MENGELWERK, VOOR. 1798.   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, waarin de BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konflen en Weetenfchappen, betrekkelyk. TWEEDE STUK. voor 1798. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, by A. van der KROE, en by j. Y N T E M A en ZOON. 1708.  I  INHOUD VAN HET MENGELWERK, tot Fr aai je Letteren, Konflen en Weetenfchappen5 betrekkelyk. Algemeene Befchouwing van de Natuurlyke, Zedelyke en Euangelifcbe Blykbaarheden voor een toekomend Leeven, en een Staat van Vergelding in 't zelve, Door b. ïorteus, D. D. en Bisfchop van Londen, bl. i Waarneerningen , over de Werking der Gratiola, in de Krankzinnigheid. Door l. f. b. lentin. 6 Waarneemingen over de uitgegraavene Beenderen in de zeer opmerkelyke Spelonken in het Vorftendom Bayrèuthï aan de Koninglyke Sociëteit te Londen gezonden, doot den Markgraaf van Anfpach. Door wyleii j. hunter, Esq. F. R. S. 9 Aartige Ele&rifche Proeve zonder Ele&rifeer - Machine. Door t. cavallo. . 19 Eene foort van Telegraphe van den Ouden Tyd. 2,0 Leevensbyzonderheden van robert R0BiNS0N,in leeven Leeraar eener Vergadering van Dis/enters in St. Andrews Parochie, Cambridge. Door g. dyer. 21 Het is toch fchoon op Gods Aardbodem. Uit een Gezelfchaps - Gefprek. 28 Het Oorlog. Een Fragment. 34 Iets over het verbaazend toeneemen der Zedigheid. 35 Zilim en Selena. Eene Oosterfche Vertelling. 39 Algemeene Befchouwing van de Natuurlyke, Zedelyke en Euangelifche Blykbaarheden voor een Toekomend * 3 Lee-  INHOUD. Leeven, en een Staat van Vergelding in 't zelve. Door b. porteus. (Vervolg en Slot van bl. 6.) ' Gedachten van j. p. eichuorn, over de Taargetallen in de Gefchiedenis der Aardsvaderen vóór den Zondvloed. Nieuwe Waarneemingen aangaande het nuttig gebruik -van Duivelsdrek, met Osfegal vereen igd , tegen het Maagzuur. Door den Bergraad bucholtz, te Weimar. Wysgeerige Aanmerkingen over de Koude , gevoeld op hooge Bergen en in groote Diepten. Door l. euler Met èenige Ophelderingen. . ™ Verfcheide weetenswaardige Byzonderheden, betreffende de Gewoonten en Zeden der Noor der■ Indiaanen, aan de oevers van Hudfon's Baay. Door Mr. hearne 66 Proeve, over den ftaat der Afhanglykheid in de Zamenleeving. ?6 Wie zucht niet? y2 De Zielsverhuizing. Rede- en Schriftmaatige Bedenkingen, over de Inftelling en het Einde van het Burgerlvk Beftuur; of over de Pligten van Overheden en Onderzaaten. Volgens het Engelsch van den Eerw. j. foster, D. D. 8* Waarneemingen, aangaande den aart en de geneeswvze van den Pisvloed, (Diabete.') Door j. roelo en"w cruicksank. Natuurlyke Historie der Pinguïns en Manchots, of de Vogelen zonder Vleugelen. Volgens de buffon. qq Proeve met de Parachute genomen te Parys. Door den Burger garnerin. io- Verfcheide weetenswaardige Byzonderheden, betreffende de Gewoonten en Zeden der Noorder-Indiaanen, aan de oevers van Hudfon's Baay. Door Mr. hearne. CVervolg en Slot van bl. 75.) IIQ* Opmerkelyke gevallen en fortuinmaaking van den Londenfchen Boekverkooper james lackington. Medegedeeld door den Heer r. arrenberg. 0 1i4_ De kunftige Kanarie-Vogel. I2| Zedelyke Bedenkingen. I2„ Rede- en Schriftmaatige Bedenkingen, over de Inftellini en het Einde van het Burgerlyk Beftuur ; of over de Pligten van Overheden en Onderzaaten. Volgens t. foster, D. D. (Vervolg van bl. 93.) I2g Be-  I N II O U D. Berigt, wegens een merkwaardig groot Gezwel aan het hoofd eener Vrouwe. Medegedeeld door den Heer g. j. van wy, te Arnhem. !3I Waarneeming wegens eenen Stommen. Door den Burger j. g. bauman , Chirurgyn te Vlaardingcn. 135 Natuurlyke Historie der Pinguïns en Manchots, of de Vogelen zonder Vleugelen. Volgens de buffon. (Ver. volg en Slot van bl. 106.) 136 De Teken- en Schilderkunst, befchouwd als een vermogen dat ons in ftaat ftelt om de Godheid in haare Werken naar te bootzen, en ook daar in ons boven de Dieren verheft. I(i2 Overzetting der Brieven van eenen Hindoo Rajah"; voorafgegaan van een Berigt, wegens de Gefchiedenis, den Godsdienst en de Zeden, der Hindoos. Door. e. hamilton. IgO Iets over de Befchaafdheid en Zeden der hedendaagfcbe Grieken. l50 Staal van voorbeeldige Edelmoedigheid. 161 Proeve over de angstvallige Bekommerdheid. 162 De twee Slangen. Een Oostersch Vertelzel. 167 Rede- en Schriftmaatige Bedenkingen, over de Inftelling en het Einde van het Burgerlyk Beftuur; of over de Pligten van Overheden en Onderzaaten. Door j. foster, D. D. (Vervolg en Slot van bl. 130.) 169 Beknopte Aanmerkingen omtrent bet eerfle Christen Pinx^ terfeest, befchreeven Hand. II. Door j. kramer , Rustend Leer aar van Hiddelopen. 177 Over het gebruik der Laauwe Baden in koorrzisre Ziekten , en inzonderheid in de zogenaamde fleepende Koortzen. Door j. d. brandis. 181 Bericht aangaande den beroemden Kruidtuin van Kew. Door b. faujas st. fond. 185 Uittrekzels uit de Brieven van een Hindoo Rajah, over de Zeden der Europeaanen. Door e. hamilton. (Vervolg van bl. 159.) !gg Brief over het Schoonmaaken der Huizen in Meymaand. 201 Over de Beleefdheid in het voeren van Gefprekken. Eene Indiaanfche Anecdote. 207 Eene Engelfche Anecdote. * jog Betoog over het onaffcheidelyk verband dat 'er is rus* 4 fchen  INHOUD. Tchen de Gefchiedenis , den Godsdienst en de Zede* leer, vervat in de Schriften des Ouden, en vooral des Nieuwen Verbonds , tot ftaaving der Waarheid en Geloofbaarheid van ieder derzelve in 't byzonden 209 Bericht aangaande een zeer voortreflyke Oogzalf. Door hufeland. 2l6 Byzonderheden aangaande de Thee , en derzelver bereiding in China. (Getrokken uit de Reis van Lord ma- cartney.) Behoud en Geneeswyze van Boomen, welker Bast rondsom door Schaapen is afgeknaagd. 220 Het Lot der Af beeldende Kunften, in verfchillende tyden, in Nederland. (Vervolg van bl. 149O 224 Fragment der Gedenkfchriften van franklin , door hem zelven opgefteld; maar niet uitgegeeven. 23a Iets, over de Hollandfche Olyphanten, thans te Parys. 245 Zedelyke Bedenkingen. 246 Proeve over het aanbelang van onzen pligt te doen. 249 Iets over de voortreflyke Geneeskundige Eigenfchappen van het Onopordum Acanthium , of Ezelsdistel. Dooï Dr. HANDEt. ( 253 Bericht wegens de Chineefche Hennip. Door b. faüjas st. fond. 255 Wyze om Boter te verbeteren, te Udny én daaromftreeks in gebruik. Door anderson. 259 Befchryving van het Obfervatorium van herschel. Door een Fransch Reiziger. 260 Twee Brieven, over de laatfte Ontdekkingen in Africa. 268 Eene nieuwe ontdekking voor Aardryksbefchryvers. 273 Iets over de Stad Washington, in het Landfchap Columbia, in Noord- America, welke thans gebouwd wordt, om, met den Jaare MDCCC, ten Zetel te dienen det Vereenigde Staaten in America. 273 Uittrekzels uit de Brieven van een Hindoo Rajah, over de Zeden der Europeaanen. Door e. hamilton. (Vervolg van bl. aocx) 276 Leucadea. Eene Spaanfche Vertelling, naar het Fransch Van de florian. 280 Brief eener Americaanfche Vrouwe, over het Schooiimaaken der Huizen in Meymaand. fi'<$ Re-  INHOUD. Rede- en Schriftmaatige Bedenkingen over de Pligten en Hoedanigheden der Bedienaaren van het Euangelie; als mede wegens het voeglyk gedrag der Leden van de Christlyke Gemeenfchap, ten opzigte van hunne Leeraaren. Volgens het Engel sch van j. foster, D. D. ^ • -93 Geneezmg van een kwaadaartig Gezwel aan het Voorhoofd , door middel van het hernardfche Bytmiddel. Door siebold. 2c)0. Waarneemingen van spaixanzani , aangaande de eigenfchappen des Vuurfpuwenden Bergs "op het Eiland Stromboli. g02 Middel, om een Pruimenboom , met zyne bladeren en vrugten, geduurende den Winter, groen en versch te houden. g0» Iets over de Alcarazas , of Spaanfche Waterkruiken. 308 Befchryving der nieuwe Bezittingen van het Fransch Gemeenebest in Griekenland. 311 Uittrekzels uit de Brieven van een Hindoo Ra/ah, over de Zeden der Europeaanen. Door e. hamilton. (Vervolg en Slot van bl. 280.) 313 Het Leeven van Mejuffrouw afhra kehn. 322 Befchouwing by het Graf. 500 Zedelyke Bedenkingen. 33X Rede en Schriftmaatige Bedenkingen over de Pligten en Hoedanigheden der Bedienaaren van het Euangelie ; enz. Volgens j. foster, D. D. (Vervolg van bl. 298.) 333 Over het heilzaam gebruik van Zwavel - lever-lucht, by het Lood-colyk en Metaal - vergiftiging. Door den Heer J. c. krauss, Med. DoSt, te Amflerdam. 341- Waarneemingen op de Magnetifche Vloei (toffe en het Zee-compas. Door den Zee-Capitein 0' brien drury, 345 De voornaamfte byzonderheden van het Eiland Maltha, uit de nieuwfte berigten opgemaakt. 346 Bedenkingen over de onregtmaatige befchuldigingen, afgegeeven tegen de waare Wysgeeren, ten aanziene der Staatsomwentelingen. Door den Burger de da croix. Bedenkingen over de Huislyke Monarchie. 361 Het Paradys van Schedad. Eene Arabifche, Vertelling. 368 De  INHOUD. De eindigende Dag. Fragment. Rede en Schriftmaatige Bedenkingen over de Pligten en Hoedanigheden der Bedienaaren van het Euangelie; enz. Volgens J. foster, D. D. (Vervolg van bl. 341.) 373 Aanmerkingen over de Geneeskundige kragten van de Bismuthkalk (Magijlerium Bismuthi.) 381 Redenvoering over den invloed van den Natuurlyken , Zedelyken, en Staatkundigen toeftand der Volkeren op •hunne Bouwkunde. Uitgefprooken door den Burger tonce , in eene Vergadering van het Genootfchap der Weetenfchappen, enz. te Parys. 385 Gefchiedkundig Verflag, wegens de Malthefer Ridderorde', uit de Oudheid en de jongde Berigten opgemaakt. 393 Zedige Verdeediging der Legaatzoekeren. 40a Brief van Bonifacius Ver edik, aangaande zynen Vriend den Burger Minutieux, aan D****. 406 Zomerzang. 4II Rede en Schriftmaatige Bedenkingen over de Pligten en Hoedanigheden der Bedienaaren van het Euangelie; enz. Volgens j. foster, D. D. (Vervolg en Slot van bl. 380.) 4I3 Bedenkingen over de mogelykheid van de geheele uitroeijing der Kinderziekte. Getrokken uit eene Verhandeling, over die Stoffe, van c. g. gruner, Hoogleeraar te Jena. Zonderling en geducht voorval met eenige Byenzwermen. Medegedeeld door den Burger 1$. donker curtujs. 425 Aanmerkingen over de Landengte van Suez, en over de mogelykheid der vereeniginge van de Roode en Middedelandfche Zee. 4.2 fJfet is tocn fchoon op Gods Aardbodem!" zeide PhiJLJ. lotas zekeren dag in een gezelfchap, waar veel over onvolmaaktheid en ellende in deze waereld geklaagd wierd, hetgeen hy ten deele toegeftemd, ten deele ge- lochend, ten deele nader bepaald had. „ Het is toch •fchoon ! Wy hebben nu uuren met kiaagen door- gebragt; eenmaal is het tyd, is het billyk, dat wy ook aan het goede denken , hetgeen wy genooten hebben. Waarom zyn wy toch zoo fpraakloos, dan wanneer wy van den Lov van Hem, die alles gelukkig maakt, alles bezaligt, fpreeken moesten? Wy zyn allen Kinderen van denzelvden Vader, allen Broeders en Zusters , en die Vader is God en die God is de Lievde ! ö Hoe ongaarne hoor ik, dat gy van de¬ zen onfen Vader zoo weinig te roemen weet, en zoo veel over hem te kiaagen hebt! En egter wil ik be- fchaamd voor u zyn, indien 'er één onder u is, die vrymoedig durft opftaan, en openlyk zeggen, dat hy meer kwaad dan goed van Hem ontfangen heeft." Hier zweeg Philotas, en zag voor zich neder. Nog zweeg hy, terwyl alle de aanweezenden, befchaamd, onrustig, ttil zaten, en 'er niemand fprak. Eindlyk keek hy hen allen, de geheele rye, ernftig aan, en zeide toen verder: „ Wyl 'er dan niemand, onder u, is, die over den on- uitfpreeklyk Goeden kiaagen kan, wyl zelv zy, die nog het billykst fcheenen te mogen kiaagen, meer goed dan kwaad ontfingen, welaan, laat ons dan dankende onze handen om hoog heffen, laat ons in het lov- lied der Natuur, dat op dit fchoone Bloemveld, rondom ons, door alle fchepfelen voor Hem wordt opgeheeven mede inftemmen. Vergunt my tans te fpreeken, dat', liet-  HET IS TOCH SCHOON•> ENZ. «29 hetgeen,myn hart gevoelt, dat, waar van het vol is. — Waarom zouden wy dit alleen in houten en fteenen Tempelen , waarom niet ook in die, welken de Natuur overal haaren grooten Schepper gebouwd heeft —— waarom niet in den vrolyken kring onfer gezelfchappen hooren? Laat ons de waarde van het geluk, God te kunnen kennen van Hem te mogen fpreeken, te hoo- ger fchatten, daar Hy ons boven dezen heerlyken Boom boven deze trotfche Bloem boven deze verkwikkende Vrugt boven dezen door zyn gezang ftreelenden Vogel boven deze Maan en Starren , met dit voorregt begunftigde. - Hoe toch kan hy de waarde zyner ziele gevoelen hy derzelver hoogfte denkvermogen bezetten , hy die aan God niet denken — altans niet met deelneeming denken wil? „Ik ben zoo vrolyk, myne waardften! zou ik het u verbergen ? ik ben zoo vrolyk dat wy ons onderling beminnen, onderling mededeelen, onderling genieten kunnen ! zoo vrolyk over alle de zaligheden, welken God my iederen dag van myn leven gegeeven heeft! — Ik heb ook geweend , maar zelv uit deze traanen is vreugde gebooren. Ik heb ook geleeden, maar zelv voor dit lyden heb ik eindelyk moeten danken. —— Ik heb ook vrienden verlooren, vrienden, die ik liev had als myn leven , —— en lang, lang heeft myne wonde gebloed; dan God heeft ze geneezen, en nu, nu zie ik hen met vreugdetraanen na. Trouwends ik heb ze alleen voor weinige dagen verlooren, om hen eene euwigheid —— eene geheele euwigheid weder te hebben. „ Ik weet niet, of ik verftommen, dan of ik verder fpreeken moet, wanneer ik het verloopene deel mynes levens nadenk, en de tallooze meenigte der zaligheden overpeins, welken God my gav die Hy my nog geeft en die, dit vertrouw ik van Hem, Hy my verder geeven zal. Wel mogt ik met dien, die zich zoo geheel in deze befchouwingen verliezen die met zulk een warm gevoel, dat daar by de Mensch, offchoon dit. flegts in gevoelloos fchrivt leezende, geheel ontgloeit ■ — daar van fpreeken kon, uitroepen : hoe groot is heur getal! wilde ik ze tellen, zy zyn meer dan het zand aan den oever der zee!! Myne jeugd is vervloogen gelyk een droom maar gelyk een fchoone, een aangenaame droom, aan welke men gaarne denkt, die men  HET IS TOCH SCHOON men gaarne weder vertelt. ö Zy, wien ik myn !e« ven te danken heb, zy waren zoo goed, zoo edel! Dat konden zy dan ook niet geweest zyn , en ik ware dan in gevaar geweest, om, in de onkunde myner kindsheid, meer bet kwaad dan het goed van hun aan te neemen. 6 Myn Vader ! hoe meenigmaal heeft het beeld uwer deugd my van gevaarvolle wegen terug gebragt! Daar ftond het als een getrouw waarfchuwer daar riep het my toe zagt toe, zoo gelyk gy, zyt deugdzaam het geldt uwe rust!! Vrede over zyn Hof! Vrede, vrede over het grav dier Deugdzaa- men, die my geleid die het onervaaren Kind geleerd hebben wys te zyn! ! Vroeg, dikwyls, heb ik hen verlooren, van welken myne geheele vorming fcheen af te hangen; dan telkens waren 'er, offchoon onzigtbaar, die my aannamen ook dan aannamen wanneer ik geheel verlaaten was. „ De vreugde der Vriendfchap dier lievde welke braave zielen aan eikanderen kluistert — ö in welk eene ruime maate is my deze ten deele geworden! Hoe veele zyden hoe veele fchoone zyden der Mensch- heid heb ik daar door leeren kennen! My dunkt, dit is eene der fchoonfte en egter minst erkende voordeelen der vriendfchap met treüyke Menfchen, — met groote Mannen, dat wy de deugd meer van naby in hun befchouwen, meer van naby in hun en door hen zien werken. —- Waare deugd toch werkt in het verborgene — en het kost zoms moeite — het vordert eene innige, eene vertrouwlyke vriendfchap een gemeenzaam verkeer, haar op de daad te ontdekken. „ En deze vriendfchap 6 welk eene waarde geevt zy aan ons leven ! Welke oogenblikken — welke uuren heb ik doorgébragt in den kring van edele zielen zielen, de eene voortreüyker — in zynen aart voor- treüyker, dan de andere, en die ik egter allen de mynen konde noemen! Gewis hy , die deze niet kent, kent geene vreugde — geene reine hemel fche vreugde ! Zoo arm in arm het pad dezes levens te bewandelen — hier den beftendigen , den ftandvastigen, den ernftigen man, dien, die de geringfte pligt eene ftem der Godheid is, die in het bewustzyn, dezen nooit verwaarloosd te hebben, gelukkig is, te hooren fpreeken; ginds in den warmen , den ons' met lievde voorkoomenden vriend, ja misfchien minder ernst, dan egter eene onbe- gryp-  OP GODS AARDBODEM. 3ï gryplyke goedheid des harten te ontdekken; —- hier met verrukkende blydfcbap op eene zorgvuldige Moeder te ftaaren —— eene Moeder die niets meer zyn wil dan hetgeen zy geloovt haare pligt, haare eer te zyn . die den fchyn zelv van geveinsdheid verfoeit ——. en geene andere beftemming kent dan de getrouwe Egt- genoote, de waakzaame Mceder te zyn; ginds eene deugdzaame vrouwlyke ziel te vinden —»- fchooner door het edele van haar hart dan de grootfte fchoonheid die immer het Ligchaam verfieren kan, onbekend met de trotschheid der geboorte in ftil afhangen, 2on- der onbetaamlyke zorg voor het toekoomende, met de zegeningen van het tegenwoordige vergenoegd ; hier eene andere verfierd met alle de talenten des Geests en der kunst, en egter niet trots opgevoed in dien kring, waar in het den vyand der deugd den zwart- galligen vreugdehaater, onmooglyk fchynt deugdzaam te blyven, en egter niet bedorven, — ver verheven boven de beuzelingen der menschlyke grootsheid, en deze meer als eenen last- dan als voorregten befchouwende, — eene Christin waar het fchande is een Christen te zyn, —. en daar wederom eene verftandige Denkfter, die de too- neelen van dit leven nader leerde kennen die met een fcherpziend oog door den bedriegenden fchyn der dingen doorziet -— o zeg my, myn vriend ! of hy, die veel zulke verkwikkende zulke geestvervoerende oogenblikken had, of hy, in uw kiaagen over de ellenden van dit leven, met u kan inftemmen? of hy, die geloovt van dit alles niets verdiend te hebben, niets waardig te zyn, over onbillykheid in het Godsbeftuur mag fpreeken of hy flegts één oogenblik dit zoo veel vergeeving vorderende gedagte vormen durvt? „ Het is waar, onfe arbeid geevt niet altyd zoo veele vrugten —- de oogst is niet altyd zoo geëvenredigd aan het geworpen zaad, als wy ons voorftelden. — Maar geevt zy ons niet genoeg, en belooven wyons niet meestal te veel? Meeten wy niet alles naar den uitwendigen fchyn, en bereekenen wy niet de inwendige waarde naar het dubbelzinnig en ongegrond oordeel der Meenigte? — 6 -Reekenen wy dit alles af, welke gelukzaligheden blyven 'er dan nog over, wanneer wy ons het getal der goede dingen voordellen, wetteen God door ons in de waereld uitwerken wil, en daadlyk uitwerkt. Zeker alleen eene vergenoegende vreugde voor betere Menfchen, maar  S3 HET IS' TOCH SCHOON maar ook even daarom voor u , offchoon gy deze zoo weinig gevoelt. Diep, zeer diep, vernedert, veroot¬ moedigt het my, wanneer ik indenk wat ik veelligt zou hebben kunnen doen en niet gedaan heb; maar ook dan, ook dan tintelt eene vreugdetraan in myn oog , daar ik van dat weinige, hetgeen ik deed, zulke vrugten zie, die alle myne verwagting die myne verdienlten, te boven gaan, en my daar by voordel, dat dat goede,wat wy veroorzaaken, gevolgen heeft, welken de euwigheid ten doel hebben, ö Hoe vergeet men hier by die kleine voordeelen, welken men der.deugd moet opofferen! hoe ras dia weinige verlochening die flaaplooze nagten die- onregtvaardige beoordeelingen van anderen! Wat zyn eenige brandende middaguuren, ook in den arbeid doorgebragt, in vergelyking van eenen nimmer eindigenden oogst ? „ En dan, myne Vrienden! vergeeten wy dan ook niet die genoegens dat goede dat door de gewoonheid door deszelvs algemeenheid, in ons oog minder waarde heeft: die rust, dat gemak dezes levens; — die voorregten boven zoo veele duizenden; dien overvloed met welken God in alle onfe behoevten voorziet, en dat aangenaame, waar mede zelv datgeen, wat wy tot onderhoud van ons leven geheel noodzaaklyk keuren , doormengd is. —- Juist dat algemeene — dat gewoonlyke, moet onfen warmden dank gaande maaken.—Immers het is toch vermeerdering van ons geluk, wanneer wy dit te gelyk met veele anderen genieten. ö Laat dan de Rykdommen der Natuur, en deze ons oog nimmer vermoeiende fchoonheid, welke zich rondom ons, ook op dit oogenblik, verfpreidt, niet vrugtloos onfé blydfchap opwekken! — Ik wil u deze Rykdommen niet befchry- ven zy verliezen by derzelver befchryving —— zy willen niet befchreeven , zy willen alleen genoo- ten zyn. ö Geniet toch! gy Braaven ! ademt toch in dezen geurryken oord — in deze verkwikkende avondkoelte, een nieuw leven in. Verderkt u gelyk de Natuur zich verderkt ! — Befchouwt de geheele Schepping befchouwt die duizendmaal duizend Wae- relden die zich boven u verheffen, en denkt dan . denkt dan met verheffing deze grootfe waarheid , dat de Vader van alle deze Waerelden ook uw Vader is. • Koomt , koomt met my onder gindfen fchaduwryken Boom in gindfe groene dreeven, en laat ons dank¬ baar , laat ons vrolyk zyn, gelyk goede Kinderen. „ Is  OP GODS AARDBODEM. 3.3 Is het niet zoo, gelyk onfe Vriend pleeg te zeggen , dat zulk een Avond, zulk een koele Zoomerdag, zulk een Nagt die helder is als de morgen, ons meenig treurig oogenblik kan doen vergeeten ? -— En 'er ware al eens in dit gevoel der Schoonheid minder waarheid dan 'er daadlyk is het ware eens zoo dat de Inbeelding hier veel meer deel had dan zy waarlyk heeft, was dan niet ook deze vergisfing eene weldaad ? En was de Mensch niet dwaas was hy niet altans de eigene oorzaak van zyn lyden, wanneer hy zich dit genot ontzeggen wilde, alleen daarom, wyl deze vreugde*misfchien bedwelmende is — wyl de zinnen misfchien daar in het grootfte deel hebben? „Ik heb het u dikwils willen zeggen, myne Vrienden! en misfchien dankt gy my nog eens, dat ik het u weder zeg ! Gy verlengt het onheil dat u treft met opzet, en even daar door gevoelt gy het met verdubbeld geweld. 'Er is geen een treurig oogenblik hetgeen gy niet onophoudelyk terug roept waar van gy niet met yver fpreekt. — 'Er is geen vermoeden van gevaar hetgeen gy niet reeds als zeker geloovt dat het ook u treffen zal, offchoon intusfchen iedere dag u verzekert, dat, onder duizend fchynbaare gevaaren, 'er misfchien niet een eendaadlyk aanzyn krygt. En hoe veelen verbeelden zich, zich zeiven waarlyk verdienstlyk te maaken, wanneer zy mogelyke gevaaren uitdenken ■ wanneer zy daar mede uw hart, hetgeen zoo weinig aan kloekmoedigheid gewoon is, beftormen en verfchrikken. Is het dan niet genoeg dat iedere dag zyne eigene plaagen heeft ? en gewis dezen heeft op verre na niet iedere dag! Is het niet genoeg dat gy dan het kwaade gevoelt niet beter dan' wanneer gy, nog geen geduld, nog geene ftandvastigheid, genoeg geleerd hebbende, reeds daar over klaagdet als of het nu reeds werklyk daar was ? Wie is de oorzaak dat gy tot onophoudlyk lyden fchynt gebooren te zyn? Is het de Voorzienigheid, of zyt gy het?" Philotas had met yver, met drivt, gefproken, en het gezelfchap hong aan zyne lippen. Rasier dan men het verwagtte brak hy af. Ook dit vermeerderde het gevoel. «- Spoedig begon hy over andere, over onverfchillige, dingen te fpreeken..— Hy was openhartig gelyk altyd. -— Zyne geestgefteldheid verfpreidde zich over alle de aanweezenden. -r- Ieder wierd, naar zyne eigene MENG. 1798. NO. I. C ge«.  34 HET IS TOCH SCHOON OP GODS AARDBODEM. gefteldheid, vrolyk en openhartig — en wanneer nu deze, dan geene, hem m den Bloemtuin ontmoette, drukte hv hem de hand, en zeide: „ Ik dank u, Pbilotas ! — Ik u danfikf" Idaagen! ~ Ik ben befchaamd, - maar u, Met innige vreugde over de Schepping, en over den Schepper, ftheidden zy van eikanderen; en elk zeide, of aagt by zich zeiven: 'Er is toch veel fchootis op Gods /lardbodem ! ! * HET OORLOG» (Fragment.') "~— ()orIog ! -r— vreeslyk woord! Rampzalige Oor¬ log , die de waereld tot eene akelige wildernis vormt , even of haare verwisfelende tooneelen geene rampen genoeg met zich omdroegen; even of ^eene droevige traanen de treden des heils en der voorfpoed genoeg uitwischten , en of onlpoed en verdriet niet reeds genoeg hun verblyf op dit ondermaanfche vonden. Moeten fchepfelen, hier geplaatst tot elkanders onderling geluk, dat aangenaame van hun beftaan zoo jammerlyk omverwerpen, ja elkanders leven verflinden? l\og eens: rampzalige Oorlog , oorzaak van duizenden rampen , hoe veele zyn de traanen van zugtende weduwen , van ouderlooze weezen, geftort om het vermoorden der onfchuldige flagtoffers ! Welk eene menigte bloedige voetllappen liebt gy, in de reeds weggerolde Eeuwen, in de fchoonfte landsdouwen en aangenaamfte oorden der waereld, gedrukt; en op de goudgeele velden, waar het heerlyke der Schepping pykte , de akeligfte verwoesting agtergelaaten. Gy hebc bronnen van geluk voor veele Natiën en Volken geflopt millioenen van menfehen weggevaagd; en werken van kunst en vernuft, heerlyke gedenkftukken , aan welker zamenftelling jaaren lang gearoeid was, als in édn oogenblik des tyds vernield. Rampzalige Soudeniers, die voor een gering loon gebruikt wordt , om , zonder eenigen natuurlyken haat tegen eikanderen, uwen roem en glorie te zoeken in elkanders dood! Ln uir welk eene nietsbeduidende oorzaak, of gering yerfchil , ziet men foms eenen Oorlog geboren worden die duizenden het leven kost vrugtbaare velden vertrapt, en vreedzaame hutten verbrandt! . Dan, -—— ook de Oceaan is even min bevryd van deeze rampen. Dat wyde onoverzienbaare pekelveld draagt ook helaas! de bewyzen hier van ; die plaats, waar dé* kans van den  HET OOKLOS. 35 den Oorlog, menigmaalen, van een wind, nevel, of eeniga andere byzonderheid , afhangt. De grond, waar op men ftrydt, is een fpel der golven, en zinkt menigmaalen onder de voeten weg. Men ftrydt met woede; blixem en donder hoort men, rondom zich, uit de bulderende holen brullen; men hoort de alles verwoestende klooten ylen uit het wederzyds gefchut; fnel voortfchietende vuurftroomen rigten de grootfte verwoestingen aan, terwyl de dikke opgaande rook geduurig als door blixemftraalen fchynt verlicht te worden! En wat is het einde hier van? niet dan elenden. Hier liegen 'er verminkt; daar derven 'er in het midden hunner woede' Dan, genoeg hier van ; dat het gordyn valle voor dit bloedig tooneel! Doch moeten alle deeze rampen des Oorlogs gefchieden uu trotschheid , door Vorften die enkel door "bloed en weeklagten zichzelven den weg ten zetel willen baanen * Ongelukkige ftervelingen , die hier toe ten fpeelbal verftrek- ken ! Neen ftrydt ten Oorloge; maar laac uw doel geen ander zyn , dan het heil des Volks; ftaat, als rotzen voor uwe Rechten : zoo behoort gy tot het getal dier fiere ftervelingen , die den verdrukten by ftand bieden. Leert dan uwe Rechten kennen ; handhaaft dezelve , waar het noodig zy, met beleid en moed. Schuwt alle list en dwingiandy en zyt trotsch op dat recht, 't welk God u gaf. Zoo ziet gy eerlang een einde aan het woeden der vyanden; de Vrede herfteld, en de vlugge kiel fnelt vry door de klotzende baaren! Brielle, y U97- IETS OVER HET VERBAAZEND TOENEEMEN DER ZEDIGHEID (*). Medeburgers! In de veelvuldige wisfelingen van myn leeven, hoe onrustig zotnmige ook mogen geweest zyn , hoe ftil en vreedzaam andere waren , heb ik altoos geleerd alies van de gun^ ftigfte zyde te bezien, in het vormen myner denkbeelden van het Menschdom. 't Zy ik het recht of verkeerd hebbe , heb ik het meeste genoegen en troost gevonden in wél te denken over myne Medemenfchen, en, om die reden alleen , moet hec' u niet verwonderen, indien ik in dezelfde denkwyze volharde fomtyds ftrydig met het geen daadlyk gebeurt. Wat hier van zy, er fteekt eenig vermaak, dit zult gy moeten toeftaan, in hst gen'in^mS^' ^ W**' VSrtaa!d' mct eeniSe C «  IETS OVER HM TOENEEMEN het koesteren van %unm'ge vooroordeelen , en dat een man verfchooning mag erlangen , enkel om zyns zelfs wille , als hy een beter gevoelen van het Menschdom koestert , dan het verdient ; dewyl hy bevindt dat het tot zyn geluk toebrengt. Maar onlangs heb ik, myns oordeels, een vaster grond gevonden voor myn gunftig gevoelen van de wereld dan hec enkel vooroordeel, ontleend uit myn eigen gemak. In ééu opzigt, ten minften, denk ik, dat de wereld allengskens beter wordt. In het ftuk van Zedigheid vlei ik my zeiven, dat ik een grooten aanwas zie, en een algemeene vordering. Godgeleerden en Wysgeeren betreurden voortyds het verval van Zedigheid en den aangroei van trotsheid en hoogmoed , en zy hadden waarfchynlyk 'er goede reden voor; maar, in onze dagen, ben ik gelukkig genoeg om waar te neemen, dat wy maar weinig reden hebben, indien eenige, voor wyze grondregelen en ernfrige lesfen over dit onderwerp. Ik trek dir belluit, zo loflyk voor de Eeuw, in welke wy het geluk hebben van te leeven , uit eene vry algemeene waarneeming van de openbaare zaaken, en algemeene letterkunde, of, met andere woorden , uit den tegenwoordigen ftaat der Weetenfchappen, als zy zich verdeelen in Staatkunde, Regrsgeleerdheid, Geneeskunde en Godgeleerdheid. Indien, in eenige van deeze Beroepen , nog trotfche en met zichzelven ingenomen Men. fchen gevonden worden , gaat het ontdekken der zodanigen myne vermogens zeer verre te boven. Zy moeten bedekt zyn onder eenig ondoordringbaar kleed , of misfchien kwynen in hooplooze duisterheid, bewust dat de aanmaatigingen van trotsheid zouden uitgejouwd worden; en dat men de taal der zelfgenoegzaamheid niet langer met geduld zou aanhooren, of overtuiging ten gevolge hebben. Om een begin te maaken met Lieden van den eerften rang in de Maatfchappye , vinden wy onder de Staatslieden iets, 't welk na aanmaatiging of trotsheid zweemt ? Onder de beroemdfte Redenaars , wier welfpreekenheid (zo men my verhaalt) de ftoutfte voorbeelden van Griekenland en Rome naflreeven, onder onze hedendaagfche demosthenessen en ciceeos , treft gy een Man aan, in ftaat om een uur en meer ag« tereen voor de vuist te fpreeken ; en is het die eigenfte Man niet, die , in eene overmaat van Zedigheid , zyne Toehoorders verzekert, ,, dat het hem aan woorden mangelt?" Dit moet, voor een Man, wiens beroep fpreeken is. zeker een groot gebrek weezen, en een grooie blyk van Zedigheid, zodanig een gebrek te erkennen , ten aanhoore van vrienden en vyanden; van vrienden, die verlangen onderwys te raapen uit zyne bewysredenen, en verrukt worden door zyne welfpreekenheid van vyanden, die hoopten zich te onderfcheiden door in redenftryd te treeden met den grootften der Re»  BEU ZEDIGHEID. 3? Redenaaren; doch die nu, volgens zyne eigene bekentenis, gedaald is tot een nietsbeduidend Man, wien het aan woor. den mangelt.' " Neem, wyders, in opmerking, hoe de beroemdfte onzer Staatslieden hunne onbekwaamheid openlyk belyden. Onbekwaamheid in een Staatsman! Hoe, dit, zult gy zeggen, is een Wonderfpreuk. Ja, het is een Wonderfpreuk, ontfiaande uit hunne Zedigheid , die zichzelven wantrouwende en beminn.-lyke deugd, welke hun aanzet, om, in 't aanfchyn van den vollen dag, te verklaaren, „ dat zy bewust zyn van hunne ou„ bekwaamheid , en dat zy alleen eisch kunnen maaken op de „ nederige verdienfte van het wél te meenen," ,,dat het „ Onderwerp, waar over men handelt, boven hun kring gaat; dat zy beeven uit hoofde hunner eigene weinigbeduiden- heid." Nogthans, met dit alles, in weerwil van deeze erkende nietigheid, vinden zy zich opgewekt, uit gevoel van pligt, „ om eenige wenken te geeven; deeze enkel der Verga„ dering ter overweeging aan te bieden, en aan derzelver meer „ verlicht oordeel te onderwerpen.'' Nu, myn Heer! indien dit geene Zedigheid is, weet ik niet wat men met die benaaming beftempelen moet ; en nogthans hooren of leezen wy dit alle dagen; en wanneer men ons berigt geeft van hoogloopende twistredenen, onder onze Staatsleden voorgevallen, mogen wy ons gerust verzekerd houden, dat het gefchil geene Meerderheid bedoelde; maar rechtftreeks het tegenovergeftekle : elk zogt om 't zeerfte zyne eigene verdienden te verkleinen en de toegeeflykheid der toehoorderen te verzoeken. Treeden wy de Pleitzaal in, wy zien hoe de Zedigheid al. daar, van dag tot dag, veld wint. Welk Regtsgeleerde ftelt eene zaak voor , zonder zich te beklaagen dat dezelve niet in bekwaamer handen gevallen is, en dat de ongefteldheid van zyn bedreévener Amptsbroeder, ongelukkig, het geheele gewigt der zaake op zyne zwakke fchouderen gelaaden heeft. ■ Hoe genoeglyk is het, te hooren, dat een Man, tegen wiens Beroep het onregtvaardig gedeelte des Mensclidoms vooringenomen is , en wien men niet zelden onbefchaamdheid ten laste legt, eene gunftige aandagt verzoekt, en om de toegeeflykheid fmeekt van den geleerden Regter , en zich byzonder tot de Jury wendt, „ als Lieden van verftand, ten vollen in ftaat om „ het gebrekkige zyns werks aan te vuilen." Op den Kanfel is de Zedigheid onverbeeldlyk groot, en loopt een ieder, allerwegen, in veele opzigten , in 't ooge. Onnoemlyk veel, oneindig verfcheiden, zyn de betuigingen van onbekwaamheid ; van de zwaarte der Stofte, ter hand genomen, in vergelyking met 's Redenaars kragten ; van den tyd dien hy aan zyne Redenvoering te koste gelegd heeft, en de onvolmaaktheid zyns werks. Wat is zediger, dan dat een jong Leeraar, op den voorgeleezen Text, by den aanvange, verklaart, dat der C 3 zei-  3». IETS OVER HET T02NEEMEN zelve duister, en met oneindig veele zwaarigheden omzet ij; en daarom onmiddelyk van dit moeilyk werk, waar toe hy betuigt niet opgewasfen te zyn, affcapt. In de daad, meu moet bekennen, dat een Text, liegt verklaard, ongelukkiger is voor eene Gemeente, dan dat dezelve geheel onverklaard blyft; en in zo verre handelt onze zedige en nederige Leeraar wél. Ten opzigte van de Letterkunde in 't algemeen, vertrouw ik, met de vollte gerustheid , dat de Zedigheid grootlyks veld wint. Ijier van moeten wy verzekerd weezen , wanneer wy alleen de Voorredens der uitkomende Boeken leezen. Immers in deeze is niets algemcener, dan dat de Schryvers zich beklaagen over hunne onbekwaamheid om regt te laaten weder» vaaren aan het onderwerp in het Boek behandeld. Anderen bejammeren het gemis van verfcheidene gelegenheden, om het Werk de aandagt meer waardig te doen te voorlLhyii komen. Eenigen beiuigen , dat louter toeval hun alleen bewoog, om eenige ruwe trekken, het onderwerp betreffende, op 't papier te brengen; trekken, der aandagt van kiefche oordeelkundigen weinig waardig. Ook zyn 'er, die ten vollen 'er voor uit komen, dat andere bezigheden, van een eruftiger natuur, hun belet hebben, de laatfte hand aan dien arbeid te leggen, en daar aan die polysting te geeven, welke het verdiende, en waar voor het vatbaar was. Ja , men vindt Schryvers, die, met zo veele woorden , verzekeren, dat zy geene bekwaamheid bezitten om onder de Schryveren openlyk te voorfchyn te trecden; dat de goedkeuring eeniger met hun ingenomene Vrienden alles is wat zy verlangen; terwyl nog anderen , als 'c ware , zweeren, dat zy nooit een enkelen regel in 't licht zouden gegeeven hebben, hadden zy wederftand kunnen bieden aan de veelvuldige en dringende aanzoeken van zekere Perfoonen, aan wier oordeel zy gansch nederig zich onderwierpen. Ook zyn 'er, die de Leezers willen doen gelooven, en hun fmeeken dit op hun woord aan te neemen, dat geene beweegredenen, van hoogmoed ontleend, hun aan. fpoorden om het behandelen eens Onderwerps ter hand te liaan , voorheen reeds behandeld door Schryvers van veel uitfteekender verdienften; terwyl nog anderen ons verzekeren, dat niets hun zou hebben kunnen beweegen om onder de Schryvers te vooilchyn te treeden; doch dac zekere omftandigheden , voor hun van eene te kiefche natuur om op te haaien, fchoon van weinig beduidenis voor het algemeen , hun bewoogen tot dien ftap. In deezer voege, Burgers! zou ik de zedige fchoonheden van honderden Voorredens, ten bcwyze myner ftelling, kunnen aanvoeren. Maar ik ftap hier van af, om myn Brief niet ta lang te doen worden, en ten einde de Perfoonen , die ik voorhad te pryzen, zich niet beledigd vinden in het teergevoelig gedeelte 't geen het onderwerp myns gefchryfs uitmaakt. ■ Ik  der zedigheid. Ik kan egter van dit myn geliefd onderwerp niet afftappen zonder het aasje van mynen lof ook in de fchaal te leggen van onze hedeudaagfche Tooneelft.uk - Schryvers Vroegere Mannen, in dat vak onledig , waren een hoop Trotsaarts. Zv hielden hunne Werken eenige jaaren onder zich , eer zv konden beflimen die in 't licht te geeven. Zy veranderden, verfchikten , krabden uit, voegden by; en waarom dit alles ? Opdat het ftuk te vollediger mogt te voorfchyn komen , de aandagt des Volks meer waardig weezen , en ook de dagen der Naakomelinglchap bereiken. De grondllag van dit alles, des mag men zich verzekerd houden, was hunne trotsheid, het tegenovergeftelde van die Zedigheid welke met zo kennelyke trekken in hunne naakomelingen heden ten dage doordraait. Onze tegenwoordige Vernuften hebben te veel hoogagting voor het tegenwoordig gedacht, verlangen te zeer om t zeive vermaak en genoegen te verfchaffen, dan dac zy hun arbeid tot het derde of vierde gedacht hunner Naneeven wenfchen uit te breiden. Zy vernoegen zich nederig mee de goedkeuring hunner Tydgenooten. Wilde ik afdaalen om voorbeelden uit het gemeene leeven by te brengen, ten bewyze van deeze onder ons aangroeien- de Deugd fpreeken van de blos op de kaaken , op het hooren eener pligtpleeging van de fterke en ernftige betuigingen, dat ze onverdiend zyn de veelvuldige verklaaringen van onbekwaamheid, om dat geen te volvoeren 't welk ons daaglyks werk is de nederigheid , waar¬ mede Heereu van veel verdienden zich vervoegen by Dames van groote middelen ; en de heuschheid der laatsrgemelde om die nederige verdienften te beloonen met haare Perfoon en Middelen de opregtheid, het wantrouwen, met welke verzoeken om byftand gedaan worden dan ik zou myn Brief tot eene ongewoons lengte uitbreiden. Dezelve is misfchien reeds te lang. Ik zal derhalven beduiten met u en uwe Leezers geluk te wenfchen, dat zy leeven in eene Eeuw die zich zo zeer onderfcheidt in deeze beminnelyke Deugd. Ik durf niet zeggen dat ik zelve een zedig en nederig Man ben: want dit zou rechtftreekfche trotsheid weezen ; maar ik ben \ wanneer ik huii ontmoet, een bewonderaar van zedige lieden. zilim en selena. (Eene Oosterfche Vertelling.) In de hoogstvermaaklyke Valei van Arlin, aan den oosteroever van de Rivier Kpha, woonden zilim en selvna. C 4 Hua  '4° ZILIM EN SELENA. Hun nederig verblyf dondt, eenzaam , op een ryzeiiden grond; een hooggetopt bosch befchutte 't zelve voor guure winden, en eene ulaare droom kronkelde door de Valei beneden. Huislyk ongenoegen bezogc nimmer deeze wooning des Vredes, en Jaloufy , de vergiftigfter van Huwlyksgeluk, tradt nooic over hunnen dorpel. De tyd deezer Egtgenooten zweefde weg op vlugge vleugelen; want Onfchuld met Genoegen, haare getrouwe gezellinne, opende, met den morgen, de deur des huizes5 terwyl uit den hemel nedergedaalde Weltevredenheid die alle avonden floot. De uitzigten van dit Paar bepaalden zich tot vo irwerpen binnen hun bereik; geene teleurdellingen verbitterden overzuiks het genot. Klein was het getal hunner Vrienden, doch zy waren opregt; middelmaatig waren hunne bezittingen, doch hunne verlangens daar aan geëvenredigd. Shymal, die in den derden Hemel woont, aan wien de Befchcrmgeesten , die over de kinderen der Menfchen de wagt houden, gehoorzaamheid bewyzen, riep tot zich de Befcherm- geest phyla, en fprak „ phyla ! het gelukkig Paar, 't „ welk in de Valei van Arlin woont, in 't -welk voor gevaar ,, te befchutten gy uwen wellust vindt, moet fcheiden. Het „ is zo beftemd. Haast u na beneden, en leen htm uwe on,, zigtbaare onderdeuning tot fcaraaging van hunne Deugd. ,, Welhaast nadert hun de hand der verdrukking." Phyla voerde daar op hem dit woord te gemoete: ,, G Shymal! Ik „ ken uwe magc op aarde; want gy moet deu wil des Hemels „ volbrengen. S'.aa my egter toe te fpreeken voor dit gezegend „ Paar. ö Shymal! fcheid hetzelve niet! Hunne zielen zyn za„ mengedrengeld als de Wyndok om den Olm ; hun te fcheiden „ ware voor hun erger dan de dood 9' — Shymal hervatte: ,, Zwyg 6 phyla! gy weet niet wat gy viaagt. 's Hemels weg ,, is altoos regtvaardig. Laagere Geesten zien, gelyk de Ster„ velingen , over welke zy de wagt houden , de dingen „ flegts duisterlyk. Aardsch geluk is veeityds gevaarlyk. We„ derfpoed is de eenige "waare toesfteen der deugd. Indien het „ Paar, voor 't welk gy pleit, deugdzaam is, gelyk zy fchy„ nen , hunne dagen mogen vermenigvuldigd , en hun geluts nog grooter worden. De groote befehikking der dingen „ vordert hunne fcheiding. Indien zy, met heilige aandagt, om „ byfland aanhouden, onderfchraag hunne Deugd." — Phyla boog zich op het diepfte, en vertrok. De Keizer van het Oosten voerde iu deeze dagen kryg tegen zyne Vyanden. Op den twintigden dag der derde Maan verfcheen 'er een Bode aan de veedzaame wooning vanziLiM, met dit woord in den monde: ,, De Vyanden van den grooten „ Koning zyn tegen hem opgedaan, en alle de Magten van het „ Oos;en rusten zich ten kryge toe. Hoor, zilim ! gord het ,, zwaard aan uwe heupe, en verlaat deeze Valei der dil!e „ rus^e ; dit beveelt de groote Koning!" — Zilim boog zich ter  zilim en selena. 4l eer aarde; zeggende: „ 'sHemels wil gefchiede! ó Myne sei.e„ na! dierstbeminde van myne Ziel! Ik zie uwe oiirroering, „ Uwe heldere oogen liaan met een wolk van droefenisfe over„ trokken. Uw boezemleed gaat reeds alle uitdrukking te bo„ ven. Maar, ó myn Schoone! laaten wy, door onze klagten, die goede Voorzienigheid, aan welke wy zo veel geluks te „ danken hebben, niec beledigen; die Voorzienigheid, welker „ bevelen onherroeplyk , en wier bedeelingen voorzeker regt- vaardig zyn!" De bekoorlyke selena viel hem om den hals, en fpraakloos in zyne armen. Hy kuschte de traanen van haare doodbleeke kaaken , en bezigde al de taal der tederfte Liefde om haar boezemleed te verzagten; maar al zyne tederheid diende ilegts om haare treurigheid, wegens zyn .heenengaan, te vermeerde, ren, en haaren angst over zyne behoudenis te vergrooten. He. laas! zy zonk als leeven'oos op een zetel neder. ■ Zilim, ■door wanhoop vervoerd, riep de getrouwe Slavinnen tot haaren byfland. Zy zagen haare geliefde Meestresfe niet bleek, beweegloos, zitten, of zy baadden zich in traanen van opregte deelneeming; want zy aanbaden haar van wegen haare algemeene goeddaadigheid en de zagte behandeling, by aanhouden, van haar ondervonden. Zy deeden wat zy konden, om haar weder tot zichzeive te brengen; dan , niettegenftaande alle haare poogingen, verliep 'er een langvallend uur, eer zy haar tot zichzeive konden brengen. — In 't einde begon de wederkeerende zon haars leevens weder heen te breeken door de donkere wolken welke dezelve bedekt hadden — zy doeg de oogen open zy zag haaren dierbaaren zilim , met de oogen ten Hemel geflaagen, dankende voor haare wederkeering ten leeven. Selena rees op van haaren zetel, greep zyn regter hand, zeggende: „ ó, Myn tedergeliefde zilim! de wegen des He„ meis zyn altoos regt; ze zyn het met de daad. Ik heb een „ fchoonen Hemelfchen Geest gezien ; deeze noemde zich onze „ Befcherm - Engel. Hy fprak , 't is als of ik hem nog hoor: „ „ Selena ! wees getroost: uw zilim zal wederkeeren , en ,1 i) gy z»lt wederom gelukkig zyn in elkanders omhelzingen; „ „ maar bedenk, ö bedenk, dat gy uwen Schepper niet be„ „ ledigt door wantrouwen aan zyne Magt, en belofte om de „ „ Deugdzaamen te befchermen." — 0, Beminde myner „ Ziele , wy zullen elkander wederzien ! Neen! neen! ik „, wil door myne klagten geen vloek over ons beiden haaien. „ Vertrek, mvn dierbaare zilim. Het is de wil des Almagti„ gen , en ik ben des getroost." — Zilim vatte het woord : „ Myne altoos geliefde seLena, uwe woorden doen myne ziel „ meer herleeven dan de morgendaauw des Hemels de van „ dorst hygende Natuur. Ja, wy zullen elkander wederziea „ in vrede en duurzaam geluksgenot. Vaarwel, meestbeminde » vaa  zilim en selena. „ van myne Ziel! Dat de groote allah u gezondheid en be. „ daardheid van geest fchenke!" Zy omhelsden elkander met eene onbefchryfbaare tederheid, en zilim ving zyne reis na het Oosten aan. Selena , niet willende blyven op eene plaats waar elk voorwerp haar dagelyks ter vernieuwing van hartzeer zou Itrekken , verliet het aangenaam Landgoed, en toog westwaards na het Huis van haaren Vader. Mustapha , de groote Koning van het Oosten, hadt thans zyn ontzaglyke Krygsmagt zamengefchaard; eene onmeetlyke vlakte glinfterde van het wapentuig. De talryke vyand drong nader en nader aan. Geheel de omtrek dreigde een tooneel ta worden van flachting en verderf. De (lag begon; de overwinning hing in twyfel. Veele duizenden verlooren het leeven op het (lagveld; groot was het getal der Gevangenen. In 't einde zegepraalden de wapenen van mustapha , en de vyand nam , in groote verwarring, de vlugt. De Faam verkondigde met duizend monden het nieuws der Overwinninge door 't gcheele land. Selena hoorde die juichflemme, en beefde. „ ó Zilim !" fprak zy, ,, Hoe! geen kund- fchap van zilim? Geen tyding dat zillm leeft? Eeuwi- „ ge God! — Wees bedaard, myn kloppend hart!" — Zy zweeg, en opende haare lippen niet tot zonneondergang. Haare oogen floeg zy vaak en vaak ten hemel met ftille verzugtiugen. — Zy ging ter ruste. De Slaap, de eenige Vriend der Ongelukkigen, bragt eindelyk haare angst- en kommervolle ziel in eene aangenaame ongevoeligheid. Toen de morgenftond aanbrak, rees zy op, boog zich ter aarde, hief de handen ten hemel, en boezemde deeze Bede uit : ■ ,, ó, Groot en eeuwig Weezen! „ Schepper en Onderhouder der geheele Wereld! Gy, magtige Vader, gaaft my het leeven , en Gy, Gy alleen, kunt my „ gelukkig maaken. Ontvang, ó God der waarheid! myne ne- derige, myne onvolmaakte, dankerkentenisfe, voor alle zege„ ningen over my uitgeftort; en ó! beziel mynen geest met gevoelens u hoogstwelgevallig, en meest voegende aan een fchepzel, 't geen Gy allergunstrykst met rede begaafd hebt. „ ó Almagtige! Indien immer uwe geringe Dienaaresfe genade gevonden heeft in uwe oogen, bewaar, bewaar myn zilim! ,, Geef hem aan my weder, en, ten tyde dat zulks met uw welbehaagen overeenkomt, Vrede aan het Menschdom! " — Op deezen trant badt de engelagtige Schoone, en haare gebeden werden op de vleugelen van den Seraph na boven gevoerd. Zy wandelde toen, met een vasten tred, voort; want een Tvelovertuigd geloof op de Hemelfche Voorzienigheid deedt haare kaaken gloeijen; Godsdienst verlichtte haare ziel, en alles wss van binnen vrede. Zo wandelt de lieve Herderin door het veld, geheel bedaard, geens kwaads vreezende; wanneer, op het onverwagtst, de lugt betrekt, en een onverwagte ftorm breekt »et geweld over haar hoofd uit. Selena zag den naderenden Bo-  zilim en selena. , , 43 Bode en las, uit diensgelaad, het fchrikjyk nieuws. Inde eene hand droeg hy den welbekenden Tulband, en in de andere her Zwaard van zilim „ Spreek! 'l riep zy, „ my zTim is „niet mm Ach! zeide ik, hy is niet méér? Regtvardlge k ' B^aIle Hemelfche Magten, myn zil.m leef™ eE Sexe.^i^ terhbe/°n £e *Ieekel': » Heil! fchoonfte der " hef i^rlu J,ulband' !n du Zwaard, vond ik verftrooid op „ het flagveld. Ik weet niets meer. Ik zag hem niet; maar ik „ vrees dat uw zilim viel." Zy riep? „Myn zVlÏ "èkl „ by den Hemel! myn zilim leeft!" • rl Selena's Befchermengel hoorde haar wonder fterk geloof en vloog vrolyk heen, om zilim te zoeken. Deeze vondt hem in de gevangenis^. In 't midden van den flag werd zyn Zwaaïd door een werpfP,ets, met eene ongelooflyke fnelheid, uit zyne ha„d geworpen De Krygshelden, hun Aanvoerder ontwapend zien ZlI\° e"5/!5 Z,UJ" ' flaaverny boven een fthandlyke vlugt «ellende, werd door den vyand gevangen genomen. S ihans daalde de onzigtbaare phyla in de tent van zilim neder, en zag hem peinzend alleen zitten. — 't Was in het diepflV ■van den nagt, wanneer de fchoone sarcasta , in êen tos en onopgebonden gewaad, zagtlyk het gordyn op igtte, zeggende" " t d vV™ g/ Vei'baasd' 6 geva"gen Vreemdeltaft dat! „ in dit ailie nagtuur, eene Vrouw, gelyk gy ziet van neen „ gemeenen rang in deezer voege uwe'rust komt ftooren S Ik „ kom u uwe vryheid geeven." — „Ach! vryheid •" dén zi — „ Ja, Vreemdeling, vryheid. Ik zag u, wannéér gJ eerst gevangen gebragt werd in onze legerplaats Ik: za ' u „ en wenschte u heil. Wanneer onlangs onze Koning, de groote „ barossa, u alleen verzogt te fpreeken, zag ik u dofr hec „ voorhangzel, 't welk tusfchen den Koning en my hangt Ik " "Su,fet eene aandoening fterker dan die des medefydens '• , L * V'eeradeling> gy hebt een gevoel in my verwekt " iLff" my d,°« wenfchenu gelukkig te maaken. My duTkt ik " 7,r,« U„W"d eeV%dei hart— z^,^bzgy ooit bem d?" zien rwa'nf Itiemand dVen E"gel ziet' droomt dien te zien (want sarcasta was bovengemeen fchoon) ftondt eem>™ tyd van verbaasdheid ftom. Hy zag om, en tSelde of Z zyne zinnen gelooven mogt. In \ einde aniwoorde hyf Schoof „ ne Sterveling! of fchoone Geest! want dus eene , ik1 ê „ weezen, my dunkt gy fpreekt van vryheid. Eene^dele he^ „ melfche magt heeft myne gebeden verhoord, en gelukkigu „ gezonden om een Slaaf te verlosfen." 'Zy kwam toen ooïo^™' 6n gr,eep Zyn hand5 vestte toen haar wellustig oog op hem, zette zich neder, en zeide: „ Ta, gy zult binnen „ kort vry weezen!" Zy ligrte zyn handVpfed ükte die Zv ielde beefde' en was gehePel\erwo„dering! faUtrte\rSn!iyke k™a™W 16 W"k ora h™ De  ^ zilim en SELENA". De Geest phyla zag, en fchrikte voor de uitkomst. Helaas! welke deugd was in Itaat zulk eene betoverende Schoonheid ta wederftaan? Wat wonder, indien zilim, voor een oogenblik, zyne heilige geloften vergeeten hadt? Maar phyla fchreef op den wand den naam Selena. Zilim hief zyne oogen op, en las de van goud blinkende letters. Hier op hieldt hy da oogen gevestigd; rees overeinde , en zeide: ,, Gaa heen, gaa heen, trouwlooze Schoonheid! Wie gy zyt weet ik niet. , Genoeg, ik weet dat gy de myne niet zyt." Zy rees overeinde, met al de woede , die immer den boezem van eene te leur gefielde Vrouwe deedt zwellen. „Laage Slaaf!" riep zv uit, „ dit uur zal uw laatfte uur weezen!" Zo als zy dit woord fprak, ftoof de Koning barossa de tent in, vatte haar by de keel, en ftootte den ponjaard in haar hart. „Sterf, fnoode!" riep hy uit. „Ik heb uwe trouwloosheid gehoord, en ik ben nu gewrooken. Gy gevangene, hadt gy ge'„ hoor gegeeven aan haare aanzoeken, aan dit Staal zou uw ' hart tot fchede geftrekt hebben." Naauwlyks hadt hy de tent verlaaten, of 'er werd een krygsgeiehrei door de geheele Legerplaats gehoord. Mustapha hadt middel gevonden, om met tien duizend uitgeleezene Mannen het Leger des Vyands te overrompelen. Hy drong, zonder tegenftand, door tot de teut van Koning barossa, die zich door den vyand niet omringd vondt, of hy viel in zyn eigen Zwaard, en zyn dood maakte een einde aan den Oorlog. Nu klom phyla ten hemel, en riep den geest van shymai, aan. Hy zegende den grooten God, dac zilim en selena zich zyner befcherming verdiend gemaakt hadden. — „ Gy ziet," fpiak shymal,,, dat de Voorzienigheid altoos den Menfchen genadig is. De wooning, waar het Paar, over 'i welk gy waakt» " woonde, is, in dien tusfchentyd, door eene aardbeeving inge* " zwolgen. Hier uit ziet gy, dat hunne verplaatzing van daar " genade was; zy waren anderzins onder de puinhoopen be" graaven geweest. Daarenboven was het beftemd, dat de " Oorlog door het Oosten zou woeden, tot ftrafFe der overtreediugen, tot dat de geloovigfte en deugdzaamfte Pcrfoon " op aarde om den Vrede zou bidden. Dat Gebed zondt se" lena onlangs ten Hemel op, en de Oosterfche Wereld is mee den Vrede gezegend. Indien zilim zyne Huvvlykstrouw ver. " geeten hadt, was hy zeker omgekomen; en, indien selena's Geloof ware bezweeken , haar Gebed was nimmer verhoord " geworden. Zy zullen nu elkander weder ontmoeten, hunne dagen zullen verlengd worden, en zy zullen zo vee! Geluks fmaaken als met het lot der Stervelingen beftaan„ baar is." naTtTe r I G T. De pooging van H. J. n., om iets by te draagen ten nutte van het Menschdom, is loflyk ; doch het opgegeeven Middel is te wél bekend, om het nader gemeen te maaken.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en we etenschappen, betrekkelyk. algemeene beschouwing van de naxuu11lyke, zedelyk!. en euangelische blykbaarheden voor een toekomend leeven, en een staat van vergelding in 't zelve. (Uit het Engekch van den Eerw. beilby porteus, DD« en Bisfchop van Londen.) (Vervolg en Slot van bl. f5.) Al7ywhe,bben getoond> dat» in alle Eeuwen en by alle W Volken der Wereld, het gelooi' in een ander Leeven iterk en algemeen ingedrukt geweest is in de gemoederen des gemeenen Volks. Wy hebben getoond, dat wy, behalven deeze natuurlyke indrukken, door het wel aanwenden van ons redelyk vermogen en het vraagftuk aandagtig uit onderfcheide gezigtpunten te befchouwen, een groot aantal vermoedelvke bewyzen ter ftaavin- ge van dezelfde waarheid kondèn bybrengen. Op deeze gronden zou iemand veelligt natuurlyk befiuiten, dat alle de beroemde Wyzen der Oudheid, die verrtandige, geleerde en agtenswaardige, Mannen, die de Fraaiie Letteren en de Wysöegeerte beminden, met zo veel roems en geluks koesterden, die de Lichten en Voorgangers de Leermeesters en Wetgeevers, der Heidenfche Wereld waren , onder de Heidenen de eerfte zouden geweest zvn om het denkbeeld eener Toekomltige Vergelding te omhelzen; dat zy klaarder zagen en nadruklyker gevoelden het vereenigd getuigenis van Natuur en Rede voor deeze waarheid, dan anderen; dat zy de groove denkbeelden der menigte, en de door dezelve gekoesterde dwaalingen, befchaafden en te regt bragten ; dat zy de verkeerd- en dwaasheden, waar mede de vercieringen der Dichteren eri de bygeloovigheden des Volks de weezenlyke gevoelens der Natuur bedorven en overlaaden hadden, wegnamen; en dat zy, duor, in hunne Schriften, een klaare, met meng. 1798. no. 2. D Zjefï.  4Ó rSESCHOUWÏNG VAN DE BLYKBAAP.HEDEN zichzeive beltaanbaare, redelyke en geregelde, ontvouwing van deeze groote waarheid over te leveren , die Voor altoos bevestigden in de gemoederen der menfchen, tot een Artykel van het Volksgeloof en een grondftelling van de heerfchende Wysbegeerte maakten. Dit, zeg ik, was eigenaartig van hun te verwagten; en hadden zy dit gedaan, 'er zou zich eenige grond opdoen, om te beweeren, dat men geen verder licht, ten aanziene van dit onderwerp, nooclig hadt. Maar wat is, met de daad, het geval? Leest de Schriften van deeze oude Wysgeeren, ten opzigte van eene Toekomende Vergelding, en (met zeer weinig uitzonderingen) ziet gy daarin niets dan verlegenheid, verwarring, onbegaanbaarheid en tegenfpreeking. Op de eene bladzyde vindt gy, dat zy met eene fchynbaare voldoening uitweiden over de bewysredenen, toen in 't algemeen bygebragt voor de Onfterfiykheid der Ziele, en een Staat van Belconing, hier naamaals te wagten; dat zy de onderfcheide zwaarigheden , daar tegen ingebragt, met vee! fchernzinnigheids oplosten, die waarheid met veel vernuften kunsts omkleedden, met al de fraaiheden der welfpreekenheid voorllelden, hunne volkomene toeiïemrning daar aan te verdaan gaven, en verklaarden, dat niets hun die genoeglyke overtuiging zou ontrooven, of ontzetten van dit vermaak hunner ziele. Op eene andere bladzyde vinden wy het gelaad der dingen geheel veranderd. Zy wederlpreeken meest alles wat zy voorgedaan hadden. Zy twyfelen, zy dobberen , zy wanhoopen, zy gelooven niet (■*>. Zy lachen en fpotten met de Volksbegrippen van toekomltige Belooningen en Straffen; maar zy geeven niets redelykers en meer voldoende in plaats. Ja, 't geen nog zeldzaamer is, fchoon zy allen erkenden, dat het geloof in eenen Toekomenden Staat, en eene Belooning in denzelven, een algemeen beginzel der Na- (*) Nefcio quo modo, dum lego , asfentior; cum pofui librum £f mecum ipfe de immortalitate (mimi ctepi cogitare , aifenfio omnh illa dabitur. Tufc. Qjiajl. Lib. I."c; II. En wederom: Dubitans, circumfpeBans, hxfitans multa adverfa revertem (*) tanquam ratio in mari immer,fo noftra vehitur Oratio, cap. 30. Eene alierleovendigfte fchildery van de dobberende onzekerheid hunner zielen, ten aanziene van dit voorwerp. (*) Rtyttsns davis»  voor een toekomend leeven, enz. 47 Natuure was; dat hier in geheel het Menschdom zamenftemde; fchynen nogthans veelen'alle moeite aangewend te hebben, om deeze ftem der Natuure in hun gemoed te fmooren, en als eene overwinning van aanbelang gerekend te hebben , die denkbeelden van een Toekomend Oordeel, welke zy, in fpyt van zichzelven , in hunnen boezem voelden opwellen , te onder te brengen c> Wat zullen wy nu zeggen van dit opmerkenswaardig verfchynzel in de gefchiedenis van het menschlyk hart? Kan 'er met mogelykheid een fterker bewys weezen, dat Wysbegeerte, Godlyke Wysbegeerte, Cgelyk men dezelve zomtyds noemt,) die men heden ten dage dikwyls te voorfchjn doet treeden als eene Mededingfter met de Öpenbaaring , over 't algemeen geheel buiten ftaat was om de Menfchen te brengen tot de erkentenis van eene der eenvoudigfte, gewigtigfte en redelykfte, waarheden van den Natuurlyken Godsdienst ; dat dezelve, in ftede van de inboezemingen der Natuure te onderfchraagen, en de lesfen der Rede te bekragtigen, deeze verwarde, en geene tegenging; en dat eenigen van de grootfte en geleerdfte Mannen der Oudheid ten vollen bewaarheid hebben de befchry ving, van hun in de Heilige Bladeren gegeeven; dat zy, zich uitgeeve?tde voor Wyzen, dwaas geworden waren (f). Schoon boven de rest des Menschdoms verheven in Wysgeerige en Letterkundige vorderingen, daalden zy menigmaal, in eenige gewigtige ftukken van Godsdienftige kundigheid, beneden het peil des gemeenen Volks. Met één woord, zy wederftreefden het gemeen menfehenverftand, en kwamen, door valfche wysgeerige begrippen, zo verre, dat ze waarheden miskenden, welke wy nu zien, en die het gros des Menschdoms toen zag, dat overeenkomftigst waren met de natuurlyke gevoelens van 's menfchen hart. Het was, derhalven, hoogst voeglyk, het was onvermydelyk noodig, dat god, in eene zaak van dat aanbelang, tusfehenbeiden tradt; dat de Openbaaring kwam, om Natuur en Rede te onderfchraagen, tot de ooripronglyke kragt te herftellen, uit de handen der valschlyk zo genaamde (*) Zie viRGir.. Georg. II. v. 490. Lucretius Lib. I. v. 80, & Lib. UI. v. 37, & Tufcul, Ouaft. Lib. I. c. 31. (t) Rom. I: 32. D a  4.3 BESCHOUWING VAN DE BLYKBAARHEDEN de Wcetenfchap (*) te redden , die in 't ftuk van den Godsdienst doorgaans liet Menschdom met valfche overleggingen bedroogen heeft (O,en de zodanigen, die, hun eigen gezond verftand volgende, den rechten weg zouden opgeflaagen zyn, daar van afbragt. De waarheid is, (maar deeze waarheid heeft de Vrydenker altoos noode toegeftemd) dat het Christendom in de daad , zeer veel heeft toegebragt tot dien gevorderden ftaat, en het gunftig gezigtpunt, waarin de Natuurlyke Godsdienst ons tegenwoordig te vooren komt; en veelen hunner, die het gezag der Euangelieleere verfmaadden, zyn, door de ontdekkingen daar in gedaan, wyzer geworden, misfchien zonder zulks te weeten, zeker zonder het te willen erkennen. In het tegenwoordige geval inzonderheid, heeft het Licht der Openbaaring eene klaarheid verfpreid op het wyd verfchiet aan de andere zyde van het graf; dit brengt ons onder 't ooge, en doet ons meer onderfcheiden zien ' — zien ook aan het oog der Rede — eene menigte van anders duistere plekken , voor het ongewapend oog der Rede onzigtbaar. Hier uit ontftaat het wyd verfchil tusfchen dé redenkavelingen der Ouden en Hedendaagfchen over dit onderwerp. Van hier die kragt, die klaarheid, dat beflisfende, 't geen zich opdoet in deeze; terwyl verwardheid, zwakheid en onzekerheid, geene kenmerkt. Hier van kan geene andere waarfchynlyke reden gegeeven worden, dan dat de Heidenfche Wysgeer niets dan de Wysheid dcezer Wereld hadt, om hem ter Leidsvrouwe te dienen by de nafpeuringen van eenen Toekomenden Staat; terwyl de Christen, en zeifs AtDeïstifche Wysgeer, tot het onderzoek toetreedt met eene ziel, vervuld met die denkbeelden, welke eene vroegtydige kennis aan de Openbaaring ongemerkt hem inboezemde. Een weg te ontdekken die ons geheel onbekend is, met behulp van een zwak en twyfelagtig licht, is. eene zaak geheel verfchillende van dien weg weder op te fpeuren by dat zelfde licht, naa .dat wy dien eens op vollen dag belchouwd hebben. Het eerfte is het geval der Ouden, het laatfte dat der Hedendaagfchen, ten aanziene van een Toekomend Leeven. Maar, (*) ï Tim. VI: flo. \\) COLOSr, ft: i.  voor een toekomend leeven, enz. 49 Maar, behalven het voordeel, van de Openbaaring, ten dien opzigte, ontleend, zyn 'er andere voordeden van de unerfte aangelegenheid, welke de EuangeueIeer,Y/LÏ ven en de Onfterflykheid aan 't licht brengende, veroorzaakt; en aan blykbaarheden, daar door verleend, eene «odSfeid ^ b°Ven ^ VM de" rSL^TRaamfte Zyn: v°oremt- de Zekerheid en het d%hMïll7yu"j Ten anderen, derzelver Eenvou- 2&d^SSStaS: Tenderd£,U d£ ^art en Duur1. Wat de Zekerheid en het Gezag dier Bewvzen Kk^SSV N,aa/1Ien m°8eIyk VPordeef^ de Natuur" S^7iy^b.aFheden voor eenen Toekomenden Staat by°}en' moet men be]yden, dat ze niet hooger opklimmen dan tot groote waarfchynlykheid* Zy kunnen üie betoogbaare zekerheid en vergewis/in? van deeze eroote waarheid niet verfchaffen, 'welke weezenlyk noodig i& tot algeheele voldoening en gerustftelling der ziele, in een zo be angryk ftuk, en om deeze Leer tot een beweegmiddel te doen worden , kragtig genoeg om invloed re hebben op het harte en het gedrag des Menschdoms. Geen van deeze uitwerkzelen k0n Natuur en Rede fhoe algemeen zy het geloof in een Toekomend Beftaan verlpreid hadden) m de Heidenfche Wereld te wege brengen. De Schnlten hunner Wysgeeren, en de Volkszeden, bewyzen dit ten vollen en onlochenbaar. Aan het Euangelie alleen hebben wy dank te weeten de geheele op. ruiming van aljen twyfel en onzekerheid, ten aanziene van dit ftuk; dit heeft hoop in vertrouwen herfchaapen, en enkel Befpiegelend Begrip in een leevend en kragtig Begmzel van Werkzaamheid hervormd. Het is blvkbaar, dat mets minder dan eene uitdruklyke Openbaaring van god zelve dit kon doen. Hy , die ons eerst in weezen bragt, kon alleen ons voldingend befcheid geeven, hoe lang hetzelve zal duuren, en op welk eene wvze hierover, naa onzen tydlyken dood, zal befchikt worden. Dit berigt heeft Hy ons in de Heilige Bladeren gelchonken, en t zelve gegeeven in zulke eenvoudige, duidelyke en ontzaglyke, bewoordingen, dat ze de overtuiging moeten te wege brengen bv elk onbevooroordeeld verjland, en den diepftcn, en tevens kragtigst werkenden, indruk agtcrlaaten op elk welgefteld hart! 2. Een ander voordeel, 't welk wy van het EuangeD 3 lie,  50 beschouwing van be blykbaarheden lie, ten deezen opzigte , ontleenen, is de Eenvoudigheid en Klaarheid der Bewyzen. Geen gering gedeelte van die Blykbaarheden voor eenen Toekomenden Staat, welke de Rede verfchaft, vorderen eene groote maate van aandagt en nadenken, en zyn dus beter gefchikt voor Menfchen van eenen wysgeerigen geest, dan voor het gros des Menschdoms, die noch tydruimte, noch neiging, noch bekwaamheid, bezitten, om zich tot langwylige en afgetrokkene nalpeuringen te verledigen, omtrent dit of eenig ander aangelegen onderwerp. Maar de bewyzen in het Euangelie zyn (en dank zy gode dat ze zo zyn!) van eenen geheel anderen aart. Het ftelt ons voor, de Verklaaringen van god zelve , ?, dat 'er een Opftanding der „ Dooden zal weezen, zo der regtvaardigen als der on„ regtvaardigen; dat god eenen Dag beftemd heeft, op „ weiken hy den Aardbodem in regtmaatigheid zal oor„ deelen ; dat wy allen zullen moeten verfchynen voor den „ Regterftoe! van christus; dat elk zal ontvangen naar „ dat hy in dit lichaam gedaan heeft, 't zy goed, 't zy „ kwaad (*)." Om ons te overtuigen, niet alleen van de mogelykheid, maar van de zekerheid, eener zodanige gebeunenisfe, beroept zich het Euangelie op gebeurde zaaken; het toont ons, „ dat christus zelve uit den doode is opgewekt, en de eerfteling geworden der „ geenen die ontilaapen zyn." Het ftelt ons dien jesus voor in een nog veel heerlyker gezigtpunt; het verbeeldt hem „ als komende op de wolken des Hemels, met groo- te magt en heerlykheid, om de wereld te oordeelen. „ De bazuine flaat, en de Dooden, klein en groot, worden „ opgewekt, en voor hem vergaderd (welk eene ontzet„ tende en verbaazende vertooning!) alle de Volken der „ Aarde; hy fcheidt ze van elkander als een Herder de „ Schaapen van de Bokken fcheidt. De Boeken worden „ geopend, en hy oordeelt hun naar dat in die Boeken „ gefchreeven is; naar hunne werken: de boozen gaan in „ de eeuwige Pynen ; maar de regtvaardigen in het eeu„ wige Leeven (f)." Dit zyn geene diepzinnige en afgetrokkene befpiegelingen, buiten het bereik van gemeene bevatting gelegen, 't Zyn (*) Handsl. XXIV: 15. XVII: 3. 2 Cor. V: 10. (j) Matth. XXI >': 3q. 1 Cos. XV: 52, Opehb. XX: 12. Matth. XXV: 32, 46.  voor een toekomend eeeven, enz. Zyn eenvoudige gebeurde zaaken, en plegiige verzekeringenvan het hoogfle gezag, fpreekende met gelyke kragt tot alle rangen van menfchen, en door derzelver eenvoudigheid en waardigheid niet min gefchikt naar de vatbaarheid der ongeletterden, dan naar de verhevenfte bevattingen der Geleerden. Van hier, dat, deeze Godlyke Waarheden den Armen zo wel als den Ryken gepredikt zynde, (eene omftandigheid byzonder eigen aan het Euangelie, en daarom vermeld als een van deszelfs kenmerkende byzonderheden (*),) aan de nederiglte Leerlingen van christus veel klaarder denkbeelden , veel juister begrippen, van eenen Toekomenden Staat gefchonken zyn, dan men aantrof in alle de wydberoemde Schooien der Wysbegeerte, te Athene, of in Rome. 3. Maar 'er is nog een ander punt, en dat van het alleruiterfte belang, met betrekking tot eenen Toekomenden Staat, waarin de oneindige meerderheid van de Openbaaring, boven het Redeslicht, allerzigtbaarst doordraait. En dit is de Natuur en Duurzaamheid der toegezegde BeloDningen. Het eèrfte, waar toe de Rede kan voorgeeven te komen, is, te bewyzen, dat wy het Graf zullen overleeven; dat wy zullen beftaan in eene andere wereld ; dat daar de Boozen, naar maate hunner wan verdienden, zullen gellraft, en de Goeden met zulk eene maate van geluk beloond worden, als hunne deugden en hun lyden hier op deeze wereld met regt mogen verwagten. Dit is alles wat noodig is, om de wegen van god , ten opzigte van het Menschdom, te regtvaardigen; en derhalven kan onze Rede, onze natuurlyke Verwagting, niet verder gaan. — In de daad, de beste en verftandigfte Wysgeeren gingen by lange na zo verre niet. Eenigen hunner, fchoon zy in het beftaan der Ziele naa den dood geloofden, ontkenden nogthans dat dezelve voor altoos beftaan zou (f). Anderen erkenden het eeuwigduurend voortbeftaan der Ziele; doch ftonden met toe , dat dezelve in een ftaat van Belooning of Strafte overging. Zy veronderftelden, dat de Ziel zou opgelost worden in den Algemeenen Geest) O) Matth. XI: 15. ft) Stoici diu manfuros aiunt animes, Temper tieraat. Tufcul. Qutefl. Lib. L c. 31. 0 D 4  $Z BESCHOUWING VAN T)E BLYKBAARHEDEN Geest, van welken dezelve oorfpronglyk ontleend was. — En zelfs onder de zodanigen, die eene Toekomende Vergelding erkenden, beweerden veelen, dat de Straffen alleen eeuwig waren , en de Belooningen van eenen tydlyken aart (*). En, in de daad, men moet toeftaai), dat 'er geene beginzels zyn in den Natuurlyken Godsdienst, welke ons eenigen grond tot hoope geeven op eenen Staat van Gelukzaligheid hier naamaals, onvermengd en volmaakt in zyne foort, boven alles wat wy begrypen kunnen groot, en einde= loos in duurzaamheid. ■ Uit de Openbaaring alleen leeren wy,dat de Belooningen der Regtvaardigen zodanig zullen weezen, „ dat go voor eeuwig de traanen van hunne „ oogen zal afwisfchen; dat 'er geen Dood meer zyn zal, geen zorg, moeite of geklag; dat Hy hun zal geeven „ heerlykheid, eere en onverderllykheid; dat zy ten eeu„ wigen Leeven zullen ingaan , en in de vreugde van „ hunnen Heer ; dat in zyne tegenwoordigheid verzadi,, ging is van vreugde, en 'er lieflykheden, voor eeuwig, „ aan zyne regterhand gevonden worden ; dat het oog „ niet gezien, het oor niet gehoord heeft, en het nim,, mer in der Menfchen gedagten is opgeklommen, dat „ geen., 't welk god bereid heeft den geenen, die Hem „ liefhebben Cf)." In deeze en andere getuigenisfen der Heilige Bladeren van denzelfden aart krygen wy de uitdruklyke verzekering, dat en ons Beftaan, en ons Geluk, in den Toekomenden Staat, in den volften en uitgeftrektften zin van dat woord, eeuwigduurendzullen weezen. Dit is iets, 't welk niemand, dan god zelve, kon belooven , of, beloofd hebbende, vervullen. Dit is meer dan de uitgebreidfte fchrander- heid der Menschlyke Rede kon ontdekken meer dan de volmaaktfte Menschlyke Deugd kon eifchen. Het Eeuwige Leeven wordt, daarom, in de Heilige Bladeren, fteeds, en met regt, voorgedraagen als eene Gift, eene vrye Gift, van god, door jesus christus ; en, al ware het uit dien hoofde alleen, zo mogt met waarheid ge* (*) Div. Leg. Vol. II. p. iop. (t) Openb. VII: 27. Rom. II: 7. Matth. XXV: si, 30". Psalm XVI: 11. iCor. II: 9. ' ' (I) Rom. V: 18. VI: 23.  voor een toekomend leeven, enz. 53 gezegd worden, „ dat god het Leeven en de Onverderf,> lykheid aan het licht gebragt heeft door tesus chrisj, tus (*)•" Merkt dan, bid iku, ten befluite, op, hetverfchil tusfchen de Wysheid der Menfchen en de Wysheid die van boven is. De eerfte, gelyk gy zo even gezien hebt in het voorbeeld der oude Wysgeeren , doet, door haare valfche verfymngen, geweld aan zommige der weezenlykfte waarheden van den Godsdienst, aan de klaarfte beginzelen van Natuur en Rede. De laatfte verfterkt, verbetert en volmaakt, dezelve. Dit hebben wy getoond dat het geval is 111 één der gewigtigfte Leerftellingen ; dit zouden wy kunnen toonen in meer andere. Onze Godlyke Meester is , in alle opzigten, en bovenal in 't geen wy nu eenigen tyd ten voorwerpe onzer befpiegeling gehad hebben, de mg, de waarheid en het leeven Cf). En, wanneer wy in verzoeking komen om deezen Hemelfchen Leidsman te verlaaten, en heen te gaan tot de Wysbe> geerte of tot eenigen anderen Leeraar, hebben wy het antwoord voor ons gereed, in dat edel en treffend antwoord van petrus tot jesus: Heer el tot men zullen wy heenen gaan? Gy hebt de woorden des Eeuwigen Leevens, en wy hebben geloofd, en zyn verzekerd, dat gy de Christus zyt, de Zoon des leevSnden gods (j). (*) 2 Tim. T: iq. (t) Joan. XVI: 6, Q) VI: 69. gedachten van j. g. eichhorn, over de jaargetallen in de geschiedenis der aartsvaderen vóór den zondvloed. De onlangs in dit Maandwerk (*) geplaatfte Bedenkin. gen, over den hoogen ouderdom der Aartsvaderen vóór den Zondvloed, hebben ons erinnerd aan de hiervan merkelyk verfchillende gedachten van den vermaarden EiciIhorn , over de jaargetallen in de gefchiedenis der Aarts- (*) -dlg. Vaderi. Letteroef. des voorigen Taars. Memelw. bl. 313» D 5  I 54 GEDACHTEN VAN J. G. EICHHORN. Aartsvaderen vóór den Zondvloed; die wy, om des te rui-* mer ftof tot nadenking over dit onderwerp aan onze Vaderlandlche Leezers te leveren, uit het Hoogduitsch vertaald , op de voornoemde Bedenkingen willen laaten volgen. & ♦ -» # Het is niet te denken , dat de eerfte menfchen aan* ftonds naar Maan- of Zonne-jaaren gerekend hebben, en dat, in de oudfte verhaalen van de allervroegfte tyden , door het Hebreeuwfche woord , het geen anders doorgaans voor een jaar gebruikt wordt, zoodanige tydmaat gemeend is. Maar de Opfteller van die oude berichten, die tot ons zyn overgekomen, of wel derzelver Verzamelaar, die 'er Chronologifche aanteekeningen, of tydbepaalingen, bygevoegd heeft, moet reeds aan eigent lyke jaaren gedacht hebben ; want 1. Daar anders alles , in de eerfte Hoofdftukken vari Genefis, door korte byvoegfels verklaard wordt, mogt men ook hier een wenk verwacht hebben, dat men de jaaren toen anders rekende, 't geen immers een zaak van 't uiterfte gewigt was, die over de gefchiedenis van dien tyd zeer veel licht kon verfpreiden. 2. Terwyl wy evenwel hieromtrent niets gemeld vinden , ftrekt dit ten bewyze, dat zoo min aan den eerften Opfteller, als aan den Verzamelaar, de opgave der jaaren ongeloofiyk moet voorgekomen zyn , en dat zy aan niets anders, dan aan jaaren van twaalf maanden, gedacht hebben. De laatfte moet toch ten minften na Jofef geleefd hebben. 3. Dat hun het verbaazend getal van jaaren niet ongeloofiyk voorkwam, is ligt te begrypen , dewyl men in laatere tyden veelal de vroegere bewondert, en aan de narichten daaromtrent des te eerder geloof geeft, hoe wonderbaarer zy ook zyn mogen, en hoe meer zy, van 't geen in onzen leeftyd gewoon is, afwyken. Het is ook aan laatere tyden eigen, de vroegere zoo veel mo« gelyk te verheffen. 4. Eindelyk, daar men in de opgave van de levensjaa* ren der Aartsvaderen , en daarop volgende gedachten, eene merkelyke afdaaling in den fteeds afneemenden ouderdom befpeurt , zoo ontftaat hieruit des te meer twyfding omtrent de gefchiedkundige zekerheid der opgetee- ken-  GEDACHTEN VAN Ji G. EICHHORN. 55 kende berichten ; ook gefteld zynde, dat men de waare tydmaat der zoogenaamde jaareii, in verfchillende tyden, ontdekt heeft. . 'Er is in de geheele Chronologie van de oudfte tyden zeer veel onzekerheid, 't Is onmogelyk, dat wy naauwkeurige en genoegzaam zekere berichten omtrent de getallen en de jaaren zouden hebben, eer men nog den tyd geregeld begon te rekenen, 't Zal dan wel om 't even zyn, of men door die zoogenaamde jaaren kortere perioden van maanden, of eigentlyke jaaren, verftaa ; want de regte waarheid kunnen wy toch niet te weeten komen C*). Wil men de tydrekening tot aan Adam toe, als den eerften mensch, met wien de tyd begon, laaten opklimmen, dan zullen de zwaarigheden zien opeenhoopen. In de kinderjaaren van het menfehelyke geflacht telde men in 't geheel niet, of, zoo men reeds tellen konde, zeker niet zyne levensjaaren of leeftyden. Men had daartoe noch aanleiding, noch behoefte. De oude van dagen, die zyn leven zat was , mag zyn afgelegd leven overdacht hebben ; doch niet naar jaargetyden, maar naar de merkwaardigfte lotgevallen, die hy gehad heeft, en die aan geen jaargetyden verbonden waren. Zoo veel hy 'er zich nog van kon erinneren, zoo veel genoegen zal hy daaruit getrokken hebben. Men zal gereedelyk toeftaan, dat men althans naar de jaaren van Adam Hechts heeft kunnen raaden. Maar wie is in ftaat, ten aanzien der genachten, die op de eerfte menfchen allernaast gevolgd zijn, een zekerer berekening van den tyd te maaken ? Het eerfte geflacht kon zyn ouderdom niet weeten, ten zy de eerfte mensch, of het eerfte menfehenpaar, by de geboorte hunner kinderen , aanftonds de tyden naar zekere maat berekend, en denzelven daarvan een naauwkeurig bericht medegedeeld hebbe. Hoe is dit te vermoeden, zelfs by het daarop gevolgde geflacht? Wat kon 'er hun aanleiding toe geeven, en welk belang konden zy 'er in zien, om zoodanige tydsbepaaling omtrent hunnen leeftyd te beraasien? Ten minften moeten zulke tydsbepaalingen, by- al- (*) Het is echter der moeite wel waardig, om de meeste waarfchynelykheid met alle naauwkeurigheid te berekenen, en aizoo aan de waarheid, zoo na mogelyk, te komen. (Redafé.)  50 GEDACHTEN VAN J. G. EICHHORN. aldien zy in de vroegfte tyden van het menschdom plaats gehad, hebben, om verwarringen voor te komen, wel zeer in 't kleine, b. v. volgens een vierde gedeelte var» een jaar, _ gegaan zyn. Ware het niet onder ons met onze politieke en burgerlyke inrichtingen zoo gelegen, dat het hoognoodig zy, om de levensjaaren te weeten, en fomtyds zelfs zeer naauwkeurig te weeten, hoe veelen zouden ook nu nog hunnen waaren ouderdom niet weeten , hoeveel belang zy 'er ook by hebben ? En desniettemin weeten veelen nog niet eens naauwkeurig, hoe oud zy zyn. Hoe mag het 'er dan toch wel, eer men Kerkenboeken had, en , als men tot de Aartsvaders wil opklimmen, in dien vroegen leeftyd, uitgezien hebben? Het blyft dan in ons oog waarfchynelyker, dat de leeftyd der Aartsvaderen maar ongeveer van de laatere waereld bepaald is , zonder dat men daaruit eene zekere berekening van jaaren kan opmaaken. Deze berekening wierd van meer belang, toen men in het Oösten behaagen begon te fcheppen in oude gellachtregisters. Nu vond men zich verlegen , terwyl men de onafgebrokene opvolging der gellachten niet meer wist. De gaapingen wierden door lange levensperioden, aan Ibmmige Stamvaders toegefchreeven, aangevuld, en wyl eenige derzelven zeer vroeg geleefd hadden , moesten deze opgaven, zelfs van den hoogden ouderdom, minder aanfïootelyk fchynen. Men bleef dit een tydlang voor waarfchyne. lyk houden, dewyl 'er anders veel te weinig jaaren konden te rug geteld worden. Het begint ons nu wel onwaarfchynelyk te worden ; maar daartegen moeten wy altoos bedenken , dat, hoe meer gellachten uitgevallen waren, des te langer leeftyd aan de Patriarchen moest gegeeven worden. Men richtte zich daarby wel min of meer naar oude overleveringen, waaraan echter de Chronologifche naauwkeurigheid ontbrak. Methufalah zal zeer oud, ouder dan andere menfchen, geworden zyn. Maar het is eene andere vraag, of hy juist 969 jaaren geleefd heeft. Neemt men eindelyk nog de verwarringen in aanmerking, die by de opgaven van getallen van ouds, door de verandering der fchryfwyze en andere oorzaaken, moeten ontdaan zyn, dan geeven wy de hoop geheel op, om eene zekere tydrekening van de vroe°de eeuwen te verkrygen, en daarnaar den ouderdom der waereld te kunnen bepaalen. Waarom het ons ook in 't geheel niet vreemd moet voorkomen, dat zich by eene naauwe be- re=-  gedachten van J. g. eichhorn. 57 rekening des tyds, volgens de opgegeevene jaargetallen in Geneüs , zwaarigheden opdoen, waaruit de grootfte fcherpzinnigheid zich niet gemakkelyk weet te redden. nieuwe waarneemingen aangaande het nuttig gebruik van duivelsdrek, met ossegal vereenigd, tegen het maagzuur. Door den Heer Eergraad bucholtz, te Weimar. Toen ik in handen kreeg de Verhandeling van den Heer Hofraad richter over het Maagzuur, te vinden in het Eerfte Deel zyner Geneeskundige en Heelkundige Waarneemingen , was my dezelve zeer welkom , dewyl my nog eenige lieden bekend waren, die de gewoone middelen , door den Heer richter insgelyks te vergeefsch voorgefchreeven , zonder vrucht hadden gebruikt; en welke ik my vleide thans met het nieuwlings voorgefteld middel uit den Duivelsdrek en Osfegal te zullen kunnen geneezen. De eerfte, wien ik het genoemde middel gaf, was een Geleerde, oud tusfehen de dertig en veertig jaaren, be> hebd met alle die toevallen, welke door richter in het vyftiende hoofddeel van het gemelde werk worden opgeteld ; den Vitusdans uitgezonderd. Met het aankomen van zyn toeval wierd hy namelyk gewaar eene fterke angstvoor het hart, gepaard met benaauwende naar bo> ven werkende winden; brandend zuur, pyn in het voorhoofd, misfelykheid, en op het laatst met het uitbraaken van een vocht zo zuur, dat het hem de tanden ftomp deed worden; waardoor ook alles, wat hy nuttigde', een zuuren fmaak fcheen te hebben. Zo ras hy de aannadering van het toeval befpeurde, durfde hygeenwyn, hoegenaamd, gebruiken, dewyl het kwaad dan zeer fpoedig de overhand nam. In den beginne liet ik hem het volgend middel, 'C geen eenige verlichting bezorgde, gebruiken: §£. Extr. Abfynth. Pont. 01. Tartar. per Deliq. dd giij. Aq. Men tb. Piperit, ^iv. Spir. Nitr. Dulc. zi. M. S. Driemaal 's daags een Eetlepel vol, en daarenboven  58 het nuttig gebruik van duivelsdrek, enz. ven 's avonds een opgehoopten Theelepel vul Witte Magi nefia. Voorts ried ik den Lyder aan, het gebruik van vleeschfpyzen, en verbood hein daarentegen de moeskruiden en vruchten. Naauwlyks had ik intusfchen de voortrefFelyke Verhandeling van den Heer richter geleezen, of ik befloot het aangepreezen middel by myn Lyder te gebruiken. Dan daar dezelve iteeds hardlyvig was, oordeelde ik het best, by de overige middelen wat Rhabarber te voegen ; te weeten het poeder van het echte Rheum Palmatum, welke plant ik zelve in myn tuin bouwe, en waarvan ik de wortelen uit den grond neeme, na dat zy den ouderdom van vyf jaaren bereikt hebben. Hierom fchreef ik myn Lyder het volgende voor: j}t, Afce, Fat. Opt. Feil. Taur. lnfpisf. Pulv. Rhei Pal nat. da 5£. M. F. Pil. gr. iij. S. Om 's morgens vroeg, en 's avonds, tien Pillen van in te neemen. Naauwlyks had de Lyder deeze Pillen een tydlang gebruikt, of hy vond zyn toeftand ongemeen veel verbeterd. De zuure fmaak verdween geheel en al; de drukking op het hartkolkje keerde niet weder, en de hardheid van den ftoelgang wierd aanmerkelyk veel minder. Eerlang kon hy wederom, zonder eenig ongemak, vruchten en moeskruiden, en ook een weinig wyn, gebruiken. Door aan te houden met het middel, verdweenen de aanvallen zyner kwaaie, van welke maar alleenlyk dit overbleef, dat hy door maagzuur wierd gekweld, zo hy zich eens in het drinken van Rinfchen wyn te buiten ging. Edoch', wanneer hy in die omftandigheid maar weder zyn toevlucht tot; de bewuste Pillen nam, verdween deeze onaangenaamheid zeer fpoedig. Allengskens bekwam de Lyder insgelyks een merkelyk opgeruimde geestgefteldbeid, en een veel betere kleur van het aangezicht. Wanneer men nagaat alle de verfchynfelen van zuur en hardlyvigheid, wordt het meer dan waarfchynelyk, dat eene gebrekkige Galaffcheiding de hoofdoorzaak der kwaaie deezes Lyders is geweest. Dat de genoemde Pillen, in verbinding met den Rha- bar-  tegen het maagzuur., $9 barber, gelyk richter zegt, in veele gevallen als een Specificum weiken , zulks is my by herhaaling gebleeken, gelyk onder anderen door de volgende waarnee • 'mingen. • Een Vrouwsperfoon, ruim dertig jaaren oud, was, al zederd een verloop van drie jaaren tyd, gekweld geweest met Maagpyn, benevens eene langzaame zeer gebrekkige Spysverteering en Maagzwakte, dikwyls verzeld met eene opitopping van afgang, geduurende drie of vier dagen. De gewoone krampflillende middelen, als Costus, Es JentiaGalbani, Tinclura Thebaica, en diergelyke, verminderden wel de hevigheid der kwaaie , doch maar voor een korten tyd. Nadat de Lyderesfe nu veelerhande middelen , zonder merkelyk gevolg, gebruikt had , zo liet ik haar 's morgens en 's avonds tien van de meergemelde pillen gebruiken. Toen zy daar mede maar veertien dagen lang had aangehouden, verdween haare Maagpyn: terwyl Ook de ftoelgang allengskens weeker wierd. 'Er zyn thans al zes maanden verloopen, dat deeze Vrouw geene nieuwe aanvallen haarer kwaaie gehad heeft. Ook verdwynt haare geheele Cacheétifche gelteldheid: terwyl de doodelyke bleekgeele kleur van het aangezicht met roodvalligheid wordt verwisfeld. Een vyftigjaarig Mansperfoon wierd aangetast door hardlyvigheid; zo dat zyn afgang eindelyk eene aschgraauwe kleur bekwam. Natuurlyk deeden my deeze toevallen eene gebrekkige affcheiding der Galle vermoeden , welke door eene krampachtige zamentrekking der vaten fcheen verhinderd te worden. Hierom liet ik hem , geduurende den tyd van drie weeken , de aangepreezene Pillen gebruiken, 's morgens en 's avonds tien, volgens gewoonte, met dit gevolg, dat de Lyder ras wederom herfteld wierd. wysgeerige aanmerkingen over de koude, gevoeld op hooge bergen en in groote diepten. Door. leonard euler. Met eenige ophelderingen. „ TP\e Prinfesfe van anhalt dessau , Nigt van „ JLJ frederik den II, Koning van Pruis/én, be„ geerde van den Wysgeer l. euler eenige Les- „ fea  60 aanmerkingen over de koude „ fen in de Natuurlyke Wysgeerte. Deeze begeerte „ gaf aanleiding tot de Brieven aan eene Duitfche Prin„ fes , over de voornaamfte onderwerpen daar toe betrek„ kelyk. Brieven , die in 't Fransch overgezet werden door „ de Heeren condorcet en de la croix, en naar die „ Overzetting eene Engelfche Vertaaling kreegen, van „ henry hunter, D. D. onlangs in Twee Deelen uitge„ geeven ; verrykt met eenige Aantekeningen, zo die in „ de Parysfche Uitgave voorkwamen, als die hy zelve „ vervaardigde, en hem door twee Vrienden werden ter „ hand gefteld. Aantekeningen, die niet voor overbodig „ mogen gehouden worden, aangemerkt een verloop van „ vier en dertig jaaren, die zints de oorfprongryke uit„ gave verftreeken zyn, niet kon misfen een overvloed „ van nieuwe Waarneemingen en Proeven, llrekkende „ om die zelfs van eenen euler op te helderen en te „ verbeteren, op te leveren. Wy plaatzen uit dit Werk „ 's Wysgeers Aanmerkingen over de Koude, gevoeld op „ hooge Bergen en in groote Diepten, gepaard met de daar „ op gemaakte Aantekeningen." Het is zeer verbaazend, dat wy denzelfden Graad van Koude voelen in alle Gewesten, naa dat wy tot zekere hoogte zyn opgeklommen, naamlyk die van 24,000 Voeten; daar de veranderingen, ten opzigte van de Hette op Aarde, niet alleen in onderfcheidene Lugtftreeken, maar in hetzelfde Jaar, in de verlchillende Jaarfaifoenen, zo zeer merkbaar zyn. Deeze verfcheidenheid, welke plaats grypt by 's Aardryks oppervlakte, wordt ongetwyfeld door de Zon veroorzaakt. Het blykt, by den eerften opflage, dat de in» vloed der Zonne dezelfde moet weezen boven en beneden , inzonderheid wanneer wy in aanmerking neemen , dat eene hoogte van 24,000 Voeten, of eene Myl, fchoon vry groot ten onzen opzigte, en zelfs ver boven de hoogte der hoogfte bergtoppen, als een enkel niet is aan te merken,vergeleeken by den afftand der Zonne, op omtrent dertig millioenen mylen berekend Dit baart , derhalven, eene zwaarigheid van aanbelang, welke wy moeten tragten uit den weg te ruimen. Ten dien ein* (*) Euler fpreekt altoos van Duitfche Mylen.  op h00ge bergen, enz. 61 einde maak ik een aanvang met op te merken, dat de ftraalen der Zonne geene hette aan eenige Lichaamen mededeelen, dan aan de zodanige, die 'er geen vryen doorgang aan verleenen. Gy weet, dat de Lichaamen, doorheen welke wy voorwerpen kunnen beichouwen, den naam draagen van doorfchynbaar en doorzigtbaar. Deeze Lichaamen zyn Glas, Cryftal, Diamant, Water, en verfcheide andere vloeibaare ltoffen, fchoon eenige doorzigtbaarder zyn dan andere. Een van deeze doorzigtbaare Lichaamen, aan de Zon blootgefteld, wordt niet in dezelfde maate verwarmd als een niet doorfchynend Lichaam, Hout, Yzer, en dergelyke. De niet doorzigtbaare Lichaamen hebben den naam van donkere. Een Brandglas, by voorbeeld, de Zonneftraalen doorlaatende, fteekt donkere Lichaamen in brand, terwyl het Glas zelve niet merkbaar verwarmd wordt. Water, aan de Zon blootgefteld, wordt eenigermaate warm, enkel omdat het niet volkomen doorfchynend is: wanneer wy waarneemen, dat het, in eene groote maate, verwarmd wordt door de Zon op de oevers der rivieren, ontllaat zulks daar uit, dat de bodem , een duister lichaam zynde, verwarmd wordt, door de ftraalen, welke het water doorlaat. Elk verwarmd Lichaam nu deelt die Hette aan alle lichaamen, daar omheenen, mede; het Water krygt dus Hette van den bodem. Indien het Water vry diep is, zo dat de Zonneftraalen niet tot den bodem kunnen doordringen, lieeft het geene merkbaare hette, fchoon de Zon tiaar op beftendig fchyne. Naardemaal de Lugt een zeer doorfchynend lichaam is, veel doorfchynender dan Glas of Water, zo volgt, dat dezelve door de Zon niet kan verhit worden; de Lugt laat de Zonneftraalen onbelemmerd door. De Hette, welke wy in de lugt dikwyls gevoelen, wordt aan dezelve medegedeeld door de donkere Lichaamen,welke de Zonneftraalen verhit hebben; en ware het mogelyk alle deeze Lichaamen uit den weg te ruimen, de Lugt zou naauwlyks eenige verandering in hette of koude ondergaan door de Zonneftraalen; daar aan blootgefteld of niet blootgefteld, zy zou even koud blyven. Maar de Dampkring is niet geheel doorzigtig; dezelve is zomtyds dermaate met dampen belaaden, dat de dcorfchynenheid te eenemaale verdwynt, en zich alleen een dikke nevel voordoet. Wanneer de Lugt in dien ftaat is, hebben de meng. 1798. no. 2. E Zon-  6l AANMERKINGEN OVER DE KOUDE Zonneftraalen daar op een kragtiger werkenden invloed, en Hette is 'er het onmiddelyk gevolg van. Maar de dampen ryzen tot geene groote hoogte op; op de hoogte van 24,000 Voeten, en hooger, is de Lugt zo fyn en zo zuiver, dat ze geheel doorfchynend mag heeten; en te deezer oorzaake kan de Zon 'er geen onmiddelyke uitwerking op baaren. Deeze Lugt is desgelyks al te verre verwyderd van aardfche Lichaamen, om van dezelve eenige mededeeling van Hette te ontvangen; zy werkt alleen op de digt by liggende. Hier uit zult gy gereedlyk begrypen , dat de Straalen der Zonne geene uitwerking kunnen baaren in Lugtgewesten verre boven 's Aardryks Oppervlakte verheven ; als mede dat dezelfde Graad van Koude altoos en algemeen moet heerfchen in zulke ftreeken; naardemaal de Zon 'er geen invloed heeft, en de Hette der aardfche lichaamen zo verre niet kan medegedeeld worden. Dit is bykans het geval op de toppen van zeer hooge Bergen, waar het altoos veel kouder is dan op vlakten en in valeien (*). De Stad Quito, in Peru, ligt bykans onder de Evennagtslyn; en vormden wy ons oordeel uit de ligging dier Stad op de Globe, wy zouden daar uit opmaaken, dat dezelve geplaagd werd met eene ondraaglyke Hette; de Lugtsgefteltenisfe is 'er nogthans zeer gemaatigd, en verfchilt weinig van die te Parys. Quito ligt od eene groote hoogte boven de weezenlyke Oppervlakte der Aarde. Van den Zeeoever na die Stad gaande, klimt men verfcheide dagen agter den anderen opwaards. Die Stad is, derhal ven, gebouwd op eene hoogte gelyk aan die onzer hoogfte Ber- (*j 'Er zyn, nogthans, Wolken boven deeze Bergen, en bykans in eene zo groote hoeveelheid als boven de vlakten; dit blykt onbetwistbaar uit de Sneeuw, die de hoogstverhevene Bergtoppen bedekt. Weinige Natuuronderzoekers, of zy vonden zich, by hunne nafpeuringen op hooge Bergen , door Wolken verrast. De Hette, welke gevoeld wordt, wanneer zich zulke Wolken vormen, moet bykans geheel en al toegefchreeven worden aan de doorlaating des Waters, 't welk in de lugt Ontbonden was, onder de gedaante van eene elastieke Vloeiitoffe, tot een vioeibaaren ftaat. De Hette der Zonneftraalen, door de Wolk onderfchept , kan geene verandering te wege brengen in de lugtsgefteltenisfe beneden; als ware dezelve van den grond te rug gekaatst.  OP hooge bergen, enz. 6g Bergen, fchoon omringd door andere nog veel hooger, onder den naam van de Cordeliers bekend. Deeze laatstgemelde omftandigheid zou eene reden opgeeven, om tej denken, dat de Lugt aldaar zo heet moest wee;:en als aan de Oppervlakte der Aarde, dewyl dezelve zich aan alle kanten met donkere lichaamen omzet vindt, op welke Lichaamen de Zonneftraalen vallet). De tegenwerping is gegrond; en 'er kan geene oplosfing van gegeeven worden dan deeze: dat de Lugt te Quito, zeer hoog zynde, ook veel fynder moet weezen, en min zwaarte hebben dan by ons; en de Barometer, die altoos veel laager ftaat, bewyst zulks onbetwistbaar. Lugt van zodanig eene hoedanigheid is niet zo vatbaar voor Hette als gewoone Lugt ; dewyl dezelve minder Dampen en andere deelen, die doorgaans in den Dampkring zichonthouden, in zich bevat; en wy weeten, by ondervinding, dat de lugt, daar mede belaaden, in evenredigheid vatbaar is voor Hette. Kortlyk moet ik hier nog byvoegen een ander Verfchynzel, niet min verbaazend. In zeer diepe Putten , en nog laager , indien het mogelyk was nog dieper te daalen, heeft dezelfde maate van Hette altoos en algemeen plaats, en bykans om dezelfde reden. Naardemaal de Zonneftraaien alleen haare kragt oefenen op de Oppervlakte der Aarde , en de Hette, welke zy aldaar verwekken, op- en ncderwaards mededeelen, is de uitwerking op groote diepten, bykans onmerkbaar. 'ö Op deeze Stellingen des Heeren euler vinden wy aangemerkt, dat de reden, door hem aangevoerd voor de Koude in de hoogere Gewesten des Dampkrings , zeer aanneemlyk fchynt; doch geene ftrikte proeve kan doorftaan. Het Licht wordt zeer verzwakt in den doorgang door den Dampkring, en de medegedeelde Hette is, in elk geval, geëvenredigd aan de hoeveelheid van het ingedronkene. Het blykt uit eenige vernuftige Proeven, door den Heere bouger genomen, dat wy alleen vier vyfde van de ftraalen eener rechtftandig fchynende Zonne ontvangen; en wanneer dat Hemellicht den gezigteinder nadert, is de hoeveelheid des lichts, 'twelk de Oppervlakte der Aarde raakt, veel kleinder. Dus is dezelve od de hoogte van qo Gr. een half; op die van 10 Gr. een derde; op die van 5 Gr. een achtfte. Te deezer oorzaake zyn de Zonneftraalen allerfterkst op de toppen van hooge Bergen; want zy ondergaan de grootfte vermindering "als zy door de E a dik-  pk aanmerkingen over de koude dikke lugt van de laagere Gewesten heen gaan. Indien de Lugt haare Hette ontving van 'sAardryks oppervlakte, dan moesten die Landen, welke de grootfte hoeveelheid van Zonnefchyn hebben, de warmfte weezen. De GrootBrittannifcht Eilanden zyn negen maanden van 't jaar als met wolken omgeeven; en nogthans is onze Lugtsgefteltenisfe zagter dan die der Gewesten, op gelyke breedte aan het Vasteland, waar de Hemel doorgaans helder is. De hoogliggende Stad Quito., aan een helfchynende Zon blootgefteld, geniet eene gemaatigde Lugtsgefteltenisïe; terwyl de Periiviaanfche Vlakten, bedekt met dikke wolken, door Hette verfchroeijen. Moest men de redekaveling van euler toeftemmen, wy zouden befluiten, dat de toppen der Bergen warmer waren dan derzelver voetftukken. Te zeggen, dat de Lugt, zeer veel verdund, niet vatbaar is voor Hette, is eene zeer vreemde ftelling ; dewyl wy geene zelfftandigheid kennen, of dezelve is voor verhitting vatbaar. Daarenboven kan men eene kunstkoude verwekken, die zwaarder is dan die heerscht in de hoogere Gewesten des Dampkrings. Wy moéten, ter opheldering van dit Verfchynzel, tot andere beginzels onze toevlugt neemen. Het is onverfchillig, welk gedeelte van de Lugt het eerst de Hette ontvangt; het uitwerkzel hangt geheel en al af van den aart der verdeeling van dezelve. Indien de Dampkring overal van eene gelyke digtheid ware, de Hette zou dan op alle Hoogten desgelyks dezelfde zyn. Maar, dewyl de digtheid verandert naar de hoogte, wordt de verdeeling der Hette aangedaan door die omftandigheid, en volgt zekere daaraan beantwoordende Wet. 't Is hier de plaats niet om de beginzels te ontvouwen, op welke deeze Theorie gegrond is. Ik vergenoeg my met de opgave van de volgende Tafel der vermindering van Hette op verfchillende hoogten. Hoogte in Voeten. Vei mindering van Hette, in Graaden van fahrenheit. 3,000 . . .12° 6,000 i 24$ 9,000 - . . . . 3}! 12,000 . . . ., 53 j5,ooo . . . 6'di 38,000 . . . 865 De  oe hooge bergen, enz. B3 De vermindering der Hette, in de opklimming, is niet volflagen zo groot in uitgebreide Landlcbappen; want de gemeenfchap tusfchen de yldere en digtere deelen des Dampkrings is, in dit geval, noodwendig langzaam ; en de Hette, welke voornaamlyk op de oppervlakte gevormd wordt, wordt alleen gedeeltlyk verrlrooid. Het is een algemeen misbegrip, te veronderltellen, dat dezelfde Hette, op eene zekere diepte, in elk gedeelte van den Aardbol plaats heeft. De waarheid der zaake is, dat de Hette, oorfpronglyk van de Zon ontleend, zeer traaglyk medegedeeld wordt aan de ftoiTe beneden de oppervlakte, die derhalven de veranderingen der Jaarfaiibenen niet gevoelt , maar de gemiddelde gefteldheid van lugtftreeke veele eeuwen behoudt. Van hier de nutheid om de Hette der Bronnen te onderzoeken, welke dezelfde is met de zelftlandigheden, door welke zy heen vlqëijen. De volgende Tafel fielt voor oogen de gemiddelde Hette van Plaatzen, waterpas met de Zee, berekend door den beroemden Sterrekundige, den Hoogleeraar meyer, ▼oor elke vyf Graaden Breedte. Breedte. Gemiddelde TIette. o . . . . 84w 5 . . . , • 83ï 10 Bsi 15 . . 801 20 . 78 25 , • • 74Ï- 3° . • 7i 35 , 67 40 . , , 6aj 45 • • . 58 50 . 53* 55 .49 60 . . . . 45 05 .... 411 70 . ... 38 75. • 351 80 ... 33I 85 . & 90 . . 32 Door deeze Tafel met de voorgaande te vergelyken, val* het gemaklyk, voor eenige Breedte te ontdekken de hoogte der Lyn yan Bevriezing ; of waar de gemiddelde Gelleldheid der Lugt 320 is. E 3 ver-  66 gewoonten EN zeden verscheide weetenswaardige byzonderheden, betreffende de gewoonten en zeden der noorder indiaanen, aan de oevers van hudson's baay. Getrokken uit Mr. hearne's Journey from Pr mee of Wales' Fort, on Hudfon's Eay, to the Northern Ocean. By de Noorder Indiaanen is het de gewoonte, onder de Mannen, van te worftelen, om eene Vrouwe, op welke zy den zin gezet hebben; en, in gevolge hier van , gaat de fterkfte Party altoos met den prys ftryken. Een zwak Man, of hy moet een by uitftek goed Jaager, en wel bemind zyn, wordt het zelden veroorlofd eene Vrouw te houden die een fterker Man zyner opmerkinge waardig keurt; want, op een tyd wanneer de Vrouwen van deeze fterke Worftelaars zwaar belaaden zyn, met Pelteryen of Leevensmiddelen , maaken zy geene zwaarigheid' om eens anderen Mans Vrouwe van diens zyde af te rukken, en haar een gedeelte van zyn last te doen draagen. Deeze gewoonte grypt ftand by alle hunne Stammen, en brengt een fterken geest van nayver onder de Jongelingen te wege, die, van hunne kindschheid af, alle gelegenheden waarneemen, om hunne kragten te beproeven, en hunne bedreevenheid in 't worftelen te betoonen. Deeze kunst ftelt hun in ftaat om hun Eigendom te befchermen, en wel byzonder hunne Wyven te vryen van de hand deezer geweldige Rooveren ; eenigen van welken bykans geheel beftaan door het geen hun aanftaat van de zwakkere partyén te ontweldigen, zonder immer eenige wedergave te doen. In de daad, het wordt voor een betoon van groote edelmoedigheid gehouden, indien zy zich vernederen, eenige, hoe ongelyke vergoeding ook, te fchenken; terwyl, over 't algemeen, mishandeling en befpotting de eenige vergelding is voor het geledene verlies. De wyze, op welke zy de Vrouwen en andere Bezittingen anderen ontweldigen, mag naauwlyks den naam van vegten draagen, fchoon zulks het voorkomen hcbbe van de grootfte beestagtigheid. Ik weet niet dat iemand ooit verminkt werd in deeze ontmoetingen. Het geheel be-  DER NOORDER INDIAANEN. 6: bedryf beftaat in elkander by het hoofdhair te vatten; zelden komt het tot Haan. Het is niet vreemd, dat iemand hunner, vóór het gevegt begint, zyn hair aflhydt en zyne ooren vetfmeert. Dit gefchiedt egter in 't geheim, en het levert zomtyds een belachlyk vertoon op, als men ziet, dat een deezer Partyen met een vervvaaten houding te voorfchyn treedt, en roept: „ Waar is hy? Waarom komt hy niet buiten ?" terwyl de ander te voorfchyn komt met een kaal gefchooren kruin en vetbefmeerde ooren, op zyn party aanvalt, hem by de hairen grypt, en, fchoon misfchien een veel fterker Man, welhaast op den grond fmyt, dewyl de ander geen vat aan hem vindt. Het gebeurt egter, by die gelegenheden, niet zelden , dat elk der Partyen Spioiis hebbe, die op de beweegingen agt geeven, 't geen hun op een gelyker voet in 't ftrydperk doet treeden. By gebrek van hair, om daar in party te vatten, grypen zy elkander om den middel, met wyduitgeftrekte beenen, en beproeven hunne fterkte, door te zien, wie eerst den anderen onder den voet kan helpen. Ter gelegenheid dier Worftelpartyen tragten de Omftanders nooit zich in het vegten te mengen. Zelfs de eene Broeder biedt den anderen geenen byltandj of het moet zyn met raadgeeving , welke , daar dit altoos openlyk in 't veld, geduurende het vegten, gefchiedt, gezegd mag worden voor beide de Partyen even goed te zyn. Plet gebeurt zomtyds, dat een deezer Worftelaaren den ander in fterkte overtreft; en, indien eene Vrouw aanleiding tot dit worftelen gegeeven hebbe, is de zwakfte veelal onwillig om haar over te geeven, niettegenftaande hy geheel overmand zy. In dit" geval zyn de bloedverwanten, vrienden en andere omftanders, zomtyds gereed om den zwakften, in het ftryden, te raaden en te beweegen om de zaak op te geeven; ten einde hy, door het voortzetten des ftryds, niet befchadigd of verminkt worde, zonder eenige de minfte waarfchynlykheid van in ftaat te zullen weezen tot befcherming van het voorwerp, ten welks dienfte hy zich af Hooft. Ik merkte op, dat zeer weinigen van dit Volk te onvrede waren met de Vrouwen hun ten deele gevallen ; want, wanneer een vry groot getal hunner byeen was, liep 'er zelden een dag voorby, of men zag eenige aanftalte tot gefchillen van deezen aart. Dikwyls was het voor my zeer onaangenaam te zien , dat het voorwerp des geE 4 fchils.  <58 GEWOONTEN EN ZEDEN fchils in een lydlyk ftilzwygen nederzat, haar lot afwagtende, terwyl haar Egtgenoot en diens Mededinger met elkander om den prys der overwinning ftreeden. Ik werd, in de daad, te meermaalen niet alleen met medelyden aangedaan over deeze arme flachtoffers, maar met de grootfte verontwaardiging, wanneer ik zag dat zy gewonnen wierden door een Man, by haar doodlyk gehaat. By deeze gelegenheden was haar fmerte, en wederzin om den nieuwen Heer en Meester te volgen, zo groot, dat de zaak in de beestagtigüe onbefcboftheid eindigde; want in het worftelen zag ik te meermaalen de arme Dogters geheel naakt geplukt, en met geweld na haare nieuwe woo- mngen geileept. Op andere tyden was het aartip genoeg om te zien dat eene ten deezen lande bevallige ionge Dogter weggevoerd werd van een Man die haar niet aanftondt; met een traan in 't eene en een vinger op het andere oog: want gewoonte, of kiesheid, indien gyzo wilt, hadt haar geleerd een weinig te veinzen , hoe zeer de Itaatsverwisfehng haar ook mogt behaagen. In dit berigt heb ik den naam van jonge Dogters aan de Vrouwen gegeeven, als daar aan meest voegende: dewyl de voorwerpen van dusdanige twisten, doorgaans, jonge Vrouwen zyn, en zonder eenige Familie: weinige lieden bekreunden zich om voor anderer lieden kinderen zich in de bres te ftellen; dit valt flegts in zeer weinige gevallen voor. G b Eenige hunner oude lieden, die een naam bekomen hebben van wegen hunne veronderftelde bekwaamheid om bezweeringen te doen, hebben grooten invloed om het gemeen te wederhouden van het pleegen dier ongeregeldheden ; maar de menschliefde deezer Wyzen ftrekt zich zelden wyder uit dan tot hunne eigene Familien. Tot derzelver verdediginge zullen zy al hun invloed te werk ftellen; doch, wanneer hunne eigene Bloedverwanten zich aan het zelfde misdryf fchuldig maaken , ftellen zv zich zelden tusfchenbeiden. Dat partydig gedrag verwekt eenige heimlyke en ook openbaare wandfchappen; doch de meesten hunner nabuuren worden "afgcfehrikt door vreeze ot bygeloof, om hunne wraak uit te oefenen, en zelfs oneerbiedig van hun te fpreeken, of het moet a weest, dat hy met de daad geen tyd gehad heeft om de noot. dige fehikkingen .te maaken; maar, indien de Verzoeker Maan. Fa dag  90 proeve, over ben staat ber afh unclykheiu dag geliefde weder te komen , ,, dan zou hy zien wat hy kon doen!" Dit behaagt den Afhangeling. Het denkbeeld, dat die groote Heer hem niet vergeeten heeft , ftreelt hem; hy (chept genoegen daar in, dat deeze, te midden van de overiroppende menigte van bezigheden , genoeg voor hem over lieeft, om ter» zynen nutte werkzaam te weezen. De afgefprookeu dag komt. Op deezen wordt een andere bepaald; dit gaat van dag tot dag deezervvyze voort , tot óet 'er Maanden verftreeken zyn in vrugtloozen aanzoek. Dan begint hy eerst te vermoeden, en wordt in 't einde verzekerd, dat hy bedroogen is; dat hy zyn tyd, en het weinige geld, 't welk hy nog'hadt, en alle beleefdheid , welke hy kon bc-toonen, verfpild heeft, enkel om de eer te hebben van de lyst te vermeerderen der zodarigen, aan welke die groote Heer zyn kunst uitoefent om den minderen geduld te leeren. Gelukkig, in de daad, zou het voor veelen weezeu, indien zy de bedrieglykheid leerden kennen van het vertrouwen op de beloften van Grooten; en moeds genoeg bezaten om zich aan verdere onwaardige behandelingen te onttrekken. Maar het is vreemd, hoe zommigen het wagten op der Grooten gunst voor iew aangenaams , en anderen het voor welleevend houden. ■ juist terwyl ik dit onderwerp behandel, heb ik een geval aangetroffen in de Letvensgefchiedenis van johs , Hertog van Argylc. eenige jaaren geleden geftorven , welke ik niet kan naalaaien hier by af te fchryven, als zeer pasfende op het onderwerp voorhanden. Het kan den Grooten tot een les (trekken, en zal voor anderen niet van leering ontbloot weezen. Indien Lieden van aanzien 'er op agt geeven , zouden de jammeren van uitftel en onafhanglykheid grootlyks verzagt worden, en zy, die het beste van hunnen leeftyd flyten in het bejag van de gunst der Grooten,en eene foort van onvergenoegdheid opdoen, welke hun nimmer verlaat, of tot wanhoop vervallen door opeen gehoopte teleuvftellingen, zouden zich ontflagen vinden van een gunstbejag zo onwaardig aan een werkzaam en onafhanglyk weezenen zich vervoegen tot Bezigheden, welker uitflag , meer in betrekking (taande tot hun eigen vlytbetoon , in grooter maate in hunne magt is. Deeze groote Staatsman, iohn, Hertog van Jrgyle,wns zorgvuldig om niemand te bedriegen door kwistige beloften, ;of hem in een waan te brengen die'op ydele verwagting uitliep. De Bibliotheca Britiannica geeft er ons het volgend opmerkenswaardig voorbeeld van. Een jong Heer uit Noord - Brittavje, welopgevoed, en met mime gaven door de hand der natuure befchonken, werd door zyn Vader ïi&Londen befchikt; deeze hadt, nevens deezen Zoon, verfcheide andere Kinderen , en dien Zoon tot de reis zo veel inedegegeeven als hy met voeglykheid voor zyn ander gezin doen kon. Tot die reis zyns Zoons hadt hy zyne toeftemming ge-  in de zamehleeving. 8l gegeeven op de herhaalde toezeggingen van een Pair diens Lands , om hem in eenen voeglyken ftand tot zyn beftaan te heipen. Zyn betrouwen op deezes Edelmans toezegging ftelde hem gerust omtrent de bezorging van zyn Zoon. yol van ftreeiende hoope op onmiddelyke bevordering, verfcheen de jonge Heer aan 't huis zyns Patroons, die hem mee open armen ontving, onder duizend betuigingen van hem allen mogelyken dienst te zullen doen. Doch 'er verliepen verfcheide maanden, en niets kwam 'er dan beloften; jaaren verftreeken 'er in dezelfde ydele verwagting; elke maand kreeg hy toezeggingen van geluk; maar elke maand was even onvrugtbaar in het hem aan te brengen. De jonge Heer hadt .zyne opwagiingen gemaakt by dien kleinen Staatsman, tot hy al zyn geld verteerd , en alle zyne Bloedverwanten verveeld hadt; nogthans werd hem geduld aangepreezen, en men beloofde hem gouden bergen. Jn het derde of vierde jaar van dit vrugtloos wagten, wandelde hy vol droefgeestig gepeins in Hyde-park, als hy zag dat de Hertog van argyle uit zyn Koets tradt, om eene wan- deling te doen. < Het viel hem in, deezen Hertog aan te fpreeken, fchoon hem geheel vreemd, en hem te vraagen ora eenige Bediening, ter befchikking van den Hertog ftaande ; den uitflag geheel aan diens Menschlievenheid laatende. Hy fprak zyne Genade aan; verhaalde hem, dat hy een Heer was uit diens Land, van zulk een Naam, van zulk eene Familie; dat, hy zich in behoeftige omftandigheden bevondt; dat hy gehoord] hadt dat 'er zulk een kleine Bediening thans openftondt; -eni daarom de vryheid nam zyne Genade om dezelve te verzoe. ken. De vraag was zo vreerad , dat de Hertog hem dezelve andermaal liet doen, eer hy hem eenig antwoord gaf; doch toen gaf hy hem te verftaan : „ Myn Heer! ik ken uwe „ Familie zeer wel; doch vlei u zeiven niet met dit uitzigt, en „ neem dit voor myn antwoord aan: Ik wil het u niet geeven!" De jonge Heer gaf hier op te verftaan: God zegen e uwe Genade ! dit beantwoordt juist aan het Chara&er, 't welk ik van it heb hooren geeven. Deeze laatfte woorden verwonderden den Hertog eenigzins. Hy verzogt hier van eene nadere uitlegging. Deeze gaf de jonge Heer , met te zeggen, „ dat, indien een ander Pair zo „ eerlyk geweest was om hem 't zelfde antwoord te geeven , „ toen hy de eerfte keer zich tot hem vervoegde, hy zich na ,, in omftandigheden zou bevonden hebben , die hem niec „ noodzaakten zich by zyne Genade te vervoegen, op eene zo zonderlinge wyze als hy tegenwoordig gedaan hadt, door „ dringenden nood daar toe genoodzaakt." De Hertog, zich, eenige omftandigheden herinnerende, welke hy voortyds gehoord hadt van de betrekking waai in de Familie van deezen jongen Heer ftondt met diens geweezen Patroon, vondt zich &etrofF 3 fen  f2 PROEVE, OVER DEK STAAT DER AFHANGLYKHEID , INZ. fer. door het ongelukkig geval des Jongelings. Naa eene korte poos ftilzwygens, voegde hy hem toe, dat hy 's anderendaags ten zynen huize zou komen; en, binnen drie dagen, zag hy zich, boven verwagting, geplaatst en bezorgd. WIE ZUGT NIET? " —— t s 'er een (laat , in dit onvolmaakte leven, zeo -L ingerigt, dat men in denzelven geene verzugtingen zoude hooren; geene verlangens naar een beteren toeftand van zaaken hooren uitboezemen ? Myns bedunkens » leeft 'cr niemand, of hy zugt. En befchouwt men alle de byzondere ontmoetingen, die elk in zynen ftaat ondervindt, eu daar by zyne verlangens naar beter; dan mogt men, en met allen regt, vraagen : wie zugt niet ? Ja , wanneer men de natuur van den Mensch, zyne geaartheden, temperament, en geduurige hoop , die hem altoos bezielt, gadeflaat , en te gelyk de wentelende wisfelvalligheden van dit ondermaanfchs hier by plaatst; dan behoeft men zig niet te verwonderen, wanneer men elk onzer, in zynen kring, hoort zugten; daar de" een zugt uit gebrek aan het noodige , daar zugt een ander, dat hy niet genoegzaam geëerd eu aangebeden wordt, naar de boeveelheid zyner fchatten ; daar de een zugt , om de weinige achting , die hem wordt beweezen , uit hoofde van zyn ampt en bediening, zugt de ander, dat hy geene genoegzaame aanfpraak kan maaken op die regten en vryheden, die hy meent hem toe te behooren. Ja, de een zugt om deeze , de ander om geene reden; daaï elk , hoofd voor hoofd, gegronde redenen waant te hebben voor zyne verzugtingen. Dus mogen wy vraagen: wie zugt niet? en, moeten wy hierop naar waarheid antwoorden, dan moet men, met vollen monde, van ons, ftervelingen, zeggen: elk zugt.' Hoe zugt de Ryke, te midden van zyn goud! Vrees ert angst verzeilen hem by zyne rammelende fchyven ; gerugten van Oorlog doen hem beeven-; het denkbeeld van Dieven berooft hem van zynen flaap , en hy zugt by zyne fchatten. Dan, hy , die niets heeft, zugc ook, daar hy iederen dag zig bekommert tegen den aannaderenden morgen ; hoe hy zig en de zynen zal verzorgen van het noodige; gebrek aan arbeid , nalaatigheid der Grooten in de betaaling van het verdiende loon, brengen hem in de engte hulp van anderen durft hy zig niet onderwinden af te fmeeken , daar hunne ooren en harten geflooten zyn voor den behoeftigen , ea zyne regtmaatige verzugtingen van hun niet gehoord worden. Ziet hem, die daar zit, op zynen Vorltelyken Throoti, bekleed  WIE ZUGT-NIET? ff- Meed met alle deszelfs Koninglyke waardigheden, omringd van een aantal laage , kruipende , Vleijers: hoe zugt hy egter in zyn lot; daar anderen naar zyne Kroon dingen; zyne Oorlogsmagt (lagen op (lagen van den vyand ontvangt, en hy gevaar loopt om van zynen Throon ter neder gebonst te worden, door hun , die wan zyn van zyne ketenen. Ja ketenen! het gerinkel uwer yzeren fchakelen doet my denken aan den Slaaf in zyne rammelende boeijen. Hoe zugt hy , in zynen jammervolien toeftand, onder de harde zweepflagen van den Bombay\ daar hy, beroofd van zyne vryheid, gebukt gaat onder de onmeêdoogende behandelingen van zynen harden Meester. Zoo zugten zy alle die regeeren, om meer dan ééne reden; en zy die geregeerd worden , en dus onder de beltiering van hunne Regeerders leeven, ook, op hunne beurt: dan, voor de redenen van alle deeze wederzydfche verzugtingen fchuiven wy liever het gordyn. 'Er zyn nog veele voorwerpen die zugten , en met grond van reden zugten, onzer befcftouwinge waardig. Zy die ter Zee vaaren , die handel dryven op den grooten Oceaan , zugten. Reikhalzend verlangen zy, op de Vaderlandfche Reede liggende, naar een günftigen wind; eindelyfc i hy waait : nu zugt weder elk , of om zyne Wederhelft en Kinderen, of agtergeiaatene Ouders en Vrienden. En bevinden zy zig op het onoverzienbaare pekelveld; een ftorm fteekt op; de dood grimt hun met opene kaaken aan ; zy zugten , en meeneu hun einde daar te zien. Dan, befchouwen wy, in onze (amenleeving, den huishou-delyken fchakel van Echtgenooten , Ouders en Kinderen; hoe veele Zyn dan niet de verzugtingen, die elk hunner, in iiilte, of ip het openbaar, uitboezemt! Welgepaarde Echtgenooten zugten om Kroost; anderen ,. met Telgen , de panden hunner Huwlyksmin, gezegend , zugten , daar zy zig jamraerlyk bedroogen vinden in hunne plannen ; de dood rukt hunne lievelingen van hun af, of zy zien dezelve opwasfen tot hunne grievende ftuarte; zy beantwoorden niet aan hunne verwagting en hoop; hunne onge» hoorzaamheid, baldaadigheid en losheid, die elende en fchande ten gevolge hebben, doet hunne braave, weldenkende, Ouders met droefheid ten grave daalen. Dan, Echtelingen! hebt gy, .buiten uw verwilderd Kroost, ('t welk veeltyds hunne losheid aan uwe onverftandige opvoeding te danken heeft,) nog geene andere reden tot verzugtingen? want, zoo ik my niet bedriege, zugt gy ook om en over u zclven. Kent gy u vry van alles wat den reinen Huwlyksband immer konde fchenden ? I Zugt gy , fomwylen, om elkander , daar gy beiden ziet en gewaar wordt, dac dat vuur van liefde, 't welk zoo he*ig, by uwe vereeniging, op 't Echt - Altaar brandde, begint t9  wie zugt kiet? te verflauwen , en eindelyk gelieel ophoudt, —— onderzoekt u zeiven , en zugt dan , omdat gy beiden niet volflandig hebt beantwoord aan uwe zoo duure verpligtingen. Dan , wilde ik alle de zugtenden fchetzen, waar zoude ik beginnen , waar eindigen ? daar ik zelve gevaar zou loopen van in verzugtingen te geraaken over het groot getal van hun die zugten. Doch, laat ik egter hun niet vergeeten % die van liefde zugten ; die fer.timenteele bonzende hartjes, die geheel aandoening zyn; d;e gevoelige Gelieven, die , al zugtende , zilte en heete traanen om en by eikanderen Horten ; hoe zugten zy om de wreeds enaandoenlyke waereld, waar van zy zig zoo veel moog;- lyk vetwyderen. Ja in ftilte kaatzen zy hunne verzag' tingen eikanderen toe, by het bleeke licht der kuifche Maan, daar >,y, vol verlangen, zugten naar eene genieting van zaligheden, onophoudelyke genoegens en vermaaken, hier . . . Dan,"waar dwaale ik? — Neen ! aan de andere zyde van het graf wagten zy elkander. Hier is alles aardsch , ongevoelig. Achl wat is de waereld ledig voor hunne diepge. wonde zielen1. —— Zoo zugten zy, van gevoel, van liefde. ó Alle gy zugtende ftervelingen, welk eene byzondere rol fpeelt ieder van u op dit Tooneel ! Weenende komt gy irt eene onbekende waereld ; en , keeren wy in den fchoot onzer aller Moeder, de aarde , weder , men zugt om ons. Dat wy dan dien korten tyd , dien wy hier zyn, ons ten nutte maaken , ten einde ons zeiven geene redenen te verfchaffen tot verzugtingen ; want kort, zeer kort , zyn onze dagen. Als Kind verlluimeren wy een geruimen tyd van ons aanweezen ; als Jongeling verdartelen wy een gedeelte onzer jaaren; als Man en Vader drukken ons zorgen en moeiten, en, met den Ouderdom, vergaan onze kragten} wy houden op te leeven, en zyn niet meer! Brielle, 1797. J. D. V. DE zielsverhuizing. Een Schoolvos vondt zich in 't gezelfchap van geleerde en geoefende Lieden, en wilde een vertoon maaken van zyna Geleerdheid, door uit te weiden over de Leer derPythagoristen, wegens de Zielsverhuizing; en gaf, in den loop zyns gefpreks, de tastbaarfte blyken van zyne domheid, onkunde en misvatting. Een van 't gezelfchap wendde zich na den perfoon die naast hem zat, en zeide overluid ; ,, Ik begryp, dat pythago,, ras van gevoelen was , dat de Zielen der Menfchen, naa den „ dood, in de Licha.imen van Dieren overgaan. Maar," en teffens floeg hy het oog op den Pedant, ,, ik wist niet dat de „ Zielen der Beesten in dc Lichaamen der Menfchen overgingen 1",  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KÓNSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKEEYK. rede- en schriftmaatige bedenkingen , over de instelling en het einde van het burgerlyk bestuur} of, over de pligten van overheden en onderzaaten. (Volgens het Engelsck van james foster, DD.) medeburgers! »» TV Tytel , welken ik boven dit hier nevensgaand „ JLs Stukje geplaatst heb, wyst uit , dat het loopt „ over een Onderwerp, 't geen, in deeze dagen, zo dik„ maals behandeld is, én gedeeltlyk een Onderwerp be„ treft, nu onlangs zeer breedfpraakig onderzogt in het „ laatst uitgekomen Deel der Verhandelingen uitgegeeven „ door teyler's Godgeleerd Genootfchap, 't welk ons den „ arbeid van eenen van rees , hesselink , feith „ en rogge, aanbiedt. Men zou des veelligt de Verraa„ ling van deeze Rede- en Schriftmaatige Bedenkingen j „ omtrent het midden van de tegenwoordige Eeuwe in „ 't licht gegeeven , overboodig kunnen agten. . Dat „ ik des anders oordeele blykt uit mynen arbeid daar „ aan belteed. „ Ik wil, by het overzenden, Medeburgers! u een„ voudig zeggen, wat 'er van de zaak is. Naa het leezen „ dier fchoone om den Prys dingende Verhandelingen, „ welke wy elk minnaar van Godsdienltige en Burgerly- ke Vryheid ten llerkften aanpryzen, voelde ik my op„ gewekt ter herleezing van 't geen ik my herinnerde, „ Jaaren geleden , ten aanzien van dit Onderwerp, ge„ leezen te hebben, in de Discour/es on all the Princi„ pal Branches of Natural Religion and Social Virtue , „ by james foster , DD. Een Werk, waar in de „ vryè denkwyze, het gezond vcrftand , het volklonke „ oordeel , en de verlichte Godsdienstkennis, van dien „ Christen ■ leeraar om ftryd doordraaien. By die meng. 1798. no. 3. G her-  86 bedenkingen over de pligten „ herleezing voelde ik dat genoegen, die voldoening, welke „ my de Schriften deezes Mans doorgaande verfchaf„ fen ; en vond ik my ter vertaalinge van dit gedeelte „ opgewekt, dewyl 't zelve 't gemelde Onderwerp mee „ eene klaarheid, kortheid, en klem van overtuiging, be„ handelt , zo eigen aan deezes Mans fchryfwyze. „ 't Zal, zo ik agte, by voeglyke Afdeelingen, geene „ onwaardige plaats beflaan in UI. Mengelwerk, 't Zal „ toonen, hoe een Buitenlander, omtrent eene halve Eeuw „ geleden, over dit Onderwerp dagt en fchreef, en kun„ nen dienen om uwe Leezers, ten deezen aanziene, te „ verlichten ; en aan te zetten om de breedlpraakigere „ en meer op deeze tyden toepasfelyk gemaakte gedagte „ Verhandelingen in de Werken van teyler's Godgeleerd „ Genootfchap te leezen. „ Het plaatzen deezer Afdeelinge zal my ter over„ zendinge van het overige, 't welk nog twee Stukjes „ omtrent van gelyke grootte zal uitmaaken, aanfpoo„ ren (*). Ik blyf v Uw Begunftiger, L. Ik ftel my thans als myn hoofdoogmerk voor, de Tyranny in den fchild te vaaren, en de gedrogtlyke ongerymdheid aan den dag te leggen van die hoogstfehadelyke Grondregelen van Willekeurig Staatsbefluur, die allen Natuurlyk Regt overhoop werpen. 's Menfchen hart klopt, uit eigen aart, voor Vryheid. Dit gevoel is zo algemeen, fterk, onuitdelgbaar, edel, en, gelyk de uitvloeizeis van gods Goedheid en Weldaadigheid , zo zeer berekend voor het algemeen welzyn, dat die zugt voor Vryheid niet ten onregte een Godlyk In- ftinSt^ (*) Onze plaatzing firekt ten blyke van onze Inftemming met het Plan des Zenders: alleen hebben wy hem te verzoeken , ons het overige onverwyld te laaten toekomen, op dat wy agtereenvolgend dit Onderwerp onzen Leezeren kunnen aanbieden. Meermaalen hebben wy hooren kiaagen over de moeilykheid om den volzinnigen foster wel te vertaaien; en het dunkt ons, dat onze Begunftiger die moeilykheid gelukkig is te boven gekomen.  VAN OVERHEDEN EN ONDERZAATEN. 87 pinB, en Aandrift der menfchelyke ziele, geagt wordt. . Dit gevoel is het byzonder voorregt van 's Menfchen Rede, en de eenige grond waar in 't zelve kan opgroeijen en rypen. Eene Deugd uit dwang en een Godsdienst uit overheerfching zyn in 't oog loopende tegenzeggelykheden. Slaavemy wischt het Beeld van god , oorfpronglyk der Menschlyke Natuure zo fterk en diep ingedrukt, uit; en maakt den ftaat des Menschdoms oneindig fchandlyker en veel bejammerenswaardiger dan die der Dieren des Velds, wier rang op de fchaal der weezens over 't algemeen vordert, dat zy onderworpen zyn aan het volftrekt bedwang van een hooger verftand; en die , door den god der Natuur verordend zynde tot lydclyke dienstbaarheid, gelukkig geen trek na Vryheid en Onafhanglykheid ontwaaren. Zo dat, volgens dit plan, de eigendunklyke Monarch in de redelyke, en die Beesten, welke al te wild en woest zyn, in de dierlyke,wereld de eenige voorwerpen van gods algemeen Beftuur zouden weezen, welke hy immer ten oogmerke hadt de aangenaamheden der Vryheid te doen fmaaken. Of, met andere woorden, dat de zwak/Ie, de nutflc en onfchuldigfte , geheel de Natuur door, te eenemaal verlaaten zouden weezen door de Voorzienigheid, en ten prooi je gegceven aan verdrukkende en vernielende overmagt Tyrannen, in zich zeiven de voorwerpen van affchrik en vervloeking, boven het bereik van pyn, armoede, of dood; de vyanden van god, die het plan van zyn Opperbeftuur hoonen en tarten; de geesfels der Volken; de pesten der menschlyke Maatfchappye, die medelyden en menschlievenheid in 't algemeen ons verpligten om tegen te ftaan, en, indien het mogelyk is, te vervolgen, zo verre 'er zich eenige waarfchynlykheid van wel te zullen flaagen opdoet, tot derzelver volftrekte verdelging —.— deeze vervreemden van menschlykheid , zeg ik,zouden voor wraake befchut weezen; hun geweld voor onwederftandelyk verklaard , en hun hooge gezalfde wreedheid gezalfd geagt worden. Maar wie kon hun een zo onderdrukkend en beledigend Gezag geeven ? Dit kon de Opper - Oorfprong van alle Magt niet doen, zonder zichzelven te verlochenen, en zyne zedelyke volmaaktheden te ontluisteren dit niet voortkomen uit Toeflemming der Menfchen, als die nimmer vrywillig konden overeenkomen tot het beftemmen van hunne eigene fchande en elende. De magt, dêrG a hal.  88 bedenkingen over. de pligten halven , welke zy zich toeëigenen , moet geheel en al overweldiging weezen. En te zeggen dat zy niet we- derftaan en bedwongen moeten worden, fchoon 'er eene meerdere Magt zy, in ftaat om hun binnen de paaien van eer en regt te brengen, is, in de daad, het zelfde, als te beweeren, dat de Natuur beftemd en gevormd was tot onheil, tot onnoodig, en hoosaar tig bedoeld, onheil; en dit alles met geen ander oogmerk, dan om den trots en weelde van Magt op te bullen, en eenigen boven huns gelyken van natuure te verhellen, ten einde zy den voet op den nek zouden zetten van hunne Natuurgenooten. — Zulk eene gefteldheid der dingen zou men eigenaartig verwagten van een grillig of kwaadaartig Weezen ; maar die toe te fchryven aan een god, die hoogst regtvaardig en oneindig goedertieren is, loopt uit op Godslastering. ■ Indien de Openbaaring ftrekfe om zulke buitenIpoorige eifchen te onderfchraagen , eifchen die het gezond verftand als in 't aangezigt vliegen, geen vertoon van Wonderwerken zou het gezag van zulk eene Openbaaring kunnen onderl'chraagen, of dezelve dekken tegen de verfmaading van den wyzen, den braaven en den goeden. Dit egter is verre van het geval te weezen; want de beginzels des Christendoms ftryden even zeer tegen de Tyranny in de Beftuurders, ais tegen' Oproerigheid by de Onderzaaten. Dit- is het wenfehenswaardige "middel, orn volkomene Vryheid, zonder ongelondenheid, en volflagene Orde, zonder inbreuk op onze natuurlyke Regten, daar te ftellen en te bewaaien. Doch 'er deeden zich byzondere redenen op, om, op de ilerklle wyze, Onderwerping en Gehoorzaamheid aan de Overheden aan te beveelen, ten tyde dat de Euangelieleere eerst verkondigd wierd. Tyrannen, in de daad, (van welken god een gruuwen heeft) waren toen in het bezit van Regeering en Gezag ; maar de tcgcnverklaaringen en poogingen van eenen kleinen en veragtcn Aanhang, toen ten tyde in de eerfte opkomst, konden geen flag toebrengen aan derzelver trots of wreedheid, noch in 't allerminst hunne Throonen doen waggelen. Die Aanhang mogt, door een voorbaarigen en overhaasten yver, zich zeiven geheel en al verpletterd hebben; maar was buiten ftaat, met eenig vooruitzigt op eenen gewenschten uit flag, de Vryheden des Menschdoms weder te eifchen of te verdeed/gen. Te deezer oorzaake was bet vóór de Christenen de wysfte en beste party  van overheden en onderzaaten. 09 gekoozen, en gevolglyk pligtmaatig, zich te onderwerpen. Het vermaan van Apostel pauujs : Alle ziele zy den Magien over haar gefield onderworpen (_*) mogt, in dien tyd, weinig meer betekenen dan de raad door onzen Zaligmaaker gegeeven aan den Ryken Jongeling, om alles wat hy hadt te verkoopcn, het den armen te geeven, en hem te volgen (f). Dit bevel was zelfs toen niet een algemeene verpligting, den Christenen opgelegd; noch, zo verre ik kan vinden, aangedrongen by eenigen, dan by de Bekeerlingen uit de Jooden, wier Land christus voorzag, dat, binnen korten tyd, het tooncel des Oniogs zou worden, met fchennis en verderf van allen byzonderen eigendom : hierom gaf hy wyslyk den raad om hunne middelen liever te befteeden tot het onderfteunen van de zaak der waarheid en regtvaardigheid , dan dat dezelve zouden vallen in de handen der Romeinen, de Plunderaaren der wereld, tot fteun en bnderfcbraaging van hunne Tyranny. Eene gemeenfchap van goederen werd , derhalven , het beste voor de Christenen gekeurd in hun toenmaaligcn ftand, en in de donkere uitzigten,welke hun omringden: zo was ook, om dezelfde algemeene beweegredenen , voor hun noodig eene fiille onderwerping aan onregtmaatig geweld, Maar is het redelyk, dat wy, (EngelfchenJ wier Vryheden vastgefteld en bepaald zyn door de vereenigde toeft'emming van Vorst en Volk, ons zouden gelegd vinden onder dezelfde harde voorwaarden van onderwerping, als de Slaaven vau een wetloos en onwederftaanbaar Over- mecsteraar'ï De gevallen zyn zo zeer ongelyk, dat men van het eene tot het andere niet kan redenkavelen. Zulk eene onderwerping aan Eigendunklyke Magt, als regtmaatig en noodzaaklyk was in de Eerfte Eeuw des Christendoms, zou tegenwoordig niets anders weezen dan een vrywillig verraaden van onze eigene Regten, van die onzer Nakomelingfchap, ftrydig met alle de Wetten van god en de Natuur. Doch 'er deeden zich, ten tyde der Apostelen, nog andere redenen op, om Gehoorzaamheid en Onderwerping te (*) Rom. XIII: 1. (t) Matth. XIX: ar.  90 bedenkingen over de pligten te betoonen aan hun, die toen de teugels der Regeeringe in handen hadden, fchoon onregtmaaüg en by overweldiging. Want een nieuwe Seëte moest natuurlyk omen opzien baaren by een nog onvast Beftuur, niet gegrond op de beginzelen van Regtvaardigheid. De zodanigen, derhalven, die deeze Godsdienstleere omhelsd hadden , moesten, om met te meer gerustheids een Godsdienstftelzel, 't geen zy voor van Godlyke herkomst rekenden, te bezitten, bovenal om- en voorzigtig weezen ten aanziene van alle vraagftukken en gefchillen, het Burgerlyk Beftuur betreffende; ten einde zy, door ontydig te voorfchyn te treeden als volyverige voorftanders der Vryheid, hunnen Vyanden geene gelegenheid gaven om het Chi-istendom zelve, als een Stclzel van Op ft and, te brandmerken , en als eene Leer uit te kryten, ftrekkende om de Wetten en Regeeringsgefteltenisfen der Volken het onderst boven te werpen. Daarenboven werden de vroegfle Christenen door hunne Heidenfche Vyanden enkel aangezien als een byzonderen Aanhang des Joodfchen Volks , van 't zelve alleen onderfcheiden in eenige plegtigheden en inrigtingen van By geloof. En naardemaal de Jooden, in 't algemeen, by de Romeinen bekend (tonden als een hardnekkig en oproerig Volk, en het voorts wel bekend was, dat zy, omtrent deezen tyd, in de vcrwagting leefden dat Jer onder hun ten dien dage een groot Vorst zou opftaan, die eene nieuwe algemeene Heerfchappy zou oprigten, kon 'er niets verftandigers weezen , dan de Christenen tot eene flipte onderwerping aan de Heerfchende Magten aan te irtaanen; als mede dat Apostel paulus , in 't byzonder, dit Huk aandrong by de Christenen te Rome, voor het meerdergedeelte uit lieden van Joodfche herkomst beftaande ; en dat Apostel petrus dit desgelyks deedt by de Joodfche Vreemdelingen , verftrooid in andere afgelegene.- Volkplantingen van het wydftrekkend Romeinfche Ryk. Over 't geheel, fchoon de algemeene beginzels en verpligtingen tot Deugd onveranderlyk en voor de geheele menschlyke natuur dezelfde zyn, kunnen nogthans tegenwoordige Pligten veranderen, als de omftandigheden verwisleien. Schoon wy, derhalven, toeftonden, dat de Apostels paulus en petrus, te boven gemelde plaatzen, in hunne Brieven , eene volftrckt lydelyke gehoorzaamheid en het bic-  van overheden en onderzaaten. 01, bieden van geenen weder/land (in dien tyd (*)) leeraarden aan de Vorften, toen met gezag bekleed, kan hier uit, gelyk reeds is aangemerkt, geenzins volgen , dat dezelfde verpligting, tot eene algeheele, ingewikkelde en ilaaffche, onderwerping, even zeer op ons rust; op ons, die in eenen geheel anderen (tand ons gefield vinden, die wettige regt en bezitten. Om dit ftuk klaarder te betoogen, en buiten allen bereik van rechtmaatige tegenfpraak te ftellen, zal ik nu voorts, In de eerfie plaats , kortlyk handelen over de Godlyke Inftclling, den Oorfprong en het Einde, van het Bur- gerlyk Beftuur. In de tweede over de uitgeftrekt- heid des Gezags in de Beftuurende Magten, en de juiste maate van Gehoorzaamheid en Onderwerping in de Onderzaaten. Waaruit wy dan onmiddelyk zullen kunnen afleiden, waar in over 't algemeen de Pligt van beiden beftaat. Laaten wy een begin maaken met de Godlyke In/lelling, den Oorfprong en het waare Einde, van het Burgerlyk Beftuur, niet van eenige byzondere Staatkundi¬ ge Inrigting; maar van het Burgerlyk Beftuur , volgens het oogmerk der Natuure, en het eerst oogmerk van god , onder alle deszelfs onderfcheidene gedaanten. Het eerfte, 't geen zich hier ter overweeginge aanbiedt, is de Vraag : In hoe verre is het Burgerlyk Beftuur een Ordonnantie van god ? Ten antwoorde hierop , denk ik vrylyk te mogen beweeren, dat geen Beftuur verdient vereerd en geagt te worden als van gods Inftelling , dan 't geen gevormd is en volvoerd wordt naar het Plan van zyn eigen algemeen Beftuur. Regtvaardigheid en Genade ftaan omtrent den Throon des Eeuwigen, en door deeze wordt zyne Heerfchappy, en de uitoefening van zyne Almagt, altoos bepaald. Kan het nu veronderfteld worden, dat hy mindere en van hem afhangende Magten, in zyne Onder ■ regenten en Ver- (*) Ik heb 'er deeze bepaaling bygevoegd , om dat dit der Apostelen gevoeleH niet was, noch de Leer der Schriftuure , len opzigte van het Burgerlyk Beftuur in 't algemeen en de Regten der Onderzaaten, gelyk uit het vervolg van dit Vertoog nog duidlyker zal blyken. G4  bedenkingen over de pligten Vertegenwoordigers, vryheid gegeeven hebbe om te on» derdrukken, en de Regtvaardigheid te fchenden ? Zulk eene Helling zou den Allerhoogften een Tyran by aanftelling maaken, en al den luister zyner hoogverheevene natuure doen taanen. Het zou aan ondergefchikte Beftuu* ren zodanige regten geeven , als nooit geeischt waren, of immer geeischt konden worden, onder zyne eigene onbegrensde en opper/Ie Heerfchappy. Zodanig een aanvulzel , derhalven, van onverantvvoordelyk wetlooze Heerfchappye, is eene daad van Afgodery, aan Tyrannen toegebragt, groover, en verderftyker in de gevolgen, dan eenige aanbiddingen, ooit door de Heidenfche Wereld toegebragt aan Dieren of onbezielde Weezens. Wyders kan, in de tweede plaatze, geen Menschlyk Beftuur rechtftreeks en onmiddelyk afgeleid weezen van god, 't welk voiftrekt en onverantwoordelyk is; dewyl die voiftrekt- en onverantwoordelykheid de eenige en onmededeelbaare kenmerken zyn van zyn Opperstbewiud, 't welk eene onwederftaaubaare" Almagt en nimmer faalende Wysheid heeft, om alle daaden te regelen, en alle zyne regten te handhaaven. Alle aardsch Beftuur kan bedwongen en bepaald worden; en dit blykt, dikwyls, nuttig en noodzaaklyk te weezen, ten beste van het Menschdom in 't algemeen. Laaten wy , verder , om de zaak, thans het voorwerp onzer befchotiwinge, af te doen, met ter zyde ftelling van allen vooroordeel en baatzugtige inzigten, ons zeiven, in waaren ernst, deeze Vraagen doen:" Schiep god het Volk ter voldoeninge van de fchraapzugt, den trots en weelde, der Vorften? Of ftelde hy Koningen en Bewindvoerders aan voor de veiligheid en het welvaaren des Volksl — Kon het gods oogmerk weezen, dat het grootfte gedeelte van het Menschdom, zonder eenig middel van herftel daar tegen, verflaafd zou weezen aan eene volgreeks van Tyrannen, misfchien de verbasterdften en onwaardig/!'en onder de ftervelingen? -— Inzonderheid, daar de Ondervinding, met de fpreekendfte blykbaarheid, geleeraard heeft, dat Vryheid de Moeder is van kunde, van Wysbegeerte, van nuttige Kunften , en de uitmuntendfte Deugden; en Slaaverny de eigenaartige bronwel van ingewikkeld geloof, van laagheid, van onkunde, van ondeugd en elende. Het is voiftrekt onredelyk zich te verbeelden dat god eenige weinigen zou verheffen om valftrekte Heeren te  van overheden en onderzaaten. V5 te zyn over het leeven en de bezittingen van anderen, indien zy niet van eene verfchillende Joort, of ten minden met hooger en uitfieekender vermogens bedeeld, waren. Indien dit zyne altoos ftandboudende inrigting ware, zou hy zéker alle de zodanigen met een ycrjtand en waardigheid van gevoelens begaafd hebben, voegende aan hunnen rang; hy zou niet zo dikwyls als zyne Dienaars aangefteld hebben , die het verftand, de ondervinding en de eerlykheid , van eenigen der gering/ten hunner Onderdaa- nen derfden. Maar niets kan 'er onovereenbrengly- ker bedagt worden met het denkbeeld van gods oneindige Wysheid, dan het fcheppen des monfters van Tyrannifche Magt, zonder eenig middel daar te ftellen tot het voorkomen of te regt brengen van de buitenfpoorigheden dier Magt. En , om 'er niet meer by te voegen , dewyl Ryken en Staatsbeftuuren gegrondvest waren vóór dat wy leezen van eenige uitdruklyke Wet van god, het Staatsbeftuur betreffende; en dewyl de eerfte Regeerings- Inrigting onder de Jooden geene Koninglyke maar veeleer eene Volksregeering was (want de Pertöonen, met gezag bekleed, werden gekoozen uit de Oudften van Israëli) en naderhand^ de Hehreemvfche Republiek, onder de Godlyke toelaating, hervormd wierd in eene bepaalde Monarchy ; volgt uit dit alles onlochenbaar, dat geene byzondere foort van Staatsbeftuur kan aangezien worden als de onver ander lyke beftemming van god, gefchikt en dien- ftig ten gebruike van alle Volken der aarde. En kan ook het Staatsbeftuur in 't algemeen zyne Ordonnantie niet genaamd worden , in eenigen anderen zin-, dan dat de natuurlyke InJlinSlen, de toeftand en de behoeften, der Menichen hun tot het omhelzen van -eenig Staatsbeftuur aanzetten. Het is de rigting en het' voorfchrift der Natuure, en daarom de ftem en de wil van god. Maar dit belet in 't allerminfte niet, dat het \ ooripronglyk gegrond is op de toeftemming, en onderlinge overeenkomst, tusfehen Overheden en Onderzaaten; dewyl, fchoon het Huwelyk eene uitdruklyke inftelling en wet des Almagtigen is, het egter eene vrywillige verbintenis blyve: dit zelfde mag gezegd worden van de betrekkingen tusfehen Meesters en Dienstbooden, in alle gevallen van aangegaane en bepaalde dienstbaarheid. QHet Vervolg hier naa.~) G 5 waar-  94 waarneemingen. waarneemingen, aangaande den aart en be genees wyze van den pisvloed, QDiabete.~) Door de Heeren j. rollo en w. cruicrsank. De Pisvloed QDiabete^), of de tegennatuurlyke ontlasting, door de waterwegen, van zo eene verbaazende menigte vogt , dat het geheel lichaam 'er door wordt uitgeput, en de Lyders, eindelyk tot op het gebeente uitgeteerd, daar onder bezwyken, wierd tot hier toe voor eene byna voiftrekt ongeneeslyke Ziekte gehouden, gelyk bekend is uit de befchryvingen van de Heeren Sauvage, Dobfon, Cullen, enz. Doch de Waarneemingen der Heeren rollo en cruicksank fchynen veel hoop te geeven, dat men in het toekomende minder ongelukkig zal zyn in het behandelen deezer kwaaie, terwyl het fchynt, dat het voorbyzien der waare oorzaak deezer Ziekte de voornaame aanleiding tot derzelver voorgewende ongeneeslykheid gegeeven heeft. Meermaalen heeft men waargenoomen, dat de Pisloozing in deeze Ziekte de hoeveelheid van het binnen vier en twintig uuren genuttigd vogt overtrof; doch, het geen verbaazende moet fchynen, zomwylen gaat deeze ontlasting het geheel gewigt van den genuttigden drank, benevens het voedzel en de Geneesmiddelen te zamen genoomen, te boven. Dus nuttigde James Walker, die in het Hospitaal van Dr. Hope aan deeze Ziekte krank lag, in een etmaal twintig ponden voedzel, drank en Geneesmiddelen te zamen ; doch had eene Pisontlasting in dien tyd van twee en twintig ponden. Insgelyks ontlastte John Clarke, in het Ziekenhuis van Liverpool , doorgaans, door deezen weg, binnen vier en twintig uuren, zeventien ponden vogt, terwyl dezelve, geduurende dien tyd, alles te zamen genoomen, niet meer gebruikte dan veertien en een half pond. Niet minder aanmerkelyk is, niet alleen de hoeveelheid van het geloste water, maar wel voornaafnelyk deszelfs afwyking van den gezonden ftaat ; bevattende dit water eene ongewoone hoeveelheid eener ExtraBive ftoffe van een zuikerachtigen aart, in welke alle de voedende deelen onzer vogten overgaan, en dus buiten het lichaam worden gedreeven. Nadere Proeven, dan tot hier  waarneemingen. 95 hiertoe had plaats gehad, wierden door den Heer crtjicicsank over deeze ftoffe genoomen, met dat gevolg, dat hy, uit zes en dertig oneen pis, bekwam ruim drie oneen droog uittrekfel. Deeze ftoffe wierd in de lucht vochtig, en bekwam ongeveer de reuk en zelfftandigheid van The. riakel; terwyl dezelve, beproefd met het Salpeterzuur, m Zuuringzuur (Acide Oxalique) overging. Edoch, wanneer 'er maar eene kleine hoeveelheid wierd by gedaan, nam hetzelve de gedaante, reuk en fmaak, aan van Honig. Daarentegen befpeurde men geheel andere verfchynzels in het Extract van het water van Lyders, die onder de behandeling van* Dr. rollo reeds merkelyk waren gebeterd ; want een half once van dit Extract, beproefd met ééne once Salpeterzuur, 't geen met even veel water verdund was, deed eene geweldige opbruifching gebooren worden, gepaard met het uitwaazemen van eene zeer groote menigte Salpeterlucht. Na het openen der vaten vond men een groote menigte blinkende fcbelfertjes, volkomen gelykende naar het zuur van de Borax ; doch men befpeurde geen meerder blyken van Zuuringzuur. Zodanig eene verbaazende hoeveelheid van Zuikerftoffe, als 'er in deeze Ziekte gevormd wordt, en ontlast door de waterwegen, maakt het ten hoogften waarfchynelyk, dat in deeze kwaaie eene groote ontaarting in de geheele bloedmasfe plaats heeft; zeer overtuigend bleek dit ook uit de vergelyking van gezond bloed met dat van een deezer Lyders, wiens bloed geplaatst wierd, nevens dat van een gezond voorwerp, in eene gemaatigde warmte. Het bloed van den eerstgenoemden ft'remde te zamen in eene kaasachtige ftoffe zonder Wey, wierd door de uitwaazeming ras beroofd van zyn overgebleeven vogt, en wierd droog als harst , zonder eenig teken van bederf te hebben gegeeven ; uitgezonderd eene dierlyke reuk en wat fchimmel, 't welk zich met den derden dag op de oppervlakte vertoonde. Na verloop van zestien dagen was dit bloed nog ongeveer in denzelfden ftaat, daar men het bloed van 't gezond mensch reeds op den zevenden dag, van wegen den ondraaglyken ftank, had moeten weggooijen. Tot hier toe had men onderfteld, dat de naaste oorzaak van den Pisvloed, of Diabete, gelegen was in eene zekere vverflapping der Nieren, waar door dezelve niet alleen te veel water, maar insgelyks de geheele onveranderde Zuikerftoffe van de Chyl, doorlieten, en dus het lichaam van al-  waarneemingen. alle voedende ftoffe beroofden. Waarom ook tot genee^ j zing der kwaaie, zo dezelve mogelyk was, wierden aan^ gepreezen allerleye zamcntrekkende en verfterkende middelen , die echter meestal zonder eenig goed gevolg gebruikt wierden. De Heer roleo is, daarentegen, van meening, dat de oorzaak van deeze; gevaarlyke kwaal niet in de Nieren, maar dat dezelve 'in de Maag moet worden gezocht. Hy is op dit denkbeeld gekomen, door te Ietten op den toeftand der Maag, geduurende deeze Ziekte, en de hebbelykheden"die dezelve voorafgaan, vooral op den onverzadelyken honger, welke dit ongemak fteeds verzelt, en den byzonderen toeftand der Wey van het bloed, 't welk in deeze Ziekte niet wel geheel fmaakeloos is, maar echter haar gewoonen zouten fmaak ontbeert. Naar alle waarfchynelykheid wordt, door de afwyking van de gewoone wetten der Spysverteering, in deeze Ziekte, in plaats van weigebonden Chyl , eene groote menigte van fcherpe Zuikerftof gebooren, die, in het bloed opgeflorpt, aldaar eene geweldige prikkeling te wege brengt, waar uit men veele voornaame toevallen deezer Ziekte kan verklaaren : als daar zyn geftadige Hoofdpyn, een fnelle Polsflag , en eene geduurige prikkeling der Nieren; welke eene zo overvloedige affcheiding van dikke en met zuikerftoffe overiaadene pis ten gevolge heeft. Niet weinig wordt dit gevoelen bevestigd, door het gelukkig gevolg , waarmede de Ziekte nu reeds meermaalen met het grootst geluk is beftreeden, door het opvolgen eener Geneeswyze, gegrond op Aanwyzingen, op de gemelde befchouwing fteunende. Deeze Aanwyzingen zyn: r\ De geboorte eener zo overvloedige Zuikerftoffe in de Maag voor te komen. iv. De natuurlyke werking van dit ingewand te herftellen, door deszelfs te hevige werking , die in deeze kwaal fchynt plaats te hebben, te beteugelen. Men voldeed aan deeze Aanwyzingen met het best gevolg, i". door de Lyders alleen tot eene dierlyke Dieet te bepaalen, en het gebruik van meelfpyzen, vruchten, en alle verdere voortbrengzels van het Groeijend Ryk, te verbieden. i°. Door alle zodanige middelen, die het jrefchiktst fcheenen om de verteeringskragt te maatigen, en de Zuikerftof, die in de Maag mogt gebooren worden, te verftooren; ten welken einde yoornaamelyk dienfiig wierden bevonden de Braakwynfteen , de gewoone Zwavellever , ,de vlugge loogzoutige Zwavel lever, en de vcido.ovendé middelen uit het Groeijend  WAARNEEMINGEN. 97 jend Ryk , als bet Heulzap , het Extract, van Hyofcya•müs, &c. Door het opvolgen van deeze regelen, en wel vooral door zorg te draagen dat 'er niets dan dierlyk voedfel wierd genuttigd, gelukte het de Uitvinders van deeze Deeze Hompjes dienen hun tot vinnen, als zy zich in 't water bevinden. Dampier.  ÏÜO natuurlyke historie mig, lichaam, aan welks agterfte veeleer twee lange riemen dan pooten zyn : de" onmogelykheid om op den grond verre voort te komen ; de moeilykheid zelve om 'er zich anders dan liggende te onthouden (*) ; de behoefte , de hebbelykheid, van bykans altoos in Zee te weezen, dit alles fchynt tot de leevenswyze der Zeedieren te brengen deeze Vogels van een zo zonderling niaakzel, vreemd in het lugtgewest , waar toe zy zich niet kunnen opheffen, en bykans even zeer van de aarde verbannen, en eeniglyk tot het bewoonen der Zee verweezen. In deezer voege heeft de Natuur, tusfehen elk van haare groote Gezinnen, tusfehen de Viervoetige Dieren, de Vogelen en Visfchen, punten van vereeniging vastgefteld, lynen van verlenging getrokken, door welke alles nadert, alles zich verbindt, en alles zich vasthoudt. De Natuur laat de Vledermuis onder de Vogelen vliegen , terwyl zy den Armadil onder een Schild verbergt. Walvischaartige Dieren werpen zich van den grond, op welken zy gebooren worden, in Zee, om zich te vervoegen by hunne foortgenooten; eindelyk heeft zy Vogels voortgebragt, die in de vlugt veel minder zyn dan de Vliegende Visfchen, ook als Visfchen leeven. Van deezen aart zyn de twee Gellachten, de Pinguïns en de MancAots, die men egter van elkander te ondericheiden hebbe; gelyk zy in de daad door de Natuur van elkander onderfcheiden zyn; niet alleen in maakzel; maar. ook door de verfchillende lugtftreeken, onder welke men dezelve aantreft. Men heeft den naam van Pingouin, of Pinguïn, aan alle foorten van deeze beide Gezkinen gegeeven. Men kan by ray zien Q), hoe groot de verlegenheid was der Vogelbefchryveren, om de eigenfchappen, door c:i usius gegeeven aan zyn Pinguïn van Magellan, te vereenigen met de characters, die zich opdeeden in de Pinguins van 't Noorden. Edwards heeft eerst getragt deeze ftrydigheden overeen te brengen; hy zegt, met reden,dat, wel verre van met willughby te gelooven, dat de Pinguïn van 't Noorden dezelfde is met den Pinguïn van 't Zuiden , men veel meer reden vindt om ze in "twee foorten te onderfcheiden; (*) In de bepaalder befchryving der Manchots zullen wy dit ten vollen bevestigd zien. (Ij Ray ipiop/is, p. ii8, np.  DER PINGUÏNS EN MANCHOTS. lot den; daar de laatstgemelde vier vingeren heeft, en de eerstgenoemde zelfs geen zweemzel van een agtervinger, en de vleugels niet bedekt met het geen men vederen kan noemen; terwyl de Pinguin van 't Noorden kleine vleugels heeft, met weezenlyke pennen. By deeze verfcheidenheden voegen wy een nog veel weezenlyker, naamlyk, dat in die foort van Vogelen, in 't Noorden , de Bek plat is, aan de zyden gegroefd, en opgewipt; terwyl de Bek, by die in 't Zuiden, rond, fcherp en puntig, is. Dus zyn alle Pinguïns der Reizigeren na het Zuiden Manchots, daadlyk onderfcheiden van de weezenlyke Pinguïns in 't Noorden, zo zeer door daadelyke verfchillendheden in hun maakzel, als door de onderfcheide lugtftreeken, waar in zy zich onthouden. Wy zullen dit bewyzen doot de vergelyking der getuigenisfen der Reisbefchryveren, en door het onderzoeken der plaatzen. in welke onze Manchots onder den naam van Pinguïns voorkomen. Alle Reizigers na het Zuiden,zints narborough, den Admiraal anson, den Commandeur byron , den Heer de bougainville, de Heeren cook en eorster, komen overeen met deeze Manchots op dezelfde wyze te befchryven, geheel verfchillende van de Pinguïns in 't Noorden (*). „ Het (*) De zeldzaamfte Vogels, welke men op de Patagonifche kust aantreft, hebben, in ftede van Vleugels, twee foorten van uitwasfen, die hun alleen in 't zwemmen kunnen te ftade ko> men; hun Bek is regt, gelyk die der Albatrosfen (dh duidt een langwerpigen 'en ronden Bek aan) , Voyage de l' Admiral anson. Tom. I. p. 182. De Pinguin heeft, in ftede van Vleugels, twee platte uitwasfen, gelyk de zwemvinnen der Visfchen, en tot Pluimadie eene foort van kort dons. — Hy heeft een dikken hals, den kop en bek als een Raave, uitgenomen dat de punt eenigzins na beneden hangt, Voyage du Capitaine kakbobough, dans celui de coreal. Tom. II. p.223. — 'Er is in deeze (treeten (op het Eiland de Lobss del Mar, in de Stille Zee) eene menigte van Vogelen, als de Boubies, maar bovenal de Pin. guins, van welke ik eene verbaazende menigte gezien heb in alle Zeeën in 't Zuiden, op de kusten van het onlangs ontdekte land, en van de kaap de Goede Hoop. De Pinguin is een' Zeevogel, zo groot als een Eendvogel, hebbende Pooten van het zelfde maakzel, maar een gepunten Bek; zy vliegen niet; veeleer (lompjes dan vleugels hebbende , enz. Dammer» yage autour du Monde. Tom, I. p. 126. MENG. I798. NO. 3. H  NATUURLYKE HISTORIE „ Het Geflacht der Pinguïns, (Manchots)" fchryftde Heer forster, „ heeft men zeer verkeerdlyk verward „ met dat der Diomedes Vogelen (Albatrosfen) en met de 9, Phaètons (Paille en Queue); 1'choon de dikte van den „ Bek verlchilt, heeft dezelve het zelfde charafter in „ beide; zynde by alle (rond en gepunt), uitgenomen by „ eenige foorten, waar de punt van den benedenlhavel „ geknot is (*); de neusgaten hebben altoos fpleetswyze „ openingen; 't welk een nieuw bewys oplevert, dat zy „ van de Diomedes Vogelen verfchillén (f) ; alle hebben „ zy Pooten van dezelfde gedaante (drie vingeren van „ vooren, zonder eenig zweemzel van een agtervinger;) „ de vleugels als zwemvinnen uitgefpreid door een vlies, „ en bedekt met Pluimen zo digt aan elkander geplaatst, „ dat ze fchubben gelyken , en door dit merkteken, als „ mede door de gedaante van den Bek en der Pooten, zyn „ ze onderfcheiden van het geflacht der Alca (de waare „ Pinguïns) die buiten ftaat zyn om te kunnen vliegen ; „ niet dewyl zy voiftrekt vederen aan de vleugels ont„ breeken ; maar om dat die vederen veel te kort „ zyn (j)." Het is, derhalven, de Manchot, aan welke men in 't byzonder den naam kan geeven van Vogel zonder vederen; en, in de daad, zyne vlerkswyze byhangzels fchynen niet alleen met fchubben bedekt; maar geheel het lyf is bekleed met een digt dons , 't welk geheel en al het voorkomen heeft van een digtbezette gefchooren huid, waar uit kleine fchitterende fchachtjes komen, die als 't ware een gemaliden kolder vormen, voor bet water ondoordringbaar (§). Niet te min dezelve van naderby befchouwende, ontdekt men in deeze Pluimpjes, en zelfs in de fchaalen der vlerken, het maakzel van vederen, een fchacht en baarden. (*) Wy zullen, van de onderfclieide foorten van Manchets vervolgens fpreekende, dit nader zien. (t) De Fleer forster is hier kwistig in zyne bewyzen; men behoeft zo veel niet by te brengen, om te toonen dat een Vogel, zo min gevleugeld, niet tot het geflacht behoore van die een zo wvduitge.trekte vlugt hebben als de Albatrosfen en Keerkringvogelen. (1) Obfervations de Dolt, fokster, p. i85. Forsteit, als boven.  DER PINGUÏNS EN MANCHOTS. IO3 den (*). Weshalven FEUixi_éE reden heeft om frezier te berispen , dewyl deeze zonder eenige maatiging gefchreeven hadt, dat de Manchots bedekt waren met een hair volkomen gelyk aan dat der Zeewolven (f). In tegendeel is het Lichaam der Pinguïns van 't Noorden bekleed met weezenlyke vederen , in de daad wel kort, en bovenal zeer kort op de twee Vleugelen; doch die, zonder eenigen twyfel, vederen zyn, geen hair, geen dons, geen fchubben. Zie daar, derhalven, eene wel vastgeftelde onderfcheiding, en gegrond op weezenlyke onderfcheidingen in het uitwendig maakzel van den Bek en der Pluimadie, tusfehen de Manchots, of de vermeende Pinguïns van het Zuiden , en de waare Pinguïns van het Noorden ; en teffens dat deeze in de Noordlyklle ftreeken der Zeeën zich onthouden, zonder ooit of zeer zelden onder de gemaatigde Lugtftreek te komen ; de Manchots vervullen de groote Zeeën in 't Zuiden, en worden gevonden op de meeste Eilanden in die onmeetlyke Zee verfpreid ; zy onthouden zich, als in een verfte wykplaatze, omftreeks die vervaarlyke Ysklompen, die, naa het geheele gewest van de Zuidpool bezet te hebben, zich uitftrekken tot de zestigfte en vyftigfte graad. „ Het Lichaam der Manchots CO»" fchryft de Heer forster , „ is geheel bezet met langwerpige, digte, „ harde en blinkende, Pluimen ... zo digt op elkander „ geplaatst als de fchubben der Visfchen ... dit bekleed- ■>■> zei (*) Schoon, in den eerften opflage, de kleine Vleugels deezer Vogelen met fchubben bedekt fchynen , ontdekt men egter, dezelve met een vergrootglas befchouwende, dat ze bedekt zyn met weezenlyke kltine pluimpjes , in alles gelyk aan groote. Glanures ^'edwards. Tom. II. Preface, p. 17. (t) Wy kreegen, op zekeren dag, in een moeras (op Chili-) gevangen een van die dieren van beiderlei leeven, die men Pingouins, of Tinguins, noemt, grooter dan een Lam; in ftede van met vederen was dit dier met een foort van grys hair bedekt , gelyk aan dat der Zeewolven; de Vleugels hadden veel gelykheids met de Zwemvinnen deezer dieren. Veele Reisbefchryvingen maaken *er gewag van: want zy zyn zeer veelvuldig in de Straat van Magellan. Vbyage a la Mer du Sud, &c. par FitEZiER. Paris 1732, p. 74. (+) In 't Engelsch leezen wy altoos Pinguin , maar het moet altoos door Manchot vertaald worden, gelyk het hier boven bygebragte uitwyst. H *  104 natuurlyke historie „ zei is deezen Vogelen noodig, als mede het dikke vet, „ waar mede zy als overftreeken zyn, om hun in ftaat te Hellen tot het wederftaan der koude; want zy ont,, houden zich fteeds in Zee, en zyn als 't ware be„ paald tot de koude ongemaatigde hemelftreeken; al„ thans ik heb ze onder de gemaatigde niet aangetrof„ fen (*>" Volgens deezen Waarneemer en den beroemden cook» te midden van het Zuid-ys, waar in zy zyn doorgedrongen, veel verder en met meer ftoutmoedigheids dan eenig Reiziger vóór hun, vonden zy overal Manchots, en wel in zo veel grooter aantal, als de Breedte hooger en de Lugtftreek yskouder werd ; tot aan den Zuidpoolkring , op de randen van het vaste Ys q.), te midden van de dryvende Ysfchotzen (§) , op het Staaten Ei* land% (*) Forster Obfervations, p. 181 en 186. (t) Wy zagen Pinguïns op 51' 62// Zuider Breedte. Cook Second Foyage. Tom. I. p. 96. Op 550 6'l Z. B. ontdekten wy veele Walvisfchen, Pinguins en eenige witte Vogels. Idem, p. 99. Op 55» 31// Z. B. ontdekten wy eenige Pinguïns. Idem, Tom. IV. p. 5. —— Op 630 25// ontmoetten wy t5én Pinguin. Idem ibid. Tom. I. p. 10?. (|) De Ysbergen onder den Zuidpoolkring naderende, vernamen wy Pinguïns. Cook Secend Voyage, Toin. II. p. 168. Ons bevindende op 550 51'/ zagen wy meer Pinguins en een Sneeuwvogel, die wy aanmerkten als voorloopcrs van het Ys. Idein, p. 79. Op den 24 Jan, ons bevindende op de Breedte van 53*1 en 56^, en toen wy de Lengte hadden van 390 en 24^ zagen wy rondsom ons een groot aantal Dlaauwe Petrellen en Pinguïns. Idem. (§) De Albatrosfen verlieten ons, geduurende onze overvaard te midden van Ys-eilanden, en wy zagen 'er flegts één; de Pintades, de kleine graauwe Vogels, de Zwaluwen, waren niet meer in zo grooten getale; in tegendeel begonnen de Pinguins zich te vertoonen; want op dien dag zagen wy'er twee . ..veele Walvisfchen vertoonden zich tusfehen de Ysfchotzen, en verlevendigden eenigzins deeze droeve oorden; wy voeren niet minder dan achttien Ys-eilanden voorby, en zagen op nieuw Pinguins. Cook Second Fbyage, p. 94.. Op den 28 Jan. J775 was de Zee bezet met groote en kleine Ysfchotzen; verfcheide Pinguins, Sneeuwvogelen en eenige Walvisfchen , deeden zich op. Idem, Tom. IV. p. 100. De waargenomene Breedte was 9 4//, en de Lengte &pï 23^. —— Op 06* zagen wy veele Pin-  DER PINGUÏNS EN MANCHOTS. IOJ land (*), op Sandwich Eiland, woeste oorden, zonder groente, begraaven onder eeuwigduurende Sneeuw, zagen zy Pmgums, met eenige Pctrelkn, deeze oorden bewoorien, ontoeganglyk geworden voor alle andere foorten van Dieren, en waar deeze Vogels alleen Ichynen overgebleven, terwyl de leevende Natuur voorts haar graf vindt in oorden van welke men met poinius mag zeggen. F ars mundi damnata a rer urn natura, aierna merfo calligine. ' kS .Ysfchotzen> op welken de Manchots gezeten zyn, beginnen te dry ven, reizen zy met dezelve voort, en worden op onmeetelyke afftanden van alle landen weggevoerd (A „w j , fch ft e™ den top van een Ys-eiland, 't welk ons voorby dreefc *ZChügi Pl^uim CManchots); dit Ys -eiland hadt omtrent een halve myl in den omtrek, was honderd voeten en meer hoog; want het ontnam ons den wind voor eenige minuuten, zo dat de Zeilen vlak vielen. De kant, waar op die Vogelen zaten, verhief zich hangende over de Zee QV' Waar uit die groote Zeereiagei befluit, en met rede, dat het ontmoeten van Manchots op Zee geen vast teken is, gelyk men wel gedagt heeft, van nabyheid des lands, als het niet is in ftreeken waar men geen dryvend Ys vindt Ook blykt het, dat deeze Vogels zwemmende zeer ver- vJ^T^ïdk0mei'Ve^ de "a8ten zo wel als de dagen op Zee doorbrengen (§;. Het water yoegt meer din het land Pinguins op de Ys • eilanden. Idem ihid. p. u*. Eene sroote hv !f.,ott' g6Ze0te? °P Ysfchotzen , dreeven ons voorby °P^'° Z-B- 31* Lengte. Cook idem, Tom. T. p. n4. (VCook Second Foyage, Tom. IV. p. 58. Fokster. Ibid. l. 57- Koude was zeer nypende, en de beide Eilanden wa- fthnk, wy vernamen 'er geen leevend weezen, behalven de mgauds en Pinguins; laatstgemelde Vogels waren 'er in zo grooten getale dat zy een korst op de rots fcheenen te maaKen. lroijieme Foyage de cook, p. 82. (t) Men^vindt Pinguins, Petrellen en /tlhatrosfen, op den af. ftand van zes of zeven mylen te midden van de Zuidzet. Torster Objervattons , p. 192. Cl) Second Foyage, p. 110. (§; Wy zagen drie Eenden van Port-Egmond^ 's avonds, en H 3 her-  ÏOfS natuure. historie der pinguïns en manchots. land aan hunne natuur en hun maakzel; aan land is hun tred log en langzaam; om voort te komen en zich overeinde te houden, op hunne korte pooten, geheel achter aan het lyf geplaatst, moeten zy het zwaare lyf met hals en kop in een rechtftandigen ftand brengen; in die houding, gelyk narborough het niet onaartig uitdrukt, zou men ze van verre voor kleine kinderen met witte voor* fchootjes aanzien Maar zo log en onbekwaam deeze Vogels op 't land zyn, zo leevendig en vaardig betoonen zy zich in 't water. ,, Zy duiken," fchryft forster, „ en blyven lan„ gen tyd onder 't water , en, wanneer zy boven ko„ men, verheffen zy zich in een rechte lyn boven de ,, oppervlakte des waters, met eene zo verbaazende fnel„ heid, dat het moeilyk valt ze te fchieten." Behal» ven dit is het foort van fchild, de Matterende en als gefchalide huid, waar mede zy bekleed zyn, niet zelden beltand tegen een fchot (f). herhaalde keeren des nagts, hoorden wy Pinguins; wy bevonden ons toen op 49» 53// Zuider Breedte, en 63" 39^ Lengte. Idem ibid. p. 134. Een Pinguin, die van dezelfde foort fcheen met die wy reeds digt by het Ys gevonden hadden,plaatfle zich 's morgens in het fcheepswant; maar die Vogels hadden ons reeds zo menigmaal bedroogen , dat wy ze niet meer dan eenige andere , op deeze Breedten , konden aanzien voor zekere tekens van nabyheid aan Land. Cook Second Foyage, Tom. I. p. 137. (*) Relation du Foyage du Capitaine narborough , dans celui de coreal. Zy gaan recht 0 vereinde , laaten hun. ne kleine zwemwieken hangen, even of het armen waren , derwyze, dat men ze van verre voor Pygmeen zou neemen. Dampier. (tJ Wy wondden 'er één, en deezen Vogel van naderby vervolgende, fchooten wy 'er meer dan tien maaien op met hagel, en, fchoon binnen fchot, moesten wy 'er een kogel op zetten. Fokster. Cook's Second Foyage, Tom. I. p. 106. (Het Vervolg en Slot hier tiaJ) proe-  PROEVE MET DE PARACHUTE. ÏO? PROEVE MET DE PARACHUTE, GENOMEN TE PARVS, DOOK DEN BURGER GAKNERIN. De Parachute is een lhftrument, gefchikt om zich van eene groote hoogte te kunnen laaten vallen, zonder zich te bezeeren. 'Er zyn zekerlyk gevallen, in welke zulke werktuigen van grooten dienst kunnen zyn , by voorbeeld, in het beklimmen van hooge fteilten ; in geval van brand , wanneer de bewooners der hoogfte verdiepingen niet, dan door de venfters, kunnen ontkomen, enz. Dan inzonderheid is dit werktuig door den beroem, den Luchtreiziger ulanchard uitgedagt , om , zo 'er eens een ramp aan een Luchtbol komt, door middel van zodanig een werktuig veilig naar beneden te kunnen daalen. Te Rysfel nam hy de eerfte proeve van zodanige werktuigen in 't klein , en liet daar mede Honden en andere Dieren onbefchadigd naar beneden. Zelve nam hy, eenige jaaren laater , daar ook eene proef van , in eene Luchtreize te Bazel', die echter geenzins naar genoegen flaagde, dewyl hy bet ongeluk had van met eene vry aanmerkelyke fnelheid in 't geboomte te vallen, en een been te breeken. Zo veel wy weeten, heeft niemand na dien tyd de proef met de Parachute gewaagd, tot op den 22 van Wynmaand des voorigen jaars 0797), op welken dag deeze verfchrikkelyke proefneeming door den Burger garnerin, met het gelukkigst gevolg , in den Tuin van Mousfeaux volbragt wierd. Niettegenftaande de onderneeming van dien moedigen Luchtreiziger byna zou mislukt zyn , door verfchillende toevallen, en eenige rampen die zyne werktuigen getroffen hadden, ging hy nochtans 's avonds ten half zes" in de hoogte. Tusfehen den Luchtbol en het Bootje zag men de Parachute, half te zamengeplooid , en dus als eene foort van tent boven den Reiziger vertoonende. De wind, die geduurende den geheelen dag zeer fterk geweest was, ging tegen dien tyd, het geen zeer gelukkig was, leg. gen, en de Bol wierd langzaam naar het Noorden gedreeven, over de vlakte van Mousfeaux. Alle Aanfchouwers volgden met greetige oogen het voortdryvend werktuig, en met die onoverwinnelyke aandoening van vrees en verbaasdheid, waarmede men altoos een* LuchtreiziH 4 ger  I08 proeve met de parachute. ger in de hoogte ziet ryzen. Reeds was hy tot eene aanmerkelyke hoogte gekomen, toen zich eensklaps het Bootje met de Parachute van den Luchtbol icheidde; die oogenblikkelyk borst, zich ledigde, en naar beneden daalde. Doch op het zelfde oogenblik ontfpande zich de geheele oppervlakte der Parachute, dewyl de zwaarte van het Bootje, van deszelfs ballast, en van den Luchtreiziger, haar naar beneden trok. In het eerst daalde het werktuig langzaam en rechtftandig naar beneden, dcch ras befpeurde men in hetzelve eene fiingering en draaijing, die van tyd tot tyd toenam, eveneens gelyk men een blad ziet wapperen , 't geen van een hoogen boom naar beneden valt. Met reden vreesden de omftanders, dat het toeneemen van dit verfchynzel de Boot zodanig zou kunnen doen flingeren, dat mogelyk de Luchtreiziger het daar in niet zou kunnen houden, maar als een keifteen naar beneden komen tuimelen, het geen de harten der Aanfchouwers als door ichrik deed beklemmen. Doch men kwam vry met de vreeze. De Reiziger daalde zonder toevallen naar beneden, en Hapte eerlang uit de Boot, zonder eenigerlei onaangenaam toeval ondergaan te hebben. Straks wierd hy als verdrongen door den toevloed van ontelbaare Aanfchouwers, die hem, met de uifbundigfte tekenen van vreugde, naar den Tuin van Mousfeaux, als in triumph, te rugge bragten. Zie daar de uitkomst deezer ftoute proeve, aangaande welke wy nu nog eenige, zo wy meenen, belangryke aanmerkingen zuiien mededeelen. De Parachute van garnerin was een werktuig van linnen, toen het geheel ontfpannen was, vyf en twintig voeten middellyns bezittende: toen de Kondenaar daar gebruik van begon te maaken, was hy tot eene hoogte van achttien honderd voeten gedegen. In zyn Bootje had hy, op het oogenblik van zyn vrywilligen val, vyf en zeventig ponden ballast, die hy, zo hy zeide, zou hebben uitgeworpen, indien hy niet gevreesd had eenige zyner toekykers te zullen kwetzen. Wy gelooven dat zulks zeer onvoorzichtig zou geweest zyn, en ligtelyk de akeligde toevallen had kunnen veroorzaakem Zyn gevaar ontftond immers niet uit de fnelheid des vals; maar alleen in het flingeren van het Bootje, waar door hy , zo hy 'er al niet was uitgegooid, ligt tegen de boomen of muuren had kunnen verpletterd worden. Naarmaate hy nu zyn tegenwigt in de Boot had verminderd, in dezelfde reden zou  PROEVE MET DE PARACHUTE. ÏO9 zou het geweld en het gevaar der flingeringen vermeerderd zyn; ja ligt zou daar door de geheele Parachute onderstboven zyn gekeerd , 't geen hem op het aardryk zou hebben doen vallen als een fteen. Gemakkelyk zal men begrypen, wat fteeds by eene Parachute plaats moet hebben , wanneer men in aanmerking neemt, dat de tegenftand der lucht en de zwaartekragt de beide tegenftrydige kragten zyn, die op zodanig een werktuig werken. Van deeze werkt de zwaartekragt eveneens of het geheele gewigt vereenigd was in het middelpunt van zwaarte; terwyl de tegenftand werkt eveneens als of de geheele ftoffelykheid van het uitlpanzel vereenigd was in een ander punt, niet verre verwyderd van het middelpunt van zwaarte , van het linnen bekleedzel der Parachute , en merkelyk in plaats verfchillend van het algemeen middelbaar zwaartepunt des geheelen zamenftels. Men kan dus de Parachute begrypen eveneens als in de lucht opgehangen, in het middelpunt van tegenftand. Zo, derhalven, het middelpunt van zwaarte niet verre beneden het middelpunt van tegenftand is inde Parachute, moet dit werktuig noodwendig onderhevig zyn aan llingeringen,die in fnelheid en uitgebreidheid zullen toeneemen, naarmaate die punten elkander meerder naderen; zo dat, wanneer zy zich ten naasten by in een punt vereenigen, de min He beweeging de Parachute niet alleen zal doen waggelen, maar zelfs geheel onderstboven keeren. Zy, derhalven, die zich van dit werktuig willen bedienen, moeten het zwaartepunt zo veel hun mogelyk is verlaagen, door eene groote tuslchenruimte te laaten tusfehen het werktuig en * het Bootje, of, 't geen nog beter is, door het tegenwigt, 't geen anders in het Schuitje wordt geplaatst, buiten hetzelve aanmerkelyk laager te doen hangen aan een touw, waar door het algemeen zwaartepunt zodanig zal kunnen verlaagd worden, dat men thans voor het nadeel der flingeringen in 't geheel niet meer zal hebben te vreezen. Op deeze wyze zullen de Luchtreizigers met een volkomen vertrouwen op de goede werking van dit werktuig ftaat kunnen maaken; terwyl wy vastftellen, dat zy nooit eene Luchtreize behoorden te onderneemen, zonder van dit heilzaam werktuig gebruik te maaken. H 5 VER."  ÏIO GEWOONTEN EN ZEDEN verscheide weetenswaardige byzonderheden, betreffende de gewoonten en ze en der noor oer indiaanen, aan de oevers van hüoson's baay. Getrokken uit Mr. hearne's Journey from Prince of Wales' Fort, on Hudfon's Bay, to the Northern Ocean. (Vervolg cn Slot van bl. 75.) By de Noorder Indiaanen worden de jonge Dogters altoos als zy nog Kinderen zyn , doch nimmer aan Perfoonen haar in jaaren gelyk, uitgetrouwd. Deeze handelwyze is eene verdandige inrigting by lieden in hunne omftandigheid , waar het beftaan eens Huisgezins geheel afhangt van de bekwaamheid en het vlytbetoon eens enkelen Mans. Kinderen , zo als zy te regt aanmerken, zyn zo hgt veranderlyk in aart en gefteltenisfe, dat het onmogelyk is, uit iemands bedryven in zyne vroege jeugd te oordeelen, welke bekwaamheden hy zal bezitten als hy tot ryper jaaren komt. Te deezer oorzaake worden de jonge Dogters, wat de jaaren betreft, dikwyls zo weinig geevenredigd uitgehuwelykt, dat het geene vreemdigheid altoos is, een Man van vyf en dertig of veertig jaaren Meisjes te zien neemen van tien of twaalf jaaren, en zomtyds nog jonger. . Op den ouderdom van acht of negen jaaren, worden de jonge Dogters, door eene Gewoonte die als eene Wet geworden is, wederhouden van zich in vermaaken te mengen met Kinderen van de andere Sexe. Zy worden, 't zy ze t'huis in de tenten zitten, 't zy ze reizen, bewaakt en opgepast met zuik een onaflaatend toevoorzigt , als niet kan overtroffen worden door de ftrengfte tugt op een Kostfchool by befchaafde Volken. Gewoonte egter en het beftendig voorbeeld maaken zulk een ongewoon bedwang en beptaling ligt, voor Kinderen zelfs, wier pnge jaaren beter gefchikt fchynen om deel te neemen in onfchuldige en woelige vermaaken , dan opgeftooten te zitten aan de zyde van oude Vrouwen, onophoudelvk bezig met het bereiden van Vellen , het verbeteren en verftellen der fchoenen en kleederen, en het, doen van ander huiswerk. Niet-  DER NOORDER INDIAANEN. IIï Niettegenftaande dit ongemeen bedwang, waar in de ïonee Meisjes leeven , is het gedrag hunner Ouderen geenzins eenpaarig of beftaanbaar met dit plan ; dewyl : lv in hunne gefprekken zich niet bedwingen, maar in , het byweezen hunner Dogteren, ja zelfs tot dezelve, , over de minst kiefche onderwerpen fpreeken. Dewyl 1 derzelver ooren aan het hooren van zulk eene taal, van j jongs af, gewoon zyn, heeft zulks op haar geenzins dei zelfde uitwerking, als die taal zou hebben op jonge Dogters, in een belchaafd Land gebooren en opgevoed, waar men alle voorzorgen draagt, om voor te komen, dat de zeden der jonge Dogteren niet bedorven worden door onhebbelyke praat. De Zuider Indiaanen betoonen zich nog minder kiesch in hunne gefprekken, ten byweezen hunner Kinderen. Echtfcheidingen zyn zeer algemeen onder de Noorder Indiaanen, zomtyds voortfpruitende uit ongebondenheid, doch dikwyler uit 't geen zy gebrek aan bekwaamheden heeten, of liegt gedrag. Dit gefchiedt., in een en ander geval, in niets minder of meer dan in een goeden dragt flaagen, het uitzetten uit de deur, onder het zeggen 7 dat zy na haar Boel, na haare Ouders of Vrienden, kan heenen loopen; uitdrukkingen, gefchikt naar het geval des misdryfs. . .... , _ 't Is eene gunftipe fchikking der Voorzienigheid , dat dit Volk minder vrugtbaar is dan de Bewoonders van befchaafde Landen. Het is zeer zeldzaarn dat eene Vrouw meer dan vyf of zes Kinderen krygt. De Kinderen komen altoos met zulk een tusfchenruimte van tyd ter wereld , dat de jongfte doorgaans twee of drie jaaren oud is eer het ander verfchynt. Zy gebruiken geen wiegen, gelyk de Zuider Indiaanen. Alleen lteeken zy een lap van mosch tusfehen de beentjes , draagen ze op den rug, tot dat zy in ftaat zyn om te wandelen. Schoon dus hunne handel wyze, ten opzigte van jonge Kinderen, in dit opzigt, de ongefchikttte en verkeerdfte is , vindt men 'er weinigen onder die mis-^ maakt zyn, en geen onder de vyftig die kromme beenen heeft. , . . 'Er zyn zekere tyden, op welken zy nimmer toematen dat de Vrouwen met de Mannen in dezelfde tent woonen. Op zulke tyden zyn zy verpligt een klem verblyf voor zich zelve te maaken, op eenigen afftand vaii de andere Tenten. Naardemaal dit een algemeen gebruik  112 GEWOONTEN EN ZEDEN is onder alle de Staramen , is het ook een ftreek der I Vrouwen, wanneer zy eenig gefchil hebben met haare Mannen, des gebruik te maaken als eene verfchooning voor eene afzondefing voor zekeren tyd; wanneer zy,. zonder des eenige pligtpleeging te maaken, ('t welk haaie beftendige wyze van doen is in zulke gelegenheden ,) ter zyde van de tent , waar zy zitten, uitkruipen ; want, op zulke tyden , is het haar niet geoorlofd den gewoonen uitgang te gebruiken. Die gewoonte is onder de Vrouwen zo algemeen, dat ik dikwyls waarnam , dat eenige deezer Vrouwen de Tenten verlieten voor vier of vyf dagen, en dit fpel drie of vierraaalen in ééne maand herhaalden ; terwyl de Mannen het bedrog niet vermoedden, of, zulk een vermoeden hebbende, de kieschheid hadden, om de zaak niet te onderzoeken. Ik weet, dat matonabbee's fchoone Vrouw, die hem in May 1771 ontliep, op deeze Thun-nardy wyze, (gelyk zy het noemen,) dat is afgezonderde wyze, onder dit voorwendzel, verfcheide weeken leefde, doch, ten blyke dat hy eenig kwaad vermoeden hadt, werd zy zorgvuldig bewaakt, om in haar gezelfchap geen ander Man toe te laaten. By deeze Vrouwlyke omftandigheden heerscht onder de Noord- Americaanen een optekenenswaardig bygeloof. Als I dan mogen de Vrouwen nooit op het ys van rivieren of I meiren komen, of naby aan die ftreeken, waar de Man« I nen Bevers jaagen, of hunne Vischnetten uitzetten ; vreezende dat dit de vangst zou ftooren en benadeelen. Zy I mogen als dan ook niet eeten van den kop van eenig | dier, en zelfs niet wandelen over een plek gronds, 1 waar over onlangs de kop van eenig dier gedraa- gen of gefleept is. Zich fchuldig te maaken aan de overtreeding van een deezer Volksgebruiken, wordt voor eene zaak van het uiterst aanbelang gehouden ; dewyl zy voor vast gelooven, dat dit het middel zou weezen, om den Jaager te beletten, in volgende | Jachttochten een voordeelige vangst te hebben. Dit armoedig Volk bewoont een zo weinig bewoonbaar f gedeelte van den Aardbodem, dat zy, door mangel aan \ brandftoffe, menigmaal genoodzaakt zyn , alles raauw te t eeten , bovenal in het Zomerfaifoen. Maar vroegtydige \ gewoonte, en veelvuldige noodzaaklykheid, maakt dit by \ hun zo gewoon, dat zy, wel verre van des eenig ongemak l te voelen, of 'er den minften wederzin in te hebben, het p  DER. NOORDER INDIAANEN. 113 dikwyls uit loutere verkiezing doen , bovenal in het eeten van visch , zelfs dan, wanneer zy zo genaamd ze toebereiden , zyn de Visfchen zelden doorwarmd. Te meermaalen was ik een van de party, die rondsom een versch gedood Rendier zat, en mededeed in het fchoon afkluiven der beenen, wanneer my het meest raauwe vleesch zeer goed fmaakte ; en , hoe vreemd het moge Klinken, moet ik het zelfde zeggen van half raauwe visch. Zelf heden ten dage geef ik de voorkeuze aan Salm, enz. wanneer dezelve niet warm aan 't been is. De verregaande armoede deezer Indiaanen, over 't algemeen, laat niet toe, dat zy koperen Ketels van de Compagnie koopen; weshalven zy zich fteeds in de noodzaaklykheid bevinden om hunne oorfpronglyke wyze van kooken te volgen, welke beftaat in hunne fpyzen gereed te maaken in groote Vaten van boom-bast gemaakt. Naardemaal deeze Vaten niet tegen het vuur beftand zyn, maaken de Indiaanen, om dit gebrek te gemoet te komen, tteenen gloeiend heet, werpen die in 't water, om 't zelve te doen kooken,'t welk van korten duur is; dan, door het fteeds bywerpen van versch gloeiende fteenen, kunnen zy het kooken , zo lang het noodig is, aan den gang houden. — Deeze wyze van kooken gaat met een zeer groot gebrek gepaard: de fpyze, op die manier bereid, is vol zand; want de fteenen, in dier voege heet gemaakt, en dan in 't water gedompeld, ftaan niet alleen bloot om in ftukken te fchilferen ; maar veele zyn van zo broos eene zelfftandigheid, dat ze, in de ketel gedaan, tot gruis verkruimelen , en de ketel met gruis vervullen, welk gruis zich met de fpyze vermengt. Zeer uitgebreid is de Landftreeke door de Noorder Indiaanen bewoond, zich uitftrekkende van den 59 tot den 68 Graad Noorder Breedte, en van het Oosten tot het Westen is dezelve meer dan 500 Mylen breed. Ten Zuiden wordt die Landftreek bepaald door de ChurchilU Rivier, ten Westen door de Athapuscow - Indiaanen, ten Noorden door de Dog-ribbed- en Copper- Indiaanen, en j ten Oosten door Hudjori's Baay. Het land, door deeze geheele uitgeftrektheid heen, is 1 naauwlyks iets anders dan een groote klomp rots en i fteenen; op de meeste plaatzen zeer oneffen, 't geen, in l 't Westlykst gedeelte, onder het houtgewas meest plaats \ vindt. De grond, wel is waar, is, op de meeste plaatzen, met een dun foort van mosch bedekt, doormengd met de wor-  114 GEWOONTEN EN ZEDEN DER NOORDER INDIAANEN. wortels van de Weefa - ca - fucca , en eenige andere weinig beduidende gewasfen en kruiden; doch, over 't algemeen , is 'er een volflaagen gebrek aan grond, in itaat om iets voort te brengen, dan 't geen byzonder eigen is aan deeze Land- en Lugtftreeke. Or-MERKLYKE GEVALLEN EN FORTUINMAAKINO VAN PEN LON» DENSCHEN BOEKVERKOOPER JAMES LACiCINOTON. (Medegedeeld door den Heer reinier arrenberg , te Rotterdam.") Onder de voorbeelden van menfchen, die van eene lage geboorte en armoedigen toeftand , door naarftigheid , aanhoudenden arbeid en zuinigheid , tot een beteren ftaat zyn ge komen en een groot fortuin gemaakt hebben , mag met recht geteld worden de vermaarde Engelfche Boekverkooper james lackington. Dees zonderlinge man, die gehouden word de grootfte boekwinkel te hebben , die 'er in Londen en mooglyk ergens in de wereld te vinden is, gaf in den jare 1792 een verhaal uit van zyne lotgevallen , onder den tytei van Gedenkfchriften der eerfte vyftig levensjaren van james lackington, tans Btekverkooper in de Chiswelftraat te Londen. Voor dat boek heeft hy zyn pourtret geplaatst, en daar onder gefchreven: voor weinig jaren begon ik myne zaken met vyf ponden , en nu verkoop ik honderd ftuizena boenen in een jaar. Van zyne geboorte en opvoeding geeft hy het volgend berigt: „ Ik werd geboren te Wellington in Somerfetshire, den „31 Augustus 1746. Myn vader, george lackington, was „ een fchoenmakers knegt , die, tegen het genoegen van myn „ grootvader , getrouwd was met myne moeder, wier eigen „ naam was johanna trott. Zy was de dogter van een ar„ men wever in Wellington, een goed eerlyk man , wiens „ einde opmerklyk doch ongelukkig was ; hy werd op den „ weg, tusfehen Taunton en Wellington, in eene floot, verdron„ ken gevonden , en dewyl zyn aangezigt maar even met het „ water bedekt was, giste men, dat hy dronken moest geweest „ zyn. Dit gebeurde eenige jaren vóór het huwelyk van myn „ vader en moeder. ., Myn grootvader, george lackington, is een weigeftelde „ boer geweest te Langford, een dorp twee mylen van Wil„ lington: doch myn vaders moeder geftorven zynde, toen  GEVALLEN EN rOBTUlKM 4AKINC VAN JAMES LACKINGTON. IIJ myn vader maar dertien jaren oud was, beitelde myn grootvader, die nog twee dogters had, myn vader by een Mr. hordly, een meester fchoenmaker in Wellington, met oog» „ merk, om, als hy zyn ambagt geleerd had, hem in ten winkel „ te zetten;doch myn vader, twee jaren als knegt gewerkt hebbenae, vond goed een gemeen mensch te trouwen, die „ geen duit in de wereld had , en de kost won met fpinnea van wolle kloeuen. Uit dat huwelyk was ik de eerstgeboren , de hoop van de familie , en kwam ter wereld in myn „ grootmoeders tkott's arme hutje, welke goede oude vrouw my in Itilte, buiten weten van myn vader, die, volgens „ zyn voorouderlyken Godsdienst, een Quaker was, naar de „ kerk bragt om gedoopt te worden. ,, In het jaar 1750 , toen myn vader reeds drie of vier kin» deren had, eu myn grootvader zag, dat myne moeder zulk „ eene brave vrouw was, trok hy zyn misnoegen tegen haar „ in, en gaf aan myn vader geld om een winkel op te zetten ; „ doch juist dit, het welk, in de daad, een groot geluk voor „ hem en zyn huisgezin zou geweest zyn , werd voor beiden het grootfte ongeluk; want zoo dra myn vader zich ia betere omftandigheden bevond, geraakte hy aan 't drinken, waardoor zyne zaken verliepen, zoo dat hy, na vele ver„ geeffche pogingen van myn grootvader, om hem ftaande te ,, houden, door zyn zwaar huisgezin, maar nog meer door „ zyne geftadige dronkenfehap, tot zyn vorigen ftaat van fchoenmakers knegt verviel: hy was zoodanig aan den drank ■• „ verflaafd, dat noch de tranen van een vader, noch die van „ eene vrouwe , hem 'er van konden afbrengen ; zoo dat ik ,, of myne broeders en zusters geene reden hebben om hem „ in nagedagtenis te houden , of met genoegen aan hem te „ denken ; maar aan myne moeder zyn wy alles verfchuldigd. ,, Nimmer heb ik eene vrouw gekend, of'er van gehoord, die „ zoo bekrompen leefde en zoo hard werkte als zy, om hare „ elf kinderen op te voeden. Wanneer zy zwanger was, zat „ zy nog een uur vóór hare verlosfing, en zelf wanneer men „ reeds om de vroedvrouw gezonden had , aan haar fpinne« „ wiel. „ Uit liefde voor hare kinderen , onthieldt zy zich van allen „ drank, water uitgezonderd; haar voedfel was meestal brood, „ aardappelen, kool en kroten, en haren kinderen gaf zy nog „ het beste, maar egter niet ryklyk, gelyk men wel denken kan. „ Wanneer ik nog herdenk de hooggaande zorg en moeite , „ die deze waardige vrouw , met hare onnoozele kinderen, „ heeft uitgeftaan, zou ik byna den man en vader verweufchen, „ die hen in zulk een beklaaglyken ftaat van rampen en elen„ de gebragt heeft, en het is nog droeviger 'er by te moeten L voegen, dat hy, door zyne geftadige dronkenfehap, zyne „ da-  7l6 GEVALLEN EN FORTUtSMAAKINd '„ dagen niet ter helft gebragt heefc, en dat hy reeds vóór „ twintig jaren geftorven is, zonder door zyne eigen kinderen „ betreurd te worden ; ja dat meer is, terwyl de natuur tra. „ nen op zyn graf deed tronen, hadden wy reden om dank„ baar te wezen, dat de oorzaak van onze armoede en elen„ de uit den weg was. Leest dit, onmenfchelyke ouders, en „ beeft 'er van ! „ Ik .was de oudfte, en dewyl myn vader, in de eerfte ja„ren, een naarftig werkman was, had ik het, in fommigc „ dingen, beter dan myne broeders en zusters: ik ging twee „ of drie jaren lang in een kinderlchool, by eene oude vrouw, „ en ik herinner my nog hoe troisch ik was, wanneer ik ver- fcheiden oude juffrouwen de oogen zag opheffen efl de „ handen ineen flaan, als zy my verfcheiden kapittels uit het „ Nieuwe Testament, uit myn hoofd, hoorden opzeggen, en „ daar uit befluiten, dat ik een wonder van verftand moest „ wezen. Dan myn letterkundige loop was ras ten einde ; „ want myne moeder werd zoo arm, dat zy de magtige fom „ van twee ftuivers 's weeks, voor myn fchoolgeld, niet konde „opbrengen, boven en behalven dat ik, als kindermeid, „ verfcheiden van myne broeders en zusters moest oppasfen j „ het gevolg hier van was, dat ik, in plaats van te leeren „ lezen, alles vergat, het geen ik geleerd had. Ondertusfchen „ werd myn grootfte vermaak om in alle pluggeftukken van de „ jeugd den baas te wezen, en welhaast was ik het hoofd en ,, voorganger van al de jongens in de buurt. Indien 'er eene „ oude vrouw een lantaarn uit de hand gefchopt, en 'er een „ venfter of deur toegefpykerd was , had ik 'er altyd den „ naam van, offchoon ik het in waarheid niet gedaan had. „ Ik was tien jaren oud, toen 'er een man by ons langs de „ ftraat begon te roepen : appeltaartjes te koop ! en in die manier van roepen en verkoopen van taartjes had ik zulk „ een behagen , dat ik het meende beter te zullen kunnen „ doen dan hy. Ik deelde die gedagten mede aan een bakker in „ onze buurt, en die man vatte zulke goede gedagten op van „ myne bekwaamheid om met taartjes te Ioopen , dat hy aan „ myn vader verzogt om my by hem te hefteden. Myne ma„ nier om langs ftraat te roepen, en de bekwaamheid die ik „ in het verkoopen. had , bragt my welhaast in de gunst van al de klanten die gewoon waren halve ftuivers taartjes en„ poddingtjes te koopen, zoo dat de bakker, eenige weken „daar na, met zyne broodbakkery uitfcheidde. Ik bleef by „ hem twaalf of vyftien maanden , in welken tyd ik zoo veel „ taartjes, poddingtjes en kaakjes verkogt, dat hy dikwils, in „ myn bywezen , aan zyne vrienden verhaalde, dat hy daar „ door uit de bekommerlyke omftandigheden , waar in hy zich „ bevond, toen ik by hem kwam , gered was geworden. t, Gedurende den tyd, dac ik by den bakker woonde, kwa- „ men  VAN JAMSS LACKriCGTON. 117 „ men 'er daaglyks klagten over my, wegens het bedryven „ van allerlei kinderlyke ondeugendheden, als het gooijen met „ fneeuwballen en het fmyten van flangetjes en klappers in de „ huizen: hier by kwam, dat ik, op zekeren dag, myn meesf» ters kind> dal omtrent vier jaren oud was, in een hand„ wagentje trekkende , onderstboven reed. Voor de gevol„ gen hier van vreezende, vlugtte ik uit myn meesters huis, „ en, dewyl het avond was,ging ik naar een glazemakers win. „ kei, en my daar van eene party Hukken glas voorzien het». „ bende, voorzag ik daar mede myne zakken en die van my„ ne makkers, en toen naar verfcheiden huizen gaande, fmeten „ wy die Hukken tegen de venllers, terwyl wy het gelyklyk „ met handen vol, op ftraat fmeten, het welk zulk een ge„ raas maakte, dat een ieder 'er van verfchrikt was, en niet „ anders dagt, of alle zyne glazen waren in duizend ftukken „ gellagen. Dit ftukje en het om ver ryden van myn meesters „ kind maakten de oude wyven zoodanig tegen my gaande „ dat ik niet weder naar myn meesters huis begeerde terug „ te keeren; doch, niet wetende wat anders te doen, ging ik „ naar huis by myn vader, die my, gelyk men wel denken „ kan, «iet ledig wilde laten loopen , en my, derhalven by „ hem op den drieftal zette, om zyn ambagt te leeren,'het „ welk ik verfcheiden jaren agter elkanderen deed ,• werkend*» „ als hy werkte; doch als hy fchoenmakers maandag hield, was „ ik op ftraat met de jongens bezig in het vegten, knuppelflaan „ en worftelen." rr Na dat lackington, eenigen tyd, by zyn vader, het fchoenmaken geleerd had, kreeg hy in 't hoofd, om van zyne be:. kwaamheid , die hy door het omloopen met taartjes gekregen had, een ander gebruik te maken, te weten, om, op de markti dagen, voor en na kersmis , alraanachen te verkoopen, en i hier in daagde hy zoo wel, dat hy 'er door in den haat van i alle de omloopers geraakte. Veertien jaren oud zynda, ging hy met zyn vader naar Tauni ton, eene plaats zeven mylen van Wellington gelegen om al1 daar als knegts te werken; dan,'er veertien dagen geweest zynde I keerde de vader naar zyne woonplaats terug; doch de meester' i behagen in den zoon hebbende , wilde hem hy zich houden' 1 waar toe hy willig was, en zich, met toeftemming van zyn vai der, voor zeven jaren by hem verbond. i Gedurende zyn verblyf in die plaats, geraakte hy onder de Methodisten , werd ongemeen vroom, leerde lezen en ook naderhand fchryven : vervolgens begaf hy zich naar Brhtol, daar hy in het laatst van 1770 trouwde met eene nancy smith ( met welke hy federt zeven jaren verkeerd had. Daags na dat 1 zy getrouwd waren, hunne zakken uithalende, om te zien wat zy te faoien gebragt hadden, bevonden zy, met hun beiden : ca de onkosten van den vorigen dag , niet meer overgehouden meng. I708. no. 3. i te  llS CEVAIXFN es FORTUIR'MAAKrNC te hebben , dan eene halve ftuiver Zy gingen te famen by iemand inwonen, doch hadden het /eer armoedig, dewyl hy niet meer dan negen Engelfche fchellingen in eene week konde winnen. Niettemin leefden zy zoo zuinig, dat hy, na verloop van eenigen tyd , een fchuld van veertig fchellingen, die hy vóór zyn trouwen gemaakt had, met vyf fchellingen te gelyk , en dus in agt reizen , had afgelost: maar naauwlyks had hy de laatfte vyf fchellingen betaald, of zy werden beiden zoo ziek, dat zy het bed moesten houden. Zy hadden evenwel nog een beursje, waar in 'twee fchellingen, negen ftuivers en eene halve kroon waren; welk geld zy befloien hadden niet uit te geven dan in de dringendfte noodzaaklykheid ; maar dit moest 'er nu aan, en ftrekte hun ten onderhoud, gedurende den tyd van drie dagen , na verloop van welken lickingtow genoegzaam herfteld was; doch zyne vrouw bleef meer dan zes maanden ziek. Hy befioot eindelyk naar Londen te L'aan , om te zien, of hy aldaar een beter beftaan konde vinden; welk befluit hy, in de maand Augustus van het jaar 177 i, ter uitvoer bragt, hebbende niet meer dan twee fchellingen en zes ftuivers in zyn zak. Hy kreeg egter, in Londen, welhaast gelegenheid om meer geld te winnen; hier by kwam, dat kort daar na zyn grootvader ftierf, die, aan ieder van zyne kleinkinderen, een legaat van tien ponden had gemaakt. DJt geld hebbende gaan omfangen, keerde hy weder naar Londe\, en eene kamer gehuurd hebbende, meubileerden zy dezelve uit het geen hun van dat geld, na aftrek der reiskosten , overgebleven was , en let gaf hem , volgens zyn verhaal, zulk een groot genoegen, wanneer hy alle zyne meubilen, als zyn eigen goed, befchouwde, dat hy niet gelooft, dat alexander de groote immer zyne overwonnen landen met zoo veel vermaak bezigtigd had. Op zekeren dag, in de maand Juny van het jaar 1774, op zyn kamer zittende werken , kreeg hy een bezoek van een man, met wien hy, gedurende zyne verkeering onder de Methodisten , kennis gemaakt had, boyd geheten, welke hem vertelde, dat 'er in zyne buurt een klein huisje te huur ftond, het welk hy hem raadde te huren, en zich daar in, als fchoenmakers baas, neêr te zetten. Die raad beviel laciukgton; maar op dat oogenblik kreeg hy den inval , om 'er te gelyk oude boeken by te verkoopen. Zyn vriend hem daar op vragende: hoe hy toch op de gedagten kwam , om een Boekverkooper te worden ? gaf hy ten antwoord: „ dat hy befpeurd had, dat een ,, oude boekwinkel in zyne buurt, federt eenige maanden, merk,, lyk toegenomen was ; dat hy ook eenige kennis van oude ,, boeken had, en 'er een groot liefhebber van was , zoo dat ,, hy dan goedkoop vele boeken zoude kunnen lezen, en hy ook niet twyfolde of hy zou 'er wel in Hagen." Wei nu, her-  van JAMES LACKINGTON. ])p hervatte zyn vriend, ik zal het huis voor u gaan huren, mits dat, als het u gelukt, en gy Lord Major word, gy uw best zult doen om my Alderman te maken. De kennis, die hy meende van oude boeken te hebben , had hy verkregen in zyne verkeering met de Methodisten en navuLers van den bekenden prediker wesley; en deze waren, toen hy zyn winkel opgezet had, door recommandatie van zyn vriend boïd, zyne eerfte klanten. Op Sc. jansdag van het jaar 1774, zette hy voor het eerst zyn boekwinkel uit : dezelve beftond uit de volgende boeken: FLtTCHLR, Ontleding van de Leer der Antinomianen, s Deelen. ' J Watts , Oefening des Verjlands. Youko's Nagtgedagten. Wake's vertaling van de Apostolifche brieven. Fl! Etwood, Leven van Christus. Hinwood ; Woordenboek van Konflen en Wetenfchdppen da ao eerfte nommers. ' Eenige Dagverhalen van wesley, benevens verfcheiden andere van zyne werkjes. Omtrent 12 andere boeken van dat foort , en eenige oude Magazynen. 0 Hier by kogt hy nog een mand vol oude boeken , meest Godgeleerde, voor een guinie. Dit alles by elkander gerekend zynde , kon omtrent eene waarde van vyf ponden halen. Toen hy dezen winkel begonnen had, en dezelve overzag, ftond ik, fchryft hy, gelyk aan nebucad.mes^r , wanneer hy zeide: ss dit niet het groote babel, dat ik gebouwd hebbe ? Hoe gering egter het getal van zyne boeken, en hoe donker de ftraat was, waar in hy woonde, kreeg hy egter koopers, en het geld, dat hy ontfing, befteedde hy terftond wederom tot aankoop van andere boeken: hier by kwam, dat de Aanhang van wesley een beurs onder eikanderen had, waar pit zy, voor drie maandfeu , geld leende, zonder intrest, aan die van hunne Gemeente, welken zy wisten, dat van een goed gedrag waren, en geld gebrek hadden : en deze vrienden leenden hem vyf ponden, welke hem destyds van groot nut waren om zyn winkel uit te zetten; want zes maanden zyn winkel gedaan hebbende , was deszelfs waarde van vyf tot vyf en twintig ponden vermeerderd. In de maand September van het jaar 1775, werden lackington en zyne vrouw beiden door eene zware ziekte aangetast van welke hy herftelde, doch waar aan zyne vrouw, den ( 9 November, overleed; dan, den 30 January van het volgend 1 jaar 1770 , hertrouwde hy weder met dorcas torton, eene jonge dogter, wier vader twintig duizend ponden met fpelen I 2 door.  ï20 ' GEVALLEN EN fortuin maaking doorgebragt had, waar door zy genoodzaakt was geworden een kinderfchool te houden. Deze vrouw was hein zoo behulpzaam in zyn boekwinkel, dat zy, door haar yver, niet weinig tot zvn fortuin heeft toegebiagt, en , fedért dien trouwdag , rekent hy ook dat het gelukkigfte tydperk van zyn leven be- g°Hvnwas zoo gelukkig, dat hy reeds begon te rekenen, dat hv twee- en driemaal meer boeken zoude kannen verkoopen ,indien hv zvn winkel twee- of driemaal wyder kon uitzetten; doch hier toe kon hy nergens geld krygen; dit maakte hem fomtyds seweldig verlegen, zoo dat hy nu en dan , als hem eenige boeken fe koop aangeboden werden, zyn uurologie, kleederen en zelf eenige boeken verpandde, om 'er het geld toe te krygen. Niet lang daarna kwam er een man by hem. aan wien hy m zyne ziekte kennis gekregen had, welke, zyne imrftigheid z.ende, zich genegen toonde om met hem in compagnie te doen, en dewyl hy een man van middelen was , die tot voortzett.ng van de zaak geld beloofde te fchieten. bedagt lackington zich niet lang, en de Compagniefchap ging aan onder de firma van lackington en Gompt, No. 46. Chiwelftreet, met dat gevolg, dat zy , in het iaar.779 «eds, eene Catalogus van twaalf duizend boekdeelen in 't licht gaven: dan die Compagniefchap fchefdde, tot wederzydsch genoegen , in de maand Mei van het iaar 1780, en federt bleef lackington alleen in de zaak. Zoo dra hy alleen meester was, nam hy het belluit om niemand meer eenig credit te geven , mar,r alles voer gereed geld Te verkoopen ; doch daartegen zette hy zyne boeken met zoo weinig winst over, dat hy welhaast den naam kreeg, dat men by niemand g. edkooper kon te recht komen en dit was de voornaamlle grond van zyn fortuin , zoo datt hy zelf erkent, dat hy al wat hy in de wereld bezit veifchuld.gd. is aan geringe winften , gepaard met naarfligketd en zuinigheid. Door die middelen heeft het deze man zoo ver gebragt, dat hv< i» het jaar 1792, waar ih hy zyne levensbefchryving uitgaf, rekende jaarlyks vier duizend ponden, dat is, vier en veertig duizend Ilollandfche guldens, te winnen , en reden had om te gelooven, dat, indien hy gezond en m ftaat. bleef om zyne zaak verder voort te zetten, hy binnen weinig jaren eens zoo veel zoude winnen. Thans ryd die man in zyn eigen koets, en heeft bedienden in liverei; hebbende op de deuren van zyne rytuigen gefchreven ftaan: weinig winst geeft gi out voordeel. Niettegenftaande hy geene kinderen heeft, zet hy evenwel zvn handel nog even fterk voort. „ Het is nu (dus fchryft hv) omtrent vyf jaren geleden, dat ik einftig bedagt was, * om met myne zaken uit te fcheiden, van wegen den zwakken " ftaat myner gezondheid, en die van myne huisvrouw: maar myne vrienden bragten my onder het oog, dat ik omtrent  VAN JAMES LACKINGTON» I2| „ vyftig nabeftaanden had, van welken het grootfte getal kin», deren, en de anderen oud en gebrekkig zyn, en dat der„ halven het fcheiden uit zulk een voordeelige zaak , als ik ,, in gezeten ben, indien ik 'er niet voiftrekt toe genoodzaakt 9, was , eene zekere onrechtvaardigheid zoude wezen voor „hun, die ik, uit hoofde van bloedverwantfchap, verpligt „ was te helpen en te onderfteunen. Deze en andere redenen „ bewogen rny de gedagten te laten varen , om met zulk een » ungeftrekten en voordeeligen handel uit te fcheiden: en ik nam „ gelyklyk het befluit, om een gedeelte van myn winst ta „ hefteden tot onderhoud van myne goede oude moeder , die » nog leeft te Wellington in Somerfetshire, hare geboorteplaats. „ Ik heb ook nog twee oude mannen en eene oude vrouw te „ onderhouden : ook heb ik de opvoeding van vier kinderen tot i, myn laste: drie van deze kinderen hebben hun vader ver„ loren en ook hunne moeder, die myne zuster was; de ou„ ders van het andere kind zyn nog wel in leven, maar arm: „ verfcheiden anderen van myne nabeftaanden zyn in dezelfde „ omftandigheden, en hebben myn byftaud noodig." BE KONSTIGE KANARIEVOGEL. In de Cleeffche Kermis bevond ik my aldaar by eene Pruisfifche Familie. Omtrent dit Jaarfeest heb ik niets byzonders aan te merken: gelyk op andere Kermisfen, bezogt men elkander ; men vermaakte zich , en men befteedde het geld, dat men geduurende het verloopen jaar bezuinigd had, tot het Jtoopen van onnutte beuzelingen. Op een dag, dat wy ergens ter maaltyd waren, liet zich een troep reizende Muzikanten aandienen; men liet ze binnenkomen, om eenige hunner airtjes te hooren. Zo als zy affcheid wilden neemen, verfcheen 'er een vermaarde Vogelaar, beroemd door de konftige opvoeding, die hy aan zyne Vogeltjes wist te geeven. Het gezelfchap zag hem met veel ver* maak binnenkomen , en de Muzikanten vroegen vérlof om zyne konstftukken mede te zien vertoonen , 't geen hun wierd toegedaan. Voornaamelyk was men begeerig , de bekwaamheden van zekere Kanarie te zien , die, zo men zeide, al het Wonderlyke overtrof, het geen men ooit door konftige honden, paarden, ezels, enz. had zien vertoonen. De Vogelaar, zich aan de tafel geplaatst hebbende, deed de Kanarie op zyn vinger zitten, eo fprak haar dus aan : Komaan Charmant, gy bevindt u in een zeer geestig gezelfchap; let wel op, doe my niet befchaamd ftaan ; denk aan uwe vermaardheid; doe uw werk zo als het behoort, opdat men moge zeggen, dat gy den naam van Charmant in de daad verdient. I 3 Ge-  Ï22 DE KONSTIGE KANARIEVOGEL» Geduurende deeze vermaaning, zat het Vogeltje met groote aandagt» en boog zyn kopje, als 't ware om beter te luisteren; waarop het, na dat zyn meester gedaan had met fpreeken, zich tweemaalen eerbiedig boog. De Vogelaar bedankte het fchepzekje voor zyne vtiendelykheid, met zyn hoed af te neemen, en verzocht het een airtje te zingen. Ue Vogel zong. —— Wel foei! dit fchynt wel de Item van een verkouden kraai; komaan . laat ons iets hooren dat aandoenlyker is. De Vogel zong met een zeer lief- lyke ftem. even als eene luit. Rasfer, zeide de Vogelaar, zoetjes, ha dat gaat wel ! maar dat kleine beentje! dat kopje! komaan meester Charmant, dat gaat niet wel, gy vergeet de maat te flaan. Ziedaar, dat gaat goed. Bravo! myn kleine fchelm. Alles wat de Vogelaar zeide voerde het beestje op het verwonderlykst uit : het lloeg de maat met zyn kopje en zyn pootje ; het fcheen de dichterlyke en muficaale kragt det airtjes, die het zong, ten vollen te begrypen. De eetzaai weergalmde van 't geroep van bravo. De Muzikanten verklaarden , dat het Vogeltje hen allen overtrof. Wel nu , zeide de Vogelaar, zal men geen dankbaarheid betoonen voor zulk een compliment? Het diertje boog zich zeer eerbiedig, en 't geheel gezelfchap juichte het toe. Vervolgens fpeelde het beestje foldaat , met een ftroojen fnaphaantje ; waar na zyn meester zeide: Myn arme Charmant, gy hebt al vee! drukte gehad , en zult wel vermoeid worden. Komaan, nog een konstje of twee, en dan zullen wy wat rusten. Groet de Dames eens zo als het behoort. De Vogel zette zich in postuur, ftak zyn hals uit, kruiste zyne kleine beentjes, en maakte eene zo aartige nyging als de welleevendfte juffrouw zou hebben kunnen doen. Ziedaar een beste kleine Vogel. Komaan, groet nu eens zo als de Heeren doen. Ha dat is best. Laaten wy nu eindigen met een airtje op de walthoorn. Goed! goed! heerlyk! ziedaar een best klein kaereltje. Deeze aartigheid wierd gefpeeld met eene verwonderenswaardige werkzaamheid, vrolykheid en naauwkeurigheid. Het geheel gezelfchap juichte het diertje toe als in verrukking. De Muzikanten lieten tusfchenbeideu hunne fpeeltuigeu hooren. De Vogel zelf fcheen trots op zyn arbeid, fchudde zyne kleine veertjes , plooide zyne wiekjes , kwbpelftaartte , narn ftraks eene deftige houding aan , en zong een airtje van overwinning. Gy hebt uw plicht zeer wel volbragt, myn kind , zeide de Vogelaar, het diertje ftreelende ; ga nu een weinig flaapen, terwyl ik myne overige konstftukken zal vertoonen. ——> Straks fcheen de Vogel als by trappen in flaap te vallen ; eerst floot hy het een en daarna het ander oog; toen begon hy te waggelen, nu eens over de eene en dan over de andere zyde, zo  TZ KONSTIGE KANARIEVOGEL 12£ 20 dat de naaste omftanders in goeden ernst hunne hand uitftaken om het diertje te onderfteunen. Eindelyk fcheen hy in een diepen ilaap gevallen , en lag als onbeweeglyk op de hand zyns meesters. De Konftenaar verzogt toen een glas wyn ; doch had het naauwlyks aan den mond gezet, of het diertje, 't geen hy als geheel in (kap bedolven op de tafel had gelegd, ontwaakte, en zette zich op den rand van het glas om mede te drinken. Wagt uwe beurt, kleine vlegel, zeide de meester, en het diertje vloog weder op de tafel, en ging daar op nieuws liggen flaapen. Thans begon de Vogelaar zyne overige konstjes tè vertoonen, wier voornaatnfte was een zonderling eveuwigt van eenige tabakspypen. Dit konstftuk trok de aandacht van 't geheel gezelfchap naar zich ; doch intusfchen nam een groote zwarte Kat. op welke niemand gedagt had , en die denkelyk al een tydlang op de loer had gelegen, zyn trek waar, fprong op tafel, vatte het Vogeltje, en vluchtte daar mede door een opengefchooven venfter,eer iemand der toekykers ia ftaat was dien roover tegenftand te kunnen bieden. Hoe groot de fpyt en aandoening was van 't geheel gezelfchap, en vooral hoe groot de wanhoop was van den Konftenaar, daarvan zal ik niets zeggen, dewyl my woorden ontbreeken zouden, om dezelve na waarheid te fchilderen. ZEDELYKE BEDENKINGEN. s,TT" en u zeiven," dit was de wyze Les van eenen der verJLV maardfte Wysgeeren.— Deze Les is gegrond op de Rede, en daarom kon een Heidensch Wysgeer dezelve geven. Dan het Euangelie gebied niet miuder de zelfkennis, en vermaant eenen iegelyk , om zich zeiven te onderzoeken, te doorzoeken, zeer nauwe te doorzoeken, ten einde eene juiste kennis van ziek zeiven te verkrygen. — Dan het is eene zeer moeijelyke taak, eene taak, die even zo veele moeite in heeft, als zich zeiven te verwinnen. Van den laatften getuigt de wyze Koning, dat zulk een «erker is, dan die eene Stad inneemt: maar zich zelven te kennen vordert eene gelyke fterkte van geest, dan die'er vereischt word om zich zei ven te overwinnen; want om zich zeiven te leeren kennen, moet men zich van alles ontdoen, zich van al het uitwendige ten eenemaal ontblooten, men moet zich zeiven als 'tware geheel ontkleeden. Geene booge geboorte, ontvangen eertytels, of opgeftapelde fchatten, moeten hier in eenige aanmerking komen. 'Er word niet anders gevorderd , dan mensch de waarde van dien, en anders niet, moet men regt leeren kennen leeren kennen als een fchepzel in deszelfs ware, en dus in zyne edelfte, grondbeginzelen. — De mensch moet zich zeiven aldus befchouwen en leeren kennen — leeren kennen als een wezen, welk in zich bezit een onfterf- lyk grondbeginzel dat noch nerven noch vergaan kan. — Hy  t-4 ZIDELYKE BEDEKKINGEN. Hy moet zich leeren kennen in de betrekkingen, met welke hy flaac tót zynen Maker, tot Hem, van wien hy gevormd is. « Hy moet zich in al zyne afhankelykheid befchouwen en leeren kennen, als een wezen, dat in alle zyne werkingen, in alle zyne daden, afhangt van zynen Schepper, wien hy , wegens oneindige gunscbewyzen , de ailergrootfte dankbaarheid verfchnldigd is. In deze betrekking moet hy zich allernauwkeurigst leeren kennen, ten einde hy tevens zyne duure verpligting leere,welke hy zynen grooten Weldoener verfchuldigd is, die hem dag by dag overlaad met zyne goedgundigheden. Dan daar hy een Lid der Maatfchappy is, moet hy zich ook nauwkeurig leeren kennen in de betrekking tot zynen Evenmensen. Hy is verplig't nauwkeurig zich zeiven te onderzoeken, of hy ook wel genoegzaam oplettend is omtrent alle die pligten , welken hy zynen Naasten vetfchuldigd is. — Twee geboden maken den ganfehen inhoud uit van alle de pligten, welke van den mensch gevorderd worden. —— In twee geboden is des menfchen ganfche Zedeleer opgewonden. God boven alles te bemin- nen, en zyneu Eveninensc'n zo lief te hebben als zich zeiven. ■ Deze twee geboden (luiten ook tevens in, al dat heil, 't geen den mensch deelgenoot kan maken van «en beftendig, een duurzaam geluk. De pligt van liefde tot God en den Naasten heeft eene wederkeerige werking ; en dus ql wie nauwkeurig is in het opvolgen dier geboden, die is ook even nauwkeurig omtrent zich zeiven. 'Er is toch een allernauwst verband tusfehen het betragten der pligten, welke men God en zynen Naasten verfchuldigd is , en tusfehen het behartigen van zyn eigen geluk; even gelyk 'er een allerengfte verbintenis plaats heeft tusfehen de liefde des Naasten en God te beminnen , naardien hy, die zynen broeder haat, onmogelyk God kan liefhebben. Van zo veel aangelegenheid is onze zelfkennis, dat 'er ons waar en wezentlyk geluk van afhangt. De zelfkennis doet ons de betame.- lykfte denkbeelden vormen van onzen Grooten Formeerder —en de betamelykfte denkbeelden te vormen van het oneindig Opperwezen, is een pligt van het alleruiterst aanbelang, waaromtrent geen mensch kan onverfchillig wezen, dan ten kpste van zyn eeuwig welzyn; —— want hier aan word het eeuwig leven vastgemaakt, „ dat men God kenne, en Jezus Christus, dien Hy gezonden heeft." C. v. b. G. N A B E R I G T. Het Berigt en de Afbeelding van een merkwaardig Gezwel ,ons medegedeeld door den Heer o. j. van wy , 'zal in 't volgend Stukje geplaatst worden. ■— Gelyk ook de Waarneeming van den Heer j. g. bauman. — De Gefchiedenis van Palmire voldoet niet. — En de Heer J.D. V. wordt verzogt zyue Stukjes in 't vervolg Biet meer elk apart te zenden, om onnodige kosten te vermyden.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, ic onsten en weetenschappen, betrekkeeyk. rede- en schriftmaatige bedenkingen , over de instelling en het einde van het burgerlyk bestuur; of, over de pligten van overheden en onderzaaten. (Volgens het Engekch van james foster, DD.) (Vervolg van bl. 93.) Alles wat wy dusverre bygebragt hebben, over de Godlyke Inftelling, den Oorfprong en het Einde, van het Burgerlyk Beltuur, zal geene voldoening fchenken aan de onnatuurlyke Voorftanderen van volftrekte Oppermagt, tegen de algemeene Regten des Menschdoms, en hun eigen Geboorteregt, als redemagtige Afftammelingen des hemels. Zy zullen , ondanks dit alles, een Throon van Geweld en Onderdrukking willen oprigten, en de Leer, in het Euangelie voorkomende, daar toe ten grondflage willen leggen. Zy voeren, ter beweeringe van dit begrip, deeze taal: Verklaart Apostel paulus niet, dat alle Magt van god is 2 Zou het niet ongerymd weezen te veronderftellen, j fat alle Magt geen byzondere Magt, maar alleen regel en - beftuur in 't algemeen, betekent, die geen zetel kan hebben, dan in de ziel? En is het niet te denken, dat deeze Apostel ten oogmerke hadt verftaan te worden, niet van ingebeelde en harsfenfchimmige , maar van weezenlyk daar zynde en vastgeftelde Staatsbeftuuren, wanneer hy 'er byvoegt: alle Magten, die 'er zyn, [dat is die daadlyk beftaan, en op den zetel des bewinds in het Ryk geplaatst : zyn] zyn van god geordineerd (*). In deezer voege voert men de Christlyke Openbaaring m, om ten ftut en fteun te ftrekken aan de Tyranny iö (*) Rom. XIII: r. meng. 1798. no. 4, K  13(5 bedenkingen over de pligten in alle derzelver heillooze ontwerpen van boosaartigheid % zodanig, dat, wanneer het den Tyran behaage, 'er eene volfiaagene ontbinding plaats hebbe van alle de Regten der Natuure, en eene geheele uitdooving van alle Burgerlyke Vryheid. Maar, dat geene zodanige gevolgen , met regt, kunnen getrokken worden uit de boven aangetoogene plaats van Leeraar paulus, zullen, zo ik hoop, de volgende bedenkingen buiten allen bereik van redelyke wederfpraak zetten. ïn de eerfte plaats, dat het een algemeen erkende Regel is in de verklaaring van alle pla'atzen der Schriftuure, dat geene uitlegging ooit mag toegelaaten worden, als de waare zin , welke ftrydt tegen onze Natuurlyke Bevattingen van Billykheid, en van het Zedelyk Charabler des Allerhoogften. Ingeftelde Godsdienst moet, in alle deszelfs deelen, verklaard worden volgens den natuurlyken, eeuwigen en onherroepelyken, Godsdienst der Menfchen. In deezer voege bepaalen cn beperken wy doorgaans , ten opzigte van alle Schriftuurplaatzen, zonder onderfcheid; in de rechte opvatting van welke, zonder eenig inmengzel van partydigheid, vooroordeel, en byzonder belang, het gezond ver/land en de rede alleen geraadpleegd worden. De Helling , /preek van niemand hvaalyk (*), wordt nooit ftrikt en ten llrengften uitgelegd", omdat het meerendeel tot kwaadfpreekenheid genegen is — noch, geef hem die iets van u bidt q), —— omdat men in 't algemeen overhelt tot baatzugt en gierigheid. Zou volftrekte Onderwerping, derhalven, en geheel lydelyke Gehoorzaamheid, ooit vertoond worden als een der yerdienstlyk/ïe gedeelten van eens Christens pligt, indien men op rede, regt, of beftaanbaarheid van redenkaveling, eenigzins agt floeg; en de Vleijer niet hoopte, tevens met den Dwingeland, op de onderdrukking en elende1 zyner medefchepzelen zich te verheffen? Dit, voorwaar, is eene zeer te verdenkene wyze van redenkaveling, tegen welke het vry en edeldenkend deel des Menschdoms zich ten allen tyde moet wapenen. En om hun yver voor de Vryheid ftaande te houden, aan te vuuren en te vermeerderen, ftaat altoos te bedenken, dat niet de enkele woorden, maar de zekere en waarfchynlyke zin der Heilige Bla- (*) Tit. III: 2. (f) Matth. V: 42.  van overheden en onderzaaten. 12? Bladeren, hun ten eenigen en waaren Regel van beoordeeling diene. Om dit nu toe te pasfen op de plaats, welke ons voornaamlyk ftaat te overweegen; naamlyk, de Magten, die *èr zyn, zyn van god geordineerd; zo valt de eerfte vraag: Wie bezat toen ten tyde de opperfte heer- fchende Magt? Nero was de Keizer van Romei aan welken het grootfte gedeelte der bekende wereld onderworpen was. Waar was zyn Regt om te heer- fchen? Een erflyk Regt, ontleend van bedrog en geweld. Zyn bedrog en geweld regtmaatige gronden van Burgerlyk Gezag? Neen : maar veeleer fchriklyk en verfoeijeiyk in het oog van god en Menfchen. Bezat deeze Tyran, derhalven, eenige heldhaftige of zelfs goede hoedanigheden, om de onmenschlykheid en ftrengheid van de verdrukking der Onderdaanen te leenigen ? Geen één : hy was, in tegendeel, een volfiaagen Monfter van ongebreidelden wellust, gierigheid en wreedheid. Kon god, derhalven, wiens Throon voor eeuwig gegrond is op, en onderfteund wordt door, Regtvaardigheid, iemand goedkeuren, zo ten uiterften bedorven en dwingelandisch ? Kon hy hem onmiddelyk ten Rykszetel verheffen? Kon hy, als zyn Onder-regeerder, aanftellen, een Man, zo rechtftreeks het tegenovergeftelde van hemzelven van zyne natuur, van zyne wetten? Kon het de wil van god weezen, dat hy niet te keer gegaan zou worden, in eenige van zyne gewelddaadige ontwerpen , indien men het, met eenigen waarfchynlyken gelukkigen uit flag, kon onderneemen? Zou het niet veeleer overeenkomltig eehandeld weezen met het algemeen oogmerk zyner Voorzienigheid, indien men deezen Man bedwongen, ontthroond, en van alle de yoorregten en praal der Oppermogenheid beroofd, hadt? Deeze dingen kunnen, daar zy de zekere en onbetwistbaare Voorfchriften der Rede zyn, niet tegengefprooken worden door eenige plaatzen in de Schrif. ten den Christlyken Godsdienst behelzende, zal dezelve na een Godlyke herkomst dingen. Maar, ten anderen , is het waarheid, dat de eigen woorden van Apostel paulus, opgevat in derzei ver weezenlyke ruimte en onaffcheidelyken zamenhang, zo lynrecht flrydig zyn met Tyranny en eigendunkelyk gezag, als de wet uit 's menfchen 1'chepping afgeleid en het K 2 eer*  h$ bedenkingen over de pligten eerfte bcfluit en de orde der Natuure. Want aan wieri vordert de Apostel onderwerping ? Aan de Dienaresfe yan god, ten goede; aan Regenten die geen fchrik zyn voor den goeden, maar voor den kwaaden (*). Dit is zyne eigene uitdruklyke befchryving van de Magten door god geordineerd. , . De Werktuigen , derhalven, van plundering en verwoesting, de verbreekers van de Regten der Natuure, de tegen werkers van geregtigheid, de verdrukkers der onfchuld, de ondermyners eener Staatsgefteltemsle, de voorbedachte tegenkanters van het einde aller Oppermogenheid t kunnen derhalven geen eisch hebben: dan uit enkelen nooddwang , op gehoorzaamheid en\onderwerping. Maar de heilige paulus heeft, ra de boven aangetoogene plaats, welke aangevoerd wordt als het fterkfte bolwerk der Tyranny, duidelyk te nedergefteld, en zo openlyk (als de toenmaalige tydsomftanaigheden ge,hengden) de beginzels verklaard , op welken alle tegenkanting tegen dwinglands geweld rust. Tyrannen kunnen, volgens de beginzels van Rede en Openbaaring alleen van Godlyke Ordonnantie of befchikking zyn '- als zy vrede en orde, over 't geheel genomen , bewaaren, en kunnen zomtyds verkieslyk weezen boven een ftaat van volftrekte regeeringloosheid en verwarring; of zo als zy toegelaaten worden te regeeren, door de op'perfte befchikking des Hemels, in de natuurlyke, en, buiten wonderwerk, onverrnydelyke, aaneenfchakeling der gebeurteni'l'en; of als de geesfels van bedorven en ontaarte Volken , gelyk men in de Natuur Stormen, Aard. hcevingen, en dergelyke verfchriklyke omwentelingen, °ntGoD'wordt in de Gewyde Bladeren meermaalen befchreeven, niet enkel als de befchikker, maar als de oorzaak, veeier rampen; in welke het zeker gaat dat hy nimmer rechtfireeks of weezenlyk werkzaam kan geweest zvn. Overeenkomftig met de fterke en hoog verbloemde Óosterfche wyze van fpreeken, is 'er geen kwaad in de Stad, 't geen de Heer niet doet (f). Hy bedriegt (|), ysr- (*) Rom. XIII; 3 & 4. (t) Amos III: C. (!) Ezechiel XIV: 9.  van overheden en onderzaaten. 12$ verblindt (*), verhardt (f); zaaken, in de daadlyke uitvoering zelve, voor eeuwig onbeftaanbaar met zyne Wysheid, Heiligheid en Genade. Op dezelfde wyze als deeze befchreeven worden als zyne onmiddelyks daaden, kan een dwinglands en verdrukkend Beltuur befchreeven worden als zyne Inflelling. En nogthans, daar verblindheid van ziel en verhardheid van harte fchroomlyke rampen zyn , welke ieder mensch, tot het uiterfte zyner vermogens, verpligt is voor te komen en tegen te gaan; zo moeten ook Geweld en Dwinglandy, met alle magt der menschlyke natuure, wederftreefd, en, is het mogelyk, uit de wereld gebannen worden. 'Er kan niets heiligs, niets onfchendbaars, weezen m onregt en geweld. De bloote naam, de uitwendige begogelende eeretekenen, van ftoute vorstlyke Tyranny kan niet geregtigd weezen tot een redelyk ontzag en eerbetoon; noch kan het menschdom, 't welk de god der Natuure met Vryheid befchonken heeft, gevorderd worden , van dje gifte eene opoffering te doen aan zulk een enkelen Afgod van Magt; dewyl de Oppermogenheid van god zelve niet meer afgeleid wordt van zyne alles overftreevende Magt, en de uitgebreidheid zyner daadlyke Heerfchappye, dan van zyne Billykheid en Goedheid. Wegens den Oorfprong en het Eindoogmerk van het Burgerlyk Beftuur, heb ik, naa het reeds bvgebragte , flegts weinig te zeggen. Het is openbaar, zo ver het blykt uit gcwyde en ongewyde Gefchiedenisfen, dat dezelve, noch in 't algemeen , noch ten opzigte van eenige by zonder e Regeer ingsvorm , afgeleid is van eene uitdruklyke Inflelling , of ftellige Wet, des Allerhoogften. Het moet, overzulks, of herkomftig weezen uit overmeestering en aanmaatiging, of uit eene vrywillige overeenkomst en verbintenisfe tusfehen de Beftuurders en het Volk; maar dewyl aanmaatiging en overmeestering, fchoon zy eene Magt kunnen daarftellen , die willekeurig en onwederftaanbaar is , nogthans geen Gezag kunnen opdraagen; zo volgt noodwendig, dat alle billyk Beftuur op onderlinge Toeflemming moet gegrondvest weezen. TVTMraJ wat' zal men hier veeHigt vraagen , kon de Menfchen, allen van natuure met eene gelyke Vryheid befchonken , aanzetten , om eenige van hunne Regten af (*) Joan. XII: 4. (f) üxod. X; i, 20. Rom. IX: ï8. K3  %3,0 DE PLIGTEN VAN OVERHEDEN EN ONDERZAATEN. te ftaan en zich vrywillig aan eene hoogere Magt te on. derwerpen ? Het antwoord is gereed, namelyk, hun aandrift tot een Maatfchappylyk Leeven, tot een geregelde^ vreedzaamc en welzamenftemmende, Maatfchappy, en de groote voordeden van een gewoonlyk Staatsbeftuur, boven den natuurlyken ftaat van onafhanglykheid en den regel des gedrags daar uit herkomftig. Een Staatsbeftuur is blykbaar ingerigt tot een grootere beveiliging des Eigendoms , tot een verdeediging tegen onregt en geweld ; tot een kragtdaadiger handhaaving des Regts; tot het aankweeken van nayyer en een fpoor van vlytbetoon; tot vermeerdering in kundigheden, en de aanmoediging van kunften en weetenfchappen, ftrekkende tot verfraaijing en gemak des leevens; en, als de hoofdfom van alles, om zyn gezellig charaéter te veredelen en uit te breiden , en het Maatfchappylyk geluk des Menschdoms te vergrooten. Deeze waren de fterkwerkende beweegredenen , die het Menschdom drongen om zich te vereenigen, en byzondere Burgerlyke Maatfchappyen op te richten. Dan, op deezen voet, moet het Gezag van de Overheid noodwendig bepaald, en de Bezittingen en Vrydommen der Underzaaten verzekerd, weezén. Niemand, toch, die by zyn verftand is , zal zich vrywillig in flaaverny begeeven, of toeftaan, dat een Groote van zyn eigen maakzel eene volftrekte en geheel onbepaalde Heerfchappy bekome, Hy kan de regten des Geweetens, die hem, met de daad, als een redemagtig weezen, toekomen, noch het regt van Zelf behoudenisfe, 't welk alle verbintenis en ftellige wet voorgaat, vervreemden. Maar de regelmaatige fchikking op Eigendom en de wyze van Zelfverdeediging, en het herftellen en wreeken van perfoonlyke ongelyken, moet hy in 't algemeen overdraagen aan de hoogst geftelde Magt. Waar uit dan, over 't algemeen, blykt, dat de Magiftraatsperfoonen niet moeten aangemerkt worden als een Orde of Rang van Menfchen , onderfcheiden van, maar enkel als deeïen van, de Burgergemeente — dat zy geen natuurlyk belang voor zich zeiven kunnen hebben, dan 't geen verbonden is aan het algemeen heil; en dat het hoofdeinde van allen Staatsbeftuur niets anders kan weezen, dan DE VOORSPOED EN HET WELVAAREN DES VOLKS. (Het Vervolg en Slot hier naai) RE»  merkwaardig gezwel, enz. t^j jberigt, wegens een merkwaardig groot gezwel aan het hoofd eener vrouwe. Medegedeeld door GERRIT JAN van WY, te Arnhem, 179%, Tn 1789 q>i deelde ik de Befchryving en Aftekening van 1 een merkwaardig groot Gezwel, gnftfdMai éénig iS zyne foort) ter plaatzinge, in het Magazin der Medizl nifchen Literatur, herausgegeben von vv. x. tansen und j. c. jonas Er/les Sluck. Leiden bei a. JS j hS koop und Marburg in der neuen Akadem. Buehhandlung, 1790, mede; en, daar het Gezwel zeden dien tyd aan merkelyk toegenomen , ' en de Vrouw thans nog Yn leeven, en welvaarende (fchoon verzwakt) is, achtte ik het wel der moeite waardig , onze Nederlandfche Heelkundigen ook deswegens eenige nadere mededeeling te doen geworden. Ik zoude zuiks, volgens myne befofte, ver phcht geweest zyn aan de Heeren w. x. tansen en t c jonas; dan de dood van den eerften der twee gemelde waardige Mannen (voor de Maatfchappye tTvroe^ weg! gerukt), en het niet vervolgen van gemelde delen my Vry ' aar mede «rilIeke""*g tl han- Het is hierom, dat ik, ter meerdere algem^enmaakm-r dit geacht Maandwerk ter plaatzinge ultge^^^L' Ik zal vooraf aan de Nederlandfche Genees- en Heelkundigen (we ken bezitters zyn van bovengemelde Ma. f»ZAlZZ-°ek? ' „de toyengemelde korte^Befcbryving en Afbeelding (welke laatfte echter zeer flecht uitgevallen is) m gemelde Magazin na te zien , om, met deze vergeleken wordende, den aanmerkelyken aangroei, en ver dere veranderingen, te befpeuren ; terwyl ik van bovengen is een aanmerkelyke Drukfout in het Magazin von W.x. Jansen en j. c. jonas ingefloopen; 'er ftaat in de Aante Jemng op bl. 66: Die Abzeiehnungdiefer Gefckmlt LiS Jm Marz 1784 (moet zyn in Marz 1788), enz. £ J K 4  13a MERKWAARDIG GEZWEL» gemelde Befchryving , alhier , voor een gedeelte gebruik maaken zal. Onder de zeldzaame en merkwaardige groote Gezwellen , verdient, zckerlyk, dat, 't welk ik alhier, met de Aftekening , médedeele , de aandagt van elk Heelkundigen. Thans is het Gezwel, door zyne zwaarte, welke zedert myne eerde mcdcdeeling alleraanmerkelykst toegenomen is, zeer lastig en pynelyk, en het grootlle welk ik immer aan het hoofd waargenomen heb , en misfchien is door niemand desgelyks gezien ; om welke redenen vooral (ik herhaale het) ik het niet ondienltig achtte, van hetzelve op nieuw melding te maaken, zonder evenwel, voor als nog, verre uit te weiden in de befchryving dezes ongemaks; laatende zulks tot nadere gelegenheid over. De Lyderesfe bereikt thans byna 44 jaaren, en is Moeder van vyf Kinderen, van welke de jongfte ruim 3 jaaren oud is. Het Gezwel nam vóór zes-en-twintig jaaren een klein begin; zedert dien tyd groeide het trapswyze aan; terwyl zy, intusfchen, haare bezigheden, als huisvrouw en moeder, getrouw, en, ook in opzigte de zuiging van zeven kinderen, ongehinderd waarnam. Het Gezwel is hier en daar, op het aanvoelen, knobbelachtig, en zeer vast, om niet te zeggen hard; op enkelde plaatzen byna kraakbeenig; terwyl hetzelve, voor het meest en overig gedeelte, zagter en bryachtig, op het gevoel, zig voordoet. Hetzelve nam (gelyk boven gezegd is, met een zeer klein beginfel) eenen aanvang onder het linker oorlapje, meer dan waarfchynlyk in een gedeelte van de Glandula Parotis, en vergrootte zig langzaam, onmerkbaar en ongevoelig , tot dat, vóór byna een • en - twintig jaaren , een toén alhier aauweezig Kwakzalver de vernietiging, in het midden des Gezwels, door bytmiddelen begon te onderneemen; doch met zulke flegte gevolgen, dat hetzelve, aldaar opengebroken zynde, eene menigte fmeerige, Hinkende en bryachtige ftoffe ontlastte, en eene kwaadaartige , omvreetende verzweering, die zeer moeijelyk te geneezen was, te wege bragt; welke, echter, door den ervaaren Heel-Arts l. hengevelt, met veel zorg en moeite, weder tot heeling gebragt wierd. Zedert dien tyd , nam het Gezwel, in korten tyd, zeer aanmerkélyk Ongeveer vóór dertien jaaren beproefden andere min kun-  aan het hoofd eener. vrouwe. ijj kundige Heelmeesters dan laatstgemeide, door weekmaakende pappen, de doorbreeking dezes Gezwels; terwyl men voorgaf, de ftof, in het Gezwel befloten, daar door week, vloeibaar, en tot de ontlasting gemakkelyker, te zullen maaken ; beveelende hierom aan de Lyderesfe, fpoedig om hulp te zenden, zo dra de doorbreeking gebeuren mogt; ook had men haar, uit voorzorg, indiende openberfting gebeurde, en men oogenblikkelyk niet by haar zyn konde, eene aanzienlyke hoeveelheid plukfel ter hand gefteld , ten einde van hetzelve gebruik te kunnen maaken, ter ftopping van de opening, waar uit eene gevaarlyke bloedftorting , te gelyk uit een doorgelleten bloedvat, vermoed wierd. Met deze wcekmaakende handelwyze wierd zeventien weeken aangehouden ; waar na de Lyderesfe, deze behandeling moede zynde, een befluit nam, van dezelve af te zien, en niets meer ter geneezingsbeproeving in het werk te ftellen. Toen ik het Gezwel voor het eerst onderzogt, en nadérhand hetzelve voor het eerst deed aftekenen, konde ik geene de minfte vogtgolving in hetzelve befpeuren; integendeel was het, fchoon op de eene plaats meer dan op de andere, zagt in het aanvoelen, echter, over het geheel genomen, te vast, dan dat men eenige vloeibaare etterftoflé in hetzelve vermoeden konde , of gewaar wierd: op de meeste plaatzen fcheen eene bryachtige ftof door het gevoel befpeurbaar te zyn; terwyl op andere plaatzen meer knobbelachtige en hardere verhevenheden zig lieten voelen; en alzo is hetzelve tot op dit oogenblik geiteld. Het Gezwel, in den geheelen omtrek gemeeten, a. g. e. c. b. h. ƒ. ü?., was by de eerfte mededeeling ongeveer 16 Rynlandfche duimen groot; thans is hetzelve in die afmeeting toegenomen tot a3 duimen. Een lyn getrokken over het Gezwel van a tot b was voorheen 14, thans 15 d. a lynen. Van c. tot d. voormaals ui, thans 17 d. Van e. tot ƒ. te vooren 13, thans 15 d. Van g. tot h. voorheen 14, thans iöl d. k. k. k. k. k. k. k. zyn variceufe Vaten. /. /. Het verlengde en uitgerekte Vel van het zydelyk qf fiaapdeel des Hoofds. m. n. 0. p. q. r. s, t. u. v. v. x. z. (meer, dan het overige K 5 , Ge-  134 merkwaardig gezwel Gezwel) harde, knobbelachtige, verhevenheden , waap onder s. de aanmerkelykfte is. 2. 3. 4. Andere variceufe Vaten. 5. Het gedefigureerde Oor. y. y. y. De aanmerkelyk uitgerekte en verlengde Oorlel. Van g. e, c. b. h. tot ƒ. ligt het Gezwel flerk drukkende tegen het aangezicht; de hals, borst, en den linker fchouder, hinderlyk aandrukkende; thans is het Gezwel aldaar en allerwegen veel losfèr dan ooit te vooren ; en de bedenking, of misfchien de Artcria Caraiis externa in het Gezwel betrokken was, gelyk ik by de eerfte mededeeling vreesde, wordt hier door opgeklaard , daar men het Gezwel van dit Vat geheel aftrekken, opligten, en dezelve als dan afgezonderd voelen kan; dan, desniettegenftaande, is het meer dan waarfchynlyk, dat takken van dezelve door het Gezwel, tot voeding van hetzelve, zoo groot zyn , als het Stamvat zelve; althans by v. loopt eene huidflagader, die zeer aanmerkelyk is; terwyl 'er meer andere, vry wat aanrnerkelyker, in de diepte, te befpeuren zyn. 6. Is eene diepte, tusfehen de knobbelachtige verhevenheden, de plaats van het ingetrokken lidteken, alwaar het bytmiddel, door bovengemelden Kwakzalver, aangelegd is: dikwyls hebben, naderhand, ontvellingen en verzweeringen, met ontlastinge van bryachtige ftoffen, aldaar, en in de nabuurfchap, plaats gehad, welke my veel moeite in de heelinge gaven. De zwaarte van het Gezwel, zeer aanmerkelyk, zedert myne eerfte mededeeling, toegenomen zynde, is niet juist te bepaalen ; dan dezelve word gisfelyk 16 a 18 ponden (misfchien meer) gefchat, wanneer men hetzelve , van het hoofd met de handen afgetrokken, byzonder opligt, en alzo weegt. Althans de zwaarte is zo aanmerkelyk en hinderlyk , dat de Lyderesfe , by de vertooning, niet nalaaten kan, tusfehenbeide, de hand ter onderfteuning te gebruiken; terwyl anders een fchortband, om het hoofd vastgemaakt , de plaats van haare hand vergoedt. De bedenkelykheid, ten opzichte der plaats, onzekerheid der flagaderlyke Vaten door hetzelve verfpreid, behoeftige omftandigheden van de Lyderesfe, talryk en gebrekkig huisgezin, zoo wel als haar teder geftel, hebben my.    AAN HET HOOFD EENER VROUWE, r ï35 «iv, tot hier toe, geene vryheid gegeeven, om tot de wegneeming des Gèzwels (waar toe zy anders zeer wel over te haaien zoude zyn, mits ik haar, ten mmlten met eenige zekerheid, wegens een goeden uitfiag, voorlpelhng doen konde) te befluiten; te meer, om reden, dat het Gezwel, hoe langer hoe meer, door zyne zwaarte, nederzakkende, losfer en van het hoofd verder yerwyderd word, zoo dat men misfchien,na verloop van eenigen tyd, op eene zeer gemakkelyke wyze, eene kunstbewerking, ter haarer radicaale geneezinge, zaL kunnen in het werk ftellen, welke ik als nog , daar dezelve voorloopig m myne gedachten bewaard blyft, en verder meer naauwkeurig bepaald moet worden, niet kan mededeelen. Bieden zig intusfchen nadere omftandigheden aan , welke de wegneeminge fpoedig en onvermydelyk noodzaak! yk maaken, ik zal, in dat geval, de mededeeling des gevals niet agterhouden. , In hoe verre dit fchroomlyk Gezwel met andere reeds bekende overeenkomt, of meer aanmerkelyk is, zal ik thans niet onderzoeken; het zy genoeg, te mogen vastftellen , dat weinige Heelkundigen desgelyken immer gezien hebben: even zoo min wil ik my omftandig, wegens de natuur en oorzaaken van hetzelve , inlaaten; het zv genoeg, dat ik in myn vermoeden , dat namelyk het Gezwel uit eene Klierverftopping of verharding gefprooten is, door Heelkundigen van meer dan gewoone ondervinding en lechire, gefteikt word. waarneeming wegens een stommen. Door den Burger J. g. bauman, Chirurgen te Vlaardingen. Op Vrydag den 16 Maart 1798 kwam aan myn huis Even Snyders, een Boerenknegt, oud 28 jaaren, van een fterk geftel, en zeer bloedryk. Hy kon geen woord fpreeken, en was geheel ftom. Ik vond hem op de borst zeer bezwaard en gefpannen ; de ademhaaliiig belemmerd ; de pols drukkende, ingetrokken. Ik deed hem terftond een ader openen; en, circa twintig oneen bloed afgetapt hebbende , begon hy eenige verligting op de borst te befpeuren ; doch, het bloed niet meer willende loopen, herhaalde ik de aderlaating op den regter arm: Wederom byna twintig oneen bloed afgetapt hebbende,  I36 waarneeming wegens een stommen. begon de Lyder, fchoon zeer zagt, e.enig fpraakgeluid te geeven; de pols wierd ruimer; de ademhaaling gemaklyker; en, geen tien minuten daarna, had hy volmaakt zyne fpraak weder. De Lyder verhaalde my, dit ongemak gekreegen te hebben in het Sticht van Utrecht, waar hy uit een hooiberg was gevallen en zyn arm gebrooken had: hier van herfteld, had hy overal rondgezworven, om eenig hulpmiddel voor zyne kwaal te vinden; tot dat hy, na zesen-twintig weeken zukkelens, als een ftom mensch, uit Rotterdam by my arriveerde. Hy verhaalde my verder, vyf a zes maaien, zonder eenige verligting , adergelaaten te zyn ; doch telkens, volgens zyn zeggen, niet meer dan vyf a zes oneen. Ik ïchreef hem vervolgens eenige verkoelende en verzagtende poeders voor ; en op den derden dag vertrok hy, zeer gezond, zonder eenige belemmering op de borst of in de fpraak, naar Helvoetfluis, om aldaar zyne goede vrienden te gaan bezoeken. natuurlyke historie der pinguïns en manchots , of de vogelen zonder vleugelen. (Volgens, de mjffon.) (Vervolg en Slot van bl. 106.) Schoon de Manchots niet meer dan twee of ten hoogften drie eijeren leggen, of zelfs maar één (*ƒ, laat egter dit Vogelfoort niet na , zeer talryk te weezen ; dewyl zy nooit gelïoord worden in de onbewoonde oorden, die zy ter verblyfplaats kiezen, en waar van zy de eenigfte ongeftoorde Bezitters zyn. „ Wy „ traden,*' vermeldt narborough, „ opeen Eiland ff), „ waar wy driehonderd Pinguïns (Manchots') vingen in „ den tyd van een vierendeel uurs; wy zouden 'er even „ gemaklyk drieduizend hebben kunnen bekomen, indien „ de Sloep dezelve hadt kunnen bergen : wy dreeven » ze. (*) Forster Obfervations , p. 182. (f; Ia 't gezigt van Port Defsré, op de Patagonifche Kuit, )  natuure. historie der hnguin3 en manchots. 137 „ ze by troepen voor ons heenen, en een flag op den „ kop was genoeg om ze te dooden (*)•" , Deeze Pinguins (Manchots), fchryft wood, die men „ verkeerdlyk onder de Vogelen rangfchikte, dewyl zy noch vederen noch vleugels hebben, broeden, zo als „ men my verzekerd heeft, op het einde van September en in 't begin van Ocïober; als dan zou men ze in I! zo groot eene menigte kunnen vangen, dat men genoeg , hadt tot het fpyzigen van een Vloot. By ons weder- keeren te Port Defiré verzamelden wy omtrent horj- derd duizend van deeze Eijeren, van welke 'er eenige „ vier maanden lang bewaard werden, zonder te beder- " Een 9chip kwam op den 15 vari January op het Groot Eiland der Pinguinen, om daar die Vogels te vangen, en men vondt ze in zo grooten overvloed, dat men 'er meer dan vyf en twintig fchepen mede zou hebben kunnen fpyzigen; men vong 'er, in den tyd van twee uuren, negen honderd (+). . . ^ Geen Zeereiziger verzuimt de gelegenheid om van de Eiieren deezer Vogelen een voorraad mede te neemen: men wil dat ze zeer goed zyn (§). Ook het vleesch der Manchots, 't welk niet zeer uitfteekend is, wordt gebruikt (**); het is een verfrisfing, op plaatzen, waar men des (*) Relation de narborough , Hift. Gen. des Foyages, Tom. xi- p« 3°- , „ , , (f) Foyage du Capitaine wood , a la Suite des ceux de dampier. . , ... „ , (j.) Foyage de cinq Faisfeaux au detrott de Magellan, dans rHilioire des Navigations aux terres aujirales. Tom. I. p. 272. (§) 'Er zyn op dit Eiland (Lobos del Mar) zeer veele Pinguins (Manchots), van welke ik eene verbaazende menigte gezien heb door de geheele Zuidzee op de nieuwlings ontdekte kusten, en van de Kaap de Goede Hoop. Het vleesch is een zeer middelmaatig voedzel; maar de Eijeren zyn voortreflyk. Dampier Foyage autour de Monde, Tom. I. p. 12Ö. (**) Wy wierpen het anker in de tweede inham van de Straat van Magellan tegen over het Eiland der Pinguins, waar de Sloepen welhaast vervuld waren met deeze Vogelen, die veel grooter zyn dan Eendvogelen. Adams , dans PHifi. Gen. des Foyages, Tom. II. p. 215. ■ Wy keerden in 't midden van September weder na Port Deftré, om 'er nieuwen voorraad op te doen van Zeekalvertn, Pinguins en van de Eijeren deezer Vogelen. Tom,  jg3 NATUURLYKE HISTORIE des anders volftagea gebrek heeft (*). Het vleesch deezer Vogelen wil men dit geen vischfmaak heeft, fchoon zy, naar allen fchyn, alleen van visch leeven (f); indien men ze in de groente ziet, het éénig en laatfte overblyfzel van het groeiend ryk, 't welk in de Ysgewesten bellaar, is zulks min, gelyk men denkt, om 'er voedzel te zoeken, dan om 'er eene fchuilplaats te vinden (4). De Tom. XI. p. 38. Foyage de narborough. — Een klein Eiland, in de Saldanhabaai, heeft zo veel Zeekalveren en Pinguins, dat men 'er eene zeer talryke Vloot mede zou kunnen verver- fciieu. Hifi. Gen. des Foyages, Tom. I. p. 384. De Pin- guin is beter dan de Duikervogel van de Sor/ings Eilanden; deete heeft een vischfmaak. Om den Pinguin gereed te maaken, moet men hem villen, hy is al te vet; over 't geheel is het een middelmaatig voedzel, gekookt, gebraaden of anders ge« reed gemaakt; braaden is best. Wy zoutten twaalf of zestien tonnen in, om ons in ftede van gezouten vleesch te ftrekken. Deeze Vogeljagt gaf ons veel vermaaks, zo in het vervolgen, ais in hun den weg af te fnyden, wanneer zy in hunne fchuilIioeken wilden vlugten of na zee ontkomen, 't geen zy niet deeden zonder menigmaal in hunne gaten te vallen. Zoms flooten wy ze in een kring. Men maakt ze af met een flag op den kop; want flagen op t lyf betekenen niet, en dit was ook niet goed voor het vleesch dat wy dagten in te zouten. —— Deeze ongelukkige Pinguins , van alle kanten vervolgd , waar van wy 'er veele fchooten, vielen over elkander heeneu; ande* ren tuimelden van de rotzen, en vonden een gewisfen dood; de gelukkigften ontkwamen het in zee, en vonden zich voor vervolging bevryd. Hift: des Navigations aux terres auftrales, Tom. I. p. 240, (*) Verbaazend groot is het getal deezer Vogelen (op eenige Eilanden naby het Staaten Land), zo dat wy 'er zo veelen, als 't ons behaagde, met ftokkeu dood floegen; ik kan niet zeggen, dat ze een lekker voedzel opleveren: by mangel van ander versch vleesch, vonden wy ze uitmuntend. Zy broedenhier ni t; of wy bevonden 'er ons niet op den broedtyd (in January) want wy troffen geen Eijeren of Jongen aan. Cook , Tom. IV. p. 72. Spilberg en wood vonden het vleesch van de Manchot zeer goed van fmaak; dan dit hangt zeer veil van den honger af, en het gebrek aan betere fpyze. . (\\ Vifcibus duntaxat vesci; non ideo tarnen ingrati fuporis nee pifcium faporem referebant. Clusius Exotic. p. 101. CjJ De Pinguin- Eilanden (in de Straat van Magellan) zyn drie in getal. Men ziet op deeze Eilanden weinig kruids, 't welk  der pinguïns en manchots* 139 De Heer forste r befchryft ons hun verblyf in die foort van fchuilplaats. Zy graaven kuilen , en kiezen ten dien einde duin of eene zandige plaats (*); de grond is daar zo los, dat men, wandelende, 'er zomtyds tot de knie toe inzakt, en indien de Manchot zich in zyn hol bevindt, wreekt hy zich op den voorbyganger niet hem in de beenen te byten , die hy wel degelyk beet neemt (¥). 1 De welk den Pinguinen tot voedzel ftrekt. Relation de spilberg, dans fHiftoire Gen. des Voyages, Tom. XI. p. 18. '(*) >> Op het Nieuwjaars Eiland, digt by Staaten Land, groeit eene Grasplant van de foort Datïylis glomerata geheeten, „ op eene zonderlinge wyze: bet is een overblyvende plant, „ die de grootfte koude doorftaat; zy komt altoos by bos„ fchen te voorfchyn, op eenigen afftand van elkander: elk jaar „ krygen deeze planten een nieuwen kruin, en breiden dien uic „ tot dat ze vier of vyf voeten hoogte hebben; en 3an den „ top twee of drie maaien breeder dan aan den voet: de bla- den en fpieren van dit gras zyn fterk, en dikwyls drie of „ vier voeten lang. De Zeekalveren en de Manchots neemen „ hun wyk onder deeze grasbosfchen, en daar zy geheel nac „ uit Zee komen, maaken zy de voetpaden, tusfehen die gras„ bosfehen, zo zout en flykerig , dat niemand 'er kan gaan I zonder van de eene plant op de andere te flappen." For- ster Obferv. p. 34. Het voorde en grootfte van die Eilanden (ten Noordoosten van Baai Spiring , in 't gezigc van Port Defiré, in de Straat van Magellan) is het geen den naam draagt van het Pinguinen- Eiland , omtrent drie vierde myl lang. Dit Eiland bettaat geheel uit fcherpe rotzen, uitgenomen op het midden, waar het zandig is, en een weinig groen kruid oplevert; dit is de wykplaats van een verbaazend aantal Pinguinen en Zeekalveren. Relation de narborough , dans l'Hift. Gen. des Foyages, Tom. X. p. 30. (.]) Foyage de cinq Vaisfeaux au detroit de Magellan, Tom. I. p. 081. & Tom, I. p. 287. de VHiftoire des Navigations aux Terres aujlrales. Zy maaken gaten in den grond, onthouden zich" aldaar gelyk onze Konynen, leggen 'er eijeren: zy leeven van visch, en kunnen niet vliegen, geen pennen aan de vleugels hebbende, die aan de zyden als lappen leder neerhangen. Foyage ^'olivieR koort autour de Mende; dans le Recueil des Voyages, qui ont fervi a Vetablisfement de la Compagnie des Indes Orientales. Tom. II. p. 15. Geheel de oever, digt by Zee, is vol gaten, waar deeze Vogelen ;de Eijeren uitbroeden : het Eiland van de Straat is vol van deeze gaten, uitgenomen eene fchoone valei, waar een fyn groen kruid groei:,  140 NATUURLYKE HISTORIE De Manchots ontmoet men niet alleen ïn alle de Zmdlyke oorden van de groote Stille Zee en op alle Eilanden daar in verfpreid (*) , zy worden ook aangetroffen in den Atlantifchen Oceaan. Zy komen voor in grooten getale omftreeks de Kaap de Goede Hoop, en zelfs Noordlyker (f). Het fchynt ons toe, dat de Duikervogelen, ontmoet door de Schepen l'Aigle en la Marie, met het eerfte dryvende Ys, Manchots waren ; en moeten zy ook in de Indifche Zeeën voorkomen , indien pyrar» naauwkeurig is met ze op de Atollons in de Maldives te brengen (§), en indien de Heer sonnerat ze op Nieuw Gut- groeit, 't geen wy ons verbeeldden, dat deeze Dieren ter weide dient. Hift. des Navigations, Torn. I. p. 240. In eene Baai aan de Braftljche kust vindt men eene verbaazende menigte van die Vogelen, welke de Engelfchen Pinguins noemen 1 deeze Vogels hebben geen wieken, zyn veel grooter dan Ganzen; zy maaken gaten of holen in den grond, in welke zy' zich verbergen; dit is oorzaak dat eenige Franfchen 'er den naam van Crapauds (Padden) aan geeven. Foyage autour de Monde, par drack. Paris 1041, p. 17. (*) Over 't algemeen vindt men op geen gedeelte van Nieuw Zeeland zo veel Vogels als in Duski-Baai. Wy zagen 'er ook Pinguins. Forster Obfervations, p. i2i. (t; Twintig mylen ten Noorden van de Kaap de Goede Hoop, is een groote menigte van Vogelen, en, onder andere,eene ongelooflyke hoeveelheid van die men Pinguins noemt» zodanig dat wy ons naauwlyks in deeze vogelmenigte konden wenden of keeren. Zy zyn niet gewoon menfchen te zien; dewyl 'er bykans nooit fchepen aan dit Eiland komen, of het moet by toeval zyn, gelyk wy 'er kwamen. Premier Foyage de g. spilberg aux Indes Orienlales, dans le Recueil des Foyages qui ont fervi a Vetablisfement de la Compagnie des Indes Orientales, Tom. II. p. 420. (|) Op 480 50/ Zuider Breedte en 70 Lengte. Expedition des Faisfeaux VAigle & la Marie; dans VIM. Gen. des Foyages. Tom. xi. p. 258. (p Veele van de kleine Eilanden der Atollons, onder de Maldivifche Eilanden, hebben geen groen kruid altoos, en be« ftaan geheel en al uit los zand, waar van een gedeelte by hooge vloeden onder water ligt: men vindt daar altoos een grooten voorraad van Kreeften en Krabben; met eene zo verbaazende menigte van Pinguins, dat men de voeten niet kan nederzetten, zonder op eijeren of jongen te trappen. Foyage de frabcois pyrard, p. 73.  £>-r. pinguïns en manchots. 141 Guinea gevonden heeft (*y. Maar, uitgenomen deeze verder {trekkende oorden, mag men met den Heer forster zeggen, dat de Keerkring over 't algemeen de grensfcheiding is, welke de Manchots niet overl'chreeden, en dat die Vogelfoort de hoogfte en koudlte Breedten in het Zuider halfrond zoekt. Desgelyks fchynen de waare Pinguins, onze Pinguins van 't Noorden , by voorkeuze in de Tszee te woonen: fchoon zy om te broeden tot op het Eiland Wight komen, niet te min fchynen de Eilanden Feroc en de kusten van Noorwegen hun geboortegrond , en op het oude vaste land: als mede Groenland, Labrador en Ter re Neuve, in de Nieuwe Wereld. Zy zyn, even als de Manchots, geheel onbekwaam om te vliegen; zy hebben flegts de beginzels van vleugels, 't is waar met pennen voorzien, doch zo kort dat ze 'er alleen mede kunnen klapwieken. •De Pinguins onthouden zich, even als de Manchots, bykans altoos ih Zee, en komen niet op 't land, dan om nesten te maaken, en uit te rusten, met zich plat neder te leggen: het loopen, zelfs het overeinde Haan, valt hun even moeilyk, fchoon hunne pooten een weinig langer en iets meer voorwaards geplaatst zyn dan by de Manchots. Ein- (*) Deeze Reiziger fchryft ais een verlicht Natuurkenner. „ Alle foorten van Manchots zyn verftooken van het vermogen ,, om te kunnen vliegen; zy loopen liegt, en houden, loopende, „ het lyf recht overeinde; hunne pooten Haan geheel agter „ aan het lyf, en zyn zo kort dat de Vogel geene dan kleine „ flappen kan doen; de vleugels zyn niet anders dan byhaug„ zeis ter plaatze waar de vleugels moesten ftaan; Zy hebben „ 'er geen dienst van , dan om den Vogel in den waggelenden ,, gang te onderftutten. Zy gaan aan land om 's nagts uit te „ rusten en te broeden. De onmogelykheid, waar in zy zyn , „ om te kunnen vliegen, ftelt hun geheel ten doele aan de „ zodanigen, die aan wal komen, en men vangt ze loopende. „ Het gebrek in hun maakzel, 't geen hun buiten ftaat ftelt „ om hunne vyanden te ontvlugten, doet ze aanzien voor ten „ uiterften domme fchepzels, die zelfs geen zorg ter zelfbe,, fcherming draagen. Men vindt ze nooit op bewoonde plaat„ zen, en zy kunnen 'er niet verblyven; het is een Geflacht, „ 't welk, buiten ftaat om zich te verdedigen en te vlugten, „ moet verdwvnen waar zich de verdelgende mensch nederzet, ,. die niets Iaat beftaan 't geen hy kan uitrooijen." Foyage a la nouvelle Guinee, p. 178, enz. meng. 1798. no. 4. L  1^7 NATUURL. HISTORIE DER PINGUÏNS EN MANCHOTS. Eindelyk, de overeenkomften in geaartheid, in leevens-. wyze, in geftalte, zyn tusfehen deeze twee Vogellborten, hoe zeer' anders in weezenlyke kenmerken onderfcheiden, zo groot, dat de Natuur, deeze fchepzels voortbrengende, aan de beide uiterften des Aardkloots de uiterfte vormen van het gevleugelde geflacht geplaatst heeft. DE TEKEN- EN SCHILDERKUNST BESCHOUWD ALS EEN VERMOGEN DAT ONS IN STAAT STELT OM DE GODHEID IN HAARE WERKEN NAAR TE BOOTZEN, EN OOK DAARIN ONS BOVEN DE DIEREN VERHEFT. i^wnder alle de fraaije Kunften is 'er zeker geene, welke, KJ van uitgebreider nuttigheid is, en grooter, ftiller, duurzaamer en onfchuldiger genoegen aanbrengt, dan de Tekenkunst en de onmiddelyk daar mee verbonde Schilderkunst. Men mag elkander vernaaien, dat eene Griekfchc. Herderin, welke de fchaduwe van hemen Cpridon in het zand aftekende, de eerfte Schilderes was; de óorfpronk van de Tekenkunde is veel ouder, — zoo oud als de waereld.. Wy maaken van zelfs, eer wy het weeten, aftekeningen met onze denkbeelden. Ons zien, wat is het anders, dan eene afbeelding der voorwerpen als in eene duistere kamer. Het zon- en maan- en kunstlicht lichtte den eerften' mensch al aanftonds voor, en tekende fchaduwbeelden en omtrekken van allerleye voorwerpen voor zyne oogen, en hy had niet meer noodig, dan dezelve te volgen en Si/houettes te maaken; en hier van hebben de Grieken, gelyk in meer .andere gevallen, zich de eer toegeëi-. gend. De fpiegelingen in het water voltooiden deeze afbeeldingen , en moesten den mensch van zelfs doen bevatten ,;de mogelykheid, om dezelve na te bootzen, boe eenvoudig en ruw zy ook zyn mogten. De wyze Schepper hééft den mensch niet alleen het vermogen, maar ook de zugt, om hem na te Volgen, natuurlyk ingegeeven. Hy gevoelt zyne minderheid , wanneer hy een groeijend, een leevend, zelfswerkend weezen zou willen voortbrengen; geen enkel grasje, geen myt, geen ongefatzoeneerden worm kan hy fcheppen. Hy mag al dc vermogens der uitvinding, berekening.en kunstbewerking, by elkander vereenigen , hy mag ons een heider. die  DE TEKEN- EN SCHILDERKUNST BESCHOUWD. 143 die op de fluit blaast, een meisje dat op het clavier fpeelt, een eend die zwemt, met de wieken klapt, voedfel fchynt in te neemen, te verteeren en uit te werpen, vertoonen, het is enkel begoocheling, zonder leeven, zonder ademhaaling, zonder groei, gevoel, en kragt van voorttee- ling oneindig minder , dan in het minfte Moschge- was, of de geringde Polyp. Neen — die raderen door den adem des leevens in beweeging te brengen en te houden, welke tot het groeijend en dierlyk leeven vereischt worden, is alleen het werk van een fcheppende Almagt en onderhoudende Voorzienigheid. — Ons onvermogen in deezen opzigte ftrekt zoo zeer tot onze vernedering, als tot verhooging, tot verheerlyking, van dat Weezen, dat millioenen myriaden, zoo in het groeijend, als in het dierenryk, door een enkelen wenk voortbrengt, en duizend zonnenftelzels door één almagtig woord in orde en beweeging houdt. Dan wy hebben egter eene onweerftaanbaare neiging, om den Schepper na te volgen. 1— Wy mogen dit doen, en zyn het verpligt te doen in onze zedelyke verrigtingen, ip de Werken van Liefde, Weldaadigheid, Billykbeid, Regtvaardigheid en alles, wat de deugd ons voorfchryft; de verhevenheid van onzen geest, de edelheid van onze beftemming, betoont zich daarin op eene uitneemende wyze. Wy zyn vatbaar en in .de mogelykheid om goed te doen , en de Goddelyke voetftappen van onzen Hernelfchen Vader na te volgen : daar in zyn wy boven de dieren zeer verre verheven, die niet anders kunnen, dan in hun bepaalden kring van natuurlyke werkzaamheden zich beweegen , en werken. —- Wy kunnen zedelyk goed doen, en mogen daarom op die belooningen hoopen, welke het goeddoen noodwendig agtervolgen, welke wy uit de goedheid van den Opperbeftierder , uit de beftemming van den redenlyken mensch, mogen afleiden, en, zoo wy aan eene Goddelyke Openbaaring geloovcn, zekerlyk kunnen verwagten: belooningen, welke deeze waereld niet altoos oplevert; maar die wy daarom in eene toekomende betere waereld mogen te gemoet zien, en daarom een voortduurend beftaan op zekere gronden vooronderftellen. Het een noch het ander heeft in de dieren plaats, hoe zeer zy kunftig bewerktuigde lighaamen hebben, een vrywillig gebruik van dezelve bezitten, en nevens ons bewooners van deezen aardkloot zyn. Zy kunnen hunnen en onzen Maaker in het zedelyk goede niet navolL a gen,  144 1>E TEKEN- EN SCHILDERKUNST gen, zyn onvatbaar voor alle voorfcbriften , en daarom Ook voor die uitzigten en belooningen, welke de toekomltige eeuwe oplevert. Maar wy zullen meer zeggen. Onze bewerktuigde lighaamen gaan zoo wel, als onze zielsvermogens de redenlooze fchepfelen onbegrypelyk verre te boven. Alle hunne werkzaamheden bepaalen zich tot' het voedfel, tot het beveiligen van hun beftaan, en tot de voortplanting van hun geflagt. Alles bepaalt zich tot deezen kring. Zy werken volgens hun injlinB, en de uitwerkingen zyn dezelfde" in den eerften beginne geweest, als zy aan den afloop der Eeuwen zullen bevonden worden. Zy zyn voor vorderingen onvatbaar. Het eerfte net, dat de vader en moeder der Spinnen maakten, was zoo. kunftig, als het geen wy thans door dit geflagt zien vervaardigen. Met moeite en geweld worden zy een weinig buiten hun kring gebragt, om ons tot ons gemak , voordeel of vermaak, dienstbaar te zyn: maar deeze kring kan maar zoo ver en niet verder uitgezet worden. Voor geduurige vordering zyn zy niet vatbaar. Wy neemen van tyd tot tyd in volkomenheden toe, en zoo het menschdom zorgvuldig genoeg geweest was, om van alles eene naauwkeurige aantekening' te houden; zoo de tyd, de geduurige omwentelingen der Eeuwen, de verwoestingen door aardbeevingen , vuurbraaken , overftroomingen , oorlogen en brandftigtingen, niet telkens het lpoor.van de fchoonfte kunstgewrogten hadden uitgewischt; zoo de menfchen altoos getrouwelyk hunne ontdekkingen en vorderingen hadden opgegeeven, zonder zich met geheimen op te houden; — zoo wy niet, met één woord, in verfcheide opzigten genoodzaakt waren telkens van vooren af te beginnen, tot welk eene hoogte zouden wy het van geflagte tot geflagte gebragt hebben! „ De Dieren kunnen hunnen Schepper in het verrigten van zedelyk goed, gelyk de menfchen, niet navolgen. Zy hebben een zeer bepaalden kring van natuurlyke werkzaamheden , — zy maaken in dezelve geene vorderingen, maar werken de ingeevingen. van hun inllinSt alleen uit." Doch de menschlyke werkzaamheden bepaalen zich in 't geheel niet, maar ftrekken zich uit tot in het oneindige; alleen dat geene uitgezonderd, gelyk wy boven aanmerkten, waar toe een Goddelyk fcheppend vermogen verelscht wordt. Indien men de eerfte hut, die Vader Adam bouwde, vergelykt by de gebouwen, die zyne kinderen in  BESCHOUWD. I45 in Ninive, in Babyion, in Perfepolis , in Peking , in Jthene, in Rome, hebben opgerigt, welk een onderl'cheid! De mensch durft alles onderneemen. Zyne veruitziende denkbeelden maaken telkens nieuwe plannen , en zyne vingeren, zoo wel tot het allerfynfte werk, als tot den grootften arbeid, tot het maaken van Pyramiden, gefchikt, yoeren het uit. Hy maakt kleinigheden, waar" van de kunst met, dan door het vergrootend glas kan nagegaan worden, en hy ltigt gevaarten, die tot in de wolken reiken, die de eeuwen verduuren. Ook daarin volgt hy zynen Schepper zoo veel mogelyk na. Zyn vernuft denkt daartoe werktuigen uit, zyne handen bereiden ze, op dat dezelve de zwakheid van zyn vermogen te hulp komen. Hierin is hy weder zoo ver beneden zyn Schepper, die geene werktuigen behoeft, die door zyne Almagt werkt, als hy verheven is boven zyne redenlooze medeicheplelen, die geene werktuigen kennen noch bezigen kunnen tot de weinige eenvoudige verrigtingen, welke onder hun bereik vallen. De mensch denkt en werkt niet alleen, vooral wanneer hy in een befchaafde Maatfchappy zich bevindt, op het geen tot de noodzaakelyke behoeften vereischt wordt en tot zyne beveiliging ftrekt tegen den aanval van menfchen en beesten , voor welke hy dikwerf zou moeten zwigten, zoo zyn vernuft hem geene middelen ter verdediging aan de hand gaf, waar door hy de overhand krVt boven de grootfte en fterkfte dieren, welke zich alleen van hunne natuurlyke kragten, van hunne hoornen muil en klaauwen, bedienen: — maar de mensch denkt en werkt ook tot zyn gemak, tot zyh genoegen en vermaak hy .legt zich toe op alles, wat tot alie mo^elvke verciering en verlustiging der oogen ftrekken kan? J-Z De Goedheid en Wysheid van den Schepper blinkt ook daarin int, dat hy niet alleen alles, wat tot nooddruft, maar alles, wat tot genoegen en vermaak van den mensch, tot vermindering of verzagting van zyne rampen, ftrekken kan, heelt voortgebragt, en met even dezelfde zorg als het voiftrekt noodige onderhoudt. Befchouw m den raorgenftond, of in den avond, de opgaande of ondergaande zon I — zie in de lente, of ui den zomer, het wyduitgeftrekte landgezigt, of den lommer yan weehg groeijende boomen ! geef agt op de mengemg en het maakfel aer bloemen, en hoor het verrukkelyk verlchillend gezang der vogelen; en kunt gy aan k 3 dee-  ï$6 BE TEKEN- EN SCHILDERKUNST deeze goedheid twyffelen ? Kon ze niet dikwerf uwe zorgen lcenigen , uw hart een onuitfpreeklyk gevoel van kalmte en genoegen verfchaffen? Ook hierin kan de mensch zynen Schepper navolgen, en zich boven de dieren 'verheffen. De Godheid heeft hem daartoe met een vernuft, eene neiging, een vermogen, boven de andereaardbewooriers, begiftigd; hy geeft hem de ftoffen aan de hand, op dat hy de vakken zou kunnen aanvullen , en zich door zyn eigen kunstgewrogten eene aangenaame bezigheid, een llil genoegen, verfchaffen zou, om de verdrietelykheid voor te komen, de eenzelvigheid en verveeling te verminderen, — vooral dan, wanneer de natuur zich van allen luister heeft beroofd, of wanneer de duisternis een floers werpt op alle de fchoone veldtooneelen. Zoo heeft hy den mensch, voor zoo ver het in deszelfs vermogen Hond, in zynen dienst willen gebruiken, en tot zyn medewerker willen aanftellen : hoe zeer hy dikwerf deeze goede oogmerken overfchrydt, in het overtollige vervalt, de natuur niet te hulp komt, maar verbastert, wanneer hy van het eenvoudig fchoone te ver afwykt, en valfche vonden zoekt. Ja, de Vader der menfchen heeft meer gedaan, hy heeft den mensch niet alleen tot zyn medehelper, tot zyn navolger, verkozen; maar hem eene neiging gegeeven en het vermogen gefchonken, om de fchepping door eene tweede fchepping te vermenigvuldigen, om door zyn vernuft een andere waereld daar te ftellen, en dezelve met nieuwe weezens aan te vullen. Hy kan wel geen groei jende, leevende, bezielde, fchepfelen voortbrengen; dit heeft God voor zich zeiven behouden: maar hy fchept landfchappen en gebouwen , en ftoffeert dezelve met menfchen, koeijen , paarden, ezels, fchaapen,- geiten, of met gevogelte. Hy doet de Zeeën en Rivieren zich met onftuimige baaren verheffen, met effenbaare golfjes vloeijen, of in een ftille kalmte zich in een fpiegel veranderen, en de fchepen daarop hunnen cours vervorderen. Of hy vereeuwigt ons de gedaante van perzoonen, ons aandenken of onze liefde waardig. Hy ontrukt gedenkwaardige bedryven aan de vergeetelbeid. Of hy onthaalt ons op de keurigfte bloemen en kruiden, en discht ons tafels aan met uitgeleezen visch, of fruiten, welke teffens onze oogen en onzen fmaak kittelen. Alles wat daartoe vereischt wordt levert de fchepping rykelyk op; Parkemente vellen, hout en koper tot tafereelen, of de kunst bereidt papier en doek van lynwaat. De bergen leveren' droo-  BESCHOUWD. isjf drooge verwen en mineraalen; de aarde zelve is fomtyds in eene nuttige verf- of tekenftoffe verkeerd, en de hoornen zweeten gommen tot het zelfde gebruik. Alles werkt dus mede; de kunftenaar behoeft niet verleegen te ftaan. Er is overvloedige zorg gedraagen om zyne heerfchende genie op te volgen. Of verkiest hv dezelve en masfe uit te oefrenen: hy vindt ook ryke ftof; gefchikte aarde om te boetleeren; koper of lood om te gieten — terwyl de fteengroeven hem keur van marmers opleveren , en de mynen hem gereedfchappen bezorgen, omze te bewerken tot kunftige beelden of basrelieven. Aan allen is ondertusfchen deeze genie, die fcheppende gave, met medegedeeld, zelfs niet aan alle Natiën. Niet aan alle menlchen; want daar door zou de aarde met kunstgewrogten opgevuld worden , en dezelve zouden, door den overtolligen overvloed, veel van hunne agting verhezen. 'Er waren onder Ifraël maar twee uitfteekende Kunftenaars, welken die geest was ingegeeven , en door hun en onder hun opzigt wierd alles,'wat tot toeftel en opciering van het eerfte Ifraëlhisch heiligdom yerftrekken kon, vervaardigd. Gelyk in alle opzigten, bezielt de wyze Voorzienigheid ook in dit geval de onderlcheide mdividus met verfchillende neigingen: anders zouden zy elkander in den weg loopen; nu hebben zy de een den anderen noodig, en de band der zamenleeving wordt des te naauwer toegehaald. ——- Niet onder alle Natiën is deeze natuurlyke gefchiktheid , om den Schepper met juistheid en bevalligheid zoo van naby in zyne werken na te volgen, dat het oog 'er menigmaal door bedrogen wierd: fchoon de poogingen daartoe vry algemeen zyn van het verafgelegen Iridiëh af tot aan het kille Noorden. De Egyptenaar $, de Chaldeën, de Chineezen, de Japonneczen en Mogollers, de Phoeniciën, de Ifraëhten, hadden onder de oude Volken hunne Schilders en Beeldhouwers; maar van hunne wyze van uitvoeren kunnen wy geen grooten denk maaken uit de geringe lpooren , die 'er van hunne vorderingen zyn overgebleeven. De Indifche Volken zyn in hunne uitoeffeningen, even als wy van de kunstbewerkingen der dieren hebben aangemerkt; zy blyven dezelfde, en fchoon zy al voorbeelden uit Europa ontvangen, zy gaan hun ouden tred, en kunnen of willen geene regelen van perfpeStief, van licht en bruin, in agt neemen; hunne figuuren blvven plat, en hunne fchilderingen zonder houding, zonder behoorL 4 ly  I48 de teken- en schilderkunst lyke mengeling en fchakeering van koleuren. In de Griekfche Steden en Gemeeïiebesten , en zommige van derzelver Volkplantingen, — in 1'taliën, vvierden de Schilder- en Beeldhouwkunde in derzelver kragt en vollen luister alleen aangetroffen. En hoe weinige Natiën hebben in de nieuwe waereld aanmerkelyke vorderingen gemaakt! Lang leed het, eer de waare kunst uit het Oosten in het Westen wierd overgebragt, en zich alleen in Home, Florence, Bologne, Padua, Venetien, en weinig andere Steden, vestigde; — lang eer zy zich verder uitftrekte. Hoe weinig Larden zyn 'er mee bedeeld! De Turkjche Godsdienst Onderdrukt de kunst in alle landen, waar zy haaren invloed heeft. Hoe uitgeftrekt en onderfcheiden het Rusftfche gebied ook zy, noch belooningen noch dwang hebben 'er draagelyke Schilders kunnen voortbrengen. Hoe groot en ryk in onderfcheide Natiën Duitschland ook zyn moge, evenwel was het nimmer en is het nog niet ryk in groote Schilders of Beeldhouwers. Van de Noordfche Ryken vernam men niets. Wat zullen wy van Spanje en Portugal zeggen? dat de kunst daar, in evenredigheid van de fchattèn uit het Oosten en Westen aangevoerd, niet heeft opgenomen. In Vrankryk is het 'er anders mee gelegen. Egter maakt het charakter der Inwooneren het zeer bezwaarlyk, om een doorwerkt ftuk, in den regten toon, met een bevallig licht en bruin te leveren. Zekerlyk zou men het van eene Natie, welke de wet ftelt aan Europa in fmaak en mode, die de weelde ten hoogften top heeft opgevoerd, en waar alle kunften in de Eeuw van lodewyk de Veertiende zoo veel aanmoediging vonden, nog beter verwagten: — anders zou dat groote Volk zoo veel opgeleverd hebben, dat zy onze ftukken wel ontbeeren konden. Engeland heeft zedert langen tyd in fabrieken van Wol en Staal uitgemunt. Het leverde ons lang de naauvvkeurigfte en fchoonfte werktuigen: maar bet leverde geene Schilders, dan eenige Vreemdelingen, welke zich daar nedergezet hadden, tot aan de helft van deeze Eeuw. ■ Zoo hebben de Natiën even als in de onderfcheide producten elkander noodig. Hoe gelukkig is het dan, dat ons klein hoekje Iands, voor een groot gedeelte uit het water opgehaald, en naauwlyks tegen de golven tot dus ver boven gehouden, dat zoo veel behoeften van elders haaien moet, door de Voorzienigheid dermaate in deezen opzigte begunftigd is, dat wy, indien men alleen ltalten uit-  beschouwd. 14? 1 uitzondert, voor geene Natiën behoeven onder te doen: i ia de meesten, — zelfs ook Italten, in zommige vakken ; verre te boven ftreeven. Onze oogen kunnen zich dus met de voortbrengfelen van onze Landgenooten verlustigen. Wy behoeven de navolgers der fchepping niet i van elders op te zoeken, noch hunne kunstftukken voor i ons zuurgewonnen goud in te ruilen. Wy behouden den • roem, welke hier mee billyk verknogt is, voor ons zel1 ven , en hebben het genoegen, dat de Hukken van = onze nabootzers der eenvoudige of der fchoone Natuur, : maar de eerfte vooral, alomrae gezogt en ten duurften ; betaald worden. . . Hoe billyk is het dan niet, dat men dit uitzonderend i voorrecht met dankbaarheid erkenne, hetzelve bewaare, en op alle mogelyke wvzen handhaave. De Kunften ■ trekken toch zoo wel, als 'de Weetenfchappen, de Koopi vaard, de Rykdommen, de Magt van het eene Volk naar i het andere. Wat is 1 taliën, de wieg en bakermat der i hedendaagfche Schilderkunst, by het geen Italien van te vooren was, teen de michael angelos, de raphaels, de guido rhenis, de correggios, de cakraccis, en andere reuzen in de kunst, in hetzelve leefden! Indien men een enkelen uitzondert, is 'er wel iemand in Braband, die in de fchaduwe van rubiiens, van dyic, gaspar de kraayer , breugel , teniers , ftaau kan ? Hoe zeer moet ons dit op onze hoede doen zyn! De kunften zyn 1 edel en kiesch, en vestigen zich daar, waar zy een goed 1 onthaal vinden, waar overvloed en welvaard heerscht, en ; agting en belooning beide te vinden zyn. Deeze geeven den Kunltenaar moed, en doen hem geduldig alle de menigvuldige en moeijelyke trappen beklimmen, zonder wel- ( ke men niet zeggen kan, hy is het te boven! En hoe i veelen nog, die halverweg fteeken blyven! Wy be- hooren, dan, indien wy onzen pligt en ons belang keni nen, — zoo wy een waaren fmaak en liefde voor de kunst bezitten, zoo wy eenige zugt voor ons Vaderland hebben: — dan behooren wy den Kunftenaar de veri fchuldigde agting te betoonen, hem het leeven aangenaam t te maaken, en aan het werk te helpen, op dat wy het. ► ons niet te laat beklaagen. L 5 OVER*  t$0 brieven overzetting der brieven van een hindoo rajaht voorafgegaan van een berigt , wegens de geschiedenis, den godsdienst en de zeden , der hindoos. Door eliza hamilton. „ Qchetfen en tafereelen van de Gewoonten, Zeden en „ Gebruiken, der Europeaanen, door veronderftelde „ Oosterlingen, zyn niet zeldzaam. Welgefchreeven beval„ len zy natuurlyk, en door de berispingen daar in voor» „ komende, by de waarneeming van treffende bceldte„ nisfen, wordt de Dwaasheid verbeterd zonder hard. „ heid, en de lesfen der Wysheid en Braafheid, van de „ lippen der Welwillendheid vloeijende, maaken eenen „ diepen indruk. Van zodanig eenen aart en ftrek- „ king zyn, onzes bedunkens, de Brieven van eliza „ hamilton , in het Opfchrift vermeld. „ Voor deeze Brieven gaat eene Inleidende Verhande„ ling, over de Gefchiedenis, den Godsdienst en de Ze„ den, van de Hindoos. Uit deeze zo wel als uit de „ Brieven zelve , zullen wy het voornaamfte, het meest „ treffende, mededeelen; en fchoon de waarneemingen, op „ de Europeefcke Zeden gemaakt, meest die der Engel„ fcheti betreffen , zullen anderen ze niet, zonder toepas„ felyke leering, leezen kunnen. Voor het tegenwoordi„ ge bepaalen wy ons tot het geen de Schryffter, in de „ Inleidende Verhandeling, vermeldt van de Gefchiedenis^ 5, den Godsdienst en de Zeden, der Hindoos^ & •© & Dat gedeelte van Afta, den Europcaanen bekend onder den naam van Hindoftan, ftrekt zich van het Gebergte van Thibet, ten Noorden, uit, tot de Zee ten Zuiden; en van de Rivier den Indus aan 't Westen , tot de Eurampooter in *t Oosten; bevattende dit Landfchap in zynen ommekreits eene menigte van Landfchappen, onder welke veele beroemd zyn, van de oudfte tyden her, wegens de gezondheid der Lugtsgefteltenisfe , de rykheid der voortbrengzelen , en de vrugtbaarheid van den grond. Van deeze Landftreeke zyn de Hindoos (*) de oor* fprong- (*) Het woord Hind , waar van Hindoo , en Hindoftan, of , Land  VAN EEN HINDOO RAJAH. IJl fpronglyfce Bewooners. Over de herkomst deezes Volks, in 't Oosten zo beroemd, heeft de tyd den dekmantel der vergetelnisfe uitgefpreid. De eigen Jaarboeken der ! Hindoos brengen die terugge tot een tydperk zo verre i Verwyderd, zo veel vroeger dan de Jaartelling der Europeaanen , dat de Europifche trots dezelve verwerpt. De heerlyke blyken van oude grootheid, egter, die men nog heden ten dage aantreft, en die met den onaflaatendften vlyt door veèle Engelfchen zyn opgefpeurd, leveren het i onwederfpreeklykst blyk op van de oudheid deezes Ryks, en fchynen de verzekering te onderfchraagen van de Hmdoofche Gefchiedboekeren, „ dat de duur van het Hin„ dojianfche Ryk niet geëvenaard wordt door de Ge„ fchiedenis van eenig ander deel des Menschlyken Ge'„ flachts." i Om reden te geeven van deeze buitengewoone duurzaamheid , moeten wy onze aandagt vestigen, niet op de erensfcheidingen door de Natuur gevormd rondsom de Landen deezes Gebieds; maar op de inwendige oorzaaken, ohtftaande uit den aart huns Staatsbefluurs, uit hunne Wetten, Godsdienst en Volksvooroor deelen, en ftandhoudende Zeden. Het oude Staatsbeftuur in Hindoftan fchynt eene Bondgenootfchaplyke vereeniging geweest te zyn van verfcheide Staaten, elk beftuurd door deszelfs eigen Rajah , of Opperhoofd; maar, door eene foort van Bondgenootfchaplyke Leenhoorigheid, onderworpen aan de Opperheerfchappy van den Keizer, het Opperhoofd van alle. De wyze, op welke de Rajahs het Regt van Heer- fchap» Land der Hindoos, afkomt, is van Perfifchen oorfpronge. Go lonel dow wil dien naam afgeleid hebben van hind, een veronr derftelden Zoon van cham , den Zoon van noach. Andere Oosterlingen fchryven de herkomst deezer benaaminge toe aan cie Rivier Indus. Ten wille der zodanigen, diu vermaak fcheppen in Woordafleidingen , voeg ik hier nevens eene Aantekening, gefchreeven op den kant eens Affchrifts der Gentoo -fVetten. thans in myn bezit, door een Man wiens kennis in de Perfi. eanfche Taal allen overtrof: „ Het woord Hind wordt menig„ maal door de Perfifche Dichters gebezigd, om zwart of don„ kerverwig te betekenen ; en het is waarfchynlyk, dat Hin „ dos niet meer betekent dan een zwart Man, even als ons . 3, Neger van Niger afdamt."  ï5» BRIEVEN fchappy over de Hindoos uitoefenen, heeft zo weinig over* ■ eenkomsts met die welke plaats grypt by de kleine Sou- • verainen van zulke Staaten in Europa, als in eene bykans: gelyke omftandigheid geplaatst zyn, dat men het groot- , lie onregt zou doen aan het beminnelyk en goeddaadig; character.der Hindoos, wanneer men deeze met geene; wilde vergelyken. Daar te lande heeft het Regt van i Oppermagt het zagte voorkomen van Vaderlyk Gezag. De Vorst merkt het Volk aan als zyne Kinderen, om welke te befchermen ■ en te bevoordeelen hy van den Hemel-beftemd is; en de genegenheid van den Onderzaat voor den Vorst, onder wiens toevoorzigt hy de zegeningen der Vryheid en Ruste geniet, groeit aan, door de agting voor zyne Deugden, tot eene onlosmaakelyke verknogtheid (*'). De Verdeeling der Hindoos in vier Casten of Stammen, aan ieder van welken een byzonderen ftand is toegeichikt, en byzondere pligten voorgefchreeven zyn , is, buiten twyfel, eene andere oorzaak, die ter algemeene' overeenftemming medewerkt. Die verdeeling moet gemaakt (*) De befchryvingen van een' Dichter kunnen zomtyds ingeroepen vvoiden om de verzekeringen van eenen Gefchiedfchry* ver te regtvaardigen , of op te helderen. In dit licht befchouwd, zullen de volgende gezegden uit een Schouwfpel, Sa. (ontala, gefpeeld ten Hove van een Indiaanfchen Vorst, beroemd van wegen zyne zugt voor de Kunften , en de befcherming , welke hy verleende aan de befchaafde Letteren, in de eerfte Eeuw vóór christus , hier niet te onpasfe komen. „ Daar zit de Koning der Menfchen, die het geluk ten zynen „ gebiede heeft, nogthans betoont hy gelyke hoogagting voor „ allen; hier wordt geen Onderdaan , zelfs van den laagften „ ftand , met verlinaading bejegend. Gy zoekt uw eigen vermaak niet; neen, het is voor uw Volk, dat gy u, van s, dag tot dag, vermoeit. Wanneer gy de roede der Regt- „ vaardigheid zwaait, brengt gy te regt allen die van de „ paden der deugd zyn afgeweeken ; gy ftiu den twisc; gy „ zyt gevormd ten welzyn uws Volks; uwe Bloed- en Aan,, verwanten bezitten, 't is waar, grooten rykdom ; maar zo onbeperkt is uwe toegenegenheid, dat alle uwe Onderdaanen, door u, als uwe bloedverwanten worden aangezien." [Van het Indiaanfche Schouwfpel Sacontala, met de Ophelderingen van g. forster, hebben wy eene keurlyke Nederduitfche Vertaalin»-, in den Jaare 1702, by a. loosjes , Pz. uicgegeeven.] Redact,  van een hindoo rajah. 153 maakt weezen in een tydperk voor de nafpeuring te verre afgelegen, en dat zelf de gisfmg verbiedt een ftoute vlugt te neemen. Dezelve wordt door de Hindoofche Schryvers, met het kleed der Allegorie omzwagteld, voorge. fteld. Zy zeggen, dat brahma , de magt van den Allerhoogften ontvangen hebbende om het Menschdom te fcheppen, de Hindoos op de volgende wyze hervoortbragt. Uit zyn Mond kwam te voorfchyn de Bramïn, en hy fchikte deezen Rang om de voortreflykfte te zyn ; hy gaf deezen ter bezigheid , de Godsdienstplegtigheden te volvoeren , en het Menschdom in de paden van pligt te onderwyzen. • De volgende Stam; door brahma gefchaapen, was de Khettrie, of Oorlogsitam ; dezelve kwam voort uit zyne Armen; de pligt van deezen is,het Volk te verdeedigen, te beftuuren, en te beveelen; van deezen Stam kwamen de oude Rajahs voort. Voorts fchiep hy de Bicc, of Banyan, uit zyne Dyen en Buik, en beftemde deezen tot de bezigheid des Landbouws en des Koophandels. En eindelyk bragt hy van zyne Voeten voort den Stam van Sooder, en lag deezen toe de pligten van Onderwerping, Arbeid en Gehoorzaamheid. De pligten en deugden, aan elk deezer Casten opgelegd, worden met onaartig befchreeven in de volgende plaats van de Bhagvat Geeta ; een Epifode van het •groot Heldendicht, in 't Engelsch vertaald door Mr. WILKINS. „ De natuurlyke pligt van den Bramin is vrede, zelf„ bedwang , geduld, opregtheid, wysheid en geleerdheid. 1 „ De natuurlyke pligten van de Khettrie zyn dap- l „ perheid, roembejag, en uit het veld niet te vlieden; I „ opregtheid, edelmoedigheid, en een Vorstlyk gedrag. — „ De natuurlyke pligten van de Bicc zyn het Land te „ bouwen, het vee op te pasfen, te koopen en te ver- „ koopen. De natuurlyke pligt van de Sooder is \ „ dienstbaarheid. Een Mensch, de pligten volbren- |.„ gende, hem door zyn geboortelot opgelegd, kan niet „ kwalyk handelen. Een Mensch , te vrede met zyn i „ eigen byzonderen Stand, komt tot volkomenheid C%" Schoon (*) Wy kunnen niet nalaaten onze Leezers, om ten opzigte van  }54 BRIEVEN Schoon alle Bramins geen Priesters zyn, kan niemand* dan die van deeze Caste is, iets verrigten dat het Priesterdom toekomt. De Leden van elke andere Caste hebben voor hunne eigene den diepften eerbied ; en een geest van partytrekking voor elk derzelven ftraalt door ia hunne Wetten, zo wel als in hunne Godsdienllige inrigtingen. Zy die vermaak icheppen in de pylen van fmaad tegen de orde der Priesteren aan te leggen en af te fchieten, (zonder te bedenken dat het uitvaaren tegen eenige byzondere klasfe van Menfchen 't zelfde is als een Satyre op het Menschdom te maaken) , zullen gereedlyk aan de Bramins zelve toefchryven het maaken van Wetten, die bevorderlyk zyn voor hunne belangen , en zulks aanvoeren als een bykomend bewys van Priester - bedrog en Priester - eerzugt; maar een oogenblik bedenkens en overweegens, zo op de pligten als op de voordeelen van deeze Caste, zal een einde maaken aan deeze haatlyke zegepraal. Een afkeer van bloedvergieten is een beginzel, 't welk door den geheelenHindoo-Godsdienst heenen werkt; maar de Bramins neemen dit in de ftriktfte maate in agt. Zy eeten niets 't geen leeven ontvangen heeft. Hun voedzel beftaat geheel uit vrugten en moeskruiden : hun eenige weelde is het drinken van Koemelk ; een Dier waar voor zy eene byzondere hoogagting hebben. Niet alleen is hun elke daad van vyandlykheid, maar ook van zelfverdeediging, ftrikt verboden. Aan geweld zich met het gelaatendst geduld onderwerpende, laaten zy aan god en aan hunne Rajahs de wraak over van alle de beledigingen, welke zy moeten lyden. - De fcheiding der onderfcheidene Casten van elkander is voiftrekt en onveranderlyk : deeze maakt den grondilag uit van hunne Wetten, en de minfte verbreeking daar van mist niet eene algemeene afkeuring te ondergaan. Uit deezen hoofde zyn die bronnen van onrust, welke de meeste Ryken op aarde in eenen ftaat van gefteage onrust houden , onbekend aan de ftil leevende Kinderen van van de Casten nader berigt te bekomen, en eene en andere Aanmerking over die verdeeling in Standen en Beroepen te lee366 , te verzenden tot w. hobertson's Geschiedkundig Onder, zoek , wegens de kennis , die de Ouden hadden van Indie. By ?. ïsieaiA en f. loosjes Pz. 1793.  van een hindoo rajah» 15$ van brahma. De oproerigheid der eerzugt, de werkzaamheden des nyds, en de morrende klagten van misnoegen , zyn even onbekend by een Volk, waar elk Lid de bezigheid volgt en de voetftappen zyns Voorvaders betreedt ; het als een eerde en hoofdpligt aanmerkende, zich in dien kring te houdert, welke liy vast gelooft dat hem door de hand der Voorzienigheid is toegefchikt. # In den geest van den Godsdienst der Hindoos doet zicht eene nog kragtdaadiger werkende oorzaak op van de duurzaamheid huns Staats. Oorfpronglyk in zynen aart, en voli ftrekt in zyne bepaalingen, brengen de Voorfchriften van ! den Godsdienst eene geheele afzondering van de rest des | Menschdoms mede. Verre egter van de zodanigen te i ontrusten, die van eene andere Godsdienstbelydenisfe » zyn , door dezulken tot de hunne over te haaien , laa1 ten zy geen aankomelingen tot hun eigen toe. Schoon ;. allervasthoudendst aan hunne eigene Leerbegrippen, zelfs f ïn eene maate dat men 'er te vergeefsch eene wedergade \ van zal zoeken by menfchen van eenige andere Godsdienstbelydenisfe, fpoort de yver van de Godsdienftigfta i Hindoos hun niet aan, om Menfchen van andere GodsI dienstbegrippen te haaten , te veragten, of met een meI delydend oog te befchouwen; noch doet hun anderen , aanmerken als min dan zy door den Almagtigen be<; gunftigd. j Deeze geest van onbepaalde Verdraagzaamheid ontftaat » natuurlyk uit de hoogverhevene denkbeelden , welke zy I koesteren van de Godheid, hun geleeraard door de JBraI mins, en allerwegen in hunne Schriften voorkomende; en I die alleen geëvenaard worden in dat Euangelie, 't welk j „ het Leeven en de Onfterflykheid aan het licht bragt." Dat Weezen , 't welk zy onderfcheiden door de veri fchillende naamen van het Beginzel der Waarheid! den Geest der Wysheid.1 den OpperJle!' die het Heelal vormde, , wiens Volmaaktheden niemand kan bevatten binnen den 1 engen kring der menschlyke denkbeelden, ziet, zeggen zy, ti met het zelfde welgevallen allen, die zich bevlytigen om zynen wil te doen, in het ontelbaar geflacht der rede- lyke Scheppinge. Zy oordeelen het onteerend voor dat I Weezen, te Hellen, dat het den eenen Godsdienst boven den anderen keurt. „ Zulk eene voorkeuze te veronderI k ftellen, houden zy voor de hoogfte godloosheid; dewyl I „ dezelve eene onregtvaardigheid influit, ten opzigte van I „de zodanigen, die hy onkundig laat van zynen wil."  156 BRIEVEN Zy befluiten daar uit, dat elke Godsdienst byzonder ge* fchikt is naar het Land of het Volk, dat denzei ven belydt. De Bramins, die het Wetboek der Gentoos zamenftelden, door Mr. Halhed vertaald, geeven hun gevoelen, dit ftuk betreffende, met zeer ronde woorden te verftaan. De waarlyk kundigen," dus luidt hunne taal, „ wee„ ten wel, dat de verfchillendheden en verfcheidenhe„ den der gefcbaapene dingen een ftraal zyn van des „ Scheppers heerlyk weezen, en dat de ftrydigheden van „ geaartheden afbeeld zeis zyn van zyne wonderbaare „ eigenfchapperi. Hy befchikte voor ieder Stam zyn ei„ gen Geloof, en voor eiken Aanhang zyn eigen Godsdienst, en ziet, in elke byzondere plaats, de wyze van Godsdienstoefening daar beftemd. Zomtyds is hy met „ die, in de Mosquees, de heilige koraalen van het bid„' fnoer tellen; zomtyds in de tempelen by de aanbidding der Afgoden: hy is de Vriend van den Mufulman, de „ Vriend van den Hindoo, de Medgezel van den Chris„ ten, de Vertrouweling van den Jood." Eene Verdraagzaamheid, gebouwd op dusdanige beginzelen , fluit noodwendig buiten, die Godgeleerde bittere twisten, die verregaande en wreede haatlykheden, welke, helaas ! onder eene bedeeling , welks hoofdeigenfchap Liefde is, zo vaak de rust der Maatfchappye verftoord hebben. Daar is de bittere berisping, de wrange wederfpraak, het geweldig uitvaaren tegen verfchillenddenkenden, geheel onbekend. Onder de banieren van den Hindoo - Godsdienst rangfchikten zich nimmer de verbitterende driften. „ Hy, myn Dienaar," zegt krishna, fpreekende in de perfoon van de Godheid, ,, Hy, myn „ Dienaar, is my dierbaar, die vry is van vyandfchap, „ medelydend, vry van trotsheid en zelfzoekenheid, die „ zich dezelfde betoont in fmerte en vermaak, die gedul„ dig ongelyken verdraagt, wel te vrede is, en zyn ziel „ op my alleen gevestigd houdt." Eene verdere befpiegeling van den Godsdienst der Hindoos is noodig, en zal misfchien genoegzaam weezen om eene andere charactertrek der Hindoos te ontvouwen, welke zeer fterk allen getroffen heeft , die gelegenheid hadden om dezelve waar te neemen. Het geduld, betoond door dit geflachte, onder het zwaarstdrukkend lyden, en de onverfchilligheid, met welke zy de aannadering des Doods zien, welke zommigen toegefchreeven heb-  van een hindoo rajah. 157 hebben aan eene hun eigene gevoelloosheid, aan hunne leevenswyze, en het teder maakzel hunnerüchaamen, kan even zeer afgeleid worden uit hun vast en onwankelbaar geloof in eenen Toekomenden Staat. Dit geloof is met veele duisterheden omgeeven, met veele dwaalingen vermengd. Zy gelooven, dat 's Menfchen Ziel door lyden moet gezuiverd worden, en dat dezelve niet, dan naa deeze zuivering in een reeks van lichaamen ondergaan te hebben, waardig wordt om ter eeuwige gelukzaligheid te worden toegelaaten. De kwaaien , die den fchynbaar onfchuldigen overkomen, worden door hun toegefchreeven aan eene ftraffe wegens misdryven in een voorig beftaan gepleegd. Eenen afkeer hebbende van het denkbeeld van eeuwigduurende Straffen , als onbeftaanbaar met het denkbeeld van de Regtvaardigbeid en Goedheid huns Scheppers, gelooven zy , dat de Zielen der boozen, naa eenigen tyd geplaatst te zyn in Narekha, (zo noemen zy de onderaardfche Gewesten,) weder op het tooneel deezes leevens gezonden worden, om de Lichaamen te bezielen van laagere fchepzelen, tot dat zy, door verfcheide tuchtigingen en verhuizingen, in die opeenvolgende proefftaaten, elke kwaade neiging genoegzaam verbeterd hebben, om toegelaaten en ontvangen te worden in de woonfte- den van volmaaktheid en gelukzaligheid. „ Aange- „ vuurd door het verlangen om dit hoogfte goed te ver„ krygen," zegt de Heer maurice, „ en opgewekt door „ de heilryke beloften van hunnen Godsdienst, lacht de „ Hindoo te midden van onu tfpreeklyke elenden, en ver„ heugt zich in eene verfcheidenheid van vrywillig zich „ aangedaane pyniging (*)" Niet'tegenftaande de verhevene begrippen van den Hindoo wegens de Godheid, en ondanks de fterke verzekeringen van de best onderrigte Bramins, zelfs heden tert dage, dat hun Godsdienst alleen gerigt is tot één Godlyk' Beftaan, en dat de veelvuldige mindere Godheden, wiet beeldtenisfen hunne Tempels vervullen, flegts zo veele Zinnebeelden zyn van gods onderfcheidene Eigenfcbappen, moet men bekennen, dat de Godsdienst des gemee- nen Volks verbasterd is tot de groffte Afgodery. Hier van kan men reden geeven, als men in aanmerking neemt de verregaande bezorgdheid, met welke de Stam van srah- i ' ' ■ «ïk& J< m (*) Zie maurice's Antiquities. meng. I798. no. 4. M  I5& brieven brahma voorkomt, dat de menigte niet indringe in die plaatzen van weetenichap en waarheid, van welke zy de byzondere Bewaarders zyn Onkunde baant natuuilyk den weg tot Bygeloof; en het Gemeen van alle rangen , de aandagt vestigende op het uitwendig voorwerp 't zelve aangeboden, verliest geheel uit het ooge de verder afgelegene en geestlyke zinfpeeling , en brengt welhaast dien eerbied over, welke eerst beftemd was voor het verbeeldde, tot de beeldtenis zelve, Dau het is in den Godsdienst van Hindoftan alleen niet, dat dergelyke uitwerkzels voortgebragt zyn door oorzaaken van gelyke natuur. Naa dit alles, 't welk wy met de woorden van Mejuffrouw HAMif.TON voorgedraagen hebben, gaat zy voort om reden te geeven van de Hindoo ■ Mythology, waar in hunne mindere Godheden blyken gelyk te zyn aan die van Griekenland; en op eene wyze, welke toont dat zy geheel meester is van haar onderwerp. Zy brengt verfcheide bedenkingen te berde, om aan te toonen, dat het Staatsbeftuur van de Hindoos , en de Voori'chriften van hun Geloof, fchoon wonder gelchikt om hun Ryk in welftand te houden en in rust te bewaaren, niet zo gunftig zyn tot het aankweeken en ontwikkelen der Zielsvermogens , en derzelver vordering op de paden van nutte kundigheden. Zy verdiept zich ook in de gefchie¬ denis van de Mahommedaanfche vermeestering, en de verwoestende uitwerkzels huns onverdraagzaamen Beftuurs. Zy- befluit haar berigt met een tafereel van den tegenwoordigen ftaat van Hindoftan onder het Beftuur van Groot-Erittanje , waaromtrent zy zich in deezer voege laat hooren. In die Landfchappen, welke, door een zamenloop van omftandigheden , geheel vreemd van ons ontwerp om onderfcheiden op te haaien, onder de Heerfchappy van I Groot ■ Erittanje gekomen zyn, is het te hoopen, dat de lang geleden hebbende Hindoos eene gelukkige verwisfe- ■! ling ondergaan hebben. En hier aan kunnen wy niet wel twyfelen, wanneer wy in aanmerking neemen, dat, in die Landfchappen, de Ichriklyke wyzen van ftrafoefe. ning , door de Mahommedaanen ingevoerd , geheel af- I gefchaft zyn; dat de banden , die hunnen Koophandel (*) Zie Ititradttcïioft to the Gentoo Lam,  van een hindoo rajah. 159 del bonden, werden losgemaakt; dat de fchattingen niet langer geheeven worden door de willekeurige vorderingen van een Krygsopperhoofd, maar op eenen voet zyn ingerigt, die, aan den eenen kant, de opbrenging verzekert, en den Onöerzaat voor verdrukking beveiligt. De Banditi van het gebergte, die, door hunne roofzugtige ftrooperyen, de fchuldlooze inwoonders beroofden , zyn te ondergebragt. De niet afiaatende vervolging, welke voor een pligt gerekend werd door het domme bygeloof hunner Mufulmannifche Regeerders, is, door den zagteren geest des Christendom;,, veranderd in de tederfte toegeevenheid. Hunne oude Wetten zyn hun weder» gegeeven : eene Vertaaling van dezelve, in de Perfifche en Engelfche Taaie gemaakt, is thans het Rigtlhoer in de Gerigtshoven, onder hun opgerigt. De Landbouw is aangemoedigd door de zekerstgaandfte van alle middelen — de zekerheid van Eigendom; en alle deeze zege* ningen zyn van eene dubbele waarde geworden, door het genot van eenen zegen, gelyk, indien niet hooger, te fchatten, dan eenige andere ——» den zegen des Vredes; een zegen, welken zy een reeks van jaaren derfden Die heilzaame fchikkingen , den oorfprong neemende met Mr. hastings, en fteeds voortgezet door Sir john m'pherson en Lord cornwallis, thans agtervolgd door den tegenwoordigen Gouverneur-Generaal (f), zullen de lachen van voorfpoed en geluk verwekken over de beste Landfchappen van Hindoftan, langen tyd naa dat de heei'che ftem der partyfchappe verdoofd en tot een eeuwig Zwygen zal verweezen zyn; en de bittere misduidingen van nyd en wangunst even zeer vergeeten zyn, als de opgefmukte aanfpraaken en zwellende uitvaaringen , die deZelve overbragten tot de kortleevende kennisneeming der wereld. (*) Review of the British Government in India. (f) Sir john shore, Bart. (Het Vervolg kier naa.~) M a IETS  l6o IETS OVER DE HEDEND. GRIEKEN. IETS OVER DE BESCHAAFDHEID EN DE ZEDEN DER HEDENDAAGSCHE GRIEKEN. De volgende aanmerkingen, over de befchaafdheid en de zeden der hedendaagfche Grieken, zyn ontleend uit een brief van een beroemden Geleeiden en Staatsman, die iedert verfcheidene jaaren zich te Conftantinopolen opgehouden , en, gelyk hy 'er de gunftigfte gelegenheid toe had, zich ook veel moeite gegeeven heeft, om de denk wyze en zeden van deze menfchen van naby te leeren kennen. „ Ik moet u oprecht bekennen, dat ik de hedendaagfche Grieken voor een zoo verachtelyk volk houde , dat het der moeite niet waard is, daarover vele woorden te wisfelen. Men zou de Ottomannilche Regering onrecht doen, wanneer men 'er deze de ichuld van wilde geven; want het is onwederfprekelyk, dat dit volk reeds onder hunne eigen Keizers niet beter geweest is. De waereld heeft zich door eenige weinige vluchtelingen, die, na den val van dat ondeugende en domme Ryk, in Italië overkwamen , om hun leven te redden, laten verblinden. Want men is waarlyk veel te beleefd geweest, door aan hun de herlielling der wetenfchappen toe te fchryven , die men toch aan geheel andere mannen en andere omftandigheden verfchuldigd is. 'Er wordt by dit volk noch aan wetenfchappen, noch aan zedelykheid, meer gedacht. De Turken hebben de Grieken nimmer in de aankweeking van wetenfchappen gehinderd, en hebben even weinig fchuld aan het tegenwoordig bederf der zeden , dat onder hun heerscht, wat ook onkundige Reizigers van de hardheid der Turkfche Regering , en de zoogenaamde flaverny der Grieken , in Europa gezwetst hebben. „ Dit is 'er van de zaak. De Grieken zyn , federt vele Eeuwen, tot onwetendheid en bedorvenheid gebooren, en ik kenne thans geene menlchelyke macht, die ze van beiden weder zou kunnen te regt brengen. Het gaat met geheele Volken , gelyk met enkelde menfchen. Beiden kunnen niet meer ftaande gehouden worden, wanneer ze eenmaal zoo ver vervallen zyn, dat het evenwicht niet meer kan herfteld worden. Men moet ze dan verloren rekenen, tot dat zy door groote gebeurtenisfen, die men  ÏETS OVER. DE HEDEND. GRIEKEN. l6ï men zelden kan vooruitzien, dewyl ze van toevallige omftandigheden afhangen, of geheel verdelgd worden, of geheel van geaartheid veranderen. Want op middelwegen kan geen kwaad , dat zoo groot is, een einde neemen. In het byzonder bewyst de ondervinding, dat de voortgang van kunften en wetenfchappen , ten allen tyde, veel minder van de Regeringen, die daarvan zelden iets verftaan , dan wel van de drift, welke ïchrandere koppen zelve daartoe doorgaands medebrengen, heeft afgehangen. „ Onder de Reizigers, die een zoo laag en onverftandig volk, als de Grieken zyn , ten koste eener oneindig betere en vernuftiger Natie, gelyk de Turken zyn, beklaagd hebben, heeft ook de Graaf de Choifeul Gouffier zich verdienftelyk willen maken, op eene wyze, die men hem niet behoeft te benyden. > „ Ik geloove evenwel, dat hy, geduurende zyn gezantfchap in Conftantinopolen, gelegenheid genoeg gevonden heeft, om over 't een en ander anders tè denken. Maar toen hy voorheen, in zyne zoogenaamde fchilderachtige Reis in Griekenland, als een onervaren jongeling, alleen vervuld met denkbeelden die hy uit de boeken gehaald had, zich tot lofredenaar der Grieken opwierp, en de waereld wilde wys maken , dat, (wie zou het geloofd hebben!) Hungaren en Moscoviers de lieden waren , die in ftaat waren, om het Griekfche Ryk van kunften en wetenfchappen weder op te richten , heeft hy daarvoor zyn loon van den Heer de Paauw ontvangen, die over de Grieken een voortreffelyk boek gefchreven heeft, van wien het my maar verwondert, hoe deze man een volk, dat hy zelf niet-gezien heeft, zoo naar waarheid heeft kunnen fchilderen. Men kan daaruit aan zyn voorbeeld zien , dat een man van verftand en ondervinding altyd verder ziet, dan een ander." STAAL VAN VOORBEELDIGE EDELMOEDIGHEID. ?rpr kwam, voor eenigen tyd, brand in een Deensch JSHj Schip in de Middelandfche Zee. De Kapitein en 't fcheepsvolk hadden maar even tyd zich te redden op een wrak, in der haast toegefteld, terwyl een Engelsen I Schip, welk hunne noodichoten gehoord had, niet te M 3 hulp  j62 VOORBEELDIGE EDELMOEDIGHEID. hulp fchoot. Eindelyk , toen zy op het punt waren om op hun wrak van honger te fterven, kwam een Hollander, die ze vernomen had, welhaast bydraaijen, die ze in zyn fchip overnam , offchoon hy zelf nauwlyks zoo veel mondkost over had, om de eerfte haven van Spanje te kunnen bereiken. De wind was hem tegen, en hy had reeds twee dagen gebrek aan levensmiddelen gehad, toen hy te Malaga binnen kwam. De Deenen begaven zich by hunnen Conful, om de edelmoedigheid van den Hollandfchen Kapitein bekend re maken, die evenwel alle belooning afwees. Zes maanden later verloor dezelfde Hollander zyn fchip, op eenigen af ftand van Malaga. Dewyl dit alles was, wat hy bezat, deden de kooplieden voor hem eene collecte. De Deenfche Conful, die 'er nevens anderen het zyne toe wilde geven, herkende den Hollander, en, getroffen door 't geen hy voor zyne landgenooten gedaan had, raadde hy hem, eenigen tyd daarna zich naar Koppenhagen te begeven met brieven van aanpryzirjg aan den Kroonprins, die hy hem zou medegeven. De brave Hollander ondernam de reis. Zoodra de Vorst, die alreeds onderricht was van 't geval, den ongelukkigen Hollander zag, en de brieven van den Conful had gelezen, nam hy den Weldoener der Deenen by de hand, betuigde hem zyne grootfte dankbaarheid voor de betoonde edelmoedigheid, en deed hem in de uniform der Deenfche Marine kleeden, met den gelchonken rang van Officier, en een jaarlyks penfioen van 300 ryksdaalers. De Hollander, zoo zedig als edelmoedig, bad< zvne Hoogheid hem toe te ftaan liever een Koopvaardyfchip te voeren, dewyl hy zich niet in ftaat vondt om een Komnglyk Oorlogfchip te beftuuren. Aanftonds beval hem zyne Hoogheid aan het huis van Coning , door welke kort daarna een groot Schip gekocht werd. waarover onze Hollander, gekleed in Deensch uniform, en bevoorrecht met het vergund penfioen, thans nog het bevel voert. PKOEVE OVER ANGMVALI1GE BEKOMMEÜDUEII). Schoon veele van de rampfpoeden des menschlyken leevens van dien aart zyn, dat menschlyke wysheid dezelve niet kan voorzien , en geeue fchranderheid dezelve voorkomen, zyn 'er andere, in welke wy een werkzaamer deel neemen, en die wy gezegd mogen worueu, iu ecuc &iuuic uw»,, ^  PROEVE OVER ANGSTVALLIGE BEKOMMERDHEID» 163 vermeerderen, indien niet te fcheppen. Van deezen aart zyn de onheilen, welke uit angstvallige Bekommerdheid out. ftaan; eene aandoening, die, fchoon dezelve zamengefteld fchyne uit Hoop en Vrees, de uiterfte paaien van beide te buiten gaat , en de ziel laat in eenen toeftand , geheel onderfcheiden van alle voorige aandoeningen , hebbelykheden en neigingen. Angstvalligheid, wanneer dezelve werkt op plans om groot in de wereld te worden , en dus alleen dienstbaar is aan Trots-; heid of Weelde, voorwerpen enkel gezogt om de genietingen, welke de mensch zich daar uit belooft, levert een voorwerp óp, 't geen beftraft of belacht mag worden, zonder eenige fchennis van den pligt der Menschlievenheid. — Indien , in het bejag van zulke oogmerken , iemand geene andere middelen aanwendt dan die wettig zyn, en hy egter zich geen hooger dan 't gemelde einde voorftelt, mag zyne Angstvalligheid gerangfchikt worden onder die eigenfchappen van een Gierigaart, waar van zeker Schry ver zegt „ dat zo hoogstbelachlyk zyn, dat noch verwantfchap , noch verpligting, dezelve kan weV; derftaan; dat zy liefde, belang en eerbied, verbannen; een ' afhangeling, een kind, dwingen om zich in lachen toe te ' geeven." Maar, indien hy onverfchillig is omtrent de mid. delen , waar door hy zich in hooger rang verheffe, of zyne rykdommen vermeerdere, dan wordt het flaagen- een misdaad, om welke te hekelen geene te fcherpe woorden kunnen uitgedagt worden. De Angstvalligheid van zulk een Man is eene vermeerdering zyns misdryfs; dewyl dezelve ten bewyze ftrekc van zyn bepaald oogmerk. . 'Er zyn andere gevallen ,in welke de angstvallige Bekommerdheid der daar in betrokkenen befchouwd kan worden zonder eenig gevoel van teder deelneemend medelyden; gevallen, die, in eenen zedelykeu zin befchouwd , misfchien onverfchillig zyn, of zy flaagen, dan niet; en waar in rede- en raadgeeving' misfchien niet geheel vrugtloos verfpild worden. Veele der teleurllellingen van de vrolyken, van de jeugdigen, zyn van deezen aart. Zy mogen weggenomen worden zonder vrees van aanftoot, of botgevierd zonder verdenking van wreedheid. •• , Maar 'er is eene andere foort van angstvallige Bekommerdheid, welke onze opmerkzaame aandagt trekt, en ons medelyden in eene veel hooger maate; fchoon wy, ten allen dage, de overtuigendfte bewyzen ontmoeten, van hoe weinig beduidenisfe alle onze poogingen zyn om het geweld dier boezem•verfcheurende Aandoening te leenigen. Het is de Angstvalligheid, welke ons aangrypt als wy een Vriend zien, wiens leeven, door ziekte, op den oever des erafs is Van alle onmaatige driftsaandoeningen ftaat deeze allerminst ouder het bedwang der Rede. Zy heeft de overhand M 4 «F  IÖ4 PROF.Vf op verftand, 't welk het oordeel moest regelen , en op gevoel, 't welk onze daaden moest beftuuren. Het baart eene geheele vergeeting van onszelven , van onzen pligt. Het brengt ons geheel geli:l in wanorde ; het kloppend hart beeft; wy worden raad- en maatloos, —— Te ver^eefsch poogen de min diep deelreemenden op te haaien de nietsbeduidenbeid van ongegronde vrees en het hart ontheisterende boezemfmerte; te vergeefsch fpreeken zy van de waarfchynlykheid der herfteliinge; te vergeef ch haaien zy op, het nier daarzyn van llegte tekenen; te vergeefsch pryzen zy bedaardheid en ftilte aan, als hoogstnoodig tot het hertlei des Lyders. — Eike gedagce is zwanger van onrust, elke zugt vermeerdert de boezemfmerte ; en de verbeelding fchildert zich , het tegenwoordige voorbyloopende, toekomftige toonefelen van het akeligst jammer. De kun¬ de van den Arts wordt in twyfel getrokken; men vergt hem te verklaaren wat men niet wil verftaan, en te voorzeggen wat men niet wil gelooven. Neemt hy een ernftige houding aan, deeze bevestigt alle opgevatte vrees; geeft hy vertrouwlyk zyne hoop op herftelling te verftaan, men befchuldigc hem van voorbaarigheid. Geheel is bet een ftryd tusfehen ge. zond verftand en aandoening tusfehen gezond verttaud, 't geen de gepastheid der hoope toont terwyl 'er nog leeven is; en van aandoening, die plaats inruimt voor alles wat vrees inboezemt. Gemaklyk zou het vallen een ree^s van bewysredenen by te brengen tegen het botvieren aan eene aandoening waar uit niemand eenig nut kan trekken ; waar door men 'er twee, in ftede van één, doet lyden; waar doof hy, die met krankheid fcezogt is, geene verligting kan krygen, en hy, die door medelyden zich diep getroffen voelt, geen hulp kan verfchaffen. Maar het is geen ftuk , 't welk onder redeneering valt; en, fchoon men het niet voor vermetel houde, zal men het altoos nutloos vinden , de bevreesdheid, uit toegenegenheid gebooren , met redenkavelingen tegen te gaan. Toegenegenheid zelfs is nier altoos een voorwerp waar van men reden kan opgee» ven. Wy weeten doorgaans, waarom wy den eenen perfoon boven den anderen beminnen; maar wy kunnen noch onszelven in zyne liefde of daar uit beredeneeren. Zullen wy dan deeze rot angstvalligheid overflaande Bekommerdheid berispen , dewyl de/.elve geen voorwerp van redenkaveling i=. en om dat wy, in alle andere gevallen behooren te handelen als redelyke weezens? Neen: fchoon bedeeld mee een redelyk vermogen, zyn wy niet volmaakt in het gebruik van 't zelve. Onze leeftyd, hier, is een tyd van Beproeving, niet van Zegepraal over onze natuur; en hy, die geleerd heeft zyne verknogtheden te overwinnen en zyne genegenheden door redenaering te maatigen , heeft het betere gedeelte van den Mensch deels te onder gebragt; hy heeft eenige, van de  OVER ANGSTV ALLICE BEKOMMP.RDHEIÜi JÖJ de verdrietlykheden weggenomen, maar tevens veel meer van, de genoeglykheden des leevens. Weinig is hy te benyden, die te veel de Wysgeer is, om voor zyn Vriend bekommerd te weezen ; en hy, die geen Vriend heeft, omtrent wien zyne vrees kan werken , is het eenzaamfte en verlaatenfte weezen onder het Menschdom. Wanneer wy in aanmerking neemen , hoe veel mangel aan gevoel, vriendfchap uit baat/.ugt gebooren, en dubbelzinnigheid van gedrag, heerscht; hoe zeldzaam men zuivere genegenheid aantreft; hoe fchaars het oog traant door uit hei hart opwellenden kommer; zullen wy niet gereed klagten Horten, fchoon wy, voor een tyd, de ongelegenheden zien van de angstvallige Be orgdheid, ontftaande uit agting, liefde en dankbaarheid, en die de tegenwoordige genietingen met rnogelyke elenden afwisfelen. . Desgelyks zal ons deeze angstvallige Bezorgdheid niet geheel ongegrond of redenloos voorkomen, wanneer wy in aanmerking neemen , hoe geheel onzeker het lot is van den gezondften en fterkften; hoe onzeker en bedrieglyk de voortgangen eener ziekte, en hoe weinigbeduidend dikwyls de menschlyke kunde om d G. neesmiddelen te doen werken in de verhoolene zitplaats der kwaaien. Ware niet deeze kommervolle Bezorgdheid voor het leeven van eenen dierbeminden Vriend zo natuuriyk, dat ze all.n vermoeden van kunftenary voorkwam , het zou eene foort^ van voorzigtigheid mogen genaamd worden, al onze vreugde in te houden tot het uur van volkoraene herttelling, en tot de fpoedige kentering vau de ebbe der wanhoope, tot d^n vloed van verzekerde hoope, dankbaarheid en gelukweufcliing. In de daad, was dit een ftuk vatbaar voor raadgeeving, geene. raadgeeving zou misfchien voorzigtiger weezen , in alle gevallen van het hoogst gevaar dreigende ziekte, dan zich tot het ergfte voor te bereiden, alle koesteringen van hoope en ver trouwen op een gelukkigen kser te vermyden. En liep men geen gevaar om dit te verre te brengen, zou zulks, in de meeste gevallen, van eene heilzaame uitwerking weezen. De zwaarigheid. nogthans, van uiterften te vermyden, is in geen geval zo groot als dat waar van wy thans fpreeken. Want hier ftaat aan te merken, dat deeze angstvolle Bezorgdheid zich geheel bepaalt tot de zodanigen, die, gedreeven door eene warme toegenegenheid . in hunne denkbeelden net gemis van eenen Vriend vervroegen Algemeene deelnseming in anderer elenden mag men onder vreemdelingen aantreffen : want medelyden is den Mensch zo natuuriyk eigen, dat zelfs de flegtften het eene moeilyke taak vinden, die aandoening te ©nder te brengen. Maar wanneer het opklimt tot de fmertlyke Angstvalligheid , welke genegenheid veronderftelt, kan het. hoe beminnelyk zulks ons moge fchynen, nogthans niet on-  l66 PIIOEVB OVER ANCSTVALLICB BEKOMM2EIJHEID. oneigen geagt worden hier in 't midden te brengen, dat het een gebrek aan vertrouwen verraadt op dat Weezen, 't geert wy ons verzekerd mogen houden dat alle gebeurtenisfen ten beste fchikt; en een wantrouwen aan dien grondregel, welker! de ondervinding, dag aan dag, bekragtigt: dat het geen wy Onheil heeten, dikwyls, ten grootften voordeele ftrekt. Dit zyn, ik beken het, overweegingen, welke men niet gemaklyk kan aandringen op het oogenblik van zielknellendeil angst, wanneer de ziel gansch en gaar met het voorwerp des kommers is ingenomen, en dat ééne geheel het hart vermeestert. 'Er is eene omftandigheid, welke ons moet bevredigen met de kommervolle aandoeningen van in 't hart diep gewonde Lyders; hierin beftaande , dat zy de eigende Lieden zyn, die waarfchynlyk voordeel zullen doen met de geweldig treffende aandoening; die met dankbaarheid zullen te rug ziert op de doorgeworftelde gevaaren, en , met gemaatigde hoope bezield, vooruitzien op toekomende genietingen. Ondervonden hebbende, hoe fchielyk de zodanigen , die zy het hoogst agtten, voor altoos , van hunne zyde kunnen weggeraapt worden, leeren zy die fchadelyke driften onderdrukken, en die uitbundigheden van aart, waar door zo veel menfchengeluks verlooren wordt, beteugelen, en een zagtaartigen, weldaadigen en vergeeflyken, geest aankweeken; op dat zy, wanneer het uur van verfcheiden fchielyk aanbreekt, met geen zorgvol hart daar op hebben te rug te zien, dat zy het misfchien verhaast hebben door een ligt tot toorn vervoerbaaren aart; en hetzelve verwelkomen als eene ontheffing van ftaag wederkeerende moeilykheden. Tegenfpoed is heilzaam , wanneer dezelve het hart vertedert ; wanneer dezelve ons fpeent van eene al te verre gaande bezorgdheid voor de overtolligheden deezes leevens; en voorkomt , dat onze Weltevredenheid niet geftoord wordt door Eerzugt. Indien de Tegenfpoed ons overtuigt , dat het leeven kort is , zullen wy den korten en kostlyken tyd der beproevinge niet verkwisten in ledigheid , of verbitteren door den gal van twist. Indien dezelve ons meer en meer verzekert van de onzekerheid des leevens , zullen wy niet gedoogen dat de verwilderende vermaaken van 't zelvé ©ns onbedajt doen worden op den pligt van eene hebbelyke voorbereiding tot dat geen , „ 't welk ieder Mensch ges» zet is." •E  de twee slangen» DE TWEE SLANGEN. (Een Oostersch Fertelzel.) Saheb , de geleerde saheb , door den Sultan van Carizme met de Opvoeding van diens Zoon belast, hadt bevel om hem eiken dag met een of ander zinnebeeldig voordel of verhaal te onderhouden, met oogmerk om door dezelve het hart van den jongen Vorst te vormen. In de Perfifche Jaarboeken vinden wy opgetekend, dat hy zich van 't volgende, onder andere, bediende: Een Toveraar vervoegde zich by Koning zohak,en verrigtte, in tegenwoordigheid des Hofgezins, veele verbaazende dingen, waar mede hy den Vorst vol verwondering bragt en vermaakte. Op zekeren dag voerde hy den Koning te gemoete: ,, Koning „ der Koningen! 't geen gy tot nog gezien hebt zyn flegts de „ gemeene voortbrengzelen myner kunstbekwaamheid, en naauw„ lyks uwe Vorstlyke aandagt waardig; maar , indien gy my „ wilt vergunnen tweemaalen u in 't oor te blaazen, dan zult „ gy oogenbliklyk iets veel vreemders ontwaaren." Op het oogenblik dat hy daar toe verlof van den Vorst bekomen hadt, zag zohak, naa inwendig eene fterke beweeging gevoeld te hebben, die egter eer geweldig dan fmertlyk was, twee Slangenkoppen voortkomen, wier koppen, op de hoogte van zyn hart, ten lyve uitkwamen. „ Snoodaard" riep zyne Majefleit uit, ,, wat heb ik u misdaan? Waarom heeft uw vergiftigende adem, in myue ingewanden, twee Monfters doen gebooren worden, gereed om ,, dezelve af te knaagen lf** De Toveraar antwoordde: „ Vrees niet, myn Vorst; betuig „ my uwen dank voor de dierbaare gave, welke gy dus ondankbaar verfmaadt. Deeze twee Slangen maaken de zekere waarborg uit van het geluk uws Leevens, en den roem uwer Regeeringe. Alles hangt af van het verzadigen van den hon„ ger deezer Slangen , en aan dezelven het voedzel te verfchaf„ fen by 't welk zy alleen kunnen leeven. Kies, van tyd toe „ tyd, een zeker aantal uwer Onderdaanen uit, draag zorg om „ ze van de gemeende en laagde foort te neemen, voed met „ hun vleesch deeze godlyke Dieren , en lesch derzelver dorst „ met het bloed deezer Lieden. Draag bovenal zorg dat gy „ niet luistert na een laag en gevaarlyk medelyden. Bedenk, „ dat alles, wat u behaagt, regtvaardig is; en dar. u te wederhouden van een klein kwaad te doen, wanneer zulks nood„ zaaklyk is, op een uitkomt met het character en de werk* zaamheden eens Oppervorsts te verzaaken." Zohak fchrikte, in 't eerst, om zulk een wreeden ntad op te  l63 be tiv2e slangen. te volgen-, maar, dewyl zyn geluk 'er van fcheen af te hangen, flondt hy niet lang in twyfel, ja, binnen korten tyd, wenschte de ontmeuschte Vorst zich zeiven geluk met deeze behoefte. De honger deezer twee Dieren, welke nu in hem iugelyfd en een gedeelte van zyn beftaan geworden waren, werd zyn eigen honger. Zy verzadigden zich nimmer, of hy verbeeldde zich daar door eene aangenaame gewaarwording te voelen. Voor niets rekende hy de zugtc-n, de traanen, het bloed en 't leeven der ongelukkige Perfiaanen. In 't kort, hy befchouwde zyn Volk als eene veragtlyke Kudde , gefchikt om naar zyn welge-, vallen geflacht te worden. Dan eerlang begonnen de Perfiaanen zohak aan te zien als een Monfter, greetig om hun allen te verflinden; de overmaat; der onderdrukking en wreedheid werd eerlang zo groot, dat zy op 't laatst ophielden hem te vreezeu. Zy ftonden tegen den Dwingeland op, dreeven hem van den Throon,dien hy veronthéiligde , en flooteu hem op in een verfchriklyk hol in 't gebergte van Damavend. Daar werd hy met zyne twee Slangen alleen gelaaten; en, niet langer in ftaat om hunner greetigheid voldoening te geeven, ftrekte in 't einde het Lichaam van zohak hun ten voedzel! „ Welk eene verfchrikiyke Gefchiedenis!" riep de jonge Prins uit: ,, Om 's Hemels wil, vertel my eene andere, na welke ik „ kan luisteren zender van fchrik weg te krimpen!" — Saheb antwoordde : ,, Zeer gaarne voldoe ik aan deeze uwe regtmaatige begeerte. Luister na deeze zeer eenvoudige en korte.". Een jong Sultan gaf al zyn vertrouwen aan een listigen en bedorvenen Gefnedenen i deeze Siioodaart boezemde hem valfche denkbeelden in , ten opzigte vaii den Roem en 't Geluk der Voiften. Weihaast wekte hy in 's Kweekelings hart de beginzelen van Trotsheid en Luiheid; de Vader en Moeder van allen misdryf. Overgegeeveu aan deeze twee Ondeugden, offerde de jonge Vorst zyne Onderdaanen aan dezelve op. Hy ftelds zyn eer in het Menschdom te veragten, en zyn geluk in 't zelve rampzalig te maaken. Welk was het einde van dit alles? Hy verloor zyn Kroon , zyne Schatten eti zyne Vleijers; niets bleef hem by dan Trotsheid en Luiheid; en,niet langer in ftaat deeze veelbehoevende zielsgefteltenisfen te voldoen, ftierf hy door fchaarate en wroeging. De Prins van Carizme toonde zich voldaan over de laatst hem vertelde Gefchiedenis. „ Deeze," fprak hy, ,, ftaat my beter ,, aan dan de voorige; zy ftuit my niet door de afzigtigfté „ wreedheid!" ——. „ Helaas, myn Zoon!" hervatte saheb, „ *t is egter een en dezelfde!" NABERIGT. Het Stukje van den Eerw. j. kramer zal in een volgend No. geplaatst worden \ en het Beloog van den Burger J. D. zal ras volgen,.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. rede- en schriftmaatige bedenkingen , over ; de instelling en hèt einde van het burgerlyk bestuur.; of, over de pligten van overheden en onderzaaten. (Volgens het Engelsen van james foster , DD.) (Vervolg en Slot van bl. 130.) "VTaa alles wat wy over het thans onderhanden zynde , ±M belangryk Onderwerp gezegd hebben, fchiet nog ter j behandelinge over, het grootfte en gewigtigfte van alle, | en reikende, in de gevolgen befchouwd, verder dan het I uiterfte tydperk van alle Burger - Maatfchappyen, en de I ontllooping der wereld zelve. Naamlyk welke I is de juistfte uitgeftrektheid, en welke zyn de -paaien, yan ] de Magt der Overheid, ten aanziene van den Godsdienst I en de Regten des Gewcetens P- En hieromtrent, geloof ik, s zal, naa eenig onderzoek, blyken, dat de Overheid geen j Gezag altoos hebbe, noch kan hebben, als ontleend van ] god, van de Natuur, van het Volk, of van den aart en i het oogmerk haarer Bedieninge. ' ln alle daaden van Regtvaardigheid, en omtrent veele 1 andere takken van Zedelyk Gedrag, heeft de Overheid, I in de daad, een ontwyfelbaar Regt om tusfehen beiden i te treeden; en deeze, welke desgelyks eeuwige Wetten l des Hemels zyn, en onaffcheidelyke deelen van den waa- | ren Godsdienst, aan te dringen, door de bekragtiging van J Burgerlyke Wetten. Doch waarom? Geheel niet in i| zo verre zy Godsdienjlige, maar enkel in zo verre zy i noodzaaklyke Maatfchappyelyke, Deugden zyn; of liever, K en om eigenlyker te fpreeken, niet zelfs in zo verre zy 1 Deugden zyn, Godsdienjlige of gezellige, maar als uitwen- I dige daaden of openbaare gedraagingen , noodig tot de 1 orde en fteun der Regeeringe. De uitwendige, de open- ; lyke, daad van Getrouwheid eh Billykheid zal even zeer meng. 1798. no. 5. N <, aan  IJO bedenkingen over. de pligten aan alle burgerlyke bedoelingen beantwoorden, of deze!» ve voortkomt uit eene weezenlyke deagdzaame gefteltenisfe van harte, of alleen uit vrees, en inzigt van tydlyk I belang. En Burgerlyk Gezag , gelyk alle ander Gezag, noodzaaklyk bepaald zynde by deszells eind - oogmerk , moet het verder uitftrekken van 't zelve op dwinglandsch geweld en overheerfching uitloopen. Het mag, in de daad , zommige dingen opleggen, die de Godsdienst oplegt; maar uit geheel verfchillende beweegredenen. Het mag, binnen den waaren omvang van 't zelve, bevatten , wat ook ftukken «fes Geweetens mogen heeren; en nogthans geen regt hebben om 'er zich in 't minfte mede te bemoeijen, voor zo verre zy weezenlyk het Geweeten raaken. En dat dit de juiste ftaat des ge vals is, zullen de volgende bedenkingen, zo ik hoop, onwederleglyk aantoonen. _ Vooreerst, dat, in zaaken louter Godsdienltig, god-do éénige Wetgeever is, en moet zyn. Geen fchepzel kan, zonder zich fchuldig te maaken aan verregaanden trots , en vermetelheid, voorgeeven te bepaalen, welke de algemeene voorwaarden zyn van welbehaagelykhcid in gods I oogen, of zelfs zo verre gaan om eenig ding vast te ftel- I len , ten opzigte van openbaare Geloofsbelydenisfen of < Eerdienst, zonder het Geweeten geheel vry en onbedwongen te laaten. Godsdienst is eene Wet voornaamlyk voor | het hart, in de daad aangedrongen en verfterkt door de j innerlyke vermogens der menschlyke Natuure. Maar kan 1 de Overheid kennis neemen van inwendige beginzelen of | oogmerken ? Kan deeze in 't hart huisvestende Deugd j beïoonen , of de inwendig hebbelyk geworden Ondeugd 3 ftraffen, van welke beide zy , met geene mogelykheid, I volkomen onderrigt kan weezen? De Magt, die noch ze- 1 ker onfeilbaare Wetten kan geeven , noch de kragt en \ werking dier Wetten verzekeren, noch in één geval, i uit. tienduizend gevallen, onderfcheiden wie fchuldig is of J onfchuldig, kan zich het character niet aanmaatigen van eene Magt, door god befchiki en verordend. De nadenkende overweeging hier van verdryft en vernietigt alle de eifchen van Burgerlyk Beftuur, om zich te bemoeijen met het geen den Godsdienst, of het Gewee- > ten, betreft, 't zy in 't weezenlyke , 't zy in het daar toe | uit kragte der omftandigheden behoorende ; met het op- | leggen van zaaken, noodwendig of onverfchillig gekeurd. I "Want zo ras 'er bedenklykheden en iwyfelingen ontftaan, I orn-  van overheden en onderzaaten. i?i emtrent zaaken, die, in haare eigene natuur, of onverfchillig geoordeeld worden te zyn, of weezenlyk zodanig, worden zy onmiddelyk zaaken het Geweeten betreffende. En, uit dien hoofde, moet, zelfs in die gevallen, het Gezag der Overheid niets betekenen ; ten ware het onbegrensd en voiftrekt is in alle gevallen. Dit laatfte nu te beweeren, zou Rede, Geweeten en Braafheid teffens vernietigen ; en het Beftuur van god zelve uitfluiten. Want het is een allervastgaandfte waarheid, dat, indien de Ovetheid Regt hebbe om Wetten en Vastftellingen te maaken, ten aanziene van den Godsdienst, god geen Regt kan hebben. Om dat, tusfehen een Alweetend Alvermogen, en eene bepaalde, zwakkeen feilbaare Magt, in ontelbaare groote en gewigtige gevallen, geen zamenftemming van regelmaat kan weezen. Weshalven, indien goü verworpen wordt, als de ééne Opperbeftuurder van de geheele Godsdienjlige Wereld, het gevolg daar van moet weezen, dat 'er geen Regeerïng,geen Godsdienst, in't geheel is; maar het Menschdom overgegeeven aan de onwisfe en willekeurige flingeringen van dwaaling, grilligheid en geweld, Ten anderen. Naardemaal de Overheid, in de Godsdienftige Wereld, (welke ftrikt en onveranderlyk gods Koningryk is) geen aanfpraak heeft om Wetgeever te weezen: dewyl zy geheel onbevoegd is tot het vervaardigen van gefchikte Wetten, tot eene onpartydige Bediening des Regts, en de daadlyke onderfteuning des Beftuurs ■ zo bewyst dit even zeer, dat zy, noch uit de natuur, noch volgens den ftelligen wil van het Opperweezen, noch vaii de toeftemming des Volks (de ftaatlykfte en heiligfte bronnen van Burgerlyk Beftuur), regt hebbe om zich op te werpen tot eene Verklaar-fier van Godlyke Wetten, of om Geloosbelydenisfen te vormen, of Geloofsartykelen op te ftellen , die algemeen moeten toegeftemd en onderfchreeven worden , als een Maatftaf des Geloofs9 of als Artykelen van Vrede, of (trekkende om iemand bevoegd te maaken tot hoogere Voorregten en Eerampten in de Maatfchappy. Immers de Wet der Natuure verklaart met luider ftemme, dat, ten aanziene van daaden van weezenlyke Deugd', van Pligten, tot god betrekking hebbende, eh bedryven die in de Eeuwigheid uitloopen, de rang van den gemeenften Man voiftrekt gelyk ftaat met al den trots en pragtig vertoon der grootften en magtigften deezer Aarde; dat Koningen zullen geoordeeld worden, niet naar de maate waar N 3 m  JJH bedenkingen over. de pligten toe de fnenfchen hun verhaven hebben , maar zo als god hun gefchaapen heeft; niet volgens de toevallige voor regten huns hoogverheven ftands, maar naar de algemeen» Wetten der Menschlyke natuure, toegepast op hunne byzondere omftandigheden. Maar verder, even zeer als de eeuwige en onveranderlyke Wet der Natuure zieh ten rterkften verzet tegen Burgerlyk Gezag in zaaken het Geweeten betreffende, beide in het vastftellen van nieuwe en het verklaaren der oude Godsdienstwetten, — even zeer doet zulks de Openbaaring. Want deeze befchryft god als -den alleen magtigen Heer (*), als alleen de harten en nieren van deKinderen der Menfchen beproevende (f), en bekwaam om een iegelyk naar zyne werken te vergelden (|) ; als da oorfpronglyke bron van Magt, waar uit alle Beduur wordt afgeleid, en aan wien hetzelve verantwoordelyk is. —— Christus zelve, de laatfte groote Herfleller en Grondvester van den waaren Godsdienst, van dien Godsdienst, die onveranderd en onherroepen dezelfde zou blyven tot de voleindiging des tyds , heeft wel uitdruklyk verklaard, dat zyn Koningryk niet van deczt Wereld is (§). En, gevolglyk, dat de Leerftellingen van den Godsdienst niet moeten gegrond zyn op, noch de regelen van denzelven aangedrongen worden door, verfchrikkingen van nadeel in tydlyk belang, of door beloften van aardfehen voorfpoed ontleend. Daarenboven, indien de Overheid bekleed is met dit volftrekte regt van Verklaar ing, moet zy een gelyke, zo geen hooger magt hebben dan de Maaker van de Wet zelve. Ik zeg eene hoogere magt; dewyl de Wet zelve niets beduidt dan volgens den zin en uitlegging, welke deeze daar aan geeft : en die zal Oen ware de kunde der Overheid in zedelyke Staatkunde gelyk is aan die van god, den oorfpronglyken Wetgeever) dikwyls, indien niet doorgaans, op eene omkeering van de Wet zelve nederkomen. En zulks zou niet alleen de Leerftellingen van den Geopenbaarden Godsdienst, maar ook de eeuwige beginzels van Rede en Natuur, onderhaavig maaken om veranderd, naagezien, of bedorven te worden, door onkunde, list en eerzugt. Wy- (*) i Timoth. VL- 15. (f) JeRem. XVII: 10. (1) Rom.' II: 6. CS) Joh. XVIIl: 3«.  VAN OVERHEDEN EN ONDERZAATEN. 173 Wyders, wie zyn onbevoegder en ongefchïkter om over Godgeleerde Gefchilftukken te oordeelen, dan de hoogfte Burgerlyke Overheden , in bykans alle Landen, en door alle Eeuwen der Wereld, geweest zyn? Gefchilitukken, welke zy, over 't algemeen, nooit beoefenden; van welke zy bykans geheel niets weeten; omtrent welke, als ftukken van weezenlyken Godsdienst, zy zich zeer luttel bekreunen, voor bet meerder gedeelte opgevoed in verlland bedwelmende weelde,en mangel aan denken terwyl zy, daarenboven, (indien zy, als door eene wonderdaadige en bovennatuurlyke inblaazing, dezelve recht verftonden,) in de grootfte verzoeking zyn om ze te verkeeren tot wereldlyke oogmerken. Staat my toe deeze bewysreden een weinig verder voort te zetten, en by het reeds gezegde te voegen; dat, indien de Overheden een Regt hebben om te beveelen in zaaken den Godsdienst betreffende, de Ondcrdaanen ver- pligt moeten zyn om te gehoor zaamen om voiftrekt te gehoorzaamen; 't zy zulks met hun Geweeten zamenftemme, 't zy het daar mede Jiryde te gehoorzaa¬ men aan alle Overheden: aangezien hun Regt veronderfteld wordt uit het Ampt,'t welk zy bekleeden, herkomftig te zyn, en gevolglyk Proteftantsn en Roomfchent Afgodendienaars, of Vereerders van den waaren Gou,Ma- homethaanen,Heidenen, Christenen of alle foorten van ftrydigheden te zyn, naar gelange zy zich onderfcheiden verfpreid en gelegen vinden. Want indien zy ergens vryheid hebben om te verfchillén van, en zich aan te kanten tegen, de ingeftelde Leerbegrippen der Burgerlyke Magt, kan dit alleen gefchieden op den grondflag, dat de bevelen, des gegeeven, ftryden tegen hunne Rede en de voorfchriften van hun Geweeten. En, indien men ooit loeftaa dat dit een regtmaatig beroepen is in dit geding, dan moet het in alle gevallen gelden; en Geweeten, niet de Wil van de Overheid, de algemeene Gids weezen. Voeglyk kunnen wy hier nog aanmerken , dat 'er een duidelyk en allerbelangrykst onderlcheid is tusfehen Burgerlyke en Godsdienjlige Verfchillén; dewyl, in het eerfte geval, het voor één Mensch onmogelyk is in het voiftrekt bizit te weezen van een byzonderen eigendom, zonder dat anderen zich daar van ontzet vinden ; maar ieder Mensch kan zyne Godsdicnftige Begrippen bezitten, zyne byzondere wyze van Eerdienst oefenen , zonder het minlte ongelyk aan eenig ander byzonder Lid der N 3 Maat-  174 BEDENKINGEN OVER DE PLIGTEN Maatfchappy, of de Maatfchappye in 't algemeen, aan te doen. Door het gevoelen, 't welk ik thans beftryde, te omhelzen en voor te ftaan, te weeten de noodzaaklykheid en het gezag van een Openbaaren Overheids-Godsdienst, wraakt en veroordeelt men in kragt het Christendom zelve : dewyl allen die 't zelve of eerst verkondigden of omhelsden, met dit te doen, den Godsdienst van den Staat verzaakten. —— Op denzelfden grond moeten, door dit nieuw-uitgevonden Stelzel van Dwinglandy, alle Verbeteringen van de ergfte en fchadelykfte Dwaalingen belet, en alle poogingen daar toe ontmoedigd, worden. Het belemmert vry en edel onderzoek ; verhindert alle verbeteringen in Zedelyke en Godgeleerde kundigheden; ftrekt om dwaaling vast te dellen, en te vereeuwigen door alle tyden en gellachten heen ; en om waaren Godsdienst te verwisfelen voor Kunftcnaary, en de eenpaarigheid van eene uitwendige, flaaffche , geveinsde Belydenisfe. De uitflag van alles moet vvcezen, dat elke zedelyke band verzwakt, alle regtvaardigheid ondermynd, onderlinge trouwe en eerlykheid vernietigd, en de grondflagen der Burgerlyke Maatfchapftyë zelve het onderst boven gekeerd worden. —— En dit zo bezwaarend gevolg denk ik dat niet alleen toepasfeiyk is op de uiterften van Geweldpleeging in dit ftuk; maar ook op Wereldlyke Belooningen, of Mtsmoedigingen van allerlei aart, die eene foort van geweld oefenen op het Verftand, en van dwinglandy over de vryheid van het Geweeten. Daarenboven, indien het eens ieders onvermydelyke Pligt, en by gevolge een Regt is, 't welk hy voiftrekt mag eifchen, om te handelen naar zyn inwendig Licht en de overtuiging van zyn eigen hart, kan de Burgerlyke Overheid geen Gezag hebben, om het minfte Artykel ten aanziene van den Godsdienst te bevcelen; dewyl die twee Regten in derzelver natuur geheel ftrydig en onbeftaanbaar zyn. Het erkennen van het Regt der Overheid is onmiddelyk ingerigt, en de ondervinding der Eeuwen ftaaft, dat dezelve geene andere uitwerking heeft, dan om Onkunde , Slaavemy en Elende in te voeren; terwyl eene verfcheidenheid van Gevoelens en Secten, uit eigen aart, niet gefchikt is om wanorde te baaren. Deeze ontftaat te eenemaal uit de bedorvenheid van de driften der Menfchen. Eene openbaare met gezag geftaafde leiding, in het ftuk van den Godsdienst, is doorgaans , met de daad,  van overheden en onderzaaten. 1/5 daad, geweest de verbanning van Kennis en redelyke Godsvrugt, en volduurt nog heden ten dage, by bykans alle Volken , niets anders te weezen , dan de vastftelling van valschheid , die moeite verdicht by Inzettin- ^Het'is, derhalven, de pligt van alle wyze cn Christlyke Overheden, 't zy in hoogeren of minderen rang gelleld, het voorbeeld te volgen van gallto, die zich yverig betoonde om billyk te oordeelen in alle gefchilftukken, Natuurlyke en Burgerlyke Regten betreffende; doch wanneer hy geroepen werd om Regter te zyn in ge Schillen van eenen louter Godsdienttigen aart, het affloeg zich in den Stoel van god te zetten1, en zich deeze dingen niet aantrok (f). Dit wordt door Apostel paulus wegens hem vermeld, ter eere van zvn regtvaardigen en edelen inborst. De post van een Överheïdsperfoon, zo verre die den Godsdienst betreft, geheellyk hier toe bepaald zynde — naamlyk om ftrikt en omzigtig te zyn in de regeling van zyn eigen gedrag, en als Mensch en als Overheid; om alle gezellige Deugden te onderfteunen en aan te moedigen, en onpartydig, zonder eenig aanzien van Perfoonen, daar mede ftrydende Ondeugden te ItrafTen; om elk Ingezeten by'het volle genot van zyne Godsdienltige Vryheid te befchermen , de buitenjpoorigheden en beledigingen van geweldig ziedenden en overloopenden yver, by alle Partyen, te bedwingen; met één woord, om allen, van gelyke openbaar e verdienften, en die even zeer hun re?tmaatig aandeel toebrengen ten fteun des Staatsbeftuurs, ten minflen de bevoegdheid te verkenen tot het genot van gelvke voor regten; en niemand van Eereposten en Bedieningen te verwyderen, enkel om dat zy van den Staats- Godsdienst verfchillén. Om als 't ware een Befchermëngel te weezen des Volks, over 't welk hy gefield is; de Handhaaver van deszelfs eigendomlyke Regten; de Voorftandcr en Beveiliger van hunne Vryheden, tegen de belaagingen en inkruipingen; een Schrik alleen voor de zodanigen die kwaad doen; maar lof fchenkendc aan die goed doen (|); en een Dienaaresfe gods, den zodanigen ten goede (§). ■ Men (*) Psalm XCIV: 20. ff) Handel. XVIII: 17. C|) Rom. XIII: 3. 1 Pm. II: 14- (§) RoM- XIII: 4N 4  ï?6 DE PLIGTEN VAN OVERHEDEN EN ONDERZAATEN. Men vergunne my, ten Hotte van alles, hier byte voegen , dat aan alle Overheden, die, in het hoofdzaaklyke, het uiterst einde van allen Staatsbeftuur bevorderen, en het Algemeen Geluk der Ingezetenen beoogen en bewerken, onvermydelyk eerbied en gehoorzaamheid betoond moet worden ; dit is het voorl'chrift van alle Godlyke zo wel als menschlyke Wetten. Het is een daad van Deugd en Gods. dienst, ondanks veele mis/lagen en draaiingen, aan welke alle menschlyke Bejluuren onderhevig zyn, den hekre te vreczen, en den Koning, (waar eene bepaalde Monarchy plaats grypO en z*c^ n^ef te vermengen met de zodanigen, die na verandering Jlaan (*) ; om een gerust en vreedzaam leeven te leiden in alle eerbaarheid en Godzaligheid (ff) ,• om fchatting te betaalen, wien men fchatting fchuldig"is (.[); den Keizer te geeven wat des Keizers en gode wat godes is (§); om het Staatsbeftuur te onderfchraagen, en met alle vermogens te verdedigen tegen Inlandsch Verraad, tegen den inval en overweldiging van buitenlandfche Magt. (*) Spreuken XXIV: 21. (t) 1 Tim. II: 2. (j) Rom. XIII: 7. (§) Matth. XII: 21. NAABERIGT, medeburgers! „ Uwe fpoedige gebruikmaaking van de twee Afdeelingen, „ in welke ik u de Rede en Schriftmaatige Bedenkingen, over „ de Inflelling en het Einde van het Burgerlyk Beftuur; of, over „ de Pligten van Overheden en Onderzaaten , van den Eerw. „ foster mededeelde; heeft my op de gedagte gebragt, dat „ het UI. niet ongevallig zou weezen, om van dien zelfden „ by my hooggelchatten Schryver, vertaald, te ontvangen , 't „ geen hy in 't eigende Werk ons levert, Over de Pligten en „ Hoedanigheden der Bedienaaren van het Euangelie, en het „ voegelyk gedrag der Gemeenten omtrent hunne Leeraaren. Eene „ ftoffe, niet min dan de thans afgewerkte naar tydsgelegen- „ heid gefchikt. Mag ik hier over uwe gedagten wee- j, ten? Ik blyf, enz. A N T W O O R D.» Wy zullen met genoegen de Vertaaling te gemoete zien; verwagtende dat de Vertaaler het even als het nu geplaatfte in zulke Afdeelingen fchikke, dat ze niet te breed zyn en te veel plaats in ons Mengelwerk beflaan. BE"  AANMERK. OMTRENT HET PINXTERFEEST. 177 BEKNOPTE AANMERKINGEN , OMTRENT HET EERSTE CHRISTEN PINXTERFEEST, BESCHRIJVEN Hand. II. Daar wy thans wederom onze Jaarlykfche Hooge Feesten mogen vieren, zo hebbe ik eenige bedenkin. gen, omtrent het Pinxterfeest, willen mededelen , indien men ze van dat belang vindt om ze een plaatsje in uwe Letteroefeningen in te ruimen. Myne eerfte aanmerking zal gaan, omtrent den dag , en tyd, op welken 't eerfte Pinxterfeest gehouden is; 't wordt doorgaans geoordeeld, dat 't toen geweest is de eerfte dag der week, of Zondag, zynde zulks de overlevering van de eerfte Christen Kerk, en ik zie geen reden om daar van af te wyken ; doch hoe die rekening kan goedgemaakt worden komt minder in aanmerking, en wordt doorgaans voorbygegaan. Onze Zaligmaker is gekruicigd, na 't houden van 't Pafcha, op den eerften dag van 't Feest der ongezuurde broden ; na dien Zabbath moest des anderen daags de garve der eerftelingen opgeofferd worden, en dat was dus Zaturdag; van daar moesten 50 dagen gerekend worden, en die 5ofte dag was 't Pinxterfeest, welk dus moest invallen op den laatften, en niet op den eerften, 4ag der week. Wil men ftellen, dat de Zaligmaker met zommige Joden zyn laatfte Pafcha een dag vroeger dan andere Joden gehouden heeft, dan zoude , naar de rekening van deze laatften, 't Pinxterfeest op Zondag zyn ingevallen; doch dat kan by zulken, welken daar over anders oordelen, geen plaats vinden , gelyk ik ook daar voor geen genoegzame redenen heb aangetroffen. Daar zyn 'er, welken, ter wegneming van die zwarigheid, de fpreekwys, wanneer de dag van ,t Pinxterfeest vervuld wierd, dus opvatten, dat die voorbygegaan was ; doch dat komt met die fpreekwys, in andere plaatzen der H. S. , niet overeen, welke daar niet anders te kennen geeft, dan dat die dag daar en tegenwoordig was, gelyk 't voorkomt by des Heilands befnydenis , en elders ; terwyl de woorden, welke eene vervulling te kennen geven, ook van derzelver begin genomen worden. Konde men in Mozes Wet dienaangaande den groten Zabbath verftaan N 5 van  ï^g BEKNOPTE AANMERKINGEN van den gewonen wekelykfchen Zabbath , dan was hier geen de minfte zwarigheid, en de rekening was van zelf goed ; doch zulks fchynen de redenen van geleerde Uitleggers, daar tegen opgegeven, niet toe te laten, welke bewyzen, dat die grote Zabbath, van den eerften dag van't Feest der ongezuurde broden, moet verftaan worden; men zie onder anderen de Engelfche Godgeleerden. 'tKomt my, na eene herhaalde overweging van dit ftuk, dus voor, dat de dag, na den groten Zabbath, bepaald is, om dat de opoffering van de garve der eerftelingen met de rust van den Zabbath niet fcheen overeen te Hemmen, en deze dat niet toeliet; die zelfde reden had dan ook plaats ten opzichte van den gewonen Zabbath; indien dan deze onmiddelyk inviel na dien groten Zabbath, moest, om die reden, de telling van 't Pinxterfeest een dag later, en dus, by 't laatfte Pafcha van onzen Jezus, van Zondag beginnen, wanneer 't eerfte Pinxterfeest ook van zelf op dien dag is ingevallen. Ik weet niet, of anderen met my dit ftuk op deze wyze begrepen hebben, en of het elders gevonden wordt, 't welk ik thans niet kan nafpeuren, wanneer het tot meerder bekendmaking en bevestiging van die gedachten mag dienen. Éene twede aanmerking, omtrent 't Pinxterfeest, raakt de verdediging van Petrus, tegen den laster van dronkenfehap , welken hy afweert, met deze reden : want V is eerst de derde Ure van den dag. My dunkt met velen, dat deze reden eerst zyn volle kragt ontvangt, wanneer men dezelve betrekkelyk maakt tot de gewoonte van dien dag, om door 't genot der Dankofferhanden zich te vervrolyken, 't welk ik nu niet aandring; welke eerst na de gewone en dagelyklche offerhande toegebragt wierden, tot welke de derde ure van den dag bepaald was; dus moest de tyd der dankofferhanden nog aankomen, of die moest nauwlyks daar zyn, tot welker genot men , na derzelver opoffering, eerst toegelaten wierde; en moest de befchuldiging van dronkenichap, door 't misbruik dier gaven, uit aanmerking van dien tyd, of 't uur van den dag, van zelf ver- Doch, 't geen ik bedoel, raakt byzonder den Qferwyn* | welken men hier te berde brengt, en uit welks misbruik .1 dat vermoeden van dronkenfehap zoude zyn voortgelpro- | ten ; die bedenking konde gantsch geen plaats vinden I voor zulk een vermoeden van dronkenfehap. Uit een mis- j  omtrent het pinxterfeest. 17) feruik des Offerwyns was daar toe geen de minfte reden, om dat de Offerwyn voor den heere was, en daar van niet 't minfte mogt genuttigd , maar die geheel moest vergoten worden, waarin de aart dier opoffering gelegen was, gelyk uit de Wet van Mozes genoegzaam moest bekend zyn. Wat dan, heeft men 't vermoeden van dronkenfehap , uit een misbruik der opgeofferde gaven , geheel te laten varen ? dat denk ik niet; fchoon de voorgaande aanmerking gegrond is, en niets van den Offerwyn overig behouden wierd, kon men echter, by 't gebruik der dankofferhanden, anderen gemenen Wyn gebruiken, en daar door kon ook, op zich zelf, zulk een misbruik veroorzaakt worden, en dat vermoeden met eenigen grond plaats vinden, 't Heeft my meermaalen verwonderd, dat men zulks, omtrent dit ftuk, niet heeft opgemerkt, immers 't is my nergens voorgekomen. Myne derde aanmerking zal betreffen de Godfpraak van joë'e, door den Apostel Petrus, ter bevestiging der uitftorting van den H. Geest, te berde gebragt, waaromtrent ik alleen 't een en ander zal opmerken; hier wordt gewaagd van Zions Zonen en Dochter en, van derzelver Ouden en Jongelingen, en, in 't gemeen, van 'Dlenstknegten en Dienstmaagden ; hoe men deze in betrekking tot elkanderen heeft op te vatten, en te onderfcheiden, wordt niet eveneens van de Uitleggers begrepen. 't Eenvouwigfte komt my voor, dat deze Zonen en Dochteren hier gefteld zyn met opzicht op de verfcheidene onderwerpen van de gaven des Geests , zonder onder fcheid van Kunne of Sexe, om te tonen, dat hier by geen onderfcheid van Man en Wyf zoude plaats vinden ; maar, dat de uitwerkingen van den Geest zich by beiden zouden openbaren, en dat wy, by de Ouden en Jongelingen, moeten denken aan menfchen van verfchillende jaren en onderfcheiden leeftyd, zonder eene te nauwe bepaling, en dat wy de Dienstknegien en Dienstmaagden hebben toe te pasfen op menfchen van een verfchillenden, of geringen, ftaat in deze wereld. Dus heeft dit tot eikanderen eene gepaste betrekking, en behouden die namen eene eigenaartige en natuurlyke betekenis. 't Verdient onze opmerking, dat 'er juist gefproken wordt van uwe Zonen, enz. en in 't gemeen, by joèL , van Dlenstknegten en Dienstmaagden; doch, by Petrus, van Gods  l^o BEKNOPTE AANMERKINGEN Gods Dlenstknegten, enz. 't welk aanleiding tot verkeerde1' opvattingen gegeven heeft, immers zo als 't my voorkomt. Hier voor z?1 deze reden zyn, om de eerften tot 't oude | Zion en Jeruzalem te bepalen, en ons tot de leden van i die Stad en Staat in de gemelde betrekking voort te lei- I den ; immers daar aan is die belofte by den Propheet Bi ■joëL gedaan, met influiting van zulken, welken , in vervolg van tyd, tot Zion en Jeruzalem, ook uit de Heidenen, zouden toegevoegd worden, en daar mede eene geestelyke maatfchappy uitmaken; waar door 'er te minder reden is, om by de Dlenstknegten en Dienstmaagden, bepaald, aan de Heidenen te denken. In onderfcheiding hier van, zal de Propheet gewagen van Dlenstknegten en Dienstmaagden in 't gemeen , 'om dat dezen, welken 't zyn in 'tburgerlyke, als zoodanigen niet zyn aan te merken in betrekking tot Zion, waarin zy 't zelfde voorrecht hadden met anderen; daar de Apostel Petrus fpreekt van Gods Dlenstknegten, enz. om dat God, ondanks derzelver geringen ftaat, dezen echter voor de zynen zoude erkennen, en zulks by de uitftorting van den H. Geest, met 'er daad, openbaar maken. V Propheteren, '< dromen van dromen, en '* zien van gezichten, verftaan wy, ten opzichte van 't zakelyke, in een en denzelfden zin, om dat 't dromen van dromen, en V zien van gezichten , aan de oude Propheten eigen was, en ondergefchikt aan 't propheteren, welken daar door kennis van toekomende zaken ontvingen, en ook aan anderen voorftelden; zynda bl beiden openbaringen van toekomende zaken , fchoon op verfcheidene wyzen, eertyds gefchied; en dat vatten wy, eerst wel meer eigenlyk, en buitengewoon, op, maar ook vervolgens meer gemeen, zoo dat dit niet alleen , gelyk eertyds onder het N. T., zoud^ plaats vinden; maar ook by 't verklaren van de ouie Godfpraken der Propheten, en eene nieuwe ontdekking en openbaring van Gods verborgenheden, om meer verhevene zaken aan de Kerk mede te delen, en andere en nieuwe zaken, te voren onbekend, daar de Godlyke waarheid vermeerderd, en in een nieuw daglicht zoude gefteld worden, en Gods openbaring tot zyne volkomenheid gebragt, zonder daaraan iets p te laten ontbreken; dat wy 't een en ander dus gelyk op- jq vatten, wordt daar door bevestigd, om dat aan de Dienst* w knegten en Dienstmaagden 't zelfde wordt toegeëigend, 11  omtrent het pinxterfeest. l8ï 't geen aan de Zonen en Dochter en beloofd was, tot een blyk, dat 't propheteren'i eigenlyke is , 't welk van den Geest zoude voortkomen, en dat ook 't andere daar opzicht en betrekking op heeft. j. kramer, Rustend Leeraar van Hindelopen; thans te Sloten, in Friesland. over het gebruik der laauwe baden in KOORT» zige ziekten, en inzonderheid in de zogenaamde sleepende koortzen , QFebres lento, nervofa.') Door j. d. brandis, Gezondheids - Raad en Bronnen- Arts te Drieburg. Schoon zommige Geleerden, die over het gebruik der Baden in koortzige Ziekten hebben gefchreeven, en wel onlangs de fchrandere maRkard , het gebruik der warme Baden in de Zenuwkoortzen veroordeeld hebben, zo meen ik echter derzelver voortreffelyk nut in (kepende Zenuwkoortzen te hebben waargenoomen, en vinde het daarom dienftig eenige myner Waarneemingen omtrent dit ftuk mede te deelen. Geduurende den Winter van 1785 heerschte te Gottingen eene Koorts, verzeld met Gastrifche, Galachtige en Slymachtige toevallen; doch welker hoofdcharacter eene fleepende Zenuwkoorts tekende. Geduurende de eerfte acht of twaalf dagen der Ziekte, waren de lyders nog niet geheel bedlegerig. Steeds hadden zy een weinig Koorts, zonder kennelyke verpoozingen. Het Hersfengeftel was hoofdzaakelyk aangedaan, kennelyk door een ftompe pyn in het voorhoofd, en eene belemmerde gevoeligheid der zintuigen , of ook door eene buitengewoone gevoeligheid derzelve. Voorts hadden plaats, neerflagtigheid van geest ; een kleine ongeregelde eenigzins ingetrokkene Polsflag; eene raauwe geheel heldere of ook wel eene geheel natuurlyke pisloozing; flaapeloosheid of eene groote neiging tot (laap zonder verligting ; en eene Loopachtige Buikontlasting zonder verligting. Allengskens wierden de zintuigen meerder aangedaan, 'er open-  iSü OVER HET GEBRUIK openbaarden zich mangel aan Geheugen, eene volkomene lusteloosheid, eene afwislelende ylhoofdigheid, enz. Vervolgens kwamen 'er ftuiptrekkingen te voorfchyn, onder welke zich de krankte, in de vyfde of zesde week der Ziekte, met den dood eindigde. Op de bcfchreevene wyze zag ik een jongen Geneesheer in de zesde week der Ziekte fterven, wiens lyk ik ook geopend hebbe. (Een weinig laater wierd een ander voortreffelyk jong Geneesheer, die my in die lyken-opening had bygeftaan, door die zelfde Koorts aangetast. Daar ik een tydlang van Gottingen afweezig geweest was, zag ik hem eerst op den achtften dag der Ziekte , en vond zyn toeitand zeer bedenkelyk. Zyn Hersfengefteï was ten fterkften belemmerd : eene allerdiepfte neerflagtigheid wisfelde af met kleine ylhoofdigheden. De Pols was fnel, klein en onregelmaatig. Men kon geene duidelyke verpoozingen van Koorts befpeuren; doch 'er was geenerley fpoor van onreinigheden in de eerfte wegen. De Geneesheer had , tot het voldoen aan deeze aanwyzingen, Spaanfchevliegplaasters aan dq beenen laaten leggen, en den Lyder voorts Wyn, Koortsbast en Kampher voorgefchreeven. Edoch deeze prikkelende middelen fcheenen zyn Hersfengefteï nog meerder te bezwaaren, de ylhoofdigheid vermeerderde en de angstvalligheid nam toe in een zeer hoogen graad. Onder deeze omftandigheden oordeelde ik het veiligst, om tot het bekoomen van meerder bedaardheid het warm Bad aan te pryzen, 't geen door den anderen Geneesheer insgelyks wierd goedgekeurd. Teffens lieten wy den Wyn, Koortsbast en Kampher vaaren, en ftelden daar voor in plaats den Mindererjchm Geest, benevens laauwe waterige dranken met wat Wyn vermengd. De werking van dit eerfte warme Bad was zo onbefchryfelyk gunftig, dat het my zo by dep anderen Geneesheer als by den Lyder zeer weinig moei- ■ te kostte, hem tot het aanhouden met dit middel te be«: weegen; fchoon het veel zwaarigheids inhad, een warm Bad te vervaardigen op eene kamer op de derde verdieping. De Lyder was naauwelyks een half uur lang in het Bad geweest, of de ylhoofdigheid en de angstvalligheid verdweenen geheel en al. De Lyder drukte my de hand, en verzekerde my, dat hy zich thans zeer wel bevond, en zyn behoud van dit middel verwachtte. Wy hielden acht of tien dagen lang aan met het gebruik van het!  DER LA AU WE BADEN. l8j het Bad. Dagelyks bragt ik myn Vriend zelve daat in, en had tot belooning voor myne moeite het genoegen hem dagelyks beter en eindelyk geheel herfteld te vinden. . Geduurende den Winter van 1789 heerschte in Hildesheim eene gelykzoortige Volksziekte. Ik gebruikte myn middel, daar ik het maar eenigzins kon aanwenden, en deed zulks fteeds met het beste gevolg. Twee gevallen van Kranken zal ik hier by aanvoeren, die, zo ik meene, zeer veel bewyzen. In eene zeer benaauwde wooning had ik vooreerst onder myne zorge een Kamerdienaar, wiens Ziekte in alles het beloop volgde der zo even befchreevene Zenuwkoorts. Een aantal van ongeregelde toevallen volgde de een op den ander, die zich echter alle door eene byzondere aandoening op de Hersfenen lieten verklaaren. In de derde week openbaarde zich eene algemeene onverfchilligheid met ongevoeligheid en kleine ylhoofdigheden. Ik had zeven weeken lang tyd om alle mogelyke middelen aan te wenden; ook heb ik niet nagelaaten te beproeven, wat ik konde uitdenken, als Wyn, Naphtha, enz. doch alles te vergeefsch. Gaarne had ik ook gebruik gemaakt van het laauwe Bad, doch zulks wierd onmogelyk geoordeeld van wegen de legplaats des Lyders, die in het midden der achtfte week overleed. — Onmiddelyk daarop wierd een jong Vrouwsperzocn in het zelfde huis door deeze Ziekte overvallen. De toevallen waren, van den beginne af, zeer geweldig ; eene onbefchryfelyke treurigheid en angstvalligheid, verzeld met eene doffe hoofdI pyn en een fluipend niet geheel afloopend Koortsje, dron1 gen de Zieke reeds met zes of acht dagen het bedde te I houden, en kort daarop openbaarde zich, met den twaalf1 den dag, eene zeer gevaarlyke onverfchilligheid, door 1 kleine ylhoofdigheden afgebrooken. Met den grootften 1 yver herhaalde ik myne aanpryzingen van het warme i Bad, en bragt het zo verre, dat hetzelve tegen den vyftjl tienden of zestienden dag der Ziekte wierd in het werk 1 gefield. Het gevolg beantwoordde ten vollen aan myne 1 beloften; de ylhoofdigheid verminderde ten fterkften, de I Krank te nam hand over hand af zonder eenige duideI lyke fcheiding, en na verloop van vier weeken was delf zelve geheel verdweenen. Met de herftelling der kragten | vorderde het intusfchen zeer langzaam , en er verheI pen zeven of acht weeken, eer de Lyderes wederom kon ! r Uit-  184 ÖVER HET GEBRUIK uitgaan. Ook wierd de heftigheid der nu geneezene Ziek» te beweezen, door het geheel uitvallen van het hoofdhair. In Sprokkelmaand van 1790, wierd ik geraadpleegd over den toeftand van een jongen Koopman, die, myns , oordeels, volgens alle berichten, aan dezelfde Krankte ziek lag. Drie weeken lang was hy nu door een anderen Geneesheer, deels met zagte ontlastende, deels met de levenswerkingen aanzettende, middelen behandeld. Eene zorgelyke Zogveiplaatzing myner Huisvrouwe, en de daar door by my ontftaane bekommering , welke my tot het onderneemen van eenigerhande bezigheid ongefchikt maakte , belette my toenmaals de zorge deezes Kranken op my te neemen; ik gaf hierom alleen een mondelingen raad, en prees het gebruik van het warme Bad ten fterkften aan. Doch de Geneesheer fcheen geenerley vertrouwen op dit middel te hebben, en het wierd niet aangewend. Na verloop van veertien dagen weder in ftaat zynde myne zaaken buitenshuis waar te neemen, wierd ik op nieuws tot dien Lyder geroepen, omtrent wiens geneezing de Arts alle hoop had opgegeeven, en wiens toeftand ik voorzeker ook allerbedenkelykst vond. Hy lag geheel en al zonder eenige bewustheid van zich zeiven; de natuurlyke ontlastingen liepen hem af, zonder dat hy ergens van wist; by aanhoudenheid mompelde hy tusfehen de tanden, in eene geduurige ylhoofdigheid; hy maakte allerley beweegingen met de handen, en pluisde fteeds aan zyne bedlakens, enz. Teffens was de Pols zeer klein en fnel, 'er waren aanhoudende opfpringingen der peezen aanweezig, en de tong was glinfterend rood, zeer droog en zonder eenig beflag. Dikwyls openbaarde zich een drooge hoest, door welke meer of min fchuimend bloed wierd opgegeeven. De Krankte had nu volle vyf weeKen geauuru, ontlastende en pnKKeienüe middelen waren in overvloed gebruikt, en men had nu inzonderheid een tydlang zyn toevlucht genoomen tot Wyn en Mofchus in zeer ruime giften, doch alles te vergeefsch; zu uat ïucis uau een Kort op nanaen zynae aooa te wagten fcheen. Met dit alles ftelde ik ook in deezen byna hoopeloozen toeftand de Warme Baden voor, in vertrouwen, dat, zo dezelve al niet in ftaat mogten zyn om in dit byna wanhoopig geval aan de verwagting te voldoen, dezelve ten minften geenerley nadeel zouden kunnen veroorzaa- keni  der laauwe baden. l8£ Ken. De Geneesheer en de Naastbeftaanden, die zich toch ook geenerley gunftig einde voorfteld'en, ftemden hier zeer gaarne in toe. Het eerfte Bad verfchafte ons reeds verligting van toevallen, waar door wy niet weinig wierden aangezet, om in het gebruik van dit heerlyk ! middel te volharden. Het bloedfpuwen hield fpoedig op, i de ftoelgang minderde in hoeveelheid, en liep niet langer | onwilliglyk af. Na verloop van acht dagen was de Lyder j buiten gevaar, en binnen de drie weeken was dezelve vol1 komen herfteld. bericht aangaande den beroemden kruidtuin van kew. Door b. faujas -st.- fond- Deeze heerlyke plaats ligt zeven mylen van Londen. Ik zal niet fpreeken van het Woonhuis, noch van ! de luinen van vermaak en vercierina:, noch van de Zoi merbuizen, Bruggen, Priëelen, enz.°die dezelve verderen; ik zal my alleen bepaalen tot den Tuin, welke dient tot onderrichting. George III heeft in denzelven i doen verzamelen alle zeldzaame voortbrengzels van het \ Groeijend Rijk, uit alle oorden der waereld by elkande3 ren gezogt. Hy heeft daar door aan de Kruidkunde een gewigtigen dienst beweezen; eveneens als hy den Sterrekundigen van het grootfte nut geweest is, door het bevorderen van den onvermoeiden arbeid van herschel, en door hem in ftaat te ftellen , om grootere en volmaakter Telescoopen te vervaardigen, dan tot hier toe iemand had kunnen doen. De Tuinen van Kew zyn zo uitfteekend aangelegd, en zo wel onderhouden ; de orde en fmaak , die 'er in heerfchen, zyn zo voortreflyk ; de Konst heeft hier zo , meesterlyk gezocht na te bootzen alles, wat fchoon en treffende is in de Natuur, dat ik deezen Tuin verre veri heven oordeele boven alles, het geen ik ooit van dien 8 aart gezien heb. Toen ik my aldaar bevond, was het weder zeer fchoon, 1 en het faizoen zo gunftig geweest , dat de zeldzaamI fte Gewasfen aldaar eene weelde vertoonden, door de verscheidenheid hunner bladen, bloemen, vruchten en geu. sren, dat 'er een geheel uit gebooren wierd, 't geen waar- - lyk betoverend was. - meng. 1798. no. 5. O 't Geen  't Geen de 'meeste bewondering verwekt, in deeze ver- ■ gamelplaats van uitheemfche Gewasfen er. vreemde Boomen, , is de zo keurige netheid, zuivere fmaak en verftandige rang- ■ fchikking, die het onderwys aangenaam maaken. De men- j geling van uitheemfche en inlandfche Gewasfen is zo uitmuntend ingericht, dat de geest zich -alomme verlustigt; de gewaarwordingen zyn fteeds vermaakelyk: alles is, als H ware , betoverend , en niets verveelt den befchouwer. . . De broeikasfen zyn met een byzonder overleg ingericht. Zommige worden geftookt met eene zeer maatige warmte, voor Planten die maar eene maatige hette vorderen. In andere heerscht een fterke drooge hette, gelyk gevorderd wordt voor de Planten uit Africa. De Americaanfche Gewasfen, daarentegen, die gewoon zyn aan een vochtigen en heeten dampkring, genieten hier insgelyks een zodanigen, door konst verwekt. Door middel van dergelyke Voorzorgen en fchikkingen, met welke de Natuur nagebootst wordt, groeijen hier de tederfte Gewasfen byna even weelderig, als in hun Vaderland. ' Met een byzonder genoegen zag ik in een der_ broeikasfen eene zeer byzondere Plant, die zedert eenige dagen bloeide. Dezelve was de Hcdifarum girans, of trillend Byltjeskruid, door Dr. patrick russel, in i775» Uit de Indien medegenomen. Deeze by uitneemenheid fïaaije Plant is door de Natuur voorzien met eene zo aanmerkelyke gevoeligheid, dat zy, hoewel geplaatst onder een glazen itolp, die allen toevloed van lucht belet, ep het midden van den dag, wanneer de zon in haare volle kragt is,met haare zydelingfche blaadjes zulk eene byzondere trapswyze .beweeging maakt van opheffing en nederdaaling, dat men zeggen zou dat die trilling door è'ene of andere verborgen konstftreek wierd voortgebragt. Gelyktydig bloeide ook eeiie andere zeer byzondere foort van Byltjeskruid, door Sir joseph banks uit Cochinchina medegebragt. De bladen deezer Plant hebben eene zo byzondere gedaante , en eene zo zonderlinge mengeling' van kleuren op hunne oppervlakte, dat men aan dezelve den naam gegeeven heeft van Hcdifarum VefperÜlionis, Of naar een Vledermuis gelykend Byltjeskruid. Ondertusfchen gelykt de kleur, ligtheid en omtrek der bladen meer naar de vleugels van een gfaauwachtige Vlinder. Onder de menigvuldige zeldzaame en byzondere Gewas-  van den kruidtuin te kew. 187 wasfen trok ook inzonderheid myne aandacht tot zich de Dionea Muscipula. Ik had haar reeds eens gezien in den Kruidtuin te Parys, alwaar zy bezorgd was door frankXjn, die haar uit de Moerasfen van Zuid-Carolina had doen komen. Ondertusfchen was men te Parys niet in 'ftaat, deeze tedere Plant, langer dan een half jaar, in het leven te houden ; terwyl zy te Kew zeer weelderig groeide. Dit buitengewoon Gewas heeft dikke bladen, gelyk eenige zappige planten; dezelve zyn voorzien met fteekels en beweegen met fcharnieren, terwyl derzelver oppervlakte bekleed is met een zoetachtig vocht. Van alle kanten komen de vliegen en andere bloedelooze diertjes daar op af; doch het Gewas bezit eene zo groote gevoeligheid, dat de minfte beweeging der bladen dezelve prikkelt, "en ze doet zamenvouwen, waar door het bloedelooze dier beklemd wordt, en door de fteekels doorboord. De Natuur fchynt dus onuitputbaar in haare middelen, zo om 'te vernielen, als om te fcheppen. Een aantal Boomen van de Magnolia met de groote bloem, tot eene aanzienlyke hoogte opgefchooten, waren bedekt met overheerlyke bloemen, die een allerheerlykllen geur in de lucht verfpreidden. Hun fchoon blad, van boven blinkend groen, en van beneden geelachtig en veranderlyk, deed eene heerlyke uitwerking, en maakte eene byzondere tegenftelling met de zilverkleurige en naar het rood hellende bladen van zommige andere ^Gewasfen. Steeds groenende Gewasfen, harstachtige Boomen van allerhanden aart, met hunne gefchubde vruchten en afwisfelende fchakeeringen, ftonden in tegenftelling met bladen van een teder groen; met zommige, wier uitgeftrekt lommer een Parafol vertoonde; met andere, wier bladen met katoen bekleed waren; of op eene byzondere wyze afgefneeden , of palmswyze uitgebreid. Uit alle deeze byzondere mengelingen, door de konst en een keurigen fmaak op de uitmuntendfte wyze gefchakeerd , ontftond een verfchil van gedaanten, houdingen en kleuren, het geen de zonderlingfte tegenftellingen maakte, zonder eenigen fchyn van ongeregeldheid. De Boomvaaren , Steenvaaren, Hertstongen, de verfchillende Gewasfen, die de fchaduwe beminnen, of eene frislcbe vochtigheid, hebben alle plaatzen in 't byzonder voor dezelve gefchikt. De Heidplanten, de Camperfoulies, de Bremgewasfen, de Klimöppen, en de Kraakbesfen, bevonden zich in hunne nabuurfchap. O 2 Doch  i88 BERICHT Doch niets baarde my meer verwondering, dan de ver* wonderlyke konst, door welke men in ftaat geraakt is, in -deezen Tuin te kunnen doen groeijen de Mosplanten, de tederite en byzonderfte Hairplanten, en zelfs eenige Leverkruiden, om dus in ééne plaats daar te ftellen de volkomenlte en uitgezogtfte vereeniging van de voornaamfte rykdommen des Groeijenden Ryks. Om aan dit oogmerk te voldoen, heeft men beddingen gemaakt van de poreuze Lavaas, die de Ridder banks op zyne terugtocht uit Is? land, alwaar hy de Hecla was gaan onderzoeken, met zich had gebragt. De ballast van zyn Schip beftond alleen uit die ftoffe, van welke men een zo nuttig gebruik gemaakt heeft. Deeze fteenen zyn vervuld met holten, fcheuren en uitfteekende puntjes; zy zyn zeer fponsachtig van maakzel, gefchikt om het water op te florpen en j lang by zich te behouden. Men heeft tiitgedagt, daar } van dikke boorden te maaken , meer of min verheven boven de beddingen van een bel'chaduwd aardryk, welke I zy omringen , en dus een tuin van Mosgewasfen daargefteld, die eenig in zyne foort is. De zo talryke rei der in 't geheim paarende Gewasfen (Cryptogamia), in welker verfchillende gellagten een zo groot onderfcheid van gedaanten, kleuren, en onnafpoorbaare wyzen van vermenigvuldiging, wordt waargenomen» groeijen en bloeijen hjer uit de kleine holligheden deezer I als door konst gemaakte rotsjes, op eene waarlyk beto* verende wyze, die geen geringe eere doet aan den fmaak eö het beleid van hun, die op deezen gelukkigen inval gekomen zyn. De eerfte proeven deezer onderneeming ten vollen gelukt zynde, en men aan deeze manier vau planten eene grooter uitgebreidheid willende geeven, dan de voorraad van de natuurlyke Lavaas, die men bekomen had, toeliet, heeft men getracht dit gebrek door de I konst te vergoeden, en, door een geweldig vuur van houtskool, uit kleiklompen een onzuiver glas gebrand, 't geen volkomen aan het oogmerk voldoet. Men moet hier aanmerken, dat het Climaat van Engetand den groei van zodanige Gewasfen ten fterkften bevordert, en niet weinig toebrengt tot het welgelukkeri eener zo vernuftige uitvinding. Ik geloove, intusfchen, dat men ook elders met het "beste gevolg van deeze ontdekking gebruik zou kunnen maaken , en dus de groote Kruidtuinen alomme voorzien met een plantzoen deezer byzondere Gewasfen, wier kennis men zich anderzins zö be-  van ben kruidtuin te kew. 189 bezwaarlyk kan eigen maaken, dan door middel van Boeken met gedroogde Plantgewasfen, of door het doen van Reizen, die, ter oorzaake der kosten, niet door een ieder' kunnen ondernomen worden. De Kruidtuin van Kew is voornaamelyk tot den tegenwoordigen trap van volmaaktheid gebragt door wylen deszelfs Beftuurder, wii.liam aiton. In 1789 gaf deeze bekwaame Man, in drie Deelen in 8vo., een Naamlyst der Gewasfen uit, die alhier te vinden zyn. Hy was ook voorneemens, eene breedvoeriger Befchryving in het licht te geeven van de byzonderfte Planten, die in zyne Verzameling voorkwamen. Dan hy wierd hier in door den dood verrast. Thans is het oppertoezicht over deeze onvergelyklyke Verzameling aan zynen Zoon o.pgedraagen. uittrekzels uit de brieven van een hindoo rajah, over de zeden der europeaan en» Door Mejuffrouw eliza hamtlton. (Vervolg van bl. 159O ' " "\Faa' *n een vo°i-8aarid Stukje, onze Leezers ingeleid „ xS te hebben tot eenige kennis aan de Gefchiedenis, i „ den Godsdienst en Zeden, der Hindoos, volgens het be1 „ rigt yan de Engelfche Schryffter, in het Opfchrift ver], „ meld, gaan wy nu voort, om, volgens onze toezeg- I trina f*\. PPnirrn TTitfreb-yvlc morln »a Joolon mt r\a Rvi'b. , „ ven van een Hindoo Kajah. „ Deeze Brieven worden veronderfteld gefchreeven te , „ zyn door zaarmili.a, Rajah van Almora, die, by de I „ bemagtiging van zyn Land (thans Kohulcund geheeten) I „ door de Afgans, een Volk op de grenzen van Per/ie, , „ onder het getal behoorde der zodanigen die verlof kree- , „ gen om in hun oude Land te blyven. Zyne Brie- . „ ven zyn gefchreeven aan zyn Vriend maandaara , „ een anderen Rajah, die blykt uit het Land gebannen te „ weezen, en de"wyk genomen te hebben in de nabuur„ fchap van Agra. „ De (*) Zie hier boven, bl. 150. O 3  ïjjo brieven van een hindoo rajah, „ De Rajah zaarmilla, gelegenheid gehad hebbende om befcherming te verkenen aan Capitein percy, een. I Engelsch Officier, ontvangt van hem zodanig een berigt „ van de Engelfchen, en byzonder van hun Shaster (de „ Heilige Schriften der Christenen), dat hy zeer verlangt „ het Land te gaan zien van dien officier. De Rajah „ maandaara maakte veele tegenwerpingen op dit plan, „ en tragtte 'er zyn Vriend van af te trekken, zondt hem „ de Brieven welke hy ontvangen hadt van den Bramin „ sheermaal (toen in Engeland), die een zeer ongun„ ftig berigt gaf van de Engelfche gewoonten, zeden en „ denkwyze. Zaarmilla, het verflag des Bramins aan „ onkunde of vooroordeel toefchryvende, blyft by zyn „ voorneemen om de Reis na Engeland te doen. Zyn „ berigt deswegen, en van de onderfcheidene gevallet), by ,, welke hy zich tegenwoordig bevondt, maaken de ftoffe „ uit van zyne leerzaame en onderhoudende Brieven — „ Brieven , waar uit wy een en ander Uittrekzel zullen „ mededeelen. Het eerfte, 't welk wy hier plaats gee„ ven, is ontleend uit eenen Brieve, in welken zaarmilla „ aan maandaara verflag doet van zyne gefprekken met „ den jongen Kr.ygsman, zyn Gast." * * 4» * Gy weet, 6 maandaara ! hoe zeer myn geest altoos gedorst heeft na kennisfe. Gy weet, met welk een drift ik altoos myn Poojah Seraswatee (*) volvoerd heb , en dat ik , in een' leeftyd , waar in weinig Jongelingen de Beids van den Shaster (f) geleezen hebben , niet alleen de heilige Boeken doorleezen , maar elk Gefchrift van naam, in de Shanfcrit■ Taal gefchreeven, geleezen hadt. Het aanleeren der Perfifche Taaie opende my eene deur van kennisfe , welke ik, met onvermoeiden vlyt, binnen tradt. De Gefchkdenis werd, voor een tyd, myne meestgeliefde Letteroefening. Maar, wat ftelde de Historie van Ryken en Staaten my voor ocgen? Helaas! wat I anders dan de zwakheid en de fchuld des Menschdoms? I Ik befchouwde de weinigen , ongelukkig geplaatst in de (*~) Dienst aan Seraswatee, de Godin der Letteren, (f) De H. Schrift der Hindoos.  OVER. DE ZEDEN DER EUROPEAANEN. IO4 de hoogfte en ligt bedwelmende leevensftanden* de teugels der eerzugt in de bloedige handen der wreedheid geeven , door beeken van trouwloos geftort menfchenbloed heenen rennen, tot dat zy, in hunnen loop geftuit, vertreeden werden door anderen, die het zelfde bloedig fpoor opdraafden; of, indien zy de doodftraffe, na welke zy, als 't ware , dongen, ontkwamen, leefden om de verveelende lugt van teleurftelling in te ademen, en dan in de zee der vergetelheid weg te zinken. Dusdanig is de gefchiedenis der weinigen, wier misdaadige driften en fchendige daaden hun tot vermaardheid gebragt hebben,, en aan welken de domme menigte , de wilvaardige werktuigen hunner eerzugt, de prooi hunner gierigheid, en de fpeelbal hunner trotsheid, den naam van Helden gegeeven heeft. Wat het groot lichaam des Volks betreft, kon ik nooit bemerken, dat het eenig onderfcheid maakte, wie het was, die den fchorpioen-geeslel der verdrukking in handen hieldt; dewyl het, in welke hand die ook door 't zelve was toet vertrouwd, zich even zeer verzekerd mogt houden van de fnerpende flagen te zullen gevoelen. Deeze dingen bepeinzende, flaakte myn boezem een diepe zugt van moedeloosheid. Kan het zyn, fprak ik by myzelven, kan het zyn, dat de almagtige en eeuwige Regeerder des Heelals zulk eene menigte" van Menfchen zou fcheppen, tot geen ander oogmerk, dan om de zegepraalen van eenen Medeflerveling te vergrooten, wiens roem zich verheft naar gelange van de elende die hy over het menschlyk geflacht brengt? Zeker, uit het geen ik leer uit de bedryven van de Vorften der aarde, is ij de Deugd eene fchaduw, en de liefde tot de Deugd, welke ik voorheen in myn boezem koesterde, niets meer dan S| een bedrieglyk verfchynzel, of een droom! Door de verkeering met myn Engelfchen Gast, kreeg ik i een ander inzigt van de Menschlyke Natuur. Door de c middenftoffe der Perfifche Letterkunde bezien, kwam deal zelve my te vooren als algemeen verdonkerd door beI dorvenheid. In de Gefchiedenis van Europa nam die NaI tuur eene milder gedaante aan. In Europa is de Mensch i niet altoos, gelyk in Afia , vernederd door Slaaverny, of ) bedorven door het bezit van willekeurige Oppermagt. 1 Geheele Volken hebben daar de Regten der Menschlyke (Natuure erkend, en bereikten, terwyl zy zulks deedena • het toppunt van waaren roem. O 4 De  10* BRIEVEN VAN EEN HINDOO RAJAH, De Romeinen, dien de Perfifche Schryvers (*) afmaaien als rustlooze Invallers en onverfchrokken Wereldver•meesteraars, en de Grieken, welken zy met fchandvlekfcen van allerleien aart bekladden, waren, met de daad, Helden-volken. De ketens der Slaaverny verfmaadende, dagten zy wyslyk dat de menschlyke natuur te onvolmaakt was om met onbegrensd Gezag bekleed te worden: terwyl zy den Poojah (Eerdienst) toebragten aan de Godinne der Vryheid, breidden hunne harten zich uit in de betragting van alle deugden. Zy leerde hun de kunst van over- I winnen, fterkte hunne handen ten dage des ftryds; en, wanneer zy uit het veld der overwinninge wederkeerden, fchonk zy den behaaglykften fmaak aan de eenvoudigfte tafelgeregten , en maakte de armoede eerlyk en lofwaardig door haare toeknikkende lachen. — Eindelyk traden Rykdom en Weelde, de Vyanden dier Godesfe , in hunne heerfcbappyen, en trokken het Volk af van den Eerdienst, der Vryheid toebragt, die, verftoord wegens hunne trouwloosheid,hun Land geheel verzaakte; Geluk en Deugd, in haare vlugt, medevoerende. By eene herleezing van het gedrag dier roemryke Helden (die , terwyl hun Volk den Poojah aan de Vryheid toebragt,het toppunt van vermaardheid beklommen hadden) wees percy my veele gebreken aan, die, toen myne ziel \ door .de eerfte drift der bewonderinge bevangen was, my- [ ner opmerkinge ontglipt waren. De Liefde tot de Vry- [ heid zelve, die roemryke Plant, gelyk hy ze noemde, I, die, wanneer zy naar eisch wordt aangekweekt, nimmer I mist de vrugten van Deugd voort te brengen, kwam I nooit, was zyne taal, in den boezem der Grieken of Ro- I meinen voort uit den zuiveren grond van algemeene : Goedwilligheid; maar fproot uit de flegte wortelen van li Trotsheid en Zelfzoekenheid. Zy ftrekte zich derhalven \ nooit uit om geheel het Menschdom te omvatten. —— .1 De volmaaktheid der Deugd was onbekend by de We- \ reld, tot dat dezelve geleeraard werd door de Godsdienst- f léere van christus. Deeze laatfte verzekering van percy fcheen my toe E een vooroordeel te weezen , 't welk geen grond altoos in t de waarheid hadt. Maar zodanig zyn de overhaaste be- l (luiten der onkunde. My was van voorlange ingeboezemd, l te E (♦) Zie kichaedson's Itttroducliott (o the Perfian Diéïiwary.  OVER DE ZEDEN DER ETJROPEAANEN. Ï93 te gelooven, dat de zuivere Leer van goeddaadigheid en menschlievenheid onbekend was by allen, uitgenomen by den begunffigden Stam van jïrahma ; dat het Christen* geloof, even als dat der Mufulmannen, een bekrompen ftelzel was van bygeloovige verknogtheid aan de verwilderdfte vooroordeelen, gefchikt om haat te baaren en meedogenlooze vervolging aan te moedigen tegen allen, die in geloofsbegrippen van hun verfchilden. Niets mag men dwaalender aanmerken dan dit denkbeeld van de Christenheid. Door de heuschheid van mynen Engelfchen Vriend, werd ik door hem begunftigd met het Boek, 't welk zy voor heilig houden ; met der Christenen Shaster. De Voorfchriften en Leevensregelen, welke ik daar in aantrof, zyn zuiver, eenvoudig , kragtig, alle gefchikt en rechtftreeks ingerigt om op de neigingen van het hart te werken , en berekend om algemeenen vrede en geluk te doen gebooren worden op aarde, welke van daar verbannen waren, zints de dagen van Sottee Jogue (*). De Liefde voor de Vryheid, in een Volk, dat door de grond-voorfchriften van zyn Shaster geleerd is „ om an„ deren te doen gelyk zy wenschten dat anderen omtrent „ hun handelden," verheft zich boven den bekrompen geest van Zelfzoekenheid, en breidt zich uit tot de omvatting van geheel het Menschdom! Weldaadig Volk! 't Is hun verlangen , dat alle Volken deelgenooten zouden weezen van dezelfde zegeningen der Vryheid, welke zy zelve genieten. Het was ongetwyfeld met dit heerlyk vooruitzigt, dat zy Volkplantingen zonden na de wyduitgeftrekte Landen van America. Om liefde voor Deugd en Vryheid te ver- fprei- (*) De Eeuw der Zuiverheid. De Hindoos rekenen den duur der Wereld by vier onderfcheide Jogues, of onderfcheide Eeuwen. De Sottee Jogue, of de Eeuw der Zuiverheid, wordt gefield 3,200,000 Jaaren geduurd te hebben, wanneer het leeven der Menfchen gezegd wordt zich tot 100,000 Jaaren te hebben ui geftrekt. De Tirtah Jogue , of de Eeuw in welke een derde van het Menschdom liegt was , welke 2,400,000 Jaaren duurde. De Dwaper Jogue, in welke de helft des Menschdoms tot boosheid overlloeg, bev.it i.6V>,ooo Jaaren; en de Collee Jogue, in welke het geheele' Menschdom bedorven was , is de tegenwoordige Eeuw. Zie halhed's Gentot Lam. O 5  194 brieven van een hindoo rajah, fpreiden, bebouwden zy de overzeefche Eilanden; en otn ons Land van de hand des Onderdrukkers te verlosfen-, bezogt dit braaf en edelmoedig Volk de ftreeken van Hindoftan ! .... Gy kunt u verbeelden hoe zeer begeeng ik was om onderrigt te worden wegens eenige byzonderheden , wegens den Regeeringsvorm, de Wetten en Zeden, van dit hoogbevoorregt Volk. Veronderfteld zynde dat de boven aangeduidde byzonderheden waar zyn, is het, ingevolge daar van, te verwagten, dat zy allen moeten gevormd zyn naar dit modél van volmaaktheid; en zodanig zyn ze, naar myn begrip , uit het berigt van percit opgemaakt, ongetwyfeld. Het aan brahma behaagd hebbende hun allen van één Cast of Stam te doen voortkomen , vindt men by hun geene onderlcheidingen, dan die belooningen der Deugd mogen heeten. Het is daar niet als in het bedorven Hof van° Delhi, waar groote Rykdommen, eene onderdanige verkleefdheid aan den Staatsdienaar, en eene laage goedkeuring van de genomene maatregelen des Hofs, tot Tytels en Rang - onderfcheiding opleiden. In Engeland wordt de Eer des Adeldoms onveranderlyk toegekend naar weezenlyke verdienden. De Eertytels en Voorregten deezer Helden van den eerften rang daalen af op hunne Kinderen. Wy mogen, met allen regt, veronderftellen, welk eene zorg 'er hefteed wordt aan de Opvoeding deezer jonge Edellieden, wier zielen tot wysheid gevormd worden op aanzienlyke Schooien ten dien einde opgerigt; Schooien, waar ondeugd en dwaasheid beide even onbekend zyn ; en waar de bekwaamheden van een Jongeling zo min gevaar loopen van de roest der onkunde als van het gevaar der verwildering ! Uit deeze kweekfchoolen der Deugd worden zy opgeroepen tot den Raad des Volks, waar zy fpreeken met al de deftigheid en belangneeming, die men mag verwagten van hunne vroegtydige opleiding tot ernftig denken en diep nalpeuren. De Zoonen des Konings neemen, zo dra hun verftand rypt, zitting in die Gerechtshoven, van welker beflisfmg geen beroepen op hooger valt. Naardemaal hun voorbeeld veronderfteld mag worden eenen bezielenden invloed op den jeugdigen Adel te hebben, kan men ligt begrypen, hoe geleerd, deftig en godvrugtig, die Vorstlyke Jongelingen moeten weezen: hun-  over. de zeden der europeaanen. I95 hunne daaden zyn buiten twyfel fpiegels van het welvoeglyke ; en hunne lippen fpreeken niets dan wysheid uit! De Gelykheid aller Menfchen in het oog van god, door hunnen Godsdienst geleeraard, is het een grondbeginzel hunner Staatkunde, dat geene Wetten verbindend zyn, dan die de toeftemming des Volks wegdraagen. Alle Wetten worden, derhalven, uitgegeeven onder de heiligende bekragtiging der Volksvertegenwoordigeren. Ieder onderfcheide deel des Ryks, Stad, en Gemeente, kiezen onder zich zei ven de Perfoonen meest uitfteekende in Godsvrugt , Wysheid, Geleerdheid en Braafheid, en verleenen hun de magt om in aller naam te handelen. ■ . , y :m(. Omtrent vierhonderd van deeze uitfteekende Mannen, die by alle de vereischten van een Hindoo Overheids - Perloon (*) de kennis van een Christen- Wysgeer vereenigen, maaken de Regeeringsleden uit. Niet ftaande onder den invloed van Partyfchap, niet befmet met de laage beweegreden van Gierigheid of Eerzugt, ftreeven zy met een beftendigen tred voort op het pad der billykheid , en neemen niets ernftiger ter harte dan het algemeen Welweezen. Geen Oorlog kan 'er aangevangen, geene Belastingen kunnen 'er opgelegd worden , dan met toeftemming dier Vaderlandlievende Volkshoofden. Oordeel, derhalven, myn Vriend! hoe ligt en weinig drukkend de last moet weezen , die opgelegd wordt door deeze Volksvertegenwoordigers, deeze Broederen des Volks. Nooit kunnen Menfchen gelyk deezen de werk- (*) Het is bevolen „ dat de Overheids • Perfoon in onder„ danigheid zal houden zyne Lusten , Toorn, Gierigheid, „ Dronkenfehap en Hoogmoed; hy die buiten ftaat is deeze Driften by zichzelven in bedwang te houden , hoe zal hy „' het Volk kunnen onderwyzen en voorgaan ? Hy zal zich E niet laaten verleiden door de vermaaken van de Jacht, hy zal l, niet overgegeeven zyn aan het Spel, noch zich alzins ver„' maaken met danfen, zingen, of op eenig Muzyktuig te fpeu„ len. Hv zal niet zonder oorzaake overal omzwerven, noch '„ iemand veragten zonder diens misdagen wel te weeten , noch „' ook eens anders meerdere verdienften benyden; ook zal hy , zich zorgvuldig wagten van te zeggen , dat lieden , die I geene bekwaamheden altoos bezitten, bekwaanie Mannea zyn." Code of Centoe Lavs, p. >2.  16*5 brieven van een hindoo rajah, w-rk' j:"-':n zyn, om Oorlog, rast alle ie daar van onaffch'-i'i-.^rnrne'r-.-n , onder de Volken der aVr'ie. tc"v':rv/'.4:k-:n ; Volken, welke zy J ,or hun Shaster «clcerd worden ah hunne Broeders aan te zien. In Afta zi'.-n wy dat verflindend monfter altoos gereed om met vernielende woede op te donderen op de Item der nooit rustende dwinglandye ; maar in Eunpa zyn de Vorften Vrienden van den Vrede en Vaders des Volks. Veelen onzer Pundits (*j hebben met verbaazinge befchouwd de hooggaande oneenigheden onder de naavolgers van den Arablfchtn Propheet gereezen , ter oorzaake van de vrfchillcndc verklaaringen, door hunne Imaums (f) ge» geeven aan zekere plaatzen van den Koran; vergeetende dat hét Opperweezen genoegen fchept in verfcheidenheid, tn dat de Schepper, die in" de groote uitgebreidheid van de werken zyner handen geen twee voorwerpen geheel gelyk aan elkander gemaakt heeft, ongetwyfeld geen minder zorge gedraagen heeft in het vormen van der Menfchen Ziel , en met genoegen de verfcheidenheden van begrippen onder de Kinderen der Menfchen aanfehouwt. Zy nebben hunne verwaandheid zo verre laaien gaan, dat de eene Sufte tegen de andere haat en kwaadaartigheid heeft opgevat, om dat zy elke duistere plaats in de Schriften van hunnen Propheet niet juist in 't zelfde licht befchouwen! Hoe wydverfchülend hier van is het geval by de Christenen f De groote Stichter van dien Godsdienst elk Mensch de vryheid gelaaten hebbende, om die wyze van Godsvereering te verkiezen welke hy best gefchikt vindt: on gevoelens van Godsdienstigheid op te wekken en uit te drukken , kiezen zy ieder voor zichzelven 't geen .zy host keuren, hatende dezelfde vryheid aan anderen, overtuigd dat zy allen even aangenaam zyn in 't oog der Godheid, die berusten in zyn Wet, en gehoorzaamheid toedraagen aan zyne Geboden. Schoon in de Heerfchappy der Mufuïinannen alle Se&Cd toegelaaten worden, is 'er flegts é£ne Seète, de Ri^zi-r,:^ bygenaarad (j), die bekleed is met Magt, en (*) Geleerde Bramins. (f) Zie Pre.'i:::injry Difcourje »f the Bramins, gebruikt door Mr. tnsTiNos, in de Poctee, or Compilatie* of the Ordïnatisni vf t'-.t Pandas. Gtntoo Erss. (|) Zie f.fc Htdmf» *r Cémmeatary m the Mufulma» Lasrs, j  OVER DE ZEDEN DER EUROl'EAANEN. V "" en" aan welke men het Gezag toevertrouwt. Maar onder de Christenen, welk eene Serie bcftaat 'er by hun . die* de voordeeligfte onderfcheidingen zou aanueenieii op gronden zo rechtttreeks itrydig met den geest van 't geen /.y het Euangelie der Zaligheid noemen V Neen. ■ Alle Seriën, gelyk in t oog des Hemels, moeten noodwendig , door de wyze en deugdzaame Wetgeevct.s van dit gelukkig Volk, toegelaaten worden tot een gelyk genot van elk regt. De Priesters en Bedienaars van hunnen Godsdienst zyn, gelyk hunne Charariers ten vollen worden' opgegeeven u» hun Shaster, Mannen, dïe de bykoraende voordeden vau rang en rykdom verlmaaden ; die by hunne Gemeenten na geene onderlcheiding liaan, dan welke voortkomt Uit hunne inwendige waarde en weezenlyke goedheid} niet dorftende na wereldlyke Eere ; niet overgegceven aan Weelde; vreemdelingen omtrent alles wat naar Gierigheid of Hoogmoed zweemt. Geen bitterheid voedende tegen de zodanigen die van hun in begrippen , verfchillén» hoort men nimmer van haat, tweedragt, of wraak zugt, onder deeze heilige Mannen, die, volgens de taal van hun Shaster, „ de dingen deezer wereld gebruiken , als niet „ gebruikende ; alleen het oog op die der toekomende „ gevestigd houdende." Hoewel myne onvermoeide beoefening der Engcf/rho Taaie my in ftaat ftelt om het een en ander in die Spraakc te leezen , is het aan een Arabisch Affchrift deezer Hoeken van den Shaster, onder den naam van Euangelie» , aan welke ik de naauwkeurigheid myner kundigheden in deezen verfchuldigd ben. My niet aanmaatigendc den fluier der Verborgenheid , met welke zommige plaatzen bedekt zyn, op te ligi.cn; eene vermetelheid, welke voor eenen Vreemdeling zo onvoeglyk als onverfchoonlyk zou weezen ; llaa il< over , met diepe eerbiedenis, 't geen my eene Verborgenheid toefchynt. Maar die Magt, welke my geleerd heef! myn hart van de vuiligheid des vooroordeel, te zuiveren, leerde my teffens eerbied te betoonen aan 't geen uitmuntend is, waar ik het ook moge aantreffen. In de geboden van den Shaster der Christenen ontdek ik de grootheid van het verheevene, en de eenvoudigheid der waarheid. Daar in is eene byzonderheid, d.e^rny ooor haare meuwigheid en ftrydigheid met de elders aangenomene begrippen ces rxe^sthdoms ten zeeiften txo:, en nv. :.e /cr-  ic,8 brieven van een hindoo rajah, wondering gaande maakte. In de Openbaaring, deo Christenen verleend, worden de Vrouwen aangemerkt als redemagtige Weezens; als vrywerkende Schepzels! Met één woord, als de helft van het Menschdom, wier Zielen niet min kostlyk zyn in het oog des Alweetenden, dan die van de grootfche Heeren der Schepping ! Wat kan zeldzaamer weezen? De minderheid der Vrouwen fchynt door de Wetten der Natuure zo zeer vastgefteld, en is zo onveranderlyk ingeboezemd door alle de Wetgeevers van brahma gezonden om de Wereld met de kennis der waarheid te verlichten, dat zulks als eene onlochenbaare zaak voorkomt, 't Is waar, dat onze Godlyke Wetten (onvergelyklyk m wysheid!) niet, gelyk de Wetten der Mufulmannen, de Vrouwen voiftrekt uitfluiten van eenig aandeel aan de gelukzaligheid van eenen Toekomenden Staat; in den Shaster ftaat gefchreeven , „ dat eene Vrouw , die zich „ met haaren Man verbrandt, met hem in het Paradys ,, voor langen tyd zal leeven." Maar, zelfs in dit geval , wordt door de Pundits beweerd, dat de toelaating der Vrouwe in het Paradys afhangt van haars Mans geregtigdheid om in dien Gelukftaat toegelaaten te worden. Onzekere voorwaarden! hachlyke afhanglykheid, op welke eene Vrouw zich aan de vlamme opoffert! Wyslyk beftemden onze Wetgeevers, dat onkunde en onderwerping de cieraaden der Vrouwen zouden weezen; vooruitziende, hoe zeer het voorregt van onderzoek ten nadeele zou ftrekken van haare rust! Christen - Vrouwen zyn veel gelukkiger: zy mogen de Hemelfclie Gelukzaligheid genieten, zonder het gezelfchap haarer Egtgenooten ! Door geheel den Christen ■ Shaster heen, worden zy op eenen volmaakt gelyken voet met de Mannen gefteld ; en aangemerkt, als een rang van dezelfde waardigheid met de Mannen in de redelyke Schepping bekleedende, en als even verantvvoordelyk wegens het gebruik 't welk zy maaken van haar redelyk vermogen en de aanmaaningen des Gevveetens. Welk een zorg, welk eene moeite, "moeten wy dan niet veronderftellen dat zy befteeden in het vormen van het vrouwlyk hart! „ Ge„ lyk het fchynzel van de Maan de bloemen van de Os„ hadt doet ontluiken , zo (zegt de Wysgeer) doet de „ Opvoeding den bloezem des Verftands zich uiifpreiden!" Waar de Vrouwen beftemd zyn om onder geen bedwang dan dat der Rede te ftaan, en niet bepaald worden  over de zeden der europeaanen. 199 den dan door de alweetenheid van het alziend oog, van welk een aanbelang moet dan derzelver Opvoeding weezen by alle verftandigen 1 Overeenkomftig hier mede vinden wy Kost- en Leerfchoolen voor de Vrouwen in Engeland overal opgerigt, waar, zo veel ik heb kunnen ontdekken, de befchaaving van het vrouwlyk verftand eene hoofdzaak uitmaakt, en zy alle nuttige en vercierende Weetenfchappen zo wel beoefenen als haare Broeders op de Hoogefchoolen. Wanneer deeze jonge Dogters de loopbaane der oefeninge in deeze zetels van weetenfchap hebben afgeloopen, komen zy te voorfchyn als de Moeder van krishna ; de toorts der Rede verlicht haare zielen, en de ftaf der kennisfe Onderfteunt haare fchreden op de loopbaane der deugd! In dat verlichte Land is de Vrouw eene Vriendin van haaren Egtgenoot. Beweegredenen van hoogagting werken op de verkiezing van beiden ; want daar hebben de Vrouwen de vryheid om de aanzoeken ten Huwelyk aan te neemen of te verwerpen; en, opgevoed gelyk zy opgevoed zyn, mag men vrylyk veronder ftellen hoe zy altoos eene wyze keuze doen ! Volgens hun Godsdienst, mogen de Mannen niet meer dan ééne Vrouw teffens hebben. Eene inftelling, welke, in den eerfte opflage, hard in uwe oogen moet fchynen; maar, indien gy overweegt, welk een eindlooze bron van ongenoegen de twisten, de jaloufyen en mededingingen, onder onze Vrouwen ftaag te wege brengen, zult gy misfchien toeftemmen, dat het getal der Vrouwen te verminderen geen zo groot ongeluk te agten is. 't Geen ik u gezegd heb, wegens het aankweeken van het verftand der Vrouwen, zal misfchien belachlyk weeEen in uwe oogen; maar neem het volgende ter proeve van de waarheid myner verzekeringe. Op zekeren dag bezig geweest zynde in het leezen van den Shaster van myn Engelfchen Gast, zag ik op het eerfte blad met zeer leesbaare, ja fraaije letteren gefchreeven: „ De affcheidsy, gifte van charlotte percy aan haaren geliefdften ,', Broeder 1" Ik ging met het Boek na myn Vriend, die nog in zyn kamer was, en vroeg hem of charlotte de naam was van zynen Broeder? —- Hy gaf my hier op met een glimplach te verftaan, dat charlotte de naam was van zyn dierbeminde Zuster. „ Uw Zuster!" hervatte ik met verwondering, „ Kan het zyn dat in uw „ Land eene Vrouw wordt toegelaaten den Shaster aan te „ raa-  COQ IJRIEVEN VAN EEN HINDOO RAJAH. ,, raaken? of leeren de Vrouwen fehryven? 't Kan niet „ weezen; zulke zaaken voegen aan geen Vrouwen!" — Hy gaf rny hier op te verftaan , dat myne verwondering veroorzaakt werd, doordien ik altoos gewoon geweest was de Sexe in den vernederden ftaat van onderwerping te zien; een ftaat, die, waar dezelve plaats grypt , de kragten en vermogens der ziele uitdooft. De Mannen, merkte hy op, ontvingen van de Natuur geene drift, fterker dan die van op overheerlching gezet te weezen. De meerderheid zyner lichaamsfterkte heeft hem in ftaat gefteld die uit te oefenen over het zwakker gedeelte zyner foort, met onbedwongen hand. Naar gelange de maatfchappy in befchaafdheid" toenam, kreegen de voordeden der Rede den voorrang op lichaamsfterkte, en de driften ontvingen door het bedwang eene maate van befchaaving, die , zo zy derzelver natuur niet veranderde, ze althans minder doorfteekend woest maakte. De Vrouw van een Hindoo, merkte hy wyders op, wordt te deezer oorzaake met meer ontzags bejegend, en geniet eene veel grooter maate van geluk, dan de Vrouw van een onbei'chaafden Afgan. Maar het is niet in den aart der Mannen, om af ftand te doen van eifchen zo ftreelende voor hun trots; en de ingefchaape zugt, om voiftrekt oppergezag te gebruiken, zou voor altoos de Vrouwlyke Sexe in een ftaat van onderwerping gehouden hebben, indien het veelvermogend bevel van den Godsdienst die banden niet verbrooken hadt. Dit heeft de Godsdienstleer der Chrhtenen ten vollen daargefteld. En, om te toonen, hoe zeer het in de magt der Opvoedinge ftaat, om den geest der Vrouwen te befchaaven, zal ik, ten uwen gebruike, eenige Brieven vertaaien van die Zuster, wier naam gy in dit Boek geleezen hebt. Overeenkomftig met die toezegging, vertaalde myn Vriend voor my verfcheide Stukjes, zo in dicht als in ondicht; my teffens affchriften van het oor* fpronglyke geevende, op dat ik ze zou kunnen vergelyken. Het bleek my uit dit alles, dat de Zuster van percy niet alleen heeft leeren leezen en fehryven, maar zeer verre in denken is gevorderd; ja dat zy op eene bevallige wyze de Dichtkunst oefent. (Het Vervolg hier naa.~)  brief, over hst sch0onmaakïn. •201 brief , over het schoonmaaken der huizen in «e meymaand. „ TTeelmaalen hebben Buitenlanders de Hollandfche Zindelyk„ V heid gegispt, de Vrouwen wegens hec altoosduurend ,, fchoonmaaken belachen, en niet vergeeten het jaarlyks Feest van Schoonmaaken , in Meytnaand of daaromtrent, door te „ ftryken. Dit Jaarfeest der Zindelykheid is cndertusfchen on„ zen Landgenooten niet alleen eigen. Het wordt ook in Ame. „ rica gevierd, en wel met zulk eene uitbundigheid , dat Dr. „ frakklin, die zoras den ernst zyner Werken door boertig ,, fehryven afbrak, een Brief fchreef over the American White,, washing, waar in wy zo veel overeenkomsts vinden met ,, ons Schoonmaaken in Meytnaand , dat wy het voornaamfte ,, zullen mededeelen, als een (tukje van verlustiging. — On,, ze Leezeresfen belgen zich niet over den Americaanfchen „ boenenden Wysgeer, noch over ons, zyne naavolgers. Wy ,, zullen op deezen Brief eenen anderen laaten toekomen, ,, die, als van eene Americaanfche Huismoeder gefchreeven, uit „ de pen diens Wysgeers vloeide. Zie hier den eerstgen melden." & & * # myn vriend! Ik wensch u eenig berigt te geeven van het Volk in deeze Nieuwe Staaten; maar ik ben 'er verre af van het noodige daar toe te bezitten: dewyl ik nog maar weinig meer dan de Steden NewTork en Philadelphia gezien heb. Slegts weinig Volks - eigene byzonderheden heb ik onder hun ontdekt. Hunne Zeden en Gewoonten zyn bykans dezelfde met die der Engelfchen. , welke zy, zints lange, gewoon waren naa te bootzen: want, vóór de Omwenteling, werden de Americaanen geleerd, en van hunne vroegfte kindschheid af ingeboezemd , om de Engelfchen, als voorbeelden van volmaaktheid in alle dingen, aan te zien. Nogthans heb ik één gebruik waargenomen, 't welk, zo verre ik weet, alleen eigen is aan dit Land (*). Een berigt hier van zal deezen mynen Bdef uitmaaken, en u mogelyk eenig vermaak verfchaffen. Wanneer een jeugdig Paar in den Egt zal'treeden, wordt, als een onmisbaar Artykel in het Huwelyksverdrag, vastgefteld, dat „ de Vrouw zal hebben , en voor altoos onfehendbaar behou- den, f') De Burger tranklin heeft, dit fchryvende, om de Hollanders niet geda^r, of des onkundig geweest. MtNO. I798. NO. 5. P  £01 B&lCF | ÖV£S 11KÏ SCH00KMAAKEN „ den , het vry en ongeftoord gebruik der Regten van liet „ Schoonmaaken , met alie de plegtigheden en voorregten , daar ,, toe behoorende." — Eene jeugdige Schoone alhier zou eerder de allervoordeeligfte Egtverbintenis aillaan , en den vuurigflen wensch van haar hart verdooven , dan aftaan van dit onfchaibaar voorregt. Gy zult u bevreemden waar in dit voorregt van Schoonmaaken beltaat. Ik zal, in deezen Brieve, tragten xi eeniij denkbeeld te geeven van die Plegtigheid, zo als ik dezelve heb zien volbrengen. 'Er is geen tyd in het jaar, waar in de Vrouw dit haar voorregt niet mag inroepen, indien het haar behaage; maar het laatiïe gedeelte van de Meymaand is vry algemeen bepaald tot dat einde. De oplettende Huisvader kan, uit zekere voortekenen , opmaaken, dat deeze ftortn op handen is. Wanneer zyne Egtgenoote meer dan gemeen knorrig is, misdagen by misllagen in haare Dienstboden vindt, zich over de Kinderen te onvrede vertoont, en klaagt dat alles omtrent haar vuil en morsfig is zyn dit voortekenen, die niet moeten uit het oog verlooren worden : nogthans zyn ze niet beflisfend in de aankondiging; dewyl de bui nu eens opkomt en aftrekt, zonder eenig ander uitwerkzel hervoort te brengen. Doch, wanneer de Man, opftaande en de plaats rondkykende, een groot vat met Kalkwater ziet, of grootere en kleindere vaten daar mede vervuld, heeft hy geen tyd te verliezen; hy gaat terftond na de kamer of vertrek , waar hy zyne Papieren en Hukken van aangelegenheid bewaart, fluit het toe, en neemt, den üeutel in zyn zak fteekende , de vlugt. Want een Egtgenoot, hoe bemind ook anderzins, wordt een hinderpaal geduurende dien tyd van vrouwlyke raazerny. Zyn gezag zwygt dan volkomen; en de geringde onder de Schoonmaakjiers wordt meer dan hy. Hem blyft niets over , dan een kwaad te ontvlieden, 't wélk hy niet kan voorkomen of inaatigen. Wanneer de Man des huizes vertrokken is, vangt de Plegtiglieid aan. De wanden worden, in weinige oogenbiikken, van alles, wat 'er aan hangt, ontbloot. Schilderyen, prenten, fpiegels, leggen opeengehoopt op den vloer. De gordynen worden van de roeden afgenomen , de bedden in ( de venflvrbank gebragt; floelen en talels, wiegen en flaapbanken . vervullen de plaats; tle omheining kromt onderden last van vloeikleeden, deekens, oude en nieuwe kleêren, uit de kasfen gehaald, en uit de hoeken opgefchommeid. Uier ligt al het keukengereedfehap, en vormt een afzigtigen hoop ; op den voorgrond van de fchildery, potten, pannen, roosters, keukenfioelen : daar heeft <:en kas uitgeleverd , Hukkende vlesfen , befchadigde glazen , vergeeten drankvlesjef|t papieren met poeders, oude kurken, verroeste muizenvallen, en wat meer te voorfchyn komt als men alle hoeken uithaalt. —— Het geheel heeft volmaakt het  IS DS MEYMAAND. 203 tiet voorkomen, als of de dag daar was, dat alles, tot een lepelfteel toe, gelyk men zegt, moet yerkogt worden, om den ichuldeifcher te voldoen. De plegtigheid in zo verre volbragt, en het huis genoeg geledigd zynde, is de naastvolgende werkzaamheid, de wanden, en waar zulks verder moge te pasfe komen , te befmeeren met kwasten in Kalkwater gedoopt, IVitzel geheeten. Emmers met water worden over alle vloeren uitgegooten; het befchot wordt geboend met zeepzop, gepaard, te meerder afneeminge, met het geen men fchuurgoed noemt, beftaande in zand en gruis van den Steenkooper gehaald. ~ De glasraamen ontgaan de algemeene zuivering niet. Geene hoogte fchrikt af; de Sphooumaakfter klimt op het afdak, met gevaar van den hals te breeken ,* met een glazenwasfer in de hand en een wateremmer, binnen haar bereik ; emmer by emmer wordt aangedraagen en op onderfcheide wyzen aangewend ter zuivering der glazen ; dit gaat niet zelden met zulk een drift en onbezuisdheid toe, dat de voorbygangers op ftraat een onaangenaam aandeel van dit reinigend water krygen. Men heeft my verteld, dat een Heer, een nieuw pak kleêren, door deeze bewerking bedorven, onbruikbaar vindende, by deu Regter klagten inbragt tegen eene deezer Waterpymphen; doch, naa lang onderzoek en veel overweegings, belloot het geheele Geregtshof, dat de aanklagte niet goldt; naardemaal de befchuldigde het gedaan hadt in de uitoefening van een wettig regt, en niet verautwoordelyk was voor de gevolgen. Het liep dus ongelukkig voor dién Heer af; want by het bederf zyner klederen moest hy de gemaakte Regtskosten tot een penning toe betaalen,. Dit befmeeren, boenen en fchuuren, verrigt zynde, is, het volgende werk, de hier en daar verftrooide en te lugten leggende ftukken huisraad, ieder op zichzeive, te reinigen. Gy hebt wel eens het dak van een huis zien digt leggen, of een fchip. in 't water doen loopen, wanneer alle handen druk aan 't werk zyn; herinner u , indien gy kunt, de werkzaamheid, de woeling, het geraas, van zulk een tooneel , en gy zult u eenig denkbeeld kunnen vormen van het bedryf, 't geen ik u befchryf. Het ongelukkigst in dit geval is , dat het hoofd¬ oogmerk van al dit bedryf daar in beftaat, om de dingen -fchoon te maaken; het betekent niets, hoe veele nuttige, cierlyke, of kostbaare, ftukken gefchonden of geheel bedorven worden door deeze kunstbewetking. Een gladde Mahonyhouten ftoel entafel met een gefneden lyst ondergaan het zelfde lot; zy moeten fchoongemaakt worden , wat 'er ook van kome; of ze bedorven of ten onbruik raaken verfchilt niets. By voorbeeld, een fchoone in een lyst gevatte groote Kunstprent wordt op den vloer gelegd ; kleindere daar boven op geftapeid; het P a druk-  BRIEF, OVER HET SCHOONMAAKEN drukkend gewigt breekt het glas van de eerfte; doch dit heeft niets te beduiden. Een kostbaare Schildery zet men tegen een fcherppuntigen hoek van een tafel; andere worden er te£en aan gezet, tot dat in 't einde de drukking van t geheel de lunt der tafel door het doek van de eerstgepiaatfte drukt. De lvst en het glas om en voor een fraaije Prent moeten fchoongemaakt worden ;'t geen men daar toe bezigt lekt door, en de Prent krygt vlek by vlek; geen zwaarigheid, indien het glas fchoon is, en de lyst blinkt, is het genoeg; al het overige verdient geen aanmerking. Een bekwaam Rekenkundige heeft eene nette berekening gemaakt, en uit veele proeven cit facit gevonden , dat het verlies en de vernieling, door twee Schoonmaakingen veroorzaakt, gelyk ftaan met één Verhuizing, en drie Verhuizingen met één Brand. ... , Wanneer de Pret van Schoonmaaken voorby is, beginnen de huislyke zaaken de oude gedaante weder aan te neemen. De ftorm (tilt, en alles zou voorts wel zyn; doch het is onmogelyk dat eene zo groote beroerte, in een zo klein gemeenebest, geene verdere gevolgen zou hebben. Want, twee of drie weeken naa deeze kunstbewerking, wordt het Gezin doorgaans aangetast met zeere keelen en zeere oogen, veroorzaakt door den ontfleekenden aart der kalk; of met zwaare verkoudheden, te wege gebragt door dc uitdagingen der doornat gemaakte vloeren en wanden. Onder myne bekenden is een Heer, die 'er zyn werk van maakte , om van alle dingen op eene Philofophifche wyze reden te geeven. Hy merkte dit Schoonmaaken, 't welk ik eene Gewoonte genaamd heb, aan, als eene op haar beftemden tyd wederkomende Ziekte , aan deeze Lugtftreek byzonder eigen. De wyze, op welke hy dit ftuk beredeneerde, was aarttg;doch ik heb geen tyd om u dit in 't breede te ontvouwen. Het geen hy 'er uit befloot kwam hier op neder, dat de Kwaal ongeneeslyk was: dan, naa 'er lang op gepeinsd te hebben, dagt hy gelukkig genoeg te weezen , met iets uit te vinden , 't geen de Kwaal zou maatigen. Ten dien einde liet hy een klein verblyf in zvn tuin bouwen, voorzag het met eenige dagelykfche doelen", tafels, en hing aan den wand eenige prenten van de goedkoopfte foort. Hy leefde in de hoope, dat, wanneer de krankzinnige vlaag van Schoonmaaken zyne Vrouw en verder Vrouwlyk Gezin mogt overvallen , zy derwaards zouden gaan, en het hart lustig opnaaien aan fchuuren, 1'chrobbeu, wry ven, wasfen en plasfen; en dat hy, de Kwaal daar uirgewoed hebbende, in het Huis zelve des geene werking zou zien, en hy daar zyne ongeftoorde wysgeerige rust genieten. Maar de proeve beantwoordde niet aan zyne verwagting ; en het was onmogelyk die vervuld te zien; naardemaal, voor geen gering gedeelte , de voldoening van al dit bedryf beflaat in het  IN IIE MEYMAANt». 20^, het voorregt der Huisvrouwe, ora ééns in 't jaar haar Man te plaagen, het huis te benaauwd te maaken, en voor dien tyd het geheele huisbeftuur in eigen handen te neemen. Daar is een veel beter middel dan 't geen die Philofooph gebruikte; het beflaat in de kamers met Papier te behangen; dit wordt nu ook over 't algemeen gedaan; en, fchoon dit het Schoonmaaken geenzins affchaft , verkort het den tyd der vrouwlyke Dwinglandy op eene aanmerkelyke wyze. Dit Behangzelpapier is vercierd met bloemen of andere tekeningen, en geeft aan de kamers zulk een oog, dat de Vrouwen, zonder den toeleg te bemerken, gereeden ingang aan dit Kamerbehangzel gegeeven hebben. Ook is 'er nog eene andere verligting in dit lot des Huisvaders. Hy heeft doorgaans het voorregt van een klein kamertje of kabinetje te bezitten, om 'er zyne Boeken en Papieren in te bergen, en vryheid orn den fleutel zelve te bewaaren. Die wordt aangemerkt als eene bevoorregte plaats, en ftaac eenigzins gelyk met het Land Gozen,te midden van de Plaagen vaii Egypte. Maar dan ook moet de Man ten uiterllen om. zigtig en altoos op zyn hoede weezen. Want ging hy onverhoeds uit, en iiet hy den fleutel in de deur fteeken , de Dienstmeid, die ahoos op zulk eene gelegenheid loert, treedt terfiond binnen met al het noodige reinigings-gereedfehapbrengt alle de boeken en papieren in orde: doch voor den Man in wanorde, en zomtyds tot zyn fchade. Laat ik 'er n, een voorbeeld van vertellen. Een Heer wordt door de Boedelredders van een Koopman gemaand om een fchuld in des overledenen Boek gevonden, dertig Ponden Sterling bedraagende. Hy wist ten vollen, dit geld betaald, en 'er een Quitancie, naar behooren, voor ontvangen te hebben; maar, dewyl het reeds lang verleden was,wist hy terftond niet, waar die Quitancie te vinden. Hy werd in regten des vervolgd, ,en de tyd naderde dat 'er uitfpraak over dit geval zou gedaan worden. Hy zette zich , in goeden ernst, neder, om een grooten bundel oude papieren , door hem losgemaakt en op tafel verfpreid , naa te zien. Te midden van dit onderzoek werd hy lchielyk afgeroepen , om eene zaak van gewigt. Hy verzuimde de deur van zyne kamer te fluiten. De Dienstmeid, die lang op zulk eene gelegenheid geloerd hadt, tradt terftond binnen met de noodige gereedfehappen , en viel met groote drift aan het fchoonmaaken en alles in orde te fchikken. Het eerfte voorwerp, 't welk haar oog trok, was de verwarde hoop papieren, op tafel liggende. Deeze werden terftond te zamen opgenomen, op dezelfde wyze als zy gewoon was gebruikte mesfen en vorken van tafel af te neemen; maar onder dit driftig voortflaan viel 'er een klein ftukje papier ongemerkt op den vloer, en dit was juist de gezogte Quitancie; dewyl dezelve geen voorkomen hadt , dat eenige oproer P 3 king  goS BRIEF , OVER HET SCHOONMAAKEN king trok , werd ze nevens ander vulnis opgeveegd, in een vulnisblik gedaan, en op de plaats weggeworpen. De Koopman hadt verzuimd die post sis voldaan te boek te (lellen , en de vermeende fchuJdenaar hadt geen bevvys van betaaling, en werd dus veroordeeld tot het betaalen van die fom met de daar op gemaakte onkosten. Eenigen tyd naa dat dit alles afgedaan en het geld dus ten tweedenmaale betaald was, vondt een der kinderen, in den tuin 'fpeclende , de Quitancie. Nog grypt 'er te Pkiladelphia eene andere gewoonte ftand , en deeze ftaat met de bovengemelde in een naauw verband. Ik bedoel het Sttaatfchrobben voor de deuren, op eiken Saturdag-avond. Ik zag dit eerst aan als een Stads wet; doch, by nader onderzoek, bleek het my, dat het, als 't ware, eene Godsdienftige plegtigheid en eene voorbereiding tot den Sabbath was; en deeze, geloof ik, is de éénige Godsdienstplegtigheid, waar in de veelvuldige onderfcheide Godsdienstaanhaugen te dier Stede overeenftemmen. De plegtigheid neemt eenen aanvang by het ondergaan der zonne, en duurt tot tien of elf uuren 's avonds. liet valt voor een Vreemdeling vry bezwaarlyk, op die avonden de ftraat te betreeden. Hy loopt geduurig gevaar van een emmer met vuil water tegen de beenen te krygen ; doch een gebooren Philadelphiaër is dermaate aan dit gevaar gewoon, dat hy allen ongeluk, met eene wondere behendigheid, weet te ontwyken. Het is uit hoofde van deeze omftandigheid , dat men een Philadelphiaër aan zyn huppelenden en overfpringenden gang kan onderfcheiden. De wegen in New -Tork zyn met ruwe fteenen beftraat; deeze worden, wel is waar, niet gefchrobd; maar de vuiligheid wordt zo fchoon van voor de deuren weggeveegd, dat de fteenen kantig en hoekig uitfteeken , tot groot ongemak der zodanigen , die niet gewoon zyn aan een zo oneffen pad. Maar gevvoonte bevredigt ons met alles. Het is aartig genoeg een Philadelphiaër te New - Tork te zien ; hy bewandelt de ftraat met zo orazigtige voorzorge , als of zyne toonen met lykdoomen bezet of met kalkagtige uitgroeizeis van de jicht omkorst waren; terwyl een New ■ Torker, even weinig de vlakke beftraacing van Pailadclphia goedkeurende, langs de vlakte voortfehuift gelyk een Pnppegay op .een Mahonyhouten tafel. Men moet bekennen, dat de SchooHmaakingen en Wasfingen, ■waar van ik in deezen gewaagde , met geene kleine ongelegenheden vergezeld gaan; maar de Vrouwen zouden, om geene reden ter wereld , zich laaten beweegen, om van haar voorregt af te ftappen. Niettegenftaande dit alles, kan ik u, op het fterklb?, verzekeren , dat de Americaanfche Vrouwen de getrouwde Huisvrouwen en beste Moeders zyn, die men in de wyde wereld aantreft. —— Ten befluite, ik hou my ver/ekerd, dat gy met my  IN DE MEYMAANB-- 207 Sny zult zamenftemmen in 't begrip, dat, indien een getrouwd IVian flegts céne week in een geheel jaar te lyden hebbe, hy geen groote reden heeft om over den Huwelyksband te kiaagen. OVER DE BELEEFDHEID IN HET VOEREN VAN GESPREKKEN. Eene Indiaanfche Anecdote. Naüwlyks treft men iet zeldzaaViers aan, onder alle omftandigheden der verkeering, dan' een goed en belangryk gefprek eenen tydlang voortgezet. Zo veele bykomende omftandigheden zyn 'er noodig, om die foort van uitmuntenheid te vormen, die een Man in ftaat ftelt om in de verkeering te fchitteren, dat iemand, met hoe veele gaven ook befchonken, zich. nimmer verbeelden kan ze alle te bezitten. Maar 't geen nog meer ftrekt om de aangenaamheden des onderhotids te verminderen, is die voortdringende en elkander in den weg komende drift, om elkander in de reden te vallen, welk onderwerp ook de ftoffe des onderhotids uitmaake. 't Volgend voorval zal myne meening breeder ontvouwen, en eene voorbeeldige lesfe verfchaffen. Omttent eene Eeuw geleden, was een aantal Zendelingen tot eene Indiaanfche Natie afgevaardigd, met last om onder dezelve het Euangelie te verkondigen. Met alle tekens van hoogagtiug werden zy ontvangen: de Hoofden van den Stam, zaten onder de fchaduw van een ouden, grooten en eerwaardigen boom, om gehoor te geeven aan deeze nieuwe Onderwyzers. Niets kan men zich e'rnItiger en deftiger voorftellen, dan de welvoeglykheid, met welke dit alles aan de zyde der Indiaanen behandeld werd. De Zendelingen en de Volkshoofden gezeten zynde, ftondt een der laatstgemelden overeinde , eu gaf den Zendelingen te verftaan, dat zy vryheid hadden, om de Leer, welke zy wenschten te prediken, voor te draagen. — De Zendelingen deeden, elk op hunne beurt, des eene voordragt. Kaardemaal ieder veel meende te zeggen te hebben, duurde het zeer lang eer zy allen uitgefprooken hadden, en van de Indiaanen eenig antwoord konden bekomen. Deezen, egter, bewaarden al dien tyd een diep ftilzwygen, onthielden zich van het betoon eeniger tekenen van onverduldigheid, fchoon, ten aanziene van zulk een belangryk onderwerp, antwoorden , vraagen , eu tegenwerpingen , in den geest opkwamen , en op de lippen zweefden. ■ Toen alle de Zendelingen, de een naa den anderen, hunne gevoelens dus in 't breede hadden voorgefteld, bewaarden de Indiaanen nog voor eenigen tyd het zwygen , om elk gelegenheid te verfchaffen tot het aanvullen van het overgeflaagene, of het aaudriugen van deeze of geene byzonderheid. Wan.  5CS BELEEFDHEID IN HET VOEKEN VAN GESPREKKEN. Wanneer zy dagcen hier toe een genoegzaamen tyd verleend te hebben, rees de oudfte der Indiaanen, met veel deftigheids, op en begon met den voordragt hunner eigene gevoelens op het' ftuk van den Godsdienst. ■ Nauwlyks hadt hy drie volzin, nen uitgefprooken , of hy werd in het voortfpreeken geftuic door twee of drie der Zendelingen te gelyk , met veel gefchreeuws het" bygebragte in den aanvang des voorftels ontkennende. ( Een gloed van verontwaardiging verfpreidde zich op de kaaken des Indiaans; naa eenige oogenblikken zwygens, fprak hy, met een gelaad, 't welk getuigenis van zelfbewuste meerderheid droeg, de Europeaanen in deezer voege aan. ,, Met onzen Godsdienst, hoedanig dezelve dan ook moge weezen, " tragten wy ons met geduld en befcheidenheid jegens elkande', ren te gedraagen , en aan onze Leeraaren zelve een leerzaam " voorbeeld te geeven van geduld en regtvaardigheid. — Wy luisterden na u met die aandagt en bedaardheid, werfce voege aan lieden die veel te leeren hebben; maar in uwe onbe- fchofte haastigheid, om ons by ons antwoord in dc reden te " valk-n, hebt gy ons overtuigd, dat gy, met zulk eene „' maate van onkunde in de gewoone beleefdheden des leevens, zeer flegt gefchikt moet weezen om ons met heilzaamen *, raad te dienen in de gewigtiger belangen den Godsdienst be. „ treffende." Naa dit zeggen rees de Vergadering op, en, in fpyt van alle tegenbetuigingen, verzoeken en vertoogen, trok elk der Indiaanen na huis. EENE ENGELSCHE ANECDOTE. --p ene Engelfche Vrouw , op haar doodbed zynde, liet harert Xt Man roepen; en nadat zy getracht had om zyne gevoeligheid te roeren door het verhaalen van alles,' het geen zy lyden mqest, zoo bezwoer zy hem haar eene misdag te vergeeven, welke zy jegens hem bedreeven had. De Man haar beloofd hebbende, 't geen zy begeerde, bekende zy hem, dat zy ontrouw jegens hem geweest was. „ Ik verwacht van u ins« gelyks, zeide de Man, de vergeeving van het kwaad, 't welk ik u gedaan heb." De Vrouw hem dit met al haar hart beloofd hebbende; „ Heb ik dan nu, hernam hy, vernomen hebbende , 't geen gy my nu belydt , u dit vergeeven, zoo is het dan uw dood , welken gy my vergeeft."  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. BETOOG OVER HET ONAFSCHEIDELYK VERBAND DAT 'ER is TUSSCHEN DE GESCHIEDENIS , DEN GODSDIENST EN DE ZEDELEER, VERVAT IN DE SCHRIFTEN DES OUDEN- EN, VOORAL, DES NIEUWtNVERBONDS, tot STAAVING DER WAARHEID EN GELOOFBAARHEID VAN IEDER DERZELVE in HET BYZONDER. "Vfiet te kunnen gelooven aan het Historifche van den IX Bybel, en nogthans de daarin vervatte Zedelesfen voor waarbeden te erkennen, en aan te neemen tot een rigtihoer van zyn gedrag , is, naar myn gedagten, even zo veel, als dezelve aan te neemen buiten het waare zedelyk verband, met opzigt tot de eigenlyke betrekking tusfehen God en den Mensch, en tot de Eeuwigheid, of zonder te overweegen, hoe God, eertyds, zich aan de menfchen heeft geopenbaard, hoe hy met hun gehandeld heeft, wat hy van hun heeft afgeëischt, en hoe hy zich verklaard heeft verder met hun te zullen handelen, zo in deeze als in de toekomende waereld; en is, ten anderen , even zo veel, als die Zedelesfen aan te neemen uit handen van bedrogenen of bedriegers. Niet te kunnen gelooven, noch aan de oude Gods-regeering omtrent vroegere Volkeren, noch aan Bybelfche Voorzeggingen en derzelver Vervullingen, noch aan Wonderwerken , hoedanigen in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds vermeld worden, noch aan de Goddelyke Zending, het wonderdaadig Leven, Lyden en Sterven, de Opftanding en de Hemelvaart, van Christus; dit alles moest,. myns inziens , dan veeleer ten gevolge hebben, dat men ook geen geloof konde flaan aan de uitmuntende Voorbeelden van eenen Abraham, Jozef, Mozes en David, noch aan Jezus, als een allergodsdienfligst en deugdzaamst Mensch , noch aan deszelfs braave Apostelen, zo min als aan derzelver Godsdienst- en Zedeleer; en men MENG. I7y8. no. 6. Q zou  £-3 VEHJ5AND 1 USSCïlEN DE GESCHIEDENIS) 3 zou dan, oordeelkundiglyk, zo veel meer reden hebben om de waarheid van Jezus Leven en Leer (hier voornaamlvk ter zaake-dienende) in twyfel te trekken, als de Befchrvvers daarvan meer misleid zouden geweest zyn, of als zy zeiven meer bedriegeryen zouden hebben in het werk gefield, om hunne Befchryvingen geloofbaar te maaken. Want wie kan op dwaalgeesten of op leugenaars vertrouwen, fchoon die ook zomtyds de waarheid mogten fpreeken ? Wat geloof verdient een blinden , fpreekende over het licht en de koleuren ? en wat ingang zal het vinden , op het woord van eenen wreed aart , wanneer hy zegt, gy moet barmhartig zyn? hunne waarheden zelve moeten hierdoor een verdagt voorkomen aunneemen, daar de gezonde reden ons zegt , dat iemand, die de zuivere ■ waarheid zal voortbrengen, geen bygelooyige of dwecper moet weezen : en dat nog minder hy , die bereid is der waarheid Lulde te doen, zich daarby van misleidingen or bedriegeryen behoeft te bedienen, noch ook kan bedienen, vermits 'er eene tegenftrydigheid is tusfehen deeze twee zaaken, even ongcrymd, als dat een moordenaar of dief tegen den doodflag of de dievery zouden prediken 3a zelfs hunne redenen kragt byzetten door daadelyk te moorden of te (kelen ; en dus eene tëgenftrydigheid zoo tastbaar, dat alle verftandigen gewoon zyn de dwaahng of het bedrog voor een voldoend bewys te houden van de ongegrondheid of valschheid van het geen iemand , als waarheid, wil opdisfehen. Mogelyk denkt men hier tegen te kunnen aanvoeren , dat een wys man alleen op de zaaken moet letten , en niet op de perfoonen, die dezelve verhaalen of bedryven, noch op de werkwyze, waarvan de menfchen zich daarby bedienen; dat alleen de inwendige kenmerken van de echtheid dier zaaken 'er den lïempel der waarde op kunnen en moeten drukken; en dat dus ook de Godsdiensten Zedeleer, in de Euangelifche en Apostolifche Schriften vervat, voor zo veel die met de reden overëeHftemt, genoeg heeft aan haare eigene verhevenheid en lchoonheid, om geloofd en betragt te worden. Doch dan vraag ik, wat verhevenheid en fchoonheid kan 'er uitblinken in eene Leer, waarvan men de Goddelyke Openbaaringen, Gods Voorzienigheid , het werk der Verzoening en zyn liefderyk Verbond met de uienfchen, zich uitftrekkende tot in de eeuwigheid, voor on-  BEN GODSDIENST EN DE ZEDELEER. *U ©ngerymde byvoegfelen houdt, en welke Leer men dus met eene reeks van dwaalingen of bedriegeryen verbonden acht, die niet anders zouden zyn, dan eene haatelyke: fpeeling, in de ernftigfte zaaken, met de zielen der mentenen, en met de hoogstwaardige Godheid zelve ? Moesten nu deeze dezelve niet geheel ontluisteren en in ons oog doen daalen ? of moest daaruit zelfs niet het vermoeden in iemand ontftaan, dat hy die verhevenheid en fchoonheid flegts in een valsch licht befebouwde ? Immers, men houdt de fraaifte kunstgreepen, de bevafïigfte vertooningen, van gochelaars voor niets anders, dan . gochelaaryen ! En , diensvolgens , zou ieder verftandiff mensch, myns achtens, moeten overhellen, om meer gei t9 flaan- en den voorrang te geeven, aan eene minder verhevene Zedeleer, welke niet met zo veele dwaalingen, of met zo veel bedrog, was doormengd. Veel wysgeeriger, derhalven, zou de handel wyze van zulk eenen my voorkomen, die, niet geloovende aan de Gefchiedverhaalen der Euangelisten en Apostelen de Christelyke Leer, als een geheel verdagt ftuk , verwierpen dan van iemand anders, die dezelve aanname tot eene regelmaat van zyn geloof en leven, ondanks dit zyn gevoelen , dat derzelver eerfte Verkondigers of bedrogenen of bedriegers, waren geweest. * Doch wanneer wy zien op Mannen, die, ongeacht alle de gedrogtelyke Leerftelfelen, welke, onder het verbasterd Christendom, eikanderen zyn opgevolgd , en dikwerf, beurteling, de overhand hebben verkregen, om de verrtanden te verbysteren, reeds tot die hooge maate van verlichting en overtuiging zyn gekomen aangaande Tezus menfchelyke Grootheid en diens verhevene Leer, dat zy geene twyfeüng ontmoeten, zich daaromtrent met zekeren Deïstifchen Schryver in deezer voege uit te drukken : „ Zo de Infteller van den Godsdienst des Cliris„ tendoms onze hulde niet waardig zy , als de Zoon „ van God, zou men, echter, hem nog altaaren behoo„ ren op te rigten, als aan den eenigen Wetgeever, die „ eene volmaakt gezuiverde Zedeleer heeft gebragt op ai aarde (*)." Wanneer wy, zeg ik, op Mannen teien, welke derwyze met hun harte kunnen fpreeken en, des niet te min, het historifche der Schriften des Nieu- I- (*) Zie de la Pkilofophie de la Nature. Tom. II. pgg. 47, Q »  514 VERBAND 'IUSSCHEN DE GESCHIEDENIS » lsriP,iwen Verbonds, nopens het wonderdaadige in Jezus fevenïn EuaSgelium, als een verdichifel, aanmerken; hoTïohet Ten zodanigen mogelyk zyn, m een gevoelen z? onbeïaanbaar met hun zeiven en met de reden, te 'blv°eS Seken? En hoe zou het ook den .zodanigen Snïïvk zvn , in eene zaak van zulk een oneindig aanbelSfals zè, uit hoofde hunner miskenning van he Seen fchriftuurlyk historisch is , even daarom de best Side Zedeleer met hun geloof te verzaaken ? Neen, men zou het, naar myn begrip, ten dier aller opzigte, Est wysgeerig moeten keuren, dat zy, vervuld met een leevendig gevoel van de voortreflykheid der Euange- . lifche Leer, hunne denkbeelden, op gelyke wyze, poogden te verryken met eenen gewisien grond voor de waarheid der Euangelifche Gefchiedemsten. Dat zy, eensdeels, met voorbyziening van het grot misbruik, t welk , in uitlegkunde en toepasfing , van de Schriftuur gemaakt is, als zynde de fchuld daarvan nimmer te wvten aan de Gewyde Bladeren zeiven; en, anderdeels, met aflegging van dien laatdunkenden geest, welke zich afkeerig hondt van alles wat met den gewoonen, natuurlyken, loop der dingen niet wiskunftig is overeen te brengen, hoe luttel zy weeten van den aart der Natuur en haare werkingen; hoe verborgen het voor hun is, of het niet, dan al, met Gods Wysheid ïnftemt, dat hy, ter bereiking van groote zedelyke oogmerken , de Natuurwetten , als voor een oogenblik , zonder krenking der algemeene vastgeftelde orde in de ftoffelyke waereld, opïchorte, of wel, door eene hoogere daad van zynen Wil, vervange; en hoe onkundig zy zyn van de middelen, welke de Alvermogende daartoe in zyne hand heeft, hunne poogingen verdubbelden, om , naar de fchoone aanpryzing in het Euangelium , met alle de opregtheid der duive en met alle de voorzigtigheid der flange, te onderzoeken, of de hier vooren gemelde Gefchiedenis en Leer niet even gegrond en vast beftaan? of ze niet evenzeer met de waardigheid van den Schepper en Regeerder van het Menschdom, niet evenzeer met den toeftand van bet redelyk bezield, maar zwak en behoeftig, fchepfel,, zyn overeen te brengen? Dat z*y, ten dien einde, zich met hunne verftandige naarvorfchingen in het tydperk van die Gefchiedenis verplaatsen ; dat zy zich voor oogen rtelden de algemeene verblindheid en verdorvenheid der toenmaalige Volkeren, zo Jooden als Heidenen, volgens  DEN GODSDIENST EN DE ZEDELEER. 21$ gens de geloofwaardigfte befchryvingen van Onchristenen en Christenen ; dat zy hunnen aandagt vestigden op derzelver ingewortelde voorö .rdeelen , bygeloovigheid en ongeloovi&heid, op derzelver verflaafdheid aan alles wat aardsch, vleefchriyk en zinnelyk , en afkeerigheïd van alles wat zedelyk, geestelyk en hemelsch, was, en nog eens op derzelver heerfchende gebruiken en misbruiken, denk- en fpreek-manier; en dat zy, in dier voege, by , de bron zelve, overwogen, of het niet moreel noodzaaklyk fchynt geweest te zvn , dat de Inilejler van het Christendom, als de Verlosfer en Zaligmaaker van zulk eene waereld, te voorfchyn kwam met uiterlyke tekenen ; van eene hoogere Zending, hy, die, anderszins, niets ; heeilyks aan zich had, maar arm en gering moest zyn, i om den armen en geringen het Euangelium te verkondi. gen, en de gelykheid te herftellen onder de menfchen ; i dat hy door bovennatuurlyke kragten geleid en onder: fteund wierde, en zelf ook wonderen van weldaadigheid • verrigtede, ten einde zich, als een Godsgezant, of als [ het hoogstnavolgenswaardig Voorbeeld van godsvrugt en i deugd, te doen aanneemen, en nog meer zyne Leer, als > Gods eigenen Wil, allerwege te doen ingang vinden en t ftand grypen. Herinnert men zich flegts aan het voort fchrevene, is het dan niet, met grond, te verönderftellen, i dat de menfchen, in het algemeen, beneden het peil van t redelyke kennis, en van zedelyk gevoel, waren afgedaald, ; zodat alle Goddelyke en menfchelyke Leeringen, raakende f Godsdienst en Deugd, hoe heilzaam en kragtig, als ydele ï fchaduwen voorby zweefden boven hun verftand en hart ? i daar het bekend is, dat de uitmuntendfte Joodlche Zedet wetten vertreeden werden door der Jooden ondeugend \ gedrag, en kragteloos waren geworden door derzelver j ydele by-plegtigheden , waarin zy het wezen van den ) Godsdienst ftelden: daar het bekend is, dat de wetten der i natuurlyke reden, door der Heidenen godloos en fchande[ lyk leven, tot een louter fpel werden gemaakt, terwyl de 1 fchoonfte en nutfte Zedeleslën, welke zommigen hunner l nog te voorfchyn bragten, niets vermoaten, om den Volks» ] geest te verlichten, of het harte des Volks te verbeteren; I en dat aldus, Jooden en Heidenen te gader, in eenen i zonden-flaap waren gevallen, waaruit zy door geene geI woone menfchelyke kragten fcheenen opgewekt te kunnen I worden. Dat zy, dit nadenkende, te gelyk overwo- I gen, of het gantfche werk der Verlosfing, 't welk de Q 3 ziel  »I4 VERBAND TÜSSCHEN DE GESCHIEDENIS, d^r Gewyde Gefchiedenis uitmaakt, Gode en zyntf liefde emis het Menschdom niet, tevens, volkomen waaidii fv" - c» of het' wannecr ïCn? V3? d ifl Sn fnm, een oplettend oog flaat op het karakter zelfs £ È^Selisten en Apostelen, zowel als op alle de omftfndiSn waarin dezelve zich bevonden, zonder eenig ÏS of gewch naar de waereld, omringd van veele Sfee vyanden , aangehangen door weinige zwakke Vnl den, op redelyken grond, wel mogelyk kan geacht worden, dat die verftandfge en deugdgezinde, die, voor Zd, alles opofferende en fteeds vervolgde. Mannen be, drogenedomkoppen, of bedriegende deugdnieten, zouden §eTeemeZernzou ik zulk een onderzoek in die allen zeer Nvsseerig noemen, aangezien het, myns oordeels, gant. fchelvk niet tot eere kfn ftrekken van het hoogde Wezen , e verönderfteilen, dat eene Leer , die, naar het eken getuigenis van de waarheidlievendften onder de Siste! en Naturalisten , moet gehouden worden voor de fchoonfte, mensch- en Gode-betaamelyke, Leer, welke ook aan net licht is gebragt, zou ingevoerd zyn door S.ffien van bedroe : want niet alleen de Euangehsten S A^^rSdeit, hadden zy dus gehandeld, htmne eiseïe voorgeftelde grondregels om ver geltoten , en zich Set hurae eigene woorden ,&als bedriegers, gefchandvlekt hébbÏÏ maar de Regeerder van het Heelal zeiven (het ïv met eerbied gefproken) zou daar door kunnen aangeSi?t worden , alsof hy "de menfchen zoo verkeerd gefchaoen hadde , en hen aan zulk eene orde van zaaken overElaaten , dat zy, ten gevolge dier natuur yke inn£ tin? door valschheid en misleiding moesten komen tot degkennis van zynen volmaakten Wil, tot de betragting van hunne verhevenfte Pligten Men, denkeeens, lol onbeftaanbaar zou het zyn met Gods Wysheid, me Gods rechtlievendheid, zo hy het, in de berfemmmg der diSeni, noodig gemaakt hadde , dat de menfchen door SKütèr, moreel gochelfpel getrokken gierden tot ee"-Leer, welke hem doet kennen in zyne hooglte Volmaaktheden, als haatende alle leugentaal, en als hebbende eenen gruwel van allen bedrog 5 tot eene Leer, zo zuiver en heilig, naar de geiykenis van zyne eeuwige Wetten , dat dei zeiver Infteller durfde zeggen : wie den willt fnyns hernemen Vaders wil doen, die zal van deeze myne lier erkennen, of zy uit God is, dan of ik van my zet.  BEN GODSDIENST EN DE ZEDEEEER. ül§ y:n fprctke. Mag men vermoeden, dat iets derge- lyks heeft kunnen vallen in het ontwerp der onfeilbaa're Goddelyke fchikkingen, indien het anderszins ook konde vallen in het plan van menfchen ? Neen, het is Gode waardiger, van hem te denken, dat hy, in den tyd, tot bevestiging van zyn heilig en zaligmaakend Verbond, met Wonderwerken is tusfehen beiden gekomen, of hiaten wy liever zeggen , met ongemeene Verfchynfelen, die wy, flëgts kennende een ftipjen vsn de Natuur in zyne almagtige hand , gewoon zyn bovennatuurlyke gewrogten, Wonderwerken, te noemen; dan dat hy, reeds vóór den tyd, in het menfchelyk gefchapene den grond zoude gelegd hebben tot oorzaaken en gevolgen, uit kragt van welke het uitmuntendst famenftel van Godsdienst- en Zede-Wetten, door de uitzinnigheden der geestdry vcry , of door bedrieglyke ftrëeken, die noch hem,, noch den mensch, betaamen, aan het Menschdom moest medegedeeld, ja geloof- en betragtens- waardig gemaakt worden. In de daad , wanneer de Twyfelaar uit grondbeginfelen, met zyne natuurlyke reden, dus, oordeelkundiglyk, en, tevens, welgezind", te werk giuge, zou hy, geloof ik, de hcerlykfte overeen (lemming, en een onaffcheidelyk verband, tusfehen Jezus Gefchiedenis en Jezus Leer ontdekken : hy zou, geloof ik, inzien, hoede waarachtigheid en Godlykheid der eene tot flaaving van die der andere dient', en hoe die beiden , te famen genomen, by het gros, dat geen hebben moeten uitwerken, wat door ieder, afzonderlyk, niet uitgewerkt had kunnen worden: hy zou, geloof ik, wel verre van het ten nadeele te duiden der Euangelifche en Apostolifche Gefchiedenisfen en Leeringen, dat dezelve, na een tydsverloop van zoo veele eeuwen, waarin ze op zulk eenen verren afftand befchouwd worden, uit het tegenwoordig gezigtpunt, met nevelen omtogen zyn ; het veel meer voor iets zonderbaars houden, dat dezelve, desniettegenstaande, nog zulk een algemeen , klaarfchynend licht verfpreiden , en zoo duidelyke kenmerken van echtheid agter zich laaten: hy zou, geloof ik, getroffen worden door op te merken, dat, hoe meer men dezelve van naby gadeflaat, hoe meer gronden van waarheid en billykheid zich daarin opdoen, waar by alleen de ongerymde leerftelfels van het verbasterd Christendom verdwynen ; terwyl, in tegendeel, hoe meer men alle andere, vroegere en laatere, waereldlyke Q 4 His-  aió" verband tusschen de geschiedenis, enz. Historiën en bloote menfchelyke Zede fchriften nagaat, en tegen eikanderen in vergelyking brengt, men daarin des te meer valscnheden, gebreken en tegenftrydigheden, zal gewaar worden: hy zou, geloof ik, met verwondering, befpeuren, dat in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds den toetsfteen der waarheid gevonden wurdt van eenen reeks van gevolgde , nog volgende en hierna te volgene Gebeurtenisfen:'hy zcu, eindelyk, geloof ik, zo zeer tot zyne verbaazing als befchaaming, ondervinden, dat het licht, aangaande het hoogfte Wezen, de Deugd en de Onfterfiykheid in hem zynde, en 't welk hy waant alleen geput te hebben uit de natuur en reden , hem waarlyk is toegevloeid uit de bron van de , door hem miskende, Bybelfche Historiën; en opgeklaard door de zuivere en heilryke ftraalen van de oorfpronglyke Leer des Christendoms. J. D. bericht aangaande eene zeer voortreflyke oogzalf. Door den Heer hufeland. Zedert meer dan twaalf jaaren bediene ik my, fteeds met het uitfteekendst gevolg, van de volgende Oogzalf, die, fchoon zy hoofdzaakelyk uit de Roode Pr act* pitaat beftaat, welke zo algemeen tegen de kwaaien der Oogen wordt. gebruikt , echter eene byzondere kragt fchynt te bezitten, dewyl dezelve, in veele gevallen, in welke andere bereidingen van dit middel geen den minflen dienst hadden gedaan, de verlangde geneezing zeer fpoedig daarftelde. De bedoelde Zalf wordt dus bereid. Neem Roode jPracipitaat, geel wasch, en ongezouten boter, van ieder even veel op het gewigt; fmelt de wasch en boter te zamen, doe 'er dan by den zeer fyn gewreeven Pr actpitaat , en roer de ftoffen geftadig onder eikanderen, tot dat alles wel koud is. In den winter neemt men wat meer boter, dewyl de Zalf anders te hard wordt. De groote voortreflykheid van dit middel fchynt hier in te beftaan, dat men op deeze wyze eene veel grooïere hoeveelheid van Praciphaat kan gebruiken, zonder eenigzins gevaar te loopen van de oogen te kwetzen, dan anderzins mogelyk h; dewyl het wasch de fcherpte van  EEN V00RT11EFLYRE OOGZALF. £Ijr van dit Kwikmiddel veel beter omzwagtelt, dan enkel vet zou kunnen doen , waar van wy een gelykzoortig voorbeeld vin-len in het met wasch bereid glas van Antimonic. Hier komt nog by, dat, volgens deeze bereiding, het Kwikmiddel onder de gefmoltene ftoffen wordt gemengd, het geen buiten twyffel eene veel naauwkeuriger vereeniging der kwikdeelen met de deeltjes der vetftoften veroorzaakt, dan ooit door eene enkele werktuigkundige wryving, zonder hulp der warmte, kan bekomen worden ; naardien 'er met zodanig eene wryving nog fteeds metaaldeeltjes kunnen overblyven , die, omdat zy niet behoorlyk door eene vereeniging met vetdeeltjes zyn verftompt, "door hunne fcherpe puntjes het zo gevoelig oog kunnen beledigen. Daarenboven heeft deeze Zalf: nog dit voordeel boven de gewoone bereidingen, dat dezelve , door het kleevend vermogen der wasch, meerder aan den rand der oogleden hangen blyft, gevolgelyk niet zo ligt door de vogten van het oog ontbonden wordt , en dus minder werkzaam is op de oppervlakte des oogbols, dan wel op de Meyboomiaanfcke kliertjes der oogleden , die meestal de voornaame zitplaats der vogtige Oogontdeekingen uitrnaaken. Meermaalen heb ik ondervonden, dat, wanneer by deeze Zalf dunnere vetdoffen, by voorbeeld Althaa- zalf, wierden gedaan, met oogmerk om dezelve te verzagten , die daarentegen meerder prikkelend wierd, naardien de Zalf, nu dunner geworden zynde, zich meerder over de oppervlakte des oogbols verfpreidde, en deszelfs zo gevoelige zenuwtjes nu fterker aandeed. Het best gebruikt men deeze Zalf op de volgende wyze. Men neemt daar van de grootte van een klein wit erwtje tusfehen de vingeren, en Iaat dezelve dus, of ook wel • door middel van een kool vuur, vloeibaar worden. Hierop brengt men deeze ftoffe in den binnenden ooghoek, tusfehen de oogleden, waar door dezelve zich van zelve over de geheele binnende oppervlakte verfpreidt. Men doet dit maar ééns in het etmaal , en wel des avonds, I even vóór dat men zich naar bed begeeft. Deeze voorï zorg brengt zeer veel tot de geneezing toe; dewyl niets I de werking der middelen, tegen de ^Ontdeekingen der I Oogen i meerder bevordert, dan de duisternis , en de af1 weezigheid der lichtdraalen , die anderzins , door haare 1 prikkeling , de werking der beste Oogmiddelen onnut | kunnen maaken. In den morffenftond wascht men de Zalf Q 5 we-  ftlg EEN VOORTREFLYKE OOGZALF. wederom uit de oogen , met laauwe melk ; voornaanielyk, op dat niet eenige deeltjes der aangebragte vettigheden, door de hette des deels rans geworden zynde, hetzelve zouden prikkelen. By lieden , wier oogen zeer gevoelig zyn , kunnen ook lapjes, met deeze Zalf beSreeken, over de oogleden gehangen worden. Van deeze Oogzalf bedien ik my by alle Oogontdeekingen, die van geen waaren ontltooken aart zyn, dat is by de zodanige, die geene aderlaatingen, bloedzuigers, enz. vorderen , by welke dit middel, ten minden in den beginne , te veel zou prikkelen, en dus meer kwaad dan goed doen. Het best geneest deeze Zalf de vogtige Oogontdeekingen met opgezwollene oogleden, gelyk ook wanneer de oogleden aan eikanderen kleeven door eene fcher- Se lymerige doffe. Ondertusfchen doet het middel ook eeds den grootden dienst in allerlei andere fleepende Oogontdeekingen, hoedanige zyn de zinkenaartige, de kropzeerige , de venerifche , de fchurftige, enz. Zelfs geneest zomwylen, door het gebruik van dit middel, de ondooifchynendbeid van het Hoornvlies; terwyl deszelfs vlekken 'er niet zelden door worden weggenomen. 3EYZONBERIIEDEN AANGAANDE DE THEE, EN DERZELVER BEREIDING IN CHINA. {Getrokken uit da Reisbefchryving van Lord macartn£Y.) Overal, waar men in China de Theeboomen op eene geregelde wyze behandeld vindt, ziet men dezelve op ryen geplant, die voortgekomen zyn uit zaaden, op een afdand van vier voeten van elkander gezaaid, in een grond die vooraf van alle onkruid is gezuiverd. Zelden vindt men den Theeboom in laage moerasfige oorden , dewyl deeze voor den Rystteelt bewaard worden. Zo veel te uitgebreider zyn daarentegen de bosfehen dier boomen in het bergachtig gedeelte des Ryks, vooral in! de Provincie van Fochen. Men houdt deezen boom laag, om zo veel te gemaklyker zyne bladeren te kunnen plukken, welke men driemaalen in het jaar inzamelt, eensin het Voorjaar en nog twee keeren geduurende deri Zomer, De lange en tedere takken van den Theeboom ontfpruiten byna onmiddelbaar uit den wortel, zonder een tus-_ fchenkomenden dam : het is een heesterachtig Gewas, niet  BYZONDERHEDEN AANGAANDE DE THEE. «iet ongelyk aan den Roozenboom. De bladen en openaegaane bloembladen gelyken ook wel cenigzins naar de . Roos. De verlchillende hoedanigheid der Thee hangt af, eensdeels van den grond, op welken de boom is gegroeid , anderdeels van den verfchillenden tyd, op welken de bladen zyn geplukt, en eindelyk van de verfchillende handelwyzen, die in de bereiding in acht genomen worden. De grootfte en oudfte bladen zyn de flegtfte, cn dienen alleen voor de armen. Deeze worden doorgaans verkogt zonder eene merkelyke voorafgaande bereiding, en hebben dien groenen fmaak, die aan byna alle groene kruiden eigen is- Doch deeze groenheid verdwynt ras , om plaats te maaken voor den byzunderen fmaak, die ieder gewas afzonderlyk kenfchetst. Eer de jonge en geachte bladen verkogt worden, ondergaan zy aanmerkelyke bereidingen. De bladen worden door vrouwen tusfehen haare vingeren gewreeven, ongeveer in die gedaante, welke zy hadden , toen zy nog in den bladknop zaten : vervolgens worden de opgerolde bladen geftrooid op plnaten van gebakken aarde, of koper ; van veel dunner maakzel, dan iemand in Euiopa dezelve zou kunnen vervaardigen. Deeze ^plaaten worden op een vuur van houtskool geplaatst, 't welk alle overgebleevene vogtigheid uitdroogt, terwyl de bladen door de uitdrooging die vaste zamengefchrompelde gedaante aanneemen, waar in wy dezelve ontvangen. De kleur en zamentrekkende fmaak der groene Thee ontftaan hier uit; dat derzelver bladen zeer jong geplukt zyn, en haare volle rypheid nog niet bekomen hebben. De gedroogde Thee wordt gepakt in groote kisten, die van binnen bekleed zyn met lood en met de breede bladen van eenige plantgewasfen. Het is maar al te waar, dat de Chineefche arbeiders de Thee in de kisten pakken, door ze daar in te trappen met hunne voeten, gelyk men op zommige plaatzen het zap uit de druiven perst. Niettegenftaande dit morfig gebruik der Chineefche pakkers , zyn, zo wel de voornaame lieden als de gemeene, in dit "uitgebreid gebied, ten hoognen op dee« zen drank verzot. De beste Thee is duurde.- te Pckin* dan te Londen. Men vindt, vooral in het Zuidelyk deel des Ryks , zulke uitgebreide plantzoenen van dit Gewas, dat, al hield de aflevering naar Europa eensklaps op, zulks byna geene daaling in de pryzen binnenslands zou veroorzaaken; 't geen nog zo veel te aanmerkeiyker is, om  2.10 byzonderheden aangaande de thee. om dat de hoeveelheid der Thee, onder anderen jaarlykj nojdig voor 't gebru'k van Engeland en deszelfs Volkplantingen , die in 't begin deezer eeuw geen vyfcig duizend ponden beliep, thans vermeerderd is tot de verbaazende hoogte van twintig millioenen ponden. De Hollanders zyn de eerften geweest , die dit Kruid in Europa hebben overgebragt. Gehoord hebbende , dat de Chineezen een algemeen gebruik maakten van het aftrekzei eener zekere Plant, trachtten zy dezelve te verruilen tegen de Salie, die in China alleen bekend was van wegen haare Geneeskundige deugden. Doch het Europisch Gewas maakte geen opgang; terwyl daarentegen het gebruik van den Chineefchen drank ras alom verfpreid wierd. behoud- en geneeswyze van boomen, welker bast rondsom door scha apen is afgeknaagd. medeburgers! „ Tn de ommetrek van het gedeelte der Bataaffche Re„ 1 publiek, 't welk ik bewoon, heb ik het genoegen, „ om, zints een geruimen tyd, het Houtgewas, van „ verfcheidenerlei aart, in eene zeer groote maate verme„ nigvuldigd , en anders nutloos liggende ftreeken daar „ mede beplant, te zien. Veel korter tyd is het geleden, „ dat ik , in diezelfde ommeltreeken, als daar toe zeer „ gefchikt, het allezins nuttig Schaapvee zag vermenig„ vuldoen, en geheele kudden dry ven, waar men voor„ heen niet dan enkel loopende Schaapen, zo dezelve in „ 't geheel, aanichouwde. Hoe fchadeloos over 't alge„ meen het Schaap met regt befchouwd worde , kent „ egter elk den knabbelenden aart deezer Beesten , en „ weet, hoe dezelve, in grooten getale, door dit knabbe„ len, aan het Houtgewas geene geringe fchade kunnen „ toebrengen. In de boomgaarden onzer Boeren , die „ onder het geboomte veelal Schaapen laaten weiden , „ merkte men voorlang op, dat zy de jong geplante, door „ omwindzelen, tegen dit geknabbel, niet zelden voor „ dezelve doodlyk, beveiligden. Die voorzorge kan niet „ gedraagen worden in wyduitgeftrekte Houtplantadien , „ en vinden deeze gevolglyk zich blootgefteld aaa de in ' „ vernieling eindigende afknaagingen van den bast. 7 «D6  BEHOUD- EN GENEESWYZE VAN BOOMEN» 221 De Planter, wien dit ongeluk overkomt, zal gaarne een middel weeten, om dit doodlyk gevolg, indien dit ge„ kn.iag zyn geboomte overkomt, geweerd te zien. Dusdanig een middel, om de gefchondene Boomen te be„ houden en te geneezen, trof ik aan, in de TransaStions of the Society injiituted at London , for the Encoura* Pe-nent of Arts, Manufatlures and Commerce-, with the „ Premiums ofered in the Tear 1796. Vol. XIV; en, „ fchoon daar alleen omtrent Vrugtboomen beproefd en „ goed gevonden , zou het, myns bedunkens, ook in andere gevallen van denzelfden dienst kunnen wee'! zen; of althans, zo iemand het ongeluk hadt van die „ ongenoode Gasten in zynen Vrugtboomgaard te kry„ gen, kunnen aangewend worden. Hoe het zy, ik oordeel het bekendmaaken eene plaats in uw Mengelwerk waardig , ten welken einde ik het aanbiede. Het is begreepen in eenen Brieve, door Mr. bucknatx ter ge„ melde Sociëteit ingeleverd, van Mr. fairman , van „ Miller's Houje Lynfted, Kent. Het middel van „ Weder-Ombasting der Boomen, door Schaapen alge„ knaagd, ftelt hy in deezer voege voor." In den ftrengen Winter des Jaars 1794 kwam een aantal ter vetmesting gehoudene Schaapen in een my toebehoorenden uitgeftrekten Vrugtboomgaard. Binnen korten tyd knaagden zy den bast af van verfcheide Boomen; geheel in 't ronde waren zy daar van beroofd, en het out bloot, ten mintten op een ommekring van zestien duimen. . . , , Zeer trof my dit ongeval, en ik befloot iets in t werK te ftellen tot behoudenis deezer Boomen, en dezelve, indien mogelyk, voor den anders onvermydelyken dood te behoeden. Eerst liet ik de takken van verfcheide der meest befchadigde Boomen afkappen, en van de grootfte deezer takken haalde ik den Bast af, by ftrooken van twee of drie duimen breed , en ftelde vier of vyf van deeze ftrooken rechtftandig rondsom de afgeknaagde gedeelten der Boomftammen; vooraf had ik zorgvu dig al het gebeetene weggenomen; daar op voegde ik de Bastftrooken aan, zo verre de Boom ontbast was, en voegde de einden dier Bastftrooken zodanig, dat ik my den omloop der fappen mogt belooven ,• vervolgens bond ik dezelve wel vast met bindgaaren; hier over ftreek ik een mengzel van klei en koemist, met een weinig zand; dit 0 al-  222 behoud- en geneeswyze van boomen. alles bewonu* ik met eenig oud doek. Hier in beftondft de geheele bewerking. Mr. dyot uucknall begreep, dat deeze Genees- e» Heelwyze der anderzins verloorene Boomen wel zou gelukken , en verzogt my dat ik hem die zou opgeeven. Ik deed het onmiddelyk, en hy verzekerde my 't zelve aan de Sociëteit te zullen zenden; doch verzogt my naderhand, dat ik zelve het in gefchrift zou Hellen en u overhandigen. De Proeve, in de Lente des Jaars 1794 genomen, Haagde boven de verwagting van den Onderneemer. De aangelegde Bastftrooken hegten zich zo vast, en zyn zo vol van fap, als de Bast van eenigen anderen Boom. Zy bloeiden z© fterk, en groeiden zo weelig, als of 'er geen leed aan gefchied ware. Ik moet, voegt 'er Mr. fairman nevens, hier by aantekenen, dat, ltondc my deeze Boomgeneezende Proeve te herhaaïen, ik zulks met eene meerdere behendigheid, of liever met eene omzigtiger voorzorge, zou doen; en moet hier by voegen eenen misflag door my begaan, uit verhaasting gebooren ; hier in beftaande , dat ik de Bastftrooken ïbms verkeerd om geplaatst en de natuurlyke ngting niet in agt genomen hadt; in gevolge waar van de fappeh niet konden omloopen. het lot der afbeeldende kunsten, in verschillende tyden, in nederland. (Dienende tot een Vervolg op bl. 149.) Wynnberchouwden de ^'beeldende Kunften , van de W Tekenkunst af tot aan de Beeldhouwkunst toe, als uitwerkfelen van een edel vermogen, door de Wysheid en Goedheid van den Schepper aan het Menschdom verleend , om hem in zyne Werken te kunnen navolgen , het genoegen der Maatfchappy te vermeerderen, waarin wy ons zoo zeer van de Dieren onderfcheiden, boven alle andere Weezens, die met ons deezen Aardkloot beWoonen , verhellen. Wy maakten daaruit het billyk beaurt op, dat indien wy onzen pligt en ons belang kennen , zoo vyy eenigen fmaak en liefde voor de fchoone kunften bezitten, zoo wy eenige zugt voor ons Vaderland hebben, mdien m hetzelve zulke geniën gevonden worden, wel-  HET LOT DER KUNSTEN IN NEDERLAND. 22.$ welke eene overheerfchende neiging en gefchiktheid voor de edele kunst bezitten, — dat wy dan ook den Kunftenaar de verfchuldigde agting bebooren te betoonen,. hem het leeven wederkeerig aangenaam te maaken, hem aan het werk en een toereikend beftaan te helpen, om zich Zonder belemmering geheel aan de kunst te kunnen overgeeven , en daar in alle mogelyke vorderingen te maaken. Laaten wy nu overzien het onthaal , dat de Kunften in ons Nederland genooten hebben en nog genieten. > Dat zy genooten hebben: — hieromtrend kunnen wy niet anders, dan een gunftig berigt geeven. In vroeger tyden maakten onze Voorouders niet alleen voor zich zeiven van de Teken- en Schilderkunst, die zelfs op de glasvenfters aangebragt wierd, en van de Beitelkunst veel gebruik» waar van de overgebleeve gebouwen, en het aantal Meesters welke toen leefden, ten bewyze kunnen dienen; maar 'er was, vóór de Hervorming, nog een andere ryke bron Van aanmoediging -en bezigheid voor den Kunftenaar geopend. In den Rooms-Catholyken Godsdienst heeft men zich, pelyk bekend is, van tyd tot tyd, meer en meer toegelegd, om aan de Kerken alle mogelyke verciering te geeven. De eerdienst vorderde daarteboven fchilderyen en beelden van Heiligen. De Schilder- en Beitelkunst kwamen daar toe te pas, daardoor ontbrak het de Meesters in beide vakken niet aan gelegenheid om zich te oefenen, en men kan niet ontveinzen, dat de toeleg van de Roomfche Kerk, om op de zinnen zoo wel als op de ziel te werken, en den openbaaren Godsdienst allen luister en ftaatelykheid by te zetten, veel heeft toegebragt tot aanmoediging van de Tekenkunst zoo wel, als van de Muziek. Het misbruik , dat hier van gemaakt wierd, liep by de Hervorming te zeer in het oog, dan dat daar in ook geene verandering zou gemaakt worden. Evenwel is het te beklaagen, dat hier by door een woesten hoop, van een mogelyk opgeruid gemeen, uit verfchillcnde inzigten zulk eene helfche razerny haare woede heeft uitgeoefend, en met fchenzieke handen zoo veele kunstftukken in den berugten Beeldenltorm heeft vernield. Terwyl men tot de eerfte eenvoudigheid der Christenen wilde wederkeeren, verviel men tot een ander uiterfte. Zelfs de Orgels wierden afgekeurd, hoe veel minder kon men dan Beelden en Schilderyen in de Bedehuizen verdraagen. Wyl de Hervormde CathoMtn fchielyk de meerderheid uitmaakten, ' en  224- het l0t der afbeeldende kunsten en in de bezitting van Kerken en Kloosters bleeven, was het te dugten, dat deeze gebeurtenisfen een allernadeeligften fchok aan de kunst zouden toebrengen, en die afkeer ook haaren invloed op de burgerlyke maatfchappy zou hebben: maar het tegendeel had plaats. De Roomsgezinden, welke hunne Kerken niet cp den ouden voet zagen praaien, fchaften zich in hunne huizen, wanneer zy vermogen hadden, de voortbrengfelen der kunst meer dan te voorenaan, en de Hervormden fcheenen, hetgeen zy met genoegen in hunne Godsdienttige zamenkomften konden ontbeeren, in hun byzonder leeven niet te willen misfen. Alwaar maar eenigzins de Schilder- en Beeldhouwkunst kon te pas gebragt worden, wierden handen in het werk gefteld; en de zuinige, werkzaame aart der Nederlanders, meer op het weezenlyke en duurzaame, min op het wufte gezet, werkte daar toe mede. De benaauwde tyden, waarin men om de vryheid van gewisfe en in den burgerHaat met zulk een ongelyken kans te gelyk moest vegten, mogten voor een korten tyd eenige opfchorting veroorzaaken; naauwlyks kwam 'er eenige ruimte, naauwlyks begonden Zeevaard en Koophandel zich uit te breiden en de bronnen van magt en welvaard te openen, of men dagt aan de kunst, en de Kunitenaars vonden alle aanmoediging en bezigheid. In andere tyden en Landen mag de Oorlog verderflyk zyn voor Kunften en Weetenfchappen, hier bloeiden zy beide zeer weelig. Eer China ons overlaadde met Porceleinen, leverde de wieg en bakermat van den onfterffelyken huig de groot voor ryk en arm de onderfcheide voortbrengfelen van zyne hand over hand toeneemende fabrieken. Buiten de da-elykfche en werktuigelyke Schilders , kwamen hier dikwerf verdienftelyke meesters te pas, om pronkftukken kunftig te befchilderen. Hier en daar vindt men nog eenige overblyffelen, welke van kenners gefchat worden, en eene geheele uitmuntende verzameling van al wat zeldzaam en fchoon van deezen aart was vond men by den kundigen en braaven Liefhebber maarsseveen. Dit ging het rykfte Kabinet van Oost ■ Indifche Porceleinen, dat ik immer zag, te boven. Jammer dat deeze gedenkftukken, geduurende zoo veele jaaren met yver byeenvergaderd, by eene openbaare veiling verstrooid zyn. Voorts bezette men de ruime haardfteden met aardig gefchilderde tegeltjes, of men vercierde er de muuren van geheele vertrekjes mee. Dat ook hier by de kunst niet te onpas kwam , kunnen alleen de fchet-  in nederland. 20£ fchetzen en tekeningen van den beroemden ter himpel, n t -X v,0,01 zyne fabriek ontwierp, getuigen, die bv alle Liefhebbers gekend en gezogt worden. — De wanden van de kamers bettonden uit eikenhouten befchotten, met allerley lyst- en beeldwerk, of uit wit gepleisterde rauuren, die met min of meer kunttige fchilderyen waren behangen. Deeze trof men overal, in elk huis van eerng belang, aan , en de Schilders vonden daar door rykelyk werk. Hier van daan de verbaazende menigte fchilderyen , tekeningen en prenten, welke van tyd tot tvd door een zeer bepaald gedeelte van ons Gemeenebest zvn uitgeleverd. Wanneer men nagaat, hoe veele KunstfluitKen, uit ons Land gegaan , door gansch Europa verfpreid zyn, en daar by voegt de menigte, die 'er van tyd tot tyd op Verkoopingen geveild, en die nog in onze Kabinetten aangetroffen wordt, die meestal in den tyd van eene Leuw gefchilderd zyn, kan men eenig denkbeeld maaken van den buitengemeenen bloei der Schilderkunst in dien *.y /• u n trof °Penbaare en byzondere Teken- en Schilderfchoolen m de ruimte overal aan , en derzelver kweekehngen, zoo dra zy op hun eigen wieken beeonden te dryyen , wierden aan het werk geholpen door kunstlievende burgers of kunsthandelaars; of zoo zy hooger vlugt wilden neemen, en zich door hunnen roem voor de eerfte Kabinetten gefchikt maaken , begaven zy zich naar Halten, het algemeen kweekfchool der kunst, om daar de werken der groote meesters, of de ryke en grootfche natuur, te beftudeeren. Indien zy goede gronden gelegd indien zy geest en lust hadden om te werken , konden zy die kosten op een goed vooruitzigt veilig onderneemen. Zommigen reisden op hunne kunst, en wierden hier en ginds door Vorftelyke begunltigers uitgenoodigd en aan t werk gehouden. Welk eene ry van Nederlandfche ■ Kunflenaars zouden wy niet kunnen opnoemen, die elkander zonder tusfchenpoozing zyn opgevolgd, of gelyktydig m Nederland geleefd hebben, houbraakkn geeft, bl. 130 van zyn tweede Deel, eene lyst van zestig voornaame Meesters, welke elkander in den tyd van \kkq tot ióóo onmiddelyk vervangen hebben, of tydgenoo'ten geweest zyn. Hy telt'er rubbêns, jordaans, brujgfJl, SNYoiiRs, TENiERs,enz. onder, die eigenlyk Brabandfche Schilders zyn; maar wy kunnen, behalven deezen, zeer veele groote Meesters noemen, welke tot ons Land en de Nederlandfche School behooren : frans hals, i-oeienmeng. 1790. no. 6. R BVRG  Si6 het lot der afbeeldende kunsten burg, j. davidse de heem, rembrand van rhyn, em. de wit, ferd. bol, adriaan «1 isaak van ostade, corn.bega,gerard dou, gabriel metzu, barth. breenberg, jan both, adam pynaker, jan steen , en zoo veel anderen meer, om van de Glasfchilders niet te fpreeken. Toen was het inderdaad een gulden eeuw voor de kunst ; terwyl het beeldwerk niet vergeeten wierd: overal , waar het maar eenigzins te ftade kwam, wierd de beitelkunst gebezigd; in lusthoven en buitenplaatzen , huizen , huisraad , gouden en zilveren vaten , en wat meer van dien aart was. Wy kunnen daar door ook eenige bekwaame kunftenaars in hout, fteen en metaalen noemen, fchoon derzelver aantal by dat der Schilders niet in vergelyking komt. Deezen hebben zich een onlterflyken naam by alle befchaafde Volken, die eenigen fmaak in de kunst hebben, verworven; hunne werken worden op den duur alom gezogt, en duur betaald, hoe zeer de jalouzy van Zommige bevooroordeelden , of de waan van misleide napraaters, de Nederlandfche School zoo wel als de Nederlandfche Natie miskennen. Dan , hoe ftaan 'er onze Nederlanders in deezen tyd mee ? volgen zy de voetftappen van hunne Voorouderen, en vindt de kunst by hun geen minder onthaal? Wanneer men gelooft dat de ruwheid der zeden merkelyk is verminderd, naar maate de befchaaving van gellagt tot geflagt is toegenomen dat de Natie meer verlicht is, dan dezelve in de voorige Eeuw en den aanvang van deeze was , zal men niet dan een gunftig denkbeeld van onze tyden kunnen vormen ; en ondertusfchen beantwoordt de uitkomst geenszins aan deeze verwagting. By de befchaaving hebben de zeden en leevenswyze van andere Natiën meer en meer invloed gekreegen, en die hebben ons geleerd onze deftige en masfive wooningen naar de hunne te fchikken, onze vertrekken in hunnen fmaak te mcubileercn, onze verkeering in dezelve, zoo wel als onze kleederdragt, naar hunnen maat in te rigten,en, met één woord, alles, zelfs onze taal, onze denkwyze, in een anderen vorm te gieten. Onze voornaamlte en welvaarendftc Steden hebben daar door een gansch ander aanzien gekreegen. Kleine en afgelegene behouden de voorige gedaante, die men , met veragting, ouderwetsch noemt. Wat wy daarby in zommige opzigten ook mogen gewonnen hebben , de kunst heeft 'er een aanmerkelyk verlies by geleden. De Beeld-  in nederland. 227 Beeldhouwkunst komt in onze huizjn zoo min als in de Kerken, zelfs niet in onze hoven , die , hoe klein ook , allen op den zoogenaamden Engelfchen trant moeten ingerigt zyn, langer te pas: want ik reken de krul en loofwerken, tot welke zich onze meesters thans verlaagen moeten, niet onder het beeldhouw-werk. Maar onze kunstfchilders hebben, naar maate van hun veel grooter aantal, grooter nadeel door de allesbeheerfchende mode geleden. Sedert dat onze Chinaas • Vaarders het Oost. Indisch Porcelein by geheele laadden aanvoerden ; federt de Saxifche en foortgelyke Fabrieken wierden opge: ligt, en het Engelsch Aardewerk in trein raakte , liet : men het Inlandfche voor den gemeenen man en den Boer over. In aanzienlyke huizen, op wel ingerigte tavels, dorst men het niet langer gebruiken. De tegeltjes wierden uit de fchoorfteenen en van de muuren opgeruimd. De kunst kwam voor beide Fabrieken zoo min te pas als voor de glasvenfters. De witte muuren wierden gaandeweg met doek bekleed, en het wierd een noodzaakelyk vereischte ïn een deftig huis, behangen kamers te hebben. De fchilderyen wierden daardoor minder noodig ; men verkoos nog wel voor ryke zaaien fraai geborduurde tapyten, of min of meer kundig gefchilderde behangfels; een gedrukt doek rekende men toen daar voor te gemeen: maar ook dit heeft de mode overgeholpen. Men verkoos daarop breede zyden ftoffen, in Vrankryk geweeven, waar by niet anders, dan gefchilderde Onyxen te pasfe kwamen; en eindelyk verviel men tot gedrukte papieren, of eenkleurig geverwd doek, met papieren lysten beplakt. Het weinige, dat de Schilderfabrieken leverden, verviel daar door ook, en dezelve konden dus geene bekwaame meesi ters, welke daarin een maatig beftaan vonden , en fomtyds zich tot Kabinetfchilders verhieven, meer in het i werk ftellen. De heerfchappy der mode had zoo veel i invloed , dat heerlyke zaalftukken van wenix , honde- Icoeter, moucheron, dalens , en andere braave meesters, voor zulke arme eentoonige behangsels, die men overal m denzelfden fmaak aantreft, moesten plaats maaI ken. Men befloot wel, tot eenige afwisfeling, de ledige j vakken met prenten in lysten te behangen; en had men 8 daartoe Nederlandfche prenten, of, dat nog beter was en i meer verfcheidenheid zou geeven, tekeningen van onze ï leevende meesters, naar fchildery of van eige vinding, R a ver-  a48 het lot der afbeeldende kunsten verkozen, de fchade was nog eemgzins geboet: dan neenj S bed ent zieh meestal van Engeljche prenten. Deeze Ken by lieden van den Tm in zoo verre de voorkeur, dat een bekwaam kunftenaar , teffens een kunstkooper , frhoon hv een Nederlander is, my verklaard heeft, zes IS/E prenten tegen een Holland/che of Franfche te vetkoopenfby veelen komen dezelve in geen de minfte aanmefting , en hy vindt zich daar door genoodzaakt , , om onderzie zyne kunstprenten een Fngehch. adres te ïïten. Wat dunkt u, zou men de Nederlandfche kunst en kunflenaars wel grooter vernedering kunnen aandoen i Zou men het voorregt, dat men boven veele andere N-tien bezit, en de gunftige bedeehng der Voorzienigheid, wel met grooter verfmaading kunnen beantwoorden^ Kan 'er iets fmertelyker voor allen, die de fchuldi-re hoógnetrng aan onze nationaale kunst toedraagen, en iets fmertefyker voor derzelver beoeffenaars, plaats gryoen * Zoo trapt men den roem van 't Vaderland , het welk' met zoo veel recht op zoo veele uitmuntende meesters, op een rembrant, van den eekhout, miere- veld , van der helst, willem en adriaan van der velde , bakhuizen , potter , berchem , wouwerman , melchior hondecoeter, de wenixen , tacob de wit , jan van huissum, de beide mouche- ïioNS, behalven de reeds genoemden, — alle fenixen in de kunst, en zommigen daarin untcq, boogen kan , met voeten. Hunne werken, wel is waar, worden nog gezogt en hooggefchat,om dat Vreemdelingen dezelve tegen goud opweegen; maar zy zyn nu enkel in de Kabinetten van voornaame liefhebbers beflooten, daar zy te vooren overal zelfs in burgerhuizen, wierden aangetroffen. En wat uitzigt is 'er, om immer opvolgers van zulke voorgangers te verwagten , om dit vak , dat van jaar tot jaar door den greetigen trek vermindert, weder aan te vullen* De kunst wordt nog wel in ons Land aangekweekt door de Tekenichoolen, welke in voornaame Steden aangelegd zyn, en door de milde onderfteuningen uit deeze en «eene Fondfen: maar wat kan het baaten, zoo men zich van tekeningen , fchilderyen noch prenten van Nederlandfche, Meesters langer bedienen wil ? Een geftadige aftrek is toch de beste aanmoediging. Het getal van bekwaame Kunftenaars, en die hebben wy nog inderdaad, is dan te veel. Wanneer hun arbeid niet ten nutte gemaakt,  ÏN NEDERLAND. 21$ maakt, of vreemde kunst de hunne voorgetrokken wordt, wat moet dan het gevolg zyn? Zy zullen den moed geheel laaten vallen , in de kunst veragteren, en een kornmerlyken ouderdom te gemoet zien; of zy moeten elders hun toevlugt zoeken, daar de kunst beter opgang maakt, met minder onzydigheid behandeld wordt, gelyk fommigen reeds gedaan hebben. Elk een zal van de kunst een affchrik krygen, en zich genoodzaakt vinden die edele zugt in zich of in zyne kinderen geheel te onderdrukken. Hoe duister is dan het vooruitzigt voor het toekomende! Wy zullen het gemis zien en beklaagen, wanneer het te laat is. Wanneer de kunst naar elders verhuist, zullen wy ons in het zelfde geval bevinden met die Landen , waar de kunst verwaarloosd en vervallen is. Wanneer wy ons iets van dien aart willen aanfchaffen, zullen wy met ons geld naar andere Landen moeten te markt gaan: welk een fchade, welk een ongemak, zuilen wy daar by lyden? ~— Dan mogelyk denkt men, dat de vrugten der afbeeldende Kunften alleen tot de Weelde behooren; dat wy zonder dezelve gelukkig kunnen leeven dat het genoeg is, indien onze Fabrieken maar welvaaren. Ik kan begrypen, dat menfchen, welke geen Enthufiamc in 't geheel voor de kunst hebben, zoo fpreeken; zy zullen, het geen ik in myn voorgaand Vertoog gezegd heb, niet bevatten, niet gelooven. Maar laat ik hen dan vraagen, moet alles, wat tot de weelde behoort, afgefchaft en verwaarloosd worden? En wat noemt gy weelde? alles wat niet voiftrekt tot behoefte, tot di noodzaakelykheden onzes leevens, behoort? wel wat zou 'er dan al kunnen en behooren afgefchaft te worden! Elk heeft toch iets, daar zyne zinnen op gezet zyn, dat hy piet gaarn zou willen misfen, wyl hy 'er aan gewoon is, en het tot genoegen zyns leevens bydraagt. Gy zult toch niet verkiezen in een ïchamele hut uw intrek te neemen, fchoon gy het daar mede des noods zoudt kunnen redden ? Een gemakkelyke warme wooning, die wel ingerigt is, maakt toch een groot deel van ons wel • leeven uit.' Gy zoudt het in dezelve met eenige ftoelen, tavels en banken, kunnen redden: maar een hol, ledig huis is ongevallig ; het moet toch gemeubileerd en maatig vercierd zyn. Maar begrypt gy niet, dat tot dit alles de tekenkunde te pas komt, die de grondlkg is van alle kunften? Uwe huizen zouden zonder dezelve ongefchikte kluizen R- 3 zyn»  geene ftremming, geen fchaarschheid van gereed geld, en duurte van leevebsmiddelen, veroorzaakt had. Herftelt zich alles door eene algemeene Vrede , dan zal ook de voorige trek wederkeeren , en zelfs hoe langer hoe grooi ter worden, naar maate de agting voor de kunst zich verder uitbreidt. Dan wat zullen wy eindelyk leve¬ ren , wanneer al onze bronnen van kunst opgedroogd 1 zyn? En dit zullen zy zeker, wanneer men onze Kun» I ftenaars zonder werk en zonder brood laat loopen. Al het voordeel zal dan buiten ons Land gaan; en wy zullen voor den roem , dien wy plagten weg te draagen, | het billyk verwyt moeten hooren : „ De Nederlanders i ftaken boven de meeste andere Volken van Europa ; in de Teken- en Schilderkunst uit; maar zy hebben \ hunne Nationaale Kunftenaars zonder aanmoediging laaten zugten. Zy hebben den waaren fmaak voor het waare fchoon verwisfeld met de zugt voor beuzelingen, \ of hunne winften alleen over voor zinnelyke genietin.1 gen en luidrugte vermaaken. Zy zyn hierin ook van '. hunne Voorouders verbasterd, en nu misfen zy een voordeel, waar andere Natiën te vergeefsch naar getragt hebben , maar het welk hun grond van zelfs opleverde, en met een weinig aankweeking in den grootften bloei kon behouden zyn." E. M, E. R 4 Aan  »S2 fragment der gedenkschriften „ Aan de Uitgeevers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, „ Geachte Vrienden! „ \ lies wat uit de pen van den beroemden bfnjamin t, t\ franklin is voortgevloeid , verdient de opmer„ king van eiken wysgeerigen menfehenvriend. Het vol,, gende Stukjen las ik onlangs in het Franfche Maand-' „ werk, rEJprit des Journaux, voor de maand Maart „ deezes jaars. Hoe het daar worde opgegeven blykt uit ,, het Opfchrift, en de bygevoegde Aantekening. Het „ kwam my voor den grooten Man waardig te zyn; en „ ik vond 'er, myns oordeels , de duidelyke blyken in „ van die edele openhartigheid , die fchrandere eenvou„ digheid, die waare braafheid, welke deezen doorluch„ tigen Amerikaan altoos kenmerkten. Ik befloot het te „ vertaaien. Kunt gy het in uw Mengelwerk plaatzen, „ het is zeer tot uwen dienst. Ik ben, met achtinge en „ heilwensch, Uw beftendige Leezer en H. April 1798. Goedgunner E. S. N. fragment der Gedenkfchriftcn van franklin, door hemzelven opgefteld, maar niet uitgegeven (*). Omtrent deezen tyd (in het jaar 1730) vormde ik het ftoute en moeilyke ontwerp om tot de zedelyke volmaaktheid te geraaken. Ik begeerde myn leeven door te brengen zonder eenigen misllag te begaan in eenig oogenblik ; ik wilde my meester maaken van alles wat my daartoe konde vervoeren; van natuurlyke neiging, gezelfchap, of gewoonte. Daar ik het goed en het kwaad kende, of meende te kennen, zag ik niet, waarom ik niet altoos het (*) Dit Stuk is getrokken uit een Engelsch Handfchrift, lynde het vervolg van hetgeen buisson vóór eenige jaaren ge» drukt heeft, en alsnog niet uitgegeven.  VAN FRANKLIN. IJ5 het ééne zoude kunnen doen en het andere vermyden. 1 Maar weldra befpeurde ik , dat ik eene veel moeilykeitaak had ondernomen dan ik my in den beginne verbeeld had. Terwyl ik myne aandacht befteedde, en myne zorgen aanwendde , om my van éénen misflag te hoeden, { viel ik dikwyls ». zonder het te bemerken, in eenen ande\ ren: de hebbelykheid deed haar voordeel met myne oni oplettendheid, of wel de neiging was te fterk voor myne 1 reden. Ik befloot ten laatften, dat, hoezeer men by befpiege[ ling overtuigd mogt zyn, dat het van ons belang zy vol( komen deugdzaam te weezen, deeze overtuiging even[> wel niet genoegzaam ware om onze valfcbe ftappen te voorkomen; dat men de ftrydige hebbelykheden moest i.afbreeken, goede aanneemen en zich daarin verfterken, f eer men op eene beftendige en eenpaarige rechtheid van ï gedrag kon rekenen. Om daartoe te geraaken bedacht 3 ik daarom de volgende fchikking. In de onderfcheiden optellingen van zedelyke deugI den, welke my by het leezen onder het oog waren gekomen, was de lyst meer of minder talryk, naarmaate de fchryvers een grooter of kleiner getal van denkbeel'den begreepen onder dezelfde benaaming. De Alaatigheul, by voorbeeld, had, volgens fommigen, alleen be'trekking tot eeten en drinken; terwyl andeien de betekenis uitftrekten tot de gemaatigdheid in alle andere | vermaaken, in alle lussen, geneigdheden en driften van I het lichaam en van de ziele, en zelfs tot de gierigheid I en de eerzucht. Ik Helde my voor, tot meerdere klaarI. heid, liever gebruik te maaken van een grooter getal van woorden, en aan ieder derzei ven weinige denkbeelden te hechten, dan my van minder uitdrukkingen te bedienen en ze met meer denkbeelden te verbinden. Onder dertien naamen begreep ik alle Deugden, welke jhik diestyds befchouwde als noodzaaklyk of als wenfeheiHlyk, en by ieder derzelve voegde ik een kort voorfchrift, i hetgeen ten vollen aantoonde hoe ver ik derzelver bete| ;kenis uitftrekte. |. Ziehier de naamen deezer Deugden, met ieders voor\ :fchrift. 1. Soberheid. Eet niet tot dat het u bezwaart: drink i),niet zoveel, dat 'er uw hoofd door aangedaan worde. 3. Stilzvygendheid. Zeg niets dan hetgeen nuttig kan r 5 zyn  s34. fragment der gedenkschriften zyn voor anderen en voor uzelven. Vermyd beu. ZelqClOrg2.gDPa?\ïke zaak by u haare plaats hebbe, en elk'gedeelte uwer bezigheden zynen tyd. ^Standvastigheid van Be/luit (*)• Neem vastlyk voor te doen hetgeen uw plicht is, en doe, zonder misien, heteeen gv hebt voorgenomen. | Zuinigheid. Mtak geene onkosten dan tot welzyn van anderen of van uzelven; dat is te zeggen, geel niets tC T^Vhtf^Verlies geen tyd; wees altoos bezig met iets nuttigs , en onthoud u van alle bedryven , die dat met Z57' Oprechtheid. Gebruik geene fchadelyke vermommingen; laat uwe gedachten onfchuldig en rechtmaatig zyn, en volg dezelve wanneer gy fpreekt. 8 Rechtvaardigheid. Benadeel niemand , het zy door hem kwaad te doen, het zy door verwaarloozinge van hem t het goed te doen, waartoe uw plicht u verbindt. q. Gemaatigdheid. Vermyd de uiterften: wacht u van u te vertoornen over de verongelykingen van anderen, hoe- • zeer gy meent 'er reden toe te hebben. 10. Zindelykheid. Duld geenerlei morfigheid aan uw < lichaam, aan uwe klederen, of in uw huis. 11. Bedaardheid. Laat u niet ontroeren, het zy doort beuzelingen, het zy door gewoone of onvermydelyke toevallen. , 12. Kuischheid. Geef u zelden over aan het minvermaak: gebruik het nooit dan tot uwe (gezondheid, of om nakomelingen te verwekken; maar nooit in die maate, dat gy uwe reden bederft, uwe krachten verliest, of het zy uwe eigene rust en achting, het zy die van anderen, benadcelt. 13. Nederigheid. Volg jesus en socrates na. Myn oogmerk was de hebbelykheid van alle deeze; deugden my eigen te maaken. Ik dacht, dat het goed zoude weezen, in plaatze van myne oplettendheid te verdeden door de onderneeminge om ze alle te gelyk magtig; te worden, dat ik de aandacht, geduurende eenigen tyd, op eene van alle vestigde, en, wanneer ik my van deezq verzekerd had, overging tot eene andere; en zo vervolgens^ O Rtfolution.  van franklin. 235 gens, tot dat ik ze alle dertien had doorgelopen. En daar het voorafgaande verkrygen van fotnmige my dat van andere gemaklyker konde maaken , Helde ik ze , met dat oogmerk, in de orde, welke men zo even gezien heeft. De Soberheid had de eerfte plaats, als gefchikt om die koelbloedigheid en juistheid van gedachten te bekomen, die zo noodzaaklyk zyn, wanneer men eene beftendige waakzaamheid moet in acht neemen , en zich op zyne hoede houden tegen de altoos byblyvende aanlokfels van oude hebbelykheden, en tegen de kracht van geduurige verzoekingen. Deeze deugd eenmaal verkregen en gevestigd zynde, werd de Stilzwygendheid zeer veel gemaklyker. Daar ik wenschte kundigheden op te doen ten zelfden tyde, waarin ik my zocht te volmaaken in deugd, overwoog ik, dat men hiertoe eerder geraakte door behulp van het oor dan van de tong ; en dewyl ik daarom my wilde ontflaan van de hebbelykheid, die by my veld won, van babbelen, van aartigheden en fnaakeryen te zeggen, welke my alleen in beuzelachtige gezelfchappen aanneemelyk konden maaken, gaf ik de tweede plaats aan de Stilzwygendheid. Door middel van deeze, en door de Orde, welke op haar volgt, hoopte ik meer tyd te krygen tot het voortzetten van myn ontwerp en van myne letteroefeningen. De Standvastigheid van Be/luit, eenmaal tot eene hebbelykheid geworden, moest my bevestigen in myne poogingen om de overige deugden te verkrygen. De Zuinigheid en de Vlyt moesten my bevryden van de fchul■den , welke ik nog had, my overvloed en onaf hangelykheid bezorgen, en daardoor de betrachting der Oprechtheid en der Rechtvaardigheid gemaklyker maaken, enz. Ik belloot vervolgens, dat, overeenkomftig met den raad van pythagoras , in deszelfs gulden Verfen, een 'dagelyks onderzoek noodzaaklyk ware, en bedacht, om dit wel in te richten, de volgende fchikking. Ik maakte een klein Boekjen, waarin ik voor elke Werken. 41 5J Uw (*) Father of light and life, thou Cood fupreme o Teach me what is good, te ach me thyfelf. Save me from folly , vanity , and vice , From every low purfuit . and fitl my foul JVith knowledge, confeious peace, and virtue pure, Sacred. fuhfiantial, never fading blifs.  VAN FRANKLIN. 439 Uuren ö] Alles op zyne plaats fchikken, avondmaaltyd ^houden, mufiek of uitfpanning, of gezelfchap, |M onderzoek van den verlopen dag. 111 12 I 1 !>Slaapen. Avond-vraag: Wat goed hebbe ik heden gedaan? Ik begon de uitvoering van dit Ontwerp met myzelven te onderzoeken, en volhardde daarin eenen tydlang, maar brak ze tusfehen beiden af by fommige gelegenheden. Ik ftond verbaasd, toen ik bevond, dat ik veelmeer vervuld was met gebreken dan ik my verbeeld had, maar ik had ook het genoegen van ze te zien verminderen. Ter vermydinge der moeite van myn boeksken (hetgeen door het fchraapen van het papier ter uitwisfehinge der merktekenen van oude misflagen, om plaats te maaken voor nieuwe, geheel vol gaten was geworden) van tyd tot tyd te vernieuwen , fchreef ik myne tafels en myne voorschriften over op de yvooren bladen van een memorieboekjen: de lynen werden daarop met rooden inkt getrokken om te blyven ftaan , en ik tekende myne misflagen aan met eene ftift van roode aarde, waarvan ik de trekken gemaklyk konde uitwisfehen door 'er eene natgemaakte fpons over te ftryken. Na eenigen tyd doorliep ik mynen kring Hechts eenmaal in het jaar, en vervolgens flechts eenmaal in etlyke jaaren , tot dat ik het eindelyk geheel naliet, zynde buitenshuis ingewikkeld in reizen , bezigheden en menigvuldige verrichtingen. Evenwel droeg ik altoos myn klein boeksken by my. Myn ontwerp van Orde gaf my de meeste moeite, en ik bevond, dat fchoon het uitvoerbaar ware, wanneer iemands zaaken van dien aart zyn, dat zy hem de geregelde befchikking over zynen tyd laaten , gelyk, by voorbeeld, die van eenen boekdrukkers werkman, dit zo niet meer was voor eenen meester, die zyne betrekkingen met de waereld moet hebben, en dikwyls  24Q FRAGMENT DER GEDENKSCHRIFTEN de menfchen, met welken hy te doen heeft, ontvangen op het uur, dat hun gevoegelykst is. Ik vond het ook zeer bezwaarlyk de Orde te onderhouden in het bergen van goederen, papieren, enz. op hunne plaatzen. ik was niet vroegtydig aan dien regel gewend, en daar ik een uitmuntend geheugen bezat, had ik weinig gevoel van het ongemak hetgeen uit het gebrek van orde voortkomt. Dit punt noodzjakte my tot eene lastige oplettendheid: myne misflagen, ten deezen opzichte, kwelden my zodanig , myne vorderingen waren zo gering, en myne wederinkortingen zo menigvuldig, dat ik bykans voornam omtrent dit gebrek de gemaklykfte party te kiezen. Iets, hetgeen wel voor de Reden wilde doorgaan, luisterde my ook van tyd tot tyd in , dat deeze uiterfte kieschheid, welke ik myzelven afvorderde, wel eene foort van dwaasheid in het zedelyke konde weezen, die my belachelyk zoude maaken, indien zy bekend ware; dat een voLnaakt character de ongelegenheid wel eens zoude ' kunnen ondervinden van een voorwerp te zyn van haat en nyd, en dat hy, die het goede wil, een klein aantal van gebreken in zichzelven moet dulden, om het zynen vrienden niet ongemaklyk te maaken. Om de waarheid te zeggen, ik vond, dat ik onverbeterlyk was in het (luk van Orde, en tegenwoordig, nu ik oud ben geworden , en myn geheugen flecht is, gevoele ik de noodzaakiykheid daarvan leevendig; maar, ' alles in aanmerking genomen, fchoon ik nooit gekomen ben tot die volmaaktheid, welke ik zo gaarne had willen bereiken, fchoon ik 'er zelfs verre af ben gebleven, hebben, evenwel, myne poogmgen my beter en gelukkiger gemaakt, dan ik zoude geweest zyn, indien ik deeze onderneeming niet had aangevangen: gelyk iemand, die eene volmaakt goede hand in het fehryven tracht te krygen, door het navolgen van een in plaat gefneden voorbeeld, fchoon hy nimmer dezelfde volmaaktheid kan bereiken, evenwel, door de poogingen, welke hy aanwendt, zyne hand beter, en zyn fchrift draagelyk zal maaken. Het kan voor myne nakomelingfchap nuttig zyn te weeten, dat hun Voorvader aan deeze kleine kunstgreep, met Gods hulpe, het beftendige geluk van zyn leeven is I verfchuldigd geweest , tot aan zyn negenenzeventiglle jaar, waarin dit gefchreven is. De wederwaardigheden, welke het overige zyner dagen nog kunnen verzeilen,' zyn  van franklin. 241 2syn in de handen der Voorzienigheid; maar, indien zy komen, moeten de gedachten van zyn voorig geluk hem I behulpzaam zyn in ze met gelatenheid te verdraagen. . Aan de Soberheid fchryft hy toe zyne langduurende en [ beftendige gezondheid, en hetgeen hy nog van eene goei de lichaamsgefteldheid heeft overgehouden ; aan Vlyt en Zuinigheid de onbekrompen toeftand, welken hy al vroeg i heeft bereikt, de overwinst van zyne middelen en van [ kundigheden, welke hem in ftaat hebben getleld om een nuttig burger te zyn, en hem eenigen naam gegeven onI der de geleerden ; aan de Oprechtheid en aan de Rechtr vaardigheid, het vertrouwen van zyn Vaderland en de i aanzienlyke bedieningen, waarmede men hem bekleed [ heeft. Kortom, aan den invloed van alle deeze deugden, I hoe onvolmaakt hy ook moge geweest zyn in ze zich eigen te maaken, gelooft hy die eenpaarigheid van geest\ getteltenisfe, die vrolykheid in de verkeeringe, verfchul» } digd te zyn, welke nog zyn gezelfchap doet zoeken door menfchen, die jonger zyn dan hy. Hy hoopt, dat j fommigen zyner afftammelingen zyn voorbeeld zullen volj gen, en 'er zich wel by bevinden. f Men zal opgemerkt hebben, dat, hoewel myn Ontwerp ï niet te eenemaal was zonder bétrekkinge tot den Gods| dienst, 'er nogthans geene fpooren van eenig Leerftuk I ïn voorkwamen. Dit had ik voorbedachtelyk vermyd; 1 want ik was overtuigd van de nuttigheid en van de uit1 muntendheid myner inrichtinge; ik geloofde, dat zy ook 1 nuttig moest zyn voor andere menfchen, hoedanig derzelI ver Godsdienst mogt weezen, en was voorneemens ze ten i eenigen dage in het licht te geeven. Ik had een oogmerk om over elke Deugd eene kleine |' Verhandeling te fehryven, waarin ik zoude hebben doen 1 zien het voordeel van ze te bezitten, en de rampen, weli ke de tegengeftelde ondeugden volgen; ik zoude aan myn 1 Boek den titel gegeven hebben , de Kunst der Deugd, h dewyl hét de middelen en de wyze zoude aangetoond I hebben om zich de Deugd eigen te maaken , waardoor i het onderfcheiden zoude geweest zyn van eene bloote op!i wekkinge, welke, geene middelen aanwyzende, waardoor i men een deugdzaam mensch kan worden, gelykt naar de I taal van hem, die, om de uitdrukking van eenen Apostel I te gebruiken, enkel met den woorde en met de tonge lief { heeft (1 JOAnn. III: 18), en den naakten en hongerigen 1 vermaant warm en verzadigd te worden, zonder ,hun mid- meng. 1798. no. 6. S de-  kit FRAGMENT DER GEDENKSCHRIFTEN delen aan de hand te geeven om kleeding en voedfel tas bekomen. Qac II: 15, 16.) Maar de zaaken hebben zulken keer genomen, dat myn opzet , om die Verhandeling te fehryven en uit te geeven, nooit zyne vervulling heeft gekregen. Wel is waar, ik ftelde van tyd tot tyd eenige korte Aantekeningen in gefchrift, over de gevoelens , de redenkavelingen , enz., welke ik daarin wilde gebruiken j en ik hebbe nog eenige van die Aantekeningen: maar • de byzondere oplettendheid, welke ik, in de eerlte jaaren myns leeven9, hebbe moeten befteeden aan zaaken , die my peribonlyk betroffen , en nadeihand aan de algemeene zaaken, heeft my verplicht dit tot eenen anderen tyd uit te ftellen. En daar deeze Verhandeling, in mynen geest, verbonden is met een groot en uitgeftrekt ontwerp, welks uitvoering een geheel mensch vor-> deit, en waarmede eene onvoorziene opvolging van opgedragen posten my tot nog toe verhinderd heeft my bezig te houden, is zy onvoltooid gebleven. Myn oogmerk was in dat Werk te bewyzen, dat, volgens de enkele befchouwing van des menfchen natuure, ondeugende daaden niet nadeelig zyn omdat zy verboden zyn, maar dat zy verboden zyn omdat zy nadeelig zyn ; dat het belang zelfs der zodanigen, die geen ander geluk dan hier beneden wenfchen, vordert, dat zy deugdzaam zyn: en in aanmerking neemende, dat altoos in de waereld veel ryke Koopluiden, Vorften en Gemeenebesten zyn, welken tot beftuuring hunner zaaken eerlyke Bedienden noodig hebben , en dat deezen zeldzaam zyn , zoude ik ondernomen hebben de jonge luiden te overtuigen, dat geene hoedanigheden beter gefchikt zyn om een arm mensch tot welvaart te leiden dan eer^ lykheid en braafheid. Myne lyst van deugden bepaalde zich in het eerst tot twaalf: maar een van myne vrienden, een Kwaker, onderrichtte my, met zachtzinnigheid, dat ik in het algemeen gehouden wierd voor hoogmoedig; dat ik daarvan dikwyls blyken gaf; dat ik in de verkeeringe, niet te vreden met gelyk te hebben, wanneer ik over eenig ftuk in redentwist geraakte, nog daarenboven aan anderen wilde bewyzen, dat zy ongelyk hadden; dat ik daarby moedwillig was, waarvan hy my overtuigde door het bybrengen van verfcheiden voorbeelden. Ik befloot daarop tot de onderneeming, om. my, indien het mogelyk ware, van  VAN FRANKLIN. 543 v'iti deeze ondeugd , of van deeze dwaasheid, te geneezen , ter zelfde tyd, waarin ik de geneezing der andere werkitellig maakte, en ik voegde by myne lyst de Nederigheid. Ik kan my niet beroemen op eenen grooten voortgang ïn het weezenlyk verkrygen deezer deugd ; maar ten • opzichte van haar uitwendig voorkomen hebbe ik veel s gewonnen. Ik fchreef my tot eenen regel voor, het rechtftreeks tegenfpreekcn der gevoelens van anderen te myden, en ik verbood my alle Heilige verzekering ten voordeele van myne eigene: Ik ging zelfs, Volgens de oude wetten van onze Junta (*), ZQ verre , dat ik myzelven het gebruik verbood van alle uitdrukkingen , welke eenig volkomen bellist gevoelen aanduidden, als zeker lyk, ongetwyffeld', en ik nam in derzelver plaatze aan, ik begrype, ik vermoede, of, ik verbeelde my , dat eene zaak dus of zo is, of, het komt my op dit oogenblik voor , dat, enz,- Wanneer iemand iets verzekerde hetgeen my voorkwam eene dwaaling te weezen, weigerde ik my het vermaak van hem ruwlyk tegen te fpreeken, en hem op ftaande voet eenige ongerymdheid in zyn voorftel te toonen. Maar in myn antwoord begon ik met aan te merken, dat, in fommige gevallen, of onder fommige omftandigheden, zyn gevoelen juist zoude weezen, maar dat het geval, waarvan men fprak, my totfcheen eenigzins van verfchillenden aart te zyn (f). (*) Veele Leezers zullen weeten, dat eene 'Junto eigenlyk eene bepaalde Vergadering van menfchen is, ingericht tot beftuuring van eenige zaaken, b. v., een Raad van Regeeringe. Vandaar is het woord overgebragt tot beflo.ten gezelfchappen, welke tot bepaalde einden , en onder bepaalde regelen, byeeakomen. E. S. N. (t) Misfchien hebben fommigen , onder het leezen van des Schryvers Lyst van deugden, eenigzins vreemd opgezren, dar, zy, op No. 13 , de navolging van socRates nevens die van jesus vonden aangeprezen. Hoe veel achtinge men ook moge hebben voor den Griekfchen Wysgeer, hy blyft altoos verre berieden den Zaligmaaker. Zo dacht zelfs j. j. fojjsseau: ea prankun was een oprecht Christen. Maar, behalven dat hy, ZO als hy zelve zegt, in dit Stukjen al het leerftellige wilde vermyden, lost ook deeze paragraaph de zwaarigheid op. Hec?een hier gezegd wordt is volmaaktlyk in den fmaak van so1 crates, die, gelyk bekend is, door diergelyken redeneertrant, MP Sa en  Ü44 FRAGMENT DER GEDENKSCHR. VAN FRANKLIN. Schielvk ondervond ik het voordeel van deeze veranderinge in mvne manieren. De gefprekken, waaraan ik deel nam, wérden 'er aangenaamer door; de zedige toon, waarop ik myne gevoelens voorftelde, bezorgde denzelven een gunftiger onthaal, en minder tegen praak : ik onderging niet zo veel befchaaminge, wanneer het bleek, dat ik ongelyk had; en wanneer het gebeurde, dat ik gelyk had, verwierf ik gemaklyker van anderen, dat zy hunne dwaalingen lieten vaaren, en zich met my veree- nlgDeeze gefteldheid, waaraan ik my in den beginne niet konde onderwerpen zonder eenig geweld te doen aan mvne natuurlyke neiginge,werd my eindelyk zo gemaklylc en zo gewoon, dat, misfchien, in de laatfte vyftig jaaren, niemand, zo ik geloove, heeft kunnen befpeuren, dat my eene enkele beflisfende uitdrukking is ontvallen. Aan deeze hebbelykheid (gevoegd by den naam van braaiheid, welken ik had) ben ik voornaamelyk verfchuldigd, dat ik reeds vroegtydig een groot vertrouwen verwierf onder myne medeburgeren, wanneer ik hun eenige nieuwe inftellingen,of eenige veranderingen in de oude, voorlloeg, en dat ik naderhand eenen zo grooten invloed kreeg in de Staatsvergaderingen , toen ik een lid van dezelve was geworden; want ik was maar een Hecht redenaar, nooit welfpreekende, dikwyls aan haperingen onderhevig, zelden net in myne uitdrukkingen, en evenwel deed ik myne meening doorgaans boven dryven. _ Geene onzer natuurlyke geneigdheden is, mislchien, moeilyker te bedwingen dan de Hoogmoed. Men befchaame hem, men doe hem den oorlog aan, men werpe hem ter aarde, men fmoore hem leevende, altoos ileekt hy het hoofd weder op, en vertoont zich van tyd tot tyd. Buiten twyffel zult gy hem in dit verhaal dikwyls befpeuren , misfchien in het oogenblik zelve, waarin ik fpree e van hem onder te brengen: en het kan wel zyn, dat gy my hoogmoedig vindt tot zelfs in myne Nederigheid. en zydelingfche aanvallen , zyne partyen overtuigde zonder ze te befchaamen of te verbitteren. E. S. N. ults  JKTB OVER DE HOLLANDSCHE OLYFHANTEN , THANS TE PARYS. 245 IKTS OVER DE HOLLANDSCHE OLYPHAKTEN, THANS TE PARYS. {Uit het Fransch.') De beide Olyphanten,Manne'je enWyfje,zyn in hetMufeum der Natuurlyke Historie, te Parys, aangekomen. Zedert lang had men de plaats gereed gemaakt, die hun zou ontvangen. Dezelve is een ruime,luchtige, en zeer lichte, zaal,in welke men een kagchel geplaatst heeft, om hun 's winters te verwarmen. Deeze zaal is verdeeld in twee vertrekken , die met elkan. der gemeenfchap hebben, door middel van een ruime deur, die in een fponning loopt. De wanden van deeze vertrekken zyn doorluchtig , zamengefteld uit zwaare fterke balken, en worden op een bekwaamen afftand omringd door een houten fchutting , ter halvermans hoogte , om de toekykers op eenigen aflland te houden, en voor ongelukken te behoeden. Men heeft den vroegen morgenftond waargenomen, om de Olyphanten in het bezit hunner nieuwe wooning te ftellen» Men begon met het Mannetje, 't welk met voorzichtigheid uit zyn geopend hok ging , en met zeker wantrouwen in zyne nieuwe wooning trad. Zyne eerfte zorg was, de plaats wel te doorfnufFelen. leder balk van het traliewerk onderzogt hy met zyn flurf, en beproefde de fterkte daar van , door ze te doen fchudden. Men had de voorzichtigheid gebruikt, om de groote fchroeven, die het houtwerk zamen verbinden, van buiten te plaatzen: hy zogt en vond ze; doch tragtte re vergeefsch dezelve met zyn flurf los te draaijen. Toen hy by de fponning* deur kwam, die de vertrekken van elkander fcheidt, befpeurde hy ras, dat dezelve alleen geflooten was door middel eener yzeren roede, die in de hoogte kon worden opgeligt; ftraks deed hy dit met zyn flurf, waar op de deur van zelve in zyne fponning week. Dus kwam hy in het tweede vertrek , alwaar hy zyn ontbyt gereed vond, 't geen hy op zyn gemak opat, zo dat hy nu geheel en al gerust gefteld fcheen. In dien tusfehentyd was men bezig om ook het Wyfjé te doen binnen gaan, Na hun vertrek uit Holland hadden die Dieren elkander niet gezien , maar alleen gerooken dat zy niet verre van elkander waren ; zelfs waren zy niet in elkanders gezelfchap geweest te Kameryk, alwaar zy overwinterd had« den. Het Mannetje ging, geduurende dien tyd, nooit liggen; maar fliep ftaande , leunende tegen de traliën van zyn hok. Steeds waakte hy voor zyn Wyfje, 't welk alle nachten gerust ging liggen flaapen. Op het minfte gerucht, op de minfte verdenking van eenig gevaar, fchreeuwde hy met een fterk geluid om zulks aan zyne beminde bekend te maaken. Met reden verwagtte men van deeze Dieren fterke aandoeS 3 r.in-  245 IETS OVER DF. HOLLANDSCHE OLYFHANTEN, THANS Tü FARYS» Dingen van vreugde, wanneer zy elkander, na eene zo larigduurige fcheiding, zouden wederzien. Zo ras het Wyfje binnentrad fchreeuwde zy alleen door het vermaak van zich wederom in vryheid te zien; doch zag het Mannetje nog niet, 't welk in het tweede vertrek bezig was met eeten. De laatfte wist ook niet, dat zyne gezellinne zp naby was. Doch de Comac, of oppasfer, hem geroepen hebbende , keerde hy zich om; en aauftonds liepen die Dieren jiaar elkander toe , met een zo luidruchtig gefchreeuw van blydfchap, dat de geheele zaal 'er van daverde. Uit hunne flurven bliezen zy intusfchen zo fterk, dat het geluid naar een geweldigen wind geleek. De vreugde van het Wyfje was de Juidruchtigfte: zy drukte haar genoegen voornaamelyk uit door het klappen met de ooren, die zy met eene ongclooflyke (helheid bewoog. Voorts ftreek zy met haar flurf het lichaam ■van het Mannetje , met de grootfte tederheid: voornaamelyk' hield zy de flurf, geduurende een langen tyd , by een zyner ooren, en bragt dat werktuig daarna wederom, met eene zeer verliefde houding, aan haar eigen mond. Met Mannetje handelde byna eveneens omtrent het Wyfje ; doch zyne vreugde was bezadigder, tn meer inwendig; hy fcheen dezelve uit te drukken door de'traanen, die in menigte uit zyne oogen vloeiden. Na dien tyd zyn zy niet weder van elkander gefcheiden , en leeven in het zelfde vertrek. De zamenleeving deezer twee Dieren, hunne hebbelykheden, hunne natuurlyke tederheid, en. hunne gehegtheid aan elkander, die door het verlies hunner vryheid nog is toegenomen , zullen ongetwyfeld zeer fraaije ■waarneemingen opleveren voor de gefchiedenis van hun geflacht» Deeze twee Olyphanten zyn geboortig van Ceylon, en , nog zeer jong, in Holland overgebragt. Zy zyn ongeveer vyftien jaaren oud : hunne hoogte is zeven voeten en eenige duimen. Hunne flagtanden, die zeer kort waren, zyn gebroken; iloch zullen in 't vervolg wederom uitgroeijen. De ftaart van, het Mannetje hangt tot op den grond; doch die van het Wyfj$ is korter. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Niets gaat boven de middenmaat. Het overdrevene is altyd fchadelyk, voor den mensch zeer nadeelig. Het overdrevene maakt ons of befpottelyk, of wezentlyk ongelukkig. Onze eigenliefde, wel hefteed, behoorlyk aangelegd, is een edel, ja waarlyk een zeer edel, gefchenk van onzen a'gemeenen Vader, den wyzen , dep almagtigen Voortbrenger en Vormer van 't Geheelal, en den mensch ais een segengift gefchonken, om.  ZEDELYKE DEDEMIÏÏGEST. 2^7' bm hem voor onverfchilligheid te bewaren. Dan die zelfde eigenliefde, kwalyk door ons aangelegd, in hoe veele ongele» genheden brengt die ons vaak niet , wanneer wy dezelve overdreven gebruiken. Eene al te groote eigenliefde maakt ons verwaand en opgeblazen. Dan hoe kwalyk ftaat de hoogmoed en opgeblazenheid den mensch niet V Hy maakt 'er ziels befpottelyk en veragc door, by al de wereld. Befpot- telyk , zo dat men den opgeblazen, den verwaanden, dwaas met vingers nawyst ; fchadelyk ook niet minder voor zich. zeiven, want hy wordt van ieder veragt, en niemand wil mee hem te doen hebben. Van al de wereld veragt, trekt niemand! zich zyner aan , wanneer hy in ougelegenheden komt; en hoe zeiden mist het, dat hoogmoed voor den val gaat, of dac het ongeluk hem volgt? Zo fchadelyk is dan de eigenliefde , als zy anders voordeelig is even gelyk een mes in de hand van een kind, of een heilzaam geneesmiddel, toevertrouwd aan een onkundigen kwakzalver. Dus blykt het omtrent de eigenliefde , hoe fchadelyk de overdrevenheid zy voor den mensch. Dan in duizend andere gevallen is dit niec minder blykbaar. Hoe veele bewyzen zoude ik daar van kunnen aanvoeren, voor zo ver wy zulks in onderfcheiden gevallen in onze dagen gezien hebben , en heden ten dage nog geduurig zien gebeuren. Heethoofdige dwazen heefc men rollen zien fpelen , welke hun zeiven onaangename gevolgen hebben op den hals geladen, en veel kwaad, en nadeel aan anders goede zaken, te weeg gebragt. Ook is de overdrevenheid , aan den anderen kant, weêr dikmalen de oorzaak: geweest van veel kwaad, en heeft eene ganfche omkeering van zaken bewerkt by de kwade party, daar de goede zou gezegevierd hebben, had eene al te groote overdrevenheid niet alles voor dezelve bedorven. —— Gelukkig, indien wy ons fpiegelden aan kwade voorbeelden, om onze daden beter in te rigten, om niet door onze verkeerde handelwys eene allerbeste zaak te verbrodden, welke, ongetwyfeld, door een al te grooten yver. en eene onberadene overdrevenheid, niet anders dan groote fchade en nadeel te wagten heeft. Hoe gelukkig zouden wy Nederlanders niet zyn, die tog dert geest van navolging bezitten, en van auderen zo gretig alles overnemen, indien wy daaromtrent altyd de beste keuze deden, en wy volgden niets na, dan alleen het goede, om onze zeden te verbeteren. —— Dan, helaas! het tegendeel is maar al te waar wy behouden veelal het kwade, en het goede laten wy varen. Onze broeders de Franfchen moeten wy in alles navolgen. Dat wy dezulken navolgden, die, da dweepery veragtende, prys op Godsdienst, op deugd en goede zeden, ftellen. Maar juist doen wy het tegenovergeftelde. Wy volgen dezulken na , welke roem. ftellen in geen Godsdienst te hebben. Zo te leven meenen wy veelal dat thans de geest  ,^3 zedelyke bedenkingen» geest van den dag medebrengt. Is het wel te verwonde* tèv , dat menfchen , door den Oorlog aan een ruw leven gewoon, zich weinig met den Godsdienst bemoeijen, en geringen prys op denzelven ftellen ? By den Krygsman vindt men minder GoJsdienftige grondbeginzels, dan by hun , welke , met den Oorlog niets te ftellen hebbende , gerust en vreed. zaam in eene dille en geregelde ftïaatl'chappy hunne dagen doorbrengen. Wy genieten die Voortreffeiyke voorregten nog, dat wy gerust leven, in 't midden der woelingen, welke Europa zo zeer ontrusten. Dan zou men niet billyk ver¬ wagten, dat onder ons, even daarom, de Godsdienst op den hoogften prys zou gefchat worden ? Dan het tegendeel is maar al te waar. Van dag tot dag verflaauwt onder ons de Godsdienstyver, en dc lust om God te dienen is bykans geheel uitgedoofd , terwyl een bederf van zeden onze geheels Natie befmet. — Waar van daan ontftaat dit alles ? Voornamelyk hier uit, dat wy Nederlanders bykans algemeen bezield zyn met den geest van navolging; en , 't welk het flimst van allen is, onze navolging bepaalt zich doorgaans op het kwade, 't geen onze zeden bederft, ons tot Deïsten vormt, of, dat nog erger is, tot Godverzakers. Welk eene dwaze handelwys! Kan ook een Land , of Maatfchappy, zonder Godsdienst in ftand blyven? — Welk eene dwaasheid van ons, Nederlanders! Willen wy navolgers van anderen zyn ; welaan, laat ons het goede overnemen, en het kwade veragten! Wy hebben de voorbeelden , om ons aan te fpiegelen: het geen wy zien dat anderen by God en alle Braven moet veragtelyk maken, laat ons dat vlieden, en, integendeel, 't geen ons beminnelyk maakt , laat ons dat navolgen, en naartlig betragten. Wat behoort ons voornaamfte doel te zyn ? Groote en pryslyke daden te vcrrigten, grootmoedig te zyn, en tevens nedeiig van harte, Godvreezend en liefdadig. Nimmer te roemen op groote daden , maar groote daden in ftilheid uit te oefenen. Groot te zyn, maar klein te fchynen. C. v. d. G. NABERIGT. Den Burger N. N. zy kennelyk, dat wy van zyne toegezondene Recenfie geen gebruik kunnen maaken, en hy ons ook met geene andere, van dien aart, behoeft lastig te valleu.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. proeve over het aanbelang van onzen pligt te doen. Het pad des Opregten is welgebaand. SALOMO. (Naar het Engelsen.) In de Gefchiedenis der Lacedeinoniers vinden wy opgetekend, dat pyrkhus, in den nacht vóór dat by den aanval op Sparta deedt, ten uiterften vermoeid en afgemat, zich in zyn tent begaf, en gerust doorfliep tot den morgen, wanneer hy droomde dat hy bezig was met den blixem te zwaaijen over Sparta, 't geen de geheele Stad in vuur en vlam zette ; waar op hy in eene vervoering van blydfchap ontwaakte. Onmiddelyk riep hy zyne Krygsbevelhebbers zamen, en deelde hun den Droom mede. Maar lysimachus, zyn Guntteling en Vertrouwde, gaf aan dien Droom eene uitlegging, niet ten voordeele des Veldheers. „ Gy weet, pyrrhus," voerde hy hem te gemoete , „ dat Flaatzen , door den Bhxem getroffen, by ons voor heilig gehouden worden. Ik ben, „ derhalven, van oordeel , dat de Goden u hier door „ hebben willen te veritaan geeven, dat Sparta zo heilig ,, en onfehendbaar is als eene plaats door den Bhxem ge- », troffen." Pyrrhus gaf hem hier op ten antwoord: ' Gaarne wil ik u toeftaan, myn Vriend, dat niets on' vaster gaat dan onze gisfmgen over dat flag Van zaa,, ken; maar met dit alles blyft dit zeker, dat wy onzen „ Pligt moeten doen ; dat wy ons , derhalven, zonder „ verder aan mynen Droom te denken, ten aanval gereed nici2ricii»^* " Schoon de Gefchiedenis ons, met geene zekerheid, oriderrigt, dat pyrrhus, in deezen aanval, gelukkig flaagde, meng. 1798. no. 7. T 1C|  35° OVER HET AANBELANG is, nogthans, de grondregel, door hem te nedergelleld, ter wederfpreeking van het onzeker onderrigt uit Droomen en Voortekenen te haaien, van dien aart, dat dezelve onze aandagt verdient, als welgepast en wys. In veele gevallen is het twyfelagtig, of de gelukkige uitflag een bewys oplevert van de goedheid eener zaake; maar, ora ons gedrag, in alle netelige gevallen, te regelen, is 'er geen onfeilbaarder regel, geen regel die ons fchootvryer ftelt tegen de befchuldigingen van anderen, of de verwyten van ons eigen hart, dan dat wy onzen Pligt moeten doen. luiks veronderftelt, nogthans, eene voorafgaande kennis van 't geen onze Pligt is , als mede dat 'er een zekere maatftaf van Pligt is, die door alle Menfchen, in alle mogelyke gevallen, moet gevolgd worden. In de gewoone handelingen tusfehen den Man en zynen Naasten komt dit neder op Jlrikte Regtvaardigheid. De natuur van deezen Regel is zo eenvoudig, en valt zo gereedlyk te Verftaan, dat men het onmogelyk mag agten, een mensch aan te treffen, die kan voorwenden onkundig te zyn van 't geen die regel hem aanwyst. Wordt dezelve minder volbragt dan wel behoort, zulks bewyst, in geenen de», le, de zwaarigheid om dien regel te bevatten. Het ftrekt alleen ten blyke dat dezelve wederftreefd wordt door eene fterker neiging, door eene geliefkoosde drift, die om oogenblikiyke voldoening fchreeuwt, fchoon ten koste van alles wat den naam van beginzel draagt, en die drift is doorgaans Zelfbelang of Éigenbaat. Aangefpooid door een dier beiden, zal, wanneer de zaak haare zwaarigheid in hebbe, het befluit niet weezen onzen pligt te doen; maar ons geliefd oogmerk,door welk middel ook, op welk een kans af, en ten welken koste, te bereiken. Niet zelden gebeurt het, dat de Mensch zich gebragt vindt in een geval , 't welk hem doet zeggen: „ In dit geval , waar in ik my rnet myn Naasten be„ vinde, is de zaak dermaate ingewikkeld, dat geen van „ ons beiden kan overeenkomen in hetgefchil wat regt is: „ ik wensch regt te doen ; maar ik moet my zeiven niet „ benadeelen; en ik heb geen regel om my naar te rich- „ ten" en misfchien zyn 'er geen Droomen of Voortekens om zyn gedrag te regelen. In alle gevallen van deezen aart zal het geenzins beawaarlyk vailen, te bepaalen, wat Pligt eischt, niette- gen-  VAN ONZEN PLIGT TE DOEN. &51 genftaande het in twyfel hangen der partyen, wegens de gemaakte zwaarigheid, bevonden zal worden te ontftaan, niet uit den aart des gevals; maar daar uit, dat zy meer bezorgd zyn omtrent hun beginzel van belang, dan dat van regtvaardigheid. Een derde, een vierde, een vyfde perfoon, ja al de wereld buiten hun, vindt geen zwaarigheid om elk zyne byzondere eifchen regtmaatig toe te kennen; maar men loopt het grootfte gevaar, om een der beide partyen, zo niet beiden, te misbaagen met uitfpraak te doen. En van waar dit onaangenaam gevolg om de rol van beflisfer te fpeelen ? Om dat één van beide de partyen, indien niet beiden, het oog gevestigd hielden ■op een byzonder punt, in verband ftaaade met hun belang; doch 't welk niets te doen heeft met het regt der zaake. Elk vreesde voor een verlies; even of te winnen altoos regt was en te verliezen onregt, als of het niet zo zeer een gedeelte van iemands pligt uitmaakte, iets, tegen zyne neiging aan, op te offeren, als het vry willig af te ftaan. Op deezen grondflag van Eigenbaat rust die Gewoonte der Wereld, welke de zeldzaamfte verwarring in onze denkbeelden over regt en onregt heeft te wege gebragt, en dien geest van het voeren der Geregtsgedingen, welke in alle Geregtshoven heerscht, en wel in zulk eene maate, dat dezelve, behalven de fchadelykheid, belaehlyk is. Het is misfchien geen myner Leezeren te binnen gefchooten, om op te merken, dat, indien 'er in onze (Engel/ene) Geregtshoven twee duizend twistgedingen afgedaan worden, de uitflag daar van hier op neder komt, dat één duizend blyken onregtmaatig te zyn in hunne beginzelen; want het is zeker, dat een der Partyen ongelyk heeft; en het kan gebeuren dat zy beiden ongelyk hebben , 't welk de lyst nog zal vergrooten. i Maar dit zal altoos het geval weezen, wanneer de menfchen vergeeten, dat de regel, in gevallen wanneer wy zwaarigheid vinden, is onzen Pligt te doen, en ons niet te laatcn beheerfchen door het geen de gewoonte der wereld andere menfchen geleerd heeft te doen of te onderftaan. Werden de beginzels van Regtvaardigheid, die allereenvoudigst zyn, in opmerking genomen, by de opkomst eener Ichynbaare zwaarigheid, dezelve zou onmiddelyk verdwynen , en geen fpilling van geld, geen kwisting van welfpreekenhejd, zou noodig weezen om tot een Ta be-  *gi OVER. HET AANBELAtfG' beiluit'té komen. Indien het eenvöudigtte beginzel, *t welk ooit van 's menl'chen tong rolde, ooit uit eene pen vloeide, aangenomen werd — ik meen - de gulden regel , om anderen te doen gelyk wy willen dat ons ge- fchiede! indien deeze onze Gids ware in ingewifc- kelde gevallen , hoe menige weezenlyke gevaaren , en daadlyke verliezen, zouden wy niet vermyden! Hoe veele kwellingen, die onzen hoogmoed krenken, ontgaan! Hoe veel geraaktheid, welke het hart verhardt, ontwyken ! Hoe veel beter, over 't geheel, zou het met de menschlyke Maatfchappy gefteld weezen! Hoe veel meer gefchikt om den kring des gezelligen geluks te verbreeden, en de Mensch met zynen Naasten te bevredigen ! Doch veelen worden 'er gevonden, die veronderftellen, dat eene zaak van bezwaar het afwyken van de ftriktfte régelen der Regtvaardigheid, voor een tyd, billykt. Dit is een zonderling misbegrip, en verraadt geene geringe maate van onkunde in de menschlyke natuur; want indien 'er een geval is waar in wy meer dan in eenig ander ons moeten vasthouden aan den Itrikten regel van Regtvaardigheid, het is in geval van bezwaar; dewyl, hoe groot dit bezwaar ook moge weezen, hoe onverftaanbaar in woorden of figuuren, de Mensch, die zynen Naasten doet gelyk hy wenscht dat hem gefchiede , dezelve het klaarfte voorftel vindt, 't geen hy kan aantreffen. Laat braafheid braafheid ontmoeten, en alle gefchil ver- 1 dwynt, en, het geen nog beter is, eene groote maate van onderlinge liefde en agting wordt hier uit gebooren, wel- I ke wy niet altoos zien te voorfchyn komen uit de beflisfingen, die enkel voortvloeijen uit naauwkeurige berekening. De Man met een braaf en ruim hart, en die onregt fchroomt te pleegen, dewyl hy fchroomt zyn Pligt niet te betragten, zal aan geene kleinigheden blyven hangen, des niet twyfelen; ook zal hy, die ftout genoeg is om door een vooroordeel heen te breeken, niet hairklooven. Maar 'er doet zich een ander bezwaar op, 't geen de afwyking van de beginzels der Regtvaardigheid, in gevallen van moeilykheid, vergezelt, welk waarfchynlyk niet in den zin gefchooten zal weezen van menfchen, die onvast zyn in hunne beginzelen; naamlyk, dat elke afwyking van de regelen des ftrikten Regts den gereeden weg baant! tot andere en verdere afwykingen ; en het ftaat te  van onzen pligt te doen, 353 te duchten, dat de Man, die van zwaarigheid tot onregt overftapt, niet 1'chroom.vallig zal weezen om ten zynen voordeele te beüisien in min ingewikkelde gevallen. En, in de daad, wy zullen wel ras ontwaaren, dat, by lieden van deezen ftempel, geen geval eenig bezwaar zal opleveren ; want, indien een Mensch EigenSaat ten grondflage legt van alle zyne bedryven, zal hy in de volvoering van zyn plan flaagen, naar maate van zyn vermogen of behendigheid. De eenige weezenlyke zwaarigheid, in zulk een geval, is de moeilykheid om te weeten waar cp te houden: want terwyl een Man het zo kan beleggen , dat hy de donkere zyde van zyne daaden verbergt, of de onderfteuning en eene regtvaardiging zyner bedryven van de wereld ontvangt, zal hy met aangroeiende domheid voortvaaren, tot hy in 't einde eene ftellige en uitdruklyke wet overtreedt, en in 't openbaar zo eerloos wordt als hy reeds lang in 't verborgen geweest is. Voorbeelden van zulk een val in goedberugtheid en middelen zyn niet zeldzaam; en zullen veelvuldig blyven, indien wy, in onzen handel met het Menschdom, de weinige korte en eenvoudige voorfchriften , welke de Regtvaardigheid vordert, over 't hoofd zien. Houden wy ons aan deeze vast, alles is in veiligheid. Wyken wy 'er van af, neemen wy andere leidslieden, 't zy wy, met de Ouden, Droomen raadpleegen en op Voortekenen afgaan, of metde Hedendaagfchen alleen op ons eigen voordeel letten, en alles geoorlofd rekenen, 't welk geen inbreuk maakt op de ftellige Landswetten , dan zyn wy niet langer veilig , of buiten gevaar van ontdekking en onheil. Dat wy, derhalven, indien wy ons niet veilig kunnen verlaaten op onze waakende of flaapende Droomen , den raad van pyrrhus volgen, —— %aaten wy onzen Pligt doen l iets over de voortreflyke geneeskundige eigenschappen van het Onopordum Acanthium, of Ezelsdistel. _ Door Docbor handel , te ldflein, in 't Nasfau-U-ftngenfche. Volgens myne bevindingen in eene vry uitgebreide Praélyk, kan'ik met een goed geweten bevestigen T 3 al  a£4 IETS OVER »EN EZELSDISTEE. al het voortreflyke, 't geen door borell, stahl, zisïmerman! vater,' w* en eller, aangaande de kragtpn van dit gewas, is ter nedergelteld. In het bylónder vinde ik met de waarheid overeenfenniftifr 't geen die beroemde mannen, aangaande deszelts ^rtreflykheid in het uitroeijen van kwaadaartige Zweeren gefchreeven hebben. Nog voor weinige weeken bedwong" ik met het versch uitgeperfte zap deezer plant eene 7weer, die alle tekenen van een nabyzynd Kankergezwel aankondigde. De daar door aangetaste Lyder was een önegt, die, na met het vergif der Venusziekte geheel doordrongen te zyn geweest, eene bovenmaatige hoeveelheid van Kwikzilver gebruikte, en daar door eene kankerachtige Verzweering bekwam, die, van den linker vieueel der Neus beginnende, zich, tot op een halven duim na aan de kin, verfpreidde, en niets dan een verlchrikIvken marteldood voorfpelde. _ Alle de gewoone middelen wierden in dit geval aangewend; doch de zaaken gingen van kwaad tot erger , tot dat ik dagelyks een compres , met het versch uitgeperfte zap van den Ezelsdistel bevogtigd , zes of acht maaien liet aanleggen, met dit gewenscht gevolg, dat ik, tot myne verwondering, en tot verbaazing dier geenen, welke den ongelukkigen reeds voor onherftelbaar hadden verklaard, dit hardnekkig ongemak binnen veertien dagen geheel geneezen zag. u , Meer dergelyke gevallen zoude ik kunnen aanhaalen, doch befpaare dezelve tot een uitvoerig Vertoog, 't geen ik voorneemens ben over de uitmuntende kragten van dit Geneesmiddel in het licht te geeven. Kortelyk zal ik maar aanmerken, dat ik, teffens met het gebruik der vereischte inwendige Geneesmiddelen, door de uitwendige wasfchingen, met dit zap, zo wel de drooge als de vochtige fchurft geneeze, zonder het gebruik van eenige zalf hoegenaamd. , Met behulp van het zelide middel genas ik ook meermaalen den Daauwwurm en het Kwaadzeer der kinderen; gelyk ook de heftigfte Venerifche Oogontfteekingen en Chankers van den allerkwaadaartigften aart, en dat wel binnen een zeer korten tyd. De Sprouw geneest door middel van dit zap ook veel fpoediger, dan door de Borax. Terwyl de ftank en fcherpe etterftoffe van verouderde verzweeringen aan de beenen daar door merkelyk verbeterd wordt. Aan-  iets over den ezelsdistel. 255 Aanmerking van den redacteur. — De kragten van het vermeld Gewas, ten onrechte door veele der beste Schry veren over de Materies Medica verwaarloosd, verdienen voorzeker alle aandagt en een naauwkeuriger onderzoek. Het zap van deeze plant heeft, onder anderen, ongetwyfeld meermaalen veel dienst gedaan in verouderde en kwaadaartige Verzweeringen; doch dat men 'er eene waare Kankerachtige Zweer mede zou kunnen geneezen, durven wy geenzins verzekeren, of gelooven. Het bovengemeld voorbeeld bewyst zulks ook in geenen deele, dewyl de aldaar gemelde Zweer voorzeker geene waare Kanker geweest is; maar wel eene kwaadaartige en zeer gevaarlyke ontaarting, door het Venusfmet, of liever door de in al te groore hoeveelheid aangewende Kwikmiddelen, veroorzaakt, waar door wel Verzweeringen ontltaan kunnen, die de uiterlyke gedaante van Kankerachtige Gezwellen en Verzweeringen aanneemen; doch daar van echter in aart hemelsbreed verfchillén. bericht wegens de chineesche hennip, Door b. fauj as-st-eond. De Chsneefche Hennip overtreft oneindig veel, in alle haare hoedanigheden, de Europeefche, en verdient daarom ten hoogden de aandagt der Natuurkenners. De Heer eliot , die eenigen tyd te Canton vertoefd had, gaf daar van, in 1781, dertig of veertig zaadkorrels aan den Heer fitz-gerald. Deeze wierden eerst gezaaid den vierden van Zomermaand, en dus eene maand te laat; dan, niettegenftaande dit verzuim, bekwamen de meeste Hengen eene hoogte van veertien voeten, terwyl de grootfte derzeive beneden een omtrek bezaten van zeven Engelfche duimen. Op zyn tyd bloeiden deeze planten zeer fleurig ; doch zy flierven door de vroegtydige koude, eer hun zaad behoorlyk ryp was. Fitz-gerald nam verder waar, dat iedere plant, beneden, tusfehen de dertig en veertig zydtakken had voortgebragt, die by paaren, in eene horizontaale houding, gefchikt waren , terwyl ten groot aantal van hoogere takken in allerlei orde ge& T4 plaatst  256 5 bericht plaatst waren, meestal met tusfchenruimten van vyf of zes duimen tot boven aan den top. Zommige der benedenfte zydtakken hadden eene lengte van vyf voeten, en de overige wierden al kleinder en kleinder, tot aan den top; zo dat de plant in zyn bloei eene fraaije kegelvormige gedaante vertoonde. Na dat dezelfde Waarneemer deeze Hennip op de gewoone wyze had doen rotten, en beproeven wilde, of de draad gemaklyk van het houtachtig deel zou kunnen gefcheiden worden, zag hy, tot zyn groot genoegen, dat de geheele draadachtige bast kon worden weggenomen zonder te breeken, niet alleen van 't benedenfte des ltams tot boven , maar insgelyks van het begin der zydtakken tot aan hun einde. Niet alleen was de menigte der bekomene Hennip ongemeen groot, maar de draad was buitengewoon fterk. De draad, welke hy bekwam van tweeëndertig planten, woog, na welgedroogd te zyn, drie en een vierde pond. Doch de planten hadden den». kelyk niet eens haaren vollen wasdom bekomen, dewyl dé zaaden niet ter rechter tyd in den grond gekomen waren. De Zomer was zeer droog, en de grond, in welken de planten Honden , niet van de vruchibaarfte foort, en desniettegenftaande waren de planten weekelyka genoegzaam elf duimen opgefchooten. De Engelfchen begreepen zeer wel, dat het voor hunne Zeemagt van het uiterst aanbelang zou zyn , indien zy «lit'nuttig gewas konden aankweeken; zo dat het de aandacht des Parlements en der verlichtfte Landbouwers naar zich trok. Ondertusfchen waren 'er geene zaaden meer voorhanden, en het bekomen derzelve was zeer bezwaarjyk, om dat de uitvoer van dit gewas, in China, onder zeer zwaare ltraffen verboden was. Dit verbod fpoorde intusfehen den nayver des te fterker aan, om zich. van het bezit van dit nuttig voortbrengzel meester te maaken. Met een der uit China te huis komende Oost-. Indifche Schepen der eerstvolgende Retourvloot ontving fnen ook reeds een pond van dit zaad, verborgen onder andere Waaren ; welke fchat ter hand gebreid wierd aan den Heer banks, Voorzitter der Koninglyke Sociëteit, dié 'er, onder anderen, aan my en den Heer brousso. net twee oneen van gaf, om daar mede eene proef in Frankryk te neemen, voornaimelyk in het Zuidelyk deel des Ryks, in 't welk wy'beiden een'Landgoed bezaten. Op dat,  wegens de chineesche"hennip. 2.$} dat, zo de plant in Engeland, van wegen het koud climaat, niet llaagde, men dezelve wederom uit Frankryk zou kunnen bekomen, in welks Zuidelyke Provinciën het zaad ongetwyfeld wel tot zyne volle rypheid zou geraaken. Wy namen dit gefchenk met groote dankbaarheid aan ,' en ik Helde my voor, om, by myne terugkomst in Frankryk , myne zaaden te verdeelen onder de voornaamHe wysgeerige Landbouwers; maar 'er ook vooral van te doen zaaijen in het Zuiden des Ryks. Ik gaf van myne zaaden aan de Heeren, malesherbes ; zyn Schoonzoon de rosambo; trudaine; boutin; lavoisier 5 heel» Voor den El/as; varenne de fenelle, voor Brcsfe; de buefon, voor zyn Landgoed te Mombard in Bourgogne; thouin, voor den Kruidtuin te Parys; en aan morel, voor Montélimar. Daarenboven bewaarde ik nog vyftig zaadkorrels, om daar mede in het volgend jaar eene proef te neemen in het Departement de la Drome, aljwaar ik 'er dan zelve het oog op wilde houden. De Chineefche Hennip Haagde alomme, zelfs verre boven onze verwagting. De planten hadden in den Kruidtuin te Parys , in Augustus , de hoogte van veertien voeten, en in September van vyftien tot zestien voeten. De Heer hell fchr^ef uit den El/as, dat de planten, ..welke uit zyne zaaden waren voortgekomen, den twintigHen van Herfstmaand de hoogte van zeventien voeten bereikt hadden, en dat de zydtakken zo uitgebreid en flerk waren, dat het gewas eerder naar, een boom dan naar eene zaaiplant geleek. By den Heer de malesherbes, jn Bresfe, en elders, Haagde het gewas even volkomen ; overal bekwam men de fchoonHe mannelyke en vrouwe-, lyke planten : doch van Bourg tot aan Parys, en van daar tot in den Elfas, hoopte men te vergeefsch op zaad, om de plant daar uit in een volgend jaar wederom te kun* nen doen voortkomen; geene der planten konde zaad geeI. ven vóór de beginnende nachtvorften, die hen alle deeden C omkomen.. Uit Engeland fchreef men my het zelfde ; I alles fneuvelde ook aldaar door de koude Herfstnachten, i eer 'er iets tot rypheid was gekomen. Anderzins was I men overal ten hoogflen over het gewas voldaan, ten opf zichte van de Herkte. de fynheid en de lengte, der draaI den , in welke gewigtige hoedanigheden dit gewas de >> gewoone Hennip oneindig veel overtrof. Intusfchen had I de Heer thouin , om te beletten dat hy niet geheel van i| een zo kostbaar gewas zou beroofd worden , daar van i 'P 5 ee-  Ï5S bericht wegens de chineesche hennip. eenige planten met een kluit aarde opgenomen, in potten gezet, en dus in eene trekkas geplaatst, met dit gevolg, dat hy zaaden bekwam van eene genoegzaame rypte om wederom te kunnen groeijen. Nog beter Haagde het gewas te Montélimar; van daar vernam ik reeds in 't laatst van Herfstmaand, dat de plant volmaakt geflaagd was; dat wel, van wegen de buitengewoone droogte,het gewas zo hoog niet was opgefchooten, als elders; doch dat het zaad zyne volkomene rypheid bekomen, en men daar van meer dan een pond verzameld had. — In het volgend jaar zaaide ik myne overgebleevene zaaden, met het best gevolg, in het Departement de la Drome, bekwam aldaar planten van twaalf voeten hoogte, en volkomen rype zaaden. Tot hier toe heb ik aangehouden met het voortteelen van dit gewas, en fteeds met het gewenscht gevolg. In het Zuiden van Frankryk bekomt men fteeds best ryp zaad. Ik heb daar van aan veele myner Vrienden gegeeven; doch hun daarby fteeds gewaarfchuwd , om dit gewas nooit te zaaijen in de nabyheid van gewoone Hennip, dewyl het overftuiven van het ftuifmeel alsdan het Chineesch gewas ras zou doen verbasteren. Ik wagt alleen naar den Vrede, om myne verpligting omtrent de Engelfchen te voldoen ; want het is onze pligt hun te rugge te geeven 't geen zy ons geleend hebben. Reeds voorlang zoude ik deeze proeven, door my en myne goede Vrienden genomen, bekend gemaakt hebben; doch hiervan ben ik afgefchrikt, ik beken het, door de bittere herdenkingen, die my met afgryzen deeden herinneren , dat van die elf perfoonen, aan welke ik myne zaaden had medegedeeld, en die zich met de grootfte geestdrift op de vermenigvuldiging van dit nuttig gewas toelegden, om daar door het algemeen belang te bevorderen, geduurende het Schrikbewind, acht naar het fchavot gelleept zyn, zonder eenige acht te flaan op hunne jaaren en uitfteekende verdienften. Buffon was dood; men wreekte zich op zyn Zoon; hy wierd zonder mededogen om hals gebragt. WY-  WYZE OM IiOTER TE VERBETEREN. 0^9 WYZE OM BOTER TE VERBETEREN, TE TJDNY EfT DAAROMSTREEKS IN GEBRUIK. (Overgenomen uit The gentral View of the Jgricttlture »f the Country of Aberdeen; drawn up , for the Confideration of the Board of Agriculture, by james ANDERS0N, L. L. D.) De volgende wyze van Boter te verbeteren, wordt by zommigen, in Udny en in de Nabuurfchap, te werk gelleld, welke de Boter veel beter maakt dan alle andere Boter. Neem twee deelen van het beste gewoone Zout, een deel Zuiker, en een deel Salpeter; meng dit volkomen zamen. Neem één Once van dit mengzel voor elke zestien Oneen Boter, bewerk het wel, en fluit het ten gebruike weg. Ik ken geene eenvoudige verbetering, in dit vak, grooter dan deeze, vergeleeken met de gewoone handelwyze om alleen gemeen Zout te gebruiken. Ik heb de proeve onbevooroordeeld zien neemen van een gedeelte Boter, gemaakt op deeze wyze, en een gedeelte met Zout alleen. Het verfchil was zeer groot, ja zo groot, dat ik zou durven veronderftellen, dat de Prys van beide op een openbaare markt zeer aanmerkelyk zou verfchillén. De Boter, met het mengzel vervaardigd, was leenig, zagt, fchoon van kleur, hadt niets van het brokkelige, noch een Zouten fmaak; de andere was, in vergelyking, hard,talkagtiger, en veel zouter. Ik heb Boter, op die nieuwe wyze gelegd, geëeten, die drie jaaren oud was, en deeze hadt den fmaak van eerstgelegde Boter. Noodwendig ftaat hier by aan te merken, dat Boter, Volgens dit voorfchrift gelegd, drie weeken of eene maand moet ftaan blyven, eer men dezelve gebruikt. Opent men het vat fchielyker, dan zal men het Zout niet genoeg met de Boter vereenigd vinden; en ook foms de koelheid van den Salpeter proeven, 't welk vervolgens geheel verdwynt. BE-  joq beschryving . beschryving van het observatorium van herschel, Door een Fransch Rekiger. Ten tien uuren in den avond begaf ik my naar het huis van den beroemden Sterrekundigen, herschel. Men bragt my, langs een netten trap, in een ruim vertrek, opgecierd met Kaarten, Sterrekundige en Natuurkundige Werktuigen, Spheeren, Hemelgloben , en een groot Clavier. In plaats van den meester van het huis, zag ik aan het einde der kamer eene jonge Juffrouw zitten by eene tafel, met verfcheide kaarfen voorzien; een groot cpengeflaagen boek lag voor haar; zy fchreef haare waarneeraingen, met groote ingefpannenheid van geest beurtelings ziende op een Sterrekundig uurwerk en op eene andere wyzerplaat, waar van my het gebruik onbekend was. Ik naderde zeer zachtjes en op myne teenen, om de Juffrouw niet te ftooren in eene bezigheid, die haar geheele aandagt fcheen te vorderen. Ook kwam ik achter haar te Haan, zonder dat zy my, zo veel ik merken kon, befpeurde; wanneer ik zag, dat het boek, 't geen voor haar lag, de Atlas was van flamsted, gelyk ook, dat zy , na den ftand der wyzers naauwkeurig te hebben opgenomen, op eene gefchreevene voor haar leggende Kaart punten aantekende, die my Sterren fcheenen te betekenen. Deeze ingefpannenheid van gedagten, het werk 't geen verricht wierd , de tyd der nacht, de jeugd en de fexe der perfoon, de diepe ftilzwygenheid, die in 't geheele ' huis heerschte; dit alles te zamen genomen verwekte by my eene treffende deelneeming; tot dat de Juffrouw, zich by geval omkeerende, en myne vreeze befpeurende van haar te zullen ftooren , opftond, om my haar leedweezen te betuigen, dat ik haar van myne komst geen kennis had gegeeven. Voorts zeide zy my, dat zy bezig , was, met de waarneemingen, die haar Broeder deed, te volgen, en daarvan de uitkomften aan te tekenen: zynds deeze thans boven bezig , met van de fchoone heldere • lucht gebruik te maaken, om de ftandplaats van eenige Gefternten nader te bepaalen. ,„ Myn Broeder (zeide Juffrouw carolïna herschel) >  van hersohel's observatorium. sól is teeds geduurende twee uuren aan zyn werk, en ik onderfteun hem hier met al myn vermogen. Dit uurwerk wyst my de uuren, minuten en feconden, aan; en deeze andere wyzer heeft boven, door fnoeren, gemeenfchap met het Telescoop van myn Broeder. Door middel van onder ons bepaalde tekens, welke hy my met het draaijen van deezen wyzer geeft, weet ik net, wat hy boven waarneemt, en ik teken op deeze groote Kaart de Sterren aan, welke hy telt, of die welke hy ontdekt, zelfs in de afgelegenfle deelen des Hemels." Vervolgens begaf ik my naar het bovenfle gedeelte van het gebouw, in 't welk de eigentlyke waarneemingen gedaan worden. Het huis zelve is niet bovenmaaten hoog; doch, 't geen van meer belang is voor den Sterrekundigen Waarneemer, het Haat in eene ruime vlakte, die een vry gezicht heeft, van eene genoegzaame uitgebreidheid, en waar geene trillingen, door 't voorby ryden van zwaar gelaaden rydtuigen, veroorzaakt worden, die zo nadeelig zyn voor de naauwkeurigheid der Handen, in welke zich Sterrekundige werktuigen moeten bevinden. De Telescopen zelve zyn in de open lucht geplaatst, en rusten op zeer eenvoudig en fchrander uitgedagte voetHukken, door welker middel een jongeling, in een der benedenvertrekken , zo aan de werktuigen , als aan den waarneemer, eene beweeging mededeelt, die in eene tegenftrydige leiding met die des aardkloots Haat, en, daar zy van dezelfde fnelheid is, bewerkt, dat de Hemelfche lichaamen, die men wil waarneemen, niet buiten het veld van het Telescoop geraaken. Daarenboven is aanmerkenswaardig , dat deeze groote werktuigen met eene zo juiste naauwkeurigheid gemaakt zyn ; dat zy zo flerk zyn, en dat men zo veele middelen heeft uitgedagt, om dezelve in Haat te Hellen om alle de guurheden van het flegtfle weder te verduuren. Onder anderen zyn de fpiegels zodanig geplaatst, dat zy met het grootst gemak op allerleije wyzen verplaatst kunnen worden, niettegenftaande zy van een buitengewoon gewigt zyn. 1 Hier zag ik dat gedenkwaardig Telescoop, waarmede herschel, in 1781, de achtfle Planeet ontdekte; terwyl hy, in laater tyd, nog daarenboven waarnam, dat dezelve twee Wachters heeft, die beide in kringen beweegen , die nagenoeg cirkelrond zyn, en den Zonsweg byna rechtfiandig fnyden. Uit dankbaarheid aan zyn weldoener , gaf de Sterrekundige aan deeze Dwaalfter den naam van Ge  beschryvino Georgium Sidus, of Geflernte van Koning George. Doch de gezamentlyke Sterrekundigen van Europa waren van oordeel, dat men voornaainelyk dankbaarheid verfchuldigd was aan den uitvinder ; zy herdoopten de Planeet eerlang eenpaarig, en noemden haar de Planeet van Her* fchel. La place heeft, in zyn uitgeleezen Werk, Uitlegging van het Syfiema van het Heelal, dezelfde Planeet genoemd Uranus. Myne betrekkingen tot verfcheiden Leden der Londenfche Sociëteit thans door den Oorlog afsebrooken zynde, weet ik niet wat tot deeze verandering aanleiding heeft kunnen geeven; doch ik denk, dat de zedigheid van herschel hier van de oorzaak zal geweest zyn, en hem niet zal hebben toegelaaten, een eerbewys aan te neemen, 't geen hem anderzins zo wettig toekwam, i Dit Telescoop , waarmede ik het genoegen had, geduurende meer dan twee uuren, waarneemingen te doen, heeft maar eene lengte van zeven voeten, en een middellyn van zes duimen en zes lynen. Herschel heeft my verzekerd, dat hy meer dan honderd-veertig fpiegels gegooten en bewerkt had, eer hy zyn werktuig tot den tegenwoordigen trap van volmaaktheid had kunnen brengen. Naast dit Telescoop was 'er een geplaatst van tien voeten lengte. Doch by deeze laatfte maat heeft de uitvinder geenzins de grootte zyner werktuigen bepaald. Twee andere, ieder twintig voeten lang, onderfteund door een zeer zwaaren toeftel, zyn daar nog bygevoegd: deeze fteeken verre uit boven het huis, en zyn, in de daad , verwonderenswaardige werktuigen; een derzeive heeft een fpiegel van byna negentien duimen middellyn , en van honderd en vyftig ponden zwaarte. Dewyl deeze heerlyke werktuigen van het Newtoniaanse!» maakzel zyn, moet de waarneemer zich. noodwendig by het voorlte einde van den buis bevinden, om by het oogglas te zyn, 't geen op de gewoone wyze niet zonder ongemak en gevaar zou kunnen gefchieden. Doch de fehranderc hkrschel heeft een draaijend geftoelte uitgevonden, 't geen door een weluitgedagten toeftel zodanig wordt beitierd , dat de waarneemer zich ook dan, Wanneer het werktuig het meest in de hoogte gaat, op die plaats volkomen veilig en op zyn gemak kan bevinden, en den loop des Kykers en der Sterren volgen. Van daar is het, dat de onvermoeide Wysgeer het eerst van -alle ftervelingen duidelyk gezien heeft, dat het bleekfte en afgelegenfte deel van den Melkweg weezenlyk uit een . on-  VAN HERSCHEL's OBSERVATORIUM. SfJj oneindig aantal van afgefcheidene Sterren beftaat. Van daar heeft hy het eerst leeren kennen die zo groote menigte van zogenaamde dubbele Sterren, en de zoge* naamde nevelachtige Vlekken aan den Hemel. Hy heeft door zyne werktuigen getoond, dat 'er geene dubbele Sterren beftaan, al zo weinig als Vlekken (nebulcufes) ; maar dat de eerfte wel degelyk gefcheiden zyn, en da$ de laatfte uit een oneindig aantal van naby elkander geplaatlte Sterren beftaan. Wanneer de onvermoeide Waarneemer op zyne plaats gezeten is, en in de minst bekende deelen van den Hemeï eene Vlek, of eene Ster van de kleinfte foort, wil zoeken, die voor het bloot oog onzichtbaar is, geeft hy zyne medehelpftcr daar kennis van, door aan een fchel te trekken» die in haar kamer uitkomt. Dan opent zy het venfter , en haar Broeder vraagt de onderrichtingen, die hy. noodig heeft. Straks ziet de Zuster de gefchreevene Kaarten in, die zy voor zich heeft, en zegt: Broeder, zoek by de Ster Gamma van Orion , of ergens anders in een of ander Gefternte, naar 't welk hy vraagt; hierop fluit zy haar venfter, en gaat weder aan. haar werk. Hy moest wel zeer onverfchillig zyn voor de voortplanting der weetenfchappen, die zich niet zou verheugen over eene zo loflyke overeenftemming. Wenfchelyk was het, dat 'er onder alle Geleerden zodanig eene eendragt heerschte s alsdan zouden de voortgangen der weetenfchappen veel fneller zyn. De Heer herschel noodigde my, om de voornaamft© merkwaardigheden, die toen aan den Hemel te zien waren., te bezigtigen. Wy begonnen ons onderzoek met Melkweg, en ik zag, met verbaazing, door den twintigvoets Kyker, dat het bleekfte gedeelte van dien Weg beftond uit een ontelbaar aantal van helder blinkende Sterren, die alle wel degelyk van eikanderen onderfcheiden waren. Vervolgens bragt hy in het brandpunt van dit Telescoop de Ster aan den voet der Geit; deeze verfpreidde een zo fterk licht, dat het oog hetzelve naauwlyks kon verdraagen. Door het licht van dit beeld verder te doen vallen op een ftuk papier, 't geen met kleine letters befchreeven was, kon men , fchoon het anderzins geheel donker was, de regels zeer gemaklyk zien en onderfcheiden. Het is voorwaar niet onvermaaklyk, de voorwerpen dus onderfcheidenlyk verlicht te zien door deo glans  jsg» UESCHRYVïNG glans éenet Stet, dat is door het licht eener Zonne, die ' Verfcheidene honderden mülioenen mylen verwyderd is' van de uiterüe grenzen van ons Zonneftelzel. De zogenaamde dubbele Sterren , die met de beste Achroamaüfcht Kykers niet onderfcheidenlyk kunnen gezien worden , Vertoonen zich aanmeiklyk van elkander verwyderd, wanneer hun beeld zich vertoont in het Herfchelïaansch Telescoop van twintig voeten. Zodanig is het ook ongeveer gelleld met de zogenaamde nebuleufes van messier. Wanneer men dezelve befchouwt met het zevenvoets Telescoop, fchynen zy nog kleine vlekjes, en hun licht is zwak en verward. Doch derzelver vertooning in het twintigvoets Telescoop laat geen twyfel meer over, of zy beftaan uit verzamelingen van Sterren , die alleen zodanig ineengefmolten fchynen , om dat zy op een onmeetlyken afftand van ons geplaatst zyn. Men ziet ze dus zeer onderfcheiden en naauwkeurig, : Dit-afgedaan zynde, gingen wy over tot het befchouwen dier Sterren, die," gelyk herschel het eerst ontdekt heeft, andere kleuren bezitten dan de gewoone, onder welke 'er zyn, die een blaauw, andere die een blaauwachtig, en weder andere, die een oranjekleurig, licht verfpreiden. Dit zo verfchillend licht der Sterren is voorzeker niet toe te fehryven aan eenig gezichtkundig bedrog, noch aan de uitwerking der fpiegels en oogglazen, vau welke de Heer herschel gebruik maakt. Ik maakte hem, ten opzichte van deeze zaak, allerleie tegenwerpingen ; en de fchrandeve Waarneemer antwoordde altoos u*zt waarneemingen, tegen welke niets was in te brengen. Dus bragt hy, by voorbeeld , verfcheidene maaien ïn het brandpunt van het Telescoop zogenaamde dubbele Sterren, ten naasten by van dezelfde grootte, en die, zo het fcheen, niet verre van eikanderen verwyderd waren: ik zegge, zo als het fcheen; want die afftand is onmeetbaar groot, dewyl die lichaamen zo verre van ons af ftaan. Deeze waren van dezelfde kleur, als de Sterren gewoonlyk hebben. Doch hierop bragt hy in het brandpunt twee andere nabuurige dubbele Sterren ; en nu zag . men, dat de eene volkomen blaauw was, terwyl de andere een zilverkleurigen glans verfpreidde. By eenige dier dubbele Sterren was de blaauvve aan de rechter-, by andere aan de linkerhand. Ook toonde hy my een aantal geheel afzonderlyke Sterren, die alle een zeer verfchillend licht uitgaven. De  van herschél's observatorium. 265 De Waarneemer zeide my , met groote zedigheid, dat deeze waarneeming van geene groote verdiende was, om dat dit onderfcheid zo gemaklyk was te ontdekken , dat men 'er zyne werktuigen niet toe noodig had, dewyl de grootfte en beste Achroamatifche Kykers dit verfchil der' kleuren van het Gefternte insgelyks vertoonden. Echter wierd de waarheid van het waargenomene in het begin ten fterkften betwist, om dat het gemaklyker is , iets te ontkennen , dan te onderzoeken. Doch eerlang wierd de echtheid deezer ontdekking, gelyk zulks behoorde, eenpaariglyk bevestigd door de beroemdfte Sterrekundigen uit Duitschland en Italië, gelyk ook të Parys door de waarneemingen van cassIni, mechain, enz. De Heer herschel toonde my insgelyks een groot Werk, 't welk zyne ontdekkingen, aangaande de Sterren, behelsde, en 't geen hy denkt in hellicht te geeven, als het geheel voltooid zal zyn. Onder andere aanmerk lyke zaaken zal men hier vinden des Schryvers waarneemingen , ftrekkende tot bevestiging der reeds vóór hem gedaane ontdekkingen , dat 'er zomwylen Sterren verdwynen. Niet alleen zal hy aantooneh, dat zulks plaats gehad heeft omtrent Sterren die in de oude Kaarten des Hemels gevonden worden, maar zelfs ook omtrent eenige, die men in den Atlas van flamsted aantreft , en dus nog vóór weinige jaaren in weezen waren. Het fchynt dus, dat 'er niet zelden allefgewigtigfte omkeeringen in een of ander deel des Hemels voorvallen, en wel zodanige, dat 'er geheele Zonnen worden uitgebluscht, waar door dan ook teffens het beftaan ophoudt van de leevende fchepzelen, die de bewooners waren dier Waerelden , welke voorheen door die Zonnen verlicht wierden. Jupiter, befchouwd door het Telescoop van twintig voeten, fchynt veel grooter dan de geheele Maan, wanneer zy volkomen vol is, het geen ook niet zeer te verwonderen is, om dat deeze Dwaalfter, fchoon altoos op zyn minst vyfmaal verder van ons verwyderd dan de Zon, duizendmaal grooter is dan de Aardkloot. De drie' groote evenwydige Banden vertoonen zich dan zeer onderfcheiden, en de Wachters zyn van eene waarlyk ontzettende grootte. Niet minder aanmerkenswaardig was Saturnus, benevens zyn Ring en deszelfs fchaduwe , die door dit werktuig zo zichtbaar wordt op het lichaam dier wonderlyke Planeet. De Heer herschül deed my waarneemen , hoe duidelyk en groot de tusfchenruimte zy, tusfehen het lichaam meng. 179C. no. 7. V Van'  £66 leschryving van Saturnus en den Ring, zo dat men gemaldyk tus-chen hun beiden niet alleen den blaauwen Hemel zien. kan, maar zelfs eenige Sterren. Door middel van eenige blinkende punten op den Ring, heeft hy waargenomen, dat dezelve, eveneens als Saturnus zelve en de overige. Planeeten, eene eigene rollende beweeging heeft van het Westen naar het Oosten. De Micrometer, van welke de Heer herschel gebruik maakt, is zeer eenvoudig, en beftaat alleen uit twee enkele zyden draaden, die wel evenwydig geplaatst en goed aefpannen zyn, en naar goedvinden tot elkander gebragt, of van elkander kunnen verwyderd worden. Dit werktuig was zedert lang zeer wel bekend; doch herschel heeft hetzelve zeer aanmerklyk verbeterd, met een gemaklyk middel uit te denken, om eene draad, naar welgevallen, over eene andere te beweegen, en, door zodanig een toeftel in het Telescoop te plaatzen , met de grootfte naauwkeurigheid hoeken te meeten. De uitvinder van zulke uitmuntende Sterrekundige werktuigen heeft de grootte zyner Telescoopen geen^ins bepaald tot twintig voeten. Hy was toen ter tyd bezig met het vervaardigen der noodige toebereidzels tot het maaken van een Telescoop van veertig voeten lengte, en ■van een daar aan evenredige middellyn. Het oogmerk, waar toe de konftenaar zulke groote lichaamen tracht te vervaardigen , is niet, de voorwerpen merkelyk te vergrooten, dewyl zy dan te duister en verward zouden worden ; maar, door middel van een zo groot veld, eene meerdere hoeveelheid van licht te bekomen. Hy zeide my, dat hy menigvuldige zwaarigheden voorzag, om een Telescoop van zo eene ongewoone grootte en zwaarte tot volkomenheid te brengen; doch dat hy 'er ook zulke aanzienlykè voordeden van verwagtte , dat niets in ftaat zou zyn hem daar van af te fchrikken. [Na dien tyd is dit verwonderenswaardig werktuig tot den grootften trap van volmaaktheid gebragt. De fpiegel vau hetzelve weegt tweeduizend ponden; de zwaarte van den geheelen toeftel \vordt begroot op veertigduizend ponden. En het licht, 't geen dit werktuig verzamelt, is, volgens het zeggen van la lande, die 'er door gezien heeft, zo groot, dat de zogenaamde nevelachtige Vlek van Orion een licht verfpreidt, zo helder als dat van den vollen middag. Ziedaar wat herschel zelve 'er van zegt, in een Brief, gefchreeven den io September 1701, aan den Heer watson: „ Myn Telescoop vau veertig voeten lengte is thans het „ bes-  van herschel's observatorium. 26? $ beste werktuig, 't welk ik bezit: dat is te zeggen, dat „ ik met dit werktuig, beter dan met eenig ander van myn „ maakzel, kan zien die zaaken, welke aan den Hemel „ het moeilykst zyn te onderfcheiden. By voorbeeld, „ Saturnus, zyne Wachters en zyn Ring, of liever zyne „ Ringen: want ik heb onlangs een Vertoog overgegeeven „ aan den Voorzitter onzer Sociëteit, betreklyk tot dee„ ze Dwaalfter; waar in ik betoogd heb, dat die Ring „ zeer duidelyk is te zamengefteld uit twee Ringen, die „ door een zeer aanmerklyken afftand van elkander ge„ fcheiden zyn; zodanig, dat ik door middel van myn „ Telescoop den blaauwen Hemel zeer gemaklyk tusfehen hun beiden heb kunnen zien. Ook heb ik door meetinj, gen bevonden, dat de tusfehenruimte tusfehen deeze bei„ de Ringen zeventienhonderd eenenveertig onzer mylen j, bedraagt. De middellyn van den buitenften Ring heeft ,, de grootte van ruim tweehonderd en tweeëntwintig on„ zer mylen. Insgelyks heb ik waargenomen, dat de vyfde Wachter van Saturnus rondom zyne As draait „ in den tyd van zevenënnegentig dagen, zeven uuren en „ zevenenveertig minuten, welke tyd volmaakt dezelfde is met dien van zyn loopbaan rondom zyne Planeet. Zo „ dat deeze beweeging volkomen overeenkomftig is met „ die der Maan rondom den Aardkloot, die insgelyks in „ den tyd, dien hy befteedt om zyn loop rondom de ,-, Aarde te volbrengen, eenmaal rondom zyne As draait." . Door middel van dat zelfde Telescoop, ontdekte de Heer herschel na dien tyd nog twee nieuwe Wachters van Saturnus.'] Tot aan het aanbreeken van den dageraad bleef ik op dit verbaazend tooneel van onderzoek, fteeds bezig met door den Hemel te reizen , met behulp van een Gids, die zich nooit verdrietig toonde over myne onweetenheid, noch over de ongefchiktheid myner vraagen. Ik vertoefde aldaar ongeveer geduurende zeven-uuren, onafgebroken bezig met het waarneemen der Hemelfche lichaamen. Het was onmogelyk om dien tyd lang te vinden, dien , ik op eene voor my zo nuttige en vermaaklyke wyze mogt betteeden. Deeze fchoone nacht ging voorby als een droom, en fcheen maar eenige oogenblikken te duuren; doch het herdenken daar aan zal nooit uit myn hart gewischt worden , even weinig als myne dankbaarheid aan den Heer herschel en zyne voortreflyke Zuster, van wegen de gulle vriendelykheid , met welke zy my ontvingen, en myne kundigheden vermeerderden. V 3 TWEE  &68 twee brieven twee brieven over de laatste ontdekkingen in africa. Eerfte Brief aan den Sweed wadstroem. Uit Londen, 9 Mai 1797. L7w landsman, Mr. johanson , heeft my verzocht j u te fehryven, en u eenig nieuws, betrekkelyk Africa, mede te deelen; ik zal het genoegen hebben, ten dien opzichte, aan uwe nieuwsgierigheid te vol¬ doen. De laatfte tydingen van Siërra Léona (f), geteekend 9 Febr., zyn, in 't begin van April, door het Compagniefchip, the Calypfo , aangebragt. Mr. lower , Opperchrrurgyn, heeft my een brief van myn waardigen Vriend j. gray medegebragt, die werkelyk de eerde in rang is onder de leden van den Raad der Colonie. Deze Vriend wyst my op den brenger des briefs, Mr. lower, om berichten omtrent de Colonie te krygen: ik heb nog geen gelegenheid gehad , om my met hem zoo lang te onderhouden, als ik wenschte; maar hy heeft my verzekerd, dat dezelve zich in een bloeienden daat bevindt. Hy was genoodzaakt naar Europa te rug te keeren, om zyne gezondheid te herftellen, is voorneemens daarna terdond naar Siërra Léona te rug te keeren, en hoopt, dat dit niet lang zal aanhouden. Mr. afzelius heeft ons boonen van goede Koffy medegebragt, die op de bergen uit de natuur groeit. Ik heb (*) De Rivier Siërra Léona loopt door dat gedeelte van de Kust van Africa, dat zich uitftrelu tusfehen de Kust van Qamèie en de Kust van de Graines. P.sdro cintro , een Spaansch Reiziger, geeft aan deze ftreek den naam van Siërra de los Leones Leeuwenbergen, omdat het geluid van den donder, dac hy daar hoorde geleek naar het gebrul van leeuwen; men heeft ze vervolgens gewoonlyk Siërra Léona genoemd, en de Rivier heeft haar naam ontleend van h t gebergte Om kennis van deze Colonie te krygen, moet men het groot Werk van^ wadstroim lezen , en voorts een Memorie in het hftftut. National te Parys, in 1796, door gr.goire voorgelezen; en de Reis naar de Rivier Siërra Léona, en op de Ku;i ajmm, in 170^, tyeo en 1707, w Lunaen, m 't üngelsch, uitgegeven j door john matthew, 1791.  over ontdekkingen ïn africa. 269 heb ze gezien, en ben overtuigd, dat de deugd derzelve : zco goed is, als die van de Eilanden, of die zelfs over: treft. Mr. gray beeft eene Plantage, die ik hoope, dat voor hem voordeelig zal worden. Toen hy my laatstle: den Zomer fchreef, had hy reeds meer dan duizend planten in een bloeienden ftaat. „ De Gouverneur, zegt hy, heeft op de bergen een [ huis laten bouwen. Ik zelf heb ook-een deel gronds op : die bergen , en wy hebben befloten daaraan allen arbeid te koste te leggen, terwyl men befpeurd heeft, dat de wilde j Koffy in de vlakten niet gevonden wordt. Ik heb eene ! aartige Buitenplaats by de Rivier, op een korten afftand r van de Stad, Ik geloof waarlyk, dat de Gouverneur en ik het overige van ons leven in dezen fraaien oord zulj len doorbrengen." Het is u niet onbekend, dat vóór twee jaren van hier !. zes perfonen naar Sier ra Léona zyn gezonden, op kosten van de Sociëteit, en met oogmerk, om hunne reis tot I Timbo voort te zetten; maar het fchynt, dat het hun, nadat zy te Siërra Léona zyn aangekomen, aan moed ontbroken heeft. Twee van hun zyn naar America vertrokken, en de anderen onmiddelyk naar Engeland te rug gekeerd. Het is mogelyk, dat zy wél gedaan hebben , fchryft my een Vriend , want de inwooners van Joola hebben hun Koning asimamme jedder om 't leven gebragt, en na dien tyd heeft geen blanke het binnenfte vaa Siërra Léona durven doortrekken. Men bemerkt in het vcrfchjet den zelfden uitflag der reize van Mr. parker aan de Rivier van Gflinbie, en terugkomst te Tombaut. Ik heb verplichting aan zyn Uroeder en Zuster, Mynheer en Mevrouw dickson, voor het nieuws, dat ik u zal mededeelen. Het fchynt, dat het Fransch Esquader , gecommandeerd door Mr. rejmauld, den mond der Rivier Gambie geblocqueerd , en verhinderd heeft, dat men van daar berichten in Europa \ heeft kunnen krygen. Anders zouden wy reeds aangele\ gene tydingen gehad bebben. 't Is jammer, dat de Oor| log altyd zoo g;oot een hinderpaal is aan de voortgan- fen van konften, en, voor het menschdom nuttige ontekkingen. De eerfte berichten , die Mr. parker ons met twee 5 Schepen, die door de Franfchen genomen zyn, had ges zonden, zyri weggeraakt. Ondertusfchen is een der twee V 3 Ka-  370 twee brieven Kapiteins in de maand July hier aangekomen, die hef volgende bericht heeft gegeven: Mr parker, na eerst de afwisfehngen van het fan foè'n en'de ongeftadigheid van het climaat doorgedaan te hebben, door eene fterke koorts te Junkacunda, 350 mylen van den mond van Gambie* aangetast geweest zynde, had zvne gezondheid weergekreegen , en zich gereed gemaakt, om in de maand January 1796 zyne groote reis te onderneemen, verzeki van een Neger van goeden naam, welken hem Doctor laidley, die zich xzPifina, omtrent 30 mylen hooger op gelegen, ophoudt, bezorgd hadt. Zy moesten ieder voor zich een paard hebben, en dan nog een derde voor de bagage. De duplicaten der eerfte berichten van Mr. parker zyn ontvangen, met het verflag van de toebereidfelen tot zyne reis; maar zy zvn nog niet bekend. Doftor laidley zal alle de Wisfelbrieven refpeéteeren, die Mr. parker zal noodig hebben te trekken. De naam van Doftor laidley alleen is genoeg. Zyne kennis in de Geneeskunde heeft hem het vertrouwen doen winnen; hy wordt veele honderden mylen ver in het binnenfte van Africa geëerd.' Men meent, dat de reis van Mr. parker kan geëindigd zyn binnen twaalf maanden , en zonder ongeluk hoopt men hem dit jaar te zien te rug komen. Deze hoop is gegrond op een brief van Doctor laidley , aan een zvner vrienden alhier, geteekend, aan de Rivier GumMe, 23 Mai 1796. Zie hier een uittrekzel: „ Uw brief voor Mr. parker zal hem terftond gezonden "'->'den, hoewel ik weinig hoop heb, dat ze hem zal aantreffen. Gisteren kwam hier een van zyne berichten; daardoor kryge ik kennis, dat hy, in zyne tocht naar Sego, door Gpimm gereisd is, en dat hy het territoir van Disfctt is doorgetrokken, eer de Oorlog tusfehen den Koning van dit land en dien van Sego is verklaard geweest. Zoo hy niet reeds zoo ver gekomen was, zou hv genoodzaakt geweest zyn, herwaards te rug te keeren, en van hier, niet dan langs een verren, moeielyken en gevaarlyken omweg, naar Ginné hebben kunnen komen. Ik ben zeer blyde , dat hy zoo fchielyk op het grondgehied van den Koning van Sego heeft kunnen ko- • men, en ik hoop, dat hy welvaart, en reeds te Tombout is aangekómen. Ik verneem , dat 'er brieven vam hem zyn aan Galambo en Desfego, voor de Africaanfche So- ■ cleteit,-en ik verwachte ze alle dagen. „ Ik ben, enz."  OVER ONTDEKKINGEN IN AFRÏCA. £71 Dit is, zoo veel ik weete, het laatfte bericht, dat men van Mr. parker heeft ontvangen. Wy ftellen allen 'er groot belang in, om dien grooten en moedigen Reiziger weer te zien. Men heeft my gezegd, dat de Africaanfche Sociëteit met een van uwe Sweedfche landsluiden een verdrag zal aangaan, om zyne Tendentie te Cairo, in AZgypte, xq neemen, met den toeleg, om zich vervólgens van dien kant naar het binnenfte van Africa te begeeven. Ik hoop, dat dit bericht uwe verwachtingen van Africa, die welligt door de rampen van den Oorlog merkelyk verflauwd zyn , zal verleevendigen. Ik wenfche u oprechtelyk den besten uitllag van alle uwe onderneemingen. j. uois. Londen, 8 Nov. 1797. Waarde Vriend! Ik heb uwen brief den 7 Oer. door den Deenfchen Graaf henriques ontvangen, waaruit ik met vermaak zie, dat gy nog fteeds voortgaat u bezig te houden met nuttige zaaken, en dat gy met den grootften yver onafgebroken uw werk maakt , om voor de weetenfchappen cn voor uwe vrienden van dienst te weezen. Men heeft zeer onlangs brieven van Mr. parker ontvangen, waarin hy bekend maakt, dat hy tot Tornhout, of Tombtucfon, niet heeft kunnen voortreizen ; maar dat hy echter vry zeker meent den oorfprong van den beroemden Vloed Niger ontdekt te hebben: dat hy gelukkig aan de Rivier Gambie is te rug gekomen, waar hy voorneemens is de gelegenheid af te wachten, om met de Westindifche Retourfchepen zich weder naar Europa te begeeven. 'Er zyn, na myne terugkomst, twee Schepen van Siërra Léona aangekomen, die ons bericht gerven, dat de Volkplanting zich thans byna 111 denzelfden ftaat bevindt, waarin ik dezelve heb verlaaten; en dat ze mogelyk wel iets beter gefield is. Ten minften ik heb met genoegen vernomen, dat de Colonisten, geduurende de_ twaalf laatfte maanden, byna geheel en al van hunne eigene voortbrengzels hebben kunnen beftaan; dat zy groote plantagies hebben van Afrfcaansch en Fernambuksch Katoen , waarmede zy wonderbaarlvk wel flaagen, en wel iaooo V 4 Kof-  ■ 273 TWEE BRIEVEN Koffyboomen , ten deele afkomftig uit Brafilic, en ten deele van dat foort, het welk ik hier heb gevonden. Allen, die geplant zyn, groeien met den besten uitflag. Men heeft 'er zich bediend van myne Kina (*), die dezelfde uitwerking doet, als de Americaanfche. Men heeft ze met het zelfde goed gevolg beproefd te Londen. De communicatie met het binnenfte gedeelte des lands wordt van dag tot dag meer open. De inboorlingen gaan voort hunne kinderen naar fchool te zenden. Men heeft eene vrye Conftitutie vervaardigd voor de Colonie, gebouwd op dezelfde gronden, als de Franfche; zy verfchilt alleen in de form van de uitvoerende macht. Men heeft getracht, om ze in werking te brengen; maar dit heeft tot hiertoe zwaarigheden gevonden. Voorleden maand is van hier, naar Siërra Léona, een Schip vertrokken, vol Methodiftifche Misfionarisien, die voorneemens zyn het Euangelie aan het Volk van de Joulah te prediken. Gy weet, dat men in het vorige jaar iets dergelyks beproefd heeft; maar dat dit niet gelukt is. Geen van hun, die 'er toe afgezonden waren, durfde zich veel verder waagen, dan Siërra Léona, en niemand wilde zelfs daar blyven, als hy maar gelegenheid vond om te vertrekken. Ik verbeelde my, dat zy, die 'er dit jaar heengegaan zyn, het zelfde lot te wachten hebben, en dat die heete drift wel zal bekoelen, en óp niets uitloopcn. Ik bedanke u, myn waarde Vriend, voor de, moeite, die gy voor my hebt genomen. Het zou zeker eene zeer groote aanmoediging geeven., indien het Franfche Gouvernement my wilde fchadeloos Hellen voor een der gevoeligfte verliezen, die ik te Siërra Léona heb geleden. Ik kenne zeer wel de naamen eroussonet en michaut, en 't geen dooi hun is 't licht gegeeven. Het zal my het grootfte plaifier van de wereld dóen, hen in perfoon te leeren kennen. Het plan van den laatften, om de Negers te onderwyzen, en dezelve in Africa te laaten reizen, om ontdekkingen te doen, is groot, het regtmaatigfte van al wat ik heb hooren voorltellên , en het eenige dat ik voor uitvoerlyk houde. Niemand kan 'er meer naar verlangen, dan ik; ik wenfche met geheel myn hart, dat (*) Men gebruikt thans den bast van de Circhona van St. Domingo en Cayenns, byna met het zelfde goed gevolg, als die van Peru. -  ®ver ontdekkingen in africa. £73 dat liet tot dadelykheid komen , en onderfteund zal worden door een Gouvernement, dat de weetenfchappen bemint en begunftigt. Ik ben u, gelyk ook uwen Vriend michaut, wien gy uit myn naam wel zult willen bedanken, zeer verplicht Ïoor het Huk Myrica cerifera, dat gy my door uwen )eenfchen kundigen Vriend hebt gezonden. Men heeft, op myn verzoek, van Siërra Léona eene vry groote quantiteit Circhona laaten komen, byna drie vaten; en men heeft 'er werkelyk in alle kwartieren van Londen proeven mede genomen, die dus verre alle wel uitgevallen zyn. Myne vriendelyke groete aan uwen waardigen Vriend lasteyrie , indien hy met zyne fraaie verfamelingen uit Spanje is te rug gekomen. Ziedaar hoe men moet reizen , om voor de weetenfchappen en voor het mensctidom nuttig te weezen. Ik omhelze u, myn waards Vriend. ad. afzelius. eene nieuwe ontdekking voor aardryksbeschryvers. Mungo parker, Agent van de Sociëteit, die zich bezig houdt met ontdekkingen in Africa te doen, in Engeland te rug gekeerd, bevestigt al het geen men reeds door een voorloopig bericht van den Major houghton wist, van het aanzyn eener Stad, Housfa geheten, gelegen aan eene groote Rivier naby Tuwbucloo, tweemaal grooter en meer bevolkt dan Londen , tot hiertoe in Europa geheel onbekend, en die voor den Koophandel eene nieuwe en zeer voordeelige bron fchynt te zullen openen. Parker zal binnen kort het verhaal van zyne Reis in 't licht geeven. iets over de stad washington , in het landschap columbia , in noord-america , welke thans gebouwd wordt, om, met den jaare MDCCC, ten zetel te dienen der vereenigde staaten in america. TVTegens de Stad Washington hebben wy, den aanleg VV betreffende, niet alleen een befchryvend Verflag, V 5 maar  274 iets over de stad washington. maar ook een wel uitgevoerd Plan of Platte Grond diens Werks, gegeeven (*). De Berigten desaangaande liepen tot Jan. 1793. Van tyd tot tyd hebben wy uitgezien na befcheiden, wegens den voortgang van dat Werk, op een zo grootsch plan aangelegd. Eenig laater verflag troffen wy aan, in een Journal of an Excusfion to the United States of North America, by henry wansey, F. A. S. in den Jaare 1796 uitgekomen: fchoon deeze Reiziger die Stad, uit bekrompenheid van den tyd, tot zyne Reize beftemd, niet bezogt hebbe, deelt hy ons deeze bekomene narigten mede. De geheele platte grond van de Stad Washington beftaat uit meer dan vier duizend Acres. De grond, de middelbaare hoogte genomen, is veertig voeten hooger dan het water der Riviere, en nogthans kan een Stroom van versch water, Watt's Branch genaamd, tot op eene halve myl van de Stad gebragt worden , tot de hoogte van veertig voeten boven het waterpas der Stad zelve, 't welk zeer gemaklyk zal weezen voor alle waterleidingen , en handwerken. Veele Huizen zyn reeds gebouwd, en een vry fchoon Hotél, welks bouw meer dan dertig duizend Dollars kost. De Stad is nu verdeeld in duizend twee honderd en aes en dertig Loten, ter bebouwing. Elk Lot bevat den grond om drie of vier Huizen te ftichten, volgens de algemeene regels, die in agt genomen moeten worden om ze gelykvorinig te maaken. De diepfte Loten zyn twee honderd en zeventig voeten, zeventig breed, aan de Straaten uitkomende. Een Square heeft van twintig tot dertig Loten in zich. De waarde van ieder Lot is vanj veertig tot twee honderd Ponden Sterling. In de Stad Washington zal eene Univerfiteit worden opgerigt; daar zal de Munt, de Tol , de Schatkamer, weezen; daar zullen de Opper - gerigtshoven, de Verblyfplaatzen voor de Afgezanten, zyn; met één woord , alle Gebouwen ten openbaaren dienfte. De Stad zal gebouwd worden, nsar een plan gemaakt voor ieder Straat, van een fynen witten Steen, gelyk aan Portlandfchsn. Elk Huis zal veertig voeten hoog zyn van den (*) Zie onze Algem. V/selerl. Letteroef. voor 1793. Men* geltv. bl. 497 D>; keurige Afbeelding, daar geplaatst, is ook, afzonderlyk, by onze Boekhandelaars te bekomen.  ïets over. de stad washington. 2"5 den grond tot het dak, m alle hoofdftraaten; die van zeventig tot honderd voeten wyd zyn. De eerfte of hoofdftraat- werd aangelegd naar eene naauwkeurig geno«i mene Meridiaan, tot dat einde getrokken door Mr. ellicot , welke loopt door het Capitool, de Zetel der Wetgeevende Magt, op eeae hoogte, van waar de Straaten, als zo veele ftraalen, in onderfcheide rigtingen loopen. Dit ziet derhalven over de geheele Stad heen. Van daar kan men waarneemen elk Schip dat ter Haven in- of uitgaat , en eiken wagen of paard, over de brug ter Stad inkomende. Een der Straaten, Penfylvania geheeten, is: vier (Engelfche) mylen lang. Het Huis van den Prefident zal ook gebouwd worden op een opgaanden grond, hebbende een verrukkend watergezigt, en tevens op het Capitool ziende, en de voornaamfte gedeelten van de Stad; desgelyks het middenpunt zynde van andere Straaten, als ftraalen daar uit voortkomende. Alle de groote toegangen, en zulke Straaten als onmiddelyk op openbaare Plaatzen uitloopen , zyn van honderd en dertig tot honderd en zestig voeten wyd; aan ieder zyde met wandelplaatzen met boomen beplant, en een rydweg in het midden. Elke Straat zal aangelegd worden naar de afmeeting, ingerigt volgens den eerften Meridiaan. 'Er zyn Gelastigden benoemd, om toe te zien dat alle deeze fchikkingen en bepaalingen wel in agt genomen Worden. Ik heb menigmaal by my zeiven gevraagd, bf dit Plan niet te grootsch is, naar den tegenwoordigen ftand der dingen. De oorfpronglyke Ontwerper deezer Stad was de groote Washington zelve. Het vooruitzigt van eene Vredebreuk met Engeland, en andere zaaken van dringende aangele.genheid, heeft onlangs den voortgang van dit Werk ■niet weinig geftremd. Hoe voordeelig de ligging oofe moge gekoozen, hoe fraai het plan moge gemaakt zyn, 2al,'fchoon de weg tot de grootheid dier Stad als afgebaakend is, het nogthans jaaren lang, even gelyk andere groote onderneemingen der Americaanen, als 't ware een -Lichaam zonder Ziel zyn. Veel hunner plans loopen zeer in het befpiegelende, en zyn in de uitkomften niet van die noodzaaklykheid, welke zo dikmaals kragt en klem byzétte aan de volvoering van groote plans in Europa. Door de Straaten van andere /Imericaanfche Steden wandelende, trof my menigmaal dit denkbeeld , —— allerwegen het voorkomen van een breeden omvangt waar in veel aan' tevul- .  S76 ïets over de stad washington*. vullen valt! Niettemin moet men bekennen, dat hunne Plans niet ongéüyenrèdigd zyn aan het fterk toeneemen der Bevolking. De Handwerk lyke Kunften maaken flegts geringe vorderingen in de Vereenigde Staaten van America. Hier van valt de rede van zelve in 't oog: zy befteeden hun meeste aandagt en grootften vlyt? aan den Landbouw, die in den tegenwoordigen ftand der dingen hun de grootfte voordeden aanbrengt. De Americaanen in deeze Staaten zyn vlytig, maatig, beleefd, verpligtend; doch men klaagt dat zy in den Handel langzaarne BetaaIers zyn. dittrekzels uit de brieven van een hindoo rajah, over de zeden der europeaan en. Door Mejuffrouw eliza hamilton. (Vervolg van bl. stoo.) " \Y/V hebben, in een voorgaand Stukje, de gunftige „ VV Gevoelens, die de Hindoo Rajah zaarmilla.' „ hadt gevormd van Engeland, opgeevende, gevóelensj „ die hem bewoogen om dat Land te gaan zien, opge„ merkt, dat de Rajah maandaara dit oogmerk fterk; „ tegenging. Thans zullen wy by brengen, wat hy daar, „ tegen aanvoerde, in eenen Brieve aan zynen Mede-Ra» „ jah ingerigt." # # •& * Ik bemerk, dat gy onder den invloed ftaat van eene begocheling, en dat de valfche Vreemdeling zich bediend heeft van zeker tovermiddel om uw verftand te verwilderen. Wat z"u de geest van uw Vader, wat zou de geleerde Pundit (*) , aan wiens onderwyzingen wy beiden even veel te danken hebben, zeggen, indien zy konden hooren, dat zaarmilla het noodig oordeelde om zich te onthouden onder de. Ongeloovigen , en ongodsdienftjge Eeters van bloed, om by hun kennisfe op te doen ? Kan een Geflacht, afkomftig van het ftof, 't geen brahma van zyne voeten fchopte^ en dat dus minder is dan de ge- meen- (♦) Een geleerd Bramin.  brieven van een hindoo rajah. £77 meende Sooder, die de eer heeft van uw fchoenriem te : ontbinden , een Geflacht, 't welk, fchoon minder i woest dan dat der Mufulmannm , ten opzigte van hun, die eene menfchelyke gedaante omdraagen, hun in wreed1 heid overtreft omtrent alle andere bezielde weezens hier i: op aarde; —- kan iemand uit dat Geflacht in ftaat wee\ zen om den Afftammeling van duizend Rajahs te onder- \ wyzen *? Dat is onmogelyk. Van den Mier f 'moögt gy vlytbetoon leeren; van den Hond eene les in getrouwheid neemen; het Paard kan u onderrigten in t naarftigheid; de Olyphant u onderwyzen in geduld, groot[ moedigheid en wysheid ; maar verwagt van de EuropeaaI nen, verwagt van de Engelfchen, niet, in-Kennis en Deugd i: te zullen vorderen. | Nogthans verwondert het my niet, dat gy u door hun I hebt laaten beleezen. Ik weet, in hoe verre de booze j Geesten hun byftaan in die kunst ; van hunne vergeJ vorderdheid in dezelve had ik eens eene zeer beflisfeni de proeve. Toen de Engelfche Saïb (f) , by wien rursha bedwan | voor Mounshi [Tolk] diende, zich te Agra onthieldt, fchiep i hy vermaak in de zodanigen, die hem bezogten, te ver( baazen met de ten toon fpreiding van zyne Toverkunst. i " Onder andere kunftenaaryen, deedt hy het geheele I gezelfchap, beftaande uit meer dan dan twintig PerfooI nen, hand aan hand, in de rondte ftaan. Hierop draaiI de hy de kruk om van een klein werktuig, enkel be{ ftaande uit Metaal en Glas, (doch 't geen ik veronderf ftel dat de booze Geesten infloot, die op zyn bevel ge)' reed ftonden ;) dit bragt te wege, dat wy allen , ten f zelfden tyde, door de armen heen, een flag voelden, als :é of eiks armen door een zwaaren ftok waren ftukken get flaagen; terwyl egter niemands arm in 't minst verzeerd i was. Dewyl wy allen den ftoot voelden juist op het zelf>! de oogenblik, was het onmogelyk dat hy ieder van ons > kon aanraaken: het is derhalven blykbaar, dat het niet ti anders dan Tovery kon weezen, die zulk eene zeldzaame l uitwerking te wege bragt. Op eenen anderen tyd f hadt hy het doordringend daglicht uitgeflooten, 't welk I altoos ongunftig is voor zulke bedryven. Hy liet ons I zien , hoe geheele Legers van Menfchen, van OlyphanI ten , van Paarden, langs den muur voor ons heenen gingen.. (*) Zo ve«l als een Heer, «en Man van onderfcheiding.  278 brieven van een hindoo rajah, een Als zy verdweenen werden ze opgevolgd door eert ontftelde Zee, vuur uitgeevende, en ichuimende met allen vertoon van een geweldigen ftorm. Schepen zeilden op de golven des diepen Oceaans; menfchen vertoonden zich verwilderd door de ongelegenheid, waar in zy zich bevonden, fielden alles in 't werk om de fchepen van de fcherpe rotzen , welke hun dreigeud omringden, af te houden, of het leeven aan de overzwalpende zeegolven te onttrekken. Het gezigt dier elendigen perste ons de traanen uit de oogen, en wy borften uit in jammerklagten. - Maar ziet, op liet eigen oogenblik liet men het licht in de kamer fchynen , de vertooning verdween , en wy zagen niets dan het gewoon behangzel der kamer. _ Tr , Zou de Zoon van coashhind het Land zyner Vaderen verzaaken, en ommewandelen in ftreeken, waar het gtoisr.yk Hemellicht der Zonne de Itiwoonders fchaars verwaardigt met zyne gulden ftraalen, om hunne kunftenaaiyen als de even verhaalde uit te oefenen? Zeker, 'er 2yn Gochelaars genoeg in Hindoftan, die hem, voor eene geringe belooning, zouden onderwyzen in de Toverkunst en in haare verborgenheden ; en daar de Duivels, door welken zy hunne kunftenaaryen pleegen, Duivels van ons eigen Land zyn, moeten ze van eenen min fchadelyken aart weezen dan die der Vreemdelingen. Zo verre zyn ze van door Wysheid bettuurd te worden, dat de Wetten, door welke die Volken zich laaten beheerfchen, verfoeilyk zyn, en ongerymd. Dit zal ik u bewyzen door de volgende fpreekende daaden , van welke ik zelve ooggetuigen was, geduurende myn kort verblyf in hunne Legerplaatze. Even gelyk gy, had ik toegelaaten dat myn geest ingenomen wierd met een «nmftig. vooroordeel ten aanziene van een Volk, welks gedrag zo zeer ten voordeele van onze Natie gettrekt heeft. De orde en geregeldheid, welke onder hun heerschte, vervulde my, in den aanvange, met een zeer hoog gevoelen van hunne deugd en wysheid. Ik had nog geen blyk gezien van eenige Godsdienstplegtigheid door hun waargenomen , wanneer, op den derden dag naa myne komst, myne aandagt getrokken werd door een' optogt, welken ik veronderftelde ter eere te zullen ftrekken van hunnen Dev/iah (*). Nieuwsgierig om den aart hun-J ner (*) De Godheid , aan welke eerdienst wordt toegebragt.  OVER DE ZEDEN DER EUROPEAANEN. 278. ho. 7. % ' „ |gk||  jj3 leucadea, , lykst fchepzel gemaakt! Indien gy nog eenig gevoel van eer '„ bezit, indien gy vatbaar zyt voor eenig medelyden, zo bid en fmeek ik u, dat gy een einde aan myn leeven maakt 1 1' Deeze weg ftaat u alleen open, om het ongelyk, my aan- ,j gedaan, te boeten! Gy kunt zulks met de uiterfte vei- " ligheid doen; geen ziel is hier tegenwoordig;uw misdryf zal * een geheim blyven, en min fnood weezen dan 't geen gy " gepleegd hebt. Ik wil het u vergeeven , ik wil u alles ver^ ' geeven, indien gy my van het leeven berooft; in den dood „ heb ik myn é^nige toevlugt." Rudolpho verliet, zonder eenig woord te fpreeken, zyn kar mer; floot de deur, en haastte zich na buiten; ongetwyfeld om verzekerd te weezen, dat niemand in huis, of op ftraat* de volvoering van zyn oogmerk kon verhinderen. Hy was niet uit het vertrek gegaan, of llucadea rees op, vervoegde zich aan eene zyde des vcrtreks , en, rondsom tastende, vondc zy een venfter; zy opende de luiken, vast beilo ten hebbende zich daar uit te werpen. Dan in dit oogmerk vondt zy zich verhinderd door yzeren traliën; doch het licht der maane, door de opening ter kamer invallende, ontdekte haar wat 'er in was. Leucadea ftondt ftokftyf van verbaasd-, heid, een prooi aan fteeds afwisfelende bedenkingen. Doch rondsom zich ziende, en alles wat in de kamer was opneemende , zo huisraad als fchilderyen, ontdekte zy een Gouden Kruisbeeldje, op eene Bidplaats ftaande. Dit nara zy weg, en verborg het in haaren boezem. Hierop de blinden wedei fluitende, wagtte zy in den donker af, welk een lot de barbaar over haar befchooren hadt. Welhaast keerde budolpho weder. Hy was alleen, en nog zonder lichr. Hy zogt en vondt leücadea , blinddoekte haarê oogen met een zakdoek, nam haar, zonder een enkel woord tefpreeken, by de hand, bragt haar op ftraat, en, naa verfcheida uraaten omgeloopen en doorkruist te hebben, hieldt hy ftil by eene groote Kerk. Hier liet hy haar ftaan, en liep in aller yl weg. Het leedt eenigen tyd eer leucadea het waagde om den blinddoek ter zyde te fchuiven. Eindelyk, niets rondsom zich hoorende, deedt zy dien weg, en vondt zich naby eene groote Kerk. Haar eerfte denkbeeld was, op haare knieën te vallen , en tot God de vuuriglte gebeden uit te ftorten. Dit gedaan hebbende, rees zy op , en keerde, met beevende fchreden, na het huis haars Vaders. De ongelukkige Vader en diens ontroostbaare Egtgenoote zaten haare vtrmiste Dogter met heete traanen te beweenen. Zy hooren aan de deur kloppen;.Don caulo fnelt 'er heen, en, de deur openende, ziet hy zyne leucadea: hy drukt haar in zyné armen, onder het uitboezemen der onbefchryfbaarfte blydfchap. De Moeder haast zich om deel te neemen aan dit hartroerend jooneel. Zy werpt zich in de armen van haare Dogter. Beiden om-  LEUCADEA. •83 , ömhelzen, beiden fpreeken zy tot haar te gelyk ;zy noemen haar : hun geliefde kind, hun eenige vreugd, de eenige fteun hunner : ioogklimmende jaaren. Zy befproeijen haare wang;n met afbiggelende vreugdetraanen; zy doen en herhaalen eene menigte vaü ; vraagen; zy geeven haar geen oogenblik tyd om te antwoor* I den. Leucadea wierp zich, toen de eerde tedere aandoeningen 1 eenigermaate bedaard waren, voor haars Vaders voeten neder,en i verhaalde, met neergeflaagen oogen, en een gelaat van fchaamte I bloozende , wat 'er gebeurd was. Overmeesterd door haare aandoeningen , was zy bezwaarlik in ftaat het treurig verhaal ten einde te brengen. De gryze Vader beurt haar op, en drukt haar aan zyn hart; zeggende: „ Myne waarde' fchuld alleen onteert; maar gy zyt „ onfchuldig. Vraag uw geweeten: verwyt het u eenig on„ kuisch denkbeeld, eenig woord, eenige daad, onvoegelyk „ voor uwe Sexe? Neen, myne beminde Dogter ! gy zyt nog „ dezelfde; gy zyt nog myne deugdzaame leucadea! Myn va„ derlyk hart agt en bemint u, misfchien 'in hooger maate, dan ,-, vóór uw ongeluk!" Leucadea , vertroost door die verzekeringen haars Vaders , kon nu de oogen tot hem opheffen. Zy toonde hem het Kruisbeeld , 't geen zy weggenomen en in haaren boezem verborgen hadt, in de hoop, dat het, ten eenigen dage, ten middel mogt dienen om haaren wegvoerder te ontdekken. Don carlo nam het Kruisbeeld, 't welk hy eenige oogenblikken, in diep gepeins, bekeek ,■ traanen rolden hem ten oogen uit. Wat 'er in zyne ziel omging, kan het vaderlyk hart alleen bezeffen. Toen hy zich in (laat voelde om re fpreeken, boezemden zyne lippen de gevoeiigheid uit van diepgewonde eer gewond in het tederst gedeelte. Zyne vervoeringen maakten een diepen indruk op het hart van leucadea. De goede Donna ma- ikk bragt eerlang zyne ontroering en driftvervoering eenigzins tor bedaaren. Zy nam het Kruisbeeld van hem af. De ongelukkige Vader poogde nu zelfs zyn toorn te vergeeten, op dat hy in ftaat tnogt weezen , om, op nieuw , zyne ongelukkige Dogter te vertroosten. Naa eenige dagen , dikwyls in traanen gefleeten, herftelde ï.euc dea; in zekere maate keerde haare bedaardheid van geest Aveder: maar zy ging nimmer uit; als bedugt, dat een ieder, die haar ontmoette, haare fchande op haar aangezigt zou kunnen lëezen. Helaas! zy hadt welhaast een meer ontzettende reden voor haar t'huisblyven. Leucadea ontdekte haare zwangerheid. Haare Ouders konden haar niet dan met moeite ove dat de hoofdzaak hier in zal beftaan, om eene vermenging van aardftoffen te maaken , die door het bakken vaten oplevere, zo vol aanmerkelyke poriën, dat het water daar door ongevoelig kan uitwaasfemen ; hoedanig eene uitwaaslèming niet plaats kan hebben, zonder dat zich met den uitwaasfemenden damp een groote overvloed der warmteftoffe des dampkrings verbinde , het geen, door het verfpreiden der naast aangrenzende vuurdeelen, eene aanmerkelyke verkoeling moet te wege brengen. Wat het zout betreft, het geen by de aarden gemengd wordt, ik denk dat zulks gefchiedt, om , daar het onder het bakken fmelt en verdwynt, het getal der poriën dus te vermeerderen en te vergrooten. beschryving der nieuwe bezittingen van het fransch gemeenebest in griekenland. > (Uit het Fransch.) Het gedeelte van den Venetiaanfchen Staat, *t welk, volgens de overeenkomst van Campo - Formio, in de magt der Franfchen moet blyven, beftaat uit een gedeelte van Epirus, en bevat verder de voorheen Venetiaanfche Eilanden der Jonifche en Egecfche Zee. Epirus, dat oude Koningryk van pyrrhus, is nabuurig aan het Eiland Corfu, welks ligging, aan het einde van de Adriatifche Zee, daar van de bezitting aan Venetië verzekerde. Het Fransch Epirus bevat de volgende Steden: Larta, eene groote, welgebouwde, en handeldryvende Stad, thans de zetel van den Mctropolitaan van Lepante; welke Stad, door middel der Rivier die haar befproeit, gemeenfchap heeft met de Golf van Ambracie. Burinto ligt aan de Golf van dien naam. Preveza wierd gedicht door augustus , onder den naam van Nicopolis, of de Stad der Overwinning, ter plaatze waar hy zyne Legerplaats had opgeflaagen, geduurende den Zeedag by Atüium. Z % Ft-  gla nieuwe fransche bezittingen Vtnizza is eene Stad, voorzien met een Kasteel, liggen- deDoonrdhetGg0ehede ÓSfchap loopt te Jcheron, die of* r w afliet Bosch van ZWo/w*, welks heilige Eiken* fpnngt in het Boscni v rus,Tis grooter dan Corcyra. De Hoofdftad was weleer  in griekenland. 313 Samo; welke Stad, thans niet meer in wezen, gelegen was , zo men meent, aan de zogenoemde Haven van Guifcardo. Men verdeelt dit Eiland in zeven Cantons: deszelfs vruchtbaarheid is onbegryplyk groot; de vruchtboomen geeven hier jaarlyks twee oogften. Van hier komen voornaamlyk de Korenten. Zazimhe, voorheen Zante. Dit Eiland heeft zyn naam, zo men zege, ontvangen van eenen Zoon van da'rdanus: het heeft zes mylen lengte op vier mylen breedte, en eene fchoone Haven. Homerus heeft de bosfehen van dit Eiland niet weinig beroemd gemaakt door zyne heerlyke verten. Deeze bosfehen beftaan niet meer; doch de vruchtbaarheid van dit Eiland is nog dezelfde als in voorige dagen. De Zantifche Korenten zyn alom bekend. De Strophddes zyn kieine Eilandjes, op welke de Schryvers der oude verdigtzelen de Harpyen plaatzen, na dat zy uit Bythinie verdreeven waren. Zy zyn opgevolgd door de Monniken. In de Egeëfche Zee hebben de Franfchen alleen bekomen Cerigo , weleer Cythera. Dit Eiland bezit weinig van zyne oude vermaardheid, door de Grieken daar aan gegeeven, van wegen den Tempel en den Dienst van veinus. De oude fchoonheden van dit Eiland zyn byna verdweenen; 'er is niets van overig, dan hier en daar eene aanloklyke en vruchtbaars valei. Eene geringe bevolking en een zeer overvloedig gevogelte zyn getuigen van een kwynenden akkerbouw. Men vertoont hier nog de Baden van helena , en de overblyfzelen van het Paleis van menelaUs, voor/die het willen gelooven. uittrekzels uit de brieven van een hindoo rajah, over de zeden der europeaan en. Door Mejuffrouw eliza hamilton. (Vervolg en Slot van bl. 280.) Dat uw Vriend, de edele Rajah , zich niet laate bedriegen Laat hy zich niet ydelyk inbeelden, dat de Christenen in dat Land zulk een onwaardeerbaaren fchat bezitten a',s de Shaster (*) door hem befchreeven ; een Shas- (*) Letterlyk , een Soek. Pe H. Schrift der Hindtos •wordt, by uitneemendheid, de Shaster genoemd. Z 3  3i4 brieven van een hindoo rajah, Shaster, welke de heilryke hoop der Onfterflykheid bekend maakt, gefchikt om Vrede en Geregtigheid algemeen f doen heerfchen , om de Menfchen aan te zetten tot de beoefening van de zuiverde goedwilligheid- en volmaaktfte deu^d. ö! Dat de Rajah niet denke, dat de kennis van zulk een°Boek onder de Christenen beftaat. Is het, indien 't zelve beftondt, mogelyk, dat, in de tien jaaren, geduurende welke ik gemeenzaam omgegaan heb met Christenen van allerlei rang en ftaat; Krygsbevelhebbers, Opperhoofden in het Burgerlyk Bewind, Mannen die van de Letterkunde en Geleerdheid hun voornaamfte werk maakten; is het mogelyk, vraag ik, dat ik nooit van zulk een Boek zou gehoord hebben? Dat de edele Rajah zelve oordeele. . Dat een Boek, van zeer ouden oorfpronge, m de voiks« taal den Bybel geheeten, ten eenigen tyde onder de Engelfchen bekend was, fteunt by my op genoegzaam geloofwaardige berigten: maar, wel verre van zodanige Leerftellingen te behelzen als waar van de Rajah lpreekt, beftaat de eerfte proeve van vernuft, welke een Jongeling geeft als hy uit de Hoogefchool des Lands komt, in met zekere maate van veragting van dit Boek te fpreeken. In waarheid, het is zints lange geen der minfte voorwerpen geweest van de aandagt der Wysgeeren in Europa, om de Menfchen te ontheffen van alle agtgeeving op de verderflyke Leeringen daar in begreepen. Hoe zeer dit Boek in verfmaading is by die fchrandere Wysgeeren, zult gy gereed daar uit opmaaken, als ik u verklaar, dat van de veelvuldige Wysgeeren, door my ontmoet, die tegen dit Boek gefchreeven of gefprooken hadden, geen hunner zich verwaardigd hadt om den inhoud te on. derzoeken. Een van deeze groote Mannen, een Ge- fchiedfchryver, heeft in 't licht gegeeven een Werk , grooter dan de Mahabbarat (*), en fchitterender dan deLierdichten van sancha, met het liefdaadig_oogmerk om zyne Landgenooten te overtuigen van de uitmuntenheid des Mahomethaanfchen boven den Christen Godsdienst. Of deeze hoogverlichte Lieden flaagen zullen om in Engeland bét Mahommedaanendom in te voeren, is , myns oordeels, hoogst twyfelagtig. Hoe uitlokkend de Leer der Veelwyvery, en het uit- zigt (*) Een Heldendicht in de Shanfcrit-Taal.  OVER DE ZEDEN DER EUROPEAANEN. 315 zigt op het Mahomethaanfche Paradys, ook moge weezen, voor de zodanigen, doen 'er zich eenige hinderpaalen op, die de Volksbegrippen geweldig in den weg liaan. De voornaamfte zyn het verbod van Wyn drinken, de ftrenge Vastentyd van Ramozin, en bovenal de bevelen wegens de behandeling der Slaaven (*)» welke zo zagt en toegeeflyk zyn, dat de Christenen van Engeland, die deel hebben irï den Handel, gedreeven met hunne Medemenfchen, (en deezen maaken geen gering aantal uit,) zich nimmer zullen laaten overhaalen om 'er zich aan te onderwerpen. In gevolge van het bedrieglyk denkbeeld, 't welk den geest van den edelen Rajah vervult, ten opzigte van den Godsdienst der Christenen, zal hy, ongetwyfeld, overhellen , om te gelooven, dat hunne Menschlievenheid den wyden kring van het menschlyk Geflacht omvat. Dan, in hoe verre de Regel, om anderen te doen, gelyk zy, in verwïsfelde omftandigheden, zouden wenfchen behandeld te worden , kan men keren uit het volgend voorval, my op myne reis bejegend. Naardemaal ik de vriendfchap van aanzienlyke Lieden genoot, had ik het voordeel van overgevoerd te worden aan boord van een hunner Oorlogfchepen , een grootseri gevaarte, welks zyden als met den donder bekleed waren. Dit Schip voerde omtrent zevenhonderd man, onder bewind van eenige weinige Opperhoofden , wier bevelen met de vaardigheid eens blixems volvoerd werden, en de blik van wier misnoegen gevolgd werd door de ftrengfte ftrafoefening. Wy hadden twee derden van onzen weg na de Kust van Groot - Erittanje afgelegd, wanneer zich, op een vry grooten afftand, een Schip vertoonde, 't welk onze kundige Zeelieden begreepen dat in nood was. Ik was zo dikwerf getuigen geweest van wreedheden in ons, Zeekasteel gepleegd, dat ik niet dagt, dat de verlegenheid , waar in deeze lieden zich bevonden , en die zy nimmer gezien hadden , by hun eenig mededogen zou verwekken. Hier in, egter, vond ik my bedroogen. Tot myne groote verwondering , werd terftond alles te werk gefteld om hulp aan deeze vreemde Scheeplingen toe te brengen; en ik zag de kloeke Zeegasten, die de Leeuwen (*) Zie sale's Koran , en hamiltojs's Vertaaling van de Hedeya. Z 4  gi6 BRIEVEN VAN EEN HINDOO RAJAH, wen van den Oceaan mogen heeten, alles aanwenden wat tot redding van het bykans zinkend Schip kon dienen. Eindelyk Haagden zy gelukkig in het betoon van hunne hulpe : en zy, die zich zo volyverig daar in gekweeten hadden, fcheenen nu geheel ongevoelig voor de uitdrukkingen van dankbaarheid, welke die geredden uit de kaaken des doods hun betoonden. Onze Timmerman deedt zyn best om de lekken in het geredde Schip te herftellen. Dewyl het weêr nu bedaard was, dreef de nieuwsgierigheid veelen van ons Schip aan , om aan boord van het geredde te gaan. Ik bevond my onder deezen. Maar, helaas! ö dat ik uit myne geheugen isfe kon uitwisfen het gedenken aan een tooneel, welks verfchriklykheden geen pen kan befchryven, geen tong uitfpreeken, geene verbeelding bevatten! Het was een Engelsen Schip, 't welk eene reis gedaan hadt na de Kust van Africa , van waar het nu na de Engelfche Volkplantingen in de West-lndiën vertrok, met eene Laading, niet van Zilver, Goud, kosthaare Speceryen ; maar van eenige honderden der ramp- •zaligden onder het Menschdom; een Laading Slaa- ven i Deeze elendige weezens waren zamengepakt in de morsfige hokken van een vaarénde vulnishoop. Hun iammerlyk gefchreeuw; hun grommend misnoegen; hun gelaat, waar op beurtlings de trekken van woede, van fchrik, van wanhoop, te leezen ftonden; het rammelen hunner ketenen; en de ftrenge oogflag der witte Barbaaren, die over hun het opzigt hadden : dit alles leverde eene vertooning op, welke de befchryving te leur ftelt. Voorzeker zal de grootmoedige Rajah zich niet verbeelden dat de Volvoerders van zulk eene wreedheid de Belyders kunnen weezen van eenen Godsdienst, die de Manschlievenheid in de hoogfte maate aanbeveelt. Neen! Hadt een ftraal van kennisfe hun verlicht, zy zouden, door de zwarte verwe van de huid der onbefchaafden heen, de uitvloeizels erkend hebben van den fcheppenden Geest; zy zouden ontwaar geworden zyn, de Ziel, die, in den vorderenden voortgang door verfcheide leevensftanden, ten eenigen tyde de Lichaamen van hunne eigene Kinderen kan bewoorjen. -— Wat my betreft, toen ik het evengemelde jammertooneel, voor myne oogen opengefchooven, aanfehouwde, vervroegde ik, in myne verbeelding, de weinige onverbeeldlyk fnel voorbyvliegende iaaren, in welke de Zielen van deeze dwinglandfche i , Blan-  over de zeden der europeaanen. 317 i Blanken zouden overgaan in de Lichaamen van zulke tot : elende gedoemde Negers; terwyl de tegenwoordige ilacht1, offers hunner wreedheid, op hunne beurt, Meesters zoui den worden, en met den fchorpioen-geesfel der verdruki kinge het tegenwoordig lyden betaalen met al de bitter- i beid di-r wraake. Maar, helaas! de Godlyke Leer E; der Wedervergelding is onbekend by deeze Christenen. | Geene vrees voor ftraffe in een ander leeven houdt ,de f hand van medogenlooze wreedheid terugge. Geen begrip I van de wraake eener getergde Godheid wendt hun af van { het heftig bejag der Gierigheid, of geeft eenige ftoorenis \ aan het genot hunner weelde. Want, en laat bet geen | ik aanvoere u niet doen twyfelen aan de waarheid van I myn zeggen, wanneer ik vermeld, dat al deeze opeenI ftapeling van menschlyke elenden daargefteld wordt om I den fmaak der verdartelde Europeaanen te ftreeleri, en | dat de ongelukkige Negers uit hun Vaderland weggefleept, [ uit de armen hunner Bloedverwanten en Vrienden gel rukt worden, tot geen ander einde, dan om Zuikerriet te I planten en te bearbeiden; een werk, te zwaar voor de j gemakiyke Europeaanen. I Wanneer ik van de Slaaven der Christenen fprsek, i moet uwe verbeelding zich niet vestigen op de Lyfeige\ nen in Afia, als of dier beiden omftandigheden gelyk waI ren. Neen: in gevolge der zagte Wetten van onzen ShasI ter, en zelfs overeenkomftig met de minder goedertierene | inftellingen van mahometh , worden de Slaaven aangeI merkt als Lieden, die, hunne vryheid voor befcherming I verwisfeld hebbende , geregtigd zyn tot de eifchen van I ftrikte Regtvaardigheid, Zagtaartigheid en Toegeeflykheid. I Z,y worden altoos met heuschheid behandeld, en zyn niet I zelden de Vrienden en Vertrouwden hunner Meesteren, f.Maar by deeze blanke Wilden, die medogenlooze Chris* i tenen, worden zy gedoemd om alles te verduuren, wat * wreedheid, aangezet door gierigheid , en dronken door overmagt, kan aandoen. Ach! geliefd Hindoftan! gelukkig Land! Paradys des h, Aardbodems! de eigenfte Plant, die, in de over zee gelei| gene Eilanden, gemest wordt met het bloed der elendigen* I verheft zich by u, en biedt zich aan als een vrywillig offer I aan uwe zuivere, onfchuldige, Kinderen! Dat lieflyk fap Üi uitleverend Riet , 't geen de Inwoonders van Europa I koopen voor eene opeenftapeling van jammeren , hunne I Medemenfchen aangedaan, is, aan de boorden van de Z 5 Can-  3l3 BRIEVEN VAN EEN HINDOO RAJAH, Ganga, de uitfluitende eigendom van de lachende Godheid, de hartftreelende Cama (f). Van deeze vormt de Zoon van Maya den boog, die de met bloemen vercierde pylen in de harten van de Kinderen der mentenen fchiet; met deeze nadert de ichadelooze Kluizenaar de Altaaren der Landgoden ; van deeze ontleenen de eenvoudige maaltyden der gunftelingen van Veeshnu Cf) de fmaaklykfte toebereiding. Maar myne waarneemingen wegens den Godsdienst der Engelfchen houden hier mede niet op. Een volkomen onderrigt deezer zaake te verkrygen, was een myner hoofdnafpeuringen ; en ik hoop het is den edelen Rajah bekend , dat een Bramin van myn characler zich niet ligt laat bedriegen. De gewoonte, om den Zeven¬ den Dag tot bedryven van Godsdienftigheid te 1'chikken, wordt door den Rajah aangezien als eene inflelling, wonder gefchikt om den geest van Godsvrugt leevendig te houden , en ftrekkende om het hart te zuiveren , waar van zelfsonderzoek en boetedoening allergefchiktfte middelen zyn. Helaas! hoe zeer heeft zyne eenvoudigheid zich laaten bedriegen. Die Zevende Dag, 't is waar, wordt als een Heilige Dag waargenomen door de laagere Casten des Volks, en voorts door Werklieden befteed in het onfchuldig vermaak om buiten in de velden te wandelen, hunne Vrouwen en Kinderen dus eenig vermaak aan te doen. By lieden van minder gezette zeden wordt deeze Dag aan de dronkenfehap en onmaatigheid van allerleien aart toegewyd. Onder de aanzienlyker Casten wordt die Dag niet flegrs geheel ongevieid gelaaten,- maar dikwyls befteed als zeer gefchikt om te reizen, uit noodzaaklykheid of vermaakshalven. Een zeker getal, uit alle onderfcheidene Casten, vermaaken zich, nu en dan, met, voor een uur of twee, in den voormiddag van dien Zevenden Dag, te zamen te komen in zekere groote Gebouwen, Kerken geheeten. Een bedryf, 't welk zy ongetwyfeld aanhouden in overeenkomst met zeker oud gebruik, welks oorfprong thans vergeeten is ; fchoon men 't zelve nog gedeeltlyk onderhoudt. Nieuwsgierigheid voerde my eens na een dier Kerken; waar een Perfoon, in 't best zyns leevens, in 1 (*) De Hindoo-God der Liefde. De Onderhoudende Magt.  over de zeden der europeaanen. 319 < *t wit gekleed, de plegtigheid verrigtte. Hadt de los- en i ligtvaardigheid van zyne houding my tot geene andere ! gedagten gebragt, ik zou geoordeeld hebben , dat by gei roepen was om Gebeden voor de Godheid uit te ftorten; : en, voor zo verre de onnavolgbaare vaardigheid zyner uit! fpraake my toeliet te oordeelen, ftelde hy eenige dingen 1 voor, die betrekking hadden tot een Toekomend Beftaan; zo dat iemand, min onderrigt dan ik was, op het denkbeeld zou gevallen weezen, dat eenige begrippen van dien aart daadlyk onder hun plaats hadden. Voorts zag ik elders de plegtigheden van dien dag befluiten door een ouden Priester, in een zwart kleed, die, op een treungen trant en eenzeivigen toon , eene foort van vermaaning voorlas, uit een klein boek, 't welk hy in de hand hieldt. De waarheden, daar in begreepen, lcheenen my toe hem en zyne toehoorders even onverfchillig te •weezen. De geringe aandagt, welke men betoonde aan t geen hy voordroeg, fcheen hem niet te ftooren, of aan te zetten om op een klemmender trant zyn voordragt te doen; fchoon het hem waarfchynlyk aanzette om eerder aan het einde te komen. Dit hadt hy niet bereikt, ot de gelaatstrekken zyner Toehoorderen klaarden op, en zy fcheenen elkander geluk te wenfchen, dat zy ontheeven waren van eene langer verdrietende plegtigheid. Had ik nimmer dieper doorgedrongen in het Charatter deezer Engelfche Christenen, ik zou hun aangezien hebben voor Weezens, geheel onvatbaar voor ernftige en diepe aandagt-betooning in eenig Godsdienftig bedryf: maar eene diepere nafpeuring overtuigde my van het tegendeel , en dat, in de volvoering van zodanige plegtigheden als zy oordeelen van weezenlyk aanbelang te zyn, dit anderzins beuzelend Volk eene maate van gezetheid en yolftandigheid kan betoonen, die eere doen zou aan een Sanee affee r , • . De Plegtigheden, op welke ik het oog heb. Kunnen, myns agtens , geroaklyk gebragt worden tot de heilige Inltellingen der Geliefden van brahma: dat Volk, t welk de zuivere bron is, waar uit alle menschlyke wysheid ^oor° het verftand van u, 6 kundige Rajah! verfchuilt I zich niet, hoe onze groote Voorouders, onvergelyklyk I in C*) Een Heilig, die in ftrenge afzondering leeft.  g40 BRIEVEN VAN EEN HINDOO RAJAH, in Wysheid, zulke geheimzinnige voorftellingen voor uitfteekende verftanden belchikten, als het niet voegt voor iemand, dan de heiligfte en geleerdfte der Braminen, na te fpeuren. — De Godsaienftigften van die heilige Caste, naa zich van wereldfche gedagten gezuiverd te hebben, door iaaren onthoudens, gefleeten in de ftilte van ftaatlyke bosfehen, zyn, door veel oefenings en onvermoeide nafpeuring,'in ftaat, om de waare meening te bevatten van de Afbeeldingen, uitgehouwen in rotzen, gegraveerd op de hooge muuren van oude gebouwen, die, in 't oog des gemeenen volks, het voorkomen hebben van lompe fteenen beelden. Het is, ongetwyfeld, in naavolging van dit voorbeeld onzer oude Braminen, dat de Priesters van allerlei Godsdienstgezindheden geleerd hebben de eenvoudige Waarheid met den dikken en ondoordringbaaren wolk van Symbolifche Verborgenheid te bedekken, welke niemand dan zy zelve kunnen verklaaren. Deeze kennis des_ Gemeens zou allen yver dooden: maar diep is de eerbiedeïiisie der Onkunde. 't Was, derhalven, niet van het Volk, in de Plegtigheden, door my beoogd, bezig, dat ik des wegen onderxigting kon wagten. Maar ik bezat een beter onderwyzer in myne eigene fchranderheid en vinding ; deeze leerde my welhaast, dat het voorwerp van hunne diepe Eerbiedenis veel overeenkomsts hadt met de Tekenen van onzen Dewiah, fchoon niet gehouwen in rots van duistere holen, of op wanden van heilige Tempels , maar, beantwoordende aan den laagen en beuzelagtigen geest deezes Volks, gefchilderd op kleine ftukjes ftyf Papier! —— Ook is de wyze , op welke deeze Eerbiedbetooningen volbragt worden, niet volkomen gelyk aan de onze. 't Is niet noodig dat deeze Vereerders de zeven afwasfchingen verrigten, dat zy hunne lichaamen met aarde beftryken, of hunne hoofden met koemest dekken; en, in ftede van eene ftaatlyke te nederbuiging voor deeze gefchilderde voorwerpen hunner Afgoderye, neemen zy dezelve vrylyk in de hand, en werpen ze, de een voor, de ander naa, op eene tafel met een groen kleed overdekt; vatten ze weder op, leggen ze weder neer; zomtyds 'er met eene oogenbliklyke bewondering op ftaroogende, als zy op het midden van de tafel uitgebreid liggen; dan vatten zy ze weder op, met een heilige geestdrift, en keeren ze op de aangezigten om. En aan deezen Poojah  OVER DE ZEDEN EER EUROPEAANEN. 3*1 jah (*) van Afgoden, in de Landtaal Kaarten geheeten, befteedt een groot gedeelte des Volks zyn tyd; allen genot des leevens, zo wel als eiken huislyken pligt, opofferende aan het volbrengen van deezen gansch zonderlingen Eerdienst. • Men houdt voor een regel by ons, „ dat het alleen een „ Heremiet, die zich daarvoor geheel uitgeeft,voege, ge„ heel zyne driften en wereldlyke najaagingen te verzaa„ ken; doch dat het voor anderen genoeg, en voldoende, „ is, zich van derzelver misbruik te fpeenen." Dan de yver voor den Poojah der Kaarten boezemt eene veel hooger maate van zelfverlochening in. Ik weet voorbeelden van driftige Vereerders, die de ftraalen der gulden Zonne , op een der fchoonfte namiddagen van hun kortduurenden Zomer, buitenflooten, om zich deezen Eerdienst toe te wyen ; die het gezang des Nagtegaals ontvlooden, alle fraai- en aangenaamheden, welke de Natuur aanboodt, verzaakten, met een bewonderenswaardigen moed; voorts aan de Altaaren van deeze Afgoden gingen zitten, en zo onbezweeken volhardden in dit eerbetoon, dat zy alle zielskragt bykans verlooren. .. Hoe weinig ik ook overhelle om in te ftemmen in het denkbeeld van den Rajah, ten opzigte van de meerdere uitmuntenheid der Engelfche Vrouwen in eenige andere byzonderheid, moet ik bekennen, dat zy haare onaflaatende ftandvastigheid in den Poojah der Kaarten tot zulk eene maate betoonen, dat dezelve naauwlyks kan overtroffen worden door een logee CD i" het bedryf der boetedoening. . , , , De kwyning en verveeling, zo zigtbaar te leezen op t gelaat der Engelfchen in de Kerk , befpeurde men nimmer, in de allerminfte maate, geduurende de volvoering deezer by hun zo veel gewigtiger gerekende Plegtigheid. Hter zelfs verloor die Priester dié hartstochteloosheid, welke daar zo zigtbaar op zyn geheel gelaat geprent ftondt. De (+) Eerdienst. . „ , (f) De naam van Godsdienftige Heremieten , uitfleekend van wegen de ftrenge volbrenging der Boetedoeningen , by de Hindoos zo weezenlyk noodig gekeurd tot hunne Geluksbevordering in eenen Toekomenden Staat. De vrywillige Boetedoeningen en Lyfkwelladien deezer Togees zyn menigmaalen /o ten uiterften ftreng, dat ze teffens eene gelyke maats van bewondering en affchrik verwekken.  322 BRIEVEN VAN EEN HINDOO RAJAH. De aandagt zyner mede - Vereerderen was nu niet langer by hem een belangloos Ituk. Zyn yver werd tot opbruisfchende drift gewekt, en brak uit in ftrenge verwytingen tegen eene Vrouw, die recht tegen hem over zat; dewyl zy eenig voorbygaand blyk gegeeven hadt van onaandagtigheid in het volbrengen van dat gedeelte des Eerdiens ts, 't welk zy op zich genomen hadt. HtT LEEVEN van MEJUFFROUW aphra BEHN. „ Qchoon de bekendheid van Naam niet zelden ter aanpryi „ >3 zing ftrekke van de Leevensgefchiedenisfen, welke wy , „ van tyd tot tyd, in ons Mengelwerk plaatzen , heeft die, „ welke wy thans den Leezer mededeeleu, in ons Land , dat voorregt niet, hoewel zy, nu ruim eene Eeuw geleden, in Engeland veel gerugts maakte, en nog niet vergeeten is. Het „ zeldzaame zal hier dan de plaats van die anders uitlokkende „ bekendheid moeten vervullen; en twyfelen wy niet, of het „ volgend Leevensberigt zal met bevreemding en genoegen „ door veelen , en inzonderheid de Schoone Sexe , geleezen „ worden." & -gf 4t Mejuffrouw aphra behn ftamde af van een niet onaanzienlyk Gedacht in de Stad Canterbury. Zy werd gebooren onder de Regeering van carel den I; in welk jaar is onbekend. Haars Vaders naam was joh.nson ; diens betrekking tot Lord willougby deedt hem de voordeelige post bekomen van LuitenantGeneraal van Suriname en zesendertig Eilanden. Hy nam derwaards de reis aan , met zyn 'geheele Gezin. Zyne Dogter aphra was toen nog zeer jong. De Heer johnson overleedt op de heenreize; doch zyn Gezin kwam behouden te Suriname, en betrok eene wooning, zo aangenaam gelegen, en ryk voorzien van zo veele fchoonheden dat, volgeus de befchryving van Mejuffrouw bshn, de Natuur met de Kunst zich l'cheen vereenigd te hebben om dezelve in den volden zin des woords fraai te maaken. In een haarer Romans , Oroonoko getyteld, geeft zy ons eene afbeelding van haare wooning in dien oord, en heefc daar toe een üerk kleurend penceel gebezigd. ,,Zo ras ik,"dus maalt zy dit Verblyf af, „ in dit Land gekomen was , werd het beste buis my ter wooning aangeboden ; men heette het St. John's 'HUL Het ftoudt op een groote rots van wit marmer; aan den voet ftroomde de rivier; men zag in de diepte daar op neder, en  het leeven van mejuffkouw aphra JJEHt». en kon aan die zyde niet afklimmen. De. kleine golfjes, fpeelende en fchuimende aan den voet van deeze rots , maakten het zagtst gemurmel en de aartigfte kringen. De oever aan den overkant was vercierd met eene menigte van onderfcheidene altoos bloeijende boomen, die eiken dag wat nieuws opleverden , en van achteren befchut met hooge boomen van allerlei gedaante en kleur: dit leverde het verrukkendst geZigt op , 't welk de verbeelding zich kan fchilderen. Aaa den kant van deeze rots, na de Rivier, was een bosch van Oranje- en Limoen-Boomen, wier bloeijende en vrugtdraagende takken boven zamenliepen ; het doorbreeken der zonne, die hier brandend heet fchynt, afweerende. De koele lugt, uit de Rivier opkomende, maakte niet alleen deeze plaats gefchikt ten genoeglyken verblyve op de heetfte uuren van den dag, maar verfrischte ook bloezem en vrugten ; alles, met één woord * was hoogst bekoorlyk. De wyde wereld kan geene plaats aanbieden zo vermaaklyk als dit boschje. Alle de tuinen , waar op Italië boogt, kunnen hier niet by haaien. En won» derbaar is het, te zien , hoe zulke groote boomen voedzel kunnen haaien op eene rots met zo weinig aarde overdekt." Het was hier dat Mejuffr. BtHN kennis kreeg aan de Gefchiedenis en den Perfoon van den Americaanfchen Prins oroonoko, wiens lotgevallen zy zo fraai, en met zo veel gevoels, befchreeven heeft, in een Roman, met zynen naam betyteld, en waar op de Heer soüthern zyn Treurfpel Oroonoko gebouwd heeft; een gedeelte van welk Tooneelftuk zo treffend is, dat het bykans in het onnatuurlyke loopt. Mejuffrouw behn verhaalt ons, dat zy dien grooten Man dikwyls gezien en met hem verkeerd heeft, en getuige geweest is van veele zyner groote bedryven. Onder anderen vermeldt zy, dat die Prins, mee imoikda , zyne Vrouw, op zekeren tyd, zeer gemeenzaam aan haar huis verkeerde; dat zy by haar het middagmaal hielden , en zy van haaren kant alles deedt om dit Paar te onthaalen ; dat zy oroonoko onderhieldt met ce Leevensvernaaien uer romeinen en anasre groote mannen, 't welk hem veel genoegen in haar gezelfchap deedt vinden; dat zy imoinda jufferlyke handwerken, welke zy verftondt , leerde, Historiën van Kloosterzusters vertelde, en tot de kennis van den waaren God zogt te brengen. Deeze gemeenzaame verkeering tusfehen haar en oroonoko heeft wel eens gelegenheid gegeeven om haar gedrag in verdenking te brengen. Dan, door een der Befchryffters van haar Leeven, wordt zy op die ftuk geregtvaardigd , en wel op deeze wyze: „ Ten aanziene van dien Prins kan ik niets vermelden buiten 't geen zy deswegen reeds der wereld heeft medegedeeld , maar niet nalaaten haar te verdeedigen tegen i eenige onregtmaatige verdenkingen, welke verfpreid zyn wegens haaren ommegang met dien Prins. • Ik kende haar zeer  334. htt leeven zeer wel, en zy zou geen liefdensgevaüetje voor my verbor* gen gehouden hebben; zy wist dat zy op myne geheimhouding kon ftaat maaken , zy had die ondervonden: dus neem ik hec op my, de wereld te verzekeren , dat 'er tusfehen dien Prins en astrjea (*) «iets van dien aart plaats greep. Zy ftelde over 't algemeen prys op de ongemeene hoedanigheden van dien Prins, en, als zy de gefchiedenis zyner ongelukken vermeldde, mogt zy met de desoemona van shakespïar uitroepen, dat het jammer, hoogst jammer, was! doch dit kan men niet'voor liefde aanrekenen. Daarenboven was het hart van dien Prins al te zeer gefield op de ftaiidhoudende bekoorlykheden van zyne imoindi, om getroffen te worden door de (in zyn oog) zwakkere aanloklykheden eener blanke Schoonheid; en astr-ea's Bloedverwanten, daar tegenwoordige hielden over haar een te waakend oog, om eene zwakheid der jeugd in haar te voorkomen, indien anders haare bekoorlykheden den Prins hadden kunnen verlokken.'' Naa dat zy te Londen wederkeerde , trouwde zy aan den Heer butn. een Koopman te dier Stede, van Duitfche afkomst. Dit Huwelyk maakte haar belangryker , deedt haar charac» ter meer uitkomen ,en gaf haar gelegenheid om op geene onvoordeelige wyze ten Hove te verfchynen. Zy gaf Koning carel den II een zo naauwkeurig en bevallig verhaal van de Surinaamfche Volkplanting, dat hy hooge gedagten van haare bekwaamheden opvatte , en haar voor eene gefchikte perlbone hieldt, om, geduurende den Oorlog met Holland, met eenige zaaken van aangelegenheid belast te worden; dit deedt haar na Vlaanderen trekken, en te Antwerpen haar verblyf neemen. Hier ontdekte zy, door haare ftaatkundige ftreeken , het oogmerk der Hollanderen , om de Theems op te zeilen , en de Schepen det Engelfchen in de Havens te verbranden: zy deelde die kundfehap aan het Hof van Engeland mede; doch, haar berigt, fchoon welgegrond, gelyk de uitkomst bewees, uitgelachen en verfmaad wordende , lag zy alle andere bemoeijingen met ftaatzaaken ter zyde , en vermaakte zich, geduurende haar verder verblyf te Antwerpen, met galanterien te dier Stede. Doch, daar wy vermeld hebben dat zy den toeleg om de Engelfche Schepen te verbranden ontdekte, zal he: niet ongevallig zyn hier vermeld te vinden hoe zy aan die kundigheid kwam. Zy deedt deeze ontdekking door de tasfehenkomst van een Hollander, door haaren Leevensbefchryver van der albf.rT geheeten. Als eene Staatshandelaaresfe kon zy zich niet bedienen van de gewoone wyze om kundfehap te verkrygen, door zich in openbaare p'aatzen te mengen , of deel te neemen in C*) Astr/Ea was de dichurlyke naam van Mrs. behn.  VAN MEJUFFROUW APHRA BEHN. 325 l in de kabaaien van Staatslieden; zy floeg derhalven een an1 deren weg in, misfchien ruim zo gewis: zy werkte met haare 1 oogen. Deeze van der albert was op haar verliefd geweest 1 vóór haar Huwelyk met den Heer behn. Hy hoorde van haare komst te Antwerpen niet, of hy fpoedde zich daar heen, om 1 een bezoek by haar af te leggen ; en , naa eene herhaalde verl klaaring van zyne voorige liefdebetuigingen, en dienstvaardig{ heid ten haaren gevalle, drong hy haar, om van hem eenige onlochenbaare blyken te ontvangen van de fterkte en opregtj heid zyner liefde: voor welke hy geene belooning verlangde, i vóór dat hy, door lange en getrouwe dienstbetooningen, haar < overtuigd hadt dat hy ze verdiende. Deeze voorflag ; ftrookte 'dermaate met haare tegenwoordige begeerte om haar i Land dienst te doen, dat zy die aanbieding aanvaardde, en ; zich van alblrt bediende op zulk eene wyze als haar ten dienfte des Konings te pasfe kwam. Op het einde des Jaarj I 1666, liet hy haar, door een byzonder daar toe afgevaardig. I den Boode, weeten, dat'hy, op .een bepaalden dag, by haar zou komen. Hy verfcheen ten beftemden tyde, en ontdekte haar, dat cornelis de witt, die, met de overigen van zyne 'Familie, een onverzoenlyken haat hadt tegen de Engelfchen en het Huis van Oranje, met den Admiraal de ruyter, aan de Staaten, den gemelden Tocht na Engeland , met dat oogmerk, vooKefteld hadt. Deeze voorflag , zamenftemmende met de berigten hun. gegeeven door de Hollandfche Spionnen in Enge~ land, wegens de volftrekte veragteloozing van alle Zeetoerustingen, werd gunftig ontvangen, en men belloot die Landing in 't werk te ftellen, als eene zaak, die niets bezwaarlyks in zich hadt, en zonder gevaar kon ondernomen worden. —— Van der albert haar een geheim van die aangelegènheid vertrouwd hebbende, gepaard met zo veele befcheiden van volftrekte waarheid , dat zy 'er niet aan kon twyfelen, zondt zy , zo ras dit onderhoud was afgeloopen, een verhaal van deeze haare ontdekking na Engeland. Maar wy kunnen van Mejcffr. behn's Galantetien te Antwer* pen niet afftappen, zonder nog een en ander des te vermelden: dewyl zy door andere Minnaars werd aangevallen; en, fchoon zy middel vondt om haare onfchuld te bewaaren , is , nogthans , het verhaal, 't welk zy zelve daar van geeft, onderhou» dend en geestig. In een Brief aan eene Vriendinne fchryft zy: ,, Myn andere Minnaar is omtrent tweemaal zo oud als albert , en ook tweemaal zo dik, fchoon albert niet van het vreemdfte fatfoen is dat gy ooit gezien hebt; deeze Man heette van bruin: hy :werd te myner kennis gebragt door albert, die hem in Bloed» verwantfchap, hoe na weet ik niet, beltondt. Hem was aanbeI volen, van alb.irt's wege, om my, geduurende zyn afweezen, r van geld, en wat ik anders mugt noodig hebben, te voorzien. meng. 1798. jso. 8. Aa Dee*  g2fj «£T LEEVEN Deeze oude Knaap hadt my flegts eenige keeren gezien, of hy begon gevoelig te worden voor de kragt myner oogen, die zyn oud vermolzemd geraamte brand deeden vatten; maar hy I bezat geen zelfvertrouwen genoeg om my te zeggen dat hy my beminde; en zedigheid, gy weet het, is het algemeen gebrek zyner Landgenooten niet. Dikwyls gaf hy my, van ter zyde, te verftaan, dat hy een Man kende van middelen, en ia goeden doen gezeten, die., fchoon vry verre in jaaren gevor derd, en uit dien hoofde zo beminnelyk niet als een Jongman, fmoorlyk op my verliefd was; en hy verlangde te weeten of myn hart in zo verre aan een ander verpand was, dat zyn Vriend niet eenige hoope kon fcheppen van te zullen flaagen. lk gaf hem myne hooggaande verwondering te verftaan, te hooren dat een Vriend .van albert zich by my voor een ander opdeed , en dat, indien Liefde eene drift ware voor welke ik niet ongevoelig was, die nimmer in my kon vallen omtrent een oud Man; en wat des meer zy. Maar dit alles ; was vrugtloos. Twee dagen laater ontving ik een Brief van hem.» Hier geeft Mrs. beun eene overzetting van den Brief van van bruin , in 't Fransch gefchreeven, en in den belachlykften ftyl. Hy vermeldt haar, dat hy dikwyls gepoogd hadt, de ftormen, die in zyn hart woelden, te ontdekken, en met zyn eigen mond de wallen van haare genegenheid te beftormen; maar, afgefchrikt door de fterkte haarer vestingwerken , hadt hy beflooten tot geregelder aannaderingen, en haar op een verderen afftand aan te vallen , en eerst te beproeven wat een Bombardement van Brieven zou kunnen uitwerken; en of deeze Carcasfen van Liefde, in haare ooghoeken geworpen, tot het midden van haar hart zouden doorbreeken, den buitenmuur van wederzin omver werpen, en het magazyn van haare wreedheid doen in de lugt fpringen: of zulks haar ook mogt beweegen om te daadigen, en zich op redelyke voorwaarden over te geeven. Vervolgens befchouwt hy haar als een Vragifchip , na de Indien beflemd; haar hair zyn de vlaggen, haar voorhoofd is de voortleven, haare oogen zyn het gefchut, . haar neus is het roer. Hy wenscht haar kiel eens boven water te zien , en wenscht haar Stuurman te zyn om over de Kaap de Coede Hoop na de Indien der Liefde te zeilen. Onze Dichteresfe zondt hem een gepast antwoord op deezen waarlyk hoogst belachlyken Brief. Zy gekjaagde met hem, als iemand, die zich op een zo onvoordeeligen liefdetocht waagde, en maakte eene grappige rekening van de kosten, welke op zulk eene reis loopen; als kanten, diamanten ringen, oor- en halscieraaden, ter verciering van de plaatzen des aanvals en der verdeediginge; zyden ftoffen , kanten, enz. tot haaren verderen optooi. Dit fehryven hadt eenen anderen Brief van bruin ten gevolge, in denzelfden ftyl; hier in gaf hy haar Carte-Manche,  van Mrjüpraouw aïhra behn. 3a? om 'er de voorwaarden, naar eigen goeddunken, in te vullen. Mejuffrouw beun gaf hier op een antwoord, waar in zy, ara, zichzeive en haare kennisfen te vermaaken, zich geliet aan zyne minneklagten gehoor te geeven. Deeze Brief, kan men ligt deuken, bragt haar vuurigen Minnaar welhaast in haar kamer; by welk bezoek hy zyne Liefdensverklaaring vernieuwde. De belachlykheid hier van, melde Mejuffr. BiHN , ging bykans alle befchryving te boven. „ Maar," dit zyn haare eigene woorden, ,, verbeeld u een oud, dik en waggelend | Hollander, die alles kwalyk plaatfle wat hy dagt dat hem beminnelyk in myne oogen kon maaken. Jaaren wist hy dat my ( niet konden behaagen; hy zogt die derhalven door zyne kleeding te dekken , door zyn Paruik, en verderen jeugdigen opt fchik, te gemoet te komen. Eerbied wist hy dat ik van eenen Minnaar verwagtte; deezen zogt hy uit te drukken door zullce t belachlyke buigingen , en hy hadt zujk een zot flag van ionken , en drukte zich in zuike wanderlyke bewoordingen uit, 1 dat ik geen ernftig antwoord kon geeven: want hoe ernftig 1 ook het onderwerp was, zyn perfoon en kleeding maakte 'er I een klugtfpel van. 'Er was geene kleinigheid in de Galant terie, welke hy by de jonge Heeren in de Stad waargenomen i hadt, of hy poogde die na te volgen, zelfs tot het verzen t maaken toe; doch deeze waren in zyne eigene landtaale, en { Zullen, vermoed ik, zeer zonderling geweest zyn.' Mejuffrouw behn vermaakte zich met bruin in alsert's s afweezen, tot dat hy door zyn aanzoeken lastig begon te wori den, zo dat zy, om zich vau hem af te helpen, zich gedrorj gen vondt de geheele zaak aan albert te openbaaren , die i daar op zo woedend werd, dat hy zynen Mededinger den 1 dood dreigde; doch hy werd door haar ter neder gezet, en i vergenoegde zich met hem zyn verraadlyk gedrag te verwyttn, i en zyn huis te verbieden. „ Maar dit," verhaalt zy zelve, j „ bragt een zeer belachlyk tooneel voort: want myn Nestori1 aanfche Minnaar wilde voor albert niet onderdoen; hy fchatj te zich zo hoog als zyn Mededinger, eischte hem voor 'c i mesje, naar landsgebruik , en beging duizend narrepotzen. Met I één woord, niets dan myn voiftrekt bevel kon hem voldoen; I en op 't zelve beloofde hy my niet meer lastig te zullen valJ len, Zich van my verzekerd houdende, was hy als van den I donder getroffen, toen hy hoorde, dat ik hem niet alleen myn | huis verboodt; maar zyn geheel gedrag, te mywaards gehouI den, in al zyne belachlykheid aan albert verhaalde. Met I eene houding, vol tekenen van wanhoop, verliet hy niet alI leen myn verblyf, maar ook den volgenden dag Antwerpen,; rf het niet langer kunnende dulden in eene Stad, waar hy zulk l eene nederlaage bekomen hadt." Haar Leevensbefchryffter heeft ons een verder verflag gegeeI ven van haar gedrag omtrent albert, waar in zy poogde haare As 2 eer  328 het leeven eer te bewaaren, zonder zich ondankbaar aan te ftellen. Ooit beloofde ze hem te zullen trouwen als hy in Engeland kwam. Doch albrrt , na Holland wedergekeerd , om zich tot de reis na Engeland gereed te maaken, werd ziek, en flierf te Amfterdam. Onze Dichteresfe, op dien voet eenigen tyd te Antwerpen gefleeten hebbende, ging te Duinkerken fcheep, om na Engeland over te fteeken. In het overvaaren zag zy bykans haar einde t want het Schip , door ftorm op de kust ge dreeven , zonk in 't gezigt van 't land; doen booten , van ftrand te hulp komende, redden alle de Schepelingen, en die aan boord waren. Mejuffrouw gehn kwam te Londen, en wydde de rest baafs leevens toe aan 't vermaak en de Dichtkunst. Behalven drie Deelen Mengeldichten, fchreef zy zeventien Tooneelftukken , en eenige Romans. Zy vertaaide FONTtNELLE's Gefchiedenis der Orakelen, alsmede zyn Stuk over de Veelheid der Werelden. Meer Overzettingen zyn van haare hand , onder anderen eene der Brieven van ovidius. Zy fchreef ook de bekende Brieven tusfehen een Edelman en zyne Zuster. Haar vernuft bragt haaf in hoogagting by Mr. drvden ,' Mr. söuthern, en andere Dichters van haar tyd. Veelvuldig waren haare verkeeringen met jonge Heeren, inzonderheid met eenen, met wien zy Briefwisfeling hielde onder den naam van lycidas, die , zo als wy uit een haarer Brieven mogen opmaaken, haare liefde met geene genoegzaame wederliefde beantwoordde. Naa eene langduurige ongefteJdheid, overleedt Mejuffrouw jjehn den 16 April 1689. Zy werd in West - minjler Abdy begraaven , waar een witte marmerfteen met een opfchrift ge* vonden wordt. Aan dit Leevensberigt willen wy eenige getuigenisfen van haare Tydgenooten toevoegen. Mr. dryden, van de Overzetting der Brieven van ovidius fpreekende, zegt in de Voorre, den: ., Men heeft my verzogt te melden, dat de Vervaardiger, die tot de Schoone Sexe behoort, geen Latyn verftaat; doch, verftaat zy het niet, dan vrees ik, dat zy ons, die het verftaan, reden geeft om ons te fchaamen." Mr. LAKGBAiNF. drukt zich haarenthalve uit : „ Ik denk dat haar naam lang in gedagtenis zal blyven by de liefhebbers van het Tooneeldicht; als mede door verfcheide andere Werken, beide in dicht en ondicht: zy werd door de Vernuften bykans gefield met de onvergelyklyke Mrs catharine Philips.'* Van alle haare Bewonderaaren fpreekt Mr. charles gildon, die haar van naby kende, over haar met den hoogften lof. In den Opdragtsbrief van haare Romans, fchryft hy: „ Dichtkunst, dat hoogst genoegen voor 's menfchen geest, wordt in vermaak gebooren , maar door fmert geprangd en gedood. Deeze aanmerking moet ons te meer over Mrs. bëhn dosn ver^ won-  VAN MEJUFFROUW AIHRA BEHK. 31.5 wonderd ftaan, als wier vernuft fterk genoeg was om de vrolykheid te bewaaren te midden der teleurftellingen, welke eene Vrouw van haar verftand en verdienften nooit hadt behooren te ondervinden. Maar zy bezat eene groote lterkte van geest, en was meestresfe van haar denkvermogen, in ftaat om iu een gezelfchap te fehryven , en teffens deel te neemen in 't geIprek. Ik zag haar dit doen, toen zy haar Oroonoko fchreef, en andere gedeelten van haare Werken , waarin men altoos eene gemaklykheid van ftyl aantreft, en een gelukkigen trant van denken. Over de Driften , en inzonderheid die der Liefde , fchreef zy meesterlyk , en gaf aan alles zo tedere en fyne toetzen, dat men, fchoon de naam verborgen ware, Mrs. Blhn zou ontdekt hebben." „ Zy was,'' zegt haare Leevensbefchryffter, „ van een edelen en menschlievenden aart; zomtyds driftig; zeer dienstvaardig voor haare Vrienden, met alles wat in haar vermogen was; ligter kon zy een aangedaan ongelyk vergeeven, dan iemand verongelykèn. Zy bezat veel vernuft, oordeel en goedhartigheid. Meesterlyk verftondt zy de kunst der verkeering. Gevoelig van gefteltpnisfe, was zy een iiefhebfter van vermaak. Wat my betreft, en ik kende haar van naby, zag ik haar nooit iets pleegen 't welk de zedigheid der Sexe niet voegt, fchoon zy vryer en vrolyker leefde, dan veeier ftyve naauwgezetheid ■wil gehengen." Dit is zeker van den gunftigften kant befchouwd. De Schryvers van de Biogrephia Brittemnica houden haare Dichtftukkeu niet v®or van den besten ftempel: fehryven, dat haare Tooneelftukkeu, fchoon niet van vernuft ontbloot, vol zyn van onbetaamlyke tooneelen en uitdrukkingen. — Doch de eerfte deezer oordeelvellingen wordt tegengefprooken door he: getuigenis van dryden, een bevoegd regter in deezen. —— Wat de laatfte betreft , dit kan zo goed niet omlegd worden. Dan laaten zy , die gereed zyn om haar des te berispen , overweegen, dat zy zich in de noodzaaklykheid bevondt om te fehryven of te 'fterven: de fmaak der tyden was bedorven ; en het is eene gegronde aanmerking, dat zy , die lèeven 6m te behaagen, moeten behaagen om te leeven. Mis- fjhien wraakte Mrs. behn die tooneelen en befchryvingen zo zeer als iemand haarer Berisperen; maar men moet iets toegeeven aan de menfchelyke zwakheid. Zy zelve was van een minzieken aart; zy voelde in haar boezem de driften woelen, welken zy befchreef; en deeze omftandigheid , gepaard met de dryfveer der gemelde noodzaaklykheid , is ongetwyfeld de oorzaak , dat haare Tooneelftukken van dien ftempel zyn. ——> Met één woord , Mrs. beun was fchoon , was geestig ; zy kan van onvoorzigtigheid niet vrygefprooken worden ; maat haar deswegen, gelyk men gedaan heeft, alles flegts ten laste te leggen, gaat te verre. A a 3 bk-  83ö BESCHOUWING BY HET GRAF. BESCHOUWING BY HET GRAF. Zie daar de donkere Grafkelder, de woonplaats der wormen; het laatfte enge verblyf van den grooten en den kleenen ; de verzamelplaats der afgeftorvenen. Wie kan dit zien, en zwygen ? Ja, hoe fchielyk lhelt ons kottllondig leven heenen; dat leven , waar in men voor- en onfpoed fmaakt, zegeningen en rampen, by afwisfeling, ten tooneele ziet verfchynen: en, hoe ras loopt dit beftaan ten einde! men wordt geboren om te fterven; en naauwlyks is ons aanzyn daar, of elke tred, dien wy doen, is een ftap nader tot ons Graf. Naauwlyks zyn wy hier, of wy verdwynen, en ons leven is als een droom. Ja, Stervelingen ! hier is uw einde; gy zyt niet meer; en naastbeftaanden, of vrienden , hoe lief en waardig, moeten u derven. En welk een groot onderfcheid is 'er thans in uw verblyf! Voorheen onvergenoegd , te onvrede over uwe wooning op het tooneel der waereld, waar ruime zaaien voor uw hoog geplaatst hart nog fteeds te eng waren, is thans uwe wooning eene kleene wooning der duisternis ; altengskens zal nu uw koud gebeente tot ftof verkeeren. Zoo kwaamt gy; gingt weder heenen; wy zagen u na, en elk hunner , die u kende, met u had verkeerd, voor wien gy nuttig geweest waart, voelde uw gemis. Daar ligt gy nu gy iust van uwen arbeid, en ziet niet meer dat heldere licht, 't welk gy iederen motgen , by uwe ontwaaking, aanfchouwde; deeze om op nieuw in meerder zorgen gedompeld te worden geene om aan zyne woelingen en driften den vryeu teugel te vieren. Dan, hier eindigde uwe afgefpeelde rolle; en, fchoon de aarde trilt en beeft, de rommelende donders kraaken , gy zyt van alles onbewust; niets verfchrikt u in uw fomber Graf. ö Zagte rust, voor u, die rampen, onderdrukking en tegenhcdcn, hier moest fmaaken! Hier, op deeze plaats, geniet gy kalmte , na duizenden van tegenfpoeden. Gewenscht verblyf voor u! aangenaame flaap, die u gevoelloos maakt voor het lyden; lyden ,'t welk hier beneden aan uw lot verkogt was. —Dan, met welk eene angftige vreeze befchouwt de Dwaas deeze ftille wooning! hoe trilt hy voor deezen doodfiaap, en met welk eene diepe ontroering ziet hy deeze Grafplaats aan! Hier moet hy één zyn met hem, wien hy, om dat hy minder fcheen, met veragting bejegende. Hier moet hy liggen by hem , dien hy nooit dan op een afftand wilde befchouwen. En denkt hy aan de heerschzugt, met welke hy anderen behandelde ; aan zyne baldaadi^e verkwistingen en onnutte verfpillingen, terwyl de om brood zugtende medenatuurgenoot, al fpottende, of met geweld , van zyne wooniug werd ge-  BESCHOUWING BY HET CEAF. Zit gedreeven , daar hy nimmer aan het zyn van eene Godheid dagt; eene Godheid, van wien hy het beftaan en den tegenwoordig genooten zegen ontving, dan moet hy billyk: beeven voor deeze verblyfplaats ; een verblyf, zoo aangenaam voor den braaven! Doch dat tevens de befchouwing van het Graf ons nimmer vervoere tot overdreeveue fentimenteele verzugdngen. Neen, het aandenken hier aan moet ons, ais verftandige Weezens, ten nutte verftrekken: het is hier, op deeze plaats, waar alle rampen eindigen; hier, waar men geen leed gevoelt, waar alle traanen ophouden; ja hier, by de lichaamen der afgeftorvenen, kan de verftandigfte, even als de minkundige, leeren, dat alle onze grootheid, woelingen, plannen en uitzigten, hoe wél overdagt, ééns in rook verdwynen ; ja, alles is nietigheid! ■< Hodie mihi, cras tibi'. Brielle, 1708. J. D. V. zedelyke bedenkingen. Het is wel zeker, dat wy in veele opzigten zwakkeen kragtelooze fchepzelen zyn. Dan fchuiven wy niet al te veel op onze zwakheden ? Als wy alle onze vermogens behoorlyk. aanwendden, welke wy nog in de daad bezitten, wat zouden wy meer kunnen doen, dan wy nu doen 1 Wy geven te veel toe aan onze onmagt, en fchuiven alles op ons onvermogen; terwyl veelal, regt ingezien, onze onwilligheid alleen de fchuld heeft. Aanfchouw hem, hy is de man die my wel aanftaat,zyne wezenstrekken bevallen my, zyn ganfche gelaad toont immers dat hy de braafheid zelve zy. Alle zyne geiaadstrekken bewyzen immers dat hy een deugdzaam en braaf man is. — Dan hoe vaak bedriegt ons het uitwendige niet! 's Menfchen ukerlyke gedaan, te kan fchoon, maar zyne inwendige geftalte bevlekt, zyn. Zyne uitwendige gedaante kan zuiver, maar zyne inwendige befmet, wezen. Hoe dikwils heeft de fchyn bedrogen! — De fcherpziendfte oogen van eenen lavater kunnen bedrogen worden. Een fchoon gelaad duid niet altoos eene fchoone ziel aan, noch, eene afzigtelyke gedaante een arglistig bart. Wat is het dat den mensch verzekeren kan van de aangenaamheden des levens, dat hem van een gelukkigen vergenoegd leven hier op aarde kan verzekeren; wat is dat anders, dan Verdienften? Deze maken den mensch waarlyk beminnelyk. Laat men Schatten, Rykdommen, bezitten, Ambten en Waardigheden belïlccden, wat zyn ze buiten Deugd, buiten Verdienften? Laat men alle voorregten, allen overvloed, alle goederen dezer wereld . bezitten, en Deugd en Verdienften derven, wat is de mensch zonder Deugd, wat is by zonder verdienften? - — lm-  332 zedelyke bedekkingen. Immers niets, niets anders, dan een veragtelyk fchepzel, een Sepzel dat den rang onteert, onder welken het geplaatst is; Sn fchepzel dat onder de gefchapen Wezens het allerminst beantwoordt aan zyne beftemming. . | -..<_ Zvn het de aardfche bezittingen wel. zyn het de Rykdommen en Schatten der wereld wel, welke den mensch ftellen kunnen in het bezit van beftendig genoegen, van ware gelukzaligheid; of dienen zy by veelen veeleer tot verleiding, en ten valftiik, om den mensch ongelukkig te maken, en hem te dompelen in eenen poel van ja.nmer en ellende? zyn ze wel gefchikt om den mensen te verheffen; of dienen zy veeleer, om hem te verlagen, dikwyls zelfs beneden den rang waar onder hy forteen; V ... j Wie is niet ingenomen met iemands deugdzaam gedrag enbeminneiyke hoedanigheden? De Deugd word zelfs_ van de Ondeu-d geëerd ;uitftekende bekwaamheden fchitteren met flegts, maar ze hebben alle uitwerkzels op aller gemoederen , die men daar van verwagten kan. Zy maken, dat aller aan. dagt daar op gevestigd worde , en de belangens der zulken rest behartigd worden, en geven fpoorllagen aan den yver van anderen, om dien op te wekken en te doen ontbranden. Wie zyne ziel verrykt met wetenfchappen ■ wie kundigheden opzamelt, in eenen tyd , wanneer hy zich met dezelve verryken kan, want de dagen komen fchielyk, dat men geene kundigheden meer kan opdoen; wanneer de ouderdom aankomt, •„ mö,,fr.Vion »prmnjpn<. en hv kan aeene nieuwe kundigheden meer opdoen: wie derhalven zyne ziele verrykt met wetenfchappen, in de dagen dat hy de vermogens heelt om die te vermeerderen; al wie alzo handelt, die is de wyze „ .„i„~ran ™ «rincr aanwende. Hv maakt zich be¬ man, iVUC IdlCllUWU ■> eD j _.: u„ «i «rsrpM . 7vnpn nmean2 aangenaam en nuttig by allen, met welken hy verkeert. Zyne gefprekken zyn leer- zaam voor allen, die dezelve hooren. Als nu de zedig. heid by hem eene byzondere hoofddeugd is, dan ontvangt zyn karafter eenen nieuwen luister. Verwaandheid tog bederfc al het fchoone, en maakt den mensch hatelyk en walgelyk. Alle de vruchten, welke de nederigheid draagt, zyn aangenaame vruchten; daar die van verwaandheid, van hoogmoed, doen walgen. Zulk een weet regt onderfcheid te maken tusfehen ware nederigheid, en die welke flegts in fchyn beftaat; maar, in de daad, niets anders is, dan nederige opgeblazenheid. — Dan kundige Lieden, welke zich bekwaamheden aanfchaffen, en by hunne kundigheden waarlyk nederig zyn , kunnen niet misfen eens ieders aandagt op te wekken, en tot zich te trekken . allen op hunne gaven te doen verbeven , welke maar eenig gevoel van eer hebben, en luisteren naar de infpraak der Rede. — Zo draagt altoos beftendig een goed gedrag, zo niet aller, ten rainften zeker de toejuiching aller Braven weg. C. v. d. G.  MENGELWERK, TOT fraaye letteren, konsten en WEETENschappen, betrekicelyk. rede- en schriftmaatige bedenkingen over de pligten en hoedanigheden der bedienaaren van het euangelie; als mede wegens het voeglyk gedrag der leden van de christlyke gemeenschap, ten opzigte van hunne leeraaren. (Volgens het Engelsen van james foster, DD.) (Vervolg van bl. 298.) 't Ts de korte opheldering des vermaans van Apostel x petrus: De Ouderlingen, die onder u zyn, ver- tnaanc ik, die een Mede -Ouderling ben. Weidt de Kudde Gods, die onder u is, hebbende opzigt daar over, rdet uit bedwang , maar gewillig ; noch om vuil gewin, maar met een v oh aardig gemoed; noch als Heerfchappy voerende over het Erfdeel des Heeren , maar als voorbeelden der Kudde geworden zynde (f), die ik voorheb te ontvouwen. Het eerfte, waar van ik hier fpreeken tnoet, is het vermaan , Weidt de Kudde gods. Eenige van de fpreekwyzen, hier gebezigd, zyn duidelyk zinnebeeldig} maar de algemeene zin is: Onderwyst de zodanigen, die aan uwe zorge toevertrouwd zyn , in de groote en belangryke beginzelen van den Christlyken Godsdienst; verklaart bun den geheelen raad van god, met betrekking tot hunne eeuwige behoudenis; pryst hun de Pligten aan, welke de Euangelielecr afvordert, en dringt de Betragting daar van aan, door alle de edelaartige, aanmoedigende , en ontzaglyke beweegredenen; tragt hun oordeel te overtuigen, als de eenige rechtmaatige grond om hunne aandoeningen over te haaien. Kweekt, door deeze harï- (*) 1 Petr. V: 1, 2, 3. meng. 1798. no. 9. B b  334 bedenkingen oveïï. de pligten hand'elwyze, Godsdienstkennis aan; bevordert hunne inwendige regtheid, en die hebbelykheden van algemeene Goedwilligheid, die.het keven, de fterkte, en het hoofdcieraad, uitmaakt van 's Menfchen Ziel. Maar, behalven deeze algemeene opvatting der woorden des Apostels, behelzen dezelve eenige meer byzondere onderrigtingen, noodig onderfcheidener te ontvouwen. In de eerfte plaatze, is het hoogst noodig, dat de Leenaars, als Herders van gods Kudde, de Gemeente bekend maaken met de gronden, de redenen , en de algemeene blykbaarheden van den Godsdienst, zo den Natuurlyken als den' Geopenbaarden. Zy moeteft eenen aanvang maaken met het ontvouwen en bewyzen van de Grondbeginzelen des Natuurlyken Godsdiensts, als van welke niet alleen de zekerheid, maar zelfs de mogelykheid, eener Godlyke Openbaaring noodwendig afhangt. Deeze belangryke Stukken zyn, het Beftaan van god, zyne algemeene Voorzienigheid, zyn Zedelyk Beftuur, en een Toekomende Staat van Belooning of Straffe. Wanneer die Grond/lag in deezer voege te regt gelegd is, beftaat de volgende natuurlyke ftap in voort te gaan tot het geert daar op gebouwd wordt. Dewyl, indien zy agtloos zyn in het vastftellen van de eerfte Beginzelen des Christendoms , de een of ander hunner Toehoorderen, in deeze Eeuwe van onbezonne Twyfelaary, groot gevaar loopen, om, eensflags de Belydenis des Christendoms verzaakende^ tot de volflaagenfte Godlochening te vervallen. ——' Waarby ik mag voegen, dat een redelyk Geloof in god, en rechtmaatige begrippen wegens Hem, daar het Euangelie van Godlyke Herkomst is, eene onmiddelyke ftrekking moeten hebben om onzen eerbied voor zyn Gezag te verfterken , en een dieper eerbied in te boezemen voor de Wettenen Leerftellingen daar in begreepen. En, indien bet Volk desgelyks zorgvuldig onderweezen wordt in de tigenlykc baarblyklykheden van den Geopenbaarden Gods> dienst, ten einde zy geen ingewikkelde, maar redelyke, Geloovers zyn , op vaste gronden, en overtuiging des verftands, moet hun Geloof eigenaartig een vaster en werkzaamer beginzel weezen van algemeene Godsvrugt en D.'ugd. Een andere Regel, door Christen-Leeraars in agt te neemen, beftaat hier in, dat zy, by het ontvouwen van de byzondere Leeringen en Pligten des Christendoms, hunne  DER EUANGELIE-BEDIENAAREN, ENZ. 335 Tse Toehoorders tragten te overtuigen, dat dezelve een wys en met zichzelven beftaanbaar Stelzcl vormen, en alle eene tot daadlyke beoefening opleidende en hartheiligende ftrekking hebben. Wel fterk behooren zy in te boezemen de ondergefchiktheid van de Middelen des Godsdiensts aan het Einde ; van Befpiegelingen en Plegtigheden aan onver ander lyke Zedelyke Pligten. Want Geloof en Rede tegen elkander over te ftellen, en als in tweeftryd te vertoonen, is, en zal altoos niets anders weezen, dan een vrugtbaare wortel van onberekenbaar verregaand Bygeloof planten. Indien men de Christlyke Beginzels en Voor- \ regten, als mede de Inftellingen van Doop en Avondmaal, op eene andere wyze aandringt, dan als opwekkingen en aanfpooringen ter Deugd, is het zo verre van christus te prediken, of het eigenlyk einde van diens Godlyke Zen- j ding te bevorderen, dat het ter omkeering daarvan moet Illrekken, en niets anders dan een zeer verkeerd gebruik te maaken van den Geopenbaarden Godsdienst, om allen Godsdienst te ondermynen en het onderst boven te werj pen. I • Zodanige Leeraars volbrengen, derhalven, myns beI dunkens, hunnen Pligt met de grootfte getrouwheid en I 'xorge , wier hoofdbedoeling llrekt om de weezenlyke en I onmisbaare Deugden eens heiligen leevenswandels in te I fcherpen wier onderwys doorgaande daar heenen ] ftrekt, om hunnen Onderwyzelingen in te boezemen I Eerbied voor, en Liefde tot, god; zugt tot billykheid, j waarheid, algemeene goedwilligheid, en vredelievenheid I maatigheid, kuischheid, en alle andere pligten van j Zelfbeftuur; die de beginzelèn van Christlyke Vry- j •heid inboezemen, en allen (hoe zeer zy ook in befpiege] -lende ftukken dwaalen) voor hunne Broederen erkennen, 1 Hardel. XVII: 31. (f) 1 Cor. XV* 24 — 28. Bb 3  338 BEDENKINGEN OVER DE PLIGTEN oogmerk des Christendoms omverftooten, of onbeftaanbaar zyn met deszelfs weezenlyke beginzelen, tot Losbandig' heid en Zedeloosheid (trekkende , ter Kerke worden ingevoerd. En, fchoon verfchil in begrippen, omtrent ftukken van minder aangelegenheids, flegts weinig opmerkings vordere, zyn, egter, begrippen, rechtdraads ftrekkende om losbandigheid en ondeugd tc begunftigen, wanneer zy zich opdoen, jlreng tegen te ff aan. Maar hoe? Enkel door kragt van bewysredenen, door zagtmoedige en bedaarde overtuiging ; want de Dienstknegt des Heeren moet niet twisten , maar vriendlyk zyn jegens allen (*). Ten anderen, is het de pligt eens Ouderlings of Opzienders, de Onkundigen, naar maate van hunne verfchillende omftandigheden, te onderwyzen; troost te verfchaffen aan de kleinmoedigen, onderfteuning te verleencn aan den zwakken, verfterking aan den onvaslen, uit den weg te ruimen alle ongegronde vermoedens en twyfelingen, als mede de ligt buiten fpoor flaande opwellingen der Jeugd te bedwingen, en eene vroege wending ter Deugd ea Godsvrugt te geeven. Bovenal heeft hy zich toe te leggen om Deugd en Godsvrugt hun voor te draagen in het meest bekoorlyk licht , niet in eene treurige en affchrikwekkende gedaante. Eindelyk voegt het hem, de ongeregeld wandelenden te vermaanen en te beftraffen, daar zy door hunne ondeugden de eer van het Christen - characler bevlekken. Maar, om dit laatstgemelde gedeelte van zynen pligt i niet den verlangden uitllag te volbrengen, ftaat hem wel naauwkeurig agt te geeven op voeglyke omftandigheden van tyd en plaats, als mede op de byzondere characlers en geaartheden der Perfoonen, welke hy vermaant of beftraft. Die vermaaningen en beftraffingen moeten toegediend worden met alle blyken van tedere bclangneeming en vriendfchap ; met volflaagene verwydering van allen trotsch, hcerschzugt en drift. 'Er kunnen Zondaars weezen, zo geheel van alle braafheid ontbloot, zo ongevoelig voor allen bezef van het onderfcheid tusfehen goed en kwaad, dat hun te vermaanen, of te beftraffen, alleen ftrekt om ons ten voorwerp te ftellen van hunne verlmaading en haat. Onze Zaligraaaker heeft daarom, en de (♦} 2 Tim. II: 24.  der euangelie-bedienaaren, enz. $3y de Leeraars, en de Christenen in 't algemeen, ontflaagen van zich met deezen te bemoeijen. Geeft, is zyn woord, het heilige den honden niet, werpt uwe paarlen niet voor de zwynen ; op dat zy dezelve niet ten eenigen tyde met de voeten vertrecden , en zich omkeerende u verfcheuren (*). In deezer voege heb ik een kort verflag gegeeven van de natuur en het oogmerk des Leer aar ampts, en hoofdzaaklyk aangetoond wat 'er ligt opgeflooten in de woorden van Apostel petrus , weidt de Kudde gods , en hebt het opzigt daar over. Ons ftaat nu voorts te onderzoeken , met' welke Gemoedsgefteltenisfe , en op welk eene wyze, deeze aangelegene pligt moet volbragt worden. Ten deezen aanziene betuigt de Apostel, in de eerfte plaats, dat een Leeraar zyn post te volbrengen hebbe, niet uit bedwang, maar gewillig lyk; dat is, niet als een opgelegde last of taak, niet enkel uit vreeze voor ftraffe, indien hy verwaarloozend of ontrouw is in het werk zyner bedieninge; maar van harten tot den dienst geneigd , en die zich gewillig en vry daar toe heeft overgegeeven. in de tweede plaats, niet uit vuil gewin; dat is, niet om winst te doen als het voornaam en heerfchend begiazel, niet uit Geldgierigheid, welke eene zo laage en fchandelyke drift is, dat dezelve iemand ongefchikt maakt tot eenige post van aangelegenheid, en buiten ftaat ftelt om eer lyk en onpartydig te weezen in de volbrenging daar van , en inzonderheid onbevoegd maakt tot een Ampt van eenen Godsdienftigen en zedelyken aart, als geheel onbeftaanbaar zynde met de Liefde'tot god, en de verbanning van alle Deugd. Niet om vuil gewin, maar met een volvaardlg gemoed; dat is, een oubaatzugtige en edelmoedige gefteltenisfe , welke vermaak fchept in goed te doen, en in zichzelven eene neiging en inwendige begeerte voelt, om de eer van god en de zaligheid der onfterflyke Zielen te bevorderen. Noch ook als Heerfchappy voerende over het Erfdeel des Heeren; dit wil zeggen, zich niet aanmaatigende dat Regtsgebied over het Geweeten, die hecrfchappye ever het Ge- (*) Matth. VII: 6. Bb 4  34© BEDENKINGEN OVER DE PLIGTEN Geloof der Christenenft welk de Apostels zelve weigerden; | niet ftreevende na grootheid en praalenden voorrang; maar • ais voorbeelden der Kudde geworden zynde, van nederig' ■ heid en gtmaatigdheid; zichzelven gelukkig agtende van in de gelegenheid geteeld te weezen om hunne Christen- • Broederen, in dien zo nuttigen ftand, nuttig te weezen: drukkende de voetftappen van hunnen grooten Meester, , die niet kwam om gediend te worden ; maar om te die- j nen (*). Teffens Voorbeelden zynde van een blaa- • kende, doch te gelyk voegfyke en bedaarde, Godsvrugt \; van Liefde tot alle Menfchen ; van gemeenzaamheid en meewaarigheid; van deftigheid, zonder ftuurschheid; van zelfbedwang , zonder bygeloovige geftrengheden; van yver, zonder bedilzugt of geweldige driftvervoering; van openhartigheid en eenvoudigheid des harten, ver afgefcheiden van vooroordeel en list; van naarftigheid, voor zigtigheid, en welbefluurde driften; van een vuurige begeerte tot kennis voor zichzelven, en eene gereedheid om dezelve vrylyk aan anderen mede te deelen; van weltevredenheid, opgeruimdheid, en eene bedaarde onderwerping aan de! fchikkingen der Voorzienigheid; en van eene ftandvastige en onbuigzaame braafheid, die zich egter voor onvoorzigtigheden wagt; welke, fchoon zy gevaar vermydt, wanneer het met eere kan ontgaan worden, en met behoud van een goed geweeten, en in zo verre 's Volks vooroordeelen inwilligt als ftrekken kan om de gereed/le. en onfehadelyke middelen te gebruiken om de rechte i beginzels van den Godsdienst hun in te boezemen, egter nimmer eenige Kunftenaaryen bezigt om hun verkeerde denkbeelden in te boezemen; nooit, door vooraf overlegde dubbelzinnigheden in de voordragt, hun in dwaalingen ftyft, of in 't minst hunne ondeugden ftreelt ; en, tot zulk eene harde proeve opgeroepen zynde, allen wereldlyk belang opoffert, om de zaak der Christenheid en der Deugd, welke de zaak van god is, te handhaaven. [ Ik zal hier alleen nog byvoegen , dat de Christen-1 Leeraars de fterkst mogelyke aanmoediging hebben, om dus onbefmet, yverig en getrouw, te weezen in het werk I hunner bedieninge , en het vercieren van de Gods-1 dienstleer, welke zy prediken, door den veelvermo. I gen-fc (*) Matth. XX: a8.  DER EUANGELIE-BEDIENAAREN, ENZ. 341 genden glans van een Godvrugtig en voorbeeldlyk leevensgedrag: naardemaal zy, zich in deezer voege gedraagende , de volftrekte verzekering hebben , dat zy, wanneer de Over/ie Herder verfchecnen zal zyn , de onverwelklyke kroone der heerlykheid behaalen zul' len (*). C) i Petr. V: 4- (Het Vervolg hier naa.) over het heilzaam gebruik der zwavel-leverlucht, By het lood-colyic en metaal - vergiftiging. Door j. c krauss, Med. Doel, te Amftcrdam. De menigte der dagelyks uitgevonden en met zo vee! ophefs aangeprezen Geneesmiddelen is dikwyls zo groot, dat de waarheid-minnende Arts dikwerf niet weet, welke hy meer vertrouwen zal, of de uitnodigende alles beloovende aanpryzing van den Uitvinder, of zyn eigen, met genoegzaame theoretifche kundigheden gepaard , Practisch gevoel. Wat hiervan ook zyn moge, zo is yder Arts verpligt, zo veel het zonder nadeel van zynen Lyder geleideden kan, zodanige middelen te beproeven, welke hem, na rype vergelyking der dierlyke huishouding (voor zoo verre zy ons bekend is) met de phyficaale of doods krachten, nuttig lchynen , en in het tegenovergeftelde onfehadelyk zyn, om, ware het mogelyk, het heir der menfchelyke Kwaaien en Ongemakken boe langer hoe meer met zekerheid en wezentlyk nut te beftryden, en te overwinnen. Het Lood-Colyk, eene in deeze Landen gewis zeer menigvuldige, en wegens zyne gevolgen akelige, ziekte, is, tot dus verre, door veele Geleerden, zoo wel buiten als binnen deeze Republiek, zeer naauwkeurig nagefpoord, en men heeft ook dikwyls de Lyders, door den tyd, door het gebruik van ander water, verandering van lucht, enz. herfteld; edoch veelmaalen gebrekkig , en zulks alleen , dewyl 'er tot dus verre geen middel bekend was, 't welk de zich in 't ligchaam bevindende Loodftoffen, onmiddelbaar, door zyne grootere vermaagfehap, uit zyne Bb 5 ver-  342 OVER, HET HEILZAAM GEBRUIK verbinding ftelde, amalgameerde, of in eene andere onfchadelvke gedaante deed overgaan. En zoude dan een dusdanig Geneesmiddel de nafpooring van een Arts met ver- • dienen? De door den beroemden hanneman, tot vernietiging 'der overboodige Kwikzilver-werking, zoo wel als tot de Neutralifatie van andere vergiftige Metaalkalken, in bet menfchelyke Ligchaam, geroemde Zwavel-Leverlucht verdient hier boven alles de opmerking der Geneesheeren Paping , in zyne geleerde Disfertatie de Sulphurito Caïcis, heeft haar reeds de behoorlyke achting bewezen; en het is eene uitgemaakte zaak, dat niéts beter is om de Kwikzilver-ziekte, door de dikwerf verbaazende hoeveelheid van dit Metaal, door zogenaamde Geneesmeesters der Venusziekte allengskens toegediend, veroorzaakt, (welke, nog altoos de gedaante der lang vernietigde Venusftof nabootfende, daarom met nog meerder Kwikzilver gettadig met het grootfte nadeel beoorlogd word,) te geneezen, als de Zwavel-Leverlucht, benevens by tyd en wylen daarby aantewendene Geneesmiddelen. Zoo het hier de plaats was , zoude ik dit niet alleen duidelyk kunnen bewyzen, maar met genoegzaame voorbeelden ftaaven. Hufeland, in zyne uitmuntende Verhandeling over de Calx Ant. Sulph, (zie Vad. Letteroefening No. 12 en 23 van 1797.) neeft de werking der Zwavel en derzelver Leverlucht zoo duidelyk en overtuigend voorgedraagen , dat ik geen reden vinde dezelve te herhaalen, of den grond myner Proefneening daardoor te ftaaven. Alleen heb ik daarby te voegen, dat ik van dit middel, ten opzichte van het neutralifeeren der Kwikzilver-werking, zoo wel door xedeneering als ondervinding, zoo volkomen overtuigd was , dat ik geen zwaarigheid maakte om hetzelve by het hier te befchryven Geval aan te wenden, en waar in ik zoo volmaakt gereusfeerd ben, dat ik my zeiven niet wederhouden kan, om het tot nut des menschdoms, vooral in dit Gemeenebest, bekend te maaken, en de aandacht myner Kunstgenooten tot het uitbreiden deezer heilzaame uitvinding op te wekken, en ter beproevinge uit te noodigen. Wat geluk voor my, byaldien dit voor het (vooral hier te Lande, alwaar dit ongemak, uit hoofde van het dikwyls vergiftigde Drinkwater, zoo veelvuldig ss) lydend menschdom van zoo veel nut niogt zyn, als ik zulks vuurig wenfche! Zie hier het Geval. Da.  DER. ZWAVEL - LEVERLUCHT. 3^3 Dames Schaalwyk, 35 jaaren' oud,van een fterk gefpierd en zo genaamd cholericq ge.ft.el, wierd den 1 Maart 1798 door een zwaar Colyk aangetast; hy gebiuikte toen eenige huismiddelen, Opiata,enz. Dan deeze niet helpende, liet hy een Arts roepen. Na verloop van 14 dagen ' wierd hy in zo verre beter, dat hy zyne bezigheden weer ! konde opvatten. Den 31 Maart ftortte hy weder in,' i en gaf zich aan een ander Geneesheer over;, doch zonder verligting ■ 'er wierd Rhabarbar met Kreeftsoogen, verfcheide andere zat>te purgeermiddelen, gebruikt, verfcheide klisteeren aangewend, en tot tweemaalen bloed afgetapt; maar alles vruchteloos. — Den 14 May wierd ik by hem geroepen; en alles onderzoekende, de voorgaand© Geneesmiddelen met de nog rtandhoudende kwaal vergelykende, de trekkingen, pynen in de leden en vooral in de gewrigten, de rillingen en beevingen , benevens de zigtbaare trekkingen in de voorarmen waarneemende, de krampagtige echter niet koortfige pols, de aardkleur des aangezigts, het ftarzien der oogen, eindelyk de doorboorende pynen van den navel tegens de ruggeftreng gefixeerd , zomtyds van zelve open lyf, geenzins heilagen tong, appetyt om te eeten, flaaploosheid, en, als 'er zomtyds al wat vaak kwam, het fchielyk weder metfchrik wakker worden, de dunne, weinig geverfde, en gering bewolkte, krampachtige urine, enz. alle deeze tekenen deeden my aanitunds tot een vergiftiging door Lood befluiten. Ik liet myn lyder daadelyk een lavement van, lynöly zetten, en inwendig het Okum Kiccini §iij. in de 24 uuren gebruiken; verbiedende te gelyk niets meer van. zyn regenwater te drinken, en dit water te laaten onderzoeken, 's Anderendaags, den 15, wederkomende, was myn Zieke lydelyker; want hy had een Weinig rust gehad, en de pynen waren niet van die hevigheid, echter nog hevig genoeg. Het water, in twee onderfcheiden Apotheeken onderzogt, vertoonde eene groote quan- titeit lood-bezinkfel. Daar ik nu van myne indicatie zeker was, konde ik met meerder zekerheid de oorzaak, der ziekte aantasten. Ik ordonneerde dienvolgends de hepar. Sulph. calcar. (Vid. Pharm. Amft, p. 120)31/3 met 1 aq. deftil. §viij, alle twee uuren een lepel vol. Den 16. De lyder had, fchoon onrustig, echter met I meer verkwikking geflaapen , de pynen en trekkingen 1 der leden waren voorby; ook die in den buik, zoo lang 1 hy liggende was, waren geheel over; maar alleeblyk , W' - a'ï  344 OVER HET HEILZAAM GEBRUIK als hy opzat, had hy meer eene fpanning in het middenrif, dan wel pynen. Ook had hy, geduurende dien tyd, yykelyk uitgewaasfemd, en ontlasting gehad. Ik bleef by hetzelfde voorichrift, en liet om de 2 uuren 2 lepels vol gebruiken. Den 17. Alles was beter, daar was maar zomtyds nog een idee van pyn, en eenige trekkingen in den grooten toon van het linkerbeen; de flaap nog min of meer onrustig, echter beter. Dezelfde middelen; alleenlyk voegde ik 'er nog 33 hep. Sulph. by. Den 18. De Zieke was volkomen beter, en deed zelfs, zonder myn weeten, 's avonds, als het vry koel was, een boodfchap, een half uur van zyn huis af, heen en weder, zonder bezwaarnis. Den 19. Ter gelegenheid van het Conftitutie feest, reguleerde hy, zonder eenig onaangenaam gevoel, als Adjudant, zyne Burger Compagnie, op de wapenplaats; en daar hy geen ongemak voelde, woonde hy zelfs op de parade de Festiviteit by, zonder het minfte nadeel te gevoelen. Den 20 , was hy volmaakt wel, en ik liet hem maar de rest van zyne nog voorhanden zynde middelen opgebruiken, waarover hy hartelyk blyde was, vermits hem het onaangenaame daarvan reeds lang verveelde. Om echter de veerkracht der ingewanden, die zeer veel geleden hadden, eenigzints te herftellen , liet ik hem een aftrekfel van Koorts- en Cascarillenbast gebruiken. Den 22, hernam hy zyne bezigheden, fchoon wat zwakkelyk, echter zonder andere bezwaaren. Den 24, was de Zieke nog even wel; flaap, appetyt en ontlasting alles behoorlyk, en de krachten namen dagelyks toe. Hy continueerde met dezelfde middelen. Den 27, was hy zo volmaakt wel , dat ik onnoodig achtte hem iets meer dan een goeden leefregel aan te raaden, en is tot heden, zonder eenigen aanval van deeze Ziekte, wel en gezond gebleven. . De Huisvrouw des Lyders, benevens vier kinderen, en nog andere lieden die van denzelfden regenbak dronken, wa- , ren wel, fchoon de leden van des Lyders huisgezin een zeer bleek en aardachtig uitzien hadden. Verdere Proefneemingen van anderen zullen, gelyk ik niet twvffel, deeze Geneeswyze tot het onfeilbaare verheffen. Want,fchoon men de eigentlyke werkingsaart, (wegens de tot dus verre nog niet zeer gevorderde kennis ia de  der zwavel-leverlucht. 345 de dierlyke huishouding, en derzelver reageerend en vitaal vermogen; de Chemicale werking van een levend fchep. fel op een dood Chemicaal ligchaam) nog niet beredeneeren kan, zb is het echter waar genoeg, dat de Zwavel byna het grootfte gedeelte der metaalen en metaalkalken Chemisch neutralifeert; wanneer men nu hierby in aanmerking neemt, dat de Leverlucht , zeer doordringend, buiten het ligchaam het zelfde bewerkt, en dat zy, door den mensch inwendig gebruikt, door den reuk by de uitwaasfeming weder waargenomen word , zo weet ik niet hoe veel 'er tegen in te brengen ware, indien men dit middel dezelfde Chemicaale werking ook in een levend ligchaam, was het ook maar a posteriori, toefchreef. waarneemingen op de magnetische vloeistoffe en het zeekompas. Door den Zee - Capitein o' brien drury. (Uit het Engehch.) De Magnetifche Vloeiftoffe, en de Verfchynzels, daar uit ontftaande, zyn niet min zonderling dan duister, en hebben te lang de aandagt der Wysgeeren bezig gehouden , dan dat ik eene veronderftelling, dit ftuk betreffende, in 't midden zou brengen. Ik heb alleen voor, met weinige woorden, van eene daadzaak te fpreeken, welke ik vermeen dat der Zeevaard van dienst kan weezen, inzonderheid dan, wanneer de Verandering van het Zeekompas ooit gebruikt wordt als eene wyze om de Lengte op Zee te bepaalen. Het is niet noodig in een breedfpraakig verflag te treeden van de Proeven, die ten bewyze flrekken van de Magnetifche ftoffe, die fteeds rondsom en door den Zeilfteen vloeit; daar deeze ten vollen beweezen wordt door de verplaatzing van vylzel van ftaal, gelegd op een glas boven een Zeilfteen geplaatst. De ondervinding leert ons, dat de Kompasnaalde, zo wel als alle andere Magneeten, 't zy door kunst gemaakte of andere, fteeds iets van de Magnetifche kragt verliezen; 't welk dikwyls een verfchil van meer dan een ftreek baart. Ook hou ik my ten vollen verzekerd, dat de groote misrekeningen aan boord dikwyls meer ontftaan uit  34Ö WAARNEEM. OP DE MAGNETISCHE VLOEISTOFFE. uit de onnaauwkeurigheid van het Kompas, dan uit eenige andere oorzaak. Staal kan niet te veel getemperd worden om tot Naalden in het Zeekompas te dienen; hoe meer het gehard is, hoe beftendiger de Magneetkragt is, daaraan medegedeeld ; maar om die Magneetkragt te bewaaren, en gevolglyk her Poolaanwyzen der Naaide, prys ik aan, die Naaide in Tin, welgepolyst zagt Yzer, te befluiten , of aan de Poolen te wapenen met een weinig zagt Yzer. Door veelvuldige Proefneemingen heb ik bevonden, dat de dus ingeflootene Kompasnaald de Magneetkragt veel volkomener bewaarde, dan de oningeflootene. Zomtyds heb ik gedane, dat de Magneetkragt der dus ingefloote Naaide toenam, terwyl die van oninceflootene en ongewapende in het aanwyzen van de Pool afnam. Eenigen tyd geleden plaatfte ik een ingeflootene Kompasnaald, een pwapende Kompasnaald, en een oningeflootene en ongew:vende, in eene kamer, drie maanden lang; elk hadt, op dftn tyd, juist dezelfde rigting, en bykans dezelfde graad van kragt. Naa het verloop van drie maanden, bevond ik dat de ingeflootene en gewapende Kompasnaald niets in 't minfte van derzelver rigting verlooren hadden; de andere was twee Graaden veranderd, en had zeer veel van de Magneetkragt verlooren. Indien 'er eenige verandering by de twee andere gemelde Kompasnaalden plaats hadt, was deeze al te gering om waar» genomen te kunnen worden. IDeeze eenvoudige Waarneemingen zyn , zo verre ik weet, nieuw, en kunnen aanleiding geeven tot eene aaninerklyke verbetering onzer Zeekompa fen. Ik geef dezelve aan de bedenkingen der Wysgeeren over. DE VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN VAN HET EILAND MALTHA , UIT DE NIEUWSTE BÈRIGTEN OPGEMAAKT. Medeburgers! „ rpe meermaalen fchikte gy eene plaats, in uw Men„ J. geherk,jVoor Land- en Plaatsbefchryvinpen, van r ^tydsomftandigheden meer dan gewoonlyk dee. „ den fpreeken. Ik twyfel overzulks niet, of * vJrnaam- nfie  BYZONDERHEDEN VAN HET EILAND MALTHA. 347 „ fte Byzonderheden van het Eiland Maltha, uit de nieuw/Ie ,, berigten opgemaakt, zullen u welkom weezen, en eene „ plaats, in 't zelve, waardig gekeurd worden; daar de „ bemagtiging diens Eilands, door den onvergelyklyken „ BuoNaparte, van 't zelve zo zeer als ooit doet fpree„ ken. Gevalt u deeze Befchryving, dan zal ik, binnen \ „ kort, een Verflag laaten volgen van de Maltheezer Rid' •1 j, derorde. Meer heb ik niet te berigten, en blyf UI. welwenfchende Medeburger # * * * Het Eiland Maltha, oudtyds Melite geheeten, ligt» inet Goza , en eenige andere mindere Eilandjes, daar toe f behoorende, in de Middellandfche Zee, ten Zuiden van Sicilië , en dus na den kant van Africa, tot welk Wereld| deel zommigen het betrekken. , De afftand van Sicilië \ wordt tusfehen de zeventien en achttien Zeemylen ge1 fchat. By de Ouden was Melite reeds bekend als eenI Eiland, beroemd wegens de veiligheid der Havens, aan | eene Zee, onder hun voor gevaarlyk vermaard (f). Men I heeft alle reden om vast te ftellen, dat het door de Phe\ nieters, de Inwoonders van Tyrus en Sidon, eerst bevolkt 1 is; althans het komt als eene Volkplanting der Pheniciers < by de Ouden voor, die wegens den naamsoorfprong zeer l> verfchillend denken, en zich in elkander omverftootende I gisfingen, met welke wy ons niet zullen ophouden, verIliezen. De taal, die nog onder de Landlieden op dit EiI land gefprooken wordt,wil men dat de Punifche of Pheni| tifche zy; niet ongegrond ftelt men, dat deeze Eilanders i daarom by de Romeinen en Grieken den naam van BarI baaren draagen (I). De (*) Wy bedanken den Zender, en zullen, met genoegen, |.Jiyn beloofd Verflag inwagten; eene fpoedige zending zal ons i het ftuk welkomer maaken. (f) Wie des berigten begeert, raadpleege cellarii Geogr. A Jntiq. Tom. 1, p. 1020—1023. rij Onder deezen naam komen zy voor, Handel. XXVIII: 2. \iWant dit Eiland was het, waar op paulus Schipbreuk leedt; f; fchoon eenigen een ander Eiland van dien naam in de Adriati- feht  348 DE VOORNAAMSTE B3f ZONDERHEDEN De gedaante des Eilands is langwerpig rond; reen re- ■ kent den omtrek op ruim tien uuren gaans in de lengte» , en vier uuren in de breedte. Omtrent midden op het : Eiland ligt Citta of Civita Vecchia, oudtyds de Hoofd- • ftad, eu ook wel Citta Notabile geheeten. Dan deeze, , fchoon nog een Bisfchoplyke Zetel, heeft haar ouden 1 luister verlooren. De tegenwoordige verblyfplaats des Grootmeesters en der Orde van de Maltheezer Ridderen heeft de oude Stad in haare vernaamdheid doen taanen; hoewel zy alle aantrekkelykheid niet verlooren hebbe. De Stad ligt in 't ronde, en heeft een welgefterkt voorkomen. Nog praalt zy met verfcheide fchoone Huizen, aan den oorfpronglyken Maltheezer Adel toebehoorende; de Cathedraal-Kerk, het Bisfchoplyk Paleis, en diens Seminarium , fleeken boven alle uit. Dan noch de oudheid, noch de geestlyke aantrekkelykheden, kunnen opweegen . tegen die van de verblyfplaats des Grootmeesters; weshalven de Bisfchop zich daar veel meer tyds ophoudt, dan in zyn eigen Paleis. De nieuwe Stad ligt op de Noordlyke kust des Ei- ; lands. Eigenlyk beftaat dezelve uit het zamenftel van 1 onderfcheidene Steden; de voornaamfte wordt la Valette \ geneeten, naar oen grootmeester die 'er de Stichter : van was (*). Dee« ■ r.l. T.. j... 1._..j.„ . .1- „jt , rt 1 jene t,ee uaai vuui uuuueii ; uc gegrunaneia van net eenre, , en ae zwauneia van net laatstgemeicle, gevoelen , toont hawelsveld , in zyne Aardryhkunde des Bybels, VI D. bU 2f)ü, enz. (*) Deeze Grootmeester, joannes de valette parisot , een Franschman, was de dappere verdeediger en behouder van Maltha , in het viermaandig beleg, tegen de Turken. Hy werd overal bewonderd en toegejuichd, van alle oordén werden hem gelukwenlchingen gezonden, en wegens zyne overwinning werd in verfcheide Staaten openbaare vreugde bedreeven. Philip de II , Koning van Spanje, zondt, tot blyk van hoogagting, een Afgezant om hem een zwaard te vereeren, en een dagge, welker greepen van vast goud waren, vercierd met edele gelteenten , en verbondt hy zich om 's jaarlyks eene fomme gelds te betaalen, toe onderftand van het herftellen der verwoeste en tot puin gefchoote Vestingwerken. Wegens deezen aanval, en het ontzet, verdient geleezen te worden watsom Hift. der Regeering van phillps den II, I D. bl. 155 tot 23a. Schoon deeze Grootmeester de Stichter der Stad zy, wordt eea  VAN HET EILAND MALTHA, 349 Deeze Stad is aangelegd op een fmalle lange Landtong, die egter niet, buiten het Eiland zelve, in zee uitfteekt. Behalven dat dezelve aan drie zyden met water omgeeven is, en aan den uithoek na zee een lterk Fort heeft, is de Stad van alle zyden verfchanst, en wordt aan de Landzyde van agteren gedekt door het Fort, in het gedeelte Flnriana geheeten. De Landtong, waar op men goedgevonden heeft deeze Stad aan te leggen, wordt door twee lange, doch daar aan in evenredigheid niet breede, waterboezemen van het overige des Eilands :rfgefcheiden ; die aan de Oostzyde wordt met grond voor de beste Haven deezer zonderlinge Zeeftad gehouden. Zonderling noem ik die Stad, en eene korte befchryving zal die benaaming wettigen. De üeilheid der flraaten op den oneffen rotzigen grond is zo groot, dat het gebruik eens rydtuigs niét alleen ongeraaden, maar volitrekt onmogelyk is; dit gebrek wordt vergoed door een welaangelegden flraatweg , met een voetpad langs de huizen, waar in op de anders moeilykfte plaatzen trappen gemaakt zyn. De platte grond der Stad heeft veel van een Dambord; want alle de ftraaten doorkruisfen elkander, zo in de lengte als in de breedte, met rechte hoeken. Het eenzelvige, 't welk uit zulk eenen aanleg noodwendig ontflaat, wordt afgebrooken door twee uitgeftrekte Marktpleinen, de plaats rondsom de Hoofdkerk en voor het Paleis des Grootmeesters. Behalven dat de ftraaten over 't algemeen dat eenzelvige voorkomen hebben , in ftrekking zyn ook de Huizen, tot vermeerdering daar van, alle gebouwd van een gladden, ligtgeelen, fteen, de gewoone en gemaklyk bewerkbaare bouwltoffe op dit Eiland. Kenners geeven aan de Bouworde van 't Paleis weinig roems. Voor het Paleis is de Hoofdwagt en de Kanfelary. Het laatst aangelegde gebouw, de Tkefaurie, fteekt boven allen in bouwtrant uit. Het Geregtshof, het Stadhuis, en de Verzamelplaatzen der verfchillende Taaien uit welke de Ridderorde is zamengefteld, als mede de twee Kerken, die van St.Jan, de Hoofdkerk, en die der een laater Grootmeester, vignacourt, gezegd 'er het leeven aan gefchonken te hebben, door 'er Waterleidingen aan toe te voegen. MENG, 1798. NO. 9. Cc  25° DE VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN der Jefuiten, onderfcheiden zich het voordeeligst onder dtf Stadsgebouwen. 't Is in de eerstgemelde , waar de Ridderorde op la Valette den Godsdienst verrigt, en gevolglyk den Grootmeester ter Kapél verftrekt. in dezelve heeft hy zyn zitplaats op een Throon ter zyde van het Hoofdaltaar. Hy heeft een zwarten mantel om, met het Maltheezer Kruis daar op. Twee Pages, in 't witgekleed, liaan lteeds agter bem, en worden, wanneer zy vermoeid zyn, door twee andere vervangen, die zo lang gezeten hebben. Een dubbele ry van Banken omringt, in drie gedeelten van een vierkant, het Hoofdaltaar. Op de voorfte zitten de Grootkruisfers, de Baillifs, en andere Perfoonen van aanzienlyken rang, desgelyks met een mantel, vercierd met het Kruis, omhangen. De agterften worden door Ridders van een minderen rang, enkel in het zwart gekleed, bezeten. Naa dat de Godsdienst voleindigd is , brengen de Ridders, by paaren, den Grootmeester t'huis. In Kerkcieraaden fteekt dit Kerkgebouw boven alle andere op het Eiland uit. Hier praaien de Grafgedenktekens der Grootmeesteren. Behalven eenige Gedenktekens , van Rhodus medegenomen, vertoont men 'er den Hoed en bet Zwaard, door den Paus den Grootmeesteren , naa hunne verkiezing, overgezonden. Het herbergen der Kranken behoort tot de oorfpronglyke Inftellingen deezer Ridderorde, en mag men zeggen dat de Broederliefde zich hier met de grootfte praat vertoont. Den Lyders wordt hier het eeten in zilver op'gedischt; dan, 't geen me.er zegt, is, dat men, in dit Gefticht, dat der Mannen althans, (want daar is 'er ook een voor de Vrouwen,) zonder onderfcheid van Jaaren, Rang, of Godsdienstbelydenisfe, zo veele Zieken en Gekwetften opneemt als 'er zich aanbieden ; alleen worden Roomfchem en Onroomfchen van elkander afgefcheiden. Tot zevenhonderd bedden kunnen 'er gefpreid worden. Geen benaauwde of bedorven lugt befmet de verblyfplaats deezer ongelukkigen. Behoorlyk worden de ftervenden, als mede die met Venerifche kwaaien behebt zyn, van de andere onderlcheiden. Men fchryft op eene ley, naast de bedden hangende, welk foort van fpyze ieder Lyder moet worden toegereikt. Ieder Zieke, rekent men, kost daags omtrent vier Hollandfche Schellingen. Aan vier Doctoren en vier Chirurgyns is het opzigt over de Zieken aanbevolen, behalven dat ieder deezer nog een Helper  van het eiland maltha. 35I per heeft, pasfen verfcheide der jongere Kweekelingen in de Genees- en Heelkunde, voor welken hier Lesfen gehouden worden, de Zieken op. Floriana, een gedeelte van la Valette, flegts door een poort, en een daar op volgende Esplanade, afgezonderd, beftaat uit twee rechte en breede Hoofdftraaten, en twee andere, die ter zyde afloopen. Byzonder meldenswaardig zyn de Havens te deezer Stede. De Oostlyke loopt langs la Valette en Floriana heen, en ftrekt agter Floriana nog verre landwaards in. Aan den overkant heeft dezelve veele inhammen, die aan de Schepen de grootfte veiligheid verfchaffen. De Landtongen, door deeze boezemen uitgefneeden , ftrekken de eene ten grondflage van een Fort; twee andere draagen de kleine Steden lfola en Borgo, met het daar agter liggend Burmela. Laatstgenoemde plaatzen zyn alle, gelyk de Hoofdftad, verfchanst; doch voor het overige veel minder dan deeze. De Westlyke Haven is in veele opzigten aan de Oosterhaven gelyk, behalven dat de Landtongen aan clen overkant geen Steden hebben; maar in tegendeel vindt men hier het Lazareth voor de Schepelingen die Quarantaine moeten houden, en de Vesting Manoel; deeze Sterkte hadt ten Stichter den Grootmeester emanuel vilhena, die, daar hy zyne meeste inkomften tot welzyn van den Staat befteedde, onder anderen deeze Vesting op eigen kosten bouwde. Dezelve is of uit rots gehouwen, of van vierkante fteenen opgemetzeld, en ligt op eene Landtong; met zwaar gefchut, ten getale van omtrent vyftig ftukken, bezet. Alles,wat tot eene goede Vesting noodzaaklyk is, wordt hier gevonden. De Krygsbezettingen der veelvuldige Sterkten zyn zwak; doch voor den tyd van nood zyn alle Eilanders ter verdeediging huns Vaderlands opgefchreeven. Met dit alles zouden de veelvuldige Vestingwerken niet behoorlyk bemand kunnen worden , om tegen allen aanval beveiligd te weezen. In de Oosterhaven is de verblyf- en legplaats der Scheepsmagt van de Ridderfchap, die niet veel te beduiden heeft; uit een of twee Liniefchepen en eenige Fregatten beftaande; behalven eenige Galeien , wier Manfcbap, zo dezelve niet uit gevangen Slaaven beftaat, wordt zamengeftelduit Booswichten, dien deRegtbanken van Maltha, van Sicilië, en de Napolltaanfche, tot deeze ftraf verweeCc 2 zen  35a »E VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN zen hebben; wier ftaat het uiterfte van menschlyke elende uitmaakt, en een treffend tegenbeeld oplevert van de behandeling in het Hospitaal deezes Eilands den zieken aangedaan. Men verbeelde zich de tot deeze ftraf verweezenen aan hunne roeibanken geketend, allerjammerlykst cekleed, vol ongedierte , met het flegtst mogelyk voedzel telnvzigd , zonder eenig ander nagtleger dan de plank waar aan zy geklonken zyn. Wanneer het in zee op roeiien aankomt, om de Galei een meer dan gemeenen fpoed by te zetten, zweeft de ftok des Opzienders over de Koeiiers, (het werk dier Galeiboeven 0 van rug tot rug, en van fchouders tot fchouders; en moet voor de traagheid eens enkelen, of de opvatting dat dezelve plaats heeft, zomtyds door alle zitters aan eenen roeibank vergolden worden. Behalven de oude en de tegenwoordige Hoofdftad, telt men thans, op Maltha, twee en twintig Dorpen, hier Cafals geheeten. De Oostlyke helft des Eilands is van dezelve rykst voorzien; en liggen dezelve veelal.zeer digt by elkander, of men ziet, eene hoogte beklommen hebbende, een aantal teffens, die gevolglyk niet verre van elkander verwyderd liggen. De huizen zyn meestal netjes van denzelfden fteen als la Valette gebouwd ; de Parochie-Kerken en Kapéllen, niet zonder fmaak gebouwd: volkryk zyn deeze Dorpen 5 en de bevalligheid der Landfchilderye ten deezen aanziene neemt toe door veelvuldige Lusthuizen der Ridderen, die in de nabuurfchap van la Valette, en verder op in het Eiland, liggen. Waar onder de twee Lusthoven des Grootmeesters, // Bosquetto en Sf. Jntonio, uitfteeken (*). By de rykheid en vrugtbaarheid, welke in deeze zo byzonder wel aangelegde plaatzen heerscht, levert het vertoon der Landsdouwen een vry min ftreelend gezigt op. Behalven eenige fteile Rotzen langs de Kust, en eenige Hoog- (*) Men vindt ze in *t breede befchreeven in Eenige Berigteri omtrent de Pruisfifche, Oostenrykfche en Siciliaanfche Monarchyen , benevens zommige daar aan grenzende Staaten, (door den Heer MtERMAN) IV Deel, bl. 34.3. 't Is uit dit Werk, als het laadle, ons bekend, 't welk een breedfpraakig berigt van dit Eiland geeft, dat Wy de meeste hedendaagfche byzonderheden ontleend hebben. Ook vindt men keurige Berigteri wegens dit Eiland, in de beroemde Reizen van bryoone eu ee üokch, IV Deelen, in gr. 8vo.  VAN HET EILAND MALTHA. 353 Hoogten , zo aan den Zuid- als aan den Westkant van Maltha, verheft zich de grond flegts met zagte golvingen. Dan de over 't algemeen rotsagüge bodem heeft, om 'er het zaad aan te kunnen vertrouwen, met aarde moeten overdekt, en telkens weder aangehoogd worden. Om deeze met veel moeite daar gebragte aarde voor wegfpoeling door het water, en verftuiving door den wind, te bewaaren, omringt een muur van ruw gehakten en onregelmaatig op elkander geftapelden (teen de kleine daar binnen beflootene akkers. Door het veelvuldig aanhoogen fteeken de akkers boven den weg uit; 't welk, van de vlakte gezien, een onbevallig vertoon maakt. De vlyt der Landbouweren, door nood geperst, heeft de kaale rotzen als gedwongen vrugt te geeven. Zy lagen terrasfen tegen de iteilten aan, en wierpen ze met aarde vol. De Zuidelyke ligging van Maltha is alleen genoeg om ons te herinneren aan de Lugtftreek , en over 't algemeen aan de Gewasfen, welke de grond oplevert. Hette geeischt 'er doorgaande j dan in den Zomer is het fchier ondraaglyk heet; de zeewinden koelen het af. Men gevoelt 'er ook foms de onaangenaame uitwerkzels van den Scirocco - wind, door de engte van het kanaal niet genoegzaam verkoeld. Onder den veelal helderen hemel komen de vrugten vroeg tot rypheid. Aardbeziën zyn 'er tegen het einde van Maart ryp ; Vygen in 't begin van Juny eetbaar. De Appelcinaas vallen 'er ongemeen fap- en geurryk; de Oranjeboomen praaien 'er met heerlyke vrugten; de Palmboom verheft 'er hier en daar den cierlyken kruin. Katoen groeit 'er in overvloed, en is het door den verkoop dat men zich van Graanen voorziet, die 'er anders zo weinig groeijen dat ze flegts voor twee of drie maanden de Inwoonders zouden kunnen fpyzigen. Sicilië is de koornfchuur voor Maltha. Van fchaduwryk geboomte, 't welk geen eetbaare vrugten draagt, maakt men hier geen werk. Omtrent twee uuren van de Hoofdftad is eene natuurlyke zeldzaamheid, Macaluba geheeten. Dezelve is eene langwerpig ronde diepte in een rots, aan alle zyden genoegzaam loodrecht nederdaalende. Na beneden ziende, kan men zich van afgryzen niet onthouden; dan men ontdekt tevens, meer dan honderd voeten beneden zich, een Tuin, waar in Wyngaarden, Vygenboomen en andere weelig tieren. Laags een fnjallen trap» in de rots uitgeCc 3 hou-  gJ4 DE VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN houwen, daalt men in deezen vrugtryken afgrond neder. De regelmaatige aanleg, nu en dan zeker door de kunst geholpen, en flegts hier en daar door uithoolingen van het water in den fteen afgebrooken, doet dit voorwerp met verwondering befchouwen, en na den oorfprong gisfen. Niet verre van de oude Hoofdftad, daalt men m een onderaardfche Grot neder, in welke men wil dat Apostel .paulus, by zyn vertoeven naa de fchipbreuk op dit Eiland, zich menigmaal ten gebede afzonderde. Dat bet Bygeloof van deeze Grot fteenen afbeitelt, is zo zeer gelooflyk, als het ongelooflyk is, dat die fteenen, gelyk de Gidfen de Geloovigen verzekeren , telkens wonderdaadig weder aangroeijen. Een Marmeren Beeld van dien Apostel houdt zyne gedagtenis in weezen; als mede een in de Kerk boven de Grotte gebouwd, waar men verfcheide ftukjes van 's Mans beenderen, onder meer andere zeldzaamheden van dien aart, vertoont. Een derde Beeldtenis van dien Apostel ziet men op het Kerkhof, ter plaatze waar men wil dat hy voor het Volk zou gepredikt hebben. De plek, waar hy aan een afgelegen hoek in t westlyk deel des Eilands zou geland weezen, en gastvrye herbergzaamheid ontmoette , wyst men aan; doch. met hoe veel zekerheids laat zich denken. Het voorval met de Adder doet de Overleveringen, by baronius te vinden, zeggen, dat zedert de landing van paulus, en 't geen hem daar met de Adder wedervoer, ten einde de kragt diens Apostels, door genade aan dit Eiland toegedaan, des te meer bekend kon worden , en blyken zou dat dit geenzins door eene natuurlyke hoedanigheid veroorzaakt zy, de Slangen van dit Eiland, of geheel uitgerooid zyn, of ten minften, als geen vergif meer hebbende , hoewel zy iemand byten, geen letzel veroorzaaken ; ook wil men dat de grond van dit Eiland een tegengif tegen het Slangenfenyn zou weezen. Welke grollen! Over het beftaan der Slangen op dit Eiland wordt getwist. Niebuhr heeft eerst zulks gelochend, en beweerd, dat zy misfchien op den dorren rotzigen grond des Eilands niet leeven konden ; doch naderhand heeft hy de mogelykheid van het beftaan der Slangen op dit Eiland erkend. Volgens de berigten, die de geleerde MiCHAëns in zyne Aanmerkingen op de Handelingen der Apostelen mededeelt , zyn ze  van het eiland maltha. 355 'er met de daad (*). Doch laaten wy hier op niet langer ftilftaan. De wegen op het Eiland zyn omftreeks la Valette en de oude Hoofdftad draaglyk bruikbaar; voorts zo ruw en klippig, dat men alleen te voet en te paard voort kan komen. Het ryden met Rydtuigen is dus zeer beperkt, en gefchiedt alleen op de weinige daar toe gefchikte wegen. De Bewoonders van Maltha, Goza, en de mindere Eilanden daar toe behoorende, beftaan uit Inboorelingen en Ridders, die alle Vreemdelingen zyn. Wanneer Keizer carel de V, in den Jaare MDXXX, die Eilanden aan de Ridderorde fchonk, was, door het liegt beftuur der Siciliaanfche Onderkoningen, het getal der Eilanderen geen 20,000; en ging deeze geringe bevolking met een verval van alle takken des beftaans gepaard. Een beter beftuur en verftandige maatregelen hebben de volkrykheid dier Eilanden thans, zo men wil, tot eene hoogte van 110,000 gebragt, waar van Maltha zelve alleen 'er ruim 90,000 telt. 4 De Eilanders hebben in 't gelaad een zweem van het Africaanfche; dan de Sexe kan op geene fchoonheid roemen. De kleeding zet 'er niets treffends aan by. Wanneer zy over ftraat gaan, overdekt, veelal, een iluier van zwarte zyde het hoofd ; in huis hebben zy een witten doek met de punt na boven geflaagen ; de rokken zyn verre van fleepende. Aan de vlegtinge des hairs wordt hier blykbaar, zelfs onder Vrouwen van aanzien, weinig tyds verfpild; doch het poederen niet vergeeten. De kleeding der Mannen heeft niets zonderling onderfcheidends; de Landlieden alleen gaan veelal of blootvoecs, of met zooien, naar de wyze der Ouden vastgehegt. De Landtaal is thans bastaard ■Arabisch; ten blyke hier van kunnen de Maltheezers en Barbaresquen met elkander in het fpreeken zeer wel te recht. Lieden van aanzien fpreeken veelal Italiaansch en Maltheesch; doch de eerfte taal met een tongval die het aanleeren verraadt. Van het Charaéter der Maltheezeren fpreeken de Skiliaanen laag; doch zy kunnen niet wel voor onpartydige en dus bevoegde Regters gehouden worden. Zeker over- tref- (*) Men zie hier over y. van hamelsveld , Bylcl verdeed^ VI D. bl. 131, 132. Cc 4  35°" DE VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN treffen zy deeze ongunftige beoordeelaars in vlytbetoon, en naarftigheid, verre; en wat den Godsdienst aanbelangt, zullen zy in uiteriyk vertoon, en het inagtneemen van plegtigheden, elkander vry gelyk weezen. Alles ligt 'er in de diepfte bygeloovigheid gedompeld In de Stad heeft alles door den Handel en Zeevaart een welvaaiend voorkomen ; zindelykheid heerscht 'er in de Straaten; overvloed vertoont zich op de Markten; aan Koffyhuizen en Liqueurwinkels is 'er geen gebrek, noch ook aan Goud- en Zilverfmeden. Het Katoen, 't welk men op Maltha teelt, wordt 'er tot Kousfen en andere kleinigheden verwerkt; doch meest niet verder dan tot het fpinnen gebragt, en dan na Spanje en Sicilië uitgevoerd. Van Sicilië ontvangt Maltha , behalven Koorn, veele leevensmiddelen. Africa verfchaft 'er desgelyks haare voortbrengzels; zo dat 'er op het Eiland overvloed heerscht. De Handel te la Valette gedreeven, en de Ridders van allerlei Taaien daar woonagtig, maaken die Stad als 't ware Europa in 't klein. Alle burgerlyke en lyfftraflyke Regtsgedingen der verfchillende Cafalcn op Maltha worden ter eerfte inftantie in de Oude Stad betlist; die van la Valette op het Stadhuis te dier Stede, en van Goza op dat afgefcheiden Eiland zelve. Men beroept zich van daar op het Confeii d Appél. Doch de Grootmeester verandert wel eens eenige Vonnisfen, naar loutere willekeur. Tegen hem, fchoon hy Bezitter is van eene menigte goederen op het Eiland , kan men in geen regtsgeding treeden; buiten dit is men over 't algemeen met de Regeering we! te vrede. / De Weetenfchappen worden 'er niet fterk aangekweekt. Men vindt 'er Boekeryen; die van den Grootmeester is uitfteekend. Ook eene Boekverzameling, die ter leezing dagelyks eenige uuren (open ftaat. Geen een Boekwinkel van betekenis treft men aan in eene Stad, waar een Gymnafium gevestigd is, in 't welk men alle Weetenfchappen onderwyst, en zelfs Academifche bevorderingen uitdeelt. Dit Gymnafium is deels voor de Maltheezer jeugd beftemd; doch meest voor de Geestlyken die tot iip» (*) De Heer meirman, die de Heilige Week te la Valette doorbragt, geeft 'er in het bovenaangehaalde Werk, bl. 357350, een breed berigt van.  VAN HET EILAND MALTHA. 557 de Orde behooren, en hier allen moeten geftudeerd hebben.. Dan geen uitmuntende Hoogleeraaren fchynen hier Lesfen te geeven. Liefhebbers van Muntkabinetten, en van Verzamelingen tot de Natuurlyke Historie behoorende, kunnen op Maltha het een en ander van hunnen fmaak aantreffen. BEDENKINGEN OVER DE ONREGTMAATIGE BESCHULDIGINGEN, AFGEGEEVEN TEGEN DE WAARE WYSGEEREN, TEN AANZIENE DER STAATSOMWENTELINGEN. (Uit le Speftateur Frangois , van den Burger de Li croix , voorheen Profeslur in de Rechtsgeleerdheid, in het Lyceum.) Ik beweer , zegt plato , dat myn Ontwerp eener Staatsgefteltenisfe, hoe hersjenfchimmig het ook zy, gedeeltlyk in wee. zen kan komen, niet jlegti onder ons, maar zelfs overal, indien men flegts ééne verandering in het Staatsbeftuur wilde maaken. En'welke zou aeeze verandering anders zyn, da» ■ IiAT de wysgre en ten THR0O\ STEËGtN , of DAT ALLE VORSTEN wysgeeiI' N wI'.rdeN, Dit denkbeeld zal hun voorzeker ■ ftooten, die de waare Wysbegeerte niet kennen; doch de overigen zullen erkennen, dat ""er, zonder haar, geen herftel is voor de rampen der lydende Menschheid, Plato de Republ, L„. V. p. 473. T^J"aar het denkbeeld van veelen der zodanigen, die by X\ de Omwenteling in Frankryk lyden , zyn alle de Dwaalingen, alle de Onregtvaardigheden, en alle de Vervolgingen, welke elk Vriend des Menschdoms moeten grieven, het werk der Wysbegeerte. Dan, mogen wy niet, met meer waarheids, beweeren, dat deeze "gevolgen zyn van het veragten haarer Lesfen; en dat bet doof blyven voor haare ftemme ter oorzaake ftrekt Van zo veel onrusts, jammers en verwoestings , als wy hebben zien gebeuren en beweenen? Heeft niet de Wysbegeerte allerlei gedaanten aangenomen , zich van allerlei taalvermogen bediend , om de Franfche Monarchen te doen begrypen , dat zy zich , zonder uitflel, bezig moesten houden met de bevordering van het geluk hunner Onderdaanen; dat zy, het algeCc 5 meen  35^ cnregtmaatige beschuldigingen meen welweezen opofferende aan de hebzugt eeniger byzondere Perfoonen, zelfs geene verzadiging fchonken aan de greetige inhaaligheid hunner Hovelingen; dat zy zich blootftelden aan het gevaar , om, in de harten hunner Onderdaanen, die liefde uit te dooven, zo eigen aan het Volk onder hunne heerfchappye, en die het hegtfte fteunzel was van hunnen Throon? Werden niet de dagen des Schryvers van den Telemachus door ballingfchap verbitterd , om dat hy, onder het oog van lodewyk den XIV, de Pligten van een groot Koning durfde affchetzen? Vondt racine zich niet met den last der on-* genade gedrukt, om dat hy het hart van dien zelfden Vorst hadt poogen te beweegen tot deerenis met de onheilen zyns Volks? Stelde voltaire , montesquieu , mably , rous- seau, met één woord, alle Wysgeerige en Zedekundige Schryvers, alle hunne poogingen niet te werk, om lo« dewyk den XV uit zyne fchandlyke ongevoeligheid op te wekken, en in zyn bevroozen hart eenige zaaden van deugd te llrooijen? — Welke lofïpraaken, tot vergrootens toe, hebben zy niet uitgeboezemd over henbrik den IV, om den nayver zyner Afltammelingen op te wekken, en hem te doen herleeven in de Erfgenamen zyner Kroone! De beste raadgeevingen zyn verimaad, de heilzaamfte oogmerken gelasterd. ,Toen werd de y vergloed der Wysbegeerte brandend ; zy nam de toon der Voorzegginge aan, en belloot met duidelyk aan te kondigen die Gebeurtenisfen, welke onze oogen nu aanfehouwen, en die onze harten verbaazen. Deeze waarheden fcheenen zo onwaarfchynlyk, dat men er naauwlyks eenige agt op floeg. Ten bewyze van t geen ik hier zegge, voer ik alleen aan , de volgende plaats van emilius : „ Gy vertrouwt op de thans be" uai 0 ^ en inrigting der Maatfchappye, zonder te „ bedenken, dat deeze onderhevig is aan onvermydbaare „ Omwentelingen. De grooten worden klein, de ryken „ arm, en de Monarch een Onderdaan. Zyn de wisfe„ lingen des lots zo zeldzaam, dat gy verwagten moogt „ dezelve te zullen ontgaan? Wy naderen tot een itaft „ van beüisfing, tot de Eeuw der Omwentelinge ; en ,,wie kan u borg blyven , wie inftaan voor 't geen u „ alsdan zal overkomen?" Om deeze Voorzegging nog meer klems by te zetten, voegt de Schry ver, in eenf Aantekening, 'er nevens : „ Ik hou het voor onmoge-  TEGEN DE WA ARE WYSGEEREN. 3^9 , lyk, dat de groote Monarchyen van Europa langen tyd , zullen duuren : alle hebben zy gefchitterd ; en elke Staat, die fchittert, is nahy aan zynen val. Ik heb meer ?, byzondere redenen, dan deeze algemeene Grondregel, „ voor myn gevoelen; doch het is myne zaak nief, de« „ zelve op te haaien; en ieder, die de oogen wil openen, „ ziet ze maar al te duidelyk." Koningen, Kerkvoogden, Edelen, Financiers, was het mogelyk, het lot, u over 't hoofd hangende, duidlyker te voorfpellen? Gelukkig voor hem, die op deezen toon uwen fchielyk aanftaanden val voorfpelde, dat hy door u alleen met verfmaadende kleinagting bejegend werd. Indien de Overheden met geene onverbiddelyke gevoelloosheid de Grondftellingen verworpen hadden van de beccarias, de filangieres , de dupatys, en van alle de zodanigen, die hun in den naam der Menschheid be^ zwooren om gelykerhand de befcherming uit te ftrekken over onfchuld en elenden, zouden zy dan hunne verdeedigers niet gevonden hebben in die Nationaale Vergadering, welke hunne magt verbrak? De Edelen, zo nayverig op het behouden der inkomften aan den Adelftand gehegt, en alle die eifchen van dienstbaarheid, welke de Bewoonders des Plattenlands vernederen, hebben zy niet tegen hun gaande gemaakt eenen Staatsdienaar, die zich een befchermer zou betoond hebben van hunne eigendommen? Verre van uit eigen beweeging en vrywillig na de Mem I der Rede te luisteren, en geringe opofferingen te doen aan [ het algemeen belang, hebben zy hunne afmattende plaage■ ryen verdubbeld; Menfchen geflacht, om hunne Beesten i ie behouden. Nogthans, in ftede van 't geen hun over; kwam aan hunne eigene onregt vaardigheid te wyten, en i jian hunnen hoogmoed en ftugge ongevoeligheid de wraak hunner voorige Afhangelingen toe te fehryven, leggen zy dit der Wysbegeerte ten laste. " Ach! dat men de Wysbegeerte niet langer lastere! Zy \ voorzag alle die onheilen; zy waagde en braveerde ver\ volging, om dezelve af te wenden; doch haare poogingen \ -vielen vrugtloos uit. Vorften hebben hunne Onderzaai ten, in ftede van derzelver drukkenden last te verligten, i met meer lasten bezwaard; de Grooten, in plaats van. \ hun te gemoete te komen, drukten ze te zwaarder; de Priesters, wel verre van de Gemeenten op te bouwen en te  360 beschuldigingen tegen de wysgeeren. te ftichten, deeden dezelve fchande aan; de Overheden» in plaats van de Onderzaaten te befchermen, mishandelden hun! Het oogenblik van 's Volks magt is aan- gebrooken. Op 't zelve herinnerde het zich niets anders dan het lyden en de verdrukkingen, welke zy zo langen tyd verduurd hadden. Is 's Volks wraak verfchriklyk geweest, 't was de Wysbegeerte niet, die aan dezelve den fpoorflag gaf; integendeel, zy heeft haare poogingen ihgefpannen om die te maatigen; maar het was niet meer in haare magt, öm de buitenfpoorigheden te beteugelen, welke zy met heete traanen beweende, dan om het goede , 't welk zy ten oogmerke hadt daar te ftellen , te bewerken. Het is niet in het tydperk dat de vlam der Omwente? linge lichterlay opbrandt, dat de ftem des Wyzen eenige magt bezit om dé hollende driften der menfchen te beteugelen. Wat vermogten de Ro.meinfche Redenaars', wat de Wysgeeren te Rome, ten tyde van sylla en de Driemannen? Niet meer dan de de thous en l'hospitals in de hooggaande Staatsonlusten ten hunnen dage. Zou een fenelon, een mqntesquieu, een voltaire, en een rousseau zelve , waren zy nog in leeven, een eindpaal hebben kunnen ftellen aan de bloedige bedryr ven, die onze Vryheid bezoedelen, en de klaagtoon onzer Wetgeeveren wekken ? —— Gedwongen tot vrugtloos weeklaagen, zouden wy zien dat zy geleeken na den Stuurman, die, geduurende het woeden van eenen verfchriklyken ftorm , een verbaasd oog geflaagen houdt op'het Schip, welks roer hy niet langer kan in handen houden. Dat men my eenen enkelen Wysgeer noeme, dien naam waardig, die het Volk opgehitst heeft tot vernieling en moord ; die het Volk niet aangemaand heeft om edelmoedig te zyn by de zegepraal, wettigen eigendom te ontzien , de zwakken te fpaaren , en de fchuldigen alleen naar de regelen des Regts te ver.* oordeelen !  bedenkingen over de huislvke monarchie. 361 bedenkingen over de huislyke monarchie. (Naar het Engeisch.) medeburgers! yjnalogie, zeggen de Wysgeeren, is eene zekere betrek*" king en overeenkomst tusfehen twee of meer dingen, die, in andere opzigten, geheel van elkander verfchillén. Deeze Analogie heeft derhalven deel in alle onze redenkavelingen, en dient om te ontvouwen en op te helderen; en in die gevallen, waar 'er weezenlyk eene groote gelykheid tusfehen de vergeleekene zaaken plaats heeft, mag men eene vry groote maate van vertrouwen ftellen op de gevolgen uit gemelde Analogie getrokken. — Maar ik vrees, dat, even gelyk veele andere dierbaare dingen in algemeen gebruik, de Analogie blootgefteld is om gebezigd te worden waar dezelve van geen dienst altoos kan weezen ; of waar dezelve veeleer het oordeel verbystert en bedwelmt, dan onderrigt. Dikmaals neemt dezelve de gedaante van Vernuft aan; en dus, in ftede van eenige weezenlyk daar zynde betrekking tusfehen de vergeleekene voorwerpen aan ons te ontdekken, worden wy alleen begogeld door eene grillige overeenkomftigheid, welke geen grond altoos heeft dan in de vrugtbaarheid eener fpeelende verbeelding. Van dien aart was misfchien het bewys van een oud Geneeskundigen tegen de Lichaamsbeweeging. De menfchen, zeide hy, moeten geen Lichaamsbeweeging maaken; dewyl de boomen, die nooit van plaats veranderen, veel rasfer en fterker groeijen dan de menfchen. Ik ben tot het voordellen deezer denkbeelden geleid, door het waarneemen van de Toepasfing, welke ten deezen dage gemaakt is, van zekere Staatkundige Leeringen, op het Huishouden ; waar mede de invoerders dier begrippen zeker geen oogmerk hadden, dat zy ooit iets zouden te maaken hebben. Noodloos is het, hier op te haaien, hoe zeer de beginzels van Monarchie, Ariftocratie en Democratie, ten deezen dage zyn uitgeploozen; met welk eenheeten yver, met welk eene bitterheid, dezelve voor- en tegerrgefprooken zyn. Het fchynt als of het beftaan der wereld afhangt  36* bedenkingen hangt van eene onmiddelyke beflisfing deezer gewigtigè onderwerpen; al het oude zai, als 't ware, voorbygaan ; eene" geheel nieuwe orde van zaaken gebooren worden , vol van gevolgen, die, in derzelver vooruitzigt, niet wel te berekenen vallen. Hadt men over deeze Onderwerpen alleen gehandeld , in zo verre 'er Koningryken, Vorftendommen en Burgerftaaten in betrokken zyn, nimmer zou ik eenige neiging gevoeld hebben om 'er iets tegen in te brengen ; dewyl, in dit geval, myns oordeels, de baane des onderzoeks niet te ruim en te vry kan opengefteld worden: doch, daar ik bevind dat Analogifche list onderwerpen heeft onderhanden genomen , welke met het Staatkundige in geen. noodzaaklyk verband ftaan; daar ik ontwaar worde dat men poogt Revolutionaire gevoelens te verfpreiden, zo wel in Huisgezinnen als in Koningryken , oordeel ik het hoog tyd, dat wy uitzien na eenige middelen, om Huislyke Regeeringloosheid en Huwelyks Oproer te voorkomen. Ik weet wel, dat de zodanigen, die een Huisgezin en een Staatsbeftuur met elkander vergelyken, aristoteles op hunne zyde hebben, en die groote Wysgeer gezegd heeft, dat het Beftuur van een Huisgezin natuuriyk Monarchaal is; maar ik hou my verzekerd, dat die fchrandere Man deeze uitdrukking niet in de volfte ruimte wilde opgevat hebben; en dat, dewyl hy een Huisgezin by eene Monarchie vergeleek, wy deeze gelykenis niet moeten voortzetten tot de minfte byzonderheid toe. Hy hadt waarfchynlyk het oog op de Aartsvaderlyke beginzelen van eenen Staat, wanneer het Hoofd eens Gezins die magt bézat over de goederen en het leeven zyner Kinderen, welke nu, naar de voorlchriften der wysheid, by den Staat berust. Nogthans heeft men onlangs dit gevoelen van aristoteles ongelukkig toegepast om eene volkomene Analogie in te voeren tusfehen een Huisgezin en een Staatsbeftuur; en dewyl eenige Volken, uit noodzaaklykheid, of tot Opftand gedwongen, de Monarchaale Regeeringsvorm verworpen hebben, daar uit de hoogstgevaarlyke Helling afgeleid, dat dit zelfde in de Huisgezinnen mag gefchieden. Dit, Burgers! is eene Nieuwigheid, welke wy moeten tegengaan; dit betreft ons elk, hoofd voor hoofd: wie zal zeggen waar cp dit zal uitkomen, waar eindigen! Met aristoteles dan, ftemmen wy toe, dat het Beheer eens Huisgezins Monarchaal is. De eerfte Nieuwigheid, wel-  over de huislyke monarchie. $6%* welke de hedendaagfche Hervormers hebben willen invoeren , is de natuurlyke orde der dingen ter zyde te fchuiven; naamlyk, de Opvolging in de Manlyke Linie. Altoos ben ik een bewonderaar geweest van pharamond, den (veronderftelden) invoerder van de Salifche i Wet in Frankryk, uit kragt van welke de Mannen alleen erven. En, eer ik verder gaa, verzoek ik eenige myner Leezeren te regt te brengen, in hunne begrippen, deeze Wet betreffende. Men heeft gedagt, dat die Wet byzonder de Kroon des Franfchen Ryks betrof: daar : dezelve, met de daad, algemeen influit, dat geen deel der Erfenisfe aan eene Vrouwe zal vallen, maar alles in de Manlyke Linie overgaan; en ftrekt dezelve zich zo wel uit tot byzondere Perfoonen, als tot die des Koning- ! lyken Gezins. Ik ben, 't is waar, niet van begrip, dat dezelve zich zo verre moet uitftrekken ; doch zo verre het de Erfenisfe betreft van de Kroon des Huisgezins, is het eene natuurlyke en hoogstregtmaatige Wet; en hou ik . my verzekerd, dat, indien aristoteles thans aan myne zyde ftondt, hy zou zeggen, dat, wanneer hy een Gezin tot eene Monarchie maakte, hy daar mede meende dat de Man I, de Monarch zou weezen. Wat een Volk betreft, ben ik mede van begrip, dat de Salifche Wet goed is, of de algemeene inrigting onzer Wetten is verkeerd. Want waarom zouden wy veronderftellen, dat eene Vrouw meer gefchikt is om eene Koningin te weezen, dan om een Parlementslid te zyn, of eenige aanzienlyke Post in Kerk of Staat te bekleeden ? Nogthans wordt het eerfte gezegd I, regt en voeglyk te weezen; en het laatfte zou men, als ongerymd en belachlyk, uitjouwen. Maar dit by wyze 1 van uitftap. • Ik zeg, Burgers! dat de eerfte ftap, dien onze nieuwe 9 Planmaakers genomen hebben, is, het Regt van Opvolging I te betwisten , en de Vrouw op den Throon te heffen ; I niet met verftooting van den Man, maar in daadlyke mer dedinging met hem; niet dewyl hy afgefloofd, krankzinI nig, of onbekwaam tot regeeren, is; maar om dat zy 'er een I nevens hem ten Throon willen heften, en hem de teugels I Her Regeeringe uit de handen neemen. —- Van bier is I het, Burgers! dat wy in zo veele Huisgezinnen twyfelinij gen hooren opwerpen, wegens het Godlyk Regt der % Mannen om hunne Huisgezinnen te beheeren; en deeze | twyfelingen, hoe nederig ook voorgedraagen, en met hoe | veel fchynbaare kieschheid omkleed , doen welhaast de be*  bedenkingen besinzels der Önderdaanen wankelen, zetten hun tot op. ftand aan, en veroorzaaken dikwyls een daadlyk oproer, 't sren zeldzaam gcltuit wordt zonder groot kwaad en nadeel" voor beide de partyen, en ongelukkig bykans nimmer zonder toeeeevingen van den Monarch, die tot geen ander einde ftrekken, dan om de wederhoorigen te verharden, en onbeichoft in veelvuldige eifchen te doen worden. Ik heb tot dus verre eenige toey,eevenheid betoond aan de redekaveling uit de Analogie afgeleid, dewyl het bysebragte gezag groot en eerwaardig is; maar, indien wy, met deeze Nieuwigheidzoekers, deeze Analogie verder uitftrekken, zullen wy bevinden, dat, zo als de Redeneerkundigen fpreeken, de Gelykcnis mank gaat. Men kan geen meer gelykvormigheden bybrengen tusfehen des Konïngs Throon en des Vaders Armfloel; en wy moeten of. eene menigte van byzonderheden zamenvoegen, die geen natuuriyk verband hebben, en dus eene ongerymde verbinding zouden opleveren; of wy moeten gerust nederzitten , met de erkentenis dat het Beheer eens Gezms . Monarchaal is: niets meer kan 'er van gezegd,, of geen verder gebruik van de Stelling van aristoteles gemaakt, worden. . Maar, indien de Rustverftoorders der Huisgezinnen verder willen gaan, zou ik hun vraagen, welk eene foort 1 van Monarchie het is, die men in een Gezin heeft vastgefteld? Is het eene volftrekte of eene bepaalde Monarchie? Waar huisvest de uitvoerende Magt? Hoe worden de Geldmiddelen geheeven? door wie befteed? — Lang? eer zy tot de laatfte deezer voorgeftelde Vraagen gekomen zyn, zullen zy bemerken, dat de Analogie niets meer I betekent, en dat het Beftuur van een Gezin weinig of : geene gelykheid heeft met het Beftuur van een Koningryk. De Vader eens Gezins verwekt zyne Önderdaanen; een Koning vindt ze reeds verwekt, en heeft niets te doen dan voor opvolgers te zorgen. In een Gezin is de Vader de eerfte Schatbewaarder en algemeene Betaalsheer; hy bekleedt meest alle Bed.eningen in eigen perfoon, van Souverain af tot Beul toe. Wanneer hy eenig gedeelte van zyn gezag at'ftaat, wordt het nog onder zyn oog ■waargenomen, en overeenkomftig met zyn bevel; en in zeer weinige gevallen verleent hy magt om naar welgevallen te handelen. — Maar, 't geen bovenal hem Opper-. magtig maakt, beftaat hier in, dat hy, wegens zyne In-, komften, geene verpligting heeft aan zyne Önderdaanen;, maar !  over de i1uislyke monarchie. %6$ maar zy alies, wat zy bezitten, aan Hem verfchuldigd ! zyn. —-m Nog eene rede, waarom hy Oppermagtig is, i ontftaat daar uit, dat hy de Stichter en Grondvester-vis ■ van zyne Monarchie; hy verkiest zyne Wederhelft. Ini1 dien zy hem koos, zou,ik item het toe, het geval geheel ; veranderen ; maar niets van dien aart valt voor; uitgenomen , zo men my berigt, in eenige weinige gelegen': heden, ftaande dat vreemde tydperk, 't welk men een ► Schrikkeljaar noemt, waarfchynlyk om dat dan eenil ge perfoonen de perken van Zedigheid overtreeden. Maar ; zelfs deeze uitzondering grypt zo zeldzaam ftand, dat ik i ze myne tegenfpreekers geheel wil toegeeven; zy zal myne redeneering niet in 't minfte verzwakken. De Monarchie in een Huisgezin is egter geene volflaa| gene Monarchie; dan zou dezelve in Dwinglandy veraari ten: 't is een bepaalde Monarchie. De Üppeimagt is \ gebonden aan een groot Wetboek, te breed om het hierop te haaien, 't Geen byzonder zyn Gezagbetoon omfchryft [ kan op het Register gevonden worden , onder de woori den: Gezond Verftand, Genegenheid, Ouderliefde, Eigen1 belang, Huwelykstrouw, en andere foortgelyke. De raadI pleeger met dit Wetboek, deeze Hoofdftukken nallaande, | zal bevinden, hoe naauwkeurig de Wetten vooigeichreej ven en de Grondregels vastgefteld werden, volgens welI ke hy zyn gedrag moet fchikken. En, fchoon 'er geen \ gefchreeven. Verdrag is tusfehen de Önderdaanen en den \ Souverein, doet hy zeer ftaat] yk, en doorgaans in eene i Kerk, een plegtigen Eed, wanneer hy zyn Huislyken i Staat aanvaardt; en nimmer verbreekt hy dien Eed, of 1 fchendt eenig gedeelte van de bovengemelde Wetten, 3 ongeftraft. Deed hy zulks , vorderde hy van een j zyner Önderdaanen af, eenig liegt bedryf te volvoeren, 1 ef iets, 't welk ongerymd is, te doen, zy mogen het I weigeren ; en fchoon hy des wraake mogt neemen als s een dwingeland, hy heeft geene magt, hun te dwingen, 3 om iets, ftrydig met hun geweeten , te bedryven. . \ Zo veel wegens de paaien, die zyn gezag beperken. Ten aanziene van alle de weezenlyk nuttige takken I zyns Beftuurs, mag hy als vohtrekt heerfchende worden 5 aangemerkt. Staat een zyner Önderdaanen tegen hem i op, hy heeft de middelen by de hand om gehoorzaam1 heid af te vorderen, of hun te verwyderen uit de Maat1 fchappy, van welke zy niet verdienen langer Leden te i blyven. Indien zyne Wederhelft afwykt van de verbinmeng. 1798. no. 9. D d te-  %66 JSJSDENIUNGKN tenisfe met haaren Heer aangegaan, en het zo verre brengt dat zy in mndaadige ver ft andhouding met den vyand treedt, dan mag hy haar geheel verwyderen , en eene andere in haare ftede kiezen. Voorbeelden hier van» fchoon dit nooit gefchied dan op het bybrengen van de voldingendfte bewyzen, zyn, in deeze laatfte dagen, vry veelvuldig geweest; en kan ik die menigvuldigheid niet wel aan iets anders toefchryven , dan aan de oproerige denkbeelden , met zo ongebonden eene vryheid verfpreid tegen de magt en waardigheid der Huislyke Regeering. Deeze ondermynen de grondflagen van gehoorzaamheid, boezemen eene veragting in voor den Perfoon van den Souverain, en doen het oor leen en om te luisteren na de inboezemingen van een Overweldiger, die • raadflagen fmeedt tegen de Kroon, en de eer van den Souverain. Ik moet, nogthans, hier aanmerken, dat de voorwaar- I den, op welke de Monarch des Gezins zyn gezag be- I houdt, zodanig zyn, dat, in gevalle beweezen kan worden, dat hy zyne Echtgenoote verwaarloosd of znishandeld, j haare eer op deeze of geene wyze bevlekt heeft, hy haar mag affcheiden van zyn hof; doch haar met een ge- i r.oëgzaamen voorraad moet voorzien, en hy geene andere in haare plaats mag neemen, zo lang zy leeft. Zo zeer zyn de magten, die eene Familie-Monarchie uitmaaken, tegen elkander opgewogen. Nu, myne Medeburgers ! welk flag van Lieden moeten ■ het weezen , die deeze Regeeringsvorm zouden willen Veranderen; die, begogeld door Analogifche Drogredenary, (want ik wil dit geen redeneeren noemen,) eene Regeeringloosheid zouden willen invoeren, onder het dekkleed van Hervorming? Voorzeker, zy moeten zeer flegt flag van lieden weezen; dewyl zy niet onkundig kunnen zyn, dat de Regeeringsvorm , in de Huisgezinnen aangenomen, zesduizend jaaren reeds beftaan heeft, beftaan heeft met zo veel voordeels als met mogelj'kheid van eenige Conftitutie kan getrokken worden, en met zo weinig misbruiken als men kan verwagten van den onvolmaakten llaat der menschlyke natuure. Nogthans, indien wy dwaas genoeg zyn om ons te laaten begochelen tot het gehengen deezer nieuwigheden; indien wy, by voorbeeld, in ftede van de Monarchie, eene Gunarchie vastftellen, of het geen john knox de Neerfchajipy der Vrouy/en noemde, dan zal de orde der Na-  OVER DE HUISLYKE MONARCHIE. 3^7 Natuur omgekeerd, en het zwakfte vat tot het fterklte gemaakt worden; waar uit een onnoemlyk aantal ongelegenheden moet ontftaan , om niet te zeggen van ongebondenheden. Egter heeft deeze jammerlyke ommekeer reeds dtad. lyk ltand gegreepen in veele Familien van Fat/ben, gelyk men ze gelieft te noemen. Wy leezen, in de Dagpapieren, dat Mevrouw averechts een Bal geeft; dat Mevrouw spilziek een Kaartparty en Avondmaaltyd zal houden ; in deeze aankondigingen worden de naamen der Mannen en Meesters even min gefpeld, als of zy een o in 't cyfer waren. En wat is het gevolg geweest, Burgers! van zulk eene losmaaking der zedelyke beginzelen; wat anders, dan dat de.Regeering, door het uitvaardigen van dreigende verboden, zich daartegen heeft moeten verzetten. Dit zyn de heerlyke vrug¬ ten van die Nieuwigheden; dit de veranderingen, door die zogenaamde vryheid van denken en doen ingevoerd. Een ander gevolg, 't welk voortvloeit uit de pooging van eene Omwenteling te doen ftandgrypen in het Huislyk Beheer, is het aankweeken van een Partygeest. In ftede van eensgezindheid en wettige gehoorzaamheid , vinden wy de Huisgezinnen vol Partyfchappen ; deeze hangt de zyde van den Heer, geene die der Vrouwe aan Waar de laatstgemelde Party de overhand heeft, gaat zulks vergezeld met ëene ontzettende verkwisting der Inkomften; en die Party wordt niet zelden de doorbrengfter van ontelbaare duizenden. De geheele Staat worclt bankbreukig; en de leden worden genoodzaakt uiteen te gaan, en elders een goed heenkomen te zoeken Niet zelden ook vormt de vermoedelyke Erfgenaam eene fterke Party tegen den Souverain; en, door middel van vreemde troepen, het doorgaand gevolg eener buitenlandfche opvoeding, keert hy den Throon om, op welken hv als Opvolger hadt moeten zitten. Maar ik heb myn Brief tot eene ongewoone lengte uiti gerekt- 't geen ik daar in fchreef moet genoegzaam wees zen om het gevaar aan te toonen, van uit de Analogie ) te redenkavelen, of de gelykenis te verre uit te ftrekken i tusfehen een Koningryk en een Huisgezin, en, gevolglvk, om in het laatfte over te brengen die befpiegelende I ftelzels en Utcpiaanfche harsfenfehimmen, welke, binnen 1 behoorlvke paaien omfchreeven, mogen dienen om het I verftand der Staatkundigen bezig te houden en te fly-  $68 BEDENKINGEN OVER DE HUISLYKE MONARCHIE. pen; maar, wanneer men poogt de uitvoering daar van over te brengen op de veel kleinder lchaal van Huislyk Beftuur, verwarring, regeeringloosbeid, en verderf moet naa zich fleepen. Het is gevaarlyk, al te kiesch te weezen, en oude V;istftellingen omver te werpen, ter oorzaake van kleine gebreken; en ze te neder te fmyten , eer wy verzekering bekomen hebben , dat wy iets, zo goed , indien niets beter, in ftede kunnen ftellen. Ik ben Uw Medeburger HUIS-POLITIEK. het paeadys van schedad. (Eene Arabifche Vertelling.) Weleer, lang vóór dat gezegend oogenblik, in 't welk de Propheet der waare Geloovigen de waereld verlichtte, en eer de geheiligde Koran uit den zevenden Hemel was nedergedaald . wierd Temen {Gelukkig Arabie) met een willekeurig gezag beheerscht door schedad. Deeze was een wreed en wellustig Despoot, vertbeilyk door zyne buitenfpoorigheid ea godloosheid ; ja eerder een Monfter dan een Mensch. By zyne ovetige affchuwelyke hoedanigheden voegde hy de dwaasheid van een Goddelyken Eeredienst te begeeren. Had hy deeze buitenfpoorigheid alken binnen de muuren van zyn Paleis beflooten , hy zou daaraan gemaklyk hebben kunnen voldoen : de Hovelingen van zy:i tyd zouden hem , zonder de minfte tegenkanting, hebben aangebeden; zy zouden zelfs, zo het gevorderd was, den Aap en de Papegaay huns Meesters tot de voorwerpen hunner aanbidding gemaakt hebben, poch schedad begeerde , dat zvne Goddelykheid door het geheele Volk zoude erkend, en in ernst worden aangenomen voor een onfeilbaar Leerftuk in de Arabifche Godgeleerdheid. Om tot zyn oogmerk te geraaken, dagt by een buitenfpo». rig middel uit, en niet ten onregte ; want de zodanige flaagen dikwyls het best. Hy deed ten dien einde een uitgebreid veld, in het aangenaamst gedeelte van zyne Staaten, met een hoogen muur omringen. Een van binnen rondloopend Bosch van zeer hooge en fchoone boomen bedekte het gezigt vart bet muurwerk, en omringelde den grootften en pragtigflen Tuin, die immer beftaan hadt. In denze'ven vond men vrugtbaare velden, Depoot met de fchoonfte en vvelriekendfte Lente-  het taradys va» schedad, 369 tebloemen ; van daar ging men in dreeven en wandelwegen , op het keurigst beplant met de uitgezogtfte welriekende en vrugtdraagende boomen. Doorfchynende beeken ltroomden, met een zagt geruisch, over het goudkleurig zand, of boiften tegen fchitterende keiiteenen; met welk geluid zich de ftreeiende ftem van het zangryk gevogelte, 't geen het omringend gebooime bewoonde, op het ILflyksc, vermengde. Op eene andere plaats fpiegelde men zich in 'c kri-tallyne vogt van een grooten vyver, in welks doorfchynende wateien men de fchooiifte fchelpdiereu en visfchen zag lpeelen. Van daar ging men in de verkwiklyke fchaduw eener betoverende Valei , in welke een zilverkleurige waterval de lugt fteeds verfrLchte; terwyl men zich wat verder kon verlustigen in een Doolhof, zamengefteld air de fchoonfte Palmboomen en fteeds groenende Cederen. Overal , om kort te gaan, had de konst de betoverende fchoonheden der natuure op het gelukkigst gebezigd. Op eenen heuvel, in het middenpunt van dit betoverend verb!yf, had schi-dad een kostelyk Paleis gebouwd , in 'c welk fmaak en rykdom eikanderen den prys betwistten. Alles vond men hier vereenigd , wat door eeue vuurige verbeeldingslragt, tot gemak en vermaak, kan worden uitgedagt. De uit.fteekendite Konftenaars , die door hunne weetenfchap de zinnen kunnen ftreelen , waren hier by een verzameld . door bekwaame Koks. Mufikanten, Danfers, Potzemaakers , Poëten, enz. Dan, 't geen nog meer was dan dit alles, een talryke zwerm van jonge Schoonheden , wel minder zuiver, maar mogelyk nog aanvalliger, dan de Hemelfche Houris, vercierde dit betoverend Kasteel. Toen nu schfuiad alles had doen gereed maaken,. 't geert tot het in werking brengen van zyn vreemd ontwerp moest dienen, deed hy aan de deuren van alle Tempels de volgende Bekendmaaking aanplakken: ,, Schedad , God van Temen , aan alle Geloovigen heil! „ Voorgenomen hebbende alle andere Goden, die alleen beloo» „ ningen na dit leven belooven, in weldaadigheid te overtreffen, „ doen wy te weeten, dat wy in onze vlakte van Temen een „ Parydys hebben gefchaapen, in 't welk Gylieden zult kun„ nen genieten alle de vermaaken van het tegenwoordig leven. „ Wy zullen daar alle de geenen in opneemen, die, met ver„ agting van alle onnutte Deugden, opregtelyk in Ons gelo„ ven: en van dit oogenblik af aan zullen wy de hier nevens „ genoegden van onze getrouwe Dienaaren in hetzelve doen fi ingaan ó Volk van Temen! volg het voetfpoor deezer „ gelukkigen na, en verdien de Kroone der üitverkoore. „ nen." De Gelukzaligen , wier naamen in de genoemde Afkondiging vermei! wierdcn , waren de onbefchaamdfte der vleijers van schedad; de werktuigen zyner geweldeuaryen, en de metgezel^ D d 3 lea  g^o HET pabadys van SCHEDAD. len zyner wellustigheden: voorts ligtekooijen, die zich aan hem ten beste hadden gegeeven , en eenige andere Vrouwen van een listiger aart, die hem alleen met beloften hadden gepaaid. Naauwelyks was het Edift afgekondigd, of sch da» deed zyne nieuwbakken Heiligen , met groote plegtigheid, inleiden in het Paleis van Iram, en beval hun in vrede die gelukzaligheden te genieten, die hy hun had toebereid; wier waardye nog aanmerkelyk vergroot zou worden, door de menigvuldige bezoeken, waar mede hy hen dacht te vereeren. Na deeze inhuldiging verliet hy het Paradys , lloot de deur, en beval dé Wagt, die hy daar by plaatfte , alle Ongeloovigen, zonder genade, om hals te brengen, die het waagen mogten dit heiligdom te naderen. De Geloovigen baadden zich intusfchen, zonder eenige weerhouding, in alle die vermaaklykheden, welke hunne Godlyke •woonplaats hun kon doen genieten. Voor de eerfte reize bewonderden zy , ja beminden zelfs byna, den Dwingeland. Ja zomwylen vielen zy byna in verzoeking, van te gelooven, dat de bezorger van zo veele vermaaklykheden waarlyk een Godlyk Perfoon moest zyn: 't geen juist datgeen was, 't welk schedad verlangde. Ondertusfchen duurde hun Geloof niet langer dan hun geluk, 't geen fpoedigd eindigde. Vermaaken, die alleen in fchyn afwisfelden, maar indedaad dezelfde waien ; vermaaken zonder ophouden, zonder moeite verkreegen en nooit afgebrooken, wierden ras fmaakeloos en eindigden in eene ondraaglyke zadheid. Maar dit was niet alles : door zich al te veel in vermaaken toe te geeven , wierden de Geloovigen niet alleen onbekwaam om dezelve meer te genieten ; maar zagen zich daarenboven ten prooije aan alle ziekten en menfchelyke zwakheden, welke de Soldaaten van scheda^ ttiet in ftaat waren buiten het Paradys te keeren. De gemelde onheilen wierden nog hier door verzwaard, dat de Gelukzaligen eikanderen in de waereld gekend hadden: toen «er tyd was hunne onderlinge liefde niet groot geweest, ea thans, daar zy zich fteeds in hetzelfde gezelfchap bevonden, verfoeiden zy eikanderen. Het zy ze zich opgeflooten in hunne vertrekken; 't zy ze hunne ledige lichaamen afleiding tragtten te bezorgen met de heerlyke Tuinen rond te wandelen, 't was alles hetzelfde, en zy wierpen op alles , 't geen zich aan hunne zintuigen aanbood , een blik van doodelyke verveeling. Van een verheven plaats in dit Paradys zag men op de Roode Zee, en de dorre rotzen, met welke dezelve omzoomd is. Wat zouden zy wel niet hebben gegeeven , om als Zeelieden ten fpeelbal te mogen dienen aan dit onftuiinig water, of op die onbewoonde rotzen om ie dwaalen. De bewooners van dit Paradys bevonden zich in deeze vermaaklyke omftandigheid, toen de God van Temen hun met zya eerfte bezoek vereerde. By die vermaaken , door welke hy on-  het paradys van schedad. i ©nderftelde dat zy als opgetoogen waren, hoopte hy thans hec : onlchatbaar geluk van zyne tegenwoordigheid te voegen. Doch , [ hoe groot was zyne verbaasdheid eu verontwaardiging, toen ( hy, in plaats van een vreugdegefchrei van dankliederen, en van andere menigvuldige tekenen van erkentenis, niets hoorde : dan klagten en murmureeringen. Hy tragtte intusfchen zyn i misnoegen te ontveinzen, en, zyne verontwaardiging zo veel mogelyk verbergende , mengde hy yefkoozingen met zyne dreigementen , en zyne Heiligen nu eens vleijende en dan eens dreigende , bewoog hy hen om het nog verder in het Paradys uit te houden , en hun geluk met geduld te draagen. Deeze voorzorgen waren intusfchen niet voldoende: Schedad zou alle vrugt zyner poogingen verlooren hebben, zo hy aan de bewaakers van het Paradys geen order had gegeeven , om niet alleen de Godlopzen, die zich in het Paradys wilden begeeven, om hals te brengen; maar insgelyks de Vroomen, die poogingen mogten üoen om uit dit Hemelsch verblyf te ontfuappen. Schedad keerde in zyne Hoofdftad terug, in eene verfchriklyke woede. Zich in zyne ontwerpen geheelenal te loor gefield Ziende, tragtte hy zich aan een ieder te wreeken. Hy zag zyn Paradys en zyne Godlykheid veragten, en om dit eislyk on. heil te fluiten nam hy zyne toevlugt tot een ander middel. Hy liet eene tweede Afkondiging uitvaardigen, in welke hy bekend maakte, dat hy, in aanmerking neemende de ondankbaarheid van zyn Volk, en de zo geringe genegenheid van hetzelve om in de zegeningen van zyn Paradys te deelen, nu eene Hel zou fcheppen, waar in hy alle Godloozen zou doen werpen, die maar in 't geringde aan zyne Godlykheid zouden durven twyfelen, of zich eenigzins durfden ftellen tegen de uitvoering zyner ontwerpeu. In deeze laatfte onderneeming flaagde het Monfter ten vollen. Doch eindelyk verloor het Volk van Temen allen geduld, ftond tegen den dwingeland op, en vermoordde hem. —Onder anderen kunnen wy uit zyne Gefchiedenis leeren , dat het gemaklyker is, de menfchen te kwellen, dan dezelve gelukkig te maaken. DE EINDIGENDE «AS. Fragment. Ja f de dag is weder geëindigd! weder één dag tot on* leven toegevoegd, ééne kleene fchakel, aan onze levensketen gehegt, — hoe veelen zyn zy, die den blyden Morgen vrolyk zagen aanlichten, en reeds niet meer in leven zyn! die, vóór het eindigen vau deezen dag, ook hun dierbaar leven geëindigd hebben, — een leven, dat voor fommigen pas aanvangeiyk was, dat met plannen en uitzigten verzeld ging, en welke ontwerpen thans ook in eenen /lag ophouden hoe i veelen beloofden zig alles, op den aannaderenden Morgen, i ja, van de nog voorhanden zynde jaaren I even of men gewisfe  37» DB ElNEiI3EKDE DAG, zekerheid bekomen had van nog een aanral jaaren in leven re zuilen zyn. Ach! welk eene dwaasheid; daar men dage¬ lyks, ja, te aller uuren, zoo veele voorbeelden ziet, dat ons fortuin en leven kort, onbcftendig, en ras voorbygaand is, even als rook die door een enkelen wind verdwynt. En ftelle men dan de jaaren der kindsheid, die wy al fluimerende doorbrengen; die onzer onervaaren losfe jeugd, die wy enkel verdartelen ; die als Man, wanneer wy ook zeer dikwyls de allerellendig/Ie verrigtingen uitoefenen, en onzen tyd in drift en caprifes ten einde brengen; en onzen ouderdom; waar in de veimogens verftompen en verminderen , . hoe gering en koe weinig zyn dan die jaaren, waar in wy eigentlyk leeven, waar in wy nuttig zyn , en beantwoorden aan de beftemming, waar toe wy hier geplaatst zyt); maar ook , hoe niets beduidend brengen wy veeltyd» onze dagen ten einde; men loopt, en draaft — men is den gantfchen dag de bezige, en verrigt niets , dat wezenlyk den naam van nuttig verdient; beu- zelingen die niets in zig bevatten; verrigtingen zonder kragt, voordeel, of genoegen, voor ons zeiven en anderen:ftellende u zelve gelyk met het redenlooze vee, dat enkel voortleeft, omdat het leeft. Dan gy vergeet dat de weggevlooden tyd niet weder kan herroepen .worden , neen weg is dezelve, en komt nimmer weder. Onvergeevelyk is het, wanneer gy in ftaat waart geweest den geleedenen tyd nuttig te befteeden, en deeze gelegenheid zoo jammerlyk hebt verwaarloosd: wie weet hoe gy nog reikhalzend zult verlangen naar dien zoo onnut verfpilden , en nu weggevloden, tyd , die mooglyk, in zyne gevolgen en einden , de grootfte nuttigheid voor het menschdom zoude aangebragr hebben , en een heilzaamen zegen agtergehaten voor uwe Burgers, Medebroederen, of Huisgenooten. Neen laat nooit één uur, éénen dag, door u ten einde gebragt worden, die, in zyne gevolgen, niet beantwoord heeft aan uwe zoo groote verpligting, als Mensch, als de heerlykfte der Schepfelen. Het ftaat zoo fcho. n, zoo luistervol , aan zyne waarde te beantwoorden , en geenfins op eene dolle wyze. zyne onftuimige driften den vryen toom te vieren. Bedenk welk een verheven Scheplel gy zyt, en met welke fchoone heerlyke vermogens gy gefchapen zyt; en maakt gy gebruik van die edele talenten, hoe veel nut kunt gy dan toebrengen aan uwe medenatuurgenooten, die gy anderfins, door uwen lastigen ommegang, tot verveeling vtritrekt. Nog eens het is ten hoogften ftrafbaar, ja onvergeevelyk, zoo gy ooit één oogenblik des tyds laat voorbygaan, zonder nuttig te zyn geweest voor anderen of voor u zeiven — het heerlyk. het genoeglyk aandenken, van ook in zynen kring iets toegebragt te hebben, dat nuttig in zyne gevolgen was, is de grootfte aangenaamheid in dit leven, en gy bevordert, hier door, het oogmerk en einde uwer wording. Mrielle, 1708. j. jj. V.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. reoe- en schriftmaatige bedenkingen over de pligten en hoedanigheden der bedienaaren van het euangelie} als mede wegens het voeglyk gedrag der leden van de christlyke gemeenschap, ten opzigte van hunne leeraaren. (Volgens het Engelsen van james foster, DD.) C Vervolg van bl. 341.) In riet voorgaande een kort en algemeen verflag gegeeven hebbende van den aart en het oogmerk des Chriitenleeraarampts, en de verpligtingen, daar uit voortvloeiende ; zal ik , met dezelfde beknoptheid, daar by voegen, het voornaamfte van den Pligt der Leden eener Christlyke Gemeenfchappe ten opzigte van hunne Leeraaren. Eene ftoffe van geen minder aangelegenheids voor de eer des Christendoms, voor de bevordering van waarheid en deugd, en den bloeiftand der Christlyke Gemeenten, dan het goed gedrag, de voorzigtigheid en getrouwheid der Leeraaren zelve. Want, in elk geval van betreklyke Pligt, en waar wederkeerige verpligtingen zyn tusfehen de Partyen daar in betrokken, 't zy Overheden en Onderzaaten, Ouders en Kinderen, Heeren en Dienstbooden , moet de gebrekkige beantwoording aan een der beide zyden noodwendig verwarring baaren, en vergezeld gaan met heillooze ongeregeldheden. Dit is de rechtftreekfche en noodzanklyke ftrekking der dingen, de onveranderlyke gelteldheid der natuure; en, in het ftuk, 't geen ik thans gaa overweegen , wordt zulks , buiten allen kyf, bevestigd, door de ftandhoudende ondervinding. De Gebreken der Christenleer aar en, gelyk ik voorheen heb opgemerkt, hebben dikwyls ftofte tot hoogklinkende meng. 1798. no. 10. Ee klag"  374 BEDENKINGEN OVER DE PLIGTEN klagten opgeleverd, en men heeft niet rraagelaaten dezelve met de zwartfte kleuren af te fchilderen. Maar , fchoon het geroep des Ongeloovigen , en van den alles uitkrytenden Vry geest, doorgaans hierby ophoude , mag men met rede vraagen , of 'er geen andere regtmaatige grond van klagte is ? of het ongeregeld gedrag zicli alleen tot die zyde bepaale? Geen mensch kan dit beweeren, of, eerlyk zynde, het zelfs waagen van ter zyde met een wenk dit te verdaan te geeven, zo hy iets weete van de Gefchiedenisfe der Christlyke Kerke, of den tegenwoordigen toeftand van den Godsdienst onder ons. In tegendeel is het allen bekend, dat, door 's Volks onverfchilligheid en laauwheid, ernftige Godsvrugt en betragting van Zedelyke Deugd, in deerlyk verval geraakt zyn , in Gemeenten voorzien van Leeraaren geheel tot hun post toegerust, van voorbeeldlyken yver en braafheid, 's Volks trots, en vitzugt9 hunne bittere verdeeldheden en partyfchcppen, hunne onbuigzaame jlyfzinnigheid, hunne bekrompenheid van begrippen , en de ontmoediging, welke zy daar door gegeeven hebben aan een verflandig en vry onderzoek van den zin der Heilige Schriften, baarden de jammerlyklte verwarring. Ja ik mag my onderwinden vry uit te zeggen, dat ze moeten geteld worden onder de hoofdoorzaaken van een zwak, niet vorderend, en onkundig Leeraarfchap; de reden waarom eenigen van de meest verdienstlyken wederftreefd zyn in het toebrengen van dat nut, 't welk zy zouden hebben kunnen uitwerken; teffens eene Jlerkc verzoeking voor anderen tot verbastering en geveinsdheid. i lk vermeld deeze dingen, niet om eenig verwyt te doen aan eenige Gezindheid onder de Christenen in 't byzonder, (want alle Gezindheden zyn 'er in zekere maate aan fchuldig); maar enkel om te toonen, van welk een groot aanbelang het is, dat het Folk zyn pligt te recht verftaat, en zorgvuldig betragt. De eerfte tak van 's Volks Pligt omtrent de Leeraars, tot welks voordragt ik my natuuriyk geleid vind, dewyl dezelve met de daad de grond en het fteunzel is van alle overige, beftaat in een eerbiedigend gedrag, en hun, ten allen tyde, te behandelen met behoorlyke agting en eere. Maar, ten einde dit myn zeggen niet misduid en geoordeeld worde eenigzins naar Hoogmoed te fmaaken , wanneer zulks aangedrongen wordt door iemand van  DER EUANGELIE-BEDIENAAREN, ENZ. 375 van myn Character, verzoek ik, ten deezen opzigte » myne meening wat nader open te leggen, en verftaan te Worden met de volgende Bepaalingen. Ik wil dan in geenen deele aangemerkt worden als een Voor fpraak van veel zich aanmaatigendc Domkoppen, die geheel ongefchikt zyn om anderen te onderwyzen; noch ook van de luien en ondeugenden, die fchandvlekken zyn van het Leeraarampt; noch van die foute bedriegers, die 'er op uit zyn om de Geweetens der menfchen te verflaaven ; maar alleen van Perfoonen van weezenlyke 1 verdienften , van bekwaamheid, yver en getrouwheid in | het werk hunner bedieninge, en die, in ftede van Heer[ fchappye te voeren over het erfdeel des Heeren, voorbeelden \ der Kudde zyn (*~). Ook is de eerbied, voor welken I ik pleit, geenzins eene volftrekte onderwerping aan de geI voelens van eenige Leeraaren, hoe zeer ook met reden f geagt van wegen hunne Kunde of Godsvrugt. [ Want, indien de Christenen hunne geestlyke Leidslieden §.'< blindlyk volgen, en alle hunne Leerftellingen met een I ingewikkeld geloove aanneemen , dan liggen zy bloot 1 voor ontelbaare bedriegeryen, en hebben geen behoed- of I fchutsmiddel tegen de domfte Geestdryvery , noch tegen \ Ongodsdicnftigheid zelve. In tegendeel, hoe vryer hunne ï gevoelens getoetst worden aan den algemeenen regel des |. Gezonden Verftands en de maatftok der Geopenbaarde I Godsdienstleere, zullen de zodanigen, die onder hun onder« wys ftaan, meer vorderen in Godsdienftjge en Christlyke j kundigheden, meer zich aangezet en bevestigd vinden in l de betragting van alle Deugd. Ik wil, overzulks, in ftede van dit te ontzeggen, elk t' Christen wel ernftig aanmaanen tot eene onpartydige beoefeI ning der Heilige Bladeren, als een allereigenaartigst midI del voor elk, om een met zichzelven beftaanbaar, en redel lyk, Stelzel te vormen van Geloof en Leeven, van recht1 maatige begrippen wegens de godheid, van de uitgeftrekt» l'heid der Godsdienjlige en Zedelyke verpligtingen. Door i! dit middel zullen de Christgeloovigen een ftrikten en geIniaklyken Regel hebben om volgens te handelen, en de I hoope der Gelukzaligheid op eenen vasten grondllag te I doen rusten; terwyl het verwaarloözen van deezen regel E io veele onbegryplyke Geloofsartikelen heeft ingevoerd; kef* I (*) ï Petr. V: 3. Ee 2  376 BEDENKINGEN OVER DE PLIGTEH leerftellingen, der waare Godsvrugt vyandig; donkere, wanhoop inboezemende, gevoelens wegens de godheid , en hveeloovige, yzing aanjaagende, verfchrikkingen. DaïSoven zal het leezen der Heilige Schriften, met onpartydigheid, opregte en eerlyke Zielen vervullen met nrderisheid en goedwilligheid, met gemaatigdhetd, verdraag. Lamheid en onderlinge opregtheid; terwyl het tegenovereeftelde dier handelwyze, of het verzuim van dit voorfchrift, duistere en geweldige Gefchillen vermenigvuldigt, en voortzet met een dollen yver, zonder verftand of eenigen zweem van belcheidenheid. b r*_ „m ti,™c iWre nno- een voordeel te vermelden van 't geen ik tegenwoordig aanprys, door dit mid¬ del Zal het grOS ues Unrisienuwns uc giunuon iyiio wu- loofs beter verftaan, en gevolglyk 'er te vaster in gevestigd weezen. De Christgeloovigen zullen volkomener onderligt weezen van de innerlyke voortreflykheid der Gods- dienstleere , weiKe zy ueiyucu, vau ui. uci»il "■-<. pewigt der uitwendige blykbaarheden. In deezer voege zullen zy Geloovigen weezen, niet op den voet van enkel Overlevering en Gezag, ('t welk alle Godsdienstbelyj—:„ran o..fln 7fPf frhraaur^: maar on irronden van rede- lyke Overtuiging en /Cea,». — Uit al 't welk wy mogen afleiden, dat voor Leeraars en Ondervvyzelingen het een al- „„^ „ün-t-ïo A*Xr.hrlft/>.n ti>. nndf.r7.nf>.hr.n f*Y' deeze Vrv- Beid ongemoeid, en door geen fchrik vervaard gemaakt, , of door Anti-christifche verdrukking gedwarsboomd, uit; te oelënen, denK ik in opregtcu gciuucuc , i^cu gave uuu dat de Christenen allen dit uit het zelfde oogpunt befchouwden!) is het hoog/ie en meest te fchatten van alle uitwendige Christlyke voorregten, > En nu, is'er in dit alles iets twelk naar Heerfchappy t i°ts 't welk naar Geestlyke dwinglandy, fmaakt? iets dan 't ireen ltreKt om ae ziei uit te oreiuen eu up ie maaien ? . — tiet moet, vuigeus ucc.sc ucgiim.n.u, gi_ui-v.i o vuuu öinf^n fr-liiild weezen. indien het onkundig, verflaafd o in de ftrikken van by geloof verward is. Men zal daa. min kiaagen over Priester-bedrog, en veel meer, dan men gewoon is te doen, over zelfbedrog en zelfmisleiding. Want, wanneer de Christenen, ten eenigen tyde, aangemaand worden om hunne Voorgangeren te gedenken, hun, go. i*) Joaw. V: 39.  der. euangelie-bedienaaren, enz. S77 i, geloof naa te volgen; hunne Voorgangeren gehoorzaam en I onderdaanig te zyn (*), is dit eeniglyk in zo verre als . zy verpligt zyn zich te onderwerpen aan eenige andere wyze en redelyke inflelling : het is niet aan zulke Voorgangers en Leidslieden, als Heerfchappy voeren over hun Geloove; maar aan de zodanigen, die enkel aangefteld zyn om hunne Onderwyzers te weezen in het waare Christendom, en Medehelpers tot hun heiligen wandel en geestlyke blydfchap. Eindelyk, de Eerbied, den Leeraaren verfchuldigd, wordt niet gevorderd uit hoofde van eenige zonderlinge verdien/Ie, die by hun huisvest, en nog minder uit hoofde van enkele Tytels of uitwendige Onderfcheidingen, of eenig aan hun Ampt verknogt gezag, of in hun woonende Heiligheid; maar ter oorzaake van de nuttigheid des Charafters. 't welk zy bekleeden, als het naar eisch i en eerlyk door hun wordt opgehouden. Overeenkom» ; ftig hier mede vinden wy, dat paulus de Geloovigen te Thesfalonica aanmaant, om de zodanigen, die onder hun arbeiden, en hunne Voor ft anders waren in den Heere , zeer veel in liefde te agten, om huns werks wille Ct)» Een voorfchrift , zeker, 't geen zo verre is van eenen buitenfpoorigen en op eerbetoon vlammenden eisch, dat het veeleer aangedrongen wordt door alle beginzelen van rede en edelmoedigheid. Daarenboven, dewyl het onmogelyk is, dat het gewigt en aanbelang van eenig opmerking verdienend Character kan opgehouden worden, indien de zodanigen, die 'er mede bekleed zyn, verfmaad en veragt worden , volgt hier uit noodwendig, dat de minagting , betoond ; aan getrouwe Dienaaren van christus, waarfchynlyk zich niet zal bepaalen tot hunne Perfoonen; maar ook ftrekken om hunne Bediening zelve in veragting te brengen. En een veragt Leeraarfchap is altoos geweest, en zal altoos zyn, een in diezelfde maate onbevorderlyk en geen i dienst doend Leeraarfchap. Dat de Christenen, derhalven , zorge draagen , dat noch een blinde yver, noch trotschheid , noch een bedilziekheid van aart, immer de zaaken tot dit uiterjle brenge, ter minagting van het Christendom, en het ftremmen van deszelfs op- en Voortgang. Een (*) Hebr. XIII: r, 17. ft) ï Thüssal. V: 12, 13. Ee 3  37§ bedenkingen over de pligten Een ander gedeelte van den Pligt der Christenen jegens hunne Leeraaren beftaat in hun een voeglyken On- der/land te fchenken. Hier op behoef ik niet lang ftaan te blyven ; dewyl 's Menfchen eigen rede, indien hy immer op dit ftuk eenigzins nadenkt, hem moet overtuigen, dat dit een tak is van natuurlyke Billyk- heid dat zy, die geheel en al hun arbeid te koste leggen om Godsdienftige kundigheden en deugdsbetrag.ting onder de Christenen te bevorderen, en gevolglyk medewerken tot de hoogfte gelukzaligheid des Menschdoms, en menigmaalen zich zeiven, uit dien hoofde, froote tydlyke voordeden , welke zy anderzins zouden unnen behaalen, ontzeggen, het Leevensonderhoud ontr vangen van de zodanigen , die zy ten dienfte ftaan, en ik mag 'er by voegen een voeglyk en eerlyk onderhoud, naar gelange van het gewigt en het nut van den Dienst, tot welken zy zich hebben overgegeeven. En deezen Eisch, zo zeer zamenftemmende met alle beginzelen vati natuurlyke billykheid en regt, heeft het Euangelie met zo fterke en uitdruklyke verklaaringen bekragtigd, dat 'er geen ontwyken aan is. Zo beveelt Leeraar paulus, in zynen Brieve aan de Galaters: die enderweezen wordt in het Woord, deele mede van alle goederen den geencn die hem onderwyst (*). In diens Apostels eerften Brieve aan de Corintkers is eene zeer byzondere en opmerkenswaardige plaats, dit onderwerp betreffende: Hebben wy niet magt om te eeten en te drinken? Hebben wy niet magt om een Wyf, eene Zuster zynde, met ons om te leiden, gelyk ook de andere Apostelen, en de Broeders des Heeren, en cephas? Of hebben alleen ik en barnabas geen magt van niet te werken P Wie dient ooit in den kryg op eigen bezoldinge ? Wie plant eenen wyngaard, en eet niet van zyne vrugt 3 Of wie weidt eene kudde, en eet niet van de melk der kudde* Spreek ik dit naar den menfche, of zegt ook de Wet het zelve niet ? Wam in de Wet van moses is gefchreeyen, gy zult eenen dorfchenden Os niet muilbanden. Zorgt god ook voor de Osfen? Of zegt hy dat ganschlyk om o%, zen wille? Want om onzen wille is dat gefchreeven; over™»die ploegt op hoope moet ploegen , en die op hoope êorscht moet zyner hoope deelagtlg worden. Indien wy ttlie. (*) Gal. VI; S.  DER EUANGELIE-BEDIENAAREN, ENZ. 379 «lieden het geestlyke gezaaid hebben , is het eene groote zaake, dat wy het ttwe, dat lichaamlyk is, maai jen? Weet gy niet dat de gecnen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eeten'ï en die den Altaar Jleeds by zyn, deelen met den Altaar ? Alzo heeft ook de Heere geordineerd, dat zy, die het Euangelie verkondigen, van ha Euangelie zullen leeven (*) ; i'choon de Apostel het onbepaald laat, op welk eene wyze dit Onderhoud den Leeraaren moet bezorgd worden. Lieden, die het Christendom verzaakt hebben , of geene belydenis van eenigen Godsdienst in 't geheel doen , mogen dit alles voor ydel gefnap en beuzeltaal houden ; maar ik ben verzekerd, dat geen Christen kan naalaaten overtuigd te weezen, dat dit Onderhoud verfchaffen aan de Leeraaren £en ftandhoudende en onvermydelyke tak van den pligt ^ens Christens is. Wy mogen by dit alles voegen , dat naauwlyks iets 20 veel medewerkt tot de eer en het nut des Leeraarfchaps, als dat men den ftand der geenen, die in deezen arbeid bezig zyn, boven angstvallige zorg en bekommerdheid om brood verheffe, en boven den peil der armoede. Voeglyk ruime leevensomftandigheden wekken de leevenskragten op, fchenken aan de zielsvermogens vryer werking, boezemen een voeglyk vertrouwen en moed in. Terwyl, wanneer een Mensch met fchaarsheid worftelt, zyne bekwaamheden, beëngd, zich niet ten voordeeligfte kunnen uitbreiden. Hy kwynt; zyne beste lesfen verliezen een groot gedeelte van haar gewigt; zy worden, inzonderheid door-lieden van een trotfchen aart, met onbefchoftheid en verfmaading behandeld. Iets zodanigs moet een ieder, die der zaake van den Christlyken Godsdienst een goed hart toedraagt, en verlangt dat de verpligtingen ter Deugd onderfchraagd worden door openlyk betobn van hoogagting, zorgvuldig tragten te voorkomen, en daar aan het zyne toebrengen. Veroorlof my, hier nog by te voegen, dat het geen ik thans aangedrongen heb, niettegenftaande het aanbelang der zaake, een ftuk fchynt, waaromtrent veele Christlyke Gemeenfchappen zich zeer onverfchillig gedraa- fl. Die, in ftede van hunnen Leeraaren een voeglyke edde te bezorgen, (fchoon zy daar toe geregtigd zyn door f*) 1 Cor. IX: 4—14. Ee 4  380 OVER DE PLIGT. DER EUANG. BEDIENAAREN, ENZ. door het regt der natuure , door het Euangelie, gelyk wy gezien hebben, bekragtigd,) handelen als of zy hun wilden noodzaaken tot zelfverhchening, en hun ontzetten van de deugd en de belooning toegezegd op vrywillige zelfverhchening; Menfchen, hy welken eene zo groote onevenredigheid gevonden wordt tusfehen hunne zorg en uitgave voor tyd en eeuwigheid, als of het tegenwoordig dierlyk Lteven de vervulling ware van hunne vuurigfte verlangens, en de welftand en onjlerftykheid hunner Zielen flegts een onopmerkenswaardig gedeelte van hun geluk. Maar, dewyl dit een kiesch en teder onderwerp is, zou het verder hier op ftilltaan en aandringen, naar zommiger begrip, te veel naar Zelfbelang fmaaken ; en zal ik daarom veele andere byzonderheden, daartoe benoorende, met ftilzwygen voorbytreeden. Voor alles wat il£ gezegd heb in 't algemeen, dienen de noodwendigheden van veele waardige Huisgezinnen, de billykheid der zaake, en de aandrang daar op in de Christlyke Openbaaring, zo ik hoop, tot een genoegzaame verdediging. —i Wat my betreft, om alle perfoonlyke verdenkingen te voorkomen , ik verklaar zo veel te bezitten als ik verlang, en meer misfchien dan ik met gemaatigdheid zou kunnen vorderen (f). (*) Men zie de voornaamfle Leevensbyzonderheden van }. poster, in de Nieuwe Vaderl. Letteroef. III D. ode Stuk , b!. 331. Waar wy aangetekend vinden, dat, in den beginne van foster's Predikdienst in ee:?e kleine Gemeente, zyne inkomften zo gering waren, dat hy in de gedagte nam om eenig handwerk te aanvaarden. Vervolgens kwam hy in ruimer omüandigheden; doch zo groot was zyne Milddaadigheid, dat hy nimmer van de gaven hem gefchonken, of van zyn vast inkomen , iets opleï tot gebruik in 't toekomende. Het boven aangehaald Leevens~ b.trigt leezende, zal men bevinden dat foster de Man was die over de Pligten des Leeraars en der Gemeente-Leden zo mogt fpreeken als wy hem hooren doen in een en ander Va-toog, Jant. van den vertaaler.  aanmerkingen over de b7smuthkalk. 38 s aanmerkingen over de geneeskundige kragten van de bismuthkai.k , (Magifterium Bismuthi.') (Uit hst Journal der Erfindungen, <3? drukking.'n van vreugde en dankbaarheid meldde. Ook . bleeven die pynen, 't geen nog niet gebeurd was , een ; geheel vierendeels jaar weg ; wanneer zy wederkeerden ; doch ook ras , door Bismuthkalk, in poeders van twee greinen zwaarte voorgefchreeven, weder weggenomen wierden." „ Nog heb ik twei Gevallen waargenomen van Maag' pygen, die zeer klaarblyklyk voortkwamen uit verzamel, de kwaade ftoffen en winden, in welke ik, tot demping der toevallen, eer ik een begin maakte met de grondige geneeswyze, de Bismuthkalk deed gebruiken , met zeer, groote verligting, zonder dat 'er iets nadeeligs door wierd uitgewerkt." ,. De Bismuthkalk, van welke in alle de vermelde ge^ vallen gebruik gemaakt is, was bereid op de volgende manier. Een deel Bismuth wordt ontbonden in twee deelen fterkwater of Salpeterzuur, het geen niet zeer krag-  Van de bismuthkalk. 385 tcragtig, maar zo veel mogelyk moet gezuiverd zyn van Vitriool- en Zeezouts • zuur. Den Bismuth moet men maar by kleine gedeelten in het vogt werpen , en dus zeer langzaam fmelten. Hierop verdunt men de ontbinding met een of tweemaal zo veel water, om de groffte deelen te doen nederploffen , en het bytend vermogen der ontbinding zo veel te verzwakken als noodig is om het vogt door vloeipapier te kunnen doen gaan , zonder dat hetzelve daar door worde aangevreeten. Vervolgens gaat men over tot het nederploffen der Bismuthkalk uit het fcheidvogt, 't welk nu gezuiverd is van zyn zwart poeder, dat, geduurende de oplosfing, te voorfchyn komt, en door gren gehouden wordt voor Bismuth - zwavel. Tot de nederploffing van eene once Bismuth heeft men noodig drie gewoone emmers zuiver water; voorts gaat die nederploffing zeer langzaam in zyn werk, en, geduurende die bewerking, moeten de glazen niet geflooten zyn. Vervolgens moet het nederzinkzel, door 'er meermaalen zuiver water op te gieten, zorgvuldig verzoet, en op eene warme fchaduwagtige plaats gedroogd worden 5 doch niet in den zonnefchyn, dewyl het poeder daar door zyne witte kleur zou verliezen. Den Bismuth, welke nog in de aflosfing overblyft, kan men daar uit doen nederploffen door middel van een vast loogzout, en het verkreegen poeder tot blanketzel gebruiken, of weder tot Bismuth reduceeren." A. Br. reden voering over den invloed van den natuurlyken, zedelyken en staatkundigen toestand der volkeren, op hunne bouwkunde. Uitgefproken door den Burger ponce, in eene Vergadering van een Genootfchap der Weetenfchappen, enz. te Parys. De Wysbegeerte is niet vreemd aan de fraaije Konflen; zy is het, integendeel, welke, tevens met de Natuur, door derzelver beoeffenaars moet geraadpleegd worden, en die hunnen arbeid moet beltieren. Ongelukkig de Konftenaar, die, hardnekkig tegen haaren zachten invloed , zyne verbeeldingskragt niet ontftceken voelt door de ftraalen van haaren fakkel.  j85 REDENVOERING De Bouwkorjst is, zonder tegenfpraak, eene def nuttig* fte Weetenfchappen ; zy draagt een grootsch kenmerk ; zy doet de zinnen krachtdaadig aan; zy biedt eene ruims ftoffe tot onderzoek voor de verbeeldingskragt, voor de op* merkzaamheid van den Wysgeer, en voor de nieuwsgierigheid van den Reiziger. Dikwyis ontdekt de wel onderrichte kenner der gefchiedenisfen, in het midden der Ruïnen, naauwkeurige voetfpooren der zeden, gebruiken en wetten! van weleer vermaarde Volkeren, die niet meer beftaan Terwyl de Schilderkunst, de Muziek en de Beeldhouwkunde, de Zeden van een Volk door hunnen invloed leiden is de Bouwkunde aan hun ondergefchikt, dewyl zy fteeds te worftelen heeft tegen het geftrenge der zaizoenen, het ongunftige van het climaat, de woede der elementen, en de ongefchiktheid van den grond, die dikwyls, door zyne losheid, aan haare werken de noodige fteunpunten ontzegt. Deeze weetenfehap is fteeds gebonden aan de vooroordeelen der Stervelingen; zy heeft gevoel van de vernedering der Volkeren, en van het bederf der Zeden De Natuur, welke de Konftenaar nooit moet verwaarloozen, de Zedekunde en de Regeeringsform, hebben zodanig een invloed op de Bouwkunde, dat! 'er geen minder onderfcheid zou moeten zyn in den fmaak en de vercierzels van twee Gedenkftukken, die tot hetzelfde oogmerk opgericht zouden moeten worden te Parys en te Peking; dan 'er plaats heeft, tusfehen de platte daken van Italië, en de in eene fpits toeloopende hutten der Siberiërs In Egypte, waar het byna nooit regent, hebben de meeste openbaare gebouwen geen daken; doch hoe meer men de Noord-Pool nadert, zo veel zwaarder en hooger wordt het dakwerk gemaakt, om te beter tegenftand te bieden aan de ftortregens en fneeuwvlaagen, waar mede zy overlaaden worden. In dezelfde Gewesten voorziet men de huizen met weinig venfters, en plaatst dezelve, zo veel mogelyk, naar het Zuiden. In de Zuideiyke Gewesten zien de venfters daarentegen fteeds naar het Noorden. In de heete Landftreeken zvn de ftraaten over het algemeen zeer naauw, en loopen zo veel mogennH.-VeH^ywg- T f-e Evennach«lyn. Op de Eilanden ondc den Wind, die op gezette tyden door Orcaanen onderst boven worden gekeerd; te St. Domingo, alwaar het aardryk dikwyls onder de voeten der inwooners wegzinkt, durft men om die redenen geenerley trotsch eebouw opnehten. Wendt men het oog naar Gr?Srö- tan-  ©ver de bouwkunde. £87 tanje-, dan ziet men dat de belasting op de venfterraamen een groot nadeel toebrengt aan de uitwendige verciering der huizen : naardien men, om die reden, 'er niet meer : maakt, dan die voiftrekt noodig zyn , om het licht en de lucht binnen te laaten. Ten tyde van jueius caesar, i wierd 'er te Rome eene belasting gelegd op het plaatzen van Kolommen aan de openbaare gebouwen, 't geen ten } wevolge had , dat die vercieringen eerlang in onbruik kwamen. Op andere tyden en plaatzen heefc daarentegen , de dweepzucht en het bygeloof aan de Bouwkonst grooi te beletzelen in den weg gelegd. De Mahomedaanen hebi ben bepaalde afmeetingen voor de huizen der verfchillende Secten, en 'er valt niet aan te twyffelen, of de Gebouwen der heerfchende Kerk zullen wel de aanzienlykI fte zyn. Op dezelfde wyze hebben zich de Bouwkonftenaars in de Roomsen Catholyke landen, geduurende verfcheidene Eeuwen, fteeds genoodzaakt gezien om de I Chooren hunner Kerkgebouwen naar het Oosten te richten, niettegenftaande zodanig eene plaatzing dikwyls in het geheel ftreed tegen de inrichting der toegangen. De zo nuttige Bouwkunde heeft dus fteeds te kampen , zo tegen de vervolgingen der tollenaaren en de woede der elementen, als tegen de vooruordeelen en driften, die het menschdom onteeren. De Reizigers, die langs de boorden des Nyh trekken , ftaan verbaasd over het gezicht der menigvuldige duivenhokken, die op eene zeer eentoonige wyze de daken der meeste wooningen uitmaaken. Deeze zonderlinge verciering is het gevolg eener wyze wet, welke een ieder berooft van zyn natuuriyk recht om te trouwen , en eene huishouding op te zetten , zo lang hy geen duivenhok gebouwd heeft: om dat de duivendrek de beste mest is voor een groot gedeelte van den Egyptifchen grond, en niets de heilzaame overftroomingen van het f Nylwater meerder hulpe biedt in het vruchtbaarmaaken i des aardryks. Te vergeefsch zou de Bouwkunde veelmaalen eene f groote pooging willen doen: te vergeefsch zoude een groot I Konftenaar zich willen verheffen boven den fmaak zyI ner Eeuw. Zyne poogingen zullen ydel zyn, zo niet de I openbaare toeftand zyner landgenooten aan zyn fchepI penden geest de noodige middelen tot uitbreiding zyner i bekwaamheden verfchaft. Het betaamt alleen aan een I groot Volk, om aanzienlyke Gedenkftukken te doen op-  3*8 REDENVOERING richten,, . Het Gemeenebest van St. Mar in zoude in zyn i boezem kunnen bevatten beroemde Schilders , Boetzeer- ■ ders en Beeldfnyders; doch het vernuft van een uitfteekenden Bouwmeester zoude zich daar al te veel bepaald li vinden, en zyne lloute ontwerpen zouden eene reusach- ■ tige onevenredigheid daarftellen. 'Er beftaan zelfs Landen i van eene_ onmeetelyke uitgebreidheid en van een zeer i overvloedigen rykdom, in welke de Regeeringswyze den i Konftenaar geenerhande hulpe zoude aanbieden, om zyne :! ontwerpen te doen flaagen. In Frankryk beftaan zekerlyk veele Gedenkftukken, , welke alleen door die van Griekenland en van Italië j overtroffen worden ; doch onder die , welke, geduuren- • de de voorige Regeeringsform, gebouwd zyn, vindt men geen bepaalden kenfchetzenden fmaak, dan alleen in i de Kerken. Ondertusfchen was de Eerdienst, daar in i geoeffend, niet gunftig voor de algemeene fchoonheid; ; de te groote menigte benadeelde ook de volkomen- ■ heid deezer Gebouwen; terwyl men uit den aart der : zaake ook niet kon verwagten die aangenaame verfchei- • denheid, die, in de gelykzoortige gebouwen der Grieken i en der Romeinen, wierd waargenomen; om dat, in de : Tempels der verfchillende Godheden, geheel en al ver- • fchillende Eerdienften wierden uitgeoeffend. Daarom zyn i zy ook , het Pantheon uitgezonderd, naauwlyks de aan- • dagt waardig van de kenners en beoeffenaars der verhevene Bouwkunde. De Paleizen der oude Koningen, hoewel vervuld met heerlyk uitgevoerde gedeelten, bezitten echter, het kolom werk uitgezonderd, geenzins die voor-J treflyke eenheid van fmaak , en daar door die waare s grootheid , die eigenlyk gefchikt is om het verblyf uit l te maaken van een Opperhoofd van een groot Volk. De i reden hier van is, dat men nooit een algemeen bellek 1 heeft gehad , en dat alles ftukswyze is ontworpen en f daargefteld. Daarenboven zyn zodanige Werken de voort, f brengzels der eigenzinnigheid van lieden zonder kennis 'en I zonder fmaak. De geheime invloed van een Staatsdie-f naar, of van eene begunftigde lichtekooy, befliste door** gaans, wie de uitvoerder van het gemaakte ontwerp zou | zyn; terwyl wederom de tegenwerking van een ander ip dikwerf het Werk in zyne daarftelling, door geheime in- | zichten, bedierf. Wat verder betreft de Paleizen der ryke lieden; de af-ïf fcheiding der leden van eene en dezelfde huishouding vams elk-;  over. de bouwkunde. 389 eikanderen; de verwyderihg van het vaderlyk opzicht; de menigvuldige dienstbooden, die insgelyks ruime vertrekken moeten hebben; de menigvuldigheid der vertiekjes, ■welke de behoeften der hedendaagfche Dames en Heeren vorderen; alle deeze uitvoerigheden in het uitwerken van een gebouw, die een groot aantal kleine venfterraamen vereifchen, belemmeren den Bouwkonftenaar niet weinig, en het gelukt hem niet diergelyke tegenftribbelingen te overwinnen , dan door byzondere uitfteekende bekwaamheden; en 'er is een waarlyk fcheppende geest noodig, om , desniettegenftaande, aan zodanige Werken die algemeene grootschheid, die fchoone evenredigheden en die fchilderachtige fchakeeringen , te geeven, welke den waaren fmaak der verhevene Bouwkunde kenfchetzen Steeds hebben 'er in Frankryk beftaan, en men vindt 'er nog heden , zulke uitfteekende Vernuften, die gebooren fchynen om de Konften te doen herleeven. Onder de ouden kan men, in deezen opzichte, aanhaalen de» iorme , des11rosses, perrault , de mansards, sou- flot, en nog eenige andere; maar deeze groote mannen, overal met tegenkantingen moetende worftelen , hebben niet altoos' gelegenheid gehad om hun talent te doen ontwikkelen. De buitenfpoorige verkwisting der pracht en weelde in de huishouding aan den eenen, en de fteeds vernieuwde uitputting der 'geldmiddelen, door de buitenfnoorigheden van het Hof, aan den anderen kant, hebben de Regeering en de voornaame heden fteeds verhinderd, om hunne kragten te vereenigen, tot het daarftellen van zodanige gebouwen, als anderzins den Staat tot eere zouden geftrekt hebben. En hoe zeer wy zommige onzer nieuwere Gedeukftukken als zeer fchoon bewonderen , fmert het ons , dat wy daar m niet fteeds aantreffen die vereischte evenredigheden, wier gemis met zo zeer te wyten is aan den fmaak van den Bouwmeester dan wel aan de bekrompenheid der beurs, welke zodanig een Werk heeft moeten bekostigen. Daar de kundiüfte Werkmeester fteeds bepaald is door de ruimte en de kesten tot de uitvoering bepaald, kan hy met volmaaktlyk flaagen, zonder den zamenloop van duizend omftandigheden, die hy niet altoos kan te boven k°Toen Rome dat aantal van verbaazende Konstftukken deed gebooren worden , waar van wy de overblylzels MENG. I798. NO. 10. F I n°g  «CjO reden voering nog bewonderen, had die Waereldftad de Tarquinen ver* jaagd, en zy had de Vryheid bemagtigd. Of' ten minflen, wat ftukken van laater tyd betreft, de Romeinen herinnerden zich nog, dat zy viy waren geweest: want deeze beroemde Hoofdftad der waereld had onder de eerfte Keizers nog haaren ouden werkzaamen geest behouden. De Romeinen waren toen nog het eerfte Volk op den aardbodem. De vrye Konflen , na dat zy Griekenland verlasten hadden, vestigden alhier hunnen zetel. Het Nationaal Character ftortte zyn invloed uit over alle de voortbrengzelen der Konst. En hoe groot de gebreken der Romeinen ook thans reeds waren, 'er beftond nog by hen, zo niet die waare liefde voor het Vaderland, welke alles voor betzelve doet onderneemen, ten minflen de Volks-hoogmoed» die daar dikwyls de plaats van vervult. Voorts was ook de drift van dit groote Volk voor het Schoone zo vermogende, dat de Keizers, in tyden van Vrede, dikwyls gebruik maakten van de betoverende fchoonheden der Bouwkunde, om hetzelve het verlies der Vryheid te doen vergeeten. Het is aanmerkenswaardig, dat het waare Schoen zo kenbaar is in de Werken, die gebouwd zyn geduurende de gouden Eeuw van virgilius , horatius, ovidius, pliwius, quinctilianus, enz. Zeer uitmuntende zyn ook de Gedenkftukken der dagen van trajanus en der antoninussen , die uitmuntende Vorften, die tot een cieraad hunnes leeftyds verftrekten. Doch die waare kenmerken van het groote en fchoone vindt men niet meer in de Gebouwen gefticht onder den dwingeland caracalla ; zelfs ontmoet men geene aanrnerkenswaardige overblyfzels van de Geftichten van den uitzinnigen geesfel des menschdoms, nero. Het zo beroemd gouden Paleis en alle de andere Gebouwen van dien wreedaard zyn geheel vergeeten, niets is 'er van overgebleeven, en dus heeft men reden om te denken, dat alle kenmerken van waare grootheid daar aan ontbrooken hebben. Indien , niettegenftaande de laagte , tot welke het RomeinfcheVoW vervallen is, echter michael angelo, isramante en palladio Gedenkftukken hebben nagelaaten, die met de fchoonfte Stukken der Oudheid om den voorrang kunnen dingen, zo moet men de voortreflykheid deezer nieuwere Konftenaars minder toefchryven aan het gelukkig climaat van Italië, en aan de fchoonheid der gebezigde bouwftoffen, dan wel aan eene foort van trotsch-  OVER DE BOUWKUNDE. 391 trotschheid, welke deeze weleer zo groote Natie heeft overgehouden, en die, daar zy, in de tegenwoordige nietigheid deezer overwinnaaren der Waereld, geene grootere werkzaamheid kon uitoeffenen, zich geheel en al bepaald heeft tot de Fraaye Konften, wier beoeffening den Italiaanen eene foort van vermaardheid gegeeven heeft. •Het warm Climaat deezer Gewesten geeft ook mogelyk eene meerdere gevoeligheid aan de vezelen, en doet ze meer aangedaan worden door de voortbrengzels der jryverheid. Daarenboven is de Bouwkonst in Italië eene foort van wellust, en byna de eenige heerfchende by lieden van gevoel. Eindelyk wordt de Konftenaar aldaar niet alleenlyk aangefpoord door de fchoone voorbeelden die hem omringen , maar insgelyks door den zuiveren fmaak der Konstkenners en der uitfteekende liefhebbers van alle de Volkeren , die te Home zamenvloeijen, als de plaats, die de Hoofdftad is der beminnelykfte Konften. , , Met dat alles kan men met ontkennen, dat de goede fmaak allengskens in Italië begint te verdwynen, en dat een groot deel der hedendaagfche Konstftukken zeer verre verwyderd is van den fchoonen fmaak der aloudheid, bet geen alhier zo veel zichtbaarder is dan elders, van wegen de menigte der heerlyke Voorbeelden van Schoonheid, die den waarneemer van alle zyden omringen. Zodanig iets kondigt, zonder tvvyffel, aan, het naderend verval der konften in deeze fchoone Landftreeken, die het eeuwen lang hebben uitgehouden tegen de woede van het Bygeloof, en tegen de onverfchillige vadzigheid der Regeering. ■■ ,, . . , Het was in de eeuw van den grootften bloei van Athene, in de tyden van pericles, in de oogenblikken van rust, en op kosten van geheel Griekenland, dat in die vermaarde Stad gefticht wierden het Parthenium, de Tempel van jupiter , en ontelbaare andere meesteriyke Gebouwen, die vercierd wierden met de onnavolgbaare Konstftukken van phidias en praxiteles : om nu niet te fpreeken van veele andere voortreflyke Stichtingen, die •den Griekfchen grond, in de gedenkwaardige oogenblikken zyner Vryheid, vercierden. Zodanige Konstwerken getuigen niet zo zeer de grootheid van Athene, dan wel der Athenienfers, en der Gemeenebesten, die derzelver nayveraars waren in roem en deugden. Dezelve ftrekken ten bewvze, dat de grootheid eener Natie wet alleen ; y Ff 2 taoe£  gga REDENVOEIUNÜ moet gefcbat worden vólgens deszelfs grondgebied, maar eerder naar den geest der inwooneren, de natuurlyke ligging des lands , de grootheid van zynen koophandel , de volmaaktheid zyner wetten, en, daar het vooral op aankomt, de naauwkeurigheid van derzelver uitvoering- , , In verfchillende Tydvakken heeft mén eene langduunge rust kunnen genieten , in welke de menfchen, vermoeid van moorden en verwoesten, nayverig hebben gefcheenen van eene andere foort van roem. De Perfiaanen, de Mcdicrs , de Egyptenaars, de Chineczen en de Mooren, hebben onmeetelyke Gebouwen opgericht; doch geen deezer Gedenkftukken, zelfs niet die geene, die in den nieuweren Gothifchen fmaak zyn ingericht, en die eenfge ongedwongenheid en vastheid van geest vertoonen, bezitten de kenmerken van waare Schoonheid. De Konftenaars, het groote en het edele willende zoeken , hebben dikwyls alleen het reusachtige gevonden, en doorgaans hebben zy in de ongerymdheid den goeden fmaak meenen aan te treffen. Te vergeefsch zoude men voör het tegendeel zich beroepen op de bekende Tuinen van Semiramis, wier beftaan alleen een gevolg was van eene wilde Oosterfche verbeeldingskragt; op het zo vermaarde Perfepolis; op den Doolhof van Memphis, nog honderdmaalen grooter dan die van Crete; op de Egyptifche Pyramiden, die met haare toppen de wolken fchynen te doorbooren, en op alle gelykfoortige zogenaamde Wonderen der Waereld , die voor het zweet en het leven van zo veele duizenden van menfchen gekogt zyn, en die_ het aardryk eerder fchynen te overlaaden dan te vercieren. Deeze aloude Gedenktekenen zyn voor den man van fmaak, en in de oogen van den fmaakvollen Konftenaar, niets dan onbehouwen klompen, die de verbeeldingskragt verfchrikken, en die niets aan het hart en aan den geest doen gevoelen. De Wysgeer ziet in dezelve niets, dan de ydele poogingen van een hoogmoedigen dwingeland, om daar door zyne gedagtenis, indien mogelyk, der vergetelheid te ontrukken, en dezelve niet in het ftof zyner begraafplaats te doen fmooren. Wanneer men de Meesterftukken van het oude Grieken' land vergelykt met de nieuwere Gebouwen, in dat gewest gefticht door de Griekfche Keizers; wanneer men verder overweegt, dat de aloude Gedenkftukken van Grie-, kenland en van Italië den grootften trap van volkomenheid  OVER DE BOUWKUNDE. 395 f heid bereikt hebben , dan zal men overtuigend zien, f dat de ryke Landftreeken, de vrye Regeeringsformen > en de gemaatigde Gewesten, het best gefchikt zyn om I de Bouwkonst te doen bloeijen. Dat eindelyk de rust I des vredes, de befchaafdheid der zeden, en eene : blaakende hoogachting voor de voortbrengzels van den 1 geest, by een Volk volkomen onontbeerlyk zyn , om 1 te doen gebooren worden, of te doen herleeven , die 1 fchoone Tydperken van de Bouwkunde der Oudheid, 1, wier Overblyfzels wy niet dan met bewondering kunnen . aanfchouwen. GESCHIEDKUNDIG VERSLAG WEGENS DE MALTHEEZER RIDDERORDE, UIT DE OUDHEID EN DE JONGSTE BERIGTEN OPGEMAAKT» Medeburgers !< UI. gunftig aanneemen en vaardig plaatzen van het door my gezondene Stukje, betreffende de voor" naamfte Byzonderheden van het Eiland Maltha , uit de ,, nieuwfic Berigten opgemaakt, gepaard met UI, verzoek om 't geen ik u, de Maltheezer Ridders betrei" fende, had toegedagt, heeft my tot het vervaardigen ', daar van aangezet , en de fpoedige toefchikkmg zal, zo ik hoop, volgens uw fehryven, dit Stukje te aan„ genaamer maaken. Ik blyf, als voorheen, UI. welwenfchende Medeburger." IDe Ridders van Maltha, met dien eernaam befïerapeld, ter oorzaake van den geduurigen Oorlog, welken zy voeren tegen de Zeeroovende Mogenheden van Barbar yen, maaken een Godsdienftige Krygsorde uit, welke verfchei. de andere benaamingen gedraagen heeft; immers zy worden ook genoemd, Hospitaalers van St. Jan van JeruIfalem; Ridders van St. Jan; Ridders van Rhodes; Orde van Maltha, en ook de Religie van Maltha. Naa-  ■394 GESCHIEDKUNDIG VERSLAG men, herkomftig van de lotgevallen, welke deeze Rang ; van Lieden ondergaan heeft, en de plaatzen door hun be- ' trokken; gelyk hunne Gefchiedenis, welker hoofdfora wy zullen opgeeven, ten vollen zal uitwyzen. Omtrent den_Jaare MXLVIII (lichtten eenige Napolitaanfche Kooplieden te Jerufalem eene Kerk, waar in de Godsdienstoefening, naar de Latynfche Kerkgebruiken, zou gehandhaafd worden, aan welke zy den naam gaven van Santa Maria ddla Latina. Zy bouwden desgelyks een Klooster , naar de Orde der BenediBynen, om Pelgrims of Bedevaardgangers te ontvangen. Naderhand voegden zy daar aan toe een Hospitaal, om zorg te draagen voor de Zieken , onder het beftuur van een Reftor, die tot deeze post benoemd werd door den Abt van Santa Maria ddla Latina. Behalven deeze Gedichten haddÊn zy ook een Kapél ter. eere van st. jan den dooper. Godfried van bullion, Jerufalem vermeesterd hebbende , begiftigde dit Hospitaal met eenige Goederen, welke hy in Frankryk bezat; anderen deeze milddaadigheid I in het doen van ruime begiftigingen volgende, werden de inkomften van dit Hospitaal, op eene verbaazende , wyze , vermeerderd. Vervolgens belloot de Re&or, gerhard torn geheeten, met de Hospitaalers, zich af te fcheiden van den Abt en de Monniken van Santa Maria, en eene afzonderlyke Broederfchap op te richten , onder den naam en de befcherming van st. jan I Den dooper ; van hier kreegen zy den naam van Hosfitaalers, of Broeders van St. Jan van Jerufalem. Paus pascal de II bevestigde, in den Jaare MCXIII, door eene Bulle, de begiftigingen aan het Hospitaal gefchonken, 't welk hy onder de befcherming van den Heiligen Stoel nam; beveelende, dat, naa de aflyvigheid van gerhard torn, de Rectors door de Hospitaalers zouden gekoozen worden. Raymond du puv, de Opvolger van gerhard , nam den naam van Meester aan, en fchreef een Regel voor aan de Hospitaalers. Deeze Ordensregel droeg in 't Jaar MCXX de goed- I keuring en bekragtiging weg van Paus calixtus • den II. Dit was de eerfte oorfprong der Orde van Maltha. De eerfte Grootmeester, bevindende dat de inkomften van het Hospitaal zeer verre overtroffen 't geen noo* dig was tot het onderhoud van arme Pelgrims en gewonde  WEGENS DE MALTHEEZER RIDDERORDE. 395 de Perfoonen, belloot het overfchot te befteeden om kryg te voeren tegen de Ongeloovigen. Met dit oogmerk, in dien tyd zo heilig als lofwaardig gerekend, boodt hy zich aan by den Koning van Jerufalem. In drie rangen werden de Hospitaalers verdeeld. De eerfte beftondt uit Edelen , welken hy beftemde tot het draagen der wapenen en het voeren van den kryg , ter verdediging des Gejoofs en de befcherming der Bede- vaardgangeren de tweede beftondt uit Priesters en Capellaaanen, die de Mis en Kerkdienst zouden verrigten ■ en de derde uit Dienaaren, die niet edel waren , maar ook ten Krygsdienst beftemd. Hy maakte desgelyks beftelling op de wyze om Mede - Ridders, of Broeder-Ridders, aan te neemen. Alle die verrigtingen werden, in den Jaare MCXXX, goedgekeurd en bekragtigd door Paus innocentius den II, die aan deeze Ridders het Wapen fchonk, beftaande in een wit Kruis op een Zilveren Veld, 't welk tot nog de Standaard van de Orde is. Naa het verlies van Jerufalem , trokken zy eerst na Margath, vervolgens na Acre, welke laatstgemelde plaats zy, in den Jaare MCCXCVIII, manmoedig verdedigden. Het geheele Heilig Land verlooren hebbende, begaven zy zich na Cyprus, waar Koning hendrik van ltjsignan , dien zy derwaards gevolgd waren , hun de Stad Limisfon fchonk. Op dit Eiland onthielden zy zich den tyd van achttien Jaaren, wanneer zy den Saracecnen het Eiland Rhodes ontweldigden , en op 't zelve zich in 't Taar MCCCVIII nederzetten. Ten deezen tyde namen zy eerst den naam van Ridders aan, en wel dien van Ridders van Rhodes. Andronicus, Keizer van Conftantinopolen, verleende aan hunnen Grootmeester, fulk de villaret , de Inhuldiging tot die Orde, en deeze vergunning kreeg de bekragtiging van Paus clemens. In het volgend Jaar verdedigden zy, bygeftaan door amadeus, Hertog van Savoyen, zich zei ven en hun Eiland, tegen eene Leger- magt der Sar aceenen. In den Jaare MCCCCLXXX deedt hun Grootmeester d'auüusson eene manmoedige verdediging tegen mahometh den II, en behieldt het Eiland, in fpyt eener talryke Legermagt, die een beleg van zes maanden, met allen ernst, doorzette. —~ Dan in 't laar MDXXII werd het Eiland aangetast door J F f 4 so-  jq6 geschiedkundig verslag solyman , met een Leger, 300,000 man fterk, en door hem vermeesterd , naa dat de Ridders twee honderd en dertien Jaaren bezitters van" 't zelve geweest waren (*)• De Grootmeester en de Ridders begaven zich, naa dit door hun diep betreurd verlies, eerst na het Eiland Candia. Eenigen tyd laater fchonk Paus clemens de VII hun Viterbo. Eindelyk fchonk Keizer carel de V hun, in't JaarMDXXX, Maltha ft welk zy, niet zonder veel moeite, en een hoogst gevaarlyken aanval, ten tyde van Philips den II, tot heden dat de aiover winnende buonaparte ten deezen Zomer, naa een geringen wederftand, 't zelve onder de Heerfchappy van de Franfche Republiek gebragt, of der Groote Natie onderworpen heeft, bezeten hebben (t> Door de verkryging deezes Eilands, als een Gif te des Keizers, veranderden zy weder van Naam, en voerden dien van Ridders van Maltha , fchoon hun eigenlyke naam is Ridders van de^Orde van St. Jan van Jerufalem, en hun Grootmeester, onder zyne andere Tytels, nog dien behoudt van Meester van het Hospitaal van St. Jan, en Befchermer der Artr.cn van en zen Zaligmaaker jesus christus. De Ridderorde van Maltha heeft geene andere Landen onder haar beheer, dan het Eiland, naar 't welk zy laatst den naam voeren, en eenige andere kleine plaatzen in de nabuurfchap , welker voornaamfte zyn Goza en I Comino. Laa» (*) W. RoimiTJON geeft eene befchryving van dit Beleg en de dappere Ver .'.e.li ging der Ridderen iti zyne Hist. der Re. geering van Keizer carel den V. III D. bl. 240; ten (lot fchryvende: ,, Carel en mjakcois, befchaamd over het verlies, door „ het Christendom, om hunne ftaatzuguge verfchillén, geleden, zogten daar van elkanderen den blaam te geeven: terwyl „' Europa aan beiden de fchuld gaf. De Keizer fchonk, by wy- ze van vergoeding, den St. Jan's Ridders het kleine Eiland '., Maltha, daar zy hun verblyf vestigden, en daar zy met rain'„ der magt en luister hun oude dapperheid en onverzoenlyken „ haat tegen de Ougeloovigen blyven behouden." (t) Wy trceden in geen verflag deezer Vermeesteringe ; de Nieuwspapieren van den dag hebben ons des onderrigt,en eene uuvoeriger Befchryving geeven wy, mogelyk, by eene nadere , gelegenheid.  WEGENS BE MALTHEEZER RIDDERORDE. 39? Laaten wy, by dit hoofdzaaklyk vermelden der lotge"vallen dier Ridderfchappenu eene befchryving geeven van derzelver Staatsbeftuur, zo als 't zelve op Maltha was ingerigt. Het Staatsbeftuur der Ridderen van Maltha mag den naam draagen van gemengd deels Monarchaal, deels Ariltocratisch. Het is Monarchaal met betrekking tot de Inwoonders van Maltha en de byliggende Eilanden, en zelfs ten aanziene van de Ridders, in alles wat de Infteilingen en Regelen van hunne Orde betreft _ Dan het is Ariftocratisch ten opzigte der be- flisfing van eenige belangryke zaaken, welke niet afgedaan kunnen worden dan door den Grootmeester en het Capittel. 'Er zyn twee Raaden : de eene de gewoone, beftaande uit den Grootmeester, als Hoofd, en de Groote Kruisfen; de andere, den vollen Raad geheeten-, zamengefteld uit den Grootmeester, de Groote Kruislen, en de twee oudfte Ridders uit elke Taal. >- _ no De Grootmeester, die door de Hoofden der Orden gekoozen wordt, mag met alle deeze toegefchikte Raaden, in zeker voege, als volkomen Souverain des Eilands aancemerkt worden : het ftaat aan niemand der Leden vry, ten voorftel te doen, dan aan hem; en hoewel hy m den erooten Raad flegts twee ftemmen hebbe, geeven de voorreden, die te zyner uitdeelinge ftaan, hem eenen zeer fterk werkenden invloed. Zyne inkomften worden op ruim "CO,ooo Daalers gefchat, deels herkomftig uit «het geen hy trekt van de Commanderyen, die te zyner beaeevinge ftaan, en die deels uit de uitgaande en inkomende Regten, aan hem afgedaan, gevonden worden. Hv gaat gewoonlyk in 't zwart gekleed , met het groote witte Kruis op de borst. De Vreemdelingen worden hem meest door éën der Ridderen, aan welken zy aanbevolen zvn, voorgedeld, en herhaalen, van tyd tot tyd, hun bezoek, of komen, ten minften vóór hun vertrek, zyne orders vraagen. Zyn Paleis vereenigt van binnen ruimheid en gemaklykheid. De Wapenzaal, bevat 30,000 Snaphaanen, in Frankryk gemaakt. /Er is een Winteren Zomer-Raadzaal in dit Paleis; in dit laa fte verngt hv 's iaarlyks de voetwasfehing aan een twaalftal arme, afgeleefde, meest blinde, lieden. 'Er is eene zaal met Schilderven en Oudheden, Naturalien en andere zeldzaamheden. Hv heeft zyn byzondere Boekery, met oude. en 'nieuwe Werken, Franfche en Italiaanfche Literatuur, F f 5 eQ  39" geschiedkundig verslag en fchoone Prentwerken. Veele der Boeken zvn sefchenken (*). J s Door de benaaming der Taaien van Maltha verftaat men de onderfcheidene Natiën, uit welken de Orde is zamengefteld. Dezelve waren acht in getal; te weeten, Provence, Auvergne, Frankryk, Italië, Ar ragen, Duitschland, Castilie en Engeland. Elk deezer heeft zyne byzondere beftemming. By de eerfte, die van Provence, heet het hoofd Groot-Commandeur by die vau Auvergne is het hoofd Maarfchalk van de Orde by die van Frankryk wordt het hoofd met den naam van Groot-Hospitaliter beftempeld ■ by de Italiaanfche is het hoofd Admiraal by de Arragonfche heeft het hoofd den tytel van Confervateur ' -— by de Duitfche ïs het hoofd Opperbaljuw der Orde by de Casti- liaanfche is het hoofd Groot-Canfelier by de En¬ gelfchen was voor deezen het hoofd Groot-Turcopolier, of C oionel der Ruitery. Elk deezer Taaien heeft, behalven die Eertytels, byzondere Gewesten, in de Landen, waar toe zy behooren, daar aan toegekend. Dat die van Provence den voorrang heeft is daar aan toe te fehryven, dat raymond dupuy, de eerfte Grootmeester, van daar herkomftig was. Ten aanziene der Engclfche Taal valt aan te merken, dat dezelve, ten tyde der Regeering van hendrik den VIII, ter oorzaake der Kerkverfchillen , is afgefchaft. Koning jacobus de II ftreelde zich ydel met de hoope van dezelve weder te zullen herfteld zien. Het achttal van Taaien is egter nog in ftand, dewyl men die van de Anglo Beijerfche ftichtte. Ieder deezer Taaien beftaat uit een verfchiliend getal van Prioraaten ; elk deezer wederom uit eene menigte Commanderyen, die omtrent 750 beloopen. Voor dat men Profesfie doen kan, moet men twee jaaren op Maltha gewoond, en twee Tochten, Caravanes geheeten, op de Galeien, of vier op de Fregatten, bygewoond hebben. Het doen dier Tochten beftaat in niets meer dan in mede te vaaren, en, wanneer het op vegten met de Barbaren, of Turken, aankomt, mede te fchieten. De vier Toch- (*) Van dit alles geeft meerman, in zyne Berichten van de Truisfifche, Oostenrykfchs en Siciliaanfche, Monarchien, een mee? byzonder berigt. Zie het IV O. bl. 303—365.  WEGENS DE MALTHEEZER RIDDERORDE. 399 Tochten op de Fregatten zyn intusfchen te kiezen boven éénen op de Galeien, waar de bekrompenheid der verblyfplaats, de onreinheid der Galeiboeven, en de wreedheid welke men daar ziet oefenen, een zwaare beproeving mag heeten, voor iemand, aan gemak, zindelykheid, en menschlyke behandeling, gewoon. Om eene Commandery te bekomen zyn er nog vyf andere jaaren verblyfs op Maltha noodig. Doch de Grootmeester kan van veele deezer regelen ontflag verkenen. De Commandeur heeft het beftuur over zyne Commandery, dat is van zekere goederen aan de Orde toebehoorende. Deeze Commanderyen brengen zeer veel op; in zommige Prioraaten zyn de minften van 3000 en verfcheidene van 30,000 Daalers , jaarlykfche Rente. Zv wordpn naar de oudheid der Ridderen vervuld; doch de Grootmeester heeft, in vyf jaaren, één en twintig Commanderyen de Grace (gelyk ze genoemd worden) te begeeven. Die eens den rang van Commandeur op een der gezegde wyzen verkreegen heeft, behoeft nimmer weder op Maltha te verfchynen. . De Inkomften der Prieurs, Groot Kruisfen, Hoofden der Taaien, zyn nog veel aanzienlyker. Elke Taal heeft haar byzonder bepaalde Intrek, of Aubergc, te la Valette. Oorfpronglyk waren deeze groote en veelal 1 raai je Gebouwen beftemd, om jonge Ridders, wier inkomen nog geen aooo Daalers bedroeg, te huisvesten en te fpyzeu. %r pleeg, in deeze Aubergcs, eene ftipte regelmaatigheid en orde in agt genomen te worden; de eetenstyd, de voorraad van brood en wyn, was ftipt bepaald; het iioord der Taaie bekostigde alles. Dan, gelyk alle inngtingen, met den tyd, van de eerst aangenomene orde meestal afwvken O, bekomen thans de meeste Taaien Geld m ftede van die benoodigdheden, zo dat de Ridders eeten en hun intrek ngemen waar het hun behaagt. Dne telt men 'er llegts, naamlyk de Auberges van Italië, Arragon en de Anglo- Beijerfche, waarin men naar de oude mngting leeft. Die van Provence gaat voor een der bezienswaardigfte. „ , , ' De Ridderorde, wanneer men alles byeen rekent, wordt op (*) In den Taare 1776 heeft men een algameen Capittel gehouden , in 't welk men een nieuw Wetboek, de Inngting der Orde betreffende , vervaardigd heeft. Het zag m den Jaare te Maltha, in folio, het licht.  4°° GESCHIEDKUNDIG VERSLAG op Üooo begroot; van deezen onthoudt zich fl»ats eeflfl tiende gedeelte op het Eiland. Koninglyke en Vorstlyket Kinderen heeft men onder deeze Ridders geteld ; dochi meest allen zyn het jonger Broeders uit Adelyke Huizen, welke uit de Commanderyen , die de Orde in zo) yeele reeds gemelde Gewesten van Europa bezit, hunne* Inkomften verwagten. Om in 't Lichaam der Ridderichappe opgenomen te worden , moeten zy hun Adeldoraa door vier Quartieren aan 's Vaders en Moeders zyde: kunnen bewyzen. Zy zyn verpligt de gewoone Monniksgeloite van eeuwige Kuischheid te zweeren : men mag > zeggen, dat, over 't algemeen, geen Eed niet alleen trouw-loozer werd naagekomen; maar dat zelfs geen Eed, min- • der met voorneemen om denzelven naa te komen, vani de lippen rolde. De Ridders komen 'er ruiterlyk genoeg' voor uit, dat zy hunne Gelofte alleen befchouwen als; een Verbod van een wettig Huwelyk aan te gaan. Hett kneu op Maltha van oiagebondene Vrouwsperfoonen , die by deeze Ridderen de plaats eener. Egtgenoote ver- ■ vullen. De Gelofte van Armoede, door hun mede 1 afgelegd, fluit ook bykans de mogelykheid des Huweiyks buiten. Het klinkt vreemd, van Armoede te hooren, naa het, vermelden van zo groote Inkomften; doch Armoede betekent hier het misfen van allen eigendom. Zo ras naamlyk een Ridder ligt te zieltoogen, worden alle zyne bezittingen verzegeld, en korte dagen naa zyn dood eigent zich de Orde, aan welke zy te rug komen, dezelve toe. Alleen heeft de Ridder het weinig betekenend verlof om eene geringe fom aan zyne bedienden en dergelyken te maaken. De Grootmeester (Iaat hier in mét den minften Ridder gelyk. Deeze fchikking levert eene zeer natuurlyke reden op, dat de Ouders der Ridderen hun by uiterften wille niets van hun vermogen naalaaten, dan een jaargeld geduurende hun leeven. Ieder Ridder wordt in het Prioraat, waar men rekent dat zyn Vaderland behoort, ingelyfd ; ook kan hy alleen op de Commanderyen, welke m dat Prioraat openvallen, aanfpraak maaken. Eene Orde, die zo veele en zo ryke inkomften uitdeelt, moet zelve zwaare inkomften bezitten ; dit doet dezelve met de daad. Het evengemelde terugkomen der Bezittingen in de algemeene Schatkist, (op Maltha onder den naam van de Schatkist van St. 'Jan bekend) brengt hier veel aan toe ; ook moeten de Commandeurs van  WEGENS DE MALTHEEZER RIDDERORDE. 4OI van hunne Commanderyen, 's jaarlyks, daar in zwaare fchattingen opbrengen; deeze bearaagen ten minnen dertig ten honderd; daarenboven trekt de Orde de twee eerfte jaaren van elke openvallende Commandery. Het Volk deezes Eilands betaalt geene Belastingen , hoegenaamd; van de Leevensmiddelen worden noch uitgaande noch inkomende Regten geheeven. Alle andere Artykelen betaalen niet meer dan drie en een half ten honderd; doch het aangeeven der goederen verre beneden de waarde, hier, gelyk elders, in zwang, is oorzaak dat 's Grootmeesters Schatkist geen volle twee en een half ten honderd kan berekenen. ' Men vindt ook Vrouwlyke Hospitaalers van de Orde van St. Jan van Jerufalem, zomtyds Chevalieresfes, of Ridderesfen, geheeten, van dezelfde oudheid als de Ridders zelve: haar post was, Bedevaardgangfters en Zieken op te pasfen; en dit is nog haare bezigheid in het Hospitaal voor de Vrouwen gefticht. Op Maltha, ten einde wy 'er dit byvoegen, bevindt zich nog inlandfche Adel, die, flegts in posten van min» der aangelegenheids, in het beftuur des Eilands met de Ridders deelt, en voorts van de Ridders volkomen afgezonderd leeft. Deeze houdt zich met den Landbouw onledig, woont op Buitenplaatzen, die hun toebehooren, of onthoudt zich in de oude Stad , van eigen inkomften leevende. Geheel zyn deeze Edellieden van de Ridders verwyderd. Hier toe geeft aanleiding den trotsch, dien eenige Ridders, als of ieder hunner Souverain van het Eiland was, ten hunnen opzigte aanneemen; hier toe werkt mede het treffend gevoel van hunnen verminderden invloed op den voorouderlyken grond, zints de Ridderorde zich hier gevestigd heeft; en nog wordt die afzondering verfterkt door eene geheel niet ongegronde jaloufie ten opzigte van jonge Ridders, welke zo verre gaat, dat zy hunne huizen, voor al wat het Ridderkruis van Maltha draagt , fluiten , om hunne Egtgenooten en Dogters voor den gevaarlyken aanval dier Kuischheid gezwooren hebbende Ridderen te behoeden; dit gaat zo verre, dat eene Vrouw deezes Adels, die zich eenigen ommegang met eenen Ridder veroorloft, daar door haaren goeden naam in de waagfchaal ftelt, of, mag ik liever fehryven, verliest. Dit gedeelte van Maltha's Inwoonders leeft dus in een beperkten kring onder elkander voort; en het Eiland fchier  402 VERSLAG VAN DE MALTHEEZER RIDDERORDE, ichier nimmer verhaten hebbende, kan, in hunne omftandigheid, niet wel anders dan zekere ftyfheid hun deel weezen. _ Een gebrek nogthans , waar van Vreemdelin¬ gen, uuiten ue urae, aie eenigen tya op Maltha lleeten, en toegang kreegen tot deezen ouden Adel, hun vryfpreeken; getuigenis geevende van eenen vriendlyken en niet onbevalligen ommegang. zedige verdediging der legAatzoeKEEEn. Sic qui, pauperiem veritus, potiore metallis Libetate caret, dominum vehet improbus , atque Serviet aternum, quia parvo nefciat uti. hoe at ius. medeburgers! Het bejag en bezit van Schatten en Rykdommen, hoe zeer ook veragt door eenige Wysgeeren, hoe zeer ook uitgejouwd door Hekeldichters , gaat ten minflen van één voordeel vergezeld. Indien Rykdommen geene weezenlyke Vriendfchap kunnen bezorgen, verfchaffen zy nogthans iets, 't welk 'er zo zeer op zweemt, dat het beantwoordt aan de meeste inzigteu, eigen aan afneemende leevensjaaren; te weeten, ontzagbetoonende opmerkzaamheid, toevoorziende bezorgdheid, voorkomende vriendlykheid , en tedere deelneeming. Het betoon deezer aandoeningen en werkzaamheden brengt veel, zeer veel, toe, om de ongemakken van Ouderdom, en 't verval vau krakten, te verzagten; zy laaten zich by uitftek zien in eene foort van Menfchen, gewoon eene groote maate van toegenegenheid te betoonen — Menfchen , welken men den naam van Legaatzoekers geeft, of, om het nog fterker uit te druk. ken, Legaat-bejaagcrs noemt. Door de Schryvers, iii 't algemeen, worden deeze Legaatzoekers geen regt gedaan. Zy worden naamlyk door hun afgebeeld als Laaghartigen , als Geveinsden, als Gicrigaarts; ondeugden, genoegzaam om een character te fchandvlekken , en by het Menschdom, over 't algemeen, in haat te brengen. Maar ik verbeeld my, in alle nederigheid, dat wy, het weezenlyk Chala&er der Legaatzoekeren in opmerking neemende, ons in ftaat zullen bevinden, om veel te hunner verfchooninge in te brengen, hunne afgerigtheid en hun gedrag in een gunfliger dag te plaatzen. Myne geringe bekwaamheden mogen niet ten volleo toe deeze taak zyn opgewajfen, ik voel my egter aan-  zedige verdediging der legaatzoekeren. 433 gedreeven om dezelve te onderneemen, met inzigt om eenï. Igen dienst te doen aan verfcheide agtenswaardige Perfoonen van myne kennis , die deezen weg , om rykdommen te verkrygen , hebben ingeflaagen , of denzelven nog bewandelen. Siaa my toe, myne Medeburgers! in de eerfte plaats, by te brengen, dat de Legaatzoekers onze hoogagcing , in geene geringe maate, verdienen ; dewyl zy de vreeze des doods, zelfs omtrent die hun het naasc beftaan, overwonnen hebben. Zy fchroomen niet, even gelyk het vrolyk, huppelend en bedagtJoos, gedeelte des menschdoms, de door zwakheid fukkelenden te bezoeken, de laatfte fpronkeis van den lamp des leeven* te zien, of het oog te flaan op eene dooddreigende wonde. Zy fchuuwen de Ziekenkamer niet, om na plaatzen van vervrolyking te fnellen; zy verwyderen zich niet, om het zugten der lydenden, of het fnikken der ftervenden, te ontgaan. Neen; zy aanfchouwen deeze Voorwerpen, zo verfchriklyk voor den vrolyken en onbedagtzaamen , met de grootfte bedaardheid; zy wagten den jougften leevensfnik af met eene tedere bekommerdheid , en ontvangen den laatften adem , onder angscvallige verwagting. Zy gaan veeleer in het Klaaghuis, data in het Huis der Maaltyden; weetende, dat, binnen korten tyd, alle traanen van hunne oogen zullen worden afgewischt, en dat zy zich zullen verheugen over den gelukkigen Staatswisfel van hunnen beminden Vriend, die na een beter plaats heenen gaat, terwyl zy agterblyven om te worftelen met de verzoekin* gen, boven welke hy verheven is. Wyders ontleenen , Medeburgers! de Legaatzoekers geena geringe verdiende daar uit, dat zy eene zo volkomene en meesterlyke zegepraal bevogten hebben over hunne driften ere aandoeningen, dat zy in ftaat zyn om zichzelven toe te wyen aan den dienst van den ouden en den zwakken , en met een geduld , 't welk job ter eere zou geftrekt hebben , alle de ongemaklyke luimen en knorrigheden , bykans onaffcheidelyk van de door hun bezogte en opgepaste Lyderen, verdraagen. Terwyl anderen de grilligheden des ouderdoms ontvlieden, en het kiaagen der Zieken fchuuwen, dienen zy alle verligting fche.nkende vertroosting toe, doen de ftroomen van de tederfte deelneeming vloeijen, komen de minfte wenfchen van den bedroefden voor, en brengen ligtenfchap toe aan zyne fmert , door zorgvuldige oppasfing. Zy fchynen voor zichzelven zo veel te voelen, dat zy den Lyder van het denken op zyn eigen ongemak aftrekken, dat hy zyn ongemak als een zegen tanmerkt; dewyl het zulk eene tederheid veroorzaakt, zelfs by de zodanigen, van welken hy het zo weinig wagtte, die hy Zo zeldzaam gezien en aan welken hy zo weinig kennis hadt, ên foms van verre gekomen is, enkel met het liefderyk oogmerk on»  4fwieg der kinderen zal hem ook niet kwellen: doch hy is naby G g 3 aan  410 BRIEF VAN VER EDIK aan het dak, en wy hebben om geen katten gedaw: mogelvfcl zullen deeze, geduurende den nacht, een nog erger muziek! maaken dan de voorige onaangenaame gasten. Zeer beJ fctaroomd myn Vriend den volgenden morgen bezoekende,! vond ik hem echter zeer vergenoegd; hy had wel geflaapeo.l alles was naar zyn zin; hy zeide niets beters te kunnen be-J geeren, en was reeds begonnen met het afdoen der zaaken 1 om welke hy in Parys gekomen was. Dubbel voldeed myJ dit, om dat myne eigene omftandigheden vorderden, dat ifcl voor een dag of tien buiten de Stad ging, en dus gerust koai zyn , dat myn Vriend het wel had. Na dat ik myne zaaken afgedaan had, en weer terug gekomen zynde, was myn eerfte werk naar den toeftand vaar ^y» ...um MUNuiituA te verneemen. ik meende hem voorzeker te vinden daar ik hem gelaaten had ; doch dit was buiten den waard eerekend. Zvn im»»»,, u„; j . . "j - t>-"<-«.<-u uuiawaaiu was zeiISf zeer knorrig op hem. „ Deeze wonderlyke man (zeide hy)! „ is maar drie dagen by my gebleeven. Onder voorwendzei ,1 „ «,„ ™„, uct viuonpeeien leert, den geheelenl „ dag door _ valsch lpeelt; dat zyn meester een even flege] „ , uy «era vau aen morgen tot den avondJ „ zou willen gegeesfeld worden , dan onder een dak wooneaJ „ ...^ ,oui*uu u« viuuupeeien ïeert , en duizend dergelyke ,, bvv..>.v>i> ...^vi , ij uy uygciuaaiUU. Vooris alhier vernomen hebbende, dat hy naar het bolwerk de Bers van Parnasfus verhuld u«„„r h. fooedieften derwaards . en «m»» tA~„ ' jt " : » "en ucci mumutieux lei fpreeken. Hier kwam eene dikke mama voor den dag dieH ...j ...........v. »y uy naar maar vierentwintig uuren i had fcunnen houden. Toen ik naar de reden van dit fpoedis' vertrek vernam , zeide zy my : „ Den volgenden morgen j s, na dat wy dien kwast in huis gekreegen hadden, moest 'er „ een loog gekookt worden; doch Mynheer was te fyn vani ,, neus, om den reuk daarvan te verdraagen, en hoepelde zon „ ras doenlyk, op, na de ftraat tfAntin" Oogenblikkelyk liep ik derwaards, doch ik kwam al we^r te' laat; by ongeluk woonde op. dezelfde verdieping een Vroedmeester, en by vergisfing wierd 'er dikwyls, zo by dag als by i nacht, aan'zyne deur geklopt, om den Vroedmeester te roepen., Dit had hem zodanig verveeld, dat hy zo ras mogelyk verdweenen was. Eindelyk vond ik de plaats zyner wooning;; doch deeze was geheel uit de buurt, en het was reeds laat/ Hierom ging ik naar huis, met oogmerk om den volgenden! morgen myne reis te vervolgen. Doch hoe ftond ik te kyken , ï toen ik, te huis komende, minutieux met zyn knegt en zvn I valies daar vond. ' „ Och! myn Vriend (riep hy uit) wat is dat Parys toch een l „ atfchuwelyke Stad. Toe hier toe weet ik niet, waar ik myn |  .aangaande zvn vriend minutieus, 4Ü p hoofd zal nederleggen ; wees zo goed om my, geduurende E deezen naeht, te herbergen." Gaarne,zeide ik;een bed is tot tuw dienst. „ Geenzins (hervatte hy), geef my maar een maL, tras in uwe eetzaal, morgen zal ik 'er weêr op uitfhuiven, k, eu wel iets goeds vinden. Myn laatfte verblyf behaagde my Kj uitermaaren wel; doch ik ben van daar verjaagd door de haa. j„ telyke nabyheid eener Corps - de - garde. Ik meende dol te L, worden van 't geroep Qui vive! Patroilk! Caporal!" Naauwlyks was de zon boven de kimmen, of wy gingen al weêr aan het zoeken naar eene wooning ; doch het is laat in den avond, en wy hebben nog niets gevonden 't geen voldoet. Ik vreeze zelfs, dat minutieüx al dien tyd, welken hy beftemd had om in Parys te blyven, tot het zoeken naar een verblyf zal'noodig hebben, en dus naar huis moeten keeren, zonder de zaaken af te kunnen doen , om welke hy herwaards gekomen was. ZOMER - ZANG. Fillis. earlnette, wat beduid dit, zo vroeg in dert morgen in 't Veld» en dat wel met een korfje aan den arm? Heb ik 'er u iet meermaalen meê gezien ? Jeannette. Ja Fillis, dat was onlangs nog in de Lente, toen gaarde ik tr van de geurigfte bloempjes en de cdelfte ïcruiden in; en ?eet ge voor wie ? Voor Ameline , om 'er een Ientekrans an te vlegten. —— Nu ga ik Zomervrugten opzamelen , 1 wel voor die zelfde Herderin dan wil ik 'er nog tnige Bloemen en Kruiden byvoegen , en dit klein gefchenk il ik Ameline aanbieden. Wat zy dan zeggen ral? Ik heb ok , als de herders zongen, hun eenige deuntjes afgeleerd; > een wil ik by myn gefchenk voegen, en haar aanbieden. Fillis. Ja, ik weet dat gy zingen kunt; onlangs hoorde ik u een mtelied zingen, toen gy op dat groene Moschheuveltje een bemkrans zat te vlegten. Toen heb ik u beluisterd; ook heeft jt gevogelte u beluisterd , want het paarde of zyne ftem |t de uwe of het zweeg ftom ftil. Kom laat ik nu * Zomerlied eens hooren aandagtig zal ik luisteren, I wy zullen dezen dag zamen vrolyk weZen. — Hier op igon Jeannette aanftonds dit volgende Herderslied. Jeannette. alVees welkom milde en vruchtbare Zomer — wees drieal welkom. Gy zyt bet die mee de fchoonfte vruchten pronkt.  41* ZOMER - ZAN3. pronkt. De gouden Koornair buigt zich als voor den fikkelJ de Abrikoos en Perfik hangen te blozen . de Druif zwelj aan de edele ranken. Van dat alles gaar ik in myn korfje! 6 Edele vruchten ! hoe liefclyk flreelt gy de tong en hel gehemelte. Nu is de noeste Landman bezig met den fikkei ijl 't koorn te flaan , of de edele vruchten te plukken. Z« word de nyvere vlyt beloond. De rype Peer vak in de pluk? kende hand. Tuinman plukt de blozende Abrikoos eji gloeijende Perfik , terwyl men ginds de goudgeele Appelei door vrolyke Landmeisjes in biezen korfjes ziet vergaderen. -2 Wat is de Zomer mild, hy fchenkt ons allerhande vruchten, e fiert onze tafels met het fnakelyksc Ooft , terwyl men verga* word op allerlei gezondheid b vorderende Groentens. — Voot namelyk is da Zomer, my aangenaam , om dat ik Ameüne d« vruchten kan fchenken. Nu zing ik dit Zomerlied voor haai: Ja voor haar is. dit Gezang —voor haar zou ik m voor mvne beste Vriendin niet zingen ? IVly dunkt ik zie ha* my vriendelyk aanlachen. Lachjes, welke zich met de aan; valligfte vriendelykheid op hare roozen-lipjes vereenigen. Dari uwe fchoone ziel , Herderin, is vooral bevallig ; wan ,zy is met de edelfte deugden gefierd, en dit noopt my voors tot zingen. Welkom, driemaal welkom, vruchtdragende Zomer. Welk ee? aangLnarae tyd , zo mild , zo ryk in vruchten , zo ryk in d fmakelykfte vruchten ! Welk een gewenschte tyd • I! wil nu Ameüne dit korfje met deze Vruchten en Bloemen tet gefchenke geven. Hoe vriendelyk zal zy zien, als zy dit kofl je met wat Zomervruchten en Bloemen ontvangt! Heel voor u; ja dit kleen korfje is voor u, Ameüne. Het \ nog een gefchenk van de deugdzame Dafbe; eu weet ge ws deze zei, toen zy 't me gaf? -— Dit korfje, zei zy, zul gy aan niemand immer geven, dan alleen aan zulk eene Herdé rin, wier deugden het waardig zyn. Vaar wel korfje ! ni zult gy voortaan aan den lieven arm van Ameüne hangenwant zo een. als D-ifhe 't waardig keurde, is Amelini en Ameüne alleen. Ik wensen , dat gy nog veel Zomers aan den arm van \meline zult hangen , en ik dan aan haar gedenkende, ook aan dezen blyden dag gedenke e op dien een vrolyk Zomerlied ziugen mag. Dat 'nini rner loeijende ftormen, of woedende onweêrsbuijen, hare ba fchaduwde hut befchadigen, of hare kudde benadelen' I Ameline leve gelukkig! Fillis. Ja waarlyk Jeannette , dat is een gepast Zomerlied, eei Zang cue Ameline wel zal aanftaan. Zeker ik ben ook zeel fnr w h r 1 Hed; e" 'C zal gewis Ameline wei aanftaan om dat het zo opregt als eenvouwig is. C. v. s. G,  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en we etenschappen, betrekkelyk. rede- en schriftmaatige bedenkingen over de pligten en hoedanigheden der bedienaaren van het euangelie; als mede wegens het voeglyk gedrag der leden van de christlyke gemeenschap, ten opzigte van hunne leeraaren. (Volgens het Engelsen van james foster , DD.) (Vervolg en Slot van bl. 380.) In de ontvouwing der Pligten van de Leden der Christlyke Gemeenfchappen of Gemeenten, met welke wy ons bezig houden, en waar van wy het Slotgedeelte thans zullen mededeelen, komt voorts in aanmerking , dat zy verpligt zyn , om, volgens eene uitdrukking der Heilige Schrift , (die veelligt belachefl zal worden door eenige Loshoofden , zogenaamde fchrandere Lieden van den ftempel des tegenwoordigen tyds, fchoon zy mogelyk nog zo verre niet gekomen zyn, dat zy epenlyk allen Geloof' in den Christlyken Godsdienst verzaaken) zich te vervoegen by den Dienst des Woords; zo wel als by alle andere openbaare Godsdienstverrigtingen j want zonder zulks is de Dienst van een Leeraar voiftrekt wanvoeglyk en nutloos: en zou het veel beftaanbaarder gehandeld weezen, zich daar tegen voluit te verklaar en, en alle Godsdienftige Gemeenfchappen te ontbinden. De voordeelen van Openbaar Onderwys en Gemeenfchaplyke Godsvereering loopen van zelve in 't ooge. Zy immers houden leevendig het algemeen bezef vah de godheid, van eene Voorzienigheid , als mede van de groote Verpligtingen , welke de Godsdienst van ons afvordert. En, ware het niet, dat deeze ftaatlyke vastgeftelde Godsdienstoefeningen plaats greepen, dan zou men , (niettegenftaande eenige tusfchenvallende misbruiken) met rede, mogen vraagen, of niet een groot getal, zelfs in Christen meng. 17^8. no. n. Hh Lan«  4t\ ' bedenkingen over de pligten Landen, geheel zou overftroomd weezen met de diepfle onkunde en barbaar schh id. Den openbaaren Eerdienst go heelenal te verwaarloozen moet de jammerlyklte gevolgen naa zich ileepen voor het Christendom en de Zedelykheid. De Verftandigften en Besten zullen hunne goede gefchiktheden daar door vermeerderd en verbeterd vinden. Of, indien het waar mogt weezen, dat zy geene verdere Vorderingen konden maaken, (gelyk trotschheid en zelfbedrog misfchien zommigen inboezemen, doch 't welk ik geloof dat geen waarlyk zedig Mensch van zichzelven zal gelooven,) zal nogthans hun voorbeeld van grooten dienst weezen om anderer yver aan te vuuren: terwvl, in tegendeel, hun geheel agterblyven eenen invloed kan nebben op veelen, die wel zeer het onderwys en de opwekking behoeven, om op dezelfde wyze te bandelen, waar door zy , in 't einde, eene otiyerfchilltgheid, voor alles wat Godsdienst heet, aanneemen. Dan, ten opzigte van de Christenen, is de verpligting hier toe nog klaarder en onlochenbaarder: want yan de Geloovigen, zelfs ten tyde der Apostelen, wordt met zo veele woorden vermeld, dat zy allen cendragtlyk volhardefiele waren in het bidden en fneeken (*) ; 'dat zy allen cendragtlyk by een waren (f); dat zy volhardden in de Leere der Apostelen , in de gemeenfchap , in de breekingc des broods, en in da gebeden (1). Dat, in deeze Godsdienftige Zamenkomften, Redenvoeringen en Vermaaningen voor het Volk gehouden wierden, zo wel als dat men 'er Gebeden en Dankzeggingen uitftortte tot den Aimagtigeri, is ontegenzeglyk uit de volgende Gefchiedkundige Getuigenisfen, die beweeren, dat paulus en barnabas, wanneer zy vergaderd waren met de Gemeente te Aatiockic, (de plaats waar de Geloovigen eerst Christenen genaamd werden) eene groote Schaarc leerden (§); dat paulus , op den eerften dag der weeke, wanneer de Discipelen zameng'ekomen waren om brood te breeken, by hun predikte (**). Gemelde Apostel geeft dit getuigenis van zichzelven en van de Gemeente tc Ephefen ; dat hy hun niets onthieldt van H geen hun nuttig was; maar hun geleerd hadt en in't openbaar en van huis tot huis; betuigende beide Jooden en Grieken de be* (*) HandrL. I: 14. (f) Handïl. II: 1. fl) Handel, II: 4?4 (§> Handel. XI: 25. (*<) Hahdel. XX: 7.  der euangelie • bedienaaren , enz. 415 'bekeering tot god en het Geloof in den Heere jesus christus (*). Even 't zelfde wordt ten opzigte van de Apostelen in 't algemeen getuigd, te weeten, dat zy niet aflieten jesus christus (of diens Leer) te predéken (f). Hierom heeft de Schryver van den Brieve aan de Hebreen het waardig gekeurd om als een ftuk van rechtftreeksch Apostolisch bevel de Geloovigen op te leggen, op elkander agt te geeven tot opfcherping van Liefde en Goede Werken, en de openbaare Byeenkomflen ■niet na tc laaten, gelyk zommigen de gewoonte hadden (1); tegen dit verzuim moesten dus de vroeglte Christenen reeds op het ernftigst gewaarfchuwd en des afge- maand worden. Ik mag hier by voegen, dat het» ten minften over V algemeen, voeglyk is, dat de Christenen de openbaare Godsdienstoefeningen bywoonen, in die 'Christen-Gemeenfchap, tot welke zy meer onmiddelyk behooren: en zulks om deeze eenvoudige en elk in 't oog vallende rede, dat, zonder zulks, het naauw mogelyk is, dat byzondere Gemeenten zouden kunnen beftaan, en dat gevolglyk, dit veragtloosd zynde, de openbaare Eerdienst zelve niet geregeld zou kunnen onderhouden worden. Nog eene zaak zal ik aanpryzen, eer ik dit onderwerp afgehandeld reken , hier in beftaande, dat de Toehoorders, in het hooren prediken des Woords, zorg moeten draagen om zich door geene ydele nieuwsgierigheid te laaten ïnneemen: want dan zou het flegts een kortftondig, beu- zelagtig, nutloos, vermaak verfchaffen dat zy niet voornaamlyk moeten blyven hangen aan de fraaiheid der Redenvoeringe, aan de bevalligheid der uitfpraake des Redenaars: dit, op zichzeive bcichouwd , kan alleen de 'verbeelding treffen ; maar het oordeel niet opfchranderen, noch het Zedelyk CharaEter verbeteren. Nog veel minder moeten zy de openbaare Godsdienstoefeningen en Onderrigtingen bywoonen om bot te vieren aan eene bedilzieke geaartheid, om misdagen op te lpeuren en te berispen , en met veragting te fpreeken van kleine misflagen en onnaauwkeurigheden, welke de Leeraar, in zyne voordragt, begaat: dewyl zulk een bedryf trotschheid en zelfbedrog voedzel verfchaft, en een geest van twistgraagfe teelt; , (*) Handel. XX: 20, 21. (f) Handel. V: 42. (j) Hesr; X: 24, 25. Hh a  4i6 BEDENKINGEN OVER DE PLIGTEN teelt4 Bovenal moeten wy zorg draagen om ons- zeiven te ontdoen van allen Vooroordeel, 't welk de ziet onvatbaar maakt om het fterkfte licht van waarheid en baarblyklykheid in te laaten ; 't welk elke menschlyke zwakheid in eene hoofddwaaling herfchept, en zich door geene welfpreekenheid laat beweegen, noch door kragt van reden overwinnen. Voorts is het een onvermydelyk gedeelte van den pligt der Christen - Gemeenten, den Leeraaren toe te ftaan, om met vrymoedigheid hun den geheelen Raad van god te verklaaren (*) ; dat wil zeggen, alles voor te draagen, 't geen zy oordeelen eene belangryke waarheid of pligt van het Euangelie der zaligheid te weezen; hoé zeer zulks ook moge afwyken en verfchillén van aangenomene Leerbegrippen en vastgeftelde gevoelens. Deswegen zy 'er geen bedwang, geen fchroomwekkende fchrik: maar men geeve alle mogelyke aanmoediging tot eene vry.e en onpartydige beoefening der Heilige , Schriften : naardemaal dit de éénige weg is, langs welken een Leeraar voor zichzelven juiste begrippen van het Christendom kan vormen, en in ftaat weezen om ze anderen voor te draagen. De Christenen, in t algemeen, kunnen geen voordeel altoos trekken van de geoefendheid hunner Leeraaren, indien deezen zich bepaalen tot zekere geliefde Leerftellingen, als de maatftaf van waarheid , van welke zy nooit willen afwyken. Het Christendom is eene zaak, die, over 't geheel ge* nomen, niet meer geleerd kan worden door den Prediker dan door de byzondere Leden der Gemeente. Men geeve hem derhalven al de ruimte , die rede , geweeten , en een vuurige zugt om de waarheid te kennen * vorderen, en de zwakheid der menschlyke natuure, om alle waarheid te bevatten, altoos zal eifchen. Indien by met de daad onfeilbaar was, 't geen wy weeten dat hy niet is, zo wel als wy weeten dat wy zeiven niet onfeilbaar zyn, dan gingen wy zeker; anderzins is het voiftrekt onmogelyk dat men van den eenen of anderen kant eenige vorderingen maake. Volgens die ongerymde veronderftelling zouden wy ons omfchreeven vinden binnen een kring van drieste onkunde, waar door Rede noch j Openbaaring heen kan breeken. r Doch (♦) Habdel. XX: *7.  DER EUANGELIE-BEDIENAAREN, ENZ. 417 Doch bovenal wil ik den Christenen in 't algemeen geraaden hebben, niet trotsch en vermetel genoeg te weezen, om, ten allen oogenblikke, by elke gelegenheid, de brandklok van Kettery te kleppen ; dit bedryf is, door alle de Eeuwen der Kerke heen, het werktuig geweest van fchande en geweld, en de oorzaak van eind- looze fcheuringen en de deerlykfte verwarringen. Want hoe anverdeedigbaar is het deeze haatlyke Misdaad ten laste te leggen aan Mannen van eerlyke beginzelen en een voorbeeldlyk leeven : Mannen, die voiftrekt het tegenbeeld uitmaaken van de Ketters in de Schriften des Nieuwen Verbonds vermeld, en die, indien het gezag van Apostel paulus iets beduidt, met geene mogelykheid aan dat Misdryf kunnen fchuldig ftaan: immers die Kruisgezant befchryft de Ketters als lieden by zichzelven veroordeeld, gedreeven door eer-party zugtige en zelfzoekende beginzelen. Een andere tak van den pligt der Leden eener Christlyke Gemeente is de gunftigfte uitlegging te geeven aan de openlyke Gefprekken, en aan elk gedeelte van het gedrag der Leeraaren. Duidt niets ten ergflen, 't geen in een gunjligcr zin kan worden opgevat. Ziet kleine misflagen door de vingeren; bedekt, in ftede van voor '6 licht te haaien, de algemeene zwakheden der menschlyke Natuure, die beftaanbaar zyn met algemeene Braafheid. Verwagt niets van hun boven 't geen de Wetten van Rede en Godsdienst vorderen ; vormt geene Regels van gedrag voor de Leeraaren, ten aanziene van de gewcone en daaglykfche leevensgevallen, dan waar aan ook alle anderen onderworpen zyn. Voert men my hier te gemoete, „ dat zy gefteld zyn om tot voorbeelden aan de geheele wereld te ftrekken." Ik vraag, waar van? En antwoordt, dat zy voorbeelden moeten weezen van alles wat waarlyk deugdzaam, lof- viaardig en regt is; maar niet van Geestdryvery en By geloof; niet van een ft r eng, grommig en zemelknooptnd gedrag; niet van droef- en zwaar geestigheid; niet van een irotfche en verfmaadende afzondering van de wereld; niet van een der wyze en goede Voorzienigheid bedillend gedrag in het verfmaaden van de genietingen der Leevensaangenaamheden en verkwikkingen, welke god gunstryk den bewoonderen deezer aarde toereikt. Want deeze dingen zyn zo verre van gedeelten der waare Godsvrugt liit te maaken, dat ze veeleer den naam van het tegenph 3 over-  418 BEDENKINGEN OVER DE PLIGTEN overgeftelde mogen draagen waare Godsvrugt be¬ ftaat grootendeels in het, volbrengen der Zamenleevlngsdeugden, en haare wegen worden door salomo befchreeven als wegen van lieflykheid, en hy noemt alle haare paden paden des Vredes (*). Vergun my hier nog by te voegen, 't geen zeer dikwyls te pasfe kan komen, dat, indien gy eenig ongunftig vooroordeel of begrip tegen uwen Leeraar hebt opgevat, het uw pligt is de eerfte gelegenheid waar te neemen, om, in een vry en openhartig onderhoud over dit onderwerp, dat vooroordeel of begrip weg te neemen , en niet toe te laaten, dat het zich vestige en opgroeije, en daar door zo diep inwortele, dat het onuitrooybaar worde. — Misfchien kan het geval eene uitlegging krygen, die geheel voldoet; of althans de oorzaak van kwaalyknceming zeer verzagt. Doch, wat hier van ook zyn moge, het is een lydig onregt, het Character eens Leeraars aangedaan, hem niet in de gelegenheid te ftellen om zich zeiven van blaam te zuiveren; of vooroordeelen tegen hem te behouden en aan te kweeken, zonder verzekerd te weezen van derzelver wel- of kwaalyk- gegrondheid. — Volgde men dien zelfden regel ten opzigte van de menfchen in 't algemeen , die'men ten nadeele van eens Leeraars Character zo.ligt aanneemt, dan zou, de erg- en kwaad- denkenheid der Wereld in aanmerking genomen zynde, als mede hoe gereedlyk men mistast en overhelt om ten kwaade te duiden, algemeene tweedragt,en onderling leed berokkenen, onvermydelyk weezen. De laatfte raadgeeving , welke ik ten deezen opzigte voor te draagen heb, (die misfchien meer van een enkel yoorzigtigen dan ftrikt gefprooken van een Godsdienftigen aart is,) beftaat hier in, dat de Leden eener Christen ■ Gemeente hunnen Leeraar, zo min mogelyk, betrekken in hunne byzondere gefchillen en oneenigheden, of hem tot Scheidsman en Regter inroepen; ten einde hy zyne agting niet verlieze by de eene of andere der twistende Partyen ; en daar door zyne nuttigheid over het geheel verlooren gaa. Dat zy liever, in dit geval , de zaak brengen voor andere Vrienden, die misfchien gelyke bekwaamheden hebben, om in netelige en duistere gevallen van dien aart te beflisfen, en minder gevaar loopen van. (*) ï2reuk. III: 17.  DER EUANGELIE-BEDIENAAREN, ENZ. 4x9 aanftoot te geeven. Doch, indien gevallen van deezen aart onder de kennisneeming van den Leeraar moeten komen, vordert de algemeene regtvaardigheid , dat het hem vergund zy met volmaakte vryheid te oordeelen, zo als de billykheid der zaake hem toe fchynt te vorderen; en dat zich niemand beige over 't geen hy oordeelt een regtmaatige uitwyzing des gevals te weezen. Ik heb geoordeeld van deeze byzondeiheid bepaald te moeten gewaagen ; dewyl ik weet , dat zulks fomtyds onverzoenlyke verdeeldheden heeft veroorzaakt ; en 't is, in de daad, zeer eigenaartig, een ryke fpringwelle van tweedragt. Maar , indien een Leeraar mishandeld of ver~ volgd wordt, uit deezen of anderen hoofde , is het de pligt der Gemeente hem te verdeedigen, zyne eer en braafheid te handhaaven. Het is alleronedclmoedigst, allerlaagst, hem in zulk een gevaL te verlaaten (wanneer hy lyden moet om het onlosmaaklyk aankleeven van de zaak der waarheid en der eerlykheid), welk ook het charaëter en de magt zyns verdrukkers moge weezen. Zulk een laage verraadelyke toegeeflykheid in de zodanigen, die de Leeraar regt hadt om te verwagten dat zyne Vrienden zouden weezen en handhaavers zyner onfchuld, kan hem niet alleen buiten ftaat ftellen, om, ten tyde van zulk een ongelukkigen en onverdienden zamenloop van hem benadeelende oorzaaken, van dienst te zyn; maar ook zyne nuttigheid, voor het toekomende, grootendeels wegneernen. bedenkingen over de mogelykheid van de geheele uitroeijing der kinderziekte. Getrokken uit eene Verhandeling over die ftoffe van c. g. gruner , Hoogleeraar te Jena. De Gefchiedkunde en de Analogie pleiten voor de mogelykheid eener geheele vernietiging der Kinderpokfes. Iedere aanfteekende ziekteftofFe kan , onder zekere voorwaarden, afgekeerd worden, zo men maar de middelen, die tot zodanig een oogmerk dienen moeten, wil aanwenden. De meer of min gemaklyke demping van zodanig een kwaad bepaalt, ten deezen opzichte, niets. Volksziekten, wier oorzaak kennelyk gelegen is in eene Hh 4 be-.  420 BEDENKINGEN OVER DE UITROEIJIN» befmettende ziekteftofFe, kunnen verminderd en eindelyk geheel verdelgd worden, wanneer men het aanvoeren van zodanig een vergift, op de best gefchiktfte wyze, verhindert. J ' De Mclaatschheid is eene aloude Oosterfche Ziekte"; geduurende de Middeleeuwen woedde dezelve met geen mindere hevigheid in het Westen, voornaamelyk na het wederkeeren der Kruisvaarders. Met dat alles hebben de Leproozenhuizen, en de andere ten dien einde genomene maatregelen, om de aangeüokenen geheelenal van de Gezonden af te fcheiden, zo veel uitgewerkt, dat thans byna geene waare Melaatfchen meer gevonden worden, en die , welke er voor gaan, doorgaans aan andere min kwaadaartige huidziekten zukkelen. Toen zich, in onze dagen, deeze ziekte, denkelyk op nieuw uit het Oosten aangebragt, te Martigues vernieuwde, beperkte men de alleenleevende aangeftokenen in hunne wooningen ; men verbood hen het huwelyk, om dat deeze kwaal zich door de voortteehng vermenigvuldigt ; de overigen , die verdaet waren van befmet te zyn, wierden in het Leproozenhuis geplaatst, en dus wierd eerlang het verder voortlocpen deezer fchnklyke kwaaie verhinderd. De Pest is de tweede hoofdkwaal, die, van de oudfte tyden af, door mededeeling van zyn vergift, de grootfte verwoestingen onder het menschdom beeft aangerigt. Deeze ziekte tast alle menfchen , zonder ondericheid , aan; zy is zeer beftnetlyk en moorddaadig ; haare fmeu ftoffe deelt zich gemaklyk aan allerleye ftoffen, kleederen en eetwaaren, mede; zy kan daar mede vervoerd worden, en zy behoudt haare befmettende hoedani gheden geduurende een zeer langen tyd. Met dat alles is deeze ziekte in onze Gewesten uitgeroeid, door de menigvuldige verftandige inftellingen , waar door het medevoeren der befmetting uit het Oosten zo bczwaarlyk wordt gemaakt. En waarom zou men, door gelykzoortige middelen, de uitbreiding van het Pokvergift niet kunnen ver^> hinderen V De Geneesheeren, die, vooral uit liefde voor de Inentmg, gelyk maret, de uitroeijing onmogelyk achten, brengen hier tegen m, dat de Kinderpokken geneeslyk zyn; dat zy niet fteeds alomme heerfchen; dat 'er, ten ereften gerekend, flegts een vierde gedeelte der aangeftokenen omkomt, enz. Zulke redeneeringen betekenen weinigdoch 'er zyn nog meerdere zwaarigheden, in den aart van het  DER. KINDERZIEKTE. 451' het Pokvergift zeiven gelegen. „ Het Pokvergift (zegt „ maret) "hecht zich vast aan alle lichaamen die het M kan bereiken, aan het vuil linnen, alle linnen, wollen k en zyden kleederen, enz.; insgelyks aan leder, papier, „ vruchten" en andere voedzelen. Het zelfde vergift ver„ mengt zich met het water , den wyn en alle andere „ dranken. Het onthoudt zich maanden lang in de lucht, „ zonder dat het verandering ondergaat; terwyl het beL fmettend vermogen, zo het niet te veel aan de lucht is „ blootgefteld, ten minrten een jaar lang kan duuren, en L, jaaren lang, wanneer het naauwkeurig wordt opgefloo„ ten. Dit vergift is verder van een vasten aart; wan„ neer hetzelve is opgedroogd , is het, noch door het „ gezicht, noch door den fynften reuk, kenbaar. De aan[„ fteekende kracht is zo ontzettend, dat een onzichtbaar „ deeltje eener zodanige ftoffe, tot het op nieuw voortf„ brengen deezer kwaaie, voldoende is, en dat men op L deeze wyze het vergift van het eene einde der Wereld iL tot het andere kan overbrengen." I' Is deeze fchildery in allen deele waarachtig, zo is de Ivraag: welke ziekte verdient het ernftigst opzicht der Ipolitie , en derzelver krachtdaadigfte poogingen om eene ivolkomene uitroeijing te bewerken; de Pest of de KinIderziekte? Zy, die dit, ten opzichte der laatstgemelde jkwaal, onmogelyk achten, komen nu verder voor den dag jmet de geweldige zwaarigheden in de uitvoering; als idaar zyn: de ongefchiktheid des menschdoms, om zich Jte onderwerpen aan de burgerlyke inftellingen , die tot jzodanig een oogmerk vereischt worden; gebrek aan Idoorzicht en overtuiging; misflagen in de uitvoering der Igenomene maatregelen; teleurftelling door het niet vol3 komen bereiken van 't begeerde oogmerk ; flapheid in Ihet uitvoeren van het gebodene; nalaatigheid of onwilJligheid der nabuuren , om gelykzoortige voorzorgen te jneemen, enz. Op dezelfde wyze redeneerde men ook, Itoen de eerfte proeven genomen wierden om het voortlloopen der Pestziekte te bepaalen, en nogthans heeft men Ihet, door ftandvastig aanhouden, zo verre gebragt, dat laan deeze befmetlyke kwaaie paal en perk gefield is. | Edoch zal in deezen iets heilzaams verricht worden , idan moeten de Vorften, en de Uitvoerende Magten der | Gemeenebesten , zich vereenigen, om alle maatregelen , adie tot uitroeijing eener zo geweldige kwaal kunnen ftrckH h 5 ken,  4^3 BEDENKINGEN OVER DE UITROEIJING ken, alornme, en zonder eenige uitzondering, ten ftrengfted uit te voeren; wanneer zulks geenzins onmogelyk fchyntJ De middelen, die het best gefchikt fchynen om dei begeerde vernietiging der Kinderziekte te wege te brem gen, zyn de volgende. Vooreerst: De verhindering van allen Omgang en Koophandel met de befmette Plaatzeni Deeze voorzorg is zeer uitvoerbaar ; en indien dezelve van den beginne aan met behoorlyken yver in het oog wordt gehouden, zal het vcifpreiden van het Pokvergifï! zeer bezwaarlyk , zo niet geheel onmogelyk, gemaakt worden. Indien eenmaal de Beftuurers van Gewesten er Steden konden goedvinden aan alle hunne nabuuren keiw rus te geeven van het uitbreeken deezer ziekte; indien iedere Overigheid de Ingezetenen tot deelneeming aan dee-: zen maatregel verplichtte; indien ieder Dorp door zyne Wagts zorgen liet, dat niemand , van zodanig een aan-i geftoken plaats komende, aldaar wierd toegelaaten; indieqi ieder burger, in wiens huis de Pokjes mogten ontdaan: zyn, zich vrywilliglyk onthield van alle niet voiftrekt noodzaaklyke verkeering met andere menfchen, zou men reeds eene groote fchrede gedaan hebben tot uitt roeijing van dit verderfiyk kwaad, zonder eenige buiten* gewoone moeite of kosten. Het tweede middel • is een Cordon aan de Grenzen dier. Plaatzen, van welke de Pokjes zouden kunnen worden aank gebragt. Doorgaans openbaaren zy zich op eene enkele plaats. De Regeering van zodanig een Stad of Dorp; zou dus haare burgers behooren te waarfchuwen, om zichl in geene verkeering of handel met de nabuuren in te laaten, en teffens kennis dienen te geeven, aan de na-, buurige Rechtsgebieden , van het ontftaan der ziekte.: Deeze behoorden dan daarentegen de naar hen leidend© toegangen meer dan naar gewoonte t3 bezetten, en niemand, die van zodanig eene plaats komt, het zy Inwooner, het zy Reiziger, door te laaten. Ras zou dit uuren: gaans in de rondte bekend zyn, en elk noodzaaken op: zyne hoede te zyn. In de derde plaats behoorde men gebruik te maaken van hei Injluiten van enkele befmette Plaatzen of Huizen. Hoe veel vermogende ook de reeds gemelde middelen': zouden zyn, men zal echter, in den beginne, daar mede denkelyk niet kunnen beletten, dat zich bet kwaad niet ergens openbaare. In dit geval is het noodig, dat de huis-  der kinderziekte. 423 ; huisvader, door een onbefmette en niet verdachte perlöon , aan de- Regeering kennis geeve van het ontftaane onheil, op dat dezelve de noodige maatregelen neeme, dia [ de verdere verbreiding kunnen verhinderen , voornaam[lyk door zodanig een huis te doen affluiten, en allen (omgang met de nabuuren te verbieden. Zodanig een Imaatregel heeft geene meerdere zwaarigheid in, dan de [vrywillige opfluiting in hunne huizen, waar aan zich de Europeaanen te Alcp-po, enz. ten tyde van Pest, fteeds onderwerpen , en waar door zy meest altoos voor die kwaal, niettegenftaande alles om hen weglterft, bewaard blyven. Van zeiven fpreekt het, dat men zorge moet draagen om den behoorlyken toevoer van Geneesmiddelen en Voedzels toe te laaten, die dan gemaklyk in de befmette huizen of plaatzen kan binnengehaald worden, zonder dat iemand der nabuuren daar eenig nadeel van te vreezen heeft. De buitengewoone hier door veroorzaakte kosten zullen naderhand gemaklyk verrekend kunnen worden. Mogelyk zal iemand tegenwerpen , dat de vryheid van den Koophandel hier door iets zou kunnen lyden. Dit is waar: doch het leeven is dierbaarder dan alle Koopmansgewin. Na het verdwynen van het gevaar, zal de gêledene fchade door een verdubbelde vlyt ook wel weder te overwinnen zyn. Eene bedenking van meerder gewigt zou zyn, hoe te handelen, zo de befmatting inviel ten tyde van den Oogst? In zulke gevallen had men maar alleen het loflyk voorbeeld te volgen van den overleden Graaf van köstritz , die, zo ras zich de Roodeloop ergens, op een zyner Dorpen, openbaarde , zodanig eene plaats deed affluiten , en het werk van den Oogst verrichten door de nabuuren. Dit had ten gevolge , dat de laatften doorgaans van de befmetting vry bleeven ; terwyl de Zieken gerust wier? den gefteld wegens het bezorgen vau hun toekomftigen Booddruft. Het laatfte middel is eene zoort van Oiiarantaine, dat is eene twintig- of liever veertigdaagfche afzondering der anderzins reeds geneezene Lyders van de Gezonden, na dat teffens alle elders befchreevene reinigingsmiddelen zyn in het werk gefteld. De grond deezes gebods ligt in de mogelykheid van het verbreiden der befmetting, wanneer de geneezenen zich, zonder eenige verhindering, weder pnder de algemeene zamenleeving vermengen. Die zich aan  424 OVER DE UITROEIJING DER KINDERZIEKTE. aan de eerstgenoemde vooizorgen onderworpen heeft, ka» dit laatfte bevel ook nog wel in acht neemen. Aanmerkingen van den RedaSteur. Daar het Pokvergift in alle linnen en wollen kleede-; ren, gelyk ook in de bedden, door middel van de etter, indringt, en, dus bewaard wordende, zich, na verloop vam veele jaaren, weder kan openbaaren, zonder dat men dé< waare oorzaak der plotzelyk herbooren Epidemie kanontdekken, zal tot het voorgeftelde oogmerk niets dienftiger zyn, dan dat de Regeering der plaats, in ieder huis, na het afloopen der ziekte, daar een allernaauwkeurigstt onderzoek naar laate doen, om alles, het geen niet onbetwistbaar door wasfchen en zwavelen kan worden gereinigd , onder een weltrekkenden'fchoorfteen te doem verbranden, en allen verkoop van befmette bedden,, enz. onder zwaare ftraffen doe verbieden. Dergelyke: maatregelen behoorden in een wel ingerichten Burger-' ftaat ook genomen te worden omtrent de nagelaaten bedden en kleederen, niet alleen van menfchen die door' andere koortzige befmetlyke ziekten zyn omgekomen, i maar ook van hen die door de Teering, enz. zvn wee- ■ gerukt. 3 & Daar ook uit eenige voorbeelden fchynt te blyken, i dat de Lyken der aan Pokjes geftorvene perfoonen hun I vergift jaaren lang m eene welgeflootene doodkist by zich i behouden, en dat het onverhoeds openen eener zodanige kist, zelfs na verloop van twintig jaaren, aanleiding kan i geeven tot eene vernieuwde Epidemie, —- zal, tot het fcedoelde oogmerk , de uitroeijing der Kinderziekte , ook noodig zyn deeze Lyken in zeer dun verganglyk hout te kisten, ze op eene afzonderlyke plaats ter aarde te beftellen, en te gebieden, dat zodanig een graf niet, dan na verloop van by voorbeeld vyftig jaaren, moge geo, I pend worden. ° * ' I f.OH'  voorval met eenige byenzwermen. 423 zonderling en geducht voorval met eenige byenzwermen. Eén Voerman van Roermonde op de Stad 's Bosch , de Veth genaamd, reed, op den 25 July 1798, met (zyne Vrachtkar, met drie ftevige Paarden, voor elkanÖer gefpannen , by het Dorp Myl, aan de grenzen van Peeland, buiten het territoir deezer Republiek, gelegen, pangs eene zogenaamde Byenhall; eene plaats, waar verBcheide Korven met Byen naast elkander ftaan. Eenige feyen vloogen uit die Korven, en plaatften zich op een Her voor de Kar gefpannen Paarden. De Voerman ver|oeg die Byen , en doodde 'er eenige van. Wel ras [vereenigden zich alle de Byen der naastftaande Korven, [en vielen met zodanig geweld op de drie Paarden, den [Voerman, en een ruw-hairigen Hond, die naast de Kar Biep, aan, dat, binnen korten tyd, een der Paarden, [door de fteeken van een dikken drom Byen, op de plaats [zelve doodbleef, en de twee andere Paarden kort daarfca mede geftorven zyn; terwyl insgelyks de Hond, [door het fteeken der Byen dik opgezwollen , geftorven lis. De Voerman trachtte wel , door allerlei middelen, Iden drom Byen, die op hem aanviel, van zyn aangezicht Jen handen , al loopende , af te weeren , en wierd daarin Moor eenige lieden, met takken van boomen gewapend, [geholpen; maar ook deeze, op hunne beurt door de Byen [Vervolgd, moesten de vlucht neemen: de Voerman, m«usfchen , gelukkig in een huis geraakt , was zodanig tóoor de Byen geftoken , dat hy niet buiten levensgevaar «geweest is- , . „ .. . f Zie daar een zonderling Voorval, 't welk ik gemeend [{heb UI. te moeten mededeelen, ten einde hetzelve, tot Jwaarfchuwing, aan 't Publiek bekend te maaken. aflet komt my niet onwaarfchynlyk voor, dat onder de SWeinige Byen, welke zich, by het begin der gebeurtenis, top een der Paarden geplaatst hadden, en die door den ^Voerman gedood zyn , eene Moederbye of eene zogenaamde Koningin, of eenig ander groot perfonage uit iteene der Byenkorven, geweest zy, wier dood, door haare Sinderen of onderhoorigen, op zo eene verfchriklyke wy]ze gewrooken is. ll In den Haag, ». donker curtius. ■en 30 July 1798, ^  AANMERKINGEN AANMERKINGEN OVER DE LANDENGTE VAN SUEZ, EE OVER DE MOGELYKHEID VAN DE VEREENIGING DER ROODE EN MIDDELLANDSCHE ZEEËN. (Uit het Fransch.) Tn™e^mfn S? mer, de vereeniging der Roode Zee met dd X Middellandfche konde te wege brengen, zou, in zeke< ren zin, de gedaante der Wereld veranderen. China en frankryk zouden, als "t ware, nabuuren worden. Mee zou net noodlot dier barbaarfche Eeuwen beklaagen, ge; duurende welke de Europeaanen, die naar Afle wilden reizen , verpligt waren rondom Africa te zeilen. En frankryk zou bloenen door de vernietiging van den En-i geitenen Koophandel , die dan noodwendig ten pronde zou gaan. ö ö Om zich een denkbeeld te maaken van het gewietiffl verfchil tusfehen de beide wegen, om uit Europa, ter zee7 naar de Indien te reizen, behoeft men alleen in aanmerkmg te neemen, dat de Schepen doorgaans binnen veer-' tien of twintig dagen van Marfeille naar Alexandrie kun^ nen zeilen. Dat de goederen van daar binnen den tyd' van vier dagen naar Cairo kunnen worden overgevoerd; Dat de reis van Cairo naar Suez insgelyks in drie dagen' kan worden volbragt. Dat men , eindelyk, doorgaans, vooral geduurende de goede Mousfons, van Suez naar Suratte in dertig of vyf en dertig dagen kan zeilen. Zo dat het, langs deezen weg, niet onmogelyk zou zyn, een briet van Parys naar Suratte in vyftig dagen tyds te bezorgen. Ondertusfchen valt hier wederom tegen aan te. merken, dat de terugreize niet zo gemaklyk is ; d^wyl i men, geduurende den meesten tyd des jaars, op die rei» ■ ze, met tegenwinden te kampen heeft. Dan geduurende het Voorjaar en den Herfst ontbreekt het ook niet aan i gunOuge winden, die de vaart van de Straat van BabelMandel naar Suez zeer doenlyk maaken; waarom ook de ■ Turken en Arabieren, die zeer flegte Zeelieden zyn, deeze reis nimmer 111 andere jaargetyden onderneemen. Wanneer nu de Handel langs deezen weg eenmaal behoorlyk gevestig,! is, zal het niet bezwaarlyk vallen, de tyden van den ge.chiKten Mousfon tot de terugreizen naauwkeuriger, te bepaalen, en de reizen daar naar te fehikken. Ook11 valt n  over de landengte van suez. 427 tfalt hieromtrent aan te merken , dat de Roode Zee, van de Straat tot aan Suez, overal eene wydte heeft van Veertig mylen, en dat niet alleen de Europeaanen beter Zeelieden zyn, dan de Arabieren; maar dat hunne Schepen ook oneindig beter by den wind zeilen. Zo dat deeze terugreize, op minder gefchikte tyden, wel voor de Oosterlingen, maar geenzins voor de Europeaanen, ondoenlyk zoude zyn; te meer daar zy in dit geval altoos de vloeden te baat hebben, en geduurende de ebben kunnen voor anker liggen. De tegenwoordige omftandigheden hebben in Europa de iloude Vraag doen herbooren worden,, of het niet mogelyk zou zyn, de Landengte van Suez door te graaven, :n daar door langs een niet weinig verkorten weg naar je Oost-Indien te vaaren. De beroemde buffon heeft omtrent dit gewigtig onderverp eene gedagte medegedeeld, die onderzogt dient te yorden. Hy is naamelyk van gevoelen, dat de Middelandfche Zee veel laager ligt, dan het waterpas der Roole Zee en des Oceaans. Aanftonds valt in het oog, dat liets meerder ftrydt tegen de wetten der Natuurkunde en er Waterwerktuigkunde , dan twee Zeeën te onderftelïn, die met eikanderen gemeenfchap hebben, en echter an een verfchillend waterpas zouden zyn. Buffon rondt zyn gevoelen, voornaaraelyk, op den loop des :rooms in de Straat van Gibraltar, door welken het water, an het Westen naar het Oosten, naar binnen wordt geoerd; welk verfchynzel, zyns erachtens, genoegzaam is 9 m te bewyzen , dat het water in den Oceaan hooger :aat dan in de Middellandfche Zee, en dat het bed van en Oceaan in die Zee hellende afloopt. De redeneering van den Heer be buffon is voorzeer zeer toepasfelyk op Rivieren, om dat men weet „ at in dezelve altoos eene helling van het bedde plaats iioet hebben; doch ten opzichte der Zeeën bewyst zolanig eene gevolgtrekking te veel. Want, wanneer men lus ten opzichte der Zeeën wilde redekavelen , zou daar fit volgen, dat dezelve nergens waterpas zyn; omdat men in dezelve, overal, tegen elkander inloopende ftroomen vindt, op kleine afftanden. 'Er beftaat geene Zeeligte , of 'er loopt een zeer duidelyke ftroom : dus zou. lan volgen, dat alle Zeeën, die door eene Straat, of Zeetpgte, van elkander gefcheiden zyn, een verfchillend wa$rpas hebben, Mogelyk zal hier op iemand aanmerken: de  4^8 aanmerkingen de llroorn loopt in de Zeeëngten gewoonlyk van het Oos-i ten naar het Westen, en dus in dezelfde rigting met deni algemeenen loop der wateren; gevolglyk zyn deeze ftroo-)| men uitwerkzels van de algemeene wetten der beweeging, { Maar de ftroom loopt, in de Straat van Gibraltar, vani het Westen naar het Oosten; dus moet hier eene andere] oorzaak plaats hebben. Ondertusfchen volgt daar uiti niet, dat die juist in eene meerdere of mindere hellingJ der beddingen moet beftaan; dewyl 'er een zo groot aan-J tal gelykzoortige, fteeds naar het Oosten loopendeJ ltroomen wordt gevonden, dat deeze redeneering te veel: zou bewyzen. Het door den Heer de buffon onderfteld verfchil van waterpas doet hem beiluiten , dat het doorgraaven der Zeeëngte van Suez mogelyk gevaarlyk zou zyn. Dit i zou waar kunnen weezen, indien zyne bygebragte rede-a nen voor dit onderfcheid van waterpas op een genoegzaa-i men grond deunden, waar aan wy zeer twyfelen. De be-: wyzen, welke deeze beroemde Wysgeer voor zyn gevoelen J by brengt, zyn: iv. Dat de Roode Zee een tak is vana den grooten Oceaan; dewyl in deeze Zee vloed en ebbe I plaats grypt, en dit water dus deel heeft aan de alge- a meene groote beweegingen der wateren. a°. Dat de Mid-fi dellandfche Zee in haaren boezem den Nyl ontvangt, die | evenwydig loopt aan den Westelyken oever der Roode < Zee, en Egypte, welks oppervlakte ongemeen laag ligt, doorloopt. Wat de laatfte bewysrede aangaat, fchynt het ons toe, dat men uit den evenwydigen loop des Nyls aan den oever der Roode Zee geenerlei gevolg tot de ligging van de bedding dier Zee kan trekken; dewyl de reden! van den afloop des Nyl waters niet moet gezogt worden.] in den laagliggenden grond van Neder-Egypte, maar inj den hooger liggenden grond van Opper-Egypte, en nog J meer in het hoog Gebergte van Nubie en Abysfinie, ] waaruit deeze Rivier ontfpringt. Ten opzichte der eerfte redeneering van den Heer db 1 buffon kan men hem zeer gevoegelyk toeftaan, dat de 1 Roode Zee een gelyk waterpas heeft met den Oceaan, vooral dat het bezwaarlyk valt te begrypen, dat de eene" j Zee een ander waterpas zoude hebben, dan de andere. I Doch wy kunnen de door hem daar uit getrokkene gevolgen 1 niet toeftaan; dat, naamelyk, door het doorgraaven der I Landengte, de boorden der Middellandfche Zee zouden overftroomd worden. Noch ook zyne verdere gevolgtrekking:  OVER DE LANDENGTE VAN SUEZ. 4a^ i iing: dat, zo men al niet het hoogere waterpas der I Roode Zee wilde erkennen, men echter zou moeten toe- i ftaan, dat de eb en vloed , die in de Roode Zee zeer i kennelyk zyn, na de doorgraaving der Lardëngte insgelyks ; zeer kennelyke beweegingen in de Middellandlche Zee i zouden doen ontftaan , en dat om die rede de hoeveel- I heid van water aldaar ten fterkften zou vermeerderen. 1 Ondertusfchen meenen wy, dat hier veelligt hetzelfde zou ; gebeuren als in de Straat van Gibraltar, alwaar fteeds het i water van den Oceaan binnenloopt, zonder verandering i in het waterpas te maaken. Indien de Middelbrndfche Zee, in de daad , van een i laager waterpas is dan de Oceaan, moet 'er eene onbe- i kende Natuurkundige rede zyn, die zulks veroorzaakt; I by voorbeeld onderaardfche gemeenfchaplyke kanaalen i met andere Zeeën. Doch wanneer 'er zodanige werkoor- ; zaaken beftaan, die eene nadeelige uitwerking van het by 1 Gibraltar inrtroomend water verhinderen, zullen dezelve ook i wel toereikende zyn om dat meerdere water te bergen, ' 't geen, door eene veel engere doorgraaving by Suez, I aldaar zou kunnen binnenloopen. Dan, indien 'er ooit een ernftig befluit genomen wierd, i om de mogelykheid van de vereeniging der beide Zeeën, i door middel eener doorgraaving, te bedroeven, zal men J zekerlyk, in de eerfte plaats, moeten beginnen met den I grond, die tusfehen de beide Zeeën gelegen is, te water- j pasfen. Ontdekte men nu door deezen weg een onderfcheid i van waterpas, 't welk eenige bedenking zou kunnen baa- i ren, dan waren de gevolgen daar van nog altoos te wee- i ren, door het aanleggen van een of meer zwaare fchut- I fluizen. Wat nu de verdere zwaarigheden aangaat, die tegen I het beproeven deezer doorgraaving kunnen by gebragt I worden; ais daar zyn: het verzamelen van water in een i zo heet, uitgedroogd, Land; het graaven eener grafr door 1 beweegbaar zand, 't geen dit gedeelte van Egyp e als I tot een Zandzee maakt, die mogelyk by den eerfter. ftorrn li het kanaal weder vullen zoude, enz.-- daar over zullen i wy op eene andere keer handelen. Deeze Vraagdukken i verdienen een afzonderlyk onderzoek , en kunnen niet ; dan uit de Waarneemingen der Reizigers beoordeeld wor- ; den. MENfi, I79S. NÓ. ih t\ »*•  430 byzonderheden byzonderheden, den eerw. william chillingw0rth betreffende. (Ontleend uit The Mifcellaneous Works of jidward gibbon, Esq.) 1Y7ILLIAM chillïngworth , M. A. Lid van het TriW nity Collegie, op de Qxfordfche Hoogefchool, vondt zich , acht en twintig jaaren oud zynde, bewoogen om van Oxford weg te gaan, en zich te begeeven na een Engelsch Kweekfchool in Vlaanderen. Eenige gefchilvoeringen met fisher , een fchrander Jefuit, mogten iets toebrengen om hem over te haaien ; maar hy gaf zich over aan zyn eigen overreedend bewys, „ dat 'er „ ergens een onfeilbaar Regter in Geloofszaaken moest „ beftaan; en dat de Kerk van Rome de éénige Christlyke „ Kerk is, welke eisch kan maaken op dat Character." Naa een korte Proeve van eenige weinige maanden, werd Mr. chillïngworth weder gefolterd door Godsdienftige bezwaaren. Hy keerde na Engeland weder, hervatte zyne Letteroefeningen, ontdekte zyne misvattingen, en onthief zich van het juk des Gezags en des Vooroordeels. Chillingworth's nieuw Geloof was gebouwd op het beginzel, dat de Bybel, in zaaken van den Godsdienst, onze éénige Regter, en 's Menfchen Rede de éénige Uitlegger is. Met zeer veel fchranderheids beweert hy dit beginzel, als het Grondbeginzel van den Godsdienst eens Proteflants: Een Boek, 't geen , naa de Godgeleerden te Oxford verbaasd te hebben, nog geagt wordt voor de bondigfte verdeediging van de zaak der Proteftanten. De Geleerdheid, de Braafheid, de nieuwe Verdienften Van chillïngworth geregtigden hem tot bevorderingen; maar de Slaaf hadt zyne ketenen verbrooken , en hoe meer hy overwoog , hoe minder hy genegen was de XXXIX Artykelen te onderfchryven. In een byzonderen Jirieve verklaart hy, met al de kragt van taal hem eigen, dat hy ze niet kon onderfchryven, zonder zyn eigen verdoemenis te ondertekenen, en dat, indien hy immer van dit onwrikbaar belluit te rug kwam , hy zynen Vrienden vryheid gaf om hem voor een Gek of een Afheist te houden. Dewyl de Brief, in welken hy dit vermeldt} zonder Dagte-  wegens william chillïngworth. J\%1 tekening is, kunnen wy het getal der weeken of maanden niet bepaalen, welke verliepen tusfehen deezen fterk verklaarden afkeer, en 't geen wy nog heden in het Register te Salisbury leezen: Ego , gulielmus chillïngworth, omnibus Li fee Ariiculis, £? fingulis in iisrlem contentis, volens ex anïno fubferibo, £p cenfum meum iisdem prabeo, ao die Julii 1638, dat is, ,, lk, william „chillïngworth, ondeilchryf vry willig, van geheeler „ harte, alle deeze Artykelen, in 't algemeen, en elk in 't byzonder, en geef 'er myne toeftemming aan, den ao „ July 1638." Maar de Kanfelier en Prebendaris van Sarum week welhaast af van zyne eigene onderfchryving. Het Leeiftuk van de Drieëenheid dieper onderzoekende, vondt hy, noch in de Schriftuur, noch in de vroegfte Kerkvaders, ftens genoeg om zyn Regtzinnig Geloof te onderfchraagen, en hy kon zich niet wederhouden te verklaaren, „ dat „ de Leer van arius , of eene Waarheid, of althans geene „ verdoemlyke Kettery, was." Vau deezen tusfehen- ftand daalde hy af tot het omhelzen van de Leer der Sotiniaancn; en, indien wy geloof mogen liaan aan eene twyfelagtige Historie en een algemeen aangenomen gevoelen , eindigden zyne angstvallig voortgezette nafpeuringen in eene Wysgeerige Onverfchilligheid (*). Zo (*) De Heer gibbon neemt al te ligt een laster aan, welke tegen deezen grooten en braaven Man uïtgeftrooid werd door de Bygeloovigen der voorgaande Eeuwe, dat chill^üwo th in een Wysgeerig Ongeloof zou zyn blyven handen, welk, naar alle waarfchynlykheid, zo loflyk niet was in zya denkbeeld, als in dat van Mr. cibbow. De befchuldisingen van Bygeloovigen als volwigtig aan te neemen voegt eenen VVysgeer weinig. Chilungwoxth werd voor een Ongeloovigen gefcholden door de dolle Yveraaren van zyne Eeuwe, om dat hy gemaatigd , braaf en redelyk , was. Een tillotson, een locke , een emlyn , enz. zv> op dezelfde wyze behandeld ; nog- I thans was het Christendom van ch'llingworth volmaakt overeenkomftig met dat van eenen newton, lockk, watson, p*. 1.ey, en andere uitmuntende Mannen, zo kerklyke als wereldt lyke Perfoonen; Mannen, die niet alleen tot cfcraiden van den i Godsdienst, maar van de menschlyke Natuur, ftrekttn. En daar j het Christendom beleden en verdeedigd wordt, in deszelfs ; aaugebooren aart, door zulke Mannen, de grootfte Meesters lis in  4$a byzonderheden wegens w, chillïngworth. Zo doorfteekend egter waren de braafheid van zynen inborst en de onfchuld van zyn hart, dat deeze fchynbaare ligtzinnigheid de agting van chillïngworth niet benadeelde. Zyne veelvuldige veranderingen ontftonden uit eene naauwkeurige naavorfching der waarheid. Zyne twyfelingen kwamen voort uit zyn eigen hart. Hy onderiteunde dezelve met al de kragt zyner rede, doch hy was te ftreng voor zichzelven; dan zo weinig rust in deeze overwinningen vindende, herlleldé hy zich binnen kort, door een nieuw beroepen op zyn eigen oordeel; zo dat hy, in alle zyne veranderingen eii wendingen, zyn eigen bekeerder was. in het vak der redenkunde, kan hetzelve nooit eenig nadeel lyden door de uitlaching van deszelfs Tegenttanderen, hunne zy. delingfche of meer openbaare aanvallen. iets ter gedachtenis van den rintelnschen hoogleeraar j. M. hassencamp, door deszelfs ambtgenoot l. wachler. =— Vermeerderd uit eene korte lëevensbeschryving van den afgestorvenen , door hemzelven vervaardigd in 1792. Den öOclober, namiddags ten 3 uuren. ilorf joham MATTHiEus hassencaMp, Confiftoriaalraad en Profes for in de Welfprekendheid', Mathefis en Oosterfche Taaien , in den ouderdom van 54. jaaren, 1 maanden en ii dagen; een man van zeldzaame eenheid en vastheid van karafter, merkwaardig als mensch , als geleerde , en in zyn werkkring. Hy bleef zich in rustelooze werkzaamheid , die hem op eene byzondere wys eigen was, tot in de laatfte oogenblikken van zyn by uitneemendheid werkzaam leeven, volkomen gelyk, en zag nog, een kwartier vóór dat zyne oogen gebroken werden, met merkelyke infpanning de brieven en paketten na, die mes de post moesten verzonden worden. Hy had nooit ledige uuren. Zyn Dagboek , ry*k in origineele invallen ftrekt ten bewyze van de buitengemeene uitgeftrektheid zyner kundigheden, en van de groote kunst, die hy bezat, om ieder oogenblik nuttig te befteeden, en in den eigenlykften zin tc leeven j zelfs in vriendelyke byeert- kom-  IETS TER GEDACHTENIS VAN HASSENCAMP. 433 komften verloor zyn geest nimmer de gewoone veerkracht, ook daar was hy altyd in werking, en wist aan de gefprekken , ook in zeer gemengde gezelfchappen , altyd leevendigheid en aangelegenheid te geeven. Hy was een voorbeeldig beminnaar van orde, zonder welke het hem ook onmogelyk zou geweest zyn, zoo veel af te doen, als hy werkelyk gedaan heeft, en dat wel in zaaken , die veelal zoo wyd en breed verfchilden. Zyne groote waereld-en menfchen ■ kennis, die hy zich door geduurig reizen had eigen gémaakt, was duidelyk te bemerken in de zeldzaame fcherpzinnigheid, waarmede hy de menfchen, aan derzelver goede en kwaade zyde, wist te leeren kennen, en in de geheimfte ontwerpen in te dringen ; in de nooit veronachtzaamde begaafdheid, om over zich zeiven te heerfchen, en minder te fchynen, dan te zyn; in de bedrevenheid , om de wenfchen der geenen , die hem dierbaar waren, te gemoet- en dikwyls ook voor - te komen; en in de toegeevendheid, waarmede hy zulken, die van hem verfchilden , en 't geen naar zwakheid gekek , wist te verdraagen. Maar dan pleeg hy warm te worden, en meende hy recht te hebben, om van de anders welvoegelyke gemaatigdheid af te gaan, wanneer hy zich in de eer van zyn zedelyk karacter aangetast vond, Hy was bezield met een hoogen trap van gevoel voor waare vriendfchap; weinige dagen vóór zyn dood glinfterden hem nog de traanen in zyne oogen, terwyl hy de woorden van schiller uitfprak: Wem der grosfe wurf gelungen, Eines frcundes freund zu feyn. Desniettemin was hy met zyne vriendfchap karig, het geen zich uit de overige heerfehende trekken van zyn karacter zeer wel laat verklaaren, en maar door kleine zielen , die allemans vrienden zyn, en nimmer een waaren vriend gehad hebben, kan misduid worden. De rykdom van kundigheden, die hy bezat, liep elk, die hem kende , altyd in 't oog ; hy zelf was 'er fteeds op uit, om dezelven uit te breiden en te verbeteren. Liet hy eenige geleerde oefeningen, waaraan hy te voren overgegeeven was, vaaren, gelyk meermaalen zyn geval geweest is , dan ging hy altyd te raade mét de berekening van het nut, welk hy 'er voor de waereld én voor zich zeiven uit kon trekken; want hoe veei prys hy ook op li 3 ge-  434 IETS TER GEDACHTENIS geleerdheid (telde, de betrekking, waarin hy ftond aU mensch , had altyd den voorrang. Hy had een goede» fmaak, en was zoo juist in het oordeelen over zaaken, dat zoo wel zyne tegenparty, als zyne vrienden, by rypere overweeging, niet konden nalaaten hem by te treden. In zyne Schriften bleven echter altyd nog fpooren overig van het tydperk, waarin hy opgevoed en gevormd was ; de gedaante, waarin alles te voorfchyn kwam , droeg duidelyke kenmerken van de eerfte fchemering van licht, dat over onze Vaderlandfche Literatuur opgegaan is. Menigvuldige ontydige invallen en nevengedachten , waarvan hy te rykelyk voorzien was , om ze geheel te kunnen onderdrukken , en gebrek aan genoegzaame naauwkeurigheid en gepastheid van uitdrukkingen, kan men in 'tgene, dat hy gefchreven heeft, met recht btr spen. Als Godgeleerde dacht hy helder en waarlyk opgeklaard;, maar was geheel af keerig, om anderen zyne rypere inzichten op te dringen, en nam, uit zucht voor de rust zyner_ medemenfchen , eene beminnenswaardige befcheidenheid in acht, wanneer hy zelfs op de vrymoedigfte wyze zyne gedachten uitte. Hy verfoeide allen feest van partydigheid en fchoolfche onverdraagzaameid, en wilde zich nimmer in gefchillen over woorden ïnlaaten. Wanneer hy iets van dié natuür ontdekte, kon hy zelden zyn misnoegen geheel verbergen. Met de oprechtfte hoogachting van liberale Godgeleerden, en de warmfte erkentenis van hunne verdienften voor de zedelykheid en menfchelyke gelukzaligheid, oordeelde hy , dat de voorzichtigheid en omftandigheden van den tyd aanraadden, om in zaaken , die de Godgeleerdheid en den Godsdienst betreffen,een middelweg te houden, en den toon in de Annalen der Theologifchen Litieratur daarnaar fteeds in te richten, alhoewel hem deswegens, van veele kanten, van tyd tot tyd zeer bittere, en dikwyls waarlyk beleedigende, verwytingen gedaan zyn. Met dit door hem aangelegd Tydfchrift had hy zeer veel op, en had al lang fchikkingen gemaakt, om het ook na zyn dood te doen voortzetten, het geen hy ook werkelyk aan den ondergefchrevenen, die het nu onafgebroken laat voortgaan, heeft opgedraagen. De kracht der overtuigingen , die by den Vereeuwigden hadden postgevat, zyn bevestigd door de rust, waarmede hy zyne langzaame ontbinding te gemoet zag; door de  VAN HASSENCAMP. 43? de bedachtzaamheid, om voor zyne achtergelaatene Familie en Vrienden te zorgen; door het groot belang, dat hy, altyd aan zich zeiven gelyk, ten laatften toe bleef ftellen aan alles, wat beilisfend is voor het geluk en ongeluk der menschheid; en door de wyze overgegeevenheid en onderwerping, waarmede hy zich over den dood en den toekomftigen ftaat uitdrukte. Die Zalige! zyn dorst naar waarheid en licht is geftild. Elk , die gevoel heeft van menfchenwaarde en grootheid van ziel, zal zyn aandenken eeren, zyn naam met achting uitfpreeken, en tegen de verachting en verkleining van onbeduidende menfchen , die zwak genoeg zyn, om alleen op zwakheden te letten, en zeldzaame waarlyk fchitterende hoedanigheden van den voortreflykften aart over het hoofd te zien, met warmte weeten te verdedigen. LUDWIG WACHLER, Rinteln Profesfor der Theologie, Redacleur den 8ften Oflober der Annalen der Theol. Litter. 1707. en Kerkgefchiedenis. Eenige Byzonderheden uit de Leevensberichten van j. m, hassencamp , door hem zeiven befchreven. Deze waarlyk uitmuntende Man zag te Marburg het leevenslicht. Zyn Vader, een Koopman en medelid van den Raad derzelver Stad, wierd hem reeds in zyn vyfde jaar ontrukt. Van de vroegfte jeugd af had hy eene onweerftaanelyke neiging tot letteroefeningen, en legde de eerfte gronden tot den hoogen graad van kundigheden, die hy zich vervolgends heeft eigen gemaakt , aan de School te Marburg, voornaamelyk onder het verftandig opzicht en de wyze leiding van Profesfor mee , een voortreffelyk Schoolleeraar, wiens gedachtenis hassencamp , in deze Leevensberichten, met een lecvendig gevoel van dankbaarheid, roemt. la 1760 begon by de Academifche Lesfen in zyne Vaderftad by te woonen, daar toen door j. w. schroeder, in de Griekfche en Oosterfche Taaien, door coing en spangenberg in de Philofophie en Mathefis, en door geiger en haas in de Algemeene en byzondere Staatenen Kerkgefchiedenis onderwys werd gegeeven. Niet alken in de Mathefis, maar ook in zyne geheele wyze van I i 4 den-  43^ ÏETS TER GEDACHTENIS denken , verklaarde de Vereeuwigde zeer 'veel aan den Hoogleeraar spangenberg , een werkdaadig Christen. en in menigerlei opzichten eerwaardig man, eenig in zvn loort, tot wien hy altyd den vryen toegang had, en die riem ook naderhand, in weerwil van verfctieidenheid van gevoelens, tot zyn dood toe met zyne vertrouwelvke vriendfchap vereerde, verfchuldigd te weezen. Ter de2er tyd werd hy ook in de Wdfiaanfche Philofophie, die toen aldaar nog den boventoon had, ingewyd. Waaraan hy naderhand , toen hy zag , dat ze geenzins die waarde had, welke men 'er aan toefchreef, en die grootendeels neerkwam op verklaaringen van woorden, fvne onderscheidingen, en denkbeeldige, meestal geheel willekeurige, bepalingen, die geen reëllen grondflag, hoe ook genaamd, hebben , evenwel dat groot nut toekende, dat jonge lieden, door derzelver beoefening, geregeld, fchernzinnig en grondig kunnen leeren denken, hoewel hv, ook tot dat einde, verre weg de voorkeur gaf aan de Mathefis. Zyn verblyf aan de Hoogelchool te Marburg werd niet weinig veraangenaamd door het nuttig verkeer, dat hy daar had, met geleerde tydgenootcn, waaronder hv ook den beroemden Amfterdamfchen Hoogleeraar wvxtenbacw mogt tellen. De oude Prof. wyttenbach , kraft en duysïng maakten toen aldaar de Theologifche Faculteit uit, wier Lesfen hassencamp, na eenige jaaren zich alleen met de f aaien, Mathefis, en andere voorbereidende weetenfehaopen, opgehouden te hebben, nu ook begon by te woonen. Deze geleerde Mannen hadden hunne groote verdienften. Hy rekende echter nog meer te danken te hebben aan den Hoogleeraar robert, die tegen het einde van zyne Academifche ftudien derwaarts kwam , en hem met raad en daad , tot nadere vorming van zvne Wyze van denken en werken , en tot verkrvEins van grondige kennis in de Godgeleerdheid, van den mees'eii dienst geweest is. In 1765 kwam hy allereerst als Schryver te voorfchyn van eene Commentatto phihlogico- critica de Pentaleucho LXX ïnterpretum Graco, non ex He&r*o,fed Samaritano textu converfo, die hy , onder Voorzitting van Profesfor schroeder, openlyk verdedigde. Het gevoelen, door hem jn dat Strydichnft voorgeftaan, vond toen vry wat tegenfpraak. Naderhand hebben de beroemdfte mannen eichhorn , dath* en anderen, 'er hunne goedkeuring aan  van hassencamp. 43? kan gegeeven. Het vervolg van deze fchoone Verhandeling is naderhand door hem te Rinteln, in de vorm van Frogrammata, aan de geleerde waereld medegedeeld. In het voorjaar van 1766 wierd hy by de Theol. Fa- i culteit te Marburg onder het getal der Candidaten aangenomen. En nu reisde hy van daar over Casfèl, daar hy alle merkwaardigheden bezichtigde, en zich ook andermaal liet examineren, naar Gottingen. Daar hoorde hy JdlCHAë'LIS, WALCH, MULLER, LESS, K^STNER, IIELL- man en heyne , en maakte zich ondertusfchen de ryke lboekery, een der fchoonfte cieraaden van geheel Duitschlland, en alwat in dien omtrek, ook voor de Natuurlyke IHistorie, van aangelegenheid is, ten nutte. In 1767 liet hy Anmerkungen uber die hztcn paragra\fhen dei Hm Hofrath michaëlis Einleitung in die Gott* I Uche Schriften dei Neuen Bundei drukken , waarin de I vooronderftelling van MiCHAè'Lis, dat de oude Syrifche I Kerk verfcheiden boeken van het N. T., en wel byzonI der ook de Openbaaring van Johannes, niet voor kanoInyk gehouden heeft, werd tegengefproken. Prof. n. barI k!ey heeft 'er eene Nederd. Vertaaling van in 't licht geI geeven: Bewys, dat het kansnyk gezag der dvTiXsyófLeve, I dat is van Jacobus, Petrus tweede, Joannes tweede en derde, \en Judas Brieven, mitsgaders der Openbaringen van Jo\ annes, van de oude Syrifche Kerk wel degelyk erkend is, \ tegen de aanmerkingen van den Heere j. d. michaclis. 1 Middelburg 1770. Nu was-zyne gezondheid door veel zitten en ftudeeren, ( en andere omftandigheden, in een wankelenden ftaat, die | hem Gottingen deed verlaaten, en tot het befluit bragt, i om door eene groote reis de herftelling derzeive te be1 proeven. Deze merkwaardige reis door een gedeelte van 1 Duitschland, Holland, Engeland en Frankryk, heeft,volij gens 's Mans eigen aanteekeningen, voor hem epoche i< gemaakt. Zy diende niet alleen ten voordeele van zyne f' ezondheid , maar verfchafte hem de fchoonfte gelegeneid, om zyne tot hiertoe, zoo hy zelf zegt, nog bekromifl pene begrippen en naauw beperkte kundigheden meer te I ontwikkelen en verder uit te breiden. Nu las hy niet Tl meer in doode boeken; maar het groote leevendige boek h der waereld, van natuur en konst, werd. voor hem geo'I pend, waarin hy zegt vlytig, en ook, dewyl hy daartoe j tamelyk wel voorbereid was, niet zonder nut, geleezen te 'i hebben. Ii $ Den  43^ iets ter gedachtenis Den meesten tyd bragt hy in Engeland door, keerdeJ na omtrent een jaar uitlandig geweest te zyn, in 1768J naar Marburg te rug , en begon daar Voorleezingen tel houden. Maar kort daarna werd hy tot Profesfor in dé] Mathefis en Oosterfche Taaien te Rinteln beroepen, 't'1 rasde aannam> en tegen Michaëlis derwaarts Nu ving hy zyne Leerplaats aan met eene openbaare* Redevoering de eximia peregrinationum eruditarum utili-i tate, tf de modo eas recto injlituendi, en fchreef terzelver tyd kurze gefchichte der bemuhungen, die mecreslangci xu er finden. Hy had op reis gelegenheid gehad, hierom trent nader onderricht te bekomen. In 1774 is van ditt Stukjen eene tweede uitgave in 't licht verfchenen ^*°mJt^e,nt.£.dlen ^d nam hy ook deel aan verfcheidene ■ Maandfchnften, Bibliotbeeken, en geleerde Nieuwspapie?! ren. Dit gaf ook aanleiding tot de uitgave van verfchei-. dene kleine Stukjens , die onder de hand te uitvoerig* voor eene recenfie wierden. Zoo ontftonden zyne Erin-nerungen gegen die yam Herrn Er. kennicott hemmee- • gebene Anmerkungen uber 1 Sam. VI: 19. QObfervattons 1 on iSam VI: 19.) worin des/en neue aufiofung der hier vorkommenden Schwterigkeiten gepruft, widerlegt, und eine 1 andere an deren ftelle gefezt wird. Francf. und Leinz 3770. Dit gefchnit is ook door barkey in 't Nederd vertaald uitgegeeven 177*. 'Er is ook eene Engelfche Overzetting van voorhanden. Hieruit ontrtond eene vriendelyke pennellryd met den Jenafchen Prof. in de Oosterfche Paaien, kohn, die daartegen fchreef eene Unterfuchung der hsher befonders von bochart und Dr. kennicott' gegebenen erklarung uber 1 Sam. VI: 10. wobey zu gletch etne richiigcrc bewiefen wird. Waarop hassencamp antwoordde in een Sendfchreiben an Hm. Profesfor iiohn. die ftelle x Sam. VI: 19. betreffend. Ook hebben nog an* ■ dere Geleerden voor en tegen dit Stukjen gefchreven. Aan foortgelyke aanleiding is ook zyn Verfuch einer neuen erklarung der fiebenzig wochen Daniels, 1772 fvoornaamdyk ingericht tegen de verklaaring van michamjs;) deszelfs oorfprong fchuldig. Alsmede der entdekte wahri urfprung der alte Bibeluberfetzungen ; die in ihr vorizes mchts verfetzte Tychfen/che erdichtungen, und der gerettete Samantanifche text, von einem eben fo warmen freunde der achten, als abgefagten f einde alles afterkritik. Min, «en 1775. Het deed hem naderhand leed, zich in die laatst  van hassencamp. 439 laatstgenoemde Schrift eenige harde uitdrukkingen in drift te hebben laaten ontvallen, waarvan hy zelfs, hoewel hy anders in de zaak zelve meende het recht aan zyne zyde gehad te hebben , en hoezeer ook tychss:n , gewoon aan onvriendelyke bejegeningen van verdienftelyke mannen, minder rede fcheen te hebben , om iets deigelyks euvel te neemen, in zyne Leevensberichten eene openbaare bekentenis van leedweezen heeft afgelegd. In den Zomer des jaars 1770 deed hy nog eene geleerde reis door Boven- en Neder-Saxen, en de Brandenburgfche Landen. Zvn verblyf te Berlin , waarvan hy in zyne Lecvensbefchryving met veel opgenomenheid fpreekt, vooral uit hoofde van de kennis, die hy aldaar, door toedoen van den Opperconfiftoriaalraad teller , met de voornaamfte lieden maakte, had voor hem het gevolg, dat h*m vervolgens een en andermaal een post in de Pruisfifche Staaten werd opgedraagen, en wel laatst die van Confiftoriaalraad en Rector van het Joachimthaufche Gymnafium te Berlin, op zeer voordeelige voorwaarden, die hy evenwel, door de groote begunftiging van den Vorst van Hesfen-Casfel, niet kon aanvaarden. Omtrent dien tyd kwamen eenige Schriften over de Proteftantfche Univerfiteiten te voorfchyn , (Raifonnc^ment uber die ProteftantifcheUniverfitaetcn, en Abbtifchen \ Briefe). Daartegen fchreef hassencamp, Ein anderer s mit kleinen Akadetnien Sympathifirendcr Raifonneur, m \ einigen gegen das Raifonnement uber die Proteflantifchen. {Univerfitaeten in Deutschland gerichteten Briefen , ^fn. « Waarin hy eene getrouwe befchryving van de Rinteln:fche Academie gaf, en verfcheidene misftelhngen m de ) bovengenoemde Schriften weerlegde. In 1771 begaf hy zich in den echt met de eenige Dochter van den Saxen -Eifenaifchen Raad von aveimann. , , In 1778 deed hy weder, deels met andere oogmer.ken, en ook deels tot herftelling zyner gezondheid , i eene reis door Duitschland, gebruikte eenige weeken de bronwateren te Langenfchwalbag, en keerde langs den IRhyn te rug naar beneden. By welke gelegenheid hy « de fraaie Stad Neuwied, en de Broedergemeente aldaar, : leerde kennen ; welk een en ander hem eene ruime ftot gaf tot de gewigtigfte waarneemingen. In dien tyd werd hy ook gewoon medelid van het An*  44° iets ter gedachtenis Antiquarisch Genootfchap te Casfel, by 't welk hv i dert ook verfcheidene Verhandelingen heeft Zonden In den Zomer van 1782 was hasse n c a m p ^rrnit Prof WBBwr, als Gedeputeerden van de beide Hesferi-C?? felicne Univerfueiten Rinteln en Marburg , bv de vfe." ring van het Jubile te Wurzburg tegenwoordig wïïr S in^een^Tn'i^6" ^igg narkh?fiet 7Z Ken in een mier, in 1783 uitgekomen, Briefe cines re!- tt',/ 7/Jr^ Casfel° Marburg, lVurzZrs und Wtlhelmsbad. By deze gelegenheid hield hy ia ee?e zit tuig van het Antiquarisch "Genootfchap t ? Casfel eens voorleezing uber das bekannte ahe Syrslh ChLf^ Monument, die ook in het voornoemde gefchrift ffikt ftaat, en had terzelver tyd het genoegen dat een door hem ontworpen üpfchrift voorVt WriJfc «ffn,^Sï van den Landgraaf Frederik deï llden'ald ï w^gïS fuïtplaaStT °°k Mderh3nd °P datheerlyktedgenk. gefchreven , Redevoeringen gehouden, er VcSSS ingezonden heeft, waarvan hy alleen de voigendfnóemt Een Programma op het geboortefeest radeSS » 1784 •, von demgrosfen nuzzen derStrahhbleher^ shrer vorthezlhafu/ten einrichtung zur befc/JzZg 7aZr SSSèS Tdietv nnt n»™}fr* van de L%fde op üenzeuxen, (die hv ook zelf gehouden heeft,) y0n den fporen dr unfterbhehkeit,weleheflc/t in der „/X^g. en1opIikL?dTenrfyd'aTet,een ^ van de beroemdfte en op ewaardite Godgeleerden in Duitschland, het nieuv r,iSg&0/£raa)'-onder den titd van £*K eter neuejten Ineolugifchen Litteratur und Kirchenserchichte 1 ^V^ZIU^^ uiE te geeveKIS ftorkalraad. g hy °°k de waafdigheid van Confi.' JblrmSn ll^y -een ö* w' bruce reifen naeh Jlbysjmten , nebst etnem Anhang dazu , welcher hrrirhti wn, undausder alten, befonders orientalifcben Litttra. tur  VAN HASSENCAMP» 441 tur von verfchicdenen gelehrten enthalt, vervaardigen, in „ 3 Banden, met Kaarten. Hy zegt zeif aan het Aunhangi fel eenig deel gehad te hebben. In dat zelfde jaar had hy het ongeluk zyne geliefde ! Echtgenoote, met welke hy 20 jaaren zeer vergenoegd < geleefd had, te verliezen. Zy liet hem 4 kinderen, één f zbon en drie dochters, achten Kort daarop deed hy wederom, ook deels tot herftel| ling van zyne gezondheid, eene geleerde reis naar Saxens bezocht by die gelegenheid * onder anderen, in den omI trek van omtrent 10 mylen, vyf Univerfueiten, Gottin- Igên, Leipzig, Halle, Jena en Erfurt, en had de eer tot medelid van de 'Academie der Weetenfchappen te Mentz aangenomen te worden. Verder gaan de eigen Leevensberichten van den beroemden hassencamp niet. Hy zegt, aan 't einde derzelven, dat nu (in 1792) zyne beroeps- en ambts-bezigheden, en de uitgave der Theologifche Annalen , die hem in eene uitgebreide correspondentie ingewikkeld hebben, al zyn tyd wegneemen; en dat hy, zoo lang het der Voor» zienigheid behaagen zal zyn leeven en gezondheid te ver1 lengen, zal voortgaan de waereld, naar zyn vermogen , i van dienst te weezen. . En hierin is de onflerfelyke man, volgens het getüi> genis van zyn Ambtgenoot, én allen, die hem gekend en ) van naby beaamd hebben, met rusteloozen yver, tot in j de laatfte oogenblikken van zyn roemwaardig leeven , I 'volftandig gebleven. Het is niet te berekenen, hoe veel I 's Mans onvermoeide arbeid, tot onafgebroken voortzet 1 ting der Annalen , wyd en zyd heeft toegebragt tot be' vordering der algemeene opklaaring. Andere Schriften I van aanbelang zyn 'er, zoo verre wy ons nu erinneren , federt niet van hem in 't licht verfchenen, behalven de Lebensbefchreibung von j. d. michaclis von ihen felbst , abgefast, mit anmerkungen von hassencamp, in 1793, en • deszelfs kleine Schriften, theologifchen, philologifchen, und I irtathematifchen inhalts, in 17^4. Of-  442 opmèrklyk geval opmerklyic geval , omtrent een* ter dood verwezen misdadiger, in engeland. (Medegedeeld door den Heer r. arrenberg , te Rotterdam.') Daar men in Engeland nimmer een Pynbank gebruikt^ om een misdadiger tot bekendtenis te brengen, maar de Rechter hem alleenlyk op den Eed van getuigen, en de klaarblyklykheid van de zaak, tot den dood, of eene mindere ftraffe, veroordeelt, heeft deze manier van rechtspleging altoos veel goedkeuring by andere Natiën verworven. Wendeborn, die dezelve, in zyn Staat van G>oot~ Brittanfe, naauwkeurig befchreven heeft, houd ze, verre weg, verkieslyk, boven die, welke in andere Landen in gebruik is, en het ontbreekt niet aan lieden in ons Vaderland, die, by gelegenheid van het affchaften der Pynbank in deze Republyk, en de raadpleging der Wetgevende Magt , om, in plaats van dezelve , eene andere manier van procederen daar te ftellen, beweren, dat dezelve hier te lande behoorde ingevoerd te worden. Wat het beste zy mogen Staatkundigen en Rechtsgeleerden beilisfen; maar zeker is het, dat deze manier van Recbtsplegen in Lyfftraflyke zaken geenzins zoo voldoende is, om een gemoedelyken Rechter in alle gevallen gerust te ftellen dat hy geen onfchuldigen veroordeeld heeft, als men zich in het algemeen verbeeldt. Zy , die gewoon zyn de Engelfche nieuwspapieren te lezen , waarin alle Lyfftraflyke Rechtsplegingen publyk gemaakt worden, vinden daar in telkens voorbeelden van misdadigers, die wel tot het laatfte oogenblik de hun aangetygde misdaden ontkennen; maar wanneer zy zien, dat 'er geen pardon, of uitftel van executie, te wagten is, hunne fchuld belyden , en de billykheid van het over hun geflagen vonnis erkennen ; dnch daar tegen vindt men ook menigvuldige voorbeelden van zoodahigëri^ die beftendig de tegen hun ingebragte befchuldigina; ontkennen, zich aan de misdaad, om welke zy ter dood gebragt worden, onfchuldig verklaren, en 'er de eeuwigheid op inHappen. Dan boven en behalven deze daaglvkfcbe voorvallen, zal het volgend opmerklyk Verhaal doen zien, dat een Recfc-  IN ENGELAND. 443 [Rechter, in weerwil van een aantal getuigen en de igrootfte klaarblyklykheid, kan misleid worden, en een jonfchuldigen veroordeelen. |i Vóór eenige jaren, kwam een Franschman, Jacques Wumoulin genaamd , met vrouw en kinderen en een gefringe fomme gelds, in Engeland. Zich in Londen ter nemer gezet hebbende, won hy zyn beftaan met groote partyen van gefmokkelde en aangehaalde goederen, die aan tóen Tol opgeveild worden, te koopen, en dezelven wefderom in het klein te verkoopen. Schoon zy, die dezen mandei dry ven in Engeland, alwaar geen fatzoenlyk man Jdie goederen zou durven koopen, zeer veracht worden, pond egter Dumoulin in taamlyk goede achting by allen die jhem kenden, en zou dezelve waarfchynlyk behouden hebüben, indien hy niet tevens onder het vermoeden geraakt jware van een valfche Munter te wezen. Dit vermoeden Sontftond hier uit, om dat Dumoulin , als hem iemand [geld betaald had, telkens terug kwam, zeggende dat hy Ralsch geld ontfangen had, en, hoe zeer men hem van ihet tegendeel trachtte te overtuigen, altyd zoo fterk op pyn ftuk ftaan bleef, en zoo lang aanhield, tot dat men jhem het geld verwisfeld had; zoo dat hy daardoor welmaast al zyne achting en credit verloor, j Op zekeren dag, aan een man, Harris genaamd, smet wien hy te voren nooit eenige zaken gedaan had, Ivoor zeventig Ponden Sterlings aan goederen verkogt hebfcende, betaalde hem die man, voor een gedeelte, met ÏGuinies, en , voor het ander gedeelte, met Portugeescb goud. In het eerst maakte hy eenige zwarigheid om dat laatfte geld te ontvangen ; doch, op de verzekering van ffarris, dat hy al dit geld naauwkeurig bezien en gewogen had, nam hy het eindlyk aan, en gaf hem quitantie; Ban eenige dagen daar na kwam hy by hem terug met Èes Guinies, die hy zeide dat valsch en onder het geld feeweest waren, 't welk hy van hem ontvangen had. Harris mield het tegendeel ftaande , en weigerde die Guinies te werwisfelen. Dumoulin verzekerde, dat hy, dit geld van «hem ontfangen hebbende, het terftond in zyn bureau gelegd, en het niet aangeraakt had vóór dat hy 'er dien Mag een Wisfclbrief mede had willen betalen, wanneer jhy die valfche ftukken 'er onder gevonden had. f Het gevolg van dit gefchil was, dat het voor den sRechter gebragt werd, en Dumoulin een Eed gedaan heb-  444 OPMERKXYK GEVAL hebbende, dat hy dit valfche geld, in de daad, vaj Harrts ontfangen had, werd de laatfte verwezen om datl valfche geld tegen goed geld aan hem te verwisfelerJ Harrts, woedende van zich zoo bedrogen te zien doori een vallchen Eed van Dumoulin, vertelde dit geval aami ieder eon, en ontdekte toen , dat verfcheiden menfchertl dezelfde historie met Dumoulin gehad hadden , en hied door verviel zyn credit dermaten , dat niemand meerJ met hem te doen wilde hebben. Dumoulin, ondetvin-J dende dat de vertellingen van Harris de oorzaak vanl zyn discredit waren, deed hem een proces van im'uriei aan. Voor den Rechter verfchenen, en de aanklagte ge-l daan zynde, verdedigde Harris zich yverig , deed eenl naauwkeurig en omftandig verflag van het geval, en eenl aantal getuigen by zich hebbende, die dezelfde moeilyk-J heid met Dumoulin, over valsch geld , gehad hadden I\ bragt hy het zoo ver, dat de Rechter begon te vermoe-J den, dat Dumoulin, in de daad, een valfche Munter] was, en hem derhalven in hegtenis deed nemen. Ver-I volgens order gegeven zynde, om zyn huis te doorzoe-i ken, vond men in zyn bureau alle de Inftrumenten vanl een valfchen Munter. , De pogingen, die men bewees dat Dumoulin' gedaan! had, om telkens valsch tegen goed geld te verwisfelen J de quantiteit, die men 'er nog van by hem vond, ge-J voegd by de ontdekking van de Inftrumenten, maakten! een volkomen bewys ten zynen laste uit. Hier by kwamjj nog de herinnering van de onbefchaamdheid, met welke! hy gedurig den een en ander gedwongen had het geld tal verwisfelen; den valfchen Eed, dien hy tegen Harris.} gedaan, en het proces, waarin hy hem betrokken hadji dit alles, te famen genomen, maakte Dumoulin zoo ver-I achtlyk in de oogen van alle menfchen , dat een ieder 1 Verlangde hem voorbeeldig geftraft te zien; ook werd hyj op den Eed der getuigen en de klaarblyklykheid van dó 1 .zaak, ter dood verwezen. . Wie, die dit Verhaal tot hiertoe gelezen heeft, zatfi Dumoulin niet fchuldig, en het over hem, naar de Enil gelfche manier van procederen, gevelde vonnis voor bil-fi lyk en gegrond, oordeelen? maar wat gebeurde 'er? Ter- I wyl Dumoulin onder het vonnis des doods zat, en nog 3 maar weinige dagen te leven had, geviel het dat zekere 3 Graveur Williams, door Londen rydende, van zyn paard | ftortte, en dien val oogenbliklyk beftierf. Zyne Vrouw, I die I  ïn engeland. 445 die hoog zwanger was, miskraamde van fchrik, en kreeg zulke hevige ituipen , dat 'er niet dan de dood te wagten was. Voelende dat haar einde naderde, zond zy om de Vrouw van Dumoulin, en geeischt hebbende dat men ze by haar alleen zou laten, fprak zy haar in dezeryoegen aan: „ Mejuffrouw! ik heb u eene zonderlinge zaak te ont„ dekken. Myn man en drie andere perfonen (die zy „ met namen noemde} hebben, federt eenige Jaren, al„ leen beftaan door het maken van valfche Guinies, en „ dewyl men my dikwils gebruikte om dat geld uit te „ geven , ben ik daar door agter het geheim geraakt. Hier door weet ik, dat, één van hun by uw man als „ knegt in dienst geraakt zynde , de anderen hem fleu„ fels bezorgd hebben, waar mede hy de bureau en les,, fenaar van zyn meester konde openen, en dat hy door „ dit middel telkens het goed geld daar uit genomen, en ,, het valfche 'er voor in plaats gelegd heeft ; dat door „ die kunstgrepen uw man zyn credit in den handel ver- loren heeft, en nu ook zyn leven door een fchandely- ken dood ltaat te verliezen, indien men hem niet fpoe„ dig tracht te redden." N.i dat de Vrouw, met zeer veel moeite, alle die woorden uitgefproken had, kreeg zy weder eene hevige fïuip, en ftierf. De Vrouw van Dumoulin, zonder tydverzuim, het een en ander den Rechter aangebragt hebbende , werden de befchuldigden in hegtenis genomen. Een van hun , yèrfcbrikt en ontfteld zynde, bekende terftond de geheele zaak, en wees de plaats aan daar het overige gereedfchap en valsch geld verborgen was. Men vond, onder, de goederen van den knegt van Dumoulin, verfcheiden afdrukfels van. fleutels in wasch, benevens een bos met gemaakte fleutels. Toen hem dit alles door den Rechter vertoond werd, flortte hy een vloed van tranen, en bekende al het geen, waar mede hy befchuldigd werd. Gevraagd zynde , hoe die Inftrumenten , welken in zyns meesters bureau gevonden waren, en die hy bekende de zyne te wezen, daar in geraakt waren, gaf hy ten antwoord, dat, toen hy gehoord had, dat zyn meester in hegtenis genomen was, hy wel begreep, dat de Juftitie het huis zou komen doorzoeken, en vreezende dat men dit gereedfchap by hem mogt vinden, hv daarom fchielyk, meng. 1798. no. 11. K k door  446 OPMERKLYK GEVAL IN ENGELAND. door middel van den fleutel, dien hy 'er van had, zyns meesters bureau geopend, en het daar in gelegd had. Door deze bekendtenis, zag men nu de waare reden, waarom Dumoulin zoo dikwils valsch geld by den een en ander te rug gebragt had; dat alle zyne klagten ge, frond waren, en zyn Eed zuiver was geweest; en dat, uiten dit zeer zonderling toeval, een eerlyk man, enkel op bewyzen , die, hoe groot een trap van waarfchynlykheid dezelven ook mogten gehad hebben , egter valsch waren, onfchuldig zou ter dood gebragt zyn geworden. de voouheelen van zich DRUK BEZIG, als verhaast en GEJAAGD , IV. vertoonen. (Naar het Engelsch.) medeburgers! Onder de veelvuldige ftoffen , die ernftig of boertig behandeld zyn,'door hun, die, vau tyd tot tyd, u eenig Stukje ter plaatzinge toezenden, kan ik my niet herinneren, data'* Voor deelen vau zich druk bezig , als verhaast en gejaagd, te vertoonen , door iemand zyn opgemerkt; fchoon het niemand aan veelvuldige gelegenheden kan ontbreeken , als hy de bedryven en woelingen der Menfchen nagaat;, om getroffen te worden door de zonderlinge neiging, welke zich by zommigen opdoet, om zich te vertoonen als verhaast in alles wat zy verrigten , en de verdienften van alle hunne bedryven doen beftaan in deeze eenige hoedanigheid, verhaasting. Zulks mag, in den eerften opflage, ftrydig fchynen met de natuurlyke neiging der menfchen, die tot rust en gemak overhelt, of, gelyk een myner vrienden dit gewoon is uit te drukken, ,, het vermaak te hebben van ftil te "zitten;" men zal het egter byzonder vinden, dat zo groot eene menigte zich met fnelheid beweegt, dat wy, onder de uitfteekende charaftertrekken van den Mensch in het gezellig leeven, die woeligheid en drukte mogen tellen. Eenige verdienften mogen wy'er aan toefchryven, wanneer wy het van de zyde der Lichaamsoefening befchouwen; want het heeft niet gemaklyk kunnen vallen de natuurlyke en aangeboorene lustzoekende gemaklykheid te verzaaken ; en deeze betooningen van werkzaamheid in eene hebbelykheid te veranderen, dit moet in den aanvange zeer bezwaarlyk en voor veelen hoogst lastig geweest zyn, en, met de daad, onmogelyk om het ten  D2 V00RDEZI.SN VAN ZICI DRUK BEZIG TB VÜRTOOKKN. 447 i ten vollen te bewerkftelligen. — Men mag desgelyks denken, i dat de Flugvoetigen, uit een ander oogpunt befchouwd, op verdienften aanfpraak hebben, als volgende de beste voorfchriften der Gezondhiidsleere, ik meen Lichaamsbeweeging, zonder Welke, in zekere maate, het Lichaam niet lang gezond kan blyven. Menfchen, immers, die zich aan dagelykfche wandelingen gewennen, en nooit toelaaten dat hun bloed of vogtea door ftilftaan bederven , merkt men op dat doorgaans een lang leeven, en in 't zelve eeue groote maate van gezondheid, genieten. Maar, Medeburgers! ik hoop dat ik niet van liefdeloos oordeelen verdagt zal gehouden worden, wanneer ik, aan de be« hoorlyke Lichaamsoefening en beweeging allen daar aan verfchuldigden lof geevende, dat verhaasten , dat jaagen , waar over ilt u, in deezen Brieve, wenschte te onderhouden, aan eene geheel andere oorzaak toefchryve; naamlyk aan dien trots, welke ons aanprikkelt om in het oog der by- en, omflanderen als iemand voor te komen, die een Man van zaaken, een Man van belang, is. Een Man, die langs ftraat wandelt met een traagen en als afgemeeten tred,en uit den weg gaat voor elke hindernis Welke hem ontmoet, ftaat veel minder kans om in 't oog te vallen, dan hy, die, met flingerende armen, de fnelle beweegingen der voeten volgende, zynen weg aflegt, als of hy zaaken van hec uiterfte belang volvoert; die een fchrik mag heeten van4blinde en gebrekkige Bedelaars, van Kruijers en Groenwyven. De eerstgemelde zal de Stad van het eene tot het andere einde i doorwandelen, zonder iemands oog te trekken ; terwyl de I laatstgenoemde, eer hy één ftraat ten einde is, honderd oogen : tot zich gelokt, en de aangaapende nieuwsgierigheid gaande ge[ maakt heeft om te weeten wie hy is, en na te fpeuren wat 1 hy zal doen. Het kan, egter, gebeuren dat die beiden om 3 een en dezelfde zaak uit zyn, of, 't geen nog waarfchynlyker is, 8 dat hy, die ernltig en deftig voonftapt, iets zeer gewigtigs in ' 't hoofd heeft, terwyl de ander, door veel vertoons van druk- i te, tragt aan te vullen , wat hem daadlyk in bezigheid ontbreekt. — Indien beide deeze Lieden hunne Winften aan 't ) einde van den dag, naar den tyd aan werkzaamheid befteed, : afmaten , zou het verfchil waarfchynlyk niet groot weezen ; ii maar het is de Schyn, het is de Fertooning, welke den lief[ hebber van haastmaaken behaagt, en hy verwerft den prys der 1 overwinninge by de zodanigen , die alleen oordeelen naar 't l geen voor oogen is (en dit maakt het grootfte gedeelte des . Menschdoms uit,} welke zyn mededinger zoekt te ontvanI gen uit de hand van het veel kleinder getal kundigen. Op de Dorpen zien wy, op eene treffende wyze, 't geen een Schryver van naam genoemd heeft „ de waardigheid van „ Drukte." Een Postwagen komt niet op den Straatweg by K k a den  44* be voordeelen den ingang, of de Voerman, den finaak der Reizigeren kennende, lege 'er de zweep over, rydt uit al zyn magt, tot ichnk van oude en kreupele Vrouwen , en met gevaar voor kleine Kinderen, die even loopen; hy Hoort de werkzaamheid der landlieden , die oen hals uitrekken om te zien wie 'er komt. Dit. met het geraas der wielen, het gekletter van de zweep, en het blafLn der honden, zult gy my wel willen toeftemmen, maakt geen gering gedeelte uit van iets belanmks • 't welk alles m 't einde bekroond wordt door het uitkomen van den Hospes, en het loepen der Knegts om den wagen te openen, en de Reizigers te brengen in de Blaam-e Engel, of de Groene Valk; plaatzen, niet zeer uiuteekend van naam maar niet ongefehikc ten flotbedryf van dit vertoonmaakend vdel gewoel. J Behoef ik u te zeggen, dat, in het reizen der Perfoonen van hoogen en uitlleekendcn rang, voortvaaren en fchielykheid het groot onderfcheid uitmaakt tnsfehen hun en het Gemeen? Het fchielyk aankomen der vooruitgezondenen , misfchien flegts vyf minuten vóór de komst der hooge Perfoonadien, om te zeggen dat zy op weg en naby zyn;de verwarring, welke die tyding in een Herberg te wege brengt,die of vol volks, of misfchien niet zeer groot is; het geraas op de fteenen, of de wolk van flof, die er opgaat — zyn groote dingen: deeze, Burgers! zyn Dorpsvoortrefiykheden, die nooit in 't hoofd kwamen van langzaame en bedaarde Reizigers, die hunnen weg , zonder opfchudding ie niaaketr, afleggen. Zy verwekken een hoog en verheeven denkbeeld van de aangekomene Perfoonen; een'hoop menfchen fchaart zich om getuigen te weezen van het af- en binnentree» den dier aanzienlyke Perfoonadien; 'j welk, opdat alles wel zamenltemme en aan elkander beantwoorde, met een wip gefchiedt ; en zo wordt 'er alleen een ras voorbygaand verfchyn- 1 zei verleend aan den gaapenden toekyker, wiens verbeelding daar door misfchien beter onthaal geniet dan door een volkomen gezigt. Menfchen, wier zaak het is, ten Hove, of elders waar GupHen worden uitgedeeld, zich te vervoegen, weeten ten vollen, van hoe veel belangs het doorgaans is, Drukte te vertoonen, zo in 't komen als in 'c heenen gaan. Schoon zy ter wereld niets anders te doen hebben dan een enkel Compliment by deo Vorst, of die de Oppermogendheid verbeeldt, te maaken, beItaande in eene buiging en het prevelen van eenige woorden , zy vliegen heen, en itreeven met dringend geweld ter trappe op! Bit Driftbetoon kan nergens anders uit voortfpruiten dan u't een beginzel van pligtvaardigheid; en om de Guiisthetooners' niet te laaten wagten. De omftaande menigte meet hun 1 gevoelen over die Perfoonen naar die maatftaf af. Hoe vaak ben ik ooggetuigen geweest, dat een oud jichtig Heer onge- ' zien, althans onopgemerkt, op het voorplein hobbelde* terwyl een  VAN ZICH DRUK BEZIG TE VERTOONEN. 449 een jonge knaap, uiteilyk van aanzien, door zyn vluggen (lap en vaardige beweeging, voor een Sfaatsman gehouden wierd, die eene dankbetuiging voor verkreegene bevordering ging afleggen. —— Deeze dingen , Burgers ! mogen kleinigheden fchynen: inaar daeze bedelingen zyn groot voor kleine lieden." Ta , ik beken , dat ik foms , wanneer de gelegenheid zich daar toe gunftig aanboodt, niet verfmaad heb hier van gebruik [ te maaken. VVaargenomeu hebbende . dat lieden, die traag en i langzaam zich vervoegden na een plaats van eenig bedryf, als E of zy met de daad niets te daen hadden, door de Oppasfers [ niet werden coegeiaaten ; leivvyl ik, het vertoon maakende van { groote drukte , en met een tred die belangrykheid aanduidI de te voorfchyn treedenrte en doordringende, gereeden toeI gang verwierf. Dan in zulke haastvcrtooningen valt niet veel ■ te berispen. I i Misfchien zal men hier op inbrengen, dat myne Helling weI gens het Haast- en Druktebetoon eene foort van trcrts is, dat 1 dezelve niet zo zeer met dien naam moet beftempeld worden, 3 als de deftige tred, eigen aan een ftaatlyken ommegang; maar i fchoon ik dit erkenne, zal het niet meer zeggen, dan dat 'er i meer dan één weg is om het zelfde einde te bereiken; en ] hebbe men hier by te bedenken, dat dus eene manier van doen 1 een middel is om vertoon van veelbeduidendheid te maaken, 1 welk iedereen niet in zyne magt heeft. Maar alles wat ver9 worveu kan worden door het vertoonen van Haast en Drukte lis gemaklyk voor iedereen verkrygbaar, zulks kan gereeden I ten al'en tyde te werk gefteld worden, te voet, te paard, I en te wagen. « m Waarom is het, dat zo veelen onzer jonge Kooplieden , dia fin den Zomer op een Buiten hun verblyf moeten neemen, om 1 den heerfchenden fmaak en mode te volgen , dikwyls gevaar (loopen. van hals en beenen te breeken, met, omftreeks tien uu> aren in den voormiddag, in alleryl na de Stad te ryden, dan om I hier door de Bewoonders van de ommeftreeken in het denki beeld te brengen dat zy Lieden van groote bezigheid en veel I beduidenis zyn. [ndien hunne voortvaarendheid ontftondt uit ^bezorgdheid om 's morgens vroeg op bun Kantoor te weezen, I zonden zy dit zelfde einde veel gemaklyker en veiliger hebbea Kunnen bereiken door hunne zagte bedden een uur of twee vroeI ger te verlaaten. — Veel, zeer veel, in de daad, van de fchig)| tige en woelende voortvaarendheid, welke wy in lieden van beij dryf waarneemen, moet toegefchreeven worden aan het verlies| der morgen - uuren; doch zy tasten deerlyk mis, indien zy ijl denken , dat deeze kunnen ingehaald worden door zweep en Ifpoor. Ik heb 'er veelen gekend, die gToote middelen verkree3|gen, door welgeflaagde Speculatien, en vlytige oplettenheid, ',%iie hun geregtigdeu tot den tytel van fchrandere en yverige Kks Man-  450 de vooudeelen va» zich druk bezig te vertoonen. Mannen; maar ik ontmoette nimmer onder hun, die in den naamiddag kon vinden wat hy in den voormiddag verzuimd hadt. Het valt bezwaarlyk op het eene gedeelte van den dag de verrigtingen van een ander gedeelte te volvoeren; dit, denk ik nederig, is even bezwaarlyk als met de voeten te verrigten wat het werk der handen is, of aan den elleboog te beveelen, dat geen te doen, wat het oog moet uitvoeren. Deezerwyze eenige aanmerkingen in 't midden gebragt hebbende, over de voordeden, van het betoon eener woelende Drukte 'en Haast te verwagten, welke ik tot het beginzel van trots ie rug gebragt heb, en de begeerte om een ydel vertoon te maaken, zou nu eigenaartig volgen, dat ik fchetfte de nadeelen, ao 'er eenige zyn , welke gepaard gaan met eene meer deftige voortvaarendheid. Ten deezen opzigte, nogthans, zal ik my , daar myn Brief reeds zo breed geworden is, bepaalen tot ééne bedenking; hier in beflaande, dat de veelvuldigheid der fchyn* -venooningen de uitwerking daar van verydek ; en tot één ge» val, hier in beflaande: In de ftraaten van een onzer volkrykfte Steden wandelende, kwam 'er een Postchais met vier paarden uit alle magt aanryden: het gebas der honden, het gefchreeuw van Vrouwen en Kinderen, ging 'er, naar gewoonte, by op. Desgelyks fchoolde eene groote menigte volks zamen by de *leur der Ikrberge waar het Ilydtuig Uil bieldt, vol nieuwsgierigheids en begeerte om de groote Perfoonadie te zien, die met zulk een buitengewoonen fpoed kwam aanryden. En 2iet, het was een Jong Heer , gevat om het maaken van valfche Banknooten , en die korten tyd daar naa werd ovgehan. jen, dat 'er de dood naa volgde. Uw Medeburger P. Festina lente. anecdote, raakende de ruiter. Aan de Uitgeevers der Vaderlandfche Letteroefeningen. geachte medeburgers! Het zoude overtollig zyn iets te zeggen tot lof van derf grooten Admiraal micuiel adk. de ruiter. By eiken Liefhebber des Vaderlands is de gedachtenis van deezen bykans weergadeloozen Man in zegening. Uitgeftrekte kundigheid ia de zaaken van zyn beroep, kloek beleid, onverfchrokken dapf>erheid, bedaarde voorzichtigheid, tegenwoordigheid van geest in de neteligfte omftandigheden, vereenigden zich in hem met {le zuiverde liefde tot het Vaderland , en ontvingen eenen on- be-  anecdote, raakende de ruiter. 45t < bezwalken luister van een algemeeu deugdzaam charaifter, vart j de ootmoedige godsvrucht des verlichten Christen. „ Oolc i „ hebben vreemden,'' zegt wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIV, \ bl 395, hem genoemd den groottien Zeeoverfte zyner eeu: J „ we , en den trouwften dienaar, dien eenige Staat immer heb, ,, ben kon." ïn den beroemden brandt heeft hy eenen Gel fchiedenisfchryver gehad , wiens pen zyne voortreffelykheid » recht kon doen en gedaan heeft. Alles wat deezen Held betreft is waardig in gedachtenis te worden gehouden. Dit beweegt my u de volgende Anecdote te zenden, met volkomen vryheid, om ze, indien gy het goedvindt , in uw Mengelwerk te plaatzen. Het geval, daarin voorkomende , is wel omtrent de 40 jaaren na den dood van de ruiter gebeurd, maar heeft tot den Admiraal de naauwfte betrekking , en toont , hoe zeer hy bemind en geacht was by zyne onderhebbende manfehap. My is het al voor jaaren verhaald door den Eerw. petrus bliek, Leeraar der Remonftranten te Amllerdam, en aldaar, ruim een jaar geleden , in eenen hoogen ouderdom geftorven. Het maakte toen by my eenen diepen indruk; dikwyls hebbe ik het overdacht, en nimmer uit het geheugen verloren, zodat ik het nog genoegzaam met de eigene woorden van Do. bliek kan voordraagen. Bliek dan verhaalde, dat hy in zyne jeugd , terwyl hy te Amfterdam op des Rectors fchool was, eens met eenigen zyner fchoolmakkeren gelegenheid kreeg om de Admiraliteits Werf en de Schepen in het dok liggende te bezien. Onder anderen lag daar een Schip, Haarlem genaamd. Dit fchynt een van de zwaarften geweest te zyn. Ten minften bliek, boven op de hut ftaande, had zynen makkeren toegeroepen: Jongens, zulk een Schip heeft de ruiter nooit onder zyn g.t gehad, Een hoogbejaard matroos , die als oppasfer op die Schip geplaatst was, dit hoorende, vraagde hem: IVat ruiter? Wat ruiter meent gy? —— Wel, zeide BLitic, den Admiraal de ruiter, ik weet geenen anderen, Ach, myn Vader de ruiter , borst toen de oude Man , vol van aandoeninI ge, uit, is 'er nog iemand, die van de ruiter weetc< —— Dat hoort gy, hervatcede bliek, maar hebt gy hem gekend? —— \ Zoude ik niet! fprak de oude Zeeman, en verhaalde daarop , j dat hy jaaren lang onder den Admiraal , en op deszelven I Schip, gediend, onder anderen den laatften tocht met hem geI daan na de Middellandfche Zee , en den Zeellag had bygei woond , waarin de kuiter zyne doodwonde ontving ; dat hy 1 ook vervolgens het lyk na het Vaderland had helpen over» I brengen. Bliek, die brandt had gelezen , vraagde daarop na ij, eenige byzonderheden; onder anderen, of het waar was, dat « de ruiter nooit vloekte? De matroos zeide: Ja; het hardfle >l woord, dat hy ooit gebruikte, was, Kaerels! Maar dan moest fli hy heel boos weezen ; anders was het, Mannen , of Jongem, of Maats.  452 anecdote , baaiunde de ruiter. filaats. Na nog eenig dergelyk gefprek, zeide de oude Man: Maar, jonge Heer, gy zyt nog zo jong; gy hebt ie ruiter niet gekend: hoe weet gy zo veel van dj. ruiter? Wel, dat heb ik gelezen in een Boek, dat van de ruiter's leeven gefchreven is. —— Och! is 'er zulk een Boek ? Nu wenschte ik, dat ik leezen konde : dat Boek moest ik koopen , al zou, ik 'er myn laatften ftuiver aan befteeden! Eindelyk had bliek gevraagd, hoe zy het zouden geklaard hebben, indien zy op de terugrei'ze met het Jyk des Admiraals door eene overmagt van vyandlyke ichepen waren aangevallen'!? Toen werd de oude matroos nog driftig, en antwoordde, met vuur: De ruit,:r was by zyn leeven oneverwinnelyk , maar na zynen dood nog weer. Hoe dat? Wet, jorge Heer, onze Officiers waren verwoed; en wy , Jan - maat, hadden malkaèr vervloekt, indien wy den brand niet liever in het kruid ft aken , dan het fchip overgaven ! Het kwam hier niet toe. Men weet, dat lodewyk de XtV, in tegendeel, bevolen had het lyk des Admiraals met eerefchooten te begroeten, wanneer het eene van zyne havens moge voorby vaaren. Maar dit wist Jan-maat niet. Ik ben Uw beftendige Leezer en HeUwenfohes H 22 Aug, E. S. N. tegenwoordigheid van gesst, een «edmidoel. Lord petereourgh werd eens door het Gemeen aangezien voor den Hertog van marlborougm, toen deeze by 't zelve in ongenade vervallen was ; men ftondt op 't punt om hem mishandeling aan te doen. — Om zich uit die verlegenheid te redden, gaf hy twee Charadertrekken , het tegenbeeld diens; Hertogs uitdrukkende, met deeze weinige woorden te verftaan: „ Myne Vrienden ! jk kan u door twee redenen overtuigend „ verzekeren dat ik de Hertog van marluoiiough niet ben „ Vooreerst, ik heb niet meer dan vyf Guinjes in myn zak » .eil> fen anderen, deeze zyn geheel tot uwen dienst." T üit gezegd hebbende, haalde hy zyn beurs uit, wierp die onder de hem omringende menigte, en verliet hun onder de luidrugtigfte toejuichingen,  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. aanmerkingen, over ce eenzelvigheid en zatheid eeniger mode - dwaasheden. (Naar het EngeZsch.') Men heeft opgemerkt, dat het uitwerkzel van fchielyk verkreegene Rykdommen op de Zeden bykans onder alle menfchen hetzelfde is. Het is eene verandering van toeftand, tot welken de menfchen zo onbereid fchynen, dat zy van anderen ontleenen welk een gedrag zy te houden hebben; terwyl, in een leevenslotwisfel van nadeeligen aart, de ziel, als 't ware, inkrimpt, _ fterkte in eigen bronnen zoekt, of zich aan wanhoop in ftilte en eenzaamheid overgeeft. Het valt niet gemaklyk te zeggen, waarom wy niet even zeer bereid zyn om lotwisselingen te gemoet te treeden, welke bykans dezelfde gevolgen hebben. Schielyk verkreegene Rykdommen, en onverwagt ons overvallende Armoede, hebbe men gewis aan te merken als de lierklte beproevingen om tot flegte daaden over te flaan: maar wy fchynen tegen dezelve niet even zeer op onze hoede, en zelfs een denkbeeld, min of meer, te koesteren , dat de Ryken itrafioos fnood mogen weezen, terwyl de misdryven, uit Armoede herkomftig, nimmer ongeftraft moeten blyven. Niets, egter, ftrekt onzer menschlyke natuure tot grooter eere, dan het geduld en de ftandvastigheid, met welke de Menfchen, over 't algemeen, de lotwisfel by het ondergaan des wederfpoeds verduuren; de vaardigheid met welke zy zich redden uit zwaarigheden, en de naauwkeurige wagt, welke zy houden over hun zedelyk gedrag, in omftandigheden van zeer neteligen aart en verlegenheid. Het is, in de daad, een bezwaarlyk ftuk, in dien toeftand, de flingerende evenaar der driften vast te houden, het pad des leevens zonder Itruikelen te loopen, meng. 1798. no. ia. Ll en  454 DE EENZELVIGHEID EN ZATHEID en is het mogelyk met fpoed en wakkerheid uit de laagte weder na boven te klimmen. Het levert een fterk bewys van deugd op, en toont eene ^roote maate van het natuuriyk voorregt der zelf behouden isfe , zich te verzetten tegen de verzoekingen, welke ons aanvallen, wanneer wy berooid en verdeedigingloos zyn , wanneer wy veragt worden, wanneer wy niemand hebben die ons bemoedigt; wanneer wy verdagt gehouden worden, en onze eigene braafheid moeten betoonen. By deeze ligt mismoedigmaakende oorzaaken mogen wy no°- voegen , dat wy , in dien toeftand verkeerende, den trotsch onzer vroegere dagen moeten overwinnen, en ons zeiven fchikken naar een leevenstoeftand, in alle opzigten nieuw en onbeproefd. Nogthans is het, voor den waaren Menfchenvricnd , een aangenaame befpiegeling, te overwee°en, hoe veelen deeze hindernisfen te boven gekomen zyn niet alleen zonder eenigzins fchade te lyden aan hun Zelyk Character, maar met eene ten toon fpreidine van vermogens, die tegenfpoed alleen te voorfchyn kan roepen, met een geduld, 't geen de Rykaart verre is van te kunnen betoonen, en eene volftandigheid, die de gelukkige en traage gunfteling des Fortuins alleen in anderen kan pryzen. _ De zaak is völkdmen het tegendeel by de zodamVen, die een fchielyke en onyerwagte aanwas van Middelen verkreegen hebben. Menfchen, waar van de voorbeelden, ook in deeze dagen van vry algemeene fchaarschhtid, niet ontbreeken, en die ons geregtigen om deeze Proeve thans onzen Leezeren voor te draagen. Zy zyn niet alleen onvoorbereid; maar zy weeten niet waar een gefchikt voorbeeld van gedrag te vinden. Zy volgen daarom de voetftappen der zodanigen, die vóór hun denzelfden weg bewandelden; en zy denken, dat Rykdommen, dus verkreegen, beftemd zyn om befteed te worden aan, en verfpild te worden in, een zeker flag van voorwerpen , die dezelfde zyn voor alle menfchen. Deeze zyn de weinige plans van een overdaadig leeven , gefchikt om trotschheid te voeden, door een ontleend ontzag te bezorgen, en eene betoonde dankbaarheid te verwerven. Vriendfchapsverbintenisfen, van zulk eenen aart als Rykdommen bezorgen, laaten zich fchielyk vormen , en het is de zaak van den nieuwen aankómeling onder de Geldzakken , zich by de Ryken te vervoegen. Hy wordt, in dien kring, met opene armen ontvangen; by  EENIGER MODE - DWAASHEDEN. 455 ; hy neemt gretig alle de dwaasheden zyner nieuwe Vrienï den over; en welhaast krygt hy de ongelukkige overtuiI ging, dat 'er geen misdryf in 1'noodheid fteeke, dan dat I van niet in ftaat te zyn om het te volvoeren. Hy ftaat i verfteld over zyne voorgaande leevenswyze ; over zyne j fpaarzaamheid, maatigheid , afkeer van kostbaare vermaakneemingen; hy kan niet nalaaten zich te fchaameri lover de onnozelheid en onkunde, waarin hy zo veele van jzyrie leevensjaaren gefleeten heeft. Aan die onkunde fchryft jhy toe, dat hy tot dit tydftip flegts beftondt: nu befluit (hy, derhalven, om te keven, en te genieten wat hem zo jruim en ryklyk is ten deele gevallen. I Indien wy het gedrag waarneemen van twintig zulke ILieden, die men, met eene Benaaming, weleer te Rome, jin een anderen zin, gebruiklyk, Nieuwe Menfchen CNovi \Homines) zou kunnen betytclen, zullen wy'er eene groote [gelykheid in aantreffen; als dezelfde woeling om uit te ffteeken, behalven in zielshoedanigheden; dezelfde zugt tot ïnieüwigheid, zonder eenigen fmaak. Zy vinden het befcwaarlyk, met eenen goeden uitflag, de onbedwonge Ivrolykheid en den bevallig fchitterenden luister te volgen Ider zodanigen, die uit den fchoot des Rykdoms, om zo Ite fpreeken, gebooren en daar in opgevoed zyn; dit gebrek [zoeken zy aan te vullen door uiterlyk voorkomen. Zy Knaken eenen aanvang met de fpeelballen te worden van ILieden, die fteeds gereed ftaan om hun alle de uitwendigheden van een leeven in een hoogen kring te bezorgen; len die, fchoon zy hun een prys daar voor doen betaaïen, verre boven de weezenlyke waarde, het niet in huntoe magt hebben om hun te onderwyzen in het gebruik Heezer dingen, ten einde zy zich niet voiftrekt belachlyk feanltellen. — Eéne zaak, nogthans, is 'er, waar van zy 3vel ras volleerde kundigheid opdoen, en welke omtrent feo veel is als hunne nieuwe Vrienden van hun verwagten; naamlyk de gereedheid om van Geld af te ftappen. ■Wie zich deeze hoedanigheid eigen gemaakt heeft, zal fiimmer een onwelkome gast weezen in de gezelfchapipen die men van het eerfte Fatfoen noemt, en nimmer Irene maate van betoon van opmerking derven, door hem jeo ruim en ryklyk betaald. I" Daar is eene Eenzelvigheid in de geheele leevenswyze fan een Man, die fchielyk grooten Rykdom bekomt, zon|er het rechte gebruik daar van te weetén, welke het befwaarlyk maakt iets nieuws deswegen, in eene Proeve als LI 2 dte-  45 »E EENZELVIGHEID EN ZATHEID deeze, te vermelden. Eén Dier, nogthans, is 'er. waarj aan zy groote verpligting hebben. Het Paard veilchafti hun niet alleen lichaamsoefening, maar ook zielsvermaak;! met alleen voert het hun met de fnelheid van eenblixemftraal in goed gezelfchap, maar levert ftoffe op tot zulkli een onderhoud als hun in ftaat ftelt om 'er met een woordenvloed van te fpreeken, en de fchaarsheid van onderhoud te boeten. De eerfte zaak is, derhalven, Paardryden te leeren, — de tweede, over dat ryden te fpreeken. Het valt twyfelagtig, welke van beiden het zwaarst valt., Doch zonder de laatfte, het vermogen naamlyk om metl vaardigheid te fpreeken over de eigenfchappen van een' Paard, diens fterkte,fnelheid, kleur en ontelbaare andere: eigenfchappen, is 'er geene mogelykheid om eenig figuuw te maaken ;en, 't geen nog ruim zo flim is, geene gelegenneid om die tusfchenruimten des gefpreks aan te vul- ■ len, welke gelaaten worden op den tyd dat men geen ge- • zondheden drinkt, weddingfchappen aangaat, vloekt en zweert. Het is, derhalven, eene zaak van het uiterfte: aanbelang, in ftaat te weezen om van Paardryden te fpreeken, en de zwaarigheid, om hierover het woord te voe-> ren, wordt niet weinig verminderd, als wy aanmerken, dat eene naauwgezette aankleeving van de waarheid 1 geen noodzaaklyk vereischte is. Spreekt men van een i Paard, 't welk tien Engelfche mylen in één uur afloopt,, rnen mag 'er een voorbeeld van twaalf mylen byvoegen:; or wordt men hierin overfchreeuwd, wat zwaarigheid om i het tot vyftien of twintig te brengen. Trekt men dit zeggen in twyfel, twee wegen om dien i twylel weg te neemen ftaan 'er open, Zwceren of Wedden. Het zweeren is de gewoonst betreedene ; dewyl Eeden i altoos op het einde van de tong leggen, en niet vorderen dat men de ftaatlyke tusfchenkomst eens Vrederegters afwagte, of dien raadpleege zo hy fomtyds in het gezelfchap i mogt weezen. —Het wedden, nogthans, wanneer het wordt : voorgefteld, moet niet van de hand geweezen worden. En dit is een flag van bewyzen,Welke lieden, thans het voorwerp onzer befchryvinge, nooit mist in 't werk te ftellen, en een beter voermiddel voor rede , bewys, of betoog, kan men niet wel met mogelykheid uitvinden. Weddingfchappen te doen is ook een zeer dienftig middel ! om het praaten aan den gang te houden, en komt zulks dikmaals te pasfe. Naardemaa] wedden berekend is naar i de verftandsvermogens der Partyen, leeraart de ondervin- ding;  EENIGER MODE-DWAASHEDEN. 45? ding, dat men 'er gebruik van maakt in de beuzelagtigfte gevallen, en omtrent de geringde voorwerpen. Waren de voorwerpen van een anderen aart, het wedden zou niet te pasfe komen. By de andere gebruiken der Weddingfchappe komt, dat het een uitmuntend wapentuig is, om den armen Knaap, die zich in 't gezelfchap gedrongen en de ftoutheid van wederfpreeken betoond heeft, in eens te neder te vellen. Schoon hy als een Engel praat, zal hy op het voorftel van, werf om twintig Guinies' te eenemaale verdommen. Ik heb een overwinnaar van dien ftempel gekend, d:e het op de minfte wederfpraak als in den mond beftorven was, vedofzwyg! Het fchynt niet zonderling, dat menfchen, lchielyk ryk geworden, zich in de noodzaaklykheid bevinden om anderen naa te aapen , en buiten ftaat zyn om geldverkwistingen van hunne eigene vinding daar te ftellen ; doch het moet,met rede, onze verwondering wekken,dat menfchen, van welken de Romeinen reeds fpraken als fruges confumere nati , of ah gebooren om groote goederen 'sjaarlyks te verteeren , zulk een beperkten kring van bekwaamheden bezitten, dat zy geen nieuwe Plans uitdenken om hunnen Rykdom te befteeden—Plans, zo nieuw als onvoegelyk — Plans, gefchikt om de wereld te verbaazen, zo door de nieuwigheid als door de ongerymdheid. > 't Is eene bekende zaak, dat veelen , die m ruimen overvloed leeven, en hunne groote jaarlykfche inkomften verkwisten, lieden zyn, welken het aan geene bekwaamheden mangelt: en, daar zy dezelve op geene andere onderwerpen te koste leggen, ze niet doen werken omtrent hun meestgeliefde onderwerp. Nog meer is dit te be¬ vreemden; dewyl de Eeuw, welke wy beleeven, byzonder gunftig fchynt voor nieuwe proefneemingen en ontdekkingen"; van welke niet weinige zich door derzelver ongerymdheid aanpryzen. Verfcheide ftukjes zyn er gefchreeven, om ons te overtuigen, dat bet Christendom en de Zedekunde geen vasten grond hebben; doch het is niet voor de vuist gehandeld, ons van deeze beginzelen te ontzetten, zonder ons eenige nieuwe van een anderen ftempel in ftede te geeven. Nogthans heeft men mets van dien aart beftaan : en, in het onvoegelyk gebruik der Rykdommen, volharden wy met het rjleegen van dezelfde dwaasheid en fnoodheid als onze'Voorouders, zonder verandering of verbetering. Schreef niet een van Romes Dwingelanden eene Belooning uit voor den OntLI 3 <3ek.  45<5 I>E EENZELVIGHEID EN ZATHEID dekker van een nieuw Vermaak? En ftrekt het niet tot een verwyt voor de vindingiyke Eeuw, welke wy bekeven, dat dus eene belooning nooit gevorderd is, fchoon veelen die met de gulfre handen zouden uittellen? Is het geen fchande voor den fmaak van geldvenpillende Lieden, dat zy, hoe onbegrensd ook in hunne verteeringen, elendig bepaald zyn ten aanziene der voorwerpen? Moet men zich niet verbaazen, dat, wanneer wy een Meisje van plaifier — een Paard — een Speelbord — een fpel Kaarten, opgenoemd hebben, wy ons aan hqt einde van de Naamlyst vinden? Menfchen, die hun hoogst geluk in het bezit-van Rykdom ftellen, moeten eigenaartig de fchielyke verkryging daar van aanmerken als den grootften zegen; dewyl die niet vergezeld ging met arbeid of moeite , en voldoet voor de veronderftelde gebreken van Geboorte: maar dat weinige Menfchen de bekwaamheid bezitten om dien lotWisfel te verdraagen, leeraart de ondervinding met ontelbaare voorbeelden. De meerdere voordeden en het mindere gevaar van langzaam verkreegene Rykdommen behoeft 'geen betoog: wy zullen alleen, ten befluite van deeze Proeve, verkort, bybrengen de Gefchiedenis van ortogrul, uit het Ze- defchrift the Idler ontleend. „ Ortogrul, eenige s, uuren gelleeten hebbende in diep gepeins en afwisfe„ ling van gedagten, viel in flaap. Hy droomde dat hy „ omzwierf in een woest eenzaam land, zoekende na ie9, mand, die hem den weg zou aanwyzen oin ryk te „ worden. Staande op een heuvel, befchaduwd door cy-: „ presfen, in twyfel welk een weg hy zou opllaan, ver„ toonde zich zyn Vader op 't onverwagtst aan zyn oog. „ — Ortogrul , zeide de oude Man, ik weet uwe vers, tegenheid, luister na uwen Vader! Wend uw oog na het „ gindfche gebergte. Ortogrul gehoorzaamt: hy zag een „ wateritroom,van de rotzen itortende, nedervallende met », het geraas des donders; fchuim verfpreidende over de „ omftaande houtgewasfen. — Slaa nu , vervolgde de „ Vader, uwe oogen op de valei tusfehen de bergen gele„ gen. Ortogrul zag om, en ontdekte eene kleine wel, 5, die een waterltroompje voortbragt. Zeg my, voer „ de Vader voort , wenscht gy om; fchielyken Rykdom, «, welke u ten deele' valt even als het water fchuimende van ,, de hoogte neder ft or t; of om ■ een allengskens langzaam u voortgaande toeneeming, gelyk het laatst befchouwde bcekfê „ uit  eeniger. mode-dwaasheden. 459 „ uit de kleine welle vloei jende? Laat my fchielyk „ ryk worden , zeide ortogr.ue , laat de Goudftroom lhel en geweldig zyn. Zie nogmaals rondsom z£, zeide de Vader. -—. Ortogrul keek om, en zag de , bedding van den voorheen hevig nederftonenden Stroom \l droog en woest; maar het beekje van de Wel naaoo„ gende, deedt zich aan zyn oog een wyd Meir op, „ door den géftadigen fchoon langzaamen aanvoer fteeds „ vol gehouden. Ortogrul ontwaakte, en belloot ,] ryk te worden door aanhoudend vlytbetoon, en in ftil„ te behaalde voordeden." Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. medeburgers! Den 15 April des voorleden jaars, des avonds laat buiten komende, wierd my ber gt, dat den vorigen dag drie kinderen van een Landman, een half uur gaans van Steemvyk, door een dollen Hond gebeten waren. Ik gaf hiervan aanftonds kennis aan myn Vriend, den kundigen Geneesheer schuurman te Sieenwyk, en verzogt hem den volgenden morgen deze kinderen met my te gaan bezoeken, het welk egter niet voor dien namiddag konde gefchieden. Wy konden van de kinderen alleen gewaar worden, dat zy door een kleinen Keeshond, welke den vorigen dig , om dat hy beesten gebeten had, op Ruinerwolde vastgelegd, en van het touw was losgebroken , met veel woede gebeten waren; dat dit zelfde hondje des morgens te Westerheekfloot heen en weer gelopen had , zonder iemand te beledigen, en van daar was weggejaagd. Naderhand vernam ik, dat hetzelve, na nog een kind, 't welk ook aan de watervrees geftorven is, gebeten te hebben, op de Oldemarkt, drie uuren van Steenwyk, is doodgeflagen. Nadat de wonden wel met. azyn en water waren uitgewasfchen, zyn ze alle met de grootfte zorgvuldigheid gefcarificeerd en zo veel doenlyk uitgefneden. Daar 'er geen Belladonna-wortel te be¬ komen was, raadde ik Boom-olie met azyn te geven, welk middel my door alle Groninger Artzen.. berigt was nog nimmer gefaald te hebben, te meer, daar ik zelve in vyf I LI 4 ge-  460 drie gevallen gevallen gezien had, dat, na den beet van een dollen Hond. door het gebruik van dit middel, geene gevolgen ontftaan waren. Daar ik flegts agt dagen ooggetuige der behandeling geweest ben, heb ik, den Heer schuurman verzogt het beloop dezer gevallen dagelyks naauwkeuri* aan te tekenen, en het is dit Berigt het welk ik de vn£ heid neeme u ter plaatfing aan te bieden. Ongelukkige gevallen kunnen dikwyls, wanneer zy getrouw opgetekend worden, meer nut doen, dan veeltyds opgecierde vernaaien van vermeende Geneezingen. Ik ben Groningen, Uw Medeburger, den a Sept. 179V. e. j. t. a thuessink. drie gevallen van dollen honds - beet. Door den Med. Dr. schuurman, te Steenwyk. De Dogter van hendrik klaassen, op Eesveen, oud 14 jaaren, werd, op den 14 April 1797, door een dollen Hond in het linker been gebeten, met een wonde van jti duim lang en h duim breed, aan de buitenzyde van het fcheenbeen, een handbreed boven den voet. Den if> April, heb ik de wond, na dezelve met water en azyn afgewasfchen te hebben, langs de randen na binnen gefcarifïceerd, benevens deszelfs oppervlakte , beItrooid met pulvis Cantharidum, en een Spaanfchevliegpleister daar over heen gelegd. Inwendig gebruikt zy dagelyks agt Iepels vol boom-oly en vier lepels azyn, in vier giften egaal verdeeld. 17. Bevind zig welvarend; de blaarpleister afgenomen, de blaren doorgeknipt, de Efcara in de wonden laten "blyven, en met balfamus Arca.i verbonden. 19. Bevind zig welvarend; de pols regulier; de wonde fuppureert, en geeft ftank; de zwelling der wonde is nu verdweenen; gebruikt van een mixtura oleofa viermaal daags twee lepels vol. ïy. 01. olivar. ^ijj. Vitell. ovi NA. Syr. commun. ^i. jlq. coBa 5vüj. M. fiO. Be.  VAN DOLXENHÖNDS • BEET. 46X co. Bevind zig wel; de wonde fuppureert goed, ett geeft weinig ftank; continueert den drank. 22. Bevind zig wel; pols en afgang regulier, de tong en mond zuiver de wond fuppureert fterk, en geeft weer ftank van zig, word nog als te voren met balfam. Arcai verbonden, tot dus ver de drank gecontinueerd. 23. Bevind zig wel ; de wonde fuppureert wel, geeft weinig ftank; gebruikt nu van denzelfden drank viermaal daags een lepel vol. 24. Bevind-zig wel; alles als de vorige dag. 25. Bevind zig wel; alles als de vorige dag; doch een weinig diarrhée, driemaal in de 24. uuren, misfchien veroorzaakt door het gebruik van nugteren kalfsvleesch. — Ook is 'er nog een opening gekomen of opengebroken aan de zyde van de wonde, een duim daarvan af, juist op het fcbeenbeen; ook met balfam. Arcai verbonden. 27. Zeer welvarend ; de diarrhée gister opgehouden; de eerfte wond ettert wel, de tweede fluit een weinig; beide met balf. Arcai verbonden. 29. Zeer welvarend; de eerfte wond blyft etteren, en matig diep, geen ftank, de tweede gefloten. Den 1 Mey zeer welvarend ; de wonde fuppureert goed; gebruikt nu dagelyks twee lepels vol van de mixtura oleofa. 3. Zeer welvarend; de wond blyft goed fuppureeren als te voren , de opening op zyde nog gefloten, maar in den omtrek is een weinig zwelling, en fchynt wat ontftoken te zyn; geen ftank. 5. Welvarend; de wond als te voren. 7. Welvarend ; de wond als te voren , doch de omtrek meer ontftoken, de wond blyft even diep als te voren, met balf. Arcai verbonden; gebruikt geen mixtura. oleofa meer. 9. Welvarend; de wond als te voren, de omtrek meer 1 ontftoken, breekt hier en daar met een klein oppervlak; kig gaatje open, loost een dun vogt, de geheele omtrek 1 rood, word met droog plukfel belegd, en de wond als 1 te voren verbonden. 11. Dezen namiddag, na 's morgens en 's middags veel ; geëeten te hebben , heeft ze fterk gevomeerd, is nog 1 walgagtig, de tong wit en een weinig geel beflagen, de ! pols lhel, en fterke hoofdpyn; de wond word voller, de 1 omtrek minder ontftoken; als te voren verbonden. 12. Bevind zig zeer wel; heeft weer goeden eetlust; L 1 5 tong,  46* DRIE GEVALLEN tong, fmaak in den mand , pots en alle*, weer natuuriyk ; zekerlyk is het toeval van gister door een overmatig gebruik van Aardappels ontitaan 5 de wonde als dc vorige dag , en alzo verbonden. 14. Zeer welvarend ; dc wond word kleinder en meerder vol , van tyd tot tyd vertonen zig in den omtrek der wonde feleine z v.-crtjcs als kinderpakjes, die fpoedig doorbreken, en HCfoig etterachtig vogt loozen, en met het opleggen van droog pmklei "weer fluiten; nogthans blyft de omtrek der wonde drie vingers breed diameter irs het ronde altoos nog rood, en met korstagtige plekken ; de wond word nu alle dagen, om den door de warmte veroorzaakten ftank, met balfam. Arcai verbonden. 17. Zeer welvarend; de wonde een weinig kleinder dan te voorera, de omtrek minder ontftoken. ai. Zeer welvarend; de wonde als tevoren, loost matig veel etter, de omtrek word beter; alle dagen verbonden. 24. Zeer welvarend ; komt by my te Stcemvyk om de wond te vertoonen, die nu maar de grootte van een ftuiver heeft, en byna met de huid gelyk ; loost zeer weinig etterachtig vogt, doch een weinig dunner ; met balfam. Arcai verbonden, en geeft geheel geen reuk meer. 27. Zeer welvarend; de wond byna geneezen. 30. Zeer welvarend; de wond is nu gefloten. De Dogter van hendrik klaassen, op Eesveen, oud 8 jaaren, werd, op dem4 April, door denzelfden dollen Hond gebeten in het regterbeen, met agt wonden, groot en klein; alle om het enkel en op den voet. Den 10 April gelyk de vorige gefcarificeerd, met pulVh Cantharidum beiirooid, en met emp. veficator. bedekt; gebruikt boom oly en azyn, dagelyks zo veel als het oudfte D )gtertje. 17. Is zeer welvarend; doch kan niet gaan om de zwelling der wonden en voet, boven en onder dezelve; de pleisters alle afgenomen en met balf. Arcai verbonden; de kleine wondjes, die niet veel fuppureeren, worden met pulvis Cantharidum beftrooid. 19. Bevind zig in alles zeer wel; de wonden fuppureeren alle zeer veel; als te voren verbonden; gebruikt dezeilde mixtura okofay even zo veel als haar Zuster; de wondaa ftinken. 20. Zeci  VAN DOLLENH0NDS- BEET. 463 20. Zeer welvarend; de wonden fuppureeren goed, een Klein wondje m&t pulv. Cantharid. beftrooid, en met balf, Arcai verbonden; continueert met den drank. 22. Zeer welvarend ; de wonden fuppureeren tamelyk fterk, en (linken meer; alle Efcara. zyn nu afgevallen. 23. Bevind zig wel; de wonden etteren wel, behalven een klein wondje, dat ik met pulvis Cantharid. beftrooid heb, en na gewoonte alles verbonden; een wond, die ik ■vóór vier dagen met pulvis Cantharid. beftrooid heb, is nog vol met een witte korst , aan fpek gelyk ; ettert weinig, ook met balf. Arcai verbqnden ; gebruikt nu viermaal daags een lepel vol van den drank. 24. Bevind zig wei; alle wonden luppureeren wel; na gewoonte verbonden. 25. Zeer welvarend; de wonden fuppureeren wel, en als te voren verbonden ; een weinig diarrhée ; heeft nugter kalfsvleesch gebruikt. 27. Zeer welvarend; geen diarrhée, de groote wonden fuppureeren wel, de kldne zyn droog; een weinig pulv. Cantharidum in de balf Arcasi gemengd, en daarmede verbonden. 29. Zeer welvarend; de wonden blyven nu alle matig fuppureeren; met balf. Arcai verbonden; geeven geen ftank meer. Den 1 Mey volkomen welvarend ; de wonden etteren zo goed niet meer als te voren, except de twee grootfte; alle met pulv. Cantharid. in de balf Arca-i verbonden; gebruikt twee lepels vol van den drank. 3. Zeer welvarend; de wonden zyn nu alle goed open, en blyven etteren. 5. "Zeer welvarend ; de wonden met balf. Arcai en pulv. Cantharid. verbonden. 7. Welvarend; de wonden als te voren verbonden; gebruikt verders geen mixtura oleofa. 9. Zeer welvarend; na gewoonte verbonden. 21. Welvarend; daar het weêr nu warmer is, geeven de wonden wederom ftank, en jeuken fterk; heb den voet, het been en derzelver wonden met warme karnemelk en water doen afwasfehen; de wonden zyn alle nog open, en als te voren verbonden. 10. Welvarend ; de wonden na gewoonte ■ verbonden, de kleine wondjes moeten met pulv. Cantharid. open gehouden worden, de jeukte is nu minder. 14. Welvarend; de : wonden als te voren behandeld. Zeer  4*4 DRIE GEVALLEN 17. Zeer welvarend; de kleine wonden zyn nu byna gefloten; de groote zyn vol met de huid gelyk, en beginnen te fluiten; alle nog met balf. Arcai verbonden. ai. Zeer welvarend; de wonden zyn nu alle volkomen geneezen. Den 15 Juny, als het kind niet ver van huis een boodfchap gedaan had , en op den weg na huis zynde, ontmoette het een Hond, byna als die, door welken het gebeten was, en voor welken zy fterk fchrikte. Tot dus ver was zy volkomen gezond; doch een weinig te huis geweest zynde , klaagde zy over pyn in 't hoofd en bee» nen , die al telkens erger werd , tot op Zondag. Nu fcheen 'er koorts te komen, die fchielyk afliep en door een andere vervangen werd; nu was zy brandend heet en dan huiverig; de keel en borst werden vol met flym. De Vader kwam my zulks op Zondag berigten ; doch ik konde, door andere bezigheden voiftrekt belet, de Lyderes niet komen zien. Ik liet een fterke Spaanfchevliegpleister op de geweezene wonden leggen ; doch de radix belladonna konde ik niet magtig worden om een proef daarvan te neemen. De benauwdheden werden ieder oogenblik flimmer; zy kon Zondag avond niet meer drinken ; had eigentlyk geen vrees voor water; doch zeide niet te kunnen doorflikken; een weinig dunne gekookte karnemelk kon zy nog drinken. Op Maandag morgen was zy aangedaan door de Zonneftraien, en kon ze niet verdragen; de benauwdheden werden al flimmer, de koortsbrand heviger, als deeze nu afgelopen was, fprak zy zeer wel, en was haar verftand magtig; de keel was met veel taaije flym bezet; zy fpoog geduurig van zig af, en is denzelfden avond omtrent negen uuren geftorven. De Dogter van jan frens, op Eesveen, oud ruim 13 jaaren, werd door denzelfden dollen Hond, op den 14 April 1797, in het regterbeen, boven op den voet, gebeten, met een groote wond, langwerpig, ongeveer een duim lang, en zes kleindere wonden. Den 16 April, gelyk de vorige kinderen gefcarificeerd en behandeld; gebruikt hetzelfde middel inwendig als de vorigen. 17. De Spaanfchevliegpleisters afgenomen en met balf. Arcai verbonden ; de wonden zyn ook als die der andere Lyders gezwollen. 19. De pols is irregulier, en weinig eetlust; kan niet gaan  van dollenhonds-beet. 46*5 yaan om de zwelling der wonden, die alle fuppureeren, behalven een klein wondje, dat met balfam. Are ai en pulv. Canthar. verbonden word; gebruikt van dezelfde mixtura oleofa als de vorigen. . to. Bevind zig beter dan den vongen dag; de pols is meer regulier, de tong weinig befiagen; de grootlte wonden etteren wel, doch de kleine niet veel; worden beftrooid met pulv. Cantharid., en met balf. Arcai verbonden ; continueert met den drank. o3 Bevind zig gezonder dan de vorige dagen, de eetlust is beter, en de pols regulier; de groote wonden worden diep, en etteren fterk, de kleine zyn droogagtig, worden zeer dik met balf. Arcczi verbonden; de zwelling van den voet houd nog aan ; heeft deezen dag voor het eerst door de kamer kunnen wandelen ; de wonden geeven nog ftank van zig. 23. Bevind zig wel ; de voet nog gezwollen; het verband was van de wonden gezakt ; alle kleine wondjes waren zeer droog; alle met pulv. Cantharid. beftrooid, en met balf. Arcai verbonden; geeven geen ftank; gebruikt nu viermaal daags een lepel vol van den drank. 24. Welvarend; de wonden, den vorigen dag droog, etteren nu zeer wel; na gewoonte met balf. Arcai verbonden. sg. Welvarend; de wonden na gewoonte verbonden als de twee andere kinderen ; nugteren kalfsvleesch gebruikt, en daarvan misfchien diarrhée; doch niet extra fterk. , , . , 27. Zeer welvarend; meer appetyt dan de vorige dagen; de diarrhée houd aan, drie a viermaal daags; de groote wonden etteren wel, de kleine droog; met pulv. Cantharid. en balf. Arcai verbonden. 29. Zeer welvarend; gister is de diarrhée opgehouden; de wonden etteren matig, doch beginnen zig een weinig te fluiten, daarom met balf. Arcxi en pracipitat. rubr. daar onder verbonden; de wonden geeven nog een weinig ftank. Den 1 Mey zeer welvarend, namiddag ten vier uuren; doch 's avonds ten zeven uuren een zware huivering als een koude koorts, egter zonder dorst of gevolgd zweet, of fterke warmte ; maar een ongeruste nagt, zo als my berigt is ; de wonden kunnen met geen merc. pracipitat. rubr. open gehouden worden ; een der grootfte is geheel gefloten; alle met pulv. Cantfarid.. en balf. Arcai ry-  DRIE GEVALLEN kelyk verbonden; gebruikt twee lepels vol van den olydrank. 3 3. Zeer welvarend, en is gister ook wel geweest, zonder koprts of huivering ; de wonden zyn nu matig open, egter nog met pulv. Cantharid. en balf. Arcai verbonden en al het wit opgetrokken vel, door de Cantharides, met de fchaar afgefneden, zo dat bloed te voorfchyn kwam. 5. Zeer welvarend; de wonden matig open; met pulv, Canthar. en de balf. Are. gemengd verbonden. - 7. Welvarend; de wonden na gewoonte verbonden; tot dus ver de oly- drank gebruikt. 9. Welvarend; de wonden geeven dus ver nog ftank; m gewoonte verbonden. 11. Welvarend; door het warme weêr meerder ftank, cm het been met roosachtig uitflag , voornamentlyk omhet enkel, bezet, dat fterk jeukt; met warme karnemelken water het been en den voet, en alle wonden, gewasichen, en na gewoonte verbonden. 12. Zeer welvarend; de wonden met balf. Are. en pulv. Cantharid. verbonden ; nu minder llank en jeukte; ook nog met warme karnemelk gewasfehen. • 14. Welvarend; de kleine wonden worden met veel moeite opengehouden. 17. Welvarend; de kleine wonden beginnen al meer te fluiten, en de groote wórden meer vol en kleinder, geeven geen ftank of jeukte meer. 21. Zeer welvarend ; de kleine en groote wonden byna alle geneezen; nog met balf. Arcai verbonden. 24. Zee* welvarend ; alle wonden zyn nu volkomen geneezen. - Den 23 July 1797, is het Meisje, van Steenwyh'komende, zeer nat geregend, bevind zig den 24 niet wel, men denkt een weihig koortzig,'t geen aanhoud, en dagelyks erger wordt. 27. Klaagt over fterke heete Koortzen, en voornamelyk över een belemmerde pislofing ; nu komt men my raad vragen; de tong vuil geel befiagen, kwaden fmaak, geen afgang. Ik bezorg haar een infufte laxans van Tamarind. fol. fenn. & /al Glaub., waarvan veel ontlasting. 28. 's Morgens tusfehen 'zeven en agt uuren: zy legt op het bed, het uitzigt wild, fbreekt weinig, de tong een weinig beflagen, heefteen weinig pis geloosd, was als troebel dun bier, de pols klein en fnel, een weini"7»£fültus tendinum^ verfcfirflSf fchielyk, fiaapt weinig, droomt 911'  VAN DOLLENHONDS - BEET. 467 (Ongerust, kan wel eeten gebruiken als altoos;doch deezen morgen, zedert vier uuren, heeft zig de watervrees vertoond ; kan uit geen Tbeefchoteltje drinken, probeert met een eijerlepeltje, heeft geen vrees voor water, doch maakt finguliere figuuren en draaijingen by het doornikken, als of het veel pyn in de keel doet; Hikt egter een lepeltje yol door, vreest voor een zagte lugt die de deur inkomt, en voor de zonneftralen; deezen morgen ten 10 uuren gebruikt zes greinen pulv. radicis Belladonna. fs Avonds ten zes uuren; heeft fterk gezweet, en continueert nog; blyft te bed leggen, eet van tyd tot tyd, kan nog niet drinken, de benauwdheid is niet beter, de pyn by het wateren flimmer; heeft den ganfchen dag nog niet gewaterd, of misfchien onbewust, het geen men voor zweet aanziet; heeft tot dus ver geen de minfte' pyn in de plaats der lidtekenen gevoeld, het grootfte lidteken fchynt een weinig gezwollen, waarop en op alle een fterke blaartrekkende pleister gelegd heb; de beenen zyn nu koud. 29. Is deezen riagt zeer onrustig geweest ; telkens verheffingen van koorts, verzeld van een fterk delirium, by tusfchenpofing prefent en haar verftand volkomen magtig,heeft in den morgentyd een weinig gewaterd, had byna de- couleur van dun bier en een geelagtig fedimentum; de keel werd al in den voornagt fterk met flym bezet; ipuwt fomtyds van zig, kan geen vogt gebruiken, hoegenaamd, wel vaster fpys, als brood en koek; heeft deezen morgen ten vyf uuren zeven greinen Bellad. poejer met fyroop ingenomen ; een half uur daarna een weinig gebraakt ; ten zeven uuren* was zy nog prefent ; om agt uuren werd de benauwdheid in de keel erger, die telkens toenam, zo dat 'er fomtyds veel fchuim op den mond kwam ; de ftuiptrekkingen door het geheele lichaam werden nu meerder en fterker , de pols geheel niet te vinden, de armen en beenen koud, en nog nat van zweet; de ademhaling met geluid verzeld ; een fterk gerommel in de keel; het regter ooglid begon .ten negen uuren te zwellen , het oog byna gefloten; en is ten tien uuren, na dat alle ltuipen en verdere toevallen afnamen, geftorven. ' Uit deeze drie Gevallen fchynt men te kunnen befluiten, dat, hoe beterde wonden etteren, hoe minder gewar de Lyders hebben van de Watervrees. By het eerfte Meisje behoefde ik geen pubit Cantharide te neemen om de wond  ï)68 dr1egevallen van dollenhonds - beet. wond open te houden; de balf. Are. was zeer voldoende: het gift fcheen zig van zeiven te willen ontlasten; de wond was niet alleen meer ontftoken dan by de twee andere kinderen , maar derzelver geheele omtrek met veele kleine Zweertjes bezet, waaruit een geel etterachtie voet liep by het doorbreeken. Dit kind blyft gezond, en de twee andere kinderen, welkers meeste wonden moei iel vk tot ue ettermg te noucten waren, zyn aan de Watervrees geftorven. Een opwekkende oorzaak (caufa excitani) fchynt in; ftaat, iemand Cte voren den Dollenhonds • beet geleden hebbende) de Ziekte en Watervrees te doen overkomen; zo i als blykt uit het tweede kind van hendiuk klaassen, , t welk voor een Hond , haar op den weg ontmoetende, geichrikt heeft, en daar op is ziek geworden, en aan de: Watervrees geftorven. m Opwekkende oorzaken (caufa excitantes) fchynen niet in ftaat te zyn door de inbeelding eenige toevallen der Ziekte te doen geboren worden ; de voorbefchikkende oorzaak (caufa pradifponens) moet wel degelvk aanwezig zyn : dit blykt uit het eerfte kind, dat nog gezond is ; haar Zuster is aan de Watervrees geftort ven , door welke oorzaak zy haar dienst by den Boer heeft moeten verlaten; men zeide tegens haar, dat zv ook wel dol zoude worden , en daarom moest zy weer na haar Vaders huis keeren, eer haar die Ziekte m des Boeren dienst overkwam. Vervolgens is het kind van jan frens geftorven, 't geen haar wederom fterk aangedaan heeft, en blyft met dat al nos gezond. * byzonderheden, betreffende de natuurlyke HisToiaa der visschen. Getrokken uit een Werk van den Heer lacepcde , over deeze ftoffe. Dt Visfchen verfchillén van alle andere Geflagten _ der Dieren, door de by hen plaats hebbende vereeniging van rood bloed met Kieuwen; deeze byzondere werktuigen, die aan alle Visfchen eigen zyn, bevinden zich aan weerskanten van den kop; doch verfchillén in getal, van drie tot vyf: ook verfchillén zy in de onder- fchei-  natuurlyke historie der visschen. felieidene Geflacbten raerklyk in maakzel, fchoon zy hier in overeenkomen, dat zy het werktuig 'der Ademhaaling uitmaaken, welke de gewigtigfte en weezenlykfte werking is van alle dierlyke fchepzelen. De Ademhaaling is by die Dieren, die met Kieuwen begiftigd zyn, eveneens als by hun, die daartoe van Longen gebruik maaken, die werkdaad, waar door een meer of min aanmerklyk gedeelte van het beginzel der levenslucht, 't welk zich op alle diepten, ook in het water, bevindt, met het bloed vereenigd wordt. Het is dit levensbeginzel, 't welk, zich ia de Kieuwen vereenigende met het bloed der Visfchen, aan hetzelve zyne helderroode kleur mededeelt, en teffens, door het ontwikkelen der warmtettoüe, die in de zuivere lucht verborgen ligt, aan die dierlyke vloeiftoffe dien graad van warmte mededeelt, welken de aart van ieder fchepzel vordert. m . De Visfchen bezitten de gewoone zintuigen der Landdieren; fchoon zommige, vooral het Gehoor, merklyk van het gewoon maakzel verfchillén. Ondertusfchen fchynt de Reuk by de Visfchen over 't algemeen het volmaaktfle zintuig te zyn , en een ontelbaar aantal waarneemingen bewyst overtuigend, dat de Visfchen, met dit zintuig, viai zeer verre als te zamen worden geroepen door de riekende uitvloeizels hunner prooijen; terwyl hunne vyanden zich door den Reuk reeds van verre doen kennen, en hen de vlucht doen neemen. De Reuk is, als 't ware, het waare oog der Visfchen; hy beitiert hun weg in de duisternis der grootfte diepten, niettegenftaande de onfluimige oppervlakte der golvende Zeeën, en de volkomene ondoorfchynendheid van troebele ftilltaande wateren. De Voortteeling is by de meeste deezer fchepzelen zeer verfchillende van die der andere Dieren. Tegen het einde van het Voorjaar begeeven zich de Wyfjes, dikwyls door de Mannetjes verzeld, naar de ftranden; terwyl andere zoorten de rivieren opzwemmen, en doordringen tot aan de kleinere beeken. Aldaar vinden zy de zandgronden en fteenachtige plaatzen ,-die zy noodig hebben: door het liaan met hunne ftaarten maaken zy het hun fchadelyk flyk los, en ontlasten zich, na veelerleye bcweegingen en wryvingen hunner lichaamen, van hunne eijeren, die daarop met het mannelyk zaad befproeid worden. Indien de Mannetjes hunne Wyfjes meng. 1798. no. 12. M m niet  47° NATUURLYKE HISTORIE niet derwaards verzeld hebben , ontdekken zy het «e beurde van verre door den reuk» en komen 'er ftraks op af, zelfs van zeer groote afftanden. Ondertusfchen beftaan 'er ook talryke Genachten van Visfchen, m welke de Eijeren binnen in het lichaam der moeders tot volmaaktheid komen, of in een zak die buiten aan het lichaam der Wyfjes vastgehegt is ; bv welke voorwerpen ook eene voorafgaand! liefdesomheiang der beide fexen plaats heeft. & Zodanig wordt de Voortteehng volbragt by de Rochen en Haaijcn, en on derde laatften dus pok by den verfchdklyken\ Jonas-Haay CCarcharms), welk ysfelyk fchepzel, na de met 3 tige werktuigen gewapende, wel het verfchriklykfte en gevaarlykfte van allen is; want, met eene grootte genoegzaam, om een mensch, ja zelfs een pïard, geheelenal m te zwelgen, en een gewigt van meer dan tienduizend ponden, heeft het eene groote fnelheid in bet zwemmen, en een vel 't geen beltand is tegen genoeg zaam alle kwetzende werktuigen ; zo dat men dit fcheozel bezwaarlyk kan vangen, dan door middel van yzeren ketenen. Daarenboven is hetzelve met een wydgaapenden bek voorzien, waar in zes ryen lange zeer fcherpe tanden , fteeds gereed , om alles, wat hun voorkomt , te veiflmden, en de fteeds hongerende maag te vullen: zynde de gulzigheid van dit wanfchepzél zo groot, dat het noch iëxe, noch gezin van Dieren ia met eens zyns gelyken, zo het die meester kan worden ontziet. Ondertuslchen is dit Dier, als men het gevangen heeft, nog van eenig nut ; dewyl 'er veel traan, vooral uit zyn Lever, kan getrokken worden: terwyl het vel alle de eigenfchappen heeft van het gewoon Haaijevel Het zwemmen der Visfchen gaat ook gepaard met bvzondere omftandigheden. Behalven de fnelle voortftu. wende beweeging in eene horizontaale richting, veroorzaakt door hunne fpieren, en beftierd door hunnen Haart en vinnen, hebben zy het vermogen om hunne uitgebreidheid merklyk te vergrooten, en dus met eene aanmerklyke fnelheid naar boven te ryzen of naar beneden te daalen. Dit vermogen wordt voortgebragt door de werking hunner zogenoemde zwem- of luchtblaas die eene luchtftoffe van een byzonderen aart ontvangt dooi een kanaal, de Luchtbuis genoemd. Wanneer de fpieren, die deeze buis drukken , ontfpannen worden zet zich dezelve aanmerklyk uit, vergroot daar door de li-  DER VISSCHEN. 471 Iichaamlyke uitgebreidheid van den Visch, en doet hem, nu zoortgelyk ligter geworden zyndé dan water , in de hoogte ryzen, eveneens als een luchtbol in den dampkring naar boven ryst. Wanneer daarentegen de genoemde fpieren zich zamentrekken, wordt die lucht verdikt, de omtrek van den Visch kleiner,en hy zakt door de vermeerdering der eigenaartige zwaarte naar beneden. Wat de natuur dier luchtltoffe betreft, het is thans eene beweezene zaak, dat dezelve,ten minden in verfcheidene zoorten van Visfchen, beftaat in Stiklucht, (Gas Azbte). Schoon de Visfchen door de beftiering hunner Zwemblaas zich in het water, op verfchillende diepten, in evenwigt kunnen houden, geraaken zy echter bydage zelden in flaap, of zy moeten op zeer diep water in ftilte kunnen nederzinken, of ergens in eene onderaardfche holte kruipen, om dat hunne oogen door geenerlei zoort van oogleden gedekt zyn, en zy dus de duisternis tot hunnen flaap voiftrekt noodig hebben. Het Voedzel is by alle zoorten niet het zelfde. Zommige Gedachten vergenoegen zich met Zeeplanten en andere voortbrengzels van het Groeijend Ryk. Doch het grootst getal geneert zich met Wormen, Infecten, Eijeren door hunne eigene wyfjes gelegd, jonge Dieren van hun eigen geflacht; en in 't algemeen veiflinden deeze alle Dieren, die zy kans zien te vermeesteren. Over het algemeen kunnen de Visfchen in een korten tyd veel voedzel verzwelgen ; doch zy kunnen ook lang zonder fpyzen, en zommigen hunner niet alleen weeken, maar zelfs een geheel jaar lang, in het leven gehouden worden, zonder dat zy ander voedzel behoeven dan fchoon water. Men kan tegenwoordig ook nagaan, dat het water , door verfchillende zoorten van ontbinding en zamenftelling, in eene voedende ftoife kan overgaan; doch over het algemeen is dit vóedzel niet toereikende om den honger van deeze Dieren te ftillen. De prikkel des hongers kwelt voornaamlyk de grootere zoorten, die een overvloediger en kragtigèr voedzel behoeven, dan zy langs deezen weg kunnen bekomen. Deeze behoefte is de oorzaak van den fteeds duurenden oorlog, die onder deeze Dieren plaats heeft; waardoor talryke Gedachten altoos in een geduurigen ftaat van aanval of verdediging zyn, waardoor zy op hunne beurt dwinglanden of dagtoffers worden, en het uitgeftrekt gebied der wateren als tot een geduurig flagveld maaken. Hierom vindt men Mm a ook  4?2 NATUURLYKE HISTORIE DER VISSCHEN. ook Visfchen, die met zeer byzondere aanvallende wapenen voorzien zyn , gelyk de Zvaaardvisfchcn , de Eenhoorns, enz. ja zelfs zommigen verdooven hunne vyanden, door middel van eleclrifche fchokken. Zommige zoorten zyn v/el niet eetbaar, wegens hun vergiftigen aart; doch geene worden 'er gevonden, die met in de daad vergiftige wapenen voorzien zyn. De Visfchen behooren niet tot de waarlyk gezellige Dieren. Alles, wat de Voortteeling aangaat, behoort by hun onder de behoeften; zo ras aan dezelve voldaan is, kennen zy elkander niet meer. Zy betoonen geen de minfte liefde aan hun kroost, maar verflinden hetzelve meermaalen. Zelden gaan zy jaagen in gezelfchap. Het geen men verhaalt aangaande de groote verhuizingen en zeereizen der Haringen , inzonderheid dat zy zich ten dien einde Opperhoofden en Leidslieden zouden verkiezen, is geweldig vergroot. Daar hunne eenige bezigheid beftaat in aan te vallen of zich te verdedigen, en 'er geene redenen voor hun zyn , om hunnen prooi van hunne aan- • nadering, of hunne vlucht, kennis te geeven , hadden zy die zoort van onvolkomene fpraak niet noodig, waar mede de meeste overige Dieren elkander hunne behoeften te kennen geeven. Zy zyn dus volkomen (lom, gelyk ook buitendien uit hun maakzel natuuriyk voortvloeit, de wyl zy geen Longen bezitten, noch iets der overige deelen die tot de fpraak vereischt worden. Met dat alles zyn zy vatbaar voor eene zekere verbindtenis met de menfchen; en zo zy, op zekere tyden, onder zekere geluiden, eenig voedzel oqtvangen, komen zy voorden dag, zo ras zy dit geluid weder hooren. In veele plaatzen van Duitschland heeft men zelfs de gewoonte, om de Karpers en andere Visfchen , die in de Vyvers bewaard worden, door middel van het luiden van een Klokje, tot het neemen van hun middagmaal by een te roepen.  DE HUISHOUDING VAN DEN KEVER. 473 DE HUISHOUDING VAN DEN BEVER; STREKKENDE TOT WEDERLEGGING VAN VERSCHEIDE BYZONDERHEDEN , DIT DIER BETREFFENDE , VERKEERDLYK IN VROEGERE BERIGTEN DAAR AAN TOEGESCHREEVEN. (Ontleend uit Mr. hearnes Journey from Hudfons Bay to the Northern Oeean.) „ ochoon het geenzins aan Befchryvingen van den Be„ O ver, en van de zonderlinge Leevenswyze deezes op„ merkenswaardigen Diers, ontbreeke, agten wy de vol„ gende der Vertaalinge, en plaatzinge in ons Mengel,, werk, dubbel waardig, als grootlyks ftrekkende om de „ Huishouding van dit zeldzaam Dier van onwaarheden „ te zuiveren." # & # De gelegenheid, waar in de Bevers hunne wooningen bouwen, verfchilt. Ter plaatze op welke zy veelvuldig zyn, bewoonen zy Meiren, Poelen, Rivieren, zo wel als de naauwe Kreeken, welke de veelvuldige Meiren, waar van dit Land eene groote menigte heeft, met elkander vereenigen ; doch de twee laatstgemelde worden doorgaans van deeze Dieren gekoozen, als de diepte des waters en andere omftandigheden zich fchikken: naardemaal zy als dan het voordeel hebben van een loopend water, om hout, en andere noodwendigheden , na hunne wooningen te voeren ; en zy over 't algemeen moeilyker vallen te vangen, dan die in ftilftaande waters hunne wooningen vestigen. Daar is geen byzonder gedeelte van een Meir, Poel, Rivier of Kreek, 't welk de Bevers boven andere verkiezen, om 'er te bouwen: want nu eens doen zy zulks op den uithoek, dan eens in het diepfte, van een Baay, en dikwyls op kleine Eilanden. Altoos, nogthans, verkiezen zy zodanige gedeelten, welke zulk eene diepte van water hebben, als den wintervorst wederftaat, en niet tot den bodem toe bevriest. . De Bevers, die hunne wooningen in kleine Rivieren oi Kreeken ftichten, waar het water gevaar loopt om op te droogen, wanneer de toevloed van achteren door de vorst Mms ge-  474 BE HUISHOUDING geftremd wordt, zyn door een Iaftinct, tot verwonderens, geleerd om tegen dien ramp te voorzien, door een Dyk i or Dam dwars over de Rivier te leggen, op eenen gepasten afftand van hunne wooningen. Deeze Dyk of Dam I zie ik aan als het keurigfte van alle werkzaamheden door I den Bever verrigt; niet zo zeer ter oorzaake van de keu- I nge netheid des werks , als wel om de fterkte en den I weezenlyken dienst, welken zy daar van trekken: en dewyl I het teffens zulk eene maate van fchranderheid in dit Dier I ontdekt, om naderende gevaaren te voorkomen, dat de- I zelve weinig voor die der Menfchen behoeft te wyken, en zeker byzonder is in'deeze Dieren. In gedaante verfchillén deeze Bever-Dyken of Dammen \ naar den aart der plaatzen, waar zy dezelve aanleggen. I Indien het water der Riviere of Kreek niet veel ftrooms I heeft, is de Dyk bykans regt; maar, in gevalle van fterker ftroom, maaken zy den Dyk altoos met een zeer kromme lyn, met de ronde zyde na den ftroom gekeerd. De ftoffe, van welke zy zich in het vervaardigen bedienen, zyn dryvend hout, Willigen, Berken, of Populieren , als zy het kunnen bekomen; voorts van modder en fteenen, in zuiker voege gemengd als tot de meeste fterkte kan ftrekkeu: dan in den aanleg deezer Dyken volgen zy geene andere bouwwyze, dan dat het werk voortgaat in een geregelde rigting, en dat alle deelen eene gelyke fterkte hebben. ° Op plaatzen, waar zich de Bevers lang ongeftoord onthouden hebben , worden hunne Dyken, door veelvuldige herikllingen, een vaste bank, in ftaat om een groot geweld van Ys en Water te wederftaan ; en dewyl de Willig , de Berk en Populier veelal wortel fchieten en opgroeijen, leveren zy allengskens eene foort van geregeld geplante hegge op , welke ik, op zommige plaatzen, zo hoog gezien heb, dat de vogels in de takken nestelden. Schoon de Bevers, die hunne wooningen in Meiren of andere ftilftaande wateren bouwen, een genoegzaamea voorraad genieten van hun geliefde Element, zonder het behulp van een Dam, moet de moeite, welke zy hebben, om hout en de andere noodwendigheden tot hunne wooningen, zonder het behulp van ftroomend water, te bekomen, eenigermaate de andere voordeden, welke zy van zulk een ftand trekken, opweegen: want men hebbe te bedenken, dat de Beven, die in Rivieren en Kreeken bou-  VAN DEN BEVER. 475 bouwen, altoos het hout boven hunne woonplaatzen afknaagen, derwyze, dat de Itroom, met weinig moeite, het ter begeerde plaatze voert. De Bever-huizen worden vervaardigd van dezelfde Bouwftoffen als hunne Dyken, en zyn altoos in grootte geëvenredigd aan het getal der Bewoonderen, die zeldzaam meer zyn dan vier ouden, en zes of acht jongen : fchoon ik, by toeval, het dubbele van dit getal wel eens heb aangetroffen. Deeze Beverwooningen , fchoon niet geheel onzer bewonderinge onwaardig, fchieten verre te kort by de algemeene daar van gegeevene befchryvingen : want, in ftede dat 'er orde en geregeldheid in is waargenomen $ zyn ze van een veel ruuwer maakzel dan hunne Dammen. Zy, die het ondernomen hebben het binnenlte van de Wooningen der Beveren te befchryven, en dezelve voorftellen als hebbende onderfcheidene vertrekken, verordend tot verfchillende gebruiken; als eetzaalen, llaapkamers , voorraadverzamel- en oplegplaatzen, en één tot een heimlyk gemak, enz. moeten weinig des onderwerps kundig geweest, of, 't geen nog erger is, zich fchuldig gemaakt hebben aan eene pooging om het ligtgeloovig gemeen te bedriègen, door de grootfte valschheden als waare daadzaaken voor te ftellen. Een veeljaarig beftendig verblyf onder de Indiaanen , geduurende 't welk ik gelegenheid had om veele honderden van deeze Beverwooningen te zien, ftelt my in ftaat, om, met volkomen zekerheid, te zeggen, dat alles, wat men van dien aait vertelt, voiftrekt valsch is : want, niettegenftaande de fchranderheid deezer Dieren , heeft men nimmer opgemerkt, dat zy na eenig gemak of geryf in hunne wooningen zoeken, uitgenomen eene drooge legplaats: daar ook eeten zy gewoonlyk de fpyze, welke zy in het water hebben opgedaan. Het gebeurt dikwyls, dat eenige van de groote Beverwooningen een of meer afdeelingen hebben, als men 'er dien naam aan wil geeven; doch dit is niets meer dan een gedeelte deszelfden gebouws, door de fchranderheid des Bevers gelaaten om het dak te onderfchraagen. In dusdanige gevallen ziet men doorgaans, dat die onderfchei' dene vertrekken, (gelyk het eenigen gelust ze te noemen,) geene gemeenfchap met elkander hebben dan door het water: zo dat zy, met de daad, dubbele of driedubMm 4 be-  47&* DE HUISHOUDING bele Huizen mogen genoemd worden , eerder dan onder, fcheidene vertrekken van 't zelfde huis. —1 Onder an dere het> jk eene groote Beverwooning gezien gebouwd op een klein Eiland, waarin omtrent etn twaalftal vertrekken onder één dak, zich opdeeden; en, twee of drie deezer alleen uitgezonderd-, hadden zy geene geme-nfchao altoos met elkander, dan alleen door het whSÏdÏÏÏS er Bevers genoeg waren om ieder der vertrekken te be. wooflen, is het meer dan waarfchynlyk, dat elke Faimlie zyn eigen vertrek kende, en altoos'zyn eigen deur SfDr?;hZnldCr T*" eCnige Sémeenïchap Wt ëde buuren te hebben, dan eene vriendlyke zamenleeving : en dat zy hunnen arbeid verenigden in het oprichten der byzondere wooningen, en het aanleggen van dyken, waar S nenfï'g Km?gten, weezen- valt moeilyk'te be! Paaien, of hun belang by andere gelegenheden eenigerwy- ze wederkeerig werkte. De Indiaanen j dif, ten deezen tyde , by my waren, doodden twaalf Bevers\ en vyf-en twintig jongen en half volgroeiden, uit het boven befchreeven Huis.; en by nader onderzoek bevonden zy, dat veele Bevers hunne wakkerheid ontfnapt waren en niet konden gekreegen worden dan ten koste van meer moeite, dan er noodig zou weezen, om dubbel dat getal op eene mm bezwaarlyke plaats, magtig te worden ' De moeite , op welke ik hier doel, ontftondt uit de ontelbaare wykplaatzen welke de Bevers hadden aan de kanten van deezen Poel, en uit de dikte der gebouwen in eenige gedeelten. 5 Reisbefchryvers die beweeren, dat de Bevers twee deuren m hunne Wooningen hebben, een aan de landzvde en een aan den waterkant, fchynen nog minder met deeze Dieren bekend, dan zy die hun eene menigte van vertrekke*, ten by zonderen gebruike gefchikt, toekennen. Zodanig eene fchikking zou geheel aanlonpen tegen hunne leevenswyze, en teffens hunne wooningen geheel ten onbruike maaken, ongeii;hikt om hun te bef thermen teeen terkoudeyan 0i' tC befchutten tegen de felle win- Ik kanmy van lachen niet wederhouden, als ik de Schrif. ten lees van veele Schry veren, die over de huishouding der Bevers de pen op 't papier gezet hebben: dewyl zf elkander den voorrang m het verzinnen van veel fabela/tigs fchynen te betwisten Maar de Verzamelaar van een Muitje, üver de Wonderen van Natuur en Kunst, fchynt, in  VAN DEN .BEVER. 477 in dit ftuk, allen voor te flreeven : daar hy niet alleen verzamelde alle de vertelzeltjes, welke men by Schryvers over dit onderwerp ontmoet; maar dezelve, zodanig vermenigvuldigd heeft, dat 'er weinig aan de Natuurlyke Historie van den Bever fchynt toe te voegen, dan een Woordenboek van hunne 1 aaleen Zamenftel van hunne Wetten, en een Schets van hunnen Godsdienst, om de volkomenfte Natuurlyke Historie van dit Dier te. Ieveren, welke immer, met mogelykheid, kan worden aangeboden. In de daad, 'er kan geen grooter bedrog, geen grooter hoon voor 't verftand der Leezeren zyn, dan de pooging om hun-eenige byzonderheden, aan den Bever toegefchreeven, te doen gelooven; en, fchoon het niet te veronderftellen of te eifchen is, dat de Opfteller van een algemeen Werk door en door kundig is van elk onderwerp, *t welk hem in de afwerking zyner wyduitgebreide taak voorkomt, en waar over hy niet voorby kan te fpreeken, is egter eene zeer middelmaatige toedeeling van verftand genoegzaam toereikende om hem te hoeden van geloof te liaan aan zulke wonderbaarlyke verhaalen, hoe zoetlyk ze ook mogen verteld , en hoe fterk zy mogen verzekerd worden door den zich in verciering toegeeven» den Rcisbefchryver. (Het Vervolg en Slot hier naa.') UITLEGGING VAN DEN DROES - STOEL EN DROESKUSSEN, TE BENTHEIM. Aan myn Vriend **** Met genoegen voldoe ik aan uwe begeerte, om u eenige uitlegging van den zogenaamden Droes ■ Jtsel en Droes* kus/en, te Benti-eim, te geven; dan alvorens daar toe te treeden , verzoeke ik, zo ik al iets ftelligs deswegens mogt onderneemen op 't papier te brengen, het llegts als gisfjngen aan te merken, die ik u niet behoef te zeggen dat famwylen het gevolg der oudheidkundige onderzoeken in die en nabuurige Landftreeken zyn. Aan de Noordwestzyde van de hooge muuren van het Gveroude Slot te Bcniheim vindt men een regt opgaande, M m 5 doch  4?3 UITLEGGING VAN DEN DROES-STOEL doch zeer fmalle, Steenrots, van ouds genaamd de DroesBoel, waar op een ruim driemaal grootere lhrt.dierte be¬ naming draagt van Droes-kusfen, en den nieuwsgierigen 1 Reiziger onder den thans bekenden naam van Duivels-oor- ■ kus/en, zonder eenige uitlegging, vertoond worden. Het Slot, (zo wel als de Stad van dien naam , op i Steenrotzen, welke aldaar in menigte gevonden worden,, ij ia, naar net algemeen gevoelen, vóór de gewoone tydrekening, gebouwd door Drufus Nero Germafiscus, Stiefzoon van Augustus, en van denzelven derwaards gezonden om alle die en aangrenzende Landen tot aan de Noordzee toe onder de Romeinfche Heerfchappy te brengen, op dat Romen van de eene Zee tot de andere heerfchen zoude, en één van die Kasteden, welke hy aan de Eems, Lippe, Rhyn en Elbe, en landwaards in, iui m Lvimi uuuaen aer overwonnen volkeren neert aangelegd , en zynde deeze Sterkte aan de aldaar zig nedergcflagen hebbende Tubantcn den naam verfchuldigd van Bentheim, famengetrokken van Tubantheim (f) , Land der Tubanten. Deszelfs geheele bouworde toont duidelyk aan, dat het van eeuwen herwaards en wel Romeinsch is, uitgezonderd eenige kleine gedeelten, welke men gist onder de Frankifche Regeering gebouwd te zyn. Suetonius, in het Leven van Tib. Claud. Drufus, heeft aangetekend, dat hy was wreed van aart, mishandelende die geenen, die hem eenigzints in 't oog waren; zo dat de enkele naam van Drufus genoeg was om onze aldaar woonende Voorouders, hoe onvertzaagd ook, vreeze aan te jagen, en aanleiding te geven, dat zy, zynen naam in dien van Droes (t), en namaals Duivel", verdraaijende , den geenen, dien zy iets kwaads wenschten, toewierpen, dat hem de Droes (Drufus) mogt halen. Uit deeze naamsverandering zoude men kunnen opmaken, dat deeze Droes of Drufus, op den onderden Iteen (Droes-foei') zittende, misfchien denzelven tot zynen Zetel, voor of na het aanleggen dier Sterkte, gebruikt heeft, of (*) Heim, een oud Duitsch woord , betekenende zo veel als Land, b. v. Heim-wee, ziekte van een die naar zyn Land yerlangt. (t) f'aernewyk, Mist. van Belgis, fol. po vfo. —- Picard, Druufche Oudheden, p. 177.  en droes-kussen. 472 of tot het doen van aanfpraken aan zyne Krygsknegten, of tot het uitfpreeken van vonnisfen over de door hem j ten onder gebragte Tubanten, die hem, om zyne aan hun \ gepleegde wreedheden, den naam van den Droes agterlieI ten, èn daarvan genoemd word de Droes-/loei, en dus I vereischt de benaming van Droes-kusfen , als het rugI fieuufd des geenen op den Droes-Jloel zittende, gelykerI wyze afgeleid, geene nadere verklaring ; hoe ook het j Droes-kusfen op den Droes Jloel gekomen zy, is een vraag, I welke in allen deelg gelyk (laat met die over de omgej legene Huinebedden. Zie daar, waarde Vriend! uwe vraag, wat of de zoge| naamde Droes - Jloel en Droes - kusfen zyn , zo verre my ] mogelyk is, beantwoord. De weinige oogenblikken, I welke ik by myne reize in 1792 aldaar vertoefd heb, I hebben my buiten de mogelykheid gefteld u een aftekeI ning of juiste bepaling der hoogte te kunnen medeI deelen. Het ware te wenfchen, dat de vroegfte bebouwers en I Inwooners dier Landftreeken den Nakomeling een gronI diger en uitgeftrekter kennis van hunne bedryven hadden I medegedeeld; zeker zoude men dan, de menigvuldige I Oudheden in die en omgelegene Landftreeken befchouwenI de , geene verkeerde denkbeelden hegten aan het geen I misfchien gewoonten van eeuwen herwaards hebben agterI gelaten. den Haag, den N. I 28 Augustus 1798. bericht, aangaande de vermaarde romeinschej tapyten, ge weeven volgens de tekeningen van raphacl. {Uit het Fransch.) "jrveeze beroemde Tapyten, weleer een der aanmerk-» i j lykfte cieraaden van Rome, zyn, na de verovering deezer aloude Stad, door de Franfchen, benevens veele andere Pronkftukken van fmaak en konst, naar Parys overgebragt, alwaar zy thans voor een ieder in het Mufeum der Louvre te zien zyn. Het getal deezer Tapyten beloopt een-en-twintig , die niet alle even voortreflyk zyn; fchoon de verheven fmaak van rap ha cl in alle ken-  4^0 BERICHT kennelyk is. Het fchynt dat RAPHAër, van zommige: alleen, met 'er haast, de grondlynen getrokken heeft, en 1 dat* zyne Leerlingen het overige hebben uitgewerkt. De: uitvoering der Stukken is derhalven, naar de onderfcheide : talenten der Leerlingen, verfchillend uitgevallen, en nog: meer of min bedorven, naar de verfchillende bekwaamheid I der werklieden. Men is niet genoegzaam bedreeven in i de Gefchiedenis deezer Tapyten, om met zekerheid te i kunnen zeggen, welk deel RAPHAër, in de uitvoering van 1 elk derzeive gehad heeft: zie hier eene lyst, volgens > hunne meerdere of mindere voortreflykheid , waar uit t men ook zal zien, dat de meestgeachtfte byna alle in het; Mufeum zyn. ï. De Prediking van Paulus te Athene, in den Areo- • pagus. 2. Dc Tovenaar Elymas, of Barjcfu , door Paulus met~i Blindheid ge flaagen, in tegenwoordigheid van den Oudbur-gemeestcr 6'ergius. 3. De Dood van Ananias. 4. Jefus Christus geeft aan Petrus de Sleutelen des He- ■ melryks. 5. 6 en 7. De Kindermoord te Bethlehem. Onder deeze drie Tapyten is maar één dat uitmunt. 8. De Op/landing van Jefus Christus. 9. Pauius en Barnabas verzetten zich tegen de Offerhanden, met welke die van Lyst ren hen wilden vereeren. 10. De aanbidding der IVyzen uit het Oosten. 11. De geneezing des Kreupelen in de poort yan den Tempel, door de Apostels Petrus en Johannes. De volgende Tapyten zyn van minder waarde. 12. De bekeering van Paulus. 13. De aanbidding der Herders. 14. De aanbieding van het Kind Jefus in den Tempel. "15. De wonderdaadige Vischvangst. 16. Het Martelaarjchap yan Stephanus. 17. Jefus Christus met zyne Leerlingen aan Tafel te Emaus. De vier volgende Stukken zyn de flegtfte. 18. De uitjlorting van den Heiligen Geest. 19. De Hemelvaart van Jefus Christus. ao. Je- I  van r0m?in.=che tapyten. 48ï 20.. Jefus vertoont zich aan Maria Magdalena onder de \ gedaante van een Tuinman. j 21. Jefus Christus verlost de Oudvaders uit het Vagevuur. Deeze beroemde Tapyten wierden te Rome niet ten toon gefteld, dan alleen geduurende eenige weinige dagen der week, waarin de Sacramentsdag gevierd wordt ; wanneer zy te zien waren op de Gallery, die van de plaats van St. Pieter naar het Vaticaan loopt: wanneer'er fteeds eene ontelbaare menigte van aanfchouwers tegenwoordig was , om deeze Konstftukken te bewonderen. Ondertusfchen zyn deeze Tapyten naauwlyks meer dan eene fchaduw der oorfpronglyke Tekeningen,waar van 'er nog zeven in Engeland aanweezig zyn , die , volgens de naauwkeurige befchryvingen, meer dan iets anders, in ftaat zyn i ons een waar denkbeeld te geeven van het groot talent van raphaöl. Met dat alles is 'er in deeze Tapyten nog zoveel fchoons overgebleeven, dat men,niettegenftaande de onvolmaakthe len, die, door de ongefchiktheid der werklieden en de veroudering der ftoffen, daar in mogten aanweezende zyn, de kunde en den fcheppenden geest van raphacl daar in ten klaarden ziet doorftraalen. Dus bevat, by voorbeeld, het Stuk, waar in Jefus de Sleutelen des Hemelryks aan Petrus overgeeft, veel onnavolgbaar fchoons. Niet alleen is de houding der beide hoofdperfonadien verwonderenswaardig, maar vooral is aanmerkenswaardig de uitwerking deezer daad op da houding en wezenstrekken der overige Apostelen. Men ziet daar in, als naar het leven, de oprechte liefde en vriendfchap vau St. Jan, vreemd van allen nayver,en niet minder de verrasfende verbaasdheid van den geenen, die achter hem ftaat, en zich zyn mantel, zonder dat hy het befpeurt, laat ontglippen , terwyl de gelaatstrekken van andere Apostelen zeer duidelyk hunnen nay ver, verwondering en bedroogen > verwagting, vertoonen. Het verheven vernuft van raphacl is niet minder zigti baar in de By werken, die tot verciering en opheldering l van het hoofdoogmerk der Tekeningen daar by gevoegd l zyn ; nooit zyn dezelve te onpas aangebragt, maar zy 3] vermeerderen fteeds de belangrykheid der Stukken. Zois danig zyn de houding van den Vader, die, geduurende de i verwarring van het gevegt, het lyk van zyn' Zoon ontidekt; de gebaarden der Moeder, die, om haar Kind te be-  $1 bericht bewaaren, hetzelve aan haare borden drukt; de nieuwe gierigheid der Vrouwe, die het hoofd van iemand, voor haar ftaande, op zyde drukt, om de plegtigheid, in dat ftuk vertoond wordende, te beter te zien, enz. Weinige dier Byvoegzels zyn zo treffend , als , in het tafereel van het gebeurde te Lystren, de afbeelding des perfoons, die het kleed opligt van hem, die door Paulus geneezen was; dewyl zulks dient om de klaarblyklykheid des Wonderwerk s te vermeerderen , en als eene fpreekende uitlegging der Schildery daar te Hellen. RAPHAër, was, zo het fchynt, geen groot beminnaar van het naakte beeldwerk ; maar bezat daarentegen , in den hoogden trap , de konst om zyne beelden te kleeden. Dit gedeelte van zyn arbeid is zo wel bekoorlyk door deszelfs natuurlykheid, ais door zyne eenvoudigheid. Zomwylen verrykt hy zyn eenvoudigen dyl door een oordeelkundig gebruik van borduurwerk , pasfemen-' ten, enz. Zodanige vercieringen komen ook voor in deeze Tapyten , en zyn zo voortreflyk gebezigd, dat de üosterfche overdaad geenzins aan den zuiveren fmaak der konst hindert. Het oog van den Konstkenner fchept meer behaagen in de dus gebezigde borduurzels en andere ouderwetfche verder, zels, dan in de pragtige zyden gewaaden , waar mede zommige laatere Konstfchilders hunne beelden eer omhangen hebben dan gekleed. Wat de Gefchiedenis deezer Tapyten betreft, dezelve is zeer gebrekkig en oppervlakkig. Alles wat vasari, die 'er het eerst van gewaagt, dien aangaande vermeldt, bedaat alleen in dat geen, 't welk hy van raï ha cl zeiven gehoord heeft, en komt hier op uit, dat die Kondenaar dezelve getekend heeft op order van Paus leo den Tienden ; dat zy bewerkt zyn in Vlaanderen, en dat zy 70,000 Soldi gekost hebben. Hy bepaalt noch het getal, noch de onderwerpen : zo dat men met geen voldoende zekerheid kan bepaalen, of alle bovengenoemde Tapyten van RAPHAër, zyn, en hoe veel deel "zyn penceel daar in gehad heeft. Zelfs zyn 'er twee of drie onder, waar aan men byna zou twyffelen, of zy wel van zyne vinding zyn. Bottari verzekert, in zyne aantekeningen op het Weik van vasari, dat de Tapyten in 't geheel twaalf ia getal zyn, zonder echter te zeggen , hoe  van romeïnsche tapyten. 485 hoe hy dit weet: terwyl hy door het meerder getal, 't i geen 'er nog heden van aanweezende is, wordt tegenge. I iprooken. 8 s Na het vervaardigen der oorfpronglyke Tekeningen j wierd de uitvoering der Stukken aanbevolen aan twee » Vlamingen, michiel coxier en bernard van orley, j beide Leerlingen van raphacl, die omtrent deezen tvd I van Rome naar hun Vaderland wederkeerden. De Tekeningen wierden intusfchen niet met de afgewerkte Tapyten te rug gezonden, en men weet niet in wiens handen zy verder geraakt zyn. Meer dan honderd jaaren laater vond men zeven van deeze Konstftukken in Engeland, te Whitehal, onder de aanzienlyke verzameling van Tekeningen van Koning karel den Eerften. Doch zy waren toen in een elendigen toeftand, en alle in vier of vyf reepen gelneeden, 't geen reeds ten tyde van 't weeven der lapyten gefchied was, tot gemak der Werklieden, die dus tellens op verfchillende getouwen ieder een gedeelte van tëlk Stuk konden gereedmaaken. Deeze Tekeningen bleeken ongeveer in'dien ftaat, tot na de Omwenteling, wanneer men ze op elkander gerold in eene kas vond liggen. Na dien tyd wierd 'er meerder zorg voor deeze UKonstftukken gedraagen ; wordende dezelve m orde op kloek geplakt , waar na men de weinige befchadigde plaatzen , die 'er in gevonden wierden , met de grootfte zorg herftelde. Koning wixliam deed eene byzondere gallery voor deeze ftukken te Hamptoncourt gereedmaaken, in welke geduurende den winter geftookt wierd, bp dat de vochtigheid deeze Konstftukken niet befchadi' feen zou. In onzen tyd zyn zy naar Windfor overgepragt, alwaar ze nog heden in de vertrekken der Koning|nne gevonden worden. ï De Tekeningen der overige Tapyten zyn naar alle fvaarlchynlykheid voor altoos verlooren gegaan. In het jaatst der voorige eeuw wierd een aantal ftukken derzeive haar Engeland overgebragt, en men ontdekte een groot ftuk der Tekening, den moord van Bethlehem verbeeldende, 't geen geheel en al bedorven was. Richaroson, le Oudere, bezat eene verzameling van ongeveer vyftig |odanige ftukken * beftaande in hoofden, armen, beenen, taz. meerendeels behoorende tot de Wyzen uit het Oosjen , de Kindermoord van Bethlehem, en de Opftanding aes Zahgmaakers. De perfoon, die deeze verfcheurde ttukken aan richardson verkogt, zeide, dat men ze ge-  484 bericht van romeinsche tapyten. eefchonden had, om ze zo veel te gemaklyker te kun* . nen verdeelen onder een aantal kinderen van een tal- • iyk huisgezin, aan 't welk zy by erffenis gekomen 1 waren. Op verfchillende plaatzen van Engeland en Spanje, te 1 Mantua en Milaan, vindt men nabootzingen van dee-ze oorfpronglyke Tapyten van Rome. Meermaalen zyn 1 zy ook in het koper gebragt, zo alle te zamen, als al- • zonderlyk. De Plaaten van marc antonio zyn de voor- ■ trefhklte, gelyk ook de Aanbidding der Wyzen uit: het Oosten , door santo bartoli in het licht gegeeven.. De zeven Tekeningen van het Engelfehe Hol zyn in Plaat: gebragt door nicolaus dorigny , op eene uitmuntende : wyze, en overeenkomftig met het oorfpronglyke. Gr** bel:n heeft hetzelfde gedaan; doch zyne Plaaten zyni minder fchoon, en te klein. In laater tyd heeft een 1 Duitsch Konftenaar, met naame sommeran, eene Verzameling van twintig Plaaten gegeeven, waaraan alleen pn$fl breekt de Steeniging van Stephanus: deeze _Stukken zyru zeer net uitgevoerd; duch de weezenlyk fchoone Imaajn der origineelen is daar niet in te vinden. Tegenwoordig; is men te Rome bezig met de vervaardiging van geheel I nieuwe gegraveerde Plaaten, die met zeer veel konst wor-• den uitgevoerd. Reeds vyf daar van zien bet licht, eni verdienen den naam van uitmuntende Konstftukken. Doch i het is jammer, dat de Konftenaar te veel zyne eigenej bekwaamheid in deeze Stukken heeft laaten blyken , en* 'er zich niet toe bepaald heeft , om enkel eene getrouwe.: copie van de Werken van raphacl te leveren. Dei Plaat van bartoli zal altoos een proefftuk blyven vanj eene waarlyk getrouwe en fchoone navolging , en ÏM mand, die zich in ftaat mogt bevinden, 0111 op eenseven voortreflyke wyze Afbeeldingen van de overi»e\ Tapyten te vervaardigen, zou veel kunnen toebrengen, tot volmaaking van den goeden fmaak in de Fraaijq Konften. waar-  ZEDEN EN GEBRUIKEN DER PORTUGEESEN. 485 waarneemingen over de zeden en gebruiken der portugeesen. (Ontleend uit murphy's Traveh in Portugal.") De Inwoonders van Lisfabon mag men in vier rangen onderfcheiden ; te weeten , de Adel, de Geestlykheid, dé Kooplieden, en het Werkvolk. De waarneemingen , welke ik wegens elk deezer zal mededeelen, zyn van dien aart, ten niinften grootendeels, als eiken Waarneemer der Maatfchappye en Zeden moeten in 't oog vallen. Om in de natuurlykfte orde voort te gaan, zouden wy, met die de Voetftukken van den Staat uitmaaken, moeten beginnen : maar voor ditmaal zullen wy die orde omkeeren, en een aanvang maaken met de zodanigen die men wel eens de Corinthifche Capiteelen van eene Maatfchappy genoemd heeft. De Portugeefche Adel mag aangemerkt worden als een Lichaam, geheel en al van de drie andere rangen onderfcheiden. De voornaamfte Staatszaaken worden denzelven aanbevolen. Zy onthouden zich in de Hoofdftad, of in den omtrek, en bezoeken zeldzaam hunne Landgoederen in andere Provintien. Zy agten het eene groote eere, in de Hoofdftad des Ryks gebooren te zyn, en ook daar in te woonen. Ook worden de Kinderen der Edelen in Lisfabon opgevoed, in eene Kweekfchool tot dat einde gefticht door Koning josephus, bekend onder den naam van Collegio dos Nobres; het Collegie der Edelen. — Vóór de oprichting van dit Collegie ontvingen zy hunne opvoeding te Coimbra ; eene plaats, oogfchynlyk veel beter tot dat oogmerk gefchikt: dewyl dezelve veele voordeden oplevert, in eene handeldryvende Stad niet te vinden. De zuiverheid van de lugt, de ftilte des lands, de aangenaame gezigten, welke Coimbra in ruimen overvloed oplevert, zyn fterke opwekkingen tot Letteroefening; daarenboven is die Stad voorzien van eene Letterfchat, in verloop van eeuwen daar opgelegd ; de huizen zyn 'er allerheerlykst. De Kweekfchool te Lisfabon is in alle de opgenoemde byzonderheden gebrekkig. Het blykt, derhalven, dat de Adel een ftegte ruil gedaan heeft. In vergelyking gefprooken is de Portugeefche Adel niet zeer ryk : want fchoon de Vaderlyke Erfgoederen groot meng. 1798. no. 12. Nn zyn,  430 WAARNEEMINGEN OVER DE ZEDEN zyn, brengen ze weinig op. _ Ik twyfel grootlyks of iemand hunner eene Kaart gezien heeft van zyne Landgoederen, of juist derzelver afperkingen weet. Indien zy zich ooit verwaardigen om hunne aandagt te vestigen op bet aanleggen van wegen, het graaven van gragten, en den Landbouw niet aanzien als een bedryf te laag voor een Edelman , kunnen zy de rykfte Adel in Europa' worden, ter oorzaake van de verbaazend groote ungeftrektheid hunner Landbezittingen. De Portugeefche Edelen betoonen in de verteering hunner inkomften eene groote maate van voorzigtigheid, zonder dat 'er een zweem van fpaarzaamheid of gierigheid onder loope. In een Land , waar geen Wedloopen van Paarden, geen opengezette Huizen zyn om grof Spel te fpeelen ; waar men geen geldverllindende Matresfen houdt, — kan een Edelman luisterryk leeven van een middelbaar inkomen. Gelukkig zyn deeze aanlokzels tot verkwisting by hun onbekend/ Zy wekken ook den nyd des Volks niet op door tot over middemiagt duurende Feesten , of den praal hunner Rydtuigen. Hun tyd is verdeeld tusfehen hun bedryf ten Hove en de gezellige genietingen van byzonder aangelegde Gezel fchapspartyen. De Schoone Kunften , die by deeze klasfe van lieden in andere Landen van Europa de bronnen zyn van het best en uitgeieezenst vermaak , zyn by den Portugcefch.cn Adel meestal verwaarloosd ; en fchynen zy niet veel fmaaks te vinden in het aankweeken der Weetenfchappen, fchoon zy voor beiden uitmuntende vatbaarheid bezitten. Zy brengen hun leeven door op den eenzelvigen toon van huislyk geluk, niet uitfteekende door fchitterende bedryven, en zelden door ondeugden bezoedeld. De beroemdheid hunner doorlugtige Voorouderen geregtigt hun tot eere en agting; maar, terwyl zy zich beroemen in de herdenking van deezer bedryven , fchynen zy de grondregels, door die Stamvaders gevolgd, te vergeeten. Men moet, nogthans, erkennen, dat zy veele beminnenswaardige hoedanigheden bezitten. Zy zyn Godsdienftig, maatig en edelmoedig, getrouw jegens hunne Vrienden, liefddaadig omtrent de armen, en zeer aan hun Vorst gehegt, wiens goedkeuring het hoogst geluk huns leevens uitmaakt. Wat de Geestlykhcid betreft, heb ik geene berigten van een genoegzaamen aart om my te vermeeten hun Character juist op te geeven; en ik zal van dezelve niet fprce-  EN GEBRUIKEN DER PORTUGEESEN. 4^7 fpreeken volgens loste geruchten. Onder de weinigen die ik de eer had te kennen , vond ik 'er die groote bekwaamheden en braafheid bezaten. Ten voorbedde behoef ik alleen te noemen den Bisfchop van bèta , wiens Godsvrugt en Geleerdheid eer zou doen aan de Apostohfche Eeuwe. Ik zou hier ook mogen vermelden den Abbe coRRêA , Capellaan van den Hertog van Alafoens; en Vader de souza, Schryver van verfcheide Stukjes over de Arabifche Taal. 'Er zyn verfcheide andere Mannen van verhevene 1 alenten, onder de Geestlyken ; maar opgdlooten in naargeestige Cellen 5 en , 't geen nog zeïdzaamer is, hoe grooter hunne bekwaamheden zyn, hoe meer zy zich van dè wereld afzonderen. Men mag, overzulks, wel vraagen , waarom verpligten zy de wereld niet met hunne verkreegene kundigheden mede te deelen ? De rede hier. van is zeer klaar: De Portugeefche' Taal is zo weinig bekend , dat 'er geen of weinig vertier is in Boeken m die taal gefchreeven, buiten dat Ryk; en binnen 't zelve is het zeer verre dat 'er eene algemeene leeslust heerscht. Zeer weinige Boeken kunnen, derhalven, de kosten van het papier'en drukken opbrengen, bovenal wanneer zy over Weetenfchappen handelen. Hier door worden Mannen van Letteren afgefebrikt, om zich, op die pryslyke wyze, bekend te maaken, en de wereld blyft beroofd van hunne waarneemingen en wyze lesfen. 't Is waar, dat, in alle geleerde beroepen, Mannen zullen gevonden worden , die racer diensts zouden kunnen doen aan de Maatfchappye in eenen laageren kring ; en onder de Geestlyken in Portugal zyn 'er, het doet my leed dit te moeten zeggen, maar al te veelen, op welken deeze aanmerking past; menfchen, die, door de natuur en opvoeding, beter gefchikt zouden zyn om den ploeg te beftuuren , dan zich van de pligten huns ampts te kwyten. , , De Kooplieden in Lisfabon zyn zeer naauwlettend op hunne zaaken, en, voor zo veel ik heb kunnen naagaan,, Hipt en naauwkeurig in hunne handelzaaken. Zy leeven op eenen vriendlyken voet met de vreemie Kooplieden, die zich hier onthouden , bovenal met de Engelfchen. Bankbreuken vallen hier zeldzaam voor; en zy zyn afkeerig van gefchillen: en het is eene welbekende zaak, dat de Regtsgeleerden en Regters in Portugal door hunne Nna' Broe-  4^8 WAARNEEMINGEN OVER DE ZEDEN Broeders elders, zelfs in Engeland, niet overtroffen worden in de twistzaaken op de lange baan te fchuiven. Een Koopman te Lisfabon brengt zyn tyd op de volgende wyze door. 's Morgens ten acht uuren gaat hy ter Ker« ke, ten elf uuren na de Beurs , eet ten één uuren, llaapt tot drie uuren, eet ten vier uuren fruit, en houdt bet avondeeten ten negen uuren. De tusfchenvallende uuren befteedt hy op zyn Koopkantoor, in het doen van bezoeken, en fpeelen op de k.iart. Wanneer men by iemand, die boven den rang van Koopman verheven is, een bezoek aflegt, is het noodig gedegend en gemanteld te weezen : is de Familie, by welke men zich vervoegt, in den rouw, men moet in 't zwart komen. De dienstboden zouden iemand, de een bezoek geeft, niet in laaten, 20 hy te voet kwame: gelaarsd in zulke huizen te komen zou men voor een hoon rekenen, of men moest ten zelfden tyde ook gefpoord weezen. De Heer van den huize gaat den bezoeker voor, als hy hem uitgeleide doet; by het ingaan heeft het tegendeel plaats. Het gemeene Volk te Lisfabon, en in den omtrek, is een arbeidzaam en fterk geflacht; veelen hunner leggen, door een zuinig leeven, een voeglyken voorraad op voor den ouden dag. liet is onaangenaam te zien met welk eene moeite zy werken, uit hoofde van de gebrekkigheid der gereedschappen. Hunne karren hebben het ruwe voorkomen van vroegere eeuwen: deeze voertuigen worden getrokken door een paar fterke Osfen. Het koorn wordt gedorscht door die zelfde Dieren, als in de dagen der Ifraëlken ; hier zou nog het gebod letterlyk gelden, een dorfchende Osje zult gy met muilbanden. — Zy hebben veele andere gebruiken, welke ons zonderling voorkomen: by voorbeeld, de Vrouwen zitten met de flinker zyde na den kop des paards, als zy ryden; een Voerman zit op het paard aan de flinke hard; de Kuegts fpeelen op de kaart, als zy hunne Heeren wagten ; een Kleermaaker zit eveneens als een Schoenmaaker te werken ; een Barbier verfchynt op Zondag met een Degen, een Kokarde, twee Horlogien, of ten minflen twee horlogickettingen. Een Herberg kent men aan een uirgeftooken Druivenbosch , cn het Huis van eene Vroedvrouw aan een wit Kiuis. Een Jcod onderfchc-idt zich door zyn bovenmaatig betoon van Catholyke Devotie. De  EN GEBRUIKEN DER PORTUGEESEN. 4?>9 De laagere rangen van beide de Sexen zyn zeer gefteld op den opfchik: ik zag te meermaalen Vischwyven met gouden ketenen om den hals, en met gouden ringen aan de hand. De Groenvrouwen onderfcheiden zich door eene byzondere kleederdragt. " Alle flaafagtige arbeid wordt hier volvoerd door L,aliciaantn; deezen mogen de Houthakkers en Waterdragers van de Hoofdftad genaamd worden; zy zyn geduldig , vlytig , en hunne getrouwheid is tot een lpreekwoord geworden. Een der hoofdbezigheden, waar in zy dagelyks onledig zyn, is de Burgers van water te -voorzien, 't geen zy op de fchouders in kleine houten vaten draagen, uit de veelvuldige Fonteinen gehaald. Elk Galiciaan is verpligt, naar een Stadsreglemerrt, alle avonden een deezer gevulde watervaten na zyn huis mede te neemen, om des te vaardiger, by omltaanen brand, tot blusfen gereed te zyn; zy komen op het ftaan der brandklokke terftond daarmede voor den dag; allen verzuim in dit ftuk wordt hoog genomen, en zwaar geftraft; in tegendeel kunnen zy zich, in gevalle van betoon van wakkerheid en moed in het brandblusien, van eene ruime belooning verzekerd houden. Dan men heeft hier weinig brand ; ftaande myn verblyf viel er geen In" de huizen van vreemde Kooplieden zyn de Galtciaanen de eenige bedienden welke men gebruikt, en veele Portugeefen bedienen 'er zich van; hun de voorkeuze geevende boven de Inboorlingen. Zy kooken, houden de kamers fchoon, en doen allen huiswerk. Zyn er in een Portugeesch huisgezin Galicifche Meiden beneden ae vyfen-dertig jaaren , deeze worden door niemand dan de Huismoeder en Dogter gezien ; die jaaren bereikt_ hebbende worden zy aan zichzeive overgelaaten , in de veronderftelling dat haare bekoorlykheden genoeg verflenst zyn om ze te beveiligen tegen de aanvallen van galanterie. „, _ , Zeldzaam ademen de Portugeefche Dames de zuivere lucht in , uitgenomen de korte poos dat zy zich na de digtbygelegene Kerk begeeven, 't welk zy ten mmften éénmaal op een dag doen. , . De Portugeefche Dames bezitten veele beminnelyke hoedanigheden ; zy zyn kuisch , zedig, en zeer op hunne Kinderen gefteld. Geene Vrouw gaat ter deure uit zonder toeftemming van haaren Man, of Ouders. Om allen Nn 3 aS-  49° WAARNÉEMINGEN OVER DE ZEDEN agterdenken voor te komen, worden Mannen, zelfs Bloedverwanten, niet toegelaaten in de Vertrekken der Vrouwen te komen , of naast dezelve te zitten op openbaare plaatzen. Van hier is het, dat de Minnaars zelden de voorwerpen hunner liefde in 't oog krygen,, dan alleen in de Kerk; en deeze is ook de plaats, hoe onvoeglyk het fchyne, van den minnehandel. Ondanks het naauw- ïèttend oog van de Duenna, weeten de Gelieven Minnebriefjes te wisfelen ; en dit op eene zo behendige wyze, dat niemand het kan bemerken , of zyn hart moet branden van dezelfde vlam. De kleine knaapen die het Altaar bedienen zyn dikwyls de boodfehapbrengers te dier gelegenheid. Wanneer een van deeze ongevleugelde Cupidos een Briefje van dien aart ontvangt, maakt hy door het volk heen te komen , tot hy by de Schcone is ; dan knielt hy, herhaalt zyne JveMarias, Haat pp zyn borst; naa zyne gebeden gedaan en op zyn borst geïlaagen te hebben , valt hy voorover op zyn aangezigt en handen, kuscht met een heiligen yver den grond; middelerwyl fteekt hy den Minnebrief onder de klecderen derSchoone, en haalt niet zelden een anderen weg. Op andere tyden maaken de Minnaar en Minnaresfe by het uitgaan der Kerke te gelyk te weezen by het Wy watersbakje; wanneer zy met alle behendigheid briefjes wisfelen, of althans het vermaak genieten van elkanders vingers te drukken. Veelvuldig zyn de kunftenaaryen, tot welke zy zich gedrongen vinden de toevlugt te neemen, om allen agterdenken te weeren of te leur te ftellen; en in geen tydperk huns leevens betoonen de Portugeefen meer voorzigtigheids dan ftaande hunne vryery. Hunne natuurlyke geneigdheid tot geheimhouding is zeker een wel te pasje komend hulpmiddel om 'jaaren agtereen onder den indruk dier tedere Drift te leeven; en zy zouden 'er de ilachtoffers van worden , ware het die verfynde en tedere liefde niet, van welke gtjevara deeze befchryving geeft: „ Zy gloeit, maar brandt niet; zy verlicht, maar „ befchadigt niet; zy verteert niet, fchoon zy brandt; zy „ doet niet duizelen, fchoon zy fterk glinftert; zy ver.,, fynt, zonder te vernietigen; en fchoon ,zy heet zy,nog„ thans valt zy niet fmertlyk." Zeer kostbaar zyn de Huwelyksfeesten : de middelen by lieden van gemeenen doene worden dikwyls geheel befteed aan de toebereidzelen by die gelegenheid. ■ By alle rangen is de Slaapkamer voor üruid en Bruidegom  en gebruiken der portugeesen. 401 gom naaf en foms boven vermogen vercierd met linten en bloemen; dikwyls zyn de beddelakens van het Brmdsbedde met de fynfte kanten omzet. By de Doopplegtigheid hunner Kinderen, als mede by de Begraafenisfe, maaken zy groote kosten; doch, in andere opzigten, zyn zy zeer zuinig tn maatig, in 't byzonder de Vrouwen, die zelden iets anders dan water drinken: indien zy wyn drinken, dit doet haare kuischheid 111 verdenking komen , en verdenking grenst hier aan misdryf. De Keizerin Dona. i-eanor, Dogter van eduard, Koning van Portugal, wilde dit onthoudend gebruik onder de Duitfche Hofdames invoeren: dan noch de redenen , noch het voorbeeld, van haare Keizerlyke Majefteit konden deeze beweegen , om de Melk van Venus voor een dronk koud waters te verwisfelen. • •• De fpys- en drankonthouding der Portugeefche Dames vertoont zich op haar gelaad, 't welk doorgaande bleek, bedaard en zedig is; zy, die zich wat meer aan lichaamsbeweeging overgeeven, hebben eene goede kleur. Haare oogen zyn zwart en fpreektfnde; haare tanden wit en geregeld. In den ommegang zyn ze beleefd en bevallig; haare manieren mogen den naam van inneemend en ongemaakt draagen. Het maakzel haarer kleeding ondergaat, misfchien in eene Eeuw, geen ééne verandering. Modekraamfters, Hairkappers, en lieden van dat flag, zyn in Lisfabon zo onbekend als in het oude Lacedemon. Het hertrouwen Haat aan de Weduwen vry; doch zy bedienen zich van die vryheid zeldzaamer dan in andere Landen. 'Er zyn veele Portugeefen, byzonder by een ouderwets foort van lieden, die een tweede Huwelyk aanzien als eene foort van Overfpel, door de Wet alleen geheiligd. De Vrouwen neemen de Familienaamen haarer Mannen niet aan : zy behouden fteeds haare eigene De Mannen worden doorgaans by hun Doopnaam aangefprooken ; als Senhor pedro. Toe- of Bynaamen zyn hier ook zeer in zwang; zy worden ontleend van de onderfcheidene bedryven , merkwaardige voorvallen , woonplaatzen, of een in 't oog loopend gebrek of uitfteekenheid. — De Toe- of Bynaamen der Vreemdelingen vertolken zy veelal, inzonderheid wanneer dezelve naamwoorden zyn, of hoedanigheden uitdrukken; zo, by voorbeeld, noemen zy Mr. woef, Senhor Lorio; Mr. whitehead, Senhor cabüca branca. By de Doopnaamen van Mannen en Vrouwen worden menigmaal, onderNn 4 fchei-  492 WAARNEEMINGEN OVER DE ZEDEN fcheidingshalven , die der Ouderen gevoegd. Deeze gewoonte hadt ook zeer veel onder de oude leren plaats en is heden ten dage nog in gebruik in de Zuidelykfte' gedeelten van dat Ryk. Wat den Middelftand onder de Portugeefen te Lisfabon betreft, zy verfchillén in hunne denkbeelden en zeden aeer veel van de overige Europeérs. De ongewoonte" om te reizen, behalven na hunne eigene Volkplantingen, fluit bun uit van hedendaagfche denkbeelden en gebruiken; te deezer oorzaake behouden zy veel van de voorige eenvoudigheid hunner Voorouderen , en vveeten meer van 't geen 'er in Afta of America voorvalt, dan van 't geen in Europa gebeurt. Het zy dit voortkome uit eene zugt tot gemak of mangel aan nieuwsgierigheid , zy hebben een afkeer van reizen, zelfs in hun eigea land. Een Portugees zal eer aan 't roer van een fchip gaan zitten om het na hrajil te ftuuren, dan de teugel van een paard in handen neemen om te paard van Lisfabon na Oporto te ryden. Een Volk, in deezervoege verwyderd van de Nabuurvolken , is uit eigen aart afkeerig van den invloed van enkel befpiegelende Leerftellingen, die eene ftrekking hebben,om vastgeftelde begrippen om te keeren. Het fluit teffens buiten, de bronnen van hedendaagfche weelde, en thans heerfchende verfyningen, zo wel als verbeteringen. fe deezer oorzaake zyn hunne behoeften, in vergelyJ king gefprooken, weinig, en gereed te voldoen. Hun zugt tot gemak ontheft hun van veele driftvervoeringen, waaraan andere Volken onderhevig zyn. Groote en tergende beledigingen vallen zeldzaam onder hun voor; doch, ééns beledigd zynde, valt het bevredigen bezwaarlyk. Driften, die zelden gewekt worden, werken, ééns gaande gewoiden, doorgaans te heftiger. Van hier heeft men onder hun fomtyds geweldige wraakneemingen gezien ; doch tegenwoordig heeft de waakzaamheid der Overheden, en de aanwas van befchaafdheid , de punt van den moorddolk verftompt. De doorgaande maatige leevenswyze des Volks, en hunne onthouding van zwaaren arbeid; de zuiverheid van de lugt; en de menigte van mineraale bronnen, - zyn omftandigheden zo gunftig voor het menschlyk geftel, dat wy natuuriyk zouden verwagten veelen onder de Portugeefen te zullen aantreffen die eenen zeer hoogen ouderdom bereikten; deezen zyn egter zeldzaam; maar minder worden 'er door natuurlyke oorzaaken afgefneeden vóór een tach-  EN GEBRUIKEN DER PORTUGEESEN. 493 tachtigjaarigen ouderdom , dan onder een gelyk aantal Perfoonen, misfchien in eenig ander gedeelte van Europa. Zeldzaam ontmoet men een Portugees, hoe hoogbejaard ook, kreupel door de jicht, of gekromd door zwakheid. De fchoonfte en welgemaaktfte Perfoonen van beiderlei Sexe treft men aan in het Landi'chap Extremadura. Die bedervende geesfel der fchoonheid, de Kinderziekte, heerscht hier niet met hetzelfde vernielende geweld als in koudere gewesten. — De Inwoonders verzuimen eene zaak, welket in een Land a!s Portugal, aan het mcnschlyk geftel alle volkomenheid zou byzetten; ik meen het Baaden: ook maaken zy geen Lchaamsbeweeging genoeg ter bewaaringe van de gezondheid. De laagere rangen van lieden bezitten veele uitfteekende hoedanigheden; zy zyn Godsdienftig, eerlyk, maatig, ouderlievend, en onderdaanig aan hunne Overheden. Wy moeten, nogthans, niet verwagten deeze hoedanigheden by de Portugeefen te zullen aantreffen die omftreeks de Zee-havenfteden woonen; de zeden zyn daar. verbasterd en bedorven, door de verkeering met het uitfchot van verfchillende Volken. Vreemdelingen worden niet zelden misleid, als zy het Character eens Volks opmaaketi; 't zelva door eene zo verkeerde middenftoffe befchouwende. Het is op het Land alleen, waar men de Portugeefen kan aantreffen in hunnen natuurlyken ftaat, niet bedorven door eenen vreemden invloed ; en dan vindt men hun eerlyk , verpligtend , gejpraakzaatn , en beleefd. Een Portugeefche Boer zal met zynen meerderen, of hooger bejaarden, niet wandelen, zonder hem, uit eerbied, de hooger of rechte hand te geeven. Hy gaat geen mensch voorby, of hy neemt den hoed af, en wenscht hem een lang leeven groetende toe. Van een afweezig Vriend fpreekende, is hunne gewoone uitdrukking: „ Ik fterf van ongeduld om hem te zien!" Wanneer hy 's morgens zyne medearbeiders in het veld ontmoet, groet hy hun beleefd , en vraagt na den welftand van. hun en van het huisgezin. , , Zyn dagelykfche arbeid vangt met het opgaan der Zonne aan, en eindigt met den ondergang; hy heeft een -half uur om te ontbyten, en twee uuren tot het middagmaal , ten einde hy zich op het heetst van den dag, door een middagflaapje, verkvvikke. Werkt hy in den Wyngaard, dan geniet hy een voeglyk aandeel wyns. Den  494 ZEDEN EN GEBRUIKEN DER PORTUGEESEN. Den dag volarbeid hebbende, zingt hy den Vesper. Op i Zondag fnaart hy zyn Luit, of fpringt mede in den Fan- \ dango dans. Zyne Jongens worden in de fchool van een 1 nabuurig Klooster onderweezen ; in dit gedicht vindt hy | ook onderhoud voor zich zeiven en zyn Gezin, als hy zich verlegen of tot werken buiten ftaat bevindt. De Portugeefche Landlieden zien hun Land voor het : gezegend st Paradys aan , en houden Lisfabon voor de : grootfte Stad in de geheele Wereld. Zy hebben voor een i fpreekwoord: Wie Lisfabon niet gezien heeft, heeft niets gezien! In de daad, zy hebben voor alles fchier fpreekwoorden, die, gegrond op eene veeljaarige ondervinding, over 't algemeen waarheid behelzen, fchoon het even aangehaalde een doorflaand bewys van het tegendeel oplevert. Van de Landen, die, gelyk het hunne, geen Koorn, Wyn en Olie voortbrengen, vormen zy een zeer laag denkbeeld. Zy fchilderen by zichzelven af de elenden der Inwoonderen vau Landen onder de Noordlyke Lugtftreeken, die te midden van ys en fneeuvv fteeds huiverend wegkrimpen; terwyl zy zich bakeren in hunne groene velden by het fchynzel der alles verleevendigende Zonne. Deeze omftandigheden, en de fterke geneigdheid welke zy hunnen Koning toedraagen, maaken hun Geboorteland hun dierbaar. Zy doen een groot gedeelte huns geluks beftaan in de milde Lugtsgefteltenisfe, waar mede de natuur hun begunftigd heeft, en den overvloed van fmaaklyke vrugten , welke de grond voor weinig arbeids oplevert. Te midden van allen onheil, houden zy zich verzekerd troost in den Godsdienst te zullen vinden; het troostmiddel, 't welk zy daar benevens meest bezigen, is de Muzyk; deeze verdryfr de kommer der armen, en verheft de genietingen der vermogenden; en het- leeven glydt gemaklyk heen over zo aangenaame tooneelen. Het zou vergeeffche arbeid weezen, een Portugees te willen overtuigen, dat hy een geluk, het zyne evenaarende, in een ander gedeelte der wereld zou kunnen genieten; hy is opgevoed in dit denkbeeld. En indien toeval of ongeluk hem dwingt zich in een ander Land te onthouden , kwynt hy als iemand die gevangen opgeftooten zit. (Het Vervolg en Slot hier naai) DE  .t)£ zee. 495 t)e zee. Beladen Zeeën, door den Mensch uit zugt tot vemaak , rykdom, of Oorlog, beladen Zeeën en Winden, hem dienstbaar gemaakt, getuigen van zyn kunst, en bevorderen, zyne oogmerken. Y O UN a. \T7elk eene groore, onoverzienbaare, ruimte vertoont zich W aan myn befpiegelend oog! eene vlakte, welker aandagtige befchouwing my van verwondering als doet wegzinken , wanneer ik alle derzelver byzonderheden gadefla, en » pelyk de magtige hand van Hem, die dezelve voortbtagt en in ftand houdt. Laat ohs hier eenige oogenblikken vertoeven hier, wr.ar onderfcheidene Tooneelen in en op zyn — waar men den donder der magtige Oorlogsvlooten hoort; woedende en bruifenende golven wet, en de Majefteit van den grooten Schepper zich op het luisterrykst vertoont, la oneindige beweegredenen zyn hier, om hun, die de laaghei.1 bezitten om den Maaker van dit alles te ontkennen, te gelyk van ichaamte te doen bloozen! ? 6 Wyde waterplas 1 welk een aantal nuttigheden brengt gy het Menschdom aan ! Gy draaft duizenden van Waterkasteelen, die ons alles, wat tot cieraad , vermaak en benoodigdheden ftrekt, aanbrengen. Gy bergt in uwen ruimen ïehoot èene tallooze menigte van fchepzelen, elk in zynen aart en kring gefchikt tot onderfcheidene eiuden , wyl mets te vergeefs gefchapen is. Neen : onderfcheidene fchepzelen verfchaffen ons óok onderfcheidene voedzels op onz« wekoeger»gte tafe's; en deeze alle komen ook op onderfcheidene tyden te voorfchyn, ten nutte en genoegen van het Menschdom, om ons te voeden en te verkwikken. Hoe ftrekken duizenden van Coraalen en Schelpen, die heerlyke voortbrengzelen der Natuur, tot cieraad der kostbnare Kabinetten van die Verzamelaars , die zich over derzelver luisterryke verfcheidenheid moeten verbaazen, en te gelyk den Formeerder derzelven roemen! Dan' befchouwen wy dit grootfche Element in alle zyne woede'en vreeslyke kragt, wanneer de God der Eere dondert, en de golven zich als bergen verheffen ; hoe zorglyk , hoe rampvol, is dan de ftaat van. hun , die zich met hunne vlettende Kielen op hetzelve bevinden! Aanfchouw dan den anderzins zoo kundigen Stuurman, den vluggen Matroos , aan de ftormen blootgefteld ; alles wordt in 't werk gefteld , wat kunst en vlyt ooit uitdagten, om Schip en Volk te re- hou-  DE ZEE. houden : dan niets kan hier baaten; de kun-t ftaat ftil 'i het golvend ruim der rustelooze baaren woedt de win. den verheffei zich als om ftryd alles kraakt en breekt het water overftelpt hun ! Nu eens met de golven ten hemel ryzende, dan weder tot in deu afirrond ne- derdaalende, verfchynt het laatfte, het gedugte oogenblik, ert alles wordt een prooi der woedende golven; Schip, fchat en fchepzelen worden in de diepte der Zee bedolven; de baaren (luiten zich over hun , en de dag van morgen weet niet meer dat zy ooit gebooren wierdenl —— ft Woedende baaren wie kent uwe kragt? Door uwe magt worden veelen, zeer veelen, weggevaagd, en vlakten in Zeeën veranderd! Doch het was ook deeze groote wa:erp!as , die ons, meer dan eens, and,re Tooneelen vertoonde Tooneelen, oneindig onder¬ fcheiden van de zo even gefchetfte. Hier was het dat men alles opofferde ten nutte van zichzelven en ter eere van zyn Vaderland! Hier zag men weleer Oorlogsvlooten in bloedigen ftryd tegen eikanderen; donderende Waterkasteelen de eer hunner Flag beftryden, de roem hunner Natie handhaaven! Hier zag men een' tromp en de ruiter met leeuwenmoed ftry. den, ter handhaaving van Vryheid en Regten! Hier hoorde men de donderklooten, met vreeslyke kragt , uit hunne trompen vliegen ; terwyl de alvernielende Oorlog duizenden hier hun graf deed vinden ! Zoo levert de vademlooze Zee een aantal ontzag-wekkends Tooneelen op. Aanfchouw dan dit Zeetooneel, ó Mensch ! en bewonder uwen grooten Schep, er! Dat ieders oog hier met ontzag en bewondering rondga: want wie is in ftaat zyn gezigt aan zulk een Tooneel te verzadigen? Brielle, 1798. J. D. V.  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. verklaaring, wegens de herberg, en de kribbe, in welke de heere jesus zou gebooren, en gelegd zyn ; volgens z. pearce , in zyne Commentary on St. luke II vs. 7. Daar de tyd der vieringe van het Kersfeest weder nadert, herinnert zich elk Christen, in ons Vaderland , die maar een weinig werk maakt om jaarlyks de verhandeling dier eerfte Feestrtoffe met een Godsdienftig oogmerk by te woonen, hoe zeer veelen onder de Proteftantfche Leeraaren , met meerdere of mindere vertooning eener diepe Geleerdheid , als* dan den tyd, ter ftichtinge, en Verheerlyking van het Opperwezen , bepaald , voornaamelyk te koste leggen aan het tweede, en hoogstwaarfchynlyk niet van den Euangelist Lucas afkomftige, Vers van het ade Hoofddeel diens Heiligen Schryvers. ■ Eene reeks Hiftorifche Aanmerkingen, verre boven de bevatting van den gemeeuen Hoorder, worden dan voor den dag gebragt; de naamen van Cyrenius, Ouintiiius Va rus, en Sentius Salurninus, worden uitgebromd ; en de tyd van ieders Stadhouderfchap, en der Befchryvinge, met groote fchroomvalligheid, en niet zelden verwarringe, onderzocht; oordeelkundige gistingen, over den zin , of tot verbetering, van den Grondtext, worden, met of zonder den lof des Geleerden, van wien zy ontleend zyn, telkens opgedischt; en terwyl de Gemeente onoplettend hoort, of haare kundiger Leden van de zaak een beter begrip krygen, by het leezen eenerBybelverklaaring, ishetflot van alles,by den Leeraar -, onzekerheid over dat geheele Vers, althans over de leezinge, zo als die ligt, en by zyne Hoorders verveeling, om niets meer te zeggen. — Intusfchen loopt men het overige der Gefchiedenis van 's Heeren geboorte, als viel daar over niets te zeggen, ter vlucht door ; en ondervindt, dat dit breedvoerig en fchitterend vertoon van Geleerdheid, welk zich de Leeraar veroorlofde, den tyd meng. 1798. no. 13. O 0 ver-  49^ VïïRICLAARING verflonden heeft; zo dat hem maar weinige oogblikken ter Toepasfing, tot ilichtende en ter bevestiging in het Geloot dienende Aanmerkingen, het hoofddoel der Openbaare Godsdienstoefening, veelal overfchieten. Myn oogmerk is niet, aan te pryzen, dat men zich voortaan geheel onthouden moet, om iets te zeggen, of fomwvien m het breede zelfs te handelen, over het tweede Vers Neen! tot zo lange hetzelve in de Vertaalden des N T* geleezen worcit, of althans door het eenpaarig oordeel van deskundigen niet voor onecht verklaard is, röag en behoort een Chnsten - Leeraar deswege zyn gevoelen voor de Gemeente met altoos te verbergen. Het misbruik heb ik alleen wihen wraaken; en, zo het geduurig opdisfehen van het zelfde gerecht, bovenal, wanneer het niet naar den algemeenen fmaak is toebereid, of voor de meeste monden aangenaam en gefchikt is, latheid en tegenzin baart, kan het niet dan nuttig zyn, om naar verandering van fpyze, en een meer geval lig Geestelvk voeafel, te zoeken , wil men anders het verval der GodsdienitigeByeenkomften, *t welk zich ook op Feestdagen vertoont, eenigzins poogen te herllellen. Met deeze bedoeling dan, en in hoope van door uw Mengelwerk eenig nader licht onder myne Landgenooten, over de Heilige Gefchiedenis, te verfpreiden, of ook aan Leeraaren van den Godsdienst gelegenheid te geeven, om eene aangenaame verwisfeling in 'hunne eerfte Kersltoffen te brengen , vat ik de pen op, om, naar geleide van den Letterkundigen z. pearce ,een vooroordeel te beilryden 't welk,ten aanzien van de Wieg of Kribbe des Zaligmaakers uit mis vei ftand van Lucas verhaal H. II. vs 7, zeer diepe' wortelen gefchooten heeft. - Ziet hier, tot beter verftand van het volgende , de woorden , zo van den Grondtext, als van onze Nederduitfche Overzetters, waarop ik doele. avrcii TCTroi iv ra xaraAtl^teri." Zy (Maria) lelde hem (haaren eerstgebooren Zoon) neder in de kribbe , om dat voor hun geen plaatze was in de h.erberg. 01 Het gros der Leezers, met naame van hun, die eenigen acht flaan op den rustenden Ezel, door het vernuft des Plaatlnyders, voor den gewoonen Bybel, hier, met gelvk recht, als de doornekroone by Jefus kruiziging, op den voorgrond geplaatst, moeten door de Vertaaling van dee- zen  VAN LUC. II vs. 7« 499 zen volzin noodwendig de geme-ene dwaaling begaan, als of het gezegend Kind buiten de herberg gebooren, en in de kribbe van een beestenftal zy ter nedergelegd. De Getuigenisfen der Oudheid , de taal der Dichteren O, en fchier alle de Overzettingen van vroegeren en laateren tvd, begunftigden, behalven in ons Vaderland, door geheel'de Christenheid, dien waan, aan wiens gegrondheid te twyfelen, mogelyk by veelen,die eenigzins bygeloovig of dweepende vallen, bykans voor Ongodsdienftigheid en Ongeloof wordt aangezien. Men acht het aanftootlyke, dat men anders ligt vinden zoude in deeze legplaatze van den Verlosfer der Wereld, genoeg weggenomen door het denkbeeld zyner diepe vernedering tot een behoeftigen en dienstbaaren ftand op aarde; bovenal, doordien Bethlehem, eene kleene Stad, nu vol was door den zamenvloed van Davids Nakomelingfchap, ter gelegenheid der Befchryving aldaar opgeroepen. Het laatfte valt niet te lochenen •, als blykbaar uit den aart der zaake, en Lucas getuigenis ter deezer plaatze- echter, zo de woorden (n*™*»?* en herberg en kribbe) eenen anderen dan den gewoonen zin konnen hebben zien wy niet, met wat recht men, uit den overvloed des Volles, in Davids Stad thans vergaderd, de noodzaakelvkheid haaien kan, dat Jefus in eenen ftal, en eigenlvk gezegde beestenkribbe, zou gelegd zyn, terftond na zyne geboorte. Aan den anderen kant immers is het geloovelyk, dat een aantal van Bethlehems Bewooners thans om dezelfde reden uithuizig waren, en uit gastvryheid, zo gemeen in het Oosten, hunne bekenden, Vrienden, en Landgenooten herbergden. Ook valt het niet te vermoeden, dat men, naar de toenmaalige zeden, ligt daar toe zal gekomen zyn, om eene zwangere Vrouw benevens haar Zooakind, hoedanigen door alle tyden heen op de ontferming der menfehelykheid eene fterke aanfpraak maakten, te verftooten, en weg te zenden naar eenig verblyf j waar het vee, maar geenzins redelyke wezens overnachtten; een verblyf al verders , 't welk men te onrecht met eenige onzer hedendaagfche boerenftallingen vergelyken zoude, en althans, dit mogen wy uit Joannes leeren (Hoofd. X-3 van boven open zynde, blootftond aan de onguurheid (*) m. suiceri Thesf. Eccl. in aycr,s fteyct, of eene groots opper zaale, in het volgende vers omfchreeven. Wederom het werkwoord, waarvan het onze afftamt, bezigt onze Euangelist in de taal der Schaaren, morrende over Jefus vertoeven by den Tollenaar Zacheus: alwaar, Luc. XIX vs. 7, *uTit>iviiv niet zo zeer herbergen, als wel zich ophouden, verfrisfen of het middagmaal neemen, te kennen geeft, gelyk op te maaken is uit het voorgaande vs. 5, waar  VAN LUC. II VS. 7. 503 waar de Heere hem aanzegt : „ Ik moet heden in uw huis blyven." Nogmaals, wanneer de Discipelen hunnen Meester drongen, de vermoeide en hongerige Schaaren, die hem in de woestyne vergezelden, van zich te laaten gaan, „ op dat zy, in de omliggende vlekken en dorpen, de noodige verfrisfing en fpyze vinden mogen ," konnen wy die woorden (Luc. IX vs. 12.) alzo met goed recht overbrengen, zonder dat wy, naar onze Zeden, met de gewoone Vertaaling, aan het neemen van herberge behoeven te denken. Eindelyk, en het geen zeer veel afdoet, wanneer Lucas, in het boeken der Gelykenis van den barmhartigen Samaritaan, van een openbaar verblyf voor vreemdelingen, of, als wy zeggen, van eene herberg, en huiswaard in dezelve, gewaagt, (Luc. X vs. 34.) bedient hy zich geenzins van het woord, 't welk wy meenen dat een gastvertrek aanduidt, maar van geheel andere benaamingen ar«ïciox«aï en nm^oyjm, die, naar de kracht der taaie, eene plaats, en eenen man betekenen, die allen ontvangt. Om deeze redenen te zamen genomen, vermeenen wy, met den beroemden pearce, dat, by de Gefchiedenis van Christus geboorte, naar Lucas verhaal, bepaaldelyk van een gastvertrek gewaagd wordt, onzeker of dat in eenig vriendenhuis, dan wel in eene herberg, ja zelfs in een der gewelven van een ruim en uitgeftrekt onderaardsch hol, geweest zy. Maria derhalven, des Heeren Moeder, aldaar van haaren eerstgeboorenen verlost zynde, vond, om den toenmaaligen toevloed van vreemdelingen en bloedverwanten naar Bethlehem, in deeze kamer voor haar Kind geene andere legplaatze dan eene kribbe, waarvan zy dus zich genoodzaakt vond gebruik te maaken. Offchoon wy nu geene reden hebben, om naar onze bovenftaande Verklaaring aan eene kribbe te denken, dift in den ftal ter voeding van het vee was opgefiaagen, of daadelyk diende, behouden wy echter nagenoeg de gewoone Vertaaling; van oordeel zynde, dat V eenige noodlooze takjes uitfteeken, by ten zy dezelve met t de tanden af, en werpen ze onder de overige , om den 1 modder te beletten door het dak te vallen. Het is > een verkeerd begrip, dat het houtwerk eerst voltooid en 1 dan gepleisterd wordt: want hunne geheele Wooning, zo > wel als hunne Dyken, zyn, van den eerften aanleg af,, eene verzameling van hout en modder, gemengd met ftee- ■ nen, als zy die kunnen bekomen. Den modder neemen zy altyd van den kant, of den grond, van de plaats, naby den i ingang der wooning: en fchoon hunne voorpooten zeer [ fmal zyn, houden zy die ftoffe tusfehen dezelve onder de: keel; hout draagen zy altoos tusfehen de tanden. Al hun werk verrigten de Bevers by nagt: zy zyn zo i vaardig in hetzelve te volvoeren, dat ik gezien heb, hoe* zy, in één nagt, zo veel modders verzamelden, als zeer* veele duizenden bedroeg van de kleine hoeveelheden, J die zy, op gemelde wyze,kunnen aanbrengen. Wanneer 'er. I zich eenig mengzel van gras of ftroo in opdeed, was diti zeker by enkel toeval, en toe te fehryven aan den aart 1 van den grond, van waar zy den voorraad verzamelden. I Dat zy met voorbedagtzaamheid en overleg een mengzel | ten dien einde zouden maaken, is geheel van waarheid j ontbloot. Het is een ukfteekend beleid in de Bevers, dat zy aan» de buitenzyde hunner Wooningen toemaaken of pleis-« teren, gelyk men het doorgaans noemt, elke breuk, wel-fi ke zich voordoet, en daar toe verfchen modder bezigen;« dat zy dit zo laat mogelyk in den Herfst doen, en zelfs | wanneer de vorst vry fterk wordt: door dien tyd af te' n wagten, wordt het nieuw aangelegde welhaast zo hard als | fteen, en belet hunne natuurlyke vyanden, hun, geduu- U rende den winter, te ontrusten. Naardemaal mens de Bevers veelvuldig over hun werk ziet heen en weder » wandelen, en, van tyd tot tyd, een flag met den ftaart I geeven, in 't byzonder als zy in het water plasfen, heeft I dit q  van den bever. 513 dit buiten twyfel aanleiding opgeleverd tot het doen gebooren worden der algemeen aangenomene begrippen, dat zy hunne ftaarten als troffels gebruiken, en daar mede hunne wooningen pleisteren; terwyl dat kloppen met den ftaart enkel eene gewoonte is, welke zy volgen, zelfs wanneer zy tam gemaakt zyn, inzonderheid als men ze vervaard maakt. , Het voedzel der Beveren beftaat voornaamlyk uit een grooten wortel, wel gelykende naar een koolftruik; dezelve groeit aan de oevers van Meiren en Rivieren. Zy fnyden ook, met hunne tanden, den bast van de boomen af, bovenal van de Populier-, Berken-, en Willigen - boomen. Dan het ys hun, in den Winter, belettende aan land te gaan, hebben zy geen boombast, om zich, geduurende dat faifoen, te voeden, uitgenomen van zulke brokken , als zy in den Zomer geveld, en tegen over de deuren van hunne wooningen in het water geworpen hebben; en daar zy doorgaans fterke eeters zyn, maakt gezegde wortel een goed gedeelte van hun winter - voedzel uit. In den Zomer veranderen zy hunne fpyze ; zich van verfcheidenerlei gewasfen bedienende, en ook besfen gebruikende, welke in dat faifoen in hunne nabuurfchap groeijen. Wanneer het ys in den voortyd los wordt, verlaaten de Bevers altoos hunne woonfteden, en zwerven den geheelen Zomer rond, waarfchynlyk om een beter woonplaats te vinden; maar, in gevalle dit niet gelukt, keeren zy tot de oude weder, korten tyd vóór dat de boombladeren afvallen , en leggen dan hun wintervoorraad van hout op. Zeldzaam beginnen zy aan den herbouw hunner wooningen, eer de vorst begint, en voltooijen nooit het buitenfte bekleedzel, eer de koude vry ftreng is, gelyk wy airede gemeld hebben. Als de Bevers van woonftede veranderen , of als het vermeerderen huns aantals het noodig maakt aan hunne wooningen eenige toevoegzeis te maaken, of nieuwe te bouwen, beginnen zy, met vroegtyds in den Zomer hout ten dien einde af te byten; doch zeldzaam vangen zy met bouwen aan vóór in 't laatst van Oogstmaand, en voltooijen dezelve nimmer vroeger dan met den aanvang van de winterkoude. Ondanks alles wat men verteld heeft van de zamenvergadering deezer Dieren in groote maatfchappyen, en het gezamenlyk oprigten van groote Steden, Dorpen en meng. 1798, no. 13. Pp Ge-  514 DE HUISHOUDING Gemeenebesten, gelyk men ze wel eens heeft verkiezen te noemen, hou ik my, uit verfcheide omftandigheden verzekerd, dat, zelfs daar, waar de meeste BevenTin elkanders nabuurfchap woonen , hun arbeid niet met onderlinge werkzaamheid wordt voortgezet in het vervaardigen hunner onderfcheidene wooningen , en dat zy geen onderling belang hebben, dan in zo verre zy met elkander onder eén dak woonen; en ook dan ftrekt het zich niet Verder uit, dan in het aanleggen en voltooijen van den Dam of Dyk, die verfcheide wooningen dekt en dient In zodanige gevallen is het natuuriyk te denken, dat elk," die voordeel van zulke werken trekt, byftand biedt in den aanleg, overtuigd van de nut- en noodzaaklykheid voor allen. J De meeste verhaalen, ja ik mag bykans zeggen, alle verhaalen , welke wy van den Bever bezitten , zyn ontleend uit, en rusten op, het gezag der Franfche», die zich in Canada onthouden hebben; maar deeze berigten verfchillén dermaate van den weezenlyken ftaat der dingen , en de waare Huishouding der Bevers, ten Noorden van Canada, dat zy veel aanleidings geeven om de waarheid van het geheel zeer in twyfel te trekken. By voorbeeld, de verzekering, dat zy twee deuren hebben in hunne wooningen, een aan den land-, en een aan den waterkant , is, gelyk ik reeds heb aangemerkt, geheel ftrydi> met de waarheid, en loopt aan tegen het gezond ver" ftand, dewyl zulks hunne wooningen voor hun nutloos zou maaken , zo als plaatzen waar in zy zich begeeven om de ftrenge winterkoude te ontwyken , als om ter fchuilplaats te dienen tegen den gemeenen vyand. Het eenige,'t welk den Heer du pratz, en andere Franfche Schryvers, heeft kunnen doen gisfen, dat 'er iets zodanigs beftondt, moet ontftaan weezen uit het zien van eenige oude Beverwooningen, door de Indiaanen aangetast; want zy zyn genoodzaakt een gat aan de eene zyde der wooning te maaken, eer zy de bewooners kunnen uitdryven; en het is meer dan waarfchynlyk, dat, in zulk eene zagte lugtftreek als Canada, de Indiaanen doorgaans gebruik maaken van zodanige holen aan de landzyde, 't geen ongetwyfeld aanleiding gegeeven heeft tot dit denkbeeld van twee openingen. Ten aanziene van het uitwerpen hunner ontlastingen in hunne wooningen, door eenigen beweerd, dit is geheel bezyden de waarheid, dewyl zy zich tot die ontlastingen  VAN DEN BÉ VER. 5*5 een altoos te water begeeven. Ik vind my te meer in ftaat gefteld om deswegen op eenen zo verzekerenden toon te fpreeken, dewyl ik veele Bevers gehouden heb, tot dat zy zo tam waren, dat ze, op 't noemen van hun naam, kwamen aanloopen, en die zy kenden,volgden, even als een hond zyn meester; en Zy waren zo zeer, als eeni°- Dier, t welk ik immer zag, 'er op gefteld, om geftreeld te worden. Ik had een verblyfplaats voor myne Bevers vervaardigd, met eene kleine waterplaats by den uitgang altoos gingen zy dèrwaards, en begaven zich te water Tom de ontlastingen der natuur te voldoen; hun aieana, van een ligte zelfftandigheid, komt terftond boven, drvft op de oppervlakte, fcheidt zich, en zinkt. Wan. neer de Winter het water in myn Beverkom deedt digtvriezen, hielden zy de oude gewoonte, kwamen ten huize uit om hun gevoeg te doen, en hun water te maaken op het vs Als de koude zo fterk toenam , dat ik genoodzaakt was myne Bevers in huis te bergen, vervoegden zv zich altoos na eene groote watertobbe, tot dat einde gezet; zo dat zy geene vuiligheid altoos maakten in hit vertrek ten hunnen winterverblyve gefchikt. In dit vertrek waren zy de beftendige gezellen van de Indiaanfche Vroliwen en Kinderen, en toonden zich derwvze gefteld op deezer gezelfchap, dat, wanneer de Indiaanen, voor eenen geruimen tyd:, afweezig waren, de Bevers de kenbaarfte tekenen gaven van verdriet lykbeid; bv derzelver wederkomst lieten zy met min duidelyk hun genoegen blyken, door tegen hun op te fpnngen, in den fchoot te kruipen, op den rug te gaan leggen, en a s een Eekhoorn te gaan opzitten, en zich aan te ftellen als kinderen, die zich verheugen op de wederkomst der ouderen Geduurende den Winter, leefden zy over t algemeen van hetzelfde voedzel als de Indiaanfche Vrouwen , en waren byzonder gefteld op ryst en pudding met rozynen. Vogels en ander wild fmaakte de Bevers wel; nimmer gaf ik hun visch, fchoon ik gehoord heb dat zy 'er altoos fagt op maaken. In de daad, 'er zyn weinige van de Graan-of Groente-eetende Dieren,die men met tot Vleescheetende kan maaken. 't Is eene bekende zaak, dat onze Hoenders kunnen gewend worden om dierlyk voedzel te nuttigen. Duizenden van Ganzen, die te Londen ter markt komen,zvn gemest met beestenvet; en onze Paarden aan Uudfons Baay eeten niet alleen alle foorten van dierlyk J * Pp 2 voed-  516 de huishouding van den bever. voedzel; maar drinken ook van de fpoeling voor de Zwy- nen gereed gemaakt. De geloofwaardigfte Schryvers verzekeren ons desgelyks, dat op Tsland niet alleen het Hoornvee, maar ook de Schaapen, in den wintertyd, meest gevoed worden met visch en vischgraaten. Op het Eiland Orkney gaan de Schaapen zelfs in den Zomer by ebbe geregeld na zee, om zich te vergasten met het geen de Zee heeft agtergelaaten. Zulks egter gefchiedt uit nood; want zelfs het beroemde Eiland Pomona levert hun tot leevensonderhoud niet genoeg op boven 't neil van hoog water. ^ beknopt bericht der reize van la peyrouse rondsom de waereld. La peyrouse vertrok, op den r van Oogstmaand 178c van Brest, met het Fregat la Boasfóle, voerende honderd-zeventien man , in gezelfchap van het onder zvn bevel ftaande Schip lAftrolabe, onder den Capitein de Langle , die honderd - achttien man aan boord had Op den 15 dier maand kwamen de Schepen aan te Madera, en op den 29 te Teneriffe, alwaar zy, van weeën zyne ziekelyke gefteldheid, den Burger Monge ontfcheeDten , die thans een aanzienlyke plaats bekleedt onder d> Geleerden die den grooten Buonaparte verzeilen ' De" 29 van Herfstmaand kwamen zy onder de Evennachtsli' nie, en ankerden eerlang by het Eiland St. CatharinV' op de Kust van Brazil, om zich van het noodig hout en water te voorzien. Van daar reisde men Zufdwaards om het zogenoemd groot Eiland van la Roche te zoe ken, t geen door veelen gehouden wordt voor het Land t welk l/esputius, op zyne derde Reize, in i«j2 ont dekte: dan men zogt dit, mogelyk verdicht, Eiland te vergeefsch. u lc Op den 25 van Louwmaand 1786 waren de Schenpn voortgezeild tot aan de Straat van la Maire, en voeren door dezelve, op een halve myl afftands van het Vmir land, alwaar zy zich omringd vonden van WaIvisfchPT die., daar zy nooit door iemand aangevallen waren ?PPl gerust, tot op een pütoolfcboot na, aan de Schenen 5? derden: nergens zou men denklyk met meer voordeel de Walvischvangst kunnen oefenen, dan in deeze Zeeën Óp  BEKNOPT BERICHT DER REIZE VAN DA PEYROUSE. 517 Op den 9 van Sprokkelmaand waren de Schepen door de Straat van Magellan reeds in de Zuidzee aangekomen. Naar zyne gedagten was la peyrouse gezeild over die plaats, alwaar het voorgewende Land van Drake op de Kaarten is afgebeeld; doch hy bragt niet veel tyds door met daar na te zoeken, dewyl hy aan deszelfs beftaan niet geloofde. Vóór hem had niemand deezen gevaarlyken tocht gedaan, zonder een groot gedeelte van zyn volk door de fcorbut te verliezen, en eene menigte zieken aan boord te hebben; doch aan boord van deeze Schepen was alles gezond. Op den 24 van deeze Maand ankerden de Schepen in de Baai der Stad Conception. Deeze Stad, een vierde deel eener myl van de Rivier Biobio gelegen, bevat ongeveer tienduizend Inwooners, en is de woonplaats van een Gouverneur en een Bisfchop. Het Land, aan den zuidkant der Rivier gelegen, wordt bewoond door Indiaanen , die fteeds met Spanje in oorlog zyn. Nergens vindt men een vruchtbaarder Land: het Ko'orn geeft hier een oogst van zestig tegen een; de Wyngaarden zyn even vruchtbaar, en de Velden bedekt met ontelbaare Kudden, die, zonder dat 'er eenige moeite aan behoeft befteed te worden, tot in het oneindige vermenigvuldigen. Op den rnrfW°°-nplaatS hebbende» ^ Gouverneur van dè beide Cahfornien, een Land van meer dan achthonderd mylen in den omtrek. Met minder dan driehondern[ I,? daaten , houdt hy vyftigduizend , doordit^ gedeïte van America heen en weder zwervende, Indiaanen In bed wang Van hier vertrokken de Reizigers naar Macao in China geheel over de groote Zuidzee, alwaar zy, na éene Reis yan omtrent drie maanden, aankwamen, in het begin van Louwmaand 1787. Zy voeren van hier, langs de KusIeJ ^Sa5 lmï en Tartarye? naar Kamtfchatka" op eene Noorderbreedte van 56 Gr. „ van waar la pe yrouse zyne Journaalen, te land, naar Frankryk overzond iw middel yan den Rusfifchen Tolk ehiér vÏÏ boord ging. De Capitein gaf hem alhier zyne gedenkfchnften over, met eene hevige aandoeningen8 droefheid, die een voorgevoel fcheln in te fluiten "an zvn SSttSSSg ^ SeCn hm ™ Thans zetten deeze onvermoeide Reizigers hun tocht wederom Zu.dwaards voort, tot aan den vyf tienden Graad der Zuidelyke breedte, zonder dat het hun gelukte eenïe belangryke ontdekkingen te doen, of iets me!kwa rdiïï Ie ondervinden. Op den 6 van Wintermaand b^ondSzv Eiland Manoa, een der gelukkigfte ftreeken der waereld* dewyl de bewooners, zonder dal zy eenig werk Keven' te doen, een onuitputlyken overvloed genieten van de yoor reflykfte fpyzen zo uit het Groeiend al ui" het Dierlyk Ryk Zy fcheenen ook zeer gedienftjg en handel baar: niet alleen bekwamen de Reizigers van hun het he derfle water, 't geen ergens gevonden wordt ; maar ooi een groot aantal varkens, hoenders, duiven, vruchten enz. voor eemge glazen Snuisteryen van geri^eTaS' Hoe gelukkig intusfchen deeze Eilanders ffifen kon men gemaklyk een kwaaden en nuwiddw^fab^fïï hun  van la peyrouse. 521 hun erkennen, door de menigte van lidtekens, waar mede zy bedekt waren, en uit hunne wreede gelaatstrekken, lias ondervond men ook hun trouwloozen aart: want de Capitein de Langle zich onder hun begeeven hebbende, met zestig mannen, zonder genoegzaame voorzorge, vielen deeze woestelingen, zo ras zy zich, door hunne groote meerderheid, van de overwinning konden verzekerd houden, op de Franfchen aan , en lloegen Langle met elf zyner medgezellen dood; waar op de anderen de vlucht namen , en , met wonden bedekt, al zwemmende naar hunne Schepen ontkwamen. By deeze gelegenheid verlooren de Reizigers vier Booten, waar in veele goederen waren, tot ruilen gefchikt, welke de Wilden onder elkander verdeelden. Uit dit en meer andere Haaltjes van dien aart befluit la peyrouse, dat de wilde, natuurlyke en onbefchaafde, mensch, door veele romaneske Wysgeeren doorgaans afgebeeld als een zeer rechtvaardig en zachtgeaart wezen, eigenlyk het wreedfte en trouwloosfte is van alle fchepzelen. Mogelyk zal men zeggen, dat hunne wreedheid een gevolg is der beledigingen , hun . door de Europeaanen aangedaan: dan zulks had ten minflen in dit geval geen plaats ; dewyl men deezen lieden niets dan alles goeds gedaan had, en de ftriktfte orders, ten dien einde gegeeven, naauwkeurig opgevolgd ' waren. Dit geval maakte de Equipagien der beide Schepen woedend; en indien la peyrouse het niet belet had, zouden zy eene geduchte wraak op de Eilanders genomen hebben. Eerlang vertrokken de Schepen van daar; en, van wegen de geweldige gisting der gemoederen , wilde de Bevelhebber aan geen der overige Eilanden van deezen Archipel aan land gaan. Daarentegen begaf men zich nu naar de Botany-Baai, in Nieuw Holland, alwaar de Schepen ter Reede kwamen, op den 24 van Louwmaand 1788. Op deeze plaats fchreef la peyrouse zyn laatften Brief aan den Minister van het Zeewezen , in welken hy den tocht befchryft, dien hy voorneemens was te doen, om van daar naar Isle de France te zeilen. Ondertusfchen is hy aldaar nooit aangekomen; terwyl de plaatzen van herkenning op deeze Reize zo gemaklyk, en zo wel bepaald zyn, dat 'er, volgens het eenpaarig getuigenis der best onderrichtte Reizigers, geen de minfte hoop meer overig fchynt, dat deeze Schepen, of hunne Equipagien, ooit weder te recht zullen geraaken. Pp 5 Te  gta beknopt bericht der reize van la peyrouse. Te vergeefsch heeft de Franfche Conftitueerende Vergadering een Tocht doen onderneemen, om la peyrouse op te zoeken. Tien jaaren zyn nu reeds zedert dat ramfpoedig tydftip verloopen, zonder dat men iets omtrent deeze Reizigers heeft kunnen gewaar worden; niettegenftaande de Zeelieden der verfchillende Natiën, op de Indien vaarende, zich als om ftryd beyverd hebben, om het hun overgekomen noodlot te ontdekken. waarneemingen over de zeden en gebruiken der portugeesen. (Ontleend uit murphy's Travels in Portugal.) (Vervolg en Slot van hl. 494.) TüTeinlg tyds vóór dat ik van Lisfabon vertrok, hield W ik het middagmaal in eene Spaanfche Ordinaris, niet verre van het Klooster van St. Franciscus, met een Heer, die een Inbooreling was van Maltha, en een Lid van de Ridderorde, die den naam diens Eilands draagt. De algemeenheid, zyner kundigheden, welke hy ten toon fpreidde, en de juistheid zyner aanmerkingen, bewoogen my, om hem zyn gevoelen ten opzigte van de Portugeefen te vraagen. Hy was gereed om my daar op te dienen, en zyne my medegedeelde waarneemingen komen, zo ver myn geheugen het heeft toegelaaten op te tekenen, hier op neder. „ 'Er is geen Volk in Europa, welks weezenlyk Characfer minder bekend is dan dat der Portugeefen ; want, vermids hunne Taal weinig geleerd, of buiten 's lands verftaan wordt, is alles, wat wy, ten hunnen opzigte , weeten , voornaamlyk uit Spaanfche Schryvers ontleend; en zelden fpreekt een Spanjaard gunftig van een Portugees. De laatften, in tegendeel, welk een denkbeeld zy ook met de daad van de Spanjaarden mogen vormen , worden door de voorfchriften der Christlyke Liefde geleerd met gemaatigdheid van hun te fpreeken. Hier van hebben wy een treffend voorbeeld in joseph texeha, een Portugeefche Dominicaaner Monnik. Deeze leefde in de zestiende Eeuw , en was Biegtvader van Don antonio, vermoedelyken Erfgenaam der Kroone van Portie*  zeden en gebruiken der portugeesen. §2j tutral, dien by op eene reize na Frankryk vergezelde. Hier verklaarde hy, in een zyner Leerredenen , dat wy verpligt zyn alle Menfchen lief te hebben , van welk; een Godsdienst, Seéte of Volk, zelfs de Casiiliaanen. Uit hoofde van de Staatkundige vyandlchap, welke zints eeuwen beftaan heeft tusfehen die twee mededingende Mogenheden, is het waarfchynlyk , dat de berigten, welke wy van de Portugeefen ontvangen uit handen der Spanjaarden, van dien aart zyn, dat wy 'er niet op kun- •Ren vertrouwen. Indien wy, van den anderen kant, het Character der Portugeefen opmaaken uit de Schryvers diens Ryks, dan zullen wy ons moeten voorftellen, dat zy niet alle mogelyke goede hoedanigheden bezitten, welke immer by eenig Volk worden aangetroffen j maar ook ontheven zvn van alle kwaade eigenfchappen. Dan dit is even t zelfde als de ydele pooging eens Schilders, om een fchoone fchildery, zonder fchaduwen, te maaken. „ Volgens de beste befcheiden , welke ik heb kunnen inzamelen, zyn de oude Portugeefen een dapper, werkzaara en edelmoedig, Volk geweest. In een tydperk, wanneet; de andere Volken van Europa in vadzige luiheid en diepe onkunde gedompeld lagen , betoonden zy zich vlytig ra de voortplanting des Christendoms, in het uitrooijen des? ongeloofs, en het uitbreiden van den kring onzer kundigheden ten deezen aanziene. „ Noodzaaklykheid, de moeder van veele bedryven, was de bron van alle hunne groote onderneemingen. Aan de eene zyde aangevallen door een magtigen en rustloozen nabuur, aan den^anderen kant door de Mooren, die langen tyd het Land beroerd hadden, vorderden dier ftrooperyen en~ zamenzweeringen het betoon van allen vermogen , 't welk de zenuwen van den Staat konden bybrengen, om deszelfs onafhangelykheid te handhaaven. In 't einde werden de Ongeloovigen verjaagd ; en zagen zy den trotsch der Casiiliaanen vernederd. „ Ónder de Regeering van joannes den I, toen ijs Portugeefen zich ontflaagen vonden van buiten- en binnenlahdfche vyanden, vervolgden hunne Krygslieden, aan de hardigheden des Krygs gewoon, en dier Veldheeren, bezield door Krygsroera, de Barbaaren tot in Afrtca. Hunne gevegten in die oorden, fchoon onvoordeehg, en bykans verderflyk voor den Staat, gingen, in het einde, vergezeld van zeer gelukkige gevolgen voor de Mogenheden van Europa: dewyl zy een geest van onderneemmg aan-  524 waarneemingen over de zeden aanbliezen en verspreidden ,welke naderhand aanleiding gaf tot alle de hedendaagfche ontdekkingen in de Zeevaar d. „ De Lufitanifche Soldaaten waren ftoutmoedig. en danper, gehard tegen alle ongemakken des krygs, teeen ver- • moeienis, honger en dorst, welke zy, met het taaist geduld, leeden m de heetfte lugtftreeken. In het veld grensde hun moed aan onbezonnenheid ; hun natuurlvke vuurigheid van aart kon niet beteugeld worden, zelfs door de ftrengfte krygstugt; zy betoonden zich al te zeer sefteld om proeven van dapperheid te geeven met buiten regel te vegten, waar door zy, alles in de war brengende, zich de nederlaage op den hals haalden; maar, wanneer zy in den phalanx ftreeden, vondt de vyand hun onverwinnelyk. „ De rykdommen van Afia, de verllapping der Krwstugt , gepaard met de onkunde en inhaaligheid hunner Landbeftuurders in Indie, bedierven in 't einde de Soldaaten, en wischten alle grootfche trekken van hun voorig Character uit. „ Elk deel des Staatsbeftuurs neigde ten val, toen Koning sebastiaan den Throon beklom ; op hem, als een laatfte toevlugt, was al de hoop des Volks gevestigd. De blyken van motd en dapperheid, welke hy hun , in het vroegfte tydperk zyns leevens, gegeeven hadt , fcheenen de vervulling hunner verwagtingen te ipellen; by erfde zeker een goed deel der dapperheid zyner Voorvaderen, Ichoon de tyd welhaast ontdekte, dat hy zeer luttel van hunne voorzigtigheid bezat. Geen Vorst was immer met grooter zugt na roem en vermaardheid bezield, noch zogt een rechtftreekfcher weg om die te verkrygen. Het geluk des Volks maakt de waare beroemdheid eens Vorften uit; dit nogthans was het minst, door sebastiaan gezogt De ydele zugt, om in Krygsroem uit te fteeken, nam hem geheel in , en dien beloofde hy zich te zullen behaalen in de velden van Africa: dan hy, en het grootfte gedeelte der geenen, die hem derwaards volgden, plukten 'er geen lauren; maar vonden 'er ontydig hun graf. v ï. De -dj?d van deezen Vorst zou raen min betreurd hebben , indien zyn Throonopvolger geen man geweest ware , wiens beste leevensdagen verloopen, en wiens verftandige vermogens met dezelve gefleeten waren. Hy was geheel ontbloot van die bekwaamheden, die de bloedende wonden des Ryks, welks beftuur by aanvaardde, konden hee-  en gebruiken der portugeesen. 52J heelen. De Voorzienigheid, als 't ware de vast naderende ontbinding des Portugeejchen Ryks gadeflaande, fchonk het een Cardinaal-Koning, om het ftervende den zegen te geeven. —— Zo zien wy, dat Koningryken, even als byzondere-Perfoonen, hunne Kindschheid, Manbaarheid, en Ouderdom hebben. Het Portugeefche Ryk, onder een Hendrik aangevangen , ging onder een hendrik ten gronde. De eerfte was een Held en een Staatsman beide: de laatfte bezat geene van die hoedanigheden ; noch vulde het gebrek daar van aan, door zyne wysheid. „ Philips de II voegde nu de Kroon van Portugal by die van Spanje. Het was de onverandeiiyke ^Staatkunde van dien Vorst, en van diens Opvolgers, geweest, om Portugal in een ftaat van onderwerping en dienstbaarheid te houden, door het van middelen ten welftand en voorfpoed te ontzetten, en dagelyks meer en meer te beroo* ven; tot in het einde de Portugeefen, niet langer de ketens hunner vreemde Meesters kunnende draagen, opftonden; en door hun vast befluit, met eensgezindheid gepaard, het gebrek aan magt vergoedden, in het afwerpen van het flaaffche juk; en zints is dit Ryk fteeds weder toegenomen onder eigene Vorften. „ Het is, egter, blykbaar , dat de vordering deezes Ryks in geenen deele geëvenredigd is aan de ryke bronnen van verbetering; ook is de oude Krygsgeest des Volks niet weder opgewekt. Eenige overblyfzels van den moed der Voorvaderen mogen nog hier en daar onder hun fchuilen; doch de minagting, waar mede zy den Krygsman befchouwen , is genoegzaam om. alle vonken van Krygsonderneeming uit te dooven. Zints veele jaaren hebben zy Officieren by het Voetvolk toegelaaten , zonder bekwaamheden, zonder opvoeding; wier onkunde de misbruiken vermenigvuldigde, en de Krygstugt deedt verflappen. Het misbruik liep in 't einde zo verre, dat men Officieren aanftelde, genomen uit de Huïsbedieriden van Edele Familien. Toen de Graaf de lippe tot Hoofdbevelhebber der Portugeefche Krygsmagt was aangefteld , poogde hy de waardigheid van den Krygsman te herftellen. Op zekeren tyd ten middagmaal zynde by een Portugecsch Edelman, Collonel in den Krygsdienst, was een der knegts, die de tafel bedienden, in Officiers - Uniform gekleed : op dit vreemd vertoon des onderzoek gedaan hebbende , bevondt hy, dat die tafelbedienaar Capitein was by een Regiment voetvolk: onmiddelyk rees hy op,  52Ó" waarneeminüen óver dé zeden cp, en drórig döor , dat deeze Krygsman - tafeïknègè dit werk zou ftaaken, en nevens hem plaats aati tafel neemen. „ Het is altoos de handelwyze geweest van verftandigè Generaals, om eene zekere maate van waardigheid aan Krygsposten te hegten ; zy hielden het daar voor, dat Hoogmoed zo zeer te pryzen was in eeri Krygsman, als Nederigheid in een Priester; dat flaaffche Dienstbaarheid en Krygsgeest met elkander niet beftaan konden. Dit was gemelden Graave de lippe's grondregel ; en zo groot was zyn yver voor de eer der Wapenen, dat hy openlyk verklaarde, een oneer te zyn voor eeri Officier , wegens eene aangedaane belediging geene voldoening te eifchen , of die, gevorderd zynde, niét tè geeven. „ Zints de Regeering van josephus den I, namen dè zaaken een keer ten goede, niet alleen in het Leger, maat ih bykans alle deelen des Ryksbeftuurs. Toen deeze Koning den Throon beklom , lagen Landbouw en Manufactuuren 20 zeer verwaarloosd, dat het Volk , ten aanziene van voedzel en kleeding , van vreemde Volken afhing ; dè Kunften werden veragt, en de Inkomften waren fchaars; De Engelfchen verzorgden, overeenkomftig met het Verdrag van Methuen , de Portugeefen van Wolleh Kleeding, waar voor zy Wyn ontvingen. De aanmoediging, door dit Verdrag aan den Wynbouw gegeeven, en de gemaklykheid, waar mede de Portugeefen, döor langduüfigè ondervinding, deezen arbeid voortzetten, bewoog de Landlieden, om den Landbouw te verwaarloozen, en zich geheel op het planten van Wynftokken toe te leggen; hier door vermenigvuldigde de Wynoogst, doch de Graanteelt ham in dezelfde maate af. „ Zodanig was deels de toeftand van Portugal, wanneer Koning josephus tot zynen eerften Staatsdienaar Senhor carvalho , naderhand bekend onder den naam den Marquis de pombae, benoemde. Het Ryksbeftuur van dien grooten Staatsman maakt een Tydperk uit in de Jaarboeken van Portugal. Hy poogde, en niet te Vergeefsch , de aandagt des Volks te bepaalen tot deszelfs waare belangen. De Landlieden werden verpligt hunne Wyngaarden te verminderen, en een derde gedeelte van dezelve tot Graanlanden aan te leggen. Deeze wyze inrigting ging gepaard met zo hoogstheilzaame uitwerkzelen , dat het tot den dag van heden toe gerekend wordt  EN GEBRUIKEN DER PORTUGEESEN. £2^ wordt voor een der heilzaamfte bedryven zyns RyksbeI ftuurs. „ Naardemaal bevolking het natuuriyk uitwerkzel is I des Landbouws, verfchafte hy bezigheid voor het opkoi mend en aangroeiend Geflacht, door Manufactuuren van \ veelerlei aart op te richten. Vlytbetoon deezerwyze opgei: wakkerd, begon het Land eene nieuwe gedaante aan te neemen. De Koopman, lloeg de hand aan den handel, voori heen alleen door Vreemdelingen gedreeven; de Landman I voedde en kleedde zich, en zyn Gezin, met de voortbrengï zelen van eigen grond. „ De poogingen van den Marquis, dus verre met eenen « gewenschten uitflag bekroond, zetten hem aan tot verdere i onderneemingsn. Hy poogde desgelyks een geest van i vlytbetoon op te wekken by de Volkplantelingen , die I langen tyd in de traagheid van het Moederland gedeeld ( hadden. Maar weetende, hoe zeer het een vrugtloos be i ftaan zou weezen, werkzaamheid en vlyt te verwagten \ van lieden, gebukt gaande onder de knellende ketens der I llaavernye, deedt hy een Bevelfchrift uitgaan, by 't wélk if de Inwoonders van Brazil, en van andere Volkplantin; gen aan de Kroon toebehoorende, in hunne vryhefd herf fteid, en geroepen wierden om dezelfde vrydommen te I genieten als de Inboorelingen van Portugal. Eene l daad zo vol regtmaatig- en menschlykheids, is' genoegzaam c om vergoeding te doen voor veele Staatkundige zonden, j den Marquis de pombal ten laste gelegd; en het ftrekt 1 ter ftandhoudende eere van Portugal, dat het, de eerlts J onder de hedendaagfche Volken zynde, die het menschel dom verflaafde , ook het eerfte was, dat het voorbeeld 1 fchonk, om die banden te ftaaken. „ Portugal, op dat ik 'er dit nog by voege , was het 13 eerfte Ryk, 't welk Europa eene les gaf in Zeevaard I en Koophandel, op eene groote fchaale gemeeten. Hadt gevoegd by de Kunst yan Prediken, door zynen Broeder david opgefteld. Een an der over de Wyze van Stichting te bevorderen door openbaare Inrigtmgen, uitgefprooken by de Bevestiging van den Eerw. gibson, te St. Ninians, in den Jaare MDCCLIV ra het volgend jaar met Aantekeningen uitgegeeven De derde over den bedrieglyken en vervolgziek Geest der Paaperye,m het zeilde jaar uitgefprooken voor de Sv* node van Penh en Slirïmg die, kort naa dat ze in 't licht kwam, van eene tweede uitgave gevolgd werd. Alle deeze Redenvoenrgen trokken de aandagt, "en Verdienden ze. Maar eene Redenvoering, die, meer dan de voTrSe opmerking baarde by het hooren, en vervolgens by het leezen, toen dezelve in den Jaare MDCCLX hit licht zag was zyne Leerreden, ovex de Dwaasheid, Schande en Liet de van Zondig Vermaak, uitgefprooken voor de Algemeene Vergadering der Kerk van Schotland (*). De SehildeJy, in (*) 't Was in zulke Kerkvergaderingen , dat Leeraar? tfrti met een gelukkigen uitflag „iet zelden bekend Ste„ • dlt ™ het Beval van den welfpreekenden roberwn. zfe de Voor rede voor het eerfte Deel der Gefchiedenis van ïnerica ü\  VAN j. FORDYCE. 531 in deeze Leerreden opgehangen, van de rampzalige gevolgen en uitwerkzelen van zondig vermaak, droeg alle blyken van eene meesterlyke hand. De geest, de'fraaiheid vanopftel, de ftaatlyke ernst, het vuur, het gevoel, waar mede dezelve werd voorgedraagen, bragt een diepgaanden indruk voort op de talryke Vergadering van Leeraaren, en andere Mannen van den eerften rang, en verhief den Prediker tot eene hoogte zonder mededinger onder zyne Broederen in Schotland, als een in Welfpreekenheid op den Kanfel allen overtreffenden Redenaar (*). Omftreeks deezen tyd ontving de Eerw. fordyce den rang van Doétor in de Godgeleerdheid, van de Academie te Glasgow. Met den Jaare MDCCLX, werd hy - eenftemmig, door de Gemeente der Proteftantfche Disfenters, in Monkwell-fireet, te Londen, geroepen tot Amptgenoot van Dr. lawrence , toen afgeleefd en zwak. Naa diens, kort daar op volgend, overlyden, was hy de éénige Leeraar dier Gemeente, en hield met het waarneemen van zyn Dienstwerk aan tot den Jaare MDCCLXXXII, wanneer het verval zyner Gezondheid , die zints een geruimen tyd afgenoomen was, het voor hem noodig maakte, den Predikftoel niet langer te beklimmen. — Niet lang had hy in Monkwell-ftreet gepredikt, of zyne bekwaamheden als Leeraar verfchaften hem eene algemeene bewondering. Het aantal van de Leden der Gemeente groeide fchielyk aan; en hy predikte, verfcheide jaaren agtereen , met de kragt der Welfpreekenheid, en het vuur van Godsvrugt, voor eene altoos talryke en menigwerf opgepropt volle Vergadering. De uitwerking van Dr. fordyce's openbaare Redenvoeringen werd " niet alleen vermeerderd door een houding en voordragt, op welke hy voorbedagtlyk uitgeweest was, en waarin hy gelukkig Haagde; maar ook door zyne perfoonlyke geftalte, die op den predikftoel allerdeftigst was; door de uitdrukking op zyn gelaad, die ten allen tyde fterk was; doch meest bezield, wanneer de vuurigheid van zyn geest zich verhief in den Eerdienst, toegebragt aan den god der Waarheid. Het is door (*) Deeze Redenvoering heeft men den 'Neder-duitfeh'en Lee* zer gefchonken, in het III D. van den Vriend der jonge Hee* ren , door j. fordyce, by den Drukker deezes, J. \ktema, in 1788 uitgegeeven.  53^ LEEVENSJ3ERIGT door veele zyner Toehoorderen opgemerkt, dat hy, by veele gelegenheden, niet alleen fcheen te fpreeken; maar de overtuiging, der zielen zyner Hoorderen, in te Horten. Zyn oog, in de daad, was buitengemeen helder en doordringend; en hy hadt byzonder gelet op het uitwerkzel, 't welk een Redenaar dikwyls vermag voort te brengen op de Vergadering, door het verftandig en welberaamd gebruik van het veelbeduidend en fpreekend oog. Dr. fordyce muntte als Schryver niet min uit dan als Prediker, en 's Mans Schriften werden algemeen geleezen, bewonderd, en veele in verfcheide Taaien van Europa overgezet. In het ftuk van welfpreekenheid en fmaak worden zy door weinige, in het ftuk van zedelyke ftrekking door geene, overtroffen. Wat de Godgeleerde Gevoelens van Dr. fordyce aanbelangt, zy liepen in geene uiterften; zy draagen de kenmerken van eene gemaatigde en vrye denkwyze, voegende aan het Character van een Dienaar der Euangelieleere. Zyne onbekrompene denkwyze nam met zyne jaaren toe; nogthans, zonder dat hy te befchuldigen was van die zo zeer fchielyke overgangen in begrippen , die eer tot blyken ftrekken van voorbaarigheid in het befluiten, dan van bedaard onderzoek; en die eer eene ligt getroffene en verrukte verbeelding, dan een bondig oordeel, aankondigen. Men heeft gezegd, dat 's Mans vrye denkwyze in 't einde tot Deistery overfloeg; doch van deeze blaam is hy ten vollen gezuiverd door Mr. lindsay; die, de fterkfte bewyzen voor het tegendeel bygebragt hebbende, in de Lykreden over hem uitgefprooken , betuigt: „ Let hier „ op, ö Voorftanders van het Ongeloof! en eerbied de „ redelyke zegepraal van een Geloof op Rede gegrond. — „ Befchouwt dit, gy Jongen ! en laat u niet vervoeren „ door de begochelingen van een Stelzel, 't welk geene „ beginzels heeft van eene genoegzaame fterkte om u te „ behoeden tegen de valftrikken der ondeugd, en geen „ hoope fchenkt, gelyk deeze, om uw hart te onderfchraa„ gen, wanneer het ongeluk u aangrypt, of de krank - „ heid u op het kwynend ziekbedde ftort. Neemt „ dit in agt, 6 Ouden van jaaren ! en vind 'er u door „ bemoedigd,,om, met vreugde, te loopen 't geen u nog „ af te leggen ftaat op de loopbaane der fterflykheid; ten „ einde gy, naa bet geloove gevolgd, de gedagten is ver„ eerd, en gedeeld te hebben in de vertroostingen der „ zo-  VAN J. FORDYCE. 533 rodahfaen, die uwe voetftappen, in uwe jeugd, op het " md def deugd vestigden, gy ook hier naamaals deelge" Sooten n?oo!weezen van hun gezelfchap, deelgenooten hunner wugdc in de gewesten van eeuwigduurende " SeSnv?erPen Dweepery mogten een kreet tegen zyne BeffiKSflEfeiT of, onder Ie hand, ter benadee inge S naams, ongunftige berigten wegens zyne^ gevoelens verfpreiden, &aan lyne Godsvrugt vie geen twyfifl. D eze Waalde doorï met den volden glans , in alle zvne Schriften; deeze hadt altoos in zyn openbaar Dienstwerk uitgemunt, dikwyls fteeg dezelve tot een hoogte ^ heiligen yver op. Dan behoorde fordyce niet tot der zodamgen aantal, wier Liefde tot god, de liefde tot de Menfchen welke daar uit gebooren en daar door bezield E wol, als verteert; die een grooten er, veel geTiifftc; maakenden vver betoonen voor de Aieien num1^ Mgim'enfchen, zander -y^^^ïletrerNeen'tn Tuin Hrhaamlvken ftaat en behoeften betreit. iNeen. ^yu hart SS niet warmer van Eerbiedenisfe voor god, danMSweldaaïgheid aan zyne Medemenfchen; en miste ny nlmm'r , by file gelegenheden te toonen hoe we kdaadig hy was in het bewyzen van befdeblyken, zo verre zvne omftandigheden zulks gehengden. YZo agtenswtardig was fordyce in zyn openbaar Charafter - in het huislyk leeven was hy beminnelyk en bemind BvzoSer teder betoonde hy zich in zyne huislyke Strekkingen Zyn onderhoud in gezelfchap was vrolyk bevallig en leerzaam; en, fchoon zyn voorkomen altoos eSdigwaf^efpem men 'er geenftugge ftrengheid in Het was de waardigheid der deugd, die, wel verre van de vrvheid des onderhouds te belemmeren, zelfs de onwelLgen ter vrolykheid niet dempte, of eenig noodloos bedwanf lag op de onfchuldige vreugd der jeugdige ja Nan'de herderlyke zorg over zyne Gemeente, met den Taare MDCCLXXXII, afgelegd te hebben, bragt .,y het irootfte gedeelte zyns overigen leevens door , op een f andïoed in Hampfhire , in de nabuurfchap van Lord met wkn $ gemeenzaam verkeerde en tot « groote Boekery hy een vryen toegang hadt. Kort.naaiden dood van zyn Broeder, Dr. william, ging hy na Bath naa veel geleden te hebben van eene borstkwaale , aan welke hyveele jaaren onderhevig geweest was. Deeze  534 LEEVENSBERIGT fennt?a^CdSneD ^ê^^ken, aan hooge jaaren eiStede S ƒ met ee'\V0]™aXt Christlyk geduld Hv moeten hier twee verfaalll^i™t «Naauwlyks ont- over myns ïm?rS elkander, zonder een loffpraak dood — maïr h ï' 'V2" traan wegens zyn fchyn werd hyTagthJk ove"gevofc ^ S" <** Sa^^ Wy^hadden^onleTg ghoudl/teT wilo^^' PER's Sermon to the 7e%s _ IhT WILI:IAM c0°' ge Pfalmen en Liedére^^^^ eenimy te rusge na MonkwHl n™», V P y' dtt voen eenig muzyk hefbeZ J' Ur " Saan ™2 zich fm^lfj^ Zeer Soed : onmiddelyk zette zv mede, dit vermaakte hemdï ÏX \Zy fDg deed herhaalen: zich daar'V^W^t^^^ l even in llle, off2 " genieten en Z den Dood, &* 4****, ff t^E^ » • «—^ zodaZge^orUretiJi t fionden in gezette tyden tot die Jfigti^T^Z t% de  VAN J. FORDYCE. 53£ de Wereld weder te keeren, als hebbende, ten aanziene van den Hemel, genoeg gedaan. Een Menschis niet waarlyk TdZ Dood bereid, dan wanneer hy, in den doorgaantien Zi zyns leevens, zich geheel aan ^ overgeeft; der wyze, dal zyne Ziel in den Hemel is , eer hy derwaards gaat en Sêr toe kan hy alleen komen, door, m ftille eerbietienis re alle zyne gedagten, woorden en daaden, tot god Muil te brengen; waar over-ik u zo dikwyls onderhouden *& JL Antwoordde : „ Dat is waar, Doctor! dit is het kenmerk, waarvolgens een Mensch zichzelven moet " beoordeden: want een Mensch kan zich wegens zyne " bedrwen niet voor god beroepen, indien zyne daa" den hi zvn geweeten hem veroordeelen." — God zy beloofd' min- geliefde henriette , vervolgde hy, dat Inz ftvoelens in het Godsdienjlige zulk eene zamenftemnü^me elkander hebben. Het heeft een groot gedeelte van hel Genoegen myns leevens uitgemaakt , dat gy met my 'jSaaf kondt vinden in zulk eene denkpze—Daar zyn verfcheide bronnen voor u overig, indien tk u verlaat. Ik ZJL»0 zeer dat gy "er u van bedient. Nevens den Godsl ^rdelWife Bladeren, hebt gy Boeken, Vrienden, en dl Muzyk: ik zou 'er meer kunnen byvoegen; maar dit '"genoeg.-Werp u zelve neder voor god, m den naam des Verlosfers. Hy zal zorge voor u draagen - Hy 7al u Vrienden verwekkenl ïk verlangde ons gefprek eene andere wending te geeven en ze det met ontroering: „ Maar gy bevindt u im- mers betèr, myne Waarde P' /* heb het, antwoord- de hv zekér gemaklyker , en minder pyn gehad, dan tee of drie weeken "geleden ; 'er fchynen zich eenige Zmtiiïe tekens op te eisen; en ik verzeker u, myne WaarS " dit ik het1 leeven geenzins moede ben : want, fchoon de JlmJtige weet, dat ik reeds lange bereid geweest fen Zriyn opontbod, nogthans zal ik, indien het Ïem behaage myn leevenslamp nog een mmg JSf ™e laaten branden, dit met genoegen genieten; ik ben de Zjn6 Fordyce zat den gewoonen tyd naa het avondeeten od ; hy hadt 'er zonder wederzin van genuttigd. OmuentPef uur fchelde hy de Meiden boven; die, nevens mv eri mvne Nigt, hem na zyn ilaapkamer hielpen. Tot Svne oSpreellyke vreugde", fcheen het hem minder ffirSn §en laatften> tyd* te koster> om, detrappen op te klimmen: dit viel hem wel eens zo moeilyk, dat hy Qq 4 op  52$ LEE VENSilERIG t op elke plaats, waar het voeglyk kon gefchieden ftoel gereed vond, om 'er op uit te rusten! eei hy verder ï!ffy vweemgde zich met ons in de betuig van dankbaarheid en verwondering dar hv unfL ë g Y, n meer gemaks zou hebben S' y' "ger leevende> op dat ik na beddek galf ^ my'do r^o ïat°op te blyven, niet afmatten. Ook verbood hv mv in den nagt op te ftaan Cgelyk ik uit bezorgdheid voo hem menigmaal gedaan hadt,) ten ware dat hy my riep Hv deed my dit belooven. Wy omhelsden elkand^ en fcheidt ,, Ik verliet hem welgemoed, helder van gedaan, en getroost; ja, ik mag zeggen, vrolyk. Wy Sn elk in ons vertrek, ,n flaap; maar, dewyl het mVe eene dmv van gemeenfchap hadt met het zyne, kon hv zich niet verroeren, zonder dat ik het hoorde.' Hy werd omtrent twee uuren wakker, ftak een waschiicht a™zyn lamp aan, die beide op een bedtafeltje ftonden, met zvne m? dicynen Hy ontftak dit licht, om te beS te bunnen eerften flaap. In het &rtlr^0^£7^Ala% ftootte met myn hoofd tegen de deur. Die ftoo hinderde my een ge minuten, en vertraagde myne komst. Ik hield my fterk, om hem niet te ontrusten 7^*„ ne Waarde! fprak hy, ten eSJejanf IS£ 7it' gegaane waschhcht u niet ntogt verfchrikken. Gy helt' door dien floot uw opkomen by my duur betaald. — Dh zeggende, ftond hy op, cn riep de Meiden tot twee of ^nZ?hTLrfterke ftem- ~ fc^^t' 3llen ern,st ,d[onS' ik ^r op , dat hy weder te bedde zou gaan ; doch hy weigerde zulks, vóó/dat ik Lr, tegen de ontftekenis zou genomen hebben. Toen foS hy: Zyt gy beter? Ik antwoordde: „ ö Ta, weli K wel! Goo zy geloofd l fprak hy, zyne handen om horS heffende; en, met deeze woorden in zyn mona^vielhv 1 onze armen, zonder eenige zugt te loozen, of da wy eÏZ geratel m zyn keel hoorden. Zyn Geest was onmfddé lyk opgevaaren tot god, die denzelven gaf z0' fterk  van j. fordyce. 537 t fterk was myn Geloof, dat ik op dit oogenblik dagt: [ Hy , die het oor vormde, zal myne klagt hooren , en het j eerwaardig ftof weder leevendig maaken. Myne i Dienstbooden vloogen allerwege heen, en haalden een Doc- i tor en Chirurgyn. Zy deeden wat zy konden, om het I leeven weder op te wekken ; doch te vergeefsch. Hy j was uit myne armen gerukt, die altoos in myn hart zal : blyven. Ik zag hem niet meer." Zo befchreef de Egtgenoote, eenigen tyd naa dit affter* , ven, den dood haars Mans, die zich door. de volgende Werken by zyne Landgenooten, en door eenige ook by ons, : beroemd gemaakt heeft. 1. A Sermon and Charge at the Ordination of the Rev. \ Mr. gibson, Minister at St. Ninians, 1754. 2. Ordination Sermon on the Eloquence of the Pulpit, < gevoegd by the Art of Preaching, deor zyn Broeder da1 vid, 1754. 3. A Sermon on the Spirit of Popery, gepredikt voor ! de Synode van Perth £? Stirling, 1754. . 4. A Sermon on the Folly , Infainy, and Mifery, of Un'. lawful Pleafure, gepredikt voor the General Asfembly of the I Church of Scotland, 1760 5. A Sermon on the Death of Dr. lawrence, 1760. 6. Sermons to Toung Women, 2 vol. 1765 (f). 7. A Sermon on the Character and ConduB of the Femalo ! Sex, 1776 (1> 8. Addresfes to Toung Men, a vol. 1777 9. A Charge at the Ordination of the Rev. james lind» . say, in Monkwell■ ftreet, 1783. 10. Addresfes to the Deity, 1785 (**). ii. Poëms, (*) Volgens onze voorgaande Aantekening, in 't Nederduitsch vertaald. (|) Deeze zyn uitgegeeven onder den tytel van de Vriend I der jonge Juffrouwen , II Deelen , waar van een tweede Druk by onzen Drukker yktema, in 1779, het licht zag. ({) Deeze Redenvoering maakt het eerfte gedeelte uit • van het lilde Deel van de Vriend der jonge Juffrouwen , by denzelven. (§) Zy zyn, onder den tytel van Vriend der jonge Heeren, by den bovengemelden in 't Nederduitsch uitgekomen, 1780. - ( »*) Men vindt ze in het lilde Deel van de Vriend der jongt Heeren,  53^ Ï.EEVENïBERIGT VAU J. FORDYCE. 11. Pocms, 1786 (*). 12. A Discourfe on Pain, 1791. 13. The Temple of Virtue, a Drcam, gefchreeven door zyn Broeder david (f). (*) Eenige uitgezogte zyn geplaatst in het evengemelde derde Deel. (f) Dit maakt het Mot uit van het derde Deeltje der Nederuuitfcae Uitgave vau de Vriend der jonge Juffrouwen. Deeze uitmuntende Gefchenken voor Neêrlands Jongelingen en Jonge Dcgters, van den beminnelyken fordyce, zyn, by gemelden Drukker , ieder in III Deeltjes, nog te bekomen. pope, by het graf van emma. {Eene Wysgeerige Verciering.) By gelegenheid dat de beroemde Dichter pope over een Dorps - Kerkhof wandelde, vestigde hy zyne aandagt op een onlangs opgerigte Graftombe. De hier door verwekte denkbeelden deeden he n in eene diepe mymering vervallen ; en, zonder 'er om te denken, rolde hy tusfehen zyne vingeren een papier te zamen , op welk hy de boertigfte regels zyner Dunciade gefchreeven had. Een oogenblik laater fcheurde hy het papter, en wierp de ftukken op het Graf. Het leven is te kort, zeide hy, om te leeren haaten, zonder onrechtvaardigheid ; of zich te wreeken , zonder wroeging. Het Hekeldicht , gelyk nan ëerïe, in 't duister gefchooten, pyl, bedreigt de kwaaden , doch treft veelmaalen den goeden. De Haat is een verteerend vergift voor de ziel; zy doet het leven verflyten , en vernietigt , zonder vrucht , de oogenblikken van vergenoegen. Ongelukkigeu! wier beftaan door deeze helfche drift vergiftigd wordt, gaat naar een Kerkhof, befchouwt de Graflieden , leert aan het toekomende denken : dé lucht, die gy aldaar inademt, zal uwe denkbeelden zuiveren; de jaaren, die nog niet gekomen zyn, fcheiden u af van de voorwerpen, die gy haat; uwe drift zal bedaaren, uw oordeel verlicht worden. De Dichur, nogmaals zyne gedagten op de Tombe vestigende, voer voert: vier voeten diep beneden deeze onlangs geroerde aarde, ligt een wezen , 't welk myns gelyken was. Vóór gisteren ademde , fprak, en dagt het. Heden is dat alles geëindigd. Het gevoel zal dit lichaam, waar van maar alleeft de gedaante beftaat, niet weder bezielen. Hier houdt alles op, aan  pope, BY HiVT GR&F VAN EMMA. 5-9 ain deeze zyde der eeuwigheid; liefde, fchoonheid, aangesaame vermaaken , die het leven verteeren, terwyl zy het vervroiyken ; het geluk van bemind te worden, alles ! — In deezer voege by zich zei ven redekavelende, kwam , uit eene nabuurige wooning, eene jonge Dochter te voorfchyn; zy was aartig, gelyk men van een meisje van zestien jaaren, dat nog merkiylt in bevalligheden moet toeneemen, kaa verwagten. De bleekheid van haar gelaat gaf aan haare geregelde trekken een zacht en feutimenteel voorkomen. Haar fchoon hoofd Hak een weinig vooruit, met dat ftilzwygen, 't welk de behoefte der liefde kenfehetst; en met eene openhartigheid van gevoel, 't welk zich nog niet heeft kunnen volmaaken. Met zodanig een gelaat kan men alles zeggen : de levendiglte uitdrukkingen der liefde omzwagteleii zich met de oufchuld: men fpreekt nog niet; maar men gevoelt. Het Meisje hield bloemen in de hand , die zy over het Graf ftrooide. Pope dagt aan zyn verfcheurd Hekeldicht: de eerbetuiging was dezelfde; men begint te beminnen, wanneer men ophoudt te haaten. Het Meisje wierd pope gewaar, die op het Graf Haarde , en haar allengskens naderde. Misfchien verlangt gy te weeten , zeide zy, .... en zy begon te fehreijen. Dit is het Graf van Emma en Lower. Ik zal u, 't geen ik zo even gehoord heb, verhaalen. Emma en Lower wilden zich vóór gisteren in 't huwelyk begeeven; zy fielden die plegtigheid uit tot den volgeladen dag: doch het woord Morgen behoort niet tot het leven ; maar alleen tot de hoop. De klok had reeds zeven uuren geflagen; van den anderen kant des muurs van het park hoorde men reeds het geblaet der fchaapen , die naar huis gedreeven wierden. Dat wy ons haasten, zeiden de Herders; welk een vreeslyk onweder broeit daar! Emma ziet naar den hemel j hy is bedekt met wolken; de donder begint te rommelen , verzeld van een ftonregen. Emma en Lower hebben zelfs den tyd niet, om in een der Zomerhuizen van den Tuin te vluchten. Gevallig bevinden zich de beide Gelieven in de nabyheid eener Grot, in het afgelegeust gedeelte van den Tuin : hier brengt Lower Emma. * Hoe traag loopt deeze dag ten einde ! zeide hy: de dag van morgen, zal die dan nooit komen ? Morgen zullen wy te zamen vereenigd zyu, en de dag van heden fchynt my als eene eeuw tusfehen u eu my.— ó Myne waarde Moeder, zeide Emma, hoe groot zal uwe ongerustheid zyn ! Wees ge¬ rust, antwoordde Lower; het onweer zal eerlang bedaaren ; ik zal u by haar brengen ; zy zal eenige oogenblikken van ongerustheid vergeeten; doch ik , myne waardfle , zal u nooit vergeeten. Morgen zal uwe Moeder my Emma geeven : morgen zullen de blyde huwelykszangen zich vereenigen met onze hei - li.  54° *orE, BY HET GRAF VAN EMMA. lige eeden. Morgen 'Er valt een verfchriklyke Mixern-* ftraal, verzeld van een ontzettenden donderdag Morsen beftaat niet meer voor Emma en Lower \ Het onweder houdt eindelyk op. De hemel wordt helder De nog overige verfpreidde zwarte wolken daalen neder tot den gezichteinder. Een koele verkwikkende wind ruischt zoetjes door den lommer van het geboomte. De maan verspreidt over alle voorwerpen haaren bleeken melancholieken glans , welks betoverende kragt door de lhlte van een fchoonen nacht nog vermeerderd wordt. Straks weergalmt de omtrek der Grot van de duizendmaal herhaalde naamen van Emma en Lower. Werwaards fpoedt gy u . tedere Moeder van de fchoone Emma? Helaas! zy had overal haare geliefde Dochter gezogtzy dagt nu eindelyk aan de Grot. Ongelukkige Moeder! een vreeslyk voorgevoel ontrust haar, en fchynt haar vleueels te geeven. Een aantal bedienden, met flambouwen in de'hand, heeft moeite haar te volgen. Zy nadert de Grot. Ach 1 hoe beklaag ik haar 1 De beevende Moeder roept te vergeefsch haar kind, en valt in flaauwte op het gezigt der Kruiken , die , aan den ingang der Grot, door den blixem getroffen, nog brandden, lienige haarer bedienden ruimen de brandende takken uit den weg; komen in de Grot; doch het deerniswaardigst fchouwfpe! doet hun verdommen. Emma zat op een bank van zooden ; de eene hand om den middel van Lower gellagen , en met de andere bedekte zy haare oogen. Lower, voor haar op de knieën liggende, was met het lichaam gedraaid naar den ingang der Grot; hebbende zyne beide handen over Emma uitgeftrekt, als had hy haar voor 't geweld des blixems willen beveiligen. ■ Dus wierden twee Gelieven door denzelfden flag geveld, en verwisfelden te gelyk het leven met den dood. Dus daalden zy,vervuld met de vleijendfte vooruitzigten plotsliug in het graf. Dit verhaal geëindigd hebbende. ging het Meisje heen , en liet den Dichter alleen. Hy Haarde het Meisje na, en, haar niet meer ziende, vestigde hy zyn oog nogmaals op de Tombe. Ach! zeide hy by zich zeiven, waarom Helden deeze Gelieven hunne vereeniging een dag uit ? waarom trouwden zy niec gisteren? Doch laaten wy hen niet beklaagen, daar zy, ten minflen, in de verwagting van hun zo nabyzynd grootst geluk ten grave gedaald zyn. Maar laat ons, zo veel mogelyk, ieder dag verryken met die voordeelen, welke ons een volgende dag belooft, doch niet altoos geeft. De tyd vlucht, zy ontglipt ons, en neemt een deel van ons leven mede. 'Het is altoos te laat , wanneer wy de uuren terug roepen, om dezelve beter te genieten. Wy grypen naar het toekomende, gelyk een vogel een halm tragt op te vangen, door den wind weg-  POPE, BY HET GRAF VAN EMMA. 541 weggevoerd. Laaten wy eiken loopenden dag gebruiken, als ware hy de laatfte van ons leven. De morgen, het kind van den avond , volgt zyn' vader wel op in alle erflyke rechten van den tyd ; doch is, ten onzen opzigte , dikwyls gelyk aan een onterfden. Een tegel, vallende van het dak, een onverwagte aanval eener heete koorts , een ader , die in onze ingewanden berst, doet dikwyls voor ons den morgen, met alle zyne verwagtingen, verdwynen. Van het tegenwoordig oogenblik zyn wy meester,- maar laaten wy geen jaaren vooruit rekenen. Het Heden is voor ons; draagen wy zorge, het niet te verliezen : kunnen wy de genoegens van Msrgen ook genieten, zo veel te beter! maar wy moeten dat tydftip fteeds befchouwen als een Vriend, dien ous de Hemel toezendt, en dien wy moeten vergasten, als of hy nog dien zelfden avond zal vertrekken. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Is het niet de grootfte dwaasheid, men mag wel zeggen de grootfte godloosheid, zich op ondeugden te beroemen ? Al wie zich tot een redenloos dier verlaagt , heeft zich den naam van mensch geheel onwaardig gemaakt: nogthans zyn 'er zo veelen, welke 't eene eere rekenen, zich ver beneden het redenlooze te verlaagen. By zulk eene levenswyze lyd en de ziel en het lichaam beide. Zyt waakzaam , nugteren , en welbedagt; want waarlyk gy weet niet in welke gelegenheden gy komen kunt, dat gy alle uwe kragten en verftand van noden, ja dubbel van noden, hebt. Hy is een verderfelyk man in de zamenleving, die door zyn kwaade en verfoeyelyke voorbeelden anderen verleidt, en niet rust, voor dat hy medepligtigen in zyn kwaad heeft. Hoe kan de mensch de ga¬ ven , waar mede hy door zyn' Schepper befchonken is geworden, onverantwoordelyk misbruiken! Verdient hy niet de uiterfte veragting, die zyn lichaam verderft, en zyne ziel verlaagt beneden het redenloosfte wezen van God gefchapen. — Gedenk,ódwaze fterveling! dat gy, even als maar één lichaam, één leven, ook maar ééne zier hebt; en gedenk 'er by, dat die ziel eeuwig aanwezig blyft, en in dien ftaat ook eeuwig gelukkig, maar ook eeuwig rampzalig kan wezen, al na dat gy de ontvangen gaven, vau uwen Maker verkreegen , wel of verkeerd hebt aangelegd. Gedenk, dat gy uwe redelyke ziel ontvangen hebt tot eene beftemming, niet om dezelve te verlagen tot beneden het redenlooze : maar om die > te verheffen , ware het mogelyk , tot den ftaat eens Engel?. Zie, zo is onze beftemming, zo is de beftemming van elk mensch. —— Dan de gelegenheden kunnen nog veelal eene misdaad verzwaren , en dezelve on ver-  54* ZEDELYKE BEDENKINGEN'» verantwoordelyker maaken : by voorbeeld, de dronkenfehap is altyd eene onverichoonlyke misdaad: maar, wanneer men iti een post gefteld is , waar men vooral migreren en welbedagt moet weezen , om dat 'er het algemeen , by zekere eevallen onherftelbare fchade by zou kunnen hebben, is het onven'eeflyk, onverantwoordelyk , ja ten uiterften godloos, zichzelven, door onmatig drinken, geheel buiten ftaat, en redenloozer te maken, dan het ftomme vee, dat niet meer zuipt, wanneer de natuur zegt: ik heb genoeg. Hoe godloos, hoe onverantwoordelyk is dan niet het gedrag eeniger menfchen, die den naam willen dragen van redelyke wezens , en zich nogthans gedragen als het redenlooze vee, met zich te beroemen op daden, waar over reen zich behoorde te fchamen. Mensch , wie gy ook zyn moogt, wilt gy gezond leven op de waereld ■ wilt gy veele gezonde dagen genieten haakt gy na lankheid van leven gy zult veele gezonde dagen hebben , en eenen hoogen ouderdom bereiken, volg ilegts de lesfen op , welke u door de dagelykfche bevinding geleerd worden —— leef ingetoogen — leef matig. Indien gy beftendig deze lesfen opvolgt, en gy leeft waarlyk matig en ingetoogen , ik ben wel verzekerd , dat gy u lankheid van dagen kunt belooveu, en gezondheid. Het is waar, 'er leeven menfchen, welke altyd met krankheden en ziekten te worftelen hebben, en die men zal zeggen dat gematigd en ingetoogen leeven. Het is waar, 'er fterven menfchen, vroeg en in de vaag van hun leven, die voor 't oog van al de waereld voorbedden van ingetoogene matigheid geweest waren. Het is zo dan , behalven dat elke regel zyn uitzondering heeft, kan het, behalven dat, nog wel ligt gebeuren , dat zulke menfchen zich aan de eene of andere buitenfpoorigheid overgaven , die voor 't oog der menfchen altoos verborgen is gebleven: veele menfchen zyn doorgaans nergens zorgvuldiger in, dan gebreken voor het oog der waereld te verbergen. Dan het zy hier mede zo het wil ; het is en blyft een onveranderlyke waarheid, dat de onmatigheid en losbandigheid de verdervers onzer gezondheid en van ons leven zyn. Veelen, aan losbandigheden en onmatigheid overgegeven , breneen hunne dagen ! niet ter helfte; terwyl zy , geduurende bun kortftondig leven, aan allerley ziekten en ongemakken onderhevig waren, en een leven hebben doorgebragt vol jammeren en ellenden. — Wil men derhalven hoope, gegronde hoope, hebben op een gezond en lang leven, wy moeten dan zelve daar toe medewerken , wy moeten ingetoogen en gematigd leven, onze driften bedwingen , en geene Haven worden van onmatigheid en losbandigheden. De moeilvkde zaak voor den mensch , om ter uitvoer te brengen gelyk het waarlyk behoort, is zich zelven regt te ken-  ZEDF.LYXE B5DENKIN6ES. 543 kennen. De zelfkennis is eene zaak van het alleruiterst aanbelang, fchoon men mogelyk onder het gemeen zou wanen, dac het maar eene ligte zaak zy. Ons zeiven vleyen wy , onze ei. gene vermogens en daden zien wy mst een gunftig oog aan, terwyl wy die van anderen ongunftig befchouwen. Van hier, dat de mensch zyne eigene vermogens , zyne eigene bekwaamheden , met een woord , zyn eigen waarde , niet kent —— dit doet hem zo vaak onderneemen, waartoe hy niet berekend is; dit doet hem zo dikwils zyne natuurlyke zielsvermogens hooger fchatten, dan zy in der daad zyn ; tchoon zulk een begane dwaasheid menigvuldige malen , door een verkeerde uitkomst, openlyk wordt geftraft: men ziet zelden, nogthans, dat het zyn gewenscht einde bereikt; de mensch wordt 'er niet beter, of niet wyzer, door. Dingen te onderneemen, welke niet wel uitvoerlyk zyn, waren beter gelaten, dan ondernomen; het is ongelyk beter, iets, het moge zo fchoon , zo voordeefig voor 't algemeen, en voor den onderneemer, zyn , als men met mogelykheid begrypen kan ; beter is het, ongelyk beter, zo eene zaak niet te onderneemen, dan dezelve, ondernomen hebbende, te moeten laten fteeken. Wanneer men zo iets onderneemt, in vooruitzigt , dat het voor 't Gemeenebest allervoordeeligst moet weezen; maar men kan het niet ter uitvoer brengen, dan zal het ten merkelyken nadeele ftrekken voor het Gemeenebest. Daarom moet men altoos de berekening eerst opmaken, of het geen men zai onderneemen ook uitvoerlyk zy; men moet zelfs dat geen agterwege laten en verwerpen , 't welk niet kan uitgevoerd worden , fchoon anders het beste, het nuttigde en voordeeligrte —— ook moet tyd en plaats wel in agt genomen worden. Hy, die weldaden ontvangt, kan noch mag dezelve vergeeten, zonder zich aan de fnoode misdaad van ondankbaarheid fchuldig te maken. Dan hy, die weldaden fchenkt, komt in eene geheel andere betrekking voor. Hy behoort te vergeeten , dat hy anderen heeft wél gedaan i ten minflen verliezen zulke daden al hare fchoonheden , en het blyven geene weldaden meer, wanneer men dezelve geduurig ophaalt, en hem onder het oog brengt, aan wien zy gefchonken zyn, en on. ophoudelyk bewyzen van erkentenis daar voor vordert. Het is billyk, erkentenis voor gefchonken goed te verwagten: als dit met ondankbaarheid en veragting wordt beantwoord, dan is hy, welke men weldaden gefchonken heeft, veragting waardig, waardig dat men dezelve niet meer aan hem, maar aan dezulken fchenkt, die zich door hun gedrag dezelve waardiger maken. Dan hy, die ze beweezen heeft, moet op zyne bewezen weldaden daarom niet pochen, of allerwege roem dragen ; want in zulk een geval verliezen zy , even als in 't voorige, al haar fchoon. C. v. D. G. BET  544 m'-T KKAAPJE EN DE MAAN. HET KNAAPJE EN DE MAAH.-^ Eene Vertelling. Zeker Reiziger ging eens op den weg , met zyn Zoontje aan zyne zyde. De Zon fcheen toen zeer helder, en gaf veel warmte Bleek,als een wit wolkje, ftond te gelyker tyd de Maan aan den hemel. Het knaapje dreef met hare bleekheid , met haar onbeduidend fchynfel, den fpot, en achtte haar geheel aanwezen overtollig. De Zon ging onder, en , eer 2y nog ter beftemder plaatfe gekomen waren, was het gansch nacht geworden. Nu prykte de zilveren Maan in haren vol' len luister. Nu verlichtte zy de Reizigers op hun pad. Nu deed zy hun de voorwerpen in ene zachte, aangename, fchemering genoegzaam kennen. Nu verdreef zy voor hun henen de fchrikken der eenzaamheid, en het akelige van den nacht. — Het knaapje bekende daarop zyn onrecht, en bad de glinfterende fchyf wel duizendmaal om vergeving. ~— Uw „ bidden kan zy niet horen" fprak hem toen zyn Vader lagchend toe „ maar, wik gy wys zyn, trek dan „ liever uit de overweging van uwen beganen misflag dezen „ gedragsregel, voor het vervolg : „ ,, nooit moet men te fchielyk den man verachten , die , door overmagt belet „ zyn licht te doen fchynen , langen tyd in zyne wezenlyke „ „ waarde niet wordt gekend. Wanneer de nacht aanbreekt, ,, „ treedt Zulk een dikwyls zo veel te fchitterender te voor„ fchyn, en wordt hy vaak het enig , koesterend, licht der „ zynen." " Het knaapje beloofde aan deze les te denken, en zy gingen verder. Thans hield hy zyn oog fteeds onbeweeglyk op de liefelyke Maan gevestigd. „ Hoe meer ,, ik haar aanzie," riep hy eindelyk uit, hoe meer ik het ,, onrecht , dat ik haar deed, gevoele. Zy is niet alleen zo „ goed als de Zon; maar veelligt overtreft zy dezelve. Als „ ik tegen de Zon opzie, maakt zy my de ogen blind; de „ Maan, daartegen, fchynt in myne befchouwing behagen te „ vinden , want zy boeit mynen aanblik. Het licht der „ Zonne gaat van drukkende warmte vergezeld ; de Maan „ fchynt zacht en koel. Wanneer de Zon" „ Niet alzo, myn Zoon ," viel hem zyn Vader in de reden : ,, verval toch nooit in den misflag zo veler menfchen , die „ geloven nimmer iemand te kunnen pryzen, zonder dat „ zy een ander' tegen hem in de laagte ftellen , fraaden en „ verachten."  MENGELWERK, tot fraai je letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. uitbreiding van , en ophelderende aanmerkingen over, de woorden van apostel jacobus: De zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God en den Vader is deeze, Weezen en Weduwen te bezoeken in hunne verdrukkinge, en zichzelven onbefmet te bewaar en van de wereld, jacobus I. vs. 27. Anostel tacobus, de bovenftaande woorden fchryvende aan de twaalf Stammen in de verflrooijwge, mag men aanmerken, dat ten doele hadt, om te keer te gaan een valsch denkbeeld ten opzigte van den Godsdienst 't welk itand greep onder de Joodfche Leeraaren en hunne Leerlingen van dien tyd, en inzonderheid heerschte bv de Schriftgeleerden en Pharifcen, de vcornaamfte Leidslieden des Volks, ten opzigte van Godsdienftige be- eiiüoen en daar uit voortvioeijenuc Wci^«i,. tuv..,. — ten orondllage gelegd en aangenomen zynde, zal men zeer gevoegelyk, by wyze van omfchryving, daar aan deezen fn mogen geeven; een zin, gefchikt om 's Apostels meenint in het juiste licht te plaatzen , en misduidingen "waar voor deeze plaats anders bloot ligt, tegen ^ gDe' Pharifeen en Schriftgeleerden beyveren zich groot'lvks om wettifche zuiverheid aan te pryzen, deeze als " v,et voornaamfte gedeelte van den Godsdienst te doen V voorkomen. Hilr door hebben zy zich een grooten " S van Heiligheid verworven (*), fchoon zy , ten " zelfden tyde, als zy daar op aandringen, liefdeloos, " ïeldgierig en aardschgezind zyn , ja de huizen der weduwIn , onder den fchyn van lang te bidden, of het " ver- (*) Mark. VII: 3, 4- Luk. XVI: 15- Hand. XXVI: 5. meng. 1798. no. 14. Rr  54^ UITBREIDING EN AANMERKINGEN „ vertoon van Godsdienftigheid, opeeten (*). Maar indien „ zulk een bedryf voor zuiveren en onbevlekten Godsdienst „ doorgaat by de Menfchen, is deeze het niet in 't oog „ van GODe« den Vader, van wien, en niet van feilbaar! „ Menfchen, gy de zuivere begrippen van den Gods„ dienst moet leeren (f). Integendeel, de zuivere en m„ bevlekte Godsdienst voor god en den Vader beftaat veel „ eigenaartiger in het betragten der Pligten van Mensch„ hevenheid en Regtvaardigheid; Pligten, van welke de n gezegde Leeraars weinig werks maaken, als, by voor„ beeld, het bezoeken van Weezen en Weduwen; en dat . „ een Mensch zich onbefmet van de wereld bewaar e; door zyne handen niet te bezoedelen met fchatgefchra°p'• „ de groote pligten van Regtvaardigheid en Liefde, cue' ,, de banden der Maatfchappye zyn, verwaarloozende." Ten rechten verftande van deeze dus by uitbreidingtoegelichte plaats, dienen de volgende Aanmerkingen. & 1. De Zedelyke Pligten, hier met naame, en zo ondericheiden, aangepreezen, bevatten den geheelen Godsdienst met; maar duiden alleen die byzondere Deugden aan, door de Schriftgeleerden en Pharifeen, tegen welken tacobus hier zyn lchryven buigt, zo deerlyk verwaarloosd: waarom de groote Leeraar, te hunner beftraffinge, hun, onder anderen, te gemoete voert: Wee u gy Schriftgeleerden en Pharifeen, gy geveinsden: want gy vertient de munte, de dille en het komyn , en gy laat naa het zwaarjle der Wet, naamlyk het oordeel, de barmhartigheid en het geloove Q). 6 2. Men merke hier by op, dat deeze Zedelyke Pligten met overgefteld worden tegen de weezenlyke Pligten van Godsdienftigheid, begreepen in de Liefde tot god, eender grootfle Geboden van de Wet (§) ; maar alleen tegen de byplegtige gedeelten van den Godsdienst, waar inde Pharifeen fteeds het grootfte belang ftelden, en met onafiaa- tenden yver op aandrongen. Eene tegenftelling van gelyken aart doet zich op in de woorden van christus waar op jacobusmisfchien, in de plaats, welke wv thans' overweegen, het oog hadt: Nu gy Pharifeen, gy reinigt het buiten ft e des drinkbekers en des fchotels; maar hel bin- ' nenfie van u is vol van roof en boosheid. — Gy onverfiandi- (*) Matth. XXIII: i4. Luk. XVI: r4. G) tth. XXIII-iq Q) Mattu. XXIII: 4 (§; Lukas XI; 42. 9  over jac h vs. 27. 547 jtge, die het buitenfte heeft gemaakt, heeft hy ook het binnen ft e niet gemaakt ? Doch geeft tot aalmoesfen, t geen daar in is; en ziet, alles is u rein (*J- . q De Plinten, op welke jacobus aandringt, zyn eigenlyk geen Godsdienst in 't geheel, indien zy niet hervoortkomen uit, en fteunen op, een Godsdienftig beginzel, volvoerd wordende met een opzien tot god , in gehoorzaam neid aan zyne bevelen, en navolging van Hem, het voorbeeld van alle zedelyke volkomenheid. — Wanneer, derhalven, tacobus van deeze Pligtsbetragtingen fpreekt onder het denkbeeld van zuiveren en onbevlekten Godsdienst, kan men redelvkerwyze niet denken, dat hy dezelve in mededin. ging ftelt met, en veel min boven, onze Pligten jegens god, op zichzelven aangemerkt. - . 4 Godsvrugt omtrent god, en wel inzonderheid de Pligt des Gebeds, is niet min gegrond op de natuur, de redelykheiden gefchiktheid, der dingen, dan eenige Zedelyke Pli*t, welken men ook wil neemen. Godsdienjlige Deugd is In de daad, de volmaaktfte Zedelykheid; en, zonder he't Godsdienjlig beginzel, moet aan het ftelzel van Zedeleere zeer veel haperen; (en wie weet niet, dat zulks het hoofdgebrek was in de anders veelal fchoone. Zedekunde der Heidenfche Wysgeeren,) dewyl het agterwege laat de eerfte en belangrykfte betrekking in de geheele natuur. Ik meen de betrekking tusfehen god en diens redelyko lchepzelen; de Önderdaanen van zyn Zedelyk Beftuur: want, om hier de woorden van Dr. hunt te bezigen, „ Zecle„Mheid, in de rechte betekenis en gepaste uitgebreidheid " opgenomen, bevat alle bedryven, en (luit in alle ver- pligtingen, die ontdaan uit de gepastheid der dingen, " of ten aanziene van god, of van den Naasten, of van ons zeiven CO" Weshalven men ten deezen opzigte met den Pfalmdichter mag zeggen: Heerel uw Gebod is zeer wyd (l)! ■ ,' , .. - 5. Het eerjle en grootfte van alle Geboden is, god hef te hebben met geheel ons harte, met geheel onze ziele, en met geheel ons verftand CD- De rang, aan dit Gebod, door den onfeilbaaren Zedeleeraar, toegeweezen , levert een fpreekend bewys op, dat Godsvrugt het edelst bedryf is van 's menfchen geest, en dat daaden, uit dit (♦■) Lukas XI: 39— 4'- r mets, hoewel het eerstvoorgedelde gevoelen ons verre hét aaimeemelykst dunkt, en tekenden dit alleen op, om iets de Hedendaagfche Uitvinderen betreffende, te melden eer wy, uit het boven aangeduide Werk, een verflag gaan geeven van de fpooren, de Verrekykers betreffende, welke, naar het gevoelen van den Heer dutens , by de Ouden gevonden worden Hy laat 'er zich dus over hooren ,, In de eerde Uitgave van myn Werk, had ik nagelaaten van de Telescoopen te fpreeken. Ik vreesde te veel te zullen zeggen, indien ik beweerde, dat ze bekend waren voor den aanvang van de zeventiende Eeuw: dan het fchynt my toe, dat ik, zonder befchuldigd te zullen worden van al te groote Partydigheid, mag onderzoeken, hoe verre de kennis der Ouden van dit Gezigtkundig werktuig zich uitdrekte. 6 \ „ Indien men, ter beflisfinge van dit duk , enkel afging op de letterlyke meening van het woord Telescoop Q), zou het duk fpoedig uitgemaakt weezensnaardemaal men, by oude Schryvers, plaatzen in overvloeo aantreft, wegens de middelen, om op eenen afftand te zien. " „ Wanneer wy geen ander licht tot geleide hadden, m deeze nafpeuring, dan dat van democritus, het zou genoegzaam weezen om ons te overtuigen dat hv middelen bezat tot onderdeuning zyns Gezigts in het ontdekken der Starrekuridige Waarneemingen, welke hv voor zyne Leerlingen ontvouwde. Deeze groote Waarneemer der Natuure fchreef de Vlekken, welke zich op de Maan vertoonen, toe aan de fchaduwen, veroorzaakt door de verbaazende hoogte der Bergen ; en-Tchoon hy zich in deeze veronderdellmg vergiste, en het veel natuurlyker is, de (*) Mossen enbroek Beginzels der Natuurkunde, I D bl. 6bq Cf) Dit woord is uit twee Griekfche woorden zamengefteld , re>if verre, en o-»»tc«> zien.  over de oudheid der verrekykeren. 557 de oorzaak deezer Vlekken te zoeken, of in de diepte en uitgestrektheid der holten, welke de ftraalen der Zonne verzwelgen, of in de wyduitgeftrekte Zeeën , welke geen zo helder licht kunnen terugkaatzen als de andere deelen van die donkere Planeet, nogthans ontdekte hy het daarzyn van Bergen in de Maan (*), en verklaarde desgelyks, dat de Via LacTea (de Melkweg) een oneindig aan> tal Vaste Starren begreep; welker vermengelde verzameling van licht de Witheid veroorzaakte, die 'er den naam aan gaf: met een woord, dat het de vereenigde ftraaling was eener groote menigte van Starren (t). Vóór dat ik, by oude Schryvers, de plaatzen aangetroffen had, welke my reden gaven, om my te verbeelden, dat zy den byftand van eenig Gezigtkundig Werktuig genooten,fchreef ik alles toe aan de gelukkige gisfingen van democritus ; maar, zints my gebleeken is, uit het geen ik nu zal aanvoeren, dat, ten zynen tyde, de Telescoopen, of Verrekykers, in gebruik waren, is het veel natuurlyker te veronderstellen , dat hy zich van die Uitvinding bediende, dan die ontdekkingen toe te kennen aan zyn diep, doordrin* genden geest. ,, Aristoteles is de eerfte Schry ver, by wien ik eenige voetftappen heb aangetroffen, dat de Ouden eenig middel bezaten om het Gezigt te onderfchraagen. Hy geeft zelfs de beginzels op van die kundigheid, ontleend uit de onderfcheide vormingen van het oog. Hy had opgemerkt, dat de zodanigen, die uitpuilende oogen hadden, kort- of byziende waren ; terwyl zy integendeel, die de oogen diep in 't hoofd gezonken hadden, de voorwerpen op een veel grooter afftand zagen; dewyl, gelyk hy zich uitdrukt, de gezigtsftraalen by deezen min verfpreid zyn, en in een rechte lyn na het voorwerp zelve gaan. Ik vertaal hier het woord <» (dat is van de Gezigtsftraalen) welke van het voorwerp tot het oog komen. „ Ari- (*) Stobjeus Eclog. Phyf. Lib. I. p. (S. lin. 46. (t) Plutarch. de P/ac'itis Philojeph. Lib. III. c 1.  558 aanmerkingen „ Aristoteles oordeelde, dat, door het op zich?.elve» ftellen van een voorwerp, 't welk men waarnam, en het weeren van het al te groote licht, 't welk het gezigt verbystert, de voorwerpen, op een grooter afftand, kunnen ontdekt worden. Hy brengt, ten voorbeelde, by, de waarneeming, reeds ten zynen tyde bekend, dat uit het diepe van een put, ('t geen wy ons mogen voorftellen, dat de eerfte Telescoop, of Vcrrekyker, geweest hebbe) de Starren by helderen dage kunnen gezien worden ; en 't geen wy weeten dat alleen gefchieden kan door dit middel, of met den by ftand van een Telescoop , gelyk hy zelve aanmerkt; of anders door het kyken door een Buis. Hy merkt desgelyks op, dat, hoe langer de Buis is, dezelve het voorwerp nader by zal brengen; en hy herhaalt de reden van deeze uitwerking , door dezelve toe te fehryven aan de wyze, op welke zulks de verfpreiding der Gezigtsftraalen, van het voorwerp afkomftig, voorkomt (*). „ Ik zal my begeeven in het onderzoek, of deeze Bui-zen glazen hadden, 't welk , nogthans , moet toegeftaan worden, indien wy gelooven, 't geen aristoteles duidelyk zegt, dat zy de voorwerpen nader by bragten. Ik zal desgelyks gereedlyk opgeeven, twee plaatzen uit plutarchus en jamblichus, die, in de daad, een byftand, aan het Gezigt verleend, aanduiden ; maar met geene genoegzaame naauwkeurigheid, om ten aanziene van het ftuk in gefchil iets te bepaalen. De eerfte zegt, dat men archimedes ontmoette , draagende tot marcellus de Wiskundige Werktuigen, welke hy gebruikte om het gezigt naar de grootte van de Zon te fchikken. Jamblichus tekent op, dat pythagoras het beproefde, om eene wyze uit te vinden om de kragt van het Oor te vermeerderen, even als men voor het Oog gedaan hadt, door de -Wt^. De Overzetters hebben dit woord vertaald door Vierkant of Ouadraat; maar het fchynt my toe niets meer te betekenen dan een Buis om door te kyken, welke betekenis best voegt aan den zin der fpreekwyze en de aflei. ding van het woord; fchoon 'er niets klaars of beflisfends uit kan afgeleid worden, ter onderfteuning van het denkbeeld, als of 'er zulk een Verrekyker mede zou gemeend zyn als men tegenwoordig gebruikt. „ Ik kan niet nalaaten ftaan te blyven by eene uitdrukking C) Aristoteles de Generatione Animalium, Lib. V. c. i.  over de oudheid der verrekykeren. 559 king in straeo , die zo klaar de oorzaak aanwyst van de uitwerking eens Verrekykers, dat ik niet begryp hoe ze anders kan verftaan worden by eenen Schryver, die doorgaande zo naauwkeurig is. Spreekende van de waarneeming, welke hy zegt, dat op Zee gedaan was, wegens de fchynbaare Diameter der Zonne aan de Horizon, welke de vertooning daar van, op grooter hoogte, te boven gaat, geeft hy 'er als eene reden van aan de hand, dat dezelve gezien wordt door de dikke dampen, welke uit zee opklimmen, dat men ze als door wolken befchouwt, of, voegt hy 'er nevens, wanneer wy kyken door een Buis, de ftraalen gebrooken zynde, zien wy de voorwerpen vergroot. JNu gaat het vast, dat de gebrooken ftraalen een breeking van dezelve door middel van een glas betekent; want, door een Buis zonder een glas ziende, kan 'er geen breeking dier Lichtftraalen plaats hebben , en zal gevolglyk het voorwerp, fchoon onderfcheidener gezien , zich niet vergroot vertoonen maar dit is juist 't geen strabo op 't oog heeft, als het verfchynzel, 't geen hy zoekt op te helderen, met te zeggen , dat de uitwerking dezelfde is, als wy ontvvaaren, wanneer wy door Buizen zien, die, door middel van gebrooken ftraalen, te wege brengen , dat het oog de beelden der voorwerpen vergroot ontvangt. „ Deeze plaats by strabo vergelykende by de Starrekundige kennis, welke democritus fchynt bezeten te hebben , en welke blykt zo veel van den Verrekyker af te hangen, valt het bezwaarlyk, niet te gelooven, dat de Ouden eenig denkbeeld van het gebruik des Telescoops bezaten, fchoon het zo algemeen niet bekend ware; waarom, met zo veele andere Weetenfchappen als de Ouden bezaten, als deBrandfpiegels van archimedes en andere, deeze uitvinding, door verloop van tyd , verwaarloosd, verlooren, en in vergetelnisfe begraaven geraakt is. ,, Ik kan niet nalaaten hier by te voegen, dat mabielon, op zyne Reis door Italië, vermeldt, dat hy, in een Handfchrift van de XII 1de Eeuw, eene afbeelding zag, welke ptolemeus vertoonde, na de ftarren kykende door een Buis uit verfcheide geledingen of ftukken beftaande: dan het is niet mogelyk, te ontdekken, of deeze Buis glazen hadt. Wy zien egter, dat dezelve uit verfcheide ftukken was zamengefteld. Die, van welke strabo fpreekt in het meervoudige, moge van dezelfde foort geweest zyn." Op het leszen van deeze Aanmerkingen, ziet elk, dat de mees-  güO AANMERKINGEN meeste kragt Voor de Oudheid der Verrekykeren in de bygebragte plaats uit strabo zou fteeken, en zeker is dezelve van veel meer beduidenis, dan eene Bedenking over de waarfchynlykheid, dat de Verrekyker bekend is geweest in den Leeftyd van Keizer augustus, door adrianus wolff, Predikant in de Bcemjler (f). — Men zou 'er op mogen aanmerken, dat wy, by oude Schryvers uitdrukkingen aantreffende, die overeenkomst en gemeenfchap hebben met onze begrippen, gereed overhellen om ze geheel en al naar onze denkwyze te verftaan, fchoon de oorfpronglyke zich by lange naa niet tot die verte uitftrekken. Ter ftaavinge van deeze gedagte dient, dat geen der poogingen van de Ouden, om een zogenaamden Telescoop te vervaardigen, hun in ftaat ftelde, om de Satelliten van TUPiTER en saturnus, of de Banden van de eerfte, en den Ring van de laatstgemelde, Planeet, te ontdekken. De grootfte nadering tot den Telescoop, waar toe zy het bragten, was, dat zy de Hemellichten door een lange Buis, zonder glas of fpiegel, befchouwden; dit voorkwam de verfpreiding der lichtftraalen, dit bepaalde het oog rechtftreeks op het voorwerp; alles wat tot verwydering kon ftrekken afweerende. Eenftemmig met dit denkbeeld, luidt de verklaaring van de Heeren MicHAëLis en hamberger, in de Historie van het Glas, uit de Oudheid opgemaakt. ,, De Verrekykers zyn eene uitvinding van de XVII Eeuwe; want, " fchoon men wel gewaar wordt, dat de Starrekundigen " fomtyds Buizen fchynen gebruikt te hebben om na de Starren te zien, nergens egter blykt, dat die Buizen „ van Glazen voorzien waren, ja veeleer het tegendeel , gelyk de geleerde Heer wesseling (f) getoond heeft; ook zou het wonder zyn, dat de Verrekykers in ver' geetenheid waren geraakt, en weder op nieuw zouden ?' hebben moeten uitgevonden worden, daar men in alle „ Eeuwen luiden gehad heeft, die hun werk van deStar' rekunde maakten (l)." Bv het reeds in den aanvange gemelde, wegens de laa¬ tere) Zie Vaderl. Letteroef. V D. sde St. bl. 74, enz. (+) Wjefselikg de Probabil. Gap. XI. h) Comment. Soc. Reg. Sciertt. Gotting. Ann. 1754. p. 301 & 1184. Vertaald te vinden in de Uitgezogte Verhandelingen by HOUTTUYtf, I D. bl. 2O4.  over de oudi-ietd dêr verrekykeren. 561 tere Uitvinders en Volmaakers deezes Gezigt-uifbreidenden Werktuigs,willen wy nog dit, tot nader opheldering, voegen. De beroemde roger bacon , van wien wy niet een enkel woord gewaagden, was de eerfte, zo veel wy hebben kunnen opipeuren , die eenig byzonder en bepaald gewag gemaakt heeft van Werktuigen , dienende om kleine Voorwerpen te vergrooten, of zeer verafzynde dingen duidelyk onder 't oog te brengen. Hy fpreekt van die Werktuigen , met deeze bewoordingen: „ Men kan „ aan Lensfen zodanig eene Figuur geeven, dat één Voor„ werp tot veele kan vermenigvuldigd worden; dat Voor„ werpen, die op een grooten afftand gefteld zyn, zeer „ naby voorkomen ; dat kleine dingen zeer groot fchy„ nen, en dat alles, wat duister is, eene zeer duidelyke ,, vertooning maakt. Wy kunnen ook de Starren doen „ verfchynen, waar wy willen." Men zou, en dit dient tot ftaavinga van onze hier boven bygebragte aanmerking, de plaats uit strabo betreffende, uit deeze bewoordingen diens kundigen Wysgeers, als mede uit eenige Verhandelingen, over Gezigtkundige Onderwerpen, uit zyne penne gevloeid, veelligt befluiten, dat die Schry ver eene grondige kennis moet gehad hebben van de natuur, het maakzel en het gebruik, der Telescoopen, en van alle de Glazen, waar uit ze beftaan. Dan deeze kennis wordt hem , zo als wy reeds hebben aangeduid, betwist, en, zowymeenen, met grond betwist. Onze Landgenoot huigens , in dit vak zo beroemd , van de Vinding deezes Werktuigs fpreekende , zegt 'er van, ,, dat het menschlyk Vernuft, zyns oordeels, niets „ zo voortreffelyks als het Telescoop hadt uitgevonden ; „ zo dat, indien eenig Perfoon zo naarftig en fchrander „ geweest is, van dit Werktuig uit de beginzelen der „ Natuur- en Meetkunde uit te vinden, zou ik, wat my „ betreft, geoordeeld hebben, dat zyne bekwaamheden „ meer dan menschlyk waren; dan het is hier zo verre af, „ dat de geleerdfte Mannen tot nog niet bekwaam genoeg „ geweest zyn, om de reden der uitwerkzelen van deeze „ toevallige ontdekking te verklaaren." Welke vorderingen de Napolitaan baptista del porta daar in ook moge gemaakt hebben, opgegeeven in zyn Boek over de Natuurlyke Toverkunde, was het geen hy des deedt louter toevallig , en geene uitwerking van de kennis der Doorzigtkunde. Galileus zelve fpreekt hier meng. 1798. no. 14. S s van  5Ö2 AANMERK. OVER BE oudk. DER VERREKYKERENa van zeer openhartig , in zyn Nuntius Sydercus , in de Maand Maart 1610 in 't licht gegeeven.; hy verhaalt, dat zich, omtrent tien maanden te vooren, een gerugt verfpreid hadt, dat een zeker Hollander (*) een Verrekyker hadt gemaakt, door middel van welken de afgelegene Voorwerpen zeer naby fcheenen te zyn; men verhaalde van denzelven zeer veele zonderlinge uitwerkingen, die zommige Perfoonen iu twyfel trokken. Een Fransch Edelman, jaques badovere genaamd, galileus eenige dagen daar naa 't zelfde uit Parys gefchreeven hebbende , legde hy zich toe, om. de reden daar van te zoeken , en de middelen te overweegen , om, volgens de Wetten der RefraStie , een foortgelyk Werktuig te maaken; het geen hem welhaast gelukte. Hy voegde , dus befchryft hy- zelve zynen arbeid, aan de beide einden van een looden pyp twee glazen, aan den eenen kant vlak, en aan den anderen kant klootvormig ; doch van welke het een een' bolronden en het ander een ronduitgeholden kant hadt: brengende toen zyn oog aan het vlakke en holronde glas, zag hy de voorwerpen driemaal nader by , dan met het bloot gezigt. Vervolgens maakte hy te Padua langere Verrekykers. In 't jaar, dat hy deeze Vervaardiging des Verrekykers vermeldde, zag by de vier Satelliten van jfupiter (f). (*) Dit toekennen van die Vinding aan een Hollander ftrydt niet met het gevoelen, dat in Zeeland, gelyk wy boven zagen, de Ontdekking zou gedaan weezen: in andere Landen, toch, is men gewoon den naam van Hollander in een wyduitgeftrekten zin te gebruiken voor de bewoonders der voormaalige Zeven Gewesten. (t) Nuncius Sydereus. Florentias, ifiio. II Saggiatore, itfis. Vergelyk toe la lande Aftrtmomie, III D. ï St. bl. \6l en III D. 2 St. bl. 407. WEE-  BERICHTEN WEGENS SPANJE. 563 WEETENSWAARDIGE BERICHTEN , BETREFFENDE DEN HEDENDAAGSCHEN TOESTAND VAN SPANJE. (Overgenomen uit Tableau de l'Espagne moderne, par ]. Fa. boukcoiaq.) TV/aar vindt men gunftiger en aangenaamer luchtsgeW fteldheid, dan in Spanje? Welk een rykdom, welk eene verfcheidenheid van voortbrengzels, valt aldaar in het oog! Dit Ryk zoude , bykans zo goed als Frankryk , op zich zeiven kunnen beftaan, zonder eenige betrekking tot andere Volkeren. De Gewesten van dit Ryk zyn nog vervuld met beroemde Gedenktekenen der Oudheid, die de ftkkel des Tyds zyn ontkomen, en die ons de tyden voor oogen ftellen der Carthagenienfers, der Romeinen en der Mooren, een wys en fchrander Volk, welks Werken, hoe zeer ook befchadigd, fchynen overgebleeven te zyn, om de hedendaagfche bewooners hunne luiheid en onverfchilligheid te verwyten. Welk gedeelte des Aardkloots zoude zyne bewooneren gelukkiger kunnen maaken, wanneer zy niet, in plaats van de gunftige Natuur , die hun alles aanbiedt, te helpen, dezelve, door hunne barbaarfche en belachlyke inftellingen, yan alle kanten tegenwerkten! De bevolking van Spanje is , na de tyden der Romeinen , niet weinig afgenomen, en vooral na het verdry ven der Mooren. Malaga, alwaar onder hunne heerfchappye tachtigduizend inwooners geteld wierden, bevat thans niet meer dan zestienduizend. Het beroemd Cordua bezit thans maar vyf - en • dertig duizend inwooners; doch heeft daarentegen het geluk, van vyftien Hoofdkerken, veertig Kloosters, en een aantal vroome Stichtingen, te bezitten. Zommige Gewesten zyn aan de meeste Spanjaards geheel onbekend, en de Regeering is genoodzaakt geweest, Volkplantingen naar dezelve te zenden, om ze te bevolken, even ais naar de Indien ; 't geen echter niet belet, dat 'er jaarlyks nog vyftien- of twintigduizend Spanjaarden naar America gezonden worden , om de plaatzen dier geene te vervullen, welke aldaar dagelyks, door de verandering der luchtsgefteldheid, en door den arbeid in de Mynwerken, omkomen. Zommige Wysgeeren zyn van oordeel,dat het voor de Spanjaarden voordeehg zoude zyn, Ss s hun-  56*4 BERICHTEN hunne zo uitgebreide Volkplantingen te laaten vaaren,om zich alleen toe te leggen op de bearbeiding van hun eigen grond. En, in de daad, zo de waare rykdom meer beftaat in het overvloedig bereiden der noodzaaklykheden des levens, dan wel in de tekenen, die hetzelve verbeelden; zo de waare magt van een Staat meer moet gezogt wor den in het getal der inwooners, dan wel in de uitgebreidheid van den grond, welk Ryk zou beter in ftaat zyn, dan Spanje, om aan deeze beide hoofdzaaken te voldoen? Welk weezenlyk nut trekt dit Ryk uit zyne Goud- en Zilvermynen, die het met zulke groote kosten moet doen bearbeiden, en die 't zelve in de daad vernielen, dewyl zy een groot deel der inwooners wegfleepen, en dus aan de overigen het middel beneemen , om, door de bearbeiding van hun eigen grond , hun voedzel te bekomen ? Is het niet te duchten, dat Spanje eerlang dien Prins in de fabel zal vertoonen, die van honger ftierf, in het midden zyner fchatten? De Volkplantingen, zegt men, bloeijen thans meer dan ooit; dan dit zou wel eens de reden kunnen worden, dat zy zelve zich van het Europeesch juk ontdeeden. Doorgaans reist men in Spanje op Muilezels; en 't is flegts zints weinige jaaren , dat 'er groote wegen zvn aangelegd, waar van zommige zeer fchoon zyn; doch op de beste ontmoet men zelfs nog zeer gebrekkige plaatzen. De Spanjaarden hebben eene byzondere liefde voor fteenen bruggen ; zy bouwen dikwyls bruggen van eene groote hoogte, over beekjes , die men meesttyds droogvoets kan doorgaan. 'Er wordt een heerlyke Brug te Madrid gevonden over de Mancanares, gebouwd door philips II, van welke men zeide : V ontbreekt niets aan dit gevaarte, dan water, om 'er onder door te ■vloeijen ! Voorheen was het bezwaarlyk, om van Bajonne naar Madrid te komen ; doch thans is dit gemaklyk gemaakt, door middel van een vasten Postwagen, die van de eene Plaats op de andere rydt, en welke door den Graaf van florida blanca ïs aangelegd. Doch, om binnen in het Ryk te reizen, ontmoet men nog heden dezelfde zwaarigheden als weleer. Men reist dikwyls mylen verre, zonder een huis, ja zelfs een boom , te vinden. De herbergen zyn allererbarmelykst ; men wordt 'er liegt Gehuisvest, liegt bediend, en de llaapplaatzen zyn elendig. De Reiziger, door vermoeidheid uitgeput, moet zelve gaan  wegens spanje. 5°5 gaan zoeken en koopen 't geen hy noodig heeft tot voedzel of verkwikking, en hy mag het nog voor een geluk rekenen, zo men hem, tegen eene hooge betaaling, de noodige potten, enz. wil verhuuren, om het gereed te maaken. Zommige Staatsdienaars hebben wel hun best gedaan, om deeze gebreken te verbeteren; doch dit zal niet wel mogelyk zyn, zo lang men het belachlyk voorrecht van den Adel niet heeft kunnen wegneemen, om maar alleen zekere zoorten van levensmiddelen te mogen verkoopen. Bifcaye is een der zonderlingfte ftreeken van Spanje, en in zeker opzicht eene tegenftelling tegen het overige. Dit Gewest heeft de meeste vry waaringen en voorrechten, en geniet zelfs, in zekeren zin, de voorrechten eener Volksregeering. De bevelen des Konings worden daar niet uitgevoerd , dan na goedgekeurd te zyn doof het Provinciaal Beftuur. Jaarlyks vergadert dit Lichaam, om de rekeningen der uitvoerende Bellieren te ontvangen: zynde hetzelve zamengefteld uit de Afgezanten van alle Steden en Dorpen, die het recht hebben derwaards hunne Afgezondenen te zenden. Voorts worden die Afgevaardigden gekoozen door de plaatzelyke Regeeringen, die op hunne beurt gekoozen worden by meerderheid van Hemmen der Burgeren , die alle een zeker eigendom moeten bezitten. Deeze Vergadering regelt onder anderen ook de belastingen , die geduurende het loopend jaar moeten worden opgebragt; en de Koning ontvangt ze alleen onder den naam eener vrywillige gift. Deeze vryheidlievende beginzels hebben mogelyk hun grond in de geringe vruchtbaarheid des aardryks, 't weik, niet in ftaat den inwooneren een genoegzaam levens-onderhoud te verfchaffen, dezelve in eene geduurige werkzaamheid houdt, die de onaffcheidbaare gezellinne is der Vryheid. Bilbao is de voornaamfte Stad van Bifcaye, fchoon dezelve niet meer bevat dan vyftien duizend inwooners. De Koophandel deezer Stad is zeer uitgeftrekt, en beftaat, voornaamelyk, in den Wolhandel door geheel Europa. De Haven is ruim en gemaklyk. Te Vittoria, eene andere Plaats van Bifcaye , viert men jaarlyks , op verfchillende tyden, de Feesten der Jongelingen, der Jonge Dochteren, en des Ouderdoms ; overblyfzelen der oude eenvoudigheid der langverloopene Eeuwen. St. Ildephonfe is de gewoone verblyfplaats van het Hof. Het Kasteel vertoont, als 't ware, een afbeeldzel van Verfailles. Philips V, die 'er de Stichter van was, heeft Ss 3 zich  5^6 BERICHTEN zich willen omringen met beeldtenisfen, die hem de da. gen zyner jeugd konden herinneren , en een verblyf, 't geen hy mogelyk zou' verkoozen hebben boven zyn ei* gen Hof. Hy beminde deeze verblyfplaats boven alle andere; en zyne asfche wordt bewaard in eene Kapél van het Kasteel. Jammer is het maar, dat hy zyn Volk heeft moeten bezwaaren met eene fchuld van vyf-en-veertig milhoenen piasters, om dit onnoodig Gebouw te kunnen luchten. Het Hof van Spanje is altoos ingetogener geweest dan de meeste overige Hoven van Europa. Nimmer fieerschte daar de zedenlooze buitenfpoorigheid van het tfranlche Hof, die zo veel tot de Omwenteling heeft toegebragt. Het Hof van den tegenwoordigen Koning, karel IV, is byzonder ingetogen, en vertoont eene eentoomge geregeldheid. Het verblyf aan dit Hof is mogelyk lastig voor de Grooten ; doch daarentegen verwekt het noch nyd , noch ergernis : terwyl het bloed des Volks met gefpild wordt, om aan de baldaadigheid der Hovelingen te voldoen, noch tot het verzadigen van fchandelyke vermaaken en laage vleijeryen. Het fchynt, dat de lagt_ en Visfchery de heerfchende fmaak der Spaanfche Koningen is. De tegenwoordige Monarch is insgelyks een liefhebber deezer uitfpanningen; doch hy tracht dezelve beter overeen te brengen met het belang zyner Önderdaanen, dan zyne Voorzaaten gedaan hebben. Naauwlyks beklom hy den Throon, of hy haastte zich om heilzaame inrichtingen te maaken tot het verdelgen van duizenden overtollige Herten en Rheeën, die op zommige plaatzen de voortbrengzels des aardryks vernielden. Hy heelt ook nog andere uitfpanningen, die hem niet weinig van de Jagt aftrekken: te weeten, de liefhebbery voor de Fraaije Kunften en Lichaamsoeffeningen. Hoe gelukkig zyn de Koningen, die in zulk een fmaak vallen ; voor hoe veele onrechtvaardigheden worden zy daar door bewaard! De uitheemfche Gezanten zyn in eene foort van verplichting om te verfchynen aan de tafel des Konings en van zyn geheel Gezin. Deeze tafels worden bediend door twee Spaanfche Edellieden, die, wanneer zy den Koning iets aanbieden, eene knie ter aarde buigen. Op de gala- dagen gaat men aan het Hof de Koninglyke Familie op eene ry voorby , en kuscht ieder hunner de hand, fteeds met eene kniebuiging. De  WEGENS SPANJE. 567 De Spaanfche Grooten zyn de rykfte Heeren van de wereld; doch al hunne vertooning dient meer voor anderen, dan voor hun zeiven; zy hebben 'er niets van, dan het vermaak van hun hoogmoed door eene grootfche vertooning te Iheelen. Zy hebben een ongelooflyk getal Muilezels, die meest altoos ledig op ftal ftaan: zy bezitten kisten vol kostbaare livereijen ; doch zy worden byna nooit gebruikt. Voorts voeden zy een aantal Opzieners, Penningmeesters , en een leger van Bedienden, die dus aan den Landbouw ontroofd worden , om hunne dagen in eene nietsbeduidende ledigheid te flyten. Om een denkbeeld van deeze fraaije huishoudingen te geeven, zal ik maar alleen zeggen, dat de Hertog van arcos, die in 1780 overleed, drieduizend menfchen op deeze wyze in dienst had. De rykdommen der Monniken en Bisfchoppen zyn niet minder aanzienlyk. Men vindt Kloosters, die belydenis doen van armoede, en echter een jaarlyks inkomen genieten van zevenmaal honderd duizend Franfche Livres. De Aartsbisfchoppen van Tokdo , Sevilie , Vahncia en Saragosfa zyn merklyk ryker, dan de voornaamtte Franfche Aartsbisfchoppen, voorheen, geweest zyn, die echter ook gantsch niet arm waren; want,wanneer men voorheen in het zuiden van Frankryk van een hoogmoedigen rykaart fprak, was doorgaans het zeggen: hy zal zo ze-_ ker verdoemd worden als een Languedocfche Bisfchop; waar mede zekerlyk gedoeld wierd op de bekende Euangelifche fpreuk: Het zal een Kameel ligter vallen door het oog van eene naald te gaan, dan een ryken om in te gaan in het Konin§ryk der Hemelen. — Deeze Prelaaren maaken, wel is waar, een goed gebruik van hunne rykdommen , door het uitdeelen van ruime aalmoezen: doch wat is dit anders, dan de luiheid, en daar mede alle andere ondeugden, te voeden? Door gepaste onderfteuningen te geeven, kunnen zy wel eens van nut zyn voor de naarftigheid: doch is dit eene evenredige vergoeding voor het nadeel, 't geen zy den Landbouw veroor zaaken, met zulke onmeetelyke rykdommen opeen te ftapelen ? Het is waarlyk al eene groote verdiende, iets aan den armen te geeven, wanneer men zo oneindig veel te verfpillen heeft aan beuzelingen, of zelfs aan fchandelyke buitenfpoorigheden! Schoon de verfoeilyke Gewetensdwang in deeze dagen merklyk in gezag is afgenomen, blyft dezelve echter Ss 4 lteeds  5Ö0 BERICHTEN fteeds een allerverfchriklykst voorwerp. Wie beeft niet» wanneer hy herdenkt, dat men, in 1725, een geheel huisgezin verbrandde, om dat het Moorsch was; dat, in 1756, iemand tot dezelfde ftraf verweezen wierd, om dat hy Vrymetzelaar was; dat, eindelyk, in 1778, de kundige olivares door deeze domme barbaaren veroordeeld wierd, wiens misdaad hier inbeftond, dat hy alles aanwendde, om zyne landgenooten te verlichten, en hen uit hun zo weinig betekenenden ftaat te trekken! Hoe zeer deeze verfoeilyke Vierlchaar ook verzagt fchynt, men kan daar niet veel ftaat op maaken, dewyl zy by de eerfte gelegenheid weder het hoofd kan opfteeken, zo lang de eerdienst, die haar tot een fteun verftrekt, en die haar uit zynen aart fteeds moet befchermen, niet is afgefchaft. Met dit alles fchynt het, dat de Verlichting onder de Grooten begint door te breeken. Het Hof heeft reeds aan de aanmaatigingen des Roomfchen Bisfchops paaien gefteld. De wysgeerige Schriften der Franfchen worden thans ook in Spanje geleezen, niettegenftaande het verbod der Kerklyke Vierfchaar.. Dan dit heeft nog flegts onder weinigen plaats : het Volk volhardt fteeds in het oude bygeloof, en in zyne blinde gehegtheid aan de Monniken en Priesters; deeze oeffenen fteeds hun gebied over den Burgerftaat. Men blyft eerbiedig ftilftaan , als zy voorbygaan; men wykt voor hun uit den weg; men kuscht hun de hand; ontmoet iemand, in zyn rydtuig zittende, een Priester, die te voet gaat met de Kerkgerechten, danftapt hy daar uit , laat den Priester daar in klimmen, en gaat te voet met hem tot aan het huis daar hy weezen moet; waar na hy hem weder op die wyze terug brengt tot aan zyne wooning. Op het geluid van het klokje, 't welk de komst der gewyde Ouwel aankondigt, houdt alle zamenfpraak en bezigheid op, en ieder blyft op zyne knieën liggen, zo lang dit heilig geluid zich laat hooren. Op de deuren der Kerken vindt men allerlei dwaaze en onbefchaamde aankondigingen; by voorbeeld: Heden verlost men Zielen uit het Vagevuur. Heden geeft men Aflaat voor bedreevene Misdaaden, enz. Men voedt de kinderen tot hun vierde of vyfde jaar op in een bedelmonnikspak: men doet zich in dat heilig gewaad begraaven. Een Priester, eindelyk, voorzien met zyne heilige oliën, woont de Stierengevechten by in eene getraliede loge. Men rekent bet getal der Inwooners 'van Spanje op ongeveer tien millioenen; terwyl de gewoone bevolking van Ma-  WEGENS SPANJE. 569 Madrid gerekend wordt op ongeveer honderd en tachtig duizend zielen. De Inkomften van het Ryk beloopen ongeveer honderd en zestig millioenen. Doch, vóór den laatften Oorlog met Frankryk, overtrof de uitgave reeds de ontvangst; terwyl de Ryksfchulden ongeveer vier honderd millioenen beliepen : thans zullen dezelve nog aanmerklyk grooter zyn ; doch echter gering , in vergelyking der fchulden van Engeland en Frankryk. Met dit alles zal het den Spanjaarden moeilyk vallen hunne fchulden ooit af te doen, naardien de uitgave fteeds grooter wordt, en de bewooners van dit Ryk, ten minften zo lang de nationaale nyverheid niet meerder wordt opgewekt, zo veele bronnen van gewin niet bezitten, als de gemelde Volken. Heden kan Spanje bezwaarlyk meer dan tachtig duizend mannen op de been houden ; doch het is in ftaat zestig Oorlogfchepen van linie tegen de Engelfchen in zee te brengen, behalven twintig andere, die tot den dienst genoegzaam onbekwaam zyn. Men ftaat verbaasd , wanneer men overweegt, hoe de magt van Spanje, die, nog in 't begin der voorige Eeuw, ]de fchrik van Europa was, zo fpoedig, als tot niets, is vervallen. Verfcheidene oorzaaken zyn daar toe zamengeloopen. Vooreerst, de te groote overvloed van gemunt geld, welke den prys der levensmiddelen en de daghuuren tot eene onmaatige hoogte heeft gebragt. Ten tweeden, het verval der Fabrieken, door de gemelde oorzaak, en nog meer door het uitdryven der Mooren en Jooden, en door de verhuizingen naar America. Ten derden, de vernielende Oorlogen , welke dit Ryk , geduurende een zo langen tyd, heeft moeten voeren. Ten vierden, de vernietiging van den Landbouw , door dezelfde oorzaaken; waar toe de voorrechten, die aan de groote Heeren van tyd rot tyd gefchonken zyn, niet weinig hebben toegebragt, gelyk ook de fchadelyke gewoonte, om de landeryen in dne gedeelten te verdeelen , wier eene bebouwd wordt, terwyl het tweede braak ligt, en het derde tot voedzel voor het vee dient. Hier komt nog by, dat die geene, welke eene grootcre uitgeftrektheid lands bezitten dan zy zelve kunnen bebouwen, dezelve verhuuren ; doch alleen voor een korten tyd : waar door de huurder geene zorge voor zyn land draagt, maar daar alles uit poogt te haaien wat mogelyk is : zo dat de vruohtbaarfte akkers op die wyze ras tot niet worden gebragt. Sss Jam-  570 BERICHTEN Jammer is het, dat de Landbouw dus in Spanje wordt verwaarloosd. De bewooners van dit Ryk zouden anders niet alleen alles, wat tot levensonderhoud noodig is, in eene groote maate kunnen aankweeken; maar zy zouden insgelyks, door de fchoone ligging van hun Land, en de vruchtbaarheid van den grond, z ch een groot aantal uitheemfche voortbrengzels kunnen toeëigenen. Het Koningryk van Valencia is bedekt met Rystvelden. Men bouwt het Zuikerriet, met zeer goed gevolg, by Velez, Malaga en Tortox. De Zuikerplantadiën, een overblyfzel der Moorfche naarftigheid , zyn echter meerendeels te niet gegaan, door gebrek aan brandhout. De Spanjaards zyn deftig en hoogmoedig ; welke inborst, een gevolg der groote daaden hunner Voorouderen, hun byblyft, zelfs in het bedelaarspak, en in de gevangenis. Zy zyn geen groote complimentmaakers; maar vrymoedig. De jaloezy , waar mede zy doorgaans befchuldigd worden, beftaat meer onder de minnaars, dan by de getrouwden. Men vindt weinig tweegevegten onder hun; doch de moorden vallen nog heden zeer dikwyls voor, vooral in het Koningryk van Valencia. Deeze moorden worden volbragt door middel van een driekanten poignard, dien zy zeer behendig onder hun mantel weeten te verbergen, en welken zy met veel behendigheid weeten te gebruiken. 'Er beftaat nog een barbaarsch gebruik in Spanje, te weeten een foort van oorlog tusfehen een zeker aantal perfoonen van één beroep, by voorbeeld tusfehen twee benden Muficanten of Tooneelfpeelers, welke dikwyls ontftaat zonder eenige gegronde reden, maar alleen om zyn heldenmoed te toonen. Na eene voorafgaande uitdaaging,begint men op eikanderen met het musquet te vuuren, waar na de ftryd met den degen wordt beflist. Dit gebruik heeft vooral plaats in Arragon en Navarre , en zelfs borst 'er in 1792 zodanig een oorlog uit, tusfehen twee Parochiën van Saragosfa. De Spanjaards zyn van natuure lui en vadzig; de meeste heilzaame inrichtingen, die by hun gevonden worden, zyn zy verfchuldigd aan Vreemdelingen, en wel voornaamelyk aan de Franfchen. Dit is mogelyk voor een gedeelte het gevolg geweest van de groote genegenheid, die phiups V fteeds voor zyne Natie behield, welke hy, zo veel mogelyk, naar zyn Ryk lokte en begunftigde. Deeze Monarch bleef fteeds in zyn hart een Franschrnan , ge-  WEGENS SPANJE. 57ï gelyk hy onder anderen toonde by de volgende gelegenheid. Toen de Infante, die in haare kindsheid naar Frankryk was gevoerd, ©m ten eenigen tyde met j-odewyk XV te huwen , van Verlailles naar huis wierd te rup- gezonden, was het Hof van Madrid woedend. Op de eerfte tyding , die de Koningin kabel-la daar van ontving , borst zy uit in fcheïdwoorden tegen de Franfchen, en begeerde van den Koning, dat hy alle Franfchen uit Spanje zou verjaagen. De Koning ftond haar dit verzoek toe; doch liet teffens zyne beste goederen in koffers pakken. Ras vroeg de Koningin , wat dit: betekende ; waar op de Monarch, niet onaartig, antwoordde: was het niet uwe begeerte , dat alle Franfchen het Ryk zullen verlaaten ? daar mede willende zeggen , dat hy zelve dan ook moest vertrekken. De Koningin glimlachte; en de order wierd niet ter uitvoer gebragt. De Spaanfche Letterkunde beftaat hedendaags voornaamelyk in Vertaalingen van Engelfche en Franfche Werken. De Franfche boeken in profa zyn, over 't algemeen, zeer geacht by de Spanjaarden; doch de Dichtkundige Werken vallen minder in hun fmaak, om dat zy hun te geregeld zyn. Het is zeer buitengewoon, en ftrekt ten bevvyze, hoe betrek lyk de fmaak in het letterkundige valt, dat dezelfde menfchen, die afkeurende aanmerkingen maaken op Molière, Racine, enz. een buitengewoon vermaak fcheppen in het zien vertoonen van Tooneelftukken in drie Bedrvven , die zo ingewikkeld zyn, dat men 'er kop noch ftaart aan vinden kan, en m welke ieder Bedryf daarenboven wordt afgebroken door het tusfchenbeiden vertoonen van kleine Stukken, by hun Saynétes genoemd, die noodwendig den draad van her. voornaame Stuk, dat vertoond wordt, moeten breeken, of ten minften deszelfs belangrykheid , zo 'er iets ■van dien aart in te vinden is , doen verlooren gaan. Dikwyls fpeelt een Acteur in beide Stukken, en neemt niet eens de moeite om van gewaad te veranderen. Hoe beklaaglyk ook de ftaat der Spaanfche Letterkunde zy, men kan dit niet zeggen omtrent andere Weetenfchappen, die over 't algemeen met goed gevolg in Spanje beoeffend worden. Ook hebben eenige Spaanfche Geleerden reeds gewigtige ontdekkingen, in verfchillende takken van Weetenfchappen, aan het Fransch Injlitut National medegedeeld. Philips V heeft ook eene Academie voor de Taalkunde opgerigt, in den fmaak der Franfche. Dit Lichaam  57* BERICHTEN WEGENS SPANJE. beftaat uit vier en twintig Leden, en heeft onder anderen een Woordenboek in 't licht gegeeven, 't geen gehouden wordt voor het beste dat in'eenige taal te vinden is. De Spaanfche Vrouwen zyn minder coquet dan die van andere Natiën: fchoon zy , over 't algemeen, geen frisfche kleur hebben, gebruiken zy echter geen blanketzel: zy hebben iets edels en aangenaams in hun voorkomen: zy zyn ongemeen Ichroomachtig in het openbaar; doch zy ftellen zich hier voor fchadeloos in den byzonderen omgang. Zy onthouden zich ten ftrengften van de gemeenzaamheid, welke de zamenleving by de overige Europeefche Volken wettigt: zullende zy, onder anderen, met gedoogen, dat men haar openlyk op het zedigst kusiche. Deeze regel is in Spanje zo gewigtig , dat een 1 ooneeldichter het niet zou durven waagen een kusch op het theater te doen geeven ; waarom ook de Vertaaler van de Franfche Opera, le Tonnelier, in de Rol van Fauchette, dit meisje haaren minnaar niet doet kusfchen ; maar liever zyn hoofdhair in orde fchikken, 't geen daar te lande voor een zeer kennelyk teken eener tedere hefde wordt gehouden. Daarentegen daagen de Spaanlche Meisjes en Vrouwen de Mannen uit, met wellustige, en zelfs fchandelyke, redeneeringen; en ontzien zy zich niet, met zulke vuile Vertelzels en Gezangen voor den dag te komen, dat men ze in het vuilst bordeel niet onbefchaamder kan uitflaan. Deeze onhebbelykheid is een gevolg der verwaarloosde Opvoeding van het Vrouwelyk Geflagt in Spanje. De meisjes , van haare kindsheid af overgegeeven aan de zorge van gemeene dienstbooden, neemen de grove taal en zeden van deeze over , die zy zich voorts, door ledigheid , gewoonte, en voorbeelden, eigen maaken. Jammer is het, dat de beide Sexen hunne belangen zo liegt verftaan, dat zy zulk eene elendige Opvoeding by aanhoudenheid doen ftand houden! Men weet ichier niet, welke van beide de Sexen hier door het meest te beklaagen is. KORT  met leven, enz. van Pil. commerson. kort bericht , aangaande het leven, de reizen en ontwerpen , van den grooten franschen natuurkundigen, philibert commerson. Philibert commerson wierd gebooren te Chaüllon, in het Departement van cPAin, op den a8 van Siagtmaand 1727. Zyn Vader, een Gerechtsbode, trachtte hem op te leiden tot het beroep van Advocaat. Maar de Jongeling , bezield met een onweerftaanbaare drift voor de Geneeskunde en Natuurlyke Historie, was wars van de Pleitzaal. In 1747 begaf hy zich naar MontpellUr, en vertoefde aldaar zeven jaaren. Op den 17 van Wynmaand 1760 begaf hy zich in den echt met eene wysgeerige Vrouw, met welke hy, geduurende twee jaaren, in den grootften voorfpoed en 't volkomenst genoegen leefde ; dan hem trof, tot zyne bittere fmerte, het ongeluk, deeze geliefde Echtgenoote, na verloop van twee jaaren, in het Kraambedde te verliezen. De droefheid, die hy over deezen ramp gevoelde, gepaard met zyn onuitputlyken yver in den arbeid, haalde hem eene geweldige ziekte op den hals , waar aan hy niet dan met moeite ontfnapte. Thans nam hy een befluit, om de waereld, die hem haatelyk geworden was , te ontvlieden, en begaf zich ten dien einde naar Parys, om zich als te begraaven in de groote Boekeryen dier Hoofdftad, en zyn verdriet, zo veel mogelyk , te verzetten , door geduurige en fteeds verwisfelde letteroefeningen. Onze Wysgeer bevond zich hier op het drukst in zyne geliefde bezigheden, toen hy, in den Zomer van 1766, door het toenmaalig Staatsbeftuur, uit dezelve geroepen wierd, om deelgenoot te worden van eene Reize rondsom de Waereld. In den beginne had hy in 't geheel geen zin in dit ontwerp: doch men loste alle zyne tegenwerpingen op, voldeed aan alles wat hy ten dien einde vroeg, en voerde hem, half tegen wil en dank, met eene postchais rraar Rochefort, van waar hy, in 't begin van Sprokkelmaand 1767 , met het Fiuitfchip FEtoiU in zee ftak, om zich te voegen by bougainville, die eenige maanden vroeger van Nantes gezeild was met het Fregat la Boudeufe. Na eene Zeereize van twee jaaren, kwam commerson, in  574 het leven, de reizen en'ontwerpen in Sbagtmaand van 1768, aan op Isk de France, alwaar de uitmuntende Intendant dier Colonie, poivre, hem op het vi'iendelykst ontving, en, als een rechtfchapen beminnaar üyns Vaderlands en der Weetenfchappen, alles, wat in zyn vermogen was, in 't werk ftelde, om zyne onderneemingen te bevorderen. Ook was de Heer poivre door het Fransch Staatsbeftuur verzogt, hem, zo lang mogelyk, in de Indien te houden, en te beweegen om naauwkeurig* 2 onderzoekingen te doen op Madagascar en eenige andere plaatzen in die ftreeken, op welke men voorgenomen had zich te vestigen. Commerson voldeed, met zyne gewoone werkzaamheid en naauwkeurigheid, aan die oogmerken, en kwam, tegen het einde van 1771, op Isk de France terug. Doch hy vond de zaaken aldaar niet weinig ten zynen nadeele veranderd: dewyl poivre naar huis terug {geroepen, en een ander, die geen de minfte liefhebbery had voor de Fraaije Letteren, in zyne plaats gekomen was; 'tgeen ten gevolge had, dat hy des Intendants wooning, in welke hy anderzins zyn vast verblyf hield, verlaat en moest, en zelfs, voor een tyd, van zyne inkomften beroofd wierd. De geweldige lichaamsafmattingen , die hem allengskens verzwakt hadden , thans gepaard niet een doodlyk verdriet over de kwaade behandelingen, die hy moest ondervinden, hadden eindelyk een zo geweldigen invloed op zyn geftel, dat hy in eene doodelyke kwyning verviel, die hem, op den 13 van Lentetemaand des Jaars 1773 , uit dit leven wegrukte. De dood vergunde hem ongelukkigiyk geen tyds genoeg om de laatfte hand aan zyne waarneemingen te ftaan : ook moest hy het vermaak derven, van te mogen verneemen, dat hy in zyn Vaderland benoemd was tot Lid van de Academie der Weetenfchappen, voor het Kruidkundig vak, teffens met jussieu den Jongeren. By zyn vertrek liet hy zynen Zoon, zyn eenigst kind, over aan de zorge van een Broeder zyner overledene Echtgenoote, Deeze Jongeling heeft reeds zyn Vaderland gediend in een Departementsbeftuur. By Uiterften "Wille , gedrukt onder den titel van Testament fingulier, legateert commerson zyne Handfchriften en Verzamelingen aan, het Kabinet der Tekenkunde te Parys, en zyn Lyk aan deSnykamer, die het digtst gelegen was aan de plaats zyns overiydens, om aldaar ontleed te worden, en te dienen tot het openbaar onderwys. Ook verzogt hy, ten dien einde, den Ontlccdkundigen dier plaats, om zyn Ske-  van ph. commerson. 575 Skelet aldaar te plaatzen, tot een fteeds duürend en openbaar getuigenis van de brandende begeerte , waar mede hy fteeds voor het nut zyner Evenmenfchen was bezield geweest. Commerson was ongemeen arbeidzaam; en by betuigt zelve, dat hy doorgaans achttien uuren in ieder etmaal aan den arbeid was. Door zulk buitengewoon fterk ftuduuren bezat hy ook eene zeer uitgebreide geleerdheid; en, 't geen aanmerklyk is, voegde hy by zyne uitgebreide kundigheden eene ongemeen fterke verbeeldingskragt en kiefchen fmaak. Zyn gezelfchap wierd hierom door een ieder ten fterkften gezogt; doch hy ftelde geen belang, dan in lieden, van wien hy iets konde leeren, of die hem wilden behulpzaam zyn in zynen arbeid. Zyne zugt voor de Natuurlyke Historie was zo groot, dat dezelve hem geheelenal wegfleepte, en hy zich, tot 'derzelver volmaaking , aan de grootfte gevaaren blootftelde. Dikwyls ondernam hy lange tochten , zonder voorraad van levensmiddelen, zonder geld7, en alleen voorzien van die werktuigen , hem tot zyne onderzoekingen noodig. Hy bragt dan geheele dagen door , zonder eenig ander voedzel te gebruiken, dan een ftuk grof brood, 't welk hy bekwam in de hutten, gelegen aan den weg dien hy volgde, en was genoodzaakt zyn dorst te ftillen met flykerig water. Eindelyk, om eene zeldzaame Plant te vinden, of een niet dagelyks voorkomend Diertje na te jaagen, ftelde hy zich dikwyls in gevaar, om van fteile en nooit beklommene rotzen in den afgrond neder te vallen. Op zyne Reize rondsom de Waereld verzamelde hy byna vyfduizend zoorten van Planten, waaronder zestig nieuwe Gellachten, en by de drieduizend, tot dien tyd toe, onbekende zoorten, zonder daar onder te rekenen de zeldzaame Planten van het Eiland Taïti, die geftoolen of verlooren zyn. In 1774 kwamen, van Isle de France, in Frankryk aan, twee-en-dertig Kisten, in welke zyne Verzamelingen waren ingepakt. Zyne Kruidboeken beliepen een getal van meer dan tweehonderd Deeïen in Folio, die alle de voortbrengzels van het Groeijend Ryk, door hem verzameld in de Gebergten van Zwitzerland, Savoie, Dauphiné, in de Alpen, de Pyreneën, de Cevennes , in Provence, Languedoc , enz. bewaarden. Deeze Boeken bevatten het byzonderfte en zeldzaamfte, 't geen hy had kunnen vinden, zo in het wilde , als in de Ver- za-  g76" HET EEVEN, BE REIZEN EN ONTWERPEN zamelingen der Liefhebbers, tot weike hy toegang kon krygen, en die hem iets wilden mededeelen. Op deeze wyze bekwam hy de geheele Verzameling van chari.es , Geneesheer te Gannat, weleer een der Correspondenten van tournefort, die by zyn overlyden dezelve gelegateerd had aan de Academie van Clermont Ferrand, alwaar dezelve, zonder de zorge van commerson , een prooi voor het bederf en de 'wormen zou geworden zyn. Hoewel de Kruidkunde de voornaamlte liefhebbery was van commerson , ftrekte dezelve zich echter ook uit tot alle de overige deelen der Natuurlyke Historie; by voorbeeld tot de kennis der Schelpen en der Bloedelooze Dieren. Inzonderheid had hy veel liefhebbery voor de kennis der Visfchen ; over welke weetenfchap hy, onder anderen , correspondentie hield met linn^us. Hy ïtond zelfs op het punt, om een Werk in 't licht te geeven over de Visfchen der Middellandfche Zee; toen hy van dien arbeid wierd afgetrokken , door zyne Reis rondsom de Waereld. Niet voldaan «met de verfchillende rangfchikkingen der Gewasfen, van tyd tot tyd, door verfchillende Geleerden, uitgedagt, fchikte hy dezelve, volgens een nieuw, door hem uitgedagt, Stelzel. Had commerson langer tyd van leven mogen genieten, hy zou der Kruidkunde een zeer gewigtigen dienst gedaan hebben, door het aanleggen zyner overeenftemmende Kruidboeken door de geheele Waereld. Reeds lange zodanig een ontwerp in het hoofd hebbende , had hy van alle verfchillende Planten een aantal gelyke Haaien verzameld, om daar mede twintig, zoveel mogelyk gelyke, Kruidboeken te voorzien, en dezelve te plaatzen in de voornaamfte Hoofdlieden en Hoogefchoolen van Europa. Dusdanig ontwerp was eenen onderneemenden Geest als dien van commerson waardig, en eene zaak van de grootfte nuttigheid. „ Deeze „ gewigtige taak (dus fpreekt hy in een' zyner Brieven) „ heb ik op my genomen, zo om het aandenken aan on„ ze Reize rondsom de Waereld te vereeuwigen, als om, „ van het eene einde van Europa tot aan het andere , „ onderwerpen van vergelyking te bezorgen, die meer dan alle tot hier toe uitgegeevene Boeken" zullen medewer„ ken tot volmaaking dèr Kruidkunde, en tot onderrich„ ting der Studeerende Jeugd. Het is dikwyls zeer „ moeilyk, de Schryvers met elkander overeen te brengen, „ zo door de gebrekkigheid, der Plaaten, als door de „ on-  van ph. commerson. 577 „ önnaauwkeurigheid der Befchryvingen ; ninderpaalen, „ dikwyls alleen vermogende om de vlytigften te mismoe• digen. Door deeze en dergelyke beweegredenen aange' fpoord, heb ik het van de grootfte nuttigheid gerekend, ' dat ik, die zo veel gezien, zo veele vergelykingen gemaakt heb, en de rykfte Verzameling van gedroogde Kruiden bezit, welke immer beftond , my verledigde " tot het zamenflellen deezer gelykzoortige Kruidboeken. Wanneer deeze Verzamelingen eens geplaatst zullen zyn, I', daar zy behooren, zal ieder kunnen zien, van welke ' Plant men fpreekt, onder deezen of geenen naam. Een algemeen Werk, op alle deeze eensluidende Kruidboeken flaande, zou een fleutel zyn, gefchikt voor een „ ieder. Beginnenden zouden ontflaagen zyn van de I, fteedsduurende noodzaaklykheid, om Kruidboeken aan „te leggen, die zeer veel tyds wegneemen, en echter „ altoos zeer bepaald en gebrekkig blyven. In elke Hoofd, plaats, in welke een deezer Kruidboeken zal geplaatst zyn, behoorde een gefchikt Kruidkundige aangefteld te „ worden, om weekelyks daar over eenige Lesfen te houden Zelve ben ik voorneemens, ten dien einde eene !, Snchting na te laaten , en een jaarlyks Inkomen van „ ten minflen duizend Livres te verzekeren voor den ,, Kruidkundigen , die het opzigt op myn Kruidboek ' te Parys zal hebben , en 'er Lesfen over geeven. ', Alles op voorwaarden, die ik , te zyner tyd, nader „ aal openleggen." aanmerkelyke rechtspleging van den sultan massouo. Ene Oosterfcke Vertelling. Massoud velde, gedurende zyne lange en grotendeels vreedzame regering, menigerlei rechterlyk vonnis, hetgeen verre afweek van den gewonen vorm der rechtspleging, in den aanvang veien hoogst-bedenkelyk toefcheen, maar dan doorgaands by verder nadenken hemelhoog geprezen werd. Aan geen dezer vonnisfen konden Rechts-Geleerden en oneeleerden zó bezwaarlyk hunne goedkeuring geven, over gene van massoüo's uitfpraken was het oordeel zó lang verdeeld, als over die, welke het volgend Verhaal opgeeft. Op zekeren tyd, dat voor den Sultan alles gereed was om ter jagt te gaan, zag hy voorby zyn paleis een Meisje in de MENG. I7S)8. NO. 14. Tt ge"  573 AAHMERKELYKE li ECHTSPLEGINfi gevangenis brengen, wier klederen geheel met bloed bevlekt waren. Dit zonderling en verbazend ïchouwlpel wekte zyne nieuwsgierigheid op. Hy liet zyn paard ftaan, en beval, dat men dit Meisje aanftonds voor hem brengen zoude. „ 'Een goed werk," zeide hy , „ is beter dan een goede' iagt. Veelligt kan ik ene ongelukkige voor de gevangenis bewaren, of enen myner Nederrechteren van een moeiiyk onderzoek ontfiaan." Zy werd dan op zyn bevel voor hem gebragt; een Meisje, zo fchoon als de dageraad, met een oog , dat hare bebloede handen zou hebben kunnen logenftraffen, had niet haar eigen mond aanftonds de daad bekend. Zy had ene harer voormalige Gefpelen, ook een zeer fchoon, maar veel ryker,meisje vermoord, weinige ogenblikken vóór dat die begunlligde met den beminnelykften der jeugdige Perlianen ftond verbonden te worden. „ En welke oorzaak, Ellendige! (vroeg massoud) had gy tot het bedryven van zulk ene woeste daad V" ,, Voorwaar ene zeer wettige," was het antwoord. „ Zie my aan, Monarch! en gy zult erkennen, dat ik gene de minfte gelykenis hebbe met die dieren , die andere dieren fieebts alleen verfcheuren om zich met hun vleesch te mesten." Zulk een moedig antwoord deed massoud's verwondering des te hoger klimmen. ,, Zo zeg my dan (viel hy haar fpoedig in de reden; uwe redenen, en veelligt uwe verontfchuldigingen." Nu verzocht zy den Sultan, de goedheid te hebben, van , vóór hy hare gefchiedenis zoude aanhoren, ook den Bruidegom van het vermoorde meisje, en hare ganfche familie, voor zynen troon te dagen , om des te zekïreï te zyn, dat zy hem de zuivere waarheid , en gene valfche gronden van verontfchuldiging. voordroeg. Massoud vond deze bede geheel billyk , en gaf aan dezelve aanftonds zyne bewilliging. Zodra daarop de verzochte getuigen verfchenen waren, begon de misdadige, met ene gelatenheid, als of zy zelve klageres, en niet de .befchuldigde , geweest ware , aldus te fpreken : ,, Myn vader werd gehouden voor één der gegoedfte kooplulden in Ifpahan; ik voor een meisje, wier perfoon en geluksgoederen de aanzoeken der mannen wel verdienden. Vraag het, Monarch ! dezen lieveuswaardigen Jongeling , dien ik heden zó geweldig van zyne bruid beroofde; vraag het hemzelven , of ik hem niet ten minfte boven twintig minnaars voor myn hart verkozen hebbe ? of hy niet meermaal knielend om myne hand fmeekte? en of hy niet reeds van vreugde op het Dier Alborak (*) regelsent tot den zevsnden hemel meende op te fty- geCO Zo heet hy tit Mahomedanen het Dier , op hetwelk Mal.oinet zyne rept naar den hemel ifeed, waarop de 1'rofeten, wanneer zy met Goddelyken last op den weg waren, gewoonlyk reden, en welks naam. d'e zo veel ais Uik,tm betekent, des2elfs arote fnelheid aanduidt.  VAN DIEN SULTAN MASSOUD. 5/9 geren, toen "ik hem myne wederliefde plegtig Verzekerde. —— ó Hoe dikwyls heeft daarna deze huichelaar my het fchoonfte beeld van ons toekomft.g huwelyksleven ontworpen! my hetzelve met ene warmte gefchetst, welke my , hgtgelovige, gehee' wechfleepte, waarvoor ik hem met den vungften gloed d'i tederheid verleiding gaf, en maar by Gods groten Profeet, de onwaardige verdient de verrukking niet, waarmede ik van 'zyne bedriegeryen fpreke!" ; * „ Ha /vergeet niet" viel haar hier de Jongeling m de rede"vergeet gy maar voor alle dingen niet," fprak massoud hem toe , op enen ftraifen toon, „ dat de beurt van fpreken tha'ns aan haaris; ook zal zy aan u komen, en dan even zo onafgebroken." , , , . , „ Alleen enige nietsbeduidende bedenkingen myns vaaers, aldus voer roxane (zo heette het fchuidige Meisje) voort , verhinderden, of liever vertraagden, ons trouwverbond, Zyn hoogmoed vond zekere gemaakte fchikkingen nog niet prachtig aenoeg : myne liefde had gaarne over dat alles henengezfen; maar zyne gsboden moesten gehoorzaamd worden. Juist was hv, op zekeren avond, met my in een gefprek over onze toekomltige huishouding gewikkeld , als hy my op eenmaal o-eweldig deed verfchrikken, terwyl hy, midden in zyne reden, eensklaps ter aarde zonk. Hy was door ene zware beroerte eet-offen. Ach myne arme dochter i' was alles, wat hy nog ftervend uiten konde, en hy bloes den adem uit, eer nog, op mvn bitter gefchrev, Hechts een (laaf of ene fiavin ter hulpe "konde toefcbieten. Spoedig na mjnsvaders dood verftond ik eerst geheel den zin zyner laatfte woorden. _ Hy was Hechts voor ryk gehouden geworden, zonder het in de daad geweest te zyn. Wat hy my naliet waren fchulden. Toen ik dit ontwaarde, was myn eerfte gedachte met op my. zelve, maar op mynen geliefden minnaar, gevestigd. Dan my. np toenmalige bezorgdheid was nog uit ene dwaling ontfproten. De verandering van myn fortuin fcheen gene verandering op hem te maken. Hy zwoer my dui. zend eden, dat hy my.niet flechts gelyk voorheen, maar nog oneindig vuriger, beminde. Alleen het onvoegzame, om van myns vaders begrafenis zó ylend ter bruiloft te gaan , nam bv tot zyn voorwendfel, om de voltrekking van ons huwelyk nog enigen tyd te verfchuiven; maar intusfchen week hy van den vroegen morgen tot diep in den nacht niet van myne zyde Was het wonder, dat een onervaren rneisie m ene vu deze vele uren ftruikelde ? dat zy den Geliefden harer ziele , den man , dien zy reeds als haar Gade befchouwde, wiens tederheid de hare aanvuurde, wiens vertoon vau groot- moedigheid haar verrukte, was het te verwonderen, Tt j dac  5^0 AANMERKELYKE RECHTêPLEGIKG dat zy den zodanigen, op zyne dringende bede, veroorlofde hetgeen zy eigenlyk alleen den Egtgeuoot veroorloven mogt? Wie dit kau en wil , zie vry met verachting op my neder ! ik belyde het : deze boze verleider zag my des morgens in den vollen bloei der roaagdelyke onfchuld, en 's avonds verliet hy my, maar ik was niet meer dezelfde.' „ Hooglte Go'heid, met welke onuitfprekelyke liefde beminde ik hem nu! onder welken betovennden fchyn van hartelyk-gemeende wedermin kon hy zyne fuooriheid verbergen' Nog maar twe dagen moesten de voor ons bepaalde trouwplegtigheid voorgaan. Toen verdween hy. Toen verliet hy my op eenmaal, . en verliet my in enen toeftand, dien gy nu ligt raden kunt. Men zeide my aanftonds, dat dit gefchiedde op de aantokkeling van ene myner jeugdige Gefpelen , de fchone akme; maar ik kon van haar deze valschheid niet geloven. Lang had ik haar als myne eigen' ziel bemind. Wel was ik haar door familietwist enigzins vreemd geworden; maar niettemin zou ik nooit gemeend hebben, in haar myne vyandin te moeten zoeken. Dan heden, als myne enige, nog trouw gebleven, flavin my, tot ene morgengroet, het fchone nieuws mededeelde, dat osman, myn voormalige Bruidegom, de Gemaal van akme ftend te worden, toen toen! Dan waarom zoude Ik my moeite geven de folteringen der vertwyfeiing te befchryven, die ik ondervond. Wie zou daardoor getroffen worden ? wie edelmoedig genoeg zyn , ene moorderes te beklagen, welke men toch noodzaakte zulk ene te worden ? Genoeg, ik omkleedde my ogenbliklyk met dit gewaad, dat nog de heerlyke kentekenen myner wrake draagt, en ik ylde zelve tot akme. Met moeite ftelde ik myzelve haar voor ogen. Ik vond haar juist bezig met zich op te fchikken. Ik zeide haar, waarom ik kwam, wat ik gehoord hadde en welken fchat zy gereed ftond my te ontrukken. Met een koel, fpotachtig, lagchen beklaagde zy my. en ging voort met haren opfchik. Ik bezwoer haar by onze' voormalige vriendfchap , en zy verwonderde zich, dat ik aan zo lang verftorven perfonen nog konde gedenken. Ik bad haar te overwegen, dat de man, aan wien zy hare hand wechfchenken zoude ,' een trouwloze ware. Zy antwoordde my, dat zy het daarop dacht te wagen. Ten laatfte bekende ik haar, in welken toeftand in welke alleronzaligfte verwachting , ik my bevond. ' Lagchend viel zy my in: , In de daad,? Zo heb ik voor het minst ook de hope, dat onze egt gezegend zai wezen.' Deze fchandelyke woorden, vergezeld door het gelagch ener ondeugende moeder, en van ene nog kwtadaartiger moei, die dit nieuw, door de verbreking ener eerstbezworen trouw misdadig, verbond gekoppeld had, bragten my tot ene woede, zo onbepaald als rechtvaardig. Uwe egt gezegend! riep ik uit: Neen, by  VAN DEN SULTAN MASS.0UD". 58I by God, dat zal zy niet! Maar vervloekt, verbroken, zy dezelve , eer 'er nog enige zegen over uitgefproken, eer zy nog kan voltrokken worden. Een dolk , onder myn kleed verborgen, en tot hiertoe voor myzelve beftemd. joeg ik, by deze woorden , de onwaardige in haren boezem, en dezelve trof, juist wat hy treffen moest, haar hart! trof het misfchien al te goed, want ftoot en val en dood waren Hechts één ogenblik. Ik had my nu dien gelukkigen dolk verder kunnen ten nutte maken. Ik had met denzelven kunnen voortgaan , mon« iters, nog fchuldiger dan die ik getroffen had , aan myne billyke wraak op te offeren. Maar ik bezon my , en wierp den dolk voor de voeten dier Hechte mo,;der. Wees gy vervloekt ten leven, gelyk uwe dochter ten dood! zo fprak ik, en liet my binden , en henenvoaren , werwaards men wilde. Nu kunt gy , Monarch , over my een doodvonnis vellen , zo als gy dit goedvindt; ik onderwerp my aan hetzelve zonder morren , daar ik gewroken fterf: zelfs wanneer uw mond de geftrengfte ftraf uitfpreekt, zal myn hart my de ge. tuigenis geven: het onteerde , bedrogene, befpotte, aan de behoeftigheid en fchande geheel overgelaten, meisje deed wat zy doen moest." Zo fprak roxane. Massoud en de Groten van zyn Hof zagen haar nog lang , nadat zy reeds had ftilgezwegen , opmerkzaam in 't gezicht. Nooit zag men de fterkfte hartstochten in zulk ene zonderlinge verbinding zó hevig werken. Vertw/feling , toorn , verfmade liefde, geftilde wraakzucht, en daarby geheel bewustheid van zichzeive. Het was zichtbare woede, welke haar op dien heftigen toon deed fpreken , en evenwel fprak zy met beleid van reden, en niet in die verwarring, welke de woede anders gewoonlyk doet ontftaan. Uit ontwyfelbare kentekenen kon men befpeuren , dat deze wreekfter, die thans over het bloed, dat zy had doen vlieten, zo hartelyk juigchte , anders een meisje vol zachtheid en liefde moest wezen ; een meisje, dat, wanneer een Afgodendienaar haar in haren tegenwoordigen toeftand aanfchouwd had, zeker by hem den uitroep verwekt zou hebben: de Godin der Bevalligheden en der Liefde is in Proferpina veranderd geworden. Massoud zette zich nu tot het verhoor der overigen, en ftelde hun, in de eerfte plaats, de vraag voor: of zy ook enige onwaarheid in de opgave van roxaniï bemerkt hadden? De beroofde Bruidegom erkende ieder punkt in het verhaal zyner voormalige Geliefde voor waarheid , uitgezonderd dat alleen, dat hy haar zonder wettige reden verlaten , veelligt alleen daarom zou verlaten hebben, wyl zy reeds alle zyne wenfchen vervuld, en hem gene begeerte naar enig nieuw genot langer had overgelaten. ,, Myne liefde," fprak by , » groeide door het genot, waardoor zy anders by duizenden vermindert, of geheel verflouden wordt. De bepaald» Tt 3 dag,  582 aanmerkelyke rechtspleging dag, waarop wy zouden verbonden worden, was door my wez-enlyk gewild. Maar een gerucht, my van roxane's ontrouw toegekomen; de verzekering van meer dan éne zyde, dat ik niet de enige begunftigde aan haren boezem ware...." ,, Ha, onwaardige!" viel zy aanftonds in. Een blik van massouo deed hier by röxané hetzelfde, hetgeen zyn verwyt te voren hy osman deed; en de Jongeling voer voort: ,, Dit deed myn vertrouwen wankelen, en maakte in myne ziel den miuneyver gaande. Evenwel wilde ik nog in langen tyd aan zulk ene trouwloosheid geen geloof geven. Maar, toen men eindelyk een perfoou tot my bragt, die ge heel in roxanl's vertrouwen deelde,en alle hare geheimen vol komen wist; toen ik van dat mensch hoorde, dat zy , voor welke ik myn bloed en leven gewillig zou hebben wechgefchonken, myne liefde Hechts gegund had hetgeen anderen hadden overgelaten, en hetgeen eei\ voormalige welgemaakte Haaf haars vaders nog fomwyle heimlyk genoot, toen kende myne fmart gene palen meer. Eden, waardoor ik my te voren tot ftilzwygendheid had verpligt, en de byzondere betrekking van de aanbrengfter, maakten het my omnooglyk r xsme hare misdaad voor te houden ; en, al had ik dit ook gedaan, wat zou het my hebben kunnen baten ? Ik verwyderde my des van haar; maar ook na myne verwydering heb ik haar niet geheel vergeten : meermaal trachtte ik door gefchenken van ene onbekende hand hare nooddruft te verzachten. Door medelyden bleef ik alzo nog aan haar verbonden ,- maar myn huis en myn geheel aanwezen met haar te bezoedelen , was ene dwaasheid geweest. Ik deed derhalve aanzoek by een ander meisje , en was reeds na aan derzelver bezit, wanneer roxane ook deze my zó gruwzaam ontrukte." Vol ernst, met een oog, dat verbazing en afkeer, uitdrukte, maar geenzins een, zich fchuldig gevoelend, geweien verraad de, had koxane zyne laatfte reden aangehoord. Zodra massoud haar vryheid gaf om zich ie verdedigen , bezwoer zy met duizend eden, dat osman's befchuldiging, indien geen opzetlyke laster, ten minfte dwaling uit onkunde ware, en zy drong 'er derhalve ten fterkfte op aan , dat hy de onwaardige noemen zoude , die haar zulk ene fchandelyke ontrouw had aangelicht. Osman beriep zich op zyne belofte, maar massoud gebood; en de Jongeling noemde toen de ilavin van roxane, de énige, die by haar gebleven was en Wier trouw zy kort te voien zelve had geroemd. Zodra de befchuidigde den naam dezer flavin hoorde, floeg zy hare ogen, ftarend, naar den he mei, en riep, op enen toon, welke zelfs doodvyanden fchrik en yzing in het hart moest jagen: „ Grote God! zo hebt gy my dan in mynen bitteren toeftand niet één menschlyk wezen gelaten, dat het waarlyk met my meende. Waarmede heefc dit een hart verdiend, anders, gelyk Gyzelf weet, zo on- fchul-  VAN DEN SULTAN MASSOUD. SU fchuldig en liefderyk? Men denke voor my de fchrikke- lykfte folteringen uit, (voegde zy 'er by) bewyst die fchelmfche flavin, dat zy waarheid gefproken hebbe." De bekentenis derzel've rechtvaardigde j-oxane werkelyk, en , toen de Sultan tevens op de oorzaak harer logenachtige verfpreiding aandrong, ontdekte het zich ten volle, dat list en laster van akme's moeder en moei, voornaamlyk van deze laatfte verzonnen, het begin gemaakt hadden aan het gehele weeffel van ongelukken en misdaden. Zy beleden.dat de liefde der jeugdige akme voor osman,en ene"eigen' billyke afkeer van roxane, gelyk zy zich geliefden uit te drukken , haar hadden aangezet om het hart des Jongelings van zyne Beminde af te trekken. Geruchten van de ontrouw van zyn meisje , hem kunftig in het oor gefluisterd, hadden den minneyver van dezen ligtgelovigen gaande gemaakt, en, nadat hy gezworen had roxaine niet weder te zullen zien, zodra men hem bewyzen harer trouwloosheid zou gegeven hebben , zo moesten zy, om niet weder terug te gaan, ene flavin van'roxane tot haar oogmerk gebruiken. Zy bekenden, dat deze handelwys niet in alle opzichten te billyken, maar meenden , dat dezelve niettemin zeer wel te verontfchuldigen ware. Wie had osman gedwongen zo ligtgelovig te zyn ? Ook was all',hetgeen op die wyze gefchied was, ten zyneü beste gefchied, terwyl rox'Në, bovendien, gene gefchikte Gade voor hem konde wezen ; terwyl ook zy , volkomen rechtvaardig, voor hare wellust wierd geftrai't, en akme haren minnaar zeker zou hebben gelukkig gemaakt , had maar niet deze boosaartige moorderes haar ontwerp van woede zo rampzalig vol- ^Zo dikwyls massoud op den Rec'iterftoel gezeten was, hoedde hy zich zorgvuldig voor iedere uitlating van toom ; nogthans verried zeker gedwongen lagchen fomwyle zyn innerlyk ongenoegen. Met zulk een lagchen, 't welk diegenen , die hem meermaal waargenomen hadden , zeer wel verftonden, was ook deze ganfche verdediging, welke men in de daad nog veel kunstmatiger wist voor te dragen, van hem gehoord geworden. „ Gy belydt derhalve," vroeg hy nogmaals, „ dat het gerucht van de ontrouw van hoxane een kunstgreep zy geweest, u door den laster toegevoerd?" Zy konden het niet lochenen. En het 'eerfte gedachte , gelyk het grootfte aandeel der uitvoering, van dit ontwerp behoort u toe, haffa?" (zo heette de moei van eoxjnë.) Gaarne had zy het ontkend , maar kon dit even weinig. „ Zo zy dan (voer de Sultan voort) dit myn Rechterlyk oordeel: over akme's eigen hoofd kome haar bloed! Zy, die een verloofd man zyne bruid ontroofde, en het beledigd voorwerp wreed befpotte, boet met een' fpoedigea dood zwaar Tt 4 ge-  584 4ANMERKELYKE RECHTSPLEGING genoeg, maar niet al te zwaar; en roxane boet niet te list wanneer zy.voor ene daad, waartoe vertwyfding en het gevoel van moeder te zyn baar aanfpoorden, waarby liefde en minyver haar verontichuld.gden , twe maanden lang in ene tamelyk-lydbare gevangenis moet doorbrengen. Na verloop derzelve geve haar osman zyne hand, of een dubbeld huwelyksgoed. Want ligtgelovigheid betaamt den man, ell zó rife trouwverbrekmg oen bruidegom, vooral den verhoorden bruide- gom, in genen dele. De ftraf over akm.'s moeder late ik aan een Rechter, geftrenger dan ik, aan haar eigen geweten over. Hetzelve za haar dikwyls genoeg het bloedig beeld ha^ rer dochter voorttellen; dikwyls genoeg haar in de oren donderen: zie! hier waart gy de oorzaak van" Na deze uitfpraak, hield hy , bykans ene gehele minut, ftil. Hy peinsde dien tyd, als vergaderde hy zyne krachten om verder te kunnen fpreken, en voer toen weder voort op deze wyze: ' v „ Maar gy, gy twe diep verachtelyke fchepfels, myne te. genwoordigheid en het aanzien vau elk braaf mensch onwaardig, gy trouwloze flavin en gy listige kwaadfpreekfter, door welker verdichting minnenden gefcheiden zyn, en menfchen. bloed vergoten is; wech rnetu! Reclitsdienaars, grypt haar aan» voert haar op de naaste markt, en geesfelt haar daar, aan den fchandpaal gebonden, met alle mogelyke geftrengheid ,• de eerfte, tot de adem haar ontvliedt; de twede enigzins minder, teu einde haar nog een kommerlyk leven van enige jaren in ene myner openbare werkhuizen, overig blyve.' ' Men hoorde bydeze uitfpraak een dof gemor onder de menigte .welke massoud's troon en den zetel des Gerichts omringde Te ftreng! te ongelyk!" fluisterde men elkander van alle zvden toe; en abusin , een der grootfte Rechtsgeleerden in geheel Perfien,waagde het, voor te treden, en den Monarch tot weinige woorden fprekens verlof te vragen. „ Dit verlof," antwoordde massoud, „ heeft de ervaren ABUKiN fteeds by alle myne openbare rechtshandelingen." ^'u-2? VeLgeVM \a my'" fprak AIiüKI*> myn oppermagtige Gebieder, dat ik het wage, by uwe zo aanftonds gedane uitfpraak, uwe wysheid te herinneren, dat menfciienmoord, naar ouze wetten, en naar de wetten van byna alle befchaafde volken, de zwaarfte misdaad zy ; dat laster, daartegen algemeen voor een veel geringer kwaad gehouden worde, op hetwelk Hechts ene kleine, willekeurige, ftraf gefteld is, en waarvoor vrygeboren menfchen nog nooit met ene lyfftraf, veelmin met zulk ene zware, geboet hebben." „ Zo dank ik u, myn Getrouwe! (hernam massouo,) dat gv my een zó wezenlyk gebrek in onze wetten hebt bekend gemaakt. Laster gelde van nu af aan voor ene misdaad, welke ge-  van den sultan massoud. 585 geftrenger ftraf verdient, dan roof, of onopzetlyke doodflag. Hoe! de ongelukkige, die, geprangd veelligt door de uiterfte armoede , zynen medemensch zyn geldbuidel , flechts het honderdst gedeelte van zyn vermogen, dikwyls nog veel minder, ontrooft, verliest den arm, die deze daad beging, of foms wel het leven! En de driemaal groter booswicht, die ons het heiligst goed, de ere, welke men maar eens verliezen kan , ontrooft, die rooft, hetgeen hemzelven geen bate geefc, waarmede geluk en zielrust, dikwyls ons leven zelf, verbonden is, zou niet zwarer, dan een ftraatrover, geftraft worden? Gy hebt gelyk, abukin , aan zulk ene wet ontbreekt het ons nog. Morgen zal dezelve worden afgekondigd. Intusfchen nu voort met dezen tot de geesfeling!" De toon van massoud was veel te ernftig, dan dat iemand het gewaagd zoude hebben hem verder tegen te fpreken; en reeds legden de dienaars hunne handen aan de twe ongelukkigen, wanneer nog één der omftanders, amru ehen said, vryheid vroeg om' een verzoek te doen. Deze man was een der aanzienelykften aan hetPerfiesch Hof. Massoud fchatte hem hoog, had reeds vele gewigtige posten in den kryg en in de landszaken hem toevertrouwd , zonder zich over zyn vertrouwen beklaagd te hebben. Het trof zo, dat hy juist een nabeftaanda van haffa ware, die nu daar ftond en fidderde. Hy verfoeide haar, maar fchonk haar niettemin zyn medelyden,en wierp zich des fpoedig voor den troon des Sultans neder. „ Wanneer abukin," fprak hy, uit medelyden voor ene ongelukkige, welke gy , Beheerfcher der Gelovigen! to: ene even pynelyke als fmadelyke ftrafFe, en nog daarteboven tot liet rampzaligst leven voor het overige harer dagen, veroordeeld hebt, zyne toevlucht tot de wetten nam, hebt gy hem wederlegd, op ene wyze, welke uw verftand en uw hart beiden vereert. Maar veroorlof my nu nog ene toevlucht tot uwe genade.' Laster is ongetwyfeld ene zo flechte ondeugd, dat daarvoor gene ftraf te geftreng kan wezen. Maar deze ongelukkige kende dezelve nog niet in hare gehele affchuwelykheid. 'Er was ook nog gene wet voorhanden, welke den lasteraar konde affchrikken. Laat zy,die tot deze wet aanleiding geeft, derzelver geftrengheid niet aanftonds geheel gevoelen!Dit, Grote en Allergenadigfte Koning! dit fmeekt u één uwer getrouwfte onderdanen." Massoud. En wat beweegt den, my getrouwen, en zó waarden amru eben said tot voorbede voor deze misdadige? Amr». De bloedverwandfchap met haar. Zy is myne naaste moei. Hare ftraf Massoud, (met den Iagch, waarvan te voren gefproken is.) Wees deswegen buiten zorg ! Juist deze ftraf wascht weder af, wat hare daad bevlekte, en by my zal de brave amru geen grein dier gunft' en achting verliezen , welke ik reeds voor hem  5§fJ AANMERKELYKE RECHTSPLEGING VAN DEN SULTAN MASSOUD. hem voedde, eer ik wist, dat zulk ene onwaardige zyne moei ware. Amru. Derhalve, Monarch Massold. Derhalve zal dat, wat u tot gene fchande verftrekt, haar niet baten. Laat amru voor zichzelven vragen hetgeen hem billyk dunkt, en het zal hem gefchonken worden 5 maar gene inbreuk op de uitoefening des Rechts ! Wat hebben wy daar gefchreven wetten van noden, waar ons geweten luid genoeg fpreekt ? —— En nu ten laatftenmaai, dienaars , brengt haar aan den paal, en verfchoont haar' rug even zo weinig, als zy den goeden naam van haren naasten verfchoonde. Men kan ligt denken, dat dit bevel nu ftiptlyk wierd ten uitvoer gebragt, hetgeen aan velen, in weerwil van massoud's gronden , nog al te Oostérsch zal voorkomen. Althans de Hemel mag de kringen onzer befchaafde lieden , en onze Koffy - tafelen , wel genadig zyn, wanneer Laster zulk ene misdaad, en fnedige achterklap , welke alleen de eer van onzen naasten bevlekt, een ftraf bare ondeugd zal wezen! IETS OVER den OORSPRONG deu ALMANACHIiN. (Ontleend uit The Four Ages, by william jackson , van Exeler.~) Ik vind ergens vermeld, „ dat de oude Saxen gewoon waren op vierkante Stokken , omtrent een voet lang , „ korter of langer naar welgevallen, de Maansloop van een „ geheel jaar te fnyden, volgens welke zy altoos, met zeker„ heid, konden zeggen, wanneer het Nieuwe Maan, Volle „ Maan was, met de tusfchenvallende Maansveranderingen. „ Zodanig gefueeden Stokken droegen by hun den naam van „ Al-mon- aght'•, dat is sSlle ■ maan-aanwyzing , of het in agt „ neemen van alle Maanverfchynzeien, en van hier is de naam „ van Ahnanach ontleend." Dit aangehaalde is eene eenvoudige afleiding van de Benaa'ttiing Ahnanach, en wyst aan, den misdag der geenen, die dit woord van het Arabisch willen afleiden , alleen op den grondflag van de eerfle Lettergreep Al. 'Er is in St. John's College, te Cambridge 4 een Saxifche Aimanach, volkomen overeen (temmende met de boven opgegeevene befchryving. En ik bezit een Ahnanach , gemaakt onder de Regeering van eduard hen III, op pergameut, niet in de gewoone gedaante van een Blad of Boek; maar beftaande uit afzonderlyke ftukjes, gevouwen in de gedaante van een platten flok of lat, op de . Saxifche wyze. flet ftuk is volkomen in zyn  iets over de almanachen. zyn geheel, en vertoont het beste ftaal van de oude gebruiklyke Tydreke'ningen, welk ik immer zag. De wyze van het Jaar te beginnen en te verdeelen, zo als wy die in onze Almanachen ontmoeten, is zeker vreemd en misfelyk genoeg. 'Er zyn ongetwyfeld veele tegenwerpingen in te brengen tegen het veranderen van de vastgeftelde wyze om den Tyd af te deelen en te berekenen; doch, indien 'er ten deezen opzigte iets nieüws moest ftand grypen, zou ik als ten voorbedde neemen het Druïdhch Jaar, 't welk eenen aanvang nam by den Winter Zonneftand; wanneer de Dagen , den geheelen loop der toe- en afneeminge' ondergaan hebbende, den loop als van nieuws aan beginnen. Deeze zyn de perken, welke de Natuur zelve voor het Jaar aan de hand geeft. Ik zal niet op my neemen te bepaalen, wat aanleiding gegeeven hebbe tot de Franfche Jaarverdeeling; maar komt my dezelve, met de oude Almanachen vergeleeken, in allen opzigte, verfliminerd" voor. zedelyke bedenkingen. Moet men den Godsdienst aanmerken als voordeelig, of als fchadelyk, voor eenen Staat—als heilzaam,of verderflyk? Zal het eene Maatfchappy voordeeliger gaan, zonder, dan met den Godsdienst? Zal men ophalen de verwarringen, welke toevallig door den Godsdienst in de Maatfchappyen zyn ontftaan, ea hoe dezelve veele Landen en Staaten tegens elkauderen in 't harnas gejaagd heeft? Zal men zeggen: lees de Historiën, zy zullen u leeren, welke verwoestingen , door de verfchillende Godsdienst- gevoelens, 'er op de Waereld zjsi aangerigt. Dan, in een Gemeenebest zonder Godsdienst,heeft men deze gevaren niette) vreezen. — Doch ik vraag, op myne beurt, of eene Maatfchappy die zelfde gevaren,en nog oneindig veel meerdere, niet van de Staatkunde te wagten heeft? — Hoe veele Landen, Ryken cn Gemeenebesten, zyn 'er niet beroerd en bedorven door eene verkeerde Staatkunde ! hoe veel menfchenbloed beefp dezelve niet doen ftroomen! —— Lees de Historiën,zy zullen u leeren, wat 'er vaak aan der Vorften Hoven al gebrouwen wordt, welke verderfelyke befluiten genomen, welke ftrikken, om zo veele duizendeai ongelukkig , jammerlyk ongelukkig, te maken, om zo veele Landen te verwoesten, om zo veele miilioe. nen menfchen te moorden! —— Dan zal nu een Land zonder Staatkunde beftaan? Of zal men dezelve uit de Maatfchappy,als verderfelyk, verbannen — als fchadelyk , ten uiterften fchadelyk, voor den Staat? Wie zal dit durven beweren? Wie zal zeggen, dat een Gemeenebest in ftand kan blyven zonder Godsdienst, zonder Staatkunde ? Het flegt gebruik, 't welk bedorven menfchen vaa eene goede zaak maken, maakt een goede zaak nirnmër kwaad. C. v. d. G. BE-  BERIGT. Men is overal druk bezig, om de Hervormden op te wekken ter gemeenfchaplyke behartiging der belangen van hun Kerkgenootfchap, en, in 't byzonder, ter oprichting van een algemeen Fonds, waaruit de behoeften van den openbaaren Godsdienst, Tractementen van Leeraars, enz. kunnen gevonden worden , wanneer de drie jaaren, by de Staatsregeling bepaald, verftreken zyn: Intusfchai fchynen deze opwekkingen dus verre weinig ingang te vinden; veelen, ook yveraars voor hun' Godsdienst, onttrekken zich openlyk, en begrypen , dat zy voiftrekt moeten ftilzitten , en in geene werkzaam heid of pecunieele bydragen zich inlaaten , om dat zy die Leeraars, welke kunne verkleefdheid aan d« op 31 Jan. 1795 gepromulgeerde Rechten van den Mensch en Burger aan den dag hebben gelegd, befchouwen als verbrekers van hunne plegtige verbintenis aan 't Hervormd Kerkgenootfchap. Zal men dan eenige hope hebben , dat voorz. opwekkingen van vrugt zullen zyn, om de eendragtige werkzaamheid te bevorderen , behoort men de zich onttrekkende Hervormden , welker aantal niet gering is, vooral onder de meest vermogende en kundige lidmaaten, te overtuigen, dat de Leer der Rechten van den Mensch en Burger niet alleen niet ftrydt met de Leer der Hervormde Kerk en haare Formulieren van Eenigheid, maar zelfs door onzen grooten Heiland gepredikt is, en dat men dus geen echt Discipel van Jefus zyn kan , ten zy men de voorz. Leere van harte zy toegedaan , welk laatfte te betoogen zelfs des te noodzaaklyker is, om dat 'er nog verfcheiden Leeraars gevonden worden, welke in hunnen afkeer van de Rechten van den Mensch en Burger volharden, en door hun' invloed de kragtigfte opwekkingen ter vereeniging der Hervormden in ons Land ontzenuwen , ja eene aanftaande fcheuring tusfehen de verfchillend denkenden (worde het niet by tyds afgewend) in de hand werken. Het is zeker te bejammeren, dat de Burger ew. kist , van wiens Vaderlandfchen yver, kunde en invloed, men alles goeds te wagwn had, alleremftigst uitgenodigd, en als 't ware geprovoceerd , (zie derde Brief van een rustend Opziener der Hervormde Gemeente aan den Burger Leeraar ew. kist , enz. 1797) om de Rechten van den Mensch en Burger in overeenftemming te brengen met de Leere des Kruices en de pligten der Euangelifche Heiligmaking, aan dat dringend verzoek niet voldaan, en, door zyn ftilzwygen, zelfs veele Hervormden in hunnen afkeer van de voorz. Rechten geftyfd heeft» De nood der Kerke dringt, en het is meer dan tyd, dat een of ander kundig Vaderlander, der Hervormde Leer van harte toegedaan , zich hoe eer hoe beter aangorde, om dezen grooten hinderpaal uit den weg te ruimeu, op dat alle de Hervormden, met aflegging van vooroordeelen, misduidingen en partyfchappen , zich als één man vereenigen , om de belangen van hun Kerkgenootfchap te behartigen. patriothilus reform atb s. den 27 Nov. 179?. Anno Lib. Bat. IF.  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. nadere opmerking op luk. II: 7. Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, medeburgers! Ontwyfelbaar ftemt Gy met my in, dat zo zeer te fterke verkleefdheid aan het oude, even zo ook te grote ingenomenheid met het gene nieuw voorkomt, te wraken zy. Zo dikwerf ook aan enige Bybelplaats , in uw geacht Maandwerk, enig nieuw licht wordt bygezet, verblydt zig elk, die waarheidszin heeft. Hy beproeft het opgecevene, en zoekt het goede te behouden. Dus ging het my ook, by het vinden ener Verklaring, wegens de herberg, en de kribbe, in welke de Here Jefus zou geboren en gelegd zyn, volgens z. pearce , in het Mengelwerk van uw vorig Nommer (*"). De achting, welke ik voor den geleerden en zelfdenkenden pearce heb, deed my dezelve met te meerder zorgvuldigheid proeven. Het zal u, hoop ik, niet ongevallig zyn, dat een vriend van 't geen waar en goed is de vryheid neemt te melden, wat hy hier by dacht ; en u verzoekt, dit, als ene nadere opmerking, indien zy, voor een ogenblik, de aandacht van uwe Lezers niet geheel onwaardig is, een plaatsje in uw volgend Nommer in te ruimen. Aan u, en myne Medelezers, zy dan de beflisfing geheel overgelaten. . Vergunt my vooraf aan te merken, dat indien pearce dien hogen toon had aangenomen, op welken uw. Correspondent (hy houde my dit ten goede) verkiest te fpre- C) No. 13 . bl. 497, en volg. meng. 1793. no. 15. V *  59° NADERE OPMERKING ken, dit al terftond bedenking, of hy koelbloedig genoeg had nagedacht, zou kunnen baren. b Dan, ik kome aanftonds ter zake. De geleerde man kan zig niet vergenoegen met de oewone gedachte, „dat onze Zaligmaker in enen Wstenftal „ zou geboren en gelegd zyn." Het komt hem geheel onvermoedelyk voor, „ dat men, naar de toenmalige ze„ den, ligt daar toe zou gekomen zyn , om ene zwange„ re vrouw, benevens haar zoogkind, hoedanigen, door „ alle tyden heen , op de ontferming der menschlykheid „ ene fterke aanfpraak maakten , te verftoten, en naar „ een ongefchikt verblyf heen te zenden." Maar hoe komt de bedenking van ver floten of heenzenden hier in? Moest maria, in een vol vertrek zis bevindende, niet uit haar zelve zig van daar begeven; en, in hare omftandigheid, een ander verblyf kiezen? Of hebben alle de anderen, zo veel het nodig was, het vertrek geruimd? De tekst geeft gene de minfte aanleiding om dit te denken. Of zyn de aanwezigen maar gebleven by de bevalling ener jonge vrouw? Is dit niet, ook volgens de zeden der Oosterlingen, on waarfchynlyk? .Ware dit de enigfte aanmerking, zy mogt van weinig waarde fchynen. Maar van meer belang komt my deze voor:- 'Er is geen twyfel, of xifoW* is in den hier opgegeven en genoeg bewezen zin van gastvertrek te nemen (*) ; ook komt my de opvatting van q>«.-n* voor kribbe, zo als dezelve hier befchreven wordt, (bl. C04S waarfchynlyk voor: maar ik zie niet, hoe bier uit volge, dat de Zaligmaker niet in een' beestenftal geboren of nedergelegd zoude zyn. De Euangelist zegt duidelyk,, ,, zy legde Hem neder ^ q,^ (f) , om dat voor hun lieden geen plaatze was h ™ k«7«>.^«7,." Waar was nu deze Hooge fchoolen van gelyke Kruidboeken te voorzien, ald £ Corcyra, of Corfu, tegenwoordige . ft.iat diens Eilands, 312 Crypiogamia, hoe men deeze Jflanten in den Kruidtuin te Keuo doet groeijen, 188 D. f)ag. (De eindigende) Een Fragment. ^71 Deenemarken, (De Kroonprins van) beloont edelmoedig de edelmoedigheid eens Holland, fchen Schippers. i6z Democbitus, het denkbeeld, dat by tot zyne Starrekundige Waarneemingen zich van Verrekykers bediend beeft, beweerd. 556 Diabete. Zie Pisvked. Dionea Mufcipula , in bloei be» fchreeven. 187 Droes (Dat de) iemand inogt haaien, van waar herkomftig, eft wat Droes in dien zin betekene. 478 Jloel en Droes-kusfen te Benxheim, van waar die benaamii'gen herkomftig. 477 duivelsdrek, met Osfegal vereenigd , dienftig tegen het Maagzuur. 57 duivenhokken, derzelver menigte aan den Nyl, recie hier van. 387 )umsulin , (Jacques) als een valfche Munter befchuldigd, 443- Hooge waarfchynlykheid des gevals, 444. Onfchuldig bevonden. 445 Edelmoedigheid, (Staal van) van en omtrent een Hoüandjchen Schipper. 161 'teQriciteit, Proeve daar in zon- ■der Elecïrifeer - Machine. 19 'ngeland , agterlyk in de Schilderkunst. 146 pirus, (Het Fransch) welke Steden het bevat. 311 zelsdistel, ( Ouopordum Acan. thiusri) voortreflyke Geneeskundige ■ Eigenfchappen deezer Plant. a53 For-  BLADWYZER. F. Poedyce, (J.) wa-ineer , waar en uit welke Ouders gebooren , 5i0. WoiJt Leeraar, overwint een vooringenomenheid tegen hem opgevat, ald. Doet zich als Schryver kennen, 53c. WoKk Doctor in de God-< geleerdheid , 531. Is een gezogt Leeraar, zyne bekwaamheden in dit vak , ald. Munt* niet min uit als Schryver dan als Redenaar, 532- Zyne denkwyze in den Godsdienst, ald. Van Deistery befchuldigd, en van dien blaam gezuiverd, ald. Zyne Godsvrugt, Huislyk leeven , en Herderlyke zórg voor zyne Gemeente, 533Zyn Godvrugtig affterven . 534. Optelling"zyner Werken,' met de aanwyzing der Nederduitfche Vertaalingen, daar a n gemaakt. 537 Foster, (J.) hadt het in den aanvang van zyn Predikdienst fchraal. 36° Franklin , zyn ontwerp en pooging om ter zedelyke volkomenheid te geraaken, 232. Een dertiental van Deugden met derzelver voorfcbriften opgegeeven, 233. Hos beoefend en in 't werk gefteld, 234.Dagboekje aangelegd, 235. Gebed, 237. Ontwerp van het gebruik der vier - en ■ twintig uuren van den Natuurlyken Dag, 23S. Wegens de uitvoering en de moeilykheden daar in, 239. Welke voordeden by 'er van trok, 240. Hoe deeze . hem in den ouden dag byblyven, 241. Hoe door een Kim-i Her beduid dat hy Hoogmiedig was, en daarom de Nederigheid op de lyst zyner Deugden ftelde. 242 Franlryk', welke vorderingen de Schilderkunst daar gemaakt hebbe, 148. Over den ftaat der Bouwkunde aldaar. 388 G. f~2nliciaanen. welk dienstbaar Vo'k ^ in Lisfnhon. 489 jAlilei, hoe hy tor het vervaardigen van een Verrekyker kwam. 562 Jallio , di«ns voorbeeld, in het zich niet bemoeijen met zaaken van den Godsdienst, aangepreezen. 175 3arn<'.rin, diens gelukte Proeve met de Parachute, 107. Befchryving van dit werktuig. 108 Gefchiedenis, (Verband tusfehen de) Godsdienst en Zedekunde, vervat in de Heilige Schrift. 2cp Jezwel, (Berigt, wegens een merkwaardig groot) aan het hoofd eener Vrouwe ,131- Vergeeffche poogingen om 't zelve te doen verdwynen te werk gefteld. 132- (Geneezing van een kwaadaartig) aan het Voorhoofd, door middel van 'net llernardfchc Bytmiddel. 299 'Jraf. (Befchouwing by het) 330 'Jratiola, in de geneezing der Krankzinnigheid nuttig bevonden. 7 Grieken, (Aanmerkingen over de Befchaardheid en Zeden der hedendaagfche) 160 Het vo' rdeelig berigt des Graaves de choiseul gouffier deswegen wederfprooken. i6£ . (Aanmerkingen over den bloei en het verval der Bouwkunde by de) 391 Griekenland, (Befchryving der nieu* we Bezittingen van het Fransch Gemeenebest in) 311 vva Haay>  BLADWYZER. , H. £lMy> (Jonas") grootteen verflinc'tndheid van dien Visch. 470 Haringen, wat men van derzelver gezelligheid te houden hebbe. 472 Hassencamp, (ƒ. M )diens dood, en eenige byzonderheden hem, betreffende , 432. Zyn werkzaamheid en Zedelyk character, 433. Hoe hy als Godgeleerde dagt en fchreef, 434. Zyne Afkomst, en Letteroefeningen in zyne Jeugd, 435. AcademieStudiën, 430". Komt als Schryver te voorfchyn, ald. Wordt Candidaat, en toeft op deHoogefchool te Gottingen; zyne Reizen , en welke voordeden hy daar van trok, 437. Wordt Hoogleeraar te Rinteln, 438. Geeft verfcheide Stukken uit, ald. Verdere Reizen en Gefchriften, 439. Zyne werkzaamheid. 44I Eedijarum girans, of Trillend Byltjeskruid, befchreeven. 186 l ej'pertilionis, naar een Vledermuis gelykend Byltjeskruid , in bloei gezien. ald. Helden, wat hunne gefchiedenis oplevert. 191 Hennip, (Chineefchej Befchryving deezer Plant , 255. Eerfte Proeve daar mede in Engeland genomen , 256. Voorts gelukkig geflaagd in Frankryk, ald. Voortreflykheid van deeze Plant. 258 Herschel, Befchryving van diens Oifervatorium, 200. Hoe diens Zuster hem in zyne Waarneeniingen helpt, 261. Verflag van de plaats der Waarneeminge , ald. Van de groote Telescoop, 262. Verfcheide waar-/ neemingen met dezelve geda, n, 263, enz, Verflag van zyn vcertigvoets Telescoop, en waf hy 'er mede ontdekte. 266 Hette, (Over de vermindering van) op onderfcheide Hoogten, c2. Gemiddelde Hette van Plaatzen waterpas met de Zee, door meijer. 63 hindoos, welk Land zy bewoonen, 150. fvaamsoorfprong, ald. Oudheid deezes Volks , J51 Oorzaaken van de duurzaamheid deezes Volks, ald. Staatsbeftuur, ald. Casten of Stammen onder hun, 152. Derzelver oorfprong zinnebeeldig voorgefteld, 153. Oorzaak van de beftendigheid des Ryks, 154. Hunne verdraagzaamheid in den Godsdienst, 155, Hun onwankelbaar Geloof in een toekomenden Staat. 156. De Godsdienst des gemeer.en volks met Afgo.lery befmet , 157. rjefteldheid der Hindoos, voor zo ver zy onder de Heerfchappy der Engelfchen gekomen zyn, 158. Hoe zy de Eeuwen re. kenen en onderfcheiden, 193. Schers van dsn Christen - Godsdienst, door een Hindoo uit de Schriftuur, en de berigten der Engelfchen , opgemaakt, ald. enz. Voordedig denkbeeld van de Christen-Vrouwen, daar uit en uit andere omftandigheden' opgemaakt, 193. Met het oog eens Hindoos de Zeden aer Lngtljchen befchouwd, 276 Byzonder hoe zy met den Bybe.1 bandelen,314. Hun Slaaveuhandel, 315. Hoe zy den Zondag vieren, en den openbaaren Godsdienst handhaaven, 318. Het Kaartfpei geestig gegispt. 6 »s2 ondsbeet, (Dolle) drie Gevallen van zulk een Beet breedvoerig voorgedraagen,45p, enz. Aanmer»  BLADWYZER7 merkiiigen over den deels geluKkigen en deels ongelukkigen uitftag. 467j Hcus/a, (Aanduiding wegens een zeer groote Stad,) in Africa. 273 J. en I. rfaargetallen (Over de) der Aards- J vaders vóór den Zondvloed , 53. In hoe groot eene onzekerheid men deswegen verkeert. 54 JaCobus I: 27, uitgebreid , 545. Aanmerkingen tot fiaaving van deeze uitbreiding. 546 lldephmje, berict wegens deeze Vorstlyke verblyfplaats. 565 Indiaanen, {Noorder-) aan Hudfons Baay, hunne Gewoonten en Zeden, 66. De Vrouwen draa gtn groote'lasten , en da Mannen zyn groote Wotftelaars, ald. Zyn zeer hebziek; maar niet moorddaadig, 09. Verflag van de Vrouwen daar te lande, 71. Wat men 'er voor fchoonheid houdt , ald. Wat men in dezelve voornaamlyk verlangt, 72. Veelwyvery aldaar, 73. Zyn veel kuitcber dan de Zuul-Amaricaanfche, 74. Aanmerking over het aanbieden der Vrouwen, en de Eluwelyken met eigen Zusters , 74- Vroege uithuwelyking, 110. Onbetaamlyke gefprekken daar by de Meisjes gevoerd, 111. Echtfcheidingen daar zeer algemeen, ald. Nitt zeer vrugtbaar ; de Vrouwen fcheiden zich op zommige tyden van de Mannen geheel af, ald. Bygeloovigheid ten opzigte van de Vrouwen in die omftandigheid, JI2. Eeten meest alles raauw, ald. Gefteldheid van het Land hunner inwooninge. 113 - . 1. 1 welk eene beleefdheid zy in het voeren hunner gefprekken in agt neemen. 207 ndie, de Menfchen daar agterlylc in de Teken- en Schilderkunde. 147 Italië, verre in de Schilderkunst. 148 Jupiter, hoe deeze Planeet zich door de Telescoop van herschel vertoont. 265 K. ffaartfpel, als een Eerdienst befchouwd, en geestig gegispt. 320 Kanaryvogel. '(Verflag van eenkunftige) 12 r Keuu, (3erigt van den beroemden Kruidtuin te) 185. Hoe men deStookkasfen daar inrigt, 186. Befchryving van eenige zeet merkwaardige Planten, ald. Hoe men 'er de Moschplanten en de Cryptogamia doet groeijen. 18S Kinderziekte , (Bedenkingen o^er de mogelykheid eener geheels uitrooijing der) 419. Kwaadaartigheid, en duur der Smetftoffe, 421. Een eerfte middel daar tegen, de verhindering van allen Ommegang en Koophandel met befmette Plaatsten, 422. Een tweede:een Cordon aan de Grenzen dier Plaatzen, van welke de Pokjes kunren worden aangebragt, ald. Ten derden: het influiten van enkele befmette Plaatzen, of Huizen, ald. Eindelyk, het houden van een Quarantaine, 423Aanmerkingen by deeze Maatregelen , ten opzigte van de kleederen, enz. der geitorvenen, en de Lyken. 424 Knaapje (Het) en de Maan. hem Vertelling. 544. Kompasnaald. Zie Zeekompas. Vv 5 Koert i  BLAD WYZER. Koirtzen, (Sleepende) het gebruik ' van laauwe Baden in dezelve aangepreezen. 181 Kramp, de Witte Vitriool, of Zink-vitriool, daar in van uitfteekenden dienst gevonden, 550 Krankzinnigheid, eene tot nog onoploslyke ongefteltenisfe , 6. De Gratiola ter herftelling nuttig betonden. 7 L. Laciungton,(J.) Afkomst deezes veel fortuin maakendenBoekverkoopers te Londen, 114. Zyne jongere bedryven , 116. Zyn armoedigHuwelyk, 117. Wordt Boekverkooper, 118. Hoe zyn Winkel opneemt, 119. En zeer uitgebreid wordt, 120. Zet zyne zaaken nog voort. ald. Leeraars, (Christen) en Christen Gemeenten, oorfprong der wederzydfche Pligten door deezen te betragten, 293. Bronnen, waar uit de veragting van het Leeraararnpt by veelen ontlfaat , 294. Hoe veele Leeraars daar toe ongelukkig aanleiding gee- Lt ven , 295. Les van Apostel ?etrus, 1 pet. V: 1, 2 , 3 , ten leiddraad genomen, 297. Al-Le gemeene zin dier woorden, 333. Wat het byzonder betekene, de Li Kudde gods te weiden , 334, \ Welke Pligten daar in opge-Z.01 Booten liggen, zo verre de 1 Leering ftrekt, ald. Wat zo -f verre het beftuur raakt, 337. Lm Wat het over de zeden be- treft, 338. Hoe zy het, zonder Lu Heerfchappy voeren, moeten \ uitoefenen, 339. Hoe zy door \ hun voorbeeld moeten fticbten. 2 34o c — (Van de Pligten der Gemeenten omirent de) 373. Tl/ Gebreken ten dien aanziene, 374. Wegens de agting, welke zy den Leeraaren motten toedraagen, 374. Eigen onderzoek, den Leden der Christlyke .Gemeente aangepreezen, 375. Men moet den Leeraaren voeglyken onderftand fchem-en, 378. Zyn verpligt zich te vervoegen in het openbaar Onderwys , en by de gemeenfchaplyke Gods vereering, 413. Byzondere vcrpligting der Christenen daar toe, 414. Welke gebreken zy daar in te vermyden hebben, 415. Zy moeten den' Leeiaar vryheid geeven in het voorlraagen zyner gevoelens, 416. Niet gereed zyn om den Leeraar van Kctt^ry te befchuldigen . 417. Hoe omtrent de gebreken der Leeraaren te handelen, ald. Waar in de Leeraar ten voorbeelde moet ftrekk(;n, ald. Hoe hem over misflagen te onderhouden, 418. Hem, zo min mogelyk, in Huislyke en Familie-gefchillen te betrekken. a/af. evenslotwisfel, hoe onderfcheide ïitwerkingen dezelve veelal aaart. 4S3 Taalzoekers. (Zedige verdeediging ler) 402 ucadea. Eene Spaanfche Ver. tllifig. 280 4-colyk, en Metaal-vergiftiging, le Zwavel-ieverlugt daar in aanepreezen. 34 r gt, hoe door de Zonneftraalen 'erwarmd. gr cas II: 7l opgehelderd, 497. Vat men door de Kribbe te erftaan hebbe, bepaald onderogt, 498, enz. —— Nader pgehelderd. 589 M. hagpyn, of Maagkramp, ontftaat uit eene te groote flapheid  B L A D W Y Z E R. heiJ der Maagvezelen, of uit eenebovenmaatige gevoeligheid; dit maakt eene verfchillende Geneeswyze hoogstnoodzaaklyk , 505. Hoe de eerfte werkt en best geneezen wordt , 506. Breede befchryving vai de tweede foort, ald. Bezwaarlykheid der geneezinge, 507. Weikei als de beste voorgefchreeven , 508. Praélicaale waarneemingen in het behandelen deezer Ziekte. 509 Maagzuur. (Nieuwe waarneeming aangaande het nuttige gebruik van Duivelsdrek met Osfegal vereenigd tegen het.) 57 Magifterium Bismuthi. Zie Bismuth. Kalk. Magndia, met den grooten Bloem, welk een heerlyke Boom. 187 Maltha, Ligging deezes Eilands, 347. Door wie eerst bevolkt, ald. Was 't Eiland waarop Ap. 1'aulus fchipbreuk leedt,' ald. Grootte en gedaante deezes Eilands, 348. Wegens de Oude Stad Civita Vetchia, en de Nieuwe Stad la Valette , ald. Byzonderheden deeze laatfte betreffende, 349» Gebouwen te dier Stede, ald. Hoe de Ridders van Maltha in de Hoofdkerk vergaderen, 35°. Hoe 'er de Zieken opgepast en behandeld worden, ald. Befchryving van de beide Havens, 351. Gefteldheid der Zeemagt , ald. Dorpen op dit Eiland, 352. AI-il gemeene gefteldheid des Eilands ten aanziene der vrug; baarheid, ald. Welke vrugten 'er vallen, 353. Een zeldzaame Tuin in eene Rots, Macaluba geheeten, ald. Plaatzen, waar men by-il zonder aan Ap. paulus gedenkt, 354. Wegens het al of niet Pcitaafl. ütr. Slangen op dit Ei¬ land, 354. Gefteldheid der we» gen, 355. Verflig.van de Inwoonders, ald. Van hun Taal en Character', ald. Voortbrengzeis en Koophandel, 3s<5. Gefteldheid der Weetenfchappen , ald. Het Volk betaalt 'er geene Belastingen. 401 Aaltha, (Ridders van) welke onderfcheide Naamen die Ridderorde draagt, 303. Eerfte beginzels te Jerufalem, 394. Rykbegiftigde Hospitaalen , ald. Pauslyke bekragtiging dier Orde, ald. Rangen in dezelve, 395, Omzwervingen, naa het verliezen van Jerujalem; zy vestigen zich op het Eiland Rhodes, ald. Genoortdwangd hetzelve te verlaaten, all. Met het Eiland Maltha befchonken, 396. 't Zelve door euonaparte bemagtigd. ald Gemengd Staats-" beltuur olier Orde, 397. 't Gezag des Grootmeesters, ald. In welke Taaien de Ridder» verdeeld zyn, 398. Welka Tochten iemand moet doer-, eer hy Ridder worde, ald. Wathy te verrigten hebbe, om een Commandery, te bekomen, 399 Inkomften , ald. Aantal van Ridders , 4C0. Waar in hunne gelofte van Kuischheid en Armoede beftaat, ald. 'Er zyn ook Riddereifen, 401. Iets van den ouden Adel op Maltha, ald. lanchots, en Pinguins, onderfcheide Vogels, 101- Waar zy gevonden worden, 103. Geftaltebefebryring, ald. Leevenswyze , 104, Zie verder Pin. guins. lanoa, (Het Eiland) een der gelukkigfte ftreeken des Aardbodems, 520. Slegte geaartheid der Inwoondereu» 521 M»s-  B L A D W Y Z.E R. Massoud. (Aanmerkelyke Regts l pieeging van oen Sultan) 577 Matonabbee , een Noorder Indiaan, 1 zonderling character en bedryven diens Mans 69 Melaatsheid, hoe als eene befmettende ziekte geweerd. 420 Melkweg , (De) beftaat uit een onei-dig getal kleine Starren. 203 Middellandfche Zee. (Aanmerkingen over het Waterpas der) 428 Mikutieux, diens Character gefcheist 406 Mode-dwaasheden, derzelver eenzelvigheid en zatheid afgefchetst.i 454 Monarchie, (Huislyke') befchreeven, j en gegispt. 361 Moschgewasfen , hoe men die in i den Kruidtuin te Kew doet groei jen. 188 N. Mederland, fleekt in de Schilderkunst uit. 148 * Nero, (Keizer) boe verre van,, een Onderregeerder gods te zyn. * o. I21> Qlyphanten, (Welk een verblyfplaats te Farys,voor de tweei uit Holland overgevoerde) gefchikt , 245. Zonderlingheden by dit Mannetje en Wyfje, byF derzelver eerfte wederontmoeting, waargenomen, ald. enz. Onopordum AcantHum. Zie Ezelsdistel. I Oogeuzalf, een zeer voortreflyke , volgens het voorfchrift van den Heer hufeland, 216. Hoe te bereiden, ald. Op welk eenef wyze best te gebruiken ,217. In welke gevallen. 218 Oorlog. (Het) Ken Fragment. 34 Oosterlingen. (Aanmerkingen over de Bouwkunde der) 392 Drtogrul. (Zedeleerende Gefchiedenis van) 4j8 Overheden, (Rede-en Schriftmaatige bedenkingen over de Pligten der) en Onderzaaten, g0. Byzendere redenen, welke zich opdeeden , om in den eerften tyd des Christendoms de Onderwerping aan de Overheden fterk aan te beveelen, 88. Het bevel van paulus deswegen , rom. XIII: 1 , toegelicht, 89. Zie verder Burgerlyk Befluur. P. Oaard, van welk een dienst voor den nieuwlings tot Rykdom geraakten. 4j5 >aajchen Eiland, Berigt van de Inwoonderen. 517 'arachute, Proeve daar mede genomen door den Burger garis erin, 107. Befchryving van dit Werktuig , 108. Aanmerkingen deswegen. 109 'aradys van schedad. Eene Oosterjche Vertelling. g0g ARKhR, (Mr.) Verflag van diens Tochten in Africa. 208, 271 'est, hoe men de verlpreidtng hier van in onze Landen voor. komt. 420 Petr. Vr r, 2, 3. algemeene aanmerking over deeze les des Apostels. 20g eyrouse, (La) beknopt berigt van diens Reize rondsom de Wereld, 516. Laatfte berigt wegens dien Reiziger. 521 hilips de IV, Koning van Spanje, zeer aan de Franfelien gehegt, 570. Geestig zeggen des betreffende. inguins, en Manchots, maaken een overgang van de Vogelen en Visfchen, 90. Onderfcheid tusfehen de Pinguins van het Noor. den en van het Zuiden, 100. Onderfcheid tusfehen de Pinguins en  BLADWYZER. en Manchots, 101. Waar zy in groote menigte gevonden worden , 136. Derzelver Vleesch en Eijeren goed, 137. Hoe hunne verblyfplaatzen zyn, en zy zich verdeedigen, 139. Wyduitgeftrektheid der plaatze door deeze Vogelen bewoond. 140 Pinxterfeest, (Beknopte Aanmerkingen over het eerfte") hand. JI 'befchreeven, 177- Wegens den dag, op welken bet inviel, ald. Over de verdeediging van petrus , wegens de hem aangetygde Dronkenfehap, uit da uure des dags ontleend , 178. Wegens het aanhaalen der Vro.zegginge van joëL. 179 Pisvloed, (Waarneemingen aan' gaande den aart en de genetzing van den) 94. Vooronge-j neeslyk gehouden ; verbaazende hoeveelheid des ontlasten waters, ald. Aart van hetzelve, 95. Waar in men de oorzaak J Helde, naamlyk in de Nieren, ald. Moet, volgens anderen, in de Maag gezogt worden , 96. Dit bevestigd, ald. Geneeswy-, ze daar op gegrond. 97 Pligt, (Van welk een aanbelang het is, onzen) te doen, 249- Opmerklyk zeggen van pyrrhus deswegen, ald. Hoe te handelen, wanneer men twyfelt, 250. Gevallen van bezwaar billyken het afwyken van Pligt niet, 252. Hoe gevaarlyk het is van dien regel af te wyken. ald. Pope, by het Graf van Emma. 538 Portugeefen, in Lisfabon, in vier Hangen onderfciïeicien , 485. Van den Mei , ald. Dier Lee venswyze, 486. Van de Geert" lykAeid, ald. Van de Kooplieden, 487. Van het Gemeene Volk, ald. Van de Galiciaanen, die de Houthakkers en Water- draagers der Stad genaamd mogen worden, 489. Berigten wegens de Portugeefche Dames, ald. Vryery en Liefdehandel, 490. Huwelyksfeesten, enz. ald. Strenge leevenswyze der Dames, 491. Der Pottugeefen t'huis blyvende aart, 492. Algemeen Volks-Characier , 493. Leevenswyze der Boeren , ald, Hoe zeer dit Volk aan zyn Geboorteland gehegt is , 49 Oo^aaken dat men de Portugeefen zo weinig te recht kent, 522. De oude Portugeejen een dapper, werkzaam eu edelmoedig, Volk , 523. Betooningen hier van , ald. Wat de Marquis de pomsal ter Kyksverbe*tering deedt. 527 'ruimenboo-n, middel om denzelven, met zyne bladeren,geduurende den Winter, versch en groen te houden. 308 'utten. (Oorzaaken van dezelfde maate van Hette in diepe) 63 Q. Quito , (Over de gemaatigde - Warmte der Lugtgefteltenisfe te) en de oorzaaken daar van. 6r R. Dobinson,(Robert) diens Leevensgefchiedenis, 21. Wordt Leeraar onder de Methodisten, 22. Zet onder den Landbouw zyn Letterarbeid voort , ald. Schryft tegen Burgerlyke en Kerklyke Dwinglandy , 23. Wordt zeer rekkelyk in zyne Godsdienftige begrippen, ald. Schryft de Hi/tory of Baptism, ald. Bezoekt Dr. priestle7; fchets van zyn Cbara&er, 24. enz. Zyne vyandigheid tegen het Priesterdom, 26. Zyne Predikwyze. 27 Roche, (Het Eiland ld) vergeefsch gezogt, 516 Rom.  BLADWYZER. Rom. XIII: i, opgehelderd, 89. Misbruik vat) 's Apostels Leer tegengegaan. 125 Romeinen , (Aanmerkingen over den bloei der Bouwkunde onder de) en derzelver vemi. Roode Zee, (Aanmerkingen we-Si gens de vaart op de) 426. Met welk een fpoed de goederen uit ludie langs dien weg zouden kunnen worden overgevoerd , ald. Het geeoelenS van buffon', wegens het Waterpas der Roode Zee, getoetst, 428 Bedenkingen over 't geen, by de gemeenfehaps -maaking van de Roode en Middellandfche Zee, dient in agt genomen te worden. 429 Ruiter, (M. k, de) zonderlinge^ Anecdote dien Admiraal betreffende. 450 Si fiykdcm, (Welk eene uitwerking fchielyk verkreegen) doorgaans ,5j baare. 455 S. Candvuichs-Eilanden, of de Bewooners Menfcheneeters zyn, in twyfel getrokken. 518 Saturnus, hoe deeze Planeet zich vertoont door de Telescoop van herschel , 265. Twee Ringen om die Planeet ontdekt, 267. Waarneeming, wegens den vyfden Wagter om die Planeet; overeenkomst tusfehen de beweeging van deeze en onze Maan. ald. Schilderkunst, befchouwd als een vermogen , dat ons in ftaat ftelt otn de Godheid in haare Werken naar te bootzen, en ook daar in ons boven de Die->Sf ren verheft, 142. De Indifche Volken daarin agterlyk, 147. Weik een onthaal dezelve in* Candwichs-Eilanden, of de Bewooners Menfcheneeters zyn, in twyfel getrokken. 518 Saturnus, hoe deeze Planeet zich vertoont door de Telescoop van herschel , 265. Twee Ringen om die Planeet ontdekt, 267. Waarneeming, wegens den vyfden Wagter om die Planeet; overeenkomst tusfehen de beweeging van deeze en onze Maan. ald. Schilderkunst, befchouwd als een vermogen , dat ons in ftaat ftelt otn de Godheid in haa¬ re Werken naar te bootzen, en vroegeren tyde in Nederland mt* moet hebbe , 223. Hoe het tegenwoordig gefteld is , «atf, Oorzaaken en beklag van dit verval, 227. Aanmoediging tot het handhaaven dier kunst. , . 229, enz. hoonmaaken , in Meimaand, in America, geestig doorgeftree* ken, 201. Brief van een Americaanjche Dame in antwoord. 289 erra Leona, waar die Rivier gelegen is, en oorfprong dier benaaminge, 268. aldaar groeir, uit de Natuur, op de Bergen goede Koffy, ald. Gefteldheid der Volkplantinge aldaar , 273. De Methodistifche Predikers flaagen 'er fiegt. 274 aaverny , hoe affchuwlyk en mensch-onteerend. 87 angen, (De twee) Een Vertelsel. 167 lanje, uit eigen aart zeer vrugtbaar, wordt niet bearbeid door de veelvuldige Zendingen der Inwoonderen na de Volkplantingen , 563. Van de Bruggen en Herbergen aldaar, 564. Gefteldheid ten Hove, 566. Hoe de Grooten leeven, 567. Rykdom der Geestlyken, ald. De Inquifitie flaapt 'er flegts, 568. De Bygeloovighedeu blyven ftand houden, ald. Getal der Inwoonderen, ald. Staatsfchulden, en de oorzaaken van vermindering in Magt, 569. De Landbouw daar verwaarloosd, 570. Volksgeaart. heid, ald. Staat der Geleerdheid-, 571. Character der Vrou-; wen. 57a jat, (Toeko mende) zamen voeging der redenen die voor denzelven pleiten. 1 tatiomwentcHngen, (Onregtiaaa* U-  BLADWYZER. tige befchuldigingerj, tegen de Wysgeeren, ten aanziene der) afgegeeven. 357 Ster, (Een) aan den voet der Geit, geeft, door de Telescoop van hekschel , een zo fterk licht, dat men 'er by kan leezen, 263. Hoe zich de zogenaamde dubbele Sterren, en de nebuleufes, daar door vertoonen, 264. Sterren van onderfcheide kleuren waargenomen , ald. Waarneeming van Sterren die verdwynen. 265 Stommen, (Waarneeming wegens eenen) 135. Hoe geneezen. 136 Stromboli, waarom voor de woonplaats van de Godheid der Winden gehouden, 302. De brandende Berg, daar in altyd rookende, onderfcheiden van den Etna, den Vefuvius en de He da, ald. Beklimming van deezen Berg, 303. Hoogte, en Waarneemingen daar gedaan op de Lugtgaten, ald. Crattr daar ontdekt, 304. Steenen, welke dezelve uitwerpt, atd. De uitbarftingen waargenomen, 305. Het inwendige van dien Vuurkolk bezigtigd, ald. Werkingen in de Lava, 306. Aanmerkingen over die verfcbynzelen. 3°7 Suez, (Aanmerkingen over de Landengte van) en over de mogelykheid van de Vereeniging der Roode en Middellandfche 1 Zeeën, 426. Welk eene verandering die in den Koophandel zou te wege brengen. ald. T. / 'THopyfen, (Berigt van de Romeinfche) 470. Welk aandeel RAPHAëL in het vervaar. , digen van dezelve gehad heb¬ be , 480. Optelling en waardeering der Stukken, ald. Hoe voorheen te Rome vertoond, en welk een kunst 'er in doorftraalt, 481. Gefchiedenis van bet vervaardigen deezer Tapy. ten , 482. Wat 'er nog van overig is in Engeland, 483. Plaaten daar van vervaardigd. 4S4 Tekenkunst, befchouwd als een vermogen , dat ons in ftaat ftelt om de Godheid in haare werken naar te bootzen, en ook daar in ons boven de Dieren verheft, 142. Welk een onthaal dezelve, in vroegeren tyde , in Nederland ontmoet hebbe , 223. Hoe het tegenwoordig gefteld is , 226. Oorzaaken en beklag van die verval, 227. Aanmoediging tot het handbaaven dier Kunst. 220, enz. Telegraphe, (Berigt eener) van den ouden tyd. 20 l'clescoopen. Zie Verrekykers. Chee , hoe de Theeboomen in China geplant worden, en derzelver vrugt driemaal in 't jaar ingezameld, 218. Waar van het onderfcheid der Thee afhangt, 219. Hoe men de Theebladen droogt, en van waar de Groene Thee komt , ald. Veelvuldig gebruik daar van in China, ald. Door de Hollanders eerst in Europa overgebragt. 220 V. ^alette parisot , (j. de) Grootmeester der Ridderorde van Maltha , verflag wegens hem. 348 enusziekte , Geneezing daar van, door middel van eenige Zuuren en een Middelzout. 97 Verrekykers, door wien en wanneer uitgevonden, 557. AanS5-.  BLADWYZER. Het Pla-tje van een Gezwel te plaatzen tegen óver bl. 134. gevoerde plaatzèn, om re bewyzen dat deeze by de Ouden bekend waren, 557. Aanmerkingen hier op , 560. Beweering van het tegengefteid gevoelen, ald. Visfchen, waar in zy van alle andere Gellachten der Dieren verfchillén, 468. Wegens derztlver Kieuwen en Ademhaaling, 469- Hoe fterk by hun de Reuk is, en van hoe veel dienst, ald. Wegens de byzonderheden der Voortteeiinge, ald. Wegens het zwemmen der Visfchen , 470. Byzonder de werking van de Lugtblaas, ald. Wegens derzelver llaap , 471. Welke onderfcheide loorten van voedzel zy nuttigen, ald. Behooren niet onder de gezellige Dieren, 472. Zyn Üom; doch hooren wel. ald. Vitriool, (Witte of Zink-) aanmerkingen over de pynftülende kragt van denzelven. 551 Vryheid, (Algemeene zugt tot^ 86. Waarom de vroegfte Christen Predikers geen openlyke Leeraars der Burgerlyke Vryheid waren. 8c m - by Grieken en Romeinen, hoe zeer in fchyn gelegen. 192 W. TTSaMsfchen, menigte derzelver ^ omtrent het Vuurland. 516 Washington. (Verflag van deStadJ Water , op welk eene wyze hei door de Zon verwarmd wordt. 63 Waterkruiken, (Spaanfche) Zie Alcarazas. . Wedden, hoe zeer de toevlugt by de Ryken, als 'er reden ontbreekt. 457 Wysgeeren , (Onregtrnaatige befchuldigingen, tegen de) afgegeeven, ten aanziene der Staatsomwentelingen. 357 Z. ^azinthe, of Zante, kort berigt van dit Eiland. 313 Zedigheid , (Het verbaazend toeneemen der) geestig gegispt. 35 Zee. (Befpiegeling der) 495 Zeekompas, waarneeming hoe de Naaide fteeds iets van de kragï verliest, 345. De influiting m Tin daar tegen aangepreezen. 3i