hier aan de ene zyde de boze driften en kwade neigingen i „ der Kloosterlingen in het helderst licht geplaatst, men ziet. „ 'er tevens de beminnelykfte en eerwaardigfte voorbeelden van i „ verftandige en blakende Godsvrugt , onbezweken Vriend-• „ fchapstrouw, deftigen ernst, zagte en meewarige menfchen- • „ liefde en de tederfte deelneming aan het lot ener ongeluk- „ kige en eerbiedwaardige Non. Behalven de hoofdper- ■ „ fonaadje, onze Kloosterling, verfchynen op het toneel drie; „ Kloostermoeders of Opperbeftierfters; de eerfte een voor- i „ beeld van zagtmoedigheid, verhevene Godsvrugt, en ver,, ftandige genegenheid voor hare geestelyke dogters; de „ twede van onverftand, redeloze geftrengheid , onbuigbaren i ,, trots , en woedende wreedheid , door den dekmantel van j „ Godsdienstyver omfluijerd ; de derde een verwonderlyk za- • „ menmengzel van goed en kwaad , zwak en grillig , ilavin i ,, harer driften, en eindelyk het rampzalig flagtoffer van on- ■ „ bevredigde zinnelykheid: een Aartsdiakon , geftreng, doch i ,, rechtvaardig; twee biechtvaders van een geheel tegenover„ gefteld charaéter ,• een rechtsgeleerde, die de zaak van een „ hulpeloos raeisjen onbaatzugtig en edelmoedig verdedigt; en ,, een man en vrouw van de grote wereld, die de onfchuld „ waarderen, de vervolgde deugd befchermen, en ene verla„ tene wees tot vader en moeder verftrekken. Het geheel „ (vervolgt de Vertaler) is ene bewonderingswaardige proe„ ve van liet vindingrykst vernuft ; de byzonderheden zyn „ belangryk; niets is laugwylig , alles is roerend , geestig , „ behaaglyk en treffend; de ftyl is meesterlyk en fleept den „ Lezer ongevoelig weg, terwyl de inhoud zelf zyn verftand „ en hart_ alleraangenaamst en onafgebroken bezig houdt; de „ aanmerkingen en wysgerige gevolgtrekkingen zyn juist, door „ de menschkunde opgegeven , allerleerzaamst en belangryk: ,, en het hoofdoogmerk van het geheel, de kloosters te doen „ kennen tot in derzelver duifterfte holen, wordt nimmer uit „ het oog verloren." Wy durven deze opgave, als volkomen waar, en in gene delen overdreven, gerustlyk onderfchryven, waaruit dan ook de aanpryzing, die wy van dit boek de Lezers van ons Maandwerk doen, hun zeker niet gering kan voorkomen. De enige zwarigheid, welke wy onder de lezing gemaakt hebben, is deze: De Schryver wil de Kloosters in derzelver duisterfte fchuilhoeken van ongerechtigheid en misdryf doen kennen. Met dat oogmerk ftelt hy ons de Heldin van zyn ftuk in haar derde Klooster voor onder het beftier ener Oppervoogdes, die geheel flavin is harer driften, en wel der beestachtigfte, der onnatuurlykfte, neigin. gen. Hy vertoont ons dit ondeugend en gevaarlyk Vrouwsperfoon, tintelende van wellust, en in den vollen gloed hareï doemwaardige hartstocht listig bezig om de onfchuld hare ftuk-  DE KLOOSTERLING. 19' ftrikken te fpannen, en in hec rampzaligst verderf te lokken. Hy fehildert ons dus hec Monfter der verleiding in deszelfs natuurlyke gedaante , maar dieshalve ook ce gelyk mee de levendigfte en fterkfte kleuren. Wy hebben , die ziende , gevreesd , of deze fchildering niet nadelig zou kunnen werken op ligt-vervoerbare harten, die door den eerften indruk aanftonds hevig geroerd worden. Nog vrezen wy, of zy niet misfchien de gedachten van haar, die minder eenvoudigheid van hart, minder onfchuld van zeden, minder vastheid van geesc, dan onze Klooseerling, bezicten, tezeer zal vestigen op den aart eens misdryfs, waarvan het wenschlyk ware, dat fpoedig, tot ere des menschdoms, het' aandenken te gelyk met de zaak zelve, geheel verloren raakre. Althans ene fchildering, zó na-, tuurlyk, zó levendig en treffend, kan, duchten wy, niet wel nalaten by fommige Lezers eu Lezeresfen wellustige beelden te verwekken, en driften te voeden, welker lighaam-en zielverwoescende uitwerkfelcn de verftandige en brave man eerecht becreurc, in deze dagen, waarin de fchandlykfte verwyfdheid en losheid van zeden als algemeen-heerfchende kwaden zozeer gekenmerkt worden. Ondertusfchen kan deze bedenking , zo zy grond heeft, niet op den Schryver, maar zou dan nog al. leen op den aart zyns onderwerps vallen. Om aan zyn onderwerp volkomen recht te doen; om den afgrond des zedelyken bederfs, welken de Kloosters openzetten, in deszelfs vreeslyk aanzien en vervaarlyke diepte te leren kennen, moest hy zyne fchets zó natuurlyk, zó waar, zó treffend maken. Voor het overige heefc hy voor hec beeld der dartele, ongebonden wellusc in dac der zedige en kuifche Kloosterling een allerbekoorlykst tegenbeeld geplaatst, en ook de diep verlaagde llavin harer driften ene ftraf doen lyden , yslyk genoeg om yoor niet geheel bedorven harten tot de krachtigfte waarfchuwing te verftrekken. Veelmaal bekroop ons onder de lezing de lust deze of gene brokken voor onze Lezers af te fchryven, om hun daaruit iets van des Schryvers geest te doen voelen , en vooral deszelfs zaakryken en bevalligen fchryftranc enigermace te doen kennen. Wy moesten dit nogthans achterwege Jaten, omdat wy, behoudens genoegzaam verband, een, voor ons beftek, te groot uittrekfel zouden hebben dienen te maken. Onzes ondanks onthouden wy dus hier onze Lezers die vermaak, en moeten wy hun naar hec werk zelve verwyzen, waarvan wy nog kunnen verzekeren , dat de Vertaling mede in de beste handen geweest is. Als ene bylage vindt men achter de Kloosterling ene briefwisfeling , welke de letterkundige gefchiedenis van dit boek opgeeft. Men zal daaruit in de aanleiding , welke diderot ■voor zyn gefchrift genomen heeft, deszelfs fchitterend vernuft nog meer leren bewonderen. Voorts blykt het uic deze briefwbfeling, dat de Roman reeds in 't jaar 1759 of 1760 is af-  Ip2 DIDEROT} de KLOOSTEIiLlUlJ. gewerkt geworden ; maar de inhoud doet genoegzaam zien t dat hec geheel niet geraden ware de uitgave ouder het voormalig beltuur van Frankryk te beproeven. Wyslyk intusfehen heeft de Vertaler, om den Lezer het vermaak der verrasl'ching te befparen, de letterkundige gefchiedenis van dit boek niet in zyne Voorreden , maar achteraan, geplaatst. Wy raden ook daarom aan , dezelve in die orde, waarin zy hier voorkomt, en dus het laatst, te lezen. Behalven den netten en zindelyken druk, pronkt dit Werk met twe fraaie Plaatjes. Claudine, Toneelfpel; door a. van der willigen. Te Haarlem, by J. van Walré en Comp., 1797. In 0v0. 101 bl. Dit zeer karaktermatig Toneelfpel is getrokken uit de Zedelyke Verhalen van Florian. VoUends opgave van dezen Schryver, zou de Gefchiedenis, naar welke de burger van der. willigen zyn ftuk bearbeid heeft, in of omtrent het jaar 1778 zyn voorgevallen. Dit bericht maakt ook het Toneelfpel, als de fchets ener ware, en tevens aandoenlyke en leerzame, gebeurenis, van een dubbeld gewigt. Voorts verdient de bewerking, eu fchikking in hetzelve , mede allen lof. De karakters zyn allen uitvoerig getekend, en worden zorgvuldig bewaard. De uitdrukking is, waar het pas geeft, overal treffend. De taal der hartstochten wordt op het einde wel hevig gevoerd, maar blyft niettemin geheel natuurlyk , en moec juist daarom te fterker roeren.Overigens fchync ons de levendigheid en afwïsfeling,welke, behoudens genoegzame éénheid van bedryf, door hec gehele ftuk heerschc, heczelve ter vertoning uitnemend gefchikt te maken. De Schipbreuk, of de Erfgenamen. Blyfpel. Naar het Fransch van alex. duval. Te Amjlerdam , by de Wed. J. Dóll, 1797; In 8vo. 68 bl. Dit Blyfpel is niet minder geestig, maar tevens leerzamer en treffender, dan de Kanonik van Milano van denzelfden Autheur (*). Het karakterizeert aardig twé fchrokkige Erfgenamen, zynde ene Schoonzuster en Neef, die onder zich, met ene helfche gretigheid,handelen over de verdeling der goederen van hem, die zy, bouwtnde op een valsch bericht, ten onrechte menen door fchipbreuk vergaan te zyn. De overige * betere Familie maakt met deze gevoelloze zielen een beminlyk kontrast; terwyl de onverwachte wederkomst van den gewaanden overledenen de lage vrekheid befchaamt, de deugdzamere onder zyn gedacht beloonc, en hemzeiven aan het einde diep gevoelen doet: ,, dat vele oude Ooms op hun fterfbed hun ,, werkzaam leven en hun geld beklagen zouden, indien zy, ,, na hunnen dood, de vrolyke gezichten van hunne erfgena„ men konden zien." (*) Zie onze Algem. Vadert. Letleroef. hier boven, bl. 48.  ALGE MEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. ÏESAia. Naar het Hebreeuwsch. Door ysbrand van hamelsveld. Te Amftcldam, by M. de Bruyn. In gr. 8w, 466 bl. Gevorderd, in onze aankondiging van het nuttig Bybelwerk van den geleerden hamelsveld, tot aan den Profeet jesaiü , gaan wy, in de eerfte plaats, uit de korte Algemeene Inleiding tot de Profeeten , de volgende plaats overfchryven, aan welke wy, ten grooten deele^ ons zegel hangen. „ De Profeeten (fchryft hy) hebben, „ zekerlyk, het naast voor hunne tydgenoten gefebreven; „ hunne bewoordingen , beelden, en gelykemsi'en , zyö „ daarom ontleend uit de gebruiken, gewoonten en pleg„ tigheden , ook uit den ftaat en toeftan d van hunne s, tyden ; evenwel gewagen zy meermaalen van eene „ gantschlyke omwenteling in de zedelyke wereld, waar „ door de Godsdienst tot grooter volmaaktheid gebracht,„ meer met zyne geestelyke natuur oveiëenkomftig geöe,, fend , en ook tot verstgelegene en zelfs barbaarlche „ volken zou uitgebreid worden ; dit zal door eenen „ Godgezant gefchieden , die de Hervormer der wereld „ zal wezen, en die tevens als erfgenaam van davids „ Troon en Kroon het Ryk van Gód luisterryk zal maa- „ ken. Met één woord, de MESsias is zeer dikwyls „ het onderwerp van hunne gezangen, doch, altyd zoo* „ dat over hunne uitfpraken een eerwaardig hulzel van 4, het duister toekomend verfpreid blyft, het welk wel „ in veele gevallen voor ons, na dé vervulling, is op„ geheven, zoodat veele zaken klaar zyn geworden, maar het welk wy in onze Vertaalingen en létterlyke uitleggingen op hunne uitfpraken moeten laten liggen, om „ hen te laten fpreken, gelyk zy tot hunne tydgenoten „ gefproken hebben ; in fommiae byzonderheden blyft „ zelfs voor ons dat hulzel, niet dan door den tyd pp „ te heffen , wanneer de volkomene uitvoering van het „ Godlyk ontwerp zich zelve zal ontwikkelen. -— Te LtETT. 1798. no. 5. N ü Wi2-  194 Y. VAN HAMELSVELD „ weteri, fchoon wy de letter der Profeeten, de vreemd„ heid der taal, en der zeden, en den afftand des tyds „ in aanmerking genomen zynde, vry wel verftaan, nog„ thans blyft de zaaklyke toepasfing dikwyls aan onze„ kerheden blootgerteld , en ook voor ons is de vraag „ niet zelden moei lyk : Van wien zegt de Profeet dit? „ van zich zei ven of van eenen anderen?" Hoewel jesaiS , in de rangfchikking der Profeeten , de eeiite plaats bekleede, zoude men daaruit verkeerd befluiten, als of aan hem een vroegere leeftyd, dan aan eenigen anderen Profeet, moest worden toegekend. Volgens hamelsveld zouden de Profeeten, in tydorde , dus moeten gefchikt worden : Jona , amos , hoseï , JESAia , MICHA , Joè'L , NAHUM , HABAKUIC , OBADJA, JEREMIÜ, ZEFANJA, EZEOHlél,, DANIËL , HAGGAÏ, za- chariü , MALEacfli. Hoewel het geheele Boek naar jESAia's naam genoemd wordt, fchynt, egter, hamelsveld niet vreemd te zyn van de gedagte van eichhorn, volgens welke de geheele verzameling moet gehouden worden voor eene Anthologie, of Bloemhof van Dicbtftukken, van welke wel veele van jesajï's band, maar andere ook van andere Dichters, en op dezelfde wyze tot éëné verzameling onder zynen naam gebragt zouden zyn, ajs ten opzigte der Pfalmen, op davxd's naam, gebeurd is. Nu iets ter proeve van deeze fchoone en bevallige Vertaalinge willende mededeelen, met oogmerk, onder andere , om den leeslust van dit meesterltuk der Oosterfche Dichtkunde by onze Leezers op te wekken , valt ons oog op het Gedenkjchrift van hiskiü , Koning van Juda, nadat hy ziek geweest, en van zyne ziekte genezen was. Men vindt dit fchoone en beeldryke Dichtftuk, Hoofdfl. XXXVIII: vs. 10, enz. Zie hier hetzelve. 10. „ Ik zal, zoo dacht ik, op den middag van myn leven , ,, De poort van 't graf betreén; „ Ja. ik word in den bloei en kracht van myne jaaren „ Uit 't leven weggeroofd. 11. „ In 't land der levenden zal'k jah niet meer aanfchouwen, Jah, dacht ik, zie 'k niet meer! „ Met hun verëenigd, die het fomber ryk bewonen, ., Zie ik geen menfchen meer. ia. „ Myn levensnut, gefloopt, zie ik aan my ontvoeren, .. Gelyk een herders-hut. „ Ik rol myn levensweb reeds op, gelyk een weever „ Zyn afgewerkte ftuk. „ Ach 1  JESAia. 195 „ Ach! fpoedig wordt de draad myns levens afgefneden, „ Myn ftuk is dezen dag „ Voltooid en afgewerkt, voor dat de nacht een einde ., Van werk en arbeid maakt. 33. „ Ik zag den morgenftond met fchrik en beeven nad'ren ; „ Hy zal, gelyk een leeuw, „ Al myne beenderen verbreken én vermorsf'len, ., Myn ftuk is dezen dag „ Voltooid en afgewerkt, voor dat de nacht een einde „ Van werk en arbeid maakt. 14. „ Gelyk een zwaluw piept, uit 't nestjen weggedreeven, „ Gelyk het duifjen kirt,* „ Zoo klaagd' ik moedeloos; myn oog ftondt opgezwollen, „ 't Waagt naauw een blik om hoog: „ „ Helaas! ik ben vol angst! — red, redmy, o jehova.'" 15. ,. Maar, wat, wat zeg ik nu? „ Nu hy aan my zyn woord zoo gunftig heeft gegeven, „ En daadlyk ook volbracht. „ Hier meê zal ik my zelv' myn overige jaaren, ,, Wat droefheid ray ook trefP, 16. „ Verkwikken; ja, dit is, o God! het rechte leven; ,, Hier door herleeft myn geest! ,, Gy hebt gezondheid en het leven my gefchonken, 17. „ Myn fmart verkeerd in heil! Gy, die my liefderylc omhelsdet, hebt myn leven „ Gered van graf en dood. „ G'hebt achter uwen rug myn zonden weggeworpen, „ Daar niet meer «an gedacht. 18. „ Het Schimmenryk zal ook, o God! uw lof niet melden, „ De dood pryst u ook niet; „ Zy, die in 't ftille graf daar nederliggen, hoopen „ Op uwe waarheid niet! ip. „ Die leeft, die leeft alleen, zal uwe glorie roemen, ., Gelyk ik heden doe. „ De vader zal zyn kroost en nageflacht verhaalen „ Uw waarheid en uw trouw! 20. „ Jehova redde my , hy was 't, die my verloste, ., Dies zal ik, levenslang, „ Tot jova's lof, met dank, myn blyde fnaaren tokk'len „ In jova's Tempelhuis." In de korte Aanmerkingen leezen wy, op vs. 12, deeze aanteekening. „ Levens/w.] Dit verganglyk leven, of ook „ het fterflyk ligchaam, wordt fraai vergeleken by eene „ ligt opgellagen hut, die door een' ftormwind gemak lyk i, gedoopt en weggevoerd wordt/' En op va. 13. „ Ben, „ iftorgenfiond.l Hy (hiskia) dacht, dat zyne ziekte, Na t, waar«  Ï „ God wordt hier als de Koning van Israël vertoond, die „ nu in zyne gunst wederkeeren zal tot zyn volk , en „ die zyne boden ten dien einde vooruitzendt, op dat „ alles gereed zyn moge, om hem ftaaflyk en behoorlyk „ te ontvangen. — Zulk een Heilherout (voegt 'er van „ hamelsveld nevens), die de komst van den grooten „ Koning boodfchapte, en de gemoederen tegen die .9, komst voorbereidde, was joïnnes de Dooper, op wien „ deze woorden worden toegepast in het Nieuwe Testa„ ment, matth. III: 1—3. Luk. III: 3-6. Mark. „ I: a, 3. Joünn. I: 23." Of van hamelsveld deeze woorden voor eene Voorfpelling houde , op joannes den Dooper flaande, verklaart hy niet. Dat in de aanhaaling deezer woorden, op de gemelde plaatze, aan eene toepasfing van aloude gezegden, van welke wy meer voorbeelden ontmoeten, fchyne te moeten gedagt worden, zonder dat dezelve als eigenlyke voorzeggingen kunnen befchouwd worden, dunkt ons niet onaanneemelyk. En dat van hamelsveld niet vreemd was van die meeninge, mogen wy eenigermaate afleiden uit de aanmerking op dat zelfde vers, op de woorden woestenyën — wildernis flaande. „ Met toefpeling op de groote woestynen en wildernis„ fen tusfchen Babel en Palaslina, door welken de Joon den uit de ballingichap van Babel, met jehova aan ?? hun  jESAia. *9? „ hun hoofd, zyn wedergekeerd; het welk het eerfte ' blyk was, dat God met zyne genade tot zyn volk „' wederkeerde." Voor zo veel , naamelyk, gelyk van hamelsveld omtrent den inhoud van dit Hooidltuk m ?t algemeen aanmerkt, de voorzeggingen, daar m begrepen , meestal van een vertroostenden aart zyn, en uitzigten openen in het toekoomende, die het hart van jeSAia's godvrugtige tydgenooten met blyde hoop moesten itreelen; Van de vermaarde plaats, Hoofdft. XLJI: en2- ont' . moeten wy hier de., volgende overzetting. r. „ Zie daar! ziedaar! myn knecht, dien ik fteeds onderfteune, , Myn lieveling, in wien 'k myn welgevallen heb. „ Met mynen geest bezield, zal hy het recht den volken „ Eens brengen in het licht. • 2. „ Hy zal niet fchreeuwen , hy zal niet luidruchtig wezen; „ Noch zyne Item op ftraat of markten klinken doen. * Het reeds geknakte riet zal hy geenszins verbreken , . ■ " „ Devlaswiek,dieilechisrookt,bluschthynietgantschlykiut* Naar waarheid zal by 't recht in 't volle daglicht ftellen. 4. „ Hy wordt niet moedeloos, zyn yver niet gebluscht, Voor hy den grond van 't recht op aard'gelegd zal hebben, " „ Daar zelfs de verfte kust op zyne leering wacht." Od deeze plaats Haat de volgende algemeene aanmerking. „ Door dezen knecht van God verftaan fommige Uitleggers , cyrus , den Koning van Perfië, anderen " TESAia zeiven, anderen het Joodfcke Volk, anderen \' den MESsias, jesus van Nazareih. Ik geloove, ' dat michaè'lis in zyne aantekeningen dit onderwerp "het best behandeld heeft, en dat zyne bewyzen ons ' moeten doen neigen, om aan jesus van Nnzareth te " denken. De geheele voorzegging (vervolgt van „ hamelsveld) in dit, en in de voorgaande en volgende 1 hoofdstukken , heeft tot haar groot onderwerp den „ val van den Afgodendienst, en de uitbreiding en zege" praal van den waaren Godsdienst; ook fchynt het vry duidlyk , dat het begin van dit hoofdstuk ziet op „ dien Heilverkondiger, in 't voorgaande hoofdstuk , vs. 27, beloofd. En de geheele befchryving ver- „ toont ons in deze verzen niet eenen Overwinnaar, maar eenen Hervormer der wereld en des menschdoms. „ Ik befluit dan (fchryft van hamelsveld) dat deze " N 3 « woojf-  I98 y. van hamelsveld, jESAla. „ woorden, met recht, in het Nieuwe Testament, op jesus „ worden toegepast, die, door zyne leer, de wereld, ten „ opzichte van den Godsdienst , verlicht en hervormd „ heeft." Op het woord het recht, vs. r voorko¬ mende , ontmoeten wy de volgende aanmerking. „ In „ het voorgaande hoofdstuk was het verfchil tusfchen ,, den dienst van den éénen waaren God en de Afgoden „ als een rechtsgeding vuorgefteld; het recht, dat is, wat „ hier recht zy, en dus den waaren Godsdienst, zal deze „ knecht van jühova in het licht brengen. Dit „ (voegt van hamelsveld 'er nevens) heeft jesus ge„ daan; door zyne leere is het uitgemaakt en beflist; de „ Afgodery is te niet gedaan, en de kennis van den éénen waaren God zegeviert." Den Profeet jesaiü altyd als eenen der fierlykfte Schryvers uit de aloudheid hebbende aangemerkt, zouden wy met vermaak nog 't een en ander, ten dienfte onzer Leezeren, en tot het oogmerk, welk wy meermaalen aankondigden , hunnen leeslust, naamelyk, op te wekken , overfcbryven; doch ons b.paald beftek gebiedt ons, dien lust te beteugelen. Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door g. bonnet , Dodtor en Profcsfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht. Vierde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzer worst. In gr. Zvo. 343 bl. Dit Vierde Deel des arbeids van den hooggeleerden bonnet beantwoordt volkomen aan het denkbeeld, hetgecii wy van de voorige Deelen hebben gegeven De in den dienst der Gereformeerde Kerke grys geworden Hoogleeraar toont overal, dat hy de onderfcheidende gevoelens dier Gezindheid getrouwlyk blyft aankleeven. Dezelfde tot kleinigheden toe doorgaande uitvoerigheid, welke veelen misfchien al te zeer gerekt zal voorkomen; dezelfde befcheidenheid in het wederleggen van anders denkenden; dezelfde eenpaarigheid van ftyl en doorgaans zuivere taal, welke in de voorige Deelen doordraaien, zyn ook hier te vinden. Somtyds ontmoe- ten (*) Zie Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1797, ilte Sc. bl, 6 esy. 601 env.  G. BONNET, over de hebreen. 1-99 ten ons, in de toepasfinge van de Inftellingen der Oude Wet op de tyden des Nieuwen Verbonds, trekken van een fprèlend vernuft, welke zekerlyk met groot genoegen zullen gelezen worden door de voorftanderen van Ket gevoelen, dat de eerfte niet alleen eene voorbereiding was om de menfchen te leiden tot het andere maar dat men ook alle weezenlyke deelen der Mofaifche Inzettingen moet befchouwen als fchaduwen en beelden, waarvan men het lichaam en tegenbeeld heeft te zoeken in christus, en het door denzelven verkondigde Euangelium. Het volgende Haaltje zy genoeg tot een voorbeeld. Ter gelegenheid , dat hebr. IV: 16 gefproken wordt van het toegaan tot den troon der genade, merkt de Schryver aan (bl. 30 env.) dat aan God wordt eoegefchreven een troon der hcerlykheid, een troon des geriches ; maar in het Euangelie ook een troon der genade; dat de hier bedoelde troon is de troon des Vaders, met die des Godlvken Middelaars, en vervolgt dan (bl. 35) „Dan, „ omtrent de fpreekwyze, hier gebezigd, valt nog iet by' zonders op te merken. De voornaame inhoud yan de- zen Brief geeft ons aanleiding, om te uenken, dat de " Apostel hier fpreekt van eenen troon der genade, met „ toefpeling op de arke des verhonds , in het oude Hei„ hgdom^ verklar.ng yan het JX Hoofddeel, moet op- zetlvk' over deze heilige Bondkist gehandeld worden. " 1 Nu Hechts met een woord." Vervolgens aangemerkt hebbende, dat, onder de Godsregeering, eerst de Tabernakel, en daarna de Tempel, het Palcis vyas van Ifraëls grooten Koning, zegt de Schryver (bladz. 36.) Het geen, ten aanzien van deze woninge des Aller" hoogften, voornaamlyk , eerbied moest inboezemen , was ... het Heilige der Heilige: waar de heilige Bond- kist geplaatst was, boven welke, en tusfchen de vleuge" len van de Cherubim, die op het.dekzel der arke wa" ren, de Schechina zich vertoonde, een luisterryk teken ',' der Godlyke Majefteit. Zoo was deze Bondkist, als de troon van God, „waarom ook de Heere den Tempel, dien hy aan EZECHiëL vertoonde, de plaatze zynes troons noemt, "en deplaatze der zooien zyner voeten, waar by• woonen ' wilde, in het midden der kinderen Ifracls ( ). En, 9> w ' „ m (*) Ezech. XLIII: 7. w N 4  £00 g. bonnet „ in denzeifden zin, noemt jeremia dit Koninglyk Pa„ leis van Ifraels God, een* troon der heerhkheid C*~) ,, Maar , het geen wy, byzonderlyk , moeten opmér„ ken, die liei.ige Bondkist was een troon der genade, t Is waar, in deze Arke des Vei honds waren de Tal „ telen der Wet, die gehoorzaamheid afvorderde, en de „ overtreders aan den vloek onderwierp. Hier in zag „ men, derhal ven, een bewys, dat gerechtigheid en et richte de vastigheid van Gods troon zyn. Maar, dit „ belette niet, dat goedertierenheid en waarheid voor zyn „ aangezicht zouden heenen gaan (f). Trouwens, deze „ wet was bedekt, met het verzoendekzel, aan welk , " u T desiaars, door den Hoogenpriester, het ofFer„ bloed werdt gefprengd , tot verzoening van Ifraels „ ongerechtigheden. En , zoo mogt dit volk, daar het, „ ongeacht vele overtredingen, echter, in de hoofdzaak, „ getrouw bleef aan Gods verbond, van Hem, die tus„ ichen de Cherubim woonde , alles goeds verwach" u\ \ dar,r ,di£; liei)wenfcben. Hy zende uwe „ hulpe uit het Heiligdom , hy onderfleunc , hy zesene u ,, utt Zion (1).' • j ö ■ Dan wy moeten eenen ftap rugwaards doen, om den Leezer te berichten , dat dit Deel zynen aanvang neemt met het 14de vers des vierden Hoofddeels van den Brief aan de Hebreen, (welk vers, raet dj» twee volgende, de Hoogleeraar te lecht befchouwt als verbonden met het begin des vyfden Hoofddeels) en eindigt met het 10de vers des zesden : zodat de laatfte helft van dit Hoofddeel eerst rn een volgend Deel ftaat verhandeld te worden _ Uit ieder der gemelde Hoofddcelen zouden wy gaarne iets mededcelen, maar meestal zyn des Schryvers verklaaringcn voor ons beftek te wydloopig, om Ie gevoegelvk te kunnen overneemen. Hetgeen hy zegt over Hebr V: 7 er» 8 zoude anders zeer wel gefchikt zyn tot eeri voorbeeld. Nu zullen wy ons vergenoegen met een kort uittrekfel der vcrklaannge van de woorden, dat Christus hoewel hy de Zeen was, gehoorzaamheid heeft geleerd uit hetgeen hy geteaen heeft. „ Gehoorzaamheid," zegt onze Schryver, bl. 127, „ verönderftelt eene wet, een gebod „ naar het welk men zich gedragen moet; zy verönder* (+) Hoofdd. XVII: 12. ' » fteh (t> Psalm LXXXIX: 15. (p XX: 3.  over DE HEBREE». 201 L ftelt tevens, dat hy, wiens pligt het is te gehoorza,, men, van zulke wet, zulk een gebod, kennis heeft „ gekregen — en zy fluit in, dat men aan die wet, „ aan dat gebod, zich onderwerpt, en die onderwerping, „ met de daad, bevestigt." Deeze bepaaling kortlyk opgehelderd hebbende, vervolgt hy, bl. ja8. Aan hem „ nu, die de Middelaar Gods en der menfchen is, was „ ook eene wet voorgefchreven. Als mensch is hy „ gekomen onder de wet, die aan menfchen .... gegeven „ was. Als isRAët.iET was hy .... onderworpen aan die wetten, welke God aan jakobs nageflacht hadt bekend „ gemaakt. Maar , als borg, hadt hy byzondere beve,, len ontvangen, die van geene ftervelingcn konden vol„ bracht worden." Hierop volgt eene optelling van hetgeen Christus als Borg moest verrichten , volgens het gevoelen der Gereformeerde Kerke. De Schryver vervolgt: „ Maar is het zoo moeilyke „ zaak voor een volmaakt heilig mensch, gelyk chris„ tus was, om God te gehoorzamen?" Hy antwoordt: „ Zeker, het is , voor een volmaakt redelyk fchepzel, „ niet moeilyk .... Gods wil te doen Wanneer „ het volbrengen van Gods wil, en het genieten van „ een volkomen geluk , onaffcheidelyk, gepaard gaan » „ is het niet nodig, gehoorzaamheid, als eene moeilyke zaak, te keren. Maar dan is 'er moeite aan vast, „ als men, om gehoorzaam te wezen , ongelukkig (*) a, moet zyn : dan komt 'er zelfsverlochening te pas: „ dan moet men begeerten en neigingen , die anderzins „ betaamlyk zyn, tegengaan, en zyn eigenbelang en ge„ noegen ter zyde ftellen, om getrouw te wezen aan „ zynen pligt. En, zoo was het met den Heiland ge- „ legen , 'Er moest, noodzaaklyk, een onzondige ,, tegenzin by hem zyn, tegen die fmarten, die ang„ ften .,. welke hy . . . moest ondergaan; en, de ver„ lochening, die, hier omtrent, vereischt werdt, maakte, ,, eigenlyk, zyn lyden rot zulk een lyden, als nodig was, „ ter betoning van Gods gerechtigheid Uit dat ly- „ den (*) Had de Schryver, die doorgaans niet karjg in woorden is , duidelykbeidshalve, hier wel niet mogen Hellen, voor eenen tyd ongelukkig? Dat eenig fchepfel door het geho.orzaamen van den Godlyken wille volftrekt en voor altyd ongelukkig warde, is onmogelyk. Ree. N5  «OS G. BONNET „ den nu, heeft Christus gehoorzaamheid geleerd. . „ Daar is een tweederlei leeren : het is, of, kennis kry„ gen, van het geen men nog niet wist; of, dat geen, „ het welk men reeds, in befchouwing, wist, daadlyk „ ondervinden." De Schryver oordeelt, dat men het woord hier in den laatstgemelden zin moet neemen, en vervolgt (bl. 133.) M En dat heeft Hy gdeerd > die dg „ Zoon van God is. De Apostel zegt: hoewel hy de Zoon „ was, of liever, hoewel Zoon zynde. Dat de Middelaar, „met alleen, waarachtig mensch is, maar ook, God, „ en wel de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, is ons „ te vooren gebleken , by de verklaring van hoofdd. I: » 3 f 5 (*)• ■ Vraagt men dan : „ Wie heeft ge- „ ,, hoorzaamheid geleerd?" ... het antwoord moet zyn, „ die perfoon, die ook God, de Zoon van God is. — Vraagt men: „ in welke natuur, heeft hy deze gehoor- ,, „ zaamheid geleerd ?" het antwoord moet zyn : „ „ In de menschlyke natuur, die aan de wet, den mcn„ ,, fchen voorgefchreven, onderworpen was; in die na- „ „ tuur, welke lyden en fterven kon."" Volgens de gedachten van den Schryver, maakt het eenig onderfcheid , of men de woorden »*^tP è, ii\ vertaale, hoewel hy de Zoon was , dan , hoewel Zoon zynde. Doch hier kunnen wy hem niet volgen. Over hebr. V: 12 handelende, zegt de Schryver: „ De Melk zyn, de eerfte waarheden, van het Christen„ dom : by voorbeeld, de leere aangaande het zaligmakend geloof, en de waarachtige bekering, de leere van „ eenen toekomenden ftaat, van de opftanding, het laatfte „ oordeel, en foortgelyken (f)." Vervolgens vinden wy, over hoofod. VI: 1, 2 (|), eene breedere verklaaring van du beginfel van christus. Daar zegt de Schryver (§) van het gelove in of op God: „ De zondaar, die „ zich in waarheid bekeert, wendt zich tot God „ En, welke is nu de werkzaamheid van zulken bekeer- „ ling, omtrent dien God ? Het is geloven. . „ Trou- (*) Derwanrds veizenden wy den Leezer, om te onderzoeken, of het geftelde daar zo duidelyk blyke. Uitfpraak te doe» over gefchilftukken is onze taak niet. Ret. (f) Bl. 173, 174. (1) Bl. 197 env. i$) Bl. aox env.  over »e he ere en'. .20", Trouwens, alles, wat hy dus van God leert kennen, " als eenen God van zaligheid in christus , weet hy alleen,doot middel van het Euangelie. .. Gelooft nu een 1 zondaar, dan houdt hy dit getuigenis voor waarachtig. „ Hv neemt het aan ... hy verlaat 'er zich op... Daar het I, hem verzekert, dat, in God alleen,zyn heil is, ftaat „ hy, geredelyk, af van zyne ydele poging, om, buiten God, .... de waare rust van zyne ziel te zoeken; ,' en wendt zich naat hem, die alleen magtig is , zyne . begeerten te vervullen; ftaan hem zyne zonden in den I! weg, hy vestigt het oog op de vergevende genade in ,, den Heere jesus christus .... en ... verlaat zich op dezelve Dus vettrouwt hy zichzelven, en alle zyne bebrigen, ... den Heere toe Maar het is onmoge- I, lyk, dat hy God, in die betrekking, voor zich befchouwen kan, zonder tevens, meteen vol vaardig hart, „ zich aan hem te onderwerpen . . en nu voortaan, uit „ liefde en dankbaarheid, 's Heeren wil te betrachten, en „ der gerechtigheid te leven, enz. „ Mogelyk zal men hier vragen: fpreekt niet het gantfche Euangelie van geloof in jesus christus? Is dit niet „ het eerfte, dat, benevens de bekeering, wordt afgevor„ derd? Daar dan de Apostel bezig is, met het beginzel „ der leere van christus, in byzonderheden, uit te leggen, waarom maakt hy melding van het geloof in God, „ en niet van het geloof in den Middelaar ? Ik antwoord — „ vooreerst het geloof in God fluit het geloof in chris, tus , ongetwyfeld , in. Een zondaar kan zich den \, Heere niet voorttellen , als een genadig en vergevend „ God, dan alleen in den Borg. Dus kan hy ook zyn „ vertrouwen op God niet ftellen, ten zy hy tevens ge- ., love in den Heere jesus." Vervolgens komen eenige goede aanmerkingen over de noodzaaklykheid van het geloof in God , en de ftrekking van het EuangeliW, om ons daartoe te leiden. Maar, volgens bladz. 128, had christus, als Borg, ook „te boeten voor het „uitverkoren menschdom" — dat is, indien wy den Schryver wel begrypen , voor de uitverkorenen uit het, menschdom. Het fchynt dus, dat het geloof in christus, by den Schryver, influit, indien al niet de Leer der volftrekte verkiezinge en verwerpinge, ten minften, de genoegdoening aan des Vaders Gerechtigheid door het draagen der ftraffen, welke de Uitverkorenen verdiend hadden. Maar dan zoude het ons voorkomen, dat deeze eer-  2°4 6. bonnet eerfte beginfelen bezwaarlyk als melk, „ligt en zacht voedzel, aangenaam van fmaak, het welk tevens zeer „ voedzaam, en hier door gefchikt is, voor jonge kinde„ ren, die, wegens hunne tedere gefteldheid, nog geen „ zwaarer en fterker voedzel ver'teeren, of verdragen „kunnen ( }, opgedischt konden worden, maar veeleer behoorden tot die vaste fpyze, tot welker verduwing eene veel fterkere maag noodig is. Ons oogmerk was den Leezeren nog eene beknopte fchets te geeven van des Schryvers verklaaringe van hebr. VI: 4-6 , eene dier plaatzen , welke, door de beftryderen der Leere van de volftrekte volhardinge der Heiligen, yoornaamelyk worden aangedrongen ter ftaaymge van hun gevoelen : doch ons Uittrekfel is reeds lang genoeg geworden. Wy zullen, evenwel, het volgende aanlhppen. De Schryver erkent rondborftig, dat „ dit gedeelte _ van des Apostels redeneeringe aan zeer „ veele zwaangheden onderworpen is rfV' Na eenige aanmerkingen over de dwaaling der tiövatiaanen, zegt hy bl. 241: „ Onze Godgeleerden houden ftaande, dat „ er een wezenlyk verfchil zy, tusfchen een tydgeloof „ en een waar zaligmakend geloof: dan ook, dat zv, die „ dit waarachtig geloof, door Gods genade, deelachtig „ zyn geworden, niet kunnen, of zullen, verloren gaan.'* Deeze leer der Hervormde Kerke kan, volgens den Schryver, niet veele bewyzen geftaafd worden, welker voornaamfte hy zich vergenoegt aan te ftippen, bl. 242 env. " url™zg- ls dan' „ geveinsde godsvrucht. ö De nuttigheid van de Gefchiedenis der Menschheid; by de beoefening der Godgeleerdheid. In eenige byzonderheden aangewezen. Te Leeuwarden, by C. van Sligh 1707 In gr. iivo, 183 bl. behalven het Voorwerk van 14 bil TTve ongenoemde Schryver van dit leezenswaardicr Schrift, • V3u ™e"s hand ons federt eenigen tyd, zoo wy ons met geheel bedriegen, meer lettervruchten zyn medegedeeld, tracht de beoefenaars der Godgeleerdheid, op het yoetfpoor van Ifehn, Hesf, Niemeye,-en anderen, oplettend te maaken op de gefchiedenis der menschheid , of Z aV^ d' Y fchl]le"d,e gefteldheid van het menfchèlyk verftand, in de onderfcheidene eeuwen, en op de onderscheidene trappen van befchaaving, die hy meent, dat nog te wemig, by de verklaaring van den Bybel en der Bybelfche Leer, wordt in aanmerking genoomen, en waar-  BE NUTTIGH. VAN DE GESCH. DER MENSCHHEID. 23? waarvan hy zich evenwel zeer veel vrucht belooft, om over de trapswyze verhooging der menfchelyke natuur, en de geduurige veranderingen en opklaaringen, die 'er van tyd tot tyd, ook omtrent Godsdienftige kundigheden, moeten komen, regtmaatig te oordeelen, en , 't geen waarheid is voor ons , van 't geen voor anderen waar' heid geweest is , in verfchillende tydvakken, wel te onderfcheiden. ; • . '' , x , Terwyl het menschdom doorgaans met den tyd wyzer cn befchaafder wordt, fomtyds ook in kundigheden en befchaafdheid te rug gaat , kan ook de Leer van den Godsdienst, door alle eeuwen , op alle trappen van befchaaving, geenzins dezelfde blyven; maar moet by ieder volk noodzaaklyk veranderingen ondergaan, naar de gelegenheden en hulpmiddelen, welke de Voorzienigheid aan hetzelve geeft, om in de verlichting en befchaaving; te wasfen , en naar de meerdere of mindere vorderingen, welke hetzelve daadelyk daarin maakt. Na dit in 'e algemeen beredeneerd, en met de waarneeming van den toeftand, waarin men deze en gene volken, in laatere eeuwen, toen zy eerst met het Christendom bekend wierden, heeft aangetroffen, opgehelderd te hebben, geeft de Schryver een algemeen overzicht van de veranderingen, welke het Christendom in de verloopene eeuwen onderging. , De verbastering van hetzelve ging voort, in eene zekere evenredigheid'met de verlaaging der menschheid, en het afneemen van de befchaafdheid. — De denkbeelden van hetzelve wierden wederom verbeterd, naarmate de volkeren, die hetzelve beleden , wederom meer verlicht en befchaafd wierden. — De fteeds toeneemende befchaafdheid heeft, ook na den tyd der Reformatie, in de Godsdienftige begrippen opheldering veroorzaakt ; zelfs in de Roomfche Kerk. Den onderfcheidenen trap van de opvoeding der menschheid kan men zien in de verfchillen, met welker behandeling men in onderfcheidene eeuwen zig bezig hield, en in de wyze, op welke men dezelve behandelde. Daarna wordt het nuttig gebruik van de gelchiedenis der menschheid, by de beoefening der Godgeleerdheid , meer onderfcheidentlyk aangetoond. Men vraagt , wat buiten of binnen de grenzen der menfchelyke rede ligt ? Hierop wordt aangemerkt, dat de grenzen der menfchelyke rede, door den verfchillenden trap, op welken de menschheid zich bevond, niet altyd, en ook niet ter ge-  So8 DE NUTTIGHEID lyker tyd by alle volken, even verre uitgebreid gewee'sf, zyn. Een Zoon van Noach en een befchaafd man van deze eeuw, een Kaffer en een befchaafd Engelschman ter gelyker tyd, ieder onder zyn volk leevende, konden het geenzins met hunne rede even verre brengen. Als men vraagt, welke zyn de regte denkbeelden van God? daarop kan, volgens de zelfde waarneemingen, niet algemeen geantwoord worden. Voor een kind zyn andere denkbeelden de regte, dan voor eenen volwasfenen. Denkbeelden van laatere en meer verlichte eeuwen zouden, in veel vroegere tyden, de regte niet zyn geweest,, en die , welke voorheen de regte waren, zyn zodanig niet meer voor veel laatere geflagten. Dit wordt opgehelderd uit het onderwys, het welk God, door de openbaaring, van tyd tot tyd aan de menfchen heeft gegeven. --— Het zelfde wordt aangeweezen, door vergelyking van onderfcheidene volkeren der wereld. 'Er was een groot onderfcheid tusfchen de Godsdienftige begrip¬ pen iu j-n 'aLJi!, lyueu, en in cue van uavia en zyne tydgenooten; tusfchen de denkbeelden van Salomons dagen „ cu uic uci juuucn na. uc Daoyionncne gevangenis. Was Jefus in de dagen der Richteren op aarde gekomen, en had Hy de menfchen toen zoo geleerd, als hy in laatere dagen heeft gedaan, zyn onderwys zou zeer ongepast zyn geweest; de begrippen, welke hy voordroeg, hoe voortreffelyk dezelve voor eene meer verlichte wereld waren, zouden voor de menschheid van dien tyd, en van die gefteldheid , de regte niet zyn geweest. Het regte derhalven van de denkbeelden van God en Godsdienst is betrekkelyk. Men kan geene denkbeelden opgeeven , die zodanig zyn voor de menschheid, op alle die trappen van opvoeding, op welke dezelve, geduurende alle eeuwen, is geweest. Het onderwys van Jefus is niet gefchikt voor natiën , welker verftand nog kindsch is; hetzelve moet tot eene bepaalde hoogte zyn verlicht, eer de denkbeelden , die hetzelve geeft, daarvoor de regte zyn. Dit vertoont ons het ongepaste van de handelwyze der zendelingen tot zeer onbefchaafde, zelfs nog half woeste volkeren, om het Christelyk geloof onder dezelve voort te planten, en de middelen , van welke men zig nog wel eens bedient, om Heidenfchc Indianen tot Christenen te maaken. „ Men heeft," zegt de Schryver, „ onder ons vraagboekjes laaten vervaardigen , die ter onderwyzing van de Indianen zouden dienen, welke niets anders waren,  VAN DE GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. 209 ten als verkorte ftelzels van de Theologie , in welke de waarheden van den Godsdienst genoegzaam op dezelfde wyze wierden voorgedragen , als onze leermeesters ons dezelve opgaven. Waren dat de regte denkbeelden van God en Godsdienst voor die menfchen ? Hoewel zy van den ftaat der barbaarschheid merkelyk verwyderd zyn, is evenwel het menfchelyk verftand by hen in zulk eene gefteldheid, waarmede het nog niet vatbaar is voor iets, dat gezuiverd is. Daar men alles by hen op eene kin* derlyke en zinnelyke wyze moest behandelen, draagt men hun denkbeelden voor, die alleen gefchikt zyn by menfchen, die reeds tot eenen hoogeren trap van befchaafdheid zyn opgeklommen." De gefchiedenis der menschheid geeft ook , volgens onzen Schryver, veel licht by het leezen en verklaaren van den Bybel. — Elk der Heilige Schryvers gaf, onder Goddelyke voorlichting, een onderwys voor zyne tydge- nooten gelchikt. Naar maate de Bybelboeken oud zyn , vindt men daarin de eenvoudigfte en zinnelykfte denkbeelden. Dit wordt in byzonderheden aangeweezen. In de nieuwfte ontmoeten wy eene meer gezuiverde denkenswyze. De gefchiedenis der menschheid leert ons , aan de Heilige Schryvers geene betere denkbeelden toe te fchryven, dan zy naar den tyd konden hebben, en veele gezegden uit de denkenswyze van den tyd te verklaaren. Het zou met de Goddelyke wysheid ftryden, maar ééne Openbaring voor de menfchen van alle tyden te fchikken. Wy leeren ook uit de gefchiedenis der menschheid, het gedrag der perfonen» fn de Bybelfche gefchiedenis voorkomende, te beoordeelen naar den trap van opvoeding, welke 'er in hunnen tyd plaats had. Volkeren , die nog naast aan de kindschheid zyn, zyn ook altyd wreedst; met eene aan- wasfende befchaaving worden de zeden zagter. Door deze aanmerking wordt het aanftootelyke , het welk anders in veele daden der oude Bybelheiligen voor ons is, weggenomen. Of men zich altyd by het oude houden moet, of met den tyd voortdenken , en hoe men moet oordeelen over aangenomen formulieren van eenigheid in de leer, en derzelver onderteekening? En of 'er wei zoo veel reden zy, om te klaagen over kwaade tyden ? Het is niet moeilyk te raaden , tot hoedanig antwoord des Schryvers grondftellingen hem ook ten dezen aanzien leiden. r\ x\r,, LETT. 1798. NO. 5. O Wy  aio Dü NUT TIG H. VAM DE GESCH. DER MENSCHHEID. Wy twyfelen niet, of 's Mans aanwyzingen zullen aan verftandige Godgeleerden, welken het denkbeeld van betrekkelyke waarheid en trapswyze verhooging der menfchelyke natuur nog vreemd was, al is 't ook dat zv het niet aanftonds in alles eens zyn met den Schryver veel ftof tot nadenken geeven. ' Verzameling van Stukken, betrekkelyk de Jan/lelling eener Commisfie .van Geneeskundig Toevoor zicht, te Amiierdam Tc Amfierdam, by P. den Hengst en T. A/Craienlchot, 1798. In 't geheel 308 bl., in gr. 8vo. Op een Voorftel van het Committé van Algemeen Welzyn befloot de Raad der Gemeente der Stad Amfterdam op den 5 October van 1796. „ Primo. Dat 'er „ een Committé van Gezondheid voor deeze Stad opge« „ richt zal worden, mits dat het plan van deszelfs in„ nchtmg aan den Raad ter goedkeuring aangeboden, en „ daaolyk ^door denzelven goedgekeurd zoude worden. „ a . Dat er eene Commisfie zoude worden daargefteld , „ om het bewuste Plan te ontwerpen, en aan den Raad „ voor te draagen. Gemelde Voorftel van het Committé van Algemeen Welzyn is het eerfte ftuk 't geen in deeze Verzameling voorkomt. Hierop volgt een Extract uit de Notulen der Vergadering van den Raad der Gemeente van den 00 November van 1797, op een daar by overgelegde en geinfcreerdc Memorie van het Committé van Algemeen Welzyn, benevens het Plan eener Commisfie van Geneeskundig 1 oevoorzicht; behelzende : „ i°. Dat het gedecre„ teerde Committé van. Gezondheid zal worden aange„ fteld onder den titel van Commisfie van Geneeskundig „ I oevoorzicht voor Amfierdam, en wel volgens het Plan „ door de Commisfie daar toe benoemd op den 8 Sep„ tember I. 1. aan den Raad voorgedraagen." — z° Dat het Plan, enz. zal worden gedrukt, enz. Op dit belluit volgt een uitvoerig Vertoog, dienende ten geleide van het Plan voor een Committé van Gezondheid; dan komt het Plan zelve, en eindelyk wordt het Werk beflooten met eene Aanwyzing der onderwerpen, welke aan den Raad der Gemeente worden aanbevolen ter medewerking in de bezigheden van het Comniuté van Gezondheid. Het  VERZAMELING VAN STUKKEN. flll Het gemeld Vertoog handelt: i°. Over de onderwerpen tot het toevoorzicht van het Committé behoorende. 3». Over de magt aan het Committé te geeven. 3'J. Over de inrichting van het Committé. 4". Over de wyze, op welke het Committé in werking zal kunnen gebragt Worden, waarop tot befiuit volgt een Catalogus der zaa-ken, de gezondheid en het leven der Ingezetenen betreffende die tot een Committé van Gezondheid betrokken kunnen worden. Het Plan, 't geen nu onmiddelyk volgt, is verdeeld in twee Afdeelingen, wier eerfte handelt over het Committé in het algemeen, terwyl de tweede de werkzaamheden van het Committé omtrent byzondere onder* werpen openlegt. Eindelyk volgt de Aanwyzing der onderwerpen welke aan' den Raad der Gemeente worden aanbevoolen ter medewerking met het Committé van Gezondheid , bevattende alle zodanige artikelen, omtrent welke zodanig een Committé niet werkzaam zoude kunnen zyn, zonder een aantal nieuwe Reglementen der Stedelyke Regeering. Een ieder weet, dat, ingevolge der vooraf beraamde fchikkingen, eindelyk, in February deezes jaars, een Committé van Geneeskundig Toevoorzicht is daargefteld, met de magt, om alles te verrichten, het geen voorheen door het Collegium Medicum, Chirurgicum, enz. afzonderlyk wierd uitgevoerd. Of nu zodanig eene Inftelling aan het gewenscht oogmerk zal voldoen , of zy op den duur in ftand zal blyven, en of alles, het geen tot het Geneeskundige behoort, in 't vervolg beter zal gaan, dan voorheen , zulks zullen wy hier niet onderzoeken. Ook zal denkelyk de groote leermeesteresfe, de Tyd, ons dienaangaande het best onderrichten. In deeze Verzameling komt zo eene groote menigte van gewigtige onderwerpen voor, by eikanderen in een zeer "kort beftek te zamen gedrongen , dat het voor ons eene volftrekte onmogelykheid zyn zou, van dat alles een behoorlyk bericht te geeven; om 'er echter iets van te zeggen, zullen wy ons tot zommige dingen bepaalen, die ons in het doorleezen inzonderheid gewigtig, of bedenkelyk, zyn voorgekomen. In het Vertoog, pag. 35, wordt gefteld, dat de yzeren vaatwerken geheel onfchadelyk zyn. Ten opzichte van volkomen goed yzerwerk is dit voorzeker waar; doch aangaande flegt, zogenaamd bloeijend, yzeren vaatwerk, zouden wy zulks, zonder nader onderzoek, niet durven O 2 vast-  212 verzameling vastftellen; vooral daar men ons onlangs verzekerde, dat men in de yzerfmelteryen, in welke fchraale en bezwaarlyk fmeltbaare yzererts gebezigd wordt, 'er een gedeelte koper by voegt, eu dat het eigentlyk dit koper is, 't geen het bloeijen van 't ondeugend yzeren vaatwerk veroorzaakt. Zo dit waarheid is, zoude deeze bepaaling te algemeen zyn. Daarentegen vinden wy in het Plan, pag. 26, een aantal Artikelen betreffende het Tin, het geen, fchoon behoorlyk gezuiverd, echter altoos als gevaarlyk wordt befchreeven. Dat 'er veel gemeen tinnen vaatwerk is, 't geen een aanmerkelyk deel Loods bevat, en daar door gevaarlyk wordt, zulks is zeer zeker. Doch de waarschuwing tegen volkomen zuiver Tin is ongegrond. Denkelyk gronden zich de Stellers van het Plan op de proeven van margraf , die eene groote menigte van Rattenkruid in het Tin meende ontdekt te hebben. Doch de Franfche Scheidkundigen hebben ten klaarden beweezen, dat die proeven ten minften geenzins op het Banca, Malaksch en Engelsch Tin, toepasfelyk zyn, en dat het daar in bevatte Rattenkruid in 't geheel geene aanmerking verdient. (Zie fotjrcroy Elem. de Chemie, Vol. III. Cap. XVI. Edit. troif.) Dikwyls geeven ook de Geneesheeren, dagen aaneen, een lood vylzel van Tin tegen de wormen, ja wel eens twee lood in eens, zonder dat men daar van eenige kwaade uitwerkzels ziet. Volgens Aanwyzing der Onderwerpen, enz. §. 2 en 5, moeten de boomen in enge ftraaten, of op fmalle gragten, worden weggenoomen, en insgelyks op de Stads Vest, in 't vervolg, geene boomen meerder worden geplant. Dat zeer digt in een gegroeide bosfchen, door welke geene dampen kunnen doordringen, en dus de rottige uitwaasfëmingen der bladen, enz. in hunne opklimming"worden verhinderd , ten hoogden fchadelyk zyn, gelooven wy gaarne; doch dat de boomen, zo als zy hier in naauwe ftraaten en op fmalle gragten ftaan, fchadelyk zouden zyn voor de zuiverheid der lucht, komt ons geenzins aanneemelyk voor. Piuestley heeft immers beweezen, dat eene lucht, door dierlyke uitwaasfemingen bedorven , nergens beter en fpoediger door herfteld kan worden, dan door 'er planten in te laaten groeijen. Voorts is het thans eene bekende zaak, dat de Plantgewasfen en Boomen, door de Zon befcheenen , eene groote hoeveelheid allerzuiverfte levens« lucht ontlasten, welker bederf in de groote Steden door ine-  VAN STUKKEN. 213 menigvuldige oorzaaken zo groot is, dat niets welkomer Soet zyn, dan een middel, 't geen het herdel dier zo riÓodioe luchtdoffe kan bevorderen. Voorts dat die zelfde wezens in de fchaduwe een ruimen overvloed opleveren van zuivere vaste lucht, die, als zynde een der voortreffelykde bederfweerende middelen, met minder nuttig moet geoordeeld worden. . n < ?vi De luchtkookers in de Hallen, tot zuivering der lucht, « X7 van gemelde Aanwyzing voorgeflaagen, hebben ook hunne zwfarigheid. De zaak op zichzelve befchouwd is wel zeer goed; doch zo wy eens in aanmerking neemen ho^ veele zwakke perfoonen, vooral dienstmeisjes, om daar op hun tyd te zyn, 'er bezweet binnen komen, en zich mi oogenblikkelyk dil bevinden in eene tochtige en verkoelde plaats; zoude dan niet, door de verhinderde uitwaasieming , by die lieden , veel meerder kwaads veroorzaakt worden, dan men door de werking der luchtkookers tracht voor te komen? De voorgeflaagen verbeteringen omtrent het Geneeskundig onderwys en het beter bedienen der Armen zyn, over het algemeen, zeer pryslyk, en wy hoopen dat de meeste derzelve eerlang in train zullen worden gebragt. Weinig echter voldoet ons het ontwerp om vooreerst de Armen te doen bedienen door twaalf der jongde Doctoren, die daar ieder jaarlyks honderd guldens voor zullen trekken: terwvl de aankomende Doctoren zullen moeten belooven, om, op hunne beurt, die post twee jaaren lang om niet waar te neemen. Is, mogen wy vraagen, eene jaarlykfche gifte van honderd guldens eene beloonmg, eenigzins evenredig aan de moeite, die 'er aan vast is, om aan het twaalfde deel der Armen eener zo aanzienlyke Stad een jaar lang de behoorlyke Geneeskundige hulpe te verghaffen? ja zelfs aan het niet gering gevaar, om , zo er eene geweldige Volksziekte ontltaat, door de betmetting om te komen? Zyn'er dan zo weinig kosten, moeite en tvd, tot het aanleeren der zo gewigtige Geneeskunde van nooden, dat men de Docïoren, als weinig betekenende wezens in de zamenleeving, zo maar voor eene kleinigheid ', of om niet, kan gebruiken waar toe men verkiest i Zvn 'er niet een menigte vette Ampten in deeze aanzienlvke Stad, die een zaer overvloedig bedaan opleveren, aan lieden, die byna niets behoeven te weeten, ofte doen; als de posten van Doodgraavers, Kosters, enz. door wel, £e, op eene maatige wyze, te bezwaaren, ten nutte van O 3 we"  214 VERZAMELING wezendlyk noodzaakelyke inrichtingen, gelyk die der geprojecteerde Stadsdoctoren , men , zonder verder bezwaar der Stad, de vereischte penningen, tot het ordentelyk bezoldigen van zulke nuttige en werkzaame lieden, zoude kunnen vinden? Voorts vinden wy in dezelfde Aanwyzing, § 54, den Doctoren het leveren van eenige Geneesmiddelen verboden, zo zy niet door Apothekers zyn gereed gemaakt. Dit ontwerp kunnen wy geenzins goedkeuren. 'Er zyn Geneesmiddelen, vooral onder die , welke uit de Kwik bereid worden, van welke men de bedoelde uitwerking niet kan bekomen, ten zy dezelve met de uiterfte zorgvuldigheid zyn toebereid. Wil nu een bekwaam Geneesheer zich tot het bereiden van zodam'ee tedere praparata verledigen, om wel zeker te zyn van zyn ftuk, en van geen dikwyls onbekwaamen of onwilligen werkman té moeten afhangen; waarom zal men hem zulks weigeren, of is het om het Gild der Apothekers niet te benadeelen? Zodanig iets zoude voorzeker niet pasfen in het tewoordig fyftema van Vryheid en Gelykheid. Voorts wordt, in § 56, den Chirurgyns alle inwendige Praétyk verboden, en hen gelast, om, zo zy in hoogen nood al iets moeten voorfchryven, niets te geeven, dan het geen by een Apotheker is gereed gemaakt. Doch omtrent de Apothekers zelve wordt byna niets bepaald; alleen wordt, §59, gezegd, dat het Committé van Gezondheid, zo ras mogelyk, eene uitvoerige Ordonnantie omtrent de pligten der Apothekers zal gereed maaken. Daar voorzeker de gewigtigfte, en het meest in het oog loopende, misbruiken het eerst dienden hervormd te worden, hadden wy verwagt, dat 'er eenige voorloopige artikelen in zouden voorkomen, ter beteugeling der vryheid, welke de Apothekers zich aanmaatigen, om genoegzaam zo wel, als gepromoveerde Doctoren, de Geneeskunde te oefenen. Wy weeten wel, dat 'er Keuren tegen dit misbruik beftaan: doch de ondervinding leert genoegzaam, dat 'er, om dit kwaad uit te roeijen, geheel andere maatregelen noodig zullen zyn. Wy zeggen dit intusfchen niet uit eenige partydigheid tegen de Apothekers , of om het Doctoraal Gild te bevoordeelen. Maar alleen , om dat wy het voor de zamenleeving allernadeeligst oordeelen, dat lieden, die in de kennis van het maakzel en der werkzaamheden des menfchelyken lichaams onbedreven zyn, die insgelyks geen kennis hebben van de Pathologie, enz. zich  VAN STUKKEN. 2T5 ■zich met het behandelen der ziekten zullen ophouden. Willen intusfchen zich Apothekers op deeze zo noodige Weetenfchappen tot dat oogmerk toeleggen, en daar van bewyzen geeven voor een Collegium Medicum, cf Committé van Gezondheid, zo hebben 'er wy niets tegen, dat zy ook tot het oefenen der Geneeskunde worden toege ^ De" ontwerpen van § 60 , ter beteugeling van de vryheden, welke de Drogisten, Kruidewmkels en Chymisten, Saanmaatigen, om allerleye Apothekers werk te doen, en alïerH gevaar yke vergiften in het groot en in het klein ?e SSSpST^den wf zeer heilzaam. Ondertusfchen behoorde men teffens ook zorge te draagen, dat ei vooi den gemeenen man de noodige middelen, voor een g.fchikten prys, te bekomen zyn , en dus de waarde der Geneesmiddelen ni.et eenigzins willekeuriglyk van de Apothekers afhange. Het eenigfte hier toe gefchikte middel s eene behoorlyke taux van°den prys der enkelvoudige en zamengeftelde Geneesmiddelen. Intusfchen willen wy ook niet ontveinzen, dat zodanig eene taux ^genwojdig niet wel kan worden daargerteld,, van wegen, de on^kere en meerendeels enorme pryzen der Geneesmiddelen Men zal daar mede dienen te wagten, tot dat de vrye Koophandel en Zeevaart door een algemeenen Vrede wederom zullen herfteld zyn. Paardenkooters- Pikeurs- en Hoeffmids - Zakboek, aanwy zende hoedanig zyne Paarden, op reis , te behandelen, en van welke Genees- en Hulpmiddelen zich, tn Ziekten en Toevallen derzelven, met het beste gevolg, te bedienen ■ en wat in acht genomen moet worden by het koopen van Paarden. Uit het Engelsch vertaald, en met de Hvoesfels van den vierden Hoogduitfichen druk Vennep - derd. Met Plaaten. Te Amfierdam, by W. Holtrop, 1797. In 8vo. 70 bl. Dit Boekie wyst aan, de noodige voorzorgen , welke men omtrent zyne Paarden , vooral wanneer men op reis is, moet in acht neemen, zo om dezelve gezond te bewaaren, als om de onverwagte toevallen, waar door zy moeten overvallen worden, te geneezen. De eerfte der bygevoegde Plaaten verbeeldt een Paard zo als het natuurlyk behoort gefteld te zyn, en doet in de tweede Figuur i O 4 aan"  fll" PAARDENKOOPERS-ZAKBOEK» llnZlZjng Wnr,de bIn"endeelen des monds , van 't ver. zet me^aiew;pv?e ^ Plaat t00nt aan' ee" Paard b" keuriszinerlDellmWeflge Sebreken, die aldaar naauw. Keurig zyn genommerd en opgeteld , terwyl zv in het Werkje zelf met groote nauwkeurigheid worde be fchreeven. De derde Plaat, die ook haar grooTnuheeft toom den yerfchillenden toeftand der tanden aan uk welke men den ouderdom van een Paard kan Jennen' tot T?Z '"if °f ,Ze,Vende Jaar' want "a dien tyd worde„ de tanden alle gelyk, en blyven in denzelfden ftaat S da men ten hoogften daar niet meerder ui kan z en 'dan dat het ouder is dan zeven jaaren ' oa^f" ? Mekt ^WeI eens,van eene paardepurgatie, om eene aan te duiden die zeer hevig werkt; zie bier eene op »ag~ 48, welke dien naam verdient. Aloe een once; Jalappatwe& lfZend7fmen\Na3ethe tkn droppels;'dirmThonT. tot een pil gemaakt. Hier mede zoude men voorzeker twintig kaerels ordentelyk kunnen laaten purgeeren Onder andere nuttige waarfchuwingen en voorichriften komt voor een Paardenzalf, waar van wy de belbhryvS tot een proefje zullen mededeelen: „ Legt in een zuiveren „ aarden pot, (zegt de Schryver pag. die een P7rï „ waters houdt, een ftuk geele harsteer grootte van een „ hoenderei, doet dit op een maatig vuur met even zo veel " ïï^nTif mC tCn:i W3nneer dit Sefmolten is, dS „ er een half pond varkensreuzel by: is ook dit gefmol„ ten, dan doe men 'er nog twee oneen honig bv. Wan. „ neer nu dit alles volkomen gefmolten isf dan weroe „ men er nog een half pond gemeenen terpentyn bv „ Laat dit zachtjes kooken en roer het geduurig met een " i°kj?n 0m-, Is de terPentyn hier mede vermengd, zo „ doe er wederom twee oneen fpaansch groen bv. Nu " 1L V*? dat gyud-f \ *?°ï van het vuur «eemt - want „ het zoude oogenbhkkelyk overloopen - vervolgens „ moet gy dien 'er dan wederom opzetten, het twe- of „ driemaalen doen opwellen, het dooV eene zeef, die wat " §-£liSt l^'V" eenen ichoonen pot overgieten en de „ dikke hef wegdoen. ° > cu uc ?w ^t"6 bu?te"gewfoon goede zalve voor elke wond, „ itoot, of kneuzing in hetvleescb, of den hoef, befcha „ digdekniecn gefchaafden rug, een beet, voor gefcS: " c 1 eft' of wanneer gy een Paard wilt doen fnvden „ of kortftaarten, het weldra te geneezen, en 'er de the gen van af te houden. Niets is 'er, dat het kwaad1 uit „ eene  paardenkoopers-; zakboek. *T7 eene branding of zweer zo zeer trekt, zelfs uit het menü fchenvleesch, als deeze zalve : ik heb het uit eigen 2 ondervinding. Dit middel wierd my door den beroem- den degreI medegedeeld: alleen bevond ik, dat het de Z wond van boven heelde, voor dat het binnenfte gezond „ was, 't geen ik vervolgens verbeterd heb, met er eene „ once fpaansch groen meer by te doen." Staatkundige Bedenkingen, betreffende het Zeewezen der onderfcheiden Volken van Europa , gegrond op de plaats hebbende TraBaten van Vrede , Koophandel en Zeevaart. Naar het Fransch van den Burger arnould. Chef van het Bureau en de Balans van Koophandel van Frankryh In den Haag , by I. van Cleef, 1798. In gr. 8vo. 484 bl. Zeldzaam behelst de rugzyde eens Tytels rechtftreeks het doel eens Werks : dan, op de rugzyde in het Werk voorhanden, treffen wy dit zeldzaame aan in deeze woorden: Het oogmerk deezer bedenkingen is geen ander, dan om het Britfche Zeeweezen aan geheel Europa, als een reusagtig, dreigend gevaarte, af te maaien, het welk door middel zyner eigene kragten fchrik inboezemt, en, zonder de hulp van eenige Mogendheid van het Vaste Land, over alle de verbintenisfen der aan zee gelegen Magten kan zegepraaien, indien alle de Natiën, welke eenig belang by de Vryheid der Zee hebben, aan deszelfs dwinglandy geen eeuwigen haat toezweeren. 't Zyn de Slotwoorden des Werks zelve, 't geen wy nu onze Leezers wat meer van naby moeten doen kennen, als een Stuk, in deeze dagen , van het hoogfte aanbelang. . De Schryver Helt ons in zyne Voorreden in ftaat tot een nader verflag. De Burger arnould vermeldt daar in, onder andere: „ In de achttiende Eeuw hebben drie der oewigtigfte gebeurtenisfen ter ontwikkeling der vermogens , die de Europeaanen voor het Zeeweezen bezaten, niet weinig bygedraagen; te weeten, de Oorlog over de Throonsopvolging in Spanje, die in den aanvang van dit Tydperk plaats hadt. Hier door werd de Staatzugt van de voornaamfte Zeemogenheden, door de hoop van eenb gedeelte van het Erfgoed van den overleden Spaanfchen Alleenheerfcher , in Mexico en Peru gelegen, te zullen erlangen, in beweeging gebragt, terwyl eene aanO 5 ae"  arnould rïpiv?» overeenkomst de Magten van den tweeden em S nH RAng teV6,ns dezelfde aandrift en werkzaame neil CS g?y°elea Ten anderei1 deedt het Onaf- SFiVk~verk,laaren van America , geduurende het laatfte; gedeelte van die zeilde Eeuw voorglvallen, de algemeene" werkzaamheid verdubbelen , door aan de bekwaamfte deï; ^l,mgTa>hGt grPotfte deel van eene" uitgeftrekten, ?n £ v- lrUS ,d/ eenige mogf genoemd wörden die: in de Nieuwe WerelcI nog volkomen vry was, aan te bie-. den. - Eindelyk fchynt de gedenkwaardige Franfche i Omwenteling, op het einde van denzelfden Eeuwkring, zich met de Vryheid des Americaanfchen Volks te vereenigen, ten einde aan de Verbintenisfen der Volken, die beide deeze Werelddeelen bewoonen, iu de negentiende Eeuw eene nieuwe werkingskragt by te zetten a ''Pe ontwikkeling van dit nieuw raderwerk,' waar door L^tl tfchaPPXen van deezen tyd in beweeging gebragt worden zie daar het onderwerp van dit Gefchrift?' IZLIZT^?* met de ftukken getoond hebbende, hoe onvoldoende het is, wat men tot mi toe over het Zeeweezen van laater tyden gefchreeven heeft, vaart de 2233?ITi"Juist de?ze gaafingin de,eere'be- tieffende het Zeeweezen , in den bovennatuurkundigen m genomen, ts het, welke wy door deeze Verhandeling tragten aan te vullen, welker famenftel de overeenftem- I ming, de zydelmgfche betrekkingen en het ftaatkundig I oogmerk der diplomatifche handelingen, ten aanziene van den Koophandel en Zeevaart der Europeaanen, der achttiende Eeuw ten grondflag heeft." Dit alles erkent de Burger arnould, dat, breedvoenV uitgewerkt, voor deezen tyd niet gefchikt is. „ Buiten dien, vervolgt hy, is het van het grootfte aanbelang, dat men5i/°/p0edlg m°ge'yk' allen Volken van Europa de geweldaadige aanmatigingen van het Britfche Staatsbellier voor oogen fte)le, daar dit al zyn vermogen en voorfpoed tot de fcheppmg van zodanig een Zeeweezen en zulk eene Staatkunde beeft doen zamenloopen, welke in ftaat waren alle dryfveeren der nyverheid by andere Volken ganfchelyk te verlammen of te vernietigen " Voorts berigt ons de Schryver, dat het Plan van dit Werk zeer eenvoudig is, en geeft hy het raet deeze woorden op: „ Elke aan Zee gelegen Natie van Europa treedt daar in op haar beurt ten tooneele, waar by men een kort verflag der ftaatkundige gefchiedenis van dezelve,  STAATKUNDIGE BEDENKINGEN. 2IQ „ 7no als zy zich vóór den aanvang der achttiende ' Eeuw bevond, opgeeft. Hier by ontwikkelt men vervolgens de middelen, die men, geduurende het laatstgezeg§e tvdnerk, door derzelver verfchillende Gouvernementen za2 in het werk ftellen, ten einde zich een ftaatkundig Zeeweezen te vormen, of hetzelve verder uit te brei- de"'Hier moest Spanje* als dat Ryk het welk den eer=ften grondflag der Volkplantingen onder de Volken van 'laater eeuwen leide, het eerst te voorfchyn treeden. De [Maften van het Zuiden en Noorden maaken hier op beurtlings het onderwerp van zoo veele afzonder yke beschouwingen uit. De twee laatfte Hoofdftukken (*> iloopen over Frankryk en Engeland, en ftrekken mis, op. dat ik mv eens op die wyze uitdrukke, het flot der ontileedin» van alle deeze Europeaanfche Mogenheden uit, -waarV men alle derzelver byzondere rechten aange! voerd raanvoert] , alle derzelver ontwerpen naauwkeung eewikt fwikt], alle derzelver vermogens met de uiterfte ioolettenheid gadeilaat, alle derzelver voordeden on hunne luiste waarde fchat , en alle derzelver geweldaadige ïni breuken op de rechten van anderen door [voor] onze tydnenooten en de nakomelingfchap opengelegt [openlegt]. Dusdanig een plan vereischte, dat alles, wat Frank* rik en Engeland betreft, opzettelyk en in 't breede behandeld werd , ten einde dit te gemaklyker. op de tegen) woordise omftandigheden te kunnen toepasten, en er do - aevolatn, die het oplevert, op eene des te treffender wvze uit te doen voortvloeijen. Naar wy ons durven vlei jen, zal de fluijer, waar door de noodlottige gevolgen, die de geest van verweldiging, in zo veele opzigten ! door het Britfihe Staatsbeftier aan den dag gelegd, noodwendig voor alle de Volken van Europa hebben moest, f*) Deeze Hoofdftukken volgen in deezen rang: Spanje; ? Portugal; de Staaten des Konings van Sardinië; het Hertog\ dom van Toscane; het Koningryk Napels; de Kerklyke Staaten', .1 hec Gemeenebest van Genua ; het Gemeenebest van Koette; i het Ottomannifcke Ryk; de Barbaryfche Mogenheden; het Ba* l; iaahch Gemeenebest; het Huis van Oostenryk; de Hanfche Steden Hamburg, Lubeck, Bremen, Dantzig, Rostock; Pruisfen S en onderhoorige Landen; Denemarken; Zweden, Rusland; de ' Fereenigde Staaten van America; Frankryk; Engeland.  32U ARNOULD nog fteeds voor het oog der min geoefenden verboden bleeven, door ons volkomen verfcheurd worden & «Moeten wy dus door het gemeenmaaken van onzen arbeid dit drievoudig oogmerk bereiken, dat naamelyk ÏÏLSt" Z1^h gemeen^happelyk tegen dat van Londen vereen gden; dat alle Natiën overreed werden, dat zv een zelfde belang met Frankryk hebben , en dat dit laai fte Gemeenebest uit de misdagen van zyn voorig Beltier die lesfen der Ondervinding ontleende, welke deszelfs gedrag, ten aanzien van zyn itaatkundig Zeeweezen, in het toekomftige konden regelen." Daadlyke Gebeurtenisfen maaken, in Staatkundige Beicnouwingen, zo groot eene verandering, dat hit zeer noodig is, den tyd te weeten, wanneer zy gemaakt en op. t papier gebragt zyn; te meer in dagen als de tegenwoordige, wanneer Gebeurtenisfen van het uiterfte aanbelang elkander fchielyk opvolgen. Wy wenschten daarom den tyd der vervaardiginge van deeze Staatkundige bedenkingen wel te weeten; doch het Voorberigt heeft geen laar- of dagtekening; alleen leezen wv aan den voet eener bladzyde: ,, Dit ftuk was reeds vóór het openen „ der laatfte Onderhandelingen afgewerkt. Men zal daarin ,, zeer duidelyk zien, dat de Staatzugtige oogmerken van „ Lngelajid door middel van een beredeneerd verflag van deszelfs openbaare handelingen alleen reeds ten duide„ lykiten blyken. Onze aangevoerde bewyzen hebben „ met die geweldige en zelfs eerroovende uitvoeringen „, [uitvaanngen], welke in de nieuw uitgekomen Brieven ,, van edmuno burke, betref ende de Vrecdcsonderhande. „ tingen met het Uitvoerend Bewind aangevangen, fvoor,, komen,] niets hoegenaamd gemeen." - Terwyl uit den loop des Werks blykt, dat de Schryver zyne berigten ontleent uit befehëiden in den Jaare 1796. Zie onder anderen bl. 447. En hoe veel is 'er zints niet gebeurd, t welk aan veele Belchouwingen eene gansch andere wending zou geeven. Wy agten het onnoodig hier van eene optelling te doen. & Eigenaartig floegen wy eerst op, wat wy wegens het Bataafsch Gemeenebest vermeld vonden ; en wel inzonderheid , uit welk een oogpunt deeze Franfche Burger den tegenwoordigen toeftand befchouwde; hier toe ftrekt zich ook, veronderftellen wy, de begeerte onzer Leezer >n uit. Welaan, wy willen daar aan voldoen, met goeddeels af te fchryven, wat daar toe behoort. Veele aanmerkin-  STAATKUNDIGE BEDENKINGEN* *Sl «m 7ouden 'er op te maaken vallen. En heeft de Verfaaler het noodig geagt eene algemeene Aantekening agef dit Hoofdftul §te boegen , met eene opgave vj. onze Zeemagt omtrent het einde van July 1797- Waar uit blykt, dat dezelve niet zo zeer te verlmaaden was. Alle mogelyke oorzaaken," fchryft hy, ,, fcnynen zamen te loopen om het Bataafsch Gemeenebest den lui* Syten rangP, dien het te vooren onder de Zeemogend. heden bezat, thans te doen verliezen. De Franfche Omwenteling is'eene gebeurtenis van het hooge gewig in den keten der betrekk ngen, waarin de Natiën van £.uto^^nderling ftaan: deeze zal wisfelvalligheden ^Rg* ee hebben, waar van het onmogelyk is de uitkomiten, zodanig als zy zich door elkander flingeren kunnen, te berekenen Men heeft reden om te dugten, dat het BataafschGemeenebest, door zo veele tegen elkander mlooSe belangen genadig gefchokt, ten hattazal moefen bezwyken, ten merklyken nadeele van alle de Volken, de Sfs nyverbeid gkadig het «^■ïïg"»^: houd verfchaft, door de Graanen van het Noorden ge ftadig met eenè behoorlyke fpaarzaamheid naar het Zuiden fe doen vloeijen, en die in zyne Pakhuizen op te feggen , en dus door deszelfs verre vooruitziende zorgvuldigheid aan de algemeene behoeften het noodige te verfchaffgi. Bataafsch Gemeenebest beftondt, by'de FranfellF Omwenteling, in Vredestyd, in zeven en tachti" schepen: te weeten vier en veertig van vier en zevenfig tot zes en vyftig Stukken Kanon, drie en veerde Fregatten van veertig tot vier en twintig Stukken, er, ongeveer honderd andere8 Vaartuigen van allerlei grootte, die, alle te zamen, twee duizend drie honderd Stukken , en vyftien duizend man Zeevolk voerden. Wanneer men het Zeeweezen van het Bataafsch Gemenebest, ten tyde der Franfche Omwenteling, nog eens met eenen ontleenden blik onder de onderfcheiden beïrekkingen van den Koophandel befchouwt, bevindt men het op alle Zeeën van Europa, Afia, Africa en Amenca ten vollen werkzaam; doch 't zelve is thans, op dat i^mv dus eens uitdrukke, in debetrekkingen, waar in het Jet de openbaare magt ftaat, ffgojwagd, en dit wel, wyl het door Engeland, als het ware, geftadie ingefiooten gehouden wordt, terwyl dit Ryk by alle degon?we?Pea,gdie het beraamt, hetzelve ter bevorde-  122 ARNOULD ring van zynen eigen handel tragt te doen dienen. Aafjl de andere zyde fcnynen de merkbaare vorderingen,welke Pruisfen federd minder dan eéne halve Eeuw in de koonvaart maakte, vooral door de eerfte Verdeeline van Poolen en ook nog onlangs door de bepaalde aanwinst van Danl! zig, en het aan Zee gelegen gedeelte van het Poohchx Gemeenebest, dat Ryk, het welk tot nu toe flechts eene Landmogenheid was , eenige verzamelplaatzen ter vereeniging van alle onderfcheiden takken van den Handel, die i Amfierdam zo lang bezat, op te leveren, terwyl de evengemelde Koopftad zeer veel naar eenen boom gelvkt, wiens twygen op het punt ftaan om Van derzelver ftam losgerukt te worden. Alle deeze hier en daar in 't ronde weggevloeide fappen zullen denzelven welligt in t einde doen verdroogen, en dat geene, wat te voVn aan deezen tronk ten voedzel verftrekte, onder de verIchillende havens der Oostzee verdeelen. „ Indien dit eens het geval werd, zouden Nederland en Venetië, na beiden, het een in het Noorden , het ander in het Zuiden, jh het Zeeweezen en den Koophandel de eerfte rol gefpeeld te hebben, in het einde een niet weinig verfchillend lot ondergaan. „ Beiden waren zy derzelver vroegst beftaan ter Zee aan vrees, aan fchrik, of aan vervolgingen, verfchuldigd; beiden verfchaften zy zich in den beginne, door eene altyd_ gevaarlyke visfchery, een beftaan ; beiden zogten zy in eenen voordeeligen buitenlandfchen handel eene vergoeding voor dat geene, wat hun op hunnen eigen, al te bekrompen, grond mangelde. Dan Nederland hadt Twasl zynen voornaamftén luister aan nog veel heldhaftiger poogingen dan Venetië verfchuldigd ; terwyl het laatfte zvn koopgeluk aan zyne ligging hoofdzaak'lyk moest dankweeten: wyl deeze de rykdommen der Indien, als 't ware i volkomen onder zyn bereik ftelde. Venetië verloor, ui* hoofde van gebeurtenisfen welke hét merifchelyk vernutt niet ftaat was vooruit te zien, zynen uitfluitenden handel in de Waaren , welke Afia oplevert, in dezelfde eeuw, geduurende welke de ontdekkingen, door de overige Volken van Europa door middel van onder- I neemingen gedaan, waar van men nog nimmer eenig voorbeeld zag, zeer ryke bronnen van voorfpoed in de beide halfronden voor de nyverheid der Bataven openden. Venetië', door alle Mogenheden met nydige oogen be- : Jcbouwd, zag zich op het punt om voor de vereende ! Magt  STAATKUNDIGE BEDENKINGEN. 223 Magt van Duitschland, Frankryk en Spanje , die zich te Kaleryk zamen verbonden hadden, en nog door den Banfitxem van het Vaticaan boven dien verfterkt werden, te bezwyken. Het ontkwam egter. aan dit gevaar, met verlies van de helft zyner bezittingen in Itahe. De Nederlandfche Gewesten verftrekten geftadig en algemeen tot een voorwerp van bewondering en nayver, veeleer, dan van nvd, voor de voornaamfte Zeemogenheden, welke zich egter fomwylen over de beledigingen, welke zy daar van ontvingen, wisten wraak te verfchaffen. Venetië in het einde ryk geworden, legde zich geheel op de StaaïuSSe 7n he?iA werk ftellen van onderhandelingen toe , waar van zy zich thans nog met het meeste voordeel ter bevordering van zyn belang weet te bedienen. Ten aanzien van het Bataafsch Gemeenebest, het welk door zyne omwenteling en veroveringen tot het hoogde toppunt van roem en magt verheven werd, werd 'er egter een tydftip gebooren, waar op het zich door de dwaaze zugt, om een weezenlyke invloed op de voornaamfte Staatsvertrekken van Europa te bezitten, m eenen maalftroom der Staatzugt [zag] medegefleept, die voor t zelve ten uiterften noodlottige gevolgen hadt. Venetië blyit nu reeds zedert tien eeuwen met een Anftocratilchen Senaat, en eenen Doge, of opperfte Overheidsperfoon, wiens ampt voor deszelfs geheele leeven is, geftadig in aanweezen ( ). — Nederland daarentegen zag deszelfs Staatsbeftier bereids twee eeuwen agter een geftadig verdeeld tuskhen het burserlvk gezag der Staaten-Generaal, en eene magt, we ke, reeds in den aanvang zyner grondvesting, uit noodzaaklykheid alleen, aan een Capitein - Generaal over de Land- en Zeemagtopgedraagen, vervolgens voor eenigen tyd opgefchortf en by een aannaderend gevaar weder toevertrouwd. Door middel zyner huwelyken, die hem met andere Vorften vermaagfchapten, heeft dit Opperhoofd, onder den naam van Stadhouder bekend, zich tot eenen erflyken beheerfcher van dit Gemeenebest weeten op te werpen. Lindelyk behoudt Venetië nog fteeds een ongemeen vermogen en overvloed, een foort van onafhangelykheid, en lekeren aanzienlyken rang onder de Mogenheden van Europa; dan Nederland, bykans onophoudelyk door Gods- (*) Wy behoeven hier niet aan te tekenen, wit Venetië, zints dit fchryven, wedervaaren is. Redacteur.  £124 arnould, staatkundige bedenkingen. diensttwisten, of Staatsgefchillen, inwendig beroerd, door drie Landmogenheden, als 't ware, ingefiooten, en geftadig door de fchraapzugt van Engeland gefolterd , ziet zich, na een roemryk aanweezen van genoegzaam twee eeuwen, op de vier onderfcheide Werelddeelen, met het gevaarbedreigd, van zyn werkzaam en fchitterend beftaan, in de moerasfen, waar uit het oprees, weder te moeten bedelven. „ Dusdanig een treurig lot, indien het aan dit Gemeenebest te beurte viel, ware een wezenlyk onheil voor alle Burgermaatfchappyen van Europa , welke zich daar door van een leevend voorbeeld van het ongemeen vermogen, het welk de arbeidzaamheid by een Volk vermogt, moesten beroofd vinden. Ja een geruimen tyd nog zou dit voorzeker door alle Wysgeeren , en Vrienden van het menschlyk geflacht, betreurd worden." Wy hebben dus geheel willen opgeeven, wat de Burger arnoulij wegens ons Vaderland vermeldt. Wy fchreeven het huiverend over, en wenfchen, als rechtfchaapen Minnaars des Vaderlands, dat de treurige fchets, hier opgehangen , nimmer eene daadlyke gelykheid kryge! Staatkundige vooruitzigten , hoe zeer ook beneveld, kunnen op het onverwagtst opklaaren. Mogt dit het lot onzes Vaderlands weezen ! De mededeeling, intusfchen, hier van belet ons den Leezer iets anders uit dit- doorwrogte Werk aan te bieden. Het verdient aller opmerkzaamen aandagt. Wel wenschten wy, dat de Vertaaling in minder haast vervaardigd was. In 't geen wy overnamen, hebben wy eenige der groffte misflagen aangeduid ; ze zyn meestal van dien aart, dat ze door een nader overzigt des vertaalden arbeidt zeker zouden geweerd zyn. Vdderlandsch Woordenboek, oorjpronglyk verzameld door j. kok. Drie-en-dertig/Ie Deel. W-Y. Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. Te Amfierdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 297 bl. Meerder verfcheidenheids dan de laatstgemelde Deelen (*) biedt dit XXXIII Deel deezes Werks aan. Schoon zeer breede Geflachtregisters , in het Plan des Schry- (*) Zie Alg. Vaderl. Lett. voor 1707, bl. 714.  J. kok, vadereandsch woordenroek. 'S&g Schryvers vallende , niet weinig plaats vullen; als het Gellacht van wynpergen, ■ van oem van wyn- gaarden, en van yvoy. 't Gebeurt ïoms dat dusdanige Geflachtregisters meer dan enkele Naamen opgeeven, en iets , der Vaderlandfche Gefchiedenisfe toelichtende, inhouden, inzonderheid wanneer ze niet uit Boeken ontleend, maar door de Naakomelingfchap den Opfteller en Uitgeever deezes Werks ter plaatzing toegezonden zyn, 't Is met dit oog, dat wy de drie gemelde Geflachtlysten doorleezen hebben , om ook uit dit Deel iets onzen Leezeren te bieden. Het Geflachtregister der van wvnuergens hebben wy daar toe vergeefsch doorloopen. Met het inzien des Geilachts van oem van wyngaarden, den Steller van dit Artykel door een nog leevend Lid en Afltamrneling van dit Gellacht toegezonden , Haagden wy tot ons oogmerk eenigzins gelukkiger. Van 't zelve zyn thans nog naakomelingen, hoewel in de Vrouwelyke Linie, aanweezig. Geen Hollandsen Gedacht kan misfchien zyne Oudheid tot zulk eene hoogte als dat van oem te rug brengen, en van daar in eene onafgebrookene aaneenfchakeling doen nederdaalen. _ „ Oem, zonder eenige verdere by voeging, was dq oor„ fpronglyke Naam deezes Geflachts. Zo vroeg als voor I, meer dan zevenhonderd jaaren, naamlyk in den Jaare ' im8, vindt men dien Naam vermeld. Te Dordrecht ot 'I in den omtrek daar van fchynen de vroege Voorouders , toen reeds hun verblyf te hebben gehouden. Ook Ichy' nen zy ten Graaflyken Hove niet onbekend te zyn , , gelyk blykt uit het volgende voorval, \ welk wy , hoewel de Naam niet vermeld wordt, niet kunnen nalaa! ten hier kortlyk aan te tekenen, ter vereerende naage' dagtenisfe van den uitvinder van een gelukkig daagenden „ krvgslist. Dordrecht werd gedreigd met eenen vyandlyken aanval door de Luikenaars, Alle tegenitand, door ' openbaar geweld, fcheen geen baat te zullen doen, van ' wegen de in 't oog loopenie overmagt des vyan.ds. Ier ' goeder uure kreeg de Heer oem den volgenden zonder' lingen inval. Hy raadde den Graave, rondsom Dordrecht „ eene menigte van kuilen te doen graaven, en voorts met hooi, ftroo en groene zooden dezelve zodanig te " overdekken , dat ze niet konden bemerkt worden, r, Voorts moest de Graaf, met zyne Krygsmagt, zich „ binnen Dordrecht opfluiten, en aldaar de aankomst des lett. 1798. no. 5. P " vv*  226 j. kok ,, vyands afwagten. De Graaf, genoegen neemende in "» aen tóegedeelden raad , en al het noodige , volgens „ oems aanwyzing, hebbende doen 't werk Hellen, hadt „ het genoegen deezen list met dien gelukkigen uitflag te „ zien bekroond worden, dat de niets kwaads vermoeden„ de vyanden, in grooten getale, in de verborgen kuilen „ plotzehng nederftortten. Toen vielen de Dordrechte„ naars, met den Graaf aan 't hoofd, op de verraste „ Benden aan, doodden ze by menigten, en namen een ,, goed deel gevangen. — Naar de meening van zommi„ gen , zou, aan dit voorval, het Geflacbtwapen zynen „ ooriprong zyn verfchuldigd; zynde een zilveren Schild, „ belaaden met vyftien groene zooden, waar van negen „ in het bovenfle en zes in het onderfte deel geplaatst " ,zvn». ,e,,ke rye eén verminderd; hebbende het Schild in „ t midden een Rooden Balk, belaaden met een Gouden „ Leeuw, tot de Schamelheid, den Staart na den Kop „ omgekruld; de Tong en Klaauwen blaauw en uitge„ ftrekt, met deeze Spreuk: de leeuw is bevryd met groene zooden." In de volgende Gellachtlyst, vier en twintig Bladzyden bellaande, treffen wy voorts weinig meer dan bloote Naamen, althans mets overfchryvenswaardigs, aan. Doch Mr. floris oem van wyngaarden wordt in een afzonderlyk Artykel, in deezer voege, gedagt: „ Deeze be„ kleedde den post van Penfionaris in zyne Geboorteplaats „ Dordrecht. Hy was een yverig Voorftander der Voor;, regten van de Stad. Een zeer treffend bewys daar van „ vertoonde hy, in den Jaare 1518, ter gelegenheid als te „ Brusfel gewandeld wierd over' het Dordrechtfche Stapel„ regt, t welk t zelve door verfcheide Hollandiche „ Steden werd betwist, als die zich daar door merkelyk „ bekort rekenden. Meester floris oem van wyngaar„ den , overtuigd van de overgroote voordeden , welke „ hier uit voor zyn Vaderftad ontftonden, in de onder„ handeling over dit onderwerp, het woord hebbende cp„ gevat, ftelde zich zo yverig in de weer, ter verdeedi„ ging van het Regt zyner Stede, dat hy den haat van „ veelc-n zich daar door op den halze haalde. In Jt bv „ zonder was op hem gebeeten albrecht van loo, ten „ dien tyde Advocaat van Holland; een Ampt, nader" ztu ' ,0nder de benaami'ng van Raadpenfionaris van „ Holland, zeer vermaard geworden. Van loo was te„ vens Raad van den Graave. De grond des ongenoe^ gens,  vaderlanbsch wo0rdeneoek. HZ? 2ens, welk deeze tegen Mr. floris hadt opgevat, was " Ie vryraoedigheid van den Dordrecht/eken Penfionaris, " waar mede hy den anderen openlyk in 't aangezigt ' hadt durven aanzeggen, dat het hem niet vryltondt, ' deeze beide Ampten tevens te bekleeden; alzo s Graa' ven belangen met die der Staaten van Holland met al-!! toos overeenftemden; en hy, diensvolgens, meermaalen „ in het geval zich kon bevinden, om in t een of ander opzigt zynen Eed te moeten breeken, en de belangen van den eenen of anderen Meester te verraaden. Zeer duur kwam deeze vrymoedigheid aan floris „ oem van wyngaarden te ftaan. Met allerlei be„ fchuldigingen wierd hy ten Hove van karel den V, , als Graave van Holland, aangerand, en hy daar door ' zo zwart gemaakt, dat zyne vyanden in hun oogmerk, om hem den voet te ligten en van allerlei bewind te ,, ontzetten, naar hunnen wensch Haagden. Een Briei, „ gedagtekend in Spanje, uit Saragosfa, den zesden Dec. ! des Jaars 1518, en gerigt aan de Wethouderfchap van ! Dordrecht, hieldt in, een bevel aan dezelve, om Mr. ,' floris oem van wynga arden van zyn Ampt te ontzetten , en binnen het tydsverloop van twaalf uuren , „ naa het leezen van den Brief, de Stad Dordrecht te " d0zneereon\azëttende voor de Dordrcchtfche Regeering was dit bevel. Zy erkende de waarde van haaren Penfiona" ris niet alleen als een yverig, maar ook als een kundig " en bekwaam Voorftander van de Voorregten haarer <' Stad Alle tegenbedenking en wederftand, intusfchen, " was'hier vrugtloos. Met hoe veel tegenzins ook, het ,, aangekondigd gebod moest gehoorzaamd worden. Van geen langen duur nogthans was de ongenade van „ Mr. flSris. Tot zyn geluk was hy een Vriend van „den vermaarden adriaan floriszoon, naderhand by ,, den naam van Paus adriaan den VI bekend. Deeze, ,, zvnde geweest Leermeester van karel den V, en !! Kardinaal, behieldt vervolgens geen genngen invloed ' op het hart van zynen Koninglyken Leerling. Ten be! hoeve van zyn ongelukkigen Vriend, afgezetten Penfi- ' "naris, bediende de Kardinaal zich van dien invloed, met zo gelukkigen uitflag, dat Mr. floris, eerlang, m zvne verloorene eer herfteld wierd. 't Bleef met by , de bloote ontheffing van fchuld en ftraffe. In vergoeI din" voor den geleden hoon, klom hy tot nog hooger ' " p 2 55 aan*  2»8 J. KOK ,, aanzien, dan hy voormaals hadt bekleed. Hy bekwam „ de aanzienlyke waardigheid van Raad in den Hove van „ Holland, welke hy vervolgens tot zynen dood toe heeft „ bekleed. Daarenboven vindt men aangetekend, dat Mr, „ flouis, in de maand February des Jaars 1525, onder „ de Ridderfchap en Edelen van Holland ter Dagvaart van „ die Provincie is verfcheenen. „ Naar het oordeel van alle voorftanders van Vryheid in den Godsdienst, vindt men, als een vlek in het „ karakter van flouis oem van wyngaarden, aange„ tekend, dat hy een yverig tegenftreever was van de „ Leer van martinus lutherus, welke thans eenigen „ opgang begon te maaken. Hy beweerde, dat het glim„ mend vuur, in zyn beginne, moest gebluscht worden, „ en men hetzelve den tyd niet moest geeven om zich „ in lichterlaaije vlammen te verheffen. Geen wonder , „ derhalven, dat de afzetting en ballingfchap van Mr. „ floris, onder de goedgunners en voorftanders der Lu„ therfche Leere, welke men toen reeds, ook te Dor„ drecht, aantrof, geene kleine blydfchap hadt verwekt." De Geflachtlyst van yvoy, van dit nog aanweezig Gellacht ter plaatzinge in dit Woordenboek toegezonden, en geheel zo als het ontvangen is overgenomen, geeft eenige meerdere byzonderheden aan de hand, en verfcheide Haaien, hoe Mannen uit dat Gellacht, wegens de Godsdienstbelydenisfe Frankryk geruimd hebbende, zich in Neder landfchen Krygsdienst kweeten. Dit neemt eenen aanvang met francois van hangest, Heere van genlis, Edelman van 's Konings Kamer, Capitein van het Kasteel de Louvres. „ Hy woonde," vinden wy van hem opgetekend, „ de meeste Oorlogen van zynen tyd by in Ita,, Hen en in Vlaanderen; doch eindelyk de Proreftantfche „ Gevoelens omhelsd hebbende, was hy een der Hoof„ den van de Religionaires en van de Party van den Prins „ van CQNoé, wierd Collonel van hunne Infanterie, en „ was te gelyk een aanhanger van de Party, welke zich „ in de Nederlanden tegen den Koning van Spanje ont„ wikkelde; hy ftierf te Straatsburg A°. 1569. „ Jan van hangest-genlis — gezegd d'yvoy, ter „ onderfcheiding van zyn Broeder jan , cn naar de Heer„ lykheid van dien naam, werd ook Heer van Genlis, na „ den dood van zynen Broeder francois ; doch zonder „ in 't bezit daar van te komen. Gelyk zyn Broeder hadt hy de Leer der Hervorming omhelsd, en hieldt ,, open-  vaderlandsch woordenboek. &H<) öpenlyk de zyde der Religionisten in Frankryk, voor dewelke hy, geduurende twintig dagen, in 1562, de Stad „ Bourges tegen 's Konings troepen verdeedigde; maar. w eindelyk gewonnen (zo als zommigen willen) door de „ vleijeryen van het Hof, gaf hy dezelve over, en ver„ trok naar zyn huis. Dan, weinig tyd daar naa, voegde „ hy zich weder by dezelve, vertrok eindelyk naar de „ Nederlanden, doende veel voordeel aan den Prins van „ oranje , voor welken hy zich in 1570 van Valenciennes „ meester maakte, en door de relatien, welke hy onder „ de Protefl anten in Frankryk hadt, en door den naam, „ dien hy zich onder het Leger van den Prins van con„ Dé hadt verworven, bragt hy veel toe tot het bekomen „ van Volk voor het Léger van den Prins van oranje, „ voor welke Party hy dan ook met Graaf jan van „ nassau, in 1572, na Frankryk reisde, om onderhoud „ van Troupes te bekomen, waarin hy in zo verre flaag„ de, dat hy met eenig Volk dat zelfde jaar nog kwam „ afzakken, om de Stad Bergen in Henegouwen, door de Spanjaarden belegerd, te ontzetten. Doch door de ge,, heime intrigues van het Hof van Frankryk, ter verdel„ ging van het Proteftantendom, werd hy 'er een der eerlte flachtofferen van , en als de voorboode van de daar op gevolgde St. Barthelemi, vermidshy, doör de „ trouwloosheid zyner Gidfen by eene hinderlaage der „ Spanjaarden geleid, gedeeltlyk door de zynen werd „ verlaaten, en zelfs gevangen gemaakt en op het Kasteel ■„ van Antwerpen gebragt^ alwaar die wreede vervolgers „ der Gereformeerden hem, tegen het regt der Volkeren „ aan, hebben vermoord, en dus een gelyk lot als zyne „ Landgenooten heeft ondergaan." Voorts is dit Gellacht, 't welk nog andere Mannen opleverde , meest in Krygsdienst deezer Landen geweest, onder welken nicolaas van hangest-genlis, gezegd d'yvoy, en diens Zoon maximiliaan byzonder üitfteeken, gelyk uit deeze Geilachtlyst blykt. De laatere Afftammelingen, die men te Utrecht aantreft, hebben Krygs- of Regeering?posten bekleed. Indien de Geflachtlysten byzonderheden van dat flag als deeze opleveren, kan men zich eenige Bladzyden vari enkele Naamen getroosten. —— Wy zouden meer byzonderheden, dit Gellacht betreffende, overgenomen hebben5 doch de opgegeevene zyn ter proeve genoegzaam. P 3 Plak-  230 g. ure nd er a br and is, plakkaten. Plakkaten van de Rep reef entanten van het Volk van Am* flerdam. Uitgegeeven door g. brknder a brandis, Stads-Secretaris. Ilde Deel. Te Amfierdam, by ï. Allart. In gr. Svo, 476 bl. \Y7egens liet Eerfte Deel deezes Werks hebben wy lofW lyke melding gemaakt (*)■> en ten aanziene van het Tweede, ons thans ter hand gefteld, niets anders te zeggen , dan 't geen de Uitgeever zynen Medeburgeien, in eene korte Voorreden, laat wceten. Hy fchryft: 1 „ Medeburgers! By deezen ontvangt Gylieden, als een Tweede Deel der Plakkaten van de Regeering deezer Stad, naa de Omwending van den ioden van Louwmaand 1795, alle de Publicatien, P roe lamatien , Waar* fchouwingen, Advertentien, enz. van de Repreefentanten van het Volk van Amfierdam; welke Reprjelentanten het Provifioneel Befluur van deeze Stad, den i9den van Zomermaand 1795, hebben opgevolgd. „ Wanneer, op den eerften van Lentemaand des Jaars 1796, eene Nationaale Vergadering, vertegenwoordigende het geheele Volk van Nederland, in den Haage had zitting genomen , verklaarden de Reprajlentanten van het Volk van Amfierdam , in eene Publicatie den 6den van die maand afgekondigd: dat zy den tytel van Reprafentanten van het Volk van Amfierdam, welke door de Beftuurders deezer Stad, by de heugelyke Omwending, was aangenomen , en in 't vervolg van tyd, door hen , als wettig door het Volk verkozen, was behouden, nu zouden verwisfelen voor dien van Raad der Gemeente van Am ft er* dam: welke laatfte tytel zy begreepen het meeste overeen te ftemmen met de werkzaamheden, hen aanbevolen, tér bevordering van de belangens der Burgerye van deeze Stad. „ Het is deeze verandering in den Tytel, welke voor ons het tydperk bepaald heeft, met het welk wy meenden dit Deer" te moeten eindigen; als zynde nu alles, wat onder den tytel van RepraJentanten van hei Volk yan Amfierdam , zo provifioneel als efeclief, is afgekondigd, in deeze Twee Deelen by eikanderen te vinden." Dank hebbe de Burger voor zynen arbeid, en bovenal dat hy een uitgebreiden Bladwyzer der voornaamfte zaaken ?er aan heeft toegevoegd. (.*) Zie Algem. Vadtrl. Letteroef. voor 1795, bl. 439 ' His*  HISTORIE VAN DE REVOLUTIE TE CAMPEN. 'G3I Historie en Gedenkfchriften van de Revolutie te Campen* zedert den aanvang van den Jaare 1795 tot op den te~ gemvoordigen tyd. Eerfte Deel. Te Amfierdam , by W. Vermandei en Zoon, 1798. In gr. 8vo, 2.06 bl. Hoe zeer zouden de plaatzen in de Boekeryen , gefchikt om Werken de Vaderlandfche Historie betrefI fende te bevatten, vervuld en opgepropt worden, indien • ieder Stad eene breedfpraakige befchryving gave van het - daar voorgevallene ten deezen tyde , zo ryk in lotgeval; len en beuitverwisfelingen. Veel eentoonigs en eenzel1 vies zou die Schryfarbeid opleveren, en is zulks niet te I wagten. Wel, dat Steden, waar in iets meer dan het geI woone gebeurde, de wereld met een berigt daar van voor1 zagen. Het verwondert ons des niet, dat wy van de Stad 1 Campen, waar in zints de Omwenteling zo veel buiten1 gewoons voorviel , een byzonder berigt kreegen ; waar ;i van het Eerde Deel thans voor ons ligt. In 't zelve vinden wy het gebeurde te Campen, van het I eerfte daarftellen der Revolutie af, tot den 19 Febr. 1796. 1 Naa een Verhaal van 5a bl. wegens het gebeurde, be1 ftaat dit Deel uit Bylaagen. De Inleiding daar vóór geI voegd, gerigt aan alle Leden der Volksvergaderingen J voor één- en ondeelbaarheid , en verdere Burgers, die i deeze zyn toegedaan; het Historisch Verflag zelve, en in1 zonderheid de Aantekeningen daar by gemaakt; als mede 1 de Nota's of Bylaagen op de Origineele Stukken, draagen ï elke bladzyde blyk , van welke Party in het verdeelde ) Campen deeze Historie en Gedenkfchriften onder 't oog I van het Publiek komt. - Wy hebben hier geen party te kiezen; doch alleen aan ii te merken, dat wy de verzamelde Stukken met genoegen j ontvangen hebben, als eene Bydraage tot de Gefchiede3 nis van deezen Tyd; en in die hoedanigheid zien wy het l vervolg te gemoete, als 't welk nog veel byzonders, deeze Stad betreffende, zal opleveren , en kunnen dienen om i eenige Perfoonen, in onderfcheidene betrekkingen, van nader by te leeren kennen. Wanneer de Stukken zelve, gelyk foms hier het geval is, zo duidelyk fpreeken, hebben zy minder de toelichting van Aanmerkingen noodig; en kunnen de Uitgeevers niet twyfelen , of die zelfde Stukken zouden van de andere zyde met Aanmerkingen p 4 kun-  232 HISTORIE VAN DE REVOLUTIE TE CAMPEN. kunnen in het licht gezonden worden j met Aanmerking van eenen anderen itempel ; met Peribonlykhederi hun zo mm zouden fmaaken als de tegenwoordige hunne Oden en Gedichten van Mr. rhynvis feith. Tweede fc04VM/^' by J- A1Iarc' IVF? gee" minde* genoegen, dan wy het Eerfte Deel -rJLf r?ndigden C*}) gemzen hebben, lazen wy dit Iweede Dee . Het behelst weder, in vier Vakken negen-en.tvvmtig Dichtftukken. Godsdienjdige Gezang Nachten °w"g- 2) G°ds Goedertierefhekl. s^De Wacht 4) De Weezen aan God en aan de Burserv der Stad Leyden. 5) De weldaadige Almaet. 6) De Lente iStt 82 Het Geweten* \*}l£JS£ / jrF £ laatften Avond van het Jaar. Vader- R^LGtTnSKÏ 9 ?pdrag,C %W ^Vaderlandlievende ™ 31r> " ^ederland- 2) Zege-zang ter Verjaarine van de. Overwinning op de Doggerlbank. 3) Onze Ver- S Tn7elHrankry^ Aan de grotmoedige Burgeryen van Zwolle en Hattem. 5) Eerkroon voot Neder- anell^"^ARegemen-r^ De gefProngen Tombe'de'r A/rf m- 7^^a-'] mvne l,er- ~ Mengelzangen; 1) De Menslievendheid. 2) Aan het Genootfchap : Kunst wordt door Arbeid verkreegen, i79I. 3) & Zond" 4) Aan een Boschje. 5) Herfst-zang. öj Alrfk en As Sdieve? COlm£ Aan Pfife' » Aan ongelukkig ftfe G«^««j O Het Heil van den Vrede. Bosch. Ismeene' 3; Avond-befpiegeling in een Dezelfde waarfchuwing aan den Leezer, om on de Jaartekening, onder de Wen geplaatst, agt te geeven! m he Voorbericht des Eerften Deels gedaan? wordt S en met zonder reden, herhaald. — Wy^geeven onzen le^Sede? ft3altje' °m d3ar d0OT V3n het 0verig" OF w/pi.Zi* °"Ze Jt&m' Vaderl' Letteroef- v»or 1797, ilte St,  rhynyis feith, oden en gedichten. 92% op den laat!ten avond van het jaau. & Stervliog! wat zyt gy ten toppunt van eer ? —T , Een Veldbloem. De wind blaast — zy u reeds met meer! Zo wordt gy, en, wordende, neemt gy reeds at; De fchaduw eens drooms fcheidt uw wieg van uw grat. Geen tydftip wordt 't uwe of de Tyd kipt het uit; Gv iuicht nog, en reeds is uw rykdorn zyn buit! Hy kruipr kruipt fchier duldloos (*;, waar fmart u vermoordt, Maar vliegt als de wind met uw zaligheid voort; Gy ziet haar nog naakend' — *9 1S, er — met één Es 't heden voorleden, uw blydfchap daarheen! 't Is alies verandring het bloeit en het kwynt; 't Is alles beweging het komt en verdwynt. > Geen denkbeeld, hoe fnel, rukt één tydftip op zy; Dit tydftip, ik noem het, maar 't is reeds voorby. Het vorremt (+) reeds uuren, reeds dagen met écn ; ? Is week reeds, 't is maand reeds, 't is jaar, en t is heen. Daar vliegen ze aan eeuwen (l), die de Eeuwigheid vindt, En even als dagen en uuren verflindt. —-— Zo rollen de golven in 't weemlend verfchief, Zy volgen zich rustloos en grypen zich niet; Tot daar heur de rots aan haar voeten verbreekt, En 't hoofd fier ten dondrenden afgrond uitfteekt. ó Stervling! gevoel u kies wys en kies ras! Waar alles verandert, blyft God, die Hy was. rM Od wien Haat dit duldloos ? zeker niet op den Tyd , als ware dieV'MS ten eiode. Dit moet echter, op de eerfte leezing, eene duhbelzinniaheid verwekken. Was 't niet meer verltaanbaar : Hy kruipt , war Tulriangzaam, vaar enz. ; en dan zou maar, in den volgenden T+r ^""^n'poëafche vryheid voor vormt. De gedachte is, in 'haarveelZ\£™S,\o fchoon» dat het ons fpyt dat h.er zodanige 'S*,. Hoogdraavend! maar min duiddyk, dan wanneer 'er ftond, dan worden het eeuwen, die ecz. Liefde en Grootmoedigheid, Tooneelfpel; door d. a. van de wart. Te Amfleldam, by P. J. Uylenbroek. In Svi. ■70 bi. -T-\jt klein Tooneelfpel, 't geen, blykens de Opdragt, aan J_) de Commisfarisfen van den Nationaalen Stads Schouwburg, alhier" eene proeve van eigen vinding is, doet deszelfs Opfteller'eere aan , en mag hem, met grond , tot het neemen van raeêr zulke proeven aanmoedigen. Wy kunnen het van ons niet verkrygen, onze Leezers met den hoofdzaaklyken in-  I a34 LIEFDE EN GROOTMOEDIGHEID, houd van dit ftukje niet nader bekend te maaken Emma de Dogter van Kroonveld, had zich door de allertederile liefda ' verbonden aan Ferdinand, en zich, in eene vlaag van minne".* drilt, met hem al te gemeenzaam gemaakt. Haar Vader, fchoon hier van onbewust , had haare Huwelyksverbintenisle met ■ Ferdtnand geweigerd, op het aanbrengen dat hy gemeenzaame ' verkeenng hield met een losfen en zeddoozen jongen Vaan. , drig, Walden, en haar, om verdere gemeenlchap af te fqyJ den, bedeed by eene Margaretha, eene fchynheiliSe; terwvl hy een reis van vyf maanden deed. In dien tusfchemyd werd Emma Moeder; en de dweepende Margareeth tfootte haar onmedoogend ten huize uit. Ferdinand, van dit alles onkundig , doch van alle hoop op de bezitting van Emma verftooken, en zynes fchulds bewusr, had zicli in eenzaamheid verwyderd • en leefde in een bosch als kluizenaar. In dien ftand had hy alleen zynen Boezemvriend Willem , van zyn verblyf kundig, ten raadsman en vertrooster; en ontmoette hy zeer toevallig zynen voorniaaligen Vriend IFalden, die, door zyne lesfen verbeterd, nu, door perfoneele daoperheid en goed gedrag, zonder voorfpnak, tot den rang van Luitenant verheven was.. Kroonveld raakte op zyne terugreize verdwaald in t bosch , en ontmoet daar Willem en Walden, die hem de beste berichten omtent het gedrag en de oogmerken van Ferdtnand gaven: terwyl de ongelukkige Emma, door de dweepzieke Margaretha verftooten, met haar kind, mede in dat bosch , naby de Hut van Ferdinand, te land kwam Zy liet, in eenen wanhoopenden toeftand, haar kind, om eeni^ voedzel voor hetzelve te zoeken , alleen , flaapende in her! bosch, daar het door Ferdinand en zyn Vriend Willem gevonden, opgenomen, en in de Hut gedraagen wordt; by baare wederkomst haar kind misfende, vak zy by de Hut die zy ontdekte, in zwym neder, en wordt door Ferdinand gevonden en herkend. Kroonveld, ondertusfehen , wordt door Ferdinand s Vrienden wegens hem onderricht , en van zynen afkeer te^en hem in zo verre geneezen, dat hy hem tot Schoonzoon verklaart. Hierop verfchynt Emma. Ferdinand bericht hem , dat deeze reeds Moeder was; en, na eenig vertoon van ■woedend ongenoegen des Vaders, worden zy, door tusfchenfpraak van Ferdinand^ Vrienden , in genade aangenomen en verkrygen 's Vaders toeftemming tot hun Hutvelyk. Hoe zeer ook de bearbeiding van deeze aandoenlyke tooneelen onze goedkeuring wegdraagt, neeme het ons de Opfteüer niet : kwalyk, dat ons de ontknooping wat al te plotslyk voorkomt: indien, by het fchenken der vergiffenis aan het minnend paar, het pand hunner liefde te voorfchyn gebragt en den Grootvader in de armen gegeeven ware, zoude dit noe ftoffe voor een roerend tooneel hebben kunnen verfchaffén. Dat de Characters , die in dit Tooneelfpel voorkomen , niet  tooneelsfel. -S35 niet flegts edel, maar ook leerzaam zyn , zal onze Leezer van zelf vermoeden. Wy kunnen ze niet beter opgeeveu , In met de woorden van den Vriend des Opftellers , den Burger h. de flines , in zyn Dichterlyk Vers , aan t hoofd deezes Tooneelfpels geplaatst, en den Autheur toegezongen: Gy fchetst, met warm gevoel, eene onverwelkbre liefde, Daar gy grootmoedig ^eid in V hcerlykst licht vertotnt. Hoe treffend is de fmart, die Emmaas boezem griefde! Hoe glansryk blinkt de deugd, die 't hart haars vrinds bewoont! Met welk een tedre zorg is V moederhart bewogen Foor haaren zuigeling! wie fehreit niet , als zy t kind, Daar zy van rouw bezweek, door droef eid neergebogen , In d'arm van Ferdinand, kaar dierbren , wedervind! Wien moet de dankbre ziel van VValders niet bekoor en! ... Gy, vaders', ziet uw les, in Kroonveld? tederheidMaar, huigchelaars, te fyn om van 't tooneel te hooren ! Gaat, ziet dit ftuk, en bloost, om V gif dat gy verfpreidtl De Ongeduldige, Blyfpel; gevolgd naar het Fransch, van lantier, door p. o. wits^n geysbeek. Te Amfteldam, by P. j. Uylenbroek. In &vo, 67 bl. Dit Blyfpel laat zich met vermaak leezen, en zou, wél uitgevoerd wordende , met genoegen gezien worden. Jn 't zelve wordt ons het Charafter van eenen Ongeduldige», doch die te gelyk een zeer goed hart heeft, maar, met hetzelve, door zyne overhaasting, alles in den wal fchippert, en zyne bestgemeeude poogingen geduurig vruchteloos maakt en verydelt, gefchetst. Of evenwel dit Charafter niet wat overdreeven zy , en 'er waarlyk zodanige , zich zeiven alle rust beneemende, weezens beftaan, laaten wy aan 't oordeel van den Leezer over. Genoeg; zy, die , offchoon in minder graad, aan die ongezellige kwaal onderhevig zyn, kunnen zich zeiven, hier of daar, in de Hoofdperfonaadje vinden. Gelukkig-, zo men van hun zeggen kan, 't geen de bediende van den Ongeduldigen zegt: Altoos door drift aan V blaken, Gefladig vol uitfporigheén , Bekyft hy my, is hy te onvreên, En 'k moet, ondanks alP zyn gebreken, Hem toch beminnen .... Br¬ il  *35 B. WESTERj GNDEHWYS. Bevat lyk Onderwys in de Nederlandfche Spel- en Taalkunde, voor de Schooljeugd. Door H. Wester , Schoolmeester, enz. in de oude Pekel-A. Te Groningen, by J. Oomkens, 1707. In Svo. 92 bl. De kundige en verdienstlyke h. wester doet ons hier voor de Scholen een .nuttig en dierbaar gefchenk. Onder do menigerlei uitnemende Schooiboekskens, in de laatst - verlopen jaren aan si licht gekomen, was zulk een Bevatlyk Onderwys nog altyd ene behoefte gebleven. Het doel , naamlyk , van dit Werkje is , de nodigde beginfelen onzer Nederlandfche Spelcn Taalkunde op ene eenvoudiger en bevatlyker wyze voor te dragen , dan in ene meer regelmatige Spraakkunst gefchieden kan. Aan dit doel beantwoordt hetzelve uitnemend.'Wester. heeft de menigvuldige fpraakkunstwoorden , fyne onderfcheidingen, en diepzinnige beredenering van regels, zoveel hem doenJyk was, vermyd. Door eigen' ervaring overtuigd, dat een groot deel der fpraakkunst veel gemaklyker en Spoediger' door voorbeelden , dan door de bondigfle redenering , begrepen ■wordt, heeft hy zich van ene menigte derzelve bediend. Op deze wyze is in zyn voorftel het droge , dat 'er anders in de taaloefening is, niet weinig verlevendigd en veraangenaamd geworden. Met één woord , wy hebben djt Bevatlyk Onderwys voor eerstbeginnenden ter aanlering van de gronden hunner moedertaal ene voortreflyke aanleiding gevonden ; en wy zullen het voor een wezenlyk verlies moeten rekenen, zo niet dit doelmatig Werkje by de Nederlandfche Scholen eerlang in een algemeen gehruik kome. Het Gelukkig Huisgezin, de gevolgen van een braaf Icefgedrag; eene kleine Gefchiedenis voor Kinderen. Te Amfleldam , by P. j. Uylenbroek, 1707. In 8vo. 63 bl. Deze kleine Gefchiedenis is eenvoudig, natuurlyk , naar de niet ongewone voorvallen des daaglykfchen levens gévoigd. Daarom zeker valt dezelve te meerder aan te pryzen. Ook is de ftyl des verhaals voor de jeugdige verftanden niet qngefchikt, en heeft dit ftukje over 't geheel genoegzame waarde, om, tot ene meerdere verfcheidenheid , onder der kinderen nuttige leesboekjes ene plaats te bekomen.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGÈN. f • ■ t. d. mighaclis Nieuwe Overzetting des Ouden Testaments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. XIXde Deel. Behelzende de Propheet jlzechiól. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1797- ln 8r< 'övo- 333 bl' In onze aankondiging van den letterarbeid des geleerden MicHAëus aan het gezegde Buek gevorderd tot aan het zinnebeeldig Profeetisch Gelchrift van ezeohicl , zullen wy, naar gewoonte, zo uit den Text als uit de Aanmerkingen, hier en daar iets ter proeve opzamelen en ovetfehryven. Van Hoofdft. IV: i—8 zullen wy eerst de Vertaaling geeven , en dan de Aanmerkingen daar op laaten volgen. De text luidt, volgens de Over-* zetting van MicnAè'Lis, aldus: IV: i. „.Maar gy, menfehenkind, neem een tegel„ fteen, leg dien'voor u, beeld daarop eene Stad af, a. „ Jerufalem, .l eene belegering rondom haar, werp een ' „ dam op, om haar in te fluiten, een wal met ftorm„ paaien bezet, flaa een leger om haar op, zet aan alle 5. „ zyden ttormladders. 1 Neem ook een' yzeren pan, en „ regt ze tusfchen u en de Stad als eenen yzeren muur „ op, keer dan uw gezigt na haar, en beleger ze, tot 4. „ een teken voor het volk Ifraels. 1 Lig gy zelf op „ uwe linkerzyde, en draag de zonde van het Ifraëli„ tisch. volk daamp, zo veele dagen als gy op haar ligt, k. „ zult gy deszelfs zonde draagen. 1 Maar ik rekene u \t de jaaren hunner zonden tot aagen , driehonderd en „ negentig dagen zult gv de zonden der Ifraeliten draa- 6. „ gen.1 Als deze geëindigd zyn, zo zult gy u ten tweede „ maal neder!eggens veertig dagen op de regte zyde lig„ gen, en de zonden van Het volk Juda draagen. Veer„ tig dagen, jaaren tot dagen gerekend, kg ik u op. 1 7. „ Uw gezigt zal na het belegerde Jerufslem gekeerd, „ en uw arm ontbloot zyn, en gy zult tegen hetzelve 8. „ voorzeggen. I Doch opdat gy u niet van de ééne JL.ETT. 1798. NO, 6. Q 5? zy'  23" 3- »• MICHAëLIS „ zyde na de andere keert, vóór dat de belegering ten ein* s, de is, zo ftaa ik u toe, dat gy u met koorden laat binden " De volgende Aanmerkingen dienen ter ophelderinge vau eenige gezegden in deeze moeilylve plaats. „ vs. x.j Aan de belegering van Jerufalem kon toen „ nog geen menfchelyk verftand denken : juist het jaar „ te vooren was Zedekia na Babyion gereisd, om We„ bucadnezar zyne onderdaanigheid te betuigen; wie kon „ verwagten, dat hy weêrfpannig worden, en daardoor „ Jerufalem deszelfs ondergang zou berokkenen. On„ dertusfchen gefchiedde het. In het begin van het „ yyfde jaar vau Zedekia kreeg Ezechiël het Goddelyk »> bevel, dat wy hier leezen; in het negende jaar van » Zedekia begon de belegering van Jerufalem, en in het „ elfde jaar was het veroverd. Jerem, LII." „ ys. 2. dam, — wal met ftormpaalen bezet.} Twee, „ geiyk wy het noemen zouden, liniën van omwalling; „ waardoor de belegerde Stad moet ingefioten worden, „opdat de belegerden eensdeels geene uitvallen doen, „ en anderdeels ook niet ontfnappen kunnen, wanneer de „ Stad overgaat, noch daar doorflaan. Zy waren an„ ders (nog vóór een paar honderd jaaren en laater) „ gebruiklyk, wanneer eene belegering lang duurde, en „ de Stad eene talryke bezetting had: in onzen tyd zyn „ zy veel buiten gebruik geraakt, dewyl onze belegerin„ gen fpoedig een einde neemen, en men ook in eene „ Stad, welke eene belegering te wagten heeft, niet „ gaarne meer eene fterke bezetting legt. Eene wal met „ ftormpaalen is hier eene meer fterke en vaste, en ei„ genlyk zyn de paaien dat geen, hetwelk by een ftorm „ den vyand het meest terug houdt, om den wal te be„ klimmen, inzonderheid by de Ouden, daar zy in een „ vyfhoek gezet wierden. „ Deze zinnebeeldige voorzegging, byzonderlyk het geen „ van vers 5. af volgt, en voor den Profeet zeer moeije„ lyk zyn moest, zou ons vreemd en onnut kunnen voor„ komen. Zy komt ondertusfehen met het gebruik en „ de denkwyze der volken van Afién overeen: en hier „ had zy mogelyk nog het doeleinde, om door het in 't „ oog loopend gedrag van den Profeet, dien men mis" r n u1R deze 390 cn 4° dagen voor ontfteld in het „hoofd hield, en als een zonderling mensch bezogt, „ (en wel in een tyd, waarin 'er in 't geheel geen „ vooruuzigt op eene belegering van Jerufalem was,) „ niet  EZECHiëL. 2g9 • niet alleen Tooden , maar ook Heidenen opmerkzaam " te maaken, die dan daarna, wanneer dit alles vervuld " wordt, de waarheid van den Godsdienst, wiens Ptoleet " Ezechiël is, erkennen zullen." . " , vs driehonderd en negentig^ Zo veel jaaren zyn ;er omtrent van dien tyd af, wanneer de tien Hammen " van Rehabeam afvielen , en by die gelegenheid met , verlaating van den Tempel den Kalverdienst mvoer- ' den, tot aan de verwoesting, niet van het Ryk der ,, tien ftammen, maar van Jerufalem , verloopen: de jaa- 'ren hunner zonden worden derhal ven tot aan de ver" woesting van Jerulalem voortgeteld, dewyl zy zelfs in ' de ballingfchap en verftrooijing hunne afgodery nog ' niet verlaaten hadden. De rekening, welke ik volgens »„ de Joodfche Koningen wil opmaaken, is dus: , „ Rehabeam, in wiens eerfte jaar zy jaaren, maanden afvielen, regeerde i Kon. XIV: 21. 17 „ Abiam 1 Kon. XV: 1. 3 . „ Afa XV: 10. 41 „ Tofaphat XXII: 42. 25 I Toram 2 Kon. VIII: 17. 8 ' Achafia VIII: 26. 1 „ Athalia XI: 1 -4. 6 „ Joas XII: 1. .4° ' Amazia XIV: 2. 29 „ Usfia of Afaria XV: 2. 5» „ Totham XV: 33. 16 , Achas XVI: 2. 16 ^ Hiskia XVIII: 2. 29 Manasfe XXI: t. 55 „ Amon XXI: 19. 2 „ Jofia XXII: i. 31 „ Toachas XXIII: 3r. — 3 , fojakim XXIII: 36. " , ,, Techonia XXIV: 8. - 3 „Zedekia XXIV: 18. Ji_ „ dit maakte 393 6 „ Doch dewyl de opgetelde jaaren van regeering ze„ kerlyk geene volle jaaren zyn, maar 'er altoos dagen, „ weeken, jaa maanden afgaan, zo zal het niemand, die „ in de gefchiedenis kundig is, vreemd voorkomen, wan& Q 2 „ neer  *4a J- D- MICHAÊI.IS „ neer de fom van alle de jaaren der regeering ilegts op s> 390 wordt opgegeeven." „ vs. 6. veertig] Als men van de verovering van Je„ rufalem in het elfde jaar van Zedekia te rug gaat, dan „ valt het eerfte van deze veertig jaaien in het veertien„ de der regeering van Joüa. De tyd van Juda's zonden „ wordt, gelyk men in 't gemeen gelooft, van daar be„ gonnen geteld te worden, dewyl God in het 13de jaar „ van Jofia den Jooden een buitengewoonen Profeet, Je„ remia, had laaten verfchynen, en zy zig niet verbe„ terden. „ Ik ben (vervolgt MiCHAëus) omtrent deze verkla„ ring niet zeker : het zou ook kunnen zyn, dat niet de „ 10 laatfte maar de eerfte 18 jaaren van Jofia's regee„ ring tot de jaaren van 's volks zonden gerekend wier„ den, dewyl in deze de afgodendienst nog openlyk van „ het volk gepleegd, en eerst in het 18 de jaar van Jo,, fia's regeering wierd afgefchaft, 2 Kon. XXII: 2. —„ XXIII: 15. De Koning Jofia zelf was goed en god„ vrugtig, doch daar wordt niet van des Konings, maar „ des volks zonden gefproken, gelyk dan ook de zonden „ en dwingelandfche bedryven van Manasfe, by welke de „ Jooden meer het lydende gedeelte vertoonden, in de„ ze rekening niet mede in aanmerking genomen wor,, den." De vermaarde plaats, in het zelfde Hoofd/luk, vs. 12, 13, vertaalt michac'lis aldus: „ Ook zult gy in asch „ gebakken koeken van garftenmeel eeten , en ze voor „ hunne oogen met menfchendrek bakken. 1 Zo , iprak „ Jehova , zullen de Israëliten hun brood onrein onder „ de vreemde volken eeten, onder welken ik ze verftrooi„ jen zal." Merkelyk verdwynt, door de volgende Aanmerkingen, liet aanftootlyke, 't welk menig Christen of Ongeloovige in deeze plaats heeft gevonden. „ vs. 12. ia asch gebakken koeken] Dit is een gebak, „ in de toebereiding en finaak aarr onze in asch gebakken „ koeken zeer gelyk, het welk de Arabiërs tegenwoor- dig nog hebben, en op hunne reizen in de woestynen „ bakken. Men maakt een vuur in het zand, zo dat „ het heet wordt; als dit gefchied is, dan legt men het „ deeg op het heete zand, en de kooien of overblyfzels „ der brandende ftof daarover; da" is het in korten „ tyd gaar, het binnenfte fmaakt zeer goed, omtrent als „ on-  EZECHleL. B4X onze in asch gebakken koeken, doch de korst neemt iets van den fmaak of reuk van de. brandftof aan , " waarmeê de koek gebakken is. Het onderfcheid van I' onzen in asch gebakken koek beftaat byna enkel daar,, in, dat wy eene pan hebben, waarin wy het deeg ilui„ ten, opdat het geen reuk of fmaak van de omliggendé „ kooien of asch zou krygen: dit uitgezonderd, zou de „ toebereiding hoofdzaakelyk de zelfde zyn. „ Dit ("voegt 'er michaêus nevens) moet ik nog aanmerken: de Profeet moet deze koeken voor zig niet „bakken, zo lang de voorgetelde belegering duurt, „ want dan heeft hy den vs. 9 , 10 voorgeichreeven leeftogt van brood tot fpys. Ook zal dit geen zinne" beeld zyn van het geen geduurende de belegering en ' den hongersnood van Jerufalem gefchieden zal , maar van den toeftand van het volk in de ballinglchap en verftrooijing, die op de verovering volgen zal, wanneer zy in plaatzen , daar gebrek aan hout was, hun " brood met menfchendrek zullen moeten bakken." met menfchendrek vs. 15. koemist.'] In landen, „ die arm aan hout zyn, inzonderheid in Arabien en „ Egypten, is men gewoon , in plaats van hout, ge„ droogde mist te branden: in Egypten is het Sal Ammoniak uit deze wyze van vuur te maaken ontftaan, „ daar men mist, meestal van drek van kameelen, brandde. Een koek, gebakken in de asch van vuur van " zulke gedroogde mist, moet zekerlyk walgachtig worden; reizigers, zelfs Franfchen, die anders, met opzigt ',' tot den reuk der ipyzen, niet zeer vies zyn, by ' voorb. d'Arvieux, merken aan, dat de korst van koeken , op deze wyze gebakken, van de mist, waarmede zy gebakken zyn , zeer merkelyk een fmaak krygt, die I' iuist niet bevalt, doch dat het binnenfte goed fmaakt. ' Ten uiterften walgachtig moest het zekerlyk zyn, zo' danig een koek, in de asch van gedroogde menfehen' drek gebakken, te eeten; zo zullen in 't vervolg de „ Tooden in hunne ballingfchap dien eeten, doch m de 'plaats daarvan ftaat God den Profeet koemist toe , ,, welke onder alle misten , die tot_ brandftof gebruikt „ worden, nog het minst walgachtig is. „ De landen , waarin de Jooden op deze wyze hun „ brood gebakken hadden, zouden zeer wel Egypten en „ de landftreeken aan de Caspifche Zee kunnen zyn; Q 3 ü m  242 J. Ti. MICHAëLIS „ in Egypten brandt men gemeenlyk mist, en in eenige „ ftreeken aan de Caspifcne Zee heeft men tot op de„ zen dag dezen brand. Drek van Kameelen , Koeijen „ en Paarden is daar dan zekerlyk nog de goede; doch „ die heel arm is, of die dieper in de woestynen ver„ ftooten wordt, moet menfchendrek gebruiken, en zorg„ vuldig tot brandftof opneemen , als hy geen andere „ heeft." Nog een paar voorbeelden zullen wy hier nevens voegen, vooral om de Aanmerkingen, op dezelve flaande. Hoofdfl. XXXIV: 23. wordt aldus vertaald: „ Ik zal „ een éénigen herder over hen zetten, die ze weiden zal, „ mynen knegt David; die zal ze weiden, en die hun „ herder zyn." Ter ophelderinge dient de volgende Aanmerking. „ Onder dezen éénigen herder verftaan „ eenigen Christus, anderen Sorobabel, die uit het huis „ van David en by de wederkeering uit de Babylonifche „ ballingfchap het Opperhoofd der Jooden was. De eer„ fte meening komt my waarfchynlyker voor: Sorobabel „ was flegts eene zeer laage, mindere Overheid der Perfi„ fche Koningen, onder wien het Joodfche volk ook zeer „ weinig bloeide, (onder Nehemia wierd het reeds meêr „ bloeijende): hy was daarenboven niets minder dan „ een éénige herder van het geheeie volk. Hy had enkel „ het bevel over de geenen, die van de ftammen Juda, „ Benjamin en Levi, na Judea te rug keerden, niet over „ die van de tien ftammen, welken na Galilea en in de „ landen aan de andere zyde van den Jordaan zyn terug „ gekeerd; doch zelfs de regeering van Judea deelde hy „ in een zeker opzigt met den Hoogenprièster Jofua, wel„ ke fteeds aan zyne zyde geplaatst was, zo dat men „ eêr -zou kunnen zeggen, dat dit kleine en arme volk „ twee herders gehad heeft. Daar komt nog by, dat, „ volgens de gelykluidende plaats, QCap. XXXVII: 24.) „ David Koning over hen zyn zal, en dit is Sorobabel „ nimmer geweest. Ik geloof daarom, dat in de voor„ gaande Verzen de Goddelyke weldaaden befchreeven „ worden, welke hy aan het volk van de wederkeering uit „ Babel af beweezen heeft, en, dat hier beloofd wordt, „ dat hy het eindelyk den lang verwagten Koning uit „ het huis van David, den Mesfias, geeven zal, welke „ hier, naar zyn voorzaat, David genoemd wordt. „ Christus zelf (vervolgt MicHAëus) fchynt, Joan. ,, Xi  EZEGHlëL. " 243 k Y- ra op onze plaats te doelen , als hy zegt: /* !' ben de goede herder , en zig tegen over de murhneen telt, die de fchaapen niet in eigendom hebben * " g Wanneer in de volgende Verzen aan het I^tifcr* volk, onder dezen herder, uit het huis van David, gesnik èn zekerheid beloofd worden, zo fchynt dit onge" twvfcld opde gefchiedenis van dit volk van Christus " 3 af niet te |asftn, want een menfchenleeftyd naa " hem wie d Jerufalem verwoest, en het volk m alle " Sen verftrooid. Doch dit geluk en deze beloften " Sooren mogelyk niet tot den tyd van Christus komst, " maar tot een nog aanftaanden tyd, wanneer het Is" Stifdie volk zig, volgens Rom. XI, bekeeren en " Christus wezenlyk «>t zyn Koning zal aanneemen " Het ander voorbeeld van Overzettinge en Uitleg >iure Si waar mede wy onze Recenfie zullen enigen is S'SKö nXïté Hoofdftuk- De Text luidt aldus : Tk zal voor hun een verbond van vreede maaken, dat " 'er seene verfcheurende dieren meer in het land zyn, " 7v in de woestyn gerust woonen, en in de bos fc hen zuil n kui7en llaapen" De uitdrukking of belofte % zal voor hun een verbond van vreede maaken, wordt aldus gecommentarieerd: „ Een zinnebeeld, dat wy m onze dichtkunde niet hebben God wil den Israehten " zekerheid voor de wilde dieren, de flaneer>, enz. ver" fchaffen: dit wordt voorgeteld, als of hy tot hun welzvii een verbond met de wilde dieren maakte, dat " dezen in hun land niet wocnen, en hunne kudden m " de woestyn niet overvallen zouden ; met de flangen, " Hat zv hem, die zeer diep in een bosch flaapt, met teeken zoTden? Men zie %b V: aS. en Hof. Ib 18.» Leerredenen over eenige gewigtige Leerftukken van den Christelyken Godsdienst. Dienende tot eene proeve>, van eene Bybelfche behandeling der Catechismus ft offen., Eerfte Drietal. Zond. VU, XXIII en XXV. Door v. 11 van lis , Predikant te Tholen. Te Utrecht , by W van1 Yzer worst, 1797- In i'- m hl- hMvm het Voorbe • richt van 18 bl. De Eerw. van lis, die zich, reeds voor ettelyke jaaren als een yvrig voorftander en verdediger van bet gebruik der aangenomen Formulieren van Eemgheid m  a44 p. h. VAN Lis de Gereformeerde Kerk, en wel byzonder van het prediken naar den leiddraad van den Heidelbergfchen Catechisjnus, heeft doen kennen levert thans eene proeve van eene Bybelfche behandeling der CatecWsmusftoffen, die, als zy aan waarheiJlievenden en Bybelschj rechtzinniger* m zyn Kerkgenootfchap voldoen, van tyd tot tyd door een ander Drietal zullen opgevolgd worden Het verwyt van velen buiten het Gereformeerd Kerkgenootfchap, dat men daar alleen menfchelyke begrippen en menfchelyke ftelzels volgt en verdedigt, en d- droevige ervarenis, dat velen hunner, wanneer zy de Leer der H. S. zuiver en onvervalschr, zoo als 't heet, opgeven, dezelve zoo _ voordraagen , dat het weezenlyke van het Christendom m de daad verdonkerd en krachteloos gemaakt wordt, en het Christendom niets overhoudt, dan een verfynd Naturalisme, heeft den Leeraar opgewekt, om zoodanige wyze van behandeling der Geloofs en Zedenleer des Chnstendoras, als men in deze Leerredenen aantreft, vooral by het prediken over den Catechismus, voor zyne Gemeente te volgen, en heeft te meer befloten tot de uitgave van deze proeve, omdat 'er, zyns oordeels, veelal over den Catechismus niet behoorlyk wordt gepredikt. Hy wilde eenige aanleiding geeven, dat de Catechismusftoffen in een anderen meer Bybelfchen vorm ■zouden behandeld worden* Men moest de waare Bybelleer, met achte.laating van alle definitien , diftindtien en qusestien der Godgeleerde itelzels, in haar eigen en belangryk licht klaar en volledig vertoonen , en tot dat einde, by iedere ftoffe, de H. S. ernftig raadpleegen , zoo bondig moogelyk exegefeeren, haar eigen toon, den geest van haare leer, zien te vatten, en daarby aaa geen Godgeleerde ftelzels denken; en dan eerst met het refultaat van alle zulke onderzoekingen den Catechismus vergelyken en daarna beoordeelen. Men zou 'er wel hier en daar iets menfehelyks in ontdekken, maar, bv verre weg de meeste en gewigtigfte onderwerpen , dit "Handboek zeer overeenkomftig de H. Si zien fpreeken, en waarlyk derzeiver leer voordraagen. Hoedanige overeenftemming van os ook , in de overige zoogenaamde Formulieren van Eemgheid van 't Gereformeerd Genootfchap, by dit onderzoek heeft aangetroffen. Het is "er dan zoo verre (*) Zie Nieuwe /ilg. Faderl. Lett. I D. bl. io3.  leerredenen. 245 re af, dat de Leeraar, onder den dekmantel van een zuiver Bybelfche voorJracbt , de waarheden van den Godsdienst, in den hedeniaagfchen gewaand Wysgeerigert fmaak zou willen verplooien , en alzoo de dus genaamde Hervormers in de hand werken, dat men integendeel deze bewerking van Catechismusftoffen , en derzelver uitgave, als eëre pooging tot handhaaving der rechtzinnigheid, en nieuwe verdediging van de eer en het gezag der Formulieren van Eenigheid , hebbe aan te merken. Met dat oogmerk fchynt ook de keus allereerst gevallen te zyn op die ftoffen, welke de Eerw. van lis in deze Leerredenen behandelt; de echte Bybellcer van het geloof in "Jefus Christus, de regtvaardiging des zondaars, en de door God gefchonken hulpmiddelen ten geloove, inzonderheid het werk van Gods Geest in het hart van den mensch daartoe, naar aanleiding van de 7, 23 en 25de. Af deelingen van den Heidelbergfchen Catechismus; waarby nog een kort Aanhangsel gevoegd is, om te bewyzen, dat die inwendige werking van den Goddelyken Geest, ook tot 's menfchen zedelyke verbetering en bekering, vereischt wordt. De wyze van behandeling der genoemae ltoilen is met gefchikt voor een beknopt uittrekzel. Daartoe zyn ook deze Leerredenen veel te uitvoerig. De eerfte, over den VII Zondag, beflaat ruim 51 bl. met eene kleine drukletter. De volgende zyn wél iets korter, maar ook, in ons oog, veel te lang, om met behoorlyke aandacht en gewenschte vrucht aangehoord te kunnen worden. Het "komt ons, ter bereiking van het voorgeftelde doel, geheel onnoodig en overtollig voor, zoo een groote menigte van Bybelplaatzen by te brengen, als men in deze Leerredenen opeenseftapeld zal vinden. De lang bekende regel, om de bewyzen niet te tellen , maar te weegen , zou in de uitvoering van zoodanig plan van veel dienst kunnen weezen. Men loopt dan ook minder gevaar , om 'er min voldoende plaatzen onder te mengen, en daardoor ook de bewyskracht der overigen min of meer in verdenking te brengen. Voor het overige ftemmen wy van heeler harte met den Eerw. van lis in, wanneer hy, in het Voorbericht, toont te gevoelen, wat moeite 'er aan vast zy, om zich van een eens ingezogen fysthema los te rukken , om enkel den Bybel in zvne eigene taal te hooren , en in zyn eigen geest te q 5 ^  p. h. van lis, leerredenen. bevatten; ten einde deszelfs leere aan anderen, onvervalscht en ongekunfte d , mede te deelen. Of nu de Leeraar, by de bewering van deze Catechismusftoffen, waar! lyk met dat gevolg de zuivere Bybelleer nagefpoord, en niets van het aangenomen ftelzel daarin gedraagen hebbe, waarvoor ons zelfs de grootfte behoedzaamheid ter naauwer nood kan beveiligen, willen wy anderen laaten oordeelen Den lof van verllandig, geregeld en bevattelyk , en dat wel, in den volkstoon , "allezins leerzaam, te prediken, zal hem niemand betwisten. Vier Verhandelingen over de oorzaken van het verval in den openbaren Eerdienst, en de middelen van deszelfs ArJ ,r\ ^beantwoordinge eer er Prysvrase van een Gezelfchap Vrienden van Godsdienst en deszelfs openbare oefeningen, te Leyden, gefehreven door jan van geuns, M. M. Ph. Doet. en Christen ■ Leeraar by de Doopsgezinden te Leyden; goverï jan van ryswyk,te Amfterdam; jan brouwer, Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden; en frederik van teutem , Christen-Leeraar by de Gemeente der Remonftranten te Gouda. Te Utrecht, by de Wed. J. van Tetveen en ^oon, 1797. i„ gr, gm 2p6 bL hehalven het Voorbericht van 40 bl. "P enige Vrienden van Godsdienst en deszelfs openbaare jp oefeningen , bezield met de lofwaardige zucht, om den verflaauwden yver, in het bywoonen der openbaare Godsdienlhge Vergaderingen, onder de Proteftanten op te wakkeren, hadden in 1795, in een uitgegeeven, en, onder anderen, 111 de Nieuwe Kunst- en Letterbode, VI Deel JNo. 132, geplaatst, Programma, alle vei Handige liefhebbers van Godsdienst uitgenodigd , om over de oorzaaken van het blykbaar verval in den openbaaren eerdienst, en over de beste middelen tot ftuiting en verhelping van dit kwaad, na te denken, en derzelver bedenkingen en raadgeevingen op dit Huk aan hun mede te deelen, met art* looving van twee eerepryzen, een van ƒ250, en een van ƒ 150, aan hun, wier antwoorden, binnen vyf maanden des aangaande ingeleverd , het meest voldoende zouden gekeurd worden, waaromtrent zy de beoordeeling geheel overgelaaten hebben aan zoodanige daartoe gefchikte personen , als de onderfcheidene Kerkgenootfchappen der Pro-  vier verhandelingen. -47 *«*Pftaoten, en wel bepaaldlyk de Gereformeerden twee, f °vfo t ieder der overigen' een uit bun midden te* iït einde , zouden gelieven te verkiezen. Vyt geachte feeraarfu t de Kerkgenootfchappen der Gereformeerden, LuTerfchen, Doopsgezinden en Remonftranten, Jodocus 6T,rne^'van den Eerw. j. van geuks is, ook onzes ;„,in/rae™echtde«oorrang toegewezen, als behel- raftü nè derde in rang, van den Eerw. 3. brouwer, ^^'z^^^\ ^ ^^- enOVCral Van hCt g?" S oorLl en de feleerdheid des Schryvers getuigenis Tel Jaf mogelyk allerminst bevallen. Zy draag de  S4U vier verhandelingen'. het Vraagftuk , als wegens de duidelykheid en manne. lyke deftigheid van den fchryfltyl, meer waarde, Kwel deze en gene byzonderheden , waartoe het Programma aanleiding gaf, wat te kort afgedaan zyn; vooral het la?t- 1 '/S- SC /de de Vraa§' °f mm niet^l vaste en bezoldigde Leeraars zou kunnen misfen, als tot hiertoe by alle Proteftantfche Gcnootfchappen dienst doen ? In de tweede, van g. j. van ryswyk, wordt de opgegeven ftof niet minder oordeelkundig behandeld. 'sMaiJ wS «ge geest gaat zyn eigen wig, en heeft een 5e7voo?mamfte oorzaaken van 't verval in den openbaaren eSontwikkel? 0^tu'fnd voorgedraagen , en zoo volledig ontw kkeld, dat hem deswegens de tweede eerenrvs is toegekend. Men zal by 't feezen derzelve veel lS tot S aie",0^rrfcheidene ^derwerpen ontvZ gen, al t welk wy vertrouwen dat nog meer algemeene goedkeuring zou vinden, byaldien de icbryftrant nSer ineengedrongen en over 't geheel wat vloeiender ware Maar er dient van den byzonderen inhoud dezer Verhandelingen, om het groot gewigt der onderwerpen, no den eerdienst, nfeest n het oog loopt; maar het laatfte is evenwel, naar ïvn oöïdeel , op zich' zelve , geenzins het "oodzaaklyk levolg° van het eerfte. Vele zoogenaamde onrechtzinnilen van vroegere dagen Helden op den openbaaren eerSs^LoSprys, en waren metterdaad naarftige kerk«neer T Men had ook in het Programma melding geSX van de fombre bouworde van de meeste ProteStfche Kerken, en de wyze waarop de openbaare Gods. dienstoefeningen «oorgaans gehouden worden De Leermaakt eene zwaarigheid ook net een en anuei un der de oorzlaken Te tellen, waardoor velen traag in het ÈrkgaaS woeden. Maar een der voornaamfte oorzaaken van dit tS verzuim wordt door hem gefteld in de fteeds oeneïmende lichtzinnigheid, verbastering en zeïenbedSf" bovenal in grootere Steden, en dat we allermees' onder de dusgenoemde aanzienelyken en allerannr?ff waarvan de rede ten grooten deele zal te vinden SS^n het ontzettend verloop van oude Fabrieken, en S dek wyning, mitsgaders in de verbastering, van onzen ünrlprs zoo weldaadigeb Koophandel. Het derde en gewigtigfte dleel handelt over de gefchiktfte middien, dit, tot "opwekking van den verflaauwden wer voor de openbaare^ Godsdienstoefeningen, zouden üinnenS 't werk gefteld worden. Men moest, daar dit Svk kan gefchieden,de Kerken vrolyker en warmer, en gdey geheele8 inrichting van den Godsdienst aanlokkender en nuttiger trachten te maaken, korter prediken, aan de Leenedenen een bevalliger voorkomen geeven, en Kerkeezang verbeteren en vermeerderen, en niet enkel dooï he? Orgel, maar ook door andere Mufiek - lnftrumenten! begeleiden. Hierop volgt eene uitvoerige beantSoordSg der vraage, kan de vereeniging der ProteftanJn tot zulke verbeteringen iets bydraagen, of is die ZJwMI IX Leeraar houdt zoodanige vereemgmg voor voTftrlkt onmoogelyk, indieu men vooronderftelt, jer-  *5° VIER VERHANDELINGEN. langt, of wenscht, dat 'er in zoodanig eene vereeriigde v algemeene Christelyke Kerk niets zal vooLd™f 0f geleerd worden, het welk aan de ééne of andere g2 zmte hmderlyk of aanftotelyk zou kunnen U?waaS gen de overtuiging van deYmeerdere Óf mindere Sang.' £ irlle,hUï begripFen' waarover^chHtafd Beren 'Fr'i, K Z°U °Pkomen ' en waare ftichting Hinderen. Lr is echter, zyns oordeels, wel eenige ver eemging moogelyk. Men zou zich van Zn en ' ^e^e Kerkgebouw kunnen bedienen , en evenwel de vrvheid moeten behouden , om verfchillende gevoe ens openlvk a6tH a^leeVberZy,dat' °P W Va" ^'rVZt S xoeaesatk., alleen het algemeen beftuur over Kerken, de beroeping en het onderhoud der Leeraars en Hooe eer aars, enz. onder alle Gezinten gemeeTgemaaS wferd," dere gSKW ^^^^e Jn iedere byzon! dere Gezinte, het zy alle Gezinten. ineengefmolten wierden; zoo echter, dat men Leeraars had van oXrfchdden imaak en wel, naar evenredigheid van het gelal^der ver" ichillend denkenden, onderfcheidene BvbelfemalfngeS Gezangboeken enz. weik alles de Schryver Se'wel mtvoerlyk acht, mits men maar met erns? w He, en\r geen eigenlyk gezegde haatelyke feftenzucht, laage eï S o'ok°fSrïgeI5',in de" weg ftaa' waaromfrent, geiyK ook over de middelen, om zoodanige vereenkim? XoofenrwoX.nagdeeZen 611 met bedaardheid ovcr' vrSeV°!KndSk "°g eeni'8e aanmerkingen over de vraage , ot men ook zulke vaste Leeraars ak h* H« Drsc\™fftaa?fdie^ d0M'.z0^ ontbSen? us bcnryver ftaat toe, dat ze n et volftrekt noodiV zvn en dat men zich, by kleine en eenvoudige SeentS' van ongeftudeerde perfoonen zou kunnen bedieïïn Er ^\ PaJ??m gTOn^ dat'het niet 00l'ba« zy/zich In wL&S vefSng fS^tijS By het leezen der tweede Verhandeling, van g. t van S5ffi?ÜÏ2 aanleidi"g kr^en' om het een Jen an! t JZ eHander °°ëPunt te beïfchouwen. De oordeel- et vervfl S^enï hoofdoorzaaïvan net verval in den openbaaren eerdienst , by lieden , die  VIER VERHANDELINGEN. die anders nog al godsdienftig zyn, ontdekt te hebben, in het verkeerd begrip, dat de by wooning der Godsdienftige Vergaderingen geen plicht jegens God bevat, maat alleen eigen ftichting beoogt, welk doel men oordeelt even goed, door het leezen van den Bybel, of een ander soed boek, te kunnen bereiken. De gewoone inrichting van den openbaaren Godsdienst zal dat begrip zeer begunftigen, terwyl alles meest op voorleezen en fpreeken tot ftichting uitkomt, en 'er zoo weinig by plaats heelt, waarin de vergaderde Christenen deel neemen, zelfs met de meest gewoone wyze van bidden. Dit zal voorheen minder nadeelig geweest zyn , om den lust tot het bywoonen der openbaare Godsdienstoefeningen te doen verflaauwen, omdat toen andere oorzaaken den Godsdienstvver over 't geheel fterker opwekten , en men ook ge. woonlyk meer Christelyk en belangwekkend hoorde prediken. Thans zal de zoogenaamde verlichting net haare toebrengen, om het opgenoemd valsch begrip meer algemeen te doen worden, terwyl het gevoelen, dat eigenbelang de grondflag der zedelykheid is, meer en meer veld wint, en de onderfcheidende Leeringen van het Christendom, door de fteeds toeneemende zucht tot nervorming van de Christelyke Leerftelfels, in minachting raaken. Om dan nu het groot verval in den openbaaren eerdienst herfteid te krygen, wordt in de eerfte plaats door den Schryver als een allergefchiktst middel aangepreezen, dat men tot het waare begrip, dat de by wooning van den openbaaren Godsdienst ook een plicht aan God is, te rug kome Vervolgens wil hy de predikwyze verbeterd, en de «roote Leer van de oogmerken der Opoffering van Christus meer als een voornaame hoofdzaak overal in gemengd hebben. Men moest dan ook de inrichting van den openbaaren eerdienst verbeteren, zoodat allen er in deel konden neemen, tot hoedanig einde de Schryver korte ftemmelyke beurtswyze loffpraaken , ter eere van God en ïefus Christus, waarvan hy ook eenige proeven aan de hand geeft, wil ingevoerd hebben. Naar zyn inzien, zou men vaste gefalarieerde Leeraars, die geftudeerd hebben, wel kunnen misfen, en zich met het beste gevolg by den openbaaren Godsdienst, van zulke Liefdepredikers kunnen bedienen , als by de Doopsgezinden reeds lang waren. Van welk gevoelen echter de Schryver naderhand, volgens eene noot bl. 156, 157, na het inleveren zyner Verhandeling, in zoo verre te rug geko- men  052 vier verhandelingen. men is, dat hy nu voorflaat, om deels Liefdepreekers toe te laaten en aan te wakkeren, deels een of meer gefalarieerde Leeraars, die geftudeerd hebben, in iedere Gemeente, naar evenredigheid van derzelver grootte, te houden, en het leeraarwerk onder beide clasfen van predikers te verdeden. De Schryver doet nog andere voorflagen, ter verbetering van den openbaaren Godsdienst, die eene aandachtige overweeging verdienen , waarin wy ons niet dieper kunnen iniaaten. De vereeniging der Proteftanten is, naar zyne meening, van de meerdere belangftelling in het bywoonen der openlyke Godsdienstoefeningen, en derzelver verbeterde inrichting , geheel onafhanglyk. Hy zegt evenwei, omdat 'er naar gevraagd was , ook daarover zyne gedachten, die hierop uitkomen, dat deze vereeniging thans noch raadzaam, noch uitvoerlyk is. In de derde Verhandeling , van den Eerw. brouwer, worden de oorzaaken des vervals , behalven in het misbruik der verlichting, 's Volks zedenbederf, en de gebrekkige inrichting der openbaare Godsdienstoefeningen , ook in den invloed van het oude Staats- en Kerk beftuur gezocht, en naar dezen denktrant ook de middelen tot herftel berekend. De Schryver verwacht mettertyd eene gunftige verandering, door de jongfte Omwenteling, die hem ook de beste hoop geeft op eene nadere vereeniging der Proteftanten, waarvoor wel, zynes erachtens , het tydftip nog niet daar is, maar die men echter, door een getrouw gebruik van de tegenwoordige omftandigheden, moet trachten té bevorderen en voor te bereiden. Voorts telt hy onder de aangepreezene middelen tot herftel eene betere inrichting van het openbaar onderwys der Jeugd, het ontflag der Leeraars van alle Synodale en andere Kerkelyke verbintenisfen, het toevoegen van meer uiterlyk aanzien aan den Leeraarftand, het voorzien der Kerken van fraaie Schilderyen , ontleend uit de bedryven van Jefus, het invoeren van Zangchoren, en velerlei andere verbeteringen , te lang om door ons opgenoemd te worden. Wy willen liever nog iets zeggen van de vierde Verhandeling, van den Eerw. van teutem, waarin men eene beknopte opgave vin meestal dezelfde oorzaaken des vervals , en foortgelyke middelen tot herftel , als door de voorgaanden zyn aangeweezen, en deze en gene byzonderheden nog wel zoo overreedend voorgefteld , kan vinden. De nadeelige invloed der verminderde partyzucht, en  vier verhandelingen* 353 en fteeds aanwasferide lichtzinnigheid, beiden gevolgen der meerdere verlichting , wordt hier in het waare licht gefteld. Tot afweering van het misbruik der gelukkig afneemende partyzucht, zou, naar des Schryvers inzien, de vereeniging der Proteftanten zeer dienftig zyn, die hy wel vooreerst nog niet verwacht, maar desnietten in, op foortgelyken voet, als in den bekenden Brief dtr Remonftrantfche Broederfchap voorgefteld is , ten fterkften aanraadt, en waartoe hy wil, dat elk het zyne moet toebrengen. Tot ftuiting van de alleifchadelykfte voort,M gangen der lichtzinnigheid, en geringfchatting van den 'Godsdienst, zoo zeer' gevoed door de zoogenaamde verlichting, meent hy, dat die geenen, die onder de volksverlichters willen behooren , wanneer zy met meer omzichtigheid , bedaardheid, en ernsthaftigheid, te werk gingen, veel konden toebrengen, en voorts ouders, en andere leidslieden der jeugd, door dezelve het be.lang van den Godsdienst, met verftandigen ernst, in te bezemen. Onder de opgetelde in zyn oog noodige verbeteringen, in de inrichting der openbaare Godsdienstoefeningen , waarin hy evenwel langfamerhand wil voortgegaan hebben , ontmoeten wy ook den voorflag , om de gewoone Leerredenen van den openbaaren Godsdienst af te fchei' den, en te verminderen. Zoo veel achteden wy noodig, uit deze Verhandelingen , over een der belangrykfte ftoffen , den Leezeren van ons Maandwerk te moeten voord raagen, of het dienen mogt, om de aandacht van allen, die in den Godsdienst belang ftellen , by deze en gene daarin voorgeftelde gedachten des te meer te bepaalen , hoewel wy vreezen, dat de meeste daarin gedaane voorilagen nog wel vooreerst pia vota (yroome yi/enjchen) zullen blyven. ustt. 1798. no. 6. R • dan*  954 e. bicker, aanmerkingen Aanmerkingen, op het Werkje van den Heere b. ïersier , getyte/d: De behandeling der Ingeente op de Natuurlyke Kindcrpokjes toegepast 5 briefsgcwyze aan . denzelven medegedeeld, en jlrekkende voornaamelyk om het genot der vcrfche lucht in de behandeling der Kinderziekte aan te pryzen , en de voordeden der In* entinge,. of konfiige bcfmetting, te verdeed/gen. Hoor e. bicker. Te Haarlem, by F. J3ohn , 1798, In gr. 8vo, tio bl. By gelegenheid onzer Recenfie van het Werkje van den Heer Tcrfier, in ons voorig Deel p. 615, gaven wy reeds in het korte te. kennen, dat wy de gevolgtrekRingen , door dien Schryver uit zyne proeven en waarneemingen afgeleid, niet alle konden goedkeuren ; dat wy wel ten ftetkften overtuigd waren van het nut eener geduurig verfrischte lucht in de behandeling der Kinderziekte, maar dat wy geenzins geloofden, dat dit middel alken genoegzaam was , om kwaadaartige Pokjes te geneezen : dat verder, onzes bedunkens, de" voordeden der Inentinae geenzins alleenlyk beftonden in de behandeling der zieken, maar dat hier wel degelyk een esftntieel verfchil plaats had, zo dat de ingeente ziekte, het oveiige gelyk gefield zynde, fteeds.oneinaig goédaardser was, dan de natuurlyke. Het geen wy dus zeer beknoptelyk hadden a?n te merken op het Werkje van den kundigen Haarlemfchen Geheesheer, vinden wy hier, tot ons groot genoegen , uirvoeriglyk en zeer grondig betoogd en beweezen, door den geleerden e. bicker. In de eerfte 20 pag. van zyn Werkje betuigt de kundige Schryver zyn genoegen over de leere van den Heer Terfier, aangaande het groot nut der geduurig ververschte lucht in de Kinderziekte, over het algemeen befchouwd. Ook betoogt hy, uit aanhaalinrai van Werkjes, voorheen door hem over deeze ftoffe gefchreeven, dat hy zulks meer dan eens aan zyne landgenooten genoegzaam had onder ,het oog gebragt. Over het algemeen gelooft hy ook, dat men het voordeel der verfrischte lucht niet zo zeer in de verkoeling, dan in de vernieuwing, derzelve hebbe te zoeken; doch verfchilt hi.er in van den Heer Terfier, dat, daar dezelve de hitte of  CV HET WERKJE VAN B. TERSIER. 255 ©f koude der ververschte lucht voor onverfchillig rekent, onze Schryver daarentegen gelooft, „ dat de koude, als „ koude, (zie bl« 220 °P het ganfche beloop der Kin„ derziekte, het zy dan ingeente, het zy natuurlyke, een meer voordeeligen invloed heeft , dan de warmte, zo I' dat, alles gelyk flaande, de eerfte te verkiezen zy." Dit wordt niet alleen door onzen Schryver gefteld, maar met zeer voldoende redenen bevestigd. Verder gaat de Schryver, op bl. 34 en volgg., over tot het onderzoek der denkbeelden van den Heer Terfier, aangaande de eigenaartige gelykheid der ingeente en natuurlyke Pokjes, omtrent welke zekerlyk ongegronde ftel* ling de Schryver zich , onder anderen , aldus uitdrukt. I . n Maar nog meer ftond ik verbaasd, toen ik be- „ merkte de flimme wyze , op welke gy die verzekering „ algemeen zoekt te maaken, en door uwe redeneering „ uweLeezers in 't geloof zoekt te brengen, dat genoegi, zaam alle Inenters alleen in het genot der vrye lucht het „ voordeel der Inentinge ftellen; immers zodanig moeten „ of zullen ten minfte de meeste uwer Leezers befluiten „ uit uw zeggen, dat dat genot het eenige is, waarop „ eenpaarig door alle Inenters wordt aangedrongen. Ondertusfchen is het een en ander vry verre bezyden „ de waarheid. Gelyk ik buiten u geene Schryvers ken,, ne, die alleen in het beftier het voordeel der ingeente „ Pokjes ftellen gelegen te zyn , fchoon het mogelyk is, „ dat 'er zulke zyn , zo durf ik ik wel verzekeren, dat „de meeste Inenters eenpaarig, behalven op het genot „ der verfche lucht, tevens en altoos op verfcheiden an„ dere maatregelen, by de Inenting in acht te neemen, „ aandringen, en dat zy vooral de wyze, van het pok„ gift door Inenting mede te deelen, als den voornaamen „ bron befchouwen, waar uit de voordeden van dat konst» „ middel voort vloei jen." Tot verder bevestiging zyns gevoelens berekent de Schryver het getal dier geene, welke door de Inenting fterven, in vergelyking van die geene, welke door de natuurlyke Pokjes worden weggefleept. Hy betoogt dat het getal der eerfte niet noemenswaardig , terwyl het getal der laatfte altoos zeer groot is , niettegenftaande de lucht zo veel wordt verfrischt, als maar immer mogelyk is. Welk laatfte hy niet alleen bevestigt met zyne eigene ondervindingen, maar insgelyks uit de waarneemingen in de Londenfche Ziekenhuizen genomen. „ Ook heb ik R * «Czegt  3.$6 l. bicker, aanmerkingen. „ (zegt hy) in het Hospitaal der natuurlyke Kinderziekte „ te Londen , daar men mede alle mogelyke zorgen „ draagt, om de Lyders eene verfche lucht op den duur te „ geeven, en hen den gefchiktften eet- en leefregel te doen „ houden, eene menigte van zulke ellendigen gezien, en „ men verzekerde my, dat 'er zo altoos veele in waren, „ en dat de evenredigheid tusfchen de geftorvenen en die „ onder de Inenting overleden gemeenlyk zo al dezelfde ,, was als men die doorgaans helt." Vervolgens onderzoekt de Heer bicker de redenen, waatom dan eigentlyk de ingeente Pokjes zo veel goedaartiger zyn, dan de natuurlyke. Zyns erachtens zyn het de drie volgende, i. De binnenbrenging van het Pokvergift in den omloop der vogten op eene onedele plaats, niets gemeen hebbende met de levensbronnen en de edelite ingewanden, die in eene natuurlyke befmetting plaatzelyk en geweldig worden aangedaan. 2. De mindere agitatie hier door in het bloed verwekt , en dus de geringere koorts en daar van afhangende geringere pokgisting; waar door dus de geboorene PokftoiTe minder overvloedig is, en gemakkelyker wordt ontlast. 3. Het lokken van een groot deel Pokjes naar de huid, derzelver ontlasting door de zweeren der gemaakte wondjes, en de menigvuldige Pokjes, welke die verzweeringen doorgaans omringen. De Schryver eindigt zyn Werkje met nog veele ter zaake dienende aanmerkingen, en laat zich, onder anderen, dus uit, op p. 79: „ Ik fchryf het ook niet weinig daar „ aan toe, dat ik in het inenten altoos zo byzonder gelukkig „ geweest ben , zo wel als aan eenige behandelingen, „ verfchillende van die welke ik van verfcheidene In- „ enters gezien heb. Ik had gedagt, my by deeze „ gelegenheid daar ook over uit te laaten ; maar myne „ brief is reeds te lang geworden, om zulks hier by te „ voegen; welligt zal ik dat by eene andere gelegenheid s, beter doen kunnen." Wy hoopen, dat de Heer bicker zyne byzondere aanmerkingen over dit gewigtig Huk eerlang in het licht zal geeven, in een afzonderlyk Stukje, en niet in eene of andere Societeits-verzameling, dewyl dezelve, gelyk andere gewigtige Stukjes van den Schryver over deeze belangryke ftoife , als dan weinig geleezen worden, en dus geenzins dat nut kunnen doen, als wanneer zy alomme en voor een ieder te bekomen zyn. t 1 .*'•< .r.C-- fl'JS'tiiV:'. .1 I Rap.  RAPPORTEN. 257 Rapporten, Jïrekkende als Bylaagen lot de Verzameling van Stukken, betrekkelyk de Aanftelling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amfierdam. Eerfte Stuk; behelzende de Rapporten No. I—VJ , over het geen de zuiverheid der Dampkrir.gs - Lucht kan bevorderen of bederven. Te Amfierdam , ter Stads-Drukkerye ; en te bekomen by P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, 1798. In gr. Qvo., in 't geheel 183 bl, Dit Eerfte Stuk der Rapporten, of Bylaagen tot de Verzameling van Stukken, betrekkelyk het aanftellen eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, bevat de zes volgende; No. I. Over het onderhouden van een zuiveren Dampkring. . ' ... No. II. Over de oorzaaken, welke de zuiverheid van den Dampkring bederven. No. III en IV. Over de Vuilnis der Straaten, en de gefchiktfte middelen, om zich van dezelve te ontdoen: benevens eenige daartoe behoorende Bylaagen. No. V. Over de onzuiverheid der Stads Gragten. No. VI. Over de gefteldheid der Wooningen, betrekkelyk de gezondheid. Onder veele aanmerkenswaardige zaaken, welke m deeze Rapporten voorkomen, zullen wy ons thans alleen bepaaien tot de onzuiverheid der Stads Gragten, en tot de middelen, om daar in te voorzien. By deeze gelegenheid wordt voldoende betoogd, dat de voornaame redenen van den flank van- het Amfterdamsch Burgwalwater gelegen zyn in den moerasfigen grond, in het inwerpen van allerlei vuiligheden in het water, in het uitloopen der rioolen en fecreeten in hetzelve, en daarenboven wel voornaamelyk in de vermenging van het zout en zoet binnenwaters waarom ook het bederf van het Stads binnenwater voorpaamelyk zyn begin heeft genomen, na dat de Zeegaten zodanig verwyderd, en daardoor de Getyden zodanig verhoogd waren, dat het inloopen van zout water niet meer kon worden belet, en de afloop van het doorgaans laager Amftelwater door de Stad grootendeels is, belemmerd. Dat deeze verhinderde afloop van zoet water, en de daar door veroorzaakte, vermenging van zout en van zoet Ra wa*  RAPPORTEN. water, wel de voornaamfte reden is van het zo aanmerkelyk bederf, waar mede het Amfterdamsch Burgwalwater is aangedaan, wordt voomaamelyk hier uit beweezen dat het Stads binnenwater weleer niet alleen , van wegen deszelfs vischrykheid, wierd verpagt; maar ook hier uit, dat, volgens Wagenaar, dit zelfde water in iró nog zeer goed was tot het bereiden van fpyzen en tot het brouwen van bier. Ja zelfs hier door, dat 'er nog eene Keure overig is van 1591, by welke bevolen wordt, dat de Verweryen nergens, dan ter plaatze daar nu de Groenburgwal en Zwaanenburgwal gelegen zyn, mogten worden opgericht, op dat niet het Stads water zoude geïnfecteerd worden. Niet minder klaarblykelyk is het bewys, genomen uit het gebeurde in het noodlottig jaar van 1072, wanneer Koning Lode-wyk de XIV, reeds meester zynde van Gelderland , het Sticht, en een gedeelte van Holland, het overige, en vooral Amfterdam7 hoopte te dwingen door middel van het geweldig hoog binnenwater, t geen hy, door het doorgraaven van den Lekdyk, veroorzaakte, zonder echter daarmede zyn oogmerk te kunnen bereiken, dewyl de afftrooming door Amfter. dam en elders zo groot was , dat dit water in geenen deele tot de begeerde hoogte kon klimmen. Ondertusfchen had die vermeerderde afftrooming door Amfterdam r>s ten gevolge, dat de ftank en brakheid van het Burgwalwater geheel verdween, en het water zo zoet wierd, dat de Noordhollanders hmne Waterlchepen binnen deeze Stad, voor ae St. Anthnniesfluis , met zoet water lieten volloopen. Verder wordt voldoende betoogd, dat, hoe nuttig ook de zogenaamde cirkuleering door de Stad, door middel van uit- en mlaatende Sluizen, moge zyn, deeze werkdaad toch alleen verricht wordt door middel van zout water, en dus niet in ftaat zy tot het grondig herftellen van het kwaad; dan dat hier toe alleen met goed "eVolg zou kunnen dienen een vermeerderde doorloop van zoet water. fen men einde vermeenen de Stellers van dit Rapport, dat het wel der moeite waardig zoude zyn, om te onderzoeken of niet eene doorgaaving by den Overtoom zou kunnen gemaakt worden , met dit gevolg dat men een gedeelte van het zoet water der Haar! lemmermeer door Amfterdam zou kunnen losfen, en dus zich van het brak water ontdoen. Iets dat wy zeer mogelyk achten, mits dat 'er een zwaare Schutfluis in ge-  rapporten. - 909 geleid wierd, om dat de betrekkelyke hoogte van hét water binnen en buiten den Overtoom aanmerkelyk kan verfchillen, en dus ook dikwyls, zo 'er geen Schutfluis was, het Amfterdamsch binnenwater landwaards in zoude loopen : terwyl, in andere gevallen, het Meerwater met zo veel geweld zoude aanftroomen , dat de vaart van den Overtoom hetzelve bezwaarlyk zou kunnen bevatten, en daar door de wallen buiten , en mogelyk ook binnen, de Stad zouden overloopen. In de tweede plaats vermeenen de Stellers gewag te moeten maaken van een Ontwerp van den Burger Elias de Sandra, die in 168a , aan Burgemeesteren en Regeerders van Amfterdam, een ontwerp mededeelde, om, door middel van een Kanaal, zoet water uit de Vecht in de Stads Gragten te leiden , en dus de geheele Stad met verseh water te voorzien; tegen welk voorftel, 't geen in 1740 wierd herdrukt, geene tegenwerpingen gemaakt zyn, dan alleen politieke redenen, welke de weigeringen, die de Regeering van Wees-p, en de Ingelanden der Polders , door welke de Gragt zou moeten loopen, tegen de uitvoering maaken zouden, en het Octrooi door de Staaten te verleenen, ten doel hebben, gelyk mede de kosten. De zwaarigheden tegen dit laatfte plan zyn van dien aart, dat dezelve niet gemaklyk uit den weg fchynen te ruimen ; inzonderheid zouden de kosten in de tegenwoordige bezwaarlyke tyden niet gemaklyk kunnen gevonden worden. Het plan eener doorgraaving, met een verlaat, aan den Overtoom, zou voorzeker veel onkostbaarder vallen; en dus, zo zulks, na een naauwkeurig onderzoek, aan 't oogmerk genoegzaam voldoende wierd bevonden-, zou dit boven het laatstgemelde verkiesbaar zyn. De Wysgeer der Natuur, door w. e. de perponcher. ■ Eerfte Deel. Simplex Sigillum Veri. boerhave. Te Utrecht, by de Wed. J. van Schoonhoven, 1797. In gr. 8vo. 591 bl. De arbeidzaame en kundige perponcher, door verfcheidene Werken genoegzaam" bekend , heeft onzen Landgenooten weder eene vrucht van zyne noeste vlyt medegedeeld , zynen Wysgeer der NaR 4 tuur,  aÖO W. E. DE PERPONCHER tuur, beftaande uit twee dikke ,'oekdeelen. Van het eerfte deezer Deelen zullen wy nu onzen Leezeren verflag doen, van het andere by eene volgende gelegenheid. Dit kan te gevoegelyker gefchieden , dewyl beide Deelen niet volkomen gelyke Titels hebben, en , fchoon aan elkander verbonden, grootendeels over onderfcheiden onderwerpen handelen. Het Werk dan begint met eene korte Voorreden aaa den Leezer, waarin de Schryver, na gezegd te hebben, dat, waarfchyoelyk, verre 't ^rootfte gedeelte zvner leevensreize reeds is afgelopen , dus vervolgt: „ Ik dagt „ het dus tyd, eens ftil te ftaan, myne waarneemingen „ en opmerkingen byeen te zamelen , alles te brengen, „ tot een, zoo veel mooglyk, aaneengefchakeld geheel, i, en dan te zien , welke uitkomst zulks rny opgeeven „ raogt. De vrugt deezer pooging biede ik u thans aan... „ Bcfchi uw en onderzoek ; vergader ook uwe waarnee„ mingen en opmerkingen en ervarenisfen; vergelyk, be„ proef, toets alles aan elkander , en zie, wat de uit„ komst u geeven zal. Uit het verflag van verfchillende „ remmers, famen vergeleeken , kan men best een land „ leeren kennen.... Ondertusfchen heeft of kiest elk rei„ ziger zyn eigen oogpunt, en naar 't zelve worden zyne „ opgaven gewyzigd. De eenen moeten uit de anderen „ aangevuld, verbeterd, voltooid worden. Dezelfde wae„ reld reizen wy allen te famen door. Maar zy is ruim, „ en biedt oneindige ftof tot befchouwing... Zie hier my„ ne toelaage, enz." Dat een opmerkzaam en na¬ denkend mensch van tyd tot tyd eens ftil houde op zynen wech, eens overzie hetgeen hem, langs het afgelegde gedeelte van denzelven, ontmoet is, wat hy heeft waar- fenomen, waar hy het rechte pad gehouden hebbe, waar y van hetzelve zy afgeweken, en hoe hy, in het vervolg , de dooling best zal vermyden, en veilig ter beftemder plaatze geraaken, is geenzins te verwonderen. Het behoorde door allen gedaan te worden als een ftuk van de grootfte nuttigheid, het zy wy het enkel met betrekkinge tot de verlichting des verftands en de vermeerdering van weezenlyke kundigheden befchouwen, hetzy wy den natuurlyken invloed van zulke herinneringen op des menfchen zedelyken toeftand in aanmerking neemen. Wanneer ieder zich daartoe met oordeel benaarftigde , en ?yne opmerkingen openhartiglyk mededeelde aan hun, welken of zyn opzicht zyn toevertrouwd, of begrepen binnen  de wysgeer der natuur. SÖt nen den kring zyner veikeeringe, de huisvader, by voorbeeld, aan zyne kinderen, de meester aan zyne leerlingen, zoude daardoor de volmaaking des menschdoms grootlyks bevoulerd worden. De waarheid der dikwyls gemaakte, en ook in dit Werk voorkomende, aanmerkinge zoude duidelyk bevestigd worden, dat, naamelyk, de vorderingen, welke de dieren kunnen maaken, het zy door ondervindinge, het zy door onderwys, de kundigheden, welke zy opdoen, zich alleen tot hunzelven bepaalen, zonder dat hun nagedacht 'er voordeel uit trekke; terwyl de mensch alleen gebruik kan maaken van de ontdekkingen zyner Voorzaaten, beginnen, waar deezen ophielden, en allengskens eenige flappen verder komen in de gewesten van Kennisie en Zedelykheid. Maar, indien nu ieder mensch eens op den inval kwam, om zyne opmerkingen door openbaaren druk der geheele waereld mede te deelen, waar zouden wy dan, eindelyk , met al de boeken heen? Heeft iemand eene geheel nieuwe ontdekking gedaan, heeft hy eenige reeds gedaane ontdekking verder nagefpoord, is hem gelukt de waare oorzaak van eenig verfchynfel te vinden, of uit reeds bekende beginfelen de gevolgen af te leiden, welke zy moeten voortbrengen , hy zal eene weezenlyke verplichting leggen op zyne natuurgenooten met het openbaaren van zyne kundigheden. Weet hy flechts de gedachten van anderen duidelyker voor te draagen, derzelver denkbeelden te ontwikkelen, de uitdrukkingen beter te fchikken naar de algemeene vatbaarheid , met één woord, hetgeen door anderen vel gezegd is, nog beter te zeggen, men zal hem toch altoos dankbaarheid verlchuldigd zyn. En, in deezen zin, willen wy gaarne toeftemmen, dat le burger perponcher aanfpraak heeft op de erkentenis zyner Landgenooten. Zyn Werk is wel gefchreven , behelst zeer veel goeds, doorgaans op eene bevallige wyze voorgefteld, en heeft byzonderlyk eenen gelukkigen draai om alles te doen uitloo- £en op een groot einde , welk de Schryver in dit eerfte >eel zich voorftelde, en waarvan wy ftraks nader zullen fpreeken. Maar, terwyl wy het Werk van deezen kant pryzen , kunnen wy tevens niet nalaaten te oordeelen, dat de Schryver hetzelfde, en, misfchien, uitgebreider, nut bad kunnen doen met minderen omflag. Veel is in zyn Boek , hetgeen by anderen even goed kan gelezen worden, tot R 5 wel-  SÖ3 W. E. DE PERPONCHER welken hy flechts had behoeven te wyzen. Zelve is hy niet vreemd van te denken, dat hy, naar het oordeel van fommigen, „ by den aanvang, wat te veel geeve in ontleed. „ kundige befpiegelingen/' Hy betuigt dezelve daar niet te kunnen misfen , zonder zyn geheel te verminken, of in verwarring te brengen, en wyst, nogthans, den Leezer eenen wech, langs welken deeze ze kan vermvden, en des mettegenflaande het Werk als een geheel leezen Strookt dit wel juist te zamen? En mogt de Schryver niet liever zyne aanmerkingen verkort, en de bronnen aangewezen hebben , waaruit hy zyne kundigheden geput had ? Dit doet hy zelden. Minder karig is hy in zichzelven aan te haaien, vooral de Voorreden door hem geplaatst voor het Ilde Deels ifte Stuk zyner Vertaalinge der Overzettmge van het Oude Testament door michaëlis, waarvan hy van bl. 380 tot bl. 465 rykelyk gebruik maakt, en veele plaatzen , fbmtyds geheele bladzyden, bykans zonder eenige veranderinge, overneemt. Doch, fchoon wy denken dat de Schryver deeze gebreken had behooren te vermyden, zyn wy verre van over het geheel een ongunftig oordeel over zyn Werk te vellen. Zeer veele gewichtige aanmerkingen over een aantal van onderwerpen zal 'er de Leezer in vinden. Ten einde hem hiervan te overtuigen, zullen wy nu eenig bericht geeven van het oogmerk, hetgeen de Schryver zich voorftelt, en van den wech, langs welken hy daartoe poogt te geraaken. De Schryver begint met eene bepaalinge van hetgeen hy verftaat door Wysheid. Deeze, zegt hy, „ is geleegen, „ m de keufe der beste oogmerken, beneevens de beraa„ mmg en aanwending der beste middelen , om tot die „ oogmerken te geraaken [en een] Wysgeer zal zoo- „ danig iemand zyn , die deeze Wysheid, boven alles , „ bemint, met allen yver poogt te ontdekken, met-in„ Ipanning van alle kragten . .. zig zoekt eigen te maa„ ken, en ... dezelve heftendig wil volgen en gehoorzaamen," bl. 1, 1. Daar nu de Wysgeer deeze Wysheid met waant te bezitten , maar nog zoekt, zal hy , om ze te vinden, de Natuur onderzoeken, en „ byzon„ der tragten op te fpooren, of de Natuur, in de daad, „ zoodanig iets, als onderlinge betrekkingen , bedoelde „ beftemmingen , ter bereiking deezer laatften gefchikte „ en verordende middelen, bevat; of 'er dus, in de daad, „ zoo-  SDE WYSGEER DER NATUUR. 263 raodania iets, als wy wysheid noemen, in de Natuur, *' beftaa; en zoo ja, waar in hetzelve dan eigenlyk gelee- " Aan ZJit^onderzboèk3 wydt de Schryver het overige van dit Eerfte Deel zyns Werks. Hy begint daartoe met eene befchouwinge des menschlyken Hchaams en oeszelfs zintuigen, waaromtrent hy voornaamalyk ftilftaat by bet 00a en het oor, wyzende verder den Leezer tot lecat, Theorie des Senfations. Tusfchen beide vinden wy, bl. öq, eenen uitflap over de gewichtige vraage, of, m de daad, bedoelde oogmerken, in de Natuur, plaats grjpen? De aanmerkingen hierover zyn juist. Alleenlyk, daar de Schrvver anders zich veeltyds toegeeft in breedvoerigheid, wenschten wy wel, dat hy dit Stuk een weinig meer had uitgewerkt. Sommige voorftanders der Lmdoorzaaken zyn wel eens wat voorbarig geweest in de toepasiinge van dit beginfel op byzonderheden, en hebben daardoor aan buffon , en die het met deezen eens zyn, eeniaen fchyn van voordeel gegeven, welken zy niet zouden gehad hebben , indien de eerstgemelden meerdere omzichtigheid gebruikt hadden. ..." ,. Na de befchouwing van het lichaam, deszelts voeding, enz. vraagt de Schryver zichzelven, bl. 73. „ Is 'er, in mv niets anders dan dit lichaam , en maakt hetzelve ,'' alleen myn geheel weezen uit?" Hy toont daarop, dat (*") De Schryver geeft hier geene verklaaring, wat hy door het woord Natuur verfta. Maar in het begin des anderen Deels zegt hy: „ Zo het woord natuur geen ydele klank, of geen afgetrokken denkbeeld, of geen enkele naam, zon" der daadlyk aanweezig voorwerp, zyn zal, weet ik 'er . . . , maar twee beteekenisfen aan te hegten. De Natuur is, of */ geheel der weezens, waar mede wy omringd zyn; of zy is de " aart dier weezens zelve.", Maar houdt de Schryver, in het eerfte Deel, wel altoos deeze bepaaling in het oog? Zomtyds Ibreekt hy van de Natuur, als van een werkend weezen. hetg^en bepaalde oogmerken bedoelt, b. v. bl. 114. 146. 153. 321. %±6 en elders. Zelve fchynt hy dit gevoeld te hebben. In het tweede Deel, bl. 138 , leezen wy : „ Wat was die Natuur wier wysheid toen" [by het fchryven van het eerfte Deell ten grondflag onzer redeneeringen, of gisfmgen, ftrek- tev Een nog . . . onbeftemd voorwerp , waarvan wy den eigenlyken aart, het eigenlyk weezen, nog niet bepaalen kon„ den, enz." Rec  Ü04 W. E. DE PERPONCHER 'er iets in den mensch is, dat wil, dat de beweegingen des lichaams, en der onderfcheiden leden, bepaalt en beftuurt. In dit willend beginfel vindt hy „ een zeeker „ middelpunt, tot het welke," zegt hy, „ alle ontwaar „ wordingen en aandoeningen... famenkomen, en van waar „ alle de beweegingen, die ik verrigt, afdaalen, en tot „ alle de verfcheidene leeden des lichaams overgaan ; „ daar elk deezer leeden tot zynen eigenen kring bepaald „ blyft, en deeze wil alleen deszelfs invloed over 't ge„ heel en alle deszelfs deelen even gelyklyk uitbreidt," bl. 78. En hieruit befiuit hy, dat, zegt hy, „ behalven „ de leeden van myn lichaam, nog iets ... in my zyn „ moet, dat van alles, wat in die leeden omgaat, weet „ heeft, alles ... onder deszelfs beftier en bedwang houdt, „en . . by alle die leeden tegenwoordig is ; hoe zeer „ het te gelyker tyd maar één zy , enz." bl. 80. Dan de Heilige natuur van dat deel , hetgeen wy boven het lichaam in ons vinden, is ons onbekend. In de Dieren is wel iets dat eenige overeenb mst met hetzelve fchynt te hebben , maat in veele opzichten 'er grootlyks van verfchilt. Het meeste dat wy 'er van kunnen weeten moeten wy trekken uit de befchouwinge van deszelfs vermogens. Deeze volgt dan, vooreerst met betrekkinge to% de yerftandlyke vermogens, en daaruit, bl. 107 , het befiuit: „ dat, indien wy , in 't lichaam, een heerlyk „ famenftel van werktuigen vonden , allen als zoo veelè „ middelen, tot één doeleinde, famenwerkende, wy hier „ een niet min heerlyk famenftel van vermogens aantref„ fen, even vrugtbaar, in . . . middelen, ter bereiking „ van een fchoon en heilryk doelwit. . . Terwyl wy „ daarby .. nog het verband , tusfchen deeze beide fa„ menftellen, gelegd, niet min bewonderen moeten." Niet minder ftof tot hetzelfde befiuit vindt de Schryver in de „ algemeene dryfveeren, die ons tot werkzaam„ heid brengen, . . de behoeften onzes weezens, ten aan„ zien van fpys , drank, dekking,, enz, ... de zinlyke „ genoegens, de voldoening der behoeften verzeilende," terwyl hy de fchadelykheid van fommige aangenaame genietingen, welke in den eerften opüV eene aanmerkende tegenwerping tegen dat befiuit fchynt te behelzen, befchouwt als „ de eerfte bron van zedelykheid in ons „ weezen,'' daar zy ons dringt om „ zelfs ten aanzien „ der hoodzaaklykfte verrigtingen . . de verftandlyke v vermogens te hulp te roepen, . . te ontwikkelen, uiü „ t%  DE WYSGEER DER NATUUR. ^5 «. effenen tot volmaaktheid te brengen, en . . tot S&efSSeevSeren kring, dan * enkel zmlyke, op f SS volgt eene befchouwing van de verfchillende ^nSÏÏ het oogmerk'zjner bettemminge bereikt, in de Natuur net oogm * tot hfit de mensch alleen hoezeer hy te geraaken, fteeds^°"einc"0 v^ of hy dan nooit tot het En hieruit ontftaat de v^ag or ,y ^ aan te treilen. «^„.„er bl i7q env., over tot eerst de Grond, Lucnt en v verfchynfels van daarna de Delfltoffen , b 1.. i »4 >H°e lfche yLichaamen Schryver begint_ met * Viervoet gen, met het F l To ^STiSeSlSa WweS MaS en° -bi nde;yg- eene zo dierlyke Lichaamer, gefproken e J^er^y, fl6», in de „ D eren zoo wei^ maakend en bezie„ eigenwillig werkend, een ^even^wanneer, dit onftof-  S66 W. E. DE PERPONCHER „ diepten van kennis en wysheid, die de Natuur, voor „ ons , verborgen houdt. Haare item weigert hier alle ,, antwoord, bl. Vo. Dit eigenwillig werkend beginfel heeft ook zyne vermogens en hoedanigheden, waardoSr de werkingen der Dieren beftuurd wo?den. , Voor geene „ afgetrokkena algemeene denkbeelden vatbaar, kunnen de „ dieren even min vatbaar zyn, voor 't daaruit opmaaken „ van die algemeene voordellen , die wy waarheeden „ noemen; en nog veel minder, voor de ontdekking v2 „ . . . t verband . .. tusfchen die algemeene voordellen, „ of waarheeden, . .. door welks middel, de eene, uit de andere, wordt afgeleid. De dieren zyn derhal ven geü heel van de Reede beroofd. Maar by de zinlyke om„ waarwordingen en voorftellingen, welken de uitwendige " ^'i^nerpen eni,de beJeeSe™^ die hen ontmoeten, „ n hen, verwekken, voegen zig, door 't geheugen, en „ t geen wy, by ons, de famenvoeging der denkbeelden „ noemen, de voorige voorftellingen, eertyds, door S „ge yke voorwerpen en bejeegeningen, midsgaders der„ zeiver gevolgen, in hun , verwek?; en dit brengt, bv " a r verwagtmg van gelyke uitkomften, in |e vke „ omftandigheeden en voorvallen, te weeg, die men het „ Analogum rationis genaamd heeft, om dat dezelve, bv „ de dieren, tot eenen zekeren trap, dezelfde uitwerking, „ als by ons de Reede, voordbrengt, enz." bl. 28q D t is zeer wel gezegd, vooral, wanneer men 'er by in het ooi houdt hetgeen de Schryver, wat vroeger, bl. a?*, had laaten voorafgaan. „ Geen eigenlyk, lithans geen toerei. „ kend , middel van mededeeling, met de dieren, hebben„ de, kunnen wy ook niet eigenlyk weeten, wat 'er al " ïLlTï m ïUn binne"!le' omgaa. Wy kunnen dit, „ alleen naar de uitwendige gevolgen , beoordeelen , en „ daaruit , fomtyds bv afleiding, fomtyds by enkele gis„ fing, beiluiten " Verfcheidene voorbeelden worden vervolgens bygebragt , welke duidelyk oplettendheid, overleg, en beraadflaging, in de Dieren aanduiden. In het byzonder ftaat de Schryver, bl. 288 env., ftil bv de Spinr.en, welker xvyze van werken hy met groote onmerkzaamhed fchynt te hebbe.i nagegaan. Vervolgens fpreekt hy, bl z99 env., van de dryfveeren, welke de Dieren tot werkzaamheid brengen, en vindt, „ ook ten „ aanzien derzelven, zoo ver de kring van 't enkel zin" fhS ultftrekA' zee5 ve?1 overeenkomst tusfchen ons „ en hen. Over de Natuurdriften der tamme Die¬ ren  DE WYSGEER DER NATUUR. CÖ? wn vinden wy, bl. 319 env., eene aanmerking, waarvan wv een gedeelte, met zoveel verkortinge, als ons moge72 is, moeten affchryven. „Wy zien, over't algemeen, dat de Natuur geene middelen, zonder oogmerk, verII fbilt Wv zien , dat zy aan elk weezen geeft alles, ?' wat 'het behoeft, om den aan 't zelve aangeweezenen kring te vervullen. Wy zien, dat zy ... elk geflacht "van dieren, binnen deszelfs eigenen kring, bepaald 11 houdt; en aan elk juist geeft wat hem v . nodig was, ter behoudenis van zyn beftaan, ter genieting der hem 1 ?' toegedagte gefchenken , en ook niets meer. Van waar " dan , dat wy, evenwel, by enkele gefhchten, natuur" driften eh geaardbeeden ontmoeten, die aan dezelven, ■ " in hunnen eigenen kring, onnodig zyn? Het paard is ' " 'er een der treffendfte voorbeelden van. Geen dier is V 'er dat, in den vryen natuurftaat, minder te werken beeft .. • voor zig zeiven behoeft, ja kan hy geen i V den minften arbeid verrichten. En nogthans is het ' " «aard bvna 't werkzaamfte van alle dieren , zoo ras "men het eens aan 't werken heeft gebragt. . . In t , loopen zou zyn yver nog te begrypen zyn. In t wild kan hem dit ... by den aanval, of by 't opzoeken en ' " volden zyner gade, te pas komen. Maar zyn.geduld, " zynS aanhoudendheid, zyn moed . . ..in 't arbeiden . . . zvn onuitlegbaar, indien men hier met, by de Natuur, 1 " eenig ander oogmerk onderftelt, dat zig niet, tot hem 1 " zeiven , bepaalde." Dit wordt verder uitgewerkt, zo j met'betrekkinge tot het paard, als tot den hond en an4 dere tamme dieren. Doch de aanmerking is te uitvoerig 1 om 'er meer van over te neemen , en verdient in het I Werk zelve te worden nagelezen. . , ^ ' Hetgeen de Schryver zegt, raakende de Spraak der DieI ren en derzelver vatbaarheid voor volmaaking, itappen * wv 'over. Van" het-fterven der Dieren gefproken hebbenI vmapt hv. bl. 344. » Is 'er voor hen iets meer, ,^nTe?tegyenwoordig4e, t'è wagten?" Hy fchynt niet I vreemd te z?n van een bevestigend antwoord op deeze 3 vraage; doch befiuit zyne befpiegelingen over dit onderj werp, bl. 346, met de verftandige aanmerkinge: ,, Dan ] Thier zou de verbeeldingskragt welhgt, meer dan de reede, werkzaam worden. Offchoon ook misfchien de " reede 't werk der verbeeldingskragt niet wraakcn zou. Ten opzichte van de tegenwoordige beftemming der Dieren, erkent hy, „ dat de Natuur ons," altnans de tamme  268 W. E. DE PERPONCHER gefiachten, „ tot medgezellen en medehelpers, op onze „ reize over deezen aardbodem, gefchonken heeft.... Maar „ dit fchynt niet genoeg, om 't hoofddoelwit van 't be„ ftaan der dieren, in 't gemeen, uit te maaken." Eene oplettende befchouwing zal ons eerder doen „ befluiten, „ dat de dieren zyn beftemd , om elk in 't byz<»n ier, „ nevens ons, te genieten de weldaaden der Natuur, in „ die maat, die elk hunner toegefcheiden is; en allen te v* famen 0111 dat gro°t geheel te helpen uitmaaken, 't „ welk, door de verfcheidenheid van deszelfs deelen, even „ zoo bewonderenswaardig is , als door 't verband van „ onderlinge hulp en afhanklykheid van elkanders be„ ftaan, waar door het, in één geheel, famen verbonden „ blyft," bl. 347. Hierop volgt, van bl. 349 tot bl. 468, eene befchouwing van den Mensch in den ftaat der Maatfchappye. Zeer veele goede aanmerkingen komen hier voor, over de ontwikkeling der menfchelyke vermogens in dien 'ftaat; over het doelwit der gemeene zamenwerkinge ; over de ondergefchiktheid der deelen aan het geheel; over de rechten van ieder Lid, en de met die rechten verbonden plichten ; over de vorderingen in kundigheden , kunften en weetenfchappen, welke alleen in dien ftaat kunnen plaats hebben; over het regeeringsbeftuur, enz. In dit gedeelte des Werks maakt de Schryver dat ruime gebruik van zyne vroegere Schriften, waarvan wy reeds gewaagd hebben. Vervolgens befchouwt de Schryver den Mensch nog wat nader in zynen zedelyken ftaat, bi. 468 env. en onderzoekt, bl. 471 env., de oorzaaken der toelaatinge van het zedelyk kwaad. Wy kunnen hem hier niet volgen. Zyne voornaame aanmerking komt hierop uit. De mensch' moest, „als voorbedagtzaam en eigenwillig medearbeider der Natuur, in haar ontwerp leeren medewerken, en ... „ zyn geluk , zyne volmaaktheid ... leeren bevorderen. „ En daar toe moest hy .. . de regte middelen leeren „ kennen, [en] .. . uitkippen Ook in deezen kan „ het waare niet volleedig en met zeekerheid worden ge„ kend , voor dat men ook het valfche en de dwaalingen „ heeft leeren kennen Deeze kennis verkryt op ons „ geene genoegzaame kragt van daadlyke overtuiging en „ bepaalenden invloed, zoo lang zy niet de vrugt is eener „ daadlyke ondervinding, welke ons beiden het waare en »» goede, het valfche en kwaade, door de proef der uit„ komst en 't gevoel zelve der gevolgen, ... heeft lee- „ ren  m WYSGEER. DER NATUUR, ■ ren kennen." Gndertusfchen wordt het doel der men- van het te vooren gezegde, en wordt daaruit net peiiuit van ner re vjuic g 0 Oorzaak va» alles is. In Sggbvzonaeref dee enTad 'dY Schryver reeds meermaalen ^ynïïk?rd»V»lle verfchyniels het ontwerp, var, ééne „ werk aanvangen. ' Comp,, 1798. /«gr. Bvo/daW. Dit uitmuntend Vertoog, over een der gewigtigfte VS eens Rechtens, komt van eene onbekende hand; doch, gelyk tut den « blylt, van ie mand , de tegenwoordige orde van zaaken in ons Vaderland ten iterkiten toegedaan, en die, zo net fchvn , ook een gewigtigen rechterlyken post. ui hetzeïvebekleedt. - W'enfcheiyk ware het, dat ih*. ken van dien aart met zodanige beginzelen eerden op. ïéfteld als deëzen uitmuntenden Schryver bezield heb, fSr. fv£et eindelyk, de Voorzienigheid (dus e.nd'igt'hy ;SÏ'wSkjeVmy die,, onuitfpreekelyk aange3 nafmef bewustheidJ fchenken, dat ik, naar de geringe " maaTe mvner kragten , had medegewerkt tot venmnde'•S de? menfchelyke elende en tot vergrooting yan " Smeene gelukzaligheid ! Ik ftreef naar geen uiter" Ivken ro?m, ik verlang geene belooning." Waar op h'y la ? vo ?en eene Italfaanfche fpreuk , waar van de yin deeze is : Ik zal gelukkig zyn, indien ih verkrygen kan 1Tgeleme dankefkentenis van den dillen en vrecdzaamen aanhanger der Rede, en zo ik die zachtzinnige zucht (fremito) kan verwekken, met mlke een gevoelig ÈETT. 1798. NO. 6. ö i6'  *70 VRYMOEDÏGE GEDACHTEN» gemoed hem beantwoordt, die het belang der menschheid handhaaft! Tot een proefje der wyze, op welke de denkbeelden des Schryvers geftemd zyn, zullen wy het uitmuntend ideaal van den volmaakten Rechter, in dit Werkje op bl. 40 voorkomende, mededeelen. „ De Richter (zegt de Schryver) is, by my, een Man „ van een by uitftek zedenlyken inborst, van een geoe„ fend verftand en veel ondervinds. De Mensch is het „ onderwerp zyner ftudie , en Menfchelykheid zyn Cha„ rafter. Met de grootfte zorgvuldigheid zoekt hy zich „ voor iedere hartstocht tewagten, die voor zyneonparty„ digheid en onvooringenomenheid nadeelig worden, en „ hem in de juiste treffing van het oogpunt , waaruit de „ zaak befebouwd moet worden, hinderlyk zou kunnen „ zyn. Hy tracht die ftilheid en bedaardheid van geest „ te behouden , waar onder men alles ziet, zo als het „ wezentlyk is. De vervulling van zynen plicht is by „ hem de hoogfte Wet, en de daar uit voortfpruitende te„ vredenheid met zich zeiven zyn grootfte genoegen. De „ Rechten dei Menschheid zyn hem heilig : tot derzel„ ver bewaaiing en verdediging acht hy zich geroepen te „ zyn. Voor zyne Rechtbank geldt geen aanzien des „ perfoons: by ziet in den Atmen en den Ryken, in den „ Aanzienlyken en den Geringeren, niets, dan Menfchen. „ Door en door ervaren in den waaren geest der Wet- „ ten, oordeelt hy nooit volgends de letter en be- „ zit edele vryheid en moeds genoeg, om, tegen het ou„ de herkomen eener gevoellooze formaliteit, of het voor„ fchnft van het een of ander yskoud fyftema, aan, de „ party der menschheid te kiezen. Elk onderzoek , dat „ hy te doen heeft, is voor hem eene belangryke en ge„ wigtige taak, die hy nooit begint, zonder zyne gedag„ ten byeenverzameld en zich tot een oordeelkundig na„ denken voorbereid te hebben ; en waarby hy met zacht„ moedigheid en wysheid te werk gaat, om dezelve — hoe „ dan ook de uitkomst moge zyn — altoos met een gerust „ geweeten te kunnen voleindigen." fa-  f. J. l. meter, pajiys geschetst. farys in zynen tegenwoordigen toeftand gefchetst. Jj^JJ Hoogduits van Dr. f. j. lorenz meyer. Eerfte Stuk Te Amfterdam , by G. Warnars, 1797- » iP> 8va' 205 bl. TTeel magtig veel, is er, zints eenigeu tyd, in gevolge der V Jroore Jèbeurtenisfen op het tooneel van een der voor. Zmil St!d!nZ Europa gefpaeld , over Parys gefchreeven. Weï heeft let In, daar over de pen te voeren, op eene wyze dizich van den grooten hoop onderfcheidc, en cezelye met fe doopen in de koker der vleiende goedkeuring van alles, of Sr H?oHfÏÏd in vroegere dagen en in den tegenwoordi- ^Dr^meyer bevondt zich,in de Jaaren 1783 en 1784, de eerte*S?*PW t >796 'vergezelde hy derwaards; zyr, VnenJ jpn TJp'r gforge heinrich sievekikO , die zien in ae noi.ud JfehSi van Xfcevaardlgden van den Raad van Hamburg aan het Dtoftoire Executif der Franfche Republiek , daar heen It J hy «U deeze tweede Reis na de Hoofdftad van Frank* S onder de merkwaardigfte afdeelingen van ff*Jfeg*M» wv moTen de onderrigtingen, welke hy ons mededeelt, met IyorS genoegen geleezen hebbende, hem wegens dat gelukme: dSegginge begroeten ; dewyl hy 'er zyne Landge. ttBUÜ^V^ SÖK -gezien zo veele Werken S^ffcSwbekende. die dit Werk terhanfloeg.toeft fh „1yvn ^^i?^ neTver^n $ deeS S geenrbyzondeThetn waafointrent de nieuwsgierigheid de Zte^en 00 Parys vestigende, nader ondemgt verlangt. „ Dee■ £ ïeg en foortge yke onderwerpen verwekken opmerkmg en ''belanielS Een welgefchetst Tafereel van Parp ip zy" ïenrfegenwoordigen toeftand, 't welk men w ae meuw.pa" Xe i en h'storifche berichten te vergeefsch zoeken zou , " ^fook niet verwachten kan, moet derhalven natuurlyk wel- „ en ook niet v=lwr;. * . Ten einde onzen Landge- „ kom weezen en behaagej. verfchaffen, en aan de ntlrvofdoeKantwoordinge van vee.vuld^  2?2 J. L. MEYER " g£u 7? ?.n «f, -deezen °Pz'g« te 'oldoen, bieden wv hes " L m d,t Werkje aan, gevolgd naar het Hoogduitsch van „ een Man, die met alleen zeer inneemend en onderhoudend " [C-^-ft; ni,aar pok blvken Seefr allezins onpanydig en waar„ heidl.evend te weezen — Naa deeze vermelding van de „ bedoeling deezer Nederduitfche uitgave hebben wv hier niets ,, meer by te voegen, dan dat wy de CharscWchetzen der „ Leden van het Directoire en der Ministers, duor den Schrv„ ver opgegeeven hebben agterwege gelaaten, deels ter oor„ zaake dat verfcheideu der befchreerene Perfoonen in hunne „ waardigheden en ambtsbedieningen door anderen reeds verft va.n(?^.n zv"5 deds en ook voornaamlyk uit hoofde der af. „ wisfelingen , welke , buiten taalkundige tusfchenvallen reëel,, maatig daaromtrent moeten plaats hebben." Hier en kening ^ fCh""' * V3n Zyne hand eene korte Aa«teLaaten wy, eer wy den hoofdinhoud opgeeven , en 't een en ander ter proeve, uit den ruimen voorraad, op.disfchen den Bezoeker van Parys hooren , daar hy ons onderrigt d t het. tydsverloop tusfchen zyn eerde eu tweede bezoek van Parïs in duizenderlei opzigten merkwaardig is. „ Hetzelve biedt " od dat wy zyne eigene woorden affchryven, „ den wysgeer en „ men chenkenner eene ryke ftof aan tot het maaken van ver„ gelykingen en veelvuldige opmerkingen. My echter met het „ tegenwoordige meer dan met het voorledeue bezig houden„ de, bepaalde ik myne opmerkzaamheid byzonderlyk op het „ eerstgemelde, en deeze Fragmenten vervatten eenige refultaaV manakcehe°braerki"gCn C" waarneeminSen > die ik deswegen ge. „ De genoeglykfte uuren , die ik te Parys heb doorgebraet „ ben ik verfchuldigd aan de veele, belangryke, nieuwe,letter! „ kundige Inihtuuten, die ter dier Stede gevonden wórden „ als mede aan mynen daaglykfchen ommegang met verdienst-' „ lyke geleerden en verfcheide medeleden der wetgeevende „ Vergaderingen , die tot deeze achtingswaardige kring van „ Franfche Burgers behooren. In de Inftituuten vond ik ,, eene nieuwe waereld , een weder ontwaakte fchepping van „ genie, vol fchoonheid, wysheid, ontluikende orde, eu kracht„ daadige werkzaamheid voor het gemeene welzyn. Ivlvne „ yerbmtemsfen met de geleerden waren leerryk, en met blyde , herinnering, met dankbaarheid, en gevoelens van achting „ koesterende vnendfchap, fchreef ik de volgende bladen bf„ zonderlyk dte afdeélingen , welke aan dit onderwerp myner „ iehoonlte waarnèemiugen in Parys gewyd zyn " Om plaats te behouden vaor eene en andere byzonderheid waar mede wy onze Leezers willen bekend maaken , zullen wy vs» den voorgeplaatften Inhoud de meer algemeene Hoofd. •pfchmten der Fragmenten alleen opgeeven. * Aankomst ie  jparys geschetst: »73 fé pans Jufiificatie van de Pas. Kaart van Veilig', eid V Voorkomen der Straaten — font-Neuf, Kaaien — Matton d'Egalité, voorheen Pa/ais Royal— Paleis en Tuin derTuillerien — Plein van Eendragt — Elizeefche Velden. Boulevards . Place des ViStoires Nationales Place de Fendöme Plein der Bastillc De Tempel Hospitaal der Invaliden - Theaters Publieke Vermaaken — Geest van de Nieuwspapieren Burgerfeesten Het Franfche Pantheon IVetgtevende Vergadering Raad der Fyfhon- derd Raad der Ouden Directoire Executif ; Staatsministers Sieyes ■ Esprit Public en Esprit du Tour Samenzweeringen. Schoon alle deeze Fragmenten niet even zeer uitgewerkt zyn , en ook eene meerdere of mindere waarde hebben , is 'er geen onder, of het verfchaft ons een aangenaam en dikwyls leerzaam onderhoud. Wat hy van de Theaters zegt, verdient bovenal opmerking; en hy befpiegelt de Volksfeesten met veel oordeels ; terwyl de Geest der Nieuwspapieren ons kan inlichten omtrent de waarde of onwaarde van veel, uit een en ander in de onze overgenomen,. Breed fpreekt hy van het Toneel, en 't is of men vfstris in zyne befchryving ziet danfen. Bekend is de Marfeilliaan/che Marsch: zo bekend niet, wat de Heer meyer optekent van deezen beroemden Kryeszang van rouget «e ltlle —— „ zo „ vol." gelyk onze "Schryver verklaart, „ verhevenheid en r deftigheid, uitdrukking van gevoel en hartstocht, en kracht L en vuur in de compofitie! Ik heb foldaaten hooren " zeggen, dat dit verheven en alvermogend lied de legers tot T den ftryd bezielde; dat elk foldaat, wanneer midden in het , vuur van den aanval en onder het gedonder van 't gefchut ■*. deeze algemeen geliefde klanken gehoord wïerden, dit lied met eene zich aan allen mededeelende geestvervoering mede '\ zong , in dier voege den dood ontving of toehragt. • l Zeer treffend was uit dien hoofde voor den Franfcben Dich" ter de vleiende welkomstgroet van klopstok, toen rouget V Di-: lille hem in den voorleden Zomer te Hamburg een ',' bezoek gaf. Gy zyt, voerde klopstok hem te gemoet, een " vreeslyk Man: want gy hebt vyftigduizend braave Duitfchers '' verflaagon! -, Rouget was , gelyk my deeze beminnelyke ■ ', Man zelf verhaalde, te Straatsburg in qualiteit van Officier van ■'„ de Genie, toen men, by den aanvang van den om Vryheid eu " Vaderland ondernomen fchriklyken ftryd , niet dan ftraat" deuntjes op den Oorlog hoorde. Men begeerde van hem, ,', dat hy een Krygszang zou vervaardigen. In een uur van " dichterlyke verrukking floot hy zich op, en in één nacht L was het Lied , en tevens de van hem zelfs ontworpene daar ,,' toe behoorende Muzyk, in gereedheid. Ongeacht dit Zang; u ftuk, en de uitmuntende dapperheid * welke de Dichter ïti S 3 h dén  *?4 7. . t, MEYEIt ,, den Oorlog heeft doen blyken , wierd hy tweemaal in|hech-< „ tenis genomen , dan van Royalismus, dan van Terrorismus, ,, befchuidigd." Hoewel, gelyk wy reeds vermeld hebben, de Vertaaler de Charafters der Leden van het Diredoire heeft agterwege gelaaten, oordeelde hy , en met rede, dat van sieyes te moeten plaatzen ; de Nederduitfche Leezer zal hem dit dankweeten: wy moeten plaats bewaareu,en zullen, uit veele byzonderheden deezen Man betreffende, met wün de Heer mkyer zeer gemeenzaam fchynt omgegaan te hebben, alleen een zeer zonderling voorval optekenen , hem verhaald door een Vriend, die 'er mede in betrokken was. Te weeten: ,, Robêsheere," (in 't voorbygaan : wegens den uitgang deezes Gedrochts vinden wy, bl. 164, eene zeer naazoektnswaardige vermelding,) „die „ zyn bazilisken-oog op elk vallen liet, welke, ook Hechts „ van ver, voor zyne eerzuchtige plans gevaarlyk kon worden, „ vergenoegde zich met sieyes naauwkeurig te doen gade„ fiaan. Dees onttrok zich, zo veel mogelyk was , aan den „ yzeren vuist van den dwingeland, door zich van alle mede„ werking aan de publieke werkzaamheden te onthouden , en „ omtrent alles wat voorviel een hardnekkig ftüzwygen in „ acht te-neemen. Geene intusfchen nam alle middelen te „ baat, om de fchriften van sieyes naar te fpooren; daar onder „ ook het openen van de Brieven aan de Posl-Comptoiren, eene, „ volgens de leer van loyola , dat het oogmerk de fchandelyk* „ fte dingen heiligt, zeer gemaklyke uitvinding, om geheimen „ te ontdekken, door die eigendunkelyke inquifitotiaale magt „ bedacht, welke rai/ln d'état (Redenen van Staat) genoemd wordt, in welk opzicht robespierre ook elders voorgangers „ en naavolgers vondt. Alle brieven , die aan sieyes ge- „ richt mogten weezen, moesten, in gevolge van den last van „ deezen Dictator, geopend worden. — Destyds had sieyes, in „ gefprek met een vriend uit Duitschland over de philofophie „ van KAr>t. zyne begeerte te kennen gegeeven om een alge„ meen verflag van dit nieuwe fyftema te bekomen. Dees „ vriend fchreef deswegen aan zynen Broeder, een Geleerden „ op een Duitfche Univerfiteit, die, meer gemeenzaam met hec „ Latyn dan met het Fransch, een kortbondig uittrekzel van de „ Kantiaanfche grondbeginzeien, in de Lacynfche taal, op 't pa„ pier bragt, en dit In een brief, aan sieyes gericht , na „ Parys zond. De brief kwam, wierd in het Bureau der Po„ litie gebragt, en geopend. „ Een Latynfche brief van ver„ „ fcheide bladzyden aan sieYis, uit een vyandlyk land: daar „ „ fteeken geheimen achter, misfchien wel een plan van ver- „ „ raad!" dus dacht men met diplomatïque fcherp- „ zinnigheid, en de brief wierd aan een der Commiuées revolu. „ tionair overgebragt. Deeze hoogere rechtbank der wysheid „ ltaarde den brief aan , vertfond denzelven even min , en „ fchempte op de taal van den pedant. D» hooge raad vau „ La-  PARYS GESCHETST. 275 I stvnfche fchoolmeesters werd zamengeroepen: men las en * hedas debatteerde lang en breed wegens den innoud van " 5e zen zonderlingen brief vondt wel de woorden " S geenzins den zin verftaanbaar, en gefchikc om te ver" Sïlen.— Neen, neen, liet iemand zich hooren de etters " misleiden ons, he is de cyfertaal van een gevaarlyk geheim! | — Eindeyk werd 'er onder de minderheid van deezen i Areo^aeus een wyzen gevonden , die de overzetting van I eSzinfneeden beproefde , en daar door de groote ontdek!* ff deed dat deP brief geen pian eener antirevolutionaire famennveering behelsde maar dat de. wysgeer.ge taal , I wTar ta dezelve vervat was, voorzeker nieuw, de zin niet " ZTte virtew en de denkbeelden duister waren. De brief, ! a^n welken zo' veele verftanden fchipbreuk geleden hadden, ! wierd voort weder verzegeld en aan zyn adres bezorgd De afdeeling, welke ten opfchrift voert: Espnt Pubhe en Esprit' Z Jour, behelst veele treffende byzonderheden, en teëfJverteUiSen Wy willen, 't geen tot Esprit P«M' hoon daar uir, ten Hotte onzer aankondiginge, nog affchryven. f,°D 'uUdrukking Esprit Public is een bloote klank, ten aanzien der groote masfa inwooners van Parys —— die Sud " v n"eeuwigdurende tegenzeggelykheden, van zelfzucht vaa eLenbaat, vau bedwelmend lustbejag en voorbyfnellende yer" maaken — of, zo als merc.ek haar wel eenigzins onvrien* i; deTyk maar echter naar waarheid in een gefprek met my noemde, dien poel der wanzedelykheid van het Volk. " Deeze afdeeling zou diensvolgens ledig moeten blyven, 'indien ik hier niet van een fchoone, elke gewaarwording " ftreelende, uitzondering van dien regel —- naamlyk van de Gelee te" van Parys, kon fpreeken. De ontdekkingen , die ik aan dé kennis met verfcheiden braave mannen van deeze r clasfe onder welken echte publieke geest plaats heeft, ver* fchuldigd ben, zullen my altyd onvergeetelyk blyven. Door " deezen geest bezield, heeft onder deeze menfchen flechts !' één gemeenfchaplyk doel plaats,ter inftandhouding der itaats" geflefdheid, ter opvolging der wetten, ter volmaaking da i weetenfchappen , en ter bevordering van kunften en hand" Te ken Van het vyfmanfchap in het Staatsbeftuur en veele " eden der wetgeevende Vergaderingen, welke als geleerden S bekend ftaan, af, tot aan de medefchryvers van letterkundige " inftituuten vau allerlei foort, vau welken ik voorts zal fpree' ken " vindt men deezen publieken geest onder de ganfche " clasfè der geleerden verfpreid, uit welken hoofde dezelve, " Svng inziens , ?'s het eerwaardigfte gedeelte der Paryfche •" wa-reld Set befchonwd worden. Die clasfe waar van de ' mee ten in het verlies van hun eigen , by verfcheidenen zelfs " «er aauzienlvk, vermogen , van belangryke pennoenen van t£omwentelinge de  2^ té J. U METER " &?«lfte,,offers Gragten, waar door veelen hunner, verfchei" n /ê1m 7? Vf0UW en kin^ren,tot daadlyk IbitkV^h „ noodzaaklykfte eevensbehoetten vervielen, akhins ter 00r „ aake dat alle bezoJding destyds i„ papier gefchtedS van „ alle gemakken en genoegens des Ieevenf moestenla „ —onaangezian deeze harde lotverwisfcling z cnzèlven „ gelyk bleeven 5 ja zelfs, door den last van perfooulvken ™ „ hmslyken toeftand niet ter nedergeflaagen, cn de Siïhl " lLdr°ËS k'evenS "iet »S«»de, ^ *m van de verh ve „ ziel een wyzen geen zins afhangt, zich door eigen S „ boven alle deeze rarapfpoeden verb.ef.eri- S „ Een verheven en bedaarde geneigdheid voor waare vrv " SeldhëfdeVe,DS ™kleeV[në aa" de 'egenwoorSgfoS " .onde>-fteuiiiDg van eik middel dat ftrekt om „ deeze ,n (tand te houden, en van ai het nuttige 't welk ^ „ Gouvernement tracht te ftichten, vry willige enonbaatzuJri^ „ bereldvaardlgheid tot aüe weTizJmhe^ ^ W „ tige inrichtingen, yverige medewerking tot voImfKva, " ft™-" Tif d-en' "/V£I1S aChting VOür buitlnlandfche verdiep „ fteu z e uaar de ommerrekken van het verheven diarafter „ dat ik by verfcheidene deezer . door groXe geleerdheW ;; ZgSSS»**" my even ^wtdi^asfa „brnave Burgers begeeven ; deeze van ouds zeer ach nis' „ waardige c asfe Van verftandige , befchaafde, huislvk céluk „ k.ge, en binnen hun beperkten kring blygeestige, inenfchen „ waar van ,k, by myn voorig verblyf t| vericheldé „ Familien leerde kennen, die ik thans, na verloopvatwaalf „ jaaren weder aantrof en. herkende. Deeze édX clLfe van „ menfchen leeft by een niet zeer fchirterend fonJi i„Ie „ toogen en ft.1. De ftormen der Revolutie hebb""ook on" „ ne hutten bereikt, maar dezelve niet vernield hT 1 „ have heeft geleden , maar zy zyn"iet «n éhlvt , „*m dge „ want hunne van winzucht verweerde^ SSVeè^bTa? „ nen de perken van hun maatig vermogen. — 7v troosten " fcben ^TJiï .^"woordigen weiland der dingenvv n4, fchtn, met afTcbnk voor nieuwe tooneeleu van omwentL * & m teF™°™*>S Gouvernement duurza m zv „ ftaag meer gevestigd en volmaakter worde; onderfteïïen ed » be-  ?AKYS GESCHETST. ' bevorderen het goede, 't welk het Gouvernement traclr te f (lichten,• verlangen herftel van den Vrede, van den gemee" nen welvaart, en van de Staatsfinantien , benevens den ver" nieuwden bloei van Koophandel en Handwerken. —— "Frankryk zou gelukkig zyn, indien de masfa zyner burgers | deezen kleinen hoop van braave menfchen gelyk ware, en H men met betrekking tot hen die veelvuldige verwisfeling der " Paryzenaaren met de geheele Natie kon laaten gelden , welke federt de Revolutie zo dikwerf het oordeel over het Fran'„ fche Volk misvormd heeft, eh aanleidelyk geweest is tot zulk een groot aantal onrechtvaardige oordeelvellingen." I Het tweede Mukje, waar mede dit Werk compleet is, zal binnen kort volgen. De Knorrepot, en de Menfchenvriend; of vrolyke Wandeling, in en buiten de Bataaffche Republiek behelzende Satirique Schetzen ,van veragtl' ke, gevaaiiyke , belachlyke en goede Cha. rafters van ' voornaame Staatsmannen. He Natuur gevolgd. Door GfRRiT paape. Alom door de geheele Bataaffche Republiek. In gr. Svo. 168 bl. fXnze onlangs gemaakte Aanmerkingen op de Vrolyke CharacKJ terfchetzen van den Burger paape (*) zyn goeddeels toepasfelyk op deezen Knorrepot en Menfchenvriend. Misfchien 'rangfehikt de Schryver ze onder de ., bloote gezegden, onder de taal en aantygingen van den nyd, den laster en dwaas„ heid," want hy is geen vriend van Recenfenten, en heeft 'er waarfchynlyk reden toe , dewyl hy zich aan hunne regtmaatige berispingen, in zyn gefchryf, onderhevig maakt; hy betuigt „ zich daar aan niet te llooren." Van nyd en laster kennen wy ons zeiven geheel vry : wil hy onze Aanmerkingen onder die van dwaasheid rangfehikken , wy gunnen hem dat vermaak , die kitteling met zelfvooringenomenheid, welke op elke bladzyde van zyn gefchryf doprftraalt; en lust het ons «iet, om meer dan bloote gezegden te geeven, eenige bladzyden vol te fchryven , met laffe fpotternyen , en zogenaamde •geestigheden, die geene ernftige wederlegginge, of eene meer dan enkel aangeftipte ten toon ftelling, verdienen. Ook hier en daar wordt iets recht geestigs in dit Stukje gevonden ,- doch het kan de veelvuldige bladzyden , waar op dit geheel gemist wordt, zo min als in het boven aangeduidde Stukje, opweegen. Hier mede zouden wy dit Stukje ter zyde leggen; doen kunnen niet afzyn , hoe de Schryver, tegen zyne meermaals ge- daa- OlZ'ic bier boven, bi. 95.  ffS o. paape, de knorrepot. daane betuigingen aan, van geen byzondere Perfoonen te bedoe* • len , maar algemeene Charafterfchetzen, ter toepasfinge, op té ; geeven, het voorgevallene te Leeuwaarden, met abraham staal, , opgeeft: en, om die voor zyne Leezers te veraangenaamen, een 1 Smous levi in 't fpel brengt, die op de vraag, wat is hier te doent ? ten antwoord geeft: „Dat zal iu je ftaan te zeggen. Daar moet t „ van deezen morgen, daar in die kerk zie je? —— een i „ Raadsheer preeken, met een almagtig groote kromme neus,, by myn ziel! met een neus net als de fnuit van een arend i I 't Is waar wat ik je kom te zeggen, myn eertje.' of ik mag,; „ nooit op Abrahams fchoot zitten." Op de vraag, is dit dan een Jooden Kerk? antwoordt levi :i „ Begut! wel neen het — zou een Raadsheer in de Smousfei „ Kerk komen preeken? Wat vraag is dat, myn eertje!! gy piert den armen LEVr een weinig, geloof ik waaragtig!! „ 't Is de Kerk van de Birgers Menisten! Je weet immers s „ wat Meniste zyn — hé ?" In deezen trant vaart het gefprek over dien Raadsheerlyken i Leeraar voort, en fchetst, met veele bytrekken, die fchreeu-• wende Gebeurtenis, doorfpekt met 's Schryvers geliefde fchrol-. len, die hier zo weinig als elders tc pasfe komen , op den i Godsdienst, en doorvlogten met onhebbeiyke trekken, waar: van de kieschheid walgt , en die alleen kunnen fmaaken aan i lieden van een bedorven fmaak. Wy laaten ons over het geval, de waare gebeurtenis, nieti uit (f); maar haalden dit alleen by, om te doen zien, hoe paape ; geen woord houdt met geen Perfoonen te noemen , of byzondere Lieden zodanig aan te duiden , dat ze van alle andere kunnen onderkend worden. Dan genoeg! \ (*) Deeze vindt men in een Request voor Gecommitteerden der Doopt- ■ gezinde Gcme:nte tc Leeuwarden, ingeleverd by de Nationaale Vergade- ■ ring, reprefentesrende het Volk van Nederland. Te bekomen by G. M. Ca- ■ hais, te Leeuwarden, en by de Drukkers deezes. De Franfche Helden, of de Belegering van Saint - Jean - de-' ■ Lone. Treurfpel. Gevolgd naar het Fransch, van d'ussieux, door P. G. Wïtfen Geysbeek. Te Amjleldam, by P. J. Uy« lenbroek. //* %vo, 74 bl. > Dit Spel wordt gefpeeld in 't Steedje St. Jean-de-Lone, een kleine plaats in bourgogne , volgens de nieuwe ver* deeling van Frankryk in het Departement Haute - Saóne. ———. I Volgends eene Noot, onder de lyst der perfonen geplaatst,,! heeft het flegts „ 1700 fchredenin den omtrek, die 200 hui- i zen bevat. Ten tyde van het beleg, in 't jaar 1636, telde j men 'er niet meer dan 13 a 1400 inwooners , waaronder zich H nsauwlyks zoo bevonden, die in ftaat waren de wapenen te | voe. j)  DE F3AKSCHE HELDEN, TKEURSr-EL. 179 voeren. 'Er waren niet meer dan agt Hukken kanon in de ftad, en de bezetting was door de pest, enz. tot op 150 man verminderd." . . Dit Stukje , dat zeker in deeze dagen wel ter fnede m t licht verfchynt. ftelc de heilige pligten van edele gevoelens en belandooze liefde voor 't Vaderland zeer levendig voor, en past dus, met het hoogde regt, op eenen Nationalen [Schouwburg , daar de Nationale deugden , gewislyk, de eerfte tplaats verdienen. Desgranges, de Vader van Adelaïde, met zyne toeftemming verloofd aan een' dapperen Franschiman. ïremont, was eerde Burgemeester van dit kleine Steedje, en was geheel doordrongen met mannenmoed, en zucht tot (behoud der plaatfe. . ' , Kamillus, de Hoofdman der bezetting , die reeds verraaderlyke oogmerken had, en heimelyk in onderhandeling was met den Keizerlyken Generaal Galas, tot de overgave der Vesting was van de dappere en ftandvastige geneigdheid des BurgeLeesters bewust, en had de fnoodheid hem te dreigen , dat hy dezelve met zyne bende verlaaten zoude, indien hem Adelaïde niet op denzelfden dag nog ten huwelyk gegeeven werd; en lüesgranges had de zwakheid, liever zyn woord aan Tremoi t te Ibreeken, en zyne Dogter op te offeren, dan de plaats in s Vy- ands handen te laaten vallen. Dit verwekt de aandoen. ilykfte Toneeleri , en brengt Tremont tot de uiterfte woelde, die nog daarenboven door den haatelyken Kamillus van Iverraad befchuldigd wordt. Dan deezen moeten in het [Stuk zelf geleezen worden. Genoeg, de Stad wordt door (Oondé ontzet, het verraad van Kamillus ontdekt, en Adelaïde ■met Tremont vereenigd. Het flot van dit Stuk behelst !de volgende gedenkwaardige aanfpraak van Condé aan Desigranges. i En gy . Desgranges! ga, doe, V gantfche land in 't rond't: De maar' van deze zege aan alle Franfchen htren. 'Er ga van dit beleg geen enkle trek verloren : Daar is niet ééne daad in dees gebeurtenis, Die niet. alle eeuwen door , bewondrenswaardig is. Dit voorbeeld wake elks hart tot 'shands befcherming vaardig* Wie V Vaderland behoedt is eeuwige eere waardig. De  f*0 IE VEETELLER , BLTSrZL. ~ 1 - 1 i ■ - De Verteller, of de twee F ost huizen; Blyfpel. Naar het Fransch i van j. b. picard. Te Haarlem, hy j. van Walré en Porno In &vo. 6S bl. r De vinding van dit Blyfpel is geestig, en de verwarring, in, t zelve heerfchende, is, in de daad, verbysterende Die. Stuksken kan, derhalven, van menfchen, die alleen leezen orai zich te divertecren , en den Schouwburg bezoeken om zicli. voor eenige oogenblikken onledig te houden met het eeeui Hof tot lachen geeven kan , niet anders dan met toejuiching worden aangezien; en in zo verre verdient het onze aanprv.' Zing (eenige onnaauwkeurigheden , in 't naarbootzen van h»t ■ Engelsch en den Engelfchen Tongval, daar buiten geflooten ' zynde.) Doch voor den waaren beminnaar van Toneel- Hukken en den Schouwburg, die altyd het nuttige by het ver. «Aztyfe wenscht aan te treffen , heeft dit S;uk niets dan het eenvouwige lachverwekkende , en op zya hoogst het hof komt de Autheur 'er aan ? in zich, S ' **' Non, qua miraris, fed qua docent, amoenal Willem en Kees, op een Mosfelparty; of de zeeven Zoonen en het Hoerenkind. Klugtfpel en Pantomime. Door t. a sphaJ in leeven Med Doftor. Zynde dit het 5de Stuk van ™Ma„l nagelaaten Schriften. In den Haag, by J. Plaat, i797. In liet Staats. Spook; of de eene Duivel 'er uit, en de andere in zyn plaats. Klugtfpel. Door j. A. schasz. 6de Stuk. Bv denzelven, yi bl. 3 Wy voegen deeze twee Stukjes by elkander, om-dat ze van één alloy zyn: by wien ze de proef zullen kunnen doorftaan, weeten wy niet; maar wel, dat zy 't by ons niet doen. Snaaksch en grappig zyn ze; doch wy denken, dat zulke geestigheden , hoewel ze goed zyn om den levér te doen fchudden , meer kwaads dan goeds doen , in de tenen', woordige tydsomftandigheden. s  A L GEMEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Ouderdom , of de zaak der Bejaarden ; in XIII Gefprekken. Door herman gerhard van bueugel, Oud Predikant by de Hervormden te Dordrecht. Te Utrecht, by J. van der Scbroeff, Gz., 1797. In gr. Bvo. 430 bl. Laat zich de geaartheid en het karakter eens Schryvers uit zyne Schriften kenmerken , wy verbeelden ons, in dit Gefchrift, grond te ontmoeten, om den Eerw. van breugee ons voor te ftellen, als een blymoedigen Gryzaart, die, het goede en het kwaade deezes leevens door elkander flaande, in de overtreffende maate van het eerfte boven het laatfte ftoffe vindt tot een vroly. ken Ouderdom ; eenen Gryzaart, derhalven, volkomen berekend voor de taak, welke hy op zich hadt genomen. In de Voorrede fchryft hy, dat, onder het menigvuldig gefchrevene ten dienfte onzer Jeugd, in de laatfte tyden, in 't geheel niet fchynt gedagt te zyn aan die Oude Natuurgenooten, die eerlang de Maatfchappy der leevenden ftaan te verlaaten. Grond van reden heeft dcezö opmerking, en hebben wy zelve dikmaals ons verwonderd, dat, onder het verbaazend aantal Schriften, die doof onze handen gaan, wy zelden iets ontmoeten , gefchikt om deeze gaaping aan te vullen. Dank hebbe, daarom, de agtenswaardige van breugel, die zyne hooggeklommene jaaren- aan het belangryk werk wel_ heeft willen toewyden. By veelen onder de leeïende bejaarden, twyfelen wy niet, zal 's Mans aangenaam vooruitzigt vervuld worden. ,, De Lachfpieren der achtbaare gryfe „ Hoofden mogen , gelyk andere ligchaamsdeelen, by „ deezen veelal verftramd zyn; maar echter, dunkt my, „ zie ik deeze en geene derzelven, myn opzet, om hun „ eenigermaate te hulp te komen , met eenen vriendly„ ken lonk van vergenoegen en dankbaarheid goedkeu„ ren, en daar door toonen, dat zy de pooging, welke „ ik in deezen ten hunnen en mynen eigen nutte wil lett. 1798. no. 7. T „ aajB-  ê83 H. G. VAN BREUGEL „ aanwenden, bekroonen willen." Thans verdedigt van ïiRBUGEL zyne keuze, orn het Werk in den vorm van Gelprekken of Zamenlpraaken te gieten , en kenfchetst de fpreekende perfoonen; deeze zyn vier in getal: Alethophilus, of Waarheidsminnaar, een amptloos bejaard", „ die van een voorig noest, thand« een rustend, doch „ echter nog arbeidfaam leeven leidt," van befchaafde Letter- en Wysgeerige kennis niet ontbloot , van een opgewekten aart en beftaan. Philanthropos, of de Menschlievende, wat neerllagtiger van aart dan de eeifte, en ook minder geletterd, hoewel niet ledig van Geleerdheid. Eufcbia, de Godvn/gtige, zints veele jaaren de Echtgenoote van Alethophilus. Eindelyk, Vicina, of de Buurinne, eene achtbaare ongehuwde Jongvrouwe, van middelbaare jaaren, Vriendinne van Eufebia; die beiden de Weetenfchappen, en vooral de beoeffeninp- der gewy- de Schriften, liefhebben 't Zy ons geoorlofd, uit de Voorrede nog over te neemen de volgende beminnelyke Karaktertrek, door Vader van eretjgee, met een zweem van ongekunftelde opregtheid, aangaande zich zei ven ?ieergefteld: „ De Natuurlyke Historie (fchryft hyy „ is van voor lange een voornaam deel van myne oeffe„ ningen, en door overreeding ben ik een Voorftander en „ Verdeediger van de goedaartige en vreedfaame neigin„ gen der dierlyke Schepping in 't algemeen, niet al„ leen jegens de Menfchen , als welke de Dieren altyd f, min of meer kenlyk eerbiedigen, maar ook jegens el„ kanderen, uitgezonderd wanneer de honger, of de nood„ zaaklyke aandoeningen der zinlyke lusten , tusfchen „ beiden komen. Maar veel meer (voegt hy 'er nevens} „ ben ik een Beminnaar en Hoogtenatter, een Voorftan„ der en Verdeediger van onzer aller redelyke, betaam„ lyke, ja noodzaakelyke Christlyke Verdraagzaamheid, „ en fchuldpligtige onderlinge Liefde, welke ik omtrent allen in Gods vreeze trachte te beoefFenen, en welke „ ik van allen omtrent my verlange." Tot narigt onzer Leezeren , wat zy in dit Werk kunnen vinden, zullen wy de Opfchriften der Zamenfpraaken, die dertien in getal zyn, mededeelen. Zy luiden : Over den Ouderdom op zig zelven de Eerwaardigheid, vooral van een Verftandigen en Godvrugtigen Ouderdom den genoes,lyken en vrolyken Ouderdom het betaamlyk Geduld der Bejaarden in hunne Zwakheid en Ongefteïdhtid bet noodig Geduld der Bejaarden in  de ouderdom. 2Ü3 in Ongelukken en veelerleie Rampen 1 der Ouden ver- fchuldigde Hoope op God, uit hoofde van zyne Beloften aan hun de zoo noodzaaklyke, ah betaamlyke Zelfs- verbetering der Ouden der Ouden betaamlyke, en hun door God beloofde Vrugtbaarheid in het goede de betaamlyke en aanhoudende nuttigheid der Bejaarden voor hunne Medemenfchen der Ouden behartiging van hun eigen nut, zoo voor dit- als voor hun toekomend keven de Zekerheid der Hemelfche Gelukzaligheid eene onderzoekende overweeging van den aart en natuur der Hemelfche Gelukzaligheid . Leeringen en Ver¬ troostingen, uit de twee naastvoorgaande Gefprekken afgeleid- enz. Als een blymoedigen Christen Gryzaart verbeeldden wy ons voorheen den waardigen van breugel. Bewys voor die verbeelding aieenen wy te ontmoeten in het derde Gefprek, loopende over den Genqeglyken en Vrolyken Ouderdom , uit het welk wy, om ter proeve van 's Mans 1'chryfwyze te dienen, iets zullen overneemen. Vier troostgronden Helt hy aldaar neder, die een Christen eenen vrolyk-dankbaaren Ouderdom kunnen, mogen en moeten doen leiden. Zy zyn: „ God is i. zyn Maaker. — 2. Zyn ,, gunftige Onderhouder, en de groote Weldoener zyns lee- „ vens. .3.Zyn genadige Verlosfer door Christus Jefus. „ . 4. En de God zyns heïls, op wien hy hoopt." Naa eenige zegeningen, hem ten deele gevallen, vermeld te hebben, zegt Alethophilus: „ Daarom , ik wil voor elke „ gaave van zyne hand, voor den adem dien ik fchep, „ voor 't licht dat ik geniet, voor myne vermogens, voor „ eiken dag van werkzaamheid en gemak, voor eiken rus„ tigen en aangenaamen nacht dien ik geniet, aan het „ weldaadig Wezen, het vtfelk dezelve aan my verleend, „ dankbaar zyn ; en voords met vrolykheid het pad zyner geboden bewandelen. Alle deeze zyn toch billyk, „ rechtvaardig en goed; goed in zig zeiven, goed en heil„ zaam voor ons." Hier valt Philanthropos hem in de reden: „ Met vrolykheid?" zegthy: „ Hoe kundt gy toch „ zoo veel genoegen en reden tot blydfchap op deeze „ laage aarde vinden , welke immers niets dan een traa„ -nendal, eene barre woestyn is; of ten minften van veelen „ daar voor gehouden word ?" Nu hervat Alethophilus het woord, en zegt : „ Hoe! dit leeven of deeze benede- waereld over 't algemeen een Traanendal te noemen, „ is ondankbaarheid tegens God. En deeze kleene, maar Ta „ fchoQ-  £84 M. G. VAN BREUÖEL „ fchoone waereld van Gods aardryk, die als een Planeet „ mede tot het Hemelltel behoord, moge van fommi- gen eene woestyn genoemd worden , maar ik houde „ dezelve met anderen geenzins daar voor. Wat 'er van „ zy, in die zoogenaamde Woestyn heb ik, gelyk oud„ tyds elk Ifraëliet in die van Arabien omzwervende , „ bevonden, dat God my brood gaf om te eeten, klee„ deren om aan te trekken, en alles,.wat tot het leeven „ en de Godzaligheid noodig is, en dus ook de betere „ dingen, die met de Zaligheid gepaart zyn. Want „ fchoon wy al niet door een eigenlyk gezegd Wonder„ werk gevoed noch gedekt worden,'gefchied zulks ech„ ter door de Godlyke Voorzienigheid. En deeze ge„ daehte is ftreelende voor my." De redenen van blymoedigheid in den Ouderdom doet de Eerw. van breugel zynen Alethophilus aldus ontvouwen : „ Ook ondervinde ik , dat de betrekkingen , „ die ik met maagfehap en goede Vrienden heb, een „ bron van daaglyks vermaak zyn. Onze onderlinge „ liefderyke , en dus ook medelydende gevoelens, onze „ gezellige byeenkomften , genegenheden en beleefdhe„ den verminderen de lastigheid van den weg niet wei„ nig, en veraangenaamen ons onderling verkeer. Wat „ 'er thands ook plaats hebbe en gebeuren moge, wy „ zyn aan geen woest willekeurig gezag blootgefteld, „ maar genieten onze vryheid, zoo wel in 't Burgerlyke, , als in"'t Godsdienftige , door heilzaamc Wetten om- fchanst. ,, Immers hebben wy onze Mozcsfen tot onze Leids„ mannen, de Propheeten, den Leeraar ter Gerechtig, „•heid zelve, met zyne Apostelen en Euangelisten, tot „ onze Leeraars, om ons wys te maaken tot zaligheid. „ Die maaken ons bekend wat goed is , en 't geen de „ Heer van ons eischt. Zoo is ook Gods Woord eene „ lieflyke lampe voor onze voeten, een helder licht op on„ zen pad,zoo wy maar niet,de duisternis liever hebben„ de dan het licht, onze oogen en harten 'er voor fluiten. „ God zelfs geeft ons zynen goeden geest om ons te on„ derwyzen. „ Ook ontbreekt het ons aan geene Aarons, noch lee„ vende voorftanders en voorgangers in onzen geestly„ ken Godsdienst. Wy hebben dagen van heilige rust, „ ftaatige gedenkfeesten, verfcheidene oeffeningen en in„ ftellingen ter verlevendiging en verfteikicg onzer har- „ ten.  BE OUDERDOM. 085 „ ten. Met blydfchap mogen wy ons geestlyk water „ uit de heilfonteinen, die in ons midden zyn, ichep„ pen; en daardoor, gelyk Ifraè'1 in de woestyn Kanaans „ vrugten proefde, aïreë met eenigen voorfmaak en ver„ zekering van het geluk der Hemelfche Gewesten begunftigd worden." Naa het vermelden van nog eenige gronden van weltevredenheid : „ Gy fchynt (valt Philanthropos hem „ in de reden) verftandiglyk op 's Heeren goedertieren „ heden te letten , en veel met zyne belofte , ons in „ zyn woord gedaan, op te hebben," vervolgt Alethophilus : „ Dit tracht ik op alle mooglyke wyze te „ doen: op zulke dingen ben ik gewoon geftadig het „ oog te houden en te tuuren, Het gevoel en 't geftadig „ denken en ltaroogen op myne tegenwoordige zwaarighe„ den, lasten, te kortkomingen in pligtsbetrachtingen, en „ op myne zwakheden zoo wel als op de ongelegenheden „ deezes tyds, mogten anders myn aandacht te veel naar „ zich trekken, en het goede, 't welk ik geniet, en den „ goedgunftigen Schenker daar van doen vergeeten. 7, Ondertuslchen vergeet ik de zwaarigheden niet,waar„ in ik met anderen ben, of waarin ik voords perfooneei „ komen kan, doch ik vind ook reden van dankzegging en' 9, blydfchap daar in, dat ik in vocrïpocd my tegens onfpoed „ kan en mag wapenen. Ik verllaap de dierbaare uuren „ van den dag niet, de orde der Natuur omkeerende, noch „ misbruik' die door geene ongeregelde liefde tot gezel„ fchap en uitfpanningen, maar poog 'er zuinig op te zyn , „ waar door ik vry ruimen tyd heb. En wanneer ik deezen, „ gelyk ook gezondheid en blymoedigheid, bezitte, tracht „ ik denzelven voor God, en vooral voor myne ziel, „ ten einde deeze wyzer en beter te krygen, te gebrui„ ken , en dewyl ik te wel van de groote onzekerheid „ van gezondheid en gemak overreed ben, draag ik zorg, „ die zoo te befteeden , dat ik aangaande dezelve, wan- neer die van my weggenomen zouden zyn, troostryke „ overdenkingen hebben moge." Uit een ander Gefprek zullen wy nog een enkelen trek overneemen, vooral om de Aanteekening, daar nevens gevoegd. Onder de dwaalingen , in welke bejaarde Christenen ligt vervallen, en die van de fchadelykfte gevolgen zyn, rangfchikt de Eerw. van breugel de volgende : „ Zy denken en zeggen al ligt, dat de pree« diking van Gods Woord en de Godsdienstoeffeningen, T 3 „ die  S8ó h. g. van breügel, de ouderdom. „ die zy in voorgaande dagen gehad hebben, beter waren, „ dan die, welke zy nu genieten, en verachten de Pree„ dikers deezes tyds, in vergelyking van de voorigen. Misfchien (zegt hy) is 'er, met opzicht tot eenigen, „ grond toe ; maar eigenlyk is de verandering in hun „ zeiven. Zy zyn ongefteld en hebben hunnen geestly„ ken eetlust verlooren, zoo dat de misflag by hen ligt." Hier op flaat de volgende Aanteekening: „ De goede „ Horatius befchryft den ouden man als een Homo difs, ficilis, queruïus; —• — —• „ Cenfor, cafligatorque Minor urn. „ En zyn gezegde, dat een oud man zy Laudator „ temporis a£li, fe Puero, mag, over 't geheel genomen, „ eene waare characteristique trek zyn; maar, ik voor „ my, ben, geenzins met alle, maar echter met veele „ grondbeginzels en zeden van den tegenwoordigen tyd, „ beter te vreede, dan met die, welke ten tyde, toen „ ik met eenige kennis in de waereld tradt, plaats hadden. „ Dit niettegenftaande, blyft het, over 't geheel, waar, „ 't geen één myner Voorouders, H. L. Spiegel, ergens „ in zynen Hartfpiegel , naar de Dichtkunde van dien „ tyd, zong: „ De tyden zyn air eens, geen beeter' wil-verderen, Zyn zy u kwaad? dit doen uw fnóo en kwae manieren." De bygebragte ftaalen zullen genoeg zyn, om den aart en de denkwyze, in dit "Werk doorltraalende, kenbaar te maaken, en hetzelve te doen voorkomen als een nuttig Handboek voor bejaarde lieden, zeer dienfiig om hen met het onaangenaame van 's menfchen ftand te bevredigen, en het genoegen des leevens met een dankbaar hart te fmaaken. Een dierbaar gefchenk aan de Natuurgenooten is alzo dit Gefchrift van den agtenswaardigcn van breugel,wien wy verlenging van zynen verlïandig blymoedigen Ouderdom van heeler harte toewenfchen. Bet  5. haack, het leven van paubus. 287 Bet leven van Paulus den Apostel, in Kerkelyke Reden' voeringen, uitgefprooken in de Hervormde Gemeenten van Breda en Amfterdam. Door petrus haack , te ■ voor en S. S. Theol. & Hift. Sacra, Profesfor, en Predi' kant te Breda, daarna Predikant te Amfterdam, en Lid van het Zeeuws ch Genootfchap der Weetenfchappen. ■ Ifte Deels ade Stuk. Te Amfterdam, hy J. Allart, 1797. In gr. tivo. 362 hl. 1~vit eerfte Deels tweede Stuk bevat wederom eenige \ J Kerkelyke Redevoeringen, over het leeven van PauSus den Apostel, op denzelfden trant uitgevoerd, en op lbortgelyke wys met eenige aanteekeningen vercierd, ais de voorige, waarover wy onlangs ons oordeel vrymoedig geuit hebben (*). Wy vergenoegen ons thans met de ópo-ave der byzondere ftoffen , die men in dit Boekdeel kan verhandeld vinden. Vide Leerrede, over Hand. IX: 7, 8, 9. de merkwaardige gevolgen van de Verfchyning van den Heere Jefus, in Saulus en de Mannen die met hem waren. Vilde, H. IX: 10, 11, 12. het bevel van den Heere Jefus, aan Ananias, om den biddenden Saulus de handen op te leggen. VUIfte, H. IX: 13, 14,15, 16. de bezwaarde Ananias, door 'sHsilands antwoord, bemoedigd. IXde, H. IX: 17, 18, 19*. de naauwkeurige uitvoering van ''s Heilands bevel door Ananias, met de gezegende uitwerkzeis daarvan, voor Saulus. Xde, H. IX: 19*, 20, 21, 22. Saulus gezegende Euangelie-prediking te Damascus, met de heilzaame gevolgen daarvan. Xlde, H. IX: 23 — 31, Saulus om zyne Euangelie ■ prediking in Damascus vervolgd, door de Discipelen gered, te Jerufalem door zyne mede -Apostelen erkend en aangenoomen. (*) Zie Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1757, bl. 417. t a Over-  288 i>. schouten Overgang van Frans Voorhout, uit de gemeenfchap der Gereformeerden tot die van de Roomsch Katolyke Kerk, door zyne openbaare belydenis van derzelver l.eere, gedaan te Alkmaar, op Zondag den 10 September 1797, voorge/leld, naar aanleiding dezer woorden, hand. IX: 21. En allen, die het hoorden, Honden verfteld, en zeiden i Is hy het niet, die te Jerufalem de geenen, die dezen naam aanriepen, zoo vervolgde? Boor petrus schouten, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. Te Amfierdam, by P. van B uuren , en tc Alkmaar, by A. Hoogland Bierlaag. In gr. 8vo. 86 bl. De Roomfche Priester en Alkmaarfche Pastoor p. schouten, met achting onder ons bekend, geeft, in dit gefchrift, openbaar verflag van den overgang des Heeren Frans Voorhout, uit de gemeenfchap der Gereformeerden tot die van de Roomsch Katholyke Kerk, en het geen by die gelegenheid is voorgevallen. Deze veel geruchts maakende overgang is, in September des voorleden jaars, te Alkmaar in 't openbaar met veel plechtigheid gevierd. Pastoor schouten liet hem, by die gelegenheid , eerst voor de vergaderde menigte verhaalen, wat de voornaamfte aanleiding tot het doen van dezen voor veelen zoo verbaazenden flap geweest is, daarna zyne geloofsbelydenis, volgens de leerwyze der Roomsch Katholyke Kerk, ftaatlyk opzeggen; hierop volgde, vóór het beginnen der H. Misfe, nog eene aanfpraak, betreffende den waaren aart van dien offerdienst, zoo als dezelve in de Roomfche Kerk verricht wordt, en eindelyk de plechtige toediening van het Allerheiligfte Sacraffiert des altaars, weder verzeld van eene aanfpraak daartoe betrekkelyk, welk alles men hier kan leezen, gelyk ook de Leerrede, die, nadat alles was afgeloopen , door Pastoor schouten is gehouden. Frans Voorhout geeft te kennen, dat de ontdekte verfchillen onder de Proteftanten, over gewigtige geloofspunten , (by voorbeeld over de Leer der Drieëenheid, over de Godheid van Christus en het beftaan van den H. Geest, over de wyze, op welke de mensch met God bevredigd wordt, enz.) hem voornaamelyk tot wankelen gebragt hebben, terwyl hy meende, dat eenheid een voornaam en weezenlyk doel van het Christendom is. Deze niet  OVERGANG VAN FRANS VOORHOUT. niet vindende by de Proteftanten, begon hy te twyfelen, of wel het echte ryk van Christus by hun werd gevonden. Hy zocht te vergeefs naar een vasten grond, of zeker middel voor ieder mensch, en dus voor ongeleerden zoo wel, als geleerden , om hem onbetwistbaar te verzekeren van 't geen God tot zaligheid geopenbaard heeften van den ontvvyfelbaaren zin der Goddelyke Openbaaring. En nu liep hy gevaar, om de geheele Openbaaring te verwerpen. „ Dan, tegen dit uiterfte," dit zyn zyne eigen woorden , „ beeft echter de Goddelyke genade my beveiligd , fchoon zyne Voorzienigheid , zo als ik nu door zyne goedheid zie, gedoogde , dat ik eene verkeerde keuze deed, en my verbeeldde, de verlangde gerustftelling te vinden, in hen te volgen , die , wel byzonder zedert eenigen tyd, de verdraagzaamheid van alle Godsdienftige gevoelens der Gezindheden onder de Proteftanten, aanpryzen als het middel, om door geene verfchillende begrippen in het ftuk van den Godsdienst ontrust te worden. In hope, van op die wyze het Christendom te vereenigen, begon ik voor dit pïan door myn gedrag en fihriften te yveren (*); doch (♦) „Door myn gedrag (teg ik),waarom ik geene zwarigheid maakte, om by de Remonftranten in deze Stad, en te Amfterdam by de Doopsgezinden in de Kerk de Zon, aan den Bedienaar van het Avondmaal bekend zynde , zo wel als by de Gereformeerden, tot welk laatfte Kerkgenootfchap ik behoor, de, van het H. Avondmaal des Heeren gebruik te maken. Ik zoude zulks zelfs , uit hoofde van deze denkwyze , insgelyks by de Lutherfchen en Roomsch - Katholyken gedaan hebben, indien niet aan myne zyde hun gevoelen over het Avondmaal my niet gehinderd had; en aan hunne zyde, zy my ook tot de Communie, uit hoofde van andere leerftellingen, niet zouden hebben kunnen toelaten. • „Door myne fchriften , heb ik insgelyks pogingen aangewend, om het Christendom op die wyze te vereenigen; ten minften, ik was van oordeel, dat alle Christen gezindheden in één Kerkgebouw haare openbaare Godsdienst-oeffeningen konden verrichten. Ik meende, daar toe een zeer gefchikt plan by eene zekere aanleidende gelegenheid te hebben uitgedacht, en dit aan myne Land- en Stadgenoten te moeten voordragen in tydsomftandigheden, die my dachten, daar toe gefchikt te zyn; althans de zaak in overweging te geven, in hope, dat uit die ruwe ontwerp wel iets goeds 'ter bevordering van de algemeene belangens en de eenheid in het Christendom zoude geboren T 5 wor  £>. SCHOUTEN doch welhaast het onmogelyke van hetzelve ondervindende, bleef ik verlegen omzien naar dat geen, het welk ter gerustftellmg van myn gemoed, zo zeer door twyfehngen geflingerd, konde dienen. Ik verzuchtte met vernieuwden aandrang tot God, om den weg te kennen, welken ik moest bewandelen Het behaagde ook zy Jie goedheid, my aan te fporen tot een ernftig onderzoek naar de leer der Roomsch-Katholyke Kerk c*Y» Ik onderzocht, wierd onderricht en overtuigd , dat de wezentlyke leere, door de Roomsch-Katholyke Kerk voorgedragen, zuiver van alle dwaling, afgodery en bygelovigheden, heilig en dus de ware leer van Chiistuï is. —ik bevond, dat zy alleen op onwrikbare gronden lust; en zag, tot myne verbazing, dat buiten die Kerk geene gerustftellende zekerheid voor een waarheidlievend Christen kan gevonden worden." w ? MwS 5ierop v?!gende belydenis begint dus : Frans Voorhout, geloof vastelyk en belyde \l het gene in k J „°t tnpf ket mÜ dc HfMiSe Roomseh Katholyke Kerk gebruikt, begrepen wordt. En nu wordt dat geloofsbegrip , bevattende de karaéterizeerende leeringen der Roomsch worden. Die genegen mochten zyn, te lezen het geen ik in den jaare i79S daar over gedacht en gefchreven hlbbe kan het vinden ,n myn Werkje, getyteld, Frans Voorhout aan zyn" Medeburgers, 0p bl. 58. en verv. in dien tyd uitgegeven en noch te bekomen by J. Hand, te Alkmaar. Het geen anderen befchouwend voorgedragen hebben, trachtte ik in werking gebracht te zien: doch ik bevond oP eene onaangename wyfS dat myne yver n.et alleen ontydig, maar myn ontwerp zelve' s:2^e wezent*ke ^ - SSK Van*den ÏÏL°PP Vt Cn "«"W* ™ h« Kerkboek * «-! b Sehmten. getyteld: de waare Godsdienst, bv F. van Buuren, te Amfterdam, uitgegeven,en de vryheid, die zyn Le w. my vergunde, van alle de bedenkingen, die ik op 2 P. SCHOUTEN, OVERGANG VAN F. VOORHOUT. ven opgekomen. 6 Het beduit, na de overweging van- i;n^fn?hanigileid m .zyn §eval' door h™ genomen. — Eindelyk worden uit het voorgevallene eenige aanmer-r kingen afgeleid, waarin de Toehoorders tot een behonrlvk ; gebruik van deze gebeurenis tot Gods eer, hunne eben en hunner naasten zaligheid, opgewekt worden. De Re-''l denaar tracht hen te overtuigen , dat 'er Gods handl SI te zien is, die deswegens moet verheerlykt worden; enal by die gelegenheid verdedigt hy openlyk de zuiverel oogmerken van den nieuw - geloovigen. Daaroo laa hvl nadrukkelyke vermaaningen volgen, om 'er voor zich en! anderen nut mede te doen; en wel byzonder, om zich tegen zorgeloosheid en onverfchilligheid omtrent den Godsdienst te hoeden, eigen onpartydig onderzoek te' doen naar den waaren Godsdienst, waarvan zoo veel af: hangt, zich tot het geloof, ook van 't geen ons onb^ivvL'. lyk en onmogelyk toefchynt, te laaten6bewegen, voor dat' EflS? Ver^nd' mCt ,bdbheidenheid . en naaide we i der liefde, zonder vervolg- en laster-zucht, te yveren Welk alles, met blykbaar gevoel van het groot belana' van vast geloof aan het Christendom, zoo als hv' zicrf' dat voortelt, en daaraan pasfenden ernst, op de lemoe.. deren gedrukt, en met eene korte aanfpraak aan Voorhout floten" "aar tydsomftandigheden ingericht gebed, wordt be* \ Wy onthouden ons van byzondere aanmerkingen, zoo over het geval zelf, als over de wyze, waarop schouten het openlyk aangekondigd , en over 't geheel behandeld heeft; en dat te meer, om des te onpartydiger verfla? te kunnen geeven van het oordeel, dat anderen daarove* reeds in gemeengemaakte fchriften geveld hebben. ^6R°JZ0nifr¥^ V,00rhout' * gemeenfchap der Roomsch Katholyke-Kerk, getoetst. Te Am/Ierdam, by W. Ho krop, 1798 In gr. 8vo. 67 bl., behahen het Voorbericht van 8 bl. T^Schryver van dit. Stukjen deelt ons zyne bedenkin- ! # ' ^ befcheidenheid, mede, over den overgang van Irans Voorhout uit de gemeenfchap der Gereformeerden tot die derRoomsch-KatholykePKerk,er, over de wyze , waarop de Pastoor Schouten dit geval openbaar gemaakt heeft. Hy ontkent aanftonds .de weSgheS van  DE OVERGANG VAN F. VOORHOUT GETOETST. 20$ m* 't gevolg, dat Schouten uit dien overgang trekt, ten voordeefe van de Leer der Roomfche Kerk, terwyl men Inde? uit den overgang van den Keizer Juliaan tot het Heidendom ook wel zou kunnen beiluiten, dat een waarnefdlievend gemoed in het Heidendom de beste gerustWell ig kan vinden. Hy zegt de pen opgevat te hebben , 1 om der eenvoudigen en zwakken wil, die ligt uit deze Gebeurtenis nadeel fouden kunnen lyden. 2) Omdat de fSr Schouten voor een kundig en Hcend ftaat 5 1 Omdat eenige dingen m deszelfs fchrift niet Keraerkt kunnen voorbygegaan worden, als daar zyn tenheul-che11 aanvallen op^en Hoogtoar « f>n een en ander gezegde van den Heidelberglchen ua- I F*i r bTdIe te^rrffls Ifvan11 de^de? Roomsfhfatholyke Kerk , « de Erachtigfte bewyzen voor dezelve, zal voorgefteld hebfc welk een en ander wel verdiende nader getoetst te PS Bedenkingen, door den Schryver ^trentWo^Pj Lang van F. Foorhout, en het gefchrift van Schm enJ^ I* !?»ne in 'f midden eebragt, zyn deels menschkundig , S W-i? deeïsSj/,'^/, fommigen derzelven FiTS^^feenkingeti komen hierop neder F Voorh ut \"mtt onmiddelyk uit de gemeenfchap der, Gereformeerderi tot de Roomsch Katholyken overgegaan, 1 5 S, zvne eisen bekentenis, eerst tot twyfe ary SHngeTc^ WzoS6^ het eene uiterfte tot het andere JwrwE Hv is van jongs af zeer veranderlyk , m t ftuk va"; Godsdienst, en Irttyd een onbezonnen,yveraar •geweest voor dat gene, waarop hy viel. Er 1 een tyd fe weest, dat hy Lutersch wilde worden.. Naderhand heet e. lirtv de Remonftranten en Doopsgezinden het Avond- 2 maal gebruikt, en zich door hun, die de verdraagzaam1 hdd fan a le Godsdienftige gevoelens der onder fcheidene geldiden onder de Proteftanten, en eene naauwere verLiging ™^^;"XS& kts Stif" " Sriegeev " Nadat'h^^les weggeredeneerd had . fcheen hlm de Roomsch Katholyke Kerk toe, door haar gezag, beflisfende geruststelling te geeven. Du laat zich.  «94 DE OVERGANG VAN F. VOORHOUT GETOETST. te eer begrypen, omdat Voorhout zich altyd met veft warde en oppervlakkige denkbeelden, van 't geen 55 vooritond, behielp. Hy had even min ondericheideji KT,J™v\W™e e" we5zei%^ Leer der Roomsen! Katholyke Kerk, toen hy dezelve aannam, als te vorej van het Leerftelze 1 der Proteftanten, en wel byzonder der. Hervormden ; verfoeide , het geen hy nog niet onder-' lappen, ' deed raeermaIen de^lyk! onbedachte' En nu toetst de Schryver vervolgens dezen overgang' lTUTgTlge gr°nden- ^en kan ze » » dat oogpunn belchouwd geenzins goedkeuren. Voorhout heelt de waarheid niet behoorlyk onderzocht; nadat hy alles had weggeredeneerd, geen nieuwe bewyzen by de Roomsch KÏ-tholyken gevonden voor die Leerftukken, die hy te voren in twyfel trok, en nu weder heeft aangenomen, maar' tot blind gezag de toevlucht genomen. De H. Schrift SneeVf^an^aren^zin' dien elk kan «afpooren eni Vinden. Dat Voorhout dien, tot eigen voldoening, niet ïf,? kATnen TT'}S door z>'ne twyfelzucht vèroor-: f, f ',,Nu geeft hy daaraan een zin, alleen op gezag yan feilbaare menfchen, die eikanderen weerfpreeken, en van altyd twyfelachtige overleveringen. Hy doet een geheel oinvysgeerigen en geheel onredelyken eed, die dus luidt : ,, Dat waaracntig Katholyk geloof, buiten het welk memand' kan zaltg worden, dat ik tegenwoordig vrywilitg belyde, en voor waarachtig koude, dat zelfde geloof beloof en zweer ik , trans Voorhout, geheel en onveL yalscht, tot den laat ft en fnik myns leevem toe, zeer ft andyastelyk, met Gods hulpe , te bewaar en en te behden , cn zorg te draagen, zoo veel als het in myne mast zal zyn. dat het van myne onderdanen , o f van de genen , die myne zorge zyn aanbevolen ,gehouden,geleerd en gepredikt worde." regen den eed van gehoorzaamheid aan den Paus, *S l*Je.7y ™zwr, den Roomfchen Paus, navolger van den Heiligen Petrus , Prince der Apostelen, en StadhouAer van Jefus Christus , eene waarachtige gehoorzaamheid, en het gezegde van Voorhout, % Ik ben reedsdang tn het gevoelen geweest, dat de eenheid een voorfaam en wcezenljk doel van het Christendom is," vergeleken met de erkentenis der Roomfche Kerk voor de Meesteresfe van alle Kerken, buiten wier waarachtig seloof memand kan zalig worden, oppert de SchrVver aog eene en andere bedenking, welke meer ftaatkundig kan  »e overgang van f. voorhout getoetst. 295 kan genoemd worden, terwyl hy vreest, dat men zoodanigen eed, zelfs met de bygevoegde bepaaling van den Pastoor Schouten, ten nadeele van den Staat zou kunnen misbruiken, en uit die voorgewende eenheid ligt de verplichting tot vernieuwde vervolgingen en mishandelingen van anders denkenden zou kunnen afgeleid worden. • Daarop volgen nog eenige Godgeleerde aanmerkingen, over de geloofsbelydenis van dezen Nieuwling der Roomfche Kerk, en over het onderricht, hem door Pastoor Schouten gegeeven. De Schryver toont zich verwonderd, over de ruwe voorftelling der Roomsch Katholyke Leer, die men hier met de allerzwakfte bewyzen ziet voordraagen , als of wy nog vóór de tyden der Reformatie leefden. Het Vagevuur wordt uit s Maccab. XII: 46; de aanroeping der Heiligen uit Luc. XV: 10; de vereering der Reliquien uit Hand. XIX: ja; de macht, om Aflaaten te verkenen, uit 2 Cor. II: 10; de plichtmaatigheid van het Of er der Misfe uit het voorbeeld van Melchizedek, uit Mal. I: 11. Hebr. XIIL ïo. Hand. XIII: 2. bewezen, enz. Men zal hier ook de gezegden van den Heidelbergfchen Catechismus , waarover3 Schouten zich vry fcherp had uitgelaaten, verdedigd, en voorts de nadere verklaaringen van fommige leerpunten der Roomfche Kerk door Schouten, op eene verftandige wyze , beoordeeld vinden. Wy kunnen niet nalaaten de leezing van dit Stukjen aan allen , wien deze onderwerpen niet onverfchillig zyn, ten fterkften aan tc pryzen. Drietal gemeenzaame Brieven, tusfchen Vrienden te Utrecht en te Alkmaar , over den Overgang van Frans Voorhout, uit de Gemeenfchap der Gereformeerden tot de Roomfche Kerk , en het Stukje daaromtrend uitgegee- ' ven door Petrus Schouten, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. Met een Voorbericht van den Uitgeever, dat Roomfchen en Onroomfchen leezen kunnen. Te Alkmaar, by J. A. van Harencarfpel, en alom, !797- In Sr' üvo' 27 bl. , behahen het Voorbericht van 6 bl. Deze Brieven zyn ons minder interesfant voorgekomen. De Uitgeever fchynt, volgens het Voorbericht, on-  DRIETAL onderfcheiden te zyn van de Schryvers der drie Brieven»! of wel van den genen, die zich, gelyk hy zich uitdrukt,;! achter het fcherm dezer fchynbaare briefwisseling verkoil zen heeft te verbergen. De Schryver van den tweedena Brief wordt, in den eerden, voorgeftcld als iemand, diea buiten verbintenis en betrekking is, zoo wel tot het Ge-i reformeerde als Roomfche Kerkgenootfchap, en van al-J len vallenen godsdienstyver en partyfehap verwyderd is. J Hy telt zich zelf onder de Disfenters. De Schryver vanj den eerden en derden Brief komt voor als een Leek, diea evenwel Latyn verftaat, en van de Kerkelyke Histories en Uitlegkunde nog al meer weet, dan anderen. Wata daarvan zy, gelyk ook van de zonderlinge terugneemiugi der gedaane aanpryzing van het boekjen van den Prop.J Schmidt, voorheen Roomsch Hoogleeraar, in het Voor-] bericht; de meeste verdienden van dit drietal Brieven, ent wel byzonder van den tweeden, waarvoor wy den Uit-j geever danken, zyn, in ons oog, deze en gene medege-j deelde berichten, omtrent den perfoin en de lotgevallen\ ■*an Frans Voorhout, die met den inhoud van het hier-] vooren gemeld Stukjen wel overeenkomen, en den over-j gang van dezen man tot de Roomfche Kerk meer en meers verklaaren , en minder vreemd moeten doen voorkomen.! Men kan hem, naar het oordeel des Brieffchryvers, van» geene verfoeielyke beginfelen en laage byeinden verden»] ken. Hy is een getrouwd man, die in onbekrompenel omftandigheden is, en niets minder dan een politiek gelukzoeker. Men moet de voornaame aanleiding tot dezen: overgang in 's Mans verregaande veranderlykheid, waar- • van hy zelf in zyn verhaal bewyzen aan de hand geeft, zoeken. „ Maar hoe," zegt hy, ,, is dit te verklaaren? zou in dit geheel enkel grilligheid en wispïltuurigheid van aart te vinden zyn? die lopen 'er gewis onder. Maar 'er komt bekrompenheid van vermogens, het overhoop haaien van alles te gelyk, zonder iets grondig af te doen of geheel tot ftand te brengen, by. Niémand, die Voorhout kent, zal hem natuurlyke fchranderheid en levendigheid, zal hem arbeidzaamheid en warmen yver voor waarheid en regt ontzeggen en betwisten; maar elk, niet onbekend met de gefchiedenis van zyn leven, zal ook toegeeven, 't zy men hem in zyne ftaatkundige werkzaamheden, zo hy die zelve bladz. 4, in de Aantekening, noemt, of in zyne bedryven, by voorbeeld, in het eertyds te Alkmaar bloeiend Pnyfisch Gezeli'chap, of ook in het ;  gemeenzaame brieven. *9? het midden van zyne met veele en veelzoortige boeken werktuigen ryklyk voorziene groote Studeerzaal, in Mnr^et^JUelingen of Inders befcbouwd, dat S e geest-vermogens nooit voor zo verfchillende ftudien en bedrvven, als hy ter hand nam, berekend waren, dat f,y gewoon is alles te veel door elkander te: haaien, , van het een op het ander te fpringen, en zo tot die be Waaaenswaardigen behoort, die, alles willende weeten ïn K met de daad geene weetenfchap grondig kennen en 'ge?zaak tot volkomenheid brengen. Wanneer fk dit een en ander nu op het Godsdienftige toepas, en my voorftel , dat Voorhout als met ongewasfche handen alle Z «vfthpnias het een voor, het ander na, of liever dan een leeï van'het een! en dan weder een ander deel van het ander heeft aangetast, dat hy zich, niet wel toegeÏSt in den maalftra» van allerlei Godgeleerde fent Sen en twistvraagen heeft begeeven , en dat misfchien zyn opvoeding en eerde onderwyzing in den Godsdienst, naar den leertrant .der Gereformeerden, zo aÏThet voor dertig en meer jaaren hier wel kon ge- ingericht, dan wordt het wonderbaare, m het nu voorvalere aanmerklyk .verminderd, ja zulks verdwynt ophpfl zo het waar is, het geen ik echter verre t>.n fan voor uitgemaakt te houden, dat hy in den laatllen ' ?vd in het Kerkgenootfchap, dat hy nu verhaten heeft, Set voorzichtig of liefderyk genoeg zou behandeld zyn. ïk geToov?veegleer, dat de groote gedachten omtrent de ieleerdheid van Pastoor Schouten , die voor■ jaaren zich in Schriften van alle zyne Ambtgenooten hier te Lande % de voordeeligfte wyze wist te onderfcheiden, dat ook Tiet verzagt, het eerbied- en beminnenswaardig oog- , Simt, waarin deze voor zyne Kweekelingen de Leer en gbruildykheden van zyne Kerk afgezonderd van alle ffvoeczels en misbruiken, heeft weeten te plaatzen , S veel hebben toegebragt, om eene ftap tc: verhaas S, die my alleen uit het nu aangevoerde begryplyk V°vS'hebben de aanmerkingen op het gelchrift van Schouten, tot verdediging van Profesfor Heringa, en den Hdffirgfcben Catechismus, en wat men verder m den derden Brief aantreft, niet veelte beduiden. De Utrecht- fche Hoogleeraar heeft zulke verdedigers niet noodig. Zulke enbdergclykemachtfPreuken, als deze, de Dord-. lett. i7s>8. no. 7. V rceM'  SS»8 T)RIi,TAL GEMEEN2AAME BRIEVEN. 7S.~U TT- . 7 /■ /r~ ^„Krcv,Uur j^Ist Brouwer ontwapend, Gïo- ver « rfoor de Deputaten van de Gclderfche Synode ot> eene verdommende wyze wederlegd, op deze en die aanmerkingen van Voorhout en Schouten zou veel te ze°sen zyn doen weinig af. Het is beter ftil te zwygen , dan zich zoo van de zaak af te maaken. yh Memorie over de Ftnantien der Commisfie van Geneeskundig loevoor zicht, te Amfterdam; ftrekkende tot Bylaaze op derzelver Vertoog. In gr. Qvo. 63 bl. TVeze Bylaage tot het Vertoog der Geneeskundige JLS Commisfie, over 't welk wy gehandeld hebben r*U bevat eene berekening der kosten, die noodig zullen zvn tot de nieuwe inftellingen, die, volgens het oordeel dier Commisfie, omtrent het Geneeskundige in trein behooren gebragt te worden; teffens met aanwyzing der bronnen, uit welke die Commisfie vermeent, dat men dezelve geyoegelyk zoude kunnen vinden. In dit ftuk wordt voldoende getoond, dat de nieuwe inrichtingen, tot het i heoretisch Onderwys betrekkelyk, zeer wel uit de gewoone Fondlèn kunnen gevonden worden. Dan Geheel anders is het met het geprojefteerde Clinisch Onderwys gelegen: dit zal niet kunnen in werking gebragt wordendan met behulp van nieuwe Fondfen, die ten minften jaarlyks ƒ 6000 kunnen opleveren. Om dit geld te vinden , zegt de Commisfie: „ En het valt in het oog, „ dat, daar 'er jaarlyks, het een door het ander, 3300 „ Zieken, in de beide huizen te zamen, worden inge„ nomen; voor deezen, indien zy aan voedzel en médi„ camenten daaglyks 4 Huivers kosten, dat voorzeker te „ gering gefteld is, 660 els. befteed worden voor iede„ ren dag, dat men ze huisvest: en gevolgelyk, dat, als „ men de zaaken , door eenige verbeteringen , zo verre „ kon brengen, dat de Zieken in het algemeen, en de „ eene door den anderen, 10 dagen minder lang, dan zy „ nu doen, in het Gasthuis behoorden te vertoeven, al„ vorens hetzelve te verlaaten, 'er ƒ6600:- zouden wor9, den uitgefpaard." Indien dit voorftel mogelyk was, zoude de bezuiniging ze- (*) Zli boven, bl. 210.  MEMORIE OVER DE FINANTIEN, ENZ. £QQ zekerlyk zeer aanmerkelyk zyn. Hoe gegrond de. bezwaaren der Commisfie zyn tegen de tegenwoordige inrichtingen van het Gasthuis, kunnen wy niet bepaalen, om dat haar daar toe betrekkelyk Rapport nog niet is in het licht gekomen. Doch wy kunnen niet gelooven, dat de behandeling der Zieken in dit gefticht zo zorgeloos en onbeftemd zoude zyn, dat men de Lyders, door elkander gerekend, daar tien dagen langer in zou houden dan noodig was. Intusfchen gelooven wy , dat de Doftoren en Chirurgyns zeer wel doen, met de Lyders "er eenige dagen langer in te houden, dan zommigen wel hoodig mogten oordeelen. De Zieken, die hier behandeld Worden, zyn meestal van de geringere clasfe: zo ras zy weder uit het Gasthuis gaan, moeten zy dikwils wederom zwaar werken, zich in eene bekrompene en ongezonde wooning behelpen, en hunnen honger met zwaare fpyzen ftillen. Zyn zy nu, na hunne volkomene herftelling, niet nog een tydlang in het Huis gebleeven, om de noodige kragten, tot hunne gewoone leevenswyze en bezigheden, weder te bekomen, dan is niets zekerder te verwachten, dan dat zy wederom zullen in Horten, of door eene nog ergere fleepende ziekte worden aangetast. Dus zullen zy eerlang naar het Gasthuis moeten te rug keeren, om aldaar voor die weinige dagen, welke men hen te vroeg heeft doen uitgaan, weeken lang te vertoeven , of hun ongelukkig leven te eindigen. Het Beftuur moet, derhalven,wil het deszelfs waar belang behartigen, vooral, naar ons inzien, niet te fterk ftaan op het fpoedig laaten gaan der Zieken uit het Gasthuis; maar ze daar in laaten vertoeven , tot dat de Geneesheeren dezelve genoegzaam verfterkt oordeelen, om tot hunne gewoone bezigheden en levenswyze weder te keeren. Handelt men in dit ftuk anders, dan zal het middel, waar door men het getal der Zieken in het Gasthuis dagt te verminderen , hetzelve waarfchynlyk merkelyk vermeerderen. Ja deeze kwaalyk begreepene zuinigheid zal dan het middel zyn, om veele nuttige Burgers in den bloei huns levens te doen omkomen, en de Armekasfen met het onderhoud hunner ongelukkige Huisgezinnen te bezwaaren. V 2 Ziel*  goo rensing Ziel- kundige Verhandeling, door casparus rensing,, Med. Doctor, voorgeleezen in eene Vergadering van het'. Amfterdamfche cerjie Departement der Maatfchappy tot : Nut van 't Algemeen, uitgegeven met voorkennis en toe-flemming van deszelfs Bejluurders. Te Amfterdam, by A. Mens, Jansz., 1798. In gr. Bvo. 78 bl., behalven 1 een Voorbericht van LXII bl. " \\7at zal 'er van mv worden (dus begint de geleerde „ W en wysgeerige Schryver van dit Stukje deszelfs „ Voorbericht}, wanneer myn lichaam tot deszelfs eerfte „ oorfprong te rugge keert? Deeze is gewis een der ge„ wigtigfte vraagen, die de mensch zich ooit kan voor„ ftellen , en van welker voldoende beantwoording een 1 „ groot gedeelte, zo niet zelfs geheel en al, de rust vani „; zyn gemoed, geduurende zyn geheelen leeftyd, afhangt." „ Van myne vroegfte jeugd af, dit beken ik open- ■ „ hartig, is my van' alles , waar over ik onderwys of' „ opheldering ontving, nimmer iets aangenaamer geweest, „ dan wanneer het dit onderwerp betrof." Door eene zo loflyke zucht tot waare Wysheid aangefpoord , doorlas de Schryver alles wat hy in dit vak kon magtig worden, en bragt het geen hy dienaangaande aanmerkenswaardig vond op het papier. In 1794 eene Spreekbeurt moetende vervullen in het eerfte Departement tot Nut van 't Algemeen, werkte hy deeze ftofl'e uit, en deed over dezelve eene Redevoering, welke thans , op het aanhoudend verzoek zyner Hoorderen , het licht ziet. De voornaame inhoud van dit ftuk dient, om te bewyzen: „ Dat het geloof aan een toekomend zalig leven „ een fterke dryfveder oplevert, die ons aanzet, om ons, „ zo veel doenlyk, in alle verftandelyke en God verheer„ lykende weetenfchappen te oefenen , om dat wy daar „ door in ftaat gefteld worden, van, in ons volgend le„ ven, een hogeren trap van gelukzaligheid te kunnen ,, beklimmen." Ter bevestiging deezer gewigtige leere , handelt de Redenaar Over de gewoone bewysredenen, door welke de onftoffelykheid onzer Zielen wordt betoogd. Verder vergelykt hy den aart en de voortreffelykbeid der Menfchelyke Zielen met die der Dieren, om daar uit af te leiden, dat, hoewel de laatstgemelde vermogens bezitten, die een zekeren graad van volmaaktheid en redelykheid too- )  zielkundige verhandeling. toonen, de eerfte, echter, van een veel edeler en uitgebreider vermogen zyn, en alleen de gave bezitten om a getrokkene denkbeelden te vormen, en uit dezelve gvoktre£ Hingen af te leiden. Ten opzichte der betrekkingen , die et beftaan tusfchen onze Zielen en Lichaamen, erkent de ReSar wel,dat de eerstgenoemde alleen hunne denkbeelden aaS de laat tgenoemde te danken hebben, maar dat daarentegen alle geestelyke vermogens derzelve, a s daar zyn het denken, het oordeelen, het redeneeren, het geheugen, de ve?beeld ngskragt, enz. onftoffelyke eigenfehappen zyn, die tot de Ziel alleen behooren, en In geenen. decle yan Set ftoffelyk Lichaam afhangen. Zeer uitvoerig isi hy in St bean woorden der gewoone bewysredenen , die door d vooSders van hef tegengefteld gevoelen worden afgeleid uit den trapswyzen groei en vermindering onzer fermogens , met de jaaren. Hy meent, dat de daar, uit aSide afhangelykhèid onzer Zielsvermogens van onze Kamen eensdeels kan verklaard worden uit de aanw nnende of afneemende vermogens onzer zint«fedeels uit de belemmering, welke, door het ve tempen onzer zintuigen, en de ontaartmg van de verichil lende deelen der hersfenen, m den ouderdom , aan de werkingen van ons onftoffelyk deel wordt toegebragt. Verder betoogt de Schryver, dat, daar, met der dood, al het ftofielyke en zinnelyke wegvalt, en ook ongelikt de optending voor een beter leven, alleen de verkreeeen aeStelyke0 denkbeelden overblyven Dat dus de zfelgSfflterymoet zyn voor de Hemelfche gelukzaUgheden8 naar-maate dezelve zich hier op aarde meer heeft toeSègd op het kennen én betrachten der geestelyke en zeddyke volmaaktheden. Dat dus ook die geene , welk?zich alleen aan het aardfche gehecht hebben, volkomen ongelfchikt zouden zyn voor. een volmaakten geestelvken ftaat, en het zelfs niet in het gezelfchap der HemeTlingen zouden kunnen uithouden, al wierden ?y daar hl He^vSricht voor deeze Verhandeling is byna zo uitvoerig als het ftuk zelve, en dient voorna.amelyk tot wederleUng van een Antwoord, by teyler's Godgeleerd. &c?aP ingekomen , op de: Vraage,: „ Zy,j*vg1- " ftg^S fa? wat6 lï W u« &8S?& " opzichte van derzelver duuring, gewaarwording en werkinï na den dood des Lichaams, m haaren afgezondo-  302 c. rensing, zielkundige verhandeling. „ den ftaat?'' welks Schryver van oordeel was, dat 'M geene voldoende bewyzen zyn voor de Onjloflykheid der Men, fchelyke Ziele De menigvuldige bewyzen, door dien bcbryver tot bevestiging van zyne meening verzameld , worden hier naauwkeurig ontleed, en door den Redenaar beantwoord. Doch de bepaaldheid van ons plan laat niet toe, dat wy ons in dit diepzinnig en ingewikkeld gefchil Maaten: waarom wy hun, die daar mee"van^ beleeren te weeten, tot het ftuk zelve wyzen. ocgeeren De Wysgeer der Natuur, door w. e. de perponcher. Tweede Deel. Of de Wysgeer der Natuur en der Open- tTntJe Ftrech^ ^(Jde W^. J. van Schoonhoven , 1797. In gr, 8vo. 683 bl. Tn het flot van ons bericht, raakende het Eerfte Deel 1 deezes Werks (*), zagen wy, dat de Schryver, aan het einde daarvan, het befiuit opmaakt, dat 'er flectes ééne Oorzaak van alles is. Met het nafpeuren deezer Oorzaak neemt het Tweede Deel eenen aanvang. De ongerymdheid der ftcllingen , dat de dingen zich zelve zouden hebben voortgebragt} dat zy zelfweezig zouden zyn, en van zichzelven beftaande;dat zy zouden beftaan door zekere noodzaaklykheid; dat de Natuur zelve alles zoude hebben voortgebragt; of dat alles by geval zoude ontftaan zyn, wordt aangetoond, en daarom befloer? Cbladz. 39 env.) dat 'er buiten en boven de Natuur eene Eerfte Oorzaak van alles moet beftaan. Hierop volgt (bl. 62 env.) een onderzoek na den aart en natuur van het Weezen, dat wy de Eerfte Oorzaak noemen , waarvan het flot is, dat wy het Weezen der Godheid niet kunnen verklaaren, maar alleen eenige haaf. rer Eigenfchappen ontvouwen. Die ontvouwing vinden wy bladz. 73-98, en aan derzelver einde de vraagen" V\ w"U ZLïliC ee? PPPeweezen .... hoe moeten wv „ dat Weezen dan befchouwen ? Hoe moeten wv, om„ rent het zelve, gezind zyn? Hoe moeten wy ons om„ trent het zelve, gedraagen?" Het antwoord op deeze vraagen is vervat in eene Verhandeling over de Plich ten, welke wy omtrent het Opperweezen moeten be- trach» C) Zie boven, bl. atfp.  E. DE PERPONCHER, DE WYSG. DER NATUUR. 3°3 «achten En daarop merkt de Schryver aan (bl. 125 /nv ï dat de „wenken, eene toekomende huishouding aanduidende," welke zich reeds te vooren hadden opVedaan, nog veel meer klem verkrygen, „ wanneer men, zeS hy, by de gronden, welken 'er zig toen reeds "voor opdeeden, het denkbeeld voegt van een OpperË weezerf, begaaft, met alle die eigenfchappen, die wy I ï nu aan hebben toegekent." Op twee deezer wenken, tégen het flot van het Eerfte Deel gegeven, blyft hy nog wat ftilftaan. De eerfte is genomen van devatELheid der menfchelyke natuure voor eene grootere ÏSSSktteS, d«. zy ooit in dit leeven bereikt; deandere van de ondervindinge, dat, „ op deeze waereiü, die geenen, die, met de meeste ftandvastigheid en P trouw het goede aanhangen, en beftendigst de loopi baaneVan deugd en volmaaktheid betreeden, zeer dik" Sis het flagto%er deezer keuze, en even door de ge" voeenderzelve, ongelukkig worden." Dit, aangedrongfn door de bedenkinge, "dat God Rechtvaardig en de oSerfte Wetgeever van het Heelal is, bevestigt de verwachting, dat „ 'er voorzeeker eens eene huishouding vaS verleiding, van belooning en ftraffe zyn zal* &m M^S lïfbVn wy dan, in die huishouding, te wa-tèn^" vraagt de Schryver, bl. 141. Het onzekere hit duistere, van deeze verwachtinge wordt met algeSèef omïïent dat ftuk gebruikelyke redenen aangetoond Eene oplosfing, op dit ftuk, . . blyft dus fteeds onze wensch, en was reeds de wensch der menfchen van "Tlle tvden af," bl. 151, Veele Volken, Wetgeevers en Zedemeesters, hebben, in dit en andere onderwerpen, eene hoogere verlichting voorgewend. „ Indien ondev !, tusfchel," leezen wy&bladz. 153, „ onder alle de geflachten ... of volken een mogt te vinden zyn geweest, t aan 't welk de Opperheer der Natuur indedaad zyn " Godfpraaken verleend ... mogt hebben, en 't zelve dus " tot zvnen afgezant en tolk aan de menfchen gefteld; t dan is het waarfchynlyk, dat hy dit geflacht ook aan 't ' menschdom zal hebben kenbaar gemaakt, door 't een of " Sr merkteeken. ... En daar alle gedachten der men-, E SÊ^TeSn dooreet zelfde belang hebben,om dit sefiacht, ... van alle overigen, te kunnen onderfchei? den; zal dit merkteeken dan ook een blyvend merkteeken moeten zyn. .Dit merkteeken zal derhalve? V 4 »» m Lene nog gewigtiger vraag: Kan het, op de leper oefchouwd, de proef wel doorfta ai ? Is £ voortduurend beftaan van een zo begunftigd Volk, mhetdnde der dagen, een noodzaaklyk vereischre, om volgMde ee- ; flachten te overtuigen, dat het voortyd) met Gods bvzon ; tcT ^^fT^ WKd beSenadigj? Gaarne ftaaifvvy toe, da de hedendaagfche toeftand der Jooden een fterk bewys levert voor de waarheid, zo van den Mofa fchen a s van den Christelyken Godsdienst: te fterto dewvl die toeftand eene duidelyke vervulling' is dei X'fpelS gen van de oude Propheeten en van chwsÏus. Die een,™al daar zynde, werd ook de vervul hng noodig tot bevestiging van derzelver getoofwaar- V^tlJ- M'Jr ,daar°m Was de voortdufring des Volks, op zichzelve, en buiten verband met de voor{pelhngen, belchouwd, nog niet volftrekt noodzaaklek Wy verbeelden ons ten minften, dat, ook zonder dezeN V-, de echtheid en waarheid der oude Openbaarden worden* Vüld°ende redenen Z0Ud£n k™bbekltea Dan dit daar gelaaten : de Schryver vindt de opgegeven vereischten m de Jooden, maar in geen ander Volk der waereld, toont in het breede de beltemming van abraham en van deszelfs nakomelingen, gelyk o?k dat die bertemming kenbaar was, zo voor de tydgenooten bv de eerfte opkomst deezes Volks, als voor iLIre Saclften, zelfs voor hun , welken na den val van den loodfchen Staat geleefd hebben, en vraagt vervolgens bhdz *ï8 env., na de oorzaak van den t^nwooEn , e„ zedert zo veele eeuwen, ongelukkigen toeftandïer Too' JnVl* Zy 'Z^i ZUiver van alle» afgodendienst, en ^"fterkften gehecht zyn aan de waarneemingeder Mofaifche Wet, op welker onderhouding hun eeftyds God° zegen zo uitdrukkelyk was toegezegd. Dit leidt hem gelyk men denken kan, tot de rlefchouwing van deS dikinge en het Mesfiasfchap yan jesus, en to? een tl me-  de wysgeer der natuur. Z°5 melvk breedvoerig onderzoek, of jesus te recht en naar waarheid zich verklaarde voor dien grooten Afgezant des Allerhoosltcn, welken Mofes en andere Propheeten beloofd hadden: bladz. 221-309. In dit alles ontbreekt het niet aar. blyken van groote belezenheid; maar misfchien zoude de Schryver ruim zo goed gehandeld hebben, indien hy wat meer de bronnen, waaruit hy lchepte, had aangewezen, en dan zich wat minder toegegeven in het ruimschoots overneemen. Men vergelyke, tot een ftaaltien, hetgeen hy zegt, bladz. 156, 157, 158, 212, oio oi4, met de Aantekeningen van michaclis over jeremia XXXI: 36 en 37. Hoezeer men fomtyds in het bveenfchraapen van fchatten, of in het aanmaatigen van ftaatkundise magt, zich moge behelpen met den reëel- Undc habcas quarit nemo, &c: in letterkundigen arbeid kan men denzelven niet wel laaten gelden. Vervolgens komen van bladz. 309 tot 442 eene reeks van aanmerkingen voor,over de ophelderingen, welke de Ifraé'lietifche en Christelyke Godfpraaken ons geeven omtrent veele onderwerpen, aangaande welke de enkele Reden ons of geheel in het duister liet, of Hechts een flaauw en onzeker licht, ten hoogften de Ichemermgen van eenen aanbreekenden dageraad, verleende. De Schryver toont in dit alles zich getrouwlyk toegedaan aan de Leerftellingen der Hervormde Kerke, welke hy met eene wvsgeeriae befchouwinge van zaaken tracht overeen te brengen en te verbinden. Hoe wel of kwalyk hy hierin flaage willen wy niet beflisfen, de gevoelens der Leezeren zullen daaromtrent verfchillende zyn. Maar in het algemeen moeten wy den Schryver het recht doen van te erkennen, dat hy zyne gedachten duidelyk en op eenen gevalligen trant voordraagt. Ook in de Atdeelmeen, waarvan wy hier meer bepaaldlyk fpreeken, zullen Leezers van zeer verfchillenden fmaak veel vinden , dat hunne goedkeuring zal wechdraagen, fchoon menfchen, die eenigzins gewoon zyn te denken, en eenige belezenheid bezitten 'er juist niet veel nieuws zullen aantreffen. Dan ook den zodanigen kan het nuttig zyn, dat de oude denkbeelden eens verleevendigd worden. Na nog eenige welgegronde aanmerkingen, om te toonen, dat het voorkomen van eenige Verborgenheden (welk woord echter wel wat nader verklaard had mogen worden) in de Godfpraaken , of ook het verfchil van leeztn-  $06 W. E. DE PERPONCHER ge, dat men op fommige plaatzen ontmoet, geene weezenlyke zwaarigheid tegen dezelve maakt ; gelyk ook over den voorrang der Godlyke Openbaaringe boven alle menschlyke Kennis, volgt, op bladz. 450, het gewichtige voorltel, dat de waare wysgeerte niet enkel befchouwehk. maar vooral werkdaadig is. En dit dient den Schryver ^neLX„0Verga"gï °m,den te befchouwen in zyn gedrag, zo m het algemeen, als in de byzondere betrekkingen des leevens. Vooraf doet hy zich, evenwel, bladz. 453, deeze vraag: „ Maar hoe zullen wy hem nu .. . fchilderen? Zoo als „ men hem , onder de menfchen , daadlyk ontmoet 2 " a u hoe ,YeeIe' en hoe verfcheidenerlei gewyzigde mo„ dellen zullen wy ons dan voorltel len moeten ? Ên voör„ al, hoe zullen wy hem dan ooit, in zyne volmaakt„heid, leeren kennen, daar hy deze tog nimmer, onder „ de menfchen, bereikt? Of hoe zullen wy alle die fv„ ne, byna onmerkbaare overgangen en nuancen kunnen „ tieiren , waar hy begint, waar hy ophoudt wys te „ zyn; .... Schilderen wy dan liever den wysgeer, niet „ zoo als hy onder de menfchen werklyk mag te vinden „ zyn ....; maar zoo als hy weezen möest. En zulks „ geenzins, in de ydele hoop , dat men ooit een daadlyk „ beflaand modél onzes afbeeldfels zal aantreffen; maar „ alleen op dat wy ons het denkbeeldig toonbeeld der „ volmaaktneid ... mogen voordellen ; op dat wy dan „ tragten mogen ... tot de gelykvormigheid met het zel„ ve te naderen; of ten minften, by vergelyking met het „ zelve, zien, hoe ver, en in welke opzigten, een ieder „ onzer nog van die gelykvormigheid verwyderd zv." Op deezen voet dan worden, vooreerst, de algemeene ^«^«voorgedragen, welke de Wysgeer, in zvn gedrag, zich voorftelt: vervolgens, hoe hy zich gedraagt. omtrent het Opperweezen, omtrent zichzelven, en omtrent anderen, bl 454-55o: en eindelyk, van bladz. 5*0 tot aan het einde des Werks, hoe zyn gedrag zal zyn, in de oyzondere_ betrekkingen en beroepen,, waarin hy zich geplaatst vindt En hier fpreekt de Schryver van den Vorst, den Staatsdienaar, den Overheidsperfoon, den Burger of Onderdaan , den Veldoverlten , den ondergefchikten Bevelhebber, den gemeenen Krygsman, van de beroepen van kostwinning, van den Leeraar, den Vriend, den Echtgenoot, den Huisvader; van den Ouderdom, vam  de wysgeer der natuur. 307 van de Teugd 1 terwyl eindelyk het tooneei met de befchouwinge der wysgeerige Vrouw wordt gefloten. In dit alles is zeer veel goeds, en wy zullen'er zo aanftonds nog een ltaaltjen of twee van bybrengen. Maar e nS verwonderde het ons, dat wy aan het gedrag van den Wysgeerigen Krygsman ruim dertig, en aan dat van den Veldoverften alleen ruim vierentwintig bladzyden hefteed zagen. Dat de Heer perponcher eenig. zins uitweidde over de plichten van Vorften en Over. heidsperfoonen , kwam ons met vreemd voor: hy zelve s voor leezen geweest in posten van regeennge , en iemand van zyne geestgefteldheid en werkzaamen aart kan S nagelaten hebben met ernst te denken op hetgeen tot het wel waarneemen derzelve gevorderd wordt. Maar wv weeten niet, dat hy ooit in den kryg gediend heeft, 17, evenwel, fpreekt hy niet kortlyk van de algemeene «lichten van eenen Veldoverften, maar daalt af tot eene menigte van byzonderheden. Wy willen geene toepasfing maaken, maar moeten, evenwel, bekennen, dat ons, onder het kezen, te binnen fchoot hetgeen cicero, de Oratore, Lib. II, Cap. 18, verhaalt, raakende de ontmoeting van den beroemden hannibal met den Penpatetifchen Wvsgeer phormio. Doch wy willen liever iets aangenaamer bybrengen. Omtrent de beroepen van kostwinning vinden wy zeer veele fraaie bedenkingen en allernuttigfte lesfen. In drie vakken worden die beroepen hier verdeeld, bevattende den Landbouw , als „ 't eerst aller beroepen, de bron van 's menfchen beftaan en rykdom, den voeder van "zvn gellacht, ... de oorfpronklyke roeping van den mensch, zyne natuurlyke bezigheid, zyn eigenlyk lee- ven," bladz. 617: — » de handwerken , en, m l , algemeen, alle kunstbewerking, met wier behulp, de voordbrengfelen der Natuur worden bearbeid en tot " ^ gebrïfk bekwaam gemaakt, of de kragten der Nastuur, tot ons nut aangewend, of ons gebrek aan ver- mogen aangevuld," bl.-6a8: den koophandel, den hu «verzorger der maatfchappy, die alle de noodwenr digheden , tot behoeftevervulling , genoegen, of ge; nót, vereischt, . . . ontbiedt, verzamelt, opflaat en " bewaart, omze daaglyksch uit te deelen , bh 634. Uit het tweede vak zullen wy het vo geilde , met eenige verkortinge, overneemen: „ Vindt hy [t- w. ^de Wysgeer]8zig ... tot den ftaat van gemeen  SC^ w. e. de perponcher. „ arbeidsman (*J gebragt, ook deezen veragt bv niet. „ Hy weet, dat, in de iamenleeving, alles nodia is„ bet geringe, zoo wel als 1 gene grooter fchynt; . ! " ?vn-el',m- allCn geVal-le' voor alles' ha"den moeten s' ,Tn'i r l \ 200 ge,nnS 18' daar niet volftrekt ie"wH.ev.n moet, Sevonden worden; en waarom zou hy " ?Ss H„het Sennge, zoo wel als een ander, te 3, verngten i Hy weet eindelyk, dat men . zelfs in 't „genngfte nyverheid, en vlyt en vernuft, en tróuw " S^n" krfr11 ' Cn dU/ beyvert hv Z1'S om S „ zynen kring met den meesten vlyt, en naarftig„ heid, en overleg, en trouw, ten meesten nutte, mede " W£in 'tatSlZyn' " AI bragt de Voorzienigheid my s, „ m t geval, van, met het maaken van zwavelftok-' „„ken, mynen kost te moeten winnen," zei mvn „ vriend la coudraye CO wel eens ik Van In " " mÓoSvkde ^^^^en'willW'mLfe0", d e „ „ mooglyk zyn." Dus moest een ieder denken en „ doen, (gelyk hy deedt) en alles zou wel gaan n de „ maatfchappy," bladz. 630. ë ' m ae Nog één ftaaltjen uit hetgeen de Schryver zegt raakende de plichten en het gedrag van deTwSeVier, ?wSVad£rivin de.beftl!Ur!"ge engopvoedfnge lyrïSlhl bladz. 634: Hy agt, dat de kinderen , veel meer „tot hun welzyn, dan tot zyn genoegen, in zyne han" ntZTden to?vert,rouwd ; en dus wil hy de zorg , " n TS voImaakl"g e" geluk, niet aan zyn genoe„ gen opofferen . . Kinderen zyn toch geene enkele „ fpeelpoppen ; daartoe zyn zy van te verheevenen aar „ en te verheevene beftemming, en'hy iTZ^t on.' „ waaren Dat men ook onder deezen wel eens rechtfehapen Wvsgeeren aantreft, zal niemand twyffelen, die Hechts om ep cteTus en franklin denkt. Ree. hmcte(t) Of hier, of in de Aantekeninge op bladz. 517, moet eene drukfe.1 zyn. Ten minften dezelfde perfoon fchyn" daar "f noeT2 \STmd lS W^°- °P de 1'^tgemeide plaats noemt de Schryver hem Ridder, maar zegt verdir niet wie hv II °i JfW-eeSt Zy' • Denke,yk was hy een Fransch Emigrant. Sfpp„ 115 weW, dat Wy hier van hem leeaen. voor ÏÏêt vm,r 1^" 6 Clen am" Ptep°NCHEB Ipreekt van hem. ™ ul mjHands &Drukkery , 1708. In gr. 8w. 151 bl. Me* Me reden verlangde de Natie een volledig Verflag van den Zeetofht, en het deerlyk lot, een gedeelte onzer Zeemagt aan de Kaap de Goede Hoop. wte hetODDerbevel van den Capitein lucas, overgekomen, m veTangen zal dezelve voldaan vinden in het welftgg  1 *ï0 rapport iteld en uitgewerkt Rapport van den Fiscaal taco* spoors, die zeker geene verfchooning behoeft te v^zoe ken, „ wanneer hy door den verbaazenden omfladder „ zaake, en inzonderheid door nieuwlingfciiap in hetgeen li vortr'en^ Kmad ' in dat Vak VolIeerd' zou In de eerfte plaats doet hy verflag van de gebeurtenis, fen, zo als die by de bekomene Informatien ïortenot gegeeven, voor zo verre dezelve in het opgelegd Ondet peaats onderzoekt hy, of het gehouden gedrag van den Capi ein K lucas overeenkomftig is geweest met de geheime Inftructie, door de voormaalige Staaten Generaal aan hem voorgefchreeven. En eindelyk fpeuït hv naa, of lucas. eerng ander verzuim heeft begaanfomtrent ets waar van m de Inftructie geene bepaaling S was, en waardoor het ongeluk aan hetVqufdeIntel zyn Commando veroorzaakt of verhaast is. q Wy hebben in dit Stuk veele onzer reeds smaakte bedenkingen over dit geval bewaarheid, darTeven zeer de gunftigeï gedagten, wegens lucas van tyd tot ml ingeboezemd,, ongegrond bevonden ; daar het alzins blykt dat hy geenzins de Man was, wien men eene Tocht van dien aart moest toevertrouwd hebben. Zyne agterhoudenhe d bruskheid, eigenzinnigheid, worden rrier met veele ftaal-' Jïï^J'" dag g^!egd; zv Z0llde" vcrmaaken, indien dê zaak met zo ernftig en voor den dienst des Land ? zo hoogst nadeehg geweest ware. Wel bekroop ons de ïust om 'er eenige op te zamelen, en ze onzenPLeezeren te bieden, ter.kenfchetze van eenèn Man, die den Sdé ?o Xken SelT, Z° ^1 onSe,Iegenheids te <^ kom? /.o vloeken, lchelden, en laage behandelingen, een HeM vormden was lucas een Held van de eerS grootte eeweest. Men oordeele uit dit eene ftaaltie byTn deer iyken afloop des rampzaligen Tochts. „ Volgens uene* dictus, zou lucas, by het binnen komen der vreem„ de Schepen, toen hy „og in de hoop was daïTt „ Franfchen konden zyn, gezegd hebben: P Het zal zo een " Z7\nm l°°p0n' D5 RUIT^R W 'er wel doorgftal „ gen, en waarom zouden wy het niet doen^ nirh ,, volgens claris, was het geheel andersheid toen „ Alle te Commandeerende Officieren waren het eens, dat „ lu-  van jac0b spoors. 3tï lucas kon onderneemen wat hy wildé: dan alles wat wy zeiden hielp niets ; want hy hadt ten eenemaal " zyne prefentie van geest verlooren. Valken- II burg verzekert, dat lucas van -geene voordellen wilde hooren , om door den Vyand heen te liaan, of „ beantwoordde die met onredelyke expresfien. Zelfs „ zou lucas op diergelyk voorftel, door pool en an. „ deren gedaan , geantwoord hebben : De jonge lui „ willen Goddorne een been uitfteeken by de Natie!" Men kan," dus drukt zich de Fiscaal spoors uit, „ niet veronderftellen dat lücas voorbedagtlyk zyn Es,, quader in 's Vyands handen heeft willen brengen. In „ het onderzoek deezer zaak is geen de minfte fchyn voor- „ gekomen van eenig verraadlyk inzigt. Aan perfoo- neelen moed fchynt het hem mede niet gemangeld te hebben; maar men is genoodzaakt te erkennen, wanneer men de houding geduurende deeze Expeditie in aan,', merking neemt, dat hy met de verraadelykfte inzigtep^ „ of met de vernederendfte lafhartigheid , geen meer „ kwaad hadt kunnen doen." . Met regt befiuit de Burger spoors zyn Verflag in deezer voege: „ Ziet daar, geagte Medeburgers, aan uwen „ last naar myn vermogen voldaan ! Zoo gy uit de in„ formatien, ten uwen overftaan en met uw volyVerig be„ hulp ingewonnen, niet reeds mogt zyn overtuigd ge„ weest, dat deCapitein lucas, in onderfcheidene opzie* „ ten, aan groove pligtsverzuimen fchuldig ftaat, twyfel ik niet, of een aaneengefchakeld Tafereel van zyn gedrag, geduurende de Oost - Indifche Expeditie gehouden, zal u daar van ten vollen overtuigen. „ De verdere Taak, welke u en my was opgelegd, „ moet door zynen Dood geftaakt worden. Ik ben daar „ door ontheven van ftraf te vorderen voor het gefchon„ den Volksregt, en gy van de wyze te bepaalen waar „ op zulks zou moeten gefchieden. „ Zo gy egter, gelyk ik vastftelle, met my overtuigd \\ zyt, dat 'sMans eerlykheid en goede trouw onkreuk„ baar is gebleeven , en dat de ramp, aan het Esquader , „ waar over hy bevel voerde, bejegend , veroorzaakt is „ door gebrek aan beleid en krygskunde, te fchadelyker „ geworden door kwalyk geplaatfte hooggevoeligheid van „ zich zeiven, zou u mogelyk, zo wel als my, op het f, vellen van het wraakzwaard een traan van medelyden » ont-  3ia rapport „ ontrold zyn, welke 't gevoel van 't Volks-regt niet hadt „ kunnen weerhouden. „ Indien het onheil, aan lucas wedervaaren, ten fpie„ gel ftrekke voor andere Officieren , na eenig bevel „ te Water of te Lande tlaande , zonder daar voor be„ rekend te zyn, zal de Natie uit dien rampfpoed vroeg „ of laat aanmerklyk voordeel trekken V Wy wenfchen dit met den Burger spoors ; doch kunnen met nalaaten, 'er by aan te merken, dat deeze Les zeer duur is. Twee Schepen van 64; één van ko ; twee van 40; twee van 20; één van 18 Stukken, en een OostJndtsch Compagmeicbip ; met zestien Stukken, ongefchonden m de handen van den Vyand! De zonderlingheid des gevals noopt ons, uit de Refolutien van den Hoogen Zeekrygsraad , agter dit Verflag gevoegd, het volgende, den toedragt der zaake kortlvk ichetzende, hier plaats te geeven Men hieldt het 111 ren Zeekrygsraad daar voor, „ dat Capitein lucas reeds „ voor zyn vertrek uit Texel, op den 03 Feb. 1706, " ^t voor volkomen zeker hadt gehouden, dat de Kaal „ de Goede Hoop in handen der Engelfchen was, en daar „ uit hadt behooren te befluiten , dat het VIII en IX „ Artykel van zyne geheime Inftructie te eenemaale „ moest komen te vervallen; te meer, daar hem bekend „ konde zyn, dat de voornwalige Staaten Generaal der „ Vcrcemgde Nederlanden die Inftructie in een tvdftiu „ hadden gearreileerd , dat de overgang van de Kaap „ aan de Engelfchen hier te Lande niet bekend was. „ Dat hy uit de tydingen , geduurende de Expeditie, „ zo op Groot Canarien , Porto Praya, als anderzins, omtrent de fterk te der Vyanden aldaar, bekomen, ge„ maklyk hadt kunnen berekenen , dat de aan hem toe„ betrouwde magt, en de wyze, waar op het Esquader, „ waar over hy het bevel voerde, was toegerust, niet ge„ fclnkt of genoegzaam was om de Kaap te heineemén, „ en mitsdien moeten gebruik maaken van het X, XI en „ XII Artykel der gemelde Inftructie, uit krast van „ welke hy gehouden was, wanneer hy zich buiten ftaat „ bevondt, om met de hoop van fucces iets tegen de Kaap „ te onderneemen, na Isle de France te verzeilen „ Dat, wanneer hy, door gebrek aan Water, Victualie, „ ot anderzins , zich daar toe buiten ftaat gedeld zag, „ de voornoemde Capitein lucas was verpligt geweest, „ toen  van jacüé spoors, $l5 i,v Z!ch op de hoogte der Brafilifcht Kust be? vondt^Salvador, oÓiio Janair o, aan te doen, " nï ch van het benoodigde, het welk daar op eene " fpoed ge en gemaklyke wyze te bekomen is, te voor" In en als dan zyne reize door te zetten. * fiat zelf die voorzorge te noodzaaklyker was ge«J^ft wanneer hv zyn geliefkoosd plan, om de SaU " S/Mn te loopen" wilde ten uitvoer brengen 5 t wvl zommiPe Schepen by derzelver vertrek ut " VLu1riet genoegzaam vau Victualie en andere nood" we^diaheden^fchynen voorzien te zyn geweest. . ?' WXS gemelde Capitein lucas de Kust van Brafil niet hadt behooren te verlaaten, dan naa Krygsraad " Erfeed en daarin volledige ouverture van zyne Inftrtic" Kg de Kaap betreffend!, gegeeven te hebben ; ten " • 5„ ;„ Hon/elven met genoegzaame kennis van zaa"SiVbefl4n "in le halblyke omftandigheden, " waar in zich het Esquader bevcndt, te doen ftondt " Dan in allen gevalle, welke reden lucas dan ook Uoor dit verzuim moge gehad hebben, dezelve nimmer " Te. KaaY, in dien toeftand van zaaken, tot een Ren*' dezvou? hadt moeten bepaalen, veel miaia Saldanha*> Srverkiezen om veilig te zyn; immers met, zo hy " voor aebrek aan Water te vreezen hadt: vermids hy h X K buiten ftaat wierd gefteld, die Baai, op aan" nadering van eenig gevaar, daadlyk weder te verlaaten " SS ester , toen de Capitein lucas zich eens in die 'Bad bevondt, dezelve een welbezeild Fregat of ander " welbezeild Vaartuig by het zogenaamde D asfen-Eiland " hadt behooren te doen kruisfen, om m tyds van de be. ** wlegina des Vyands verwittigd te worden; of, zo hy " Ss uit hoofde van de kwaade Mousfon, niet raad" S oordeelde, zich van die middelen van verdediging "Stenen, welke hem de fituatie van de Baai en de " kunst Sn de hand konden geeven; tevens de bchepen " vï net Esquader in zodanige politie liggende, en zeil" va"rdig houdende , dat hy, in gevalle van overmagt ** of ovèfrompeling, des noods altyd m ftaat was geblee;,'vL, omJn eeïii behoörlyke orde, by tyds, te kunnen *' retDaetregèmelde Capitein lucas, op het gedaane fein' van de Chaloup de Havik, van vreemde Schepen te * rien terwyl tezelfder tyd een aanval van de Landzy5 de door de> Vyand oP één zyner Fregatten werd ge, , lett, no. 7. A  3*4 rapport „ daa|, was gehouden geweest, daadlyk het teken va* „ kappen, of laaten Hippen, te geeven, ten einde met dJ „Sehepen, die hem volgen konden', in Zef t? fteï ,, Dat eindelyk de Capitein lucas, wanneer hem de U Eer der Natie, en het mogelyk behoud der Schend fioS? of ü nr^f»* „ kragt van zeil, en een welbeftierdvulr Lgs dèeene „ of andere zyde door de vyandlyke Linie Sten door „ te breeken, en alzo, wanneer ook dit mislSt S „zyn, tot eer der Bataaffche Vlag, liever ftrv^n8» „overwonnen te worden, dan zicl/zondeüL J floot! „ aan den Vyand over te geeven." g 00t *rhPT vol& de Sententie over de andere C?p SnsCïef Zeï" 'Jil RYnbende , jacob clarTs'! cerff, Capitein-Luite„antSfPLter WSStfiff manus barbier , Luitenants; welke , naa onhaS hunner Gedraagingen als Commandanten der fchS der" komfafharng3r 0verge^ven Esquader, Wer^opne" der komt. „ Dat zy, geduurende de geheele Exnedi. „ tie, (voor zo verre dat zelve hier in aanmerkinaPkan „ komen O m hun gehouden gedrag, geconTdereerddl „ particuliere omftandigheden, Waar in zv zich,Sfhnnf „ de van de willekeurige bepaalingen^n Jen CommiSt "d^LZïlVS LÜGAS' hebbe° bevonden 7°5 SSS „ deele, hebben gepecceerd, tegen de Regelen vin der! „ Dienst : dat de Advocaat-Fiscaal zich gehfel onSoïd „ oordeelde, hun te dier zaake, fpeciaal mede uk hoofde „ van derzelver toeftemming in de Canituktie rma5 „ 16 Aug r796 begonnen, In den daar SvolgenSePn daï „ m de Saldanha-Baai met den Engelfchen vIce Adï? „ raai elphinstone voltrokken, te accufeeren ziel5Tt j, zer Perfoonen te procedeeren " . 7^a„. a £ „ digheden, waar m dezelve öp dat tydftip zyn gf bra^t g?. »> wecst,  Van jacob spoors. 315 * «eest» hebben gedraagen overeenkomftig de Regelen van den Dienst Weshalven zy geabfolveerd worden 1 van alle bedenkingen, welke dien ter contrarie zouden " hebben kunnen of mogen worden gemoveerd; met be" naaiing, dat aan hun, voor Rekening van den Lande, 2 zullen worden gereftitueerd en goedgedaan de uitlchotI ten door hun by gelegenheid van derzelver Requifitie 1'voor den Hoogen Zeekrygsraad gehad en geleden, , conform de getauxeerde Declaratien daar van by den l Hoogen Zeekrygsraad ingekomen.' Korte Inleiding voor den Oorlog ter Zee, door den Ridder van kinsberGEN , uitgegeeven door C a. mackay, Oud-Zee-Officier. Te Zutphen , by H. C. Thieme , 1798. In gr. 8vo. 108 bl. De Admiraal van kinsbergen, thans, naar luid des Voorberigts van den Ouden Zee-Officier mackay, in Dienst van Deenemarken getreeden, heeft zich , reeds voorlange, in ons Vaderland, bekend gemaakt, met alleen als een bekwaam en dapper Zeebevelhebber , maar ook als Schryver over zaaken den Zeedienst betreffende. Zvn Zeemans Handboek in drie Deelen, zyn Zee- tatticq in twee Deelen, zyn Algemeene Scheepsdienst, t . zyne Befchryving van den Archipel, zyn Prac- ticaale Zeemans Leidraad, zyne Strategie ter Zee. of de kunst die alle verrigtingen van den Oorlog leert gebieden en beftuuren (*), leveren hier van de door- O Een Tabél van de Strategie is nier agter gevoegd, onder den naam van Onderzoekingen te doen op de Strategie ter Zee , oteeseeven aan de Heeren Officieren, door den .tdtmraalvm kinsbergen. Waar men aan 't hoofd deeze opheldering vindt, met de befchryving van het veel behelzende onder dit woord begreepen. „ Het woord Strategie komt af van het Griekjche woord Strategos, 't welk te zeggen is Hoofdgebieder van de V Krvgsmagt. De Strategie is het verheveufte en uitgebreid,'fte ledeeke van den Oorlog; dewyl zy veronderftelt en m zich bevat alle andere deelen, als de bereekening van de tyK den van de afttanden, de beweegingen en zamen voegingen der ómtlandigheden van het oogmerk,met de middelen daartoe ' betrekkelyk;het vooruitzien zo wel der weezeniyke zwaarighe„ den a!s der toevallige, die op niets kunnen uitloopen; de ken-  3IÖ VA'N KlNSB'ERGgN fteekéndfte bewyzen op. Men vindt den hoofdmhcuö deezer hem als "Schryver eer aandoende Werken in dit Boekdeeltje aangeweezen; gepaard met eenige andere ten diende van den Oorlog ter Zee hier te Lande uitgegeeven. ■ Wat het Werkje zelve betreft, des wegen berigt ons de Heer mackay, in een kort Voorberigt. „ Deeze Inleiding „ door den Admiraal van ktosbergen gefchikt zynde „ geweest voor een Generaal ;Militair Syfthema ter Zee, i, en zulks aan eenige Officieren ter affchryvinge gegee„ ven, werd dit ook my door zyne Excellentie vergund, „ en heb van de bekomene vryheid gebruik gemaakt om „ 't zelve mede te deelen, als eene gefchikte Ampliatie by de voorige Werken van zyne Excellentie, te meer ,, daar het een onderwerp is, waar over, voor zo verre „ my bewust is, nog nooit, of by geene Natie, iets af„ zonderlyks te voorfchyn gekomen is." Van kinsbergen zegt, by den aanvange , den aart Zyns Gefchryfs aanduidende, 'er dit van : „ De Oor,, log het voorwerp der wetenfchap van een Militair „ zynde, is myn oogmerk, in deeze kleine Verhandeling, „ eenige klaare en duidélyke denkbeelden van denzelven, „ en wel meest met betrekking tot ons eigen Vaderland, „ aan jonge Heeren Officieren te geeven, om daar door „ voor te komen, dat zy zich geene verkeerde denkbeel„ den van een Metier formeeren, daar de geheele welvaard „ van hun Vaderland is afhangende; het Vaderland zon„ der Commercie is een onbegaanbaar Lichaam, en de „ Commercie zonder Marine, een Lichaam zonder kragt, „ dat by de minde aanraaking omverre valt." De Schryver, in den Zeedienst grys geworden, volvoert deeze taak op eene wyze, die hem eere aandoet ; ook heeft hy, door eenige aan den voet des blads gedelde aanmerkingen, zyne gedagten breeder ontvouwd. Het beloop van dit kort doch veel behelzend Stukje komt hier op neder, dat 'er beknopt in ontvouwd wordt, ('t welk in het tweede Deel van zyn Zee* ,j nis van de Zeeën en Kusten, het Coup d'Oeil. de beoor„ deeling zo wel over de vyandlyke Politie als Manoeuvres, „ en valfche beweagingen, die hy in 'c werk Itelt; de leeit vendigheid, de ftoutheid, de uitvinding, en alle deeze zo ., menigvuldige weetenfchappen en hoedanigheden zyn den Ad. ,4 uw*al noodzaakryk."  van den oorlog ter zee. 51? See-taBicg breeder is te vinden,) de kennis van het fenscSvk hart, als een zeer noodzaaklyk vereischte in Sn z"e- Ofiicier. — Voorts vindt men 'er op eenen «eregelden voet aangeweezen, wat eigenlyk tot net vormen van een Zee-Officier noodig is,en wel voornaam yk de Gronden , die tot dit werk van vry groote uitgeftrektneid moeten gelegd worden. - Byzonder, waar jn de daad en de kunst van den Oorlog beftaat, «et de.veelvuldige vereischten hier toe noodig in een jong Officier, om ten eenigen tyde met roem en ten nutte van den Vaderlande ^ dienen; - Het vormen van eene Zee - conftitutie m een Handeldryvend' Land, als het onze, onontbeerelyk. Voorts eenige Principes voor meer ervaarene Officieren van Wér Rang, die en Chef moeten commandaeren. h°Egen Aanhfngzel is aan het eigenlyk Werkje toegevoegd; kort, maar zeer zaaklyk, over de volgende zes Punten loopênde - Over de Militaire Conftitutie - Over hei %?delyk Ondoder Militairen - Over de D.eftmfy van de Republiek — Ontwerp yan eene jaarlykfche Equtpeeripg 'JL Omtrent hei mqnmuvreeren mei Vlooten of Esquaders - Over de Schepen van Linie. VVv durven dit Werkje, onzen jongen Zee-Officieien - ten hoogften, als een dierbaar Leerboek, aanpryzen -Die thans in den Lande invloed op, en zeggen hebben over het Zeeweezen, zullen ook met veel yrugts dit kleine Werkje kunnen raadpleegen. — En is Op hem,op zyn geval, zyn de woorden SaSvk, bl. ii van dit Stukje te leezen: „Welk TS*t&dSi MUM voor een Chef, zo hy zich in „ omftandigheden geplaatst vindt, waar toe hem de noodise kunde en ondervinding ontbreeken, om zyn Va" defland, overeenkomftig' de post, die hy bekleedt , (*) Zit hier voor, bJ. 3°9«  $18 van kinsbergen, van den oorlog ter zee.e „ naar vereisch te dienen!" en, mogen wy 'er by./ voegen, hoe ongelukkig is het Land, waar men Posteni van zulk een aanbelang toevertrouwt aan daar voor on-i berekende Perfoonen! Reis langs den Rhyn; behelzende eene beknopte Befchryvingi lifir Dnlen *r, .?t„*t**, Dl. ril J J . 'V'";', -"/ KtrmrwM,-. mm ™ xvijnjtroom omringen,» en op de by dit Werk gevoegde Landkaart zigtbaarA zyn. Met Plaaten en Kaarten. Vierde Deel. Opper-ï Italien, Zwitzer/and, het West lyk half gedeelte des Duit-} fchen Ryks, en het Obstlyk gedeelte der Franfche Republiek. Te Haarlem , by F. Bohn, 1797. In gr. 8vol 300 bl. Zeer verfchillend in oorfprong zyn de Deelen deezer tl Reize langs den Rhyn, waar van wy heden het vier- I uc j^cci dautujiiuigcu. uc twee eente ueeien be^reepen 1 het verflag eener daadlyk gedaane Reize (*) het derde: Deel, uit de pen van wylen den Burger esser gevloeid \ behelsde desgelyks het verhaal van 't geen door hem aan 1 den oever des Rhynftrooms gezien en opgemerkt was CD" het vierde, thans voor ons liggende, heeft eenen anderen i oorfprong. De Reiziger, die hier de pen voert, was ge.. dagtig aan de Regels van vondel , welke, met weinig Veranderings op dit onderwerp toegepast, ons leeren: 1 De Rbynttroom is wel fchoon en waardig om te aanfchouwen, Maar 't reizen heeft wat in, de kosten vallen zwaar Men raag den breeden vloed niet al te veel betrouwen' De bergen reizen fteil, de bosfchen zien te naar, ' De flroornen gaapen wyd, om over heen te flappen De mylen rekken ftaag, de landen flrekken veer, De Ryken, tegen een gedeeld door vyandfchappen , Die ftaan in 't harrenas en trekken het geweer. Hy vermydde alle deeze mogelyke en dikwyls daadlvke"! ontmoetingen der Reizigeren , door ftil op zyn kamer te blyven, en, wat anderen in opgemelde ftreeken gezien en ; ,waargenomen hadden, op te tekenen. By bl ^iÖ3Z'e °nZe Vai' LeU' V00r 1794' bI' 423» en WH (t) ~— voor i7p8, bl. 128.  REIZE LANGS DEN RHYN. S*9 Bv de uitgave des laatstvoorgaanden Deels, hebben wy melding gemaakt van eene uitgebreide Kaart des JLhynHrooms en omliggende Landen ; deeze ftrekt. ten grondflag van de Reize voorhanden ; wy leezen in de Inleiding dit verflag des Opftellers: „ Daar wy nu, in de „ hier voorafgaande Reizen, flegts een gering gedeelte „ van deezen waereldberoemden Rhynftroom , omftandig befchreeven, den leergierigen Leezer aanboden, en hem, ' als 't ware, flegts eene kleine flikkering van deszelfs ,, luister in de oogen hebben doen fchitteren, dachten ' wv aan onze kezende en onderzoekhevende Landgenooten geenen ondienst te zullen doen , met deeze voorgaande gedeeltlyke befchouwing, in dit Aanhang' zei, meer uit te breiden; en hen niet alleen den gehee! len Rhynftroom, van deszelfs geringen aanvang af, tot !' deszelfs uitloop toe, beknoptlyk voor oogen te ftellen; I maar ook die Ryken en Staaten, welken denzelven van ' rondsomme omringen, en als getrouwe medgezellen in I' deszelfs lot, zo wel in voor- als tegenfpoed, deelen , „ mede, zo omftandig als ons beftek flegts eenigzins toe- I, laat, te befchryven. Immers, wanneer men eenig ,, kostbaar en zeldzaam juweel ten naauwkeurigften tragt „ te doen kennen, behoort men ook de kas of ring, „waar in hetzelve gevat is, zo veel mogelyk te omfchryven, en aan den weetgierigen kenbaar te maaken. „ Wy zullen, ten dien einde, het beftek der hier by gevoegde uitvoerige Landkaart volgen, en al het wee" tenswaardige, dat, met betrekking tot de Landen,bmnen derzelver uitgeftrektheid beperkt, voorkomt, als ü ook de meest aanmerkelyke Steden, Plaatzen en Rivieren, zoverre een bekwaam Boekdeel toelaat, ftukswyze doen kennen, met voorbygang van ,en flegts eenvouwdig ,, aanftippende die plaatzen, welke in de, in twee Deelen, ,, bevoorens uitgegeevene Reis langs den Rhyn, en de hier voor geplaatfte Reis door de Opperpaltz, het Hes„ fifche, Maintfche en by gelegen Rhynlanden, bereids zo „ omftandig, als het beftek en de aart der zaak duldde, ,, befchreeven zyn, of wier gering aanbelang geene om„ Handigere aanwyzing vordert." . . Het bevreemdt ons in geenen deele, dat de Reiziger, ondeftie bewerking,door de menigvuldige Steden, Plaatzen en Rivieren, welke in het wyd beyang der bereisde Kaarte voorkomen, alles niet kon bevatten in één Boekdeel van gelyke grootte als de voorgaande, en dat hy  3*° REIZE LANGS DEN RHYN, zich dus genoodzaakt zag eene fcheiding te'maaken, en alleen die ftreeken thans te behandelen , welke on den lytel ftaan uitgedrukt. r ; Wy voor ons gelooven, dat hy werk zal vinden, om, in een volgend Stuk van deeze grootte , te geeven 't geen hy ten flotte des Voorberigts belooft , als hy ons toezegt, „ dat in het volgende en laatfte Stuk de befchry„ ving van het Departement van Parys, benevens den „ tegenwoordigen ftaat van deszelfs fioofdttad, met be„ hoorelyke Afbeeldingen voorzien, zal behandeld wor„ den, alles volgens de nieuwfte berigten daar van den „ Schryver ter hand gefteld, als ook de Befchryving van ,, geheel Brabant en Vlaanderen, benevens dat gedeelte „ van de Republiek, in de Landkaart vervat; en eindelyk " eene naauwkeurige opgave der laatfte Diplomatieke en „ Statiftifche verdeeling der Ryken en Staaten, welke i, het beftek der Landkaart beftaat, federt de verande„ ring, die, naa dat dit Stuk reeds afgefchreven was, „ daar in, door de zegepraalende wapenen der Franfchen, „ en derzelver daar door verkreegen voordeeligen Vrede „ met den Keizer, gemaakt zyn." —Ook belooft de Schryver dan een volledig Register op het geheele Werk te zullen laaten volgen. Een noodwendige behoefte van een Werk, uit zo veele Deelen , en op die wyze, zamengebragt. h De Tytel ontvouwt ons, welke Landfchappen, in dit Stuk, op gemelde wyze, doorreisd worden. Zo veel wy hebben kunnen nagaan, heeft de Reiziger, die peene aanwyzing doet der bronnen uit welke hy geput heeft, de beste opgezogt en gebruikt. Zoms valt hy wel eens in het dorre en drooge, als hy tot de vermelding van de oudheid en vroegere lotgevallen der Landen en Steden opklimt : het Kronykfche woordje Anno fpelt niet veel verlustigings; dan die fchraalheid wordt op andere plaatzen vergoed door meerdere en mindere uitweidingen de Aardryksgefteltem'sfe, de Natuurlyke Historie, en de voiKs-Aeaen netrenende, waar toe zich veelvuldige gelegenheden opdoen. Weshalveu men hier, althans met een kort woord, het weëtenswaardigfte en zonderlingfte aangeftipt vindt. In de Natuurlyke Historie fchynt ons de Schryver wel het zwakst te weezen, of gereedst ora vreemdigheden op te disfchen; doch de kortheid des befteks laat zelden meer dan een enkel aanroeren toe. Wanneer hy tot de befchryving' treedt van het Oost- lyk  HETZE LANGS DEN RH VN. 5*1 . , ,e ^Utni vin het fn i5ken weleer tot het bezichtigen van de hier " ?„^Sds v&ddelunstwonderen vereischt werden , " beSrenïan mmers even gelyk Romen dj de eerfte " pT Siïr Taartellinge , weleer de fchatkamer der " E van het overmeesterd Griekenland geworden is , „ Kunst vau achtt ende Eeuw, de Stad " PaT wTt derze ïve: kSstfchatten betreft als het „ Paiys, wat aerzcrv zelver hedendaagfche Ge- ,„ tweede Romen, en wat de ^iver Alheenen, aan- " Sffi ïJ^SSSiSt^ in ons volgend Stuk 2 nader ïu"»*"^^^; willen wy, ten voor 1 En,Wdlr fcllvfwyze, 'er uit overeeemen, wat wy van SSSiS^ffiSSUS^ het Hoofdvoorwerp m dit |ti?en in Ie andere aeezes aangroeienden Werks, op- geS?lViSdtad Ctor (Curia Rhatorwn). befchreeven te omftreeks bevaarbaar genoeg wordt om verzendingen van X 5 &  S23 Reize langs den rhyn. goederen over denzelven te kunnen doen. „ Een „ weinig boven dit Chur," vervolgt de Schrwer on? " zTnen Z" * ^ °°rden > "WdT berSdV'/^ " in de rnwftf TgCn °°*Pl0riZ uit verfcheidene kleine* " i « ru^fte bergen ontitaande, bronnen heeft De " kïï^e^i810016 RiYierr zyn d"e bZnen, uit wd"li ën te" v°°rfchvn komen, als de ito „ Rhyn en Midden-Rhyn, welken zig, op eeniaen af- ''Sommen" fc^J^f' VTT^ ' e" £ï85L* ,, ïtroomen, de A^^r - iMwa, die bv den Voeelhrm een „ aanvang neemt, en uit het woeste LsZdiS^Rhdn- "lei hêvle;en'kbeneVeS5 uit de vreesly^ woeste Val " l '^heië^Adu/a, fpottenderwyze het Pa- " ïrfdf en Joorbv Chur Zoomende, zig bene- " ni£ en,? T de" B°Ven- en Midden-Rhyn*wee„ nigt en tot een ftroom wordt." De zonderlinge gedaante deezer zo woeste als fchaars bezogte oorden wordt ons bier volgas eene daar ?er SogeneIS?*ivfbee,dAitn,g'V™ on^art^pLtje vool Delze Siwin, iv l Afbeeldingen eieren dit Stuk op. ueeze at beelding itelt ons voor oogen „ het Paradvs „ benevens een gedeelte van Rhefnwald, het gebeTgtè " it? t\de h7on en oirfprong van den Neder-Rh™, " nt: Z1Ch be-ede,n Ilantz met den en "vorfm ZVF^Ï, e?n lnkelen ftroom uitmaakt! di " fVL°eitJ het Meir van Cmftanz door" Se .\ Cn V°°rtS by f acht voeten Iaager val- " Sl',Zy,nen weg vervolgt, voorby to/heenen vloeit, " nr °°k ^ vermaarde Steden Straatsburg ,Manhein\ „ fffewy, iW*«tó, Coblentz, Bonn, Keulenen nZe/Zf " Til k?b,elt' V3n ^ door het Kle%7aQ%{ A,nhem tfz&t en van daar tot LWi; voortgaat " ■ Sdel fpoedt' en door de Stad heenen ipoe- „ lende, zich in het zand by Katwyk verliest." P De weinige Herders, welke met hunne kudden de eenige ftoffagie in de aangeduide afbeelding uitmaken " nrkS/°gen0era,df Berh™sguen, komelde meS " uti dde" T^,*1 Ult het rwtiaansch Gebied , en " mLZI" 0IPftreeks tergamo. De leevenswyze deezer " m?dzefthSJa >lterften ru-uw en bard; hun gewoon „ voedzel beftaat uit geerst, in water gekookt, zonder „ eenig zout of boter; zy ilaapen in hutten, van 1 èefien op „ eikanderen geftapeld, die van boven open zyn; hun «tras  REIZE LANGS DEN RHYN. S'^i tras is een weinig hooi of ftroo, hun hoofdkusfen een " fteen, en een of andere oude lap dient hun tot een *" deken Het geheele Rheimvoud is echter zo wild met, " bv den berg Splugen vindt men een zeer vermaakelyk " en druk bewoond Dorp van dien naam , gelyk dit me" de, in het verfchiet, op de Afbeelding zigtbaar is, benevens de hooge Bergen Stella en Lrifpalt, die er achter liggen." Eenvoudig en kort Verhaal, aangaande den oorfprong en den voorman? der Onëerdgheden in de Gemeente , toegedaan de onveranderde Augsburgfche Geloofsbekentenisfe , binnen Rotter, dam . ter gelegenheid van de Deroepinge van Ds. sander, met de noodige Authenticque Stukken , daar toe behorende. Te Rotterdam, by C, van den Dries , 1798. In gr. %vo , 72 bl. Daar de gebeurtenis, welke hier wordt verhaald, reeds ia den Taare 1792 is voorgevallen, zou het, onzes oordeels, beter geraaden geweest zyn, dezelve der vergetelheid toe te wvden , dan de oude kost wederom op te warmen; t welt uatuurlyk tot hernieuwing van bedaarde gemoedsdrift aauleidui" moet geeven. De uitgeevers geeven geene reden van hun laaiTkoomend fchryven. Als met de deur in het huis vallende, vaneen zy ftraks aan met de opgave van het voorgevallene, 't welk naar hun inzien, in alle opzigten van de onwettigheid der beroepiuge van Ds. sander blyken draagt; benuttende hun Verhaal met deeze Corollaria ; dat die beroeping is: 1 Onwettig, zynde de Nominatie gemaakt, door onwettige "perfonen, door BurgemeesEeren het beroep gefchied, en " wel verre dat zulks met appuy van de Kerkeraad zoude " zyn gefchied , veelëer tegen het goedvinden , tegen den wil, " en tegen de fterklle proteltatien van de Kerkeraad. | " 2 Afgedwongen, zynde door eene oproerige menigte, , Be'fty'fd en gefterkt door Burgemeesteren en gerugfteund door bet Hof des Stadhouders, met zydelingfche bedrygmgen (be" dreigingen) van een Fis-Major gefchied. 3 Steunende op geweld, bedrogen list, door het contraét, niet Westerfrolyk C. S. aangegaan, niet te houden, door ! beloften en toezeggingen van Burgemeesteren niet te houden. En doordien Burgemeesters den Kerkeraad uudrukkelyk gelast, en bevolen hebben dit beroep te doen. " 1 Doordien Burgemeesteren dit beroep op bovengemelde onwettige gronden hebben doorgedrongen, tegen de billyk" heid en regtvaardigheid den Kerkeraad dwingende tot iets te i, doen, hetgeen dezelve het meest tegenftond, en voor hare Ge-  EENVOUDIG EN KORT VERHAAL. „ Gemeente en voor de posterkeit onmogelyk konde worden „ verand woord, was de Kerkeraad niet door geweld, bedroe i, en list, hier toe genoodzaakt geworden." Non nojlrum inter vos tantas componere litesl Zamenfpraak tusfchen een Gereformeerde Dorps- Predikant zyn Roomfche Tuinman, Een interesfant Stukje in deeze dagen , niet alleen voor de Belyders der beide Godsdienjien, maar ook vooral voor de Tekenaars der Addresfen aan de Nationaals Vergadering, betreffende de Geestelyke Goederen en Traclamenteh der Predikanten. 1798. In gr. övo, 19 bl. Zamenfpraak tusfchen een Gereformeerde Dorps-Predikant en zyn Roomfche Tuinman; over de invoering der Conftitutie, en het Bèjluur ten Platten Lande, enz. 'liet Tweede Stukje. Waar agter gevoegd is, een Reglement voor Vredemakers, In gr. 8vo, 31 bl. Zints de Staatsregeling, onlangs, niet flegts aangenomen, maar ook 111 daadelyke werking is gebragt , jpreekt het van zelf, dat de meeste van de aangevoerde bedenkingen der xamenfpreekers niet meer te pas koomen. De eerfte Zamenfpraak loopt, inzonderheid, over de Grondvergaderingen, en het traag opkomen in dezelve van Leden der Hervormde Gemeente; waarin de Tuinman de reden zoekt van het aanzienlyk getal Roomschgezinden in het bewind geplaatst, en niet, zo als de Predikant wil, in de Religiezucht der laatstgenoemden. „ Dominé (zegt zyn Tuinman) fprak daar even van de Reli„ giezucht der Roomfchen, maar juist is het dit, dat wy in „ de Gereformeerde als de voorname oorzaak befchouwen, „ waarom zy zich zo agter houden ; immers zy hebben het „ Huis van Oranje altoos aangezien voor den fteun van de „ Religie , altoos gewoon door dat Huis de hand boven het „ hoofd gehouden te worden, en andere Religiën te zien ver3, drukken, hoopen zy nog, hoewel zonder grond, op zoda„ nig eene Ommekeer, waar by de Prins weder herfteld, én „ zy als vooren de heerfchende Kerk zullen zyn." Van hiez éat Janbaas zynen Meester een voorfchrift geeft, hoedanig hy zyne Toehoorders zou kunnen vermaanen tot het getrouw opkomen in de Vergaderingen, in welke Leden voor het beftuu? géftemd worden. Eene grootmoedigheid voorwaar, welke de Leeraar niet kan nalaaten te pryzen , en hem van-de Roomschgezinden beter gedagten doet opvatten. —I— De tweede Zamenfpraak loopt over het regelen der zaaken ten platten Lande, en eene meer geregelde regtsoeffening, dan op zeer vee-  ZAMENSPRAAK&tf. 325 *ee'e, zo niet de meeste, plaatzen tegenwoordig in fland ïc . waar omtrent zekerlyk eenige niet ongegronde aanmerkingen, door de zamenfpreekers, worden aangevoerd, vooral door den Tuinman, die veelal toont meer harts en meer réchtfchapene begrippen dan zyn Meester te bezitten. Indien de régels ' by de Ordonnantie" aangaande het Vredemaaken en de Rechtsplegingen in kleine zaaken, getrouw en onbaatzuchtïg wierZ in agt genomen, zouden veele pleitgeding uit, gewonnen en noodlooze kosten befpaard worden. Redekundig Handboek tot onderwys der J^JDoarm. fiere» jean changuion. In 'sHage, by J. Bool, Junior, j797. In gr. dvo. te famen 120 bl. T»v de menigvuldige groter en kleiner Werken ten dienöe des B leugd, dï elkander nog by aanhoudendheid zo fterk opvolgen, kan men evenwel dit Zedekundig Handboek geenzins voor overtollig achten. Hetzelve bevat de vrucht der geleideTyke overdenking van een verftandig Vader, die dit opftel tot e£n gebruik vervaardigde, om zich daarvan by de opvoeding en het onderwys zyner kinderen te bedienen. Hoe zyne over weging van het gebrekkige der gewone opvoeding ,hetgeffl zyne lezenswaardige Voorreden in verfche.den opzichten aanwvst, hem daartoe aanleiding gegeven hebbe, verklaart ons de geachte Opfteller in dezer voege: ,. Veele oud.rs en onderwyzers zegt hy, laaten geene gefchikte geleegenheeden voor" bygaan, om zig met dezelve Chunne kwekelingen) over de , nadeelen van deeze of geene ondeugdt (ondeugd), over de " voordeelen van deeze of geene deugdt (deugd) te onder, houden, en dit alles op eene gepaste wyze aan te dringen, doch wat is in deezen het gebrek? Dat dit alles niet vroeg genoeg begonnen, en (als ik my zoo uit mag drukken)1 mes fyfteniatisch genoeg behandeld wordt. Ja, ik herzeg he nog een., niet fyftematisch genoegt hoe zeer »k voor het overige een vyand ben van alles wat naar fchoo vosfery " zweemt, in het onderwys , vooral.van jonge kinderen, f .Doch in dit opzicht is het volgen van een zeekeren leiddraad, van een zeeker fyftema, allernoodzaakelyksc en aller" belangrykst ; alles wat hier uit zyn verband wordt ge; rukt, hecht minder, en doet dus niet veel meer dan een 1, voorbygaanden indruk." Uit dien hoofde pryst changuion, hoezeer hy ook het geven van goede lesfen, by gelegenheden, voor nuttig en nodig houdt, nogthans het volgen van enen vasten leiddraad in het daaglyksch onderwys ten fterkfte aan 9 èn hy ontwikkelt zyn gevoelen deswegen op ene , naar ons inzien , alleszins voldoende wys. Het gebrek, derhalve, aan aodanigen gefchikten leiddraad, ten minfte in onze aoedertaal,  22(J t. J. CHAKGUI'OH, ZSDEX. HANDBOEK. wekte hem op, dit Zedekundig Handboek faam te ftellen; en dè aanmoedigende hope, om de heilzame vruchten, welke hy daarvan ten aanzien der zynen reeds moge ondervinden , meer algemeen te maken , heeft naderhand de uitgave bewerkt. Het opilel zelve handelt beknoptlyk, en in ene geregelde orde', over onze voornaarafte pligten omtrent God , onszelven en onze med-menfehen. Geenziiis worden hier de algemene en byzondere pligten in die bepaalde betrekkingen volkomen ontwikkeld, en m den vorm van uitgewerkte Verhandelingen uitvoerig voorgedragen. Alleen worden derzelver aart, beginfelen beweeggronden , hoofdbedoeling en voordelen aangeftipt iii Korte Hellingen , die allen voor nader' ontwikkeling vatbaar zyn , en (volgens des Schryvers oogmerk) door den onderwv zer in zyne daaglykfche gefprekken ten grondflage gelegd en tot een geregeld onderhoud, gefchikt naar der kinderen behoeften en vatbaarheid, dienen uitgebreid te worden. Byzonder, nogthans, behoort daarby te worden in acht genomen, betgee» changüion ook zelf. ten aanzien van zyn opftel, zeer ter zake aanmerkt, dat men, naamlyk, het minder bevatlyke eerst voor. zigtig overfla, en flegts in het voorbygaan, als ter loops, aanvoere om den famenhang niet te verliezen ; zodat meu van hetgeen in de jaren der kindsheid niet dienftig is te weten in den aanvang in het geheel niet gewage, zich intusfchen voorbehoudende daarover in hec vervolg te fpreken, of 'er daarna breder over uit te weiden. Onder deze bepaling, durven wy dit Zedekundig Handboek, als ene gefchikte handleiding, aan verftandige en welmenende opvoeders zeer wel aanbevelen. Kleine Bichterlyke Handfchriften. Tiende Schakeering. Te Amfteldam, by P. j. Uylenbroek, 1707. In gr. Svo. 136 bl. In deze Schakering vindt men weder tweê'ndertig groter en kleiner Dichtftukken van onderfcheiden makers, dezelfde , die ook reeds in de vorige Schakeringen hunne bydragen geleverd hebben. Alle deze Hukken hebben geenzins gelyke waarde. Sommige zyn niet meer dan middenmatig. Andere hebben meer dichterlyk genie. Vooral hebben ons de geestige wendingen in het Gedicht aan Niemand, door o. c. f. hoffham, zeer behaagd; zo als wy ook de Vertalingen van de Ouden \ vooral die van Tibullm, door r. h. arntzekius, met genoegen gelezen hebben. Maar uitmuntend door 's Dichters beminlyk vuur, en daar door, in ons oog, niet minder dan door het onderwerp belangwekkend boven de overige, is het eerfte ftuk van deze Verzameling, zynde een Lierzang op de Polen, door r>. j van lfmnep. Gaarn wenschten wy dit fchone vers hier aanftonds voor onze Lezers te mogen affchryven. Daar nogthans deszelfs uitgebreidheid ons hiervan wederhoudt, zullen wy nu  dichterlyke handschriften. S^J! nu alleen tot ene proeve , welke in onze dagen wel eens ver< dient herdacht te worden, van de verdiensilyke Burgeres a. m. moens het volgende overnemen. waee kost. Zagte rust! gy , rozenteelfler ! Ongekende zielenftreelfter! Hoe gevoel ik uw waardy ! Hier, waar 't alles kwelling ademt, Onrust ,swaerelds as omv'ademt, Blinkt ge in al uw fchoon voor my. 'e Is die rust, die, boven de aarde, Ons het zagtst genot bewaarde, Die myn hart zo teder Heft: Ja, gy kunt de ziel verblyden, Artzeny .' als fmart en lyden Ons met bittre pylen grieft. Laat de oorlog rondom woeden, Volken zich ter pachting fpoeden ; Nood en onrecht heerfche alom! Rust van '/ hai t! gy fchuwt die lagen i Onfchuld blyft u onderfchragen , Godsdienst is uw heiligdom. Dat het air in puin verkeere, 't AU' des waerelds onrust leere , Uw bezit is boven 't lot; Wat in 't ftof moog" nederzinken, Zy zal eeuwig helder blinken, Want haar oorfprong is uit Ged. Eens zal zy tp '/ heerlykst dagen, Daar , waar geen bewoners klagen , Waar nooit onfchuld hooploos fchreit: Hier, dier toekomst waard' te leven, En naar V loon der deugd te ftreven, Maakt ons ryp votr de eeuwigheid. 't Hart, u, zagte rust! geheiligd, Is voor ftorm en leed beveiligd. Stervelingen! kies die vreugd: Leer uzelve , uw waarde, kennen, En uw hart dier rust gewennen , In de fchaduw der ware deugd. Graf*  £36 GHAPBESCHOliWIKO. Graf befchouwing. Te Amfterdam, by F. J. van Tetroode, 1797' • In 8vo. 248 bl. Het oogmerk, welk men van een Werkjen, dat zich onder r dezen of dergelyken titel aankondigt, aanftouds natuurlyfe: vermoedt, is geen ander dan dat van roerende denkbeelden,, ltille, ontzettende, maar verheven en vruchtbare, aandoeningen! tn gevoelens in de ziel te verwekken. Hoezeer dan ook zodanig oogmerk vermoedelyk de pen van den Schryver dezer: Grafbei'chouwingen beftuurd hebbe, geloven wy nogthans, dat: hy hetzelve, vooral by Lez.rs die gewoon zyn iets meer dam oppervlakkig te denken , bezwaarlyk zal bereiken. Ongetwyfeld zyn 'er menige goede gedachten en itichtlyke aamnerkin-• gen in dit boeksken vervat , maar die daar geenzins onder dat: ftatig en ontzagwekkend kleed voorkomen, welk de denkbeel-' den van enen Feith, en van andere Schryvers vau fmaak en ge- ■ voel, wanneer zy de ltille rustplaatfen der doden befpiegeleu ,, gewoon zyn aan te nemen. Men vindt hier nergens dieni klemmenden, roerenden en verheven, toon, welke de hoofd-, vereischte van een dergelyk Werkjen, en meest alleen voldoen-■ de is, om enen treffenden en gewenschten indruk te maken., Het geheel beftaat in 14 befchouwingen , welke in deze orde: volgen. I. Befchouwing by het Praalgraf van enen Forst. II. Bf het Graf van Maria Ferdinanda van Spanje, Konirigini van Sardinien. III. By het Graf van enen Bisfchop. ■ ■ ■ IV. By het Graf van enen Hoveling. V. By hit Graf van \ enen Vrind. > VI. By het Graf van Judith, IVedw.ve van- Btthulia. VII, By het Graf des Tyds. VIII. By hef Graf van enen Kerklyken. IX. By het Graf van enen Let terkundigen. X. By ket Praalgraf van Karei van Bourbon.. XI. By de Krib van 'onzen Heer Jefus Christus. XII. By de Graven der Martelaren. XIII. In een Bosch.. XIV. By myn Graf. By zulk ene verfchefienheid van onderwerpen hadden wy nog al vry wat afwisfeling van denkbeelden verwacht, in ftaat ten minfte om den leeslust tot den einde toe op te houden. Maar met flechts ene kleine verandering, welke de aart van het onderwerp volftrekt medebrengt, komen telkens onder iedere befchouwing bykans dezelfde gedachten weder, zodat wy ze allen niet dan met moeite, en fotns onder : grote verveling, hebben doorgelezen. Het lofwaardigfte, dat wy dus al van dit Werkjen zeggen kunnen, is, dat hetzelve, daar het uit enkelde trekken blykt van een Roomsch Geestlyken ; gefchreven te zyn, evenwel géén denkbeeld, ergerlyk voor an-r dere Kristlyke geziruen, voorftelt.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Teremiü. Naar het Hebreeuwsch. Door ysbrand van hamelsveld. Te Amfleldam, by M. de Bruyn. In gr. 8vo. 53a bl. De twee Boeken van jeremia, het eene by den naam van Voorzeggingen, het ander onder dien van Klaagzangen, of Klaagliederen, bekend, worden, in dit Deel, door den geleerden van hamelsveld, vertaald en met Korte Aanmerkingen verrykt, afgegeeven. Aan hethooid van ieder Boek ontmoet men eene korte Inleiding, loo. pende over den Opfteller, de gelegenheid des fchryvens, en de behandelde hoofdzaaken. Wat het laatfte betreft, het Boek der Voorzeggingen verdeelt zich in drie deelen ; „ waarvan (Tchryft van hamelsveld) het Lerlte „ Deel, hoofdst. I-XXXIX, de Voorzeggingen , en „ ophelderende Gefchiedverhaalen, behelst, welke tot aan „het innemen der Stad Jerufalem door de Chaldeen „ lopen, hebbende dit Deel een algemeen Opfchrilt, „ hoofdst. I: i~3. Het Tweede Deel, hoofdst. , XL-XLV, behelst Gefchiedenisfen en Voorzeggingen '„ na de gemelde verovering, tot dat jeremi;i door de „ Jooden, zyne landgenoten, in Egypte was medegevoerd. Eindelyk, het Derde en laatfte Deel, hoofdst. Z XLVI-LI, behelst, onder een afzonderlyk algemeen ! Opfchrift, hoofdst. XLVI: i, eenen Bundel Voorr, zeggingen, betreffende buitenlandfche Volken , welke, „ waarfchynlyk van tyd tot tyd, door jEREMia zyn op- gefteld. Na dit alles volgt, hoofdst. LH, een aanhangzel, doch, het geen niet van jeremw is, "och " kan zvn - fchoon wy niet weten, wie er de OpftelIer van zyn moge." Wat den Profeet zeiven aangaat, Z TEREMia rzegt van hamelsveld, en met zeer groot " regt) verdient by ons alle opmerking; de gelatenheid, ' dafrmede by de onheilen draagt, met welke hy te ' kampen heeft, de ftandvastigheid , welke hy bewyst Z by alle onwaardige behandelingen, die hem ontmoeten, lett. 1798. no. 8. Y „ zy-  33ö y. VAN hamelsveld „ zyne verftandige vaderlandsliefde, met welke hy des „ zinkenden Staat tracht te redden, moeten ons hem doen hoogachten. — Maar ook zyne gefchrift^n zvn „ ongemeen gewigtig, en belangryk. Wy leerën uit „ dezelven veele byzonderheden nopens het waar Gods„ dienftig en Zedelyk karakter van de Joodfche Natie „ van zynen tyd, en de rechtvaardigheid der Voorzie" ftadl" ' ^ ondergang van haar ryk en hoofd- " S?1 w 5°f fer Klaagzangen aangaat, „ de ondergang „van het Vaderland (fchryft van hamelsveld): en „ de verwoesting der hoofdftad en des Tempels, is het „ onderwerp daar van. Doch (voegt hy 'er nevens) „ niet als een doorlopend geheel, maar in vyf onder„ lcneiden Zangen, welke, hoe zeer tot hetzelfde hoofd" £n^rwerP betreklyk, echter eene byzondere richting „ hebben. — In den eerften Zang ftaat Jerufalem nogt „ maar is door den vyand overmeesterd, en van inwo' „ ners ontbloot. — In den tweeden liggen Stad en Tem- „ pel in pumhoopen. In den derden beweent de „ Dichter de rampen, die hy heeft moeten beleeven, niet „ alleen deelende in de onheilen van zyne landgenoten „ maar ook voor zich in het byzonder de grootfte jam„ meren moetende bezuuren ; zynde deze Zang zoodam> „ gefchikt, dat elk terftond den Profeet jeremiü her- „ kennen moet. De vierde Zang fchildert andermaal „ de ellende der in puin verkeerde Stad en des ver- „ woesten Heiligdoms. Eindelyk fluit de vyfde ,, zang met de zuchten der verdreven Burgers, en hunne „ Bede om beter tyden.1' Nu iets ter proeve zullende mededeelen, valt ftraks onze keuze op de vermaarde plaats, hoofdst. XXXI: 31,enz , die gemeenlyk als eene voorzegging van de bedeeling des jn. Verbonds wordt opgevat, en waar voor ook van hamelsveld dezelve houdt, blykens zyne aanmerking:. waarin hy alleenlyk fchryft : „ De verklaring van dezl „ belofte geeft de Schryver van den Brief aan de He. „ breën VIII: 7~i8." Men vergelyke onze gewoone Vertaaling met die van van hamelsveld, welke aldus luidt: 31- t, De tyden naderen, zoo fpreekc jehova God! „ Dat ik met Lrels volk, en met liet volk van judd, 33. „ Een nieuw en vast verbond zal aangaan; een verbond, .» Niet,  jeremiü. 33* Niet, zoo als ik weleer met hunne vad'ren maakte, " Toen ik hen by de hand eens vatte, toen ik hen Heb uit Egipteland gevoerd, en uitgeholpen; " Zv hebben dit verbond, zoo fpreekt jehova God! Vernietigd, dies heb ik hen ook verfmaad, verworpen. *, " Maar dit is het verbond, dat 'k, in dien blyden tyd, Met Isrels gantfche volk zal fluiten, fpreekt jehova : 'k Zal onder hen myn wet hun geven, 'k zal die wet Hun fchryven in het hart: Ik zal hun Schutsgod wezen, " Zv zullen weêr myn volk , aan my gewyd, dan zyn. 'f,* zuiien zy niet meer de één den and'ren leeren, 4' " Niet meer vermanen: Kent, erkent jehova God! Wvl zv my, klein en groot, dan allen zullen kennen, " Zoo fpreekt jehova God! Want al hun euveldaen „ Zal ik vergeven, aan hun zonden nimmer denken. Tot zo verre loopt de Voorzegging, wegens de aaniJnde Zrn°eereverlichte Godsdienstkennis„ van welke he lirbr ten dage van den messias , over Ijraei zou opLaan ' Daarop laat de Profeet volgen, eene verhevene fefchryving van den Schepper der Natuure, en van desSlft bvzonder bezigt over jakob's nageflagt. Tot eere van d^ Bybel ' en ten blyke van den dichterlyken Geest, die onzen GodsWk bezielde, vlegten wy die befchryving aan het bovenftaande. « Zoo fpreekt jehova God, die aan den dag de Zon 35' Gefteld heeft tot een licht; de Maan en 't heir der Starren " Verordend voor den nacht; den vloed en eb der Zee Doet rollen door zyn magt, zoodat haar golven lchuimenl " Wiens naam is jova God, de groote Wereldgod! ,6. , Zoo min deez' fchikkingen myn opzicht ooit ontwyken, 3 Zoo fpreekt jehova God! zoo min zal Isrels volk Ophouden, voor myn oog, een duurzaam volk te wezen. ~ " Zoo min. fpreekt jova God, de hemelen om hoog i7' fiemeten, of de grond der aard' gepeild kan worden, " Zoo min zal ik ook ooit, zoo fpreekt jEiiovA^God! „ Verwerpen Isrels volk, wat zy ook immer deeden. Fen meesterftuk van dichterlyke fchilderinge is het volgeSde tafereel eener gelukkige eeuwe voor Ifir^k vdk uaa deszelfs verlosfinge uit de verftrooi ing. Het bovengemelde Hoofdftuk levert ook dat tafereel op. ,o Hoon,hoort jehov a's woord, gy volken , en verkondigt " " Dat aan de teifte kust, zegt: Hy, die Ifraü^ ^  332 y. van hamelsveld „ Verftroóid heefc, zal dat volk ook éénmaal weêr vergad'renj En hen beveiligen , gelyk een herder 't vee. 12. „ Dan keeren zy eens weêr, en heffen vreugdezangen ., Op Sions heuvel aan; zy juichen om al 't goed, „ Dac jova aan hun fchenki, en koorn .en most, en olie, ,, En fchaap- en rundervee; dan zullen zy gelyk „ Een hof zyn, wel voorzien van levenwekkend water; „ Geen kommer treft hen meer, geen angst noch droevenis. i$. „ Dan zal een teêre maagd zich in den rei verblyden; „ Eu jong en oud zich dan verè'enen in de vreugd." Wy laaten hier nog volgen vs. 15, om gelegenheid te hebben tot het mededeelen der, onzes oordeels, juiste en oordeelkundige Aanmerkinge, daar op flaande, „ Zoo fpreekr jehova God! men hoorteen droef gefchrei „ In Rama, alles weent, en gilt met bict're traanen: ,. Ja, rachel zelv' beweent haar kind ren in haar graf, „ En weigert allen troost, omdat zy niet meer zyn." Onze geleerde Uitlegger merkt hier op het volgende aan. „ Rama.} Eene Stad van Benjamin, niet verre van Jerufa* „ lem, tusfchen welke en Btthlehem het graf van rachel ,, was, 1 Sam. X: a, 3. Over dit Rama werden de ge„ vangen Jooden uit Jerufalem, door de Cha/deën, na Ba„ bel gevoerd. Hoofdst. XL: 1. Rachel fterf, in het „ kraambed van uenjamin. Hoe fchoon wordt nu „ rachel verbeeld, als in haar graf de rampen van haa„ re nakomelingen gevoelende en heweenende, maar ver„ troost wordende, mét de belofte van derzelver weder- „ komst in het Vaderland. Doch, gelyk in het ove- „ rige van deze voorzegging, moet men zich niet bepaa„ len tot het eerfte onheil der Jooden, de wegvoering na „ Babel, maar ook tot volgende rampen, welke dien omM trek , daar rachels graf was , byzonder vermaard „ gemaakt hebben, by voorbeeld, dat, na de verwoesting j, Van Jerufalem , veele duizenden Jooden langs dezen ., weg, en voorby het graf van rachel, door de Romei„ nen gevangen zyn weggefleept — en naderhand, ten „ tyde van Keizer hadkiünus , zyn op de markt van den Terpemynboom, insgelyks in dien oord, veele dui„ zoenden Jooden tot (laven verkocht. -— Dan zal,ein„ delyk, hier toe ook behooren , het dooden der kinde" „ ren te Bethlehem. ten einde den messiüs, de hoop van m Ifraël, van het leven te berooven, w .ar op, mattheus » II: 18, deze plaats wordt toegepast/' Uit  - JEREMia, 33$ Hit de Klaagzangen des Profeetifchen Dichters willen »v ook iets overnecmen. Schilderagtig is de aanhef, 11 Jt? tfrêmia zich Jerufalem voortelt, als nog beKïï SS van mwoonas beroofd. Een hart van waar SSÏ&flS blaakende, doet den Godsraan, onder anderen, dus treurig zingen. u „ Hoe eenzaam zit die ftad, die ftad welëer zoo volkryk! Der volken hoofdftad is een weduwvrouw gelyk! „ Helaas! thans een' flavin, die Koningin der landen! » 7v weent, den eantfchen nacht, de traanen op de wangen; " Van all' haar' minnaars . ach! blyft haar geen trooster byi „ Haar vrienden, haar nooit trouw, behand len haar als vyand. 3- 3 In wreede flaverny moet Juda 't land verlaten; F n vindt voor zich geen rust. nu z'onder Heid nen woont, In al haar' angst nog fteeds gejaagd van haar vervolgers. 4- a Geen mensch komt meer ter feest, dies treuren 5w»J wegen; 4 Diesftaanhaar poorten doodsch.die* ,ucht het Priesterdom, „ Ook treurt haarmaagdenrei; zy zelve kwynt van kommer. ■ 5' . '. : . ■ 4. „ Haar vyaqd zegeviert; 't flaagt alles aan haar haaters; 5 , Wyl jova haar bedroeft, om all' haar euveldaen; „ Haar ted're zuig'ling zelv\ moet flaaf, moet balling wezen. 6. „ De pracht van Sim maaSd haar luister, is vwdweenenï , Haar' Vorften zyn gelyk e. n hert, van weid^berootd , „ Dat krachteloos en mat de jagers achtervolgen. Meer. veel meer, zou ons niet verdrieten, uit deezq fraaie Vertaaling af te fchryven. Genoeg , vertrouwen wv, zullen de aangevoerde proeven zyn, ter verwakkerinse van den lust van veelen onzer Leezeren, om me. jekemia's Schriften, volgens de bearbeiding van den yoortreffelyken van hamelsveld,, nader beKend te wordeu. * 3  334 e. hollebeek Ewaldi hollebeek, Theologi Leidenfis, Oratio de utilitate ex Incredulorum contra Sacras Literas conaniimbus m Rehgionem Christianam redundante. In lucern edita a petro de wilde , AlcmarU inter Refor motos V. D. M. Lugduni Batavorum , apud L. Herdtngh, 1797. In 8vo. maj. 46 pp. absq. Praff. Eene keurige Redevoering, over het nut, welk uit de woelingen der Ongeloovigen tegen de H. Schrift voortvloeit voor het Christendom , door den waardigen hollebeek, m 1781, by het nederleggen van het Retforaat, aan de Leydfche Hoogefchool gehouden , en door den Alkmaarlchen Kerkleeraar de wilde , een bekwaam Leerling van dien uitmuntenden Man, die ons verzekert, dat dezelve door den Hoogleeraar voor de uitgave beltemd is, met een kort Voorbericht in 't licht gegeeven. Het is wel der moeite waardig, van de wyze, waarop de Redenaar dit onderwerp behandelt, een kort verflag te geeven. & Vooraf wordt aangemerkt, wat men door Christelyken Godsdienst, of 't Christendom, te verftaan hebbe. Niet de leerftellingen van deze of gene Gezinte; maar de zuivere Euangelie - leer , zoo als die inzonderheid in 't N. 1. vervat, en door Jefus en de Apostelen met Goddelyk gezag geleerd is, afgefcheiden van alle menfchelyke byvoegfelen. Deze gelooft hy, dat door alle de woelingen der beftryders van 't Christendom niets lyden, maar veeleer daarby merkelyk zal winnen. En wel om deze rédenen: p Zy bevestigen door hun eigen voorbeeld, tegen wil en dank, deze aangelegene, en aan al te veel tegenlpraak onderworpene, leer der Schrift, dat alle menfchen van natuure ten eenemaal onbekwaam tot eenig weezenlyk goed, geneigd tot allen kwaad, vyanden van God, in een woord, diep bedorven zyn: daar het anders onmogelyk zou moeten fchynen, dat redelyke menfchen, met zoodanige heftigheid en vyandigheid, tegen God, en tegen zyne wyze en genaderyke befchikkingen en bedoelingen, waarvan de Euangelieleer verflag geeft, aandruisten, als men van de verachters en beftryders van het Christendom ontwaar wordt. Zy mogen liefde voor de waarheid voorgeeven, maar toonen metterdaad de duide- lyk-  ORATIO. 335 lykfte en ««M.-fc'X l°Sry^:T^ te„, te ^kennen en zehs ieM^fet doorgaans alierdezelven den fPj* .« lei bedorven ^gingen , W en wdlust;g leeven, J^ïtf" vroomheid' by hun heer' fc n^Vv ftaan zich zeiven in den weg, en bevorderen , °Lv die zv tegengaan, door de zwakke en krachtede zaak, ciie zy tegenga." , hediener) Tje duchtigfte looze ^I^^S^.N^êenige.der voSor. ^yafhS ^Ï\T^i, worden niet gewikt en ge- Ï^^JJ^^ rw^ SSS32: 1-henT/'omVgeen zy niet kunnen we- famenftemmen »^»r *^^uf voor een allerbest \eZlll van deugd enggoede zeden houden, anderen daarLeeraar vanaeugai» ë f if £n bevelen , veel te entegen, ook in zyne yoorit verheffen, als be^«^'vSEÏïS van waar en eeuwigduurend IS*8anderenS^ zwakheid der rede zich beklaa£? 'e Sagetwyfelzucht voorttaan; fommigen begen, en vom^cu i y eerften Godsdienstplicht, rnoodig°keuredn ^^^2^.^ den mensch noodig Keureu eu *: v y toekomend leïwtTv nd gen°tarr n\echtvaard1ge belooningen en ftraffen, vernachten, anderen het een en ander meer of "^^d^T™^ gebragt, dat de vaste en onbe3L|yivkebgrondenT voofde waarheid en den GoddeSSn miftrong van \ Christendom., meer dan ooit te voreS ÏÏdSSt, geproefd , met nieuwe bewyzen. gefeafd,°enn in°'t held^t licht geplaatst zyn, Zoo »£  336" E. HOELEBEEK waarheid van de Opftanding van Tefus Christin nnn.v j,„ ter betoogd en bevestigd /dan d'oor de in nnelyke ver dedigingsichnften van Ditton, Sherlock en Wel nada Wofjhn Eohngbroke, Edelman, en anderen, dezelve werpen. g aanvallen, hadden zoeken om ver te 5) Zy hebben fomtyds, door dingen toe te ftaan aan te neemen en te beweeren , die allerfterkst voor de'/oe de zaak des Christendon» pleiten, zich zei ven me? hul ne eigen wapenen beftreeden : wanneer h r • hunner het karakter en de deugd van fêfu,' t ™g™ waardoor aan alle gezegden en leeringen onzel H?eren zoo veel waarde en gezag bygezet is; wanneer ZV het iS Jefus en de Apostelen berispen, dat zy zulke dinJen die men aan de geheele maatfchappy verfchuldigd gfs ' a l daar » de vaderlands efde, niet geleerd l^E . , het opzetlyk infcherpen v'andezeg deugd rdie'z? dS niettemin door hun eigen voorbeeld tef fterkftei, Lse K'5 heerfehS ^dlf fchen van allerlei landaart allernaauwsttevWünden moest tot ftand gebragt worden, zeer ontyd£ e««voeg! lyk zou geweest zyn, weshalven de behoedzaamheidTvfn Jefus en de Apostelen ten dezen opzichte nieï genoe? kan gepieezen worden. genoeg 6) Sommigen hebben zelve, op hun doodbed hunne te voren aan den dag gelegde gevoelens openlyk herroe. pen, hunne tegenkanting met fchaamte verfoeid en aan de voorheen miskende en beftreeden Lee huldeGedaan ofin de blykbaare wroegingen van hun ontwaakt2 «S 10 , en verfchrikkelyke ancften de ftraf ,,Z 1 geloovigheid en ligfnnighfd^evtd^l Taa IT^™: toppidan, m een onder ons bekend werkie-n 7,1,ui ,? voorbeelden heeft doen bek«d^rdSkjen» verbaazende 7; Veele voorftanders van de zaak des Christendom* hebben zelfs van hunne vyanden geleerd, en in dèze ?n gene opzichten malfcher en redelyker begrLSi aaLe S'r'JkT ,°Ver ^ "gtmaatig^gebruil Sr rede gfn den Godsdienst, over het belang van gezonde oordeel, kunde by de Bydelftudie, over dlze en fene üftlegïeglli, en  ORATIO. 33? en de geheele uitlegkunde. Al het welk in een be- lallie kleed en zSiveren fchrylftyl, met overtuigende kSeid, voorgedraagen, en met eene opbeurende aanftraak aan de Toehoorders, wien de Redenaar vooiondeSelt, dat de zaak van het Christendom ter harte gaat, ^BÏÏnSfvan den Godsdienst zullen ook deze edelmoedige, en zoo wel uitgevoerde, pooging van den zaligen SoSebeek, om de ee! van het Christendom te helpen handhaaven èn bevorderen, gaarne met ons toejuichen, en met alle hoogfchatters van des Hoogleeraars algemeen erkende verdienden den Uitgeever voor dit aangenaam gefchenk danken, waatby wy den wensch niet kunnen verbergen , dat nog meer dergelyke vruchten yan 's Mans Si ^breide geletrdheid , en trouwhartige belangneeming "n de zaak van den Godsdienst, der vergetelheid mogen ontrukt worden. Nieuwfaarsgefchenk aan myne Kinderen, m eene^ Aanbraak by het einde van het jaar xW; vier Leerredenen voor Kinderen, over de vreeze Gods de liefde jegens God, Jefus Christus en de Ouderen -— den. Kinderdoop en het bidden, gehouden te Haarlem, VOor de Kinderen der Geiilimenteerden ; en eene Leerrede voor Jonge Lieden, ter aanpryzing van eene vroege Godzaligheid, laatst uitgefproken te Rotterdam , tn % Groote Kerk , den 10 Augustus 1788 , door h. h. vier van t. Te. Amfterdam, by M. de Bruyn en H. Diederiks, 1798. In gr. 8vo, ia3 bl. behalven het Voorbericht van 4 bl. en de Aanfpraak. van 6Ü bl. Vvf Leerredenen voor kinderen en jonge lieden worden door den Eerw. viervant, in dezen bundel, met eene uitvoerige en zeer aandoenlyke Aanfpraak aan zyne eigene , hem onlangs door het ontydig affterven zyner teerbeminde Huiswouw achtergelaatene, zes kinderen bv wyze van NieuwejaarsgefchenK, toegewyd. Men leest h? deze Aanfpraak de taal van het diep bedroefd , maar door den Godsdienst, dien hy voorheen te Amfterdam en elders, als openbaar Leeraar, bediend heeft, gemoedbd en gefterkt vaderhart, dat zyne kinderen gaarne, van jongs af, in de godvruchtige voetftappen van derzelver zalige Moeder zag wandelen, en daartoe met vaderY 5 ï  h. h. viervant lyke tederheid den weg wyst, dien hy voor zich beproefd heeft gevonden. Tot dat einde worden uit de woorden van Paulus, Tit. II: vs. io\ n, I3 eU" * opdat gy de leer onzes Gods en Zaligmakers in allen moogt verfieren. Want de zaligmakende genade Gods is verjcheenen allen menfchen: en onderwyst ons, dat wy, de godloosheid en de wereldfche begeer lykheden verzakende , matiglyk, en rechtvaardiglyk en godzaliglyk leven zouden iH deze tegenwoordige wereld: verwagtende de zalige hope, en verfchynmge der heerlykheid des groeten Gods, en onzes Zaligmakers Jefus Christus: die Hem zeiven vZ ons gegeven heeft, opdat Hy ons zoude verlosfen van all ongerechtigheid, en Hem zeiven een eigen volk zoude rel goede wrken; de welmeenendfte lesfen afgeleid, en hun met gemoedelyken ernst voorgehouden. De Eerw. viervant zegt, in het Voorbericht, in deze Aanfpraak zich met overal naar hunne tegenwoordig? vatbaarheid gefchikt te hebben, wyl hy onderftelde dft zy deze zyne vaderlyke lesfen dikwyIsY, ooiTin volgende jaaren, herleezen zouden daar ook vele dingen mettot hunnen volgenden leeftyd betrekking hebben De vier Leerredenen voor kinderen zyn te Haarlem daar men des Zondags Namiddags voor kinderen, die in de Armen fchoolen onderwezen worden, opzetlyk predikt uitgefproken. De Onderwerpen,over de vreeze^od,• over' de liefde jegens God, Jefus Christus en de Onderen; den Kinderdoop; en het bidden, naar aanleiding van Pf. XXXIV: 12. Matth. X: 37. XXVIII: 19. Jacob. IV: & , y , zyn wel gekozen, en over 't geheel naar de vatbaarheid van kinderen, die eenig onderwys in den Godsdienst genoten hebben, niet kwtlyk behandeld. Hier en daar zouden mogelyk nog wel wat duidelyker en gepaster uidrukkmgen kunnen gebruikt, en ook wel deze en gene leerbegrippen , waarvan kinderen nog te weinig weeten, en ook zoo veel niet behoeven te wieten, ach! tergelaaten zyn De eerfte is ons allerbest bevallen Men kan ze echter allen aan het opkomend gellacht ge rust aanpryzen. Dit zy ook vooral gezegd van de vyfde Leerrede, ter aanpryzmg van eene vroege Godzaligheid, waarby het zeggen van Obadja, ik uw knecht nuvrefze den Heere van myne jonkheid af, 1 Kon. XVIII: ia, ten grondflage gelegd is. ' • laaSe L^rrede' Pr°w lm 'sMans fchryfwyze, uit de iaatite Leerrede. „ Welk eene aangenaame tyd is onze jeugd"  vye leerredenen. d39 - m 7v is de lente van ons leven; alle onze vermoöd n Sachteï £n als in den vollen bloei; onze geest vlugst, en het ligchaarn 't vaardigst, om den geest e dienel Wy zyn, voor ftryd en arbeidbekwaam, en vol van drlft om mo iyk ' UWe VSS K'toSyS? of zullen uwe gryze hairen SruweS a^uSne°ïrachten flegts voor den God uwes leVC NeZenn,? die God eischt uwe jonge zier, en het beste i „ rsceii, uit " aangenaam het Hem r ïielF^&eDHrto onf neemt, als wy I ^TlZiïT^yS Mefach, e» ' A^Dfe^SSSfriid des levens is tevens eene W , net bed^ieglykstdaarwy^g£ ^&fd?d?fe ] S fterk wtSSTSS»"^ Reden en Godsdienst, e» mchïene overmeesteren; de bartstogten zyn het gewelï St • df gSen van het bloed het levendigst, en wek5 kef getedfr%"tot voldoening van e b^g*^ i Ar* vleefches en der waereld ; by dit ai is men onoe d eeven in de loosheid en boo^eid^n ons gen hg v a„„v mon nn penen zeer gladden weg, in net uuemc feva»?rJJte&S™ ) God en menfchen ons bragten , te verlaaten, ja geneei Uit DenïïVeerofdrgevaar — maar ziet dan tevens '!T olVirf X U omringt, op zoo veele bekoonngn e'nTtoferinïn"door Se fchynvermaaken, op zoo feele aan5oSengen verleidingen tot het kwaad van zoo vee,e boozen Wat zal^hier ^^H^&£  34* H. H. VIERVANT, VYF LEBRREDENEN. "«ken tegen H», «.w. krach.-en «te g^STÏnZ SSdï WaTUi Zy zal en zonde, en zJT^^^^i&'^J^^^ winnen. Hoe veilig dan, £, d e^gevaarKken wd Tod te vreezen ! Ja zoo veilig als betafmitt y y ', God voordéelig als veilig is hef, d.t tt l~yk.L"?aar ook 200 ftófea i„rj| $*p&~ Jttftyd, op een'Ser herft, Je Uwe,n ^ * «te s^*vas? ring van den T.„ ÏS™', , ^ a^'yke verklaa- wngeboden eTf. ^ J/T -Waare verlichtinge J ten en UPr„r )L-"„ mt yan deszelfs hei ryke wet-' vorderinge van G inffif l.*?^ »'g™eene beonderlinge lie«!. .1 ï8e 'amisfe, van deugd en éa^S~|?AvefL» ver°  j. van der. ROEST, i.EERREEDEN. 34I «■rmaaningen des geagten Kerkleeraars algemeen opgeSf en gevolgd wielden. Konde zyn Eerw. befluiten St de afgitte van meer foortgelyke Opdeden, wy twyfelen niet, of daar mede zou, ginds en elders , tot nut van 't Vaderland , nog al iet goeds kunnen geftigt worden. ïraklikah Godgeleerdheid, door s. van bmdre, Predikant te Wageningen , Lid van 't Genootfchap ter verdediging van den Christelyken Godsdienst , en van de Zeeuwfche Maatfchappye derJetenfchappen. Ijle Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1797. /« £r8ve, 238 bl. Voor zo veel het leiden van een godzalig en deugdzaam leeven de ziel en het weezen uitmaakt van allen waaren, en dus ook van den Christlyken, Godsdienst, verdienen alle poogingen lof en aanmoediging, die het verwekken of beveiligen van zulk eenen leevensaart kunïen bevorderen. Datr toe wordt vereischt «me Kkere maate van kennisfe , beftaande m de ontwikkeling der gronden, de ontvouwing der ondeifcheidene pligten, en het aanvoeren van gepaste drangredenen. Len goed werk verligt alzo een ieder, welke daar toe zynen naasten de behulpzaame hand biedt. De kundige en werkzaame van emore treedt, als zodanig, hier ten voorfchyn, in een gefchrift, 't welk doorwrogt mag genoemd worden, in lo verre het geheele ftelzel van 's menfchen pligten zeer uitvoerig en onderfcheiden wordt voorgedraagen. Een nieuw Plan, evenwel , volgens 't welk zyn Eerw. zegt dit Werk te zyn ingerigt, hebben wy 'er niet kunnen ontwaarem ^ j. ^evat twaalf Hoofdftukken. In de drie eerfte Hoofdftukken , die als eene Inleiding tot het geheele Werk kunnen befchouwd worden, handelt van emdre over de bronnen der Praktikaale Godgeleerdheid derzelver grondflag en over de mogelykheid van de betragting der pligten. Dit alles met de gepaste uitvoerigheid ontvouwd hebbende, treedt de Schryver ter zaake. Wat de Leezer , zo in 't geheele Werk, als byzonder m het nu argegeeven Eerfte Deel, te verwagten hebbe, blykt uit den aanhef van het Vierde Hoofdituk. Van emdre berigt  34* * VAN E MDRE, PRAKT. GOD GELEERDHEID. „ Chrilten omtrent God, zich'ÏSïJ 1 phgte? van ee"! „ waartoe wy ook nog andere T medemenscb »- „ Wat 't eerfte ftuk itreft, w^Sta? ^.^gen!. „ den omtrent Ga/ in >t *eiee^Llu de werkzaamhe,. ï trent eik der Qodlyke pgS^^^** dan ™' „ Gy /» V gemeen zyn een ge dneen &; °mtrent „ die inwendig, andere d,> y„ frgv Vcht te nemen, „ nemen; alsömS^^2SenM'S'*?,ï?n ^ te „ * beoeffening d^gSf^oS, » nen dienstbaar %ezen. % dl m^%tS''t^" „ wendtge zen, brengen wv ^ £ ë- ' 5. °P 1 Godr^%deVlot rTl5i,m?od' „ «** G<- de vreede Gods • Jf ^ t gehoorzaamheid , Go f Col. " fxPresf Unc Xij. add. Syr. kof. ficc. Unc. j. Aq. Ra- " bef dr ij. ™ zo gelvk dikwvls gebeUIt' rTPc V, Skingen aanwezig zyn, Laud.Liq. Syd gtt. XX. S. alle twee uuren een klein theekopje vol. " MeTrmaalen heb ik ook met het best gevolg gebruik aemaakt van het Aftrekzei van Roozen met MelKzuiB' ke? Sen Catarrhale aandoeningen der Borst uit flap" heid del vaten, tegen eene teeringachtige en tot bloed" vloeiiingen overhellende gefteldheid, en tegen inwendi" «1 verzweeringen, welk middel ik dan een langen tyd " fanhoKd lilt gebruiken. Dagelyks ondervinde ik " ook het groot nut van dit middel in het oplosfen van " de veïftoppingen der ingewanden, en m het verbeteren " der kwaSzappigheid en ongefteldheid der vaste dee" len die aanleidfng geeft tot Mildziekte en Aamheyen; " in welke geva lenëdl gift der Melkzuiker zo veel moet Z Vermeerderd worden , dat 'er een zagte loop onder- " Sn Genïsmiddel wordt in dit Deel uitvoeriger bebandeld, dan de Koortsbast, en ook met reden, uit hoofde £ l ootheid van het heil of onheil., 't geen, door het Senaft of het ontydig gebruik van dit middel, kan worS veroorzaakt Ondi anderen bepaalt de Schryver SSuwkeurig, wanneer men van dit middel met voordeel ïebïuik kal maaken in de Teering ., en wanneer niet. fev ï yst namelyk den Koortsbast alhier aan, ahi de ziekSyontttaat uit een flap weefzel der vaten, en 'er daardoor eene^verfmelting der vochten plaats hebbe; gelyk ook m de Ilvmteering. Daarentegen verbiedt hy het gebruik van dit middel te" fterkften , wanneer de kwaal haaren oorfiro^g neemt uit eene Bloedfpuwing van een ontftooken ?an"guit eene LongontfteekingT of uit een tot verettermg overgegaan Zydewte. Om dezelfde reden is de KoortsletI. 1798. no. 8. Z bast  34Ö F. J. VOLTELEN bast ook zeer fchadelyk in die zoort van Bloedfpuwïng. met welke eene ontftooken gefteldheid van het bloed, en dus eene aanhoudende of remitteerende Koorts,wordt waargenomen. Meermaalen ziet men hierom, dat de Koortsbast, m zulke omftandigheden gegeeven, eene doodelvke fluipkoorts verwekt; terwyl andere Lyders gelukkiglvk herfteld worden, door een aanhoudend gebruik van Zuuren. ° Iets dergelyks tekent de Schryver aan omtrent de Geel. ■zucht, in welke kwaal hy dit middel ten hoogden roemu wanneer dezelve voortkomt uit eene krampagtige gefteldheid der vaten, die tot de affcheiding der gafte dienen, 'tgeen dikwyls m de tusfchenpoozende Koortzen plaats heeft; •gelyk ook, wanneer de ziekte haaren oorfprong neemt mt eene verflapping van het maakzel der lever, en eene daar door geboorene vermeerderde affcheiding der galle mitsgaders uit eene te groote prikkelbaarheid van dit ingewand. „ Dikwyls Czegt de SchryveO heb ik de Geel„ zucht door miadel van den Koortsbast zien geneezen „ na dat alle oplosfende middelen te verfrefsch waren „ gebezigd. Doch wagt u wel om geen Koortsbast te „ gebruiken in eene Geelzucht die uit een ontftooken „ toeUand der vogten voortvloeit: insgelyks niet, wan" üeei dir onIieii §eboOTen w°rdt uit eene taaie flym„ ftorie , die de vaten der lever en de gal buizen ver„ ftopt." ö By gelegenheid van den Koortsbast fpreekt de Schryver ook over de ontleding, welke de Braakwynfteen ondergaat, wanneer dezelve met den Koortsbast verbonden wordt, en het aanmerkelyk zweetverwekkend vermogen van dit zamenftelzel. Deeze verandering in de werking van den Braakwynfteen is zo aanmerkelyk, dat men met het afkookzel van eene once Koortsbast op een pint water twaalf ofvyftien greinen Braakwynfteen kan vermengen, terwyl m een likpotje uit eene once Koortsbast, met zo veel Syroop als daar toe noodig is, wel vierentwintig greinen van dat middel kunnen gevoegd worden, eer 'er braaking volgt. Hoe zeer wy 't in de meeste gevallen met den Schryver eens zyn, kunnen wy echter alle zyne Stellingen niet goedkeuren. Dus gelooven wy geenzins, dat hy de werking der rslandfche Mos uit het rechte oogpunt befchouwd heeft Hy ftelt, namelyk, dat dit middel byzonder van nut kan zyn in de Slyniteering, in welke de meelachtige middelen,  PHARMACOLOGIA. 347 nü^peliff zvn- en desniettegenftaande heeft hy '"^ïsoant en tl te recht, onder de klasfe der SMhSSete gebragt. De Lichen werkt ^mers zfer zeker gelyk alle andere meelfpyzen; nadat dezdve door eene weëking in koud water van haar zagt *a„"l„j hitter 't seen doorgaans in de Teering napurperend bitter, t geen & h afkooken, een ^toSi^iïdoSn l/yfzel, en een ton van het S Spp/ct Mos wordt gerekend eens zo veel voedend vermog n te bezitten, als twee tonnen tarwennjeel Met Kt allir zegt de Schryver, aangaande de Mos : ,, Zy werkt'hfé? niet anders dan de Koortsbast, de bittere " PohlalaT^ de Rad. Arnicx." Op hoedanig eene wy. z'e een middel, 't geen klaarblyklyk tot de ineelftoffen behoort en onder dezelve door onzen Schryver met het S' fecht wordt opgeteld, in werking wordt gelyk fSe d met een middel?'t geen tot de bittere zamenSSkkende Geneesmiddelen behoort, kunnen wy bezwaarlvk begrvpen. Wy kunnen insgelyks met gelooven, dat d?KoogrXst en de Arnica eenigzins m werking overeenkomen Het is wel mogelyk, dat men zomwylen eene hardnekkige Koorts door middel der Arnica kan ïeneezen ; docli dit gelukt ook wel eens door LoogzouSmanfche Peper , enz. die voorzeker mets met den Koortsbas ^ gemeenP hebben. Dit middel bewerkt zyne ?o u tmuntefd? geneezingen hoofdzaaklyk door zyn verfterkenTvermogen, waar door het de ilappe vezelen zamentrektren de kwynende leevenskragt opwakkert. De 3rS7daarentegen, behoort ontegenzeggelyk onder de Crprikkelende middelen, die eene groote ontbinding San °e& vochten kunnen daarftellen, en veele fcherpe vochten door de piswegen en zweetgaten ontlasten. Dat dus dit middel weieens van groot nut kan zyn , zal memand ontkennen: doch tevens zal het. zeer ongepast zyn, ?e willen beweeren, dat deeze Plant in werking met den KoStsbast overeenftemt, en in alle die gevallen zoude te S komen, in welke men met voordeel van den KZltt£^^™T™ volgend Deel van dit voortreflyk Werk te gemoet. Z 9 £*>  S+8 35. h. ho ch hei mes. De Arbitrage.Reekening, voor den Nederland/eken Bankier en Koopman , fpeciaal voor de Beurs van Amfterdam , gemaklyk gemaakt, door e. h. hochheimer. Te Amfterdam, by W. Holtrop, 1798. In gr. Zvo, in 't geheel 2,16 bl. De Arbitrage-Rekening is eene rekenkundige fchikking, door welke men de betaalingen regelt, die van de eene plaats op de andere moeten gedaan worden, liet zy ommddelyk, het zy door tusfehenkomst van een of meer andere plaatzen, volgens den eisch der verfchillende Wisfelkoerzen, de Agio, enz. Tot hier toe was het volbrengen deezer taak voor veelen ten hoogden moeijelyk; moetende zy , tot het oplosfen van flechts een eenig voordel van deezen aart, zich van drie, vier, ja meert Regels van Drieën bedienen, of wel van eene Ketting van even zo veele indeelingen. Zy, die uit de Kettingvoorftellen algemeene regelen kunnen trekken, kunnen niet ontkennen, dat een groot gedeelte dier regels altoos zeer omflagtige en vermoeijende berekeningen vordert, vooral wanneer men met groote getallen moet multipliceeren en diyideeren. „ Men meent hier alle die zwaarigheden, (zegt de „ Schryver in het -Voorbericht) vooral in zo verre dezel„ ve de Bankiers in Amfterdam betreften , te hebben „ weggenomen. Voor alle gevallen, die in Wisfel- of „ Geldhandel, tusfchen Amfterdam en alle plaatzen op „ welke hier kan worden getrokken {getraceerd), en ook „ nog verfcheidene anderen, die, zo veel men daar van „ bewust is, kunnen voorkomen , zyn zodanige regels „ opgegeeven, dat men nimmer met meer dan twee of „ drie Cyfters behoeve te multipliceeren, en ook nooit „ (ten zy 'er met de Coursfen zelve gedivideerd moete „ worden, m welk geval geen regel plaats heeft, naar,, dien dezelve veranderlyk zyn) noodig hebbe te divi„ deeren.' Voorts heeft de Schryver niet gezogt nieuw te zyn: hierom heeft hy de bekende regels, die de vereischte beknoptheid hadden, laaten blyven zo als zy waren; doch alleen heeft hy aan die, welke te wvdloomV frW. nen, eene duidelykmaakende kortheid gegeeven Thans ziet alleen het eerfte Deel van dit Werk het licht j  ARBITRAGE - REEKENING. 349 vnht- wat 'er nog meer moet volgen, kunnen zy, die in SrwvlTeSchryv er InlfZwtH geeft op een AanTZt? waar in de wyzl zal worden opgegeeyen, op wX nXVaSier 'medegedeelde regels hebbe „r^Am Wv hadden wel gewenscht, dat dit, voor•>ter'  J54 A. YPEY „ terftond overgaa. Vooraf echter dient de Leezer te " ZlAU' A*f d-e a!gemeene Gefchiedenis der Kerk, „ aan haare voordeelige zyde befchouwd, niet kan be. „ handeld worden zonder den invloed,welken de ondï„ fcheiden Genootlchappen, waar in de Kerk verdeeld is, „ pp haar hebben, in aanmerking te neemen ik zo w " Si ?f ft1f geded^e van mv" hS3 gefchrift ,, als in deszelfs tweede gedeelte, ten aanzien van diè „ onderfcheiden Kerkgenoolfchappen, de vdgende orde „ door my gekoozen, als meest met den aart der zïaken " Tlft^ft hou-den1 2aL In den eerfte" ™g pl aats „ ik de Lutherfchen, m den tweeden de Hervormden in „den derden de Dis/enters, en in den vkrS'de „ Roomschgezmden. De Lutherfchen plaats ik vooraan " T Z-Yu het 0udfte Kerkgenootfchap uitmTaken ! „ t welk zich tegen Romers Hierarchy verzet heeft De „ Hervormden plaats ik in den tweeden rang, om dat „ deezen terftond op de wenken der Lutherfchen de hand ''SJf rv^?* Kerkhervorminge mede gedaagen "nf A?n; ADe.D»/™t'rs plaats ik in*den derden rang, „ om dat dezelven toen zy zich met de Lutherfchen U „ Hervorrnden van den Roomfchen Stoel hadden afge„ fcheurd, ook deeze beide Gezindten verlaaten, en in „ afzonderlyk gedichte Genootfchappen uit mafkaar gè? " vTaI Tde\ Cik ZP eiffen w§ hebbe* ingeflaagen. ,, En te Roomschgezmden plaats ik in den vierden rang, " °™ daVdee2en dat Kerkgenootfchap zyn , waar ui Ie „Lutherfchen, Hervormden en Disfenters ™ S. " hebbenT' ^ Wdk Zy zich a]Ie" verwydS ne?frh?«m).ff f is voIft,iekt meester van de fchikking zyner lchryfftofte, en zouden wv hier on geene aanm^L srgkediefd,eoo"0öhf,rs ^etdai&sr^. e f Roomfbhen,z\s de oudfte, en zeker nog de C^'-f^ de verdeelde Christenheid, in beide Snrlvffifft ° de" V0°'rang toekent' dien dee*e Kerk na. tuuiiyk heeft; en zyn 'er onder de Disfenters, die on ei v oeger herkomst boogen, dan de Lutherfchen of d?Hrwmafea. Om den voorrang aan luther 2effeeveriia aarhinftl ^ ^ne" bre^deSTeninl geplaatst, waar mi hy ten ftotte zvn zust voor catvyn dien wy als een Geleerd Man, een kunlg ScLiftu™r' klaarder over 't algemeen bewonderen, laafdoo kvken• immers hy fchryft ten flotte van dezelve: Lu?S „ moet  KERKXYKE GESCHIEDENIS. 355>' motet dus van elk, die onpartydig oordeelt, gehouden " .Ln als het eerfte en voornaamfte werktuig in " Gods hanN^de belangen der onder het Room" fthe juk zuchtende Kristenen, met een gezegend gevolg, * heeft aaneeflaaeen. Met dat al is zwingel, als Kerk" b^Jn^Sf^oot man geweest, en zyn opvolger " kalvyn nog grooter; deezes Mans weerga in geleerd" held en in braafheid kennen wy, zonder vooringenomen"hed en in waarheid gezegd, onder alle Hervormers fÈ' O^J»™ =S U ons, Jc^^tf" Gefchiedenis der-Krist Me Kerk, aihaare voordtelige zyde over het geheel bejchowd. _ Historisch verflag van de Onderneemingen der Lu^?ch?n, t r ui bleidïng van den Kristlyken Godsdienst Heidenen. historisch verflag van ff Ond ' neemingen der Hervormden ,ter uitbreiding g*J»f™» /„l,„ r*d\£ slul ongei.vk" gefteld op vreemde bewSrdi^ komt, gewrongene fpreekwyzen. Een vaste Historieftv heeft de Eerw. ypey zeker niet. mstorieityi. Niet oneigen is men nieuwsgierig na 'sMan? KerK» naar zyn Plan, niet wel „ft kof bfe^^Ü onderst Z 'breien ZulksJ™US ^ rv!i L S Dre,n2en- » Het is goed, en wv mosen ^RoomfSrSiShCfchryft hy' Van voïïdS toegebrag? ftrSeSV ' u32" he£ Christendom Imaakt 'i,daj het 20 veeIe Kristenen ,, gemaast neett onder de Heidenen, hoe zeer dezelva „ dan ook nog aan de banden van onkunde en bvëloof „ mogen gekluisterd hggen. Alles by hen wacht ofeSl „ gelukkige Revolutie, waar door de opgefchooleS tarwe „ van het onkruid gefcheiden en de gfficStehïS „ gezuiverd zal worden. De tegenwoordige tyd is reeds " ^n?kr Van gr°0te gebeurenisien in Europa , en gaa? „ zichtbaar zwanger van welligt nog grooter gebeureniffea „ voor dit Werelddeel,waar by wybidderieoThoonen " °P S^T/6 Godsdienst\J £> Hee?e ie?us gee „ ne fchade lyden, maar winst hebben moge. _ Eeri „ voornaam gedeelte van Europa is in onze dagen on „ eene gansch zonderlinge wyze gerepublikanizeerd en „ wy hebben gezien, hoe daar door 5 ïfS Godi „ dienst de geweldigfte fchokken ondergalHeeft ; hoe „ daar door, m onderfcheiden Roomfche Landen , d? „ donkerheden van onkunde en bygeloof fteedroSlaard „ zyn geworden. Laat het zynë, zo abhe?Pfs •Laat „ het zyn, dat veele Roomfche Kristenen een te ftou! „ten ftap doen, zo dat zy van onkunde tot valfche „ kunde en van bygeloof tot ongeloof overfchryden 'S „ is toch hoop dat zy dit ééns6 ten laatften bemerken „ en dan eenen Godsdienst belyden zullen diehun in „leeven eri in fterven, weezenlyken troost kan Lievere? „ Men kent 'er ja reeds onder, by welken waare iS » en egt geloof de dndpaalen Van taevoSerin^i » den  KERKLYKE GESCHIEDENIS, 357 weff der verlichting zyn. Dit zal zeker eens ftrek" Tot doordeel van die Roomfche Kristenen, we ken in dkena nfeï^dielen uit de He^^geU zyn " p-n «/at- 7^1 'er voortaan, wat zal er misicmen eer- "£ïï? wat hier van ook worden moge, wy be- " rL™ mdddvk en wy befpeuren met blydfchap , " ?at "^hyrfyk de velSolmde ftoel van WiKak" monarchis hel niet heden, dan morgen, uit eikand*. " Z vallen en dus doende binnen kort aan ftukken en "Kkta oo£ het ftof der verachtinge zal nederhg. " zo dat 'er geen mensch meer na omziet Dit „ gen , zo aai cj. , d toe te hebben, *' ITwCt"sr«toe"o , rn%01.de zulks dan in Azie. Africa en America uit de Heidenen verza" meld zvn, geen gewenschten weêrflag. hebben? Zou" ?evoordeezen dan ook geen licht in de duisternis " ™ Jan* Zouden deezen langs dien weg de waarheid " PJ nnripr leeren kennen? Het kan met misfen, of " £ dif al es moeten de bekeerde Heidenen, die der 2 S^ SkTyf toegedaan, vroeg of fpaade de aan- frende, luidt , onder meer andere, s Mans taal: „ Zints g min in Europa het Kristenvolk in beweeging heeft ge" S om de rechten der menfchen, op eenen gelyk" en vrven voet, te herdeden, en alle de Be- " wooS deraiïde,waare't mogelyk, te verbroederen, "zvn°dê Jooden, de men niet buiten fluiten wilde, "Set « daar met vryheden en voorregten op eene " Sr aanmerkelyke wyze verwaardigd geworden Reeds " fen Taare 1791 vraagde men m Dumchland, of de l Jooden ook burgers waaren? in eene zo genoemde r*ï Zo fchreef de Eerw. ypey in 1797: wat zou hy in Febmary 1798. naa dat de Franfchen in Rome gerukt zyn, 'er met kunnen by voegen? De redactujr.  35§ ÏPEY, KERKLYKE GESCHIEDENIS. " !!?»%T %tdenken Tr, Bur8er'* Kristenen en jo». „ den C) Hoe men naderhand op veele plaatzen ook „m ons Vaderland, de Jooden be&houwdTeeftis bt „ kend. Alleen kunnen wy 'er „iet van tusfchen onzen „ Leezeren, uit de openbaare Nieuwstydingen, bv deeS „ gelegenheid te herinneren, dat de g £i m2f „ parte, in Lentemaand van'het tegenwooldgaar I7Q£ „ te Aneona,m Italië, verfcheiden Jooden toiFS/hS „ ren en Mumcipahteitsleden benoemd heeft. _ "l/beruurrdafzoV'11^zeggen? De God e C*) Dit Werkjen kwam uit te Weenen by f. c. ZIekchs Reize yan Zeeland, over de Kaap de Goede Hon* ,« R** tavta, naar Samarang, Macaïfer, A^in^TsSa^ ^ gedaan ,n de Jaaren MDCClxXIV tot MDCC-' .LAAVlü , door den Heer t s stavou™™* o * . J-A^ by de AdrniraLilvan TeZT^ofmZd met veele belangryke Aanmerkingen, over den Aart SI wonten Leevenswy ze, Godsdienstplegtigheden en Koot ll\dL ^t Fxlk£n in dJe Gewest™' Hde Deel %e Leyden, by A. en J. Honkoop, i798. /„ gr\ 8£ Tn onze aankondiging van het Eerfte Deel deezer Rei??* in™" d? Nnede^»dfehen Vlootvoogd stavoxunus héS b ZWlliï» ««'Vermeld: „ Wy verlangen na h^Tweede „ en laatfte Deel deezer Reize, om onszelven, en onze „ Leezers, te onthaalen op de Waarneemingen van eeSen „ Vaderlandfchen Reiziger (*).» Wy mlrren des „ie? om hun met dit Tweede Deel bekend te maaken Het gunftig oordeel, 't welk wy des te eemelder K-V* of ftreeken hebben , en de Xanmerktafeni^SSS %Z maakt, agten wy noodloos te herhaalen; en zal de plaafs welke wy gefchikt hebben om 'er berigt van tgeeven' Snn,(fTg VaHen' °mr zonder eeny uitweifing m* den lof diens onvermoeiden Waarneemers, dit sedeel e zyns Werks te doen kennen, en door een èn andïr ftaal on- (*; Zie Algem. Faderl. Letttroeff. voor 't Jaar 1797, bl. 548.  j. S. STAVORINUS, REIZE. 357 nnder 't oog te brengen; ter aanfpooringe om zich het sèheel zo levenswaardig Werk eigen te maaken. Gelvk in het voorgaande Deel, ontvouwt een breede Inhoud, vooraan geplaatst, wat men, in dit Deel, te vindén hebbe. Meer gemaks voor. den Leezer zou een korter Inhoud en een welingerigt Register haaren , en wenschten wy wel, ten diende der Gebrutkers, dit ver* vaardigd gevonden te hebben op een Werk, waar iri zo eroot eene verfcheidenheid van zaaken voorkomt. Wy ■tullen, zo min als van het voorgaande Deel, dien Inhoud affchrvven, en zetten ons terttond tot het mededeelen der veelvuldig door ons aangeltipte byzonderheden. _ Voorbvgaan konden wy niet, 't geen de Reiziger we«ens den Scheepsbouw te Suratte aantekent. „ Daar % Suratte eene groote en oude Koöpftad is, mangelt het " nok aan seene verfchillende foorten van Vaartuigen, ü die 'er, of gebouwd, of reeds voltimmerd, aangebragt " worden. Die Schepen, welke zy hier zei ven timmeren, komen, wel is waar, duur te ftaan; doch kunnen hon* r derd iaaren achter den anderen zee bouwen. Wee?pnwaardia is 't geen hy ten bewyze hier van aantetentT wegfns een Schip i/170* 'eeds hf< 0ud* Schip genaamd, en nog eene Reize m 1770 volbragt. De wyze van bouwen neemen wy over. Zv bouwen hunne Schepen met op dezelfde wyze als de Europeanen ; de meeste inhouten worden er V eerst ingebragt als de huid reeds is opgemaakt. Er werd 'er een gebouwd terwyl ik my aldaar bevond op de " zogenaamde Engelfche Werf, dat my op 't oog een van honderd voeten kiels toefcheen; het ftond in eene foort V van drooge dok (zoo men een groot gegraaven gat, met een dam aan den rivierkant geflooten, zonder befchoeijing, of iets dat daar naar geleek, dien naam '\fDenh2dphnken zetten zy niet, als by ons, met de vlakke kanten op den anderen, maar met fponden, die I zy zo gelyk maaken, dat alles zeer naauwkeung op elkander fluit, waar aan zy veel tyd en arbeid befteeden: £ ten dien einde wordt de kant van de reeds aangebragte ' planken met roode menie beftreeken, en die planken, , welke zy reeds in gereedheid hebben gebragt om daar op te fluiten, worden daar op gezet en nedergedrukt , om de oneffenheden te zien, die door de menie geverfd „ en vervolgens weggenomen worden; dit doen zy zoo lang,  3^° J. S. 3TAV0RINUS „ lang, tot dat alles volmaakt op elkander past en fluit„ als dan beimeeren zy de beide kanten met eene foort „ yan lym, die door den tyd zoo hard wordt als yzer H t geen zy met een dun laagje Capok beleggen: waS M f zy dezelven zoo naauw Vet keggen aan elkan. „ der weeten. te vereenigen , dat men genoegzaam geen teamaakenn.Zien ' ^ 3,8 *< Ware ééa ^Vhym6 uk 9 9.m. de «nhouten en balken mede zoo iuist als d<* „ huidplanken te doen pasfen , gaan zy 'er even zo mede te „ werk als_met deeze; zoo dat een ftuk hout, alS™ „ het wordt aangeilaagen, fomtyds tien e^ meermaalen „ wordt uitgenomen en weder ingezet "«"maaien „ In plaats van bouten gebruiken zy Hukken vzer „ doorgellaagen, van binnen wordt omgekromd, en deeze " weüetenTv hTvïr befitathout ^dreein; daarenboven li S fe fSeedeL^^' ^ ^ t0e Sebfuiken> ,, Dit maakt het bouwen hunner Schepen, tegelvk met „ de duurte van het hout,'t welk van verre af h?er aan2e „ bragt moet worden, wel zeer kostbaar, maar ook "Ier duurzaam, naardien dezelve veele jaaren kunnen vaa„ ren, zonder dat 'er iets aan den romp behoeft gedaan „ te worden; men begrypt ligt, dat het calfateren de? „naaden hier niet te pasfe komt; want zoo drf deeze l meer 18 de gehede huid van we?nig nut Ï-ÏS. S?iF' dat jk ^ bouwen, was aanbefteed voor „ 7^000 Ropyen of ƒ II3500 Hollandsen , en moest „ duizend negenhonderd Kanasters Zuiker, of horderd „ negentig Last, kunnen laaden." ' nonaew ^\S^^e±°U Vindt ?en veel ophelderings dds- zeer is d?« ™de?. en van ,het verval onzes Hat aas, zeer is die van Suratte ver oopen. De oorzaaken delft de Reiziger op, en fchryft hetzelve toe Zoreersf aan de genoegzaame vernietiging van d^ Mgolfchel Vorst. —- Ten tweeden, aan de nabybeid van Bombam waarde uitvoer geheel is vrygefteld. H Tender^ Zn de Oppermagt, welke de Engelfchen zints dl fiffte'om lyentehng in Suratte zich hebben1 aangemaatigd. Hv dmkt zich hieromtrent in deeze bewoordingen u t • De „ hoogmoedige en willekeurige handelingen deezer Natie „ maakt de Kooplieden wars* om iets ^«SKJmS! 5> ne  REIZK. mi de Capitalisten bevreesd om hunne Gelden op inF Sb? ui:w zetten, en in den Handel te doen rouleeren " Üül De ftukken toonen klaar genoeg aan, dat, zoo " zTden Handel niet naar hun zin en ten voordeele "van hunne byzondere beurzen kunnen fchikken , zy " denzelven alk verhinderingen zullen trachten toe te E brengen, die eene despotieke magt hun aan de hand " Seeft Ik zelve heb daar van de ondervinding gehad, F men de Chef der Engelfchen en het Raadslid sittom I de?*Nabab L alle inlandfche Kooplieden deeden verl bieden, dat zy geene myner aangebragte Negotie-goedeP ren en bvzonder geen Wer, van my zouden koopen, F fln'einde mv te dwingen dezelve voor zodanig een prys " rft?ftaan fls zv 'er voor wilden geeven; waar toe zy " de eerfte prfoonen onzer Diredtie mede hadden over" 7ehaald • ten einde deezen hetzelve msgelyks aan " ?Compagnies Makelaars, die anders de grootfte Koop, " lieden zvn, zouden verbieden. ™ D^r deeze en meer andere onrechtvaardige, of laat mv liever zeggen despotieke, wegen, vervalt de HanT " SS in deeze eertyds zoo bloeijende Koopftad, welke " St r^echt voor de grootfte van Indien gehouden is, " van dag tot dag ; en dit komt ook, naar allen fchyn, " met de «eneime oogmerken , welke de Regeering van "Tmbay heeft, zeerwel overeen , om dus, door de "kwlningen en moeilykheden, die den Kooplieden al" Sr aaïgedaan worden, hen na Bombay te trekken ; " want hef is anders onmogelyk met de regelen van een " eenïzins wys beftuur overeen te brengen, dat men V f "Vele ongehoorde afkneevelingen op een onderge" frhikt Comptoir zoude toelaaten, waar van zy, om de, " Mbvheid , géefte onweetenheid kunnen voorwenden , " "ndien andere uitzigten hen daar toe niet aanfpoorden. " Middelenf Steriel aangeboden, verme d hebbende «opcrf als inede de droevige „ omftandigheid, waar in onze Compagnie , te deezer „ plaatze en in Bengalen , zich bevindt. Het ware S „ wenichen, dat zy van andere plaatzen, alwaar wv het " ^C!ï,irlhauen,b,ebb.en' of m°gten geëerd worden , „ of dat hun Handel niet, ten nadeele van den onzen, „ zoo door de Compagnie als door byzondere Perfoonen! „ werd voorgetrokken." w™*» Meer rechtftreeks is het Handelbederf aldaar zomtyds uit ons zeiven. Schoon onze Handel derwaards, door den meerderen aanvoer van andere Natiën, van weinig aanbelang zy, heeft, zo als onze Reiziger op. tekent, „ de Compagnie zich wel eens meer met vvf en " r- Ct-.m°eten vergenoegen : wanneer, in ze- „ ker jaar, een zeker Gunfteling, als eerfte gebieder, der. „waards vertrok, en men voorzag, dat zyne D;reétie „ met lang zou duuren, gaf men op Batavia voor, dat „ s Compagnies Pakhuizen zodanig met Suiker waren „ opgevuld, dat men noodwendig daar voor eene uit„ komst moest zoeken : dus befloot men , om alles na „ Suratte te zenden , met order om dezelve aldaar van „ de hand te zetten, al ware het zelfs met vyf en twin„ tig it. Lt. advans , t geen ook getrouw werd nage„ komen; en naa een beftuur van twee en twintig mafn„den kwam de Gunfteling, rykelyk van Ropyen voor„ zien, wel te vrede te Batavia te rug." hSikIi^61? ünZe gfheele aankundiging met dusdanige Handelbeletzelen van Vreemden, en fchandlyke bedrvvën Van eigen Landzaaten, kunnen vullen; doch flappen 'er van  REIZE. 3ö3 vin af, om ook iets van eenen anderen aart op te geevan ai,o Befchryving van de iWa/Aa- YctvSaÏÏ dat men 'er, behalven de eigenlyke MalMg veiSdde'Natiën aantreft, door den " Handel derwaards gelokt; als de Mooren, Arabieren, " Srtoïren onder andere ook eene Volkplanting " ir>S , die, zoo zy voorgeeven, afftam"ielingen zvn der tien Stammen door salmanazar uit de As" fwifche Gevangenis gevoerd, en. vervolgens naar he:V waards vetrokken, alwaar zy, zints onheuchelyke ty" deïeen ïdein Volk hebben uitgemaakt, 't welk door " vSfcSPde Vorften deezer Landen met mtfteekende " voSx^Stn, xttds voor veele eeuwen, is begiltigd, waar oS geen der geringfte is, die var, eene. vrye oefening van hunnen Godsdienst. Zy be™rrei1 "een Szonderd Dorp, welks huizen van fteen opge"• bouwdf en meest alle van buiten wit gepleisterd zyn; NU?Phet Zotocale Licht waar, en geeft 'er deeze befchrv■«rinff van ' Den Q Tanuary i776' en eenige voigeuuc dLL za4n wyVs avonds van zeven tot acht uuren " fiPyn/Se Licht in het Westen, zoo als wy het te " ïooSS de maand Oftober, in het Oosten gezien " hadden - doch toen meet helder en zeer naby de fche" rnerinï komende, ook meer zichtbaar en puntsgewyze " SSilnd? Het fterkrte, dat ik dit Licht gezien heb, " oc ff Hen oY Tanuarv, 's avonds ten half acht uuren, " Iv n Sa zeonnnemJondergang, op de N. Breedte = fj " drie mvlen dwars van Coylang op de Mallabaar" fehe Kust het vertoonde zich toen, een kwartier uur " (oor zonneopgang, zoo wit en helder als de dageraad; " deszelffba^ftondt oP eene donkere wolk, by de Zee" lieden een Bank genoemd, die omtrent drie Graaden " hoven de Horizont was; deszelfs breedte was byna jo% " en ter hoog? vTn 40- zichtbaar, alwaar het eindigde " tu een purtbe pyrlmide; ten negen uuren was het nog " SbtbaaF maar ruim de helft flaauwer; hetzelve ver" dSdf dènSer van de meeste Starren, die.'er zich in " bevonden? doch nimmer heb ik dat licht gezien,of er oevonucii, uu , de b^fis ftondt. jje 0PmerKenuc & ^ w A SI Si  $64 J. S. STAVORINUS „ verfchynzel van de kleur van het Zeewater: ?t zelve „ nam eene zodanige Witheid aan, dat het 'er even eens „ uitzag als Melk. Wy hadden by den dag reeds oPgè„ merkt, dat het donkerder en brumder werd dan an„ ders, en die blaauwe helderheid' hadt verlooren , die „ het meest altyd in openbaare zee heeft; naarmaate „ de avondlcheemering verminderde , werd het witter, „ 't welk langzaamerband toenam, tot negen uuren, zyn„ de hetzelve toen zoo wit, dat de geheele zee als met „ een wit laaken fcheen bedekt te zyn, of gelyk de „ fneeuw zich by nacht over het land vertoont. De ho,a rizont was van de lucht niet te onderfcheiden als ih het „ Noordwesten , waar de lucht eenigzins donker was. „ Van de vuuring , die men in het Zeewater dikwyls „ ziet , was het geheel onderfcheiden, door eene dood„ Iche witheid, fchoon 'er by het Schip vuuring onder „ was. Wanneer het zich op het allerfterkst vertoonde, „• het ik eemge maaien het lood werpen; doch wy had„ den geen grond met honderd en vyftig vademen lyn. „ Ik het het water fcheppen, en bragt het daadlyk on„ der de Microscoop ; doch ik kon met het meest ver„ grootend glas niets in hetzelve befpeuren, en voor „ het bloote oog was het zoo helder als kryftal, fchoon „ het iets van zyn zouten en bitumineufen fmaak fcheen „ verlooren te hebben Wegens de Vuuring van het Zeewater tekent hy deeze waarneeming op. „ Schoon veelmaalen te vergeefsch „ het Zeèwater ondèrzogt hebbende, wat de vuuring „ die men 'er veelmaal 's nagts in ziet, mogt veroorzaa„ ken, gelukte het my eindelyk, op den ioFebruary, de .,, Diertjes te ontdekken, die door haare fnelle en fchie„, tende beweeging, naar myne gedachten, deeze vertoos, ning doen voortkomen. Haare lengte Was omtrent twee „ lynen, en de breedte eene lyn: zy zyn plat en zeer „ doorfchynend; het geheele Diertje beftondt uit negen „ kringen, van welken de kleinfte den kop uitmaakte, „ waar uit twee hoorntjes voortkwamen; de kringen wer- « den (*) De Burger «tavorikhjs geeft hier eene Aantekening van het des waargenornene door den Engelfchen Capt. newland , te vinden in onze Hedend, Faderl. Letteroejf. III Deel a Stuk bl. 204; deeze hadt 'er, blykens dit berigt, llangswyze loopende ftreepen en diertjes in ontdekt. Geeri van beiden door sta^ toiuiWs waargenomen.  H.EI2E. S65 den allengskens grooter en breeder tot den negenden toe, die alleen, als een derde van de geheele lengte, in " ovaalsgewyze loopende kringen, het achterdeel van het diertje uitmaakte; midden door de lengte hep een I kanaal, het welk aan het hoofdjen naauw, maai: alI lengskens naar achter wyder liep tot in het midden . van den negenden kring, daar het zich met veele tak- ies verfpreidde ; in het midden van dit kanaal vertoonV, de zich nog eene fubftantie, die eene wormswvze be- wee Rechters, alleen gefteld zynde om de door hoogere magten voor^efchrevene Wetten te handhaaven, zich niet mojen vermeeten om die kragteloos te willen maaken, al ware het dat zy de'gronden, op welken die Wetten gemaakt zyn, niet voor voldoende hielden. £n het is alleen om deeze reden , dat wy gelooven, dat het Placaat van den jaare 1730 ook noc heden ftrikt gevolgd moet worden , in zo verre dit mét de beleedene , of bevvezene , misdaaden der gevangenen overeenftemt. Wy hebben in dit Boeksken maar eens carpsovius aangehaald gevonden, èn wel wegens de ftraffe op den meineed sefteld: wy waren wezenlyk eenigzins beducht, of niet zomtyds de bedenKÏng van dien man mogt in h midden gebragt worden , voorkomende in zyne Verhandeling ever de Lyfftraf. fehke Misdaaden Deel I, Hoofdftuk LXIX. §. 37. ^waar gevraagd wordt, of de vermenging tusfchen Jooden en Christenen met de ftrafe der Sodomie te beteugelen zy f En het by die gelegenheid zeer bedenkelyk voorgelteld wordt, of mee het bekennen van eene Christen vrouw door een Jood, of van eena Hebreeuwfche vrouw door een Christen man, eenigzins aan de misuaad van Sodomie verzwagerd zy. Wy zouden wezenlv!< geen raad geweeten hebben om den goeden cakpsovius. in dit gevai, tegen eenig Mozaïsch of Christen Burger te verdeedtgen. Gelukkig dar hy de zaak flechts vraagsgewyze voor doet komen, en dezelve in de uitwerking nog al iets verzacht. Ook dit Argument is, by die gelegenhheid, wel eens aangevoerd, waarom wy 'er ook melding van gemaakt ebDaar dit Werkjen, in eenige ledige oogenblikken , alleen ter beantwoording van zeker waar, of yooronderlteld, wanbegrip gefchreven zy', zb zullen wy onze Leezers niet verzekeren dat de Rechtsgeleerden, in deeze 20 bladzyden , «enig nieuws voor hen zullen aantreffen: maar ook dit bedoelde de Schryver niet,' welke in deeze alleen wenschte by het oude te blyven; zekerlyk om dat wy nog geen nieuw hebben, dat peter is. « Hünrici collot d'escury , J. ü. D. Mufi» Juvenilei. Rotterodami, apud N. Cernel, 1797- In 8vo' 82 PP' Indien de eerfte proeven der vordering en bekwaamheden van opkomende vernuften altyd ' enige onderfcheiding, aanmoediging en lof, verdienen, verdienen zulks mede ongetwyfeld deze Zangen. Wy althans, offchoon wy den jeugdigen Dichter nog met enen van Lennep en dergelyke fchuterende geesten in genen g'elyken rang kunnen ftellen, mogen hem  37° ffl col lot b'iscuiv onze goedkeuring en loffpraak geenzins weigeren. Hy toch i geeft reeds beflisfchende blyken van met de frudie der ouden i enen goeden aanvang gemaakt, en wezenlyk met fmaak en oor- ■ deel gewerkt te hebben. Wy hebben zyne Dichtftukjes, die ten i getale van 23 in dit bundeltje voorkomen, fchoon zy ons wel gene ftoffe leverden om de fterkte van een verheven genie te bewonderen, evenwel, om de zoetvloeiendheid der verfen en de naïve uitdrukking van een zacht gevoel, algemeen'met genoegen gelezen. Wy bevelen derhalve deze Muf* Juve■Mies aan de aandacht van alle ware beminnaars en begunftigers der Latynfche poè'zy, en wenfehen gaarn, dat het, door derzelver goed onthaal, dezen wel-belovenden kwekeling aan gene nodige opwekking voor het vervolg ooit ontbreke, Behalve d'escüry's eigen proeven heeft men nog in dit bundeltje een fchoon Vers van zynen verdienstlyken Leermeester >. Ad. Nodell, één , gelyk in waarde , van den beroemden J. H. Hoeuft, en weinige regels van minder belang, door C. E E. Collot d'Escury, den Broeder van onzen Dichter, vervaardigd. Het volgende mogen onze Lezers tot ene kleine proeve nemen. r teesling10 spons o. Qualis Erechtheos fpatiata Minerva per agros Aeternum pulchro pulchra decore nitet; Qualis odoratis in apricae vallibus Idae, Paftori vifa eft Cypria Dardanidae ; Tïlis virginei virgo pulcherrima coetus Cepit amatorem, tam bene culta, fnum. Ut ftipulae taedis ficcae incenduntur in agris, Ut folia , adverfo marcida faéta noto ; Sic juvenem exusfit flammatum corda calore, Vincula qui nunquam faeva remittit Amor. Illum et Acidaliis percusfum peétora telis Sollicitos vidi conterere usque dies. Donec legitimos formofa timere calores Defiit, et cafti fpernere jura tori. Uaa potens fanare aegrotae vulnera mentis, Una fajutiferas adtulit illa manus. Et Treslinge! tibi placidis arrifit ocellis, Et dedit addiétas in tua jura manus. Ecce Dionaea praecinétus tempora myrto, Optatum ingrederis, nodle filente , torum. Jam potes in niveis felix haerere lacertis, Ferreque de timida virgine opima potes. Non fic Leander, fulcatis aequoris undis, Ibat in amplexus, Sefti puella, tuos.  MUSJE JUVEN1LRS. 37* Non ita Priamides Helenae gaudebat in ulnis, Auc in Thefeo Cresfa Ariadna finu; Amplsxus cupidae quara tu laetabere amantis, Cum figes rofeis oscula mille genis. Ne dubr.es uti, quo fertur, flamine, puppis, Sic cum Lucina fit tibi amica Venus. De Dood van Seneca , Kamer Treurfpel. Te Amfleldam, bj P. J. üylenbroek , 1797- & Svo' 39 bl. T*\e dood van Seneca is ongetwyfeld voor een Treurfpel ±J eeu genoeg belangwekkend onderwerp , wel gefchikc otn tot een uitvoeriger en treffender geheel gefchikt te worden, dan dit kleine Toueelftukjen bevat. Met dat all' heeft de Maker van hetzelve de waarde van zyn onderwerp niet geheel uit het oog verloren , en door zyne hoogst-eenvoudige bewerking aan het oogmerk van dergelyke ftukjens, onzes oordeels, wel voldaan. De uitvoering der karakters, in dit Kamer-Treurjpel voorkomende, kan vast al vry goed zyn , zondir juist byzondere meesters in de kunst. De perfonen doen zich meer door hunne redenen, dan in gewigtige of moeilyke handelingen, kennen , en, daar de hoofddaad door gene by - omltandighedeu vertraagd wordt, krygc het gaufche Stukjen een zeer fpoedig , geregeld en gemaklyk, einde. Jongelingen, die de toneeloefening tot hunne uitfpanuiug nemen , zullen altyd best doen zich op dergelyke fpellen eerst te oefenen. Doorgaands zyn zy gewoon reeds by den aanvang moeilyker, en dikwyls de zwaarfte, (lukken te kiezen. Het natuurlyk gevolg wordt dan ook, dat zy zich door hunne kwalyk -geplaatfte eerzucht vaak belagchlyk, en voor wezenlyke vorderingen in die edele kunst pngefchikt maken. Cecitta , of de Dankbaarheid; Tooneelfpel. Het Franfche van souRiGuicRE vry gevolgd door r. j. üylenbroek. Ie Amfiel» dam, by P. J. Üylenbroek, 1797. In 8vo. 67 bl. Cecilia, op een buitengoed by hare tante zynde, had van daar aan ene andere nabeftaande een bezoek gegeven, eu was toen, in den avond wederkerende, door ene bende rovers aangerand. De jeugdige Florival, haar in die netelige omfiandigheid gelukkig ontmoetende, redde door zyn beleid en moed haar leven. Van dat ogenblik bezefte zy zeer levendig hare verpligting aan den man, die zich jegens haar zo grootmoedig gedragen had. Zy beminde hem, en had zich die liefde, op  37* CECILIA , TOONEELSPEL. de erkenning zyner verdienden en op wezenlyke dankbaarheid gegrond, geeuzms te fchamen. Dan hare hand was ook reeda aan een ouden rykaard toegezegd. Bovendien vond Cecilia, t'huisgekomen, haren vader in omftandigheden , die haar van zyne zyde weinig toegevendheid beloofden. Sajnyille had» door zware (lagen in zynen handel veel geleden. Vooral ergerde hy zich thans geweldig over de fchade, hem door den ouden Florival, den vadir van Cecilia's nieuwen minnaar, zo ky meende, met een bedrieglyk opzet, toegebragt. Hoe vaster hy altyd gemeend had op de esrlykheid van dezen man te bunnen vertrouwen, zo veel te geftrenger wilde hy zich nu ook naar dea eisch der wetten van hem wreken. Noch de afradinetn van zynen braven kashouder, die Florival, uit hoofde van detzelft bekend karakter, meer als ongelukkig, dan als eerloos, bleef belchouwen , noch de aandoenlyke fmekingen van den >OOa zyns fcbuldenaars, aan wien zyne eigen' dochter haar leven verpligt was, kónden hem van dat voornemen, dat hy all pligt belchouwde, aftrekken. Cecilia, daarvan onderricht, nam aanitonds het befiuit om door ene edelmoedige opoffering hare fchuld aan den redder van haar leven enigzins te voldoen. Zy manie ten dien einde ene affpraak met den kashouder haars vaders. De brave Bernard (zo heette deze man) brandde ook reeds van verlangen om den ongelukkigen te hulp te komen. Derhalve liet hy zich door Cecilia, die ook zo dringend, zo beflisfehend, fprak, te eerder overhalen hare juwelen te verkopen, en het geld van dien opbrengst, als komende van enen onbekenden vriend, aan den ouden Florival te zenden, om daarmede zyne fchuld aan Sainville te voldoen. Dit geschiedt. Cecilia's minnaar komt met hetgeen zyn vader, on. wetend van wfen, ontvangen heeft, Sainville betaling geven. Op dat ogenblik openbaart eén klein toeval den ganfehen handel. Sainville, door de braafheid der genen, die hy om zich heeft, en vooral door de deugd zyner dochter, geheel verrukt, fchenkt haar met de hand van Florival de beste beloning voor haar minnend hart. De ontdekking , dat ook de eerlykkeid van den ouden Florival niets geleden heeft, en zyne zaken gelukkig weder zyn herfteld geworden , geeft voorts aan dit toneelfpel een geheel aangenaam einde. Natuurlyk ontwikkelt zich in hetzelve het zuiverst en fchoonst gevoel; en de edelheid der karakters, daarin voorgefleld, kan bezwaarlyk nalaten by ieder* deugdlievende ziel voldoening en zucht ter naars volging te verwekken.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. de Gefchiedenis yan C,A^US<*0J^ Vtad en den Tempel van Jerujalem. ie ^'"J1 , * £j. Mart, 1797- /» ^ «f/ te 947 ^ halven eene Voorreden van ia bl. gbSlt'rtrin zoodanigen vorm J*glg*ftg flleen eerstbegi.menden, ™f™&J^^i d?r ver- vitteryen van het ^^^^^^ de beste Kvv^ vooral in SC S veel licht verfpreid hebben, en van 't geen ^Tfe^St^Stoe Schriften, meer opzetlyk heeft behandeld. nwral het waare oogpunt Men- kan twyfelen, of wel overal net w fch&f d TeUht heeft meer in omloop te brengen, beva, de Gefohiedems des OTV. ^«ei»^h?^f^^  374 Y' VAN HAMELSVELD tot den Ondergang en Verwoesting van de Stad en a* , Tempel van Jerufalem, en het eüfde van den^dfcheS ! Wy kiezen, tot eene proeve van de wvze van hPh™ hy, in den vroegen morgen, het leger der beleèe a m san. Deze was de eerfte serene!^ wMfu, ociegerarea dit land voorviell ; i„ de'nzS'beJofde^de vSeeï ZyU? moed' en vertrouwen op den Godlvken bv volk ' rn",^ matCr' dat hv' ten ^nhooren van aï het volk , met eene foort van geestverrntHnrr aL maan geboodt, ftil te ftaan ff hïïïïfe tot da? de ^n\ri TT"?" «verwinning benaal? Sden iieöben, en, m de daad, deze dag liep niet ten eind? voor dat de vyanden , niet alleen doo? de iTaëUüMl wapenen, maar ook, door een z^^ihsbxA1^ vreeslyken hagel, geheel geflagen , en verftrooid waren wordende de vyf verbonden Koningen, die ineenTo l of fpelonk gevlucht waren, daar uit gehaald, hun d? voet op den nek gezet en zy vervolgends van het "even be roofd, en .aan vyf ftaken, tot den avond, opgehangen en-toen, in hetzelfde hol, waar in zy zichwrbofgen hadden geworpen, en het hol met groote ftLen gefo ten, die, nog lang naderhand, eengedenktekenwaren Van deze merkwaardige overwinning SCUCIJIueKen waren „ De koenheid van josua, met welke hV, in den aan. vang van dezen veldflag, de zon en maan gebieaeïd aanfprak, heeft den Hebreeuwfchen Dichterèn^Sefdinè gegeven om, met eene dichterlyke vryheid, dien ie? denkwaardigen dag te bezingen, als of,Tn de da d, % zon en maan, aan den hemel, ftilgeftaan, en haaren Inrin Cèr:geheelen d3g Vemaagd ^dden^Dus^Sn^ééS " Pe *0" ftoDdt ftil- aan 't midden des hemels, „ Kn fpoedde zich niet ten ondergang, „ Eenen geheelen dag. „ Geen dag was ooit voorheen,  byeelgeschiedenis. 375 „ Noch immer naderhand, Aan dezen dag gelyk! „ Dat jlhova luisterde Naar het bevel van eenen mensch! ", Doch jehova ftreedt voor IfraüV Uit het Tweede Deel het bericht van den Bethlehemidfchen Kindermoord, Matth. II ,, Hekodes door het wegblyven der Oosterlingen, bffpeurende, dat hy, door hel, te leur gefteld was, werdt, door achterdocht en woede, gefolterl, en nam, m deze: twyfehn^, een hpflnit den dwingeland waardig. Hy net eene oen de? Soldaten na Bethkhem trekken , en in die Stad alle kleine kSeren, van twee jaren en daar onder, aan zyne KcbjÏÏSbf^ffferen. manende, onder dezen, gewis, nnk dat kind uit den weg te ruimen, van hetwelk hy, voor zynen troon, vreesde^. Schoon naar de volkryk- K der kleine Stad Bethkhem te oordeelen , het getal dezer onnozele vermoorden niet veel meer dan so of 30 Sr kTrien bedragen , was dit echter eene voorbeetdeK?w5SdTde pitfche Stad, en haar omtrek, gewaLd^ van het gillen en huilen der tedere moeders, oie hare zuigelingen aan hare borst moesten zien verrnoorden. — Nu hadden de woorden van jEREMia, Sn Profeet, O^mia XXXI: 10 eene volkomene waarheid: „ Men hoort een droef gefchrei In Rama, alles weent, en gilt met bittre traanen: Ta rachel zelv' beweent haar kind ren m haar graf, En weigert allen troost, omdat zy niet meer zyn!" Ezra de Schryver der vyf eerfte en meeste andere Htstorifche Boeken des Ouden Test aments. Vooraf gaan cenïze Klagten aan het Volk van Nederland. Door gebrand bruining. Te Amfierdam, by H. van Kesteren, 1797. /» êr- 8vo- 60 De Eerw. bruining,onvergenoegd over geftadige hem zeer grievende teleurftellingen in zyne wenichen voor het algemeene nut, en over de tegenftnbbeling, die zyne poogingen, om iets weezenlyks tot heil van Volkan Vaderland by te draagen, van verfcheidene J3b a Kan"  37Ö O. BRÜINïNG kanten Ichynen te ontmoeten, laat, by de uitgave dezer 1 Verhandeling, eenige klachten aan het Volk van Neder- > land voorafgaan, over het veelvuldig verdriet, dat hy in eene ruime maat ondervindt , en nu niet langer in zynen overkropten boezem kan fmooren; terwyl hy zich vleit met de hoop, dat het Volk van Nederland niet onwillig zal zyn, om al zyn droevig leet weg te neemen, het geen aan hetzelve heel weinig zou kosten. Hy klaagt, dat den Christen, die zynen mede-Christen eene broederlyke verdraagzaamheid aanbiedt, in de bitterfte bewoordingen verweten wordt, dat hy den Sociniaanen genegen zy. Dit behoort het Volk van Nederland, dat vryheid in het Godsdienftige bemint, niet te gedoogen* maar zich verontwaardigd te toonen over alle zulke onverlaaten. Dat is al, het geen hy ten dezen aanzien van het Volk van Nederland, (dat evenwel, als zoodanig, vooral in dezen tyd, nü de Kerk van den Staat werkelyk afgefcbeiden is, hier niets ter waereld te zeggen heeft,) wenscht en verlangt. De Leeraar toont zig inzonderheid gebelgd over de Dagbladlchryvers der Na. tionaale Vergadering, die in hun verhaal, 18 0&. 1707. den titel van een gefchrift, aan de Nationaale Vergadering door hem aangeboden, niet woordelyk opgegeeven, te weinig van den inhoud zyner mislive, ter geleide van hetzelve, gezegd, en, door die gebrekkige opgaaf, zyn eigenlyk oogmerk by dat aanbod geheel verzwegen hebben. Men vindt hier ook dat gedeelte van die misfive, waarvan hy gaarne door de Dagbladfchryvers een beknopt en juist uittrekfel geplaatst gezien had. Hy wil, dat het Nederlandfche Volk hen deswegens met de roede van verontwaardiging zal tuchtigen, en begeert dit vooral van zulken, die, door deze trouwlooze handelwyze der Dagbladfchryvers, het weezenlyk plaatshebbend verband tusfchen waarneemingen nopens het begin der waereld en den zondvloed, waarover het aan de Nationaale Verga, dering aangeboden gefchrift handelt, en tusfchen de waare verlichting , die hy door dit gefchryf, en bygevoegde opwekking der Nationaale Vergadering, om de hoognoo. dige zorg voor het Nationaale onderwys daadelyk in werking te brengen, wenschte te bevorderen, niet zyn ontwaar geworden. Wy twyfelen in 't minst niet aan het welmeenend oogmerk van den Schryver , om het Christendom voor te liaan, en deszelfs gewenschten invloed op het algemeen volks  EZRA, 377 volksgeluk te *v^. «^1^ gevoeligheid over d«J^^ ^«S nAen, omdat ^^ '^SnTiSclTta fchaarfer zullen geleezen hy vreest, dat zyne watnie Dagbladen; terwyl worden, dan de alom^£^cr^Xndi2 van zyne in 't werk intusfchen de.ongeloovig^ en daar gefielde poogingen, ter ^vestiging va i, ^ loo droevig wankelend geloof ^fe» dat het veld winnen. -Hylc^tfon,ak Godsdienst, zoo als het, Christendom, al een Njtwndjie , Mesfi volgens de «*« Wgmnpn g st k weezen moest, en by °effh„orde te zvn, met het waa- was, en ook nu wederom behoorde: te zyn, re Patriotismus medewerkt,om het. hei va te bevorderen; CTV°mi!;"°uwfche Propheeten, en nu gf,n' wildLvoscSv^ !feren allereerst den Scnryver ucr & byzonder de ïn- rrvanHh°et geS^\oorhanden T me? des Leeraars ^In'dkïSft, waarvan wy nu ook een kort verflag f n,gewelkï S335 d? Schryver op zich genomen toegefchreeven wordei,; de ^ CIe. tm'vt en het zoogenoemde vierde. Boek van mentma, en van net n eenige anderen, Esra ; irbnj«., nRT»», ^eelfunde weinig meCSt SmÏIn'detïïecde Afdeeling kan men de beroem hebben, in ae lw"=^uc & Jf vooron- wyzen leezen , waarop de f ^egrond^ m de derde derflelling omtrent de?e vyt BoekM gronQ*- , b te tracht hy de tegenwerpingen daar tegen mge ^ ^ beantwoorden. .In de W ne fte en mees. de overeenftemming- aan,^ch?° *g^; Rich* tE ^^fftta oW eu 'def 5Ki hv voot het werk van esra wil doen door-  378 g« bruining, ezra. ooTded van 7™^Hy f l, Z1Ch' naai"elyk, naar het den Ln ™tBRJIN"6> Se'y^ van andere oude oirkon- zes' dat Del ^Xl^Y^P^Ï Wetboek van ™hrhho* nf? ' X,IrXXV]I1- voorhanden is , bediend JJdien ons nu de fchroom, van ook onder de tegenftan ders van 's Mans welgemeende poogingen gefteld te wor" den' «iet te rug hielcf, zoud^wy^U m^e Si' zonderheden, en den geheelen inhoud van di" Boekien SS nalaaï^oni6 ^ W^kuLn echter niet nalaaten onze bevreemding te betuigen nvpr Hpn fleren toon, „aarop over de verdediging vS ha iw ™ fche Schriften verdedigd heeft in ito/: m cl2' f» Pentateuch, pramhfa; welke Verhandeling me^Tgee» in onzen tyd, voor het gewoon gevoelen, fdoo? erSa- C% MICHAeusCt), marsh m, eckerMASm van hamelsveld ^, en anderen ,^ is t? berde ge bragt, wy aan hun, die iets meer over dit ond?wfrn willen weeten gerust durven aanpryzen, zonde^daardoo? aan het noodig vertier van dit VVerkjen eenige veEde EFhS T,llen 3e „ vermetelheid van eenen Atheïstifehen LaookIs ten t0on „ fielt, zoo zeer ftemt zy den twyfelenden protagoras toe ■>, qui, zegt cicero , enz." Hebben wy met die weglaatfog het  der KANTIAANSCHÈ wysgeerte. 38* het Kantianismus heimelyk van Atheistery zoeken te befchuldigen? Zo iets, gisfen wy, wil van hemert den Leeze diets maaken. Wy zeggen immers ftellig, met de woorden van den Voorredenaar, dat zy het houden metde Tafelende Wysgeerte, .of 'er eene eerfte Joodzïakelyke Oorzaak aller dingen is, buiten hetgeen de Praktifcne Reden eischt. Men zie onze geheele Recenfie des laatstvoorgaanden Deels, en vooral het flot, alwaar wy dit geheele ftuk met de eigen woorden des Auteurs %bitnwSng|eeIcS«en wy ter onzer verdediging noodig; en betuiaen nogmaals met onze aanmerkingen niet beSeld te hébbra den arbeid van van hemert te verSn, maar alleen, om de oordeelkundige. Leezers van S Maandwerk, die tot dergelyke wysgeerige onderzoekingen lu^ aanleg hebben, zo met den Inhoud zeiven 5metverfcheidene TegenbeJenkingen bekend te maa^ 1 Voorts meldt de Voorredenaar nog, dat hy eerstdaags in \ licht zal geeven eene Proeve, door hem voorleden Zomer gefchreeven, en gezonden aan teyler s loffdyk Genootfchap, ter beantwoordinge van het VraagftukV- ls 'er in den Mensch geen ander beginfel van werkin-' dan Eigenliefde , en kan men alle neigingen en Atogten daartoe brengen? enz waarin hy getragt heeft het zedenlyk deel der nieuwe Wysgeerte nader op te helderen O-k verwyst hy den Leezer, begeeng meerde e aanmerkingen over het zedenlyk gedeelte dei^ Critifehe Wysgeerte te leezen , naar eene Verhandeling, getiteld siMo.iüES, gefchreeven door zynen fchranderen hiWy laanTveftót het Werk zelve ; 't geen handelt over den omvang van het gebruik der zuivere PraSlifche Reden ; over dtn omvang van het gebruik der oordeelstaot en over de grenzen der menfchelyke kennis. PrattiWieden l zo wel als ml, of vermogen om te begeeren, welke door de voorftellirg van regelen , wetten en oogmerken, bepaald wordt Volgens eene bygevoegde aanmerking is het bepaald begrip van den wil m de ffif en van kant flegts eerst voorbereid, maar nog ge enz ns opgegeevcn. Wanneer de Wil alleen door zuivefe voorfteiling; van noodzaakelyke regelen bepaald wordt, heefhet zuivere Praclifchc Reden. De wil wordt onderfcheiden in volmaakte en onvolmaakte. De eerfte heeft plaSs , wanneer dezelve de Reden terftond ontmddelyk * ' B b 5 voigi»  3^2 beginzels volgt; in welk geval de daaden , die als ohje&ief nood-zaakelyk gekend worden, ook tevens fubje6iief noodzaake-. SLTt Dan k,lest d-e-Wil alIeen' ™at de Reden, onaf-, hangelyk van alle neiging, als praSisch noodzaakelyk ,, dat tó, als goed kent.. Maar wanneer de Reden alleen op zigzelve den Wil niet genoegzaam bepaalt, en de Wil aan fubjeüive voorwaarden onderworpen is fgelvk bv ons menfchen plaats heeft), alsdan zyn de daaden, die voorwerpelyk, objeBief, noodzaakelyk gekend worden. Tul jeStief, onderwerpelyk , toevallig; en de bepaaling van zulk een Wil noemt men zedenlyke noodzaakine of Plist Dus kan, by eenen heiligen of volmaakten Wil,"noch nood- Zrtfj"ëv^C^ P T pl3atS hebben Een Pradtifche regel, betrekkelyk een weezen, welks Wil niet geheel alleen door Reden bepaald wordt , heet by kant een imperatief, of gebod. De Auteur brengt voorts eenige Piaftiiche grondilellingen , die men, gelyk hv zegf voor de groote omwenteling door de Kantiaanfche Wvs? geerte veroorzaakt, den menfchen daar voor opdischte. ter toetze, m t byzonder de grondftelling der zelf diefde\ ot der eigene gelukzaligheid; van het zedelyk gevoel volgens hutcheson, en der menfchelyke volkomenheid, volgens wolf Tegen het beginzel der gelukzaligheid wortna»Xa^ Sldei? bede^ngen ingebragt, waaronder ons de fterkfte voorkomt, dat, volgens dit beginzel, voor de zedenlykheid dryfveders worden aangenomen, welke haar in de daad ondermynen, en haare geheele verhevenheid tot niets maaken; wordende de beweegredenen tot deugd m denzelfden rang met die der ondeugd gefteld, het eigenlyke fpeafique onderfcheid weggenomen. Omtrent het grondbeginzel van het zedelyk gevoel wordt inzonderheid aangemerkt, dat de vraag niet is, of 'er zulk een Zedelyk Gevoel beftaa, maar of dit gevoel de grond van Praftifche regelen, inzonderheid de grond der bepaaling van de Zedelyke Wet, zyn kan. De Reden, wordt opgemerkt, kan nooit goedkeuren, dat men een donker gevoel in plaats van zodanige regels volge, van welker inhoud en gronden men zig duidelyk bewust is. „ Om eenen ondeugenden," zegt de Auteur, „ door de bewust. „ heid zyner misdaaden af te fchilderen als geplaagd met „ gemoedsangst, moeten zy hem reeds, te voorea , als „ zedelyk goed_voorkomen; den genen, integendeel, wien „ de bewustheid zyner zedelyk goede bedryven met kal» 9, me zelfstcvredenheid vervult, moeten zy reeds als „ deugd-.  der kantiaansche wysgeerte. 3^3 deugdzaam doen voorkomen. Het begrip, derjalven, " van ^ pligt moet deeze Teviegenheid voorafgaan, en kan van dezelve met worden afgeleid. Deezraafmer'king komt ons gewigtig voor, wanneer men di zedelyk gevoel als een byzonder begmzel, afgefchei£ van^de Reden zeWe wü j^^^ mr oThi ,' gdVk^andSre"^ronditellingen, ftuit op lde fS„ rïelvk op de vrïag, waarom is verftand verfcs^Sarfmyftekhet zig de dingen zo voor en met ■bPt verftand zig in een Driehoek Drie noeKen voorueiu Di zelfde geld!/dunkt ons, met het zelfde regt, van de eerfte Beginzels van Zedelykheid, die by alle rede. Ivke en verftandige Weezens dezelfde moeten zyn, omdat verftS alty! verftand blyft. Men heeft gezegd, het ledelvk goed en kwaad ligt in den aart der dingen zelve en derzelver betrekkingen. Misfchien hebben zy ongeveer het zelfde willen te kennen geeven; doch in Sferre ïigï deeze uitdrukking , onzes achtens, voor misvaïüng bloot, dewyl zulks fchynt aan te duiden, als of de dingen , buiten het verftandzedelykheid hadden , daar diepingen en betrekkingen me* zyn danof denkbeelden van het verftand. Maar wy Keeren iul denAuteu' te rug, welke voorts onderzoekt het grondbeïinzel in de School van wolf aangenomen : volmaak ufelven Men kan dit befchouwen als een Beginzel van \ JVÏLu „ welk oozigt het door onzen Auteur met gelukzaligheid moet worden aangemerkt , terwyl voorts fn de Schoole van wolf , onzes inziens, het zogenaama ZtuurlTgoed\f kwaad (bonum out malum phyficurn) van een soede fdat is zedelyk goede) daad, als ltreKKenae van eeii goeuc _ , ± *>. ■ ücüts eene natnurlyk te onzer volmaaking, doen dit is i"-ë£ , , ;£„ goede daad; op zyn hoogst worden hier de gevolgen voor de zedelykheid zelve genomen. Zegt men,  3^4 BEGINZELS ttl hA-ekjnt hier volmaaking , dan merkt elk : «tó'door Aktophilus Fikvft-Hus, te Amftfr^m uJ as derhand dit Wolfiaansch Begrip tot eerTal^Lïu -i^ onzer Leezeren, welke lusthe&e^^ Auteur befchouwd, wordf /doch woÏTlieef tf ïls y«v£fe(fi uitgedrukt, meer in zyne Zedekunde en Na tuurregt befchouwd, als een algemeene f,£ ?f ■ alle overige wetten liggen opge&nD?cfals'zXS mogen z,g daaruit eens laaten verklaaren de zo'enaamdf pligten jegens ons zei ven ; bezwaarlyk laaL zfg dTaï mt, onzes achtens , afleiden de pliwen ieeens Pnrï ^ de naasten. Ten minften moet Je fnweidfe brnarne \yk,heid' on? welke redenmagtige fchepfelen de f!3 heid, als de bron aller volmaaktheid? moeten Svanen0.0" ^ MMten heD hdPen bev^S° dTarby volgeni'cuusTJs^defZfTg T den Godd^ wil £rg?:^^ , en te hebben, gaat de^uteur o%™\T het^verklaareï'dS  der kantiaansche wysgeerte. 3&5 form der Reden bepaald wordt, en van de ftof des wils Vdat isT van de voorwerpen onzer neigingen) geheel is $t¥efcheide5. Door form der Reden verftaat.kant^de ^ fop welke de Reden zig iets denkt oftaare^ft^ mi PTondftellineen. jform ml ten grondflag moet hebben, zo dat zy, in haare eigen-i lyke gedaante niets anders is „ dan de Zedelykheid fnt„ daan yan alle bymenging van het zinlyke, en van allen, „ onechten opfchik der zelfsliefde." In eene bygeïoeS' aanmerking wordt zeer wel opgemerkt, dat hier niet fe^ fproken wordt van Deugd, gelyk die by 0m plaa^ helft in deeze waereld, waar de Zedelykheid gebrekkig en de: hLXctZ^Zr '1S\ Z0 dat onze Deugd meer • lif ? naaï doorgaande, zuivere, opvolging van het waare redengebod, eene zedelyke gezindhedTn dll ftryd met wederftreevende neigingen; waartoe, uit hoofde van t geweld der neigingen,"dapperheid vere sch wordt Wy twyfelen echter aan de gegrondheid der TaalkimS aanmerking, dat uit dien hooU de Griek?en ffiefag" de Deugd met eene gelyke benaaming C^TvhS ' als moed en dapperheid benoemd hebben; daar , veel waarfchynlyker, de reden hierin te zoeken zy , dat dee ze Volken, vooral in den ftaat hunner onbeKLafdhekf  der kantiaansche wysgeerte. 389 de dapperheid voorde voornaamfte, zo niet de eenigfte, Deugd Jiielden. Vanhier komt de Schryver (§. 233) op het hoog/ie goed. In den zin dat hoogde goed betekene het opper/Ie goed, dat aan geene andere voorwaarde ondetgel'chikt is, is het de Deugd; doch hoogfte kan ook aanduiden voleindigde, volmaakte (confummativum), en dewyi de Deugd nug niet het geheele en voleindigde goed', als voorwerp van begeervermogen van eindige redeljke wezens is, moeten zodanige wezens tevens gelukzaligheid begeeren , wyl zy dezelve behoeven volgens hunnen aard ; waar uit dan eindelyk (§. 237) de onfterffelykheid der Ziele wordt afgelefd. Het bewys loopt aldus: „ Dewyl een redelyk „ wezen in geen tydpunt van zyn beftaan volmaakte Hei„ ligheid wel kan naderen, doch nimmer bereiken, en „ de Heiligheid als pradtisch noodzaakelyk geëischt „ wordt; zo kan dezelve , alleen in een voortgang, „ welke in het oneindige voortloopt, tot de volkomen „ evenredigheid aan dat idé aangetroffen worden. Dewyl nu. deeze nimmer eindigende voortgang niet „ mogelyk is, dan alleen in de veronderftelling van een „ in 't oneindige voortduurend beltaan en een volhar„ dende Perfoonlykheid van het zelfde redelyke Wee„ zen; zo moet volgen, dat het hoogfte goed alleenlyk, „ in de onderftelling van de onfterflykheid der Ziel, „ pradtisch mogelyk, en dat deeze onfterflykheid voor ,, een postulaat der zuivere praclifche reden te houden „ zy." Wy willen tegen du bewys, als geheel practisch, en als postulaat der praStifche reden, om in de taal van kant te fpreeken, niet inbrengen; doch aanmerken, dat het ons voorkomt, dat het als betoog, in gewoonen zin, geen klem heeft; want, naar dien redeneertrant zou men, onzes inziens, ook kunnen befluiten, dat, ware het mogelyk, dat dit hoogfte goed of die heiligheid ten eenigen tyde bereikt werdt door eenig redelyk weezen , hetzelve dan de verwagting van voortduurend beftaan ware afgefneeden. Op dezelfde wyze wordt ook beflooten tot het beftaan van God (§. 238), en het bewys komt kortlyk hier op neder. De twee deelen van het hoog/te goed zyn heiligheid en gelukzaligheid. Zie boven. Dezelfde redenen die 'er pleiten voor eenen altoosduurenden voortgang van het eene, pleiten 5 ook voor het andere, te weeten gelukzaligheid: doch daar die gelukzaligheid, een oorzaak, lett. 1798. no. 9. Cc cd-  BEGINZELS adaquaat aan dat gewrogt moet hebben, kunnen wy hee t Beftaan van God als postulaat der zuivere pra&ifche i reden aanneemen. De Leezers worden herinnerd, , dat de Auteur in liet voorige Deel zyn werk gemaakt heeft, de gewoone bewyzen voor het Beftaan van God, opperfte Oorzaak van alles, te ontzenuwen; doch deezen, en wy met hen, zullen niet kunnen nalaaten te wenfchen, dat hy ons daarvoor iets beters in plaats gegeei ven hadt. Wat bewys klemt meerder, wanneer ik uit de veronderftelde en gewenschte volmaakte Gelukzaligheid be> lluit tot het beltaan vah'een volmaakte Oorzaak dier vooronderftelde Gelukzaligheid, of wanneer ik uit de bewustheid van myn aanweezen, uit de overweegt der zo verwonderlyke inrigting aller dingen, waarvan ons elke befchouwing doet verbaazen, befiuit tot eene opperlte en wyze Oorzaak van alles? Veel verfchilt hierin het oordeel van van hemert van het onze, welke zig, onder anderen, in zyne Voorrede voor het derde DeeU bladz. 17 aldus uitlaat: Dit ons proefhoudend Geloof wordt wyders door deeze zelfde Wysgeerte, in volkomen zekerheid gefteld tegen alle de aanvallen der Atheïsten, en der ge nen, die, in onderfcheiding der Theisten , aan eene trans* fcendentale Theologie alleen plaats geeven. Gelyk zy ons da hoop wel doet opgeeven , om de tegenwerpingen var, deezen dogmatisch te wederleggen ; zo beneemt zy echter tevens aan de pylen dier ongeloovigen alk fcherpte, en doet ons * als de Leviathan by Job, de drilling der lance belagehen. Dan, hoedanig dit ook zy, zien wy niet, wat nieuwe bewyskragt de Critifehe Wysgeerte daaraan gegeeven heeft; daar deskundigen weeten, wat 'er over de begeerte tot hooger gelukzaligheid, als een bewys voor voortduurend beftaan, enz. gefchreeven is. Of ik zeg, De mensch heeft bczef van verlangen naar hooger gelukzaligheid, als in zyne ziel ingeweeven , of de Pra&ifche reden eischt of ver onder/telt het hoogfte goed, als een Postulaat, dit, dunkt ons, zal toch na genoeg op hetzelfde uitkomen. Dus verre hebben wy wel het belangrykfle, doch niet het grootfte, gedeelte van den inhoud deezes Boekdeels doorgeloopen. Dewyl echter onze Recenfte reeds vry uitgebreid is geworden, zullen wy van het overige Ilegts den voornaamen inhoud onzen Leezeren mededeelen, zonder 'er verder eenige aanmerkingen over te maaken. De Auteur handelt voorts over Qordeclskragt in 't algemeen; over  der kantiaansche wysgeerte. 391 fever den Jmaak of het vermogen om het fchoone te beoordeelen, derzelver Formen; over het onderfcheid tusfchen het fchoone en het aangenaame; over het zeggen: over den fmaak valt niet tc oordeelen; over de vraag : gaat in het oordcel van fmaak het gevoel van lust vóór de beoordeeling van een voorwerp, of de beoordeeling vóór het gevoel? Van het verhevene; verdeeling daarvan; konst, genie. Op bladz. 208 wordt, zo wy denken, door den Uitgeever, ons herinnerd, „ dat de Heeren Logici „ zeer verkeerdelyk het woord fymbolisch tegen intuïtief „ hebben overgefteld. • Daar het intuitive der ken- \, nis tegen het discurfive moet worden overgefteld, ge„ lyk ons de Wysgeer van Koningsberg geleerd heeft." Deeze verdeeling intusfchen der kennis in intuïtief en discurfief is zo gemeen in veele van de gewoone fyftemaas van Logica, ten minften van hen, die de voetftappen van den beroemden wolff volgen, (Zie by. v. caumgart. Log. §. 369 a. boehmii Log. %. 219 —— engelhard. Log. §. 173 en *74)» dat wy ons verwonderen, hoe wy dit almede door den Wysgeer van Koningsberg hebben moeten leeren. Eene byzondere Afdeeling voert ten opfchrifte: Teleogifche Oordeehkragt, dat is, over het beoordeelen der oogmerken en doeleinden der dingen. Liefhebbers der Wysgeerige Gefchiedenis weeten, wat door zommige ouden en uit de laateren door descartes en maupertuis hiertegen is ingebragt. Van het historifche van dit verfchil wordt hier niet gemeld, maar de Auteur tragt de grenzen op te geeven, binnen welke dit oordeel moet beperkt zyn. Eindelyk wordt alles befloten met eene Verhandeling over de Grenzen der menfchelyke Kennis. . . De Leezer, die zig ons verflag over den inhoud der voorige Boekdeeltjes herinnert, byzonder wat 'er gezegd is over Kennen en Weeten, over de fpeculative kennis omtrend de onfterfelykheid der Ziel, Beftaan van God, enz. kan genoegzaam opmaaken , wat hier verhandeld wordt, 't geen een kort refultaat is van al het geen ten dien opzigte verhandeld is. Aldus Leezers ! hebben wy u in vier Voordragten met de voornaamfte onderwerpen der in Duitschland zo veel gerugtmaakende Kantiaanfche Wysbegeerte bekend gemaakt. Wat lot dezelve in ons Vaderland wil hebben, is niet te bepaalen. Eenigermaate werden onze Landsenooten daarmede bekend gemaakt door de Holl. 6 C c 2 Maat-  39^ beginzels der kantiaansche wysgeerte. Maatfch. der Weetenfchappen, welke voor eenige jaaren i de Vraag voorftelden: Wat men te denken hebbe van het ■ Moreele bewys van Gods aanweezen, en wel, zo als hetzelve door kant is opgegeeven, als ware dit het eenige? De Antwoorden zyn te vinden in het XXVIII Deel der Verhand, van voornoemde Maatfchappy ; de twee eerfte Antwoorden van j. c. schwab, Hoogl. te Stuttgard, en v, d. eehn, Leeraar aan het Gymnafium te Lubek, zyn ter wederlegging van het gevoelen van kant ; terwyl in het derde Antwoord van l. h. jacob, Hoogl. te Halle, het gevoelen van kant duidelyk en uitvoerig is voorgerteld. Wat men ook over de Kantiaanfche Wysgeerte moge denken, wy hebben geen reden met den tweeden Verhandelaar te ftellen, pag. 158. Num ferio, au ut Sophiftas fua atatis ir rider et, id fecerit, diStu ejl difficillimum. Of kant dit in ernst gedaan hebbe, of om de Sophisten van zynen tyd te be/potten , valt bezwaarlyk te zeggen. Uitzichten in de volgende Eeuw; een kleen Volksboek, het welk zo wel voor Joden als Christenen belangryk is, en van beiden verdient gelezen te worden. Uit het Hoog. duitsch van R—n E — rt ,vertaeld, en met eene Opdracü, Voorrede en Pentekeningen vermeerderd, door j. w. nussingh, V. D. M. Te Rotterdam, by N. Cornél, 1797. In gr. 'dvo. 80 bl. Met een Voorwerk van 48 bl. De zonderlinge Titel van dit zogenaamde Volksboek maakte ons al aanftonds naar den inhoud begerig, dien wy nu ook betuigen niet min zonderling gevonden te hebben. De Schryver van hetzelve grondt zyne uitzichten in de volgende Eeuw op den toeftand des Kristendoms in onze dagen. Zeker hebben vele ernftige vererers van Jefus'' Godsdienst daarop , tegenwoordig, met hem hunne aandacht gevestigd. De verftandigften ontveinzen niet, dat van verfcheiden kanten het uitzicht in het toekomende zich wel eens zeer donker voordoet. Maar zy menen hierby in de wysheid van Gods beftel nederig te moeten berusten. Zy houden zich verzekerd, dat Jefus voor zyn ryk op aarde blyft zorgen; dat zyn en der menfchen Vader uit de zwartfte duisternis het helderst licht kan fcheppen, en door die overtuiging verkeien zy dikwyls in de blymoedige hope, dat God uit zo- ' ve-  UITZICHTEN IN BE VOLGENDE EEUW. 393 vele wezen!yke en fchynbare verwarringen , als thans plaats hebben, ligt fpoedig, naar zyn altoos weldadig Elan, de heerlykfte orde zal doen geboren worden. Maar de Schryver van dit kleine Volksboek hóudt zich met deze algemene, recht Kristlyke, verwachting niet te vrede. Hy voedt veel bepaalder uitzichten , die wy ons verheugen zo weinig zekerheid te hebben; want zy zyn, m de daad, van een' zeer droevigen aart. In overweging nemende het over hand toenemen van het ongeloof, dat hy aan den gees' van Revolutie, vooral, zo als die ten tyde van het Schrikbewind onder rohespierre in Frankryk heerschte, voornaamlyk toefchryft, voorziet hy als waarlchynlvk : „ Daer God, naer zyne vrye verkiezing, met zyne genade aen geen volk verbonden is, zo zal hy de " Christenen, zodra het Christus verwerpend ongeloof "onder hen den hoogstmoogelyken trap bereikt heeft, „ wederom verwerpen, en daertegen het Joodfche Volk, het welk, wegens hetzelfde ongeloof, reeds zoolang ' verworpen was, weder op- en aennemen." Deze verwachting wordt op de volgende gronden gebouwd: I. Het is duidelyk, dat de Christenen in onze dagen tot die gefteldheid gekomen zyn , waartoe de Joden kort vóór hunne verwerping gekomen waren. II. De vaste hoop op ene zekere aanftaande algemene bekeering der Joden. Van bladz i-37 worden deze beide ftukken ontwikkeld. De Schryver gaat hierin taamlyk vernuftig, evenwel verre van overtuigend, te werk. Hy zelf geeft daarom ook geen onbepaald geloof aan zyne bange verwachting, maar erkent liever, dat dezelve, indien men zich bekere, nog afgewend kan worden. Met dit inzicht befteedt hy de grootfte helft van zyn gefchryf aan gemoedelyke vermaningen tegen het ongeloof* en tegen de zogenaamde Neoloein, byzonder de Duitfche, onder welker getal hy niet alléén de bedekte vyanden des Kristendoms, gelyk er zodanigen wezenlyk zyn , maar ook allen betrekt, die maar vryer denken , en van zyn ftelzel van rechtzinnigheid in enig opzicht durven afwyken. Het gehele opftel is blykbaar met ernst en hartlykheid, maar met een bekrompen geest gefchreven , en de verregaande bitterheid, die overal in hetzelve doorfchynt, heeft ons dikwyls , onder het lezen, ergernis verwekt. Hoezeer de Schryver zichzelven van onverdraagzaamheid tracht vry te pleiten, wy kunnen niet afzyn hem den haatlyken fektpngeest in ene ruime mate toe te kennen. Wat moesen B Cc 3 wy,  394 uitzichten in de voegende eeuw. I' Z' 1?an denken' d'e het Religions-Edi» • van Frederik Wilhelm als zeer verftandig pryst, en dien I Vorst om dat verachtlyk voortbrengfef van gewetens dwang grootlyks verheft V Ook zyn zyne ftaatkundfge denkbeelden, die hy aanhoudend te pasfe brengt, reeds lang verlieten, en valt het waarlyk niet te wenithen, dat de- letzu'S WedA,r, 1 den, {Tt -0n2er NederlandeÏÏ val len zullen. Als een hardnekkig voorftander van h»t Vorstlyk Despotisme , predikt hy gedurig ene lvdelvke gehoorzaamheid, waartoe hy dan de lere dw ffljke iïtmiSt mn Zlm ^krompen bildifaB.frïffïï lyk misbruikt. Over het geheel zyn de wapenen, welke deze verdediger des Kristendoms, of liever der oude orthodoxie, bezigt, ons toegefchenen weinig gefchikt te zyn om de flagen af te keren , waarmede het Soof en ene gebrekige opklaring, thans dreigen. Wy vinden des ook gene reden den Vertaler, hoe loog hv zelf zvnen arbeid fchatten moge, dank te betuige&n,Yvoor dat hy zyne Landgenoten een Werkjen in hinden reeft en aanpryst, dat ligt ibmmige kleine, bekommerde, zielen met vreze en fcfarifc vervullen, maar vo™ het over Samentel vanHeelkunde, door benjamin bell. Hde Deels fe Stuk. Met Plaaten. Vtrecht en Am ft er. dam, by G T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekamp en W. Holtrop, t797, % gr, ¥^in ^ Dit Stuk van het zo voortreffelyk Heelkundig Werk van bell (*), waar mede deszelfs Tweede DeTtln Svrtóf' T'u^ XXX en eindigt met he" XXXVI Hoofdftuk. In het zelve wordt gehandeld over de ziekten van den Mond, die der O oren, den fcheeven Hals, de ziekten der Tepels, de Etterdrachten en de Wonden welke laatfte ftoffe echter alleen maar voor een gedeelte in dit Deel word afgehandeld; zullende het overgeblevene het begin van het Derde Deel u tmaaken Van al het weetensvvaardige, 't geen in dit ftuk looi- komt, O Zie van het voorige Stuk hier boven, bl. u8.  B. BELL, ZAMENSTEL VAN HEELKUNDE. 395 ïcomt, een behoorlyk bericht te geeven, loopt buiten ons beftek ; wy zullen ons hierom thans alleen tot de befchouwing dier zoort van Tandpyn bepaalen, die door de blootlegging der tandzenuwen wordt veroorzaakt, en tot de verfchillende manieren van tandtrekking: naardien dit eene ftoffe is van algemeen gewigt, in welke de meeste onzer Leezers wel reden zullen hebben van eenig belang te ftellen. De Tandpyn eener zogenaamde holle Kies ol Tand ontftaat, volgens de waarneemingen des Schryvers, niet alleen uit het blootleggen der tandzenuwe, maar daarenboven uit een vermeerderden graad van prikkelbaarheid, of liever gevoeligheid dier zenuwe; want doorgaans volgt, op het afbreeken van een Tand, geenzins eene aanhoudende pyn, en dikwyls vergaan de Tinden en Kiezen in den mond, zonder veel pyn. De yooruaame oorzaaken dier vermeerderde aandoenlykheid zyn alle zoete, zuure en prikkelende, voedzels en lekkernyen, het misbruik der tandeftookers, de op de Tanden vallende verkoudheden, enz. Zomwylen ontftaat het Tandbederf, met alle zyne toevallen , alleen uit eene inwendige fcherpte der vogten, die zich op de Tanden werpt. In deeze omftandigheden valt de ftoffe op eene Kies of Tand, doet dezelve bederven , en zo men hen doet trekken, wordt ftraks weder een andere aangedaan , en zo vervolgens. Zo ras men dit befpeurt, moet men, zo het niet om byzondere redenen van te vreezene fistels,enz. noodzaakelyk is, een einde maaken met Tanden uit te trekken, dewyl de kwaal haastiger voortloopt, naar maate men meerder Tanden doet uittrekken , en dus het geheele gebit fpoedig wordt vernield. Wat de behandeling van meer of min bedorven Tanden betreft, veelen zyn van oordeel, dat men de bedorven deelen met vylen , enz. moet wegneemen ; doch onze Schryver keurt zulks ten hoogften af, als hebbende fteeds waargenoomen, dat het bederf daar door nooit wordt gefluit, maar daarentegen voortloopt, naar maate men meerder van de reeds bedorvene zelfftandigheid wegneemt. Beter oordeelt hy het de holte te vullen ; ten welken einde men gebruik kan maaken van Gom-Lak, Wasch, Mastiek, enz. doch boven alles, zo de holligheid van binnen groot, maar de opening naar buiten klein is , van Tin, Zilver of Goud; kunnende men die metaalen niet vast genoeg doen zitten, wanneer de openingen der beCc 4 dor-  395 B. BELL ?nSVZ T™?enJe ^™ zyn. Nog moet men, eer men tot het vullen der Tanden overgaat,: aan de ontblootte zenuwen eene genoegzaame ongevoeligheid bezorgen, om de daar door veroorzaakte drukking te kunnen verdraai gen. Zo dit niet van zeiven door de blootftelling d^r zenuwen veroorzaakt is, kan men het doorgaans bewer^'Ar°0r/dagv-yks' een,Se reize'»' eenige druppels, die van Nagelen, Ihym, Marjolein, enz. in de holligheid te frfhel teK a Men ,ffi0et zich waSten voor SS.de* en net hoofd des nachts warm toedekken. Ook moet men de vochtigheid, zo veel doenlyk, vermyden; hebbende de Schryver meermaalen waargenoomen, dat bewooners van vochtige huizen, die aan Tandpyn zukkeli den, van d.e kwaal verlost wierden, zo ras zy een drooger woonhuis bekwamen. Wanneer de Tandpyn ontftaat uit medelyding van een of meer Tanden met andere deelen, of uit fcheïpe Itoffen, die een anderzins geheelen en gezonden Tand aandoen ' kan men dikwyls nut hebben van blaartrekkende PleisiS-i.de,E!eclnciteit, den Koortsbast, enz. naar den verichillenden aart der gevallen. Doch wanneer de kwaal haaren oorfprong neemt uit bedorven Tanden, en dus uit geprikkelde blootliggende zenuwen, dan zyn alle dergelyke algemeene middelen te vergeefsch. Dikwyls vond de Schryver veel baat by de Campher, of het Heulzap, of ook by aftrekzeis dier bereidingen. Dit of dergelyke dingen niet helpende, raadt hy fterke bytmiddelen aan, en wel boven allen het infteeken van een klein ftukje Helfchen Steen in de holligheid. Zo dit middel ook geene baat aanbrengt, moet men zyne toevlucht neemen tot het doodbranden der aangedaane zenuwe , door middel yan een_ gloeijend yzer, 't geen evenwel zo gemakkelyk met in zyne werking toegaat, dan doorgaans onderfteld wordt; dewyl men , om daar uit het rechte nut te trekken, het brandyzer dieper in de holligheid van den land moet dryven dan de meeste Lyders willen toeftaan , dewyl men niets heeft gewonnen, zo men niet hi ltaat zy om de zenuw tot aan het uiterst einde van den wortel te vernietigen. ■ Vervolgens gaat de Schryver over tot eene naauwkeunge befchryving der Werktuigen, die het gevoegelykst in het gebruik zyn, wanneer de hardnekkigheid der landpyn, of andere redenen, het uittrekken der aangedaane 1 anden noodzaaklyk maaken. Naauwkeurig- be- fchryft  ZAMENSTEL VAN HEELKUNDE. 397 fchryft hy de manier, op welke de Sleutel, daar to» thans voornaamelyk in gebruik, werkt, gelyk ook, waar derzelver gebruik voornaamelyk te pas komt, of waar men daarentegen met de gewoone Tandtangen kan voliïaan. Hy bèfchryft ook een Tandtang met beweegeïyke bladen en een onderfteuner voorzien , die in het Britsch Magazyn van het Jiar 1762 befchreeven is, en die in veele omftandigheden veiliger en onpynelyker werkt, dan de gewoone werktuigen doen. Intusfchen hadden wy wel gewenscht, dat de Schryver dit Werktuig, met wat meerder duidelykheid en uitvoerigheid, befchreeven had. Zeer aanmerkenswaardig zyn de denkbeelden des Schryvers ten opzichte der ftompen en nagebleevene wortels van Tanden en Kiezen, en de bezwaarlykheid om dezelve weg tc neemen. Over het algemeen belchouwt men zulks bezwaarlyker dan het wegneemen van geheele Tandtn. Doch de Schryver oordeelt daar geheel anders ■over, zo maar de kroon een tyd lang is afgebrooken of verteerd geweest. In dit geval verliezen de wortelen, die thans van eikanderen gefcheideu zyn, hun fteun, zy ryzen op, en de kas groeit in evenredigheid van beneden dicht, dus worden zy doorgaans allengskens uitgedreeven en vernietigd, of zo zy door middel van den hefboom moeten worden uitgeftooten, zal daar toe thans oneindig minder kragt noodig zyn, dan plaats had, toen zy in hun ftaat van volkomenheid waren. Onder anderen , fpreekt de Schryver ook uitvoerig over de afgelegene oorzaaken van dat bederf in de Tanden , 't welk dezelve zo dikwyls, zomwylen zonder doch doorgaans met, eene hevige pyn vernielt. Gaarne ftemt hy toe, dat het byten op harde dingen, als nooten, fteenen van vruchten, enz. door het verglaaszei te doen affpatten, daar aanleiding toe kan geeven. Doch daarentegen merkt hy ook aan, dat de Tanden dikwerf van achteren en van ter zyde worden aangedaan, op plaatzen , op welke het nadeel eener onbehooïlyke drukking met geene mogelykheid heeft kunnen werken, Verder onderzoekt hy, of eene verwaarloozing der Tanden, door morsfigheid, hier toe ook aanleiding geeft, 't geen hem , volgens zyne genoomene proeven, ook niet aanneemelyk voorkomt. Liever gelooft hy, dat 'er eene byzondere kwaadzappigheid plaats heeft, die zich voornaaCc 5 me-  398 B. bell, zamenstel van heelkunde. melyk door haare vernielende werking op de Tandea openbaar maakt. Hoe pryzenswaardig ook de zindelykheid zy, om zyn Mond en Tanden behoorlyk te reinigen , zo merkt de Schryver teffens te rechte op, dat dezelve, door het gebruik van ongepaste middelen , dikwyls ten boogften na. deelig kan worden , en dat niets de Tanden meerder bederft, dan de meeste zamenftellingen van poeders en watertjes, die van een zuurachtigen aart zyn. Vooral zo ten dien eiude mynftoffelyke zuuren worden gebezigd. Ondertusfchen merkt hy aan, dat de vuiligheden, die de Tanden zwart maaken, even goed kunnen weggenoomen worden door loogzoutige dingen, die op het verglaaszel der Tanden geen vat hebben, als door de zuuren , die dit zo noodwendig bekleedzel der Tanden vernielen. Eene fterke ontbinding van Spaanfche zeep, met een fchuijertje aangebragt, is ten dien einde een alleruitmuntendst middel ; terwyl ook eene ontbinding van Wynfteenzout zeer goede uitwerkingen doet. Naardien 'er by lieden, die aan vuile Tanden zeer onderhevig zyn, doorgaans eene rottige gefteldheid in den Mond plaats heeft, verdienen de bederfweerende middelen hier ook aangepreezen te worden, en wel inzonderheid de Tinctuur van den Koortsbast, van welke de Schryver, in zulke omftandigheden, tot het bewaaren van de glansrykheid der Tanden, dik-. wyls met een zeer goed gevolg gebruik gemaakt heeft. Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der NoordAmericaanfche onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog met Engeland en deezen Staat-, tot den tegenwoordigen Tyd. Uit de geloofwaardig/Ie Schryvers en egle Gedenk/lukken zamengefteld. Met Plaaten. Ten Vervolge ep j. wagenaar's Vaderlandfche Historie. XVII Deelx Te Amfierdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 423 bl. " \ï7y zulIen '* &een wv ten aSteren zyn in het ver„ W melden van de uitgegeeven Deelen deezes Werks, ,, dit Jaar, tragten in te haaien," luidde onze belofte by de aankondiging des XVI Deels O Ter vervulling hier C*) Zie hier boven bl. 77.  vervolg op de vaderl. historie. 399 hier van vatten wy het XVII Deel ter "and Wy treffen 'er naar gewoonte drie Boeken in aan. - De Hoofdftoffe van het eene geeft de Schryver by den aanvange met deeze woorden op. „.„..„ „ In onze Gefchiedkundige opgave yan het vooi gevallene in Holland, ten deezen zo drukken en woeligen Taa e f1787) waar in onze Staat eene Omwenteling■ beimefde welker gelyk of wedergade de Vaderlandfche I istoriè niet oplevert, hebben wy niet dan 111 het voorbygaan, gefprooken van twee Steden, die alleen gezegd mogen worden, den Bewerkeren dier Staatsomwentelmge we&and geboden te hebben. Met voordagt beipaarin v^y deegze voor de laatfte in de befchryvinge van deeze ontzettende Gebeurtenis, en zal dit Boek gevolglvk vermelden, wat Gornichem en Amfterdam te beurte viel Als welke eerstgemelde Stad, in den beginne der inrukking van de Pruisftfche Krygsmagt, zich ter arweermg van dit Krygsgeweld voor een korte wyl ichikte, terwyl de laatstgenoemde het eenigen tyd uithardde eer zy voor Krygsgeweld bukte." ;'-' , jiüLL <■» nn~ De verdeeldheid tusfchen de Regeeringsleden te Gornichem, met de daar uit vloeijende ftrydige werkzaamheden, wordt uitvoerig befchreeven: als mede hoe de Afzetting van eenige Regeeringsleden, op eene verbintenis tusSen1 de Gofnichemjche Patriotten volgde. Een zegepraal van korten duur. Naar deeze Veste trokken gedeelten Van Schutteryen en Genootfchappen, om dezehrete bewaaken, en te verdeedigen tegen een aanval van s Frtnfen Krygsvolk uit Gelderland; want men lachte, gelyk elders, met de gerugten van de aannadenng der Pruisftfche Krygsbenden, en hieldt deeze voor onmogelyk. VerShïg van Krygsvolk werd ook derwaards gezonden. Atfxander philip van der cavellen werdt het Be^hebterifchaj over Gornichem opgedraagen. Met hoe veel tegenzins hy het aanvaardde, en wat hy echter deedt, Smoef eene breede befchryving, als mede zyn gedrag byTe aannadering der Pruisfen, met zyne verdeedigin| van 't zelve, 's Mans wegvoering na Wezel, zyn verbiyf l den akeligen kerker, zyn ontflag en kort daar op volgende dood, wordt hier befchreeven, en beflooten met eene treffende verklaaring van capellen tot den Sarsch deswegen. Waar op de Gefchiedboeker voortvaan „ Wanneer wy deeze betuigingen zo dea Commandants van Gornichem zelve, als van zynen Bloedver.  4°° vervolg want, geftaafd door de verklaaring der Heeren van de Comrmsfie tot verdeediging van Holland en de Stad Utrecht (*) m aanmerlnng neemen, en 'er by voegen, dat bchryvers der Prinsgezinde Partye den verdeèdigloozen Haat van Gornichem erkennen m, is 'er alle reden, om, als eene ydcle fnorkery, te wraaken, den ophef van Gornichem s verdeedigbaaren ftaat on dien tvd befchreeven als eene voortreflyke Vesting, voorzien van alles wat een langen tegenweer gemaklyk kon maaken; zo dat de Hertog van brunswyk, 'er binnen komende, zich zoo zeer verwonderen moest over de groote toebereidzelen der Patriotten, als het weinige gebruik dat zv 'er van gemaakt hadden ; derwyze daar hy erkende dat de plaats het zes weeken tegen den hevigften aanval hadt kunnen uithouden; daar de voorraad van Mond en Krvss- behoeften zo overvloedig was Als mede, dat men, van die zyde, den Heer van der capellen zogt zwart te maaken, en, voor een Man onwaardig die Post te bekleeden uit te kryteii; met by voeging dat de Pruisfen een zo fraiy fpel met zouden gehad hebben, wannees men den Collonel van sternbach , een bekwaam Officier, en yverzugtig op het ftuk van zyn goeden naam die te vooren te GornUhem het bevel voerde, niet ver^ plaatst hadt Q). Het deerlyk lot van die Veste, en van de Patriotten zo daar als in den omtrek, wordt met leevendige kleuren befchreeven, en herinnert ons aan de wreedheden der Pruisfifche Benden , geholpen door Oranfesezinden dia hun wraaklust koelden. Langduuriger, en met meer opmerkenswaardige omftandigheden gepaard, was de wederftand, dien Am/lerdam boodt. Amfierdam de laatfte toevlugtplaats der Patriotten. Dan, eer de Gefchiedfchryver tot het verhaal daar van toetreedt, boekt hy hoe het zich van den aan. vang des Jaars 1787 te dier Stede toegedraagen hebbe , tot den tyd des Belegs. Sterke woelingen volgden de een de ander op, zo ten aanziene van de Regeering als van den Krygsraad, de Burgerfocieteiten, en het Wa* pen- (*) Zie onze Fdderl. Hifi. XV D. bl. 183. (f) N. Neder/. Jaarh. i?87. bl. 5471. (+) Pfau, Gefchiedenis van den Feldtachl der Pruisfen I D bl. 47. ' ' \  OP DE VADERL. HISTORIE. 4°* ™»nhandelend Genootfchap, welke twee laatften zich met 5 Krygsraad vereenigden, die Tegenwerkingen van ve?fchilleiiden aart ontmoetten; doch in 't einde te boven Somen, en geëindigd in het verkiezen van eenige nieuwe Raaden. iVlies wat des voorviel wordt in 't breede Soek?, "n met ophelderende Aanmerkingen doorvlogten; ffs bv voorbeeld. Wanneer de Gefchiedboeker het Gefrhrift de Afzetting eeniger Raaden vorderende, waar over zo veel te doen viel f geboekt hadt, laat hy 'er op ÏÏeen° „ Schoon het woord Ondergetekenden, by herÏÏÏins'e in dit Stuk gehoord werdt, las men onder he Eenmisftand, een gebrek zo ïn 't oog loopende, dat zulks niet wel kan toegefchreeven worclen aan mangel van duizenden gereed om hetzelve met hunne naamen te bekragtigen; maar ongetwyfeld omdaan , uit de vervroeging van Maandag op baturdl De verhaasting waar mede dit alles gefchiedde, op den onwederftaanbaaren aandrang der Burgerlocieteits Leden,Tden jongstverloopen nagt, hadt ten onvermydelvken gevolge, dat het'dit Gefchrift aan deeze NaamseklLI haSerde ; doch men oordeelde dit gebrek, t weS den Keraaren niet kon ontvlieden , genoegzaam Solpen, door de daadlyke tegenwoordigheid der meSe0 Pd met volvaardigheid dit Stuk zouden onderf Keven, en 'er de gewoone Bekragtiging van. zodanige Vprklaarin^en aan gegeeven hebben. z,uiks Dieeit me de"daSS want Snmiddelyk naa de Inlevering, en onder het raadpleegen over het zelve, werdt het voorgeleezen aan de onderfcheidene Burger-Compagnien binnen , wor het Stadhuis, en op hunne Looppiaatzen vergaderd Een gê betuigden daar over hun genoegen met eenpaange ftemmen, andere met eene groote en dus m geen twyfel kTenndRaXSering, die met veele byzonderheden, hier vermeld, gepaard ging, en het vuur van Partyfchap lor eene hoite deedt opbllaken, tegen welke eene lierke afSnSg gefchiedde, welker kragt welhaast verydeld werd Lor Se woelende Partyen; inzonderheid door het opristen eener Oranje Sociëteit en een Plan om van dien k ant ook Geconftimeerden aan te ftellen ; waar uit beweeaenisfen reezen, die tot het volflaagenst Oproer overfloegen, en wel inzonderheid moeten toegefchreeven worden aan het ter tekening leggen van een Adres aan Staaten Sn S/S van deg zyde der Stadhoudersgezinden on-  4°2 VERVOLG worpen Een oproerig bedryf waar in de Patriotten de~ hoofdrol lpeelden, en waaromtrent onze Gefchiedfchrvver' te recht opmerkt: „ De tekening van dit Verzoekichrift was de aanleidende oorzaak tot deeze fchenddaaden door de Patriotten aangerigt; fchenddaaden, die nimmer zouden gepleegd weezen , indien de Hoofdofficier de aanvangiyke ftoorenislen tegengegaan en geweerd hadt Dit oproerig bedryf der Patriotten was zo vreemd dlT wanneer de maare hier van zich elders verfpreidde del zelve naauwlyks geloof vondt, zelfs by de Voorftander» van Oranje. Verre was het zelve van voorfpraak of ver deediging ie vinden; men beklaagde zich over dat bedrvf waar door men poogde eene zaak, die andere middelen ter verdeechging hadt en gebruikte, met onbehoorelyk en altoos laakbaar geweld te bevorderen. En welke zydelinglche aanduidingen zommigen ook mogen gegeeven hebben als of deeze Plunderingen door L^vS^^S^. ziens dan de Uitvoerders zouden aangeftookt en berokkend zyn, en zy 'er zelfs deel in genomen hebben C*), geen bewys altoos is daar van voorhanden , en de toedragt der zaake zelve is genoegzaam, om, zonder zulks tegen alle vvaarfchynlykheid aan te veronderftellen, het voor gevallene, zo zeer tot fchande der Pleegercn ftrekkende te verklaaren. ° uc' De Plundering op Kattenburg, door de Prinsgezinden aangevangen, wordt met vereischte kleuren gefeMderd als mede die der Patriotten aan de Oranjegezinden aldaar, en hoe verder het Oproerig geweld de %tad doortoog en van wederzyden de fchendzieke hand aan drie en vefrtig huizen floeg. Vervolgens verhaalt de Schryver de afzetting van oedel en heels als Burgemeesters, en van den Hoofdlchout hacker 5 hoe de beooging om Schenenen af te zetten faalt, en de arbeid aan een nieuw der Pmh/èlngS ê Veiydeld W°rdt' door de k°™£ Hier breekt de Schryver den draad zyner Gefchiedenis- fe af, en vat ze m 't volgende Boek wéder op met deeze woorden. Eigen veiligheid te bezorgen , was het doel horrkZ3Theqd ,dCr ge^nen' d^ thans in Amfter. dam het roer der Stadsregeeringe in handen hadden , en der i?97 bi6107a6 verraoedeas ""geduid in de N. Neder/. Jaarb.  op de vaderl. historie. 4°3 «er zodanigen die uit den Krygsraad en de Geconftitueerden uit de Burgery het zelve hielpen houden. Deeze veiligheid oordeelde men niet ten onregte dat in een naauw en onlosmaaklyk verband ftondt met die van Utrecht Men befchouwde Utrecht als een Voor¬ muur van Amfierdam, en hield het daarvoor, dat de veiligheid dier Stad, ja van geheel Holland, te hachlyker ftondt naar maate het Sticht door het verzwakken yan het aantal bezoldigde Knegten , meer open lag. _ Van hier het voorftel om een grooter aantal Burgers uit Amfterdam na Utrecht te zenden: dit werd afgeilaagen; tlocli Waardgelders werden 'er geworven,en afgefcheept: Wagtdoende Burgers werden begiftigd; en alles wat ter verdediging der Stad kon dienen, kreeg eene nieuwe mrigting. De omliggende Posten werden verfterkt, terwyl de verzekeringen van der Pruisfen aantocht aangroeiden; en de maare van Utrechts ontruiming door der gevlu^ten komst Chier treffend befchreeven,; de uiterfte ontroering baarde. Geweerde vrees voor oproer van binnen werd vervangen door vrees voor een Beleg. Amfterdam, om des Gefchiedboekers woorden te bezigen ," bevondt zich geheel afgezonderd van de Hollandfche Staatsvergadering , waar alles was omgewenteld. Die groote Koopftad moest, in gevalle zy het hoofd , nevens andere Steden van Holland, niet in den fchoot lag, waar toe dezelve door Staaten van Holland wel aangemaand werd door eenen Brieve, doch welke geene uitwerking baarde, voor eigen verdediging zorgen , indien vreemd Krygsgeweld, 't geen uit de geheele toedragt der zaaken te wagten was, haare wallen mogt naderen. Raadflagen by raadflagen , geëindigd in een Raadsbefluit om de Stad te verdedigen. Voorzorgen van binnen en buiten. Wederftreevingen te boven gekomen. Verfchillende inzigten. De Hertog van ijrunswyk voortgerukt. Onderhandelingen: alles in 't breede ontvouwd, eindigende in het opzeggen van den Wapenftilftand. „ Dit ontzettend opzeggen, op dat wy hier den Schryver laaten fpreeken, „ hieldt de Raad zo veel mogelyk verborgen. Amfterdams Burgers, Inwoonders en de talryke menigte van gewapende Landgenooten, op dat pas, binnen die Veste verzameld, werden met den flag, m den vroegen morgen van den eerften van Wynmaand , gewaaifchuuwd, en uit den flaap gewekt door het gebalder des Gefchuts, het ontwyfelbaar teken eener vyand-  4°4 vervolg Me aannadermge. Dit deedt om vyf uuren, elk, vol Icnnks, opwaaken , en veelen ten huize uitfpoeden, om te verneemen wat 'er van dit donderend fchieten was Gragten en ftraaten krielden welhaast van Menfchen die' elkander met de uiterfte ontzetting aanzagen. Eenigen ftonden door fchnk en ontfteltenisfe als verftyfd mis moedigheid en wanhoop was 'op eeniger, fpyt en 'woede op anderer, aangezigt te leezen. De Gefprekken beantwoordden aan deeze Gemoedsbeweegingen. Aan aeene Gisiingen ontbrak het: De nabyheid der gebeurtenisfe deedt de ongegrondlte welhaast geheel verdwynen als mede de niet onwaarfciiynlyke, uit de fchynbaare nabvheid yan het Schutgevaarte opgemaakt, dat Amfterdam reeds het daadlyk voorwerp was van 't Krygsgeweld — Meerder kunde en wikkender bedaardheid beweerden eenen Aanval op de Buitenposten, die daa.ilyk plaats hadt Inloopende berigten des wegen, onderfchraagd door waarneermngen van Toorens en hooge Gebouwen, itemden zamen, dat de vyandlyke aanval gericht was tegen de voornaamfte verwerkingen omftreeks de Stad , aan de Duivendrcchtfche Brug, te Ouderkerk, aan 't IVeesper Tolhek en aan den Diemerdam. Dit ontzettend fchieten duurde van het aanbreeken des dageraads tot negen uuren voormiddags. Geen tusfchenpoozen van eenig belang braken dit dreigend gebalder af*." '& Het verdedigen en vermeesteren dier Buitenposten, als mede van Halfweg, wordt met veele anders, zo 't ons voorHaat, niet opgetekende byzonderheden befchreeven De daar op gevolgde Onderhandelingen; het voorftel van den Raad om het op te geeven, onderfcheiden opgevat, en het Befiuit der Regeeringe tot de Overgave, leveren aandoenlyk voorgedraagene Tooneelen op; dit doet ook het vervolg deezes Boeks de Gebeurtenisfen onmiddelvk naa de overgaave opgeevende. Met den aanvang des laatften Boeks , in dit Deel fchetst de Schryver de eigenaartigheid om op Holland het voorgevallene in Utrecht ten deezen jaare te laaten volgen. „ Het zal," is zyne taal, ons tafereelen onder het oog brengen, die wel eene groote gelykaartigheid hebben met de van Holland gefchetfte , doch teffens bvzonders genoeg om de aandagt uit te noodigen, te vestigen en gaande te houden. Schoon wy 'er het zelfde foei van Vryheidsmïn, worftelende tegen Verdrukking zien Jpeelen,treeden er andere Perfoonen ter verdediging op het too-  OP DE VADERL. HISTORIE. 4°5 toonvel, terwyl de'Belaagers en Beftryders deels dezelf£ zvn doch geholpen en onderfteund door anderen van vnl?d brengt ons, in de eerfte plaats, onder t ooge , lTen d t fel ge chokt Gewest in 't algemeen raakt, en vefvoUgen hel lot't welk de Hoofdftad W"^ °P ^ta -o byzondere wyze trof, en ook de andere Steden, in dit Tvdsgewricht, zo vol van de opmerkenswaardigfte ^Ur?en?fen, overkwam De flag van va^efk. %nNi't Krvp-svolk tepen de'Burgers, en der laattten zege JrTaufl?VoTdenW de^dS venten De fcheiding tusfcnen de Stad en de andere KUn,emet de U^^Haï: fchreeven ; desgelyks het in ftaat yan verdediging bren gen dier Stad, met de ontftaane onlusten. ë Wy moeten het by enkel aanftippen laaten , hoe het ppdrarr des Rhvn^raafs van salM hier woidt toegelicnt. C gkunne^onys rfiet wederhouden de^ befchryvnig van, de verflagenheid der Burgery, by de l*^^n*^e°^ mingfmede te deelen. „In dien akeligernagtw-s; de geheele Schuttery ongewapend opgeroepen ^ vergaderd. INaa een angstvallig verbeiden, kreeg dezelve kundichap van de noodlottige8 gefchapenheid der zaak». , en, hoorde tevens den ontzettenden voorilag, om de Stad, zint. zo geruimen tyd bewaakt, befchermd, en verdeed gd, gewillig, en zonder het bieden van eenigen tegenftand, over te leveren , met bygevoegde vryheid voor allen -d^UlkS mogten verkiezen, om na elders de wyk.te neem™- verbeelde zich op men ftond Utrechts wakkere SutterV! Schoon veelen de nu losbarftende bui haddenSeThangen, was de.ontzetting'ffF^S&S' heele Stad een tooneel van verwarring, verbysttrdne,d, en ftondt op veeier gelaad wanhoop en vertwyfeldheid gefchi derd : terwyl de mond by veelen te beklemd was , om de vloeken! die ^^t^f^^SjSB Dit laatfte was doorgaans het geval der min^kund gen. Anderen hadden een goed deel van den reeds zo veel onheifs fpellenden dag hefteed met hunne beste ulbaare have in te pakken en weg te Jchikken. t Geeneg:er met zo veel omzigtigheids gefchiedde, dat geen uiterlyk vertoon verdenking baarde van het lot binnen kort over 't hoofd hing. Het voorneen neim M oppakken was nu onder de Patriotten een^openbaar algemeen bedryf. Nevens het verzenden der goederen, LETT. I798. NO. 9. Ua ö  40Ö vervolg op de vaderl. historie. ?J nnHeer-beZuafIyk toeSing' moest men op Perfoonlyke Untkommg bedagt weezen; 't welk voor veelen niet min moeilyk viel. Rydtuigen waren naauwlyks of niet ™ygA ' dC iSt,huiten en Vaartuigen tot zinkens opgeZTa' ,A^21enlyken met alleen, en de meesten die deel gehad hadden aan het ongfte kortftondige bewind van zaaken, maar ook veelen uit den middelbaaren Hand, S van geringeren doene, ylden, zo verre de belemmerende drang aan de Poorten zulks wilde gedoogen! terSul viel Zeen™mm&? der eerfte Aanvoerderen moeilyk — Dit gew°el, met gejammer gepaard, krees in len?iad n°g,een ^gzelfdoor de Lngftei , de be" rooiden , en kermenden, in de nabuurfchap, we ke , om op de best mogelyke wyze weg te komen, den weg m de Stad namen, en der. bangen nagt nog banger maakten. — De meeste Utrechtfche Schutters omdeeden zich terftond van hunne wapenen, en bezorgden dezelve neimlvk op 't Stadhuis; eenigen Uoegen ze uit fpyt en onder wrwenfchingen aan ftukken; terwyl anderen uit W de wapenrusting in 't water fmeeten/ Treurtooneeien "in eene Stad, die het hart moesten doen breeken^ « noaS eeniger ontmenschten wellust waren!" nogtnans Landmze naar de Oost-Indien, langs esnen tot heden nog nooit door de Europeen bereisden weg ,■ door d caS? hele van barereck , Esq. in een! reeks van BrUven L%Hbt> h J* C' Leeu^ftyn, tm Jln gr. Niet geheel onbekend zyn de Leezers van ons Maand werk met de Reize, welker eerfte DeelThans vmr ons ligt. Een onzer Medearbeideren heeft, ?n den voorle' den Jaare, het Mengelwerk opgecierd me eene en andere uXT^T™ ^eizi^, en daar toe de niït minS ZfTti ,u,tgek°ozen. Meer zou hy 'er gewis uit om AWd ;dJ?\Z° nie?' ge,vk meermaalen gebeurde eene Nederduitfche Vertaaling eens geheelen VvSks , pen onaangenaam en leerzaam onderhoud verlchafte die bron van overneeming verftopte Men mw ?; goedkeuring des Werkt, by voSSadf^oemel, en laatef, Zkde gevers des geheelen Werks fóms niet r a in de Aankond.gingen, op die overneemingen zich te beroe- pen.  d. campbell, landreïze. 40? nen Zv vereeren , dus doende, onze keuze ! Doch of die'een geheel Werk ter aanpryzinge vertrekt, is een an- dS ftuk ■ Ten aanziene van het Werk voorhanden, hebben wv niet kunnen nalaaten ons te bevreemden , dat vvv om tot den weg, tot heden nooit door Europeen beS, te komen, eenïo groot gedeelte deezes Eerften Deels hefteed vinden, om ons van Ofiende na Brugge, Gend, Brusfel, Luik, Gulik, Keulen, Augsburg, Tyrol, Trente, Venetië^ Triest te voeren; immers de Brieven daar over ^Er'el^Schryver heeft zyn plan, en dat des Heeren campbfll wordt door hem,In een kort Voorberigt, met deeze woorden opgegeeven. „ De gebeurdmslen, welke de volgende bladen bevatten, werden natuurlyk een ruimi onderwerp van gefprek met myne Kinderen en " VriendèJ Zy vondenVzo veel genoegen in, dat zy ', braannoudenheid by my aandrongen, om alles op ^ ' papier te ftellen, en hunne genegene partydigheid deed ' hen vooronderftellen, dat het verhaal myner Reisgefchiedenis niet alleen aangenaam voor hen maat ook ' belangrvk voor het algemeen zou zyn. Ik ben verre van ti^looven,dat, aan hunne begeerte voldoende, " het gevolg mvner pooging hunne verwagting zal billy' ken f maar ik vertrouw, dat men ten aanzien yan het " geteerd zamenftel, niet te veel zal vorderen van iemand ''wiens leeven voornaamlyk aan de phgten van een Krvgsman en den dienst van zyn Vaderland gewyd ge- wpest is en dat eene naauwgezette waarheids- liefde het gebrek aan fchryfwyze en fchikking zal ver- " r5edvêrtaaler berigt ons, dat by, in het Analytical Review, gezien hebbende, dat men den Schryver eenige al te groote breedvoerigheid toefchreef, de vryheid zou < nopen gebruiken, om zommige zaaken, voornaam lyk zeer bekende en dikwyls gezegde, en zulke die alleen in Brteven van eenen Vader aan zynen Zoon van belang ku"nen zyn, voorby te kunnen gaan, als befchouwende Selve van geen gewigt voor zyne Landgenooten. — Hoe veel of hoe weinig, en van welk een aart in t byzonder, deeze Uitlaatingen zyn, kunnen wy, by mangel wn het Engelfche Werk by de hand te hebben, met beSen Indien een -Vertaaler zich uitlaatingen veroorloft, met zulk eene algemeene aanduiding, hangt het van hem ?f, zo veel en zo weinig voor zodanig aan te merken als D d a  4°3 B. campbell het hem behaagt, en Iaat hy den Leezer altoos in onze» kerheid wat hem by de Vertaaling onthouden is. By de leezing is ons geoleeken, dat de Vertaaler niet alles weggelaaten heeft wat gezegd zou kunnen worden van den aangeduiden ftempel te zyn ; doch wy verkeeren des in het onzekere. De Vertaaling zelve draagt blyken van verhaasting, of geene genoegzaame befchaaving, zo niet van gebrek aan taalkennis ; het hapert niet zelden aan duidelykheid. De Reiziger ving zyn Tocht in Bloeimaand des Taars 1701 aan. Het opftel js jaaren laater gemaakt, blykens de toelpeehng op de Franfche Sansculotten in den Jaare 1794. Wy willen 't geen daar toe aanleiding gaf affchryven, eensdeels om van de gispingen des Bygeloofs, welke de Schryver ryklyk uitdeelt, een ftaal te geeven, en anderdeels van de Vertaaling iets te vertoonen. „ Gy zult „ opgemerkt hebben, dat in alle Roomfche Landen elke „ Kerk eene heilige kraam of liever een Mufeum is, al„ waar men fchilderyen , ftandbeelden , gouden vaten „ zilveren lugters, diamanten, krucifixen, en goden van „ allerlei gedaante en grootte, ter eere van het Opper- „ weezen, opgehoopt ziet. Wanneer gy de menigte „ van geestlyken zaagt, waar mede de ftraaten en open„ baare wegen vervuld zyn , zult gy ten hoogften ver„ baasd zyn. Hier, gelyk in alle roomfche landen, ko„ men zy met belachlyke kleeding en kaale hoofden , „ terwyl zy even als de zwermende byën op en neder „ brommen — en met de fterkfte betuiging van vrvwil„ hge armoede in den mond en de oogen, die hemel „ waards gewend zyn, ftreven zy egter na de aardfche „ goederen met de drift van een koppel jagthonden, en „ de hebzugt eener geheele bende advocaaten.< Met bela„ den dyen, ik mag 'er wel by voegen met beladen ar„ men, want zy hebben groote zakken in hunne mou „ wen, keeren zy na de groote korf te rug, alwaar, te. „ gen de wetten der byeri, de hommel byen in eenen „ luiledigen ftaat leeven en hen plunderen. Ook te*en „ de gewoonte deezer nuttige Infeften hebben zv °de „ byenkoningin verbannen, en dulden niet, dat iets vrouw „ lyks hunne cellen nadere, maar zy houden die in nahv „ ftaande korven, en bezoeken ze aldaar onder de be „ gunftiging van den nagt, en vervullen 'er in 't geheim „ hetgeen zy zig in \ openbaar ontzeggen - het groot „ gebod der Voorzienigheid. ë „ De  landreize. 4°9 T)e goederen der lieve - Vrouwen • kerk beantwoorden 'aan hfar uiterlyk aanzien, aangezien zy door eene g oote memgte priesterlyke kleinigheden, fraaie grafIn gedenktekens, verrykt en vercierd is. - Wat het " SruS betreft, het gewaad van thomas a becket " maakt een gedeelte uit der merkwaardigheden, die in " S kerk bewaard worden. Deeze woedende en on" Sf^fnamebedrieger was Aardsbisfchop van Canterbury " iï^e^SooStaXoI den Koning zoowel als het Volk " vanYEJetend'tot flaaven en aan den Paus cynsbaar te maaken, hebben hem den naam van heilig verwor" ven eii zynen kleederen de eervolle bewaaring ver" fchaft, die 1 vermeld heb. Maar om den geest en " der fcherpzinnigheid van de heilige Vaders, die zig zo " lane Soofd hebben met dezelven te.bewaaren, vol" dorainftïïoen bekomen, moet ik herinneren, dat zy " met diamanten of andere pragtige fteenen bezet zyn, of " Sn m Aften waren. Denklyk hebben eenigen van de " veelr Priesters , die zedert eeuwen de bewaaring van " deeze heilige overblyfzels hadden, wyzer dan de ove" neen, gedacht, dat, om in de kerken te liggen en van de " afertrouwende oogen der geloovigen gezien te wor" den een weinig gekleurd glas even zo goed als kost" baariSeente wal, en wyslyk de ongmeelen tot een " be?er gebruik aangewend. Dit nu zo zynde, zou het " wor de moederkerk, eenige troostgrond zyn, te beden"ken, dat zy de Sansculotten bedroegen bebben, die " waarfchynlyk bezit van de pragtige kleederen van den " Sra thomas a becket genomen, en indien eemaen daar van duurzaam genoeg geweest zyn om yer" maakt te kunnen worden, dezelve waarfchynlyk in lan" ?e broeken veranderd hebben. 6 Schriklyk! fchand" lvk' affchuwlyk! dat de koninglyke maiua, zuster van " den grooten Keizer karel V, voor zo langen tyd, zedert " de hervorming verloopen, voor eenen onmaatigen prys " de kleederen van eenen heilig gekogt, en onder den fcha van onzer lieve-Vrouwen-kerk bewaard zou heb" ben , alleen om in het Jaar 1794 broeken voor de '' Franfche foldaaten daar van te maaken, Het was een " tvd , ?r welken enkel de verdichting van zulk eenen " kerkroof het halve Christendom de hersfenen beroerd " zou hebben; maar in dit opzigt gaat het thans beter. " VprvSns , in het Tuighuis te Britsfil komende, brengt b/de"%hZ wsder in het fPel, by de befchouwing D cl 2  4Id D. CAMPBELL der Wapenrustingen. De gruwelen van montezuma te dier gelegenheid befchreeven hebbende, roept hy uit: „ Wangedrochte! Vervoerder! weg met uw nietig tover- „ gezang, gy huichelaars, die de gruwzaamheid van den „ tegenwoordigen tyd, de flagting der Jacobynen, met de „ misdaaden van het ongeloof wilt brandmerken, en deeze „ betreurenswaardige verwydering van de menschlvkheid „ aan den afval van het Christlyk geloof toefchryft. Zie op „ Mexico! De gruwelen, daar gepleegd, vermeld hebben- de , vaart hy voort: „ Leert daar uit wysheid, gy huiche- „ laars! En wanneer uwe vyanden noch door magt be- „ dwongen, wanneer hunne rooverfche en laage voordean- „ gen niet gelluit kunnen worden, heiligt dan ten minden „ hunne verfchnklykheden, noch omfluijert hunne misdaa- „ den niet in de oogen der reden met die van zwarte verwen, „ en herinnert u, dat de flegtfle ook niet te zyn cp eeni* „ ge wyze lof verdient, en dat de wreedheden der Taco- „ bynen te Parys, hoe fchriklyk die ook zyn, barmhar- " ï# Z-y" in,v«gelykmg met de Christlyke ftagtingen in " MeXJ?°' £Uropa en Afie' waarheen het Pausdon? zyne „ bloedige klaauwen zette." J Dn ^Ch5yuve,r^vermeld hebbende, doet eene foort van Geloofsbelydenisfe, welke wy te meer willen affchrvven, om dat daar uit zyn afkeer van de meeste Christenaanhangen blykt, en dit eenigzins ten fleutel kan dienen, waarom in t vervolg deezes Deels, in de fchets van lurken en CArtstenen, zo veel ten voor- en zo veel ten nadeele van de eerfte en laatfte vermeld wordt. „ Gv „ moet, uit het geen ik gezegd heb, niet befluiten, dat „ ik eene heimlyke verbittering tegen het Pausdom voe„ de, gelyk zo veele mannen en nog meer vrouwen „ doen, om dat deszelfs geloofsartikelen verfchillen van „die, in welke zy opgevoed zyn ; ik denk, dat myn „ hart en myn verftand boven zulke vernederende voor„ oordeelen verheven zyn; maar ik veragt al wat met het „ menschlyk geluk ftrydig is _ de werkzaamheid van „ s menfchen geest nederdrukt - den ftroom van het » geY°eIe,n ftuit' dien hindert, om de kennis van onzen „ toeftand te vermeerderen en die te verbeteren. Ik veifoei „ alle onbefchaamd en huichelagtig indringen der geestlv„ ken ui volks- en familie - zaaken ; te meer, wanneer dit „ indringen eenen boozen grond heeft, en nog meer „ wanneer hetzelve het momaangezigt der godvrugtigh«id „ aanneemt ; want dit is tevens de merffchen bedrie- » gen  EANDREIZE. 411 pen en God ontëeren. Al deeze oorzaaken van veraf, " fdmvring zyn meer of minder met alle Christlyke " GoSerTst-fekten gepaard, die der Kwakers uitgezcnI " 2„ Doch met het Pausdom meer dan met eem- * !e andere. Men heeft aangemerkt, dat , terwyl Z de eerfte grondftellingen van het Christendom , zo ais ' Set oorfpronglyk in de befchouwing was gegrond, vre' de en welgezindheid jegens alle menfchen waren; heir, togten, vervolgingen en bloedvergieten in de oefening, , deszelfs voetftappln, waar het zich ook heenen wendde gedrukt hebben, dat zyn weezenlyke zelfs door zyne eigen dienaaren verdorven werd, die , met den ; fenipèlfleutel voorzien, de bekleedsels van het altaar ! fteelen om de wanftaltige en gebrekkige ondeugd daar mede te bedekken. —- Maar de heldere ftraalen der li gaande rede breeken thans met volmaakter licht over ! het menschdom door, en haasten zich naar aen middagglan™,Toor welke zulke hersfenfchimmige gedrogten, Z door godvrugtige bedriegeryen gebooren , zullen verf^nen, enSgeglyk de gtondlooze werkp aats der beguichelingen zelfs geen overblyfzels nalaaten. Met den XX Brief vangt eerst recht de reis aan, die meer vreemdigheden biedt. De volgende befchryven XV geeveS ons een berigt van de Turkfche StaatsgeSeni en Regeering; van het Charafter der Turkt». Breedfpraakig isi campbell in de opgave van de Vooroordeelen der Christen - Schry veren, en hunne valfche voXagten van de Turkfche Zeden en Godsdienst, welken laTtften hy verdeedigt. Ten deezen aanziene neemen wy de algemeen? aanmerklg des Reizigers over; zy kan licht verfSden over de vreemdheden welke wy hier ontmoeten „My" Oogmerk omtrent al het geen ik van de Turken. gezegd heb is vooroordeelen te beftryden, geen " vSeTyking te maaken aan te toonen, dat, indien " de Ma^hommedaanen ondeugend en flaafsch zyn, hun " rw) dienst en Wetten 'er de oorzaak met van zyn — 5 ^ ov^Sn; Sfde Turken niet het eenig volk op tl de waereld lyn', die, onder den uiterlyken vorm der heiligheid en des Godsdiensts, tot de aflchuwlykfte " Sdladen in ftaat, en zomwylen geheel verftooken zyn ?,' van alle aanfpraak op liefdaadigheid - dat, terwyl ' men hen als een fteedsduurend voorwerp der aanklag" S en befchuldiging voorgedraagen heeft, zy enkel de', zelfde misdaaden begaan, welke het geweeten op hunne D d 4 »> d De weinige waarneemingen, door hem te dier ontzettende gelegenheid gedaan , bekragtigen ettelyke byzonderheden diens Befchryvers van deezen zo verwonderingbaarenden als verfchriklyken Berg. Het Charafter der Napolitaanen, onder welke hy zich drie jaa- (*) Zie Algem. Vai. Lettcroef. voor 't jaar tffl. II D. bl. ao, enz. Dd 5  4T4 ö. bol jaaren onthieldt, wordt in deeze bewoordingen door den Rei. aiger opgegeeven. „ Zy hebben dit gemeen met alle ha. haanen, dat zy zeer wel kunnen veinzen, hoog gevoelend van zichzelven, ergdenkend van anderen, wraakgierig en gansch' onverzoenlyk zyn ; zy volgen hun ouden zeer onchristlyken zetregel, dat men nimmer half moet wreeken. Ook zyn ze doorgaans gierig, en, zo het eigen voordeel aanbrengt looze bedriegers. Niet minder wellustig en ontugtig is hunne leevenswys, zo verre dat veelen den Huwelyksband ilegts als eene dunne koord aanmerken, welke men naar welgevallen kan losjukken , en zonder vrees voor fchande of ftraf verbreeken „ Zeer koel zyn ze omtrend hunne echte Vrouwen en nogthans ten uiterften jalours. Het waar genot der zuivere Vriendfchap heeft hier ook zo weinig plaats, als dat der zuivere liefde: want het fchriklyk wantrouwen, 't geen de een tepen den ander koestert, maakt dat het iets zeldzaams zy hier een°opreet Vriend te vinden. 6 „ De Vrouwen zyn meestal onkundig in huislyke zaaken, leggen zich voornaamlyk toe om te behaagen, maaken veel ■werks van haare kleediiig en opfchik.en poogen elkander voorby te ftreeven in ydele vertooning van pracht en praal. Schoon hier veelen zyn, welke, door haar dagelyks beroep, niet genoeg kunnen fchitteren, uit hoofde van geringe of middeimaatige inkomften , fchaamen zy zich echtefniet deeze vermogens te bekomen door ontugtigheden te bedryven. Ja ik heb zelfs met afgryzen gezien, dat eene Moeder haare Dogter aan my tot een offer der wellust aanbood, en een Man zyne wettige Huisvrouw aan my wilde afftaan." [Deeze moet een uitzondering op de algemeen toegekende Charaftertrek van Taloursheid uit-* gemaakt hebben.] ,, Openbaare Hoeren zyn hier ook in menigte; het getal van dezelve wierd begroot op dertig duizend. Om de minfte beuzeling heeft men hier een Proces; geen wonder, dat men, fchoon het, in den eerften opflag. wat vergroot fchyne , in Napels alleen een Corps van zestig duizend Advocaaten heeft." Om een reisgevalletje van den Burger bol te melden en zyne wyze van verhaalen te kenfchetzen, neemen wy het volgende, 't geen niet onaartig en zeer charaéteriltiek is aan wetierzyde. Van Rome na Florence reizende, hadt hy de volgende ontmoeting. — „ Ik voorzag my van eene goede huurkoets, en had het genoegen in myn gezelfchap te zien eene fchoone jonge Reisgenoote, zeer minzaam in haar voorkomen, bevallig in haare gesprekken, en deftig in haare kleeding. By ons voegde zich nog een Man van vyftig jaaren met eene breede ftaatige croonie. Zodra dit myn rydtuig, met voorgemelde gezelfchap, voor myn Logement ftilftondt, wierd my zulks geboodfchapt door myne goede zeer dienstvaardige Kasteleinesfe ; 'er byvoegende, dat ik my geplaatst zou zien naast eene Dame, die zy  DAGVERHAAL» 4*5 »v zeer wel kende, en het verleidend vermogen oezat, om , zo ik niet op myne hoede was, my door haare bekoorelykhc den te verftrikken. Ik bedankte myne zorgvuldige raadgeetfter voor haare welmeenende waarfchuwing, haar zagtjens in hec oor luisterende (want anderen behoefden het met te weeten,) dat ik reeds drie jaaren achtereen in Italië verkeerd had, en daasrlvks ooggetuigen geweest was van de fchandelykfte onge» t^U^S^i&SkOea minnehandel; maar dat ik toe nog toe, in weerwil van de dringendfte verzoekingen, b« vergif der onkuischheid niet had ingedronken, of den huwelykspligt door eenig ontugtig bedryf overtreeden. Ik nam vnend.yk Seid van deeze goedhartige Vrouw , en trad in de Reis- k0Ct Zonder veele pligtpleegingen, zette ik my naast deeze Sc'hoone neder, met de ftemmige ingetogenheid van iemand, die zo pas eene heufche vermaaning heeft aangehoord r^aauwIvks een i uurs op weg geweest zynde, opende de Schoone het tooneel, en vroeg my met een bevallig lachje of ik wel ruim genoeg geplaatst was. Dit met eene vrtendiyke toeftemS beantwoord zynde, vervolgde zy t komt myn Heer nog verder dan van Rome? Waar op ik haar andermaal m deezer voege antwoordde; dat myne Reis van Napels begonnen was; maa? dat ik reeds vyf jaaren reizende had doorgebragt. Vervolgens my verder vraagende, waarheen ik van oogmerk was mv nu te begeeven; en of zy het vermaak van myn byzyn noff lang zich mogt belooven? noemde ik haar op, de volgende plaatzen : Florence , Siënna , Pifa, Livorno, Turm, enz. enz. Dan kunnen wy, fprak zy , elkander nog lang gezeltchap houden- want myne reis Itrekt zich uit tot aan de laatstgenoemde plaats, eu deeze is de Stad myner geboorte. Ik kan niet anders zeggen ot het afwisfelend onderhond , dat" wv met elkander hadden , was zeer tydkortend en vermaaklyk. Ik kon duidelyk merken, dat zy zeer begeeng was om te weeten of ik gehuwd was; doch ik ontdekte haar zulks niet eerder voor zy de vrymoedigheid nam my te vraagen: Gv zult toch zeker wel een ander Vrouwtje in Itahe geliefd hebben, zeide zy, my, van ter zyden, met een wellustig oog aanziende, ó Neen! zedert myn dnejaang verblyf m deeze ftrecken heb ik de tedere omhelzingen van eene Vrouw met genooten. Dit was, naar haare gedagten, onmogeiyk voor een Man wien de gaaf van onthouding met natuurlyk fcheen aangebooren, te meer in deeze warme lugtftreek , ten ware men geene begeerte of neiging gevoelde vo.or het vrouwlyk eeOagt • welk ongunftig vermoeden zy omtrend myn perfoon in 't geheel niet koesterde. tk wilde gaarn van dit on¬ derwerp aftrappen, maar haar vooraf, my betreifende, nog ïeis Zeggln de eerfte plaats gaf ik haar te kennen, dat ik een ge** huwa  *ï<5 g. bol, dagverhaal. huwd Man in Holland was. Ten twe den dat ifr nA^i « verblyf te Napels en elders zo veeie beklaage/swLd fe Hach" offers der onku.schheid had aangetroffen, datTm¥aazo danige voorbeelden fpiegelde , fchoon k derzei v"? indruk maakende kragt niet altoos zo leevendig en fte 1 gevoe heb dat dezelve my genoegzaam beveiligde voor de dartlvké buitenjongen eener wulpfche verbeelding. Doch de beLf fing van pl,gt, gepaard met de vrees voor de gezondheid myns lichaams. en de rust van myn geweeten aa„ a! bedwelming van eenige oogenblik Jen e offeren b bbn my altyd terug gehouden. Ik heb zelfs een vin mvne bedienden, m den bloei zyner jaaren, aan de glvolgen zvner buuenrpoor.gheid zien omkomen. Dit alles heeft zo v rf vermogen op de behoorlyke inachtneeming vamy zei ven gehad, dat ik nog altoos meester van myne bege^nen, ben gebleeven Waar op deeze onbefchaamde SchooTid de" rf^kPadranIOto^°0gen,aanZag'en »« nS^g! de, ot ik dan voor haar ook bevreesd was? mtL fch.en zal deeze redenwisfeling veelen weinig belangryk voó " komen, of op het denkbeeld brengen, als of ik zo zeer ingenomen ben met de bewustheid myner eigene onfchuld\ óü ik dezelve wereldkundig moet maaken. — Neen hét k om anderen te doen zien , hoe fyngefponnen het we'efzel zv der vrouwlyke verleiding, hoe fchaamtloos men hier fn Lil van ongeoorlofden liefdehandel fpreekt, hoe gemeenzaam dk onderwerp zy en even als in Holland over eenig ftuk van Kegotie gehandeld wordt." e vaa Hollandfche■ Kuijchheid was met deezen aanval niet bevrvd van hahaafhe wulpsheid; het vuur kwam den Reiz ger nos nader aan de fcheenen , zonder hem te branden ; doch di! moet de deAegeerige Leezer in het ReisverhaaT zelve iiazo ' Sïe-kd^S^&ti^;1^ en bygebragc om % Harmen Alfkens of eene Wpgeerige en Rechtskundige Bydraa«e ZJ jfi 'm hetL^ff^k Recht, door Mr. m c. van hall en Mr. w. y. van hamelsveld , praatfeerênde vierntsz., 1798. In gr. %vo. 140 hl. fï MKN ALFKENS> KBroekhaufen, in Hanger, geboren, een ri Man van omtrend 46 jaaren, hadt bevoo ens een edeJyk beftaan gehad als Bakker, in de TuinjlraaTxt Amtel gearag van zyne tweede Vrouw , geertie krop™ mn A,a f„t tyd verloopende, was hy tot armoede w^TfeX&S we-  HABMEM ALFKENS. '417 welyks, op het zogenaamde lange Bleekerspad, met Glanzen 9 in de behoeften van hem en zyn huisgezin voorzien. Hy was driemaal gehuwd geweest; hebbende in zyn tweede huwlyk, hetwelk hem zo ongelukkig maakte, drie Kinderen verwekt, hendrik , margaretha en willemina , waar van het oudfte elf, het andere agt, en het derde drie jaaren oud was; doch by zyne eerfte en by zyne derde Vrouw , met naame alida boore en jansje heiktjes, met welke laatfte hy zich voor ruim één en een half jaar in den echt hadt begee> ven , hadt hy geene kinderen. Hoewel hy deeze kinderen eene zo fterke liefde toedroeg, dat hy by zyne buuren den naam hadt van al te mal met hen te wezen , werdt hy nochtans zo ver buiten zich zeiven vervoerd, dat hy aan twee van deeze zyne lievelingen zyne handen floeg en dooder van dezelve werdt, terwyl een toeval hem belette dit voorneemen ook ten uitvoer te brengen aar» zyn oudfte Zoontjen, daar hetzelve by geluk, op dat oogenblik, niet t'huis was. Een zeer geringe diefrtal, door hem uit armoede begaan , was de eerfte en aanleidende oorzaak, waar door deeze man het gebruik zyner zinnen verloor, en zyne ziel tot de daad hec befluit nam, en ook op het zelfde oogenblik uitvoerde. Hy hadt in den nacht, tusfchen 20 en 2r July 1705, vier ftukken brandhout geftoolen van de Werf van henorik heintjes; doch was door zekeren cramer, toen hy dat hout naar huis wilde brengen, gezien. Zeer waarfchynlyk hadt deeze laatfte de eigenaars hier van verwittigd, ten minften het fcheen bekend, dat alfkens het hout, dat vermist werdt, geftolen hadt ; want des anderen daags vervoegden casper heintjes , de Zoon, en Hendrik van dam , de Schoonzoon, van den beftoolenen , zich ten zynen huize, en wilden met geweld zyne wooning doorzoeken, het welk hy nochtans, door zich op zyn burgerrecht te beroepen, voorkwam en belette. Intusfchen maakte dit voorval hem bedachtzaam, om, ware het mogelyk, alle gevaar van ontdekt te zullen worden te voorkomen. Hy nam dus dit hout, en bragt het 's nachts onder een Steiger, by het bleekveld, achter zyne wooning; zich verbeeldende dat het daar veilig lag, als door het hooge water niet kunnende gezien worden, zonder te bedenken, dat het zichtbaar moest worden, als het water viel; ook gebeurde dit, en het hout werdc door verfcheiden buuren ontdekt. Dus geflingerd tusfchen hoop en vreeze, werdt zyne benaauwheid en angst tot den hoogften graad gebragt, toen den 22 July daaraan volgende, 's middags ten vier uuren , zyne buurvrouw, eva bei-lders, Weduwe van francois gombert , by. genaamd de Weduwe jiompe , by hem kwam. Deeze, gehoord hebbende dat hy alfklns, met welken zy, zedert vier jaaren, een dagelykfchen omgang hadt gehouden, eenig hout geftoolen hadt,  4l3 ««MEN ALFKEIVS. S^fi*^* om h<*> negens die «ruel«* - bekend was, dat zy naar hem toe rmirfl alfkens zo te waarfchouwen dat hy"moest*maake, %%\TkZS "iv voldeed dus aan dit verrnpt ■ on u • ë , tomen. komende, vraagde zy f hoeVy ?r ïoch tóe h33re" Vdend hout te fteelen? Hy antwoïïdde haar 6 !b °!e° WaS om maar, in zyne handen wryvende zaThv haar Vms: derd aan, dat zy bang ^^^^^^"^^ der eenigzins herteld hebbendé, hervatte /v X\ '° T doelende daar mede vooni HErim«Tm«??' n kaerel ^ ™ d„ > j ., vuur"- heintjes,) maakt zulk een spmMrl hL i'/at Ik 2011 maaken dac * ^g kwam op het ffè bied van Waarop alfkens haar toevoegde • zou ik myne Frouw en Kinderen zo verlaaten 1 ik t ' Op welk antwoord deeze VVeduwe venrok 8 we& *£t2^^ ™ *«• van'hem en zyneVderehebbenT zo fd. V°°r *ï eer eigenaar dier ftukken hout hemb^tSSe- nof ^ 03 door de, misfchien goedhartige, nS^SSï^S^a' daar mede vereenigende denkbeeld van de armoede en fchande welke zyne lieve kinderen zou treffen, geheel ontroerd • wï' overmees^de^ JyïfF^J^ anders bepaalende dan tot d/gïdach'n'van moede" effcïp? de nam to eent, he£ fchrik] fe b£°f™ *a *han lyk m den dood zyner kinderen, het ongelukkige n™ Je zompen ^ 0 Zyaer kin zouden zyn; en wanneer hy van God, voor die daad 'ui'if iade, vergeevinge ontvangen had:, hoopte hy fchielvk zv„I kinderen te zullen volgen. y «-nieiyic zyne Zyn oogmerk was derhalven nu , om deeze geweldige daad aan  harmen alfkens. 4*9 aan zyne drie kinderen te volvoeren. Een van dezelve, nameIvk zyn jongde Dogter willemina, was maar alleen met herat in buis, terwyl hy, om ook de andere in huis te krygen , verfcheidene maaien, buiten's huis, zyne Dogter margarp.tha. liep, en wel met zo veel ongeduld, dat hy eindelyk m drift haar'te gemoete riep: manke blixem kom voort! Zy in huis gekomen zynde, zeide hy tegen haar, dat hy zo in benaauwdheid was, dat hy geen raad meer wist, en dat hy haar allen, van kant zoude maaken. Waar op makgauetha antwoordde: Va. der gaat naar boven, trek de Leer agter je op, ah dan de Dienders komen , dan zal ik zeggen dat Vader niet thuis is. Waar op hy zeide: neen kinderen, ik moet je maar ombrengen, want anders doe ik u eeuwige fchande aan. En hier op vatte hy haar aan, wierp haar op den grond, en fneed haar met een mes den hals af; hec welk hy ook aan hec jongde kind VeinCldu 'oogenblik kwam hem noch de affchuwelykheid van de daad welke hy volbragt, noch de ftraf welke het Godlyk en Menfchelyk recht op zulk eene ontaarte daad bedreigde, Voor den geest: neen, hy verbeeldde zich, dat hy zyne kinderen van de fchande moest bevryden: dat deeze tot God zouden gaan, terwyl hy ze flechts diep in den hals moest fnyden, om. hun zo veel minder fmart aan te doen. Deeze ontzinde gedachte bleef hem zelfs nog by, toen hy reeds zyne twee kinderen vermoord hadt; wachtende nu nog zyn Zoontjen, het welk uit de Stads-fchool met zyn oudfte Zusjen gekomen zynde, hem gevraagd hadt om eens te mogen gaan wandelen. Dan, dit kind gelukkig niet fpoedig t'huis komende, gaf dit vertoeven aan zyne ziel eenigen tyd om te bedaaren , en zich. te herftellen; het geen ook van dat gevolg was, dat hy ntx bezef kreeg van het geen door hem verricht was, en hy zich zeiven kon voorhouden de grootheid van zyne begaane euveldaad; hier op ontwaakte zyne reden, deedt hem voor zich zeiven vreezen, en vervulde hem met angst en benaauwdheid. Daar de Buuren op het gefchreeuw der kinderen opmerkzaam geworden waren, en zekere groenvrouw by hem, om groente te brengen , aangeklopt hadt, waar op hy haar toeriep: ik doe niet open; zo fcheen hy het in huis, die fchouwplaats van dooi en jammer, nu niet langer te kunnen uithouden, maar hec te moeten verlaaten. Hy gaf derhalven de fleutel van de deur aan eene buurvrouw, zynde een Friesin, wier naam hy met wist, met verzoek de deur voor zyn Zoontjen hendkik te openen als die mogt t'huis komen; begeevende zich verder naar het Huis der Gemeente, om aldaar zyne misdaad bekend te I maaken. Onder weg, namelyk in de Varkensgang, ontmoette hy dit toen zyn eenig, kind, en zeide, op den toon van een : liefhebbend Vader , tegen denzelven : Lieve Jongen l zyt gy ] daarl zeg aan uwe Moeder, dat ik naar het Stadhuis ben; uwe  4»° harmsn alfkens. heide Zmiem zyn dood; geevende tevens dat kind , het welk. weinige oogenblikken te vooren, zyne doodende handen niet zou hebben kunnen ontkomen, nog een weinig gelds. Op het Huis dor Gemeente gekomen zynde , zeide hv aan een Dienaar der Juititie, zich aldaar bevindende, dn hv een neerlaag hadt begaan; doch deeze, zich verbeeldende dat da man met wel by zyne zinnen was, zeide: die neérlaag zal zo groot met veezen, je moet dan maar naar het Schoutshui je saanvolgende hem echter derwaards van verre. Daar gekomen gaf hy zich andermaal aan , als een moord hebbende begaan. Hoewel men nu ook hier twyfelde, of hy wel by zyn verftand was zo hield men hem niet te min; gaf 'er bericht van aan den Procureur der Gemeente van hall, en onderzogt de zaak- na, welk onderzoek men bevondt , dat die twee doodllagen begaan waren, zo dat men hem van daar, met eene Toellede, naar de Boeijen der Stad overbragt. Wy hebben deeze ontzagchelyke gebeurtenis, zo met de woorden van de Schryvers, als die der bekentenisie van alfkens zelve, en der getuigen daar op gehoord, hier zaaldyk medegedeeld om dus onze Leezers in ftaat te ftellen om over den inhoud deezer zielkundige Bydragen van twee bekwaame Rechtsgeleerden eenigzins te kunnen oordeelen. Na eene korte hdeidtng, handelen zy hunne ftoffe in vyf byzondere Hoofdftukken af, en doen, in het eerfte, een Verhaal van de daad. In het tweede, onderzoeken zy, wat in het algemeen in Crimineele rechtsgedingen beweezen moet worden. In bei derde Hoofaltuk, in hoe verre de misdaad, door h. alfkens be'aan beweezen was. In het vierde , of de begaane daad aan hein ai.fkc.ns,zedelyk, konde worden toegerekend. En in het vyfde of h. alfkens , wegens deeze daad , ftraf baar was; welk la»tfte' ontkennend wordt beantwoord. Agter deeze Verhandeling treft men nog vier merkwaardige gevallen aan welke met het geval van harmen alfkens gelvk ftaan. Vervolgens eenige Blagen, bertaande in de Tudicieele Bekentenis van gemelde h. olfkens; in het Rapport van de InJpeÜie ,door de Burgers Mr. k. sindfcram en Mr i. schimmelp nnincu, ten huize van den gevangenen gedaan; in' hec Scnouwrapport van de Burgers a. eonn, d. van rhyn en frakcois jas, Infpeiïores Cadaverum; in het Rapport van de Burgers a. bonn, d. v,.n rhyn en n. bondt , betreffende het Hoofdtemperament van gemelden alfkens: welk laatftV tot hec volgend befiuit leidt: dat hy, van zyne jeugd af, zwaarmoedig en oploopend, daar na, door ongefteldheid van ligcbaam vatbaar geworden is om door verrasfende omlhndigheden buiten zich zei ven gevoerd te worden, en dat hy, in de oogblikken , het gebruik van zyn verftand minder magtig is. Wordende eindelyk dit Werkje met de Verklaaringen van eenige buuren van h. alfkens, en van de voorgenoemde Wed. gom- BïRT,  H AR MEN ALFKENS. 4** «ic mPr1e met den capitaalen eisch en Conchifie van den Procmet S Gmeent" , om hem alfkens oP een Schavot te ^rS^é^W* te Amfterdam, overeenkomftig het fe deezen zynen caphaalen eisch ontzegt: en tegen h. iwimi "Cl' £fcÏÏ» irSyv»)*. WS hen,, mm ==« zich zeiven nog in h« d™"g? g|maakt te hebben; nadien wene» ovomigd «J» Mb »■ «» hld alleen k|>!lgde rovt?'=.vS »S, dïï'nS. « verrfeh,.» hebbende en ver. hy over verveen. &, „•__:_„. -»,. weik verzoek beloofd ZOgt, dfr ^M^zoud^wordëf.het wï ook naderhand gelïïrf is THordenrS S tegenwoordig, in het gezelfchap van «Idenf gevangenen "in het Tuchthuis, met het brerden van Kw?nwenfc1heednghet Vaderland geluk met deeze waarlyk wy.. Wy ^'"rJ-^-jj-e Bvdraagen, welke aan de Burgers Mr. geenge en rechts und^eBydc gvAE, # ^ ^ mER> °' » «ntVenios, h. costerus , m. van ommeren en n. e. boboP' N; I " di"mede als Rechters, op den >6 van Slagtkly glimmmi, üie ™e beoordeeld hebben, zyn opga- rand zal deeze gepaste Verhandeling ook ande- draagen. Mogelyk zaaee.« s f f liet recht ook ï6n rttSS 5c?i2fc^lÏÏdriften en hartstochten, in op de betrachting; oeru | opmerkzaam te zyn: de byzondere:vo mlte^de levens , m P. en fa lyfftraf. K.d£Lb^W^kel,k verbad zoud, worden. E e ^* LïTT. 1798. no. O,  **2 LA PYROÜSE, T0ONEELSPEL. La Peyroufe, Tooneelfpel. Gevolgd naar het Hoogduitsch van ïn Tvo 73™** Te Amfl'ldam* * d<- Wed. J. Dóil, 1798. Jji Pyroufe had ondernomen,den aardbol om te zei-en , met oogmerk om zrch door het doen van gewigtige en nwte ontdekkingen by zyn land verdienstlyk, en by dén ,yL„oot «nakomeling beroemd, te maken. Op dezen togt werd hy door een bulderend ftormweder overvallen. Zyn fchip ftoocte regen de harde Klippen, barfte vanéén, tn alle^yne togSovL^ZJeTZW0lë1tt door den jenden vloed. Ook La Peyroufe zelf zou zeker zyn omgekomen, ware hv niet door een weldadig befchermengel, die* nog tydig ter xwer hulS «oefnelde bykans wonderdadig, gered geworden. Enigen vd kampte hy zwemmende, tegen "de baren. Weldra begaven hem zyne krachten Nog éénmaal dacht hy aan zyne egtfeno • • • aan zyne ónderen aan de Godheid en liet ver¬ moeid de armen zinken. Tot zichzelven gekomen U hv op den grond uitgeftrekt. Een meisje, vaf één der Wilden bukte nevens hem, en by het eerfte teken van leven dat zv aan hem ontdekte, ontging haar een luide vreugdekreet Drïl maa was dit edel fchepfel in de branding gefprongeén drienul door het geweld der baren op het ftrand terugworpen Ten vierdemaal ftortte zy zich in de golven , greep haar vrali by den hairvlecht, en ontrukte dezelve aanTetha békkende element. Malvina (zo heette dit lieve kind) deed „Sr meer. Zy befchermde den vreemdeling tegen den moordYufr harer bloeddorftig. magen. Zy bouwde tem en. frisfche eï aangename woonftede. Zy leerde hem de heilzame en. v«gS «ge krmden van elkander onderfcheiden. Zy verzaakte toén zy kiezen moest, hare tederfle betrekkingen, om voór den man d.en ay het leven wedergefchonken had, alles te worden La Peyroufe was in die omftandigheid niet langer mee^er van zyn hart. De hope, om zyne beminde gade en kroos weder te z.en, kon hy bykans niet meer voeden. Zyn redfter die hem als uit den Memel icheen toegezonden, kwam hem in de vol e eenvoudigheid der ongekunftelde natuur, daaglyks nJc Y nei1,fKkOZinêenJVOOr- Hv 11,oest die beantwoorden ™ niet ondankbaar worden. Hy werd dan ook Mal vina's min™ naar haar egtgenoot, endoor haar weder eerlang vader v n een aanvallig kind. Agt jaren had hy in die vereeniging «]ukklï «eeef - ,Allef *■> «y ^ne vorige betrekkingen fie! vèrgé? ten, en het herdenken aan de geliefde voorwerpen, waarvan' hy was afgefcheurd, knaagde beftendig aan de rust zyneT aiele Nog nooit had hy een vaartuig, dat zvne hope , om een, ia zyn Vaderland weder [e keren, kon verlevendigen,Tn de a™ by-  OC.A peyrouse, tookeelsfel. 42J bvheid van zyn onbewoond eiland gezien. Eindlyk ontdekt hv op een fchonerr morgen, van een' heuveltop in de verte een'fchip. Op dat ogenblik was La Peyroufe geheel verrukt. Hv wenkt. Men verftaat hem. Het fchip keert naar den ©ever. Hy vliegt naar beneden. 'Er wordt een boot afgezet, en de eerfte, die uit dezelve aan land treedt, is Adelheide, La Peyroufe's eerfte egtgenote met haar jongfte zoontje, waarvan zy by het vertrek van haren man zwanger ging. De Nationale Vergadering had twé fchepen uitgerust om La Peyroufe op te zoeken. De ftandvastige vrouw en tedere moeder had zich. in de hope van haren Vriend weder te vinden, en hembv hare en zyne kinderen te brengen, op éne derzelve ingescheept. Het goed geluk bekroonde haren yver in zo verr dat zy den beminden op ene zonderlinge wyze wedervond. Maar hoe vond zy hem 1 In de armen van ene andere Op deze omftandigheid heeft kotzesüe eigenlyk zyn tooneelfpel gebouwd, en dezelve maakt de intrigue van het gehele ftuk. Adelheide bemint haren man nog met den gloed der eerfte liefde. Met hem voor altoos verenigd te blyven was ook Malvina's enige bede, en hare gehele aardfche zaligheid. Gene van beide kon of wilde hem afftaan, ot flechts een gedeeld hart bezitten. La Peyroufe kon daarby ook van gene fcheiden. Deze worfteling maakt by drie vurig-minnende zielen het hartstochtlyk gevoel ten fterkfte gaande; maar onder die werking heeft de autheur de verfchillende karakters nogthans zorgvuldig bewaard. Éénmaal gaat Adelheide m ene ongeregelde woede op haar' inededingfter los; maar, door de goedhartigheid van dit lieve meisje geroerd, komt zy fpoedig weder tot haar zelve. Zy kan zelfs befluiten haar' man af te ftaan, maar te gelyk befiuit zy dan haren dood. Malvina bereide zich maar veel ftiller en met koeler overleg, tot ene gelyke opoffering. Onder dat alles verwekken de twee jonge knaapjes, het zoontje van Adelheide en dat van Malvina, door hun hef geftreel en kindfche bekommernis , een allertederst belang. Eindlyk geetc Uervilie, Aaemeiue s uiucu^ , uit ;iv.u fchip, waar over hy bevel voerde, mede was aan land gekomen nog ene goede uitkomst te wachten. Hy roept de vrouwen van hare vertwyfeling tot kalmte terug. Op de berichten wegens de verdeeldheden en fchokken, welke Europa beroer' den, by hem ingekomen, ftelt hy La Peyroufe voor mee zyne beide egtgenoten , waarmede hy toch in zyn Vaderland niet leven kon , op het eiland te blyven, waarvoor hy zich dan aanbiedt deszelfs overige kinderen, gelyk mede zyn eigen gezin, en all' wat zy voorts tot hun beltaan en onderhoud zouden'behoeven, van huis te haaien, met oogmerk om zich ook onder hun neder te zetten , en zo hunne overige dagen 'm ftilte en rust by elkander te flyten. Dit plan wordt aangenomen . onder uitdruklyk beding van den kant der vrouwen , dac Ee 2 ^  4*4 LAPEYROUSE, TONEHL'PËI,. zy voortaan alleen als Zusters leeven, en beide la Pm-mM niet anders dan als haren lieven broeder befchouwen en bev minnen zouden. Wanneer kotzebue zyn ftuk natuurlyker had kunnen doen! aflopen gelyk wy dit in den beginne van zyn vernuft zeker! verwacht hadden zouden wy dit, anders fchone toneelfpel,! vooral om de éénheid vau daad, welke hy daarin beterl dan gewoonlyk heeft in 't oog gehouden , boven vela! zyner overige itukken hebben moeten aanpryzen. 1 Het Leeven en Sterven van een kedendaagsck Ariftocraat, behelzende veele Satyres en Waarheden , die het Folk weeten, moet om tot regte kennis van zaaken te komen. Het Fransch,' 149 n™geVOlgd ' door G RIUT PAAP£- <*°t» , *'« gr. 8v*,i Tn hoe verre dit Werkje, uk de rasfchryvende. pen van paapïi X gevloeid in t oorfpronglyk Fransch voorhanden zy, weeten wy met. Dit hebben wy bevonden, dat het by de jongst gerecenfeerde Werkjes van dien Schryver pasfe (•% Men zou het een Amalgame mogen noemen van een Bataaffchen en Franfchen Ariftocraat. En die Amalgame is al heel vreemd. Veelhebben wy weder aangetroffen van de onlangs aangeduidde middelen, om het gefchryf aan den man te helpen. Misfchien 1 zal de gekleurde Afbeelding van den Held deezer I evensbefchryying een ni uw middel zyn om het Werk aan den man te helpen. De Waarheden, die het Volk meten moet, zfft ,art elders en op eene voeglyker wyze bekend. Zie, onder anderen, bov:n, b!. 277. Zak-Atlas, of Leidsman des Reizigers, Atlas Pertatif, ou Guide du Voyageur. Te Amfterdam, by Holtrop. In lang formaat. By den gedrukten omflag wordt dit Kaarten-Bundeltje breed-1 voenger dus omfchreeven : Zak-Atlas voor den Reiziger .1 den Koop- den Krygs- en den Zeeman; tevens ten meer duideh-ï ken verftande der Nieuwspapieren. Breed genoeg opgegeevenf; voor iets dat den eerstbeginnenden in de Aardrykskunde kan* te (lade komen ; of anderen ter berinnering dienen. Veel, het I meeste, is van ouden [tempel, zo als wy uit een en andere' by- £ zonderheid mogen opmaaken; ook kundigen de Letters veeier \ Kaarten eene verfleetenheid aan, of wy moeten ongelukkig een V flegt Exemplaar in handen gekreegen hebben. 1  ALGEMEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Toseph in Leerredenen door p. van der breggen paauW en m. stuart, Christenleeraars by de RemonftrantschGereformeerden te Amfterdam. lfte Deel. Te Amfterdam , by J. Allart, 1793. In gr. 'ivo. 323 bl. Met lof en aanpryzing gewaagden wy^ onlangs van het Leeven van joseph in Leerredenen , door den agtenswaardigen Hoornfchen Kerkleeraar bernardus van marken 't Voldoet ons, dat wy, aan onze oordeelvelling, byval ontmoeten in de uitfpraak van twee Mannen, beiden beroemd en geagt onder hun Genootfchap, en van eenen der welken , om zyne Romeinfche Gefchiedenisfen, de welverdiende lof alomme verbreid is. In de„ Voorrede der thans aangekondigde Leerredenen ontmoeten wy een getuigenis; luidende, dat, indien hunnen Medebroeder recht wedervaare , zyn Werk nu reeds als een algemeen Huisboek is aangenomen. Niet vreemd was het dan, dat de verfchyning der eerstgenoemde Leerredenen de Burgers van der breggen paauw en stuart deedt aarzelen en fchier terug treeden, in hun befiuit omtrent de uitgave hunner Üpttellen. Eene zelfde bedenking, na genoeg, als wy in onze beoordeeling van van marken in 't midden bragten, deedt hen by hun befiuit volharden: te weeten, de veimenigvuldiging van zedelyke gevolgen in eene zelfde Leerrede; waar door eene zelfde leering ligt herhaald wordt, en de voorge* draagene, om den overvloed der ftoffe, zomtyds niet, naar gelange van het gewigt des onderwerps, met gepaste uitvoerigheid kunnen ontwikkeld worden, 't Is, onder anderen, om deeze reden, hoe zeer wy by ons oordeel, omtrent het algemeen nuttige van het Werk des Hoornfchen Leeraars, volharden, dat wy den arbeid der twee Am- (*) Zie boven, bl. 1. lett. 179Ö. no. 10. Ff /  42Ö f. v. ü. breggen VAAVW en m. stuart Amfterdamfche Araptgenooten met genoegen hebben ontvangen, voor zo veel wy joseph's Gefchiedenis altoos hebben aangemerkt als eene der belangrykfte van den Bybel, overvloeiende van nutte leeringen, ter verlterkinae van waare Godsvrugt en veele andere deugden en soede hoedanigheden. & Van de dertig Leerredenen, door de Burgers van der dreggen en stuart beurtelings uitgefproken be vat de tegenwoordige Bondel het eerfte Tiental. Èene •befchouwing van het belangryke der Gefchiedenis van tosejph dient ter algemeene Inleidinge. De twee volgende ichetzen het nadeel der eenzydige Kinderliefde, en een Tafereel van den Broederhaat. Eerfte ontwikkeling van het plan van Gods Voorzienigheid de fchrander/le Zondaar bedriegt zich zelf het meest Aanwyzing der plichten van Dienstbaaren en Meesters het aandenken aan God het eenige fteunzel der deugd God verlaat nimmer den ongelukkige» Tafereel der Ondankbaarheid het heilzaame van het luisteren naar goeden raad —— deeze zyn de Opfchriften der zeven volgende Leerredenen, op zo veele gebeurtenisfen in josei>h's leevensloop gebouwd. Wat de behandeling en uitvoering deezer Leerredenen betreft, van partydigheid zal niemand ons verdenken indien wy dezelve onder de beste foort van Kanfelredevoeringen rangfchikken. Uitgebreide kunde , gezond oordeel, goeden fmaak, bevallige welfpreekendheid - die vereischten eener goede Leerrede, ontmoeten wv overal, daar dezelve voegzaam mogen verwagt worden. Gezonde Oordeelkunde ftraalt inzonderheid door, in de Verklaanng van deeze en geene betwiste voorvallen en byzonderheden, ten aanzien van welke, 't zy zo dat de Leeraars nu en dan van den gewoonen weg afwvken. doch waaromtrent telkens eene gepaste befcheidenheid, 'zo welftandig voor den befchaafden Kanfelredenaar, wordt in agt genomen. In Opftellen, uit twee pennen gevloeid, moest natuurlyk verfcheidenheid van ftyl verwagt worden ' doch deeze gaat met zo veel gelykheids hier gepaard dat de kiefche Leezer, by den overgang van de eene tót eene onmiddelyk volgende Leerrede, des weim> hin^ der'zal gevoelen. Om alle welke redenen wy niet twyielen, of met de zelfde graagte , waar mede men ons bengt dat deeze Redevoeringen gehoord zyn, zullen zy  leerredenen. efij ïy ook geleezen worden. Met dit algemeen verflag willen wy ons, voor 't tegenwoordige, vergenoegen; zullende wy niet in gebreke blyven, om, by de afgifte van een volgend Deel, eenige Haaien ter proeve voor te draagen. De Kerk van Jefus één en ondeelbaar, of Gedachten over den Aart en het Gewigt van de Vereeniging der Prote» fianten. Door c. rogge. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1798. In gr. 8vo. 104 bl. De Leeraar c. rogge, welken wy, zedert de jongfte Omwenteling , meermaalen , met lof vermeldden , voert hier de pen over een belangryk onderwerp, op eene wyze, die 's Mans oordeelkunde en befcheidenheid lof]yk aan den dag legt. 't Is de Vereeniging der Proteftanten, een onderwerp, welk, naa het rondzenden van den bekenden Brief der Remonftrantfche Broederfchap, veeIer aandagt heeft gewekt, en den Burger rogge niet onverfchillig zyn kan , als zynde hetzelve opgeworpen door een Genootfchap, by 't welk hy met eere en tot nut van veelen het Leeraarampt bekleedt. Opgemerkt hebbende, dat misverftand omtrent de waare natuur en bedoeling der voorgeflagene Vereeniginge veelen van het goedkeuren van, of toetreeden tot, dezelve wendig maakte, wilde hy, in deezen , het juiste punt vastftellen, 't welk hy niet alleen als het hoofdpunt befchouwde, de Conditio fine qua non, maar dat ook, zyns inziens, alle zwaarigheden en bedenkingen tegen de Vereeniging moest wegneemen, althans haar zoodanig, wyzigen, dat deeze uit den aart der zaake voorgekomen wierden. Tot genoegen, vertrouwen wy, van veelen onzer Leezeren, zullen v/y 's Mans Opftel kortelyk ontleeden. Hy vangt aan mbt eene fchets der eerfte Christen Kerke , welke één was, niet in gevoelens over byzondere leerftukken, maar één in de belydenis, dat jesus de Mesfias is, en van God gezonden; terwyl de vervalfchingen van zommigen omtrent byzondere punten deeze éénheid niet Hoopten, en de Christenheid, ondanks het verfchil van begrippen, één hart en ééne ziel bleef. Éénheid bleef vervolgens voortduuren, doch nu gebouwd op zekere vastgeftelde Leerbegrippen , welker bepaaling men zich aanmatigde, tot in de elfde Eeuw, wanneer de fcheuring tusfchen de Latynfche en Griekfche Kerk haat volle Ff 2 be-  423 C. ROGGE beflag kreeg, en het denkbeeld algemeen wierdt, dat di Kerk van jesus op geen anderen grondflag één en ondeelbaar zyn kan, dan op de volkomenfte eenftemmigheid in gevoelens, eenftemmigheid , die wel een barsfenfchim mag genoemd worden: zodat, indien de Éénheid der Kerke op geen anderen grondflag kan gebouwd worden, men de gewenschte Vereeniging wel als hooploos mag ftellen , tot aan het einde der waereld: te meer , alzo geene geloofswaarheid, zelf niet door de Remonftrantfche Broederfchap nedergefteld , gefchikt is om tot een punt van vereeniginge te dienen , indien men als eene volftrekte voorwaarde wil ftellen, dat de vereenigende partyen het nopens derzelver beteekenis alvoorens eens moeten weezen. Maar welk is dan, volgens rogge, het punt van Vereeniginge? Dit, dat de Schriften des N. V. den eenigen regel van geloof en leeven vervatten, en dat ieder Christen, zyns verftands magtig, geregtigd en verpligt is, om dien regel voor zich zei ven uit die Schriften op te maaken. „ Dit punt (fchryft rogge) tot een „ grondflag leggende , wordt daarop het gebouw der „ Vereeniging voltrokken. De Proteftantfche Kerk ers, kent allen, die met haar in dezen grondregel inftemmen, als leden der Kerk , en geeft aan allen de„ zelfde gelyke regten. Zy kent allen Leeraaren des „ Kristendoms het regt toe, om, waar zy geroepen wor„ den, het Euangeliura, volgends de uitfpraken van hun „hart, te verkondigen: zy kent allen leeken het regt „ toe, om, waar zy zulks verkiezen, belydenis van hun „ geloof af te leggen, en zich raet den anderen in den „ maaltyd der liefde en des vredes, ter gedachtenis van den ,, dood van Jefus, te vereenigen, zonder dat zy hierdoor 5, aan eenig Genootfchap zich byzonder verbinden ; — „ zy kent allen het regt toe, om , zo als zy willen, als „ kind of als bejaarde, zich der Kerk te laten inlyven." Volgens rogge is deeze de eenige Vereeniging, welke Jefus kan gewild en bedoeld hebben, en die hy ook met 'er daad heeft bedoeld; gelyk dan ook de Apostelen geene andere Vereeniging in de Kerk van Jefus getragt hebben in tc voeren: terwyl, daarenboven, afzonderlyke Kerkelyke huishoudingen , onder de verfchillend den. kende Christenen, mét dat beginfel geenzins onbeftaanbaar zyn. Zie daar het hoofdbeloop der bedenkingen, door den geagten Leeraar in zyn Gefchrift voorgedraagen. De be-  DE KERK VAN JESUS. 4*9 bewvzen, met welke hy die bedenkingen tragt te ilaakonden wy, beftaanbaar met ons plan, met aanvoeren ' Wy twyfelen niet, of veelen onzer Leezeren, door £ voordraet der zaake uitgelokt, zullen dezelve m 't Werïïe5ve gaan naaleezea ; *t welk beflooten wordt Set de opbsffng van eenige ingebragte zwaangheden tegen het geopperde plan van Vereeniginge. De wes der Zaligheid of een eenvoudige wyze voorgemeld elingedrongen, in festien gemeenzaame Brieven, over de Geboorte, het Lyden, de Dood, de Begravenis, OpfandinTen Hemelvaart van onzen Zaligmaker jesus christus? Te Amfterdam, by J. Weppelman, 1798. In gr. 8vo. 158 bl. Niets meer of anders, dan een verhaal der lotgevallen van den gezegenden Verlosfer, met hier en daar tusfchengevoegdeg Aanmerkingen, behelzen deeze Brieven van dfn A^theur en Uitgever tevens, den Burgei■ weppelman. In zyn kort Voorberigt meldt hy, als een tandhout uit het vuur gerukt te zyn, en nu deeze Brieven gemeen te maaken; in dankbaare erkentenisfe yoor die weldaad; terwyl hy voorts zyn voorneemen aankoad 5x7 om, door deWfemng van eene reeks van Christelyke deugden , zyn voorig , in ^V^Vv^™ aanflotclyk gedrag te willen uttwisfchen. Wy pryzen ï Mans voofneemen, en wenfehen hem, in de volvoering daar van , den noodigen byftand. Wat zyne Brieyen aangaat, zonder nadeel voor het Gemeenebest der et?eren zou hy dezelve hebben kunnen agterwege kaïn daar toch dezelve niet anders behelzen, dan t ^en ieder in de Euangelien kan leezen, en daarenboven dezelfde ftoffe, door beter verfneeden pennen, m een gemeenzaamen 'ftyl , zeer dikmaals is behandeld. Ff 3 De  #3» TH. PAINE De Eeuw der Rede. Zynde eene nafporing van ware en fabelachtige Godgeleerdheid, door thomas paine. Uit het Engelsch. J» den Haage, by J. C. Leeuweftyn, 1798. In gr. bvo. 135 bl. 3 A/ret weerzin en verontwaardiging maaken wy gewas 1VX. van dit verachtelyk voortbrengfel van het weeldril en lchandelyk misbruikt vernuft eenes Schryvers, die, ^ZAtChnSteIyl, Iecr%lzel, waarby veele duizenden ^7i^eeUï!-en lan Laaten wy een voorbeeld neemen. ,, Op ■„ onzen weg van Pfophis naar Pheneos hoorden wy vau „ verfcheidene wateren fpreeken , die byzondere eigen„ fchappen hadden. Die van Clitor beweerden, dat een „ hunner bronnen zulk eenen afkeer van den wyn inboe„ zemde, dat men derzelver reuk niet meer verdraagert „ kon. Wat verder noordwaards is tusfchen het geberg» „ te, naby de Stad Nonaris, een hooge rots, waar van •„ beftendig een doodlyk water afftroomt, 't welk de „ Rivier Styx vormt. Deeze Rivier, zoo vreeslyk voor „ Goden en menfchen, üingert door een dal, in 't welk: „ de Arcadiers hun woord met de onfchendbaarde Eeden komen bevestigen; maar nooit lesfchen zy 'er hunnen dorst, nooit geleidt 'er een herder zyne kudde langs. Dit „ water, fchoon helder en zonder reuk, is echter dood- lyk zo wel voor Dieren als voor Menfchen, die leeven* „ loos neder vallen, zodra zy 'ervan drinken; het verteert ,, alle bergftoffen, en verbreekt alle vaten, waar in het ge^ „ flort wordt, uitgezonderd die alleen, die van het hoorn „ der voeten van zommige dieren vervaardigd worden. „ Daar de Cynetheérs toenmaals deeze ttreek verwoeste„ den, konden wy onszelven niet van de waarheid deezer „ feiten gaan overtuigen; maar op den weg twee afge- vaardigden ontmoetende uit eene Stad van Achaje, die ,, na Pheneos reisden, en die meer dan eens deeze Rivier „ langs getrokken waren, maakten wy uit hun antwoord „ op onze vraagen weldra op, dat de meeste Wonderen , aan deeze beruchte bron toegefchreeven, by het minfte „ onderzoek yerdwynen." Zeer keurig vonden wy het berigt wegens ^esculapius en den Eerdienst deezen vergoden toegebragt; hoe die Eerdienst van Epidaurus zich verfpreid heeft tot de overige Steden van Griekenland, en hoe dezelve zich nog verder zal uitbreiden; wyl de Zieken altyd met vertrouwen het mededogen van eenen God inroepen , die aan hunne eigene zwakheden is onderhevig geweest. De Feesten te zyner eere ingedeld, de Tempels te zyner eere gedicht, en wat daar in voorvalt, treft de weetlust der Reizigeren, en kan dezelve voldoening in de hier gegeevene berigten vinden. Wy fchryven alleen het flot af, 't welk kort is; doch vol menschkunde. „ De Epidauriërs zyn ligt- „ geloovig; nog meer de Zieken. Zy gaan in menigte naar „ Epidaurus, en gebruiken 'er met het volkomenfie ver- w trou-  ■456 barthelemy 5, trouwen allerleije geneesmiddelen, fchoon zy ze tot das s s, verre zonder voordeel reeds gebruikt hebben, doch wier t „kragt dit vertrouwen zelfs zomtyds heilzaam maakt.. De meesten verhaalden my met een volkomen geloof de s „ droomen, waar mede zy waren begunttigd; zommigen 1 „ waren zoo bekrompen van geest, dat zy, by het minde : 9, onderzoek, in heiligen yver ontftaken; anderen wtteni zoo angstvallig, dat de fterktte redenen hun niet kon-- den afbrengen van hunne ingebeelde kwaaien , allen t ,, haalden zy geneezingen aan, dien niemand ooit bewee— „ zen hadt, doch die nieuwe kracht kreegen, door van 1 „ mond tot mond verteld te worden." Het geheele LIV Hoofdftuk, Het Gemeenebest van 1 plato getyteld, verdient, in deeze dagen, met byzondere: aandagt geleezen te worden. Hy wordt fpreekende ingevoerd , een Staatsbefluur ontwerpende, ,, waarby de Vol- • ken gelukkig zyn onder de heerfchappy der Deugd." — Wy. fchryven alleen het einde af: „ De Wysgeeren, die wy aan het hoofd van onzen Staat zullen (tellen, 5, (voorheen breeder omfchreeven) zullen dus #eene le- digloopende Redenaars, noch Drogredenaars zyn, wien 1 het Volk, 't welk zy niet weeten te leiden, veragt., „ Zy zullen fterke groote Geesten zyn, enkel bezig met: „ het welzyn van den Staat, deor eene lange ondervin-■ ding, en de verbeevendc befchouwing, verlicht in alle: « ,i deelen des Bewinds; Mannen , die door hunne deugd! „ en kennis op aarde de beeldnisfen en tolken der Goden 1 „ zullen zyn. Daar ons Gemeenebest flegts geringe uit- ■ „ geitrektheid zal hebben, zullen zy met éénen opflag ,, alle deszelfs deelen overzien. Hun gezag , zoo eer„ waardig uit zich zelf, zal des noods ftaande gehouden ,, worden door die onverwinnelyke en vreedzaame Krygs„ luiden, wier hoogde eerzugt de verdeediging der Va„ derlandfche Wetten zyn zal. Het geluk des Volks „ zal bed ian in het gen >t van een maatig doch beden„ dig fortuin, dat der Krygsluilen in de bevryding van „ alle huiszorgen, en in den lof hunner welgeflaagde fei„ ten, dat der Overheden in het genoegen van wel te „ doen en het üpperweezen daar by tot Getuigen te „ hebben." Verfcheide oordeelvellingen over dit Gemeenebest, door eenigen bewonderd, door anderen beoordeeld als een ftelzel 't welk niet hooger gefchat moest worden dan de mymsring eener verhitte verbeelding van ee«  REIZE VAN ANACHARSIS. 45? eene deugdzaame ziele, maaken het flot deezes Hoofd- ^"over'onderwerpen van een meer daadlyk beftaan loopen de Hoofdftukken, den Handel, de Belastingen, en den ftaat der Geldmiddelen, by de Atheners, betreflende. Wy twyfelen niet, of 'er zyn ten aanziene van deeze gewigtige Staatsbelangen hier Leifen te haaien, die, met eerie verftandige toepasfing, naar de verfchillende omftandigheden ingerigt, een Gemeenebest als het onze hoogst heilzaam kunnen weezen; doch die Hoofdftukken moeten geheel en in het verband geleezen worden. Verwisfeling van Onderwerpen, op eene ongedwongen ne wyze ingevoerd, veraangenaamt het leezen deezes Werks De jonge anacharsis, vóór zyne Reize door de Gewesten van Griekenland verfcheide dagen in de Boer kery van euceides doorgebragt hebbende, hervatte, by zyne wederkomst, dit onderhoud, en loopt het over de Redenkunst (Logica) en de Redekunst (Rhetortca). In deeze Hoofdftukken treft men de beste lesfen en grondregelen over beide aan, voorgefteld met de kragt der overreeding deezen Schryver zo zonderling eigen. Mogten hier onze Volksredenaars ter fchoole gaan, om lesfen te haaien, die veelen zeker hoogst noodig hebben. Men hoore flegts dit weinige. „ De verdiende der Re„ dekunst beftaat, volgens de leer der Wysgeeren, geen„ zins in de gelukkige, verbinding, der. inleiding, des verbaals en de overige deelen eener Redenvoering, noch in het kunftige van den ftyl, de ftem en het gebaar , waar mede men een bedorven Volk tracht tq. misleiden- Dit alles is niet meer, dan iet bykomends, „ 't welk Zomtyds, nuttig maar fchier altyd gevaarlyk is Wat vorderen zy dan van eenen Redenaar? Dat „' hy by den. natuurlyken aanleg flechts weetenfchap en overdenking voege. . „ Wanneer de natuur u tot den dienst, der Welfpree„ kendheid beftemt, wacht dan, tot dat de Wysbegeerte „ ü tot dezelve met langzaame fchreden opleidt , dat zy u „ vooraf aan wyze, dat de Redekunst, welke overreden „ moet, eer zy. overtuigt, haare klem ontleeneji raoet „ uit de kunst der redenkaveling; tot dat zy u, gevolglyk, geleerd hebbe, om niet dan zuivere denkbeelden te ', hebben, om dezelve verftaanbaar uit te drukKcn, om „ alle betrekkingen en tegenftellingen der voorwerpen L te gevoelen , den eigenlyken aart eener zaake wel ra tETT. 1798. NO. 10. Hh s? te  458 BARTHELEMY, REIZE VAN ANACHARSIS. « te zien, en anderen te doen inzien. In deeze haare wer„ kmg op u voortgaande, zal zy u met kundigheden ver„ ryken, die eenen Staatsman, eenen eerlyken Rechter, „ eenen braaven Burger voegen; onder haar opzicht zult „ gy de onderlcheidene Staats^eileltenisfen, en Wetten, „ de belangen der Volkeren, de natuur van den Mensch! „ en het veranderlyk fpel zyner driften beoefenen „ Deeze, door langen arbeid veikreegene, weetenfchap „ zal echter voor den befmettelyken adem des al^emee" Se" £evoe.,ens_verdwynen , wanneer gy haar niet flaande „ houdt, niet flechts door eene erkende braafheid en „ hoogstmogelyke voorzichtigheid, maar nog daar te bo „ ven door eenen blaakenden yver voor Rechtvaardig„ heid, en eenen diepen eerbied voor de Goden, die 4„ tuigen zyn van uwe bedoelingen en waaide. fc ,, Uwe taal, het fpraaktuig der deugd geworden zyn„ de, zal als aan eene eenvoudigheid, kracht, warmte •„ en overheerfchende waardigheid bezitten , welke de „ waarheid zelve kenmerken. Zy zal minder cieraad van „ uwe wehpreekendheid, dan van uwe deugden, ontlee„ nen, en alle uwe pylen zullen treffen; wvl men zich „ verzekerd zal houden, dat zy van eene hand komen, „ welke nimmer trouwloos was. „ Dan alleen zult gy het recht hebben, om in onze „ vergaderingen het waare belang, voor onze vierfchaar „ het waare recht, m uwe reden voeringen, aan de ge„ dachtems van groote Mannen of aan de zegepraal der „ goede zeden geheiligd, het waare eerlyke voor te „ houden.' J Treffende Lesfen, voorts nog treffender gemaakt door de handelwyze der Drogredenaaren, en misbruikeren der Wellpreekenheid, met leevendige verwen af te fchilderen. en voorbeelden van hun gedrag bv te brengen. — Voor! beelden, die veelvuldige toepasfing lyden; en die men zou zeggen uit onzen tyd ontleend te zyn, indien de getrouwe aanhaalingen der Oude Schryveren ons tot geene waarborgen van het tegendeel rtrekten. . Doch Menfchen, altyd Menfchen! Twee Kaarten ftrekken tot opheldering van dit Deel,  P. MOENS, MYKE VRÏE DENKWyZE. 455» Myne vrye Denkwyze over belangryke Onderwerpen, door petroimella moens. Met Plaaten. In den Haage, by J. C. Leeuwertyn , 1797. ^n Sr- %vo' 3°"8 ^l. Zo even hebben wy een Boek ter zyde gelegd, 'c geen wy weder opvatten, om 'er een plaats uit af te fchryven, tan aanvange onzer beoordeeliuge over het Werk, onder opgemelden Tytel, thans aan de beurr. De beoogde plaats luidt: „ Ai vroeg ziet men, dat het uitdrukken van verhevene denk„ beelden door laage woorden, en van geringe door zwellen, de uitdrukkingen, het bekleeden zyn zou van de Heeren der aarde in vodden, en het laagst gemeen in purper. Men befpeurt ook , dat de ziel eene verfchillende taal heefc, " naar gelang van haare beweeging of rust; dat een Grysaard " zich niet als een Jongman , noch de Landluiden zich a!s *' Stedelingen uicen. Daar uit volgt dat de zegswyze verfchillen moet naar gelang van het Charader des Spreekers, van den aart der ftof, welke hy verhandelt, en van de omHandigheden, waar in hy zich bevindt (*-). De opgegeeven Regel, een Voorfchrift der Natuur, behoeft geen betoog.. Een Werk,daar tegen zondigende,heeft een gebrek, en geen gering gebrek zeker. Wy brengen dit niet by, om de Burgere'fe moens , die haare Landgenooten zo vaak de vrugten van haaren geest levert, een haar onbekend gebrek in dit Opftel aan te wyzen. Zy zelve heefc hec gevoeld, als zy in de Voorreden Zich laat hooren: „ By hec opftellen van dit Werkjen nam ik niet voor een Roman te fchryven, hier toe bezit ik veel te weinig karakterkunde; ook onderwerpt zich myn gevoel " te weinig aan de kunst om onderfcheidene en zelfs tegen" ftrydige karakters aan re neemen,- iets 't welk in hec fchry" ven van een goede Roman voorzeker noodzaaklyk is. On" derfcheidene omftandigheden kan ik my wel eigen maaken, ik gevoel de fmarten zoo wel, als de vergenoegingen, die V ik afteken, duidelyk; doch ik gevoel die allen op eene " wyze, die my eigen is; dit is de oorzaak, dat ik zelve, in ') deeze verzameling van Brieven, doorgaans den 'zelfden ftyl, " fchoon met weerzin, befpeure;vrugtloos heb ik hier tegen " zoeken te waaken: zoo ras het vuur myner verbeelding werkt, " verdwynt het denkbeeld , dat ik eenes anderen lotgevallen " tekene. Zie daar de belydenis van eene fout, die ik niet " weet hoe te verbeteren; ik doe deeze belydenis zoo gul" hartig, alleen op dat geen Sterveling dit Werkjen als een n Re' (*) &dze van den jongen Machatfis. V D. bl. 357. Hh 3,  4*0 T. moens „ Roman, of eene vercierde Gefchiedenij, moge beoordee. » Jen " Hoe zeer wy genegen zyn om de veelzins verdienstlyke Schryflter zagt te behandelen, zien wy niet dat het ontzeggen van d;n naam van Roman eenigzins pltic ter vergoedinge van dit kennelyk en by haar bekn weg; de blixemvlammen verdubbelden zich, de eene klaaterende donderdag ,, verloor zich in eenen anderen , die nog verfchrikkeiyker was; van verre in het woud hoorde ik eenen losbarltendea „ ftorm door toppen vau honderdjaarige eiken aanfnellen; ontzetting wandelde hem vooruit door beevende b'aden; nu woelden de dryvende bergen langs het zwerk; banden, zoo zwart als de yslykfte nacht der verwoe'ting, icheenen de fcheurende wolken te willen aan en hecmen , terwyl een klaaterend geruisen de nadering d^s verpletterenden hagels „ verkondigde.' Naa een onderhoud met een Landman en dien, Huisgezin , over het Onweer, dat mede voor een Landman op een vry hoogen toon geftemd is , volgt deeze befchryving der brdaar, ellendeling, nu langs het opluikend groen blonken ;de zonne„ ftraalen braken nog eenmaal door, eer dit halfrond uic haar „ bereik wentelde j bekoorlyk blonk nu het lichc door de „ nevelen , die het nog om (luierden ; even als de bedaarde „ glimlach van eenen ftervenden menfchenvriend, die, met een „ zalig vergenoegen, zyn afgeloopen leevenspad aanftaart, even „ zoo was de kwynende avondglans der lieflyke zon over „ den kalmen hemel verfpreid , het Oosten kaatfte de verj, flaauwende draaien van droppelende wolken terug, eu door „ die terugkaatzing zagen • wy den fchoonften regenboog „ aan hec gewelf, dat onzen aardbol overl'chaduwt, gete„ kend. Wy hebben, dit affchryvende, ons moeten verbaazen over de fterkte der verbeeldingskragc der Schryffter , die, gelyk bekend is, zeer vroeg haar gezigt verlooren heeft; doch, by die verwondering over deeze en geene meesterlyke trekken 1'meme ons de involging eener weelderige verbeelding , die geen teugels kent; wy behoeven de plaatzen niet aan te vvy/.ên. 'c Is die zelfde zeer leevendige verbeelding, welke den ftyl van bykans het geheele Stuk ingeefc. De Schryffter wil dit Stuk geen Roman genoemd hebben 9 doch het heefc 'er alles van, behalven den Naam. De gevallen _zyn_ veelvuldig, de ontknoopingen aandoenlvk, en alles is 20 ingerigt, dat het ter voordragt diene van haare Denkwyze over verfcheide Onderwerpen, den Godsdienst en da Staatkunde betreffende. Zy meldt in 't flor baars Voprbtrigts, ,, dat deeze „ Brieven reeds vóór de Revolutie van 1795 gelchreeven zyn, en dac zulks een en andere trekken, in de Brieven voorko„ mende, beter xal doen begrypen." Wy zu'leu het Gefchrift niet oncleeden , flegts aanmerkende dat de Burgeresfe moeins zich doorgaande op hec beflryden van vooroordeelen toeleec en volyveng voorftandfter betoont van de Vryheid. De ellende des Slaavenftands, de jammerzaligheden des Slaavenhandels wor, den er nier de fterkfte k'euren in afgemaald, en betoont zy Zich eeö Voorftandfter der Franfche Staatsomwenteling. Wy fchryven er dit nog uit af, om iets in min zwellenden ftyl te neemen , dan het voorheen bygebragte. Eduaed fchryft aan ,. Toen de Nederlanders, door gekroonde tyrannen , duldeloos verdrukt werden , toen zy hunne dierbaarfle rechten „ vertrapt zagen , en toen hun geweeten zelfs onder den yze„ ren fchepter verpletterd werd, toen ftonden zy op; verlich- » ting  myne vrye denkwyze. 4^3 ring brak door de donkerheid heen, zy beflraalde het gevoel en de vatbaarheid van onze Voorvaderen ; zelfs begonnen " zv te begrypen, dat, wanneer hec verdrag m eene maatU fchappy verwrongen en verbrooken is , geen der leden aan de voorledene verbintenisfen meer behoeft te voldoen; en wat is de grond van een maatfchappelyk verdrag anders, dan E eene wederkeerige zorg van alle de leden voor de algemeene veiligheid en rust? de maatfchappy zorge dan. om dit I te bevorderen, de uitvoering vau haaren wil aan verfchei' dene leden, of aan een eenig opperhoofd, toe te vertrouwen; onze Voorvaderen bezaten aan het hoofd der uicvoe','rers van hunnen wil en magt, al vroeg Graaven die m kleine tyrannen ontaarcten ; de uitgebreidheid van hun gezas dat zich ook over andere Volken uitftrekte, voerde l hunne heerschzuchc ten top , eu deedt hen de laatlte overblvfzels van het natuurlyk maatfchappelyk verdrag, dat tus" fchen het algemeen en het opperhoofd van eene mMtfchapr pv Plaats kan hebben , verachten en vernietigen. Keizer kapl de vyfde en Koning filip de tweede toonden dit maar " al" te duidelvk; de Nederlanders (tonden dan op, zy zwoe" ren de heerfchappy af, en verdeedigden zich itoutinoedig ; " maar ging dit alles zonder eene fchaduw vnn woestheid P handelde elk afzonderlyk volgens de juiste regels der billykheids heeft nergens een onfchuldige geweend, over den " moedwil van onze vryheidminnende Voorvaderen i ■ heelt ", nergens het onfchuldig bloed onzen grond bevlekt? indien wv alle die weerlooze Kloosterlingen en andere Roomfche " Geestlyken, die, door het vooioordeel , door den haat eu " door de onheiligfte wraakzucht, in ons Vaderland veroordeeld zyn, met naamen konden opnoemen, zy zouden welligt het getal der onfchuldige (lachtofFers, die in den op" (land der Franfchen hec leeven verlooren, overtreffen; maar " wie zal den laster doen zwvgen? alleen de heilryke en glo" rievolle uitkomst en de alles overfchynende verlichting zyn in (laat, om dien eindelyk te doen verftommen. Het is ge" noeg mvne lieve elmire ! dat edele harten door dankbaare • verrukking kloppen, by de voortreffelykfte gebeurtenisfen die de waarde der menschheid verhoogen; de vryheid zal " nooit weder in die verfchriklyke kluisters, waar in zy zoo " lang moest zuchten, geklonken worden; haare zaligheden , zyn te veel bekend geworden; wie toch, die deeze zalig' heden gefmaakt heeft , zal zich die op nieuw laaten ontrooven? welk mensch zal de wetten, die volkomen met zyn " zedelyk gevoel inftemmen, om dat zy alleen Uit de eenheid , van het verfynd zedelyk gevoel voortgevloeid zyn , welk mensch zal die wetten verwerpen . om aan geheel willekeurige magtfpreuken , als kruipende (laaven , te gehoorzaamen? , de eeuw, die wy beleeven, fpoedt naar het einde; maar wie " Hh 4 .» durft  4^4 T, MOENS, MYNE VRYE ÜENKWYZF. „ durft nog bepaalen, welke gronden vour een volgenden e* ' dee reeüw1nghIeëd-Zyn' ^ de j^"te oogffiJFJM „ deeze eeuw in het met wegzinkt V en wat .al de volgende „ ba.renr onze reden die van overeenkomst tot overeenkomst J „ opkbmt, fchu.fi wel eens het gordyn , dat de tod omst be! „ dekt, weg en welke tafereele.i van .ardfche <°igh d ve? „ toonen zich dan aan het befpiegelend oog v hoe troostend „ hoe volvro/yk is deeze verwagtirg , geflach.en w«S S „gevormd, d.e als verlichte Burgers die hunne rechten „ d e hunne waarde kennen, de aarde zullen bewoonen; ondei' „ alle woe.ingen d,r Franfche omwentelingen zorgden de Ver 1 „ tegenwoordigs des Volks , vol yver en vader andsliefde voor de opvoeding der kinderen de heerlykfteon werpen „ werden niet Hechts gevormd, maar zy zyn daadlk fow „ werk gefteld, en worden nog dage.yL Verbeterd;zwe „ de huislyke opvoeding , a]s het openbaar onderwys is naar i „ de voortreffelykfte regels van gezonde Zedekunde en Z „ hetzelfde » van Staa-kuude , ingericht. Eerst ontfloot men „ de nutt.gfte leerfchoolen voor de jeugd; doel, me,, gevoel. „ de ftraks het gebrek aan wyze leermeesters: zoo, word het „ weezenlyk goede ,n zynen eerften oorfprong opgefpoord■ „ heden worden de verftandelyke vermogens valgSul „ voorwerpen uit alle Franfche Departementen, ontwKd „ en voorbereid , om wysheid en deugd in jonge hanen te „ doen bloeijen en om dus het waar geluk voor de toeko! „ mende gedachten te verfpreiden." Godsdienst, Deugd, Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen. I/te Deel. Te Leyden , by A. en f Hor. koop, 1798. In gr. Zvo. ,P4 bl. J J* H°Q Dit Leesboek draagt met recht den naam van Leesboek voor het Algemeen. Deszelfs opfteller bedoelde lering ftich tuig, nut en verinaak; en tot die einden is zyn werk wezen, lyk ingericht. Het boek zelve is van enen leer gemengdén inhoud. De onderwerpen, welke zeer populair behandeld worden, beantwoorden ailen . in enig opzient, aan den bovenKaanden titel. Uan ,ens heeft men iets rechtreeks van enen gödsdienft.gen of zedekundigen aart; dan het één of ander uit de gefchiedenis der .atuur, welk tot dankbare en eerbiedige erkentenis van de almagt, wysheid en goedheid , des Scheppers opleidt; dan weder vindt men enige f oren der Godlyke Voorzienigheid 11, het beftaan der wereld en in de regeline der lotgevallen van byzondere menfchen aangewezen, die het «loof aangaande Gods aanbidlyk wereldbelluur ftaven, en daar door de gezind-eden van dankbaarneid, lief.le , vertrouwen onderwerping eu eerbied, welse aan deze gewigtige overtuiging be-  leesboek voor 'x algemeen. 4Cj beantwoorden, aankweken en Herken. Onder deze verfcheide heid van onderwerpen hebben wy evenwel met één oorfpronglyk ftuk gevonden. Het zyn vrye vertalingen, behalve uit enige andere gefchriften, meest genomen uit de twé beroemde Duiifche werken : Natur und kunst, ein gemeinnutziges Itfebuch für alle Jllinde ; herausgegeben von j. a. do.miorff, en Natur Menfchenleben und Vorfehung für allerlei lef er , von j. a. e goeze. De eer der goede keuze, voor zyne landgenoten gedaan, komt nogthans den Vertaler toe, wiens gehele Verzameling wy betuigen met genoegen gelezen te hebben. Om onze Lezers over de menigte en verfeneidenheid der Hukken te doen oordel,n, willen wy nog den korten inhoud hier voor hun affebryven: I—IV. Enige algemene aanmerkingen uit de natuurlyke gefchiedenis van den Mensch (,uit j. a. uondorff's Natur und kumf, II band, bl. i, enz.) V. En- .aderlyhe Brief van j. syüney (uit de Anecdoten für Christen, H band, bl. SC.) VI. Kricht der Godlyke genade (uit hetzelfde Werk.} Vil Ootmoed uit hetzelfde Werk, II band, bl. 98.) VIII. De Kristlyke Held (uit hetzelfde Werk , II band , bl. 9--. IX. Een paar voorbeelden van Menschlievendheid (uic hetzelfde Werk, 1 band, bl. 4 en 9.) X. Misdaden , door geringe omftandigheden ontdekt (uit j. a. e. Goii-e Natur Menfchenleben und Vorfehung , ï band, bl 61.) XI. Ongelukkige lotgevallen van den Graaf van marsigli (uit de Anecdoten für Christen, I band, bl. 179-) XII. Hoe armoede en gebrek aan voedzel de menfchen tegen allerlei gevaren des levens gehard malse ^uit don» dorff , l band, bl. 193.) ■ XIII. Van fommige zeldfame handelingen eniger Dieren (uit goizr . 1 band, b!. 189O XIV. Winterged„chten (uit denzelfden, I band, bl. 595.) XV. Van enige by ons ongewone foorten vau brood, en van hetgeen verfcheiden Volken in plaats van brood gebruiken (uit dondorff, II band, bl. 311.) XVI. Vtrwonderlyke e'genfchappen van het Kwikzilver (uit golze , I band, bl. 197.; XVII. Ouder- en Broederliefde (uit j. f. feddersen, Nochrichten von dem leben ur.d ende gutgejinnter menfchen, erlle famlung, bl. 101.) XVIII. Nog drie voorbee den van deze zelfde ("eugd (uit hetzelfde Werk, bl. 421.) XIX. Krittlyke gelukzaligheid in ene hut van een' Roomsch- ge-  4ÓÓ LEESBOEK VOÖJl 'x ALÜEMEEN. gezitiden (uit j. k. pfenninger's Sammlungen zu einer Christlichen Magazin.) XX. Enige byzonderheden uit het leven en den dood van boerhave (uit de Sdmtliche Schriften von j. f. jacobi I Theil, bl. 255.; XXI. Enige merkwaardigheden uit het Piantenryk (uit dondorff, I band, bl. 33.) XXII. Merkwaardige gebeurtenis in een Wynkelder (uit dondorff , I baud, bl. 23.) ,XXIII. De ware vriendfchap, ene Oosterfche Vertelling (uit de Melanges de iiterature oriëntale, par Mr. cardonne. Tom. I, pag. 78.) XXIV. Geestig Antwoord van een Mohammedaanichen Monnik 'i aau een Koning (uit hetzelfde Werk.) Wy fluiten onze opgave van het eerfte Deel met uit hetzelve een paar belangryke voorvallen over te nemen. Als een voorbeeld van Menscnlievendheid geefc de Vertaler ons deze merkwaardige byzonderheid: „ Een zeker Geestelyke, in den „ omtrek van Metz,ontmoette voor enige jaren, op den weg, „ ene reizende Joodfche Familie,beftaande uit een man,vrouw „ en twee kinderen, die verdwaald en door de koude geheel „ verftyfd waren. Hy bragt hen in zyn huis, liet hen zich by „ het vuur verwarmen, gaf hun te eten en te drinken. Kort „ daarna- gevoelde de Vrouw barensnood; hy liet dus van het 1 „ naaste bygelegen dorp ene Vroedvrouw balen , en de Vrouw „ werd van een Zoon verlost. Hec kind fterft drie dagen na „ de geboorte; hy iiet hetzelve naar Metz brengen, en op een „ Joden Kerkhof begraven. De Vrouw behield hy nog drie „ weken by zich, en zond haar toen met haar man en kinderen naar het naaste dorp, daar enige Joden woonden, en „ gaf hun bovendien nog allerieie eetwaren mede. Dit alies had de Joden, in Metz wonende, bewogen, hem een brief \ „ van dankzegging coe te zenden, en, behalven dat, een ge,, fchenk van een kostbaar gouden Zakhorologie, op welks ene „ kas de gefchiedenis van den barmhartigen Samaritaan in beeldwerk vertoond wierd. Ook had de Joodfche Gemeente „ zich verbonden den geestelyken,. tot een blyvend bewys van \ „ hunne (hare) erkentenis, jaarlyksch zoveel koffy 'en fuiker „ tos te zenden, als hy voor zyne huishouding nodig had." Wegens misdaden, door geringe omftandigheden ontdekt, lezén wy, onder anderen, het volgend zonderling en merkwaar- I dig voorval; „ E^n mensch, die zich wegens ene zware mis- I „ daad , van ene vrouw ongelukkig gemaakt te hebben, en de „ moordenaar van een kind te zyn , had verda -c gemaakt, „ zoude zich door een eed zuiveren. De Predikant, die hem ' „ met allen ernst voor den meineed waarfchuuwde , merkte „ dar,  leesboek voor 't algemeen. 47 I dat hy een verhard booswicht was, en gedurende zyne vert*' maningen onverfchillig met een fpeid fpeelde. Daar alle zyne voorftellingen vrugtelóos fchenen, kwam hy op den f", inval, om hem vencheide plaatslyke omftandigheden , die hem verdagt maakten , te herinneren; onder anderen zeide L hy: Mensch , zo gy fchuldig zyt. en echter valscb. H zweert, God zal u wel weten te vinden; ja de genngfte E zaak , die van hei vermoorde kind is overgebleven , zal u t„ nog eens verraden , al zou het ook die fpeld zyn, mee E welke gy daar (peelt ; veellicht is zy van dit kind! NaauwI, lyks had hy het woord fpeld uitgefproken , of de moorae» Ë, naar verbleekte, en bekende zyne gehele misdaad." We Laster en haare fchadelyke Gevolgen ge fchetst, in eene Ver\ handeling , voorgeleezen in, en opgedragen aan, de Maatf fchappy van Verdienften, ter Spreuke voerende: Felix Me] ritis , op den eerften van Sprokkelmaand 1758, door ]. s. || swaan , y/pothecar binnen /imfteldam , en Medelid derzei' I ver Maatfchappy. Te Amfteldam , by G. 'Roos. In gr. I Mvo. 35 M- itq lke ziel-, die deugd ademt, gevoelt nog fteeds de affchuJjC» welykheid van den Laster, en ondervindt met fmart de onjizalige gevolgen, welke dezelve tot bederf van byzondere per.tfonen en gehele Maaifchappyen voortbrengt, in weerwil van de algemeen-heerfchende ziekte , waartoe dit kwaad is ingekankerd. Wy achten derhalve deze Verhandeling, om haren beilangryken inhoud, algemeen aanpryzing waardig. Waarheid en ijgezond verftand heerfchen in dezelve. Maar zy is oppervlakkiger gefchreven, dan ene Voorlezing voor een gezelfchap als idat van Felix Meritis ons fchynt te vereifchen. Het Stukje ■theeft anders ene vry goede houding. De orde, door den iSchryver gevolgd, is deze; i I. Toont hy aan , waarin de Laster eigenlyk beftaat. t II. Noemt hy de oorzaken op , welke den mensch tot het uitoefenen van deze hatelyke ondeugd kunnen aanzetten. OH» Gaat hy de redenen naa', welke Diogenes kunnen bewogen hebben den Lasteraar by een wild dier te vergelyken, van welke vergelyking hy reeds met een woord in de Inleiding gewaagd, en die hy daar tot den grondflag zyner Verhandeling gelegd had. fiV. Schetst hy de ongelukkige gevolgen, welke deze ondeugd zowel voor de gelasterde perfonen als voor het lasterende monfter zelve naar zich fleept , hetgeen hy me: het voorbeeld der ongenade van Miltiades breedvoerig opheldert. Dit  468 J. S. SWAAN, DE LASTER. Dit voorbeeld, gelyk het gehele derde deel, is vervat ia d Dichtregels, die vast niet boven het middenmatige gaan, em op enkelde plaatfen beneden allen peil dalen. Taal en druk-f fouten zyn in deze Verhandeling by menigte ingeflopen, wel- J ke, vooral ook dergelyke opftellen , altyd grotelyks ontlieren. J Da Schryver nogthans is deswegen enigzins meerder te ver--J fchonen , daar hy in zyn Voorbericht betuigt zich nimmer op i de uitgave van het één of ander toegelegd , en nu ook deze • Verhandeling alleen in 'c licht gezonden te hebben ter oor- • zake van enige Aanmerkingen , hem daarover gemaakt. Naar 1 deze aanmerkingen mogen wy intusfchen gisfen ; maar vep mids hyzelf ze ons niet heeft medegedeeld , blyven wy, en misfchien vele lezers, buiten ftaat gefteld over dezelve té oordelen. De Pruik en de Das. Blyfpel. Naar het Fransch van b. prcard, door hendrik. ogelwight , Junior. Te Amfieldam, by P. J. Üylenbroek, 1797. ^n ^va' 39 hl. Een aartige fcherts op de overdreven modezucht, byzonder op de blonde Pruiken, voor enigen tyd de algemene dragt der Paryfche Meisjes , waarmede zy haar natuurlyk fchoon bedekten, en zichzelve vaak droevig misvormden. De titel, de Pruik en de Das, voegt intusfchen, naar ons inzien, geheel voor dit ftukje niet. De Pruik is het eigenlyke voorwerp van de fcherts, en van de Das wordt niet dan even ter loops gefproken. Voor het overige mag dit Blyfpel den naam van geescig eu tevens leerzaam dragen. Dat het daarom, ook op onzen Nationalen Schouwburg, tot vernedering van alle modegekken , meermaal vertoond worde! ,, Mogten vooral (wy verenigen ons hier gaarne met den wensch des Vertalers) mogten vooral jonge Meisjes uic dit en foortgelyke Stukjes leren de mode niet in hare overdrevenheid te volgen, nimmer buiten haar' ftaat te gaan, en vooral nooit gehoor te verlenen aan die wezens, die zich mannen noe-men , maar door hun gedrag tonen dien eernaam onwaardig te zyn."  A L G E M E E NE VADERLAND'SCHE LETTER-OEFENINGEN. *j Menfchen Ingang , Heerlykheid, om, /« Ae* toeko~ mende Leven , Beeld in volkomenheid le wezen: Door c. c. h. van der aa , in leven Bedienaar des H. Euangelies in de Gemeente, toegedaan de Onveranderde Augsburgfche GeloofsbelydenisfeLid en Secretaris van de Hollandfche Maatfchappy der Wetenfchappcn te Haarlem. Derde en laatfte Stuk. In den Haag, by C. Plaat, 1797. In gr. 8vo. G53 bl. Meermaalen maakten wy gewag van dit ftigtelyk Werk van wylcn den Eerw. van der aa, over welks voltooijing, eer de hand des Doods den weker geliefden Leeraar aanraakte, alle hoogfehatters van 's Mans naagedagtenisfe zich zullen verblyden. Wat 'er, by aanvang en voortgang, in den Mensch vereischt worde, om Gods Beeld in volkomenheid te weezen, — zy allen, welke na den dierbaaren heilliand, aan die vereerende benaaminge verknogt, met deelneemend verlangen uitzien, kunnen , in het godvrugtig in agt neemen der voorheen en hier voorgedraagene voorltellingen, hunne begeerte voldaan vinden. Eene uitbreidende Verklaaring der vermaarde redekavelingen van den Apostel paulus, te vinden 1 Kor. XV: 35—58 , is de Inhoud van dit laatfte! Stuk. Dezelve is in negen Verhandelingen afgedeeld; zy loopen over de mogelykheid der Opftandinge — de aart eri hoedanigheden der verheerlykte en geestlyke Iichaa- men der Regtvaardigen de zekerheid en floodzaak- lykheid der veranderinge van de lichaamen der Regtvaar- dio-en . het lot der leevend overgebleevene Vroomeri ten jongden dage — de gelukzaligheid der verheerlykte! Regtvaardigen — en eindelyk over de kragtige aanfpooringen tot geloof en deugd, welke in alle het verhandelde liggen opgefloten. Daar de ftoffe te uitvoerig is voor een doorgaand berigt, willen wy uit de Verhandeling, tot Opfchrift voerende, dat het mogelyk is dat de Rechtvaardigen ten gëkfiTT. Ï798. NO. il, li ' nert  47ö c. c, h. van dek aa nen dage, by hunne Op/landing, ver heer lykte ligchaamen bekomen zullen, iets ter proeve mededeelen. Om deeze mogelykheid te doen blyken , legt de Eerw. Schryver ten grondflage, 't geen hy, elders, aangaande de verheer lykte ligchaamen, met welke de Regtvaardigen namaals zullen bekleed worden, hadt voorgedraagen ; komende, hoofdzaaklyk,hier op uit: „Dat de Rechtvaardigen by hunne „ opltanding ligchaamen bekomen zullen, dewelke kunnen, „ zullen, en moeten onbedorven blyven, dewelken merkte„ kenen van Gods goedkeuringe, en dat zy ligchaamen „ van volkomen gemaakte Rechtvaardigen zyn, byzonder „ naar allen fchyn, door eenen uitfteekenden glans,zullen „ draagen; dewelken meerdere en grootere vermogens zul„ len hebben, dan de ligchaamen die wy nu omdraa„ gen ; en dat die ligchaamen eindelyk meerder zullen „ beantwoorden aan onze vermogens der ziele van hoo„ geren, dan die van laageren rang;" behelzende het laatfte , gelyk van der aa waarfchynlyk hadt gemaakt , „ dat ons ligchaam alsdan bevindingen zal aanbrengen „ van zaaken, dewelken tegenwoordig door haare fynheid „ (of fubtielheid) doordien ons zintuigen ontbreeken , „ bekwaam om dezelven gewaar te worden, onze gewaar„ wording ontglippen; dat het zal medewerken om onze „ verftandige begrippen van de zaaken deezer waereld, „ van God en Godlyke zaaken , uit te breiden, op te „ helderen, te vergewisfen, vruchtbaarst, levendigst en „ glansryk te maaken; dat het by dat alles, in ftede van „ vermoeid te worden, in eene geduurige jeugd en fterkte „ zal weezen, en dat het allermeest zal overhellen en „ bekwaam zyn om onze redelyke begeerten, en de ver„ ftandige befluiten van onzen Wil, te onderfebraao-en, „ aan te moedigen en uit te voeren, waar uit dan zal „, vloeijen dat men voor alle zonden, hoegenaamd, bevei„ ligd zyn zal." Op deezen grondflag, en in zulk een zin, was onze Schryver van meeninge, dat het ligt te begrypen valt , dat menfchen lichaam , in 't algemeen, volkomener kon worden. „ Men zie alleen (dus redekavelt van der aa) „ op het voorbeeld van het zaad, waarop de Apostel zich „ beroept, en zie hoe gering dat is in fchoonheid eu vol„ komenheid, by de plant, den boom, den halm met zyne „ aayren, enz. die 'er uit opgroeijen; men fla gade veriéheis, dene wormen , by voorbeeld Zywormen , en zie, hoe „ uit een teder eitje, een kruipende worm, en vervol- »> gens  's menschen ingang. 471 „ gens een vliegend Diertje, en fommigen daar onderzeer „ vrolyk en levendig van aart, voortkomen. Men zie „ ons zelfs in onze tederfte kindsheid, hoe zwak, hoe be„ hoeftig zyn onze ligchaamtjes ? wat neemen wy toe met de jaaren aan vermogens van ligchaam en geest? „ waaruit blykt toch, bid ik u, dat het noodzaaklyk is, „ dat wy geenen hoogeren trap van volmaaktheid zouden „ kunnen beklimmen? De één van ons heeft gezonder, „ vaster, fterker, bekwaamer ligchaam en fchranderer „ geest, dan de andere. De zintuigen van den éénen „ zyn beter gefteld, en brengen getrouwer aan, hetgeen „ 'er buiten ons voorvalt, dan die des anderen. De één „ heerscht door verftand, en Godsdienst, en oeffening, ,, meer over zyne dierlyke neigingen en hartstochten dan „ de andere. De ziel van den éénen is beter bekwaam „ om zich (als het ware) van dit ligchaam los ie rukken , „ en zonder vermoeijinge aan de verhevenfte zaaken te „ denken, en een gantfchen fchakel van gevolgen in te „ zien, om verftandige bcftuiten te neemen en uit te voe„ ren, hoe zeer ze tegen zyne dierlyke neigingen , of „ hartstochten aanloopen. ■—- Waar uit befluit men „ toch (vraagt van der aa), of welke redenen heefc „ men om te gelooven , dat dit niet verder gaan kan , „ dan wy het tegenwoordig zien in den gelukkigften, dien „ wy hier kennen? zien wy niet dagelyks, dat 'er men„ fchen opftaan, die hier en daar in allen, die wy te „ vooren kenden, overtreffen? leveren ons de Gefchiedenis„ fen gééne voorbeelden op van uitmuntende menfchen, „ die in vermogens van ligchaam of geest, die van on„ zen tyd, verre te boven gaan? weeten wy, dat het niet „ verder gaan kan? waaruit toch? ik weet wel, dat er„ gens een paal moet weezen, dien zy niet te buiten gaan „ kunnen , maar dat hebben alle eindige wezens met ons „ gemeen. De vraag is alleen of onze ligchaamen en der„ zeiver verbintenis met onze zielen , niet volkomener „ kunnen gemaakt worden, door God den al wetenden, „ almachtigen, en algoedertieren Gebieder over de gant„ fche Natuure? wie (vraagt van der aa) zal daaraan „ kunnen twyfelen?" ' Vervolgens in byzonderheden treedende, tragt onze Eerw. Schryver de voorgeftelde mogelykheid nader te doen blyken. Onder meer andere vermeldt hy deeze twee: „ Dat God ons ligchaamen geeven kan, dewelken géén j, inwendig beginfel van bederf in zich hebben, die wel li % M &un-  47a C. C. H. VAN DER AA „ kunnen, maarniet zullen, noch moeten bederven, is ta „ begrypen; want daar kunnen gewislyk aan onze ligchaa„ men deelen gegeeven worden tot opvulling, die zö „ zeer aan eikanderen voegen , zo zeer met elkandereri é, overeenstemmen, dat 'er géénede minlte wanorde, mets „ hetgeen voor dit ligchaam en deszelven volkomenneid ,i niet voegt, mede vermengt zy ; zo dat het in zich zel- ven géén grond van ontbinding zyner deelen hebbe , noch van buiten door eenige eindige macht kan ge„ iloopt worden , vooral wanneer hier bykomt, eenige 4, glans of eenig teeken van Gods goedkeuring omtrent „ zodanig eenen verheerlykten Rechtvaardigen." De andere by zonderheid, ten gemelden oogmerke vermeld, is de volgende: „ Dat onze ligchaamen ook kun~ i, nen voorzien worden met zintuigen, dewelken wy te„ genwoordig niet hebben, zie ik niet, waarom men iri „ twyfel zou trekken. De eenige reden waarom wy wee4, ten, dat 'er vyf zinnen mogelyk zyn, is om dat wy „ bevinden, dat wy dezelven hebben; maar is het genoeg om daar uit te befluiten, dat 'er j>ééne meerdere zinnen „ mogelyk zyn om dat wy 'er gééne meerdere kennen. Is ons niet weeten een voldoende reden om te befluiten „ tot het me* beftaan eener zaaké? Stelt eens, dat iemand doof of blind gebooren was, zoudt gy meenen, dat Hy „ weeten zoude, wat zien ofte hooren betekende? zouuc gy denken , dat Hy een denkbeeld kon vormen van meerder mogelyke zintuigen, dan dewelke Hy nu heeft? „ Is daarom het gezicht en gehoor onmogelyk? Niemand „ denkt zoo. Daar zyn veele zaaken, die ons om- „ ringen , by voorbeeld , de Eieclrieke , de Zyliteen. „ krachtige uitvloeilelen , enz. die de krachten en gron„ den zyn van den onderfcheiden aart der onderfcheidenè „ ligchaamen, die wy gewaar worden, kunnen wy denken „ dat wy deeze fleutels van onze kenrisfe der weereld, „ waar door wy in het geheime Vertrek der Godlyke „ heerlykheid zullen kunnen en moeten inzien,wanneer wy God verheerlyken zullen, ook in de eeuwigheid (den „ rechten-tyd daar toe) zullen misfen? en zullen wy dan „ niet van zintuigen, bekwaam om die gewaar te worden „ en behoorlyk te ondertcheiden, voorzien moeten wee,, zen? Zullen wy ze niet, dan enkel door het gevoel, „ de ltomplre van onze bevindingen, zelfs in de eeuwig„ heid kunnen gewaar worden? Is dat te gelooven? öf „ zullen wy derzelver beweegingen , die nu alle onze „ ziö-  'S MENSCHEN INGANG. 473 „ sinnen ontfnappen , ook in eeuwigheid niet gewaar „ worden? Dat kan ik my niet verbeelden. Dit is, „ dunkt my, zeer waarfchynlyk, of dat onze zintuigen „ veel zullen verbeterd worden, of dat God onze lig„ chaamen met meerdere zintuigen, dan wy nu heb„ ben, by onze opftanding zal voorzien. Dit kan voor „ Gods oneindige Verftand en Macht niet onmogelyk „ zyn , en van zyne Goedheid is het zekerlyk te ver„ wachten." ' Ten belluite deezer redeneeringe voegt 'er de Eerw, van der aa nog nevens: „ Dat men, een ander lig„ chaam, veel volkomener, verkrygende, ook bekwaam „ zal worden o?n anders over de zaaken te denken, al„ thans dat dit mogelyk is, dunkt my , dat men kan begrypen; want ons ligchaam, zoo als het nu is, is, „ om zoo te fpreeken, de fpiegel waar in wy alles zien; „ naar dezelfde gefteldheid, en betrekkinge, waar in de „ zaaken buiten ons daar op ftaan, denken wy over de „ zaaken die ons voorkomen, belluiten wy, en daar naar ,, voeren wy ook onze befluiten uit. Als dan de ftaat van „ onze ziel niet alleen, maar ook die van ons ligchaam, ,, zal veranderd en verbeterd worden; dan moet dit ook „ eenen zeer grooten invloed hebben op ons denken, be- geeren en doen. Een geheel veranderd ligchaam, voor„ zien met zeer veranderde en misfchien met geheele an- dere zintuigen, bewoo; d door eere zeer veranderde ziel, „ moet geheel veranderde denkbeelden van de dingen „ deezer waereld, enz. zeer veranderde neigingen en ver„ richtingen ten gevolge hebben, of bewaam wezen tot „ geheel veranderde levendige beweegingen en vrjwillige „ daaden." In eene duistere zaak, die onder de dingen, die nog niet geopenbaard zyn, behoort, zal elk onbevooroordeelde de redekavelingen van wylen den geagten van der aa, zo niet als beflisfende, immers als hoogst aanneemelyk, met ons erkennen. Ii 3 Ge-  j. clarissk Gedenkwaardigheden uit het openbaar Leven van zommige Apostelen. Volgends het Verhaal van den Heiligen Cefchiedfchryvcr Lukas; met ophelderende en praktikaale Aanmerkingen voorzien. Door j. clarisse , Tredi- 5 kant te Enkhuizen. Dienende ten Vervolge op h. c. BERGen's Gedenkwaardigheden uit het openbaar Lel ven van Jejus. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, !797- In gr. Qvo , 304 bl.; behalven het Voorbericht van 22 bl. Op het voetfpoor van den Hesfen - Darmftadfchen Leeraar bergen, wiens nuttig en by onze Landgenooten gretig ontvangen Werk, bevattende de Leevensgefchiedenis van Jefus, volgens de vier Euangelisten, in overeenftemming gebragt, met ophelderende en praktikaale aanmerkingen , wy onze Leezers ter zyner tyd hebben leeren kennen (*), heeft de Eerw. clarisse de proef genomen, om ook uit de Handelingen der Apostelen, of wel , oelyk hy ze in navolging van bergen noemt, de Gedenkwaardigheden uit het openbaar Leven van zommige Apostelen, een dergelyk Huisboek , ten vervolge op dat van bergen , te vervaardigen. Dit Boekdeel behelst Hechts den inhoud der XII eerfte Hoofdftukken van de Handelingen der Apostelen , waarin het ons voorkomt dat de Schryver met de navolging van zyn Voorganger vry wel geflaagd is , waarom wy" het ook tot zoodanig gebruik, waarvoor het eigenlyk beftemd is, aan allen, die dergelyke hulpmiddelen behoeven, nevens het Werk van bergen, gerust aanpryzen. De Eerw. clarisse heeft, zoo wel in de hoofdbedoeling, als in de uitwendige vorm en richting, zynen Voorganger getrouw gevolgd. Men zal echter nog al eenig verfchil in de uitvoering ontwaar worden,, De Schryver zegt zelf, in 't Voorbericht: „ Alleen heb ik eenige kleinigheden, welke my by bergen in het oog gelopen waren, in acht genomen, en wat my min gefchikt voor den huisgodsdienst voorkwam, getracht te vermyden. Het is om deze reden b. v., dat men hier zulk een aanmerkelyk verfchil in de lengte der Afdeelingén niet zal aan- tref- [*; Zie Algem. Valer U Let teroef. voor 1794, bl. 480'.  GEDENKWAARDIGHEDEN. 475 treffen; dat de overgangen uit de aanmerkingen op den tekst, over het algemeen, minder ftootend geworden zyn; dat 'er geene Alleenfpraaken geplaatst zyn; — dat 'er, hier en daar, ook nog wat meer ruimte aan de verklaarende aanmerkingen is ingeruimd , en wat dies meer zy. Vooral heb ik, op aanraading van Geleerden, dien ik achting toedraag, mede het nut van myne Ambtgenooten in het oog gehouden , en vermeden , enkel praktikaale aanmerkingen over., en my toegelegd, om overal praktikaale leeringen uit den tekst, voor te ftellen; iets, waardoor den Prediker, zo hy zich van dit Werkje mede wilde bedienen, dienst en den ongeleerden Lezer juist geen groote ondienst gefchiedt. Dit, en tevens de mindere rykdom van eigenlyk gezegde lesfen , (welke in Jeiüs redenen zoo veelvoudig van zelfs voorkomen , maar hier -allen , uit de gefchiedenis, moesten afgeleid worden,) is ook oorzaak, dat de aanmerkingen, en zoo, de geheele Afdeelingen, wel iets langer, over het algemeen , uitgevallen zyn ; waarby ik dan ook de behoefte myner Landgenooten in aanmerking .genomen heb. „ Voorts heb ik nog dit te melden, dat ik my, in myne vertaling, wat meer gebonden heb, dan myn voorganger, aap de voorden van den grondtekst naar de beste lezingen , en wel zoo naauw, als eene vloeijende overzetting in onze taal dulden .kon; waar die my drong, van de woorden af te gaan, om het zakelyke niet verkeerd voor te ftellen , (zo als b. v. by de fpreekwyze «»»£<», Hoofdft. VI: vs. i, het geval was,) heb ik, (zoo wel, als in de verplaatzing van een enkel vers.) alleen meer vryheid genomen. Andere reeds voorhanden zynde overzettingen heb ik ook fteeds geraadpleegd, doch in alles myn'eigen oordeel gevolgd, "en, met de uiterfte getrouwheid , naar myn beste weten, gepoogd , om den waaren zin des heiligen Schryvers op te geven; zonder, door eenige verdraaijing of verbloeming , de gevoelens van eenige fecte onder de Christenen in de hand te werken of te ondermynen. Over het algemeen heb ik 'er, zoo veel mogelyk, myn werk van zoeken te maaken, om een leesboek te leveren, dat door Christenen van onderfcheidene Gezindten , zonder ergernis en met nut zoude kunnen gebruikt worden; terwyl het my intusfchen niemand ten kwaade zal kunnen duiden, dat ik de leerftelI i 4 lin-  4"6 j. clarisse, gedenkwaardigheden. lingen van myn Godsdienftig Genootfchap nergens verlochend hebbe." Wy pryzen het goed oogmerk van den kundigen Schryver , om ook zynen Ambtgenooten van nut te zyn , en willen wel gelooven, dat het niet ontbreekt aan zulken, die 'er veel voordeel uit kunnen trekken. Het is evenwel te bejammeren, dat ook Godsdienstleeraars nog rteeds zoodanige handleiding noodig hebben, en oorzaak geeven , dat zulke eigenlyk voor ongeleerden beftemde Werken , ten hunnen gevalle , veelal te omflachtig en kostbaar worden , en daardoor aan het bedoelde einde minder beantwoorden. Dat toch eenmaal onze Predikers , zoo door de behoefte der tyden, als door de aangelegenheid hunner bediening , zich over 't algemeen tot net aanwenden van meerder vlyt en yver, ter verkryging van gegronde Bybelkennis, laaten be weegen, om uit eigen oogen te zien , zelve te denken, vry te oordeelen , en daardoor nuttiger voor hunne Gemeenten te worden. Om veel met weinig woorden te zeggen, is de fchryfftyl van clarisse hier en daar minder vloeiend, en voor een Huisboek wel eens te ingewikkeld geworden. Ook zyn , om overal iets aan te merken , de praktikaale leeringen , hoe waar en nuttig anders, fomtyds wat ver gezocht, en niet zelden wat te breed uitgeloopen. Voor het overige kan men den Schryver, die zich al vroeg , als voorzien van den besten aanleg, heeft doen kennen, den lof van een vertlandig Schriftverklaarder, die de beste regels der uitlegkunde oordeelkundig gevolgd is, en tot bevordering van de nuttige leezing van de Handelingen der Apostelen veel toegebragt heeft, geenzins ontzeggen. Byzondere proeven kunnen , uit hoofde van de breedvoerigheid der Afdeelingen, nog minder uit dit Werk, dan voorheen uit dat van bergen , medegedeeld worden. Önt'  R, jaNISCH, ONBERW. IN DEN GODSDIENST. 4ff Ontwerp tot een eerst Onderwys in den Godsdienst , voor Kinderen ; nevens een Aanhangfel van eenige Gebeden en Liederen. Boor rudoiph jünisch , Hoogduitscfi Predikant der Lutherfche Gemeente te Amfterdam. Uit het Ploogduitsch vertaald door george hendrik rmche, Luthersch Predikant. Te Amfierdam, by A. Mens, Jansz., 1797. In Bvo. 70 bl. wreder cn Godsdienftig Leerboek, waartoe wy onze W Lezers met bet uiteist genoegen henenwyzen. Dank zy den verdienftelyken Schryver voor hetzelve, en den Vertaler voor zyne overbrenging in onze moedertaal. Hoezeer de verlichting en het beter onderwys in den Godsdienst nog veelal zeer langzaam voortga;.n, doen evenwel dergelyke pogingen van mannen , die zo wyslyte met de jeugd aanvang maken, ons de bemoedigende hope voeden, dat'er toch gelukkiger dagen aanftiinde zyn. Het opftel van den Eerw. jünisch is voor kinderen van zeven tot veertien jaren, en voor dezen , onzes inziens, geheel gefchikt. Hetzelve is niet in vragen en antwoorden, maar in korte ftellingen vervat, zodanig, dat eik, die maar enigzins met kinderen weet om te gaan, uit de geleidelyke en klare voordragt de nodige vragen gemaklyk zelf kan trekken. Het wezenlyke voor kinderen is in hetzelve geenzins .overgeflagen, terwyl alle eigenlyke Godgeleerdheid, alle moeilyke en betwiste vragen , zo onvoegzaam -in een onderricht voor eerstbeginnenden , door den menschkundigen Leraar zorgvuldig vermeden zyn. Lezenswaardig is, ook daaromtrent, zyn Voorbericht, waarin hy ons tevens de verblydende hope geeft op een Ontwerp tot een nader Onderwys in den Godsdienst, voor dezulken, die tot het doen hunner belydenis zullen voorbereid worden. De Gebeden en Liederen, achter dit ontwerp gevoegd, zyn mede zeer wel in den kindertoon. Zy beltaan in een Morgen-Gebed en Morgen-Gezang , een Gebed en Gezang voor en na den eten , twe Avondgebeden , een Avondgezang. Voorts, mede in dichtmaat: Gedachten van een Kind, by de ontmoeting van Armen. Aanmoediging tot Vlyt. Pligten der Kinderen jegens hunne Ouders , en Gebed van een Jongeling of Jonge Dochter. „ li 5 Ge*  4?§ GEDENKSCHRIFTEN Ctfr{t£Zder Mhaaticha^ va» Zendelingfchap, m oZeSZ"S Vürr ket, Ev™êel" ™ Heidenfche Leiden ,, opgericht binnen Londen, in Herfstmaand des laars iriwl hTVFZrfge b^elyke LeTredZn ?tj%' h A- B1U5lé en Zoün> ^ ' IVeerr^eT^df tS.meeJ gevonden' dan drie van de SuSf3^ Zendelingfc^P, te Londen gXden Wy lend te m.nLn C aan,le£Sers van u" werk bezielt, begeeven? ' Va° de" inhoud d«zelven eenig verflag tweeded\rv;T?arTonfno^"V^ EURDER wordt Gods op het voorgenoomen Zendelingwerk met veel e£ 'tS gepast worden: Wanneer GoS voornemj s \L 1' SaL;r|o ftS^j* be^f, zarhySeen'enaabood" ring P Wan, ePrUlZevden001 hen te roePen «* bekeering, wanneer de uitvoering van den Godlvken last me* moeilykheiden gevaaren verzeld is, zvTlS dSn^S al te gereed , om dien van zich af te■ fchuiven TÏÏ lll7ZSeti°°^ tGgen heD^e ^Ui;a"zyGn0en zéld gaan e' °L e geva^en, welken 'er mede verzeici gaan , en wy Hellen ons , door ongehoorzaamheid aan veel grooter gevaaren bloot, dan diiiTS^ntè on wyken. CHy gelooft dat God vertoornd 5 , oïdat S wa ^sdVai" ^°i3vee'^inioenen van on|eluÏÏigen verwaarloosd is. Daarom is 'er zoo weinig zegen on Hen Wgeliedienst. Als het Zendelingwerk gmetS "Z ter hand genomen wordt, zal God onf niet flechts buten lands met yoorfpoed, maar ook van finnen.Set meer verleevendiging van den Godsdienst, en een ruimer be! deel.ng van den Geest, begiftigen.) ïona moes den Ni' mviten Gods gramfchap aankonden, maarTuaLelfedie naars moe en het Euangelie der Zaligheid predïken Daar door woruen de Goddelyke volmaaktheden* i't helderaf hcht vertoond. Dit alleen verfchaft aan zondaaren gS gron-  der maatschappy van zendelingschap. 479 gronde en zekere hoop , op vergeeving van zonden, en gunftige aanneeming by een beleedigd God. Dit is het groote, het eenige werktuig tot deugd en heiligmaaking, befchaaft de zeden zoo wel, als het de zielen zaligt , en geeft in allen nood de beste vertroosting. De grootheid der volkiyke Stad Ninive wordt in den gegeeven last aangemerkt, als een fpoor voor Jona, om aldaar te prediken. Zoo moet ouk de grootheid van het getal der genen, die nog zonder kennis van 't Euangelie in verregaande domheid,onbefchaafdhcid,zedeloosheid en ellende, leeven, dat hier oo ten minften vyfhondert millioenen menfchen, meer dan dc helft der aarde - bewooners, begroot wordt, ten fterkften aanzetten, om het Zendelingplan te bevorderen. Hier volgt eene aandoenelyke fchets van de verregaande onbefchaafdheid , wildheid, zedeloosheid en beestachtigheid van veele Heidenfche Volken, vooral in de Zuidzee. Waarop dan de Leeraar een hartelyk woord van vermaaning laat volgen, om het voorgenoomen werk yverig aan te vatten, en het veel te lang verzuim door tienvouwige vlyt te vergoeden, en alzoo het ongeloof te befchaamen. Men moet zich alle rnoeilykheden en opofferingen, voor eene zaak van die natuur, getroosten, en door een tegenovergefteld gedrag aan 't geen de Engelfchen dus verre, tot oneer van den Godsdienst , by de Heidenlche Volken gehouden hebben, zoo veel moogelyk trachten uit te wisfchen van de fchandeiyke vlek, die de Engelfchen op den Christen-Godsdienst hebben achtergelaaten, overal waar zy geweest zyn. Men fpreekt in deze Leerrede wel minder ftellig over den toekomftigen ftaat der Heidenen, maar neemt het toch als hoogstwaarfchynlyk aan, dat de meesten van hun; zonder kennis aan het Euangelie, en wel zoo als burder het wil gepredikt hebben, eeuwig verlooren gaan; waaruit een fterke drangrede tot begunftiging van dit werk ontleend wordt. 'Er wordt in 't voorbygaan, tot aanmoediging , eenige melding gemaakt van den goeden uitflap van vroegere poogingen , tot bekeering van Heidenen, door El/iot, Brainard, de May/iews, Vader en Zoonen , de Deenfche Zendelingen op de Kust van Coromandel, die gezegd worden, federt het Jaar 1706, niet minder dan 18000 Gentoos tot de belydenis van het Christendom gebragt te hebben, en de Moravifche Broeders , die zeer groote menigten in Groenland, in de West-Indien, in America, en onder de Hottentotten, tot  48° GEDENKSCHRIFTEN hec Christendom bekeerd hebben. Men wacht daarvaa ook binnenlands veel goeds voor het Christendom, door het verfpreiden en vermeerderen van den gewenschteg Zendeiings-geest. Voorts worden vooral ernftige en aanhoudende gebeden ten fterkften aanbevoolen. Wy erinneren ons in het voorige Stuk van een voorflae geleezen te hebben, om den eer;ien maandag van elke maand ten zeven uur des avonds af te zonderen tot een tyd van vereenigde gebeden om den gelukkigen uitllag van 't aangevangen werk, 't welk ook, zoo wy verneemeu, onder eene groote menigte tot ftand is gekomen. In de Derde Leerrede van den Eerw. s. greatheed wordt het uitdrukkelyk gebod, en het onveranderlyk gezag van Gods Zedelyke Wet, naar aanleiding van de vraag't Luc. X: ao. wie is myn naaste? voorgefteld, als het begin-' fel, waaruit, ter bereiking van het doel der Maatfchappy van Zendehngfchap, moet gewerkt worden : en wei in dier voege, dat eerst het grondbeginfel, welk wy moeten aanneemen, wordt gadegeflagen, liefde namelyk, en wel als jegens ons zeiven , en derhalven geen meerdere, maar ook geen mindere zorg voor de ziel, het lichaam , de goederen, de belangen van onzen evenmensch, dan voor onze eigene; daarna de uitgebreidheid, waarmede hetzelve moet toegepast worden op alle menfchen, zonder eenige uitzondering. Waaruit dan fterke aanfpooringen , om hefde jegens de Heidenen daadelyk te toonen en hunne zoo lang verwaarloosde eeuwige belangen te behartigen , afgeleid worden. Eindelyk de drangredenen , die thans in 't byzonder roepen, om deze liefde te. oefenen Wy moeten hier zien — op de bekwaamheid, of het vermoogen om hetzelve te volbrengen. „ Wanneer de be» gaafdheden van onzen geest, de fterkte van ons ligchaam, onze ftand in de weereld, zoodaanig zyn, dat ze ons in itaat ftellen , om de moeilykheden , welken men in het prediken van het Evangely tot de Heidenen te wachten heeft, uit te harden; dan eischt het Grondbeginfel van liefde tot hun als onszelven , dat wy bereid zyn, om den zwaarwigtigen post te aanvaarden. Ontbreekt deeze bekwaamheid, dan zyn wy verpligt, ten dien opzichte te doen wat wy kunnen" Het zy dan onze kennis van het Euangelie of van de waereld-, het zy onze gaven tot onderwyzing of overreeding, onze bezittingen, of onze gebeden, iets bydraagen kunnen , om millioenen onzer Natuurgenooten te brengen tot de kennis van den eenigen  tffift. MAATSCHAPPY VAN ZENDELINGSCHAP. 481 ften naam, die onder den hemel gegeeven is, door welken wy kunnen zalig worden. Op de gelegenheid, om deze liefde te oefenen , die wy altyd, waar ze ook Srfomt, moeten aangrypen Thans doet zich^ eene gelegenheid op, om goed te doen aan verregelegen Heidelegennem ^ ^ noodzakelykheid van deze oefening, door Heidenen met het Euangelie bekend te maaken, dat voor hun onontbeerlyk is, en waarvan zy ?og toeds onkundig blyven, daar toch altyd meest beholftigeni de eerfte en wornaamfte hulp vorderen ,. en E e zielen anders gereed zyn , om in den eeuwigen dood neè? te z nken. Daarop laat de Leeraar eene breedvoeriae uitweiding over de gelykenis van den barmhartigen TamaSaan , die anders* niet tot den tekst behoort, fn eene daarop gegronde voorftelling van drangredenen , tot de beoefening van menslievendheid voor alle menfchen, vooral voor Christenen, volgen. Hy wil uit dat beginfel , dat alleen 't waare is, eene zending tot de Heidenen ondernoomen hebben, en maant alle Christenen aan , om ook onderlinge liefde te oefenen , er uit liefde ot eikanderen in dit vak famen te werken Deze liefde zal een onbedriegelyk bewys zyn van het geestelyk leven; zy heeft haren oorfprong m den hemel, en zal in den hemel uitloopen. , tn de Vierde Leerrede' van den Eerw. j. hey over de volheid der tyden, naar aanleiding van Efhef. 1. 10, word eerst de aandacht bepaald by «et belangryk tydnerk, in den tekst vermeld. Daarna by het heerlyk werk , dat geduurende hetzelve zal volvoerd worden. Het tydperk, door den Apostel aangewezen, . en genoemd de bedeeling van de volheid der tyden, is, naar zW gedachte, een wonderbaare tyd van genade, welke St nog toe, mmers in den volften zin der woorden,, geen plaats gehad heeft. Nu worden, (dat bier weinig te pas komt,) onderfcheidene tydperken van allerklaar^ die dus verre hebben plaats gehad, tyden varl onweetendheid, verbastering, bygeloof, vervolging,Jicht en hervorming, doorgeloopen; daarop volgt de beichry" t"ng vanTet bedoelde tydvak, „ het laatfte. tooneel der FvfnSrie Bedeeling dat tydftip in dezelve, ll rg5 de^eglaS der hemelfche Waarheid met oogver bysterenden luister zal doorbreeken, en ^ih^dend fchynen , totdat de duistere nevelen van bygeloof,, van dwaaling, eh van zonde, voor altoos van den aardbo-  4^* GEDENKSCHRIFTEN dem zullen verdreeven zyn." Daarop wordt dan mTian. deld van liet werk, dat geduurende dit tydvak zal volvoerd worden, hier uitgedrukt onder het denkbeeld yan alles wederom tot één te vergaderen in Christus, dat is', om in één lichaam in te lyven, of tot één volmaakt faamenftel te brengen, alle dingen, beide die in den hemel en die op de aarde zyn. Dit vooronderlfelt dat er eene fcbeidmg en verdeeldheid plaats gegreepen heeft, tusfchen de verfchillende rangen van weezens die God gefchaapen heeft. Die gelukkige en wederkeeTige invloed , welken de fchepfelen anders op elkandeien zotidên gehad hebben, blykt, geheel bedorven, en, m ontelbaare voorbeelden, fchadelyk en verderfiyk geworden te zyn. Hier wordt eerst melding gemaakt van yerlchrikkelyke blixemltraalen , vernielende ftormwin-' den , ontzettende aardbeevingen, van de geneigdheid der wilde dieren om hunne geflachtgenooten te verfijnden , verwoestende oorlogen, de verdeeldheid tusfchen hemel en aarde, enz. welk alles wordt aangemerkt, als uitwerkfelen van den vloek, die door de zonde op alles rust. Daarna wordt beweerd, dat God alles wederom tot éen zal vergaderen in Christus, beide dat in den hemel en dat op de aarde is. „ De bewooners van verIchillende luchtftreeken, menfchen van verfchillende zeden, koleur, gewoonten, en najaagingen, zoo in Christelyke als Heideniche Landen, zullen vereenigd worden tot ééne groote Maatfchappy, onder den heilryken invloed der Evangelifche Genade, zoo dat 'er zal zyn ééne kudde, onder éénen Herder." Menfchen en Engelen zullen vereenigd worden in eensgezindheid en liefde. Hy is ook met vreemd, dat dan ook de voorzegging, Jef. XI: 6-9, leuerlyk zal vervuld worden, en 'e? dus ook eene algemeene bevrediging der redenlooze en dierlyke genachten zal plaats hebben. Hy ftelt vast, dat die veroaazende verandering door de Leer van het Euanrelie zal te weeg gebragt worden, en noemt ook eenige redenen , waarom dit belangryk werk door dit middel zal daargefteld worden. Hierop volgen opwekkingen tot een kloekmoedig, naarftig en ftandvastig gebruik der middelen, die thans voorhanden zyn, om het ontworpen plan door geld, door gebeden, door aanmoediging der Zendelingen, enz. te onderfteunen, vooral uit aanmerking van itellenUCfle voorui£zichten» die men zich mag voorHet  DER MAATSCHAPPY VAN ZENDELINGSCHAP. 483 Het ontbreekt deze Leeraars geenzins aan de bekwaam1, heid, om zich naar hunne denkwys wel uit te drukken, • en veel, dat, overeenkomftig het aangenoomen plan van I werking , ter zaake dient, op een ernftigen toon met I vuurige Godsdienstliefde voor te draagen ; waarom het i "ons geenzins bevreemt, dat deze Leerredenen met groot } genoegen aangehoord, en bevorderlyk geweest zyn aan 1 de vermeerdering van de groote geestdrift, waarmede { dit Zendelingwerk is begonnen. Men mogt hier en daar ( meer regelmaatigheid in de behandeling der voorgenooi 'men ftoffen, meer kieschheid in de aanhaaling en toepasI 'fing van Bybelfche gezegden, verlangen, en over 't geï heel meer opgeklaarde begrippen, omtrent den waaren [ geest des Christendoms , en deszelfs voornaamfte leer[ Hellingen, wenfchen. Maar de 'zaak is ook nog maar I in de beginfelen, en zou vroeg of laat nog wel eene an1 "dere wending kunnen krygen. Wy herzeggen het, dat 1 wy 'er het beste van hoopen. Rapporten , firekkende ah Bylaagen tot de Verzameling van Stukken, betrekkelyk de aanftelling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amfterdam. Tweede Stuk. TeAmfterdain, ter Stads- Drukkerye; en te bekomen by P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, 1798. In gr. 8vo. 128 bl. In dit Stuk der verrichtingen van het Committé , 't welk, op order van het Committé van Algemeen Welzyn , het plan tot het daarftellen van eene Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht voor de Stad Amfterdam heeft ontworpen, vindt men vier Rapporten van hetzelve; te weeten van No. VII—X, welke handelen over de Zuiverheid en de Vervalfching der Dranken. Het eerfte dier Rapporten befchouwt het Regenwater-, in zo verre het in looden en andere bakken wordt bewaard, en daar door, gelyk ook door de verkalking van de oppervlakte van looden platten en buizen, met vergiftige loodftoffen kan worden bezwangerd. Met groote naauwkeurigheid wyzen de kundige Schryvers de redenen aan , die tot eene zodanige befmetting aanleiding kunnen geeven. Waar na zy overgaan tot de middelen om de verkalking der looden werktuigen te verhinderen; die voornaamelyk beftaan in het dekken der platten  484 RAPPORTEN» ten en geuten met planken , geverfd met eene verfftof-i fe, in welke geene loodkalken zyn gebezigd, gelyk ookl in het fluiten der buizen in .houten kokers, om dezel-1 ve voor de hette, die de verkalking geweldig bevor-' dert, te bewaaren: en eindelyk in het beftryken der i looden bakken, enz. met eene goede Barnfteenvernis.s Daarna gaan de Rapporteurs over tot het befchryvenr der middélérij die het gefchiktst zyn, om het lood, met het welk eenig Regenwater mogt vergiftigd zyn, te ontdekken, waar toe zy, als het zekerfte en gevoeglykftef middel, aanpryzen het zogenoemde proefvocht van hahnneman , 't geen ook thans in het nieuwe Amfterdamscfr Apotheekboek wordt' gevonden. Het tweede Rapport deezer Verzameling, of No. VIII,, handelt over het Schuitenwater* en bevat hoofdzaakelyk: het volgende: „ t. Het vereischte (dus fpreeken de Schryvers, p„, om zeker te zyn, dat het water, hetwelk, hier: „ ter Stede , door de Verschwater-verkoopers en de: „ Brouwers wordt ingevoerd , zuiver en geheel onfchade-' ,, lyk voor de gezondheid is. „ II. Het vereischte, op dat dit water, eenmaal zui-' „ ver ingevoerd, zuiver blyve; en, geduurende den tydl „ dat het bewaard wordt, geene nadeelige hoedanighe»■ „ den bekome. „ III. Het beraamen van middelen, om, indien moog-■ ,, lyk, te maaken, dat 'er altoos zodanige voorraad van ,, Verschwater in de Stad zy, als noodig is, voordecon„ fumtie der Ingezetenen, geduurende den ftrengften „ winter: en dat deezen altoos voor eenen zeer maatigen „ prys het water kunnen bekomen, zonder dat de lang- duurigheid der ftrengfte winters daar in verandering ,, veroorzaake." Onder andere gewigtige zaaken, die in dit Rapport voorkomen, vindt men in hetzelve een aantal proeven, ten bewyze, dat goed Schuiten water hier aan kenbaar is, dat hetzelve eene daar in gedroppelde ontbinding van zeep niet doet fchiften, maar dat het daarmede byna even doorfchynend blyft als gedellilleerd water. Op welke proeven verder een Proieft-Reglement is gegrond voor een Proefmeester ; aan te ftellen om door dit middel het water der Waterfchuiten buiten den boom te beproeven, eu dus het binnenvoeren van brak water te verhinderen. Het derde Rapport, of No. IX, handelt 'over dezelfde ftof-  RAPrOKTEN. 485 ftoffe. Men vindt daar in, de proeven met Nitrate de Mercure (eene ontbinding van Kwik in Sterkwater) en met Nitrate d'Jrgent (Zilver ontbonden in Sterkwater) op verfchillende wateren genomen, welke bewyzen, dat het Vechtwater, tusfchen Maarsfen en Zuilen, alle hoedanigheden van zuiver zoet water heeft; doch niet verder benedenwaards. Zeer naauwkeurig zyn ook de berekeningen van het water, 't geen van buiten wordt ingevoerd , of ten tyde van vorst uit de Stads Waterbakken te bekomen is, waar van de uitkomst .toont, dat, fchoon het voormaalig grooter gebrek merkelyk is verholpen door de nieuwaangelegde Waterbakken , zulks echter geenzins voldoende zou zyn voor een langen Winter: maar dat, „om gerustelyk (p. 93.) dertien wee„ ken te kunnen afwagten, zonder gebrek te hebben, of „ zonder den Ysbreeker te laaten gaan, 'er nog wei „ een voorraad van 100000 Tonnen water zyn moest, „ dat is de waardy van honderd bakken. Het lpreekt „ van zelfs, dat die niet allen te gelyk kunnen gemaakt „ worden; doch het ware te wenfehen, dat de Regee„ ring alle jaaren, op gefchikte plaatzen, 'er eenigen liet „ vervaardigen. Ieder der drie laatfte aanbefteedingen, „ van zes bakken a 1000 Tonnen ieder, hebben gekost „ 22640 guldens, het geen ten naasten by 3800 guldens „ voor ieder bak uitmaakt: en misfchien zouden 'er jaar„ lyks vier kunnen vervaardigd worden, zonder de Fi„ nantien der Stad, in eene zaak van zo veel belang, te „ veel te bezwaaren, enz." Rapport X, het laatfte deezer Verzameling, handelt over de Vervalfching der Bieren , Azynen, Wynen en Geest, ryke Dranken. Wat de Bieren aangaat, het Committé heeft geene bepaalde vervalfchingen vernomen, die voor de gezondheid omniddelyk zouden kunnen van nadeel zyn; doch de gebreken der graanen, des mouts en onzuiver water, zouden aan de Bieren gebreken kunnen mededeelen, die of zelve, of door de middelen tot verbetering aangewend, middelyk van nadeel zouden kunnen zyn ; waarom hetzelve dienftig oordeelt , dat 'er op de deugdzaamheid dier ingrediënten gelet worde. De Azynen zyn ook aan Vervalfching onderhevig, ea wel toevallig, of met voordacht. De eerfte vervalfching ontftaat voornaamelyk door het aanvreeten der koperen kraanen , die daarom geheelenal behoorden verboden te worden. De met voordacht gedaane vervalfching beftaat in lett. 1798. no. 11. Kk het  436" RAPPORTEN. het by voegen van Vitrioolzuur, om daar door den te zwakken Azyn te verflerken. Deeze bymenging is wel niet onmiddelyk- nadeelig voor de gezondheid, maar wel middelyk, om dat de dus verfterkte Azyn veel gemakkelyker alle metaalftoffen, die in derzelver bereik komen, ontbindt, dan de gemeene. Het middel, om deeze vervalfching te ontdekken, is de Murias Baritidis (Zwaaraarde ontbonden in Zeezoutzuur) : want eenige weinige druppels van dit vogt, gemengd met Azyn, die door middel van Vitrioolzuur vervalscht is, maaken denzelven aanftonds troebel, om dat het gemelde zuur zich zeer greetig met de Zwaaraarde vereenigt, en een Zout, het welk van wegen zyne geringe fmeltbaarheid in water onder de fteenen wordt gerekend, daarftelt. Zeer menigvuldig zyn buiten twyfel de Vervalfchingen, die aangewend worden , om llegte en bedorven Wynen wederom drinkbaar te maaken. Toevallig kunnen zy voorzeker aanleiding geeven tot ongetteldhedeh; doch de Schryvers rekenen ze anderzins over het algemeen niet als zeer gewigtig. Voorts merken zy aan, dat die vervalfchingen zo verfchillend zyn, en in zulke verfchillende evenredigheden van zamengeftelde middelen worden aangewend, dat het byna onmogelyk is, zulks door bepaalde proefmiddelen te kunnen toonen. Uitgezonderd alleen die vervalfching, welke, by de Witte Wynen, zo menigvuldig, door middel van Zwavel, wordt in het werk gefteld. Dit bymengzel wordt gemakkelyk ontdekt, door in den flegten Wyn eenige druppels van het vast bytend Loogzout (Potasjd Caujlica) te laaten vallen; wanneer de Wyn troubel wordt, eveneens als Wyn, die Loodwit bevat, door het indruipen van het Hannemanfche proefvocht; welke troubelheid weder verdwynt, wanneer het Loogzout verzadigd wordt, door 'er wat Vitrioolzuur by te doen, 't geen in eene Loodvervalfching geen plaatsheeft, en dus een onbedrieglyk teken is van bygemengden Zwavel. Ondertusfchen kunnen de Wynen ook vervalscht worden door middel van daar in ontbondene Metaalen of Metaalkalken, welke gewoonlyk zyn Loodwit, Koper, Rattenkruid, Sublimaat en Spiesglas. De Onderzoekers hebben wel geene zodanige vervalfchingen in de llegte uit Kroegen gehaalde Wynen gevonden : dan dit maakt echter het onderkennen van zodanige vervalfchingen geenzins onnut; te meer, daar zy in een pakje met zogenaamd  RAPPORTEN. 487 Schenp, waar mede men de Wynen fpoedig doet (In-ken, Rattenkruid ontdekt meenen te heb'ien. Het Lood wordt in de daarmede vervalschte Wynen, volgens de waarneemingen der Onderzoekers, her zekerst ontdekt door middel van het zwartachtig bezinkzel, 't welk het Hannemannisch proef vocht daar in verwekt, mits men het volgende in acht neeme. i1-*. Dat 'er gelyke hoeveelheden van den vervalschten Wyn en van het Proefvocht worden genomen, a°. Dat de vermenging gefchiede in geilootene glazen. 3". Dat men de vermenging niet beoordeele, dan na dezelve, geduurende den tyd van 24 uuren, te hebben laaten rusten. Om de Vervalfching door middel van Koper te ontdekken , hebben de Onderzoekers te vergeefsch proeven genomen met veelerley fcheidvochten; doch zy befchouwen het plaatzen van een glad ftaafje yzer in den verdachten Wyn als een onwederfpreeklyk middel van herkenning, dewyl dat ftaafje, zo 'er maar het geringfte koperdeeltje in den Wyn aanweezende is , de kleur van dat Metaal aanneemt. Wat het Rattenkruid, of Arfenicum, aangaat: de Onderzoekers befchouwen het zogenaamde Wittenbergfche Proefvocht als het zekerfte middel om het aanweezen van dit Halfmetaal in den Wyn, door het Opermentachtig nederzinkzel, 't welk het daar in veroorzaakt, aan te wyzen. Zy merken teffens aan, dat dit middel die werking niet doet op eene ontbinding van dat Halfmetaal in water , dan door 'er eene kleine hoeveelheid van eenig plantaard g zuur by te doen. De Vervalfching der Wynen door middel van Sublimaat, wierd insgelyks niet duidelyk aangeweezen door middel der gewoone Chemifche vloeiftoffen; maar daarentegen zeer befüsfende door middel van een daar ingeftooken ftukje geel koperdraad, 't geen, op deeze wyze beproefd, door de nederploffing van het Kwikzilver, aanilonds zilverkleurig wierd. Wat eindelyk eene Vervalfching der Wynen met Spiesglas, of Antimonie, aangaat, zo wierd deeze vergiftiging in den Rooden Wyn het best ontdekt door middel van het Zeezoutzuur, 't welk den dus aangedaanen Rooden Wyn troubel deed worden, eveneens als versch uitgeperscht besfenzap. Daarentegen bevonden dr Waarneemers, dat dit Halfmetaal in de Witte, Rhynfche en MoezelWvnen het best ontdekt wordt door zodanige Wynen 3 Kk a tt  488 RAPPORTEN. te vermengen met het Hannemanfche proefvocht; na. dien daar door in dezelve eene orangekleurige troubelheid wierd veroorzaakt, die door bezinking in Goudzwavel van Spiesglas overging. Wy hoopen eerlang in ftaat te zullen zyn, om weder een Uittrekzel, uit een nieuw Vervolg deezer zo^leerzaame en nuttige Rapporten, te kunnen mededeëlen. Verhandelingen, uitgegeeven door teyleR's Tweede Genootfchap. Tiende Stuk; bevattende de Befchryving van eenige nieuwe of verbeterde Chemifche Werktuigen, behoor ende aan tèyler's Stichting, en van Proef neemingen met dezelve in *i werk gefield, door martinus van marum; in 't Fransch en Nederduitsch. Met Afbeel. dingen. Te Haarlem, by J. J. Beets, 1798. In 'i geheel, behalven het Voorwerk, 239 bl. in gr. ^to* Even ongelukkig als wy, twee jaaren geleeden, vermeld hebben C*) blyft tèyler's Tweede Genootfchap in 't bekomen van Antwoorden op de uitgefchreevene Prysvraagen; dan even gelukkig daar in, dat de kundige en vlytige van marum voortvaart met zyne Uitvindingen , Verbeteringen en Werkzaamheden, by tèyler's Stichting beproefd en daargefteld , in druk te geeven. Die Natuufonderzoeker volbrengt, met de in 't licht zending deezes Deels, zyne belofte by het laatst uitgegeevene gedaan; naa welks voldoening wy verlangd, en aan onze verwagting teu vollen beantwoordende gevonden hebben. De Burger van marum, in den Jaare 178^ te Parys zynde,, hadt aldaar het genoegen orh met de beroemde Scheidkundigen lavoisier , monge en berthollet te verkeeren Tot dus lange was de Schryver een aanhangeling van de oude toen algemeen aangenomene Stahliaanfche Leer van het Phlogifton, waar op hy, zeer onlangs, de verklaaring van eenige nieuwe Electrifche verlchynzelen gegrond hadt. Omtrent dit door gemelde Scheidkundigen beftreeden en door Proefneemingen wederlegde Stelzel werd van marum aan het twyfelen ge- (•) Zie onze Algtm. Vaderl, Lttteroef. voor 't Jaar I7c&" bl, 320.  verhand. van tèyler's tweede genootschap. 489 gebragt, en tot het befiuit, om, naa zyne t'huiskomst, alles wat die Franfche. Scheidkundigen hem medegedeeld hadden op nieuw te overweegen en te vergelyken. By deeze naaziening en beproeving vielen by hem alle de gronden van de Stahliaanfche Leer weg. Van deeze zyne SeCle - verandering , (want ook de Wysgeeren hebben hunne Secten) gaf hy berigt in een kort daar naa opgeflelde Schets der Lavoiferiaanfche Scheikundige Leere-, in den Jaare 1786 geplaatst agter het-Eerfte Vervolg van Proef neemingen- met tèyler's groote ElcStrizeer Machine in "l werk gefteld. Eene toetreeding, die, in den aanvange, by 's Mans Scheidkundige Landsgenooten ongunflig werd opgenomen; doch van welk begrip zy zedert grootendeels te rug gekomen zyn, en de Lavoiferiaanfche Leer, met van marum omhelsd hebben. Waar aan hy door zyne gedaane Proeven, op kosten van tèyler's Stichting, van welke wy te vooren gewaagd hebben, zeer veel toebragt. „ Aange„ moedigd," fchryft hy, in de Voorrede deezes voorhanden zynde Deels, „ door deezen eerden goeden uit„ flag myner onderneeming ter bevordering van de nieu„ we Scheikunde, ben ik' tot andere overgegaan, my bepaalende tot de zulken, door welke de gronden van „ dezelve beweezen worden. Veele deezer Proefneemin„ gen ondernam ik, by den aanvang, met dergelyRen „ toellel , als door lavoisïer in zyn Traité élémentaire ,, de Chimie befchreeven is^ Doch zomwylen Vond ik 5, gelegenheid dèn toeflel te verbeteren, of, zonder ver„ mindering van naauwkeurigheid, eenvoudiger, en hier door voor 't gebruik gemaklyker, te maaken. My hier ,, op, by het herhaalen deezer Proefneemingen, byzonder „ toeleggende, ten einde in de Verzameling van Phyli,, fche Werktuigen, by tèyler's Stichting, den toellel „ voor de Lavoiferiaanfche Scheikunde zo volkomen te ,? hebben als het my mogelyk is, zo heb ik aldaar de „ verbeterde Chemifche Werktuigen verkreegen , waar „ van ik de befchryving, in dit Stuk, mededeele. Met ,, een groot gedeelte van de hier befchreevene Werktui„ gen heb ik, in de Jaaren 1791 —1794, de Proefnee„ mingen, waar voor zy gefchikt zyn, in 't werk gefteld, „ en in leafen by tèyler's Stichting, zo verre de ge- „ legenheid aldaar zulks toeliet, aangetoond." Te meermaalen hadden wy het genoegen dezelve by te woonen, en kunnen dus, als oor- en ooggetuigen,van veeï,'t Kk 3 geen  49° verhandelingen feen in dit Boekdeel voorkomt, fpreeken; ons genoegen etuigende over den onvermoeiden vlyt, met welken van marum zich, in dit vak, kweet. Ons een en andermfal bejammerende, dat de plaatsruimte het toelaaten van een grooter getal aanfchouweren deezer veelal nieuwe en ontzettende proeven verboodt. „ Veelmaai," dus vaart de Wysgeer in het Voorberigt voort, „ veelmaal wierd ik zedert door Natuur- en Schei„ kundigen, die my bezochten, en aan wien ik, ter vol4, doening aan hun verlangen , het een en ander van onzen nieuwen of verbeterden Scheikundigen toeftel onder „ het oog bracht, verzocht, daar van de Befchryving , „ met de hier by noodige Afbeeldingen, mede te deelen,. „ Dit had ik tot nu toe uitgefteld, vermids ik vooraf „ wilde afdoen eenige nafpooringen, die ik met eenige „ hier befchreevene Werktuigen heb voorgenomen. Ook bedoelde ik nog twee of drie nieuwe of verbeterde „ Werktuigen te doen vervaardigen, welker Befchryving „ ik hier wilde byvoegen. Dan de omftandigheden des „ tyds, en byzonderlyk de moeilykheid, om, by de door 4, den oorlog zoo zeer belemmerde Scheepvaart, het ver„ eischte glas en andere noodwendigheden, voor dergely„ ke Chemifche werktuigen en nafpooringen, te bekomen, hebben my in de uitvoering van het een en ander zeer „ veel verhinderd; waar door dan van het nog voorge„ nomene, tot hier toe, veel heeft moeten achter blyven. „ Nogthans in aanmerking neemende de waarheid van het „ bekend zeggen van quintilianus: mu/ta, dum perpo„ liantur, pereunt; ben ik 'er toe overgegaan, om van 't §, geen ik , betreffende de nieuwe Scheikunde, by tey„ ler's Stichting, heb kunnen laaten vervaardigen en 9, beproeven, thans dat geene mede te deelen, het welk „ my is voorgekomen van eenigen dienst te zullen kunnen zyn voor die geenen, die verlangen werkzaam te „ zyn in dat vak van Natuurkundige Weetenfchappen, „ het geen in weinig jaaren zoo veel lichts verfpreid „ heeft, en 't geen meer en meer belangryke ontdekkinj, gen belooft, naar maate de Natuuronderzoekers, of 4, Scheikundigen, meer en meer gelegenheid kunnen viné, den zich den vereischten toeftel te verkrygen, om daar s, in verdere nafpeuringen te doen. „ Men kan," vervolgt de Schrvver, ,, het ligtlyk over- 5, tollig achten, dat in dit Stuk herdrukt is de Befchry», ving van onze Hydroflatïfche Gazometers* en van den » toe-  VAN TÈYLER'S TWEEDE GENOOTSCHA?. 491 toeftel voor de zamenftelling van 't water, welke ik „ reeds in 1792, in twee Franfche Brieven aan den be„ roemden Scheikundigen berthollet , heb meêge„ deeld, die in de Annales de Chtmie van 't zelfde jaar geplaatst zyn, en vervolgens daar uit, kort daar naa, in „ verfcneide Duitfche en andere Journalen (*; zyn over„ genomen, en hier door genoegzaam bekend geworden. „ Dan men ne.eme hier by in aanmerking , dat dit Stuk „ wordt uitgegeeven als een Vervolg der Stukken van „ tèyler's Genootfchap, welke, volgens den wil des „ Stichters, behelzen moeten al het geen voor rekening „ deezer Stichting ter bevordering der Natuurkennis wordt „ in 't licht gegeeven." Van marum herinnert, ten laatften, den Leezer, t geen hy by het doorbladeren wel ras zou ontwaaren , „ dat dit Stuk, voor een groot gedeelte, alleen verdaan„ baar is voor die geenen, die de Werktuigen en Proef„ neemingen kennen, door lavoisier , in zyn Traité „ élémentaire de Chimie, befchreeven, of de moeite willen neemen, myne Befchryvingen met die van lavoisier te vergelyken. Indien ik dit Stuk op zichzelven voor elk verftaanbaar hadt willen maaken , zoude ik „ veel uit het gemelde Werk hebben moeten affchry„ ven; waar door hetzelve zeer wydloopig, doch geen„ zins nuttiger, zou geworden zyn; aangezien de leezing „ en vergelyking van 't gezegde Stuk van i.avoisier al„ leen genoegzaam is om alles te kunnen verftaan , wat „ hier in betrekkelyk de Lavoiferiaanfche Scheikunde „ voorkomt." ' ,,,,.„ Ten flot vermeldt de Schryver, dat hy by dit alles fevoegd heeft de Befchryving van eene nieuwe Lugt- en •erspomp van een zeer eenvoudig zamenftel, „ vermids dezelve de lugt in groote glazen fpoediger, dan eenige andere Luchtpomp hem bekend, tot den hoogften trap „ verdunt, en deswegen voor verfcheide proefneemingen „ der nieuwe Scheikunde uitneemend gefchikt is." Wy zagen deeze Lugtpomp, in de hier befchreevene * Proef- (*) Meti vindt die Brieven mede in de Algemeene Komt- en Letterbode, VII Deel, bl. 50, enz. door de vriendlyke goedheid der Direfteuren van tevler s Fundatie vergezeld van de daar toe op kosten dier Stichting vervaardigde Plaat. Aantek. yan den RedaSteur. Kk 4  49^ verhandelingen Proefneemingen en andere, menigmaalen, en altoos met eene nooit misfende zekerheid, werken, zonder onderhevig te zyn aan de on^efteldheden, die zo menigmaal, in de meer zamengettelde werktuigen ten dien ehdr, de proefneemingen onzeker, gebrekkig, of althans lanaduurig, maaken. b' Voor een Uittrekzel is dit Werk niet wel vatbaar; men heeft de toelichting van een Vyftiental Plaaten , die 't zelve vergezellen, noodig. De Inhoud der XI Hoofdflukken zal onzen Leezer best onderrigten, wat hy, in dit Boekdeel, te vinden hebbe. I. Befchryving van een Gazometer, welks zamcnflel veel verfchill van die van LAVOisiER en meusmer , cn van een toeftel om op eene gemaklyke en mm kostbaare wyze zeer naauwkturige Proefneemingen tc kunnen doen omtrent de zamenftelling van H water. II. Befchryving van een zeer eenvoudigen Ga- zometer, nevens een toeftel om met weinig kosten de proef, neemtng te doen van de zamenftelling des waters. — III. Bejchryving van Luchtmtvangers, die by verfcheiden proefneemingen zeer gemaklyk zyn , en van een zeer beknopten toeftel voor de zamenftelling van 't water. IV. Befchryving van een toeftel, om aan te toonen', dat door de verbranding van Phosphorus in Gaz ■ Oxyeene Phosphorus - zuur wordt voortgebracht. Proefneemingen omtrent het ontvlammen van Phosphorus in het zogenaamd ydel der Luchtpomp. V. Befchryving van een toeftel, om te toonen, dat door de verbranding van Kool in Gaz ■ Oxygene Koolzuur wordt voortgebracht. VI. Befchryving van een toeftel om de voortbrengzels van de verbranding der Oliën te onderzoeken VIL Befchryving van een toeftel en van proefneemingen ter ontbinding van Alcohol. —~VIII. Befchryving van een toeftel, om de Oxidatie der Kwik op eene gemaklyke wyze aan te toonen. ' lx- Befchryving van een toeftel voor de Oxidatie van het Tzer. Befchryving van een toeftel, om proef¬ neemingen met verfchillende Lucht zoor ten boven Kwik se. maklyk en naauwkeurig te kunnen doen. X Befchry. ving van een toeftel en proefneemingen, om aan te toonen, dat de verfchillende vochten in luchtvormige of'veerkrachtige vioeif often veranderen, wanneer zy in 't ydel worden gebracht, of wanneer de drukking der Dampkringslucht op dezelve ten naastenby is weggenomen. XI. Befchryving eener eenvoudige Luchtpomp , waar door de Lucht fpoedt ger en flerker als (dan) door de gewoone Luchtpomp kan ver-  VAN TÈYLER's TWEEDE GENOOTSCHAP. 493 Verdund worden, en die teffens als Perspomp kan worden neemen deeze eerlg uitgave eens Deels, op kos- SginT SïïS rïJiSJSi der Naalaa Schap wylen pikte* teyler van der hulst , te voegen , welke niet te zeer kan verfpreid worden , ten ebde het lofwaardig gedrag, in deezen gehouden, bekend te maaken, en de Lief hebbers uit te lokken tot het aankoï^i«"5Siade Werken, welke ons Land tot •eere itrekken, en nuttigheden van veelerleien aart bevatten Zv geeven te kennen: „ Ondervonden.te hebben, dat de Verhandelingen en Stukken, die zy jaarlyks Bewoon zyn voor rekening dier Naalaatenichap uit te feeven, niettegenrtaande dlwaardy, welke men, zo buifen als binnen dit Gemeenebest, daar aan algemeen toekent echter geen aftrek hebben , volkomen evenredig met de daarvan gedaane oplaagen ; en dit alleen moetende toefchryven aa°n de fteeds oploopende kosten , die de ï „ko deezer Stukken, offchoon op een zeer maaugen wv van *t begin af gefteld, veroorzaakt; waarom zy Set orderzoeklievend Publiek adverteeren , dat zy, ten efnde deeze waarfchynlyke zwaangheid, zo niet geheel en al, ?en minften voor een aanmerkelyk.gedee te, weg te neemen! beflooten hebben, om niet alleen alle de reeds ungegeevene Verhandelingen en Stukken, zo van het EerTe Tweede Genootfchap van tèyler's Stichting, voor Vo verre daar van nog een voorraad voorhanden is , te doen afleveren voor de helfte van den prys, waar oo die oorfpronglyk gefteld waren; maar ook, om even denzè'fden regel van behandeling, nopens de bepaaling vaS prys, vast te ftellen ten aanziene van alle VerhanSngen en Stukken , die in 't vervolg voor rekening dS bovengemelde Naalaatenfchap ftaan uitgegeeven te worden , in diervoege dat dezelve fteeds by de uitgave op dl helfte Ilegts zullen worden gefteld van 't geen zy anderzins zouden hebben moeten kosten — "a-r, f orvswaardig en weldaadig oogmerk van den Stichter der voorfz. twee Genootfchappen, om aan de verlichting en 't heil van 't Menschdom nuttig te zyn, en daar toe zel.s een goed gedeelte der inkomften van zyne Naalaatenfchap dienftbaar te maaken, aan de Uitvoerders van deszelfs Wil den weg aanwees, dien zy, tot bevordering daar van, by deeze inflaan; zo kan het Pubhek * ° Kk 5 noS  494 VERHAND. VAN TÈYLER'S TWEEDE GENOOTSCHAP. nog met zo veel meer gerustheids zich verzekerd houden van de ftipte naakoming der belofte hier boven ten aanziene van de by vervslg uit te geeven Stukken, gedaan. —-— Ook zal men voortgaan om voor eiken Bundel, die er uitgegeeven wordt, eenen afzonderlyken Tytel te doen vervaardigen; ten einde een ieder, die zich alleen enkele Stukken zou willen aanfchaffen, dit te sereeder zou kunnen doen , zonder door den anders belemmerenden fchyn van derzelver betrekking tot een doorloopend Werk hier in verhinderd te worden r*)." Mogt deeze aanbieding van een ruim vertier deezer Boekdeelen gevolgd worden ; niet , gelyk ieder voelt om aan eenig baatzugtig inzigt voldoening te geeven ; maar om licht te verfpreiden , om nut te ftïgten. (*) Wy ontleenen deeze Bekendmaaking uit de' Nieuwe Algemeene Komt- en Letterbode, van 15 juny deezes Taars IX Deel, bl. 192. 1 ' Romeinfche Gefchiedenisfen, door u. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Flllfte Deel. Behelzende de Gefchiedenis^ van het Gemeenebest, van den Dood van hannibai/s Broeder tot aan het einde van den Oorlog tegen philippus. Te Amfterdam- by J. Allart. % gr 8vo. 566 bl. 5 "Dy zo veel daadlyken Krygs, als wy, in deeze laatfte MJjaaren, zagen voeren, en die nog by lange na niet heeft opgenouden ; by zo veele Verhaalen deswegen , als ons de dagelykfche Nieuwspapieren, en belangryker Werken, te leezen gaven, zou ons ligt de lust vérgaan, om het oog eeuwen te rug te wenden, ter befpiegelinge van oude Krygstooneelen; en gevolglyk van het doorleezen des Werks, welks Achtfte Deel wy aankondigen, en in welks vermelden wy agterlyker geraakt zyn, dan wy wel wenschten; eene agterlykheid, niet gebooren uit kleinagting voor een Werk, altoos door ons met welverdienden lof vermeld; mair veroorzaakt door tusfcnenvallende beletzelen, en de ruimte van Voorraad of rechtftreeks of eenigzins in dit vak vallende, en tot onze Tyden betrekking hebbende; wy willen egter ons bevlytigen om in 't gelyk te komen. De Tytel wyst het Tydvak aan, 't welk, in dit Deel, de  m. stuart,:romeinsche geschiedenis. 495? de ftoffe aan den Gefchiedboeker verfchaft. Niet meer dan twee Hoofdftukken bevatten dien voorraad van Ge- iSiedftoffe Het eerfte levert uns het voorgevallene yan de Nederlaag en Dood van hannibai/s Broeder tot aan het einde van den weeden ^rthaagfchenOorhg. Zo veel opeengeftapelden Krygs geleezen hebbende, als u t Boek! m gevolge van andere Oorlogen, aanbiedt, zal t mefden Leeze? eenigzins gefteld zyn als me den Ge- fchiedfchryver livius. „Ook ik verheug my, -du* drukt K zich uit, „ naa de blydfchap van geheel Ita- te over den vo eindigden Canhaagfehen Kryg be- " fchreeven te hebben ~ ook ik verheug my als had " ik zelf deel aan alle moeite en gevaar gehad , den " Canhaagfehen Kryg ten einde gekomen te zyn; want " hoe bezwaarlyk het my, die eenmaal op my nam, al- " le de bedryven der Romeinen te boeken, ook zou voe„ ie ae ueaiyiyq» k te bezwy. " ken de herinnering egter, dat de drie en zestig jaaren, " van den eerften tot het einde van den tweeden üarr thaaThen Kryg verloopen , my even. lang bezig hiel. " den als de vierhonderd acht en tachtig jaaren van het • bouwen van Rome tot aan den Conful apiiüs clauST! die het eerst de Carthageren beftreedt, doet " my vooruit zien , dat ik, even ais zy, die aan het ft/and gaan baaden , met eiken tred mnruuner en d£ eer zee zal geraaken , terwyl het werk, t welk eerst by elke pooging te verminderen fcheen, onder " den arbeid zelf is toegenomen." . " Ved eenzelvigs kan niet uitblyven by dusdanige Gefrhiedverhaalen; doch wordt deeze argewisleld door veel «too?van^ien anderen aart, door Charaóterfchetzen, SS! voorbeelden van Laagheid en Edelmoedigheid ,^erj •vede arïïeretegen elkander affchynende Deugden en Ondeu-de , X woelende elkander afwisfelen; door treffende befchryv'ineen van belangvolle verrigtmgen , die den Leezer als op het tooneel der volvoennge te rug leiden. W hier van is scipio's tocht en bedryf mAfnca. Groot was de toerusting tot dien overtocht, cn vinden wy de eereed liSende Vloot in deezer voege befchreeven. — *%iXdt veele Romeinfche Vlooten uit deeze zelfde ' haven in zee zien loopen; maar geduurende deezen I Schen Kryg al vast , waar in men alleen ter kaapS krutetocht hadt gevaaren, ja zelfs in den voongen, ^ fchoon toen geene mindere Vloot, met twee  49Ö M. STUART „ boord, was in zee gegaan . hadt n**, • „ zulk eene ontzettende uitrusting eeln n 2 T^r „ honderd vragtfchepen voerden Thans it^?™^^ vler' tig Oorlogs?galeijen/een heir ' behaIven de veert ftondt tebfefliflèn 3iè ftot nog'toe K ^ Kry« „ voerd, deszelfs grond van het^ene tot hJ? Z?'Ve ge" „ de met verflagenen bedek- hl\> % \ het andere ei";,'hadt eenen Bfvdhebber in 1'hooid" fef^^ „ zyn goed geluk als door zyne Kond1 T'-^ ,,-ler verwagting op zich h^fJSJ^^l\^ „ met zyne Vloot in zee te 7i>n j™Jg .°m hera geheel ^W^i^ niet ?«*t. „ uit geheeld wT^^o^fF&i^ „ wachtin-T gemaakt hadden, of den ÜRne „ gevolgd waren, ja ftonden ze fs de £Ztr?0MPrüS „ het Eiland achterbleeven , opden uiteS'"' dlC °P „ fchaard, om derzelver medemakkers la Z gC" gelyk was, met hunne goed? weSfchen te" verf nm°' „ voor wien de zeilree lirWnriTi/i * vergezellen, ,'fchouwfpel was, om «Sijf^Xn6611 1Ca°ner „ tot een' verrukkend tooned voor ^ ff' ,ftrand „ maakten.» De begrooting de VlootUs &?vZfn livius opgegeeven; eene Aantekening vermeld zelve, volgens appianus, uit *2 OorlofTr, de" Lastfchepen, en nog eene mVni^ .?,« ?i'GaIeijen' *oa „ en Kinderen, en voortgedreven V~ ff PVro,uwen „ deeze ganfche ftreek val J^^u£%^khtf „ vlucht der Strandbewoners w«Il q?i • e"' De „ verfchriklyker, dan deezen1 de^and^/te?lingen nos „ weest was. CartA^^a&J.^ R°mehien Se' „ ring, als hadt de vfand^rrS 'llov^^' « gevoerd herinnerde der mcnigte'zo^ndfSle"^ 5» ge  ROMEINSCHE GESCHIEDENIS. 497 5, ge rampen en gevaaren, dat zy, tot ootmoedigen dank 5, veeleer voor de verlosfing van zo veel kwaads, dan tot „ luidruchtige vreugde over het behaalde voordeel, ge» „ ftemd, naauwlyks zichzelve van aandoening bewust „ was. Syphax, de Koning der Mafctfyliers, die met de „ overige Krygsgevangenen geboeid de Stad werd door„ geleid, overleefde niet lang zyne ondraaglyke vernede„ ring; in zynen kerker te rug gebragt, ontmoetede „ hy den dood, die zyne rampen eindigde. Q. te„ rentius cull^eus , uit de Carthaagfche Krygsgevange„ nis ontflaagen , volgde den zegepraalenden Veldheer ,, met gedekten hoofde ten teken zyner bekomene vry„ heid, en vereerde scipio, tot het einde zyner dagen, „ als zynen eenigen Verlosfer. Honderd vier en twintig „ duizend ponden Zilvers werden in 's Lands Schatkist „ uitgeftort (3,690,000 Guldens) en veertig ponden Ko,, pers (24 Stuivers) aan eiken Krygsman uitgedeeld. De „ toenaam van africanus werd, zints deezen dag, aan „ scipio gegeeven. De landen van het waerelddeel, 't „ welk den naam van Africa draagt, die langs de kust „ der Middellandfche Zee gelegen waren, droegen toen „ byzonderlyk den naam van dat gewest, en scipio was „ de eerfte der Romeinen, die zynen toenaam naar de „ door hem vermeesterde landen droeg, het zyhetkrygs„ volk hem dien naam vereerde, het zy 's Volks gunst „ hem dus erkentelyk wilde zyn. „ De dag des zegepraals werd opgevolgd door een 1 „ voortduurend feest, 't welk verfcheide dagen lang de „ prachtigfte fpelen en vertooningen opleverde, waar toe „ de Overwinnaar edelmoediglyk zynen eigen fchat ont„ floot. „ 's Volks dankbaarheid aan scipio voor zyne dienften „ aan het Gemeenebest hadt fchier de burgerlyke vryheid „ aan deszelfs erkentelykheid gewaagd. Het wilde hem „ Standbeelden oprichten op de plaats der Volksvergade„ ring, voor de Scheepsfnebben, op het Raadhuis, in „ den Tempel zelfs van den Capitolynfchen jupiter; „ ja wilde het niet by deeze reeds gevaarlyke vereering „ van eenigen Burger voor een vry Gemeenebest laaten „ berusten, maar hem het Confulfchap en DiStatorfchap „ voor zyn ganfche leeven opdraagen. Gelukkig voor „ de burgerlyke vryheid, gedroeg hy, die in Spanje reeds „ door geene Koninglyke hulde te verleiden was geweest, „ zich  49^ w. STUART „ zich even groot in het weigeren dier eere als hv de* „ zelve zich hadt waardig gemaakt." Scipio's gedrag tegen de befchuldiging, als of men het bevredigen van den tweeden Carthaag/chen Krvs alleen aan zyne eerzucht hadt toe te fchryven , als welke dat vyandlyk Gemeenebest verdelgd zou hebben , indi»n de nadering van wangunltige Cunfuls hem niet voor deelaenooten, of wd mededingers, zyns roems hadt doen vreezen, wordt hier verdeedigd. Doch men zie dit bv stuart zelve. 3 Wy moeten nog plaats inruimen voor het Character van een oud Romein, die te meermaalen zich tegen scipio verzette, en ftaande deezen Oorlog ftierf; niet naame q. fabius maximus VEitRucosus. „ Elk der Burgeren," berigt onze Gefchiedboeker, „ bragt een kleen Huk gelds „ tot zyne uitvaart op; niet, om dat zulks wegens zv„ ne armoede noodig was; maar om dat zy hem als hun„ nen gemeenen Vader wilden begraaven. En hoe zeer „ verdiende hy dien naam en eer niet, die nimmer roeke„ loos het leeven of de vryheid zyner medeburgeren „ waagde; maar voor beider befcherming zich allen eieen „ Ichimp en ongelyk getroostede ? De verregaandfte „ voormgenomenheid met den overwinnenden scipio had „ dus het Volk deeze dienllen van den afgeleefden te-ren„ ftreever des jeugdigen Veldbeers niet doen vergeeten ■ „ die tegenftreeving zelve moet dan wel een' fabius „ waardig zyn geweest? Ja voorzeker, fabius had, naar „ het oordeel van uyius, den bynaam van maximus „ verdiend , al had niemand dien vpór hem in zyn ge„ fiacnt gedraagen. Zyn roem overtrof dien zyns Vaders „ —— was aan dien zyns Grootvaders gelyk. Deeze „ mogt zich op meer verwinningen beroemen; éénen „ hannibac te ftaan kon alle overwinningen opwegen. „ Men hieldt hem meer voorzichtig dan voortvaarend ; „ doch men twyfele vry, of zyn eigen aart, dan wel dl „ aart des Krygs, die toen gevoerd werd, hem eenen „ draalkr maakte; niemand betwist het geen enniu-j " uanr him v„erzekert: «et draalen van dien éénen Man „ heett den Romeinfchen Staat berfteld. Wy 1'chroomen geenzins (*J deezen fabius onder de Mannen van den »> ai. C) Hier wyst de Schryver tusfchen beiden den Leezer tot de  romeinsche geschiedenis. 49J allereerften rang te plaatzen, dien tot nog toe onze L Gefchiedenisfen vermeldden." Waar op stuart deeze Kenfchets ophangt , met aanwyzing van de deelen zyner Gefchiedenisfe, in welke men de daadzaakem j", rjiep doorzicht, onbezweeken moed, wys beleid, volkomen zelf beheer fching, onbepaalde zucht voor het algemeen boven het eigen welzyn, voorbeeldelooze opoffering van eigene eer en achting aan de belangen des ' Vaderlands — zyn, in ons oog, zyne onbetwistbaare , rechten op den rang, dien wy zyner nagedachtenis hebben aangeweezen, en waar in wy hem, met geheel I! eigendomlyken luister, meenen te zien uitfcbitteren.. Welligt was hy toch de eenige in Rome's Pantheon , " die zich fchimp en fmaad uit zucht voor het algemeen belang getroostede, — die zich daar toe vry willig in ,, de haatlykfle verdenking bragt, terwyl zyn hart uit het ', edelst beginzel werkte. Meer dan eens zagen wy hemt ' der Vaderlandsliefde zulk een offer brengen, waar toe \ niemand, wiens hart alleen van eerzucht gloeide, ooit ' vermogend was. Zyn grootmoedig vergeeven van eigen geleden ongelyk,en zyne bemoeijing, om anderen allen ï ouden wrok op het altaar des Vaderlands te doen af- " leggen zyne gelaatene onderwerping by den doodl " zvns Zoons, die reeds eenmaal Conful was geweest » V eene gelaatenheid, welke de verwondering en het L voorbeeld der volgende geflachten bleef — zyne zorg tegen alle verbastering van zeden door weelde en over" daad — en zyne minzaame behandeling van alle zyne V onderhoorigen , voltooijen in hem den edellteia " Held, wiens grootheid goedheid is. Eigenzinnigheid era " yverzucht noemt men zyne zwakke zyde; maar de " eerfte is deugd als zy op wysheid rust, de tweede vondt ons oog in zyn character niet. Wat was zyn ZWak? Zo ver het ons blykbaar werd, ge- '' brek aan kieschheid in middelen om een goed oogwit te bereiken , 't geen de ftaatkunde gedoogt, doch de "zedeleer afkeurt; een gebrek echter, 't welk ons al;, leen in zyn tegenftand tegen scipio gebleeken is. Te recht telde plinÏus hem onder de zeldzaame " „ voor¬ de Oplosfing van 's Mans gedrag tegen scipio gegeeven, in dit Deel, bl. 140—145, te vinden.  $M m. stuart, romeinsche geschiedenis. „ voorbeelden eens zeer langen en werkzaamen leevens J „ daar valerius maximus van hem verzekert, dat frJ „ twee en zestig jaaren lang de wigchelroede voerde ,1 „ welke hem in zynen manlyken ouderdom werd toever'rl „ trouwd, en hier uit elk laat opmaaken, dat zyn lecl „ yen een geheele eeuw ruim vervuld moet hebben Wel-Ï „ ke bepaaling zyns hoogen ouderdoms, vergeleekem „ met zyn eerlte en laatfte Confulfchap , ons ten klaan „ lten toont, hoe lang men 'sMans aanleg miskend heb-i „ be, en met hoe veel rechts de Romeinfche Redenaar „ zyn voorbeeld ter bemoediging des Ouderdoms bv„ bragt. 3 Veldtocht van den Generaal buonaparte in Italien, geduurende het vierde en vyfde jaar der Franfche Republiek , tn het Fransch befchreeven door eenen Officier) Generaal, vercierd met een Kaart of Plattegrond van Mantua. Te Rotterdam, by J. Bronkhorst , E. van Wolfsbergen, C. van den Dries , en J. van Santenj In gr. Svo. 605 bl. J De aftrek,welken wy beloofden dat hier te Lande zom hebben een Werkje, in den voorleden Taare uitgegeeven, getyteld Krygsbedryven van den Generaal buonaïarte CO, is met de daad gevolgd, en 't zelve byna; geheel uitverkogt. Geen zo algemeen , dan egter een goed, vertier voorzien wy van dit uitgebreider Werk, dien: Held betreffende, ons deezer dagen tér hand gefteld Hoe zeer ook het gemelde Stukje de zugt, om zich van 'ti een en ander, wat men daar flechts kortlyk gefchetst , ..»„v. .... v,s<.,. uiuuiicii te onaerngten, veelenl moge aanzetten om die onderrigtingen te bekomen, zul-| r U1" MV-" IUCI "«e eenre vergenoegen, fchoon de gebeurtemsfai, zo groot, zo gewigtig, zo verre uitziende, eene gezetter befchouwing, hier aangeboden, Wie ook vindt zich niet uitgelokt om buonaparte ■ "trein nnHpr hv tp> — • . "—■ «V" , j J , ' *yniCil - ren wiens opzigte de: Vertaaler deezes Werks, m zyn Voorbericht, fchryft„ Het was niet enkel de kundige en onverfchrokken Krygsl ->■> held,, (*) Zie onze Atgtm. Fadtrl. Lttttroef. voor 1797, W« 588.  veldtocht van buonaparte, in italien. $OX „ held , die in éénen Veldtocht verfcheide Keizerlyke „ Legers vernielde, en geheel Italien vermeesterde; het „ was niet enkel de ('chrandere Staatsman, die door zyn „ verheven beleid den zegenpraal alom verzekerde, en „ vervolgens in het Vredeswerk met den Keizer de ge„ wichtigfte rol gefpeeld heeft; maar het was, en dk zegt „ veel meer, de medegaande en gevoelige Menfchenvriend, „ de rechtvaardige , billyke en befcheide Man, de be„ daarde Voorftander der Vryheid, de Tegenftander van alle onderdrukking, de Vriend van Orde, de befcher„ mer der deugd en onfchuld , ja de Prediker van het „ Euangelie aan de Leeraars van den Godsdienst; het „ was, met één woord, buonaparte, die het Republi„ keinsch Leger in halien aanvoerde, en de Volken, „ die hy met het zwaard in de vuist zich hadt onder„ worpen , door achting en liefde aan zich kluisterde , „ terwyl hy ze, zo veel in hem was, gelukkig maakte." 'sVertaalers voorneemen was geweest, een kort Tafereel te fchetzen van 's Mans Leeven en Chara&er; doch hy wyst op het geen des vermeld wordt in de opgenoemde Krygsbedryven. In het oorfpronglyke was eene Kaart van de Landen, die buonaparte ten Krygstooneel ftrekten; doch men vondt die ter overneeminge te gebrekkig. Dus eene Kaart, wel uitgewerkt, zou egter, ineen Werk van deezen aart, gevoegd , en de verdienden van 't zelve niet weinig vermeerderd hebben. De platte grond van Mantua, in deezen Veldtocht zo vermaard geworden, en deszelfs orameftreeken, vindt hier, naar het oorfpronglyke, plaats. De oorfpronglyke Schryver of Verzamelaar van dit foort van Dagverhaal van den allermerkwaardigften Veldtocht, die de Militaire Gedenkboeken des Franfchcn Volks luister heeft by gezet, „ hadt," gelyk hy ten Hot verklaart, met deszelfs bekendmaaking geen ander oogmerk dan ' 'er een Geheel van te verzamelen, hetzelve aan het '| nieuwsgierig Publiek ter leezinge aan te bieden, en ', dus doende de Officieren van dit dapper Leger van '„ Italiën aan te moedigen om hunne byzondere aanteke|, ningen mede bekend te maaken, op welke gezamenlyke , berichten alleen, men het zal mogen onderneemen, eene l, alzins waare en geloofwaardige Krygskundige Gefchie„ denis van deezen roemryken Veldtocht te vervaardi„ gen. „ Verfcheiden bouwftoffen, die men verzameld heeft, 3u£tt, 1798. no, ij. LI „ zou-  5°" Veldtocht „ zouden verftrooid zyn geraakt, of'er zou eenige moeite „ aan vast geweest zyn om die te verzamelen; men zal „ ten minften deeze moeite den Gefchiedfchryveren be„ fpaard hebben, die het eens zullen willen onderneemen „ een Tafereel der verovering van Italien te fchetzen. — „ C;esau heeft ons zyne Gedenkfchriften nagelaaten „ waarom zou buonaparte ons de zyne niet mededeélen ? „ Heeft hy niet ook nog met c/esar dit gemeen , dat „ hy even goed fchryft als een Leger aanvoert en flag„ leevert? 'Er is misfchien niemand dan hy zelf, die op' „ eene alzins waardige en gepaste wyze zou kunnen ver„ haaien, het geen hy heeft uitgevoerd. Hy zal met die „ diepe kunde, maar ook met die eenvoudigheid fchry„ ven, welke het byzonder kenmerk van een Genie uit„ maaken ; terwyl zyn Gefchiedfchryver, de geestdrift „ niet kunnende weérhouden, die de aaneengefchakelde „ volgreeks van Overwinningen van zynen Held by hem „ opwekt, altyd minder onderrichtend, minder getrouw „ en minder belangwekkend, zal weezen." De Vertaaler heeft, behalven eene en andere kleine Aantekening, by het Werk zoms een Berigt en Aanfpraak gevoegd, 't welk hy oordeelde daar toe te behooren, en door den oorfpronglyken Verzamelaar waarfchynlyk over 't hoofd gezien. In het Register van de Onderwerpen, die in dit Werk voorkomen, zyn ze met een Sterretje getekend. De aart deezes Werks is uit het reeds opgegeevene kenlyk genoeg. Veel biedt 'er zich in aan, 't welk overneemenswaardig is. Ja te veel om het enkel aan te flippen. Wy vonden ons des verlegen. Voeglykst ter overneeminge dagt ons, uit het Aanhangzel, de Korte Schets of beknopte opfomming der Overwinningen van het Leger van Italien , onder aanvoering van den Opperbevelhebber buonaparte. „ Dit Leger heeft, binnen den afloop van zes maan„ den, honderd duizend man van de beste Keizerlyke „ Troupen gevangen gemaakt, vier honderd ftukken Ka„ non , honderd en vyftien Vaandels genomen en vyf „ Arméeën vernield. 3 „ Veldflag van Montenotte, den m en 22 Germinal „ van het vierde jaar der Franfche Republiek, (10 en 5, 11 April 179ÓO Beaulieu verliest tusfchen de drie „ en . vierduizend man, waar ouder meer dan vyf en „ twintig honderd Krygsgevangenen. Gewonnen door 5> de Divifie van den Generaal la harpe. „ Veld-  van buonaparte, in italien. 5°3 „ Veidflag vart Milkfimo , den 22 tot 25 Germinal, „ (11 April.) De Armée, beftaande uit üostenrykfche „ en Piemomeefche Troupen , van alle kanten omcingeld, „ heeft tweeduizend of vyf en twintig honderd man doo-' „ den , onder welken een Aide de Camp, Kolonel des „ Konings van Sardinien. Men maakt op deezen dag zem ven of negenduizend Krygsgevangenen. Gewonnen door m de Divifie aügereaü. „ Veidflag van Mondovi, den 27 Germinal, (16 April.) „ De vyand verliest agttienhonderd man, waar onder der„ tienhonderd Krygsgevangenen; tellende men onder de „ dooden een Piemonteesch Generaal . Kolonel van de „ Garden des Konings van Sardinien. Men verovert elf „ Vaandels, drie ftukken Kanon, en vyftien Kruidkisten. „ De Franfchen komen binnen die Stad, en vermeesteren „ dezelve. „ Verovering van de Steden Bene , Cherasco en Alba* „ benevens acht en twintig ftukken Kanon, enz. Che„ rasco is fterk door zyne ligging aan de zamenvloeijing „ van de Stura en den Tenaro, als mede door van rondsom „ met Bastions voorzien te weezen, en welverfterkt met „ Schanspaalen en vriesfche Ruiters. Den 25 en 26 „ Fioreal, (24 en 25 April) door massena en auge- reau. „ Veidflag van Lodi en ftoutmoedige Aanval op de „ Brug, die, door dertig vuurmonden en tienduizend man „ Verdeedigd, in deezen Veidflag wordt weggenomen , „ die een der merkwaardigfte is voor het Leger van Ita- lien. Beaulieu heeft twee of drieduizend man, zo doo„ den als gekwetsten en Krygsgevangenen. De behendig„ heid in de uitvoering en de fpoedïge uitwerking van het verfchriklyk Vuur en de masfa der Reiublikein" fche Kolon op de vyandlyke Armée zyn de oorzaak „ dat men flegts weinig manfchappen verliest. De over„ winning valt voor op den 22 Fioreal, (11 Mey.) Men is „ dezelve verpligt aan den onverfchrokken moed der Ge\, neraals massena en augereau. „ Verovering van Pizzighitonc en Cremona, den 25 Fioreal, (14 Mey.) De Bezitneeming van geheel Lom„ bardye. „ Overtocht van den Mincio; Gevecht van Borghetto; verovering van de Vesting Pefchiera en der Magazynen „ van Castel- Nuovo. Het verlies des vyands bedraagt „ vyftienhonderd Man, zo dooden als Krygsgevangenen, ' * LI a w ea  504 VELDTOCHT i, en .vyfhonderd Paarden. Dit valt voor den ij Prairial, „ Ci Juny.) —- Den 15 Prairial (3 Juny) komt i*uoi,, naparte te Verona binnen. ,i Mantua belegert den 16 Prairial, (4 Juny.) -, De Citadel van Ancona, die de overmagt aanbrengt „ op den Adriatifchen Golf, wordt den 8 Mesfidor (26 i-> Juny) overgegeeven aan de Troupen der Republiek* „ Men maakt in de Forten van Urbin, Fcrrara en Bo,, logns omtrent tweehonderd metaalen itukken buit, be„ nevens zeven of agthonderd fnaphaanen. „ Eene Divifie van het Leger van Italien komt den „ 10 Mesfidor (fa 8 Juny) te Livorno binnen. „ Nederlaag van den vyand te Lonado , den 15 Ther„ midor, (2 Aug.) 'Er worden tweeduizend vyanden „ gedood of gekwetst. Herovering van den post van „ Salo. „ Vólkomen overwinning, door het Leger van Italien „ behaald te Castiglione en Monte- chiaro. Gevangennee„ ming van zesduizend Oostenrykers; verhaaste vlugt }, van den vyand, valt voor den 16 Thermidor, (3 Aug.) „ Gevecht te Gavardo, den 17 Thermidor, (4 Aug.) 5, Nederlaag van den vyand. Na een vry leevendig „ fnaphaangevegt worden hun agttienhonderd Krygsge„ vangenen ontnomen , door den Generaal dalle- magne. „ Overwinning, door het Leger van Italien behaald te „ Pefóhiera op den Miricio, den 19 Thermidor, (6 Aug.) „ De Poorten van Verona worden met Kanon openge- fchooten, den 20 van dezelfde Maand, Qj Aug.) De Republikeinen veroveren Montebaldo, de Corona, „ Preabtilo, en de Rots van Anfonco. Overtocht van den „ Etsch, en 's vyands terugtocht op Roveredo, den 24 „ Thermidor, Cn Aug.) Men is deeze overwinningen „ verfchuldigd aan de Generaals massena, augereau, „ sok et, enz. „ Verovering der Brug van Governo/o, en Borgoforte, „ den 7 Fruétidor, C14 Aug.) door den Generaal sahu- „ guet. „ Mantua geblokkeerd, den 9 van die zelfde maand, „ (26 Aug.) door denzelfden Generaal. „Veidflag van Roveredo, die den 20 Fru<5h'dor,(6' Sept.) ,, plaats grypt, en een der gelukkigften is van den gehee„ len Veldtocht. De vruchten van deeze Overwinning zyn „ zevenduizend Krygsgevangenen, vyf en twintig fluk- I ,» ken  VAN BUONAPARTE, IN ITALIEN. 505 „ ken Kanon, vyftig Kruidkisfcen en zeven Vaandels, door „ den Generaal victor. „ De Republikeinen maaken, in den Veidflag van Bas;, fano, vyfduizend Krygsgevangenen. ,, Gevegt by het Dorp Terea en Castellaro. Verove- ring van Porto Legnago, den 27 Fructidor, (13 Sept.) Tweede Gevecht des anderen daags te Duo Castelli, 9, door augereau geleverd. „ Overwinning, door het Leger van Italien behaald te „ St. Georgio. De. vyand verliest vyf en twintig hon„ derd man aan dooden en gekwetften. De vyand wordt te Governolo aangetast en in ver. „ ftrooijing gebragt, met verlies van elfduizend man, die „ Krygsgevangenen gemaakt worden, den 2 Vendemiaire „ van het vyfde jaar der Franfche Republiek, (23 Sept, „ 1796.) . .. ' „ Onder alle de Overwinningen, waar van wy gewag „ maaken, is die van Arcole eene der roemrykfte, waar„ by de Bevelhebbers de grootfte Krygskundige be.„ kwaamheden en onverfchrokkenheid aan den dag leg- gen. Het Dorp Arcole is yerbaazend fterk door zyne „ ligging in bet midden van Moerasfen en Kanaalen, „ De vrucht van 'deeze Overwinning is vier of vyf„ duizend Krygsgevangenen, vier Vaandels, achttien ftuk„ ken Kanon, vierduizend Dooden en even zo veel Gé- kwetften. Zy valt voor den 29 Brumaire, (19 Nov.) „ Gevecht van St. Michiel, den 23 Nivofe, (12 Jan, „ 1797.) De vyand wordt volkomen geflaagen. Menont„ neemt hem zeshonderd Krygsgevangenen. Op denzei. „ ven dag wordt hy aan de Corona te rug gedrongen., „ alwaar men hem honderd en tien. gevangenen om„ reemt. „ Veidflag van Rivoli, gewonnen den 25 en 16 van „ diezelfde maand, (14 en 15 Jan.) na eenen zeer hardnek",', kigen tegenftand. Dertien duizend Krygsgevangenen op „ hem gemaakt, verfcheiden Vaandels en verfcheiden Stuk„ ken op hem genomen; de Generaal alvincy , bykans gq„ heel alleen gelaaten, ontkomt het ter naauwernood. a, Den 26, O5 Jan.) twee Gevechten te Anguiari. In „ fiet tweede ontneemt men den vyand tweeduizend Krygs„ gevangenen , vermeestert zestien ftukken Kanon , en, „ verbrandt men alle de Bruggen op den Etschfiroom. „ De Veidflag van de Favorite, die de overgave van „ Mantua beflist, valt geheel uit ten voordeele der ReLI 3 „pu-  5°<5 VELDTOCHT " ^Ükeinen" Men ontneemt den vyand zeven duizend „ Krygsgevangenen en verovert Vaandels, Kanon en alle „ de Bagagien van de Armée, benevens een aanzienlik „ Convoy van Graanen en Osfen, die de vyand k X„ tua zogt te orengen. y " „ Den 13 Pluviofe, (r Feb.) wordt de vyand te Imela „ en Faenza gefiaagen op den Cenio. „Den a6,04 Feb.) De Buit, die men te Lorem „ maakt, bedraagt een Millioen. 1 t2TÏ- 6 Vemofe' C24 Feb.) zyn de Franfchen tot ïS&V^ak^ hUnne aannade»ng> * vlucht „Den 8 Ventofe, (2 FebO zyn de ^««/^ nog te ''m/^ffl.'TJ1 d? Paus met de ^publiek vrede „ maakt, afftand doende van Bologne, Ferrara, Avignon " v nïrM'ïreene gedwongen Geldleening toeftatnde " g Millioraen; van vyftienhonderd mylen lands „ neemt men hem vyf honderd af dPDrZr6 Ve"tofe'.Ci6 Maart) gaan de Franfchen over " \ZS\& a' tWintlg ravlen van trie"* dat welhaast "Sg eTdt,VaD eene meuwe overwinning naby de „ laatlte Stad, alwaar men den vyand drieduizend Krves„ gevangenen ontneemt. „ Den 3 Germinal, f>3 Maart) valt de Veidflag van n £25 vo?5'.tc» n"orden van Triest, alwaar men den „ vyand vyfduizend Gevangenen ontneemt, benevens vier„ honderd Wagens en dertig ftukken Kanon „ Den 4 Germinal, (a4 Maart) wordt 'er eene groote „ Overwinning behaald op de oevers van den Piavefïrcom „ alwaar Prins kakel door de Franfchen wordt op de £ fff OTUg ' bw duizend ^g^ngenen ha! ,, Der1 14, (3 April) lost men te Parys het Kanon o» „ de tydmg der verovering van Triest,- dit iu£Elfde " l^™rrna,Brefcia, Ancona en UrhtoTch „ met de Republiek vereenigen willen. „Den 16, C5. April) maakt buonaparte, naa eene „ nieuwe Overwinning op Prins kakel , fchikking orn „ na Weenen te gaan , terwyl de Divifie van Tyrol weêr isén7^ °m Zkh met het Leger ~te vere"* „ Den 25 (i4 April) komt het Leger te Gratz binnen „ zestig mylen van Weenen. ownen, „ Dea  van buonaparte , in italien. 507 „ Den 1 Fioreal, (ao April) verzoekt de Keizer een „ Wapenfchorting , ten einde over den Vrede te gaan „ handelen ; de"Franfchen zyn te Judenburg , vyf en „ veertig mylen van Weenen: eindelyk ftaat het Leger te „ Leobcn, negen en twintig mylen van Weenen: wanneer „ de Vredes-Preliminairen aldaar getekend worden, na „ dat de Generaal moreau Kehl en Ofenburg heeft geno„ men, en de overtocht van den Rhyn volbragt is over „ de Brug van Neuwied, den 1 Fioreal, Qao April) onder „ aanvoering van den Generaal hoche." Dit is de hoofdinhoud der ftoffe hier verwerkt: wel aaneen?efchakeld , en doorvlogten met voegzaame aanmerkingen. Dan wy moeten de Leezers tot het Werk zelve verzenden. Vaderlandsch Woordenboek , oorfpronglyk verzameld door jacobus kok. XXXIV en XXXV Deel. Met Kaarten , Plaaten en Pourtraiten. Te Amfierdam, by J. Allart; het een 317, het ander 295 bl. in gr. 'ivo. Wy voegen, in onze Aankondiging, deeze twee Deelen te zamen, om, daar wy 'er het einde deezes Werks mede zien, ook een einde aan onze reeds lang genoeg uitgeftelde Aankondigingen te maaken-, immers de Jaartekening des laatften Deels is 1796. Te meer f'poeden wy ons: dewyl wy reeds twee Deelen van de beloofde Aanvulling deezes Werks ontvangen hebben , die om Aankondiging en Beoordeeling roepen. Met den Zaanfiroom opent zich het XXXIV Deel; en heeft de Vervaardiger zich ten deezen opzigte, en de Dorpen aan dien Stroom gelegen,bediend van de onlangs uitgegeeveue Befchryving der Zaanlandfche Dorpen , van wyleu adriaan loosjrs. Het verflag der Friefche Zeed-jken is zeer breedvoerig. ■ Zeeland beHaat een groore plaats, en loopt van bl. 98 tot 174. ■ Zierikzee alleen ftrekt zich van bl. 191 tot 841. Niets , om 'er byzonder op uil te ftaan , hebben wy aangetroffen ; weshalven wy onverwyld overgaan tot het XXXV Deel. De breedvoerigheid van een en ander Artykel, die wy in 't voorgaande Deel zo even opmerkten, heeft hier plaats omtrent het GraafTchap en de Stad Zutphen; loopende van bl. 12 tot 80. De Stad Zwolle beflaat het geen wy vinden van bl. 169 rot 259. Het Geflach,t der van z,wieten , in Holland zeer vermaard, doch nu meer dan anderhalve Eeuw geleden uitgeftorven, bekleedt eene uitvoerige plaats; dan een ruimer dat des nog belt 1 4 ftaan-  5Ö* J. KOK ftianden Geflachts der zypesteins, met welks opgave het Iaat11e Deel deezes Werks beflooten wordt. Onder de niet algemeen beken Je zaaken , van welke laatfte een Werk van deezen aart natuurlyk overvloeit , komt ons voor, 't geen wy geboekt vinden van de Verwoesting te Zwamtnerdam, door de Franfchen , in den Jaare 1672, aangerigt; eene Verwoesting, foms zo zeer vergroot, en ten affcbrik der Franfchen, in vroegeren tyde, zo breed uitgemeeten, en, met een aantal leugens geftoffeerd., den kinderen op de Schooien in handen gegeeven Het berigt, hier voorkomende, wordt geboekt, zo als het den Vervaardiger deezes Werks is medegedeeld, uit den mond van oude Lieden, die, in den Jaare 1725, nog in 't leeven waren, 't Luidt in deezer voege. ,, Op den acht en twintiglkn December, in den vroegen „ morgenftond , kreegen de Ingezetenen van Zwammerdam „ kennisfe , dat de Franfchen langs de Mykaade in aantogt w«„ ren; en naardien zy zich van den Graave van komimgsmark A, verlaaten zagen, pakten zy hunne beste goederen op, en be,, gaven 'er zich mede op de vlugt. Korten tyd, en, volgens „ zommigen, geen uur daar naa, vertoonden zich de Franfchen „ voor de Brug, die over den R.yn ligt. De weinige Man„ fchap, die 'er de Graaf van k< ningsmark , onder 't bevel „ van een Luitenant, nog gelaaten hadt,hieldt hen hier wel een „ korte wyl op; maar de Franfchen middel gevonden hebbende „ om met een üamfchuit over den Rhyn te komen , wierd de „ Luitenant omfingeld , en door hen in 't water verfmoord; „ veelen zyner Manlchap toogen op de vlugt, maar de mees„ ten verlooren 'er het leeven. „ De Franfchen, toen in Zwammerdam gekomen , begondon „ aauftonds alle Huizen open te breeken, en 'er alles, wat hun „ van 't overgeblevene goed aanftondt, te plunderen en te „ rooven. Vervolgens ftaken zy de Huizen in den brand , die „ allen, benevens de Kerk, door het vuur verteerd zyn, uit„ gezonderd twee, waar in de vlam niet gevat hadt. Daarnaa „ begaven zy zich na de Boerenhuizen landwaards in. Hier „ fchoot een Boer, die nog in zyn Huis gebleeven was, op „ de Franfchen, 't welk hy op 't zelfde oogenblik mei den dood moest bekoopen, en dees is de éénigfte der Ingezete„ nen van Zwammerdam geweest, die 'er in deezen togt is „ omgekomen. „ Even buiten Zwammerdam, na den kant van Alphen, von„ den de Franfchen nog eenige weinige menfchen in de Hui„ zen, die zy deerlyk mishandelden , alles afperiten, en naakc „ en bloot door de fneeuw en' bittere koude landwaards in joe„ gen. De voornaa i fte wreedheid, die hier gepleegd werdr, „ wns aan een Metzelaar en zyn Vrouw , die zy zamen te „ bed vonden leggen, de Man wegens eene zwaare krankte „ en de Vrouw eeuige dagen oud kraams. De Kranke wiera » met  vadbrlaï.dsch woordenboek. 50$ 1 met de hairen van het bed gelleept, en de Vrouw zo misf handeld, dat zy te ter Goude, daar zy, door hulp van anderen, nog leevendig met haar Man gebragt was, naa wei- nige dagen overleed. Een Dogtertje deezer Lieden , „ toen zes jaaren oud, was met andere Kinderen in een Schip „ geborgen ; maar , door den ouderdom en het overlaaden van „ het Vaartuig in 't gevaar van zinken geraakende, begaf zy '„ zich met andere te land, en zworf langs den Rbyndyk aan ,', de laage zyde, tot dat zy door een Franfchen Ruiter, die haar „ aanzag voor een Kind van goeden huize , wierd gevangen „ genomen, en op zyn paard gezet. Eerst werd zy na PVoer? ' den gevoerd , en aan andere Franfchen verkogt; vervolgens " na Utrecht, en aldaar in een gat gezet. Hier zat zy eenige weekeu, tot dat zy door aanzienlyke lieden voor zeshonderd !,' Guldens gelost werd. Deeze hadden het Kind gaarne by , zich willen houden ; doch de Vader eischte het, naa verloop \, van omtrent een jaar, in welken tyd hy hertrouwd was. te„ rug, en was door geen ernftig aanhouden, of groote belbf. „ ten, te verzetten, waar op dan zyn Dogtertje aan hem weri „ overgegeeven." Onder het affchryven hier van kwam het ons voor, meermaaien iets dergelyks geleezen te hebben. Wy lloegen het Tafereel van cürimi'.r, ons naast by de hand, open; en hier het bedoelde in allen deele niet vindende, gingen wy met de door liera aangeweezen e Schryvers te raade , en onder deezen vonden wy den Tegenwoordigen Staat vermeld, VI D. bl. 348 , waar wy het opgegeeveii verhaal bykans woordlyk lazen. Het bleek ons hier uit, dat noch kok, noch wie ook de verdere Voortzetter deezes Werks moge weezen, de Man ware die dit berigt ontving; maar wagenaar, dien men met grond voor den Schryver houdt van dit gedeelte des Tegenwoordigen Staats. Republikeinse'* Vraagboek, behelzende eene korte Uitlegging van de Staatsregeling voor het Bataaffche Volk, door een Zwolsck Burger. Te Zwolle, by J. de Vri, 1798. J» 8vo. 23 bl. Een klein, maar wel opgefteld, Werkje, waar rn de gronden van de thans aangenomene Staatsregeling voorgedraagen, en de hoofdvastftellingen , daar in gemaakt, opgegeeven worden; meestal doormengd met korte redengeevingen , waarom het zo en niet anders bepaald is. Een Boekje als dit behoorde eeu Schoolboekje te worden. LI S Et-  31* vam leyden Benige Aanmerkingen over het Publiek Onderwys, door w. vanJ LtVDEN van westbarendregt. Te Leyden, by D. du MorJ tier en Zoon , 1798. In gr. Svo. 30 bl. * 1 £«■ e„g™ï ^aatfchaPPve tot bezorging'van noodig onder, wys, en wat deswegen ltaac in agt te neemen, tot het beko» w^"n^ekW"mS °Dde™yzers Naa ee„e opgaave der, hoofdtrekken van het Nationaal tnjlimut in Frankryk? vnt. dei Schryver voort om zyne denkbeelden mede te deelen , wegen.; een Nationaal Inftituut in ons Gemeenebest. In de eerftee til*. 7 ,h? Zyne S^gten mede over de veel betwistte; ïffi» Lr meer dan ééne Hoogefchool worden daarge-, Lr^JJle" voor ééne. En onderzoekt vervolgens, „ Waan de Nationaale Hoogefchool zal geplaatst worden?" — Omtrent dit verfchilftuk fpreekt de Burger Schryver in deezer voege. J rnn«!?'Md d^ Gemeente van Vlecht heeft het voormaalig. " 9?"6gl^ van C»™fen der Univerfiteit te Leyden befchul-' „ digd, in zynen brief aan de Conflitutioneerende Vergade-. „ ring, door aanbelang voor die Hogefchool gedreeven ge„ weest te zyn wanneer het zynen wensch uit, dat Ine „ bloeiende Hogefchool de plaats van veele kwynende , zo 1 " Z[sïf "«Hooien, zou vervangen. Ik'zal geenzins; „ dien brief die my alleen uit de binnenlandfche Courant be-■ „ kend is, refcomreeren. Het onderzoek, welke Univerfiteit " 5frl„ÏTSi. ïu0t"' kan, best door hen' die beider ft»«t on„ de.zocht hebben, worden beflischt; maar doet niets ter zaa„ ke: alleen merk ik aan, dat de Raad van Utrecht niet fchynt " f r S£.be«™Pen te hebben, dat gedeelte van den Brief' „ eer Leydfche Curatoren, het welk denzelven niet behaagd „ heeft. Ik meen van my zeiven, zo wel als van de Burgers „ p. l. van de kast.ele, l. van santen en g. a. m. vau „ dommel, die mede tot het afzenden van dien Brief hebben „ geïtemd ,, te kunnen zeggen, dat het belang der Stad Leyden, „ of de Univerfiteit, die toen aan onze zorge was toever„ trouwd,ons hier in werkzaam hebben doen zyn ; en wanneer „ men zich de moeite geeft onfen Brief, die met veel naauw„ keurigheid, m, het Dagblad by van Schelle gedrukt, te v-nden „ is, met eenigen aandacht te lefen, zal men zien, dat alleen „ van ene Univerfiteit gefprooken wordt. De dood he»ft * iHÏ'j ut tyt' den verdie"stvollen v/n santen aan de gel „ laerde Waereld, aan zyn Vaderland en aan zyne Vrienden, ' „ outrukt. Maar ik houde my verzekerd, dat hy en wy al! „ len niet zouden verlangen dat 'er te Leyden ene Schole bleef „ voor de Weetenfchappen , zo de Nationaale School elders „ wierd!  aanmerkingen. 5U wierd geplaatst. Indien de wyze Staatkunde niet vorderde " de welvaart, zo veel mogelyk , over het geheele Land te „' verfpreiden, zoude ik niet afkeerig zyn van het denkbeeld 3 om de Nationaale Univerfiteit te Amfterdam te plaatzen, en ik zou dan in die Stad den zetel van het onderwys in de '„ Kunften, en het Nationaal lnftituut, verlangen, om dat hare „' uitgebreidheid het gemaklyker zou maasen een aantal bekwaame Mannen , die aldaar hunne wooning hadden , te '„ vinden. Maar Amfterdam heeft tot hare welvaart geen Uni„ verfiteit noodig. Men mist daarenboven te Amfterdam wandelingen , die ik ondertusfchen voor een vereischte houde ir» ene Stad, alwaar men de Burgers der Maatfchappye wil ',\ brengen, in enen tyd dat zy de gezondheid van het lichaam ï' minder dan ooit uit het ooge moeten verliezen. Utrecht heeft zeker ene voordelige ligging in het midden van ons ,\ Gemeenebest ; Leyden heeft buiten :s lands enen meer geil vestigden roem dan eenige der andere Univerfiteiten. In de„ ze kan ik by ondervinding fpreeken. Hoe veel hebben scaliger en salmasius toegebragr om haren luister te vestigen. De naam van boüRHave werkt nog tot den bloei van „' het vak der Geneeskunde. En zo lang de menfchen men„ fchen blyven, zal de wyze Wetgeever, zo wel als een verftandig Gouvernement, van dergelyke omftandigheden gebruik „ maaken. De nabyheid van de Univerfiteit by het verblyf „ der hoogfte magten kan in vele zaken nuttig zyn.' Mis„ fchien, daar ik thans in geen betrekking meer fta tot de „ Leydfche Univerfiteit , zal men my minder van ene voorin„ genomene partydigheid befchuldigen." Vervolgens deelt de Burger zyne denkbeelden mede , over het aanneemen der Studenten en de Promotien — Over de Taal, waar in het Onderwys gegeeven wordt —— Over de Politie en Rechtbank van de Univerfiteit. Over de Onderwyzers der enderfcheidene Godsdienftige Genoot'fchappen laat hy zich in deezer voege hooren : „ Al hadde men in de Staatsregeling het „ denkbeeld van hen gevolgd, die het nuttig oordeelden, dat „ de Leeraaren van alle Godsdienftige Genootfchappen enige „ toelage van 's Lands wege ontfingen, dan nog zou het niec „ betrekkelyit gemaakt kunnen worden tot hen, die de Jonge,, lingen onderwyzen , welke zich tot het Leeraarampt willen vormen, om dat die gelykheid, welke kan bewaard worden ,, in het eetue geval, by het tweede niet doorgaat. Maar zo „ de Maatfchappy niet op zich kan nemen de betaaling der „ Profesforen irf de Theologie der onderfcheidene Godsdieaften, •„ is het echter voor haar nuttig om alle Godsdienftige Genoot! „ fchappen aan te moedigen , hunne (lichtingen tot vorming „ hunner Leeraaren aan de Nationaale Univerfiteit te plaatzeti „ en over te brengen. Het is nuttig voor de Maatfchappy, \ „ dat alle Godsdienftige Leeraaren opgeklaarde denkbeelden heb- „ ben,  5Ia *• van lsyden, aakmebkingen. „ ben, en dezen hebben zy gelegenheid te verkrygen t«r plaati „ ze, alwaar van 's Lands wege gezorgd wordt, dat onderricht „ m de oiideifcheidene Weetenfchappen wordt gepeeven. Allé „ Weetenfchappen zyn in een naauw verband tot elkander„ niemand zal ontkennen, dat het den Staat van het hoogst „ belang is , dat alle Godsdienftige Leeraaren grondige kennis „ hebben van de Natuurlyke Godgeleerdheid en Zedekunde. „ De deugdzaame Wysgeer verheugt zich , wanneer hy enei „ volkomene vryheid in het Godsdienftige ziet daarg"ft»ld „ en de Kerk van den Staat gefeneideti ; maar de deu^dza-, " ™p. Wysgeer beklaagt een Land , alwaar het ene onver.' „ fchiilige zaak is , of men aan eeu Opperweezen gelooft." De overige Afdeelingen voeren ten opfchrift: Over het bevorderen der Onderrigtingen aan minvermogenden Over' jet Onderwys in de fchone Kunften Over de betrekking varl het Nationaal lnftituut tot het Publiecq Onderwys. Daar by de aangenomene Staatsregeling voor'het Bataaffche: Volk veel overgelaaten is, en veel aan het Wetgeevend Lichaam 1 opgedraagen, waar toe ook de Nationaale Opvoeding en her Openbaar Onderwys behoort .heeft de Burger Schryver zich vant zynen pligt gekweecen met deeze Bydraage. En beantwoordt: het geheele Werkje aan zyn doel (bl. 28.) „ Dat zyn O0„ . „ merk alleenlyk is eenige denkbeelden op te geeven 'ie tioor t „ andere meer bevoegde oordeelaars kunnen onderzogt en zo > „ waardig gekeurd, nader ontwikkeld worden^»— Wy wen- • ichen , da: de Schryver de aangenaame aandoening fmaake, yan medegewerkt te hebben, om iets dat algemeen nuttig is daar te ftellen; en dus meer hebbe dan de genoegdoening die goede oogmerken alleen geeven kunnen. •' Gedichten en Liedjens voor het Vaderland; benevens eene Aanr fpraak aan het Bataaffche Volk; door, euzabeth bekker', IVeduwe a. wolff, en, agatha deken. In den Haagt, M I. van Cleef, i7yS. In gr. %vo. te famen 294 bl. De beide Vriendinnen, door haare menigvuldige Gefchriften by onze Landgenootcn genoeg bekend, na de beruchte Omwenteling van 1787, met zeer veele anderen , genoodzaakt zynde haar Vaderland te verlaten, en thans, na het luisterryk herryzen der Vryheidszon, daarin wedergekeerd , bieden iri dit Werkje haare Landgenooten weder een vrucht van haaren arbeid aan; zy beftaat, behalven de Toeëigeuing aan den Burger j. p.a. van canter, Secretaris te Wolvega , in Friesland, en de Aanfpraak aan het Bataaffche Volk , die in proza, iri ronde taal, eene definitie van het Patriotismus en de politique Confesfie van de Burgeresfe bekker bevat, uit een dertigtal verfchillende Stukjes. De vrye, ronde taal, de losfe en onge- ! dworj.  WOLFF EN DEKEN , GEDICHTEN, ENZ. 513 dwongen uitdrukking en gemeenzaame Volksftyl , die meestal in dezelven heerfchen , hebben ons zeer behaagd; offchoon *er, wat het kunstmatige betreft , vry wat op aan te merken zou zyn, willen wy dit gaarne toegeven, om dat zy aan het oogmerk , waar toe 2y in het licht gebragt Tchyiien, zeer wal kunnen beantwoorden. Het Stukje, getyteld aan de Jooden, «demt reine mehschlievendbeid , en heeft ons by uitftek bevallen ; zo ook de twee Stukjes, de braave Man en de eerlyke Man; dezen, inden natuurlyken, eenvoudigen Volksftyl ge« fchreven , bevatten de braaffte en edelfte gevoelens, die den waaren Patriot eer aandoen. Wy kunnen dus dit Werkje alle welgezinde en braave Vaderlanders aanpryzen. Tot een Haaltje voegen wy hier nevens het Stukje, getyteld DE BRAAVE MAN. Daar 't Vry beid en Gelykheid is, En Broerfchap om te fchreeuwen, Daar vraagt je my, onnoozle cuius.' {Schoon 't hachje van de Zeeuwen,) ,, Of ik, een zwaare Patriot, ,1 Precis zo als myn ouwers, „ Geen amtje kryg?" wel ben je zot! Past dat dan op myn Jchouwersl Ik , een fcheepstimmermans gezel! Hoe kan je toch zo babblen! Die niet pront lees, armhartig fpel, En naauw myn' naam kan krabblenl Wat hamer \ kan ik dan voor 't Land, En voor zyn Vryheid waaken ? Heb ik , fchoon juist niet gek , vèrjland Om wetten te gaan maaken ? Als ik by onzen buurman kla/.s, (/» 't kroegje van de Keezen,) Door d'oudflen zcun van jasper-- baas, Het dagblad vter hoor leezen, Ben ik geen eerelyke knaap, Zo ik , door hersfen ■ flypen, Hoe fcherp ik hoor", hoe wyd ik gaap*, Eén regel kan begrypen: Verfta ik, wat men daar zo fyn Uitcyfert en berekent? Weet ik wat anticipaas zyn? Wat concludeer betekent"! Het oordeel dat ik doorgaands ftryk , Geeft de een op de aêr geen voordeel; Die V laatfte fpreekt heeft meest gelyk ; Zé drollig is myn oordeel » ■ ö "— Maar  5H WOL F F EN DEKBM Maar, weet je wat ik zeer wel weet? Een eertyk man te weezen —— Hy die geftolen brokken eet, Behoort niet by de Keezeni Een Burger gaf my eens een? raad, Die veelen zou behaagen: „ Je meet" zo zei hy, „ beste maat! ,, Ook om een amtjen vraagen: „ Je kunt het, voor een kleinen prys, „ Een ander waar doen neemen; „ Dat is, zo als je weet, de wys; ,, Dat is geen geld vervreemen" 'k Werd haastig; zei: wat denk je dan? Zou ik 's Lands kas bezwaar en ? Behoeven wy, myn goeje man! Meer fotzige amtenaaren ? 'k Ben hier, in 't hart, een Patriot, Maar 'k ben geen dief of rover ; 'i Heb voor myn Land, en voor zyn lot *~ Goed, bloed, ja nog ?néér over . Nog meer'. — Zie daar, dien lieven zoon. Die blydfchap van myn leven, En dien ik voor geen koningskroon, Geen werelden , zou geeven ; Bat fchoone kind, dat aan myn vrouw, Toen zy daar van verloste, Tot myne nooit vergeetbre rouw , Byna het leven kostte: 'k Herhaal V nog eens; dit eenig kind, V Geen ik geen1 dag kan derven, Zal, op 'i Lands vloot, ah Vry heids - vrind Rasch vechten, mooglyk derven ■ * 'k Zeg, fterven, zo dat God behaagt; Maar, by den Vry heids - flander, Als die voor '/ Land zyn leven waagt, Als wddre Vaderlander Myn iongen! zo ge een bloodaart waart, De vlag der Natie hoondet; Zo gy, van Néér lands bloed ontaart, ben Engelschman verfchoondet; Heelshuids my in myne armen kwaamt; Uw bloed niet had vergoten, Ik zoude, als voor my zelv' befchaamd, U, vloekend, van my Jtooten; Uw^ moeder, voor wie ik het brood Zo naar/lig heb gewonnen, Verlaaten, vliegen naar de vloot, En daar, niet onbezonnen, Maar  GEDICHTEN EN LIEDJEKS. $lg Maar wèl beraên, en wèl gemoed, Op myne zaaken pasfen; 's Lands hoon, of in aer Britten bloed, Of in het myne uitwasfehen; Ik hielp den woesten, harden Brit, Met onze kogels groeten; De looze Staatsman, fchrandre pitt, Zou voor zyn trotschheid boeten; Hy zou, het hoed]en in de hand, De zee haast overfteeken , Het vrygevochten Vaderland Om vrede en vriendfchap fmeeken ; Hy zou voor Vryheids fpeer en hoed Gelyk een rietjen beeven, En al het ons ontroofde goed Gewillig wedergeeven —— Hoe brandt myn hart reeds naar den flag! Sterk onzer helden handen, Bewaar door hen de Vryheids -vlag, ó God der Nederlanden! Chris ftond te kyken als een zot, My ziende dus oreeren; Maar zei: „ Gy zyt een Patriot, „ Dat durf ik wel bezweeren: „ Zo allen, allerbeste maat! „ De zaaken dus befchouwden, „ Daar was geen vrees meer voor verraad, „ En ,t Land was reeds behouden." Ter Nagedachtenis van petros broes, in leeven eerst Leeraar te Velp by Rofendaal 1751 , van daar te Loosdrecht 1757, te VU fingen 1762, te Haarlem 1765, en te Amfierdam in 1770. Overheden den 26/len van Wynmaand 1707. Te Amfierdam , by J. ten Brink , Gerritsz. , 1708. In gr. ivo. 37 bl. De waardige Amlteldamfche Kerkleeraar p. broes aldaar op den 26 Oftober 1797 overleden zynde, onttrekken eenige Vrienden , door middel van dezen bundel Lykzangen, zeven maanden na zyn dood, 's Mans naam aan de vergetelheid, gelyk zy zelf zeggen in het Voorbericht dezer Verzameling. De Vervaardigers van deze Jeremiades zyn b. broes, m. p. elter, geb. woesthoven, j. rosiersz., a. du sart, w. van de velde, j. jordens, van ouwerkerk de vries, en j. ten brink, gerritsz. De Stukjes zyn meestal van denzelfden ftempel, faamgeiteld uit treuren, wenen , klagen, zuchten , berymde -By-  1 5l6 TER UilGEDACHTKSIS VAN TSTRUS BROES. Bybelplaatfen , enz. Als dit gerymel moet (trekken om da' nagedachtenis van den braaven bro^s te vereeuwigen, twyfeleni wy of deze treurige Poëeten hun oogmerk wel bereiken zullen; niettegenftaande, zy zeggen dat . deze enkele bloem „ op zyn Graf geitrooiJ, niet anders kan dan behaasen " is< 'er nog al vry wat onbehaagiyks in : by voorb. bl. 26. De ganfeke Kudde , die haar Herder mist, gaat dwalen. Het lommerryke veet», zal over berg'en dal; Den grysaard daar zyn kroost, nog van baar bhoes verhaalen- Wyl ginds de Noordergolf, zyn grootheid ruifchen zal. ' Zou vliss.'NGs gryze vest deez' maar' gevoelloos krygen? 0 Neen', de ronde tong des Zeeuws kan hier niet zwygen. Terwyl de ftroom van 't Y, en Spaarne en Vegt vertraagt- 1 Ontroert de Zeeuwfche Stroom , die haar verlies beklaagt. * Welk eene menigte hyperbolen in één couplet! Eene gant* Jche dwalende kudde , die haar' herder mist. a°.) Zal het (de) lommerryke velp over berg en dal Non plus ultra, femieohn. 3"O Zal bestevaêr daar zyn kleinkindertjes wat van Do broes vertellen, wyl (omdat) 4°.) de Noordergolf zyn grootheid', rutjehen zal; onder dit geruisch van de Noordzee komt men 1 eensklaps 50.) te Vlisfingen, waar 6°.) de Nl3. ronde tong des \ Zeeuws met zwygen kan: dus zal men daar geen ronde Zeeuwen ■ meer vinden, maar wei Zeeuwen met ronde tongen. Eindelyk wordt 7°.)dit meesterlyk couplet gefloten met het vertragen van den Stroom van 't T, het Spaarne en de Vecht; terwyl 8°.) de Zeeuwfche Stroom, die haar (zyn) verlies beklaagt, ontroert Waarlyk, hoewel de dood van Do. broes niet werkelyk deze phenomena in de Natuur veroorzaakt heeft, draagt dit rym echter de duidelyke merktekens van den invloed dien zyn flerfloc op 's Dichters harsfenen moet gehad hebben ; jammer dat de overvloed van water, waarmede dit rym aangelangd is niet toereikende fchynt geweest te zyn om dit ontydig uitgebarften poëtisch vuur te blusfehen- De Neef van idcr een. Blyfpel, in een Bedryf. Naar V Fransch van l. b. picard. Te Amfterdam, by de Wed. T. Dóll 1707 In Zvo, 41 bl. ' ' '' Dit Stukje heeft enigzïns een cnnaturelyk voorkomen, voor 1 zo verr' de fnaakfche verdichting van een Gasconjer om een paar Familieè'n in de war te helpen, en een trouwverbond te verbreken, naderhand blykt met de waarheid van gebeurde zaken grotendeels volkomen in te (temmen. Voor het ove- 1 xige is hetzelve van geest en vinding niet geheel ontbloot en voor het doel, onfchuldig te vermaken, wel gefchikt. '  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Het Leven van Jofeph in Leerredenen , door hernardus van marken, Predikant te Hoorn. Hde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzervvorst, 1797- sr' ttvo. 263 bl. In onze aankondiging van het Eerfte Deel deezer leezenswaardige en nutte Leerredenen hebben wy ons oordeel uver dezelve verklaard. De wyze der behandelinge» in dit Tweede Deel aan de voorgaande volmaakt gelyk» maakt de herhaaling van nadere beoordeelinge noodeloos. Het mededeelen van eenige ftaalen ter proeve is 't al, 't geen onze taak thans vordert. Zie hier iets over ïosEPH's karakter, zo als van marken hem voordraagt, by zvne ontdekking aan de broederen, als beleedisd door dezelven, en zyn gedrag in die treffende omftandigheid. „ Schoon zyne handelwyze, (zo icnryft de deftige Leeraar) welke hy in de beproeving van zyne " broederen gehouden heeft, hard moge fchynen, wy " hebben evenwel hier en daar duidelyke bewyzen ge" had, dat hy door geene wraakzugt gedreven wierd, " maar dat hy naar een zeker plan tot een gewichtig " einde in die beproevingen handelde; nergens evenwel " fchittert zyn karacler als beledigde zoo fchoon , als " toen hy zich aan zyne broederen ontdekte. Stelt u eens " voor, het leed, 't welk hem door zyne broederen was " aangedaan; hy het voorwerp van hunne nyd zynde , was op de onmededogenfte wyze mishandeld, tot Haat " naar Egypte verkogt; wat zoude men nu verwachten " by zyne ontdekking ? ö Toehoorders, als menig een " met zyn eigen onverzoenelyk hart raadpleegt en Jofeph " daarnaa wilde afmeten, die zoude ten minften ver" wachten, dat hy by deze gelegenheid verwytingen en beftraffingen deswegens zoude gedaan hebben; maar " nWs van dat alles heeft plaats: zyn hart is geheelenal "het hart van den menfchenvriend; niet eene gedachte " van wraak komt 'er in hem op ; zyn grootmoedige lett. 1798. no. 12. Mm ,, en  5*8 ». van markei* „ en verheven aart vertoont zich daar in, dat hy niet allee» " deifbrjCderrl V,an bittere verwy"^gcn verfchoont, maar „ zelrs de fchuld van hen zoekt weg te nemen , en de 3st geheele daad aan hem gepleegd eene andere gedaante „ geeft; hy wil niet, dat de broeders vreezen, ontrust „ zyn, zich langer bekommeren , over 't geen zy aan „ hem gedaan hebben; maar hy zoekt alles op, cm hun „ moed in te boezemen. Wie kan het lezen: maar na* s, mest niét bekommerd, enz. zonder het te gevoelen ; ?> Jofeph is als beledigde waarlyk groot 1 Evenwel moe„ ten wy deze verdediging van hunne misdaad niet voor „ eene voldoende verontfchuldiging houden; want fchoon „ God hunne boosheid tot een gelukkig einde beltuurd „ had, hunne daad was echter vrywiliig geweest, en zy „ bleven fchuldig. Als God uit het kwade het goede „ doet voordkomen, is hy, die het kwaad doet, daarom „ niet onfchuldig ; dat moeten wy nooit denken; dat „ was Jofepli's bedoeling ook niet in de verdediging zyner „broederen; maar hy gebruikt deze woorden als een ,, vernis, 't welk zyne menschlievendheid hem noopte 5, op hec gedrag zyner broederen te leggen; hy wil door „ dezelve hunne aandagt aftrekken van het herdenktn aan eene misdaad, die hun wroeging en vreeze veroor„ zaakte; en ze hen doen aanzien als eene toelating en „ leiding van God, tot een heiiryk einde; opdat zy. f, in plaats van te blyven ftilftaan by eene linertelyke „ herinnering van hun eigen gedrag, zich met hem zouden „ vereenigen jn de erkentenis en aanbidding van de hand * des Almagtigen. En even uit dat oogpunt Jofcph's taa.1 3, befchouwd,. legt zy zyn grootmoedig hart kennelyk aan „ den dag. Zoo dan heeft Jofeph vergeven en vergeten; s, alle nagedagtenïs der misdaad wil hy hebben uitfe,, wischt; hy wil, dat zyne beledigers zich verblyden,. „ terwyl hy tevens aan hun wil weldoen, hunnen ftand „ uitwendig verbeteren, en zoo het kwaad met goed vergelden. Welk een navolgenswaardig , maar ook „ befchamend voorbeeld voor ons! Ach! dat wy van Jo„ feph leerden ons als beledigden recht te gedragen; en „ zoo Gode meer gelykfbrmig te worden/' Tot een ander ftaal diene , de treffende befchryving der onimoetinge tusfchen jakcb en joseph, by 's eerstgenoemden aankomst in Egypte. „ Jofeph komt met zynen „ wagen aan; (te weeten in 't land Gofeu, werwaarts „ jAJto» niet de zynen zich hadt begeeven) men ziet hem i5 var*  MET LEVEN VAN JOSEPH. $ftf „ Van verre, ieder reikhalst van verlangen om hem te aan„ fcbouwen; aanftonds zoekt hy zynen Vader, deze na„ dert, ras komt hy uit zynen wagen, hy viel hem aan zynen hals cn weende lang aan zynen hals. Welk eene ,, ontmoeting, Toehoorders! Wie kan zich deze zamen„ komst van Vader en Zoon, na zulk eene lange afwe„ zigheid , en dat in zulke omllandigheden, naar ver„ eisch voordellen ? Verbeeldt u, dat gy eenen lieven „ Zoon voor 't eerst wederzaagt, na dat hy lang afwe„ zig was geweest, en gy meende dat hy dood was; of „ dat gy uwen Vader of Moeder, na zoo lang dezelve „ niet gezien te hebben, en verfchillende lotgevallen te „ hebben ondergaan, weder ontmoetede; en gy zult 'ef „ iets van gevoelen, van 't geen hier by Jakob en Jo,, feph zy omgegaan. De Regeerder van Egypte ziet zy„ nen Vader, verouderd door de jaren , verouderd doof „ het betreuren van zynen geliefden Zoon ; hy fchreit „ van blydfchap; hy vergeet op dat oogenblik zyne „ grootheid, hy erkent zich eenen Zoon van Jakob te „ zijn, hier in itelt hy zyne eer; hy omarmt den grysaart, „ hy drukt hem aan zyn hart, hy weent traanen Van „ verrukking en kinderlyke liefde, die hem het fpreken beletten ; de oude grysaart, die zich duizendmaal hec wezen , de houding, de geftalte van zynen lieveling „ zal hebben voorgefteld, herkent de trekken van zynen „ Jofeph in het gelaat van Egypten s Regent; zyne vreug„ de was onuitfprekelvk, alle de bewegingen zyner va* „ derlyke liefde worden te gelyk ontftoken ; vader et! „ Zoon kunnen niets doen, dan elkander omhelzen en „ fchreien ; lang blyven zy aan elkander hangen; geea enkel woord hoort men i de aanwezende Zonen en „ Kleinzonen van den Aartsvader zyn diep getroffen; ein„ delyk zegt Jakob, die, wegens zynen ouderdom nu reeds koeler geworden zynde, het eerst bedaarde, met een „ weenende ftem: nu is myn wensch voldaan, nu kan ik „ gerust fterven, myn Zoon! nu ik uw aangezicht heb aanfehouwd, nu ik u nog levend weergezien heb. Wei* nige'woorden, maar vol van kracht, vol van liefde! Zie daar eene treffende ontmoeting, een treffend we„ derzien op aarde; maar een wederzien , welks vreugde „ met de herinnering van fcheiden door den dood ge„ paard ging. Zoo zal het wederzien in de eeuwigheid „ niet wezen , dat zal beter, onfeheidbaar zyn. Wan9, neer wy daar de geliefden van ons hart zullen ontMm £ » moe-  520 b.' van marken „ moeten, Christenen! dat zal vreugde wezen, zoo als „ wy hier geene kenden; dan zullen wy altoos te zamen „ by den Heere zyn." In de veertiende Leerrede ontmoeten wy eene verdeediging van joseph's gedrag, omtrent het geld, het vee, de landerycn en de perfoonen der Egyptenaaren. „ 'Er „ is (fchryft van marken) geen gedeelte van Jofeph''s „ gefchiedenis, waar op het ongeloof lager gevallen is, „ dan dit, 't welk wy thans behandelen, 't Was de „ grootfte onrechtvaardigheid, zegt men, dat Jofeph zich „ den hongersnood ten nutte maakt, en voor dat geen, „ 't welk den Egyptenaaren eerst in eigendom toebehoor„ de, bun geld, hun vee, hunne landen, en eindelyk „ zelfs hunne vryheid, hun ontneemt, en ze in de magt „ des Konings brengt." Eene pooging doende, om, ware 't mogelyk, ook ten deezen opzigte zynen joseph te verdeedigen, ftelt de Eerw. van marken de volgende vraagen ter zyner beantwoordinge voor: ,„ ï*. Is het te „ berispen in Jofeph, dat hy het opgezameldc koor-n ver„ koopt, en zich van het geld der Egyptenaaren voor „ 's Konings fchatkist meester maakt? a°. Was 't niet „ hard, dat hy, toen ze geen geld meer hadden, al hun .„ vee neemt ? 30. Is 't wel te rechtvaardigen, dat hy eindelyk de onderdanen van hunne vryheid berooft, „ en hunne akkers tot een eigendom van den Koning ,, maakt? 40. Hoe moeten wy zyne handelwyze omtrent „ de Priesters beoordeelen?" De oplosfing deezer zwaarigheden, tot eere van den Bybel, hoewel eenigzins uit. voerig, willen wy, volgens 't inzigt, welk de geagte van marken daaromtrent heeft, hier nevens voegen. Hy redekavelt in deezervoege. „ 1. Is het te berispen in Jofeph, dat hy het op„ gezamelde koorn verhoogt, en zich dus van het geld „ der Egyptenaaren voor 's Konings fchatkist geheel „ meester maakt ? Wy hebben, (antwoordt van mar„ ken) by de behandeling van Hoofdfl. XLI, gezien, dat „ Jofeph in de 7 vruchtbare jaren het vyfde deel, welk „ hy verzamelde, wel als een belasting geëiscbt heeft, „ maar denkelyk ook daarenboven nog veel van de inge„ zetenen, fchoon zeker wegens den overvloed voor een „ zeer lagen prys, heeft ingekogt, en dat 'er zeer veele „ onkosten hebben moeten befteed worden , om koorns, fchuuren te bouwen, en, het graan te bezorgen en te M bewaren. En maakt dit het niet reeds hoogst bil-  HET LEVEN VAN JOSEPH. v 52t l lyk, dat Jofeph zorgde, dat het nadeel,'t welk 'sKo„ nings fchatkist daar by geleden had, weder vergoed L wierd , en hy ten dien einde het koorn verkogt ï wat „ is daar in te berispen? moest hy niet voor het belang „ van zyn Heer en Koning zorgen ? Ja maar, dat hy „ evenwel het koorn zoo duur hield, dat de Egyptenaars „ binnen 5 jaren al hun geld kwyt waren; dat icnynt „ onbillyk*! Dan, wy moeten onder 't oog houden, dat „ het zeer nodig was, dat de prys niet te laag gelteid „ wierd ; deels* om het koorn in dien tyd van gebrek , ,, zoo veel mogelyk, in waarde te houden, en te verhuj„ deren, dat men 't niet nutteloos verkwistte ; deels om „ de baatzugt te verhinderen, die, zich aan den nood des „ lands niet kreunende, al haast middelen zoude gevonden „ hebben, om het koorn tot nadeel der inwooneren buiten „ 's lands tot een hooger prys te verkoopen. Hier komt „ by, dat het geld in dezen vroegen tyd veel fchaarler „ was dan naderhand; dus de fchatten , die de Egypte^ „ naars in geld bezaten , niet zoo groot zullen geweest „ zyn, als men zich wel verbeeldt. Ook was het geld ,, toen het onontbeerlykfte middel tot onderhoud niet, „ zoo als het in latere dagen by andere Volken gewor„ den is; dus de Egyptenaars 'er in de daad niet dat by „ verloren, 't geen men 'er thans by zoude verliezen, ais „ men van geld beroofd wierd. Eindelyk wierd door deze „ verryking van 's Konings fchatkist de gelegenheid ge„ opend, om veele nuttige inrichtingen voor het Ryk te„ maken ; 't welk Jofeph 'er zeker ook mede bedoeld zal hebben. 'Er is dus, dunkt my, in dezen in Jofeph „ niets te berispen ; had hy eens alles voor niet weggegeven, zouden dan de vyanden van den Bybel hem niet van de hoogfte trouwloosheid tegen zynen Opperheer befchuldigd hebben , waar door hy zich by het volk „ had willen bemind maken, en zich eindelyk ten throon „ verheffen? . „ 1. Ja maar < was het evenwel met hard, dat hy, „ toen de Egyptenaars geen e;eld meer hadden, al hun „ vee voor het koorn, dut hy hun tot onderhoud gaf, „ genomen heeft ? Dan, ook deze bedenking heeft meer „fchyn, dan waarheid; de noodzaaklykheid, om het koórn op prys te houden, bleef nu nog dezelfde, „ als te voren, op dat men het mogt bezuinigen, en d.e „ voorraad voor alle de onvruchtbare jaren ftrekken konde; en wat was daar toe beter middel, dan dat Jofeph, Mm 3 » nu  522 B. VAN MAHKEH " ?nUirFei, FId ?eer was' het vee nat»? hy deed oolc „ m de daad daar door een weldaad aan de Egyptenaa " verfb-^ tl V£e hu??a meer of min tot ^ moest „ verlhekt hebben, wyl de onvruchtbaarheid zeker ook „ de weiden, die m het hogere gedeelte van E°n>tr m „ niet kort aan den AW, lagV fetroffen heef^Toor'de „ ze zyne fchikkmg derhalven werd hun vee ten nutte „ van het land bewaard, en de inwooners werden van de " l0Ste? u" moeite ontlast' van het ^ans te voeden. En „ dewyl het zeer te vermoeden is, dat de Koning na dé " lZbY ?yndC onvruch|b«e jaren het vee des ganfchen " & T\ ten,zynen iMte gehouden , maar hit, voor „ een gedeelte althans, met de landeryen weder onder " ?andMnf drenflverdee'd ^ft, zooybevond zich heï „ land na den afloop der onvruchtbare jaren in zynen „ ouden bloei herfteld, en ieder ingezeten moest zich " SrhüfeTl °^ „ï* fChikkinS vegrblyden. Ook hie „ derhalven is Jofeph van geen wreedheid te befchul3i oigen. ,, 3. Dan, dit zy zoo; is het echter wel te rechtvaar„ digen, dat hy eindelyk de Egyptenaars van hunne „ vryheid berooft, en hunne akkers tot een e gendom „ van den Koning maakt? Ten dezen aanzien Czeft van „ marken; vooral maakt het ongeloof onzen Jofeph voor „ een tiran, voor een wreedaart uit. 1 " aA ** ls, waar' (antwoordt zyn Eerw.") in den eerüVn „ opflag fchynt het hard, maar alles hai^hfer af S „ den aart des agendoms, dien Pharao by deze gelesen„ heid over alle de inwooners en landeryen van EayL „ verkreeg: indien Jofeph hen tot Haven gemaakt badfen ,, alle hunne akkers m volftrekten eigendom voor den „ Koning had willen verkrygen, ja! dan zoude men hem „ moeijelyk kunnen verdedigen, en van den naam van „ onderdrukker des. volks vrypleiten; maar doet Jofeph " S"? lk LeeS,diJ?r in,de Sefchiedenié niets van; een S „ hangt geheel af van de willekeur van zynen meester - al „ wat hy heeft is deszelfs eigendom, zym kinderen zyn „ geboren flayen yan zynen Opperheer; niet één woord „ van dit alles vinden wy in Mofes bericht Wel i* „ waar, de nood had de Egyptenaars daar toe gebrast „ om zich zelve en hunne akkers den Koning tot len ei „ gendom aan te bieden; Jofeph had die aanbieding kun9, nen m.sbrmken, maar doet hy dat? immers, neen' na p de onvruchtbare jaren, of op het einde derzeive, wyst » hy  HET LEVEN VAN JOSEPH. 5*3 „ hy ieder weder een ftuk lands toe, hy ftelt ze in ftaat „ om hunne akkers weder te bebouwen, zy konden voor „ hunne kinderen en hunne dienstboden oogften; alleen „ moesten zy de landerven als leenen van den Koning „ ontfangen, en jaarlyks het vyfde gedeelte van den oogst „ aan den Koning opbrengen; was dat zulk eene zwaare „ belasting in een zoo vruchtbaar land als Egypte ? zyn „ de belastingen in andere landen en onder ons niet veel „ zwaarder en drukkender? had Jofeph ook niet volko„ men recht tot zulk eene fchatting, daar de Egyptenaars „ vrywillig en volgens hun eigen voorflag de landen ver„ kogt hadden , en hy door zyne wyze fchikkin^.i het „ volk zeven jaaren lang by het leven behouden had? „ hoe weinig nadeel dit ook aan hunnen rykdom heeft „ toegebragt, ziet men uit de .volgende gefchiedenis; ten, „ tyde van Mofes was deze wet nog in wezen; en even„ wel waren de Egyptenaars in dien tyd Vrye menfchen, die groote febatten bezaten, en hunne eigene kudden „ hadden. Was het volk met deze fchikking ook met „ ingenomen en wel te vreden, toen zy by de bekend„ making derzeive zeiden: aan u hebben wy ons leven „ te danken; laat ons maar genade vinden in uwe oogen, „ en wy zullen gaarne Pharao's knechten zyn? Zeker, „ dat is de taal niet van een volk, 't welk onder onder„ drukking zugt, en wraak eischt van hem, die bo„ ven de Koningen verheven is? Waar is dan hier de „ tiranny van Jofepht Ach! had 'er nooit meer onder„ drukking plaats, hoe gelukkig zou 't menschdom zyn. "„ b. En waar toe maakte Jofeph deze fchikkingen? tot „ een zeer weldadig en nuttig einde voor het Ryfc, Toe„ hoorders! zy dienden ten grondflag van die gelukkige „ orootheid van Egypteland, waar van de gevolgen zich „ ook naderhand over het beste gedeelte der toenmaals „ bekende waereld hebben verfpreid , en tot de goede „ inrichting en vorming vsn geregelde maatfehsppyen „ over 't algemeen zeer veel hebben toegebragt. Hy „, bezorgde daar door een vast en beftendig inkomen aan „ de kroon, 't welk haar tot hier toe ontbrak; de alge„ meene welvaart konde daar door bevorderd worden ; „ de Koning wierd 'er door in ftaat gefteld, om nuttige „ inrichtingen te maken, de openbare werken te verbe„ teren, en zyn volk goed te befchermen, om die zegen„ ryke fchikkingen van kanaalen en dammen te laten ver- vaardigen, waar door dit land zoo zeer in bloei geraakMm 4 «te,  524 b. van marken, het eeven van JOSEMf. " tC?,ei] esne? g-rooten rykdom verkreeg; hy brast het " yf;lk d00r ^ ic,hiiki?i' 'f welk dus ver in eene wet " teloze onafhanglykheid geleefd had, onder een vasfer „ en beilendiger Staatsbeftuur; want daar het d Jzelft „ anderyen als een gefchenk of leen des Konings moest „ befchouwen, kon het daar door te eerder aan dTonl „ derwerping eener wetgevende Oppermacht gewend wor- " nodit T 'iSS ï ,a!lG ^regddc Itaten hoogst „ nodig 1$ Jofeph derhalven betoonde zich, in deze als :; awfiffigji?is geenzins van Eindelyk verdeedjgt de Eerw. van marken joseph's gedrag omtrent de Priesters, uit aanmerking van derzelver aanzien m den Staat, en het kostbaare van 's Lands Godsdienst 't welk door hen moest gedraagen worden ■ deeZ(I °rde "iet dan te° "3d«Ie Jan den Godsdienst bezwaard worden; om nu niet te zeggen, dat hebbed""' * '^f '* ZüUiS ten ftuid Hier mede eindigen wy ons berigt, 't welk reeds breed.genoeg is uitgedyd, met den wrasch, dat de godvrugtige arbeid van den Eerw. van marken moge gezegend worden door eene vlytige Jeezing in dezulke onzer Vaderlandfche huisgezinnen, by welke de Gods. diens nog op prys wordt gefteld, en die, in de tegenwoord.ge ramplpoedige tyden, in het aanbiddelylc God", beftuur omtrent de waereldfche zaaken, den besten uoost voor den verflagenen geest zoeken. "Genootfchap *, WeLnfcfaJpln ¥Tit Niet eens zyn wy het met ons zeiven, wien wy 't eerst. en met den meesten ernst, verfchooning moeten vrï gen : aan den geleerden Opftelier deezes We ks! over de ichynbaare mmagting, hem betoond, door het dus lanS S^tVSe^zT? d°°rwr°gten -bSd,of'aaf eene zekere kiasle onzer Leezeren, om dat wv hen tot hier toe onbekend hebben gelaaten met een Gefchrift 't welk als eene onwaardeerbare bydrage moet^befchouwd wor-  A. YPEY, GESCIL M SYSTEM. GÖDG. 5^5 worden tot de Kerkelyke Gefchiedenisfen, en voor allen, die in deezen tak van Geleerdheid fmaak vinden, eene onberekenbaare nuttigheid bezit. Noch kleinagting voor ïïn waSen Schryver , noch mangel aan belangnee«Inee Innet nut van het leezende Publick, » de grond Vaï ors ilzwygen tot hier toe , maar alleen daar van de oorzaak een zamenloop van omftandigheden, van welke wy ongeraaden oordeelen hier verflag te doen Fe weeS, reeds in den jaare i793 het eer£ Plf deezes Werks, te Haarlem, by c. plaat, het licht. Het tweede vo gde twee jaaren daarnaa, ter zelfde Stede. Wyl n £ Boekhandelaar' plaat, zedert na 's Hage: verZllT maakte aldaar , in den aare 179Ö, het derde en laatfte Deef gerneeu. Bekend is het, hoe de eenvoudig Euaïeiieleere, al vroeg, door menlchelyke bytSzeïwSd ontluisterd, en't geen daar van den naam S, eene gedaante aannam, die van het oorfpronklyke zeer weinige trekken hadt behouden. Werkdaad.ee Godsd enstvèrw^ndelde^elhaast, in W^*gf*^ v.pid dus sïeheeten , omdat zy , lchrylt ypey , ,, aue h^huofdwÏÏSSlen van het Kristlyk geloof als éen geheel Pifiema of jltlfd, in zulk eenen zamenhang en in M zulk eene orde voordraagt, dat fteeds de eene der an" dere S fteunfel zy , en ze allen in een fchoon en " ftevisverband zamenzitten;*' moetende, voorts, tusfchen die beiden dit onderfcheid gemaakt worden, dat de Kristlyke Godsdienst de Godlyke heilleer is , die " ons in de sewyde Schriften geopenbaard is; en ons on'derricht geeft, van het gene elk weeten, gelooven en " e ch en moet, om in dit cn in het toekomftig leven " StóS te zyn;" terwyl daarentegen „ de Syftemati" ifhè Godgeleerdheid is eene menschlyke, geleerde en " fSvindige, weetenfchap, die in veelerlei wysgeenge SïSSSs ingehuld , en ntó allerhande kunstwerk opgepronkt is; eene weetenfchap niet alleen van God, of van den eigenlyken Godsdienst, maar van alles, wat "on den Godsdienst en deszelfs gefchiedenis flechts " eënire betrekking heeft." Met een warm gevoel van het gewist en de nuttigheid der zaake vernam ypey,. zo als hv in het Voorbericht voor het tweede Deel betuigt, - dat het veele verftandigen en braaven, in onze dagen, ernst wierdt, om naamelyk de Leere. van het Christendo", van tvd tot tyd jammerlyk misvormd, tot haare ooiforonldyke zuiverheid te rug te brengen, en tevens r . Mm 5 llct  51<5 A. y?Er het onderwy» in die Leere zo eenvoudig en ontheven vaal allen fchoolmaatigen omüag te doen worden, als het naarl de behoeften en de gefchiktheid der menfchen mogelykt is. Ingevolge daar van was ypey van oordeel, „ datl „ het wel der moeite waardig, en voor veelen van nutI „ zyn zoude, om met hun alle de bogtige gangen na teJ „ gaan , langs welken het zo noodzatklyk^Godsdienst-l „onderwys in Kerken en Schooien van "Kristus en de 1 „ Apostelen af. door alJP m„„™ .X. „„_ • " cl . . , —*~ -^«v»vu Liv_^,i, iui uijs js over- „ gekomen: ten einde men te duidelyker zien moge hoe' „ zeer men in dat onderwys doorgaans van de oude: „ Apostolnche eenvcuuigheid is afgewceken , en men de: ''dTarS?,?^ hedt^te" deezen 'aanzien ook „ daaruit afleide. Ter geregelde bearbeidinge van deeze veelbevattende taak, verdeelt ypey zyn Werk in zeven Tydperken. Ziehier die verdeeling, in 's Mans eken woorden „ Het eerfte tydperk loopt van , ristüs fo? " " het einde der tweede eeuw, het andere tydperk " £TJ "ï hCt begm der derde eeuw tot a=n juniuüs „ den Afrikaan , en ihdorus van Seville, die in de zes„ de eeuw leefden; het derde tydperk van iuniuus en „ isiDORUs tot op de Scholastieken in de twaalfde eeuw • „ het vierde tydperk van de Scholastieken tot aan dè „ tyden der hervorming; het vyfde tydperk van de her„ vorming tot in de zeventiende eeuw; het zesde tvd„ perk door de zeventiende eeuw heen tot aan de acht„ tiende; en het zevende of laatfte tydperk van het be„ gin der achttiende eeuw tot op den tegenwoordigen ,, tyd.' Alleen de zes eerfte Tydperken, ester, zvn in g»** £fe1?, ^'beid # geerde S£?,K lyk, gelyk hy voor het derde Deel bericht, ondernomen hebbende, eene Gefchiedenis van de Kristlyke Kcrkln al Ac'ttienae Eeuw te fchryven, en waar van ook reeds het eerfte btuk is uitgegeeven (*), vondt geraaden, het zevende of laatfte tydperk in die Gefchiedenis te behandelen en m te weeven. " Ziet daar een algemeen verflag van den aanleer en natuur deezes Werks. Wat de%itvoer ng aan?elangf? : met te veel zeggen wy, indien wy als ons gevoelen verklaaren, dat de bearbeiding der veelbevattende taak bezwaarlyk ,n beter handen dan in die van onzen Schryver, kon vertrouwd worden. Uitgebreide geleerdheid •an den omvang des Werks evenredig, juisthffd van oordeel, edele onpartydigheid, gepaard met eenen, hoewel (*) Zit bovea, b!. 352. nu  GESCH. DER SYSTEM. GODGELEERDH. $ï? \ tin en dan eenigzins omflagtigen, over 't geheel, egter, [ klaaren ltyl: deeze vereischten van een goed' Historie£ fchryver vertoont ypey van het begin tot aan het einde van zyn Werk. Uitgebreide Geleerdheid verkondigt het gantfche beloop des Gefchrifts; en van de Onpartydigheid kan getuigenis draagen menig eene aanmerking , welke : men ginds en elders aantreft, omtrent byzonderheden, zvn Kerkgenootfchap betreffende, van welks heerfchende leerbegrippen hy. voor 't overige, zich als een verftandig beredeneerd Voorftander vertoont. Des wy ons geregtiVd, ia verpligt oordeelen, aan alle minnaars en beoeffenaa'rs van echte Geleerdheid deeze Letterkundige Gefchiedenis ten fterkften aan te pryzen. Ons plan gedoogt niet, deeze of geene byzonderheden ter proeve mede te deelen. Genoeg zy het, den Leezer berigt te hebben, dat hy hier, in een kort begrip, ontleed vindt, den hoofdzaaklyken inhoud der Schriften van genoegzaam alle Godgeleerden, dieeenigen naam gemaakt hebben, van den tyd af, zints welken men de gevoelens, den Godsdienst raakende, in den vorm van Zamenftelzels heeft gegooten: eerst van de tyden der Apostolifche Mannen tot °op die der Hervorminge ; vervolgens die der Lutherfchen en Hervormden; en eindelyk der My/ïieken, Mennonieten , Sociniaanen , Remonftranten en Roomschgezindtn; alles met aanmerkingen doorvlogten , op per. foonen en zaaken , tot welke de geleerde Schryver, in de natuur van zyn onderwerp, eene gepaste aanleiding vondt. Leerreden, ter gedachtenis van den vyf- en - twintig faarigen Predikdienst, en twee Verhandelingen: de tcrfle over de Voortreflykhcid der Wysheid; de andere over de Stad Aardenburg: door jan mieuwenhuyzen, Leeraar der Doopsgezinden te Monnikendam. Te Amflerdttm , by M. de Bruyn, 1798. In gr. Svo. 104 bl. E'en Man van een natuurlyk gezond Oordeel, en , 't j geen nog meer zegt, van eerbied en dankbaarheid omtrent den Allerhoogften doortrokken, voert het woord in de Leerrede , om , naar aanleiding der woorden Pf. ÜLXXXVI: n~-rg, de gevoelens van zyn hart te uiten, iiter gelesenheid van zynen volbragten vyf-en-twintigjaa!jrigen Predikdienst in de Gemeente te Monnikendam, na*  '5i8 J. NIEUWENHUYZEN alvoorens in die van Middelharnis, op het Eiland Overï flakké, en te Aardenburg, in het geweezen Staats-VlaanA ^«k, geduurende den tyd van dertien jaaren , dien diens* te hebben waargenomen. Eenigzins uitvoerig verklaart! vooreerst de Leeraar «ynen Text, en onderzoekt vervol' gens, welke bedenkingen, op zyne byzondere omltandig^ heden flaande, in dien Text liggen opgefloten, om hft gezegde tot een toepasfend gebruik voor zyne toehoor! ders in t a gemeen aan te wenden. De blyken van weL! meenendheid, godsvrugt, opregtheid en liefde, welke b'1 •kans ieder bladzydc ten toon fpreidt, hebben ons deeze Leerreae met genoegen doen leezen , en bevestigen hét goed gerugt, welk van her. degelyk karakter des a.-tenss waardigen Gryzaarts alomme is uitgegaan; dien wy voort* duuring van lichaams- en geestvermogens, om, in zynem gevorderden leeftyd, zyne Gemeente nog eenigen tyd te kunnen ftigten, van hceler harte toewenfchen? In eene Nareden geeft de Leeraar eene korte fchets van zynen. leevensloop en voornaarafte lotgevallen Van de twee Verhandelingen, leert'ons de eerfte dem Eerw. njeuwenhuyzen kennen, als den Stigter der loflyke Maatfchappye Tot Nut van 't Algemeen : eene ftistmg, door welke mieuwenhuyzen , al hadde hv nimmer iet anders ten algemeenen beste verrigt, zich bv zvne Landgenooten verdienstlyk gemaakt, en onder de openbaare weldoeners op eene aanzienlyke plaats aanfpraak! zou verworven hebben. In eenen droom zag hy een hernelsch Verfchynzel , welk hem zyn Geleigeest als de: Wphcidtezd kennen, gevolgd van eenen trein van deugden •en hoedanigheden, allen even vereerende en heilzaam voor het. menschdom.. Uit den droom ontwaakt, en nog al vol van aandoeningen over de fchoonheid der hemelmaagd en de agtbaarheid van haaren floet, treedt hy in overles met zich zeiven, omtrent de mogelykheid der verdaad. lykinge van het Droomgezigt. Zwaarigheden ontmoette hy by alle rangen en ftanden , uitgezonderd by den dus genoemden gemeenen burger, by welken hy meni| eenen na Wysheid zag reikhalzen , doch, om de moeite en kostbaar-, heid der verkryginge, den moed laaien zakken. Dit deedi hem op het denkbeeld vallen, om door middel van duidïyk opgeftelde; en onkostbaare gefchriften de mindere klasfen toe te lichten, en alzo de Wysheid aangenaam te maaken. Dit denkbeeld , aan goede vrienden medegedeeld, vonat byval; men floeg de handen aan het werk; en, '  LEERREDEN , ENZ. 5^9 en, binnen het tyd verloop van weinige jaaren, zag men de Maatfchappy zich verheffen tot den top van aanzien ■ en belangrykheid, welke hier, door de opgave van het j getal der onderfcheidene Departementen en van derzelver Leden, by de ftukken wordt aangetoond. Voor t I overige ontmoeten wy, in deeze Verhandeling, eenige trekken van de voordeden der Wysheid, nevens eene opwekkende aanwyzing der middelen, om dier voordeden met 'er daad te kunnen deelagtig worden. De zelfde welmeenendheid, hartlykheid en Menschliefde, ais in de Leerrede, ftraalen ook in deeze Verhandeling door. _ liet onderwerp der derde Verhanddinge dunkt ons minder gefchikt tot eene Voorleezing in eene Departements - Vergadering, waartoe, egter, volgers het oplchnit, dezelve gediend heeft. Naa een verhaal van de opkomst en de lotgevallen der Stad Aardenburg, volgt een berigt wegens den mislukten aanflag der Franfchen , ,m den jaare 1672, dcormengd met byzonderheden, welke niet algemeen bekend zyn, en over de naagedagtenis der dappere Verdeedigers een vereerend aandenken verlpreiden. Het Proces van Elwall, betreffende het Leer ft uk der Drieëenheid. Uit het Engelsch vertaald. Benevens eene Leerrede over hetzelfde Onderwerp, door Theophilus. Te ■ Zwolle, by J. de Vri, 1797- ln 8vo- 4 bl- Het is vreemd, dat men dit zoogenaamde Proces van Elwall, zonder eenig voorbericht omtrent den tvd, wanneer deze zaak gebeurd is, en zonder eenig verllag van dien man, hoe ook genaamd, in een Nederlandsch gewaad laat te voorfchyn komen. . Wy willen hieromtrent onze Leezers eenige opheldering mededeelen, ontleend uit de Voorrede, geplaatst voor de nieuwe Engelfche uitgave, in 179a, door Priestlcy, zoo men meent, bezorgd, onder den titel, the Triumph of Truth bcing thc Triailof Mr. Elwall, before Judge Denton, forjubltjhing a Book in defenfte of the Unity of God. At Stafford Asfizesl, in the year 1726, (Lond. 179O , waaruit ook waarTchynelyk deze Nederduhfche Vertaahng is overge- mïEhall behoorde tot het Genootfchap der Kwakers, maar verftoutte zich, om de Kerkelyke Leer der Dneeen-  53° met proces van elwall. heid openlyk tegen te fpreeken, waai over hy, naar óél wetten des Lwds, aangeklaagd zynde, zich op zoodanige 1 wys en met zoodanig gevolg openlyk verantwoord heeft, als in oit ftuk vermeld wordt. Dit is gebeurd in denif jaare 1726. De Engelfche Uitgeever noemt John Martin,\ tusfchen Birmingharh en Meester woonachtig, die toen'! in zyn 84fte jaar, zich dit rechtsgeding, waarby hy zelf3 tegenwoordig geweest is, met de omftandigheden, die 'er tl by plaats hadden, nog leevendig kon erinneren, en aan3 hem heeft verzekerd, 't geen ook door veele anderen isil bevestigd, dat, het geen Elwall 'er van heeft laaten 1 drukken, overeenkomftig de waarheid is, en ook het wee-zenlyke bevat van 't geen door hem by die gelegenheid „ ter zyner verdediging, gezegd is. Volgers het eigen 1 verhaal van Elwall, had hy een bock gefchreeven, ten 1 titel voerende: Een waarachtig getuigenis van God cn zy- ■ ne heilige wet, zynde eene eenvoudige oprechte Verdediging ■ van ha eerfte Gebod: Gy zult geene andere Goden voor myn aangezicht hebben, tegen alle Voorftanders der Drieëenheid. onder den hemel. ■ „ He woonde," zegt hy, „ destyds te Wolverbampton in Staffordshire , alwaar 1 myne Voorouders meer dan elfhonderd jaaren gewoond hebben, reeds ten tyde, toen de Britten overwonnen wierden door de Saxen. Naauwlyks was dit boek in 't licht gekomen, of de Predikanten van dat Landfchap begonnen tegen my te woeden, inzonderheid die van Wolverhampton, welke ook ten grooten deele de hand gehad hebben in de moeielykheden en vervolgingen, die ik ondergaan heb. Um kort te gaan, 'zy zaten niet ftil, tot dat zy eene uitgebreide aanklagte tegen my vervaardigd hadden in het gerechtshof te Stafford ; alwaar ik kragtiglyk ondervond de medewerking van Gods magt waardoor ik in ftaat gefteld wierd, om, befchuldigd zynde van kettery, met eene volkomene vrymoedigheid te fpreeken voor een zeer groöt getal van menfchen. IMa dat de lange aanklagt geleezen was, wierd my revraagd, of ik my voor ftchuldig of onftchuldig verklaarde ? waarop ik antwoordde, dat ik in het fchryven van dat boek, voor zo ver ik wist, niet fchuldig was; maar, indien zy meenden, of ik het boek, waaruit zy efnige bladzyden m de befchuldiging hadden voorgelee aen, gefchreeven had, ja dan neen, bekende ik zulks gedaan" te hebben, en dat, indien ik vryheid mogt hebben va» fpree. ken,  HÊT PROCES van elwall. ggf ! kefi, ik geloofde in ftaat te zyn te doen blyken , dat het gemelde boek niets anders behelsde, dan de eenvoudige ; waarheid van God. „ Toen Hond de Rechter op, en zeide: Elwall, ik on{ der/iel dat gy C:py ontvangen hebt van dc befchuldiging. : Ik antwoordde, dat ik die met ontvangen had. Waarop hy, ,' zich tot de Predikanten wendende, hun zeide, dat ik Copy van de aanklagt had behooren te hebben. Doch deezen daarop niet antwoordende, wendde hy zich tot my, en zeide , dat, indien ik borgtogt wilde ltellen , en my verpligten om weder daar ter plaatfe te verfchynen op de eerstvolgende Zitting, hy dan tot dien tyd myn verhoor zoude uitflellen. Maar ilt antwoordde, dat ik niet voorineemens was eenige borgtogt te ltellen , dewyl ik niet jbegeerde , dat zig iemand voor my zoude verbinden. Want, zeide ik, ik heb eene onfchuldige borst, en ik heb geen 'wensch beledigd, en daarom begeer ik geene andere gunst, dan dat my de vryheid verleend worde, om zelve op de befchuldiging te mogen antwoorden. Waarop hy my zeer beleefd toevoegde : dat moogt gy doen.'"' Daarop begon zyne verantwoording. Hy beriep zich eerst op het eerlte Gebod, Gy zult geene andere Goden voor myn aangezicht hebben. Vervolgens op het geloof van alle de Aartsvaders en Profeeten, die zich altoos tot God vervoegd en van God gefproken hadden, als een enkel Weezen, zonder iets te weeten van eene Drieëenheid, of meerderheid van perfoonen. En zoo ging hy voort tot de Leer van Jefus Christus, drong vooral üerk aan op de woorden joh. XVII: 3, dit is het eeuwige leeven, dat zy u kennen Xden 'eenigen waarachtigen God, cn Jefus Christus, dien gy [gezonden hebt, en wendde zich by die gelegenheid tot tie f vergaderde Predikanten, zyne vervolgers, die hy uitdaag1de, om de hier tegen overllaande Leer, zoo zy durfden, Ite verdedigen. Waarop niemand , hoewel hy voor een Ipoos had ltilgezwegen, iets antwoordde; 't geen hem aanJfeiding gaf, om het volk aan te fpreeken, en met veel {ernst te waarfchouwen, om hunne Godsdienftige begrip. Ipen niet te ontkenen van de menfchen, maar van God ; ■niet van den Paus, maar van Christus; niet van de PreIdikanten en Priesters, maar van de Prof eeten en de AposItelen. Daarop ging hy voort met zyne zaak te bepleiten Imet de woorden van Jefus, Matth. XXIII: 9, 10. Gy zult \iniemand uwen Vader noemen op de aarde: want een is uw l'Vader , naamlyk , dit in de hemelen fs. Noch gy zult niet  533 met proces van elwall, 'niet Meesters genoemd worden: want een is uw Meestery naamlyk Christus. En van Paulus, i Cor. VIII: 4'— 61 Daar is geen ander God, dan een: want hoewel daar ookl zyn, die Goden genaamd worden, het zy in den hetneï\ het zy op de aarde , (gelyk 'er veele Goden en veele Heet ren zyn,) nogthans hebben wy maar eenen God, den Va'4 der, uit welken alle dingen zyn. Voorts overtuigd zyn-* de , dat de Rechters geen behaagen fchepten in de hen} aangedaans vervolging, weidde hy ook nog uit over det haatlyke natuur van het beginfel van vervolging, dat hyj zeide in de hel uitgebroeid te weezen , en voegde 'en by, geen penning voor de kosten van deze zyne vervolging in rechten te zullen betaalen. Nu Hond een van de Vreederechters »op , met naame Rupert HumpatehX ging tot den Opperrechter, en verklaarde, dat hy Eli wall voor een braaf en eerlyk man kende, 't geen nog' door een ander werd bevestigd. Waaroo de Opperrechter hem vraagde , of hy wel ooit over dit LeerftuH had geraadpleegd met de eerwaardige GeestelykheicV en met de Bisfchoppen van de Kerk van Engeland. Hy verklaarde dit gedaan , maar geen voldoend antwoord bekomen te hebben. Men wees hem alleen opParlementsa&en, op Staatsbefluiten, enz. in één woord, op menfchelyk gezag, waaraan hy zich, in zaaken van Godsdienst, niet kon of wilde onderwerpen. De Opperrechter wilde hem daarop evenwel laaten belooven, dat hy over dat onderwerp niet meer zou fchryven. Hy', verklaarde daartegen, nooit zoodanige belofte te zullen 1 afleggen, maar te zullen doen wat zyn ge weeten hemi voorfchreef, niet om menfchen , maar om God te behaagen. Waarop hem werd aangezegd: „ Elwall, gy, zyt ontflaagen. Gy moogt het gerechtshof verlaaten, em gaan werwaards het u belieft." En nu ging hy weg, door een menigte , naar gisfing wel van duizend menfchen, en ontving daarna, zoo wel van verfcheiden Vree-i derechters, als van anderen, de leevcndiglte blyken van goedkeuring en toejuiching over de dappere en man-; nelyke wyze , waarop hy zyne zaak, met het bestel gevolg, had verdedigd. 't Komt ons nog al vreemd voor, dat in die tyden, daar de landswet de harde draf van een openbaar godslasteraar fcheen te vorderen, de-j ze zaak zoo geëindigd is. Dit alleen geeft eenige ophelp dering, dat zyne tegenparty verzuimd had, hem, zoo als! de wet eischte , een aflcarift van zyne béfchuldiêïng ter hand  het proces van elwall. 533 hand te ftellen, en dat 'er eigenlyk geen uitfpraak ten zynen voordeele gedaan, maar hem alleen aangezegd is, dat hy kon weggaan. De Uitgeever brengt, by deze gelegenheid, ook eene Leerrede over hetzelfde onderwerp, door Theophilus, aan 't licht. Of Theophilus dezelfde zy met den Vertaaler of Uitgeever van het Proces van Elwall, wordt niet gemeld. De woorden van Paulus, i Cor. XV: 24—28. Daarna zal het einde zyn , wanneer hy het Koningryk Gode en den Vader zal overgegeeven hebben , enz. zyn ten tekfte fekozèn. Vooraf gaan eenige ophelderende aanmerkingen, etreffende den aart en de natuur van dat Koningryk , waarvan in den tekst gefproken wordt. Daarop volgt eene verklaaring van 't geen Paulus te dezer plaats meldt, van de duuring van Christus Koningryk, en de overgaaf der hem toevertrouwde heerfchappy aan den Vader. Waaruit dan eindelyk eenige totpasfelyke bedenkingen afgeleid worden. En wel eerst wordt uit het verhandelde beflooten, in v/elke betrekking onze gezegende Verlosfer ftaat, en tot ons Christenen , en tot God den Allerhoogften. „ Met betrekking tot de Christenen," zegt de Redenaar, „ is hy onze Heer, Meester en Koning; zodanig verheven boven alle Engelen en magten, dat wy (met uitzondering alleen van den almagtigen Schepper en Vader van alles) geen hooger , geen waardiger, geen voortreflyker Wezen kennen in het gansch heelal. „ Met betrekking tot den Allerhoogften blykt de Heere jesus uit het verhandelde zodanig te zyn, als hy zelve, geduurende zyn omwandeling op deeze aarde, veelmaalen getuigd heeft, zeggende: Ik gaa heenen tot mynen Vader -, en myn Vader is meerder dan ik. Joh, XIV: sfè. Voorwaar zeg ik u, de Zoon kan niets van hemzel» yen doen , ten zy hy den Vader dat ziet doen. Joh. V: 19. En na zyne opftanding zeide hy : My is gegeeven alle magt in Hemel en op Aarde. Matth. XXVIII: 18. „ Dit leert ons van den éénen kant, dat wy ons te wagten hebben , om de denkwyze der zulken naar te volgen , die onzen gezegenden Verlosfer niet hooger waardeeren dan een uitmuntend en voortreflyk man; —- een man, die op den weg van zyn pligt geftorven is; die een flagtoffer geworden is van geestelyke nyd en hoogmoed, lett. 1798. no. 12. Na ea  534 HET PROCES VAN ELWAM,. en die daarom Verdient in den zelfden rans geplaatst te worden met socrates en anderen, welken, terwyl ze weldoeners waren van het menfchelyk genacht, en alles aanwendden, om hunne tydgenooten wyzer, beter en se■lukkiger te maaken, insgelyks liever alles, 't geen hun dierbaar was, zelfs hun leven, hebben willen opofferen verlaat '* pbaane' waarin ZY zig begeeven hadden \ „ Van den anderen kant leeren wy hieruit, om ook de voetltappen der zodanigen niet naar te volgen, die tot een ander uiterfte vervallen, en den Heiland der menlenen, uit de beste beginfels en met de beste oogmerken , zodanig verhoogen, dat zy hem volkomen gelykltellen met den almagtigen Schepper van alles , hi geen ding minder zynde dan de Vader zelve, die nogthans alleen alles in allen is, en te pryzen in der eeuwigheid." r J Een tweede toepasfelyke aanmerking betreft de verplichting , om Jelus in zyne waardigheid te erkennen , Hem als onderdaanen te gehoorzaamen, en onzen wandel naar zyne geboden in te richten. Wy hebben niet kunnen bemerken, dat deze Leerrede, die zeer oppervlakkig is, heel veel afdoet, om over de echte Bybelfche Leer, van de waare natuur van onzen eeuwiggezegenden Verlosfer, nieuw licht te verfprei- Handehngen van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelykc<■ Wysbegeerte, te Rotterdam. Xlde Deelt 2de Stuk Te Rotterdam, by D. Vis, 1798. In er 4to. 275 bl. ■ /y Tn dit tweede Stuk van het Xlde Deel der Verhandelinj. gen van het Bataafsch Genootfchap komen voor, drie Beantwoordingen van voorgeftelde Vraagen; te weeten, twee over «fe Tekenen welke d. gefteldheid der Oogen'in de Ziektekunde verftchafen. en eene over het gebruik en misbrutk van Brillen en Oogglazen. De eerfte dier Verhandelingen, die met een Gouden Eerepenning is bekroond heeft tot Schryver den Heer van haaften, Med Do&or te Amfterdam, Deeze Verhandeling bevat zeer veele fchoo-  handel, van met bataafsch genootschap. 535 fchoone waarneemihgen, die echter, van wegen de menigvuldigheid der doffen, niet wel vatbaar zyn veor een uittrekzel; waarom wy, tot. eene proeve der fchryfwyze , 'er alleen iets uit zuilen mededeelen aangaahde de verduistering der Oogen. „ Wanneer in heete Ziekten „ (zegt de Schryver, bl. 205.) de Oogen verduisteren, „ zonder dat eene blykbaare oorzaak voorafgegaan is, dart „ geeft dit eene algemeene lichaamszwakte en gevaar te „ kennen; is hardhoorigheid met het verlies van het ge„ zicht gepaard, dan is het een bewys, dat de zwakheid „ den hoogden trap bereikt. Van hier, dat het, volgens „ hippocrates, wanneer de fcherpte van het gezicht als „ het ware verzwakt is , en met veelvuldige flaauwten „ gepaard gaat, een teken is van een fterk aangedaan „ harsfengeftel, van op handen zynde ftuipen, en de dood „ zelve, inzonderheid wanneer het gezicht in een ver„ zwakten ftaat geheel wegraakt. „ In heete Borstziekten is het , volgens raglivius, een doodelyk verfchynzel, wanneer de Oogen verduis„ teren of fchemeren. Volgens hippocrates derven in „ deeze Ziekten die Lyders op den negenden of elfden „ dag, by wien de Ziekte, op den vyfden of zevenden „ dag, met de Koorts toeneemt, en de Oogen verduiste„ ren of lchemeren. Dit verfchynzel in deeze Ziekten „ fchynt men te moeten toefchryven aan de ophooping „ van het bloed in het hoofd, wegens deszelfs beletten „ omloop door de longen. „ De fterke begeerte naar licht van zommige Lyders be» „ hoort ook tot de verduistering van het gezicht. In eene „ Kraamvrouw, welke aan de Kraamvrouwekoorts ziek „ was, heeft de beroemde s. g. vogel dit byzonder toe„ vat opgemerkt, dat het haar niet te licht in het vertrek konde zyn, en dat men hierom 's avonds altoos veel licht „ moest ontrteeken , en hetzelve zo naby haar plaatzen „ als mogelyk was. Fritze verhaalt een diergelyk ge„ val, en voegt 'er by, dat het altoos een doodelyk te„ ken is. Dit was het ook in de Kraamvrouw van den „ Heer vogel: nogthans had home in eene Lyderes van „ deeze zoort, welke echter genas, opgemerkt, dat zy „ niet duidelyk zien kon, en den Oogappel zeer verwyderd, „ had. De Heer ëch;effek, eenige zoortgelyke voor„ beelden verhaalende, geloofde, dat dit toeval voornaa„ melyk voortkwam , als het darmkanaal tot verderving overging. Len zoortgelyk geval is Dr. keup voorge-. Nn a „.ka* ,  5tf handelingen „ komen, in eene vrouw van 37 jaaren, vyf dagen voor „ haar dood, by wie ook zeer zeker eene verderving der „ ingewanden aanwezig was. Voorleden zomer heb ik „ by eene Lyderes, welke aan eene verderving der in„ ge wanden overleed, waargenomen, dat zy, terwyl het „ vermogen der fpieren nog in zyne volle kragt was, en „ zy, tot weinige oogenblikken voor baar dood, alle haare zielsvermogens bezat, eenige uuren voor haar „ fterven over duisterheid in het vertrek klaagde: even„ wel was haar gezicht zo fterk niet verduisterd, of „ zy konde haare nabeftaanden en bekenden herken„ nen." De tweede Verhandeling, welke in dit Deel voorkomt, is die van den Heer david heilbron, over die zelfde ftoffe. _ Dezelve is mede uitvoerig en leezenswaardig: om daar uit ook iets over te neemen , zullen wy laaten volgen, 't geen hy zegt over een gebrek, 't welk met het zo evengemelde in tegenftelling ftaat. „ De ove„ rige vreemde gewaarwordingen betreffende (zegt de „ Schryver, bl. 290.) komt wel voornaamelyk de on„ verdraagelykheid des lichts ten eerften in aanmerking. „ Dit ongemaklyk gebrek ontftaat zeker, over het alge„ meen, by zoortgelyke toevallen der Oogen, Hersfenen, „ Zenuwen, enz. door welke eene al te groote aandoen„ lykheid der Oogen gebooren wordt; deeze toevallen „ kunnen echter van een zeer onderfcheiden en zelfs „ tegenovergeftelden aart zyn; 'er kan naamelyk eene te „ groote prikkelbaarheid , of een vermeerderde omloop „ des bloeds in de Hersfenen , en de gevolgen daar van „ voorhanden zyn, zo als in de geweldige ontfteekingen „ der Hersfenen en Oogen, en ook in de Kinderpokken „ en Mazelen, welke Ziekten altyd van dit Verfchynzel „ verzeld worden, of 'er kan ook integendeel eene ver„ mindering van kragten en een zeker onvermogen „ plaats hebben, in welk geval, zo als gatjbius aange„ merkt heeft, de Oogappel, onvermogend om zich by „ een fterk licht te vernaauwen , en eene tegennatuur,, lyke verwydering verkrygende, zodanige al te groote „ gevoeligheid voortbrengt, en het welk ook de oorzaak „ fchynt te zyn , waarom dit verfchynzel zomwylen „ volgt op een lang aanhoudend waaken, fterke buikont„ lastingen, en op meer dergelyke verzwakkende gebeurs,, tenisfen; zoo als prosper alpinüs waargenomen heeft. » Ja  VAN HET BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 537 „ In zwaare kwaadaartige Ziekten zoude dit verfchynzei nogthans, volgens boerhave en van zwieten, „ door eene derde, en geheel van de gemelde verfchil,, lende , omftandigheid kunnen voortgebragt worden. „ De eerstgemelde rekent naamelyk onder de erge ver,, fchynzelen, in eene waare Rotkoorts, een byzondere „ afichuw of weigering van den Lyder, om iets aan te raaken, of aangeraakt te worden , en waar van van „ zwieten de oorzaak toefchryft aan eene geheel zon„ derlinge en vreemde prikkelbaarheid van de algemeene ,, gevoelplaats , waar door op de minfte aanraaking eene „ geweldige beweeging of aandoening der zenuwen geboó„ ren wordt, welke de Lyder zelfs ongevoelig fchynt te „ willen vermyden: vervolgens veronderftelt hy ook de „ onverdraaglykheid, of wel den affchuw, des lichts in „ dergelyke Ziekten van zodanigen aart te zyn , en be„ fchouwt dezelve ook uit dien hoofde, met hippocrates, „ als zeer gevaarlyk." De derde in dit Stuk voorkomende Verhandeling is een wel uitgewerkt Vertoog van den Hoogleeraar van maaken, toen nog Medicina. Candidaius te Leyden, dienende tot Antwoord eener Vraage omtrent de eigenfchappen der Brillen en zoortgelyke Glazen, by welke inzonderheid gevorderd wierd, om uit den aart en de gefteldheid der deelen van het Oog aan te toonen, in hoe verre diergelyke Glazen wezenlyk nuttig en zelfs onvermydelyk noodig zyn, en in hoe verre zy als eene Volksgewoonte, vooroordeelen, en een waar misbruik, nadeelig mogen en moeten aangemerkt worden. De Schryver deezer Verhandeling befchryft, met groote naauwkeurigheid, de verfchillende natuurkundige eigenfchappen van het Oog , en leidt daaruit veele prafticaale gevolgen af, welke hy, op het einde , in negen Hoofdftellingen zamentrekt, die wy hier, om derzelver aanmerkenswaardigheid, woordelyk zullen mededeelen. i. Alle Oogglazen vergrooten of verkleinen de voorwerpen, en veroorzaaken een fterker prikkeling op de inwendige deelen van het Oog, of maaken de prikkeling minder. ê. In alle gevallen, waar een deezer eigenfchappen ver. eischt wordt tot verbetering van een of ander Ooggebrek, zal een Bril nuttig kunnen zyn; doch in andere gevallen niet. 3. In zeer weinige Ooggebreken Ilegts kan uit dit werkNn 3 tuig  533 HANDELINGEN tuig eenig voordeel getrokken worden, en niet dan in de Langzichtigheid, de Kortzichtigheid, de on waare Kortzichtigheid, uit eene gevoelloosheid der Retina ontdaande: in de Lichtfchuwheid , uit eene al te flerke gevoeligheid van de Retina, of uit eene ziekelyke gefteldheid van het zwarte fmeerzel van de Choroïdea; en eindelyk in het verlooren gaan der natuurlyke wedcrkecrige digtheid der Oogvochten. ö 4. Offchoon in de opgenoemde gevallen een Oogglas met vrucht gebezigd kan worden , zo moet men echter hiertoe met overgaan buiten de grootfte noodzaakiykheid; en zo het uit deezen hoofde gefchieden moet, zo moet het niet op eene willekeurige wyze gefchieden; maar zodanig, dat het Gezicht, door een zodanig Glas geholpen, zo veel mogelyk aan het natuurlyk Gezicht worde gelvk gemaakt. ° J 5. Indien men aan dit oogmerk kan voldoen, door het Glas verder van het Oog, doch nader by het voorwerp, te houden, zal zulks altoos moeten in acht genomen worden. b 6. Daar in de genoemde Ooggebreken beide Oo<*en altoos gelykelyk zyn aangedaan, zo. zal men altyd twee Glazen moeten gebruiken. Het gebruik der Kykglaasies QLorgnettes~) wordt derhalven door ons afgekeurd. 7. Nadien in flegts zo weinige gevallen, als wy opgenoemd hebben, het gebruik van Oogglazen te pasfe komt, en deeze nogthans tegenwoordig in zulk een algemeen gebruik zyn, zo moeten die gevallen of zeer menigvuldig zyn, of de Oogglazen zeer dikwyls verkeerdelyk gebruikt worden. 8. Het laatfte houden wy voor zeker, en meenen in de vooroordeelen , dwaalingen en onweetendheid des Volks, als ook, by veelen , in de bedorven Zeden van onzen tyd, hier van de reden te moeten zoeken. 9. Om dit alles uit den weg te ruimen, moeten de Volksvooroordelen opgeheeven, het onnuttig en dikwyls nadeelig gebruik der Brillen en andere Oosglazen aan den dag gelegd, het gebruik der Koopbrillen afgekeurd, en ten fterkften worden aanbevolen,dat,wanneer iemand een Ooggebrek aan zich zeiven gewaar wordt, hy zich by een bekwaamen Geneesheer of Heelmeester vervoege, en niet, dan op zyn aanraaden , een Oogglas gebiuike, en wel een zodanig, welk tot verbetering van het ongemak gefchikt is, Hoe-  VAN HET BATAAFSCH GENOOTSCHAP. g& Hoewel veele deezer gevolgtrekkingen zeer gegrond zyn, kunnen wy ons echter met alle niet vereenigen. Dus. vinden wy geen reden om de Lorgnetten af te keuien, dewyl zy doorgaans flegts geduurende een kort tyddip gebruikt worden; te meer, daar de brandpunten der beide Oogen by veelen mevkelyk verfchillen, en men dan, om zyn oogmerk te bereiken, fteeds gebruik zoude moeten maaken van Glazen van verfchillende brandpunten.. Het komt ons ook voor , dat het gebrek van de Verzichtigheid, en dus de noodzaaklykheid van vergrootende Brillen, veel algemeener is, dan de Schryver gelooft; dewyl het een natuurlyk gevolg is van een gevorderden ouderdom. Uitgezonderd de gevallen , in welke eene buitengewoon groote vergrooting of verkleining noodig zyn, die maar zeldzaam voorkomen, geloove ik dat men zich ook genoegzaam met Koopbrillen kan behelpen , vooral voor den geringeren Burger , wiens zaak het niet is , volkomen goede Konstbrillen te betaalen. Zo de Kooper maar zorge draagt, dat hy geen meer vergrootende Bril bekomt, dan noodig is, komt het hier op een weinigje niet aan ; en zo men dan gelegenheid heeft om Brillen van verfchillende vergrootingen by de kaars te onderzoeken , bekomt men dikwyls voor een geringen prys eene Bril, die ruim zo dienftig is als eene die men naar de ftrikte regels der. konst heeft laaten flypen. In eene gemeene Bril komt het voornaamlyk aan op den rechten trap van vergrooting ; heeft dezelve dien, dan kan zy aan 't oogmerk voldoen, fchoon van liegt glas gemaakt, en gebrekkig gepolyst. Zelfs kan zy dan dikwyls beter dan een uitmuntend bewerkte Bril het ongemak afwenden, 't geen de Schryver in 't algemeen van de Vergrootglazen vreest, uit de vermeerderde prikkeling der Retina ; dewyl de gebrekkig bewerkte oppervlakte van het werktuig een groot gedeelte dier lichtftraalen afwyst, die anders ongetwyfeld in de oogen zouden ingaan. Nn 4 Om-  $4« w. a. ockerse Ontwerp tot eene algemeene CharaBerkunde. Uitgegeven door w a. ockerse, Rustend Leeraar. Derde ótukjen, behelzende het Nationaal Charaéter der Neder (anderen. Te Amfterdam, by T. Allart, 1707 In gr. 8vo. 295 bl., behalven het Voorbericht. Het eerfte Stukjen van dit Ontwerp zag het licht in het jaar i7{!g ; het tweede in 1790, beide bv paddenburg en zoon te Utrecht (*): naT verloop van zeven jaaren komt het derde te voorlchyn by den Arafterdamfchen Boekverkooper allart. Van dit lange achterblyven geeft de Schryver eenige reden in eln Voorbericht, waarvan het grootfte gedeelte beftaat uit een Fragment van eenen Brief aan C... Die reden las niQX. m gebrek aan doorzetting; niet in gebrek van aanmoediging; met in eene aanmerking der Monthly Reviewers, noch in de haatlyke adder beet en van zekeren (bv den Schryver ongenoemden en ons onbekenden) Recenfent. Waaraan haperde het dan? De Schryver zegt tot zynen Vriend: „ Gy kent my genoeg om te weten, „ dat myn geest geenerleie banden duld. Dat fchry- „ ven by iaiioenen vooral wil my maar in het geheel „ niet bevallen. -— Ik heb medelyden met een gellacht, „ welk jaarlyks boekdeelen in de wereld febopt - ,, naar gelang het brood of klederen nodig heeft'; wat my betreft, myne pen kan onmooglyk op het Compas „ van den Almanach loopen. — Een honderd of twee blad„ zyden met gezond verftand te vullen, zonder met eens „ anders vederen te pronken , is my altoos toegefche,, nen iet meer te zyn, dan het blazen eener waterï, bel ^°E,dV^arhd.d£ zeggen>myrj geest is, dank neb„be het Nationaal Temperament! wat eigenzinnig en „ wat langzaam om zich in beweging te brengen Als „ het werk aan den gang is, dan gaat het welf maar te „ beginnen! hoe opus, hic labor eft. Zoo ben ik nu, en ,, zoo zal de wereld my moeten verflyten ,, Echter had ik alleen de fchuld niet.' Een zwak ge- „ ftel,  CHARACTERKUND3. 54* „ ftel, dat my dikwyls tyd en lust tot ander dan myn „ ambtswerk benam; een zamenloop van huislyke „ omftandigfcden ; en vooral de beroerenisi'en in „ Europa en in ons Vaderland ; — zie daar drie andere „ redenen voor het uitdel, buiten my. „ Welke jaaren zyn deze laatften geweest! .... De Na„ neef in kalmer tyden zal geloven, dat hy de Gefchie„ denis eener geheele eeuw leest, terwyl hy alleen de Jaarboeken van tien jaaren doorbladert Eene on- „ eindigheid van de gewichtigfte Staatkundige verfchyn„ felen volgde zich op met eene fnelheid, gelyk aan die „ der fchimmen in eene toverlantaarn. Naauwlyks ooit „ zweeg het gedruisch der Staats-omwendingen, de donder „ der Kanonnen rommelde onophoudelyk in ons oor. De „ Tempel der Weten fchappen floot zich. De vreesach„ tige Mufen fchuilden. De bedeesde Wysgeer was van „ verre een gevoelig aanfchouwer van verfchriklyke wor. „ delingen des menschdoms, in welken hy de hooge gan- „ gen van den onisindigen eerbiedig waarnam „ Wat my betreft, ik wil gaarne bekennen, dat te mid„ den van zulke orcanen myn geest niet gefchikt was „ tot gezetten arbeid. Ook had de aart der gebeurdtenis„ fen te veel betrekking op myn geliefkoosd onderwerp, „ dan dat ik niet zoude getracht hebben, daarvan voor „ hetzelve party te trekken." Deeze verfchooning wilden wy onzen Leezeren niet onthouden : zy kwam ons voor iets charaüeri/lieks omtrent den Schryver zeiven te bevatten. Misfchien zoude dit nog meer doordraaien, indien wy niet, om plaats te winnen, hierendaar iets hadden uitgelaten, dat niet volftrekt noodig was tot den zamenhang.. Achter dit Voorbericht volgt de Inhoud van het Stukjen in deeze woorden : Voorbereidende Aanmerkingen tot het Nationaal CharaSter der Nederlanderen, bl. i—t)o.— Befchouwing van hun Vcrftandlyk Character, bl. 99 -165. Befchouwing van hun Zedelyk Character. Deeze bevat de volgende Afdeelingen : Algemeene Bedenkingen, bl. 165—173. Over eenige Nationaale Deugden en Ondeug. den, bl. 173—234. Over zommige gemengde CharaSteriftieke Trekken, bl. 235—249, en, Ophelderende Byzonderheden, bl. 249—274. Algemeene Waarneemingen over de Provinciale Characlers, bl. 274 - 282. Revolutionaire Charaötertrckken, bl. 282—295. Nn 5 De  54» W. A. OCKERÏÏ De eerfte deezer Afdeel ingen heeft eenigermaate het voorkomen eener Schetze, waarvan de byzonderheden in het vervolg meer ontwikkeld worden. De Schryver zelve geeft dit te kennen, wanneer hy, bl. 60, zegt • „Ik „ begeef my hier ter plaatze niet in een verflag van" de „ byzondere Nationale Deugden en Ondeugden. Dit zal „ een voornaam deel van myne Charaéterfchets zelve uit„ maaken. Ik blyve nu flechts in het algemeene, omdat ,, ik nog bezig ben met de byzonderheden op te geven , „ uit welke ik oordeel die fchets zoo onpartydig mooglyk „ te moeten opmaken." Wy denken daarom onzen Leezeren geenen ondienst te zullen doen met hun van deeze eerfte Afdeelinge een beknopt verflag te geeven, en daardoor hen in ftaat te ftellen om van het geheele Stuk zich eenig denkbeeld te vormen. De gemelde Afdeeling dan begint met eenig bericht van^de hgginge des Lands, en van het Character der oudfte Inwoonderen, welken, van afkomst Germaanen zynde, met deezen ook de voornaame hoofdtrekken gemeen hadden. Hierop volgt, bl. 7—16, eene korte Schets der lotgevallen van ons Vaderland, der omwentelingen in hetzelve gebeurd, van de tyden van karel den groot jen, tot op de tegenwoordige : aan welks einde de Schryver zegt dit duk een weinig meer ontwikkeld te hebben, „ om te doen zien , dat men ons voorig Staatsgedel [te „ weeten na de oprichting der Republiek] niet verwarren moet met dat eener vrye Volksregeering by reprajfen„ tatie." In het algemeen is deeze aanmerking gegrond, en zeker, dat in geene der voormaalige Provintlen zulk eene Regeering in haare zuiverheid en volkomenheid , ja in de meeste geen fpoor meer van dezelve gevonden werd: maar niet min zeker is het, dat by fommige, by voorb., by de drie Kwartieren van het platte Land in Friesland, no* aanzienlyke, fchoon verminkte, overblyffels der oude vrye ftaafsgefteldheid voorhanden waren. Doch het is hier de plaats niet om zaaken van Gefchied- of Oudheidkunde op te helderen. Wy gaan voort. De Schryver geeft, bl. ao env., de grondregels van Staat, zedert de oprichting der Republiek beftendig in acht gemmen, „ en die zoo veel invloeds gehad hebben op „ het algemeen beftuur en heerfchend Volkscharacter * Zie hier dezelve, volgens zyn opgaaf. „ 1. Befcherming „ en uitbreiding van Koophandel, Zeevaart en Visfchery, » met  CHARACTERKUNDE. 545 ,, met achterftelling van den Landbouw, die nimmer be„ hoorlyk it> aangemoedigd (*), en van het Fabriek en „ Trafiekwe; un. 2. Het lokken van vreemdelingen , en „ het dulden van alle gewettigde Godsdienften (f). „ 3. Beftendige vrede, en goede verftandbouding met de „ Europifche Mogendheden. 4. Heiligheid der Nationale „ Trouw, en flipte nakoming der Tra&aten. 5. Aanklee„ ving aan de party der Proteftantfche Mogendheden , „ ontftaande uit de verwarringe der Godsdienftige gevoe„ lens met de Staatkunde, en uit de vermaagichapping „ der Stadhouderen met vreemde Hoven. 6. Steeds leu„ nen op de hulp van machtiger Bondgenooten, zonder „ ooit op ons zeiven te durven ftaan. 7. Steeds bedacht „ te zyn op het aflosfchen en verminderen van 's lands „ fchulden." De Schryver maakt op ieder deezer regelen zyne aanmerkingen, waarin wy hem niet kunnen volgen, zonder buiten ons beftek te treeden. Den laatstgemelden noemt hy een „ ongerymd en fchadelyk maxime;" omdat de ryke burgers hierdoor genoodzaakt werden hun geld by andere Mogendheden te plaatzen, daardoor van hun eigen Vaderland afgetrokken, van deszelfs natuurlyke vyanden afhanglyk werden, en deezen de wapenen toereikten, enz. Dit is dikwyls aangevoerd ; maar kan van den anderen kant ook niet veel gezegd worden ? Naarmaate een Land meer met fchulden beladen is, moeten ook de belastingen zwaarder zyn om jaarlyks de re