LETTER - OEFENINGEN, VOOR 1799*   ALGE MEE NE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAG EL YK S IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, M Fraqije Letteren, Konften en Wettenfchappen, betrekkehk. EERSTE STUK, VOOR l 799- Met Plaatcn. Te AMSTERDAM, by A. van der KROE, en by de WED. J. yn TEM A en zoo N. m'- 179 9. '.. ^   ALGE MEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandeling over de Koninglyke Waardigheid en Opperheer fchappy van Jefus Christus. Door joannes van voorst, Theol. DoSt. Laatst Hoogleer aar in de Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenisfen, en AcademiePrediker te Franeker, thans Predikant te Arnhem. Te Amfterdam, by J. Allart, 1798. In gr. 8vo. 165 bh In net laatstverlopen jaar (*} gaven wy onzen Leezeren bericht van eene Verhandeling van den Eerwaardigen van voorst, waaraan het Genootfchap tot Verdediging van den Christelyken Godsdienst, in 's Haege, den gouden Eerprys had toegewezen. Hetgeen wy toen, in het begin en aan het einde van ons Bericht, gezegd hebben, raakende des Hoogleeraars fchryfwyze, moet ook op deeze nieuwe vrucht van deszelfs arbeid worden toegepast. Wy behoeven het hier niet te herhaalen; maar kunnen echter niet nalaaten ons genoegen te betuigen over de, zedert etlyke jaaren, zichtbaar toeneemende befcheidenheid in het behandelen van Godgeleerde Onderwerpen , en van de verfchillende Gevoelens omtrent dezelve. Dit doet ons hoopen , dat de onderfcheiden Gezindheden der Christenen allengskens meer tot elkander zullen naderen, juist niet in Begrippen over allerlei Twistvraagen (hetgeen men wel voor onmogelyk mag houden zolang menfchen menfchen zyn) maar in de overtuiginge , dat het Koningryk Gods niet is fpyzeen drank, maar rechtvaardigheid, vrede en blydfchap door den Heiligen Geest; en dat zy, naar die overtuiging handelende, hunnen grooten Leermeester fteeds gelykvormiger zullen worden. In een kort Voorbericht vinden wy, wat gelegenheid gegeven hebbe tot het opftellen en gemeenmaaken deezer Verhandelinge. De Schryver, naamelyk, zelve aanleiding ge- (*) Zie onze Algem. Vaüerl. Litteroef. voor 1797, Ifte Sc. bl. 233- LETT. 1799. NO. I. A  2 J. VAN VOORST gegeven hebbende tot het opperen eener Prysvraage over dit onderwerp, door het bovengemelde Genoo'tfchap, werd door deeze omltandigheid, en door andere redenen, wederhouden van zelve na den prys te dingen. Daar echter het Onderwerp in zyne oogen (en met reden) zeer belanglyk was, bragf hy „ het refultaat van oplettende en aan,, houdende nafporingen der Bybelfche Leere, op dit ituk, „ in den vorm eener Verhandeling, met oogmerk, om in „ geval op de uitgefchrevene vraag geen voldoende ant„ woorden mogten ingekomen zyn, dezelve in 't lichtte „ geeven." Het antwoord van den Utrechtfchen Hooglèeraar heringa door het Genootfchap bekroond zynde, belloot hy eerst zyne Verhandeling te laaten liggen. „ Of „ ik nu," vervolgt hy, „ ook waarlyk beter zou gedaan }, hebben, met daarby te blyven, dan wel door kundige „ Vrienden my tot de uitgave te laten overhaalen, wil ik gaarne aan het oordeel van daartoe bevoegde Lezers „ overlaten." Als ons oordeel durven wy gerustlyk zeggen, dat de Schryver , met het uitgeeven, der waereld, en vooral den ernftigen en nadenkenden Christen, weezenlyken dienst heeft gedaan. „ Het onderwerp," om zyne woorden te gebruiken, welke wy gaarne als onze eigene overneemen, „ is niet alleen op zichzelven by uitne„ mendheid gewigtig , maar ftaat, in 't regte licht be„ fchouwd, met de onwrikbare grondllagen van het „ Christendom, en de aangelegenlle waarheden der Chris„ telyke Leere, in een onaffcheidelyk verband. ... Al „ wat omtrent een onderwerp van die natuur maar eenige „ opheldering geeft, en tot bevestiging van eene der aan„ gelegenfte waarheden kan ftrekken, zal niet geheel over„ tollig weezen." Op het Voorbericht volgt de korte Inhoud der Verhandelinge, en daarop de Verhandeling zelve, welke begint met eenige Voorbcrtidfelen. Uit deeze zullen wy het zaaklyke met eenige verkorting overneemen, als best gefchikt om den Leezer bekend te maaken, zo met het oogmerk des Werks, als met deszelfs Inrichtinge. „ 't Geen wy," zegt de Schryver, bl. i env., „ omtrent onzen Heer en „Heiland, volftrekt te weeten en te gelooven hebben, „ is in het oog van fommigen zoo weinig, dat het alles in dit eene punt kan bevat worden, Je/us is een Goddelyk „ Afgezant, de weldadig/ie Stichter van eene nieuwe Gods „ dienst leer, en deswegens de aller gr ootfte Heilaanbrenger j, voor het menschiom. Elk mag voorts over de waare » af-  verhandeling. 3 „ afkomst, natuur en hoedanigheden van deezen hemel„ fchen Afgezant denken , zoo hy wil, zander dat het hem , in 't genot der heilvruchten zyner Goddelyke „ Leer, ... eenjgzins zal hinderen." Wy willen het niet ontveinzen,; in plaatze yan de woorden, zoo hy wil, enz. zouden wy liever gezien hebben , zo als hy in geweten oordeelt de waare Leer der Schriftuure te weezen, zonder dat eenige onvrywillige dwaaling daaromtrent hem van het genot der heilvruchten zyner Goddelyke Leer zal verflesken. Zodanig is , naar onze gedachten , het waare licht, waarin de zaak moet geplaatst worden: en dan vinden wy het antwoord by Apostelpauxus, icor. III; n—15: alwaar hy niemand uitfluit, welke den eenigen grondikg behoudt, dat jesus is de Christus (*J), fchoon hy het geenzins onverfchillig rekene, wat op dien grondflag gebouwd worde. Dus kan men , behoudens deeze ltclling, volmondig toeflemmen hetgeen onze Schyver wat laager zegt, dat, ,, alle wel ingerichte pogingen, om de volle,, dige Bybelleer omtrent den Perfoon van Je.'us Christus ,, op te helderen en te bevestigen, behooren onderfteund, ,, en door allen, wien de eer van onzen dierbaren Heiland „ en het grootst belang des menschdoms ter harte gaat, de handen in een geilagen te worden, om ... de waare Christelyke Leer, in derzelver geheele uitgeftrektheid en oorfpronglyke eenvoudigheid, tegen alle vervalfching „ lïaande te houden en zuiver te bewaaren." Hierop volgt de Vraag, door het Haagfche Genootfchap voorgelteld, betreffende de Opperheer!chappy van chris'tcjs, of de Koninglyke waardigheid van den verheerlykten Middelaar. Na aangemerkt te hebben, dat in verfcheidene nieuwere, meestal van buiten tot ons overgebragte, fchriften, „ de Bybelfche voorftelling van jesus chris„ tus als Koning, en van zyne Koninglyke heerfchappy „ ... alleenlyk toegepast wordt op de eerfte invoeringen „ voortplanting van het Christendom, en den veelvermogenden invloed en heerfchappyvoerende kracht der God„ delyke Leere van jesus op de wereld en op de harten „ der menfchen, zonder dat wy Hem daarom eene eigen„ lyk gezegde Koninglyke waardigheid, of zodanige heer„ fchappy, die eenen perfonelen Iteeds werkzaamen in- „ vloed (*) {Zie BEAüsoBUE en l'enfant.] A a  4 j. VAN VOORST „ vloed op de menfchen en op de wereldfche dingen voor„ onderftelt, behoeven toe te fchryven;" zegt de Schryver: „ Het is dan'wel der moeite waardig, het waare „ Bybelfche begrip, omtrent de natuur der heerfchappy „ van Christus, op nieuw met alle naauwkeurigheid na „ te vorlchen. „ Waartoe het niet ondienftig zyn zal , allereerst te „ onderzoeken , welke voorltellingen van den messias, „ en de natuur van deszelfs Koningryk , in de Profeti„ fche Schriften des O. Verbonds voorhanden zyn, en „ daarmede de heerfchende begrippen van den verwach„ ten Mesfias, ten tyde van 's Heilands verkeer onder de menfchen, in vergelyking te brengen. „ Dan ryst de vraag, of en in hoe verre deze denk„ beelden door bovennatuurlyke tusfchenkomften der God„ heid, en wel byzonder door het Godsdienftig onderwys „ van jesus en zyne Apostelen, bekrachtigd, en op den „ Perfoon des Verlosfers toegepast zyn. „ Op deze gelegde gronden zal het minder moeielyk „ vallen , uit de doorgaande Leer des N. Verbonds, het „ waare Bybelfche begrip, omtrent de natuur der heer„ fchappy van Christus, nader te bepalen, enz." Uit hetgeene wy reeds gezegd hebben , zal men gemaklyk beiluiten , hoe de Geleerde Schryver over deeze byzonderheden oordeele. Ieder van dezelve wordt nagegaan met dis geregelde orde en duidelykheid van voornellinge, welke het natuurlyke gevolg is van klaare en opgehelderde denkbeelden. De Schryver erkent wel, bi. 48, dat ,, men in den (preektrant van jesus en de „ Apostelen, omtrent het ryk van den messias, wel hier ,, en daar eenige fchikking der uitdrukkingen naar al- „ gemeene dwaalbegrippen kan toeftaan Maar hieruit „ volgt geenzins, dat het geheele denkbeeld van eenen „ messias, en diens ryk, niet meer dan een los opgevat M volksbegrip geweest is, het geen niet dan oneigenlyk „ op jesus , in zoo verre Hy de gronden tot eene nieuwe „ Godsdienst-leer gelegd heeft, kan toegepast worden (*')." Maar hy toont, onzes oordeels, onwederfpreekelyk, dat de Leer van des Heilands Koninglyke Waardigheid en fteeds tot aan het einde der dagen voortduurende Heer- fchap- (*) Zie ook bl. 89, 00.  VERHANDELING.. 5 fchappy , inderdaad, de Leer der Schriftuure is, en dat de menigvuldige voortellingen dienaangaande niet enkel van de heerfchappy der Christelyke Leere moeten verliaan worden. Men begrypt ligtlyk, dat hy op deezen wech dikwyls eenigen der nieuwe , vooral Hoogduitfche, Schryveren moet ontmoeten; maar deezen worden, onder de emitigfte wederleggingen , altoos behandeld met die befcheidenheid, welke den befchaafden man kenmerkt en den Christen betaamt, die yver voor den dienst van zynen Meester, liefde jegens zyne medemenfchen, en bezeffing zyner eigene feilbaarheid, weet te vereenigen. Men befluite hieruit niet, dat de Schryver, onzes oordeels, nergens mistaste, of dat wy treeden in alle zyne gevoelens. Wanneer hy zegt, bl. 156 : „ De mensen „ jesus, hoe groot en uitftekend boven alle andere men„ fchen wy Hem ons ook voordellen, kon nimmer, zon„ der eene allernaauwfte vereeniging met de hooge God„ heid , tot de waardigheid van Koning der Kerke , en Opperheer over de gantfche wereld, verhoogd worden, „ of dadelyk zodanige opperheerfchappy oefenen, als wy „ Hem . .. toegekend hebben:" kunnen wy dit toeftemmen, zolang de natuur dier vereeniginge onbepaald wordt gelaten. Maar zeer twyffelen wy, of het onmiddellyk volgende niet te veel bepaale , en of tot de heerfchappy van den verheerlykten Middelaar „ Goddelyke alwe„ tendheid (wanneer men het woord Godlyk in den vol„ ftrekten zin neemt) en NB. onbegrensde almagt ver. „ eischt wordt." Althans denken wy, dat het best ware, in deeze „ voor ons onverklaarbare en onbegrypely„ ke" dingen, zich te houden aan de uitdrukkingen der Schriftuure , en de onfchriftmaatige woorden van Godmensen en diergelyke te vermyden. Dan dit verfchil van gedachten omtrent eenige byzonderheden vermindert onze achting niet voor het Werk in het algemeen, noch voor den Eerwaardigen Schryver , wiens kundigheid, oordeel, en befcheiden fchryftrant, wy hoogfehatten. A 3 G'  6 Cr. DE HAAS G. de haas. Verhandeling over de Toekomende Waereld. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1798. In gr. Bvo, 597 bl. behalvcn het Voorwerk van 11 bl. Een dik boekdeel over een onderwerp, waaromtrent wy altyd gemeend hebben, dat veel te gislën valt, maar weinig of niets met zekerheid kan bepaald worden. De Eerw. de haas is van een tegenovergetteld gevoelen. Hy ftelt vast, dat wy uit de Goddelyke Openbaaring niet alleen van den aanftaanden ondergang en hcrftelling der waereld in 't algemeen verflag krygen, waartoe hy zich op Pf. CU: 16—1?,, 2 Petr. III, als ontwyfelbaare plaatzen, beroept; maar dat ons daarenboven in de li. S. veele byzonderheden omtrent de natuur en uitgeitrektheid der toekomende waereldverandering, en omtrent den tyd, de voorteekenen en gevolgen derzelve , met opzicht tot derzelver bewoonders, geleerd worden, waartoe menigvuldige Schriftuurplaatzen bygebragt, en naar aangenomene vooronderirellingen toegepast worden. Uit de Historifche Boeken des O. T. worden de volgende, Gen. lil: 15. VIII: 22. IX: S. XII: 3. XIII:' 14, i*. XVII: 8. XXII: 17, 18. XXVI: 4. XXVIII: 14. ~XXVII: 27K XLIX: 18,19. 2 Sam. VU: 5-16. XXIIF: 1—7. Uit de Gezangen der H. Dichters, Pf. II. VIII. XXXVII. CIV. L. LXXII. LXXXIX. Uit de Redevoeringen der Profeeten, Jef. LI: 6 . LIV: 10. XI: 9. XXV: 8. XL: 4,5- XLV: 17, 18. LX: 12—22. LXV: 17. LXVI: 22. Jer. XXIII: 5» 6K XXXI: 31-40. Ezech. XXXVII: 25-28. Dan. VII: 18—27. XIV: 9. Mal. IV: 1—3. Uit het N. T. Luc. I: 32, 33, 46-56, 68-78. Joh. I: 52. Matth. V: 5. XIII: 4*-43- XIX: 28. Luc. XX: 27—36. Matth. XXVI: 29. Luc. XXlf: 29, 30. Hand. III: 19-21. 2 Petr. I: 15-21. Kom. VIII: 17—31. 1 Cor. VI: 3. XV.» 24-28. Kol. I: 20. /7^r. I: 6. II: 5-10. XI: 10-16. XIII: 14. Openb. III: 12. V: 9, 10. XXI: 22, aangehaald. Al het geen derhalve de Eerw. de haas omtrent de toekomende waereldverandering vastitelt , is in zyn oog Bybelfche Leer, een aangelegen leerftuk voor het verftand en buit. Wy willen nog iets meer zeggen van 't geen daartoe, vol-  OVER DE TOEKOMENDE WAERELD. 7 volgens onzen Schryver, behoort. Vuur en wind zullen de middelen zyn, waardoor 's waerelds ondergang zal veroorzaakt worden; de wyze van dien ondergang zal zichtbaar en hoorbaar, in den volften nadruk algemeen, en allerverfchriklykst zyn; hemel en aarde zal, door de orjweerflaanbaare werking van vuur en wind , geheel verbranden , zoo dat alles in een rookenden puinhoop zal veranderd worden. Ooggetuigen derzelve zullen niet alleen de Engelen, maar ook de leden van Christus Gemeente, zyn. Deze zullen zich wel in dien tusfchentyd in den derden hemel bevinden; maar de voorbenangi'elen, door welken de derde hemel en deze aarde van elkander gefcheiden zyn, zullen geheel weggenomen worden, cp zulk eene wyze, en met dat gevolg, dat men van de aarde in den'derden hemel, en van den derden hemel op de aarde, zal kunnen zien. De herftelling der waereld zal hierin beftaan , „ dat deeze waereld, na derzelver ondergang, wat het wezen der zaak betreft, herfleld zal worden in dien zelfden ftaat van volmaaktheid , waarin zy was vóór den zondenval; en, dus herüeld, tot eene verblyfplaats der regtvaardigen verftrekken zal; zo dat die in dezelve, als de beflemde plaats van het voltooide Godsryk , de zegeningen des eeuwigen leevens genieten zulten." Daarover loopt ver het grootlle deel van deze Verhandeling. De aanllaande waereidherftelling zal algemeen zyn ; echter met eenige bepaaling. De voortbrengfelen van Gods hand zullen herfleld worden ; niet de voortbrengfelen van 's menfchen handen, als zoodanig befchouwd. De foorten, en wel alle hoofdfoorten van Gods fchepfelen , die tot deze benedenwaereld behooren, zullen herfleld worden, niet alle ondeeligen. De wyze der herftelling zal beantwoorden aan den ondergang. Zy zal gefchiedën by wyze van verwisfeling, fchepping en wederoprichting. De onderfcheiden foorten van Gods fchepfelen zullen op eene onderfcheiden wyze herfleld worden, naar vereisch van haaren aart, waaromtrent evenwel nog al duisterheden overblyven, b. v. omtrent de herftelling van 't ryk der Dieren. De ftaat, waarin deze waereld zal herfleld worden, zal een ftaat van zuiverheid —- van vryheid van rust en vrede van fchoonheid en heerlykheid —— van gemeenfehap met den derden hemel zyn. (Tot die zuiverheid brengt de Leeraar ook de zuiverheid van de luchtgewesten, die, „ op het oogenblik van Adams bondbreuk, met allerleie befmettingen vervuld A 4 wer-  8 g. de haas werden, hoogstnadeelig, gelyk aan liet dierlyk genoegen, zo ook aan den dierlyken wellhnd van menfchen en beesten. By de aanftaande verandering van deeze waereld zal dezelve , in den fmeltkroes des vuurs, van alle die beïmetlyke ftofFen gereinigd, en dus herfteld worden in eenen ftaat van volmaakte zuiverheid."*) Deze gebeurtenis zal in een naauw verband ftaan met 's Heilands Middelaarfchap. De vloek, door Adarns bondbreuk op de aarde gebragt, is wel gemaatigd door de oprichting van het genadeverbond, en, in de beginfelen , door het zoenbloed van Jefus weggenomen; maar de zegen zal dan, op grond van Jefus zoenlyden , over den vloek ten vollen triumfeeren. Op deze ftoflyke waereidherftelling zal eerst de overgift van het koningryk door den Verlosfer aan den Vader volgen, daarna de erf bedeeling des Middelaars met dat zelfde koningryk, het geen Hy aan den Vader heeft overgegeeven. Hy zal nu ophouden hetzelve, als verdienftelyk befchouwd, te regeeren, maar van dit tydftip af beginnen over dit zelfde koningryk, aangemerkt als zyne erf bezitting, heerfchappy te voeren. (Dit loopt ten minften vlak aan tegen de doorgaande Bybelleer, volgens welke de Verlosfer dit erfdeel aantlonds aanvaard heeft by zyne verheerlyking.) Eindelyk de inleiding der regtvaardigen door den Verlosfer in de herftelde waereld. Dat qjet de derde hemel, maar de herftelde waereld, de eigenlyk gezegde woonplaats der regtvaardigen zal zyn, tracht de haas te bewyzen uit Joh, XIV: i, 3. iCor. V: 1-4. Matth. V: 12. Hebr. X: 34b. ïThesf. IV: 17. Pf. XXXVII: 29. Spr. II: 21. 2 Petr. Hl: 13. Hy beweert, dat de regtvaardigen de vernieuwde aarde erflyk bezitten , op dezelve zich verlustigen , 'en als koningen heerfchen zullen. Het komt hem ook , op grond van Matth. XXVI: 29. Luc. XXfl: 30, waarfchynelyk voor, 'dat men in de herftelde waereld eeten en "drinken zal. Dan zal geen dier fchuw zyn van den mensch, noch weigerig, oin zyne bevelen te gehoorzaainen. De verhoogde Middelaar zal ook zyn verblyf hebben in de herftelde waereld, volgens Hand. III: 21. Matth. XiX: 28. Openb. XXII: 3. De inwoonders zullen , even als nu, in onderfcheiden volken verdeeld zyn. De gezaligden uit de Israëliten zullen dezelve, ovcreenkomftig dc oorfpronglyke verdeeling dezes volks , in twaalf geflagtcn of ftammen, bewoonen, moogelyk ook wel het landKanaan, (men zegge dan nog liever een dcrgelyk land, als Kana im  over de toekomende waereld. $ man was op de verbrande aarde,) tot hunne woonplaats hebben. 'Er zal een broederiyke en vriendfchappelyke verkeering tusfchen den Perfoon des Verlosfers en de gezaliaden plaats hebben, (Rom. VIII: 29. Matth. XXVI: 2-9/ Luc. XXII: 29, 30.) Zy zullen ook allen met eikanderen eene broederlyke en vriendlch.iplyke gemeenfchap oefenen, zoo echter, dat 'er een meer byzondere gemeenfchapsoefening tusfchen fommigen zal plaats hebben, b. v. tusfchen zulken, die in deze tegenwoordige waereld door naauwer banden van vriendfchap, of andere betrekkingen , zullen vereenigd geweest zyn. 'Er zullen onderfcheiden werk en eereftanden onder de gezaligden in de herftelde waereld plaats hebben. Die boven anderen gearbeid hebben aan den opbouw van Jefus Koningryk , zullen eerfte ryksdienaars van denzelven zyn in de herftelde waereld. Zoo wordt, naar de wyze, waarop de haas den Bybel ver ftaat, de aanftaande waereidherftelling, by ftukken, in den geheelen omtrek der H. S. ontdekt. Hy vindt echter nog eene nadere en volkomen» openbaaring hieromtrent in de twee laatfte Hoofdft. der Openbaaling van Johannes, onder de beeldiprakige affchildering van een ander en uitneemender Kanaan, waarvan eene breedvoerige verklaaring volgt, waarin wy ons niet dieper kunnen inlaaten. Wy willen 'er liever nog iets by voegen van het laatfte deel dezer Verhandeling , waarin de Schryver het groot gewigt van dit leerftuk tracht te bewyzen. De gebeurtenis, die 'er de ftof van uitmaakt, zal dienen tot verheerlyking van God, in 't byzonder van zyne hoogheid, heiligheid, magt, wysheid en goedheid. De Middelaar J. C. zal 'er ook grootelyks door verheerlykt worden, als de Rigter en als de Zaligmaker der waereld, in hoedanigheid van het beloofde vrouwenzaad, den tweeden en meerderen Adam, als het doorluchtig tegenbeeld van David, en den grooten erfgenaam van zynen troon. Voorts zal deze waereldverandering eene allergewigtigfte gebeurtenis zyn aan de zyde van de inwoonderen der waereld , in het algemeen befchouwd; ter oorzaak van het groot verfchil, het geen by de daarftelling daarvan zal plaats hebben, en openlyk gezien zal worden, tusfchen het lot van de twee hoofdfoorten van menfchen, die dezen aardbodem bewoonen, de regtvaardigen en godloozen. Allergewigtigst in 't byzonder voor de geloovigen, uit aanmerking van de uitneemende verlosfing, die zy uit d«n onA 5 der-  10 O. DE HAAS dergang der waereld, en den hoogen trap van gelukzaligheid, die zy uit de herftelling derzelve, zoo met opzicht tot hunnen natuurlyken, als ten aanzien van hunnen Godsdienftteen, toeftand, te verwachten hebben. Om alle welke redenen de Leerair de aanftaande waereldverandering geduurig tot het byzonder voorwerp van geloofsocfening, bepeinzing, famenl'preeking, en gebeden, wil gefteld hebben. Het onderwys, daarin vervat, heeft, zynes inziens, een vei lichtenden, heiligenden en vertroostenden invloed, waarover hy eerst meer algemeen , en daarna meer byzonder en onderfcheidenlyk, in den trant eener toepasfing, by eene gehouden Leerrede, fpreekt , overeenkomftig de behoeften van den tegenwoordigen tyd, zoo als dezelve hem toefchynen. Hier krygen de zoogenaamde Neologen ook nog hun deel. De Leeraar legt tot een grondllag zyner gemoedelyke toepasfing het flot van Petrus tweeden brief, H. III: 17* iB. en het Hot van Johannes gezigtboek , Openb. XXII: 20 , ai. De laatfte woorden van Johannes , De genade van onzen Heere Jefus zy ?net u allen. Amen. laat hy tot een affcheidsgroet aan de Amftelfche Gemeente dienen. Of nu waarlyk, 't geen de Eerw. Schryver, met zoo veel ernst, als een leerftuk van den Christelyken Godsdienst doet voorkomen, daarvoor te houden zy, zal afhangen van de meerdere of mindere gegrondheid der gegeevene verklaaringen van bygebragte bybelplaatzen , waarop alles rust. Verre de meesten derzelven hebben blykbaar een geheel ander doel. Op eene enkele duistere plaats, en deze of gene uitdrukkingen, die meer dan éénen zin kunnen lyden, een leerftuk te bouwen, is zeer willekeurig, en zet een wyde deur open voor allerlei gewaagde onderftellingen. Men behoeft geen Neoloog te weezen, in dien zin van 't woord, zoo als vcelen daarvan thans den mond vol hebben, om van de wyze, waarop de haas den Bybel uitlegt, te verfchillen. Veele oude en nieuwe Schriftuitleggers hebben, by de verklaaring van alle zulke gezegden, waaruit de Schryver zyn ftelzel afleidt, den denk- en fpreektrant der tyden, waartoe zy behooren, meer in acht genomen, eigenlyke (preekmanieren van overdrachtigen, en dichterlyke fchilderingen van leer (tellingen, zorgvuldiger onderfcheiden, en over 't geheel betere uitlegregels gevolgd. Het zou te vèr buiten ons beftek loopen, onze gezegden door byzonderer aanmerkingen over bygebragte be- wys-  over de toekomende waereld. It wysplaatzen te bevestigen. De kundige Schryver, wlen 't anders niet ontbreekt aan bekwaamheid, om regelmaatig te fchryven , en aangenomene Hellingen tot zekeren trap van waarfchynelykheid te brengen, neeme liet ons niet kwalyk, dat wy dit geheele ftelzel over de toekomende waereld veel te los en wankel vinden , om het voor eene geloofsverborgenheid te houden. De groote waarde der Euangeüeleere aangepreezen], en de noodzaaklykheid van derzelver openbaare prediking hier uit afgeleid, wordt het Hervormd Genootfchap in deze dagen voorgefteld, door martinus eppens , Predikant in de Hervormde Gemeente ta Leeuwarden. Te Leeuwarden , by C. van Sligh , 179b'. In gr. 8vo. 124 bl. De Eerw. eppens, wiens denkwyze en fchryftrant wy onlangs , uit deszelfs Antwoord op den Brief der Remonftrantfche Broederfchap aan de Proteftanten, hebben leeren kennen, komt andermaal te voorfchyn, als een yverig voorftander van de groote waarde der Euangelieleer, en de noodzaaklykheid van derzelver openbaare prediking, daaruit afgeleid, om daardoor iets toe te brengen, om het Gereformeerd Genootfchap , in deze bedenkelyke tyden , bandvast te maaken en in fland te houden, 's Mans doel, befchouwd naar de wyze v;m denken , die hy zich over het Christendom, en deszelfs aangelegenheden, gevormd heeft, is loffelyk , en de behandeling niet ongefchikt, om by hun, die dezelfde leiding van gedachten volgen, en wel inzonderheid by min geoefenden, voor welken de Leeraar zegt dit werk ondernomen te hebben, byval te vinden. In een voorbereidend Hoofdftuk zegt de Schryver, zich het volgend plan voorgefteld te hebben. Hy wil O de groote waarde der Euangeüeleere aanpryzen, en hier uit de noodzaakelykheid van derzelver openbaare prediking afleiden. 2) Van de tegenwoordige bezwaaren van ons Hervormd Genootfchap fpreeken. 3) Voorflellen , hoe de Gereformeerden zich thans behoorden te gedraagen. En 4) toonen, dat men, door eenige beweeggronden tot eene hoop op God in dezen , zich moet bemoedigen. Voor ditmaal bepaalt hy zich nog alleen by het eerfte. 3 ö * Ten  12 M. EPPENS, DE GROOTE WAARDE Ten betooge van de groote waarde der Euangelieleer, beroept hy zich op de grootheid van Jefus, den Stichter van onzen Godsdienst ; daarna op de zekerheid der Euangelieberichten van Jefus perfoon en leer , omdat zy alle kenmerken van echtheid en Goddelykheid bezitten; op de innerlyke waarde der Euangelieleer, omdat men daarin alleen den weg gebaand ziet tot ons eeuwig geluk; op den verbaazenden voortgang en de groote kracht van het Euangelie, by de uitbreiding van het Christendom, zelfs onder afgelegene Volken; op de duurzaamheid van dat gefchenk door alle volgende eeuwen tot op onzen tyd; op den duuren prys, dien ons de verkryging van een gezuiverden Godsdienst gekost heeft; op de gewenschte vrucht, die 'er zoo veelen, in ons Vaderland, door Jefus Geest, tot verlichting, bekeering en troost, uit getrokken hebben; op de groote dienlten, die de Euangeliebediening aan de Maatfchappy bewyst; op de voortduuring der Christelyke Leer, onder de listigfte aanvallen en den grootften tegenftand; op het onfchatbaar voorrecht, dat, daar de bekendmaaking van het Euangelie niet algemeen was , dezelve ons echter te beurt viel, en dat de prediking van hetzelve onverhinderd voortgaat, ook in onze dagen: welk alles , met geduurige invlechting van zeker foort van ftichtelyke overdenkingen, of toepaslelyke aanmerkingen , tot bevordering van het nuttig gebruik van het gefielde by eenvoudige Christenen , tamelvk breedvoerig in de byzonderheden ontwikkeld wordt. Veel korter loopt het tweede deel dezer Verhandeling af, daartoe (trekkende, om de noodzaakelykheid der openbaare Euangelie-prediking uit het voorgaande af te leiden. Hier legt de Leeraar zich voornaamelyk toe, om zvne geloofsgenooten het groot belang van de mftandhouding van den openbaaren Godsdienst te doen bezetten, en by hun aan te dringen op het eenltemmig gebruik van jrepaste middelen, die in dezen tyd tot dat einde zouden kunnen in 't werk gefield worden. De zwaarigheden, waaronder het Gereformeerde Kerkgenootfchap, door de gebeurtenisfen van den tyd, gedrukt gaat, zyn m t oog van den Eerw. eppens zoo groot niet, of er kan nog wel in voorzien worden. Hy heeft nog al goede gedachten van de Disfenters, die de Gereformeerden met zeer hard zullen vallen. Deze zullen ook, volgends de letter der Lonftitutie, nog vry wat behouden. Hy wacht met weinig van de werkzaamheden der aangeftelde Kerkelyke Gommis»  der euangelieleere. ig misfien,hoopt op donatien van ryke Leden,en Helt zich veel voor van den fteeds toeneemenden yver der Hervormden voor hun Kerkgenootfchap ; pryst, behalven plaatfelyke voorzieningen, een algemeen fonds aan, ten behoeve der Gemeenten op het platte land, en wil vooral de aandacht bepaald hebben by de hooge waarde der Euangelieleer, die elk moest beweegen, om zoo veel moogelyk toe te brengen. Van eenen algemeenen Godsdienst wil eppens volftrekt niet hooren. Hy brengt daartegen zyne bedenkingen in, die wy , met al den'overigen inhoud van dit boekjen, ter leezing en beoordeeling van allen, die 'er belang by hebben, overlaaten. Christelyk Magazyn , of Bydraagen ter bevordering van Christelyke verlichting en Euangelifche deugd, naar de behoeften van onzen tyd. \fte Stukje?}. Te Hoorn, by J. Breebaart, 1798. In gr. 'èvo. 96 bl. Overeenkomftig eene voorafgegaane aankondiging,wordt door dit Stukjen een begin gemaakt met de uitgave van dit Christelyk Magazyn, het welk eene aangenaame verfcheidenheid van nuttige onderwerpen in zich bevat, die met oordeelkundige oplettendheid, naar de behoeften van den tyd , behandeld worden. De Scbryvers doen zich, door deze afgifte, kennen, als opgeklaarde lieden, die zich van het licht, van tyd tot tyd over de Bybeluitlegging , en de waare Leer van den Geopenbaarden Godsdienst, verfpreid, met verftand weeten te bedienen, en met behoedzaamheid den middelweg , tusfchen ftyfzinnige gehechtheid aan het oude, en loszinnige overhelling tot al wat nieuw en vreemd is, bewandelen, en, al is 't, dat men hun niet in alles kan by treeden, echter, uit hoofde van hun lofwaardig oogmerk, en de wyze, waarop zy het, naar hun vermogen, zoeken te bereiken, tot de kloekmoedige voortzetting van dit aanvangen werk verdienen aangemoedigd te worden. Men treft, in dit Stukjen , eerst, by wyze van inleiding, iets aan, over Christelyke verlichting, waarin de Schryvers hun doel nader openleggen, en, terwyl zy hunnen afkeer betuigen van 't geen men hedendaagsch veelal met den edelen naam van verlichting beftempelt, waardoor de Bybelfchriften van verbindend gezag beroofd, en de gewigtigfle waarheden uit de H. Schrift weggeredeneerd wot-  14 CHRISTELYK MAGAZYN. worden, aan den anderen kant de verdienden der genen op hoogen prys Hellen , die 'er op toeleggen, om onkunde, bygeloof en vooroordeelen, op; te ruimen, en't geen, volgends den inhoud van de Leer van Jefus en het onderwys zyner Apostelen, waarheid is, te bevorderen, en onder het algemeen uit te breiden. Zy willen clan voornamelyk hun werk maaken, „ om moeilyke, of ook, naar „ onze gedachten, kwalyk begrepen gezegden des Bybels, „ en vooral van het N. T. te ontvouwen en op te helde- ren. Wy zullen hierby tevens het oog byzonder „ flaan op zodanige Bybelplaatfen, waarin deze of geene „ Christelyke waarheid word geleerd, ten einde het by„ belsch denkbeeld, 't welk wy ons van zodanige waar,,, heid te vormen hebben , duidelyk worde." De waarheden zelve en plichten van den Godsdienst zullen zy in een Bybelsch daglicht zoeken te plaatzen, zonder .daarby tot Symbolifche Boeken, wier nuttigheid zy anders erkennen, toevlucht te neemen. Wy willen niet ontveinzen, dat ons dit iets wat te oppervlakkig is voorgekomen, om tot eene gepaste inleiding voor dit geheele Werk te dienen. Veel uitvoeriger is eene wel uitgewerkte Verhandeling* die 'er op volgt, over Matth. XI: 2—19. Hier doet zich eerst de vraag op, met wat oogmerk Joannes deze twee Discipelen, met die gewigtige boodfchnp, tot Jefus zondt ? De Schryver is van oordeel, en brengt daarvoor nog al aanneemelyke fchynbaare gronden te berde, dat Joannes, met deze zending van twee zyner Discipelen, geenzins ten hoofdoogmerk kan gehad hebben, om en deze, en de overige zyner Jongeren te geneezen van hunne twyfelingen omtrent Jefus Me.fiasfchap. Niet minder verwerpelyk komt hem de gedachte voor, dat by Joannes zeiven twyfelingen omtrent Jefus Mesüasfchap ontftaan zyn. Hy wil liever de vraag van den Dooper aanmerken, ais eene aanleiding, en tevens als eene aanmoediging van de zyde van Joannes, ten einde de Zaligmaaker zich openlyk, en ten aanhooren van eene groote fchaare, voor den Mesiïas zou verklaaren. Dit komt, zynes erachtens, beter overeen met het karakter van den Dooper, met zyne betrekking tot Jefus, met de openbaaringen aan hem gefchied, en met de aanwyzingen en onderrichtingen, door hem aangaande den Zaligmaaker gegeeven. Jefus zal, in zyn antwoord, wys en voorzichtig de bedoelde rechtftreekfche verklaaring, aangaande zyne waardigheid, als Mesfias, ontwekea, en tevens Joannes te regt gewezen hebben,  CHRISTELYK MAGAZYN. I5 ben, dcor hem te doen opmerken, dat zoo iets niet moest verwacht worden ; maar dat het volk veeleer door de werken, welke hy verrichtte, moest opmerkzaam gemaakt, en tot het geloove in hem, als den Mesfias, gebragt worden. En nu wil ook Jefus deze gelegenheid niet vrugteIoos laaten voorbygaan, om de fchaare, langs den weg van eigen nafpooring , op het denkbeeld van , en in het geloof aan, zyne Mesfiaswaardigheid te brengen, en doet dezelve tot dat einde bezeffen, wie Joannes ware, om dezelve, langs dien weg, te erinneren , zoo wel aan den inhoud zyner prediking, dien meerderen betreffende, die na hem komen zoude, als aan de waardigheid van Hem zeiven, door daaden gebleken, en die den Voorlooper , als op den voet, gevolgd was. Dit wordt vervolgends, door eene nadere opheldering van de gezegden van Jefus, by die gelegenheid, bevestigd ; waarin wy ons niet dieper inlaaten. In eene noot, op bl. 32, wordt te kennen gegeeven, dat de Schryver met den beoordeelaar der Verhandelingen van Prof. krom, in het Letterkundig Magazyn voor 1795 , Ifte Stuk, bl. 36, dezelfde perfoon is; weshalve men zich niet hebbe te verwonderen, dat 't geen daar, ook tot wederlegging van deze en gene aanmerkingen van dien Hoogleeraar, gezegd is, hier mede gevolgd, en Hechts uitvoeriger voorgefteld en betoogd wordt. De derde plaats beflaat een Godgeleerd onderzoek, omtrent de woorden rechtvaardigen en rechtvaardig maaken Het is ontwyfelbaar, dat deze woorden aan misvattingen onderhevig Zyn, die het gebruik derzelven, in het eerfte yolksonderwys, by ongeoefenden, niet zeer fterk aanraaden. Zoodanige misvattingen worden hier aangeweezen , en op grond van de waare bedoeling der H. Schryvers met het gebruik derzelven, verbeterd. De Schryver toont duiöelyk aan , dat 'er niets anders dan de vergeeving van zonden door kan verftaan worden , en deze meent hy dat alleenlyk beftaat in de bevryding van de verdiende ftraffen, en wel bepaaldelvk van zoodanige ftraffen, die uit Gods betrekking , als Wetgeever, voortvloeien , zonder dat hierby eene vryfpraak van fchuld, of wegneeming van de natuurlyke gevolgen der zonde, eenigzins kan in aanmerking komen. Ook wil hy, dat, hoewel God de Wetgeever en Rechter der gantfche aarde is, Hy echter, in de vergeeving der zonden, vooral, na dat het groote werk der Verzoening voltooid is, meer als Vader, dan als Rechter, moet befchouwd worden. 'Er zou tegen deze en  christelyk magazyn. en gene bepaalingen nog wel iets aan te merken vallen, maar over rt geheel hebben wy dit onderzoek met goedkeurend genoegen geleezen. . Nu vol "en eenige bedenkingen over verbeteringen m den uhwendiem eeredienst van het Opperwezen. (Bnefswyze medegedeeld.) De Brieffchryver is te recht yan oordeel, dat men rede heeft, om zich over het min plechtige, by de Godsvereering der Proteftanten, te beklaagen. Hy crvsr deze en gene al meermaalen voorgeilaagene yerbeteïirigen aan. Het zou, naar zyne gedachten, veel indrukbaaier, veel treffender zyn, wanneer de Leeraar by den Doop niet langer, gelyk'nog by de Hervormden en Lutherfchen in gebruik is, gebonden was aan vaste formulieren, maar liever, by zulke gelegenheden, eene aanforaak voor de vuist dede, waarby hy het voorrecht der kinderen, van onder het Euangelie gebooren te zyn, de verplichting der ouderen, om de kinderen tot de kennis van dat Euangelie, en tot een godsdienftig gedrag, op te leiden, voorftelde en aandrong , en tevens aan de Gemeente de verplichtingen omtrent de kinderen by vernieuwing inlcherpte, dezelve aan hunnen doop ennnerde, en dusdoende godvruchtige gevoelens zocht te verwekken. Soortgelyke verandering wil hy ook, by de viering van het Avondmaal, ingevoerd hebben. Men zou ook oen Doop al zoo voegelyk op gezette tyden, by voorbeeld om d" maand, of om de twee maanden, kunnen bedienen. Beide" ouders moesten by den doop hunner kinderen tegenwoordig zyn. Het zou ook allernuttigst weezen , de lewoonte, onder de Lutherfchen in Duitschland in gebruik , ook hier te lande algemeen by alle Proteftanten in te voeren, om, naamelyk, de genen, die Ledemaaten Kullen worden, daartoe in het openbaar met plechtige aanInraaken aan te neemen. By de Doopsgezinden gefchiedt dU, gelyk men weet, met veel plechtigheid Hier en daar heeft iets dergelyks ook werkelyk plaats by andere Proteftanten. Wy vereenigen ons van heeler harte met den wensen, da/alle deze en dergelyke voorwagen van allen, die den Godsdienst beminnen, in de onderfcheidenè Proteftantfche Kerkgenootfchappen, behoorlyk ter harte genomen worden. Men ziet hier ten Hotte eene karacierfchets van een Christen Leeraar , naar het Hoogduitsch van den Hoogleeraar j. v. mieler. Zy bevat eene korte opgave van de edele karaktertrekken van joanines tarney. ^  berichten van de zendingen, enz. 17 Berichten van de Zendingen der Evangelifche Broedergemeente onder de Heidenen. No. 2, Inhoud: ï.Levensbefchryving van g. schmidt , eer ft e Zendeling, onder de Hottentotten, in 1737. 2. G. schmidt's Bericht van zyne Reize naar de Kaap de Goede Hoop , en zyn verblyf aldaar, van 173Ó, tot 1744. 3. Kort Bericht van de Zendingen der Broeders onder de Groenlanders. 4. Levensbefchryving van f. bönisch, Zendeling na Groenland. 5. Lyst van de Zendelingen onder de Heidenen, in 1797. Uitgegeven door de Misfioens- Ss.cieteit te Zeist, en gedrukt te Jmfterdam, by J. Weppelman, 1798. In gr. 8yo. 78 bh Men ziet uit den titel, welke byzonderheden ons, in dit tweede Stukjen der Berichten, van de Zendingen der Euangeliiche Broedergemeente onder de Heidenen, medegedeeld worden. George schmidï, geboren in Moravien, was de eerfte , die zich opgewekt vond , om den Hottentotten in Afrika het Euangelie te verkondigen. „ In 't jaar 1737 „ kwam hy op de Kaap de Goede Hepe aan ; maakte „ weldra een begin met de verkondiging van het Evan„ gelie, en zag, in de volgende jaaren, zyne Christelyke „ ftandvastigheid, en zynen apostolifchen yver,met ryken „ zegen bekroond. Zyne leerlingen, die hy in de Hol„ landfche taal, en in den Christelyken Godsdienst, on„ derwees, vermeerderden zich van tyd tot tyd; hy zag „ dezelve van dag tot dag in de genade toeneemen, en „ had, in 't jaar 1742, het uitneemend genoegen, dat „ hy, na het ontvangen van eene fchriftlyke aanftelling „ tot een Diaconus der. Broederkerk , zeven bejaarde „ Hottentotten konde doópen. Maar nu vond hy zoo. „ veele beletfelen en zwaarigheden, dat hy zich genood„ zaakt zag, 1744 naar Europa te rug te keeren, noch„ tans in hope, dat hy in Holland de vryheid zoude ver„ krygen , om naar de Kaap te rug te mogen keeren, ,, om zyn werk by de Hottentotten , die hem zoo on„ gaarne verlooren hadden , als hy dezelve met fmert „ had verlaaten, voord te zetten, en hen met. het woord „ en de bondzegelen te bedienen." 't Geen hem evenwel niet heeft mogen gebeuren. Waarna hy dan den overigen tyd zyns leevens in Silenen en elders , ten diende der Broedergemeente, heeft gefleeten. Het is wel der moeite lett. 1799. no. i. B waar-  ïS berichten van de zendingen waardig, het nader bericht te leezen, het welk hier gegeeven wordt van de wyze , waarop deze achtingwaardige Man by de Hottentotten geleefd, en met onbezweeken yver gewerkt heeft, om deze menfchen tot kennis van Jefus Christus te brengen, en daardoor beter en gelukkiger te maaken. In één jaar tyds hadt hy reeds eene Gemeente van 32 perfoonen , de kinderen daaronder gerekend. Dit getal is evenwel, in de volgende jaaren , niet naar evenredigheid toegenomen , en de geheele Gemeente, ria het vertrek van schmidt, langzamerhand in verval geraakt. Wy zien daarvan nog nadere berichten te gemoet. Men ziet alleen, uit de bygevoegde Lys: van Zendelingen der Hernhutfche Broeders onder de Heidenen in 1797, dat toen nog werkelyk 5 perfoonen daar ter plaatze, tot dat einde , in dienst waren. Uit die zelfde Lyst verneemt men., dat de Broederfchap in West-Indien, onder de Negers, op St. Thomas, Crux en Jan,. Antigoa, St. Kits , (of St. ChristofFel ,j Jamaica , Barbadoes, nog 61, zoo- Broeders als Zusters, in dienst heeft; in Zuid - Amerika, onder de Negers, ftaaven en vryen, en Indiaanen, 20; in Oost-Indien, in de broederstuin, by Tranquebar, 5. Van de werkzaamheden der Zendelingen in Groenland worden ook in dit Stukjen nog eenige byzonderheden gemeld. De eerfte Zending werd in 1733 werkitellig gemaakt. Mattheus stach was de eerfte , die zich daartoe liet gebruiken. In het volgend jaar wierd hem friedrich bohnisch , met johan beck, nagezonden. Zy kwamen in een Land, waar genoegzaam niets, dan barre klippen, en fteile met fneeuw en ys bedekte rotfen, te zien was. Hun voedzel was veeltyds doortraand zeehonden - vleesch, en, wanneer dat hun ontbrak , mosfelen, en ongekookt zeegras. Daarby moesten zy zich aan een harden en gevaarlyken arbeid overgeeven , de grootfte gevaaren en allerlei onbefchryfiyke bezwaarnisfen doorftaan , en zich jaaren lang de onvruchtbaarheid van alle in 't werk geftelde poogingen getroosten. Na zes zwaare proefjaaren, genooten zy eindelyk, in 't jaar 1739, de vreugde, van vier Groenlanders te doopen, en dat getal werd nu jaarïyks vermeerderd. In 17Ö3, heeft men berekend, dat aileen in Nieuw - Hernhut , (één der drie geftichte Gemeenten ,) in 50 jaaren , 1287 Groenlanders gedoopt waren. Men zal de byzondere werkzaamheden der Zendelingen , tot dat einde, met genoegen leezen. Die van friedrich üöh-  der evangelische broedergemeente. 19 bohnisch, en deszelfs geheelen leevensloop, wordt hier afzonderlyk, grootendeels uit zyn eigen oplte!, befchreeven. Wy onthouden ons van aanmerkingen over den leertrant der Hernhutfche Broeders, en over dat gene, dat, naar hunne gedachten, de ziel van het Christendom uitmaakt , waarover men, zonder eenigzins de waarde en vrucht van alle dergelyke onderneemingen te miskennen, verfchillend zou kunnen denken. Elke pooging, om,door het Christendom, redelykere begrippen , verbeterde gezindheden, en een hoogeren trap van menfchelyke gelukzaligheid, te verfpreiden en te bevestigen, verdient toejuiching, en dat te meer, wanneer 'er zoo veel goeds, al is 't ook niet al 't gene men wel zou wenfchen, door gedicht wordt. Rapporten , [trekkende ah Bylaagen tot de Verzameling van Stukken, betrekkelyk de Aan/lelling eener Commisfte van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amfterdam. Zesde Stuk. Bevattende de Rapporten No. XX—XXIV, over de Epidemifche en aangebragte Ziekten. Te Amfterdam , ter Stadsdrukkerye , en te bekomen by P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, 1798. In gr. 8vo, 59 bl. rret eerlle Rapport , 't geen in deeze Verzameling JLjL voorkomt, is No. XX. Hetzelve handelt over de gefchiktde middelen , om het ontdaan van Epidemifche Ziekten, en het overbrengen derzelve naar deeze Stad, te beletten. Ondertusfchen vinden de Schryvers het zeer bezwaarlyk, om, van wegen het groot onderfcheid en de verfchillende befmettelykheid van Epidemifche Ziekten, dienaangaande veel met zekerheid te bepaalen: waarom zy veiligst oordeelen, de zorge deswegen aan het Committé van Gezondheid in der tyd over te laaten. Het volgend XXI Rapport gaat over de voorzorgen omtrent Epidemifche Ziekten . binnen deeze Stad heerfchende, vooral omtrent de Kinderziekte. Uit verfcheidene ter doffe dienende zaaken, die in dit Rapport voorkomen, zullen wy alleen overneemen de maatregelen, die, naar oordeel der Commisfie, aangaande de Inenting der Kinderziekte, behooren genomen te worden, en die het volgende behelzen: Ba i°. Dat  rapporten. „ i°. Dat de Inenting niet binnen deeze Stad dient te „ gefchieden, dan met goedvinden van her aanftaande ,, Committé. „ 2". Dat dezelve niet moge gefchieden, dan door, of „ onder opzicht van, een Doétor. „ 3". Dat ieder Dodtor verplicht zal zyn, om aan het „ Committé een bericht te geeven van den ouderdom en de „ Sexe der ingeente perfoonen, van den afloop der Ziek„ te, en het byzondere, dat hy daar by heeft waargeno„ men; ten einde het Committé in ftaat te ftellen, om uit de ingekomene berichten eene algemeene bereeke„ ning op te maaken van de groote voordeelen der Inen„ ting boven de natuurlyke Kinderziekte. „ 4°. Dat geen der ingeente perfoonen of kinderen op „ de ftraat zal mogen loopen, zo lang de rooven niet ge„ heel zyn afgevallen. „ 59. Dat ook , even zo lang, de ingeente perfoonen „ niet zullen mogen ryden in huurfleeden of rydtuigen." Het volgend XXII Rapport, over de verfpreiding der Venerifche Ziekten, geeft verfchcidene heilzaame maatregelen aan de hand, om, door een naauwkeurig toezicht op den ftaat van gezondheid der ligte Vrouwlieden , de vermenigvuldiging deezer Ziekte merkelyk tegen te gaan. Het XXIII P.apport handelt over de maatregelen tegen de Hondsdolheid en den dollen Hondsbeet. Onder andere gewigtige aanmerkingen , wordt hier een kort bericht medegedeeld , aangaande die middelen , welke tot hier toe wel de zekerfte fchynen te zyn, tegen deeze kwaal; welke zyn, de uitwendige geneeswyze van mederer , de Belladonna-wartel, en het gebruik van den Bildfchen Kookdrank. „ De behandeling van mederer, (zeggen de Schry„ vers) door hem zeiven , het Collegium Chirurgicum „ hier ter Stede, in den jaare 1785, beleefdelyk bekend „ gemaakt, beftaat hier in: „ Men fmelt dertig greinen Bytfteen in een pond zuiver „ water; kerft de wond zo, dat zy bloede; en wascht „ ze eerst met enkel water, vervolgens met het opge„ loschte bytmiddel,wel uit: deeze wasfehingen herhaalt „ men eenige maaien daags , en houdt daar mede zo lang „ aan, als de ontfteeking zulks toelaat: na elke wasfehing „ met het bytmiddel, moet men de wond met laauw watt ter  rapporten. 2t „ ter wel zuiveren, en als het gewondde deel niet al te „ gevoelig is, legt men. 'er eene wiek op, in gemelde fmel„ ting gedoopt, en wel uitgedrukt. ,, Als de wond zeer ontftooken is , laat men het was„ fchen achterwegen, en verbindt met een drachtmiddel „ en eene weekmaakende pap, ter onderhouding der ver„ ettering. „ Als de wond eng is, moet zy verwyd, als zy reeds „ geflooten is, met een (tuk van den Bytfteen geopend, „ en in dit geval, tot de korst is afgefcheiden, op bo„ vengemelde wyze gewasfchen worden." De behandeling van munch is deeze: „ Men neemt de driejaarige, in de fchaduw gedroogde, „ en niet zeer houtachtige, wortel der Belladonna, voor ,, dat de Plant bloeit, en maakt dezelve tot poeder. „ Overeenkomftig met den ouderdom, de kunne en de „ lichaamsgelteldheid des gebeetenen, geeft men van dit „ Poeder, zo kort mogelyk na de beet is toegebragt, ,, van i tot 10 greinen; 48 uuren hierna van ih tot ia greinen, en 48 uuren laater van ii tot 13 of 14 grei„ nen. ,, Gevoelt de Lyder , na het gebruik van het derde „ Poeder, nog eenige trekkingen in het gebeeten deel, „ of is hetzelve nog eenigzins gezwollen , alsdan geeft „ men hem , na verloop van twee en zeventig uuren, ,, nog vyf Poeders, op gelyke wyze, dat is met gelyke „ tusfchentyden, als bevoorens. „ Na het gebruik van elk Poeder, met gerltenwater „ vermengd, moet hy zich te bedde leggen om te zwee„ ten, en, zo lang het zweeten aanhoudt, niet opftaan; „ geduurende deezen tyd ook, moet hy nu en dan ge,, bruik maaken van een waterig aftrekzei der Kamillen „ en Vlierbloemen met melk." De Bildfche Kookdrank , welks gebruik altoos by een nevensgaand bericht wordt aangeweezen, is vermoedelyk niet anders, dan de Drank van beverwyk. In het XXIV, of laatfte Rappor: van dit Stuk wordt de fchadelyke invloed van zommige Fabrieken op de Gezondheid dier geenen, die daar in arbeiden moeten, overwoogen. In hetzelve worden verfcheidene nuttige raad' geevingen aan de daarby belanghebbenden uitgedeeld. By voorbeeld, aan de werkers in "de Loodwitfabrieken, om 's morgens eene gefchikte hoeveelheid olie in te (likken: aan hun, die veel lastig (tof in hunne werkplaatzen ontmoeB 5 ten,  sa RAPPORTEN. ten, om iets in den mond te neemen, om ten minden een deel van dat dof op te vangen: aan hun, die geweldig zwaare lasten moeten torfchen, waar door ligtelyk Breuken ontdaan, om zich van een gefchikten breukband te voorzien, enz. « Rapporten. Zevende Stuk. Behelzende, de Rapporten No. XXV— XXXII, over de Bodoren, Chirurgyns, Apothekers , Vroedmcesters en Vroedvrouwen: het verkoopen van Geneesmiddelen, door onbevoegde Perfoonen ': de Kwakzalvers: en No. XXXV, over het Geneeskundig Onderwys. 112 bl. De vier eerstvoorkomende Rapporten deezer Verzameling handelen over de wederkeerige plichten der beoeffenaars van de Verfchillende takken der Genees- en Heelkunde ; voorts over de voorzorgen, welke by derzelver admisfie moeten in acht genomen worden: gelyk ook over de Examina en het onderwys der Leerlingen in de HeelVroed- en Kruidmengkunde, waaromtrent veele nuttige gedagten en ontwerpen voorkomen. Het volgend XXIX Rapport handelt over het „verkoopen van Geneesmiddelen door onbevoegde Perfoonen, en bevat, op bl. 70, onder anderen, deeze aanmerkenswaardige verklaaring. „ De Ondergeteken, den befehouwen het als eene verbaazende hardigheid voor ', de Apothekers, dat Lieden, gelyk de zo even gemelde " Winkeliers , die zich nimmer op de verkryging van *,' Pharmaceutifche kunde hebben toegelegd, in de zelfde ' voordeelen zouden deelen, met hen , die zich jaaren " daarin geoeffend, en veel tyd en vlyt, ter verkryging \ deezer kunde, bedeed hebben. Terwyl zy het ' als eene der fchadelykfte influipingen befehouwen, dat " Lieden, ■—- die niet alleen de daar toe vereischte kundigheden misfen, maar ook , by het begaan van mis" fla^en in de bereiding der middelen, aan geene de min", de° verandwoording onderhevig zyn, zich bezig hou' den met het gereedmaaken van Geneesmiddelen, waar '! van zy de kragten niet, of niet dan zeer gebrekkig, kennen, en dus byna niets van de uitwerkingen kunnen „ berekenen." Op zich zeiven is dit alles waar en gegrond. Doch wil men uit gronden van rechtvaardigheid den Chymisten enz. het verkoopen van zamengedelde middelen beletten, waar-  RAPPORTEN. 23 waarom is men dan niet even geftreng, in het verbieden der Medicinale Praclyk aan de Apothekers? Waarom laat reen hun dan, op bl. 66, het praétifeeren, in alle voorkomende gevallen, toe, voor zo verre het eerfte, en des noods een tweede, Recept aangaat? Of is het dan ceene hardigheid voor de Doctoren, die zich jaaren geoefend, en veel tyd en vlyt ter verwerving hunner kunde bejleed hebben, dat Apothekers, die zich nimmer op de verkryging van Medicinale kunde hebben toegelegd, in dezelfde voordeden deelen zouden? Mogelyk zal men zeggen,- het is maar voor een eerfte of tweede Recept. Doch wie zal zulks nagaan, en wie zal beletten, dat 'er geene meerdere onder dat voorwendzel worden geleverd? Hier komt nog by, dat een eerfte of tweede Recept, in eene geweldige ziekte, in den beginne, of tegen den tyd eener aanftaande Crifis, gegeeven, zeer gemakkelyk omtrent leven of dood kan bellisfen, en dat zeer veelen door eene onkundige behandeling op deeze wyze omkomen. Voeg hier by, dat, in veele gewigtige ziekten, twee wel ingerichte Recepten genoeg "kunnen zyn , en dus de Apotheker, zo hy eenigzins kundig is, zich ongeftraft de geheele behandeling der ziekte, tot groot nadeel van den Geneesheer, onder dit voorwendzel, zal kunnen aanmaatigen. "Rapport XXX handelt over de Kwakzalvers, en bevat niets, dan nutiige inftellingen, die de hoogfte goedkeuring verdienen. Het volgend XXXI Rapport handelt over de Stads Doétoren, Chirurgyns en Breukmeesters. Volgens dit ontwerp moeten 'er nog zeven Stads Doctoren worden aangefteld; by de eerfte aanftelling op eene jaarwedde van honderd guldens; doch vervolgens, zonder daar iets voor te genieten. Ieder deezer Doctoren zal een twaalfde deel der Stadsarmen, met alle mogelyke zorge, moeten bedienen, geduurende een jaar: zullende hy daar niets voor genieten, dan, zo hy het wel gemaakt heeft, een vereerend Declaratoir van het Committé van Gezondheid , 't geen hem daarentegen zal corrigeeren , zo hy niet volkomen heeft voldaan. Ook zal een der jonge Doctoren, die tot deeze post wordt opgeroepen, dezelve niet mogen weigeren, of men zal hem alle uitoeffening zyner kpnst, in de Stad en derzelver Jurisdictie, verbieden. Over de fchreeuwende onbillykheid van dit ontwerp hebben wy reeds clB 4 ders  24 RAPPORTEN. ders gefprooken (*)• Over het algemeen zullen wy *er nog byvoegen , dat, naar ons inzien , de Apothekers en de Heelmeesters, die in de Commisfie hebben gezeten , zich eene meerderheid hebben weeten te verkrygen, die een aantal, voor de Doftoren, vernederende en nadeelige belluiten heeft doen gebooren worden. Waarom wy het ten hoogden noodig zouden oordeelen, dat , als men de ontwerpen der bewuste Commisfie in train zal brengen, alle die artikelen, welke betrekking hebben tot de relative verplichtingen van Doctoren, Chirurgyns en Apothekers, nogmaals door kundige en onpartvdige lieden wierden nagezien. Hetgeen by dit Rapport aangaande de Stads Heelmeesters en Breukmeesters is* bepaald , vinden wy niet onbillyk. Het volgend XXXV Rapport deezer Verzameling bevat eene welingerichte Inftructie voor de Stads Vroedmeesters en Vroedvrouwen : terwyl het laatfte deezer Verzameling een naauwkeurig ontwerp behelst tot een algemeen en verbeterd Geneeskundig Onderwys hier ter Stede, 't welk voorzeker van het grootfte nut zou kunnen weezen. Tegenwoordige ftaat der Duinen van het voormaalif Gewest Holland ; zynde het eerfte Deel van het Algemeen Rapport der Commisfie van Superintendentie ever het onderzoek der Duinen. Te Leyden, by Herdingh en du Mortier, 1798. In gr. 3vo, 214 bl. By een Decreet, van het voormaalig Provintiaal'Beftuur van Holland , van den 27 Sept. 1796, wierd eene Commisfie benoemd, om een naauwkeurig bericht te geeven aangaande Hollands Duingronden, en de beste middelen, om uit dezelve meerder algemeen voordeel te trekken, dan tot hier toe heeft plaats gehad. Aan het eerfte gedeelte van den last deezer Commisfie is, op eene uitmuntende wyze, in het thans voor ons liggend Eerfte Deel' deezes Werks voldaan , door den onvermoeiden arbeid der uitmuntende en Vaderlandslievende Burgers, die deeze gewigtige taak wel op zich hebben willen neemen: terwyl wy hoopen, dat hunne verdere Waarneemingen en Be- (*) Zie boveu, bl. sis„  TEGENWOORDIGE STAAT DER DUINEN. 25 Bedenkingen, over deeze gewigtige ftoffe, eerlang open» baar mogen worden gemaakt. Het thans in het licht gegeeven Eerfte Deel van dit gewigtig Werk is verdeeld in vyf Hoofdftukken, van welke alle wy een kort bericht zullen geeven. Het eerfte Hoofdftuk handelt over het Eigendom der Natie , en dat van Particulieren, in de Duingronden. De eigendom van veele Duinen wordt hier voldoende aangetoond; doch ook teffens betoogd, dat 'er nog eene groote duisterheid, aangaande het eigendom van veele Duinen, plaats heeft. Voorts wordt by deeze gelegenheid gehandeld, onder anderen , over de wyze , op welke men Duinen in erfpacht pleeg te verkrygen, en over de noodzaaklykheid eener algemeene kaart der Duinen. In het tweede Hoofdftuk wordt door de Commisfie medegedeeld eene naauwkeurige èefchryving van de plaatzelyke gefleldheid der Duinen, uit welke wy tot een proefje zullen mededtelen de algemeene aanmerkingen, voorkomende op bl. ii2. „ De hooge Duinen (.zeggen de Schry„ vers) beftaan uit enkel zand, 't geen nu eens fyn en meelachtig , dan weder grover van korrels ; nu eens „ met fchulpgruis vermengd, dan weder daar van geheel „ zuiver is. Doch het is uit afzandingen, grondboorin„ gen en doorgraavingen, der Duinen bekend , dat men, „ meer naar de gewoone oppervlakte komende, tusfchen „ deeze Zandgronden verichillende laagen en beddingen „ vindt van zwarte Aarde, Kley, zo gewoone als Katte„ kley, Dary, Veen ; zommigen meenen zelfs Mergel „ in fmalle ftreeken te hebben gevonden. Boven al is „ 'er zeker geel, ook donkerbruin, Oker of Oerzand, 't „ geen dikwyls uit zwaare klompen beftaat, die zeer vast „ aan een zyn verbonden, en zekere yzerdeelen bevatten: „ en de Duingronden, die met dit Oerzand het meest „ bezet zyn, zyn de onvruchtbaarfte van allen. „ In onze befchryvingen hebben wy als fteeds bekend „ onderfteld, dat het water van de hoogten afzakt na de „ vlakten en valleyen. Hier door zyn zommigen 's winters „ vol water, zelfs tot een of twee voeten, anderen zyn flegts „ dras en moerasfig; en van daar, dat men dikwyls in „ het midden der Duinen waterplanten aantreft. Het „ meerdere of mindere water hangt natuurlyk af van de „ meenigte hooge Duinen, tusfchen welke deeze vlakten „ liggen ; als ook of 'er in de nabyheid beekjes gevon„ den worden , die het water afleiden. Schoon nu de B 5 „ vlak-  •6* TEGENWOORDIGE STAAT ,, vlakten van eenige uitgeitrekfheid, meest allen zwarte „ zandige , of andere gewoone, aarde hebben, opgehoogd „ door verrotte gras- en plantgewasfen; als ook door af„ vallende bladeren van Duinwilg of Geil, Liguster, Kat„ tendoorn en andere Itruiken en doornen, die in dezelve „ in meenigte groeijen: nogthans zyn die vlakten, wel„ ke veel afzakkend water ontvangen , bevonden zeer „ koude gronden te hebben ; te meer om dat de meeste „ van eeuwen her nimmer zyn geroerd geworden, en dus „ den weldaadigen invloed der lucht alleen op haare op„ pervlakte ondervonden hebben. „ Doch dit nadeel voor de cultuur is thans voor een „ groot deeL weggenomen. By alle onze infpeclien , zo „ in het Noorden, als in het Zuiden, hebben de ervaa„ renfte lieden ons eenpaarig bericht, dat 'er, zeden tien „ jaaren, van jaar tot jaar, minder water, dan te vooren, „ in de vlakten w>rdt gevonden." Het derde Hoofdftuk handelt over den ftaat der HelmStroo-planting: wordende in hetzelve betoogd, dat, fchoon op zommige plaatzen eene behoorlyke zorg wordt gedraagen voor' deeze zo heilzaame beplanting, dienende tot het verhinderen der verftuiving van raauwe Duinen, hieromtrent echter op veele plaatzen eene groote zorgeloosheid en kwaade directie plaats heeft; zo dat, omtrent dit gewigtig Huk, ernftige maatregelen, tot verbetering, behoorden fe worden genomen. Het vierde Hoofddeel handelt over den ftaat der Konynen Konynlooze Duinen. De voordeelen en nadeelen van dit gedierte worden hier naauwkeurig aangeweezen, gelyk ook veelerleye kleine fchelmeryen , hier toe betrekking hebbende. „ T. . , In het vyfde Hoofdftuk treft men aan, eene Verhandeling over de Voordeelen, die van de Duinen kunnen worden getrokken. In de eerlte plaats komen hier in aanmerking de Afzandingen, waar doorniet alleen het tot zeer veele gebruiken zo noodig zand wordt bekomen, maar ook veele vruchtbaare gronden, die onder het zand bedolven lagen, bloot komen, waar door voorheen barre zandgronden menigmaal in vruchtbaare landsdouwen worden veranderd. In het byzonder handelt ook de Commisiie over de zogenaamde Harger Zandery, onder Schoorl, alwaar zand wordt gevonden, 't geen, wel gezuiverd, t meest gelykt naar de beste witte geraspte mehs-zuiker: zynde vooral, aangaande dit zand, aanmerkenswaardig, dat de  DER DUINEN. Bngelfchen hetzelve van hier met geheele fcheepsiaadingen haaien , als zynde een voor hun onontbeerlyk ingrediënt in de zamendelling van hun fyn wit glas. Behalven het zand, leveren de Duinen ook goede turf op, vooral in Haagambacht, achter Schuddegeest; en op veele plaatzen Dary, een zoort van veenachtigen grond, minder gefchikt tot branddofFe, dan de eerstgemelde turf. Verder worden de Duinen befchouwd als ten hoogden gefchikt tot linnen-][en garen - bleekeryen, zo wegens hunne ligging, als wegens het water, 't geen men alomme in de Duinen aantreft, 't geen zo zuiver is, als het maar ergens in het Vaderland wordt gevonden. Behalven gebruiken van minder belang of algemeenheid , verdienen insgelyks alle aandacht de menigvuldige duinplanten, waar onder zeer veele zyn van het grootde nut, zo in het Huishoudelyke, als in de Geneeskunde. Het Duingras is ook het beste en fynde in zyne zoort, waarom ook de Duinzooden de gefchiktde worden gerekend tot het aanleggen van Tuinen en Plantzoenen. Teffens vindt men ook allerley vliegend en loopend wild in de Duinen, en dus zyn zy zeer gefchikt tot de jacht. Niet minder gewigtig is het artikel, 't welk handelt over de boschagien der Duinen, die op veele plaatzen in dezelve , enkel in het wild en van zeiven opgegroeid, gevonden worden , 't geen ook aan anderen-gelegenheid gegeeven heeft, om konstboschagien in dezelve aau te leggen , welke allernuttigde kweeking in de laatde jaaren meer en meer is uitgebreid, niet alleen in de vlakten, maar zelfs in den omtrek van deile zandheuvels, die nergens nuttig toe fcheenen. De boomen, die het best in deeze gronden groeijen, zyn Berken, Abeelen, Eiken , Sparren en Dennen , gelyk ook Popels en Poeswillig. Inzonderheid heeft men ook zederd eenige jaaren, met het grootst voordeel, eene weinig bekende Virginifche Popel geplant , in het raauwe zahd, in 't welk men bezwaarlyk iets anders kan voortkrygen. Wat de Beweiding der Duinen aangaat, hieromtrent wordt aangemerkt, dat dezelve over het algemeen weinig betekent, en deeds zeer gering zal zyn, zo men niet Vooraf de plaatzen , die men beweiden wil, beteelt, en verder door mest en begreppeling tot bruikbaar weiland bekwaam maakt , 't geen zeer mogelyk is, gelyk met ge-  28 TEGENWOORDIGE STAAT genoegzaame voorbeelden wordt beweezen. Voorts worden eenige weinige voortreffelyke fchaapweideryen gemeld , in welke , door vermenging van Spaanfch'e Rammen met Inlandsch vee , en de verdere daar toe vereischte zorgen , veel beter en fynder wolle wordt verkreegen, dan anderzins hier te lande ergens plaats heeft. Zeer uitvoerig handelt de Commisfie over de beteelde gronden in de Duinen , en doet ons van naby kennen eenige groote onderneemingen ten dien einde, met groot, voordeel ondernomen, gelyk ook eenige kleinere, reffens doet zy de redenen kennen , waarom veele zo liegt in hunne onderneemingen geilaagd zyn: deeze hebben naamelyk groote oppervlaktens der Duingronden ont. gonnen , en niet gezorgd, om tusfchen den geroerden grond ongeroerde ftreeken te laaten. TefFens hebben zy verwaarloosd het planten van eene genoegzaame bemanteling , het ftellen van fcheidhaagen en dykjes, 't welk alles ten gevolge heeft gehad, dat de winden, dus vat in den raauwgemaakten grond krygende, den geheelen aanleg door eene algemeene verftuiving hebben bedorven. Andere hebben ook hun anderzins goed begonnen werk bedorven, door op den duur den grond te bebouwen, zonder denzelven, op zyn tyd , behoorlyk te bemesten; 't geen dus ook niet wel, dan ten laatften op eene doodelyke onvruchtbaarheid, kon uitloopen. Wat de voortbrengzelen betreft, die het best op de Duinen voort willen, heeft de Commisfie waargenomen, dat men het best Haagt met Aardappelen en Rogge. Boekweit en Haver kunnen 'er ook geteeld worden; doch het eerstgemelde graan mislukt wel eens, en het tweede heeft eene fterke bemesting van nooden. Tusfchen de Rogge zaait men dikwyls Klaver, met eene zeer goede uitwerking, dewyl men dan, na het inzamelen der Rogge, groen land over houdt, tot het weiden van. vee. Ondertiisfchen moeten de graanzoorten afgewisfeld worden, en over het algemeen flaagen de wintergraanen beter, dan zomergraanen; om dat de eerstgemelde, door reeds in den Herfst uit te fpruiten, de verftuiving beletten. Met voordeel teelt men ook in de Duinen veele moeskruiden, als Erwten, Groote Boonen, Veldfla, Knollen, en zelfs Wouw. Nog komt in aanmerking het aanleggen van konstweiden, tot welke men zich zekerlyk met veel nut, van Spurrie en andere gewasfen, zou kunnen bedienen. Eindelyk zyn de groote Brunswykfche Knollen  der duinen. 29 len een heerlyk product der Duinen ; willende dezelve in de drooge gronden zo wel ilaagen, dat zy Knollen opleveren , meer dan elf ponden zwaar. Niet alleen befchouwt de Commisfie derzelver aankweeking nuttig, om voedzel voor het vee te verfchaffen , maar wel voornaamelyk, om ze in den grond te laaten verrotten, die, naderhand omgeploegd wordende , dus heerlyk bemest en gefchikt wordt bevonden, tot het ontvangen van allerleye graanzoorten. Te meer valt deeze handelwyze aan 'te pryzen, om dat dezelve reeds gediend heeft, om onmeetelyke en onvruchtbaare hooge zandgronden in Pommeren en Brandenburg in vruchtbaare akkers te herfcheppen. Mr. jacobus blauw, laatst Envoye Extraordinair der Bataaffche Republiek aan het Hof van Weenen, aan het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek. In den Haage, by I. van Cleef, 1798. In gr. 8vo, 22 bl. Mr. j. blauw, die, gelyk hy fchryft, in eene tedere en gewigtige betrekking, zints den aanvang der Revolutie, tot de Bataaffche Republiek geliaan heeft, vindt zich, fchoon wedergekeerd tot den kring van een eenvoudig Burger, genoopt , om het Uitvoerend Bewind kennis te geeven van zyne terugkomst hier te Lande , en hunne aandagt op zyn Perfoon, op zyne Handelingen, een oogenblik te vestigen. Daar de tydsomftandigheden, waar in wy leeven, als mede de aart en natuur zyner geweezene betrekkingen tot den Staat, geene volledige ontwikkeling van zyn gedrag, zedert de eerfte oogenblikken der Revolutie, gedoogen , enj andere redenen hem wederhouden, om het twistgeding met zyne heimlyke vyanden onder het oog des Uitvoerenden Bewinds te brengen, bepaalt hy zich, om een kort en eenvoudig Tafereel op te hangen van zyne daaden , van zyne handelingen, van zyne gevoelens, van zyne oogmerken, en eindelyk van zyne wenfchen. Ten deezen einde fpreekt hy, by den aanvange , van zyn eerfte Minifterie te Parys. Voorts van zyne Zending na Italië. Van zyn post als Lid der tweede Na- tionaaleVergadering, en bedryf als Voorzitter in dezelve. ■ 1 Van zyne Tekening der Acte van drie-en-veertig Ge-  gO J. BLAUW Gedeputeerdens, en wat daaromtrent ten zynen opzigté voorviel. Van het deel, 't geen hy nam in 't ge¬ beurde op den 22 January , en zyn gevoelen deswegen, als mede over de toen gevolgde maatregelen. Van zyn vertrek na Parys. Van zyne beftemming na Straatsburg, en het nederleggen zyner Bediening als Envoye Extraordinair aan het Hof van Weenen. Hoe hy, eindelyk, zints de gebeurtenis van 12 Juny, zich van de behandeling van alle Staatsbelangen onthouden heeft. Dit alles zeer beknopt voorgedraagen hebbende, luidt het flot, 't geen wy affchryven. „ Heb ik intusfchen, „ Burgers Directeurs! zodanig gedagt, gefchreeven en „ gehandeld in het midden der Staatsberoeringen , ik agt „ my aan myn Vaderland, aan my zelf, aan myne eere, „ aan myne ftaatkundige gevoelens, verpligt in het open„ baar te verklaaren, dat ik, na dat alle de ftukken, die „ betrekking hebben tot den dag van den 12 Juny, door „ my bedaa'rdlyk zyn geleezeu en overwoogen, na dat ik „ byzonder onder het ooge gekreegen heb de depêche „ van het Inconftitutioneelè Bewind, aan den Minister buis „ gefchreeven, waar in de Leden van dat Bewind liever , de Hoofden van eene zogenaamde uitfluitende Faétie, ', dan de eerfte Magiftraatsperfoonen van een vry en „ deugdzaam Volk begeerden te zyn, dat ik, zeg ik, my „ volkomen overtuigd heb, dat de Revolutie van 12 Ju„ ny voor 's Lands waare Vryheid , rust en zekerheid, „ ten allerhoogften noodzaaklyk was, en dat dezelve moet „ aangezien en gehouden worden als een gevolg van de „ gebeurtenis van 22 January, welke ik op alle mogely„ ke wyze heb tragten voor te komen. „ Ik maak, dieshalven, nog minder zwaarigheid te verklaaren, dat ik het tydftip, waar op het Volk plegtig is opgeroepen geworden, om op eene wettige wyze „ deszelfs Reprefentanten te kiezen , als een allergezegendst en gelukkigst Evenement voor de Bataaffche „ Natie, heb befchouwd, en dat ik my, met alle waare „ Vrienden der Vryheid, verblyde, dat op de puinhoo„ pen van onwilligheid , onregtvaardigheid , willekeur , „ heerschzugt, eigenbelang, wanorde, dwaasheid en re. „ geeringloosheid, gevestigd is een Conrtitutioneel Wetgeevend Lichaam'en een Uitvoerend Bewind, welke in \, derzelver hoog Beftuur tot een rigtfnoer fchynen aan- » ge-  aan het uitvoerend bewind. „ genomen te hebben, alle verdere politieke Aftien en „ Readien te fluiten, en welker Staatkunde gegrond is „ op gemaatigdheid , regtvaardigheid, orde, eenvoudie„ heid, rust en vrede. 6 „ Ik zou my dus (om my te bedienen van de woor „ den van den waardigen Franfchen Minister lombard „ de langres) als voor het ongeluk van myn Vader„ land gebooren moeten befehouwen, indien ik, by rnvne „ aankomst hier te Lande, niet met al de opregtbeid „ van myn hart verklaarde, in den kring als Burger, al„ les te zullen toebrengen wat van my afhangt, om de „ jegenswoordige orde van zaaken, die ik als het waar en „ eenig gewrogt des Volks befchouwe, op alle mogelyke „ wyze te helpen handhaaven, door, aan myne Landge„ nooten, een voorbeeld van Burgerlyke onderwerping te „ geeven aan alle zodanige wetten en bevelen, die uit den „ boezem der wettig aangebelde Magten zullen voortko„ men, en zonder welke Burgerlyke onderwerping, (zo zv „ niet door het geheele Volk wordt aangenomenj in myn» „ oogen, alle Rangen en Staaten, vroeg of laat, tot hun" nen totaalen ondergang moeten heen fnellen." Dit Stukje is uit Rotterdam den 127 October des iaars 1798 ondertekend. 3 Verantwoording van pieter Vreede, Lid van het voormaalig Uitvoerend Bewind, aan de Bataaffche Natie en aan haare Vertegenwoordigers, ingegeeven by de Eer Ie Kamer der Wetgeevende Vergadering, den 9 Oei 1708 Te Leyden, hy H. Coster en P. H. Trap. 'in St% Svo. 70 bl. . Uit verfcheiden hoofde heeft men met fterk verlangen te gemoete gezien de Verantwoording, welke wv thans voor ons hebben. Vrienden, Vyanden, Onvooringenomenen , hadden allen grond om 'er na te haaken ■ terwyl de bekwaamheid van den Burger vreede , om de pen meesterlyk te voeren,allerwegen bekend en erkènd,een voor allen leezenswaardig Stuk deedt wagten : ook zal geen hunner zich, in die verwagting, bedroogen vinden, fchoon zeer verichillende aandoeningen by het doorbladeren en bepeinzen gevoelende. Wy voor ons, die het volgens onze taak, als Bockbeoordeelaars geleezen hebben * moeten 'er ons genoegen en onze voldoening over betuigen;  j3 VERANTWOORDING gen; de zaak in geichil, welker beflisfing aan anderen ftaat, daarlaatende; terwyl wy niet kunnen nalaaten te vermelden , in gezelfchappen Lieden aangetroffen te beoben , die geenzins onder de Vrienden van den burger vreede gerangfchikt moeten worden, en egter deeze Vetdecdising* als een meesterftuk in zyne foort, toejuichten. Een ftyl, aan het onderwerp beantwoordende, heersent 'er allerwegen in , afgewisfeld naar den aart der byzondere deelen, waar uit de Verantwoording beftaat; eene eenpaarigheid, welke blyk draagt van een Schryver zyns Onderwerps ten vollen meester, en waar in, wen de zaak het eifche, gevoeligheid den toon geeft, die egter zich altoos binnen de paaien van befcheidenheid beperkt. Dit was, ten dien opzigte, ons onder het leezen geveld oordeel, eerwyop het einde deezer Verantwoording kwamen, waar de Burger vreede zich daar mede eenftemmig uitdrukt. Men zal voorzeker in myne Verantwoording den toon " der gemaatigdheid overal ontwaar worden. Ik heb waar» !' heden moeten zeggen , die in haar zeiven hard zyn; , maar ik heb ze met befcheidenheid gezegd. Ik heb er " nog meer verzweegen, zo draa ze voor anderen haatly" ker waren, dan nuttig voor myne verdeediging. Zoo my dan, deezes ondanks, echter hier en daar een nypend " woord ontfnapt is; zoo ik hier of daar eene uitdrukking heb gebezigd, die zoude kunnen geacht worden beledi" gend^te zyn — of aanleiding te kunnen geeven tot het " aankweeken van haat of onrust; zoo ik hier of daar een fentiment heb ontwikkeld en aangedrongen, dat,eiI! gendunkelyk toegepast, tot bedenkelyke gevolgtrekkmgen zou kunnen heenen leiden; ik wil geacht hebben, ' dat zulks alles, tegen mynen wil en meening, daar uit getrokken wordt, en ik retrafteere, van nu af aan , alle I zodanige woorden en uitdrukkingen. Ik herhaal het, myn gedrag te verantwoorden, en myne eer te zuive" ren , was alles wat ik op 't oog had. Ik was met „ 's Volks vertrouwen vereerd, in een hogen Post geroepen Ik kweet my zo ik meen ouberispelyk , en als Z een eerlyk Man betaamde; en ik werd op eene veragt" lvke wyze weggejaagd. Ik werd in ftukken, die gezag ,, hadden, zoo rechtftreeks als zydehngs befchuldigd,. « „ werd in myne eer gegriefd. Daar zyn geene Zedelyke ' of Burgerlyke Pligten, die my in deezen het zwygen opleggen. Ik zou hier door misdaadig zyn omtrend mv zeiven. -— Maar dat zich niemand, dat zich my" 1 » ne  van pieter vreede. 33 „ ne Vyanden niet ontrusten! De onfchuld zoekt „ geen wraak. Dit betuig ik andermaal welmeenend. „ Ik heb voor myn byzonder Perfoon op den 12 Juny niets verlooren; eene ydele grootheid heeft voor my „ niets aantrekkelyks. Myn Vaderland te dienen was „ myn Plicht in den post dien ik bekleedde; van dien „ plicht heb ik my getrouw gekweeten; van dien plicht „ ben ik thans ontilagen. Ik verbeide nu, in den ftil„ len kring der Burgers wedergekeerd , met duizenden „ welmeenenden, - het geluk dat ons is toegezegd. En „ zo het den Lande moge welgaan. Zo 'er te vre„ denheid, en welvaart van binnen, en kragt en aanzien „ van buiten, plaats hebbe. Zo de ingekankerde hebbe„ lykheden, kwaade gewoonten, en vooroordeel en, van lie„ verlee plaats maaken voor waarheid en deugd. Zo „ niet alleen het inwendig Beituur geregeld Koop- „ handel, Zeevaardy, Trafyken, Fabryken en Landbouw, „ door wyze Wetten verlevendigd en bemoedigd, groeien „ en bloeien. Maar vooral zo eene duur veraeker- „ de, welbepaalde, maar geene ftraflooze vryheid van „ fpreeken en fchryven, het vernuft fcherpe en ontwik„ kele, de geesten verlioute, en de harten verciere met ,, deugden, ^Republicainen waardig! Republicainen , die ,, een vuig zelfsbelang grootmoedig leeren afwisfelen voor ,, eene edele belangneeming in den gemeenen welftand — ,, die hun oog blyven gevestigd houden op goud en „ fchatten ; maar bun hart toewyen en heiligen aan den „ dienst van 't Vaderland! Republicainen, die niet te „ vrede zyn met halve middelen , en halve waarheden, „ zouden zidderen voor nieuwigheden , en den dood zet„ ten by heele verbeteringen! Republicainen, derhalven, ,, die, terwyl zy,om hunne haardtteden, welvaart en ge„ noegen fmaaken, hunne Nabuuren door hunne rykdom„ men verbaazen, en zich door de vastheid hunner „ deugden alomme doen beminnen en vreezen! Ik zegge, „ wanneer ik dit alles zie volvoeren, dan zal ik, by ie„ deren voortgang, met een dankbaar aandenken de poo„ gingen van hun eerbiedigen, wier Vaderlandfche trou„ we zulke groote dingen hebben uitgewerkt." Het Stuk zelve fcheidt zich in drie Hoofdafdeelingen. De Eerfte behelst de Verantwoording van 's Mans gedrag. En daar veel, zeer veel, aankomt op het begrip van 't geen op den 22 Jan. is bepaald, is hy zeer breedvoerig in dit op eene wyze, hem en zyner Partye ten jcett. 1799. no. 1. C voor-  34 verantwoording voordeeligfte, te ontwikkelen. De Tweede beftaat uit eene Beantwoording der Befchuldigingen. Naa algemeene voorloopige Aanmerkingen , fpreekt hy , in de eerüe plaats, over de hem ten laste gelegde Heerschzugt en verkrachting van het Volksregt. Ten anderen, dat hy, nevens zyne Medeleden van het Uitvoerend Bewind, een Schrikbewind zou hebben ingevoerd. Ten der¬ den, dat zy den Ambtshonger zouden gevoed hebben; en eindelyk zoekt hy de aantygingen van Geldverfpilling , Geldroof en Ontrouw af te weeren. Veel beiangryks wordt hier aangetroffen, en niet weinig waar over men zich zal verbaazen ; doch de veronderftelling van de reeds algemeene bekendheid deezer Verdediging ontflaat ons van "byzondere aanwyzingen. —— De Derde Hoofdafdeeling is de Verklaaring der gevoelens van den Burger vreede. Het flot daar van hebben wy reeds opgegeeven, en de opgave van het overige zal zeer eigenaartig bet flot onzer Aankondiging uitmaaken. Hy laat zich in deezer voege hooren : „ Myne Ver„ antwoording is hier mede ten einde gebragt. Ik onder„ werp haar met gerustheid aan het oordeel van de Na» „ tie en van haare Vertegenwoordigers. Men moge in „ dezelve, zo men meent, verkeerdheden in myn gedrag ,, ontdekken , maar het zullen dwalingen zyn van het „ verfland — geene van een boos hart. Van wezenlyke „ misdaden ben ik onbewust. Ik doe deeze betuiging met „ opregtheid, en ik ben fteeds bereid my overeenkomfh'g „ de gevestigde regtspleeging te verantwoorden, wanneer „ ik daar toe zoude mogen worden geroepen. Veel, ja „ bykans alles, zal nederkomen, zo als ik reeds te kennén „ gaf, op het waare begrip van 't geen op den 22 Jan. „ is vastgefteld. „ Mynés inziens, zyn de vernietiging van het Federalisme, en het daarltellen van eene onbepaalde éénheid, „ en wat dies meer zy, de gelukkige gevolgen van dien „ heuchlyken dag; maar de waare grondbedoeling was, „ het doen ophouden van een Staatsbeltuur, dat door „ eene te zamenvoeging van verfchillende partyen, waar „ uit het beftondt, verlamd was , en aan de 'groote be„ doelingen, waarom het was daargefteld, niet kon beant„ woorden. De waare bedoeling was de Republicainlche, „ of Revolutionaire, party,over alle de andere partyen, den „ boventoon te geeven; of liever alleen waare en energique Republicainen in het Bewind te ftellen, waardoor, n 20  VAN PIETER VREEDE. 3$ „ zo zy anders wys, en met de noodige gemaatigdheid „ den teugel des Bewinds voerden, orde, éénftemmig„ heid, en één vast Gouvernement, moest voortkomen, „ dat aan de hoop en verwagting aller vrienden van Va„ derland en Vryheid kon beantwoorden. De geest, waar „ in de Staatsregeling is ontworpen, bevestigt alzins, zo „ ik meen, deeze ftelling. 't Is echter mogelyk dat ik „ hier in dvvaale, en dan zyn voorzeker alle myne daa,, den en handelingen, die op deezen grondflag gebouwd zyn, berispelyk; maarte vergeefsch zal men na een „ fpoor zoeken, dat ik tegen beter weeten gehandeld en „ gedwaald heb. Ik heb tot de toereeding der Omwente- „ ling van den 22 January niet werkzaam geweest. „ Lang te vooren lag ik ziek te Tilburg, en ik kwam niet „ voor den , zich zeiven inzag, en daardoor niet alleen berouw kreeg, ,, maar ook het ernflig yoorneemen opvatte, om zynen naas,, ten vervolgens beter te behandelen , zulk een kon met recht „ zeggen, door dien Predikant gedicht te weezen. K. Viytig. Ik heb echter wel eens vroome lui hooren „ zeggen, dat zy dan het beste geftieht worden , .wanneer de „ Leeraar den toeftand der vroomen affchetst, hoe zy dan , eens opgeruimd of neerflagiig, dan eens yverig of flauw en„ lusteloos zyn, benevens de wyze, hoe deezen daar onder „ gefteld of werkzaam zyn, en wanneer zy dan bevonden, dat het met hun ook zoo was. C 4 „ School-  4& WESK-BLAD „ Schoolm. Ik heb 'er niets tegen , dat de Predikant de bevindingen der vroomen fchet^t , als hy maar niet de be- „ vindingen van zich zelven en van eenige vroomen tot een' „ vasten regel voor allen ftelt, en daar door aanleiding geeft , dat eenvoudige braave Kristenen, die dit alles zoo niet by zich bevinden . twyfelmoedig en onzeker worden; want de „ weg mtar den Hemel is wel een en de zelfde weg voor al- „ len, allen echter koomen 'er niet op de zelfde wyze langs. ,, Hoe verfchillend toch zyn de geaartheden, omflandigheden, enz. der menfchen, en daar naar beftuurt en leidt de Hemel- „ fche Vader zyne kinderen , om dat Hy hen anders niet ge- „ willig zoude neigen , maar dwingen." Een Zeemans inval van den Stuurman gaan wy kortheidshal» te voorby: de Schoolmeester vervolgt: Vooronderftelt dan , dat de Predi#) kant regte bevindingen en kenmerken van vroomen fchetst, „ dan moeten de zulken zich niet alleen verheugen en zich ,, daar mede troosten , wanneer zy iets daar van by zich zel„ ven bevinden; maar vooral letten op het gebreklyke, dat „ nog in hun is, en dit dan trachten te verbeteren. Dus loopt „ hier de echte /lichting ook al weer op wyzer en beter wor„ den uit, gelyk ik ftraks zeide. „ K. Vhjtig. Ik heb 'er ook wel ontmoet, die zeiden, dat ,, een Leeraar dan eerst ftichtelyk voor hun preekte, wanneer „ zy 'er regt benauwd door wierdea. „ Schoolm. Maar dat is ook al de waare ftichting niet, als „ zy 'er tevens niet door aangefpoord wierden om het kwaade ,, te laaten en het goede te doen. Ik houd 'er meer van, dat „ de Predikanten zich toeleggen, om den menfchen de waarhe„ den en lesfen van het Euangelie klaar onder het oog te bren„ gen, en hen door redenen te overtuigen. Wanneer men dan „ de menfchen hunne verkeerdheden wel onder het verftand „ gebragt heeft, dan kan 'er wel eens een nadruklyke drangre„ den bykoomen. Maar altyd dezelve te ontleenen uit dood , ,, hel en eeuwigheid , is niet goed ; want dan gewennen de „ menfchen 'er aan, en op zyn best zullen zy God dan die» „ nen, niet met lust en overtuiging, maar uit vreeze; dat ze„ kerlyk geen regte Godsdienst is." Recht zo, Meester, zeggen wy hier, zo als te vooren Stuurman van Zeilen. Gaarne zouden wy iets meer, van eenen minder ernftigen en meer vrolyken aart, aanhaalen, maar wy vreezen ons Bericht te lang te maaken. Twee korte ftukjens , evenwel; beide uit No. 33. Het eene is het fnedig antwoord van eenen Bedelaar, en luidt dus: „ In zekere Stad .... plaatfte zich voor de „ deur van eenen ryken Handwerksman, by herhaaling, een Be„ delaar, dien men, naar het uiterlyke, wel koude bemerken, „ dat hy niet in ftaat was, zynen kost met de handen te ver- „ die  VOOR DEM REMEENEN MAN. ^ „ dienerf. De man van [het] huis, welke reeds, meer dan „ eens, eenige duiten aau denzelven gegeeven had, wierd „ nu knorrig, en gelastte hem zeer onbefcheiden h»en te „ gaan. „ De Bedelaar, in plaats van deezen man met gelyke munt „ te betaalen, .... antwoordde daar op heel bedaard : myn „ waarde meester \ let moest u lief zyn, dat ik hier zit : want „ tk weet, dat gy my iets geeven kunt. Is het niet veel beter. „ dat ik voor uwe, dan gy voor myne, deur zit? „ De man gevoelde de kracht van deeze vraag, gelyk ieder „ braaf man die gevoelen moet. Hy tastte in zynen zak, gaf „ den Bedelaar eene hand vol gelds, en dankte God, dat hy ., de gelukkige man was, welke zoo veel konde geeven." Het andere ftukjen is een Lied op '* Nitt der Bezigheden; i. „ Wilt gy fteeds genoeglyk leeven, „ Dat gy ramp en kommer myds, . . „ Zoo dient gy wel acht te geeven „ Op V befleeden van den tyd. » '* Oogenblikjen is verhoren , ,, Waarin gy niet iets verricht, „ Dat u verder dan te voor en „ Brengt in 't volgen van uw' pligU 2. 't Ledig leeven is verveelend ,, Voor een opgewekt gemoed: „ Maar daar tegen valt het jlreelend, „ Als men V werk met vlugheid doet. „ En het flrekt veeltyds tot weering ,, Zelfs van zwaare ziekte of pyn : „ Voor een flegte fpysverteering „ Is 't de beste Medicyn. S> O wat kan 't ons hart verkwikken, „ Als men , na voorgaande vljt , „ 's Avonds eenige otgenblikken „ Van zyn rust aan vriendfchap wydt. „ Zy kan pyn en fmart verzachten, ,, Zy maakt zwaaren arbeid ligt, „ Zy her/lelt den moed en krachten ; Alles wordt met lust verricht. c 5 ,,'k Zal  WERKBLAD VSOR DEN GEMEENEN MAN. 4- )} ,k Zal myn tyd dan wel befleeden, ,, Voor my en myn Vaderland. ■ Werkzaamheid geeft waare reden ,, Tot genoegen in zyn Jland: „ Daar door bloeien huisgezinnen; ,, Ja elk heeft 'er voordeel van. „ L«at ons dan het werk beginnen, „ Zoo lang men ntg werken kanV Tot voorkoming van verkeerde opvattingen en misduidingen moeten wy nog zeggen hetgeen de Uitgeevers by hun Bericht, in 1796 uitgegeven, vooraf verklaard hebben. „ Het Weekblad zal niet altoos uit oorfpronglyke ftukken beftaan, noch '.] telkens de vruchten van de eigene overdenking en onder" vinding der Schryvers behelzen. Men zal ook van zulke " boeken gebruik maaken, die buitenlands uitgekomen en nog " onvertaald zyn, als mede van zoodanige Nederduitfche Wer" ken, die, wegens hunne uitvoerigheid en hoogen prys , in " het geheel niet, of flechts weinig, in de handen van min" vermoogenden koomen." —— Men kan dit niet kwalyk i'eemen , wanneer het , gelyk hier, gefchiedt met het loflyke oogmerk om nuttige kennis en verftandige begrippen meer algemeen te verfpreidén. Dat het Weekblad, waarvan wy thans verflag gedaan hebben , hiertoe uitfteekend gefchikt is , lydt geene tegenfpraak ; en van harte wenfchen wy, dat de Schryvers, door een' goeden uitllag hunner poogingen, fteeds mogen aangemoedigd worden om hun Werk met lust en yver voort te zetten. Myne Genoegens en Rampen als Jonge Dochter en Egtgenoote. — Een Gefchenk aan alle myne Zusters, die in de eerften met my willen deelen, en de laatftcn wenfchen te vermydcn. . Door amalia Will. Uit het Hoogduitsch. Te Leyden , by L. Herdingh, 1798. In gr. 8>'ö. te zanten 276 bl. ^"^ebrek aan openhartigheid jegens elkander, onder GehuwVJT den is dikwyis de bron van veel misverftand en ongenoegen; niet zelden wordt uit het verzwygen van eene zaak van weinig aanbelang verwydering en wantrouwen tusfchen Echtgenooten geboren, en het huwelyksgeluk den bodem ingetogen , zo ras de eene befpeurt, dat by de andere geheimen Plaats hebben, die men niet gaarne opheldert , al zyn zy in zich-zelve geheel onfchuldig. Dat jonge lieden vooral het 00ven aangekondigde Boek lezen: het is een dier weinige Romans, die men, zonder fchroom, hun veilig in handen geven  A. WUt, MYNE GENOEGENS EN RAMPEN. 43 kan. Verre dat hetzelve, als honderd andere ontuchtige, Sentimenteels, latte en zotte Romans, hun verftand en zeden zou benadelen, is het integendeel gefchikt om hen te waarfchouwen voor die overylingen en misftappen , welken te begaan zy telkens in gevaar zyn. De braave Schryffter fchildert de gevaaren eener overylde liefde zeer levendig met het juiste penfeel der ouder vinding; haar tafereel heeft niets overdrevens ; veelen zullen daarin zichzelven als in een' fpiegel befehouwen , de gevolgen, die zy eerst niet voorzagen, met grond kunnen berekenen, en hun voordeel doen met de nuttige waarfchouwingen en voortreflyke lesfen, die hun met een welmenend hart medegedeeld worden. Wat den vorm en ftyl van dit Werk betreft, wy kunnen niet anders zeggen dan dat alles in het uatuurlyke en waarfchynlyke behandeld is. Een goed, aanééngefchakeld, en geregeld aflopend geval , waarin niets vreemds of buitengewoons voorkomt, maakt het onderwerp uit. De verfchillende charafters der daarin deel hebbende perfoonen zyn met juistheid gefchetst, en zonder eenige moeite volgehouden; niet ééne overtollige perfoon is gebezigd , en het belangverwekkende doorgaans zeer wel in het oog gehouden. Gaarne gaven wy een uittrekfel van deze fraaije Roman; doch alles is zodanig met elkander verbonden, (en dit is ook geen geringe verdiende ,) dat dit niet wel mogelyk is. Wy kunnen dit Werk Jonggehuwden en minnende lieden niet genoeg ter lezing aanbevelen, en wy wenfchen dat Amalia's voorbeeld hen moge aanfporen om openhartig jegens elkander te wezen ; ten einde de misftappen, vóór het huwelyk begaan, geene treurige gevolgen in hetzelve voor beiden na zich liepen, en zy , door een wederzydsch vertrouwen, onderling elkan. ders geluk bevorderen mogen. Charles, of de Gevallen van een Louis d'or ; door ernst zeydelaah. In den Haag, by ƒ. Plaat, 1798. In gr. Svo. 334, bl. behalven eene Voorreden van 16 bl. Ïn eenen tyd , dat de Vaderlandfche Vernuften byna geheel flaapen, en men omtrent alles, 't geen 'er in het vak van wetenfehappen en fraaie letteren waereldkundig wordt, aan uitheemfche Geniën te danken heeft, zoodat wy, bykans op den tytel van elk tans uitkomend Boek, het woord vertaald leezen; in zulk eenen tyd, zagen wy met vermaak, dat een onzer Landgenooten de pen had opgevat, om eens een origineel ftuk te leveren, en fchikten ons ter leezing van hetzelve, in de hoop, dat wy onze moeite ryklyk beloond zouden zien. Uan de leezing beantwoordde zeer weinig aan deze hoop. De Schryver fchetst ons de lotgevallen van eenen Louis d'or, (dien  44 E. ZEYDELA AR (dien hy als een bezield wezen laat fpreeken en handelen ; ia zelfs het vermogen toekent, om zich fomtyds al of niet zichtbaar te maaken, op eene wyze, die altans niet onder de geestigften verdient gerangfchikt te worden.) Hy doet den> zeiven, al rasch naa zyne geboorte of wording, overgaan in het huis van een' Paryichen Baron, die dit ftuk, met eene menigte anderen van dat foort, als een gefchenkje aan zyne Echtgenoote aanbiedt; terwyl de Barones 'er hem, wegens zyne byzoudere gedaante, afzondert, met den naam van Charles doopt, en hem, als eenen reisgenoot van haaren Echtgenoot na America, op eene byzondere wyze dien aanbeveelt. Daar Charles nu gehoord hadt, binnen kort mede te zullen moeten reizen na dat Waerelddeel, werwaards de Baron meende te gaan , om deszelfs inwooneren de Vryheid en Gelykheid te brengen, maakt hy zich zeer gemeenzaam met de Kamenier der Baronesfe, en vraagt aan dezelve eenige inlichtingen omtrent dat Land , waardoor hy in 't bezit geraakt van eenige Manufcripten van den Vader der Kamenier (wylen een' Staatkundigen Tinnegieter) omtrent het gemeld Waerelddeel, die dan volgen; zynde eenige Geographifche en Historifche Aantekenin* gen omtrent hetzelve, welken de Schryver uit andere Werken van dien aart ontleend heeft. Eindelyk gaat Charles met den Baron op reis. Dit gedeelte is njet onaartig opgefteld: de verwaande fnorkeryen van den anderszins lafhartigen Baron, die doorgaands op niets wezenlyks uitloopen ; zyne grootfche gefprekken met den Capitein van het Schip , waarop zy zich bevonden; zyne veelvuldige teleurftellingen; de befchryvingen van eenige Americaanfche Provintien en Hoofdlieden , door eenen Oldenburger Kok. in dat Waerelddeel opgegeeven; de terugkomst van den Baron by zyne Wederhelft; de leugenachtige avontuuren , die hy haar als dan befchryft; vooral met betrekking tot het verlies van zyn linkeroog, 't welk op 't Schip in de te rug reize door eenen val was veroorzaakt; doch 't welk hy haar, als in eenen Veldllag gebeurd , «pgeeft; eenige Americaanfche byzonderheden , en Staatkundige aanmerkingen, hier en daar verfpreid; leveren eene fomtyds niet onbevallige verfcheidenheid aan den Leezer; terwyl Charles eindelyk, (en die bellaat meer dan de helft van 't Boek) op last der Baronesfe, een Historisch Verhaal doet van den ftaat der Verëenigde Nederlanden , van den bekenden Spaanfchen Oorlog af, tot aan de Revolutie in Ao. 17^7. Dit Verhaal is vry gefchikt , om den Leezer de voornaamfte Gefchiedenisfen dezer Nederlanden, en vooral het gebeurde by gemelde Revolutie in dezelven, beknoptlyk te herinneren, en heeft, vanllien kant befchouwd , eenige waarde; ook zouden de tusfehengefprekken van den Baron en Barones (die fomtyds tot uitweidingen van verfchil! enden a*art aanleiding geeven) den naam van aartig verdienen , zo dezelven niet veelal in het laage en wauvocglyke liepen:'t geen  cevallen van een louis l>'0ft. ^ inzonderheid ook plaats heeft in de gefprekken, en omgang van Charles, mee gemelde Kamenier; waarom wy den Schryver raaden, om, zo hem de lust tot fchryven weder bekruipt, zich toe te leggen niet alleen ter vermeerdering van Boeken ' maar van nuttige Boeken. De Euveldaden van Philips ff, Koning van Spanjen. Histo. rie-Spel. Door den Heere meRcier. Vit het Fransch ver. taald. In den Haage, by van Schelle en Comp. 1798. In Hvo. 213 bl., behalven een Gefchiedkundig Voorbericht van 62 bl. De door zyne Werken zoo voordeelig bekende msucier. geeft in dit Historie-Spel een nieuw bewys zyuer verdienden in het vak van Tooneelkunde. Overbekend zyn zeker de fnoode handelingen van Philips den Ilden, vooral in ons Vaderland, 't welk we'ëer tegen dien Geweldenaar eenen tachtigjaarigen Oorlog voerde , en hem toch eindelyk dwong, met fchande, van zyne heillooze oogmerken af te zien , en het als eenen onaf hanglyken Staat t« verklaaren. Veelvuldig zyn de Charafterfchetfen van dien Dwingeland; doch dit Tooneelfpel verdient echter, om deszelfs beknoptheid , eigenaartige Charafterkunde, en de zich zoo fchoon gelykblyvende houding der byzondere hoofdperfonagiê'n , eene byzondere aanpryzing. Men ziet in 't zelve, met verbaazing , en te gelyk met deerenis, boe zeer ook, aan t Hof van dien Despoot, de Godsdienst door een aantal laage huurlingen gemisbruikt is ter bevordering van de fnoode en menschöntëerendite oogmerken eener gevloekte Staatkundemen ziet hier den wreeden Philips niet alleen eene menigte ongelukkige voorwerpen onfchuldig ter dood brengen , maar ook de middelbaare moorder worden van zyne braave Gemalin Elizabeth, en van zynen waardigen Zoon Don Carlos. Men denke niet, dat dit Historie-Spel op eenen leest gefchoeid zy, om voor eenig Tooneel te kunnen dienen neen! behalven de voor een gewoon Tooneelftuk te groote uitgebreidheid, heeft het nog andere hoedanigheden, die dit beletten, vooral, wanneer men het naar de fomts ongegronde regelen der gewoone Tooneelfpelen beoordeelt. De Schryver heeft den Tooneelform verkozen, (dus luiden zyne eige woorden) „ ten einde de trekken van een fnood Vorst des te krag„ tiger te kunnen fchilderen ; wy begreepen, dat deeze form, „ waardoor wy' de perfoonen zeiven kunnen laaten fpreeken' „ meer leven zou byzetten aan de karakters, weiken wy hier „ in een beknopt tafereel wilden affchetfeu," Her,  ^fi MEECIÜR, EUVELDADEN VAN HUIWS II. Het Gêfchiedkundig Voorbericht, voor aan dit Spel geplaatst, verfpreidt over hetzelve veel lichts , en is om deszelfs krachtigen ftyl, en menschkundige aanmerkingen, ons zeer fchoon voorgekomen : hetzelve bevat hoofdzaaklyk een kort overzicht, zoo van het leven en de daaden van Philips, als van den toeftand van een groot gedeelte van Europa onder zyne onmenschlyke regeering; en dus is de leezing van 't zelve ■zeet belangryk, voor elk eenen , die omtrent den waareu toeftand der zaaken, in dien tyd, wenscht ingelicht te zyn. Wy twyffelen daarom geen oogenblik, of dit Tooneelftuk (waar■van de Vertaaling, onzes oordeels, zeer wel gedaagd is) zal door alle beminnaaren der Historie met veel genoegen ontvangen worden. 'De geredde Republiek. Drie Tooneelftukken. (Te famen) in Vyf Bedryven. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. In 'ivo. 132 bl. in er gebeurde op den laatstleden iaden Juny gaf den SchryJnL ver aanleiding tot het opftellen dezer drie Tooneelftukken , welken tot tyteis voeren : Attief; of de weldenkende Reprefentant, het Uitvoerend Bewind; of de verdweene Generaal, en , de geredde Republiek ; of de wedergekomen Generaal. De toon, die in deze Zamenfpraaken, of zogenaande Tooneelftukken , heerscht , is die van het Paskwil , en geenszins die van de fyne, vernuftige Satyre; voor het overige lomp en ten uiterften onbefchaamd , daarby vernederend voor het Bataaffche Volk, dat het zich door zulke Hechte wezens, als hier voorgefteld worden, heeft laten bellieren. In hoe verre het gedrag van het zichzelven opgeworpen hebbende Uitvoerend Bewind hier naar waarheid gefchetst is , willen wy liefst niet bellisfchen , en laten zulks voor rekening van den Schryver, die inisfehien beter gelegenheid gehad heeft, dan wy, dit van naby waar te nemen; alleen vernoe • gen wy ons met te zeggen , dat, indien de Schryver goed onderricht was van het wangedrag der perfoonen , welken hy als met den vinger aanwyst, hy beter gedaan zou hebben hen op eene wettige wyze by de Natie te befchuldigen , dan hen als Paskwilfchryver te lasteren. De  de wanhoop van joc8isse. 47 Be Wanhoop van Jocrhfe, Blyfpel. Naar het Fransck van lonoe uitgaan , en vrezende dat Tocrisfe van een man,) m« Bourgognewyn ftoepen zal, plaatst, om zulks voor te koml door haare onachtzaamheid, haars Meesters Dochr^ £11** teJ^f Min"aar Dupon? laat ftlX' f alS weTkê koTt ÖV by geral^tt °hn|teIukkf-Jocrisfe wanhopig doelwonien^ ii d'?e?' de gan TlXeT fihrikWwierden "aangedaan?to'en zy \ het afbeeidzel'den man wielen te vinden, die zy wel wisten, dat afweezig was.  ALGEMEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. H. van herwerden , over het Euangelie van Joannes. Derde Deel. Te Amfierdam, by J. Allart, 1797. In gr. 'Svo. 419 bl. De Eerw. van herwerden vervolgt zyne verklaaring van het Euangelie van Johannes, op denzelfden voet, waarvan wy reeds een en andermaal verflag gedaan hebben (*). Dit derde Deel loopt van het zesde tot het achtfte Hoofdftuk. Zie hier weder, in een kort uittrekfel, deze en geene van 's Mans uitleggingen. _ H. VI. 37. Deezen heeft God de Vader verzegeld. Dit ziet op de verzegeling van perfoonen, by de Oosterlingen in gebruik, die men, door een zichtbaar teeken, of liever door een naam en eertytel, gewoon was te onderfcheiden en aan te wyzen, en zal te kennen geeven, dat zyn Perfoon, door een zichtbaar en overtuigend bewys, was aangeweezen in zyne voortreffelykheid en waardigheid. Deze aanwyzing was Goddelyk , daarom ftaar het woord God, met eenigen nadruk, achteraan: Deezen heeft de Vader verzegeld, die God is. vs. 29. Dit is het werk Gods, dat Gy gelooft in Hem, dien God getonden heeft. Een werk Gods , niet omdat God het in ons werkt, maar een werk, dat niet alleen van God bevoolen was, maar ook als een nieuwe plia;t gevorderd werdt. vs. 37. Al wat my de Vader geeft , zal tot my komen. Door deze gifte bedoelt Hy' niet hunne verkiezing ten eeuwigen leeven; maar eene werking der Goddelyke genade in den tyd, welke Hv meermaalen, onder deeze bewoording , voorftelt , H. X: 29. XVII: 6, 9. - vs. 53, 54. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, 't en zy dat gy het vleesch des Zoons des menfchen eetet, en zyn bloed drinkt, zoo hebt gy geen leven in u - zeiven. ■ Die myn vleesch eet, en myn bloed drinkt , die heeft het (*) Zie Lett. 1797. bl. 457. 1798. bl. 50. i4stt. I799. no. 2. D  .50 H. VAN HERWERBEN het eeuwige leven : en ik zal hem opwekken ten ui ter ft en dage. „ Het is zonderling , dat Jefus de gemeen,, 1'chap aan Hem, als het groote zoenoffer, uitdrukt met ,, de bewoordingen van zyn vleesch te eeten, en zyn bloed 3, te drinken, en daar door twee dingen, ter verkryging van het leven , noodzaaklyk fteit, die onder het O. T., „ omtrent de zoenofferanden, verbooden waren, en zelfs „ onder bedreiging des doods." Hierin is de rede van onderfcheid, „ daar onder het O. T. Priester en offer,, ande onderfcheiden waren, omdat, in een en het zelfde ,, onderwerp, de dood van den Verlosfer niet kon verte,, genwoordigd worden, was Hy Priester en offer te ge • „ lyk, en, daar de offeranden geen plaats vervullendenen ,, in kracht verzoenende offeranden waren , maar zyne ,, offerande zoodanig was, devvyl de dood in die natuur ,, ondergaan was, die gezondigd had, en Hy dus veivul„ de de plaats van den zondaar, zoo was 'er eene veree,, niging van den zondaar met dat offer noodig, als waar „ in die gereekend werd zich zeiven te hebben opgeof„ ferd, om, door deeze vereer.iging, de vrucht daar van „ of het leven te kunnen genieten. Had ook Jefus geof,, ferd het bloed niet van ftieren en hokken, maar zyn „ eigen bloed, waar door derhalven de zonden daadelyk „ verzoend waren, en moest de zondaar dan met Hem, ,, als geftorven voor zyne zonden , vereenigd zyn, zoo „ moest dan deeze dat bloed drinken , gelyk Hy zyn „ vleesch moest eeten. En was door zyn dood de ver„ zoening uitgewerkt, zoo behoefde 'er voor den altaar ,, geen bloed meer te blyven, zynde even daar door al„ taar en offeranden , als die alleen ten doel hadden zy„ nen dood en bloedftorting af te beelden, afgefchaft." . Vs. 6a. Wat zou het dan zyn, zoo gy den Zoon des menfchen zaagt opvaar en, daar Hy te voorcn was ? wordt dus verklaard: Hoe veel te meer zult gy u ergeren-, wanneer gy den Zoon des menfchen ziet opvaaren , daar Hy te voören was? — vs. 63. De Geest is het, die leevendig maakt. De geest is de goddelyke natuur van Jefus, die het geestelyk en zalig onlterfelyk leeven mededeelt. Het vleesch is niet nut, dat is, zyne menfchelyke natuur, die Hy in den dood zou overgeeven , kon tot dat einde geen nut doen. De woorden, die ik tot u Jprceke, zyn geest en leeven, dit ziet op zyn gezegde: de Geest is het, die leevendig maakt; „ waar uit blykt dat Hy Geest en „ levm als oorzaak en gewrocht by eikanderen voegt, „ als  over joannes. | 51 als of Hy zeide : de woorden , die ik tot u fpree„ ke, zyn Geest , en wyl de Geest leevendig maakt, „ ook leven." H. VII: 22. Daarom heeft Mozes u lieden de befnydenis gegeeven. Voor daarom vertaalt van herwerden; intusfchen, voorts, nu. vs. 34. Gy zult my zoeken, en Gy zult my niet vinden. In deze woorden ligt, zynes oordeels, geene bedreiging, zoo als men het doorgaans begrypt. Zy geeven, naar den Hebreeuwfchen fpreekftyl, niet anders te kennen, dan ik zal niet meer op aarde zyn. H. VIII: üo. Wanneer Joh. zegt, dat Jefus deeze woorden fprak in de fchatkamer, zal hy daarmede aanwyzen, dat het hier voor Jefus meer gevaarlyk was, dan elders in den Tempel. Èn waarom hier meer gevaarlyk? Omdat de fchatkamer een afzonderlyk vertrek, en Hy aldaar omringd was van de Priesters, die opzicht hadden over de fchatten des Tempels, en zich dus bevond als in de handen van zyne vyanden. vs. 24. n Naar „ den grondtekst luiden de woorden : Indien gy niet ge,, looft, dat ik ben. Dit heeft aanleiding gegeeven, 0111 „ te denken, dat Hy zich voordraagt als den waarachti„ gen God, tot wien het volftrekt zyn, of het noodzaak„ lyk beftaan behoort, waar van men ten bewyze aan„ voert, dat Hy zoo even gezegd had van boven te zyn, „ en naderhand tot de Joden zeide : Eer abraham was „ ben ik. Hy zou dan, zoo als men meent, het oog gehad „ hebben , op het geen Hy, die de Engel des Heeren „ was, voorheen verklaarde aan moses : Ik zal zyn, die „ ik zyn zal, Exod. III: 14." ,, Wy befehouwen ze, „ met anderen, liever als een verkort voorftel, dat uit „ het voorgaande of volgende moet worden aangevuld, „ waar van wy veele voorbeelden hebben, en dat, naar „ ons oordeel, ter deezer plaatfe dus moet worden aan„ gevuld : Indien gy niet geloofd, dat ik die ben, die „ ik my verklaard heb te zyn. Jefus doelt dan Op „ het geene Hy, geduurende den loop van zyne bedie„ ning, aangaande zich zeiven getuigd had, en nog zoo „ even had verklaard: Ik ben het licht der waereld:'' —vs. 25. Dat ik van den beginne u-lieden ook zegge. Men vertaale de oorfpronglyke woorden, met eene kleine verandering, dus: dat, wat ik 'Van den beginne gezegd hebbe; „ want wy hebben hier niet het woord dat Qjij fan menvoegend op te vatten, maar als twee betrekkelyke D 2 „ voof-  53 h. van herwerden, over joannes. „ voornaamwoorden (-•'. «).** Het woordje otó is Iiier overtollig, en de zin deze: dat ben ik, nat ik uUeden van den beginne, te weeten, van ïnynen dienst onder u, gezegd hebbe. vs. 35. De dienslknegt blyft niet eemviglyk in huis; de Zoon blyft ecuwiglyk: „ dat is, de „ dienstknegt heeft geen recht, om daar in altoos te „ blyven, maar de Zoon, die, gelyk hy recht op alles „ heeft, dat des Vaders was, zoo ook op het huis, blyft „ daar in eeuwiglyk , of heeft recht daar in altoos te „ blyven." Leerrede over de Belangen en de Pligicn van alle welmeenende Leden der Hervormde Kerke, in. deze donkere dagen. Waar agter eenige befcheidene Confideratien en Voorflagen, wegens de best mogelyke injlandhouding van den openbaren Godsdienst, onder het Hervormd Kerkgenootschap , in deze Landen. Door v. h. van lis, Predikant te Tholen. Te Utrecht , by W. van Yzerworst, 1798. In gr. 8vo. 87 bh, behalven,het Voorbericht van 8 bl. De Eerw. van lis zag reeds lang uit, „of niet eenig Hervormd Leeraar iets ten diende zyner geloofsgenoten in het licht zou zenden, om hun in deze donkere dagen eenig opwekkend beftier aan de hand te geven tot die pligten, die de Koning der Kerke, by zyne zoo geheel nieuwe en ongewoone leiding met ons, nu van zyn volk eischt en verwagt. My dunkt," zegt hy, in 't Voorbericht, „ zoo iets kon tegenwoordig zeer nuttig zyn: het kon de bedagtzaamheid en den yver der heiligen opwekken, om zig zeiven en de hunnen nu naar zyn oogmerk te verbeteren, en voorts, hunne verkleefdheid aan zyn Godsdienst en zaak, nu het 'er op aan zal komen, met daden te bewyzen: en het kon op die wyze zeer veel toebrengen tot de inftandhouding van onze Kerke en den openlvken Godsdienst onder haar, waar voor anders zoo veele en billyke reden van vrees is." In deze verwachting te leur gefield, vond hy zich zeiven eindelyk opgewekt, om het zyne, hoe gering dan ook, tot deze groote en goede zaak toe te brengen, waartoe hy, dooreet genoegen, waarmede een voor twee jaaren uitgegeeven bundel van Leerredenen, meest allen op de tydsomltandigheden llaande, ontvangen en geleezen is, des te meer aangemoedigd fchynt te weezen. Hy levert ons  P. H. VAN LIS, LEERREDE. 53 ons dan hier eene Leerrede, onlangs voor zyne eigene Gemeente gedaan, by gelegenheid van een voorftel tot behoud van haar Kerkgebouw, en nu eenigzins uitgebreid, en met eenige byzonderheden vermeerderd, die "hv toen geene gelegenheid had voor te draagen. De volgende woorden uit üpenb. XIV: 4b. Bezen zyn V, die net Lam volgen, waar het ook heen gaat, zyn ten texte p-n?Zf£r \ iei'a^r befchouwt dezelve, als bevattende ene loripraak der Godgetrouwen, onder de wreede vervolgingen van den Antichrist , waardoor hy den geest van het Pausdom verftaat, het geen hem aanleiding gleft, SSnSi !fV V00rbPaan> maar des niettemin duidelyk en Hp? 5ïr ï \maIdins te maaken van 'l seen de Voorvappplr rfpo -Proteftanten, ook in ons Vaderland, van den ™n \tes„^sdo.ms. heb°en moeten lyden, die dus ook t fiP« h^'W18 10 d?n text hebben beantwoord, en fJ, ,Amd °i°k m^C dien lof bekend ftaan, dat zy het Lam, (den verheerlykten Mesfias , die weleer, ter ver- X"tg Va" -de fnde des.menschdoms, als èen lam is geüagt, en zig als een am ook gewillig offeren liet, en Zn 1 yne" ftaat van, h°ogheid , als de overfte Leidsman, de zynen op verfcheiden wegen voorgaat, elk zvne roeping aanwyst, en ook fomwylin hun, tot hooge en wyze eindens, (einden), verdrukkingen en lyden toezendt,) gevolgd waren, waar het ook was heengegaan, dat is, „ in alle roepingen,ook ,n de hevige vervolging van den Am" christ, d.e de verheerlykte Mesfias om gewigtige redenen over zyne Kerke befchikt had; Hem, den oferften Leid" man. gereedelyk en ftandvastig, waren gevolgd — dat zv hun huis en goed, en leven zelve, voor zyn naam en zaak ten beste hadden; en het niet in bedenking hadden genomen, zig dte hertelling hunnes Heeren gewÏÏhg te on- dnTee„rP^irHDat fy Zig',in één woord' 200 h^denge. oragen , als Hy zelve weleer den weg van lyden, getroost en onbezweken, ten einde toe betreden /ad " Die ei ftrvT Jy',1" de.^nwoordige dagen van opoffering hL W P ' Z^fde pad van eere nageftreefd hebS'irpn ' -0"1 ZynC gemeente daartoe ten fterkften op te wekken , is verre het grootfte gedeelte der Leerrede regtftreeks ingericht. „ Laat ons?" zegt hy , ,7 om dit ondewerp op eene ordelyke en gepaste wyze të behandelen den weg befehouwen, dien het Lam thans met zy fj iG T °m Vaderl^d houdt , en verder fchynt te ..uilen houden; - ons zei ven, dan, den grooten pligt erD 3 in-  54 T. H. VAN LIS inneren. die ons nu te betragten ftaat: „ oot fo* Lam te „ volgen, waar het ook zal heen gaan;"1' — vervolgens, de redenen nagaan, die daar voor zyn, en die wy ons zeiven diep behooren in te prenten; — verder, eenigen der tegenwoordig meest gewoone bedenkingen en zwarigheden daar tegen, oplosfen; — en dan eindelyk, met een ernftig en opwekkend woord, onze rede befiuiten." Zie daar 't geen de Eerw. van lis zich heeft voorgefteld ; en dit een en ander wordt, naar de wyze, waarop hy den geest van het Christendom, en de toedracht van omftandigheden, in den tegenwoordigen tyd, beouideelt, geleidelyk en met veel warmte uitgevoerd. De Leeraar fielt vast, dat de verheerlykte Mesfias thans met zyne Kerk in ons Vaderland een proefweg houdt, en daarmede voornaamelyk ten oogmerke heeft, om de zynen van die godsdienftige verbastering, die hun een gantsch verkeerde beantwoording van den tot nog toe genooten uitwendigen voorfpoed heeft aangebragt, te louteren. Hy ziet Hem zoo wel tuchtigen, om hen te rug te brengen tot het gezette leeven en den oprechten godsdienstyver onzer braave Voorvaderen, tot hunnen huis- Godsdienst, tot de christelyke opvoeding hunner kinderen; als om hen nu meer gevoelig te maaken voor het gewigt der inftandhouding van den openlyken Euangeliedienst onder ons , en om de noodige opofferingen daarvoor van hunne handen te eisfchen. Zonder dat ieder zich verbetere en reinige, zal, zynes oordeels, de yver tot behoud van den uiterlyken Godsdienst, hoe nodig en loffelyk anders ook het minite betekenen; en zal het voornaam inzigt van Mesfias tegenwoordige zoo merkwaardige leiding in 't geheel niet bereikt worden. Dit neemt echter niet weg, dat hy ook de poogingen en opofferingen, om den openbaaren dienst in onze Kerk in fiand te houden, allen egten leden van het Hervormd Genootfchap aanpryst. Men hoort den Redenaar geduurig fpreeken van de Kerk van den ver heer ly kien Mesfias in ons Vaderland. Men moet dit echter, volgens eene Aanteekening op bl. 17, niet zoo veiftaan, als of hy dien naam, by uitlluiting, gaf aan het Hervormd Kerkgenootfehap, en andere Proteitantfche Gezindheden van dat voorrecht wilde uitgefiooten hebben. Hy is zoo befcheiden, dat hy ook andere Protefiantfche Kerkgenootlchappen, Lutheranen , Doopsgezinden, Remonltranten, in zoo verre zy de zuivere leer hunner Stigters zyn toegedaan , zeer gaarne  leerrede. 55 voor gcdeeltens van de Kerk van Jefus Christus wil houden. „ Ik gelove," zegt hy, „zeer bereidwillig, dat ook daar veele egte leden van het Christendom worden gevonden, wier naamen zyn gefchreven in het boek des levens — ik eigene die eer dm geenszins by üUfluitihg toe aan ons Hervormd Genootfchap, maar ik bëfchouw ze toch in de daad als ons voorregt: en, daar het in deze landen verre het talryktte is, durf ik, van „ de gan„ gen van Emanuel met ons Genootfchap" fpreekende, die, met te meerdere gerustheid, als zyne wegen en oogmerken met zyne Kerke in ons Vaderland befehouwen." Maar waarom dan ook, in de Leerrede zelve, niet liever van een gedeelte van de Kerk van J. C. gefpro. ken? En het komt, in allen gevalle, hier nog niet zoo zeer aan op de zuivere Leer, maar op het al of niet behouden van Kerkgebouwen, het al of niet betaalen van Leeraaren en Hoogleeraaren van Lands wege, en andere uiterlyke voorrechten. Alle gefchillen daarover waren, onzes inziens, met veel meer hoop op goede gevolgen Voor het Hervormd Kerkgenootfchap af té doen, wanneer men zich minder van eene byzondere betrekking van d;n Mesfias op dat Kerkgenootfchap, als bevattende cene waare Kerk van Emanuel, liet voorftaan, en eenmaaj ophield, door zulke en dergelyke verouderde kunstwoorden, ten gevalle van de eenvouwige en onbevooroordeelde menigte, in weerwil van de overvloedige gelegenheid tot betere overtuigingen, den waaren geest van het Christendom tegen te werken. Achter de Leerrede zyn ook nog eenige Confideratien en Voorflagen ingevoegd, wegens de best mogelyke inftandhouding van den openbaren Godsdienst, onder het Hervormd Kerkgenootfchap, in deze Landen. Drie zaaken worden daarin in overweeging genoomen. i. Waarvoor moet men eigenlyk zorgen, en een Fonds oprigten? a.Welken zyn de middelen, waaruit men zulk een Fonds zal byeenbrengen? 3. Welk zal de beste wyze zyn, om dat in te zamelen en te beltieren ? De Eerw. van lis is, om meer dan eene rede, voor een algemeen Fonds,' hetwelk hy meent, dat gemakkelyk zou kunnen tot ftand gebragt worden, indien men mogt goedvinden, de door hem gedaane voorflagen te volgen. Zy verdienen de opmerking van alle belanghebbenden, en zyn ons meer, dan andere, ginds en elders geopperde, hulpmiddelen, tot zo danig einde, aanneemelyk toegefchsenen. D 4 Schets  56 SCHETS Schets van den tegemvoordigen ftaat der Hervormde Kerk in Nederland; benevens Ontwerp ter oprichting van een Genootfchap, lot inftandhouding van dezelve. Te Dord' recht, by A. Blusfé en Zoon, 1798. In gr.Bvo. 48 bl. De ontwerpen van deze Schets, en het daarby gevoegd plan, tot inftandhouding van het Hervormd Kerkgenootfchap in Nederland , vertoont ons deszelfs ftaat als allertreurigst. Het is by alle deszelfs inwendige gebreken, die, volgens deze Schets, zeer groot en menigvuldig zyn, in de neteligfte omftandigheden ingewikkeld , terwyl het, by de kwyning van den algemeenen welvaart des Lands, by de onophoudelyke fchattingen, welke den Burger geheel uitputten, zich in de onaangenaame noodzaakelykheid bevindt, om te zien na middelen, om in het onderhoud van al, wat tot deszelfs openbaaren Godsdienst nodig is, te voorzien , of het ziet zich weldra van allen openbaar onderwys verdoken, het geen, en voor hetzelve, en voor het geheele Gemeencbest, de rampzaligfte gevolgen na zich fleepen moet. De oorzaaken van den treurigen ftaat van dit Kerkgenootfchap, en deszelfs geduchte gevolgen, vindt hy deels in het gebrek aan inrichtingen in ons Kerkgenootlchap zelve , deels, in de ilappe handhaving van die inrichtingen, welke in hetzelve beftaan, deels, in het gedrag en de handelwys van fommigen van deszelfs Leeraars , deels , eindelyk , in de gebeurnisfen der tyden, welken wy beleeven. Deze opgenoemde oorzaaken , of weg te neemen, of tegen dezelven te voorzien, is, zyns bedunkens,, niet geheel onmoogelyk. „ Het is," zegt hy, niet onmogelyk het gebrekkige in de inrichtingen van ons Kerkgenootfchap aan te vullen, door bekwaame middelen, ter weering van ergernisfen, ter bevordering van den bloei van hetzelve, en der waare godzaligheid, daar te Hellen, en in werking te brengen. Ook is het niet onmogelyk, de inrichtingen, welke 'er in ons Kerkgenootfchap zyn, meer algemeen bekend te maaken, door aan elke Gemeente een gedrukt exemplaar derzelven mede te deelen, door dezelven beter te doen handhaven. Meerder moeijelykbeid zal bet inhebben, het gedrag en de handelwys van veele Leeraars van ons Kerkgenootfchap te verbeteren, en evenwel, dit is vooral noodzaaklyk, zonder dat is men  VAN DE HERVORMDE KERK. 57 men by de beste inrichtingen nog niets gevorderd; dezelven moeten aan naauwere banden gelegd worden, om hun nen plicht te betrachten." En wanneer men hierin met omzichtigheid te werk gaat, is 'er ook in dat opzicht door den tyd nog wel verbetering te wachten. „ De vierde oorzaak," zegt hy, „ kan niet worden weggenomen ; de tyden, de loop van 's waerelds gebeurnisfen, zyn niet geheel in onze magt; alleenlvk betaamt het ons, m zoo verre ons na de tyden te fchikken, dat wy, door nuttig gebruik te maaken van de omftandigheden, de ichadelyke gevolgen van iommige gebeurnisien trachten voor te komen. 'Er moeten dan nu navorfchingen gedaan worden omtrent de Kerklyke goederen en inkomften , en wat 'er omtrent dezelven nog te doen is; 'er moet gezorgd worden , dat de Leeraars van den Godsdienst, na dat de drie jaaren van het penfioen verloopen zyn, behoorlyk bezoldigd worden." Tot dat einde wil de Schryver aanftonds gezorgd hebben voor een algemeen Fonds, waaruit alle Gemeenten, naar evenredigheid hunner grootte en behoeften, van het noodige voor hunne Godsdienstoefening kunnen voorzien, en ook Kweekfchoolen, voor aankomelingen tot het heilig dienstwerk, onderhouden worden. Het is 'er echter, zynes oordeels , zoo verre af, dat hiermede alles zou afgedaan zyn, dat, blyft men hierin berusten, 'er nog niets gedaan is. „ De oorzaaken van het inwendig verval der Kerke moeten te keer gegaan en zoo veel mooglyk weggenoomen worden; 'er moeten meer volledige inrichtingen worden daargelleld die 'er zyn beter gehandhaafd worden; 'er moet een, naar de omftandigheden, met Gods woord overeenkomftig, ftellel van Kerklyke tugt vervaardigd worden ; 'er moeten algerneene bepalingen op het herderlyk werk gemaakt w»rden; de Gemeentens moeten tot kennislè worden opgeicherpt," enz. Tot dat einde wil hy een aantal perfoonen, afgefcheiden van alle Kerkelvke Vergaderingen benoemd , en door gantscb Nederland een Genootfchap' ter inftandhouding van den Hervormden Godsdienst m Nederland, opgericht hebben, het géén zich zal verdeelen, naar de tegenwoordige verdeeling van ons Vaderland, in Departementen en Diftrictcn, en voorts in werkende en honoraire Leden. Het geheele ontwerp van zoodanige inrichting verdient , naar den wensch des oordeelkundigen Qptteilers met den gaiitfchén inhoud van die Stukjen, aan de beD 5 daar-  58 SCHETS VAN DE HERVORMDE KERK. daarde overweeging van allen, wien de inftandhouding en welvaart van dit Kerkgenootfchap ter harte gaat, aanbevolen te worden. De Eeuw der Rede, van den Deïst Thomas Paine : verlicht door de Rede van den Christen : johannes van laar. Ten nutte van het Algemeen. Te Amftcldam, by A. B. Saakes, 1798. In gr. 8vo, 152 bl., behalven het Voorbericht van 16 bl. ?T?r is, federt langen tyd, in onze Nederlandfche taal JLJ geen Schrift te voorfchyn gekomen, dat meer opziens gebaard, en meer verontwaardiging verwekt heeft by allerlei flag van Leezers, die de waarde van den Christelyken Godsdienst maar eenigzins bezeffen, dan het verachtelyk Lasterfchrift, waarin de beruchte Engelschman, Thomas Paine, alle grondflagen der Christelyke Leer, en al wat Goddelyke Openbaaring heet, met de grootfte onbefchaamdbeid en vuilaartigheid, heeft trachten om ver te werpen Men ziet met verlangen de voleindiging der aangevangen Vertaaling van het Werk van Winchester, totT verdediging van het hoog gezag en de innerlyke waarde der Bybelleer, te gemoet. Intusfchen hebben wy ©ns verheugd, op het ontvangen bericht, dat men ook Vaderlandfche pennen heeft begonnen te fcherpen, om de Nederlandfche Natie, ware het moogelyk, tegen de nadeeiige indrukfelen van dit, met zoo veel ophef en verleidelyke loffpraaken gemeen gemaakt, gefchryf, te beveiligen, of daarvan te ontheffen. Onder dezen zien wy allereerst den Burger van laar te voorfchyn treeden , die geoordeeld heeft mede iets te kunnen toebrengen , om het reeds ingezogen vergift te ontlasten, de krankgewordenen te geneezen, anderen te waarfchouwen, en Christenen, door tegenredenen, in ftaat te ftellen tot wederfpraak. In een breedvoerig Voorbericht beklaagt zich de Schryver allerfterkst over het groot misbruik der drukpers, en meent dit des te vrymoediger te kunnen doen, omdat hy, als rondftaand Christen - Patriot en Patriottisch Christen , reeds bekend ftaat ; waarom het voor geen tegen- kan- (*) Zie onze Beoordeeling, Algem, Vaderl. Lettersef. voor 1708 , bl. 430.  J. van laar TEGEN TH. PAINE. §9 kanting tegen de aangenomen orde van zaaken kan gehouden worden , wanneer hy de verklaaring van verre het grootfte getal Burgers van Nederland voor flechthoofden, fabelaars, voor menfchen , wier hersfenen ontfteld, althans onverlicht zyn, zoo ah Paine alle Jooden en Christenen lastert, aanmerkt als eene burgerlyke misdaad, lynregt ftrydig tegen de maatfchappelyke orde, die door de Beftuurers der Maatfchappy niet ongemerkt mag voorbygegaan worden. Onder andere byzonderheden bevat dit Voorbericht ook nog het ontwerp van een Brief, waarmede hy eerst voorhad dit Werkjen aan de Vertegenwoordigende Vergadering des Bataaffcnen Volks aan te bieden , om in de Nationaale Canceiaary, nevens dat van Paine, het geen daar met dankzegging aangenomen is, geplaatst te worden, waarvan hy echter om redenen heeft afgezien. In het Werk zelf, volgt de Schryver de Eeuw der Rede van Paine voet voor voet, niet om alles opzetlyk te wederleggen, maar om, gelyk hy zich in 't Voorbericht uitdrukt , de grond/tellingen en redeneeringen van dat gefchrift te verlichten en ver ft aanhaar te maaken. En "dit moge ook ter verklaaring dienen van den brommcnden titel, waarmede dit Tegenfchrift van van laar pronkt. Zoodanige verheldering van de denk- en redeneerwyze van den Deïstifchen Befpottcr des Bybels fchynt, in zyn oog, de beste wederlegging te zyn, terwyl dezelve toch, zynes oordeels, geheel en al uitloopt op de tsstbaarfte ongerymdheden, die eer befpotting, dan ernftige wederlegging, verdienen. Hy heeft nimmer over een Deïstisch Géfchrift zoo gelachen , als over dat van Paine. Zyne geheele voordracht is ingericht, om ook zyne Leezers 'er over te doen lachen. Hy noemt de Gelóofsbelydenis van Paine kluchtig, de gevolgen der rede, die in zyne ziel werkte, grappig. „ My komt het voor," zegt hy, „ dat Paine nu en dan bewyzen levert, waardoor het blykt, dat hy zyn common Jenfe, of gezond verftand, wat verlooren heeft, of dat hy, op een'of andere wyze, een weinig in zyne hersfenen geprikt is." Nu moet hy zyn ftekpaardjen een weinig naryden. Myn Bucephal zal ik rede doopen. Da hengst van Paine is zonder klaauwen, fchoon die ook rede zal heeten, mids dat hy die eerst laat befnyden. By gelegenheid van eene noot onder den tekst, „ onder het leezen van eenig boek, ben ik geen vriend van nooten te kraaken, ik moet 'er nu echter eene geeven."  ób J. VAN LAAR ven." „ Nu kon ik ," zegt hy ten ilotte, „ myn veder op haar, rustbed werpen. Dan daar de wet, naar het zeggen eens ouden Wysgeers, een befcbreeven gewoonte, doch de gewoonte een onbefchreeven wet is, verkieze ik , naar de gewoonte der Redenaaren , met plechtige Aanfpraaken te eindigen." De eerfte van deze Aanfpraaken aan de Deïsten , en wel byzonder aan Paine, zyn op foortgelyken toon geftemd. Die aan de Deïsten begint dus: „ Met welk eene achting moet ik U begroeten , Wyze mannen, Geloovige Deïsten." Paine wordt dus aangefproken: „ Aan U ! Groote Man! Doorluchtige Paine ! Hooggebooren Schepticus in de Eeuw der Rede! Beruchte tegenftander der Christenen! Waare Antichrist! Driewerf gekroonde Hoogepriester en Offeraar ter eere van het Ongeloof! Opperde Sterren ziener en Leeraar van de hooge Wetenfchap der Driehoekmeetkunde! Befaamde Hocus Pocus ■ fpeeler en de handgreep der Deïsten, enz. enz. enz. Aan U! Omnis Home.' moet ik in Pro/a myn laatfte wensch, myn beste raad , niet wyden." En nu volgen eenige middelmaatige dichtregels. Beter "is ons de Lofzang, met het opfchrift de Natuur, die by de laatfte aanfpraak aan de Christenen gevoegd is, bevallen. Wy hadden wel gewenscht, dat van laar dit geheele Werk liever in een ernltiger trant, die altyd meer afdoet, en ook hier vooral, om de aangelegenheid van het onderwerp, fcheen verëischt te worden, had gefchreeven. 't Valt niet moeielyk, de onbeftaanbaarheid van veele onderftellingen en redeneeringen, in de Eeuw der Rede van Paine, aan te toonen, waarin wy ook gaarne bekennen, dat de Rede van van laar niet kwalyk gedaagd is; maar wy twyfelen, of men op dien toon, waarin dezelve heeft goedgevonden haare bedenkingen voor te draagen , wel veel zal winnen by zulken, die min of meer met de begrippen van Paine zyn ingenoomen, of gevaar loopen , om 'er mede befmet te worden. Of nu ook Paine, onder het voorgeeven van aan eene Godheid te gelooven , geen God, dan de Natuur, erkent, en dus in de daad een Atheïst is, is ons nog zoo duidelyk niet, uit het kort begrip van het zoogenaamde Wetboek der Natuur, van Paine, in een Nabericht, uit) den tweeden druk van de Eeuw der Rede door van laar overgenoomen. Men heeft ook van opgeklaarde Wysgeeren, die men niet ligt op de lyst der Atheïsten zal kunnen plaatzen, van eeuwige waarheden en eeuwige natuurwet-  tegen th. paine. 6l wetten , door de Godheid zelve noodzaakelyk gevolgd, hooren fpreeken. Paine is gewoon zyne gronditellingen tot het uitetfle te dryven, en niet altyd zoo naauwkeurig in de wyze van uitdrukking, als men van iemand , die zoo hoogverlicht boven millioenen zyner medemenichen meent te weezen, zou verwacht hebben. Brieven aan Aristus over de Eeuw der Rede van Thomas Paine, door ewaldus kist , Predikant in de Hervormde Gemeente te Dordrecht. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1798. In gr. 8vo, 131 bl,, behalven een Voorrede van 8 bl. TVze Brieven aan Aristus zyn ons in alle opzichten JL^ beter, dan het voorgemelde Verdedigfchrift voor het Christendom , tegen de Eeuw der Rede' van Thomas Pai11e, bevallen. De Eerw. kist Helt zich in Aristus een Jongeling voor, die een van deszelfs bewonderaars is, en tot het Deismus overhelt. Hy heeft voornaamelyk her onwysgeenge van dit gefchrift willen aanwyzen , en by die gelegenheid waarheden herinneren, die men voor jonge lieden, in den tegen woordigen tyd, veelligt niet ongefchikt zal keuren. Te voren heeft hy zich, als een yveng voorftander der byzondere leerbegrippen van het Kerkgenootfchap , waartoe hy behoort, leeren kennen , maar in deze Brieven geen gefchillen tusfchen Christenen en Christenen m aanmerking genomen. Hy draagt dezelve, met een kort Voorbericht, op aan alle zyne Christen-Landgenoten, tot welk byzonder Kerkgenootfchap zv ook mogen behooren. „ Zy betreffen," zegt hy, „ den grondflag van het gantfche Christendom. Roomschgezinden, Hervormden , Lutheranen, Hernhutters, Mennoniten, Remonftranten , allen geloven zy in eene Godlyke Openbaring, en in de ontwyfelbare zekerheid van de Opïtanding van Jefus Christus. Wanneer deze worden aangevallen, hebben zy allen ééne zaak." Hier en daar komen wel eenige gezegden voor, die by alle Disfenters geen byval zullen vinden. Zyne Roomschgezinde medechristenen zullen , in weerwil van 's Mans vuurige wenlchen , dat zy zich nog eenmaal van dien omflag van rnenlchelyke mftellingen, waaronder de dierbaare waarheden van het Euangelie maar al te diep voor hun bedolven hggen , ontdoen moogen, 'er het allerminst genoegen  6.2 E. KIST gen in neenien. Echter zyn verre de meeste aanmerkingen zoo ingericht, en met zoo veel befcheidenheid voorgedraagen, dat wy niet twyfelen, of dezelven zullen, ook door veelen buiten het Hervormd Kerkgenootfchap, met genoegen ontvangen worden. Eene volledige wederlegging van alle door Paine, ingebragte bedenkingen tegen de waarde en het gezag van den Bybel, en het Christendom, dat 'er op gegrond is, moet men in dit Stukjen niet verwachten. De Schryver heeft het, ten aanzien van eenigen derzelven, voldoende geoordeeld, Aristus naar andere Schryvers , die dit, zynes oordeels, ten overvloede gedaan hebben, te wyzen. Anderen heeft hy, denkelyk om foortgelyke redenen, geheel onaangeroerd gelaaten, en zich in deze 15 Brieven alleen bepaald tot eenige hoofdpunten. Eerst tracht hy in het algemeen te bewyzen, dat dit geichrift, ah een geheel befchouwd, zeer verward, en alles behalven een geregeld logisch op/lel is. Daarna komt hy tot de volgende byzonderheden. 1. Paine kent het Christendom niet. Hy is een vreemdeling in den Bybel. Hy fchryft den Christenen gevoelens toe, die zy niet kennen, b. v. dat zy de Rede verwerpen , het Boek der Schepping verachten , enz. Hy verwart het Christendom met het Bygeloof, met de byzondere gevoelens der Roomfche Kerk, en alle zulke armhartige begrippen, die geen welgeoefend Christen zich daarvan vormt. Hy heeft zyne onkunde, aangaande de waare Leer der Christenen, inzonderheid aan den dag gelegd , door de ongerymde denkbeelden, welke hy hun té laste legt, aangaande de Leer der Verzoening, zoo als een kind zich dezelve voorftelt, dat gewoon is aan den oppetvlakkigen klank der woorden te blyven hangen, en fvniurlyke uitdrukkingen eigenlyk op te vatten. Geheel anders, en in de daad meer overeenkomftig met wysgeeïige gronden, wordt deze Leer, die de meeste Christenen nog fteeds voor een grondleer van den Bybel houden, in den vierden Brief aan Aristus voorgefteld. En wie zou niet wenfchen , dat zoodanige leerwyze, al is 't ook, dat dezelve van den vroegeren meest aangenomen leertrant der Proteftanten eenigzins verfchille, algemeener mooge worden. 2. Hy ftelt die elendige begrippen , die hy er nog van heeft, opzetlyk in het bclagckclyke voor. Men leeze de befchimpende voorftelling van het werk der Verlosfing, van  tegen th. paine. van den Val onzer eerfte Ouders, de rampzalige gevolgen , die daaruit: voortvloeien, de noodzaaklykheid der Verlosfing door Jefus Christus, en deze Verlosfmgifve Men zie, hoe alles, wat daartoe betrekking helft zoó lang verminkt, verdraaid , gewrongen, en in een valsch licht geplaatst wordt, tot dat 'er eindelyk een Tuk, dat al het voorkomen van eene belagchelyke fabel heeft uit te voorfchyn komt. Op eene andere plaat lezen wv ■ " rnHCHhrvTn fAbei,eer heeft vvf Godheden: t " 9 Vadf' God de Zoon' God de heilige G-est il atG°def V°°Kienigheid en de Godes Natuur." tiet „ JT%0I,kunde' die hem dus deed fpreeken. Maar hv overdryft opzetlyk de Leer der Christenen in het befpot j£8w£? ontziet zich „iet, om tegen het Christendom befchul~öf' tC ^^valseh zyn, en waarvan juist het tegendeel waar agtig is, in te brengen. Een van dergeivke befchuldigmgen is, dat het Christendom den mensch tot een akelig, droefgeestig, ondankbaar, trots, ontevreden morrend, en bedilziek fchepfel vormt; het geen zoo wel tv°krvtZtelef delCh»^n zelve als df01 de praktyk van derzelver belyders, kan gelogenftraft worden SSSrtïfN^ hCuZeJve aan de ™™ GeleerdS dê grootfte fchade toegebragt, en in den ftaat derzelve eene geheele omwenteling veroorzaakt heeft. Hier wodt wederom het Christendom met het Bygeloof verward Het SSg£i2£ d£ Vr°egere Cn laatfre Gefchiederiis^- 4. Hy jchryft een aantal Jlellingen, met veel vertrouwen, neder, zonder het min/ie bewys ■ b. v. dat het Cer haal van de Opftanding van Jefïi 'alle tekenen draa« van bedrog en logen ; dat het Christendonzynen oof fprong heeft uit de Fabelleer der Heidenen. Hei is niet moogelyk, te weeten , of de Boeken van het N T ge Srref™nyn, d°0r, de, Perfonen ' wier ™™ *y voeren JE ! ^geIyk' dat,de Kerk die Scb"fte" kon VS feft o"m°ogelyk, dat een Monnik in een celdeze Schriften gefchreeven heeft. 5. De bewyzen die hy by brengt, zyn eenige van de se ZT^h°ud^fè^ne, en zwakke iegenbedenïZen , fie ker loordragt de Schryver zyne ongelukkige wys van reder- tew'tZtn^" ff dT Hier vond de Jierw. kist een ruim veld; de 9de, 10, 11, »*, 13de Brie-  64 E. KIST Brieven bevatten een aantal tegenbedenkingen, die, roet veel heftigheid en eene wegfleepeude vertooning van nieuwigheid, door Paine in 't raidden gcbragt zyn, waarop de'Brieffchryver het onnoodig acht in 't breede te. antwoorden. Hy wyst Aristus liever naar de Bedenkingen vaneenen Wysgeer over den Godsdienst, m tjaar 1790 te Utrecht gedrukt, en uit het Hoogd. vertaald door T. Van Hamelsveld; naar 't geachte Werk van den zei ven, de Bybel verdedigd; naar Rousian, en anderen.- Celjus, siinofa, Wooljlon, Edelman, Cherbury, Rousf,au, en anderen, hebben voorlang zulke en dergelyke tegenwerpingen ingebraat, en honderde maaien is hun hierop geuntwooid. Evenwel wordt op déze en geene tegenbedenkingen nog al iets aangemerkt , dat gelchikt is, om zulken, die door Paine, en dergelyke legenfchryvers, min of meer aan 't wankelen georagt zyn, tot Haan te brengen, en aan anderen, die gevaar loopen, om het oor aan zulke magtfpreuken te leenen, Hof tot nadenren te °eeven. Men moet hier den Eerw. kist naar zvn plan beoordeelen. „ Ik heb," zegt hy , bl. 109, mv vergenoegd, met hier en daar, in het voorbygaan, de fouten^n zyne redeneringen aan te wyzen, en u voor het overige eenige gefchrif'en te noemen, waar?gy eene uitvoerige beantwoording derzelve vinden kunt. En elders , bl. 69. „ Ik heb het in myn hart niet, Aristus! om alle de tegenwerpingen van Paine tegen de Openbaring één voor één opzettelyk te wederleggen. Wilde ik dit doen, ik zou dan, of oppervlakkig moeten zyn , en in dit geval zoudt gy in het vermoeden komen, dat dit het al waar, dat tot oplosfing van zyne bedenkingen geze?d kon worden; of ik zou my moeten nederzetten, om iedere tegenwerping nauwkeurig te beantwoorden, en dan voorzeker zou ik genoodzaakt zyn , om u een foliant met brieven toe te zenden, of een aantal boekdeelen van anderen , die daar over breedvoerig geweest zyn, uit te £/ft' geeft een jlelfel in de plaats, dat 'er elendig uitziet.Hy is onbegaanbaar met zich zeiven. Zyn Deismus is lang zoo goed en zoo volledig niet, als dat van Lherbüry en Blount, en Haat verre beneden de Godsdienllige en 'Zedekundige begrippen van Socrates, Plalo, aptaeius, Seueca, Cicero, en anderen. 7 PIv fpreekt op dien omvaardigen fponetiden en boethsterlyken' toon, die het kenmerk is van een dtep bedorven  tegen th. paine. 65. hart. Hoe ongaarne wy ons het oordeel over iemands Jtttt , zelfs in 't minfte, aanmaatigen , zoo vinden wv ons, door deze en geene hier bygebragte gezegden in het gefchnft van iW, byna gedrongen, om Win dat opzicht ongunftig over hem te denken. Wy handen ten muitten geheel en al ons zegel aan de zeer ernftige waarfchuwmgen aan Aristus, waarmede de laatfte Brief wordt befloten, en die wy wenfchen, dat van allen, die min of meer tot het Deismus overhellen, met bedaardheid nagedacht en wel behartigd zullen worden. ë Prysverhandelingen op de Vraage: „ Welke zyn de bes„ te middelen , om den minvermogenden Burger met „ den inhoud des Bybels meer en meer bekend te maa„ ken i Uitgegecven door de Maatfchappy: Tot Nut van t Algemeen. Te Amfteldam, by H. Keyzer, C. de Vries en H. van Munfter, 1798. /» 8vo. 168 bl. TToe nuttig in zich zelve, niet onmiddelyk, evenwel, ™ r ,mt deeze Vraa£ in' met het oogmerk der lofivke Maatlchappye. Dit oogmerk, indien wy het recht gevat hebben is , om den, dus genoemden , Gemeenen Man Boeken m handen te doen koomen, welke regelrecht ter zyner onderricbtinge en verbeteringe kunnen dienen. Zulk eene ftrekking kan eene volledige beantwoording der bovengemelde Vraage niet hebben, maar dient alleen tot eene aanleiding voor deskundigen tot het zamenftellen van een Gefchnft , of het voordraagen van middelen, welke dat weldaadig uitwerkzel , het beter onderrichten van den minvermogenden Burger, zouden kunnen daar«ellen. De Leeraar krom , Schryver der met Goud bekroonde Verhandelinge, ichvnt dit gevoeld te hebben , daar hy den inhoud der Eerfte Afdeelinge van zyn Antwoord aldus voordraagt: „ De eerfte Afdeeling ichryf ik „ geheel en alleen voor den minvermogenden Burger „ Ik wys hem aan, hoe aangelegen de inhoud van den „ Uybel voor hem is; dat de kennis daar van niet buiten „ zyn vermogen is — dat de oefening van den Bybel „ voor hem aangenaam , ja vermaaklyk is — en dat het „ zyn onvermydelyke pligt is, alle zyne krachten daar n toe aan te wenden." De tweede Afdeeling loopt over de algemeene onkunde in den Bybel, lpoort daar van de oorzaaken naa, en de middelen om dezelve te verhelpen lett. 1799. no. 2. E Krom  66 PRYSVERHANDELINGEN. Krom tragt hier wel de eenvoudigen te onderwyzen, hoe zy zich voor hun zeiven en de hunnen in den Bybel moeten oefenen; doch 't zyn vooral de meer geoefenden, tot welke hy het woord voert, om te doen zien, op welk eene wyze, en door wien, men de Bybeloefening den minvermogenden aangenaamer en gemaklyker kan maaken. Zo wel in de eene als in de andere deezer Af- deeiingen hebben wy verfcheiden aanmerkingen ontmoet, die ons, in den Leeraar krom, den Kenner en den Vriend der menfchen hebben doen eerbiedigen, en ons van dien aart zyn voorgekoomen, dat het daadlyk in praktyk brengen van dezelve, door Mannen van oordeel en beleid, eene kragtdaadige «rekking zou hebben, ter verdry vinge van de jammerzalige onkunde van duizenden , die, ondanks den naam van Christenen, dien zy voeren, in eene meer dan Egyptifche duisternisfe gedompeld liggen. Minder bruikbaare ftoffe voor den minvermogenden Burger behelst de tweede Verhandeling, van wylen den Leeraar a. beekhuis. Dezelve loopt hoofdzaaklyk, vooreerst, over het verkeerde, gebrekkige of ongenoegzaame, tot nog toe in het werk gefield, om den Bybel voor den eenvoudigen Burger verftaanbaar te maaken, en alzo, tot onderzoek daarvan, zynen lust op te wekken. Voorts in een onderzoek treedende na een dienftig middel, ter weeringe van het kwaad, geeft beekhuis, als het ten dien einde toereikend en algenoegzaam middel, aan de hand : Men moet eene betere Overzetting voor den eenvoudigen Burger maaken. Met beekhuis liaan wy in het begrip, dat eene betere Overzetting, dan de gebruiklyke Nederduitfche, niet fiegts eene mogelyke, maar ook eene wenfchelyke, zaak is. Alwie ooit de moeite heeft genomen, de Vertaaling van MiCHAë'Lis, of van onzen geleerden Landgenoot van hamelsveld, met de bovengemelde te vergelyken, zal in de meerdere befchaafdheid en verftaanbaarheid derzelven overvloedige reden gevonden hebben, om ons gevoelen toe te vallen. Maar zouden, door het verzorgen van eene betere Overzettinge, alle redenen van onkunde wegvallen ? Hier aan kunnen wy onze toeftemming niet geeven, dewyl die redenen een dieper grondflag dan eene gewaande onverftaanbaarheid van den Bybel hebben, zo als de Leeraar krom duidelyk heeft aangewezen, en door eene oplettende befchouwing van de Tieerfchende geaartheid van het Menschdom genuegzaam kennelyk wordt. Ons beftek gedoogt niet, hier over ver-  PRYSV£RHANI)ELINGEN. verder uit te weiden. Op de onderftelling, dat de Maatfchappy, Tot Nut van ,t Algemeen, aan den Gemeenen Man een meer bruikbaaren Bybel zou kunnen verfchaffen, deelt beekhuis aan dezelve een Plan mede, volgens 't welk zy haare werkzaamheden daar toe zou kunnen inrigten. Rapporten , jïrekkende ah Bylaagen tot de Verzameling van Stukken, betrekkelyk de Aanftelüng eener Comndsfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amjlerdam. Achtfle Stuk. Bevattende het Rapport No. XXXIII, over de Gasthuizen. ' Te Amjlerdam , ter Stadsdrukkzrye , en te bekomen by P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, 1798. In gr. 8vo, 159 bl., benevens XX Tafels. In dit XXXIII Rapport vindt men eene naauwkeurige befchryving der vertrekken en inrichtingen, zo van het St. Pieters Gasthuis, als van het Buiten Gasthuis, of zogenaamde Pesthuis. Men ziet gemaklyk uit de aanmerkingen, hier over door de Commisfie gemaakt, dat de gebreken deezer inrichtingen zeer groot zyn , ten opzicht van de onzuiverheid der lucht ; de gebrekkige vifitatien der Patiënten, en het daar uit volgend gebrekkig toedienen der vereischte Geneesmiddelen ; het gemis der zo noodige Zaaien voor Convalescenten, enz. waar uit natuurlyk moet volgen eene groote fterfte, en een langduurig verblyf der Lyders in de gemelde Ziekenhuizen, gelyk genoegzaam wordt getoond, door de vergelyking deezer inrichtingen, met gelykzoortige (lichtingen in andere Landen. Ja de uitkomst dier vergelykingen is zodanig, dat, volgens dezelve, in de Ainflerdamfche Gasthuizen, byna zo veel perfoonen fterven, als in de flegtfte der bekende Gasthuizen plaats heeft, en dat in geene derzelven de langduurigheid der ziekten zo groot is. De waare redenen eens zo nadeeligen toeftands deezer inrichtingen durft de Commisfie niet ten vollen bepaalen , doch is wyslyk van oordeel, dat deszelfs verbetering moet worden gezocht, door het wegneemen der bekende gebreken , en het naauwkeurig nafpooren der nog niet genoegzaam bekende oorzaaken, die een nadeeligen invloed op de Lyders en hunne ongemakken, Kunnen hebben. Hierom is de Commisfie van oorE a deel;  RAPPORTEN. deel : Dat het aanftaande Committé het algemeen toevoorzicht hehoort te hebben over de Zieken, zwangere Vrouwen, Kraamvrouwen, enz. gelyk ook over de Stads Apotheek. Dat hetzelve met de Doctoren zodanige ver-anderingen in het boek der Recepten zal maaken, als 'noodig zal worden geoordeeld. Dat het Committé, met de grootfte naauwkeurigheid, de gebreken, die in de inrichting der Stads Gasthuizen plaats hebben, zal nafpooren. Dat hetzelve,met de Doétoren en Chirurgyns, de noodige verbeteringen zal beraamen, tot het zuiveren der lucht, het verbeteren der liggingen , het aanleggen van Convalescenten Zaaien. Dat door de Doctoren en Chirurgyns naauwkeurige lysten zullen worden - gehouden van den algemeenen loop en uitflag der ziekte , of des gebreks , van ieder Lyder , waar uit weeklykfche en jaarlykfche aantekeningen voor het Committé zullen worden gemaakt, welke hetzelve dan zal vergelyken met den ftaat der Zieken in de Stad, om daar door nadere aanleidingen te krygen tet het verbeteren van het Gasthuis. Dat het Committé,zo dikwyls het zulks noodig oordeelt, in conferentie zal kunnen treeden met de Doctoren en Chirurgyns van het Gasthuis; zullende dezelve verplicht zyn, het daar toe noodig geoordeeld wordende op te geeven. Dat bet voornoemde Committé , of de Leden daar toe door hetzelve benoemd, ten allen tyde toegang tot alle deelen der Gasthuizen zullen hebben, om alles, wat tot den toeftand der Zieken eenige betrekking heeft, op te neemen; doch zonder alsdan iets aan de Zieken voor te fchryven. Dat de Vroedvrouw en Vroedmeester tot alle die opgaven verplicht zullen zyn, welke thans van de andere Vroedvrouwen en Vroedmeesters worden gevorderd, of in het vervolg nog zullen worden geé'ischt. Dat zo lang de plaatzen van Doctoren en Chirurgyns, of Apothekers , op den tegenwoordigen voet blyven, de Regenten de openvallende posten niet zullen vervullen, dan uit een gros, hen door het Committé opgegeeven. Dat, eindelyk, indien 'er wordt overgegaan, zo als volftrekt noodzaaklyk is, om een Doctor en Chirurgyn bepaaldlyk voor ieder Gasthuis, en in hetzelve woonachtig, aan te ftellen, hun het Praétisch onderwys in de Genees- en Heelkunde op te leggen, mitsgaders de zorge, om Leerlingen in die vakken te vormen én op te leiden, als omtrent de orde, die in deeze Lesfèn zal kunnen en moeten worden 'achtervolgd, en het gebruik, dat men alsdan ook van die keer-  RAPPORTEN. 69 Leerlingen, tot nut der Zieken, in ieder Departement liggende, zoude kunnen maaken, overeenkomftig het geen deswegens in de Engelfche Gasthuizen plaats heeft. Met de grootfte reden vordert de Commisfie, dat 'er vaste Gast- en Pesthuis Doctoren worden aangefteld, die, benevens de vaste Chirurgyns, in die Gebouwen zelve woonen. Inzonderheid fchynt deeze inftelling noodzaaklyk voor het Pesthuis. Want fchoon 'er dikwyls meerder Zieken in dit Gebouw zyn, dan in het Binnen-Gasthuis, 'twelk twee Stads Doctoren heeft, moeten hier alle Zieken door één Geneesheer worden bediend. De dagelyks inkomende Zieken verfchynen aldaar niet, dan na dat de Geneesheer reeds vertrokken is , en moeten dus , eer zy eenige medicinaale hulpe kunnen ontvangen, tot den volgenden dag wagten; 't geen voorzeker voor veelen allernadeeligst moet zyn, en, met de verdere gebreken deezer inrichting, moet zamenloopen, tot het veroorzaaken van eene meerdere langduurigheid en doodlykheid der ziekten, dan byna ergens wordt waargenoomen. Rapporten. Negende Stuk. Bevattende Rapport No. XXXIV. Over al het geen dien/tig is, om te oordeelen, over den ftaat van Gezondheid, de uitgeftrektheid der Ziekten, en het af- of toeneemen van volkrykheid en van welvaart. 78 bl., benevens eenige Tafels. Het kennen van den ftaat der Gezondheid, van de uitgeftrektheid der ziekten, gelyk ook van de vermeerdering of vermindering van volkrykheid en van welvaart, in eene groote Stad, zyn voorzeker zaaken van het grootst belang; waarom ook, in dit XXXIV Rapport der Geneeskundige Commisfie, alles, wat hier toe eenige betrekking heeft, met veel naauwkeurigheid wordt nagegaan. In de eerfte plaats merkt de Commisfie aan , dat in deezen niets kan worden verricht, zonder eene naauwkeurige kennis van het getal der Inwooneren, waaromtrent men voorzeker te Amiterdam door de laatfte Volkstelling beter onderricht is , dan voorheen. Dan de Commisfie merkt Riet reden aan, dat, om dienaangaande al het noodige licht te bekomen, zodanig eene telling nog op het naauwkeurigfte met het jaar Achttienhonderd diende herE 3 haald,  RAPPORTEN. haald., en verder, om de vyf-en-twintig jaaren, op nieuw verricht te worden. . Van geen minder belang zyn in deezen de Geboortelysteh, die tot hier toe vry gebrekkig zyn geweest. Om in dit Huk naauwkeuriger dan voorheen te ilaagen, flaat de Commisfie, op p. 20, de volgende maatregelen voor: ,, i°. Dat de Vroedvrouwen en Vroedmeesters verpligt „ moeten worden, alle maanden, en wel op'den tweeden „ .... dag der maand, aan het toekomftig Committé op te geeven het getal der kinderen, die ieder hunner in de „ laatstvoorgaande maand binnen deeze Stad, of derzel„ ver Jurisdictie , gehaald heeft; en zulks, met aantee,, kening van kunne, van dood of levendig gebooren, „ van ontydig ter waereld gekomen,. enz. 20. Dat „ het Committé maandelyks en jaarlyks , uit alle die by.,, zondere lysten van iedere Vroedvrouw , of iederen Vroedmeester , algemeene lysten opmaake , waar in , „ maand voor maand, het getal van levetidig gebooren, jongens en meisjes , van tweelingen , enz. in behoor„ lyke kolommen worden aangetekend , met het be,, hoorlyk befluit, dat 'er uit opgemaakt moet wör- den," enz. Niet minder naauwkeurig handelt de Commisfie over 'de Trouw- en Sterflysten , en over de gewigtige gevolgen , die uit beiden kunnen worden getrokken , vooral wanneer teffens de ziekten worden opgegeeven, aan welke de Ingezetenen overleeden zyn ; 't geen echter, fchoon het hier reeds op zekere wyze gefchiedt, bezwaarlyk op zodanig eene wyze zal uit te werken zyn, als tot het oogmerk het meest dienltig was, gelyk in dit Rapport voldoende beweezen wordt. Daar niets de vermeerdering der Bevolking, onder alle hierlandfche ziekten, meer verhindert, dan de Kinderziekte , heeft de Commisfie ook inzonderheid gelet op deeze kwaal, en op het vermogendst middel tot derzelver beteugeling , de Inenting. Om deeze zo heilzaame kor.stbewerking meer en meer veld te doen winnen, vindt zy noodig, dat jaarlyks het weetenswaardige , dienaangaande , in het openbaar worde bekend gemaakt; behoorende de Doctoren, in hunne Rapporten des wegens, vol- fens het oordeel der Commisfie, voornaamlyk aan te teenen: „ 1". Den ouderdom der Ingeënten. „ 20. Het  i RAPPORTEN. „ 2°. Het jaargety, waar in de operatie verricht is. „ 3°. De Lichaamsgefteldheid van den Ingeënten, voor „ zo verre dezelve kennelyk is, by voorbeeld: of dezel„ ve altoos gezond, of wel aan eenige uitwendige of in„ wendige ziekte te vooren gezukkeld heeft: verder, of „ de" kinderen nog zuigende zyn, in het tanden 'krygen „ waren, met fcrophuleufe, rachitique of andere kwaad„ zappigheid behebd waren, of men, geduurende den loop „ der ziekte, wormen ontdekt heeft, waarvan men te „ vooren geene tekenen befpeurd^heeft? —• of de in„ geënte Perfoon aan ftuiptrekkingen of andere zeimw„ kwaaien onderhevig geweest is? enz. gelyk mede, of „ ook ongemakken, waar mede de kinderen van te voo„ ren behebd geweest zyn, na de Inenting verdweenen „ zyn ? „ 40. Of men by de Inenting eenige voorbereidende „ middelen gebruikt heeft? zo ja, welke? „ 5". Of men, wanneer de Inè'nting niet gevat heeft, „ dezelve heeft herhaald, en hoe dikwyls? „ 6°. Of men tot de Inenting altoos verfche vloeibaa„ re, dan wel oude gedroogde, Pokftolfen gebruikt heeft? „ of men, by deeze verfchillende wyzen, eenig verfchil „ van uitwerking gezien heeft? „ 7°. Den loop der ziekte: of dezelve ligt of zwaar „ geweest is, of de kinderen veel of weinig pokjes ge„ had hebben; wat toevallen men in het laatfte geval „ heeft waargenomen, wat middelen men dan gebruikt „ heeft;, en met wat uitflag ? „ 8°. Of, na den afloop der ziekte, de Lyder volko„ men herfteld is geworden, dan wel eenige ongefteld„ heid, het zy napokken, of andere toevallen, heeft „ overgehouden? „ 9°. Indien 'er door die bewerking iemand geftorven „ is, waar aan men waarfchynlyk de oorzaak van dien „ ongelukkigen uitflag moet toefchryven ? " De" by dit Stuk gevoegde Tafels behelzen hoofdzaaklyk zeer uitvoerige en wel ingerichte modéllen van Geboortelysten, Stcrfysten, enz. E 4 Ge-  ^2 a. ypey Gefchiedenis van de Kristlyke Kerk, in de Achttiende Eeuw. Door a. ypey , Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen, en Predikant te Ethert in het Land van Heusden. Eerfte Deels tweede Stuk. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, I7yb'. In gr, 8vo. 510 bl. De Eerwaardige Schryver berigt ons, by de Uitgave van dit Eerfte Deels Tweede Stuk, dat dit Werk voortaan niet by Stukken van Deelen, maar by geheele Deelen , in 't licht zal komen. Dan de overvloed der Gefchiedftoffe, door hem in dit tweede Stuk behandeld, noodzaakt ons, om, willen wy 't zelve onzen Leezeren, naar eisch, doen kennen , onze Aankundiging van dit Stuk in twee te Iplitzen. In het voorgaand Stuk deezes Deels den ftaat der Christlyke Kerke befchouwd hebbende van de voordeelige en blyde zyde, gaat de Schryver thans over om te bezien, hoe deeze zich van den nadeeligen kant opdoet. Hy opent dit ongevallig tooneel met den Oorfprong van het Ongeloof in 't algemeen te fchetzen; en meer byzonder te toonen, wat daar toe in Italië en Frankryk, als mede in de Proteftantfche Landen, meer byzonder medewerkt; hy laat niet onopgemerkt, welke de voornaame oorzaak is, dat het Ongeloof in deezen tyd een zo fnellen voortgang heeft gemaakt. Veel juists doet zich hier op, veel met gepaste kleuren gefchilderd. De Schryver voegt 'er by eenige voorloopige aanmerkin en over de onderfcheidene foorten des Ongeloofs. En iets in 't algemeen over de Atheïsten. Zeer gepast is 's Mans aanmerking over het geeven van dien haatlyken Naam uit loutere Partyfchappe. Ons fchoot, dit leezende, te binnen een Werk getyteld jac. fiud. reimannj. Hiftoria Univerfalis Athcïsmi & Atheorum falfo & merito fufpeStorum, apud Judttos, Ethnicos, Chriftianos , Muhamedanos, ordine Chronologico dejcripta & a fuis inttiis, usque ad noftra tempora, deducta. Hikiefise 1728. Waar in men met dien haatlyken Naam Mannen beftem» peld vindt, die een tegenovergeftelden zo zeer als iemand (*) Zie onze Faderl, Letteroef. voor 1798. bl. 352.  kerklyke geschiedenis. 75 mand verdienen : wie verbaast zich niet, als hy op die Lyst, onder meer anderen, eenen locke, h. de groot, en samüel clarke , aangelchreeven vindt! De Burger ypey zou, ten aanziene van de Deïsten en Indiferentisten, waar van hy vervolgens in 't algemeen fpreekt, dezelfde aanmerking van ongepaste toevoeging ook wel hebben mogen maaken. 't Is immers, om flegts één voorbeeld op te noemen, bekend, dat zommigen onbefchaamd genoeg geweest zyn, om j. foster, den verftandigften Voorftander van het Christendom, onder de Deïsten te rangfchikken; dewyl hy zo veel ophadt met, en zich een zo fterk Voorftander betoonde van, den Natuurleken Godsdienst, en een Vyand van Seclenyver onder de Christenen. Naa dit algemeene, gaat de Gefchiedfchryver over, om meer bepaald een Gefcbiedkundig verflag van de Atheïsten in de XVIJI Eeuw te geeven, en opent deeze Afdeeling met eene Beantwoording der Vraage, of 'er Atheïsten zyn ? Op de ftellige beantwoording hier van , verdeelt hy de Atheïsten in befpiegelende, praSticaale, en ftaat vervolgens ftil by de Twyfelaars,. of Pyrrhonisten. In den eerften rang der Befpiegelende Atheïsten plaatst ypey, de la mettrie, geeft een verflag van 's Mans Leeven en Schriften. Daar onze Schryver te meermaalen ook van Tegenfchriften gewaagt, verwondert het ons, dat hy, deezes Mans vuilfte Werk L'Homme Machine vermeldende, niet gewaagt van het Tegenfchrift LT Homroe plusque Machine. Vervolgens geeft hy een verflag van het ftuk eens onbekenden Schryvers, Systeme de la Nature, en andere Werkjes van denzelfden ftempel van die eige hand. Met veel regts en klems befluit de Schryver deeze Afdeeling niet een kort verflag van den voortgang der Atheïstery in Frankryk, in onze dagen. „ Wel," fchryft hy, „ heeft de Omwenteling 'er „ de ichuld met van, dat het kwaad der Ongodistery on„ der de Franfchen huisvest, maar door haar is het, dat „ hetzelve van ons eerst regt ontdekt wordt." Van deeze Atheïsten gaat onze Gefchiedfchryver over om een verflag te geeven van die geen Godheid, afgezonderd van de wereld, erkenden. Hier treedt, in de eerfte plaats, te voorfchyn johan toland, die eerst een Spmofist werd, te welker gelegenheid ypey, in eene Aantekening , verflag doet van spinosa. — Op deezen volgt een Engelfche ongenoemde Atheïst van dien ftempel, die E 5 een  74 a. ypey een Pantheïstisch Systema in 't licht gaf, hier ontvouwd. —— Onder onze Landgenooten rangfcbikt hy in deeze Clasfe hendiuk we verman , en geeft by die gelegenheid iets te leezen wegens diens Land- en Naamgenoot jacob campo weyerman, die ojk onder de weinige Atheïsten in ons Vaderland gerekend wordt want willem deurhof en fredrik van leenhof, Welken mede de naam van Pantheïsten naging, pleit hy, op het voorbeeld van mosheim en van einem , des vry. By de Duitfchers treft men als Pantheïsten aan, theodq- rus ludovicus lau ; kristiaan gaijriel fischer ; johan kristiaan edelman '• deezer Hellingen worden ontvouwd. In Frankryk treedt hendrik Graaf van bou lainvilliers hier voor, en wordt gevolgd door Egoïsten aldaar, die tot de Pantheïsten het naast fchynen behoord te hebben. Aanmerkingen over het Pantheïsmus fluiten deeze Afdeeling. Het getal der PraSticaale Atheïsten is veel grooter dan dat der Befpiegelende , en worden zy in alle Christen Landen gevonden. In Engeland heeft men daar toe willen brengen antoon collins; doch wordt hy onder de grove Deïsten door onzen Gefchiedfchryver geplaatst. Hy gewaagt van zeer zonderlinge Atheïstifche Genootfchsppen in Engeland en Ierland, dan dit befcheid is zeer kort en bepaalt weinig. In Italië ftaan eenigen van dit flag met naame bekend. Meer byzonder is 'sSchryvers veiflag over het leeven, de gevoelens, fchriften en dood, van albert radicati, Graaf van Pasfe- Tam. Zeer gepast is het hier geplaatst onderzoek, waarom men zo weinig PraSticaale Atheïsten by naamen te noemen weet ; zo zyn ook de redenen opgegeeven, waarom zo weinig Schryvers zich onder de PraSticaale Atheïsten hebben laaten vinden. Grooter is het bekende aantal der laatfte foort, onder de Atheïsten geteld; naamlyk der Twyfelaaren, of Pyrrhonisten. Onder deezen treedt vooruit david hume, wiens Leeven en Schriften hier een ruim aandeel krygen. Zeer kort, en in deezer voege, op dat wy dit overneemen, gewaagt hy van p. bayle. Hy zegt 'er dit van. „ Hier in „ ons Vaderland heeft 'er zich niemand van dit flag aan ons „ opgedaan. Veele Schryvers hebben wel den vermaar„ den pierre bayle, Hoogleeraar in de Wysbegeerte „ en Gefchiedkunde te Rotterdam , voor eenen Scepti„ fchen Atheïst meenen te moeten verklaaren, uit hoofde „ van  kerklyke geschiedenis. „ van zyne fpitsvindige fofisteryen , waarmede hy de „ waarheden van den Godsdienst allerwege onder de hand „ en heimlyk in een twyfelagtig licht fcheen te willen „ plaatzen (*); doch, zo het my voorkomt, is den grooten „ Man hier in waarlyk ongelyk aangedaan. Hy was ia ,, een Twyfelaar, die met de waarheid onbezonnen om„ fprong, en die vermaak fchepte in iets ftaande te hou„ den, om iets anders te doen wankelen, 't welk hy niet „ regelrecht durfde aanpakken ; maar, eigenlyk gezegd, „ is hy toch nooit onmiddelyk den Godsdienst aange„ vallen, met een blykbaar oogmerk, om denzelven 'op „ zyne grondzuilen te doen waggelen, en het denkbeeld, „ daar is een God! op eene Sceptifche wyze wech te fi„ lofofeeren. Zyne eigen woorden waren : Ik weet te „ veel om aan alles te twyfelen, en te weinig om my aan een vast Systema te binden. En ik geloof, dat hy daar „ in de waarheid fprak (f).J' Breeder handelt onze Schryver over den Duitfchen Atheïstifchen Twyfelaar johann hendiuk schulz; zyne Gevoelens en Schriften ontleedende, met de opgaave van de Lotgevallen; die met deeze gevoelens Luthersch Predikant was, en veele jaaren bleef; wiens afzetting veei voeten in de aarde hadt. Op hem volgt het verfla"eens ongenoemden Twyfelaars in Duitschland, Schryver van (*) „ Met vry fterke kleuren wordt hy als een begunffiger „ van het Atheïsmus afgeichilderd door herre jurieu, tValsch „ Predikant te Rotterdam , die van te vooren zyn Vriend was „ geweest, in een gefchrift, uitgekomen inden jaare 1706 , 39 en getyteld, Le Philofophe de Rotterdam, accufé, atteint ,, convaiticu." [Wy moeten hier aanmerken, dat juribu, voorheen bayle's Vriend, zyn geflaagen Vyaud, en als 't ware zyn Vervolger, geworden was. En 'er by voegen, een en auder • Man, meer van Letteren dan van Oordeel, aangetroffen te hebben, die in bayle alle Twyfelaary verfchoonen konden, en 'er byvoegden, dat hy hier door de opregtfte belydenis gedaan hadt van de Zwakheid der Menschlyke Rede, en' hoe men rie toevlugt tot de Openbaaring moet neemen, om zekerheid re bekomen. Doch wy, die meenen de Werken van dien Mau wel te kennen , troffen 'er geen fpooren in aan tot die laatst, gemelde veronderftelling.] QAant. van den Recenfent.j (f) Hy verklaarde zulks eens aan den beroemden la pla„ cettk. Zie scHLEGEL, I D. bl. 430."  7Ó a. ypey van zeker Werk (*), in 1790 of ongeveer, gelyk onze Schryver vermeldt, „ heimlyk in de wereld gebragt. Ten „ jaare 1793 werd hetzelve, by wyze van eene tweede „ uitgave, van Hamburg aan verfcheiden Kooplieden te „ Francfort aan de Main en elders overgeftuurd, met „ verzoek van 't zelve aan de Boekhandelaaren rond te „ zenden, ten einde die het verkoopen mogten, en het zo doende aan den man mogt komen. Met den tyd „ lekte het uit, dat de Schryver ware een Huisonderwy„ zer van zekeren Koopman , te Hamburg woonachtig, „ f. h. ziegenhagen." Dit Werk wordt, naar gewoonte, eenigermaate ontleed. Te zonderling, om het onvermeld te laaten, is het Plan, in dit Werk voorkomende, volgens 't welk men een begin zou kunnen maaken met het menschdom tot Godsdienfleloozen. daadlyk te hervormen. „ Hy Haat," dus luidt het verflag, „ aan „ vermogende Burgers voor, een groot landgoed te koo„ pen, daar een kuudig jongman op te plaatzen, en aan „ denzelven eene genoegzaame bezolding te geeven, ten „ einde hy eene vrouw onderhouden en met die een „ filantropifche School zoude kunnen oprichten, waar in „ eenige weinige Jongens en Meisjens, doch van beiden „ even veel in getal, dierwyze opgevoed wierden, dat „ zy van allen Godsdienst vervreemd bleeven, en flechts „ onderrigt ontvingen in de Gelukzaligheidsleer van den „ Schryver, en in zommige nuttige weetenfchappen. „ Wanneer deeze kinders eens groot geworden waren, „ moesten zy , volgens zyn plan , door het Huwelyk „ naauwer met elkander vereenigd worden, en zo doende „ met elkander hier of daar eene Volkplanting van een „ be- (*) De tytel was: Lehre vont ricktigen Verhaltnisfe des menfchen zu feinen nebenmenfchen und zu den ubrigen Gefchöpfen, ttnd die durch öffèntliche Einfuhrung desfelben allein zu bewur* kende allgemeine menfchenbegluckung. — Terwyl wy deezen Tytel aan den voet onzes Blads uit den Text affchryven, kunnen wy niet afzyn eene aanmerking te maaken , die ons menigvoud in het leezen deezes Werks is voor den geest gekomen ; naamlyk dat het Hellen van da Tytels der Werken in eene vreemde taaie, in den Text, een ftootend voorkomen heeft. Beter hadt de Schryver, gelyk hy zomtyds doet, dit altoos aan den voet gedaan. Welftandigheid zou 'er door bevorderd zyn.  kerklyke geschiedenis. 77 „ beter menschlyk geflacht uitmaaken , welk , van tvd „ tot tyd, zich dan wel verder verbreiden zoude. Ön„ dertusfchen dringt hy by allerlei flag van lieden fterk „ aan, om 'er toch mede op te werken, dat de Gods„ dienst geheel afgefchafr worde." De Franfche Atheïstifche Ty/yfelaars diderot en robinet worden geenzins zagt behandeld; doch voor het fchreeuwendfte, den eerstgemelden betreffende , in een Aantekening gevoegd, zouden wy voldingender getuigenis verlangen, dan 'er wordt aangehaald. Wy fchryven nog, ten ftaal van ypey's ftyl, die aan foortgelyke aanmerkingen, als wy, op het Eerfte Stuk deezes Deels, maakten, onderhevig blyft, zyne Aanmerkingen af, over de Twyfelende Atheïsten van de tegenwoordige Eeuw. „ Ziet daar, Leezers! een Historisch ver„ flag van deezen; beoordeelt het nu zeiven eens, of wv „ geen recht hebben gehad hen te rangfehikken onder de „ geenen , die hunnen weezenlyken Maaker verloo°-che„ nen. Gelukkig echter is het, dat hunne wyze van reden„ kavelen, over het geheel genomen, voor het gros des „ Volks niet zeer verleidelyk is. Hunne Schriften zvn „ of te filofofisch en te diepzinnig, of te zeer opgevuld „ met in 't oogloopende bysterfpoorigheden, en dwaaze „ ongerymdheden, om de dagelykfche verftanden eener „ weelderige Jongelingfchap , die toch voor het leiden „ van een Godsdienstloos leeven 't meest in gevaar is „ van den weg der waarheid af te brengen, en langs de' „ paden van de allerrampzaligfte dwaaling voort te flee„ pen. Diderot alleen moeten wy hier uitzonderen „ Deeze Man heeft iets betoverends en overredends in zv* „ nen ftyl, en weet zich, als Filofoof, zo naïf en be „ vattelyk uit te drukken, dat veelen, die niet op hun „ hoede zyn, heelligt door zyne fchoonfchynende rede „ nen zich zouden kunnen verftrikken laaten, en, indien „ ze niet met goede tegenbewyzen gewapend zyn, zich „ fpoedig door zyne lbfisteryen zouden kunnen over" ™onne" zie"- Onbedenkelyk veel kwaads heeft deeze „Sceptifche Wysgeer met zyne pestige Schriften in „ Frankryk gedaan, 't Is niet te berekenen, hoe veele „ tranfenen door hem tot Ongodistery vervoerd zvn „ Een groert deel van de Franfche Geestlykheid zelfs " neett zich in de jongstverloopen jaaren niet gefchaamd, van het Athewnus openlyke belydenis af te leggen; en » mes  78 a. ypey „ men meent, dat deezen nimmer tot dien vreeslyken,, Hap zouden gekomen zyn , byaldien zy diderot niet „ gekend hadden. Dat deeze Franfche Geestlyken tot „ zulk eene hoogte van Ongeloof gefteigerd zyn, zal gewis „ niet weinigen bevreemden; doch wy willen hier over nog „ het volgende aanmerken, en dan zal men zich misfchien „ daar minder over verwonderen. Deeze lieden wisten, „ in hunne betrekking als Geestlyken, luttel of niets „meer, dan wat Ariflotelifche School-Theologie, die \, vol donkerheden is, en flechts hier en daar een fiaau„ wen ïtraal van het licht des Evangelies opvangt. De „ genoemde Ariflotelifche Schooltheologie hadden zy altyd befchouwd als een zamenflel van Hemelfche Openbaaringen , gefchikt om de menfchen voor een beter 3, leeven na den dood voor te bereiden; en nu Honden 'er „ eenige mannen van verfland onder hen op, die zy als zo„ veele opgaande zonnen aanmerkten, ter verlichting van„ het menschdom; deezen weezen hun de ongerymdhrid,, van dat ftelzel zo duidlyk aan, dat zy 'er geen woord tegen konden inbrengen. Langs zulk een weg door voor„ oordeelen verblind, vielen zy wyders ongelukkig die „ zelfde lieden by, omtrent al het geene deezen als eene ,, gezonde leer van waare Wysbegeerte uitventten. En „ geen onderfcheid immer hebbende leeren maaken tus„ fchen het laage bygeloof aan willekeurige kerkbegrip„ pen , en het verheeven geloof aan onveranderlyke „ bybelfche waarheden, helden zy 'er zoetvoerig toe „ over, om aan het twyfelend ongeloof alle voedzel te„ geeven. Zeer veele Hellingen, die ons dereden ontdekt, „zyn, op zich zeiven, buiten het licht der Openbaa„ ring genomen, vry vlot en onzeker; en uit dien hoof„ de kan het niet wel anders, dan dat zodanigen , die,, het Kristendom geheel verwerpen , ftraks in verzoe„ king vallen om aan alles te twyfelen, en niets meer te „ gelooven. Op deeze wyze kon het ligtlyk gebeuren, „ dat veele Franfche Geestlyken Twyfelende Atheïsten „ wierden. En daar zy voor weinige jaaren nog als zo„ danigen Hil in den hoek zaten , maaken zy in de te„ genwoordige tyden volftrekt geene zwaarigheid om „ openlyk als zulken voor den dag te treeden." Hier op volgt een kort berigt van twee Atheïsten , vau welke Hechts weinig bekend is; cn een berigt wegens sigismundus von unruhe, een geleerd Edelman  kerklyke geschiedenis. 79 man in Poolen, ten onregte van Atheïstcry befchuldigd. De Schryver belluit dit gedeelte met algemeene aanmerkingen over het heerlchend Chara&er van alle A» the is ten. Vader ï'andfche Historie, vervattende de Gefchiedcnisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der NoordAmericaanfche Onlusten , en den daar uit gevolgden Oorl»g tusfchen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardig/ie Schryvers en egte Gedenk/lukken zamengefteld. Met Plaaten. Ten Vervolge van wagenaar's Vaderlandfche Historie. XVIII^j Deel. Te Amjlerdam , by J. Allart. In gr. 8vo. 43a bl. „ ^eregtigt gelykvormigheid in denkwyze en handeVJT lingen, als men rangfchikking in agt neemt, in de Gefchiedenis, tot eene opvolgende plaatzing , om daar door de éénheid meer in 't oog te houden, dan behoeft onze pen geen oogenblik in twyfel te ftaan, welk der Bondgenootfchaplyke Gewesten zy op Holland en het Sticht, of liever de Stad Utrcchs, jongst behandeld, in dit Boek zal te neder fchry ven ; dan kunnen wy, de lotgevallen deezer beide Gewesten geboekt hebbende, niet nalaaten het vroeg Vryheidminnend en fteeds zoekend Overysfel daar op te laaten volgen Overysfel, waar de Vryheidsmin, van den aanvange der Staatsonlusten , zich op eene uitfteekende en vooideelige wyze vertoonde ; waar over de geest van capellen tot de pol gezegd mogt worden te zweeven ; waar Naam- en Geflachtgenooten diens der Vryheid te vroeg ontvallen Ridders leefden, en veelen, fchoon geen Ridderlyken Naam voerende, hem in Edelaartigheid gelyk, by aanhoudenheid, bleeven werken, en wel zodanig , dat de heilige zaak des Vaderlands, daar meer dan elders, gefchaapen ftondt, over alle hindernisfen te zullen zegevieren, daar alle tegenkantingen te boven te komen, fchoon dezelve 'er, in den eindelyken uitflag, niet min dan overal, voor vreemd geweld moest bukken. Overysfel, een lot¬ en deelgenoot met andere Gewesten, in de ontknooping van 's Lands Treurfpel, zal ons de Jchryfftoffe van dit Boek verfchaffen. In de hoofdzaak wel dezelfde met die wy, in de andere Gewesten, fteeds voor oogen hadden; maar  g0 VERVOLG maar eenigzins anders gewyzigd, door de CharacSers der Hoofdperlöonadien, als mede door de omstandigheden en betrekkingen deezes Gewests tót de andere Leden des zevenvoudigen Bondgenootfchaps." In deezer voege vangt het L Boek, het eerfte deezes XVIII Deels, aan ; en voldoet de Schryyer aan dit plaü volkomen: Overysfels Bedryven, zo ter Staatsvergaderinge, als der Stedelyke Regeeringen, vermeldende; met byvoeainge, hoe men, naa de Omwentelinge, alle gemaakte veranderingen vernietigde, en alles op den ouden voet herbragt. Wy zullen den Inhoud der meerendeels bekende en hier wel uiteen gezette gevallen niet vermelden ; maar eene en andere algemeene Aanmerking, ten opzigte van de Omwenteling deezes Gewests, affchryven. Wanneer wy een te rugflaand oog vestigen op het oeen in Overysfel tot het bewerken der thans omvergefloote Staatsverandering was voorgevallen , zullen wy' alle reden vinden om te beweeren, dat alles, wat in dit Gewest omtrent de Grondwettige Herftelling gedaan wierd, met zo veel eenpaarigheids van verre weg het grootfte gedeelte der Burgeren en Regenten doorging , dat er geen twyfel valt, of, wat men ook elders moge voorgewend hebben van eene zogenaamde meerderheid van Staatsleden en Ingezetenen, die voor de zaak des Stadhouders yverden, hy zich daar verzet hebbe tegen de by kans alpemeene item, zo van Burgeren als van Regenten. Deeze overeenftemming tusfchen de Burgeryen en Regeeringsleden, was ook de groote, zo niet de eenige, oorzaak, dat vóór de Omwenteling, door eene buitenlandlche gewapende tusfchenkomst te wege gebragt, geene oewelddaadige flappen, door den Stadhouder, tegen Over%fèl konden gedaan worden. Om hier toe te geraaken, was het verfchil over het Regt van Overflemming tusr iHrterfrhan en Steden . reeds in den Taaie MDCCLXXXIV, zo verre getrokken; doch door de Uitfpraak der Afgezondenen uit de Bondgenooten gelukkig byselegd. „ Of 'er grond ware om te verwagten , dat , by eene geheele agterblyving van de tusfchenkomst eener buitenlandfche lVlagt, een grooter aantal Ridders zich zou gevoegd hebben by de Minderheid uit dat talryk Li_i 5. a\* r.oi.ipoh_ afAv\r ppnicrpn vermoeden, durven wv niet bepaalen. Zekerder gaat het, dat de ltap van Pruis ren, fchoon ondernomen onder den fchyn eener geJ vor-  OP DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 8l vorderde Voldoening van Holland, een algemeener doel en ten hoofdoogmerke hadt om de gemaakte Hervormingen door geheel het Gemeenebest te vernietigen, en alle verdere poogingen ten deezen einde te doen ftaaken. Dit valt in 't ooge, als men bedenkt, welke Hervormingen reeds in Overysfel gemaakt waren, en welke 'er nog moesten gemaakt worden , om den invloed des Stadhouders op de Regenten, en de Regeeringsvorm, alleen op het bekende Regeerings - Reglement ileunende , buiten werking te ftellen ; als men zich herinnert, welk eene gelukkige overeenkomst deswegen tusfchen de Meerderheid der Staatsleden en de genoegzaam algemeene begeerte der Ingezetenen zich allerwegen liet zien , en daar by voegt de onmogelykheid om de wettige Keuren der Magiftraatsperlöonen van de drie Hoofdlieden te kunnen vernietigen, zo lang de Stadhouder verftooken bleef van de willekeurige goed- of afkeuring der jaarlykfche Keuren van Gemeenslieden en Burgemeesteren. ,, Om dit tegen te werken en overhoop te werpen, was ook in dit Gewest een buitengewoon middel noodig, en dit vondt men met Doortocht voor Pruisfisch Krygsvolk door Overysfel te vraagen. Om het in Holland ter bewerking der gevorderde Voldoening te brengen, was het niet noodig Overysfel aan te doen ; zelfs trok geen noemenswaardig gedeelte uit dit Gewest na Holland, en zulks ge« fchiedde nog eerst, naa dat de Omwenteling reeds daar» gefield was.". Wanneer de Schryver, volgens zyn doorgaand plan, in dit Hoofdftuk de byzondere Steden van Overysfel in overweeging neemt , doen zich de duidelykfte fpooren op , dat de Intocht der Pruisfifche Krygsbenden ftrekte om ook daar de beddelde Staatsverandering te veroorzaaken. Eene Staatsverandering , welke geen plaats greep, als geheel overtollig, in Gelderland, het voorwerp des Gefchiedfchryvers in het volgende LI Boek. In welk Gewest , uit den ftryd der Staatsbegrippen tusfchen de meerderheid der Regeeringe en de Vryheidsvrienden, hevige botzingen en Opftanden ontftonden, gepaard met de gruwelen daar aan vast, en door de Inrukking der Pruisfifche Krygsbenden voltooid. Dit geheele Hoofdftuk maakt 'er eene aaneenfchakeling van uit, beflooten met de fchennis aan het Familie-Graf der capellens gepleegd. —— Wy neemen 'er alleen, even als uit bet voorgaande Hoofd- I-ETT. I799. NO. 2. F ftuk,  VERVOLG fluk, ééne aanmerking uit over, op de Gelderfche Bewee- genisfen in 't algemeen flaande. „Slaan wy," luidt zyne taal, „ het oog te rugge op de meeste deezer Gelderfche Woelingen en Oproerigheden, dan moet de verwonderde Naakomelingfchap vraagen: Waarom gefchiedden deeze Oproeren en Plunderingen, door verre de meeste Gelderfche Steden, genoegzaam op eenen en denzelfden dag? Waarom de meesten daags vóór of op den eigen dag der Afreize van haare Hoogheid na Holland, en eer men nog van derzelver mislukking kennis hadt? In de daad, die gelyktydigheid duidt niet onduister aan, een gefmeed plan om door een algemeen Oproer eene Staatsomkeering in den Lande te bewerken. Het verband, waar in dit gebeurde Haat met de Gruwelen ten dien tyde in Zeeland gepleegd, en naderhand te vermelden, wyst ons op eene andere oorzaak, dan de Schryvers, der Oranjepartye toegedaan, hunne Leezers zoeken diets te maaken , daar 2y, in elke Stad, de oorzaak dier Gebeurtenisfen aan de onvoorzigtigheden of tergingen der Nieuwe Staatsgezinden, omtrent het Krygsvolk gepleegd, of aan misnoegen onder het Gelder sch Gemeen , over het ophouden der bewuste Reize van de Prinfëslé, en dus aan toevalligheden, willen toefchryven (*). Waarlyk, wie kon zich laaten diets maaken, dat alle die onvoorzigtigheden, tergingen en toevalligheden, door zo veele Steden heen , genoegzaam op het zelfde oogenblik, immers binnen het kort bellek van een paar dagen, zouden plaats gegreepen hebben, en dat , binnen dat zelfde korte tydperk, de woede daar over onder het Krygsvolk zou losgebarften zyn? Niemand zal gelooven, dat de Krygslieden in Gelderland, of ook het Gepeupel, ter plaatze waar het zelve medewerkte , in Steden op een vry grooten afltand van elkander verwyderd, eensklaps een misnoegen konden opgevat hebben , over een voorval, 't geen hun toen nog niet bekend kon zyn." De (*) „ Dit is (zegt de Aantekening) de doorgaande fchryfwyze vau den Vervaardiger der Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken, die veele gewigtige Gebeunemsfèu, waar aan hy geen vergoelyken of goedmaaken wist, heeft overgeflaagen , en andere met veele omwimpelingen voorgefteldi alle «rekkende »m de do»r hem geliefde Party te verfehoonen."  OP DE VADERLANDS0HE HISTORIE. 8$ De hier bygebragte aanmerking krygt fterkte, als wy, met den Gefchiedfchryver, het oog, in dit Tydsgewrichte, op Zeeland vestigen, waar toe hy het LH Boek (*), 't welk meer dan de helft van dit Deel uitmaakt, beftemt, Onder alle de woelingen, welke daar* zo in Staats- als in Stedelyke Vergaderingen, piaats greepen, ftondt het gefchaapen, dat de Prinsgezinde Party de overhand, fchoon met veel worftelens, zou krygen» „ Zy kreeg," zegt onze Gefchiedboeker, „ die met de daad, door welke middelen, en tot wat prys, moet ons Gefcniedblad openleggen." Volgens zyn in andere Gewesten gevolgd beftek, befchouwt hy eerst de zaak in 't groote, zo veel het Gewest aangaat, en vervolgens de onderfcheidene Gedeelten, de byzondere Steden, die, de een min de ander meer, ten doele Honden aan de werkingen van den thans heerfchenden Tuimelgeest des oproerigen Gewelds. „ Groot,'* fchryft hy, „ en byster waren zeker deszelfs uitwerkingen in een en ander der reeds befpiegelde Gewesten; doch wy maaken ons aan geen grootfpraak fchuldig, wanneer wy beweeren, dat Zeeland in deeze alle andere overtrof. In zeker voegen mag men zeggen, dat Zeeland zichzelven gelyk bleef; alleen werd de breuke tusfchen de verfchillend denkende Staatsleden , van tyd tot tyd, grooter, en levert dit veel in 't oog vallends op, 't welk, behalven het meer algemeene en reeds verhandelde ter Hooge Staatsvergaderinge, de aandagt der Gefchiedkunde trekt; weshalven het ons niet zal verdrieten, dit Gewest meer byzonder in opmerking te neemen. Wat daar gebeurde, en hoe veel was dit? en in welk een verband het ftondt met het geen elders in den Lande voorviel, kan veel lichts verfpreiden over gebeurtenislén, ten deezen jaare, in andere Gewesten, en zal dit licht, by eene byzondere befchouwing van de gedraagingen in Zeeland zelve, in fterkte en klaarheid toeneemen, hoe veele Schryvers hetzelve tragten te verdonkeren, door de fcherrrt van Partydigheid 'er voor te zetten. Een bedryf, waar toe de Staatsomwenteling, ten voordeele van Oranje bewrogt, de gunftigfte aanleiding gaf. Nogthans zullen wy, om alles in den waaren dag te haaien, weinig anders be» hoê* (*) In het Opfchrifc deezes Boeks vinden wy, bl. ÈG$t Wé', der, Eeti-en-vyfiigjle Boek. F *  S4 VERVOLG hoeven dan fpreekende en onlochenbaare Staatspapieren." Naa eene aanmerking wegens derzelver uitfleekenheid, boven die van andere Gewesten, in het verfchaffen der Staatsftukken van wéderzyden, vaart de Schryver voort. „ In Holland, Utrecht, Overysfel en Gelderland zagen wy door den daadlyk overmeesterenden invloed en werking der Pruisfifche Krygsmagt, fchoon op eene zeer verfchillende wyze betoond, eene groote Staatsomwenteling daargelteld, en den,voor een tyd, in een en ander Gewest, diep vernederden Stadhouder tot de voorige aanzienlyke hoogte verheeven. In Zeeland was hy nimmer tot die laagte gedaald als in eenige der opgemelde Gewesten. Hoewel het daar aan geene Staatsleden ontbrak, die de bepaaling des overheerfchenden invloeds van dat Huis zogten te bewerken, en na de Vryheid, elders verlangd en daargelteld, haakten. Veele poogingen hier toe aangewend, en in voorige Deelen onzer Gefchiedenisfe vermeld , ltrekken des tot fpreekende Getuigenisfen. „Andere middelen, en geen buitenlandfche Krygsdwang, werden in Zeeland te werk gefield, en de Party, die zich voor Burgerregten en Vryheid verklaard , en derzelver eifchen , met eene Zeemvfche Rondheid, voorgeflaan en moedig verdeedigd hadt, gedwongen van dezelve af te zien, "gelyktydig met of vroeger dan andere Gewesten te bukken, en het hoofd zo veel dieper in den halze te haaien, als het zich daar uit te hooger hadt opgeftooken. 't Geen e«ter niet zonder moeite, en veel onderdrukkings, toeging. Jü Dit Gewest zal ons, derhalven, ge beurtenis lèn van eenen anderen aart opleveren. De verfcheidenheid zal, nogthans , grootendeels beflaan in eenen meerderen inwendigen en fteeds werkenden invloed, in werkzaamheid gebragt, aangeftookt, en beftuurd door Lieden, dien het aan geene bekwaamheid, ftoutmoedigheid, behendigheid, list en looze Staatsftreeken, zomtyds met den naam van Vaderlandsliefde en Godsdienst-yver overdekt, ontbrak, om de belangen dier Partye voor te ftaan en te handhaaven. Schoon men 'er fteeds Staatsleden aantrof, die lchranderheids, moeds en eerlykheids genoeg bezaten om door dien veelkleurigen mommegryns heenen te zien, en denzelven af te ligten , ten minden eenigzins op te heffen ; derwyze dat Tydgenooten en Naakomelingen zich in de gelegenheid bevinden om de waare gefchaapenheid der zaaken, in dat Gewest, ten dien tyde, te ontdekken. Dit  6p de vaderland3che historie. 85 Dit te doen is onze taak. Eenigzins moeilyk moge ze weezen; doch wordt dezelve grootlyks verligt, door de evengemelde gefteldheijd der in druk uitgegeevene Staatsbefluiten deezes Gewests, die fpreeken, met luider ftemme fpreeken , en zich laaten hooren op een toon, die hooger klinkt dan het gefluister der Partyfchappe, welke blyken zal vergeeffche poogingen in menigte aangewend te hebben, om eene hoogte aan te neemen , fterk genoeg ter verdoovinge van de ftem der Waarheid." Om de fchreeuwende Gebeurtenisfen in Zeeland, ftaande dit veelvuldig oproerig geweld , waar van men in de Nederlandfehe Jaarboeken doorgaans eene zeer verzagte of vervalschte opgave aantreft, toe te lichten, heeft de Schryver hier en daar zich bediend van medegedeelde Stukken van eene ontwyfelbaare Egtheid. Het verwondert ons niet, dat eene Vaderlandfche Gefchiedenis van deezen tyd, met die vryheid gefchreeven, den Voorftanderen van Oranje geenzins fmaake ; dat zy den Schryver van Partydigheid befchuldigen. Hy is zeker eene andere Partye dan zy toegedaan; doch, wanneer men daadzaaken levert, wanneer men Staatsftukken, wanneer men geloofwaardige Schryvers aanhaalt, ooren ooggetuigen noemt, wordt de benaaming van Partyfchryver als een loutere fcheldnaam gebezigd; en zal , noch kan, niets afdoen ten nadcele van het Werk by allen die Gefchiedkundige Waarheid zoeken. Het is ons lief, dat de Schryver, ondanks dit morrend gebas, op den door hem gehouden trant voortvaart. Men moet het voor een geluk agten , wanneer een gelyktydig Schryver eene vrye pen voert; wanneer de verwisfeling van Staatsomftandigheden hem gelegenheid verïchaft om iets rustig te verrigten , 't welk anders ten hoogften met een Schroomvallig men zegt, en dergelyke, ih veele Gefchiedenisfen geleezen wordt. —— Nogmaals betuigen wy ons verklaard , doch door onvermydelyke hindernisfen belet , voorneemen, om , het geen wy ten aanziene van dit Werk ten agteren zyn, in te haaien. Mar-  marcus junius brutus. Marcus junius brutus. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz,, 1798. In gr. Qvo. 90 bl, Hebben wy, zo wy vertrouwen, ons niet vergist, met denUitgéever van 'l. junius erutus voor den Schryver te groeten, dan ook taaien wy niet, als wy deezen Naamgenoot m. junius brutus onder de Werken van a. loosjes, pz. aanfchryven. Hy hadt, indien deeze zyn arbeid den Landgenoot niet ongevallig ware, deeze tot een Pendant zynen Landgenooten beloofd. Op genoegzaame gronden oordeelden wy reden te hebben om dit te verwagten Cj- En zien wy, met de uitgave van het opgemeïde Stuk, deeze onze verwagting beantwoord. De Schryver betuigt het Characrer deezes Romeins met alle mogelyke naauwkeurigheid gefchetst te hebben hy gelooft dat hetzelve niet ten nadeele zal affteeken by dat van zynen voortreflyken Voorganger, althans dat dezelfde geest van Belangloosheid, Volks en Vryheidsliefde, allerwegen in hetzelve doordraait, en eene mindere geftrenghcid, dan in het Chara&er van den ouden eku- tüs. ■ Wel te recht oordeelt hy deezen Romein niet verder te moeten volgen, dan tot diens roemryken intocht van Athene: Iets anders is het, gelyk hy opmerkt, eene volledige gefchiedenis van een voortrefiyk Man te befchryven, iets anders eenige voornaame Tafereelen, uit zyn leeven, ie kiezen, ten einde zyn Character in een eenigzins verheven licht te plaatzen. Dit laatfte heeft hy meesterlyk gedaan. Elk Tafereel van de Llf, die dit geheele Werkje uitmaaken, draagt 'er blyk van. De Gefchiedenis geeft aanleiding tot treffende Contrasten. Hoe doen deeze zich op tusfchen pompejus en onzen brutus , by diens komst in 't Leger J , Hoe worden zy afgewisfeld in de ontmoeting tusfchen brutus en c;esar, naa den Veldflag in d&Pharfalifche Vlakte! Welk eene edelmoedigheid, welk eene grootheid van ziel, in die beide zo wyd verfcbillende gevallen ! Hoe blyft die edele Romein zich zeiven gelyk, zelfs in het volvoeren van een bedryf, waar jn die zielshoedanigheden zulk een ftryd te ftryden, en £') Zie Atgèm. Vadert. Lettertef. voor , bl. 83.  marcus junius brutus. 87 en eene zo grootfche overwinning te bebaalen hadden' Hoe dezelfde Man , toen deeze zyne Vaderlandlievende" daad, by de Romeinen, die goedkeuring niet ontving, welke dezelve verdiende ! Ieder Tafereel doet den grooten Man kennen ; en heeft de Vervaardiger hier en daar eene korte Aantekening gemaakt, tot meerder opheldering dienftig. Hebben wy, by de aankundiging der voorige Tafereelen, één Tafereel genomen om het ten toonbeeld op te hangen, wy doen bet in dit geval weder, en neemen daar toe het Zevende Tafereel, getyteld brutus en porcia. (.'s Nagts voor de Iden van Maart.) „ Brutus , in het midden van den nacht, het bedde „ verlaaten hebbende, zit in eene peinzende geftalte, in „ een vertrek zyner wooning — in diep overleg als verzon„ ken , wegens den aanflag van den Volgenden dag, en „ zyne Huisvrouw porcia treedt hem nader, porcia , „ de Dochter van den beroemden cato van Utica. porcia. „ Zeg my toch, ö brutus! Weder hebt gy hes' „ bedde verlaaten. Van welk eenen aanfhig gaat uw hart „ toch zwanger? Denkt gy, dar ik zo onkundig ben aan ,, dat hart, dat ik niet reeds zeden een gerüimen tyd „ befpeurd heb , dat 'er iets gewigtigs broeit ? Denkt „ gy, dat ik myne aandacht niet gevestigd heb op die „ geheime byeenkomtien, die gy toch onmogelyk geheel „ voor my hebt kunnen verbergen ? Gisteren Hoeft gy „ te bedde liggende, in uwen droom uwe armen wyd' „ uit een, en met een vervaarlyke ftem mompelde gy, „ Sterven, fterven moet hy. Gy ontwaakte — met „ een ysfelyken fchok, die de geheele legerfiede dreunen „ deed —en nu, myn Vriend! nu zit gy daar weder „ neder, m diep gepeins weggezonken. brutus. „ Verlaat my, porcia ! Laat my aan myne bepejnzin" ,geu °^er* GJ* h,ebt ^elyk ' groote «aken heb ik in „ t hoofd ... en dan ilaat het hart zo kalm niet als od „ den gewoonen weg. r porcia. En uwe porcia kan geen deelgenoote van uw go„ heim zyn, om u uwe fmarten, die het u lyden doet, F 4 „ draag-  88 marcus junius brutus. „ draaglyker te maaken. Dit, dit zal dan het eerfte ge- „ heim zyn, dat gy voor haar verbergt. Maar neen! gy kunt u door eenen heiligen Eed tot llilzwygen verbon= den hebben.... Ik zoek mynen brutus niet te ver- „ leiden... . Alleen wenschte ik uwe fmarte door my- „ nen troost te leenigen. ■ Vaarwel! brutus. „ Voortreffelyke porcia! Neen! verlaat my niet; „ blyf by my den nacht doorbrengen ... uw byzyn „ zal mynen geest, die zich op één punt bepaalt, mis- „ fchien verlhooijen. Want dat punt is ysfe- „ lyk. .. porcia. „ Ysfelyk ? ... BRUTUS. „ Zo ysfelyk, als de punt van den dolk. porcia. „ o Goden! wat hebt gy met my voor; zal ik mynen „ brutus, even als mynen Vader cato, door eenen ei„ gen dolkfleek zien fneeven. Och! myn Vriend! welke „ naare gedachten moeten dan uwe ziel beflormen. .. En „ alles is rondsom ons kalmte en vrede.... Jaa, myn „ Vader floeg de handen aan zyn leeven, toen Utica op „ het uiterfte gebragt was , en in het yslyk bezef, dat „ hy de flaaf zou worden van caesar. brutus. „ Van Caesar ! van dien Dwingeland! porcia. „ Ik beef voor u, myn brutus ! Hemel! welke oogen floegt gy daar op... Een man, die zynen naasten „ den dolk in 't hart wringt, kan niet ysfelyker zien, „ dan gy by het uitfpreeken van den naam van caesar, „ op eenen toon, die alle myne leden zidderen doet. brutus. „ Gy zyt de dochter van den grooten cato. —— Gy zyt de vrouw van brutus, den afftammeling van „ den verlosfer van Rome. ■ Gy zyt geene gewoone „vrouw,  marcus junius brutus. 8$ „ Vrouw, verheven boven veele der zwakheden, die uwe '„ kunne aankleeven gy zyt porcia ... eene vrien- „ din , eene voorftanderes der- Vryheid , fchoon zy met „ uwen Vader in het graf gedaald is. porcia. „ Waar toe deeze lofrede.. . Vleijery uit den mond „ van brutus ! vleijery aan zyne porcia verkwist.... brutus. „ 't Is geene vleijery maar eene lofrede, die gy „ verdient gy kunt zwygen.. . In alle myne ge- „ heimen, in alle myne fmarten hebt gy gedeeld —— „ ook in dit geheim, in dit ysfelyk geheim zult gy dee„ len. . . Ik vertrouw het aan myne Vrouw, die my „ niet kan verraaden ... ik vertrouw het aan myn ei„ gen hart. porcia. ,, Ik weet niet of ik u niet moet fmeeken, om een ge„ heim dat zo vreeslyk zyn moet voor my te fmooren. „ Ik beef voor uwe ontroering. .. brutus, (met zekere hem oneigene wildheid haare hand grypende ; en naa rondom zich te hebben heen gezien, ah of zy beluisterd konden worden , vertoont haar een dolk, en zegt fluisterende,') „ Porcia ! ... morgen ... morgen moet caesar met „ deezen dolk omgebragt... porcia, ([deinst agter uit, zygt op een zetel neder, en ziet hem eene geheele poos fpraakloos aan.) „ CiESAR ... ciESAR ... uw weldoener. brutus. „ De vyand van het Romeinfche Volk, porcia. „ Jk beef ... gy de Moordenaar van cssar,.. brutus. ?> Ik en veele andere Romeinfche Raadsheeren. F 5 por-  $Ö marcus junius brutus. porcia. „ En wie aan het hoofd der Zamenzweering? —— „ Gy zwygt.. . Jk weet het. .. Niemand anders dan » gy.•• brutus. „ Gy hebt het wel geraaden. porcia. „ Op morgen.... brutus. „ Op morgen, in den Raad. porcia. „ En is dat befluit onherroepelyk ? brutus. „ Het ftaat vast als het noodlot der Goden... porcia. „ Dat het dan de Goden zegenen en dat de Dwingland fterve.. .. brutus. - „ Gy zyt waardig de Dochter van cato te zyn. An„ dere Vrouwen zouden misfcbien hunne Mannen trach„ ten te rug te houden... porcia. „ Gy hebt het befluit onherroepelyk verklaard; en gy 5, zyt een man, die noch om myne ydele klagten, noch „ om myne zwakke bewysredenen, een zo vast genomen „ befluit zult veranderen, Waarom zou ik u dan mee „ nietige klagten , in zo gewigtige oogenblikken , ver„ moeijen. Waarom uwe fiere ziel misfehien voor een „ oogenblik doen wankelen... Neen, brutus! Gy kent „ my nog te weinig, indien gy zulk eene zwakheid van „ my verwacht hadt. .. De les van Vader cato is my „ niet yergeeten, als ik met hem fprak over de Huwe„ lyksliefde , eer ik u immer met een oog van liefde „ aanfehouwd had. . Dochter, zeide hy, veele Vrou- „ wen meenen, dat zy,in oogenblikken van gevaar, door „ traanen en gejammer de blyken van groote huwelyks- „ lief-  MARCUS junius BRUTUS. f)i „ liefde geeven ; maar zy dooien zeer. ... Dan is het „ dat zy alle hunne aangebooren welfpreekendheid moeten „ gebruiken, om den moed hunner Echtgenooten aan te „ ipooren, en op te voeren tot de grootfte heldendeugd... „ Toen verrtond ik die les wel, myn brutus , maar „ niet zo klaar als in dit oogenblik.. . 't Is of de fchirn „ van myn Vader voor my zweeft; my zyne afgrys- „ lyke wonde toont die les herhaalt, en 'er by „ voegt, porcia! porcia! wederhoud de hand van uwen „ brutus niet, die den grootften vyand der Romeinen ,, vellen wil. Sterk zyn arm. ... — Ha brutus ! „ Morgen — . .. Ja over den dag van morgen moet ik m juichen, fchoon het een dag des bloeds zyn zal; mor„ gen — ... morgen zal de roemrykfte der leevensda„ gen van mynen Echtgenoot zyn ... morgen zult gy, „ zo dikwyls om uwe vryheidlievende gevoelens het ,, evenbeeld van uwen Voorvader brutus genoemd, den „ roem van uwen grooten Voorzaat doen taanen; en door „ uwe handen zal de Romeinfche Republiek herfleld wor„ den brutus. „ Braave ... moedige ... groote porcia ! ... o Hoe „ lugtig flaat myn hart, nu ik het geheim in eenen zo „ edelen boezem ontlast heb. Ik haal veel vryer adem... „ 'Er is een fteen van myn hart gewenteld. De man" „ die een geheim voor eene braave en ftilzwygende „ Echtgenoote heeft, is ongerust , als hy, die een'mis- „ daad pleegt. Ik zou uwe beproefde trouw hoo- „ nen, ik zou uw verftand beledigen, zo ik u, naa dit ,, alles, zeide , dat de duisternis van den Tartarus dit „ vreeslyk geheim moet bedekken tot op het' oogenblik „ der uitbarfting. porcia. „ Dat zy my eer het hart den boezem , dan het gen heim mynen mond ontfcheuren. brutus. „ Geen betuigingen... Ha! porcia! daar zie ik den „ eerlten blik van den morgenftond van den dag «i die caesar zal zien vallen... Zie hoe rood fchemert ,', hy... Jaa bloedig -— bloedig zal deeze dag zyn „ voor den Dwingeland van Romer Even  92 MARCUS JUNIUS BRUTUS. Even als het voorgaande Stukje met een Borstbeeld van den Held, door vhnkeles, vercierd was, zo is ook dit opgepronkt met dat van de Hcofdperfoonadie in deezen. Ten flot des Voorberigts meldt de Schryver. „ Eer„ lang zal cornelia, de Moeder der Gracchen, eenig„ zins anders van behandeling, fchoon in denzelfden „ fmaak , volgen ; en daar mede het vak der Romein„ fche Gefchiedenis daar laatende, zal ik zorgen, dat, „ voor de zulks verkiezende , dit drietal Stukjens, een „ voegzaam Boekdeel uitmaakende , kan zamengevoegd „ worden, onder den Algemeenen Titel van Antieken der „ Romeinfche Vryheid en Vaderlandsliefde."' Hoe wel zullen deeze voegen by frank van borselen en jacoba van beijeren i by charlotta van bourbon ; by huig de groot en maria van reigersbergen. Proeve van den Smaak en Profaifchen Schryftrant van Asmus. In vertaalde Fragmenten uit de IVandsbekker ■ Bode. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1798. In gr. Bvo. 139 bl., behalven het Voorbericht en Inhoud van 8 bl. De vooral in 't Noorden van Duitschland beroemde claudius heeft (blykens het Voorbericht dezer Vertaaling) zyne , hier en daar verfpreide, letterkundige Stukjens by één verzameld , en, door derzelver uitgave, is de bekende Duitfche IVandsbecker-Bothen (die ook ten tytel voert: Asmus, omnia fua fecum portans) ontdaan. De alzins fchoon vertaalde Fragmenten nu, die uit dien Wandsbekker-Bode, in deze Proeve, genomen zyn, beftaan in de volgende, als: Over de Nieuwe Staatkunde; Briefwisfeling, tusfchen my en mynen Oom, betreffende de Orthodoxie en Godsdienstverbeteringen; Briefwisfeling , tusfchen dezelfden, over het verbeteren der Kerkliederen; Briefyisfeling, met my zeiven; Parabel; Gefprekken, over de Vryheid; Over eenige Spreuken van Salomons Prediker ; Zoo zy het Aardryk vervloekt om uwent stille; Vyf Brieven, over den Heere Jefus, aan Andries; en nog een Brief aan denzelven. By eene aandachtige leezing dezer Stukken , (want deze worde tot goed verftand derzelven vereischt; omdat de Styl van claudius dikwerf zeer ingewikkeld en raadfelachtig is) konden wy ons in 't algemeen zeer wel vereenigen met de beoordeeling , die de Vertaaler, in zyn Voorbericht, aangaande den Schryver doet; zeggende: „dat de fchriften van dezen „ man  PROEVE VAN DEN SMAAK VAN ASMUS. „ man zich daarin byzonder onderfcheiden : dat ze met zoo „ veel vernuft, populariteit en boert; zoo veel ernst, waar„ heidsliefde e» Christendom, in zich vereenigen;'' en verder: ,, Zyn voordragt is naïf en ongemeen , veelal valt hy in „ den volkstoon; en, in voldoening aan den tytel, dikmaal in „ dien van eenen eeriyken dorpsbode. Hy is een vriend van ,, fchertfery; maar zyne fchtrts wekt altoos ernst; en nooit „ fpreekt hy met eenig ander, dan dit edel doel: om naam„ lyk de menfchen meer bekend te maaken met zich zeiven, „ hen te doen lachen over hunne dwaasheden , of te doen „ bloozen over de meer openbaare of verborgene gebre„ ken van hun hart , hen meer beltend te maaken met de „ hinderpaalen van, en de wegen en middelen tot, hunne „ innerlyke rust en blydfchap, en alzoo bevorderlyk te we„ zen aan hun waar geluk." Intusfchen moeten wy ook zeggen, in alles niet met den Schryver de zaak ééns te zyn; althans in zyne vergelyking van de oude en nieuwe Staatkunde zien wy telkens den Duitlchen Monarchist doordraaien, terwyl hy daarin , met veel vóóringenomenheid voor het oud Staatkundig Syfthema , de nieuwe Staatkundige gevoelens , die in Europa zints eenigen tyd zoo veel opgangs maakten, geftrenglyk gispt; fchoon zyn opftel ook, aan den anderen kant, veele blyken van edele gevoelens, van een verlicht oordeel, en van eene gezuiverde menfchenkennis, draagt: 200 zegt hy, by voorbeeld, op pag. 8, in het eerfte Stukje , over de nieuwe Staatkunde , (fpreekende over eenige noodzaaklyke en wenschlyke verbeteringen in het Staatswezen) het volgende: „ Ook komt het my voor, dat het de uiter„ lyke inrichtingen niet zoo zeer of alleen zyn , die het „ doen. Holland by voorbeeld was eene Republiek, en toch „ waren 'er > misnoegden. Het ligt derhalven aan den mensch. „ Nooit is t hem van pas of naar zynen zin; akyd wil hy „ wat anders, en wat nieuws ; wil al tyd bouwen en ver„ beteren; is nooit ryk , nooit machtig , nooit geëerd ge„ noeg ; en het is de mensch , die goede inrichtingen „ flecht, en Hechte inrichtingen goed maakt. De mensch „ gevolglyk moet verbeterd worden; en dat, indien ik raa„ den zoude, niet van buiten naar binnen. Men draait „ toch niet aan den wyzer, om het binnenwerk van het „ horologie te herttellen; maar men verbetert het binneu„ werk, om den wyzer goed te doen gaan. Even zoo zou„ de ik wenfchen dat ook by de menfchen niet geduurig „ aan den wyzer gedraaid, maar het binnenwerk verbeterd „ wierde, ten einde het zich daarnaa op de wyzerplaat al„ les van zelve mochte vinden; ik zou dunkt my over het „ geheel eene verbetering wenfchen , door welke nist de eene n mensch tea koste van den anderen , de eene party ten „ koS-  24 PfiOEVE VAN DEN SMAAK VAN ASMUS. ,, koste van de andere, het eene volk ten koste van het an» „ der ; maar waar door alle menfchen , alle partyen , alle „ volken gdykelyk geholpen wierden ; in 't korc eene ver„ betering , welke de boozen , goed ; de kwalykgezinden , welgezind; de dwaazen , wys; de trouwloozen, getrouw~, „ en zoo, zonder uitzondering, alle menfchen, hoogen en laa„ gen, vorften en onderdaanen, vrienden en vyanden . tot goe,, de, befcheidene, barmhartige, grootmoedige, edele en ge„ lukkige menfchen maakte." ■ En in het flot van dit Stukje zegt de Schryver: ,, Wanneer een goed huisvader in den nacht licht behoeft , zoo „ zoekt hy dat niet buiten onder den ruimen Starrenhemel „ op te vangen , om het door de venfters na binnen te „ brengen , maar hy heeft de behendigheid , ea neemt „ de moeite, om het binnen in den huize uit Haal en fleen '„ te flaan , en dan laat hy het door de venlters na buiten „ fchynen. „ Men kan de hoogte eenes bergs niet bereiken zonder op„ waards te klimmen. En offchoon het klimmen een zeer ver- moeiende arbeid is ; zoo komt men toch den top ge3, duurig nader, en met elke fchrede wordt het uitzicht om zich heenen vryer en fchooner! en — boven is boven. ' ., Hoe nu de flaaf het ook maaken moge, om van zyne „ ketenen ontflagen te komen ; zoo veel is zeker, dat hy door weeten en philofofeeren de ketenen niet verbroo' „ ken zal krygen; maar dat hy hand aan 't werk zal moe „ ten leggen , indien 't hern ernst is , 'er van bevryd te worden. En, —— ö myne lieve broeders, en onfterflyke mede- „ menfchen! dat is de verbetering, die ik in voorflag „ brengen zou; dit is het werk dat ons te doen gegeeven is „ op aarde, en deze is de koninglyke weg der vryheid, die nie„ mand berouwt." Gaarne zouden wy nog iets affchryven , om 's Mans diepen ernst en verheven gevoel, by de behandeling van Godsdienftige onderwerpen, te doen kennen; doch ons beitelt laat zulks niet toe, en wy moeten dus elk eenen , die , door het reeds ter nedergeftelde , zich aangefpoord vindt, om iets meer vaa clauuius te leezen, tot het Werkje zelve verwyzen. SCHU-  schubart. 9$ Schub abt. Door hem zelve (zei ven) gefchetst. In de Gevangenis opgeftelt. (opgedeld.) Met eenige bekorting uit het Hoogduitsch vertaalt, (vertaald.) 2 Stukjes. Te amjlerdam , by J. van der Burgh en Zoon. Te Utrecht , by j. Visch, 1798. In Svo. te famen 413 bl. behalven de Foorrede en Inhoud van 14 bl. De Heer c. f. d. schub art vangt zyne Gefchiedenis aan, met deze nadruklyke woorden : ,, Zonder grondbegin- „ zelen te leeven, Iets te zyn , en Niets te zyn; ——— „ of, belaaden met de ketens van verderflyke grondbeginze„ len, den tyd van ons beftaan in deeze waereld door te flee„ pen, onder een bedendig zuchten der ziele naar Vryheid, „ is beide éven ellendig. Geene aardfche tierannen kunnen „ het Lichaam zoo geweldig drukken , als valfche grondbe,, ginzelen den Geest doen lyden , die voor de tVaarkeid ge„ icliapen is. Waarde Leezer! Ziet gy eene wolk , die door den ftorm gejaagd wordt; Ziet gy deszelfs (derzelver) onvrugtbaate droppelen in eene woestyn nedervallen; Ach, dan ziet gy eene afbeelding van myn' Levensloop, dien „ik U, met eene beevende hand , gaa afl'chetzen !" enz. En, indedaad, de Leezer ziet zich in dit verhaal eenen Man gefchetst, die, hoezeer met verflandlyke vermogens, en eenen aanleg voorzien , om een wezenlyk nuttig lid der famenleeving te worden , door aan zyne jeugdige en onbezonne driften gehoor te geeven, de dikwerf luid roepende Item zyns geweetens te fmooren, en zich aan ongodsdienstigheid te gewennen , een elendig zwerver wordt, zyne huisvrouw en kinderen vervolgends in armoede dompelt, en eindelyk , door onvoorzichtigheid , in de gevangenis zyn leven mcfet verkwynen. In dit geheel verhaal heerscht eene openhartigheid en zelfkennis, welke men zelden by hen, die het waagen zich zeiven te befchryven , aantreft; geene ydele verfchooning zoekt de Schryver over zyne gebreken en misdaaden ; neen ! hy doet, oprecht, in alle zyne bedryven , de zwakke zyde van zyn hart kennen, en weet ook dddr, waar hy zyne onfchuld gevoelt, zyne waarde op eene gepaste wyze te handhaaven. Alzins belangryk en treffende Is de fchets van 's Schryvers toeftand in de gevangenis , en zyne toetrede in dezelve, als een waar belyder van den Christlyken Godsdienst ; dit gedeelte is vol van de zuiverde gevoelens van hoogachting voor en verkleefdheid aan . dien Godsdienst, zoo¬ dat veele gemoedelyke Christenen hetzelve met deelneeming leezen, en zich over den kalmen zielstoeftand van schubart, xaa zyne bèkeexing, verheugen zullen. Het  j,6 SCHUBAK1L Het verhaal eindigt met den aiften April 1779 , zynde de Sipde dag van 's Schryvers gevangenfchap ; en in een Naabericht van den Uitgeever vindt men aangetekend: dat deze zyne gevangenis (fchoon van tyd tot tyd minder drukkende geworden) tot in het Jaar 1787 geduurd heeft; hebbende schubart nog vier jaaren , naa zyn ontflag uit dezelve, geleefd; terwyl hy in den herfst van 1791, in den ouderdom van 52 jaaren , overkeden is. Wy voegen den volgenden wensch aan onze Landgenooten by dien des Schryvers aan de zynen: „ dat dit opttel," (waarvan de Vertaaling in veele opzichten lof verdient,) aan Mannen , eenig aangenaam uur zal verfchaffen , en , by gelégenheden, aan Jongelingen, eene ernftige aanwyzing geeven, wat zy te verrayden hebben, indien zy wyze en „ gelukkige menfchen, indien zy , voor den tyd, en „ voor de eeuwigheid, behouden wenfchen te wordenl" Kort en beknopt ■ Exercitie- en Manoeuvres - Handboekjen , ten dienfte der Bataaffche Gewapende Burgermagt. Te Leyden, by Herdingh en du Mortier, 1798. In 8vo. 56 bl. In dit beknopt en vry duidelyk gefchreeven Handboekjen worden zeven- en- twintig onderfcheidene Manoeuvres en Vuuringen voorgefteld, die meest alle , door de ftaande Bataaffche Armée, by de verfchillende Bataillons verricht worden. "Voorts kan men 'er uit zien , wat de Bevelhebbers van Bataillons of Corpfen hebben te commandeeren; gelyk ook, wat de verdere Officieren, Onderofficieren en Schutters, by die gelegenheden, hebben waar te neeinen. Dit alles is meerendeel» getrokken uit het Exercitie-Reglement, bepaald by het Cominitté tot de Algemeene Zaaken van het Bondgenootfchap te Lande, op den 25 Febr. 1796. Daar de Gewapende Corpfen , ten platten Lande, dikwyls maar uit twee, vier, of zes, Pelottons beflaan, en dus geen volledig Bataillon kunnen uitleveren, is in dit Werkje ook voor de belangens van zulke geringere Gewapende Lichaamen gezorgd, en duidelyk aangeweezen, hoedanig zy, by voorkomende gelegenheden, hebben te handelen.  ALGEMEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door g. bonnet, Doötor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht. Vde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1798. In gr. 'Svo. 366 bl. In een kort Voorbericht geeft de Hoogleeraar bonnet reden van eenige misftellingen en drukfeilen, by zyne afweezigheid, in dit Vyfde Deel zyner Verklaaringe ingeflopen, waarvan ook eene kleine lyst achter het boek gevoegd is. Daar wy reeds van de voorgaande Deelen deezes uitgebreiden Werks onzen Leezeren van tyd tot tyd verflag gedaan hebben, en nog onlangs van het Vierde Deel in de Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen voor 1798, I St. bl. 198, env., mogen wy onderftellen , dat de wyze , waarop de geleerde Schryver zynen arbeid heeft ingericht, bekend genoeg is by de begunfligers van ons Maandwerk. Wy zullen daarom nu alleen zeggen, dat hy, op denzelfden voet voortgaande , in dit Deel de tien laatfte verfen van het Zesde en het geheele Zevende Hoofddeel van den Brief aan de Hebreen verhandelt. Om den Leezer, die eenig verflag van dit Deel verwacht, genoegen te geeven, zullen wy, tot een ftaaltjen van des Schryvers arbeid, met zo veel verkortinge, als mogelyk is , overneemen een gedeelte van hetgeen hy zegt, raakende den perfoon van melchizedek. Op de vraag: Wie was melchizedek? brengt de Hoogleeraar by hetgeen gen. XIV en vs. CX van denzelven gezegd wordt, en vervolgens hetgeen wy leezen heb. VII, voornaamelyk vs. 3 en 8. „ Het een en ander," zegt hy, bl. Ui, env., „ heeft ... aanleiding gegeven tot zeer „ verfchillende uitleggingen: ze kunnen tot twee hoofd„ zoorten gebracht worden, zoo ver men deze vraag, was „ melchizedek een waar mensch P van de Schriftuur,} verklaarders met neen, of ja, beantwoord ziet. lett. 1799. no. 3, G ,, De-  (^8 g. bonnet „ Deze verfcheidenheid van gedachten , over dit on„ derwerp, geeft derhalven gelegenheid tot de drie vol„ gende vragen, i) Was melchizedek de Zoon van „ God zelve? i~) Zoo neen, hoedanig een mensch is „ hy dan geweest ? 3) En eindelyk, wie mag hy ge„ wecst zyn?" Het gevoelen der geenen, welken op de eerfte deezer vraagen een bevestigend antwoord geeven, en de redenen voor dat gevoelen ingebragt, worden hierop eerst onderzocht. Die redenen zyn ontleend uit de uitdrukkingen heb. VII: 3 voorkomende, welke men gemeend heeft op niemand dan op den Zoon van God toepasfelyk te zyn. Wy kunnen ze hier voorbyftappen, daar het zaaklyke ons zo aanftonds, onder den naam van zwaarigheden tegen een ander gevoelen, zal voorkomen. Derzelver zwakheid wordt getoond, en daaruit, bl. 89, belloten, dat melchizedek een bloot mensch geweest zy. Tegen dit gevoelen worden , evenwel, ook zwaarigheden geopperd , 'welke de Schryver , bl. 91, env., tracht op te ruimen. De eerfte, beltaar.de in eene vraag, of het wel te gelooven zy, „ dat in abrahams tyd een „ of ander mensch, onder de Kanaaniten , een Priester „ des Allerhoogften Gods geweest zy, enz.?" wordt gemaklyk beantwoord door de aanmerkinge, dat men nog vry laater onder de Heidenfche Volken hier en daar voorbeelden van kennisfe en vereerirge van den waaren God aantreft, en het dus niet te verwonderen zy, dat men, in deezen tyd, in Kanadn nog vond, „ die de leer „ der zaligheid, in noachs huis bekend, beleeden en ., beleefden." — Eene tweede zwaarigheid is, dat melchizedek befchrcven wordt, als zonder vader, zonder moeder, zonder gejlachtrekening; dat, wil men, past op geen mensch. De Schryver antwoordt, bl. 92, env.: „ In dien „ zin, zoo als bet op geen mensch past, past het ook „ niet op den Middelaar. .. . Men is dan verpligt deze „ befchryving naar het oogmerk van den Apostel te ver„ klaren. En welk is dat ? het is , om de Hebreen te „ leeren, vooreerst, dat christus, in zyn Priesterfchap, „ seen opvolger van Priesters was, en dus niet uit het „ gefiacht van levi behoefde te zyn ; ten tweede, dat „ hy zelve geen opvolgers heeft, maar altoos Priester „ blyft, zoo lang de Kerk zyne Priesterlyke bediening „ nodig heeft. — Het een en ander was in melchize„ dek ... vertoond: en wel het eerfte hier door, dat hy „ was  OVER DE HEBREEN. 99 „ was zonder vader, enz. ... omdat hy, fchoon openbaar „ Priester zynde, echter geenzins van Priesterlyke af„ komst was, en dus , in zyne bediening, niet kan be„ ichouwd wurden , als opvolger van eenen vader of ,., voorvaders, die voor hem dezelfde waardigheid.... bekleed hadden. „ Wat aanbelangt het tweede, 't welk de Apostel be„ oogt, naamlyk, om de Hebreen te ieeren, dat chris„ tus altoos Priester blyft, dat geeft de oplosfing aan „ de hand van eene nieuwe zwarigheid , welke deze is, „ hoe van melchizedek .... gezegd kan worden , dat „ hy geen begin der dagen, noch einde des levens gehad „ hebbe; maar . . . Priester blyft in eeuwigheid, vs. 3, en het getuïgnis heeft ... dat hy leeft (vs. 8.) ... Men ,, moet dit (bl. 94) in denzelfden zin verftaan , als het „ vorige, met betrekking, naamlyk, tot zyn Priester,, fchap. Begin der dagen vei onderdek, in eenen Pries„ ter, dat hy de opvolger is van eenen, die hem, in de„ zelfde waardigheid, is voorgegaan; en einde des levens ... geeft te kennen, dat hy plaats maakt voor eenen „ anderen , die hem ... vervangen zal. Als dan een be„ gin der dagen, en einde des levens, van iemand, in „ hoedanigheid, als Priester, . .. worden ontkend, dan „ moet het ten bewys verflrekken , dat zoo een noch „ voorganger, noch opvolger gehad hebbe. En zoo zien „ wy ook dat tweede, naamlyk, geen einde des levens „ hebbende , ... nader verklaard .... maar dm Zone „ Gods gelyk geworden zynde, blyft Priester in der eeu- wi \heid. „ Hier fchynt wel de grootfte zwarigheid te zyn , ,, maar de oplosfing is misfchien zeer gemaklyk te vin„ den. ... Wat zegt het, Priester te zyn tot in eeuwig„ heid ? ... in den onbepaaldften zin, zonder einde Pries„ ter te wezen? . . . dan is het zelfs van Christus niet ,, waar, dat hy tot in eeuwigheid Priester zal zyn .. . „ Zoo lang duurt ... zyn Priesterfchap, als de Kerk... ,, eenen voorfpraak en voorbidder by den Vader nodig „ heeft. Maar wanneer ... de Kerk volmaakt zal zyn, „ en overgebracht in de befchoren ervenis , dan zal „ Christus Middelaars-bediening, en dus ook zyn Pries„ terfchap, een einde nemen." Hieruit volgt, „dat, tot „ in eeuwigheid Priester te zyn, niet zegt, volftrekt zon- der einde Priester te wezen, maar zoo lang Priester te j, zyn, als het Priesterfchap, dat men bekleedt, duuren Ga „ moet."  1°° G. ISO&NET „ moet." De Schryver merkt vervolgens, bI.9Ö,aan, dat, op menigvuldige plaatzcn, de woorden eeuwig en eeuwigheid in eenen bepaalden zin worden genomen , en niets anders betekenen, dan de volkomen duuring van een zaak; dat zo, num. XXV: 13, van pinehas wordt gezegd, dat hy, en zyn zaad na hem, het verbond des eeuwigen Priester doms zal hebben, en vervolgt daarop, bl. 97: „ Zie daar .. „in .. zeker opzicht een juiste overeenkomst, en in een „ ander opzicht, een groot verfchil. God heeft... voor elk „ Priesterfchap, en van melchizedek, en van aüron, „ en van christus, een bepaalden tyd gelleld: de vol„ komen duuring van elk Priesterfchap,. volgens die be„ paling, is de eeuwigheid van hetzelve. En hier in is „ de overeenkomst. Het Priesterfchap naar de Wet was „ even zoo eeuwig, als het Priesterfchap van melchize„ dek, en dat van Christus, dat is, het hadt zyne vol„ maakte duuring. Hier uit volgt nu, dat hy een eeu„ wig Priester kan genoemd worden, die zoo lang Fries„ ter is, als zyn Priesterfchap duurt. En dit leidt ons „ tot het groot verfchil, tusfchen het Adronisch Pries,, terfchap, en dat van melchizedek en christus — „ melchizedek bleef zo lang Priester, als zyn Priester„ fchap duurde, hy hadt daarin, noch voorganger, noch „ opvolger, en dus , als Priester, noch beginzel der da„ gen, noch einde des levens, maar hy bleef Priester in „ eeuwigheid: dat is .. zoo lang zyn Priesterfchap duur„ de. -— Dat zelfde is ook waar van christus: zyn „ Priesterfchap moet duuren, tot dat alles, ten aanzien „ van de Kerk, voltooid zal zyn. .... Geheel anders was „ het gelegen met het Adronisch Priesterfchap; fchoon dat „ ook eeuwig was, in dien zin, als wy gemeld hebben, „ 'er was echter geen eeuwig Priester. In dit Priesterfchap „ volgde de een den anderen op, elk ... hadt, als Pries„ ter, met opzicht tot zynen Voorganger, een begin der „ dagen ... elk hadt ook ... met opzicht tot zynen op„ volger, een einde des levens, enz. „ Melchizedek, (bl. 100.) is dan een mensch ge„ weest: maar hoedanig een mensch?" Hier wor¬ den verfcheiden gevoelens en gisfmgen opgeteld, waarvan fommigeal vry wild zyn, by voorbeeld, dat hy onmiddellyk van God zoude zyn gel'chapen, of dat hy enoch geweest zy, uit den hemel neergekomen, om, een tyd lang, te Salem, „ Priester en Koning te zyn." Alle deeze worden, met reden, door onzen Schryver verworpen, gelyk  over de hebreen. IOI Jyk ook de gedachten der geenen, welken van melchizedek eenen der drie Zoonen van noüch maaken. Het befluit uit alles is, bl. 104, env., dat de perfoon van melchizedek ons onbekend is, maar dat hy waarfchynelyk „ uit de Kanadnitcn zynen oorfprong gehad beb„ be,' enz. ros, Doch het is tyd dat wy afbreeken: ons uittrekfel zoude te lang worden, indien wy den Hoogleeraar verder wilden volgen, wiens redeneertrant ook uit het reeds aangehaalde genoegzaam kan gekend worden. Christelyk Magazyn, of Bydraagen ter bevordering van Christelyke verlichting en Euangelifche deugd, naar de behoeften van onzen tyd. ade Stukjen. Te Hoorn, by J. Breebaart, 1798. In gr. 'óvo. 110 bl. "pvit tweede Stukjen van het Christelyk Magazyn, van J-^ welks bedoeling en eerfte aflevering wy onlangs een breedvoerig verflag gegeeven hebben (*), bevat de volgende onderwerpen: Is de Leer van Jefus waarlyk Goddelyke Openbaaring? en behoeft zy , als zoodanig, de ftaavins door Wonderwerken? Welke waren de oorzaaken van Jefus Zielenangst in Gethfemane? Over de onkunde der Discipelen aangaande Jefus Opfianding, het geloof van Joannes, en het ongeloof van Thomas. Over de Verzoening door Christus. Over het Euangelisch Zedepreekcn. Berigt aangaande een nieuw Godsdienflig Genootfchap in Frankryk. a}1] Vuurfte Verhande'ing, die wy hier nog maar ten deele hebben, wordt op eene bevattelyke en overtuigende wyze aangetoond, dat, hoe vlekloos heilig, edel en groot, het karakter van Jefus moge geweest zyn , 'er echter altyd twylehngen zouden moeten overblyven omtrent het verbindend gezag zyner Leer, zoo Hy zich niet, door uitwendige daadzaaken, als een Gezant van God, die op Goddelyken last waarheden bekend maakte, gewettigd, en den Goddelyken oorfprong zyner Leer, als zynde Hem onmiddelyk .van God geopenbaard , niet bewezen iiad; en dat men althans, zonder de erkentenis van zoo•danige onmiddelyke werking van God, op het verftand fLrPn ,a vatbaarheid der Apostelen , hunne Leer niet voor Goddelyk kan aanneemen. De Schryver ftaat toe, dat C*) Zie boven, bl. 13. G3  102. CHRISTELÏK MAGAZYN. dat wy de wyze van zoodanige werking niet kunnen begrypen, maar geeft eclver daaromtrent gepaste ophelderingen, die ovenveegmg verdienen. Wy zien mee verlangen het vervolg van de/e Verhande'irg te gemoet. De tweede Verhandeling, over de ware oorzaaken van Jefus Zielenangst in Gethfemane , is niet vatbaar voor een kort uittrekzel. Zy verdient geheel geleezen te worden. De Schryver fielt de hevige aandoeningen, die de Zaligmaaker ondeivond, in een naauw verband met zyn naderend Lyden , waarvan Hem het vooruitzicht thans, op de verbaazendlte wyze, zal ontroerd hebben. De zwaare ftryd, waarvan Lucas meldt , is, naar zyn inzien , een" tweellryd van het heerfchend beginzel van onderwerping aan den Goddelyken wil met dien afkeer van lyden en wederwaardigheden , zoo eigenaardig aan het menfchelyk hart, en met de daaruit voortvloeiende opwellende zucht , om zich daaraan te onttrekken. De gedachte is niet nieuw, maar hier ontwikkeld op eene wyze., die zeer gefchikt is om ze in omloop te brengen. Over de onkunde der Discipelen, aangaande Jefus Opftanding, het geloof van Joannes , en het ongeloof van Thomas, worden, in eene derde Verhandeling, eenige bedenkingen medegedeeld, die • opmerking verdienen. Het heeft ons vooral behaagd^ dat de goede Thomas niet zoo ongunftig, als veelal gedaan is, wordt beoordeeld. De Schryver wil zyn ongeloof liever als eene zwakheid, veroorzaakt door zyne zwaarmoedigheid, dan wel als zondige hardnekkigheid, aangemerkt hebben. Daarop volgt iets over de Leer der H. Schrift omtrent de Verzoening door Christus. Hier wordt wel te recht aangemerkt , dat het denkbeeld van verzoening niet in dier voege op God kan toegepast worden , gelyk het plaats heeft by menfchen , en dat men nergens in den Bybel leest, dat God verzoend moest worden; maar dat de verzoening altoos tot de menfchen, of tot derzelver zonden, of ook tot plaatzen en werktuigen, ten heiligen dienst gefchikt, wordt betrokken. Waaruit de Schryver evenwel niet wil afgeleid hebben, dat de verzoening alleen beftaa, in eene bevreediging van den mensch met God , in dier voege, dat de mensch zyne vyandelyke denkwyze en gezindheid omtrent God leert vaarwel zeg. gen, en gevoelens van liefde en toegenegenheid omtrent God koestert , zonder meer. Verzoening zal in de H. Schrift afwending van verdiende flraf beteekenen, „ of m dat  CHRISTEL YK MAGAZYN. I«3 „ dat geene te verrichten, het welk (trekken kon, om te „ voorkomen, dat de overtreder van Gods wet onder-" „ hevig wierdt aan de welverdiende ftraffe, en zodanige „ middelen daar te Hellen, waardoor Hy de blyken van „ Gods verbeurde liefde en goedkeuring wederom kon „ erlangen." Deze verzoening wordt in derzelver ooriprong, wel is waar, aan God, doch, wat eigenlyk het middel der uitvoering betreft, aan Christus en aan zynen dood toegekend. Het afleggen van zyn leven is het middel geweest, waardoor wy van de welverdiende ftraffen der zonden bevryd worden. Dit zal ook in een volgend Stukjen nog nader opgehelderd worden. De aanmerkingen over het Euangelisch Zedepreeken, Briefswyze medegedeeld door een Kerkleeraar aan zynen jongeren Medebroeder en Ambtgenoot, verdienen van alle Christen-Leeraaren behartigd worden. Zy bevatten noodige bepaalingen omtrent de wyze , waarop men, naar den waaren aart der Euangelieleer, en ten meesten nutte, over zedekundige onderwerpen behoort te prediken. Men moet daarby het heerfchend beginfel, waaruit Christelyke deugd moet voortvloeien, de drangredenen tot dezelve , die het Christendom bevat, en de beloften van byzondere belooning , die 'er bygevoegd , en overgefteld zyn tegen de rampzalige gevolgen der ondeugd, niet uit het oog verliezen , en ook vooral werk maaken van een verftandelyk, overreedend, en op het Euangelie gegrond, onderwys der byzondere Christelyke pligten, en der hulpmiddelen daartoe bevorderlyk. Het bericht aangaande een nieuw Godsdienftig Genootfchap in Frankryk, waarmede dit Boekdeeltjen wordt befloten, geeft eenig nader verflag van dat merkwaardig verfchynfel, waarvan in alle nieuwstydingen melding gemaakt is; de ftichting, naamelyk, van eene nieuwe Godsdienftige Gezinte van Deïsten of Naturalisten, die openbaare Godsdienftige Vergaderingen houden, wier leden zich zelf Theophilantropen noemen. Zy hebben onderfcheiden gebouwen tot dat einde te Parys opengefteld, waarin onderfcheiden Steden in de Departementen die Stad gevolgd zyn. De toevloed tot deze Vergaderingen is verbaazênd groot. „ De Grondwaarheden zyn, het „ beftaan van God en de onfterflykheid der zielen. De ,, uitwendige form van Godsdienstoefening is niet minder eenvouwig: men leest eenige zedekundige lesfen, „ eenige redevoeringen over algemeen verftaanbaare en G 4 „ al-  10+ christelyk magazyn. „ algemeen nuttige onderwerpen; en 'er worden door de M gemeente eenige lofzangen gezongen. Een korfjen met n bloemen ftaat op de tafel, die de plaats van het outer ,, bekleedt, een witte wollen mantel neemt de plaats in ,5 van het priesterlyk gewaad." Zy hebben eene plegtige voorftelling van jonggeboornen, welke plegtigheid de plaats van den Doop vervult. Zy verwerpen niets, omdat men het vindt by Jefus en de Apostelen, maar beroepen zich nimmer op het gezag van eenig Leeraar. -— Men noemt onder de bevorderaars dezer inrichtingen ook den burger reveillere le paux, één van de Leden van het Direótoire. Wy voor ons befehouwen deze inrichting als allernadeeligst voor de inftandhouding van den waaren geest van het Christendom. Wy zullen eerlang gelegenheid vinden, om 'er onze Leezers nader mede bekend te doen worden. Eeuw der Misleiding, of Tegenfchrift tegen de Eeuw der Reden van Thomas Paine , door joannes steenmeyer , Predikant te Vlaardingen. Te Utrecht , by W. van Yzerworst, 1798. In gr. 8vo. aar bl., met eene Foorrede van 8 bl. Dtie Schryvers , uit den fchoot van het Gereformeerd Kerkgenootfchap, hebben genoegzaam gelyktydig zich in de bres gefteid tegen de Eeuw der Rede van Th. Paine. Het is niet vreemd, dat allen, zonder elkanders gefchryf te leezen , zich meermaalen van dezelfde en joortgelyke aanmerkingen, tot beantwoording van min of meer gewigtige bedenkingen, tegen den Bybel en byzondere leerbegrippen, die men uit den Bybel afgeleid heeft, bediend hebben. Desniettemin zal men hier nog al eene aanmerkelyke verfcheidenheid , zoo in volledigheid der tegenbedenkingen, als in de wyze van voordracht derzelven, kunnen ontdekken. De Eerw. steenmeyer heeft Paine op 't voetfpoor gevolgd, en dus getracht, al het geen in de Eeuw,der Rede tegen den Christelyken Godsdienst ingebragt wordt, te wederleggen, waarin hy ook yry wat gelukkiger, dan de Burger van Laar, gedaagd is. Alles wordt hier op een ernftigen trant, meer geregeld, en ook veel juister en bondiger, behandeld. Verfcheidene byzonder heden, in de Brieven aan Aristus, door het meer bepaald oogmerk, welk zich de Eerw. Kist had voor-  j. steenmeyer, tegen th. paine. I0§ voorgefteld, of geheel voorbygegaan , of kortaf beantwoord , worden in dit Tegenfchrift, met oordeelkundige oplettendheid, in overweeging genomen. Nadenkende Leezers, wien het om waarheid te doen is, zullen veele antwoorden op de redeneeringen van Paine met genoegen leezen, en dezelve allergefchiktst vinden, om tot een tegengift tegen de verleiding tot ongeloof, omtrent den Goddelyken oorfprong van 't Christendom, te dienen. De verregaande onkunde van Paine, in zaaken , waarover hy zoo meesterachtig heeft durven beflislen , en die hy, met de uiterfte onbefchaamdheid, heeft durven aanranden, de lompheid van menigvuldige misflagen, die, in zyne beoordeeling van de miskende waarde der Bybelfchriften, overal in 't oog loopen, de onbeftaanbaarheid van veele, met den meesten ophef, ingebragte zwaarigheden tegen het Christendom, en voorts de bedriegelyk* heid en fchandelykheid van dit eerloos gefchrift; dit alles wordt door den Eerw. steenmeyer, met de aanhaaling van des Schryvers eigen woorden , ten duidelykften beweezen. Hier en daar zou men moogelyk een ander antwoord verwacht, en de verdediging van deze en gene, niet algemeen aangenoomen , leerbegrippen en uitleggingen van byzonderè bybelplaatzen liever van de gemeene zaak des Bybels en des Christendoms, waarom het hier eigenlyk alleen te doen is, afgefcheiden gezien hebben. Gewoon aan alles, wat wy, met betrekking tot het Christendom, aanneemelyk vinden, 't zelfde gewicht te hangen, kan het ons niet gemakkelyk vallen, in de verdediging van ons Christelyk geloof, ons alleen aan dat gene, waarin het de Christenen doorgaans onder eikanderen eens zyn, te houden. Maar dan moeten wy het ons ook getroosten , dat het nuttig gebruik van onze poogingen zich ook meestal bepaalt tot dien engen kring, waarin wy ons ingefloten hebben. Tot eene proeve van 's Mans fchryfwyze, en ten bewyze, dat verfchillend denkende Christenen, ook in dit gefchrift, over onderwerpen, die hun allen even zeer belangryk zyn, kunnen te regt raaken, willen wy het antwoord van den Eerw. Schryver, op het voorgeeven van Paine , dat de Christenen de ftudie der hooge wetenfchappen niet alleen uit de Christens fchoolen verworpen, maar ook dezelve» vervolgd hebben, 't geen hy zoekt te bewyzen met 't gene, in het begin der 17de Eeuwe, aan Calileo, en vóór dien tyd aan Vigilius, gebeurde, laaG 5 ten  IOÖ J. STEENMEYER ten volgen. „ Maar deze mannen wierden niet mishandeld, als een gevolg van het uitbannen der hooge wetenfchappen, waarop zy zich zouden hebben blyven toelegr gen; want zy wierden niet als geleerden vervolgd, maar om dat men hen voor dwaal-leeraars, die de inenlchen verleidden , hield. Wy veroordeelen dit, om dat wy van onzen Heer en Meester, Jefus, beter geleerd zyn, en zeggen ter eerc van het. Christendom , dat dit gedrag door het Christelyk oorfpronglyk leerftelfel veroordeeld wordende, niet het Christendom, maar deszelfs belyders zyn te berispen geweest. —— Paine, wel voelende, dat wy hem dit zouden antwoorden, zoekt de zake wat hooger op te haaien, bl. 36% ten einde 't verval der wetenfchappen aan 't Christendom te mogen verwyten, en zegt, dat de Eeuw der onkunde aanvang nam , met 't Christelyk geloofs- ft el fel, en dat ""er meer kennis in de wereld was voor dat tyd flip, dan veele Eeuwen daarna. Dan bet is naauwlyks der moeite waardig om dit te wederleggen, met aan te toonen den invloed, dien integendeel het Christelyk geloofsflelfel op de .verbetering van de fchriften der Heidenfche Wysgeeren had, die na de verfpreiding van 't Christendom 'er terftond geheel anders uitzagen , dan te vooren : 't gene uit de fchriften van Seneea, Marcus Antonius en EpiBetus ontegenzeglyk blykt. Dat 't Christendom meer wysheid en gezond verftand onder alle, zelfs onder de geringde, clasfen van menfchen bracht, dan, 'er ooit te vooren plaats had, is, zonder eenige tcgenfprake te kunnen lyden, zeker. De fchriften toch der Heidenfche Wysgeeren waren veel te donker, te raadfelachtig, te diepzinnig, dan dat zy opklaaring veroorzaken konden: het gemeen wierd door die Wysgeeren in onwetenheid gehouden en veracht, zo verre , dat zy zulken, die geene Geleerden of Wysgeeren waren, van alle cultuur tot verhevene deugd zelfs uitfloten: gelyk flaaven, kaaiwerkers, ambachtslieden, ja! winkeliers en kooplieden. Het Christendom integendeel was even zeer voor den kleen wetenden, den ambachtsman en daglooner, als voor den verhevenften Wysgeer en diepstdenkenden Geleerden gefchikt : het verfpreidde de kennis der aangelegenfte waarheden terftond algemeen , bracht daar door gezond verftand by allen in werking, en verhief alle zyne verecrers, na mate van hunne onderscheidene vatbaarheid , op eene getykmatige wyze tot de oefening van verhevene deugd, die de adel der wysheid  TEGEN TH.- PAINE. 107 heid van onzen geest is. Üogenbliklyk, eensllags , kwam ''er meer kennis in de wereld na het tydftip des Christendoms , dan veele Eeuwen daarvoor. Waar, waar w2s een bundel fchriften uit de zogenaamde verlichte Eeuwen, die 'er tusfchen Socrates en Jefus verloopen zyn, welk gediend heeft, om koningen of flaaven, geleerden of ongeleerden, eenigzins zo verre te verlichten, dat zy van de zotfte vooroordeelen zich hebben kunnen losmaken , en hun geest de rechte vryheid doen hernemen, zo noodig voor de oefening der wys- heid en van. zedelyk goed ? En wat betreft de ei- genlyk gezegde geleerdheid; de fchriften der Christen Leeraars van de eerfte Eeuwen toonen ontegenzeglyk, dat 't Christelyk geloofsftelfel verre was van de onkunde te doen gebooren worden; daar de Heidenfche Wysgeeren de grootfte achting voor de geleerdheid van Christelyke Leeraaren hebben doen blyken. ■ Het is zo, dat de wetenfchappen naderhand van tyd tot tyd aanmerklyk begonnen in verval te geraken ; en wie bejammert die Eeuwen van drieste onwetenheid niet, welke de gefchie-, denisfen ons vertoonen? Maar was het Christendom daar fchuld aan? Ging integendeel de onkunde in de wetenfchappen niet met de opgekomene onwetenheid in den Godsdienst van Jefus gepaard? Begonnen niet terftond de wetenfchappen te bloeijen, toen het verdonkerd licht van Jefus Godsdienst zich weder verfpreiden mogt ? Heeft het Christendom de ftudie der wetenfchappen niet herfteld ? Paine zelf, bl. 89, erkent dit als een goed, welk de hervorming deed. Het is niet noodig op dit pas, de oorzaken van het verval der wetenfchappen, die zoo veelvuldig, en door geleerden zoo menigwerf zyn aangewezen," op te haaien. Maar, zoo het Christendom door zich zelve daar fchuld aan was ; waarom hebben dan die landen, waar hetzelve nog niet was doorgedrongen , zich niet meer verheven ? Waarom zyn alle volken, waar geen Christendom is, nu nog zoo veel ten achter? Wil Paine aangaande den invloed van het Christendom ter begunftiging der wetenfchappen en algemeene kunde zich berechten; hy onderzoeke alle Gefchiedboeken der aarde, ondervrage de Reizigers van onzen tyd, die volken en zeden gezien hebben, en beflisfe dan, waar toch aanzienlyken en geringen, grooten en kleenen, ryken en armen, over het geheel en algemeen befchouwd, de befchaafdfte zyn, waar men de meeste fchoo-  I03 J. steenmeyer, tegen th. jaine. fchoolen en de beste inrichtingen tot ondenvys van den gemeenen man, en tot opvoeding en aankweeking zelfs van verlatene weezen . aantreft, om het verkrygen van hoogere wetenfchappen doenlyk te maken. Ik houde my verzekerd, dat Paine, zoo hy een groot Capitaal overgewonnen en te verteeren had, en 't was hem om 't even, waar hy woonde, zich liever in een Christen-, dan een Heidensch of Muhamedaansch land zou nederzetten, en nog allerliefst in dat Christenland , waar men zich allermeest aan de fchriften des N. T. hield. Paine antwoorde zich zei ven, en zyn antwoord zal voor ons het goede van 't Christendom genoeg bepleiten." Gedenkfchriften der Maatfchappy van Zendelingfchap, tot voortplanting van het Euangelie in Heidenfche Landen, opgericht binnen London , in Herfstmaand des Jaars Ï795- Benevens eenige daartoe betrekkelyke Leerredenen. Uit het Engelsch vertaald door m. van werkhoven. 3 voorviel, na te gaan, zich van een ruimen voorraad kundigheden bediend heeft, om het Tydvak van zes-en-deri tig jaaren, in dit Boekdeel begreepen, vol van de belangryklle Gebeurtenisfen, toe te lichten. Van hier dat hy, (*) Zie onre Faderl. Letteroef. voor 1796. bl. 493,  i26 j. w. te water hy, om redenen, in het Voorberigt zyns tweeden Deels op^e^eeven, ,, eenige Geichiedenislèn, door den .uitmun„ renden wagenaar, of alleenlyk aangeftipt , om dat „ hy zich inzonderheid by Holland bepaalde, of onaan„ geroerd gelaaten, by gebrek van toen ontbreekende Ge- „' denkilukken , een weinig uitvoeriger verhaalt." Wagenaar's Vaderlandfche Historie moge, ten deezen aanziene, eer verlangd dan verkort weezen; gefchiedenislievende Leezers zullen zich des voldaan vinden, en den kundigen Schryver dankzeggen. _ De zes-en-dertig jaaren, welker Gebeurtenislen in dit Boekdeel vermeld worden, loopen van den Jaare 153Ó tot 157a. Deeze jaartallen roepen, by elk Nederlander, voor den geest op, een tydsverloop, waar in de worftelingen der Vryheid, om het prangend dwangjuk der Overheerichinge te ontkomen, eeDen aanvang namen, en , met wisfelenden uitflag, voortgezet wierden. Wy behoeven ze niet aan te (lippen, om een doorgaand berigt van dit Boekdeel te geeven. Maakt het geen gering pedeelte van den pligt eens Gefchiedfchryvers uit, een getrouwe Charaélerfchets te geeven van de Hoofdperfoonadien, op het tooneel der Gebeurtenisfen treedende, te water bevlytigt zich om daar aan te voldoen. Is 'er een Chara&er in de Gelchiedenisfen onzes Lands, waarover verfcheidenlyk geoordeeld , en 't geen met verfchillende verwen gekleurd is, het is dat van Keizer carei. den V. Bekend is de fchoone en uitvoerige fchets, daar van opgehangen door robertson, in diens Gefchiedenis deezes Keizers; dan wy vinden ons opgewekt om 't geen te water des opgeeft hier te plaatzen, als waardig om by dat diens beroemden Schotfchen Gefchiedlchryvers te worden opgehangen. < „ Indien men," dus laat te water zich hooren, „ alle de oude Schryvers, die zyn leeven meer opzette., lyk geboekt en hem van naby gekend hebben, verge„ lykt, en alle zyne verrichtingen met aandacht over„ weegt, zal men ten minften eenige trekken van zyn ,, karakter kunnen aanwyzen. Al vroeg ontdekten „ zich in den jongen karel fchranderheid van geest, „ doorzicht van oordeel, flerkte van geheugen , weetgie., righeid, zucht voor veelerleye kunften , eerbied voor „ geleerden. De achting voor de Weetenfchappen „ was hem, van jongs af, ingeboezemd door zynen leer„ meester adriaan floriszoon, bekend onder den naam „ van  de vad. historie verkort. 127 „ Van Paus adriaan den VI. Menigmaal erkende „ hy 't nut, dat hy van kundige Mannen trok, met deeze of dergelyke woorden: de groote Heeren pluimen „ my, de Geleerden onderrichten my, en de Kooplui„ den verryken my. — Sommigen zyner tydgenooten be„ fchouwen hem als zeer milddaadig, vooral omtrent „ armen, doch anderen fchryven dat by al te fpaarzaam | was. Hy fchynt edelmoedigst geweest te zyn als by „ minst bezat, dat is in zyn jeugd, en na dat hy afdand I van de Regeering gedaan hadt. — Zeer wel verllondt hy zich op het veinzen, maar was ook fomtyds open„ hartiger dan de meeste Vorften. — Schoon achterdoch„ tig van aart, en hierom zich aan weinigen vertrouwen„ de, was hy echter geen vriend van de zulken, die uit eigenbelang, en om eenige gunde te bejaagen, anderen j, heimlyk by hem aanklaagden, en zwart zochten te maaken. Wanneer ferdinand avala, die den oproer 99 te Toledo beftooken hadt, uit Portugal in Kastilien gekomen was, gaf zeker Edelman dit aan karel te 9) kennen; doch kreeg ten laatrten van hem dit fcherp 9» antwoord: gy zoudt eerlyker gehandeld hebben, indien si gy, zo dra u dit bewust geworden was, aan avala zel„ ven hadt te kennen gegeeven, in welk gevaar hy zich ,9 bevondt. De verklikker was oorzaak, dat avala niet 99 opgezocht wierd, en ongellraft bleef. — Uit zynen 5, aart was hy anders, in het ftraffen van groote misdaa9j den, eer overhellende tot geftrengheid dan tot barm99 hartigheid. De Nederlanders, welker oude gewoonten 95 en bezwoorene voorrechten karel zo fchandelyk ver99 trapte, zullen hem zekerlyk den roem van liefde voor 59 recht en gerechtigheid betwisten , door anderen hem echter overboodig toegezwaaid. Was 't ook rechtvaar99 digheid, dat de Keizer alle poogingen aanwendde om ,9 alfonsus diazius aan den dagelykfchen en waereld. 9, lyken Rechter te onttrekken, en in vryheid te dellen, 9, niettegenftaande hy zyn eigen' Broeder, met een tï boos opzet en op eene verraaderlyke wyze, hadt doen i,, vermoorden, en dit om geene andere reden , dan om dat deeze den Roomfchen Godsdienst afgeval{„ len was , en de gevoelens van. luther omhelsd „ hadt. Dit gedrag van den Keizer was een uitwerkzel van zyne denkwyze over het ftuk van den Godsdienst. — Men kan niet ontkennen dat hy anderen ten voor- ,, beel-  128 J- W. TE WATER beelde ftrekte, zoo in het naarftig gebruik des ge!, beds , byzonderlyk ten tyde zyner Krygstogten, als , in de begeeving der Bisdommen en andere hooge Kerk' lyke waardigheden, aan de kundigften en deugdzaam', ften; doch hy is niet vry te pleiten, of van bygeloovigheden, of van haat tegen de vryheid van gevveetert ' in den Godsdienst, of van harde vervolging der Onroomfchen, niet alleenlyk in Duitschland en Spanje, maar ook in de Nederlanden, waar hy zoo veele duizenden van hunne vryheid, goederen en leeven, liet „ berooven, om dat zy niet dachten gelyk hy hun be- „ val te denken. Hoewel hy eigene grootheid en „ byzonderen roem nooit uit het oog verloor, fcheen hy „ echter door anderen met geen ydele loftuitingen over, laaden te willen worden. Wanneer sepulveda, ka?,' rel's gewoon Historiefchryver, uit den mond van een „ jongeling, die onder 's Keizers vertrouwdfte vrienden „ was, eene gebeurtenis vernomen hadt, (trekkende ter , verheffinge van karel's rechtvaardigheid_ en groot„ moedigheid, doch waar van de geloofwaardigheid twy„ felagtig fcheen, vroeg hy den Keizer zeiven , wat 'er van ,, de zaak ware, en kreeg van hem tot antwoord : doe „ 'er geen verder onderzoek op; want deeze zaak is niet „ gebeurd, maar verzonnen. Op eenen anderen tyd, be„ tuigde de Keizer aan dienzelfden Schryver, wanneer hy „ hem verzocht aan te wyzen, wat hy omtrent deszelfs „ verrichtingen wel of kwalyk te boek gefield hadt: 't is „ my niet aangenaam te hooren of te leezen, wat men „ van my fchryft; anderen zullen het leezen , wanneer „ ik dit leeven zal verlaaten hebben. „ Tot het beraamen van gewigtige onderneemingen be„ fteedde hy niet zeldzaam meer tyds, dan tot het uit,, voereo. Doorgaans bleef hy ftandvastig, fomtyds on„ verzettelyk, by 't geen hy eens beflooten had, zoo echter, dat hy in eenige gevallen, als 'tnoodig fcheen,, „ toegeevenheid wist te gebruiken: gelyk in Gelderland,, „ Friesland, en elders in de Nederlanden, gebleeken is. ■ , In de keuze van Staatsdienaaren en Krygsbevel-J „ hebberen was hy ongemeen oplettend, om de voor-j „ naamften in wysheid en heldenmoed te neemen. Inij „ gevallen van groot aanbelang, vroeg hy hunnen raad ; i „ en volgde denzelven nu en dan, al liep die aan tegen] zyne begrippen. . In 't Staatkundige betrouwde hy|  de vad. historie verkort. 129 „ echter aan weinigen zyne geheimen , vooral na den „ dooi van franciscus covus en nicolaas perrenot „ van ;'ïranvelle. In 't veld was hy zelf niet „ minder een goed foldaat, dan een bedreeven krygs- overfte; ontzag hitte noch koude; vreesde, zoodra een „ veldflag begonnen was, voor geen vuur , en ftelde „ zich meer aan het gevaar bloot, dan noodig fcheen, en „ overeenkwam met zynen ftand. De voorfpoed der wa„ penen, in Italien en Frankryk, maakte hem ftoutmoe„ dig; maar veroorzaakte ook, dat hy, fomtyds buiten „ noodzaake, zich in langduurige oorlogen inwikkelde , „ tot merkelyk bezwaar van zyne onderzaaten; gelyk de „Nederlanders, zoo veele jaaren, ondervonden hebben. „ —_ Zelden week hy voor zyne vyanden, en nimmer „ dan in den dringenditen nood, by voorbeeld, toen hy „ by Infpruk gevaar liep om den Hertoge maurits van „ Saxen in handen te vallen. Een laater Schryver (*) „ heeft 'er ons deeze byzonderheid van . medegedeeld. „ Wanneer de Keizer na zyn Klooster toog, fleet hy een „ dag met zynen Kleinzoon karel, omtrent tien jaaren „ oud, verhaalde hem zyne voornaamfte oorlogsbedryven, „ en vroeg hem ten laatften: wel nu , myn Zoon, wat „ dunkt u'van myne lotgevallen? vindt gy, dat ik my ,, dapperlyk gedraagen heb? De jonge karel, die met „ groote oplettendheid geluisterd hadt, gaf zynen Groot„ vader dit antwoord: ik ben vry wel te vreden met het „ geen gy verricht hebt; doch eene zaak kan ik u niet „ vergeeven. Op de vraage, wat? zeide hy, dat gy u „ te Infpruk voor den Hertoge maurits weggemaakt „ hebt. Welke moeite de Keizer aanwendde, om hem „ te beduiden, dat het uit nooddwang gefchied was, en „ om niet gevangen genomen te worden, t kon niet hel„ pen. De jonge karel bleef'er fier by, dathy, in dat of „ dergelyk geval, niet vlugten zou. De Keizer verwonderde „ zich over die ftandvastigheid, omhelsde den Jongeling „ teederlyk, en nog lang daarna kon hy zich van lag„ chen niet onthouden, zoo dikwyls men hem van Don „ karel fprak. „ Onaangezien de Keizer geen gevaaren in den oorlog „ ontzag, fchynt hy echter zeer oplettend op zyne ge„ zondheid geweest te zyn. Niet alleen verkoos hy, tot (*) Prosper levesque. i feg. 7. niet vlugge voetjens 7 goud betreeden; eene zonderlinge Metaphor! Dan wy ftappen 'er af. Veel (ook een aantal Synoni. men) gaat door onder dj verfchoonende Licentia Poëtica. 6. Over de Spreuk : Eendragt maakt Magt; door d. van jser schaaf. Een belangryk en onderhoudend Stuk. 7. Over den algemeenen inhoud der Zedenleere , of over de Regten (Rechten) en Pligten der Menfchen. Eene alzins juiste, wei doorwerkte, en fchoone Verhandeling, de herhaalde Jeezing van elk eenen, die aan zyne beftemming als Mensch tracht te beantwoorden, overwaardig. 8. Over de Fyands-liefde; door d. van der schaaf. Eene Verhandeling , die de zachtmoedige gevoelens des Schryvers al2ïns kenfehetst, en welker inhoud wy wenschten, dat algemeen aangenomen en gevolgd wierd. 9. De Deugdzame alleen leeft gelukkig. Een kort, doch niet onbevallig, Vertoog. 10. My  te weesp. I39 10. Myne Wandeling; een Leerdicht , door H. H., hier en daar niet van Dichterlyke fchoonheid ontbloot. ir. Eene Latynfche Verhandeling, over den Eenhoorn in de Heilige Schrift; met derzelver Nederduitfche Vertaaling : waarover wy hetzelfde oordeel vellen , als over No. 2. 12. Over de Onflerfelykheid der Ziele; door puruppus zweerts , Med. Dotl. Eene zeer uitgebreide Wysgeerige en fchoone Verhandeling, waarin de Schryver de gewoone bewyzen, uit de Rede voor dat Leerftuk afgeleid, onderzoekt en ontzenuwt ; waardoor hy gelegenheid vindt, om de noodzaaklykheid en waardy eener nadere Godlyke Openbaaring, ons in den Bybel gefchonken, aan te dringen. Hier en daac hebben wy den ftyl des Schryvers eenigzins omflagtig en langdraadig gevonden. 13. De Laster. Een vry goed Dichtftuk. Wy hoopen , dat deze Verhandelingen by onze Landgenooten in dier voege zullen ontvangen worden , dat het Genootfchap „ voor het Menschdom" zich aangemoedigd zie, ter verdere algemeenmaaking van deszelfs lettervruchten. Feestviering, ter vyftigfte Verf aar ing van het Genootfchap, onder de Zinfpreuk'. Concordia & Libertate. Te Amjlerdam, bj P. J. Uylenbroek, J708. In tfo. 59 bl. Op den 26 Oétober 1798 , de dag zynde dat het loflyk Amfterdamsch Letterkundig Genootfchap, onder de Zinfpreuk: Concordia & Libertate, eene halve eeuw gebloeid had, befloten de gezamentlyke Leden tot het plegtig vieren van deszelfs vyftigfte Verjaaring , op dezelfde wyze als, in 1773, deszelfs vyf-en-twintig jaarig Feest was gevierd geworden. Men verkoos ren dien einde, tot het doen der Redevoering, den Voorzitter ph. h. ihemmen , en tot het voorieezen van een Dichtftuk, den Medebeftierder j. f helmërs; terwyl de laatst afgetredene Voorzitter a. bonn benoemd wierd, om deze plegtigbeid door eene gepaste Aanfpraak en Slotrede te openen en te fluiten, gelyk voor vyf-en - twintig jaaren door den Voor- zitter gefchied was. Welke werkzaamheden, vervolgens door den druk gemeen gemaakt zynde, wy thans ter beoordeeling voor ons hebben. Wat, in de eerfte plaats, de Redevoering van den Geneesheer ph. h. themmen- betreft, dezelve is. naar den aart der plegtigheid ingericht, en behelst weinig meer dan eene optelling van het geen , federt de laatfte vyf - en - twintig jaaren, in dit Genootfchap voorgevallen is, een verflag van de werkzaamheden die in hetzelve geoefend worden, en eenige loftuitingen aan de toehoorders. Wy twyfelen echter niet,  FXESTVIEIUNe. Biet, of dezelve zal by het uit/preken wel voldaan hebben ; doch of dezelve by de lezing ooit voor anderen , buiten de Leden van het voornoemde Genootfchap, belangryk zy, daaraan twyfelen wy zeer; ten minften ons zyn de huishoudelyke voorvallen in eene Maatfchappy, waarvan wy geen lid zyn, tamelyk onverfchillig. üe Vooraffpraak en Slotrede van den Hoogleeraar a. bokn zyn fraai, naarmate zy kort zyn. De Feestzang door j. r. melmers is met recht een kunstjuweel , vol fchoone en verhevene gedachten , in vloeijende vaarzen en in een welfprcekenden ftyl. Voor het overige behelst deze bundel nog, behalven een Voorbericht , en een Naamlyst der Leden , een Dichtftuk door J. g. doornik , ter gelegenheid van de eerfte Verhan. deling na het vyftig - jaarig Feest voorgelezen, het welk, fchoon beneden den genoemden Feestzang, echter zyne yerdienfte heeft , en zelfs fraai genoemd mag worden; deszelfs trochaifche voetmaat is ongedwongen, en zet het onderwerp zelfs bevalligheid by. Tot eene proeve fchryven wy hes laatfte gedeelte af. Van Olimpus hoogen bergtop, Zag het Hoofd der hemelgoón V Bly geluk der feestgenooter., Steeg van zyn' verheven troon: Hy ontfronfte d'achtbren winkbraauw , Lei vernoegd zyn1 blikzem neêr; In 't verbluf der zuivere onfchuld" Sprak hy, „ voegt geen Jlrafgeweer." Daadlyk daalde hy op de aarde; Staatig trad hy in de zaal; En, daar alles zweeg en knielde, Voerde hy deeze acktbre taal: Waarde Telgen van de Dochter, Uit myn eigen brein gebaard! Gy, die fmaak vereent met kennis, Deugd met wysbegeerte paart! „ 'k Zag, vit 's hemels hooge zaaien, Met verrukking, op uw vreugd. „ Schier is 't heil der Hemelgoden Hier het deel van kunde tn deugd. „ '/ Noodlot hetft aan u befchoren Dat dit heil zo lange duur1 M Als uw paar Bejchtrmgodinnen Woont in uwen tempelmuur. „ Zorgt  ÏEESTVIERINfl. Zorgt dan dat de bleeke Wangunst Nimmer heimlyk binntnftuip'', „ Dat geen Jlang der helfc-e Twe dragt Uwen dorpel ooit bekruip'. , Dan zal fteeds uw kunstchoor bloeijen : 't Strekt tot roem van Gysbrechts wal, „ Waar het, in vollen luister, 't Jubelfeest eens vieren zal" Jupiter fteeg naar d'Olimpus, Toen de blonde Auroir" verfcheen; En de blyde Kunstgenooten, Slaande Jiand en hand in één, Zwoeren, met een blaakend harte, Dat de woede van den tyd Nooit het outer zou verbryzlen, Aan de Vriendfchap toegewyd. Kleine Dichterlyke Handfchriften. Elfde Schakeering. Te Alttfteldam, by P. J. Uylenbroek. In gr. Zvo. 168 bl. Sints wy onze Lezers verflag gaven van den inhoud der vorige Schakeering van dit allefints uitmuntend Dichtwerk (»), hebben wy het genoegen hetzelve weder met eene Schakeering vermeerderd te zien. — Dezelve beftaat uit zes enveertig onderfcheiden Dichtftukken van de beroemdfte en besta Dichters, als de clercq, bilderqyk, de tunes, du pró, KINKER , ARNTZliNIUS , van LENNEP , BLEECKER , BARBAZ , outhuys , WITSEN GEYSaEEK, MOENS , MEYER , j. FOKKE , HOFFham, helmers , THEMMEN , tollens , van WINTER NSZ. , van ysselsteim , uylenbroek , en een ongenoemde. Over het algemeen overtreffen de Dichtftukken in deze Schakeering in fchoonheid die, uit welken de vorige beftaat; inzonderheid heeft ons het eerfte Stuk, zynde een brief aan Sancho Vanca, naar het Fransch, door j. de cleecq, wél behaagd, fchoon dezelve hier en daar eenigfiuts gewrongen vertaald fchynt. Maar den grootften lof zyn wy den braaven Vaderlandfchen Dichter j. f. helmers verfchuldigd, wegens zyne' twee Dichtftukken, getyteld: De Batavieren, en Aan myn Vadetland. Het 'eerfte, waarin de verdienftelyke Vaderlander getracht heeft de zeden, gewoonten, aart en gebruiken, der Batavieren af te fchetfen, ftrekt, als een eerfte Zang, tot eene proeve, welke, zo dezelve voldoet, door de oveiige Zangen zal gevolgd worden. Schoon wy, voor wy het begonnen te C*j Zie Mg. VtótrL UtU voor I7yö. bl.  14-3 bichtjsrlyke handschriften. lezen , vreesden hierin veel uit den Klattdius Civilis van r. van steen wyk , en den Germanicus van Juffr. van merken ontleend te vinden , zagen wy met geen gering, genoegen , dat niet alleen de gefchetfte tafereelen uitmuntend fraai en kiesch behandeld , maar ook nieuw waren. Welk eene ver. fcheidenheid! welk een rykdom van dichteriyke fchoonheden! ■" Het tweede Dichtftuk, Aan myn Vaderland, kenmerkt des Dichters gevoe.ige deelneeming in den tegenwoordige™ treurigen toeftand van ons weleer zo gelukkig en bloeijend Vaderland; dit Stukje is niet minder fraai, en vol edele gevoelens. Voor het overige, vindt men weder, even als in de vorige Schakeering , eenige Navolgingen van Horatius, door van winter ksz. , eenige geestige Puntdichten van bilüerdyk en hoffham, eenige Romancen, waaronder de aartige Chronyk der Liefde , door p. g. witsen GEYSBEtK, uit het Engelsch van cowley vertaald, met recht derzelver plaats verdient; voor het overige kiezen wy, tot eene proeve, uit de zedelyke fluitjes, dat van c< outhuys, getyteld: onontbeerlyice dingen. Nouchirvan, die zyn1 fcepter deedi Tot heil van volk by volk verftrekken , Wiens zorg, al wat den bloei vertreedt, Dwong uit zyn platen te vertrekken: Was eens begerig uit den 'mond Van Ali , zyn Vifier, te weten, Wat dingen op 't benedenrand In nadruk onontbeerlyk heten ? De dienaar was terftond bereid Den Vorst een fprekend blyk te geven Van fpoedige gehoorzaamheid, En heeft daarop dus aangeheven ; Denk met de vrouwen aan den dood, Hierby , dat elk, hy mag regeren , Of voedt zich met gebedeld brood. Der andren hulp niet kan ontberen. Dit andwoord van den Hoveling Moest by den Vorst verwondring baren, Die des van hem bevel ontfing Zich eens wat nader te verklaren. ó Koning! Jprak hy, zoo de hand Der Almacht ons de vrouw liet derven; Dan moest myn dierbaar vaderland Een" prins, zoo goed als gy zyt, derven. En  DK5HTERLTKE HANDSCHMFTEN. «43 En was het menfchelyk ge/lacht Onflerflyk , als de hoge Goden, Had gy dan immer wel verwacht Dat u de kroon ware aangeboden! En had de fterveling beneên Niet nodig ieders dienslbetoning; Zou ik dan uw paleis betreên Als dienaar van den besten Koning! Lierzang, op het aannemen der Staatsregeling voor het Ba' taafjche Volk. Te Amfteldam, by A. Ballier. In gr. %ve. 14 bl. Lierzang, aan het Bataaffche Volk; by gelegenheid van het benoemen der Leden tot het Vertegenwoordigend Ligchaam, Te Amfteldam, by P. J. Uylenbroek. In gr. ilvo. 11 bl. Twee fraaijs Dichtftukken, beiden zonder naam van maker, waarin de onderwerpen der twee bovengenoemde gewigtige gebeurtenisfen op een' ftouten trant bezongen worden. Zy zyn beiden juist op den toon, dien de onderwerpen vereischten, geftemd, en het verhevene der poëzy daarin met de vrye en ronde Bataaffche taal veréénigd. De Geleerde Vrouw, Blyfpel. Gevolgd naar het Hoogduitsch. Te Amfteldam, by P. J. Uylenbroek. In èvo. 144 bl. Dezelfde aanmerking, welke wy reeds al te veel gelegenheid vonden tegen zo menig Zedekundig Vertoog, of Leerreden , te maken, hebben wy ook tegen dit Blyfpel. Stelt men aan zyne Horers of Lezers deze of gene kwade hebbelykheden, welke men meent dat wel by fommigen hunner zullen voorhanden zyn, in die verregaande uiterften voor, waarin dezelve geheel niet, of ten minften Hechts zeer zelden, onder de menfchen gevonden worden , dan heeft men algemeen de natuurlykfte verontfchuldigingen te wachten. Niemand zal in de ontworpen fchets zyn beeld vinden, en het ganfche voorftel zal welligt de verlangde uitwerking geheel misfen. De Vervaardiger van dit Blyfpel fchynt ons zulks niet genoeg voor ogen gehad te hebben. Zyne Geleerde Vrouw, die anders toch ondertleld wordt natuurlyk verftand te bezitten, is langen tyd een volmaakte zottin. Het is wel waar, dat de waan van Geleerdheid reeds meermaal onder verfchillende gedaanten de grootHe dwaasheden heeft voortgebragt, en dat de roemzucht , ook wanneer zy op dit punt gevestigd is, ons onszelvea zeer verr* kan  144 DB GELEERDE VROUW. kan dösn vergeten. Maar mogen al eens, in dezen befchaafJen lydkring, fommige Vrouwen, door ene te verr' getrokken leeslust en de zucht om daardoor te fchitteren, hunne huislyke belangen niet naar behoren achten , weinige toch zullen tot den fchyn dier uitfporigheden komen , waartoe de Baronnes van Rheinthal vervalt, — weinige ook, wier omftandigheden dit maar in enig deel gehengen zouden. Had .de Autheur zulks wat meer in het oog gehouden, zyn Stuk zou, onzes oordeels, ook op kleinere verkeerdheden, fchoon van denzelfden aard, doelmatiger hebben kunnen werken. Voor het overige is dit Blyfpel in zyn geheel vol geest en leren. De fcherts van den beroemden molière is ook daarby ten gronddag gelegd; terwyl hier anders, en dus voor ons meer gepast , de fatyre naar den fmaak onzer tegenwoordige letterkunde is ingericht. Een aantal, vernuftige trekken , welke in dit Stuk flag op flag voorkomen , zyn vast in ftaat zelfs de ftevigfte lagchfpieren in beweging te brengen. De Gelukkige Inval, Blyfpel. Gevolgd naar het Hoogduitsch. Te Amfteldam, by P. J. Uylenbroek, 1798. In Svo. 69 bi. Wy hebben dezen Gelukkigen Inval zeer fmakeloos en gezocht gevonden. Een iong doorbrenger heeft zyn meisje te gast genodigd , en Ziet zich daarenboven van nog een aantal andere gasten overvallen. Hy meende zich, hoezeer aan de ganfche wereld reeds fchuldig, evenwel nog te zullen redden, nog wel eens lieden te zullen vinden, die hem het benodigde voor de maaltyd borgden. Maar dit was buiten de waard gerekend. Hy moest zich dus met zynen knecht op allerhande uitvluchten fpitfen, om nog met enig fatfoen van zyne onwelkome gasten af te komen. Dan deze uitvluchten, daar zy telkens niet bateden, vermeerderen flechts zyne verlegenheid. Eindlyk krygt Flip den gelukkigen inval. Hy zorgt, dat ene der zich in het gezelfchap bevindende dames in den waan gebragt worde, dat de pokfmet, waarvoor zy uiterst bevreesd is, in het huis van den gastheer woedt. Zy, daarop natuurlyk onthutst, verlaat hetzelve ogenbliklyk, en wordt, tot grote blydfchap van den beklemden jakhals, aanftonds van de overigen gevolgd. —»— Zeker hadden wy hier iets gansch anders verwacht.  ALQEMEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. DANiëL en de XII Kleine Profeeten. Naar het Hebreeuwsch. Door ysbrand van hamelsveld. Te Amfteldam, by M. de Biuyn. In gr. 'èvo. 434 bl. Behalven den Profeet DANiëL, zyn niet alle de, dus genoemde, Kleine Profeeten, zoo geheeten , omdat de ftukken, die wy van hun overig hebben, Hechts kort en niet uitgeftrekt zyn, maar alleen de fchriften van hosea , joëL en amos , in dit, en de negen overige in een volgend, Boekdeel voorhanden. Voor zo veel daNiè'l's Gefchrift, vroeg en laat, aan verfcheiden tegenbedenkingen ten doel geilaan heeft, agten wy, onzen Leezeren geenen ondienst te zullen doen met de opgave van de oplosfing, door den fchranderen en geleerden van hamels veld van eenigen dier zwaarigheden gegeeven. Over het gouden Beeld, door Ncbukadnezar opgericht , de weigering van daniêls vrienden , om het Beeld te aanbidden , de ftraffe, hun deswegen opgelegd, en de wonderdaadige bevryding, loopen de eerfte aanmerkingen. Zie hier 's Mans bedenkingen omtrent de grootte en de evenredigheid van dat Beeld. „ Een gouden „ beeld (fchryft hy) van 60 ellen hoog , en 6 ellen „ breed of dik, zou een verbaazenden fchat van meer dan „ 1305 millioenen Dukaten hebben moeten kosten, meer „ goud, dan 'er tegenwoordig misfchien in geheel Eu„ ropa is; doch, vooreerst, de Griekfche vertaling leest, „in plaats van 60, Hechts 6 ellen, wanneer een dui„ zendfte gedeelte van de bovengenoemde fomme genoeg„ zaam zou geweest zyn; maar, daarenboven, een gou„ den beeld kan ook zyn een verguld, met goud over„ trokken beeld, en in dat geval verliest de tegenwerping „ haare kracht. „ Maar, (vervolgt van hamelsveld) welke even„ redigheid! een beeld van 60 ellen hoogte tegen 6 el„ len dikte of breedte, dat is 10 tegen 1, daar de nat ."TT- «799. N!?. 4. K „ tuur-  I^ó" Y. VAN HAMELSVELD , tuurlyke evenredigheid tusfchen de lengte en de dikte, V, in het raenschlyk ligchaam , ftaat als 6 tegen i. —'„ Hier kan men aanmerken , dat de Griekfche vertaling „ alleen 6 ellen voor de hoogte leest , zonder van de „ breedte te melden. Ten tweeden , men kan het „ beeld een voetftuk van eenige ellen geven, die met de „ hoogte van het beeld zyn medegerekend. —— Eindelyk, „ kan men zeggen, dat in die tyden het zeer mogelyk is, „ dat een beeld meer gouds dan evenredigheids gehad „ hebbe, behalven nog dat deze lengte gediend kan heb„ ben, om aan het beeld, op eenigen afftand, een meer „ dan menschlyk voorkomen te geven." Over DANiê'l's Verlosfing uit het Leeuwenhol, Hoofdjï. VI. verhaald , ontmoeten wy de volgende aanmerkingen. „ De gefchiedenis van daniSls verlosfing uit het leeu„ wenhol, obder darius of kijaxares II, is ook niet „ onaangevochten gebleven 5 men heeft dezelve zeer zon„ derling, en in haare omftandigheden ongelooflyk, ge., vonden. Zonderbaar is dezelve in de daad , maar is dan al wat zonderbaar is, ongelooflyk? Integendeel, het , zy wy de gefchiedenis befehouwen van den kant van ', daniè'ls vyanden, of met betrekking tot de oogmerken, „ welke de Voorzienigheid kon hebben, vinden wy alles , alzins in eene gepaste orde en famenhang, die ons voor ' de waarheid en echtheid borge ftaat. —- Daniël, een „ Staatsdienaar aan het Hof van Babel, wordt, na de „ verovering der Stad , in den aanzienlykften eerepost , verheven aan het Hof van den Overwinnaar; deze was de gewoone handelwyze van cyrtjs, dat hy wyze er* - uitmuntende mannen der overwonnen volken aan zyn " Hof bevorderde en in eere hieldt; evenwel dit moest yverzuchtige Grooten in den krop fteeken, geen wonder ' dan, dat zy een plan beraamen, om dezen gunfteling te " doen vallen. — De Meden en Perfen waren niet zoo by. geloovig als andere volken der Oudheid , zy hadden " zelfs van de bygeloovigheden van dezen eenen afkeer, " de Babyloniën en Chaldeën daartegen waren de byge„ loovigften van allen — zy kenden danièls Gödsdien, ftigheid; zy vonden dan het middel uit, om den Vorst *, voor te ftellen, dat niemand eene maand lang iet van Goden of menfchen zou verzoeken, dan alleen van den Köning. Dit voorftel kon darius hoogmoed ftreelen, ' en wy lezen , in de daad , dit karakter van hem by XENOioN, dat hy, hoe zeer anders een wakker Vorst, „ vat-  DANiëL, ENZ. 147 „ vatbaar was voor vleijeryen; tevens kon dit voorftel „ den fchyn hebben, om de Chalclecuwfche bygeloovighe„ den ten toon te ftellen, en hun de onmagt hunner „ Goden aan te toonen, als thans onderworpen aan eenen „Vorst, die, meer dan zy, weldaaden kon fchenken; „ terwyl bovendien de Heidenen meest gewoon waren „ tydelyke en ligchaamlyke zegeningen van hunne Goden „ te begeeren ; en tevens kon dit voorftel dienen, om „ DANiëL in den ftrik te doen vallen, wiens gemoede„ lykheid , die zy misfchien ook voor bygeloovigheid „ hielden, hem niet zou toelaaten, zyne gewoone Gods- „ dienstoefeningen te verwaarloozen. Zy deeden dit „ voorftel zonder voorkennis van DANiëL, en de Vorst „ verzuimde hem te raadplegen in een ftuk, het welk „ voor zyne eere zoo ftreelende fcheen." Zie hier 's Mans gedagten over de vermaarde plaats, dan. IX: 24, enz. „ Na alles, (dus fchryft hy, onder ,, andere) wat ik over dezelve (Voorzegging) heb gelezen, ,, kan ik niet ontveinzen, dat ik geheel in het onzekere ,, fta, wanneer ik afga van de gewoone verklaring,volgends „ welke deze Voorzegging den toeftand van de herbou„ wing van Jcrufalem , en de lotgevallen dier Stad tot „ den messias, en vervolgends tot den vollen ondergang „ van den Joodfchen Staat, zal befchryven. „ De redenen daar voor zyn, by my, dat van alle de „ verklaringen van de tydsbepaling die, welke wecken, „ byzonder jaarweeken , aanneemt, onderfcheiden van ,, dagweeken, dan. X: 2, de natuuriykfte is, terwyl alle „ de anderen raadzelachtig worden. 70 Jaarweeken zyn „ 490 jaaren, hoe men nu ook moge tellen of rekenen , „ waar men ze ook aanvangt, men zal altyd uitkomen „ op of omtrent den tyd van jesus, en, wanneer men „ opmerkt, dat deze 70 weeken in byzondere tydperken „ verdeeld worden, worden zelfs nog veele zwaarighe„ den in de tydrekening weggenomen. Ten tweeden, je„ sus zelve haalt deze Voorzegging aan, en past derzelver „ laatfte woorden toe op de verwoesting van Jerufalem, ,, het welk ons^ Christenen ten waarborge ftrekt, dat wy ,, niet mistasten, wanneer wy ze in dien zelfden zin op„ vatten, te min,daar de bewoordingen ons ook duidelyk „ tot de verwoesting van Jerufalem, en den ondergang „ van den Joodfchen Staat, leiden. „ Wanneer men hier tegen aanmerkt, (dus vervolgt Ka „ van  14" t. van hamelsveld „ van hamelsveld) dat DANiè'LS begeerte, om het her„ ftel van Stad en Tempel te weten, niet beantwoord wordt, „ door het opgeven van den fterftyd van den messias, en „ de laatfte verwoesting van Stad en Tempel, erken ik in „ deze aanmerking wel eene fchynbaarheid, doch, voel „ geene overtuiging. DANiëL bekomt een regelrecht antwoord op zyn Gebed, in die woorden van den „ Engel GABRiëL, dat het bevel tot den herbouw van „ Jerufalem reeds gegeven was, by den aanvang van zyn „ Gebed, vs. 23, maar hy wordt tevens opgewekt, om dit „ bevel wel te verftaan, en het opmerkzaam te vergelyken „ met het voorgaand Gezicht, waar in hem zoo veele wis„ felingen van ryken en zoo veele wederwaardigheden van „ zyn volk en land voorfpeld waren. Hier uit mogen „ wy afleiden, dat de volgende Godfpraak hem inlichting „ zal geven, om die vergelyking behoorlyk in te rich„ ten, en dus kan het niet bevreemden, dat dezelve in „ een kort beftek afloopt tot den messias, als den Over„winnaar, en Grondlegger van het Nieuw Godsryk, en „ de flooping en ontbinding van den Joodfchen Staat." Meer dan eens gaven wy proeven van van hamelsveld's Vertaalinge van zulke gedeelten der Schriftuure, welke, in den eigenlyken zin, poëtisch mogen genoemd worden. Wy deeden zulks, onder andere, met oogmerk om onzen Leezeren het fraaie, het verhevene, der Oosterfebe, en alzoo ook der Bybelfche , Dichtkunde te doen opmerken, en hier door het leezen der Gewyde Schriften, in deeze Vertaaling, tot hunne oorfpronklyke fchoonheid, als 't ware , te rug gebragt , de zulken aan te pryzen , die, door het ftroeve onzer gewoone Overzettinge, daar van worden te rug gehouden. Thans valt, ten deezen oogmerke, onze keuze op het volfchoone Dichtftuk, te vinden by hosea , Hoofd/luk XI, waar van de algemeene inhoud, door van hamelsveld, aldus wordt opgegeeven: „ Van deszelfs eerften oorfprong af, heeft God den Ifraëli- „ ten wélgedaan. Door fnoode ondankbaarheden „ noodzaken zy hem, als 't ware, tot ftraffe. Zy „ zullen ook in ballinglchap na Jsfyrië gevoerd wor„ den. Doch ééns zal God zich over hen ontfermen, en hen in hun Vaderland te rug brengen." Zie hier de dichterlyke befchryving van het gemelde Godsbewind. „ Toen  DANiëL, ENZ. 149 „ Toen Ifraêl een kind . Hoofdft. ,, Nog was, had 'k hem reeds lief. XI. „ Myn Zoon riep 'k uit Egypten. vs. 1. „ Hoe meer men hen ooit riep, 2. „ Hoe meer zy zich van my „ Verwyderden zy brachten „ Hun offers aan de Baak, „ Hun wierook rookten zy „ Voor hunne afgodsbeelden. „ Ik zelv' heb Efrsim, g. „ Dit kind, toen leeren gaan, „ Ik nam hen op myn' armen: „ Maar zy erkenden niet, Dat ik hun helper was. „ Ik hield aan kinderbanden, 4. „ Aan liefdekoorden , hen. ,, Ik handelde met hen, „ Gelyk men eenen muilband „ Aan eenig beest ontneemt; Terwyl 'k, in overvloed » En mild, zyn voedzel reikte. „ Hy moet maar weder na» 5. „ Egypte in balüngfchap, ,, En Asfur zal zyn Koning „ Nu wezen, omdat zy „ Geftadig weig'rig zyn , „ Om tot my weêr te keeren. „ Het oorlogszwaard zal dan 6. Huisvesten in zyn' fteên, » Zyn' grendelen verbryz'Ien; „ Dus zullen zy de vrucht „ Genieten van hun plans. „ Myn volk blyft fteeds onzeker, ji ,. Afkeerig jegens my; „ Men roept hen wel tot God, Maar niemand roemt myn hoogheid. Zou ik, 6 Efraim! t. „ U leveren ten prooi f „ U, Isrel\ overgeven? „ Zou ik als Adama „ U maaken? Zou ik u „ Als Zeboim verwoesten ? „ Myn hart keert in my omj „ Myn zuchten zyn in my „ Verhit door mededoogen. „ 6 Neen! ik zal den gloed m. j, Van mynen feilen toorn K 3 „ Niei  150 Y. VAN HAMELS VELD, DANiëL, ENZ. Hoofdft. ,, Niet gantsch en al doen werken. XI. „ Neen, ik zal Efraim vs, $. „ Niet telkens weer op nieuw, „ Noch voor altyd, verderven. „ ik ben toch God, geen mensch; „ De Heilige onder u. „ 'k Kom niet, in woede ontdoken. 10. „ Zy zullen jova God „ Eéns volgen dan, wanneer „ Hy als een leeuw zal brullen. ,, Ja, als hy brullen zal, „ Dan zullen, met ontzag, ,, Uw' Zoonen van het Westen 11. „ Aanfnellen. Met ontzag „ Zal men dan uit Egypf „ Aanfnellen als een vogel, „ Aanfnellen als een duif, „ Geheel uit Asfurs land. „ Dan zal ik hen hun huizen „ Weêr doen bewoonen. — Dit, „ Dit fpreekt jehova God!" In onze volgende aankondiging, zullen wy, uit de, dus genoemde, Kleine Profeeten, 't een en ander mededeelen. üefchryving van het Godsdien/lig en Zedelyk Karakter van Jefus Christus. Uitgegeeven door de Maatfchap' py: Tot Nut van 't Algemeen. Te Amfteldam, by H. Keyzer, C. de Vries en H. van Munfter, 1798. In 8vo. 9b1 bl. De loflyke Maatfchappy: Tot Nut van *t Algemeen, fteeds onvermoeid in de hartelykfte pogingen om verlichting en zedelyk nut, ook onder de Minvermogenden, uit te breiden, vorderde , in den Jare 1795, daartoe ene duidelyke en levendige befchryving van Jefus' godsdienftig en zedelyk karakter , gedurende zyne ver„ kering onder de menfchen, met voordragt in hoeverre 9, hetzelve tot een voorbeeld ter navolginge van alle „ Kristenen kan en moet verftrekken." Uit een zevental van ingekomen Verhandelingen, gaf zy 'er twee in 't licht. De eerfte, van eelco tinüa, Leeraar der Hervorm-  godsd. en zedee. karakter van jesus. I5I vormden te Vlisfingen, behaalde den Gouden, de twede, van anna maria moüns, te Hoorn, den Zilveren Eerprys. Dat het geven van goede Karakterfchetzen, hoe ongemeen nuttig, echter, by alle mogelyke hulpmiddelen zelfs, nog gansch gene gemaklyke taak zy, zal ieder bevoegd beoordeelaar weten. Voorts valt het een ieder van zel.ve in het oog, dat deze moeilykheid natuurlyk toeneemt en groter wordt, naarmate het Karakter, dat men zich voorneemt te treffen, van het gewone meerder afwykt. En wie kan dan ooit ene volkomen waardige, en aan het verheven Origineel geheel rechtdoende, befchryving van het Godsdienftig eh Zedelyk Karakter van onzen Groten Heiland verwachten? Dit in aanmerking genomen, hebben wy de beide, in dezen bundel voorkomende , Verhandelingen met zoveel meer fmaak en genoegen gelezen. Het zyn, in de daad, fchone opftellen, en vooral voor het oogmerk der Maatfchappy wel gepast. In de geleidelykfte orde, met alle mogelyke klaarheid en ware eenvoudigheid, ontwikkelt de Leeraar tinga zyne ■ opgehangen fchets van Jefus' Godsdienftig en Zedelyk Karakter , waarvan by hem de grondtrekken hierop nederkomen: „ Jefus voedde ene zuivere en onvermengde „ liefde tot God zynen Vader, blykbaar in zyne onbe,, paalde gehoorzaamheid, zyn hartgrondig vertrouwen, en „ de beoging van de eer van zynen Hemelfchen Zender. , „ Zozeer als hy het ftille gebed in de eenzaamheid be„ minde, zomin verwaarloosde hy het openbaar gebed in „ de famenkomften. Hy was een flipt waarnemer van „ de Godsdienftige inltellingen , maar hield den Gods„ dienst des hanen van de meeste waardy. Hy ftond „ naar gene hoogheid, hechtte zyn hart niet aan de aar- . „ de, en was in alles vergenoegd. Hy fchuwde alle -,, foort van onmatigheid, verlochende gaarne zichzelven „ om maar zyn nuttig hoofddoel te bereiken. Nogthans „ verdedigde hy zyne aangerande eer ten gepasten tyde. „ In hem woonde de zuiverfte liefde — liefde tot zyne „ moeder, tot zyne vrienden, — tot menfchen in het ge„ meen, — tot zyne vyanden zelfs. Medelyden voedde „ hy met hardnekkigen. Zyne ontferming neigde tot de „ ongelukkigen. Hulpvaardigheid betoonde hy jegens el„ lendigen. Ongemene vriendelykheid bezat by omtrent „ allen. In Jefus erkent men ook den gezelligen man, K 4 „ die  152 GÓDSD. EN ZEDEL. KARAKTER VAN JESUS. „ die zich gaarne overal liet vinden, waar hy van nut „ konde zyn; den nederigen en infchikkelyken — maar „ ook den onverzettelyken vriend der waarheid, — die „ zich nooit ligtvaardig gedroeg, — en nogthans altyd „ onafgebroken en overal bezig was om zyn werk te „ doen, zyn pligt te betrachten." En in alle deze deugden, betoogt de Leeraar verder,moeten wy Jefus trachten na te volgen, offchoon wy hem ook naar onze zwakheid in zedelyke volkomenheid niet geheel gelykvormig kunnen worden, en ook de wyze van derzelver beoefening naar orze omftandigheden en betrekkingen moet worden ingericht, waarover in het byzonder hy zeer verftandig, duidelyk en voldoende, uitweidt. Laatstlyk nog fpoort hy zyne Lezers tot die vereischte navolging opwekkelyk, ernftig m krachtig, aan. De Verhandeling van anna maria moens verdiende allezins met de eerstbekroonde om den prys te dingen. Telkens verraschte ons, cnder de lezing derzelve, de blyde aandoening, dat ook onder onze Nederlandfche Vrouwen nog zulke waardige voorwerpen gevonden worden, wier verlichte denkwys zich zo kennelyk onderlcheidt, en wier warme zucht voor waarheid, Godsdienst en deugd, zo uitnemend fchittert. De verdienftelyke Schryffter verfchilt, in het wezenlyke van haar voorftel, weinig van het eerfte Antwoord. Zy maakte natuurlyk haar eigen ontwerp, volgde in de ontwikkeling hare eigene gedachten , en dit bragt de meeste verfcheidenheid in de voordragt te weeg. Na ene korte en gepaste inleiding, ftelt zy eerst deze drie eigenfchappen , waarin zy de voorname vereischten van enen groten Geest meent te vinden: I. Dat zulk een alle pligten, welke hem te betrachten ftaan, op de volkomenfte wyze kent. II. Dat hy dezelve met moed, geduld, fterkte, en onveranderlyk vast befloten ftandvastigheid, uitoefene; dit met ernst en yver doe, en hierdoor alle hinderpalen uit den weg ruime , zonder zich door iets te laten weerhouden : terwyl hy in de tegenfpoeden, hoe groot, hoe zwaar , hoe menigvuldig, ftandhoudt, zich niet buigt voor de rampen, maar boven alle dezelve verheven is. Dat hy, eindelyk, III. door ene algemene welwillendheid en menfehenliefde , de harten van alle zyne natuurgenoten vero- ve-  godsd. en zedel. karakter van jesus. 153 vere ; overal zaligheid en genoegen zoeke te verfpreiden; zoverr' als elk fchepzel daarvoor vatbaar is ; zelfs den ondankbaren weldaden bewyze, en zyne vyanden liefhebbe. L X „ j Aan deze toets beproeft zy het Godsdienftig en Zedelyk beftaan van den Verlosfer, waarna zy op de gelegde gronden en gegeven ontwikkelingen met ene gepaste uitvoerigheid aandringt, hoe iedereen verpligt is dit verheven voorbeeld te volgen. Wanneer in haar opftel die duidelyke regelmatigheid, die gemakkelyke orde, en allerwege dezelfde populariteit in de uitdrukking heerschten, welke in de Verhandeling van tin ga zo kennelyk gevonden worden, zouden de Beoordeelaars ligt zeergetwyfeld hebben, waar de Gouden Eerprys billyk behoorde. Wy intusfchen wenfchen hartelyk, dat het zedelyk nut, van de lezing dezer beide Stukken te hopen, aan de poping der Maatfchappy, en aan de waarde der opftellen, geëvenredigd moge wezen! Gedenkfchrifien der Maatfchappy van Zendelingfchap, tot Voordplanting van het Evangely in Heidenfche Landen , opgericht binnen London , in Herfstmaand des Jaars 1795. Benevens eenige daar toe betrekkelyke Leerredenen. 11de Deels ijle Stukje. Te Dordrecht , by A. Blusfé en Zoon, 1798. In gr. 3vo. 176 bl. Dit tweede Deels eerfte Stuk dezer Gedenkfchrifien bevat wederom weinig meer, dan eenige Leerredenen, by gelegenheid der tweede algemeene Byeenkomst gehouden. Voorafgaat alleenlyk een kort verflag van de Handelingen der Beftuurders, met by voeging van derzelver naamen. De eerfte Leerrede , van g. lam bert , over Jef. XIX: 23 —25 •> heeft ten onderwerpe, Het Euangelie is de groot/Ie zegen, zoo in zynen aart, als in zyne uitwcrkfelen. De tweede, van th. pentycross, over Jef. XLIII: 6 , Gods roeping moet ons ten regel flrekken. De derde, van w. jay , over Pf. LXXII: 19, 2.0, Bede om den voorfpoed van het Euangelie. De vierde, van d. jones, over Richt. VII: 2, Groote uitwcrkfelen, door zwakke middelen. Zy vertoonen allen dezelfde geestdrift, denzelfden Godsdienstyver, dien wy in voorgaande Leerredenen, hiertoe betrekkelyk, naar verdienften, gepreezen hebben. K 5 Men  154 GEDENKSCHR. DER MAATSCH. VAN ZENDELINGSCHAP. Men zal ook deze Kerkelyke Redevoeringen met genoegen leezen. Wy zien met verlangen het volgende Stuk te gemoet, waarin men ons nader met een ontworpen Plan van Orde voor de Zendelinglchap, en met de wyze van uitvoering der eerfte Bezending naar de Zuidzeefche Eilanden, zal bekend doen worden. Handboekjen der Theophilantropynen, of Aanbidders van God en Vrienden der Menfchen; behelzende eene Verklaaring van hunne Leerftellingen, van hunne Zedckunde en van hunne Godsdienst - oefeningen , benevens een onderricht over de regeling en viering van hunnen eerdienst. Te Amjlerdam, by G. Warnars, 179Ö. In ttvo. 53 bl., behalven de Inleiding van ii bl. Men heeft, in verfcheidene Nieuwstydingen en andere Schriften, veel gewag gemaakt van het onlangs in Frankryk opgericht Godsdienftig Genootfchap, onder den raam van Theophilantropynen, of Aanbidders van God en Vrienden der Menfchen. In dit Handboekjen worden ons daaromtrent eenige nadere berichten medegedeeld, waaruit wy verneemen, dat verfcheiden huisvaders , met het loffelyk oogmerk, om jonge lieden, tegen de menigvuldige gevaaren van verleiding tot ongodsdienftigheid en zedeloosheid , te beveiligen, zyn overeengekomen, om hunne kinderen de gronden van den natuurlyken Godsdienst, welke door alle volkeren der aarde geëerbiedigd wordt , en welke de grondilag van alle eerdienften der aarde is, in te prenten, en, om hunne kinderen des te krachtiger aan de grondbeginzelen van deezen natuurlyken Godsdienst te doen gedenken, ook, op zekere vastgeftelde tyden , met hen eenige uitwendige oeifeningen te houden. — „ Uit vrees, dat door den tyd hunne grondftellingen zouden verbasteren , of hunne uitwendige Godsdienstoeffèningen met bygeloovige inftellingen overlaaden worden , hebben zy een' onder hun verzocht, de openlegging van het een en ander in eene gefchikte orde en in een kort beftek by een te verzamelen." Deze door hun goedgekeurde verzameling wordt, in dit Handboekjen, in 't licht gegeeven. „ Men zal ons niet befchuldigen," zeggen de Uitgeevers in de voorafgaande Inleiding, „ dat wy eerzuchtige Se&arisfen zyn , noch dat ons oogmerk is, om, ten onzen voordeele, een nieuw Priester-  HANDBOEKJEN DER THEOPHILANTROPYNEN. 155 terfchap op te rechten. De beöeffening van den Eerdienst der Theophilantropynen vordert geene bezoldigde Bedienaars, Voorleezers of Redenaars, welker verrichtingen kortttondig zyn, en door hoofden van huisgezinnen worden waargenomen; deezen alleen zyn voldoende. Wy draagen den volke geenen, nieuwen Godsdienst , noch eenen nieuwen Eerdienst voor: onze Godsdienst is de algemeene ; onze Eerdienst klimt op tot de allervroegfte tvden ; en men zal uit de ontvouwing onzer leer kunnen zien, dat wy vrienden zyn van alle de Eerdienften der aarde; wy eerbiedigen hunne Leerftellingen, wy beoellenen hunne Zedekunde. Wel verre dus, dat het Theonhilantropynismus eene nieuwe fecle zoude zyn, is hetzelve veeleer gefchikt, om alle de aanweezig zynde in éen gevoelen te veréénigen , dat namentlyk van godsvrucht, van liefdaadigheid, van eendragt en van verdraagzaamheid." Voorts bevat dit Boekjen de volgende Hoofdltukken. Eerfte Hoofdftuk, Leerftellingen der Theophilantropynen. Zy hebben maar twee geloofspunten, ES beftaan van God en de onfterfelykheid der Ziele. Tweede Huofdft. Zedekunde der Theophilantropynen. Zy is gegrond opI dit voorfchrift: Bid God' aan; bemin uwen medemensen: maak u nuttig voor het Vaderland. Derde Hoofd GodsdienstoefFeningen der Theophilantropynen. De geheele Godsdienst van hun is bevat in de twee voorgaande Hoofdftukken ;" (dus wordt dit Hoofdftuk Svangen O „ zy vinden in dezelve eene korte verklaadnfvan alle hunne pligten.» Dan volgen byzondere voorfchriften voor het dagelyksch gedrag; omtrent Godsdienftig en Zedefeesten; over de plechtigheid by de geboorte van een Kind; het Godsdienftig onderwys voor Kinderen-het Huuwelyk ; en de laatfte plichten aan Dooden. De eerfte uitgave van dit Werkjen behelsde mets meer, dan eene openlegging van de Zedekunde en Godsdienstoefeningen Pder Theophilantropynen. Deeze openlegging werd "oen voldoende gerekend , omdat de Eerdienst der Theophilantropynen zich tot Hechts eenige huisgezinnen bemalcK daar echter dezelve ter deezer tyd meer algemeen bekend is geworden, heeft men noodig geoordeeld eene wVze te bepaalen, welke de regeling gemakkelyk maakt voYor de geenen die deezen Eerdienst begeeren Voort te ïlanten opdat hy overal eenheid en eenvouwigheid van l ondlïeilSen e^ uitwendigheden behoud;. Men heeft leswegens in deze uitgave, waarna de Nederlandfche Ver-  I56 HANDBOEKJEN DER THEOPHILANTROPYNEN. taaling gedaan is, nog een Voorfchrift ingevoegd, ter regeling en viering van den Eerdienst der Theophilantropynen. Al wie daarmede nader begeert bekend te worden, moet dit Werk jen zelf leezen. Wy zouden, om alles open te leggen , wat tot deze nieuwe inrichting van Godsdienstoeffeningen behoort , het geheel moeten affchryven. Godsdienftige Jaarkring der Theophilantropynen, of GodVereer er s en Menfchenvr lenden. Behelzende eene Verzameling van Redenvoeringen , Voorlezingen , Lofzangen en Uittrekfels over den Godsdienst en algemeene Z.edekunde, gefchikt om gelezen te worden het gant/che jaar door, zo in de openbaare Byéénkomften als in de Huisgezinnen. Eerfte Stukje. Te Amjlerdam, by G. Warnars, 179^. In 'óvo. 260 bl., behalven eene Inleiding van 10 bl. Eene nadere bydraage tot de Gefchiedenis en den waaren toeftand van het veel geruchtmaakend Theophilantropisch Gezelfchap. Vooraf gaat een kort Historisch Bericht, waar uit men ziet, dat de Eerdienst in het hier voren aangekondigd Handboekjen , in September 1796 te Parys allereerst in 't licht gegeeven , destyds alleenlyk door eenige familien, in de ftilte der huislyke famenwooning, werd geoefend; dat kort daarna door vyf hoofden van huisgezinnen een Genootfchap, waartoe de toegang aan het publiek opengefteld werd, opgericht, en de eerfte openlyke famenkomst in January 1797 begonnen is. „Men nam aan, het Manuël of Handboekjen der Theophilantropen; en maakte affpraak om de algemeene famenkomlten te houden, op de dagen overéénkomende met de Zondagen, zonder dat deeze fchikking echter andere gezelfchappen beletten zou, zodanigen anderen dag te verkiezen als dezelven gevoeglyk zouden oordeelen. Koit daar aan wierden andere Vergaderingen aangelegd, waarvan eenigen den tienden, anderen, den zevenden dag, vierden. Bovendien wierd vastgefteld dat het Committé elke week een uur zoude fanïenkomen, ten einde gereed te maaken of te onderzoeken de Redenvoeringen of Voorleezingen , welke in de naastvolgende algemeene byëenkomst zouden gedaan worden ; dat de algemeene famenkoraften den naam van Godsdienftige en Zedelyke Feesten zou-  G0DSD. JAARKRING DER THEOPHILANTROPYNEN. I57 zouden dragen; dat deeze Feesten zouden gehouden worden, volgens grondftellingen en met zodanige gebruiken, dat zy niet zouden kunnen geacht worden, Feesten te zyn van een uitfluitenden Eerdienst; en dat, door tot den Godsdienst te rug te brengen, de geenen welke aan geen byzonderen Eerdienst gehecht zyn, deeze Godsdienftige Feesten tevens als Zedelyke Oefeningen zouden kunnen bygewoond worden, door de aanhangers van alle feilen; ingevolge waarvan men met de zorgvuldigfte naauwlettendheid al dat geen vermyden zou, 't welk het Genootfchap als een byzonderen Aanhang of SeSte zou kunnen doen voorkomen; dat hetzelve dienvolgends noch tegenfpreeken , noch loochenen, zou de grondftellingen van eenig ander Genootfchap ; geen Kerklyke gebruiken of offeranden hebben, en men nimmer uit het ooge zou verliezen, het befluit van nooit iet voor te dragen, dan het geen past by alle feéten, op alle tyden en onder alle Regeeringen." Men heeft vervolgends beflooten, dezen Godsdienftigen Jaarkring, die in dit Boek jen, naar de origineele Franfche uitgaaf, (gedagteekend An V— 1797,) 't licht ziet, te vervaardigen, en denzelven, ten gebruike voor hunne Godsdienftige en Zedelyke Feesten, aangenoomen. Men vindt daarin eerst, op 38 bl., eene befchryving van de plechtigheden , die by alle Feesten plaats hebben, en voorts van de leerftellingen , zedeleer en dagelykfche leevenswyze der Theophilantropynen , meestal hetzelfde, dat men daaromtrent in het Handboekjen kan leezen, alleen met- dat onderfcheid, dat het gcneetensonderzoek , zoo als dat, naar aanleiding van onderfcheidene, door den Voorleezer in de Vergadering voorgeftelde, vraagen, ingericht wordt, hier breedvoeriger wordt befchreeven. Voor het overige is hier geen aanmerkelyk verfchil, behalven in de woordelyke Vertaaling, die niet van dezelfde hand fchynt te weezen. Hierop volgt eene verzameling van Leerredenen , Voorleezingen, Lofzangen en Liederen, ten dienfte van alle de Godsdienftige Feesten , die de Theophilantropen vieren, geduurende eenen Jaarkring, het zy in de publieke tempelen, het zy in den boezem hunner huisgezinnen. Men treft hier eene Redevoering aan, over het beftaan van God; Lesfen van wysheid, getrokken uit het boek der Aanbidderen; Uittrekzels van verfcheiden Zedefchriften, over de natuur van God en de natuurkundige bewyzen van zyn beftaan, Zedelyke Gedachten, getrokken uit  I58 GODSDIENSTIGE JAARKRING uit den Bybel, Uittrekzels uit de Zedelyke Bedenkingen van Confucius; dergelyken uit het boek eenes ouden Indiaanfchen Wysgeers, over de huislyke plichten; uit onderfcheidene Chineefche Schryveren ; uit Theognis; en uit het boek der algemeene Zedekunde, over het Geluk; voorts een aantal Gebeden en Lofzangen. Deze Nederduitfche uitgaave is met een leezenswaardig Nafchrift vermeerderd, waarin zich de Uitgeevers, als verltandige beminnaars en warme voorftanders van den Geopenbaarden Godsdienst, doen kennen, die wel aan den eenen kant de waarde van die Godsdienftige grondbeginfelen, die in dezen Jaarkring uitgedrukt zyn, en de wyze van uitvoering, die in de daad veel fchoons en roerends heeft, erkennen, maar tevens de onvolkomenheid van dit ontwerp van Godsdienst aanwyzen, en doen bemerken, hoe men voorbedachtelyk als bedekt, en geheel niet, naar het verdiende, op den kandelaar geplaatst heeft dat groote licht, waaraan men deze lamp voornamelyk fchynt ontftoken te hebben. Een der voornaamfte bronnen , waaruit veele ichoone waarheden en verhevene gevoelens gefchept zyn, de eerwaardige Bybelfchriften, is niuwlyks aangeroerd. Men wil dit foort van Godsdienstoeffeningen betytelen, als zynde fteeds geweest, den Godsdienst aller wyzen, door alle tyden en onder alle vulken; daar het echter, zoo als de Uitgeevers met grond aanmerken, ,, ten overvloede waereldkundig is, dat 'er tot zulke zuivere verè'eringen der hoogfte Godheid zich nooit ergens eenige inval zelve vertoond hebbe , by iemand der vroegere Wysgeeren; by alle welken de ftelregel heerschte, om, in weêrwil der afzonderlyke of geheime befpotting, in het openbaar nogthans de ingevoerde bygeloovigheden en God-onteerende dwaasheden nimmer te keer te gaan , en zich daarvan in het minst niet af te fcheiden, maar ze veeleer te fchraagen en te handhaaven." Zy merken ook wel te recht aan, dat hier gemeenlyk te weinig werk gemaakt wordt van dat foort van welvoegende aanbidding der Godheid , 't welk de gemoederen der aanweezenden in de byeenkomften roeren kan, tot eene deemoedige belydenis en tot de betuigingen eener hartelyke droefheid, wegens ftrafwaardige verkeerdheden; en dat de hoop der Onfterflykheid, door de Theophilantropynen als beginfel of grondflag aangenomen, dus verre, ook op de krachtigfte gronden des blooten vernufts, niet zeker genoeg rust, en althans door men- ichen,  DER THEOPHILANTROPYNEN. 159 fchen, die hunne veelvuldige gebrekkelykheid naar eisch bezeilen, zonder eene God-lyke tusfchenipraak niet kan gevoed worden. Over 't geheel ontdekken zy onder alle fchoonheden dezer Theophilantropifche inrichtingen, zoo verre zy ons kennelyk zyn, „ twee zeer gewigtige en fchier onbegrypelyke gaapingen, waarvan de eerfte deeze is: dat de onderzoekslust, ten opzichte van alles wat men als Godlyke openbaaring ook flechts voorgewend mag hebben, geheel niet opgewekt zy, maar men deeze als regelrecht gepoogd hebbe uit te dooven; en ten anderen, dat hier "zo ganfchelyk fluimert, en een voltlrekt ledig is, omtrent alle fmeekbede en verzuchting naar zulke Ontdekkingen; genoomen ook dat het bewezen konde worden, dat 'er nooit eenig zulk geluid van den Hemel herwaards nedergedaald was." Zy meenen , dat „ tot het Theophilantropisch plan, naar deszelfs echten en eigenlyken aart, wezenlyk behoort had, eene ernftige en geduurige aandrang tot den plicht van waarheidsliefde; verplichting, helaas! zo zeer verwaarloosd, en waaromtrent het onbezorgd zyn wel de groote aanleiding is, dat 'er zo veel aanneemlyks fchendig verworpen , zo veel verwerpelyks willekeurig hoog gefchat en gelierkoosd is." Zy befehouwen de Euangelifche ontdekkingen van Gods genade en ontferming, door Jefus Christus aan 't licht gebragt, als den fteun van de hoogfte vreugde, voor alle waare aanbidders van den Alleenwyzen, en als het fterkfte drangmiddel, zoo wel tot de opge togen fte aanbidding en tederfte wederliefde van dat allerhoogfte en allerbeminnelykfte Weezen, als tot de algemeene welwillendheid, zuivere menfchenliefde en alle deugdsbetrachting, cn verwachten, dat, byaldien men, met de verbreiding van dezen Eerdienst, zoo gelukkig Haagt, dat de uitzichten op God 'er regt leevendig door worden , zoodat zy de geneigdheden beftuuren, zich alsdan ook het ontoereikende wel fpoedig zal ontdekken by veele nadenkenden, én dat dus het Éuangelium der heerlykheid Gods , in Christus Jefus , 'er ongetwyfeld eerlang veld door zal moeten winnen, tot meer uitgebreiden wasdom. Wy voor ons wenfchen niets vuuriger, dan dit gelukkig gevolg van deze nieuwe inrichting , en durven ook hoopen, dat 'er hier en daar die vrucht op zal gezien worden. Het zal waarlyk al iets nuttigs, iets weldadigs, moeten gerekend Worden, wanneer flechts eenige weinigen, die, buiten eenig plichtbezef, als zonder kennisfe Gods gewoon waren voorf te  I(j0 GODSD. JAARKRING DER THEOPHILANTROPYNEN. te leeven, 'er door tot betere gedachten, en tot meer gevoel van plicht en zedelykneid, gebragt worden. Maar wy kunnen de vrees niet verbergen, dat, by de betreurenswaardige, in onze tyden, door verfchillende oorzaaken, fteeds toeneemende overhelling van veele gemoederen tot ongeloovigheid en twyfelzucht, en de daarbykomende vry algemeene traagheid tot behoorlyk onderzoekvan de onbedriegelyke grondflagert, waarop het geloof aan den Goddelyken oorfprong van het Christendom zoo wel gevestigd is, dit geheele ontwerp by veelen de gedaante van een vollen zegepraal over alle bovennatuurlyke Openbaaringen aanneemen , en in dat opzicht, tot ondermyning van de vaste gronden,en tot verdonkering van den waaren geest des Christèrjdoms, ongelukkiglyk zal dienen. Nieuwe Chemifche en Phyfifche Oefeningen voer de Bemin' naars der Schei- en Natuurkunde in "t algemeen, ter bevordering van Induflrie en Oeconamiekunde, en ten nutte der Apothekers, Fabrikanten en Trafikanten in 't ' byzonder: door p. van werkhoven, Apotheker te Utrecht. I/te Deel. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. In gr. 8vo., in geheel 448 bl. Deeze Scheikundige en Phyfifche Oefeningen, by Stukjes in het licht gegeeven , en thans in een Deel verzameld, dienen ten vervolge op een gelykzoortig Werk , door den kundigen en yverigen kastelein weleer begonnen, doch' door zyn onverwagt overlyden, tot groot nadeel van de uitbreiding der Scheikundige Weeténfchappen hier te lande, te niet geloopen. Dit Werk beftaat uit een aantal van Uittrekzels, uit verfchillende, meest buitenlandfche, Scheikundige Werken , door welke verfcheidene aanmerkelyke ontdekkingen , die anderzins maar in een kleinen kring hier te lande beflooten zouden blyven , ter kennisfe van het Algemeen gebragt worden. Ook heeft de naarftige en kundige Verzamelaar 'er hier en daar eene aanmerking bycevoegd. Van de aanmerkenswaardigite zaaken, en die het meest ten algemeenen nutte gefchikt fchynen, zullen wy hier een kort verflag laaten volgen. Op p. 64 wordt een bericht, medegedeeld, aangaande een leem, gefchikt, om Retorten, welke by toeval, ge- duu-  p. van werkhoven, chem. en phys. oefen» l6l m duureiide eene bewerking, fpringen, weder zamente hegten, en tot verder gebruik gefchikt te maaken. „ Alvo„ rens de Retorten (zegt de Schryver) te gebruiken , „ moet men ze met een leem bekleeden, het welk uit „ twee oneen Borax beftaat, welke in een pond kookend „ water opgelost en met zo veel Kalk vermengd wordt, „ dat hier uit eene weeke pap of bry ontflaat. Om het „ fpringen der Retorten te verhoeden, worden zy telkens, „ na dat de ter overhaaling gefchikte ftoffe 'er in ge„ daan is, met een Vernis beftrooken , dat uit Lynolie „ en Kalk beftaat. Springt nu de Retort, geduurende „ de overhaaling, alsdan wordt de barst oogenblikke„ lyk met dit Vernis toegefmeerd en met Kalk be„ ftrooid. De fcheur fluit zich daarop zo dicht, dat „ 'er niets, zelfs niet de Phosphorus, doordringen kan. Op p. 226 en volg. wordt de manier van brugnatelli befchreeven, om volkomen zuiver, en aan geen verderf onderhevig, Ci'troenzap te bekomen. De verderfbaarheid van dit zap ontftaat uit de flymerige deelen van hetzelve, die wel allengskens naar beneden zakken, en, door middel van vloeipapier, kunnen worden afgefcheiden. Edoch, eer een aan zich zeiven overgelaaten Citroenzap -zich aldus van zyne onnutte deelen kan ontdoen , zo heeft hetzelve reeds een begin van ontaarting ondergaan. Om dus het genoemde Zuur in zyn ftaat van zuiverheid te bekomen, moet men, by het uitgeperfte zap, wat zuiveren. fterken Voorloop doen, 't geen de affcheiding der flymdeelen aanmerkelyk bevordert, en de ontaarting van het zap verhindert. Na eene genoegzaame bezakkirig, moet het zinkzel, door middel van vloeipapier, afgefcheiden, en, zo de itofre te dik is, dezelve met zo veel Voorloop, als noodig is, verdund worden. De Voorloop kan voorts, door middel van overhaaling , of van uitdamping, van dit zap worden afgefcheiden, waar door hetzelve volkomen zuiver wordt, en zo fterk van fmaak, dat men het voor een Mineraal Zuur zou houden. Op p. 299, en de volgende bladzyden, komt een naauwkeurig bericht voor, aangaande de handelwyze der Turken, om het Leder Geel en Rood te verwen. Dit, nog 'onlangs onbekend, geheim is door een Armeniër, Philippt genoemd, in Engeland bekend gemaakt, waar voor hy, van de Maatfchappy ter aanmoediging derKonften te Londen , eene fomme van honderd ponden Sterlings, bene- JjEtt, 1799. no, 4. L ve»3  103 ?. VAN WERKHOVEN vens eene gouden Gedenkpenning, tot eene belooning, jheeft bekomen. .Om intusfchen in deeze bewerking wel 'te flaagen, moet men zich voorzien van Oosterfche Verfftoffen, zo voor het Rood als voor het Geel. Want de vaste roode kleur kan niet bekomen worden zonder de Shanan, of Oosterfche Salicornia, die, hoewel voor het oog aan de Engelfche gelyk, toch byzondere eigenfchap. pen fchynt te bezitten : ten minften tot hier toe zyn de proeven, met de Europeefche plant genoomen, ongelukkig uitgevallen. Even onontbeerlyk zyn voor het Geel de Casfiari Gehira, of de besfen van den Oosterfchen Kruisdoornboom, (Rhamnus Catharticus, Linnf) Dan deeze beide noódzaakelyke hulpmiddelen zyn alomme in de Levantfche havens, voor weinig geld, te bekomen. Men heeft ook wel, in de plaats van de laatstgenoemde verfftofte, de geele Verf bezien (TAvignon Commuti) beproefd; doch met een ongelukkigen uitflag. Op dit Stukje volgt de befchryving der Zeep, door den Heer chaptal bereid, uit allerlei afval van wollen ftoffen, die ongemeen goedkoop is, en met het grootst nut, in de Wolle- en Catoenfabrieken , die anderzins eene groote hoeveelheid van kostbaare witte Zeep verflinden, kan gebruikt worden. Zie hier een korte befchryving deezer nuttige bereiding. „ De geheele bewer„ king bepaalt zich tot het maaken eener' Loog van „ Asfche, of van Potasch; deeze Loog tot kooking te „ brengen, en daar in, tot de volkomene verzadiging toe, „ allerhande afval van Wol en fnippers van Laaken te „ ontbinden. De verfchillende Proeven, welke ik „ ten deezen opzichte genoomen heb, leverden my de „ volgende uitflagen op: „ i°. Zodra men de Wol in het kookend Vocht dom„ pelt, kleeven de vezelen te zamen, en eene korte om„ roering is toereikend, om 'er de volkomene ontbinding „ van te bewerken. „ n°. De Loog wordt kleurig, en verdikt zich allengs„ kens, naar maate men 'er Wol by voegt. „ 3°. De Zeep wordt meer of min gekleurd, na de Wol meer of min zuiver en wit is. „ 40. Wanneer 'er Koe- of Paardehair onder de Wol ,, is, ontbindt zich die niet zo gemakkelyk. „ 50. De hoeveelheid der Wol, welke het Loogzout „ kan ontbinden , hangt van de fterkte der Loog, van „ haare bytende kragt en van haaren graad van warmte af» „ Twee  chem. en phys. oefeningen* Iê3 „ Twee pond drie en drie vierde oneen bytende Loog, „ op twaalf graaden van verdikking (Concentration), „ tot kooking gebragt zynde, ontbonden loi oneen „ Wol. De koud gewordene Zeep woog een pond vier oneen," enz. Jammer is het intusfehen, dat deeze Zeep aan de ftoffen meestal eene gryze kleur geeft, en dat men dus van dezelve geen gebruik kan maaken, tot het wasfehen van Linnen, ten zy tot de bereiding der Zeep volkomen zuivere, witte, uitgewasfehen, Wol wierd gebezigd. Op p. 3iB wordt gewag gemaakt van eene nieuwe wyze om den Cinnaber, langs den natten mg, te bereiden» Deeze nuttige ontdekking is men verfchuldigd aan den Heer kirchhof, die, door het kooken van Kwikzilver in gemeene Zwavellever, met een vierde van deszelfs gewigt Zwavel, in den tyd van tien minuten, een fraaijen Cinnaber heeft bekomen, zeer bekwaam om tot het beste Zegellak gebruikt te worden. De Schryver deezer Oefeningen befchouwt deeze vinding, met recht, als eene zeer nuttige ontdekking voor de Fabrieken , en is van voorneemen, de zaak nader, met naauwkeurige proeven, te onderzoeken, en den uitflag, in 't vervolg , ter kennisfe zyner Leezers te brengen. Het laatfte Stuk, het welk in deeze verzameling voorkomt, is eene Verhandeling over de bereiding van het Yzetmoor (Oxide noir de Fer~), door j. de rover, Apotheker te Brusfel. Onder de verfcheidene bereidingen van dit nuttig Geneesmiddel, komt ons wel de gevoeglykfte voor, die van vauquelin, alhier op g. 430 befchreeven. „ Ten deezen einde heeft men alleen twee „ deelen Yzer, tot een zeer fyn poeder gebragt, bene„ vens een deel roode Yzerkalk, met elkander te ver„ mengen, en dit mengzel in eene bedekte kroes, ge„ duurende twee uuren , aan een fterk vuur bloot te „ (tellen. Na verloop van deezen tyd neemt men de „ kroes van het vuur en laat dezelve verkoelen. Het „ mengzel is hier door ongemeen zwart, en laat zich, met de grootfte gemakkelykheid, tot een fyn poeder „ wryven. Bekend is het, dat in deeze bereiding de „ Zuurftof van de roode Yzerkalk zich door de geheele „ hoeveelheid van het Metaal verfpreidt, en dat daaf „ uit de eerfte trap van verzuuring ontftaan moet." Ingenhouz heeft ook eene zeer goede bereiding van deeze ftoffe opgegeeven door middel vaji een zeer verL a duiid  JÖ4 P' VAN WERKHOVEN, CHEM. EN PHYS. OEFEN. dund Salpeterzuur, doch dit is veel langzaamer in zyne werking; want, om, op de door hem uitgedagte wyze, twaalf ponden Yzermoor te bekomen, had hy den tyd van vyf maanden noodig. Vervolgens geeft de Schryver de manier van caroey op, om het zelfde oogmerk, door middel van Water, te bereiken, met welk het Yzervylzel, by herhaaling, tot een deeg wordt gebragt, om eindelyk door naauwkeurige afwasfchingen het begeerde middel te bekomen. Caroly verkreeg, op deeze wyze, na verloop van eenige weeken, uit acht ponden Yzervylzel, vyf ponden zeer fraai Yzermoor, welks eigenfchappen hy verder met verfcheidene welingerichte proeven opheldert. Zo ras het tweede Deel, van dit nuttig periodiek Werk, geheel is in het licht verfcheenen, hoopen wy 'er insgelyks het een en ander uit mede te deelen. Cajus crisPus sallustitjs, over de Samenzwering van lucius sergius catilina ; benevens vier Redevoeringen van marcus tullius cicero, over het zelfde Onderwerp; uit het Latyn vertaald, en met Aanmerkingen en Ophelderingen vermeerderd, door jan ten brink , Prcectptor der Latynfche Schole te Harderwyk. Te Amjlerdam, by J. ten Brink, Gz. 1798. In gr. 8vö. 338 bl. Schoon wy eene Neder du itfche Vertaal ing van den geheelen saxlustius hebben, en ook de Redenvoeringen van den mond der Romeinjche Welfpreekenheid, althans derzelver voornaamfte trekken, den Nederlanderen niet geheel onbekend zyn uit te pasfe gebragte breede aanhaalingen , zo niet geheele Overzettingen , gefchiedt den liefhebberen der Gefchiedenisfe en der Regeerkunde, die by lange na allen geen Latyn verdaan, in ons Vaderland, geen geringen dienst, door de taak der Vertaalinge deezer Stukken, welke de Harderwykfche Prreceptor voor zyne Landgenooten op zich genomen en gelukkig volvoerd heeft. Met geen oogmerk, om deeze Stukken in 't licht te geeven, lloeg de Burger ten brink de hand aan de Vertaaling. Het loflyk doel, helaas! veelal te zeer verwaarloosd door de Beoeffenaars en Leermeesters der Geleerde Taaien, om onze eigene Taal wel te kennen en goed te  c. c. sallustius, samenzw. van catilina. 165 te fchryven, zette hem daar toe aan, en draagt 's Mans Vertaaling de duidelykfte tekens dat hy deeze zo wel verftaat als hy meester is van de taal uit welke hy vertolkte; en dus Voorfchriften ter Vertaalinge in 't Nederduitsch kan geeven, van eenen anderen ltempel dan de taalleerende Jeugd zomtyds in handen krygt Neder- duitsch, van 't welk men den zin moet raaden, en zich verwonderen, dat de Jeugd 'er in 't Latyn nog iets draagelyks van kan maaken. Wy voor ons zouden een Onderzoek in de kennis van liet Nederduitsch onder het noodige tellen by de aanftelling of bevordering van iemand tot Onderwyzer in de zogenaamde Geleerde Taaien, en die des den neus optrokken als onwaardigen afwyzen. Dit in 't voorbygaan. Het verflag, 't welk ten brink vervolgens geeft van zynen arbeid aan deeze Overzettinge belteed, toont, dat hy 'cr niet los over heen geloopen , en geweeten hebbe wat eene goede Vertaaling vordert. „ In de Vertaaling," fchryft hy, „ heb ik getragt twee uiterften te vermy„ den , van naamlyk door te groote gehegtheid aan de „ woorden en uitdrukkingen myner Schryvers ftyf, en „ voor den Nederlander onverflaanbaar, te worden, of „ door te groote vryheid te veel van hunnen ftyl af „ te wyken, en alzo niet sallustius en cicero, maar „ my zeiven, te doen fpreeken. Ik ben dus, zo veel de „ aart der beide taaien my fcheen toe te laaten, getrouw „ aan myn Oorfpronglyk gebleeven, en heb my alleen „ daar, waar de wyze van uitdrukking, die in het Latyn „ gevonden wordt, te veel van de onze verfchilt, dan „ dat iemand, die het eerfte niet verftaat, uit eene woord„ lyke Overzetting iets zou kunnen maaken, eenige af. „ wyking veroorloofd ; doch zo , dat ik altyd die be„ woordingen koos, welken, naar myn beste weeten, het „ meest met de Latynfchen overeenkwamen." Wat hem heeft doen befluiten deeze Vertaalingen in 't licht te geeven, doet hy den Leezer weeten, met, in de eerfte plaats, aan te merken, dat, daar het Werk van stuart de beoeffening der Romeinfche Gefchiedenis onder onze Landgenooten niet weinig verleevendigd heeft, een Werk van deezen aart hun niet dan welkom zou zyn. Dan laaten wy ten brink zeiven doen fpreeken. — „ De belangrykheid nu en fchoonheid des Werks van ,, sallustius door alle bevoegde Kunst-Rechters erkend „ wordende, leed het by my nog minder twyfel, dat ik L 3 » met  %66 C. G. SALLUSTIUS „ met de uitgave een nuttigen en aangenaamen dienst 9, aan den Ongeleerden bewyzen zoude. En, in de daad, een Volk te befehouwen , dat zich van de geringfte 9, beginfelen door onoverwinnelyke dapperheid en door ,, perfoneele opofferingen tot de heerfchappy over by„ na .alle Volken des toen bekenden aardbodems had „ weeten te verheffen, en thands op die duizelende „ hoogte door de ondeugden der meeste Burgers veel „ nader aan zynen geheelen ondergang was , dan het „ immer by de gevaarlykfte oorlogen was geweest, zo „ dat, terwyl de Romeinfche naam van het Westen tot het „ Oosten verwondering en fchrik verwekte, dezelve op het „ punt ftondt van binnen Rome uitgedelgd te worden; dit s, te befehouwen, en daar door, met nadruk, de overtuiging „ te erlangen, dat 'er voor de Vryheid, de Welvaart, ja „ het geheel beltaan van een Gemeenebest geen verderf» „ lyker vyand is , dan het heir van ondeugden, welken „ het gevolg der weelde uitmaaken, is buiten tegenfpraak „ eene nuttige, eene belangryke bezigheid voor leden van „ eenen vryen Burgerftaat. Is nog daarenboven zulk een „ opgehangen tafereel door de bezielende hand eens Mees„ ters gefchilderd, zo dat het oog des befchouwers 'er „ lang met genoegen op vertoeven kan, en zyn verftand „ door de fchoonheid der beelden geholpen, opgefcherpt, „ en gaande gehouden wordt, hoe aangenaam, hoe be- „ koorende wordt dan diezelfde bezigheid ? Hier by komt nog, dat ik geloof, dat nimmer duidelyker, dan door het voorbeeld van catilina en c^sar, die „ groote en veelal miskende waarheid kan geftaafd wor„ den, dat 'er naamlyk geene doodelyker vyanden der „Vryheid en Volks - rechten, geene fnooder bedervers „ van hun Vaderland, met één woord, geene geweldiger ,, Dwingelanden gevonden worden, dan zy, die 'het „ woord Vryheid immer in den mond hebben, die voor „ Volks-vrienden by uitneemendheid, ja by uitfluiting van „ alle anderen willen gehouden worden, die hunne war„ me en belanglooze Vaderlandsliefde openbaar uitventen, „ en die het Volk overal onderdrukkers, behalven in hun „ zeiven, doen zien." Belangryk en aangenaam voor den Nederlander fcheen het den Vertaaler van dit gedeelte van sallustius toe, de vier Reden voeringen van cicero, tot de verhaalde Ge-> fchiedenis betrekkelyk, 'er aan toe te voegen. Redenvoeïingea, waar uit, gelyk ten srink zich uitdrukt, de Ne-  SAMENZWEERINfJ van CATItïNA. iC? Nederduitfche Leezer „ zich een tamelyk volledig denk„ beeld zal kunnen vormen, van die alles overmeeste„ rende kragt der Welfpreekendheid van Rome's voortref „ lykften Redenaar, waar door hy de onfchuld be.. „ fchermde, de ondeugd aan 't lïdderen bragt, het ontwaakt geweeten van den Verraader op deszelfs aange„ zigt de fchuldbekentenis deedt fchryven , de verderf„ lyke zorgloosheid zyner Mede- Raadsleden uit den ,, flaap opwekte, en het geheele Romeinfche Volk eens„ llags in gloeienden yver voor het waar behoud des Va„ derlands, en in feilen haat tegen deszelfs belaagers en „ verwoesters ontdak." Eene bykomende reden der Uitgave was, dat de Vertaaier, 't geen meest ziet op de bygevoegde Aanmerkingen en Ophelderingen, een openlyk blyk wilde geeven, dat hy zyn tyd, tot de beoeffening der Ouden gefchikt, niet geheel verwaarloosd, of aan dezelve niet ten eenemaale nutloos bedeed hadt. Eindelyk voegt hy 'er zyne laatde beweegreden, met alle openhartigheid, by; wy fchryven dezelve geheel af: „ Daar tot nog toe, ondanks alle Omwentelingen in ons „ Vaderland, (waar men anders geenszins kaarig is in de „ bezolding van Ambtenaaren, die fomtyds tot het uit„ voeren van hunnen taak niet meer dan handen, om „ werktuiglyk te fchryven, en een paar oogen om te lee„ zen, noodig hebben,) de belooningen voor Geleerdheid „ over het geheel zo gering zyn, dat men (om met den „ grooten baco te fpreeken) jludeeren moei om te leeven, „ in plaats dat een echt beminnaar der Geleerdheid leeven „ moest om te jludeeren; zo had ik, by het befluit tot de „ uitgave van dit Werk, insgelyks het oog op eene blin„ kende vergelding, die wel niet voldoende myne moeite „ beloonen zou, want daar toe had ik dezelve niet noo„ dig, maar die toch min of meer het ongelyk zou her„ dellen, het geen eene algemeene gewoonte den beoe„ fenaar der Weetenfchappen aandoet, ö Mogt de weg„ ruiming deezer klagt, die ieder myner Lotgenooten niet „ even openhartig uitboezemt, als ik, maar niet minder | by zich zeiven herhaalt, by de aandaande herfchepi, ping van het openlyk Onderwys in ons Vaderland, niet », onder de vroome wenfchen gelaaten worden!" De Aanmerkingen en Ophelderingen op sallustius, als mede die op de Redenvoeringen van cicero , beflaan L 4 ruim  168 C. c. sallustius ruim de heift van het Werk, benevens een Nareden, ftrekkende ter untvouwinge van gevolgen, welke de poogingen van cicero voor hem zeiven gehad hebben. . Deeze Aanmerkingen en Ophelderingen betreffen , in de eerfte plaats, het CharacTrer van sallustius, zo zeer verfchillend opgegeeven. By zyne eigene Verdeediging voegt hy de Vertaaling van de Verdeediging van diens Schryvers Zedelyken Characters, naar het Hoogduitsch van wikland. Beide deeze zyn dubbel leezenswaardig, fchoon zy in eene en andere byzonderheid verfchillen. ■ „ Deeze Aanmerkingen en Ophelderingen heeft hy getracht zo in te richten, dat niet alleen het Gejchied- en Oudheidkundige , het welk in zyne Schryvsrs voorkomt, voor den ongeleerden opgehelderd; maar ook de aandacht der Leezers by zulke dingen bepaald wierd , die den Wysgeerigen beoefenaar der Gefchiedenis belangryker zyn dan eene koude opgave der Gebeurtenisfen." Niet zelden vestigt zich , in deeze Aanmerkingen en Ophelderingen, de oogflag des Burgers ten brink op onze tyden, nu eens zydelings dan meerder rechtftreeks. Bekend is het, dat hy, in den beginne, in de jongfte Staatsomwenteling deel nam; zyne Redenvoering, gehouden in tegenwoordigheid van den Provifioneelen Raad en de Gemeente van Leyden, in de Piet er s Kerk aldaar, kan 'er van ten blyke ftrekken (*); en dat hy, met het verwisfelen van plaats en ftand, niet opgehouden heeft zich de zaak der Omwentelinge aan te trekken , wordt geftaafd door zyne Bedenkingen tegen het Voorftel van den Burger c. l. van beyma , gedaan in de Nationaale Vergadering, om door de Amptenaaren te doen afleggen den Eed van Haat aan het Stadhouderfehap, de Ariftocratie, en Regeeringloosheid (f). De breedvoerigfte en meest uitdruklyke Aanmerkingen van deezen ftempel komen ons te vooren in eene breede Aantekening op 't geen gordon wegens de Characterfchets van cato en caesar gefchreeven heeft, en door hem geheel vertaald wordt opgegeeven. Gordon gezegd hebbende, „ dat cesar zyne magt aan zyn „ Volksgezind gedrag alleen verfchuldigd was; dat hy „ de gunst des Volks verkreeg, door zich als een goed „ Bur- (+) Zie onze Faderl, Letteroef. voor 1795, bl. 555. Ct) Zie ©nze Vadtrl. Letteroef. voor 1798 , bl. 82.  samenzweeiung van catiuna. 169 Bureer te vertoonen, en zich als een goed Burger " vertoonde, om zich van het Bewind meester te maa,"ken;" met by voeging: „ Dit gedrag was niet by' zonder aan cajsar eigen, het was de gewoone kunstgreep en het fchild van alle verraaders der Vry. !! heid , die hem waren voorgegaan," voegt ten buink 'er in eene Aantekening by, en van allen die hem gevolgd zyn Ten bewyze hier van voert hy aan, hoe dit doorgaande plaats grypt, onder verfchillende wyzigingen, van tvd en plaats afhangende. Naa de opgave van de charaftertrekken zulker Volks-vrienden, voegt hy er nevens: , Waar zogenaamde Volksvrienden zich in een Gemeene, best verwonen, daar kan men zeker verwagten, dat, zo , zv in hun doel flaagen, (en meestal gebeurt zulks) ook de overheerfching, onder den fchyn van hooge nood' zaaklykheid, het tafereel voltooijen zal. Hoe getrouw , een Leermeesteres is de Gefchiedenis, en hoe weinig evenwel weet het menschdom van derzelver lesfen tot ' zyn heil gebruik te maaken ! — Ik zal deeze Aanmer,, kina eindigen met het opgeeven van een' trek uit het „ Character van caesar, die alleen in ftaat is om hem als een Dwingeland te kenmerken. Cicero verhaalt ''van hem, (de Of III. 21.) en suetonius, in navol„ ging van cicero, (in Vita c^esaris C. 30) dat hy I, gewoon was altyd twee Verzen van euripides (uit de Phcenisf. A. II. vs. 527.) in den mond te hebben ; 11 waar van de zin deeze is: Zo het noodig is het recht te fchenden, is zulks het fchoonst, wanneer het om de Heer•' Cchappy gejchied, in andere dingen moet men eerlyk handelen. Dit is de Jefuitijche Leer van al zul- „ ke Vryheids-moorder s, als te vooren getekend zyn, !' het geen zy onder allerhande naamen, als b. v. heele ' maatregelen, revolutionaire daaden, politieke flappen, ,, en wat dies meer is, zoeken aan te pryzen en te ver- ,, bloemen. Geheel anders handelde de oprechte „ Volksvriend aristides , die , naar het verhaal van „ plutarchus , (in Vita arist. pag. 352.) door zyn , invloed op het Atheenfche Volk een plan van themi,, stocles deed afkeuren , het geen hy wel voor het „ allernuttigst, maar tevens voor het alleronrechtvaar„ digst verklaarde. Cicero zegt ook (ad Div. Lib. IX. „ ep. 16) dat alles onzeker is, als men eens van het recht „ is afgeweeken, en nog bepaalder (de Of. III. 18) nut„ tigheid en eerlykheid zyn onaffcheidbaar van elkandeL 5 " ren'  1?0 c. c. sallustius, samenzw. van catilina. „ ren. Die dit niet in het oog houdt zal alle bedrog en misdryf pleegen. Want als hy denkt, dit is wel eer- „ lyk, maar dat is nuttig durft hy, door zyne dwaaling, „ zaaken , door de natuur vereenigd, van eikanderen fcheiden; het geen de bron is van bedrog, wandaadent jo en alle gruwelen.'"'' Geschiedkundig en waar Verhaal der Gebeurtenisfen, welke in de Colonie Demerary, by en zedert het vertrek van den Baron van grovestins , hebben plaats gehad; door J. c. de la coste , Inwoonder van Demerary; naar het Origineel uit het Fransch vertaald, door c. iiitters. In 's Haage, by H. C. Sufan. In gr. üvo. Zo veel is 'er naby en om ons heenen, in het verloop van weinige jaaren, voorgevallen, dat wy, gelyk 'er zeer veelen in den Lande gevonden worden , geen onmiddelyk belang by de Volkplantingen van den Staat hebbende, dezelve meer of min uit het oog verliezen. Een wenk, uit die afgefcheidene oorden gegeeven, fchynt 'er noodig, om allen, die zich in ons geval bevinden, tot deelneeming op te wekken. Van deezen aart is het Stukje, ten aanziene der Volkplanting in Demerary, welks Tytel wy opgaven, en welks eerfte Stukje wy thans aankondigen, 't Zelve ontvouwt ons het daar gebeurde op en na het aangeduide Tyd vak, omftandig, en zal, ondanks de veelvuldige Taalgebreken in de Vertaaling, het daar gebeurde in een befchaamendcn dag zetten. Van eenig aanbelang is het, te weeten, wie de Man is, aan wien wy dit Verhaal, met de daar toe behoorende oorfpronglyke Stukken, te danken hebben. Hy geeft 'er ons berigt van, bl. 89. „ Ik meen te moeten opmerken, „ dat myne gevoelens, betreffende de publieke verdeeld„ heden, die de ganfche Waereld beroerden, geen in5, vloed hadden op het denkbeeld, dat ik van de Colo„ nie had, en dat myne beduchtheid nergens anders uit „ voortfproot dan uit hit leevendig belang, 't geen ik „ in den plaatfelyken voorfpoed ftelde; maar vermits „ men wel heeft kunnen opmaaken, dat ik meer tot de „ Republikeinfche, dan tot de Koningsgezinde party over„ helde, meen ik hier de belydenis myner gevoelens te „ moeten bloot leggen, ten opzigte der eerst in Frank- 5> ryk  J. C. DE LA COSTE , VERHAAL WEG. DEMERARY. 171 Jj ryk en naderhand in de zeven vereenigde Provinciën Z voorgevallene veranderingen. Zonder ooit een Vyand van de eenhoofdige Regeering te zyn geweest, zo heb ik nogthans fteeds een affchrik gehad van de onderdrukking, de overheerfching, „ en het daar van byna onaffcheidelyk bederf van het „ menschlyke geflacht. Ik vernam, derhalven, met eene „ onuitfpreekelyke vreugd, de omwenteling in 1789, in Frankryk, myn Vaderland, voorgevallen; want ik was „ getuigen geweest van het lyden en de onderdrukking, „ waar onder het nyvere en werkzaame gedeelte der „ Franfche Burgeren by de oude Regeering zuchtede, „ en van het misbruik, dat de Gunftelingen en Grooten „ in het algemeen gemaakt hadden van het gezag van „ den Souverain. ...... , „ Ik heb naderhand den wil der Natie geëerbiedigd, „ wanneer dezelve verklaarde, dat zy de eenhoofdige Regeering geheel en al wilde te niet doen, om dezelve door een Republikeinsch Gouvernement te doen vervangen, en zonder my te veroorlooven, om de redenen van dien ftap te onderzoeken, heb ik de Republikeinfche gevoelens aangenomen , om dat myn Vaderland , zulks gedaan had, en dat ik my zeiven een wet had gemaakt, om my aan zodanig eene Regeering te onderwerpen, als het de Natie behaagen zoude zichzel" ven daar te ftellen; maar ik verloor insgelyks nooit uit " het oog, dat ik in eene Hollandfche Colonie woonde, welkers Moederland met Frankryk in Oorlog was, en ' ik ftelde my zeiven een wet, om myne Staatkundige ! gevoelens alleen voor my te houden, en onveranderlyk „ verknogt te blyven aan die Regeering, onder welke ik leefde, en door wie myn perfoon en goederen befchut li werden; het geen ik des te vryer kon doen, en met des te meer overeenkomst met myne aangekleefdheid aan l, myn Vaderland, om dat, door de burgerlyke Conftitutie van de Colonie, de inwoonders niet gehouden waren, de ' wapenen ter verdediging tegen eenen aanval van buiten „ op te neemen, en dat myne hoedanigheid als bewoo9, ner van Demerary my geene verpligting oplag, ftry*„ dig met myne verkleefdheid aan myn Vaderland. „Het verfchriklyk voorbeeld der Franfche Eilanden, „ welke door de verdeeldheid haarer Inwoonders, ten „ opzichte der nieuwe Staatkundige gevoelens van „ Frankryk, op den rand van derzelver volftrekten on- 9, der-  I7a J- C. DE LA COSTE „ dergang zyn gebragt, hadden rav overtuigd, dat het „ aan geene Colonie paste, om zich met de onlusten van* „ hun Moederland in te laaten, en dat het van het be„ lang was van alle Colonisten , om over geene Staat„ kundige (lellingen te twisten, en in rust en vrede de „ tegenwoordige gebeurtenisfen en den uitflag der thans „ plaats hebbende troubles af te wagten, om, met be„ trekking tot den Vrede , het wederkeerig lot van hun „ Moederland te volgen ; want ik was overtuigd, dat „ de onevenredigheid der Blanken , die zich in iedere „ Colonie met die der Slaaven bevind, en de natuurlyke „ en beftendige geneigdheid der laatften tot eenen op., ftand, altoos den ondergang der Colonien zoude na zich „ ileepen, alwaar de Blanken, door het uproer verdeeld, „ handgemeen mogten worden , en de een zich tegen „ den anderen zoude wapenen; het is, ingevolge van die „ grondftelling , dat ik , offchoon ook een iegelyk de „ vryheid hadde, om over de Omwentelingen, die 'er in „ Frankryk en in Holland hadden plaats gehad, in pu„ bliek zyne denkwyze aan den dag te leggen, en zelfs „ voor de Republikeinfche party uit te komen. ik myne „ waare gevoelens niet dan met veele omzigtigheid open„ baarde, en dat nog wel aan zeer weinige perfoonen, „ en dat ik my zo veel mogelyk onthield te fpreeken „ van het geene eenige betrekking had tot de Politieke „ onlusten , ik bezat zo weinig partyzucht, en ik was „ zo doordrongen van de noodzaaklykheid om allen Po„ litieken twist onder de Inwoonders te vermyden, dat 3, de onverfchilligheid, die ik toonde, my by de meeste „ Franfchen van de Colonie en de yverigfte Mollandfche „ Patriotten voor een Ariftocraat en een vyand van hun„ ne grondftellingen deedt doorgaan." Met den aanvange des Jaars 1796, nam hy een werkzaam deel in de zaaken der Volkplantinge; en beraamde middelen hoe zich te gedraagen by de aankomst van Commisfarisfen uit de Nederlanden, of van de Engeljche Magt; middelen, geenzins flrookende met het inzigt en de belangen der Stadhouderlyke Partye; doch zyn Plan werd niet raadzaam gekeurd, men wilde de komst der Commisfarisfen afwagten. Op den 8 Maart vingen de Oranjewoelingen aan, en werden met kragt doorgezet door het Krygsvolk, ten onrust der Ingezetenen. De Schryver bleef zich op zyne Plantadie ophouden, in afwagting wat 'er zou worden van den duisteren toefland der  geschiedk. verhaal wegens demerary. 173 der zaaken. Op den 21 van April verfcheen de Engelfche Vloot, gevolgd van de overgave des Eilands, hier met alle de omftandigheden befcbreeven. Dit Stukje, waar van wy het Vervolg te gemoet zien, verdient eene plaats onder de Verhaalen, de Lotgevallen onzer Volkplantingen betreffende, en leert ons veele Perfoonen met naame kennen, die, den Lande ongetrouw, met den vyand heulden. Reize rondom de Waereld, door james cook ; vertaald door j. d. pasteur. Met Kaarten en Plaaten. Tweede Deel. Te Leyden, Amjlerdam en 's Haage, by JHonkoop , Allart en van Cleef, 1797. In gr. %ve. 352 bl. Noch het Werk , welks Tweede Deel wy thans aankondigen , noch de' Vertaaling van hetzelve, maar de Behandeling des Vertaalers in de Voorreden anderen aangedaan, die de hand aan deeze Reize geflagen hadden, om ze onzen Landgenooten bekend te maaken , drong ons,by de vermelding des Eerden Deels, tot eenige aanmerkingen , welke wy op geenerlei wyze zullen herhaalen; maar ons vergenoegen met de plaats, waar zy voorkomen, hier beneden aan te wyzen (*> Wy verheugen ons over de voortzetting eens zo kostbaaren Werks, in het oorfprcnglyke met een onvoorbeeldlyke graagte , de grootte en prys van 't zelve in aanmerking genomen zynde, getrokken. Met den Inhoud van dit Deel moeten wy onze Leezers eenigzins bekend maaken. Het vangt aan met het Tweede Boek, en vervat XI Hoofddukken. In het I wordt de befchryving van eenige Eilanden in de Nabuurfchap van Otahiti voortgezet, en behelst het wyders verfcheide voorvallen: byzonder wordt hier vermeld de vertooning van een Tooneelfpel, en verfcheide byzonderheden betrekkelyk de Zeden en Gewoonten der Inwoonderen. Het II H. behelst den Tocht van Oteroah na Nieuw Zeeland, als mede de voorvallen by het landen, en terwyl het Schip an de Armoedige Baai ten anker lag. ■ In het III H. ontmoeten wy de Befchryving van de Armoedige Baai, en het omliggende land. Tocht van daar tot Kaap Keer- (*) Zie de Algem. Vadert. Letteroef. voor 1796, bl. 384.  174 j- cook's Keerweêr en te rug naar Tolaga; Verflag van het Volk en het Land, gepaard met eenige voorvallen aan dat gedeelte van de Kust. Het IV H. befchryft den Tocht van Tolaga na. de Mercurius Baai; voorvallen aan Boord en aan Wal, met eene befchryving van verfcheide Gezigten van het Land en van de licppahs, of ver- fchanfte Dorpen der Inboorelingen. V ti. vermeldt de Vaart van Mercurius Baai na de Eilanden Baai. Tochtjen op de Rivier de Theems ; Befchryving van de Indiaanen, die de oevers bewoonen; fraai Timmerhout; Voorvallen en Schermutzeling met de Inboorelingen. Met het VI H. wordt de Vaart van de Eilanden Baai om Noordkaap tot Koningin Charlotte Kanaal vermeld , en dat gedeelte van de Kust befchreeven. Het VII H. ontvouwt de verrigtingen in Koningin Charlotte Kanaal; doorvaart door de Straat, welke de twee Eilanden van een fcheidt, en te rug na Kaap Keerweêr; vermeldt eene afgryslyke Gewoonte der Inboorelingen ; een aanmerkelyk vogelengezang; bezoek aan een Hcp* p>ah, en andere byzonderheden. Met het VIII H. neemt cook zyn koers zuidwaards van Kaap Keerweêr, langs de Oostkust van Poenammoe om Zuid-Kaap, en te rug tot aan den Westlyken mond van Cooks Straat; het befchryft ons de Kust van de Admiraliieits Baai; en by het vertrek van Nieuw Zeeland vindt men verfcheide byzonderheden vermeld. In het IX H. treffen wy aan eene Algemeene Befchryving van Nieuw Zeeland; het vermeldt de Ontdekking, Ligging, Uitgeftrektbeid, Lugtftreek en de Voortbrengzelen. Met het X H. gaat cook over, om de Inwoonderen van Nieuw Zeeland te doen kennen, en aanzien van hunne wooningen, kleeding , opfchik, fpyze, derzelver toebereiding en leevens- wyze. In het XI vinden wy vermeld hunne Vaarlui- gen , Scheepvaart, Landbouw , Wapenen, Muzyk, Regeering, Godsdienst en Taal; en befluit dit Deel met de opgave der redenen tegen het beftaan van een Zuidehk vast Land. Veel, zeer veel, doet zich in deeze korte opgave op, 't geen, buiten de Zeekoerfen, Land verkenningen, en wat verder eigenlyk tot het Zeemans Dagboek behoort, de aandagt trekt. TaJryk zyn de vreemde en ontzettende ontmoetingen in die nimmer voorheen of Schaars bezogte waereldoorden. Dreigende gevaaren deeden cook te aieermaalen gebruik maaken, van het fchietgeweer, en eeni-  reize. ijs; «enigen wonden of clooden, die, door dit middel, niet dan in nood gebezigd, belet werden, zich op Menfcbenvleesch te vergasten; want Menfcheneeters troffen zy veelvuldig aan , en leest men met affchuw de wreedheden by dit onmensclïlyk onthaal gepleegd. Volkskunde heeft een groote aanwinst door de Zeereizen van deezen Zeeheld gekreegen ; de Aardryks- en Zeevaardkunde is 'er niet min aan verpligt. Daar het een der hoofdoogmerken van deezen Reistocht was, te ontdekken of 'er eenig Zuidelyk vast Land beftondt, geeft Captein cook, van wat hy des ondervonden hadt en gevoelde, in 't flot eenig berigt, 't geen wy tot een Proeve uit dit Deel affchryven. „ Onze Reis," dus luidt zyne taal, ,, is ongetwyfeld tot dus verre ongunftig geweest voor het denkbeeld van een Zuidelyk vast Land; want zy heeft ten minlten drie vierden van de plaatzen, waar op men meende, dat hetzelve zoude kunnen liggen, weggenomen. De voornaamfte Zeevaarders, welker gezag hieromtrent is aangedrongen, Zyn TASMAN, juan de fernandes, hermote, de Bevelhebbers van een Hollandsch Smaldeel, quiros en roggeveen ; en de reis van de Endeavour heeft beweezen, dat het Land, dat deeze Scheepvaarders gezien en onderfteld hebben een gedeelte van een vast Land te zyn , zodanig niet is; zy heeft ook de theoretifche bewysredenen , welke aangevoerd zyn om te bewyzen dat het betlaan van een Zuidelyk vast Land noodzaaklyk is om een evenwigt tusfchen de twee halfronden te bewaaren, om verre geworpen; want op deezen grond zou het geen wy nu reeds getoond hebben water te zyn , het Zuider halfrond te ligt maaken. „ In onzen tocht Noordwaards, na dat wy Kaap Hoorn omgevaaren waren , was, toen wy op de Breedte van 40° waren , onze Lengte no° ; en in onzen terugtocht Zuidwaards , na dat wy Ulietta verlaaten hadden, toen wy weder op de Breedte van 400 waren, was onze Lengte 145", het verfchil is 350. Toen wy op de Breedte van 300 waren, was het verfchil van Lengte tusfchen de twee koersfen ai*, hetgeen zo aanhield tot wy op ao" Breedte waren ; doch een enkel opflag van het oog op de Kaart zal een beter denkbeeld hier van geeven, ■ dan de omftandigfte befchryving; naardien het egter, op het inzien van de Kaart, zal blyken, dat 'er eene groote ruim-  176 j. cook's ruimte is , die zig geheel tot den Keerkring uïtftrekt, welke noch wy , noch eenige andere Zeevaarders, zoo verre wy weetén , onderzogt hebben, en alzoo 'er plaats genoeg fchynt te zyn voor de Kaap van een Zuidelyk vast Land, die zich Noordwaards tot eene laage Zuidelyke Breedte zoude kunnen uitftiekken, zal ik redenen opgeeven, die my doen gelooven, dat zodanige Kaap van eenig Zuidelyk vast Land niet is ten Noorden van 400 Zuider Breedte. „ Ondanks het geen door fommige Aardrykskundigen in hunne Kaarten getekend is, en het geen door den Heer dalrymple met opzigt tot QuiRos is aangehaald, is het egter ten hoogften onwaarfchynlyk, dat hy, ten Zuiden van twee Eilanden, die hy, op de Breedte van vyf en twintig of zes en twintig Graaden, ontdekte, en welke ik ondertitel dat tusfchen 1300 en 1400 Wester Lengte zullen liggen, eenige tekenen van een vast Land gezien hebbe, en nog veel minder iets, dat, naar zyne gedagten, een bekend of ontwyfelbaar teken van zulk een Land was; •want zoo dat waar was, zou hy zekerlyk Zuidwaards gelievend zyn om het te zoeken, en als hy het gezogt had, gefield dat de tekenen ontwyfelbaar geweest waren, moest hy het gevonden hebben ; de ontdekking van een Zuidelyk vast Land was het voornaamfte doel van de Reis van quiros, en niemand fchynt het meer ter harte genomen te hebben dan hy , zoo dat, indien hy op de Zuider Breedte van 26° geweest is, daar de Heer dalrymple de Eilanden geplaatst heeft, welke hy ontdekt heeft, kan men 'er veilig uit opmaaken , dat 'er geen gedeelte van het Zuidelyk vast Land is, dat zich tot die Breedte uitftrekt. „ Het zal, geloove ik, even klaar blyken uit de Reisbefchryving van roggeveen, dat 'er, tusfchen de 130» en 1500 Wester Lengte, geen vast Land is ten Noorden van 35" Zuider Breedte. De Heer pingre heeft, in eene Verhandeling over den overgang van Venus , tot welkers waarneeming hy zyne reis gedaan heeft, een uittrekzel van roggeveens "Reis , en eene Kaart van de Zuidzee ingelascht, en ondertreld , om redenen , welke men in 't breede in zyn Werk kan vinden , dat hy, na Ooster-EilandVerlaaten te hebben, dat hy op afi*° plaatst, Zuid-West-waards geftevend is tot 340 Zuider Breedte, en daarna W. N. W. zoo zyne koers in de daad zo»  reize. ï77 200 geweest is, is het bewys, dat 'er geen vast Land ten Noorden van 55Q Zuider Breedte ligt, onwederipreeklyk. „ De Heer dalrymple onderftelt wel, dat zyne koers anders geweest, en dat hy van Ooiter■ Eiland N. W. gelievend zy, en naderhand eene koers genomen hebbe, die zeer weinig van die van le maire verfchilde ; maar my dunkt dat het ten hoogften onwaarfchynlyk is, dat een man, die, op zyn eigen verzoek, was uitgezonden om een Zuidlyk Land te ontdekken, eene koers zou neemen , waar in le maire reeds beweezen hadt, dat geen vast Land te vmden was.' Men moet egter bekennen , dat roggeveen's v koers niet met zekerheid kan bepaald worden , om dat 'er in de berichten, die van zyne Reis zyn uitgegeeven, noch Lengten noch Breedten opgegeeven zyn. „ Wat my belangt, ik heb niets gezien dat my als een teken van Land voorkwam in myne koers noordwaards , zuidwaards of westwaards, tot weinige dagen voor ik de Oostkust van Nieuw Zeeland ontdekte : ik zag, wel is waar, dikwyls groote vlugten van Vogelen, maar altyd van zulken , die op een zeer grooten afftand van Land ontmoet worden, en het is ook waar, dat ik dikwyls ftukken van rots-wier zag; maar ik kon daar uit ook niet befluiten, dat 'er eenig Land in de nabyheid moest zyn, om dat ik van geloofwaardige getuigen onderrigt ben , dat 'er alle jaar eene aanmetklyke hoeveelheid van de boonen , Os/en - oogen genoemd , welke men weet dat nergens dan in de West-Indien groeijen, op de kust van Ierland geworpen worden, dat niet minder dan twaalf honderd mylen afftand is." Cook voegt 'er ten flot by, in den toon hem als een waarheidlievend Waarneemer eigen. ,, Dus heb ik myne redenen opgegeeven, waarom ik denk, dat 'er geen vast Land is ten Noorden van 400 Zuider Breedte; wat 'er verder Zuidwaards dan 40° liggen kan, hier over kan ik niets zeggen; maar het is 'er zo verre van daan, dat ik zou willen afraaden, dat men in het vervolg eene pooging deedt, om een Vraagftuk, dat zo lang het voorwerp van de aandacht van veeleNatieën geweest is, "eens vooral op te losfen, dat het my voorkomt, dat het, nu deeze Reis de eenigfte 'mogelyke ligging van een vast Land in het Zuider Halfrond ten Noorden van lett. 1799. kc. 4. M 40*  172 j. cook's ueize. 40° tot eene zo kleine ruimte bepaald heeft, jammer zoude zyn die nog langer ononderzogt te laaten: byzonderlyk, daar zodanig een Reis van veel nut zou kunnen zyn , behalven het beflisfen van de voornaamfte Vraag, zo 'er geen vast Land mogt gevonden worden, door het ontdekken van nieuwe Eilanden op de hoogte van den Keerkring, van welke 'er waarfchynlyk nog veele beftaan, die nimmer door een Europisch Schip bezogt zyn. Tupia gaf ons van tyd tot tyd bericht van omtrent honderd en dertig, en in eene Kaart , met zyne eigen hand getekend, heeft hy 'er daadlyk tot vier en zeventig toe hunne plaatzen gegeeven." Niet minder dan zes keurlyke Kaarten, en negen Plaaten, treffende Gezigten, of Afbeeldingen van Perfoonen en Zaaken, opleverende, vercieren dit Deel. De aanmerking, welke wy, ten aanziene der Plaaten van het Eerfte Deel, gemaakt hebben, geldt eigenaartig omtrent die ons hier voorkomen. Wy verlangen na de voortzetting en voltrekking eens Werks, 't geen , door de uitvoering, zeker meer tyds vordert dan andere, 's Vertaalers Staatsbezigheden zullen ongetwyfeld den fpoed verminderen ; zo zyn arbeidzaame hand niet in voorraad gewerkt hebbe. Godsdienftige en TVysgeerige Befchouwing der jengfte Staats - Omwentelingen in Europa. Te Amjlerdam , by J. Yntema en Zoon, 1799. In gr. ivo. 80 bl. Een Werkje, zo in zynen aanleg en bedoeling, als in de daadelyke uitvoering van hetzelve, zeer gefchikt, om, in deeze donkere dagen, in het gemoed der Leezeren een licht, indien niet van gerustftellinge, immers van troostgeevende bemoediginge, te doen opgaan. En geeft het ons, uit dien hoofde, geen klein genoegen, dat de oordeelkundige Schryver met ons inftemt in het denkbeeld , welk wy, al voor eenigen tyd, ons hadden eigen gemaakt, volgens hetwelk, uit den te genwoordigen bajert, hoogstwaarfchyniyk , hoewei, misfehien , nog niet zeer fpoedig, een welgeëvenredigd en vast geftigt zal ten voorfchyn treedeu. 't Is eene beredeneerde overtuiging aangaande den onzigtbaaren invloed eener albeftuurende Voorzienigheid op de ondermaanfche lotgevallen , welke by ons tot eene bron en fteunzelvan dat denkbeeld verftrekt; overtuiging, welke, ook by onzen ongenoemden Schryver, een heerfchend beginzel uitmaakt. Zie  BESCHOUWING DER JONGSTE STAATSOMWENTELINGEN» 179 Zie hier het hoofdzaaklyk beloop deezes Gefchrifts. In het Eerfte Hoofddeel, 't welk Beknopte overziening der jongjte StaatsOmwentelingen tot algemeen Opfchrifc draagt, meldt de Schryver, vooreerst, de Voorbereidende Gebeurtenis/en, die als den weg bereid hebben tot de Ondernomene en volvoerde Staats-Om. wentelingen , die, in onderfcheidene Gewesten van Europa, hebben plaats gehad, 't Lust ons, de ineentrekking van het verhaalde onder deeze Afdeeling hier af te fchryven. „ Indien wy nu (dus luidt dat beknopt verflag) alles byëentrekken, en de daar uit geboorene Geographifche en Staatkundige gedaanteverwisfeling van Europa met oplettendheid gadellaan , dan moeten wy ons in de daad verwonderen , over alle die zonderlinge veranderingen , welke, diensvolgends , onder zo veele Volken in dit Werelddeel , inzonderheid van het begin der Omwenteling in Frankryk, in het Jaar 1789, af, en dus in den kleinen omtrek van maar 9 jaaren, hebben plaats gehad. De Monarchaale Republiek Poolen is, geduurende dien tyd, geheel vernietigd, zonder dat van haar beftaan iets overblyft. Het Koninkryk Frankryk is eerst in eene bepaalde Monarchie , en daarna in eene Republiek, herfchapen, en in dezelve eene Democratie by Reprefentatie, of Volks- regeering by Vertegenwoordiging , tot ftand gebragt. De Belgiërs , de bewooners der Oostenrykfche Nederlanden , alsmede de Luikenaars en Savoyers, hebben opgehouden afzonderlyke Volken te zyn , en zyn ingelyfd in de Franfche Republiek, welke daardoor haare grenzen merkelyk heeft uitgebreid, en zo wel daar door, als door eenige andere overwinningen in het Noorden , zig uitftrekc tot de boorden van den Rhyn. De Verëer.igde Nederlanden ziet men in een ééne en ondeelbaare Bataaffche Republiek veranderd , en haar Foederatief, Arirtocratisch en Stadhouderlyk Beltuur, door een meer zuiveren Democra'.ifchen Regeeriiigsvorm by Reprefentatie, vervangen. Het oude Lombardyfche Ryk, of het Hertogdom Milaan, met andere Hertogdommen, daar toe behoorende, en in deszelfs nabuurfchap liggende, ziet men herfchapen in de Cisalpynfche Republiek. De Republiek Genua , van Regeeringsvorm veranderende, maakte daar door plaats voor de Ligurifche Republiek. De van ouds beroemde Stad Rome , met den daar aan behoorenden Kerklyken Staat, alwaar men zugtte onder het Monarchaal en Despotiek beduur der Pausfen , zien wy mede tot den ftaat van eene Republiek te rug gebragt, ter herftelling van den van ouds zo beroemden naam van Romeinen , en van het Romeinsch Gemeenebest; en den Paus niet alleen van zyne wereldlyke magt en waardigheid beroofd, maar tevens in dien toeftand gebragt, dat zyn geestlyk gezag ook niet veel meer te beduiden heeft, en het Pausfchap, misfehien, met zynen dood zal eindigen. Venetië, een der oudfte Republieken in EuroM 2 pa,  l80 beschouwing pa, doch waarin uien leefde onder een Despotiek Ariftoeratisch Bewind, zien wy weder van onder de Europefche Volken verdwynen, en in een gedeelte der bezittingen van het Huif van Oostenryk veranderd ; terwyl de onderfcheidene kleine Republieken in Zwitserland , die "met elkander een Bondgenootfchap uitmaakten, plaats hebben geruimd voor de ééne en ondeelbaare Helvetifehe Republiek. ,, Welke verbaazende veranderingen , in den engen tydkring van zo weinige jaaren! Wie kan dezelve met oplettendheid overdenken, zonder zig daar over te verwonderen , en zonder in den loop der Gebeurtenisfen iets vreemds , iets ongewoons en zonderlings, op te merken! En wie weet, welke verdere veranderingen de loop dier Gebeurtenisfen in het vervolg nog zsl doen gebooren worden!" Met het Tweede Hoofddeel, getiteld: De gefchetfte Staatsomwentelingen uit een Godsdienftig oogpunt befchouwd, vervolgt de Schryver aldus: .. Wanneer wy de bovengemelde zonderlinge Gebeurtenisfen, en de veranderingen in de Staatsgefteldheid van Europa, onder zulk een algemeen oogpunt gebragt, nu nog wat nader befehouwen, dan moeten dezelven niet alleen onze verwondering opwekken, maar ons ook over het zonderlinge daar van tot een ernltig nadenken brengen. Zulke buitengewoone omwentelingen en veranderingen, die elkander met zulk een fnellen fpoed zyn opgevolgd, zyn zeker niet bloot toevallig. Neen, hier by valt iets meer op te merken. En elk, die het beflaan van go:> gelooft, en het beltuur zyner Voorzienigheid over de lotgevallen van perfoonen cn volken eerbiedigt, moet, in den loop dier groote reeks van zonderlinge Gebeurtenisfen en verbaazende Omwentelingen, de befchikking dier Voorzienigheid erkennen, en de voetfrappen van haar wys belhiur daar in ontdekken. ,, Zeer onderfcheiden worden deeze Staats- en Regeeringsveranderingen begreepen, naar maate van de verfchillende oogpunten, uit welke dezelven befchouwd worden. Dezulken, die geene andere belangen dan hunne byzondere tydlyke voordeelen en zinnelyke genietingen kennen en ter harten neemen, en het nadeel te gemoet zien , 't welk de hedendaagfche Omwentelingen , en de daar uit voortvloeiende, of daar by komende , gebeurtenisfen , hun veröorzaaken, murmureeren over dezelven, worden gemelyk , en veiwenfchen fomtyds zeer onbedagtzaam, doch geheel vrugtloos , de geenen , welke daar toe hebben medegewerkt. De oppervlakkige Staatkundigen vinden in die gebeurtenisfen hunne herlènfehitnmige ontwerpen bevorderd , en hunne verwagtingen vervuld , of die beide verydeld, naar de onderfcheidene partyen waar toe zy behooren , of ook wel naar maate zy meer of minder behooreu tot, of in betrekking ftaan met , de zulken, die fteeds in  DER JONGSTE STAATSOMWENTELINGEN. iSl in de Maatfchappy bevoorrecht zyn geweest. Byna eik, dia eenig doorzigt heeft, neemt 'er werklyk voor zi^ zeiven . op zyne wyze , deel in . denkt en fpreekt 'er over, en vindt 'er reden in tot blydfchap, of tot misnoegen. Maar de ftüle Godsdienftige befchouwer ziet, en eerbiedigt, in alle die Staatsomwentelingen , de hoogere befchikkingen van den Alwyzen en Algoeden god, die de lotgevallen en ftaatsverwisfelingen der Volken regelt; en hy is verlangende naar de eindelyke uitkomst dier groote en zonderlinge reeks van gebeurtenisfen, en begeerig naar de ontdekking van het groot oogmerk, 't welk goo met dezelven heeft, en van het gewigtig einde, waar toe zy zullen moeten dienen. — ,, Wel is waar, men ziet reeds, onder de befcherming der Burgerlyke en Godsdieuftige Vryheid, en onder voorwendzel van de Verlichting te bevorderen, verfchynzelen van eene tegenovergeftelde natuur, dan welke ik beweerd heb, en die meer den weg fchynen te baanen tot ongebondenheid , ongeloof, ongodsdienftigheid , en ondermyning van het Christendom , dan tot eene waare Godsdienftige verlichting en zedelyke verbetering, en tot opbouw van christus Koninkryk , het Koninkryk van waarheid en deugd ! Men komt nu opentlyk voor den dag met gefchriften . die het Atheïsmus en Deïsmus prediken , waar in de Christelyke Godsdienst regtllreeks aangevallen, en in een befpotlyk , in een verachtelyk, licht gefield wordt (*) ! „ Dan, het is niet te verwonderen , dat men iet diergelyks heeft zien gebeuren, en het Deïsmus, althans , byval heeft in zulke Landen, alwaar, tot aan de jongfte Staatsomwentelingen, het bygeloof nog op den troon zat, en de zuivere Godsdienst van jezus , de Leer der waarheid , agter de wandaltigfte byhangzelen verborgen was, en daar door miskend wierd. Men zag aldaar, en veeien zien, mogelyk, nog, de Menfchelyke byvoegzelen , en de bygeloovige begrippen en Plegtigheden, die, op den naam van den Christelyken Godsdienst , geduurende eene reeks van eeuwen, onder het Christendom, tot ontfiering van hetzelve, geleerd, voortgeplant en waargenomen zyn , voor den Christelyken Godsdienst zeiven aan. Van daar is het, dat de nanvallen dier voorftanders en predikers van het ongeloof dikwyls nederkomen op de door Menfchen (*) Men gedenke hier by, onder anderen, aan het Stukje, getiteld Phüofophifche Onderzoeking over de Godgeleerdheid en Godsdienst in V a.gemeeti. en dien der Joodcn in 't byzónder; — en aan de Eeuw der Rede, door thomas paine ; heide, in dit Jaar 1798, by J. C- Leeuw fiyn , in 's f/ctage, uitgekomen. -— Men voege 'er by .- Over de Betelents van het IVnord Godsdienst; te Delft, by M. Roelofswaert. —— mvolgmg nop-ns Lof der Zot,';eid, door j. vam dek. wïck ; te Grave, hy A. van Dieren. M 3  l8ï BESCHOUWING fchen ingevoerde bygeloovigheden, terwyl zy meenen den Christelyken Godsdienst te beftryden. En wanneer zy, door het gemis van een regt begrip van den waaren geest des Christendoms , de bygeloovigheden , onder het Christendom ingefloopen , beftryden , vinden zy, by een oppervlakkig inzien van de Euangelifche Gefchiedverhaalen en Godsdienstleer, zig dikwyls gedrongen , om met lof van het Charakter van jezus te fpreeken , en Hem , wegens zyne Leer en onderwyzingen, ten minften tot den rang van een der grootfte Wysgeeren der Oudheid te verheffen," Over de waarfchynlyk van god beoogde Verbeteringen in de jong/te Staats - Omwentelingen, is het Opfchrift van het Derde en laatfte Hoofddeel. Uit twee oogpunten befchouwt onze Schryver die Omwentelingen, en als zodanig dezelve zeer gefchikt, om twee zeer heilzaame uitwerkzels voort te brengen. Vooreerst ftaat hy ftil op haare gefchiktheid ter inedewerkinge en bevorderinge van Godsdienftige Verlichtinge ten an¬ deren , om mede te werken ter bevorderinge van Deugd en goede Zeden, en diensvolgens tot het geluk des Menschdoms. Het flot des betoogs van de eerstgemelde gefchiktheid willen wy hier affchryven; het luidt aldus : ,, Leiden nu de jongfte Staats - Omwentelingen, met al haaren nafleep van gebeurtenisfen , daar toe op, om het Christendom, althans voor een groot gedeelte, van bygeloovigheid te zuiveren, en dezelve, door het wegneemen van allen politiek gezag en invloed op zaaken van den Godsdienst, welke haaren voornaamen grondllag uitmaakten, te doen wegvallen ; dan zullen de openbaare aanvallen van het Ongeloof op de Chrftelyke Openbaaring geen duurzaam nadeel aanbrengen aan de bevordering van waarheid en deugd; en , in weerwil van de. zeiven, deeze Omwentelingen kunnen ftrekken, om Gods. dienftige Verlichting onder het Christendom te bevorderen, en de Volken, volgends gods geopenbaard ontwerp en weldaa. dige bedoelingen, tot zuiverer Euangelifche Godsdienftige begrippen en beginzelen op te leiden." De Schryver eindigt het gezegde onder de tweede Afd. van dit Hoofdd., en te gelyk zyn Gefchrift, met deeze verflandige en ernflige raadgeeving : „ Dat dezulken onder de Natiën , welke zig door den algemeenen ftroom der weelde hebben laaten vervoeren tot eene toomlooze eerzugt , eene kwalyk beftuurde zugt tot tydlyk eigenbelang , en andere ondeugden en buitenfpoorigheden, dezelve afleggen! Dat zy warme verëerers worden van den wasren god , en zig oefenen in het kennen en betragten van zynen wil ! Dat zy ootmoedigheid, of nederigheid, leeren , om de Gelykheid te eerbiedigen en te bevorderen, zig oefenen in opregtheid en getrouwheid, en in een goed befluur over hunne driften" en neigingen! Dac ook allen een.  DER JONGSTE STAATSOMWENTELINGEN. 183 eenpaarig hunne wezentlyke waarde en groote beftemraing fteeds in 't oog houden, en, met verzaaking van alle partyfchap , uit edele Burger-, Menfchen- eu Broederliefde, zig vereenigen, om, over en weder, hunne onderlinge welvaart te zoeken, te bevorderen, en tot het waare geluk der Volken , en des Menschdoms, volgends gods wyze, weldaadige en geopenbaarde, oogmerken, mede te werken ! Dan zal ze. ker eenmaal het Ryk des Bygeloofs , door menfchenvonden tot ftand gebragt , in den afgrond der vernietiging wegzinken , en het Koninkryk der Waarheid en Deugd zegepraaien over de geheele Aarde, tot heil der Volken, tot heil van het Menfchelyk Geflagt!" Genoeg zullen deeze proeven zyn, om de begeerte van veeleu , ter nadere kennismaakinge met dit wél gefchreeven Werkje, uit te lokken. Aanfehryving van de Deputatcn der Noordhollandfche Synode, aan de refpeüive Kerkenraden der Nederduitfche Hervormde Cemeentens, onder gemelde Synode behoorende. Omtrend het houden van eenen Biddag, op Zondag den 3 Maart 1799. Benevens de Uitfchryvings- Brief, by het bovengen. Synode daartoe ontworpen. Te Amjlerdam, by Tob. van der Hev. In gr. ivo. 6 bl. J y /^vp het laatst gehouden Noordhollandfche Synode te EnkKJ huizen was het houden van een Biddag beflooten, iugevalle de overige Clasfen zich by Alkmaar, Haarlem en Amfterdam zouden voegen, en Deputaten gelast, om alsdan den Biddag uit te fchryven. Deze Uitfchryvings brief, dien men, met de aanfehryving aan de Kerkenraaden , denkelyk met oogmerk, om hier en elders den geest van navolging op te wek« ken, heefc goedgevonden door den druk gemeen te maaken, en dien wy ons ook erinneren in couranten geplaatst gezien te hebben , is, naar ons inzien , nergens minder toe gefchikt, dan om tot een modél te dienen voor Kerkenraaden , Clasfen of Synoden , die den tegenwoordigen tyd ook wel gepast mogten vinden , om Bededagen , naar het voorbeeld van de verhodsdagen onder Gods oude volk, te vieren. M4 Za-  184 ZAMENSPRAAK. Zamenfpraak , over de Middelen tot Inftandhouding van de openbaare Godsdienstoefening, in de Gereformeerde Gemeente te Amjlerdam. Alom, in gr, Svo. 15 bl. Men doet, in deze Zamenfpraak, eenige voorflagen , om het maaken van noodige fchikkingen tot inftandhouding van de openbaare Godsdienstoefening in de Gereformeerde Gemeente te Amfterdam te bevorderen. Men wil door alle de Mansledematen, geaiimenteerden alleen uitgezonderd, een getal van 27 perfoonen laaten verkiezen. Deze moesten uit Imn midden 6, ef nog minder, leden benoemen, om een plan, tot inftandhouding van de openbaare Godsdienstoefening, te beraamen , welk dan vervolgends door de Vergadering van 27 beoordeeld, goedgekeurd, of veranderd en verbeterd zynie, tot kennis der Gemeente gebragt, en alzoo beoordeeld, en , 'het zy met of zonder verbeteringen , door dezelve gefanftioneerd moest worden. Het fchynt , dat eenig ongenoegen over de wyze der benoeming eener Kerkelyke Commisfie te Amfterdam, tot zoodanig einde, den Opfteller heef bewoogen , om dit plan , waarin ook de wyze , waarop men de Mansledemat. n zou kunnen laaten ftemmen , door rondgezonden ftembriefjens , wordt aangeweezen, doorjjen druk gemeen te maaken. Jaarboeken der Bataaffche Republiek. Vlll—XIII Deel. Te Amfterdam , by Wesliug en van der Hey, 1798. In gr. ivo. Op zyn tyd hebben wy den Aanvang, en de Voortzetting, deezes Werks vermeld (*J. Billyk dat wy ook de Voltooijing onzen Leezeren berigten. Met het VIII Deel neemt het Tydvak eenen aanvang , waar in de Verzamelaar zich voorftelde de Stukken te leveren, uitgevaardigd geduurende het daar» zyn der Nationaale Conventie, tot op het in werking brengen der Conflitutie. Wel mogten wy fchryven, dit voorneemen bekend maakende: ,, Hoe veel voorraads! welk een arbeid voor den Verzamelaar!" Want, fchoon die tyd niet lang zy, was dezelve zo vol Staatsvoorvallen en Gebeurtenisfen tot Staatsftukken ftoffe verfchafFende, dat wy 'er nog zes Deelen mede vervuld en het geheele Werk tot XIII Deelen gebragt zien. ,, Hier mede," gelyk de Verzamelaar berigt, ,, eindigen deeze „ Jaarboeken der Bataaffche Republiek, daar wy, uaa een ruim „ drie- (*) Zie Algcm. Vitierl. Letterotf. voor 1795, hl. 175, en vjar 1796, hl. 561.  jaarboeken des bataafsch2 nEPUBCIEET. 155 '., driejaarig Intermediair Beftuur, waar in wy den trapswyzen ,, overgang van het Oude tot het Nieuwe Staatsftelzel hebben „ kunnen waarneemen, eindelyk een vaste Staatsregeling voor „ de geheele Bataaffche Republiek zien ingevoerd." Deeze Jaarboeken, begonnen met de Revolutie in January 1705, eindigen met de eerfte Zitting van het Conftitutioneel Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks op den 31 July 1798 , ingevolge de aangenomene Staatsregeling. Gelyk in het VII Deel deezes Werks, treffen wy, behalven de Plaatslyke en Collegiaale Registers, achter ieder Deel, een Algemeen zaaklyk Register op de zes laatfte Deelen van dit Werk , ten (lotte , in het XIII Deel, aan. ,, Het oogmerk," zegt de Verzamelaar, „ dat wy ons by „ het begin der Uitgave deezes Werks voorftelden, is bereikt." En voegt hy 'er nevens, 't geen wy onderfchryven. „ Deeze „ jaarboeken zullen voor Tydgenooten en Naakomelingen een „ duurzaam Gedenkteken blyven van het gebeurde, zedert de herkryging onzer Vryheid , tot de invoering onzer nieu„ we Staatsregeling , by welker behoud wy wenfchen een „ duurzaam genot te zullen fmaaken van die Burgerlyke en Staatkundige Vryheid, welke alleen het geluk des Bataaf„ fchen Volks daarltellen kan." Rapport der Commisfie, aangefleld door het Committé van Algemeen fVelzyn der Stad Amfterdam , tot het in werking bren* gen van een Plan, ter weeringe der zo verderflyke en 's Lands Casfe en de Burgery zo zeer benadeelende Sluikeryen van Wynen, Sterke Dranken , enz. IVaar in ten duidelykjlen aangetoond wordt het nadeel, dat hier door aan '5 Lands Casfe wordt toegebragt ; benevens de middelen om dezelve Sluikeryen geheel tegen te gaan en uit te roeijen tot merklyk voordeel der Ingezetenen deezer Provincie , ingeleverd aan het Provinciaal Beftuur van Holland, door deszelfs medeleden de Burgers pieter losberg en gerard van haaren , op den 22 December 1797. Te Amfterdam, by J. van der Burgh en Zoon. In gr. ivo. Indien 'er van Sluiken, en wel inzonderheid IVynfluiken, gefprooken wordt, blyft Amjlerdam , als daar in zeer uitfteekende, nooit onvermeld. Het Plan ter voorkominge, opgegeeven aan het Provinciaal Committé van Holland, heeft de algemeene befaamdheid dier Stad ten deezen opzigte zodanig voorgedraagen , dat men zich des hoogst moet verwonderen, en wenfchen , dat 'er gefchikte beletmiddelen met vrugt mo. gen aangewend worden. M c Dt  186 €. r-AAPE, CESCH. van HET BAT. PATRIOTISMUS. De onverbloemde Gefchiedenis van het Bataaffche Patriottismus 1 van deszelfs begin tot den 12 Juny 1793 toe. Door geriut paape. Te Delft, by M. Roelofswaert. In gr. Bvo. De Burger paape , dien wy laatst befchouwden, in een Revolutionairen Droom een hooger vlugt in het mogelyk toekomende neemende (*), blyft in dit Werk nader by zyn tyd, en doet eenige fchreden agterwaards. Bekend is het, dat hy, van den beginne der Staatsbeweegenisfen, geen ledig aanfchouwer, maar een ruime deelneemer in dezelve geweest hebbe. De ondervinding heeft hem , in veelerlei lotwisfel, [ veele lesfen kunnen geeven ; en in Haat gelteld om die mede te deelen. Hy doet het, in het Werk voorhanden , op den trant hem eigen. Veel waarheids hebben wy 'er in gevonden, en dit min doormengd met die aanflootlykheden, welke zyne Schriften in ons oog zo onvoordeelig kenmerkten. In zynen Slotbrieve, den 20 Juny 1798 gedagtekend, de groote toen onlangs gebeurde verandering vermeld hebbende, laat hy 'er op volgen. ,, Gaarne Vriendin! zou ik hier nog ,, etlyke myner aanmerkingen , gisfingen en vooruitzigteu, by „ voegen dan ! — gy zoud dit, te recht, als voor- ,, baarig en onvoorzigtig befehouwen! Zulke groote zaaken, „ die zoo kerschversch gebeurd zyn , en die elkander met : „ zulk eene gezwindheid opvolgen , te willen beoordeelen , , „ en 'er de uitkomften en gevolgen van te willen voorzeggen 1 „ is geen menfchen werk! Misfchien is ons Nagellacht , „ 'er alleen bekwaam toe. „ Vraagt ge my, hoe 'er myne rekening by ftaat, ten op- > zigte van de winst, die het waare Patriottismus by alle b „ deeze Omwentelingen gedaan heeft ? Ik zal het u open- l „ hartig zeggen, Lucine! zeer liegt!! " Tusfchen beiden- laat de Burger paape ook uitkyken, 't geen t trouwens in alle zyne jongfte Schriften doordraait, dat hy h zelve geen zyde altoos gefponnen heeft by de Omwenteling. Doch wy meenen van goeder hand verzekerd te zyn, I dat hy thans een Ampt heeft, 't Geen hem misfchien den tyd zal ontneemen, Sam Boek by Boek ter Letterwereld in te • ftooten. {*) Zie o»ze Vaihrl. Letieroef. voor 1798. bl. 559. Prot-  P. KIKKERT, ETS-KUNDIGE UITSPANNINGEN. ïS? Proeve van Ets-kundige Uitfpanningen , of Verzameling van Plaatjens, door de Ets - naald in V Koper gebracht, met by gevoegde Verhandelingen , de Teken- en Ets - kunde betref, fende, door p. kikkert, Leermeester in de Tekenkunde. Vermeerderd met Ge dichtjens op elk der Plaatjens, door Liefhebberen der Nederduitfche Dichtkunde. Te Amjieldam, by W. van Vliet, 1750. In gr. Bvo. 88 bl. De Leidfche Vervaardiger van dit Werkje heeft, door het in 't licht geeven der drie Verhandelingen, daar in voorkomende , en der bygevoegde Plaatjens, zoo ongelyk aaa zich zeiven gehandeld , dat wy niet af kunnen zyn , in de beoordeeling van dit Stuk, iets wydloopiger te zyn, dan anders by foortgelyke Werkjens onze gewoonte is. De Schryver zegt in de Voorreden: ,, dit Boekje te willen doen dienen tot nut en vermaak , maar voorall' om „ Jongelingen, welke reeds eenigzins in de Tekenkunde gevorderd zyn , eenige goede modéllen te verfchaffen , ora ,, naar te tekenen;" dan, dewyl de gronden der Tekenkunde voornaamlyk beftaan : r\ in eene goede behandeling of manier , 20. in de kennis der verhoudingen of proportiën in alle voorwerpen , 3". in het Contrast der voorwerpen tegen eikanderen, en 4°. in de kennis van licht en bruin, of eene goede houding ; en in de Plaatjens aan deze verëischten weinig beantwoord wordt , oordeelen wy dezelven , altans voor reeds gevorderde leerlingen , van weinig nut te kunnen zyn , en het ontbreekt in onze dagen aan geene modéllen, die voor zulke leerlingen vry meer waarde hebben. In de eerfte Verhandeling betoogt de Schryver het nuttige en aangenaame der Etskunst. Wy ftemmen dit gaarne toe, en wel voornaamlyk achten wy dezelve gefchikt, 01a eene afbeelding van iets op eene fpoedige wyze te vermenigvuldigen ; doch , wanneer men dit met fchoone en leer. zaame Tekeningen wil doen , ziet men die ook gaarne geëtst van eene geoeifende hand , liever dan van iemand , die dit maar uit aartigheid, of uit zucht tot winst, by de hand neemt. Voorts maakt J. Swaanenburg , en eene zyner Tekeningen, een ellendig aanvulfel tot het eerfte zestal Plaatjens. In de tweede Verhandeling, , over den waaren aart van naa,, volging der Natuur , in Teken- en Schilderkunst," tracht de Schryver de rede op te fpooren , waarom de meeste Kunftenaaren verfchillen in de afbeelding van een voorwerp uit de natuur , by voorbeeld dcm msnsch. Hy ftelt , dat de een te veel gehecht is aaa 'c anticque fchoon, en een ander  i SS f. K". I IC K E !t T re zeer verflaafd aan de zuivere natuur, met alle haare ge- I breken ; daar de derde tusfchen beiden tracht te blyven; en dus alle dezen de waare onderfcheiding van Charaeters uit I het oog verliezen : ter verbetering daarvan tracht hy eenen j weg aan te wyzen voor den jongen Kunlïenaar; men moet, „ naamlyk, eene nauwkeurige onderfcheiding maaken, waarin , „ en waarom de Anticquen zulk eene verhevenheid bezit- ten , en integendeel de dagelykfche voorwerpen in de ,, Natuur aan zoo veele gebreken onderworpen zyn;" en de Schryver befluit hieruit, dat , als de Tekenaar , in 't naavolgen der Natuur, niet bezield is met het denkbeeld van 't ideaal fchoon , hy niet in ftaat zal zyn verhevene Charaélers te onderfcheiden van 't gemeene leven ; „ men ,, moet voorts" (zegt hy) „ in alles da uiterftens vermyden , „ om in geene verwarring van Chara&ers te geraaken , en, „ als 't ware , weeten te geeven en te neemen." Eene uitzondering hiervan maakt hy voor die geenen , welke verpligt zyn het kenmerk van geringe levensftandcn te verbeelden ; dezen moeten zich zeer nauw ter naavolgwg bepaaien. Onder deze Clasfe zoude men 's Schryver1. Werk gevoeglyk kunnen plaatfen , (als meest beltaancle uit geringe levenslianden , en veele gebreklyken ,) en dus de btredeneering van 't fchoone der Kunst (waar van in dit Werk toch Weinig of niets te vinden is) als niet wel geplaatst achten. Het ware dus beter geweest, de voorwerpen , met de daar | by pasfende Gedichtjens , op zich zeiven uit te geeven , dan een mengelmoes van fchoon en onfchoon te maaken. In de derde Verhandeling , „ over de verkiezing ter naa- ■ „ volging van grappige voorwerpen voor de Teken- of Schil„derkunst," voelt de Schryver reeds aan het begin, dat \ zyne twee.le Verhandeling niet wel geplaatst is in een Werk als dit; doch tracht zich eenen weg ter verdediging ts baanen. Het is wel waar, dat de Kunst (als eene naavolging der Natuur aangemerkt zynde) in uitgebreide afbeeldingen, door Contrast in alles te obferveeren , een goed geheel zal opleveren , en fmaaklyk worden , in tegenoverftelling van 't ééntoonige , dat hoe langer zoo onfmaaklyker, en zelfs walglyk voor 't gezicht, wordt. Het is waar, (gelyk de Schryver zegt,) dat het zedeulyk 1 doel der Schilderkunst. om naamlyk deugden te vereeuwigen, veel van deszelvs kracht heeft verlooren , en integendeel ondeugden en gebreken, zoo van ziel als lichaam, veel velds t gewonnen hebben ; maar moet men dan niet, om dit kwaad tegen te gaan, liever verhevene voorwerpen , zo van Goden I en Vorften , als van Burgers en Boeren , ten toon Hellen, , en liever gebrekige en van zinnen beroofde voorwerpen ftil- • letjes ten grave laaten daalen ? Het t  ets-kundige uitspanningen. 1 8p Het is ook waar, dat ieder Kuuftenaar zyne eige neiging heeft, en daarin groot kan worden ; doch een beminnaar van den drank kan ook een groote droukaart worden : de vraag is, of men zulke neigingen moet botvieren, of dezelven niet liever behoort in te krimpenV Ongerymd zoude het echter zyn , Landfchap- , Zee-, Bloem - Schilders, enz. uit den rang der groote meesters te iluiten; dewyl ieder in zyn vak fchoone voorbeelden genoeg kan kiezen , die nuttig en tevens vermaaklyk zyn, en zy niet verpligt zyn, om juist de gebreken hunner voorwerpen ter naavoiging in 't licht te geeven. De verdediging, dat de Kunftenaars, zoo Poëten als Schil- ders, gelyk liaan, in welk vak ook zy zich gefteld hebben , is onder bepaaling waar; want 'er wordt vry wat meer vereischt, om een Rubbens , dan een Ostade, te worden; fchoon zy volmaakt geiyk zyn in de naavoiging der Natuur; en een Apollo van Rubbens is echter aangeuaamer, en nuttiger ter naavoiging, in de Gallery van Luxemburg te zien, dan een -^Jan Rondekont in dit Werk. Wanneer deze Verhandeling zonder Plaaten ware uitgegeeven , zoude het (naar ons oordeel) den Schryver meer lof toegebracht hebben dan nu. Hy beflist eindelyk: dat de afbeelding van alle voorwerpen , hoe ook genaamd , niet kan gefteld worden beneden de waardigheid der edele Schilderkunst, zo zy de betaamlykheid niet overfchreedt , en naar de juiste regelen der kunst uitgevoerd is; doch dit laatfte komt ons voor, dat in dit Werk ontbreekt. En ten befluite merkt de Schryver aan: dat de wyze van dergelyke voorwerpen , als hier uitgegeeven worden , niet nieuw is. Dit is waar; doch het is tevens waar: dat juist alle naavolgers niet gelyk gefteld kunnen worden met hunae voorgangeren. Dit zy genoeg,- want ons beftek laat niet toe in meerdere byzonderheden te treeden. Het Blaadje is omgekeerd. Tooneelfpel, gevolgd naar het Hoogduitsch , door &. hordyk verstolk. Bi den Hage , by J. C. Leeuweftyn, 1798. In Bvo. 127 bl. Niet onbevallig is de fchikking van dit Stuk, welks voornaame inhoud hier op neerkomt: Willem Brand, die, door de opftooking en valfche kunstgreepen van zynen Broeder Lodewyk, met zyn Meisje (Caro< lina, eene Voordochter van zekeren Amptman Pel,) oneenig geworden, en zelfs door zynen Vader onterfd was, hadt zich met  IpO HET BLAAHJE IS 0MGEKEEÜ3, met zynen Oom, den Kapitein Hamfter, op zee begeevenj; en, terwyl Lodewyk, om zich van Carolina's hart meester te ï maaken, de tyding van den dood zyns Broeders uitltrooide ,, komt Willem met zynen Oom weder aan land, met oogmerk; om zich op nieuw tot Carolina te begeeven; brengende mee: zich zekere hem onbekende Juffrouw, Maria Bilding ge-naamd. Hy vindt by zyne aankomst in eene geringe Herberg,, als Kastelein, zekeren Emmering, (een ouden Rentmeester; zyns Vaders, die ook door toedoen van Lodewyk tot dien i ftaat vervallen was,) van welken by hoort, dat Carolina nog; vry is. Nu fpoedt hy zich, met zynen Oom, na baar huis;; doch verneemt van haar, dat zy zich gedwongen zag , om i binnen kort met Lodewyk Brand in 't huwlyk te treeden., Terwyl zy daarover te famen fpreeken, betrapt Sophia [Caro- • lino's Stiefmoeder, en eene kwaadaartige Vrouw,) de twee: Gelieven , en verbiedt Willem' allen verderen omgang met t haare Dochter; 't welk hy op eene Sophia beledigende wyze! beantwoordt. Hiernaa komt de Kapitein Hamfter by Carolina's Vader, (een onnozel en aan zyne Vrouw geheel onderworpen Man) om zyne Dochter voor Willem te vraagen; doch i de tusfchenkomst van Sophia maakt een einde aan dit ge- fprek, en doet Hamfter gramftoorig verrekken. Vervolgends'i komt gemelde Jufrouw Bilding (die eigënlyft de Vrouw van 1 Lodewyk Brand doch door hem verLaten — is, omdat: haar Vader te Lisfabon, alwaar hy aan haar gehuwd was, een 1 bankroet gemaakt hadt ; terwyl men aan Lodewyk reeds het. gerucht van haaren dood hadt gemeld] by Carolina; want zy hadt gehoord, dat deze aangezocht werd door zekeren Brand,, en nu meende zy, dat deze haar trouwloaze Man was; niet: weetende, dat 'er twee Broeders van dien naam waren; dewyl Willem, volgends de begeerte zyns Ooms , zynen toenaam met dien van Hamfter verwisfeld hadt ; en door dit haar verkeerd begrip brengt zy de ligtgeloovige Carolina in den waan , dat deze Brand haar Man is; —— docii Louiza (eene Vriendin van Carolina) wordt door zekeren Luitenant' Wilmar hiervan anders onderricht. Intusfchen verzoekt hy Louiza, om (terwyl hy nog nader het geval zoude onderzoe. ken, en de Vrouw des Amptmans , by welke hy zeer bekend was, in Willeni's belangen trachten over te haaien,) Carolina nog eene poos daarvan onbewust te laaten, ten einde de zaak zich naderhand des te glansryker en te voordeeliger voor Willem mogt ontwikkelen. Hiertoe vervoegt zich Wil■mar by Sophia, die zich veeleer door hem wen£cht gewroken te zien , over de gewaande beledigingen, haar door den Kapitein en Willem aangedaan ; en , daar hy dit van de hand weet te wyzen, dwingt zy haaren lafhartigen Man tot een tweegevecht met Willem, 't welk hy, naa veele ontwykingen, op  tooneelspel. ipf op eene kluchtige wyze volbrengt, en daardoor zo trotsch en met zich zeiven ingenomen wordt , dat hy nu op een* geheel anderen voet zyne Vrouw begint te behandelen , en van dezelve , tot belooning zyner manmoedigheid, eene onbepaalde gehoorzaamheid vordert. Na ontmoeten da Broeders eikanderen ; en Lodewyk , Willents regtmaatige verwytingen niet willende verdraagen, trekt tegen dien den degen , waarop Hamfter juist toetreedt; doch ook deze moet van Lodewyk verfcheideue beledigingen ondergaan. Nadat de Luitenant Carolina van Willem's onfchuld verzekerd heeft, komt eindelyk Jufrouw Bilding in gezelfchap met de overige reeds genoemde perfoonen :1 hier is het, dat Lodewyk onverwacht zyne verlatene Vrouw herkent, haar weder als zyne Echtgenoote aanneemt, en belooft, al het kwaad , door hem veroorzaakt , weder te zullen goedmaaken ; waarop Willem zich met hem verzoent , en met de nu bevredigde Carolina vereenigd wordt ; terwyl de weldaadige Hamfter ook den Luitenant in ftaat ftelt, om met Louiza (die reeds fints lang door dezen bemind werd; te kunnen huwen. De gelykmaatigheid der Characters is in dit Stuk zeer wel bewaard,- byzonder is de wel ruwe , doch hartlyke en edeldenkende , Hamfter een bèlangryk perfoonage in 't zelve; waarom wy gelooven, dat dit Stukje niet ongefchikt zoude zyn, om, ten Tooneele gevoerd zynde, den Aanfchouweren een fchuldeloos vermaak te verfchaffen. De Blanke en de Zwarte , Tooneelfpel. Naar V Fransen van p'gault le bruk: door J. K. Te Amfteldam, by P. J. Uylenbroek, 1798. In %vo. te famen 129 bl. j> A 'wie het ftelzel der Slaverny poogt te verdedigen, ver,, Lx. dient van den Wysgeer de diepfte verachting , en van „ den Neger een dolkfteek." Dit zeggen van den verdienftelyken raynal, als een gepast Motto voor dit uitmunLend Toneelfpel geplaatst, wordt door de ganfche handeling van hetzelve volkomen geftaafd en bevestigd. Wy herinneren ons niet, een voor ons hart behaaglyker en in zyn geheel treffender Stuk in lang gelezen te hebben , en, gelyk de kunstminnende Franfchen den Imaak- en gevoelvollen Vervaardiger hunne billyke goedkeuring en verering bewezen, betuigen wy ook aan den Nederduitfchen Vertaler voor dit aangenaam gefchenk ons hartelyk genoegen en onzen dank. De Fabel is hier, tot eeuwige fchande der menschheid, in de natuur en in de waarheid maar al te zeer gegrond. De taferelen van barbaarfche gevoelloosheid en onderdrukking , welke de mees-  tOS de blakke en de zwarte, tooneelspel. meesterlyke pen van le brun ons afmaalde , kunnen overal nagegaan en gevonden worden , waar de befchaafde Europeaan over hec eenvoudig Kind der Natuur , den boogstbek agenswaardigen Neger , den vloek der Slaverny heeft uit. gefproken. Hoe lang reeds hebben de Wysgeer en Menfchenvrieud tegen dit verfchrikiyk kwaad hunne klaagftemmen doen horen! Dat dan ook de Toneeldichter, door zyne doelmatige fchetfen , hunne edele poging onderfteune! Immers moet dit by ieder gevoelige ziel de hoop verfterken: ,, Mogen nu nog de woelingen der tyden beletten , dat ten mintten ieder Republikeinsch beltuur over de verbetering van het lot der Negerflaven ernftig denke en handele, eenmaal toch zullen de pogingen der braven, door de goede Voorzienigheid onderfteund, den zegen uitwerken, dat de kreet der onderdrukte menschheid beter gehoord, en onze te lang verguisde en vertrapte natuurgenoten uit hunnen ftaat van vernedering opgebeurd , en in hunne eeuwige rechten erkend en herfleld worden." Met dit inzicht, en opdat daartoe de Itand onzer nog te zeer miskende Broederen algemener in aandenken kome en blyve, bevelen wy dit Toneelfpel niet alleen aan de oplettendheid en kunde onzer bekwame Tonelisten, maar ook aan elks aandachtige lezing en overdenking. Naar het gevoel, door die lezing by ons weder krachtig opgewekt , durven wy met te meerder vertrouwen verzekeren , dat hetzelve aan het oogmerk wezenlyk voldoet. Alle de Karakters ontwikkelen zich op ene byzondere wyze, geheel natuurlyk, en vooral die der Hoofdperfonadien zyn uitnemend en treffend gefchetst. De aandoenlyke tonelen, die elkander met afwisfeling en verfcheidenheid gedurig opvolgen, zyn met orde en in het beste veiband geplaatst. Met; één woord, het gehele beloop van dit Stuk, byzonder ook het aanmerkenswaardig einde, is ons voorgekomen, dat zo wel aan den fmaak en het hart van den Opfteller ere doet, als het , gelyk elk nadenkende wel erkennen zal, van zyn goed oordeel en zyne bedaarde inzichten getuigt.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Joseph , in Leerredenen, door v. van der breggeN paauw en u. stüart, Christenleeraars by de Rernonftrantseh.Gerefo^ Amfterdam. Tweede ££ 355 w. P ' J J" AIlart' I79'3' ln gr- InonïeJSnnde aa"k0Tndig]'"g C*)> in 't algemeen, J- onze gedagten over de Leerredenen der twee aenoemde agtenswaard^e Amptsbroederen hebbende Keg™ t!r LSe\Zy^ ,ets™Hndi»er, 't een en ander, vooraf l h^„nk' e" fc,hfyftrant, mededeelen; naa voorat, te hebben aangemerkt, dat deeze Bondel, even OnfchrZngHfde,' tie? Leerreiene« bevat, van welke 5e Ylf- J J° volgende zyn: Jofeph in Voorfpoed. Gen. c. 3 \ •J~~ J°fePh fPyzigt Egypte, of Tafereel der Jl?™?" Gen' XLf: 53-57- - De eerlte ont¬ moeting van joseph aan zyne Broederen verdeedigd. Gen. w f^f'T Brocderen van joseph in benaauwdheia, of lafereel van een ontwaakt Geweten. Gen. XLII- V^rt/T- JAKril> over benjamin ontrust, of de \ Zelfskwelhng der Vreesachtigheid. Gen. XLII- ao-q8 • — Jakoc huiverig om benjamin naar Egypte te' zenden , of Tafereel der Befluiteloosheid. Gen. XLIII" f™ ~~7nTwCfdeL £ma van j°seph's Broederen in Hyptf > of Onzekerheid van den dag van morgen. Gen. 71 IA"~25Vr~777 J°SEPH w/ Gcvotf/^ , maar niet Zwak Gen. XLIII: 26-34. Joseph's Ztefer tó« Zak van benjamin , of Tafereel van de Broedertrouw Gen XLIV. J0seph ontdekt zich aan zyne Broeders, of het loon der Rechtfchapenheid. Gen. XLV: Tot eene proeve uit deeze fchoone Leerredenen, willen wy, inde eerfte plaats, iets affchryven van stuart's aaa. O Zie Algem. Faderl. Letteroef. voor 1758 , bl. 425. LETT. 1799. NO. 5. J>I  194 v. l>. breggen paauw en m. stuart aanmerkingen over joseph's eerfte ontmoeting aan zyne Broederen. Op den grondflag van eenige vooruitgezondene bedenkingen, „ hoogstöpmerklyk (z> stuart) „ wordt ons alzoo die ontmoeting; — belangryk wordt „ ons de aanmerking , dat zy aan joseph's zyde niet gansch onverwacht kon zyn, want nu kon hy vooraf „ naar plichtgevoel en reden luisteren, daar hem anders „ zyn hart noodzaaklyk vooruit had moeten lopen, en „ hier door mag zyn oorfpronglyk charakter onduidely„ ker voor ons worden, de zedenlykneid van zyn bedryf „ zal daar door des te fprekender zyn." Naa vervolgens de redenen vermeld te hebben, die joseph's Broeders verhinderden, om den'Regent van Egypte te herkennen, terwyl deeze, al aanftonds, zyne maagfchap in de vreemdelingen opmerkte, gaat stuart voort, om des Staatsdienaars gedrag, te deezer gelegenheid , te toetzen : „ Hy hield zich vreemd tegen hun , en fprak „ hard met hun, en zeide tot hun : van waar komt gy ? „ Deeze houding, zegt de menfchenkennis, kan het werk „ des tegenwoordigen oogenbliks niet zyn. Het veinzen „ is eene tegennatuurlyke kunst, welke voorbedachtheid „ vordert, en zich by verrasfching al tyd zelve het eerst „ verraadt. 'Er heeft dan een ontwerp by joseph plaats „ gehad: maar welk? „ „ Om zich te wreeken van „ „ zyne Broederen, ten kosten zelfs van doodlyke ang„ „ ften zynes Vaders:" " legt de bertryder zynes cha„ rakters hem te last, en gaarne erkent gy allen, dat, „ wat zyne wraak ook mogt verfcboonbaar maaken, de „ prys, dien hy ze alzoo zou laten gelden, verfoeilyk „ zou blyven. „ Het eigenlyke doel, 't welk joseph zich beeft voor„ gefteld, wordt ons door mozes niet gemeld; een veel „ jonger Joodsch Gefchiedfchryver geeft hetzelve op , „ wiens gezag hier in geenzins volftrekt beflisfchen kan, „ doch wiens oordeel het onze zeer wel leiden mag. „ „ Hy wilde, deze zyn zyne eigene woorden , — beproe„ „ ven, welke gezindheid hun allen thands bezielde, en „ „ voords,door zyne harde taal, hun tot het verbaalen van „ „ byzonderheden brengen wegens het vaderlyke huis, „ „ vooral toen hy benjamin niet zag , tegen wien hy „ „ vreesde, dat zy eene gelyke daad, als tegen hem, „ „ beftaan mogten hebben (*)."" Eene geveinsde hard- „ heid (*) Joiepii. Aniiq. Jud. Lib. II. c. 6. % 2,  leerredenen. igg „ heid zoo wel, als eene geveinsde onkunde, fchryft „ flavius alzoo aan joseph toe, terwyl hy daadlyk een „ gansch ander doel, dan zulk eene wreede wraakzucht, „ opgeeft. En letten wy nu zelve menschkundig op zyne „ houding, en onbevooroordeeld op zyn volgende gedrag, „ dan zullen wy hier in met hem inltemmen , en alleen „ zyn opgegeeven doel in nog veel helderer licht befchouwen. „ Wat toch (vraagt stuart) is wraak anders, dan „ wellust in het opzetlyk berokkend leed eenes vroegeren „ beleedigers, die dan het hoogst is, wanneer de wree„ ker zelf zich daadlyk doen zien kan? Dien wellust zou „ joseph nu begeeren , — begeeren, ten kosten van „ 's Vaders doodsangften , en hy zou zich niet willen vertoonen, en hy zou zich bedekt houden, hy zou dulden ,, dat zyne Broederen hun leed aan elke andere oorzaak, ,, behalven aan de wraak van hunnen mishandelden Broe„ der, toefchreeven ? In dezen wellust zou joseph ge,, noegen vinden, en zyne hardheid is zoo geveinsd als „ zyne onkunde! Gy zult hem traanen zien ftorten, na „ het minfte zelfverwyt zyner vyanden ; gy zult hem „ zorgvuldig zich zien verbergen, om het teder medely„ den van zyn hart niet kennelyk te maaken. — Zon„ derlinge wraakzucht waarlyk, wier voorbeeld eenig in de Gefchiedenis der ganfche menschheid zyn zou! ,, Het is waar, (vervolgt stuart) wat dan anders ook „ zyn doel geweest mogt zyn, het middel, waardoor by „ hetzelve bereiken wilde, zou zynen Broederen en zynen „ Vader angst en fmarten kosten: maar wat het laatfte „ aangaat, joseph wist dit niet. De tekst,_ die van zy. „ nen eisch om benjamin gewaagt, zegt niet, dat hem „ verzekerd werd, S'at zyn vertrek den Vader zoo veel „ fmart zou kosten;" (maar viel het niet gemaklyk, zonder dat joseph des aankondiging bekwam, zulks voorshands te gisfen, of liever vast te (tellen?) „ Wel lezen „ wy, op eene andere plaats, dat juda zou gezegd hebben: „ die Jongeling zal zynen Vader niet kunnen verlaten : „ indien hy zynen Vader verlaat, zoo zal hy ft erven; „ maar ter zelfder plaatze vinden wy ook, dat toen ju„ da naderhand verzekerde, dat jakob het agterblyven „ van benjamin in Egypte niet zou kunnen overleeven, ,, joseph zich juist toen niet bedwingen konde, maar „ zich zelf ten eerften openbaarde. En wat nu de we „ zenlyk voorziene fmart en angst van zyne Broederen be« Na 9, trsft»  196 p. v. d. br e g ge n paauw en m. s t u art „ treft, daar het, zoo ver in myn oog een mensch„ kundig bewys kan gaan, beweezen is, dat wraak geen„ zins het doel van joseph was, zou het eene belpot„ lyke kieschheid, teergevoeligheid en bekrompenheid, in „ hem geweest zyn, van een, anders noodig en nuttig, „ ontwerp af te zien, om dat tot deszelfs volvoering mid„ delen veréischt werden , die eenigen angst aan hun „ zouden kosten, die zich aan den lhoodften gruwel had„ den fchuldig gemaakt." Aangaande de noodzaakelykheid der beproevinge van zyne Broederen, eer hy zich dieper met hun inlaat : „ Welke menfchen toch (vraagt stuart) zou joseph „ in zyne broeders weder tot zich baaien? Zouden het „ dezelfde nydigaards zyn, die, nog raazender over zyne „ wezenlyke meerderheid, dan wel eer over zyne voor„ fpelde grootheid, op nieuw hem naar het leeven zou- „ den ftaan? Zouden het dezelfde wreedaards zyn, „ die in Egypte een tooneel van Sichem zouden kunnen „ aanrechten ? Hadden nieuwe wanbedryven hun „ charakter ook nog meer verwoest? Hoe groot ,, was thands hun ftam? Zou men dien in Egypte „ dulden? — Deze en veel meer bedenkingen voorze„ ker maakten het voor joseph noodzaaklyk, in ons „ oog, om zich geenzins fpoedig te ontdekken, en daar ,, door aan overvalling bloot te ftellen , maar om door „ voorzichtige proeven hunne onderlinge en byzondere „ gezindheden te toetzen." Uit al het bovenftaande trekt de oordeelkundige Leeraar dit gevolg: „ Ziet (zegt hy tot zyne hoorders) en ,, beoordeelt zelve nu naar deze bedenkingen, waar me„ de ik allen aanval op het zedenlyk charakter van „ joseph afgeweerd achte , of niet de aanleg van die „ proeve reeds wyze goedheid zal doen bewonderen , „ waar oppervlakkig aanzien liefdelooze wraakzucht voor„ deed, en waar ontydige tederhartigheid fchroomlyke „ onvoorzichtigheid geweest zou zyn." Om nu nog iets van des Leeraars v. n. breggen paauw's ftyl en denktrant ter proeve voor te draagen, willen wy 's Mans bedenkingen, aangaande een zeer vermaard onderwerp, het Sentimenteele , overneemen; zy dienen ter Inleidinge eener Leerrede, waarin hy, joseph gevoeligheid toekennende, hem van zwakheid vrylpreekt. Aldus laat zich de Redenaar hooren: ,, Onder de merkwaardige byzonderheden,waar door zich de eeuw, „ wei-  LEERREDENEN. 197 „ welke wy beleeven, van veele voorigen onderfcheidt, en waar van zy den Nakomelingen maar al te vee„ le fchriftelyke getuigenislèn zal agter laten, be„ hoort voorzeker de leer wegens dat gene, het welk „ by den naam van Sentimenteel best bekend is,doch het gene ik meen met dien van eene overdreevene gevoe- „ hgheid te mogen beftempelen. Wenfchelyk ware „ het, M. T., dat zich onze eeuw daar door niet onder„ fcheidde! Wat my ten minften betreft: de heillooze „ gevolgen bereekenende , welken die leer eigenaardig „ moet voordbrengen, en wie weet, by hoe veelen niet „ reeds heeft voordgebragt, — ik meen, het koesteren „ van vooruitzichten, het aankweeken van begeerten, aan „ welken de natuur des aardfchen leevens de verlangde „ en zeker verwachte voldoening zal en moet weigeren, „ —ik meen, de fchadelyke en grievende teleurftellingen , „ welke daar uit ontftaan, en vaak tot fchandeiyke bui„ tenfpoongheden uitfpatten, — ik meen, de ongefchikt„ heid, om zich met de belangryke aangelegenheden van „ het menfchelyk leeven in te laten, om zich voor toe„ komende onderfcheidene gewigtige betrekkingen be,, kwaam te maaken, en aan dezelve naar behooren te ,, leeren beandwoorden: — deze en veele andere ver„ derflyke uitwerkzelen dier overdreevene leere bereeke„ nende , zou ik bykans wenfchen , dat de hand der „ Schryveren, waarmede zy dezelve, onder de bevalligfte „ en aanlokkelykfte beelden, ftonden in gefchrift te bren„ gen, ten eenemaal ware verftyfd geworden! „ Misfchien (dus gaat hy voort) moest ik, om my de „ voordduurende aandacht van zommigen myner Toehoo„ rers met geweigerd te zien, my, by den aanvang my„ ner Redevoering, zoo tterk niet hebben uitgelaten ; „ wat toch, denkt men welligt, wat toch is 'er van zulk „ eene aanvanglyke voordracht anders te verwachten , „ dan eene, daar op volgende, ftrenge veroordeeling van ,, de, boven allen lof verhevene, gevoeligheid des men„ fchelyken harte! Ik moet my dus haasten, om u te „ verklaaren, en ik verklaar gereedelyk T., dat ik my „ onder de geftrenge veröordeelaaren daar van maar in „ het geheel niet wil gerangfehikt hebben. Neen waar,, lyk, T.! Schoon ik niet ontveinze, dat ik hun , die „ overdreevene gevoelens deswegens voordplanten , als „ verderflyke Leden des Maatfchappelyken leevens zoo „ wel, als die genen , die deze gevoelens, hun in een N 3 „ ver-  I98 p. v. d. breggen paauw en m. stuart ,, vergulden beker toegediend , maar al te greetig in„ zwelgen, als nuttelooze ballasten dier zelfde zamenlee„ ving befchouwe; zoo betuige ik nogthands, de zooda„ nigen niet minder te wraaken, die met alle gevoeligheid „ van hart den fpot dry ven, den mensch, die zich ver„ blydt met den blyden, en weent met den weenenden, „ als een weinig beduidend wezen aanmerken, en voor „ alle bedryven van eenig belang , op eenen beflis„ fchenden toon, onbereekend of ongefcbikt verklaaren. „ En waarlyk, (dus vervolgt v. v. breggen paauw) s, daar zyn 'er, die het voor eene uitgemaakte zaak hou„ den, dat men van elk, zogenoemd, gevoelig en aan„ doenlyk mensch te vergeefsch groote daaden zal ver„ wachten. Hy mag, ja, gewigtige befluiten nemen, ,, belangryke voornemens opvatten; maar de geringde „ omftandigheid, welke hem voorkomt, roert zyne gevoe„ lige ziel, de minde fmart, welke hy, door het volvoc„ ren van zyn befluit, anderen zal aandoen, niettegenftaar.„ de hy weet, dat die fmart in haare gevolgen voor den„ zei ven heilzaam zyn zou, houdt hem te rug, en zyne befluiten en voornemens blyven onuitgevoerd. En „ zou men den Heelmeester niet befpotten en veroor- deelen,die door eene infnyding het leeven van den Ly„ der kan behouden, doch by het bezef van het bloed „ het geen hy zien, en van de pynlyke fmart, welke hy „ denzelven veroorzaaken zal, het weldaadige mes bee„ vend uit de hand laat vallen , en den Lyder aan den „ dood ter zekere prooije geeft? Deze is de gewoone „ redeneering van zommige menfchen. Zy zyn door het overdreevene der bewuste leer tegen dezelve krach„ tiglyk vooringenomen , en flaan, in myn oog, tot een „ ander uiterfte over. Zy fchryven eiken gevoeligen ,, mensch een zwak en laf charakter toe, het welk niet 9, bereekend is ter volvoering van iets, waar toe eene „ fterkte van geest, die door veelvuldigen en wezenlyk s, fchokkenden tegenlhnd ftaat aangevallen te worden, „ gevorderd wordt. Dit ondertusfchen fchroom ik niet „ voor ongegrond te verklaaren. Niets alvast (zoo be- fluit de Redenaar) leert my het gedrag van joseph, het „ welk in mynen tekst (gen. XLIII: 26—34.) vermeld ftaat, duidelyker, dan dat gevoeligheid van hart, welke s, zich vaak door het ftorten van menigvuldige traanen kens, baar maakt, op zich zelve geen blykbaar en doorgaand n zeker bewys is van een zwak of laf charakter." Het be-  leerredenen. I0g bewys deezer ftellinge, in de ontwikkeling van joseph's gedrag , in het voorgeftelde geval, onderwerpen wy aan het oordeel der Leezeren der Leerrede zelve, terwyl ons bepaald bellek meer overneemens verbiedt. De Leer der Verkiezing en Verwerping eenvoudiger gemaakt: ter toelichting van de gewigtige Vraag, of de Gereformeerden zig met de Remonftrantfche Broederfchap, en verdere Proteftanten , vereenigen kunnen. Te Leeuwarden, by C. van Sligh, 1798. In gr. 8vo. 129 bl. De Schryver van dit Stukjen, welks fchryfftyl vry wat overeenkomst fchynt te hebben met dien van andere leezenswaardige Stukken, die ons, zoo wy gisfen, van die zelfde hand federt eenigen tyd zyn medegedeeld, van jongs af, gelyk hy zelf bekent, in de Calvinistifche begrippen van eene volftrekte Voorbefchikking onderwezen, en daarmede doortrokken , maar ook van jongs af door dezelve ontrust, en nu , na een bedaard en godvruchtig onderzoek, van de ongegrondheid en fchadelykheid van dat Stelzel meer en meer overtuigd, doet eene pooging, om zyne Medechristenen , die nog min of meer aan deze in zyn oog ongerymde en zeer verderfelyke Leer vasthouden, daarvan te rug te brengen. Het Gefchrift, voorhanden, bevat vyf Hoofddeelen. In het eerfte derzelven wordt de waare Leer der Verkiezing, zoo als onze Schryver dezelve begrypt, ontvouwd en toegelicht. Verkiezing beduidt, zyns oordeels, in den Bybel niets_ anders, dan eene verheffing, en begunftiging met Godsdienftige voorrechten, boven anderen. Zoo wordt het gebruikt van het Ifraëlitilche Volk, dat met Godsdienftige openbaaringen en inrigtingen, verre boven andere Natiën, verheeven en begunftigd was, en van de Christenen , die onder het N. T. boven andere menfchen, op foortgelyke wyze, begunftigd zyn. Het woord verkiezing fchynt byna gelykluidend te zyn met roeping. Deze bybelfche verkiezing moet aangemerkt worden, als eene onverdiende gunst van God, die algemeen is, de Joodfche voor het geheele Joodendom, de Christelyke voor het geheele lichaam der Christenen; maar zy ftrekt geenzins tot eene onfeilbaare zaligheid na dit leeven , maar tot de algemeene gunften van den Joodfchen en N 4 Chris-  200 DE LEER DER VERKIEZING Christelyken Godsdienst. Verwerping komt hier niet te pas. Het volgt van zelfs, dat, wanneer één Volk by uitneemendheid begunftigd wordt, andere Volken dan in zoo verre voorbygegaan worden. De verwerping, waarvan Paulus, Rom. IX—XI, en op eenige weinige andere plaatzen, fpreekt, is eenig in haar foort, en kan voor of na op geene andere menfchen worden toegepast. „ In eene enkele plaats," zegt de Schryver, „ wordt gezegd, God heeft ons verhoren tot zaligheid; maar dan wordt het groot geluk der Christenen in dit leeven dus genoemd, gelyk in een menigte andere plaatzen. Ik wil ook niet ontkennen, daar alles in de geheele wereld in het Godlyk beiluit en alwetendheid begrepen is, dat men ook ons eeuwig lot daarmede kan iniluiten, maar dan ontken ik zeer, dat dit in het O. en N. Test. onder de gedaante van verkiezing , en uitfluiting daar van , worde voorgefteld. Van de algemeene eeuwige befluiten fchynt Gods woord niets te melden." Voor hun , die nog te fterk aan vooroordeelen gehecht zyn , om aan de voorgeftelde verklaaring van veele dikwyls kwalyk toegepaste plaatzen der H. Schrift toeftemming te geeven, wyst de Schryver een anderen weg, om alle bezwaaren, waarmede, zynes inziens, de Leer der volftrekte Predestinatie gedrukt wordt, opgeruimd te krygen; om naamelyk eene voorwaardelyke verkiezing, met de Lutherfchen en meeste Gereformeerden, aan te neemen. Behalven 't geen reeds Mosheim , in zyne wederleggende Godgeleerdheid , van de Engelfche, Franfche , Brandenburgfche, Geneeffche en veele Zwitfcherfche Gereformeerden heeft gefchreeven , die Calvyn's leerftelzel of nimmer aangenoomen, of reeds lang verworpen hebben, doet ons de Schryver, bl. 56, opmerken, dat ook de meeste Gereformeerden in Nederland , die maar een zeer klein gedeelte van 't groote lichaam der Hervormde Kerk uitmaaken , het volftrekt befluit vaarwel gezegd hebben: waaromtrent, en hetgeen hy tot bewys bybrengt, (b. v. dat daarvan thans op den Kanfel doorgaans wordt gezweegen,) n0g wel wat zou aan te merken vallen. De Leer der volftrekte Verkiezing en Verwerping is dan, volgends onzen Schryver, niet Gereformeerd, omdat ze van verre de meesten verworpen wordt. De bewyzen voor 't geen hy de fchriftuuriyke Leer van Verkiezing en Verwerping noemt, in het tweede Hoofddeel te berde gebragt, zyn met oordeel gekoozen, en  EN VERWERPING. aor en in zoodanig licht geplaatst, dat het moeielyk zou vallen,'er veel met grond tegen te zeggen. Wy kunnen, zonder te uitvoerig te worden, daarvan geen breeder verflag geeven, en ons even min inlaaten in eene nadere opgave der Calvinistifche, in zyn oog, geheel verkeerde begrippen, over eene eeuwige en volftrekte voorbefcbikking van byzondere perfoonen tot zaligheid en rampzaligheid , en andere daaraan verbondene leerftellingen, die, in het derde Hoofdftuk, breedvoerig voorgedraagen, en daarna, in het vierde, met vrymoedigen ernst tegengefproken, en, als ten eenemaal onbeftaanbaar met de zekerrte gronden aller Godgeleerde waarheden, verworpen worden. De Leer der Calvinisten is, naar het gevoelen van den Schryver, niet alleen ongegrond, en tegen de Rede zoo wel, als den Bybel, ftrydig ; maar ook voor de kennis van den Bybel, voor geloof, godvrugt, troost en zalig-' heid, zeer verderfelyk ; daar het ander gevoelen zeer bewysbaar, en in alle deze opzigten allerheilzaamst is. Dit tracht hy in 't vyfde en laatfte Hoofdftuk uitvoerig te bewyzen. Moogelyk zyn deze en gene gevolgtrek • kingen wel wat overdreeven; maar over 't geheel is 's Mans redeneertrant, beoordeeld naar de beginfelen , waaruit hy uitgegaan is, zoo overtuigend, dat wy twyfelen, of 'er wel iets, dat meer gefchikt is, om onbevooroordeelde aankleevers van 't gewoone Stelzel tot nadenken te brengen, zou kunnen gefchreeven worden. Van merkelyke toelichting, die wy, door dit gefchryf, omtrent de gewigtige Vraag, of de Gereformeerden zich met de Remonftrantfche Broederfchap , en verdere Proteftanten, vereenigen kunnen, waartoe hetzelve, volgens deu titel, ingericht is, zouden gekreegen hebben, kunnen wy voor ons niet hoog opgeeven. De Schryver zegt wel, bl. 125, 126. „ Om geringe verfchillen, die niet fundamenteel zyn, mag men zig niet affcheiden. De Predestinatie was eertyds het hoofdgefchil ; de Calvinisten merkten die aan als eene grondwaarheid, die te ontkennen, eene doodlyke kettery. Maar hoe is het nu? de meeste Gereformeerde kerken en leeraaren verwerpen deze ftelling, de weinige Calvinisten zeggen; het is een ftuk van geen belang. Erkennen wy dus volmondig, dat de andere Proteftanten niet in den grond dwaalen, maar egte Christenen zyn, met welke wy eeuwig in den hemel wenfchen aan te zitten, waarom zouden wy met onze waare medebroeders, hier op aarde, de uitterlyN 5 ke  S.OH DE LEER DER VERKIEZING EN VERWERPING. ke plegtigheid des Avondmaals niet willen houden.'* Maar dit verfchil is zoo gering, in vergelyking van andere leerpunten , die nog fteeds over en weder, met veel yver, beweerd en betwist worden , dat, zelfs gefteld zynde, dat men in dit ééne kon famenkomen, nog al veel te vereffenen zou overblyven. Op dezelfde bladzyden doet de Schryver de Leer van eene volftrekte Prajdestinatie, als eene loutere misvatting, door de bovendry vende Leer der Gereformeerden thans afgekeurd, ja als eene zeer verderfelyke misvatting , voorkomen , en zegt hy : „ De leer van het volftrekt befluit is geene grondwaarheid, wy mogen, behoudens eene zuivere regtzinnigheid, daar verfchillend over denken. Het is een louter broedergefchil in de Gereformeerde kerk, even als 't gefchil der Voetianen en Coccejanen." Hoe hangt dit faraen"? En hoe is 'er vereeniging, ook op dit ftuk, te wachten , zoo lang men niet van weerskanten hierin eens is , dat men, behoudens de grondleer van het Christendom , over dit onderwerp verfchillend kan denken , en dat men 'er, by den openbaaren en gemeenfchappelyken eerdienst, zonder eenig nadeel van kan ftilzwygen? Neder duitJche Vertaaling van den Brief, vastgefteld by het Synode der Walfche Kerken van de Bataaffche Republicq , byëengekoomen binnen Gorcum , in de Maand Juny van den Jaare 1798. Articul 37 en 38; ftrek. kende ter beantwoording van de Misfivc, door de Remonftrantfche Broederfchap rondgezonden. In gr. 8v ,, ville, Carel Grandifon, Lucia en Carolina Sanfon, kan „ ik leezen met aandoeningen, en bewonder de bekwaam„ heid en kennis van het menfchelyke hart, van derzel„ ver opftellers; — ook geeft myn hart my gene ver„ wytmgen, wanneer ik eene Polieukte en Thirfa gelee„ zen heb, maar ik zegen de nagedagtenis van den Groo„ ten corneicle, en vereer de Godsdienstliefde van den „ onftervelyken feith." En het is uit de geheele fchryfwyze wel te zien, dat zulk foort van Schriften hem niet vreemd is. Hier en daar heeft hy ook zyne krachten in 't maaken van Verfen beproefd , en eenige Gezangen ingevoegd, die wel niet veel dichterlyke fchoonheden hebben, maar desniettemin aan het welmeenend doel van den Opfteller, tot opwekking en verfterking van Godsdienftige gevoelens, bevorderlyk kunnen weezen. In de vier eerfte Brieven deelt Lodewyk aan Elize zyne gedachte mede, over de benoeming van den Verlosfer met  proeve van godsdienstige brieven. 205 met den naam Vredevorst, by Jefaia, waarin men de bekende theorie van drie onderfcheidene Ampten van Jefus Christus in 't breede kan ontwikkeld vinden. De vyfde, zesde, zevende en tiende Brief handelen over het zedelyk kwaad, deszelfs oorfprong en gevolgen, over Gods heiligheid, rechtvaardigheid, liefde en weetenfchap, om daar uit de noodzaaklykheid der Verlosfing te bewyzen, waarby een voornaam deel van 't Theologisch Syftema wordt doorgeloopen. In den twaalfden, dertienden, veertienden, vyftienden en achttienden, wordt de leevensgefchiedenis en bekeering van zekeren Valer ius, die eerst omtrent deze leerftellingen vry ongeloovig geweest was, befchreeven, In een anderen Brief wordt het leeven en fterven van een ander, die ook deze leer niet kon verduuwen , en wanhoopend deze waereld verliet, met het ftichtelyk leeven en godvruchtig affterven van den welbekenden hervey, die met deze leerftellingen geheel vervuld was, vergeleeken; welk laatfte uit een Hoogduitsch Tydfchrift is overgenomen. De overige behelzen eene wederlegging van tegenbedenkingen tegen de Leer der Verzoening, een ztker foort van Commentarie over Eph. II: 8, 9, en voorts uittrekzels uit Preeken van rameach en kkafft, ten bewyze, dat 'er in Duitschland ock nog braave Mannen gevonden worden, die, zonder terughouding, voor de rechtzinnige Leer uitkomen. Berichten van de Zendingen der Evangelifche Broedergemeente onder de Heidenen. No. 3. Inhoud: I. Kort Bericht van de Zendingen der Broeders onder de Heidenen in 't algemeen. 3. Onder de Laplanders en Samojeeden. 4. Naar Georgien in Noord-America. 5. Eerfte onderneeming in Suriname. 6. Naar Berbice. 7. Onder de Arawakken, Vrynegers en Negers in Suriname. II. Reize van h. wied, van Paramaribo naar Hoop, en bezoek aldaar, in 1794. Uitgegeven door de Misftons - Sociëteit te Zeist, en gedrukt le Amfteldam , by J. Weppelman, 1798. In gr. 8vo. 85 bl. In dit derde Stukjen wordt eerst het reeds te voren aangevangen bericht, van de onderneemingen der Evangelifche Broedergemeente onder de Laplanders en Samoieeden, nog met eenige byvoegfels vermeerderd. Zy betref-  20Ö BERICHTEN VAN DE ZENDINGEN treffen welmecnende, doch mislukte, poogingen, om het Euangelie aldaar ingang te doen vinden, in 1734-1741. Daarop wordt verflag gegeeven van twee even vruchtelooze bezendingen naar Georgien in Noord-America, in 1734 en 1774 ; en vervolgends van de werkzaamheden der Broedergemeente in Suriname en Berbice. De eerfte bezendingen naar Suriname, 1734—1745 > fchynen ook aldaar niet veel vrucht gedaan te hebben. In Berbice werd in 1738 en volgende jaaren meer uitgericht, onder de Arawakken en andere Indiaanfche Volken. Men had daar, na veeljaarigen vergeeffchen arbeid, eindelyk te Pilgerhut eene Gemeente gevestigd , die veel toeloop kreeg. 'Er werden, in twaalf jaaren tyds, 1748—1760, over de 400 gedoopt. Zy is echter niet lang daarna , door een famenloop van ongelukkige omftandigheden , (eene befmettelyke ziekte, die zeer veelen, en met hun Broeder schumann, een van de voornaamften der Misfionarisfen, wegraapte, een daarop gevolgde hongersnood, en verfchrikkelyken opftand der Negers,) geheel te niet geloopen. In Suriname werd ook omtrent dien tyd, (1754 en vervolgends) , het Zendelingwerk hervat, en niet zonder goed gevolg onder de Arawakken, Vrynegers en Negers, bevorderd. De welmeenende Mislionarisïen, wier yver en moed, in het voortzetten hunner onderneemingen, men niet genoeg kan bewonderen, hadden evenwel ook hier met de grootfte hinderpaalen te worftelen. Het had veel in, in deze ongezonde luchtftreek , daar verfcheurende beesten, flangen en andere vergiftige dieren, en nog meer achterdochtige en wraakzuchtige Indiaanen, de Broeders geduurig in leevensgevaar bragten, en daar het bovendien zeer bezwaarlyk was, zich maar een fober onderhoud te verfchaffen, zich te vestigen en ftaande te houden. Dit is hun evenwel jaaren achtereen, (de berichten in dit nommer loopen tot 1784,) gelukt. Behalven een aantal Arawakken, onder welken men twee kleine Gemeenten, in Saron en Hoop, heeft weeten te ftichten, zyn ook eenige Vrynegers uit de twaalf Negerdorpen, waarvoor eene afzonderiyke bezending gefchikt werd, en vervolgends ook Négerflaaven, tot het Christendom overgebragt, van welke laatften ook een Gemeente verfameld is, die in 1781 beftond uit 128 Communicanten, 85 Gedoopten, en 64 Doopcandidaaten. In 1784 beliep het getal der leden, van de Neger-Gemeente in Paramaribo, op aöo Gedoopten, de Kinderen niet  der. evangelische broedergemeente. 207 niet mede gerekend, waarvan 143 Communicanten waren. Tot de Indiaanfche Gemeente in Hoop behoorden 170 Gedoopten, en daaronder 47 Avondmaalsleden. Het laatfte bericht van dit Stukjen betreft eene Reize van Br. hans wied en Huisvrouw, van Paramaribo naar Hoop, en bezoek aldaar in 1794. Deze Reis van zeven weeken is zeer belangryk, niet alleen door de befchryving van den toeftand der aldaar gedichte Indiaanfche Gemeente, en de wyze waarop dezelve bediend wordt, maar ook wegens een aantal niet zoo algemeen bekende merkwaardigheden , van deze en omliggende Landftreeken en derzelver bewoonders. Hoe meer wy daarvan leeren kennen, des te hooger moet by ons de bewondering ryzen van die Evangelifche Broeders , die 'er zich, alleen uit liefde voor Godsdienst en Christendom, neergezet hebben , en, ter bereiking van hunne welmeenende oogmerken, zich zoo veel getroosten. Samenjlcl van Heelkunde, door benjamin beel, Lid van het Koninglyk Genootfchap van Heelkundigen in Ierland , enz. Uit 'het Engelsch vertaald. lilde Deels ïfte Stuk. Te Utrecht en Amjlerdam, by G. T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekamp en W. Holtrop , 1799. In gr. qto. 140 bl. Meermaalen hadden wy het genoegen, om onze Leezeren, over den inhoud van dit uitmuntend, by Stukken uitgegeeven wordende, Werk, te onderhouden. Eindelyk zien wy, met vermaak, het eerfte Stuk van het laatfte Deel in het licht verfchynen, en hoopen, dat het nu fpoedig, tot nut van meer en min gevorderden, geheel voltooid zal zyn. Het tegenwoordig Stuk handelt, in drie Hoofddeelen, te. weeten het XXXVI,XXXVII en XXXVIII,over de in het Tweede Deel niet afgehandelde Wonden, de Gebrandheden, en de Gezwellen. Alles is, volgens gewoonte, uitvoerig en keurig behandeld; doch daar het ons niet mogelyk is van alles een behoorlyk verflag te doen, moeten wy ons maar tot eenige weinige ftukken, die van een zeer algemeen nut zyn, bepaalen. Van dien aart is de behandeling der Gebrandheden ; in deeze „behoort (dus fpreekt de Schryver, p. 91 en 92) ,, ons eerfte werk te zyn, dat men den Lyder, zo fpoe- 55 dig  ao8 B. BELL „ dig doenlyk, rust zoeke te verfchaffen. Is de huid „ niet vernietigd, maar fchynt zy flegts door prikkeling „ te lyden, dan kan men de pyn merkelyk verligten , „ door het aanleggen van verfchillende zoorten van mid- „ delen. Een van de beste middelen, tegen alle ge- . „ brandheden van dien aart, beftaat in het aanleggen van „ fterke Brandevvyn, of andere geestryke wateren: het r: „ 1'chynt voor een oogenblik de pyn te vermeerderen, „ maar dit houdt fpoedig op, en wordt door een zeker „ aangenaam prikkelend gevoel opgevolgd. Het is zeer „ goed, wanneer men de deelen daar in kan houden , „ maar kan dit niet gefchieden, dan moet men ze gefta„ dig met ftukjes, in Brandevvyn gedoopt, oud linnen „ bevochtigen. „ Met betrekking tot de geneezing der blaaren, zyn „ zommigen van oordeel, dat men dezelve terftond moet ,, openen, wyl anderen wederom aanraaden, om hen on- gemoeid te laaten zitten. Om by eigen ondervinding „ te fpreeken, zou ik van oordeel zyn, dat zy nimmer „ moeten geopend worden, dan na dat de door branding „ veroorzaakte pyn geheel ophoudt: want, geduurende dat „ tydperk, gaat de geringfte toegang van lucht met veel „ ongemakken gepaard. Maar is de door het branden te : „ weeg gebragte prikkeling geheel verdweenen, dan kan „ men ze zonder gevaar openen; en zulks moet in dit tyd„ vak fteeds in het werk gefteld worden; want laat men „ het vocht te lang onder de huid zitten, dan kan zy de- I „ zelve zeer dun maaken, ja zelfs een zekeren trap van i ,, verzweering te wege brengen, welke men zonder moei- | „ te had kunnen voorkomen. Ja men behoort op dien I „ tyd de blaaren, in plaats van met groote inkervingen, „ met kleine fteeken open te maaken , ten einde te be- J „ werken, dat 'er zo weinig lucht indringe, als met mo- I ,, gelykheid gefchieden kan. En is het vocht uitgeloosd, I „ dan is het best, wat men op het deel kan leggen, een „ dun fmeerzel van Olie en Wasch, vermengd met een wei- I „ nig Loodzuiker. Oly op zich zelfs is te dun, zy vloeit ,, gemakkelyk weg; en Zalven van gewoone dikte ver„ oorzaaken meer pyn, dan een dun fmeerzel, door„ dien derzelver ftyfte oorzaak is, dat zy niet gemak. „ kelyk genoeg kunnen worden aangelegd en wegge- ' noomen." In de behandeling der Pyt (Panaritium) wykt onze Schryver niet weinig af van de gewoone heel wyze, die, in  SAMENSTEL. VAN HEELKUNDE. 200 in een geringeren graad van dit kwaad, veelal gezocht wordt met weekmaakende pappen, om door dezelve eene verandering van het fcherp uitgevaar vocht in goeden etter te wege te brengen. Onze Schryver merkt, p. 122, aan, dat de deelen, welke de ftolle der Vp uitleveren, van zodanig een vliezigen aart zyn, dat men van dezelve geenerleye gunftige etterwording kan verwachten. Hy raadt , derhalven , om de uitltorting, zo het geval niet te zwaar is, door middel van plaatzelyke ontlastingen, door bloedzuigers, en door zamentrekkende middelen, voor te komen. Is intusfchen het geval zo erg, dat 'er reeds eene uitltorting van vochten plaats heeft ,. dan houdt hy de konstbewerking voor onvermydelyk: moetende dezelve, zo de ftoffe niet diep ligt , in eene enkele lancetfteek beftaan. Terwyl, zo de ftoffe beneden het beenvlies ligt, en dus het laatfte kootje der vinger reeds aangedaan is , bezwaarlyk eene grondige geneezing zal kunnen bekomen worden, zonder wegneeming of uitzweering van gemelde beentje. Waarom hy, in de plaats der enkele gewoone diepe infnyding, de oogenbliklyke uitpelling en wegneeming van het geheele kootje aanraadt. Zeer leerzaam, en van een algemeen gebruik, zyn ook de raadgeevingen onzes Schryvers, ten opzichte der Winterhanden en Wintervoeten, of der zogenaamde Vorstbuilen, onverfchillig op welke plaatzen zy ontftaan. Inzonderheid raadt hy hun , die aan zoortgelyke ongemakken onderhevig zyn, te zorgen, dat de aan de lucht blootgefielde deelen, zo veel mogelyk, voor de werking der fneeuw bewaard blyven ; dewyl, volgens zyne ondervinding, niets deeze ongemakken fpoediger en geweldiger doet ontftaan, dan de fmeltende fneeuw. In gewoone gevallen van Vorstbuilen is het, volgens des Schryvers waarneemingen, best, het aangedaane deel te wryven met Terpentyngeest, of met de ontbinding van Campher in Brandevvyn, of ook de deelen by aanhoudenheid te bedekken met ftrookjes linnen , in een deezer vochten natgemaakt. — De Vertaaler voegt hier eene Aantekening by van den Hoogduitfchen Overzetter, die aanmerkt, dat men, in deeze gevallen, dikwyls gebruik maakt van Steenolie , Balfem Peru, eene pap van geraspte witte Wortelen , enz. doch dat voor een der beste middelen moet gehouden worden een zalfje uit verrotte of gebraadene Appelen., doiren van Eijeren, Lynolie en een weinig Lood- LETT. I799. NO. 5. O Züi.  2io b. bell, samenstel van heelkunde. zuiker. Voorts raadt de Schryver hun, die aan dit lastig ongemak jaarlyks onderhevig zyn, het gebruik aan van het koud bad, vooral van zout water; 't geen niet veel veiTchilt van den raad, dien wy onlangs in een der Parylchc Dagbladen hebben geleezen, en'die aldaar als onfeilbaar wordt opgegeeven. Om, namelyk, in een groot bierglas vol water, te ontbinden een half lood Keukenzout en een half lood Ammoniaczout , en met dit vocht de aangedaane deelen, by aanhoudenheid, te bevochtigen. Reizen door Paleflina, in eenige aangenaame Brieven, met eene op nieuw getekende Landkaart van de tegenwoordige gefleldheid van dat Land. Door s. van rmore, Lid van de Zeem fiche Maatfchappy der Wcetenfchappen , en van het Genootfchap tot verdediging van den Christlyken Godsdienst , cn Predikant te Wageningen. Tweede en laatfte Deel. Te Utrecht, by W. van Yeti» worst, 1798. In gr. 8vo. 206 bl. f\f& oordeel, over het Eerfte Deel deezes Werks geVJ veld, gaat ook door over dit Tweede, als aan het Voorige geheel gelykaartig (f). By de- verkorte opgave des Inhouds, en een klein ftaal, zullen wy, derhalven , onze Aankondiging kunnen laaten berusten. De VII Brief, hier de Eerfte, behelst de Rei' ze van Jerujalem naar Nazareth; hier in komen voor, dë Graven der Koningén en Richteren, Rama, Elbir, Ler ban, de Fonteine Jacobs, Sichem, de Bergen Gerifim en Ebal, Samaria, Ginin, de Bergen Gilboa, Endor, Naïn, Dabira , de Berg Thabor, en eindelyk Nazareth zelve. . In deö VIII Brief wordt de Reis van daar na den Berg Libanon voortgezet , en ontmoeten wy in denzel'ven Kana, Sephouri, Hattin, de Duiven- Vallei, den Berg der Zaligfprcekingen, Tiberias , Baden buiten de Stad, Zee van Tiberias, Bcthfiaida, Kapernaum, Telhum, Saphet, Ain el Zaiton, een Mineraale Bron, bet Water Maron , het Gebergte Hermon en JAbanon. — Met den IX Brieve wordt de Reis voortgezet, langs de Zeekust van het Noorden ten Zuiden; hier komt ons voor, eene befchou- wing (*) Zie onze Vadert. Letteroef. voor 't Jaar 3798. bl. 575.  6. VAN E MD RE, REIZEN DOOR PALESTINA. Qlt wing van Zidon, Sarepta, Tyrus met derzelver Waterleiding , de witte Kaap , Scandalium , Zib of Achzib, Akra of' Ptolomais, Beeken Be lus en Kifon, Berg Kar mei, Kaipha, Tartara, Beeken Koradjce en Zirka, Cefarea, Arzuf, Jabne, Afdod, Askalon, Gaza, Kaan Tounes en El Arisch. De byzondere Plaatsbefchryvingen, overeenkomftig met eene hier ingevoegde Landkaart, de hedendaagfche gefteldheid van Paleflina voor oogen Hellende, volbragt hebbende, vaart de Schryver, met den X Brieve, voort, om te fpreeken over de Lugtgefteldheid van Paleflina, de Jaargetyden, de Lugtverfchynzelen, en wat daartoe behoort, als mede de Ziekten ten dien lande heerfchende. —— De XI Brief fielt ons voor oogen de vrugtbaarheid van Paleflina in Koorn en andere Gewasïen, een Maandlykfche Kalender aangaande de Voortbrengzelen Tamme en Wilde Dieren diens Lands; Vogelen en Visfchen vinden wy 'er by vermeld. Zout en Bergftoffen befluiten deezen Brief. -— De XII fchetst ons de Inwoonders van Paleflina, Mohammedaanen, Christenen , Jooden, Samaritaanen en Drufen. De XIII en laatfte loopt over de Gewoonten der Inwoonderen van Paleflina. Deeze Brieven, welke de Plaatsbefchryvende vervangen, twyfelen wy niet aan te pryzen, als in een klein beftek vereenigende, wat oude Reizigers, doch inzonderheid laatere Waarneemers, opgemerkt hebben; welk alles zeelten rechten verftande van veele anders kwalyk begreepene Bybelplaatzen kan ftrekken, en over 't algemeen licht verfpreiden over die tot deeze byzonderheden betrekking hebben. Van empre heeft zich der kortheid bevlytigd; doch zyne aanwyzingen kunnen elk weetgraagen te recht helpen om uitvoeriger berigten op te zoeken. Een Staal uit dit Deel hebben wy beloofd, en fchryven daar toe af den Kalender van Paleflina, welke MiCHAëus uit de Verhandelingen van buhle en walch heeft opgemaakt, met betrekking tot het Wéér in alle maanden des jaars. „January. Koude, Sneeuw, Regen, van welke in „ deeze maand de Beeken, de rivier de Jordaan, en de „ Meiren, zwellen; ook heeft men veel wind. In deeze „ maand vondt de bruyn den westelyken Libanon, ert „ daar omliggende velden, met Sneeuw bedekt. ZomO o, „ tydi  213 S. van emdre „ tyds kan het in 't Zuiderdeel, op 't laatst van die „ maand, vry warm zyn, gelyk la rocque ondervondr. February. Byna 't zelve Weder, ook donder I', en hagel; doch minder Regen en Sneeuw. — Maart. „ De warmte begint, meer regen dan in de voorige ' maand, als mede wind, die dan meest uit het Westen I waait, menigvuldige donder, hagel, en zomwyl ook 'koude. In 't Zuiderdeel, vooral omftreeks ?«wAj, I, kan de hitte reeds lastig zyn. ■ April. Meestal ' heldere lugt, warm of heet , inzonderheid omftreeks II Jericlw. Op den 30 dier maand, wil men, dat een voetganger by Rama door de hitte omgekomen zy. " Veele Beeken, die geene gemeenfchap met den Jor'I daan hebben, beginnen te verdroogen; de daauw zeer , fterk , de Sneeuw , die op den Libanon fmelt , doet , den Tordaan zwellen. May. Zeer heet, men llaapt ' onder den blooten hemel, op de platte daken, men , reist wegens de hitte, in zommige oorden, by nacht. II In 't begin der maand nog wel eenige regen en don' der; doch dan volgt de drooge tyd tot September toe. Op den Libanon vondt maundrell, op den 17 en „ 18 May, nog zeer veel Sneeuw (*). — Juny en ' July. Hitte en droogte, hoewel het zomtyds digt by de „ zee nog wel eens regent, gelyk la rocque , in de „ maand July, een fterke regen bywoonde. — Augus„ tus. De hitte by dag toeneemende, gelyk ook de kuu- ' de by nacht. September. Nog groote hitte ; die ' echter door den wind, en op 't einde der maand door „ een regen van eenige dagen, gemaatigd wordt. —— OBober. Het grootfte deel dier maand helder, en dan „ volgt de eerfte regentyd. November. In deeze " 0 „ maand (*) Geen wonder dat hy dezelve in die Maand aantrof; want onze Schryver, van het Gebergte Libanon handelende . hadt, bl. 43, aangemerkt: „ Reeds in de maand Maart fmelt de fneeuw in de daaromdreeks liggende bergen weg, uitgezon„ derd op den Libanon. Zy blyft in de hoogde holten van de „ Noordoostzyde, daar zy voor de Zeewinden en de Zon be„' fchut is, het geheele jaar door ongefmolten. Ik zag, zegt „ volney, haar in dien ftaat op 't laatst van Augustus «7»^. terwyl ik in de Falley van Balbek van hitte byna verdikte. '1 De brokkelige fchryfwyze, uit overneemingen beftaande , geeft, het geheele Werk door , aanleiding tot dergelyke met elkander niet wel Ürookende berigtgeevingen.  reizen door palestina. 413 „ maand kan men vooral den eerden regentyd rekenen, „ fchoon helder weêr en regen dikwyls elkander afwisfe„ len. Het is nu koel, fchoon zomtyds de Reizigers nog „ van lastige warmte klaagen ; de nachten koud. Veele „ Beeken zyn dan nog uitgedroogd; kootwyk vondt het " iwatjer Merom, (zynde een Meir in 't Noorderdeel des „ lands O genoegzaam uitgedroogd , als zynde niet meer „ dan 500 fchreden in den omtrek. December. „ Veelvuldige regen , en zomtyds fneeuw. En fchoon „ het met regent, de lucht bewolkt en nevelagtig , meer „ dan m andere maanden. Het is thans koud ; doch „ veelal vry gemaatigd." Hedendaagfche Historie, of Tegenwoordige Staat van alle Volkeren; behelzende de Befchryving der Vereenigde Nederlanden, en wel in het byzonder van Overysfel. lilde Deels 2de Stuk. Te Amfterdam, Leyden, Dord en Harlingen, by J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmans , A. en P. Blusfé en V. van der Plaats, 1708. In gr. 8yo. 168 bl. /y Keurig wordt deeze langzaam voortgaande Befchryving van Overysfel uitgevoerd: langzaam voortgaande fchryf ik; de aantekening hier onder (*), van de plaatzen waar wy des gefprooken hebben, drekt ten bewyze. Dit Werk is, ten deezen opzigte , iets zeldzaams, in deeze dagen , die te meermaalen doffe opleveren, om de Schryvers , Vertaalers en Uitgeevers van overhaasting meer dan te verdenken. In dit lilde Deels 2de Stuk zet de Schryver zyne beichryving der Overysfelfche Steden voort, en bevat het de Historie der Stad Kampen, tot den Jaare 1673. De Regeeringswyze dier Stad. De Befchryving van Kampen en de Vryheid deezer Stad. Aanvanglyk neemt hy hier ook Zwolle onderhanden; doch brengt het niet (*)Van het Eerfte Deel, waar van, in den Jaare 178r, het eerfte, en het tweede Stuk in 1786, het licht zag. fpraken wy in onze N. Algem. Letteroef. des Jaars 1786, bl. 503. — Vaa het Twe de Deel. in onze Letteroef. voor 1792,'bl. 191. Van het Derde De«!s Eerfte Stuk, in oiize Letteroef. voor I7P3> bl. 345. 03  gï4 TEGENWOORDIGE STAAT niet verder dan de Historie dier Stad ten einde, tot het evengemelde Tydperk. Stedelyke en Piaatslyke Befchryvingen zyn zeker belangrykst voor de Burgers ; doch het nutte deezer Befchryving breidt zich wyder uit, en zal de Liefhebber der Vaderlandfche Gefchiedenisfen met veel genoegen dit Boekdeeltje doorleezen, met ons dezelfde waarde 'er aan toekennen, welke wy te meermaalen aan deeze Befchryving van Overysfel toeweezen, die ' voor geen gedeelte van den Tegenwoordigen Staat behoeft te zwigten, en veele overtreft. Geen dor verhaal, maar met Gefchiedkundige leeringen doormengd , is de Historie van Kampen. De Stadszaaken waren in de zestiende Eeuw tot eene ongewoone laagte gevallen. De Burgery begon openlyk tegen de Regeering te morren. „ Men klaagde," dit zyn de eigene woorden des Gefchiedboekers, „ dat de Regenten groote fommen onder zich hadden geilaagen, waar toe dezelve niet beregtigd waren ; dat zy, op eigen gezag , Stads goederen verkogt of verpand hadden; dat zy nieuwe belastingen hadden opgefteld, onder voorwendzel van daar uit de vesten en andere openbaare werken in ftaat te willen brengen , terwyl deeze allen nogthans in eenen jammerlyken ftaat bleeven liggen; dat zy niet te brengen waren tot verantwoording over Stads penningen, welke zy daarenboven met brasferyen en onnoodig reizen verkwisteden; dat het regt langzaam, en niet zonder eenzydigheid, geoefend werd; en dat, kortom, hun ganfche bellier zodanig was ingerigt, dat 's Stads onvermydelyk bederf daar uit, binnen weinig jaaren , zou moeten volgen. Dan alle deeze wanorden fchreef men toe aan een ander, aaneen ingefloopen misbruik, naamlyk, in de verkiezing van de Regeering. Schepenen en Raaden, en de Gezwooren Gemeentewaren, dus fprak men, in eene beimlyke overeenkomst getreeden, om alle openvallende plaatzeri met geene anderen dan hun eigen Bloedverwanten te vervullen. Broeders Kinderen,Oom en Neef, Zwagers zelfs, zaten zamen in den Raad , en dus was 'er een Erfraad ingevoerd, waar door alle anderen, voor altoos, van eenige inzage in het bewind, en het veikrygen van ampten, werden uitgeflooten." Hier uit werd eene geheele verandering op de Regeejingsbeftelling gebooren; die, van tyd tot tyd, meer en meer, in het willekeurige liep , en gepaaid ging met veel-  van overyssel. 215 veelvuldige nadeelen, welke op nieuw tot verandering in de Regeeringsbeftellinge aanleiding gaven, als mede tot veele lotwisfelingen. Deeze opgehaald hebbende, laat de Schryver deeze zo gepaste als nadenkenswaardige opmerking volgen. „ Dit voorbeeld leert ons, met honderd anderen, dat de Vryheid van haare openbaare verdrukkers weinig meer te vreezen heeft, dan van die, helaas! te menigvuldige voorftanders , welken, door wolken van onkunde of vooroordeelen verbysterd, haare beeltenis waanen te aanfchouwen, terwyl zy in der daad hun reukwerk op het outer der Wetteloosheid nederleggen. Het drukkende der Ariftokratie werkte uit, dat men in 't geheel niet langer wilde gehoorzaamen: weldra gevoelde men, dat de flegtlte van alle Regeeringsvormen nog boven Regeeringloosheid te verkiezen ware; doch te weinig verlicht om een veilig bolwerk tegen beiden op te werpen, liet men zich, op de jammerhartigfte wyze, om den tuin leiden, en ftelde de Ariftokratie wederom zo fterk als immer op den throon. Wie zou gelooven kunnen , indien ieder bladzyde der Historiën ons niet van de dwaasheid des menschdoms overtuigde, dat die zelfde Schuttery en Gilden , die zo onlangs de Erflykheid der Regeeringspjsten, als de bron hunner rampen, uitgekreeten hadden, thans eenen Raad hielp invoeren , die de beide Gemeenten aanftelde, en door zeker getal uit die Gemeenten zelve werd verkoren. Evenwel duurde deeze inrigting tot den Jaare 1579." By het ophaalen van oude Stadsftukken , geeft de Schryver, nu en dan, opheldering aan woorden, die thans vreemd klinken , en voor zommigen raadzelagtig of onverftaanbaar zyn. By voorbeeld , in zodanig een ftuk worden de woorden gebezigd , „ twaalf jaaren naa de afluiving."" Wat is dit afluiven ? Hy heldert dit in deezervoege op. „ Op zekeren dag in ieder jaar na dien van de Magiftraatskeur wordt een lyst van de voor dat jaar verkoren Stads Amptenaaren, en tevens van allen, die geduurende het verloopen jaar het Burgerregt gekogt hebben, van de puie des Raadhuizes afgeleezen. Dit noemt men Afluiven. By kiliaan heeft Looue de betekenis van Luifel, en van Puie: denklyk doordien de puien der Raadhuizen, in vroeger dagen, met Luifels overdekt waren. Zie ook ten kate , II Pr. van geregel. Afleid, op Liev." Leverde Deventer, gelyk wy uit die StadsbefchryO 4 ving  2l6 TEGENWOORDIGE STAAT ving in onze Aankundiging van het I Stuk deezes derden Deels opmerkten, en met daar uit bygebragte Stukken ftaafden (*), voorbeelden by voorbeelden op van de verdrukkende hand, welke de Vervolgzugt, uit Seétenhaat gebooren, op de Mennonieten of Doopsgezinden zette, Kampen verfchaft ons een voorbeeld van dien zelfden Dwanggeest, in een ander geval; dit 'op te haaien zal ons niet verdrieten. „ Toen," dus febryft onze Gefchiedboeker, ,, de geest der Onverdraagzaamheid, in de nu overheerde Pausgezinden geen genoegzaam voorwerp voor zynen yver meer vinden kunnende , de Hervormden zelven tegen elkander opruidde, waren de uitwerkzelen der verdeeldheid te Kampen fterker in 't oog loopende, dan in de twee andere Steden. De Party deriJcmonflranten , elders te zwak om niet voor de overmagt van haare wederltreevers te bukken, was hier de talryklte, en tevens wel gehartigd om haare zaak met nadruk voor te ftaan. Behalven veele leden der Regeering, telde men onder dezelve den School voogd der Latyhfche Schooien, en, indien men daniel sauterius uitzondert, alle de Predikanten. Deeze sauterius, in Zomermaand des Jaars 1615, de zaak der Contra-Remonftranten in eene Leerrede, naar 't fchynt met te veel vuurs, verdedigd hebbende, ontftondt 'er, by 't fcheiden der Vergaderinge, een gemor, welk allengskens luider werd , en eindelyk beide de aanhangen aan elkander hielp. Na het ftillen van den oploop, deed de Magiftraat eenigen, die voor Belhamels gehouden werden, in hegtenis zetten; doch den'volgenden dag kwam eene menigte Arminiaanschgezinde Burgers, met eenen der Predikanten aan 't hoofd , het Raadhuis opftappen , om de flaaking der gevangenen te eifchen; en hier aan werd gereedelyk voldaan. „ De Provinciaale Kerkvergadering, welke drie jaaren te vooren reeds haar misnoegen tegen de Kamper Leeraaren hadt te kennen gegeeven , om dat deezen de Befluiten der Dordfche en Middelburgfche Synoden, van de Jaaren 1574 en 1581, omtrent het Formulier van den Doop , verzuimden te agtervolgen, was thans te Zwolle byeengekomen, en herhaalde daar het zelfde befluit. Gaarne zoude zy ook, op de maare van het voorgevallene te Kampen, (*) Zie onze Faderl. Letteroef. ter laatst aangetoogene plaatze.  VAN OVERYsSKE. 217 pen, derwaards Afgevaardigden gezonden hebben, om de gefchillen te beflegten ; doch de Regeering wist het zo te beieggen, dat dit geen voortgang kreeg, en dat zy het beftier der zaak in eigen handen hield. „ Het Plakaat der Staaten, waar by men den Geestlyken de openbaare verhandeling der zweevende gefchilftukken verbood, werd hier ter Stede met yver ten uitvoer gebragt, en, nadien het elders in Overysfel niet weinig tegenftribbeling ontmoet had, drongen die van Kampen, zo wel als de Ridderfchap en Zwolle, in den volgenden jaare, nogmaals aan, dat het behoorde nagekomen te worden. Ook bleef de Stad onverzettelyk gekant tegen het houden eener Nationaale Kerkvergadering; doch Prins maurits, ten Landdage verfcheenen zynde, en de Staaten bewoogen hebbende, om daar toe, met meerderheid van ftemmen, te befluiten, begaf zich vervolgens in perfoon na Kampen , en zyne tegenwoordigheid, zo wel als die van Gemagtigden der Staaten , tot dat oogmerk afgevaardigd, fchynt eindelyk de Regeering overgehaald te hebben, om in dat befluit te berusten. - „ Inmiddels veroorzaakte de verdeeldheid der gevoelens ook eene uitwendige fcheuring in de Kerk. De Contra - Remonftranten, namelyk, zonderden zich af van hunne tegendingers, en verzogten en verkreegen eenen Leeraar van Deventer, om den eerdienst, by voorraad, onder hen waar te neemen. In de Provinciaale Synode, welke kort daar op gehouden werd, zag men ook, wegens de Klasfe van Kampen, Afgevaardigden van beide partyen verfchynen, die beiden, na eenig beraad , werden toegelaaten. Egter droeg men hier zorg, om geene anderen ter bywooning van de Nationaale Kerkvergadering te verordenen, dan die de Leerftellingen van hun, welken naderhand ter onderfcheiding alleen den naam van Hervormden kreegen, waren toegedaan. • „ Het duurde mede niet lang, of de tegengeftelde Aanhang geraakte geheellvk te onder. Op het gezag der Dordfche Vergadering,werden de Kemonjlranifche Leeraars, hier en elders, eerst in hunnen dienst gefchorst , naderhand geheel afgezet. Men wilde zelfs niet langer dulden, dat zy, die derzelver Leer bleeven belyden, hunnen Godsdienst afzonderlyk oefenden; en toen verboden hiertegen niet hielpen, rukte eene bende Ruitery, op 'sPrinfen bevel, ter Stad in, om de onwilligen te bedwingen. — Met den aanvang des volgenden Jaars (i6io~) kwaO 5 men  2l3 tegenwoordige staat men Gemagtigden uit de Algemeene Staaten , nevens ernst casimik, Grave van Nas/au, te Kampen de Regeering veranderen , by welke gelegenheid vyf Leden van den Raad, en drie en twintig van de Gezwooren Gemeente, van hunne Bedieningen verlaaten, en door anderen, we>ke men oordeelde gunftiger omtrent de nu vastgeftelde Regtzinnigheid te denken , vervangen werden. Door zodanige middelen herftelde men hier de rust." In Zwolle fpeelde men ten deezen opzigte dergelyk eene rol, „ in een tyd," om hier de kragtige taal onzes Schryvers over te neemen, „ dat het niet meer genoeg was een Vriend der Hervorming te zyn om zich van de Verdraagzaamheid zyner Geloofsgenooten te mogen verzekerd houden. Het was noodzaaklyk geworden Party te kiezen in een afgetrokken gefchilftuk van befpiegelende • Godgeleerdheid, waar over de Geestlykheid, uit Staatkundige inzigten opgeruid, zich buiten alle hoop van ver- j zcening had verdeeld. De Zwolfche Predikanten, verfchillende aanhangen omhelsd hebbende, fchaamden zich zo weinig als anderen om elkander met openbaare laster- ; taal te bekladden, en hunne tegenftreevers te vervolgen, in plaats van te overtuigen. Dan de Raad, zich onzydig houdende, beval hun, gelyk het Christenen betaamde, in vrede te leeven , en in hunne Leerredenen de in zwang gaande gefchilpunten onaangeroerd te laaten. — Ook was de Regeering hier gansch niet genegen tot het byeenroepen van eene Nationaale Kerkvergadering; en zelfs na dat verfcheide andere Provinciën, en een gedeelte van Over- ' ysfel, reeds daar voor geltemd hadden, was de tegenwoordigheid van Prins maurits noodig om haar van toon te doen veranderen." Vervolgens merkt onze. Gefchiedboeker op, „ dat de Uitfpraak der Dordfche Kerkvergaderinge, de regtzinnig- : heid binnen naauwer paaien fluitende, zulks niet fcheen belet te hebben, dat nog fteeds veele voornaame Ingeze- : tenen de Leer van arminius bleeven omhelzen , waarom men befloot deeze leer door een veelligt kragtdaadiger middel uit te dooven." Een Stadsbeiluit van den Jaare 1646 ftelde vast, „ dat niemand voortaan in Raad of Meente zou gekoren worden, ten zy hy profesfie deedt van de Gereformeerde Religie." Omtrent de Koomschgezinden bleef men by aanboudenheid geftreng, het geheele Gewest door, en in de Steden Kam-  van overyssee. «10 Kampen en Zwolle. Te eerstgemelde Stede befloot de Magiftraat, in den Jaare 163Ó , eenen Schout- by-nagt aan te (tellen , om tegen de Vergaderingen van Roomfchen , Remonftranten en Lutherfchen, te waaken. De laatstgemelden begonnen zich, in 't Jaar 1646, meer openlyk te verzamelen, beriepen een Predikant, herhaalde aanzoeken by de Regeering werden geweigerd, en toen de beroepen Leeraar egter voortging met in ftilte den dienst waar te neemen, deedt de Magiftraat de deur van het Kerkhuis met een keten fluiten. Hier in kwam naderhand verzagting en openlyke toelaating. . Dan te Zwolle werd, nog in den Jaare 1652, den Lutherfchen het prediken, op zwaai e boeten, verboden. De Doopsgezinden hadden het in die twee Steden veel draaglyker dan in Deventer. Wy wenfchen dat de Vervaardiger van dit gedeelte des Tegenwoordigen Staats (fchoon wy geen vrienden van overhaasting zyn) lust en gelegenheid mag hebben, om zynen pryswaardigen arbeid met meer fpoeds voort te zetten , dan de tot nog uitgekomene Stukken elkander gevolgd zyn. Tegenwoordige Staat der Vereenigde Staaten van Amerika; behelzende: een algemeen Ferjlag van derzelver Grenzen, Meiren, Baaijen, Rivieren, Bergen, Voortbrengzelen, Bevolkinge, Regeeringsform, Landbouw , Koophandel , Fabrieken , nevens de Plistorie van den laatflen Oorlog. Door jedidjah morse. Uit het Engelsch. I, 11, III en IV Stuk. Te Amfterdam , by P. den Hengst. In gr. 8vo. T/F/Ty moeten de Verfcheidenheid betragten. Dit is een der Grondregelen in onze Letteroefeningen. De veelvuldigheid der Werken, in de laatüe jaaren , over America uitgegeeven, heeft ons in de gelegenheid gefield, óm veel, zeer veel, des te gèwaagen, en zulks onder andeten oorzaak gegeeven, dat wy van het opgenoemde Werk, welks Eerfte Stuk de Jaartckening van 1793 draagt, tot nog geen gewag maakten; het IV en laatfte Stuk, 1796 gejaartekend, fchynt egter tegen ons te getuigen, en kunnen wy ons des niet vrypleiten van een te lang verwyl; geenzins gebooren uit eene minagting deezes arbeids van eenen Schryver, aan wiens licht veele het hunne oraftoo- ken  220 j. morse ken hebben, in laatere geheele of gedeeltlyke Refchryvirigen van die Landfchappen. Op ééns willen wy onze agtèrlykheid inhaalen, en een verflag van 't geheele Werk geeven. Mouse , een Inbooreling van het Vry America, zette zich tot deezen fchryfarbeid, waar aan hy vier jaaren befteedde ; weinig hulpe van de reeds uitgegeeven Schriften kunnende ontleenen, bezogt hy verfcheide Staaten der Vereenigde Gewesten, hieldt met Lieden van kunde uitgebreide Briefwisfeling, en bevlytigde zich , in alle opzigten, om zyne kundigheden uit egte bronnen te fcheppen. Daarenboven zondt hy zyne opftellen, om nagezien en verbeterd te worden, aan Lieden van oordeel en kunde in de onderfcheide Staaten , naa dat dezelve door hem befchreeven waren, 't Is uit deezen hoofde, dat de Schryver , fchoon zyn werk niet voor volmaakt opgeevende , zich vleit , dat het die kenmerken van naauwkeurigheid, volledigheid en onpartydigheid, zal bezitten , welke van den tegenwoordigen ftaat der Aardrykskunde en Gefchiedenislë van America kan verwagt worden. Met vetfchuldigden dank erkent hy de hulpe hem verleend. De Nedcrduitfche Vertaaler, die zyne taak wel volvoerd heeft, berigt den Leezer, dat hy agterwege gelaaten heeft eenige korte onderrigtingen, de Aardrykskunde in 't algemeen betreffende; als mede een kort verhaal van de eerfte ontdekking der onderfcheide Gewesten in America, zo in het Zuidelyk als Noordlyk gedeelte, als geene byzonderheden behelzende, dan die uit eene menigte bekende Schriften, in onze taal voorhanden, konden geweeten worden. Het eerfte Stuk behelst eene Algemeene Befchryving van de Vereenigde Staaten, vermeldt de Grenzen — de Meiren en Rivieren — de Baaijen — de gedaante des Lands — de Bergen — Grondvoortbrengzels, Gewasfen en Dieren — Bevolking en Charaéter — Regeering , zints den 14 July des Jaars 1776, byzonder gewaagende van het Genootfchap der Cincinnaatcn, Landbouw, Koophandel en Fabrieken. Hier aan hegt morse eene beknopte Historie der Vereenigde Staaten, byzonder ftilftaande op die van den laatften tyd vóór de Vryverklaaring, en daarop onmiddelyk volgende. Dit Deel wordt beflooten door een Aanhangzel, eenige Leevensby zon derheden behelzende van de Americaanfche Generaals was- hing-  tegenw. staat van america. 2fil hington , montgomery, green , en van den Franfchen Markgraave de la fayette. Met veel genoegen hebben wy dit Deel geleezen, en 's Schryvers edele en vrye denkwyze met glans zien doordraaien. De volgende Deelen zyn aan de byzondere Gewesten gewyd, en hebben eene volmaakte gelykheid met dit der Algemeene Befchryving ; dezelfde HoofdAfdeelingen, door ons opgegeeven, komen in alle voor, en loopt de draad, als van het zelfde kluwen afgerold , op gelyke wyze voort. Men kan niet zeggen of dit is naauwkeurig , doch het veroorzaakt eene eenzelvigheid voor den arleezer des Werks; minder of geen hinder baart zulks voor hem, die een byzonder gedeelte wil naaflaan. Door heel het Werk heen ontmoet men ophelderende en aangelegene berigten, te veel om aan te Hippen. Niet zelden voert morse den Burger jeffeuson in, diens Staatkundige begrippen fchynen oest met de zyne te ftrooken. Wy kunnen ons niet wederhouden de gedagten deezes Americaans over de Zeemagt der Republiek, door morse overgenomen, hier af te fchryven; de tegenwoordige omftandigheden van een mogelyken Oorlog, tusfchen deeze Staaten en het Fransch Gemeenebest, zal het voor veelen onzer Leezeren niet ongevallig maaken, dit hier aan te treffen. „ Wat onze Zeemagt aangaat, fchryft morse ; deeze bezitten wy niet. Alles , derhalven , wat hieromtrent kan gezegd worden, gefchiedt by manier van voorraad. Ik gewaagde alleen van de Zeemagt, om gelegenheid te hebben tot het voordraagen der voortreffelyke aanmerkingen van den Heer jefferson , dit onderwerp betreffende. Naa eene berekening van het Geldvermogen van Virginie gemaakt, en bevonden te hebben, dat hetzelve, zon' der in ongelegenheid te geraaken, kan opbrengen een Millioen Dollars, jaarlyks, tot onderhoud van een vereenigd Leger, het betaalen der fchulden, en het aanbou> wen eener Vloot voor het Bondgenootfchap, gaat hy voort om eene toepasfing te maaken van dit vermogen , indien het ongeluk wilde dat wy verfchil kreegen met eenige Europifche Mogenheid. „ Om de afwending van zulk een voorval, (_ t zyn de „ woorden van jefferson) moet met Godsdienftige vuu„ righeid gebeden worden. Zo jong als wy zyn, en ge„ zegend met een land, waar in zo veele volken kunnen „ woo.  aai J. MORSE „ woonen en het geluk zynen zetel vestigen, behoorden „ wy het geheele voortteelende vermogen der natuure 5, eene daar toe medewerkende rigting te doen aannee„ men; veiTpillende nimmer iets van"dat vermogen ter „ bewerking van wederzydsch verderf. Het behoorde onze hoofdzaak te weezen den vrede en de vriend„ fchap van iedere Natie aan te kweeken, zelfs van die „ Natie, welke ons het meeste nadeel heeft toegebragt, naa dat wy, ten haaren opzigte, ons doel zullen be„ reikt hebben. ,, 't Zal ons belang zyn de deuren van Koophandel „ open te zetten , en alle deszelfs hinderpaalen uit den „ weg te ruimen ; aan alle menfchen volkomen vryheid geevende, om te verkoopen al wat zy in onze havens ,, verkiezen in te voeren, dezelfde vryheid van hun ver„ langende. Nooit werd 'er eene meer verkeerde reke„ ning gemaakt, dan wanneer men zich bevlytigde, om „ de Natiën te overtuigen , dat baar belang mede„ brengt om Oorlog te voeren. Indien men het geld, „ welk het heeft gekost, om, naa het eindigen van eenen „ langduurigen oorlog, eene kleine vStad, of een klein „ Grondgebied, te winnen, het regt om hier hout te hak„ ken en elders te visfchen, hadt te koste gelegd aan de verbetering van 't geen .wy reeds bezaten, aan het „ aanleggen van wegen, het openen van rivieren , het „ bouwen van havens, het verbeteren van kunlten, en „ het uitvinden van werk voor niets doende behoeftigen, „ men zou daar door veel magtiger en gelukkiger zyn „geworden.. Die wysheid , hoop ik, zullen wy be„ zitten. „ En , om. zo veel mogelyk, de gelegenheden, om kryg „ te voeren, te voorkomen, zou het, veelligt, ons beter „ geraaden zyn, den Oceaan geheel en al te verlaaten, „ dan denzelven te doen dienen tot een element, waar „ op wy aan oneenigheden inet andere Natiën voornaam„ lyk zullen blootftaan ; het aan anderen overlaatende, „ om ons te brengen 't geen wy noodig hebben, „ en van ons te haaien 't geen wy kunnen misfen. Dit „ zou ons onkwetsbaar maaken voor Europa, door niets „ van onzen eigendom in gevaar te fleilen van ons te ,, kunnen ontnomen worden, en zoude allen onze burgers „ zich op het beplanten der aarde doen toeleggen , en, „ gelyk ik reeds gezegd heb, landbouwers zyn de „ deugdzaamfte en meest onafhangelyke Burgers. „ Vroeg  TEGENW. STAAT VAN AMERICA. 323 „ Vroeg genoeg zou het zyn, werk voor hun op Zee „ te zoeken, wanneer zy op het land niet meer werk „ zouden vinden. Miar door langduurige gewoonte zyn „ onze Landgenooten. aan den Koophandel verknogt, zy „ zullen dien voor hun zei ven dry ven. Oorlogen moe„ ten , derhalven, by wylen ons lot zyn, en al wat de „ verftandigen doen 'kunnen is, de eene helft derzelven „ te voorkomen, welke door onze eigene dwaasheden ;, en onregtvaardigheden ontftaan zouden, en voor de „ andere helft de beste toebereidzels te maaken, die ons „ mogelyk zyn. — Van hoedanig eenen aart zouden dee- ze toebereidzels weezen? Eene Landmagt zou tot eenen „ aanvallenden oorlog nutloos zyn, en noch het bekwaam„ fte, noch veiligfte, middel ter verweeringe. In beider„ lei geval is de Zee het veld, in 't welk wy eenen & Europeaanfchen vyand het hoofd zouden bieden. Noo„ dig is het, dat wy op dat Element eenige fterkte be- 4, zitten. „ Eene Zeemagt te willen verzamelen , hoedanig de „ grootfte-Natiën van Europa bezitten, zoude eene dwaaze „ en misdaadige verfpilling van de kragten onzer Landj, genooten zyn. Het ware even zo veel als ons eigen ;, hoofd met den last dier krygskosten te bezwaaren, welke „ den Europifchen Landman zonder eeten doen te bed „ gaan, en zyn brood met het zweet zyns aanfchyns be,, vogtigen. Genoeg zal het zyn, indien wy ons in ftaat ,, ftellen tot het voorkomen van beledigingen van die Europifche Natiën, welke zwak ter Zee zyn; dewyl 'er }i omftandigheden zich kunnen voordoen, welke zelfs de ,;, magtiger Natiën , ten onzen opzigte, kunnen doen zwak worden. De Voorzienigheid heeft derzelver rykfte en „ weereloosfte Bezittingen in onze nabuurfchap geplaatst, j, en haaren rykften Koophandel , als 't ware, genood„ zaakt, om onder ons oog te moeten gedreeven worden. „ Om deezen te befchermen, of om ons te bevegten, zal „ flegts een klein gedeelte van haare Zeemagt over den j, Oceaan moeten gewaagd worden. De gevaaren, aan „ welke de Elementen haar alhier onderhevig maaken , „ zyn overbekend, gelyk ook de grooter gevaaren, aan ,, welke zy in Europa zouden blootgefteld worden, indien ,, haar geheele Vloot van eenen algëmeenen ramp wierd „ beloopen. Zy kunnen ons alleen met fmaldeelen aan„ tasten , en 't is genoeg, indien wy ons wapenen tegen 5, 't geen zy op ons kunnen afzenden. Zelfs een gerin- n ger  224 J. MORSE „ ger raagt, dan zy kunnen afvaardigen, zal aan dezelve „ gelyk of magtiger zyn, van wegen den fpoed , met „ welken eenig verlies aan onze zyde kan herfleld worden, „ terwyl de verliezen aan haare zyde onherltelbaar zyn „ zullen. „ Eene kleine Zeemagt is dan genoeg voor ons, en zulk „ eene magt hebben wy noodig. De hoegrootheid daar „ van wil ik niet op my neemen te bepaalen. Dit alleen „ zal ik in 't midden brengen, dat dezelve op verre na ,, zo groot niet zyn moet als wy zouden kunnen byeen „ brengen. Onderftel dat de millioen Dollars, of „driehonderd duizend Ponden, welke Virginic jaarlyks „ zou kunnen toebrengen, hefteed wordt tot het aanleg„ gen van eene Zeemagt. Voor deeze femme zoude een „ Vloot, voerende driehonderd ftukken gefchut, kunnen „ gebouwd, uitgerust, bemand, en na Zee gezonden „ worden. „ Indien de overige Leden van het Bondgenootfchap, ,, naar evenredigheid, het hunne toebragten, zouden zy, „ in denzelfden tyd, Schepen met vyftien honderd ftuk,, ken gefchut kunnen uitrusten. De opbrengst van een ,, enkel jaar zou, derhalven, een Zeemagt van achttien ,, honderd ftukken gefchut kunnen in gereedheid bren„ gen. De Engelfche Schepen van linie voeren zeven „ en zeventig ftukken; hunne Fregatten acht en dertig ,, ftukken. Met achttienhonderd ftukken gefchut zou alzo ,, een Vloot van dertig Schepen gewapend kunnen wor- den; onder deeze zou men achttien Schepen van linie kunnen hebben, en twaalf Fregatten. Indien men nu ,, voor ieder ftuk gelchut, naar het voorbeeld van En- geland, acht man rekene, zou de jaarlykfche uitgaaf ,, van ieder ftuk gefchut, de leevensmiddelen, kleedy, bezoldiging van het bootsvolk , en de noodige vertim,, meringen, daar onder begreepen, bedraagen omtrent ,, twaalf honderd en tachtig Dollars, of, in alles, twee ,, millioenen drie honderd en vier duizend Dollars. Ik geef dit alleen op als de mogelyke uitgave voor één ,, jaar , zonder te bepaalen of 'er meer of minder dan de ., uitgave van één jaar tot zulk een oogmerk zou ver\, eischt worden." Ht-t lot van de Amcricaanfche Staaten in 't algemeen, en van de byzondere, geeft den Gefchiedfchryver gelegenheid tot het invlegten van veele aanmerkingen. Uit veele één voorbeeld, en dan meenen wy genoeg gedaan te  tegenw. staat van america. Ü25 te hebben, om dit Werk meer en naar verdienden bekend te maaken. „ Mode Eiland, ichryft morse, le„ vert een treurig voorbeeld op van losbandigheid en „ regeeringloosheid , welke altyd het gevolg is van de ,, verflapping der zedelyke beginzelen. In de drift om den Staat van geld te voorzien, en elk eenen de beurs ,, te vullen , zonder hen te verpligten , om het door naarlligheid te bewaaien, nam het wetgeevend lichaam het befluit, tot het maaken van honderd duizend Pon„ den aan credietbiljetten; eene fomme, veel meer dan „ toereikende om te dienen tot een middel van handel ,, in dien Staat, zonder gereed geld. De Kooplieden van „ Nieuwport en Providence verzetteden zich kloekmoe- dig tegen deeze Akte; hunne tegenkanting gaf nieuwe „ flerkte aan het befluit der Vergadering, en bewoog „ haar orn het ontwerp door te zetten met een bevel van eenen zeer buitengewoonen aart. De Wet- *„ houders, naamlyk, deeden eene Akte uitgaan, gelas- tende, dat indien eenig fchuldeifcher mogt weigeren om de biljetten aan te neemen, voor eenige hoege- naamde fchuld, de fchuldenaar de fomme, welke hy „ fchuldig was , konde Hellen in handen van eenen ,, Vrederegter, welke voorts daar van aankondiging zou doen in de openbaare Nieuwspapieren; en, indien de „ fchuldeifcher niet opkwam, om de aldus in bewaa„ ring geflelde fomme te ontvangen , binnen den tyd van zes maanden, zints de eerlte aankondiging , zyn ,, eisch als dan voor verbeurd zou gehouden wor„ den. ., Alle eerlyke lieden Honden verbaasd over deeze 5, Akte; zelf de voorflanders van het papieren geld in 5, andere Staaten, en van andere beginzelen gedreeven, „ keurden dit bedryf der Staaten van Mode-Eiland af, als wederregtlyk en onderdrukkende. Maar die Staat werd "door tweefpalt beheerscht. Geduurende het geroep om papieren geld was 'er een aantal heet„ hoofdige, onkundige lieden, uit de kleine Steden, tot leden van het Wetgeevend Lichaam aangelteld. Wan,, neer zy de meerderheid van Hemmen op hunne hand ,, hadden, beraamden en volvoerden zy allerlei ontwer,, pen, welke hunne grillige luimen aan de hand gaven. Zy verzetteden zich tegen alle maatregelen, die het handelbelang in de hand werkten. ' Niet alleeti eett. 1799. n 0. 5, P maak-  Ü26 j. morse, tegenw. staat van america. „ maakten zy flegte Wetten, die hunne eigene fnoode „ oogmerken begunftigden, maar wisten ook hunne ver„ dorvene afhangelingen in de regterlyke en uitvoerende „ Departementen in te dringen. Hun geld daalde laag „ genoeg in prys om te; voldoen aan alle hunne flordige „ inzigten in het afdoen van fchulden. 'Er ging byna „ niets om. Alle vertrouwen was verdweenen. De „ Staat was van binnen verward, en wierdt van buiten „ verfoeid." Twee wel uitgevoerde Kaarten vercieren en onderfchraagen dit Werk; eene van de Noordlyke en Midden Staaten; bevattende de Westlyke Streeken en de Britfche Eigendommen in Noord- America, opgemaakt uit de naauwkeurigfte Berigten — de andere van de Staaten van Virginie, Noord-Carolina, Zuid-Carolina en Georgië, met de Spaanfche Provinciën van Oost- en West - Florida, als Grensfcheidingen tusfchen de Vereenigde Staaten en de Spaanfche Bezittingen, by het laatfte Vredes -Traêtaat bepaald, opgemaakt uit de nieuw/Ie en naauwkeurigfte Berigten , door joseph purcell. Een grooter aantal Kaarten zou in een Werk van deezen aart gepast hebben. De Schryver noemt met reden dit gemis een jammer; doch hoopt, in volgende uitgaven, dezelve te vermeerderen. Of deeze gevolgd zyn, weeten wy niet. Eene laatere uitgave, dan naar welke deeze Vertaaling gefchiedde, naamlyk van 1789, is 'er voorhanden, te Boston, in den Jaare 1793, gedrukt; dan wy hebben ze nimmer gezien, en weeten alleen by gerugte, dat ze veel vollediger is dan de eerfte. Reis in de Binnenlanden van Afrika, langs de Kaap de Goede Hoop, in de Jaaren MDCCLXXX tot MDCCLXXXV, gedaan door le vaillant. Uit het Fransch, door j. n. pasteur. Met Plaaten. IVde Deel. Te Leyden en Amfterdam , by Honkoop en Allart. In gr. Svo. 374 bl. Meermaalen, en altoos met genoegen, volgden wy den vermaaklyk onderhoudenden Reiziger vaillant, door fchaars bezogte en weinig of niet door Europeefche voeten betreedene ftreeken; meermaalen hebben wy ons oor-  le vaillant's reize. oordeel over diens Reisverhaal gegeeven (*). Dit laatfle weder te doen, zou op louter herhaalen nederkomen • ma' r uit dit Deel zyner Reize, gelyk uit de voorgaande het een en ander aan te flippen, zal ons een genoeglyk werk weezen, en onzen Leezeren, zo wy vertrouwen, welgeval hg. Het een en ander aan te flippen, fchryf ik; want een doorgaand beloop van de Reis zelve te geeven zou ons te omflagtig vallen. Hoe veelvuldig waren zv'ne teleuritelhngen en verdrietlykheden , hoe hachlyk de gevaaren welke hem dreigden en troffen. Zo iemand, hv mogt fchryven : „ De gewoonte aan 't gevaar maakt vermetel. Door geftadig in bekommernis en geduurig „ gevaar te leeven, wordt men 'er eindelyk aan gewend „ en dat vertrouwen dat kloekmoedigheid teelt vermin' ,, dert ook, in de daad, de gevaaren." Hy werd die getroost, en wederkeerig mogt hy betuigen • ,, Wei„ mge menfchen op aarde hebben zulke bekommernis„ ien uitgeftaan als ik; maar weinige menfchen ook „ zulke levendige vermaaken ondervonden." Dit Deel zo wel als de voorgaande, is vol van bevestigende gevallen deezer beiderleie waarneemingen. 't Lust ©ns thans, het een en ander, de Natuurlyke Historie betreffende, onder 't oog onzer Leezeren te brengen. By gelegenheid, dat vaillant, tegen den raad zyner Tochtgenooten, een gevangen Zebra befchreed, en als een Paard bereed, maakt hy deeze aanmerking: „ Het „ fchynt dat 'er onder de dieren , die over de opper„ vlakte van de aarde verfpreid zyn, een zeker mal „ is, welke de natuur tot 's menfchen dienst beftemd „ heeft: ten minften fchynt de aart, welke zy hen ge„ geeven heeft , of handelbaarder of gemaklyker te „ temmen; en het is dit byzonder verfchil dat hen van „ die geenen onderfcheidt, welke een woeste aart ge„ vaarlyk of fchadelyk maakt. De eigenfchap, van wel„ ke ik fpreek, toont waarlyk de meerderheid van den „ mensch , en zonder de oorzaak in wonderwerken of „ verborgen droomen te gaan zoeken, is de ondervinding „ daar^ C*) Zie,wegens het eerfte Deel, onze Alg. Faderl. Letteroef voor 1791, bl. Ö18. Van het tweede Deel, die voor 't Jaar 1792, bl. 201, en wegens het lilde Deel voor 179? bl. 692. '■ P 3  fiag le vaillant's „ daaromtrent genoegzaam om alle onze verwondering op „ te wekken. , _,... , ' '', „ De mensch heeft, in de verfchillende landen van „ den aardbodem, verfcheiden foorten van dieren weeten te temmen, mak te maaken, tot zynen dienst te ' bekwaamen, tot een huislyk leeven te gewennen, tot " zyne gebruiken te buigen, maar ik ben overtuigd, dat ' 'er nog veele andere zyn , welke hy zich eigen zou ,, kunnen maaken, en onder dat getal reken ik de Zebra en de Kuzyga, die door hunne kragt, hunne ichoonheid van hair, voor hem eene zo fchatbaare als fraaije " aanwinning zouden weezen." Over deeze aanwinst weidt vaillant breeder uit, en laat 'er eene algemeene aanmerking opvolgen, van deezen, veelen beichaamenden, inhoud: „ De gevolgtrekkingen, welke uit deeze aanmerkingen voortvloeijen, zullen ongetwyfeld als wonderfpreuken uitgekreeten worden door eene zekere foort van ge" leerden, die het gemaklyk [gemaklyker] vindt over de zaaken maar zo los uitfpraak te doen, dan dezelve wel " te onderzoeken. Met twee of drie groote beginzelen van " eene gewaande Wysbegeertc, en eenige klinkende en " gebiedende woorden, werpt men in eens de ondervm" Sin" door ommegang met de zaaken verkreegene " waarneemingen op de plaats zelve gedaan, omverre. Men vormt zich een itelzel in zyne kamer, men maakt " zyne voovoordeelen tot ftelregels; zy doorloopen eenen " kring van vleijers en aanhangelingen, die alles, wat " men hun op een' toon van gezag voorpraat, willende " o-elooven, of veinzende te gelooven, de dwaaling aan " nog fterker aanhangelingen overdoen, en ziet daar de • natuur op eene vierde verdieping beoordeeld, om dat " 'er niets op magtfpreuken te antwoorden is, en om dat " in het ftuk van .waarneemingen ligter is te gelooven V dan te twyfelen." t Dit brenpt hem om te fpreeken van het daadlyk overen invoeren van Dieren uit vreemde Gewesten , en het tim maaken van eenige. Hier geeft hy den Hollanderen \ den welverdienden lof, en kan de Vertaaler , m eene j Aantekening, zich niet wederhouden van beklag over het waarfchynlyk onboetbaar gemis van veele Ihikken, tot fa Natuurlyke Historie behoorende, uit Holland na Fa-\ rvs gevoerd. Het is te hoopen, dat die fchat 'er metj nutloos zal weezen, of verwaarloosd worden, dat het er tlu met  reize. £29 met de Omwenteling, ten aanziene der Natuurlyke Historie, anders gefteld is, dan voorheen. „Dikwyls," zegt onze Schryver op dit ftuk, „heb ik Proefneemingen met „ Dieren voorgeflaagen. Ik zou Holland doorreisd heb? „ ben, van waar ik alle de foorten, die reeds aan de ,, lugtftreek gewend waren , zoude medegebragt hebben; „ ik zou 'er alle onderrigtingen gevraagd hebben, die „ tot haare opkweeking noodig zyn; ik zou my, einde„ lyk, gaarne den leermeester van die nuttige Dieren „ gemaakt hebben ; doch zelfs tot eene bediening van „ dien aart was 'er een befchermheer noodig, en de voor„ fpraak van deezen of geenen hoogen amptenaar , of „ van eenige groote dames, die waari'chynlyk zeer zon„ derling vonden dat een man zynen tyd wilde opofferen „ en eene nieuwigheid 'ging verzinnen om zyn land nut „ aan te brengen. Het is te dénken, dat men on- „ der eene vrye Regeering zich meer met het algemee„ ne nut zal bezig, houden , dat de Reizigers beloond „ zullen worden, dat een arme bloed, door liefde tot de ,, weetenfchappen verteerd, niet meer genoodzaakt zal zyn „ zyn goed te verfpillen voor de tydkortingen van een „ hoop verflindende en zotte hommels, en eindelyk dat „ de belooningen en ampten niet altoos het deel zullen „ zyp van zo veele befaamde raadgeevers, maar van de „ geenen die waarlyk gearbeid en nuttige ontdekkingen ,, gedaan hebben." Gaat dit door, dan is onze Reiziger, in dit vak, tot eene eerfte plaats geregtigd. Nuttige Dier- en Plantkunde fpreit hy, in dit Deel, gelyk in de voorgaande, ten toon. Ten voorbeelde zouden wy kunnen aanvoeren wat hy van het Euphorbium, wat hy van het Rivierpaard zegt, en bovenal van den Kameel-pardel, om welken te zoeken, te vangen en te bewaaren, vaillant zich eene cnbefchryflyke moeite gaf dit woord onbefchryflyk is uit onze pen, neen , voor een Schryver als onze Reiziger is niets van dien aart onbefchryflyk. Men leeze die ftukken, voor ons veel te lang, in 't Werk. Iets van de Namakafche Bakkelei-Osfen; want zy hebben Draag- of Trek-, en Ryd-Osfen. Den naam ontleenen zy van htt werk waar toe zy beftemd zyn. „ Men ge„ bruikt daar toe," fchryft hy, „de geene die dewoestfte „ en ontembaarfte zyn ; zy dienen in de gcvegten; men „ hitst hen tegen den vyand aan, en als zy dien zien, P 3 „ wor-  S30 le vaillant's „ worden zy woedende, vallen op de menfchen , vertrap„ pen hen, verfcheuren hen met het (boten van hunne „ hoornen, en vervolgen ze zelfs in hunne vlugt tot zy „ hen gedood hebben. Men gebruikt hen ook om de „ kudden te verdedigen en te befchermen. Moedi* „ van natuur zynde, kunnen zy niet alleen den wilden „ Dieren wederdaan, maar zy durven die zelfs aantas„ ten, en nooit zal een Hyena, hoe hongerig hy is, eene „ kudde naderen, als hy 'er twee of drie van die vrees„ lyke makkers en wagters by ziet. Zy durven zelfs, „ als zy verfcheiden by eikanderen zyn, eenen Leeuw „ het hoofd bieden." Kort is zyne Charafterbefchryving van drie voornaame Dieren in het Werelddeel, 't geen hy, met zo veel gevaars van een en ander, doorreisde. „ Onder de Dieren „ van Africa is de Olyphant alleen fterker dan de Rhino„ ceros, en daar zyn 'er weinige, welker aanval zo woe„ dend is; ook is geen een zo gevaarlyk. De Tyger laat „ zich regelmaatiglyk by het op- en ondergaan der zon „ hooren, en terwyl hy u dus van zyne tegenwoordig„ heid verwittigt, waarfchuwt hy u tegen hem op uwe „ hoede te zyn. -— De Leeuw, die de gewoonte heeft „ van in den nacht aan te vallen, kondigt zich aan door „ zyn gebrul, en daarenboven , ondanks de woestheid ,, van die twee Tyrannen der wildernis, kan men hen „ beiden met een groot gedruis verfchrikken, en agter „ uit doen deinzen; maar zo is het niet met den Rhino„ eer os gelegen. Hy is een verraader, die niet waar„ fchuwt, een aanvaller, die zich door niets laat ver„ fchrikken, en een woedend Dier, welke allen weder„ (land onverzoenlyk maakt." — Wil men eene proeve, men leeze een Jagt, door vaillant op dit voor den Mensch verfchriklyk Dier gemaakt, en zodanig befchreeven, dat men 'er zich als by tegenwoordig vindt. Veele misdagen in de Dier- en Vogelbefchryving van kolbe en anderen brengt hy te regt, ook gaat buffon niet vry , 's Reizigers berigt van den Secretarisvogel kan hier van ten voorbedde (trekken ; als mede 't geen hy van de Kwagga zegt, waar ook vosmaek niet vry loopt. De Menschkunde, dat zo gewigtig voorwerp, ontleent, het geheele Werk door, voorraad , en zal zy vooral in dit Deel doffe vinden , als zy zich met den Reiziger vervoegt by de Namakas. Toen hy in hun Land kwam, was  reize. 231 was zyn voorneemen, gelyk hy betuigt , „ vooral de „ waarheid te onderzoeken van alles wat men 'er aan de „ Kaap van vertelt. Hoe veele vertellingen had ik niet „ hooren doen over die Natie! Hoe veele wonderbaarlyke „ dingen had ik niet gehoord van haare Zeden, haare „ Kontten, haare Schatten, enz. De Man, door wien alle „ deeze Fabelen geloof verkreegen hebben, is kolbe ," door onzen Schryver, en met reden, zo dikwyls deerlyk gegispt, als zo beflisfend als onweetend afgebeeld. „ Ik „ zelf, vervolgt hy, toen ik nog geene kennis had van „ die afgelegen en onbekende Volksbenden, had eenig ge„ loof geflaagen aan de drooraeryen van dien Schryver. „ Naarmaate ik dan in het binnenfte van Africa door,, drong en de Hottentotten bezogt, zogt ik overal die „ fpooren van dien bloeienden landbouw, dien zy onver„ gelyklyk beter verftaan dan de Europeaanen van de „ Kaap, die zich dikwyls by hen vervoegen om hunnen raad daar over in te neemen. Ik verlangde eens „ een van die plegtige huwelyken te zien , dat de Pries,, ter fluit en wettigt, door de Bruid en den Bruidegom „ met zyn water te befproeijen. Ik wilde in de open„ baare gevangenisfen van dat Volk gaande zitting van „ zyne regtbanken bywoonen, en de vonnisfen van zynen „ hoogen Raad hooren uitfpreeken. Misfchien had ik „ monfters genoeg in Africa geveld om na de eer te ftaan „ van in de Ridderorde te worden aangenomen, welker „ optocht en plegtigheden die Historiefchryver met zo „ veel ophef als naauwkeurigheid verhaalt. „ Helaas.' alle die blinkende harsfenfchimmen zyn voor „ my verdweenen. Godsdienst, politie, wetten, krygs,^ kunde, flagorde , vredesverdrag, krygs - ondervinding , „ gevangenen, overwinnaars , overwonnenen , alle deeze „ zwetzeryen hebben nimmer beftaan dan in de harsfenen „ van den Schryver, en in de kroegen, daar men hem „ die op de mouw gefpeld heeft, om den fpot met hem „ te fteeken." Dus vaart onze Reiziger voort, beroept zich op de la caille , en andere laatere Reizigers, die hun oordeel over kolbe geveld hebben. Terwyl hy, in eene menigte van byzonderheden, hem wederfpreekt, en ook andere verkeerd gegeevene berigten te keer gaat. Vervolgens bezogt de Burger vaillant de Horde van de Korakas. By welken hy zonderlinge ontmoetingen hadt, en onder andere eene Bevrediging bewrogt, die P 4 zich  232 LE VAILLANT'S R.E1ZE. zich met genoegen Iaat leezen. Te deezer p'aatze maakt hy eene aanmerking, zeer ten voordeele van dit Menfchengeflagt. „ lk moet," luidt de taal deezes Waarneemers, „ ter eere van de Africaanen zeggen, dat, hoe ver- der men zich van de Volkplantingen verwydert , hoe „ mi^er opregtheid en hartlykheid men by ben zal vin„ den. Die, welke, door hunne afgelegenheid, niet by „ dezelve bekend zyn , en ook geene kennis van dezelve „ kunnen hebben, hebben eene zeer behaagelyke eenvou„ digheid , en niet meer wantrouwen dan elk redelyk „ fchepzel hebben moet, om zich voor gevaar te wagten, „ en voor zyn behoud te zorgen. Het is waar, dat „ hun karakter hartstochtloozer is, en hun verftand klein„ der; doch nooit gelegenheid hebbende om te bedritgen of bedroogen te worden, weeten zy niet wat een logen „ is, en hebben dien ook nooit noodig. Te verre „ van de Volkplantingen woonende , om rechtftreekfche „ of zydelingfche gemeenfchap van Koophandel met haar ,, te houden, kunnen zy niet met hun Vee handelen dan „ onder hun zeiven en hunne nabuuren. Toen ik ook Os„ fen kogt voor myne wagenen, bekwam ik die voor eenen prys, over welken ik my zeiven fchaamde. Een Os kost,, te my niet meer dan een fpyker,dan een klein ftukje yzer, „ en zy die het geluk hadden van die ruilingen met my „ te doen, waren zeer in hun fchik met de koop die zy ., geflooten hadden." — Dit was by 't zelfde Volk, die, als zy hunne Dogters voor eene Koe verkoopen, een zeer goede koop meenen te doen. En houdt onze Reiziger zich verzekerd , „ dat, wanneer hy hun in verzoeking hadt ,, willen brengen met zekere beuzelingen voor hunne oo,, gen ten toon te fpreiden, hy alles, wat de Horde bezat, „ zou bekomen hebben." Naar gewoonte is dit Deel met Plaaten vercierd, die meest ftrekken om eene en andere byzonderheid, tot de Natuurlyke Historie behoorende, toe te lichten. Register op de Byvoegfels en Naleezingen van wagenaar's Vaderlandfche Historie, door Mr. h. van wyn , Mr. n. c. lamb' ech' sen , Mr. ant. martini, e. m. ekgelbeets , en anderen Te Amfterdam, by J. Allart, 1798. In gr. 8vo 579 bl. TTTanneer wy in den voorleden jaare (*) een bericht ga. W ven van de Naleezingen d&, de Vaderlandfche Historie C*J Zie Jttg. Vadert. Lelt. voor 17^8. ifte Stuk, bl. 1X6, env.  register. 2J3. van wagenaar, betuigden wy onzen wensch, dat de Uitgeever zyn woord had gehouden in het leveren van een algemeen Kegi-ter , enz. en van eene verbeterde opgaave der Drukfeilen. Die wetisch is nu vervuld, wei niet zo fpoedig als men had mogen verwachten : maar, die laat betaalt, betaalt evenwel. Van eenen Biadwyzer, of Register, zal de Leezer geen uittrekfel verwachten. Wy hebben hem dus alleen te verwittigen, dat hy achter hetzelve zal vinden eene naauwkeurige Lyst van al de Kaarten Plaateu en Portraiten, die, zo tor wagenaar's Vaderlauufcue Historie, als tot de Byvoegfels en Naleezingen, behooren. Ook wenfchen wy onzen Landgenooten geluk met de verzekering van den kundigen Heere v^n wyn, dat hy niet alleen voorneemens is over de tien laatfte Deelen van wage. kaar breeder te handelen dan in de Naleezingen gefchied is , maar dat deeze taak reeds e. n gedeelte zyner Letteroeffenin. gen uitmaakt, en hy de uitgaaf daarvan., zo God hem welftand en krachten fpaart, ('gelyk wy hartlyk wenfchen hoopt ie doen volgtn op zyne historische avondstonden, die reeds op de Pers zyn, en welke wy met verlangen te gemoet zien. De Post van den Neder-Rhyn. No. 6l$ tot 624; behelzende : een nauwkeurig Historisch Verhaal van het gebeurde binnen deze Republiek . federt de Omwenteling van 178/ tot de devolutie van 1797 , (1795) onpartynig famengefleld Te Utrecht , by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. In gr. §vo. i8d bl. en Grondig en volledig Register over de zes laatfte Deelen van den Post van den Neder'Rhyn. Te Utrecht, by de bovengemelden, 1758. In gr. Bvo. 116 bl. Met het boven aangekondigd Stuk , wordt het twaalfde Deel van den Post, door p. 't hoen , beflooten, en daarmede neemt,dit, by de Nederlandfche Natie zoo gretig: ontvangen en zoo algemeen geleezen, Werk een einde. De Uitgeevers zeggen in hun Voorbericht: ,, Wy hébben, dit, voor „ 's Lands Gefchiedenisfen, en innerlyke Staatkunde , zoo ge„ wigtig Werk niet onvolledig willende laaten , beflooten, om I hetzelve nog met een beknopt Verflag van het gebeurde, „federt September 1787, tot het einde der maand January »> !795 > te vermeerderen , ten einde daardoor een- volkomen „ bellag aan dien arbeid te geeven, waardoor tevens het eindelyk gelukktn der wenfchen en bedoelingen, hier en daar „ in het geheele Werk verfpreid , als de eindelyke uitflag van „ zoo veele onvermoeide poogingen, konde aangewezen wor„ den; een befluit, dat zeker by zoodanig een Werk ver„ langd werd , en hetzelve nu eerst geheel volledig maakt." . P 5 , En,  J34 BK 'OST VAST DEN NEDER-RHYN. En , in de daad, dit Verhaal is in een' goeden ftyl , en zeer naauwk urig , opgefteld, bevat verfcheide niet algemeen bekende byzonderheden, en is met veel? origineele Stukken verrykt ; zoodat de bezitters van den Post hetzelve niet wel ontbeeren kunnen. Het boven aangekondigd Register bevat eerstlyk eene Lyst van de datums, op welken de Nummers van 313 tot 6ï\ achtervolgends zyn uitgegeeven; en voorts eene, in alphabetifche orde gerangfchikte, en zaaklyke, Aanwyzing der voornaamtle Onderwerpen van de zes laatfte Deelen dezes Werks, benevens een afzonderlyk Register over de 24 Stukken van de Bylagen tot den Post. Hetzelve is dus zeer noodig voor de bezitteren van dit Werk, om het een of ander gemaklyk en ipoedig te kunnen vinden. Met deze Slotftukken gefchiedt ook de aflevering der Zinnebeeldige Tytelplaacen, en derzelver Verklaaringen, voor de vier laatfte Deelen. Zakbibliotheek van Vernuft en Smaak. Hde Deel. Met Plaaten. Te Amjlerdam , by J. Allart. In izmo. 236 bl. Dit bevallig Werkje , van welks Ifte Deeltje wy reeds te vooren (*) melding gemaakt hebben , zien wy, met vermaak , voortgezet. De keuze en behandeling der Stukken , in dit Ilde Deel, komen ons voor, met het doel des Uitgeevers alzins overeen te komen : hetzelve is in vier Stukjens verdeeld ; het eerfte is een fraai Treurfpel, ten tytel voerends: Adelieide van Rastenberg ; naar het Hoogduitsch. Zeer gefchikt is dit Stuk, 't welk eene Oud-Duitfche waare Familiegefchiedenis in Frankenland, ten tyde der Kruistogten, voorftelt, om de naare gevolgen vau ontrouw en gedwongene huwl/ken, aan den eenen kant,—en van de woede eener jaloerfche en wraakzuchtige vrouw, aan de andere zyde, — te fchetfen. Belangvol is de famenloop der voorvallen, die dit Treurfpel uitmaaken , en de eindelyke ontwikkeling van hetzelve fchoon en leerryk. Het tweede Stukje is een Afiatisch Vertelfel ; zynde een tafreel van den zegen der TVeldaadigheid, vol van nuaige leeringen en gevoelwekkende gebeurtenisfen. Het derde Stukje is getyteid: Gowannah en Robert, of de engekunjlelde liefde ; naar 't Fran=ch van d'arnaud , en bevat eene Gefchiedenis, uit de Reizen van den beroemden cook, op Nieuw Zeeland voorgevallen , welke de kracht der zuivere liefde in haar bekoorlykst daglicht ftelt , en de deerniswaardige fcheiding afmaalt van twee voorwerpen, die, door zulk eene liefde, als door de natuur zelve , onderling verbonden zynde, eensklaps van eikanderen afgerukt worden ; gevoeligs harten zullen dit Verhaal gewis niet zonder aandoening kunne* {*) Zie oize Algem. Vaierl. Lettenef. voor 1793. bl. 142.  zakbielioth"fk. 235 nen leezen. Dit Deeltje wordt, ten vierden, beflooten met een lafreei van het Geluk der Liefde, in diotmaat; zynde eLne vrye naavoiging van het Hoogduitsch des Heeren f. vor* kleist. Wy kunnen niet naalaaten op nieuw de verdienden des Vertaalers in alle deze Stukken te erkennen, en twyffelen tevens niet, of lieden van fmaak en gevoel zullen in dit Werkje behaagen fcheppen. — Dit Deeltje is met twee bevallige Plaatjes verllerd. Myn Letterhof; eerfte Afperking. Door barend fremery. Te Amfteldam. by P. j. Uylenbroek, 1798. In gr. Svo. 214 bl. met een Voorbericht van Xll bl. " c \/f enfcnelyk vernuft fchynt zich byna afgedacht ts ,, i.YL hebben op nieuwe onderwerpen; doch nieuws „ boektytels zyn 'er nog in meenigte voorhanden. Hier verj, fchynt een Letterhof, wiens eerfte inwandeling, na eenig „ vertoef in de Tuinkamer, met Tafereelen behangen , Bloem ■ ,, perken aanbiedt. Aen 't einde 'er van zal de fpanférende „ Befchouwer een Jasmynboschje vinden. Niet dan vleijend „ kan het voor deszelfs Planter zyn, zoo de fchaduw en geu« ren 'er van behagen." Dus fpreekt de burger fremehy in het Voorbericht van dezen Letterhof, na vooraf gefchetst te hebben, welke heüryke gevolgen hy (en zo veelen met hem!) zich voorfpelde van de Staatsverandering van 1755. Dan — ,, Helaes! hoe droomde ik." Djze Letterhof, wiens eerfte Afperking hier voor den Befchouwer otitflooten wordt, is gelloffeerd met onderfcheiden ftukjes in proza en poëzy Van verfchillende onderwerpen en waarde, en in zes clasfen geforteerd, welken tot opfchriften voeren: Tafereelen uit myne Tuinkamer ; Bloemengaerde; Rozenperk ; Hyacinthenbed; Tulpenbak en Jasmynboschje. Over hec algemeen fchynt deze Hof met fmaak aangelegd; inzonderheid het Rozenperk, het welk een' aangenaamen geur en aanzLn heeft, fchoon de Tulpenbak ook we! mag bezien worden door de liefhebbers van uit Duitschland overgevoerde prozabloempjes. De Epode op den dood, welke het kenmerk heeft van oorfpronglyk opgefteld te zyn , had de Dichter, onzes oordeels, liever achterwege moeten laaten, of ten minften onder eene andere rubriek gebragt hebben ; althans zy geeft , als het eerfte tafereel, het welk zich in de Tuinkamer opdoet, geen gunftige gedachte van de volgende Stukjes, waaronder die in der daad wezeniyk fraai zyn. Deze Epode heeft weiuig of niets van het verhevene en deftige dat deze foort van Dichtftukken inzonderheid vereischt , integendeel is hier de ftyl middelmaatig, profaisch. plat, en zelfs triviaal. By voorbeeld, bl. 4 reg. 9, Nu kaomtge aen V honk. Wie kan zich van kgcheu onthouden, die bedenkt dat het honk by het vahtjesfpel der  23 wel* „ ke lengte men genoemd heeft Mare, die, behalven dat l, zy de eenheid der Landmaaten is, ook voor alle an„ dere Maaten, Gewigten en Munten, ten grondflag dient. ,, Om dus de eenheid der Graanniaaten te bepaalen , , heeft men genoomen een Cubiek vat, 'dat het ta van ,. zulk eene Metre tot zyde heeft, draagende hetzelve „ den naam van Litre, en bepaalende door vermenigvul„ diging den inhoud van grootere maaten. „ Tot bepaaling der eenheid voor de Gewigten, heeft „ men een Cubiek vat gemaakt, welks zyden elk gelyk „ aan ,fe van een Metre zyn ; men heeft de hoeveelheid „ van gedeftilleerd water , 'het welk in dit vat bevat „ kon worden, in 't luchtledige gevvoogen, by de tem„ peratuur van fmeltend ys , bedraagende dit gewigt „ 18,841 grein , het geen dus tot eenheid van 't gewigt „ is aa'ngenoomen, en den naam van Gramme verkree„ gen heeft; door welke men dan , by vermenigvuldi„ ging en deeling, alle grootere en kleinere gewigten „ uitdrukt. „ Enl  gr0ndb. der natuurkunde. 257 „ En eindelyk heeft men, ter bepaaling van de eenheid ,, der Munten, dit zelfde gewigt van eene Gramme aan„ genoomen voor een koperftuk, volgens welke dan alle „ verdere koperen , zilveren en gouden Munten , naar evenredigheid, bepaald worden." Aardrykskunde des Bybels, door ysbrand van hamelsvéld. Vide Deel. Te Amfterdam , by J. Allart, 1798. Behahen het Algemeen Register, 312 bl. in gr. óvo. Veel traager dan de Werken door den arbeidzaamen van hamels veld , die uit verfcheide Deelen beftaan , elkander doorgaans volgden, verfchynt dit Zesde en laatfte Deel deezes door ons by aanhoudenheid gepreezen Werks, 't welk gezegd mag worden verre het beste te weezen, 't welk over deeze Stofte in onze taaie het licht ziet (*)■ De Schryver betuigt, „ dat verfcheide tusfchen - infchietende omftandigheden „ oorzaak geweest zyn van den traagen fpoed deezes „ Werks, door de Leezers zo gunftig ontvangen." Wie, de verfchillende Staatkundige betrekkingen, waar in de Burger hamelsveld zich begeeven heeft, of in betrokken geworden is, naadenkende, moet zich niet verwonderen, dat hy nog tydruimte gevonden heeft, om, nevens anderen fchryfarbeid, ook deezen voort te zetten, en met lof te voltooijen. Geene geringe aanpryzing van dit Werk is, 't geen wy in de Voorreden van dit Deel vermeld vinden; te weeten, dat de geleerde rudolph janisch, Hoogduitsch Predikant by de Euangelisch-Lutherfche Gemeente te Amfterdam, thans te Hamburg, 't zelve met eene Hoogduitfche Vertaaling verwaardigd heeft , waar van het eerfte Deel in den Jaare 1793 is uitgekomen, en thans reeds drie Deelen het licht zien. De Hoogduitfche Vertaaler heeft 'er, naar 't fchryven van hamelsveld , „ Aantekeningen bygevoegd , die van „ 's Mans kunde en oplettenheid getuigen." Schoon de Bezitters , met de afgifte van dit Deel , hun Werk volkomen mogen agten , in zo verre 't zelve de arbeid C) Wy hebben, op zyn tyd, van alle de voorgaande r/eelen deezes Werks gefprooken ; van het laatst uitgegeevene in onze Faderl. Letteroef. voor 1705, bl. 335. lett. 1799. no. 6, R  «58 y. van h amelsve ld beid van hamelsveld, en met een Bladwyzer, over alle de Deelen loopende, voorzien is, maakt de Schryver zyn voorneemen bekend, om, zo dra de Hoogduitfche Vertaaling van den geleerden jèinisch voltrokken is, die Aantekeningen, als een Supplement of Byvoegzel, te leveren; en is hamelsveld niet van eigen bewierooking te befchuldigen, als hy, dit vermeld hebbende , zyne Leezers verzekert, „ dat zy alles byeen „ zullen hebben, wat zal kunnen fchynen vereischt te „ worden om de Aardrykskunde des Bybels volledig te „ maaken." Dit Deel, beftemd om de Aardrykskunde des Bybels, met betrekking tot verder afgelegene Volken, onder 't ooge te brengen, bevat Tien Hoofdftukken , tot opfchriften voerende: (I) Egypte. — (II) Babylonie of Chaldcë. • (III) Mefopotamie. — (IV) Asfyric. — (V) Medie. (VI) Per/te. — (VII) De Landfchappen van Klein Afie. _ (VIII; Griekenland. (IX) De Eilanden der Zee. -—. (X) Italië en Spanje. Twee Landkaarten vercieren dit Deel. Eene van Egypte en de Woeftyn der Schelf zee; en eene, vertoonende de van ouds bekende Wereld, verdeeld onder noachs Nakomelingen , als mede de voornaam/Ie Plaatzen door den Apostel paulus op zyne Reize bezogt. Schoon de Schryver wel eens tot uitweidingen vervalt , die meer tot eene Algemeene dan eene Bybelfche Aardrykskunde behooren , en 'er dus zaaken in brengt, welke men 'er niet in verwagten of zoeken zou, dient dit foms ter aaneenfchakeling, foms tot zydelingfche opheldering , en zal dit, behalven de verleevendiging, moeten pleiten voor die uitweidingen en het vervallen tot algemeenheden. , 4 \ Hebben wy fteeds uit een en ander Deel iets overgenomen , wy willen dit laatfte niet uit de hand leggen, zonder het eene foortgelyke behandeling te laaten wedervaaren. Van Babylonie en de Babyloniers, in 't algemeen, treffen wy het volgende aan. „ Het Land van Babylonie „ lag ongemeen gefchikt voor den Koophandel, uithoof„ de van de groote Rivieren , den Euphraat en Ti gr is t „ op welke laatfte rivier men eene byzondere Scheepvaart in gebruik heeft, die reeds voor lang, op deeze rivier," in gebruik geweest is. Te wc eten, men vaart „ op Vlotten, aan welken van onder eene menigte Bok„ kenvellen, met opgevulde pypen, of lederen zakken, „ kun-  aardrykskunde des bybels. 259 kunftig aan malkander verbonden of in malkander ge,, voegd zyn, die als dan, in het diepe water, zich lig„ telyk om hoog verheffen, en niet zo ligt breeken, als de fchepen van hout , wanneer zy tegen rotzen, of „ harde .plaatzen, die in den Tigris zeer veele zyn, ftoo„ ten (*). Niebuhr befchryft één deezer Vaartuigen, „ Kellets genaamd , op deeze wyze (f): Dit Vaartuig „ beftaat uit 32 opgeblaazen Schaapenvellen, vier in de „ lengte en acht in de breedte, allen onder eene horde „ vastgemaakt. Uit hoofde van den aanzienlyken „ Koophandel , wordt Babylonie of Chaldeë, ezech. „XVII: 4, een Land genoemd, waar de Koophandel „ bloeide, en Babel zelve eene vermaarde Koopftad. „ Door deezen Koophandel hadt Babel groote fchatten ge„ wonnen, ter. L: 37. LI: 13. Maar even daar doorwa„ ren de Zeden bedorven, en de weelde hadt 'er, de „ overhand. Reeds vroeg leest men, jos. VII: 21, van „ eenen Sinearitifchen of Babylonifchen Mantel, als een „ prachtig en kostbaar kleed, welken achan te Jericho „ voor zich geroofd en behouden hadt. Daarom wordt „ Babel, by persoonsverbeelding, eene dartele fchoone ge„ noemd, jes. XLVII: i, 8. Byzonder waren de Baby„ loniers wellustig, zelfs in hunne Afgodendienften, ba„ ruch VI: 42, 43, en het [is] opmerkelyk, dat, ten „ minften onder de gemeene foort van Volk, in die oor„ den, deeze ongebondenheid van Zeden heden nog zo „ groot is, volgends het verhaal van niebuhr q). — „ De Babyloniers en Chaldeen beroemden zich zeer op „ hunne Weetenfchappen en Wysheid, jes. XLVII: 7, 8. „ Jer. L: 35, 51, 57, inzonderheid was de Starrekunde „ hunne geliefdfte Weetenfchap, waartoe de gelegenheid „ van bun vlak land, en de heldere hemel, onder welken „ zy woonden, hun fchoone gelegenheid gaf. Meest egter „ misbruikten zy deeze verhevene weetenfchap tot Jjlroh„ gie of Starrenkykkunde, of voorzegging uit de geftarnten, „ waar by zy nog veele andere bygeloovige kunften, van „ wichelaaryen, uitlegging van droomen, enz. voegden, „ gelyk uit het Boek van daniel bekend is, dan. II: 2. IV: 4. V: 7, 11. Chaldeër is zelfs in 't vervolg een „ naam (*) Scfimidt , Byb. Geograph. I D. bl. 404, uit della valus. (t) Reize IJ. D. bl. 330. (4) II D. bl. 378. R a  2f5o y. van hamelsveld „ naam geworden, met welken men eenen Starrenkyker, „ een die zich op de nafpooring van iemands lotgeval,, len uit zyn geboorteftond toelegde , aanduidde : ge„ lyk dit zelfs by Latynjche Schryvers zeer gemeen is. „ Deeze Geleerden, naderhand, onder den naam van „ Magi, bekend, waren in zekere Maatfchappyen of Ge„ nootfchappen vereenigd, welke een Opperhoofd of „ Voorzitter hadden, tot welke waardigheid danicl ver„ heven werd, dan. Ii: 46. IV: 6." Om iets meer bepaald Aardrykskundigs op te geeven, en 't geen, onzes inziens, in den waaren trant eener Bybelfche Aardrykskunde is opgefteld, fchryven wy, uit het berigt wegens eenige Eilanden in de Middcllandfche Zee, het volgende af. Naa het vermelden van eenige FabelOudheid- en Gefchiedkundige byzonderheden, wegens het Eiland Kreta, vervolgt onze Bybelfche Aardryksbefchryver. „ Gemeenlyk gelooft men, en wel met de meeste waar„ fchynlykheid, dat de Inwoonders van dit Eiland be„ doeld zyn, door die Kreters, hand. II: ii, die mede , op het eerfte Pinkfterfeest der Christenen tegenwoor,, dig waren; evenwel dacht lichtfoot liever aan de „ Cheretim of Filiflynen, men zie ons V Deel, bl. „ 478. Hoe het zy, het Christendom was op dit Eiland „ al vroeg gevestigd, en dat paulus, in perfoon, op dit Eiland geweest is , fchoon het door lukas, in de „ Handelingen der Apostelen, niet gemeld wordt, weeten „ wy uit het geen hy fchryft in zynen Brief aan titus , I- 5, welke titus, volgens het onderfchrift van deezen Brief, de eerfte verkoozen Opziender of Bisfchop van „' Kreta zal geweest zyn. Op de reize van paulus na „ Rome, werwaards hy als een gevangene overgebragt „ was, heeft hy ook nog eenmaal gelegenheid gehad om „ Kreta aan te doen. Te weeten, toen zy tot tegen over „ Knidus gevorderd waren, moesten zy, door tegenwind, „ beneden Kreta, dat is ten Zuiden van het Eiland, heen „ vaaren, dus kwamen zy tegen over , „ Salmone, een Voorgebergte of Kaap , t welk by strabo Samonium genoemd, en befchreeven wordt als de oostlykfte uithoek van het Eiland Kreta. Thans ' wordt het Kaap Salomo geheeten. Deeze Kaap of uit- hoek naauwlyks, dat is, met groote moeiten, ter naau,, wernood , te boven geraakt zynde, bereikten zy eene „ plaats, genaamd ,, Schoone havens, of, gelyk wy zeggen zouden, „ Goc-  aardrykskunde des bybels. 2öi ,, Goede ree of' Goederede, dicht by de Stad Lafea. Het „ heeft den Aardrykskundigen moeite gekost , deeze ,, Schoone Havens, als ook de Stad Lafea op te del„ ven. Bachiene (*) zocht dezelve insgelyks op de ,, Oostzyde van het Eiland; doch de grond, op welken „ hy zich verlaat, is niet vast genoeg, te weeten, hy vat „ het woord naauwlyks op, in den zin van terftond, na ,, dat zy het voorgebergte Salmone te boven waren ; „ daar echter dit woord, gelyk wy zeiden, de moeilykheid ,, der vaart te kennen geeft, en niet den afftand. Doch •>> pococke (O bericht ons, dat twee uuren van de Baai ,, Mafala, op de Zuidzyde van het Eiland, eene andere „ kleine Baai is, die de Grieken nog de goede of fchoone s, Havens (kalous limconcs) noemen, en niet ver van hier „ vindt men , op de tafelen van ptolemeus , ook de ,, Stad Lifia geplaatst, 't welk buiten twyfel de Stad ,, Lifea by lukas zal weezen. „ Geem hadt paulus in deeze Haven willen overwinte„ ren, om dat het jaargetyde verloopen en de winter op „ handen was, geduurende den welken de fchepen in de „ havens plagten opgezet en onttakeld te worden; maar „ de Stuurman en Schipper hoopten nog de Haven fe„ nix te zullen bereiken, die veiliger en beter gehouden „ werd. Deeze Haven, met eene Stad van denzelfden „ naam, vinden wy, by ptolemeus , op de Zuidkust van het Eiland; deeze Haven ftrekte Zuidwest en Noord„ west, dat is, waarfchynlyk hadt zy twee monden, of „ ingangen, waar van de eene Zuid- en de ander Noord„ west ftrekte. Op die zelfde reize hebben zommigen „ nog eene Stad , „ Asson , of assos , meenen te ontdekken: het welk ech,, ter gemeenlyk door naby , dicht aan, vertaald wordt, „ het welk ik daarom liever zou volgen, om dat geene „ Stad van deezen naam, op het Eiland Kreta, voorkomt „ by de oude Schryvers. „ Naauwlyks was men in zee geftooken, of het Schip s, werd door eenen Stormwind Euroklydon, dien men thans „ een Levantwind of Levantyn noemt, en die gewoonlyk uit het Oosten of Noord - Oosten waait, overvallen, n en (*) III. D. 4 St. bl. 935. (t) Reize II D. '2 St. bl. 439. R 3  2Ö2 Y. VAN hamelsveld „ en Zuidwaards weggedreeven, tot zy onder een klein „ Eiland heen liepen, genaamd Klauda , by ptolemeus Klaudos, dicht by de „ Zuidwestkust van het Eiland Kreta. Dit Eiland- „ jen, hoe klein ook , hadt echter, eertyds, nog eene „ Stad van denzelfden naam , die tot de Bisfchoplyke ,, Steden van het Eiland Kreta gerekend werdt, welke „ onder het beftuur van den Aartsbisfcbop van Gortyna „ ftondt. Thans wordt hetzelve Gozo of van de Grieken „ Gauda geheeten. Hier is eene reê voor Schepen ten ,, Noorden. Het Eiland wordt door omtrent dertig Huis,, gezinnen , uit het Landfchap Sfachia , die 'er eene ,, Griekfche Kerk hebben, bewoond; ook hebben zy 'er ,, eenen Tolk, dewyl 'er dikwyls Schepen aanlanden om ,, versch water en leevensmiddelen in te neemen. De Mahhezer Rooffchepen voorzien zich daar gemeenlyk „ van leeftocht. Ten Westen van daar is het zeer klei„ ne Eilandjen Pulla Gauda of klein Gauda. „ Naa veertien dagen verders door ftorm op de Adria„ tifche Zee geflingerd te zyn geweest , leedt paulus „ fchipbreuk op het Eiland Me/ite." Welk Eiland, daar 'er twee van dien naam zyn, men voor het hier bedoelde te houden hebbe, wordt onderzogt, en het Eiland zelve, met het daar voorgevallene omtrent paulus, breeder befchreeven dan wy kunnen overneemen. De Burger van hamelsveld befluit zyn Aardrykskundig Werk met twee aanmerkingen. De eerfte luidt: „ Ook hier hebben wy weder een bewys, hoe de Bybel „ waarlyk meer dan een bloot menschlyk opftel is. Ook „ in 't geen de Aardrykskunde betreft, is ons geene enkele „ misvatting van de Bybelfchryveren des Ouden of des „ Nieuwen Testaments voorgekomen, niettegenftaande ,, de weinige kundigheden , welke de menfchen in zoo „ oude tyden hadden , en by mogelykheid konden heb- ben, van deeze weetenfchap, toen de onderlinge be„ trekking der volken verre of na op dien voet niet ge„ bragt was, als in onze dagen ; waar de Zeevaart ,, dezelve tot zoo hoogen trap van volmaaktheid verhee„ ven heeft. ,, Ten tweede, elk oplettend Leezer zal de aanmerking „ maaken , die reeds door verfcheiden Schryveren ge- maakt is, dat de uitbreiding van den Christen GodsS5 dienst uit het Oosten zyn begin neemende, in Pa- „ le-  aardrykskunde des bybels. adj ,, leftina, zich voornaamlyk westwaards heeft uitgebreid." Een gang, die, naar 's Schryvers gevoelen, met de Voorzeggingen overeenftemt. Achter dit Deel is een Bladwyzer op alle de Zes Deelen gevoegd. Misfchien hadt de Schryver beter gedaan, met dit Register, hoe noodig anders, agtervvege te laaten, tot zo lange, dat hy het Werk, door het beloofde Byvoegzel, uit de Vertaaling van tonisch, eene meerdere volkomenheid zal bygezet hebben. Dit zal een tweede Register noodig, en zulks het gebruik lastiger maaken. Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden; nevens de voornaamfte-Gebeurtenisfen in Europa. Door c. zillesen. Eerfte Deel. In den Lpaage , by J. C. Leeuweftyn , 1798. In gr. 8vö. 368 bl. T7en enkele wenk van verre is, in de veelvuldige WermZj ken en kleindere Stukjes , uit de onvermoeide pen van den Burger zillesen gevloeid, ons voorgekomen, van zyn oogmerk, om iets breedfpraakigers, het Tydvak 't geen wy beleeven betreffende, zynen Landgenooten aan te bieden. De verwagting, daar op gegrond , zien wy aanvanglyk vervuld, terwyl de zogenaamde Franfche Tytel ons eene nadere bepaaiing onder het oog brengt van den aanvang en het Hot des Tydkrings zyner Gefebiedenisfe; naamlyk , zedert de Oorlogsverklaring der Franfchen aan Engeland en willem den V, tot dc vestiging der een en onverdeelde Bataaffche Republiek. Een Gebeurtenisvol en zeer belangryk Tydvak in de daad, waar in de te bewerken ftoffe, zelfs in een bepaalder kring, zo veelvuldig is, dat één enkel Jaar den Gefchiedfchryver, over de menigte en verfcheidenheid van voorvallen, doet verfteld ftaan ■ in een bepaalder kring, fchryf ik; want, volgens den Tytel, zal de Gefchiedenis, voorhanden, niet alleen die der Vereenigde Nederlanden, maar ook de voornaamfte Gebeurtenisfen in Europa, bevatten. Wy ftaan toe, de Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden , in het opgeroeide Tydvak, is zo zeer , indien r.iet meer dan immer, aan de Gebeurtenisfen, ten dien tyde ia Europa voorgevallen, verbonden, en daar van zo R 4 on-  204 C. ZILLESEN onaffcheidelyk, dat het eene onmogelykheid is de eerfte te vermelden , zonder ook van de laatfte te gewaagen; in het plan van den Burger zillesen moest dus noodwendig derzelver befchryving vallen. Dan, met dit alles , moet eerstgemelde Gefchiedenis de groote zaak uitmaaken ; de Vereenigde Nederlanden behooren fteeds op den voorgrond te komen, en de andere zich altoos in een meer of min wykend verfchiet te vertoonen. De gelyktydige Gebeurtenisfen in Europa verdienen melding, in zo verre zy op ons Vaderland betrekking en invloed hebben: verder gaande, wordt het een Werk van eenen anderen aart, en zou getyteld moeten weezen, Algemeene Gefchiedenis van Europa, in het gemelde Tydvak. Deeze aanmerking fchoot ons, een en andermaal, by het doorleezen te binnen, en ter penne uit, toen wy tot de Aankondiging van dit Eerfte Deel gingen nederzitten : dewyl wy te meermaalen ons zo verre, zo diep, en zo lang, in Frankryk overgevoerd vonden, dat wy het Vaderland, waar 't ons meest om te doen was, uit het oog verlooren. Eene meerdere beknoptheid van het buitenlandfche zou aan het Werk voegen ; ondanks 't geen hy des, bl. 12 der Inleidinge, gezegd hebbe. Schoon de Burger zillesen een Gelyktydig Schryver zy met de Gebeurtenisfen door hem geboekt, en hy diensvolgens veronderfteld zou mogen worden de Aanhaalingen, ter bevestiging van 't geen hy boekt, zo zeer niet noodig te hebben als een die voorvallen van vroegeren tyde verhaalt, omtrent welken pligt der Gefchiedboekeren onze wagenaar zich met zo veel klems laat hooren (*) , en waar van hy een zo treffend voorbeeld gegeeven heeft, zou het, daar flegts weinige voorvallen op eigen ondervinding fteunen, zeer eigenaartig geweest zyn, dat onze Gefchiedfchryver wat ruimer geweest ware met getuigenisfen by te brengen. Gewisfelyk ondervondt de Burger zillesen, reeds by den aanvange zyns Werks, de moeilykheden, van veelvuldigen aart, verknogt aan het opftellen van de Gefchiedenisfen van zyn eigen tyd; een arbeid met zo veel bezwaars door eenen thuanus volbragt. Edel is zyn oogmerk, met deeze woorden, in zyne Opdragt aan de verte- (*) Wagenaar, Vaderl. Historie, Voorrede, bl. IX.  gesch. der vereenigde nederlanden. 265 tegenwoordigende Hoog/ie Magt des Bataaffchcn Volks , uitgedrukt : „ Burgers Reprefentanten ! vergeef my de ,, vrymoedigheid, als ik in dit myn Werk onbewimpeld „ de waarheid fchryf. Ik zal niemand perfoneel beledi„ gen , ik haat alle partyfchappen ; doch ik zoek ook ,, niemand te vleijen. De leer van myn Patriottismus „ heeft enkel ten doelwit het geluk des Volks: myne s, openbaare Gefchriften zyn in deezen myn getuigen. „ Ik draag dit Werk niet aan ulieden op om daar ,, voor eenige gunst te erlangen, en befcherming, of „ Credit, voor myn Werk te zoeken. Neen! de waar„ heid behoeft geene befcherming, en de waare Patriot „ is geen vleier of kruiper om ampten of bedieningen; „ de nood van het Vaderland eischt aanwyzing van hu!p„ middelen tot herftel, gelyk ik reeds heb aangeweezen in myn Boek, Opkomst, Verval en middelen van Her„ ftel, en op zyn plaats, in de volgende Deelen van dit „ Werk, verder zal aan de hand geeven." — Met deeze voor te draagen is hy terftond gereed, zelfs in de Opdragt, en ook zyne Inleiding heeft 'er blyken van. In gemelde Opdragt vinden wy nog eene en andere trek wegens 's Gefchiedfchryvers Onpartydigheid, dat zo voornaam vereischte, en zo dikwyls jammerlyk verre te zoeken. „ Hy," luidt zyn woord, „ die met een wys,, geerig oog de Gefchiedenis van ons Tydvak doorleest, „ zal wel dégelyk zwarte vlekken in het Patriottismus „ ontdekken, die hem doen bloozen. Hoe fchoon door „ bekwaame pennen alles gefchilderd wordt naar de heer- „ fchende denkwyze van den tyd, woorden en „ daaden tegen elkander vergelykende, befchreit de men„ fchenvriend de rampen der Volken, en de waare Pa„ triot fchaamt zich voor zyne vyanden over de fchreeu„ wende gebreken, welken zelfs in ons Tusfchenbeftuur, „ na 1795, hebben plaats gehad," en een weinig laager: „ ons Vaderland zal door geen luidkeels fchreeu„ wen van Vryheid, Gelykheid en Broederjchap, danfen „ om Vryheidsboomen , en Nationaale Feesten, die „ meestal de Zeden bederven en het geld onnoodig „ verkwisten, maar alleen door eene verdubbelde werk„ zaamheid tot herftel van het vervallene gered kunnen „ worden." Breeder laat zillesen zich , in het flot zyner Inleidinge, uit, over zyn Plan in het befchryven van een tydvak, niet ten onregte door hem het gewigtigfte geheeR 5 ten,  n66 C. ZILLESEN ten, dat de Menschheid ooit beleefde. „ Naar waarheid," zegt hy , „ei onzydigheid zal ik het een en ander [naamlyk de Gebeurtenisfen onzes Lands , in 't opgemelde Tydvak , en die daar toe betrekking hebben] „ tragten te befchryven en te ontwikkelen. Zy, die wys„ geerig denken , hebben zeker genoeg aan het eenvou- dig verhaal eener Historie, en maaken dan zelfs de „ aanmerkingen daar op. Maar zyn alle Leezers Wys„ geeren? Wat nut doen bloote verhaalen aan menfchen „ van een gering doorzigt ? Kan dit hun verlichten ? „ Neen ! zullen de Gefchiedenisfen der Volken waarlyk „ nuttig voor het menschdom worden, dan moet men oor„ zaaken en uitwerkzelen zo veel mogelyk in haar ver„ band nagaan en aanwyzen — vooral in een tyd daar de „ gebeurtenisfen zo zonderling zyn, dat veele van de> „ zeiven, om haare buitengewoonheid , wel wonderen fchynen; want, laat de fchranderde ftaatkundige , de „ grootfte wysgeer, met zyne gedagte eens vyf en twintig „ jaaren te rugge treeden, en dan getrouw aan zichzel„ ven vraagen, indien my het gebeurde toen was voor- fpelJ, zou ik dan niet met verachting die voorfpelling „ als eene droomery befpot hebben ? en nogthans heeft „ het tegenwoordig leevende gedacht lotgevallen van „ Volken beleefd, die ons verdommen. Dit een en an- der overweegende, zo kan onze weetlust niet voldaan „ worden , door bloote verhaalen, maar wel door eene „ inlichting van het hoe en waarom de eene gebeurtenis de ander, zo, en niet anders, ontwond. ,, Geen ander oogmerk met myn fchryven hebbende „. dan om nuttig voor myn Vaderland en Evenmensch te ,, zyn, ja! zelfs veel van de lotgevallen deezer oorlogen „ met de omwentelingen der Regeeringsvormen byge„ woond hebbende, en byzonderheden van deskundigen „daar in medegedeeld zynde, (welke ik hartlyk dank „ daar voor betuige) zo zal ik myne leezers het pit en „ merg van dien tragten mede te deelen; maar ook het goede en kwaade plaatzen in zulk een contrast, dat de kleuren van licht en bruin fpreekende zullen wee, zen. Ik zoeke alléén waarheid, als bewust dat men „ alle menschlyke bedryven niet moet beoordeelen uit „ woorden, maar wel uit daaden, het welk vooral noodig „ is in het Staatkundige, alwaar men de geheime bedoelin„ gen als met een floers bedekt, dat meer of min opge„ ligt wordt, naar maate de daadzalaken haare rypheid ver* „ kry-  gesch. der vereenigde nederlanden. 2.6? „ krygen , en om zo veel mogelyk my in deezen voor „ dwaalingen te behoeden, zal ik verpligt weezen my te „ bedienen van de tot myn oogmerk noodige oorfprongly„ ke Hukken, en alle onnoodige uitweidingen vermyden." Zo veel oordeelden wy noodig onzen Leezeren mede I te deelen van het oogmerk, het plan, en de bedoelde hanI delwyze des Schryvers eens Werks, 't geen, naar den aanleg, en voor zo verre wy uit dit Eerfte Deel kunnen opmaaken, geen klein Werk zal uitmaaken. Dit tegenwoordig Deel bevat, behalven de Inleiding, vier Hoofdftukken , welker Inhoud met deeze woorden wordt opgegeeven. (I) Over de Staats-belangen van de Republiek der Vereenigde Gewesten , de voorgevallene Omwenteling in Frankryk, en den daar uil uitjlaanen Oorlog, (II) Aanlcidende oorzaaken van de Oorlogsver- klaaring der Franfchen aan den Keizer. — (HO Aanleidende oorzaaken der Oorlogsverklaring aan Engeland en willem den V. (IV) Oorlogsverklaring der Franfchen aan de Engelfchen en willem den V, beantwoording van dezelve, met den daar op gevolgden Oor- ■ log, Deeze wordt, met eene invlegting van den ftaat der andere Mogenheden, en byzonder het lot van Poolen, < befchreeven , tot het Tydperk , dat Frankryk zich in den neteligften toeftand bevond, door inwendige verdeeldheden van binnen en benaauwende Vyanden van buiten. Omftandigheden, die, by den anderen genomen, de \ grootfte verwondering moeten baaren , hoe de Franfche ■Natie dit alles heeft kunnen ontworftelen, gelyk de voli gende Hoofdftukken deezes Werks zullen doen zien. { De veelvuldige Gebeurtenisfen heeft de Schryver hier en daar met Aanmerkingen doorvlogten; Gevallen, Staatsftukken, opgegeevene" Verklaaringen, beoordeelende. Men weet hoe verfchillend 'er gedagt wordt wegens dit inmengen van eens Gefchiedfchryvers oordeelvellingen; het heeft voor- en tegenftanders , en van wederzyden brengt men geen klein aantal redenen aan van voor- en tegenfpraake. De Burger zillesen toont voor het invoegen te weezen, en heeft hy, onzes oordeels, gelyk, indien het met de vereischte fpaarzaamheid en kortheid gefchiede; dit ook is van hem veelal in agt genomen. Niet ongepast merkt hy ten deezen opzigte aan. „ VerI „ geef my, Leezers! als ik zo nu en dan eene Aanmerking l ,, maak: indien men aan onderfcheide kruiswegen komt, „ daar  268 c. ZILLESEN „ daar men van 't fpoor zou kunnen geraaken, is het A „ gebruiklyk dat 'er een opgerigte paai ftaat, die ons >j „ met een getekende hand aanwyst, waar de weg na ij „ toe gaat; even zo, (dunkt my) dient ook een Ge- I „ fchiedfchryver aan te wyzen , welke de weg is ter I „ omwinding der aanvolgende gebeurtenisfen; te meer, i „ daar 'er nooit een tydvak in de gefehiedenisfen der „ waereld geweest is, zo aanmerkefyk als 't geen wy I „ onlangs beleefd hebben, en nog ftaan te beleeven." I Wy fchryven, ten ftaal, eene deezer Bedenkingen af, | door zillesen ingevoerd, by gelegenheid dat hy van | de Inwendige Vyanden van het Patriottismus fpreekt , t als dienftig om de denkwyze des Schryvers over de e groote zaak der Omwentelinge te doen kennen , welke toch den toon geeft aan de Bedenkingen in 't algemeen. „ Het Franfche Patriottismus ," fchryft hy, „ was een „ ftaatkundige fchok , die Kerk en Staat als ten onder- : „ fte boven keerde, en waar by de Vryheid niet dan „ door een overheerfchende geestdrift konde zegepraalen. „ Ik zeg overheerfchende, want de wapenen der rede zyn „ in Omwentelingstyden ongenoegzaam , het eene „ overheerfchend gezag moet hier het andere met de„ zelfde wapenen beftryden, zonder dat is de zegepraal „ onzeker. Doch het zy verre van my, dat ik daar- „ om de ongeregeldheden goedkeure ; maar hoe zeer ik „ allen oorlog haate, vermag men evenwel ter verdeedi-1 ,, ging zich van de wapenen tegens zyne vyanden bedie„ nen. Omwentelingen veranderen, by het ontmoeten van „ tegenftand, in oorlog, en wettigen dan daaden, welke „ in tyden van rust ten uirerften ftrafbaar zouden zyn, „ en langs zulke grondbeginzelen dient men de Franfche „ Omwenteling te beoordeelen. By haar moesten der- | „ halven fchrikverwekkende gebeurtenisfen plaats heb- f „ ben, welke in de daar op gevolgde Omwentelingen by | „ andere Volken voorgekomen konden, en ook zyn ge- | „ worden. De Staatsfchokken zyn even als de natuurly- | „ ke, en doen zich het fterkst gevoelen by derzelver oor- 1 „ lprong, en verminderen in evenredigheid der afftanden. 1 „ by de Franfchen moet men den oorfprong der tegen- \ „ woordige Staatsomwentelingen zoeken: de fchokken | " mMSt^ d?\het gevoeligfte treffen; maar op bepaalde f „ aittanden in haare nadeelige gevolgen verminderen; dit I „ zyn wel natuurkundige of wysgeerige aanmerkingen , U » maar de phyfieke en moreele waereld loopen op haare | „ eind- |  GESCH. DER VEREENIGDE NEDERLANDEN. 269 eindpaalen zodanig in een, als ons ftoflyk lichaam „ met het onftoflyke van onzen geest." (*) „ Europa rypt tot eene grooter volkomenheid, de eene „ omwinding "heeft de andere te weeg gebragt. Eeuwen „ zyn 'er verloopen onder het overheerfchend gezag, en „ dit gezag wierd magtloos door gebrek aan geld ; de „ boedel was (om my eens natuurlyk uit te drukken) „ aan de Kamer , en gelukkig voor de «Volken, zo 'er „ verftandige Beftuurders aan het Bewind komen , die „ deezen infolventcn boedel weeten te redden." Deeze laatlte zinfnede affchryvende, herinneren wy ons, in het doorleezen, eene en andere plaats, waar de Schryver zyn ftyl beneden den deftigen ftyl der Gefchiedenis doet daalen , aangetroffen te hebben; veele hebben wy 'er uitgemerkt; twee zyn ten voorbedde genoegzaam. Bl. 76. De Hertog ondervond dat de Druiven van het Franfche Kanaan niet gezond waren voor Duitfche maagcn. Dit moet hem gefmaakt hebben ; want, bl. 94, fchryft hy,ten aanziene van de bedoelingen diens zelfden Hertogs; maar gis/en kan misfen: en het bleek by de uitkomst; want de vryheids-druiven van het Franfche Kanaan waren als vergift in de Duitfche maagen, en het kruid en lood der vryheidszoonen ter nederjlaande hlixemfchichten, die hen verpletterden en deeden te rugge deinzen tot van waar zy gekomen waren. Men voege hierby, als gelykfoortig, een gedeelte van de befchryving der Belgifche Geestlyken ——- het is zeker als men deezen naar hunne Bacchus ■ hoofden en ton-ronde Bierbuiken be> oordeelt, zy meestal vetgemeste Geleerden zyn. Dit Deel is met twee fraaije Plaaten vercierd, en de Letterdruk is ook beter dan de meeste Werken, die by deezen Boekhandelaar, in zo groot eene menigte, uitkomen. (*) Gegrond is deeze aanmerking in 't algemeen ; doch dezelve heeft haare uitzonderingen: ongelukkig, terwyl wy dit fchryven, levert Braband als 't w»re een tweede Fendie op! Aant. van den Recenfent. AN'  27° antenor s reizen Antenor's Reizen door Griekenland en Stfie; benevens eenige Berichten aangaande Egypte; naar een Grieksch Plandfchrift , gevonden in de nieuw opgedolven Stad Herculanum, in het Fransch overgebragt door e. f. iiANTiER- Ijle Deel. Te Rotterdam, by J. Bronkhorst , E. van Wolfsbergen , C. van den Dries en J. van Santen, 1798. In gr. 8vo. 398 bl. Een aantal Bekendmaakingen, Beoordeelingen, en even zo veel Aanpryzingen, der Reize van den jongen anacharsis door Griekenland, toonen , hoe gaarne wy ons in dat Gewest onthouden, door eenen Reisbefcbryver, 't zy dan ook een verdichten, derwaards heenen geleid. Eer wy met hem dien Tocht, onder het geleide van den Nederduitfchen Gids stuart, ten einde gevolgd hebben, komt zich een nieuw Reiziger door die Gewesten, de Burger eantier, aanbieden, om hem ook derwaards te vergezellen. Op denzelfden (loei, in dezelfde kamer, gezeten, kunnen wy het doen, en onze Leezers uitnoodigen om ons te volgen. Dit blad maakt 'er een begin van, en zal hoofdzaaklyk dienen , om onze Leezers met dien nieuwen Tochtgenoot bekend te maaken, en iets in 't algemeen van diens verrigtmgen te zeggen. Wie den Nederlanderen hier voor Tolk dient, ftaat niet vermeld ; doch hy fpreekt niet alleen verftaanbaare , maar ook zeer goede en zuivere , ja ook, als het pas geeft, zeer cierlyke taal. Antenor, met wien wy ons op reis moeten begeeven, is een weinig bekend Grieksch Schryver. De Franfche Burger lantier geeft des eenig narigt, als hy van het vinden van diens Handfchrift, onder de rollen in de opgedolven Stad Herculanum, fpreekt; waar uit deeze deels geleerde, deels menschkundige Roman gezegd wordt vertaald te zyn. b Wy kunnen onze Leezers verzekeren , dat antenor en de jonge anacharsis elkander niet in den weg loopen , of dat zy, die deezen laatften gevolgd hebben , deels langs dien zelfden weg antenor vergezellende, op geheel andere (landpunten, fchoon op dezelfde plaatzen, veelal, gebragt worden. Beider doel verfchilt zeer veel. De jonge anacharsis is de Gefchied- en Regeenngskundige, de Liefhebber der Weetenfchappen, de  door griekenland en asie. de Minnaar der Geleerdheid, der Kunften , en van alles wat Griekenland grootsch en braaf voortbragt; afgewisfeld door het zich daar van verwyderende in het verfchiet te plaatzen ; doch zo verre niet, of het valt in 't oog des opmerkenden. Antenor houdt zich meer op met Menfchen, niet alleen in derzelver grootheid, maar ook in hunne zwakheid, op den voorgrond in zyne tafe. reelen te brengen. Staaft de jonge anacharsis zyne Berigtgeevingen allerwegen, aan den voet der bladzyden, met bewyzen uit het diepst der Oudheid opgedolven, — antenor veert 'er geene aan. Alleen vindt men, agteraan, eenige Ophelderende Aanmerkingen geplaatst, die deels van eenen geleerden, deels van eenen gemengder aart; doch over 't algemeen van dien aart zyn als zy beftempeld worden. Geene geringe vryheid heeft antenor genomen in de Tydrekening , geheele Eeuwen ondereenmengende; doch hier tegen, als mede tegen andere aanmerkingen, op deeze Reis te maaken , dient de Foorreden van antenor zeiven, werwaards wy onze Leezers verzenden. De Franfche Schryver zegt van zyn Werk : „ Ik zal ,, my gelukkig agten, wanneer de Geleerden my leezen „ om hunne nieuwsgierigheid te bevredigen, de groote „ wereld tot tydverdryf, om zonder moeite eenige kundigheden te vergaderen van de Zéden en Gebruiken ,, der Ouden; en de Vrouwen, om in de verliefde too„ neelen, die 'er in voorkomen, een heilzaam genees„ middel te vinden tegen tyd verveeling en opftygingen, „ maar ook een aangenaam voedzel voor haare tedere „ verliefde zieltjes !" Zulk flag van Zieltjes zal dit Boek ook onder het andere Geflacht aantreffen , en daar door aanlokken ; dit toch, wy hebben meermaalen gelegenheid gehad om zulks aan te merken, is een Middel, veelerwegen gebezigd, om de leesgraagte op te wekken en gaande" te houden. Of het altoos met de vereischte omzigtigheid toegediend zy, twyfelen wy zeer, en is by ons de hoofdaanmerking op dit Boek, voor zo verre wy het geleezen hebben , het Eerfte Deel naamlyk, 't welk wy thans aankondigen. De Neder duitfche Vertaaler heeft dit, zo wel als wy, gevoeld. Daarom is zyne taal: „ Men zal hier en daar „ een vry tafereel gefchetst vinden; men rekene dit den Schryver niet toe: hy befchryft de Gevoelens en Ze9, den der Grieken, en kan niet helpen dat zy zodanig n wa-  27S antenor*s reizen „ waren als hy ze befchryft. Ten minften heeft hy een „ fluier over de aanftootlykfte tooneelen geworpen ; die „ my zeiven evenwel hier en daar wat al te doorzichtig „ voorkwam." In een en ander geval zouden wy oordeelen al te naakt. Crates met zyne Vrouw hipparchia, bl. 37, ftrekke ten voorbeelde. Wy doen best met het niet af te fchryven. Munt het oorlpronglyke in fraaiheid van ftyl uit; de Vertaaling is des niet misdeeld. Grooter verfcheidenheid zou 'er de Schryver in hebben kunnen, en, onzes oor. deels, in hebben behooren te brengen ; de gelegenheden daar toe waren veelvuldig. On Ier het doorleezen is ons te meermaalen voorgekomen, d u de Schryver, fchoon over 't algemeen getrouw aan de Oudheid, wel eens denkbeelden van laatere dagen, of van onzen tyd, de Ouden in den mond legt, of zodanig wyzigt, dat ze daar mede meer zamenftemmen, dan men uit den mond der hier fpreekenden zou verwagten. Men hoore lasthenia, de Beminde van onzen Reiziger, by een morgenontbyt met hem. „ De Zon fchitterde aan de Oosterkimmen met haare vuurige ftraalen. „ Welk „ een grootsch tooneel!" riep lasthenia uit, geheel betooverd door deeze prachtige fchildery, ,, welk een „ onafmeetelyke lichtftroom ! ö Zon, wie heeft u voort„ gebragt! waar is die vermogende Schepper ? welk „ een Oceaan van vuur voedt en ouderhoudt uw licht?" Die uitroepingen bragten het gefprek op het Veelgodendom. Lasthenia verwierp de veelheid van Goden , derzelver Godfpraaken , verborgenheden en tempelen , door de offeranden in flachthuizen herfchaapenl Zy hadt zich een Godsdienst voor haar zelve gevormd, en tot haar eigen gebruik, of liever haare grondbeginzelen waren die van eene zuivere Godistery. Gelyk socratüs , erkende zy maar énen God , als wreeker van het kwaad en belooner der deugd. „ De Deugd , zeide „ zy , is geenzins gelegen in gebeden , plegtigheden ,■ ,, en onthoudingen; zy is geheel werkzaam, en beftaat in ,, bedryven ; zy is in dien wederzydfchen band gele„ gen, die ons aan eikanderen ketent, in het goed, „ dat de eene mensch aan den ander bewyzen moet. Dit ,, is de Godsdienst van verlichte Menfchen , die het Op„ perweezen gewisfèlyk moet behaagen, en die ons geen ,5 fchrik of vrees , maar liefde en dankbaarheid, in- „ boe-  door griekenland en asis. 3^3 „ boezemt. Vinden wy zomtyds zwaarigheden, moeilyk „ voor ons op te loslen, dingen, die ons tegenftrydig „ fchynen, in de werken van den eer Hen Ooriprong van „ alles, zy ontfpruiten uit onze onkunde alleen, en uit den „ afftand tusfchen hem en ons. 6 Groote jupiteu ! wie ,, Gy ook zyt, welk een naam Gy draagt, het onafmeet„ baare is uw Tempel;de aarde,de zee en de hemelen zyn „ uwe Outaaren! Ik twyfel 'er niet aan, of ook in laatere „ tyden zullen bygeloovigheden, even zo ongerymd als die „ by ons heerfchen, het gezag der Reden by onze Nane„ ven krenken; maar ik geloof ook, dat zy, na Katten, „ Ibis vogels, Krokodillen, Apisgoden, en Menschgoden, „ te hebben aangebeden, eens van den Hemel het zui„ ver Deïsmus zullen ontvangen , gereinigd van alle by„ geloovigheden. Dit echter is eene waarheid, voor wel„ ke de tyd nog niet is gebooren, om haar uit de doos te „ laaten ontfnappen; zy zou even zo ontvangen worden, „ als de Trojaanen de Godfpraaken van Cassandra „ ontvingen; en onze Priesters, door het belang aan den „ Godsdienst verknocht, vervolgen iederen vermetelen tot „ op het bloed, die Hechts enen tip van den lluier durft „ opheffen, waar achter zy hunne geveinsdheid bedekken. ,, Zy hebben socrates vermoord, anaxaüoras ten dood ,, veroordeeld, en zy zullen 'er nog veel meer opofferen." Op enkele plaatzen ontmoeten wy eene korte Aantekening aan den voet van de bladzyde; hier leezen wy de volgende: „Zeer onbillyk, zeer onredenlyk zou men hande„ len, wilde men deezen leevendigen uitval van lasthe„ nia tegen de Priesters van het Heidendom misbruiken, „ om 'er eenige verkeerde gevolgtrekking, van wat na„ tuur ook, uit af te leiden." Óndanks deeze Aantekening agten wy het boven vermeldde juist, en zou het ons aan geene andere plaatzen ontbreeken, uit dit Deel ontleend, welke dezelve zouden ftaaven. Dit Eerfte Deel deezes Wysgeerigen Romans bevat XLIII Hoofdftukken. En heeft dezelve kortlyk dit beloop. — Antenor's Vaderland , wonderdaadige Geboorte en Opvoeding, en vertrek na Athene. Zyne Opmerkingen aldaar. By den Wysgeer aristippus ingeleid, wordt hy verliefd op eene Bywooneresfe van dien Wysgeer, lasthenia, die eene hoofdrol fpeelt in dit Werk. Een Feest van Bachus ftelt hem aan vervolging bloot. Hy wykt na Orope, waar hy diocles ontmoet, by wien hy den Winter doorbrengt, onder het houden van veelerleie lett. 1799. no. 6. S ge-  a74 antenor's reizen door Griekenland en asie. gefprekken. — Antenor komt vervolgens te Thebe, waar L ffiet phanor , den Pythagoreër xenophanls ontmoet, en 'van diens Wysbegeerte bsrigt ontvangt ; en phanor zvne Gefchiedenis verhaalt, die den Leucadifchen fprong wilde doen. Waar toe zy na Leucadie vertrekken, en 'er iuist komen toen sappho dien fprong waagde. Breed bericht .van die Dichteresfe, en haar einde. Hy ontmoet den Wysgeer thales, die hem van Egypte, en veele byzonderheden dat Land betreffende , verflag doet. Op eene Reis vertoeven zy by eenen Sceptifchen Wysgeer, en komen vervolgens by bion; diens Gefchiedenis, als mede zyner Bywoonfler tueophania, fluit dit Deel. Prysverhandeling over de Marken en Markengcneotfchappen, de noodzaaklykheid van — en de middelen tot — der- V zeiver vernietiging. Door t. w. broxterman. Uit ge- b geeven op last van het Intermediair Adminijlrati f Beltuur van het voormaalig Gewest Gelderland. Te Arnhem , by J. H. Moeleman, 1798. In gr. 'óvo. 87 bl. In het Jaar 1795 (dus luidt het Voorbericht) wierden f aan de Vergadering der Volksvertegenwoordigers van [ " Gelderland veele voordragten gedaan, nopens het gebruik E " der Markengronden. Dit gaf aanleiding tot een befluit I der toenmaalige Landfchap, waarby het Provintiaal Col- E I! legie van Politie, Finantie en algemeen welzyn , gemag- fctigd werdt tot het uitlooven van een' Eerprys van \ " veertig Gouden Ducaaten aan den bestgekeurden Schry- k ver eener Verhandeling over het gebruik der gemelde l " Gronden. Onder de ingekomene Antwoorden is dat ï *' van den Burger t. w. broxterman, als het meest e voldoende bevonden, met den uitgeloofden Eerprys be- è kroond." En in de daad deze Verhandeling bevat zoo \ 'veel belangryks, dat wy niet kunnen afzyn , onze Le- ja zeren met den voornaamen inhoud derzelve bekend te} maaken. Vóóraf, echter, oordeelen wy het noodig, voor onze 5 minkundige Lezeren , uit deze Verhandeling af te fchry- k ven, wat men in 't algemeen door Marken te verftaan 1 hebbe. ' „ Onder den naam van Mark begrypt men een zeke„ ren omftreek van ongebouwde Landeryen , die door meerdere grondcigenaaren gemeenjchaplyk, en wel op „ zoo-  t. w. broxterman, prïsverhandeltng. 475 „ zoodanig eene wyze bezeten worden , dat ieder van „ hunlieden gebruik kan maaken van de voordeelen , welke de ruwe voortbrengfelen der Natuur aan de Vee„ teelt, of aan den Landbouw, kunnen opleveren; zon„ der dat één van dezelven gerechiigd zy,om ergens een „gedeelte van deze Landeryen te cultiveeren, of zich „ op eei e andere manier privativelyk daarvan meesser te ,, maaken." Deze Marken zyn in groot getal te vinden in Drenthe, Overysfel, Gelderland, enz. En nu gaan wy tot den inhoud der Verhandeling zelve over. De Schryver fplitst zyn onderwerp in zes deelen. — In het ifte, of de Inleiding , geeft hy eene algemeene fchets van de naadeelen , die door deze Marken aan den Landbouw worden toegebracht, befchryft de uitgebreidheid en moeilykheid der voorgeftelde taak, welke laatfte te grooter wordt, dewyl de aan den Schryver bekende Nederlandfche Auteuren, omtrent den oorfprong en voortgang dier Marken, of een diep ftilzwygen bewaaren, of enkel losfe en onbepaalde aanmerkingen daarover mededeelen; het is hierom dat de Burger broxterman na Duitfche Schryvers heeft moeten omzien, (in wier Land ook aanzienlyke Markengronden te vinden zyn,) om eenig licht over dat gewigtig onderwerp te ontleenen. In het nde gedeelte , „ over den oorfprong der Mar„ ken," toont de Schryver de hooge oudheid van dien oorfprong aan , en lost eenige historifche bedenkingen tegen deze oudheid zeer juist en oordeelkundig op. Het 3de gedeelte betreft „ de Markengenootfchappen" (of de vereeniging der bewooneren van zekere ftreek om eene ry van onaangebquwde gronden voor hun gemeenfchaplyk eigendom te verklaaren,) „ derzelver In,, richtingen, en Wetten." Het 4de gedeelte voert ten opfchrift: „ de naadeelig* „ heid der Marken." Deze ontleent de Schryver uit de geringe voordeelen , die de Markengenooten van die gemeene Gronden trekken, en die hy tot de drie volgenden bepaalt , als i°. om het kleine en groote Vee daarin te laaten weiden, a°. om Turf te fteeken, en 30. om Plaggen daaruit te maaien, tot bemesting der Bouwlanden; toont vervolgends aan, dat deze voordeelen, niet dan by lieden met oude vooroordeelen befmet, als zoodanig kunnen aangemerkt worden; want, iQ. het uitdryven van het Vee wordt door nieuwe Land-Oeconoomen veel naadeeliger voor het Vee S 2, ge-  ft76 T. W. BROXTERMAN gehouden, dan het op Hal houden van 't zelve ; terwyl door deze Stalvoeding de tot den Landbouw zoo nuttige mest behouden wordt; en om, a°. van het mesten met Plaggen voordeel te trekken, wiêrden by de Landlieden veel uitgeftrektere kundigheden, omtrent de hoedanigheid der gronden, vereischt, dan men doorgaans by hen aantreft; en hieruit befluit de Schryver: dat de oogmerken der Markengronden ook zonder Marken konden bereikt worden ; terwyl de bebouwing dezer gemeene Weiden daar te boven nog veel grootere voordeelen zoude aanbrengen, waarvan men zich nu verftoken ziet; om al t welk hy de vernietiging der Marken allernoodzaaklykst acht. Het 5de ftuk, „ over de Rechten van den Staat, ten ,, aanzien van de Marken," is zeer fchoon en wysgeeng opgefteld. De Schryver zegt hier, dat de goedkeuring der maatregelen, die hy aan de Regeering omtrent deze Marken zal voorflaan, afhangen moet van het meerder ot minder recht van eigendom des Staats op dezelven, en dat het, tot beflisfing hiervan, noodig is, tot de eerfte beginfelen van het natuurlyk recht op te klimmen; dit nu gefchiedt door den kundigen broxterman in dezer voege. Naa een juist denkbeeld van het recht in 't algemeen gegeeven, en het gewoon begrip des rechts van eigendom voorgefteld te hebben, ontwikkelt hy het grondbeginfd der zedenkunde, of de eerfle en hoog/Ie wet, waaruit alle natuurlyke wetten, en dus ook alle menschlyke pligten, voortvloeien, en bepaalt die wet tot den eisch: „ om te ,, handelen overeenkom/lig met die bedoeling, welke de na„ tuur den mensch heeft voor gefchreeven-f dit grondbeginfel wordt vervolgends in alle zyne deelen ontwikkeld, opgehelderd , en op het natuurrecht toegepast; waardoor de Schryver tot een tweeledig befluit omtrent dit recht gebracht wordt, als: „ i*. Elke handeling is rechtmaatig, „ waardoor geene (eigene of vreemde) bedoeling benaa„ deeld wordt; en *°. elke handeling is rechtmaatig, die, „ hoewel naadeelig voor deze of geene bedoeling, echter „ tot bevordering eener bedoeling van hoogere waarde „ noodzaaklyk is." Naa eene zeer oordeelkundige befpiegeling van volkomene en onvolkomene rechten, worden alle de gemaakte ftelregels, door den Burger broxterman, op het recht van eigendom toegepast: hy toont aan, dat het gewoon denkbeeld van dit recht , als of hetzelve beftondt in de 1 vryheid van den mensch, om over eene zaak naar willekeur, en  PRYSVERHANDÊUNÖ. 277 en met uitfluiting van alle andere menfchen, te befchikken, lynregt aanloopt tegen de natuurlyke pligten van den mensch; dat dit ons recht nooit onbepaald is, maar ophoudt zoo dra iemand ons bewyst, i) dat de zaak, die wy bezitten, voor hem , tot bereiking van eene zekere bedoeling, onöntbeerlyk is; a) dat deze zyne bedoeling van eene hoogere waarde is, dan alle die bedoelingen, tot welker bereiking wy die zaak zouden kunnen befteeden; en dat wy in zoodanig geval verpligt zyn, van die zaak afftand te doen. Hy lost voorts eenige zwaarigheden op, die men, door deze theorie, wegens het gevaar der bezittingen van gegoede lieden, zoude kunnen opperen, en past de gemelde grondftellingen toe, op de noodige onderlteuning der gegoeden , jegens hunne, buiten eige fchuld, behoeftige Landgenooten, op de weelde, op de pracht, op de inrichtingen van den Staat tot algemeen welzyn, enz. en befluit eindelyk: dat, wanneer lieden , door een verkeerd begrip van het recht des eigendoms , de wetten der natuur overtreeden, door, by voorbeeld, Cgelyk de Markengenooten) eene reeks van Landeryen , of geheel te verwaarloozen, of Hechts tot zoodanige bedoelingen te bezigen, die op eene andere wyze veel beter zouden kunnen bereikt worden; alsdan de Regeering moet toetreeden; zulke onzedenlyke handelingen tegengaan; zulke Landeryen, op naam der behoeftige Ingezetenen, aan hunne luie bezitteren onttrekken, en in de hand der nyverheid overbrengen. In het éde Hoofdftuk, ten opfchrift hebbende: „ over „ de Verdeeling der Marken," fielt de Schryver, als het beste middel voor de Regeering, tot gebruik haarer magt, met opzicht tot de Marken : de Markengenooten zeiven , tot bebouwing van de gemeene gronden, over te haaien, of te yioodzaafon. Hy toont aan, dat dit middel zeer gemaatigd, toereikend, en doeltreffend te noemen is; hy verklaart zich tegen de Nationaal-verklaaring der Marken, en verkoop derzelven als zoodanigen , gelyk ook te» gen de bevolking derzelven met in- of uitheemfche Colonisten; doch wil de Marken onder die geenen uitgedeeld hebben, door welken tot nu toe de vruchten daarvan genoten zyn. Hiertoe geeft de Schryver een (naar ons oordeel) zeer gefchikt plan op; terwyl hy befluit met de voorftelling van eenige middelen, om de vernietiging der Markengenootfchappen, en de bebouwing der woeste Landen, te bevorderen. S 3 Ovef  I 278 T. W. BROXTERMAN, PRYSVERHANDELING. Over het algemeen draagt deze Verhandeling de treffendtte blyken van den diepdenkenden geest des Schryvers, van zyne kundigheden omtrent den Landbouw, en van zyne zucht ter bevordering van het welvaaren der Maatfchappy ; ook is dezelve, ondanks het afgetrokkene des onderwerps, in een' vloeienden ttyl gefchreeven; alleen komt het ons voor , dat ide Schryver zich hadt behooren toe te leggen op het fpaarzaamer gebruiken van vreemde woorden. Schóón wy zeer twyfelen, of de Markengenooten , in ons Land, op deze geheele Verhandeling Amen zullen zeggen, hoopen wy echter, dat zy daardoor mogen worden opgeleid, tot de erkentenis van het onbetaamlyke hunner gedraagingen, omtrent zulk een aanzienlyk aantal Landeryen, in dit Gemeenebest ; en, langs dien weg, tot de vervulling hunner Maatfchaplyke pligten, door eene ongedwonge bebouwing dier Landen. Redevoering ter nagedachtenis van paulus de wnd : door a. van ,-olingen. Te Middelburg: by de Wed. W. Abrahams , en te Leyden: by L. Herdingh, 1798. In gr. %ve. 55 bl. Heeft men dikwyls den kostlyken tyd verfpild , om niets. 1 waardige Wezens, naa hun afilerven , door het ophemelen 1 hunner daaden, en door laage vieiery, in Lykredenen verre boven hunne waarde te verheffen; is daardoor de vooringenomenheid tegen Lykredenen in het algemeen, by fommigen, tot eene aanmerklyke hoogte gerezen; verre 'er van daan, dat: de boven aangekondigde Redenvoering ook een famenftel van 1 vleitaal zoude kunnen genoemd worden. Neen ; de achtingwaardige de wind was het modél van Menschlyke grootheid; terwyl zyn Vriend van solingen, door deze Lykrede , getoond heeft, alzins bevoegd te zyn , om over dien grooten Man een woord ter naagedachtenis te zeggen ; over wiens vroegen dood zoo veelen treurden, en veelligt nog lang zullen 1 treuren. In de volgende weinige woorden des Schryvers ligt de veelbevattende fchets van de wind's verdienften: „ Door zyn' vroegtydigen dood betreurt Middelburg's II„'lustre School een' uitmuntenden Leeraar; de Gen.'es- en: „ Verloskunde een' fchranderen en kundigen beoefenaar; de Stad één' van hare beste ingezetenen; het Vaderland een'| ,1 vvaardigen burger; en de gantfche Maatfchappy een van dia „ fchitterende fieraden, welken aan de voortreflykheid vani „ het rnenschdom een' uitftekenden luister toebrengen!"  A. VAN SOLINGEN , KEDENVÖERIN0. S7J> Bevallig en hartlyk befchouwt de Schryver, in deze Re. denvoering , met zyne toehooreren, hoe de braave de wind , welbehaaglyk voor God; nuttig voor zich zeiven; - nut'ig voor de zynen ; ■ en nuttig voor zyne Medemen- fchen: — als een voorbeeld van naarvolging voor ons allen, leefde! Wy achten het der naagedachtenis des braaven de wind's overwaardig, om zyne edeie hoedanigheden, op het voetfpoor van den verdienstlyken Lykredenaar, hier iets omfianaiger te vermelden. Nederigheid was de hoofdtrek van zyn chara&er; zyn gelaat was byzonder inneemend ; hy was zachtmoedig, openhartig , oprecht, doordrongen van eerbied voor den Godsdienst; zeer gezellig en onderhoudend in de famenleeving, liefderyk en toegeevend omtrent zyne naasten, hulpvaardig voor zynen lydenden natuurgenoot; zoo zelfs, dat de laatfte daad, die hy met zelfsbewustheid verricht heeft, beftondt in het bezorgen van kleeding en dekfel aan eenen armen ongelukkigen man ; altyd vergenoegd en blymoedig, bezat hy. eenen fchat van kundigheden, die hem te eerwaardiger maakte , daar hy van dezelven een heiibevorderend gebruik maakte; hy was de vreugde en wellust zyner bloedverwanten, beminde op de hartlykfte wyze zyne ouderen, en onderfteunde dezelven krachtdaadig in hunnen klimmenden ouderdom; hy was een tederminnend Echtgenoot, en achtingwaardig Vader; terwyl hy den ftand, waarin hy geplaatst was, alzins roemryk vervulde, en, door alle deze heerlyke hoedanigheden, de algemeene achting en liefde won; intusfchen heeft God dien paerel der Menschheid, in den vroegen ouderdom van negenen-twintig jaaren, tot zich genomen. Zeer vertroostend voor alle de Vrienden van de wind zyn de aanmerkingen, die de Redenaar over dit zyn vroegtydig affterven maakt; zoodat deze Verhandeling, die in fchoonheid van ftyl en hartlykheid van taal uitmunt, leezenswaardig is voor alle dezen, en voor elk eenen, die zich verhevene voorbeelden van zedenlyke grootheid wenscht ten nutte te maaken. De tytel pronkt met het fraai Pourtret van den Overleede» nen, gegraveerd door den beroemden Finkeles. Tot eene proeve van den fchoonen en zaaklyken ftyl des Redenaars, laaten wy hier het flot zyner Verhandeling volgen; hetzelve luidt dus: „ Zoo hebben wy, aandachtige Toehoorderen! aan onze „ voorgjftelde taak , volgens de infpraak van ons hart, en „ naar onzen wensch, zooveel mooglyk voldaan ! . zoo „ hebben wy nog eenige gelukkige oogenblikken met onzen 3, afgeftorven' vriend doorgebracht , van wien wy ook voor „ het laatst nu moeten affcheid nemen. S 4 „ Dier-  A. VAN SOLINGEN, EEDENVOEKING» ,, Dierbare fcbirn! uwe onzichtbare tegenwoordigheid in dit „ uur heeft ons getroost, opgebeurd, en verlevendigd! ,, Het oogenblik des jongften Vaarwels is thans aanwezig! „ maar ook hierin berusten onze hoop en onze vreugd, dat wy U niet voor eeuwig Vaarwel! zeggen. By de eindelyke (looping van het aardfche gebou , dat„ wy vooralsnog bewonen , zullen wy U wederzien en her- „ kennen: opvarende ten Hemel gaat Gy ons verbeiden „. aan de eindpaal der fmart! opvarende ten Hemel zweeft Gy ons vooruit naar de woningen des lichts ; en treedt de luis„ terryke baan Uwer verhevene befteraming in. ,, Wy, wien de Voorzienigheid, geduurende nog een' korten tyd, ons veib'yf by dit ondermaanlche heeft aangewezen, „ — wy Haren U na met oogen, vol vurig verlangen, en „ met harten , door liefde jegens U en uwe dierbare nage,. dachtenis geheel vervuld: ——— maar ook dit geluk mag „ ons nu niet langer tebeurtvallen : — tusfchen dit Hemelfche ,, gtzicht, en onze Harende oogen , begint alreeds het duis„ tere gordyn door de hand des voortfuellenden tyds ontrold te worden. ,, Dan , hoe ook ons gezicht moge fchemeren en verduisterd „ worden, het licht van den Godsdienst fchenkt ons, dóór „ datzelfde floers van den tyd, het uitzicht in de Eeuwig„ heid: in wier zalige verwachting wy de oneindige Wysheid „ verheerlyken en aanbidden!" Sint Maerten, of de gejioolen Ganzen, Toneelfpel, Door haakman, fertaeld door D. Onderwater. Te Leyden , by D. du Mortier en Zoon , 1799. In 8vê. 56 bi. Niet zoo zeer het Onderwerp,als wel de goede Zedenkunde, in dit kort Tooneellpel, ..ook Hechts tot een Naallukje beftemd,) maakt, dat hetzelve onze goedkeuring verdient, en wy gereedlyk infteramen met den wensch des Vertaalers: , dat ,, de Wysgeerige Satyre des fchranderen Hagemans flech's één ., der veele laffe Naftukken van het Nederduitsch Tooneel „ moge weeren l" In plaats van onze Lezeren met den niet zeer belangryken inhoud dezes Spels bekend te maaken, meenen wy hun geen ondienst te zullen doen , met hier een Tooneel uit dit ftukje, betreffende den Hoofdperfoon van 't zelve, zynde een DorpsPredikant, genaamd Kuhnow, af te fchryven; aan hun eigen zedenlyk gevoel overlaatende, of de tegenwoordige Naaftukken , meestal cpgevuld met onbetaamlyke dubbelzinnigheden, daa wel dergelyken , als het boven aangekondigde, voor een Volks^ tooneel, den vóórrang verdienen ! DER-  SINT MAARTEN, TOONEELSPEL. 2ïi DERDE TOONEEL. Kuhnow , Hans (een Boer.) Kuhnow. Het is toch in de warme kamer beter dan in den kouden tuin. Hans. Ja; wanneer de wind over de Haverftoppels waait, heeft het verlustigen onder de vrye lucht een einde, en nu hebben we reeds Sint Maarten. Kuhnow. Dat is waar. —— Wilt ge een glas bier? Hans. Dank , vriendlyk dank. Kuhnow. Anders , het ftaat daar. Ga ten minften zitten. Hans. o Ik kan wel ftaan, Heer Pastoor! Kuhnow. Kom, kom, zet u toch! zet u, maak geene Complimenten .... Wat is uw begeeren? kan ik u in iets van dienst zyn? Hans. Ik kom het doopgeld van myn Jacob betaalen. Kuhnow. Ah! zo! daaraan heb ik in 't geheel niet gedacht. Na, zoo bezorgt de lieve Hemel toch aityd iets weder. Hans. Eigealyk maakt het, met de Doopcedul, een en een halven Daalder, maar .... Kuhnow. . Gy wenschte gaarne maar één daalder te geeven. Wel nu, ik beu toch te vrede, ik heb daarom uw kind niet minder goed gedoopt; al hadt ge my 100 Daalders gegeeven, zoude ik 't niet beter hebben kunnen doen. Hans. God beloone het h! (Hy telt geld.) Hier, lieve Heer Pastoor! Kuhnow. Zeer wel. Eigenlyk moet ik zeggen , gy komt als of gy geToepen waart. Gy weet het is heden Sint Maarten. Myne vrouw is ven gevoelen, dat men deezen dag niet doorbrengen kan, zonder, naar ouder gewoonte, gubraaden Ganzen te eeten. Ik eet zelf gaarne Ganzengebraad, waarom zoude ik dus myne vrouw dit genoegen niet gunnen! ook heeft het zyne goede zyde , zich aan oude onfchuldige gewoontens te houden, zo men flechts niet vergeet, het nieuwe, waar men kan, iets goeds toe te voegen. Myne Martha, dus, zou twee Ganzen .mesten, en ik had die twee arme boeren , welke achter de Mo  232 SINT MAARTEN Molen woonen , verzocht. Die goede menfchen hebben hunne Zoonen ten velde; het gaat hun niet voordeelig, geen irerfling bekreunt zich hunner; waarom toch zou de feestdag van Sint Maarten my geene gelegenheid aan de hand geeven, hun eens een vergenoegden avond te verfchaffen! De Ganzen werden gefiacht; het waren voortreflyke Ganzen myne vrouw verheugde zich reeds op de eer, welke zy 'er mede zou inleggen. In den vóórleeden nacht echter zyn 'er menfchen ingebroken, en hebben ons beide onze Ganzen ontftookn. Hans. Die godlooze Menfchen! Kuhnow. Waarfchynlyk ook liefhebbers van gebraade Ganzen. •Hans. En uwe arme vrouw. Kuhnow. Zy heeft 'er myns oordeels toch eer mede ingelegd, maar ze is 'er niet mede voldaan , zy kan het maar niet uit het hoofd zetten St. Maartensdag, en geene Ganzen , dat is by haar een aanval op 't Christendom! daarom verheuge ik my dat ge gekomen zyt. (Hy wyst ten hemel.) Daar woonen de Muzikanten. Nu wil ik naar de gulden Leeuw zenden, en ik denk, dat ik daar wel een Gans zal krygen; want ik kan 't nu betaalen. Hans. Lieve hemel! Kuhnow. Armoede is geene fchande , daarom kan ik vry zeggen, dat ik zo even geen geld genoeg bezat, om een Gans te koopen; zo gy geene zwakke Kraamvrouw t'huis hadt, zou ik u verzoeken by my te blyven ; dan daar dit zoo is, zuit ge liever Ganzen - gebraad by uwe vrouw eeten. Hans. Ganzengebraad! —— Myn God! had ik flechts brood t'hui». Kuhnow. Hoe? Hans. Myne vrouw is doodlyk ziek ; de Doétor heeft haar iets voorgefchreeven, maar ze willen het in den Apotheek niet gereed maaken, vóór ik de oude rekening van twee daalders betaald heb. Ik bezit niets meer ; dus moge de lieve hemel voor myne arme Margje zorgen; ik kan haar toch 't bed niet onder 't lichaam verkoopen . vooral nu zy 'er altyd op moet leggen. Wanneer God helpen wil, kan hy ook zonder Apotheek helpen, en ook zonder droppeltjes. Kuhnow. Neen, Hans! wy moeten niet op wonderen hoopen; maar de  TOONEELEPEL. 583 de kruiden gebruiken, die zyne goedheid voor ons wasfen liet. - Schaam u my het doopgeld van uw' Zoon te willen be. taaien, daar gy zulke dringende uugaaven hadt; ltryk oogen» bliklyk uw geld te rug. Hans. Zoo was het niet gemeend. Heer Pastoor! Kuhnow. Maar ik meen het zoo. (Hy ftrykt het geld op, en wil hec den Boer geeven.) Hans. Gy hebt het zoo noodig, Heer Pastoor! Kuhnow. Ik htb brood, en 'er wat op te fmeeren, heb ik ook, en 'er wat by te drinken , heb ik tevens. Ik kan een gebraad^rt Gans beter ontbeeren , dan uwe vrouw de Medicyne-n. ^Hy dringt hem 't geld op.) D:ar, maak geene omftandigheden! Hans. Behoud het toch ! Heer Pastoor! Een daalder kan my niets helpen; de Apotheker wil geheel betaald zyn. Kuhnow , (doorzoekt zyne zakken.) Hans. Wat wilt gy dosn, Heer Pastoor ? Külmow. Eens zoeken of ik nog een daalder by één kruimelen kan. Hans, (wil hem te rug houden.) Neen, dat niet, waarachtig dit kan, dit mag ik niet ont* vangen. Kuhnow. Stil, (lil toch, houd de handen maar voor u, 'er zullen geert duizend ducaaten ten voorfchyn komen. ;Hy telt in de hand.) Eén, drie, vyf, zes , tien, dertien, vyftieu , ja vyftien duivers. En nu heeft de pret een einde ! zet my op myn kop, 'er zal geen duit uit alle myne zakken vallen. Nu, meteen daalder, en vyftien duivers, zal de Apothecar by provifie wel te vrede zyn. Breng hem een' vriendelyke groet van my; als ik myn traktement ontvaDge, zal ik weder Zwitferfche Thee in voorraad koopen , en Vygen voor ïVlartha, en Maagdroppels voor my. —— Zeg hem dat, en nu neem san, neem aan ! Hans. Mag ik het doen? Kuhr.vw. Gy moogt niet alleen, maar gy meet, of gy wordt de moorder van uwe zieke vrouw, dat wilt ge toch niet zyn, Hansf Hans. Ik neem het aan ,■ God zal 't u beloonen , hy za! by 't voorjaar het weinig e zaad , dat ik in de aarde heb , zegenen , op dat ik u, als een eerlyk man , weder zal kunnen bet talen. Kuh~  a84 «int maarten, tooneelspel» Kuhnow. Dat zal zich wel fchikken, dat u daarom geen enkel halt grys worde! Hans. Welk een man zyt gy, Heer Pastoor! — en onze gemeente wilde u in 't eerst niet gaarne gekozen hebben, om dat ge nog jong waart. De Kerkenraad meende, het kon nimmer een goed Christen Predikant zyn, die geen Paruik droeg. Kuhnow. Lieve vriend 1 het Christendom zit in 't hart,'niet in ds Paruik. Hans. Allen waren tegen u; de Biei brouwer hadt gehoord, dat ge maar een zeer maatig drinker waart, en fchudde den kop; hy zeide, een Geestlyke moet een pylaar in de Kerk zyn, en een Bierbuik is zeer wel m t een pylaar te vergeiyken. Kuhnow. Hy zal 't zoo erg niet gemeend hebben. Hans. Niemand lamenteerde zoo, als de Barbier; daar gy geen buitengewoonen baard hadt , vreesde hy , dat 'er nauwlyks om de veertien dagen iets by u te verdienen zou vallen ! ■ en uw gladde kin beviel my ook niet, ik moet het bekennen; ha, ha, ha.' Kuhnow. Dat myn baard, wanneer ik u anders van dienst kan zyn , u niet ergere! hy is zeker niet van de zwaarften ; zoo gy my noo. dig hebt, wend u niet tot den baard, maar tot het hart; dat zit op de regte plaats. Heden , Hans.' maak u voort na den Apothecar, op dat uwe vrouw ipoedig fmartltillende Artzeny bekome. Hans. Wanneer zy weder gezond is, moge zy zelve haare erkentenis aan uwe voeten brengen. Ik dank u duizendmaal, beste Heer Pastoor! (Hy fchudt hem trouwhartig de hand, droogt zich de oogen, en vertrekt.) Het Magnetismus, Blyfpel. Gevolgd naar het Hoogduitsch van w. a. ifflani), door M. G. Engelman. Te Amfterdam, by H. van Kesteren, 1798. In Svo. 59 bl. Dit Stukje heeft zo weinig om het lyf, dat wy het der moeite niet waardig agten , daarvan den inhoud op te gee■ven. Het is eene zoutelooze fatyre op het Dierlyk Magnetismus, welke kunstbewerking befpotlyk gemaakt wordt door het ontuchtig betasten en wryven van den hals en boezem der Dochter eens waanwyzen Schoolmeesters.  ALGEMEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. J. d. MiCHAè'Lis Nieuwe Overzetting des Ouden Testaments , met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. Twintig/ie Deel. Behelzende de Propheet DANiëL. . Te Dordrecht, by A, Blusfé en Zoon. In gr. Zvo. aoo bl. Ook uit dit gedeelte van des geleerden Ridders miCHAëLis Overzettinge en Aanmerkingen iets ter proeve onzen Leezeren willende onder 't oog brengen , bepault zich onze keuze tot de vermaarde Godfpraak aan DANiëL, Hoofdft. IX- vs. 20, env. te meer, daar wy hier eenige bedenkingen aantreffen , van de gewoone opvatting afwykende, of die over de meening der Godfpraake aanmerkelyk licht verfpreiden. Vooraf moeten wy berigten , dat michaclis zyne Leezers verzoekt, zyne Proeve over de zeventig wecken van Daniël hier by na te leezen ; eene Verhandeling, al eenigen tyd geleeden, door den Ridder afzonderlyk in 't licht gegeeven. „ Ik gaa zekerlyk (dus fchryft hy nevens dat verzoek) grootelyks van de gewoone verklaaring af, welke dit tot eene voorzegging van de aanftaande komst en den dood van Christus maakt, doch (zegt hy) myne redenen zal men in dat gefchrift ontmoeten, 't Is eene voorzegging van de lotgevallen van het Volk Ifraëls tot op de tweede verwoesting van Jerufalem, derhalven een antwoord, dat op het gebed van Daniël past, het welk van den Mesfias geen woord vermeldde, maar bad om de wederkeering des Volks van Paleftina, die van Jeremia beloofd was. De Mesfias komt wel ter loops voor, als die oordeel houden en Jerufalem weder verwoesten zal, doch van zyne geboorte, van zynen dood, fpreekt de voorzegging niets." Ziet hier de Godfpraak , volgens de Vertaaling van onzen beroemden Uitlegger, nevens de Aanmerkingen.  •£6 J. D. MICHAeLIS „ bede voor den heiligen berg myncs Gods de voeten ai. „ van Jehova mynen God nederleide, 1 ftond onder „ het fpreeken de my reeds voorheen in een gezigt „ verlcheenen Gabrièl, als of hy van haast heel ver„ moeid was, omtrent den tyd des avondoffers by 33. „ my, 1 fprak duidelyk met my, en zeide: Daniël, ,, nu ben ik uitgegaan, om u eene duidelyke ver- «13. „ klaaring te brengen. 1 Terftond by 't begin van „ uw gebed ging dit woord uit, en ik kome , om u „ aan te toonen, want gy zyt een geliefde. Merk 34. „ dan op het woord en het gezigt. 1 Zeventig „ weeken (zeventigmaal zeven) voor uw volk „ en „ zeventig weekeit] D. i. zeventig jaarweeken, of 490 jaaren. Doch hier fchynen geene zonnejaaren, want die hadden de Jooden niet, maar maanjaaren verlïaan te moeten worden, 't Is waar, de jouden plachten, zo dikwerf het maanjaar zo ver terug kwam, dat men op den 16 der maand Nilan de Levit. XXIII: 10, n bevolene eerfte garve niet brengen kon, 'er eene geheele Maan tusfchen te voegen — doch deeze tusfchenmaan wordt hier niet medegereksnd, (als men ze mederekende, zou men geene vervulling der voorzegging kunnen aan;oonen ,) maar enkel zuivere maanjaaren van 354 dagen, 8 uuren, 48 minuuten en 36 feconden. Zo men naar deeze rekent, dan komen de voorzegging, en de gefchiedenis der Jooden met eene zo verwonderlyke naauwkeurigheid overeen, dat men het onmogelyk voor een toeval of een onverdiend geluk eener onwettige verklaaring houden kan ; en zelfs de tegenftreever van den Godsdienst, die geene Goddelyke voorzegging erkennen wilde, zou moeten zeggen, dat deeze voorzegging eerst naa de verwoesting van Jerufalem verdigt zy: het geen hy egter met geen fchyn van waarheid zeggen kan , dewyl zy niet alleen lang voorüf, zelfs volgens het getuigenis van den vyand van den Christelyken Godsdienst, Porphyrius, reeds in 't Grieksch overgezet voorhanden geweest is — maar ook Christus haar lang van de verwoesting van Jerufalem( uitdrukkelyk en onder Daniels naam heeft bygebragt. Matth'. XXIV: 15. Mare. XIII: 14. Men bedenke nog daarenboven , dat Mattheus en Marcus vóór de verwoesting van Jerufalem gefchreeven hebben. ,, Vierhonderd en negentig maanjaaren maaken 474 zonnejaaren en 328 dagen , en als men die by het jaar , waarin Daniël dit gezigt zag, d. i. by het 3467 jaar der waereld volgens Usferius, voegt, 3467 474 • 328 39*11 • 328 dan  DANiëL. og^. „ en voor uwe heilige ftad worden u van den he„ mei bekend gemaakt, waarin de afvalligheid ge„ weerd, het zondoffer gebragt, de fchuld verzoend. » de dan heeft men het, in de Joodfche gefchiedenis altoos zo merkwaardige en treurige jaar der tydrekening van Usferius 3941, waatin Pompejus Jerufalem veroverde, en de Jooden 't eersc onder de heerfchappy van dat volk bragt, waarvan zy nimmer weder vry vv ierden. „ Deze tydsverdeeling is zo getekend en in 't oog loopend , als men immer van den besten Gefchiedfchryver, die zyne gefchiedenis in tydperken afdeelen wilde, zou kunnen verwag. ten. In de 474 toe 475 jaaren was het met het lfraëlitifche volk'altoos na boven, van geluk tot grooter geluk gegaan." [MicHAëus doorloopt hierop de gefchiedeuisfen en lotgevallen dtr Jooden; toonende, dat dezelven, met uitzondering van flegts twee treurige tusfchentoneelen, bloeiende en vooif,>oedig mogten genoemd worden. Daamaa vervolgt hy aldi's :1 „ Doch met het jaar der verovering van Jerufalem door Pompejus ging alles wederom nederwaarts, van vryheid tot dienstbaarheid, van dienstbaarheid tot (laverny , by welke men alle fpot, en wrevel, en uitzuigingen, en bloedvergieiingen lyden moest, en wanneer zy eindelyk over deze tooneelen van onrechtvaardigheid raazend wierden, van de diepfte flaverny tot den ondergang, „ De gelukkige 70 jaarweeken worden in ons Vers befchreeven. „ de afvalligheid geweerd.'] Het volk verviel in dezen tyd niet meêr van den waaren God tot de afgodery. Eenige weinige jaaren onder Antiochus Epiphanes, waarin eenige Joodert van het hoogpriesterlyk genacht, ik weet niet, of enkel uit dwaasheid, of vleijery, of, uit modezucht,en dewyl hun de onverltandige Godsdienst van het heerfchende volk, (der Grieken) pragtig voorkwam, den Joodfchen Godsdienst tragten te verdelgen, en den heidenfehen in te voeren, maaken hier wezen, lyk geene uitzondering: want het volk, als volk, verzettede zich, door de Machabeën aangemoedigd, vergoot zyn eigen bloed voor den Godsdienst, .rykelyk'als martelaars, en duizendvouwdig ryklyker als overwinnaars, het bloed zyner vyanden , verzegelde met eigen bloed en dat van vyanden, en behielt de waarheid, die Mofes en het gezond verftand predikt: daar is ftegts één God. „ zondoffer gebragt.] Dat is, de van God bevolen Godsdienst zal geoefend, en het zondoffer gebragt worden. ,. de fchuld verzoend.] God zal in dezen tyd de fchuld voor verzoend aanzien, en de zouden der voorouders «iet verder aan de nakomelingen ftrafFen.  J. D. MICHAëLIS „ de oude gerechtigheid weder herfleld , de voor„ zeggingen des Profeets verzegeld, en het Aller55. „ heiligfle gezalfd zullen worden. 1 Weet dan en „ verftaa, van het uitgaan des hevels, om Jerufa„ lem weder op te bouwen, tot op eenen gezalfden, „ en eenen veldheer: ,, zeventigmaal zeven, „ en „ de oude gerechtigheid weder herfleld.] De oude onfchuld der voorige tyden, de goede zeden en gehoorzaamheid omtrent de wet. benevens den dienst van den eenigen waaren God, en den afkeer van de afgodery, die het volk Ifraëls eertyds ten tyde van Jofua, Samuël, David, en andere goede Koningen, gehad hebben, zal weder herfteld worden. „ des Profeets] van Jeremia, die de wederkeering des volks naa 70 jaaren beloofd had. Deze voorzeggingen worden door de vervulling verzegeld , dat is, voor waar en goddelyk verklaard. „ het Allerheilig/te gezaljd worden.] Dat is , de Tempel en alle zyne gereedfchappen ingewyd en gezalfd worden. Zie Exod. XXX: 26 — 29. XL: 9, 10. „ vs. 25.] Van hier af worden 'er buiten het gewenschte tydsgewrigt , waarin het geluk des volks fteeds toeneemen zal, nog twee anderen voorzegd, die van de wederöpbouwing tot aan den ondergang van Jerufalem plaats zullen hebben. „ tot op eenen gezalfden, eenen Veldheer ] Daar ik eenen gezalfden gezet heb, heeft Luther regt uit, Christus, (de Neder!. Overzett. Mesfias.) Ik ben het in de hoofdzaak met hem eens, dat 'er Christus verftaan wordt: maar als overzetter heb ik myne Leezers in hun oordeel niet willen voorkomen , en dus liever het woord letterlyk overgezet. „ Een gezalfde, is zo veel als, een Koning, en ik vinde omtrent het einde van deze drie tydperken geen anderen, dan den lang beloofden Koning, den Mesfias, Jefus Christus. Derhalven is de gezalfde, volgens myn gevoelen, Jefus Christus. De Veldheer, Titus Vespafianus , die Jerufalem veroverd en verwoest heeft. ,, Jerufalem zal dan ftaan , tot dat een Koning en een Veldheer, dat is, tot dat Christus en Titus Vespafianus het verwoesten zal. „ zeventig weeken ] Dit zyn de reeds voorheen aangemerkte 490 maanjaaren, of 474 tot 475 zonnejaaren , by welker afloop Jerufalem van Pompejus veroverd wierd, en de Jooden nu aan hunne verloren vryheid onder den yzeren fcepter der Romeinen geftadig laager daalden. De Romeinen waren van nu af Heeren. „ en  DANlè'L, „ en zeventig, „ en .twee en zestig, v> „ en zeventig.'] Ik verttaa, jaaren, geene jaarweeken, gelvk te vooren de zeventig weeken, dat is , zeventigmaal zeven buiten twyfel zeventigmaal zeven jaaren zyn. „ Zeventig maanjaaren zyn 67 zonnejaaren en 308 dagen ; voegt men deze, om by de rekening van Usferius .te blvven by de van Usferius ' ' ' jaaren, dagen. 394-1 328 67 308 4009 271 dan komt men juist in 't Jaar van de rekening der waereld vol» gens Usferius 4000, dat is , in 't zesde van onze Christelvke jaartelling , waarin Archelaus, de Zoon van Herodes den Grooten, wegens de klagten der Jooden tegen hem, afgezet en gebannen, doch den Jooden geen nieuwe eigen Koning eegeeven, maar Judea tot een Romeinsch Wingewest gemaakt en onder Qairinius de eerde Romeinfche telling en fcbattina wierd in 't werk gefteld. Nu waren derhalven de Jooden nol een trap lasger gedaald , en volkomen Romeinfche onder* daanen. „ en twee en zestig ] 62 maanjaaren maaken 60 zonnejaaren cn 33 dagen : voegt men by de jaaren der waereld vWens Usferius, of de jaaren der Christelyke tydrekening 4009 .271 <5 . 271 60 .33 60 . 33 4069 . 304 66 . 304 dan komt men op het jaar der waereld 4069, of het jaar van Christus 66, het laatfte jaar, in welks begin Paleflina nog vreede gehad heeft, doch die ook in dit jaar ten einde liep: want nog vóór het volkomen eindo van dit jaar, kwam het in Jerufalem zelf tot de wapenen : op den 15 en 16 Augustus (het jaar der Jooden begint met den eerden Oftober) bemagtigden de weerfpannelingen het flot Autonia, en doodden de Romeinfche bezetting. In Oftober daarop kwam het voort naa het Loofhuttenfeest onder de muuren van Jerufalem tweemaal tot een flag, in den eerden wierd Cestius Gallus van de Jooden terug gedreeven, in den tweeden overwon hy, drong binnen JerufaT 3 lem,  SiJO J. D. MIC HA ë LIS „ Jerufalem zal weder opgebouwd worden, als een „ open vlek, en met vestingwerken. En in benaauw3.6. „ de tyden 1 naarnelyk na de zeventig en twee en „ zestig zal de gezalfde verwoesten en oordeel bou„ den , en hy nevens den veldheer , die komen zal, „ zal ftad en heiligdom verwoesten, hun einde zal „ zeer haastig komen, en tot aan het einde van een „ ver- lem, belegerde den Tempel, doch trok zonder genoegzaame reden weder terug, en leed daar by een zeer groot verlies. Doch dit waren flegts voorfpelen en voorbereidingen van den oorlog, die in Mey van het volgende jaar wanneer Vespafianus in Galilea drong, in volle vlam uitbarstte. De voorlpelen waren voor de Jooden gelukkig genoeg: maar het jaar 67 des te ongelukkiger. „ als een open vlek] In 't eerst had Jerufalem geene muuren , en de nabuuren zogten,, zo lang zy konden, derzelver herbouwing te verhinderen. Drie en tagtig jaaren naa Daniels voorzegging vond Nehemia de muuren van Jerufalem niet weder herfteld, derhalven Jerufalem enkel, als een door den Godsdienst ontdaan, en maatiglyk gebouwd groot vlek. en met vestingwerken.] Jerufalem is van Nehemia 't eerst bemuurd, en door den tyd ééne der grootfte vestingen der oude waereld geworden , welker verovering de Romeinen zeer veel moeite kostte. „ in benaauwde tyden.] Van dien aart waren de laatfte jaa. ïen vóór den Romeinfchen oorlog reeds in een hoogen graad , in den oorlog zelf klom de nood op 't hoogst, en overtrof ver al wat in andere oorlogen gewoonlyk plaats heeft. vs.: 2(5. zal de gezalfde verwoesten en oordeel houden.] Christus zelf eigent zig in 't 24 Capitiel van. Mattheus, en elders, de verwoesting van Jerufalem toe, en befchryft ze als zyn oordeeldag. ,, hy nevens den veldheer, die komen zal] Door Titus Vefpa* fianus verwoestte Christus Jerufalem, den Tempel en den Joodfchen ftaat. „ hun einde zal zeer haastig komen , en tot aan het einde van een verkorten oorlog zulten 'er enkel verwoestingen zyn!] De belegering van Jerufalem wierd door Titus Vespafianus , die na Italien terug haastte, tegen den raad zyner veldöverften , welke aanraadden , de al te vaste ftad door honger te dwingen, met een geheel ongelooflyk geweld ondernomen; en hy veroverde het nog daarenboven fpoediger, dan hy zelf had durven hoopen. Dit is het, 't welk ook Christus Matth. XXIV: 22. Mare. XIII. 22, zegt : zoo die dagen niet verkort vierden, zou 'er niemand behouden worden, (het geheele Jood- fche  DANiëL. 291 „ verkorten oorlog zullen 'er enkel verwoestingen 27. „ zyn! 1 Een enkele week zal het verbond der weêr„ ipannigen overweldigen, en het midden der week zal „ aan fche volk zou te gronde gaan :) maar om der uitverhoorenen wille, (die nog in 't toekomende uit het Joodfche volk te verwachten zyn) zyn deze dagen verkort. ,, vs. 27. eene enkele week.] Zeven jaaren heeft de Joodfche oorlog geduurd, in 't jaar van Christus 66 begon dezelve, in 't jaar 70 wierd Jerufalem veroverd , doch tot in 't jaar 73 duurde noch de oorlog, in welk jaar Mafada, een ou verwinlyk vast flot, het geen volgens Jofephus het begin en het einde des oorlogs wasfi op den 16 April weder in de Romeinfche magt kwam , èn dan nog in 't zelfde jaar het op» roer der Joodfche gebannenen in Egypten en Cyrenen, 't geen egter niet veel in zig had , met derzelver volkomen verdelging gedempt wierd. Die deze rekening nog naauwkeuriger hebben wil, vindt ze in myne Proeve over de 70 weeken. „ het midden der week zal aan alle offers een einde maaken.] Letterlyk, aan de bloedige en onbloedige offers; doch ik meende, dat, aan alle offers, 't geen den zelfden zin uitdrukt, zig in onze taal beter zou laaten leezen. in 't jaar 70, in 'c begin van September, wierd Jerufalem veroverd; omtrent anderhalve of twee maanden te vooren, hadden de dagelykfche offers in het belegerd Jerufalem wegens het uiterfte gebrek opgehouden , 'c geen Titus Vespafianus op den 17 fuly van het jaar 70 in opmerkng bragt, zo goedertieren zynde, om aan de belegerden zelfs de noodige offerdieren aan te bieden, een voorftel, dat zy uit woede affloegen. Derhalven wezenlyk in 't midden van den zevenjaarigen joodfchen oorlog hebben bloedige en onbloedige offers opgehouden. ,, en over den gefchuwden vogel zal 'er een verwoester zyn] Van hier tot aan 't einde van 't vers is alles nog ten uiter. ften donker en onzeker voor my, en daarby de rechte Jeezing zeer twyfelachtig. Ik ben in de overzetting, die daar door zekerlyk duister geworden is, den gedrukten text en de Joodfche punten gevolgd, hoewel ik eene andere leezing en andere punten voor juister houde. ,, In de gegevene overzetting zou de gefchuwde vogel, of, als men eene hardere uitdrukking hebben wil, de affchuwlyke vogel, de arenden der Romeinfche krygsbenden betekenen, die den Jooden als afgodisch voorkwamen , zodat zy zelfs reeds voorheen , wanneer zy nog rustig en als gehoorzaaine onderdaanen onder de Romeinen leefden , om de afwending van derzelver doortrekking door het heilige land verzegt hebben. Een T 4 ver-  J- I>. MICHAè' LIS aan alle offers een einde maaken , en over den ge„ fchuwden vogel zal 'er een verwoester zyn , en tot „ den verwoester . d. i. Titus Vespafianus , die Jerufalem verwoesten zal, voert deze arenden met hunne krygsbenden aan. „ Doch ik durf by deze plaats , die Christus in zyne voorzegging van de verwoesting van Jerufalem uirdru:,kelyit bybrengt, en wel op zodanige wyze. dat zy met myne overzetting van den gedrukten text nauwlyks recht wil overëenltemmen , niet on aan gemerkt laaten, dat 'er in een oud handfehrifc een woord meêr , tempel, en verder nog eenige afwykingen gevonden zyn , waaruit twee of drieërlei zin komt. Of I_) „ en in den Tempel zal de gruwel der verwoestinge zyn'.oï , nis men het eene woord, vleugel, dat ik voorheen door ,, vogel overgezet heb, uit de gedrukte leezing mede , daarby nam, 2) ,, en over den Tempel zal de gefchuwde vogel der verwees,, ting komen, en denzelven verwoesten, d. i. de Romein„ fche krygsbenden, waarvoor de, voor de Jooden af fchu„ welyke arenden als veldtekens gedraagen wierden, zul„ len den Tempel verwoesten. „ Op de eene of andere wyze heeft Chri tus deze „ plaats in zyne voorzegging van Jerufalems ondergang „ verdaan ; en hoewel ik Christus niet voor my had, „ zo zou ik ze toch zo verdaan, en 't liefst de leezing ,, van No. 2. verkiezen. ,, Doch dezelfde tweede leezing kan ook, als men ande„ re klinkletteren neemt, overgezet worden. 3) „ en wie het vleugelgebouw van den Tempel affnydt, die „ verwoest. Zo verdond haar Jofephus, die zelf de ver„ woesting van den Tempel beleefd heeft, en een oogge. ,, tuige daarvan geweest is. Aan den Tempel, die op „ zig zelf een volkomen vierkant uirmaakte, was het flot „ Antonia gebouwd, eene Romeinfche fterkte , die den „ Tempel in gehoorzaamheid houden kon. Dit flot ver„ woesteden de weêrfpannige Jooden, en daardoor meent Jofephus, hadden zy deze voorzegging vervuld, die „ voorzeide , dat dit het voorfpel van de verwoesting „ des Tempels zeiven zyn zou. Ik houde zyne verklaa„ ring wel niet voor egt, en houde my voorts niet op, „ om myne Leezers andere verklaaringen by te bren- gen ; doch deeze is van een ooggetuige van de ver,, vulling eener voorzegging, waar van hy zelf zegt, dat ,, zy de Jooden , die haar verkeerd verftonden, tot „ weérfpannigheid aangezet heeft, en in de Joodfche ge„ fchiedenis zo merkwaardig , dat ik meende, haar aan i, myne Leezers te moeten mededeelen.  DANiër,. „ den ondergang, die haastig komt, zal het over het „ verwoeste druipen." ,, en tot den ondergang, die haastig komt, zal het over het verwoeste druipen] D i. de oorlog zal, gelyit reeds boven gezegd is, met h.t verfchrikkelykst geweld gevoerd, en daar door boven alle verwagting fchielyk geëindigd worden : maar zo lang dezelve duurt, zal 'er van den Hemel als een piasregen van t eene ongeluk op 't andere, op het ter verwoesting beftemde land afdruipen. ,, Doch als men llegts in eene kleinigheid van de Joodfche punten afweek, zo zou 'er de volgende, by my meer waarfchynlyke, overzetting uit voortkomen : en nogmaals ondergang! en hy komt toefchieten, en druipt over het verwoeste. Dan wierd het nieuwe verfchrikkelyke ongeluk. dat de nogmaals weêrfpannig zynde Jooden onder Keizer Hadriauus getroffen heeft, voorzegd." Om de belangrykheid der Schriftuurplaatze, en de altoos opmerking verdienende aanmerkingen van den geleerden Ridder, zal men, voor de uitvoerigheid deezes Uittrekzels, ons ligt verfchoonen. Leerredenen over eenige gewigtige Leerftukken van den Christelyken Godsdienst. Dienende tot eene Proeve van eene Bybelfche behandeling der Catechismus ftoffen. Tweede Drietal. Zond. II, III, en XV. Door p. h. van lis , Predikant te Tholen. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1798. In gr. Zvo. 141 bl. met een Voorberigt van VI bl. In denzelfden trant, dien de Eerw. van lis, in het prediken over Catecbismusftoffen , verkiest te volgen , en waarmede wy onze Leezers, by de aankondiging van het eerlte Drietal Leerredenen over eenige gewigtige Leerftukken van den Christelyken Godsdienst, bekend gemaakt hebben (*), worden, in dit tweede Stukjen , de tweede, derde en vyftiende Afdeelingen van den Heidelbergfchen Catechismus behandeld. De warme Voorftander van de byzondere leerbegrippen van het Gereformeerd Kerkgenootfchap, en yverige Verdediger van aangeef Zie Algm. Faderl. Letteroef. voor 1708 , bl. 243.'  29J- p. ii. van lis genoniene Kerkformulieren , doet zich ook hier allerwege, als een man van gezond verftand, die in de Bybelitudie niet onbedreeven, en wel in ftaat is, om zyne denkbeelden , op eene inneeijiende wyze, duidelyk en geregeld voor te draagen , kennen. Hy legt 'er zich , in dit tweede Drietal van Leerredenen, op toe, om de Leer van den Catechismus, over de menfchelyke bedorvenheid , haaren ooifpiong en voortplanting , en over de verzoeninge der zonden , door het lyden en den dood van jefus Christus te weeg gebragt, met de zuivere Bybelfche Leer, die hy zegt zoo volledig en bondig, als ,hem mogelyk geweest is, daaromtrent opgegeeven te hebben, in overeenftemming te brengen. In hoe verre dit den Leeraar gelukt zy, willen wy niet beflisfen. De Leerredenen zelve zyn niet gefchikt voor een beknopt uittrekzel. De Eerw. Schryver heeft zich, in een Voorbericht, over onze gemaakte aanmerking, omtrent de uitvoerigheid zyner uitgegeevene Leerredenen, en groote menigte van bygebragte Bybelplaatzen, verantwoord, met de verzekering, dat hy op den Predikftoel niet gewoon is zoo uitvoerig, te zyn, dat hy dan maar eenige Bybelplaatzen aanhaalt, en Wel dezulken, die hy teffens opheldert, en waaruit hy tot de behandelde zaak redeneert en befluit, en dat men dus deze uitgegeevene Leerredenen heeft aan te merken, als bevattende volledige verfamelingen van al 't geen, zynes oordeels, tot verdediging van de voorgenomene Leerftellingen zou kunnen bygebragt worden , waarvan hy dan eens dit, dan wederom een ander gedeelte , by het prediken over deze ftoffen, gewoon is voor te draagen. Voorts heeft de Eerw. van lis , volgends het Voorbericht, ook nog eene verbetering ontdekt, die hy meent, dat aan het toeëigenend deel van deze Leerredenen zou kunnen gegeeven worden , door naamelyk alle de pligtcn, die de H. S. uit het behandeld Leerftuk door voorbeelden en vermaaningen afleidt, in de best mogelyke orde daar in te brengen, en op de harten der gemeente aan te dringen , het geen hy ook , by de, behandeling van den igdcn Zondag, gepoogd heeft te doen. Dat hy daarin, gelyk in deze geheele bewerking van deze ftoffen, naar zyn beste wceten is te werk gegaan, en alzoo gepoogd heeft, de Bybelleer overal waarlyk j en zuiver op te geevrn, zonder, zooveel hy weet, door het God-  leerredenen. 2t>5 geleerd ftelzel vooringenoomen geweest te zyn, willen wv gaarne, op 's Maros woord, gelooven, en ons liefst onthouden van aanmerkingen, die over deze en gene bygebragte Bybelplaatzen, en de gevolgtrekkingen, daaruit afgeleid, zouden kunnen gemaakt worden. De Kinderliefde van Jefus, gefchetst in ene Leerreden over Mark. X. vs. 13, 14, 15, 16. Gehouden voor do pleglige bediening van den Kristelyken Waterdoop , den ilftcn May 1798. Door frederik van tetjtem, Kristenldraar by de Gemeente, der Remon/lranten te Gouda. Te Amfterdam , by J. ten Brink, Gerritsz., 1798. In gr. Svo. 34 bl. De bekende voorflag van een Gezelfchap Godsdienstvrienden aan hunne Proteftantlche Medechristenen, om van de Doopbediening eene afzonderlyke Godsdienstoefening te maaken , gelyk dezelve is by de Doopsgezinden, en gelyk ook de bediening des Avondmaals is by de meeste Proteftantfche Gemeenten; ;deze voorflag, gevoegd by eene reeds lang te voren gevestigde overtuiging, dat de Christelyke Waterdoop, toegediend aan kinderen, in de tegenwoordigheid hunner ouderen, eene plestigheid zy, zeer wel gefchikt om.de diepite indrukken te maaken, indien men dezelve Hechts eenigermaate, pvereenkomftig haaren aart, verricht, heeft den Eerw. vam teutem doen beiluiten, om zyn eigen kind met zoodanige plegtigheid te doopen, en de Leerrede, by die gelegenheid gehouden, aan 't licht te geeven. 's Mans welgemeende pooging, tot bevordering van den meerderen indruk van eene der gewigtigfte Godsdienstplegtigheden, is zeer loflelyk, en de roerende wyze van uitvoering verdient alle aanmoediging. Zy, die eene andere detikwyze over den oorfprong van het algemeen bederf, dat zich in de menfehelyke vermogens vertoont, en over het voornaam doel van het lyden en fterven van onzen eeuwiggezegenden Verlosfer, volgen, zouden deze en gene uitdrukkingen, waarvan zich de Remonftrantfche Leeraar, naar zyn-inzien, bedient, of vermyd , of anders ingericht hebben. Wy zouden ons, in allen gevalle, deswe, gens altyd liefst aan den fpreektrant der H. Schrift houden. Was deze hier doorgaans meer gevolgd, dan zou. den  20f5 F. VAN TEUTEM, LEERREDEN. den ook Leden van andere Gezindheden van deze wel doordachte Leerrede , en al hetgeen 'er mede verbonden geweest is, met minder fchroomvalligheid , een nuttig gebruik maaken. Bericht van dc Gemachtigden der Remonftrantfche Broederfchap, ter bevordering van derzelver uit- en inwendige belangen, ter nadere verklaring van de wys der Vereeniging, welke door gemelde Broederfchap, in haren gemeen gemaektèn Brief, aen alle de Leeraers en Opzieners der Proteftantfche Gemeenten in Nederland, bedoeld is. Met een Voorbericht, behelzende Aenmerkingen over de tegenftrydige beoordeelingen van den gemelden Brief, verdediging van denzelven, enz. van adr. stolker, Remonft r antsch I^eeraer te Rotterdam, en Medegemachtigden der Remonftrantfche Broederfchap. Te Rotterdam, by C. van den Dries, 1709. In gr. 3vo. 10 bl., met een Voorbericht van XX bl. De Eerw. Stolker, Remonftrantsch Leeraar, en medegemachtigde der Remonftrantfche Broederfchap , deelt, met de openbaare uitgave van het nader Bericht der Remonftranten, omtrent de door hun bedoelde wyze van vereeniging der Proteftanten onder eikanderen, zyne aanmerkingen mede , over de tegenftrydige beoordeelingen van den eerst rondgezonden Brief, waarvan fommigen het als een weezenlyk gebrek aangekondigd hebben, dat men zich, in denzelven, bepaalde tot algemeenheden, en zich over de mooglykheid van vereeniging niet byzonder uitliet , noch een daartoe gefchikt plan aan de hand gaf, en die daarom voorfpelden, dat men 'er geen gevolg van te wachten had; terwyl anderen, daarentegen, in dien zelfden Brief, ten duidelykften, een bepaald, en wel een allerftechtst,plan meenden te ontdekken,die daarom zich verplicht geacht hebben, om 'er eenen ieder tegen te waarfchuwen , en 'er, openlyk, hunnen fterkften afkeer van te betuigen. Het een, zoo wel als het ander, wordt in dit Voorbericht ter toetfe gebragt. De Eerw. Stolker is van gevoelen , dat door de voornaamfte tegenftreevers van hun ontwerp, die aan de menigte den toon gegeeven hebben , het blykbaar doel der Remonftranten grootendeels miskend, en ten eenemaal onbillyk en liefdeloos is beoordeeld, en dat het dus voor rekening en verantwoording  A. STOLKER, BERICHT. 297 ding Van hun komt, indien de welgemeende poogingen der Remonftranten of geheel mislukken, of althans geene genoegzaame vrucht achterlaaten. Her Bericht der Remonftrantfche Broederfchap , dat reeds den 17 Augustus 1797 gefchreven , vervolgends gedrukt, en in menigte verzonden is, doch nu eerst openlyk door Stolker wordt uitgegeeven, is voornaamelyk merkwaardig , omdat daarin nu duidelyk één hoofdpunt wordt aangeweezen, ' waarin de Remonftrantfche Broederfchap meent, „dat de Genootlchappen, ter vereeniging gereed, zouden behooren overeen te komen, naamlyk , de volkomene vryftelling der wederkeerige en gemeenfchaplyke viering van het h. Avondmaal, of eene onbelemmerde toelating en broederlyke noodiging van allen, die Jezus voor den Kristus belyden, dien God uit de dooden heeft opgewekt, die deszelfs leer voor den eenigen regel van hun geloof en leven houden , en zich willen oefenen, om een onergerlyk geweten te hebben by God en Menfchen , welken onderfcheiden godgeleerden begrippen zy anders ook toegedaan mogen wezen. Naar haar oordeel eischt dit het Evangelie volftrektlyk, en kunnen geene Genootfchappen, zoo lang zy daartoe niet gekomen zyn, als vereenigd befchouwd worden. Voor het overige echter oordeelt zy, dat, wanneer het, by daadlyke onderhandeling, mogt blyken, dat men in geen ander punt kon overeenkomen , men daarin , als het voornaamfte, zou kunnen berusten." Men zal dan nu moeten zien, hoe deze gedaane voorflag wordt opgenoomen. Wy voor ons denken niet, dat men, daarmede, zoo als de zaaken zich nog fteeds laaten aanzien, vooreerst veel verder zal komen. De Eeuw der Rede van Thomas Paine , ter toetze ge~ bragt door c. p. sander, Luthersch Predikant te Rotterdam. Te Rotterdam, by J. Hof hout en Zoon, 1798. In gr. 8vo. 111 bl. De Eerw. sander , bezield met warmen Godsdienstyver, en in de Bybelftudie, zoo 't fchynt, wel ervaren, heeft mede iets willen toebrengen, cm de Tegenfchriften tegen het fchandelyk gefchryf van Thomas Paine algemeener te maaken. Hy ontving, voor dat hy z>n werk ten einde gebragt had, de Tegenfchriften van Steen- meii'.r  SOS C. jP. SAKDER. TEGEN PAINE. meijer en van Laar, 't geen ten gevolg had, dat hy vry wat doorfchrapte , 't geen door voornoemde Schrvvers reeds was behandeld ; maar befloot echter dit Werkjen ,• met het gezegde oogmerk, in 't licht te geeven, terwyl men dus nog al meer gelegenheid had , om, 't geen men in 't een niet las, in 't andere te leezen. 's Mans fchryfwyze zal mogelyk voof een zekeren kring van Leezers niet minder nuttig weezen, dan die van zyne Voorgangers. Wy kunnen den Eerw. Schryver niet overal bytreeden, maar hebben menig antwoord wel ter fnede bygebragt, en over 't geheel deze toetze van de Eeuw der Rede van Thomas Paine waardig gevonden, om aan alle nadenkende en onbevooroordeelde vrienden van waarheid en Godsdienst, als eene wel doordachte bydraage, tot verdediging der H. Schrift, aangepreezen te worden. Drie Brieven aan Lucia, over de Eeuw der Rede van Thomas Paine. Een klein Gefchrift van K., uitgegeven door herm. 10. krom , P/ofesfor en Predikant te Middelburg. Te Middelburg, bi P. Gillisfen, 1798. In gr. 'ivo. 55 bl. behalven het Voorbericht van XP'I bl. Alweer iets tegen Paine! Dus begint de Eerw. krom ^ zyn Voorbericht over de uirgave dezer Brieven, die 't voorkomen hebben, als door iemand, op wïen de Leeraar eene naauwe betrekking heeft, moogelyk wel door den Pred. van Loenen, 's mans waardigen Zoon, gefchreeven. Men vindt evenwel, in het Voorbericht, en ook in dat van den Brieffchryver zeiven, dat 'er op volgt, het een en ander gezegd, tot verdediging van deze nieuwe bydraage, tot wederlegging van een Gefchrift , dat zich zeiven omver (toot, en, aan deszeifs zwakke zyde, reeds door meer dan een is ten toon geileld. Wy voor ons zouden oordeelen, dat het Publiek deze drie Brieven aan Lucia, na al wat reeds, over 't boek van Paine, is gefchreeven , wat den zaakelyken inhoud betreft, wel zou kunnen misfen; maar de ichryfftyl is bevallig , en waarfchynelyk , voor een of ander foort van Leezers, nog wel zoo gefchikt, als al 't geen wy tot dus verre, hieitoe betrekkelyk, aangekondigd hebben. Waer-  WAERSCHOUWING. cpf JVaerfchouwing in de allerbelangrykfte zaek, aen mingeoeff enden en jongelieden, Tc Amfteldam, by W. Brave, 1799. In ïzmo. 106 bl. Door de meerdere algemeenheid van den leeslust, en den ophef, waarmede men niet zelden ,de fchadelykfte Schriften, tot omverwerping en ondermyning van alle grondllagen van Godsdienst en deugd, ziet aan 't licht brengen, komen dikwyls jonge lieden en andere mingeoefenden, die het Christendom ter goeder trouwe hadden aangenomen, dezulken in handen , die hen bekend maaken met bedenkingen en twyfelingen , waarvan zy te voren nimmer gehoord hadden, en waardoor zy al ligt gevaar loopen , om tot ongeloovigheid of onverfchilligheid omtrent het Christendom te vervallen, terwyl het zeer veelen ontbreekt aan genoegzaam onderricht aangaande de onwankelbaare gronden van zekerheid, waarop de waarheid en Goddelykheid van die allerbelangrykfte zaak gevestigd is. Wy kunnen daarom niet nalaaten, de welmeenende pooging van den Schryver en Uitgeever van dit Stukjen toe te juichen, om mingeoefenden, en inzonderheid jonge lieden, iets in handen te geeven, en door de geringheid van den prys voor elk , voor behoeftigen zelfs voor niet, verkrygbaar te maaken, dat allergefchiktst is, om wantrouwen aan die ftoute beftryders van het Christendom in te boezemen, die 'er een verdiende in Hellen, om, door gebrek aan kundigheden, en, gelyk veeltyds het geval is , met een kwalyk geplaatst hart, en ondeugende oogmerken , de zotfte bedenkingen en lompfte lasteringen tegen de eerwaardigfte Schriften, en leerinffen , waarby zoo veele duizenden hunne rust en hunnen troost eeuwen lang gevonden hebben , en nog fteeds vinden, in de waereld te ftooten. — Men zou over de wyze van uitvoering wel deze of gene aanmerking kunnen maaken; maar deze zou niets afneemen aan 't getuigenis van iets nuttigs en belangryks gepoogd te hebben, waarmede wy deze lettervrucht aan elk, die eenige meerdere vastigheid begeert, omtrent zaaken van de grootfte aangelegenheid, gerust aanpryzen. JVaar-  30o g. c. rkicii Waarachtig en naauwkeurig Onderwys voor den Landman, aangaande de Rundveeziekte en derzelver Inenting- door g. c. ueich, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Erlangen. Uit het Hoogduitsch vertaald, naar den tweeden Druk. Met eene Voorrede van w. forsten, Eerfte Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Bataaffche Hoogejchool te Harderwyk, en Archiater van het voormaalig Gewest Gelderland, enz. Te Zutphcn, by H. C. A. Tttieme, 1799. In gr. 8vo. 117 bl. Dit Werkje, 't geen op eene eenvoudige, en dus voor j den Landman zeer gefchikte, wyze is opgefteld , be- 1 vat eene alleruitmuntendfte onderrichting, omtrent alles M wat in acht dient genomen te worden , in de behandeIing van 't door de Veepest aangedaan Hoornvee , 't zy die Dieren van zeiven door die kwaaie zyn overvallen,'t zy men hun die ziekte door middel der zo heilzaame Inën-' ting wil mededeelen. Met recht heeft dus de Harderwyk-1 fche Hoogleeraar dit Werkje zynen Landgenooten , affl allerbelangrykst, aangepreezen. Die 'er het rechte nut: van willen genieten , moeten het Stuk zelve van vooren;i tot achteren naauwkeurig leezen. Ors bellek laat niet 1 meer toe, dan van eenige der merkwaardigfte zaaken, die: 'er in voorkomen, een kort verflag te geeven. Schoon de Schryver de Inenting aanbeveelt, als het beste; middel, om de woede der Veepest te betoomen , toont hy] echter, door zyne ondervinding, dat ook dikwyls het vafl zeiven ziek geworden Vee, door eene verlhndige behan-f deling, in het leven kan behouden worden. Op eene£ ftal, alwaar reeds zeven beesten gefneuveld waren, ge-;: nas hy 'er vervolgens, door zyne middelen, zes. ,, ZqJ „ kwamen 'er, (zegt hy in de Inleiding) op eene plaats vanj „ acht en twintig Hukken Hoornvee , die alle van mynw „ Artzenyen gebruikten, twintig ; op eene andere van: „ twaalf, negen; nog op eene andere van twee en dertig, ,, negen en twintig door." De voornaame hoofdregels , welke de Schryver den Landlieden, in het behandelen van hun ziek Vee, in-i prent, zyn, zo dra maar een ftuk Vee begint ziek te worgden , hetzelve oo^enblikkelyk uit den ftal weg te doen, ert> op eene andere niet al te koude plaats te zetten. Ten tweeden, om hetzelve,van het oogenblik, dat men de ziekte ont-\ dekt,,  over de rundveeziekte. SOI dekt, al het gewoon vast voeder ie onttrekken. De eerfte regel ftrekt voornaamelyk tot verhindering van de voortplanting der Beftnetting. Terwyl de tweede moet in acht genomen worden, om dat de Ziekte hoofdzaakelyk beftaat in eene galachtige ontfteeking der maag en ingewanden, die zeer ligt in verfterving overgaat, welk doodelyk toeval nergens meer door wordt bevorderd, dan door droog voedzel, 't geen in harde klonters overgaat, en zeer veel toebrengt tot een etoodelyke uitkomst. Voorts befchryft de Hoogleeraar, in § 30 en 31, de inwendige ontbindende en verzachtende middelen , gelyk ook het voedzel, 't geen tot het bevorderen van een goede uitkomst in deezen 't best gefchikt is. „ Maar (voegt hy „ 'er by, op p. 46.) om de geneezing des te fpoediger te „ bewerken, weet ik, naar myne ondervinding, en naar „ de ondervinding van veele anderen, niets beters aan te ,, raaden, dan dat gy uw ziek Vee over V geheele lichaam met verwarmde lyn- of raapöly, tnaanzaadöly of boom„ oly, of ook met gefmolten vet infmeert, en dit in„ fmeeren dagelyks i ochtends en 's avonds herhaalt, tot „ dat uw Vee weer gebeterd en herfteld is. De goede ,j gevolgen en uitwerkzelen van het innerlyk gebruik van „ ófcez/evengenoemde.' middelen hebben my het eerst op „ de gedagten gebragt, om dezelve in de Veeziekte ook „ uiterlyk te gebruiken; en de ondervinding, dat de Pest „ onder de menfchen het eerst door het uiterlyk inwry„ ven van boomöly geneezen wordt, heeft my in dit ge„ voelen nog-, meer verfterkt. Alle beesten, die, van het „ begin der ziekte af, op deeze wyze behandeld zyn ge„ worden, zyn 'er,tot nu toi, gelukkig doorgekomen,en „ zelfs een ftuk, dat ik met eene kwaadaartige ziekteftof ,, had ingeënt, en van den eerften dag der uitbreekende „ ziekte al met lynölie had laaten inwryven, was reeds „ op den derden dag daarna geheel weder gezond. Nog ,, beter en veiliger is het echter , wanneer men ook „ inner lyk de voorafgenoemde en onder No. 32 nog .„ verder op te geevene middelen ordentelyk gebruikt." Uitvoerig handelt ook de Schryver over een aantal Middelen, door anderen aangepreezen, als Spiesglas, Campher, Zwavel, Kwik, enz. waar van hy de onnutheid of ï'chadelykheid aanwyst. Naauwkeurig fpreekt hy over 't purgeeren, 't geen over het algemeen zeer nadeelig is, en maar in eenige weinige gevallen te pas kan komen. Wat het aderlaaten aangaat, dienaangaande bewyst de i.ett. 1799. no. 7. V Hoog-  301 G. c. REICH, OVER, DE RUNDVEEZIEKTE. Hoogleeraar voldoende , dat hetzelve in den voortgang der Ziekte fteeds ten uiterften nadeelig is; doch dat hetzelve , met groot voordeel, tegen het uitbreeken der Krankte, of ook nog op den eeriten dag derzclve, kan in 't werk gefield worden. Romeinfche Gefchiedenisfen, door m. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. Negende Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van het einde des eerften Macedonifchen Krygs tot aan het begin van den tweeden. Te Amjlerdam, by J, Allart. In gr. 8yo. 552 bl. Het opfchrift van het Acht/Ie Hoofdftuk des Vierden Boeks, waar mede dit Deel aanvangt, luidt, van het einde des Oor logs tegen philippus tol aan het begin van dien legen antiochus den ürooten. Wy fchryven de Inleiding af, als gefchreeven op zekere hoogte, van waaide Burger stuart rug- en voorwaards ziet. Na ,, de onvoorwaardlyke vryverklaaring van geheel Grie„ kenland, kreeg Rome , 't welk voor deszelfs bevryding „ van de Maeedonifche Overheerfching alleen de beiang„ looste wapenen in afgelegene gewesten fcheen gevoerd „ te hebben, den lof eener edelmoedigheid, die niet min „ dienstbaar werd ter uitbreiding der reeds gemaakte ver„ overingen, dan de fchrik van deszelfs onverwinnelyke keurbenden. „ De Grieken, in hunne eerfte bedwelming van vreug- de, dwaas genoeg om zich vry en onafhanglyk te waa„ nen, na dat een vreemd Volk hun als zodanig hadt „ kunnen verklaaren, deeden alle volkeren , die in on- derdrukking leefden, naar dezelfde verlosfing van ,, hunne Overheerfchers verlangen; terwyl het ongeftoord „ bezit van deszelfs eigen throon aan philippus na zyne volflaagene nederlaag gelaaten de gewaande be„ vryders der volkeren zelfs min gehaat in het oog der J „ Vorften maakte. „ Welke waarde echter de fchynbaare edelmoedigheid „ der volkeren ooit bezitte, en welke rechtmaatige aan- { fpraak de Romeinen inzonderheid op hunnen vereeu- j ,, wigden lof wegens Griekeniands verlosfing hebben, „ zo veel al vast is zeker, dat de fchranderfte Staatkun„ de, na de baatzugtigfte berekening van bloote eigene ] „ belangen , hun geen ander gedrag hadt kunnen voor- ■ „ fchryven. Naaryverig op het genot der burgerlyke vry- „ heli, I  m. stuart, ROMEÏNÏCHE geschiedenissen. 30$ „ heid, en afkeerig van alle veraf/gelegene onbefchaafde 5, volkeren, zouden de Grieken nimmer Rome's juk, hun „ trouwloos opgelegd, verdraagen, maar zich veeleer aan „ Macedonië geheel enderworpen hebben , om zich ten „ nuntlen van barbaarfche overheerfchers te ontflaan; en » de eenmaal wel vereenigde magt van het krygshaftig „ Macedonië en het volkryk Griekenland zou den Romet „ nen zeer veel werks verfchaft, hunne uitzigten op de „ veroveringen in het oosten ver terug gezet, en welligt " r\ ewe gemeenfchaplyke verbintenis met de Ooster" £he vorften voor altyd beperkt hebben. Thans was „ Griekenland hun dankbaar en getrouw, en vermogt od », zich zelf, in veele Staaten geiplitst, door onderlinge », wangunst verdeeld, en tot langwylige en krachtloole „ bondgcnootfchaplyke werking alleen in ftaat, bv eene „ veranderde denkwyze niets tegen Rome, fchoon hetzel„ ve voor de Romeinfche belangen fteeds een genoegzaam „ tegenwigt tegen het verzwakt Macedonisch Rvk uitmaakte. J ,, Behalven dit wel ingezien algemeen Staatkundig be„ lang, ( t welk de Burger stuart uit montesquieu en roelin, op bovengemelde wyze, te boek fteltO vervolgt hy, „ 'z welk den lof der Romeinfche edelmoedig„ heid , m de bevryding en onafhangelyk- verklaaring van „ Griekenland, met reden verdacht maakt, drongen ook de „ tydsomftandigheden zoo nadruklyk op het gehouden ge„ drag aan , dat de Staatkundige voorzichtigheid zelve „ haaren roem gedeeltlyk door deezen nood betwist ziet " Van deeze verklaaring ftrekt de Schets van an- ™chus den grooten , en diens verrigtingen, ten Gewigtige verrigtingen binnen' Rome , gevoerde Krvestochten, fielt dit Hoofdftuk ons voor oogen, en bovenal cato, als een fchrander, moedig, kundig en werkzaam , Krygsman. Wy fchryven den lof, hem toegezwaaid af „ Cato's eigene voorbeeldelooze ftoutheid in het wegi, zenden zyner vrachtfehepen en het moedwillig affny« den van alle toevlucht tot zyn leger, gevolgd door het „ kunstmaatigst en bedaardst beleid by de wanhoopendfte „ woede zyns Krygsvolks, vereeuwigen zynen naam met „ recht onder dien der roemrykfte Legerhoofden. Meer „ Steden in Spanje veroverd en ontmanteld te hebben, dan „ hy dagen in dat gewest was geweest, was zyn eigen „ roem, dien hy zonder grootfpraak draagen kon; daar V 2 „ meer  g04 M' STUART meer dan vierhonderd Steden en Sterkten voor zyn ge', weid of list zouden bezweeken zyn (*;, terwyl de vermelding van zynen byzonderen omgang en gedrag binnen het leger en in het veld, hoe veel goeds daar van 1, ook uit zyne openlyke daaden te vermoeden zy, de „ zeldzaamlte loffpraak is op zyne zeden en charadler van deezen kant befchouwd. Hy bezat, naamlyk, die zon,1 derlinge geestkracht , van zelf allen kry.sbedryf te „ kunnen gadeflaan, en , na de ontwerping der ftoutfte „ en grootfte verrichtingen, derzelver uitvoering tot in „ de kleenfte byzonderheden naar te gaan. Den Veldheeren het leerzaamst voorbeeld van oorfpronglyk beleid, „ was hy den Krygsknegten een rustloos voorganger in alle „deelen van den dienst, die jegens niemand ftrenger, „dan teren zich zelf, was; in foberheid, gemis van „ nachtrust, en worfteling met allen arbeid en gevaar, „ fcheen hy met den gemeenften Krygsman eenen wed„ ftryd te houden, terwyl zyn gezag alleen, zonder de „ minfte andere onderfcheiding , hem overal als Veldheer „ kennelyk maskte. Zelf zich van alle verryking uit „ zyne veroveringen onthoudende , verrykte hy zyne „ Krygsknegten met eene ongemeene toedeeling uit den „ buit; verklaarende liever veelen met eenig zilver dan weinigen met goud verrykt te huis te zien komen. '„ Zyne tucht eindelyk was zo verfchriklyk, dat een zy„ ner Slaaven, tegen zyn bevel aan, drie gevangene jon„ gelingen gekocht hebbende in de hoop van een groot „ rantzoen,"zich zelf, toen zulks ontdekt werd, liever „ door een ftrop het leeven ontwrong , dan dat hy de „ ftvaf zyns meesters wilde afwachten." De Gefchiedboeker neemt de voeglyke gelegenheden waar, om hannibal den welverdienden lof toe rei zwaaijen. Wie leest niet met genoegen? „ Na het ver„ lies der Staatkundige vryheid , door de zegevierende wapenen der Romeinen , zag men ook de burgerlyke vryheid te Carthago fchandelyk gefchonden door „' Rechters, die, voor al hun leeven aangefteld, der bur„ geren goederen en leeven in handen hadden, en daar 3, over willekeurig befchikten. Hannibal hadt te veel „ voor (*) De Burger stuart maakt hier eene gepaste aanmerking over de kleinheid der Vlekken en Gehuchten , toen met den naam van Steden beltempeld.  romeinsche geschiedenissen. $05 " y?0!" ,de onaf£angelykbeid en het vermogen van zyn „ Vaderland geftreeden, om, daar hem van buiten alles „ was ontgaan, van binnen niet naaryverig te bly ven op „ alle rechten zyner medeburgeren ; te meer, daar toch „ burgerlyke vryheid de eenige bron van volksmoed „ voor de Larthageren gebleeven was, indien zy anders " n«^e^maal.net iuk der Romeinen zouden kunnen „ atlchudden. Tot den rang van Prator verheven, be„ diende hy zelf het recht zonder aanzien des perfoons, „ en deedt hetzelve tegen eenen Penningmeester gel„ den,wien de verzekering, van weldra tot het Rechter„ ampt te zullen verheven wórden, by voorraad reeds „ onverdraaglyK voor zyne medeburgers en onwillig „ by zyne dagvaarding maakte. Hannibal, die èzAlpi„ Jche rotzen zich weleer ten voetpad vernederde, ontzag „ eenen weerbarftigen Burger , noch partydige Recht„ bank; maar bragt hem in 's Volks vierfchaar, en ver„ pletterde met eenen vuistflag het gansch Ariflocrathch „ ontuig. Zyne redenen over de trotschheid der Rech„ teren, wier aanllelling, voor al hun leeven lang, hun „ wetten en overheid deedt ontwasfen, waren het volk „ zoo aangenaam, dat het zyn voorftel om 's jaarlyks s, nieuw» Rechters te verkiezen, en niet tweemaal agter„ een denzelfden tot die waardigheid te benoemen, een- ji „ paang omhelsde en ter onveranderlyke wet bekrach- I « tigde. „ Even onverfehrokken voor zyne Vyanden in den , „ Staat, als weleer in het veld, bekreunde zich han, „ nibal zoo weinig aan den bitteren haat, dien hem de ■ „ Grooten van Carthago over deeze hervorming toej „ droegen , dat hy weldra eene nieuwe verandering „ maakte, welke, even heilzaam voor het Volk, hem den I „ haat dien hy trotfcheerde dubbel deedt gevoelen. — „ 's Lands mkomften werden gedeeltlyk verwaarloosd, „ gedeeltlyk verfpild, gedeeltlyk trouwloos behandeld; | „ Carthago geraakte daar door buiten ftaat de jaarlyk1 „ fche Ichatting aan Rome op te brengen; en 't fchan, „ delyk bewind der algemeene Geldmiddelen dreigde den „ byzonderen Burger met drukkende belasting. Han„ nibal, ook dit bederf in zyn Vaderland willende uit, „ rooijen, hieldt zelf het naauwkeurigst overzicht van , „ deszelfs middelen, ontdekte de bronnen des bederfs, „ wees ze openlyk aaD, onthief den Burger van ongewoonc Geldheffingen,en ontwrong 's Lands dieven hunV 3 „ nen  306 M. STUART „ nen buit. Deezen, die zich, in goeden ernst door het „ verouderd misbruik, hunnen wettigen eigendom ont„ ftolen waanden, vloekten hannibal , zwoeren zyn ver„ derf, en namen Rome tegen den Held te baat, dien „ zy zelve niet durfden in het blikzemend oog zien. ,, Een, tot nog toe enkel voorgewend, volflagen valsch, „ bezwaar, als of hy met antiochus in onderhandeling „ tegen Rome was, was het middel door hun ten zynen „ ondergang omhelsd." Hannibal's vlugt, zyn daadlyke handeling met antiochus, ontvouwt de Gefchiedenis vervolgens, als mede het wantrouwen, waar in de Romeinen hem poogden te brengen by dien Vorst, hier in onderfteund door wangunftige Hovelingen, die een Vreemdeling, als 's Konings eerften Raadsman, niet konden dulden. Wanneer hem dit bleek, en hy de oorzaak niet kon bevroeden, wyl hy zyn wrok tegen Rome boven alle verdenking verheven oordeelde, verdroeg hannibal deeze vernedering in 't eerst met ftilzwygen; doch kon zich, de verkeerde gevolgen van het afwyken van zyn raad duidelyk voorziende, niet wederhouden van onderzoek te doen na de reden deezer fchielyke verkoeling en verwydering. Deeze uit den eigen mond van antiochus gehoord hebbende, voerde hy dien Vorst de altoos gedenkwaardige en veel behelzende taal te gemoete: „ Ik was nog een kleene knaap, ö Vorst! toen myn Vader hamilcar my op 't altaar eenen onverzoenlyken haat tegen de Romeinen „ deedt zweeren. Die eed was zes en dertig jaaren lang „ myn Krygseed. Die haat maakte my myn met Rome „ bevredigd Vaderland te naauw,en deedt my als balling „ naar uw Hof vluchten. Die zelfde haat zal my, wan„ neer gy myne hoop verydelt, overal waar ik weete dat ,-, eenig Krygsvermogen is, naar vyanden van het Romein„ fche Volk doen zoeken. Dat dan uwe Hovelingen, „ wanneer het hun lust my by u zwart te maaken, daar „ toe gansch andere ftoffe zoeken. Hamilcar , myn „ Vader, en de Goden zyn myne getuigen , dat ik de „ Romeinen haate, en hun ten haat ben. Tel hanni„ bal dan onder uwe eerfte Vrienden , wanneer gy u „ op den Romeinfchen kryg beraadt ; maar reep vry alle anderen buiten hem ten.raade, wanneer gy aau „ den Vrede denkt!" De Gefchiedenis wettigt dit zeggen van hannibal, dien wy zo min als andere hier 'voorkomende Helden kun-  romeinsche geschiedenissen. 307 kunnen volgen in de afwisfelende bedryven. Het Negende Hoofdftuk, den Oorlog, tegen antiochus den grooten gevuerd, befchryvende, ltrekt des ten bewyze. Met rede vangt stuart het Tiende Hoofdftuk , het laatfte deezes Boeks, het Tydperk bevattende van den Vrede met antiochus tot aan den Kryg met perseus , dus aan: „ De fchier onafgebrooke opvolging en be„ langryke voortzetting der grootfte ftaats- en krygs„ kundige onderneemingen buiten Italië hebben ons een „ geruirnen tyd van Rome zelf verwyderd, zonder dat de „ Gefchiedenis ons opmerkelyke aanleiding gaf, om van „ de ontzettende befchouwing der fteigering van der Ro„ meinen uitwendige grootheid in te keeren tot de „ fcherpziende befpieding cn beoordeeling hunner inwen„ dige waarde. Thans veroorloft niet ilechts een aan„ merkelyk tydvak van uitwendige rust, welke door de geduuriae woelingen in Gallie en Spanje ilechts van „ eene voïflaagene werkloosheid onderfcheiden bleef, ons „ de gunftigfte gelegenheid om met de overwinnaars van „ philippus en antiochus na Rome weder te keeren ; „ maar de Gefchiedenis zelve zal ons terftond derwaards „ roepen, en, zonder dat eene wysgeerige redekaveling „ den invloed der Afiatifche overwinningen op de zeden „ der overwinnaars behoeft te berekenen, ons gebeurte„ nisfen doen vermelden, wier bloote befchouwing ons „ de omgekeerde reden van 's Volks deugden tot den „ wasdom van deszelfs grootheid bewyzen zal." Hoe veel ftofs voor den opmerkenden Gefchiedenis - Leezer! Wy vestigen, ten beftuite, de aandagt onzer Leezeren op een alleruitmuntendst Chara&er. Naa dat de Gefchiedboeker dat van philopsmen opgehangen , en dat van hannibal fchetzende, hem van opfpraak gezuiverd hadt, geeft hy dit treffend fchoone van p. cornelius scipio. „ Zeiden vereenigde de Natuur, het goed geluk „ en voordeelig onderwys zich zo volkomen tot den „ uitmuntenden aanleg van eenigen Sterveling als van „ hem tot wiens Charafter- befchouwing zich thans on„ ze geest verheft. De volmaaktfte evenredigheid van „ leest, welke alle bevalligheden van het andere genacht „ met al het grootfche eener manlyke houding paarde, „ nam elk voor scipio in, eer men de waarde zynes ver„ ftands of zynes harte kende. Befcheidene losheid , „ gemeenzaame welleevendheid, en minzaame ernst ver„ dubbelden dien eerften indruk, en maakten hem voor V 4 n ee-  3o3 M. STUART „ eenen hasdrubal gevaarlyker aan den disch van „ syphax, dan op de Slagvelden van Spanje. De ver- mugens van zynen geest waren even voortreflyk, en „ allen onderling even evenredig, als de voordeelen zyner „ geftalte , terwyl derzelver zorgvuldige beoefening en „ fmaakvolle befchaaving den grondflag uitmaakten zy„ ner waare welleevendheid, welke der Romeinen befchaa„ ving eene geheele eeuw vooruit liep, en nimmer naar „ bloote voorfchriften eener ftyve hoflykheid verkryg„ baar is. De fraaije letteren en fchoone fmaakoefe„ ning mogten intusfchen zyner zeden alle woestheid „ onthouden , zy verwyfden ze echter niet. Die „ zelfde vinding, welke zyne gunftigfte wendingen aan ,; de gemeenzaamfle gefprekken wist te geeven, was zy„ ne onuitputlyke bron van allerleye krygslisten ; die „ zelfde geest, die met verrukking ftaarde op de fchoo„ ne voortbrengzelen der beeldende kunften, overzag alle de evenredigheden en betrekkingen van flagorden, ,, en regelde de kunstmaatigfte werking des moorden„ den oorlogstuigs. Eenen scipio overwonnen te heb„ ben, zou eenen hannibal , naar eigene erkente„ nis, den eerlten Krygsman der waereld gemaakt heb- ben. Bemind en geducht door deeze hoedanig- „ rieden van lichaam en geest, maakte hem de gefteldheid van zyn hart geëerbiedigd in het oog van vyan„ den zo wel, als van landgenooten. Alle deszelfs drif„ ten hadden de edelfte richting of gehoorzaamden het „ gebied voerend gezag zyner reden. De eerzugt, wier „ prikkel hem het fcherplle was, bejoeg in hem den „ roem van waarlyk groote daaden , maar vernederde „ hem in ons oog nimmer tot het, in zich zelf te laage, „ onverdiende lofbejag; de wellust, wiens genot hem zeer „ vroeg buitenfpoorig maakte , werd ftrenge onthou„ ding, wanneer waardigheid of pligt hem dit gebood; de „ onvoeglyke Koningsnaam was hem, ten blyke hier van, „ niet onverfchilliger in Spanje, dan 'er hem de ver„ ruklyke fchoonheid eener gevangene bruid werd. „ Den vreemden een God in menfchenfchyn, „ den Romeinen zei ven een heilig geworden, wiens be„ trekking tot de Goden zyner Item de waardy der God„ fpraak in hunne ooren gaf, verbaasden niemand de „ overwinningen door eenen man van zulke gaven , voor „ dat 's volks wankelende gunst in bitteren afkeer van „ hem overging, cn 'er van scmo in 't eind zyns lee- „ vens  romeinsche geschiedenissen. 309 „ vens niets meer in hunne oogen, dan de zwakke fterf- ling, overbleef. In ons oog werd hy nooit meer dan „ een voortreffelyk Mensch; in het onze kan hy zulks * „ na het einde zyns leevens, blyven. Het gebruik, 't „ welk hy van het overdreeven" gevoelen zyner Gods„ vrucht in 's volks bygeloovig oog maakte, was altyd „ dienstbaar aan den Staat, en maakte hem zo min, als „ wel eer een numa, verachtlyk in ons oordeel. Zyne harde behandeling van den ongelukkigen masinissa zou ons tegen hem verbitterd hebben, indien wy daarin de „ Staatkundigfte behartiging van der Romeinen belangen „ niet hadden erkend. Zyne weigering van rekenfchap „ fcheen ons geen lofiyk, maar ligt vergeeflyk, gevoel van eigene, boven alle verdenking'verheevene, eerlykheid ; zyne betuiging by het terug ontvangen van zyn Zoon „ alleen blyft ons bedenkelyk , en zou ons als eene af,, wyking van voorige rechtfchapenheid zyn voorgekomen, ,, indien zyne bitterfte vyanden zelve daarin meer gewigts ' gelleld hadden. Nu toont de hartlyke vaderliefde voor „ deezen Zoon , nevens de agterlaating eener Dogter, wier deugden het geheele vrouwlyke genacht vereer„ den, dat zyn hart, hoe zeer ook fteeds in algemeene „ belangen van eigene huiszorgen verwyderd, hem eenen „ zo rechtfchapen en tederhartigen Vader gemaakt heeft, „ als wy veelvuldige redenen vonden , om hem in zyn „ broedermin jegens lucius te waardeeren. Welke „ fmart, dat Rome het praalgraf van zulk eenen bemin„ nelyken Held aan de Nakomelingfchap niet vertoonen „ kon! Welk een genoegen, welk eene bemoediging, dat wy zulk een Man onzen Broeder mogen noemen!" Landreize na de Oost-Indien, langs eenen tot heden nog door Europeërs onbercisden weg, door d. campbeli, van barbreck, Esq. in een reeks van Brieven aan zynen Zoon. Uit het Engelsch vertaald. Tweede Deel. In 's Hage , by J. C. Leeuweftyn. In gr. 8vo. 279 bL Het inzigt, om in twee gelyke Boekdeelen (*) deeze Landreis in i Nederduitsch te leveren, heeft die doen (*) Zie, wegens het Ifte Deel, onze Algem. Faderl. Letteroef. voor 1708, bl. 406". V 5  giO D. CAMPBELL doen afbreeken te midden van de deels koddige, deels gevaarlyke, Reis van Basfora na Bagdad, welke een der ftukken uitmaakt in ons Mengelwerk uit deeze Reize ge* plaatst (*)• T Indien bmand mogt zeggen , dat zyn Leeven eene zamenfcnakeüng was van teleur/lellingen , zo voegde het den Heere campbell. Immers hy telt eene reeks op, die ons het vreemd beloop, daar mede ryklyk doormengd, voor oogen ftelt, en welke wy te gereeder overneemen; dewyl wy daar door gedeeltlyk eene I'chets van zyne Reis geeven. „ Het fcheen," fchryfc hy, „ in de „ daad, als of een ongeluk my op myne geheele reis „ vergezelde. Gy zult u herinneren, dat ik eerst door 3, den oorlog met Frankryk werd verhinderd den regten „ weg te neemen, dien ik anders zou genomen hebben, en genoodzaakt werd door de Nederlanden en Duüsch„ land te reizen. Hier op werd ik te Venetien belet na ,, Latachea te vertrekken, en onmiddelyk daar op ver„ loor ik myn bediende, dien ik om brieven naar Vene- „ tien had gezonden. Verders, toen ik na Alexan- „ drie was overgeftooken, in verwagting om door Ëgipte „ te reizen, en dit merkwaardig gedeelte der waereld te ., bezigtigen, vond ik my door den ongelukkigen toe- ftand des lands daar in te leur gefteld. De pest woed„ de te Alexandrie, en al de wegen waren door eenen „ inval der Arabiers verfperd. Dus bedroogen en „ in myn voorneemen verydeld, moest ik befluiten, myne „ reis langs eenen anderen weg te doen; doch vond tot myne groote verbaasdheid, en met leedweezen, by my„ ne aankomst in Cyprus, dat aldaar eene aanfteekende Ziekte heerschte, die byna even zo gevaarlyk was als „ de pest, en eene menigte van Inboorelingen wegfleep- J} te. Toen ik, na alle deeze hinderpaalen te bo- „, ven gekomen te zyn , te Aleppo aankwam , was het s, eerfte, dat ik hoorde, dat de Karavaan reeds vertrok- ken was, en dat het lang zou aanloopen, eer eene an„ dere kon afreizen; myn vertrek van Aleppo was ver„ gezeld van omftandigheden, die niet minder ongunftig „ waren, dan die myner aankomst. ■ Te Moful had „ ik een ander ongeval; de vloed was genoegzaam droog „ en (*) Zie onze Algem. Vadert. Letteroef. voor 1797, II Stuk , W. 33 > 73 > 120.  LANDilElZE. 3lr i, en kon met geen boots bevaaren worden. Myne vaart vau Bas fora naar Maskat werd door een lek fchip verhinderd. En nu ten laattten hoopende van Bufchir naar Bombay te gaan, werd ik door het berigt, dat de golf der wyze door Franfche Kaapers " bezet was , dat geen fchip kon hoopen dezelven te " ontkomen, opgehouden. Ik was derhalven genoodzaakt te Bufchir te blyven, tot dat een Fregat, onder bevel van den Kapitein hardy, welk men binnen kort ! verwagtte, my gelegenheid verfchafte om na Bombay " te vertrekken. Dit gewenschte oogenblik kwam, ik V Bis. „ Van uw beluft' en woord. „ Het aardryk fpleet van één, door uwe waterttro. „ men; De bergen zagen u, 10. „ En beefden tzidderend. De regenvloed ftort „ neder; Hoe woelde 't peilloos diep! j, En hief, al fmekende , de handen op ten hemelA „ Terwyl en Zon en Maan 11. „ Verfchuilen in hun tent , voor 't' licht van uwe „ pylen , • « „ Die fnorren door de lucht, „ En voor den weerglans van uw blikfernend» „ fpiesfen. .. Vergramd trokt gy het land, 13. a, Al dreigend , door ; in toorn vertraptet gy de ,, voiken: ,, Dus toogt gy uit, tot heil 13. ,, Van 't volk, aan u gewyd, tot heil van uw „ Gezalfden. „ Gy ftiet den geveltop ^ „ Van 't huis des dwingelands ter neêr, den (jgf-tt „ grond ontblootend, / „ Tot aan den rotslteen toe. J I. REI. II. TEGENZANG. „ Met zynen eigen Uaf 14. ,, Hebt gy der Vorften hoofd' „ Doorftoken, daar zy (tormden, „ Die my vernielen wilden. „ Reeds klom hun vreugd ,ten top{ „ Zy waanden, in 't geheim, my, weerloos, op te „ Hokken. II. rei. II. TEGEN Z ANC. Gy, gy berydt de zee met uwe donderpaarden; 15. ,, En d'afgrond kookt en bruischt. Y 3 ,, Ik  jjü van hameesveld ys. 16, „ Ik hoorde 't, werd beroerd, tot in myn ingewanden§ „ Op uwe donderftem „ Was myne tong verftomd; door alle myne leden „ Joeg my een' huiv'ring heen. „ Myn knieën knikten, ach! daar 'k flaa, helaas! daar „ knikken „ Myn knieën ouder my. „ Ik zal, in dezen tyd van angst, gelaten blyven;' Tot hy eens tegen 't volk „ Aanrukt, dat, met geweld , zoo woedend aan komt „ vallen. 17. „ Laat vry de vygeboom „ Niet bloejen, ja, laat vry geen wynftok vruchten ,, geven ; „ Dat vry d'olyvenboom „ Ons in onz' hoop bedrieg'; al zyn de korenvelden „ Ontbloot van voedzaam graan; „ Al wordt al 't wollig vee gefcheurd uit kooi en „ Hallen; „ Geen rund fta aan de krib; 18. „ Toch zal 'k in jova God,van vreugd' en blydfchap, „ dart'len, „ God, die my heil verfchaft. SLOTZANG VAN BEIDE DE RElè'N. 19. „ Jehova , 't Opperwezen, „ Is myne fterkte en kracht. „ Hy maakt myn voet zoo fnel , als die der hin„ den is ; „ En onbeweeglyk vast fielt hy my op myn' hoogten. „ Voor den Opperzangmeester, te verzeilen met fnaarfpeel. „ tuigen." Het Hot der Voorzeggingen van maleachi , en dus van het geheele Oude Testament, willen wy nog overfchryven; het behelst den verbaazenden dag van Jerufatems oordeel, by de komst van den messias, wiens komst, nevens die van zynen Voorlooper, de Profeet verkondigt. Hoofdft. IV. vs. I. ■—— ,, Eéns komt die groote dag, „ Die als een oven brandt —"dan zullen alle trotsaarts, , En al wie euveldaên bedryft, de ftoppels zyn, H Die deez' toekomftge dag éénmaal in vlam zal zetten, „ Die  be kleine profeeten. 333 ", Die hun, zegt jova, tak noch wortel fpaaren zal. Maar u, integendeel, die mynen naam eerbiedigt, vs. 2. ' „ U ryst de Zon van heil en van gerechtigheid; Men zal "verkwikking in haar gloed en draaien vinden ; „ Vol vreugde treedt gy voort, en néémt in voor„ fpoed toe, „ Gelyk 't gemeste Kalf. Gy zult de fnoodheid- j. „ plegers „ Vertrappen met den voet.— Zy worden, in dien dag, „ Dien ik doen komen zal, tot ftof voor uwe voeten; „ Zoo fpreekt jehova God, jehova zebaöth. „ Gedenkt aan moses Wet,myn dienaar,hem bevolen, 4. „ Door my, op Horebs berg, voor Isrels gantfche „ Volk ; „ Aan al myn rechten, en aan alle myn bevelen. „ Gewis! ik zende aan u elia den Profeet, 5. Voor dat die groote, die geduchte, dag van jova Nog komt; die zal het hart der Vaders , met 6. ,, het hart 3, Der Kinderen,tot my nog trachten weêr te brengen; „ Opdat ik, by myn komst, 't land met den ban niet fla." In de algemeene Aanmerkingen over het Boek jona op. pert van hamels veld verfcheiden Vraagen, nevens de antwoorden op dezelve. Eene dier vraagen is, „ of dit ,, Boek eene waare, en in alle opgegeevene omftandig,, heden gebeurde , Gefchiedenis bevatte?" Niet ongevallig, vertrouwen wy , zal 't veelen onzer Leezeren zyn het antwoord op die Vraage hier te ontmoeten. „ Men heeft, (zo fchryft van hamelsveld) in het beantwoorden van deze Vraag, zich misfchien niet alL tyd binnen de behoorlyke paaien gehouden. De beftryders van den Bybel hebben denzelven van den " kant van dit Boek inzonderheid aangevochten, en de 'I verdedigers van denzelven hebben zich dikwerf te ver l gewaagd, terwyl anderen, die, de gefchiedenis opgevende, echter de achtbaarheid des. Bybels handhaaf' den, nogthans te veel, ten laste der gefchiedenis, hebL ben ingewilligd, om hunne onderftelling des te meer „ aan te pryzen. Laat ons zien, hoe ver het, redeiyker „ wyze, kan gebracht worden. „ Dat God eenen Joodfchen Profeet naa eene Heiden„ fche Stad zondt, die naauwe betrekking hadt, of eer„ lang krygen zou, op de Ifraëliten, is niet zonder voorY 3 „ beeld.  Y. VAN HAMELSVELD , beeld. Dus vinden wy eliza te Damaskus, Hoofd*' ftad van Syrië, i Kon. VIII. 7. „ Dat Profeeten zwaarigheid gemaakt hebben, om het „ ambt, hun van God opgedragen, te aanvaarden, is bekend uit de voorbeelden van moses, jeremia , enz. Het is waar , jona ontweek het volbrengen van zynen last, door na een afgelegen land te vluchten, ver van jehova's tegenwoordigheid: doch, om niet te " zeggen, dat de Profeet elia , ééns de woede van Jezaeei< ontvluchtende , en uit het Ryk van Ifraël zich \l begevende na de woestyn by den berg Horeb, mis' fchien geacht kan worden, door deze vlucht, tevens j " zich van den zwaarwigtigen post van eenen Gods" Profeet te hebben willen ontdaan, zullen wy, by het " befehouwen van jona"s karakter, iet naders zien, wan" neer ons tevens blyken zal , welken zin wy eigenlyk \, aan de fpreekwyze moeten geven, van te vlieden uit „ jehova's oog of tegenwoordigheid (*). „ Dewyl die hevige en onvoorziene ftormen , welke „ de Zeelieden Levantynen noemen, gemeen zyn op de ^ Middellandfche Zee, zal het ons niet bewonderen, dat , een dergelyke ftorm het fchip overviel, aan welks J boord jona zich bevondt. Ook ftemt het over- een met de denkbeelden der Ouden , wanneer de ' fcheepslieden waanen, dat deze ftorm hen bejegent, „ om de fchuld van eenen , dien de ftraf der Godheid ,, vervolgde, enz. „ Dat een Zeemonfter (de Text noemt, onbepaald, een \ , groote Vischf) zich , juist, by het vaartuig bevondt, I J, toen jona in zee geworpen werdt, en hem opdokte, kan niet voor iet onmogelyks gehouden worden, nadien „ de berichten der Zeelieden daar van meer voorbeelden „ op- * (*) Die fpreekwyze betekent, gelyk van ham l vrld ter bedoelde plaat/.e aanmerkt, zyn Vaderland te verlaaten , en zich na : eld> rs te begeeven. Hy vluchtte voor jehova's tegenwoordigheid, , niet, fchryft van hamelsveoD , als of jona zoo onverllandig zy geweest, dat hy de alomtegenwoordigheid van God , niet erkend zou hebben, dien hy eerbiedigde als den Schep,. per der zee en van het droose , maar jehova's aangezicht „ is, de fpreekwyze van Oosterfche Vorften ontleend zynde, „ by de Hebreen , de meer onmidlyke tegenwoordigheid van „ God in dat land , of die plaats, daar het Opperwezen t, uaatlyk vereerd wordt, vergelyk gen. IV: 14, enz."  de kleine profeeten. 335 „ opleveren. Het voorbeeld, door my (zegt van „ hamelsveld) in de korte Aanmerkingen over matth.. „ XII: 40; aangehaald, komt,-in zoo verre, ook te pas„ fe, ten blyke, dat een zodanig rnonfter eenen mensch, „ onverzeerd, kan inllokken. „ Het fchynt my toe, uit meer dan ééne byzonderheid „ van het verhaal, dat jona niet in leven gebleven, „ maar geflikt is in de maag van den visch, alwaar echter „ zyn ligchaam gaaf en ongefchonden kan bewaard ge,, bleven zyn, waar omtrent ik herdenk, het geen my „ van eene geloofwaardige hand eens verhaald is, dat een „ boek, in zee buiten boord gevallen, eenige dagen „ daarna in het ingewand van een haai, dien het fcheeps„ volk vong, en die hetzelve, waarfchynlyk, by het „ vallen, hadt opgeflokt, ongefchonden weder werdt ge„ vonden. „ In den Visch fchynt jona weder levend geworden „ te zyn, en toen werdt hy door den Visch uitgefpogen „ op het ftrand. Dit is nu het groote wonder in „ dit verhaal, doch, by het welk te letten ftaat, dat „ wy, in de Bybelfche gefchiedverhaalen , meer voor„ beelden hebben van menfchen, die uit de dood ten „ leven zyn opgewekt; behalven dat dit wonder, om„ trent jona gebeurd , misfchien by de Nineviten tot „ eenen geloofsbrief voor dezen Profeet heeft moeten ver„ ftrekken. „ Het fchynt vreemd, dat eene Heidenfche Stad, op de „ prediking van éénen vreemden Profeet, zich tot boete en „ berouw vernedert, tot zelfs de Koning toe, terwyl men „ echter niet leest, dat zy wegens haare afgodery beftraft „ wordt, of dezelve vaaren laat. Vreemd is het, naar onze „ zeden, maar niet zoo vreemd naar de zeden der Oudheid, by welke een Profeet, alfchoon een uitlander, „ geëerd en op zyne woorden en prediking aandacht ge„ vestigd werdt. Men zou daartoe, des noods, zelfs „ voorbeelden uit de gefchiedenis van oud Griekenland „ kunnen aanvoeren, en dat Koningen zeiven zich , in „ tyden van openbare boete, in treurgewaaden kleedden, „ is bekend. Wat de aanmerking betreft, dat 'er „ niets van de afgodery der Nineviten gerept wordt, men „ behoort in het oog te houden, dat de Stad Nineve, ten „ opzichte der afgodery , gelyk ftondt met de overige „ Heidenfche wereld ; het waren derhalven de geheel „ fnoode zeden, die hier in aanmerking kw$men. Y 4 « God  33*5 y. van hameuveld,de kleine profeeten. „ God fpaarde Nineve, in zyne lankmoedigheid, ge„ lyk hy eenen fnooden achab, en zoo veele andere Zon„ daaren, voor eenen tyd verfchoonde, wanneer zy, door „ boete, zich voor hem verootmoedigden, en by over„ tuigde den Profeet jona op eene klaarblyklyke wy„ ze, door den boom of plantgewas, dien hy fpoedig, „ als t ware, -in éénen nacht deedt groeien , en ook „ even ïpoedig deedt verdorren, van de onbillykheid ,, van des Profeeten misnoegen. Wanneer men, op „ deze wyze , die woorden verftaat , dat de boom in „ éénen nacht wies, en in éénen nacht verwelkte, waar „ van meer voorbeelden in den ftyl der Hebreen zvn , „ is ook hier in niets ongelooflvks te ontdekken. „ Het verhaal op deze geleidelyke wyze opgevat wor„ dende, zie ik geene redenen, waarom men hetzelve „ niet als een verhaal van gebeurde zaken zou aanmerken. „ -— De laater Uitleggers hebben andere wegen inge„ flagen; fommigen hebben den Visch van tona in een „ ichip, anderen, heel onwaarfchynlyk, in eene herberg, „ daar een visch uithing, veranderd; meer redelyk heb„ ben anderen het verhaal als een zedelyke fabel , vol „ leerzame wysheid, opgevat, om waarheden te leeren, „ welke, echter, uit de gefchiedenis, zo zy waare ge„ beiirenisfen bevat, even gegrond kunnen worden af. geleid. Be Hemel op Aarde, door c. g. salzmann. Te Am, Jlerdam , by M. Schalekamp, 179B. In gr. 8vo. 466 bUy met eene Foor rede van X bl. Zoo zeer elke welbeftierde pooging, om menfchelyke gelukzaligheid op de waereld te vermeerderen, verdient gepreezen en onderfteund te worden, zoo gaarne hangen wy ons zegel aan de vry algemeene goedkeuring en toejuiching,waarmede het daartoe ingericht Werk van den beroemden salzman in Duitschland is ontvangen, en willen wy ook niet nalaaten het onze, ter bevordering van het bedoeld einde onder onze Landgenooten, toe te brengen. In eene voorafgaande Inleiding wordt in 't algemeen beweerd, dat de hemel werkelyk op deze aarde reeds te vinden is. De zaligheid, die wy ons als toekomftig voorftellen, beftaat, volgends onzen Schryver , (en hierin zal hy  C. G. SALZMANN, DE HEMEL OP AARDE. 337 hy niet veel tegenfpraak vinden 0 in een toeneemen onzer inzichten en kracrten, in eene volkomene gerechtigheid en heiligheid, in de erinnering aan dat goed, het welk wy gedaan hebben, in den omgang met volmaakte geesten, in de befchouwing der werken Gods, en in een bevryd zyn van de moeielykheden van dit tegenwoordige leeven.' En nu toont hy aan , dat wy dit alles, indien 't ons maar regt ernst is , reeds hier kunnen deelachtig worden. Hy erkent de menigvuldige moeielykheden en elenden , waaraan alle menfchen in dit leeven blootgefteld zyn, maar ftelt vast, dat men de meesten derzelven, die uit onze onweetendheid , dwaasheid, traagheid en verkeerde driften, ontfpruiten, kan voorkomen, of althans verminderen, en eindelyk geheel doen ophouden, en dat ook aan bet overig lyden, dat ons, buiten ons toedoen, treft, en onvermydelyk is, zoo men maar wil, dat fmertelyke en onaangenaanïe kan ontnomen worden , zoodat het zelfs een bron van vreugde voor ons worde. Daarop handelt de achtingwaardige Schryver, in IV Boeken, onderfcheidentlyk , over de bronnen , waaruit zaligheid voor ons kan voortvloeien. Over de zaligheid, die wy in ons zeiven kunnen vinden, en de hulpmiddelen , om dezelve deelachtig te worden, wordt, in 't eerfte Boek, breedvoerig gefprooken. Die hemellche zaligheid , die men aan de andere zyde van 't graf hoopt te vinden, en hier weikelyk kan bereiken, is, volgends onzen Schryver, niets anders dan die toeftand der ziel, in den welken wy met ons zei ven, en met de dingen, die ons omringen , wel te vreeden zyn. Tot die zaligheid kunnen wy geraaken, door de vervulling van onze plichten. Wy moeten ze nimmer in dingen, die buiten ons zyn, zoeken. ■ Zy vertoonen zich geheel anders in 't vooruitzicht, dan in 't genot, en geeven, zoo min by het tegenwoor. dig genot, als wanneer ze nog afweezig zyn, een hemel op aarde. Wy moeten de zaligheid alleen in ons zeiven zoeken, door naar waare volmaaking , die in eene juiste kennis der plichten, en eene gewendheid, om overeen.komftig die kennis te handelen, gelegen is, te ftreeven , en het daarin, zoo ver moogelyk, te brengen. En dit moet dan niet ilechts by werk, maar hoofdbezigheid, weezen; wy moeten onzen plicht niet ten halve, maar geheel, I vervullen, en tot dat einde geene infpanning te fterk rekenen. Dus hebben wy altyd maar éénen wensch, welkers bevreediging geheel en alleen van ons zeiven afY 5 hangt.  gjg e. G. SALZMANN j hangt. Als de vervulling onzer plichten, ons hoofddoel niet uitmaakt , dan bevinden wy ons geduurig in eene verdrietelyke afhangelykheid van allerlei uiterlyke om* Handigheden, die niet in onze macht ftaan ; maar leggen wy ons alleen en geheel toe op het doen van onzen plicht, dan zyn wy geheel onafhanglyk. De vervulling van zekere bepaalde plichten kan zeker, door de'omftandigheden, onmogelyk gemaakt worden , maar dan zullen 'er zich wederom andere plichten, ter volbrenging, aan ons aanbieden, welker volbrenging van ons afhangt. Om de volbrenging onzer plichten hoofddoel en hoofdwerk by ons te doen worden, worden de volgende zeer gepaste hulpmiddelen aan de hand gegeeven. i) In ftille ledige uuren, of oogenblikken, telkens bepaald over ons zeiven en over onze plichten te denken, a) Ons te ontdoen van vooroordeelen, die de volbrenging onzer plichten in den weg ftaan; b. v. dat men zich het doen van zyn plicht, als een last, en de onbeperkte opvolging onzer neigingen, als iets aangenaams , voorftelt. 3) De volbrenging onzer plichten nooit te gebruiken , als een middel, om daardoor andere oogmerken, als hoofdbedoelingen, te bereiken. Vraagt men nu, waarmede wy onze volmaaking, die 1 de vervulling onzer plichten ten doel heeft, zullen beginttëfi, de Eerw. Schryver antwoordt, met het lichaam moet het begin gemaakt worden. Men moet 'er zich op toeleggen, óm het lichaam hard te maaken, om alles, ZOO veel moogelyk, te kunnen doorftaan, waartoe eenige bekende gezondheidsregelen aangepreezen worden. Een ander foort van volmaaking, het welk wy ons kun- j nen en moeten verwerven, willen wy, in de vervulling ; onzer plichten, niet gehinderd worden, is dit, dat wy j leeren juist te gevoelen, juist gewaar te worden. Voorts • moeten wy ons op wasdom in kennis,"en wel op waare | en gegronde kennis, en op de geftadige oefening van orize krachten en vermoogens, met rusteloozen yver, toeleggen, en het nut, 't welk wy in ftaat zyn te ftichten, zoo ver moogelyk , zoo wel met opzicht tot de plaats , als tot den tyd, uitbreiden. Welk alles, in de byzonderheden, ontwikkeld en opgehelderd wordt door voorbeel- ! den uit 't gemeene leeven , die allergefchiktst zyn , om elk van de uitvoerbaarheid van voorgeftelde plichtregels, ter verkryging van den hemel op aarde, te overtuigen. Op foortgelyken voet wordt in het tweede Boek gehandeld  DE HEMEL OP AARDE. 339 deld over de zaligheid, die wy door het verkeer met God kunnen genieten. Door verkeer met God verftaat salzman een geduurig aandenken aan dat almagtig, oneindig, goed en wys Opperweezen, dat de oorzaak van alles is, alles gadeflaat, en alles bettuuit met de beste doeleinden. Wy moeten , om den hemel op aarde te hebben, niet ilechts in 't algemeen gelooven, dat God overal by ons is, ons altyd hoort en ziet, en altyd voor ons zorgt, als de wysfte en beste Vader ; maar ons gewennen, om elke byzondere ontmoeting en ondervinding, die wy hebben , ook 't onaangenaam'fte , dat ons bejegent, niet uitgezonderd, aan God toe te kennen, en aan te merken als een uitvloeifel van Gods vaderlyke wysheid en goedheid, en onze geheele denk- en handelwyze met die overtuiging laaten overeenltemmen. Tot dat einde is allerdienftigst, ons zeiven aan te zien, gelyk wy waarlyk zyn, als een zeer gering deel van 't groot geheel, waartoe wy behooren, waarom wy niet «kunnen verwachten, dat de Opperregeerder alleenlyk op onze wenfchen zal letten, en aan die allen, tot benadeeling van 't geheel, zal voldoen. Willen wy ons maat naar alles, wat ons bejegent, bèhoorlyk fchikken, en de wenken , die de Voorzienigheid 'er ons mede geeft, met erkentenis van onze kortzichtigheid, opvolgen, dan trekken wy uit alles nut, en de aarde is ten allen tyde voor ons een hemel. Wy hadden wél gewenscht, dat de Schryver de algemeene bruikbaarheid van zoo veele goede en fchoone gedachten, die ook in dit Boek voorkomen, niet had verminderd, door ingemengde aanmerkingen over de wyze* waarop men de verhaalen van onmiddelyke tusfehenkomÜen der Godheid in de H. Schrift, (b. v. van Goddelyke verfchyningen, en het fpreeken van God tot de menfchen O zou kunnen verftaan, van 't geen ten allen tyde, en dus ook nog dagelyks, plaats heeft; maar in vroegere eeuwen, uit onkunde van de krachten der natuur, aan een bovennatuurlyken invloed der Godheid werd toegefchreeven. Wy twyfelen , of ongeloovigen ia zoodanige uitlegging van den Bybel wel genoegen zullen neemen, en zouden, naai: het plan, dat zich de Schryver had Voorgefteld, om ook voor verachters der Openbaaring van nut te zyn, liever deze geheele vergelyking, tusfchen de ondervindingen van de buJ'ie tyden der waereld en de onze, weggelaaten, of de andere meer gewoone uitlegging, tot ge-  34° C. G. SAL2MANN gebruik van hun, die deze zaaken anders inzien, dan hy, 'er nevens geplaatst hebben. Ook zyn ons des Schryvers denkbeelden over 't gebed, hoeveel waars zy anders ook bevatten,niet juist en volledig genoeg toegefcheenen. Het gebed is meer , dan een leevendig aandenken aan God., Wy moogen daarmede ook onze regtmaatige verlangens, met onderwerping aan God, voordraagen, waarin wy ons 't uitmuntend voorbeeld van Jefus tot navolging kunnen voordellen, die ons ook geleerd heeft, hoe wy, zelfs om de afwending van lichaamslyden, moogen en moeten bidden. De inhoud van 't derde Boek, waarin gehandeld wordt over de zaligheid, die uit de befchouwing van Gods werken voortvloeit, is by uitneemendheid gewigtig. Aanmerkingen over de verfchyningen en dienlten der Engelen, waarvan de gewyde Bladen melden, waardoor salzman overal menfchen, en dergelyke ons bekende werktuigen der Voorzienigheid, fchynt te verdaan, zou men ook hier hebben kunnen vermyden. Het denkbeeld is anders niet onaartig, het welk ons hier ingefcherpt wordt, om alle menfchen, met welken wy verkeeren, voor Engelen aan te zien, door welken God , wiens werktuigen zy zyn , ons onderwyst en beduurt, en alzoo onze gelukzaligheid ten allen tyde bevordert, als wy 'er maar het regte gebruik van willen maaken. Men moet zich evenwel, zoo als de Schryver te regt aanmerkt, de menfchen niet als volmaakte Engelen voordellen, en niet al te veel van hun wachten, maar ze neemen, zoo als ze zyn, en 'er dat nut van trekken, dat zy ons altyd kunnen aanbrengen, en ons voorts gewennen, om de gantfche natuur, als een werk van God, te befehouwen, en overal Gods hand en doeleinden , tot heil van byzondere fchepfelen, en den weldand van 't geheel, op te merken. Dan kunnen wy een hemel op aarde hebben. Het vierde Boek wyst eindelyk de hulpmiddelen aan, om van de elenden van dit tegenwoordige leeven verlost te raaken. Men kan alle elenden niet afgewend krygen, maar daardoor wordt de toegang to' den hemel op aarde \ niet geflooten. 't Zal ook namaals alles niet naar onzen zin gaan. De elenden dezes leevens kunnen ons zeer nuttig worden. _ Veelen derzelven kan men van zich verwyderen of verminderen, de overigen verzachten en draaglyk maaken , en uit allen veel nut trekken. — Wy hebben ons by dit gewigtig Boek reeds te lang opgehouden, om 'er meer , byzonderheden uit mede te deelen. On-  DE HEMEL OP AARDE. 34» Onder de gebreken, die wy 't geheele Werk door aantreffen, zouden wy ook tellen de geduurige aanhaaling van Bybelfche gezegden , in een anderen zin , dan de Schryvers bedoeld hebben. Deze Kantiaanfche manier heeft geene nuttigheid, die tegen 't nadeel, dat men 'er mede fticbten kan, opweegt. Maar dit, en wat wy meer, als voor verbetering vatbaar, aanmerkten, zyn geringe vlekken, die wy hoopen, dat 't beoogd nut niet te zeer zullen in den-weg ftaan. Men is, naar ons oordeel, den Vertaaler des te meer dank fchuldig, naardien hy den Nederlandfchen Leezer, in een Voorbericht, en hier en daar ook in eene Aanteekening onder den text, oplettend maakt op eenige gebreken, die dit Werk, ook naar zyn inzien, ontcieren. Die dan nu , met den Vertaaler, de voornaame bron, waaruit de algemeene afkeerigheid der menfchen van de volbrenging hunner plichten , en alle ziektens der ziele, die ons van het genot van den hemel op aarde berooven, moeten afgeleid worden, in eene verkeerde gefteldheid onzer ziel meenen te moeten zoeken, en zich daartegen van de hulpmiddelen, in de Euangelieleer vervat, met overtuiging van derzelver gefchiktheid tot dat einde , kunnen bedienen, en het geloof in Jefus Christus , als den Zoon van God en Zaligmaaker van zondaaren, voor het fterkstwerkend middel houden, om van die afkeerigheid geneezen, en tot het doen van onzen plicht, ook daar het allerzwaarst valt, als van zelfs gedrongen te worden ; dezen en allen , die over 't geheel, by alle aangeweezen middelen , om een hemel op aarde te hebben, zich te gelyk wat meer, of althans op een anderen trant, van den Bybel en de Bybelfche Leer willen bedienen, kan men nu dit vertaalde Werk ook gerust aanpryzen. Wy twyfelen even weinig, als de Vertaaler, of elk, die dit Boek, met bedaardheid, leest, overdenkt, beproeft, uit het Euangelie aanvult, 't geen 'er aan ontbreekt, en dan vooral dit alles in beoefening brengt, of elk, die dit doet, zal tot het bezit en genot van den Hemel op Aarde gebragt worden , het geen ook onze wensch is. Gods  343 j. h. c. helmuth Gods Stem tot de Stad; of opwekking tot Bekeer'ing, vervat in een kort Bericht van de zoo genoemde Gee/e ■ Koorts en Sterfte te Philadelphia, door j. h. c. hllMUïh, Luthersch Predikant aldaar. Urt het Hoogduitsch vertaald; en daar voor geplaatst, een Brief aan den Uitgever, door jan van der roest, Predikant te Haarlem, Te Amfteldam , by J. Weppelman, 1799. In gr. 8vo. . te zamen 57 bl. Een omftandig bericht omtrent de zoogenoemde Geele Koorts en fterfte te Philadelphia, in 1793, by gelegenheid van de hervatting dier Ziekte, in 179Ö, in 't licht gegeeven door een ooggetuige van deze vreesfelyke ramp, die de aandoenelykfte tooneelen heeft bygewoond, en wel door een GodsJienstleeraar, die daaruit aanleiding neemt tot aanmerkingen van de ernftigüe natuur, om Godsdienstigheid en zedelyk gevoel op te wekken , moet ongetwyfeld daar ter plaatze, waar men voornaamelyk bet tooneel der befchreienswaardigfte elende gehad heeft, van alle Godsjienstlievenoe menfchen met byzondere bejangneeming ontvangen zyn, al ware het ook, dat men dit droevig onheil juist niet in alle opzichten uit dit, oogpunt kon befehouwen, 't geen de Eerw. Schryver als ontwyfelbaar vastltelt , en waarvan ook de Eerw. van der roest , in de Voorrede , de verdediging heeft op zich genomen. De. Berichtfchryver houdt de zoogenoemde Geele Koorts, en fterfte te Philadelphia, voor eene byzondere en allezins rechtvaardige ftraf, aan de inwooners van die Stad, uit hoofde van aldaar heerfchende zedeloosheid en ongodsdienftigheid, door de Voorzienigheid toegezonden, en hierop zyn alle 's Mans aanmerkingen, over den geheelen loop van deze Ziekte, en haare ontzettende uitwerkfelen , gegrond. De Eerw. van der roest is van oordeel, dat dit Stukjen, onder den Goddelyken zegen , zou kunnen dienen, om heilzaame indrukken te verwekken, in de gemoederen vaa onze Landgenooten , die het leezen zullen, en dat het van weezenlyke nuttigheid zal zyn, in de tyden waarin wy leeven. „ Wy zuchten wel," zegt hy, „ tot nu toe, niet onder dezelfde rampen , waaronder Philadelphia zuchtede, en welke de Schryver zoo b.weeglyk fchib dert: Dan, wy worden gedrukt, door andere bezoekin- gen,  gods stem tot de stad. 343 gen, welke van die eigene hand komen. Geheele land« ftreeken van ons Gemeenebest zyn , thans, door overftroomingen en doorbraaken, tooneelen van ellende en verwoesting ; en wy weeten niet, voor welke rampen wy nog gefpaard blyven." Of nu evenwel van de eenvoudige Landbewooners, in die ftreeken, daar men de meest nadeelige uitwerkfelen van doorbraaken en overftroomingen heeft waargenoomen , meestal menfchen, die men , in allen gevalle, minder bedorven , dan de Inwooners van de groote Steden in 'c voormaalig Holland, zal vinden, kan vooronderfteld worden, dat zy, meer dan hunne Landgenooten, zulke openbaare ftrafoefening verdiend hebben, willen wy daar laaten. Dit is zeker , dat verre de meeste eigenaars van ovérftroomde Landen 'er zich doorgaans over 't geheel wel by vinden. De cwerigen, die 'er metterdaad veel by lyden, vinden, door de goede befchikking- der altyd wyze en goede Voorzienigheid,onder ons nog al bewoogen harten, waardoor zy ook in hunne ongelegenheden te gemoet gekomen Worden. Wy hadden wel gewenscht, dat de geachte Voorredenaar wat meer onderfcheid gemaakt had, tusfchen de gepastheid van ernftige aanmerkingen by lyders en ongelukkigen, om hen te doen letten op hun hart en leeven voor God en menfchen, die niemand, die eenige menfchenkennis en Godsdienstliefde bezit, ligt zal ont. kennen, enjtusfchen foortgelyke ftellige bepaalingen, en waarlyk dikwyls ongegronde gevolgtrekkingen voor byzondere menfchen, waarvoor wy altoos, zoo min in de Voorrede, als in het Bericht zelve , niets , dat fteek, houdt, aangetroffen hebben. Navolging nopens Lof der Zotheid , door j. van der, wyck. Te Grave, by A. van Dieren, 1798. In 8vo. 47 bl. Een fmaakeloos, allerfchandelykst, Godontè'erend Las» 1 terfchrift, waarvan wy den titel met geen ander oogmerk willen gerekend worden aangekondigd te hebben, dan tot waarfchouwing van elk bezadigd, nadenkend, en voor God en Godsdienst en deugd niet geheel onverfchillig en oneerbiedig mensch, om zich door den fchyn van navolging eenes grooten Mans, wiens geestig en nuttig Schrift, onder den naam van Lof der Zotheid, ge-  344 J. VAN DER. WYCK, NAVOLGING. genoeg bekend is, voor dit Stuk niet te laaten inneemen. Men zou zich gewis tyd en geld, daaraan hefteed , te zeer beklaagen , en weiligt 't nadeel, dat verftand en hart 'er by zouden kunnen lyden, niet zoo gemakkelyk uitgewischt krygen. Niet, als of wy 'er zoo veel, of zelfs maar iets, dat moeielyk te wedttleggen valt, in aangetroffen hebben. Maar aan hoe veele Leezers ontbreeken vaste grondbeginfelen, die voorzeker allen, die de moeite zouden willen neemen, om zich by dit armhartig gefchryf een oogenblik op te houden, al waren zy dan ilechts met eene zeer geringe maat van gezond verftand bedeeld, genoeg fchadelcos zullen ftellen. Kunst om het Menfchelyk Leven te verlengen : door c. w. htjfeeand , Hoogleraar in de Geneeskunde te Jena. Uit het Hoogduitsch. 'Eer/Ie Deel. Te Amfterdam, by J. Allart, 1799. h Sr- %vo- in '* geheel 323 bl. \V7y kunnen onze Leezers niet beter met den aart en W het oogmerk van dit leezenswaardig Werk des geleerden hufeland bekend maaken, dan met het affchryven Van het begin der Voorreden van den Schryver. ,, Het menfchelijk leven is, (zegt hy) in een „ natuurkundigen zin, eene eigenaartige dierlyk-fchei- kundige werking ; een verfchynzel, dat, door de za„ menwerking van alle de kragten der Natuur, en van „ geduurig afwisfelende ftoffelyke deelen, voortgebragt ,, wordt. Deeze werking moet , zowel als alle an- „ dere, die tot het ryk der Natuur behooren , haare be„ paalde wetten, grenzen en duurzaamheid, hebben,voor ,i zo verre zy van de hoeveelheid der verleende kragten „ en ftoffen, van derzelver gebruik, en van meenige an- dere uit en inwendige omftandigheden, athangt; „ doch zy kan, even gelyk alle andere werkingen der „ Natuur , bevorderd of geftremd , verhaast of ver- „ traagd worden. De vereischteh , volgens welke „ deeze werking verhaast en verkort, of vertraagd, en by „ gevolg verlengd kan worden, kan men, door juiste en ,, zekere grmdftellingen, omtrent haar wezen en haare be„ hoeften , vast te ftellen, en door de ondervinding te raad- „ pleegen, genoegzaam bepaalen; hier op nu laaten s, zich zekere regelen bouwen , omtrent de* behandeling „ van het leven, in zo verre hetzelve, naamelyk, door „ ee-  c. w. hufeland,om het eeven te verlengen. 34# „ eene geregelde levenswyze, of dieet, en door de Genees„ kunde, kan verlengd worden, en daar uit omftaat eene byzondere en eigene wetenfchap, de Macrobiotica ge„ noemd, of de kunst om het leven te verlengen , die „ den inhoud van dit Werk uitmaakt." Daar de Heer htjfeland deeze ftoffe voor zyne Leerlingen , in de form van Voorleezingen , had uitgeweikt, heeft hy het gevoeglyk geoordeeld, deeze gedaante aan zyn arbeid te laaten behouden. Het geheele Werk is diensvolgens afgedeeld in negen Voorleezingen, die in de volgende orde op elkander volgen. I. Lotgevallen van deeze wetenfchap. II. Onderzoek wegens de levenskragt en de duurzaamheid des levens in 't gemeen. III. Levensduurzaamheid der Planten. IV. Levensduurzaamheid van het Dierenryk. V. Levensduurzaamheid der Menfchen. VI. Gevolgtrekkingen uit de waarneemingen ; bepaaling van des menfchen levensperk. VII. Nader onderzoek, wegens het menfchelyk leven en deszelfs hoofvereischten, en wegens den invloed van des menfchen hoogere en verftandelyke volkomenheid op de duurzaamheid zyns levens. VIII. Byzondere en natuurlyke aanleg en kentekenen van de lange levensduurzaamheid van enkelde menfchen. IX. Onderzoek naar de verfcheidene nieuwe wyzen, door welken men het leven tracht te verlengen , en bepaaling van de eenig mogelyke, en met het menfchelyk leven overeenftemmende wyze. Gaarne zouden wy het weezenlykfte van ieder deezer Voorleezingen hier kortelyk lchetzen; doch daar ons bellek zulks onmogelyk toelaat, zullen wy ons tot de laatfte Voorleezing bepaalen, en de voornaamfte Aanmerkingen des Schryvers mededeelen op de verfchillende werkwyzen , door welke zommigen getragt hebben het menfchelyk leven te verlengen. Deeze handel wyzen kunnen voornaamelyk tot vier verfchillende Klasfen worden gebragt. Zommigen hebben dit gezogt door de levenskragt zelve te vermeerderen : anderen door de werktuigen des lichaams hard te maaken: -een derde zoort van VVysgeeren heeft dit willen volbrengen door de verteering der levenskragten te vertraagen: terwyl anderen hebben getragt de wederherftelling van het verloorene gemaklyker en volkomener te maaken. De Voorftanders van het eerfte Gevoelen hebben veelal hun oogmerk getragt te bereiken door middel van Goudtinctuuren, Aftralifche Zouten, den Steen der Wyzen, lett. 1799. no. 8. Z Le-  346 C. W. HUFELAND Levens - elixirs, enz. Over 't algemeen zyn de middelen, door deeze lieden in 't werk gefteld, van een heeten en prikkelenden aart. Zy wekken dus de levenskragten wel op, om fpoediger en kragtdaadiger te werken; doch daalde vermeerderde werking onzer dierlyke werktuigen dezelve zo veel te fterker doet verflyten en eerder verftyven, zo blykt, dat deeze middelen wel eene vertooning van een kragtiger en bloeijender leven kunnen maaken ; doch dat zy eindelyk den dood moeten verhaasten. Indien verder prikkelende middelen aan dit gewigtig oogmerk konden voldoen , zo zouden echter alle Chemifche geheimen, enz. hier toe onnoodig zyn. Men zou zyn oogmerk alleen met het gebruik van kragtigen Wyn kunnen bereiken. De Wyn is immers een der beste levenopwekkende middelen: doch in die maate gebruikt, dat. hy by aanhoudenheid eene vermeerderde levenskragt daar* ftelt, is hy, gelyk alle andere prikkelende middelen,wanneer dezelve misbruikt worden, een der zekerfte middelen, om vroegtydig ten grave te daalen. De Voorftanders der tweede Handel wyze, die het le» ven tragten te verlengen, door middel van de verfterking der werktuigen des lichaaras, en derzelver hardmaaking, ftellen hun voornaamfte vertrouwen in geweldige lichaamsoefl'eningen , koude baden , enz. Dat deeze dingen , met maatigheid aangewend, zeer nuttig zyn , lydt geen tegen fpreeken. De waarneeming, die leert, dat lieden , die een buitengewoon hoogen trap van ouderdom bereikt hebben, meerendeels geweest zyn Soldaaten, Jaagers en Matroozen, die genoegzaam alle gemaklykheden des levens hebben moeten ontbeeren , bevestigt dit alleen genoegzaam. Ondertusfchen moet ook hier weder een heilzaame middelweg worden gehouden. Te veel werkzaamheid des lichaams , te veel hardmaaking van hetzelve, doet de werktuigen , die de levensverrichtingen volbrengen , vóór hun tyd vereelten en verftyven, en zyn dus de bewerkers van een vroegtydigen dood. Was eene buitengewoon groote vertraaging van de levenskragten, zonder febadelyke gevolgen, mogelyk, dan zou de derde Handelwyze veel aanpryzing verdienen; doch daar aan kan niet voldaan worden, zonder een lui en vadzig leven, 't geen niet alleen tegen de zedelyke beftemming van den mensch aanloopt , maar insgelyks op den duur voor de inftandhouding van zyn lichaam doodelyk is. Het menfchelyk lichaam is immers uit zeer  kunst om het leven te verlengen. 347 | zeer tedere en fyne werktuigen zamengefteld, die door werkeloosheid en itilftand ras bedorven worden, en alleen onder eene behoorlyke oeffening en bezigheid in orde kunnen blyven. Hier komt nog by, dac het lichaam niet in ftand kan worden gehouden , zonder een geduurigen aanvoer van nieuwe voedende ftofFen, die door de kragt der werktuigen van onze lichaamen moeten bewerkt, en dus gefchikt gemaakt worden, om voor de afgefleetene deelen in de plaats te treeden; hoedanig iets onmogelyk zonder eene behoorlyke werkzaamheid der deelen, die met een volflaagen lui en vadzig leven onbeftaanbaar is, kan volbragt worden. Eindelyk is de vierde voorgeflagene weg om het leven te verlengen , door middel van de wederherftelling gemaklyker en volkomener te maaken, wel de beste, in zo verre die mogelyk is : waar toe alle de drie ilraks voorgeflagene wegen het hunne toebrengen, wanneer zy, op eene redelyke wyze, en zonder in het buitenfpoorige te loopen, worden aangewend. Terwyl de Schryver voorts met groote naauwkeurigbeid opgeeft, alles wat tot dit oogmerk, door menfchelyke vermogens, kan worden uitgevoerd. Wy eindigen met het affchryven van een aanmerkelyk gedeelte der fchetze des Schryvers van een mensch, die voor een lang leven berekend is. ., Hy heeft (zegt „ de Schryver, p. 234) eene evenredige en behoorlyke „ geftalte, zonder echter te lang te zyn. Hy is eerder „ van eene middelmaatige grootte, en wat gezet. De „ kleur van zyn gezicht is niet te rood : ten minften is „ eene al te hoogroode kleur in de jeugd zelden een „ voorteken van een lang leven. Zyne hairen hebben „ meer van het blonde, dan van het zwarte; de huid is ,, vast, maar niet ruw (van den invloed van het gelukki» „ geboorte-uur zullen wy in het vervolg fpreeken). Hy „ heeft geen al te groot hoofd, heeft groote aderen aan „ zyne ledemaaten , meer gewelfde dan vleugelsgewyze „ uitfteekende fchouderen , geen te langen hals , geen „ vooruitftaanden buik, en groote, maar geene diep uit„ geholde, handen, een meer breeden dan langen voet, „ byna ronde kuiten. Daarby eene breede gewelfde „ borst, eene fterke llem , en het vermogen om den „adem lang, zonder eenigen hinder, in te houden. „ Over het geheel eene volkomene overeenftemming van j,, alle de deelen. Zyne zintuigen zyn goed, maar niet n al te fyn; de pols is langzaam en gelykmaatig." Z 2 Cor-  34» A. LOOSJES Cornelia , de Moeder der Gracchen. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. In gr. 8yo. 59 bl. e Burger loosjes voldoet, met de afgifte van dit 1 Cf.,L-;» d-jn 7\mp innp-fte helofte. cornelia, de Moeder der (Jraccnen, voegenae dv ue umangs gc&ccvcuc Tafereelen, lucius junius en marcus junius urutus (*). De wyze van behandeling verfchilt. Voor Tafereelen was dit niet gefchikt, wel voor Befpegclingen In de acht, hier voorhanden, vertoont zich die Romei'nin in alle haare grootheid; het Lot haarer Zoonen, Slachtoffers voor de Vryheid, van onderfcheide kanten, en uit de treffendfte gezigtpunten, befpiegelende. Gaarne zouden wy de laatlte Befpegeling geheel overneemen, gelyk wy, uit de voorige Stukjes, telkens een Tafereel ontleenden; doch dezelve is te breedvoerig voor ons bellek. Beter fchikt 'er zich de vierde na. Deeze, derhalven, afgefchreeven. „ Welaan! moed gegreepen , myn geest, en het aigryslyk tafreel befchouwd, 't geen het menschlylc , hart doet krimpen, en het moederlyk gevoel den he!' viaften fchok toebrengt. , Nu waart gy het doel der felfte verbittering in den Raad myn Zoon tiberius! alles werd gree- " tig aangegreepen, dat ftrekken kon om u en uwe me" degenooten ter Landverdeeling te kwellen en te ver" nederen. Men befnoeide u in uwe daggelden, en wei" gerde u zelfs het gebruik eener tent, zo noodzaaklyk " bv uw verblyf onder de brandende ftraalen der zon- " ng Zo zoekt de gefnuikte hoogmoed der Groo- " ten in kleine kwellingen zyne wraak, wanneer het hem " aan magt ontbreekt, om het gevloekte voorwerp te " vertrappen. Doch het Volk, dat het oog op zy- " nen lieveling gevestigd hieldt, gevoelde elk der bele" digingen, a aangedaan , als eigen beledigingen — en " gloeide van verlangen, om zich uwenthalven aan de " trotfche Patriciërs te wreeken. " „ Alles fpande zamen, om mynen tiberius van oogen9 n blik (*) Zie onze Faderl. Letteroef. voor 1798, bl. 83 > en hier boven, bl. 86.  CORNELIA. 3.19 „ blik tot oogenblik haatlyker by den Raad te maaken. „ En misfchien dat deszelfs tergingen hem verder heb„ ben doen gaan, dan anders zyn edelmoedig hart, aan „ zich zelf overgelaaten, hem zou gebragt hebben „Ach! hoe gaarne wenschte ik, dat hy nimmer hadt „ voorgelteld, om de fchatten , door Koning attalus „ naagelaaten, aan de behoeftigen uit te deelen, om hen " *?■ u jC te ftel,len tot den aankoop van alle noodwen„ digheden tot het bebouwen van den grond vereischt; „ vooral had ik gehoopt dat hy nimmer zou beweerd „ hebben, dat de befchikking over de Steden van Per„ gamus, niet den Raad, maar het Volk, toekwam. Maar, „ helaas! de langgetergde Vriend des Volks, zo diep „ gehaat by en zo hevig gefraaad door de Grooten , is „ in een dringend gevaar, om , op de gunfte des Volks „ vertrouwende, voor een wyl de bedagtzaamheid uit „ het oog te verliezen. Nu blaakte de vyandfehan „ met verdubbelde woede op. „ Hoe doorfneeden de pylen, die de laster op tibe„ rius fchoot, het eerst myn Moederlyk hart. Tiberius „ was het, die niets minder dan een kroon en het vol„ ftrekt oppergezag bedoelde; hy hadt de kroon en den „ purperen mantel van attalus ontvangen. Hy „ was het die , Ireunende op zyn gezag en maat, zich „ des nagts by het licht van fakkelen liet te huis brengen, en zich geenzins zyner flemperyen fchaamde. „ Niemand was beter dan ik van het leugenagtige dee„ zer uitftrooizels overtuigd, en hoe alleen de vyand„ fchap hem van zucht na het Koningfchap, en van een „ ongebonden leeven, betichtte. „ Onder alle deeze woelingen nadert vast de tvd der „verkiezing van nieuwe Gemeensmannen. Wat al be„ moeijingen, waar van de eerlyke Volksvriend walgen „moet, en die mynen tiberius bedroefden, wat al „ zamenfpanmngen om toch weder de keuze op mvnen „ tiberius te doen vallen. Wat al bedreigingen, hoe „ veele vleijeryen, die beurtlings de laagheid en wreed„ heid der grootheid vervoerden, om het Volk af te trek„ ken van zynen Afgod , waar toe zy mynen tiberius „verheven hadden. Alles loopt intusfehen zamen, „ om de Ryken en Grooten , de gezwooren vyanden „ van mynen tiberius, te doen flaagen in den val van mynen Zoon. Nog zie ik den lieveling van myn 2 3 „ hart,  35° A. LOOSJES „hart, na dat hy de Kiesvergadering gefcheiden hadt, „ met zynen Zoon zich in 't zwart gekleed op de markt „ vertoonen, alleen van het Volk befcherming voor zyn „ Kind fmeekende: want, myne Vrienden, zo waren zyne „ woorden, de dag van morgen zal de dag myns doods zyn, en die van de zege myner vyanden. Nog „ zie ik hem omringd door het Volk, dat hem hulde ,, zweert, huiswaards geleiden — en tot den drempel ge„ naderd met al de hartlykheid en oprechte welmeenend„ heid trouwen byftand belooven. „ 6 Dag, die op deezen avond volgde, waarom zyt gy „ immer over my opgegaan ; waarom was de fakkel ,, myns leevens niet uitgébluscht — dan zou ik de fchim „ van mynen tiberius in het heilig Elyfium omhelsd, „ welkom gekuscht, en het aaklig gezigt van een ver„ moorden Zoon nimmer myn hart gelchokt hebben. Te- gen alle bngunftige voortekenen aan , boven welken zich de groote ziel van tiberius verhief', begeeft hy „ zich na de Vergadering des Volks. Naauwlyks aan„ fchouwt men mynen Zoon, of een vrolyk gejuich ver„ vult de lucht; doch dit verandert weldra in een hevig „ gewoel en verward gefchreeuw, door de vyanden van „ mynen tiberius veroorzaakt. Intusfchen befluit de „ Raad om zyne llaaven en afhangelingen tegen tibe„ rius te wapenen. Fulvius flaccus verlaat den Raad, ,, en onderricht myn Zoon van het hem dreigend gevaar. „ Wel ras verfpreidt zich dit gerucht door de getrouwe „ menigte, die tiberius omringt. Aan allen wil myn „ Zoon, door hun op zyn hoofd te wyzen, aanduiden, „ dat het de Raad op zyn leeven hadt toegelegd ,, ö Ongelukkige leuze, door den haat opgegeeven als ,, een bewys, dat hy zich de koninglyke kroon nu op 't „ hoofd wilde zetten. Eene uitlegging zo behaaglyk „ aan den Raad , die na het bloed van mynen Zoon „ dorstte. „ Met een ysfelyk geloei! met een woedenden kreet ver„ laaten eenige Raadsheeren den Raad — daar de Conful sciEvoLA weigert om Burgerbloed te plengen ... Maar „ ongelukkige dag, gy waart het, waar op de Romeinfche „ Grond voor het eerst Burgerbloed moest drinken. „ Dierbaare tiberius! het bloed van u, die het „ eerfte doelwit waart van allen, die in u het Volk van „ Rome haatte. Gy bezweekt onder de flagen van „ uwe  CORNEUA. g^j « uwe verbitterde Amptgenooten. En Honderden van „ uwe party werden met u omgebragt door de flaaven „ en aanhangelingen der Grooten. „ Stroomt, ltroomt, myne traanen! die myn Moeder- „ lyk hare by deeze treurige herdenking verligt „ Gy hebt het lyk van den dierbaaren tihekius," zo „ wreed!>k misvormd, niet mogen befprengen, daar zelfs „ de verbitterde partyfehap dat lyk aan de bede van „ eene Moeder weigerde. Smaadlyk is het overfchot van „ dien waaren Vriend des Volks in den Tiber gefmeeten, „ met de lyken zyner aanhangelingen, zelfs der begraaf„ nis onwaardig gekeurd. „ Deerlyke uitgang van mynen oudften telg ! „ Doch dat gy geen voorfpelling zyt van het lot dat my- „ nen cajus dreigt cajus, geheel liefde voor het „ Volk van Rome, maar geheel haat jegens den Raad en „ de Grooten — geheel wraak over den dood van zynen „ Broeder. —- Ach! ik ongelukkige Moeder van eenen „ zo grooten en rampfpoedigen Zoon. —— Ik beef op „ elke maare uit Rome ; die my misfchien de verheffing „ van mynen cajus tot den post van zynen Broeder aan „ zal brengen, óp dat de volgende my zynen dood ver„ kondige. „ Nog ééne pooging zal ik, als Moeder, op het hart „ van mynen cajus waagen, of ik zyne ziedende drift, „ om het Volk van Rome te redden, en den dood van „ zynen Broeder tiberius te wreeken, kan beteugelen „ nog ééne pooging op zyn hart. Ik zal hem bid- „ den ... maar zal dit eene Romeinin, zal dit de Dochter „ van scipio, zal dit de Moeder der Gr ace hen , waardig „zyn?" Op dien trant worden deeze Befpiegelingen voortgezet. Verfcheidenheid van toellanden verleevendigen dezelve * terwyl de loop der zaaken , en het lot van cajus, eene klimming aan de Befpiegelingen byzetten, en de deelneeming van het gevoelig hart in haar leed, met het toeneemen van deszelfs zwaan e, verdubbelt. De twee voorgaande Stukjes, en dit, heeft de Schryver zamengevoegd, onder den al gemeenen Xytel van Romeinfche Antieken van Vryheids- en Vaderlands-liefde; dewyl het zeer waarfchynlyk is, dat hy uit de Romeinfche Historie niet weder Tafereelen, in deezen fmaak, zal in liet licht geeven. Dus zamengevoegd, maaken zy een Boekdeel uit, niet ongelyk aan dat van frank van Z 4 hor-  35* A. LOOSJES, CORNEUA. borselen , enz. die by onze Landgenooten zo gunftig ontvangen zyn. Wy wenfchen, dat de Schryver, zo gelukkig in dit vak flaagende, tydruimte mag vinden, om ons op meerder pennevrugten in dien fmaak te onthaalen. Terwyl de keurige uitvoering der Drukpersfe, en de Plaaten van vinkeles, een bykomend cieraad aan deeze Werken byzetien. Wy voegen hierby , als flaande op dit en de twee voorgaande Stukjes , ter voorkominge van een partydig oordeel over dezelve, ligt door ' zeker flag van Lieden in den Lande geveld, dat de Burger loosjes, de Grac chen in zo gunftigen dag zettende, daar in wel afwykt van veeier ongunftige denkbeelden, wegens die Volksvrienden gekoesterd , wat de Burger jan ten brink deswegen fchryft. „ Eigen onderzoek, by gelegenheid, „ dat ik als Student eene Latynfche Redenvoering ter „ verdediging van tiberius gracchus hield, had my „ overtuigd , dat men dit edel Broeder-paar veelal, op „ het partydig gezag van cicero , onrecht doet, en dat „ 'er weinig meer noodig is om derzelver handelingen „ gunltiger te doen befehouwen, dan de onderfcheide „ gebeurtenisfen hier toe betrekkelyk naauwkeurig uit „ een te zetten. Zulks is nu onlangs uitmuntend ge„ fchied door stuart , in de laatfte helft van het XI Deel „ zyner Romeinfche Gefchiedenis (*).'' (*) J. ten brtnk, — c. c. sallustius over de famenzweering van l. s. catilina , enz. bi. 190 , in eene Aantekening op eene zeer naflaanswaardige Aanmerking daar door dien Schryver bygebragt. Reize in Zwitferland, door helena maria williams Eerfte Deel Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1708! In gr. üvo. 246 bl. Hoe veel 'er ook over Zwitferland, in de laatfte jaaren, gefchreeven zy, zal deeze Reis door dat Gewest welkom weezen, gevloeid uit de pen eener zeer bevallige Engelfche Schryffter , by onze Landgenooten niet onbekend , die haare Brieven over de Franfche Omwente. ling geleezen hebben -- eene Engelfche Schryffter, die egter, ten aanziene van de Franfche Omwenteling, wat de oorzaaken en gevolgen betreft, niet Engelsch denkt; maar  h. m. williams, reize. S5S maar zich eene warme Voorftandfter betoont van de Volksvryheid. De Party door haar in Parys aangekleefd, haare Vriendfchap met de Leden van de Gironde, die onder het Revolutionair Gouvernement, en de van bloed druipende dwinglandy van robespierre, de voorwerpen van haat en derzelver Slachtoffers waren,deeden het haar te raade worden Frankryk te ruimen en na Zwitferland te wyken. Zy ftelde haar wedervaaren, bevindingen en aanmerkingen op 't papier. Naar waarheid drukt zy zich uit, en geeft de beste kenfchets van haaren fchryfarbeid, als zy, in de Voorreden, zegt: „ Men zal daadlyk befpeu„ ren, dat ik, het geen ik gezien, het geen ik gevoeld heb, met verrukking van geest heb befchreeven , en m dat ik, om zo te fpreeken, beproefd heb de kleur, de .„ kragt, van die vlugtige gewaarwordingen uit te druk',, ken; het was eerst, na aan deeze eerlte behoefte van „ myne bewondering voldaan te hebben, dat ik my met „ fpyt herinnerde, dat deeze treffende tooneelen, die ik „ met zo veel vermaak befchreef, ook door anderen ge„ fchilderd waren. Zyn myne fchetzen onvolmaakt, ze „ zyn egter ten minden oorfpronglyk en niet naar de ,, boeken gefchetst, maar naar de natuur, en onder „ den warmen invloed van eenen eerften indruk." Dit maakt het Werk byzonder en belangryk teffens, voorkomt de geeuwende verveeling , welke anderzins de Leezers van dikwerf bezogte en befchreevene Gewesten aangrypt. Hier by komt nog dat de tydsomrtandigheden nieuwe voorwerpen van befpiegeling aan haaren geest aanboden. ,, Het is," dus drukt zy zich uit, ,, deStaat- kundige en Zedekundige gelteldheid van Zwitferland, „ die de gemeenmaaking van myn Werk kan regtvaardi,, gen; men zal 'er, geloof ik, de gewigtige uitwerkzels „ in vinden, welke het eledriekvuur der Franfche Om„ wenteling, dat alle hinderpaalen om verre fmyt of te .,, boven komt, op dit nabuurig Land gehad heeft, en „ nog hebben moet; de Regeeringen der Cantons ge,, voelen, welk een gemaklyken geleider deszelfs fnelle „ vonk in de geesten hunner Onderdaanen vindt, gelyk indien van alle menfchen, en zy gevoelen den fchok, „ zelfs terwyl zy denken dien te zullen ontduiken." Meermaalen hebben wy, in den loop onzer Letteroefeningen, ftoffen aanroerende die op de Franfche Omwenteling en derzelver gevolgen elders betrekking hadden, het Z 5 noo-  gg£ H. M. WILLIAMS nnudig gekeurd, de Jaar-en Dagtekening van het .des ge. fchreevene te vermelden; waarom wy hier ook optekenen , dat der Schryffter's Voorreden het jaar en den dag draagt van 24 Frimaire, VI jaar, of 14 Dec. 1797. „ Eene Waarneemfter," gelyk de Vertaaler in het Voorbericht fpreekt, als de Burgeresfe williams, „moest „ voorzeker dat Land met een ander oog befehouwen, dan haare voorgangers, vooral wat het Staatkundige en „ de Regeeringsvorm betreft; het geen zedert aldaar ge„ beurd is, en dat eene ganfebe omkeering van de Staats„ gefteldheid van Zwitferland ten gevolge gehad heeft, „ maakt dit Werk nog belangryker; men zal 'er de zaa,, den, de beginzelen en de oorzaaken, van die groote „ Omwenteling in ontwikkeld vinden; men zal de too. neelcn'leeren kennen, daar gewigtige voorvallen gebeurd „ zyn , en veelligt nog andere gebeuren zullen ; het „ werpt licht op het verfchillend oordeel, dat men velt „ over die gebeurtenisfen, en over de Omwenteling, door „ het Fransen Gouvernement, aldaar met kragt van wa3, penen te wege gebragt. Men zal 'er, eindelyk , een „ getrouw Tafereel van de tegenswoordige zeden der „ Zwitfers in vinden, die de Schryffler met de zeden en „ gebruiken van het hedendaagsch Parys vergelykt ,^en „ die op eene wonderlyke wyze by elkander affteeken."— In die gedeelten hebben wy, by het doorleezen, eene zonderlinge voldoening gevonden; wy durven ze onzen Leezeren belooven. De Burger pasteur fmaakte , ten tyde zyner Opiluitinge, uit het wisfellot der Partyen in ons Land gebooren, in het overzetten, eene uitfpanning; weinig Letterkundige arbeid, verklaart hy , is hem aangenaamer geweest. Wy verheugen ons dat het Werk in diens bekwaame hand gevallen is. Drie en twintig Hoofdftukken maaken dit Eerfte Deel uit, welker Inhoud voor aan geplaatst is; doch te breed voor onze opgave. Bazel, met veele byzonderheden die Stad betreffende , leeren wy eerst kennen, en fteeken daar by af de gefchetfte Vermaaklykheden van Parys. , Zurich wordt vervolgens befchreeven. Het bezoek by lavater geeft gelegenheid om over de gefteldheid van den Godsdienst in Frankryk uit te weiden, en, onder andere, te fpreeken van de Theophilantroopen. Wy fchryven af 't geen 'zy des vermeldt. „ In „ Parys" fchryft onze Reizigfter, „ontftondt een andere  reize. 355 „ eerdienst dan die van la harpe en esseyd ali, te vooren vermeld, en deeze bedreigt den Katholyken Gods„ dienst veel gevaarlyker dan alle de befluiten van de Ja„ cobynen immer gedaan hebben. Eenige eerbiedwaardige „ en weldenkende Mannen, overtuigd dat zonder Gods„ dienst 's menfchen geest een ydel gevoelt, dat men lie„ ver met iets anders vervullen moet dan met het ftelzel „ van de ondeelbaare ftofjens, of den eerdienst van de „ Godinne Reden, hebben eene Secle ingefteïd , waar in „ men, met ter zyde Helling van de Katholyke Leerftuk„ ken, welke zy denken dat op onkunde en bygeloof ge* „ grond zyn, niet voor waarheden aanneemt," dan die ,, ftukken, waar over alle Godsdienften het eens zyn , „ het zedenlyk beftier, naamlyk , van het heelal duor „ een Opperweezen, en de onfterflykheid der Ziel. Die Secïarisfen hebben den naam van Theophilantroopen „ (Vrienden van God en Menfchen) aangenomen. De eenvoudigheid van hunnen eerdienst doet dien zeer veel gelyken naar dien van dc Disfidenten in Engeland, „ en het loflyk doel van hunne leer heeft hun aanmoedi„ ging doen verkrygen van verfcheide verlichte en zelfs |i van veel vermogende in de Regeering. Een Lid van „ het Uitvoerend Beftuur, la reveillere lepeaux , „ heeft een Werkjen in het. licht gegeeven, waar in hy „ de twee Leerftukken, die den grondflag van hun ge„ loof uitmaaken, goedkeurt, en waar in hy doet gevoe„ len , hoe weinig dat van de Katholyken beftaanbaar „ met de vryheid is. De geleerde en vaderlandlievende „ GREGOistE •> Bisfchop van Blois, heeft dit Stukje met „ nadruk beantwoord, en beweerd, dat de Schryver niet „ alleen de Natie belasterde, welker groote meerderheid, „ naar zyn zeggen, katholyk en gemeenebest-gezind is, „ maar ook de meest democratifche regeeringen van Eu* „ ropa , de kleine Zwitferfche Cantons. ,, De Theophilantroopen roepen in hun Gebed het Op„ perweezen aan als den Schepper van 't Heelal, zy loo„ ven zyne goedheid in Lofzangen, en befteeden den ovc„ rigen tyd van hunnen eerdienst tot eene Redenvoering „ over het een of ander zedenlyk onderwerp, in welke „ de verpligting van de vryheid te handhaaven, en dé „ wetten der Republiek te gehoorzaamen , nimmer ver„ geeten wordt. Verfcheiden hunner zyn Christenen , „ terwyl zy tegelyk Theophilantroopen zyn, terwyl andere „ Theophilantroopen met verfmaading fpreeken van 't geen » zy  356 H. M. WILLIAMS „ zy de Chrinlykc SeEte noemen, niet weetende, of niet „ willende weeten , dat de Leer van het Euangelie de eenigfte grondflag van hun eigen geloof is. De nede„ rige kamers, waar in zy eerst vergaderden, zyn nu „ verruild voor pragtige kerken, die de menigte, welke „ in hunne Vergaderingen koomt, niet bevatten kunnen. „ Zoo dra het uur , waar op men de geheimenis der „ Hostie aanbidt , voorby is, beginnen de Theophilan- troopen hunnen Godsdienst te vieren ; zy gebruiken eene „ zelfde Kerk; fomtyds zyn de aanhangers van den eenen by den anderen dienst tegenwoordig, en daar door leeren zy ten minften eikanderen wederzydsch verdraa5> gen (*)." Dan laaten wy voortgaan. Het Boek eenige bla¬ den te rug geflagen openliggende, viel ons eene aanmerking in 't ooge, die 't ons verwondert, dat de Vertaaler, die zomtyds eene aanteekening maakt, dezelve onaangeroerd gelaaten hebbe. De Reizigfter na Zwitjerland is zeker nooit of in langen tyd niet in ons Land geweest, anders waren haar de woorden niet uit de pen gevloeid: „ Dat een Hollander het loof van zyne boomen glad „ fcheert, dat hy de laanen van zyne boschjens regt uit „ plant , men vergeeft het hem ; het is met dezelfde ,, hand , waar mede hy zyne dyken aanlegt, waar me„ de hy zyne kanaalen graaft, by hem is alles het werk „ van kunst." Breed en aartig weidt onze Schryffter uit over de Bazelfehe Burgers, en de verlaaging aldaar van de andere klasfen. Zy geeft een ongunftig denkbeeld van de Regeeting aldaar , van de Univerfiteit, en den Staat der Weetenfchappen aldaar. Ellendige ftaat, waarlyk, wanneer men de Hoogleeraars by 't lot kiest. Billyk be- \ treurt men met haar het lot der Letteren in eene Stad, voorheen het middenpunt der Weetenfchappen. „ Daar \ „ vinden zich de Hoogleeraars van de eerfte waardig- I ,, heden van den Staat uitgellooten, daar wordt de Ge- I „ nie even als andere Vreemdelingen behandeld , men „ weigert haar het regt van burgerfchap." Het ontbreekt 'er egter niet aan eenige verlichte Mannen , 't welk haar doet fchryven: „ Schoon derzelver ge- „ tal (*) Dit verfchynzel der Theophilantroopen heeft den Leden vin tevler's Godgeleerd Genootfchap gelegenheid gegeeven tot het ophangan eener Prysvraage.  reïze.' 357 ,, tal niet aanmerkelyk is, zal egter het Canton Bazel, in de „ herftelling der Vryheid, welke Zwitferland gereed is „ te ondervinden, om deszelfs zedenlyke omftandigheden „ en geographifche ligging, de eerlle zyn om de ban„ den van zynen ftaatkundigen dood af te werpen." Zeer leezenswaardig zyn 's Schryffter's aanmerkingen over den ooriprong der Zwitferfche Vryheid, en de Regeeringsvorm der kleine Cantons, die, fchoon den naam van een Volksregeering draagende , onder eene erflyke Ariftocratie ftaan. Zy toont, hoe de gierigheid de In» woonders van de kleine Cantons de Franfche Omwenteling zo zeer heeft doen haaten als de bygeloovigheid j dewyl zy zeker Trarond zyner gisfinge aanvoert. Dn gedaan hebbende treedt hy ter meer byzondere wederlegging zyns i'e.qe fchryvers in de opgeroeide byzonderheden. Verdeedist in de eerfte plaats, zyn ontwerp, om de Zesthalven tot Schellingen te kloppen tegen de aanmerkingen des Brieffthryvers ,• en betuigt hy inn.idüels zyne verwondering, 'dat de Commisfie van Financie des aanmerkingen gemaakt hebbe, „ als niet kunnende begrypen. dat onfehadelyke middelen , door „ het voorig Bewind ingevoerd , fchadelyk zouden worden ,. door navolging van het tegenwoordige ; maar waarfchynlyk „ heeft men uit het oog verlooren de ondetfeheiding , die ik ,, van onze tweederlei lborten van Munten gemaakt heb." Wyders handhaaft de Schryver zyn Plan wegens het verwis, felen der Obligaiien niet alleen tegen den Brieffchryver; maar ook tejjen de gcarrefteerde Heffing van 4 pCt. voorbetaaling, by de Commisfie van Financie vastgefteld. Hier 'over uitgeweid hebbende, fenryft hy, „ in het Financieele is het niet genoeg „ Plannen te vinden die aan de behoeften van den Staat vol„ doen. Neen. Dezelve moeten ook minst fchadelyk voor „ den Burger zyn. De omloop des Gelds moet men als het „ Kroonrad befehouwen , 't welk alle raderen der werkzaam„ heden in bewee^ing houdt, het minfte verlies van kammen ,, uit dit kroonrad vertraagt den omloop van alle daar op wer„ kende raderen." Zillesen verzet zich voorts tegen de aanraading des Brieffchryvers tot eene Belasting op de Inkomften. En daar deeze belastingen thans als de beste worden befchouwd, kan hy niet nalaaten des zyne aanmerkingen in 't midden te brengen. Tusfchen beiden ontgloeit sMans yver, en hier byzonder; immers hy fchryft.naa het onevenredige en onbillyke, zyns agtens aangetoond te hebben , Dat Amptenaaren of vermogende Burge„ ren , welke die plannen ontwerpen , en groote inkomften „ hebben, zulks kunnen betaaien , levert geen bewys op, dat „ minder vermogende Burgers zulks ook kunnen doen. In dat „ geval moet een gunfteling der Fortuin geen vergelyking „ met zichzelven maaken; maar eerst de Burgermaatfchappy in „ haar meerder en minder vermogende ftanden beftudeeren, Aa 3 „en  g,(56 e. zillesen, financieel betoog. „ en dit doende, en een gevoelig hart hebbende , omtrent zy. „ ne minderen, is hy verpligt zyne P.annen daar naar in ta „ rigten , en op deeze inyzelven voorgefchreevene grondbe- ginzelen heb ik altoos de door my ontworpen Plannen van „Belastingen ingerigt. Ja, zo men eens verder onderzoekt , Wie betaalen de belastingen op de Inkomften regtvaardig? De , Braaven in den Lande; daar intusfehen vyanden van de te„ genwoordige orde van zaaken, en de zulken, wien hun Pa. „ triottismus ilechts eigenbelang is, niet meer geeven dan zy kwyt willen weezen, als bewust dat zy de recherche in dee„ ze kunnen ontduiken; wyl niemand hunne Inkomften naauw„ keurig kan weeten, en naauwkeurige opgaven van dien te „ vorderen, meer pasfende zou zyn voor eene despotieke, dan wel voor eene Republikeinfche Regeering. Mogelyk zullen veele myner vrymor.dige oordeelvellingen berisplyk „ voorkomen; maar het vleijen en pluimftryken tot de despo„ tieke en niet tot de Republikeinfche Staatsbeftuuren behoo- rende, zo fchaam ik my nimmer de waarheid ongeveinsd te „ zeggen, als overtuigd, dat niet fchreeuwen van Vryheid , „ Gelykheid en Broederfchap, maar alleen door nuttige daad„ zaaken het algemeen geluk des Volks kan bewerkt worden. Alle voorgeflagen ontwerpen tot herftel , en nuttige uitvin„ dingen daar toe dienstbaar, behooren derhalven op geene a) langwylige fleeptouwen genomen; maar langs de kortfte wegen onderzogt te worden. De nationaale tyd tot middelen van „ herftel voor ons Vaderland is te kostlyk , en het verzuim daar van onverantwoordelyk voor het Volk." De Burger zillesen, dit Stukje afgefchreeven hebbende, kreeg het Rapport van de Burgers j, h. siccama en b, van rees , met een ontworpen Plan van algemeene belasting voor onze Bataaffche Republiek, in handen, en deelt 'er zyne gedagten over mede , die verre zyn van daar mede in allen deele te ftrooken. Genoeg hebben wy bygebragt om dit Stukje der leezinge aan te pryzen, als een toevoegzei, behoorende by zo veel, als. deeze Burger, het Finaricieweezen betreifende , gefchreeven heeft. . Het flot fchynt aan te duiden , dat hy des niet meer gal fchryven ; althans hy betuigt, ,, dat om een uitgewerkt „ Plan te ontwerpen,dat in allen opzigte kan voldoen, hem de noodige hulpmiddelen ontbreekende, hy zich niet verder we„ gens dit onderwerp zal inlaaten;in hoope, dat kundiger in dit „ vak, en die toegang tot al het noodige daar toe hebben, „ het hoogst mogelyk volmaaktfte Plan in deezen aan het Wec„ geevend Lichaam zullen voordraagen." Di  c. 100ts, de overwinning ET chattam. 36*7 De Overwinning der Nederlanders, by Cliattam; aan hun voorgefteld op i.et einde, der agitiende eeuw : . Lierzang , door coraelis loots. Uitgefproken in de Maatfchafpy Fclix Meritis, den 6 Maart 1799. Te Amfteldam , by P. J. Uylenbroek, 1799' In gr. êvo. 29 bl. Deze uitmuntende Lierzang, waarin de Dichter het grootfche ^onderwerp met waardigheid behandeld heeft, verdient met rechc onder de fchoone Dichtftukken gerekend te worden. Vooraf gaat, by wyze van inleiding, nevens eenige vrymoedige aanmerkingen over de Burgerlyke en Staatkundige Vryheid, een beknopt verflag van deze .gewigtige en roemryke gebeurtenis en de daarop betrekking hebbende omftandigheden. Onpartydigheid en warme Vaderlandsliefde ftraalen overal in dit Werkje door, dat tevens blyken draagt van des Dichters bekwaamheid om een voordelig gebruik te maken van alle fchoonheden die een diergelyk onderwerp kan opleveren ; naar ons gevoelen heeft hy die met oordeel in dezen Lierzang weten te fcbakeeren , en door meesterlyke en itoute trekken nieuwe fraaiheden daaraan toegevoegd; by voorbeeld, na den tegenwoordigen beklagenswaardigen toeftand van onze Zeemagt, weleer zo geducht by alle Volken, gefchetst te hebben, zingt hy: En noch, ó Neèrlandl juigcht ge, in armoe neergezonken: Voegt dan aan V ongeluk het lagchend feestgebaar ? Past iem de trotsheid ooit, die kermt in 't bangst gevaar ? Waarom als in triomf dan met uw vlag te pronken ? Wat baat het dat gy die op fpits en trans verhoogt, Daar zy op d'oceaan niet langer word gedoogd! yer hef uw vlaggen dan als ze op de fcheep.kampanje Van V onverwonnen hoofd , dat uwe Vloot gebiedt, Weêr wappren langs de zee, in V aanzien van Brittanje, Maar toon uwe ongevreesde ontfierde wimpels niet. Wie vormt niet met ons den wensch, dat wy weder een. maal in ftaat gefteld mogen worden, om de heldendaaden on^er Voorouders zo fchoon te kunnen verrichten als wy dezelve kunnen bezingen! I Aa 4 Vs  'CS be alpen De Alpen ; naar het Hoogduitse1!, van ha ler ; door b. nieu« wi nhuizen. Te Delft, by M. Roelofswaert, 1709. In gr. 8vo. 31 bl. Onder de veele Dichtftukken, door den beroemden haller vervaardigd, mag het Stuk, getyteld: ,, die ,,lpen" met recht den naam van uitmuntend draagen ; niet zonder reden zegt daarom de Vertaaler: ,, dat hetzelve by alle Kunstkundl„ gen niet flechts voor eene der beste lettervruchten van de„ zen Dichter; maar voor een meesterftuk der Hoogduitfche Poëzy wordt gehouden." Hetzelve bevat een alzins fchoon en dichterlyk Tafereel, zoo van de verbaazende en prachtige Natuurverfchynfelen, die de Alpen opleveren, als van den gelukkigen toeftand en de eenvouwige leefwyze der Zwitferfche Landbewooneren; ea het verwondert ons geenzins , dat de Nederlandfche Dichter nieuw nhuizen, naadat hem de lust, om eene Vertaaling van het bovengemeld Stuk te waagen, bekroopen hadt, nu en dan door de moeilykheid dezer taak werdt afgefchrikt, en niet dan naa langen tyd zyn voorneemen volbracht. Overtuigd van het bezwaarlyke , om een Dichtftuk van dien ftempel, uit de Hoogduitfche taal, die, uit haaren aart, krachtig , zinryk, en verheven is , in Nederduitfche verzen ovér te brengen, moeten wy den Burger meuwenhuizen ons genoegen betuigen over de fchoon uitgevoerde Vertaaling, die op zeer veele plaatfen zyn dichterlyk genie kenftjhetstj fchoon wy tevens moeten aanmerken, dat hy deze Vertaaling, op meer dan ééne plaats, naar ons oordeel , wat al te vry heeft behandeld, en alzoo hier en daar van den zin en meening des oorfpronglyken Opftellers al te wilkeurig is afgeweken; waardoor het Nederduitfche eenige fchoonheden mist, die het, by eene getrouwere naavoiging van het Hoogduitfche , hadt kunnen en behooren te behouden. Tot ftaaving dezer aanmerking, zullen wy hier in beide taaien een Couplet laaten volgen; terwyl wy niet twyffelen, of elk, die de Hoogduitfche taal verftaat, zal terftond het verheven fchilderachtige van het oorfpronglyke boven de Vertaaling zien uitblinken. Wy kiezen daartoe het softe Couplet 5 luidende in het oorfpronglyke dus: Hier zeigt ein fleiler berg die Mauer ■ gleichen fpitzen, Ein wald-llrom eilt hindurch, und ffürzet Fall auf Fall, Der dick befchaumte flusz dringt durch der Felfen ritzen, Und fchleszt mit gdher kraft weit fiber ihren wall: Das  NAAK HALLEB» 369 Das dünne wasfer theilt des tiefen falies eile, In der verdichten luft fchwebt ein bewegtes gr au, Ein regenbogen ftralt durch die zerfldubten Theile, } Und das entfernte Thai trinkt ein beftandigs Thau. Ein wandrer fieht erjlaunt im himmel ftrome fiiesfen , Die aus den wolken fliehn, und ftch in wolken giesfen. Welk Couplet door kieuwenhuizen dus vertaa'd is* Een grootfche woudftrooni ftort zich vreesfelyk van boven De ftylfte rotfen af, en vormt een' waterval; De dik befchuimde vloed dringt bruisfchend door de klooven, En murmelt zachtkens voort door 't bygelegen dal. En heeft men zich, met moeite, op t ftyl ge bergt verheven, Waar langs, met woest gebrul, de woudftroom heenen bruischf t Dan ziet men, boven zich, de dunne wolken zweeven, Wyl tevens, onder ons, een vruchtbre regen ruischt. Natuur! wie kan naar waarde uw ryke pracht verheffen ? Zelfs meet uw kleenst gewrocht ons met verwondring treffen. Meer voorbeelden van dergelyke afwykingen konden wy hier aanhaalen; dan liever willen wy onze Leezeren uit de Nederduitfche Vertaaling nog iets mededeelen, en kiezen daartoe de vier laattre Coupletten van dezelve ; zynde van dezen inhoud: ê Dwaas.' die V hoofsch gewoel een rein vermaak durft heet en, Waar boosheid en verraad op deugd en onfchuld woedt; V kluistert wufte pracht in een vergulde keten, Die andren wel behaagt, maar u bezwyken doet. Cunt de eerzucht wel den flaap aan haare lievelingen"* Woont vrede wel in 't hart dat naar laurieren tracht? Kan wel de waare rust de fponde eens vreks omringen, Die, by al V goud der aard', naar meerder fchatten f macht f Kan ooit de vriendfchap dddr het reinst geluk bereiden, Waar nyd en eigenbaat zelfs broederharten fcheiden ? Daar doet een woest tyran zyn Jlaaffche dienaars ftagten, Zyn purper is geverwd met rookend burgerbloed; Daar durft men ongeftraft de deugd en trouw verachten , En kelfche plonderzucht fmacht naar verboden goed: De geile lust verkort den jongen levensmorgen; De dartle weelde heerscht, en elk is ftaaf 'er van ; De vrek verzamelt goud, doch 't baart hem niets dan zorgen, Wyl hy het wel bezit, maar niet genieten kan: Waar wenfchen wenfchen, en waar jamren famren baaren, Qntvliên in ftadiga angst de jonge levensjaar en. A a 5 Maar  3«ra »E ALPEN, NAAR HALLZE. ' Maar gy , eelaartig volk '. (*) deelt famen heil en fmarte, En gy kent de ondeugd niet waardoor de ziel ontaart; Uw s,u (lig lot vóórkbint de wtnfchen van uw harte, . Met goedren wier bezit geen hittre zorgen baart; Geen infterlyke /lang doorknaagt uw rein geweten, Geen.iaat berouw verpest de vreugd, die gy geniet; Kunt ge u , dit oogenblik , volmaakt gelukkig heeten, Ook 't ander oogenblik teelt u geen zielverdriet: Gy leeft altoos gelyk, niet laag , niet hoog verheven, En 't uur van uwen dood is rustig als uw leven. ê Zalig, wie als gy, ver van 't gewoel der fteden , Den aanbcftorven grond van eigen akk'ren ploegt; Die zy1 noch purper eischt om zich met fmaak te kleeden, Wien ongekruide fpys en fchaamle drank vernoegt; Wier, 't koele westenwindje, in fchaduw van de linden, Een kommerloozen flaap en zachte ontwaking geeft; Wie nooit een hooge zee , of bulderende winden, Of't woest bazuingefchal des krygs te vreezen heeft; Wiens weltevreden hart geen grooter heil durft denken : De Hemel kan hem zelf geen meer genoegen fehenken! > Ten flot merken wy nog aan : dat de Vertaaler onbekend fchynr geweest te zyn met de Elfde Uitgave van haller's Gedichten; waarin dit Dichtftuk, met voorige Uitgaven vergeleeken, hier en daar eenige veranderingen heeft ondergaan; of hy moet by verkiezing eene vroegere Uitgave gevolgd hebben, welk laatlie ons echter onwaarfchynlyk voorkomt. (*) Uier fpreekt de Dichter tot de Zwitferfche Landlieden. pinomachê, ef de Verlosfing van Athene; Treur/pel. Door jan FRt'.dr;k helm^rs. Te Amfteldam, by A. Mars, .1798. In »vo. 78 bl. * Het is, in de daad, een vreemd verfchynfel, wanneer ons Nederduitsch tooneel met een oorfpronglyk ftuk verrykt word. Het boven aangekondigde Treurfpel heeft het zeldzaam voorrecht van eene eigenvinding te zyn: niettegenftaande het, in veele opzichten , niet weinig met de Gelonide van Juffi: van Merken en de Meropi van Voltaire gemeen beeft. Dat zulks by geval plaats hebbe is niet denkelyk: vermits de Dichter waarfchyneli k niet onkundig van deze twee ftukken zal wezen ; en in dit geval is de eigenvinding flechts gedeeltelyk. Niettemin het ftuk heeft ons by de lezing en vertoning by uitftek bevallen, fchoon de aanroepingen ons wat te veel gebtzigd voorkwamen, waardoor de reden niet hartstochtelyk genoeg  j. f. ïielmers, dinomache, treurspel.' Zft Boeg en veel te ééntonig wierd. De ChaiaAers, niettegeri* ftaande hunne overéénkomst met eenigen uit de twee voor. gemelde ftukken, zyn zeer goed voorgefteld en volgehouden; het geval zelf, dat louter vinding is, en waarnaar men dus vruchteloos by de Griekfche Historiefchryvers zoeken zou, loopt geregeld af; de vaerzen, inzonderheid die der Ileijen, zyn uitmuntend fraai en vloeijende , en de gezegden krachtig en afdoende. J)e Jagers. Een Tafereel der Zeden van het Land, gevolgd naar het Hoogduitsch van wilhelm august iffland, door 35. rekker en J. van der stam. Te Amfteldam , by P. j. Uylenbroek, 1798. In %vo. 168 bl. en De Hand der Wrake, Tooneelfpel. Een Vervolg op de Jagers. Naar het Hoogduitsch van carl steinbürg , door dezelfden. Te Amfteldam, by den bovengemelden, 1799- In &vo. 119 bl.' Deze beide Tooneelfpelen , fchoon van eene verfchillende hand afkomftig , maaken met elkander een zeer fchoon geheel uit. De inhoud derzelven is zoo belangryk; de tusfchen» komende byzonderheden zyn zoo" wel geplaatst , en maaken denzelven zoo gewigtig, dat het niet wel mooglyk is dezen inhoud , eenigzins geregeld, in weinige regelen te bevatten ; en daar eene uitgebreide fchets dezer ftukken de paaien van ons beftek te verre zoude overfchreden, moeten wy alleenlyfc zeggen: dat de onderfcheidene CharaAers in dezelven zeer ge. lykmaatig en fchoon behandeld zyn , en eikander op eene zeer gepaste wyze afwisfelen; men ziet hier den braaven, oprechten Man in zyne geheele waarde uitfchitteren boven den fnoocïen en verachtlyken Veinsaart; het eenvouwig en deugdzaam Meisje, blootgefteld aan de vernederingen en den fpotlust eener trotfche , yverzuchtige Coquette ; men leert hief den verlichten Godsdienst-leeraar in zyne weldaadige bedoe. Jingen kennen, terwyl men, aan den anderen kant, eigenbaat en heerschzucht gereed ziet, om deze edele bedoelingen, door fchynbaareu Godsdienst-yver , te verydelen; de invloed der deugd op het huislyk geluk wordt hier op het bevalligst afg<-, maald, terwyl de ondeugd zich eindelyk met fchande en versch. ting overladen ziet, in één woord: Mensch- en Cba. racterkunde , zoo wel als hoogachting voor braafheid ea deugd , ichitteren in deze Tooneelfpelen zoo zeer uit, dat wy de Opftellers derzelven, als waardige Mannen, ver-, eeren , het Nederduitsch Tooneel met deze weluitgevoerde Vertaalingen geluk wenfchen , en niet af kunnen zyn te betuigen, dat'alleen de uitvoering van deze en dergelyke ftuk-  372 w. a. iffland, de jagers. de hand der wrake. ftukken het Nederlandsch Tooneel dien luister kan hergeevetr, welken het, door zoo veele finaak- en zedenlooze, vooral Üoogduufche, voortbreugfelen van hun, die door hunne werken toonen het waare doel van den Schouwburg niet te kennen, fin is lang in veekr oogen verloren heeft ; terwyl wy beide deze itukuen ook gerustlyk ter leezing durven aanpr zen aan eiken, dien het om verkryging van Menfchenkennis te doen is. Proeve van den Smaak en Profaifchen Schryftrant van Asmus. . In venaalde Fragmenten uit ae Wandsbekker - Bode. Tweede Stuk. Te Utrecht, by W van Yzerworst , 1799. In gr üvo. 204 bl., behalven het Voorbericht en den Inhoud van 8 bl. Met goedkeuring zien wy de verraaiing dezer Fragmenten, >an welker eerfte Stuk wy in den beginne dezes Jaars (*) verllag deeden, voortgezet; dezelven zyn weder, even als in dat eerfte Stuk, uit onderfcheidene boekdoelen van den Wandsbekker Bode verzameld, en gaan over de volgende onderwerpen , a s : IVat ik wel mag; Paraphrafis Euangeiii Jo- hannis ,- Chria, waarin ik van myn Academisch leven en verkeer bericht geeve; over Genie; zonderling Geval met Daalders en Waldhoorns; over de Muziek; over Zwedenburg; Brief, wisfeling, betreffende de Byheloverzettingen ; over den voorrang der Geleerden, met eene lange Noot uit Baco; Briefwisfeling, de ftudie der fchoone Wetenfchappen betreffende; Brief, wegens eene zei ere Gisfing; over het Gebed; Ernst en /pel; kleine Vertelling/es, met het geen men 'er uit leeren kan; Pasfe-temps, tusfchen my en myn Neef in de /chemeravond ; over een Spreekwoord; over de Vriendfchap; Voorrede des l'ertaalers; Schoonheid en On fchuld, een Sermoen voor de Meisjens; Ontmoeting; Brief, wisfeling, tusfchen my en mynen Nee/; Stylö'effeningê; Spreuken der oude Wyztn , met myne Randtekeningen; Jcan qui rit £? Jean qui pleure, een pieee fugitive van den Heer Voltaire; bef titelt Asmus Voltaire naar verdien/Ie? Toevoeg/el aan het voorgaande, van eene Nederlandfche hand; en Brieven aan Andries. Eén Stukje is hier dus ingelascht, 't welk niet van c audius, maar van eene Nederlandfche hand afkomftig is , en met het daar onmiddelyk voorgaand in verband ftaat: even als de meesten dezer Fragmenten, hebben wy hetzelve met veel genoegen geleezen, als zeer gefchikt zynde om de grondbeginfelen van den Heer volta re van naderby te doen kennen, terwyl wy niet twyffelen of dit Stukje zal veeier blinde ingenomenheid met dien, aan zich zeiven zoo ongelyken , Vrydenker doen wan- C) Zie onze Algem, Vuietl. Letteroef. voor 1799, bl. ss,.  PROEVE VAN DEN SMAAK VAN ASMUS. 373 Wankelen : in byna alle de fragmenten, die in dit boekdeeltje voorkomen, fchoon op verre na geene gelyke waarde hebbende, heeft ons de naïve, zinryke, en met ernst en bo rt doormengde, Schryftrant van cl .udius, zoo wel als zyn eerbied Yoor Godsdienst en Christendom, op nieuw zeer behaagd y zouden hiervan wel een Haaltje overneemen ; doch ons bellek; kat zulks niet wel toe. Het volgend Stukje, hoewel van een anderen aart, kan dienen tot een proeve van zynen naïven fchryfftyl. „Schoonheid en onschuld. Een Sermoen voor de Meisjes, „ Eigenlyk behoorde fchoonheid onfchuldig , en onfchuld fchoon te zyn, maar in onze Wereld zyn het onderfchi iden Dingen; en daar ik myli Sernoen in deze Wereld houde, die» lie ik my dan daar naa te fchikken. „ Schoonheid dan -is fchoonheid des Lighaams, een paar Duiven oogen, een Gezichtje als melk en bloed , en een zekere Tovervogel, Colimbrietje, die, gelyk de zotte Poëten fchryven, aan de Duiven-oogen en aan het Gezichtje gehegt zit en nestelt gelyk de Zwaluwen aan den Muur. Onfchuld , daarentegen, woont in het Gemoed, en is eene Hemelfche Hoedanigheid ,die, volgens lutherj God vreest en lief heeft, kuisch en zedig - Is, in gedachten, woorden en daaden, die geen erg in de dingen heeft, van zig en van de wereld niets weet, en zig met fliets inlaat. „ DeCo/imbrie vindt boven maaten veel by val, de Meisjes houden alle veel van haar, en loopen haar naa, Maar, lieve Meisjes maar — laat ons dat eens een weinig befpreeken. „ Wat is fchoonheid des Lighaams? Immers niets dan fchoonheid des Lighaams?Glans van een Hairfpeld, waar in eea ■ edel Gemoed geene groote waarde ftellen kan, Gy hebt ze u zélven niet gegeven, en gy kunt ze u zeiven niet bewaaren, weinig jaaren verder en zy is 'er niet meer. Ten anderen doet en nuttet zy in de huishouding niet veel. Gy kunt met een Gezichtje als melk en bloed geen beter Gebraad maken, gy : kunt met een paar Duiven-oogen uw kind niet beter wasfchen en kammen dan anderen: en wy leven in ons Huwelyk toch niet in de Maan, maar in ons Huis op de Aarde. Ook is het de fchoonheid eigenryk niet, die liefde wekt. Zy kan het Hoofd wel op hol brengen, maar waare hartelyke Liefde is aan ! haar niet gebonden. Bezie uwe Moeder; zy is niet meer fchoon, en evenwel bemint uw Vader haar zoo hartelyk, ea blyft zy zyn oogappel. ,, Een Ding, derhalven.dat in zig zeiven geene waardeheeft, dat Hechts kort duurt, dat in de Huishouding geen zonderling nut doet, en geene eigenlyke Liefde wekt: zodanig een Ding il  374 TlfOEVE VAN DEN SMAAK VAN ASMUS.' is fchoonheid. Meerder is ze niet, en ge moet op my niet boos zyn lieve Meisjes, dat ze niet meerder is. ' Ik wilde u zoo gaarne op dit ftuk vólkomen Capittelvast maken. Want 'er zyn 'er, die u anders onderrichten zullen, di» u 'omringen, vleien en bewonderen zullen. En dat mochte ü verleiden, om hoog van de fchoonheid te denken, en u be•weetien om ook op allerlei kunstgroepen bedacht te zyn, om de Uwe in het voordeeligfte licht te vertoonen, 't geen my van u iam.i.eren zou. Schoonheid en Onfchuld zyn gelyk twee fchaalen aan eenen Evenaar: naar mate de eene in uw Gemoed ryst, daalt de andere. En dat weeten veelen uwer vleiers , en verheffen even daarom by u de fchaal der fchoonheid zoo hoog , Idat de andere, die der onfchuld, geheellyk zinken moete. ■EenUen gaan nog verder, en zoeken u kuischheid en zedigheid ' als Zottemy en Bygeloof af te fchilderen. Maar, vlied tien Man die dat doet ! Al ware hy met Goud en Edelgefteenten omhangen, hy is een Booswigt. Hy is een vergiftigende 3ï.atelflang."De Natuur heeft hem wel van den Ratel verfchoond, wyl zy zig op zyne Gaven en Befcheidenheid verliet; maar by was die grootmoedige behandeling niet waardig, en verdiende 'er eene ro draagen; ik ftak ze hem gaarne in zynen Hairzak , of hing 'er hem eene aan het oor ten einde, waar h y k'oomen mocht , zelve zig vooraf aan te kondigen, en tegen zi/ne komst te waarfchouwen. „ Onfchuld des Harten is de rykfte fchat en het uitneemendfte fieraad der Vrouwen, en weet het: 0:ifchuld heeft haaren eigen Bieichermëngel, die u altyd verzelt en over u waakt, zoo lang gy onfchuidig zyt. Mishaag hem niet! en geloof toch, dat, wanneer deze van u wykt, ook uw Geluk van u geweeken is. „ Meisjes, ik kenne uwe waarde! Ik weet wat gy voor een Man wezen kunt, indien gy willens zyt of immer befluit u aan een Man te geven. Gy zyt hein eene edele gave Gods , gy ttikt en zegent zyne dagen; hy zy ryk of arm, gy zyt zyn tr oost en de blydfchap zynes Levens. Gy zyt been van onze u eenen en vleesch van ons vleesch , en daarom beweegt zig niyn hart irr myn binnenfte , wanneer ik u aanzie of aan u denke „ Nu,KY zyt in de wereld en moet er door, wat ookuwL.ot en'uwe Roeping zy. Gaa in vrede , en zie niet veel agter of om u heenen. „ En de Engel der Onfchuld begeleide u!" (*) Oe Oorrinaen, welken die zo.u-t van welopgevoedde Heeren , ten Wttlge va.i d::ii recluichapen en mannelyken Nederlander, thans dragen , kuiiiiien u.isT hiep de plaats van zodanigen Ratel vervullen; 't is waar, men hoort ze niet, maar men ziet ze nochtans verre genoeg vooruiti cn waar men dezelve blinken ziet , mai> men dat wel doen gelden voor «ene waarschouwing, en wezen op zyne hoede. Vt  DE GEHEIME SCHRYFKÜN5X. jj^g Dé geheime Schryfkunst of Briefwisfeling , dat is, de kunst om eikanderen alles, wat men wil , in allerhande Taaien te fchryven, zonder dat een derde , al verjiaat hy de kunst eok, ooit kan ontraadzelen, wat men eikanderen gefchreeven heeft, nieuw uitgevonden, duidelyk ontvouwd en ten.algemeenen nutte bekend gemaakt, door een geoefend Liefhebber. Te Rotterdam, by J. Broukhorst, C. van Wolfsbergen, C. van den Dries, en J. van Santen. In Svo. 60 bl. behalven een Voorbericht van 6 bl. Daar het dikwyls van zeer groot belang, zoo voor geheele Volken , als voor byzondere perfoonen , is , dat de in« houd van fomniige Gefchriften of Brieven niet oiiderfchept of ontdekt worde ; hebben veeien zich 'er op toegelegd, om .verfchillende foorten van geheim Schrift uit te vinden; doch veele van die, zoogenaamd geheime, Schryfmanieren hadden het gebrek, dat men de inrichting daarvan, met eenig nadenken en vergelyken , ligtlyk raaden kon , en dus, zo men* de wyze van uitvinding ontdekt hadt , het geheim geheel eit al verdween. Dit echter vindt geen plaats by de bovenaangekondigde Schryfkunst , en nog eene . andere , waarvan de Schryver van dit Stukje in hét Voorbericht gewag maakt, en welker geheim berust in het bezit van gelyke Exeraplaaren van een wilkeurig afgefproken Boek , by, de correspondeerende perfoonen ; Keilende men dan in den Brief voor elk woord drie Cyfers, waarvan de eerfte de bladzyde in dat boek, de tweede den regel, en de derde het bedoelde woord aanduidt; terwyl men daarby , nauwkeurigheidshalve, ook affpraak maaken kan, omtrent de affcheiding - tekens voor ieder getal en elk byzonder woord. Deze manier van geheim fchryven," (zegt de Schryver in zyn Voorbericht) „ is zekerlyk zoo veilig, als die ik ver„ volgends zal opgeeven; naardien het niet ligt te raaden is, over welk Boek men overeengekomen zy ; maar op verre „ na zoo verkieslyk niet , gelyk elk terftond zal zien : wanc „ vooreerst kan men in dit geval de Correspondentie ilechts in „ eene enkele Taal houden , ten tweeden kunnen 'er woorden „ genoeg in de Briefwisfeling voorkomen , die in het gekozen „ Boek niet te vinden zyn, terwyl de Schryver 'er ten rninftert „ zomtyds lang na moet zoeken ; en hoe langwylig zoude „ niet het fchryven en opzoeken vallen voor den Schryver , „ maar ook het opzoeken en leezen voor den ontvanger, wil„ de men ten derden , ter verhoeding van het tweede geval, ,, niet voor geheele woorden , maar voor lettergreepen , of „ zelfs voor enkele letters, drie getallen plaatfen." En, in de daad, de geheime fchryfwyze, die de vindingryke Op-  $?6 UB GEHEIME SCHItYFKURST. Opfieller in dit Boeltje voorftelt, is de algeraeenfte, volkomenfte, en gemaklyklie voor den Brief • fchryver en Brief- ontvanger, die, voor zoo veel wy Wteten, tot nog töe is uitgevonden. Men dient by dezelve Ilechts onderling een woord, het> zelfde welk, al is het ook maar eene enkele letter, ('t welk de Schryver het keurwoord, of de keurletter, noemt) te bepaa. len, behalven de letter z, (want met deze is het geheime Schrift oubeftaanbaar) en dan kan men naar eene algemeene Tafel voor het geheel a, b, c, of naar byzondere Tafels, alleen voor de letters van het keurwoord vervaardigd, de Brieven gemaklyk tot derzelver waaren inhoud overbrengen. Tot een voorbeeld zullen wy, volgens dit Boekje, de aan» fpraak : Myn beste Vriend! naar het keurwoord vox, in geheim Schrift overbrengen. De Tafel hiertoe is de volgende * Taallyn «K!^S.|il£.£|3.'i|&!liiii!2!l0-i' i|f I s( t 'U I V WlX V Z g y. si ï. t l EESEiSEïEE ™ üló~ i p i duidelyk hy leerde, dat wy den Vader moeten aanbidden in geest en waarheid, hoezeer, ingevolge van zyne lett. 1799. no. 9. B b komst  378 G- BONNET komst in de waereld, het zwaare juk der oude Wet met eenen ligteren last verwisfeld is , de twee Plechtigheden door Hem zynen navolgeren ter onderhoudinge voorgefchreven, toonen, buiten tegenfpraak, dat hy de redelyke overtuiging des Verftands, den yver van een getroffen Hart, ook door de aandoeningen der Verbeeldinge wilde onderfteunen,en derzelver werkzaamheid tot een heilzaam einde leiden. Hoeveel noodzaaklyker was deeze voorzorg omtrent de Ifraëlieten, toen zy eerst uit de flaaveniy verlost wierden , welke hen zo lang gedrukt, en by verre de meesten genoegzaam alle fpooren van verlichtinge, van de edele godsvrucht huns grooten Stamvaders, had uitgewischt. Een Godsdienst zonder Iterk in het oog loopende en krachtdaadig op de Verbeelding werkende Inftellingen zoude boven hunne vatbaarheid, en daardoor te eenemaal ongevallig voor hun geweest zyn. Van alle kanten omringd, gelyk zy waren, door Afgodifche Volken, zouden zy fchielyk derzelver zinnelyken eerdienst, met alle belachelyke, vuile en onmenschlyke plechtigheden, gevolgd hebben, indien daartegen niet voorzien ware door in hunnen eigenen Godsdienst een aantal verrichtingen in te ■vlechten , welke tevens hunner Verbeeldinge bezigheid konden geeven, en hunnen geest van den dienst der Afgoden verwyderen. Dit is menigmaalen aangetoond: en de geleerde spencer heeft, in zyn Werk, de Legibm He» braorum Ritualibus, zich byzonder toegelegd, om te doen zien, dat de plechtige Wetten vooral gefchikt waren om den Afgodendienst buiten te keeren. In zo verre is men het eens. Maar moeten ook de ingeftelde Plechtigheden, Offeranden, Priesters met hunne verrichtingen, enz. aangemerkt worden als eigenlyke voorbeduidfels en voorgefchikte Afbeeldfels van den Mesfias, van de tyden des INieuwen Verbonds? Zo denken veelen, de meesten onder de Christenen. Ter ftaavinge van dit gevoelen beroept men zich wel op eenige weinige andere plaatzen uit de Schrifter* der Apostelen, maar voornaamelyk op den Brief 'aan de Hebreen. Niet te vreden met de bykans geduurige Vergelyking van het Oude Verbond met het Nieuwe, in dien Brief te befcbouwen als eene bloote Vergelyking of Tegenftelling, om de voortreffelykheid van het laatfte te beter te doen uitkomen, de Christenen uit de Jooden daarvoor te gevoeliger te maaken, en hen de op banden zynde vernietiging van den Tempel en Tempeldienst, waaraan zy nog zo fterk verkleefd waren, te  over de hebreen. 379 te gemaklyker te doen draagen: hiermede niet te vreden, beweert men , dat de Inftellingen der Oude Wet eene foort van Afbeelding, of, indien men wil, van zinnebeeldige Voorfpellingen waren van hetgeene by de oprichting van het N. Verbond zoude gebeuren. De oude Ifraëlieten hadden dus in hunne offeranden eene fïguurlyke voorftelling van den verzoenenden dood des Verlosfers, enz. Het is hier de plaats niet de redenen by te brengen, waarvan men zich bedient om dit gevoelen te bevestigen , de fchriftuurplaatzen te onderzoeken , waarop men zich beroept, of de zwaarigheden te overweegen , waaraan de ftelling onderhevig is. Wy zouden dan in een godgeleerd gefchil moeten treeden, waartoe wy noch lust noch ruimte hebben. Eene enkele aanmerking waagen wy. Indien de Mofaifche Inftellingen waarlyk zulk eene voorbeduiding bedoelden, dan is het uiterften vreemd, dat noch in de Boeken van moses zeiven, noch in die der Propheeten, die bedoeling ergens wordt te kennen gegeven. Terwyl de Komst, de Prediking, het Lyden van den messias duidelyk voorfpeld worden, leezen wy nergens, dat de Inftellingen der Oude Wet bedoelden deeze dingen den Ifraëlieten zinnebeeldig voor te ftellen, hunne hoop daarop te vestigen. Wordt het dan ten minften niet waarfchynelyk , dat men de Vergelykingen en Toepasfingen , welke wy, vooral in den Brief aan de Hebreen , ontmoeten, eerder hebben te ftellen op de lyst van die «.xMyooti^a., waarvan de Apostel fpreekt gae. IV: 24, wairvan hy daar ter plaatze een zo aanmerkelyk voorbeeld geeft, en waarmede de Jooden van zynen tyd zo fterk waren ingenomen? Dan hoe men hierover moge denken, dit is het gevoelen niet van onzen Schryver, die de Leere van Beelden en Tegenbeelden, in dien zin, welken men 'er doorgaans aan geeft, ernftig voorftaat. Men leeze welk gedeelte zyner Verklaaringe men verkiest, overal is dit het heerfchende denkbeeld. Eén ftaaltjen zullen wy Hechts, met eenige verkorting, bybrengen, waaruit de Leezer tevens des Hoogleeraars trant van fchryven en verklaaren zien kan. Gezegd hebbende , dat „ het Priester werk van „ aSrons zonen zich bepaalde tot iets voorbeeldigs, niet „ tot de zaak zelve, die door den Tabernakel, met het „ geen daar in was, toen werdt afgefchetst, maar alleen ■ tot het voorbeeld , tot de fchaduwe daar van ...." Bb z ver-  gfio G. bonnet t vervolgt hy, bl. 39, in deezer voege. „ Dit nu bevestigt „ de Apostel nader, als hy zegt, gelyk moses door God,, lyke aanfpraak vermaand was, als hy den Tabernakel „ volmaken zoude, want ziet, zegt hy, dat gy 't alles „ maakt naar de afbeelding , die u op den berg getoond „ is. [Heb. VIII: 5.] „ Hy heeft hier het oog op 't geen verhaald wordt „ Exod. XXV „ Geduurende dezen tyd [van het verblyf van moses I „ op Sinai] werden hem verfcheiden bevelen gegeven, ; „ aangaande het Priesterdom en de bedieninge der Hei„ lige dingen. Maar in het byzonder werdt hem een „ voorfchrift van den Tabernakel gegeven, en wel zoo, s „ dat hem, tevens, een afbeelding vertoond werdt, van „ zulk een draagbaar Heiligdom, en van het geen, daar „ toe behooren moest. Hierna zegt de Heere [hier wordt „ Exod. XXV: 9 aangehaald] ... en in het laatfte vers \ „ ... zie tcc, dat gy het maakt, naar haren voor heelde, het welk u op den berg vertoond is. „ Moses dan .... moest een Tabernakel, een paleis, „ voor God , als Ifraëls Koning, .... maken; volmaken, j „zegt onze Apostel, nadien dit werk niet alleen begon- i nen, maar ook, door zynen dienst, en onder zyn op„ zicht, voltooid moest worden. „ Dan, geen eigen goedvinden .... mogt hier plaats „ hebben Van Gods wege kreeg hy .. een bevel, om alles te maken, naar de afbeelding, die hem ver„ toond was. I „ Hier vraagt men, hoedanig deze afbeelding moge „ geweest zyn ? Dit kan men , in byzonderheden , niet „ bepalen: evenwel, over het algemeen, is deze vraag „ van belang , om den Apostel wel te verdaan. Hy hadt geleerd, dat de Tabernakel een voorbeeld en een „ fchadüw van iets Hemelsch 'was De vraag is, • „ die afbeelding, welke aan moses, op den berg, ver„ toond is , was die het hemelfche, daar paulus van „ fpreekt, of was die daar van onderfcheiden? . „ Zo die het zelfde was met het hemelfche, dan fchynt „ te volgen, dat 'er geen zichtbare vertoning van iets, „ op den berg, geweest zy, maar dat moses, door eene „ Godlyke ontdekking aan zyn verftand, inzien heeft ge„ kregen, in dat hemelfche, waar van paulus fpreekt; „ en dat hy, vervolgends, door den Geest van God is „ be-  over de hebreen. 38l „ beftuurd geworden, om een aardsch Heiligdom te ma„ ken, 't welk, ten voegzame fchets van die geestlyke „ en hemelfche zaken, verftrekken kon. „ Doch de letter van den tekst verpligt ons te denken „ aan eene, voor moses oog zichtbare, afbeelding van „ eenen Tabernakel .... op den berg, gelyk zoo even „ ... gezien is. Zullen wy dan zeggen, dat die afbeel„ ding, naar welke de Tabernabel gemaakt werdt, dat „ Hemelfche zelve was, daar paulus van fpreekt? Maar „ dan komen wy tot eene verklaring, die met des Apos„ tels onderwys in het geheel niet ltrookt. Want, de „ Hoofdzaak, in dit gedeelte van zynen Brief, is deze, „ dat het oude Heiligdom, met hetgeen daar in verricht „ wierd, voorbeeldig was, met opzicht tot de Kerk, en „ den Heere christus , het Hoofd der Kerke. Doch „ volgends deze uitlegging , zou de Tabernakel Hechts „ een afbeelding en fchaduwe geweest zyn van eenige „ ... voorbygaande vertoning, met welke moses, op den „ berg, verwaardigd wierd. „ Ik voeg my dan by die Uitleggers, welke denken, „ dat moses , ja eene zichtbare vertoning heeft gezien „ van den Tabernakel ... (ten einde hy, naar die fchets, „ een Heiligdom onder Ifraël zou oprichten;) maar te„ vens, dat hy eene ontdekking heeft gekregen van dat ,, Hemelfche , 't welk door die afbeelding, welke hy „ zag, betekend wierd, en het welk, ook door den Ta„ bernakel, (naar die afbeelding ingericht) ... tot onder„ richting der Kerk, moest betekend worden. „ Hoe nu deze byzonderheid, aangaande Gods naauw„ keurige bepaling, omtrent den Tabernakel, en wel, „ met opzicht tot deszelfs geheimzinnige betekenis, ge„ heel aanloopt tegen het gevoelen van hun, die, in dat „ oude_ Heiligdom , en den geheelen plcgtigen dienst, „ ... niets anders, dan eene navolging van de plegtighe„ den . .. der Zabeërs en Egyptenaren, meenden te „ vinden, behoeft geen opzetlyk betoog." Wie de Schryver hier in het oog hebbe, weeten wy niet, daar hy niemand noemt. Indien hy fommige verachters van den Mofaifchen en Christelyken Godsdienst bedoele, wenschten wy wel, dat hy zulks had te kennen gegeven'. Wy weeten wel, dat driftige yveraars zulk eene befchuldiging tegen spencer, en die met denzelven van één gevoelen zyn, inbrengen. Maar wy weeten ook, dat zy dien doorgeleerden Man ongelyk doen. Om nu Bb 3 niet  38* g. bonnet, over de hebreen. niet te zeggen, dat, volgens spencer, ([de Legg. Hebr. Kitualibus-, Lib. I. Cap. Xl.) het affchaduwen van Verborgenheden en Hemelfche Dingen een der oogmerken was van fommigc Plechtigheden en Inftellingen der oude Wet, hoe kan men iets diergelyks iemand te last leggen, die de grootfte helft van zyn Werk belleedt om te~bewyzen, en door eene menigte van voorbeelden te toonen, dat veele Wetten tegen de Zeden en Leeringen der Zabc 'crs aangekant waren, en juist moesten dienen om de Ifraëlieten zuiver te houden van Afgodifche bygeloovigheden en van gemeenzaame verkeeringe met de Afgodendienaaren ? Wy hoopen daarom, van des Hoogleeraars befcheidenheid, dat zodanig zyn oogmerk niet geweest is ; maar wenschten wel, dat hy hier en elders wat meer de Schryvers aanhaalde, welken hy volgt of tegenl'preekt. Op de onderftelde geheimzinnige betekenis der Mofaifche Inftellingen zoude ook nog veel kunnen aangemerkt worden. Maar, gelyk wy reeds gezegd hebben, ons oogmerk is niet ons in een Godgeleerd gefchil in te laaten, en de bepaaldheid van onze ruimte verbiedt ons hier meer by te voegen. Aanmerkingen over het Euangclium van matth^us. Door BRoëRius broes. Te Leyden, by j. ,van Thoir, 1795. 1796. In gr. 'óvo. Proeve I—V. In den vloed der gefchriften , welke, by aanhoudendheid , ons toeftroomt, waren deeze Aanmerkingen als verzonken. Even als zomtyds lang verlorene dingen , kwamen ze, deezer dagen, uit de diepte opwellen. Straks greepen wy dezelve aan, om ze ter kennisfe onzer Leezeren te brengen. Blaakende yver voor de eere der ge- wyde Schriften van het N. Verbond , en gemoedelyke overtuiging omtrent de overgroote voordeelen, welke eene onpaitydige en Godsdienftige beoeffening van dezelve voortbrengt, waren de dryfveeren, die wylen den Leydenfchen Hoogleeraar broes , wiens vroegtydig fterven , als een ramp voor het Gemeenebest der Letteren, wel mag betreurd worden , deeze Aanmerkingen deeden in gefchrift Hellen en in 't licht geeven. Zy bevatten geene doorloopende Verklaaring, maar bepaalen zich tot uitgeleezene tcxten van de acht voorfte Hoofdftukken des Euangeliums van mattheus. De natuur en bedoeling is niet eenerlei. Nu eens zyn ze louter taal- of uitlegkundig, dan wederom  b. broes, over m att heus. 38 J om meer bepaaldlyk ingericht, om de eere en het gezag der Schriftuure te handhaaven, en tegen opfpraak te verdeedigen. Zomtyds ook viert de Hoogleeraar bot aan invallende gedagten, die met het onderwerp niet in onmiddelyk verband ftaan. Zoo meldt hy , onder andere, dat hem, onder het fchryven van zyne aanmerkingen over de Verzoeking van christus in de Woestyn, de wensch was ingevallen , „ dat een Dichter, die niet alleen de men„ fchelyke natuur, niet alleen het plan van God ten aan„ zien van zyne fchepfelen , maar ook de diepten des „ Satans bedagtzaam onderzogt had, de gefchiedenis van „ 's Heilands verzoekingen in de woestyn in uitvoerig „ Heldendicht maaien wilde." Hier en daar ontmoet men ook aanmerkingen van eene zedekundige bedoelinge. Allerwege vertoont zich de man van kunde, van oordeel en befcheidenheid, en vooral van een waarlyk godviugtigen inborst, wiens verkeerde opvattingen, derhalven, welke 'er de Leezer hier en daar mogt aantreffen, eene befcheidene behandeling verdienen. „ Luttel my bekommeren„ de," gelyk üroes zich ergens uitdrukt, „ of veelligt zommigen myn fchryven hier driest orthodox, daar „ heterodox , elders paradox zullen noemen , fchryf ik „ moedig ter neder, wat ik meene waar en gefchikt te „ zyn om onderzoekende en eerlyke ongeloovigen voor „ dien Godsdienst te gewinnen, dien de oneindige Wys„ heid onzes Maakers met de behoeften van 't Mensch„ dom op de allervolkomenfte wyze heeft doen overeen„ Hemmen." Hier en daar willen wy nu iets ter proeve mededeelen. Op matth. V: üo flaat deeze Aanmerking: „ Hoe ge- past en wigtig is de tegenftelling tusfchen, deeze en „ de onmidlyk voorgaande uitfpraak ! Een braaf man , „ maar niet verlicht genoeg om het belang van een of „ ander min wigtig gebod in te zien , zal wegens dee„ ze zyne dooling aanmerkelyke fchade lyden. Maar „ verderf wacht hem, die, het zwaarfte der Wet nalaa„ tende, zynen Godsdienst ten grootften deele in eene „ flipte waarneeming der mindere geboden doet beftaan. „ Dit was de groote misdaad der meeste Pharizeën." Geheel taalkundig en critisch is de volgende Aanmerking op H. V: 22. „ De Hebreen herhaalen menig„ maaien het nomen fubftantivum, daar zy zich van een „ pronomen konden bedienen. Matthceus volgt deeze ma„ nier van fpreeken in het tweede lid van dit vers, in Ub 4 „ plaats  3^4 15. broes „ plaats van uvra , ra ahx$u avrov 'fchryvende. Met deeze aanmerking voor den geest kan men verklaaren, hoe, „ Joh. X: 12, het pronomen «w, 't welk zeer zeker uit „ de pen van Johannes niet gevloeid is , in den text ge„ koomen zy. * Een kundig Leezer had hetzelve ter op„ heldering van « tt^utu , door Johannes naar Hebreeuw„ fchen fchryftrant herhaald, op den rand van zyn exem„ plaar aangetekend. Van daar is het op eene geheel „ verkeerde plaats in den text geraakt. Ten zy men lie„ ver denken wilde, en dit koomt my nog waarfchynly„ ker voor,dat zoo wel t« als eene randglosfc ,, is , en dat Johannes eenvoudig gefchreeven heeft: „ 'Er zyn gevallen , in welke de herhaaling van het „ nomen fubftantivum in plaats van het pronomen eene „ elegantie heeft, welke zich in alle taaien eveneens laat „ gevoelen. Men zie ten voorbedde Joh. XIV: io, n. ,, Indien de leezing o «-««jij Joh. 'X: 38 echt ware, „ zoude ik ook deeze plaats kunnen aanhaalen. In het derde of laatfte lid van dit vers heeft Mat. „ thajus uur* uitgelaaten. Eene ellipfis, zoo gewoon en „ zoo bekend, dat het geheel onnoodig is, dezelve met „ voorbeelden te bevestigen. Onze Overzettejs echter „ hadden dezelve in hunne Vertaaling moeten invullen." Stout, gelyk de Profesfor zelve gevoelde , dat dezelve by zommigen als zodanig konde worden aangezien , is de volgende Conjecluure. Hy fchryft over H. V: 45. „ Kin» ,, deren zyn hier navolgers. Ik onderneem niet, te be« „ flisfchen, of vioS Matth. XXIII: 31, dienzelfden zin al „ of niet hebbe. Zekerer acht ik het, dat men Lucas XI: „ 48, in plaats van v^us oixehpaTe usrav rx unftuf leezen moet: Mtit t* s^iot en, en gy zyt Chun) gelyk.' Dat een „ affchryver van «^9«>( trt, natuurt gemaakt heeft,is ligt „ te bevatten, en dat een ander, om den zin te verdui- , „ delyken , 'er bygevoegd heeft T« /«»•»««*, is even „ gemakkelyk te begrypen. Deeze gisting (vervolgt „ broes) is niets minder dan ftout, want 'er zyn hand- fchriften, in welke de woorden «»r. » t« of ge- „ heel ontbreeken , of door anderen vervangen worden. „ Onder de eerstgenoemden is, onder anderen, de merk„ waardige Codex Cantabrigienfis, door zommigen, naar „ myn inzien, al te laag gefchat." Van een zede- of, indien gy wilt, predikkundigen aart is de volgende aanmerking op de gebeurtenis, matth. VIII; 5-13-  ©ver. mattheus. 385 5—13. „ Met welke oogmerken heeft God deeze merk„ waardige gebeurtenis doen voorvallen ? Zy waren, naar „ myn inzien , de volgende: Vooreerst. God wilde de „ Goddelyke Zending zynes Zoons door een allerblyk„ baarst wonder bevestigen, en de aanzienelykfte Jooden „ van Capernaum, die den Hoofdman te wel kenden om p of zyn verftand of zyne eerlykheid te verdenken, tot „ het geloof aan Jefus en zyne leer beweegen. Ten twee„ den. God wilde, by de Goddelyke Zending zynes „ Zoons , deszelfs verdere voovtreffelykbeid in meer „ dan een opzicht met gelyken luister openbaaren. Ten | „ derden. God wilde in Galilaaa, waar Jefus zich meestI „ al ftond op te houden, het getal zyner vrienden, beI 5) gunftigers, befchermers vermeerderen. Men vergelyke I „ Joh. IV: 46 en verv. Ten vierden. God wilde, ge| * lyk door menig ander middel, zoo ook door dit, de I „ Heidenen zelve tot het geloof aan het Euangelirm opI „ wekken. Ten vyfdcn. God wilde den onkundigen \ „ trotfchen, weerfpannigen Jood verlichten, vernederen, | „ tot lieilzaame jaloe'rschheid verwekken. Eindelyk. God K, wilde de braafheid en van den Heidenfchen Hoofdman, I „ en van zynen eerlyken , trouwen dienstknecht met „ een heerlyk blyk van zyn genadig welgevallen achter„ volgen. „ Hoe leerzaam (voegt 'er de Hoogl. nevens) is deeze „ Gefchiedenis voor Heeren en Vrouwen, Dienstknech„ ten en Dienstmaagden ! Indien éénheid van onderwerp „ eene eigenfchap is van eene goede, menschkundig-in„ gerichte toepasfing, zoo zou men, over deezen text pre; „ dikende, deeze aanmerking zeer voegzaam ten grond1 „ flage eener allerbelangrykfte toeëigening leggen kun„ nen." I Uit eene vry uitgebreide Aanmerking, op het zonder;3mg voorval, matth. VIII: 28-34, zullen wy alleen■yk het volgende, dat ook by zommigen het voorkoomen |van ftoutheid konde hebben, overneemen. „ Matth^us l „ verkort en verbetert hier zyne beide voorgangers. De |„ verkorting ziet elk, die de drie Euangelisten inziet, |„ De verbetering fpeurt men in de opgave van het gep, tal .der bezeetenen. Marcus is zoo weinig, als zyn |j, voorganger lucas, boven alle gevaar van dopling verheem> ven geweest. Zoo ver hy de berichten en/aantekeningen „ van petrus gevolgd heeft , was hy voor dat gevaar ! j, veilig. Doch hoe menig voorval zal 'er in 't leeven B b g „ van  386 b. broes, over mattheus. „ van jesus geweest zyn, waaromtrent de berichten en „ aantekeningen van dien Apostel hem onkundig gelaa,, ten hebben. By zulke voorvallen verliet hy zich ten ,, deele op lucas , ten deele op andere befcheiden. „ Dank zy gooe, die matth^us, eenen Apostel, ver„ wekt heeft, om de onnaauwkeungheden zyner beide „ voorarbeideren te verbeteren." Tot berigt der Leezeren diene, dat deeze vyf Proeven te zamen twee honderd twaalf bladzyden letterdruks beflaan. Proeven mogen zy dus te regt heeten; doch Proeven tevens, die zommigen ftoffe tot verder naadenken kunnen geeven. Nagelalene Leerredenen van j. van loo , in leven Predikant te Ootmarfum. Hde en laatfte Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1798. In gr. 8vo. 357 bl. Dertien , of, veelligt, veertien Leerredenen (want de eerfte koomt ons voor, niet agtereenvolgende te zyn uitgefproken) bevat dit laatfte Deel der thans afgegeevene nagelaatene Schriften van den fierlyken, hoewel nu en dan eenigzins zwellenden, van loo. Belangrykheid van onderwerpen, zaaklykheid van inhoud, duidelykheid van voor.lragt, ernsthaftigheid van toepasfinge , en 't geen de leezing van dusdanige opftellen verder kan veraangenaamen en tot nut doen gedyen , onderfcheiden wederom deeze Leerredenen in trap en maate, die dezelve, bo-' ven zeer veele andere, eener aandagtige leezinge aanpryzen. Zie hier de lyst der titelen. Paulus voor felix. Dc flaaverny der Zonde. De onverfchilligheid in den Godsdienst. Het doen van Gods wil noodzakelyk ter Zaligheid. De kennis van jesus opgemaakt uit het doen van zyn wil. Het Avondmaal een Vereenigingsband, en eene Opfpooring tot Liefde. De Beweldadigde. Wie God dient, dient zig zelf. De pligt van verfterken. De Langmoedigheid. Dankt God in alles. Elias Gebed om geen Regen. Ons onderhoud is het werk van God. Behalven deeze onderwerpen , ontmoet men nog, ten ilotte van dit Deel, eene korte Verhandeling, de Dramali fche fchoonheid der heilige GcfcHcdenisfen betiteld; zynde een betoog, boe eene aandagtige opmerking, die, in de werken der Scheppinge, behalven wysheid en weldaadigheid, waare fchoonheid doet erkennen en bewonderen, even dit zelfde in  j. van loo, leerredenen. 587 in de heilige Gefchiedenisfen ontwaar wordt. Ter proeve ftaat van loo in 't byzonder ftil op de Gefchiedenis der Geboorte van jezus christus. Zyn oogmerk is, om te doen zien, dat, gelyk in een natuurlyk kunstmaatig Tooneelftuk, of liever, indien gy wilt, Drama , te midden van de menigvuldigheid en verfcheidenheid van voorwerpen, de Eenheid wordt in 't oog gehouden, dit zelfde in de Gefchiedenis van Jezus alkszins in 't oog valt. „ De menigvoudigheid (dus fchryft van loo) en eenheid is ia dezelve onovertreffelyk. Engel, Priester , Prkstavs , Ifraë'litifche Maagd, Timmerman , Herders, voo^naame Vreemdelingen, Herodes, het Sanhedrin, Gryzaarts, oude Vrouwen — het Volk, Jeruzakm, Nazareth, Bethlehem, Egypte, — Tempel, ftal — reize, vugt, verkondigingen, geboorte, daarftelling, verfchynmgen, droomen, nieuwe voorzeggingen , oude orakel-fpreuken — vriesdïchap, vyandfehap, wysheid, dwaasheid, armoede, rykdom, eere, fmaad, moord, Keizerlyk bevelfchrift — — eene kleine waereld van voorwerpen! — en evenwel is de eenheid onnavolgbaar, op welke dit alles doelt, met welke dit alles verbonden is — de ftille, Goddelyke invoering van den Zoon Gods en des menfchen ; de Mesfias ftil en Goddelyk daargefteld, den zoekenden bekend gemaakt, den vyanden ontrukt, het volk door wenken aangewezen.'''' Uit de Leerrede,paulus voor felix betiteld, willen wy nu iets ter nadere proeve mededeelen. Op de mannelyke voordragt van 's Apostels wysheid,beleid,kloekmoedigheid en andere hoedanigheden, by die gelegenheid ten toon gefpreid, zullen wy thans niet ftilftaan. Uit de Toepasfing hoore men den oordeelkundigen Redenaar het fchadelyk wanbegrip van zommigen te keer gaan, die, de natuur van het liefderyk Euangelium miskennende, den Allerhoogften zich onder eene hoogstfehrikwekkende gedaante voordellen, in de verbeelding dat zulks het rechte middel is, om tot bekeering te geraaken. Aangemerkt hebbende, hoe de prediking van paulus op felix geene gewenschte uitwerking deedt, hoewel deeze zeer bevreesd wierdt, vervolgt hy aldus : „ Laat dit u tot eene baak verftrekken myne vrienden, die overtuigd zyt van uwen j'ammerftaat, maar by deze overtuiging (taan blyft. Bloote vrees en fchrik, door het akelig voorftel van 's menfchen hoogst - rampzalige verwagting in de ziel verwekt, kan nooit een middel zyn om ons tot den dienst van God in Christus over te halen. En de naargeestige vrees voor de  383 J. VAN LOO de ftrafgerigten der Goddelyke Regtvaardigheid, is, op zig zelve gelaaten, onmogehk in ftaat om menfchen tot eene volvaardige gehoorzaamheid aan Gods bevelen te be« wegen. Vele menfchen evenwel, (dus gaat hy voort) die in een tegenovergefteld begrip zyn. Zy vei beelden zig, dat, hoe akeliger men zig de wraak van God vuorftelt, hoe fchrikkelyker denkbeelden men zig vormt over de grootheid en ftrafwaardigheid der zonde, hoe ysfelyker de voorftellingen zyn der helfche rampzaligheid, dat men dies te eerder tot berouw en leedwezen over zyne zonden komt, en dat men dus langzamerhand tot het geloof in Chris us komt. Maar (zegt van loo) dit" is een ongelukkig, rustverftoorend en wanhnopwekkend denkbeeld. Alle waare boetvaardigheid ontftaat uit het Geloof in Christus : en zonder dit geloof kan men geen zielverbrckend leedwezen over gepleegde wanbedryven hebben ; zonder dit geloof kan men dat vernederend ongenoegen over zyne ongeregtigbeden - door de voorftelling vcin het hatelyke, het fchandelyke, het ondankbaaie, het Godonteerende, 't geen 'er in de zonde doorftraalt, verwekt, in zynen boezem niet koesteren; zonder dit geloof zyn de ysfelykfte en zielverlcheurendfte wroegingen van een ontroerd gewisfe , de naargeestige moedeloosheid en hoopeloosheid, waar in men al bevende en fchreiende zyne dagen doorbrengt, waar in men fiddert voor de donderen en blikfemflitfen van Gods ontftoken gramfchap, ydel en te vergeefsch. Alle poogingen, derhalven, die gy aanwendt om uwen geest hoe langer hoe meer met fchrikwekkende derkbeelden van Gods felbrandende wraak op te vullen, en u onder het gevoel van den ysfelyk nedirdrukk^nden last van des Almagtigen toom als 't ware te verpletteren, zyn vrugtelooze arbeid en verfpilde moeite niet alleen, maar dienen zelfs om u in de kluisters van eene dolzinnige wanhoop vast te maaken. 't Is waar (zoo vervolgt onze Redenaar) overtuiging van zon-: denfchuld is zeer noodzaaklyk, en nooit zal een mensch tot den Gezegenden Verlosfer de toevlucht nemen, indien hy niet leevendig overreed is van de volftrekte noodzaaklykheid van dien heerlyken perfoon. Maar (vraagt hy) waar ftaat in het Goddelyk orakelblad de mate van deze overtuiging aangetekend: waar hebben de onfaalbaare Leeraars van het Euangelie geleerd, dat men zig eerst door allerleie akelige fchrikbèelden van Gods brandende wraak en zielvernielenden toorn op den oever der wanhoop  leerredenen. 389 hoop brengen moet? waar hebben zy geleeraard, dat men dag en nagt met het beweenen en befchreien dezer overtredingen door moet brengen, eer men tot Christus gaan mag? waar hebben zy gepredikt, dat men voor God als voor een alvernielend vuur vreezen, en zig voor zyne allerysfelykfte ftr.affen hoogst beangst moet maaken, eer men de beloften van vergeving om Christuswille mag geloof geven? Nergens Myne Hoorders. Verbant, ach verbant dan toch , overtuigde menfchen, dit fchadelyk vooroordeel. Kwelt uwe ziel toch niet langer met die akelige toneelen van Gods wraak; poogt geen oogenblik langer uwen geest af te folteren door allerleie pvnigende voorftellingen van Gods hoogstgeduchten toorn. Vermoordt uwen onfterflyken geest niet langer door eene nietsbeduidende wanhoop. Maar houdt veel liever het oog op de allesoverklimmende Genade Gods in Christus Jezus gevestigd. Poogt met dien Beminnelyken, dien Eerbiedwaardigen Verlosfer van een fchuldig menschdom bekend te worden," enz. Grondbeginfelen van de Opvoeding en hei Onderwys voor Ouders, Leermeesters en Opvoeders. Door aug. herm. jniemeyer, Confijloriaalraad, Profesfor der Theologie', en Opziener over het Koninglyk Padagogium te Plalle. Uit het Hoogduitsch vertaald door josué teissedre l'ange , Predikant by de Walfche Gemeente te Haarlem. Te Haarlem, by F. Bohn, 1799. In gr. 8vo. 294 , bl. Behalven de Inleiding van den Schryver en Voorbcricht van den Vertaaler. Een Werk van den beroemden niemeyer, eenen Man zo voordeelig bekend door zyne 'met recht hooggefchatte .Charadterkunde van den Bybel, kan niet misfen de aandacht tot zich te trekken en met gretigheid ontvangen te worden. Het Onderwerp, zo belangryk voor allen, die met de Opvoeding van Kinderen iets te doen hebben , zo gewichtig voor de algemeene Maatfchappy des Menschdoms, voor die van ons Vaderland in het byzonder, moet, by elk welgeplaatst hart, de oplettendheid en graagte verdubbelen. Wel zyn daarover niet weinige Schriften, en daaronder fommige van groote waarde, gedeeltelyk in het Nederduitsch opgefteld, gedeeltelyk uit andere taaien in de onze overgebragt, in het licht ge-  390 A. H. NIEMEYïR, geven. Maar de ftof is verre van uitgeput te zyn, en dit moet, behalven andere redenen, waarover wy hier niet behoeven uit te weiden, alle poogingen van verltandige en in dit vak geoefende Mannen dubbel aangenaajn maaken. De eenige vraag is, of de Hoogleeraar, in de uitvoering van zyn Werk, zynen te vooren welgevestigden roem hebbe ftaande gehouden ? Volmondig durven wy hierop ja antwoorden , voor zo verre wy uit dit Eerfte Deel kunnen befluiten. Op den titel ftaat wei geene melding van Eerfte Deel of Stuk; maar, by het leezen van het Werk, befpeurt men van zelve, dat 'er meer moet volgen, om het tot een volkomen Geheel te maaken; en de kundige Vertaaler zegt, in zyn Voorbericht, bl. XXII, „ dat dit ,, Eerfte Stuk met [door] niet meer dan nog twee Stukken, „ op zyn hoogst van dezelfde dikte , zal gevolgd wor- „ den." In dit zelfde Voorbericht, fpreekt hy nog van eenige verfchikking, welke hy ,, oordeelde te moe„ ten maken in de verdeling, welke door den Schryver gevolgd is." Om over de waardy dier verfchikkinge met zekerheid uitfpraak te kunnen doen, zoude men eerst het geheele Werk voor zich moeten hebben,en dan de Vertaaiing vergelyken met het Oorfpronglyke. Eene aanmerkelyke verplaatzing, in het Werk van iemand, die zo geregeld denkt als niemeyer , is eene ftoute onderneeming. Dan ftoutheid is niet altoos vermetelheid. En, zo veel wy tot nog toe zien, is zy hier te pryzen, en de verandering met reden gemaakt. Langen tyd hebben wy in beraad geftaan over de wyze, waarop wy ons verflag van dit Werk zouden inrichten. Gaarne wilden wy onzen Leezeren een taamelyk volledig bericht van hetzelve geeven* zo veel onze ruimte eenigzins toeliet. Ons eerfte befluit was een aaneengefchakeld Uittrekfel uit het geheele Werk te maaken, en dit den Leezer aan te bieden. Wy begonnen daarmede, en waren 'er reeds een ftuk weegs in gevorderd, doch befpeurden fchielyk, dat onze Schets, zoude zy geen bloot geraamte zyn, maar hierendaar iets hebben, dat naar zenuwen en fpieren geleek, veel te groot zoude worden, om zich binnen de ons geftelde paaien te laaten befluiten. En maakten wy haar zo beknopt, als tot dit laatfte noo-! dig was, dan zouden wy weinig meer kunnen doen dan den Inhoud van het Eerfte Stuk affchryven , zo als die voor het Werk zelve gedrukt is, van bl. XXVII tot XXXVI,  OVER DE OPVOEDING. gpj XXXVI, waarmede wy by den Leezer weinig dank behaald, en den Schryver geen recht zouden gldaan hébken Eindelyk kwam ons best voor, een zeer beknont verflag te doen van den inhoud en de orde des BoekV en dan hierendaar iets uit te kippen als een ftaal der" uitvoeringe. Hieraan zullen wy, naar waarfchynelykbeid. twee Uittrekfeis moeten befteeden. * Het Werk begint met eene Inleiding over de wederzydfche voordeelen der Huislyke en der Openbaare Qdvoedinge, en over de onontbeerlykheid van vreemde hul pe, buiten den arbeid der Ouderen, tot bykans alle odvoeding van den befchaafden ftand, waaruit dan de noodzaaklykheid van Leermeesters en byzondere Opvoeders voortvloeit. Deeze Inleiding wordt befloten met een Plan van het geheele Werk, volgens welk hetzelve in drie Deelen wordt afgedeeld durven hier niet bellis- lend lpreeken, ten minften niet zo lang wy het geheele Werk niet voor ons hebben, of deeze afdeeling de oorfpronglyke van den Schryver zei ven zy, dan die, welke de Vertaaler, volgens het bovengemelde, geoordeeld heeft te moeten maaken. Het eerfte houden wy, nogthans waarfchynelykst. — Hoe het zy, het vertaalde Werk loopt voort in de volgende orde. Het Eerjle Deel, dat in dit eerfte Stuk fchynt vervat te weezen , handelt over de Opvoeding of Vorming, van Lichaam en Ziel; en is verdeeld in Twee Boeken Het Eerfte Boek heeft tot Opfchrift: Wat men te verftaan hebbe door Opvoeding en Opvoedkunde, en welke beider doel en waarde zy. Schoon Lichaam en Ziel zich van zelve ontwikkelen ,, is echter hulp noodig om den mensch tot eenige befchaafdheid te brengen. Die hulp te verkenen is het werk der Opvoedinge, welke, in den gewoonen zin des woords, zich bepaalt tot den kindfchen cn jeugdigen leeftyd des menfchen op aarde, en beftaat in de ontwikkelinge der krachten , welke in de menschlyke natuure liggen. Want, gelyk de Schryver met reden aanmerkt, „ hoe vatbaar voor volmaking de men* „ fchelyke natuur wezen moge, door generlei konst kan „ iets in den mensch gebragt worden, dat in zyne na- „ tuur niet reeds ligt opgelloten." Het doel deezer Opvoedinge is Zedelyke Goedheid, met andere woorden, dat uit den Kweekeling een goed mensch gevormd worde. Deeze is de beste bepaaling, waarmede alle andere,voor 20 ver zy goed zyn, moeten Memmen, gelyk door den Schry-  59a A. H. NIEMEYER Schryver bewezen wordt. — Hierop volgen eenige aan* meikingen over de VerSeeling der Opvoedinge, de Theo. rie der Opvoedingsregelen en de waardy der Opvoedkunde. Eenige daartegen ingebragte Tegenwerpingen worden overwogen en opgelost. Die, waarop de Schryver het langst ftilltaat , wordt „ niet zo zeer tegen de Opvoed„ kunde in het algemeen, als wel tegen de nieuwe Pada„ gogiek of nieuwe Opvoedkunde ... gemaakt. Men vindt „ dezelve .:. ongefchikt en gevaarlyk voor jonge lieden, „ die niet voor ene denkbeeldige, maar voor de wereld, „ zo als ze is, moeien opgevoed worden. Zy moge ge,, fchikt zyn om haren kwekeling tot een mensch te vor„ men, maar zy is het geenfins om van hem een goed „ burger te maken," bl. ai. Na eenige aanmeikingen, welke Duitschland meer dan ons Vaderland betreffen, vervolgt de Schryver zyn antwoord op bl. 23. „ Daarenbo„ ven zou het ... nog altyd de vraag blyven, of de „ grondftelling ... dat men de kinderen eerst tot menfchen „ en dan tot burgers vormen moet, in de daad wel ... „ zo ongerymd zy, als ze fbmmigen in den eerften opflag „ voorkomt. ... Men is het toch O i'n de theorie daar „ over eens, dat het de menschheid of de redelyke natuur „ .. is, welke naar billykheid in eiken mensch geëerd „ moet worden, en dat alle proeven, die door Beheer„ fchers, Krygsoverften, Opperkerkvoogden, Wysgeren, „ en wie zy ... meer zyn mogen . . . zyn genomen .... „ om het ene gedeelte des menschdoms van zyne natuur„ lyke rechten te beroven, en het enkel als middel ter „ bevordering van andcrer oogmerken te misbruiken, ten „ hoogften te mispryzen, en .. in hare gevolgen allerge„ vaarlykst zyn geworden. Want daardoor werd het „ menschdom ten dele in deszelfs algemene befchaving „ achteruitgezet, ten dele ook het onderdrukt gedeelte „ ten laatften tot wanhoop, en door deze tot maatregelen „' gebragt, waarvan vele onfchuldigen de flagtoffers zyn „ geworden. Wanneer het dus der opvoeding algemener „ gelukken mag, aan ieder mensch, van den konings„ zoon af tot den boeren-jongen toe, deze ware natuur„ lyke gelykheid der menfchen .. te doen gevoelen; .... „ wanneer den hogere Handen achting voor de menschheid „ in de lagere, en den lagere gevoel van den adel hunner . „ natuur ingeboezemd wordt, zal daar door niet alleen „ de algemene verlichting veld winnen, maar tevens alle . „ regeringen zachter en alle ftanden gelukkiger worden.... „ Wan-  ÖVER DE 01'VOëDING» gp^ 5, Wanneer nu al die fchone aanleg der menfchelyke „ natuur in eiken kwekeling is ontwikkeld, zo is het ,,, ook te verwachten , dat de rede daarby het allerminst „ verwaarloosd zal wezen. Maar de redelyke mensch „ zal ongetwyfeld ook de beste burger zyn , en voor de „ maatfchappy .. de nuttigde wezen. De rede ... zal „ voor eerst in hem alle driften , en bepaaldelyk die „ naar vryheid en onafhangelykheid, in teugel houden (*'). „ Zy zal hem leren inzien, dat de mensch niet alleen *, natuurlyke rechten heeft, maar dat ook maatfchappe„ lyke pligten op hem rusten, en dat hy zich door de „ plaats hebbende gefteldheid der zaken en omftandighe„ den , waar onder ook de regeringsvormen behoren, moet „ laten voorfchryven de wyze, waar op hy aan die „ pligten^ten meesten nutte van het algemeen voldoen „ kan. Zy zal hem de gehoorzaamheid aan de wet lig,, ter maken , zónder van hem een geest van (laaffche onderwerping te vorderen. Hy zal alzo in eiken toe„ ltand zyne eigene vryheid ftaande houden , ene rede„ lyke vryheid rondom zich bevorderen , en met dat al „ toch nog verre daar van verwyderd blyven , om alle „ betrekkingen om hem héén te veranderen en de dade„ lyke wereld met ene denkbeeldige te willen verrui„ len." Het Twecle Boek behelst de Grondbeginfelen der Opvoedkunde, en heeft Twee Afdelingen, welker Eerfte handelt over de Lichamelyke Opvoeding. Na eene korte aanmerking over het gewigt des onderwerps, en het aanwyzen van eenigen der voornaamfte Schryveren, welken men daarover met de meeste vrucht kan raadpleegen, gaat de Hoogleeraar over tot de Verhandeling van dé groote hoofdpunten, waarop men in de lichaamlyke Opvoeding heeft acht te geeven. Deeze allen op te tellen is niet noodig , alleen zullen wy 'er van zeggen, dat in § 25 -29 zeer nuttige aanmerkingen voorkomen , over de noodzaaklykheid van gepaste beweeging , om het lichaam vlug en fterk te maaken, gelyk ook over de daartoe best gefchikte oefeningen, en dat de Schryver, na in (*) Door dit in teugel houden moet men niét verftaan uitrooien of vernietigen. De zamenhang van des Schryvers woorden toont genoeg, dat hy enkel bedoele binnen paaien houden, en tot de rechte einden aanleggen. Rec. LETT. I799. NO. 9, CC  I 394 A. H. NÏEMEYER in § 30 vat; de matiging der gemoedsaandoeningen in hef algemeen te hebben gefproken, in de volgende breeder handelt over het bewaken der voorttelings-di ift in het byzonder. Wy kunnen hierin hem niet volgen. In een Werk, gefchikt ter onderrichtinge van Ouders en Opvoeders, moest dit tedere onderwerp met eenige uitvoerigheid behandeld worden, vooral in eene eeuw, waarin een lichaam en ziel uitputtend kwaad, en dat meestal zo bezwaarlyk in tyds te ontdekken is, zo verwoestenden voortgang heeft gemaakt. De Twede Afdeling van dit Boek heeft tot haar onderwerp de befchaving der ziel, en is verre de grootfte. Zy is weder verdeeld in drie Hoofdftukken. Het Eerfte Hoofdftuk handelt over de vorming van het kennisvermogen of verftandelyke opvoeding. Na aangemerkt te hebben , dat het laatfte doel der opvoedinge is de volmaaktheid der ziel, en dat ,, dit doel bereikt „ wordt, als de ziel, door ene eenftemmige befchaving van „ alle hare krachten, tot ene vrye werking der rede, on,, der den beftendigen invloed van zuivere zedelykheid, zo „ ver mogelyk is opgeleid," zegt de Schryver, § 39 env. dat de atgemeenftc regel, by de vorming van het ken„ nisvermogen te volgen, is den loop der Natuur nauw „ keurig in acht te nemen en denzelven in allen opzichte „ getrouwelyk by te blyven J' en verklaart zich met reden, tegen het al te vroegtydig geeven van eigenlyk onderwys, vooral in zaaken , waarvan de kinderen nog geen denkbeeld kunnen maaken, als hetgeen Hechts „ ene on„ tydige rypheid" kan voortbrengen, „ welke niet zel„ den naderhand door ftaan blyven of achter uit gaan „ geftraft wordt." Daar nu de natuur ons de eerfte gewaarwordingen bezorgt „door de uiterlyke zintuigen, op ,, welke de uiterlyke voorwerpen werken," volgt hieruit § 42 „ dat de opvoeder voor de volkomenheid der zin„ tuigen allereerst te zorgen heeft ... gedeeltelyk door „ dezelve by hunne natuurlyke volkomenheid te bewa,, ren , deels door deze te vermeerderen." Hierover wordt in verfcheiden onderdeden gehandeld, ten opzichte zo van de uiterlyke zinnen, als, § 46 env., van den inwendégen zin of „ het vermogen om zich veranderin,, gen en toeftanden als de zyne voorteftellen , of zich „ zyner gedachten , zijns gevoels , zyner begeerten en „ gemoedsbewegingen bewust te worden." Uit het volgende blykt, dat dit betekene bewustheid van en op- merk-  OVER DE OPVOEDING. gQ£ merkzaamheid op zynen inwendigen toedand, dén grond der zelfskennisfe; maar misfchien had de Schryver of Vertaaler zich wel wat duidelyker kunnen uitdrukken. Op de Zinnen volgen de Verbeeldingskracht, het Geheugen en het Verftand. Na by dit laatfte aangedronw-n te hebben op het bevorderen van de duidelykheid der denkbeelden, heeft de Schryver § 54 eenige aanmerking over de oefening der taal met opzicht tot de vorming van het verftand. „ Het verfland," zegt hy, „ kan niet denken „ zonder tekenen. Onder alle tekenen zyn die der taal „ de meest volkomene. Alles, wat aan een voorwerp „ wordt waargenomen, alle handelingen,... betrekkingen „ en evenredigheden , laten zich do°or gearticuleerde to„ nen aanduiden. Op de fpraak der kinderen acht te „ geven is des een ... middel ter bevordering van „ de duidelykheid der denkbeelden. Wie heeft niet met „ — verwondering de ongelooflyke vorderingen , zelfs „ van de zwakde kinderen bemerkt, zodra zy beginnen ,, te Ieren fpreken, en door de woorden, als zinnelyke ,, voorftellingen, die met de denkbeelden verbonden zyn, „ deze, die tot dus verre ogenblikkelyk verdwenen, te „ onthouden, en ze in hunne verbeelding en in hun ge„ heugen te prenten? .... Indien.., gelyk de gefchiede„ nis leert, het verftand van gehele Natiën Hechts in „ evenredigheid met hunne taal befchaafd is, zo kan men „ met recht ook omtrent een enkel mensch befluiten , „ dat, hoe groter zyne vaardigheid in het verftaan en „ gebruiken der tale. is, des te volkomener ook zyn ver„ ftand wezen zal. Hy zal door den rykdom van woor„ den, dien hy zelf bezit, aan iedere voorltelling, die zyne „ ziel bezig houdt, enen naam weten te geven, en tevens „ ook veel vatbarer zyn voor de mededeling van ande„ rer. denkbeelden. Men zal hem alles zo duidelyk kun,, nen maken, als of hy het zelf had gevoeld. Ten einde „ nu dit te bevorderen, moet men reeds by kinderen el„ ke zaak met haren rechten naam noemen, en wanneer „ zy enen verkeerden gebruiken , hunnen' misflag aan„ flonds verbeteren. Men moet hen opmerkzaam maken „ op de fouten , die anderen in hunne uitdrukkingen be„ gaan." Maar zoude dit hen wel niet eens vitziek en bedilzuchtig kunnen maaken ? Ten minden moet dit middel met groote behoedzaamheid 'gebruikt worden. Volkomener behaagt ons het volgende. „ Men moet hen, „ wanneer zy iets leren, den zin van ieder woord, dat c c a „ zy  I gt)6 A. Hi NIEMEYER „ zy niet goed kennen, laten verklaren ; en eindelyk , moet men, zo veel het immer mogelyk is, zorgen, !, dat zy het allermeest Hechts in gezelfchap van zulke menfchen zyn, die goed fpreken. Het befchaven van „ de fpraak der kinderen moet zich dus geer fins alleen „ tot de uren van onderwys bepalen. Het gewigtigfte „ behoort reeds in de vroegere jaren gefchied te zyn.' m Eenige aanmerkingen over het verfchil der ver ft an- delyke vermogens van de 'Jeugd, en het beproeven d&rzeiven, fluiten dit Hoofdftuk. Het Twede handelt Over de vorming des gevoelvermogens of gevoelvormende Opvoeding. De Schryver verdeelt dit onderwerp in Zinnelyk Gevoel - Gevoel voor de ge- noegens die uit kennis en waarheid ontftaan Zede- lyk Gevoelvermogen — Godsdienftig Gevoel, — en Gevoel voor het Jchone en verhevene. Ongetwyffeld zullen onze Leezers wel begeerig zyn te weeten, hoe een man van Mümeyeu's braafheid,'kunde en doorzicht, oordeel e over j het vroeg ydig aankweeken van het Godsdienftig Gevoel. , Van hetgeene hy daaromtrent zegt, zullen wy een zeer beknopt verflag geeven; want ons Bericht begint reeds wyder uit te loopen dan wy ons hadden voorgefleld. i „ Daar," zegt hy , bl. 143, „ het zedelyk gevoel onge- . „ lyk vroeger in kinderen ontluikt, dan het godsdienftï- „ ge, en zy veel eerder ene geheime goed- of afkeuring, „ befchuldiging of verontfchuldiging in hun gemoed ver„ nemen, dan zy de behoefte gewaar worden om den „ eeilten oorfprong dezer inrichting, of de hand op te „ zoeken, die deze wet in hun hart gefchreven heeft, , „ zo zoude men de orde der natuur omkeren, wanneer I „ men eerst het godsdienftig en daarna het zedelyk ge„ voel wilde befchaven. . .. Zy moeten eerst die genen „ achten, liefhebben, dankbaar en gehoorzaam vereren, „ en vertrouwen leren, die zy zien, eer zy allé die ge.,, voelens op hem overdragen , dien zy niet zien. Maar „ dewyl het eerfte by ene goede opvoeding niet moei„ lyk te bereiken is , zo zal het ook zo zwaar en ook „ zo laat niet eerst mogelyk zyn , om tot het andere „ over te gaan," enz. „ Zodra [bl. 145] de jaren der „ blote , der byna dierlyke, zinnelykheid voorby zyn , „ verftand en rede zich, hoewel nog maar langzaam en „ zwak, beginnen te ontwikkelen, ... inzonderheid, wan„ neer het geweten begint te fpreken, beginne men ook „ een proef te nemen om kinderen in onzienelyke dingen „ be-  OVER DE OPVOEDING. 397 „ belang te leren (tellen. Dit nu gefchiedt door de „ mededeling van het denkbeeld ener eerfte onzichtbare „ oorzaak aller dingen onder de voorltelling van den ,, groten vader, — van wien alles goeds komt, maar die „ ook (lechts de goeden lief heeft, en het den goeden al„ leen duurzaam wel laat gaan. ,, Dit heeft veel minder zwarigheid in zich , dan „ men dikwerf fchynt te geloven. Want 'er ligt toch „ in de natuur van den mensch ene neiging tot het won„ derbare,of ene begeerte naar zulke voorrtellen, die aan ,, alle de tot hier toe verkregene ongelykvormig zjn; „ waar door de eerst ontwakende, en naar den oorfprong „ der dingen begerige rede, de kortfte oplosfing vindt van „ al het geen zy niet verklaren kan. „ Aldus," vervolgt de Schry ver , .bl. 147, „ ontltaat „ nu een godsdienftig gevoel, ene heilige vrees voor den „ Onzichtbaren, waarin zich eerbied, nederigheid en ge„ voel der afhangelykheid, met liefde en vertrouwen, met „ de vrees van hem te mishagen, en den wensen om hem „ welgevallig te zyn , verenigt. ... Al zyn daarby de „ denkbeelden van God nog zo kinderachtig en onvol„ maakt ; al oordeelt het jeugdig verftand over de rege„ ring der wereld en de handelwyze van God even zo „ kinderachtig, als over de ontwerpen en daden der ou„ deren , dit doet geen het minfte letfel zo min aan „ de zuiverheid als aan de kracht van het godsdienftig „ gevoel C)'' In eene Aantekening wordt hierby onder andere belangryke ftukken dit allergewichtigfte aangemerkt: „Voor „ alle dingen moet de Opvoeder zelf den diepften eer„ bied voor God laten blyken , en zo dikwyls God ge„ noemd , of van hem gefproken wordt, den kinderen „ doen bemerken , dat men den heiligden aller namen „ uitfprak. „ Wil men hunne godsdiendigheid reeds vroeg den aart „ van een Christelyk-godsdienftig gevoel doen aannemen, „ dan is daar toe in deze jaren het enige middel, hun den „ Stichter van dien Godsdienst, als het hoogde ideaal „ van (*) In eenen goeden ftyl zoude dit eigenlyk moeten zyn, „ dit d. g. h. m. letfel, het zy aan de zuiverheid, het zy „ aan de kracht van het godsdienftig gevoel." Rec. Cc 3  39'ó A. H. NIEMEYER, OVER DE OPVOEDING. „ van menfchelyke heiligheid en goedheid uit zyne ge„ fchiedenis te doen befehouwen, als den zodanigen, die „ ons den onzichtbaren God het best heeft leren kennen, „ uit dien hoofde van menfchen, die God niet lief had- den, veel geleden heeft, doch daar voor ook onuit„ fprekelyk beloond is geworden. Als dit op ene wyze „ gefchiedt, die naar de vatbaarheid van elk kind gefchikt „ is, dan zal daar door het gevoel van achting, liefde „ en dankbaarheid voor Jefus ontftaan, en zich met het „ algemeen godsdienftig gevoel vermengen." Ligtlyk begrypt men, dat „ al het te vroeg voorpre„ diken, al het werktuiglyk van buiten leren van formu„ lieren en gebeden, waar van niets verftaan en waar by „ niets - - gevoeld wordt . , voorts alle dwang tot gods„ dienftige verrichtingen , alle begunftiging van viome „ brabbeltaal ... het te vroeg inleiden in godsdienftige „ vergaderingen," en diergelyke dingen meer, door den Heer niemeyer ten hoogften afgekeurd worden. Wy zouden nu moeten overgaan tot het Derde Hoofdftuk deezer Afdeelinge; maar dit zal ons de ftof tot een volgend Uittrekièl leveren. Godsdienftig Onderwys voor jonge Kinderen. Vyfde Druk. Te Amfterdam , by J. Yntema en Zoon, 1799. In Svo. 70 bl. "\Y7V hebben, wegens den Vyfden Druk van dit, zo algeW meen, in Christelyke Huisgezinnen, als op Schooien , in gebruik zynde Boekje, niet anders te berigten, dan dat, daar Kinderen doorgaans op het verband tusfchen Vraag en Antwoord niet behoorlyk acht flaan, in deeze Uitgaave gezorgd is, dat elk Antwoord eenen volzin oplevert; waardoor het Geheugen te hulp gekomen, het Antwoord bevatlyker, en dus voor Kinderen nuttiger wordt. Zo dat de Uitgeevers daar door eene merkelyke Veibe? tering aan dit Werkje hebben toegebragt. Nleu-  nieuwe scheikundige bibliotheek. 399 Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. Vierde Stuk. Te Amft er dam , by de IVed. J. Dóll en Zoonen, 1799. In gr. iSvo. 98 bl. In dit vierde Stukje der Nieuwe Scheikundige Bibliotheek komen voor, uittrekzels uit, en beoordeelingen van , verlcheidene Werken, alsvanoREN, brandis, monnkt, werkhoven en trommsdqrf. Nog vindt men'hier in een lezenswaardig Vertoog over de Planten , waar van de oude Europeeiche Volkeren zich bedienden, om hunne pylen te vergiftigen , 't welk in de Socieié Philomaiique door den Burger coquebert is voorgeleezen : gelyk ook de belangryke Redevoering door den beroemden Amderdamfchen Geneesheer j. r. deiman, over de verdienden van anton lorenz eavoissier, voorgeleezen in 't Genootfchap: Concordia & Libertate, met een daarop toepasfeiyk Latynsch Gedigt van den geleerden h. de bosch. In de gemelde Redevoering vindt men een uitvoerig en keurig bericht, aangaande het beminnelyk cbaracïer, de verwönderenswaardige ontdekkingen en den verfoeijelyken moord van den onftcrflyken Stichter der hedendaaglche Scheikunde , waar uit wy dienftig hebben geoordeeld het volgende als een proefje mede te deelen. „ Een groot gedeelte (zegt de Heer deiman, p. 376 en „ volg.) van zyn aanzieniyk vermogen betleedde lavois. „ sier ten voordeele zyner ongelukkige Medeburgers , „ een ander gedeelte ten nutte der Weetenfchappen, eh „ aankweeking en aanmoediging van jonge lieden , dié „ zich op beoeffening der Weetenfchappen toeleiden. „ En' fchoon zyn Genie boven zo veelen uitmuntede , „ gevoelde hy de diepde achting voor de talenten en „ voor de verdienden van anderen. „ Zyn huis was een groote werkdede, waar in niets „ ontbrak tot het doen der belangrykde Proefneemin„ gen. „ Tweemaal des weeks hield hy, ten zynen huize, „ een openbaare byeenkomst, waar toe alle beroemde Mannen, zo wel in, als buiten, Frankryk, een vryen , „ toegang hadden. Hier, in den cirkel van zo veele „ uitmuntende Geleerden; hier herhaalde hy de gewig„ tigde proefneemingen; hier deelde hy zyne uitzichten Cc 4 „en  400 nieuwe scheikundige „ en gemaakte ontwerpen, met die hem eirene ronJbor„ fligheid, mede. „ De groote la place, de la lande, morveau, „ fourcRoy, monge, vauquelin , en 20 veele andere „ beroemde Mannen, welke beftendig deeze byeenkom„ Hen by woonden, en met hem gewerkt hebben, zyn zo „ veele fpreekende getuigen van de vindingrykheid van „ zyn vernuft, in het ontwerpen van plans, en uitdenken „ van de zamengefteldfte werktuigen, en van de naauw„ keurigheid, waar. mede hy zyne proeven in het werk Helde. Gewapend met alle die hulpmiddelen, „ welke het talent kunnen onderfleunen , heeft la„ voissier nog meer aan zyn oorfpronglyk Genie te ,, danken. „ Alle zyne groote ontdekkingen, en de gevolgen, „ we'ke hy daar uit heeft afgeleid , Hellen een geheel „ daar, dat zo naauwkeurig is verbonden, natuurlyk aan„ eengefchakeld , dat het voor den kenner onmogelyk „ is, daar in niet te bemerken de grootheid van zyn oorfpronglyk Genie, de ongemeene veerkragt van zyn „ denkvermogen, en de fcbranderhejd van zyn wysgeerig i,, vernuft. „ Zie daar eene flaauwe fchets van de verdienften van „ een man, waarop Frankryk, waarop deeze eeuw, zich „ met recht mag beroemen: die, als Wysgeer, als Na,, tuurkundige, en als Menfchenvriend, boven zo veele „ andere flervelingen heeft uitgemunt, en die te midden „ van zyn glorieryke loopbaan', te midden van zyn nut„ tig en weldaadig leven , in den ouderdom van byna „ acht-en-veertig jaaren, aan zyne Echtgenoot, aan zyn „ Vaderland, aan zyne Vrienden, en aan de Weetenfchap5, pen,is ontrukt, en als een misdaadige, zonder befchul„ diging, ter dood veroordeeld is, door eene Rechtbank, „ die, azende op de bezittingen van anderen, en gevoel„ loos voor deugd, voor talenten, zelfs voor het belang ,, van hun eigen Vaderland, zich niet heeft ontzien, men- fchen even als dieren te laaten Aagten." By deeze gelegenheid neemen wy de vryheid onzen Schryver onder het oog te brengen den geweldigen misflag, dien hy in zyn tweede Stukje, p. 164, begaan heeft, in de recenfie van bet Tusfchen- Buch fur Scheidekimstkr und Apotheker, auf das Jahr 1797. Want, na bericht te hebben gegeeven, aangaande de ontdekking van den Heer göxt-  bibliotheek. 401 göttling, door welke bet hem gelukt was, geduurende de zomerhette, zo veel Vitriolifchen Ether uit eene bepaalde hoeveelheid van ingrediënten te bekomen, dat hy in het midien des winters op geene grootere hoeveelheid zou hebben kunnen hoopen , laat hy daar onmiddelyk op volgen: „ Na het eindigen der bewerking die vloei„ ftoffèn onderzoekende, welke in den luchttoeltel wa„ ren overgegaan, vond men dezelve uit Echer en Salpe„ terlucht te zamengefteld." Daar nu tot hier toe klaarblykelyk over Vitriolifchen Ether was gehandeld, en in deszelfs bereiding geen Salpeter of Salpeterzuur wordt gebezigd , konden wy de meening onzes Schryvers niet begrypen, noch verklaaren, van waar hier toch die Salpeterlucht te voorfchyn kwam! Ja wy geloo. ven, dat, al hadden wy hier over de bedenkingen van alle Philologen (zie den Brief yan den Schryver der Nieuwe Scheikundige Bibliotheek aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen) byeenverzameld , wy nog even onveriicht zouden gebleeven zyn. Best was het derhalven den oorfprongelyken Schryver zeiven in te zien: waar door ook de geheele zaak zeer duidelyk wierd. Want na dat de Heer göttling zyne ontdekking , aangaande den Vitriolifchen Ether, had medegedeeld, laat hy daar op volgen, eer hy tot de befchouwing der dampen, die uit Ether en Salpeterlucht beltonden, overgaat: „Wyl „ het my met deezen arbeid zo goed gelukt was (zie „ Tasfchenbuch 1797,' p. 75.) zo ondernam ik, by de te„ genwoordige hooge Temperatuur, de bereiding van den „ Salpeter-Ether, door middel eener zoortgelyke Deftilla„ tie," enz. Thans bleek het ons dus zonneklaar, dat de Schryver der Scheikundige Bibliotheek, door het over het hoofd zien des overgangs van göttling, van de bereiding van den Vitriolifchen tot den Salpeter-Ether, zyn bericht, aangaande deeze beide geheel van eikanderen in aart verfchillende bewerkingen, in een gefmolten, en dus een onverftaanbaar en belachlyk geheel had geleverd. Cc 5 Mld-  4oa B. hussem Middel om het Water, welk tot dagelykfchen drank voor het Scheepsvolk aan boord moet ftrekken , volkomen te zuiveren , als het ftinkend en bedorven is. Op ondervinding fleunende , en met Afbeeldingen aangeweezen, door ber.nakdus hussem, Dirigeerend Chirurgyn by de Marine, enz. te Amfterdam. Te Amfterdam, by W. Holtrop, 1799. In gr. 'óvo. 28 bl. In dit Stukje geeft de Heer van hussem verflag van eene nieuwe Uitvinding, van welke men, volgens de hem medegedeelde berichten, met een zeer gewenscht gevolg, gebruik maakt op zommige Engel fche Oorlogfchepen, om bedorven water te zuiveren en wederom drinkbaar te maaken. Dit middel beftaat hier in, om het water uit een groot vat op te pompen, en het te laaten loopen door een blikken werktuig , in het welk drie met kleine gaatjes doorboorde plaatjes gevonden worden, op welke het water zyne vuiligheid laat leggen, en, na dus eenige keeren gereinigd te zyn, alle zyne onaangenaame hoedanigheden aflegt. Met oogmerk om het Vaderland van nut te zyn, had de Schryver deeze ontdekking ter kennis van den Agent der Marine gebragt, met verzoek, dat dezelve op een onzer Oorlogfchepen mogt worden bepri >efd; doch, na hier een tydlang op gehoopt en daar wederom over gefchreeven te hebben, bekwam hy bericht, dat de bedoelde Uitvinding , op theoretifche gronden, door de Beoordeelaars uit het Bataafsch Genootfchap der Proefondcrvindelyke Wysbegeerte te Rotterdam, wier advis men daar over had ingenoomen , was afgekeurd, zonder dat men dienaangaande eenige nadere proeven genoomen had. Daar nu de getuigenisfen, door den Schryver voor de uitmuntendheid deezer handelwyze bygebragt, voldoende fchynen, kunnen wy insgelyks niet ontveinzen, dat zodanig eene handelwyze van Gemagtigden van het Bataafsch Genootfchap ons zeer zonderling voorkomt. Te meer daar hunne theoretifche redeneeringen, tegen de uitvoerbaarheid deezer proeve, ons zeer oppervlakkig en onbeduidend voorkomen. Zy beroepen zich, onder anderen, op de hier toe noodige ftilte, die, volgens hun oordeel, aan boord geen plaats kan hebben. Dat men dit middel niet zou kunnen in werking brengen, geduu- ren-  MIDDEL Oti WATER TE ZUIVEREN. 403 rende een geweldigen ftorm, willen wy gaarne erkennen; doch vinden daarentegen geen reden, waarom men dit overpompen van water, by ftilte, en by dagelyks handzaam weder, gelyk doorgaans plaats heeft, niet zou kunnen uitvoeren. Wy kunnen niet begrypen , dat hier meerder ftil te toe noodig is , dan tot het gebruiken der Werktuigen, met welke de Zonshoogte, en de afftand der Maan van de vaste Sterren, worden bepaald, welke meetingen echter byna dagelyks aan boord volbragt worden. Daarenboven zou men , by het neemen der proeven zelve aan boord, zeer ras kunnen bepaalen , hoeveel invloed eene meerdere of mindere beweeging van het Schip op dezelve heeft, en of hier uit wezendlyk iets ten nadeele deezer Uitvinding moet worden opgemaakt. Het komt den Beoordeelaaren ook voor, dat het dikwyls overpompen van het water, en 't verdeelen in menigvuldige kleine ftraaltjes, hetzelve zeer veel moet doen vervliegen. Dan, al verliest men hier wezendlyk iets door, dit fchynt ons geene genoegzaame reden, om de Uitvinding te verwerpen. Het geheel is toch ondeugend en onbruikbaar ; dus is een middel, 't geen het grootst gedeelte van dit bedorven geheel wederom bruikbaar kan maaken , fteeds welkom. Ook is het alleen de ondervinding , die ons kan leeren , of hier eene wezendlyke vervlieging van water plaats hebbe, en hoe groot dezelve zy. Wy zyn derhalven van oordeel, dat het zeer ongepast is, eene Uitvinding van deezen aart, om gelykzoortige oppervlakkige en enkel befchouwende aanmerkingen , van de hand te wyzen , en dat het dubbel de moeite waard zou zyn, om in deezen de waarheid, door naauwkeurige Proeven, te onderzoeken.  4°4 VERVOLG Vader landfche Historie, vervattende de Qefehiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints de Americaanfche Onlusten , en daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat, tot den tcgenwoordigcn tyd. Uit de geloofwaardig/Ie Schryvers, en egte Gedenk/lukken, zamengefteld. Met Plaaten. Ten Ve'volge van wageNaar's Vader landfche Historie. XlXde Deel Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 425 bl. De Gefchiedenisfen deezes Lands, in den Jaare 1787, worden in dit Deel voortgezet. Het LUI Boek , waarmede het aanvangt, betreft Friesland. Een Gewest, in de Staatsberoerten zeer opmerklyk , en bovenal in de weinige maanden vóór de Omwenteling. Die Gebeurtenisfen, de gevolgen van Tweefpalt, en daar uit gebooren twee Staatsvergaderingen , deeze te Leeuwarden, geene te Franeker gehouden, die ieder in den Lande haaren aanhang hadden, en een Burgerkryg deeden gebooren worden, vindt men breedfpraakig geboekt; de ° Hoofdbeleiders gefchetst, de Tooneelen in de voornaamfte Steden opengefchooven. De Schryver van het X Deel der Beroerten in Nederland die ook dit gedeelte van 's Lands Gefchiedenisfe belcnreeven heeft op eene zo wraakbaar partydige wyze, V*V elj dat anders agtenswaardig Werk ontciere C ) ■> wordt op veelvuldige plaatzen uitdruklyk tegengelprooken, op andere, zonder hem te noemen, wederlegd. Niet zonder grond merkt de Schryver , tot dit Gewest toetreedende, op: „ Dezelfde zwaarigheden, als ons be„ legenden in het befchryven van de Burgertweefpalt in „ andere Gewesten, omringen ons hier desgelyks. Te „ ontgaan zyn ze niet; maar zullen wy tragten dezelve „ te boven te komen ; ten dien einde de Staatsftukken „ meest zelve laaten fpreeken, en in de byzondere Ge„ beurtenisfen afgaan op de beste befcheiden, welke wy „ hebben kunnen magtig worden van een wel kort duu„ rend, maar allerwoeligst, Tydperk, waar in verbaazing „ over (*) Zie onze N. Algem, Vaderl. Letteroef. IV D. bl. 332.  05 DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 405 „ over de wederzydfche flappen ons menigmaal zal be- „ vangen." Verbaazing, ja die zal ook het deel zyn van den Leezer, als hy ziet hoe het vuur van Burgertwist in Friesland uitborst, even als eene lang met moeite wederhouden ontbranding, met zulk een volle en vertecende woede opblaakende, dat het eene onderlinge vernieling dreigde. Wy neemen, ten ftaal, alleen over, de befchryving van het lot, 't welk Franeker trof. Eene Stad door de zegenpraaiende Party befcbreeven, „ als de Zetel der in Fries„ land doemwaardig aangevangene Rebellie." In het vonnis, over die Stad uitgefprooken, worden de FortificatiePenningen , die 's jaarlyks 3000 Guldens bedroegen, en dus een voornaame fteun van de Kas dier Stede uitmaakten , ingehouden. Wat Stads- of Burgerkrygsgereed- fchap was werd na 's Lands Arfenaal overgebragt, en de Schuttery verboden-met Snaphaanen ter wagt te trekken , of ergens alzo gewapend te verfchynen. De Deuren uit de Stads poorten werden weggenomen , als mede alles wat op eenigerlei wyze de Stad kon iluiten. „ De diep vernederende behandeling, der Stad Frane» „ ker befchooren," dus luidt de taal des Gefchiedboekers, „ en vervolgens aangedaan, verwekte veel op- fpraaks. Men duidde het euvel, dat Gevolmagtigden „ des Volks zich veroorlofden, hunne Medeburgers, de „ Ingezetenen eener Hemmende Stad, derwyze te behan„ delen, en de voetftappen fcheenen te drukken der Her-. „ togen, Graaven en Heeren deezer Landen, die weleer „ hunne Onderdaanen, by betoonde Vryheidsmin, of we„ derftreeving van hun Gezag, zo laag mogelyk deeden „ kruipen, hunne Toorens, Poorten, Muuren en andere ^, Vastigheden afbraken. Vernederende en verdrukkende „ bedryven , waar van de oude Gefchiedenisfen onzes „ Vaderlands zo veele voorbeelden opleveren j doch geen „ voorbeelden in de laatere , en nergens minder dan in „ Friesland, voorkomen. Niets, mogt men bykans zeggen, ,, ontbrak 'er aan de gevolgen dier Ongenade, in welke „ de Franeker Burgers vervallen waren , om hun met „ de diepfte vertrapping hunner Voorouderen gelyk te „ ftellen , dan dat zy hunne Handvesten en Privilegiën ,, niet knielende, blootshoofds, ongefchoeid, en met alle „ tekens van boete en berouw, in de handen hunner Par„ tye overleverden." Weinig dagen naa de aanftelling der Regeeringsleden kwa-  406 VERVOLG kwamen 'er uit Leeuwarden om liet flrafvonnis te volbrengen ; de Deuren uit de Poorten te neemen , en den Krygsvoorraad weg te voeren. „ Dit ontpoorten flootte geweldig. Schoon de wintertyd en het afzyn van ruim „ een dertigtal der aanzienlyklte Burgeren, met den be„ roerden Haat der Hoogefchoole, veelen in Franeker „ in de behoeftigfte omltandigheden dompelden , waren „ dubbele en hoogere dagloonen, voor dit werk aange- boden, niet in Haat één Franeken. behoeftig Burger tot „ het volvoeren van dien by hun verfoeiden arbeid aan „ te zetten. Drie Smitsbaazen, zonder van elkander te weeten, weigerden hunne Gereedfchappen tot denzelven „ te leenen of te verhuuren; Soldaaten der bezetting , „ onder het opzigt van 's Lands baas, volvoerden dit ge„ haate werk met moeite. De Deuren der Poorten en de „ Hekken werden in de Kerk gebragt, met zwaare kete„ nen aan elkander gekoppeld, en met lompe flooten vast„ gemaakt. Herinneringstekenen voor de Kerkgangers van „ de diepe laagte waar toe de Stad verweezen was , en „ de Burgery in 't algemeen met een ftilzwygend afgry„ zen vervulden. Ook was deeze niet te beweegen geweest tot het pleegen van eenige ongeregeldheden , „ fchoon daar toe aangemoedigd door Oranjegezinde Stu„ denten, en fngezetenen van nabuurige plaatzen, die zich „ Oranjevrienden noemden, en elkander poogden voorby te Hreeven om den vernederden Franeker Burger te „ tergen: waar tegen geen heul by de Regenten te vinden „ was. Zelfs wordt verhaald, dat eenigen der fmalle Ge„ meente, als men aan hun Herken drank en bier op „ Vreugdedagen van dien tyd zondt , in ftede van daar „ door opgewekt te worden om Oranje boven! te roepen, „ de terugkomst hunner gevlugte en gevangene Medebur„ geren dronken. Der Gevlugten getal, waar onder aan„ zienlyke Burgers, was zestien; achttien waren 'er ge„ vangen genomen , en onder deezen een gryze Vader, „ aan zyn Zoon vastgebonden, weggevoerd, om niet te ,, reppen van het fcheiden der Mannen van hunne Vrou- wen, welker zommigen zich in eenen Haat bevonden, „ die der .Huisvaderen tegenwoordigheid dubbel wensch„ lyk en dierbaar maakt; doch niets fcheen te ftraf om „ hot den Franekeren te laaten wedervaaren." Met het LIV Boek Hapt de Schryver in Stad en Lande over, waar de ftryd tusfchen de Stad en de Ommelanden aanhieldt, toenam, en opgroeide tot de hoogte van Bur-  OP DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 407 Burgerkryg , waar dezelve eene fcheuring dreigde tus-. Tchen de Staatsleden , niet ongelyk aan die welke in 't Sticht plaats gevonden hadt, als mede in Friesland, fchoon dezelve niet tot die hoogte liep als in 't Sticht, en niet vergezeld ging van zo fchroomlyke uiterften als 'zich in Friesland vertoonden. Om dit toe te lichten, wordt de gefteldheid der Ommelandfche Regeering, in tegenttelling van die der Stad, gefchetst, en aangetoond wat middelen men in de eerstgemelde gebezigd had, om des Prinfen Party te ftyven, in tegenttellinge van de Vryheidspoogingen in de Stad, en hoe zich het Hof daaronder mengde. Welk alles gelegenheid geeft tot handelingen en bedryven van eenen geheel ftrydigen aart, hier in volle grootte getoond ; en wel byzonder het voorgevallene te Jppingadam, van zo veel nafleeps en treurigen gevolgs. Het voorgevallene in de Stad Groningen zelve wordt breedvoerig geboekt. De Schryver, het LV of laatlte Boek deezes Deels aanvangende , Iaat zich dus uit: „ Hoe breed ook ons Ge* „ fchiedverhaal van het voorgevallene ten deezen Jaare „ 1787, tot het tydperk der Omwentelinge toe, is uitge„ loopen, hl zo verre het de Bondgenootfchaplyke Ge„ westen betreft, zouden wy een zeer gebrekkig ltuk „ werks leveren, indien wy onvermeld lieten , wat 'er , „ in dit Tydvak, voorviel in de aanhoorige Landschapje pen, Steden en Plaatzen ; indien wy geen gewag „ maakten van onze Zeemagt, van de Volkplantingen „ van den Staat in de Oost- en West-Indien, en wat wy „ verder elders beter geplaatst oordeelden , dan te mid„ den der reeds gemelde Gebeurtenisfen, fchoon zy daar „ mede in verband ftaan, en daar toe eene meer of min „ rechtftreekfche betrekking hebben.' Tot deezer ver„ melding hebben wy dit Boek gefchikt, en zal het tea „ flotte van dit Tydvak ftrekken." Wie zich dat Jaar en den tyd der Omwentelinge her* innert komt voor den geest de Stad V Hertogenbosch, die op eene uitfteekende wyze voor de belangen der Vryheid geyverd hadt, en zich daar in gelyk gebleeven was , fchoon in de Generaliteits Landen, over 't algemeen , de Prinsgezinden verre weg de anderen in aantal ■ overtroffen , en men 'er alles in 't werk Helde om die ^meerderheid te handhaaven. Te deezer oorzaake rtrekte ook die Stad , onder alle Steden in de aanhoorige Landen, ten Schouwfpiegel van mishandeling en balddaadigen over-  4o8 VERVOLG overmoed des Krygsvolks van den Staat. Geen wonder derhalven , dat ouk die Stad in dit gedeelte der Vaderlandfche Historie byzonder gedagt wordt. Met regt laat de Schryver , het beloop der zaaken te dier Stede in verband met andere in de Generaliteits Landen vermeld hebbende, zich over dien gruwel der verwoestinge dus hooren: „ Hoe veel Oproers, Plunde„ rings, en Gewelds, ons Gefchiedblad, in dit Jaar voor- gevallen, optekende, 't geen in *s Hertogenbosch voor* „ viel, mag gezegd worden het ergfte te evenaaren, ja „ te overtreffen. Onaangenaam, in de daad, is het, zo „ by herhaaling, tot dit oude en fchrikbaarende voor„ werp weder te keeren, en fchandtooneel by fchandtoo„ neel open te fchuiven ,• doch wy verzuimden den pligt , „ eens getrouwen Gefchiedboekers, indien wy dit leed , „ het Vaderland- en Vryheidminnend *s Hertogenbosch „ overgekomen, onvermeld lieten, indien wy 'er niet by„ zonder by ftil ftonden, als in aart grootlyks van ande,, re, in eenige opzigten, verfchillende, fchoon tot het- '• „ zelfde einde ftrekkende. „ Het fchynt dat men aan de wakkere en braave Re„ genten en Vryheidlievende Burgery van V Hertogen„ bosch eene gevoelige en allergeduchtfte _ftraffe hadt „ toegedagt , en door die ftraffe een toonbeeld heeft ,, willen geeven ., ten affchrik der In- en Opgezetenen „ der Generaliteits Landen, wegens het ftandvastig voor,, ftaan en by herhaaling inroepen der wettige Voorreg„ ten , door die Stad, by haaren overgang van de Party „ der Spanjaarden tot die der Staaten, in vroegeren ty„ de bedongen ; als mede wegens haaren yver voor den , „ Burgerwapenhandel , zo leed in 't oog der Dwinge- ] „ landye, en waar tegen de Raad van Staaten zich by ' „ herhaalde haar als afgeperfte, doch met de daad hoogst „ welgevallige, Befluiten verzet hadt. Hoe vreemd dit : „ klinke, hoe hard het luide, zal men geene andere „ voldoende reden kunnen vinden voor dit verfchriklyk „ onheil, 't welk die Stad trof, op eenen tyd dat de Oranjeparty geheel meester was ; of men zou bet „ oor moeten leenen aan een te meermaalen vermelden „ oorfprong van nog haatlyker aart; dat de Plundering „ deezen Krygsknegten zou toegedaan weezen als eene „ Vergoeding voor het gemis van Plunderbuit in andere „ Gewesten , ftaande den tyd dat men door die fchrik„ lyke Bedryven de Omwenteling voorbereidde, of met M d(J  OP DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 409 „ de daad daarftelde. Een Schryver , 'er anderzins „ op uit, om de 0 >rzaak der Oproerigheden den Patriot„ ten op te dichten, heeft voor de fchennis, te V Herto- genbosch gepleegd, die vergoelyking niet durven bybrengen, en een draaglyk goed verhaal, doch met „ veele agterlaatingen, van het te dier Stede voorgeval,, lene gegeeven , en laat zich , wat de aanleidende oor,, zaak betreft, in deeze woorden uit. „ „ Of het bits „ „ en tergend gedrag van eenige Ingezetenen tot deeze „ „ misnoegdheid en daaruit voortgevloeid Geweld en „ „ Plundering van het Krygsvolk oorzaak heeft ge„ „ geeven , zo als zommige Berigten en Dagpapieren „ „ vermelden, is ons niet gebleeken." " Men leeze en gevoele een billyk afgryzen onder 't zei ■ ve, by het Plundergeweld drie dagen en drie nagten woelende, gepaard met veelvuldige fchennis ; hier geltaafd door mondelinge en fchriftlyke berigten der jammerlyk verdrukten. Het lot dier Burgerplaagers en Beroovers, een fchrik der Steden waar zy kwamen , wordt opgegeeven. Wat Tilburg , Breda , Maaftricht en de Willemhad betreft, zal, hoe veel 'er ook gebeurde, naa het leezen van dit Burgerleed, wegvallen. Voorts wordt de gefteldheid van 's Lands Admiraliteiten , en inzonderheid die van Friesland, tot het diepst verval gekomen, opgegeeven. Wat 'er, wegens een Bergen Legplaats voor 's Lands Schepen , voorviel, vermeld. De zaaken der Oost-Indifche Maatfchappy, als mede die der IVcst-Indifche, vinden eene vry breedvoerige vermelding : zo ook wat in de Middellandfche Zee, deezen Staat en den Koophandel betreffende , in verfcheide gewigtige gevallen gebeurde. Hier mede eindigt dit Deel, en tevens fielt de Schryver een einde aan dit Tydperk van 's Lands Gefchiedenisfen, om vervolgens den draad weder op te vatten, waar de Schryver die liet leggen by de Omwenteling deezes Jaars. LETT. I799. NO. 9. Dd Ce.  4io At fokke , sih0h3z. Geheimzinnige Toebereidfelen tot eene Boertige Reis door Europa. De Paketboot, of Historie van Engeland, van de grondlegging van dat Koningryk af, tot op heden, in een' boertigen ftyl befchreeven, en London, in een'' boertigen ftyl befchreeven. Fermaahhalven voor.1 geleezen in, en opgedraagen aan, de Maatfchappy der VerA dienften , onder de Spreuk: Felix Meritis, door a. fokke , Siraon.-z. Medelid -derzelver Maatfchappye, enz. enz. Te Haarlem, by F. Bohn , 1798. Hl Deelen. In gr. §vo. té zamcn 620 bl. Mei Kaarten en Caricatuur - Plaat en, De geestige fokke geeft in die Werk de voordeeligfte proeven van zyne bekwaamheid , om gefchiedkundige onderWerpen bevallig en vermaaklyk te maaken; en fchoon dergelyke flukken , door den Oplleller zeiven voorgedraagen, altoos meer behaagen dan by eene byzondere leezing, gelooven wy echter, dat veelen dit Werk met het grootst vermaak dooiloopen zullen ,• althans onze lachfpieren zyn dikwerf in beweeging geraakt by de zonderlinge leiding en opvolging der idéen , die in dit Werk>voorkomen. „ Het voornaam doel dezer Verhan„ delingen," zegt de Schryver, ,, Was, in derzelver oorfprongj j, om de eruftige en nuttige Voorleezingen , welke daaglyksch ,. in het Departement van Koophandel, enz. in de Maatfchap» Py ?Felix Meritis gedaan worden, door een onderhoud van „ een' gantsch verfchillenden aart, eenigzins re verpoozen; aan „ dit oogmerk hebben zy voldaan , en alleen het aanzoek van „ veele Leden heeft my doen befluiten dezelven in 't licht te „ doen verfchynen ; ten einde den Leezer ook fomtyds een „ uurtjen van gewigtigere bezigheden te ontfpannen." En dat jmet het vermaaklyke dezer Verhandelingen ook wezenlyk nut gepaard gaat , is ontegenzegiyk , dewyl men door dezelven een volledig denkbeeld verkrygt van den oorfprong, voortgangen lotgevallen van Engeland, wervvaards de Sehryver in zyne Europeefche reizen de cours het eerfte verkoos te richten; behalven dat dit Werk overal met veele nuttige aanmerkingen over verfcheidene onderwerpen doorvlochten is. Onder de fnaakfche vertellingen, in deze Verhandelingen by menigte voorkomende, heeft 'er ons ééne byzonder behaagd; zynde de gefchiedenis van St. Joris, voorkomende in het 3de Deel, handelende over London, met welke., (Tchoon vry lang zynde) tot een Haaltje van den geest, waarin dit Werk gefchreeven is, af te fchryven, wy onzen Lezeren geen ondienst sntenen te doen. De Schryver dau, verflag geevende van verfcheide bezich-  BOERTIGE REIS. 411 tigde gebouwen en byzonderheden, meldt, op pag. 60, enz. het volgende: „ Onder het bezichtigen van de Schatkamer en de veele „ kostbaarheden en rariteiten in dezelve, zag ik ook een gou„ den St. Joris beeldjen, daar die oude Held bezig is met den „ Draak in zyn' fmoel te prikken. A hal mogt ik zoo zeggen, „ daar is onze Knaap ook! maar toen dagt my werdt oiue In„ terpres een weinig geraakt, evenwel ik zei het zonder erg, „ omdat wy hier te lande ook nog al hier en daar zoo een* „ klant op een' post of Gebouw zien ftaan. Hy antwoordde ,, my dus zeer ernftig: „ die Knaap, myn Heer ! keu je dien „ Knaap wel eens?" Wel neen! zei ik, wy noemen hem, zoo ,, in de wandeling, St. Joris: „ Nu ja, die eigenfte St. Joris „ heeft wonderen bedreeven, en is de groote Patroon en Be„ fchermheilig, niet alleen van London , maar van geheel En,, geland, en, om je in de zaak wat beter te onderrichten, op ,, dat ge u niet weêr zoo familiair over hem uit zoudt laaten , „ want gy zult hem de geheele Stad door aantreffen, en mogt 'er by fommigen door in ongelegenheid komen zal ik u „ eenig verflag van dien grooten Man doen." Dit verhaal van den Interpres wordt door fokke dus opgetekend: „ Deze St. Joris werdt geboren in Cappadociën , in den „ Jaare, naar onze jaartelling, 274, en wel onder de Regee„ ring van den Keizer Aurelianus , en was een dooiend Ridder „ van zyn affaire, dat was in dien tyd eene brillate Kost„ winning, en van het grootfte nut; wyl 'er toen veele groote „ windmaakers van Reuzen beftonden , en ook Tovenaars , „ Serpenten . Draaken en allerlei ontuig , die de Menfchen „ fchriklyk vexeerden, injurieerden en affronteerden waar men „ nu zoo veel niet meer van hoort, dat toch al raar is ook. „ Nu die Ridder reisde dan, om zyn affaire voort te zetten, de heele Waereld door , en zoo kwam hy ook in Lybien , „ dat al een heel eindjen weegs van Amfterdam ligt, en wel „ in de Stad Saleue, en zie , daar hadt hy-een' zonderlingen „ droom, welke zekerlyk uit een ongeftelde maag voortkwam, „ want hy kon tegen den nacht maar geen bezwaarend eeten „ verdraagen , en hy was daar juist by een heel goed flag van ,, een Tovenaar van zyn kennis gelogeerd, en door dien goe- den man, die kort te vóóreii de flagt over de vloer hadt ge« „ bad, op pens van leeuwenvleesch gsjtraéteerd geweest. Nu „ in dien droom werdt hem vermaand dat by 's anderen daags ,, reis een buitencingeltjen om kuieren moest, want dat hy daarömftreeks een karreweitjen voor hem vinden zou. Hy „ refolveerde ook 's anderen daags, om , uit den grap, aan „ dien droom te voldoen, fchoon hy alles behalven bygeloo„ vig was. Hy fteeg dan, met aile ftukken gewapend, te paard. „ Aan den Buiteucingel komende , ja, daar zag hy ook al „ aanftonds een' zeer grooten en dikken rook uit het water, Dd 2 „dat  4t s A. FOKKE, SIMONSZ. „ dat vry modderig, en zoo veel als een moeras was, opgaan, „ maar hy nog geen erg hebbende, dachr eerst, dat zal zeker „ van een Suikerbakkery, Graantjesftookery of Brouwery aan „ den overkant weezen; maar ziet, toen hy nader by kwam, „ en zyn lorgnet voor den dag gehaald hadt, ja wel, daar „ zat je een Draak, van de eerfte grootte en quaiiteir, in het „ midden van dat moeras te ilaapen, en als hy gaapte kwam „ die heele wolk van rook uit zyn fmoelwerk, dat was eigen„ lyk niet anders als zyn aasfem , want het was een koude „ dag, en dan kan men den aasfem van de Menfchen en Draaken befcheidenlyk zien. „ Wy zullen 'vervolgt de Schryver) den goeden Ridder een „ poos op dat fpeétakel laaten tuurtn, en intusfehen ver,, haaien wat de Interpres ons omtrent dat Dier uit de Legende „ vertelde. „ Dat beest was daarömftreeks in een' heel kwaaden naam, ,, maar hy flagte^ Uilenfpiegel , hy maakte het 'er wel zoo wat ,, na; want als 'er iemand by hem kwam om hem reis gniepig „ wat te travailleeren.dat ook lelyk van de Saleners was.fpoog „ hy ze vierkant in hun bakhuis , en wel met een golf van „ rook dat ze uit hunne oogen niet zien konden , en, wilden „ ze hem van achteren beftoken , dan gaf hy ze zoo een fuf„ fifante fuujang met zyn ftaart, dat ze wel drie dagen lang ,, na hurne ooren voelden, en dan zagen ze 'er uit, als of ze „ door den modder gefleept waren , zoodat dit al een heel „ mal fervituut voor die Stad was; ja, al bleeven de menfchen „ in de Stad, men was op 's Hceren ftraaten niet veilig, Want ,, de Draak kroop rot aan de muuren , en ftrekte zyn heelen ,, langen hals tot over de Stad uit;, ligtende met zyn tong, „ waaraan by geval een groote weerhaak was, de Koo; lieden „ van de Beurs, de Burgers van de Parade, en de Boeren van „ de Markt; zoo dat elk genoodzaakt was zyn tesrament te „ maaken , eer hy uitging. De Regeering dezer ongelukkig» „ Stad was 'er althans vreeslyk mede in het naauw; wat ge„ daan? dat kon toch zoo evenwel niet; zy liet dan op den „ 12 February des Jaars 299, onder de regeering van Keizer „ Diocletiaan , den Senaat vergaderen, en in deze plegtige ver„ gadering werdt befloten om het orakel Gribouligri raad te, vraagen. Sommige [.eden, die dit orakel h^el wel kenden, „ lieten protest aantekenen , en in de Stads Notulen ft»llen, „ dat ze tot die Refolutie niet hadden geconcurreerd , doch „ de meerdeiheid dreef boven; men raadpieegde dan met het„ zelve; maar zie dat orakel was het met den Draak eens. och ja! dat was dopjens fpel; het antwoordde flauwtj.ns: da. het „ niet durfde verzekeren of de Stad wel ooit van den Draak „ verlost zoude worden ; maar dat 'er evenwel nog wat op „ was, om ten minden vry te kunnen pasfeeren en repasfee„ reu , als men maar zorgde om alle dagen een zeker getal  boerhof, reis. 4i3 „ levendige fchepfelen , 't zy Mannen, Vrouwen, Dochters „ of Beesten , daar zou de Draak uit condescendance zoo „ nauwkeurig geen reguard op flaan, paar buiten te zenden, „ om denzelven tot fpyze te dienen, en drt men voords een* „ oppasfer aan de Poort ftelde, om ieder, die uit moest, een „ lootjen ter hand te ftellen, waarop gefteid zoude worden , „ dat men niet tot het offer behoorde, dan zou de Draak een „ coiuramerkjen geeven; en daar mede kwam men dan, voor „ dien dag, wéér heel huids te huis. Drie en dertig dagen „ lang hadt men dat volgehouden, maar eindelyk waren 'er geen „ Osfen, Paarden, Schaapen , Verkens, enz. meer voorhanden; „ zoodat men, ten laatften, genoodzaakt was, om, in plaats „ van dertig of veertig beesten , 'er twee minder te geeven ; maar ja! toen- was het fout. Toen begon Sinjeur de „ Draak zoo beestachtig te brullen, dat 'er de heele Stad van „ dreunde; waarom men genoodzaakt werdt om het lot over „ Menfchen te werpen , en zie ongelukkig viel dat op den ,, Zoon van een der rykfte Burgers, en op een Raadsheers „ Dochter; maar evenwel dat kpn ook niet best fchikken , „ men nam dus, in derzelver plaats, twee misdaadigers die op „ den dood gevangen zaten; en die vervulden voor dien dag „ het ontbreekend getal. Den volgenden dag fchikte het ook ,, nog al, toen hadden de Inwooners op de Jagt geweest, en „ een genoegzaam getal wild , en , onder anderen , achttien » Vogelfiruizen , drie Olyphanten en twee Rhinosters opge„ daan , en met die Cavalcade , dat wel een procesfie uit „ Blauwjan geleek, marcheerden ze in triumph naar buiten; „ maar de dag daaraanvolgende konden ze dat getal flegts op „ deru*en na volmaaken , en toen moesten 'er dus weêr zoo „ veel menfchen by loting aan gelooven , en wel ongelukkig „ viel het lot toen op dertien van de fchoonfte jonge bevalli. „ ge en gehairlokte Maagden (dus zegt de Chronyk) onder „ welken zich de Dochter van den Koning Kirirnirico , den „ derden van dien naam, mede bevondt. Ja daar was ,, maar niet aan te doen, 't was egalité, of ze Princes „ of pompftok was, ze moest maar voort. De dertien Maag„ den werden daarop, zeer prachtig, in zuiver wit lynwaat, „ en lange tabbaarden met roode en zwarte traanen bezaaid, „ gekleed, (dat moet toch wel heel mooi gedaan hebben 1) en kwamen voorts ter beftemder uure by het meir in procesfie „ aan, juist terwyl onze dappere Ridder St. Joris met zyn lor„ gnet, gelyk gezegd is, op den dikken rook ftond te fpecu„ leeren, om te zien of ze van een Suikerbakkery of wel „ van eene andere Fabriek opdeeg. Nu hy was een be- „ leefd en welopgevoed Perfoon, en dus maakte hy terftond „ beentjen achter uit, en een praatjen. Wel heden jonge „ Juffrouwen, heb ik 't geluk om hier zoo een heel gezel„ fchap jonge Dametjens te ontmoeten , dat is me zeer aanD d 3 „ ge-  i. FOKKE, SIM0NSZ. genaam; mogelyk heb ik de eer met een gezelfchapjen nnai" Juffrouwtjes, die de pot verteeren, te fpreeken; wel wac " ben ik blyd , zoo veel lieve Poppetjes, altyd even zoet , " hier zo onverwacht aan te treffen; ik wil wel meê wat rond " fpringen , lieve meiden, want ik heb toch van daag niet " veel om handen; ik keek daar maar zoo wat na dat beestjen " dat ginder ligt ie fiaapen; ik zag hei eerst voor een Brou- " wery uf andere Fabriek aan , ik ben bier niet bekend. ■ " Wel heden neen myn Heer, 't lykt 'er niet na, we Wilden " wel dat het waar was, zei de Princes, je mag wel maaken , " dat je ftraks een beetjen op zy gaat, want het is een Ca" naille van een Draak, zo lelyk als de barelyke Duivel, en " die zal ftraks komen om ons alle dertien op te flokken,dat is " ook de reden dat we hier expres geappoinaeerd zyn; maar " mag ik wel de eer hebben, om te mogen weeten hoe myn " Heers naam is? - Och heden ja, lieve Meid: antwoord- " de de Ridder, ik heet Joris Barfane , en myn Vader Jofepk " Barfane , en die is Kapitein van de eerfte Compagnie van " het derde Bataillon van de tweede halve Brigade der gewa- " pende Bur^ermagt in de Stad Cappadocie. Zy daar weêr op, ö zo! wel bekend ! dan is UEd. nog Neei, want " ik ben de Dochter van Koning Kirimirieo, en myn Groot" moeder was de Zusters Dochter van jouw Grootvader. — " Wel, wel! hoe vaaren de vrienden al t'huis; wat is het jam" mer'dat we nu zoo weinig tyd hebben om mekander plai- " fier te doen, om dien vervloekten Draak. Ja Nicht- " jen, -/ei joris daarop, om je de waarheid te zeggen, het is " wel dubbel jammer; want ik ftond daar al zoo te denken " om acces by je te verzoeken , wyl ik juist net voorleden " week mondig *gcworden ben. De Princes . die de manieren " van Cappadoeiën niet kende, vroeg daarop heel nieuwsgierig. , Heer Neef! heb je daarom zulke dikke lippen? " Neèn , zei hy, Nichtjen lief, dat noemen we maarzoo, " als we vyf en twintig jaar zyn , want dan mogen we trou- j " wen zonder het iemand aan zyn neus te hangen en me " Vader is zoo wat een raare, weetje; ja 't fpyt me wel een, " drieduits korstje, dat er die malle intermisfie nouw zoo tus-; " fchen komt, maar daar zal evenwel reis meer als één meê " fpeelen , als dat Draaken-dejeuner dóór zal gaan, dat be-,j " loof ik je- Ik heb daar in mvn valies, achter op mynj " paard, een goed huismiddel tegen zulke infolente Canailles.! " Onder dit gefprek kwam de Draak voor den dag, en hy■ als de Duivel , na zyn paard. en fchielyk hec valies losge" maakt, dat was by ongeluk in den knoop , daar vloekte ïM " toen en fakkerde als een Ketter, evenwel hy kreeg het " los en haalde 'er een doosjen met reliquiën uit , vliegende " voorde weêr na de meisjens toe , onder het roepen: ——• j' laat hy nu maar komen , nouw lust ik hem; — onder ande-1  BOERTIGE EEIS. 41 y ,j ren hadt hy een klein boekjen, dat door wylen den vroomen }i Abel, lang vóór de drukkunst, gefchreeven was, en een „ a 1'hombre fpel van den godloozen Caïn by zig, dat reeg „ hy allebei voor aan de punt van zyn fpeer,.en ftak 'er den „ Draak, die inmiddels met een vervaarlyke capriool op de „ meisjens aan kwam fpringen, vlak meê in zyn waffel , en „ zie dat was probatum; want roe kreeg het beest zoo een „ geweldige pyn in zyn buik, dat hy fpartelde als een garnaal, aan welKe colykpynen hy ook dezer waereld overleedt j „ toen het monfter nu geveld was, zeide Joris: —— wel nu „ lieve Deerns, wat zegje 'er nu van? daar leit hy nouw! „ . en zich tot de Princes wendende , vervolgde hy: „ Nichtjen lief, willen we 'er nu nog reis een grap meê heb„ ben, en 'er in triumph meê na Salene marcheeren; ei lieve, „ toe geef me dan je kousfenband reis, als 't je belieft. —— „ Nu, dat deedt zy, en de Ridder keerde zich inmiddels uit „ zedigheid om, om niet te zien , hoe ze die los maakte, die „ ftak hy ver volgends door den neus van den Draak, en gaf „ het einde in de hand van de jonge Princes, zeggende: toe „ maar, nouw maar trekken , trekken maar , en de andere „ meisjens duwden van achter aan de ftaart; daarop comman. „ deerde hy: Marsen f en zoo kwam St. joris, op zyn paard „ gedegen zynde, met zyn fpeer in de hand vooruit, en de „ meisjens met den Draak achteraan . in triumph in de Stad. „ De Draak werd daarop na de Snydkamer gebracht, en voor „ een dubbeltjen aan de nieuwsgierigen vertoond. Nu , zou „ men zeggen, welke betrekking heeft Cappadociè'n en Lybiè'n „ met Engeland, en hoe komt St. Joris toch een patroon van „ dat verwyderde Ryk te zyn? geduld, ik zal 't u zeggen: „ twee van die dertien maagden waren juist van Engelfche „ Famielje , te weeten Dochters van de Engelfche Kooplieden i Smitt en Tompfon, die in de Stad Salene woonden; en die „ meisjens plaagden den goeden St. Joris, dat hy haar nu. voordaan voor altyd onder zyne protectie zou neemen, want „ ze waren zoo bang ais wezels, voor all' wat maar eenigzins „ naar een Draak geleek , geworden ; nu hy beloofde dat „ haar, maar als men de meisjens den vinger geeft, neemen ,, ze ordinair de geheele hand; toe fannekten ze al verder: „ och goede Jorisjen! je moest nu ook al ons Engelsch volk- „ jen onder je proteótie neemen ! Nu de jongen was „ dood goed, en hy dacht, och! 't zyn allemaal zulke goede „ vroome zielen, 't' komt me toch op geen millioen of wat „ menfchen meer te befchermen aan, en kom ik over den „ hond , dan kom ik ook over zyn ftaart ; daarop ftondt hy „ haar hun verzoek toe , en federt is hy de Patroon van ge„ heel Engeland geworden." Wy vertrouwen van het vindingryk vernuft des, Schryvers, D d 4 dat  4lS A. FOKKE, SIMONSZ., BOERTIGE REIS. dat hy, met zyne reizen na andere landen van Europa voortgaande, zyne befchryvingen derwyze /al inrichten, dat dezelven belangryk en vermaaklyk tevens blyven voor zyne Hoorers en Lezeren. Oden en Gedichten van Mr. rhynvis feith. Derde Deel. Te Amfterdam, hy j. Allart, J798. In gr. Svo. 197 bl. " \Aet dit Deel •" Cdus vangt de Schryv,r in het Voorbe- 1VJL richt aan:; ,, befluir ik de uitga.e myner Oden en „ Gedichten, en 't is niet waarfchynlvk, dat ze immer door „ een Vierde Deel opgevolgd zullen worden, daar ik van dee„ ze foort van Poëzy voor altyd affcheid genomen heb, niet „ omdat ik ophield haar te beminnen , maar omdat ik voelde, „ dat zy gereed was affcheid van my te neemen, en ik haar ,, vóór wilde komen." Ongaarne lazen wy deze woorden , omdat wy dit Deel met hetzelfde genoegen geleezen hebben , als 't welk wy voorheen betuigden by de uitgave van het Ifte en Ilde Deel dezer Poëzy (*); en fchoon de verdienstvolle feith, door deze nederige betuiging , zyne eige krachten wel toom te kennen, hoopen wy echter dat onze kunstminnende Landgenooten zich nog in het vervolg op eenige dichterlyke voortbrengfelea van eenen anderen aart door hem zullen vergast zien. Dit Deel bevat, onder drie Afdeelingen , vyf-en - twintig Dichtftukken, als: Godsdienftige Gezangen; 1) De Winter. 2. De Starrenhemel. 3) Aan den Schepper. 4) Aan den Op. perregeerder der Waereld. 5) De Jongeling te Nain. 6) Aan de Christenen. 7) De Stofbewooner in den Tempel der Natuur (het Hoogduitsch van Pfenninger vry naargevolgd. 8) Aan God. 9) Zielrust. 10) Het Onweder, eene Cantate. 11) De Menschlievendheid , eene Cantate. — Mengelzangen; 1) Gedachten by een' Bouwval. 2) Het Nachtviooltje 3} Herinnering in een Woud. 4) De Liefde; aan Nancy. 5) De Kerkhof. 6) Karei en Lotje; Romanze. 7 Agnes; Romanze (naar 't Hoogduitsch.) 8) De Nacht. 9) Aan een Beek. 30) Aan Celis. 11) Treurzang; Aria. — Gedichten; 1) Aan 1 Aristus. 2) Spoor jot menfchelyke Gelukzaligheid. 3) Op- 1 fchrift voor de WÓudkerk te Banjo. —— De zonder jaartal 1 geplaatfte Gedichten behooren tot de laatften des Schryvers, en hy zelf houdt die, met reden, niet voor zyne minften. Schoon wy ouze Leezeren , wegens eene proeve, konden •] verwyzen tot het Mengelwerk voor de Maand November des i1 Jaars 1797; alwaar het in dit Deel voorkomend, en herlee- zing- r*y Zie onze Algem. yaierl. Letteroef. voor s~ vymagt, welbehagen- fluiten die geene willekeur in zich1? Geenzins! M. T.! De vrymagt van een redelyk Wezen beftaat niet in willekeurige onverfchilligheid, waar door Hy iets zoude kunnen willen, zonder redenen in zyn verftand te hebben, die zynen wil bepalen, maar in heï vermogen, om te kunnen willen overëenkomftig zyn redelyk verftand. De vrymagt van den Onèindigen beftaat dus niet in eene redenloze willekeur, waar door Hy zynen wil tot iets zou kunnen bepalen , zonder daarin door zyn Goddelyk verftand beftuurd te worden , maar daar in, dat Hy, onafbankelyk van alles , het vermogen bezit, endoor niets verhinderd wordt, om overëenkomftig zyne oneindige wysheid te kunnen befluiten." De andere waarfchuwende aanmerking luidt aldus % ,, Wanneer gy van Gods fouvereine opperheerfchappy hoort, waardoor Hy alles duet wat Hem behaagt, wagt u dan te dimen, 41'at Hy met zyne fchepzelen zou kunnen handelen, ook tegen de regelen van regtvaardigheid, heiligheid en goedheid, — Zo denkt menig mensch in zyne blindheid : , GoJ is boven allen. Niemand kan zich tegen Hem ver* , zetten; Hy is ook aan niemand rekenfchap verfchuldigd. , Derhalven, Hy kan met zyne fchepzelen handelen ge, lyk Hy wil, al ftrydt dat ook met de regelen van bil, lykheid. Op den eenen tyd kan Hy hen misleiden , , wanneer het Hem goeddunkt. Op eenen anderen tyd , zich in de martelingen van duizenden onfchuldigen ver, heugen. Even gelyk een Aflatisch despoot, die, wan, neer het hem invalt, van zyne onderdanen voor zich laat , brengen , om hun den dodenden pyl in het hart te ja- , gen.' Dat (zegt hier op de Redenaar) zyn afgry- zelyke denkbeelden, A. waar door men God ten hoogden ontèert, en het zich onmogelyk maakt, Hem eenige liefde toe te dragen Waar gy ook voor febrikken mougt, fchnkt voor zulke gedagten! Ja, het is zo: God is boven allen. Hy is aan niemand eenige rekenfehap verfchuldigd. Hy antwoordt niet van zyne daden. Maar Hy, die boven alle wetten van anderen verheven is, is zich zeiven tot eene wet. Hy is de regtvaardigheid, de heiligheid, de goedheid zelve. Hy kan dus niet anders, dan regtvaardig, heilig en goedertieren handelen. Hier Van af te wyken zou hetzelfde zyn, als op te houden God te  leerredenen. ^ te wezen. — En deze bepaling van Gods opperheerfchappy is geenzins eene onvolmaaktheid in God te ftellen. in tegendeel, gelyk het eene veel betekenende loffpraak voor eenen mensch is, wanneer men van hem zegt: hy kan geene onregtvaardigheid begaan, zo is het de hoogfte 2of, dien wy Gode kunnen toebrengen, wanneer wy van Hem vastftellen , dat Hy, wegens de voortreffelykheid van zyne natuur, niet in ftaat is, iets in hetminfte tegen de regelen van regtvaardigheid , heiligheid en goedheid aan te handelen. ° „ Maar (dus luidt het flot deezer aanmerkingen wat betekent dan het fouvereine en vrymagtige van zyne opperheerfchappy, zodatHy alles doet, wat Hem behaal Het betekent, (is hier op het antwoord) dat zyn oppergezag van dien aart is, dat Hy niemand boven of ;>an zich gelyk heeft, van wien Hy afhankelyk, of aan wien Hy rekenfchap verfchuldigd zou zyn, maar dat Hy, onaf hankelyk van alles, alle redelyke fchepzelen zo gebieden , en met het gantfche heelal zo handeien kan , als met zyne oneindige wysheid, regtvaardigheid, heiligheid en goedheid, met één woord, met alle zyne deugden overëenkomftig is," Onder de zedelyke bedenkingen, door den Eerw. kist uit de behandeling deezer ftoffe afgeleid , ontmoeten wy 'er eene, op de bovenftaande Aanmerkingen flaande , die wy onzen Leezeren niet mogen onthouden. „ Misfchien (zoo luidt die bedenking,) denkt de een of ander, die over zyne zaligheid bekommerd is, dus by zich zeiven: , Helaas! hoe onzeker is het, of ik ooit behouden , zal worden ! Ik heb met eenen fouvereinen Heer te , doen, die alles doet wat Hem behaagt. Het ftaat al, tyd aan Hem , of Hy genade wil betonen of niet. , Dit is derhalven onzeker. En de hoogfte vrymoedigheid, , die ik dus nemen kan, is deze, tot Hem te naderen , , gelyk eene Esther tot Ahafueros naderde, met deze taal , op de lippen: kom ik om, dan kom ik om.' Verre daar van daan G.! (antwoordt kist daar op.) God is de vrymagtige Opperheer. Maar Hy handelt, gelyk wy zagen, nooit willekeurig , ook nooit tegen zyne waarheid, tegen zyne getrouwheid, en andere van zyne deugden. Hy heeft nu eenen zekeren weg van zaligheid voor zondaren in Christus geopend. Hy heeft de duurfte verklaringen en beloften, aangaande zyne vergevende genade , afgelegd, voor, allen , die in Christus tot Hem toevlugt Ee 3 ne-  4^6 E. KIST nemen. Daar kunnen wy dus zeker op aangaan , zo zeker , als Hy , hoe vrymagng ook, echter zyne deugden nooit verlochenen kan. — Nog meer. Hy heeft uitdrukkelyk bevolen: gelooft in den Heere Jezus Christus, en bekeert u. Dat heeft Hy bevolen, die uw wettige Heer en Gebieder is. Wel verre dus , dat zyne vrymagt ons van Hem zou moeten terug fchrikken , zo zou het juist eene vermetele fchending van zyn fouverein gezag zyn , wanneer wy deze uitlokkende roepftemmen van zyn Euangelie geen gehoor gaven. — Vormt u toch geene harde fchrikkelyke denkbeelden van God , als van eenen willekeurig heerfchenden dwingeland. Met zulke denkbeelden is het onmogelyk , God te beminnen. Maar denkt om het gene wy u bewezen hebben, dat Hy juist ook door zyne vrymagt uwe hoogfte liefde verdient, daar zy in niets anders gelegen is , dan in het onafhankelyk vermogen, om, door niets verhinderd, overëenkomftig zyne onëindige wysheid, en dus aanbiddelyk, te kunnen handelen."— Welk een hemelsbreed onderfcheid tusfchen deeze redelyke en bemoedigende begrippen en de moedbeneemende harde denkbeelden, welke voormaals, aangaande Gods Souvereiniteit, gevoed en openlyk geleerd wierden! Met de volgende aanhaalirg zullen wy onze Recenfie eindigen; zy is een gevolg, afgeleid uit de Leerrede over Gods Algenoegzaamheid', en heeft ook ten doel, het tegengaan of weeren van wanbegrip omtrent een belangryk onderwerp. „ Wordt God niet gediend van menfchen handen , ah iets behoevende, dit (vermaant de Eerw. kist) moet ons aan de waare reden doen denken, waarom Hy echter zo cm/lig wil, dat wy Hem dienen zullen; en hier in liggen allerkragtigfte drangredenen , om zynen dienst te kiezen. De Heer heeft onzen dienst niet nodig, en echter wil Hy zo ernftig, dat wy Hem dienen zullen. Wat is daar van de reden ? Ons eigen waar geluk. M. H.! zal ook een man, regtvaardig zynde, Gode profytelyk zyn ? Neen ! Hy zal zich zeiven profytelyk zyn" Waarom moeten wy in Jezus geloven ? Om dat 'er geen anderenaam onder den hemel is, door welken wy kunnen zalig wo'den. — Waarom moeten wy boetvaardig tot God wederkeeren ? Om dat onze zonden Waarlyk nnze tranen verdienen, en in den Heere onzen ' God alleen ons heil kan zyn. Waarom moeten wy God beminnen, eerbiedigen, vertrouwen, gehoorzamen? ' Om dat Hy onze liefde, eerbied en vertrouwen nodig heeft?!  leerredenen. 407 heeft? ö Neen.' Maar om dat Hy waarlyk onze liefde, eerbied, vertrouwen en dienst waardig , en hier in het waar genoegen, en de waare verhevenheid van den rede- lyken mensch gelegen is. Waarom moeten wy de waereldfche begeeriykheden verlaten, matig, regtvaardig en godzalig leven in deze tegenwoordige waereld V Om dat het belang van God dit vordert? ö Neen! Maar om dat ons belang dit vordert, om dat de waereldfche begeeriykheden ons ongelukkig, rampzalig maken, om dat het eene tegenltrydigheid is, dat wy , zonder matig, regtvaardig en godzalig te leven, waare vrede en vergenoeging zouden fmaken. Waarom moeten wy den openbaren Godsdienst by wonen, tot God bidden, zyn woord lezen? Om door deze pligtplegingen Hem eenige ftrelende gewaarwording , of eenig voordeel te verwekken? 6 Neen! Maar om dat zo te handelen pligtmatig en redelyk is, en om dat deze verrigtingen de verordende middelen zyn, waar van Gods goede Geest zich bedienen wil, om ons wyzer te maken, om ons te verbeteren , op te wekken, te verlevendigen, te vertroosten, moed en kragten toe te delen tot alle onze pligten. . God wordt niet gediend van menfchen handen, als iets behoevende, maar Hy wil, dat wy Hem dienen zullen uit liefde tot ons zei ven." Leerredenen over de Gefchiedenis van Ruth. Door fjxips serrurier. Hde Deel. Te Amfteldam, by D. en J. Tol, 1798. In gr. Hvo. 290 bl. Ïn dit tweede Deel wordt de behandeling der Gefchiedenis van Ruth, op foortgelyken trant, als waarvan wy in het voorleden jaar (*) verflag gedaan hebben, in 7 Leerredenen voortgezet van Hoofdft. f: 17 tot II: 10. Wy willen, tot eene nieuwe proeve van de wyze van behandeling , eenige van diev hoofdleeringen ter neder ftellen, die de Leeraar, na eene voorafgaande opheldering der gekozene textwoorden, gewoon was te verhandelen. In de negende Leerreden, over H. I: 18, 29, Als zy nu zag , dat zy vastelyk voorgenomen hadde met haar te gaan , zoo hield zy op tot haar te fpreeken. Alzoo gingen die beide, tot dat zy te Bethlehem kwamen: en het gefcluedde, als zy te Beihlehem in- kwa- (*) Zie onze Algem. Faderl. Letteroef. voor J7£>8. bl. 612. £e 4  4»3 V. SERRURIER, LEERREDENEN. kwamen,. dat de ganfche Stad over haar beroerd werd,, en zy zeiden; Is dit Naomi? worden deze keringen uit dit gedeelte der gefchiedenis afgeleid: Wanneer een heilzaam befluit in eene goede zaak genomen is, dan wordt er ftandvastigheid vereischt om daarby met een onwankelbaar gemoed te volharden. Wanneer iemand eene belofte in goeden ernst heeft afgelegd, vooral, wanneer hy die met eede geftaafd heeft, dan is het billyk dat men daarin beruste. Die de reize naar 't waar Vaderland heeft aanvaard, moet dezelve onvermoeid voortzetten, tot dat hy ze volbragt heeft en veilig is aangeland. Het is nuttig te bedenken, dat veele oogen op ons gevestigd zyn. Daar onze ltaat hier op aarde aan zoo groote verandering is blootgefteld, daar vereischt de bedachtzaamheid , dat wy uitzien naar een' ftaat die onveranderlyk is, In de twaalfde, over H. II: 4, En zie , Eoaz kwam van Bethlehem, en zeide tot de Maajers: De Heer zy met u-lieden: en zy zeiden tot hem: De Heer z-gene u, heeft men deze volgende : Elk behoort behoorlyk toezicht te neemen op hetgeen aan zyne byzondere zorge is aanbevoolen, Wy verwachten den vourfpoed van alle onze onderneemingen van den Heere. Het is betamelyk, in de wederzydfche groetenisfen, aan den Heere te gedenken. Het is zeer aangenaam eene onderlinge hartelyke goedwilligheid te zien, tusfchen eenen Heer en zyne onderhoorigen, die in zynen dienst ftaan. Op foortgelyken voet worden ook de overige ftoffen behandeld, en a'les met leerryke aanmerkingen doorweeven, die zoo wel in 't gemeene leeven, als ter bevordering van eigen dichting, niet alleen by de voormaalige hoorders van den Eerw. serrurier, maar ook by allen, die aan foortgelyke leiding van gedachten gewoon zyn, van veel nut kunnen weezen. Christelyk Magazyn, of By draagen ter bevordering van Christelyke Verlichting en Euangelifche Deugd-, naar de behoeften van onzen tyd. Derde Stukjen. Te Hoorn, by J. Breebaart, 1799. In gr. 8vo. 110 bl. De Schryvers van dit nuttig Werk, die wy reeds, uit het geen voorafgegaan is , als geoefende en befcheidene Voorftanders van Christelyke Verlichting ea Euangelifche Deugd, naar de behoeften van onzen tyd, ï heb-  CHRISTELYK MAGAZYN. 429 hebben leeren kennen, trachten ook, in dit Stukjen, eenig meerder licht over de Leer der H. Schrift te verfpreiden. Eerst wordt het zelfde onderwerp, waarover reeds in een voorig Stukjen gegronde aanmerkingen medegedeeld zyn, vervolgd, en de behoefte van Wonderwerken aangewezen , om ons van den Goddelyken oorfprong der Leere van Jefus te overtuigen. Daarop volgt eene Befchouwing van de Gefchiedenis der eerfte Zonde , die hier wederom maar ten deele te leezen is. De overige onderwerpen van dit Stukjen zyn de volgende: Proeve over de oorzaak der zedelyke verkeerdheid in ,t gedrag der menfchen. Over de uitmuntendheid van Jefus als Leeraar, En in welken zin wordt Christus Dood eene Offerhande genoemd? — Wy willen onze Leezers met de Befchouwing van de Gefchiedenis der eerfte Zonde, en het Onderzoek, in welken zin de Dood van Christus eene Offerande genoemd wordt, een weinig nader bekend maaken. In het tweede en derde Hoofdftuk van Genefis, wordt hier, overëenkomftig het gewoon gevoelen, de gefchiede» nis van de zedelyke ontaarding der eerfte menfchen gevonden. In het verhaal, zoo als het daar voorhanden is, ligt eene wezenlyke Gefchiedenis ten grondflag; doch het omkleedfel is geheel in de taal van den mensch in zynen kindfehen toeftand , en gericht naar die bekrompen begrippen , welke diestyds plaats grepen. Het fpreekend invoeren der Godheid behoort tot het omkleedfel, ten einde verftaanbaar te fpreeken voor zyne tydgenooten. Daaronder moet men ook de verfchyning, en het fpreeken, van eene Slang tellen, iets dat ontleend fchynt uit aloude tafereelen, waarvan de Gefchiedfchryver zich bediend heeft, om verftaan te worden. Men kan eene Godlyke aanwyzing toeftaan, omtrent het geert voor den mensch goed en heilzaam, en in tegendeel icbactelyk en nadeelig voor hem zou weezen, zonder dat men behoeft te bepaalen, hoedanig dit Godlyk onderwys geweest is. De eerfte menfchen hadden dan eene vaderlyke aanwyzing en raadgeeving, omtrent de fchadelykheid der vrucht van zeker gewas , welk als een zeker vergif in zich bevattede, ontvangen. Hierin lag ook eene belofte van onfterflykheid, byaldien zy dit in acht namen, opgefloten, waartoe dan de boom des leevens, niet flechts als een zinnebeeld en waarborg der onfterflykheid, maar ook als een gepast hulpmiddel tot dezelve, mogt gebruikt worden. — Verder loopt deze Befchouwing niet. E e 5 Merj  430 CfiRISTELYK MAGAZYN. Men moest deze fplitzing der Verhandelingen , die toch altyd iets onaangenaams heeft, zoo veel moogelyk achterwege laaten. De rede, waarom Christus dood den naam van een offer draagt, moet, volgends de laatstgenoemde Proeve, in de overeenkomst tusfchen het zedelyk doel van den dood van Christus en dat der Mofaifche zoenofferanden, tot vergeeving der zonden, gezocht worden. Zyn dood was het leevend tafereel van de door onze zonden verdiende ftraf, en regt gefchikt, om leevendige erkentenis van fchuld, waare boetvaardigheid , opregte belydenis en eenen hartelyken afkeer van zonden in te boezemen. Zedelyke verbetering van hart en wandel was dus de bedoeling van dit offer: voor de zoodanigen, die het tot dat einde gebruiken, is dit offer een middel ter verzoening met God, en eene waarborg en verzekering der Goddelyke gunst. Dit een en ander wordt, met blykbaare bedrevenheid in de nieuwfte Schriften over deze onderwerpen, en met welwikkend oordeel, behandeld, en verdient, met den overigen inhoud van dit Stukjen, aan alle denkende Christenen ter overweeging aangepreezcn te worden. Over de Betekenis van het woord Godsdienst. Zynde eene Redenveering, gedaan in een Gezelfchap van Lieden, welke geene byzondere Se&e van Godsdienst belyden. Te Delft, by M. Roelofswaert, 1799. In gr. üyo. 40 bl. In dit Stukjen treedt al wederom een ongenoemd prediker van Ongeloof en Ongodsdienftigheid te voorfchyn, die geen bovennatuurlyke Openbaaringen , hoe ook genaamd, wil erkend hebben, en, 't geen hy waaren Godsdienst noemt, alleen doet beftaan , in 't geen men bevorderlyk oordeelt aan het groote doelwit, dat in de gantfche Natuur doordraait ; het geluk van allen en een iegelyk, overëenkomftig zyne natuur : waarby noch de erkentenis van een almagtig, alweetend, vlekloos heilig, allezins volmaakt en hoogst verheven Opperwezen, geheel onderfcheiden van de gefchapene waereld, noch eerbied, liefde, vertrouwen , of eenige andere plichten jegens dat hoogfte en allerbeste Weezen zelf, noch ook de zekere verwachting van een toekomftig eeuwig gelukzalig leeven, in aanmerking komen. Payne hoopt nog op een toe-  BETEKENIS VAN HET WOORD GODSDIENST. 43* toekomftig leeven; maar, volgens den onbefchaamden Opiteller van deze zoogenaamde Redevoering, fchynt alles, wat wy, in den loop der Natuur, met zekerheid waarneemen, daarmede te dryden , dat wy zouden beftemd zyn, om na den dood des lichaams te blyven voórtleeven. Hy durft de verwachting van een leeven na het tegenwoordige, en van loon en draf na dit leeven, een droom noemen, ontdaan uit die groove dwaaling, dat de beoefening van den Godsdienst is aan te merken als iets, waardoor wy in dit leeven ongelukkig worden, en lyden moeten. Welk redelyk Voorftander van de Leer der Onfterfelykheid heeft zulks ooit beweerd? Het is geenzins de Godsdienst, maar gebrek aan denzelven, of al- ' thans te weinig, ook wel verkeerd, gebruik van deze onuitputbaare bron van vergenoegen en rust, welk ons in dit leeven dikwyls doet lyden, en veele menfchen geheel ongelukkig maakt. Van dat lyden, en van alle onaangenaame gewaarwordingen van ongeluk en rampfpoed, kan ons niets, dan waare Godsdienftigheid, ontheffen, en deze is altyd, zonder de welgegronde hoop en verwachting van een toekomftig leeven, onvolkomen, en ontoereikend tot gerustffelling en duurzaame tevreedenheid, bevonden. Wy wenschten gaarne den man te kennen, die, buiten dat, in de beoefening van deugd, zonder Godsdienst, zelftevredenheid fchynt te hebben kunnen vinden. Op de gewaande deugd van lieden, die 'er eene verdiende in Hellen, om zich zeiven en hunne medemenfehen te ontdoen van de eenige waare Godsdienftige grondbeginfelen, valt doorgaans niet te roemen. De laatfte bladzyden van dit pamflet zyn gevuld met eene beoordeeling van de beruchte Eeuw der Rede, waarin men aan de Tegenfchryvers van Payne verfchuldigd recht laat wedervaaren. Dat doet iemand, die 'er voor uit komt, dat deze Apostel van 't Ongeloof over 't algemeen eene viy goede zaak voor heeft, 't Komt hem evenwel voor, dat de Schryver zyn taak niet te wel uitvoert, maar zyne gevoelens veeltyds ftaaft met ten imeriten zwakke bewyzen. Volney zal zich beter gekweeten, en daardoor zyne Tegenfchryvers 't werk wat minder gemakkelyk gemaakt hebben. Dit is, zoo hy meent, de rede, dat deze Schryver, die, in zyne Ruïnen, veel meer • dan Payne , van de gewoone gevoelens afwykt, fchier ongemerkt vo< rbygegaan wordt. Wy zouden veeleer het meerder ftilzwygen , op de verachtenswaardige poo-  433 BETEKENIS VAN HET WOORD GODSDIENST. pooging van Volney, om alle grondflagen van Godsdienst, het onderfte boven te werpen, aan den minder aanlokkenden en wegfleependen toon, waarop de vreemdfte en veelal tastbaar ongerymde vooronderftellingen,door dit gefchryf, ïn de waereld geftooten zyn, toefchryven. Men moet; ook met den geest van Teylers Genootfchap wel geheel onbekend zyn , om het, uit de hun eigen wyze van uitfchryving eener Vraage , die de wederlegging van Volnefs Ruïnen zeer zeker bedoelt, eenigzins twyièlachtig te : duen fttlien , of zy , voor zich , dit famenraapfel van i domme lastertaal en valsch vernuft wel zoo zeer af- • keurer. Alle rcdelyk geloof aan God en Jefus -van den blaam van zotterny vrygepleit; in een vnendelyken Brief aan Jan van der Wyck , Major by het derde Bataillon der zevende halve Brigade, enz. door geiusrand bruihing , Remonflrantsch Gereformeerd Pledikant , enz. Te Amjlerdam , by M. Schalekamp, 1799. In gr. 2vo. 3Ö bl. Een welmeenende Brief, waarin de Remonftrantfche Leeraar Bruining zynen ouden Vriend van der Wyck, over het allerfchandelykst Lasterfchrift, onlangs, onder den titel van Navolging van Erasmus Lof der Zotheid, door hem in de waereld geftooten, ernftig onderhoudt , en eene yverige pooging in 't werk fielt, om een man van zoo uitmuntenden aanleg, en van zoo een braaf hart, als de Major van der Wyck nog in zyn oog is, van Metaphyfifche fpitsvondigheden en Atheistifche grondbeginfelen, waarin hy ongelukkig verward geraakt is, te rug te brengen. Of nu evenwel van deze openbaare teregtwyzing "wel het gewenschte gevolg zy te verwachten, en of de Eerw. Bruining niet vooraf andere middelen, tot dat einde, had kunnen beproeven, willen wy niet beflisfen. Ondertusfchen zou deze Brief, zoo al niet voor van der Wyck , ten minften voor dezen of genen , die tot foortgelyke twyfelzucht, omtrent de zekerde, en voor ieder mensch zoo wel, als voor het algemeen belang, aangclegenfte waarheden, of derzelver daadelyke verloochening, mogt overhellen, van nut kunnen weezen. Welg grond zyn des Brieffchryvers aanmerkingen, over dat uitmuntend vermoogen om. vry te weiken, dat elk mensch in  G. BRUININ G» BRIEF AAN J. VAN DER WYCK. 433 in zig kan gevoelen, en over de zedelyke gevolgen van alle onze Ledryven, die wy vroeg of laat te wachten hebben van een Albeftuurend Opperweezen , welks eerbiedige erkentenis eene volftrekte behoefte is voor alle nadenkende menfchi.n, die waarlyk deugdzaam, gerust en wel getroost wenfchen te leeven. Om het Christendom des te eer aanneemelyk te maaken, is de Leeraar neg al toegeevend , ten aanzien van de Gefchiedkundige belichten der Euangeliefchryveren. Hy zegt voorneemens te zyn, om de gewoone bewyzen , tot betorg van de waarheid van het Christendom, zoo als die1 door Lesf ontwikkeld zyn, te wederleggen, en is over 't geheel van oordeel, dat men Hechts den leertrant der Remonftranten behoeft aan te neemen , om alle zwaarigheden te boven te komen. De ondervinding leert, dat 'ermeer, dan men. gewoonlyk denkt, aan vast is, om tegen Ongeloovigeu, met goed gevolg, in 't ftrydpeik te treeden. Door ipitsvondige redeneenngen, en onverzettelyke gehechtheid aan algemeen heerfchende gevoelens en ftelzels , wordt niet zelden de toegang tot twyfelzieke gemoederen geheel toegeflooten; maar men kan ook wel al te rekkelyk weezen, en, dcor losfe grondbeginfelen op den voorgrond te plaatzen, de goede zaak van den Godsdienst in verdenking brengen, en alzoo, zynes ondanks, het onzalig On» geloof in de hand werken. Het werktuiglyke der Verlosfing verklaard, betoogd, en her-* leidt tot één algemeen Grondbeginfel: door a. van solingen : A. L. M. Medic. & Philof. Dodor , Lcüor in de Verloskunde aan de Illufire School te Middelburg, enz. Te Leyden, by A. en J. Honkoop , 1790. In gr. 8ve. 29a bl. Dit aanpryzenswaardig Werkje van den Heer van solingen beftaat uit een Voorbericht, eene Inleiding, de bepaaling van dat geen, 't weik, volgens de meening des Schryvers, het algemeen Grondbeginsel der Verloskunde uitmaakt; en eindelyk de toepasfing daar van op de Vroedkundige bewerkingen. In het Voorbericht handelt de Schryver over de noodzaakelykheid der betoogende Leertrant in de Vroedkunde, het welk nog nader ontwikkeld en aangedrongen wordt in de cerfie Afdeeling der Inleiding. De tweede Af- dee-  434 A. VAN SOLINGEN deeling handelt over de verdeeling der Verlosfing in Natuurlyke, Nietnatuurlyke en Tegennatuurlyke: verftaande onze Schryver door Natuurlyke Verlosfingen de zodanige, welke door de kragten en werkingen der Natuure alleen kunnen worden volbragt; door niet natuurlyke die geene , welke door middel der medewerking der Kunst moeten worden ten einde gebragt; en door Tegennatuurlyke die Verlosfing en, welke noch door de Natuur, noch door het werktu'giyke der Verloskunde, kunnen volbragt worden. Zo dat, tot bet volbrengen der Verlosfing, het kind , of het lichaam der moeder, gekwetst moet worden. Dc de^de Afdeeling deezer Inleiding handelt over de drie tydperken, in welke de Verlosfing gevoeglyk kan) warden verdeeld, welke bepaald worden door den Ingang der vrucht in de hovende opening van het moede; iyk bekken; den Doorgang, door de daaling van het h'pofd des kinds van de bovende doortocht naar de betredende ; en eindelyk den Uitgang van het kind door de benedenfte opening van het bekken. Waarop dan verder de hiertoe zo noodige bepaaling der afmeetingen der verfchillende deelen van het bekken en van de hoofden der kinderen, enz. volgt. Eindelyk deelt de schryver, in de vierde Afdeeling deezer Inleidir.g, zyn Algemeen Grondbeginzel der Befchouwende en Beoeffenende Verloskunde mede, het welk, opp. 38, dus wordt voorgefteld. By alle Verlosfingen behooren, in elk tydperk der Verlosfing, de kleinste afmeetingen van het Hoofd der Vrucht overeen te komen, of in te vallen, met de vqordeeligste afmeetingen van het Moeder* lyk Bekken. Dit Grondbeginzel is algemeen, zegt de Schryver. „ i°. Om dat het toepasfelyk is op alle Verlosfingen „ want wanneer de Natuur de Verlosfing volvoert, „ volgt zy beftendig deeze algemeene vastgellelde Na„ tuurwet - en wanneer de Verlosfing door de Kunst volvoerd wordt," moeten alle Kunstverrichtingen vol„ gens deeze algemeene Natuurwet worden ingericht: „ dat is: alle poogingen der kunst, die niet anders mo„ gen doen, dan de Natuur naarbootzen, behooren daar -, heen te (trekken, om 's hoofds kleinfte afmeetingen, of „ volkomen, of zo veel als mogelyk, in de voordeeliglte afmeetingen van het Bekken te herleiden. „ft3. Het algemeen Grondbeginzel gekit by alle Ver„ losfingen: niet alleen by het hoofd ; maar ook by de voeten, immers behooren toch ook, in de Verlosfin- », gen  over be verloskunde. 43^ „ gen by de voeten , de kleinfte afmeetingen van het * hoofd met de voordeeligfte afmeetingen van het Bekken „ overeen te komen: en dit is juist de reden, waarom, „ in de voordragt van het algemeene Grondbeginzel, van „ geene andere afmeetingen der Vrucht, dan van die des „ hoofds,wordt gewag gemaakt: dewyl dezelfde wet om. i „ trent de plaatzing van 's hoofds kleinrte oppervlakte „ niet alleen geldt by de Verlosfing met het hoofd voor„ uit, maar insgelyksby die, welke met den tronk voor'-„ uit gefchiedt," enz. De hier op volgende Werktuiglyke Leer der Verlosfing is voorts verdeeld in drie Hoofdftukken, wier eer/la het werktuiglyke der Natuurlyke Verlosfing aanwyst, zo als dezelve door de Natuur op de voordeelig/le of besu mogelyke wyze volbragt wordt. Het tweede Hoofdftuk handelt over het werktuiglyke der Natuurlyke Verlosfing , zo als dezelve door de Natuur, op verschillende manieren, kan volvoerd worden. Het derde Hoofdftuk behelst het Betoog van het werktuiglyke der Nietnatuurlyke Verlosfing, zo als dezelve door de Kunst volbragt wordt. Eindelyk is hier nog bygevoegd een Befluit, in 't welk de Schryver, onder anderen, kortelyk eenige grondregels opnoemt, welke hy vermeent der kunst te hebben toegevoegd. Met veel naauwkeurigheid heeft de Schryver in deeze verfchillende Afdeelingen de verfcheidene liggingen der kinderen in de baarmoeder aangeweezen , en getoond , hoedanig de Natuur , in het daarftellen der Verlosfing, op eene werktuigkundige wyze werkzaam is. Voorts heeft hy de Werktuigen, die in de Verlosfingen het meest te pas komen, in zo verre zulks zonder Plaaten gefchie» den kan, naauwkeurig befchreeven, en de gevallen aangeweezen , in welke zy, tot hulpe der te kortkomende Natuur, aangewend moeten worden. Voornaamelyk volgt onze Schryver de werkvvyzen van baudelocque, dewyi dezelve, volgens zyne meening, aan de ondervinding getoetst, fteeds met het richtfnoer der Natuur overeenkomen, waarom ook, zo hy verzekert, alle de door hem aangepreezene bewerkingen, zo dikwyls die door kundigen verricht zyn , fteeds met een gezegende uitkomst bekroond zyn geworden. Het Werk van onzen Schryver kan dus door hen, die dit onderwys willen volgen, met groot nut gebruikt worden: dan daar by baudelocque alles meikelyk uitvoeriger behandeld en ook met Plaaten is  436 A. VAN SOLÏNGEN, OVER DE VERLOSKUNDE* is opgehelderd, zullen de Leerlingen best doen deszelfs Vroedkundig Werk tefFens raad te pleegen. Terwyl wy ook vermeeiien, dat de zo fchoone Plaaten en onderrichtingen van smellie en camper, fchoon niet in alles overeenftemraende met de denkbeelden van onzen Schryver, teffens fteeds met het best gevolg gebruikt zullen kunnen worden. Verwcrs Handboekje, of korte befchryving, 6m verfcheiden kleuren op wollen ftoffen te verwen: alsmede hoe men de Blaauwkuip zal zetten, en derzelver gebreken her ftellen. Door hendrik lugt. Te, Westzaandam, by A. Tolk, 1799. In gr. Zvo. 55 bl. Dit Handboekje bevat, in een klein beftek, veele nut* tige lesfen voor hun, die eene goede onderrichting in de konst van het zogenaamd Blaauwverwen, enz. begeeren. Vooral is de Schryver naauwkeurig in het aanwyzen der best voldoende inrichting eener Blaauwkuip, en der beste middelen, om de verfchillende gebreken, die aan dezelve komen kunnen, te herftellen. Tot een ftaaltje zullen wy bet volgende, op pag. 12 en 13 voorkomende, affchryven. „Men heeft altoos gemeend, dat, wanneer de wolle „ ftoffe eerst Donker Blaauw en daarna Zwart geverwd „ wierd, zulks de beftendigfte zwarte kleur gaf; maar ik „ heb by ondervinding, dat 'er nog eene andere manier „ van beftendig zwart te verwen is, die nog langer ftand „ houdt en minder kostbaar is. — Ziet hier, hoe men daar „ mede te werk gaat. Men neemt tot 10 pond Wol twin„ tig lood Aluin, kookt ze daar mede een uur , in een „ koperen ketel. Spoelt ze daarna zeer fchoon uit. Vult s, dan weer den ketel met fchoon water: kookt daar in „ af een bos Wouw, ver wt-dan daar in de Wol geel, „ en laat ze $ uur kooken. Spoelt ze daarna weer uit. ,, En verwt ze dan zwart op de volgende wyze. Neemt „ tot tien Pond Wol, \\ Pond Campechie Hout, 1; Pond „ Smak, \ Pond Mul, | Pond Galnooten. Doet dit alles „ in een groven zak , en daar mede in deri ketel, als „ ook de Wol: laat dit te zamen 2 uuren kooken. Neemt „ dan de Wol 'er uit, en laat ze bekoelen. Vult ver„ volgens den ketel met het overige vogt op met oude zwarte Verf, of by gebrek daar aan met water; doet » 'er  H. luüt, VERWERS HANDUOEKJE. 437 "er in i Pond Koperrood. Laat hier de Wol weer een uur mede kooken. Neemt ze 'er uit, en be„ koelt ze. Vult daar na den ketel weder op, en doet 'er „ in i Pond Koperrood. Laat ze hier weer i uur mede „ kooken. Neemt dan het vuur onder den ketel weg, „ en Iaat de Wol in den ketel blyven , den nagt „ over. Den volgenden morgen neemt men ze daar „ uit, fpoelt ze, en behandelt ze naar behooren." Grondbeginfelen van dé Opvoeding en het Onderwys voor Ouders, Leermeesters en Opvoeders. Door aug. hekm* imiemeyer , Confifloriaalraad, enz. Te Haarlem > by F. Bohn, 1799. In gr. tivo, tweede uittreksel Het Derde en laatfte Hoofdftuk der Twede Afdeling van het Twede Boek handelt Over de Vorming van het Begeervermogen of de Zedelyke Opvoeding. Dit Hoofdftuk is verre het grootfte van allen, die in dit Eerfte Stuk voorkomen, als beflaande 136 bladzyden, en dus, op 11 na, de helft des gebeelen Boekdeels. Hierover zal men zich niet verwonderen, wanneer men, uit het voorgaande Uittrekfel, in zyne gedachten herroept , dat Zedelyke Goedheid het doel is der Opvoedinge, en de Zedelyke Opvoeding dus het voornaame einde , waarin alles moet te zamen loopen. Het Hoofdftuk begint met eenige voorlopige Aanmer* hingen,welker eerfte, § 80, de gewichtige waarheid herinnert, „ dat de mensch ... Ilechts zo veel wezenlyke „ waarde bezit, als hy zedelyke waarde heeft .... dat „ alle overige volmaaktheden .. Hechts voorwaardelyk „ achtenswaardig zyn," in zo verre zy „ naar de wet„ ten der zedelykheid worden aangelegd, ter bereiking „ van derzelver doel . .. door wel te'doen:" De volgende, § 81,82, loopen over het bekende gei'chil, of des menfchen natuurlyke neigingen hem tot het goede, dan tot het kwaade leiden. De Schryver vermydt hier voor. zichtiglyk de beide uiterften. „ i'. Men bemerkt," zegt by, „ in alle kinderen ... eenigeri aanleg tot zedelyk n goe- (*) Zie hst eerste, hier boven, bl. 389. Ï.ETT. I799. NO. 10. Ff  45^ A. H. NUMEÏER „ goede neigingen, gezindheden en daden. .. 2. Men bei " vinft.,,.dat alie kinderen niet alleen vatbaar zyn voor „ verleiding, maar .. ook ene overhellende neiging „ tot menig ding hebben, dat men in rypere jaren on,, recht of kwaad noemt." 3. Dit laat zich niet enkel verklaaren uit de kracht van het voorbeeld, of uit zekere hchaamlyke gefteldheid of andere onhandigheden, s, 4. In het karakter komen verfcheiden kinderlykc trekken voor, welke zich uit de zinnelykheid alleen niet s, laten verklaren. ... 5. Daar zedelyke goedheid en .. „ deugd .. ene vrucht der vryheid is .... kan men in " §LÊn-8^val van kinderen zeggen, dat zy ftellig goed of „ ftellig Hecht zyn, maar wel dat de zaden van goed en ,, kwaad .... in hun liggen. — Hier uit volgt, (§ li?) " datde zedeiyke opvoeding ... ene dubbele bezigheid " j1eeft W ' het kwade te weren, en bet goede te bevor«, deren." Zy moet de neigingen en vatbaarheden niet onderdrukken, maar „verhoeden, dat die driften en nei„ gingen zich niet op zodanige voorwerpen vestigen, nog „ [1. noch] zulk een vermogen verkrygen, dat zy daar door hare beftemming niet bereiken zouden." Hierop, volgen nog eenige aanmerkingen over de verfchillende geaartneden der kinderen, en hetgeen men daaruit raakende het toekomende character mag beiluiten, en dan gaat de Schryver over tot de verhandeling van het onderwerp zelve. Deeze heeft weder twee Hoofdverdeelingen, welker eerde, § iJ4 env., behelst de meer algemene Grondbeginjelen der Zedelyke Opvoeding. Dezelve „ moet in den „ vroegeren leeftyd ... meer ontkennend dan ftellig, mees „ verhoeaend dan voortbrengend, meer middelyk dan on„ middelyk in hare werkingen zyn." Deeze middelyke werkingen zyn, 1. bevordering van vrolykheid, 2. het bezig houden der kinderen, „ hoe meer onafgebroken de „ jeugd bezig is, des te minder kwaad doet zy." Alleen moet die bezigheid „ aan hunne jaren geëvenredigd," ongedwongen en niet al te aanhoudend wezen. „ Aller„ meest werkt ene bezigheid van liefhebbery. ... Kleine „ ontwerpen , verzamelingen , inzonderheid van voort„ brengfelen der natuur, in vroegere jaren zelfs fpelen 3, ... zyn daar toe voortreffelyke hulpmiddelen (*)." — 3. Een (*) In eene Aantekening worden met reden alle fpelen om geld, en vooral het kaartfyelt hiervan uitgaflocen.  OVEU DE ÖPVOEDIJRJ. 439 §i Een wys opzicht: „ Hoe minder de jeugd ... aan haar zelve overgelaten , en toch het opzicht ... zo in» gericht is, dat zy zelve daar naar verlangt en zich 'er „ beter onder bevindt, des te meer kwaad verhindert , „ des te meer goed bevordert men." 4. Het gevoel der Vryheid. ,, Hoe meer de kinderen menen vry te „ zyn, hoe minder .. hunne uiterlyke vryheid . . . door „ ene menigte van ... bevelen beperkt wordt, des te „ meer kunnen zy in zedelyke befchaving toenemen. „ Door onophoudelyk zedepreeken laat zich wel ... veel „ tot ftand brengen, dat den fchyn van zedèlykheid heeft; ,, doch het is uit den grond van een goed hart niet opge„ komen ... Die door geweldige midcielen den kinderen „ beletten wil, zich vryelyk te vertonen, leert ... de „ kinderen niet kennen, zo als zy zyn." 5.Een goed voorbeeld. 6. Bewyzen van vertrouwen. „ Daar „ hy [de Opvoeder] de kinderen niet door vertrouwen „ zoekt te winnen, dellen zy 'er belang in, om llimmer „ te wezen dan hy, iets,waaraan zy, by ene meer open„hartige behandeling, niet denken zouden. Zelfs de „ besten weêrftaan die verzoeking niet." 7. Het verminderen van het aanlokkelyke der fchadelyke driften. Onder de middelen hiertoe worden gerekend het fpaarzaam gebieden, en nog ipaarzaamer verbieden, uit hoofde van de oude aanmerking, nititnur in vetitum, ,, Maar," zegt de Schryver, § 91, „ niets is fter- „ ker dan het vermogen der gewoonte. Alle lydelyke ge„ moedsaandoeningen worden door haar zwakker, maar „ dadelyke daarentegen Herken Daarom behoort de ge„ woonte onder de gewigtigfte middelen der opvoeding, ,, vooral in de eerfte jaren; zo zelfs, dat ouders, die an„ ders weinig over opvoedkunde gedacht hebben, enkel „ door deze konst dikwerf verbazend veel uitwerken." Eenige algemeene regelen worden hieromtrent opgegeven, en door aanmerkingen opgehelderd en bevestigd. Hierop volgen de onmiddelyke werkingen op den wil, van § 92—107, door Gezag — door het voegen van redenen by de bevelen — door het bevorderen der inwendige achting voor het goede, zo uit zuivere inwendige beginfelen, als uit gemengde beweeggronden, omtrent welke laatfte de algemeene regel, die vervolgens in eenige aanmerkingen met voorbeelden wordt opgehelderd, deeze is: „ Hoe minder de goede of kwade gevolgen „ [van eenige daaden] van het blote toeval afhangen, hoe Ff 3 „ mees  44® A. H. NIEUF.ÏER „ meer zy in liet innerlyke wezen der gezindheid of der „ daad gegrond zyn , van des te meer gewigt zyn zy, en heeft het tegenovergeftelde plaats, van des te min„ der." Waarby , ondertusfchen , de Schryver met re« den voegt , dat „ in de toepasfing van dezen regel ook deels de ouderdom des kwekelings , deels zyn perfo„ neel karakter moet in aanmerking komen." Van het laatstgemelde wordt in de bygevoegde aanmerkingen, op bl. 197, een geval tot voorbeeld bygebragt, dat wy hier geheel zullen opgeeven. ,, Een jongen , die ftreng opge„ voed is, zal door redenen, van zyne ouderen ontleend, tot „ niets bewogen worden; terwyl deze drangredenen enen „ anderen tot den zwaarften pligt gewillig zullen maken. „ Koelheid van de zyde des opvoeders maakt menigen kwe„ keling nog koeler. Een ander daarentegen kan ze niet ver„ dragen, en doet al wat men verlangt. Een jonge knaap, „ die zich kleine dieveryen veroorloofd had, bleef by de „ duidelykfte ontwikkeling van de fchandelykheid zyner „ daad, en terwyl ik hem voor oogen hield, waar toe zy „ hem zou kunnen vervoeren; welk ene fchrikkelyke „ draf een arme foliaat, die dikwerf uit nood deelt, „ daar voor moest ondergaan ; hoe het zynen vader tref„ feu zoude, wanneer hy het te weten kwam, enz. vol„ komen ongevoelig , en gaf niet het minde blyk van ,, berouw! Ga heen, (zeide ik eindelyk, niet meer we„ tende, wat 'er by te voegen) ga heen; ik kan u voort- aan niet meer liefhebben noch hoogachten. Nauwlyks ,, hadde ik uitgefproken , of hy barstte [borst] in een „ droom van tranen uit, en wilde niet van my afgaan , „ eer ik myn gezegde weder ingetrokken had. Hy dal „ naderhand niet meer. Hier doet zich een onme- „ telyk veld op voor zielkundige aanmerkingen , maar „ het zal genoeg zyn , den dadelyken Opvoeder op den „ weg gebragt te hebben." Doch wy vervolgen. Andere werkingen op den wil gefchieden door middel van het verftand , door vermaningen , door lezen , door voorbeelden. Van de laatfte gefproken hebbende, zegt de Schryver (*): „ Ongelyk veel twyfelachtiger is het „ zedelyk nut, dat men inzonderheid by de jeugd van „ den fchouwburg verwacht. Onder zekere omftandig„ heden is het toneel buiten enigen tegenfpraak verder„ felyk voor de zeden. En zelfs dan, wanneer alles zo Cj Bl. 108. " iS'  OVER DE OPVOEDING. 441 5, is, als het zyn moet, verwachte men in allen gevalle „ wel opwekking van enkele goede gewaarwordingen , ,, verlevendiging van voorhanden zynde goede driften, „ afkeer van laagheden ; doch flechts de voortbrenging „ van een deugdzaam karakter niet." Misfchien zal deeze uitfpraak fommigen liefhebberen van het tooneel, welke zich den Schouwburg gaarne als eene fchool van nationaale opvoeding zouden voordellen, 'te geftreng en overdreven voorkomen; maar men leeze de aanmerkingen, op bl. aoa en 203 , ter ophelderinge deezer paragraaph, geplaatst, en zegge dan, of men, by ernftige overdenkin- ge, den Hoogieeraar wel ongelyk kan geeven. Tot de middelen om de reden te onderfteunen, en tot de volmaaking van het zedelyk characler te werken, behooren ook de verworven achting en liefde, waardoor ouders en opvoeders by menig gemoed meer kunnen uitwerken, dan door „ alle overtuiging en vermaning. ... Zodanige „ ene liefde [welke , naamelyk, rust op gronden van „ achting voor het deugdzaam karakter der ouderen, of „ derzelver plaatsvervangers] zich verkregen en behou* „ den te hebben , is de zegepraal der zedelyke opvoe- „ ding.C)." Ook wordt de invloed van ware Gods- dienfiigheid op de zedelykheid niet vergeten; waarover § 90 uitmuntende regels en aanmerkingen voorkomen. De laatfte der ophelderende aanmerkingen over dit onderwerp zullen wy affchryven, om eene reden,welke uit het aangehaalde zelve zal blyken. „ Het is zeer goed, dat men „ God als enen Vader voordek; maar men moet Hem „ echter niet als enen zwakken vader befchryven. Wa„ re vreze Gods is even zeer met liefde tot Hem be„ ftaanbaar, als eerbied voor de ouderen met kinderlyke „ tederheid. Wy zyn van het ene uiterfte in het andere ge„ vallen, en menig een twyfelt misfchien, of men in onze „ dagen nog wel durve zeggen, dat God het kwade ftraft. „ Daar door wordt de Godsdienst een oorkusfen voor de „ traagheid, en werkt als opium op het geweten; het„ geen ten uiterden gevaarlyk is (f)." —- ln hetgeene de Schryver van § 100—107 zegt, aangaande de zuiver flellige belooningen en ftraffen, is zeer veel fchoons. Hy merkt aan, dat men het nooit geheel kan ontbeeren; dat rousseau zelve, die 'er „ zo fterk tegen was, .... „ het (*) Bl. actf. (f) Bl.au. Ff 3  44« a. h. niemeyer. het met de enkele zucht der natuur niet wist te red» „den," dat hy daartoe konstmatige inrichtingen wilde hebben, „ welke Hechts by kleine kinderen, die ligt te „ bedriegen zyn , gebruikt kunnen worden." Omtrent jonge knaapen en jongelingen, „ bereikt men zyn oogmerk „ veel beter, wanneer men openhartig met hun te werk „ gaat, en 'er geen geheim van maakt, dat men draden „ of beloningen heeft verordend, om hen oplettend te „ maken op de gevolgen, die verdienden en fiecbt gedrag „ in het toekomende zullen vergezellen (*)." Dan tevens moet men in het beloonen en ftraffen de grootde behoedzaamheid gebruiken , „ de nauwkeurigfte evenre„ digheid tusfchen verdienfte en fchuld in acht neemen. „ De graad van zedelykheid [in het bedreven goed of kwaad] moet in de opvoeding dien der beloning of ,, ftraf bepalen (tV Veele uitmuntende aanmerkingen, over het nabootfen der natuur in het beloonen en ftraffen, vindt men in § ioa en de daarby behoorende aantekeningen; gelyk ook over het nuttige, maar tevens de hoogfte voorzichtigheid eifchende, aanwenden der Eerzucht , in § ioj env.; welk laatfte wy gaarne in zyn geheel zouden overneemen, indien niet de vrees van tot al te groote uitvoerigheid te vervallen ons daarvan terug hield. Het volgende moeten wy, evenwel, affchryven. „ Uit de „ aanwending van de eerzucht," zegt de Schryver Q), „ is ene andere reeks van ftraffen en beloningen ontftaan. ,, Intusfehen is men over het gebruik zelve van deze drift „ ... in twyfel , en dat niet zonder reden. Tegen alle de voortreffelyke uitwerkingen , die ze immer in de wereld moge voortgebragt hebben, ftaan misfchien even „ zo vele noodlottigen over, en wie is in ftaat te bere„ kenen, of door het goede, dat zonder haar misfchien „ niet gewrocht zoude geworden zyn, alle de elende wor„ de opgewogen, die de eergierigheid van fommigen ge„ hele ftaten en gedachten heeft aangebragt. Daarenbo„ ven blyft ... in allen gevalle de eer ene onzuivere bron van onze handelingen. Het is eigenlyk flechts „ het goede op zich zelf, dat men volgens de zuiverde ,., zedenleer der rede en des Christendoms moet najagen, ,, zonder het oordeel der menfchen ... in aanmerking te nemen. Nu bepaalt men ook wel de eer, die men „ voor begéringswaardig houdt, enigfins nader door de „ overeenftemming van het oordeel van waardige men- „ fchea (*) Bl. 213. Ct) Bl. 215. Cl) Bl. 223.  ovek. de opvoeding; 445 „ fchèn met het geen onze pligf van ons vordert. Maar „ die bepaling komt ten minften by zeer vele ouderen, die „ alles door ambitie willen gedwongen hebben, .. niet in aanmerking, en de eer, die zy begeren, dat hunne kinde„ ren tot drangreden voor hunne daden verftrekken zal, ,, is waarlyk geen eer by God, of by menfchen , die „ Hem zoeken na te volgen, maar eer by de wereld, na „ wier begrippen en vooroordelen, (al liepen ze dan ook „ rechtftreeks tegen het gezond verltand in — al moest „ zelfs gezondheid en leven 'er by verloren gaan) men „ zich echter richten moet, enz. Volgens de denk- beelden," leezen wy in eene bygevoegde aanmerking^ na de optelling van éenige van derzelver dwaaze en verdervelyke Hellingen, — ,, volgens de denkbeelden , die „ men zich van deze eer maakt, is de bezigheid van re„ delyke menfchen te onderrichten en op te voeden, ,, voor zekere hogere Handen, in lange na zo verérend ,, niet, dan [1. als] die van jagthonden en paarden te „ dresféren; en foortgelyke ongerymdheden meer." De overige voorbeelden van valfche Eerzucht, hier opgeteld, hebben, buiten tegenfpraak, meest den Adel en den krygsmansftand befmet: tweegevechten vooral hebben onder den burgérftand veel minder opgang gemaakt. Maar deeze heeft , inzonderheid by handeldryvende Volken , op een ander voorwerp zyne zucht tot Eer gevestigd, op den Rykdom; en hieruit zyn, ook in ons Vaderland, dikwyls niet minder dwaaze verbeeldingen, niet minder fchadelyke uitwerkfelen, voortgefproten. De Schryver befluit dit gedeelte van zyn Werk -met de aanmerk dat de huislyke opvoeding in de vor- „ ming van het hart in 't algemeen zo wel als in 't ge„ bruik van Heilige flraffen en 'beloningen in het byzon„ der veel doen kan, dat by de openbare .. moeilyker „ valt; en dat de laatfte meermaalen tot ftellige en konst„ matige middelen de toevlugt moet nemen. Hoe zeld„ zamer ondertusfchen zy dit doet ... des te beter. Ene „ twaalfjarige ondervinding heeft my .... byna met ie„ der jaar meer van al wat gekunfleld is terug doen ko„ rnen, en omtrent de uitwerking van menig fchynbaar „ middel ter bevordering der zedelykheid wantrouwend ,, gemaakt. Zekerlyk is 'er intusfehen , zo wel in de „ openbare als1 in de huislyke opvoeding, ene overeenftem- , ming tusfchen allen, die er deel aan nemen, nodig, , die byna niet te verkrygen is," enz. Ff 4 Na  444 A. H. NIEMEYER J£id°el MSJ^gd ^«^ben aangaande dc< Noodzaaklykhetd en Middelen 0m het karakter kracht en lievigheid by tc zetten , begint de Hoogleeraar in § no te hindelen over de byzsndere Grondbeginfelen der zedelyke op. v^ding niet betrekking tot enkele deugden en ondeugden. Wy kunnen hem hier niet volgen in file byzonderheden, maar■zullen liever een gedeelte overneemen van § S,' en de daartoe behoorende aanmerkingen, terwyl wy den Leezer her geheel ter overweeginge aanpryzen. Die pal«g«# .handelt over Uitwendige Befi-havil, Natuur Ske Beleefdheid Bevalligheid, Wereld. Na aangemerkf te hebben, dat de belchaav ng van het uitwendige ook behoort tot de zedelyke vorming, vervolgt de Schryver: , Deze „ uitwendige belchaving is 0f de natuurlyke uitd ultking „ der inwendige volmaaktheden des karakters, inzonder„ heid der goedwilligheid jegens anderen; ... of zv be„ itaat m ene algemene waarneming van het betamelvke " fchaTfXif 1SikC' T-hftaat te^en onbefchrfthSd onïe" Irtlll h™' loraPheid • • over5 of zy vertoont zich in „ zekeie, door overeenkomst en gewoonte bepaalde, uit" Stóf ,telenen, de! 8ezindheden van het hart die „ dikwerf toch ook mets meer dan loutere uitwendighes' 5!n "Y" ' en "ok .vo"r ">ets anders aangenomen vvor„ den, enz. Dat de eerde en tweede foort door den Schryver worden aangeprezen, de eerde zelfs befchouwd als het natuurlyke, of liever onaffchéidelyke, gevolg der inwendige zedelyke befchaavinge, behoeven wy naauwynie boflf^"--, ^3ar ?°e denkt ^ over de laatde? „ der grote en befchaafde wereld, komt den achting„ waardigften opvoederen van onzen tyd en ook mv voor " df S^een befchaafde wereld zelve, maar niet „ in die der kinderen en der jeugd t'huis te horen, cal „ ik zeg twee ervarene mannen van harte na; als jon- I „ gens en meisjens op hun veertiende jaar reeds zo galant; „ zyn, dat zy in gezelfchappen du bel air gaarn -ezien wor„ den, en daar even veel eer als volwasfen menfchen ge„ nieten; is het met de opvoeding, met de befchaving „ van verftand en hart volftrekt gedaan. De wereld houdt „ aan reeds hunne opvoeding voor voltooid , en zy hou- " „den het er zeiven voor; hunne Opvoeders komen hun „ dan voor , als onverdraaglyke pedanten , en de gezel„ lenappen, die zy bezoeken, zorgen wel, om hen in „ dien  OVER DE OPVOEDING. 445 „ dien waan te bevestigen." Het belachelyke, het fchadelyke, het veróerflyke van eene zo verkeerde behandeling wordt vervolgens met derke,maar echte, kleuren gefchilderd. Eindelyk vraagt de Schryver: „ Maat „ moeten dan jonge lieden, inzonderheid die van .. aan„ zien en vermogen, niet voor den omgang in de grote „wereld gevormd worden?" en antwoordt: „ Zeer ze„ ker. Voor eerst kan het reeds nuttig zyn, dat men „ hen fomtyds in een groten kring brenge,' om hun te „ doen zien , hoe weinig zy daar nog t'huis zyn; ver„ volgens ook om hun hunne lompheid en onnozele „ bloöheid af te leren .. . om hun te doen leren, dat „ een mensch niet voor menfchen, al waren ze ook nog „ zo aanzienelyk , moet vrezen , enz. i Evenwel „ heeft de toon van de grote wereld ook zyne goede zy„ de, en de volkomene befchaving ten dezen opzichte „ zet der zedelyke waarde van enen mensch, als zy „ op genoegzame gronden deunt, enen nieuwen luis„ ter by." Het flot van dit Deel behelst, van § 124—127, Aanmerkingen over de zedelyke opvoeding met opzicht tot hare onderwerpen, zo met betrekking tot derzelver fexe — als ten opzichte van den rtand in de waereld, en de byzondere bedemmingen tot krygsman, koopman, landbouwer en geleerden. Om den Zeeman fchynt nie- meyer, als in het hart van Duitschland woonende, niet gedacht te hebben. Aan het einde van veele paragraaphen , of der by dezelve gevoegde Aanmerkingen, vindt men de woorden, Zie verder het Aanhangfel, of derzelver eerde letteren. Dit moeten wy uit het Voorbericht des Vemalers kortlyk ophelderen. Onder eenige andere verfchikkingen, welke deeze geoordeeld heeft in het Werk te moeten maaken, is de volgende : „ De Schryver verrykte zyn werk met „ enen aanzienelyken toedel van letterkundige hulpmid„ delen, die overal by elke paragraaf opgegeven, en tus„ fchen den text en de aanmerkingen, of achter dezelven, „ gevoegd zyn. ... Ten aanzien .. van dezen oordeel„ de" de Vertaaler, dat den min geoefenden zyner Leezeren „ de opgave van ene grote menigte, meest onver„ taalde, Hoogduitfche boeken .... overtollig zoude fchy„ nen .... doch dat tevens den meer geoefenden ... aan,, ger.aam zyn zoude, by de onderfcheidene onderwerpen, „ die de Schryver behandelt, ook de werken van andere F f 5 >* ge-  44<5 a. h. niemeyer, over de opvoeding. „ gelegde, kundige en ervarene mannen ... te kunnen „ raadplegen." bly nam daarom voor „ in een Aanhang„ fel niet alleen den Letterkundigen toeltel, dien dé Schryver zelf by zyn werk heeft gevoegd, uit te ge„ ven; maar tevens het geen daarvan in onze tale is over- gebragt, zorgvuldig aan te wyzen , en daar by de s, vruchten van onzen Nederlandfchen grond vlytig te „ verzamelen en nauwkeurig op te geven,'" enz. Hy verzoekt daartoe „ op het vriendelykst zyne Landgenoten, „ om hem door de opgave van Letterkundige bydragen, „ tot de onderwerpen, in dit werk behandeld, de behulp» „ zame hand te bieden:" te meer om dat het Aanbangfel allerlaatst zal worden uitgegeven, en hy dus gelegenheid hebben om van de gevraagde hulp een nuttig gebruik te maken. Wy wenfchen hem hierin een goed gevolg; en oordeelen, met alle onze Landgenooten, hem dank verfchuldigd. te zyn voor de vertaaling Van een Werk, waarvan wy de overige Stukken met verlangen te gemoet zien. Het Leeven van catharina de II, Keizerin van Rusland. Met Pourtraiten. Uit het Fransch. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1798. In gr. 8vo. 373 bl. Plutarchus nam , naar berigt zyns Leevensbefchryvers, het volgende , als een regel , in agt: „ Hy verheft , zo veel hy kan , de uitmuntende daaden van „groote Mannen; en belangende hunne gebreken, ge„ waagt hy daar van niet, dan voor zo verre dit noodig „ is, om de gelykenis van hun afbeeldzel te bewaaren; „ en hy geeft zich geene moeite om daar van in zyn „ gefchiedverhaal een nauwkeurig verflag te doen; des „ loopt hy 'er ligtkens overheen, lpaarehde, als het ware , de arme menschlyke natuure, uit medelyden met „ derzelver zwakheid, welke hem niet toeliet een geheel „ volmaakt origineel voor den dag te brengen , het geen „ men zou mogen neemen voor een model van volmaakte „ fchoonheid, deugd en wysheid (*)." Veel, ze¬ ker, zou, op deezen Regel, met grond, aan te merken val- (*) De Leevens der Doorl. Grieken en- Romeinen onderling vergeleeken, door plutarchus, I D. bl. 46.  het leeven van catharina de II. 447 vallen, als rechtftreeks (trekkende om den befchreeven Perfoon niet naar waarheid,maar op het gundigfte, te verbeelden; ons, gelyk wy ons herinneren ergens geleezen te hebben, het Pourtrait van een éénoogigen alleen van die zyde te vertoonen,welke het oog niet derfde. Waarheid is, en moet, naar allen regt, het hoofddoel der Gefchiedenis en Leevensbefchryvers blyven; waar deeze met opr zet verzweegen wordt, leest men niet, wat ter bevorde. ring van Wereld- en Menschkunde dient geweeten te worden. Plutarchus, en hoe veele Naavolgers heeft hy, ten deezen opzigte, niet gehad, die hem zelfs in verzagtingen en vergoelykingen voorby dreefden ? is, onzes oordeels, hier te verre gegaan. Doch men loopt bykans altoos in uiterden: het heeft aan geene Leevensbefchryvers ontbrooken, die alleen , of grootlyks, op leemten en gebreken aasden , en hun werk maakten om de zwartde l'childeryen te maaken ; waar toe zy , tot fchande deu menschlyke natuure, maar al te veelvuldige gelegenheid vonden; en die niet konden misfen aan te treffen, als het Vorstlyke Perfoonen goldt — Perfoonen, wier gebreken, in grootheid, den rang, welken zy bekleeden, ongelukkig maar al te zeer op zyde dreefden. Waar by toekomt, dat de (tem der vleijerye , by derzelver leeven hoogklinkende, naa hunnen dood door die der veragtinge overfchreeuwd wordt. Deeze gedagten kwamen by ons op, naa het doorleezen van het Eerde Deel des Leevens eener Vor(tinne, wier roem ons weleer met fchelle toonen in de ooren klonk. In den voorleden Jaare gaven wy onzen Leezeren een verflag. van de Gefchiedenis of Anecdotes der Rus/ifche Omwentelinge , in den Jaare 176a, door rtjlhiere (*), geenzins gefchikt om ons hoog van catharina de II te doen denken; in die begrippen zal men verfterkt worden door het Leeven deezer Alleenheerfcheresfe aller Rusfen, 't geen wy thans aankondigen. Was het evengemélde Werk van rtjlhiere zonderling in herkomfte, dit ftaat 'er mede gelyk, behalven dat het tegenwoordige een mengzel uitmaakt,'t welk, ondanks 't geen de Schryver des in zyne Voorreden zegt, ons niet bevalt. Hy vermeldt ons: „ Het begin van dit Werk is, ten „ aanziene van de manier, waar op het is ingericht „ ver-- (*) Zie onze Lett. voor 1798, bl. 178.  448 het leeven „ verfchillend van het overige: hier van moet ik reden „ geeven. — Myn nogneik was in 't eerst Hechts, om „ eeoige Gefcmedkundige Brieven, met aanmerkingen, „ Rusland betreffende , te fchryven, en, om daar aan „ meef bevalligheid te geeven, deed ik my voor, als de „ Uitgeever der Briefwisfeling van eenen Engel/eken Zen„ deling. De drie of vier eerde bladen waren afgedrukt, „ toen de dood der Keizerinne my het ontwerp deedt „ vormen om de Gefchiedenis van haar Leeven te be„ fchryven. Ik gevoelde teffens dat ik in deeze Gefcbie„ denis een deftiger dyl moest bezigen, dan ik gedaan had, en ik aarzelde niet daar in verandering te roaa„ ken. Ik zoude zelfs gaarne mynen eerden arbeid heb„ ben laaten vaaren; doch begreep naderhand, dat het „ beter was dien te behouden, en men kan denzelven als „ eene merkwaardige Inleiding tot het Leeven van catha„ rina de II befehouwen." Deeze Brieven zyn als ingerigt aan william pitt , door eenen die zich als Schilder na Rusland begaf, en zich tom drawer noemt. Zyne lotgevallen op zyne reis en in dat Ryk verhaalt hy op een boertigen trant. Grooten dienst hadt hy van den Hebreër zabtjlon khitre, die hem ten Hove en in kennis met de belangryk. fte perfoonen bragt, lange Gefprekken afluisterde en aan zyn Vriend mededeelde ; men leeze 'er een, loopen Je van bl. 60 tot 84. Die Jood deedt meer. Catharxna zich na de Raadzaal uit de kamer begeevende, waar zabulon dit gefprek gehoord, en een Handfchrift, de > usfifche Omwenteling betreffende, door de Keizerin vertoond en weder weggeflooten, gezien hadt, maakte hy van dit handfchrift,'t geen hy in een Koffertje hadt zien fluiten, zich meester , ontfnapte ftilletjes, en fchreef het in haast af. Deeze Gefehiedkundige Schets der Rusfifche Omwenteling in dm Jaare 1762, en van de oorzaaken die dezelve hebben te wege gebragt, maakt het voornaamfte deezes Deels uit, en wordt door veelvuldige Aantekeningen nader toegel ieht. De Slot-Brief deezes Deels is in den ftyl der vroegfte, en loopt op deezen zin, 't geen ons dien fchryftrant en teffens zal doen kennen wat wy nog te wagten hebben, en hoe wy 'er aan zullen komen. „ Naauw„ lyks," fchryft th. drawer, „ bragt ik het affchrift „ van het Gefchiedkundig verhaal der Omwenteling van ,* 176a ten einde, of ik kreeg bevel, om u, (w. pitt, „ aan  van catharina de II. 449 „ aan wien de Brief, gelyk de voorige, gerigt isy no„ pens de geheeie Gefchiedenis van cathakina de U „ berichten toe te zenden. Gy begeert niet alleen het ,, verhaal van de gerugtmaakende daaden der Regeering „ van de Keizerin, men moet u nog doen kei.nen de geheime bronnen van die daaden, en eene omllanuige opgave der heerschzugt en wellustigheden, die voor „ de faam zo zorgvuldig wierden geheim gehouden, en „ alleenlyk opgemerkt door de vertrouwelingen van die „ Vrouw , welke onder allen, die immer den fchepter „ zwaaiden , in veinzerye haar wederga niet hadt. —— „ Uw verlangen is gedeeltlyk voldaan ; het overige is „ zo gemaklyk niet. Hoe is 't mogelyk het tafereel van „ een zo langduurig leeven , een leeven vol van zulle „ een aantal verfchillende gebeurtenisfen, met naauwkeu„ righeid te fchetzen? Hoe is het mogelyk door te dringen tot in de geheimen van een kabinet, dat met „ een dik doers van Staatkunde omgeeven is, en waar „ de wraakzugt en de dood fteeds rondsom zweeven ? „ Ik erken, myn Heer! uwe vordering heeft my in de „ grootfte verlegenheid gebragt. Maar wat kan men niet „ al doen met behulp van mynen Vriend zabtjxoim khi„ tre? Deeze waardige Hebreër kwam my een bezoek „ geeven op het oogenblik, dat ik hooploos was om u „ te kunnen voldoen. Ik deelde hem myne verdriet„ lykheid mede, en hy verzekerde my, al lachende, „ dat hy weldra middel vinden zoude om my te troos„ ten. „ „ Myn waarde Heer drawer , zeide hy tot my, „ „ weet , dat, toen ik het handfchrift , door u afge„ „ fchreeven, weder in het Koffertje van de Keizerin „ „ nederleide, ik verfcheide andere Quaterns, die 'er ,, „ het vervolg van uitmaaken, heb opgemerkt. Ik bleef „ „ niet in gebreeken my daar van meester te maaken, „ „ Zie hier dezelve. Ik geloof dat ze met de hand van „ ,, zekeren Franfchen, duivel gefchreeven zyn. Het is „ „ om 't even, bedien 'er u van. „ Ik kan u niet zeggen, myn Heer! hoe ik van vreug„ de was opgetoogen, gy zult 'er over oordeelen, wan„ neer gy deeze bladen leest." Men wagt die in het volgende Deel. Vreemd en zeldzaam genoeg is dit beloop der zaake.' Men kan 'er geene waarfchynlykheid altoos aan toekennen. Met dit alles vindt zich de Schryver, nu als Leevens-  45° het leeven vensbefchryver van catharina de Ilte voorfchyn treedende,verpligt te melden, uit welke Gedenkfchrifien hy deeze Gefchiedenis hadt zimengefteld. Hy zegt 'er dit van. „ Een verblyf van eenige jaaren in het Noorden heeft my „ van zelf toegang verfchaft tot de Aantekeningen van „ eenen vreemden Minister, den Graaf van R A....^ „ die zich langen tyd te Petersburg heeft opgehouden, ,, en een der voornaamfte Vertrouwelingen van grego„ rius orxoff was. Afgezanten en andere Lieden, aan „ het Rusfifche Hof verkeerd hebbende , hebben my ook „ omtrent veele zaaken onderrigting gegeeven. Ik heb zommigen van deeze Lieden aangehaald , de anderen ,, hebben onbekend willen blyven." Wy laaten, met dit alles, aan onze Leezers, de maate van betrouwen , welke zy op die berigtgeevingen te dellen hebben. Veel, tot de RyKsomwenteling, die catharina de II op den Rusftfchen Zetel plaatde, behoorende, heeft de Nederduitfche Leezer kunnen leeren uit de Befchouwng der Maatjehappy en Zeden in Poolen, Rusland, Zweeden en Deenemarken, door william coxe In de hoofdzaaken vonden wy eene zeer groote overeenkomst-, dan in het Werk voorhanden worden meer Perfoonen genoemd, meer byzonderheden, inzonderheid die van eenen haatlyken aart zyn, vermeld, 't Is, zo 't ons toefchynt, uit coxe, dat veele laatere Schryvers, dit ftuk betreffende, niet weinig ontleend hebben, en daarom dat wy hier van , te deezer gelegenheid , met onderfcheiding gewaagen. Eene groote maate van voorzigtigheid beftuurde coxe's pen, als hy van peter's uitgang gewaagt. Hy laat het by deeze woorden berusten: „ Het gety van 'sVolks genegen„ heid kenterde ten voordeele van peter,en men verwagt- te, te aller uuren, eenen nieuwen opdand. In dit hachlyk „ tyds- (*) Men zie het III D. van bl, 91 tot 133, by den Drukker deezes, j. yntema , in den Jaare 17Ü8 , uitgegeeven, getrokken uit de Travels van den Heer coxe. Wy hadden dit Engelsch Werk juist by de hand, en hebben 't aangeiveezene gedeelte niet het oorfpronglyke vergaleeken, en bevonden, dat bet geheel was opgegeeven ; daar de handelwyze omtrent dit Werk iii de Vertaaling gehouden, en uirtaatingen, die zich de Nederduitfche Overzerter , om redenen In het Voorberigt des eertten Deels geplaatst, veroorlofde, hier niet worden aangeirofFcii. Aant. van den Redacteur.  van cathaiuna de II. 453 „ tydsgewficht, fchonk peter's dood den vrede aan het „ verdeelde Ryk , en verloste Rusland van de aannaderende „ verfchriklykheden eens Burgerkrygs." — In het Werk voorhanden vonden wy 'er deeze befchryving van die -ter ftaal diene. „ Peter bevondt zich te Mopfiï een „ klein Buitenverblyf van den Herman razumoffsky „ zedert zes dagen, zonder dat andere lieden, buiten de „ Zamenzweerders, en de Soldaaten,die hem bewaakten „ 'er eenige gedagten op hadden, wanneer alexis or„ loff, en een Officier, genaamd tepeoff, zig by hem „ vervoegden , en hem zeiden, dat zy hem zyne aan», daande verlosfing kwamen aankondigen en hem ten ee„ ten verzogten. Aanftonds bragt men, volgens de ge'„ woonte in het Noorden , glazen en brandewyn; en „ terwyl teploff den Czaar tot andere voorwerpen », trachtte af te leiden, fchonk orloff de glazen vol en „ fchonk in het glas, het welk aan den Vorst den dóód s, in 't Iyf moest jaagen, zekeren drank, welken een Ge„ neesheer van het Hof de laagheid gehad hadt tot dit ein„ de gereed te maaken (*)• De Czaar, geen wantrouwen „ hebbende, nam het vergif, en dronk het uit. Maar wel„ dra gevoelde hy wreede pynen, en orloff hem een „ tweede glas willende aanbie'den, weigerde hy het, en „ verweet hem zyne misdaad. „ Hij riep om melk, maar de twee wanfchepzels bo„ den hem nog van het vergif aan, en drongen hem om „ het te neemen. Een Franfche Kamerdienaar, die zeer aan „ hem verknogt was, fchoot toe. De Czaar wierp zi<* „ in zyne armen, zeggende: „ „ Het was dan niet ge„ „ noeg dat men my belette in Zweeden te regeeren, en „ my de Rusfifche kroon ontroofde! men wil my bo„ ,, vendien het leeven beneemen!" " „ De Kamerdienaar dorst zig voor zynen Meester in „ de brejsfe ftellen, maar de twee fchelmen dwongen dee„ zen gevaarlyken Getuigen CD om de kamer uit te gaan, „ en gingen voort met den Czaar te mishandelen. Mid- „ den (*) Het is ongetwyfeld beter den naam van deezen eerloozen in het duister te laaten dan hem kenbaar te maaken." (f) „Men bragt hem na Petersburg, en een Priester deed hem op een kruisbeeld zweeren van nooit te zullen ontdekken het geen hy gezien hadt. Was hy verplicht zulk een Eed geftand te doen ?"  45^ het leeven „ den onder deeze beweeging kwam de jongde Prins hara„ tinskly C*)i die het bevel over de Lyfwagt voerde, binnen. Orloff, die reeds den Czaar op den grond ge„ fmeeten hadt, drukte hem de borst met zyne kniën, „ terwyl hy hem met de eene hand de keel toeneep en „ met de andere de hersfens drukte. Baratinsky en teploff floegen hem toen een fervet, met een ftrik- knoop, om den hals. Peter, zich te weer dellende, „ zette op het aangezicht van baratinsky een krab met „ de nagels, wa.ir van deeze Verraader nog vry lang „ het lidteken droeg; maar weldra verloor de ongelukki„ ge Czaar zyne kragten , en de moordenaars maakten „ door hem te worgen aan zyn leeven een einde (f). „ Alexis orloff deeg aanftonds te paard, en kwam „ op een galop aan catharina kennis geeven, dat pe„ ter de III niet meer leefde. Het was juist het oo„ genblik, dat de Keizerin zich ten Hove ging vertoonen. „ Zy verfcheen met een gerust gelaat ; vervolgens ging „ zy met orloff, panin, razumoffsky, gleboff, en eenige anderen van haare ontmenschte vertrouwelingen, „ afzonder]yk in een vertrek, en men overwoog in dee„ zen godloozen Raad, of men daadlyk den Raad en ,, het Volk van des Keizers dood zou verwittigen, maar men bedoot liever nog één dag te wagten. Catha„ rina hield, als naar gewoonte, in't openbaar het mkl„ dagmaal, en des avonds woonde zy haare party ten „ Hove met de grootde vrolykheid by. „ Des anderen daags liet de Keizerin, nog veinzende „ de tyding van deezen dood niet te weeten, naar dezel„ ve aankondigen , terwyl zy aan tafel zat. Daadelyk „ ftondt zy op met de traanen in de oogen. Zy nam „ van de Hovelingen en vreemde Ministers affcheid, „ floot zich in haare kamer op, en gaf verfcheide dagen „ agter één alle blyken van eene bittere droefheid. Ge„ duurende dien tyd kondigde men, uit naam der Vor- „ ftin, (*} ., Dezelfde die naderhand Afgezant in Frankryk ge. weest is." (t) Men heeft tegen de waarheid voorgegeeven , dat roTemkin zich in hun gezelfchap bevondt. Geloofwaardige lieden, die toen in Rusland waren, hebben deeze gebeurtenis ontkend, en potemkin heeft ze altoos met verontwaardiging gelachend."  VAN CATHARINA DE II. 453 „ ftin, de volgende bekendmaaking af, alwaar de wreed„ heid zich met de voorbeeldeloosde huichelary zarnen „ paaide. „ „ Den zevenden dag na onze komfte op den Kei„ „ zerlyken Throon, ontfingen wy bericht, dat de ge„ „ weezene Keizer dopr een hevig kolyk was aangetast, „ „ veroorzaakt door aambeijen, waar mede hy voor „ „ deezen dikwils gekweld was. Derhalven , om niet „ „ in gebreke te blyven aan onzen plicht, die ons de ,, „ Christlyke Godsdienst oplegt, en aan de heilige wet, „ „ die ons voorfchryft het keven van onzen mëde„ „ mensch te bewaaren , gaven wy bevel hem op het „ „ oogenblik te zenden alles, wat dienen konde om de „ „ gevolgen van zulk eene gevaarlyke kwaaie voor te „ „ komen, en hem door de fpoedigst werkende genees„ „ middelen hulp te verfchaffen. Wy vernamen echter „ „ gisteren (*% met veel droefheid en aandoening, dat „ „ het den .Allerhoogften behaagd hadt zyne loopbaane „ „ te doen eindigen. Wy hebben over zulks gelast „ „ zyn lyk na het klooster van Newsky te brengen, om „ „ aldaar begraaven te worden. Wy vermaanen tef- „ fens, als Oppervordin en Moeder, alle onze getrou„ „ we Onderdaanen , om den overledenen het laatfte „ „ vaarwel te zeggen , met vergeeting van al het ge„ „ beurde, en God voor zyne ziele te bidden, als me„ „ de dat onverwagt befluit van den Ahnachtigen te be- „ fchouwen , als een gevolg der ondoorgrondelyke „ „ oogmerken, die zyne Voorzienigheid over ons, over „ „ onzen Keizerlyken Throon, en over het geheele lie„ „ ve Vaderland befchooren heeft." " Voorts vermeldt ons deeze Schryver, hoe de blyken der vergiftiging aan den ten toon geftelden Czaar duidelyk te zien waren , met byvoeging : „ Cathaiuna's „ raadgeevers wisten wel, dat zulke verfchriklyke ken„ merken dienden om de middelen te ontdekken, waar „ van men zich tot verkorting van het leeven van den „ Czaar bediend had; maar men oordeelde minder belang „ te hebben, om de blyken van het misdryf te ver„ bergen, dan om beweegingen voor te komen , die „ voorzeker plaats gehad zouden hebben , indien het „ Volk gedacht had , dat deeze Vorst nog in leeven „ was." Zon- (*) „ Den 6 July O. S." LETT. I799. NO. IO. G g  454 het leeven van catharina de II. Zonder affchuwen kan men aan gatharina de li niet denken, indien alles, haar in deeze Leevensbefchryving ten laste gelegd, voor een goed deel waarheid zy. En zal men dan het oordeel moeten onderfchryven, 7t geen, naar des Opftellers gevoelen, haar best befchreef, dat des Konings van Pruis/en, fredrik den grooten, die gezegd wordt aan een zyner Gunftelingen, den Graaf van finkenstein, gefchreeven te hebben: „ De „ Rusfifche Keizer is door zyne Gemalin onttroond ge„ worden; men verwagtte zulks. Deeze Vorftin heeft „ veel verftand, en dezelfde neigingen als de overle„ dene. Zy heeft geen Godsdienst, maar zy fpeelt de „ fchynheilige. Zy is het tweede deel van zeno , een „ Grieksch Keizer, van zyne Gemalin adriana, en van „ maria de medicis. De geweezen Kanfelier bestu„ scheff was haar grootfte Gunfteling; en dewyl hy „ zeer op Engelsch Goud gefteld is, vlei ik my, dat de „ verbintenisfen thans dezelfde blyven zullen. De arme „ Keizer heeft peter den I willen navolgen; maar hy „ hadt 'er het verftand niet toe." Parys in zynen tegenwoordige',! toefland gefchetst. Naar het Hoogduits van Dr. f. j. losenz meyer. Tweede Stuk. Te Amfterdam, by G. Warnnrs, 1798. In gr. 8vo. 242 bl. „ \4 inerva's verheeven Tempel zal door een eerloos Van- JLVJ. dalisme niet weder aangevallen haare eerwaardige Priesters door den bloedigen dolk der afgryslyke Anarchie niet weder bedreigd worden , de toekomst zal de treurige herdenking aan veormaalig lyden nitwisfchen, zy zullen verzoend worden, de fchiramen dier braaven, die uit hec binnenst Heiligdom der Weetenfchappen naar het moordfcha- vot gefleurd wierden- dat zweert het Gouvernement der Franfche Republiek met plechtigen Eede ! Heeft niet de Anarchie, even zo vreeslyk als het oude Despotisme, zo onbekend met aandoening en fmaak ?ls met de heilige Rechten der Menschheid, elk vermogen van den geest, elk gebruik van de vryheid van denken , verflikt? JVTaar dank zy der Goddelyke Rechtvaardigheid! die vroeg of laat haare rechten dott gelden! die Anarchisten, die als een biixemftraal ons troffen, zyn even fpoedig verdweenen. De Wet heerscht, zy overdekt ulieden met haar fchild ; doch verlaat zi-h op uwen verlichien invloed, want de wysheid, als zy zich met nadruk en aanminnigheid hooren laat, is alvermogend. ——i Be-  f. J. l. meyer, parys .geschetst. ,455 ' Bereid der overwinning palmtakken en lauwerkroonen, gemak en tyd daar toe zal het Directoire u verfchaffen. Het Direc* toire wil herftel van orde, vernietiging van partyzucht, en, zo het mooglyk zy, vergetelheid van allen haat; algemeene verdraagzaamheid is, in zyn oog, de hechtfte bind der Maatfchappy. De verborgene gedachten van het hart wil hec beftuur niet nafpooren , maar wil den braaven man befchermen en den nuttigen beloonen." —— Met deeze taal van den Burger letourneur, Prefidenc van bet Directoire, by de plegtige opening van het Nationaal Inftituut voor Weetenfchappen en Kunften, vangt de Burger meyer de Befchryving van 't zelve aan,- 't welk de eerfte Afdeeling uitmaakt van het Tweede Stuk deezes door ons, naar verdienden , aangepreezen Werks (*). Schryver en Vertaaler hebben des allen lof. Het gansch zeer leezensvvaardig Verflag, dit Inftituut betreffende, flrekt ter ftaavinge van deezen aanhef, en verdient, om den fmaak en de rechtfchaape gevoeligheid, welke 'er in heerscht, dubbel geleezen te worden. Voorbeelden by te haaien, zou ons de plaats, tot vermelden van andere byzonderheden uit den ryken voorraad , die zich hier opdoet, weg. neemen. Het Nationaal Mufeum der Natuurlyke Historie maakt de tweede Afdeeling uit, ea is niet min ryk in de opgaave van weetenswaardigheden, die niet dor vermeld , maar als onder 't oog gebragt worden, zo verre het vermogen der penne zulks toelaat. Hier van ftrekt mede de Befchryving van den Kruidtuin en de Diergaarde ten blyke. — Schoon de Sterrentoren, het Bureau des Longitudes , de Ecoles de Services publics en de Polytechnifche School, die leevendige voorftelling niet gehengen, is de juistheid en klaarheid hier eene uitfteekende verdienfte ; dit mag ook .van de School der Bergwerkkunde gezegd worden; ais-mede van de overige Schooien tot dienst van den Staat, de School van Gezondheid, en de Centraale Schooien. Men zal , de befchryving dier Inrigtingen geleezen hebbende* doormengd met veele weetenswaardige byzonderheden van Franfche en Buitenlandfche Letter- en Kunstkundigen , veel waarheids vinden in het hier aangehaalde zeggen van fontanes , die, van de Letterkunde en derzelver gefteldheid in Frank, ryk fpreekende, zegt: „ Frankryk vereenigt de fchoone .Kun-' ften van Athenen, de dapperheid der Romeinen en de vlyt der Carthagers, en uit deeze drievoudige vereeniging ontftaat dat ftaatkundig, burgerlyk en letterkundig aanweezen , 't welk de Franfche Republiek tot den rang der eerfte Staaten verheffen zal." Onze Reiziger, hoe zeer ook ingenomen met het geen Pa. (*) Zie Lett. voor 1798 , b!. 271. . Gg 3  45Ö ï. j. l. meyer Parys hem als een Letter-, Weetenfchap- en Kunstminnaar1 fcoodt, was niet blind om gebreken te zien en op te merken. Men leeze dit kort verflag .• „ De twee Centraals Schooien, die te Parys in het College des quatre Nations en by St. Gene. vieve geopend zyn, zyn in drie clasfen verdeeld, in welke jongens van twaalf, veertien en zestien jaaren opgenomen worden. Men geeft 'er onderwys in de oude Taaien , in de Gefchiedenis, Natuurlyke Historie, in de Mathefis, Phyiica en Chimie, in de Taalkunde, fchoone Kuniten , fraaie Weetenfchappen en Rechtsgeleerdheid. Op de lyst der Lesfen zogt ik te vergeefs naar eenen Onderwyzer in de Zedeleer, te vergeefs naar voorleezingen gefenikt -om de Jeugd ter beoefening van burgerlyke en huisiyke deugden op te leiden. Hoet is dit allergewigtigfte der opvoeding vergeeren, achtergelaaten , of van het openlyk onderwys uitgeflooten ? Bezette men niat, dat de mensch als mensch beftaat, vóór hy tot eenen geleerden gevormd wordt, en dat de "braave burger en huisvader de krachtiglte fteun van 't Gemeenebest is ? Wie kan dit vraagltuk oplosfen ? of wie geeft my beter verflag van dit nieuw ontwerp van opvoeding?" Meer dan ter loops is de beichryving van het Aerojlatisck Injtituut, en doorme. gd met berigten wegens de Lugtbollen , derzelver vulling en gebruik, welke men bylange niet allerwege aantreft,- als by oorbeeld, de befchryving van den Aeroflatifchen Telegraaph , de nieuwfte uitvinding van den vindingryken coNTé , aen Opzigter van dit Inftituut te Meudon. le dier pljatze hadt onze Reiziger gelegenheid om in gefprek te treeden met coutel, Capkein van het Corps Aeronauien, die, van twee Perfoonen ,een Adjudant en een Generaal, vergezeld, opden 26 Juny 1794 , met den Ballon F Entrepenant, de merkwaardige en gewigtige waarneeming van het vyandlyk leger, by den llag in de vlakte van Fleurus, regelde. ,, Ik," dus luidt meyer's verhaal , ,, ik ondervroeg hem wegens zyne Luchtreis op den dag van dien hevigen, voor hst Franfche Leger zo roemryken ais beflisfenden flag, toe welks uitflag gemelde Luchtreis, naar het eenftemmig oordeel van onzydigen, zo veel hadt medegewerkt. C UTiL fteeg dien dag tweemaal opwaards, om met zyne metgezellen, van eene hoogte van tweehonderd en twintig vademen, de politie en het wenden van het vyandlyk Leger waar te neemen. Zy waren telkens vier uuren in de lucht, en hielden met den Generaal jourdan, die het Franfche Leger commandeerde, correspondentie door middel van afgefproo- ken Seinen met Vlaggen. De onderneeraing was den Vyand vooraf door verraad bekend geworden , en in het; oogenblik dat de Ballon opwaards fteeg wierd een batttry der vyanden op de Luchtreizigers losgebrand. Reeds deeze eerfte laag was niet hoog genoeg gepointeerd , één kogel echter vloog tusfchen den Ballon en den Gondel door, zo dat cou- tel  ÏAEYS GBSC'iETSTt 45? teï. meende dat de eerstgenoemde geraakt was. By de volgende losbrandingen echter was de Ballon reeds buiten fchoots gereezen , en de kogels vloogen diep beneden den Gondel. Nu befchouwden de Luchtreizigers, als uit eene veilige kamer, zonder gevaar of itoorenis, alle de evolutien der vyanden, en genooten, uit de ftille gewesten der bovenlucht, het onuitfpreeKelyk ruim gezigt van twee geduchte Legers in. den flryd. " Zelfs de vuurigfte verbeelding is niet toereikende om zich een aanfchouwelyk denkbeeld te vor.nen van dit onafmeetelyk tooneel, 't welk geheel buiten de grenzen van haar ftoutfte vlucht gelegen is." Van den Telegraaph ontmoeten wy hier zeer naauwkeurige en ophelderende berigten. Dit ken;iis?eevend Werktuig worde in zyne werkingen met zeer vee! juistheid en naauwkeurigheid befchreeven. In de Mineraalzaal in de Munt in het Phyfisch Cabinet van chables in het Republikeinsch Lyceum in het Lyceum der Kunften —— al» mede in het Nationaal Mufeum der Kunften , zal men den opmerkenden .meyer met genoegen vergezellen; te meer, de wyl hy geen Itomrae bewonderaar en blinde goedkeurder is van alles wat hem te vooren komt. Zo merkt hy, ten aanziene van de iaatstgemelde, op: ,, Deeze Gailery is een dier gebouwen, welke, tot openlyke verzamelingen van Schilderftukkeu gebruikt wordende , men als 't ware kan aanzien, dat zy tot die oogmerk niet eefticht wierden ; maar zich daar toe minerva ten trots hebben moeten verledigen." Dit toont de Reiziger door zyne aanmerkingen over het vallen des lichts op de Schilderftukken , enz. — door zyne bedenkingen wegens de verwarde en vermengde plaatzing der Beelden, en andere Kunstftukken. ,, Dit nadeelig gevolg ," fchryft hy onder andere , van zulk eene opeenftapelbig van onderfcheiden voorwerpen liep my het meest in het oog . op die dagen als het Mufeum voor het publiek werd opengefteld: dan zag ik veele groupen van aanfehouwers zich blootlyk met het befehouwen en aanftaaren der enkele kleine aartigheden bezig houden, en op de heerlyke Schilderftukken flechts een vlugtigen blik werpen. De weinig gevormde en frivole fmaak van het Publiek word in deezer voege niet goed geleid noch verbeterd ——— en waarfchynlyk zou de apollo van Belvedère en de laocoon , indien deeze van Rome na Parys mogten verdwaalen , geen beter noodlot hebben , dan by dit Kinderfpel der kunst gevoegd, en daar door van veelen voorbygezien te worden." Over de Nationaale Bewaarplaatzen van Kunstftukken fpreekende, kan de Reiziger, die in een vroeger bezoek te Parys dezelve befchouwde, zich niet wederhouden van uit te boezemen : ,. Het, door de beestachtigfte onkunde, door politieke geestdryvery, door eigenbaat, woeker- en roofzugt geteelde Gg 3  459 j. ti m e 7 e b Vandalisme, heeft in Frankryk onberekenbaar, nooit wede? te herftellene nadeelen te wege gebragt. De Standbeelden der Koningen en groote Mannen zyn verbryzeld, de uitmuntendfte antieke en moderne Statuè'n vernield , althans verminkt; de kostbaarfle Bib'iotheeken zyn beroofd, verftrooid , voor ellen, dige pryzen op publieke verkoopingen weggegooid, ja zelfs vernield; verzamelingen der fraaifte oude en nieuwe penningen zyn verfmolten; Kabinetten van gegraveerde Steenen zyn geitooien; mechanifche Kunstwerktuigen zyn vermorsfeld, Schilderyen ftukkengefcheurd en verbrand. — De woede der verwoesting waarde lang, zeer lang in de Tempels van Kunften en Weetenfchappen." Het ontcieren der Kerken , hier befchreeven, verwekte in den kunstlievenden Reiziger de hartlykfte aandoeningen , waar in elk Kunstvriend, dezelve leezende, met hem deel moet neemen. Een leed, dat wel eenig» zins vermindert, doch niet geheel weggenomen wordt, op het berigt van de Depóts der Kunstftukken. Afwisfeling', die leesgraagte wekt, verfchaft het breede berigt wegens den beroemdeii Schilder david ais mede de Schilderkuaftige naalaatenfchap van drouaïs , —— van den Beeldhouwer iioudon de Verzameling van Schildcryen van martin den Schilder. Van de Fabrieken fpreekende, zegt meyer : „ Het Fabriekweezen in Frankryk gelykt de Ruïnen van een luisterryk ge. bouw, 't welk door de verzakking der fundamenten is ingevallen. En , in dit opzigt, zyn de fchokken der Revolutie en de gevolgen van den verfchriklykften en hardnekkigften oorlog door Frankryk immer gevoerd, binnenslands, en in de voorlieen bloeiende Steden , meest zichtbaar. — Allerwegen, met geringe uitzondering van eenige Fabrieken te Lyon, zyn de Manufacturiè'n en Fabrieken tot nog onherftelbaar bedorven. 'Er is gebrek aan handen en aan materiaalei]. Vóór den Vrede is aan het herftel der handwerken niet te denken , en deeze daar zynde , moet de inwendige rust vooraf ten vollen herfleld weezen, zullen de hanteeringen haaren voorigen bloei weder verkrygen. Al dat geen zelfs, 't welk te Parys, door de welmeenendheid en het gezach des Beftuurs onderfteund , en door den efprit public der openlyke Inftituuteu aangemoedigd , door enkele nyvere onderneemers gedaan wordt, kan niet hooger dan als proeven aangemerkt worden, die , welke vleiende vooruitzichten ook opleverende, thans nog aan veele gebreken zukkelen." Wat hy deswegen mede- ' deelt, noemt hy te regt, gelyk de zaak zelve, een Fragment. - In dit leezeucwaardig Fragment treft men een berigt aan van oluvier's Fabriek van verglaasd Aardenwerk Ouelly's Glas-Fabriek —— dihl's Porcelain -Fabriek — de Iloffabriek der Gobelins — de Leerlooijery van seguin; ten annziene van dit laatfte treft men hier aan een omflandig ver-  PARYS GESCHETST. 45^ verflag eener nieuwe wyze van Lederbereiding hl de Leerlooi-^ jery van seguin. . Een meer bepaald oog vestigt onze Reiziger op het nieuwe Stelzel van Maaten en Gewigten. Dit ftuk wordt in een eenig. zins duister punt, door den verdienstlyken Vertaaler, in eene Aantekening opgehelderd. Veelvuldig belang verpligtte onzen Reiziger , om zich, geduurende zyn verblyf, niet van Parys te verwyderen, terwvl de omflandigheden eene even fnelle terug- als heen-reize noodzaakelyk maakten. Hy zag zich dus gedrongen, zyn voorneemen, om de binnen-Departementen der Republiek, byzonder in het heerlyk Zuidergedeelte , door hem in den Jaare 1783 doorreisd, weder te zien, op te geeven. Ook zag hy in de naastbygelegene fchoone Landftreek van-Parys , behal» ven eenige Landhuizen zyner bekenden , ditmaal alleen Meudon, St.Gcrmain-en-Laye en Verfailles, die in derzelver tegenwoordig aanweezen befchreeven worden, doorvlogten met vee. le aanmerkingen over den ouden en hedendaagfchen ftand. Hy verzwygt den lotwisfel niet, of ontkent het verval in veele opzigten; van Verfailles gewaagende, mogt hy met rede boven aan voegen ftat - umbra. Achter het Dorp Marly, vonde hy de Watermachine wel onderhouden en in volle werking , en niet geruïneerd, zo als de Duitfche Nieuwstydingen de Leezers wilden diets maaken. Uit het veel hier overneemenswaardigs fchryven wy, ten Slot onzes Berigts van dit ouderhoudvol en leerzaam Werk, nog af: „ De Akkerbouw is in Frankryk ook tegenwoordig in den grootften bloei, en geduurende myne heen- en te rug reis door de grensdepartementen, heeft niets my zo zeer verrast als het gezigt der Landsdouwe. Wat zeide en fchreef men niet al in Duitschland van de armoede des Lands in Frankryk, van de geheele verwoesting yan den Land- en Akkerbouw, van het verwilderen der velden en tuinen! wat maakte men zich niet al diets van het zo onwys als verfoeilyk fyftema van uithongering, door de Engelfchen uitgedacht! Niet dit, maar wel eene vermindering van Landbouw, door het gemis van zo veele menfchen, by den moorddaadigften van alle oorlogen, geloofde ik; en verwagtte een groot gedeelte Lands, byzonderlyk in de Departementen aan de grenzen (die van den oorlog het meest geleden hebben,) te zullen zien braak liggen. Dan ik vond het tegendeel. Nooit was een land beter bebouwd. Het vertoonde allerwegen een onafzienbaar golvend veld van airen ; geen akker was ongebruikt; de moezeryen zorgvuldig aangekweekt, de flooten en heggen wel onderhouden, de boerenwooningen in goeden ftaat, veelen daar van zelfs nieuw opgebouwd en verbeterd. —— Kan by den rykdom der natuur en den vlyt van nyverige banden een Land gezegend genoemd worden ***** het is voorzeker dit Land. Het geG g 4 zicht  46"ö F. J. L. MEYER. PARYS GESCHETST, Zicht wél van bejaarde maar nog wakkere mannen achter den ploeg, van moeders, van vrouwen en kinderen met den Land* bouw bezig, was in Frankryk nook nieuw of zonderling, en is zulks nergens; dan ook thans zag ik deeze allen den akkeren tuinbouw waarneemen , terwyl derzelver Zoenen, Mannen en Broeders onder de republikeinfche vaandelen voor het Vaderland ftreeden. j, De talryke klasfe van Landbouwers in Frankryk is tot nog toe alleen de gelukkige , met de daad vry, bemiddeld, en wel te vreden. Zou de verwachting misleidend zyn,dat deeze gelukkige toeftand van de nuttigde en talrykfte klasfe Burgers van den Staat, voor de tegenwoordige Conftitutie een waarborg is, en door haar het uitzicht op den herflelden bloei van algemeenen welvaart in Frankryk geopend blyft ? Deeze Hand weder te brengen onder het voorig juk van leenroerigheid is onmogelyk; maar dezelve kan ailengs aan maatiger overvloed gewend worden; ten einde het Vaderland door draaglyke opbreiigft'n van haare ruime inkomften te onderfchraagen . waaromtrent tot nu toe, ten nadeele der Finantien , zo weini? bepaald en geregeld is. ——- Hoe veele redenen heeft de Franfche Landman niet tot weltevredenheid ! Alle de vruchten van zyn vlyt , zyn thans de zyne. Hy is ontheven van de drukkende lasten. De armzalige Dagloouer is Bruiker, de Bruiker Eigenaar geworden. Sedert het leenftelzel opgeheven , de tallooze heerendicnften , de geestlyke én waereldlyke Tienden afgefchafc zyn, heeft zyne nyverheid hem zuivers- winst aangebragt; het baare geld is in zyne kasfen ingeftroomd; hy leeft in onbekron.penheid. , Maar de ftem der bedaarde weltevredenheid en van het ftil genot deezer menfchen worde niet gehoord, wordt verdoofd , door het gefchreeuw van eilende by dat gedeelte der Natie , 't welk de gave heeft en in gelegenheid is om het gevoel van weezenlyk en ingebeeld lyden luid te doen hooren en met dat al bedraagt het aantal dier weltevredene en in onbekrompen toeftand leevende Franfchen ——— zestien millioenen Zielen!" Neopolem Buonaparte, door bernardus bosch. In den Haag, by S. van de Graaft en Comp., 1799. In gr. Bvo. 48 bi. Is het onderwerp van dit Dichtftuk alzins grootsch en verheven, de behandeling van 't zelve mag met recht den naam van fchoon draagen: de als Dichter zoo voordeelig bekende bosch , voorgenomen hebbende den algemeen bewonderden buonaparte in drie Zangen te fchetfen, levert hier de twee eerften dezer Zangen; beloovende, in een kort Voorbericht, (welks fcherpen inhoud wy, als zeer ongaarne ons met ftaatkundige bedryven inlaatende , met ftilzwvgen voorbygaan ,) den V I  b. bosch, BUÜNAPAï.TE. 401 den derden Zang,, eerst naa den afloop der Krygsverrichtingen van dien Held in Egypten en Syriën , te zulien laaten volgen. De eerfte Zang fchetst bjonaparte van zyne geboorte af tot aan zyn huwiyk, de tweede loopt van dit tydftip af tot aan de tekening der Vredes-Preiiminairen met den Keizer. Waarheidsliefde vereenigt zich , in alle de Tafereelen des Dichters , met een gepast gevoel voor alP wat braaf en edel is; en nergens hebben wy zyn werk ontfierd gevonden door laage vleitaal, of eene onmaatige verheffing van den bezongenen, Üm onze dichtlievende Leezeren met deze uitmuntende Zangen een weinig meer bekend te maaken , zullen wy eenige Coupletten voor hun affchry ven j kiezende hiertoe de volgende; By uw geboorte, ó Held! ó Wysgeer! Is t wentlend rond met glans omflraald; Verheven ftrygsdeugd, met het bloozen Des jongen daagraads rein bemaald, Verheven krygsdeugd flapte op de aarde ; De palmen groenden, waar zy trad; Geen eedle roemzucht fchond haar waarde; Geen loof, dat, zy ten krans vergaarde, Was meer met weerloos bloed béfpat. Ja zulk een eerkrans , Buonaparte! Verrukte uw pas ontlooken jeugd; Uw kindsheid fcheen den blonden morgen Van vryheid, volksgeluk en vreugd. De Menschheid noemde , lang petweeken Voor dwinglandy , uw kindfche hand Een vuist, gevormd om ,t recht te wreeken, Een vuist, die éénmaal 't juk moest breeken Van een gekluisterd Vaderland, V . Der Ouden moed wekte uw verrukking ; Maar Alexanders grootheid zonk Voor u, toen \t hoerenlied der trotsheid Op "t puin van Perfie's Hoofdflad klonk'. Uw geest heeft Céfars daan bewonderd, Maar nooit verhief uw hart zyn lof Dddr — waar 's volks vryheid neêrgedonderd, Haar fchild en hoed zag weggeplonderd, Neen ! — fmaad rust op des dwinglands ftof! Uw jonge geest, door Wysbegeerte (*) Op 't glansryk fpoor des roems geleid , Wierp (*) Buonaparte las Grieken en Romeinen in de oorfprönglvke taal -1  ^.6* B. BOSCH, BUOXArARTE. Wierp eedle blikken , vol verachting, Op V glorieloof der fterflykheid. Een ftouie drift gloeide in uur" adren, Om vry, in 's volks verdoofd gevoel, Weêr de oude vonken op te gaddren, Door weldoen Gods natuur te naddren ———« Dit, Jongling! was uw heerlyk doel. ■ Der Franfchen vryheid, wreed gekerkerd In klooster, burg en vorst lyk flot, Had mdgtloos de eeuwen weg zien wentlen — Maar nooit ontwaakte een Patriot, Een Patriot — wiens moed ontvlamde By 't bang gekerm van 't ftervend recht; Wiens trouw uit Gods volmaaktheid flamde; Wiens eedle fierheid, zich vergramde, Wddr de onfchuld byfland werd ontzegd. Der Franfchen vryheid, uit haar wanhoop Eéns door een' Washington gewekt, Zag dankend ook het ft aal der Franken Met eerloos beulenbloed bevlekt; Wat zeg ik? ... floute Arnerikaanen! By 't fcheemren van uw1 morgenflond Kiemde, tn den dauw der (lille traanen, By la Fayette's glorievaanen, De vryheidsboom voor Franfchen grond. Die boom had nauwlyks jonge fchaduw In 't zuidlyk Frankryk zacht verfpreld, Of Korfikaas geboren burger (*) Droeg de eerkroon der onfterflykheid. Getuigt —- verdelgde Ridderfloten! Ten z.ten van V volksrecht ftout vergruisd. Getuigt — Is 't bloed van laffe grooten Door Buonaparte ooit wreed.vergooten ? Blonk ,t zwaard eens beuls ooit in zyn vuist % Zyn degen flaafde de eer der Menschheid; Geen wraak heeft ook zyn1 roem verpest; Hem! — dddr, waar V oproer toomloos wotdde, Bleef de eerzuil voor zyn deugd gevest. Verbeelding fehetst my fchriktooneelen , Waar- beoefende Michiavelli, Rousfeau, Montesquieu, Rayr.al, enz. en muntte Bit in de Artittery • School te Parys. {*) Buonaparte zag Ao. 176a op Korfika het eerfte levenslicht.  'b. bosch, buohapartï, 463 Waarvoor de Mensch heid fiddrend gruwt; Laat ftroomen bloeds tyranncn flreelen; Geen Wysgeer kan in krygsroem deelen, Waar orde niet aan vryheid huwt. De Herfstdag, Tooneelfpel. Gevolgd naar het Hoogduitsch van auoust wilhelm iffland. Door Bartholomeus Rekker en johannes van der Stam. Te /imjleldam , by P. J. Uylenbroek, 1799. In 8w, 1 4 bl. Dit Tooneelfpel, 't welk, zoo wegens den inhoud als de byzondere Characters, die tot hetzelve behooren, den Opfteller eere aandoet , is ook doormengd met veele bevallige Tafereelen en belangryke gefprekken; in hetzelve worden de fchadelyke gevolgen der onöpenhartigheid van Kinderen jegens eenen Vader, die alle poogingen aanwendt om hen door eene yerftandige .en vertrouwlyke opvoeding gelukkig, te maaken., ■in de byzondere gevallen der heimelyke liefde van Maria en Fredrik, fep het fpreekecdst gefchetst. Wel is waar, dat ons ibmmige gedeelten ,, onder het leezen , weinig bevallen hebben, by voprbeeld: de eerfte waan wyze gefprekken en gedraigingen van Fredrik, -by. zyne komst van de Academie ; de aï ; .te ruime toegeevenheid des Vaders voor de veeltyd^ grillige . luimes van dien Zoon ; benevens het eerst voorkomen , en eenige gefprekken, van Wanner. Doch reeds fpoedig werden wy met dien goedhartigen man,, gelyk ook ten 'laatfteu met gemelden Fredrik, bevredigd; en wy geiooven , dat dit zelfde ook by de meeste Lezeren van dit Tooneeiftuk zal plaats hebben. Over het. algemeen-echter heeft ons de houding en .rangfchikking der byzondere voorvallen niet weinig behaaed , fchoon wy den ftyl, op fommige p:aatfen, wat al te kort en' te afgebroken hebben gevonden. De inhoud van hetzelve is ontegen^eggelyk nuttig- en leerryk: Ouders kunnen hier overtuigd worden, dat de middenweg, tusfchen eene af te flaaffche en al te flappe opvoeding, in ftaat is, om hen van de duurzaame liefde en achting hunner kinderen te verzekeren, jongelingen kunnen uit hetzelve leeren, hoe gevaarlyk het zy, met de zwakheid van een Mn'sje , aan 't welk zy ontdekken .niet onverfchillig te zyn, op eene verachtelyke wyze te fpeeI len, en haare rust aan hunne ligtzinnigheid op te offeren ; terwyl ook Meisjes de gevaaren kunnen leeren kennen van eene I al te onvoorzichtige overgave aan de uiterlyke liefdebetuigingen van eenen Jongeling, dien zy niet genoeg kennen, als mede de gevaaren , van in haare keuze alleen haar eigen hart te vol gen, zonder zich aan den verftandigen raad van braave Ouderen te laaten gelegen leggen. Wy  A6i DE HERFfTDAC , tooneelspel. Wv hebben hier alleen nog by te voegen, dat het ons verwonderde, dat de Schryver niet goedgevonden heeft, het ver. der lot van Maria aan het eit.de des Tooneelftuks met eenen enkelen wenk te bepaalen; dit Meisje toch beflaat zulk eenen aanzienlyken rol in hetzelve, en heeft, door al haar lyden, den Lezer of Aanfchouwer zoo aan zich verbonden, dat men hem over haaren verderen toeftand niet oiiverfchillig kan achten • te meer daar zy reeds aan zekeren Gei/er verloofd was. Mengelingen tot Nut en Vermaak. No. II. Te Haarlem, by F/Bohn, 1798. In gr. 'ivo, 124 bl. Bv den aanvange der Uitgave deezer Mengelingen hebben wy daar over ons gevoelen gezegd (*). Een Maandwerk js het althans niet geworden ; het zou eer een Jaarwerk mogen heeten : want. in twee Jaaren , zyn ons niet meer dan twee Stukjes ter hand gekomen. Het oordeel, over 't geheel, ter boven aangeduidde plaatze, geveld, geldt ook ten aanziene van dit Tweede Stukje. Behalven het Vervolg der Brieven uit Duttschland en ZwiU zerland naar Nederland gefchreeven , die de helft van du Stukie uitmaaken, en ons even als de voonge wel bevallen zyn , behelst dit Stukje, abdolmot.lleb , of de Kejk m gevaar Eene Oosterfche Gefchiedenis. Het betoverde Hms. Eene Franfche Anecdote! By heeft het gezegd Eene nove le voor het hart. Dankbaarheid is geen Liefde. Eene Ver- tZnf. - Iets over buonaparte. — Oe Zoon Rechter van zyn Vader. Eene Oosterfche Anecdote. — Zeldzaam Voorbeeld van Edelmoedig Berouw. ,. Het is niet te verwagten, veel mm te eifchen, dat alle Stukies, in Mengelingen van deezen aart, even gewig ïg , ot even aartig, zullen weezen : terwyl ook de beoordeehngen van Sigdg- of aartigheid zeer uit elkander loopen. Genoeg, indien ze den leesgraagen een genoegly.k en leerzaam on^erho d verfchÏÏm ; 'en dit mag vrylyk gezegd worden van de Wies in de Ilde No. van dit Werkje voorkomende. De te fchlSvkê opeenvolging behoeft, blykens het boven gezegde, niémand af teSchrikken van zich deeze Mengelingen eigen te maaken De tweè Stukjes te urnen leveren een bekwaam Boekdeeltje op. (♦) Zie onze Algem. Vadert. Lctltroef. wt 1797. bl. 36».  ALGEMEE NE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. Leerredenen over den Godsdienst, zoo als die by ieder waar betrachter beftaat. Door samtjei. stennet , D. D. Uit het Engelsch vertaald door j. e. mebius. Eerfte Deel. Te Utrecht, by W. van Yzcr worst, 1798» ln gr. 8vo. 424 bl. Van een praktikaalen aart, en zeer ernftig in haare bedoelingen , zyn deeze Leerredenen. Twee uiterden worden in dezelve vermyd. „ Heeft men" (zo als de kundige Vertaaler, in het Voorbericht, aankondigt) „ in „ veele erndige en voortreffelyke voorftanders van den „ Godsdienst dikwerf, en ook menigmaal niet zonder alle „, reden , berispt, dat zy het inwendig en uitwendig „Godsdienftig beftaan, -— zaaken, die onderling, zo „ in haare natuur als in de Leere van jesus en zy„ ne zendelinge», naauwverbonden, niet konnen * noch „ mogen van een gereten worden, te veel van elk- „ anderen fcheidden ; dat zommigen dus wel fterk „ op eene inwendige heiliging van het hart aandrongen * „ maar de noodzaaklykheid eener yverige betrachting „ der levensplichten nauwlyks met den vinger aanroer„ den ; even als of hy, die met God voor zich zelven „ in zyne binnenkamer, en in openbaare en byzondere „ byeenkomften der Christenen , gemeenzaam zoekt om „ te gaan, niet van nooden had in het huislyk en maat„ fchappelyk leven, en zyn verder beftaan voor zichzel„, ven , onderricht en aangefpoord te worden , om van „ alle ongerechtigheid af te ftaan , allerlei Christelyke ,, deugden uit te oefenen, alle goed werk uit Christely„ ke beginfelen voor te ftaan en te beoefenen, en alzoo „ in zynen geheelen wandel zyn licht te laaten fchynen voor de menfchen ; dat anderen weder in het „ laatfte te veel hangen bleven , en alles aanwendden , „ om de menfchen tot een recht Christelyk gedrag in .j, het uitwendige te vormen, terwyl zy fchenen te vertETx. 1799. no. 11, Hh gee-  4&ö s. stennet „ geeten, dat de boom eerst moet goed gemaakt worden, zal de vrucht goed zyn, en men te vergeefsch „ druiven van doornen en vygen van distelen verwacht: „ — men zal by het doorleezen deezer volgende bladeren ,, ook gewaar worden, hoe gelukkig onze Schryver dee„ zen dubbelen klip heeft weeten te vermyden." Vry naauwkeurig beantwoordt aan deeze opgave de Eerw. stennet, die 'er allezins op toelegt, om rechtfchapenê begrippen omtrent God en Godsdienst in te prenten, de aanfpooringen tot den laatstgenoemden uitvoerig en erndig voor te draagen , en de zwaarigheden, die, zoo van den kant van het verdand als van het hart, zich aanbieden , uit den weg te ruimen. Alle 't welk kan afgeleid worden uit de opfchriften der acht Leerredenen , in deezen bondel begreepen ; zy zyn de volgende: De natuur van den Godsdienst. Het waarachtig beftaan van den Godsdienst. Het eenzelvige van den Godsdienst. Het belangryke van' den Godsdienst. De zwaarigheden in den Godsdienst. De zwaarigheden in den Godsdienst uit den weg geruimd. Het aangenaame. van den Godsdienst. De vruchten van den Godsdienst. Negen Laerredenen zal het Tweede en laatde Deel bevatten. Wat de uitvoering aangaat, dezelve is niet volkomen in den gewoonen, dus genaamden, Engelfchen fmaak. Meer, veelal , verbindt zich de Leeraar stennet aan den Text , diens geleide volgende in den voordragt van zyn gekozen onderwerp. Strikte redekavelingen treft men 'er dus niet dikmaals aan. Met regt mogen ze den naam voeren van plain pra&ical Discour fes, eenvoudige praktikaale Verhandelingen, zo als de Engellchen gemeenlyk dusdanige opftellen noemen. Voorts is nog onze aanmerking gevallen op de meer dan gemeene lengte van zommige deezer Leerredenen; de achtfte beflaat vier-en-negentig bladzyden. Dit alles, intusfehen , zy niet gezegd om de waarde deezer Leerredenen te verkleinen; integendeel zyn wy van oordeel, dat dezelve, in deeze dagen van Godsdienfteloosheid, by veelen , met nut en ftigting, zullen kunnen geleezen worden. Uit de Vyfde Leerrede, handelende over de zwaarigheden in den Godsdienst, zullen wy, ter proeve der bebandelinge, iets overneemen. Stennet, tot zynen Text hebbende genomen de woorden van jezus, Matth. XVI: 24, handelt afzonderlyk over het verlochenen van zich zeiven, het opneemen van zyn Kruis, en het volgen van JE-  leerredenen. jfiy jezus. In de eerde plaats wordt hier onderzogt, wat met deeze woorden niet bedoeld worde. Vooreerst kan de Heiland hier niet begeeren, dat wy onze eigen vyanden zouden zyn , en handelen ftrydig met onze weezenlyke belangen ; als zynde dit een denkbeeld, ten eenemaal ftrydig met de uitfpraak van Natuur en Reden. „ Zelfs„ liefde is een beginlel, dat God zelve heeft ingeplant „ in onze harten ; en is daar zo diep geworteld , en ,, het is niet te zeggen, hoe onfchuldig niet alleen, „ maar ook van welk eene groote nuttigheid hetzelve „ zy , wanneer het onder rechtmaatige beteugeling ge,, houden wordt, zoodat het niet kan uitgeroeid worden „ zonder ontbinding van ons eigen beftaan." Verder is de meening niet, de begeerten en driften onzer natuure te befehouwen als onwettig, en dezelve als volftrekt kwaad te beftryden ; voor de waereld geheel dood te zyn , en allen naajaagen van haare voordeelen en vermaaken vaarwel te zeggen. „ Indien dit derzelver „ meening was, zoude hier iets worden vastgefteld, dat „ Gode ten hoogden tot oneere verllrekken, en in zich „ zeiven hoogst onredelyk zyn zoude. Want ("vraagt „ stennet) hoe kan iemand zich verbeelden, dat God „ zyn eigen gefchenk van deeze neigingen en driften „ welke Hy in onze natuur geplant heefc, en, zo lang „ wy hier zyn , niet konnen uitgeroeid worden , zoude „ willen toerekenen als iets misdaadigs ?" Weshalven het Textgebod , en alle foortgelyken, met eenige bepaaling moeten worden opgevat. Wyders kan tezus hier niet verftaan worden , door de Ferlochening van ons zeiven te beveelen, eene geftrengheid, pyniging of doodine ons op te leggen, welke niet ftrekken om te beantwoorden aan eenig zedelyk of geestlyk oogmerk. Hy „ is inderdaad geregtigd om ons zekere zwaare en pvn„ lyke dienden af te vorderen , waar in niets ander» „ beoogd wierd, dan om te ftrekken ten getuige van onze onderwerping aan zyn gezach; dan Hy heeft „ dit geenzins willen doen. Ik weet wel, dat de twee „ inftellingen van den Heiligen Doop en 's Heeren „ Avondmaal by zommigen zuiver in dit licht befchouwd „ zyn. Maar (gaat stennet voort) het valt niet zwaar „ aan te toonen , dat, met hoe veel recht deeze in ze„ kere opzichten genoemd zyn ftellige inzettingen 'er „ echter in dezelve de waarachtigfte reden is, en die „ klaarblyklyk gefchikt zyn om onze ftichting en verHh a troof.  468 S. stennet „ troosting te bevorderen. En offchoon dit gebod van „ onze zelfsverloochening zyn opzicht heeft tot „ het verzaaken , in zekere gevallen en omftandigheden , ,, van ons lichaamsgemak en wereldfche belangen ; nog„ thans zyn deeze gevallen van zelfsverloochening ons ,, niet bloot opgelegd om hun zelfs wil, maar omdat „ de Eere van God, het heil van anderen, en ons eigen „ voordeel over-het geheel, dezelve dienftig en nood„ zaaklyk maaken." Hierop gaat stennet over ter meer ftellige aanwy« zinge, in welk eenen zin onze Zaligmaaker wil verdaan worden. In 't algemeen is het aan geenen twyfel onderworpen , of het onze pligt zy , ons zeiven te verlochenen in ieder geval , dat volflrekt en uit zynen eigen aart misdaadig is. „ De menschlyke Natuur (zegt „ stennet) is jammerlyk bedorven en ontaard. Dik- werf gebeurt het, dat wy in onszelven ontwaar wor„ den ontelbaare neigingen en driften , waarvan de min„ fte opmerking ons overtuigen moet, dat zy onrede- „ lyk, zondig en onrechtmaatig zyn. Ik mag hier „ opnoemen hoogmoed, gierigheid, wellust, nyd, haat, „ toorn, kwaadaartigheid, wraakzucht en dergelyke. ,, Deeze, zy zyn dan, van welken aart zy zyn, moeten „ verloochend worden." Vooits heeft de verpligting tot zelfsverlocherdng ook haar opzigt tot onderwerpen , die in hunnen eigen aart onfchuldig en wettig zyn, maar alleen by zekere gelegenheid misdaadig worden. „ Zoda„ n:g (fchryft stennet) zyn alle genietingen, zaaken „ en betrekkingen deezes levens, 'ja het leven zelve. „ Geen ding is 'er, onder de uitwendige en wereldfche zaaken, zb begeerlyk, of wy moeten genegen zyn 'er „ in zekere omftandigheden afdand .van te doen. Het mag zyn wat het is, wy moeten dezelve gereed zyn „ te verzaaken, zodra zy in ftryd komen met de eer van „ God , en Godsdienst, met den duurzaamen welftand „ onzer Natuurgenooten, en met onze hoogfte en edelfte „ belangen. Het is misdaadig, in één van deeze geval- len, ons zeiven niet te verloochenen, met opzicht van „ al dat gene, dat wy anderzins wettig en eigenlyk mo„ gen genieten." Op dit algemeene laat onze Prediker volgen, eene meer byzondere ontwikkeling van hoogmoed en zucht tot zinnelyk vermaak , de twee fterkfte driften van de tegenwoordige menschlyke Natuure, en de voornaamfte tegenftanders van den Godsdienst. Tot den hoog. moed,  leerredenen. 46(3 moed, die verlochend moet worden, brengt onze Schryver de volgende byzonderheden. Vooreerst, een ydelen waan van onze eigen Reden', die by ons heerscht. Geenzins beoogt hy hier mede, eene inbreuk te maaken op de Reden zelve, een vermogen, waar mede God ons heeft bedeeld, en 't welk van het hoogde belang in Godsdiendige en Burgerlyke zaaken is. Alleen veroordeelt hy,'t geen t'onregt met dien naam genoemd wordt, en menig eenen vervoert tot gevaailyke en hoogst fchadelyke misilagen. „ Voldrekte „ tegendrydigheden (zegt stennet) kan God niet van „ ons eifchen te gelooven, dewyl Hy in dat geval van „ ons zoude vorderen iets te gelooven dat valsch was, „ terwyl het voldrekt onmogelyk is, dat twee voorftel_ „ hngen , welke reebtftreeks eikanderen tegenfpreken , „ beide konnen waar zyn. Maar (voegt hy 'er nevens) „ 'er zyn waarheden, wier geloof Hy van ons kan afvor„ deren, die, alfchoon niet tegendrydig , nogthans van „ ons niet volkomen konnen verklaard of zamengebragt „ worden. Deeze derhalven moeten wy aanneemen op ,, het Godlyk getuigenis; en over 't geheel is dit hoogst „ redelyk en billyk, dat wy het doen, hoe ongenegen „ wy daartoe mogen zyn uit kracht van vooroordeel om „ 'er ons aan over te geven en dezelve toe te demrnen " Hartelyke onderwerping aan die manier van behoudenisfe, welke het Euangelie voordek, — en verzaaking van dat ydel vertrouwen, 't welk wy geneigd zyn te dellen op ons eigm vermogen — zyn de twee andere trekken van zelfs ver locheninge , die hier vermeld worden. „ Zelfs„ genoegzaamheid is een heerfchend kwaad , uit gebrek " va? ^e- £rondlSe kennjs van eigene inwendige ziels„ gelteldheid, en, door eene verkeerde geneigdheid om „ zichzelven te vleien en te behaagen , oordeelt men „ zichzelven fpoedig bekwaam tot alle zwaarfte verplich„ tingen, die van ons gevorderd worden, en opgewasfen „ tegen ieder verzoeking en tegenfpoed, welke wy ont„ moeten.' Thans gaat onze Schryver over tot het aan • wyzen van de byzondere pligtsbetragtingen , welke de zelfsverlochenmg, met opzigt tot de zucht tot zinnelvk vermaak, gebiedt. Doch, het aangevoerde ter proeve genoeg agtende, zullen wy ons hieromtrent niet verder uitlaaten. De Arekking, welke dit Werk, om ftigting aan te brengen, heeft, doet ons wenfchen, dat het vervolg 'deezer Leerredenen fpoedig zal volgen. H h 3 L'O-  470 j. H. vernede, sermon. L'Obligation des Chrêtiens Réformés de ce Pays i contribuer actuellement pour le Maintien de leur Culte Public, expofée & presfée dans un Sermon fur i Chron. XXIX: vs. 5». Prononcé le Dimanche 28 Avril 1799 dans 1'Eglife Walonne de la Haye , par j. h. vernede, 1'un des Pafteurs de la dite Eglife. A la Haye, chez I. van Cleef, 1799. Gr. dvo. 42 pag. De welbekende toeftand, ten aanzien van het toekomftig bekostigen van den Openbaaren Eerdienst, met den aankleeve daar van , in welken het geheele Kerkgenootfchap der Hervormden, hier te Lande, zich thans bevindt, gaf aanleiding tot het opftellen, uitfpreeken en in 't licht geeven van deeze Leerrede. De Eerw. vernede en een zyner Amptgenooten deeden, op verzoek van den Kerkeraad, op eenen zelfden dag, eene opzettelyke Leerrede , op het onderwerp en de gelegenheid flaande. De keuze der Textwoorden is zeer gepast: Wie is 'er willig, heden zyne hand den Heere te vullen? Of, duidelyker volgens de Franfche Overzetting: Wie is ""er onder «, die zich willig zal fchikken om heden den Heere te offeren ? Naa eene korte ontvouwing der Textwoorden, ontvouwt vernede de gronden der ver- Eligtinge ter bydraaginge tot de kosten van den Openaaren Eerdienst, met toepasdng op de Hervormde Christenen in deeze Landen. Het tweede Deel bevat de drangredenen, ter daadlyke uitoefteninge van den behandelden pligt. Klaarheid en bevattelykheid van voordragt kenmerkt deeze Leerrede, welke, indien dusdanig een middel, tot het opwekken van algemeene weldaadigheid, iets kan uitwerken , naar ons inzien , voor het beoogde doelwit niet kwalyk berekend is. Twee-  s. de visser en j. wil dt, leerredenen. 471 Tweetal Leerredenen, oy^r & verpligting om voor de inftandhouding van den openbaaren Godsdienst zorge te draagen. Over Hebr. XII. vs. 25, en 1 Chron. XXIX. vs, 9. Door simon de visser , Predikant te Spykenis, en johannes wiedt , Predikant te Abbenbreek. Te Utrecht, by W. van Yzerworst , 1799. In gr. 2vo, 80 bl. Niemand behoort het aan Leeraars van het Hervormd Kerkgenootfchap ten kwaade te duiden, dat zy, by de tegenwoordige gedeldheid van zaaken, ook zelve, zoo veel in hun is , medewerken aan de geregelde inr llandhouding van den openbaaren Godsdienst in hunne Gemeenten. De vrees voor verdenking van baatzucht en eigenbelang, waarvan zich de Uitgeevers dezer Leerredenen, in 't Voorbericht, trachten te zuiveren, moet niemand te rug houden, die ter goeder trouwe meent, op eenige wyze, iets te kunnen toebrengen, opdat in eene zaak van de grootfte aangelegenheid, waarvoor men immers de geregelde voortduuring van den openbaaren eerdienst meent te moeten houden, in tyds voorzien worde. Op het platte land is de voorlichting en hulp der Leeraaren allermeest, en op veele plaatzen volftrekt noodig. Men moet deswegens ook de pooging dier twee Leeraaren toejuichen, die hunne Gemeenten over dit onderwerp eens opzetlyk hebben willen onderhouden , en nu ook gelegenheid geeven, om het gehoorde nog eens te leezen, om daardoor de aandacht hunner Kerkleden op dit ftuk meer en meer te helpen vestigen. „ De famenvoeging dezer Leerredenen heeft," zeggen zy, „ zyn [haaren] oorfprong in nabuur- en vriendfehap, vooral in de hoop, dat dezelve, ter bereiking van het gewigtig doel, wel iets zouden kunnen bydraagen." In de eerfte Leerrede , van den Eerw. de visser, over Hebr. XII: 25, die wy met genoegen geleezen hebben, worden uit de verklaarde ftof, ter bereiking van het voorgefteld doel, de volgende aanmerkingen afgeleid. 1. Jefus fpreekt tot ons van de hemelen, byzonder door de oefening van den openbaaren Godsdienst. 2. Als men zulke openbaare Godsdienst-byeenkomften inftelt, behoorlyk regelt, in ftand houdt, en naarftig bywoont, keert men zig tot dien, die van de hemelen Hh 4 fpreekt.  473 S. DE VISSER EN J. WILDT fpreekt. 3. Al wie, buiten de hoogfte noodzaak, de openbaare eerbiediging van God door Jefus Christus, de opentlyke voordragt van Jefus woord in gemeenfchappelyke zamenkomften, met één woord, de openbaare Godsdienstoefeningen der Christenen, veronachtzaamt, en laat verkwynen , keert zig af van dien , die van de hemelen fpreekt. 4. Hiertegen moeten wy elkander waarfchouwen. 'Er zyn ook, naar het oordeel van den Leeraar, gewiguge beweegredenen, om elk tot deelneeming in het daadelyk verzorgen van den openbaaren Gods dienst aan te moedigen, voorhanden. Het is Gods wil, en die onzes eeuwig gezegenden Zaligmakers , dat Hy opentlyk vereerd en aangebeden wordt, en dat wy, naar ons vermogen , voor het geen daartoe noodig is , zorge draagen: de gelegenheid des tyds wekt daartoe ten fterkften op : het voorbeeld van anderen moet tot navolging opwekken : het byzonder belang, 't welk wy in de be« oefening van den openbaaren Godsdienst hebben , moet ook daartoe aanfpooren; en bovenal het groot belang van de goede en Godlyke zaak des Christendoms. De tweede Leerrede, over 1 Chron. XXIX: 9, is ons in alle opzichten minder , dan de voorgaande, bevallen. De Eerw. wildt is by zynen Vriend de visser, zoo wet in taal en ftyl, als in de Bybeluitlegging, en in het afleiden van leerende aanmerkingen, veel ten achteren. Wy zullen , tot een ftaal van 's Mans denk- en fchryfwyze, alleen de eerfte leering , uit den verhandelden text getrokken, hier ter nederfchryven: „ Had Ifraè'1 eenen plechtigen Ryksdag onder Davids Regering, onder anderen, ter vastftelling van dat geene, dat noodzakelyk, voortreffelyk en gewigtig, was voor den openbaaren Godsdienst ! —— ook wy! —— wy Hervormden in Nederland! wachten, en naderen, eenen plechtigen Ryksdag, welke, onder het hoog Beftuur van Davids Heer en Davids Zoon, Jefus Christus onzen Eeuwig gezegenden Koning! bepaald op den 23 April van het Jaar 1801, beflisfen moet, wat wy van onzen openbaaren Eeredienst te verhoopen hebben, en welken wy allen reden hebben, even als Ifraëls Ryksgrooten met aanzienelyke gefchenken te naderen!! " 'Er mooge dan evenwel op de wyze van uitvoering van het plan , dat beide Redenaars zich voorgefteld hebben, nog al iets te berispen vallen, waarvan de Leerrede van p£ visser ook niet geheel is vry te pleiten ; warme voor-  tweetal leerredenen. 473 voorftanders van het Hervormd Kerkgenootfchap zullen hun, voor hunne betoonde welwillendheid, en wakkere zorge, zoovel tot bewaaring van de eenigheid en zuiverheid der Leere, als tot indandhouding van den openbaaren en gemeenfchappelyken eerdienst, danken. Eene bereidwillige verbetering in Godsdienst en Zeden, aangeprezen in eene Biddags- Leerrede over Jerem. III: 0.1b, nevens eene Aan/praak aan alle Hervormden in ons Vaderland, nopens hunne belangen , door j. clarissk Predikant te Enkhuizen. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1799. In gr. 8vö. te fdmen 92 bl. TT\e Eerw. CLApassa heeft zich, met de uitgave van JL/ deze Biddagsrede , behalven het algemeener doel, pnv, door opwekkingen tot eene bereidwillige verbetering in Godsdienst en Zeden, aan het waar geluk zyner medemenfehen, aan den bloei van Kerk en Vaderland, en aan de belangen van het Koningryk zynes grooten Meesters , naar vermoogen , mede te werken, ook ten oogmerke voorgedeld , iets by te draagen tot opfpooring zyner Gdoofsgenooten , om in het onderhoud van hun Kerkgenootfchap tydig te helpen voorzien. Zondags vóór de viering van den Bid- en Dankdag, in de meeste Gemeenten van 't voormalig Noordholland, waren te Enkhuizen eenige gemaakte fchikkingen, tot inftandhouding der openbaare Godsdienstoefening onder de Hervormden, aan de Gemeente bekend gemaakt, en de Leeraars verzocht, om, op den Biddag, elk tot deelneeming in dezelve liefderyk aan te ipooren. De Eerw. claiusse heeft niet alleen de opwekkingen, waarvan hy zich by die gelegenheid bediend had , door het laaten drukken dezer Leerrede, willen gemeenmaaken, maar 'er ook eene breedvoerige Aanfpraak van 46 bladz. bygevoegd, aan alle Hervormden in ons Vaderland, nopens hunne belangen. De Leeraar ontwikkelt daarin de oorzaaken der alge-" meene traagheid en ongezindheid, om gepaste middelen, tot indandhouding van den openbaaren Godsdienst, by bet Hervormd Kerkgenootfchap werkflellig te maaken. Hy meent onder de voornaamden te moeten dellen , de verdeeldheden in zommige Gemeenten, uit hoofde van de H h 5 ver-  474 1' CLARIS SE, BIDDAGS - LEERREDE. verwydering van zommige Leeraaren; — het verfchillend begrip, dat men zich vormt van de wyze, waarop een/ algemeen onderhoud zoude behooren ingericht te worden; — gebrek aan doorzigt in de onvermydelyke noodzaak van zulk een onderhoud ; — zwaarmoedige denkbeelden over deszelfs uitvoerlykheid; — charaktermatige langwyligheid : en — veeier onverschilligheid. Daartegen zoekt hy zyne Geloofsgenooten, met allen ernst, te wapenen, en aan te fpooren om zich door geene bedenkingen aan hunnen plicht te onttrekken. Hy weet zich van den meest heerfchenden denktrant, over de zaak van den Godsdienst, by de Hervormden meesterlyk te bedienen , om doel te treffen. Die daarin eenigzins van den gemeenen hoop verfchillen, zullen alle bygebragte drangredenen niet even wigtig vinden. Over Jt geheel zal elk 's Mans redeneeringen gepast oordeelen. Wy hebben over deze dof nog niets,dat meer ter zaak dient, en zoo wel uitgevoerd is, geleezen. De Biddagsrede zal ook by een groot aantal Leezers, die wy aan dezelve hartelyk toewenfchen, met goedkeuring ontvangen worden. In de algemeene rampfpoeden van het Nederlandfche Volk , en het diep verval van bloei en welvaaren, dat zoo duidelyk en zoo algemeen te zien is, worden de blyken van Gods ongenoegen, over ons gehouden gedrag, op een gemoedelyken trant ontdekt, en in de gewenschte verbetering van Godsdienftige gevoelens en zeden de voornaame bron van herftel, en eene vervrolykende hoop op betere tyden, ernftig aangeweezen. Tot deze verbetering vermaant de Redenaar allernadrukkelykst met dringende redenen, die wy aan de bedaarde overweegina; van allen , die hun Vaderland beminnen , al is 't ook , dat zy met alle byzondere Godsdienstbegrippen van den Schryver niet inftemmen , in verwachting van goede gevolgen, aanbeveelen. Brief  BRIEF AAN EENEN VRIEND. 475 Brief aan eènen Vriend, over de duure verpligting van ieder weidenkenden Christen onder het Hervormd Genootfchap, om met allen ernst en fpoed voor de belangen van den opetibaren Godsdienst te zorgen: en hoe dat, vooreerst , op de beste wyze te beginnen. Waar by gevoegd is een Voor- en Narede tot opwekking van Godsdien/lig gevoel, als de grootfte behoefte van dezen tyd. Te Amfterdam, by W. Brave, 1799. In gr. Uvo. 38 bl. Deze Brieffchryver doet ook eene welmeenende pooging, om zyne medeleden van 't Hervormd Kerkgenootfehap de overgroote aangelegenheid der indandhouding van hetzelve, met gemoedelyken ernst, op 't hart te drukken, en tevens de deeds meer en meer dringende behoefte van werkelyke bydraagen tot dat einde te laaten gevoelen. Bedenkingen van verfchillenden aart ftaan veelen in den weg, om nu reeds handen aan 't werk te flaan, en belemmeren de volvoering der lofwaardigde voordagen. Daartegen wordt in dezen Brief ten fterkften geyverd , en de onverwylde medewerking, tot inftandhouding van den openbaaren eerdienst onder de Hervormden, aangemerkt als de opvolging van een allergewigtigden Christenpligt, waartoe Jefus zelf door de tydsomftandigheden roept. „ j »T j u «. De Uitgeever, die er eene Voorrede en Narede beert bvgevoegd , befchouwt de groote ongelegenheid van het Hervormd Kerkgenootfchap, in den tegenwoordigen tyd, als een uitwerkfel van Gods misnoegen over Nederlands Volk , en daadelyke tuchtiging, waardoor hetzelve tot verootmoediging en verbetering wordt geroepen. ., De Heere God," zegt hy, „let nu zeer naauwkeurig op ieder van ons, wat wy aan de inftandhouding van den Godsdienst doen, en daarvoor over hebben. En naar maate wy dit, in al zyn omtrek, gevoelen, gelooven, en daaraan evenredig werken, beantwoorden wy, in dit opzicht, aan de boodfehap, die God aan ons heeft, en aan zyne genadige bedoeling." Wy twyfelen niet, of dit gefchryf zal by gemoedely' ke menfchen, die dezelfde leiding van gedachten over e leerftellige volgen, ook nog al byval vinden. Plan  476" SLAN VAN CROMMENIE. Plan ter inftandhouding van den Hervormden Godsdienst, te Crommenie , ontworpen door de Gecommitteerden der Gemeente aldaar. Te Amfterdam, by W. Brave, 1799. In ifto. 8 bl. Volgens dit Plan zal 'er jaarlyks voor den Predikant van Crommenie ƒ 1000, en voorts tot andere uitgaven zoo veel noodig zyn, dat de geheele fom gerekend wordt op ƒ 1993. Daartegen kan men daatmaken op de vaste ontvangst van ƒ 507-5. Nog ƒ icoo zal men, volgens den reeds gebleeken wil der Gemeente, uit de zoogenaamde Prikkenfchots gemakkelyk vinden. De overige ƒ 485 -15 vertrouwt men , dat uit de vrywillige giften en busfen zullen komen. Hoe kan men het verlooren of verminderd Manlyk Vermogen weder bekomen en verfterken ? — Ken Nood- en Hulpboek/en voor alle, welke in de Liefde of door Zelfsbevlekking buitenjporig zyn geweest. — Uit het Hoogduitsch vertaald, naar den tweeden Druk. II Deeltjes, famen 172 bl. in gr. 8vo. Onder de menigvuldige Schriften , die over het fteeds toenemend zedenbederf, en inzonderheid over de affchuwelyke zonde der Onanie, of Zelfbevlekking, federt eenigen tyd in het licht verfchenen zyn , verdient dit kleine Werkje zeer wel in aanmerking te komen. Het oogmerk van den Schryver is tweeledig; hy fielt, eerltelyk , het affchuwelyke, het zondige , en het voor de gezondheid nadeelige, der helaas ! thans zo algemeen geworden Zelfbefmetting , en derzelver voor het menfche. lyke gedacht verderfelyke gevolgen, tot een' affchrik en waarfchouwing voor werkelyke Onanisten en onkundigen , in een helder daglicht , en ftaaft zyne gezegden doorgaans door brieven en voorbeelden van ongelukkigen, die hunne ligchaamen op de rampzaligde wyze verwoest hadden. Ten anderen geeft hy verfcheiden middelen en voorfchriften aan de hand, om deels dit kwaad te keer te gaan, en deels deszelfs verderen voortgang te ftuiten, en de zo moedwillig gekrenkte gezondheid te herftellen. Wy geloven dat dit Werkje voor die lezende Lyders, wien  nood' en hulpeoekjen. 477 Wien de Schriften van tissot , campe , oest en anderen, die opzettelyk over dit verderfelyk kwaad gefchreven hebben, nog niet bekend zyn, van nut kan wezen, en dat wy het hun, uit dien hoofde, ten fterkften aanpryzen moeten. Volledige Befchryving van alle Konfien, Ambachten, Handwerken, Fabrieken, Trafieken, derzelver Werkhuizen, Gereedfchappen , enz. Pyftiende Stuk. Bevattende d& Zydenteelt en Kweeking van den Moerbeziënboom. Met Flaaten. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1798. In gr. 8vo. 148 bl. Dit vyftiende Stuk der Befchryving der Konden, enz. bedaat uit zes Hoofddukken, die handelen over den Moerbeziënboom ; de natuurlyke gefchiedenis van den Zywurm; eenige voorbereidzels tot den Zydenteelt; het fpinnen der Wurmen , benevens het inzamelen der Kokons of Zydebolletjes; de wilde Zydewurmen, en het afhaspelen der Zyde. Waarop een Aanhangzel volgt, bevattende eenige aanmerkingen, nopens den Moerbeziënboom en den Zywurm. Alles, wat hier ter zaake dient, is beknoptelyk, doch teffens zeer naauwkeurig, voorgedraagen, en, zo 't ons voorkomt, zal hy, die zich op deeze nuttige en voordeelige teelt wil toeleggen, hier de noodige onderrichtingen vinden , om die taak met voordeel te beginnen. Daar de Moerbeziënboom in ons Vaderland zeer wel tiert, en 'er veele gronden, die thans onnut ledig liggen , mede beplant zouden'kunnen worden, was het te wenfchen, dat zich een grooter getal onzer Ingezetenen, vooral eigenaars van uitgedrekte landeryen , daarop wilden toeleggen. ,, De Zydenfabrieken zyn ten minden (zegt „ de Schryver, p. 129O van even groot, zo niet van „ meerder aanbelang, dan de Wollenfabrieken ; maar „ waarom ze dan ook niet met allen yver onderfteund en „ voortgezet? Vreest men mogelyk de weelde en pragt „ daar door al te veel te zullen bevorderen, dan legt „ men eene ongegronde vrees aan den dag; want door „ de Zydenfabrieken te verwaarloozen, of te verhinderen, „ belet men het gebruik der zyden ftoffen niet. 't Geen „ wy in dit geval ons zelve niet willen of weeten aan te | fchaffen, doet de Vreemdeling des te overvloediger! „ en  47'J BESCHRYVING VAN ALLE KONSTEN, ENZ. en 't gevolg is (iets dat men niet genoeg kan herhaa" len) dat veele handen ledig en werkeloos blyven, en " 'er ontzaglyke geldzommen ten lande uit worden ge" voerd. Wanneer men met de Wollen- en zoortgelyke n Fabrieken eveneens verkoos te werk te gaan , wat zou " 'er van het gezegendfte land worJen, en hoe zouden \\ de rechtmaatigfte klagten zig van alle kanten ver„ heffen? _, .. De Zydenteelt heeft, daarenboven, op verfcheiden onzer voornaamfte Fabrieken veel vooruit. Om niet " alles te noemen , bepaale men zig flegts tot de Wol" lenfabrieken : deeze hebben eene bepaalde hoogte of * uitgebreidheid , waar toe zy in elk land komen kun" nen ; want derzelver getal wordt natuurlyk beperkt V door de onvermydelyke noodzakelykheid, zo dat hetzel' ve altoos in evenredigheid moet ftaan met de weiden, " die een land tot voeding voor de Scbaapen kan opleï, veren. Met den Zydenteelt is dit het geval niet. Het " voedzel voor de Zywurmen, de Moerbeziënboomen H naamelyk , kan op oneindige wyzen vermenigvuldigd „ worden." Hoe voordeelig intusfehen de Zydeteelt ook moge zyn, is het echter te duchten , dat men nog veel tyds zal noodig hebben, om alle vooröordeelen tegen deeze heilziame bezigheid te boven te komen. Indien 'er zich echter werkzaame en verlichte lieden op toeleggen, zal het toch mogelyk met der tyd gelukken, inzonderheid indien 'er de Regeering zich mede wilde bemoeijen, door het laaten planten van Moerbezieboomen, het algemeen maaken der beste en voordeeligfte behandeling der Zydewormen, enz. Ten minften hier door heeft men het in Frankryk zo verre gebragt, dat 'er, in de laatfte jaaren voor de Omwenteling, alleen in drie der Zuidelyke Provinciën , jaarlyks meer dan honderd en tachtig duizend ponden Zyde wierden ingezameld. Mogelyk zal iemand denken, dat dit voorbeeld geenzins op ons Land, 't geen merkelyk Noordelyker legt, en dus kouder is, toegepast kan •worden. Dan dit is geenzins het geval. De verftandigs en vaderlandlievende maatregelen, van welke het Pruisfisch Hof gebruik gemaakt heeft, tot bevordering deezer heilzaame aankweeking, zyn met geen minder gelukkigen uitflag bekroond geworden , gelyk een ieder * die 'er belang in ftelt, by onzen Schryver nader kan Verneemen. _ . Land  s. hearne, landreis. 479 * 7 I Landreis van ,t Prins van Wallis Fort , aan Hudfons Baai, naar den Noorder Oceaan, ondernomen op bevel Van de Maatfchappy der Hudfons Baai, ter ontdekking^ van Kopermynen , een Noord- Westen Doortocht, enz. in de Jaaren 1769 , 1770 , 1771 en 177a, door samuel hearne. Uit het Engelsch vertaald, met Aanmerkingen van johann reinhold forster. Met Plaaten en Kaarten. Eerfte Deel. In den Haage, by j. C. Leeuwedyn, 1798. In gr. Qvo. 247 bl. Zo onmiddelyk leggen wy het laatfte Deel van le vaillant's Reize neder, en vatten het eerfte des bovengemelden Werks op. Tusfchen deeze twee Reizigers vinden wy , in eene Aantekening van den Heer forster , ten aanziene van de vereischten in eenen, die vreemde Volken bezoekt, deeze bedenking: „ Geen Rei„ ziger gedroeg zich daar in verftandiger en met meer „ Menfchen kennis dan le vaillant, uit wiens Reisbei, fchryving allen de geenen, die vreemde of onbekende „ Landen willen bezoeken, veel leeren kunnen. Op hem volgt onze hearne , die met vreemde Volken zeer „ wel wist om te gaan, en in dien opzigte aanpryzing ,, verdient." —— De afgefchreevene aanmerking moge, in dit bepaald geval, doorgaan: anderzins doet 'er zich» tusfchen die twee Reizigers geen gering verfchil op. Wie heeft le vaillant geleezen, zonder medegefleept te worden door zyne wyze van verhaalen, door de onverwagte en vreemde ontmoetingen, allerwegen in diens Reizen verfpreid? — Vreemde ontmoetingen, 't is waar» treffen wy ook by hearne aan, doch in veel minderen getale, en de wyze van voordragt verfchilt te veel, om in eenige vergelyking te komen. Le vaillant fchildert de Gebeurtenisfen, hearne vertelt dezelve. Zyne Reis is een Dagverhaal, zoo eenvoudig, dat het alleszins, uit dien hoofde, geloof verdient; terwyl de Verhaaltrant des anderen Reizigers, onder het fchilderen, wel eens eene verwe aanneemt, welke, zo de waarheid in het hoofdzaaklyke niet te kort doende, eenige bykleuien doet gebooren worden. Dan genoeg van de vergelyking; het voor ons liggend Deel deezes Werks zelve overwogen. Men hoore wat de Schryver van den aanleg zegt; 's Mans opregtheid m  4ÜO S. HEARNE en waarheidsliefde fteekt 'er in door: immers hy ichryft i „ Wel verzekerd zynde % dat verfcheide geleerde en „ weetgierige Heeren in 't bezit zyn van afl'chriften of „ uittrekzels myner Dagverhaalen , als mede van de af> tekeningen der Kaarten, heeft zulks my aangezet, om „ alle myne papieren, tot myne reis betrekkelyk, zoo „ naauwkeurig mogelyk na te zien, de misdagen te ver„ beteren en alles" in 't licht te geeven : vooral daar ik weet, dat de beide berigten, weike uittrekzels bevatl, ten van myne dagverhaalen, naauwlyks overeenkomen in de dagtekeningen, wanneer ik aan deeze of geene „ byzondere plaatzen aankwam, of van daar vertrok. — \t Om dit verfchil te verhelpen, vervoegde ik my tot den: Gouverneur en Gemagtigien van de Hudfons- Baai ', Maatfchappy , met verzoek , verlof te mogen hebben ', myne oorfpronglyke dagverhaalen na te zien. Dit wierd mY gereedlyk en met de grootde beleefdheid toege„ ftaan, gelyk men my insgelyks toeliet alle myne kaa'r, ten betrekkelyk die reis te bezigtigen en na te gaan. Door deeze hulpe ben ik in ftaat gefteld eenige onl, naauwkeurigheden te verbeteren , welke, door my te 4, veel op myn geheugen te verlaaten, in myne affchrif„ ten waren ingefloopen. 't Verhaal, derhalven, 't welk „ ik thans van myne Reis in 't licht geef, verzeker ik „ dat op echte dagtekeningen en befcheiden fteunt, hoe „ zeer die ook mogen verfchillen van voorige uitgaven, „ Ik heb de vryheid genomen eenige plaatzen, welke j „ in het oorfpronglyk handfchrift voorkomen, agterwege „ te laaten : dewyl dezelve van geen belang altoos voor :o „ 't Publiek waren —— [tusfchen beiden veele , die op | louter herhaalen nederkorfien, zouden 'er nog voegelyk hebben kunnen uitgelaaten worden] — andere hebben groote veranderingen ondergaan: zo dat, in de daad, het „ geheel kan gezegd worden op een gansch anderen leest „ gefchoeid te zyn , door byvoeging en vermeerdering „ van aanmerkingen en aantekeningen, welke in het oor« „ fpronglyk handfchrift niet gevonden worden ; maas „ welke ik door myn lang verblyf in dat land in ftaat „ geweest ben te maaken." Hoe eenvoudig, hoe onopgefmukt, is dit alles! Het Werk heeft ook waarlyk zyne verdienden ; anderzins zou ook de Heer j. r. forster, Profesfor in de Natuurlyke Historie en Mineralogie, enz. geene Hoogduit- ! fche Vertaaling van 't zelve gegeeven, en die met zyne I Aan- !  landreis. 48t Aanmerkingen vermeerderd hebben. Deeze vindt men in de Nederduitfche Vertaaling overgenomen. Doch die Hoogfeeraar heeft, volgens het berigt des Nederduitfchen Vertaalers, wel eens wat uitgelaaten of overgedaagen, en is daar door zo volledig niet als de Nederduitfche , waar in niets is uitgelaaten of overgedaagen. Of die uitlaatingen zodanige plaatzen zyn, als waar op wy doelden in bovendaande bedenking tusfchen twee [ ], kunnen wy, de Hoogduitfche Vertaaling dervende, niet zeggen. Eene Inleiding van 34 bladzyden vervat een breedfpraakig verflag van de aanleidende oorzaak en de fchikkingen tot de Reis. Het eerfte Hoofdftuk geeft de ver1 rigtingen op, federt zyn vertrek van het Prins Wallis Fort op zyn eerden Tocht, tot zyne terugkomst aldaar; eene mislukte Reis , vol teleurdellingen. Het tweede Hoofdftuk vermeldt de verrigtingen, federt de aankomst aan de Facrory, en een gedeelte van zyne tweede Reize. Veelvuldig gebrek moest hy met zyne Tochtgenooten doorftaan. Wy fchryven dit af, als eene byzonderheid, welke veelmaal in deeze Reis, onder verIcheidene gedaanten, voorkomt. „ In weinig woorden ," fchryft hy, „ zal ik een genoegzaam denkbeeld geeven „ van onze ontmoetingen en bedryven, met aan te mer„ ken, dat wy overvloed hadden en fmulden," (in de » daad , wy hebben ons te meermaalen verwonderd over het veelvuldig voedzel, 't welk 's Mans Reisgenooten by wylen ten lyve floegen,) ■>•> of gebrek en honger le„ den. Zomtyds hadden wy te veel, zelden genoeg, „ by wylen te weinig, en dikwyls niet met al. Ik zal „ hier nog maar byvoegen , dat wy verfcheide maaien „ twee geheele dagen en nachten gevast hebben, twee „ maaien meer dan drie dagen, en ééns, ten naasten by* „ zeven dagen , geduurende welken tyd wy geen mond „vol eeten proefden, buiten eenige weinige veen-be„ ziën , water , fchrapzel van oud leder en geroosterde „" beenderen. By deeze dringende gelegenheden heb ik 1 „ dikmaals de Indiaanen derzelver kleer "bondel zien door„ fhuflèlen, welke meestal beflond uit vellen , en by J „ zichzelven zien overleggen, welke ftukken zy het best 1 „ konden ontbeeren. Zomtyds werd 'er een lap van een |„ oud halfverrot vel, en zomtyds een paar fchoenen op- I „ geofferd om den woedenden honger te verzagten. . ., „ Het verhaal van zulk een ongewoon gebrek , en het I „ daar uit ontdaane ongemak , zal misfchien in Europa lext. 1799. no. 11. li ;, wei-  4°3 s, hearne „ weinig geloof vinden; zy, nogthans , die met de se„ lchiedenis van Hudfons Baai bekend zyn, en iets wee„ ten van de elenden en 't gebrek, het welk de Inboo„ reiingen der daar om heen liggende dreeken dikwvls „ ondergaan, zullen dezelve befcnouwen als iets dat tot „ bet daaglyks leeven der Indiaanen behoort, die zelfs „ dikwyls door den nood gedworgen worden malkande„ ren te eeten." Het derde Hoofdftuk vermeldt de verdere verrigtingen en ontmoetingen, tot hearne's wederkomst , naa den weder mislukten Tocht, aan de Factory. _ In het vierde Hoofdftuk hebben wy 't verflag der verrigtingen , geduurende des Schryvers verblyf aan 't Prins van Wallis Fort , om zich tot een derden Tocht na de Koper-myn Rivier toe te rusten, en het begin van dien 1 ocht , met meer voorzorgen ondernomen. In 't zelve ontmoet men veele byzonderheden, wegens de aangetroffen Volksftammen , die veelal een tafereel van menschlyke elenden opleveren, en de ruwheid der wilde NoordAmencaanen in een affchuwelyk licht dellen; terwvl de wyze van vermelden het hart des Schryvers eere aandoet. Met het vyfde Hoofdftuk komen wy aan de Koper-myn Rivier, en is het vol zeldzaame ontmoetingen De verrigtingen aan dezelve , tot den tyd dat zy te rug kwamen by alle de Vrouwen, in het voorgaande ten Zuiden van het Cogead Meir gelaaten, maaken het zesde Hoofd/luk uit: een Hoofdftuk, 't welk wv met af- gryzen geleezen hebben, wegens den Oorlog, den Esauimaux, door hearne's Reisgezelfchap , aangedaan De berigten wegens dit Volk, van de Rivier en de daar aan grenzende Landen, zyn belangryk. De Reiziger ftondt over de Rivier niet min verbaasd dan over de Koper-myn zelve. Aan de Faclory was dezelve hem befchreeven als die door Schepen kon bevaaren worden: dan hy bevondt dezelve naauwlyks bevaarbaar voor een Indifche Kanoo, en niet boven de honderd en tachtig treden breedoveral vol banken en ondiepten; ook zag hy 'er, in eene' drie Waterftortingen. Dit levert een nieuw voorbeeld op, hoe weinig ftaats 'er te maaken is op de Volksberigten. Eene Aftekening van de Rivier dient tot opheldering. ~—■ Hier komen wy tot de groote bedoeling deezer herhaalde Reistochten, de Koper-myn, op den afftand van negen en twintig of dertig mylen zuid-oost van den mond  LANDREIS. 483 mond der Koper-myn Rivier gelegen. Ziet hier de befchryving , Leezers! en oordeelt, of die Myn, op zichzelve befchouwd, zo veel gevaars en moeilykheids, als de Reiziger zich getroostte, waardig is. „ Deeze Myn, „ zo dezelve dien naam. verdient, is niets anders dan „ een baijerd van rots en fteengruis, denkelyk , vóór „ veele jaaren, door eene aardbeeving veroorzaakt. Door „ deeze puinen droomt eene kleine Rivier, welke, ter„ wyl ik daar was, nergens meer dan anderhalf voet „ water hadt. De Indiaanen , die my deezen togt „ hadden doen onderneemen, hadden my deeze Myn „ voorgedeld zoo ryk en van zoo veel waarde te zyn, „ dat, indien 'er eene Fadlory aan deeze Rivier werd „ aangelegd, een fchip, in dede van ballast, Koper-erts „ zou kunnen laaden, en even zoo gemaklyk en met zoo „ veel fpoed als met fteenen aan de Churchil- Rivier» „ Volgens hun verhaal waren 'er de heuvels enkel van „ Koperen daaven zamengedeld, welke daar even als „ keideenen opeengehoopt lagen. Doch dit verhaal was „ zoo verre bezyden de waarheid , dat ik en meest al„ le myne makkers byna vier uuren aaneen vergeefsch „ zogten; doch eindelyk flegts één eenig ftuk vonden „ van cmtrent vier ponden gewigt ; dit duk is thans in „ 't bezit van de Maatfchappy van Hudfons Baai. Ik „ wil wel gelooven, dat voorheen het Koper aldaar „ waarfchynlyk in grooter overvloed geweest zy: want „ op verfcheide plaatzen, zoo wel aan de oppervlakte -, als in de holligheden en fpleeten der rotzen, waren „ de fpleeten eenigzins geverfd met Koper-groen." Eenige kleindere dukjes vonden zy. Wy kunnen niet nalaaten de Aantekening van forster hier by te voegen. ,, De verwoeste en puinige toedand diens bergs ,, fchynt aan te duiden dat dezelve een Zeepgebergte is, „ welke het Koper, uit eenen anderen oord, door groote „ over droom ingen bekomen heeft, 't Is jammer, dat de „ Reiziger geene kundigheden genoeg, in dat vak, bezat, om deswegen nafpooringen te doen. Hy hadde Hechts „ daarop behoeven acht te geeven, welk foort van deen by de Koper-myn lag, en of dezelve met die van 't gebergte van eenerlei foorten waren. Voorders of 'er „ in de nabuurige ftreeken zich nog hooger gebergte „ bevond, in welke rigting dat liep, en uit welken fteen „ het beftond. Dat de fteenen in de zoogenaamde Ko. „ per-myn, zoo wel tusfchen de fpleeten als holligheden, I i a „ met  4^4 S. hearne, landreis. „ met Koper ■ groen fcheenen geverfd te zyn, leverde nog „ geen bewys, dat 'er Koper-erts gevonden wordt. „ Maar gefteld , iets dergelyks ware daar in menigte „ voorhanden, dan kon dezelve nog van geen nut zyn ■ „ dewyl men, door gebrek aan hout, het ontginnen „ noch net lmelten van den erts kon onderneemen Voor „ 't overige zou alles nog niets beduid hebben, zoo men „ het niet te fcheep konde afvoeren. Doch al ware 'er „ houts genoeg voorhanden, en eene goede fcheeps°ele„ genheid geweest, zoude het de moeite niet waardig „ zyn geweest zulke ver afgelegene Kopermynen te ont„ ginnen. De Engeljchen hebben in 't enkel Eiland An„ glifea een zoo verbaazende voorraad van Koper, dat „ zy gansch Europa daar mede voorzien konnen al „ wierd hetzelve nergens anders gevonden." Derligjaarige Zeereizen van h. vogel, nevens zyn leeven. Eerfte Deel. Van Jena , over Leipzig , Köftritz , Gera, Altenburg, Halte, Qjtedlinburg , Halbcrftad, PVolfenbuttel, Brunswyk, Bremen, Hamburg, Holland, naar Engeland. In den Haage, by J. C. Leeuweftyn, I7y£, bi gr. iiyo. 269 bl. '. ■< ■ Zeldzaam , zo ooit , ontmoet men op een blad tegen over den Tytel gedrukt eene Recenfie van den Tytel zelve. Wy kunnen niet nalaaten die over te neemen. „ Eene Nederduitfche Vertaaling der Reizen van „ h. vogel geevende, hebben wy verkozen dezelve „ Derttgjaartge Zeereizen te noemen , hier in den oor„ ipronglyken Hoogduitfchen Titel volgende , fchoon , „ naar ons inzien, het Weik ruim zo wel aan dien van „ Dertigjaarige Reizen zou beantwoorden. Dan ten ein„ de het niet zou fchynen als of wy door het verande- " ,ren van, ,den Titel het Werk onkenbaar wilden maa„ ken, hebben wy ons woordlyk aan den Hoogduitfchen „ gehouden." — De Vertaaler heeft, wat de benaaming betreft, althans ten opzigte van dit Deel, blykens de op den Tytel aangeduidde doorreisde plaatzen, volkomen gelyk. De Zee heeft *er , vóór het laatfte en minlte gedeelte, niets mede te maaken. Het aangeduid Tydsbeftek deezer Reize geeft genoegzaam te kennen, dat men 'er veel reeds verouderd in zal aantreffen. Vogel vertrok den zes-en-twintigften vau Gras-  h. vogel, zeereizen. 485 Grasmaand des Jaars 1764 van de Hoogefchool van Jena, met oogmerk om .een nuttig leermeester en geleerde te worden, en viel, ongelukkiglyk, den drie-en-twintigden van Zomermaand daar aan volgende , by Hamburg, in handen van 'een Zielverkooper, waar door hy eene andere veel moeilyker en gevaarlyker loopbaan moest betreeden. Vrienden en Naastbedaanden , allen die hem kenden, hielden hem een langen tyd voor verlooren. — Niet twyfelende, of de gefchiedenis en lotgevallen van zyn leeven zouden ook anderen tot onderhoud , in de uuren van uitfpanning, kunnen ftrekken, befloot hy zyne Reizen niet alleen door den druk- gemeen te maaken, maar met zyne jeugd en opvoeding te beginnen. Dit, en inzonderheid zyn Academie-leeven , maakt wel het voornaamfte uit van het Eerfte Deel , 't welk wy thans voor ons hebben. Veel, zeer veel, onverfchilligs, en niet weinig langdraadigs , ontmoeten wy in dat gedeelte, in vergelyking van 't geen waarlyk wetenswaardig en leerzaam is. ,, Veele zaaken," fchryft hy in zyn Voorberigt, „ die „ ik van deeze en geene Landen zag , zullen mogelyk , „ zedert myne afweezigheid van Duitschland, ook door „ anderen gezegd zyn : want ik heb met verwondering „ opgemerkt de vorderingen , welke wy Duitfchers , „ in dit driemaal tiental jaaren , fchier in alle foorten „ van weetenfchappen gemaakt hebben : ondertusfchen „ zullen myne Leezers ook veel vinden, het welk hun „ door anderen nog niet gezegd is." Veel, mogen wy 'er by voegen, het geen niet gezegd behoorde te worden.' Wy zouden , ten bewyze hier van , eene menigte van Haaltjes kunnen bybrengen uit het oppervlakkige en met de waarheid niet overeenkomftige, 't geen hy van ons Land, van eene en andere Stad, zegt; doch wy zoudendit aanroerende, te wydloopig worden. Het heeft ons verwonderd , dat de Vertaaler de doorfteekendfte misftellingen niet met een enkel woord aan den voet der bladzyden aangeweezen en verbeterd heeft. v Van de Oost-Indien belooft hy in 't byzonder veel te zullen zeggen, weetenswaardig voor hun, die deswegen reeds andere Berigten in handen hebben. Wy zullen zien; het vervolg.deezes Werks, dat met veel fpoeds is in de wereld gezonden, opvattende. „ Niets," fchryft vooel, „ bevat het Werk , 't welk Ü3 „te-  486 H. VOGEL, ZEEREIZEN. „ tegen de deugd en goede zeden aanlooptwy hebben niets van dien aart in dit Deei gevonden. Vreemd luidt dit flot zyns Voorberigts, met het welk af te fchryven, wy van dit Deel afftappen. „ Ik heb „ voorbedagtlyk de naamen verzweegen van de geenen, „ van welken ik tevens berigten medegedeeld heb. Ik „ moest dezelve op eene nadere of meer verwyderende „ wyze aanhaalen: wyl zommigen nog leeven, van ande„ ren de kinderen, zou het voor geen derzelven aange„ naam geweest zyn , indien ik hen openlyk bekend ge- maakt had. Om dezelfde reden heb ik ook , fchoon „ myn geheele dagboek thans te myner gedagtenisfe in „ 't bezit van myne Overheid is, myner Geboorteplaats, „ uit omzigtigheid, eenen anderen naam gegeeven." Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de West-lndiën. Door kr. edwards, Schildkn. Vyfde Deel. Uit het Engelsch. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz., 1798. In gr. %vo. 191 bl. Spoediger volgt dn Deel deezes belangryken Werks dan de voorgaande', en wordt onze hoop, by het flot der aankondiginge van dat Deel uitgeftort, dus vervuld (*y. Billyk dan ook dat wy niet marren met aan hetzelve in ons Maandwerk plaats te geeven. De Heer edwards zet met het II Hoofdftuk des IV Boeks, waarmede dit Deel eenen aanvang neemt, zyne Befchouwing voort van de Menfchen , die de Engelfche Volkplantingen in de West-lndiën bewoonen; en vangt het in deezer voege aan ; „ De voortgang van myn Werk heeft my nu gebragt tot de befchouwing van de Menschlyke Natuur in haaren laagften en meest vernederden ftaat — treurig gezigt van 450,000 redelyke Weezens (op de Engelfche Eilanden alleen) in een ftaat van barbaarschheid en flaaverny, waar van, ik wil niet zeggen het grootfte deel maar zeker een goed getal, uit hun Vaderland weggevoerd en van hunne tederfte betrekkingen afgefcheurd is , door middelen, die geen edel hart kan befehouwen, dan met gevoelens van afkeuring, medelyden, en leedweezen." Ed' (*) Zie onEe Algem. Vaderl Lttt. voor 1798. bl. 171, enz.  ïl. edwards, van de engelsche volicpl. 487 Edwards fchreef dit gedeelte zyns Werks in den Jaare 1791 , toen de Verzoekfchriften, wegens de Affchaffing van den Slaavenhandel, by het Parlement in Engeland waren ingediend. Dit doet hem betuigen : „ Ik ben niet onkundig van het gevaar, 't geen ik, in dit tydsgewricht,. loope, door het behandelen van het onderwerp der Africaanfche Slaaverny en den Slaavenhandel. Ik weet, dat ik , door de pooging om die kwaalykgegronde en wilde denkbeelden af te keeren , die langen tyd, door kwaalyk onderrigte Schryvers, in Groot-Brit* tanje zyn aangemoedigd, ten nadeele der Inwoonders van de Brit fche Zuiker- eilanden , blootgelteld zal zyn aan al die „ verbittering en gramfchap , en verbolgenheid en „ gefchreeuw,en kwaadfpreekenheid en laster,"waar mede het lang gemeen geweest is den ongelukkigen Slaavenhouder te belaaden; niets is egter zekerer, dan dat de Slaavenhandel zeer ondeugend , en de Planters over 't algemeen zeer onlchuldig zyn." — Deeze wonderfpreuk heldert hy op , door eene Gefchiedkundige Schets van den Slaavenhandel, van de vroegde tyden , tot den tegenwoordigen, op te hangen, welke het grootfte gedeelte van dit Hoofdftuk uitmaakt. Wy ontkenen 'er dit bebelangryke onderrigt uit. „ In de verfchillende ftukken, waar van de drukpers, ftaande den tyd der gefchillen , gevoerd over de Africaanfche Compagnie , en de byzondere Kooplieden , als een onderwerp van ftaatkundig belang, overvloeide, is door eene party ftaande gehouden , en niet door de andere ontkend, dat omtrent 140,000 Negers door de Compagnie , en 160,000 door byzondere Kooplieden, tusfchen de Jaaren ióBo en 1700, zyn uitgevoerd geworden ; dus in 't geheel 300,000 Menfchen. Van het Jaar 1700 tot December 1786 bedroeg het getal te Jamaica ingevoerd 610,000. Ik zeg dit met genoegzaame zekerheid, daar ik alle lysten van dien invoer bezit. Van het getal ingevoerden , geduurende denzelfden tusfehentyd, in de Zuidelyke Provinciën van Noord- America , zo wel als de Loefwaardfche Eilanden, kan ik niet met naauwkeurigheid fpreeken , maar ik denk, dat de invoer op Jamaica wel op een derde van het geheel mag gerekend worden. Op deeze gronden mag de geheele invoer in de Engelfche Volkplantingen van America en de Westlndiën, van 1680 tot 1786 , gerekend worden op 2,130, ogü, zynde 's jaarlyks door-een 20,095. Dit toegeftaan li 4 zyn- OGü, zvnae siaariVKS aoor-een au.uys. us\ lucueuadii  4^8 B. EDWARDS zynde , is veel minder, dan over 't algemeen gefteld wordt. Anders bepaalt men den Jaarlykfchen invoer o» het ronde getal van 100,000; maar losfe en algemeene verzekeringen bewyzen niets. De wederuitvoer mag omtrent op een vyfde van den invoer gefteld worden " Naa eene vermelding van de Slaavenfin vermelde tvdsbedekken, uit onderfcheide plaatzen door verfch [Ten i% gatl?"' Wgeeven te hebben, befluit edwar™ dit Hoofdftuk met deeze aanmerking: „ Het is niet rnaklyk de byzondere zeden en de" aangeboren elil fchappen van dat ellendig volk, tot een altoosduurende ballingfchap en flaaverny gedoemd, te beoordeelen, E zy m onderfcheiden en wyd van-een gelegen landen re booren zyn. De gelyke en eenvormige gfoor van lfe venswyze waar toe zy allen gebragt zyn ; de weinig, gelegenheden en geringe: aanmoediging /die zy tor ver" ftandlyke befchaaving hebben, zyn zo%eele omftand" ïCdf l S? Tdwef^ eenen heerfthenden en de overhand hebbenden indruk op hun charaéter en gefteldheid invoeren. De dag zegt homerus, die een mensch Slaaf maakt ,neemt de helft van deszelfs waarde weR • en ih de daad hy verliest alle dryfveeren tot bedryf', uiteezondert die der vrees. Niettemin zyn 'er onder verfcheide Africaanfche Natiën eenige treffende en heerfchende trekken , die met gemaklyk het oog kunnen ontglippen houdt!™ °P MniSe Werplantagfe ont- Deeze byzonderheden te ontvouwen, is de* <^W«„>,0 ta? ?JS "I H«rfd?"k ï waar in hV de Slaaven^uit onderfche.de Oorden ingevoerd, afzonderlyk, in hunne onderfcheidene Charaéters, befchryft, en dit alles befluit met een overzigt van het Charaéter en vandeSn gen der Negers in den ftaat van Slaaverny. _ 'Geen wy des opgetekend vinden, te breed voor ons om zelfs aan te flippen, ftrekt om ons, niet by befnShng, maar by daadzaaken , bekend te maaken met de onderfcheidene Negerfoorten. Het IV Hoofdftuk biedt ons de volgende byzonderheden hoofdzaaklyk aan: Welke middelen*men gebruikt om Slaavente krygen m Africa; met waarnemingen daarom, trent Tegenwerpingen tegen eene rechtjlrcekfche en onmiddelyke affchafing van dien Handel door de Engelfche Natte alleen. De waarfchynlyke gevolgen van zulk een maatregel, zo tn Africa als in de West-lndiën , overwogen. On'.  van de engelsche volkplantingen. 489 Onevenredigheid der Sexen in het getal van Slaaven, jaarlyks uit Africa uitgevoerd; met de redenen daar van. Wyze van Negers na de West-Indien over te brengen, en door eene ASte van het Parlement nieuw ingevoerde fchikkingin; met derzelver uitwerkzel. — Van dit Hoofdftuk kunnen wy, met de vermelding van den Inhoud, niet afftappen. De middelen om Slaaven te verkrygen, hier onbewimpeld voorgefteld , en met de getui ,'enisfen van Slaaven en Slavinnen gedaafd, die ons de handelwyze in Africa, met proeven , — hoe afzigtig — bevestigen, befchreeven hebbende, gaat de Heer edwards voort: „ De grootfte tegenwerping tegen den Slaavenhandel ontftaat uit de aanmoediging, die ik vrees dat onvermydelyk gegeeven wordt aan daaden van geweld, verdrukking en bedrog van de inboorelingen onder elkander. Buiten twyfel is dit de derkde Party der Requestranten ; en ik wil dezelve als zodanig erkennen, en geloof dat geen eerlyk inwooner der West-lndiën zulks zal lochenen. Ten zelfden tyde verdient het eene zeer erndige overweeging, of eene daadelyke en onmiddelyke ophouding van dien Handel door tie Engelfchen alleen (de andere Volken van Europa denzelven, als naar gewoonte , voortzettende) een hulpmiddel tegen die ellenden^geeven zou, welker daarzyn elk verlicht hart niet kan goedkeuren , en ieder goed hart moet befchreijen; of liever, of eene eenzydige en febielyke affebaffing (zo verouderd is het kwaad) hetzelve niet in eene groote maate zou verflimmeren. „ By het overweegen van dit gefchilftuk moeten wy niet alleen in 't oog houden de omftandigheden, die den Slaavenhandel aan de Goudkust vergezellen , maar ook den toedand der Negers in flaaverny, op de Zuikerplantagien. In de eerfte plaats moet men onderzoeken, of, onderiteld Groot-Briitanje deedt van zyn aandeel in dien Handel afftand, 'er, in gevolge daar van, een kleiner getal Slaaven ten verkoop zou gebragt worden in Africa? Admiraal edwards, welke te dier plaatze diende, en, ten dien tyde, zeven maanden aan wal was, is bepaaldlyk van gevoelen, dat, zo lang andere Volken aanhouden te koopen, dat getal niet in het minfte zal afneemen ; en eene geringe opmerking zal ons misfchien overtuigen, dat dit gevoelen gegrond is op de rede en de natuur der zaake. Onder de handeldryvende Volken Ii 5 van  490 b- edwards van Europa is het waar, dat, in de meeste gevallen van koop en ruiling , de waar en toevoer te zaamen aanwasfen, en elkander blyven regelen en onderfteunen ; maar deeze zyn de fchikkingen van welonderrigte en befcbaafde menfchen. Het valt ligt te begrypen, dat de Slaavenkooplieden in Africa zulke denkbeelden niet hebben; ook doet de natuur van dien handel hun niet toeleggen op zulke fchikkingen. Als twee Africaanfche Volkeren in oorlog zyn met elkander, is buiten twyfel het oogmerk van beiden , zo veele vyanden om te brengen, of zo veele gevangenen te maaken, als mogelyk. Van deeze laatde ongelukkige flachtoffers, worden gewoonlyk alle de zodanigen, als in daat zyn om te reizen, na de kust gezonden om verkogt te worden ; de overigen worden op de plaats omgebragt; en bet zelfde noodlot wacht die ongelukkigen, die, afgezonden zynde, onveikoopbaar gevonden worden. Het is eene bekende zaak, dat aan de kust de pryzen verfchillen, naar dat de markten meer of minder ruim voorzien zyn; maar zo lang 'er Schepen van Europa een markt doen beflaan , 't zy dan de pryzen hoog of laag zyn, kan men naauwlyks twyfelen, of de oorlogen zulten zo veelvuldig als ooit zyn, en dezelfde daaden van onderdrukking, geweld en bedrog, die gezegd worden , dat de Vorften jegens hunne Onderdaanen bedryven , en door byzondere perfoonen jegens elkander, ten einde zich van Slaaven tot den verkoop te voorzien , zullen, als voorheen, blyven plaats hebben, zonder regel of bedwang. „ Befchouwt dan een overfchot van 38,000 van dit ongelukkig Volk (het getal dat tegenwoord'g jaarlyksch door de Engelfche Schepen wordt uitgevoerd) op de markt gebragt, en het is zeker meer dan waaifchynlyk dat een deezer beide zaaken volgen zal; of de Franfchen, de Hollanders en andere zeevaarende Volkeren zullen door dat op te neemen, het geen wy overgeeven , in evenre* digheid hunnen handel uitbreiden ( edwards ftaaft dit door een aangehaald getuigenis van den Admiraal edwards); of de keus, die zy dan zouden hebben uit 38,000 Slaaven meer, dan tegenwoordig, zal moeilyker te voldoen zyn; bepaalende zy hunne koopen alleen tot die, welke eerfte Slaaven geheeten worden. Dus de ouden en zeer jongen , de zieken en zwakken, zullen verachtlyk worden verworpen , en misfchien twintig arme fchepzels dan als onverkoopbaar worden aangemerkt, en dus  VAN DE ENGELSCHE VOLKPLANTINGEN. 491 dus worden ter dood gebragt, tegen één, die zulks nu overkomt. „ Het is overvloedig door verfcheiden achtenswaardige getuigenisfen beweezen, wier onderzoekingen door het Committé van den geheimen Raad zyn opgenomen geworden, dat deeze laaide onderftelling niet eene loutere befpiegelende gebeurlykheid is. Gevraagd zynde naar de belchikking over zulke Slaaven, als door de Europeefche Kooplieden afgeweezen of verworpen wierden, 't zy om dat zy hunne Kargazoenen reeds hadden ingenomen, of om dat de ellendige flachtoflèrs aangemerkt wierden als te oud of te zwak voor den arbeid , bleek het, als eene zaak, te klaar om te worden tegengefprooken, dat de zodanigen zeer dikwyls, zo niet algemeen, ter dood gebragt worden. De Slaaven - koopman , zyne gevangenen maar een korten tyd kunnende onderhouden , maakt geene zwaarigheid 'er voor uit te komen , dat zyn voorneemen is , om hun ter dood te brengen, zo zy niet op zekeren dag verkogt zyn; en deeze doodflag, by zulke gelegenheden, is zomtyds onder het oog van onze Schippers voorgevallen. Hoe treffend dit bericht moge fchynen, 't is echter door onwederfpreekbaare getuigenisfen bevestigd; en te vei onderdellen, dat de ftaaking van den Slaavenhandel, door ééne Natie alleen, een eind aan deeze afgryslykheid maaken zou, is te veronderftellen, dat de Africaanfche Slaavenhouder genadiger worden zou, zo zyne Slaaven van minder waardy wierden; een befluit, het geen ik acht dat de ondervinding niet bekragtigen zou." Aan den voet der bladzyde brengt de Schryver fchriklyke ftaavende voorbeelden by. Vervolgens overweegt hy breeder, dan wy kunnen mededeelen, welk op de Zuiker-eilanden het waarfchynlyk gevolg eener gedeeltlyke affchafling zyn zou; en voert ten bewyze aan, 't geen de Hollandfche Planters te Esfequebo en Demerary inbragten tegen een onftaatkundig verbod van vreemde Slaaven-Schepen in die Gewesten (*). Hier op luidt zyne zeer merkwaardige taal: \ (*) Hier op werd eene fchikking gemaakt by bun Hoog Mo:. genden, den 29 Nov. 1789, die zich by een Plakaat, deswe. gen uitgevaardigd, in deezer voege verklaaren: ,, dat zo lang ■ 'er geene nieuwe middelen zyn uitgedagt, om de Colonien in öde West-lndiën van de noodige handen te voorzien tot het ver- rig-  492 B- EDWARDS taal: ,» Zo is onmiddelyk belang in alle gevallen, en dringend ongeval in veele, overgefteld tegen de beginzeis van Rechtvaardigheid en de infpraaken der Menschlykheid. - 't Geen ik daar zo welberaaden gefchreeven heb , is, zo ik myn eigen hart ken, de taal niet van eigenbaat of partyfchap. Ik beken, dat ik, de middelen in overweeging neemende, waardoor 'zeer gewoonlyk de Slaaven in Africa verkreegen worden, en de verwoesting, die voortyds de overvoering na de. West-Indien vergezelde, eenmaal van gevoelen was, dat het deeze groote en vermaarde Natie voegde, in plaats van haar gedrag door andere volkeren te laaten regelen, hun een lofwaardig voorbeeld te geeven, door eene onmiddelyke en onbepaalde affchaffing van deezen fchandelyken handel : en ik zou nog dezelfde gevoelens daande houden en voeden,was ik met, by volkomener onderzoek, en betere onderrigting,opgeleid,om te vermoeden,dat de voorgeftelde middelen 'er niet aan voldoen zouden. Ik vrees, dat eene onmiddelyke en plotslyke affchaffing, door ééne.Natie alleen , niet aan de oogmerken der Menschlykheid in Africa zal beantwoorden; en ik ben volkomen overtuigd, dat zodanig een maatregel drekken zou, om , in eene groote maate , de ellende van verre de meerderheid der Negers, die reeds in de West-Indien zyn, te verzwaaren, welker afneeming in getal onvermydelyk is, en die daarom , niet verdërkt uit Africa , hunnen arbeid zodanig zouden vermeerderd vinden, als hun getal afnam." Voorts neemt onze dit duk van alle zyden befchouwende Schryver in overweeging, de wyze van overvoering van Slaaven uit Africa na de West-lndiën , en hunne fterfte op reis; doch zendt vooraf zeer keurige waarneemingen, betreffende de groote onevenredigheid van Sexen, in de verkoopen, die aan de kust gedaan worden. Vergrootende opgaven van de jammeren op de Reis daarlaatende, geeft hy de weezenlyke op, die met de daad eisfelyk zyn — door hem „ eene verwoesting van het menschlyk gedacht" geheeten , „ onmogelyk zonder verontwaardiging of' af„ fchrik te befehouwen! " en fluit dit Hoofdftuk met de vigten .vart den arbeid , de Negerhandel behoort aangemerkt te worden, als onaffcheidelyk van den bloei en voorfpoed der Colonien, en van de geheele Commercie. N. Nederl. Jaarb. 1789, bl. 1478. Aant. van den Recenfent.  VAN DE ENGELSCHE VOLKPLANTINGEN. 493 de voorzorgen, in Engeland aangewend om dit te voorkomen. Het V of laatde Hoofdftuk des IV Boeks, waar mede dit Boekdeel eindigt, 'fielt ons voor oogen, de Komst en Verkoop der Slaaven in de West - Indien. Nieuwe Negers, van welke ge/icldheid en hoedanigheid gebruikt. Verhaal van de behandeling der Negers op eene Zuikerplantagie, Wyze van hun te onderhouden. Huizen , kleeding en geneeskundig toevoorzigt. Misbruiken , jongfte fchikkingen tot hunne befcherming en veiligheid. Oorzaaken van hun jaarlyks af neemen, Veelwyvery , enz. Slaaverny, op de zagtfte wyze uitgeoefend, ongun/lig voor de bevolking. Algemeene waarneemingen. Voorjlellen ter verdere verbetering van den jlaat der Slaaven. W y kunnen onzen lust, om veel mededeelingswaardigs, door ons aangeftipt, over te neemen,niet opvolgen; wy worden te lang: flegts eene en andere byzonderheid. „ De Fryzen van nieuwe Negers in de West - Indien ten deezen tyde, 1791, zyn nagenoeg als volgt: een fiks Man in den bloei van zyn leeven L 50 Sterlings; eene fikfe Vrouw L 49 St.; een Jongen , de manbaarheid naby, L 47 St ; een Meisje L 46 St.; Jongens en Meisjes L 40 tot 45 St.; buiten de Colonietax, op inkomende Rechten , omtrent twintig Schellingen daar boven. Een pas gebooren Kind geldt L 5 St." — De leevenswyze, de verkeering, en de behandeling der Slaaven, worden leevendig befchreeven; het goede, hun aangedaan, gepreezen; alies, wat naar mishandeling fmaakt, verfoeid: en Wie kan anders verwagten van eenen Schryver, die betuigt : ,, Ik voel in myn eigen hart eene ontwyfelbaare zekerheid, dat ik geen vriend van llaaverny ben, in eenige gedaante of in eenige wyziging hoegenaamd. Egter zal niemand, die gefchiedverhaalen geraadpleegd heeft, betwisten, dat de flaaverny van een gedeelte van het menfehenfoort, in eenen zeer laagen trap, in alle tyden der waereld beftaan heeft onder de meestbefchaafde zo wel als onder barbaarfche Volkeren. Misfchien is dezelve, gelyk pyn, armoede, ziekte en zorg, en alle andere onderfcheidene'rampzaligheden van onzen ftaat,oorfprong. lyk in de gefteldheid der waereld ingeweeven, om redenen voor den mensch onnafpoorbaar. Hiervan ben ik zeker , dat eene onmiddelyke vrylaating van Slaaven in de West-lndiën, Meesters en Slaaven in een algemeen bederf zou Horten. Zo veel egter flaa ik toe; de el-  494 b' edwards ellenden, die wy niet geheel kunnen verdryven, moeten wy in zommige gevallen maatigen; wy mogen verligting toebrengen, fchoon wy niet kunnen geneezen. Ik heb getoond dat dit is ondernomen geworden, en ook in veele gevallen ter uitvoer gebragt is, door de Planters zelve. Wat 'er egter overblyft om te doen, beftaanbaar met eene gezonde Staatkunde, en eene juiste inachtneeming van de veiligheid en het geluk der Negers zelve, is een diep en moeilyk onderzoek. Overhaaste maatregels , hoe menschlyk in hun voorkomen , en hoe zeer in befpietieling goed te keuren, zouden den rampzaligden aller oorlogen, een Slaavenkryg, Bellum fervlle, doen gebooren worden , die waarfchynlyk nooit eindigen zal dan in de uitrooijing van de Blanken of de Zwarten." De algemeende onder de verfcheide ontwerpen, ter verbetering van den ftaat der Slaaven voorgedraagen, deelt de Schryver mede. Met klem daat hy ftil op het weeren van de hardigheid , dat de Slaaven door Schuldeifchers verkogt worden; 't welk volgens eene ParlementsActe gefchiedt, ingerigt ten voordeele der Engelfche Crediteuren ; „ en," 't zyn edwards' woorden, „ ik fchaara my 'er by te voegen , dat derzelver beweegreden en oorfprong den maatregel zelfs gebillykt hebben in het gevoelen van lieden, die het luidst tegen den Slaavenhandel fchreeuwen. Zy zyn Waereldburgers, en met al hun menschliefde achten zy waarfchynlyk geen Rechten zo heilig als die van Schuldeifchers! Hier door," zegt hy, „ is de haatlyke ftrengheid van de Romeinfche Wet, die denkende Weezens inter res verklaart, herbooren, en ftaande gehouden in een Land, dat zich den tytel van een Christenland aanmaatigt!" Wy kunnen niet naalaaten de fchildery , door edwards hier van opgehangen , ten flot te plaatzen. „ Binnen weinige jaaren komt een braat Neger in een genoegzaam goeden itand, bouwt zich een huis, neemt zich een Vrouw, en ziet zyne Kinderen rondsom zich opgroeijen. Zyne Provifiegronden, het voortbrengzel van zyn eigen vlyt, en de bron van zyn beftaan, geeven hem niet alleen onderftand, maar de middelen om iets te voegen by de volftrekte noodzaaklykheden des leevens. In deezen ftaat wordt hy door eenen Gerechtsdienaar gevangen genomen, wreedlyk van zyne Vrouw en Kinderen gel'cheiden, op eene openbaare verkooping gebragt, door eenen vreemdeling gekoet, en misfchien weggezonden, om zyn ellendig lee° ven  VAN DE ENGELSCHE VOLKPLANTINGEN. 495 Ven in de mynen van Mexico te eindigen, zelfs verftooken van het licht des hemels; en dit alles zonder eenige misdaad, of wan verdiende, waare of voorgewende, van zynen kant. Hy wordt gedraft om dat zyn Meester ongelukkig is. • Ik geloof niet dat eenig geval van geweld of bedrog, in Africa, grooter ellende, dan deeze, kan voortbrengen. Men kan ook niet aanvoeren, dat zodanige gepriviligeerde daaden van wreedheid zeldzaamheden in de West-lndiën zyn: ongelukkig gebeuren zy dagelyks, en zullen zo blyven gebeuren , onder het tegenwoordig ftelzel, zo lang men blyft ongelukkig zyn. Dat die Wet dan geheel worde ingetrokken. Zy is beledigend voor het Nationaal Charaéter. Zy is hoonende voor de menschheid. Dat de Negers by het Land behooren en met den grond verkogt worden. Het goede uitwerkzel van eene diergelyke ichikking, in het ftelzel der oude Landhoef-kunde , is door eene groote menigte Schryvers aangetoond en opgehelderd ; en dat^zy , die zich nu aankanten tegen het verfpreiden van eene zodanige weldaad onder de West-lndifche Negers, wel bedenken, dat, terwyl zy het gedrag der Planters jegens hunne Slaaven befchuldigen , zy zelve de aanftookers en bewerkers zyn van de grootfte van alle ellenden, die dit ongelukkig volk blyven drukken." Taf reien , uit de Jaarboeken der Vryheid, door h. weytingh, Retior der Latynfche Schoole te Zalt- Bommel. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz,, 1798. In gr. 8vo. De Burger weytingh waagt het , met dit Stukje openlyk in den ry der Nederlandfche Schryveren op te treeden , en wel met eene foort van Gefchriften, dat onder ons, tot hier toe, weinig is gebezigd. De Uitgeever loosjes is hem voorgegaan met zyne frank van borselen en jacoba van beijeren } charlotta van bourbon ; HUtG de groot en maria van reigersbergen , en laatst met zyn l. junius brutus, marcus junius brutus, en cornelia, Moeder der gracchen, welke drie te zamen ons voorkomen onder den algemeenen Tytel , Romeinfche Anliquen van Vryheids- en Vaderlands-liefde (*). De byval, welken deeze Schriften by (*) Zie wat wy van dit laatfte gezegd hebben, hier boven, tl. 348.  4y5 h. weytingh by onze Landgenooten gevonden hebben , mogt hem eenigzins ter waarborge drekken van een dergelyk onthaal, indien hy anders gelukkig daagde. De Schryver oordeelt zien verpligt, kortlyk verflag te doen van de redenen , die hem tot deeze onderneeming hebban aanaefpoord, en zegt 'er dit van : „ Onder alle voortbrengzelen der Hoogduitfche Literatuur, behaagden my altyd, by uitftek , de Schriften van meiszner, en onder dezen wel voornaamlyk zyn Alcibiades en Skizzen. De Historisch-Dramatifche wyze van verhaalen, waar van hy, zo ik meen , het eerst gebruik gemaakt heeft, fcheen my toe veel vooruit te hebben, boven het gewoone foort van Gefchiedf'chriften; en , door de tusfchen ingevlogten Dialogen, het verhaal ene byzondere levendigheid by te zetten." Tot zyn eigen vermaak vertaalde hy, uit gemelden meiszner, een Stukje, getyteld scipio te Canujium; dit bragt hem op het denkbeeld, om ook, in dit vak, zyne eigene kragten te beproeven: ten dien einde vervaardigde hy de vyf Stukjes, die dit Boekdeeltje uitmaaken , naamlyk leonioas te Thermopyle ; thrasybulus, of de Verlosfing van Athene ; uucretia , of de Grondlegging van het Romeinsch Gancenebest; het Beleg van Leyden; BEAURfc paire , of de Overgave van Verdun: hy voegde 'er het gemelde vertaalde Stukje, scipio, na den Slag by Canna, te Canujium , nevens; „ eensdeels ," gelyk hy fchryft, „ om deszelfs fchoonheid, en de betrekking, waar in het tot zyn plan ftondt, en anderdeels om daar door den Leezer gelegenheid te geeven , om hetzelve met zyne voortbrengzelen te vergelyken; en daar uit te beoordeelen, of hy al, dan niet, gelukkig geilaagd ware in de navolging van zyn Model.'" — Schoon dit j veel gewaagd zy, durven wy zeggen, dat onze naavolgende Landgenoot 'er met eere afkomt. Wy willen hier] mede niet zeggen, dat hy in alle even gelukkig geflaagdj is. Alle onderwerpen laaten zich in dien trant niet even] goed behandelen; het verhaalende moet niet te langf weezen, of het verliest van de Dramatilche voorftelling^ te veel; dit hebben wy meest ondervonden in het leezen I van het Beleg van Leyden. Te regt heeft hy vermeend, dat de fchryfwyze, doorf hem gekozen , hem de vryheid vergunde om hier en' daar een verdichtzel in zyn Gefchiedverhaal te mengen. „ Hier van heeft hy ook," naar zyne verklaaring, „ hoewel fchaars,  tafereelen. 497 fchaars , gebruik gemaakt; echter zo, dat het altyd op waarfchynlykheid gegrond was , en der waarheid van het gebeurde niet in den weg ftond. De hoofdtrekken zyn altyd getrouwlyk, overëenkomftig de, Gefchiedenis, gefchetst; het ander was ilechts bywerk , om het Tafreel te verlevendigen." Wy neemen, als wegms de kortheid ten voorbedde" best gefchikt, het werkend gedeelte des laatften Tafereels over , r.aa een aanloop, die fraai gefchreeven is, en getuigenis draagt van des Burgers weytingh's opgeklaarde Vryheids- en Vaderlandsliefde. „ Beaurepaire , vernomen hebbende dat de Raad het lafhartig befluit genomen hadt om de Stad aan den vyand over te geeven, verlaat de wallen , vol van ene [edele verontwaardiging, en vlugt, van zynen Adjudant vergezeld, na het Stadhuis, alwaar de Raad vergaderd en' bezig was met beraaming van de middelen tot uitvoering van hun zo even genomen befluit. beaurepaire ([binnen tredende.") Vergeef my, dat ik zo onverwacht in uwe vergadering verfchyn ! Men heeft my gezegd, dat gy beflooten hebt de Stad over te geeven? de voorzitter. Dat hebben wy, en niet zonder gewigtige redenen. beaurepaire. Waarlyk een befluit, dat u weinig eer aandoet. Nauwlyks verfchynt de vyand voor uwe "poorten, of gy fiddert, en denkt reeds aan onderwerping, eer gy nog de mogelykheid van verdeediging beproefd hebt. de voorzitter. En zouden wy dan aan ene onzekere uitkomst het lot van onze Stad overgeven? beaurepaire. Niet flechts het lot van uwe Stad', maar mogelyk van geheel Frankryk, ftaat thans in uwe handen ; en om gene te redden*wilt gy dit opofferen! een der raadsleden. Zo Frankryks lot van de verdeediging van Verdun afhrmgt, dan beklaag ik he^. Welk ene onzekere waarborg voor deszelfs redding ! ; WtXT. 1799. NO. U, Kk BEAU'  49^ H. WEYïINGH BEAUREPAIRE. Ja wel onzeker ! indien alle uwe Medeburgers denken 20 t g-Y; TTr Nueen1! ~ ASY zyt geen Franfchen 1 gy bemint de Vryheid met. Anders zoudt gy liever uwe 6tad m enen puinhoop laaten veranderen, dan zo fchandeiyk , op het eerfte gerucht flechts van enen aanval, de poorten voor den vyand openen. * een ander lid, En wat zou ons zulk ene roekelooze verdeediging baaien, daar de vyand met ene geduchte magt aanrukt? — beaurepaire, Ook de geringde Vestingen hebben meermaalen talrvk" Legers in hunnen loop gefluit. Bedenkt, dat de braave Verdedigers des Vaderlands van alle kanten opkomen om den vyand het hoofd te bieden. Geeft hun flechts tvd om zich te verzamelen, en Frankryk zal gered zvn Elke dag , elk uur, elk oogenblik is kostbaar voor het Vaderland. Welaan • trekt uw overyld befluit in ; laat ons met vereende krachten den wand tegenhouden tot dat onze braave Medeburgers ter onzer hulpe opdagen • of, zo wy in onze poogingen mogten bezwyken, laat ons fterven, met de edele bewustheid van onzen pligt gedaan en het onze tot redding van het Vaderland te hebben ioegebragt. Nog eens, trekt uw befluit in. de voorzitter. Wy hebben het genomen, en zullen het niet verbreken. Ons leven en onze bezittingen zyn ons te dierbaar om dezelve nutteloos op te offeren. Hier voor hebben wy gezorgd; en ook gy kunt nog door een tvdig verdrag voor uwe veiligheid Zorgen. beaurepaire (met ene edele fpyt.) Ha! onwaardigen ! Doch een verder gefprek met u zoude den braaven Krygsman ontëeren. Ook mvn be fluit is genomen. Nimmer zal heaurepairf zvne redding in een vernederend verdrag met de vyanden der Vryheid zoeken. (Hy haalt een pifiool voor den dag.) allen (pntfleld.) Onzinnige! Wat wilt gy? Ons verm...... beaurepaire Qnet fierheid.') Neen! Lafhartigen! Zulk een dood ware te edel voor u. Eens  tafereelen. Eens zal 'er een tyd komen, wuar op Frankryk geduchte wraak over uwe ontrouw neemen zal. Ik voor my , wil noch in uwe fchande, noch in uwe draf deelen! (Hy door [Met zich en zygt neder. Allen geeven zy een fchreeuw.) de adjudant (valt op het Lyk neder met de hevigjle aandoening.) Ach! myn braave Commandant! (Op het hooren van dezen fchoot, komen eenige Franfche Soldaaten binnen.) Ha! wat is dat! Onze Bevelhebber — in zyn bloed? een raadslid. Hy heeft zichzelven doorfchoten. de adjudant (opfpringende in vervoering van drift.) Neen! Verraaders! Gy -— gy zyt de moordenaars ! Hy was flechts de beweiker — gy zyt de oorzaak van zyn dood. (Tegen de Soldaaten.) Ziet, myne Broeders! daar ligt onze dappere Bevelhebber, die ons met zo veel moeds ten ftryde wilde aanvoeren — daar ligt hy, voor wien wy allen gaarne ons leven in de waagfchaal zouden gefteld hebben! Die lafhartigen, daar, wilden hem deelgenoot van hunne fchande maaken; maar hy verkoos liever met ere te fterven. een raadslid. Kunnen wy 'er voor, dat hy zyn leven aan ene ydele harsfenfehim opofferde? Doch uwe nuttelooze verwytingen kunnen uwen Commandant niet in het leven te ruF roepen. De tyd is kort. Bedenk u fpoedig —— zo gy de Stad wilt verlaaten, haast u eer de adjudant. Komt, myne Vrienden ! Laat ons ene plaats ontwyken, die nie* waardig is een plekje gronds op den Franfchen bodem te beflaan. Laat ons uittrekken. Hier kunnen wy niets voor het Vaderland doen. Weldra zullen wy ene andere gelegenheid en ene betere plaats vinden , om te toonen dat wy Franfchen zyn , en waardig waren om enen beaurepaire aan ons hoofd te hebben. een der soldaaten. En onze Commandant? — Neen, ook in zynen dood wil ik hem niet verlaaten. de adjudant (hem omhelzende.) > Braaf! Cameraad! Neen! wy zullen hem niet verlaaten; medevoeren zullen wy hem, als een heiligen buit, K k a op  5C-q h. weytïngh, tafereelen. op den vyand veroverd. Neen! geen flavenhanden zullen hem den laatden Iykplicht verrichten. De Martelaar der Vryheid moet door vrye mannen, en in een vry en grond, begraven worden. Wy zullen hem medevoeren. Aan eiken verdediger des Vaderlands, die ons op onzen weg zal ontmoeten, zullen wy zyn Lyk vertoonen en zeggen; „ Zie, zo ftierf beaurepaire !" En zo dit gezicht eiken Franschman niet met een gloeienden yver voor de zaak der Vryheid, en met wraak tegen de Verraaders vervult, dan, ja dan is Frankryk verlouren. Dan is zyn dood benydenswaardig , gelyk die nu bewonderenswaardig is. (Zy neemen het Lyk op, en vertrekken.) „ Men voerde in de daad het zielloos lighaam van beaurepaire na Parys. De Wetgeevers van Frankryk , getroffen door het verhaal van deze aandoenlyke gebeurcnis, vereerden zyne nagedachtenis, door het plegtig befluit , dat zyn overfchot naar het Pantheon zou 'gebragt worden, om in deze laatde verblyfplaats van edele mannen te rusten ; en tevens een gedenkteken voor hem opgericht , welks opfchrift de oorzaak en wyze van zynen dood zoude verkondigen." De Burger weytingh heeft agter deeze Stukken eenige , fchoon korte, ophelderende Aantekeningen gevoegd. Ten aanziene van het Stuk , door ons gedeeltlyk overgenomen , deeze ééne: „ De dof tot dit Tafreel is ontleend uit j. moore's Dagverhaal eener Reize naar Frankryk, 4de Stuk. Hieromtrent geldt mede de aanmerking , ten opzigte van lucretia gemaakt ; naamlyk, dat de Schryver wel verre is van een verdeediger der Zelfmoord te willen zyn. Alleen het verhevene van het gedrag en deszelfs uitwerkingen moeten hier in het oog gehouden worden." Wy willen hier nog, met een kort woord, by voegen, dat de kiefche Nederduitfche taal en dyl des Rectors \ hem rangfehikt onder de waardige Onderwyzers in de I Taal der Oudheid ; hy ontgaat dus, nevens den Harderwykfchen Prajceptor ten brink, eene aanmerking, ten opzigte van de Onderwyzers in de Latynfche Taaie, welke wy meenden met regt te mogen maaken, toen wy de uitgave van des laatstgeinelden sallustius, over de Samenzwering van catilina , enz. beoordeelden (*). (*) Zie hier boven, bl. 165. Pe  i*. MOE NS, 1)2 ViUüNDIN VAN 'T VADERLAND. 50Ï Be Vriendin van '/ Vaderland, door petroneLla mofns» Tc Amfteldam, by M. de Jiruyn , 1799. In gr. 8v«. 41Ó bl. Een Weekfchrift van de in ons Vaderland door haare nuttige Werken , zo in Poëfie als in Profa , met verdienden roem bekende petromella moeks. Het beftaat uit tweeè'nvyfcig Vertoogen, van het Voorjaar van 1798 tot dat van 17&9 in 'c licht gegeven. Want dit kan men befluiten uit den inhoud van verfcheidene Vertoogen , of daarin voorkomende gezegden. Met het tweeënvyftigfte wordt het geheele Werk belloten. Het zoude ons finerten , indien gebrek van aftrek hiervan de oorzaak ware, niet alleen om der Schryffter's wille , maar ook om de verdienden van het Werk zelve. De inhoud en bewerking doet haar kennen (welke hoedanigheid, trouwens, ook te vooren ieder in haar erkende) voor het geene zy zelve zich noemt , m vriendin van 't vaderland. Ook zodanigco, welke met in alle haare begrippen inftemmen, zullen haar deezen eernaam niet weigeren. Haar ftyl is vloeiende, leevendig, en fomtyds ook in Profa blyken, vry fterke blyken, draagende van eene geliefde beoefeninge der Dichtkunde. Schoon eerst niet voorneemens zynde,uit een We:k van deezen aart iets tot een rtaaitjen aan te haaien , kunn„n wy dé verzoeking niet wederftaan van uit het eerfte Vertoog het volgende over te neemen, waarin de achtenswaardige moens haaien ongelukkigen toeftand zo treffende fchildert. Lydende natuurgenooten .' gy, die uwen weg niet zelden », eenzaam en treurig bewandelt, voor u, voor u, geliefden! „ klopt in dezen boezem een hart vol deelneemend medelvden'. „ Nimmer, neen nimmer geleidde de droevigde ondervinding i, eene meer belangneemende vriendin in uW midden, dan de, „ van haare tederfte jeugd af, aan rampfpoed gewoon gewor„ dene moens , wier traanen zich met de traanen van alle " °"ff'u*Jk'gen hefderyk vermengen. De jammerklagten der „ bedroefden toch ftemmen volkomen famen met de dille boe„ zemzuchten, die my zoo vaak, in zwakke oogenblikken, „ wanneer nieuwe kwellingen myn lot verzwaaren, in eene „ vertrouwelyke eenzaamheid lucht geeven. Wie toch kan met „ het lyden beter en vroeger bekend zyn dan ik, die nog „ naauwlyks twee paar leevensjaaren telde, toen een ondoor„ drmgbaare nachr de geheele zichtbasre waereld aan my ont„ rukte ; terwyl zich intusfehen nog alle de treurigfte lotge„ vallen fcheenen te vereenigen, om alle de genietingen der „ zorglooze kindsheid voor my te vergiftigen.' Alles wat dit ,, leeven kan beminnelyk maaken, heb ik leeren kennen, om „ door deszelfs onherftelbaar verlies gefolterd te worden. Kan „ zich de blindgeboorene, die het gebruik van het edelfte der K k 3 „ mensch-  504 F. M0ENS, Di. VRIENDIN VAN 'T VADERLAND. „ menschlyke zintuigen volfirekt niet kent, immer een denk» „ beeld vormen van alle de ftreelende bevalligheden der na„ tuur-, die hem omzweeveu? Gewis niet, hy kent volftreke „ niets dan duisternis; hoe zoude hy dan het lieflyk licht, „ het welk z,n oog nooit beftraslde , met zulk een grievend ,, gevoel kunnen bejammeren , als ik, die, vol kinderlyke on„ fchuld, my in het licht verblydde, en alle de voorwerpen , ,, die zich diep in myn geheugen geprent hebben, met fpee- lend welgevallen toejuichte? Ja het is dat beeldenryk ge,, heugen, het welk my, geholpen door eene leevendige ver- beelding , de geheele zichtbaare waereld in derzelver be„ minnelykfte kleuren voorftelt. Ik zie, ik gevoel alles nog „met het onfehutdig genoegen, het welk een vrolyk, een ,, met alles te vreden kind , in de dagen der lachende on„ fchuld , geniet; zonder my immer op nieuw in de befchou„ wing dier bekoorlykheden te kunnen verlustigen. Neen, op ,, eenmaal is alles , alles voor my verdweenen. De rampvolle „ kinderziekte, die zoo veele jonge bloesfems der maatfchappy „ wegrukt, baande voor my nog het vreedzaam, het voor „ fchuldlooze kinderen zoo bloemryk pad naar de gewesten der blydfchap , naar de nu onzichtbaare waereld niet; maar „ zy beroofde my van de zichtbaare waereld , die voor haare „ redelyke bewooners, in dezen ftaat der ontwikkeling, zoo „ veele bekoorlykheden oplevert; zy geleidde my op de fchrik» wekkende paden ,der nachtlyk donkere treurigheid." Welk hart is ongevoelig genoeg om hierdoor niet getroffen te zyn? En hoe aandoenlyk overtuigende is de onmiddellyk op deeze befchryving volgende fpraakwending! Met het eerfte gedeelte daarvan zullen wy dit bericht eindigen. „ ó Gy, beminnende Ouders van jeugdig opluikende lieve„ lingen! laat myn droevig lot u beweegen, om de kvvaadaar„ tigheid der zoo vaak betreurde kinderpest, door de verflan- digfte hulpmiddelen, door de zegenvolle inenting, die het '„ verwoestend kwaad , eer het nog tot zyne volkomene ryp„ heid en kracht gekomen is , uitdryft, te ontwapenen! Van ,, de duizend kinderen toch, die deze kunstbewerking onder}> gaan, fterft Hechts een; en waar, waar zouden wy een voor„ werp , waar aan de kinderziekte, door inenting veroorzaakt » „ het voortreffelykst zintuig ontrukte, kunnen opnoemen?" Gefchiedenis van RAPHAët, d'aquillas. Te Leyden en te Amfterdam, by Honkoop en ten Brink, Gz., 1798. In gr. 8vt>, zonder het Voorbericht, 345 bl. » T\G Gefchiedenis in deze bladen vervat," (das luidt het | ) begin des Voorberichts) verplaatst ons in het gebied „ vaa Spanje , ten tyde van philip den II en III. Zy ver- „ toont  GESCHIEDENIS VAN 8APHACL b'AQ'JILLAS. S°3 toont ons het cbaraclier van Vorst en Hoveling, met alle de s', laage ftreeken, kruipende vleijeryëa, onbepaalde heerschzuchc „ en bygeloovige zwakheid van een welluscig Hof. Zy fchil„' dert ons de onnozele dweepery der verblinde menigte , ert '„ meer nog de eigenzoekende lchraapzucht , den wreedea bloeddorst, eii de haatlyke vervolgdrift der Geestlykheids met één Woord, den gruwel der Inquifitie, in eenige aan„ doenelyke gebeurenisfen: en onder deze, de verbanning der ,-Mooren,het werkzaamfte en onfchuldigfte gedeelte van Span* ', je's bewooners, met zulke levendige coulenren af, dat elk „ gevoeiig Leezer de betere tyden, en de verlichte eeuw, ia welke wy leeven, met dankbaarheid en vreugde gevoelt." En, in de daad, dit Boek , waarvan wy de fchoone Vertaa* Üng uit het Hoogduitsch aan eene Vrouw te danken hebben, behelst de deerniswaardige Gefchiedenis van eenen Jongeling, EAPiiAè'L d'aquillas, die, met het warmfte hart om zynen medemenfchen van nut te zyn, met de edelfte zucht om de lesfen zyns braaven Vaders, Don roderiko d'aquillas, tot heil zyner natuurgenooten op te volgen , geene opoffering te grooE acht, om hiertoe werkzaam te zyn, en die eindelyk, onder da regeering van den laffiartigen philips den Hl , in de handen der bloéddörftige Inquifitie wordt overgeleverd , om tot loon zyner deugden eenen fmartvollen dood te ondergaan. Wy achten het der moeite waardig, om den korten inhoud van de Levensgefchiedenis van Don roderiko d'aquillas e» zynen Zoon, (in deze blaJen zoo uitmuntend gefchetst) aan onze Lezeren mede te deelen. Don roderiko dan, die als Krygsman , voor den fdooden philips den II, herhaalde reizen zyn leven gewaagd hadt, huwde daarnaa te Madrid een fchoon en edelaartig meisje, Donna isabella. PHiur-s It werdt op haar verliefd, en zocht haar, door twee zyner dienstbaare flaaven, zyn' lieveling Don antonio *** en een Priester , tot ontrouw jegens haaren man te verleiden; daar hun die mislukte, gaven zy Don roderiko den Koning, als eene hindernis in de vervulling zyner wen» fchen, op. Philips liet hem door het vreeslyk gericht gevangen neemen ; en daar dit gericht zich van eenigen zyner boeken op eene verraderlyke wyze hadt meester gemaakt, tygde het hem gevaarlyke leerftellingen tegen het Christendom aan , en deedt hem de oogen uitbranden. Rooeriico werdt eindelyk losgelaaten , en ontvluchtte met zyne Echtgenoote, in ftilte, op zyn Slot, in Valentia aan den vloed Guadala. viar gelegen; terwyl isabella, die nog niet van aanzoeken vati *s Konings wege vrygelaaten werdt, zich, om het leven van haaren Gemaal en haare deugd te redden, onder de ruïne van eene Moskée, by het gemeld Kasteel geplaatst, verborg; naaRApiiAëL ter waereld gebracht te hebben, werdt zy zi*klyk, ftierf drie jaaren laater , en werdt onder die Moskée begraven, ne Kk 4 blin.  5°4 geschiedenis blinde roderiko , die in het hart zyns Zoons niets dan edele en menschlievende gevoelens geplant hadt , ontdekte , eerst kort vóór zynen dood , aan raphel zynen levensloop , en eischte van hem , om aan de zyde zyner Moeder begraven te worden; raphacl volbragt dit, en ging vervolgens na Madrid, om den bewerker van zyns Vaders ongeluk, wiens naam zyn Vader hem verzwelgen hadt, op te fpooren, en, die» ontdekkende, zich op hem daarover te wreeken. Onder hec bywoonen van een ftierengevecht te Madrid , wordt hy verliefd, op het zien van eeti jong fchoon meisje, wordt bekend niet den Krygsminister Don aktonio ***, en treft in diens Dochter, serapmine, het meisje aan, 't welk zyne aandacht by bet ftierengevecht tot zich getrokken hadt. Zyne vastheid vari charaéter, zyne ftoutmoedige gehechtheid aan al wat braaf en. edel was, verwekten hem intusfehen veele heimlyke vyanden; zy trachtten hem, onder fchyn van vriendfehap , tot deelgenoot hunner flechte bedryven te maiken , en op hun voorftel liet hy zich aan 't Hof brengen ; hem werdt eene plaats aan dat Hof aangeboden , doch by weigerde dezelve. Eindelyk zegenpraalde de liefde over zyn verftand ; hy viel in de ftrikken van seiiaphine , en huwde haar tot zyn ongeluk: want, naa verloop van twee maanden, van eene landhoeve tegen den nacht te huis komende, vondt hy den toenmaaligen Koning, philips den III, by zyne Echtgenoote , en dienzelfden avond beleedt hem Don antonio ***, in een gefprek, dat hy de oorzaak van zyns Vaders ongeluk geweest was. RAPHAëL offerde hem aan zyne gerechte wraak op, en ging na de landhoeve te rug, om de gevolgen van deze daad rustig af te wachten; doch de berouwhebbende serahihme wist hem van vervolging te ontheffen, en fchreef hem, dat hy veilig tot zyn vaderlyk Slot konde te rug keeren, 't welk hy, naa eenigen tyd, toen niemand hem opeischte, dan ook deedt. Aldaar vondt hy de bevallige en braave almerike, Dochter van suleima, den boezemvriend zyns Vaders, en een' der voomaamflen van de in 't gebergte omzwervende Mooren, die door de Spanjaarden, wegens hunnen afkeer van het Christendom , allerlei vervolgingen moesten ondergaan; hy badt suleima hem met dit edel meisje te vereenigen ; in 't eerst werdt hem dit door suleima geweigerd; doch daar rapiiaci! zich als den aanftaanden Befchermer der gemelde Mooren plechtig verklaarde, verbond suieima eindelyk , naar de wyze zyner Vaderen op het graf van RAPHAëL's ouders, dezen Jongeling met almerike. ——— Eenigen tyd daarnaa verfcheen het Edict der Verbanning van alle de Mooren : raphaöl begeleidde zyne gekooze familie, (waaronder de nu zwangere almeriive) en zyne ongelukkige onderhoorigen, na Africa , om hen voor mishandeling te behoeden. De befchryving der gruwelen , welke melchiqr perbz, de Kapitein, van het Schip, - waarop de verban-  VAN RAPHAëL d'aQJILLAS. 505 1 bannenen overgevoerd werden, intusfehen tegen deze ongeluk» kigen bedreef, is afgryzelyk ; het fcheepsvolk fchondt ftrafloos derzelver Vrouwen en Dochters; zelfs werdt raihagl's Echtgenoote door den Kapitein met fchendiug bedreigd. Orn deze fchande te ontgaan, Hortte almerine zich in zee; RAPHAëL fprong haar naa, en de zee verzwolg haar, juist toen RAPHAëL haar grypen wilde. Almehine's Vader en Broeder redden hem, bemachtigden met eaiige Mooren een' boot; de wind dreef hen na de Spaanfche kust, en zy bragten den zich zeiven onbewusten RAPHAëL in het gebergte. Naa zyne herftelling, waagde hy met azan, den Broeder van al^. erlve, een gevecht tegen de Spanjaarden, die de achtergebleevene verbannenen nog vervolgden; azan werdt gedood, en raph, è*l gewond en gevangen genomen: hy werdt voor den Spaanfchen Generaal geleid; doch betoonde zich onverfchrokken. Toen zyne wonden genezen waren , werdt hy na de Staatsgevangenis in Madrid gevoerd, en vervolgeus voor het gericht gebragt; doch hy eis-hte zich voor den Koning zeiven te verantwoor» den. Seraphink , het voorgevallene met RAPHAëL ontdekt hebbende, verzocht aan den Koning zyne vryfpraak. Eindelyk liet PHii.iPS hem voor zich komen: RAPHAëL noemde hem den bewerker van den dood zyner Vrouw en zyns Broeders, en werdt door den Koning vrygefprooken; doch bleef op deszelfs aan. drang te Madrid. Van tyd tot tyd deedt de Koning hem voorflagen om zich met Donna seraphine te herëenigen; doch hy floeg dit af. Onverwacht dringt serabhine door een briefje by RAPHAëL aan, dat hy Madrid verlaaten zoude, want dat men zynen ondergang zocht: hy, zyner onfchuld bewust, telde dit verzoek niet; doch zyn Neef Don alvaro vernieuwde dit verzoek, en bragt verfcheide drangredenen daartoe by; niettemin bleef RAPHiëL onverzetlyk. Eindelyk hadden de hofcabaal en Priestereiiftoet, nayverig over zyne gemeenzaamheid inet de» Koning , zynen val gezwooren. De vreesachtige philips hadt de Grafplaats van raphacl's ouders aan een' der Priesters ontdekt; nu ging men deze graven uitroeien: raphacl ylde na zyn vaderlyk Slot, doch kwam te laat; men hadt reeds de graven vermeesterd, de lyken verbrand, en sulehvh vermoord. Nu verliet raphacl dien ongelukkigen Oord; alleen door éénen getrouwen Dienaar balthazar vergezeld, ging hy na Italië, hieklt zich eenige dagen te Rome op, kwam vervolgens te Napels, en wilde zich van daar na Africa doen infeheepen,, om zich voor altyd van de Christenen af te zonderen. Onder eenen vreemden naam meldde hy zich by den Napelfchen Onderkon1" t ossl'Na aan, en verzocht een pas na Africa; doch hy wa& :eeds by dien Onderkoning bekend, en deze, een on' derneemend en heerschzuchtig Vorst, die niets vuuriger wenschte , dan het Spaanfche Juk af te fchudden , haalde raph iëL - oyer.om zich op phiups te wreeken,door de ia Afiica aange- bracix-  5o6 GlISCKIEDESIIS VAX RAPHAëL D'AQUILLAS. brachte Mooren te wapenen , en na Sicilië over te voeren. Gemelde Onderkoning fchilderde hem alle de voordeelen , die hun beiden daardoor te beurt zouden vallen. Zulk een grootsch ontwerp geviel RAPHAëL, hy zeilde na Africa, verzamelde eene menigte der verbannenen, en wapende hen; doch eenige dagen vóór dat hy ossuna den kort aanitaanden overtocht der Mooren kwam melden , was alles in Napels veranderd. Het Hof van Madrid hadt de aanflagen van den Onderkoning ontdekt; en onverhoeds werdt deze door den Romeinfchen Kardinaal haspar de borgia, door philips als nieuwe Onderkoning beftemd zynde, op het lyf gevallen en afgezet. RAPHAëL,van dit alles onbewust, zeilde de haven van Napels in; doch werdt op bevel des nieuwen Onderkonings gevangen genomen , en met eenige Priesters na Spanje gezonden,met bevel,om hem aan de Inquifitie over te leveren :hy werdt in denzelfden Kerker gebragt, waar welëer zyn Vader gevangen gezeten hadt, en vondt, door den bloeddoruMgen Inquifitie - raad , in de vreeslykfte martelingen en den fchiiklykften dood, het loon voor zyne braafheid. Het zal misfchien veele Lezers ftooten, in den grooten raphacl , een Foorjlander van het Noodlot, een Beftryder van hec Ckristendom , te vinden; dan de oorzaak daarvan is vooral toe ie fchryven aan zynen afkeer van alle de euveldaaden, die hy door veele zoog noemde Christenen zag bedryven. Men lette op den tyd, waarin hy leefde ; op den toenmaaligen ftaat des Christendoms; op deszelfs Leeraars en Voorftanders ten dien tyde; op de gewelddaadige vervolgingen , waardoor men de menfchen tot den Christelyken Godsdienst wilde dwingen: en men zal zich niet verwonderen, dat, daar raphaëL den waaren aart van dien Godsdienst niet hadt leeren kennen, hy zich tegen denzelven aankantte. Dit houde" (en deze woorden der verdienstlyke Vertaaleer, in het Voorbericht, maaken wy de onze} „ elk Leezer „ onder het oog; op dat hy, door geene dwaaze volgzucht „ misleid, den edelen RArHAëL, ook in zyne, voor hem on- vergeeflyke, dwaalingen, nooit tot zyn voorbeeld verkieze. ■ Dat hy liever geloove, dat de Godsdienst van het Enange'ie het allerbest gefchikt is, om helden in de deusz,d, „ en van menfchen Engelen te vormen. En, met de?e „ gezindheid vervuld,leeze hy dit fchooneWerkjen, en het zal S1 hem niet fchaden." De  smolt. et, de geestelyke DON üuichot. 507 De Geestelyke Don Qidchot , of het Zomer - Reisje van Geoffroy Wildgoofe ; door smoelet. Uit het Engelseh vertaald, door e. bekeer,, Wed. a. wolff. lilde Deel. In den Haag, by h van Cleef, 17(38. In gr. Zvo. 254 bl. Met geen minder vermaak, , dan wy de twee eerfte Deelen dezer Vertaaüng, van welke wy in den voorleeden Jaare verflag deeden (<), geleezen hebben , lazen wy dit derde Deel, waarin Wildgoofe en Jerry hunne Godsdienftige reizen voortzetten en voleindigen. Belpottingen en teleurftelltngen van allerlei aart verydelen alle de fchoone gevolgen, die Wildgoofe zich van zyne werkzaamheden beloofd hadt ; fchoon hy niettemin zich fteeds volftandig in zyn ontwerp betoont, en dikwyls werks genoeg heeft, om den wankelmoedigen Jerry, die niet zelden na huis wemcht, tot verdere voortgangen aan te fpooren. WildgooftYs Prediking by de Koolmynwerkers in het Noorden van Engeland heeft, evenmin als by andere gelegenheden, den gehoopten uitflag; zelfs onder het uitfpreeken eener redenvoering te Warvvick, by eenen Wedloop, wordt hy gevaarlyk gekwetst; naa dit ongeluk, neemt zekere Dom. Greenville hem met zich na huis, en hierdoor verkrygt Wildgoofc omgang met diens Nicht, Mifs Julia Townfend, die hy weleer te Gloucesier gezien en gefprooken hadt, en voor welk meisje hy fmts dien tyd eene heimlyke liefde voedde. Door de toefpraaken van den waardigen Do. Greenville krygt Wildgoofe eindelyk een inzicht in het onredenmaatige en wanvoeglyke van zyn gedrag, vat het befluit op om tot zyne bedrukte Moeder weder ta keeren , huwt daarnaa met gemelde Mifs Townfend, en bevordert alzoo zyn waar geluk; terwyl Jerry, door zyn Ambacht, als Schoenmaaker, op nieuw met yver te hervatten, zyne verftoorde Vrouw weder met zich bevredigt. Eene aanëenfchakeling van zonderlinge voorvallen maakt, zoo wel als een aantal charaéter- en levens-fchetfen van verfcheide perfoonen , die Wildgoofe als reiziger ontmoet, ook dit Deel tot eene aangenaame leezing zeer gefchikt; en wy kunnen niet naalaaten de verdienstlyke Vertaalfler , over haaren met fmaak uitgevoerden.letterarbeid in dezen, ons genoegen te betuigen. De Zedenles of Godsdienftige grondflelling, die de vernuf. tige smollkt uit dit geheel verhaal aan het einde des Werks afleidt, is deze: „ Overal, waar geene halftarrigheid de gena„ dige oogmerken der Voorzienigheid wedeiftaat, noch hoog. „ moe- (*J Zie onze Algem, Vaitrl. Letltnef. voor 1798. bl. 6^5.  508 SMOLLET, DE GEESTELYKE DON QUICHOT. „ moedig gehecht biyft aan een verkeerd gedrag, zien wy, dat „ zy meermaalen zich bedient van onze driften, dwaalingen, en |jj jeugdige misflagen , om ons welzyn te bevorderen , en ons op te leiden tot gelukzaligheid." De Bloedverwanten, Blyfpel, gevolgd naar het Hoogduitsch van a. von kotzebue, door P. G. Wufen Geysbeek. Te Amfleldam, hy H. van Ketteren, 1798. In Bvo. 152 bl. Schoon wy dit Blyfpel niet onder de fraaifte Tooneelftukken van den beroemden kotzebue mogen rangfchikken, is het ons echter by de leezing wel bevallen , als zynde een naar ■waarheid gefchetst tafereel der gewoone gedraagingen van bloed, verwanten omtrent eikanderen, die zich door de fortuin in onderfcheidene ftanden geplaatst zien. Drie Broeders worden hier voornaamlyk gefchetst; Hans , Pieter en hottlieb Folmoed. De laatfte, een Vorstlyk Raadsheer zynde , laat zich vry wat voorflaan op zyne waardigheid en geldmiddelen, en behandelt zynen Broeder Hans (die hier als een Boer voorkomt) op eene vernederende wyze ; ook wordt Pieter, die onverwacht uit Indië in zyn Vaderland te rug keert , en , fchoon in 't bezit van zeer veele fchatten, zich zeer arm veinzende, als zoodanig by zyne Broeders onderftand en herberging vraagt, zoo wei door Hans, als dóór Gottlieb , norsch behandeld en afgewezen; doch'naderhand , wanneer zy ontdekken dat deze Pieter in de daad zeer ryk is, wordt hy door alle zyne bloedverwanten gevleid en hoog geroemd. En daar de Vrouw van Hans eerlyds alles aangewend hadt, om een huwlyk van haaren braaven Zoon Anthony , met de bcminlylte Dochter van Pieter, te beletten , doet zy nu haar best, om Pieter s toeftemming tot dezen Echt te verkrygen j terwyl ook Gottlieb zich over zyn gehouden gedrag jegens Pieter op eene laffe wyze zoekt te verontfchuldigen, en wel wenschte zynen Zoon Max aan Pieter s Dochter uit te huwen , die echter door laatstgemelden voor den getrouwen Anthony beftemd blyft. Zeer bevallig geplaatfte tusfchen-omftandigheden en zonderlinge charaétertrek. ken (waaronder ook de nieuwsgierigheid • naar 't politieke van Hans) verfieren en veraangenaamen niet weinig dit Blyfpel ; byzonder aartig komt, aan 't einde van 't zelve, een drom van Perfoonen ten voorfchyn, die zich , als Neeven en Nichten , in Pieter's gunst komen beveelen, en als om ftryd hunne vermaagfehapping met hem trachten aan te toonen. Eene uitvoerigere fchets van het Spel zelve gedoogt ons beftek niet; doch wy oordeeien , dat deze weluitgevoerde Ver* taaiing , als eene bydrage tot leering en onfchuldig vermaak , voor het Nederduitsch Tooneel zeer gefchikt is.  A L G E M Ê E NE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. j. D. MiCHAëLis Nieuwe Overzetting des Ouden Testament; , met Aanmerkingen voor Öngeleerden. In het Neder duit sch over gebragt. Deel XXI h XXII. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon , 1798. In Sr. Qvo. 013 en 224 bh ö ~ J Tot flot van ons berigt, aangaande des geleerden Ridders letterkundigen arbeid aan het Oude Verbond, voegen wy deeze beide Deelen te zamen, omdat dezelve de twaalf, dus genoemde, Kleine Profeeten in zich bevatten. Van 's Mans Vertaalinge en Aanmerkingen Willen wy, ginds en elders, iets ter proeve opzamelen; Al aanltonds bepaalt zich onze keuze tot de fchilderagtige befchryving van den hongersnood, door een vreezely^ ken zwerm Spnnghaanen veroorzaakt, te vinden by joeL* H. I: 5, enz. „ Ontwaakt, gy dronkenen, weent d i, en huilt gy heihebbers des wyns,- weent over het i, druivenfap, want hy zal uwen mond ontbreeken. 1 i, Een groot en ontelbaar volk overtrekt myn land, 6 „ zyne tanden zyn als leeuwentanden, en zyne oog„ tanden als die der leeuwinnen; 1 het verwoest 7 „ myne wynfiokken, het maakt myne vygenboomen „ tot verbroken takken, het knaagt ze af, dat zy » ter • vs. 6. „ een groot en ontelbaar volk] De Springhaanén. Hunhe tanden zyn wezenlyk zeer fcherp: nogthans is de dichter lyke uitdrukking, die ze met leeuwentanden \ergelykt, eene i dichterlyke vergrooting. „ oogtanden] De voortanden , waarmede menfchen of dieren byten, tegen de baktanden overgefteld , waarmede men enkel fyn maakt." ' vs, 7. „ De zwermen van Springhaanén knaagen de boomen wezenlyk zo af, dat 'er niets dan de witte takken, van den eetbaaren bast ontbloot, ftaan blyven , die dan , gelyk ieder I tuinier begrypt, verdorren en fterven moeten." JÜETT. I799. NO. 13. L. 1  5I<3 J. B. MÏCHAeLfS „ ter aarde vallen, en hunne takken wit ftaan. i $ ,, Schrei als eene jongvrouw, die over den brulde9 „ gom haarer jeugd rouwklederen aantrekt. 1 MeelöfFer en dranköffer ontbreeken in Gods huis, ds 20 „ Priesters, Jehova's dienaars, treuren, 1 het veld „ is verwoest, het land treurt, de wyn verdroogt, 11 „ de olie treurt, 1 de akkerlieden ftaan befchaamd, „ de wyngaardeniers treuren, om tarw en garst, 12 „ want het veld geeft geen oogst; 1 wynftok en vy„ genboomen ftaan fchraal, granaaten, palmboomen, „ appelboomen, en alle boomen op het veld zyn „ verdord, befchaamd heeft de vreugde zig van de „ menfchen wegbegeeven. 1 13 „ Verbergt u, treurt, gy Priesters, weent gy die„ naars des altaars, gaat in den voorhof, brengt den „ nacht in rouwkleden door, gy dienaars mynes „ Gods, want meelöffer en dranköffer ontbreeken in 14 „ den tempel uwes Gods. 1 Heiligt een vasten, roept „ een boetdag uit, laat de ouden en alle inwoonders „ des lands tot het huis van Jehova uwen God za- 15 „ menkomen, en roept tot hem. 1 6 Wee, welk een „ dag! De dag van Jehova komt, als eene verwoes- 16 „ ting van den Allerhoogften. 1 Voor onze oogen „•wordt ons de fpys weggenomen, vreugde en ge- 17 „ neugte verdwynen uit het huis onzes Gods. 1 De „ koornhoopen verminderen onder het verfchoppen , „ de fchuuren worden verwoest, de voorraadhuizen „ verbroken, dewyl de hoop van den oogst vervalt. 1 18 „ Hoe brult het vee! hoe onrustig zyn de runderkud- „ den, vs. 0. ,, Daar niets is, brengt ook niemand een oiFer." ys. 17 ,, De koornhoopen verminderen onder het verfchoppen] Als men Koorn op de vloer gelegd heeft, dan moet men het, om het voor den worm of andere gebreken te bewaren, dik« werf omfchoppen; of, gelyk de huisman het noemt, omzetten; doch zo 'er de koornworm in gekomen is, dan is het by elk omzetten minder. Of ditmaal de vermindering van den koornworm,of van de,zelfs in de Koornzolders indringende, fpringhaanen, pntftaat, kan ik niet zeggen." vs. iS- ook de fchaapskudden gevoelen dese landplaag.] Dit is meêr, dan het voorige: de fchaapen zyn zeer vergenoeglyke dieren, en met het voedzel, dat hun de armfte, zandige ftreeken aanbieden, te vreede; zy bekomen zelfs in zandig land 't best,  Ür.EXNE i/RCFEETENs gif den, <üewyl het aan weide ontbreekt ! ook de „ fchaapskudden gevoelen deze landplaag. 1 Tot u, 19 „ Jehova, roep ik, want het vuur heeft de dreeven „ der woestyn verteerd, en de vlam alle hoornen op ,, het veld. 1 Ook het wild roept tot u, want de 20 ,, wellen zyn verdroogd, en vuur heeft de dreeven ,, der woestyn verteerd. I „ Blaast te Zion op de trompet, blaast alarm op II. 1 » mynen heiligen berg, laat alle inwoonders des lands beeven, want de dag van Jehova komt! hy ,, is naby! 1 een dag der duisternis en des midder- s „ nachts , een bewolkte en droeve dag: als eene „ fchemering fpreidt zig over de bergen een groot „ en magtig volk uit, hoedanig 'er by menfchen „ geheugen niet geweest is , en in laate tydperken „ niet zal wederkumen. 1 Voor hetzelve gaat een <* „ vuur, agter hetzelve verteerende vlammen, voor „ hetzelve is het land als een paradys, en agter „ hetzelve als eene verteerde woestyn, waarin het „ niets overlaat. 1 Deszelfs gezigt gelykt der paar- 4 m den, 't best, en eene te vette weide is hun niet dienftig. Maar ook voor dit vergenoegiyke fchaap laat de zwerm van fpringhaanen geen voedzel over." vs. 19, 20.] „ By de plaag der fpringhaanen en van ander ongedierte fchynt nog een nieuw kwaad , eene zeer groote droogte en hette, gekomen te zyn: dit is juist het "Weder, dat voor het gebroed van fpringhaanen, kevers, enz. gunftig is. „ Of vuur en vlam hier eigenlyk genomen worden , of 'voor eene brandende hette ftaan , kan ik niet zeggen. By groote droogte, die alles op het veld in hooi verandert, pleegt, inzonderheid in het Zuidelyk Afiè'n , dikwyls door verwaarlozing in het verdorde gras vuur te ontftaan, dat zig veele mylen ver verfpreidt, en veld en bosch verteert.' vs. 2.] „ De zwermen van ipringhaaneo in Afiën en Africa verduisteren in de daad, gelyk dikke wolken de Zon , en maaken eene fchemering. Dit is fchilderachtig afgebeeld, maar toch zo , gelyk het ons ook Reisbefchryvers , welken die zwermen van fpringhaanen gezien hebben, zonder alle dichterlyke vergrooting, verhaalen. Wanneer zulk een zwerm van fpringhaanen over heuvels of bergen trekt, en tusfchen dezelven en de zon komt, dan ziet men onder hem de fchaduw even eens voortgaan, als wanneer de wolken voorttrekken, en gemeenlyk eene nog meêr duistere fchaduw." VS. 4. „ Deszelfs gezigt gelykt der paarden] Eene by de OoiLl 2 ter-  512 • J. D. M IC H A è°LIS 5 $, den , en zy loopen als ruiters, 1 op de bergen „ fpringen zy met een gedruis, als waren het oor„ logswagens , of als wanneer 'er vuur onder de „ ftoppels komt, als een magtig volk, tot den oor- 6 „ log toegerust. 1 Voor hetzelve beeven de vol- 7 „ ken, en ieders gezigt is treurig. 1 Als helden loo„ pen zy , en als krygslieden beklimmen zy de „ muuren, ieder gaat regt voor zig uit, en niemand 8 „ komt een ander in den weg. 1 De één raakt dea „ anderen niet, als een held gaat hy regt toe, zy „ vallen door de wapenen , maar zy breeken den 9 „ togt niet af. 1 Zy loopen in de lieden en op de „ muuren, en komen in de huizen door de veng- 10 „ fters, als de dieven. 1 Voor dezelven beeft de Aar„ de, en fiddert de Hemel, Zon en Maan worden „ duister en de Starren laaten hun licht niet fchy- 11 „ nen. 1 Jehova's donder klinkt voor zyn heir,want „ zyn leger is zeer groot, cn magtig, dat zyne be- „ vee- terlingen zeer gewoone vergelyking, die eigenlyk van den kop des fpringhaans ontleend ii, welke met dun kop van 't paard eene geiykheid heeft." vs. 5. „ Daar een zwerm fpringhaanen in de lacht vliegt, hoort men beneden een fterk gedruis.'' vs. 7. ,, Enkel vergelykingen der fpringhaanen, die ook by andere dichters van Afiën in gebruik zyn. 't Is geene fpreek'wys, geene vergrooting , maar eene eigenlyke waarheid, dat zy altyd regt voor zig uit vliegen, jaa zelfs, wanneer ze nog geene vleugels hebben , regt uit kruipen, meêr dan men van het dapperfte en onvervvinnelykfte leger verwagten zal. Als zy nog kruipen , maakt men, om de akkers te befchutten , kuilen , legt daar takken of flroo in , en fteekt het in brand: maar de fpringhaan , wiens voorde gefladig van den volgenden verdrongen wordt, gaat zo regelregt in dit vuur, dat het zomwylen van de menigte der fpringhaanen uitgebluscht wordt." vs. 9. ,, door de vengfters"] Men moet zig hier geene glazen vengfters voordellen, door dezen zou een zwerm fpringhaanen zekerlyk niet kunnen indringen, maar die hadden de Ouden ook niet: vengders waren by de Hebreeuwen enkel openingen in den muur, waar door lucht en licht in het vertrek kwamen, en die men, om de hitte der zon te keeren , met traliën, of luiken , bezette.'' vs. 11.] „ Het gedruis van een vliegenden zwerm fpringhaanen wordt met een donderflag vergeleeken."  KLEINE PROFEETEN. . 5I3 veelen uitvoert: de dag van Jehova is groot en ?, vreezelyk, wie kan denzelven afmeeten! 1" Uit den zelfden Profeet willen wy nog overneemen de vermaarde Voorzegging , H. III: i, enz. en i des Ridders aanmerkingen op dezelve. „ Doch naa i „ dezen tyd zal het gefchieden, dat ik mynen geest „ over vs. t, ,, naa dezen tyd"J Zoo het voorgaande in den tyd der Machabeën behoort, dan blykt het duidelyk, (niet misfchien enkel uit de uitdrukking, naa dezen tyd, die zekerlyk eene zeer uitgeftrekte betekenis zou kunnen hebben , maar ouk uit de zaak zelve) dat deze belofte vau eene uitgieting van den heiligen geest in meer afweezige , en laatere tyden gaan moet: want in 't eerfte Boek der Machabeën treffen wy niet llegts in 't geheel geen Profeet aan, maar Cap. IX: 27. XIV: 41, fpreekt ook de Schryver uitdrukkelyk zo, als of'er toen geen Profeeten geweest waren, 't Is waar, dat jofephus van Joannes Hyrcanus, een Zoon van den Vorst Simon, zegt, dat hy een Profeet geweest is, en in het heiligdom eens eene Goddelyke ftem gehoord heeft; ik ben ook geheel niet gezind, om het te loochenen. Maar één iénige Profeet is nog geene vervulling van 't geen in ons en het volgende vers ftaat, daar de gaaven der voorzegging' als zeer gewoon en byna overdaadig uitgedeeld befchreeven worden. „ Petrus verklaart deze plaats , Handel. II: 16 —21, van de uitltorting des heiligen geestes op den Pinkfterdag. Wie zelfs geen Christen was, die zou nogthans billyk moeten zeggen: zy is daar of vervuld, of het is eene valfche voorzegging. In een nog meêr verwyderden toekomenden tyd eene vervulling te verwagten , zou daarom in het ongelooflyke vallen , dewyl men naauwlyks begrypen kan , hoe 'er van den tyd der Machabeën een fprong in een, ten minften omtrent .2000 jaaren van hun verwyderden, nog niet verfcheenen , toekomenden tyd gefchieden zou, waarby alle de veel grootere lotgevallen der Ifraëliten, de verwoesting van Jerufalem onder Titus Vespafianus, en de verftrooijing der Jooden , die reeds 1700 jaaren geduurd heeft, wierden overgefiagen. Wie dit doen kan, Jood of Christen , die verwagte de vervulling nog." „ Menfchen van allen ftaat, geflacht , ouderdom en volk] Letterlyk, over alle vleesch, (dit is geen Duitsch) 't is dan beter Duitsch, over alle menfchen. Doch dewyl niet alle menfchen, niet zy, die onder de daarna volgende Goddelyke oordeelen van ftraf liggen, den heiligen geest bekomen zullen, zo is die hier, over allerlei menfchen, over menfchen van alle foort. Deze uitdrukking had ik kunnen zetten, maar zy had in myn gehoor L 1 3 een  J. D. MïCHAè'HS „ over menfchen van allen ftaat, geflacht, ouderdom „ en volk zal uitftorten: uwe Zoonen en uwe Dog„ ters zullen voorzeggen, uwe Ouden droomen heba „ ben, en uwe jongelingen gezigten zien ; 1 ook „ over knegten en meiden zal ik dan mynen geess „ uitgieten. 1 3 „ Schrikkelyke tekenen zal ik aan den Hemel en „ op de Aarde geeven, bloed, vuur, en opklimmen- 4 „ de rookpilaaren, 1 de Zon zal verduisterd, en de „ Maan een wangeluid; ik gebruikte daarom eene omfchryving, en ontleende dezelve uit bet geen terftond volgt. „ Op meêr tyden zyn 'er profeetifche gaaven uitgedeeld ■ maar nooit zo algemeen, zo zonder onderfcheid van ouderdom, Hand, geflacht en volk, als zedert den eerften Pinkfterdag vau het N. Testament." vs. 3. „ Eene afbeelding van een vreezelyken Oorlog , waar in men vooral bloed , vuur van in brand geftooken fteden , en rook ziet, die in pijaaren hemelwaarts opklimt." vs. 4. Eene dichterlyke afbeelding van een verfchrikkelyk onweder: alleenlyk is dit onweder geen eigenlyk onweêr, geene donderbui, d:e in een uur voorby gaat. maar, als ik het zo noemen mag, een ftaatkundig onweêr, eene donderbui, diu volken treft, en hen verwoest. Dichters fpreeken gemeenlyk óp deze wyze, zelfs onze, doch in onrym kan ik dit niet zo volkomen kenbaar maaken. „ Dit onweder wordt nu befchreeven , gelyk het aan 't oog voorkomt , fiegts met wat verhoogde kleuren. Wanneer 'er een zwaar onweêr in aantogt is, dan bedekt zig gemeenlyk eerst de Zon in eene langzaame duisternis; deze afbeelding komt met de Natuur ten vollen overeen; de Maan verandert dan, doorgaans , grootelyks haare gedaante, by voorbeeld: komt ons in 't geheel niet voor, eene ronde, maar ik weet niet welke wonderlyke en misvormige, en alle minuten eene andere gedaante se hebben. De Dichter voegt daar nog iets by , dat ik nimmer in de Natuur heb waargenomen . dat zy 'er zeer bloedrood uitziet. Dit heb ik menigmaal gezien, dat de witte zilverkleurige Maan by aannaderende onweders eene geele kleur door *Je wolken aanneemt: mogelyk is dit beeld daarvan ontleend, en, gelyk de dichterlyke taal doet, de zaak wat vergroot, geel en bloedrood , inzonderheid dewyl 'er van bloed vergieten, 't geen de bloedroode Maan betekenen moet, gefproken wordt." ., de groote en fchrikkelyke dag van jehova] zyn oordeeldag." y.c- 3» 4-3 >> Tot hier tee heb ik alleen den lettcrlyken zin van  KLEINE PE.OFEETEN. 515 „ Maan bloedkleurig worden, eer de groote en „ fchrikkelyke dag van Jehova komt, 1 doch die 5 den naam van Jehova zal aanroepen, zal behou„ den worden, want 'er zal een behouden overblyf„ zei, gelyk Jehova beloofd heeft, te Zion en Je„ rufalem, en onder de-overigen zyn, die Jehova 9, 'er zal by roepen. 1 " Uit den Profeet micha zullen wy de volgende plaats, die gemeenlyk, en ook door michaèlis, als eene voor- zegging van den messias wordt opgevat, overneemen. van deze Verzen verklaard; maar de verklaaring der zaak is nog twyfelachtig. De hier befchreeven oorlogen kunnen die zyn, welke mee de Syrifche koningen van Antiochus lipiphanes af gevoerd zyn, en dit fchynt de zamenhang van het volgende Capittel te vorderen ,• doch het zou ook de zogenoemde Joodfche oorlog, d. i. de opftand der Jooden tegen de Romeinen , kunnen zyn , waarin Jerufalem veroverd en verwoest wierd. Maar dit moet ik in geenen deele met het volgende Capittel , 't welk daarenboven nog met de woorden, in die da. gen, en om dien tyd, begint, overeenbrengen. Ik geef dus aan het eerfte nog de voorkeur, en gaarne had ik de drie laatfte Verzen van ons Capittel tot het volgende Capittel getrokken; doch ik vreesde , dat daarmede , in eene nog twyfelachtige zaak, het oordeel der Leezers te veel met vooroordeel werd ingenomen." vj. 5.] „ De verklaaring van dit Vers hangt ook van die vraag af. Wanneer 'er van "den Syrifchen oorlog gefproken wordt, dan zyn het de op God vertrouwende Machabeefche legers, die den naam van Jehova aanroepen: maar wordt 'er van den oorlog tusfchen de Jooden en Romeinen gefproken , dan zyn het wel niet de Christenen in 't algemeen, want de voorzegging betreft al te klaar het Joodfche volk, maar de in Christus gelooveude Jooden te Jerufalem , die wezenlyk behouden wierden, en na Pella vlooden." „ de tverigen , die Jehova 'er zal by roepen.] 't Is buiten twyfel, dat 'er van bekeerde Heidenen gefproken wordt: maar in welken tyd zy geplaatst moeten worden, of in den tyd van Christus, of van den tyd van Joannes Hyrcanus af tot op Christus, in welken niet alleen veele duizenden uit vreemde volken zig tot den waaren God bekeerd hebben, maar ook de Joodfche Godsdienst in meêr dan één land op den throon geklommen is , hangt wederom van de vraag omtrent den oorlog af." LI 4  5*$ J- MICHAéLIS V. i men. „ En gy Bethlehem, Ephratha, zo klein „ dat gy geen geflacht in Juda zyt, uit u zal my „ een voortkomen , die beheericher van Ifraèi „ worden zal , wiens geflacht reeds in de oudfte 2 „ tyden beroemd is geweest. 1 Daarom zal hy „ ze vs. i.] „ Ik weet dit Vers niet anders te verftaati, dan dat het Ifraëlitifche volk een groot Koning te Bethlehem zal geboren worden; en hoewel 'er, Matth. II: 5, 6, geen woord tor uitlegging van onzen test ftond, zo zou ik toch gelooven * dat 'er van Christus gefproken wordt, van den Christus, die onder de regeering van Herodes gebooren is. De gani'che draad der voor/.egging van 't voorige Capittel leidt my op hem, en op den tyd zyjier geboorte." „ Bethlehem, Ephratha} Ephratha is de oude, Gen. XXXV: 16 voorkomende, naam dezer kleine Stad. Dezelve wordt 'er hier bygevoegd , om alle dubbelzinnigheid voor te komen want men vond nog een ander Bethlehem in Paleftina, dat tot den ftam van Sebulon behoorde, Jofua XIX: tV." „ zo klein, dat gy geen geflacht in juda zyt] De Hammen der Ifraëliten vvierden wederom in gedachten verdeeld , waar van ieder zyn hoofd had, gelyk een ftam zyne Vonten van den ftam; doch om zulk een geflacht uit te maaken, wierd een zeker getal van hoofden verëifcht. Zoo een dorp of ftad die niet had , dan wierden 'er meêr fteden of dorpen byéén getrokken, en hadden in gemeenfehap flechts één hoofd van het geflacht. Mof. Recht, § 46." , uit u zal my een voortkomen , die beheerfcher van Ifraël v/orden zal] Bethlehem had reeds eertyds aan het Ifraëlitifche volk een groot Koning, David, gegeeven ; het zal deze eer voor de tweede maal hebben. Jerufalem is onderdrukt; daar is de laatfle rechtmaatige regeerder van Ifraël ten uiterften mishandeld t maar onder denzelfden dwingeland , die Jerufalem veroverd had, wierd te Bethlehem de Mesfias gebooren." „ wiens gepacht 'reeds in de oudfte tyden beroemd is geweest.1 Een uit het oude beroemde geflacht van David.'' vs. 2. ,, Daarom zal hy haar ten prooi geeven] Hy, is hier God. Aan wien God haar ten prooi zal geeven, ziet men uit den Profeet niet: vraagt men het de Gefchiedenis, dan zyn ze den veroveraar, wiens belegering in t voorige Vers vermeld was, den gruwelyken dwingeland Herodes, ten prooi gegeeven, die in het tweede jaar naa de geboorte van Jefus, met agterlaating van voetstappen, die genoeg met bloed befprengd waren ,  kleine profeeten. $lj „ ze ten prooi geeven, tot dat eene moeder van „ kinderen gebaard zal hebben : dan zullen zyne „ overige broeders zig tot Ifraël bekeeren. 1 Hy zal 3 „ ftaan, en van Jehova gefterkt, hoogmoedig op Je„ hova zynen God, hen regeeren, en zy zullen terug „ komen : want omtrent dien tyd zal hy groot en „ beroemd zyn tot aan het einde der aarde. 1 " ,, zyne overige broeders] De heidenen, die als menfchen reeds broeders der Ifraëliien waren , maar nu door hunne bekeering ook in een geestlyken zin hunne broeders zullen worden. Wy hebben toch in de daad den waaren, ouden Ifraëlitifchen Godsdienst aangenomen, en zyn de geloofsbroeders der Jooden ge-; worden." vs. 3.] ,, 't Geen hieraan volgt, is eene befchryving van het Ryk van Christus, welke mogelyk op tyden ziet, die nog toekomende zvn." „ en zy zullen terug komtn] Volgens de Joodfche punten? en zy zullen woonenj" Genoeg oordeelen wy deeze proeven van 's Ridders oordeelkunde en geleerdheid, om onze Leezers ter nadere .bckendwordinge met 's Mans Vertaaling en Aanmerkingen uit te lokken. Met onze aankondiging van den geleerden arbeid, aan het N. Verbond hefteed, zullen wy niet draaien. Joannis van voorst Oratio de Scriptorum veterum Christianorum Studio prudenter ac liberaliter excolendo, publice habita die 1 Junii 1799; cum ordinariam Antiquitatis Christiana? et Historie Dogmatum Profesfionem in Academia Lugduno-Batava aufpicaretur. Lugduni Batavorum, apud S. et jf, Luchtmails. 4to, pagg. 67. De Hoogleeraar van voorst , die voor twee jaaren vrywilligen afftand deed van zyne plaats als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenisfen te Franeker, om den post van Leeraar in de Hervormde Gemeente te Arnhem waar te neemen, aanvaardde in dit jaar eenen nieuwen post, hem door de Curatoren der Leidfche Hooge Schoole opgedragen ; het Hoogleeraarfchap in de Oudheden der Christen - Kerke. en de L 1 5 GU  $t9 j. van voorst Gefchiedenis van derzelver Leerftukken, en maakte , op i den iften van Zomermaand deezes jaars, eenen aanvang; van zynen nieuwen dienst, door het doen eener Reden- • voeringe over het voorzichtig maar tevens met eenen vryen i geest beoefenen der oude Christen Schryveren. Van deeze moeten wy hier eenig bericht geeven. Na in de Inleiding zyn genoegen verklaard te hebben over zyne beroeping tot eenen post, gelyk dien, welken de deerlyke toeftand der zaaken te Franeker hem voor twee jaaren had doen verlaaten, komt de Hoogleeraar tot zyn onderwerp. Door oude Christen Schryveren verftaat hy (*), die, van het begin van den Christelyken Godsdienst tot op de tyden der Hervorminge in de zestiende Eeuwe , de gedachtenis der dingen , welke tot de zaak van dien Godsdienst behooren , tot ons hebben overgebragt; niet alleen de Oudften, die vóór euskbius leefden, maar ook die laater, ieder op zyne wyze, de Leer, Inftellingen, Plechtigheden , enz. der Christenen van voorgaande tyden, of opzetlyk te boek gebragt, of in het voorbygaan hebben aangeroerd en opgehelderd. De nuttigheid van het beoefenen deezer Schryveren (hoezeer fommigen by de melding daarvan den neus oplchorten) wordt vervolgens aangetoond, zo met betrekkinge tot andere ftukken, als wel voornaamelyk met opzicht op de Gefchiedenisfen , zo Kerkelyke als Waereld. lyke , op de Gefchiedenis van Konften en Weetenfchappen , op de Kennis der Christelyke Oudheden, en in het byzonder op de Godgeleerdheid : niet alleen wat aanbelangt den vorm der Christelyke Leere, maar ook in het beoordeelen en behandelen dier Gefchilftukken, welke de Christenen onderling zo deerlyk verdeelen, en waaromtrent de eene party zonder ophouden zich beroept op Kerkelyke Overleveringen , waarvan men geen hairbreed zoude mogen afwyken. Wel erkent de Hoogleeraar (f), dat de Kennis der waare en zaligmaakende Leere uit de zuivere bron der Gewyde Boeken moet geput worden. Het gezach en oordeel van oude Geleerden of Vergaderingen moet ons in geloofszaaken niet beheerfchen. Maar ay wyzen toch niet zelden den wech tot het wel verftaan der meening van Christus (*) Pag. 6. (f) Pag. is.  oratio. 519 tus en van de Apostelen. By de alleroudlten vooral, die omtrent de tyden der Apostelen leefden, ziet men , in veele gevallen, hoe men in die eeuvve veele fpreekwyzen der Schriftuure verftond , en hoe men dacht over de voornaamfte hoofdftukken der Christelyke Leere, — By het leezen van laatere Schryveren, vooral zedert de tyden van ORit.ENEs, ontdekt men insgelyks, dat verlbheiden gevoelens in of omtrent onze dagen voor nieuw zyn opgegeven, welke door de Ouden meermaalen en fomtyds beter waren voorgefteld. Dit wordt met het voorbeeld van den beroemden kant opgehelderd: waaromtrent evenwel de Hoogleeraar dienftig heeft geoordeeld, hetgeene hy, in zyne Redenvoering, eenigzins algemeen had uitgedrukt, in eene Aantekening, wat nader te bepaalen. — Ook heeft het leezen der Ouden zyne nuttigheid in het nafpooren van de waare leezing der Gewyde Boeken, en vooral in het bewyzen van derzelver Echtheid en Gezach. Misfchien zal men denken , dat de arbeid van grotius , lardner, less , en van veele anderen, dit werk overtollig gemaakt hebbe. Maar voor hem, die de zaak, met eigene oogen, tot in den grond, wenscht te doorzien, blyft nog altoos genoegzaame ftof tot naleezing, en fomtyds tot verbetering, over : en zelfs uit boeken , welke over het geheel weinig achting verdienen, gelyk de zogenaamde AEtu Sandtorum, kan men wel eens iets van aanmerkeïyk belang ontdekken. De Schryver is evenwel de man niet, die wil, dat men de Ouden blindling volge , of een ingewikkeld geloof geeve aan hetgeen zy voordraagen. Men moet hier, gelyk overal, Voorzichtigheid gebruiken, om het echte van het onechte, het zuivere van het vervalschte, te onderfcheiden en te fchiften; vooral daar ook Geleerden, zo onder de Ouden als onder de Laateren , zich niet zelden door ondergefteken werken van bedriegers hebben laaten misleiden. En wanneer al de Echtheid en Oudheid van eenig Werk ontegenfpreekelyk is, dan maakt het nog een groot onderfcheid, of het in zyne oorfpronglyke taal is tot ons gekomen , dan of wy enkel eene vertaaling hebben. De laatfte kan, zo door de onkunde als door de partyzucht des Overzetters, zeer gebrekkig zyn. Ongelukkiglyk zyn de voorbeelden daarvan in geen vak der Weetenfchappen fterker en menigvuldiger. —■ Waar ook deeze zwaarigheid niet is , behoort men te letten op den tyd , waarin ieder werk gefchreven werd. Hierop is niet genoeg achê  §19 J. VAN VOORST acht gegeven in veele Verzamelingen, „ waarin verftrooi„ de en van alle kanten byeen gezochte aanmerkingen „ over de denk- en handelwyze der Ouden, onder by„ zondere hoofdftukken voorgedragen , maar dikwyls „ dingen , die tot verfchillende tyden en plaatzen be„ hooren, zodanig onder een gemengd worden , dat „ veele leezers , daardoor bedrogen, zich verbeelden , „ dat leerftellingen , welke Hechts tot zekere tyden „ bepaald, of hierendaar aangenomen waren, algemeen „ en overal in kracht zyn geweest — Het fpreekt van zelve, dat men , om het rechte nut te trekken uit de Werken der Ouden , ook van de echte leezing moet verzekerd zyn, en daarover weeten te oordeelen. ■ Vooral komt voorzichtigheid te pas omtrent die plaatzen, waarin gezegden der Schriftuure aangehaald worden. Behalven dat de Ouden zeiven die aanhaalingen veeltyds deéden uit hun geheugen en zonder veel naauwkeurigheid, zyn ook veele van die plaatzen door volgende Affchryvers veranderd naar den Latynfchen tekst; zodat zy nu niet de leezing van eenig oud Handfchrift bevatten, maar van veel laatere tyden. Heeft men de waare leezing al gevonden, dan is nog de vraag, hoe men de woorden der Schryveren te verftaan hebbe. De plaats, alwaar, de tyd, waarin zy leefden; hunne eigene geaartheid, bekwaamheid, de leer, waarin zy opgevoed werden, de Gezindheid, welke zy waren toegedaan, maa. ken hier een onderfcheid , dat men vooral niet moet uit het oog verliezen. Zeker is het, dat veele Kerkelyke woorden (b. v. Natuur, Weezen, Zelfftandigheid, Eenswezens) niet altoos het zelfde betekend hebben. Sommige Schryvers zyn ook wel eens van gevoelen veranderd : van tertullianus weet men, dat hy in zynen ouderdom den Montanisten was toegedaan. Origknes had in gevorderden leeftyd eene geheel andere wyze van voordragt dan in den bloei zyner jaaren. De Ge¬ leerden, welken, in de tweede eeuwe, uit het Heiden-, dom, tot den Christelyken Godsdienst overkwamen, behielden, grootftendeels, de wyze van redenkavelen, welke zy in de Schooien der Redenaaren en der Wysgeeren geleerd hadden. [Men mag hier wel byvoegen een goed gedeelte hunner wysgeerige Hellingen, welke zy meen- den (*) Pag. 34.  ORATIO. $31 den met hunne nieuw-aangenomen Leer te kunnen doen ftrooken.] Inzonderheid geldt dit omtrent de Platonifche Wysgeerte, welker kennis daarom van het grootfte aanbelang is. — By dit alles komen nog de zogenaamde Oeconomifche wyze van zintwisteu , waarby de Schryvers veel* tyds minder hunne waare gedachten voordraagen, dan hetgeene zy tot bereiking hunner oogmerken dienftig oordeelen; de dikwyls figuurlyke uitdrukkingen, welker letter] yke opvatting den Leezer geheel van den wech zoude brengen; en eindelyk het vermengen van fabelachtige vertelfelen met de verhaalen van waare gebeurtenisfen. Redenen genoeg, zal men zeggen, om in het leezen der oude Schryveren Voorzichtigheid te gebruiken; maar, in de tweede plaatze, moet dit ook gefchieden met eenen Vryen Geest (*). Het doorwroeten dier Schryveren, moet zelfs hen, welken meest aan derzelven kennisfe gelegen is, het beoefenen der befchaafde letteroefeningen , der byzondeiiyk zogenoemde Griekfche en Latynfche Schryveren, de bronnen van geleerdheid en fierlyk- heid , niet doen verwaarloozen. De eerstgemelden moeten niet befchouwd worden als voorzien van een gezach, hetgeen ons eigen oordeel aan banden zoude leggen. — Men moet hen leezen zonder partyzucht, zonder aanmerking der gezindheid, welke zy warén toegedaan, of der gevoelens, welke zy leerden, zelfs dan, wanneer zy verfchillen van.de onze of de doorgaans aangenomene, en geheel van de waarheid fchynen af te wyken. „ Niet zelden vindt men een aanmerkelyk verfchil van ge„ voelens, ook onder de voor rechtzinnig gehouden God„ geleerden. Meermaalen heeft men gevraagd, (om dit „ als een voorbeeld by te brengen) wat de oudfte Leer„ aars, die naast aan de tyden der Apostelen kwamen, „ gedacht hebben omtrent de verhevener natuur van chris„ tus. Dat alle Christen - Schryvers , welken bloeiden „ van den dood der Apostelen, tot op de tyden, waarin „ de Christelyke Godsdienst eerst doordrong tot in de „ Schooien der Wysgeeren, en welker Werken nog in L weezen zyn , eene meer dan menschlyke en waarlyk „ Godlyke natuur aan christus hebben toegefchreven, „ hebben geleerde Mannen, met duidelyke getuigenisfen, „ gemaklyk aangetoond tegen priestley, welke dit ont- 99 ken» (*) UUratiteu  g£4. VAN voorst 5, kende. Maar zeer te onrecht zoude men gelooven 4 „ dat deeze oude Godgeleerden , welken geweetenSzwaarigheid zouden gemaakt hebben van af te wyken „ van deeze hoofdltelling, over de wyze en reden dee„ zer duistere zaak, dezelfde gedachten koesterden (*)." De oude Schryvers hebben ligtlyk iets mensch - lyks kunnen ondergaan in het befchryven der gevoelens van hun, die met eene zwarte kool, ais onrechtzinnig, getekend waren. Het is daarom noodzaaklyk beide partyen te huoren , en ware te wenfchen , dat men in het algemeen billyker met de Ketteren had gehandeld. 'Er zouden dan meerdere Werken van deezen tot ons zyn gekomen, waaruit men, buiten twyffel, over de meeste punten der oude Gefchiedenis en Leere beter , dan nu doorgaans gebeurt , had kunnen oordeelen. Niets heeft aan het onderzoek der waarheid grooter nadeel en verhindering toegebragt, dan de lang by veelen aangenomen (telling, dat men, in de Gefchiedenis der Godsdienstgefchillen , alleen met de zodanigen moest te raade gaan , welken men hield voor rechtzinnigen. — Niet alle gefchillen zyn gevoerd over zaaken van aanbelang ; veele waren niet meer dan een nutlooze woordenftryd. — Niets is onwaardiger, dan dat men hen , die afwyken van de meest aangenomen gevoelens , afmaale als booswichten, van welken men niets goeds, niets braafs, niets voortreffelyks, zoude mogen verwachten. — De Ouden zyn wel eens te ligtgelouvig geweest, maar daarom niet allen , of altoos, te verachten. Zy hebben in het twistredenen zich wel eens bediend van Hechte bewyzen, of dwaaze redeneeringen ; maar daarom moet men niet alles verdacht houden , war zy, wegens gebeurde zaaken, te boek ftellen. — Men moet zich, om eene goede zaak te onderfteunen , volftrektlyk nooit bedienen van kwaade middelen, of iets voor waar of loflyk aanneemen, hetgeen tekens draagt van bedrog of dooling. „ De waa„ re Godsdienst van christus pryst zich aan door recht„ fchapen bewyzen en vry onderwys, en behoeft zulke „ hulpmiddelen niet (f)-" — Men moet de Ouden leezen zonder vooroordeel, en niet. by dezelven enkel zyne eigene gevoelens zoeken. — Maar ook moet men niet alLes op het oordeel der Ouden laaten aankomen , en dat (*) Pag. 46. (f) Pag. 54.  ORATIO. - g2g dat blmdiing volgen. „ Hy heeft de waare vryheid niet, ,, die zodanig door menschlyke gevoelens en gezach zich ,5 laat binden , de oogen des verftands door het oor„ deel van anderen zodanig blinddoeken, dat het nat, tuurlyke vermogen, van zelve de waarheid te zien en „ te onderzoeken, daardoor verloren ga (*)." — „ Ge„ lukkig zy, die, van deeze banden ontllagen, in het „ beoordeelen van zaaken, welke tot den Godsdienst be- hooren, zich alleen door Godlyk gezach laaten regee„ ren. Dit wederhoudt den geest van vermetele en „ toomlooze losbandigheid, en leert ieder zyn eigen oor„ deel gebruiken, volgens den regel, welken gods Wet „ heeft vastgefteld. Zo ver is de liefhebber der waare „ vryheid van in hun, die van deezen wech afdwaalen, „ niets te verfchoonen , dat hy, altoos zyner eigene broosheid gedachtig, niemand met fcherpheid bejege„ ne , en alles, zolang hy kan, op het gunftigite uitleg„ ge, enz. (f)." Zodanig is de korte fchets deezer Redenvoeringe, welke met de gewoone aanfpraaken werdt befloten. Met vermaak hebben wy ze gelezen. Veel nieuws zal men in ftukken van deezen aart niet verwachten. Maar hetgeen hier voorkomt, wordt doorgaans wel en fraai gezegd; en het geheele Werk draagt duidelyke blyken van die kunde , befchaafdheid , geleerdheid, gezond oordeel en befcheidenheid, welke wy in de fchriften van den Hoogleeraar van voorst meermaalen hebben opgemerkt. (♦) Pag. 55- Ct) Pag. 58. De waarheid der Op/landing van onzen Heere Jefus Christus, de grond enzer hope op eene zalige Op/landing uit de Dooden ; in eene Verklaring van het XV Hoofdftuk van Apostel Paulus eerften Brief aan de Korinthers, voorgedragen door paulus bosveld , Predikant by de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Dordrecht. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1798. In gr. Zvo. 457 bl., behalven eene Voorrede van XVI bl. Eene beknopte, met oordeel en kennis van zaaken uitgewerkte, Verklaaring van een der gewigtigfte ftukken uit de Brieven van Paulus, die de Eerw. Schryver voor eene  5*4 p' bosveld, de waah.h. DEK. opstand. van j. C. eene bydraage tot het echt verftand der eigenlyke Euangelieleer , voorzeker een der beste wapenen tegen de i fmaadredenen van het Ongeloof, wil aangezien hebben., Nieuwe verklaaringen, die over het vyftiende Hoofddeel van den eerften Brief van Paulus aan de Korintheren i Veel meer licht verfpreiden, hebben wy 'er niet in aangetroffen. Ook fchynt de Schryver niet overal bekend I geweest te zyn met den arbeid der nieuwfte Uitleggeren, die hem hier en daar nog al van dienst zouden fiebben i kunnen weezen. Op den fchryfftyl, die anders over't: geheel de verdienfte van deftigheid en duidelykheid heeft», valt alleen aan te merken, dat dezelve wel van een aan- • tal vreemde uitdrukkingen, waarin wy voor ons althans ; noch fieraad, noch nadruk kunnen vinden, had moogeni gezuiverd worden. Of zou men voor remedie, pasfage,, fubtiüteit, declamatie, fuperfiitie, caprice, collegie, col' lufie, post mortem, het conjleert in pdcto, geen Neder* > ' duitfche woorden kunnen vinden, die 't bedoelde even goed, en voor elk verftaanbaar, uitdrukken? De wyze van behandeling gedoogt niet, van den inhoud dezes Werks een meer byzonder uittrekzel te geeven. Wy zeggen nog maar alleen, dat de Eerw. bosveld , in de verklaaring van zaaken , zich zorgvuldig; houdt aan 't voornaame onderwerp der redeneering vani Paulus, in dit Hoofddeel, met daarlaating van alle byvoegfels van een anderen aart, die hier maar van ter zyde inkomen , en dat hy, ten nutte van mingeoefende Christenen , voor zoodanige uitweidingen over de vaste gronden, waarop men de waarheden van 't Euangelie gelooft, waartoe de verklaarde tekst van Paulus hier en daar aanleiding geeft, en voor de opgaave en overweeging van verfchillende uitleggingen > telkens afzonderlyke Bylaagen gefchikt heeft, die overal blyken van des Schryvers geoefend verftand, en meer dan gewoone kundigheden in dit flag van zaaken , aan den dag leggen. hts  IÉTS OVER DE VERLICHTING. 5*5 Iets ever de Verlichting, medegedeeld in een'' Brief aan den Direktor Snetslage van W—w E- rt. Eene kleine bydrage ter waarfchouwing tegen het Ongeloof. Uit het Hoogduitsch. Te Utrecht, by IV. van Yzerworst, 1799. In 8vo. 44 bl. De Schryver van dit leezenswaardig Stukjen gaat de verkeerde begrippen tegen, die men eikanderen meer en meer- vóórpredikt, omtrent de zoogenaamde Verlichting. Hy toont, op eene overreedende wyze, allerduidelykst aan, dat geene verlichting verdient aangepreezen te worden, waarby de Godsdienst, en 't Christendom in *t byzonder, aan eene zyde gezet wordt, en dat geene klaare en duidelyke denkbeelden eenige waardy hebben, zoo wy 'er geen gebruik van weeten te maaken, om de waare bedoelingen onzer beltemming te bereiken , en zoo voor ons zeiven, in tyd en eeuwigheid, gelukkigste worden, en het welzyn des menschdoms, ieder in onzen kring, te bevorderen. Ontwerp tot vruchtbaarmaaking der Duinen ; zynde het tweede Deel van het Algemeen Rapport der. Commisfie van Superintendentie over het onderzoek der Duinen. Ingeleverd by de eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Lighaam des Bataaffchen Volks. Te Leyden, by Her* dingh en du Mortier, 1799. ï* 8r* %v0- a^ bl. Dit tweede Deel van het Algemeen Rapport der Commisfie van Superintendentie, over het onderzoek der Duinen ("0, bevat een zeer uitgewerkt plan dier Commisfie, om eenmaal deeze dorre zandgronden in vruchtbaare landsdouwen te hervormen; iets, 't welk in den eerften opflag wel onuitvoerlyk fchynt, doch echter geenzins onmogelyk zil worden geoordeeld door hen , die keunis draagen van ai het geene dienaangaande, in de Brandenburgfche en andere barre hooge zandgronden , ja ook zelfs, hier en daar, in onze Duinen., door eenige nyvere en verftandige Akkerlieden, is uitgevoerd. Dit geheel ontwerp is verdeeld in twee Afdeelingen, wier (*) Zie ous Verflag van het Ifte Deel, hier boven, bl. 24. LETT. 1799. NO. 12. Mm  gSÖ ONTWERF wier eerfte is eene aanwyzing van de voornaam'e zaa> ken , waarop men tot meerder vruchtgebruik der Duinen moet acht geeven. Deeze zaaken worden afgehandeld in de vo'g-nde zeven Hoofddeelen , die ten tytel voeren : Noodzaakelykheid van eene volkomene uitroeijing der Konynen. De groote uitgeftrektheid van veele particuliere Duin - Eigendommen , eene oorzaak van de tegenwoordige woestheid der Duinen. Gebrek aan Bewooners mede eene voornaame oorzaak van de tegenwoordige woestheid der Duinen. Verkeerde befchouwing van de Cultuur en Beweiding der Duinen eené andere oorzaak van derzelver woestheid. Verdere oorzaaken van' de tegenwoordige woestheid der Duinen, vooral gebrek aan aanmoediging; met opgave van de wyze, waarop het Beftuur in deezen zou kunnen aanmoedigen, en welk eene Negotiatie hier toe zou kunnen geopend werden. Over de Verpondingen en Lasten op de Duingronden te leggen. Over de zorg van het Beftuur tot weering van Verftuiving. Gaarne zouden wy hier den voornaamften inhoud der opgemelde Hoofdftukken mededeelen^ doch daar ons beftek zulks niet toelaat , zullen wy_ ons tot het eerfte Hoofdftuk bepaalen, waarin gehandeld wordt over de volftrekte noodzaakelykheid eener volkomene uitroeijirg der Konynen; iets, 't geen veelen mogelyk vreemd zal voorkomen, dewyl de Konynenvangst door veelen befchouwd wordt als eene zaak van geen gering aanbelang. Ondertusfehen bewyst de Commisfie zeer voldoende , dat de, algemeene fchade, die door het Konyn veroorzaakt wordt, zeer aanmerkelyk is, en oneindig grooter, dan de voordeelen, die daar van immer kunnen verwagt worden : niet alleen , omdat de Konynen hun voornaamfte ■yoedzel haaien uit de nabuurige bebouwde landeryen, die zy dus in den grond bederven; maar ook, omdat zy de groote bedervers der Zeeweeringen zyn , die de helmplanting en de overige maatregelen, tot behoud der zeeweeringen te neemen , onnut maaken. Zynde daarentegen de voordeelen, die men uit het bebouwen der Duingronden, en uit de verbeterde cultuur der nabygelegene landeryen, kan verwagten , oneindig grooter, dan de Konynenteelt ooit zou kunnen opleveren. Om het gefielde nog aanneemelyker te maaken, gaat de Commisfie vervolgens over, tot het oplosfen van eenige zwaarigheden, die tegen de uitroeijmg der Konynen worden aan-  TOT VRUCHTBA/'.RMAAKING DER DUINEN. §2f aangevoerd : als daar zyn ; de nadeelen door Eigenaars en Duinmeijers te lyden; het gemis van Verponding der Konynduinen; het benadeelen van het recht om over zynen eigen grond te befchikken , en eindelyk het gemis van het voedzel en het hair der Konynen. Alle deeze opgetelde zwaarigheden worden zeer voldoende beantwoord. Inzonderheid laat zich de Commisfie aldus uit omtrent het laatstgenoemde: „ Het zy verre , dat de Konynen, ,, die tot voedzel gebruikt worden, allen van de Duinen „ zouden komen. Veele, zo niet de meeste, die verkogt ,, worden, zyn tamme Konynen, die door de Poeliers of „ Hoenderkoopers rykelyk worden aangekweekt. „ Doch al ware dit het geval niet, moet men niet te„ genwoordig voor het Konynvleescb zo veel beiteeden, „ dat men daar voor ander vleesch, en 't geen veel meer „ voedende kragt heeft, kap bekomen? En door wien ,, wordt dit voedzel gebruikt? niet door den behoeftigen ,, Burger, voor wien het Konyn te hoog in prys is ; „ maar alleen door zodanigen, die dit tot afwisfeling van „ ander vleesch gebruiken. Daar wy nu meencn betoogd „ te hebben, dat dit voedzel niet in overvloed kan beko„ men worden, zonder dat de Natie van veele zyden on- bereekenbaare nadeelen ondervinde, en ten kosten van „ groote voordeelen,, die zy zich anders zeker mag be* „ looven; hoe weinig kan men dan twyffelen, aan welke „ zyde men de balans ten voordeele moet doen over„ flaan! En hoe zeer zal dit gevreesde gemis over het ,, geheel vergoed worden, door het meerdere vee, bo,, venal het i'chapenvleesch, 't geen als dan de Duinen „ zullen opleveren; als ook door het vermeerderen van „ een beter wild, inzonderheid van haazen en patryzen, ,,'die zich nu reeds op de woestliggende Duinen onthou„ den, doch langs den beplanten of beteelden voorkant „ in grooter getale gevonden worden. „ Deeze meerdere hoeveelheid van haazen, welke des„ kundigen zo gereedelyk zullen erkennen, dat het culti„ veeren der Duinen zeker ten gevolge zal hebben, zal ,, ook het gebrek aan Konynhair fpoedig vervullen. Men „ heeft dikwyls beweerd, dat dit hair van zeer veel „ dienst is voor de Hoedenfabrieken : doch men heeft „ ons verzekerd, dat het tegenwoordig hiertoe weinig ge- bruikt wordt, maar veel meer het haazenhair ." De tweede Afdeeling van dit Deel bevat het ontwerp Mm % tot  5*8 ONTWERP tot vruchtbaarmaaking der Duinen. i In dezelve wordt, in verfchillende Hoofddeelen, gehandeld over de noodige maatregelen, die genoomen motten worden, om van dteze woeste zandgronden die voordeelen te trekken, voor welke zy vatbaar zyn. In de eerfte plaats worden hier de oogmerken aangeweezen, tot welke de Duinen aangelegd kunnen worden: welke zyn; dezelve te bebouwen; te beweiden met fchaapen; of dezelve met bosfehen te beplanten. Dat deeze drie verfchillende bewerkingen hand aan hand moeten gaan, en haare termen hebben, buiten welke zy niet moeten loopen, was reeds voorheen betoogd. Doch om de Duinen verder tot die hoofdeinden gefchikt te maaken , wordt thans verder beweezen, dat het Konyn uitgeroeid en alle Konynegaten naauwkeurig geftopt moeten worden. Verder zullen alle Nationaale Duingronden in perceelen moeten worden verdeeld, die uit niet "minder dan twintig en niet meerder dan dertig Morgens bruikbaare gronden zullen moeten beftaan. Op ieder zodanige afdeeling zullen de noodige gebouwen met de vereisclue fpaarzaamheid gebouwd dienen te worden, en Colonisten op deeze plaatzen worden gefteld , die, zo zy een tyd lang hunne zaaken met de behoorlyke nyverheid hebben behandeld , hun perceel in eigendom zullen bekomen: doch zo zy niet aan het begeerde oogmerk voldoen, wederom van die bezittingen zullen worden verwyderd, enz. Terwyl insgeiyks de particuliere eigenaars van uitgeftrekte Duingronden zullen worden aangezogt , om hunne ledig liggende gronden , op een gelykzoortigen voet, te doen verdeden, en dezelve insgeiyks te doen bebouwen; met toezegging van aanmerkelyke gunften en vrydomïnen, die. by dit ontwerp nader worden bepaald. Om de Colonisten in ftaat te ftellen, om hun werk met hoop van eenig goed gevolg te beginnen, fpreekt het van zeiven, dat zy in den beginne een aanmerkelyken onderftand zullen van nooden hebben. Om de hiertoe noodigè penningen te bekomen, wordt eene maatige belasting op de reeds bruikbaar gemaakte Duingronden voorgefteld, en verder voorgeflagen een Plan van eene Negotiatie op Lyfrenten, by forme van Tontine. De geheele fomme, welke men denkelyk ten dien einde zal moeten opneemen, wordt bereekend op tweemaal honderd duizend guldens, die in portien van tweehonderd guldens op ieder lyf zullen worden verdeeld, om daarvan aanftonds te trekken  tot vruchtbaarmaaking der duinen. 529 ken vier percent intresfen , en voorts, voor de overblyvende, meerder, in evenredigheid van het affterven der deelgenooten. Óm verder in het verdeelen der Duingronden eene gefchikte orde waar te neemen , oordeelt de Commisfie niets van meerder belang, dan eene naauwkeurige onderfcheiding te beraamen , tusfchen de bruikbaare en onbruikbaare Duinen, en eene algemeene Kaart , waar op dit onderfcheid aangeweezen is, te bekomen, waar toezy ook eenige gefchikte middelen aan de hand geeft. Daar, eindelyk, niets meerder nadeel aan het bruikbaar maaken en houden der Duinen doet, dan de verftuiving der losfe zandgronden , zo geeft insgeiyks de Commisfie verfcheidene kragtdaadige middelen aan de hand , op hoedanig eene wyze de hooge Overigheid hier tegen kan en behoort waakzaam te zyn. Romeinfche Gefchiedenisfen, door m. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Tiende Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van het begin des Macedonifchen Krygs ttt aan den Ondergang van Carthago.^ Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. ttve. 556 bl. De Opfchriften der twee Hoofdftukken , die dit Xde Deel (*) uitmaaken, te leezen, is genoeg, om ons de ryke ftoffe, daar in te verwerken , voor den geest te brengen. Het XI Hoofdftuk des IV Boeks, waar mede 't zelve aanvangt, duidt ons aan, Den Oorlog tegen perseus, of den tweeden Macedonifchen Kryg; het XII voert ten opfchrift, Van de Verovering van Macedonië tot aan de Verdelging van Carthago ; terwyl dit laatstgemeldc Hoofdftuk ons tevens den Ondergang der Griekfche Vryheid fcherst. Laatstgenoemde groote Gebeurtenis kwam ons voor, eene wel meer onderfcheiden behandeling verdiend te.hebben; dit ook moet den Burger stuart niet oneigen voorgekomen weezen: immers hy fchryft, daar toe treedinde: „ Ook zonder de verdelging van Carthago zou dit jaar een tydvak gekenmerkt hebben in de Gefchiedenisfen van Rome, en het is aan de vermaardheid der langduurige Car- {*) Zie, wegens het IXde, hier boven, bl. 302. M m 3  530 **• stuart Carthaagfche Oorlogen alleen toe te fchryven , dat dit tydvak by de verdelging van Carthago, en niet by die van Corinthus, onderfcheiden wordt. In dit zelfde Jaar werd geheel Griekenland, waar de Volksvryheid eeuwen lang gebloeid had, in een Wingewest der Romcinfche Heerfchappy hervormd , na dat het vermaarde Cormthus, gelyktydig met Carthago, was verdelgd. — Ontzettend treft voorzeker het verneemen van dien val, daar ons gefchiedblad geen woord van duizeling gewaagde. Misfchien is het verwyt gereed ; waarom geene inleiding tot zulk eene gebeurenis ? doch her antwoord is; — om dat die flag , welke de geheele Griekfchc Vryheid nederfloeg , in deszelfs werking aan de uitbarlting van den JEina gelyk was, welks ingewanden het verdelgend vuur verbergen, waar mede zy eensklaps de ftreeken overftroomt, wier bevolking te ftout by haare fchynbaaie ftilte werd." Behalven het belangryke en aandoenlyke der Gebeurtenisfen zelve, in dit Boekdeel voorkomende, zo zeer als eenige de wisfelbeurtigheid van aardfche grootheid en luister, in een en ander geval, fchetzende, trekt hetzelve de aandagt der Leezeren, daar toe opgewekt door onzen stuart, die, met den aanvange des XI HoofdlUiks, de inleiding van den geleerden crevier bygebragt hebbende, door deezen gefchreeven by het vermist begin des een-en-veertigften Boeks der Romeinfche Gefchiedenisfen van livius, opmerkt, „ dezelve in diens voor Rome ingenomen geest volmaakt gefchreeven te durven noemen; terwyl hy het voor het laatfte Hoofdftuk van dit vierde Boek aan zich voorbehoudt, om uit de bedryven der Romeinen zeiven den hier gezwaaiden lof van eigene gemaatigdheid ter algemeene toets te brengen." Wy kunnen niet nalaaten zulks af te fchryven. Stuart voert het woord op deezen, voor allen, die in de Gefchiedenis als in den fpiegel der Ondervindinge inzien , opmerklyken trant. „ Wy wederhielden ons wel geenzins, geduurende het lange tydvak der Romeinfche Gefchiedenisfen, 't welk wy nu met het vierde Boek ten einde bragten, van zulke aanmerkingen op het ftaatkundige gedrag van den Romeinfchen Raad by alle byzondere gelegenheden, die ons van eene gevaarlyke vooringenomenheid met deszelfs fchynbaaie rechtvaardigheid en edelmoedigheid te rugge hielden ; maar kunnen'thans alle die afzonderlyke trekken te'zamen brengen , om uit het-  ROMEINSCHE C ESC UXE DE NISSEN. 53! hetzeïve het affchuwelyk beeld der Romeinfche overfoeerfching te vormen , welke wy met verontwaardiging cn lchrik te Corinthus en te Carthago zagen woeden. „ Vergeefsch zou men byzondere tyaperken der Romeinfche Staatkunde willen aanncemen, waar in dezelve van gemaatigdheid tot ftrengheid , van ftrengheid tot wreede overheerfching overfbeg, om eenen vroegeren al te grooten lof met eene laatere welverdiende blaam overeen te brengen : fchoon de omftandigheden van tyden, volkeren en zeden, aan die Staatkunde ongetwyfeld byzondere wyziging gaven, bezat zy echter de volmaaktfte eenpaarigheid, welke ooit van den voikomenfren zeden» ly^en perzoon te ontkenen is. De Romeinfche Raad veranderde tot heden niet van geest. Het leevenslang bewind van deszelfs Leden bragt dienzelfden eenvormigen voordgang van charaéter voord, dien men in alle Volkeren erkent, welke eeuwen lang dezelfde blyven, zonder eene juiste onderfcheiding van voorzaaten en nakomelingen te gedoogen. Dezelfde geest van verovering en overheerfching , met uomulus reeds in den Raad gevoerd, en onder "enkele Koningen ilechts beteugeld , regelde tot heden deszelfs ftaatkundig gedrag, en nam, door de fchranderheid des vereeuwigden Raads geleid, alleen den plooijenden vorm van tyd en toeftand aan. Dien geest moeten wy, om deeze reden, ook zoo lang denzclfden zien blyven , tot dat zich enkele Perzoonen een beheerfchend gezag zullen aanmaatigen, en de willekeur van éénen het beleid van honderden vervangen zal. „ Zodra geheel Italië naar Romers wetten hoorde, verhief de Raad zich tot eene rechtbank der Mogendheden, wier dienften als Bondgenooten by eiken volvoerden kryg vergolden werden. — De edelmoedige toewyzing van landen, wier eigene beheerfching men nog onmogelyk hieldt, maakte Koningen tot trouwe Vrienden van 't Gemeenebest, en deedt de Bondgenooten ftryden , en door dien ftryd zich ongemerkt verzwakken , waar de Raad zulks noodig vond. — By den aanval van verfcheidene vyanden, lloot men met den zwakften een beftand. — In hachlyken oorlog liet de Raad allen vreemd ongelyk onopgemerkt , tot dat de gelegenheid ter wraake kwam, welke men zich door de overlevering van enkele fchuldige perzoonen niet liet ontneemen. — Deszelfs daadlyke vyanden ongelooflyke nadeelen doende, werd Rome zelf ontzien, en koos het zich den tyd meestal naar welgevallen uit, M m 4 .om  53* M. STUAIIT om anders geduchte Ma ten te beftryden. —— De gebiedende toon des Raads ttelde deszelfs Gezanten aan belediging ^bloot, en liet het daardoor nooit aan eenig voorwendzel voor den kryg ontbreeken. — De vreêverbonden waren bloote wapenfchortingen, wier voorwaarden fteeds de verbanning der vyandlyke magt bedoekten. Naa het verdaan der Krygsmagt van eenen Vorst, putteden zy, op naam van Oorlogskosten, zyne 1'chatKist uit, en berokkenden htm , door den nood tot belasting zyns Volks gedwongen, den haat zyner Onderdaanen. Het in gyzeling houden van der Vorften Kinderen gaf der list ruim fpel aan vreemde Hoven. — Het Volk 't welk zich aan zynen Vorst onttrok, werd vriend en bondgenoot des Raads. Hoe lhafsch dit üondgt- nootichap was, werd het door zwakken graag gezogt als het veiligst fchild voor eenig ander ongelyk , waar voor men zich de laagfte afhanglykheid getroostede. — ln de geheel vrygelaatene Steden ontftond altyd de heviglte partyfchsp der Remeinsc/j-gezindhcid en vryheidsmin. — Om de Vorften geheel alleen te laaten , verboodt men hun alle eigene verbintenis met Rome's Bondgenooten , en ging men de vleijendfte verbonden met hunne nabuu- ren aan. Den Bondgenooten alle eigene krygvoering; verbiedende, en zich met alle oneeniglieden als icheids" luiden bemoeijende, voorkwam men alle nieuwe vermeerdering van de reeds onderworpene magt. — Tusfchen twee ftrydende vreemde Mogendheden, trok men zich de zaak der zwakfle aan. In allen Throonverfchil hieldt men de Staatsverdeeldheid leevendig, en liondt men daar toe zelfs den onrechtmaatigften mededinger by. Geen vreemd Bondgenootfchap, 't geen van eendragt magt ontleende , mogt beftaan; men ftookte 'er verdeeldheden aan, of fcbeurde openlyk den band van derzelver vereeniging aan ftukken. Geen geducht Gewest mogt een" en onverdeeld blyven, maar werd in afzonderlyke Staaten zonder onderling verband, gefplitst. Op verafgelegen grond zorgde men altyd voor Bondgenooten in den kryg door wier vermogen onderfteund men flechts een kleen' gedeelte van eigene krachten waagde. Taaldubbel- zinnigheid werd z&ms gebruikt, om den fciiyn van regt te beh':u.?en , en de letter der Verdragen zelfs, op eenen anderen tyd, weder aan willekeurige verklaaiw onderworpen. Perzoonlyke gebreken werden mms tot redenen voor openbaaren kryg genomen, en de haatlykite OH-  romeinsche geschiedenissen. 533 ondeugden weder in hun,die dienstbaar waren tot bet doel, vergeten. — De overwinning plunderde den vyand , de vleijery den Bondgenoot. — Na de Volken aan de onderwerping gewend te hebben , werden zy tot flaaffche onderhoorigheid. gebragt. — Maar op de overwinning liet men eerst de verzwakkirg, op de verzwakking de vernedering, op de vernedering de flaaverny volgen; en, zonder algemeene Wetten door de onderfcheidenfte Volken te willen doen gehoorzaamen , hield men alom flechts eenen geest van onderwerping leevendig, die Rome minder tot Opperheerfcheres van een fchier grenzeloos gebied, dan wel tot het Hoofd des algemeenen ligchaams vormde, waar van de onderfcheidene volken afzonderlyke leden waren." Een Tafereel van- de Romeinen, Leezers ! wyd en breed verfchillende van de fchilderyen, deswegen meestal opgehangen. Stuart voegt 'er aan den voet der bladzyde nevens : „ Alle deze trekken , voor wier beantwoording onze Lezer zelf zich teritond de onderfcheidene gebeurenislèn uit onze gefchiedenisfen moet te binnen brengen, zonder dat zulks onze byzondere aanwyzing behoeft, maaken het tafereel uit, het welk montesquieu ter algemeetje toejuiching ophing, de la conduite, que les Romains tinrent pottr foumelirc tsus les peuples, Ch. VI. de la Grand/sur, &c." De Burger stuart beklaagt zich, tot het Jaar 165 vóór christus, en 587 van Rome, gekomen, eivius als zyn Gids aannaaiende, over diens gemis in deezer voege : En hier mede eindigt , den korten inhoud der overige vyf en negentig Boeken uitgezonderd, alles wat wy vanc de voortreffelyke Gefchiedenisfen van livius bezitten. Ydel waren dan onze verwachtingen van een wedergevonden fchat dier verloorene Boeken! De Abt de v^rxA zelf, op wiens naam die verwachting in ons opgewekt was , is niet meer! (Nieuwe Algemeene Kunst- en Letterbode, D. II. bl. 81.) Het onwaardeerbaar gemis van dezen Schryver zal elk, die ons gefchryf voortleest, zelf gevoelen. Welk tafereel uit onze gefchiedenisfen ooit den algemeenen goeden fmaak beviel, hetzelve was fleeds. eene naarvolging van zyne meesterlyke fchilderftukkcn. De flaauwfte uitdrukking van zynen geest bleef ons voor eenige goedkeuring borg, en verftoutte onze hand, welke, nu aan haare eigene zwakheid overgelaaten, by de herinnering van die zelfde onverdiende goedkeuring, het fldderend pinzeel fchier vallen laat. — Gelukkig zal eerM m 5 lang  £34 m' stuart lang een meer ftaatkundig en wysgeerig tydvak der ge- J fchiedenisfen het onafgewisfeld en, zonder eenen livius,, altyd eenzelvig krygstooneel vervangen, wanneer een plu-tarchus vooral ons den rykften fchat van menfchen kennis i in zyne Leevens aanbieden, en wanneer onze gefchiedenisfen, ten kosten eener veel moeilyker byeenverzameling uit verfcheidene oude Schryvers, in onpartydigheid zal moeien i winnen , het geen zy in juiste tydsjpgave en uitvoerigheid, by het gemis van livius, verliezen zal." Hoe zeer de Schryver zich deezes gemis teklaage,, toont hy egter, in 't vervolg, zonder livius naa te fchilderen, eigene tafereelen te kunnen leeveren. Wy vertoonen van dezelve alleen een gedeelte , als wy uit de Verovering van Carthag* dit overneemen. — „ 'Er liepen van de markt naar de fterkte drie ftraaten, wederzyds met hooge huizen bezet: dezelven waien vol volks, het welk den veroveraars onophoudelyk de gevaarlykfte wonden toebragr. Hun eerfte aanval gefchiedde daarom op deze huizen, die, overweldigd, en op de yslykfte wyze van derzelver verdeedigers ontruimd , hun eenen veiligen weg over de daken lieten, van waar zy met vereenigde planken, als met bruggen, de kleene tuslchenfnydingen van fteegen overtrokken. De ftraaten, die al vast bedekt geraakten met van boven nedergeworpene of gevallene menfchen , en tevens even wanhoopend verdeedigd als woedend volgedrongen werden, leverden op den grond geen minder yslyk tooneel. De vlam alleen ontbrak 'er nog, om den gruwel der verwoesting te voltooijen. De zucht ter plundering, of veeleer de ontzaglyke aandrang van verdeedigers en aanvallers tevens, wederhield de Brandftichting, tot dat de veroveraars tot aan het Kasteel waren doorgedrongen, wanneer zy, met oogmerk om de bezetting te verftikken door den rook, de einden van alle de drie ftraaten in brand ftaken. Nu verdubbelde de overal zichtbaar gewordene elende. Het gekraak van het vuurvattenue hout — het inftorten van de brandende huizen — het verward gefchreeuw in de verduistering •des rooks — het vermeerderd gegil, gekerm en geloei der in 't vuur gedreevene Carthagers — het van boven nedervallen der verfchroeide menfchen , die voor hunne zwakheid, ouderdom, of kunne, ergens een veiligen fchuilhoek voor het vyandlyk ftaal hadden gevonden — het weghaalen van het brandende puin met zwaar gewonde, maar nog half Icevende lyken, het geen met fcherpe haa-  romeinsche geschiedenissen. haaken ter zyde in graften en putten werd gefleept, om den doordringenden vyand ruimte te geeven — hetknarsfend trappen der paarden op zulke half begraavene en nog zieltoogende menfchen — vervulde de beftormers zelve met eenen fchrik en afgryzen, die het onopboudelyk fteeken der trompet behoefde, om hun niet fiddi^rend voor de eigen aangerichte verwoesting te doen tf: rug deinzen. „ Zes dagen en zes nachten duurde deze ftorm onafgebrooken voort, eer de vyandlyke fterkte bezweek; onophoudelyk werden de afgematte benden door verfche vervangen; scipio alleen bieldt het rustloos uit, üonder zich eenig ander voedzel te vergunnen, dan het geen hem de roof zelf in handen bragt, tot dat hy eindelyk , van vermoeijenis bczweeken, zich op eene hoogte nederzette, van waar hy alles overzien en regelen kon." Met den brand des Tempels van ^esculapius waar in zich hasdrtjual met de laatfte verdeedigers .geworpen hadt, werd het afgryslykst tooneel geftooten, waar op de onmenschlyke kryg de wreedfte gruwelrol gcfpeeld hadt. —- „ Geen gehuil of gejammer," dus vaart onze fchilderende Gefchiedfchryver voort, „ging 'er thans meer op uit de verlaatene en ledig gemoorde Stad; eene ontroerende ftilte verving de verdoovende wapenkreet, en werd flechts nu en dan afgebrooken door het inrtortcn van gewelven en huizen , wier zamenbindzels het vuur verteerd hadt. Hier en daar verhief zich by den wind» togt de vlam nog weder van onder de halfgedoofde asfche, om in den akeligen nacht, die dezen jongften dag volgde, de verwoesting der menschlyke grootheid iin die puinhoopen te vertoonen, wier fmeulende rook bet fewy- nend maanlicht doofde. Het afgematte Krygsvolk mogt zich met blyde uitzichten op eene ryke plundering ter rust gelegd hebben, en met bedwelmende droomen van onverwinnelykheid zyn ingefluimerd ; scipio zelf bezat een veel te menschlyk hart om thans der edele gevoeligheid geene ftille traanen te offeren , welke geduurende den langen ftorm door overmaat van yslykheden verftompt was. Van zynen Vriend en Leermeester vergezeld, wandelde hy door het reeds bekoelde puin van de Carthaagfche grootheid , ftaarde in ftillen ernst en diepen weemoed de geknotte zuilen, 't verkalkt marmer, en de half in asch begraavene beelden aan, en flaakte eindelyk , terwyl de traanen hem van de wangen biggelden, de be-  5JÖ m. stuart, romeinsche geschiedenissen. beklemming van zyne borst met twee dichtregelen van home rus , die , den ondergang van Troje vooripellende, in deezer voege luiden: „ De "dag zal komen, dat het hei„ lig llium , en priamus , met het Volk van den dappe- „ ren priamus, ten grond zal gaan (*)." Polybius, die hem met reden vroeg of deze taal door hem op dezen ondergang werd toegepast, kreeg van hem het openhartig antwoord : „ Dat de ondermaanfebe wisfelvallig„ heid hem aan zyn eigen Vaderland , waar voor hy „ vreesde, denken deedt CD-" (*) Hom er Iliad, L. VI. vs. 64, 65. Cf) .Arr-iiN. alex. 82.- Br leven, gefchreeven geduurende eene Reize door Zweeden , Noorwegen en Deenmarken, door maiua woixsïonecraft. Uit het Engehch. Te Haarlem , by F. Bohn, 1799. In gr. 8vo. 276 bl. In den voorleden Jaare kundigden wy een Werkje aan van eene Vaderlandfche Schryffter, petronella moens, ge ty te ld : Myne vrye Denkwyze over belangryke Onderwerpen (*). De Engelfche Schryffter, die m haar Land geen geringen naam gemaakt heeft, en hier te lande mede niet onbekend is (f), wier Werkje wy hier voorhanden hebben, zou met vollen regte op den Tytel hebben mogen plaatzen : Myne vrye Denkwyze, of Aandoeningen op eene Reis door , enz. Onderfcheiden is egter beider arbeid; die onzer Landgenoote is een Roman, fchoon zy het geen Roman wil genoemd hebben, deeze eene daadlyk gedaane Reize. De gegrondheid van deeze door ons gemaakte aanmerking fteunt niet alleen op ons oerdeel, geveld naa het doorleezen deezer Reize, maar op de eigene aanmerking der Schryffter, die , in een kort Voorberigt, zich hier over met deeze woorden uitlaat: „ By het fchryven van (*) Zie onze Algem. Vadert. Letteroef. voor 1793 , b'. 459. (f) Naamlyk door haare Verdeediging van de Plechten der Vrouwen. Benevens /lanmerkingen over Burgerlyke en Zedelyke Onderwerpen. Vertaald door y. van hamelsveld ; van welker eerfte Deel wy eene Beoordeeling gaven in onze Vadert. Letteroef. voor 1797 , bl. 343.  m. wollstonecrapt, reize. 537 van deeze vlugtig opgeftelde Brieven heb ik niet altyd kunnen vermyden, dat het lieve ik, de held van alle kleine Verhaalen , meer zichtbaar werdt , dan wel verdiende. Geerne zou ik deeze f >ut verbeterd hebben , toen ik ze voor de drukpers beftemde. Maar toen ik myne gedachten, met dit oogmerk, anders begon te ichikken, befpeurde ik fchielyk, dat myne Brieven eene ftyve en opgefmukte houding kreegen. Ik befloot derhalven, aan myne aanmerkingen en waarneemingen ongehinderd den vryen teugel te vieren, overtuigd zynde, dat/ ik van de zaaken, die ik gezien heb, alleen dan het getrouwst verllag kon geeven , wanneer ik ze volkomen zoo liet blyven, als ik ze opgefchreeven had, toen de indruk, welken de onderfcheiden voorwerpen rondsom my op myn verftand en hart maakten, nog geheel nieuw en versch was. ■ Somtycs dacht ik ook, dat men aan een ieder, wiens Egoïsme hem tot een aangenaam, vernuftig en bevallig gezelfchap ftrekt, het recht moet toeflaan, om van zichzelven te fpreeken , wanneer hy onze oplettenheid kan winnen, door onze genegenheid op te wekken. Of ik verdien tot het getal deezer bevoorregte Egoïsten gerekend te worden ? kunnen myne Leezers alleen beflisfen, gelyk ik hun vryheid geeve om myn boelc neder te leggen, indien zy geene begeerte hebben om nader kennis met my te maaken." Wil men het plan der Reizigfter weeten, zy ftelt het met weinige woorden , in deezer voege, voor: „ Myn plan was flechts , om, met de mogelykfte oplettenhèid, den Leezer een zoo naauwkeurig denkbeeld van. den tegenwoordigen toeftand der Landen , die ik doorreisd heb, te geeven, als ik eenigzins in ftaat geweest ben, geduurende myn kort verblyf aldaar, te bekomen. Ik heb daarom, zoo veel ik kon, die uitweidingen vermyd, welke, zonder aan hun,'die mislchien deeze Reize zouden willen doen, eenige nuttigheid aan te brengen , te verveelende zyn voor zulken, die ons enkel in het hoekjen van den haart gezelfchap houden." Te meermaalen komen, in deeze Brieven, ons trekken voor, die van deeze fchryfvvyze niet alleen blyk draagen, maar by welke zy openhartig het houden van dezelve bekent. Van Zweeden. by voorbeeld , fpreekende, laat zy zich hooren: „ Alzo ik geern u een denkbeeld van dit land wenschte te geeven, zal ik , op myne losfe manier , voortgaan u myne waarneemingen en aanmerkingen mede  g-9 M. W0LL3 TON ECHA f t de te deelen , naar maate ik daartoe aanleiding kryge» zonder veel tyds te verliezen met die in orde te fchikken." Gaarne hadden'wy, daar het eene daadlyk gedaans Reis is, de Jaartekening gezien, welke altoos, doch bovenal in deeze dagen, van belang is in de Kenlchets der Volkeren; doch deeze hebben wy nergens ontmoet. Alleen weeten wy van elders , dat deeze Reis in 't En* ge.hch in den Jaare 1796 het licht zag, en dat de Reizigtter in Herfstmaand van den Jaare 1797 overleden is (*). Eenige voorvallen, egter, kunnen tot tydmerken dienen, en het gebrek eener "netter aanwyzinge'cenigzins vergoeden. Voor een geregeld uittrekzel zyn de vyf-en. twintig Brieven, die dit Boekdeeltje uitmaaken, niet wel vatbaar, of het zou, uit hoofde van de menigte en verfcheidenheid der zaaken, te lang voor ons beftek worden. Hier en daar willen wy iets van onderfcheiden aart uitkippen , naa vooraf in 't algemeen aangemerkt te hebben, dat de Styl veelal, voor den Briefftyl, wat hoog en foms zwellende is. Men hebbe dit te houden voor eene uitwerking van haare zielsgefteltenisfe , waar van zy menigmaalen gewaagt, en die zy, onder andere, dus befchryft: „Dikwyls hebt gy, myn waardüe Vriend! my reeds uwe verwondering betuigd, over de buitengewoone leevendigheid myner aandoeningen. Zy maakt de natuur van myne ziel uit, en heeft niets gemeens met de jeugdige leevendigheid, dien fecsttyd van ons beftaan. Reeds zedert jaaren bevlytiT; ik my, op elke hevige opwelling, te bedaaren, en arbeide om myn gevoel in een ttillen tred^te houden. Maar ik zwem tegen den ftroorn. Ik moet met verrukking beminnen en bewonderen, of ik zink weg in zwaarmoedigheid." Zy- mogt 'er bygevoegd hebben, ik moet of hoogst pryzen of diepst laaken. In gevolge hier Van zyn haare Aanpryzingen fterk , en haare Afkeuringen (*) Wy vinden dit, in eene Korte Schets van het Leeven van Maria goodwln , geb, woLLSTONECftflFT, en haaren Letterkundigen Arbeid, in de Nieuwe Algem. Kunst- en Letterbode, X 1). bl. 33, enz. Waar uit blykt, dat zy eene fterke Vooritandfter was der Franfche Omwentelinge , zo lang dezelve niet bezoedeld werd door het Schrikbewind. Van deeze haare denkuyze zal de Reis thans voorhanden , op veêle plaatsen, blyk geiven.  Reize. g^g gen verregaande. Een en ander Haaltje , door ons by te brengen, zal de regtmaatigheid van dit byvoegzel wettigen. Ten opzigte van de Noorwegers verklaart de ReizigHer: Alle volksklasfen gaan hier naarftig te Kerk. Tevens zyn zy groote liefhebbers van danfen. De Zondagavonden zyn daarom in Noorwegen, zo als in de Katolyke landen , aan alle die uitfpanningen gewyd , die den geest vervrolyken , zonder het hart te verbasteren. Niets is billyker, dan de uitfpanning van zynen arbeid met een zoo vrolyk hart, als mogelyk is, te genieten. De vrolykheid, die ik in Frankryk op Zondag, of eene Dekade , op alle weezens rondom my befpeurde, boezemde my een veel zuiverder gevoel van Godsdienst in, dan alle zwaarmoedige ernsthaftigheid der Londenaaren met welke zy hunnen Sabbath vieren. Ik herinner my, dat, op 't platte land in Engeland, de Kerkoppasfers, geduurende den Godsdienst, gewoon zyn om te zwerven, or zy niet hier of daar eenen armen karei by den bal of het kegelfpel kunnen betrappen, en wat kan onnozeler zyn? My dunkt, het zou zeer voordeelig voor het Engelfche Volk weezen , als men het Zondags -—• ik zonder hunne Baxgevegten uit, ——- meer opwekte tot fpeelen, die de vlugheid van het lichaam bevorderen r misfchien het beste middel om de Methodistery en dweepagtigen Godsdienst-yver te fluiten, die fteeds meer en meer wortel fchiet." Hoe ongunftig de Schryffter denkt over de Rechtsgeleerden in Noorwegen, kan uit dit kleine fchilderytje blyken. „ Myne komst te Laurwig wierp my op ééns onder een bende Rechtsgeleerden van allerhande gedaanten. Myne oogen wendden zich te rug , toen ik zoo veele verworpen gezichten befchouwde „ en myn hart werdt treurig, toen ik alle Rechtsverdraaijingen aanhoorde , waar mede hier ftreeken en listen den onkundigen onöphoudelyk in het net fleepen. Niets dan de Volksverlichting kan het getal deezer Springhaanén verminderen. In het tegenwoordig tydperk des maatfehappelyken leevens heeft het Volk wel itoutheid genoeg om op zyn eigen voordeel te letten; maar zyne flechts tot eenen heel kleinen werkkring bepaalde vatbaarheden zyn al te bekrompen, om het Volk bezef en gevoel voor het algemeenebest te kunnen inboezemen. Het beroep der Rechtsverdraaijers —- een arglistiger en valfcher klasfe van menfchen ,  54° m. w0llstonecraft . fchen, dan eenige andere , trouwens hunne arglistigheid bekomt, door de geftadige oefening in het imeeden van ftreeken , nieuw voedzel ondermynt, door hunne verwarring van recht en onrecht, hier alle zedelykheid." In een der Steden van Noorwegen begon men reeds, zo als zy opmerkt , „ de Schriften der Duiifchers in vertaalingen te leezen ; een uit het gezelfchap zong een fchimplied op de tegen Frankryk gecoalifeerde Mogenheden. Ja het Gezelfchap dronk zelfs op den ondergang van de verwoesters van het Koningryk Polen" — Te Mo/s geraakte zy in kennis met- een kundig en geleerd Man, die zeer begecrig was door haar nadere berichten van den voorleden en tegenwoordige!) toeftand van Frankryk te bekomen. By deeze gelegenheid vermeldt zy: „ De Nieuwstydingetï, die in ^Koppenhagen gedrukt worden, geven, even als de onze in Engeland, zeer overdreevene berichten van de buitenlpoorigheden en wanorden van het Fran/che Volk , d<2 eerfte nog boven dien, zonder eene enkele aanmerking of bepaling". — Desniettegenstaande fpreeken de Nooren, hoewel zy met de Engel/chen in nader betrekking ftaan, Frankryk's taal, bootzen zelfs zyne zeden naar, wenfchen aan de Republiek voorfpoed , en neemen het leevenoigst aandeel aan het gelukkig gevolg der Fran/che wapenen. Dit gaat zo verre, dat zy zelfs hunne buitenfpoorigheden , die de vryheid verwoesten, en tyranmeke maatregelen van hunne Demagogen, met de ftalen noodzaaklykheid verontfchuldigen. Ik had groote moeite om hen te overtuigen dat b.oijesi'Ierre een monfter was." Veel gelegenheids hadt de Burgeresfe wom.stonecraft om in Noorwegen den flink fchen handel der Kooplieden te zien , 'er voorbeelden van by te brengen , en fterk tegen uit te vaaren. Zy befluit dezelve met deeze naadenkenswaardige aanmerking : „ Engeland en America weten hunne Vryheid dat k aan den Koophandel, die eene nieuwe foort van overmagt voortbrengt, en het leenftelzel ondermynt. De hemel" bewaare flechts beide voor de naaweetn! De dwingelandy des rykdoms is veel drukkender en vernederender dan het Despotismus van den rang." Nog fterker drukt zy zich, uit Hamburg fchryvende, tegen de Kooplieden uit. — „ Ik ben zeden myne laatfte ondervindingen zo zeer overtuigd van de waarheid, dat de ftand des "menfchen, om zo te fpreeken,  üeizé. 54 i ken , de grond is, waar uit zyn charaéter opgroeit - dat ik het onbefchroomd waage hier by te voegen, gelyk Priesters over 't geheel argiistig en Staatslieden valsch zyn, zo is de bloote Koopman, of' ten minften wordt hy gemeenlyk onvatbaar voor allen gevoel van 't geen groot en fchoon is. Praaiende ten toon fpreidirg van hunnen rykdom , zonder fmaak , en onverzaadelyke honger na uitfpanningen, zonder eigenlyken zin vuor vreugde, verflappen allengskens hunne veerkracht zodanig, dat zy elk zielverheffend gevoel, elke drift tot algemeen nuttige werkzaamheid, verliezen." „ Diefttal," fchryft zy elders, „ zonder perfoonlyk gevaar, is eene kunst, in welke Staatsdienaars en Kooplieden het meestal tot volmaaktheid gebragt hebben; en de kleine Dieven hebben niet verzuimd in hunne voetftappen te treeden. Myne gal werdt gansch en al in my óntltooken , als ik van de menigvuldige bedriegeryen, geduurende den tegenwoordigen Oorlog, hoorde. Met één woord, van welken kant ik ook de menschlyke Maatfchappy befchouw, de begeerte naar Rykdom fchynt my de wortel van allen kwaad te zyn. Zy maakt in ons Werelddeel de menfchen niet onderneemend, zoo als in America, maar vol ftreeken en listig." Ongunftig is veelal haar oordeel over de Volkscharacters : de Koppenhagenaars worden in een leelyken dag gezet. „ Ik heb," fchryft zy, „nooit in geene [dit moest eene zyn] Hoofdftad zoo weinig fpooren van algemeen nuttige werkzaamheid gezien als hier: zelfs ontbreekt aan de vrolykheid der ICoppcnhagenaars dat leven, waar door de blygeestigheid der Nooren zoo zeer uitmunt, welke my, in allen opzichte, eenen voorrang boven de Deenen fchynen te hebben; De grond van deze voortreffelykheid is waarfchynlyk de grooter vryheid der Nooren , wier burgerlyke gefteldheid waarlyk onafhangelyk is: terwyl de vryheid, in tegendeel, waar op de Deenen zich beroemen, alleen ontkennend is zelfs is de lyfeigen» 1'chap niet volkomen in dit Koningryk afgefchaft. „ De Deenen, fchynt het, beminnen den rykdom niet, om zich daar door de geryflykheden van het leven te bezorgen ; want niets is in Koppenhagen zoo zichtbaar als het gebrek aan fmaak. Het deedt my daarom ook geen wonder, dat de arme mathilde een groot deel dezer Lutherfche Styfkoppen daar door voor het hoofd heeft geftooten , dat zy hunne vermaaklykheden wilde verfynen. De- Xjett. 1799. Nt>- I2« Nd ze  54» M. WOI.L3TONECRAFÏ ze verfymngen werden met den fcheldnaam van buiten* lpoongheden gebrandmerkt. Ündertusfcben zyn, in fpvt van deze gemaakte eerbaarheid, de Vrouwen hier geen hair kuifcher, en de Mannen geen hair getrouwer. De liefde, naar het my voorkomt, ondermynt hier de zedeleer, zonder de zeden te bcichaavcn , en verbant vertrouwen en openhartigheid, de eenige bekoorelykheid, ent den eenigen band, van het getrouwde leven. Een aanzienlyk man, die zich reeds zedert lang hier onthoudt, heeft my verzekerd, dat men niet kon uitdrukken, hoe buitenipoong de laager volksklasfe hier leefde. Byzonder verlagen de betrekkingen , weike hier tusfchen de mannen van middelbaaren ftand en hunne vrouwlyke bedienden heer fchen , de zedelykheid van de eene zoo wel als van den anderen, boven alle befchryving , en verflikken tevens elk vonkjen van familieliefde. —- Bovenal* liep my hier een karakteriftiek onderfcheid in bet zedelyk gedrag der beide genachten zeer in het oog. De Vrouwen laaten zich gemeenlyk van Mannen boven haaren Hand verleiden, de Mannen, in tegendeel, zyn de fpeelpoppen van Vrouwlieden beneden hunnen ftand. Rang en pronkzucht overmeesteren de eerften, en list en wellust onderwerpen de anderen. Eergierigheid leidt de hartstocht der Vrouwen, en zinnelykheid prikkelt de Mannen aan. Maar deze laatften behandelen hunne Maitresfen fpoedig, zoo als de Koningen hunne Gunftelingen: de Man is niet te vergeefseh de Tyran der Schepping!" Men verwondert zich niet, dat deeze Reizigfter, de Pleitbezorgfter voor de Kunne, de verdeediging van de even aangeroerde ongelukkige Koningin mathii.de op zich neemt: het voornaamfte daarvan willea wy, ten flot deezes Berigts , affchryven, „ Arme mathilde ! uw beeld zweeft, zedert myne komst alhier, my onophoudelyk voor den geest; en myne kennis aan de zeden van dit Land vermeerderen myn medelyden even zeer , als mynen eerbied voor u. — Ik ben thans volkomen overtuigd, dat zy het flachtöffer der Party geworden is, die zy in den weg ftondt; die haaren Minnehandel door de vingers gezien , misfchien wel aangevuurd zou hebben , indien niet haar Minnaar, eerzuchtig en werkzaam gelyk hy was , gewaagd hadt, eenige verjaarde misbruiken af te fchaffen, voor dat het volk 'er ryp toe was ; voor dat het geest genoeg hadt om eene Staatsomwenteling tot zyn voordeel te onderlteunen. De verbitterirg tegen haar  ÜEizÉ. 543 haat heeft daar door zoo hoogen trap bereikt, dat ik nog heden, naa verloop van zoo veele jaaren, deze ongelukkige, met eene foort van woede, neb hooren veroordeelen, niet alleen wegens haare onderneemir.g tot_ befchaaving der openbaare vermaaklykheden; maar zelfs blecvert haare werken van weldaadigheid niet verlchoond, terwyl zy, onder andere nuttige inrichtingen, ook een Hospitaal voor Vondelingen hadt opgericht. Ontevreden met Zoo veele gebruiken, die voor uiterlyke vertooningen van deugd golden, alhoewel zy niets dan ydele droomen waren , vfel zy in het gewoon gebrek van hervormers; zy wilde op ftond daarftellen , het geen men alleen van lieverlede , met een goed gevolg, te weeg kan brengen. „ De Vrienden dezer ongelukkige hebben met veel gewigtige gronden beweezen , dat haare genegenheid tot StruenSee niet zoo ftrafbaar was , als de lieden , die haaren invloed vreesden, voorgaven. Doch, dit zy hoe het wil: zoo veel is zeker, in haare liefde mengde zich niets zinlyks, en haare verkleefdheid aan den Graaf onteerde noch haar geest, noch haar hart. Den Koning, met behulp van haaren Vriend, te regeeren, deels geleid door drift van zelfsbehoud , deels van eene pryswaardige. eergierigheid, dit was haare geheele misdaad. Maar'te J onachtzaam op de vooröordeelen, die zy te beftryden hadt, bewees haar gedrag meer goedheid van hart, dan fchranderbeid. Hoe zwaar heeft zy die onbezonnenheid moeten boeten! „ w, Myn Vriend ! welk een narrenfpel is dit leven ! Terwyl zoo menige pop van een Kroondraager zyne Kohingspotzen tot in den hoogften ouderdom voortfpeelt, terwyl het lemmet van zyn armhartig leven tot in de pyp uitbrandt verwelkt de ongelukkige mathilde in den bloei van haar fchoon leven, en een vroegtydig graf bedekt haare deugden. „ Wat voor het dartel knaapjen vliegen zyn, Zyn wy aan de goden; die ons dooden Zoo vaak tot fpel en tydverdryf -." Nn a Kor»  544 KORTE REIZE IN DE WEST-INDIEN* Korte Reize in de West-lndiën. Bevattende verfcheide Anecdoten cn KaraSterfchetzen, als mede eenige aanmerkingen over de Slaavcrny. Uit het Engelsch vertaald* 2e Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1799. In gr, tivo. 136 bl. ■p\e eigenlyke Tytel Van dit Werkje zou Weezen „ 1 s Fragmenten over de West - Indiën en de Slaaverny. Niets hebben wy 'er in gevonden , 't welk eene bydraage bevat, óm zelfs wegens dat weinige van de Westlndiën , waarin de Bneffchryver voorkomt geland te weezen tn zich opgehouden te hebben , nader licht te fchenken. Ondanks de gemelde reisgevaaren, gelooven wy, dat de Reiziger zeer gemaklyk, in zyn leuningdoel, op zyn kamer, gezeten hebbe. De Schryver bezit, met dit alles, een goed hart, en dus een diepgaanden afkeer van de Slaaverny , welke ook, blykens den tytel, een der hoofdzaaken is, in het fchryven bedoeld. Doch, zo min ten deezen aanziene , als teil opzigte van andere byzonderheden , troffen wy iets overneeraenswaardigs aan. Onze Nederduitfche Boekenwereld zou zonder fchade deeze Vertaaling uit het Engelsch hebben kunnen misfen. Leerboek oyer de voornaamfte Waarheden van den Christlyken Godsdienst, door H. j. beus.'Kamp, Kranhbezoeker te Zutfthen. Te Zutphen, by H. C. A. Thieme. In \imo. 29 bl. Dit Onderwys is in negen Lesfen verdeeld , die in de volgende orde bet onderwerp bevatten: Ijle Les, handeit over de fchepping en onderhouding der Waereld , als het werk van God, en voorts over Gods eigenfehappen. zde Les, over den Byhel, deszelfs waardy en gebruik. %deLes, over de plichten in den Bybel voorgedraagen, en het daaraan niet beantwoordend gedrag der Menfchen. fyleLes, over den oorfprong van hec zedenlyk kwaad in den Val van Adam, en den voortgang van hetzelve, bevorderd door de verleiding in de waereld, en des Dui. veli. SdiLes, over de verlosfing van de ftraffe der zonde, door hec lyden van Christus. Cde  H. J. lEUSEKAMf, LEERBOEK. 545 éde Les, over de waardy en mooglykheid van Jefus lyden, beweezen uit zyne God- en Menschlyke Natuur; over de leere van Vader, Zoon en G<.est; en eindelyk over den H. Geest in 't byzonder. 7de Les, over Gods uhnoodigingen tot gebruikmaaking van deze verlosfing, door het Euaogelie-woord en de Sacramenten. %fte Les, over het geloof in Christus, als het noodzaaklyk vereischte tot een regt gebruik van het Euangelie-woord en de Sacramenten. 9de Les, over de middelen ter verkryging van den invloed der Godlyke genade; zynde het naarftig onderzoeken van Gods Woord, en het Gebed; en over het toekomftïg leven. Byna elk theologisch f,ftema heeft eene afzonderlyke opgaave van de voornaamfte of hoofdwaarheden des Godjdiensts, en het fchynt ondoeniyk, om , by de verlchi lende oogpui aen, waaruit men de zaak beichouwt , daarin ooit eene" overeenkomst te brenger, Hoewel wy dus in lang niet ailes voor hoofdwaarheden van den Christlyken Godsdienst aanmerken , hec geen de Schryver als zoodanige opgeeft,willen wy daaromtrent liefst geene aanmerkingen maaken, vermits die aan den eenen kant te omflagtig zouden moeten worden , en aan den anderen, voor alsnog weinig afdoen ter vereeniging der uit één loopende gevoelens. Het opftel zelve is in eene taamlyk goede orde vervaardigd, en bevat zeer veele fchoone ophelderingen van de waarheden des Godsdiensts. Sommige kerklyke leerftellingen zyn ook vry draaglyker voorgefteld. dan weleer gcfchiedde: intusfehen vinden wy in de byzondere ftukken veele dingen te onvoikomen, te onnauwkeurig of te overdreven. Tot het eerfte behoort (onzes inziens) voornaamlyk de eerfte Les in haar gehe-1; vermits het onderwys in de leer van Gods beiban, van de fchepping en de voorzienigheid, niet wei in die weinitie Vraagen kan worden afgehandeld, welke hier desaangaande voorkomen; en in het byzonder vertoont zich hier het gemis eener eigenlyke Vraag over Gods wysheid. Zoo dunkt ons ook, dat de derde Les, over de plichten dei Chri-tendoms, veel te onvolledig is; voorail' in het aanvoeren der beweegredenen tot derzelver vervulling. Overdreven is, naar ons inzien, het Antwoord op de tweede Vraag in de tweede Les, waarin beweerd wordt, dat de Bybel zeer noodzaaklyk is, vermits die Volken, welke den Bybel niet hebben, zeer dom, en, in het gee>i hun geluk betreft, diep onkundig zyn. Ons dunkt, dat de Schryver hier vry ftrydig is met den Apostel Paulus in de twee eerfte Hoofdftukken van zynen Brief san de Romeinen, en tegen zyne eigene ftelN n 3 li'ng  S46 h' h beusekamp, leerboek. Iwg in het Antwoord op de twintigfte en eenentwintigde Vraagen van de voorgaande r^es. Zoo fchynt ons ook de dertiende Vraag van de derde Les van dien aart te zyn. Eene volftrekte Oiimooglykheid. voor den Mensch, naamlyk, om Gods wetten te volbrengen , kan (naar ons inzien) niet vastgefteld worden, zonder tegen den aanleg des Menfctien, en God- wysheid en liefde , aan te kanten. Eindelyk komt ons de befchry. ving van het beeld Gods in de eerfte MeMchen te luisterryk voor dewyl kennis en heiligheid geenzins aanleg, maar verkregene hoedanigheden in den Mensch zyn. Van deze en foortgelyke fou:en is dus dit opftel niet vrv; evenwel onderf'cheidt het zich voordeelig van veele anderè du-danige ontwerpen , die byna geheel dogmatiek, en on^e-r ichikt voer de vatbaarheid van Kinderen zyn ; en het kan dus , door eenen verftandigen Onderwyzer, beter dan de zoodanigeu, tot handleiding by zyn onderwys, gebruikt worden. Kort Begrip der Opvoedings- Leere, ter opwekking van Ouderen en allen , aan welken de Opvoeding der Jeugd is Uebetröuwd. Uitgegeeven door eenen werkdaadigen Opvoeder. Uit het Hoo^ duitsch, door Mr. j. c. schraiut. Te Amfteldam, by VV. van Vliet , 1793. In 8-0, 45 bl, met eene Foorreden van den Schryver, en eene van den Vertaaler, te ftaamen van 14 bl. Zoo bondig de aanmerking is, door den vvnardigen kïppel den Schryver van dit belangryk Stukjen) in 'de Voorreden gemaakt en ontwikkeld , aangaande het groot gewigt eener wyslyk - ingerichte Opvoedings - leere : zoo zeker gaven hem zyne uitmuntende kuadigheden het recht, om eene bydrage tot dezelve aan het publiek mede te deelen. Wy fturnmen gereedlyk in het oordeel van den geachten Vertaaler , om. trent de waardy van dit Werkjeu, het welk hy, in zyne Voorreden, bl. 5, met deze woorden te kennen geeft: ,, De Leezers vooral die geenen, welken tot de opvoe- „ ding eenige betrekking hebben zullen roet my moe- ten toeftemmen . dat zy zelden , in zulk een klein be„ ftek. zo veel zaakryks zo beknopt byeen gevonden hebben, „ en dat het den Schryver wel gelukt is , zulk eene handlei„ ding te leeveren, die het zaaklykfte in zich bevat, tot ver„ dere overdenkingen aanleiding geeft , en als eene richtfnoer ,, nauwkeuriglyk opgevolgd wordende, van de beste uitwerking moet zyn." Dit laatfte zal des te zekerer gebeuren , byaldien Ouderen en Opvoederen, by deze beknopte en zaak3yke handleiding , tevens eigen nadenken , en het gebruik van fommige der ach'er dit Werkjeri genoemde uitvoerigere boeken pver de Opvoeding, voegen. By de vertaaling heeft dit  KORT EECIÏTF DER QE VOEDINGS ■-LEERE. 547 dit Werkjcn niets verlooren ; dezelve is juist en zuiver, en heeft den beknopten, duidelyken, en tevens vloeijenden, ftyl van het oorfpronglyke volkomen behouden. Zoowel de Schryver als de Vertaaler verdienen die belooning, dat, ook hier te lande , hunne poogingen , ter bevordering eener verftandige Opvoeding, van -de gezegendfte uitwerkfelen gevo'gd worden. Nieuw Printen - Boek voor Kinderen , behelzende: Onderwerpen uit het Ryk der Natuur, der Wetenfchappen, Kunften en Ambachten, naauwkeurig afgebeeld, en in vyf Taaien, bevattelyk, befchreeven. No. II. Te Zutphen , by li. C. A. Thieme> 1799' I" Sr- ¥°- 24 hl. Dit Nummer heeft, even als het voorgaande, waarvan wy onlangs bericht gaven (*), vyf Plaaten; op de eerfte derzelveu vindt men twee Kapellen, als: de diklyvige Wilgenrups, en de Maturna, of Athalia ; op de tweede is de optocht van don Keizer te China, benevens de Godinnen Juno en Venus, afgebeeld; de derde is eene afbeelding van den wirftaartigen Arend; de vierde verbeeldt eene Styffel-Fabriek; terwyl men op de vyfde den Banyaan-Boom afgebeel i ziet. Met meer nauwkeurigheid is hier de befchr.ving der Styffel - Fabriek opgefteld, dan in het eerfte Nummer die van den Boekbinder; echter moeten wy herhaalen, 't geen wy by de aankondiging van dat Nummer zeiden, dat de befchryvingen, naamlyk, hier en daar, wat al te kort zyn : zo 'er omtrent fommige voorwerpen eenige meerdere byzonderheden vermeld wierden, zoude dit Prentenboek gewis in waarde ryzen ; men kan voor jonge Kinderen niet te bevariyk fchryven, vooral omtreut zaaken, waarvan zy veelligt nooit iets vernomen hebben. Dit houde de Opfteller, by 't vervolg, toch wel in het oog! Ook zouden wy het beter vinden, dat de nu fomts verjchillende befchryvingen. in de vyf Taaien, van gelyken inhoud waren; dau konden zy tevens voor de Kindéren dientlig zyn , om aan dezelven hunne eigen gemaakte vertaalingen te toetsen. (•) Zie boven , bl. 326. Nn * Bi  548 de SEEELEX De Speeler , 0f Reuenge Praeg , Tooneelfpel , in vyf ^ryven naer V Hoogduitsch van V a. IniimJ % iïtïïu: den Haase 9 * h c- WW* DiC0J°°neelfp,el heb;ben w* met ^zonder veel genoegen frf geleezen : het onderwerp zelve is belang- en leer ryk; de fchoone ge ykmaatigheid der verfchillende cSAs? 'de Je£ fa f,n-0P/«°JLf,ng,der byzon negens de weluitgevo.rde Vertaaling van dit Stuk, onze goedkeuring te betuigen. Wet hoofdzaaklyke des ondervverps komt hier op netr • oL Z" r7-^TVe/^ die' te«e» den' 2"> van zynen Oom den Geheimraad van Walknveld, door wien hy voor de W»L"CS Qene^h, B'lJau > den Krygsminiseer , ten huwlvk hSSJm'' *!ch,m den Echt bsgeeven htefc met een °«-f Sb,' ?Je' 60 udaarii!n van dezeu zvnen °0m onterfd is, Öil* v, Wanh°°P aa" 1 'peelen > heeft hierdo°' zyne WMrdjge Vrouw, en zyn Zoontje , reeds geheellyk «rm gemaakt, en zich in zoo veele fchulden geftooten dat er geene mooglykheid voor hem is, uit dezelven te geraa" Ken , zelfs neemt hy elndelyt uit nood het laaghartig voorftel van zekeren ee.loozen Banquier, van Po/bh, aan orn drens CrouP:r of adfiftent by de Bank te worden wwvo° tvdr- r> dn°r hSt bemien Van eene wisfel> van arrest be'Zl r^l /f!!ant van Sterni zvnde de Vad« van Mevrouw van TValLnveld.komt daarnaa , wegens zekere veröngelK hem Jn zyne bevordering aangedaan, in onderhandeling met deu Krygsmirjister en ziet zich door hem eensklaps tot Majoor verneven; terwyl hy op de vraag des Generaals, waarom hv cerder Jot hem vervoegd hadt. antwoordt daarvoor Til e"en te, h6bbL'n' die hv' °P verzoek om dezelven te ï ' de ?ar?n **« Wallenveld. eertyds beftemd was geweest om de Nicht des Krygsrai nisiers te huwen; maar vooral,'a dat als vXnrfirMren,ge,ed^n> den Kryg.^inister, toen voor Praeg tUn tl n T hein dlenende ' en we*eils zekere belediginl tegen deo Over den in woede ontflooken, door zyne tusfchen! komst hadt behoed voor het ombrengen van dien Overften; betuigende aan dn toeval zyne bevordering niet te danken te willen neiioen. Naa eens tedere omhelzing dezer oude Vrienden, fpree-  tooneelseel» fpreeken zy over IVallenveld, en de Krvgsminister belooft alles tot redding van dien ongelukkigen te u Lèn beproeven. Hiertoe doet hy van Pofert ontbieden, en verzoek: hem, om, voor eenj. gen zyner goede vrienden, eene Pharo - party , net zynen acififtent, ten huize des Krygsminis'.prs te willen houJen he; welt van Pofert niet durft weigeren; IVallenveld, die juist gfckomen was om den Krygsminister te (jMreekefl.,, zegt hy ook'dit befluit aan, en geene verfchooningen van IVallenveld kunnen hetzsUe verhinderen. Intusfehen noodigt hy den G.hetmraau van IVal. lenveld en Hofraad Fernau tot een fpeeiparty en naa hunne toeftemming hiertoe verkreegen' te hebben ieidt hy hen in de zaal , waar zy , onbewust -Tvan de gemaakte fchikkingen des Krygsministers, zeer verwouderzyn, van Pofert met den bedrukten Baron van IVallenveld 'die 'er eot uitvoering hunner last gebragt waren) aan te trefFen. De Krygsminister doec het fpel beginnen , en laat intusfehen den Lieucenant Stern en Mevrouw van IVallenveld, met.haaren Zoon, binnen treeden; nu ...... doch wy zullen de twee laatfte Tooneelen, die de ontwikkeling des Stuks bevatten, liever woordlyk affchryysn: de Lezer beoordeele uit dit Haaltje het overige. VYFDE BEDRYF. TWINTIGSTE TOONEEL. Van Pofert, Heer van IVallenveld, een Adjudant van den Generaal, Generaal, Geheimraad, Hofraad, Lieutenant Stern, Mevrouw van IVallenveld, en Karei, (de drie laatflen treeden ftil in de zaal*) van posert. Six et cinq. oeneraal. Nader, nader! (tot van Pofert en IVallenveld.) Hoe meer fpeeIers, hoe beter voor' de Bank. (tot de koomenden.) Hier! hier! Heer van wallek veld, ziet op, en roept onwillekeurig: Maria ! GENERAAL. Plaats genomen, Vrouw Barones'. adjudant, (pet haar een ftoel naast den Generaal, maar. niet aan de tafel) geheimraad, (vóór Mevrouw van IVallenveld haare plaats genomen heeft P) s Ik begryp u nieti generaal. Maar ik, en Cavaliers parole , Heer Geheimraad! vol- N n 5 ge-  g$0 >£ SfEELK gehouden, Heer Hofraad! (tot van Pofert.) Voortgevaarer., Myn Heer1 tot IVallenveld.) 't Gezelfchap wordt talrykeri opgepast, Heer Croupir.' Heer van wallenveld. Ik bezweere uwe Exellentie! generaal. Wat gaat de bank haare gasten aan? wat gaat de Banquier de waereld aan? De bank is zyne ziel, eere en zaligheid. Verder dus! niet waar? Heer van Pofert! van POiERT. Voorzeker , wanneer men — generaal. Daar, myne genadige Vrouw! zet u by ir.y. Het geldt uw laatfte geluk! Heer Majoor, neem gy myne kaarten, — en gy, kleene! beproef uw geluk- kom by my. Mevrouw ViK wulekvud,^ haaren Zoon den Generaai, en bedekt zich 'f gezicht,') generaal. Hebt gy geld ? kleene! karel, Papa heeft my iets gegeeven. generaal. Nu, wy m'Ien zien, wat uw Papa voor u doen kan. Geef' sny al uw geld, (hy neemt eene kaart) zet uw geld daar, —■ daar op deze kaart, (hy btfluurt de hand van het kind, en zet de daalder, die het in de hand heeft, op de kaart.) Deze kaart behoort uwen Papa! karel. Wilt gy myn ge'd weder hebben? Papa! Heer van wallenveld. Heer Generaal! generaal. 'Er zyn meer daalders , die u toebehoord hebben, goede jongen! (driftig tot van Pofert.) Voort, Myn Heer! van posert. Huit et dame, (hy telt den Geheimraad uit, die niet weêr zet.) Trois et fepi. generaal. Verlooren, arme knaap 1 ka-  tpcheelspel. karel.., Neemt ge my myn geld weder weg? Papa! Heer van wallenveld, (met den to»n'. des diepften weedom,)' God! God! generaal. .... Gy hebt niets meer, arme fpeeler ! doe gelyk uw Papa; heeft hy geen geld meer, dan zet. hy zichzelven , Vrouw en. Kind, eer en leven! (hy heft het kind op de tafel.') De Vader is reeds verlooren , ik zet den /.ooi,. Afgenomen. . Wie fpeeit? 'er is eene ziel te winnen! Heer van wallenveld, (fpringt op, rukt het kind van de tafel, drukt het met vuur arm zyn hart.) Karei! barmhartigheid, Heer Generaal! Dit gaat bpven menschJyk vermogen. Ik houde het niet langer uit, van posert, (ftaat op.) generaal, (treedt van de tafel. Geheimraad en Fernat* volgen hem.) Vrouw! Moeder! Vader! zyn hart is verbryzeld; treedt toe, nadert derj ongelnkkigen, laat ons zien wat hy doen wil, prn'u allen weder te gewinnen, en zichzelven tevens . Heer van wallenveld, (zet het kind neder.) Waar zal ik heen? wie verbergt my voor my zeiven, voor myn gevoel? Mevrouw van wallenveld, (nadert hem.). Dit gevoel is de deugd, die nooit geheel van u geweeken was. In dezen angst, in deze traanen, doet zy haar vermogen gevoelen. Deze vernietiging van uw geheel aanwezen is uwe voorfpraak by my, by de waereld, en by u zeiven. Hierop heb ik myne hoop op uwe bekeering gebouwd; dit gevoel Zal uw Zoon een Vader weder geeveu. Heer van wallenveld. Ik ben ten vloek voor u en hem geworden! wat kan ik u geeven? fchande en gebrek! laat my voort! laat my van hier! treed te rug, dierbaare Vrouw! treed te rug van den man, die uw geluk verpest! flechts ééne voldoening kan ik geeven, —- myn dood ! laat my van hier om Gods wil ! laat my voort! lieutenant stern, (vat hem by de hand.) Leef in daaden, dan geeft gy voldoening. Mevrouw van wallenveld. Ik neem u aan, gelyk gy heden zyt, en bouw de ftreelendfte hoop cp dit biflisfend oogenblik. Heer  55* BE speeler Hier van WALLENVELD. Marai Vader! Kind! kunt gy op my nog hoopen? kant *>v my vergeeven? Neen) neen! ty generaal, (met nadruk.") .'s genoeg! Mevrouw van Waiienveid! hoop en vergee. Mevrouw van wallenveld, (JJuit hem in haare armen.-) Hoop en vergeeving, in de armen van uwe Vrouw, die u nooit verlaaten heeft. 5 s e n e e a a l. Heer van Pofert! dit verbond is geflooten ; het ver¬ bond met u verbreek ik, in den naam van eer en deugd. van rOSEEX. Uwe Exellentie! generaal. De Duitfche Heeren waren , van oudsher, verbonden te-en Roovers te ftryden ; dus ftryd tegen u, Roover! Heer Adlu . "V r~7 hier zvtl de P»piereo tegen hem. Gelyk ik bevolen heb, ftreng en kort! van posert. Uwe —— generaal. Voort! (Adjudant met van Pofert af.) geheimraad. Ik moet zeggen —.- lieutenant stern. Uwe Exellentie, by den Hemel! gy handelt braaf. generaal, (Wallenveld aanjlaarende.) Hy is verpletterd, — dat heeft het vermogen der Natuur bewerkt; ziet hem aan! het i? waar, by is arm, door dwaasheid en ongeluk; maar wat nu? hy moet leeven i wie helüt hem, dat hy leeven kan? niemand antwoordt? jong mensch' ï*w grootfte ichuldenaar is infolvent geworden, ik beklaag u. Heer van wallenveld. My is niemand fchuldig, 'generaal. Uw Oom is uw fchuldenaar; door rykdom heeft hy u verwaarloosd, daarom mag hy u niet in ellende laaten fmachten. GE'  tooneelspel» GEHEIMRAAD. Verwaarloosd? ik heb hem alle maitres gegeeven, .. zyn educatie —— generaal. Hadt gy hem, in plaats van eene ridderlyke, eene menschly. ke opvoeding gegeeven; dan hadt hy heden, noch u noch my noodig, (tot den Hofraad.) En gy, waarom hebt gy crediteurs en policie tegen hem in 't harnas gejaagd? dat moet vóór de verlooving met myne Nicht opgehelderd zyn, andeis zal 'es niets van worden. hofraad* Ik zoude —— EËN-EJN-TWINTIGSTE TOONEEL. De voorigen, Adjudant. adjudant. Hy bekent: dat hy niet Heer van Polèrt, maar esn Galanterie-kramer uit UIm is, en Motel heet. oeneraal. Hy moet den Predikants Zoon zyn geld reflirueeren (*), dan vertrekke hy met zyne Kraam; in twee uuren moet hy de Poort uit zyn, of ik laat hem op den toren zetten. adjudant, (vertrekt met eene buiging.) geheimraad, (gaat.) Goeden nacht, uw Exellentie! hofraad, (Vilgt.) Onderdaanige dienaar. ■ oeneraal. Een eerlyk Rector heeft hem gered, (tot Wallenveld.') En gy hebt zyn' Zoon gered (t). 'Er is dus nog goede grond in u, en ik wil in Gods naam daarop bouwen, met zorg en geld, wyl toch niemand wil. Heer van wallenveld. Mensch! —• held ! — Vader! — myn Engel! (hy ftort aan zy- (*) Deze Predikants Zoon, die voor zyn Vader eene ryke erfenis ontvangen heeft, is by van Pojert tot fpeelen gelokt j en van al dat geld beroofd. vfj Deze hadt ook by van Pofert onvoorzichtig gefpeeld , en Wallen* ittUt. nog geen Croupir zynde, hadt hem by tyds duen vertrekken.  554 t* speeler , tooneelspel. srjne voeten.) Karei! hier! trekt het kind tot zich.) omvat met uwe kleene handen de knieën dezes braaven Mans. Generaal, («tó afwendende, om onbemerkt ein traan ft verbergen,^ Zoo niet! (hy heft hem op.) oprecht, oprecht, jong Mensch! ik heb, dertig mylen van hier, een klein landgoed, tusfchen rotze» en rivieren ; het levert een vnaatig beftaan op , wanneer het vlytig bebouwd woidt! dit fchenk ik uw Zoon, leer daar arbeiden , word daar een braaf man 1 doet gy het niet en moet Vader, Vrouw en Kind. verder traanen om u ftörten ,'dan wordt gy gi fchei^en, en gy wordt voor al uw ieven op de vesting gebragt. Op myn woord van eer! Heer vanwallenvklb ? ,, r ? , , , l {kmjcaen zyne hand.) Mevrouw van walle-vkldj j j Myn weldoener! myn redder! generaal. Ga by uw' Vader , en dank hem. Voor alles wat ik heden aan u doe, heeft hy, vóór veertig jaaren, de volle waarde op voorgefchoten. Heer van wallenveld (fnelten den Lieutenant in de Mevrouw van wallenveld^ armen.) Vader! lieutenant, (door zyne aandoening overweldigd.) Man! Kinderen! ó God!! generaal. Zyt gy te vreden , kameraad! ■ Nu dan ! (hy drukt den Lieutenant met geestdrift aan zyn hart, en roept met luider jlemme:) Revenge — — Praeg! Het gordyn valt. Selicour, Treurfpel. Boor J. K. Te Amfleldam, by P. J. Uylen. broek, 1790. In 8vo. 42 bl. it kort Treurfpel is (volgends het Voorbericht des Schry. J vers) deszelfs oorfprong verfchuldigd aan een verhaal , voorkomende in het eerfte Deel van zekeren Roman , ten tytel voerende: Avantures & Foyages d'un Militaire Francais, ou les Amans infortunés, en heeft hoofd/.aaklyk den volgenden inhoud : Selicour hadt in Mardille liefde opgevat voor een Meisje, met naame Cecilia ; doch haar Vader Merinval hadt door het oor te leenen aan de baatzuchtige opltookerycn van zynen oudfteu Zoon, zich tegen dit huwlyk verzet, en dit deedt de Gelieven het befluit neemen om na Maltha te ontvluchten, en al-  SELICOUR, TREURSPEL. ïlctaaf in den echt te treeden; doch op hunne reize worden zy door de Algerynfche zeeroovers genomen, in dat land toe flaaven gemaakt, en alzoo van eikanderen afgerukt: Selicour was zynen Meester ontvlucht, en hadt acht maanden eenzaam daarömrtreeks in eene wildernis geleefd, toen hy daar eene jonge bevallige Wilde (wier ouderen en bloedverwanten haar doorde Kannibalen ontrukt waren) aantrof, met welke hy allengs gemeenzaamer werdt, en het gelukte hem, dezelve van tyd tot tyd te befchaaven, waardoor eene wederzydfche liefde in beider harten ontftooken werdt , zoodat Selicour reeds d_n dag zyner echtlyke vereeniging met Marano (dus heette de fchoone Wilde) bepaald hadt; dan een akelige droom, Waarin hy zyne Cecilia in boeiëns geklonken en wreed behandeld zag, bracht hem van dit voorneemen af, en kluisterde hem weder aan dat Meisje; nu poogt hy de verliefde Marano van het denkbeeld haarer vereeniging met hem af te brengen , altans hetzelve zoo lange te verwyderen, tot dat hy beproefd hadt, of 'er nog mooglykheid voor hem was, om met Cecilia herëenigd te worden; dit grieft en vertoornt de gevoelige Marano dermaate, dac zy, in eene vlaag van woede, en naa de fcherpfte verwytingen aan Selicour, zich in zyn byzyn doorfteekt, en hem dus tot de jaminervolfte eenzaamheid te rug brengt. Inmiddels is Merinval met zynen jongden Zoon Eduard, door fchipbreuk, op de kusten geland, waar Selicour zich bevondt; terwyl deze laatfte ook zyne Cecilia, die, even als hy, haare flaverny ontkomen was, op het oogenblik dat zy zich in deze wildernis door eënen Algeryn achterhaald ziet , op 't onverwachtst wederziet , en haar met geweld uit de handen van dezen Afrikaan redt ; waardoor eene herëeniging tusfchen Selicour en Cecilia plaats heeft, welke naderhand door haaren ouden Vader, dien zy met Eduard in de wildernis ontmoeten, bevestigd wordt; terwyl Merinval, wiens krachten door alle de doorgeftaane rampen te zeer afgenomen zyn , naa de beide Gelieven zynen vaderlyken zegen gegeeven te hebben , den geest geeft. Zoodat de herëeude Selicour en Cecilia, benevens Eduard, flechts naar gelegenheid wachten, om na Europa weder te keeren. Schoon de famenloop van omftandigheden, die het onderwerp van dit beknopt Treurfpel uitmaaken, verbaazend en vry zonderling is. heeft de Schryver echter zulk eene aartige fchikking in de byzondere tooneelen gemaakt, dat de opéénftapeling van dit zonderlinge zich by de leezing nauwlyks voelen laat: ook is de ftyl zwellend, en (fchoon hier en daar wat overdreven) zeer goed gewyzigd naar de gewigtige voorvallen, in dit Stuk voorkomende; byzonder is de taal, die Marano voert, zeer gefchikt, om haar verfynd gevoel, en de niettemin nog overgebleevene trekken van natuurlyke woestheid, aan den dag te leggen: om we'k alles wy den ons onbekenden Schryver bevoegd rekenen , om in den Tooneslarbeid met goed gevolg voort te gaan. Saul  55^ SAl'L DE TWElffag; Sdul de Tweede , bygenaamd de Dikke, Koning van Kanonnen' land. Uit het Hoogduitsch Met Planten. Te Berlyn, te Wezel, te Cleve, en verder alöm by de meeste boekverkopers in de Bataaffche Republiek, 1799 In gr. Svo. 303 bl. Schoon alle de Perfoonen in dit Boek onder verbloemde naamen voorkomen, zal echter elk Leezer, die niet geheel met de levensbyzonderheden der nabuimge Vorlten onbekend is, met ons fpoedig bemerken j dat hier het leven van den jongstoverleeden Koning van Pruisfen , fredriic willem II , Voi.rgedraaj.cn wordt. Men ziet in deze Gefchiedenis met deernis den ongelukkigen toeftand v*n een Land,; welks Beftierder op niets anders bedacht is, dan om zyn zinlyk genoegen, het ko;te wat het wil, te voldoen. Door evengemelden Koning immers werden de tederfte belangen van hes algemeen toevertrouwd aan wezens, die, alieen uit eigenbaat t en zucht tot zelfverheffing , hem laaghartig vleiden, en zyne losbandigheden op de best mooglyke wyze trachtten te bevorderen : vooral ziet men in de lotgevallen der Gravin van Dun■kelheim, (met welke geene andere bedoeld wordt dan de beruchte Gravin van Liehtenau,) hoe veel de listen eener heerschzuchtige Vrouw op het hart van eenen wellustigerï Jongeling vermogen; hoe fpoedig hy, door haare verachtly ke ftreeken, de beste vaderlyke raadgeevingen, zyne eigene onicbuld, ja alle de betrekkingen, waarin hy ftaat, verwaarloo» zen. en in den ellendigften ilaaf der wellus: ontaarten kan. Ouders welken de bewaaring der onfchuld van hunne Zoonen ter harte gaat, zullen intusfehen verftandig handelen , een Boek als dit, hun niet in handen te geeven; want veelligt zoude , door het leezen van 't zelve , in den meestal tot zinlykheid geneigden Jongeling de lust kunnen opryzen, oin Copyën te waageh van de origincele liefdegevallen , die hier in eenen verleidenden ftyl afgemaald zyn, en welker genot alle zedenlyke grondbeginfelen uit het hart des ongelukkigen Konings van tyd tot tyd hebben uitgeroeid. 't Lust ons niet, ornflagtiger te gewaagen van een Boek , door welks vervaardiging en vertaaling wy met weerzin d<3 lyse der givaarlyke Scliriften vergroot zien.  AL GE M BE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Nagelaten Leerredenen van G. j. zolxikofer, Predikant der Evangelisch-Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Neder duitsch vertaald. Tiende Stuk. Te Amfterdam, by de Erven P. Meijer en G. Warnars, 1799. In gr. Svo. 531 bh Belangrykheid van onderwerpen, bevalligheid ën duidelykheid van ftyl en voordragt, en 't geen verder wordt vereischt om het nutte met het aangenaarne zamen te paaren, kenmerken wederom deeze Leerredenen vafi wylen den voortreffelyken zolukofer. Tien van het twaalftal Leerredenen,welke dit Stuk bevat, handelen allen over gezellige pligten jegens den Naasten, met riaame die van Weldaaüigbeid_ en Liefde. De moeite des uitfchryvens van de titels dier Leerredenen willen wy ons wel getroosten , om onze Leezers van de belangrykheid der behandelde onderwerpen te overtuigen; zy luiden aldus: De naauwe gemeenfchap en verbindtenis der menfchen de grondflag der Menschlievendheid. Opwekkingen tot algemeene Menschlievendheid. De hartelyke deelneeming in het lot onzer Medemenfchen. Hoe veel meer *ér, tot de Menschlievendheid vereischt wordt dan geeven en milddaa» dighcidi. Op hoe veelerlei wyze men anderen kan dienen en weldoen. De liefde tot de vyanden. Opwekkingen tot liefde tot de vyanden, nevens eene wederlegging der voornaamfte tegenwerpingen. De liefde is de vervulling der Wet. Over de maate der Weldaadigheid', en eenige gronden tot onbekrompene milddxadigheid. Toctfing van eenige voorwendfels voor ,t verzuimen en nalaaten van de Weldaadigheid. God is Liefde. Wat vólgt ,er uit, dat God Liefde is. Een reeks van aanmerkingen ontmoeten wy hier, elk op haare voegzaame plaats, deels een ernftigen aandrang bevattende tot de daadlyke uitoefFening der voorgeftelde pligten, deels eenige misvattingen of vooröordeelen te keer gaande, welke ginds en elders nog gei/ETT, 1799. no. 13, O 0 voedl  55^ o. j. zollikoftbr. voed worden. Zo huisvest, by zommigen, nog de waan, als of het genoeg ware, om den naam van menschlievend te verdienen, indien men aari behoeftigen veele aalmoezen uitdeele , onaangezien de inrigting des gedraag in den doorgaanden leevenswandel. Te regt merkt zoi.li» kofer aan: „ Konde men menig eenen, die den naam van* eenen menfchenvriend in eenen uitneemenden zin draagt, om dat hy by veele gelegenheden weldaadig en mild is „ konde men hem in zyn huisfeiyk leeven, by zyne pewoo. ne bezigheden, vergezellen , en daar een ongemerkte getuige van zyn gedrag jegens de zynen, jegens zyne kinderen, zyn huisgezin, zyne ondergefchikten, zyne medearbeiders, zyn dagelyksch gezelfchap zyn; hoe weinige fpooren van waare menfchenliefde , van wezenlyk zachte, menschlievende gevoelens en neigingen zou men daar niet ontmoeten ? Hoe fpoedig zouden alle die in 't oog loopende bedry ven der milddaadigheid, als vruchten van het geval of der ydele eerzucht, hunne waarde in onze oogen verliezen ? Neen, (voegt 'er zollikofer met regt nevens) de waare, Christelyke menschlievendheid is zichzelve altoos gelyk. Zy is aan geene plaats, aan geenen tyd bepaald, aan geene omftandigheden en perfoonen by wyze van uitfluitirg verbonden. Zy werkt en vertoont zich zo wel in het huisfelyke, als in het gezellige en openbaare leven; zo wel daar, waar niemand het ziet en gewaar wordt, als daar, waar aller oogen op ons gevestigd zyn; zo wel dan, wanneer het ons zwaar valt, als dan, wanneer 't ons geene moeite kost; zo wel als wy 'er ondank en verdriet door inzamelen, als wanneer men 'er voor beloond wordt ! Want dit alleen bewyst, dat wy waarlyk van de menschlievendheid bezield zyn, dat zy in ons beerscht, en eene altoos werkzaame dryfveer van ons gedrag is." Even doeltreffende, als de nu aangevoerde , zyn ook de volgende aanmerkingen, welke wy daarom des overfchryvens wel waardig keuren. Da menschlievendheid, indien zy den naam eener deugd zal verdienen, vordert niet zelden opofferingen, zelfver kocht* ■ning, moeijelyke infpanning van ons; waar uit blykt, hoe veel meer daar toe, tot de menschlievendheid, vereischt wordt dan aalmoezen eö milddaadigheid. Ter on&. wikkelinge van deeze ftellinge dienen de volgende aanmerkingen. „ Niets (zegt zollikofer) is gemakkelyker dan weg te fchenken , 't geen men zelf niet noodig heeft, of 't geen men althans ontbeeren kan, zonder 'er ia  nagelaten leerredenen. 559 in eenig opzigt merkelyk by te lyden. Meermaalen is het veel gemaKKeiyKer op cue wyze te geeven, cran niet te geeven , om dat men in het eerfte geval of flechts zyne natuurelyke geneigdheid te volgen heeft , of zich daar door eensllags van het gezigt van onaangenaame voorwerpen en van den fmertelyken indruk, dien klagten en gejammer op ons maaken, bevrydt, terwyl men dikwyls in het laatfte geval, als men den anderen zyn verzoek weigert, zichzelven meerder geweld aandoen, langer met zichzelven worstelen, en fomwylen meerder waare fterkte van geest, meerder heerfchappy over zichzelven en sde uiterlyke dingen aan den dag leggen moet. Maar (zoo vervolgt zollikofer} juist hier vertoont zich het onderfcheidende karakter en de zo gegronde als edele denkwyze van den mensch, van den Christen, dien de waare menschlievendheid bezielt. Hy let minder op 't geen ligt of zwaar, aangenaam of onaangenaam is , dan veel meer op 't geen billyk en goed , en in eik geval het beste is. Hy geeft dm, vvanneef geeven het dienftigfte en betamelykfte is, wat hy alsdan doen kan. Maar hy houdt ook, hoe zwaar dit zyn hart valle , zyne gaaven alsdan terug, wanneer zy den verzoekenden nadeelig zyn zouden, of wanneer hy op eene andere wyze beter en duurzaamer geholpen kan worden. Hy meet en bepaalt de dienften, die hy zynen broederen bewyst, en de weldaaden, die hy hun doet, niet zo zeer naar de moeite af, die zy hem veroorzaaken, als wel naar het nut, 't welk zy hun verfchaffen kunnen. De waare menfchenvriend geeft derhalven niet alleen anderen gaarne, als hy hun iets geeven kan, maar hy fpant zyne krachten ook gaarne voor anderen in, arbeidt gaarne voor anderen, deelt hun zyne inzigten en talenten gaarne mede , offert voor hun gaarne veelerleie geneugten, gerieflykheden en voordeelen op, bewyst hun gaarne perioonelyke dienften, en merkt niets als verlooren aan , wat zynen broederen nuttig is. En dewyl hy dus in alle opzigten voor anderen zorgt en leeft, en van alle zyne bekwaamheden en vermogens en goederen altoos het beste, het algemeene welzyn bevorderende gebruik tracht te maaken, hoe veel rechtmaatiger is dan niet zyne aanfpraak op menschlievendheid, dan indien by zich enkel of hoofdzaakelyk daartoe bepaalde, om zyn vermogen niet nog zu'ke milde handen onder de armen en behoeftigen uit te deelen! Neen , al ware 't dat ik alle myne goederen tot O 0 2 en-  £09 g. J. zollikofer. onderhoud der armen uitdeelde, en hadde deeze liefde nietf ■zo zou het my geene nuttigheid geeven." Welgeplaatst en nuttig is deeze beftryding van een heerfchend vooroordeel. Niet minder heilzaam en doeltreffende zyn de bedenkingen , met welke de Eerw. zollikofer , in de Tiende Leerrede , eenige voorwendzels ter toetze brengt, waarmede men veelal zyne flofheid en •nalaatigheid in goed, te doen verontfchuldigt. Onder die voorwendzels noemt zollikofer de taal en het overleg van hun , die in 't midden brengen : „ Hoe menigmaal reeds zyn m§ de beste, edelfle oogmerken, die ik by het goeddoen had, mislukt! Hoe zelden heb ik.het genoegen gefmaakt , van myne weldaaden wel hefteed te zien ! Hoe menig arme, hoe menig ellendige heeft de hulp» die ik hem bewees, tot leegloopen, of zelfs wel tot zwelging -misbruikt ! Hoe dikwerf hebben ftichtingen, hebben ondertteuningen, die niet geworden zyn en niet bevorderd hebben, X geen ik 'er met recht van mogt verwachten , my zulks geleerd! Hoe menigmaal heb ik den fchuldigen voor onfchuldig gehouden! Hoe menigmaal my leugens in plaats van waarheid laaten opdringen ! Hoe veel grooter is niet het aantal der onwaardige , dan dat der waardige iioodlydenden ! —— En ik, (dus antwoordt bier op de menschlievende zollikofer) myne waarde Medechristenen ! zou u eveneens kunnen toeroepen: hoe veel meer valschheid dan waarheid, hoe veel meer dat hefchaamende dan roemryk voor u is, fteekt 'er niet in deeze klagten ! Hoe weinig zyn zy met de innerlyke , hartelyke menschlievendheid, met den werkzaamen yver tot het weldoen beftaanbaar, die den Christen behooren te bezielen! Voorzigtig kunt gy, behoort gy te zyn, — maar die angstvallige bedachtzaamheid, dat altoosduurend twyfelen, of uwe gaaven wel of kwaalyk befteed zyn , die büitenfpoorige vrees van te veel te doen, en die daaruit fpruitende befluiteloosheid en werkeloosheid, bewyzen gewisfelyk meer een koud, ongevoelig, dan een liefderyk hart, dikwyls eenen verborgenen wensch, om van den pligt der weldaadigheid ontflaagen te zyn. — Willen wy niemand byftaan, niemand goed doen , myne geliefde Vrienden ! zonder van het goede gebruik, dat men van onzen by ftand en van onze weldaaden maaken zou, vooraf verzekerd te zyn, ü dan zouden wy aan anderen wei* nig byftand bewyzen, hun weinig goeds doen, want * dec«  NAGELATEN LEERREDENEN. S»* deeze z-kerheid kunnen wy flechts zelden verkrygen. Maar zo zou ook de landman weinig hebben te ziaijen en te planten, indien hy vooraf verzekerd zyn wilde, dat 't geen hy zaait en plant, wel flaagen en de beste vruchten draagen zou! Zo zouden wy zeiven weinig durven onderneemen , weinig beginnen , verzekerd zyn wilden, dat wy niets beters hadden kunnen onderneemen, dat onze onderneemingen ons ge ukken eri dat wy, 't geen wy begonnen hebben, onfeilbaar voltooijen zouden! En/veronderftelt, wy wistent al eens zeker, dat de ellendeling, dien wy goeddoen, zulks noch aan ons, noch aan*de maatfchappy in 't algemeen verdiend hebbe, is hv dan daarom minder ellendig, minder hulbbehoeftig ? 'Is hyniet dubbel ellendig, indien Zal hy, behoudens de hulp, die wy hem bewyzen, voor zyne dwaasheden niet nog altoos genoeg te boeten hebben? Kan hy met nog ellendiger, nog fnooJer, voor de maatfchappy nog fchadelyker worden, indien wy hem alle hulp ontzeggen ? Kan hy niet van een enkel nutteloos mensch in een misdaadiger, in een gevaarlyken booswjgt ontaarten * —— En veronderftelt, hy ware eens allen byftand onwaardig, kan dan niet zyne echtgenoote, kunnen niet zyne kinderen denzelven waardig zyn ? Kunnen niet andere en beter menfchen, met welken hy te doen heeft, deelgenooten worden der weldaaden, welke wy aan hem bewyzen , en daarvan een beter gebruik maaken? Kan hy zelf door den tyd niet beter worden ? Eveneens is het ook gelegen met openbaare inrichtingen , die wy onderfchraagen, en welker celukkige vordering wy niet bemerken. Kunnen wy dan alle gevolgen, die dezelve reeds nu in 't verborgene hebben, en die zy in 't toekomende nog zullen' hebben, overzien? Kunnen dezelve, gefteld zelfs , deeze gevolgen beftonden niet, geen aanleiding geeven tot andere en nuttiger inrichtingen, die zonder dezelve nooit zouden zyn tot ftand gekomen? Kan niet eene goede ïnftelling langen tyd gering , zwak, onvolkomen, gebreklyk blvven, en toch in 't eind worden,'t geen zy m t_eerst zvn moest, maar niet kon worden? Verdienen gewigtige proeven, offchoon zy zelfs flechts proeven blyven mogten, dan geene onderfteuning? Brengen wy daardoor niet het onze toe tot toekomende gelukkiger proeven i En daarenboven, myne waarde Vrienden! past het ons wel, zo luide over onwaardige menfchen en misbruikte weldaaden O o 3 te  5Ö2 G. J. ZOLLIKOFER, NAGELATEN LEERREfflENEN.' te klaagen, en in dit ftuk zo naauwgezet te zyn, ons, die dag aan dag, uur op uur zo veele weldaaden van God ontvangen, welken wy niet waardig zyn;ons,die'sHemels kostbaarfte weldaaden zo dikwyls misbruiken, en zo zelden het beste gebruik daarvan maaken, en nogtans geduurig nieuwe, nog grooter weldaaden van hem verlangen en ook daadelyk verwerven ? ö Laaten wy toch jegens onze broeders zodanig gezind zyn , als God jegens ons gezind is! Laaten wy barmhartig zyn, gelyk onze Hemelfche Vader barmhartig is ! Laaten wy, volgens zyn vöorbeeld, onze toegenegenheid en weldaadigheid uitftrekken tot kwaaden en goeden, tot rechtvaardigen en onrechtvaardigen, en, gelyk hy , nimmer moede worden van wel te doen!" Over de waerde der Kleinigheden in de Zedenkunde, door Dr. frans volkmar RJtiNHAR», Keurvorstlyk Saxisch Opperhofprediker. Uit het Latyn en Hoogduitsch vertaald , door * * *. Met eene aenpryzende Voorrede van Ewaldus Kist, Predikant le Dordrecht. Te Amjleldam, by M. de Bruyn, 1799. In gr. 8vo. 238 bl., behalven de Voorrede, enz. van XXXll bl. Eene uitmuntende bydraage tot de regte behandeling der Christelyke Zedenleer, en allergefchiktfte handleiding voor nadenkende menfchen , die 'er zich , met ernst en infpanning , op toeleggen, om een rein hart te bewaaren , en altyd naar het voorfchrift van plicht te bandelen. Het is een Gefchrift, dat, gelyk de Eerw. kist, in de aanpryzende Voorrede, wel te regt zegt, niet maar vluchtig en ter loops, maar met de grootfte aandacht geleezen en herleezen , dat, om 'er regte nuttigheid van te hebben, moet beftudeerd worden. De be« roemde reinhard heeft dit Werk in 't Latyn gefchreeven. De Confiitoriaal-Asfesfor j. e. f. eck heeft 'er eene Hoogduitfche Vertaaling van bezorgd , en hetzelve met zyne byvoegzelen en aanmerkingen vermeerderd. De Nederduitfche Vertaaler heeft zoo wel het oorfpronkely. ke Wei k , als de Vertaaling , tot zyne overzetting gebruikt, en ook die paragraphen, welken de Hoogduitfche Vertaler overgcllagen had, daarby gevoegd, gelyk ook eenige gezegden der Ouden, die de Heer eck voor zyne Leezers overtollig rekende. De  F. V. P.EINHARD, WAERDE VAN KLEINIGHEDEN» 563 De Schryver handelt, in eene voorafgaande Inleiding, over de hinderpaalen der deugd, by de voortrefteiykheid van onzen Godsdienst. Hy vindt die, in gebrek aan behoorlyk onderricht, hoe, en door welke middelen, de voorlchriften van den Godsdienst opgevolgd kunnen- worden, en beween, dat tot zoodanig onderricht betere kundighe-, den gevorderd worden, dan die men veelal ziet plaats hebben ; kundigheden, die ons ook bekend maaken met de waarde van kleinigheden, als door welken de zedelykheid van ons gedrag even zeer benadeeld als bevorderd wordt. , Daarop volgt, in de eerfte Afdeeling, eene duidelyke ontwikkeling van het denkbeeld van kleinigheden, die voor de Zedekunde belangryk zyn. De Eerw. Schryver doet ons letten op den famenhang der natuurlyke en zedelyke waereld , met betrekking tot de Leer der Goddelyke Voorzienigheid; waar uit volgt, dat ook de geringfte uitwendige voorwerpen op de menfchelyke ziel werken, en elke verandering, die in de ziel ontftaat, weder andere veranderingen naar zich trekt; op de verfcheidene foorten van kleinigheden, die hier'in aanmerking komen, in en buiten ons ; op den invloed van alle zoodanige kleinigheden op de zedelykheid des leevens , zoo wel by eene vaste gefteldheid der ziel, als by veranderlyke gefteldhedeh; en op meer andere byzonderheden, waardoor dit ftuk in't helderst daglicht gefteld wordt. In de tweede Afdeeling worden veele getuigenisfen van gewyde en ongewyde Schryvers bygebragt, aangaande het gewicht der kleinigheden voor de Zedekunde. -—- De derde, die de gewigtigfte en uitvoerigfte is , bevat de toepasfing det voorgedraagene Leer op het dadelyk menfchenleeven. Hier wordt de noodzaakelykheid , om op kleinigheden te letten, aangetoond, 1) ter bevordering van zelfskennis en menfchenkunde, o) ter verhoeding, dat het menschlyk hart niet verergere , 3) ter bevordering van verbetering des leevens en'aanwas in het goede , 4) ter bevestiging in de deugd, 5) tot bevrediging en rust der ziele. Alles is doormengd met waarneemingen, en opmerkingen uit de Gefchiedenis en het gemeene leeven, die het leezen veraangenaamen, en het nuttig gebruik van dit belangryk Boek grootelyks kunnen bevorderen. Oo 4 De  §0*4 »E CHRISTELYKE SPECTATOR, De .Christelyke SpeBator. In twaalf Ver't oogen. IiVsGra-, venhage, by J. Thierry en C. Menfing, 1799. In gr, 8vo. 397 bl. fa iyj s ' T^oor 't mededeelen van losfe gedachten, aanleiding te ±S geeven, ora verder geregeld na te denken , hoe waar het. is , dat men, door zich aan de befchouwing van Weezenlyke en beftendige dingen over te geeven, zvne gedachten zoo kan aftrekken van 't verdrietige en bedroe vende , t welk ons omringt, dat men wyzer en beter •?°Ü .-7T~ wa?lheid en d^gd uit te breiden, — eerbied, heide, gehoorzaamheid en vertrouwen, met opzigt tot God en Jefus Christus , in de harten van treurige", neergebogene, en, door de verwarringen des tyds, verbysterde harten, te verwekken, te verleevendigen of te bevestigen , is het hoofddoel van deze bladen. De ongenoemde Schryver, wien men echter, uit de hem byzonder eigene fchryfwyze, gemakkelyk kan onderkennen, levert, tot aat einde, onder den aangenomen titel van Christelyke Spectator, een mengeling van wysgeerige, gelchiedkundige,en zedelyke aanmerkingen, die ruime ftoffe tot nadenken geeven. Alles is voomaamelyk ingericht, pm zulken, die, door de groote omkeering van zaaken m ons Gemeenebest, veel geleden hebben, en deswegens gevaar loopen, om wrevel aan te kweeken, en wraaklust te koesteren, ten einde daaraan by de eerfte gelegenheid bot te vieren , van goeden raad te dienen. Wel verre van die misnoegdheid op te wekken, en 't vuur van verbittering aan te blaazen, doet hy veeleer allerernftigfte poogingen, om beweegingen van medelyden, lydzaamheid en verdraagzaamheid, gewilligheid tot vergeeving, en onderwerping aan God, door wiens beftuur alles befchikt wordt, met blyde vooruitzichten op het toekomende, als een balzem, in zulke gewonde harten uit te ftorten. De Leer en het voorbeeld van Jefus Christus , het hoofddoel van onze beftemnnng, om opgevoed te worden voor de eeuwigheid, en de groote verwachtingen, waarop het Christendom doet hoopen, zynde voornaamfte punten, waarvan de Christelyke Speétator uitgaat, en waarop hy telkens te rug komt. Men moge hier en daar van W verfchillen, in de naauw bepaalde uitlegging van Bybelfche ïee-  BE CHRISTELYKE SPECTATOR, §6$ ïeeringen, en de byzondere toepasfing van algemeene ontwyfelbaare grondbeginfelen, over 't geheel zal elk gods.*, dienstminnend hart den edeldenkenden man toejuichen, die de gedachten zyner lotgenooten, van 't geen hun verdriet en beroert, tracht af te trekken, en over te brengen tot de befchouwing van beftendige en weezenlykq dingen , die vaste gronden van rust en troost bevatten, Somtyds valt de Christelyke Spectator wel wat in het; langwyligé. Eenige voorftellingen hebben ook de volkomenfte herderheid niet; andere vallen wel eens in 't overdreevene. Maar deze kleine gebreken beneemen niets van de waarde van zoo veele fchoone gedachten, wyze opmerkingen, en allergewigtigfte aanwyzingen , die men hier allerwege aantreft, en waardoor wy van harten wénïchen, dat het roemwaardig dael van den uitmuntenden Schryver, in een uitgebreiden kring van Leezers, overvloedig moge bereikt worden. Pen Schoonften aller Menfchen Kinderen , ten voorbeeld van navolgingen voor gefield; door w. braam. Te Amfteldam , by J. Weppdman , 1799.' In gr, 8vo, 37 bl, Jefus , die ons toeroept, volgt my , te befehouwen , en aan zynen geest te vertegenwoordigen, als het allerbeminnenswaardigst voorbeeld, wiens voetftappen men moet trachten te drukken, en, door de gemeenmaaking van dit Gefchrift, de opgenomenheid met, en het vertrouwen op, den eeuwiggezegenden Verlosfer , op de eene of andere wyze , tot vermeerdering van de blydfchap en vertroosting zyner liefhebbers, te bevorderen, 'is het lofwaardig d^oel van den Schryver van dit Stukjen. Hy bepaalt zich tót drie hoofdbefchouwingen. Eerst ziet hy, in het beftaan en gedrag van Jefus omtrent anderen , het allerfchoonfte voorbeeld van een nuttig lid der menfehelyke maatfchappy; dan vestigt hy de aandacht op de overfchoone deugden , die in Hem uitblonken , en die Hy uitoefende, onder alle lotgevallen, die Hem bejegenden; en, daar hy het een en ander famengenomen by Hem ziet voortvloeien uit de edelfte beginfelen van waare en verheevene Godvrucht , vindt hy eindelyk alle reden . om, even als de Bruid in het Hooglied, zyne verheffingen botvierende, O o 5 uit  $66 W. BRAAM, DE SCHOONSTE AtXER MENSCHEN. uit te roepen : Zyn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gantsch hegeer lyk! Deze en gene uitdrukkingen en kwalyk bygebragte by belphatzen, en het gebrekkige in taal en fpelling, ter zyde gefteld, bevat dit Stukjen veele goede gedachten, waarvan zy, die zoodanige hulpmiddelen behoeven, zich, tot de beoogde doeleinden, met vrucht kunnen bedienen. Gedenkfchrifien der Maatfchappy van Zendelingfchap, tot voordplanting van het Evangely in Heidenfche Landen, opgericht binnen London , in Herfstmaand des jaars 1796» e»z. llden Deels ode Stukje. Te Dordrecht, by A. Blusift en Znnn, 1799. In gr. Svo. 117 hl. TVt tweeden Deels tweede Stukjen bevat, O een Verhaal van de Inhuldiging der 29 eerfte Zendelingen, voor een verbaazend aantal van toehoorders, den *8Aug 1796 : by welke gelegenheid door H. Hunter eene plechtige Redevoering werd gehouden , over den last van Jefus Christus aan de zeventig Discipelen, die men ook hier kan leezen , beneffens eene der Aanfpraaken aan de Zendelingen, die 'er op gevolgd is, van Edw. Willtams. 2) Een Plan van orde, en noodige raadgeèvmgen voor de Zendelingfchap , door de Beftuurdëren der Maatfchappy ontworpen. 3) Een kort Bericht van den1 Kiptein mifon, wegens een Zendelingfchap der Engelfchen naar de Zuidzee Eilanden. Het bevat alleen een zeer kort verflag van de reis der eerfte zending naar de rillanden der Zuidzee, van hunne aankomst, en eerfte niet zeer belangryke ontmoetingen op Otaheite, de Vriendelyke Eilanden, op Marquefas en de Pelew Eilanden.  BERICHTEN VAN ZENDINGEN. 56? Berichten van de Zendingen der Evangelifche Broeder* gemeente onder de Heidenen. No. 4. Inhoud: 1. Levensloop van Matheus Stach , eerfte Zendeling uit de Broedergemeente naar Groenland. 2. Befchouwing van den nieuwften ftaat der Zendelingfchappen van de Broeder -Unitett , federt het midden des Jaars 1795 tot 1797. 3. Beknopte Befchouwing van den toeftand der 'Zendelingfchappen van de Broeder - Untteit, federt den I July 1797 tot den op Juny 1798. Te Amfterdam, by J. Weppelman, 1799. In gr. Zvo.65 bl. ~\ifattheus Stacli, van wiens leevenslonp, in dit Stukjen, allereerst eenige byzonderheden , gedeeltelyk ontleend uit een eigen opftel, dat van hem gevonden is, worden medegedeeld , was gefprooten uit godvruchtige ouders, die in Moravie, ter oorzake van hunne aankleeving aan den Proteftantfchen Godsdienst, onder verdrukking leefden. In 1728 had hy zich eerst naar Hernhut begeeven, en daar, eenige jaaren laater, met nog twee andere Broeders, het plan beraamd, om bet Euangelie onder de Heidenen in Groenland te gaan prediken, 't welk ook door hun, onder allerzwaarfte beproevingen van hunne ftandvastigheid , volvoerd en niet zonder gewenschte vrucht geweest is : waarvan in 't tweede Stukjen reeds eenig bericht is gegeeven. Lofwaardige braafheid, era de welmeenendfte zucht, om de leer en den eerdienst van Jefus Christus onder de Heidenen te brengen, kenmerken alle de werkzaamheden van dezen volyverigen Zendeling, die, meer dan 50 jaaren lang, de Groenlandfche Zending heeft bevorderd. Hierop volgt een leezenswaardig Verfi.ig van den nieuwften ftaat der onderfcheidene Zendelingfchappen van de Broeder - Uniteit, federt het midden des Jaars 1795 tornden 30 Juny 1798, ontleend uit medegedeelde berichtïjiï, diei federt 1795, van tyd tot tyd, in de Vergadering der Sociëteit te Zeist voorgeleezen worden. Deze berichten gaan over den toeftand der Zendingen in Suriname, in Africa onder de Hottentotten, in Grrenland, Labrador, op de Deenfche Eilanden St. Thomas, St. Crux en St. Jan, op Antigoa, St. Kits, Barbados, Jamaica, en in Noord-Amerika. Het fchynt, hier en daar, niet  5^8 BERICHTEN VAN ZENDINGEN. te ontbreeken aan goede voortgangen van het onderno, men werk, waaruit wy van harten wenfchen, dat allerlei gewigtige gevolgen , zoo wel voor de weeten, fchappen, als tot verfpreiding van waar menfchelyk geluk , onder zoo veele dus verre weinig gekende, en allerfchandelykst verwaarloosde Volken ,' moogen voortvloeien. I. Brief der Engelfche Directeuren , aan hunne Broederen in Duitschland. II. Brief van J. T. van der Kemn ' ?f? F' in dSft Haa£- Bericht uit Oostenryk IV. Bericht uit Delft. Te Amfteldam, by \. VVecDclman. In gr. 8vo. 16 bl, f* Deze Brieven en Berichten betreffen voornaamelyk de _ bemoeijingen van het Zendeling-Genootfchap in GrootBnttannien. In den eerden Brief worden de Christelvke Gemeenten in Duitschland opgewekt , om 'er deel in te neemen. In den tweeden geeft onze Hollandfche Zendeling J. T. van der Kemp aan een Haaafchen vriend eenig verflag van de ondernoomen reis 19 Dec 1798 , gefchreeven van den zuidwest-hoek van Mai/o 1 een der Kaapverdifche Eilanden in Afrika, 22 Jan. 1709' waarin men 's Mans werkzaamen yver en warme geestdrift , die voor het Zendelingwerk nog al iets belooft allerwege ziet doorftraalen. Het Bericht uit Oostenryk maakt gewag van een aantal nieuwe Proteftantfche Gemeenten in dat Land, en wel byzonder in eene plaats genoemd Eferding , alwaar gewoonlyk eene vergadering van 2 a 3000 menfchen gezegd wordt ter kerke te komen , die veel Godsdienstliefde toonen, en waarvan p, a 300, onder de gemoedelyke beftiering des Leeraars, een byzonder Gezelfchap uitrnaaken. Het Bericht uit Delft gaat over de goede voortgangen en gewenschte uitwerkingen van 't aldaar aangevangen onder, wys van behoeftigen.  natuur kundige verhandelingen; 56*9 Natuurkundige Verhandelingen van de Bataaffche Maat- . Jchappy der Wetenfchappen te Haarlem. Ijle Heels ijle Stuk. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1799. In gr. Qvo. 205 bl. De wydberoerade Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem, die zo veel, tot bevordering van algemeene kunde en verlichting, in ons Vaderland , heeft toegebragt, heeft thans goedgevonden, eenige verandering in haare inftelling te maaken , en zich voor het toekomende voornaamelyk .tot het natuurkundig vak te bepaalen. Waarom ook haare oude Verhandelingen een einde neemen , en thans het Eerfte Deel van een nieuw Werk te voorfchyn komt, onder den zo even aangekondigden titel. In dit Stuk komen in 't geheel vyf Verhandelingen yoor, en daar onder drie van a. c. swaving, Rustend Predikant te Haarlem, over Microscopifche onderwerpen. Het eerfte deezer ftukken bevat zyne waaineemingen, omtrent de Cryftallifatien der Metaalen, en wordt door een aantal van vyftien keurige Plaaten opgehelderd. Het tweede ftukje, van den zelfden Schryver, is van een meer algemeen gebruik, en bevat zyne uitvindingen, om ondoorfchynende voorwerpen beter te verlichten , dan tot hier toe had plaats gehad. De middelen, hier toe door den Schryver gebezigd, zyn zeer eenvoudig , doch teffens van eene uitmuntende uitwerking. Dan daar men 'er bezwaarlyk een goed denkbeeld van kan geeven, zonder de afbeelding, neemen wy de vryheid, onze Leezers naar het Werk zelven te wyzen. De derde Verhandeling van den zelfden Schryver bevat zyne menigvuldige bedenkingen en waarneemingen over de zogenoemde Infupe-diertjes; dat is, over die verbaazend kleine fchepzeltjes, alleen door middel van aanmerkelyk vergrootende microscoopglazen zichtbaar, die , op eene voor ons onbegrypelyke wyze, in aftrekzeis van verfchillende rottige zelfftandigheden, enz. gebooren worden. Onder de menigvuldige waarneemingen , dienaangaande door den Schryver genomen, komen ons als zeer aanmerkelyk voor de vyfde en zesde, dewyl uit dezelve fchynt te blyken, dat 'er, onder deeze onbegrypelylc kleine geflagten, ook eijerbaarende zoorten worden ge- VOK-  570 NATUURKUNDIGE VERHANDELINGEN. Vond;n, waarom wy de eerfte hier zullen mededeele». „ In eene zeer bedurvene infufie van verfcheide planten „ (zegt de Schryver) vond ik, om van verfchillende an& dere zoorten, in dezelve, thans niet te fpreeken, voor„ naamlyk eene zoort, die alle myne oplettenheid ver„ diende. Zy waren vry groot, en van eene eyvormige „ gedaante , zo echter, dat hun dunst einde eenigzins „ omgebogen was. Hunne doorzichtigheid ftelde my in „ ftaat, om in het dikfte of achterlte gedeelte van hun „ lyf eenige ronde lichaamen te zien. Om dezelve wel te „ befehouwen, kwam my het Zonnemicroscoop byzonder te pas, waarmede ik ontdekte, dat zy geheel glad en „ bolrond waren, doch alle niet even groot. ik „ had het genoegen van te zien , dat een deezer Diertjes ,, zich van twee of drie deezer bolletjes ontlastte. Ik moet „ dus vraagen , waar voor ik deeze lichaamen houden „ moet, indien het geene eitjes zyn ? en ik zou hier aan „ des te minder twyffelen, om dat 'er van dit zelfde zoort „ veelen van eene onderfcheiden grootte waren, waar on„ der zeer 'kleinen zich vertoonden." De volgende zesde waarneeming gaat over de Diertjes die in een aftrekzei van koemist voorkomen , en uit wier fteeds vermeerderend getal in eene druppel, vergeleeken mèt de merkelyk verfchillende grootte en een aanhoudenden groey , men insgeiyks fchynt te moeten befluiten, dat deeze Diertjes eijerbaarenden zyn. Op de gemelde Verhandeling volgt een bericht vau eene aanmeikelyke fteenachtige omkorfting in den mond, door johannüs willemse, gz., Stads Doctor te Haarlem. De fteenachtige omkorfting , hier befchreeven, was ongemeen groot en uitgebreid , en verdient hierom de aandagt der Genees- en Heelmeesters. Van meer algemeen gebruik zyn de waarneemingen des Schryvers , aangaande de kwaade gevolgen , die gebooren worden, uit de verwaarloozing van tanden en tandvleesch niet alleen , maar ook door eene te zorgvuldige bewaaring derzelve, door middel van fcherpe tandpoeders en opiaaten, met welke de glasachtige korst der tanden weggefchuurd, en dus de geheele zelfftandigheid derzelve aan beenbederf wordt blootgefteld. Zeer aanmerkelyk is ook de volgende waarneeming van den Schryver , aangaande de geweldige verwoesting, die, binnen een korten tyd, in den gezondften mond, door den Scorbut, kan te wege gebragt worden. „ Ik n zag  natuurkundige verhandelingen. 571 4, zag (zegt de Schryver, p. 87) den mond van eene „ huwbaare jonge dochter, welke ik voorheen meermaals, „ met het uiterfte genoegen , befchouwd en bewonderd „ had, van wege de uitmuntende rangfchikking van alle de tanden en kiezen, waar van 'er geen een ontbrak i, maar welke allen in de uiterfte regelmaatigheid, met „ de meeste fchoonheid gepaard, deezen mond vcrcier- „ den. Deezen mond zag ik, in een tyd van naau- „ welyks twaalf weeken , zo deerlyk door fcorbutieke „ fcherpte aangetast en bedorven , dat niet alleen het „ tandvleesch zeer verre was weggevreeten , maar ook „ veele tanden reeds afgebrooken door kennelyk bederf, „ zynde de overigen allen wankleurig , zelfs zwartagtig „ geworden, en in verfcheidene kiezen was mede begin„ zei van beenbederf ontftaan : terwyl het emailleer fel, ,, zo van tanden als van kiezen, verdweenen was." De Verhandeling, met wélke dit Stuk ten einde loopt, bevat de waarneemingen van den Heer m. van marum omtrent den oorfprong van het Veen. In 1784 liet de Schryver, in zyn' tuin, buiten de Zylpoort te Haarlem, een kom voor goudvisfchen graaven, ter diepte van tien voeten. Na verloop van twee jaaren befpeurde men reeds , dat de kom merkelyk ondieper was geworden; en toen diezelfde kom, in 1789, door het overloopen van het zeewater, met flyk vervuld was geraakt, moest de. zelve worden uitgebaggerd: wanneer men, tot zyne verbaazing, daar in vier voeten veengrond vond, fchoon de aarde, in welke men de kom gegraaven had, ter diepte van omtrent vyf voeten , gewoone tuinaarde, en verder blaauw zand, was geweest, zonder bymenging van eenig veen. Deeze kom was, kort na dat zy gegraaven was, vervuld geworden met zogenaamde Flap QConferva rivu* laris), waar by zich nog gevoegd bad het Water-duizendblad (Myriophyllum Jpicatwn). Na dien tyd groeide 'er de laatfte plant weder weeldrig in ; doch de eerfte wierd niet befpeurd : ook hoogde zich de grond weder aanmerkelyk op ; waarom de kom , in 't laatst van het voorleden jaar, ook weder wierd uitgebaggerd. Doch thans kwam 'er alleen gewoone flykftoffe te voorfchyn, en niets veen- of turfagtigs. De Schryver befluit uit dit alles, dat het Veen in poelen waarfchynelyk zyn oorfprong voornaamelyk verfchuldigd is aan het Flap, eene ftoffe die bezivaarlyk tot bederf overgaat, en waarfchynelyk ook de andere wa-  §7-2 natuurkundige verhandelingen. waterplanten, daar mede gemengd, vooral het WaterduizenJblad, voor bederf bewaart, en dus, in plaats van te verrotten, daar mede in die vaste brandbaare zelfftandigheid overgaat , welke wy Veen noemen. Hy tragt zyn gevoelen verder te bevestigen , met de waarneemingen, door den Heer de luc, in het Duivels-moor, tusfchen Bremen en Stade, genoomen, in het welk men gewoon is de turfputten, niet grooter dan twintig voeten in het vierkant, te maaken ; welke uitgevecnde putten, door middel van daar in groeijende planten , die , zo veel men uit de onvolmaakte befchryving van de luc kan 'opmaaken, dezelfde met de bovengenoemde zyn, in den tyd van ongeveer dertig jaaren, wederom met Veen vervuld rasken, en dan op nieuw weder uitgebaggerd kun. nen worden. Verder geeft de Heer van marum voldoende, redenen , waarom men deezen aangroei van het vergraaven Veen in geene groote waterplasfen kan verwagten : zo dat deeze Verhandeling alle aandagt verdient, en het daar in voorgedraagene, door nadere proeven, ten naauwkeurigften behoorde onderzocht te worden ; naardien men dan insgeiyks hier te lande, voor het vergraaven Veen, wederom nieuw zou kunnen bekomen, zonder in de ongelukkige noodzaakelykheid te zyn, om onze veenlanden in onnutte en zelfs gevaarlyke waterplasfen te zien veranderen, en zonder aan de nakomelingfchap het akelig vooruitzicht te geeven, dat dezelve eenmaal, van deeze zo noodzakelyke brandftoffe, geheel beroofd zal zyn. Eindelyk bewyst de Schryver vry voldoende, dat, gelyk de Veen- of Turfftoffe in de poelen gebooren wordt uit de Flap , dezelve daarentegen , in maerasfige gronden, die niet vogtig genoeg zyn voor die waterplant , ontftaat uit het zogenoemde Sphagnum palustre 't geen ook daarom door de Duitfchers Torfmoos} of Turfmosch, wordt genoemd ; waar uit dan teffens verklaard wordt, hoe op de toppen van veele Duitfche gebergten veengronden gebooren kunnen worden»  c. zillesen, oesch. der vereen. nederl. 573 Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden ; nevens de voornaamjle Gebeurtenisfen in Europa. Door c. zille- - sen. Hde Deel. In den Haage, by J. C. Leeuweftyn. In gr. Qvo. 371 bl. Over den aart, aanleg en de uitvoering deezes Gefchiedkundigen Werks hebben wy, het Eerfte Deel voor ons hebbende, ons gevoelen medegedeeld. Wat wy deswegen gezegd hebben, pasfe men vry op dit Tweede Deel C*~) toe. 't Zelve behelst ilegts twee Hoofdftukken; het Ven Vide. Van het eers'gemelde wordt ten tydperk opgegeeven : Na de overgave van Condé, Valenciennes en Mentz, tot de bemagtiging van Quesnoy en Landrecy , door de Geallieerde Mogenheden. Van het tweede, hier voorkomende, is dit de bepaaling: Van de overgave van Landrecy tot de bemagtiging van Brusfel door de Franfchen. De Gebeurtenisfen, in die beide Tydvakken, voorgevallen op het breede Tooneel , 't welk de Burger zillesen den oogen wil bieden, vermenigvuldigen zich derraaate, dat eene aanduiding daar van, hoe zeer ineengetrokken, te veel plaats voor onze Letteroefeningen zou beflaan, en zeer weinig afdoen. Byzonder vestigden wy ons oog op 't geen onze Landgenooten in Frankryk, en wat onzen Staat, in die rondsom denzelven zweevende lotgevallen, betrof, en zullen wy hier van eenig berigt mededeelen. , De omftandigheden, waar in Frankryk zich, naa dat maria antoinette het Vonnis des Doods, den 16 van Oétober 1793, ondergaan hadt, bevondt, maakten het noodzaaklyk, dat allen Vreemdelingen het Franfche Gebied verboden, of dezelve onder het naauwfte toevoorzigt gehouden wierden; dit verpligtte de Bataven in Frankryk, um, twee dagen laater, zich, met een Verzotkfchrift, by de Nationaale Conventie te vervoegen. Naa 't zelve geheel geboekt te hebben, voegt de Schryver daar nevens: „ Dit fchoon gefteld Verzoekfchrift werd, in de Natio„ naale Conventie , met toejuiching ontvangen , en de „ Inleveraars tot de eer der Zittinge toegeiaaten. Het „ Adres van anacharsis cloots , aan de Bataaffche „ fans- (*) Zie hier boven, bl. 26%. lett. 1799. no. 13. Pp  574 C. ZILLESEN „ fans-culottes, ingeleverd in de Sociëteit van de Vrien„ den der Vryheid en Gelykheid, zittende te Parys, be* „ wyst ten fterkften , met hoe veel uitzondering de Ba3, taven by de Franfchen behandeld werden." Wegens het voorgevallene hier te Lande, waar, terwyl het Oorlogstooneel thans op eenigen afftand van onze Gewescen geweeken was, naar des Gefchiedboekers fchryven, niets belangryks voorviel, tekent hy egter iets op, 't geen ons nog al belangryk voorkomt; althans hy vermeldt: „ De Stadhouder, deszelfs beide Zoons, en het Bewind „ betoonden de grootfte werkzaamheid, om hunne Geal„ lieerden met kragt te onderfteunen, geheel anders, dan „ toen wy met Engeland in Oorlog waren. Ieder Ge„ west was nu daadlyk klaar met zyn aandeel in de „ Extra-petitien te bezorgen, en de gewoone inkomften hier niet genoegzaam toe zynde., fchreeven zy een vyf„ tigfte penning of andere belastingen uit, in welke uit„ fchryvingen men dan niet verzuimde de Franfchen als „ de grootfte Monfters van den aardbodem af te maaien." Ten bewyze hier van voert hy eene Publicatie der Staaten van de Stad Groningen en Ommelanden, van 8 Aug. 1793, aan, waar in zy de Franfchen befchryven, als ten doele hebbende om deeze vreedzaame Republiek ten prools te ftellen van zyne booze en affchuwelyke oogmerken , die onder den fchoonfchynenden naam van Vryheid en Gelyk' heid, en Regten van den Mensch, niets minder dan roof, moord, losbandigheid, ongodistery, ondraaglyke overheer* fching, en verbreeking van alle Godlyke en menschlyke Wetten , en van alle banden van maatfehaplyke Orde , ademen. „ Gezegdens," fchryft zillesen, „ welke met „ eene befchaafde Pen alles inhouden wat ooit flegt van „ het flegtrte volk van den aardbodem gezegd kan wor- den." De Verklaaring van zyne Groot-Brittannifche Majefteit, betrekkelyk de zaaken van Frankryk, aan hun HoogMogenden gezonden, hier geheel ingevoegd, is, onzes inziens, mede een belangryk ftuk. Zo is ook het Staatsbefluit, hier op door hun Hoog Mogenden, daar mede overëenkomftig, genomen; waar op de Schryver zegt: „ Trou„ wens, een Republiek , die aan den Leiband van het ,, Engelsch Ministerie liep, kon of mogt niet anders dan „ goedkeuren het geen haar voorgefchreeven wierd." Onze Gefchiedfchryver, die zeer mild is met zynetusfchengevlogte Aanmerkingen, omtrent eene en andere vau wel-  GESCH. DER VEREENIGDE NEDERLANDEN. 575 welke wel eene Tegen-Aanmerking zou te maaken vallei, zo niet op de zaak, althans op den ft'y 1 en de wyze van vuordragt, en die zelf, de vroegtydigheiJ van eene én andere befpeurende, deswegen elders verklaart: „ Mogelyk zullen „ veelen deeze Aanmerkingen als te vroegtyuig befchou„ wen; maar is de menfehenvriend niet vefrpKgt met de „ noodige verlichting als voor uit te gaan, ten einde aan „ de min verlichte te toonen , dat hy op geen doolweg „ is — in de Staatkunde handelt men meestal geveinsd , „ en men bedekt zyne geheime oogmerken ; doch hy, „ die als menfehenvriend met zyn fchryven niets anders „ bedoelt, dan zyne natuurgenooten te verlichten en ge- lukkig te maaken, maskert zich niet; maar is op de „ wegen, aanwyzende waarheen elk pad leidt," — onze Gefchiedfchryver, zeg ik, zegt, omtrent de Verklaaring van- Engeland, door onzen Staat omhelsd: „ De Ver„ klaaring is kunftig gefteld; oppervlakkig leezende, zo zyn 'er geen grooter vrienden van de Franfchen dan l', de Engclfchen; want zy zoeken , met de Vereenigde Mogenheden, niet dan hun algemeen geluk, een geluk „ beftaande in eene erflyke monarchaale Regeering. De Franfche Natie, dien eisch toeitaande, dan diende zei ker de op den Franfchen troon komende Koning ook toegeeflyk te weezen in de fchadevergoeding van dee, zen' Oorlog , en dus de bereids uitgeputte Franfche H Natie onder haar voorig koninglyk beltuur, even als „ Poolen, geheel of ten deele verdeeld te zyn geworden, ,, om vervólgens aan den leiband der eerfte Mogenheden „ van Eteropa te loopen. De heerschzugt van het Huis „ van Oostenryk en het Engelsch Ministerie waren im„ mers te bekend. Neen ! hoe verachtelyk het Schrik„ bewind van Frankryk was in de oogen van alle men„ fchenvrienden , zo konde zy geen vier en twintig millioenen leevende zielen aan de heerschzugt hunner „ vyanden overleveren. Moest dan het gezegendfte Land „ van Europa, 't welk de koninglyke kluisters hadt af„ gefchud, andermaal zich onder het voorig juk krom„ men? Wat moedig en magtig Volk kon tot die daad „ van lafhartigheid komen ? Waren 'er dwinglanden in „ de Conventie, hun beftuur w.is niet erflyk; de Natie „ kon 'er zich van verlosfen , gelyk zy ook vervolgens ,, gedaan heeft. Maar met het Koningdom te herftellen „ waren de rampen van het menschdom onoverzienbaar; „ want het lot der Volken onder het bewind der KoninPpa „ gen  57ö C. ZILLESEN „ gen is in deeze eeuw zodanig verergerd , dat men^ „ naauwlyks vyf en twintig jaaren vrede heeft genoo-" „ ten; de lasten zyn meer dan verdubbeld; de ftaats„ fchulden onbetaalbaar gemaakt, en millioenen men„ fchen, door het zwaard des Oorlogs, om de heersch„ zugt der Vorften omgekomen ; het was des onraad„ zaam weder als tot hun uitbraakzel te rug te komen. „ Die doopceel van het fnood gedrag der Koningen is „ immers flechts naar waarheid, en nog heel wat fle.hun wangedrag omtrent de Patriotten te wel overtuigd „/waren, en dat, naar maate de Franfchen naderden, s, de zo lang onderdrukte party niet nalaaten zoude-om 9, met haare vyanden tot eene Omwenteling mede te wer„, ken ; en hier in beftond de voornaamfte zwakheid der B, Republiek: want niemand kan de 0««;'e-party befchuldigen van verzuim in de maatregelen van verweering. s, Neen! hunne werkzaamheid verdient zelfs allen roem! 9, By hun vondt men geene partyfehappen ; eendragtig B, werkten zy aan de middelen ter verdediging. Verichillen tusfchen Provinciën en Provinciën, over Petitiën als anderzins, hadden nu, gelyk voorheen, geen plaats. ,, De Stadhouder hadt overal zyne aanhangelingen op 't s, kusfen, die de meerderheid uitmaakten. Engeland en „ Pruisfen beftuurden den Stadhouder, en deeze weder„ om, door zynen invloed, de ftemhebbende Steden; van daar de eendragt. Neêrlands Repu1 liek kon niet meer „, een vry Gemeenebest genoemd worden, om dat zy vol,, ftrekt afhanglyk van den buitenlandfchen invloed en „ van haaren Stadhouder was. Men fchreeuwt zo „ over de buitengewoone belastingen van dien tyd; doch „ als men nagaat wat de Republiek moest betaalen aan de „ verbintenis met Pruisfen in de 62000 man hulptroepen, „ bedraagende 400000 Porden Sterlings, boven en behals, ven haare kostbaare Armee, als dan was' het niet te „ ver-  GESCH. der vereenigde nederlanden. 579 verwonderen , dat men de toevlugt tot buitengewoone „ belastingen moest neemen — niet gewoon te lasteren „ of te vleijen, onderzoek ik altoos de waarheid, en ver„ trouw dat alle onpartydigen zullen toeftemmen, dat de Leden van het voorig bewind geen grooter misdagen „ in de Staats-Oeconomie begaan hebben, dan ons Pa„ rriottisch Beftuur na de Omwenteling van 1795." Hier doof krygt de Burger zillesen aanleiding, om eenige bedenkingen mede te deelen over zyn geliefd en dikwyls door hem behandeld ftuk, den ftaat der Geldmiddelen, en befluit dit Deel met eene aanmerking, die wy ook ten flotte onzer Aankondiging affcbryven ; dezelve geheel voor zyne rekening laaiende. „ Door de „ oude Staats-Oeconomie, gegrond op goede trouw, kun„ nen 's Lands finantien zich altoos herftellen, mids dat „ zy, die aan het roer van regeering zyn, daar de noo„ dige bekwaamheden toe hebben ; maar noch by de „ Franfchen, noch by ons heeft men voor als nog daar „ eenige meer als [dan} gemeene kunde in betoond; neen ! „ zal men die weetenlchap tot een trap van volmaakt„ heid brengen, dan moet men zich eerst gewennen langs ,, goede grondbegin zelen te denken , de byzondere oeco„ nomie beftudeeren, het nationaal crediet weeten ftaan» „ de te houden, den omloop des gelds zo weinig moge„ lyk verminderen, tot inftandhouding van alle vakken ,, van werkzaamheid, en dan, naar het verband van dit „ alles, de fchadeloosfte finantieele plannen ontwerpen ; „ doch dit zyn kundigheden , die haare ftudie noodig „ hebben; eene ftudie, waar in de weldenkendfte Patriot „ voor dwaalingen bloot ftaat, en door onkunde zyn Va„ derland millioenen fchade kan toebrengen , gelyk ik „ zulks op zyn plaats zal bewyzen. Nog eens, eene „ ftudie voor ons Vaderland, in onze kommerlyke om„ Handigheden, zo gewigtig, dat, indien men in dit vak geen meerdere blyken van bekwaamheden geeft, ons „ Vaderland, met al zyn verworven vryheid , onherftel- baar zal verlooren weezen. Een vyand van alle vleije„ ry zynde, vinde ik my verpligt dit openlyk te zeggen , „ en ik zal telkens, in dit myn Werk, alle de begaane „ misftappen op zyn tyd betoogen, en met deeze aanmer„ king dit Deel fluiten." Dit Deel is. vercierd met eene Afbeelding van het doodvonnis over maria antoinette ; met eene Kaart van Toulon* en het Portrait van den Generaal daendels. P p 4 Rei*  580 j. g. stebman Reize naar Surinamen, en door de binnenjle gedeelten van Quiana ; door den Capitain john GABKië'l stedman. Met Plaaten en Kaarten. Naar het Engelsch. Ijle Deel. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1799. In gr. 8vo. 339 bl. jpen fiaavenopftand , die hier voorvalt jaar op jaar, (Meest door der blanken fchuld, die door gevloek, misbaar, Onmenfchelyke ftraf, en ontucht met de wyven, De Negers tergen, en tot woede en wanhoop dry ven) Was nu een fchriknieuws ■- ■ ■ Deeze regels vloeiden uit de Dichtpenne van j. j. MAurucius , weleer Gouverneur Generaal van Suriname, toen hy, van pligtverzuim befchuldigd , herwaards opontboden, in de Scheepskajuit een nederig Smeekfcbrift vervaardigde; waar in hy den ftaat dier Volkplantinge, en de woelingen daar tegen hem te werk gefteld, treffend befchreef Dit is geen dichterlyke vergrooting, maar eene volflaagene waarheid. Slaaven-opftanden zyn in die, als mede in andere Volkplantingen, verre van ongewoone verfchynzelen ; fchoon zy nu eens hooger loopen, en dan weder fpoedig gedempt worden. De gewoone Krygsbezetting is zomtyds genoeg ter dempinge van die onrust; doch wel eens wordt 'er de fterke arm met meer nadruks gevorderd. Bovenmaate fchreeuwend was een Slaaven-opftand in die Volkplanting, in den Jaare 1773, en deedt de Staaten der Vereenigde Gewesten befluiten , om eene magt af te zenden, die in ftaat zou zyn den muitelingen het hoofd te bieden, en zelfs, zo het mogelyk ware, den opftand te dempen. Stedman, de Schryver deezer Reize, werd Vaandrig in een der Regimenten van de Schotfche Brigade in Hollandfchen dienst. Ten tyde des Opftands was hy Luitenant, en zich als Vry williger aangeevende om na Guiana in te fcheepen , werd hy tot Capitain bevorderd , onder den Colonel louis henry fourgeoud, een Z-witzersch Edelman, benoemd om by deezen Tocht als Opperhoofd het (*; Zie de Dichtlievende Uitfpanningen, door Mr. joan Jakob mauricius, bl. 156. Te Amfterdam, by de Wed. S. Schouten en Zoon en Gerret de Groot, 1753.  reize naar stjrinam.en. 5S1 het bevel te voeren. Met deezen ftondt hy geheel niet wel; veele hoogloopende onaangenaamheden, hem aangedaan, vermeldt het Reisverhaal. Hy hangt deeze Characterfchets van den Colonel op : „ Deeze Officier was he„ vig, driftig, voortvaarend en wraakzugtig. Schoon hy „ niet wreed was omtrent de byzondere perfoonen afge- zonderd befchouwd, was hy een dwingeland voor al,, len in 't gemeen, en door zyne verachtelyke gierigheid, „ en het misbruik van zyne macht, veroorzaakte hy den „ dood van veelen. Hy was daarenboven partydig , on„ dankbaar, en twistziek; maar hy trotfeerde vermoeie„ nisfen en gevaaren met den grootften heldenmoed en „ ftandvastigheid. Geftreng en hard omtrent zyne Offi„ ciers zynde, ontbrak het hem echter niet aan geraeen„ zaamheid omtrent zyne Soldaaten. Hy had veel gelee„ zen, maar geene opvoeding ontvangen hebbende, koude 5, hy van zyn leezen geen vrucht trekken. Om kort te „ gaan , weinige menfchen waren in ftaat om beter te „ fpreeken dan hy, en om ook tevens in de meeste ge,, legenheden Hechter te werk te gaan." Behalven met deezen hem ongunftigen Colonel, hadt hy op Suriname veel te doen met den toenmaaligen Gouverneur nepveu , van wien hy dit Characterbeeld ophangt : „ Hy ging eer voor een man van goed gevoel dan van kunde door. Hy hadt de minfte bekwaamheid „ niet; en echter was hy van fchoonmaaker van de Raad,, kamer, het geen hy eerst was, tot de waardigheid ge„ komen, die hy thans bekleedde. Gevolglyk was hy tot ,, niet anders bekwaam, dan om geld op elkander te fta- pelen; men rekende zyne gegoedheid op acht duizend „ Ponden Sterlings aan inkomften. Het geen hem ver„ volgens meest bezig hieldt, was het geeven van beve„ len, om zich door lieden van allerlei rang te doen eer„ biedigen, en men dorst hem niet dan van verre aan. ,, Zyne houding was anderzins zeer vriendelyk. Schoon „ tot boerterye aangezet wordende, verloor hy nimmer „ zyne koelbloedigheid ; het geen hem het voorkomen „ van een man van de waereld gaf, en hem den onbe„ paaldften invloed bezorgde. Doorgaans gaf men hem „ den naam van de Vos; en waarlyk, hy bezat veele loo„ ze ftreeken." Niet zonderling, dat het geen stedman, zo met den Colonel als met den Gouverneur, te doen hadt, deezen menigmaal in het Reisverhaal, in onderfcheidene gedaanten , Pp 5 doet  S83 j. g. stecman .doet voorkomen. Vreemder is eene Vrouwiyke Perfoona«ue, die, dit Deel door, eene groote rol lpeelt, en in het verhaal de zonderhngfte afvvisfelingen maakt: eene fchoone Mulattin, joanna genaamd, Dogter van den Heer kruïthop, een der fatzoenlykfte Colonisten, en van eene Negerin cery, by welke hy nog vier andere kinderen verwekte. Moeder en Dogter behoorden aaa den la n?' ■T" aan1!*len de Heer kruythof meer dan duizend Ponden Sterling te vergeefsch, ter vrykooping hadt aangeboden. De Kinderen volgen in Suriname den ftaat hunner Moeder. Indien zy in flavernye is, behooren zv aan den meester, van hoe hoog een ftaat de Vader ook moge weezen. Joanna, het voorwerp zyner Liefde, met de gioeiendfte kleuren in alle opzigten gefchilderd , is, wat hchaamsfchoon en zielshoedanigheden betreft, een pronkftuk. Zy was zyne redfter in veele anders ondoorkomelyke gevallen. Haare afwisfelende ontmoetingen maaken geene onbevallige verpoozingen in deeze Reize, van welke wy nu een nader verflag gaan geeven Een tusfchen ftand van bedryflooshèid gaf den Heere stedman aanleiding, om eene beknopte befchryving van deeze Volkplanting te vervaardigen: daartoe raadplfegde hy de beste Schryvers, en de onderrigtingen, welke hy van den Gouverneur ontving. Deeze maakt, naa het Reisverhaal en de Ontmoeting by de aankomst in Suriname, in het eerfle Hoofdftuk befchreeven, den inhoud uit van het tweede, derde en vierde Hoofdftuk , tot od de aankomst der Zee-foldaaten onder den Colonel fourgesud. Het vyfde Hoofdftuk, waar in de gezegde toan= na te voorfchyn treedt, opent de werkzaamer tooneelen, die tot in het tiende Hoofdftuk, het laatfte deezes Deels, voortgezet worden, en welke de vooraan geplaatfte Inhoud der Hoofdftukken, voor ons ter affchryvinge te lang, onder t ooge brengt. Wegens zyne Schryf- wyze z»gt hy zelve: „ Ik heb my tot een regel voorgemeld om van geene zaaken te fpreeken, dan naar maakte zy my voorkomen. Deeze manier is my veel ge„ maklyker, en geeft eene meer aangenaame verfcheidén- heid aan myn verhaal." Verfcheidenheid ja: maar tevens iets zo vermengds, dat het aan verwarring grenst, of althans zaaken van eenen zeer verfchillenden aart op elkander onverwyld doet volgen. By het omwerken der Stoffen hadt iets veel geregelders kunnen hervoortgebragt worden. Geheel ongelykaartige zaaken wisfelen nu elkander af.  REIZE NAAR SU1UNAMEN. 583 Met deelneeming moet ieder de treffende en hachlyke onSetin'en, stIdman overgekomen, leezen, en zich ?e wonfcn,'hoehy de hoogfte gevaaren te boven kwam en nntworftelde. Van 't geen hy te boek ftelde, zegt hy, £^?VoSSeï1 In deverfchillende charaderichetzen van eenen Bevelhebber , eenen oproengen Neger, * een Planter en een Slaaf, is hier niet alleen de dwingr, Sdy onwouwd, maar zyn ook de weldaadlgheid en menschlievenheid blootgelegd. De Krygsheld, de Ge" fcÏÏSSrWer, de Koopman, en de Beminnaar der NaV, wuriyke Wys h^r ligtlyk iets aantreffen, da? hem vermaakt; terwyl ik , myne byzondere voorvallen overal hebbende ingevlogtcn, eenige verfchooning vraaaen moet, fchoon niet ten opzigte tot het gebeur"demedT Wanneer men in veertien b/adzyden de zeden „ en gebruiken der Hebreeuwen, de befchryving van hun5, nen tempel, enz. afgehandeld vindt, ziet elk terftond, „ dat hier geenzins een volledig tafereel worde aangetroflen. Maar men moet 'er meer van zeggen; het ge„ lykt den overigen uitmuntenden inhoud van dit Werk „ in t geheel niet, en is een mengelmoes van waar en valsch onder elkander, doormengd met eenige partydi„ ge en vuilaartige trekken, door eene losfe en vluchtige „ hand ontworpen, zo byna in den fmaak van voltai„ re. Begrypende dat 'er niets gevaarlyks in gelegen „ is, naardien het valfche, daar in voork(mende, met „ geen fchynbewyzen zelfs is geftaufd, en zich zelf ge„ noegzaam wederlegt , hebben wy het vertaald, zo als het lag, en laaten den inhoud , met alle de misflagen „ en ongerymdheden daar van, geheel voor rekening „ van den Schryver. Eerst waren wy voorneemens ■„ al het verkeerde in dit Hoofdftuk te gaan wederlcg„ gen, dan het beloonde waarlyk de moeite niet, en wy „ behoeven den Leezer flechts te wyzen naar michaclis „ uitmuntend Mofaisch Recht en de voortreffelyke Brie- ven van eenige Portugeefche Jooden aan voltaire „ om hem hier te leeien fchiften. Voor Leezers , die de waarheid onderzoeken willen, is onze wederlegging, l, na deze aangehaalde Schriften, overtollig, en voor „ anderen geheel vergeefsch." De hier bygebragte ftaalen gaan wy ter verkortinge voorby. „ Wy weeten wel, de Schryver zal zeggen ; ik laat „ een Grieksch Reiziger fpreeken , en die oordeelde gelyk het hem voorkwam. Ook fpreekt hy van de Joc,, den in een tydperk , toen zy reeds zeer verbasterd, „ bygeloovig en bedorven waren. Maar deze Griek was „ toch , naar het chara.ir.er, dat lantier hem leent, „ een wys, verlicht, onbevooroordeeld man ; hoe gaat „ hy dan hier juist zo partydig en bevooroordeeld te werk ? Waarom erkent hy by de Hebreeuwen het „ goede niet, dat by gene eenige Natie van dien tyd „ plaats vondt, het geloof naamlyk in één éénig God, „ en vervreemdheid van alle afgodery, die by de Hei. „ denen zo veele bygeloovigheden en ondeugden voort- brag. (*) In IV Deelen, in gr. 8vo. uitgegeeven by den Drukker deezes yntema. Nog eenige Exemplaaren van den Tweeden Druk zyn voorhanden.  DOOR GRIEKENLAND EN ASIE, £%g 9,r bragten? Waarom mengt hy laatere bygeloovigheden der „ jooden ondereen met vroegere wyze inrichtingen des Al„ lerhoogften? Waarom zoekt hy alles in een befpotlyk „ en haatlyk daglicht te plaatzen, zelfs hunnen uittocht „ uit Egypte. het drinken van het yver- of vloekwater „ enz.? Waarom neemt hy den Jooden te Veelvrouwerv „ 20 kwalyk en wydt (weidt; over hunnen wellust uit, „ d ar by met welgevallen fpreekt van zyn eig;n zamen„ komst met de Byzit lasthenia, met eeneSpartaanfche „ getrouwde Vrouw, enz.? en men antenor in genen deele afkeurende aanmerkingen hoort maaken over zo „ menig eene, door hem aangehaalde, Wet v?n iyn curgus , die veel eer eene ftrenge gisping verdiend ,, haat f Gegronde Aanmeikingen, gegronde Vraagen. Wy heb. ben het hier bedoelde Hoofdftuk geleezen,'en moeten bekennen, onder veele zeer wraakbaare bei'chryvingen van de Jooden, nooit laffer en onverftandiger aangetroffen te hebben , in een Werk van eenigen naam. Wie zal een Schryver, die zich dit omtrent eenig Volk veroorloft, omtrent andere Volken vertrouwen ? Zeker zou het den Vertaaler veel moeite gekost hebben , dit alles om te werken, om een draaglyker, met de waarheid overeenkomftiger berigt van de Jooden te geeven ; dan hy hadt zich zulks wel mogen getroosten , en daar in het voorbeeld volgen van den Vertaaler der Algemeene Gefchicdenisfe van millot, die, niet uit houfde van de aan/foote/ykheid, maar om eene meerdere eetipnarigheid met de overige Volksgefchiedenisfen aan die des Joodfchen Volks te geeven, dezelve op nieuw en uitvoeriger befchreef De terugwyzing by dit Hoofdftuk, in het Werk voorhanden , na het Voorbericht des Vertaalers, komt te laat voor de menigte van Leezers, die de Voorberichten veelal overflaan ; en behoeven wy hier niet uit te werken bet medefleepende , 't welk, helaas! de fpottoon heefteen te laat toegediend tegengift breekt de werking des vergifts met» 6 Dan , om hier over niet uit te weiden, wy hebben, in dit Deel, andere gebreken opgemerkt, welke wv niet onaangeweezen mogen voorby ftappen; als, by voorbeeld, het genoegen , 't welk antenor en zyn Reisgenoot betuigden te fcheppen in het gezelfchap van diagoras, toegenaamd de Godlochenaar, „ wiens fchrandere „ en wysgeenge gefprekken hunne overvaart zeer genoeeLETT. 1799. NO, I3. Qq „ fyk  590 antenor's reizen door Griekenland en asie. „lyk maakten" — „ die bun eenige vermaaklyke proe- „ ven van zyne Ongodistery gaf." Schrander, wys- geerig, vermaaklyk de taal van eenen Godlochenaar te vinden, verraadt een liegt hoofd, en een misfchien nog llegter hart. Met genoegen hooren antenor en zyn Reisgenoot den Wysgeer aristippus boerten met de Onfterflykheid der Ziele. Wy zagen de 35fte Ophelderende Aanmerking, bier by gemaakt, na , en lazen — (dit ftrekt tot een Haal van veele Aanmerkingen:) „ In het Jaar 1483, „ toen de Tyran lodewyk de XI ftierf, wierp hy zich, wel verre van den wysgeerigen moed van akistiphjs „ te bezitten, den heiligen franciscus de paulus te voet, om, hem te fraeeken, dat hy toch van God voor „ hem om verlenging des leevens bidden mogt. De Hei- lige zeide hem , dat hy zou bidden voor het heil van „ zyne ziel. Spreek maar alleen van het lichaam, her„ nam de Vorst., men moet niet te veel op eenmaal vraa- gen. Aristippus liet zich wyn brengen; lodewyk de XI meende zyn leeven te vernieuwen, wanneer hy „ bloed dronk, dat men jonge kinderen aftapte." Dit Deel is weder opgevuld met zb veele en te naakt omfchreeven Minnaryen , die alle niet even gelukkig afliepen , dat wy het zeggen van ante nor tegen zynen. Reisgenoot phanor,met reden, den Schryver, met eene kleine woord verandering, zouden te gemoet voeren: „ Ik bid u, in 's Hemels naam, word toch wat voorzigtiger in uwe Liefdesgevalletjes!" Spaarzaamer, of althans'kie* fcher, zouden wy den Schryver raaden ; doch de raad komt, gelyk meestal, te fpaade. Het beloop der Reize, in dit Deel , is de voortzetting der ontmoetingen by bion ; het vertrek na Lacedemon, en veelvuldige gevallen aldaar, die gelegenheid geeven tot verhaalen, Egypteland, de Egyptenaaren, en bovenal derzelver Godsdienftige Geheimen , betreffende. Voorts reizen zy na Argos. Ephcfen, lihodus, Si- don, en fluit dit Deel met eenen Tocht op den Euphraah My  A. deken, offerajjde aa» het vaderland. 591 Myne Offerande aan het Vaderland: door agatha deken. Goud ofte Zilver eu heb ik niet: petrus. In den Haags, by I. van Cleef, 1799. In gr. $vo. 5Ï bl. Zeer belangryk zyn de bedenkingen dezer verdienstlyke Schryffter, in eenen tyd, als wy thans bekeven; eenen tyd, waarin het Bygeloof en Ongeloof als om ftryd zich beyveren, om den Christenlyken Godsdienst te ontluisteren, en zynen invloed op het geluk van den Staat weg te redeneeren. Het bovenaangekondigde Stukje is g..fplitst in drie Afdeelin. gen : de eerfte derzelven wordt door de Schryffter gericht tot haare Medeburgers, voor zoo verre dezen zich voorflanders van de Leer der Dort fche Vaderen noemen ; en daarin worden de klagten van veelen hunner, over. het intrekken der betaaliug hunner Leeraaren uit s Lands kas,,als een gevolg van het bekende Decreet: ,, de Kerk is van den Staat gefcheiden," aan de uitfpraaken der gezonde reden en der billykheid getoetst , en de onregtmaatigheid dezer klagten pilaar ons oordeelj zeer juist aangetoond; terwyl ook, met eenige vrymoedige trekken, de gee tlyke hoogmoed van eenigen der gemelde voorftanders, zoo in hunne gefprekken als fchriften ten klaarften doordraaiende, zeer gegrond gegispt wordt. De waardige pekèN fpreekt in de'tweede Afdeeling tot de Christenen, met haar méér inftemtnendê over 'Godsdienftige begrip, pen, en dezelve betreft hoofdzaaklyk het vóór eenigen tyd zoo veel geruchts gemaakt hebbendé plan van vee ënigihg der byzondere Gezindheden , Van wegen de Remonftrantfche Broederfchap ontworpen: ds Schryf.ter Helt te recht tot deze verée.Jiging , ioe wenschlyk ook , voor als nog weinig mooglykheid ; doch draagt hasre Rêmonftrantfche Medechristenen eenige gepaste middelen voor, öm van tyd tot tyd dezelve nader te komen, en eindelyk tot Hand te brengen. In de derde Afdeeling wendt zich de Schryffter tot haare Land- en Tydgenooten; ,zy betreurt daarïn veeier mèer en meer toeneemende zedenloosheid, en vervreemdheid van God ea Godsdienst, en toont haar vuurig .venangen , dat deze bronnen van nationaalen onfpoed fasch gedempt mogen worden. Om hiertoe met al haar vermogen bevorderlyk te zyn , tioodigt zy haare Medeburgers tot eene aandachtige en onbevooroordeelde leezing van eenen Slotzang, ten opfchrift hebbende: de Godsdienst , aan de Bataaven. Onder anderen laat zy zich zeer gepast dus hooren: ,, Ik denk dat ik genoeg bekend fta voor eene on'verzoen„ baare vyandin des bitteren Seéten-gëests, van Gewetens-dwang, „ en burgerlyke onderdrukking, om nu nog te moeten" toonen, „ dat ik alléén voor den zuiveren, liefde ademende» Lhriste„ lyken Godsdienst iever, niet voor byzondere Iceritelzels , Qli „ zelf  59* *• BEKEN „ zelf niet eens voor myne byzondere begrippen over den „ Godsdienst. Alles, wat onze zedenlyke volmaaking of de ver. „ lichting onzes verftands begunftigt, doe ik hulde. Al wat geen „ weerftand biedende kracht , ter overwinning van verkeerde „ overneigingen , of kwaade hebbelykheden , fchenkt; alles wat ons byzonder geluk en dat der Maatfchappy niet vermeerdert, „ niet duurzaamer maakt, alles wat God niet vei heerlykt en „ onze groote beftemming niet kragtdaadiK bevordert, is voor „ my geen Godsdienst. Met zulke gevoelens doordrongen „ wyde ik deezen hierby gevoegden Zang aan alle myne Me! „ deburgers. Ik prys hen daarin de deugd, en onderwerping „ aan onzen Schepper, den Vader aller wezens", onder den in. „ vloed dor vertroostingen en der hoope, beloofd , en geöpen. „ baard door den grootften en besten der Menfchen, onzen eeu„ wig gepreezen Zaligmaker, hartlyk aan," enz. De gemelde Zang (fchoon op denzelven, als Dichtftuk befchouwd , hier en daar wel de eene en andere aanmerking zou. de te maaken zyn) verdient onze goedkeuring, daarhy's Schryffters diepen eerbied voor zuivere Godsverëering, en haare zucht voor den welvaart van ons Vaderland, op het voordeeligst ken» fchetst ; hiervan ftrekke ter proeve de volgende fneede van dien Zang: Koomt, myn' vaderlandfche vrinden! Buigt u dankbaar voer hem (*) neêr t Orde- rust- en deugdgezinden, Kent, erkent hem voor uw Heer. Zweert, gefterkt door zyn vermogen, Dat hy in zyn gunst u gaf, Voor zyn aldoordringende oogen , Bittre haat, en wraakzucht af. Zweert, met een oprecht geweeten, IVaarïn burger-liefde tee/t, Te vet geven, te vergeten , Al wat u beledigd heeft. Zoekt eene edle zelfs-voldoening In het doen van d'eerjien Jl*p, Tot de plechtigfte verzoening; Tot oprechte Broederfchap. Zweert, hoe men u aan mogt fchennen', fVat zich tegen u verzet! Geene Meesters ot.it te erkennen, Dan den Godsdienst en de IVet: Zweert, dat gy voor 't recht zult fpreeken, Voor oud vaderlandfche deugd, Zucht tot Vryheid aan zult kweeken, In 't gevoelig hart der jeugd: (*) De Godsdienst wordt hier als pcrfoon ingevoerd.  OF5EBAXD2 AAK HïT VADERLAND. 593 2)ostig, doch een Zaak van gewigt brengt my tot u. • Ros/ilie. [verlegen, zo als zf geduurende het geheel gefprek is) Genadige Vrouw! ik kan in de daad niet begrypon , hoe ik aan de eer van uw bezoek kome, vermits ik de eer niet heb by u bekend te zyn? Elisa. Ik gevoel het, ik ben te vrypostig , en moet u de'swegeus om verfchooning vraagen. Alzo ik u geheel onbekend ben , (en myn' naam kan ik u niet ontdekken ,) heb ik geen het minfte recht van te eisfchen, dat gy my aanhoort,ten zy gy my dit uit goedheid wel wilt toeftaan. Rosalie. Genadige Vrouw gy maakt my verlegen. „ Elisa. (haar in de rede vallende') Ik doe my zelve verwyten over uwe verlegesheid .... doch, (zy vat haare hand) zoudt gy aan eene onbekende een verzoek kunnen toeftaan? RosALie. Dit kan ik niet beloven, zoo lang ik den inhoud van 't zelve niet weet. „ Elisa. Door een toeval, en tegen mynen wil, ben ik een van uwe geheimen te weeten gekomen , Mejuffrouw! Neem my dit niet kwalyk ! Men heeft my bericht, dat gy drie duizend daalders fchuldig zyt, en dat gy die aanftonds moet betaalen. Ik wist, dat gy die op ftaande voet hebben moest, en dit bewoog my u myne juweelen aan te bieden, wier waarde deze fom bedraagt, (zy trok by deze woorden het juweelkistje uit haaren zak) Ik hoop op uwe grootmoedigheid, dat gy my niet weigeren zult, die van myne hand aan te nee men. Ik kan die ontbeeren, en zo gy die al niet als èen gefchenk wilt aanneemen , befchouw ze dan als eene fchuld, die gy voldoen kunt, zoodra uwe omftandigheden zulks zullen tuelaaten. Ik waag het, nog een verzoek hier by re voegen: zeg aan niemand, ook niec aan den Heer van IVallenheim\ dat gy deze juweelen ontvangen hebt! RosüLie. (verbaasd) Kent gy de betrekking , waarin ik tot uwen Echtgenoot fta ? „ Elisa. Hy bemint u. Ik wenschte fteeds zyn geluk te bevorderen, ó, mogt hy dat vinden, zelfs in de armen van eene andere! Het doet my flechts leed, dat een ongelukkig noodlot hem hetzelve verre van my deedt zoeken, daar ik hem toch met geene andere banden aan my heb willen verbinden , dan met die der liefde! (met jleeds toeneemende warmte , terwyl zy Rofalie's hand vat) Wordt gy dan voor hem , 't geen ik voor hem niet worden kon; vergeld hem met wederliefde ; maar laat die niet alleen in zlnlyke vermaakeh beftaan ; leer hem ook dat geluk kennen, 't geen twee redelyke wezens in de overéénftemming hunner zielen vinden kunnen; dat hy met verrukking moge gevoelen, dat een wezen aan hem verbonden is , welk iedere gewaarwording met hem deelt; tiat hy in dit gevoel alle mogelyke tevredenheid, alle Q q 4 mo-  5vS mogelyke genoegens van dit leven flnttken moge ' d wees daarom tevens zyne minnares en zyne vriendin' - (ee„ oogenblik in de rede blyvende fteeken) Maar onttrek hem niet geheel en al aan eene Echtgenoote, die hem bemint, en die haare rust gaarn aan de zyne wil opófferen. (met ver* fmoorde (raanen) Onttrek aan myne kinderen hunnen Vader met: - dan zal ik u op myn fterfbed nog danken i . (terwyl zy de kamer wil uitgaan , fpringt Wallenheim 'uit het kabtnet, te voorfchyn, en werpt zich aan haare voeten neder-, „ Wallenhum. Elifa! edele grootmoedige Vrouw' „ Elisa. (verbaasd, naa eene tusfchenpozing) Wailenheim vind ik u hier? en in welk eene houding, ó Sia op , enöeira' „ Wallenheim. (fteeds aan haare voeten) Ik wil uwe ver. giften» affmeeken! ó Elifa, myn hart is niet geheel zonder gevoel! Ik weet de edelmoedigheid, die u bezielt, op haaren rekten prys fchatten , en ontwaar op dit oogenblik geene ande re fm rt, dan die van uwe liefde met even zulk eene verhevene en eene zoo belanglooze wederliefde niet te kunnen vergelden en ik vrees, dat gy het gebrekkige daarvan te zeer zult gevoeien.' ,, El sa. (aangedaan, omhelst hem, en beurt hem op) Wal. Ienheim' gy zuk my altoos even dierbaar blyven , en zo ik i:we liefde mogt kunnen winnen , zal ik daardoor de gelukkig, fie Viouw worden ! • (Wallenheim's oogen glinfteren van traanen ; hy kust met vuur Jbltla s hand) .. Rosalie. (nadert tot Elifa) Genadige Vrouw! myner fchuld bewust zynde, zoude ik van 't eerfte oogenblik af uwen aan. blik niet hebben kunnen verdraagen, zo uwe alles overtreffende goedheid my geen moed hadt ingeboezemd. Ik bid u niet om verfchooning , want het is voor uwe grootmoedige ziel \f LM? ?m .te vfrëeeven, zy is boven de gramfchap verheven. Ik heb de deugd in haare gantfche grootheid aanfchouwd, en daarin myne eigene onwaardigheid ontdekt. Van heden asm zal het doelwit van myn geheel leven daarheen ftrekken, om mv uit de laagte, waarin ik gezonken was, weder te verheff n en den wellust te vlieden. Morgen ga ik B.... verlaareu! Neem uwe juweelen te rug, genadige Vrouw! Gy ziet, dat, wanneer ik alle deze zaaken, die flechts voorwerpen van weelde zyn, en my onnut worden, verkoop, ik dan myne fch'ild voldoen kan. Ik offer dezelve ook flechts aan myiae eigenliefde op; want zy zouden my onöphoudlyk toeroepen : wy zvn het loon uwer fchande ! * „ Elisa. Gelukkig voor u, Rofalie! dat uw hart onbedorven gebleven is; hetzelve was van natuur voor de deugd gevormd ; flechts jeugdige ligtzinnigheid en overyling konden hetzelve op den dwaalweg brengen. Het is pryswaardig in den voüen bloei van jeugd en fchoonheid daarvan te rug te komen! Doch  be vrouw 20 ALS zy behoorde te zyn. ^97 Doch (zy vat Rofalie's hand) ik wil niet dat gy aan de deugd het gemak van uw leven zult opofferen; uwe wederkeering toe dezeive moet u niet door de ontbeering van het aangenaarna fmertlyk vallen, gy zult aan niets gebrek lyden , uwe verbeelding zoude u anders uwen voorigen toeftand met verfraaide kleuren weder affchilderen , en u denzelven doen te rug wenfchen. Gy ^ult ondervinden , dat men in den fchoot der deugd al het goede dubbel geniet. Behoud dan voor u al dat geen vau uwe zaaken, wat geene noodzaaklykheid u gebiedt te verkoopen , en (zy keert zich tot Wallenheim) Wallenheim.' gy wilt my toch wel toeftaan, myne juweelen ais een gefchenk aan Rofalie aan te bieden? „Wallenheim. Gy alleen kunt over alles, wat gy bezit, beveelen, en ik kan u flechts bewonderen! „ Elisa. (bloost , en met een'' blik vol liefde op Wallenheim, tot Rofalie) Neem myn gefchenk dan aan, fchoone Rofalie, ter liefde van de deugd! „ Rosalie. ó Genadige Vrouw! wilt gy dan Hechts alleen zoo grootmoedig zyn ? „ Elisa. Rofaiie! in uwen tegenwoordigen toeftand is het even zoo grootmoedig myn gefchenk aan te neemen. ,, Rosahe. Ik zie het, het zoude belediging zyn u te doen gelooven, als of ik u niet begrepen had! (zy neemt de juweelen, en leidt Elifa in haar kabinet voor eene fchildery, verbeeldende de Deugd, die aan Titus eene kroon aanbiedt, waarop gefchreeven ftaat: ik maak onftetflyk.) „ Alles wat gy hier ziet , neem ik als een gefchenk van u aan; maar deze fchildery zal my het dierbaarfte van alles zyn. Ik zal die befehouwen , als of gy my dezelve gegeeven hadt, om my tot de deugd aan te moedigen. Zy zal regt tegen over myn bed hangen , en zal iederen morgen by myne ontwaaking het eerfte zyn, dat ik zien zal: ik zal in de deugd uwe gelaats» trekken meenen te onderfcheiden, en my dan herinneren, dat ik u de gelofte deed, tot dezelve te zullen wedeikeeren, „ Elisa. Met welke fyne trekken van het fchoone is uwe ziel verfierd , Rofalie! Zy is even zoo fchoon als uw lichaam. Houd goeden moed; éénmaal tot de deugd te rug gekeerd, zult gy haar nimmermeer verlaaten ; daar gy die thans reeds vereert, zult gy ze liefhebben, ais gy haar van naby zult ken. rtenl (zy omhelst haar) Vaarwel! myne beste zegenwen- fchen zullen u fteeds vergezellen." Ons beftek gedoogt niet, hec niet njinder belangryk gefprek tusfchen Wallenheim en Elifa, naa deze ontmoeting, benevens de verdere levensbyzonderheden van deze uitmuntende Vrouw, hierby te voegen:-genoeg, dat Wallenheim's geweeten ontwaakte, dat oprecht berouw zyne ziel vervulde, en hy zich beyverde, om zich , van dien tyd af, op eene waardigere wyze , omtrent Elifa te gedraagen, tot eindelyk de dood haar deugdzaam  598 LUSA, de vhodw zo als zy ebhoo.kdï tïj zvn. zaain en weldaadig leven eindigde; waarom zy door Wallenheim en zyne kinderen , zoo wel ais door alle haare vrienden en bekenden, met heeie traanen betreurd werdt.- Met veel genoegen hebben wy dit .alóm greetig ontvangen boek geleezen. Wel is waar , dat ons het charafter van Elifit hier en daar wat al te overdreven is voorgekomen , zoonar wy eene Vrouw , als in baar wordt voorgefleld , als een louter ideaal befehouwen; doch 'er is echter zoo veel fchoons, zoo veel naavolgingwaardiüs, in dit tafereel, dat Meisjens en Vrouwen, voor welke de vordering tot volmaaktheid geene onverJchillige zaak is, Eli/a's beeld diep in haare harten behooren te prenten. De Vertaaling van dit boek is over het geheel lofwaardig., en zeer wel uitgevallen ; fchoon de Hoogduitfehe vierde uitgaaf, aan hun , die deze taal verftaan , zeker nog bevalliger en krachtiger zal voorkomen. Mogten onze Nedcrduitlche Vertaalers over het algemeen zulk eene gelukkige keuze doen , in de Werken, waaraan zy hunne'krachten beproeven ! Dit zoude den leeslust onzer Narie niet weinig opwakKeren, en voor de Zedeu hoogst weldaadige gevolfen hebben. Be Lykroof, Tooneelfpel. In één Bedryf. Te Amfteldam, bv P. J. Uylenbroek. In Bve. 48 bl. yyt Stukje, door heiwuert paul FRHtnRfcii hinze oorXJ fpronglyk in het Hoogduitsch vervaardigd, heeft hoofdzaak yk dezen inhoud : Arneld, die zich tegen zyne braave Vrouw Magdalena zeer onbehoorlyk gedraagen, en het door haar aangebrachte huwlyksgoed van tyd tot tyd op eene fchandelyke wyze verteerd heeft, verliest d«ze zyne Echtgenoote door den dood; even als by haar leven , verzet hy zich ook nu met nadruk tegen het huwlyk zyner Dochter Grietje, met Marten, een'jongen Boer , uit hoofde van ongegronden haat tegen diens Vader; en het humeur van Armld is nog ondraaglyker geworden, daar zyne Vrouw. met roeftemming van het Gerecht, alle de haar nog overgeblevene kleinodiën met zich heeft doen begraaven , om haaren lVisu door armoede tot een betaatnlyker gedrag te rug te brengen. Zekere baatzieke Gerechtsdienaar, en Vriend van Jrnold, met naame Flick , biedt hem Zyne hulp aan. om des Bachts in het graf van Magdalena in té breeken , en hetzelve van de daarin liggende kostbaarheden te berooven. Terwyl zy dit bewerkftelligen , herkeft de flechts flauw geweest zynde Magdalena onverwacht, waardoor de beide roovers verfchrikt heenvluchten. De Vrouw van Arnold wordt met hulp van eenige boeren te huis gebracht, en verkrygt van haaren beangften Man zeer gemakiyk de toeftemiBiiig tot ket huwlyk van Griet  DE LYKROOF, TOONEiLSflLL. 5.99 Grietje met den goeden Marten, fchenkt Arnold tot belooning al» les wat zy van waarde bevolen hadc in de doodkist te fluiten, en,' haare handen over de beide gelieven uitftrekkende, geeft zy hun dezen moederlyken raad: „ Gy, wier zeldzaam trouw„ verbond, door de hand van eene wederöpgewekte, zegenend „' wordt ingewyd ! bemint elkander, verdraagt elkander, blyft „ maatig, blyft behoeftig, en nêemt boven alles, om veilig te „ kunnen rusten, geene andere kostbaarheden met u in het graf» „ dan d«n roem van deugdzaam geweest ts zyn, en de traanen „ van hen, die om het verlies van ü zullert weenen!" De ftandvastigheid en geitouwe liefde van den braaven Marten , by alle de bedreigingen van Arnold; de eenvouwigheid en bygeloovige fchroomachtigheid van Grietje, zoo wel als haare tedere liefde voor haare overledene Moeder; de woeste gedragingen van Arnold , en de fnorkeryën van Ftick, geeven aan dit anders niet zeer belangryk Tooneelftukje eene verfcheidenheid , waardoor het zich aangenaam laat leezen, en, zoo wy gelooven, ook, als een goed Nttaftukje, ten Tooneele zoude verdienen gevoerd te worden. Gefchiedenis ven den Prins les noo, eenen Inboorling der PelewEilanden, door den Kapitein hekry wilsox naar Engeland gebragt. Benevens een beknopt verhaal van deze Eilanden, en de zeden en gebruiklykheden van derzelver Inwoners. 'Uit het Engelsch vertaald. Te Amfterdam , by J. R. Poster, 1799In izmo. 122 bl. -r-xeze Gefchiedenis kunnen wy als een nuttig Leesboek voor JL) Kinderen aanpryzen. Kapitein henry wilson , voerende» eene Engelfche Paketboot, de Antelope, leedt in den nacht tus* fchen den 9 en 10 Augustus des Jaars 1783 fchipbreuk , in de nabyheid der Pelew- of Palos-Eilanden, gelegen in het westlylt gedeelte van den Stillen Oceaan. Hy bereikte met zyn volk,, door middel eener boot, een der gemelde Eilanden, Orolong genaamd, werdt door de inwooneren met de uiterfte vriendlykhei.d ontvangen, en door wederzydfche tolken waren de Engelfchen in ftaat met deze Eilanders te fpreeken. Ook de Koning dezer Eilanden, abba thulle , die te Pelew, de Hoofdftad van het Eiland Curara, zynen zetel hadt, kwam deze vreemdelingen zien, en ontving hen met eene minzaamheid, die zyn hart eer aandeedt. Nieuwsgierigheid en ver ■ ondering over veele febtuiklykheden der Europeaanen kenmerkten telkens de diepe onkunde der wilde inboorlingen, vooral toen zy het gebruik van fchietgeweer zagen; echter gaf dit laatfte den Koning gelegenheid, om eenige nabuurige oproerige Eilanden, door hulp van den Kapitein en zyn volk,' te beoorlogen, en tot gehoorzaamheid te brengen. Den 9 November des gemelden Jaars was  6015 geschiedenis van" p3ins lee 300. was het Schip van wilson weder zeilvaardig, en de Konln» verzocht hem, om zynen tweeden Zoon , met naame le boo, onder zyn opzicht mede te doen reizen, en de verdere opvoeding van dien jongen Prins op zich te neemen. op jbi les iioo, eens met eenen fchat van kundigheden wederkeerend , eene den Koning vereerende wyze aan, en beloofde als vader voor den jongen Prins te zullen zorgen. Den i9 November daaraanvolgend vertrok wilson me: zyne tochtgenooten na China en eenigen tyd daarnaa, met een Oostïndisch Schip. Z Engeland; landende hy den 14 July des Jaars 1784 te Portsmouth aan, waarnaa hy zich met zynen jongen reisgenoot na feyg?nWbegTf D°rP (egeR 0ver londen Daar in dit verhaal eene uitgebreide befchryving van de landsgefteldne.d zeden en gebruiken van de inwooneren der PelewEilanden voorkomt, en hetzelve dus aan den eenen kant zeer gefchikt is, om Kinderen op eene aangenaame wyze met verfcheide kundigheden bekend te maaken , byzonder om hun fmaak in te boezemen voor de Aardrykskunde, zo moeten ook de leergierigheid en het beminlyk charaéter van den Prins zoo wel als de braafheid van veele perfoonen , die in deze Gefchiedenis betrokken zyn, de jonge Lezeren aanfpooren, om z'ch coor deugd, kemiis, en befcheidenheid, de algemeene liefde en achting te verwerven s met deernis echter zal elk hunner even als wy, aangedaan zyn by het bericht, dat eene kvvaadaarüge Kinderziekte dezen uitmuntenden jongen Prins, nog in hetzelfde jaar zyner aankomst in Engeland, na het graf fleepte Onder meer andere , hebben wy eene lompe drukfeil aangetroffen op bl. 93, alwaar van lee boo gezegd wordt, dat zvne mfpanning zynen onbegrensde» wellust [lees weeilust] evenaarde Kon Onderwys in de Kennis der Bybelboeken. Tweede Druk. Te Zutphen, by H. C. A. Thieme. In itmo. 16 bl. Dit Boekje bevat eene zeer korte , doch vry juiste en volledige, opgave van het geen elk Bybellezer van da boeken des Bybels dient te weeten, en Kinderen dus behoort ingeprent te worden ; te weeten , de Naamen , de Schryvers , en de Hoofdinhouden van dezelven. Hoewel 'er eenige zaaken in voorkomen, die de toetze der tegenwoordige Bybel-Critiek niet wel kunnen doerftaan , kan dit Boekje daar deze dingen voor het gros der Menfchen niet gefchjkt zyn echter zeer goed tot het oogmerk , waartoe het gefchikt is, gebrmkt worden. Deszelfs waardy wordt verhoogd door eenige welgeordende Gebeds - voorfchriften, en door een klein Dichtflukje, vervattende 16 zeer nuttige lesfen , welke achter het eigenlyk ontwerp gevoegd zyu.  ALQEM.EE NE VADERLANDSCHE LETTE R-OEFENINGEN. Over de Godheid van Jefus Christus, beide voor Geloovigen en Twyfelaaren , door georg frederik seiler, Hoogvorflelyk Brandenburg-Anfpach-Bayreuthfe Geheime Kerk- en Confiflor taal- Raad, gewoon Hoogleer aar aan de Frederik- Hlexanders Univerfiteit, enz. enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1799. In gr. 8yo. 296 bl., behalven het Voorwerk van XXII bl. Onder de meest aangenomen leerftellingen der Christenen is geene, in vroegere en laatere tyden , meer betwist , en met meer heftigheid bedreden , dan deze, volgends welke Jefus Christus voor een tot de hoogfte Godheid behoorend Perfoon , (een Godlyk Perfoon, zoo als men zegt,) moet erkend, en als zoodanig, op eene godsdienftige wyze, vereerd worden. Het kan waare Christenen, die eerbied voor de Bybelfchriften hebben» niet onverfchillig zyn, wat hieromtrent diene vastgerteld te worden , en het is deswegens niet te verwonderen, dat, naarmaate, van tyd tot tyd, meer twyfelingen en tegenbedenkingen tegen dit leerbegrip zyn te berde gebragt , warme vourftanders van deze* naar hun inzien, aangelegene leer zich des te meer beyverd hebben , om 'er de zekerheid van te betoogen, en op vaste gronden te vestigen. Men heeft voor lang de verdiende van 't Werk voorhanden, dat reeds in 1775 is in 't licht verfchjenen^ erkend, en 't zelve voor een der beste verdedigfchriften voor de Godheid van Christus gehouden ; en wy kunnen deswegen de onderneeming geenzins mispryzen, om het nu ook vertaald, nevens andere onlangs uitgekomen fchjïfien over dit onderwerp, aan onze Landgenooten 6 die het gevoelen van een doorgeleerd, en ook, van wege zyne gemaatigde wyze van denken, beroemd Man mogten begeeren te weeten, m handen te geeven. i.ext. 1799. no. 14. Rr Het  602, O. V.- SEILEK Het Werk beftaat uit tien Hoofddeelen. ïn het eerfte ïaaï de Hoog-Eerw. seiler eene voorloopende befchouwing. van de wyze, op welke wy menfchen God kennen, naamelyk door vergelyking , voorafgaan. Daarop laat hy, in 't tweede, drie voornaame hoofdbewyzen volgen voor de Godheid van Christus , welke hierop neerkomen, ï. De Zoon is, volgends de leer des Bybels, een van den Vader onderfcheiden perfoon. 2. De Zoon wordt ook , in veele plaatzen van den Bybel, van den menfche Jefus onderfcheiden. 3. De Zoon van God is geene van den Vader geborene of uitgevloeide Geest, maar de tweede jn de eenige, eeuwige Godheid, die de oneindige kracht, te gelyk met den Vader, bezit. In het derde Hoofdd„ wordt deze leer verdedigd tegen de tegenwerpingen uit de rede. In het vierde en vyfde tegen de leerflelfels van Sociniaanen en Ariaanen. In het zesde en zevende worden nog eenige waarfchynelyke bewyzen voor de Godheid van Christus opgegeeven, uit de fqhiiften van eenigen der oudfte Kerkleeraaren , en uit de poogingen der Rechtzinniger! tegen de zoogenoemde Ketters. Het'achtfte Hoofddeel bevat eene korte befchouwing van eenige dwaalingen der eerfte Kerkvaderen, aangaande de leer" van Jefus Godheid. In het negende wordt onderzoek gedaan, in hoe ver deze leer den menfchen tot zaligheid nuttig en noodig zy, en over de verdraagzaamheid omtrent die geenen ,." welke deze leer niet gelooven. En, eindelyk , in ■het tiende , eenige regelen van voorzichtigheid , in het voordellen van deze leer, aan de hand gegeeven. Zie hier, tot eene proeve van 's Mans leerwyze, een kort uittrekfel uit de beantwoording van de navolgende -vraag, in het negende Hoofddeel : „ In hoe ver kan men zeggen , dat het hoogst noodig en nuttig is, de Godheid van Christus te erkennen?— Ik wil my wel geenszins verfhouten, om die allen den naam van Christen te ontzeggen, welken, in dit ftuk, anders denken, dan wy. Zy erkennen toch Christus, als eenen Gezant Gods; - zy hoopen, door zyne tusfehenkoomst, en door de opvolging van zyne leer, zalig te worden, — en zy kennen, naast God, geen verhevener Wezen, dan Hem. Door dit alles onderfcheiden zich de Ariaanen, Sociniaanen, Sabelliaanen, en hoe deze Sekten verder heeten mogen, van de Naturalisten en Mahomedaanen. Het fchynt my daarom ook zeer onbillyk te zyn , dat men zulke rrnnnen, welken te vooren Ariaanen of Sociniaanen verdienden genoemd  OVER DE GODHEID VAN J. C. ÓO$ tïoemd te worden, als geheele verlochenaars van het geloof aan Christus, aanmerkt, en hen, onder de bende van Vrydenkers en Heidenen, rangfchikt. Dan, niettegenftaande dit alles, is egter de dwaaling van deze mannen zeer gewjgtig, en houdt zeer veel in zich. Immers, vooreerst, hy, die de Godheid van Christus niet erkent, daar hy toch derzelver leer, uit den Bybel, kon en moest kennen, deze betwist, den perfoon van zynen Middelaar* die hoogfte volmaaktheid, welke de Bybel aan denzelven toekent. Ten tweede, hy, die de Godheid van Christus niet toeftemt, daar hy deze, uit den Bybel, leeren kon, die erkent God ook geenszins zoo , zoo als hy , als een geloovige des Nieuwen Testaments, dezen erkennen moet. Juist dit is een der voornaamfte voorrechten, welke wy, als Christenen, boven andere menfchen, genieten, dat. God zich veel duidelyker aan ons, dan aan anderen, door Christus, heeft' bekend gemaakt. De Natuur , aan zich zelve overgelaaten, leeraart flegts één Perzoon in de Godheid, of vervalt (het gene de gefchiede-' nis van alle tyden bevestigt) tot het Veelgodendom. Het gene geen oog, zonder bovennatuurlyke hulpe , gezien heeft, het gene, zonder openbaaring, in geenes menfchen •hart, zou zyn opgekoomen, dat heeft God ons, door zynen Geest , geleeraard; dat in Hem meer Perzoonen zyn, dan één, aan welken wy ons geluk te danken hebben t _ dat elk 'der Godlyke Perzoonen het zyne, tot ons heil, heeft bygebragt, — dat de Vader zynen Zoon, ten Verlosfer , voor ons, beftemd heeft, — dat de Zoon.ons, met groote liefde, uit het verderf tragt te verlogen, ■— dat de Heilige Geest zich, op eene intneemende wyze, aan onze harten werkzaam betoont. Niemand wist, wat in God was, dan God zelf; ons heeft God dit nader geopenbaard. Zou men niet wel, reeds daar uit, dat God de tyden van het Nieuwe Testament, met eene naauwkeurigere kennis van zyne Natuur, begunftigd heeft, met recht mogen opmaaken , dat deze kennis noodig , en hoogst nuttig zyn moet? Ten derde, men kan, zonder deze kennis van het Wezen der Godheid, tot geen naauwkeurig inzien, in het groote werk der Verlosfing van zondaaren, geraaken. Ten vierde, deze leer moet daarom ook oneindig meer kracht hebben, dan eenige andere leer, om het hart te reinigen, en den wandel te regelen. Ten vyfde, zonder deze kennis, wordt of Christus niet zoo vereerd, als de Vader wil, dat wy Hem R r s ver-  004 G. f. seiler, over de godheid van j. C. vereeren zullen of men wordt den Afgodsdienaren ge- het StwooS o7dde vla g' ^Mif'da? ^''^ veel e^onverfchillig^y, ^l^^^r^ tus uitgebreid., en aan anderen voorgefteld en, \eleerd wordt, de Anaanfche, Sociniaanfche of RechSnE" aan de bedachtzaame overweeging van denkendeïcöÊte nen aangepreezen te worden. «^Kenae uuiste- De Christen bevestigd in zyn geloof. Door vsrd hamels veld. %e Dell.ê7/^X7^ • Bruyn, 1799. In gr. Svo.454 bl. ' J * de De arbeidzaame Hoogleeraar van hamelsveed tracht aan onopmerkzaame jonge lieden, en ain ™0«« 5 geoefende menfchen, die geïaa,loopef door de frh» °" telooze ftoutheid der Ongeloovi2erPv?n heiChïiI/™* het welk zy van hunne godvru^ ders ontvangen hebben, tS^&tlï^^^ in handen te geeven, welk zou kunnen dienen, om h2 te redaen, voor verleiding te behoeden, en in L. r ■ ten-geloof te bevestigen. Hy heeftTyzo'nder dkge£hnf ten m het oog gehouden , welke, dezer dagen§ ond« ons, door een fchandelyk misbru k der vryhdd' we?S ' men dus in losbandigheid doet ontaarten T in S zyn yerlcheenen. De opmerkzaame Leezer zaT desweiS by de vergelyking vanuit tegenwoordig Werk hetwl-k m drie Deelen, van dezelfde dikte abTdit eerfte beK zal, met een ander, voor eenige iaaren S !ibe(taai? van de Bybel verdedigd, door de^i SyvèrTn ' licht"? geeven hier nog wel nieuwe ophelderende aanmerkinlS aantreffen, die m t groote Werk, welk JdafmShZS zaakelyk gevolgd is niet voorkomen. Het isooknt naar de vatbaarheid van allerlei foort van Leezers' onb mingeoefende.!, gefchikt te weezen, in een gehed ande ren vorm gegoten. Men leest hier Gefprektntn S" ven, die zich, zoo wel door den dw&hrC t , le' fchryftrant, als door de «„00^^,? genheid der verhandelde onderwerpen aan 1% "ë? fan wa^~' Leezeren' Ag Behalven algemeene aanmerkingen over de voortreffelvk heid van den m den Bybel geöpenbaarden GtodSS, eï over  v.van hamelsveld, de christen bevestigd. 6o$ over de ongerymdheden in het famenfiel van deszelfs vyanden , behelst dit Boekdeel, eerst eene beknopte verdediging van de echtheid en ongefchondenheid der Bybelboeken ; daarna wordt de geloofwaardigheid en achtbaarheid der Gefchiedboeken des O. T. gehandhaafd, en inzonderheid uitvoerig gehandeld over de gefchiedverhaalen, in de Boeken van Mofes vervat, waartegen nog dezelfde, dikwyls tot befchaamens toe wederlegde, tegenbedenkingen herhaald, en met foortgelyke, even zouteloos, beuzelachtig en ongerymd, als alle de voorgaande, vermeerderd worden. De oplosfingen van van hamelsveld zyn met welwikkend oordeel uitgewerkt, en over 't geheel regt gefchikt, om een goeden indruk omtrent de achtbaarheid en gemeennuttigheid der Bybelfchriften tè bevorderen: welk edel en roemwaardig doel wy van gantfcher harte wenfchen, dat by een groot aantal Leezeren van dit welingericht Werk overvloediglyk zal bereikt worden. De Zuid-Bevelandfche Dorps-Leeraar. Te Utrecht, by de Wed. J. van Schoonhoven, 1799. In 8vo. 385 bl. Dit Werkjen is opgedragen aan etlyke Ecrzaame Landlieden van Zuid-Beveland en Wolphaartsdyk ; en uit de ondertekening dier opdracht blykt, dat de Schryver is de kundige en arbeidzaame w. e. de perponcher, van wiens arbeid wy meermaalen onzen Leezeren hebben verflag gedaan, fchoon op den titel geen naam van Schryver gemeld worde. De genoemde Burger fchynt zich, by het voortbrengen deezer nieuwe vrucht van zyne werkzaamheid, inzonderheid te hebben voorgefteld, het nut van minder geoefenden, vooral der Landbouweren. De titel alleen van het Werk geeft aanleiding om dit te vermoeden; en zo de inhoud der Vertoogen, waaruit het is te zamengefteld, als de wyze van uitvoeringe, bevestigen die gedachten. De voordracht is doorgaans duidelyk, gefchikt naar de bevattingen der eenvoudigen, de beelden en gelykenisfen ontleend van gemeenzaame en dagelyks voorkomende voorwerpen, het zy in het gewoone huislyke leeven, het zy in den Landbouw. Ieder der gemelde Vertoogen heeft aar. het hoofd eene R r 3 Schrif-  6o6 w. e, de perpcncher Schriftuurplaats, op het onderwerp des Vertoogs toepas* felyk, en waarvan fomtyds in deszelfs beloop eenig gewach of gebruik wordt gemaakt; zodat zy niet kwalyk gelyken naar fommige enkel zedekundige en opwekkende Predikatiën. Zie bier eene Iyst der Vertoogen. I en II. jBewys van de Godlykheid der H. Schriften, De Tekst is hier II rw. III vs. 16, volgens de gewoone Nederduitfche Vertaaling, welke de Schryver overal gebruikt, zonder daarover eenige taalkundige aanmerkingen te maaken, welke ook , zo als wy onderltellen dat elk onpartydige gaarne zal erkennen, in een Werk van deezen aart niet te pas kwamen. —• III. Gods Be/lier, over de Volken. \wx XII: SA. — IV. Niet alle wederwaardigheden zyn ftraffen. Luc. XIII: 4. — V. De Kinderlyke geftnhe ts de waare geftallè des Christens. Matth. XVIII: 2. —- VI. % gelegenheid van den Zaai-tyd. P^alm CIV: 13— ik, — VII. God is Liefde. I Jo. IV: 8. — VIII. Uitbreiding van ""t Onze Vader. Matth. VI: 9—13. — IX. By gelegenheid van den Oogst. Ezech. XXXVI: 30. —X. Vooren nadeelen van Rykdom en Armoe, ten aanzien van den toekomenden ftaat. Matth. XIX: 23. — XI. Voor- en nadeelen van Rykdom en Armoe, len aanzien van den tegenwoordige;} ftaat. Spr. V: 11. — XII, Nut en voordeel, door ryken en armen, elkander aan."ebragt. Spr, XXII: a. — XIII. De Reegen. Natuurdrift en van eemse Dieren. Jon XXXVI: 27, 28. — XIV. Voortreflykheid van den Landbouw. Pred. V: 8. — XV. liet Onveer Ps. LXXVII: 18, 19. - XVI. O ver de wyze waarop de Verborgenheden moeten worden behandeld. Deüter. XXIX: 29. — XVII. De Begeerlykheid is de wortel van alle kwaad, Rom. VII: 7. — XVIIi. De Leer van God. Jo. XVII: 3. •- XIX. De Leer van Christus. Jo. XVII: 3. — XX en XXI. De Zedeleer. Matth. XXII: 37—40. — XXII. Gods weldaaden. Job X: ti, 12. XXIII. Ondankbaarheiden ftegtheid der overtreeding. Ter. II: 19. — Eindelyk volgen twee Dichtfhikjens in rymïooze verzen, behelzende den Lof van Jefus, zo in zyne menschheid, als in zyne Godheid, befchouwd. Tot een ihaltjen van des Schryvers wyze van voordraagen zullen wy een gedeelte van het vierde Vertoog overneemen. Na aangemerkt te hebben, „ dat niet hier „ reeds de Godvrugtige altoos gelukkig, de boosdoender „ altoos ongelukkig is; maar dat wel in tegendeel tyd, en „ geleegenheid, en toeval allen even gelyk wedervaart, •» enz."  ZUID-BEVELANDSCHE D0RSS-LEERAAR. &>? '?tóLn 4? fft^took, in'dezelve, niet andets " In ïeeze waereld tog werden wy geplaatst, om l alï'onze vermogens te ontwikkelen te, oeftenw, " tot eenen zeekeren trap van volmaaktheid, te brengen, en dus wel voornaamlyk , om 'er deugd, wysheid en " aödsvrugt; maar tog tevens ook , om 'er werkzaami d enyver, ra kennis , en beleid te verkrygen. ? Maar hoe zouden wy nu de laatstgenoemde hoe- " Sneden verkrygen kunnen , indien wy met allen " eJra gelyk aan Fe natuurlyke gevolgen onzer daaden " bleven blootgefteld, en dus allen even gelyk, om wel " S^rSSfkaamheJd, en yver, er.kennis, en beleid nodig hadden; maar de voorzienigheid telkens lus" fchen beiden kwame, en telkens wonderwerken deede, " om alles den Godvrugtigen wel té doen gelukken, " erf hem té dekken, tegen le kwade gevolgen zyner " onagtzTamheid, of zyner werkloosheid, of onvoorzigtig- - ft ïifSÏ ook, myne Vrienden!.zot. dwaas en nneerbiedie genoeg zyn, om de voorzienigheid dus als " W tou nedienaresfe onzer verkeerdheden te maa" iZ* Wie mver zal eifchen, dat zo hy, by voorbeeld, " door een verkeerd begrip, zynen akker kwalyk, ofon" tvdio- ploegt, de voorzienigheid tusfchen beide kome, " en 4leue! dat deeze verkeerde behandeling.... zynen " oogst benadeele ? Wie zal vorderen , dat indien een " G&ugtig man zig onvoorzigtig, onder eene bouw" vaK fcnuur, of huis , begeeve , de voorzienigheid., " dool een wonderwerk, het ten val neigend gebouw zoo l lang ftïïnde houde, tot dat de godvrugtige man goedvindie, 'er uit te gaan? Of zo 'er droogte komt, in den " He zal het dan tog, op der Godvrugtigen akkers " afeen, moetenredenen of zullen dezelven, ook- zon" der reegen, even veel vrugten draagen moeten? Ja zo " 'er oorfog ontftaat, zullen dan de Godvrugtigen, door " eene reeks van wonderwerken, tegen alle de rampen " des oorlogs, moeten worden bewaard^ " ,, Maar ildien dit niet kan beftaan, dan volg^t 'er ook van zelve uit, dat die geenen, die , door deezen naM uuirlvkei.loon der dingen, onder eenigen ramp, worr den geb agt,' daarom nog niet, voor (chuldiger dan anderln, moeten gehou/n worden; en dat dus ook  »• E. DE PEUPONCHER ;;fthouwdaffipen DiÊt' als haffen, moeten wordea ^ " Ja fomtyds zelfs ziet men d»t r„A » ware byzonder en by onderfcheidiS°dTgtlgen' aIs t „ van rampen en wedc/waa^rdSHr,8' i eMe reeks „zonder dat'ook deeze bïriZuworden gebragt, „ worden aangezien? .1 H&\ 1° ^ lhaf' ™e voorbeeld vaneen godvrucbdaeSPTnh°.gt het fP"K*ende ver, bi. 47, dus voortgaat- 8 J°b5 waar na ^ Schry. » Befchouw dan me? m\r«Q \r • , „altoos, als ftraf ™ les? wat u'nS" Vbefcbouw "iet » Denk niet, dat alles : T, ? nadeehgs overkomt ' „ lyks en bedroevendr^^^^^fche Vader rnoef „ toorn, wordt toeeefchit/ Ar? u aIt°os, m zynen „ ftraf, de beste M enke1^ vrees vo?r „ hoorzaamheid. VraaX«rt« aa' §°ede en ter ^ „ of onderzoek 'zelf,^ Ólrde^uwe ei^?- fcho°b»eester, „ de beste leerlingen zvn ™ ge k,nde'en , welken „ zy, die leeren £ SohrzL°°-k best ü^ „voor ftraf, of zy Jfeïef ™-n?11' u,t .enkele vrees „ tot vordering, doen" Oni- gaTlllg' en uit eige zugt „ wel ftraffen gn 't werk^tten^eTe Vad^ „ ders luisteren willen. Ma /eerst ^i"6"' d 6 niet an' „ dervindt gy auHcs j^?1 eerst , en boe gelukkig on- „ ons met weldaaden'vooromtt Jmd l Serst komt % „ Ier grondbeginfel vol££'w?i? * ' of wv het ede„ gewillige ntiging ten goede v/n In grondbe^fel van „ 't zelve, van eigene SÏÏt'heW aB)ge voorkeur voor „oeffening, brengt, denk dan ni^a ee?ige zw™ „noch aan uitweïkmgen van t^ftnnd aan »"f, „aan 2ynen kant> Uv^Jt™ W^dheid f of toorn „ Vraag flegts wederom f uïe^lf bedoeli"S «et „ ken zyner leerlingen hy Swoon ;c (J00lmeester' w^ ». op te leggen V en of iSlUs^J,' de zvvaarfte ^aken komt, en tot ka8tyding^ ftrekke^f"'^ ' voord„ dat wel in tegendeel ™no hy zaI u zeggen „ beste leerlingen def zwaS^1"00"6-wyze is' aa" zyne „ te fchryven? o*daf hTw]'" T1??6 taIken vo°* " volbrengen, en 'er ook Zt Z ? dat zy die 'l best -zu,tai d- * * tos: 5, ze  zuid-bevei/andsche dorps-leeraar. 6oC) „ ze te ftraffen; maar in tegendeel, uit meerdere agting „ en geneegenheid , en om ze des te beeter voord te „ heipen. „ Ja handelt gy zelfs niet, met uwe kinderen, uit het „ zelfde inzigt, en naar 't zelfde grondbeginfel? Is het, „ uit toorn, of om ze te ftraffen , dat gy ze al vroeg „ meeneemt naar 't veld, en hen gewend aan den arbeid, „ en hen, in al het werk van het veld en den akker, hoe „ zwaar ook , oeffent? Of is het niet, eenig en alleen , „ uit Vaderlyke liefde en' geneegenheid, om 'er goede „ landlieden van te maaken, gefchikt en bekwaam, om » even zulke bedryven, als de uwen, te bearbeiden en te „ bellieren. .. En is dit nu eene ftraf of eene weldaad? „ Maar even zoo, als gy, ten aanzien der tydly- „ ke opvoeding, met uwe kinderen, handelt, even zoo „ handelt onze hemelfche Vader , met ons allen , ten „ aanzien onzer geestlyke opvoeding en toebereiding, tot „ de toekomende eeuwe, daar nog zoo veel meer aan „ hangt, en die ons zoo oneindig grooter heil aanbren„ gen moet! " Wy hebben dit uittrekfel eenigzins uitvoerig gemaakt, om den Leezer dies te beter eenig denkbeeld te geeven van den ftyl, waarin dit Werkjen is gefchreven, hetgeen , gelyk wy nier twyffelen, algemeene goedkeuring ' zal vinden , en wy niet alleen eenvoudigen, maar ook meer geoefenden, gerustlyk ter Ieezinge durven aanpryzen. Sommigen zullen hierendaar wel iets aantreffen, waarmede zy niet volkomen inftemmen; maar wat is dit anders dan het gewoone lot van alle boeken? Wy zei ven', hoezeer het Werkjen in het algemeen en des Schryvers oog. ! merk pryzende, hebben onze aanmerkingen. Eenige daarvan zullen wy den Leezer mededeelen , en tevens den Burger perponcher ter overweeginge voordellen. Zo zullen in het X en XI Vertoogen, volgens den titel, de Voor- en nadeelen van Rykdom en Armoede befchouwd worden. By de leezing, evenwel, vindt men eene vergelyking , met tusfchen den toeftand van Ryken en van Armen, maar van Ryken en van Landbouwers , en wel van zulke Landbouwers, die, geene Daghuurders, maar gezeten Boeren zynde, veeleer tot den Middelftand, buiten twyftel den gelukkigften ftaat des menschlyken leevers, moeten gerekend worden. — Het Vertoog No. XVI. hanf 0v,eï » S 0I1"  6l8 th. wilcocks, een druppel honigs. ongenoemden Schryver van 't bygevoegd ftukjen. De SS f/a!'/?,gends het Voorbericht van den Hoogduitfchen Vertaaler, ten tyde van Jo. Bunjan, tusfchen de Jaaren 1670 en r58o, geleefd hebben. ^Beiden fchryven Z n* 5Ti,van éunja» * die wy evenwel niet denken, en ook niet hoopen, dat onder ons zoo algemeen is, dat men veertig Drukken ,zoo als 'er in EnfeE van at, uitgeleezenen druppel hanigs uit de Steenrotze Christus voorhanden zyn, kan verwachten. Kunst om het Menfchelyk Leven te verlengen: door c w hufeland. Hoogleraar in de Geneeskunde te Jena' Uit het Hoogduitsch., Hde Deel. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1700. In gr. 8vo. 412 bl. ■ Die Tweede Deel van het lezenswaardig Werk des Hooffleeraars hufeland (*) behelst, in twee AfSingen in de eerfte plaats, de befchryving der middelen, d eSli« even verkorten , en vervolgens der zulke, welke het leven verlengen. „ Ik kom nu (zegt de Schrwer) tot „ het gewigt.gst deel myner verhandeling, tot de beoeffe„ nende kunst, om het leven te verlengen. Nu eerst kan " £nUrl,,^ei;grC)nd en ov«tuiginS» met de middelen be„ kend maaken, door welken alleen, maar ook door wel„ ken, op eene zekere wyze,-het mogelyk is, het leven „ te verlengen. Doen zy zich wel niet zo fraai voor , „ zyn zy met zo ïcbmerend, zo geheimzinnig, als die " f KT"' weIkeugew^lyk met dien naam pronken, zo „ hebben zy toch dit voordeel , dat men ze, overal en „ zonder kosten, bekomen kan : ia dat ze zelfs reeds „ voor een groot gedeelte in ons zelve liggen , dat zv „ met het verftand en de ondervinding, volkomen over» eenftemmen , en niet flegts het leven doen voortduu" X»ZhZT e,r,Senot en genoegen uit leeren trekken: zy „ verdienen, althans naar myn oordeel, veeleer den naam „ van algemeene levensmiddelen , dan eenige dier kwak„ zalveryen, hoe ook genoemd." 6 nmVI9far"^de,S Scnrvvers bepaaling, beftaat de kunst, om lang te leven , voornaamelyk hier in, dat wv, in deezen opzichte, de vrienden en de vyanden van het leven wel (*) Zie, wegens het Eerfte, hier boven, bl. 344.  C. W. HUFELAND , OM HET LEVEN TE VERLENGEN. 619 wel onderkennen, om de laatstgenoemde te vermyden, en van de eerstgemelde een gepast gebruik te maaken. De vyanden, welke voornaamelyk aanleiding geven tot het verkorten van het leven, zyn: De verzwakkende op. voeding. Buitenfpoorigheid in de liefde. Onmaatige mfpanning der. zielskragten. Ziekten , benevens derzelver on verftandige behandeling ; de gewelddaadige dood , en de neiging tot zelfmoord. Onzuivere lucht, vooral m de groote Steden. Onmaatigheid in het eeten en drinken. Leven verkortende zielsgefteldheden en hartstochten; als kwaade luimen en -te drukke bezigheden. Vrees voor den Dood. Lediggang, werkeloosheid en tydverveeling. Eene overdreevene verbeeldingskragt, benevens de daar uit voortkomende ingebeelde ziekten , en eene te groote gevoeligheid des lichaams. Vergiften. Eindelyk de Ouderdom, en de vroegtydige inenting van denzelven. i • Daarentegen befchouwt de Schryver de volgende (tukken als de gefchiktlte middelen om het leven te verlengen' Een goede oorfprong van lichaamsgefteldheid. Eene verftandige lichaamelyke opvoeding. Eene bezige en arbeidzaam! Jeugd. Onthouding van het genot der liefde in de ieugd* en buiten het huwelyk. Een gelukkige echt. De flaap. Lichaamsbeweging. Het genot van de vrye lucht en eener maatige warmte. Het land- en buitenleven Het reizen. Eene zindelyke behandeling der huid: bv welke gelegenheid de Hoogleeraar naauwkeurig onderzoekt of het best zy, linnen, dan wollen ftoffen, op de huid te draagen. Eene geregelde leefwyze, en maatigheid in eeten en drinken. Zielsrust. Waarheid van karafter. Aangenaam en maatig zinnelyk genot, gepaard met genoeglyke gewaarwordingen voor het gevoel. Eene verftandige verhoeding en behandeling van ziekten : waar toe behooren ; de noodige kennis van het zwakfte deel, van den verfchillenden aanleg tot ziekten, en van de wyze, hoe zich daaromtrent te gedraagen ; het verftandig aebruik van den Geneesheer en de geneesmiddelen, benevens eene huis- en reis-Apotheek. De redding m ooeenbliklyke doodsgevaaren. De Ouderdom en deszelis behoorlyke behandeling. Eindelyk de beoeffening en befchaving van de verftandelyke vermogens en der hchaams- kf Alle'de opgetelde hoofdzaaken worden door den Hoogleeraar met veel uitvoerigheid en naauwkeurigheid behandeld. Ons beftek laat niet toe, van alles in het bySs % ZOn»  630 C- W. HUFELAND zonder een behoorlyk verflag te geven Wv «n- ■ hierom tot de aanbevolene Huis en R,;Ty Z,uIIf ms eene zaak van algemeene nrn^hl-?eis,:APotheek, als middelen, uit wellfe d e moet blftaan' De eenvoudig, en meest alomme ïe bekomen' 7w ,C ZGer Zutker. om te dienen tot een dezelve zyn: losfend middel. ^ytJzL^^1^0 AD "ym-°Pallerkragtigst tegeS leien °™ ^ .v?^rekken tot een vendem1dfelenSgHeuSzfpn, ZfeSil ^Vf^T enz. Voorts acht de Schryver den A^i' .BlI£nkruld' veel beter, dan alle vlugge zouten ™ y ln flaauwten ook de verkoelende eT^"5^' middel, m alle heete en rotachtipe T™,f■ g van dlt grootfte nut is. , HouZsTef f? ' Va" het felyk van werking byvïSmL ,als vo°rtref" blimaat ; gelyk ook om te S . Rottekruid en Su- beter BrandadffdJn de vSEn? 7"^' £sen van Eijeren enRoL, vTn^e,^ ^TjT°U^Wit der elkander, en fmeer het Hit ^ r e ' kloP het on" daar mede de gebrande deelen e $ t Dne£ ,apPen ' om ken van Byen fweroen eS iJf^,' T-e^ de fieeverligting/dan'heTlfwïy'ven^vaf OMe°iï ?&*a deelen, geduurende een kwartiers uur - J b,e£hadlgde niet aan voorbeelden ontbreekt van het zeIfs Adders- en Slangenbeetendoor n^F.lukklg gene^ene • wryvingen met Olfe, doorwX^nf'1 Van, ruime invoorgekomen. By gèleVenheTd van f °eValIen wierden gen is insgeiyks £^£^4.^^ dTs^verr:PS Haazenvct aan Talf het i?i m^ ' inzonderfieid het en wintervoeten\oornaamelvk ™ddd tegen winterhanden deelen daar ftoS eTÏ ,,Wa5neer men niet alleen de dezelve geduuSe den n.en^ï8 med? fmeert' ma!* houdt; waar ïy hv tefifen"itJ™? <** «ede bedekt • als eene ftneeS gebruikt d ^ dat dit.welfde vet, gezwellen, jyjfcrf ?rt leSe cZ.^ £ hï KroP* van een verzachtenden "rf^Stt vee-  kunst om het leven te verlengen. Ó21 veele gevallen van nut kan zyn. Ds Klisteer uit Garftewater, enz. met Kamillen of Vlierbloemen, Olie, Zout, enz. tot bevordering van den verdopten afgang, het ftillen van inwendige pynen, enz. Koud en warm water. Het eerfte voornaamelyk tot het voorkomen van uitftorting der vogten, onmiddelyk na eene kneuzing: gelyk ook als een uitmuntend middel by veelerleye bloedftortingen. Het tweede tot het bereiden van heilzaame krampftillende Kruijertheeën uit Melisfe, enz. by.maag- en darmkrampen , kolyken, enz. Het Voetbad, tegen hoofdpynen , duizelingen, aamborftigheid, maagkramp , kolyken, enz. Lynzaad en Lynkoek tot het weekmaaken van ontftookene verhardingen. Mostert, Peperwortel en Peper tot het maaken van Mostertpappen, om tot eene afleiding en prikkeling te dienen, in veelerley gevaarlyke toevallen. Ook de Peperkorrels inwendig als een der beste Maagmiddelen. Wyn, als een uitmuntend verfterkend middel, waar mede men echter in ziekten zeer voorzichtig moet omgaan. Voorts uitwendig laauw gemaakt, tot ftobvingen, tegen de gevolgen van kneuzingen, de beginzels van Engelfche Ziekte, enz. By gebrek van Wyn, raadt de Schryver aan, Brandewyn, met vier deelen water vermengd. Kamillen, Vlierbloemen, Kruifemunt, Pepermunt, Melisfe en Malven; wordende de Vlierbloemen , als thee getrokken , voornaamelyk aangqpreezen na het vatten van koude en by hoesten: de Kamillen , Melisfe, Kruifemunt en Pepermunt , op dezelfde manier , tegen krampen, maagverzwakking, flaauwten en pynen: de Malven, eindelyk, in de keelontfteekingen, als thee, en tot een gorgeldrank. Uitwendig dienen deeze middelen ook tot omflagen en kruidezakjes , tegen zinkingen, plaatzelyke pynen, roos, jigt en kramp. Eindelyk Wol, Flenel, en Groen gewast Linnen, tegen zinkingen en jigtpynen, tegen welke het laatstgemelde middel, wanneer de eerfte niet helpen, dikwyls van eene uitmuntende werking is. Het geheel Werk van den Heer hufeland wordt beflooten met een Nieuw uitzicht omtrent het uitroeijen der Kinderpokken. In dit lezenswaardig Vertoog Worden, met groote naauwkeurigheid, de verfchillende maatregelen aangeweezen, door het in agt neemen van welke mep in ftaat zou zyn, deeze vreezelyke Kwaal allengskens uit te roeijen. Dat ook deeze mogelykhefd niet alleen eene befchouwende waarheid * maar eene zeer uitvoerbaare zaak zy , wordt ten duidelykften beweezen , uit het geene, Ss 3 dien-  óns c.w. hufeland, om het leven te verlengen. dienaangaande, is waargenomen en uitgevoerd te Chester in Engeland, en op Rhode-eiland in Noord-America. Waar uit men dan verder gemaklyk kan opmaaken, dat, indien de aldaar genomene zeer uitvoerlyke voorzorgen alomme wierden_ in het werk gefteld, de verfchriklyke plaag der Kinderziekte ras algemeen uitgeroeid, en niet verder, dan by den naam, en by de gedagtenis der i'chriklyke verwoestingen, door dezelve, van tyd tot tyd, aangericht, bekend zou zyn. ' ö Volledige Befchryving van alle Kon f en, Ambachten, enz. lódt-. Stuk. De Bierbrouwer en Mouter. Met Plaaten. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon , 1799. In gr. ovo. 08 bl. In dit Stukje worden, met groote naauwkeurigheid , de voornaamfte zaaken aangeweezen, op welke gelet moet worden, om goede Mout te maaken, en uit dezelve goed .bier te brouwen. Terwyl teffens de voornaamfte rampen, aan welke men in het Bierbrouwen onderhevig is, en de beste middelen tot herftel, worden aangeweezen Vooraf gaat eene Inleiding, in welke, onder anderen, de redenen worden aangeweezen, welke de weleer zo bioeijende menigvuldige Brouweryen in een zo deerlyk verval hebben gebragt. Deeze zyn : is. Het heerfchend misbruik der dranken van Thee.en Koffy, die onze maagen verllappen, en ons dus aan allerleye ongemakken onder.hevig maaken. a». Het algemeen gebruik van flegte Wynen, die de plaats van kragtige Bieren hebben ingenomen , tot groot nadeel der Brouwers, die byna onmogelyk, vooral met de tegenwoordige duurte der graanen, zonder hunne fchade , Bier van vier of vyf guldens de ton kunnen leveren; voornaamelyk, om dat een gebrouwd dun Bier zo veel aan brand kost, als een kostbaarder zwaar Bier, en teffens, in evenredigheid van het laatfte, veel meerder vaatwerk vordert. 30. De onkunde en zorgeloosneid van veele Brouwers en van hunne bedienden, die door hunne onbekwaamheid en achteloosheid aanleiding geeven, dat veele Bieren verzuuren, of verzomeren, of een anderen bedorven fmaak aanneemen. _ Den weetgierigen Leezer wyzen wy verder tot het Werkje zelve, en durven hem by deszelfs leezing voldoening belooven. a Ge-  gedenkschriften over pius. den zesden. 62] Cefchiedkundige en Wyss,eerige Gedenkfchrifien over pius den zesden , en deszelfs Pauslyk Bewind, tot zyn vertrek uit Rome naa Toscanen : behelzende merkwaardige byzonderheden van zyn huislyk leven; verjchulen met verjcheiden Mogendheden van Europa; de oorzaken der omkering van den Pauslyken troon , en der omwenteling te Rome. Alles uit de echt/Ie bronnen. Eerfte Deel. Uit het Fransch. Te Amfterdam , by G. Warnars, 1799. In gr. 8vo, 320 bl. Alwie, op historifche gronden, de voormaalige kolosfaale grootheid van de magt der Roomfche Pausfen zich herinnert, en daartegen overftelt de diepte der onmagt, tot welke zy , door verloop des tyds, vernederd wierden, zal ook hier de gegrondheid der aanmerkinge eens Joodfchen Wysgeers ontwaaren: „ Ydelheid der „ ydelheden! 't is alles ydelheid!" Zy, die weleer over geheel Europa, en nog verder, den fcepter zwaaiden; die over lichaam en ziel hunner talryke onder.iaanen een onbepaald gebied voerden ; die , naar goeddunken, Vorften aanltelden en ontthroonden; die hunne aanmatigingen van waereldfche magt tot de buitenfpoorigheid dreeven , om Keizers, als nederige boetelingen , in (tof en asch zich voor hun te doen vernederen, en om hunne wederkeerende gunst fmeeken — hoe zouden zy in de klasfe der onmogelyk- , immers der uiterfte onwaarfcbynlykheden , gerangfehikt hebben, dat hunne opvolgers op den Stoel van den H. petrus tot de laagte konden vervallen, dat hunne waereldlyke magt bykans geene, en zelf hun Geestlyk Gebied binnen enge grenzen was omfchreven. Dit , intusfehen , is met de daad gebeurd, en kan de ongelukkige Paus pius de VI daar van ten {preekenden voorbedde verftrekken. In de natuurlyke orde der dingen valt dit verloop van zaaken, en ontmoet hier de Wysgeer ruime ftoffe tot befpiegelingen over de eigenaartige (trekking der menfchelyke dwaasheid, en der wederregtelyke aanmatiginge van overheerend gezag,om ,vroeg of laat, haaren eigen ondergang te bewerken. Te regt mogt de Schryver van het Werk, welk wy thars aankondigen, aanmerken, en willen wy de moeite des overfchryvens dier nanmerkinge ons wel getroosten: „ Welk tydftip (zo fchryft hy) is meer de fc S s 4 aan-  GEDENKSCHRIFTEN l^Xa^^^^è 'ge^elyke xingd van alles, wat daarvan ^hechS kunnen verzekeren, op eens inrtort, aïSefware ^r een van die wonderen, waarvan het Bvgeloof, hetze^e?k cl rr^Tn"?6 heiIi§drhad « aanrnerkenr waa op men den Scepter en het Wierookvat te gelvk verhTv zeld ziet; den Paus van zynen Stoel, den Vorst vS 11' Den troon geftooten ; zyne Leviten èn Hove fn Jn Je leden van zynen geestelyken rechtbank , en d e S'zv l tl ent urooi;aadd,,bT0fdH b FVangenii «en en veritrooid , dus door de geduchtfte omwempHnr* fefiSe ZliS ,angYeekS -Van zedert *Teeuw f i,Tt! -g: , ■ ngen> een IanS misbruik van de menfche J3d af gme°e7gÏÏid'drnrde i^"' wier onbS^t te• eS™,™ Ê §hmPlach der verachting verwekie^rt yLT0I eVdlaZ> in deze laatfte tyden, geKenmerkt met den ftempel der blindfte uitzinniP-hpiH zoodanig, dat de vyanden van den He Kgen S?oefVeen SSeegJj^ZiïVen h3dden kunnen 8v0or|0hryfen dat meer gefchikt ware, om zyne omkeering te verhaas' ze GedeïSref^ e" ^""^ teven* mogen deeze ueaenKichriften over pius den VI met reo-t Hpn «ia«. voeren. Zonder te treeden ineVe iSi^taig i teekenende byzonderheden, worden de voofnaamfte voor' vallen, het bewind van dien Kerkvoogd taSS Z der langwyligheid, naauwkeurig verhfald' mettfcher' vlegtmg van aanmerkingen, tot welke d^lo^ waeref^^ af te SIS.' behoedzaamhe'd en ter waarfchuwinge, In Hoofdftukken zyn deeze Gedenkfchriften verdeeM de^hSS"™ beWt dit Eerfte Deeff ^y lopen'van de verheffing van braschi op den Stoel van Rome on delingen me? 5*£$ .MN VI' t0t aan ™ oSC: aeimgen met wy en Keizer jozefus den II, influitende des Heiligen Vaders vermaarde Reize na Weenen S de vyf eerfte Hoofdftukken vermeld hebbend, het ein de  over tius den zesben» 625 de van het Pausfchap van clemens den XIV, de gefieldheid van het Sacro Collegio op dien tyd, eenige byzonderheden van het Conclave van den jaare 1774, waarin pius wierdt verkozen; voorts den aanvang zyner re- geeringe, zyne eerfte onderhandelingen met Spanje, met den Koning van Pruisfen, en moeilykheden met catharina van Rusland, nevens iets over de Jefuiten, treedt onze Schryver ter befchouwinge van 's Pausfen karakter, 't welk hier in geen zeer gunftig licht geplaatst wordt. De kostbaare, doch ongelukkig afgeloopene onderneeming , het droogmaaken der Pontynfche Moerasfen, en de Gebreken van het Romeinfche Beftuur, vooral die van pius den VI, worden vervolgens verhaald, waarby de Schryver niet verzuimt, aan het befaamde Neeffchap te gedenken. Thans eenige bedenkingen geopperd hebbende over de oorzaaken der omkeeringe van het Romeinfche Regeeringsbeftuur, treedt de Schryver in een uitvoerig verhaal van de onderhandelingen van pius met den Keizer, van zyne praalzuchtige en kostbaare reize na Weenen, de geringe baat daar van, 's Keizers tegenbezoek te Rome , en van de onaangenaamheden , welke, naar 's Pausfen manier van denken, zyne Keizerlyke Majelïeit,dpor verfcheiden fchikkingen in het Kerkelyke,aan zyne Heiligheid berokkende. Van dit alles een doorloopend verflag te doen, gedoogt ons beftek niet. Genoeg daaruit zal onzen Leezeren blyken , dat wy , van de zyde der belangrykheid, deeze Gedenkfchriften , met volle ruimte, mogen aanpryzen ; terwyl daarenboven de voordragt door eene zekere bevalligheid zich aanpryst. Uit het Hoofdftuk, welk het karakter van pius den VI fchetst, zullen wy eenige byzonderheden mededeelen. Befluiteloosheid en onbeftendigheid was in pius den VI een heerfchende karaktertrek. Dit bleek uit zyn weifelend gedrag ©mtrent de Jefuiten-, welke hy, geduurende het grootfte gedeelte zyner Regeeringe, nu eens verpligt was te beklaagen, dan te vreezen, die hy nooit openlyk durfde befchermen, noch vervolgen. Van hier zo veele onbeftaanbaarheden in zyne handelingen, dat zy zelve, die hem van naby meer dan twintig jaaren nagegaan hadden, op het oogenblik van zynen val zich niet durfden vleien, hem recht gekend te hebben. Evenwel was hy boosaartig, noch ondeugend. ,, Niemand," zegt onze Schryver, „ heeft hem eenige uitmuntende hoedaS s 5 „ nig-  gedenkschriften „ nighederi ontzegd: by voorbeeld, lieftaligheid en eén „ uitgeftrekt vernuft; eene edele tevens en inneemende v houding; eene vloeiende en te gelyk eene fierlyke uit„ fpraak , en kundigheden , zoo veel als men van een' „ priester, vervuld met de grondbeginzelen van zynen „ttaat, konde verwachten ; en eenen vry verlichten „ fmaak voor de fraaie kunften. Ongeduldig , ligtge„raakt, ftyfhoofdig , ligtvooringenomen zyndl, was L ondertusfchen nooit op den duur haatdragend, noch .„ met opzet kwaadwillend. Men zal weinige trekken „ van zyne gevoeligheid aanhalen, maar men kan 'er „ velen van zyne goedheid bybrengen. Maar „ hy bezat boven dit alles eene onmatige liefde tot „ roem, welke de hoofdbron van alle zyne gebreken en „ misdagen geweest is. Hy wilde zyn Pausfchan „ op alle wyzen luister byzetten, en zyn' naam aan alle „ geruchtmakende ondernemingen leenen. Zyn wa- „ pen en naam werden duizendmaalen binnen Rome en „ m den Kerkelyken Staat herhaald. Men vond de„ zelve, niet alleen op de gedenkftukken, welke hv oo„ gericht of herfteld heeft , maar zelfs op die, waarin „ hy Hechts de kleinfte veranderingen gebracht had: en, „ ten zy Rome tot den grond toe verdelgd worde ', zal „ de naam van pius den zesden blyven leven, dank heb„ be zyne voorzienige verwaandheid ! tot in het laatfte „ nagedacht. - Men berekende in het Jaar 1786, dat „ deze razende zucht , om het ligtfte voorwendzel, dat " zy°en.naam onfterflyk kon maken , aan te grypen, de ,, fchatkist reeds 200,000 Scudi gekost had." 't Was deeze zelfde ydelheid , die hem , naast de St. Pieters Kerk, eene Sacristie deedt bouwen, die, hoewel zy meer dan 1600,000 Romeinfche Scudi hadt gekost, en met alles, wat de bouwkunde, beeldhouwkunde, fchilderKunde en het verguldzel het meest fchitterende opleveren , overlaaden is, nogthans, naast het trotfche Kerkgebouw, een fchraal geftigt vertoont. Op een bitsch yerwyt kwam den Paus deeze geldverfpilling en ydelheid te ftaan. Boven den voornaamften ingang der Sacristie hadt pius dit Opfchrift doen ftellen: Ouod ad tcmphVatzcam ornamentum publica vota flagïtabant, Pius VI, Pontifex maximus, fecit perfecitque anno &c. Het geen de algemeene wenfchen vorderden tot fieraad „ van de Kerk van het Vaticaan, heeft de Paus pius » de  over pius den zesden. 6*3? de VI ondernomen en voltooid, in het jaar enz." Onder dit Opfchrift las men, eerlang, de volgende ver» wytende regels: Publica! ntentiris, non publica vota fuere: Sed tumidi ingenii vota fuere tui. ,, Een algemeene wensen.' gy liegt,, hoogmoedig mensch! „ 't Was uw verwaandheid Hechts, niet d'algemeene wensen." 's Pausfen raazende begeerte, om zynen naam overal te plaatzen, en zyne weldaadigheid by weinig beteekenende onderneemingen te laaten uitbazuinen, heeft hem meer 'dan eene dergelyke vernedering gekost. Onze Schryver verhaalt hier van het vólgende voorbeeld. ,, Men „ weet, zegt hy , dat 'er te Rome geen ander brood , „ dan kleine ronde broodjens, van twee of drie oneen „ gewigts, gebakken werd, welke men pagnotta noemt , en „ waar van de prys twee bajoques, omtrent een dubbeltjen, „ was. Deze prys veranderde nooit, maar, naar mate „ het koorn beter koop of duurder was, verminderde of „ vermeerderde men het gewigt van het pagnotta. Op „ eenen tyd, wanneer de duurte het beftuur over de „ levensmiddelen genoodzaakt had, het gewigt van dit .>, brood zeer veel te verminderen, kreeg één van die niet „ zeer gevaarlyke misnoegden, wier gal zich door lcherts „ ontlast, in het hoofd, om in de handen van Pasquin „ een buitengemeen kleine pagnotta te leggen , en on„ der het beeld te fchryven , deze ftatelyke woorden, ., die zoo dikwyls binnen Rome herhaald waren: Mu„ nificentia PU Stxti; Door de milddaadigheid van „ pius den VI." in geen opzigt, evenwel, vertoonde zich 's Pausfen praalzucht zoo duidelyk, als in de zorge, die hy droeg, om zyne fraaie lichaamsgeftalte voordeeüg te doen affteeken. „ Hy was," verhaalt, ten voorbedde hier van, onze Schryver, „in alle opzichten, een der fchoonfte man- nen van zynen tyd , vereenigende met eene ryzige ge„ ftalte een edel en bevallig gelaat, en eene bioozende „ kleur,van welke de ouderdom den glans byna niets had „ verdoofd. Hy wist zoodanig voordeel van zy'h Pauslyk „ gewaad te trekken, dat het hem niets van zyne uittrly„ ke voordeelen deed verliezen. Om dezelve te doen 'op,, merken, gebruikte hy in alles eene zekere uitgezochte „ netheid, welke dikwyls ftof tot lagchen gaf. Tot het „ Paus-  028 gedenkschriften * ?aus,fch,aP gekomen, had hy, volgends eene gewoonte, " dle p kracht van wet had, zynl paruik, welke hy „Kardinaal zynde, gedragen had, aJfgezet. Zyn vooyr„ hoofd was geheel kaal; maar van achteren, en aanbel„ de de zyden van het hoofd, was hem, in de rondte, „ vry dik hair, het geen uitftekend wit was, overgeble" r"\ dlt l1? hy m,et veel kunst opmaaken, het welk „ hem te gelyk een edel en achtbaar voorkomen byzette a, Hy had ook de allerfraaifte kuiten , die 'er in ïtalien „ te (Vinden waren , en was daar zeer trots op. All« „ dagen netjens aan de voeten gefchoeid zynde , wü„ de hy ook niet, dat zyne lange pauslyke kleding dit „ deel van zyn perfoon geheel aan het gezicht onttrok! Hy „ droeg daarom zorg, om dezelve altyd aan ééne zyde oh „ te tillen, zoo dat eén van zyne beenen geheel bloot ^•y WclS» Ondanks deeze kinderagtige vooringenomenheid met zvne Iraaie geftalte, mets berispelyks vondt ónze Schryver an pius den VI, aan eene zyde van. zyn karakter/aan welke de Heilige Vaders niet altyd zich onberispelyk hebben gedraagen. Hy fchryft: „ Onder de menigvuldige „ belchuldigmgen, welke men hem heeft te last geleed, „ geduurende den loop van zyn lang PausfchapT heeft „ men hem eenen fmaak niet kunnen verwyten , welke 3, toen zoo eigen was aan de leden van het Sacro Collegio. „ Zyne vyanden zelve, ten ware zy geheel onbillyk wil„ den zyn, komen hierin overéén; dat, wat de zuiverheid „ zyner zeden betreft, hy altyd onberispelyk geweest is " ? eCufte ^de",' welke hy te Rome doorbracht, „ deed de heerschzucht hem het gezelfchap zoeken van „ eene Dame van aanzien, die zeer listig was, en gehou„ den werd, veel invloed te bezitten. Deze was Me„ vrouw falconieri, moeder der jonge Juffer, die in „ vervolg van tyd Hertogin van Brafchi Cechtgenoote „ van eenen van 's Pausfen Neeven) geworden is! Aan „ haar is hy zyne eerfte vorderingen in den Kerkelyken „ loopbaan verfchuldigd. Maar Mevrouw falconieri, „ zeer waardig om, als befchermfter, ontzien te worden, „ bezat.mets, om zich als minnaresfe te doen beminnen. „ Jjraschi bezocht haar flechts nu en dan, en verwyderde „ zich geheel van haar, toen hy de eenige gunst, welke hv „ van haar verwachtte , verkregen had: in zyne laatfte „ tyden alleenlyk, hebben het misnoegen, hetwelk hy in „ veele opzichten had verwekt, en zyne blinde genegenheid „ voor  over fius den zesden. 5, voor Mejuffrouw falconieri, die zyne nicht geworden L' was'doe" ze§§en'dat ny haar vader was." Voorts vermeld hebbende, dat zekere gorani de eenige man geweest is» die ongumtige vermoedens omtrent zyn zedelyk karakter heeft uitgeflagen, voegt hy 'er nevens: „ Maar wy zyn „ uit liefde voor de waarheid verplicht te verzekeren, dat », zy, die hem, zedert langen tyd, en van zeer naby, ge. „ kend hebben,niets, het geen de minfte twyfeling omtrent „ de zuiverheid van zyne zeden kan verwekken, hebben op„ gemerkt, ten minften zedert het tydftip, wanneer hy tot „ den post van treforier verheven werd, tot aan het einde » van zyn Pausfchap. Zo de minnehandelingen (zegt hy) „ van eenen wereldlyken Vorst de waakzaamheid van zy» ne talryke hovelingen niet ontfnappen kunnen, hoe zóu „ dan een Paus, wiens voetftappen , elk oogenblik, wor„ den nagegaan, zich, aan het vinnig oog der erp-ernis „ aan het helziend oog der kwaadwillendheid, onttrekken* „ en zyne geheime ftreeken met eenen ondoordringbaren „ fluiër bedekken kunnen?" Wy twyfelen niet of dit Werk zal veele Leezers vinden; wy althans zien het vervolg daar van met verianeen te gemoet. • 6 Reis van Lord macartney, naar China. Door george staunton. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. Ijle Deel. Te Amjlerdam, by J. Allart. In er. Üvo. 38a bl. s Voorlang reeds deelde een onzer Medearbeideren in het r Mengelwerk onzer Letteroefeningen mede een belansryk Verflag van den Optocht des Britfchen Gezantfchaps, uit de Stad Tong-tchew, in China, na het Keizer lyk Paleis van Teuman-man-yeuman: met eene nieuwe Befchryving van Pekin, de Hoofdjlad des Ryks ; en eenige zeer wetenswaardige Byzonderheden van de Gewoonten en Zeden der Chineezen (*). Dit was ontleend uit een Verhaal van het Groot-Brittannifche Gezantfchap derwaards, in de Jaaren 179a, 1793 en i794> door ^eneas anderson, toen in dienst by den Gezant, Lord macartney. Wy maakten te dier gelegenheid gewag van het onder handen zyn- (♦) Zie onze Vadtrl. Letteroef. voor 179$» bl. 314, enz.  63O g. staunton zynde Reisverhaal, door george staunton. Zeker zou onze Medehelper niet in gebieke gebleeven zyn, om ook, uit dit Werk, het een en ander te ontkenen, tennutte en cieraad onzes Mengelwerks: dan de wel fpoedige aankundiging eener geheele vertaaling deedt hem, gelyk doorgaans onze gewoonte is, wanneer wy dusdanig eene Aankundiging aantreffen , dit voorneemen ftaaken, om het geheel onvolvoerd te laaten, indien het geheele Werk opdaagde. Intusfehen heeft hy niet verzuimd, deeze zeldzaame Gebeurtenis nader toe te lichten , door een Berigt van Lord macartney's Gezantfchap na China; gepaard met eenige Byzonderheden, de Gewoonten en Zeden der Chincezen betreffende ; door mackintosh, Capitein van het Schip the Indoplan; met vermelding van den uitflag diens Gezantfchaps, overgenomen uit de Calcutta Gazette Q*). De vertaaling van het Werk des Heeren staunton ziet thans aanvanglyk het licht (f). Het Eerfte Deel hebben wy geleezen, en geeven 'er met deezen verflag van. Wy worden 'er niet tot in China gebragt, maar blyven op de Scheepsreis derwaards. Blykens den Inhoud der Hoofdftukken, is de Heer staunton op het denkbeeld gevallen, om niet alleen China, en wat dit Gezantfchap daar verrigtte, te vermelden, maar tevens te ontvouwen de vroegere betrekkingen van Groot-Briltanje tot dat Ryk, en de geheele Zeereize derwaards , met een verflag van de Plaatzen op de Scheepsreize derwaards bezogt. Men weete, dat g. staunton, door den Staats-Secretaris dundas, benoemd was, om Lord macartney, als Gezantlchaps-Secretaris, te vergezellen, en, indien het noodig mogt zyn, in zyn Gezantfchap te vervangen. Staunton, een Vriend van Lord macartney, hadt, gelyk men wist, in met tippo-sultan, over den Vrede gehandeld, en daar door gelegenheid gehad, om, in de zaaken, de Oostindifche Maatfchappy betreffende , eenige ondervinding te krygen. Alle andere Perfoonen, tot het Gezantfchap (*) Zie onze Faderl. Letteroef. voor 1796, bl. 456*, enz. (t) Het oorfpronglyke beftaat Ui: Twee Deelen in 410, nevens een Deel in Folio tot de Plaaten; de Prys des Engelfchen Werks is 4 Pond. St. en 4 Sch. De Pla-aen zullen dus op een kleiner fcfiaal moeten gebragt worden, wil men ze in een 8vo druk voegen.  MACARTNEY's REIS NA CHINA. 6$l fchap behoorende, werden op 'sAmbasfadeurs aanbeveeling benoemd. Het Eerfte Hoofdftuk bevat de Aanleiding tot het Britfche Gezantfchap na China, en ftelt ons voor oogen, hoe de Britten, jalours op den Handel der andere Volken op dat Gewest, herhaalde en weinig naar hun genoegen beantwoordde poogingen gedaan hebben om daar Meesters van den Handel re worden, en inzonderheid van de Thee, thans eene behoefte der Europeaanen geworden. Wat Engeland betreft, zegt de Reisbefchryver 'er dit van : „ Omtrent het midden der voorgaande Eeuw, werd reeds in herbergen , en andere openbaare huizen van ver„ maak, getrokken Thee verkogt, en het Britsch Parle- ,, ment leide eene belasting op dien drank. De jaar- „ lykfche openbaare Verkoopingen van Thee, door de „ Oostindifche Maatfchappy, bedroegen echter, inhethe„ gin der tegenwoordige Eeuw, niet veel meer dan vyf„ tig duizend ponden, uitgenomen dat weinige, welk ,, toen, veelligt, heimlyk ingevoerd werd. De tegenwoor„ dige jaarlykfche Verkoopingen der Maatfchappy beloo„ pen nu omtrent twintig millioenen ponden; 't welk, in ,, minder dan eene eeuw , eene veertigvoudige vermeer„ dering van derzelver hoeveelheid, en meer dan één „ Pond voor ieder Perfoon van eiken rang , kunne en „ ouderdom, door de geheele uitgeltrektheid der Britfche „ bezittingen in Europa en Amerika, uitmaakt." De Toebereidzels tot het Gezantfchap, die zo veelvuldig als grootscb waren, worden in het Tweede Hoofdftuk vermeld. Daar het Handelbelang zo duidelyk de dryfveer was van dit geheele Gezantfchap, doet het ons eenigzins vreemd, ten flot deezes Hoofdftuks te leezen: „ Het „ was, in de daad, geen bende Argonauten, met eene „ onverzadelyke begeerte om het gulden Vlies te verove„ ren bezield. Neen; maar het waren menfchen, door „ eene brandende nieuwsgierigheid , en eene heerfchende „ zucht om aan den geest van onderzoek bot te vieren, „ gedreeven." Het Derde Hoofdftuk behelst de Reis van Portsmouth na Madera. By den aanvange ontmoeten wy eene belangryke Aantekening des Vertaalers, die te meermaalen zich verledigt om gewigtige Aanmerkingen aan den voet des blads te plaatzen, en waarvan zommige tot te recht brengingen van misüagen in het oorfpronglyke kunnen ftrek-. ken: zoms bedient hy zich van de Aantekeningen des Fran-  63* g' staunton Franfchen Vertaalers deezes Werks, die hy ook nu en dan -op hier aangeweezene misflagen betrapt. — De Aantekening, welke wy bedoelen, is deeze: zy betreft eene Kaart, tot dit Reisverhaal behoorende. Hy- zegt 'er dit van ■ In „ de tegenoverftaande fraaije en uitvoerige Kaart ( volgens »» de wys van ontwerping, door den beroemden gek hard „ mercator in zynen atlas gevolgd, bearbeid) is de ge„ heele koers, welken het Gezantfchap, by de heen„ en te rug-reis naar en Peking, gehouden heeft, dui„ delyk aangeweezen. Om het leezen deezer Reisbefchry„ ving door een eentoonig dagverhaal derzelve niet ver„ veelend te doen zyn, heeft men den dagelykfchen voort„ gang derzelve op de Kaart aangetekend. Die opgaaf „ vervult het gebrek van een dagverhaal daar van m het „ Werk zelve. Men ziet met eenen opflag van het oog, „ hoe veel de Schepen dagelyks gevorderd zyn. — Doch „ men heeft nog meer gedaan; men heeft ook dagelyks, „ op den middag, den ftand des Thermometers, naar de „ fchaal van fahrenheit , en van Madera af, insge„ lyks de hoogte der kwik in den Barometer waargeno„ men en opgetekend, en 'er tevens de afwykinl der „ magneetnaald op het kompas bygevoegd." Deeze byzonderheden maaken de Kaart zo nuttig als aangenaam Wat de Scheepvaart betreft, maakt staunton zich fteeds de aanmerkingen van den Capitein, Sir erasmus gower, ten nutte, en verfchaft langs dien weg den Zecvaarenden veel keurig onderrigts, de gerieele Zeereize door. — In eene Afdeeling van dit Hoofdftuk ontmoeten wy het voornaamfte , wat omtrent Madera valt aan te merken Met het Vierde Hoofdftuk vangt de Reis van Madera na lenerifte en San-Tago aan, met veelvuldige waarneemingen over dit en de overige Kanarifche Eilanden. Van de Koopftad Orotava, aan den voet van den Piek van Tenerifte gebouwd , fpreekende, meldt onze Schryver • „ Het vertier van Engelfche Waaren in alle de landen, zeïfs „ de afgelegenften , onder de Spaanfche en Portugeefche „ Heerfchappy, is zo verbaazend groot, dat men zich over „ de onmeetlyke afleveringen van allerhande Koopmanfchap„ pen, welke uit de Pakhuizen in Londen gedaan worden, „ en die deeze Stad, ten aanzien van den Koophandel, tot „ de Hoofdttad der waereld fchynen te maaken, niet be- „ hoeft te verwonderen." Eene vrugtlooze pooging om den Piek te beklimmen is leezenswaardig. —Eene tweede Afdeeling van dit Hoofdftuk draagt voor, het verhaal  macaktne'ü's reis na china. 633 haal van johnstone's gelukkiger beklimming der Bergfpitze, die tot de Brandende Bergen behoort, en welker laatfte uitberlting in 1704 voorviel. De Zeden der Inwoonderen vindt men vermeld, —— Eene derde Afdeeling befchryft de Vaart van Teneriffe na de Kaapverdifche Eilanden; de aankomst op St. Jago, met veele aanmerkingen over die Eilanden. Zy trolfen dezelve aan, naa het heerfchen eener verfchroeiende droogte, die veelvuldig gebrek baarde, — gebrek, ftaande 't welk een Engelsch Matroos, op een Hollandsch Oostindischvaarder vaarende, in gevolge van een ongeval, genoodzaakt geweest was op "San-Tago te blyven. Hy kon, uit hoofde van in dienst eener vreemde Mogenheid gevaaren te hebben , het voorregt van fcheepgenomen en uit zyne elende gered te worden niet erlangen. Men zou hier mogen te pasfe brengen, 't geen de Reisbefchryver, een weinig laater, van de Franfchen ongunftig fpreekende, zegt: „ Zo„ danig zyn de Stelregels der Staatkundige Zedekunde!" . Hoe zeer zy het Plantenryk hier in een allerdeer- lykften ftaat vonden, ftondt in volle kragt ,, een Boom, ,, wegens zyne verbaazende grootte , als een zeldzaam „ verfchynzel in het groeijend Ryk aan te merken. Hy „ behoorde tot die foort van Boomen, waar aan de Kruid„ kenners den naam van Adanfonia gegeeven hebben, „ en welken men gemeenlyk den Aapenbroodboom noemt. „ De inboorlingen van San-Tago heeten dien Kabifera, ,, en anderen Baobab. —- De ftam van deezen Boom, ,, even boven den grond gemeeten, hield zes en vyftig „ voeten in den omtrek ; maar ras verdeelde hy zich „ in twee groote takken , waar van de een zich lood„ recht in de hoogte verhefte, en twee en veertig voet in „ den omtrek hadt; de ander was omtrent zes en twintig „ voet dik. By deezen Boöm ftond een andere van „ dezelve foort, welks enkele Stam , hoewel acht en „ dertig voet in zynen omtrek dik, weinig aandacht tot „ zich trok, in vergelyking van zynen byster grooten, „ reusagtigen nabuur." Een Vignet, deezen Boom verbeeldende, verciert het flot deezes Hoofd ftuks. De eerfte Afdeeling van het Vyfde Hoofdftuk ontvouwt de Vaart der Schepen onder de Evennagtslinie en in de Atlantifche Zee , benevens waarneemingen over de Haven en de Stad Rio de Janeiro. Aardryks- en Zeevaardkundige Aanmerkingen zyn hier in menigte voorhanden. Met genoegen zal men leezen, 't geen gezegd wordt van den oorfprong en het waarneemen der Scheepspleg- LETT. I799. NO. 14. T t tig-  ^34 g. staunton tigheid, by het pasfeeren der Linie waargenomen. Belangryk ook is de vermelding van 't geen wegens de Stad, de Haven , en de Inboorelingen van Rio de fa- nciro, gezegd wordt Ten aanziene der Winkels van Rio do Janeiro vermeldt onze Reisbefchryver, met geen gering genoegen , „ dat zy vol Manchester manufacf uu" *n wa.r,en ?" vee,e andere Britfche Goederen, zelfs tot „Engelfche Prenten toe, zo wel in den ernlligen als „ kluchtigen fmaak. — Een Portugcesch Koopman, hier „ gevestigd, zyne gedachten over de voordeelen van het „ land, van waar die goederen kwamen, laatende gaan, „ merkte aan, dat de voorfpoed van Portugal en zyne „ Volkplantingen voornaamlyk diende om Engeland te i, verryken;" eene aanmerking, welke staunton beantwoordt met 'er op te laaten volgen : „ Maar het voor„ deel is, buiten twyfel, wederzydsch geweest: want al„ le omftandigheden in dit gewest, ten minften te Rio de „ Janeiro, kondigden aan, dat het land in een' bloeien5, den ftaat was." In de tweede Afdeeling deezes Hoofdftuks worden de waarneerningen over Rio de Janeiro voorgezet. Onder andere treft men hier een breedvoerig berigt aan van het iniect, waar van men de Cochenille maakt, en de Piant, waar op het aast, tevens met de wys om die heerlyke kleur te bereiden. Wy hadden dit onder het doorleezen aangeftipt om het over te neemen; doch de uitvoerigheid doet het ons agterlaaten, als mede, dat een Plaat, ter opheldering dienende, ons ontbreekt. Eene plaats ter ontfeheepinge der Slaaven, die van de kust van Africa komen, wordt befchreeven, en daar by opgemerkt, „ dat .men 's jaarlyks twintig duizend Slaa„ ven m Brafilie brengt; waar van 'er in de Stad Rio „ de Janeiro alleen vyf duizend verkogt worden. De „ prys der Slaaven is , de een door den anderen gere„ kend, acht en twintig ponden fterling ieder. Zy, die „ ze in Africa koopen, mogen ze niet aan boord brengen, „ dan na dat zy,als een uitgaand recht, de fom van tien „ duizend Reis voor ieder Slaaf, aan den gevolmagtig„ den der Koningin van Portugal, betaald hebben. Dee„ ze belasting brengt, 'sjaarlyks, omtrent zestig duizend „ Ponden Sterling op, welke in de byzondere kas. der „ Koningin komen, en niet als een gedeelte van 's lands ,, inkomften aangemerkt worden. — Men rekent dat 'er in „ geheel Brafilie ten minften zesmaal honderd duizend „ Slaa-  MACARTNEY's REIS NA CHINA. 635 * Slaaven, die of in Africa gebooren, of afftammelingen dier Africaancn zyn, gevonden worden." Ten aanziene der Inboorelingen van Brafilie merkt onze Reisbefchryver op, „ dat zy nooit tot eenen ftaat van „ Slaaverny , ook niet van befchaafdheid, kunnen gebragt „ worden. Sommigen hunner kinderen zyn door Portu,, geefche Familien aangenomen en opgevoed, en men „ heeft, zoo wel uit nieuwsgierigheid, als uit goedwillig„ heid en menfchenliefde, alle mogelyke zorg aangewend, „ om hun fmaak voor gezellige deugden en zeden in te „ boezemen; maar hunne natuur is, zegt men, zoo on„ buigzaam, zoo onhandelbaar, dat zy aan hunne oor„ fpronglyke hebbelykheden van een wild leeven altyd „ den voorrang hebben gegeeven, en daar toe zyn weder„ gekeerd, zonder eenigen van die grondbeginzels te be„ houden, welke hunne eigenzinnigheid en driften zouden ,, kunnen beteugelen. — Deeze lieden , offchoon arm , bieden zelden den Portugeezen hunnen dienst aan; en even zoo zelden wordt die van de Portugeezen begeerd, ,, uitgenomen om hunne booten te roeijen, daar zy by „ uitftek in ervaaren zyn. — Ten aanzien hunner geftal„ te, zyn zy, over 't algemeen, een weinig onder de mid„ delbaare grootte der Europeërs; maar gezet, welge„ fpierd, en zeer vlug. Zy zyn ligtbruin van kleur, „ hebben zwart grof en iluik hair, zeer dunnen baard , „ en lange zwarte oogen, die geen blyk van zwakheid van „ verftand te kennen geeven. Ook kundigen hunne ge„ zigtstrekken, te famen genomen, duidelyk aan, dat 'er „ niets laags of gemeens in hun karakter is ; maar integen„ deel is hun gelaat en de opflag hunner oogen vol kracht „ en vuur. Zy fchynen in 't genot eener onbepaalde Vry„ heid het allergrootst behaagen te fcheppen. Zy behou„ den buiten twyfel eenen erfiyken haat tegen en afkeer „ van de veroveraars van hun Land, mydende de verkee,, ring met hun , en blyvende altyd op eenen aanmerke„ lyken afftand van de groote en uitgeftrekte Volkplan„ tingen der Portugeezen; en zoo dikwyls zy eenen van „ deeze Europeërs afzonderlyk en zonder befcherming „ vinden, vermoorden zy hem zonder mededoogen. —Het „ grootfte gedeelte der kust, die zich tusfchen Rio de «, Janeiro en Bahia uitftrekt, wordt nog door hen be„ woond, of in menigte bezogt; eene omftandigheid, „ welke belet, dat 'er tusfchen die beide Steden een ge„ regelde gemeenfehap over land kan plaats hebben." De Volkplantelingen zelve leeven "er onder het juk van T t a het  636 G. STAUNTON, MACARTNEY's REIS NA CHINA. het Moederland; by voorbeeld: Men mag 'er geen Druiven persfen; als men een Diamant in een Goud myn vindt, wo^t/e myn terftond geftooten, en het is niet raeer geSltfTnH te^ewer*en- om dat *"e Diamantmynfn vsn PW L3ng geledeu ^tmen zelfs den Inwoonderen van Rio de janeiro verboden, het Goud, dat uit hunne eigen mynen gebaald wordt, te bewerken; en de werktuigen en gereedschappen, waarvan de Kunftenaars zich tot oefening dier handwerken bedienden , zyn hun door de fterke hand der willekeurige magt ontnomen. x,^!f^derv/r°phe^ngen der verz?ë»ngen, door den invloed van den Marquis de pombae daargefteld, „be*on," zeot onze Schryver, „ het Volk van faafiïu' &h als Kindlren te befehouwen, die te groot en te fterk waren ge„ worden om zich m de wieg te laaten fmooren. Zv be„ greepen, dat de Koningin van Portugal of den zetel ,, van haar ryksbewind onder hen moea overbrengen, of „ hen aan hun ot overlaaten , ten einde zich van die " ™J ?„eik? twell,en de vrymagtige Uitdeeler der gaven „ van de Natuur hun gefchonken hadt, te bedienen, zon„ der daar in door den invloed van eenig geza* , hoe » genaamd, geftoord, of door den fchrik eens vvvdafge„ legen leepters bedwongen te worden. Met eene buiten„ gewoone maate van deeineeming fcheenen zy onderzoek " \tvt°Cn naar den voortgang der Franfclie Staatsomwen„ teling, als of zy de mogelykheid eener dergelyke ge„ beurtenis onder hen voorzagen. Doch dit gtfcbiedde, „ eer de berichten der bekende moordtooneelen, door het „ onmenschlyk wangedrocht , den dwingeland rokfs- " XR,lE' Mn5ere£h!i!, by ,al!e ^voelige harten fchrik en „ afkeer verwekt hadden." - Het aangeduide verplaat, zen van den zetel des Ryksbewinds wordt opgehelderd, als onze Schryver vervolgens vermeldt, hoe dit, in den &VZn7 i '^°fn-deS^aflJ^rden eenen inval in Portugal deeden, daadlyk in overweeging kwam. Het Zesde Hoofdfluk, waarmede in dit Deel het Reisverhaa wordt afgebrooken , ftelt ons voor oogen f de SS in h,Ct ^Uird!yk gededte der ^ntifche Zei] en bet g £n" de.berdiryving der Eilanden Tristan tFAcunha. - Men vindt ook in dit Deel fchoone Afoeeldin.-en van Lord macartney en tchien lung , den grooten Kei. ï*£c~, \ Y Pe"-' eer,anÊ. dit Gezantfchap op de vergVzelIei waarne?mingen en onderrigringen , weder te Voor-  j. a. BLOYS VAN TRESLONG, TO0RL00P3G BELICHT. 63? Voorloopig Bericht van den geweezen Schout hy Nacht j. a. bloys van triiSlONG aan de Bataaffche Natie, tot wederlegging der Befchuldigingcn tegen hem ingebragt by de Sententie van den Hoogen Zee - Krvgsraad , in dato 30 Ottober 1798, wegens zyn gedrag voor', in en na den Zeeflag van den \i Qiïober i'97 gehouden ; en tot betoog van de Onbegaanbaarheid der Proceduures , tegen hem gevoerd. Tweede Druk. Te Leyden , by A. en J. Honkoop, i-,99- In Sr' %vo' "32 bl. Zints den Zeeflag, op den Tytel van dit Werkje vermeld, tot heden, is het geval van den geweezen Schout by Nagt j. a. bloys van trüslono het onderwerp van veel gelpreks en gefchryfs, in voor en tegen berigten in de Nieuwspapieren, geweest. Weshalven hy. met den aanvang deezes Berigt», wel mag fchryven; zyne rede tot de Bataaffche Natie rigtende: „ Waarfchynlyk , waarde Landsgenooten , is 'er niemand on' der ulieden , aan wien niet, door middel der Dagbladen, Nieuwspapieren of geruchten, hec lot, den Ondergetekenden ,, overgekomen, zal zyn bekend geworden." Kortlyk geeft hy het, met deeze woorden, op: ,, Afkomltig ,, van eenen Stam , die , zwiert de eerfte oprichting deezer ' Republiek, fteeds aan het Vaderland heeft opgeleverd eene ! reeks van Verdedigers , welke hun leeven en vermogens aan " den dienst ter Zee gewyd hebben, en waar van nimmer een ' eenige de minfte kweczing van Eer ondergaan heeft, —— " zelfs, van zyne vroegfte jeugd af, den Lande meer dan ',' zeven en twintig jaaren ter Zee gediend hebbende, zonder " ooit eenig verwyt van plichtverzuim gehoord, of eenige " Correct-ie ontfangen te hebben; nu wederom, in den noodH lottigen Zeeflag van den elfden Oftober 1797, al wat in zyn " vermogen was aangewend hebbende, om den roem der Ba- " taaffche Vlag te handhaaven van daar te rug gekeerd , " ongelukkig genoeg door eene verminking, waar van de ge' volgen hem nog folteren , en zyn leeven in gevaar houden; doch nog gelukkig boven anderen zyner Medebevelheb, bers, welke hunne Schepen aan den Vyand hebben moeten l', overgeeven, daar hy het zyne, hoe zeer dan gehavend (*), '„ echter met deszelfs overgebleevene Manfchap nog voor „ «len Staat heeft kunnen behouden , en in veilige Haven „ brengen; vertrouwd hebbende door zyn gedrag eenige ,'aanfpraak. zoo niet op de erkentenis, ten minften op de goedkeuring der Natié te hebben; doch, in tegendeel, beje- ,1 genei (•) De gehavendheid van het Schip de Brutus, van de Tuigadie en Zeilen, bet aantal van tien doodcn sn acht-en-vyStig geWwetlten, geeft ky op , bl. 117, Tt 3  . J. At BLOYS VAN TRESLONG „ gend inet eene befchuldiging, ais of hy den vyand noff ree- " nA li aük gen°eg gedaan hadt' ï« ze!fs ^or plichtverzuim " a ea voornaame oorzaalt van den ongelukkigen uitflap „ der Adhe geweest zou zyn, 0p die befchuldiging L- „ vonmsd , zonder die volledige defenfie genoten te hebben „ welke het Regt hem toekende; Z06nder die, in weer- " r V,a? .*' 5 aanSewende gepote middelen van Verzoeken en „ Smeekfchnften, te hebben kunnen bekomen vervallen „ verklaard van alle Militaire Charges, door hem ten dienfte „ yau deezen Lande bekleed, ontzet van alle Rech erlv „ ke hulpmiddelen tot herftel zyner bezwaaren, of van de el „ tegenheid om als nog eene volledige en genoegzaame Defen- „ 11e langs den weg van Rechten te kunnen doen Ziei " ,aalde ^o^trekken der gebeurtenis, waar van hy zich ver„ plicht acht het Tafereel voor de Natie op te hangen " Eerst was hy voorneemens geweest, de Sententie, tegen hem geweezen, m haar geheel uit te geeven, dezelve van Punt to punt na te gaan, en te vergelyken met de Sententie in de zaak van den Vice-Admiraal de winter, door denzelfden Hoogen Zee-Krygsraad geweez«n, met byvoeging van alle de Papieren, tot zyn geval behoorende; doch hy werd, om verfcheide od' gegeevene redenen, te raade, om dit Voorloopig Bericht zyner Landgenoocen toe te fchikken, van oogmerk blyvende om vervolgens zyn breeder Plan te volvoeren. Wy hoopen dat ny, mi een en ander opzigt, daar toe zal in ftaat zyn. ' Het Foorloopig Bericht bepaalt zich tot de twee volgende Hoofdzaaken, die wy met 's Mans eigene woorden opgeeven „ Vooreerst zal de Ondergetekende betoogen, dat in de Pró„ ceduures, zodanig als dezelve tegen hem gevoerd zvn hv „ niet gencoten heeft die Defenfie, waarop hy naar Rechten „ aanfpraak hadt; dat hy, om die te genieten, wel alle „ gepaste poogiagen heeft aangewend; doch dat dezelve vruM„ loos geweest zyn -— en dat de ontzegging van zyn v^r„ zoek om Mandement van Appél of Revifie, door de Eerfte „ Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen " r 'r aIle verdere gelegenheid benomen heeft, om die „ Defeniie ais nog langs wegen van rechten te kunnen doen „ gelden." Rechtskundig is dit eerfte gedeelte. Byzonder loopt daar in t ooge, het onderzoek „ wat 'er zy van hec voorgeeven dat „ de Hooge Zee-Krygsraad, in zyn geval, voorzien zoudê se„ weest zyn van een Befluit van het Vertegenwoordigend Li„ chaam des Bataaffchen Volks, waar by aan denzelven fpe„ ciaal vergund is geworden, ook buiten de Confesfie van den „ Ondergetekenden in dit extraordinair Proces te mogen von nisfen. „ En in de daad," vervolgt hy, „ hier omtrenc is van ach„ teren gebleeken, dat in de Maand Augustus de's voorleden s» Jasrs,  vüobxoopig ei2icht. „ Jaars, door den Hoogen Zee - Krygsraad , op voorftel 'van „ den Advocaat Fiscaal, is gedaan een Adres aan de Eerfte „ Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafftchen ,, Volks, het welk ten gevolge gehad heeft, dat by gemelde „ Eer/ie Kamer eene secrete Refolutie is genomen, waar by beflooten is „ „ den Hoogen Zee-Krygsraad, ter zaake van ,, „ hec voorftel in deszelfs Misfive vervat, te renvoyeeren tot „ „ de manier van Procedeeren , by fpeciaal gedeleguëerde „ „ Zee-Krygsraaden voorheen geobferveerd geweest "zynde, ,, „ met verklaaring, dat mitsdien en dienvolgende de Advocaat „ „ Fiscaal va» den Hoogen Zee-Krygsraad zoude mogen Eisch „ doen, en de Hooge Zee-Krygsraad recht fpreeken, op de ten „ „ lasten van den befchuldigden voor kanden zynde ftukken en „ „ bewyzen, voor zoó verre 'er geene, of geene volle- ,, ,, dice confessie zou mogen exteeren."" „ Hec is verder," zege de Schryver, „ gebleeken, dat dit „ secreet Befluit der Eerfte Kamer nimmer in eene openbaare „ Vergadering vastgefteld, of aan de Tweede Kamer ter l'anaie ,, gezonden is, ten'minften nooit door de Tweede Kamer is „bekrachtigd; uic hoofde van welke defe&en , hetzelve dan „ ook nooit, volgens Art. 67 en 63 der Staatsregeling, kracht ,, van wet kon hebben. „ Terwyl de ondervinding eindelyk geleerd heeft, dac des„ nieitegenftaande de Hooge Zee-Krygsraad uitj krachte van „ dac secreet befluit heeft gehandeld." Volgens bekend gewordene omftandigheden, meldt hy, naa de opgave van zyne gedagten over dit ftuk, en het verder beloop dier zaake, „ hebben van de zes Rechters met een Pre« fidenc aan 't hoofd, waar uic deeze Hooge Zee-Krygsraad „ beftondc, de drie oudften (zynde de twee eerfte Vice - Admi' ,, raaien en de derde oudfte Capitein in de Republiek') voor eene „ volkomene Vryfpraak van den Ondergetekenden geadvifeerd; „ doch de drie jongften , (jonge Capiteinen) waar by zich de „ Prefident gevoegd heeft , voor Condemnatie geftemd, en „ heefc dus de Ondargecekende door ééne enkele ftem, in plaats „ eener eerlyke Vryfpraake, een onteerend Vonnis bekomen." De Burger bloys van treslong voegt 'er eene aanmerking nevens, fteunende op vry algemeen bekende gerugten, wegens de wyze, op welke de drie oudfte Leden hunne ftem fchriftlyk afzonderlyk zouden uitgebragt hebben , daar de drie jongfteLeden te zamen een gecombineerd Advies zouden uitgebragt hebben ; met verdere aanmerkingen op het gedrag der Leden van den Hoogen Zee-Krygsraad in dit geval. In het Tweede Lid deezes Berichts „ zal hy," volgens zy. ne betuiging , ,, uic de Sententie voordraagen die poin&eu „ van Befchuldiging, welke den grond der veroordeeling, in dezelve tegen hem vervat, hebben uitgemaakt — met by. voeging van het geen hy vermeent daar tegen te zyner verT t 4 ■ „ dee-  f540 J. A. bloys VAK tee s lok g, voobloopig b2richt. „ deediging te kunnen aüegeercn; nen einde eea kder ia flaat „ gefteld worde te beflisfen of de Ondergetekende waarlyk aaa „ de hem aangetygde misdryven van Plichtverzuim gepleegd te „ hebben, en oorzaak van den ongelukkigen uitflag der be„ kende Actie geweest te zyn, fchuldig zy of niet, en of de „ zaak zelve al of niet verdiend hebbe een nader en meer vol„ ledig onderzoek , zodanig als de Ondergetekende verzocht „ hadt. Dit gedeelte des Berichts za!, hoe men ook over de zaak oordeeie, altoos een voor de Gefchiedenis belangryk ftuk bly ven, en dien ongelukkigen dag kunnen toelichten. Ons beftek duldt niet, ia eenige byzonderheden te treeden; doch wy mogen de leezing wel aanpryzen. Dé Opfteller houdt in de behandeling der beide Hoofdpunten zyn woord, dat befcheidenheid voor Perfoonen zyn pen zal beftuuren ; „ want zaaken," fchryft hy, „ kunnen of mogen „ niet verzweegen worden." Wy beoordeelen de Zaak noch Perfoonen; dit is de post vaa anderen : maar het ftuk is door eene bekwaame pen opgefteld, en verdient geenzins als een Blaauwboekje ter zyde gelegd of met veragting bejegend te worden. De Dagbladen van deezen tyd wyzen uit, wat, dit Stukje betreffende, in beide de Kamers is voorgevallen. Dan wy moesten, volgens onze taak, het Werkje zelve bekend maaken ; terwyl de fpoedig gevolgde Tweede Druk tot een blyk kan ftrekken, hoe zeer zich de Natie het geval deezes geweezen Schouts by Nagts aantrekt, althans hoe nieuwsgierig dezelve is om te weeten , wat hy te zyner verdeediginge te zeggen hebbe. Dichtpoogingen van Mr. jac. cathar. corn. den beer poortugael. Te Amfteldam, by P. J. Uylenbroek , 1799. Lt j gr. ivo. 104 bl. behalven de Opdragt en 't Voorbericht van 15 bl. Wy kunnen niet, dan met goedkeuring, van dezen bundel gewaagen. De onderwerpen, die in denzelven bezougen worden , zyn: 1) De Deugd. In drie Zangen. 2) Het Geweten. 3) De Morgen. 4) aen myn Vaderland en Landgenooten, by den aenvang van V Jaer 1792. 5; Het Onweder. 6) nen eenige Vrienden , by onze laetfte èyeenkomst op ons Landgoed. 7) God is de beste Vader. 8) Lierzang- 9) IVensch, •n 10) Lotverwisfeling. By het leezen van het eerfte gedicht ftonden wy verbaasd over de vordeiingen, die pooktugael , op eenen ouderdom van nog geen zestien jaaren, reeds in de fchoone dichtkunde gemaakt hadt; hoewe! het vuur zyner jeugd hem hier en daar tafereelen in de pen heeft gelegd, die meer eene a! te levendige verbeelding, dan ervaring of bedaar-  j. c. c. den beer poortugael, EICHTPOOOrSCEN. c>41 daarde overweeging kenfchetfen , is 'er echter zoo veel dichterlyk fchoon in het gemelde ftuk, dat hec, naar zulk een.n jeugdigen leeftyd berekend , eene zeldzaamheid, ja een meesterftuk , verdient genoemd ce worden. De overige gedichten zyn meest allen door den verdienstlyken pooRTUgael in zynsn van zestien tot negentien jaaren klimmenden leeftyd vervaardigd , en verfcheide der Iaatften kenmerken reeds de meer ge. temperde verbeeldingskracht des opftellers , zoo wel als zyn me;.r bedaard denkvermogen; waaröm wy dezelven met graagte doorleezen hebben. Genoegelyk zal het zeker voor de Nederlandfche beminnaaren der dichtkunde zyn , dat, fchoon poortugael betuigc, door zyne hem opgedraagene politieke bemoeijingen, van zyne lievelinge , de Poëzy, als afgefcheurd te zyn , zopdat zy zich thans van hem fchynt vervreemd te hebben, hy echter, als van deze bemoeijingen tegenwoordig ontflagen, en tot een geruster leven te rug gekeerd zynde , in het Voorbericht, zelf de hoop niet opgeeft, ,, om de verbrooke koordeu zyner Bataaffche lier weder aan elkander te knoopen:" altans met vermaak zagen wy nog onlangs van zyne har.d een Dichtftuk in het licht komen , getyteld r aen de Bataeven, by den inval der Britten; en de dagtekening van den Lierzang in den boven aangekondigden bundel (zynde van den zevenden February dezes jaars) overtuigt ons niet minder van zynen wederopgevattea dichterlyken arbeid. Daar wy het al of niet verdienstlyke eens werks naar de krachten des maakers van 't zelvu, eu deze weder naar zy nen ouderdom beoordeelen , zullen wy van eenige kleine onvolkomenheden, in dezen bundel , onzes inziens , voorkomende , niet gewaagen, en liever, in plaatfe daarvan, het overig gedeelte van ons beftek gebruiken tot het mededeelen eener proeve uit dezen bundel aan onze dichtlievende Lezeren; kiezende wy daartoe het ftukje, ten opfchrift hebbende: de morgen. Daer ryst bet licht aen de oosterkimmtn; Natuur legt haeren Jluiër af; Be leeuwrik zingt een lied, nu hy den dag ziet klimmen, Als uit een duister graf. Be zwarte nacht verlaet dees ftreeken; De donkre nevlen vluchten heen : Weldoende natrftigheid is d'arm der rust ontweien, Toen de Orion verdween. De  04* !■ C. C BEN BEER POülTUGAU De zwangre grashalm drinkt de dropjes Des koelen daeuws wellustig op: Nog beeft aen 'i jeugdig groen , en éten de roozenknepjes , hen zilvren paereldrop. De landman ziet den gulden morgen , En vliedt de klamme legerflei f Hy looft, weldaedig God! jtw vaderlyke zorgen Foor leven, have en vee. Natuur fchynt als op nieuw te leeven; De fckepping zingt een vrolyk lied: Zy juicht, daer ze u, ê God, in velden, bosch en dreeven Heur morgen ■ offer biedt. ' Ook ik gryp vrolyk naer de fnaeren, Om u myn offer aen te bién; Daer ik, met fiille vreugd, weêr op het licht mag (laeren . Den glans der zonne zien ! Ach, voor hoe veel natuurgenoten Baert ligt dees morgen hang verdriet'... Hoe veelen, die, met my, gerust hunne oogen dooten Ontwaeken met my niet!... ' Ligt zit een" weduw thans te weenen By V lyk van haeren echtgenoot, Dien zy , eer de uchtendzon de heuvlen had befchenen, Nog in haere armen floot. Ligt^ moet een kroost thans droevig kermen ; Ligt vindt de vriend zyn' vriend niet wéér • ' Ligt zygt een droeve bruid, met opgeheven armen ' Op '/ lyk haers bruigoms néér ! ... * Maer voor my is dees fchoone morgen Geen fchemering van bang verdriet.... Ik vind myne ouders weêr, die voor myn welzyn zorgen En mis myn' vrienden niet. ' ■ De vreugd, de wellust van myn leven, Claris fa, is me ook niet ontrukt .... Ze ontwaekte, dankte God, heeft my een' kusch gegeven En me aen haer hart gedrukt. * Hoe fchoon, Clarisfa! is deez' morgen!... Hoe fchoon zal, by der tyden val Htt morgenrood niet zyn, dat ons, in 't 'graf verborgen Voor eeuwig wMen zal!... Als  DICHTP006IKGEN. Als ons de ferafs wakker zingen. Van 't rustbed door den dood gefpreid.... Dan trein wy, arm in arm, omringd van hemelingen, In de eindlooze eeuwigheid!... De Huuwlyksduivel, Blyfpel, in één Bedryf, door fredrik leo. Uit het Huogduitsch. Te Amfterdam, by J. W. Smit, 1799. Bi Svo. 38 bl. De zedenkunde, die in dit kleine Stukje ligt opgeflooten, is voorcreflyk. Mevrouw IVaarman, de tweede Vrouw van den Raadsheer IVaarman, wordt door modezucht zoo verre geftingerd, dat 'zy haar huishouden en de opvoeding haarer vier kinderen, uit het eerfte huwlyk van IVaarman gefproten, niet alleen geheel en al verwaarloost, maar ook haaren braaven en in ftilte zuchtenden Echtgenoot in veele fchulden geftoken heeft. De verachtlyke Duline, die als Dansmeester der kinderen van Waarman daar ten huize verkeert, bezie het geheel vertrouwen dezer Vrouw; hy fpeelt by haar den minnaar, en door haare ligtzinnigheid te ftreelen en te bevorderen, zoek: hy zyne fchandelyke oogmerken met haar te bereiken, waardoor hy het huislyk geluk des Raadsheers ten eenenmaale verftoort. Onverwacht geeft IVaarman aan dezen Duline zyn affcheid, als Dansmeester zyner kinderen. By dezè gelegenheid onderhoudt gemelde IVaarman zyne Vrouw, die zich voor Duline in ds bresfe (lelt, zeer gepast over haar onbetaamlyk gedrag, en ftelc haar de pligten eener braave huismoeder ten krachti;;iten voor. Mevrouw IVaarman zoekt zichzelve en den Dansmeester te ontfchuldigen ; doch inmiddels wordt Duline, terwyl hy bezi? is met het Comptoir van IVaarman te befteelen, door den Kapitein Morgtnjlar, een boezemvriend en huisgenoot van IVaarman, betrapt, en in de wacht gevoerd. 'Deze fnoode daad van Duline opent Mevrouw Waarman de oogen; zy ziet thans de gegrondheid van de herhaalde vermaaningen haars Mans in, en doet, in 't byzyn van Morgenftar en haare vier kinderen, aan haaren Man de plegtigfte verzekering van zich voortaan als eene braave Vrouw en Moeder te zullen gedraagen; waarop Waarman zich als op nieuw aan haar verbindt. Dit Tooneelftukje, 't welk in eenen bevaliigen fmaak is opgefteld, en met ernst en boert zeer aauig doorweeven is, bevat eene aanc'enfchakeling van nuttige zedelesfen , die voornaamlyk door Waarman aan zyne ligtzinnige Vrouw worden medegedeeld. Veele hedendaagfche gehuwde Vrouwen, die het voorbeeld van Mevrouw Waarman getrouwlyk volgen, en daarte'ióven dikwerf de huwlykstrouw op de fnoodfte wyze fchenden, kunnen uit Waarman'$ lesfeu haare pligten leeren. Ongeluk-  f44 D£ IJUUWLYKSDUI7EL , BLYSPüL. ïukkig, echter, de Mannen, wier Vrouwe» voor zulke onderlichtingen en vermaningen de ooren fluiten, en waar een weT ' veTg't ïïrTtlr ^^-«ster» of eenige 'andere HullytZt'. vel, t hart der Vrouw onveraiiderlyk bezit' Eenige taalfouten, in de anderszins fraaie'vertaaling voorhaaden, zuilen wy, kortheidshalven, met ftilzwygen vóorbygaan. Verzameling van leerzaame Franfche Opfeilen voor de Jeugd, om aan dezelve het onderwys in de Franfche taal femakhk en aangenaam te maaken. Benevens een Woordenboek , waarin de Vr'%e ,T z. VI Jlreek*y*™ zeer gemaklyk te vinden zyn. Te Zutphen, by H. C. A. Thieme, i799. In gr*. 20a bl" Een voornaam vereischte van boeken, waarïn men de jeugd , een duurzaam behagen wil doen fcheppen, is zeker ver. fcheidenhetd van onderwerpen, gepaard met eene bevallige, fchoov bevatlyke voordragt derzelven. Deze Verzameling, waarbvfvol' gens het Voorbericht) meer dan honderd van de beste Schrrvers zyn doorzocht , en het doelmaatigfte uit dezelven getrokken is, bezit dit vereischte geheel en al. De eerfte afdeeling bevat Spreukwoorden, grondregelen m uitgezochte gedachten de tweede beftaat \M zedenkundige Verhaalen, Gefchiedenisfen en Gefprekken ; in de derde afdeeling vindt men Anecdoten en Fragmenten utt de oude Gefchiedenis; en de vierde afdeeling bevat eenige Fabelen van den beroemden la Fontaine; terwyl bv elke dezer afdeelingen eene nauwkeurige lyst van de Hollandiche betekenis der meeilykfte woorden en fpreekwyzen, daar in voorkomende, geplaatst is. Behalven dat deze Franfche Opftellen, over hec algemeen in eenen fierlyken en zuiveren ftyl zyn vervaardigd , en dus v'oor eiken beminnaar der Franfche taal leezenswaardig zyn, om hem met de eigenaartige uitdrukkingen (phrafes) dier taal bekend te maaken, kunnen wy dezelven inzonderheid voor de ieued ten gebruike aanpryzen, omdat zy, behalven het bovengemelde ook ten oogmerke dienen, om Kinderen niet alleen met ver! fcheide nuttige kundigheden te verteren, maar ook hunne tedere harten mee gevoelens van hoogachting voor God, deugd en phgc, te vervullen. ' 6  ALGEMÊE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Apokryfe Boeken. Naar het Grieksch. Door \ sbr.and van ham els veld. // Deden. Te Amfteldam , by M. de Bruyn. In gr. Svo. 456 en 342 bl. Korte Aanmerkingen over de Apokryfe Boeken. Foor Ongtleerden. II Deelen, 326 en 380 bl. Maakten wy, van tyd tot tyd, ingevolge onzer opgevatte taak, ons werk om onze Landgenooten bekend te maaken met den loflyken en nutten arbeid, door den uhZntenden van hamiLveld, aan de Boeken vanihet Oude Verbond bedeed, wy agten ons verpligt,, ter hunner kennisfe te brengen , dat de doorgeleerde en arbeidzaame Man zich wel heeft willen verledigen, op foortgelvke wvze, als de vermelde, de dus genoemde Apokryfe Boeken te behandelen; Boeken, die, hoewel met in de gewyde Verzameling, als Regelmaatigen , aangenomen noathans, om meer dan ééne reden, zoo van wegens hunSe eerwaardige grysheid, als om den inhoud, by het naaseflaat in eere verdienen gehouden te worden. Want, hoewel men, in deeze Verzameling, eenige Stukken aantreft, welker inhoud op de lyst van grillen en verdichtzelen moet worden aangefchreeven , anderen, evenwel, bezitten eene inwendige waarde, die hun, onder de Gedenkftukken der Aloudheid, geene onaanzienlyke:phat<5 doet bekleeden. Van dien aart zyn het Boek der Wysheid, en de Zedefpreuken van Jefus Sirachs, om de fraaie Zedekundige aanmerkingen, veele van welke met salomon's Spreuken in gelyken rang verdienen geplaatst te worden. Ook zal niemand lochenen , dat de Boeken der Makkabeën van veel belang zyn voor den Historiefchryver, en over het tydvak, waar over zy loopen, merkelvk licht verfpreiden. Hoewel, derhalven, de Apokryfe Boeken , onder de Proteftantfche Christenen , het gezag derven, om, ter ftaavinge van Godgeleerde ftellingen , te lett. I79S). no. 15. VV Km>  Ö4<5 VAN HAMBtSVfiLD kunnen worden aangevoerd, de moeite, door den waardi. gen van hamels veld aan dezelve hefteed S a9?r om ook om bovengemelde redenen, n « alsTvitoHi^ 0,/f VTIh Zy ftaan alth^nT gelyk me "df Ouie Ongewyde Schryvers, welke de JaaFere Geleerd™ wflL^vrwaS™^ " VeiU-ri^w^lSË Wat de wyze der behandelinge deezer Boekpn «a,,™.,* dezelve is gelyk aan die der Bleken van hefo^ude Te,' tament. Aan het hoofd der Korte AanmPrkin 1 es" men eene Algemeene In^Ty^^^ï^SSm welk £ Ï7 ZUilen over™- H« 4/'t tetewÏX V dat ê6hei,1 gouden lod\\l fchen ,n 't gemeen in handen te geèven Naderhand egter, heeft het woord Apokryf eene beteekenisi aaCL„5 men, aanduidende Boeken', dïê niet zï^^n"^ die met tot de lvst der heilige Boeken ™M»a ,» De Alpokryfe Boeken, in de orde, in welkezv door^T ze Nederlandfche Overzetters geplaatst zvn IL T on" gende: „ Het derde en vierde8ffi-^Boek „ tobit of TOBias. - Het Boek judith. - Het SS " hcr, Wysheid. - Ecclefeasticus, van fESUS SYu!rï „ Het Boek baruch, met den Zendbrfi va«iSi7 „ - Het Aanhangzel van esthi r. - Eenige Aanh^ „ zelen aan dank*, te weeten, het Gebedl van A2AIuf' „ de lofzang der drie Joodfche Jongelingen in den vuur' de7baTf^d%varrrNA'en d"ïK' wieroen deeze Boeken by de Christenen in grol e aetin" gehouden, gelyk nog heden by de Roomschgfzmden d,e zints de u.tfpraak der Kerkvergaderinge te fi ffi m den zelfden rang geplaatst heiben niet de KaSyke Bol »! f ,hCt Geb£d yan manasse,en bet derde en vierdes LtZYT't h?** def APok^ Boeken iprongiyK , in t Hebrteuv/sch , zommigen in 't Grièksrh gefchreeven; van eenige weinigen is alleen de LaShï Vemuhng voorhanden. _De tyd de. fthSvSÏÏÏ^ weest  de apokryfe hoeken. 647 weest tusfchen de wederkeering der Jooden uit Babel, of meer bepaald, tusfchen de vervolging van antiochus epifanes en de geboorte van christus. De Schryvers zyn geweest Palestynfche Jooden, by welke de Hebreeuw 'fche taal, hoewel verbasterd, in gebruik was, en Egyptifche Jooden, te Alexandrie woonagtig, die Grieksch fpraken. De inhoud deezer Boeken is gcfchiedkun- di", of zedekundig, of verdichte gefchiedenisfen. „ De „ögefchiedkundigen (fchryft van hamelsveld) zyn van „ geheel verfcheelende innerlyke waarde. Sommigen be„ heizen waare gefchiedenisfen, die eene gefchiedkundige „ geloofwaardigheid hebben; onder dezen munt het eerfte „ Boek der Makkabeën uit, het tweede Boek der Makka,, beën heeft ook waare gefchiedenisfen , maar in eenen „ gezwollen ftyl, en vermengd met vele, op het zachtst „ gefproken, onzekere overleveringen. — Het derde Boek „ kzra bevat, voor het grootfte gedeelte, insgeiyks waa,, re gefchiedverhaalen. — Andere Gefchiedboeken mogen „ waare gebeurenisfen ten grondflag hebben, maar zy „vervormen dezelve, door byvoegzelen, en fchikking , „ zoodanig, dat zy, by flot, blyken, een verdicht geheel „ uit te maken. '— Hier toe reken ik het derde Boek „ der Makkabeën, de gejchiedenis vr met ten oogmerk, Sm de Leerder Gerei^mef; den, omtrent de Verkiezing, opzetlykte vertedto?^," alzoo alle redeneeringen in het S ukien rg» aerieggen De Eerw. mebius heeft daarenteeen de rnnpi een , met h^frh-iH^nh»;^ w d°°r J4BM &*ï r j f 5' ,Met Kaarten en Plaaten. UIde Deel Te mv„ï ag£ s^S»i ten einde gebrast (•). Het beloop deezes Derden Boe s s inde volgende Hoofdftukken begreepen. I. Vaart van NiZ Zeelnd 7 / nJ',' Haai °P d' Oostkust van Nieuw Holland" N?eZ Zmd Wales genoe nd. Verlcheide voorvallen. Befchrvvin. van het Land en deszeifs Inwoonderen. fl. Vaart van K? «"-Baat tot de Drievuldigheid-B,ai Befchryving van het & i Tel/S Inwooilderen en Voortbrengzelen: III. Gev4l Mg toeftand waar in het Schip geraakte in de koers van Drievuldigheid-Baai tot de Endeavour-Rivier. IV Verrit «mgen, terwyl de fchade aan het Schip herfleld wierd £ de Eueavour-Rivier. Befchryving van het omliggend Land de,! ztSs Inwoonderen en Voortbrengzelen. V. Vertrek uit dè ^'"«r. Rivier Byzondere befchryving van de Haven het omliggend Land, en verfcheide Eilanden aan de Kust. Vaart yan de Endeavour - Rivier tot het Noordlykst eind van het i v geTr,en op dien tocht- VL Vertrek van Nieuw. Zuid-Wales. Befchryving van het Land, deszelfs Voortbreng zelen en Bewoonden». Eenige woorden van de Taal Tanwerkingen over de Srroomen en Getven. VII Kowt v«. Nieuw-Zuid Wales naar Nieuw GuïSWiïm Hen by de Land.ng. VIII. Koers van Nieuw Guinea tot het Eiland Savu Voorval en aldaar. IX. Befchryving van hetEilandSaVu' deszel^ Inwoonderen. Kleine woordenlyst van de Taal. X Tortï *? K„l fel* ^ Batavia- Verrigtingen rtfi XI. korte befchryving van Batavia en het omliggend Land • befchryvmg van de Vrugten , Bloemen en andere Voorcbre 1' zelen XII. Van de Inwoonderen van Batavia en het omI ggend Land van hunne Zeden , Gewoonren en Leevenswy"! MIl Jocht van Batavia naar de Kaap de Goede Hoop Bfchryving van Prinjen - Eiland en deszelfs Bewoonderen.' Ve"r. ^ely w van de Taal van dat Eiland met de Makitfche en Javaanfche Taaien. XIV. Aankomst op de Kaap de Goede hoop. Aanmerkingen over de koers van de punt van Java tot aan die plaats. Befchryving van de Kaap en van St. Htena. Terugkomst van het Schip in Engeland. Al- 7.iz hier boven, bl. 173, her Bsrigt des Tweeden, en dat des Ee.ftea Deels in o.'ze Algem. Vdietli Letteroef. Vooi i/y6, bl." 84!  &eize* ö$«. Allen, die den grooten Zeereiziger êook, tot den aanvang deezes Deels, op zynen Tocht vergezeld hebben , zien uit deeze opgave van het verder beloop en het einde zyner eerfte Reize , welke en hoe veele byzonderheden zy daar in te wagten hebben, hoe kort ook de voordragt zy, en in dezelve veelvuldige zaaken , der aandagt dubbel waardig, verzweegen worden. Wilden wy ons tot eene ruimere aanduidinge inlaaten, wy zouden wel niet buiten onze taak, maar gewis buiten ons beftek treeden. Wy moeten ons vergenoegen met uit dien grooten voorraad van overneemenswaardige zaaken flegts hier en daar iets uit te kippen. De gevoelige deelneeming met het lot deezer Rei-zige'en 2ouden wy by onze Leezers opwekken, met het overneemen van den aanhoudend gevaarlyken en bezwaarlyk ontworftelHea toeftand, waar in zy zich bevonden, van de DrievuldigheidBaai na de Endeavour - Rivier fteveneude. Zonder grootlpraak wordt dit treffend befchreeven ; en moet elk , die herhaalde doodsgevaaren geleezen hebbende, zich hoogst verwonderen , dat cook ten flot fchryft: „ By deeze gelegenheid moet ik het Scheepsvolk en de Heeren , die aan boord waren, met dankbaarheid het recht doen van aan te merken, dat, fchoon , in 't midden onzer benaauwdheid, elk een waar begrip fcheen te hebben van het gevaar, waar in hy was, 'er egter geen klaagende uitroepingen of wanhoopige gebaarden gehoord of gezien wierden; elk fcheen de volmaaktfte tegenwoordigheid van geest te bezitten, en elk deed: zyn uiterfte best, met eene ftille en geduldige ftandvastigheid , even zoo verwyderd van de onftuimige hevigheid van fchrik , als van akelige werkloosheid en wanhoop." Het gevaar diens Schipbreuks met verwonderlyke moeite ea beleid ontworfteld zynde , geeft cook deeze korte befchryving van 't geen die plaats zo gevaarlyk maakt i „ Klippen en banken zyn altoos gevaarlyk voor den Zeeman, zelfs daar derzelver ligging bekend is; zy zyn gevaarlyker in Zeeën, welke nooit te vooren bevaaren zyn. en in dit gedeelte van den aardbol zyn ze nog gevaarlyker dan in eenig ander; wint hier zya het rifs van Koraal - klippen , byna zoo fteil als een muur uit de onpeilbaare diepte opryzende , by hoog water altoos onderftaande, en by laag water op veele plaatzen droog; hier op breekea de ontzachlyke golven van den grooten Zuidelyken Oceaan , die eensklaps eenen zoo fteilen wederftand ontmoeten , met onbegryplyk geweld, en eene branding, welke geene klippen of ftormen in het Noorder-halfrond kunnen te weeg brengen." Van de Straat, waar hem dit hoogsthachlyk gevaar beliep, door hem, naar den naam zyns Schips, Endeaviur ^Straat geheeten , geeft by eens Kaart, die het opgegeevene denkbeeld toe-  66» j. cooü's toelicht; eene Kaart, waar op de ligging van de verfchillande Eilanden en banken op de kust van Nauw Wales, ("dus herdoopte cook de Oostkust van Nieuw Holland, dezelve in naam des KcmiDgi okoroe den Ut in bezit i.eemonde,) met alle Nauwkeurigheid .welke de omftandighedeu toelieten, aangetekend Haat. —— Hoorden wy te meermaalen klagten over de Kaarten der Engelfchen, de Zeevaard betreffende. boezemde onze staigrinus die te meermaalen uit , cook gaat ter goeder trouwe t. werk als hy van deeze Kaart zegt, ('t welk ons tefTens eenig denkbeeld geeft van de onnoemlyk veele Eilanden in dien oord O egter kan ik ten opzigte van de Banken niet zegden-, dat de heif, derzelven zyn opgetekend , ook is het niet mogelyk te rekenen , dat de helft in den loop van eene enkele reis zoude kunnen ontdekt worden ; daar kunnen ook veele Eilanden myne teken-pen ontfnapt zyn, byzonderlyk tusfchen den twimigften en twee-en-twiiuigfteu Graad lire dte daar wy Eilanden verre in Zee zageu, zoo verre als Eilanden' onderfcheiden kunnen worden,- roekomende Zeevaarers moeten oaarom niet denken, dat 'er, daar geen Eiland of Bank op myne Kaart geplaatst is , ook geen Eiland of Bank in deeze Zeeën zal gevonden worden. Het is genoeg dat de ligging van die welke op de Kaart ftaan , getrouw is, en ik heb over t algemeen , de grootfte reden om te hoopen , dat zy zoo vry van misdagen zal bevonden worden als de bes'e Kaarten welke niet door volgende en herhaalde waarneemingen verbeterd zyn," ° Alleszins opmerkelyk en naauwkeurig is het Verflag, 't geen cook van Nieuw Zuid-Wales geeft , van kusten door geen Europeaan ooit te vooren in die uit-eftrektherd gezien Het iS,A eily} hy fchryft. * van groter uitgeftrektheid dan "eenig ander bekend Land in de bekende Waereld , dat den naam van Vast land niet draagt: de lengte van de kust, die wy langs gezeild zyn, tot eene regte lyn gebragt, is niet minder dan van zeven en twintig Graaden Breedte, dat is ten naasten l.v twee duizend Engelfche Mylen, zoo dat deszelfs vierkante oppervlakte veel grooter dan gehe -l Europa moet zyn " Laaten wy iets, raakende de tairykheid der Bewoonderen deezes wyduitgeftrekten Wereldoord, met de woorden van onzen cook opgeeven. , De eenigfte, die tot hier toe eenig berigt van dit Land of deszelfs Bewoonderen gegeeven heeft is dam pier,en , fchoon hy,over't algemeen, een geloofwaardigSchryver is, heeft hy zich egter in veele byzonderheden bedroogen. Het volk, dat hy zag, bewoonde wel een gedeelte van de kust, zeer verre afgelegen van dat, het welk wy bezogt hebben; maar wy zagen ook Inwoonderen op gedeelten van de ku t, die. zeer verre van eikanderen lagen, en , alzoo 'er eene volkomene gelykvormigheid,, in perfoon en gewoonten onder hen  REIZE. 661 hen allen plaats had, kan men natuurlyk befluiten, dat de afftand, in eene en andere (trekking, die gelykenis niet veel zal afgebrooken hebben. ., Het getal der Bewoonderen van dit Land fchynt zeer klein te zyn , naar evenredigheid van deszelfs uitgeftrektheid. Wy zagen nimmer een denigtal van dezelve by elkander dan eens, en dat was in de Botanie - Baai , wanneer de mannen, vrouwen en kinderen zich op een klip verzamelden om het fchip te zien voorby vaaren: toen'zy, gelyk baatblyklyk was, een befluit namen om ons te bevegten, konden zy niet meer dan veertien of vyftien ftrydbaare mannen byeen brengen, en wy hebben nergens een getal van hunne dakken of huizen by elkander gezien , dat meer menfchen bevatten kon. Het is wel waar dat wy alleen de Zee-ltust aan de oostzyde zagen, en dat 'er tusfchen deeze en de West-kust eene onmeetelyke ftreek lands is , die nog geheel onbezogt is; maar daar is groote reden om te gelooven , dat dit ontzachlyk groot land of geheel wild is, of ten minden nog Hunner bewoond dan de ftreeken, welke wy bezogt hebben. Het is onmogelyk dat in de binnenlanden, ia' alle jaargetyden , de Inwoonders zouden kunnen beftaan zonder landbouw; het is zeer onwaarfchynlyk, dat de bewoonders der kusten geheel onbedreeven ?.ouden zyn in de konden van bebouwing, als zy binnenslands in gebrufk waren, en het is even onwaarfchynlyk, dat, zoo zy zulke konften kenden , 'er geene voetfpooren van dezelve onder hen zouden gevonden worden. Het is zeker fr-x wy geen voet gronds in ftaat van bebouwing in het ganfche land gezien hebben . en daarom kan men wel befluiten, dat , daar de Zee de Inwoonderen niet helpt voeden, hei land onbewoond is. — De eenigfte Volks-bende, met welke wy eenige gemeenfchap hadden, ▼onden wy ter plaatze daar het fchip gekield wierd : zy belfond uit één en twintig perfoonen, naamlyk twaalf mannen, zeven vrouwen, een jongetjen en een meisjen: de vrouwen zagen wy niet dan van verre; want als de mannen over de rivier kwamen, wierden zy altoos agtergelaaten." Belangryk is de befchryving van dit Volk , leezenswaardig zyn de gisfingen over de fchaarschheid der Bevolking in zulk een uitgeftrekt land : dan wy mogen dit alles niet affchryven ; even min de komst op het hun onbekend Eiland Savu , van 't welk een Neclerlandfche Vlag woéi, met de ontmoetingen en verrigtingen aldaar. Cook geeft. uit de berigten van johan christoffl lange, een zeer belangryk verflag van de geffeltenis deezes Eilands. Wy fchryven , uit veele byzonderheden, 'er dit alleen van af: ,,Dit Eiland Savu werd door de Portugeezen bezet, omtrent zoo dra zy de eerfte in dit gedeelte van den Oceaan doordrongen ; maar zy werden in korten tyd vervangen door de Hollanders. De Hollanders namen 'er egter geen bezit van, maar zonden flegts floepen om met de Inboorelingen koophandel te lett. 1799. ko. 15. Xx dry-  J. COOK's dryven, waarfchynlyk voor leeftocht om de inwoonderen van hunne ïpeccry-eilanden te voeden, die, zich geheel bezig houden de met het kweeken van dat gewigtig artykel van Koophandel, en allen hunnen grond tot plantagiën aanleggende, weinig dieren kunnen aanfokken; misfchien was hetgeen deeze onbeLlde handel opleverde te onzeker; misfchien waren zy bevreesd var op hunne beurt onderkroopen te zullen worden: wat daar van zy, hunne Oost:Indifche Maatfchappy tradt, nu omtrent tien jaaren geleden, in een verbond met de Rajas, in welk de Maatfchappy beloofde eiken hunner, ieder jaar, "zekere hoeveelheid zyde, fyn linnen, mesfen-werk, arrak en andere artykelen te leveren; en de Rajas verbonden zich, dat noch zy, noch iemand hunner Onderdaanen, met iemand anders handel zouden dry ven dan met de Maatfchappy, zonder eerst derzelver bew.lliging yerkreegen te hebben, en dat zy eene. Refldent van wegen de Maatfchappy zouden aanneemen, die zyn verblyf op het Eiland zou houden en toezien dat het verbond van hunne zyde wierd nagekomen: zy verbonden zich ook om jaarlyks eene zekere hoeveelheid ryst, maïs en carevances boonen te leveren. De maïs en carevances worden in floepen na Tmer gezonden , welke daar tot dat einde gehouden en die elke door tien Indiaanea gevoerd worden, en de ryst wordt jaarlyks weggehaald door een fchip, dat de goederen der Maatfchappy aanbrengt, en beurtlings in elke der drie Baaien ankert. Deeze goederen worden den Rajas als een gefchenk geleverd, en van de kist met arrak houden zy en hunne aan^z.enlyke niet op te drinken zoo lang 'er een druppel van ,, Ingevolge van dit Traftaat plaatflen de Hollanders drie perfoonen op het Eiland, den Heer iange, een ^£11 geboorte zyn Amptgenoot den Inboorel.ng van Timer. Zoon van eene Indiaanfche Vrouw by eenen Portugees, en eenen fïiftwrik en aig , Zoon van eene Indifche Vrouw by eenen Hollander. Lange bezoekt elk der Rajas eens in de twee maanden wanneer by het Eiland rondreist, verzeld van vyftig flaaven te paard. Hy vermaant deeze Opperhoofden te planten zoo het blykt dat zy daar in nalaatig geweest zyn, en ziet'waar de Oogst binnen is, op dat by floepen kan zenden om dien te gaan haaien, zoo dat het onmiddelyk van het veld na de Hol landfche Magazynen op Timer gaat. Op deeze tochten neemt ïiy altyd een.ge flesfen arrak mede, die hy van groot nut vindt om de harten van de Rajas, met welken by handelen moet, te openen. J .Geduurende de tien jaaren, die hy op dit Eiland zyn verblyf gehad had, had hv nooit een Europeaan gezien dan ons Uitgezonderd by de aankomst van het Hollandsch fchip dat flegts twee maanden vóór onze komst was afgezeild: en hv is nu alleen door zyne kleur en kieeding van de Inboorelingen -■ ■•' ie  REIZE. *>6$ « nn^rfcheiden; want hy zit op den grond, kaauwt zyn bete «WM'KWwen, ii l r aart en manieren aangeno- ï^.hvïrSet eSÏ TdZnfcke Vrouw van het EilandTimer men, hy is met cc van hw lgnd ophoudt, f ir°Zt Vv ,U eene reden gaf dat hy ons niet noodigde hem hÊt ZnJ^te«even zeggende dat hy ons oP geene andere wïze on haafJtZ dan S faunen gedaan hadden , en hy utfï, bhï ie/zen « tt jg-J * ■fi*» ChdSt!^/,n van het Nieuwe TesmnTe^h, eenen Catechismus en VWSh^ detaal vandit.endenabuurige verfcheide anaere uu^ dnlkken. jjoftor solander, die in Ei!a"deIl «weest s Mg de boeken en ook de fchryfboeken zvn hu's geweest is, zag hand lchreeven. zv0er fchol'ef" 'hVd"W.er niet minder dan zes honderd Chris* Ily beroemde zich J er niet war£ ^ ^ he ff IrMsUntm van deeze iMMs zyn mag, is raisfchie.i SStSSSSSA want daar is geene kerk, noch zelfs Vte«V Eflan^ref d e 'e Godsdienstbegrippen fpreeken- "e" berigt van den Heer lange, ge. de, hadtn.COOKDeVGSdsdienst van dit Volk is eene ongerymde fchreeven: ue uoasQic en aU lbüU fi z^nlóVhy ged nd ioet worden: zoo dat'erV voor zich «Weni noe "TB j menfchen. — ia f Z0°PdV.Wk gedrag , zyn %zegt men, egter onberisplyk, hll,r "J Je JondeVvan het Christendom: niemand mag meer ^elfSx?P 1™ hebben; egter is eene ongeoorlofde omgang dan ééne Vrouw hebben, eg onbekends onder hen: voor- F'S dkfftalzyn zeer zeldzaam i en zy zyn zoo verre beelden van d e,^1 zy° d- ; door moord te wreeken, C Zl 'er e ig vtrfchï oX hen ontltaat zy 'er zelfs dat' twisten willen, uit vrees dat zulks gevoeligheid "'"Pr?"kwaad hart zou opwekken; maar zy laaten het onmiddely" enTnheSpelyk L de beflisf.ng van hunnen Koning ove*r" vdl oo 0«r«j/, by Batavia, moet de vertimmering Aan de Wen op vnru, 1oy d Engelschman te c00k byzonder bevaüen wee«n. Vreem^ ^ eu de hooren zeggen. —— « * ik hier niec ver. werklieden van deeze werf onrefei[ ^oen' Sche immerwerf hlaarde. dateer naar myne gedPk) vdligheid in de waereld is, daar een k. ^ naarfti?iieid en bekwaamen fpoed kan gekrengd , en met meer n«« heid vertimmerd »^-SchS gefteS wa behalven andere en £?&tfS& Slikten zy „ dat een zeer  €ó* j- cook's r1ize. „ Mnmerkelyk gedeelte van 's fcheeps bodem dunner wa« dau ,, de zool van een fchoen, en dat hun leeven van geringe en brooze befchuting tusfchen hun en den nlLfu™ „ ren Oceaan hadt afgehangen*• _>"„" ,,,n ^ peilbaa' ger en fpoediger een fchip aan twee masten nS te hL in dan aan eéne, en men zou een goed deel vooringenomenheid voor oude gewoonten,en even zoo veel gebrek t»n„S ftand, moeten bezitten, als men dat nie?£ ide bëSn V6r* gezien te hebben , met welk een gemak dl Li/l 2S naa grootfte fchepen alhier krengen" Ü^Vv dftendl ^ ^rvvende, aan het gefchif, hier te laS .tS" de Vo^e' , ,Ver' 'Cer opmerkenswaardigs in 't geen cook van Batavia fchryft. Wy neemen alleen dit weinige 6ver Nia ltn^ behalven m een eng kanaal, de rivier cenaamd . Komen' zyden met fterke hoofden s afgezet , en omtrent «n^,"" Engelfche myl de haven inloopt! Aan het ander eind' ei, ïigt het onder het vuur van het fterkfte gedeelte van hetV«r«f en hier wordt deszelfs gemeenfchap met de graften dl 1' deftad joopen afgef]ooten doorben zwaLTtu'ten boo^ die alle avonden ten zes uuren geflooten , en onder aeen J^££eJS £enaamd ge°Pend ^ voor^JgS Tafereelen van de Staatsomwenteling in Frankryk. Vde Deel f&hl!8 A*fierdW > bJ J. AIlart: In gr.Xt -r\*.Optocht na Verfailles was het laatfte Tafereel V Jw„ £f in t jongst voorgaande Deel, werd opgehangen 7*/ r.ZiJ % , ys' D,t wordt vervangen door de Onlusten des Ryks voorts door de IVerkzaLhedender Na . ttonaale Vergadering , en eindelyk door een breed Verllag vat de Poogingen der Staatsvyanden beflooten. g- vaa lte ]offlS,tb,yft/C -Wernk zichzelven< dat dit Deel de eigenfte loffpraake en de eigenfte aanmerkingen verdiene , door ons (*) Zie onze 41&u Fadtrl. Ultcntf. voor i797. bl. 677. Mn  TAFEEESLES VAN DE STA AT; OMWENTELING IN FBÏNKRYlC. 66$ aan de voorgaande Deelen gegeeven en 'er op gemaakr. Derzelver herhaaling zal geen bladzyde vullen; maar kunnen wy niet voorby, een' en anderen trek ook uit dit Deel te ontleenen, 't welk onze Letteroefeningen zal opcieren , en, zo wy vertrouwen, niet geheel onnut zyn voor onzs Leezers. By den overgang tot de geheime oogmerken en uitwerkzelen der k< mfte van' het Kon nglyk Gezin na Parys, in het eerfte Tafereel, betuigt de Schryver: „ Hoe gaarn wenschte hier de Ge- / fchiedkunde haaren loop te bepaalen, en een ondoordringbaaren fluier te werpen op de volgende gebeurtenisfen ! Hoe gaarn hieldt zy zien alleenlyk bezig met het voor eiken gevoeligen zoo ftreelend Tafereel van een goedhartig Vorst, die, als Vader, in de behoeften zyner Kinderen voorziet! Dan, de gcftrenge wetten van waarheid en onzydigheid verpligten haar, offchoon met beevende handen, het gordyn weg te fchuiven , en de woede van tygers en leeuwen, in menfehengedaante, aan het Naageflacht te vertoonen. Gelukkig, dat zy, zelfs in deeze afgryslykheden , de rechten der Menschheid kan blyven vereeren , en dat zy , tegen de woelingen van het uitfehot eener achtenswaardige Natie, dat onder alle luchtftreeken onzedenlyk is, den bedaarden en kloekmoedïgen wederftand kan overftellen van zoodanig gedeelte, dat eer en pligt en deugd waardeert! Immers, met zulk eene ondervinding, blyft de balans ten voordeele der Menschheid overwigtig." Het hier treffend gefchetfte breedvoerig Tafereel ftrekt om deeze aangevoerde bedenking in allen deele te bekragtigen : en ontmoet hier het penlëel de treffendfte beelden, die , door tegenoverftelling, by elkander ten fterkften affteeken. Met welite ftreelende vooruitzigten de Nationaale Vergadering te Parys haare nieuwe loopbaan opende, fchetst ons het tweede hier opgehangene Tafereel, van een zagter aart dan het voorgaande. Dan hoe ras Seeze goede gezindheid vervormd, deeze overeenftemming van gemoederen juist tot een ftrydig oogmerk van haat en partyfehap gewyzigd werd, leggen volgende gebeurtenisfen aan den dag. Weshalven de Schryver te recht het Tafereel, ten opfchrift voerende Onlusten des Ryks, dus aanvangt: „ Thands opent ons de Gefchiedenis het gordyn voor de akeliglte Tafereelen. Gaarn wenschte de gevoe. lige menfehenvriend zyne oogen van dezelve af te wenden ; de waarheid alleen gebiedt zyne aandoeningen voor eenen tyd te fmooren, en belooft hem, voor deeze korte opoffering, de nuttigfte lesfen van menschkunde, van voorzigtigheid, tot eene ruime fchaavergoeding." Welke vertooningen wy hier te wagten hebben , zal de algemeene befchouwing van de bronnen der onlusten by voorraad ontvouwen. „ De naauwe vereeniging van het Hoofd der uitvoerende Magt met de Vertegenwoordigers des Volks, en beider verhuizing na de Hoofdftad , fcheen wel de bron X x 3 der  666 TAEEilEELEN van pï staatsomwenteling der rampen gedempt te hebben; maar was, in de daad, flechts eene kortftondige verzagting van immer voortwoedende kwaaien. Drie oorzaaken vereenigden zich om dezelve te v^rern-eren, ja bykans ongeneeslyk te maaken — gebrek, tegenftand, «n overdreeven geestdrift, Vyanden van 's Volks welvaart wisten deeze dryfveeren onophoudelyk te doen werken. De verwarringen in het beftuur der Geldmiddelen, de opeengehoopte belastingen, zo vry willig als gedwongen , en het gebrek aan vertrouwen, dompelden het Volk in de deerniswaardigfte behoefte. Belaagers van 's Lands voorfpoed, vsn buiten en van binnen ', deedeu het weezenlyk gebrek van voorraad aan graanen, door eenen kunftigen hongersnood, boven alle maate ftygen. Ongewoonheid aan de nieuwe orde van zaaken, onkunde en drift, bragten, zeer eigenaartig, tegenftand en regeeringloosheid voort terwyl, aan den anderen kant, overdreeven begrippen van vryheid de verwarringen alomme vermeerderden. Van beide zyden , vonden geheime verraaders van den Staat bun grootst belang, m de wanorde te doeu voortduuren en te vergrooien. Hoe verfchillend hunne middelen , wegen en bedoelingen waren, beiden vereenigden zy zich in dit affchuwelyk hoofddoel, om der waare vryheid, om den algemeenen welvaart, den hartader af te fteeken. Zy, die de onzalige hoop nog niet hadden opgegeeven, om den Koning van de Nationaale Verga, dering af te fcheuren, en daar door de laatfte geheellyk te ontbinden, hielden de verwarringen leevendig , om, in zyn hart, zoo wel een geheimen afkeer van de nieuwe orde van zaaken als een ydelen fchrik, onrust, en verlangen naar het herftel van zyn voorig gezag, zorgvuldig aan te kweeken. Zy, die 111 dezelfde verwarringen , voldoening voor hunne heerschzugt en heblust zogten; zy, die niets minder bedoelden dan, op de pumhoopen der burgerlyke vryheid, het willekeurigst gezag te tochten, dreeven het Volk tot de verregaandfte buitenfpoorlgheden, om, langs dien weg, hunne gevloekte oogmerken te bereiken. En hoe veel fteuns vonden beiden in het onbegrvplyk ligtzinmg driftig, goedhartig, maar tevens ligtgeloovigf charaéter des Volks, dat, met den minften wind, nu hier dan derwaards konde geflingerd worden!" Men felle hier tegen over, de befpiegeling van de middelen tot herftelling der rust , deezerwyze voorgedraagen ■ Befchouwt het opmerkzaam oog de middelen, die, ter demping van ou kwaad, in het algemeen, gebezigd werden, hoe vol. gaarn zal het zyne goedkeuring wenken aan de vindingen dier fchrandere vernuften , die den Volksgeest wisten te raadplegen, zonder dénzei ven cot in uiterften te dienen; maar hoe veele middelen ontwaart het tevens, die noch voor 't Voiks-charafter berekend, noch op de byzondere omftandigheden van het oogenblik gebouwd waren! Met weemoedige aandoeningen ziet de vriend van vryheid en algemeen geluk, niet zelden, in die rnid-  IN Ï'RAHKRÏK. t0"7 middelen, de werktuigen tot beider verwoesWng! Hy ziet laffe toe^eevenheid, waar onverzettelyke geftrengheid den eerften kiem reeds hadt kunnen verfmooren. Hy ziet Itrafrteid, waar lieideryke zagtheid alles herftellen kou Hy onderfcheide dikwvls, onder den mantel van liefde tot orde en rust, den verxaadlyken dolk, tegen de Vryheid gewet; en ontwaart, in meeuigen Volksbeftuurer, flechts eenen Slaavenmeester, gei eed, om iedere eerfte opwelling van het gevoel van Vryheid met verzwaaring der ondraaglykfte kluisters te ftraffen! ' Ontzettende waarheden, in dit breed uitgewerkt Tafereel met de bektagtigende beeltenisfen der ondervindinge geftaatd! Immers ttrekt ten dien einde de Moord te Parys, en de maatregelen, in dat ontzettend tydsgewrichte genomen. Deeze woiden vervangen door de Onlusten te Verntn, te Me jon, te Beiers te Toulon, die tot hoofdbeelden in dit Tatereel dienen. Hoe'meesterlyk ze gefchilderd zyn, zal onze Leezer mogen beoordeelen uit het geen op den agtergrond van du Taferee! Feplaatst is. „ Geen ftand, in het geheele Ryk, zugtte onder knellender boeiien van onderdrukking en dwingiandy , dan de zoo nuttige, verdienstlyke. ja onontbeerlyke ftand der Land. lieden. Daar was het, dat de kruipende Hoveüng vergoeding zon voor de vernederende beledigingen, welke zyne flaaffcaa afhanglykheid geduldig verkroppen moest. Zoo zoekt de ellendige naaf, tot opperhoofd zyner medeflaaven verheeven, in da verdubbeling hunner fmarten, eenige verzagting voor de verlaagende mishandelingen, welke hy , op zyne beurt, van zynen meester verduuren moet. Geene knevelaaryen , gewelddadig, heden of onregtvaardigheden , kunnen uitgedagt worden, waar door niet de fchraapzugtige trotsaard alle de barbaarschheid van het Leenrecht deedt gelden. De Herftelling der Vryheid deedt ook dit vertrapte gedeelte des Menschdoms zyne waarde gevoelen. Ongewillig om zich langer tot flaaven-dienften te vernederen, handhaaft het moedig zyne regten, als Menfchen en als Burgers. Dan, deeze Onmenfchen wreeken zich op dien vermetelen tegenftand, door de veidubbeling van onderdrukking en wreede onregtvaardigheden. Door mishandeling en geweld tot wanhoop gedreeven, leenden deeze ongelukkigen, maar al te meed het oor aan de inboezemingen van getergde wraak. En hoe wvd en zyd verfpreidde zich dit heilloos vuur, aangeblazen «n leevendig gehouden door bedekte vyanden van Staat, die, in onlusten en woelingen alleen, den ondergang der Vryheid hoopten, en door Rooversbenden, die ook hier in eene nieuwe gelegenheid vonden voor hun eerloos en affchuwlyk bedryf. Geheel Frankryk, bykans, werd door deeze pest aangeftooken. Van alle kanten zag men de vlam der blaakende Sloten en Kasteelen opgaan. Woede , wraak , roof en moordlust fpaarden onfchuldigen zoo min als fchuldigen. Waardige Vaderlanders en eerlooze dwinglanden ondergingen X x 4 net  C68 TAFEREELEN VAN CE STAATSOMWENTELING £nttïdeV,;e'd«eRyÜ!den ramPZa'iëeU ^ "» h«^j *» ,G0eJ,ukkig' dat deeze gruwelen door even verheeven den? den werden opgewoogen! Nimmer leverde de FranMe Gefr',i£" denis grooter wonderen van moed, van onverfchrokkenhS ti zichzelven opofferende menfchenliefde , diïïffiÏÏttlF gen in de Provmcie Z/»™/,« woedde eenl £„£ drie honderd deezer lafhartige Booswig™ en ilechts Sr™ gerhelden dreeven hen uir eikanderen, op dë vluch Ook "f" daar moeten wy de zeven Burgers uit de Stad K betonde" ren die , door geene andere drilt dan die van waare v°Sr' landsm.n en grootmoedige Mensenliefde ontdooien hurll huisgezinnen, en alles wat hun dierbaar ware Sten de hei ige regten van eigendom te befehermen , e voo'r de Mak der menschheid hun leeven te waagen. Vier en ,Zn?£ uuren lang, houden zy, by een adelyk Slof eene geheele R £ versbende op, en, fchoon zy -deszelfs gedeelüvkf 1.1. • k.gften u tflag, tegen den moorddaad/gften a nval. — a \\ Vaderftad terug gekeerd, verzamelen zy hunne MedeburÏÏ, yermaaner. hen tot rust en vrede, in weer»li der ondeXV dene denkwyze , en zweere,, dat zy ,ereid Zyn ebïyve,cm oeedige,,. fkenadruklyk moest deeze vermaaning klinken in deii mond van hun. die reeds door daaden getoond hadden d r ™ voorbeeld"6'!I?er!ü0fd°" ' Ó derdaf nbaare' inWo' d V n hec voorbeeld ! Hier vergeet men alkn onderfcheid van «n* c Stle ZlntnWïul f A W«£lS.n™ önea vónnL 8 r u he a£nweez'sen- Allen zweeren hunne bv^ondeie partyfchap op het Altaar des Vaderlands af të leggen by de Vryheid ook de Eendragt en den Vrede aan te klef™' en met «mengevoegde kragten" elkander te befehermen Z' ders va„ heKe|fde m q * iel«™« J« W Vryhe.d heure regtfciwpen aanbidders. Eén doei verbindt hen •D?y?k tiofr,he»/egevieren boven allen verraad"'' tot een vol^l r ? f leveren ftoife fchetst woiden, met ailes Safaln et ^eLë* heid vast «.alsmede het daadlyk handelen volgens 3 ve!l" '1; ^ 8W PtaiooRD, om de goederen der Geesdvkheid ouder beftMkiug der Natie te ftellen, cp diens lof deswegén uit-  IN FRASKRYK. 66- nitgeraeeten, zeer affteekende by de tegenkanting van den trotfchen maury. — Alexinder de lameth's voorftel ter fcborsfmg van de Zittingen dér Parlementen wordt niet vergeeten. De woelingen deswegen zyn met alle leevendigheid voorgedraagen, in ' het Tafereel, ten tytel voerende , Poogingen der Staatsvyan' den. Het ontwerp van 's Konings vervoering na Peron- » Inwoonder van Demerary IUe êe^U^n'-hf^l ^y^e/^^te^? Eerfte allen deele op het tegen wooS toeS Z°>Zeer in liet aaiieezien • dnrh «„„ 'yirootjtng, ja, hier voor hadden wy jilc aangezien, doch een Pestfcriptum doet ons de weerf> :: sgnt nauw» HsrSF: „ vooren eer zou vermyd dan gezogt hebben, op té draagen.'' C) Zie hier hoven , bl. i-o. Kitnde?eanbtflS^f ef^\ieknoPte ^beden, enz. voor Grot: %? Efïsiïi trJ-T-L-Te Deift' *j-de Steeds fn1ZZ g0edkeur!ng wegdraagt, dat men kinderen, «rftÏÏL . r fi Vr°ege ]eUgd' dat is' 200 dra zy voor verftanaige gefprekken vatbaar toonen te zyn, de eerfte zaaden ken S° en?t traCht,in te P'anten' en alIe»gs ^kend te maa -1 Zl rT~r Z0° w$ aIs dankbaarheid in te boezemen voer ften-S H3r?r°5 a'ler/eSen[ngen; fchoon wy gereedlyk toe«VMlen ™ k,ndereii hunne afhanglykheid van God te «oen gevoelen en erkennen, het zeer goed is, dat men hen, by  KINDER DAGBOEK'. «71 by het nuttige» van ^^"J^V^M. «nz.al vroeg gewent , oml hunner^ hemcucncn den en te dank*m : geJooven „^^e^en', men niet te deze gebeden aan de ^iaa to^™ ^ omzichtig zyn kan, in de «er | hoog is voor het gen , die men hun doen .[™- * ed(felte van den kinderlyk verftand, «1 wat het ^ hK eenig by. Godsdienst, en «ta"s ™ betreft, moet in zonder KerkgenootfcJaP kenm^^vuldi vermvd worden. De dezelven «Y^chvnt d' te begrypen , dewyl wy Burger J. v. L. ^^J^ f"a vry V« feerjfe/ftgi aan- 1 ' jg? S uffikkingen , waarvan de Schryver beurtdeze zyn de uitdrogingen, di t h (naar den lings gebruik ™^ f^Jf^ kinderen beftemd zyn. overigen inhoud berekend) voor jong Wy moeten dus rondut ^^"^„a,, |ebeel en al afdezelven hier voor Kinderen veel te keuren om de daar n voorkomend^ ^ ^ wy ■ verhevene, byvoeglele.i. e * h in dit ftukje ge- 't welk dus luidt: # ^//«>- lichten Faderl Wien ik eerbiedig nader , Met dankbre erkentenis, Hu ik de morgenjtraalen Met blyder glans zie praaien, Wyl *t heden rustdag is. —— 'k Mag weêr deez' dag bekeven, De heuchlykfte der zeven: Gy, die 't Heelal eens fchiept, JTfl«<# U en ons hem wyden, Toen Gy myn" Borg, naa 't lyden, Uit U graf ten voorfchyn nept. Ja! V is de dag des Heeren, Wien wy, aanbiddende, eeren f Ah Gods- en 's Menfchen Zoon; Die, naa den ftryd, op dezen, Zeeghaftig is verrezen; En thands heerscht op Uw' troon» — S Jefus! Zions Koning'. Zie, uit Uw Hemelwooning, Hoogstgunftig op my néér. Gy \ Bron van zaligheden ! Doe my op 't heilfpoor treden,  6>i KINDER DAG30KTC. By •/ licht der reine leer. , Daal, Geest' ai! daal v au boven- Lm\ïnudh? 2oon gelooven: ' hn, klinkt ftraks weêr zyn Hem Door zyne Fr edeboden , S ' ' n",f?. (j0d! geeven ' Vat k hiervoor U moog' keven, M Jefus, „ynen Heer! *«. eens door Hem, herryzen Om eeuwig U te pryzen. ~!ff' Ja! Amen ! U zy de eer! En nu laaten wv c\han . veStS -en als in her bo. in het Avondgebed, Fag. p. tdrUkkmgen vo°' i »7 voorbeeld : Terwyl >k nog leeven mag By t aanbod van genade , enz. *> wat verder in hetzelfde Gebed, pag. I0. Uw Zoon, toch! heeft volkomen Uw wraak op zich genomen Uwe wet voldaan: . . «raak, aan de kinderen vooralle? Hem' a,s beluic °P -een^^^ hec, % P- J. Uylenbroek. d' S' Te Amfteldam, D^oofdinhoud van dit Tooneelfpel'komt op het V(%ende 0^^^if^^M^ Soon Ferdinand, die « dewyl zyn Vader, d e "^efrvk ^Tr^"* is verleid, eemge maaIen dc e een ryk Edelman zynde , reeds gert de door zvuen , oWaan heefc» eindelyk wei- zyuen >on. op nieuw §emaakte fch^«n™ vol.  HET VERMOGEN PER VADERLYICE LI^EDE, TOONEELSPEL. 6/3 voldoen, heeft Ferdinand, om de vervolging zyner fchuldëis±hers te ontwyken , als foldaat dienst genomen, op hoop, dat zyn Vader hem fpoedig zoude vrykoopen ; doch dit niet gefchicdende, deferteert hy, wordt gevat, en ter dood ver oordeeld : geene poogingen, zoo van den Vader ze! ven , als -van zynen Vriend, van Biereek, den Minister des Konings , kunnen dit vonnis te niet doen. Zeker arm Edelman van Wnra, die reeds fints lang met zyne Dochter Bontje , aan 't huis van den Heer van IVaehterfeld, menigvuldige weldaaden ontvangen heeft, biedt zich , in weerwil der tegenkantingen van van Wnchterfeld , by den Koning aan , om de bepaalde flraf voor Ferdinand te ondergaan , 't welk hem door den Koning toegeftaan wordt. Op het oogenblik dat Fredrik, de Zoon van van Wura, en Doortje aan hunnen Vader hunne vreugde betuigen, daar zy door van Wachterfcld met nieuwe weldaaden begun■ftigd waren, (want fchoon door dezen braaven man het aanbod van van Wura geheel en al was afgeflagen, hadt hy echter, ter belooning van hetzelve, Doortje van Kamenier tot gezel, fchaps-Juffer zyner Dochter verhoogd , voor haar eene fom van ƒ20000 afgezonderd, en tevens beloofd, voor Fredrik, die buiten eige fchuld als Kapitein afgedankt was , eene Compagnie te zullen koopen) meldt de Vader hun zynen aanftaanden dood, en daar hy gereed (tast , om , onder het luid 'gefchrei zyner kinderen , door eene militaire wacht gevanglyk weggevoerd te worden, komt de Graaf van Biereek met een pardonfehrift van den Koning, zoo voor Ferdinand, als voor van Wura; waardoor dit aandoen yk oogtnbük in een vreugdefeest verandert. Het edel gedrag van den ouden van Wura fchittert in dit Tooneelfpel op de heerlykfle wyze , en behalven dat het Stuk zelve doormengd is met verfcheide characlertrekken en byzonderheden , die het onderwerp belangryk maaken , (en onder welke laatften d3 onverwachte wederontmoeting van Fredrik met zyne'Zuster, en daan.aa met zynen braaven Vader, geene der minften is) heeft ons de fchoonheid in ftyl , die ook in de Vertaaling bewaaid is gebleeven , zeer behaagd. Alleenlyk komt ons het pardon van eenen Koning, die eenige oogenblikken te vooren deze edele taal hadt gevoerd: ., de wetten zyn voor alle myne onderdaauen ontworpen, en ik ,, zou de behoeftigen nog meer vernederen, dan zy door hiin« ,, ne geboorte en armoede zyn, indien ik alleen den overtreder ,, uit den laagen ftand ftrafte , en den ryken en voornaamen ,, misdaadigen genade fchonk : een Koning moet omtrent alle „ zyne onderdaanen een gelyk recht handhaaven." — Eenigzins onnatuurlyk voor , te meer daar de beweegredenen des Konings tot deze daad onvermeld blyven. In 'eenige byzonderheden, gelyk onze Leezers uit de korte fchets zelve m^gen beoordeelen, lo. pt ook de Gefchiedenis buiten het waarfchynlykè. KE-  REGISTER VAN BOEKEN en SCHRIFTEN, Die in dit Stuk oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. Met derzelver Pryzen. A. \ anfchryving van de Deputaten der Noordhollandfche Synode, aan de refpecr.ive Kerkenraaden der Nederduitfche Hervormde Gemeenten, onder gemelde Synode behoorende , enz. Amft. by J. v. d. Hey, in gr. 8vo. /o-i-8 183 Antenofs Reizen door Griekenland.; benevens eenige Berigten, aangaande Egj'pte; naar een Grieksch Handfchrift in het Fransch overgebragt door e. F. Lantier. Ifte D. Rott. by J. Bronkhorst, e. v. Wolfsbergen , c. v. d. Dries en J. v. Santen , in gr. ?>vo. ƒ 3-0-0 270 —— Ilde D. ƒ 3-0-0 587 Asmus. (Proeve van den Smaak en Profaïfchen Schryftrant van) In vertaaide Fragmenten uit de Wandsbekker Boode. Ucr. by W. v. Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 0-18-0 92 ■——— ade St. ƒ 1-16-0 n72 B. °7 Begrip (Kort) der Opvoedings leere , ter opwekking van Ouderen en allen, aan welken de Opvoeding der Jeugd is toevertrouwd. Uitgegeeven door K'dppeï, en vertaald door Mr. J. c. Schtaidt. Amft. by W. v. Vliet, in 8vo. ƒ0-12-0 546 Bekker. (Dirk de) Treurfpel. Haarl. by A. Loosjes, Pz. in 8vo. f 0-8-0 o;o Bell, (B.) Samenftel van Heelkunde, lilde D. ifte St. Utr. en Amft. by G. T. v. Paddenburg en Zoon , M. Schaltkamp en W. Holtrop, in gr. 4to. f 2 - o • o 207 jêemmelen, CA. rsBjGroadbeginzelender Proefondcrvindely- ke  R E G.I S TER. ke Natuurkunde. Ifte D. ifte St. 'sHag. by 1. v. Chef, in gr. övo. ƒ 1-5-0 255 Berichten van de Zendingen der Euangelifche Broedergemeente onder de Heidenen. No. 2. Amft. by J. Weppelman, in gr. 8vo. ƒ o-8-o 17 — No. 3. /o-io-o £05 No. 4- ƒ o-8-o J67 Befchouwing (Godsdienftige en Wysgeerige) der iongfte Staatsomwentelingen in Europa. Amft. by J. Tntema en Zoon, in gr. 8vo./ o-n-o 178 Befchryving van het Godsdienftig en Zedelyk Karacter van Jefus Christus. Amft. by H. Keyzer, C. de Vries en H. v. Munjter, in 8vo. ƒ 0-5-0 150 (Volledige) van alle Konften, enz. i^de St. Bevattende de Zydetéelt en Kweeking van den Moerbeziënboom. Dordr. by A. Blusjé en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 1-12-0 477 —— 16de St. ƒ 1-18-0 62a Betekenis (Over de) van het woord Godsdienst; zynde eene Redenvoering. Delft , by M. Roelofswaert, in gr. 8vo. ƒ 0.5-8 43° Beufekamp, (ff. J.) Leerboek over de voornaamfte Waarheden van den Christlyken Godsdienst. Zutph. by ff. C. A. Thieme, in iamo./o-2-8 544 Bibliotheek. (Nieuwe Scheikundige) 2de en 3de St. Amft. by de Wed. J. Dóil en Zoonen , in gr. 8vo. /i-4-o n3 4de St. ƒ o-12-o 399 Blauw, (J-) aan het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek, 's Hag. by f. v. Cleef, in gr. 8vo. ƒ o-6-o 29 Bloys van Treslong, (J. A.) Voorloopig Bericht, tot wederlegging der Befchuldigingen tegen hem ingebragt by de Sententie van den Hoogen Zee-Krygsraad, enz. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. 8vo. ƒ0-16-0 637 Bonnet, (G.) Verklaaring over den Brief aan de Hebreen. Vde D. Utr. by W. v. Tztrworst, in gr. 8vo./a-8 - o 97 Vide D. ƒ 2-8-0 377 Bosch, (fi.) Neopolem Buonaparte. 's Hag. by S. v. d. Graaff en Cmp., in gr. 8vo. ƒ 0-12-0 4ÖO Bosveld , (P.) De waarheid der Opftanding van Jefus Christus, de grond onzer hoope op eene zalige Opftanding uit de Dooden. Dordr. by A. Blusfé tn Zoon, in gr. Svo. ƒ 3.».o 523 Br.a m,  'REGISTER. Braam, (IV.) Den Schoonden aller Menfchen Kinderen ten voorbeeld van navolgingen voorgelteld. Amft bv J. Weppelman , in gr. 8vo. ƒ o - 6 - o ' TZ Brief (Nederduitfche Vertaaling van den) vasteefleld bv het Synode der Walfchc Kerken. In gr. Svo. ƒ o V o — aan eenen Vriend over de duure verp'igting var? ieder weldenkenaen Christen onder het Hervormd Ge nootfcbap, orn met allen emsr en fpoed voor de belan gen van den openoaaren Godsdienst te zorgen Amft-" by W. Brave , in gr. 8vo. ƒ o-j-8 Brieven (Drie) aan Lucia, over de Eeuw der Rede van Tb. Pawe. Uitgegeeven door Herm. Ia. Krom. Midd by P. Gilhsfen, in gr, Svo. ƒ o io-o oC en Berigten , het Zendeliiig-Gei.ootfchap in Groot- Brntanje en elders betreft'ende. Amft. by f WePb-l man, in er. 8vo. ƒ o-j-8 ■ ,. lf* beoordeling van het onlangs uitgekomen fetukje : De Leere der Verkiezing en Verwerping eenvouwdiger gemaakt, enz. Gron. by A. Groenewolt% in er Svo. ƒ o -12 o A " Brink, (J. nn) C. C. Sallustius, over de ZamenzweeriS van L. S. Catilina; benevens vier Redenvoeringen van M. f. Cicero, uver 't zelfde Onderwerp. Amft. bv f ten Brink, Gz. in gr; 8vo. ƒ 2 10 o - jö4* Broes , (5.) Aanmerkingen over het Euangelie van Mattheus Proeve i-V. Leyi. by J. y Tkoir, in gr. 8vo./i-i4-o K8 Broxterman, (F: W.j Prys vei handeling over de Marken en Markengenood'chappen , dc noodzaaklykheid van — en de middelen tot — derzelver vernieiiging. Arnh by J. H. Moeleman, in gr. Svo. ƒ 0-12-0 ijS Bruining, CG.) Alle redelyk Geloof aan God en Jefus van den blaam van zottemy viygepleit ; in een vrtetidlyken Brief aan y. van der Wyck. Amft. by M. Schalekamp. in gr. 8vo. ƒ 0-6-0 4~2 Brun, (P. le) De Blanke en Zwarte. Tooneelfpel. Amft. by P. $. Uylenbroek, in 8vo. ƒ o - 12-0 191 C. Qampbell van Barbreck, (D.) Landreize na de Oost^ Indien, langs eenen tot heden nog door Europeërs onbereisden weg. 11de D. 's Hag. by J. C. LeeuweJïyn, in gr. Svo. ƒ 1 ld 3 3o9 Cla-  REGISTER. Cïarisfe , (JO Eene bereidwillige verbetering in Godsdienst en Zeden aangepreezen in eene Biddags-leerredetl over Jerem. III: 222.. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. 8vo. ƒ 0-12-0 473 Cook , Q.) Reize rondsom de Waereld. Hde D. Leyd., Amft. en 's Hag. by Honkoop, Allart en v. C/ee/, in gr. Svo. ƒ 8- o-o 173 lilde D. ƒ 5-15-0 6jS Coste, (J- C. de la) Gefchiedkundig en waar Verhaal der Gebeurtenisfen, welke in de Colonie Demerary hebben plaats gehad, 's Hag. by H. C. Sufan, in gr. Svo. f 1-6-0 i7Q IldeD./ i-6-o 670 D. T\eken,(A.) Myne Offerande aan het Vaderland. 'sHag. by 1. v. Cleef, in gr. 8vo. ƒ o-n-o 591 Dorvigny, De wanhoop vau Jocnsfe. Blyfpel. Amft. by P. j. Uylenbroek , in 8vo. /o-8-o 47 Doyer, (J.) üichtmaatige naarvolging van uitgezogte Zedekundige Spreuken, uit het Spreukenboek van Salomm. Zwolle, by J. de Pri, in 8vo. f 0-5-0 419 E. fdwards, (B.) Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de Westlndiën. Vde D. Haarl. by A. Loosjes, Pz., in gr. 8vo. ƒ1-16-o 48o\ Elifa, of de Vrouw zo als zy behoorde te zyn. Zutph. by H. C A. TJiieme, in gr. 8vo..ƒ 2-16-0 593 Emdre, (S. van) Huisboekje voor de Jeugd, om haar te beveiligen tegen Ongeloof en Bygeloof, als mede ter bevordering van Kennis en Deugd. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in i2mo. ƒ 1-8-0 134 Reizen door Paleftina, in eenige aange- naame Brieven. Ilde en laatfte Deel. Utr. by W. v. Tzerworst, in er. Svo. f 1-16-0 2f0 Eppens, (M.) De groote waarde der Euangeüeleere aangepreezen , en de noodzaaklykheid van derzelver openbaare Prediking hier uit afgeleid. Leeuw, by C. v. Sligh. in gr. Svo. ^-n-o ii Eyk, (J. van) Iets over den Eerften Dag der Week. Rott. en Aiiift. by iV. Cornet en ff. Lardê, in 8vo. ƒ o-12-0 614 lett. 1799. no. 15. Yy F.  register; feestviering, ter vyftigfte Verjaaring van het Geaootfclao Concordia & Libertate. Amft. by P. 9. Uylenbrolf m 4to. f l-o o vjumoneiit ^'£#0 Oden en Gedichten, lilde D. Amft. WJ/arï, m gr. Svo. ƒ 3-0-0 4I£ te (^0 Proeve van een Ironiesch Comiesch Woordenboek van verouderde , vernieuwde en nieuw uitgevondene Woorden en Spreekwyzen in de Nede*. dmiiche Taal. 2de St. i tot Z. Amft. by G. Roos in gr. Svo. ƒ i-10-o y U* ^——7-- Boertige Reis door Europa. III Deelen! ■ Haarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. /ö-io-o iió Fragmenten eener Redenvoering, uitgefprooken in een Genootfchap Anti-Cabalisten. 's Hag. bv 9. C Leeuwejiyn, in gr. Svo. ƒ o-j-8 * J (*)Myn Letterhof ifte Afperking. Amlt. by P. 9. Uylenbroek, in gr. Svo. ƒ 2.5-0 235 Qedenkfchriften der Maatfchappy van Zendelingfchap , ^ tot voortplanting van het Euangelie in Hefdenfchi è!nsvon.v3i 8; by A' £lus/é en Zoon>in 1 Ilde D. ifte St. ƒ i-2.0 /jI ~ - 2de St. /o-i6-o 566 ""T. "—r—— CGefchiedkundige en Wysgeerige) over Pius den VI, en deszelfs Pauslyk Bewind , tot zyn vertrek m Rome naa Toscanen, enz. Ifte D. Amft. bv G. Warnars, in gr. 8 vo. ƒ 2 - o - o 62^ Gefchiedenis van Raphael d'Aquillas. Leyd. en Amft. bv ■ Honkoop en ten Brink, in gr. 8vo. ƒ 2-10-0 502 TZ ""; ~ den Prins Lee Boo, eenen Inboorling der Pelew-Eilanden , door den Kapitein Henry Wim . naar Engeland gebragt. Amft. by 9. R. .p0ster. in M0./o.8-o ^ >$$9 JJaas , (G. de) Verhandeling over de Toekomende Wae- tj.J ^ml\\hy * Allart' in «r- 8vo. ƒ 3-18-0 Proeve van Etskundige Uitfpanningen, of Verzameling van Plaatjes door de Etsnaald in't Koper .67 ode St. No. XXXIV./o-ia-o 69 Register op de Byvoegzels en Naleezingen van Wagmaar's Vaderl. Hist. door van Wyn, Lambrechtfen, Martini, Engelberts, en anderen. Amft. by J. Allart , in gr. Svo. ƒ 2-0-0 , . ^' --«5« Reicft, (G. C.) Waarachtig en naauwkeurig Onderwys voor d^n Landman, aangaande de Runderziekte en derzelver Inenting. Zutph. by H. C. A. Thieme , in gr. Svo. ƒ 0-16-0 3°o Reinhard, (F. Volhnar) Over de waarde der Kleinigheden in de Zedekunde. Met eene aanpryzende Voorreden van E. Kist. Amft. byM.de Bruyn, in gr. Svo. ƒ 2- 0-0 56* Tv-is langs den Rhyn, behelzende eene beknopte Befchryving der Ryken en Staaten, welken den Rhynftroom . omringen, enz. Vde en laatfte Diel. Haarl. by F. Bohn 4 in gr. Svo. ƒ 1-8-0 *3I (Korte) in de West-lndiën. Bevattende verfcheide Anécdoten en Karafterfchetzen; alsmede eenige aanmerkingen over de Slaaverny. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gr. 8vo. ƒ i-°-o ,„ TT 544 Republiek. (De Geredde) Drie Tooneelftukken. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in Svo. ƒ 0-12-0 46 Caltzman, CC. G.) A. B. C. en Leesboekje, of aanwyr zing om pp de natuurlykfte wyze te leeren leezen* Amft. by J. v. d. Hey, in Svo. ƒ 0-12-0 327 De Hemel op Aarde. Amft. by M. Schale- kamp, in gr. 8vo. ƒ 2-16-o 33^ Sander, (C. P.) De Eeuw der Rede van Th. Paine ter toetze gebragt. Rott. by J. Hofhout en Zoon, in gr. Svo. ƒ o-16-0 297 *Saul de Tweede, bygenaamd de Dikke, Koning van Kanonnenland. Alom, in gr. Svo. ƒ 2-4-° 55°" Y y 5 • Schets  register, 6tt v-TideJ t,=Senwoordi«en Sta« der Hervormde Kerk in Neder and; benevens een ontwerp, enz. Dordr bv if. «w/» en Zoon, in gr. 8w. ƒ o -8 -o cfi Sehmahhng, (L. C.) De Natuurkunde ten gebruike de? Schooien. Amft. by *./>«,,„, i^f Schonck, CE. J. B.) Dichterlyk Tafereel van den teeti? woorden Watersnood, en Ses^dfrwiVSvE Ny». by if. v. G09r, in gr. Svo. ƒ o-6-c? 8 S bchryfkunst, (De geheime; of Briefwisfeling, dat is de kunst om eikanderen alles, wat men wil, in alferhande Taaien te fchryven, zonder dat een derde zulks ooit kan ontraatzelen. Rott. by J. Bronkhorst, enz. n 8vÓ ƒ O»II -o * ÖVL* Schaart. Door hem zei ven gefchetst. In de Gevangenif opgefteld. a Stukjes. Amft. by J. \, dm Burgh en Zoon, en Utr. by J. Visch, in Svo. ƒ i-8-oS £ Seiler (G. F.) Over de Godheid van Jefus Christus, beide voor Gejoovigen en Twyfelaaren. Utr. by W. v Yzerworst, m gr. Svo. ƒ 2.0-0 6oi Selicour. Trear/pe/. Door J. K. Amft. by P. f. Uylenbroek, in Svo. ƒ o-6-0 «4 &rwiêr, (£) Leerredenen over de Gefchiedenis van ƒ 1 -ie-o6 ^ D' C" ^ ^ » in gr' 8to- .Stooüeï De Geestlyke Don Quichot, of het Zomer-reS van Geoffroy Wildgoofe. lilde D. 's Hag. by /. v. Cleef m gr. Svo. ƒ 1 ió-o • ?* Solmgen, C^.van) Redevoering ter naagedagtenisfe van Paulus de Wind. Midd. by de Wed. W. Abrahams, en Leyd. by Herdmgh, in gr. Svo. ƒ 1-0-0 s78 T7—^— i Het werktuiglyke der Verlosfing ver- klaard, betooga, eu herleid tot één algemeen Grondbeginzel. Leyd. by A. enj. fionkoop, in gr. Svo./i-iö-o $p?fta£r >J?e Christlyke) in twaalf Vertoogen. 's HaS by J. Thierry en C. Men/mg, in gr. Svo. ƒ a-io-o Staat (Tegenwoordige) der Duinen van het voormaahg Gewest Holland. Ifte D. Leyd. by Herdingh en au Mortier, m gr. 8vo. ƒ 2-4.0 24 Tï ÏT"" ~— IIde O. Ontwerp tot vrugtbaarmaaking der Duinen, ƒ 2 4-o c 0 £ Stmngh, (£. g.) Bybelsch Mengelwerk; bevattende vier Leer-  .REGISTER. Leerredenen over de Parabel van den Ryken Man en Lazarus enz. Amft. by W. Brave, in 4to. ƒ i-8-o 250 Staunton, (G.) Reis van Lord Macartney, naar China. Ifte D. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3 - 18 - o 629 Stedman, (J. G.) Reize na Suriname en de binnen Ie gedeelten van Guiana. Ifte D. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3 - 18 • o 580 Steenmeyer, CJ.) De Eeuw der Misleiding, tegen da Eeu-v der Rede van Th. Paine. Utr. by W. v. Tzerworst ; in gr. 8vo. ƒ 1 • 10-o 104. Steinberg, (C.) De hand der Wraake. Tooneelfpel. Een Vervolg op de Jagers van Jffiand. Amft. by F. J. Uylenbroek, in 8vo./o-i2-o 37* Stennet, CS.) Leerredenen over den Godsdienst, zoo. a!s die by ieder waar betrachter beftaat. Ifte D. Utr. by W. v. Yzervuorst, in gr. Svo. ƒ 2-12-0 465 Stolker, (A.) Berigt.van de Geinagtigden der Remonftrantfche Broederfchap , ter nadere verklaaring van de wys der Vereeniging, welke door de gemelde Broederfchap bedoeld is. Rott. by C. v. d. Dries, in gr. Svo. /o-6-o 29S Stonden (De vier) van den Dag, vervat in zestien Afbeeldingen, met nuttige Lesfen voor Neêrlands Jeugd. Delft, by J. de Groot, Pz. in Svo. ƒ 1-10-0 419 Stuart , (M.) Romeinfche Gelchiedenisfen. IXde D. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3-15-0 30a . Xde D. ƒ 3-15-0 529 '"pafereelen van de Staatsomwenteling in Frankryk. Vde D. Amft. by J. Allart , in gr. 8vo. f 4 - 16 - o 6G4 Teutem, (F. van) De Kinderliefde van Jefus gefchetst in eene Leerreden. Amft. by J. ten Brink, Gz. in gr. 8vo. ƒ 0-8-0 ?95 Treurzang. Aan myne Landgenooten, by het affterveu van Willem George Fredrik. Amft. by de Wed. J. Dóll, in gr. 8vo. ƒ o - 5 - 8 42° T/aillant, (Le) Reis in de Binnenlanden van Africa, r langs de Kaap de Goede Hoop. iVde D. Leyd. en Amft."by Honkoop en Allart, in gr. Svo. ƒ3-15-0 226 — Vde en laatfte Deel. ƒ 4-10-0 31a Verhandelingen, bekroond met den Prys van het Legaat van  REGISTER.' van J. Monniklwf. Hde D. 2de St. Amft. by L. v Es, m gr. 8vo. ƒ i-o-o * n* Verhandelingen (Natuurkundige) van de Bataaffche MaatA^PT * ^tenfcbappen te Haarlem. Ifte D. rite Sr. Amft. by?. Man, in gr. Svo. /^ö-o ^69 —T". uitgegeeven door de Maatfchappy ter bevordering van den Landbouw te Amfterdam. XlIIde D. ifte St. Amft. by J. C. Sepp en Zoon, in gr. Svo. f I - 4 • O rtsTr Vermogen (Het) der Vaderlyke Liefde. Tooneelfpel. Amft. by P. J. Uylenbroek, in 8vo. ƒ 0-12-0 672 Vernede, (J. II.) L'Obligation des Chrêtiens Réformês de ce Pays a- contribuer aEtuellement pour leMaintien de leur Culte Public. A la Haye, chez 1. v. Cleef, in er. 8vo . f 0 8"° 470 Veplolk , (A. Hordyk) Het Blaadje is omgekeerd. Tooneelfpel. sHag. by J. C. Leeuweflyn, in Svo. /o- 12-0 180 Verzameling van Aanmerkingen over de nuttigheid van het opmerken van de verfcheidenheid der menschlyke Gemoèderen by de beoefening der Godgeleerdheid. Leeuw, by C. v. Sligh, in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 2JI Fabelen en Vertelzelen. Ten dienfte der Nederlandfche Schooien. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in 8vo. ƒ o - 5-8 4I9 *~ ~ kerzaame Franfche Opftellen voor de Jeugd, oni aan dezelve het onderwys gemaklvk en aangenaam te maaken. Zutph. by H. C. A. Thieme, in Svo. fo-iS-o 6d4 Visfer (S. de) en J. Wildt, Leerredenen over de verpiigting om voor de inftandhouding van den ODenbaarerr Godsdienst zorg te draagen. Utr. by W. v. Tzerworst, m gr. Svo. ƒ 0-12-0 • 47I V)gel, CH.) Dertigjaarige Zeereizen, nevens zyn leeven. Ifte D. 's Hag. by J. C Leeuwejtyn , in gr. Svo. ƒ 2 - o-o -g. Voorst, van) Verhandeling over de Koninglyke Waar, digheid en Opperheerfchappy van Jefus Christus. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. fi-z-o 1 fc Oratio de Scripterum veterum Christianorum Studio prudenter ac liberaliter exeolendo. Lug'd. Batav. apud S. en J. Luchtmails, in Ato. f o-16-0 517 Vreede, (P.) Verantwoording aan de Bataaffche Natie, en aan haare Vertegenwoordigers. Leyd. by H. Coster en P. H. Trap, in gr. 8vo, ƒ o-8-o 31 Vrouw.  REGISTER. Vrouw. (De Geleerde) Blyfpel . Amft. by P. J. Uylenbroek, in 8vo. ƒ o-12-**3 Waarfchouwing.in te^^f&Pjfö TjJ^ia VV oefenden en Jongelieden. Amft. by W. *rave>„™ 7i/nlZ°Pr f(°S C.) Spookeryen. Korte Vertellingen uit het ^¥^d« Wwlttii Amft. by*F. Holtrop , in i.mo. wLïr5 >? W te) De Vaderlandfche Historie van J. WaWater, U- W.^ Q A (l L d Dord eri £r ;yVt d 'GZl, G Warnars, S.'en j Lu f mans 9 len P BlusJétnV. * d. Plaats, m gr. Bvafa- w-g Weekblad voor den zoogenaamden Gemeenen "Mani, uit. gegeeven door het Departement Stad en Lande. IfteD. Gron bv W Zuidema, in gr. Svo. ƒ i • 10 -0 37 wSken van het Genootfchap, opgericht te Weesp , onder de Zinfpreuk: Foor het Menschdom. Amft. by J. v.d. i^'Z g(P%L) Nieuwe Chemlfche en Phyfifche %1Sngln.(Pift/ S Sr? by G. T. v. P«d*»tors «. Z^S" (H.)roT^ei;n0;°uit de Jaarboeken der VryWS Haarhby A 2*for, P*. in gr. 8vo. ƒ 1 ■ *o Wilcocks (Th.') Een uitgeleezen druppel honigs uit de Steen-rotfe Christus : of, een klein woord ter■ verrnaaSngë aan alle Heiligen en Zondaars , enz. Amft by TT Keizer, in sr. Svo. ƒ o-6- o . 017 Wili CA ) Myne Genoegens en Rampen als jonge Dogter' en Echlenoote. Leyd. by L. Herdmgh , in gr. WüUanfs'cH. M.) Reize door Zwitzerland. Ifte D. Leyd bv A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ i-itf-o S5* WMllonecraft , CM.) Brieven , gefchreeven geduurende *7e! Se'door tweeden, Noorweegen en Deenmarken Haarl. bv F- Bohn , in gr. Svo. ƒ i-ió-o 536 Wyck, è- w der) Het Maa'fchappylyk belang. Grave ^by^^Z^ kin ^Bvo. /^-^ ^ ^ Grave, by Denzelfden, in Svo. ƒ o - 6 - o 343 y.  REGISTER. Y. *Y*pey, (A.) Gefchiedenis der Christlvke KWl- Z ^ Achttiende Eeuw. Ifte D. «de S ? UtrTbV# ? Yzerworst, m gr. 8vo./3.i2.0 Dy w' v- —— —— Tweede Eeriet. ?2 Z. Vakbibliotheek van Vernuft en Smaak. Hde D. Amft' ^ by J. Allart, in 12010. /i-io-0 ' Zamenfpraak over de Middelen tot Inftandhoudins Sri /o - 3P-on ^ Godsdlenstoefening. Alom , in gr? 8vo" Zlèrl £°bv ^pi' f • 2 gCVal,en Van een Lo^ v ■» V ' ,n 3g;.7, *",Ptóa* * in gr. Svo, ƒ 2-4-0 Zillefen , (C.) Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden3 dThÏ bïTr?ft^ebreni-Sfe"' » Europa ft^ jj. s mg. by ƒ. c. Leeuwejty?i, in gr. 8vo. ƒ 3-12-0 Ilde D. ƒ 3 -12-0 203 Na|elaat!n Leeidenen.8 10de I? 5J7