MENG E L WER K, VOOR * 1799*   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER OEFENINGEN, WAARIN. DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN , OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fr aai je Letteren, Konflen en Weetenfckappen, betrekkelyk. TWEEDE STUK. VOOR. 1799- Met Plaaten. Te AMSTERDAM, by A. van der KROE^ en by de WED. J. YNTEMA jjn ZOON. 1799-   INHOUD VAN HET MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Weetenfchappen, betrekkelyk. De Metisch, befchouwd in vergelyking met het Heelal. Gevolgd naar het Fransen van M. pascal. Met een Aanhangzel van den Vertaaler. } Verdeediging der Leere van de nieuwere Scheikundigen , aangaande de oorzaak der Dierlyke Warmte by heetbloedige Dieren. Door den Heer a. ypey, voorheen Hoogleer aar te Franeker, thans Geneesheer te Am^ Vé^fiï eêniger keurige Proefneemingen op de Gekleurde Schaduwen, in eenen Brieve van den beroemden itr benjamin thompson , Graaf van Rumford, aan üir .joseph banks. „ . , Algemeen Berigt van de laatfte Werkzaamheden der Roomfche Geestlykheid in China, en van den ftaat van het Christendom in dat Ryk. 22 Aanmerkingen over het Cenforfchap by de Romeinen, en het invoeren van dergelyk eene Waardigheid heden ten dage. „ a$ De Schenker. Eene Indiaanfche Vertelling. 34 Iets over de Uitnoodigingen. 4° Zedelyke Bedenkingen. 43 Merkwaardig zeggen van st. evremond. 44 Proeve over Zedelyke Misvattingen. 45 Aanmerkingen over de te vooren medegedeelde Waarnee • ° * 2 min-  INHOUD. iningen van Watervrees. Door den Heer e. t. t. a thuessink, Profesfor te Groningen 'cQ Befchryving van het grootsch vertoon, 't welk de Rotfen van Adersbach, in Bohemen, maaken. c? Leevensfchets van jean sylvain bailly. Volgens la lande. 6 6q Nadere Bengten van de laatfte Werkzaamheden der Roomfche Geestlykheid in China, en van den ftaat van het Christendom in dat Ryk. No. I. Tafereel der Veranderingen in Europa, naa het Taar 17-59. J7I De,Ourfprong van het Schaakfpel. 76 De voortgaande Stappen der Ondeugd, befchouwd in het treflend voorbeelü van henry weston 78 Treffend Voorbeeld van Kundfchap en Moedbetoon. üa Zedelyke Bedenkingen, g. Aanmerkingen, over de Opvoeding en de Studiën der Vrouwlykc ^xe. g- Iets over het zogenaamde Scavoir faire in de Beoefening der Geneeskunde. Door chr. ludw. schweickhard , Hofraad te Carlsruhe. 02 Leevensfchets van jean antoine nico-las caritat de condorcet. Volgens la lande. g8 Nadere Berigten van de laatfte Werkzaamheden der Roomfche Geestlykheid in China, en van den ftaat van het Christendom in dat Ryk. No. II. J0r Iets over de Ongelykhekl en Gelykheid onder de Menfchen. IIO Gedagten over de algemeene Weltevredenheid des Menschdoms. II3 Elmina, of de nimmer verwelkende Bloem. Eene Vertelling van M. masson de blamone. 117 Verfchriklyk Voorbeeld van Bygeloof. ia» Bedenkingen, over onze Bezigheden in eenen Toekomenden Staat. I2- Geneezing eener zeer byzondere en gevaarlyke Hik. Door Dr. hansa, te Toplitz. 1,n Een zonderlinge Geestverfchyning, uit natuurlyke ooi> zarken verklaard. j„g Leevens'chets van antoine-laurent lavoisier. Vólgens la l/vnd'e. . ! >g KacL'ü Bengten van de-laatPe Werkzaamheden der Roomfche Geestlykhud in China, en van den ftaat van het Christendom in dat Rjk. ]\o. III. 143 Gotx-  INHOUD, Gottfried less. Een Biographiseh Fragment. 145 Berigt wegens den tegenwoordigen ftaat van Sardinië. Door d. a. azuni. 15Q Voorftel tot het oprichten eener Academie om te leeren liegen, 154 De Paruiken. 161 Zedelyke Bedenkingen. 166 Korte Aanmerkingen van den Heer G, j. van wy, aan den Beoordeelaar van het laatst uitgegeeven Stuk zyner Heelkundige Mcngelftoffen. 167 De nadere opmerking op lukas II: 7 beantwoord, ióy Berigt, wegens de gelukkige Geneezing van een Cataleptisch Toeval. Door jawandt, Hofraad te Mciningan, iyfi Aanmerking over de Schaarschheid van Water by den Berg Erna als mede over de Meiren van Agnano en Avcrno, Door den Abbé spaelanzani. 180 Nadere Berigten van de laatfte Werkzaamheden der Roomfche Geestlykheid in China, en van den ftaat van het Christendom in dat Ryk. No. IV. 184 Gottïried less. Een Biographiseh Fragment. (Vervolg en Slot van bl. 149.) 187 Eenige Byzonderheden, den dood van alexander pope , Esq. betreffende ; met Aanmerkingen over diens Character als Letterkundigen. Door Dr. warton. ]95 Het Kaartfpel. 20a Myn affcheid van het Kaartfpel, Trente un. 203 Hoe laat is 't? 105 Karei aan Fredrik. Een Dichtjlulje. 208 Grondregels van den Heer chami-ort. 212, Gegrond zeggen van thomas hoebes. 213 Proeve over de pryslyke en laakenswaardige Nieuwsgierigheid. 2x3 Gelukkige Geneezing eener Razerny , door eene geringe chirurgicaale Operatie. Door jördens , Hofraad te Hof. 221 Verflag van de Tin-mynen , in Cornwall, en van den wyduitgeftrekten Handel, in dit Artykel, ia de vroegfte en laatere tydperken. Door maurice. 223 Pieter paulus rubens , in diens diameter als Schilder befchouwd. Door wylen joshua Reynolds. 228 Bepeinzingen by de laatkomende Lente deezes Jaars 1799» op den zesden van Bloeimaand. 236' * 4 ■ Lof-  INHOUD. Loflyk Voorbeeld van menschlievende Hulpvaardigheid» aan de Huisvrouw van p. g. witsen geysbeek betoond. 244 Zonderlinge en aanmerkelyke Dood van den vermaarden Tooneelfpeeler palmer. 247 Voorval, scudery en zyne Zuster bejegend. 249 Iets over de Contrasten. Door gretry. 249 Turkfcke Voorzegging. 251 Anecdote van boonaparte. 252 Hannibal en de Redenaar phormio. 252 Aanmerkingen over eenige Bedryven en het Character van aüron den Hoogepriester. 253 Eenige voorloopige Vraagen aan de Voorftanders van het Antiphlogistisch Scheidkundig Systema, byzonder aan hun, die ftellen, dat het Water uit Zuurftof-gas en Waterftof-gas is famengefteld. 260 Eenige Waarneemingen , de Wolken betreffende. Door Dr. hutton. 264 Voorfchrift ter zamenflellinge van een Water , 't welk de kragt heeft, om Rupzen, Mieren, en andere Infecten, te dooden. Door c. tatin. 268 Eenige zeer opmerkenswaardige Byzonderheden, de Chineezen en het Cbincefche "Ryk betreffende , uit de jongfte befcheiden opgemaakt. c6y Het Wisfellot der Koningen , voorbeeldlyk gefchetst in sebastiaan, Koning van Portugal. 275 Bedenkingen, over de geloofwaardigheid der Gefchiedfchvyveren; en de voornaamfte bronnen van de gebre* ken, welke men by hun aantreft. 283 De twee Blinden van Franconville. 288 Proeve, over de voorzigtigheid van het t'huis blyven. 29* Trek van Ouderliefde. 300 Ged;gten over het doopen met den Heiligen Geest en met Vuur. Matth. III: 11. Lukas III; 18. 301 Verhandeling over den oorfprong van de Geele Koorts, • die zich geopenbaard heeft in de Steden der Vereenigde Staaten van Noord-America. Met Aanmerkingen medegedeeld door den Heer c. g. ontyd , Med. Dr. in 's Hage. 304 Aanmerkingen over den opklimmenden fchakel of keten der Gefthapen Weezens in het Geheelal. Volgens w. smellie. 314 De Tekens van naderend gevaar by Donderweer, en bet bes-  ï N II O U D. "besté middel om 'er zich tegen te beveiligen. Volgens MORGAN. 321 Leevensbyzonderheden van den Pormgeefchen Dichter LUÏS de CAMOENS. 324 Berigt, aangaande de nieuwfte Ontdekkingen der Engelfche Reizigers in Africa. 328 Het voorftel aan loDewyk den XVI gedaan, om tip* roo SAi'n te onderfteunen tot het verdelgen der Engel' fche Vastigheden in Indie. Door fr. bertrand de moleville. 33a De Invalide. Door goldsmïth. 333 Eene echte Anecdote van de kooge, een Haarlemmer, die in Algiers tot Slaaf gemaakt, en door vlytbetoon vry werd. - 337 Kleine Bydraage tot de Eeuw der Rede van th. paine. 339 Keurig Onderzoek na de rede, waarom zo veele menfchen over Ziekte en Ongefteldheid klaagen. 340 Despotismus. 344 Aanmerkingen op de Proeve over de prysïyke en laakenswaardige Nieuwsgierigheid. 345 Verhandeling over den oorfprong van de Geele Koorts, die zich geopenbaard heeft in de Steden der Vereenigde Staaten van Noord-America. (Vervolg en Slot van bl. 314O 350 Onderrigtende Aanmerkingen, wegens het Craijon - Schilderen. Door wylen francis cotes , Esq. beroemd Craijonneerder. 359 Merkwaardigheden van de Eilanden Felicuda en Alicuda. Door den Abbé spallanzani. 361 Berigt, aangaande de nieuwfte Ontdekkingen der Engelfche Reizigers in Africa. (Vervolg van bl. 332.9 366 Leevensbyzonderheden van den Baron born', den beroemden Mineralogist. Door townson. 370 Timur en Zadib. Eene Oosterfche Vertelling. 377 Anecdotes, de Onleerzaamheid der Volken betreffende. 381 Zedelyke Bedenkingen. 38a Bedenkingen over den Godsdienst van onzen Tyd. 385 Aanmerkingen over de beste hulpmiddelen tegen eenige Vergiftén , inzonderheid tegen de zodanigen, die , als Geneesmiddelen gebruikt, in eene al te groote gifte zyn genomen. Door Dr. samuel hahnemann. 392 Berigt, wegens de Kunst-fuiker van den Heer achard. 397 Be-  INHOUD. Berigt* aangaande de nieuwfte Ontdekkingen der Engtlfche Reizigers in Africa. (Vervolg van bl. 370.) 398 Schut- en Genade-Brief van den Rusfifchen Keizer paulus den I, voor de Broeder-gemeente in Sarepta. 403 Treffend Voorbeeld van openbaare Godsdienstoefening. Door richard warner. 405 Berigt van eene zonderlinge Vrouwlyke Inftelling te Eau». fanne. Door edward gibbon. 407 Eene Venetiaanfche Gefchiedenis. 4©8 Bedenkingen over de zugt rot het wonderbaare. 418 Ernftige Aanmerkingen over het misbruik van Vernuft of Geestigheid. ^ 423 Befchouwing van de Werken der Natuur. 427 Iets over de Godlyke Roeping der Christen-Leeraaren. 4-9 Waarneeming, wegens eene Afknakking van het hoofd des Dyebeens, en deszelfs geneezing. Door den Heer g. j. van wy, te Arnhem. 434 Brief van den Heer b. hussem, ftrekkende tot nadere bevestiging zyner handelwyze, om bedorven Water, weder drinkbaar te maaken. 436 Leevensbyzondeiheden van george graham, E. R. S. beroemd Starrekundige en Mechanicus. 437 Ontdekking van een allerfchandelykst Letterkundig Bedrog, betreffende de Gefchiedenis van Sicilië. Volgens J. hager en eichhorn. 44T Berigt, aangaande de nieuwfte Ontdekkingen der Engelfche Reizigers in Africa. (Vervolg en Slot van bl. 402.) 45s Opfpeuring, hoe het bykome, dat zo veele doode Menfchen op ftraat wandelen? 456 De Mandemaaker. Eene Anecdote. 461 Anecdote, raakende den Lord - Kanfelier jefferys. 462 Grootmoedigheid van saladin. 464 Zedelyke Bedenkingen. 464 Iets over den tweeden eerften Sabbath, lukas VI: 1. Door F. s. winterberg. 469 Verdeediging van het Antiphlogistisch Scheidkundig Systeem, inzonderheid van de Samenftelling van het Water, ter beantwoording der hierover voorgeftelde Vraagen, in No. 7 van dit Maandwerk. Door den Eerw. j. a. uilkens, A. L. M. Ph. Dr. en Predikant te Eenrum. 473 Eene tot nog onbekende Byzonderheid in de Natuur-  Inhoud. lyke Historie van de Mol. Door arthur bruce* Esq. . 4gr Treffend Voorbeeld van der Vogelen bezorgdheid voor de Jongen. Door thomas young. 483 Byzonderheden, betreffende de Schilderesfe maria an- gelica kauffmann. Berigten van de Colonie Siërra Leone. 486 Korte kenfchetzende opgave der Romeinfche Dichteren. 496 Voorbeeldig werkzaam Medelyden van een menschlievend Gemoed. Door Dr. john moore. 499 Vertaaling van een Oostersch Manufcript. 509 Brief van Directeuren van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam , betreffende zekere manier om bedorven Water op 's Lands Schepen van Oorlog drinkbaar te maaken, aangeboden door n. hussem. gIt Bedaardheid van Geest, op Menschkundige en Godsdienftige Gronden, aangepreezen. 513 Verdeediging van het Antiphlogistisch Scheidkundig Systeem , inzonderheid van de Samenftelling van het Water. Door den Eerw. j. a. uilkens. (Vervolg en Slot van bl. 481.) 524 Anecdote uit het Dierenryk, de Leeuwen en Olyphanten in Frankryk betreffende. . sander , Luthersch Predikant te Rotterdam. 6or Bericht, aangaande een Hoenderey van eene ongewoone grootte, in het welk een kleiner was ingeflooten. Doof a. 1.. villeterque , Lid van het Nationaal Inflitut te Rarys. 6os Bnet van moreau-st- MéRY, aan de Schryvers der Decade Rhilo/ophique, over de geheime redenen, om welke Lord macartney China heeft moeten verhaten. 607 Berigten van de Colonie Siërra Leone. (Vervolg en Slot van 59r.; 609 Azakia. Eene Indiaanfche Gefchiedenis. 614 Kleine Dienstdoeningen ryklyk vergolden. 620 Anecdote wegens frankun en voltaire. 620  MENGELWERK, tot fraaije letteren, k( nsïen en weetenschappen, betrekkelyk. de mensch, beschouwd in vergelyking met het heelül. (Gevolgd naar hetFransch van M. pascal, uit diens Werk: Penfées fur la Religion, &c. bl. 124. Met een Aanhangfel van den Vertaa'.er.) Het eerfte ding, 't welk den Mensch voorkomt, die zich zeiven befchouwt, is zyn ligchaam, dat is te zeggen, een zeker gedeelte ftof, eigen zynde aan zyn wezen. Maar om te begrypen, wat deeze iïof zy, moet hy die vergelyken met alles wat boven en beneden hem is, ten einde haare juiste paaien te bevatten. Dat hy zich dan niet ophoude met, eenvouwiglyk, de voorwerpen, die hem omringen , gade te liaan : maar hy befchouwe, zo veel mooglyk, de hooge en volle majefteit der gantfche Natuur. Hy neeme in aanmerking de fchitterende Zon, daargefleld, gelyk een altoosduurende fakkel, om het Heelal te verlichten. Dat de Aarde hem flegts een punt toefchyne,in vergelykiii'g van den onmeetelyken ommetrek, dien de evengenoemde Planeet befchryft; en dat hy zich verwondere, hoe die wyduitgebreide ommetrek zelf niets meer is, dan eene zeer fyne IHp, met betrekking tot den kring, omvat wordende door de Starren, die in het uitfpanfel rollen. Maar zo ons gezigt aldaar gefluit wordt, dat onze verbeelding nog verder gaa; deeze zal eer vermoeid worden van aan te neemen, dan de Natuur van aan te bieden. Alles, wat wy in de Waereld zien , is niet meer, dan een naauwlyks bemerkbaar trekjen in den onbegrensden boezem der Natuur: geen befefflng nadert tot de uitgebreidheid van haare ruimten. Wy mogen vry onze denkenskragt doen zwel* len, zy zal niets voortbrengen, dan vezeltjens, in verge* lyking van de wezenlykheid der dingen. Deeze is als een kloot, van oneindige grootheid, waarvan het middenpunt meng. 1709. no. i. A over-  9 DE MENSCH, BESCHOUWD overal, en de uitterfte ommetrek nergens, is. Met één woord, onze verbeelding verliest zich in dusdanige overdenking, die, hoe bedwelmend voor het eindig verftand, desniettemin, haaren grond heeft in het geen , naar het redenslicht, waariyk beftaat; en ziedaar een der grootfte en tastbaarse kenmerken des Alvermogens van God! Dat alzo de Mensch, te rug gekomen tot zich zeiven, overweege wat hy is, in vergelyking van het geen buiten hem is. Dat hy zich aanmerke , als verdwaald op dit, door de Natuur omringde , plekjen; en dat hy, uit bet geen hem dit eng verblyf, waarin hy huisvest, dat is te zeggen, deeze zigtbaare Waereld, toefchynt, leere, de Aarde, de Koningryken, de Steden, en zich zeiven, op hunnen regten prys fchatten. Wat is een Mensch in de eindelooze ruimte ? Wie kan het begrypen? Maar dat hy, om een ander even verbaszend wonder te befchouwen, eens navorfche de dingen, die hem, als de allerminften, bekend zyn: dat, by voorbeeld, een nietig wormpjen, in de kleinheid van deszelfs ligchaam, hem onvergelykelyk kleiner deelen doe gewaar Worden: beenen met gewrigten; aderen in deeze beenen; bloed in deeze aderen ; vogten in dit bloed; druppels in deeze vogten ; en dampen in deeze druppelen. Dat hy-, voortgaande met het verdeelen deezer laatfte dingen, zyne denkvermogens en verbeeldingskragt uitputte; en dat "het laatfte voorwerp, waartoe hy kan geraaken , alseu het onderwerp zy van onze befpiegeling. Misfchien zal hy denken , dat dit de uitterfte kleinheid is der Natuur. Maar ik wil hem, als met den aart der zaake beftaanbaar zynde, binnen dezelve, eenen nieuwen afgrond doen zien: hem, in den omvang van dit fchier onmerkbaar ziertjen , niet alleen de groote , zigtbaare Schepping vertoonen , maar alles, bovendien, wat hy in ftaat is van de oneindige uitgebreidheid der Natuur te bevatten. Immers , gelyk 'er in de onmeetelyke ruimte geene beperking van grootheid is, zo kan ook in de altoos -deelbaare ftoffe geen grenspaal van kleinheid hem beletten, dat hy in dat ietsjen zich voorftelle ontelbaare Waerelden, van welke ieder haar Uitfpanfel, haare Planeeten, en haare Aarde heeft, in die zelfde evenredigheid , als de zigtbaare Waereld ; en op deeze Aarde dieren en, eindelyk, wormpjens, waarin gevonden wordt, het geen in de eerften is waargenomen, altyd iets ontdekkende, zonder einde, en zonder ophouden. Dat by zich, nogmaals, verlieze in deeze won-  IN VERGELYKING MET HET HEELaL» 3 wonderen, even verbaazend door hunne kleinheid , als de anderen wegens hunne uitgebreidheid. Want wie zal ftegts zyn ligchaam , als het minite in de Schepping, bewonderen , en daarby niet zo wel afdaalen , ais opklimmen ? Hy herinnere zich maar , hoe dat eigenst ligchaam , zo even onmerkbaar zynde in de Waereld , gelyk die wederom onmerkbaar is in den boezem van het Heelal, alsnu een Reuzenbeeld, eene Waereld, of liever een Alles, kan genoemd worden, vergeleken met de uitterfte kleinheid, welke door geen zintuig, door geene eindige gedagte, is te bereiken. Wie derwyze zich gadellaat, zal, zonder twyfel, verfchrikken van zich, in den klomp, dien de Natuur hem heeft toegevoegd, als opgehangen, te zien tusfchen deeze twee afgronden, het oneindige en het niets, waarvan hy, waarvan de Zon, en waarvan het minst befpeurba.ir wormpjen, even ver zyn afgefcheiden : hy zal beeven op het gezigt van die wonderen; en hy zal , geloof ik , terwyl zyne nieuwsgierigheid verandert in opgetogenheid, meer geneigd worden , om dezelve in ftilte te overdenken, dan met vermetelheid na te vorfchen. Want, om tot een befluit te komen,wat is de Mensch in de natuurlyke Waereld ? Een niets, met opzigt tot het oneindige; een alles, met opzigt tot het niets; een middelding tusfchen niets en alles: hy is oné'indig_ verwyderd van die twee uitterften ; en zyn Wezen is op geen' kleineren afftand van het niets, waaruit hy genomen is, dan van het oneindige, waardoor hy wordt verzwolgen. Zyn ziel, mogen wy vastftellen, behoudt, in het Ryk der verftandelyke Wezens , denzelfden rang, als zyn ligchaam in de uitgebreidheid der Natuur;en alles, wat zy doen kan, beftaat in het waarneemen van eenige fchynbaarheid van het midden der dingen, in eene fteeds duurende wanhoop,om daarvan het grondbeginl'elof het eindoogmerk te ontdekken. Alle dingen zyn uit het niets geto. gen, en ftrekken zich uit tot in het oneindige. Wie kan deeze verwonderlyke gangen volgen ? De Maaker dier wonderen begrypt ze ; niemand anders kan ze bevatten. Deeze ftaat, die het midden houdt tusfchen de uitterften, is toepasfelyk op alle onze vermogens. A a On-  4 DE" MENSCH, BESCHOUWD Onze zinnen worden niets van het uitterfte gewaar: te groot geraas verdooft ons ; een te fterk licht verblindt ons; te verre afftand en te digte nabyheid beletten het gezigt; te veel langheid en te veel kortheid verduisteren eene reden ; te groot vermaak wordt lastig; te veel gelykluidendheden mishaagen. Wy gevoelen noch de uitterfte hitte, noch de uitterfte koude. Bovenmaatige hoedanigheden en kragten ftryden met onze aandoeningen ; zy veranderen het gevoel in lyden. Te groote jongheid en te hooge ouderdom hinderen den geest; te veel en te weinig voedfel ontftellen zyne werkingen ; te veel en te min bezigheden verzwakken hem. De uitterfte dingen zyn voor ons, als of zy niet beftonden ; en wy beftaan niet ten hunnen opzigte: zy ontfnappen ons, of wy hun. Ziedaar onzen wezenlyken ftaat! Hierdoor wordt onze kennis opgefioten binnen zekere paaien, die zy niet kan overfchryden; gelykelyk onbekwaam om alles te weeten , en van alles volftrekt onkundig te zyn. Wy bevinden ons in een uitgebreid midden, altoos onzeker, en vlottende tusfchen de onkunde en de weetenfchap ; en als wy verder meenen te gaan, beweegt zich ons voorwerp, en ontfnapt onze vangst; het ontvlugt ons met eene eeuwige vlugt; niets kan hetzelve tegenhouden. Dit is onze natuurlyke gefteldheid , en.nogthans de meestftrydige met onze neigingen: wy branden van begeerte, om alles te omvademen, alles te doorgronden, en om eenen toren te bouwen, die zich tot in het oneindige verheft ; maar ons gantsch gebouw ftort neder, en de Aarde opent zich tot aan de afgronden. •& & Wiens hoofd duizelt niet by deeze overpeinzingen, zonder dat ook zyn eenvouwig natuurlyk verftand of opgeklaard, of verbysterd, worde door afgetrokkene en overnatuurkundige befpiegelingen? Doch wanneer de Mensch, nu wederom buiten zich zeiven treedende, daarby nog die bezadigdheid van geest en denkenskragt behoudt, om het naauwkeurig verband tusfchen alle de deelen der onbegrensde , zigtbaare Waereld, mitsgaders de geregelde orde, het overëenftemmende en doelmaatige , welk 'er in dat alles heerscht, op te merken; zal hy dan, in de eerfte vervoering , niet bykans gedwongen worden, om uit te roepen: de Waereld is alles! de Waereld is vervuld met  IN VERGELYKING MET HET HEELÜL. 5 met de Godheid ! de Waereld is God! daar alle de gewrogten in het Heelal zo fpreekend getuigen van eene almagtige en alwyze Oorzaak ; daar hy niets anders, dan deeze uitwerkfels, ziet; daar alleen de uitwerkfels hem omringen ; terwyl de Oorzaak verborgen is voor zyne oogen ? Maar hoe kan de Waereld God zyn? Is zy niet ftoffelyk in haar geheel ? Is zy niet lloffeiyk in alle haare deelen; deelbaar tot in het oneindige; onbekwaam om te denken ; geneigd tot rust en ontbinding; verandeiiyk en verganglyk? Daarentegen verkondigt "de Waereld tin haare ge wrogten eenen denkenden, eenen fteedswerkendén, eenen onveranderlyken, en onverganglyken God: zy verkondigt een oneindig wys en magtig, alles fcheppend, alles verzorgend, en alles beftuurend Wezen. Indien ook de Waereld God ware in haar geheel, dan moest ieder afgefoheiden deel eene Godheid zyn; dan moesten 'er zo veele Godheden, als deelbaare ftofjens, beftaan; dan moesten alle die ftofjens een denkend, een fcheppend, en onderhoudend vermogen bezitten ; dan moesten die alle doelmaatig en overeenftemmend kunnen handelen; en dan moest niets , buiten dezelven, hunne werkingen kunnen beletten : doch dit is eene zo tastbaare tegenftrydigheid, volgens den aart der ftoffe, en nog meer volgens de ondervinding, als zich iets tegenftrydigs aan elk. redelyk verftand kan opdoen. Het menfchelyk nadenken komt,derhalven, van zulk eene buitenfpoorige verbeelding, wel dra, te rug, en tot het regtmaatiger befluit, dat, hoe zeer de zigtbaare Waereld onbefefbaar groot zy, en zich tot in het grenfenlooze uitftrekke, 'er, desniettemin, een , van de ftoffe onderfcheiden, onzienlyk Wezen zyn moet: een Wezen, zonder oorfprong, en zonder einde; ondeelbaar, onveranderlyk en algenoegfaam in zich zelf; van geen ding afhanglyk; maar aan hetwelke Hemel en Aarde, in derzelver volle uitgebreidheid, onderworpen zyn , zodat alles, wat is en leeft, in hetzelve leeft, zich be« weegt, en beftaat. Hierdoor, echter, gevoelen wy ons, van eene andere zyde, door opgetogenheid en verbaazing, weggerukt, 't geen_ ons doet uitroepen : onnafpeurlyk is de hoogte , de diepte, de breedte en de lengte der grootheid, almagt, en wysheid van dat alles omringend en alles doordringend, onzienlyk, Wezen: die kennis is ons te wonderbaar ; wy kunnen 'er niet by! Wat is de Mensch, A 3 o  é DE MENSCH, BESCHOUWD o God! dat Gy zyns gedenkt? wat is des menfchen'zoon, dat Gy dien achtet? Maar ook , hoe groot is de Mensch, boven zyne ftoffelyke geringheid, en boven de geheele ftoffelyke Natuur, door U, ö eeuwige Geest! te mogen kennen; door U te kunnen aanbidden en verheerlyken ; door U te kunnen navolgen in heiligheid en geregtigheid, in liefde en weldaadigheid; door, met één woord, volmaakt te kunnen worden, gelyk Gy volmaakt zyt! En hoe gelukkig wilt Gy den zulken maaken, daar hy U zal Zien van aangezigte tot aargezigte; daar hy zal verzadigd worden met uw beeld, en de onlterfelykheid genieten in uwe volzalige nabyheid! Ach! wilden alle Menfchen de zulken zyn, en tevens eikanderen, ten dien einde, onderfteunen met eene broe- deiiyke hand! Poogden zy allen.zich waardiglyk hunner voortreffelyke natuur te gedraagen, en af te bree- ken met alle dienstbaarheid der zonden ! Naar het vleesch, naar zyne driften, naar eene bekoorlyke en ondeugende waereld te leeven, daarvan is het uiteinde de dood en het verderf; maar door den geest het kwaad , dat in de waereld is, af te derven, en alle zyne zondidige lusten en begeerlykheden te dooden , daarvan is de prys het leven en de overwinning. Poogden zy der. wyze dan, door het beste te kiezen, zich uit hunne nietigheid, en hoven de gantfche zigtbaare Schepping, te verheffen tot hunnen geestelyken Oorfprong, in wien de volheid is der talleloóze Waerelden, in de onmeetelyke ruimte des Heeiais, en de onuitputbaare bron van alle de lieflykheden, aan welken de millioenen zyner gevoelige fchepfelen, in die tallelcoze Waerelden, zich verlustigen! Poogden zy dus dien hoogen trap van eeuwigduu- rende volmaaktheid te bereiken, waarvoor, in dit onderiïïaanfche, onder al het bezielde, alleen hunne redelyke natuur vatbaar, ja, waarvoor dit kortftondig aard- fche leven de eenige uitgedrukte ftaat van hunne voorbereiding, is! Hoe pligtmaatig, hoe wys, en hoe belang, ryk voor zich en anderen, zouden zy dan beantwoorden aan hunne eeuwige beftemming! Vrugtelooze wenfehen , r,ogthans, ten zy dezelve de uitboezemingen zyn van een ieders volvaardigen wil, om, allen ten voorbedde, overé'enkomftig zyner bemeifche Roeping te wandelen-, dan eerst — met zulk eenen goeden wil en godvrugtige (.eftehenisfe — en dan ook ontwyfelbaar , ve'rkrygen dusdanige wenfehen hunne vervullin- ge;  ïn vergelyking met het heelül. ? ge; dan ook mogen wy bidden, in de volle verwagting eener gunftige verhooring : Barmhartige Vader van het Menschdom , begenadig uwe kinderen met uw licht en waarheid, en met alle die middelen, welke kunnen ftrekken tot hunne verbetering en heiligmaakinge ! J. D. verdediging der leere van de nieuwere scheidkundigen , aangaande de oorzaak der dierlyke warmte by heetbloedige dieren. Door A. Y P E Y, voorheen Hoogleeraar te Franeler, t!:ans Geneesheer te Amfterdam. Schoon de begrippen der nieuwere Scheidkundigen, zo in het algemeen, als ten opzichte van de Ademhaling der Dieren in 't byzonder , allengskens algemeener worden aangenomen, komen 'er echter van tyd tot tyd nog Hukken in het licht, waar in dezelve beftreeden worden. Waartoe, onder anderen, behoort, eene Verhandeling, over deeze ftoffe, van den Heer roose , Hoogleer aar te Brunswyk , geplaatst in het zeventiende Stuk van het Journal der Erfindungen, p. i, en volg., in welke verfcheidene bewysredenen voorkomen, die wel eene nadere overweeging en wederlegging verdienen. De voornaame reden, waarom de Schryver het, met den Heer brandis, niet wel mogelyk oordeelt, dat de dierlyke warmte in de Longen gebooren, en aan het flagaderlyk bloed wordt medegedeeld, beftaat hier in: Dat het bloed in de afgelegenfte ilagaderen, fchoon het dus een tydlang met de koolftoffe in vereeniging is geweest, nog helrood wordt gevonden; terwyl het bloed der Kroon aderen van het hart, fchoon zo naby aan de longen, reeds eene donkere kleur heeft aangenomen. Voorts, dat 'er in de geheele overige Natuur geene vereeniging van de Koolftoffe met het Oxygène wordt waargenomen, dan ineen grooten graad van hette , en dus niets onwaarfebynlyker moet voorkoA 4 men,  8 van de dierlyice warmte men, dan dat de geringe warmte der Ademhaaling daar toe in ftaat zoude zyn. Deeze Redeneering van den Heer roose is zamengefteld uit twee deelen, die in 't geheel geene gemeenfchap met elkander hebben, en daarom afzonderlyk dienen overwoogen te worden. Wat het eerfte betreft, het verfchil des tyds, geduurende welke het bloed de verfchillende ftammen der ilagaderen doorloopt, is, van wegen de groote fnelheid des omloops der vochten, zo gering, dat het geen aanmerking verdient. Voorts belet de groote fnelheid des bloeds, in de ftammen der vaten, nieuwe combinatiën der beginzelen van het bloed, die dus eerst plaats kunnen hebben, wanneer die fnelheid in de kleine vaten merklyk is verminderd, en de deelen des bloeds , door de wryving tegen de wanden der kleine vaten, op eene byzondere, en voor ons onbegrypelyke, wyze, kunnen worden veranderd. Dit nu heelt plaats in de engten , door welke het bloed uit de Kroonflagkderen van het Hart in de Kroonaderen overgaat; en deeze bedenking is alleen genoegzaam, om het eerfte deel der Redeneering van den Heer roose te ontzenuwen. Het tweede gedeelte der tegenwerping bewyst even weinig. Niets is oppervlakkiger en ongegronder, dan , uit het geen elders al of niet gebeurt, gevolgen te willen trekken tot het geen al of niet, door de bewerktuiging van levende Dieren, kan gefcbieden. Nergens wordt Galle in de Natuur bereid, buiten het Dierlyk Ryk; kunnen wy hier uit beiluiten, dat zulks ook niet in een levend Dier kan gefchieden, enz."? Wat al of niet, door de Organen van levende Dieren, kan verricht worden, zullen wy dan eerst kunnen bepaalen, wanneer wy ontdekt hebben, wat al door een verfchillend Maakzel, met vcrfchillende trappen van gevoeligheid en prikkelbaarheid veieenigd , kan volbragt worden. De Heer roose meent, dat de kragt van zyne tegenwerping nog hier door verfterkt wordt, dat de lucht het frisch gelasten bloed rood doet worden, zonder warmte te verwekken. Ja hy wil hier uit bedenklyk maaken, of niet de zuivere lucht zich met de Koolftoffe zou kunnen vereenigen , en in koolenzuur overgaan, zonder zyne warmteftoffe los te maaken. Ik vind het waarlyk vry ongerymd, uit de langzaame werking der lucht op de oppervlakte van buitengevaat bloed, eenig gevolg te willen trekken tot de Ademhaaling, in welke ïteeds eene zo groote menigte van  ey heetbloedige dieren. 9 van Koolftoffe met de lucht in eene van alle kanten werkende aanraaking is. Wie heeft voorts beweezen , dat 'er ook niet eenige warmte wordt voortgebragt door de werking der lucht op het buitengevaat bloed? want daar dit langzaam gefchiedt, geduurende het vervliegen der veel grootere dierlyke warmte, en zich maar enkel tot de oppervlakte bepaalt, zo kan zulks, door de gewoone werktuigen, niet worden waargenomen. „ Verder (dus fpreekt de Heer roose, p. n) leeren ,, ons de Scheidkundige en Natuurkundige Proeven, over „ het Ademhaalen der Infekten en Wormen ; dat deeze „ Dieren Zuuritoffe inademen, eveneens als de heetbloe„ dige fchepzelen; dat zy dezelve in Koolenzuur veran„ deren, even gelyk de voornoemde; dat zy dit volftrekt „ noodig hebben tot voortduuring van hun leven, en dat „ by hen ook geene andere vloeiftoffe het gebrek der le„ venslucht vergoeden kan. Is nu de dierlyke warmte „ een gevolg van de ontleding der levenslucht, door het „ ademhaalen ; zo is 'er geene reden , waarom deeze „ ontbinding ook geefie warmte zou voortbrengen by dee„ ze Dieren, gelyk by de andere." Zeer zonderling komt het my voor, dat de Heer roose. by de koudbloedige Inlèkten en Wormen eene verandering en ontleding der Levenslucht erkent, gefchikt om dezelve in Koolenzuur te veranderen; terwyl hy, eenige bladzyden hooger, gefchreeven, en als een voornaam bewys tegen de Lavoi/ieriaanfche Leere heeft ingebragt, dat de Temperatuur, of betreklyke graad van warmte , by de heetbloedige Dieren,te gering zy, om eene zodanige vereeniging, tusfchen het Oxygène en de Koolftoffe, te bewerken, als de beginzelen der nieuwere Chemie vorderen. Wanneer men voorts de uitwerkingen des omloops der vochten, by de heetbloedige Dieren, met die der koudbloedige, en der Infekten, '&c. wil vergelyken, moet men fteeds in acht neemen, dat de betreklyke hoeveelheid van bloed by de eerstgenoemde oneindig grooter is, dan by de overige. Dat voorts , door de plaatzing der Longen by de heetbloedige, by ieder flag van het Hart even veel bloed in de Longen wordt gedreeven, als in de vaten van het geheel overig lichaam. Dat dus by dezelve een zeer groote overvloed van bloed fteeds, aan de werking der lucht, wordt blootgefteld. Terwyl de koudbloedige, of geene Longen hebben, of zodanige, wier Longenflagiider A 5 maar  to VAN BE DIERLYKE WARMTE maar eene tak is van de groote Slagader {Aorta), zo dat 'er maar zeer weinig bloed in die Longen omloopt, die dus flechts een byzonder ingewand uitmaaken, en in geen verband liaan met het geheele lichaam. Al was dus de geringe ontleding der levenslucht, die by zodanige koudbloedige lichaamen kan plaats hebben, niet in ftaat, om eenige befpeurbaare dierlyke warmte te doen gebooren worden , zoude zulks echter niets ten nadeele eener zodanige werking by de heetbloedige fchepzelen bewyzen. Ondertusfchen is alles, wat de Heer roose ten dien opzichte heeft voorgedraagen, bezyden de waarheid. Men behoeft ten dien einde maar raad te pleegen met de Waarneemingen van dengrooten haller, QEkm. Phyfwlog. T. II, p. 29O Volgens dezelve zyn immers de Rupfe'n twee Graaden warmer dan de Dampkring. De doode Adder is kouder, dan dezelve levend was. De Visfchen zyn anderhalf, ja zeven, Graaden heeter bevonden, dan het water, waar in zy leeven. Nog aanmerklyker is hetgeen hy 'er by voegt, aangaande de bloedelooze Dieren, waar mede hy voornaamelyk de Byen bedoelt. „ De bloedelooze „ Dieren, eindelyk, (zegt hy) die ons koud toefchynen, „ verwekken, wanneer zy vereenigd zyn, alleen door hun„ ne kleine beweeging, en door de grootheid hunner ver„ zameling, eene zo groote warmte, dat dezelve die van „ het meiifchelyk bloed gelyk komt, of zelfs overtrefc, „ ja naauwlyks aan de hand van een mensch £veruraag„ ïyk is." ' - By de aangevoerde redenen, voor zyn gevoelen, voegt de Heer roose nog het volgende, p. 11 en 12. „ Einde„ lyk is de kenfehetzende koude of warmte van zommige „ deelen der heetbloedige dierlyke lichaamen niet ver„ klaarbaar, uit de onderftelling, dat de dierlyke warmte door een Phfogistisch Proces in de Longen wordt voort,, gebragt. Hier toe behooren de koude neus van den „ Hond, die eerst warm wordt, als het Dier krank is; de heete oppervlakte der handpalmen by de Teeringach„ tigen. En inzonderheid de waarneeming, volgens welke, „ na' de onderfchepping der Schenkel-flagader, by gele„ genheid der Hunterfche Operatie van het Slagaderge„ zwel in de Knieholte, (niettegenftaande de Ader niet „ mede was afgebonden) het been niet, gelyk in andere „ gevallen had plaats gehad , kouder wierd bevonden , „ dan het niet geopereerde been ; maar wel vier of vyf „ Graaden warmer. Een verfchynzel, by hetwelk men „ den  EY HEETBLOEDIGE DIEREN. „ den moed verliest, om het uit de Crawfordfche Leere „ te verklaaren." Myns bedunkens bewyzen alle die bygebragte drangredenen niets byzonders tegen de Leere der nieuwere Scheidkundi en. Zo zy iets betekenen, dan weegeu zy, als uitzonderingen, even zwaar tegen alle Stelzels, die de dierlyke warmte uit eene algemeene oorzaak afleiden. Edoch, zo zy wel overvvoogen'worden, zal ras blyken , dat zy geene de geringfte aanmerking verdienen. De neus der Honden is natuurlyk koud, om dat dit fponsachtig en klierachtig deel weinig bloed, maar veele flymvaten, bezit: dan zo ras het bloed in een koortzigen itaat met meer geweld wordt voortgeduwd, vervult het die vaten bovenmaaten, en dringt zelfs in de flymvaten door,'t geen ten gevolge heeft, dat de voorheen koude neus nu warm wordt. De heete oppervlakte van de palm der hand bewyst even weinig. Natuurlykerwyze is dit deel byna even warm als de nabuurige. Dan daar in dit deel, onmiddelyk onder het vel, aanzienlyke Ilagaderen liggen, die meerder en korter takken geeven aan dit deel, dan aan veele nabuurige deelen; zo is niets natuurlyker, dan dat, by gelegenheid eener koortzige uitzetting des bloeds , een veel grooter gedeelte deezer vloehloffe derwaards worde gedreeven, dan tot veele naastgelegene deelen : zynde het intusfchen zeker, dat de warmte van een deel fteeds toeneemt, naar maate 'er meerder bloed in hetzelve woidt opgehoopt. . Eindelyk geloove ik niet, dat de Aanhangers vanciiAWford en lavoisier hoopeloos zullen worden door de Waarneemingen van hunter, ten opzichte der Slagaderbreuk in de Knieholte. In de meeste gevallen immers , gelyk de Heer roose zelf erkent, wierden de beenen kouder dan voorheen , gelyk men ook natuurlykerwyze verwagten moest. De waarneeming, derhalven, op welke hier gedrongen wordt, is een buitengewoon geval; doch, uit iets buitengewoons de gewoone werkingen der Natuure te willen verklaaren, leidt meestal tot dwaaling. Deed deeze met zo veel ophefs aangekondigde waarneeming iets af, zo zou zy moeten bewyzen, dat de warmte van eenig deel eens levenden Diers zomwylen vermeerderd worde, naar maate van de verminderde hoeveelheid des invloeijenden bloeds;dan , daar dit alleszins ftrydt tegen reden en ondervinding , zo blykt, dat hier inderdaad eene ophooping  12 van de dierlyke warmte, enz. ping van bloed moet plaats gehad hebben, en geenzins de onderfteldc verminderde toevloed. Dat ook hier iets zodanigs heeft kunnen gebeuren, zonder dat men daar op gelet heeft, kan zeer wel uit geneeskundige gronden getoond worden. Zo, by voorbeeld, het verband maar een weinig knellend is geweest,hebben de comrauniceerende ilagaderlyke zytakken ras, van wegen de bezwaarlyk gemaakte terugkeering van het bloed door de aderen, eene aanmerklyke ophooping van bloed, en daar door eene vermeerderde warmte, kunnen veroorzaaken. Ook heeft, na eene zo zwaare Konstbewerking, ligtlyk eene ontftokene gefteldheid in het geopereerde been kunnen plaats grypen; iets, hetgeen altoos een aanmerklyk grooteren toevloed van bloed, en daardoor eene vermeerderde dierlyke warmte, ten gevolge heeft. verslag eeniger keurige proefneemingen op de gekleurde schaduwen, in eenen Brieve van den beroemden Sir ijenjamin thompson, Graaf van Rumford, aan Sir joseph ranks; geplaatst in de Philofophical Transaftions. myn heer.1' Zints ik laatst aan u fchreef, werd ik, bezig zynde in het voortzetten myner Proeven op het Licht, getroffen door een zeer fchoon, en , zo het my voorkwam, nieuw, Verfchynzel. Begeerig om de kragt van het Licht op een helderen dag met dat van een gemeene Waschkaars te vergelyken, maakte ik myn kamer donker. Ik liet vervolgens een ftraal Daglicht uit het Noorden in 't vertrek komen, door een gat naby het bovenfte van een venfterblinde; dezelve viel, met een hoek van omtrent 70 gr., op een blad wit papier. Ik zette vervolgens een brandende Waschkaars in zulk een ftand, dat het Licht van dezelve op het zelfde panier viel, en, zo verre ik kon gisfen, in de lyn der buiginge van de ftraal des Daglichts van buiten inkomende. Toen ik een houten Cylinder van omtrent een half duim middeüyns voor het middelpunt van het papier zette , op den afftand van omtrent twee duimen van d- oppervlakte, ftond ik zeer verfteld, op het gezigt, dat de twee Schaduwen, door den Cylinder veroorzaakt,  PROEFNEEM. OP DE GEKLEURDE SCHADUWEN. 13 zaakt, niet enkel Schaduwen waren zonder kleur, gelyk ik verwagtte. Een deezer Schaduwen, die voortkwam van de ftraal des Daglichts, werd verlicht door de Kaars, en was Geel; terwyl de andere, beantwoordende aan het Licht van de Kaars, en gevolglyk verlicht door de ftraal des Daglichts, het fchoonfte Blaauw vertoonde, 't welk men zich met mogelykheid kan verbeelden. Deeze vertooning, die niet alleen onverwagt was, maar daadlyk in zichzelve hoogst treffend en fchoon, vond ik, naa herhaalde Proeven, en het veranderen van de wyze om dezelve te nee.men , op zo veelerlei manieren als ik kon bedenken, dat volkomen hetzelfde bleef; zo dat het onmogelyk was, twee Schaduwen, op denzelfden tyd, van hetzelfde Lichaam, voort te brengen, de eene beantwoordende aan een ftraal van Daglicht, en de andere aan het licht van een Kaars of Lamp, of deeze Schaduwen waren gekleurd, de eene Geel; de andere Blaauw. Zeer gemaklyk valt het deeze Proeve te neemen ten allen tyde van den dag, en bykans overal, zelfs door Perfoonen, die geene bedreevenheid altoos hebben in Gezigtkundige Proefneemingen. Niets meer is 'er toe noodig, dan een brandende Kaars over dag in een donker gemaakte Kamer te zetten; en een van de Venfterluiken een weinig te openen, by voorbeeld, een half duim of drie vierde duims; wanneer de Kaars op een tafel gefteld, of door iemand in de hand gehouden wordt, zodanig, dat de ftraalen van de Kaars die. des van buiten invallenden Daglichts ontmoeten, met een hoek van omtrent 40 gr., op een blad wit papier, in een ftand gehouden, gefchikt om dezelve te ontvangen ; wanneer men dan een duister lichaam , een Cylinder of den Vinger, voor het papier houdt, op den afftand van twee of drie duimen, zal men twee Schaduwen op het papier zien, de eene Blaauw, de andere Geel. Indien de Kandelaar-nader by het papier gebragt wordt, zal de Blaauwe Schaduw donkerder blaauw, en de Geele Schaduw allengskens flaauwer worden; maar plaatst men de Kaars verder af, dan neemt de Geele Schaduw in fterkte van kleur toe, eu de Blaauwe neemt af. De Kaars dezelfde plaats houdende, kan men dezelfde verfcheidenheden in de fterkte van de tinten der kleuren te wege brengen, door de Venfterluiken een weinig meer of minder te openen; en de verlichting van het papier, door'het licht van buiten, fterker of zwakker te maaken. Op beide deeze wyzen kan men de Gekleurde Schaduwen  14 PROEFNEEM INGEN wen heen doen gaan door alle de graaden van Schaduw heen, van de donkerite tut de zwakfte,en omgekeerd; en geeft het geen gering vermaak te zien hoe de Schaduwen gloeijen met al den glans van de zuiverfte en fterkde kleuren van de Prisma, en danfchielyk door alle de veranderingen van Schaduw heen, en in alle deeze de volkomenlte zuiverheid van Tint bewaarende, op den wenk van den Proefneemer fterker of zwakker wordende, verdwynende of wederkeerende. Ten opzigte van de oorzaaken der Kleuren van deeze Schaduwen, valt'er geen twyfel, of dezelve ontdaan uit de verfchillende hoedanigheden yan het Licht, waardoor zy verlicht worden; maar hoe ze voortkomen, is rny zo blykbaar niet Dat de Schaduw, beantwoordende aan de ftraal van het Daglicht , weike verlicht worde door het Geele Licht van de Kaars, zich Geelagtig vertoone, is niet vreemd; doch waarom is de Schaduw, beantwoordende aan het Licht van de Kaars, en door geen ander Licht dan het fchynbaar witte licht des Hemels verlicht, Blaauw? In den beginne dagt ik, of zulks ook zou kunnen te vvege gebragt wordendoor deBiaauwheid des Uitfpanzels; maar, vindende, dat het Daglicht, wedergekaatst van het dak van een nabyltaand huis , met de witlle versch gevallen fneeuw bedekt, dezelfde Blaauwe kleur voortbragt, en, indien het mogelyk ware , van een nog fchooner tint, moest ik dit opgevatte denkbeeld laaten vaaren. Om, met eenige maate van naauwkeurigheid, te bepaalen, welke de waare kleur was van het Licht door een Kaars gegeeven , plaatfte ik een ontftooken Waschkaars, welgefnooten, in de open lugt, op den middag, op een tyd, dat de grond bedekt was met versch gevallen fneeuw, en de hemel bedekt met witagtige wulken ; wanneer de vlam van de Kaars, wel verre van Wit te weezen, gelyk dezelve by nagt fchynt te zyn, blykbaar van eene Geele kleur was, zelfs niet naar het Witte hellende. De vlam van een Lamp van Argand, ten zelfden tyde aan dc open lugt blootgetteld, hadt dezelfde Geele kleur. Maar de treffendfte wyze om de Geele kleur te toonen van het Licht 't welk Kaarsfen en Lampen van zich geeven, is, wanneer men dezelve blootftelt aan de ftraalen van de helderfchynende Middag-zon. In dien fland vertoont zich de vlam van Argand's Lamp, met de grootst mogelyke helderheid brandende, als een bleek Geele door-  OP DE GEKLEURDE SCHADUWEN. Ig doorfchynende rook. Hoe alles te bovengaande zuiver en onbegryplyk helder de ftraalen der Zonne zyn , vergeleeken by eenige onzer Kunst - lichten, kan men opmaaken uit den uitflag deezer Proefneeminge. Daar het my zeer waarfchynlyk dagt, dat het verfchil in de Witheid van de twee foorten van Licht, die de onderwerpen waren der voorgaande Proefneemingen, op deeze of geene wyze de oorzaak zou kunnen weezen van het onderfcheid in de kleur der Schaduwen, zogt ik dezelfde uitwerkzels daar te ftellen door twee Kunst-lichten van verfchillende Kleuren; en hier in flaagde ik ten vollen. In een vooraf donker gemaakte Kamer deed ik het Licht van twee brandende Waschkaarsfen vallen op een wit papier , in een gefchikten hoek om twee onderfcheidene Schaduwen van den Cylinder te vormen ; deeze Schaduwen waren niet in 't allerminfte gekleurd ; maar toen ik een ftuk Geelagtig Glas, aan bleek oranje grenzende, voor een der Kaarsfen zette, begon een der Schaduwen terftond Geelagtig en de andere Blaauw te worden. Toen ik twee Lampen van Argand nam, in ftede van de Kaarsfen , was de uitkomst dezelfde. De Schaduwen waren bellendig dezelfde, en zeer zwaar gekleurd; de eene Geel, trekkende na Oranje, en de andere Blaauw, hellende na Groen. Ik verbeeldde my, dat het Groenagtige van deeze Blaauwe kleur moest toegefchreeven worden, of aan gebrek van witheid in het eene Licht, of aan den Oranje-gloed van het ander, van het glas ontleend. Wanneer gelyke ftukken van hetzelfde Geele Glas gefield werden voor beide de Lichten , nam het witte papier een Oranjekleur aan; maar de Schaduwen waren, zo veel ik merken kon, zonder eenige kleur; doch de twee Hukken Geel Glas naderhand gefield zynde voor een deezer Lichten, terwyl enkel één ftuk voor het andere ftondt, keerden de Kleuren der Schaduwen onmiddelyk weder. De uitflag deezer Proefneemingen my bevestigd hebbende in myn vermoeden, dat de Kleuren der Schaduwen ontftonden uit de verfchillende graaden der Witheid van de twee Lichten, poogde ik vervolgens, door te maaken dat het Daglicht van denzelfden Geelagtigen aart met het Kaarslicht mogt weezen, door het tusfchenftellen van ftukken gekleurd Glas, te voorkomen, dat de Schaduwen zouden gekleurd worden, wanneer Daglicht en Kaarslicht tegelyk de voorwerpen waren der Proefneeminge. Dit gelukte my. Ik was zelfs in ftaat om de Kleuren der Scha- du-  IÖ PR.OEFNEEKINGEN duwen om te keeren, door te maaken dat het Daglicht donkerder Geel was dan het Kaarslicht. In den loop deezer Proefneemingen bemerkte ik, dat verfchillende Schaduwen van Geel, aan het Daglicht gegeeven, zeer onderfcheidene en dikwyls geheel onverwagte uitwerkzels te wege bragten. Zo veranderde een ituk Geel Glas, gefield voor de ftraal des Daglichts, de Geele Schaduw in een leevendig Violetkleurige; en de Blaauwe Schaduw in een ligt Groene : twee ftukken van hetzelfde glas vernietigden bykans de kleuren van beide de-Schaduwen ;en drie ftukken glas veranderden de Schaduw, die oorfpronglyk Geel was, in Blaauw; en de Blaauwe in een Purperagtig Geel. Wanneer ik de ftraal des Daglichts had laaten gaan door een ftuk Blaauw glas, werden de Kleuren der Schaduwen, de Geele zo wel als de Blaauwe, verfterkt, en in de hoogfte maate klaar en fchitterend gemaakt; maar wanneer het Blaauwe glas geplaatst werd voor de Kaars, verzwakten de Kleuren zeer veel. Om te zien wat het gevolg zou weezen als men het Kaarslicht van een nog dieper Geel maakte, ftelde ik daar voor een ftuk Geel, of liever Oranjekleurig , Glas: toen greep 'er een zeer onverwagt en allerfchoonst verfchynzel plaats. De kleur van de Geele Schaduw werd in Oranje veranderd , de Blaauwe Schaduw bleef onveranderd, en de geheele oppervlakte van het papier fcheen befchilderd met de fchoonfte Violetkleur, hellende na een fchoon Rood ; bykans volkomen de kleur als ik dikwerf heb waargenomen op afgelegene Sneeuwgebergten en Valeien in de Alpen , by zonneondergang. —- Is het niet meer dan waarfchynlyk, dat deeze Kleur, in beide de gevallen, wordt voortgebragt door bykans dezelfde zamenvoegingen van gekleurd Licht ? In het eene geval is hqt de witte Sneeuw, ten zelfden tyde verlicht door het zuiverst licht des Hemels en de donker Geele ftraalen van het Westen ; en, in het andere geval, is het 't witte papier, verlicht door Daglicht, en van eene brandende Kaars, nog Geeler gemaakt door het gaan door een Geel glas. De fchoone Violetkleur, die zich over het vlak des papiers verlpreidt, zal zich nog voordeeliger en helderer vertoonen, indien het ftuk Oranjeverwig glas in zulker voege voor de Kaars gehouden wordt, dat flegts een gedeelte van het papier, de helft by voorbeeld, 'er door belcheenen wordt, en de andere helft wit blyft. Ten  op de gekleurde schaduwen. 17 Ten einde deeze Proefneemingen met te meer gemaks te doen , moet men het ftuk Papier, acht of tien duimen in 't vierkant, op een vlak bord plakken, voorzien met een gewigt aan de agterzyde, en hangende aan een ftandaard. Den Cylinder moet men vastmaaken aan een kleinen arm van hout of metaal, voorwaards uitfteekende van de plank. Men hebbe zich ook te voorzien van een kleine ftandaard, om het Kaarslicht op te plaatzen , en het hooger of laager te zetten, naar vereisch der proefneeminge; en indien de plank, met het papier 'er op vastgemaakt, omgeeven is met een breeden zwarten rand, zal de proefneeming des te treffender en fchooner weezen. Tot nog grooter gemak heb ik 'er nog twee andere ftandaards bygevoegd, om het gekleurde Glas te houden, waar door men, by tyd en wyle, het Licht laat heenen gaan, om te vallen op de witte oppervlakte , waar op zich de Schaduwen werpen. Het is naauwlyks noodig hier by te voegen , dat men, om de Proeven ten fterkften te doen blyken , allen licht, 't welk niet volftrekt noodzaaklyk is, moet uitfluiten. Deezen kleinen toeftel, op de befchreeven wyze, gereed gemaakt hebbende, om myne Proefneemingen ten opzigte van de gekleurde Schaduwen voort te zetten, deed ik eene menigte van Proeven; eenige met een bepaald oogmerk, andere geheel in 't onzekere, en enkel in verwagting om eenige toevallige ontdekking te doen, welke my mogt opleiden tot de kennis van de oorzaaken der verfchynzelen, die my toefcheenen nog met veel duisters en onzekers omgeeven te zyn. Bevonden hebbende, dat de Schaduwen , voortgebragt door de twee kleine Waschkaarsfen, gekleurd waren, de eene Blaauw,de andere Geel, door een ftuk Geel Glas voor een derzei ven te plaatzen, nam ik de proeve, wat het uitwerkzel zou weezen, wanneer ik een Blaauw Glas in ftede van een Geel gebruikte, en ik bevond dit het zelfde. De Schaduwen bleeven gekleurd, de eene Blaauw, de andere Geel; met dit onderfcheid nogthans, dat de Kleuren der Schaduwen zich omgekeerd vertoonden, 't Geen te vooren met het Geele glas Geel was, vertoonde zich nu Blaauw, en 't geen te vooren Blaauw was, Geel. Naderhand nam ik de proeve met een Glas van heldere Amethyst-kleur, en ftond verfteld op de bevinding dat de Schaduwen nog Blaauw en Geel bleeven. Het Geel, 't is waar , hadt iets befmet purperverwigs; maar het meng. 1799. N0« *• & Blaauw,  iS PROEFNEEMINGEN Blaauw, fchoon iets naar het Groene trekkende, bleef niet te min zuiver helder, en een bepaalde kleur. Geene andere gekleurde Glazen by de hand hebbende, om deeze byzondere Proefneemingen verder voort te zetten, nam ik de Kaarsfen weg. Ik opende twee gaten in het bovenfte gedeelte der blinden van twee by elkander zynde venfterraamen. Ik liet in het vertrek van boven twee Lichtftraalen uit onderfcheide deelen des hemels , en het Werktuig in dier voege plaatzende, dat 'er twee onderfcheidene Schaduwen door den Cylinder op het papier geworpen wierden , werd ik vermaakt door de opeenvolging van zeer behaagende verfchynzelen. De Schaduwen waren geverfd met eene oneindige verfcheidenheid van de onverwagtfte en dikwyls van de fchoonfte Kleuren, welke fteeds veranderden,nu eens langzaam, dan weder met eene onbegryplyke fnelheid ; dit betoverde de oogen vojttrekt, en maakte de oplettendfte aandagt noodig : de vertooningen, welke zich opdeeden, fchonken een nieuw en verrukkend vermaak. Het was een winderige dag , met fnel dryvende wolken, en het fcheen als of elke wolk, welke voorby ging, eene verfcheidenheid van kleuren en tinten met zich omvoerde.' Indien men van alle deeze kleuren eene de heerfchende zou noemen, was het de Purperkleur; maar alle de verfcheidenheden van ligt en donker verwig, en meest alle Kleuren, welke ik my herinneren kan ooit gezien te hebben , vertoonden zich op haare beurt, en deeden 'er zich Kleuren op , welke my geheel nieuw toefcheenen. Myne aandagt vestigende op de groote verfcheidenheid Van Kleuren in de laatfle Proefneeming, dagten my veele geene de minne betrekking te hebben tot de fchynbaare Kleuren van het Licht, waar door ze werden voortgebragt. Ik begon te vermoeden, of de Kleuren der Schaduwen , in veele gevallen , niettegenftaande derzelver fchynbaare fchittering, geen enkel gezigtsbedrog was , toe te fchryven aan het contrast, of aan de uitwerking van andere daar aan grenzende Kleuren op het oog. Om dit door eene rechtltreekfche Proeve te bepaalen, ging ik op de volgende wyze te werk. Door my te bedienen van een plat Plankje, in ftede van den Cylinder, maakte ik de Schaduwen veel breeder. Ik floot allen Daglicht buiten de kamer, en maakte den toeftel gereed, om  OP DE GEKLEURDE SCHADUWEN. 19 om de proeve te neemen met twee Lampen van Argand, die met de grootst mogelyke helderheid brandden. Volkomen zekerheid hebbende, dat het Licht , 't welk zy van zich gaven , naauwkeurig van dezelfde kleur was, doordien de Schaduwen,op een wit papier geworpen, geheel geene kleur vertoonden, hield ik een buis, omtrent twaalf duimen lang, en van omtrent één duim diameter, met zwart papier bekleed, tegen het middenpunt van een der breede Schaduwen; door deeze buis kykende met het eene oog, terwyl ik het andere geilooten hield , vestigde ik myne aandagt op de Schaduw, terwyl een Medeproefneemer by herhaaling een lluk Geei Glas Helde voor de Lamp, welker licht viel op de Schaduw door my waargenomen, en nam het dikwyls weg. De uitflag deezer Proeve was zeer treffend, en overtuigde my ten vollen van de bedrieglykheid veeier vertooningen in de voorheen gedaane Proeven. Zo verre van in ftaat te weezen om eenige verandering waar te neemen in de Schaduw , op welke ik myn oog gevestigd hield , was ik niet in ftaat om te zeggen wanneer het Geele Glas voor de Lamp ftondt, en wanneer het van voor dezelve was weggenomen; en, fchoon myn Medeproefneemer dikmaals vol verwondering riep "van de lchitterende helderheid en fchoonheid van het Blaauw der Schaduwkleur door hem gezien, kon ik geen het minlle zweemzel van eenige kleur ontdekken. Maar zo ras ik myn oog van de buis afhield, en de Schaduw bezag met alles wat 'er by kwam, werden de andere Schaduwen weezenlyk Geel ,door middel van het Geele Glas en het witte Papier, 't welk uit dezelfde oorzaak een Geelen gloed hadt aangenomen; dan de Schaduw, waar het op aankwam, vertoonde zich aan my,gelyk ze zich aan myn Medeproefneemer gedaan hadt, van eene zeer fchoone Blaauwe kleur. Ik herhaalde de¬ zelfde Proeve mer de fchynbaare Blaauwe Schaduw,voortgebragt in de Proefneeming met Daglicht en Kaarslicht, met even denzelfden uitflag. Hoe verre deeze Proefneemingen ons kunnen in ftaat flellen , om reden te geeven van de fchynbaar Blaauwe kleur des Uitfpanzels, en de groote verfcheidenheid van Kleuren, die menigvoud de Wolken vercieren; en welke andere nutte waarneemingen men 'er uit konne afleiden, — laat ik aan de Wysgeeren, Gezigtkundigen en Schilders, B 3 oves,  20 PROEFNEEMINGEN over, te bepaalen. -— Intusfchen geloof ik, dat het eene nieuwe ontdekking is: ten minften is het ongetwyfeld een blyk, dat de oogen niet altoos moeten geloofd worden, ten opzigte van het daar zyn of niet zyn der Kleuren. Ik kan deezen Brief niet eindigen, zonder nog te gewaagen van eene omftandigheid, welke my zeer trof, in alle deeze Proefneemingen op de gekleurde Schaduwen; naamlyk de zeer juiste zamenltemming, welke altoos bleek plaats te hebben tusfchen de Kleuren, welke zy ookmogten weezen , van de beide Schaduwen: en deeze zamenltemming fcheen my toe zo volkomen te weezen en behaagelyk , wanneer de Schaduwen van onderfcheide tinten van Bruin waren, als wanneer de eene Blaauw en de andere Geel was. Met één woord, de zamenltemming deezer Kleuren was,in alle gevallen, niet alleen zeer treffende; maar de vertooningen waren ook betoverend. Nimmer was 'er iemand, die deeze Proefneemingen bywoonde, wiens oog niet verrukt werd door derzelver fchoonheden. Het is nogthans meer dan waarfchynlyk, dat het grootfte gedeelte van het genoegen, 't welk deeze Proeven den aanlchouweren fchenken , ontftaat uit de geduurige Kleurveranderingen ; hier door wordt het oog vermaakt, en de aandagt leevendig gehouden. Wy zyn gewoon de Kleuren als vast en onveranderlyk te belchuu* wen, hard als de vaste lichaamen van welke zy ons in 't oog komen, en even beweegloos, en gevolglyk als ftyf, dood, en verveelend voor het oog; maar in deeze Proeven is alles beweeging, leeven en fchoonheid. Het dunkt my zeer waarfchynlyk, dat het verder voortzetten deezer Proeven, op gekleurde Schaduwen, niet alleen zal opleiden tot de kennis van de weezenlyke natuur der harmonie van de Kleuren, of van de byzondere omHandigheden, van welke die harmonie afhangt; maar ons ook zal in ftaat ftellen, om Werktuigen te vervaardigen tot het voortbrengen van die harmonie, tot vermaak der oogen; op eene wyze, niet ongelyk aan de verlustiging, welke het oor ontvangt door de toonen der Muzyk. Ik weet,dat men reeds poogingen daamoe gedaan heeft; maar wanneer ik de middelen, ten dien einde aangewend, overweeg , verwondert my de ongelukkige uitllag in geenen deele. Waar de opeenvolging en de verfcheidenheid ontbreekt, moeten de Kleuren hard, koud, en onbezielde klompen blyven. Het  OP DE GEKLEURDE SCHADUWEN. Hl Hetfpyt my, dat myne gewigtiger bezigheden my thans niet toelaaten deeze belangryke nafpeuringen verder voort te zetten. Misfchien vinde ik in 't vervolg daartoe meerder tydruimte. Ik ben, enz. (*). (*) OTTO GUERICKE , BUFFON , MAZEAS , BEGUF.tIN , en veele andere Wysgeeren, hebben hunne aandagt gevestigd op de Gekleurde Schaduwen van Lichaamen, die het onderwerp deezes Btiefs uitmaaken. Eene korte opgave van hunne waarneemingen, en daar uit afgeleide bedenkingen, vindt men in prikstley's Opticks, p. 436. De Graaf rumforo is de eerlts, zo verre ik weet, die getoond heeft, dat het uitwerkzef afhangt, niet onmiddelyk van de natuur des Lichts; maar voornaainlyk van de vvyze, op welke het zintuig des gezigts, of misfchien der denkbeelden (indien 'er in de daad eenig onderfcheid tusfchen deeze beiden is) aangedaan worden door de opeenvolgende bewerkingen, welke zy ondergaan. De Kleuren , toevallige genaamd , welke voor een tyd beflendig gemaakt worden, naa den indruk van heldere voorwerpen op het ooge, en de uitwerkzels van min kragtige indrukzels, worden in het laatst aangetoogene Werk, p. 63r, behandeld, en kan men de Schryvers, daar aangeweezen , raadplecgen. -—- De overeenftemming en flrydigheid der Kleuren , waarfchynlyk ontftaande uit het vermaak, of het ongenoegen, aangebragt door het byvoegzel van eene bykomende Kleur met eene nieuwe gewaarwording, of een weezenlyke Kleur het verfchyn- zel van verbystering, 't welk van dezelfde natuur is als deeze laatfte zamenvoeging — en de algemeene fchikking, met de daar uit afgeleide gevolgen, vindt men in de Zoonomia van darwin; zy hebben alle eene blykbaare betrekking tot de gevallen door den Graaf rumford _ opgegeeven , en openen een wyd veld voor keurige nafpeuririg. (Wy herinnerden ons, onder het vertaaien van dit Stuk, de Waarntemingen over eene Ontbinding van 't Licht, verkeer dlyk de Blaauwe Schaduwen geheeten; door m. j. monger, Regulier Kanunnik, Hoogleeraar in de If-ysbegeerte te Saint-Lo, enz. te vinden in onze Algemeene Faderlandfche Letteroefeningen, I D. 2de St. bl. 439, welker heiteezing wy, te deezer gelegenheid , aanpryzen.) B 3 AL-  fi& . bericht van den staat algemeen bericht van de laatste werkzaamheden der rüomschë geestelykhkid in china , en van den staat van het christendom in dat ryk. Men fpreekt en Ichryft thans veel over Zendelingen, tot voortplanting van het Christendom onder Heidenfche Volken. Minder bekend zullen by onze Landgenooten de laatfte werkzaamheden der Roomfcbe Geestelykheid in China zyn. Wy willen 'er aan onze Leazers eenig veillag van mededeelen. & « # -Stilet is noodig,tot het voornoemde einde, een kort bericht van het beroemde Seminarium, reeds in de voorgaande eeuw, te Parys, tot aankweeking van Zendelingen naar afgelegene Volken, opgericht , te laaten voorafgaan. Tegen het midden der vorige eeuw kwam Pater alexander de rhodês , een Misfionaris van de Jefuiten, uit Tonquin, met de bitterfte klachten over den betreurenswaardigen toeftand der Japanfche Kerk, in Europa te rug. Men had daar alle Europasers verdreven , en getracht den toegang tot dat Land voor altoos onraoogelyk te maaken. Hy vreesde, dat het onmeetelyk Kyk van China zeer ligt het zelfde lot zou ondergaan, en voor de Dienaars van het Euangelie ontoegangelyk worden, byaldien niet in tyds andere maatregelen in 't werk gefteld wierden. Hy was van oordeel, dat men inboorlingen van dat Land tot den dienst der Kerke moest trachten bekwaam te maaken, die dan tot Geestelyken konden aangefteld en behoorlyk geordend worden, waartoe hy het Roomfche Plof verzocht Bisfchoppen, met de vereischte volmncht voorzien, naar China te zenden. De Paus, alexander VII, bewilligde in dit ontwerp, en gaf aan Pater de rhodes volle vryheid , om omtezien naar gefchikte perfoonen, die daartoe zouden kunnen gebruikt worden. Na veel yergeeffche moeite vond men eindelyk in Parys eenige Geestelyken , die tot dat einde aan het Opperhoofd der Kerke aanbevolen , en waaruit dadelyk twee tot Bisfchoppen benoemd wierden, met den ti-  des christendoms, in china. 03 fitel van Apostolifche Vicarisfen in China, Cochinchina, Stam en Tonquin. De een, (eambert ,) ging, als Bisfchop van Berythus , in 1660, met eenige MisYionarisfen uit Vrankryk op reis. De ander, (pallu,) a's Bisfchop van Heliopolis, in het volgende jaar. Vóór hun vertrek droegen zy aan hunne achtergelaatene Broeders in Parys den last op, om aldaar, tot bevordering van het ondernomen Zendelingwerk , een Seminarium op te richten, waaruit hun gefchikte Kweekelingen tot den dienst der Kerk buitenlands, en voorts boeken, en al wat vereischt werd, om dit werk te onderfteunen, zou kunnen geleverd worden. Men kocht uit de daartoe beftemde gelden, die, door gefchenken van lodewyk XIV, en andere liefdegiften van Godsdienftige lieden, merkelyk vermeerderd wierden, te Parys een huis in de ftraat du Bac, alwaar vervolgends het zoo beroemd geworden Seminarium is aangelegd. ( De Bisfchoppen en Misfionarisfen leefden eerst van hunne eigen middelen, en de aalmoesfen van Godsdienstbevende menfchen. Lodewyk XIV bragt veel toe , om een vast fonds tot Hand te doen komen, door twee Prioraten met dit Seminarium te verbinden , en 'er voor altyd eene jaarlykfche fom van 15000 livres, uit de Koninglyke Schatkist, aan toe te leggen. Dat voorbeeld wierd van tyd tot tyd door vermoogende lieden gevolgd, zoodat dit Huis aanmerkelyke inkorhften verkregen heeft, en in ftaat geworden is, om de Zendingen, tot voortplanting van den Christelyken Godsdienst, te onderfteunen. Tot in 179a wierden uit deze Kweekfchool Misfionarisfen naar China afgevaardigd. In dat jaar is dit Inftituut door de Nationaale Vergadering opgeheven en vernietigd. Van dat oogenblik af zyn de gewoone Zendingen opgehouden, en is men buiten ftaat geraakt, om iets tot onderfteuning van de Misfionarisfen in China toe te brengen. 'Erftonden op dat tydftip drie jonge Misfionarisfen gereed, om de reis derwaart aan te neemen , die echter, door het wegneemen van het daartoe beftemde fonds, in de onmoogelykheid gefield wierden , om te vertrekken. Men heeft alle belangneemende Godsdienstvrienden uitgenodigd, om daartoe, en tot eenige verdere onderfteuning der genen, die zich werkelyk in China bevinden, iets by te draagen. Of daarvan iets gekomen zy , kunnen wy niet met zekerheid melden. In 1793 bevonden zich de Directeuren van het voormaaïie;e Parvsfche Seminarie te Londen. B4 Ie-  £4 BERICHT VAN DEN STAAT Ieder MUfionaris ontving te voren jaarlyks 100 piasters, die ongeveer 550 iivres bedraggen; de Bisfchoppen hadden 200. Zy hadden met eikanderen eene algemeene Kas, waaruit ieder maar zoo veel nam, als hy voldrekt noodig had. Het overfchot, en de geringe bydraagen van aalmoesfen uit Europa en uit die Landen, werden tot onderhoud van hunne Collegien, aankoop van Catechismen, tut het drukken van boeken , en dergelyke einden, bedeed. De Misfionarisfen kleeden zich allereenvoudigst, en weeten door fpaarzaamheid en maatigheid vry wat byeen te famelen. De westelyke helft van Tonquin is met Franfche Bisfchoppen en Priesters bezet, aan wier opzicht en zorge omtrent 150,000 Christenen zyn toevertrouwd. Van de Priesters, die zich daar bevinden, waren, in 1793, 10 Franfchen, en byna 40 inboorlingen. In het ander deel van Tonquin, dat oostelyk ligt, en ook wel 1^0,000 Christenen in zich bevat, wordt een Franfche Bisfchop en een aantal Spaanfche Dominikanen, gevonden. Het gantfche Koningryk Cochinchina daat onder het opzicht van eenen Franfchen Bisfchop, aan wien ongeveer 12 Franfche, en eenige in dat Land geboorene, Priesters ondergefchikt zyn. Deze Christen-Gemeente bevond zich weleer in een zeer bloeienden daat. Men telde 'er byna 150,000 geloovigen ; maar de aanhoudende oorlogen, waardoor dit Land federt 20 jaaren ontrust is, hebben het zeer ontvolkt, waardoor het thans moeielyk is, het regte getal op te geeven. Het is bekend, dat de wettige Koning van den throon gejaagd , en uit zyne Staaten verdreven is. Zyn tegendreever heeft de Christenen allerheftigst vervolgd. Twee van zyne Broeders hebben het Ryk onder zich verdeeld. De jongde heeft Tonquin bemachtigd, en is daardoor in onmin geraakt met zyn ouderen Broeder. De Zoon van den ontthroonden Koning kwam 1786 in Vrankryk, om lodewyk XVI te bidden, dat hy hem, tot herftelüng van zyn Vader, mogt te hulp komen. In dien tusfchentyd heeft deze, die naar Siam gevlucht was, zich bediend van de ontdaane oneenigheid tusfchen de beide Throonopvolgers, en is weder ingedrongen in eenige Provinciën , die aan Camboge grenzen. De Christenen, wier vriend en openbaar begunitiger hy is, hebben veel hoop opgevat, dat hy nog weder in 't bezit van alle zyne Staaten zal geraaken. Hy delt het grootfte vertrouwen in den Bisfchop  DES CIIÏUSTENDÖMS, IN CHINA. 2§ fchop van Siam, den Apostolifcben Vicaris van Cochinchina, aan wiens opzicht hy zyn Zoon, op de reis naar Vrankryk , toebetrouwde. Deze jonge Vorst had dien Praïlaat zoo lief, als zyn eigen Vader, en toonde veel genegenheid voor het Christendom. In 1793 heiiep het getal der gedoopten, Volwasfenen, op 55oij, dat der Katechumenen op 2124, en dat der Kinderen van heidenfche ouders, die men, terwyl zy

t de dood het beste van alles is. De Franguis, V ts waar, dis zich onlangs ten deezen Lande hebben ingedrongen, hebben die rus/loosheid, welke gy als weezeni^k noodig voor de gezondheid oordeelt. Waar onmaatigheid plaats heeft , daar kan flerke Lichaamsoefening tioodzaaklyk weezen. Zwaare arbeid vordert een menigvuldiger voedzel; maar de gemaklyke Bediening van Scheuker by den Sehah (want uwe kleeding wyst uit, dat gy in die post gefield zyt) C 2 vér-  3» »E SCHEKKER. vordert den Lichaamsarbeid riet , om eenige kwaade uitwerkingen , uit uwen koggen ftaat voor tv kei jende , tegen te gaan. De Emir fterflde in dit alles niet toe; maar eer hy kon antwoorden , vervoegde zich een Boer by den ouden Man, klaagende over geweldige Maagpyn, met verzoek om een Geneesmiddel. —-— Vriend, fprak de Geneesheer, vervoeg u, door den Propheet, tot den groeten Befchikker over de gezondheid der Menfc henkin deren. Ik kan niets doen dan door hooger byftand m doch dit is myn aardsch Geneesmiddel: doe drie druppels vit dit kleine vlesje in een ruimen dronk waters , en eet niets voor morgen, • Wees indagtig , drie druppels , en niet meer ! Naauwlyks was deeze weggegaan, of een ander Lyder kwam, klaagende over een ander ongemak. Het Voorfchrift ter geneezing was het zelfde. De Emir was wel zeer nieuwsgierig; doch zich genoegzaam verfrischt oordeelende, ftaakte hy allen verder onderzoek. —— Hy bedankte den Geneesheer» en vertrok. Wanneer Schah jehan dronk, boodt hy, om zynen Schenker eere aan te duen, hem altoos het overfchot aan , 't welk de Emir ledigde , eene bede voor 's Keizers welvaaren opzendende. De Schah beminde den wyn, en kon veel drinken zonder daar door bevangen té worden. De Emir was van een tegenovergelleldc gefteltcniife, en het gebeurde menigmaal, dat hy meer Bekers te ledigen hadt dan beftaanbaar was met het bewaaren van een helder verftand, en eene gefchiktheid om zyne gebeden tot den heiligen Propheet in te richten. Ingevolge van het veelvuldig gebruik des wyns, begonnen groote puisten zich op zyn neus te vertoonen , zyne beenen zwollen, zyn baard werd dun, en de Vrouwen in den Harem klaagden dat zyn adem onverdraaglyk Honk. De Hof-artzen werden geraadpleegd; zy fchreeven alle de kostbaare geneesmiddelen, welke het Oosten fchenkt, voor. Maar geen deezer bragt eenige baat toe. Allengskens vermeerderden de flegte verfchynzels. By toeval herinnerde zich de Emir den ouden Man van den Berg. Te zwak om te paard derwaards te ryden , liet hy zich in een draagfloel derwaards brengen , en fprak hem in deezer voege aan: ,, Wanneer ik voortyds my hier bevond, was ik uw Gast, ttaa my nu toe uw Patiënt te weezen." — Gansch gaarne, luidde het antwoord: neem drie druppels uit dit vlesje , doe dezelve in een kroes water , drink dit , en den geheclen dag niets meer. ,, Dat is onmogelyk ," hervatte de Emir. ,, Ik moet menigmaa'.en den Beker aanneemen van myn goe,, den Heer." — Dan, was het wederwoord, zult gy den kelk des.  DE SCHENKER. 3? dfs Doods drinken ■ het minfle inmengzcl van een vreemden en Jlrydigen aart by myn Geneesmiddel wordt terftond dsodlyk'. Naardemaal de Schah den Emir meer beminde dan zyne andere Oppasfers, ftondt hy dien Gunfteling toe een gernimen *yd zich van het Hof te verwydereu; begrypende dat de Talisman van den Wyzen (want voor zodanig iets hieldt hy de drie druppels) de tegenwoordigheid van den Lyder vorderde. De Geneesheer hieldt zich aan 't zelfde Voorfchrift, en de Lyder betoonde eene volflaagene gehoorzaamheid. 'Er verliepen niet veele dagen, of de gezondheid van den Emir was in alle opzigten veel beter. De puisten glommen niet meer op zyn neus, zyn baard groeide, de dikte der gezwollen beenen verdween, en zyn adem befmette de lugt niet meer. Nog eene korte poos, zeide de oude Man, en de Engel der Gezondheid zal by u huisvesten, en den Engel des Doods ver dryven, om andere Jlachtojfers op te zoeken. By menigte kwam het Volk uit de omliggende oorden, ora raad te vraagen by deezen Geneesheer ,• altoos kreegen zy het zelfde antwoord, en 't zelfde Geneesmiddel; de uitflag was zo gezegend , dat de Geneesheeren daar omftreeks alle agting en werk verlooren. ,, Waar in," fprak de Emir by zichzelven , ,, mogen deeze „ kostbaare druppels beflaan ?" zich hoogst verwonderende over de eenvoudigheid en de kragt des Geneesmiddels. Schoon onbekwaam o n tot de diepte dier geheiraenisfe door te dringen , bevondt hy dat hy volkomen herfteld was, en verlangde zich te vertoonen by zynen Meester, by het Hofgezin en de Vrouwen; hy nam dankbaar affcheid van den Arts, die, weigerende eenige belooning te ontvangen, hem liet beenen trekken , naa het geeven van deezen raad: Myn Geneesmiddel heeft (onder de hand van hem , die gezondheid en ziekte in zyne magt heeft) de gewoone uitwerking op « gedaan; doch eenige tyd moet ,er verkopen, eer de enge porten van de huid kunnen ontlasten wat ''er nog van overgehleeven is in uwe gejleltenisfe. Den Beker der Eere moet gy weigeren, z« gy niet andermaal tot my Wilt komen. Een Paard, ryk vercierd, voerde den Emir na Dehli, vergezeld van een hoop Dienaaren, zich verheugende over het her- ftel zyner gezondheid. Wanneer hy den grond kuschte voor den Zetel van Schah jrhan , werd hy eerst ontvangen als een onbekende 3- het kragtdaadig Geneesmiddel hadt hem, als 't ware, in een nieuw mensch herfchaapen. „ Een Beker Wynl" zeide de Schah, „ laat de groote Arts „ weeten, wie het is die hem eene lange gezondheid toe. „ wenscht, tot genot voor zichzelven , en tot heil van „ anderen. Schenk hem het Eerekleed , laat ik den Wyzeu C 3 „ Man  Jö EE SCHENKER» ,, Man zien en beloonen , die de bron der Gezondheid be« ,, zit!" ■ Twee Bedienden vertrokken onmiddelyk, om deeze woorden des Schans met den Eeremantel aan den ouden Man op den Berg te brengen. Toen de Schah gedronken hadt, boodt hy den overgefchoo" ten Wyn aan zyn betitelden Schenker, die, den Drinkbeker aaogrypende, driemaal poogde denzelven aan zyn mond te zetten; doch te vergeéfsch; 's Geneesheers woorden by het affcheid fpeelden hem nog leevendig voor den geest — en niet te drinken kon het gemis zyner hooge waardigheid — of zelfs van zyn leeven — ten gevolge hebben. De Schah , bemerkende dat de aangeboode Beeker verfmaad werd, gloeide van toorn. • Hy riep uit: ,, Voert deezen „ Slaaf uit myne tegenwoordigheid weg en daar hy Wei'- „ gert Wyn van de hand zyns Heeren te neemen , laat hem Wét-er drinken ■ Water zy zyn éénige drank ver- trekt!" De Booden, na den Berg gezonden, waren niet lang op weg om de vlakte van Dehli over te trekken. Zy Omhingen den Gtysaart niet den Eeremantel hem toegefchiüt , en voerden hem in tegenwoordigheid des Keizers. ,, Nader!" fprak de Schah, ,, vermeld my , door welk goed geluk gy in *t „ bezit gekomen zyt van dat Geneesmiddel, 't welk de Wyzen „ van het Oosten eu het Westen zo langen tyd te vergeefsch ,, gezogt hebben." Uw Slaaf, antwoordde de Arts, be- zit niets van dien aart. „ Het is dan een. Talisman v" hernam de Schah. Ik heb geen Talisman, antwoordde de Grvsaait : Indien gy het my beveelt myn geheim te ontdekken . '.. uw Slaaf moet gehoorzaameu maar dit eens ontdekt ssyndè , houdt de kragt van myn Geneesmiddel op. „ Gy doer," voerde de Schah hem onverduldig te gemoete, ,, myne nieuwsgierigheid meer en meer omvlammen." 1 Het wordt dan, vervolgde de Arts, vol ontzag, myn piigt daar aan te voldoen. In myne vroege jeugd merkte ik op , welke kragtdaadige uitwerkzuls de Verbeelding hebbe op 's Menfchén Geest ——— niets is te vreemd voor de Fetbeeldiig om te begrypen , en geen uitwerkzel voor dezelve te groot om voort ie brengen door de Verbeelding wordt bykans alles zodanig als wy het wenfehen. Deeze ontdekking ligt voor alle opmerkzaamen open ; en allen kunnen 'er het zelfde gebruik van 7naaken als ik. — Verder in V leeven gevorderd. nam ik waar, dat Onmaatigheid de Moeder was der Ziekten, en de aanvoerfier van den Dood. Van deeze waarheid flrekt de ondervinding 'tot getuigen; en wy hebben diep gewortelde hebbekkheid, zugt tot vermaak , en vooroordeel, tegen te gaan en te overwinnen. Nacsrdemaal de werken der Natuure alle volmaakt zyn, is het ftrydig met haare wetten handelen , wanneer wy omolmaaktheia en  CE SCHSNKEB. 39 en ziekte invoeren; en niets dan de neiging der riatuure tot herftel en rust in het middenpunt, waar. uit wy haar verdrotigen hebben , kan ons tot onze vroegere volkomenheid en gezondheid wcderbrengefi. Indien 'er Ceneesmidelen voorhanden zyn , welke deeze neiging kunnen onderfchraagen , laaten wy die gebruiken : maar boe kunnen wy zeker gaan, dat wy de Natuur, in haare werkingen , niet vertraagen , in ftede van , haar te onderftutten; daar de oorzaaken dier werkingen buiten het bereik van ons kortzigiig verft and liggen. „ Maar de drie Druppel;!" viel de Schah hem in de rede, (Want alle -Vorften haaten onderrigting, fchoon zy dezelve vraagen; en laaten fchaars een antwoord toe op hunne eigene voorftelien.) Deeze, antwoordde de Arts, komen onder het geen ik van de Inbeelding gezegd heb. „ Ontdek my het geheim van de drie Druppels," zeide de Schah (blyk geevende dat zyn geduld ten einde was) „ en hou „ al het andere voor u zeiven!" Ik bevlytigde my, hernam de Gfysaart, op een zagten toon, om aen Keizer te overtuigen, dat ik geen geheim Geneesmiddel, geen Talisman heb ——— maar uw Slaaf houdt op met Jpreeken, dewyl zyne woorden by u geen gunftigeti ingang vinden. „ Vaar voort!" fprak de Schah, met ongeduld. IVanneer een Lyder by my komt, dus voer hy op dit bevel voort, merk ik hem aan als iemand die ongejleld is, om dat hy de Natuur verwrikt heeft. Indien wy wisten wat haar in haaren eerften en rechten ftand zou herbrengen, of kundig waren hoe het Geneesmiddel aan te wenden, het zou gelukkig weezen, ■ maar dewyl ons zulks ontftaat, laat ik het werk aan de eigene kragten der Natuure over —— Omnaatigheid en Over. daad hoogstwaarfekynlyk de oorzaak der ongefteldheid zynde, is Onthouding naastdenklyk het rechte Geneesmiddel. Doch dit is te eenvoudig. \Er moet iets bykomen om op de Inbeelding te werken. Myne drie Druppels voeren dit uit. • Zy zyn het zelfde water als waar in men ze met veel behoedzaamheids laat druipen ; IVater alleen zyn ze, doch hebben een geheimzinnig voorkomen , en vertoonen zich in de gedaante van een allerkragtigst Geneesmiddel, in welks hoeveelheid men niet moet mistasten. Om voor te komen dat de geneezenen niet weder inftorten door Omnaatigheid, welke de kwaal zou doen voortduwen , beveel ik de ftriktfte onthouding; ten einde niets de kragt des Geneesmiddels tegenwerke. Maar het betekent over V geheel niets meer dan het afweeren van het wtwerkzel, door de oorzaak weg te neemen; en aan de Natuur de vryheid te laaten om haare werkzaamheden onbelemmerd te verrigten een werk} dat niet veilig aan andere handen kan worden toevertrouwd. C 4 „ Hosi"  4© DE SCHENKER, „ Hoe!" riep de Schah uit, mee verontwaardiging, „ zyn „ uwe drie zo hoog geroemde Druppels niets dan Water l" Indien zy hoog geroemd zyn, hernam de Arts, op een ont« zagvollcn toon, lasten wy dan veronderflellen dat zy zulks verdienen. Ik heb u, van den beginne af, gezegd dat de ontdekking op eenmaal een einde aan myne Kunst zou maaken. „ Zo," zeide de Schah , hier door in een goeden luim gebragt, „ in ftede van den Schenker te( ftraffen, ben ik zyn „ Geneesheer geweest , en heb hem bevolen het onfehatbaar „ Geneesmiddel, de drie Druppels, in te neemen! Dat „ hy weder voor myn aangezigte gefield worde, en het zal „ door myn toedoen niet zyn , indien hy het ooit weder „ noodig hebbe een bezoek by den ouden Man op den Berg „ af te leggen!" IETS OVER DE UITNOODIGIN GEN. Aan de Schryvers der Vaderlandfche Letteroefeningen, MEDEBURGERS.' 'Cr i> een zeker Onderwerp, behoorende tot het algemeene S2, Leeven, 't welk, fchoon dus dagelyks voorkomende, zo veel my voorftaat , niet byzonder opgemerkt of behandeld is; ik meen de veelvuldige Uitnoodigingen en Verzoeken om zich by iemand te vervoegen. Hoedanig men zich, in vroegeren tyde, hier te lande, omtrent dit ftuk ge. draagen hebbe, weet ik niet; myne jaaren zyn nog niet hoog genoeg geklommen om des by ondervinding te fpreeken ; ook raakt het ons weinig hoe het geweest hebbe; meer hoe het zich thans toedraage. Vergun my, eenige oogenblikken, U, en vindt gy deezen plaatzenswaardig, ooit uwe Leezers, des te onderhouden. Myne ondervinding zal zeker met die van anderen zamenftemmen; althans ik kan niet denken, dat my, ia dit geval, een byzonder lot bejegende. Het onderfcheid, 'tusfchen myne Lotgenooten en my, zal dan alleen hier in beftaan, dat zy zwygen, en opkroppen, 't geen ik uitboezem en aan het papier aanbeveel. Zwygen, als my iets op 't hart ligt, kan ik niet. De Uitnoodigingen, welke ik bedoel, zyn deeze algemeene: „ Wanneer, myn Heer, (of, by anderen, Burger,) zal ik het ge. „ noegen hebben om u by my aan tafel te zien?" Of ,, Als gy deezen weg uitkomt, zal ik my gelukkig ag- „ ten, wanneer gy het middagmaal by my neemt." Of, op een anderen toon,— Waarom zisn wy u nooit? Wy zyn ii al-  IETS OVER DE UITNOODlÖIN.'fEN. 4? „ altoos t'huis, en het zal ons genoegen vermeerderen u by ,, ons te ontvangen." Of — „ Wel.' wanneer zullen wy ,, u eens zien? Zult gy haait by my komen eeten ?" Of ■ Zo, gy wilt u nooit by ons aaii tafel laaten vinden." In andere gevallen — „ Eer gy uit de Stad gaat, ftaa ik „ 'er op, dat gy by ons komt middagmaalen." — Of —— Ik heb thans myn woord gegeeven , maar op een anderen „ dag zal ik my gelukkig agten als gy de Portie by ons ,, neemt. Nu, doe het eens familiair; wy maaken geen „ omflag," enz. enz. enz. Het zou eindloos weezen , om alle de Formulieren, in dis geval uitgedagt en in gebruik , op te tellen; elk maakt ze naar zinlykheid en tydsgelegenheid. Men zou ligt denken ^ dat een éénloopend Jongeling, gelyk ik ben, die een twaalftal zulke gul uitnoodigende Vrienden had , in den tyd van veertien dagen naauwlyks ééns t'huis zou eeteh. — Nogthans, Burgers, om u de waarheid vlak uit te zeggen, heb ik, by dusdanige Uitnoodigingen, te meermaalen deerlyke teleurftellingen ontmoer. Een verfche proeve had ik 'er van op gisteren, en deeze heeft my de pen doen opvatten; ik ging , door den fchoonen morgen uitgelokt, na het Buiten van een dier uitnoodigende Vrienden wandelen. Hy hadt my dikwyls gevraagd, en gezegd, dat hy, buiten zynde, altoos t'huis was. Zyne herhaalde verzoeken nimmer te beantwoorden, dagt my onbeleefd.——Ik kwam 'er een half uur vóór den tyd, dien hy my dikwyls gezegd hadt by hem het middag eetensuur te weezen, en meende dus myn tyd wel geraamd te hebben. Maar hy was zo even van tafel gekomen. Dit was alles wat 'er van eeten inkwam. Ik wilde niet zeggen, dat ik nog niet geëeten had. Ik maakte myn compliment, en ging na de Dorpsherberg, niet wyd van het gastvrye Buiten gelegen, waar een goed onthaal, voor weinig gelds, myne gemelykheid over die woordhoudende bejegening verzette. Zy, ,, die altoos t'huis zyn," vond ik zelden in een humeur om gezelfchap te ontvangen ; en de zodanigen, die met blydfchap iemand zien," zyn meestentyds van tuis. Zo gebeurde het my niet lang geleden, want die dingen blyven my op de krop zitten, dat ik my, in de Stad, aan een Huis vervoegde, by een dier gulle Üitnoodigers , en Openzetters van hun Tafel —- maar ongelukkig voor my was 's Mans Egtgenoote van huis; zy had: de kelderfleutels by zich, de Keukenmeid niets in gereedheid en eindelyk, hy zelf, het hooge woord moest 'er uit, zyn woord gegeeven, om dien middag by een Vriend te gaan eeten. Ik zal geen meer Haaltjes opnaaien, alleen nog melden, hoe ik, in zekere aanzienlyke Stad van het Bataafsch Gemeenebest,  IETS PVF.R DE UITNOODIGIKGEET. ëest, door veelvuldige Proeven weet, dat zommigen by het heenen gaan, als men de hand reeds aan de deur heeft, vraagen: ,, Zal ik den Burger van iets dienen? ó wat ben ik „ vergeetagtig; de drukte van ons gefprek heeft 'er my niet ., om doen denken; vergeef het my." Dit vcromfchuldigen gaat foms gepaard met eene houding, die niet onduidejyk uiiwyst, dat het aftreeden van den Stoep een der welgevalliglte pasfen is, welke men kan doen in 't oog van zulk een welmeencnden Uit. modiger. Met één woord, Burgers! naa eene menigte van afwyzingeu en teleurftellingen, ben ik tot het begrip gekomen, dat de gewoone Uitnoodigingen enkel woorden van de Mode zyn, en zeldzaam iets weezenlyks betekenen. Men heeft my gezegd, en ik wil het niet lochenen, dat men alle L'iuioodi&ingen op die lyst niet moet aanfchryven; doch boa zullen wy, by mogelykheid, weeten, wanneer dit het geval is'? Myn regel ftaat, derhalven, vast , ze nimmer weder aan te neemen ; want zoekt men myn ge«elfchap met de daad, dan verwagt ik een bepaalder aanvraage; indien nier , en eene herhaalde ondervinding ftaat my bier voor borg, dan reken ik al. Ie zodanige Uitnoodigingen , in 't wilde , voor eene beleefde wyze van fpreeken. Bykans even afkeerig ben ik geworden van eene andere foort van Verzoeken — die naamlyk van toeval afhangen. Men treedt, om iets te vcrrigten, in 't huis van eenen Beken, den, omtrent den tyd dat hy gewoon is te eeten: hy denkt dat de beleefdheid hem verpligt 0111 u ter zyner tafel te vraagen; ja misfchien detikt hy dat gy op dien tyd komt om gevraagd te worden. De veiligfte regel in deeze gevallen is de Noodiging af te Haan , ten ware, 't geen niet altoos gebeurt, de Noodiger iemand is, met wien wy in de naauwlie en vertrouwlykfte fremeenfehap leeven. Maar van zulk flag van Vrienden kunnen zeer weinige menfchen een breede jyst vertoonen. Het is, buiten tegenfpraak, eene zeer verregaande laagheid, zich aan iemand als aan te bieden, om van hem ten maaltyd genoodigd te worden; doch het is , naar myne gedagten , eene nog grooter laagheid, iemand te verzoeken, die niet welkom is. Verlegenheid, behoefte , kunnen drangredenen by den eerstgemelden weezen, die om verfchooning pleiten; maar voor den laatstgemelden weet ik geene veromfchuldiging, ten ware eene fchikking naar den geveinsden handel der hedendaagfche Beleefdheid te regtvaardigen zy. Kiefche Menfchen heeft men onder de besten te tellen, en zy kunnen zich niet gereedlyk onderwerpen , om zich onder verpligting te brengen, van wegen eene zo beuzelagtige gun'A-i als eene Uitnooiiging om ten eeten te komen; en zy vinden  IETS 07EK DE UITJÏOODIGIKQEV. A' M O den zich gevolglyk zeer verlegen, boe den aigemeenen toon der Uitnoodigingen te verftaan. Hy, die zich fchikt naar elke woordiyke en algemeene Uitnoodiging, zal ongetwyfeld dikwyls een onwelkome Gast weezen; terwyl hy, in tegendeel, die alleen bepaalde Uitnoodigingen aanneemt, zeiden zal misfen welkom te zyn. Beleefdheid, of 't geen men beleefd, beid noemt , moge iemand aanzetten om een ander aan zyn tafel te verzoeken, als hy hem toevallig ontmoet; maar da Man, die ten deezen einde zyn Vriend een boodfchap zendt, verlangt doorgaans hem te zien, hem te ontvangen , en gul té onthaalen. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Wanneer men de woelingen der Menfchen gadeflaat, zon men dan van de meeste niet zeggen: waar toe dienen zy? Ziet men niet den eenen voor, en den anderen na, van het tooneel dezer wereld, na een kort verblyf op hetzelve, afftappen? en zommigen van dezen waren even woelziek, even onrustig, en gingen te werk, als of hier beneden hun verblyf beftendig, als of zy eeuwig hier hadden moeten woonen. Dan is zo een kort verblyf zulke woelingen waardig? Is het een werk der dwazen of der wyzen, nimmer op zyne vergangelykheid te denken , en dit wereldrond als zyn beftendig verblyf te befchouwen? Nimmer zal de wyze man alzo denken, maar hy zal zyne uitzigfn vestigen buiten den kring van dit aardfche. — Hoe veele woelingen heeft men intusfchen in onze dagen niet gezien , en veele daarvan wel van zulken, die wanén boven anderen in verlichte kennis uit te fchitteren? Is 'tniet voor veelen te lasg, hunne aandagt van het aardfche af te trekken, en die op he| melfche zaken, vau onbeftendige op beftendige, te vestigen; j wordt by veele hoogdenkende geesten eene verlichte kennis i van God en Goddelyke zaken niet voor dweepery gehouden, d en de Openbaring voor een boek, zamengefteld van bedriegers, I wier toeleg geweest is, onder (chyn van Godsdienst, de Maat■! lchappyen in de war, en het menschdom ongelukkig te maI ken? Moet men zich uiet beklagen, dat in eene Eeuw, welke 1 men de verlichte noemt, dit verderflyk kwaad zo veel plaats I vindt, cn van dag tot dag meer veld wint? en dan nog meer is 1 c te beklagen , dat men het telt onder de natuurlyke gevol1 frC\Va" de Vryheid- Maar zyn deze wel de egte Zoonen der 1 Vryheid, welke zodanig eene Zedekunde prediken? Men moet | met woelen, niet rustloos woelen, als of we hier eens beften* | dige wooning hadden, maar we moeten zo leeven als of we zo I oogenblikkelyk van 't tooneel des levens zouden afftappen. Onze 1 groote Maker heefc ons een kort leven gefchonken, met oog. merk.  zedelyke bedenkingen» merk, om ons des te opmerkzamer te maken op deszelfs onbeftendigheid, en uiteinde. Men moet nooit laag vallen op hen, die zich meer op Godlyke, dan aardfche zaken toeleggen : want deze zyn het ware Zout, dat de Maatfchappy voor een algemeen bederf bewaart. Dan boven alles moeten we op eene nadere verlichting, dan die der Natuur, niet laag vallen, of dezelve verachten. Eene Maatfchappy, op het fundament van Deistery gebouwd, is zeer wankelbaar, en kan niet lang flaande blyven, en alle Vryheid, daar uit voortvloeiende, loopt uit in loutere Losbandigheid. merkwaardig zeggen van st. evremosd. Dat Bygeloof, tot de verregaandfle uiterflen voorthollende, niet verre van Ongeloof, of zelfs (indien het mogelyk zy, dat 'er zulke wanfchepzels in de Zedelyke Wereld gevonden worden,) van volflaagene Godverzaaking, af is, heeft het beloop der laatfte tyden in Frankryk geleerd ; als waar, onder Lieden van Rang en Letterbekwaamheden, het Ongeloof zeer veel velds gewonnen, en zich ook tot de Geestlyken , fchoon met den Kerklyken mantel omhangen, uitgeftrekt heeft. Maar is het niet te hoopen, dat 's Menfchen geest, van Bygeloof ontllaagen, en van Vooroordeel bevryd, zyne uitzigten zal verbreeden, en zyne kragt laaten werken; wanneer het hart, uitgebreid door de Liefde der Natuure en des Menschdoms, in eene dankbaare Aanbidding zich zal verheffen tot het eeuwig, hoogstweldaadig Opperweezen , de Bron van Leeven, Vryheid, en van alle dingen, welke wy hier genieten, of in een Toekomenden Staat verhoopen. Men mag zich het zeggen van st. evkemono hier herinneren: Quand les hommes auront retirê du Christianisme cc qu'ils y ont mis, il n'y aura fune même Religion , ausfi Jlmple dans fa Doltrine que pure dans fa Morale. „ Wanneer de Menfchen van het Christendom zullen hebben afgenomen wat zy daar aan toevoegden , zal de waare „ Godsdienst zelve alleen overbiyven, zo eenvoudig in zyna j. Leerftellingen als zuiver in zyne Zedekunde."  MENGELWERK, tot fr aai je letteren, iconsten en we etenschappen, betrekkelyk. proeve over zedelyke misvattingen. (Uit het Engclsch.) - Fools into the notion fall, That viee or virtue there is none at all: Ask your own heart, and nothing is fo plain; 'T is to raiftake them costs the time and pain. POPE. Misvattingen zyn zo veelvuldig en algemeen, dat dezelve te verdeelen en te rangfchikken, waarfchynlyk, zo veel tyds en blokkens zou vereifchen, als de groote Plantkundige linnjevs noodig hadt, om alle de Voortbrengzels der Natuure in een Zamenltel te brengen. Zy komen ten allen tyde voor, zyn eigen aan het Menschdom in 't algemeen , en geene gebeurtenis mogelyk , die immer voorviel, is geheel vry van een mengzel van Misvatting , 't zy in den beginne, 't zy in den voortgang , 't zy in het einde. Weinig, zeer weinig, dingen, in de daad, zyn vry van dit inmengzel der zwakheid. Zelden, zegt de Wysgeer locke, tast iemand mis in de benaamingen, welke hy geeft aan enkelvoudige denkbeelden ; zelden noemt hy rood groen. In zaaken van deezen aart zyn wy, het moet erkend worden, vry wel voor Misvattingen bewaard, en mogen, als 't ware, gezegd worden onfeilbaar te weezen. Maar wanneer wy buiten den kring treeden van 't geen een vporwerp der Zintuigen is, en handelen over ftukken die tot de Ziel behooren, fteeken wy in eene wyde zee van dwaaling, waar in wy dagelyks gevaar loopen van fchipbreuk te lyden, of ten minften niet aan land komen, dan naa groot gevaar uitgedaan, of fchade geleeden te hebben. In de onderfcheiding tusfchen Deugden en Ondeugden zyn wy eenige onzer Misvattingen verfchuldigd aan de meng. 1799. no. a, D taal  46 PROEVE taal der Mode, de taal van Menfchen, die, fchoon zy geen zeer bepaalde of redeneerkundige denkbeelden hebben van zichzelven, het nogthans zich onderwinden, de denkbeelden van anderen te regelen. Onder de zodanigen, by voorbeeld, gaat Overlpel door voor eene daad van Galanterie; een fchendig Misdryf is een verkeerde Stap. Maar, naardemaal deeze beftuurders van het oordeel hunner minderen het zich niet aanmaatigen, te doen te hebben met eenige Ondeugden, dan die zeer naar hun i'maak zyn, laaten zy aan de wereld over, om, in andere opzigten, voor zichzelven te kiezen. Dan, in dit geval, het fmert my zulks te moeten zeggen, ontbreekt het ons aan geen gidfen of leidslieden, ieder heeft een eigen fneedig uitgedagt Stelzel van eigen maakzel , waar door hy Ondeugd zo naby aan Deugd brengt, dat dezelve geheel en al het voorkomen aanneeme van eene fchuldlooze Misvatting. Op andere tyden brengt men Deugd zo naby Ondeugd, dat het, als 't ware, onmogelyk worde , de daad te pryzen of te laaken. t Ieders eigene ondervinding, in 't een of ander tydperk zyns leevens , zal moeten toeftemmen, dat hy vatbaar geweest is voor Misvattingen van deezen aart. Berisp den ergften nietsbedryvenden Omlooper, die immer op de jammerhartigfte wyze den tyd vermoordde, en gy zult hem niet kunnen overtuigen, dat by een oogenblik tyds over heeft voor eenige bezigheid dan die hy zich gelaat te volvoeren ; ja, het is honderd tegen één, of gy zult hem van drukte, van vermoeiende bezigheid, hooren klaa- gen. Tragt een Verfpiller , die' de laatfte duizend zyner bezittingen ontgonnen heeft, van zyne verkeerdheid te overtuigen , hem het dreigend gevaar van armoede onder 't oog te brengen, hy zal zyne verwondering te kennen geeven, dat gy voor Verfpilling opneemt, wat men eene zo noodige uitgave moet noemen, voor een ieder van zynen ftaat, of (zal hy 'er mogelyk byvoegen) voor ieder Mensch. Hy zal u verzoeken alles wat hy bezit op te neemen , of uitnoodigen om eene maand by hem door te brengen, en dan vraagen, wat hy minder kan leeven, of in welk gedeelte zyner uitgaven hy kan bezuinigen ? Bezoek den fchraapzugtigften Gie- ligaart, dien gy ergens kunt vinden, poog hem te overtuigen , dat hy Gierigheid voor Spaarzaamheid opvat. Verfterk uwe drangredenen, met aan te merken, hoe veel ei-  over zedelyke misvattingen» eifchen de Maatfchappy, welker befcherming hy geniet, op hem heeft; fpreek by hem van de gevoelens van dankbaarheid, van de verpligtingen uit beginzelen van Godsdienst ontleend, gy zult dit alles te vergeefsch veripillen. Het zy in tyden van Vrede of Oorlog, in dagen van Overvloed of Schaarsheid, hy zal over de flegtheid der tyden klaagen, en de noodzaaklykheid tragten aan te toonen van een weinig op te leggen ; en misfchien, om zyne ondeugd zo na mogelyk by de deugd te brengen, zal hy,met veel welfpreekenheids en misfchien waarheids, uitweiden over de veelvuldige jammeren, welke Verkwisting te wege brengt aan Perfoonen en Familien; hy zal u gevallen vermelden, zo veelvuldig, zo doeltreffende, dat gy mogelyk, voor een oogenblik, in zyne beginzelen treedt. Deeze voorbeelden, behalven een groot getal andere, die ik in deeze Proeve vervolgens zal bybrengen, dienen ter aanwyzinge, dat, op de groote Kaart der Zedekunde, in de wegen van Deugd en Ondeugd zeer ligt kan misgetast worden; indien wy, in deeze foort van Kaartkunde, de afftanden niet zorgvuldig aftekenen; en, behalven de meer opene en betreeden paden, op deeze bypaden letten, op welke zekere reizigers hunnen weg voortzetten, bykans ongemerkt voortzetten, eer zy de kortheid des afftands bemerken. De goede en kwaade hoedanigheden liggen, in de daad, niet wyd van eikanderen af. Wy/ fchynen, als 't ware, geplaatst tusfchen de uiterften van beiden, en het pad moet zeer effen zyn, en onze tred vast» indien wy het geluk hebben om de uiterften te wederzyden te myden. De middelweg is het pad, waar op alle Menfchen verlangen te wandelen ; maar het is de veelvuldige afwyking van hetzelve, die zekere Deugden zo uitfteekend maakt, dat ze naar ydele ten toonfpreiding gelyken, en de Ondeugden zo buitenfpoorig groot, dat wy de zedeloosheid daar van uit het oog verliezen door het belachlyke 't welk zich 'er byvoegt. Eene plaats is 'er in Leerredenen van Dr. whichcote, waar op ik voorheen doelde, en die my aanleiding gaf tot het dus verre gefchreevene. Deeze Schryver heeft een grooter aantal van deeze Misvattingen zamen gevoegd, dan ik immer elders aantrof. Ik hou my verzekerd» dat myne Leezers het niet ongevallig zullen vinden, deeze plaats hier aan te treffen; te meer, dewyl de Leerredenen van dien Godgeleerden in weinige handen zyn. Da „ 't  4» ïroeve ,, 't Kwaad," dus laat hy zich hooren , neemt eenen anderen naam aan, fchoon het altoos dezelfde natuur behoudt; en dewyl het niet bekend moet worden by zyn eigen naam, neemt het den naam aan van deeze of geene Deugd, die 'er op zweemt, en gefchikt is om menigmaal de onoplettenden te bedriegen. Naardemaal een byzondere regel best gekend wordt door voorbeelden , wil ik 'er eenige opnoemen. „ Gierigheid gaat voor Huishoudelykheid door; Verfpilline voor Edelmoedigheid ; Trotschheid voor eene verheffing van waare Grootheid ; Beuzelpraat voor Gefpraakzaamheid ; Tydverkwisting voor Uitfpanning en Lichaamsverkwikking. Misflagen by anderen te vinden, agt men het agtgeeven op den naasten, en het wraaken van misdryf. Scherpheid en Ligtgeraaktheid is Tederheid van Geweeten. Stout van zich af fpreeken is Hervorming te willen bewerken. Jaloufy en Agterdogt is bezorgdheid voor Waarheid en Regt. Zich met eens anders doen te bemoeijen, ligtvaardig daar over te oordeelen, is werkzaamheid in het voortplanten van den Godsdienst. Het bepaalen van eens anders Vryheid is zorg voor den welftand hunner Zielen. Zich veel aanmaatigende Waan houdt men voor Vertrouwen op god. Vermetele Vastftellingen buiten de Leer der Heilige Schrift te maaken is Verbetering van het Geloof. Diepe Onkunde en Onverftand is het verzaaken van onze Rede. Te onvredenheid over onszelven is Bekommerdheid wegens onze Zonden. Zich het gebruik van allen fchepzel in de volile ruimte te veroorloven is onze Christlyke Vryheid , naar eisch , gebruiken. Overmaatige Infchiklykheid is rechtfchaape Gezelligheid. Zich aan de kragt zyner Inbeeldinge over te geeven is Godlyke Inblaazing. Opftuivingen van drift is een onvermydelyk gevolg van eenen ligtgeraakten aart. Te veel van zich zeiven te fpreeken, en het hoogde woord in gezelfchappen te voeren, heet zichzelven oefenen. Heftig voorflaan van eene Party in het Godsdienftige is het voorftaan van den Godsdienst zeiven. Onverftandige praat ten aanziene van Godsdienftige onderwerpen uit te flaan heet eenvoudigheid des harten. Slordigheid is Nederigheid. Zelfwantrouwen is Zedigheid. Het neemen van ftrenge maatregelen is op zyn Regt ftaan. List en Bedrog is Voorzigtigheid en Staatkunde. Pligtverzuimenisfen gaan voor Zwakheden door, <—— voor Zwakheden die zelfs de betten aankleeven." Men-  OVER ZEDELYKE MISVATTINGEN» 49 Menfchen, die eenige Wereldkennis bezitten , zullen gewis veele bevestigende voorbeelden van hier boven aangeduide Misvattingen ontmoet hebben; welke dienen, behalven andere gevolgen, daar uit af te leiden, om te toooen, hoe verre wy 'er af zyn, om, ten deezen opzigte, de Eeuw, welke wy bekeven, de Eeuw der Verlichting te noemen. Het grootst en fterkst bewys van Licht is, wanneer de Menfchen het pad, 't welk zy bewandelen moeten, duidelyk zien, en de minfte misftappen doen. 't Is waar, wy hebben, in de meeste der bygebragte voorbeelden , onfeilbaare Gidfen om ons te geleiden ; doch wy hebben teffens een klein ongeluk, 't welk ons op den leevensweg veelal vergezelt, naamlyk dat wy niet zo gereed zyn om onze Misdagen te ontdekken, als om daar aan behaaglyke en loflyke naamen toe te voegen, als wy ze uitgevonden hebben. Eenigzins ongelukkig is het, dat onze taal zo ryk is, om ons eene verfcheidenheid van uitdrukkingen te fchenken , ftrekkende tot verwarring van onze denkbeelden. De Wyzen in Laputa, fchryft gulliver , Helden zaaken voor woorden, en waren gewoon eene menigte van zaaken met zich te draagen, noodig tot het onderhouden van eenig gefprek. „ Ik heb dikwyls „ gezien," fchryft hy, „ dat twee deezer Wyzen, als ,,'t ware, onder den last hunner pakken bezweeken : „wanneer zy elkander op den weg tegenkwamen, ,, een onderhoud wilden aanvangen, lagen zy hunne ,, zakken neder, openden dezelve , en een uur met „ elkander door die tekens gepraat hebbende, hielpen zy elkander de zakken weder vullen , en gingen „ heen." Ik ben van gevoelen, dat deeze Laputiaanen tot veele der bovengemelde Misvattingen niet vervielen. D 3 AAN-  go aanmerkingen aanmerkingen over de te voren medegedeelde waarnemingen van watervrees. Door e. J. t. a thuessinic, A. L. M. Med. & Phil. Do&. Med. Theor. &> PracTt. Therap. Med. Forenf. CUniccc & Nofoc. Acad. Profesfor, aan de Univerfiteit te Groningen. Ik heb voorbedagtelyk zo breedvoerig de waarnemingen omtrent de gevolgen van de beet eenes Dollen Honds, zo als die gevallen door Dr. schuurman dagelyks zyn aangetekend , in dit Tydfchrift (*) medegedeeld, om eenige leringen en erinneringen aan het niet geneeskundig gedeelte der Lezeren van hetzelve mede te delen. 1. Vooreerst leren ons deze gevallen, dat men niet te voorzigtig zyn kan, om, zo dra V zich tekenen van dolheid by een hond opdoen, dcnzelven op te fluiten en vast te leggen. Wanneer de eigenaar van den hond, die deze vier kinderen gebeten heeft, hier voor beter gezorgd had, zoude het leven van drie leden der maatfchappy behouden zyn geweest. Daar het dier zyne beesten en varkens gebeten had, en hy het daarom als dol befchouwde, had hy het niet buiten 's huis aan een touw behoren te leggen, maar in een fchuur aan een welverzekerde keten fluiten. Wanneer dit meer in acht genomen wierd , zouden 'er veele ongelukken worden voorgekomen, daar verre de meeste voorvallen van honden , die zich van touwen hebben weren los te maken. De Overheid behoorde dit by ftrenge wetten te gebieden, en die gene ftraffen, wiens hond, welken hy geweten had dol te zyn, was losgebroken. 2. Dit is dies te noodzaaklyker, daar zeldzaam ongelukken gebeuren, dan door vreemde honden, die. op wegen en ft raten lopen , en fchynbaar gezond zyn , ten minjlen de tekenen van dolheid niet opgemerkt worden van die gene, die het beest niet kennen. De hond, die deze kinderen gebeten heeft, had den gantfehen voormiddag heen en weer gelopen zonder iemand te beledigen, had zich, zonder wederitand te bieden, laten wegjagen, en viel niet (*) Zie nlgem. Vadtrl. Letteroef, voor '1798, bl. 4551.  OVER DE WATERVREES. 51 niet te min kort daarna op weerloze kinderen met woede aan. 3. Men behoort aanjlsnds, by de minfte tekenen van eerst beginnende dolheid, de opftuiting in het werk te [lellen, dewyl de ondervinding leert, dat de beet zelf in het eerjle begin der ziekte even fchaadlyk is, als wanneer de ontwyfelbaarjle tekenen daar zyn. Honden, welke even te voren wel gegeten en ook gedronken hadden, ja zelf door vaarten en floten gezwommen waren, hebben niet te min aanltonds daarna menfchen gebeten, welke aan de watervrees geftorven zyn. Het is bekend , dat razende honden en wolven niet ontzien door het water te zwemmen om op menfchen en beesten aan te vallen. 4. Het is niet altyd mooglyk, om, vooral vreemde honden , wanneer zy menfchen of beesten gebeten hebben, te vangen of vast te leggen ; wanneer dit egter gefchieden kan, moet men dit altyd doen, en nimmer het dier aanfionds doden. Meest kan men dit altyd doen, wanneer de dolheid by een huishond ontftaat , de ziekte in het begin is, en iemand der huisgenoten gebeten is. Dit vordert eigen belang en gerustheid. Immers zien wy zeer dikwyls, dat een hond, die tand- of buikpyn heeft, zelf zyn meester byt, en als van pyn razend is. Wanneer men nu het dier aanftonds dood, is men in eene gedurige ongerustheid, die overtuigend zoude verdwenen zyn, wanneer men hetzelve had vastgelegd. Men kan dit met te meer gerustheid doen, daar de ware dolheid, eens uitgebroken zynde , binnen a of 3 dagen duidelyk word , en het dier daar aan zeker fterft. De vrees en angst voor deze ziekte kan zo hevig zyn, dat men gevaarlyke toevallen, ja zelf de watervrees, kan krygen, zonder dat men wezentlyk befmet is ; offchoon ik niet denke, dat hierdoor een watervrees kan geboren worden, die anderen befmet ten zoude; dusdanige men niet zelden in koortzen waarneemt. 5. Aan den anderen kant behoort men het beest in het leven te houden, om geene ongegronde gerustheid te hebben , en daar door de noodzaaklyke voorbehoedmiddelen te verwaarlozen. Niet zelden zien wy, dat iemand gebeten word van een hond, die kort te voren na gewoonte gegeten en gedronken, en zelf zyn meester alle gewone liefkozingen bewezen hebbende, hem onverwagt byt, en daarom aanftonds word verdronken of doodgefchoten, dan dat men naderhand, zich deze omftandigheden erinneren- D 4 de,  5* aanmerkingen de, zich zoekt op te dringen, dat het dier niet razend geweest is, en daar door de behoorlyke behoedmiddelen verwaarloost, daar egter naderhand de ziekte onvetwagt uitbreekt, en het dus by de uitkomst blykt, dat het dier de beginzelen der hondsdolheid gehad heeft. 6. Wanneer iemand het ongeluk gehad heeft door een dollen hond gebeten te worden, moet hy cngetwyfelcl aanfloitds alk behoedmiddelen , en wel onverwyld, gebruiken, doch zich niet al te zeer ontrusten. Immers leert de ondervinding, dat 'er, behalven de uitwendige fmetftof, ter daarlielling van deze ziekte, eene byzondere vatbaarheid des lichaams vereischt word , welke by alle menfchen geenfints aanwezig is. Hunter nam waar, dat van een en twintig menfchen , die alle van denzelfden razenden hond gebeten waren, en geene geneesmiddelen gebruikt hadden, flegts één mensch de ziekte kreej, en daar aan ftierf. Het gebeurt bovendien dikwyls, dat iemand door de klederen heen gewond word, en de tanden van den hond daardoor afgewischt worden, zodat de wonde niet meer dan een gewone beet is, welke, zonder gevolgen na te laten, genezen word. Eindelyk moet men zich niet te zeer bevreesd maken voorde gevolgen, dewyl niets nadeliger is, dan gemoedsaandoeningen, om de ziekte te doen uitbreken, gelyk in een van de gemelde gevallen de ziekte door fchrik uitbrak. Zelfs heeft men voorbeelden, dat dit zeer langen tyd na de beet gebeurd is. 7. Men moet aan/londs na de beet alle voorzorgen gehruiken om de ziekte voor te komen , en daarmede geen ogenblik verzuimen. Ik wil geenfints in twyfel trekken de waarnemingen van die gene, welke de ziekte nog voorgekomen hebben, nadat zy reeds eenige dagen te voren gebeten waren. Gemeenlyk denkt men , dat het genoegzaam is, wanneer men deze voorzorgen vóór den negenden dag bezigt. Dan , behalven dat fomtyds de ziekte reeds vóór den 9den dag uitbreekt, is het by my niet genoegzaam uitgemaakt, dat het gif niet by wylen fchielyk in den vogtftroom word opgenomen. Ten minften fchryve ik grotendeels de ongelukkig afgelopene gevallen, door ons befchreven, toe, aan het te laat aanbrengen der hulpmiddelen op den derden dag na de beet. 8. Na myne gedagten, is V flegts een zeker middel om al-  over de watervrees. 5^ alle verdere gevolgen voor te komen, namelyk het dadelyk vernietigen van het gif. Dan is dit altyd mooglyk? en op welk een wyze? —— Wanneer de beet in het aangezigt, by de ogen, opiJen voet, of andere deelen, die niet fpieragtig zyn, of die trekkers , zenuwen of bloedvaten, onmiddelyk by de gebetene wond, hebben, is het fomtyds onmooglyk om het gif op die plaatzen aanftonds te vernietigen; dan wanneer de beet op plaatzeu is aangebragt, welke veilig diep genoeg kunnen uitgefneden worden , is het raadzaam dit onmiddelyk te doen. Doch men behoort alsdan niet alleen diep genoeg de wonde uit te fnyden, maar vooral ook de kleinfte indruk der tanden, wanneer die door de huid geboord zyn, weg te nemen, dewyl deze kleine wonden, fchielyk en zonder bloeden toefiuitende, veel ligter vergif in zich houden, dan de grotere, en hierom houdt men de kleine wonden de gevaarlykfte. Dewyl de wonden, in de gevallen door ons waargenomen, meest op den voet waren , was het niet mooglyk de wonden diep genoeg te openen, en de randen weg te nemen. Ik verkies het mes verre boven het brandyzer , dewyl men veel zekerder van de bewerking is, en het gif gemaklyk onder de korst kan blyven hangen, en dus opgenomen worden. Vóór dat men egter de gebetene plaats wegneemt, of de wonde verwydert , moet men dezelve met water en azyn, of met een loog van bytend loogzout, wel zuiveren, om door het mes het op de oppervlakte verfpreid gif niet na binnen te brengen. 9. Dewyl men niet weten kan (ten minften niet altyd) of men het gif diep genoeg hebbe weggenomen, moet men vooral de wonde flerk laten etteren. Dit dient voorzeker te gefchieden , wanneer men de beet niet geheel heeft kunnen wegnemen. B. rush, rougemont en anderen, hebben nimmer eenige kwade gevolgen waargenomen, wanneer de wonden fterk etterden, en men deze ettering lang genoeg , ten minften zes weken, kende dragende houden. Schmucker beftrooide met dit oogmerk de wonde met Spaanfchevlieg-poeder, bedekte dezelve me!^?en Spaanfchevlieg - plaaster, en hield de wond met -Baülicumfalf open; hy getuigt, dat hem deze behandeling nimmer mislukt is (*). In de beide gevallen, welke (*} Waar». No. 44 — 50.  54 aanmerkingen ke ongelukkig zyn afgelopen, konde men geene goede ettering bewerken; wy vinden een diergelyk, ook ongelukkig, geval, in de Prysverhandeling van rougemont (*) over deze ziekte. — By het meisje, 't welk herfteld is, etterden de wonden zeer fterk. 10. Uit het gezegde zal men genoegzaam kunnen opmaken , dat ik het meeste vertrouwen ftelle op de uitwendige behandeling , en wanneer wy de waarnemingen nagaan van de meeste gelukkige genezingen, zullen wy altyd vinden, dat men geenfints, by het gebruik van inwendige middelen, verzuimd hebbe de wonden lange etterende te houden. Omtrent de hier gebezigde inwendige middelen kan ik by ondervinding weinig zeggen ; alleen hebben herhaalde ervaringen van anderen overvloedig bewezen, dat 'er geen inwendig middel is aangeprezen , het welk niet in de meeste gevallen gefaald heeft. De Belladonna, zo zeer door munch aangeprezen, fchynt tot nog toe het beste aan de verwagting te voldoen. De proef, welke wy daar mede genomen hebben, doet niets af, dewyl dit middel zeker te laat is aangewend; ik heb geen gelegenheid gehad het te beproeven. 11. De Boomolie fchynt my tot dus verre het beste en zekerfie middel te zyn , hoewel de ondervinding ons ook overtuigd heeft, dat het niet onfeilbaar is. De Boomolie, die het beste tegengift fchynt te zyn tegens alle dierlyke giften, en nu ook zeer onlangs als het beste behoedmiddel tegens de Pest door hufeland is aangeprezen, (Journal T. VI. St. 2.) is reeds voorlang tegens deze ziekte gebruikt. In het jaar 1740 gaf reeds vater een Programma uit, de olei olivarum efficacia contra morfum canis rabidi, experimento Dresdx faclo adftruSta. Sirus prees het uitwendig gebruik der Olyfolie aan , in de Medical Memoirs T. II. N. ï, In de Schwabifche Chronick van 1791, N. 96, word dit middel ook gewaagd. Eindelyk vind ik ook by romer, Annalen der Arzneymittellehre T. I. 2 St. p. 197, eene waarneming van Dr. schadwell , dat van twee menfchen, die van denzelfden razenden hond gebeten waren, de eene ftierf; doch dat de andere, die inwendig Olyfölie genomen had, en uiterlyk daarmede belmeerd was, behouden wierd. _ De (*) P. 215.  over de watervrees. • De vorm , waarin dit middel hier door den gemeenen man gebezigd word, fchynt zynen oorfprong verfchuldigd te zyn aan eene waarneming van boreelus , Obf. cent. 111 obf. 38, waarin hy verhaalt, dat een zekere berger onnoemlyk veel menfchen, van dolle honden gebeten, genas, door hun drie hard gekookte eijeren, met olie gemengd, in te geven. Dit middel is door een oude en aanzienlyke familie bewa rd, en hier te lande met zo veel geluk gebruikt , dat het door den Heer Dr. looff , eerst in zyn Donum Chemicum, en daarna in de Verhandelingen van de Amfterdamfche Sociëteit Scrvandis Civibus, VII D. p. 547, breedvoerig is medegedeeld. Hy getuigt daarvan, dat 'er geen voorbeeld is van iemand, die de watervrees gekregen heeft, wanneer dit middel tydig is gebruikt, ja zelfs, dat, in twee gevallen, waarin de watervrees reeds daar was, dezelve daar door is weggenomen ; dat de zieken aanftonds konden drinken, doch dat zy beide aan een geweldige bloedbraking ftierven. Hy zegt, dat het innemen van dit middel zo moeilyk is, dat het dezelfde benaauwdheid in de keel veroorzaake, die men by de watervrees befpeurt. Naderhand is dit Geneesmiddel, goedgekeurd door het Collegium Medicüm, by Publicatie van den 3 October 1785, door Burgemeesteren en Raad der Stad Groningen algemeen gemaakt, welke woordelyk van dezen inhoud is: ,, Neemt drie verfche hoendereijeren, ,', wel van het witte en de hanetred gezuiverd: laten de„ zelve klein geklopt worden; neemt dan een fchoonge„ maakte pannekoekspan, of nieuwe verglaasde aarde pot „ of pan: doet daar in drie halve eijerfchalen vol boom„ olie, laat dezelve daar in tot aan het koken komen, „ en 'er dan de eijeren ingeroerd worden, tot een ordi„ naire roerom: laat de patiënt dit opëeren, zonder brood, „ zout of iets anders, met een fchone houten lepel, of der„ gelyk; raids dezelve vooral verbrand worde, om verde,, re befmetting voor te komen: de lyder moet volltrekt „ zes uren vóór het gebruik gevast hebben, en zes uren „ na hetzelve volllrekt niets nuttigen, en ook zonder fla„ pen dien tyd doorbrengen. Neemt dan nog een ey, zo „ de wonde open is, en prepareert hetzelve als boven: „ legt daar van op de opene wonde, welke negen dagen „ open moet gehouden worden, en telkens alle morgens „ met een eiken fpaantje zagtjes open gemaakt, tot dat „ algemeene herberg heeten voor de Christenen: öie er uit alle Provintien naar toe vloeien. Men moet bier wel gastvry weezen, en zich deswe^ens zeer bekrompen behelpen, om de zwaare onkosten goed te maaKen. Ons voedzel beftaat, even als dat van gemeene lieden, uit ryst, moeskruiden, zwynenvleesch en gevogelte, dat men ons fchenkt. Onze kleeding is gelvk aan die der geringde Chinefen. Ik kan, op myn woord van eer, verzekeren, dat ik maar 3 hemden bezitte , waarvan ieder reeds byna twee jaaren in gebruik is. Myn bed beftaat uit een deken, een mat, en een bos ftroo. ten mensch kan myn geheele bagagie op zyn gemak draagen, en 'er met my een reis van Ho mylen te voet, Cwant dit is altyd ons geval,) mede afleggen. Zoo leeven ook myne Misfionarisfen. Ons Bisfchoplyk huis is geen paleis. Men ziet daar noch verguldfel, noch fpiegel-, noch tapytwerk. De wanden zyn van leem, met kalk beitreeken. Het bovenwerk is nog al draagelyk; het is bedekt met pannen, en dient tot een Kapél. Tegen over ftaat een ander huis van biezen, met ftroo gedekt, daar men naauwlyks voor den regen beveiligd is. Deze belchryving van onze armoedige leevenswyze is wel niet uitlokkend, maar de gedachte, dat wy daardoor iets toebrengen , tot verbreiding en vermeerdering van menfcbelyk geluk, vergoedt alles. Men moet een ziel hebben , die voor het aangenaam gevoel, dat daar mede gepaaid gaat,  I>ES CHRISTEND0MS IN CHINA. 6$ geftemd is, om zoo veel blymoedig door te ftaan. Wy rekenen ons dit tot een groot genoegen. 4. Wy doen, behalven al 't geen vermeld is, nog andere uitgaven , om ons doel te bereiken, waarin wy zoo gaarne wenschten meer te gemoet gekomen te wor-' den. Hiertoe behooren de onkosten, die wy maaken , om heidenfche kinderen gedoopt te krygen. Wy weeten wel, dat men niet maar alles, wat ons voorkomt, mag doopen; en gaan hierin met veel omzichtigheid te werk, om, ware het moogelyk, een groot aantal te behouden. Daartoe zenden onze Misfionarisfen wyd en zyd Mannen en Vrouwen uit, onder het voorwendfel van byzondere bekwaamheid, om doodkranke kinderen te geneezen. Deze voorzien zich dan van een menigte goede geneesmiddelen , die zy voor niet uitdeelen, en gaan meestal tot dat einde rond aan de huizen van arme menfchen, inzonderheid ten tyde van heerfchende befmettelyke ziekten, en neemen dan die gelegenheid waar, om zulke kinderen te doopen. Men rekent het getal van kinderen , die op zoodanige wys binnen drie jaaren gedoopt zyn, op byna 100,000. Het ontbreekt ons aan het noodige geld, anders konden wy, door deze uitvinding, jaarlyks veele duizenden meer behouden. Daarby komt , het geen vereischt wordt, om onze Christenen, die ter oorzaake van. hun geloof vervolgd, en dikwyls in gevangenisfen ingefloten worden, eenigzins te onderfteunen. Men gaat dikwyls tegen onze Christenen zeer ftreng te werk. Is iemand by den Mandaryn, of Richter der plaats, aangeklaagd, dan wordt hy aanltonds door Gerechtsdienaars in hechtenis gebragt; onder het voorwendfel van huiszoeking, alles uit zyn huis geroofd, en de ftrengfte tortuur, en alles, wat haatelyk en fmertelyk is, tegen hem in 't werk gefield. De gewoone ftraf beftaat in de influiting in een zwaar vierkant blok, dat meer dan 100 tot 200 pond weegt, vier of vyf voeten breed is, en eene opening in 't midden heeft, om 'er den hals door te fteeken. Handen en voeten zyn zoo geplaatst, dat men ze niet kan aan den mond brengen. In die richting moeten die ongelukkigen dag en nacht blyven. Sommigen laaten de Cangue, (zoo wordt dit fchandelyk werktuig geheeten,) met koorden aan de balken vast maaken, eu flaapen dan zittende; anderen laaten de eene kant tegen den muur, de andere tegen den grond fteunen, en Jlaapen E 5 dan  7° BERICHTEN VAN DEN STAAT dan op hunne knieën. Deze drafoefening duurt gewoonlyk drie of vier maanden, en is des te ondraagelyker , omdat de lyders doorgaans te voren reeds zoo veel doorgedaan hebben, waarvan men zich naauwlyks een begrip kan maaken. De allerpynelykfte en affchuwelykfte foorten van drafoefeningen worden, op de willekeurigfte en wreedde wyze, aan hun in 't werk gefteld. In die 27 jaaren, die ik hier vertoefd heb, zag men jaarlyks daarvan de fchrikkelykde voorbeelden, die het grootfte mededoogen verdienen. Somtyds komt 'er nog eene uitbanning by. Als wy nu zulke ongelukkigen in de gcvangenisfen , en naderhand, als zy van alles beroofd zyn, en zulken, die in ballingfchap moeten leeven, niet eenigzins onderdeunden , zou men 'er veel meer onder zien bezwyken. Zy hebben te meer aanfpraak op onze hulp, omdat men ze zelden in zulke gevallen ziet afvallig worden. 'Er moet vervolgends gezorgd worden , dat de Dochters van arme Christenen niet met Heidenen in 't huwelyk treeden. Het gebruik hier te lande brengt te wege, dat men al zeer vroeg, zelfs in de eerde kindsheid , huwelyksverbmtenisfen maakt, die naderhand niet gemakkelyk kunnen opgeheven worden. De verloofde Jongens en Meisjens woonen dan van jongs af famen in één huis, en worden zoo met eikanderen tot den trouwdag opgevoed. Arme Christenen loopen dan groot gevaar, om hunne Dochters aan heidenfche ouders weg te fchenken, waardoor deze zoo ligt deel aan het heidenfche bygeloot' neemen, en althans de kinderen, uit zulke huwelyken verwekt, ongelukkig maaken. Dit kan meo nog al voorkomen, door zulke armoedige oudeis door kleine giften hiervan te rug te houden, en in daat te dellen, om zelve voor de opvoeding hunner kinderen te zorgen. Het gebeurt foms , dat bekeerde Heidenen hunne kinderen, lang voor hunnen overgang tot het Christendom , aan heidenfche Dochters verloofd, maar die uit armoede nog niet in huis genomen hebben. Komt men deze door eenige onderdeuning te gemoet, om hoe eer hoe beter aan hunne verbintenis te voldoen , dan worden die heidenfche Dochters des te meer in de moogelykheid gebragt, om in het Christendom onderwezen, en alzoo gewonnen te worden. By dit alles zyn onze Misfionarisfen dikwyls in 't geval, van hun noodig Kerkgereedfchap, niet alleen door den  des christendoms in china. 71 den moedwil van dieven en roovers, maar ook door den argwaan en de hebzucht van tolbedienden, die alles doorfmiffelen , kwyt te raaken. De toeflel is wel gering, maar met dat al loopt dezelve zeer ligt in het oog. Men moet 'er foms meer dan honderd mylen te voet mede afleggen, en is dikwyls, met de grootfte behoedzaamheid , in gevaar, om alles te verliezen. Tot vinding van alle die menigvuldige uitgaven fchieten onze inkomllen verre te kort. Zonder merkefyk vermeerderde toelagen uit Europa moet alles in verval raaken. tafereel der veranderingen in europa , na het jaar 1789. „ VVTanneer de Franfchen, die het Republikeinsch ftelW zei zyn toegedaan, met ophef fpreeken over de magt , tot welke hun Vaderland , na de Omwenteling, geklommen is, zou men hun kunnen verdagt houden van eenzydigheid. Doch wil men weeten, hoedanig men, in de afgelegene deelen van Duitschland, hier over denkt ? > men zal zulks kunnen gewaar worden uit het volgend j Stuk , uit een Hoogduitsch Maandwerk overgenomen , » 't geen ten titel voert: Dagelykscb Tafereel van den StaatI kundigen toe/land des Aardkloots?' Wanneer, door een geweldige fchok des Aardkloors, i de Alpifche Gebergten, van Mont Blanc tot aan Istrie, ï verzonken; zo Groot Brittannie door den Oceaan wierd t verzwolgen; indien de bronnen van den Rhyn en van den [ Donau verdweenen of opdroogden ; zo Spanje zich her3 eenigde aan Africa: — zodanig eene Natuurkundige Om| wenteling zou niet verwonderenswaardiger, niet vrucht1 baarder "in gewigtige veranderingen, ten aanziene van j; den tegenwoordigen toeftand van Europa , zyn , dan de t Staatkundige Omwenteling, die wy zedert 1789 bei leeven. De Afiatifche Colosfus [hier door verflaat dé Schryver ï Rusland] is genaderd tot aan den Weixel. Warfchaw is de 3 zetel geworden van een Pruisfifchen Stadhouder. OostenI ryk is eene Zeemogenheid geworden, door het bemachtiI gen van Venetien. Het Stadhouderfchap der Vereenigde Ge- wes-  72 TAFEREEL VAN EUROPA, westen, eh zelfs hunne Utrechtfche Unie, is verdweenen. Aan de Po is een nieuw Gemeenebest opgedaan , 't geen reeds in zyne beginzelen een aanmerkelyken rang heeft onder de Mogenheden van Europa. Genua kent haare Patriciën niet meer. Savojen en Nice zyn onttrokken aan de magt van den Sardinifchen Koning, De Nederlanden, Milaan en Mantua, gehoorzaamen niet meer aa,n den Keizer. Het Land over den linker Rhyuoever is afgefcheiden van Duitschland ; terwyl een aantal andere omdandigheden zamenloopen, die eene omkeering, of ten minden eene verbaazende verandering, van de oude Staatkundige gedeldheid des Duitfchen Ryks voorfpellen. Alle deeze aanmerkelyke gedaanteverwisfelingen van Europa, gebeurtenisfen, die, in andere tyden, niet dan geduurende den ongevoeligen afloop veeier eeuwen zouden zyn bewerkt, zyn het werk van eenige weinige jaaren. Doch welke is de oorzaak van zodanige verbaazende gebeurtenisfen? In het midden van Europa is een groot Land gelegen , 't geen wel het punt van vereeniging van alle befchaafde Volken fchynt te zyn ; 't welk het best voorzien is van inwendige magt; 't geen meer bronnen van voorfpoed bezit, dan de overige; 't geen als door de Natuur geroepen fchynt, om de eerde rol te fpeelen in de lotwisfelingen des Aardkloots; 't welk bewoond wordt door dertig millioenen menfchen, die, vatbaarder dan anderen voor allerlei geestdriften, den Aardkloot deeds deeden verbaasd daan door de fnelheid hunner verrichtingen ; terwyl zy ook deeds een zeker meesterfchap over hunne Nabuuren gevoerd hebben , door hunne Zeden en hunne Schriften. Dit Volk vergeet, in een oogenblik, dat het, eeuwen lang, zyn grootden roem delde in eene voorbeeldelooze getrouwheid aan zyne Koningen ; het begeert, als met eene zoort van woede, het vryde Volk der Aarde te zyn. In dit oogenblik kent men het niet meer. Deeze zachtzinnige menfchen , die men meende geheel verwyfd te zyn, ontwaaken, met eene veerkragt, eenen tegendand, die geene paaien kent, eene verwonderenswaardige dandvastigheid , grooter dan ooit Rome of Sparta betoonde. Maar wat toch is het, 't welk hun magtiger en gevaarlyker maakt, dan ooit eenig Volk geweest is ? Het zyn hunne Staatkundige begrippen. Te vergeefsch is het, dat bykans alle Magten van Europa zich tegen hen  NA HET JAAR 1789. 73 hen wapenen. Begrippen, zeggen hunne Wysgeeren, laaien zich niet vernietigen door Bajonetten, Zo veele Vyanden , roepen hunne Burgers uit, zo veele Overwinningen voor ons. Zy hadden hunnen Koningen zo veel magt gelaaten als hunne Vryheid kon dulden ; men wil ze dwingen, om derzelver oude almogenheid te herftellen, en dit heeft tot uitwerking, dat zy zich een Gemeenebest verklaaren. Frankryk een Gemeenebest! Hoe glimlachte de ou* derwetlche Staatkundige over zulk een wangedrocht. Dit 1 fcheen de vrucht van eenen droom, door eene raazende koorts geteeld. Dit geleek eene zeepbel, gereed om op het eerfte oogenblik in de lucht te berden. Zodanig een nieuw Gemeenebest paste voorzeker zo weinig by den : toeftand van het oud Europa, dat 'er noodwendig de ver1 nietiging van het nieuw gewrocht, of eene geheele herj fchepping van Europa, uit moest volgen. Het ging 'er 1 mede gelyk met alle groote werken van eene fcheppende j geestdrift. Toen klopstok zyne eerfte Zangen der Mesfiade had afgewerkt, zeide men hem : Duitschland zal I uwe taal niet'ver/laan. Dat zy die leere! was zyn antwoord. Dus wilde ook het nieuw Gemeenebest, dat Europa voor het toekomende eene nieuwe Staatkunde zou leeren. De worfteling was verfchriklyk en moorddaadig , ge» ; lyk zy noodwendig zyn moest. Het was hier niet te I doen om een Jlatus quo in Silezien of Beijeren,, maar om ! eene oude of eene nieuwe Waereld. De geliefde vergeI lyking van ossian was hier voor de eerfte keer meer dan eene dichterlyke verbeelding: hier had waarlyk een I ftryd plaats , als het ware , tusfchen twee Geniën. De Franfchen ftreeden voor hunne begrippen: een geheel Volk ftreed tegen vyandelyke legers. De uitkomst was zodanig, als men natuurlyk moest verwagten. Noch : eene wolk van aanvallende vyanden, die van alle kan• ten kwamen aanrukken ; noch de onvolkomene krygskunde der Franfche Soldaaten; noch het verraad, door i hunne Generaals gepleegd; noch de inwendige verdeeld- t heden, vermogten iets tegen de geestdrift van een i groot Volk. Dit Volk, 't welk men verachtelyk had ge' oordeeld, toonde zich verfchriklyk; naauwelyks had men eene proef genomen, om aan hetzelve, binnen zyn eigen Land, wetten voor te fchryven, of het verfpreidde den fchrik door de Hoofdlieden zyner vyanden. Een Oorlog, on-  74 tafereel van europa, ondernomen om Frankryk van een te ryten-, eindigt fhet hetzelve door Conquesten te verryken, die zyn grondgebied , bevolking en inkomften, ten minften een vyfde deel vermeerderen. Het ontwerp van lodewyk XIV, om zyn Land met natuurlyke en onveranderlyke grensfcheidingen te omringen, 't geen hy niet had kunnen volbrengen door het beleid en den moed van turenne, luxemüourg, villars, enz. komt thans tot ftand, in een tydftip, waarin dit Ryk , tot op zyne grondvesten omgekeerd , eene geheel nieuwe bewerktuiging vordert; en zulks met ongeoefend krygsvolk , met Generaals, die naauwelyks hunne ftudien geëindigd hadden, of die maar pas het geweer gedraagen , en meerendeels geen dertig jaaren bereikt hadden; tegen de vermaardfte Krygsoverften van Europa, tegen de bestgeoefende legers, en met zulk eenen tegenftand, als nog ooit tegen eenig Volk was betoond. De Rhyn, in zyne geheele uitgeftrektheid, benevens de toppen der Alpen, maaken de eenige grenzen Uit, die Frankryk van het overig vaste land affcheiden. Van deeze uiteinden tot aan de Pyreneën is geen plekje gronds, of het is Fransch eigendom. Dit Volk , niet te vreden rtiet zich minder aantastbaar, en geduchter, gemaakt te hebben, dan eenige andere Natie, heeft zich nog daar te boven omringd met eene keten van Gemeenebesten, op zynen voet hervormd of ingericht. Ten Noorden heeft het den Bataaf, ten Zuiden den Ligurier en den Cisalpyn. Frankryk heeft eene nieuwe manier van denken én gevoelen doen gebooren worden. Op het oogenblik dat men dit Land zodanig uitgeput oordeelde, dat men hetzelve byna niet meer rekende in de Staatkundige weegfchaal van Europa, op het welk een der fchranderfte Staatkundigen van Engeland, (burke,) in de plaats Van dit Ryk , op de Kaart van Europa een ledige plek meende te zien , wapenen zich deszelfs bewooners met de becoverefide ttiagtfpreuk van Vryheid en Gelykheid. Binnen minder dan zes jaaren, herhaalen meer dan veertig millioenen, van de honderd zes en veertig millioeöen bewooners van Europa, deeze woorden; en maaken niet alleen een naauw verbond tot aanval en verdediging, maar, in den ftrengften zin , een eene en ondeelbaare Natie. Hoedanig een gewigt moet zulk eene geheel aan elkander gèflootene Volksmenigte niet hebben, in de weegfchaal van Europa ? Vindt men , in de gedenk-  na het jaar 1789. 75 denkrtukken der Gefchiedenis, wel eenig Volk, 't geen hier mede kan vergeleeken worden ? De weezenlyke magt van Roaie bepaalde zich eigenlyk binnen Italië; de heerfchappy dier trotfche Stad, over het overige der waereld, was ikeds waggelende, als zynde ftrydig met den aart der zaaken, en alleen gegrond op de lafheid en onbedreevenheid der overige Volken. De laatstverloopene eeuwen vertoonden ons de fchraale ontwerpen van philips , ferdinand en lodewyk , die ieder op hunne beurt naar de heerfchappy der waereld ftonden. Niet alleen mislukten hunne aanflagen , door den nayver van alle de Kabinetten van Europa ;' maar nog veelmeer dooiden haat van geheel het menfchelyk gedacht, die dezelve wel voornaamelyk te niet deed loopen. Daarentegen heeft het nieuwe ftelzel zyn voornaamen fteun in deszelfs verleidende volksgezindheid; het werkt door zedelyke fpringveeren ; doch deeze zyn van dien aart, dat zy van allen de ktagtigfte zyn, en dat de tegenftand, in plaats van dezelve te verllappen, daar aan eene nieuwe vcerkragt geeft. Door den verwonderlyken invloed van het nieuwe ftelzel, is reeds het woord Ariftocratie uitgewischt uit onze leerboeken ; die Regeeringsvorm beftaat thans alleen in het klem Gemeenebest van Lucka, 't geen men mogelyk alreeds tot een ander einde gefchikt heeft. Reeds heeft men gezien , dat de Koningen, die de grootfte bezwaaren tegen den Republikeini fchen reus hadden in te brengen, de naaste bloedverr want van den ongelukkigen lodewyk , en de Koning jj van Sardinië , beroofd van een vyfde deel zyner Staa: ten , geoordeeld hebben , niets beters te kunnen doen , dan met het Fransch Gemeenebest een in fchyn wanfchikkelyk verbond aan te gaan. Onze Atlas is thans als tot een gedenkftuk geworden. Men heeft geheele i hoofdftukken van de leer der Staatkundige betrekkin1 gen moeten doorhaalen , andere zyn 'er by gekoI men, en het geheel heeft eene gewigtige verandering I ondergaan. Alle deeze wonderwerken heeft het nieuw Gemeenei best daargefteld, op het oogenblik zyner groote Staat| kundige herfchepping; terwyl hetzelve in oorlog was met negen Magten , zonder byna eenig geld te bezitten; terwyl het, geduurende de fchokken eéner Omwentelinge en eens Burgerlyken Oorlrgs , om zo te fpreeken , beroofd was van Koophandel, Landbouw, en andere bronnen  TAFEREEL VAN EUROPA, NA HET JAAR 1789. nen van welvaart, en dus als in een doodftuip lag. Wat zal dit Land vermogen, wanneer zyne ontelbaare inwendige fpringbronnen van welvaart, die thans zo geweldig zyn toegenomen, met behulp van een weinig rust, een nieuw leven zullen bekomen , en eene wer- kingskragt, die zy nooit bezeten hebben ? [Hoe zou de Schryver zyn Tafereel, thans, nog kunnen verbreeden !J DE OORSPRONG VAN HET SCHAAKSPEL. Omtrent het begin der vyfde Eeuwe van de Christlyke Jaartelling, was de Heerfchappy over een uitgebreid Koningryk, niet verre van den mond van de Rivier de Ganges, op een zeer jong Monarch overgegaan. De beste Leermeesleresfe, de Ondervinding, had hein nog niet geleerd,zyne Onderdaanen als zyne Kinderen aan te zien, en dat derzelver Liefde het eenigst hegt fteunzel is van den Staat. Het was te vergeefsch, dat deeze belangryke waarheden hem, by aanhoudenheld, onder 'c oog gebragt v. ierden , door de verftandige Bramins ten Hove , als mede door zyne llajahs. Trotsch op zyne aangeërfde Magt en Grootheid, beheerschte hy zyn Ryk met een yzeren Scepter. Sissa, de Zoon van dahur , de eerwaardigfte onder de Braminen , van wien de glans der Wysbegeerte affchitterde van zyne ontluikende kindschheid af tot zyn zeventigfte jaar, ontdekte, dat 'er Deugden in 't hart des Vorlten verfchoolen lagen , welker zaaden alleen de opkweekende koestering der Rede noodig hadden, om uit te botten, te bioeijen, en vrugten te draagen. Getroffen door de elenden des Lands zyner inwooninge , ondernam hy de zwaare taak, om den Monarch de oorzaak daar van te ontvouwen. Sissa , tot zyn grievend hartenleed, ontdekkende, in welk een deeriyk verval de voorfchrifcen van Deugd en Zedelykheid gekomen waren , door het (legte voorbeeld der zodanigen , die als Leeraars van dezelve te boek ftonden, werd te raade eene wyze van Onderrigting uit te denken , waar door zyne Iesfen eer het voorkomen zouden aanneemen als het uitwerkzel van 's Prinfen eigen redenkaveling, dan van het onderwys hem door eenen ander medegedeeld. Met dit oogmerk bedagt hy het Spel van Shaik, of de Koning. In dit Spel beleidde hv het zodanig, dat de Koning het voornaamfte was van alle Stukken; maar teffens het meeste ▼oor den aanval blootifondt, en het bezwaarlykst te verdee- di-  be OORSPRONG van het schaakspel. 77 digen viel; ja alleen verdeedigd kon worden door de naasten in rang en aanzien in het Spel , alles by opklimming. Het Spel werd eerst, als eene uitfpanning, verfpreid onder eenigen der Aanzienlyicften des Lands; en kwam, door den grooten naam, dien sissa zich verworven hadt, welhaast algemeen in zwang. De Vorst hoorde van dit Spel, en wilde dar de Uitvinder van 'r zelve zyn Leermeester daar in zou weezen. De verftandige Bramin bereikte dus verre zyn oogmerk , en nam, in den loop zyner onderwyzingen, alle voege, lyke en zkh zelve aanbiedende gelegenheden waar, om aan te toonen hoe zeer de veiligheid des Konings van de andere Stukken afhing. Hy mengde 'er andere nutte waarheden onder, van tyd tot tyd met verwisfeling; doch alle nederkomenrie op het groote doel. De Vorst bezat van natuure een zeer gezond verftand, zyn hart was vatbaar voor deugdzaame gevoelens. Met verfmaading van de Grondbeginzalen zyner Hovelingen, bevlytigde hy zich op de Zede- en Regeeringsleer, welke het Schaakfpel hem met z& veel nadruks voor den geest bra-t. Zyn gedrag geheel hervormende, werd hy een Vader zyns Volks, en *t zelve onder zyne Regeering gelukkig. De Vorst, verlangende den Bramin eene belooning te i'chenken voor het groote goed, t welk hy ontleend hadt uit dit wysheid leerend Spel, verzogt hem te vraagen wat hy oordeelde te moeten ontvangen. De Bramin vroeg alleen eene Gift van Koorn; de hoeveelheid daar van zou geregeld en bepaald worden door het getal der Vakken of Ruiten van het Schaakbord. Eén Graankori zou men op de eerlte Ruit liggen , twee op de tweede, vier op de derde, en zo voort, al verdubbelende, tot de vïer-en-zestiglte Ruit. De fchynbaare gemaa- tigdheid van deezen eisch verbaasde den Koning,- en, zonder zich des eenigermaate te bedenken , ftondc hy denzelven ten vollen toe. Maar toen zyne Schattingmeesters het beloop dier Gifce berekend hadden, bevonden zy dat 's Konings inkomften niet zouden kunnen toereiken om dit Gefchenk te geeven; want het Koorn van 16,384 Steden , ieder 1024 Koornzoldcrs hebbende, en elke Koornzolder van 173,762: Maaten, en ieder Maat beftaande uit 32,768 Graankorls, kon alleen aan den eisch voldoen. De Bramin nam deeze gelegenheid waar, om den Monarch, aan te wyzen , hoe noodzaaklyk het was, inzonderheid voor Koningen, om op hunne hoede te weezen tegen de kunftenaa- ryen der geenen die hun omringen hoe veel zy verfchul- digd waren aan hunne Onderdaanen , en hoe ornzigtig zy behoorden te weezen om, niet onberaaden hun goed weg te ftryten. men*. 1799. no. 2. DE  7$ de voortgaande stappen be voortgaande stappen dek ondeugd , BESCHOUWD J2f MET tseffend VOOltBEELD van henry weston. ,, fSjiet zeldeti voert de vercierde Gefchiedenis, de Roman. " r, voofbeelden aan , naar 't leeven gefchüderd om de „ Deagd beminnelyk en de Ondeugd haaflyk af .'be^lden^ „ om de trappen , langs welke men ter fnoodbeid , "en tot het „ verderf afdaa t, aan te wyzen. — Zodanige voorbeelden „ u.t het daadlyk leeven ontleend, hebben eene dubbele kragt• uen'dienen.''0126 ' * ^ - ^ °pZ'^' hier toe kun' Hekry weston was in Ierland, in den Jaare 1773 , gebooren. Zyn Vader, een Regtsgekerde, gaf deezen zynen oudften Zoon eene gelétterd- opvoeding te Dublin, en werd^ deze ve voltooid op „e Hoogefchool dier Hoofdltad. Met alen Ipoed en lof volbragt hy den loop zyner Letteroefeningen en «en zag hem aan als een Jongeling van de groot! e KpV Weston sleevendigheid van aart, goedhartigheid en S ..gheid, maawe zyn gezelfchap zeer aangenaam en gezoet bv vee en zyner Medeliudenten ; ongelukkig voor hem van e7a veel hooger rang en van meerder vermogen; en moet aan dlT ze verkeering het beginzel zyns onheils voornaamlyk worden toegefchreeven. De geldfomme , welke zyn V.der hem kon vertrekken veel te kort fchletei.de by de verteringen, welke hy, uit hoofde van den kring der verkeeringe waar in hy zich begeeven hadt, maakte, bragt fchaarsheid aan gereede penningen hem eerst van het rechte fpoor. Uy verteerde eene fomme gelds , welke een zyner Familie hem toevertrouwd hadt te ontvangen. Dit fewam aan den dag. Ily befloot Taar op Ierland te verlasten , en na Engeland over te rteeken, om de berispingen en verdere onaangenaamheden, welke hy van zvn Vader en Vrienden te wagten hadt, te ontvlieden. * Korten tyd naa zyne aankomst in Londen, zogt hv eene bezigheid om van te luinnen leeven, en vervoegde zich hv Ju Make.aar by de Beurs , om een' dienst, üf Heer cowan" Agent voor het Leger, hadt op dien tyd een Klerk noodig en zich by dien eigenften Man vervoegd, om, zo hy 'er een wist, deezen hem op te doen. Weston hadt by den Make laar een vercierden naam opgegeeven; doch, overeenkomftiV met de waarheid, gezegd, dat hy uit Ierland kwam ; maar. bv den Heer cow/,n gekomen zynde, verhaalde hy, zonder "*ter houden , *yn geval, gaf zyn naam en omftandigheden op.'S Toevallig hadt de Heer cow«n, in zyne jeugd, gemeenzaam verkeerd met den Vader van weston. IugenonJn mer h« denkbeeld, geüreeld door de hóope, om eS Zoon zyns ouden  der ondeugd. SB den Vriends te rcgt te brengen, nam hy deezen onmiddelyk onder zyne befcherming. Dan. eer hy hem eenige zaaken vertrouwde, fchreef hy den ouden weston een Brief, waar in hy hem verwittigde, „ dat een toevallige gebeurtenis diens „ Zoon by hem gebragt hadt, die geheel overtuigd fcheen „ van zyn begaaneu misftap; dat 'er geen twyfel viel aa;i de „ opregtheid van diens berouw en toekomend goed gedrag; „ dat hy, met 's Vaders verlof, hem onder zyne bezorging zou „ neemen , en zyn Mentor weezen." Natuurlyk zou men verwagtcn, dat 's Vaders hart van vreugde zou hebben opgefprongen, wegens eene zo gelukkige ontmoeting , den weggezworven Zoon overgekomen ; dat hy zyn Kind den begaanen misdag, die éénig in dit foort fcheen , zou vergeeven, en den Heer cowan gebeden hebben , om die gunftig uitgeboezemde bedoeling te vervullen. —— In tegendeel ftrekte het antwoord ter verfmaading, en behelsde een verzoek, dat de Heer cowan geen geloof in 't allerminst zou Haan aan alle die diere betuigingen. Zo onvoorzigtig als hard tragtte dus de Vader de gelegenheid af te fnyden , om zyn Zoon weder op 't rechte fpoor te brengen ,• dan de Heer cowan ontfermde zich over den Jongeling , ongeagt 's Vaders nadeelige berigten. Voldaan over het goed gedrag des opgenomenen , verleende hy deezen , uaa veelvuldige beproevingen , een volkomen vertrouwen; 't geen door den jongen weston beantwoord werd, door de vlytigfte en naauwkeurigfte waameeming van 's Meesters zaaken. De Heer cowan, Agent voor het Leger, handelde vèel Gelds, niet alleen voor zichzelven ; maar ook aanmerkeiyke fommen der geenen, die van hem gebruik maakten Wiston, door een veeljaarig goed en braaf gedrag, het volkoinenst en nooit misbruikt vertrouwen zyns Meesters gewonnen hebbende , kreeg het geheel beftuur van zaaken in handen ; en kwam hier door in de veelvuldige gelegenheid, om met den eigendom 'van anderen te handelen , en 'er een kans voor zich zeiven mede te waagen, in de Speculatien, die, van tyd tot tyd, voorkwamen. De Makelaars, Beunaazen, en Loteryhandelaars, by welken hy zich vervoegde , de gegoedheid en braafheid weeteude van weston's altoos veronderftelden Principaal (de Heer cowan ,) geloofden hem fteeds op zyn woord , en hy hadt flegts te fpreeken, om van alles, wat hy verlangde, voorzien te worden. Het volgend geval wyst uit, hoe groot zyn Credict was. Tusfchen de 4 of 5000 Ponden St. noodig hebbende, vervoegde hy zich by een Heer van de Bank; zeggende: ,, dat hy die „ fom voor eenige weinige dagen noodig hadt, en dat hy hem „ ten pande een Papier in handen zou geeven, ten bedraage „ van 30 of 40,000 duizend Ponden, waar cp eenige betaaF 2 „ Utt'  I)E voortgaande stappen „ lingen gedaan waren." Men kwam des overeen, en weston gaf, als een pand, een wit gezegeld papier, geheel het voorkomen hebbende van een egcen fchuldbrief. Door andere gelukkig uitgevallene behendigheden vondt hy zich in ftaat om op den tyd de geleende fom te betaalen , en hy ontving het vermeende pand weder. Op eenen anderen tyd eene dergelyke fom behoevende, gaf hy zynen Patroon cowan te verdaan , dat 'er zich eene heerlyke gelegenheid opdeedt om een groote trek te doen. De Heer cowan leende 'er ooren na; doch gaf te kennen , „ dat „ men, op dien tyd, niet wel meer dan tusfchen de 4 of 5000 „ Pond St. terdond kon misfen." Weston, altoos gereed, gaf berigt, dat hy reeds eenige aandalte tot grooter geldruiirte gemaakt hadt, en dat het Huis van hoare hem eene fom zou voorfchieten , zo groot hy mogt noodig hebben , op goede verzekering. Hy luisterde hier op na wes« ton's voorllag, en verdrekte hem de betaalde fom. Westom , voorgeevende de gemelde koop gedaan te hebben, bezorgde aan zyn Meester cowan een voor 't oog wettig gefchrift, behöorlyk vervaardigd, door den Heer hoare en hem getekend , beloovende de geleende fom met den intrest te zullen betaalen. Cowan, hier mede wel in zyn fchik , floot het vermeende ftuk , aan welks egtheid hy niet twyfelde , in zyn kist. Vreemde zaak ! nimmer beftondt 'er iet-s weezenlyks van dien aart; geen Geldleening was 'er gedaan. Weston verzon dit alles, om de 400» Ponden St. van zynen Meester in handen te krygen : dan wy moeten 'er byvoegen , dat hy het geld aan dui Heer cowan weder bezorgde, en de overeenkomst dus van geene beduidenis geworden zynde , volgde 'er geen verder onderzoek op. Door zodanige middelen , en langs dusdanige wegen, vondt zich weston in ftaat om d'en Agioteur op een verbaazende wyze te fpeelen. 't Geen hy omzette, in drie jaaren, beliep een millioen Ponden Sterling. Zyne verliezen in de Lotery, en in Hazardfpelen van veelerlei foort, bedroegen, volgens zyne eigene bekentenis, meer dan 52,000 Ponden St. Onbefchaamdheid, tot een gadeloozen trap opgevoerd, was liet zeldzaamfte in zyn Charaéter, en door deeze redde hy zich in de neteligfte gevallen," doch, h.oe een Jongeling, ongerust als hy moest weezen, de ftoutheid hadt, om de zodanigen, die hy bedroog en beledigde, pnderde oogen te zien, is, in de daad , verbaazend. Doorgaans was de door hem gevraagde fora 4 of 5000 Ponden St. Om zuik eene fom magtig te worden, vervoegde hy zich by een Agioteur om eene aanmerkelyke fom , ter betaaiing aanbiedende eene Acceptatie van Sir h. p. walteri; dit gefchiedde. Weinig dagen vóór den dag der betaalinge, vervoegde hy zich weder by den Makelaar, verzogt om een Wisfelbrief van Sir walters ï'chuldbrief, van de-  der ondeugd, 8ï dezelfde fom, op korte dagen, door hem getrokken op deu Heer cowan's Bankier. En fchoon de Heer cowan onkundig was van deezen geheelen handel, hadt hy de onbefchaarndheid, om den Makelaar en diens Familie , met den Heer cowan en diens Huisgezin, op zyn kamer, te gast te noodigen ; en, niettegenftaande de waarfchynlykheid en het gevaar van eene ontknooping deezes handels tusfchen de Partyen, welke hem ten val moest brengen , liet hy deezen voor een geruimen tyd gelegeni heid om elkander te fpreeken. Niets lekte 'er uit op deeze l zamenkomst. Schoon dit ftuk een nog hangend gefchil ten I gevolge gehad heeft. Het geval, 't welk aanleiding gegeeven heeft ter ontdekking van weston's bedriegeryen, was een bedrog, gepleegd omtrent | den Generaal tonyn, de zaaken van wiens Regiment de Heer i cowan bezorgde. De Generaal hadt 16.000 Pond St. drie per1 cent geconfoiideerde , en bevondt zich op 't land. Weston , ( die fom behoevende, maakte een valfche volmagt om die te I verkoopen; een knegt van den Heer cowan rekende als getui-* \ gen. Hy voer voort met dit ftuk, en het gelukte hem geld te 1 krygen. Korten tyd daar naa fchreef de Generaal tonyn aan den Heer cowan, dat hy binnen korten tyd in de Stad zou komen, om een gedeelte van de i6,oqo Ponden St. te verkoopen ; geld tot huislyke zaaken noodig hebbende. ——— Weï ton begreep de ongelegenheid, waarin hy ftondt gedompeld ts 1 worden. De Generaal kwam; maar weston wist, door eenige kunfle( naaryen, de bedoelde everdragt eenige dagen te verfchuiven. \ Alle middelen, aangewend om zich te redden, mislukten; en in i de vlugt was nu alleen de kans om veilig voor geregtlyke I vervolging en ftraffe te blyven. Vergezeld door een knegt 1 van den Heer cowan, ging hy Londen uit. Te Highgate zondt hy deezen weg, met bede dat hy zou zeggen eenen anderen weg, dan hy daadlyk nam, opgeliaagen te zyn. Hier op ging hy na Liverpool. De ontdekking van de vervalfching volgde. Welhaast hadt t men fpoor van den gevlugten weston. Hy werd gevat, en na I Hunslow gébragt. Aldaar in de gevangenis gezet , tragtte hy I zich om te brengen, door zichzelven den hals af te fnyden. j Door zyne oppasfers geroepen, bondt hy, om den toeleg te i bedekken, zyn zakdoek zo ftyf om den hals, dat hy het blott den ftempte; en de wonde , welke hy zich toegebragt hadt, » werd niet ontdekt vóór dat hy te Londen kwam. By gedaan 1 onderzoek werd by fchuldig bevonden. Wanneer hy ter plaatze gebragt was, waar misbruikte bei kwaamheden zo dikwyls de d;erlyl;e flotrol fpeeleq, betoonde 'i iy die onbefchaarndheid en moed niet, welke hy by andere i gelegenheden zo dikwyls ten toon gefpreid hadt. Dan zyne ; aandoeningen werden door vrees voor den fchandlyken dood niet F 3 ge-  St bs VOORTGAANDE STAPPiN der ondeugd. geheel weggenomen: bewust; dat het hem, in dat rampzalig oogenblik, aan moed mangelde , en zyne ontroering poogende te bedekken, verborg hy zyn aangezigt, zo veel mogelyk , agter zyn zakdoek, dien hy, met den dood worftelende, nog in de hand hieldt. 't Was in den Jaare 1796. treffend voorbeeld van kondschap en moedeetoon. (Ontleend uit a Treatife on the Police of the Metropolis.') Gp het gezag eens kundigen vreemden Staatsdienaars, die zich eenigen tyd ten Franfchen Hove onthieldt, toen de Heer de sartine , te Parys, Luitenanc der Politie was, rust het voorbeeld, dat wy, als treffend in Kimdfchap en Moedbetoon, tytelden. Een aanzienlyk Koopman van Bourdeaux hadt zaaken te Parys te verrigten; zy waren van aangelegenheid, en hy hadt ten dien einde Wisfels en Geld in eene groote hoeveelheid by zich. Aan een der Poorten van Parys komende, deedt een Perfoon, die 'er zeer gefchikt uitzag, het Rydtuig open, en fprak hem in deezer voege aan : ,, Myn Heer ! ik heb u reeds eenigen „ tyd verwagt. Volgens het my gegeeven berigt, moest gy, „op dit uur, hier aankomen: uw Perfoon, uw Rydtuig, „ uw Mantelzak, beantwoordt volkomen aan de Befchryving, ,, welke ik hier in myne hand heb. Gy zult my wel willen „ toelaaten, dat ik de eer heb u tot den Heer de sartine in „ te leiden." De Koopman, verbaasd en ontfteld over dit ophouden, en nog meer op het hooren van den naam des Luitenants der Politie, vorderde te mogen weeten wat de Heer de sartine met hem ta maaken hadt; 'er byvoegende, dat 'er nooit iets tegen de Wetten door hem bedreeven was , en 'er dus geen oorzaak was om hem te Hooren of op te houden. Geheel onkundig betuigde de Bode te weezen van de oorzaak der ophoudinge ; tefFens te verftaan geevende, dat hy zyn last zou volbragt hebben met hem by den Heer de sartine te brengen ; hy was daar toe flegts uitgezonden. Naa eenige verdere woordwisfelingeu, fïondt de Koopman den Officier toe, hem na het Hotel van den Luitenant der Politie te geleiden. Met alle beleefdheid ontving hem de Heer de sartine. Deeze verzogt hem te gaan zitten; en hoorde hy, te zyner groote verbaazing, de belchryving van zyn Reisgoed, van de Wisfel* en het Geld, 't geen by met zich na Parys gebragt hadt; waar •hy zyn intrek zot neemen; zyn gewoor.e tyd van na bed gaan; en  treffend voorbeeld van kundschap en mcedbetüon. en een menigte andere omftandigheden, welke die Heer begreep : dat aan niemand dan hemzelven konden bekend weezen.- De Heer de sartine, op deeze wyze de aandagt gaande gemaakt hebbende, deedt den Koopman de vraag: ,, Myn Heer3 „ zyt gy een Man van moed?" De Koopman, nog meer verbaasd over de zeldzaamheid van zodanig eene vraage, vroeg na de rede van een zo zonderling voordel; er teffens by voegende , dat niemand ooit aan zyn moed getwyfeld hadt. Hier op gaf de Heer de sirtinb hem te verdaan: ,, Myn . „ Heer! gy zult deezen nagt beroofd en vermoord worden! „ Indien gy een Man van moed zyt, moet gy na uwe Herberg, I,, en op uw gevvoonen tyd te bedde gaan; doch draag zorg li „ dat gy niet in flaap vak: het zal ook voor u best weezen, dat gy niet onder het bed, of in eenige kasfen, ziet, welke É„ in uw Uaapvertrek mogen weezen," 't geen hy hein naauw- : keurig befchreef. ., Gy moet uw Reisgoed als naar ge- ;,, woonte zetten, digt by uw bed, en geen vermoeden altoos; I „ laaten blyken. — Indien gy egter geen moeds genoeg bezit i„ om dit alles op die wyze te doen , zal ik een Perfoon be1,, fchikken, die uw perfoon verbeeldt, om die rol voor u te |„ fpeelen." —- 3Maa eenige verdere ontvouwing,die den Koopi man overtuigde, dat de Heer de sartine's kundfchap in alle opzigten volkomen was , weigerde hy, dat een ander zyn Plaatsbekleder zou weezen;en nam oogenbliklyk het befluit,om dft onderrigtingen, hem gegeeven , letterlyk te volgen. In zyne Herberg gekomen, ging hy, ten elf uureo, zyn gewoone tyd, na bedde. — Om half één uur (den tyd door den iHeer de sartine aangeduid) borst de deur van 't flaapverrrek jmet geweld open: drie Mannen traden'er binnen, met een sDievenlantaarn , Dolken en Pidoolen. De wakkerliggende iKoopman zag, dat een deezer drie zyn eigen Knegt was. Zy sopenden zyn Mantelzak ongeftoord, en maakten zich gereed om' ihem van kant te helpen. — De Koopman, dit alles ziende en hoorende, en niet weetende hoe hy zou gered worden, vondr Iztch in de doodlykde verlegenheid: wanneer, op het oogen:blik dat de Schelmen gereed ftonden aan hem de moorddaadige hhand te flaan, vier Bedienden van de Politie, op last van de» (Heer de sartine handelende, onder de bedfteede, en in een jkas, verborgen, te voorfchyn fchooten, en de Schurken aatiigreepen met eene behendigheid aan hun eigen, en als wilden zy zelve den moord pleegen. ï' Het gevolg van dit alles was, dat het volvoeren van dit fchriklyk bedryf werd voorgekomen , en men teffens genoegzame bewyzen, om die MisdaaJigers te overtuigen, in handen hadt. I De uitgeftrekte Kundfchap van den Heer de sartine ftelda tiern in ftaat om dit fchriklyk bedryf van Roof en Moord te ïjyooikomen, 't geep , buiten zulks, volvoerd zou geweest zyn. z?-  2tBELV"k£ br!";ekkingen. zedelyke bedenkingen. *~m^\\ de ftrengfte Wetten wel altoos in ftaat ora den mensch van het kwaad terug te houden? ö Neen! Hoe vele betreuren'waardige voorbeelden zfn 'er niet voorhanden, van lieden, die, ten exempel van anderen, met geweldige ftraffen gekastyd worden, wegens gepleegde euveldaden. — Zo boos is veelal het menschdom, dat het,door de zwaarfte ftraffen, vaak, van het kwaad niet kan terug gehouden of afgefchrikt worden. , Meestal komen zulke boosheden voort uit eene kwade, eene- ilegte, opvoeding. — Vele menfchen laten de kwade zaden van verdorvenheid in de harten hunner kinderen welig opgroeijen. Indien deze zo niet in de jeugd wierden verwaarloosd, zou men gewis minder ongeregeldheden in de zamenleving vinden. — Wanneer ouders hunnen kinderen, van de eerfte jeugd af, zo ; dra zy maar eenige bevatting begonnen te krygen, onder het oog bragten, dat zy leeven onder het opzigt eener algemeene Voorzienigheid, die over alle de daden der menfchen waakt, en de goede beloonen, de kwade ftraffen moet , zou dit de Jeugd veel meêr onder haren pligt houden. Zulke denkbeelden,der tedere Jeugd vroeg ingefcherpt, wederhouden haar niet weinig van bet kwaad; want wordt vroegtydig het denkbeeld ingeprenc, c'at 'er een Wezen is in den Hemel, 't welk waakt over alles wat 'er gefchiedt, dan leert men vroeg bezeflen, dat wy onder eene betamelyke vrees moeten leeven, om God niet te vertoornen, als levende geftadig onder zyn oog en hand, en nimmer met de boozen zegeen in zyn harte: „ God heeft het vergeten — Hy heeft zyn aangezicht verborgen; Hy ziet niet in'eeuwigheid."—■ Gy ziet het immers; want Gy aanfehouwt de moeite en het verdriet. Op U verlaat zich de Arme. Gy zyt geweest een Hel- per der Weezen." Zou dit niet zo kragtig een middel zyn, om de booten te beteugelen, als de ftrengfte politieke wetten en ftraffen? Even dit kan den Meineedigen, den Dwin¬ geland en Geweldenaar, den Bedrieger, den Dief, doen zidderen; dan het moet den Goeden , den Deugdzamen , den, Vroomen, opbeuren. Is het niet een onwrikbare grond van troost en vertrouwen , verzekerd te zyn , dat men nacht en dag bewaakt wordt door een Wezen, 't welk magtig is om te kunnen beveiligen tegen allen overlast te leeven onder liet toevoorzigc van Hem, die ons redden kan uit alle rampen en benauwdheden? Waarlyk hierin vindt de ziele den ze¬ kerden grond van gerustheid, hierop kan zy zich veilig verlaten, en verzekerd zyn, dat Hy, die over alles het beftuuï heeft, allés zo zal beftuuren, dat het medewerkt ten gaede. C. v. d. G.  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. aanmerkingen, over de opvoeding en de studiën der vrouwlyke sexe. (Naar het Engelsch.) medeburgers! „ Tn de Beoordeeling van het onlangs uitgekomen Werk L des Hoogleeraars van der marck , Schets over de „ Rechten van den Mensch, het Algemeen Kerken ■ Staats„ en Volken - Recht, ten dienfle der Burgery ontworpen (*), „ zag ik, onder andere Aanhaalingen ter proeve uit dat „ Stuk, eene bedenking diens Mans bygebragt,om te be„ weeren , dat men de Schoone Sexe niet geheel van de ,, Academi/che Opvoeding zou uitfluiten. Ik heb , dit „ Werk my eigen gemaakt hebbende, die plaats naage„ zogt, en dezelve op bl. 1B1 en iBa gevonden. Ik had „ gedagt 'er meer, dan de aanhaaling in uwe Vaderland,, fche Letteroefeningen, te zullen vinden; doch zag al„ les, wat tot die bedenking behoorde, afgefchreeven. „ Korten tyd daar naa trof ik , in een Engelsch Stukje, „ een Vertoog aan, niet zo zeer de Academifche dan wel „ de Verftandige en Kunstbeoefenende Opvoeding der „ Vrouwen betreffende: ik oordeelde het der Vertaalinge „ waardig; of Gyl. het plaatzenswaardig zult keuren, zal „ ik afwagten. My komt het gefchikt voor om in UI. „ Mengelwerk gevoegd te worden. Ik blyf, in afwas»> ting, UI. Leezerr Vrouwen, wier bekwaamheden zeer geoefend waren, hebben dikwyls zich laaten aftrekken door najaagingen van (*) Zie de Algen/. Fadtrl. Letteroef. voor 1798, bl. 449. meng. 1799. no. 3. G  g6 OVER DE OPVOEDING EN STUDIËN van eene laage foort, en fchynen niet geleerd te hebben, dat het groot onderwerp des leevens is, gelukkig te zyn; voorzigtig en deugdzaam te weezen, ten einde door die hoedanigheden het geluk te bejaagen. Haare eerzugt heeft zich laaten leiden tot het verkrygen van Kunde en Geleerdheid , even als andere Vrouwen aangezet worden om zich bevalligheden eigen te maaken , ten einde 'er mede te praaien ; en niet met het doel van het weezenlyk voordeel der verkryging. Maar het is verkeerd, uit het misbruik eenen grond te ontleenen om tegen het recht gebruik zich aan te kanten. ■ Plaats de voorwerpen in een gepast licht voor het verftand , vertoon, dus doende, de betrekkingen waar in zy ftaan, en gy zult eene rechtmaatige keuze doen. „ Gy oordeelt," fprak zeker Wysgeer, ,, uzelven gelukkig, om dat gy „ wys zyt; ik denk, dat ik wys ben, om dat ik geluk„ kig leef." Geene Vrouw kan gelukkig weezen in de Maatfchappy, die de Deugden, byzonder aan haare Sexe eigen, niet bewaart. Moeten , wanneer deeze grondles duidelyk voor het verftand en overreedend betoogd is, die Deugden, en de middelen om dezelve te bewaaren en aan te kweeken, geene voorwerpen van het hoogfte aanbelang worden voor Vrouwen van verftand? Ik wil haare gerustheid niet eeheel van deeze overtuiging laaten afhangen , wanneer "ik in ftaat ben om die te verfterken dodr alle de voorafgaande hebbelykheden eener vroegtydig tot dit doel ingerigte opvoeding. Deeze zaaken zyn met elkander niet onbegaanbaar , fchoon het , in den eerften opflage, zommigen zo moge toefchynen. Terwyl een Kind het Redesgebruik nog niet heeft, wil ik het leiden door myne Rede, en het zodanige hebbelykheden inboezemen, als myne ondervinding my overtuigd heeft, dat tot 's Kinds geluk ftrekken. Wanneer het verftand des Kinds begint te ontluiken, kan ik het oogmerk myns gehouden gedrags ontvouwen ; en hebbelykheid zal als dan het fteunzel der redelyke overtuiging krygen. Ik verlies geen tyd. Ik ftel my, door die handelwyze te volgen, aan geen gevaar bloot. Zy, integendeel, die, in dit ftuk, het geheel op de kragt der hebbelykheid en des vooroordeels laaten aankomen, ftellen zich bloot aan een geduurig gevaar. Indien hunne Kweekelingen eens beginnen te denken op de geblinddoekte opvoeding, hun gegeeven; indien eenmaal hun geloof begint te waggelen omtrent de leer-  DES. VROUWLYKE SEXE. ?7 leerftellingen hun ingeboezemd, zullen zy veelligt overflaan, om te denken, dat zy bedioogen wierden in alles wat men hun voorhieldt; zy zullen de voorige banden, met verimaading, afwerpen, aan ftukken fchcuren: ïigtcn waangeloovigheid is altoos, ten tyde der ontdekkinge, ras en voorbaarig. *, .. . . Smaakt u niet in de Vrouwlyke Sexe die veel moeds betoonende geest, welke de gewoonten, in de Maatfchappy ingevoerd , verfmaadt, door alle paaien van kieschheid en bedwang van Vrouwlyke zeden heenenbreekt dit vindt by my even min goedkeuring. De beste wyze, om myne Kweekelinge deeze dingen te leeren ontzien, is, haar te toonen, hoe dezelve onvermydelyk verbonden zyn met de hoogfte belangen der Maatfchappye, en met haare eigene weezenlyke genoegens des leeven s. Voorzeker, dit begrip , dit inzigt van de nuttigheid der gebruiklyke bepaalingen, hoe fchynbaar beuzelagtig, moet eene groote veiligheid voor de Sexe opleveren, en verre overtreffen de werktuiglyke hebbelykheden der zodanigen , die zich naar de gewoonten der wereld fchikken, zonder overleg , zonder overtuiging. Hebbelykheid, door Rede aangekweekt, neemt den rang van Deugd aan. De beweegredenen , die van ondeugd te rugge houden, moeten meer kragts en fterkte krygen, door de middagklaare overtuiging, dat ondeugd en ellende onaffcheidelyk gepaard gaan. Het is maar al te waar, dat Vrouwen, die llegts half geleerd waren , die niet dan oppervlakkig de betrekkingen zagen van zedelyke en lraatkundige denkbeelden, en het niet verder bragten dan tot eene zeer onvolkovnene kennis van het menschlyk hart, zich dikwyls gedraagen hebben op eene wyze, die haare bekwaamheden en Sexe fchande aandeed: zy leveren in 't oog loopende en betreurenswaardige voorwerpen op ; voorwerpen , te menigvoudiger met kwaadaartigheid, dan met het verdiende medelyden, aangehaald. De goedhartige, de verftandige Man wyst de dwaalingen van vernuft met meer behoedzaamheids aan, dan die der dwaasheid; dewyl derzelver voorbeeld veel gevaarlyker moet geagt worden. Ik beroep my op voorbeelden, die elk in dit vak eenigzins kundige, zonder naamsvermelding, zich onmiddelyk zal herinneren, om te bewyzen, dat, waar Vrouwlyk Verftand behoorlyk aangekweekt is, de Vrouwen niet alleen G a ver-  88 over. de opvoeding en studiën verwondering verwekt hebben, door haare nuttige bekwaamheden ; maar tevens agting , door haar voorbeeldlyk gedrag. Wederfpreekers van deezen aanleg der Vrouwen, tot meerdere en uitgebreidere Verftands - beoefening, fchynen te fchroomen om van Tydgenooten te fpreeken ; doch zy moeten het my ten goede houden, dat ik ze niet onaangeroerd kan laaten, als zo zeer voor myne zaak pleitende. De hedendaagfche Opvoeding is verbeterd ; de vrugten deezer verbeteringe vertoonen zich: zy zyn aanwyzenswaardig. In ftede van my te fchaamen, dat, tot nog toe, zo weinig is uitgevoerd door Vrouwlyke Bekwaamheden, in Weetenfchappen en nuttige Letterkunde, moet ik my verbaazen, dat 'er reeds zo veel gedaan is. Immers, wanneer wy overeenkomftig met de waarheid, waar van de ondervinding tot getuigen ftrekt, willen fpreeken, zalmen moeten bekennen, dat het nog geen reeks van jaaren geleden is, of de Vrouwen werden by ons, fchoon op eene andere wyze, in Onkunde gehouden, even als in het Turkfche gebied. Alle middelen, om kennis te vermeerderen , werden wederfprooken door de heerfcberesfe de Mode; en zy zelfs, die de heerfchappy der Mode verfmaadden, vonden, op den weg, welken zy wenschten te betreeden, veelvuldige en bykans onoverkomelyke zwaarigheden. Onze Boeken, over de Weetenfchappen handelende, waren vol van onverftaanbaare wartaal; een kleed van vermeende verborgenheid beveiligde pochende onkunde voor openbaare veragting ; maar heden ten dage moeten de Scnryvers hunne ontdekkingen aan het Publiek aanbieden in klaare bewoordingen, die elk mensch van gezond verftand verftaan kan: kunsttermen kunnen niet langer de plaats van weezenlyke kundigheden bekleeden; en de kunst van onderwyzen "is tot eene hooge maate van volkomenheid gebragt, door de begeerte om onderweezen te worden. Veele zaaken , die men boven der Vrouwen bekwaamheden verheven waande, of nutloos voor de Sexe rekende, vindt men thans volkomen binnen het bereik haarer vatbaarheden, en wonderwel pasfende aan haaren ftand. De Plantkunde is onder de Vrouwen in de mode ge. raakt; met den tyd zal deeze haar nuttig worden, zo zv het niet aireede is. „ Men heeft," gelyk Dr. darwin zich uitdrukt, „ de Weetenfchap onder den Standaart „ der  der vrouwlyke sexe. 89 „ der Verbeelding gebragt; door de onwederftaanbaare „ bekoorlykbeden van vernuft, zullen , door dezelfde „ kragt, haare volgeresfen geleid worden van de lugtiger „ overeenkomften, die de dichterlyke verbeelding fchept, „ tot de gezetter, welke de ftrikter redenkaveling der „ Wysbegeerte vormt (*)." De Scheidkunde zal zich voeglyk by de Plantkunde paaren. De Scheidkunde is eene Weetenfchap, byzonder voor de Vrouwen gefchikt, voegende aan haare bekwaamheden en leevensftand. De Scheidkunde is geen Weetenfchap van praal, zy verfchaft eene bezigheid van verfcheidenheid ; zy vordert geene lichaamsfterkte; zy kan binnenshuis geoefend worden; zy werkt onmiddelyk tot nuttige huislyke gebruiken; en terwyl zy de fchranderheid van het vindingrykst vernuft oefent, gaat zy niet gepaard met het gevaar van de verbeelding te verhitten; het oordeel wordt opgefchranderd, de geest op iets weezenlyks gevestigd; de kennis, daar door verkreegen, is juist, en het vermaak der nafpeuringe fchenkt eene genoegzaame belooning voor den arbeid. Wilde ik hier uitweiden om de Scheidkunde by zeker flag van Epicuristifche Wysgeeren aan te pryzen, ik zou zeggen dat' een goede Kok een Scheidkundige is; dat de beoefening deezer Weetenfchap eene heilzaame hervorming zou te wege brengen in de Boeken over de i Kookkunst, en ftrekken om de bekwaamheden te verJ meerderen en uit te breiden van elke Vrouw, die in zich alle de hoedanigheden van eene goede Huishoudfter versi eenigt. De Heer antony paalvast, de onverzoenlyke vyand v van Vrouwen, die zich op eenige Weetenfchap, hoe ge1 naamd, toeleggen, verklaarde, op zekeren tyd , „ dat, : „ zo hy weder eene Vrouw moest kiezen, haare weeten( „ fchap zich niet verder zou moeten uitftrekken, dan tot , „ de kennis der enkele Letters , zonder derzelver heil1 „ looze zamenvoegingen ; dat zy ten hoogden tot 24 1 „ toe zou moeten kunnen tellen : het eerfte zou haar | „ bekwaam maaken om zyn Linnen met A. P. te mer„ ken; en het laatfte genoegzaam weezen om haar hem „ een Hemd te doen geeven N. 1. gemerkt, en het van 4 „ andere, ten genoegzaamen getale, te onderfcheiden." Dan C) Dr. daswin's Botanie Garden. Preface. G 3  go over de opvoeding en studiën Dan antony paai-vast's Vrouw zou, door eene gepaste aanwending der Scheidkunde, zyn Linnen met A. P. merken, met eene net- en vaardigheid, die de bekwaamfte naaifter in de kruisfteek verre overtrof; zy zou, door bedreevenheid in de rekenkunst, zyn kleederkas en geheele huishouding in beter orde houden, en in alles fmaak en geregeldheid invoeren. De Huishoudkunde beftaat niet, gelyk zommigen denken , in het ftaan op een duit, op een aasje gewigt; maar in een uitgebreider rekenkunst, fepaard met eene hebbelyke gefteldheid op orde, en et vermogen om onze begeerten te evenredigen met onze middelen om 'er voldoening aan te fchenken. De op beuzelingen ftaande geest eener Vrouwe is veragtlyk en haatlyk in 't oog eens Egtgenoots van verftand en fmaak. Maar, verre van huishoudelyke pligten te verwaarloozen, zullen welopgebragte Vrouwen die van het hoogfte aanbelang rekenen; dewyl zy begrypen, dat de geheele gelukzaligheid des huislyken leevens opgemaakt wordt uit het geluk van eiken dag, van elk uur, en dat het genot van deeze afhangt van het ftipt waarneemen zodaniger deugden, die meer in weezenlyke waar- dye dan in fchittering beftaan. Smaak , vernuft, oordeel, zyn alle noodig in, en toepasfelyk op, de kunften des huislyken leevens ; en het huislyk leeven zal meest gezogt worden door de zodanigen, die, in hunnen eigen geest, een fteeds fpringende welbron hebben van nieuwe denkbeelden; die zich door den ydeltuitigen geest der verftrooijinge niet laaten wegfleepen; en in ftaat zyn om alle de weezenlyke vermaaken van Vriendfchap en Liefde te genieten. Onder het fchrvven deezer Aanmerkingen, viel my een Stukje in handen , waar in ik de volgende hier niet te onpas komende plaats aantrof, 't Is j. anderson , die hier fpreekt. „ Het gruotlte gedeelte van de waar„ neemingen, welke ik hier mededeel, zyn ontleend van „ eene Vrouw, thans verheeven boven alles wat in „ deeze ondermaanfche wereld plaats heeft. Haare wel„ daadige geaartheid bragt te wege, dat* zy nimmer iets „ over 't hoofd zag, nimmer eenige omftandigheid overfloeg, welke in den kring haarer waarneeminge viel , „ die, in eenig opzigt, nuttig kon weezen voor haare „ medemenfehen. Aan haaren zagten invloed hebbe men „ dank te weeten het goede 't welk uit myne pen vloei„ de. Een vveezen, dit was haar heerfchend denkbeeld, „ 't welk  der vrouwlyke sexe. 91 't welk zo veel van den byftand van anderen afhangt, als een mensch , is als een ichuld aan zyne mede„ menfchen verpligt de mededeeling van de kundighe„ den, welke hy opgedaan heeft, en hem op zynen „ weg voorkwamen. Dit was ook myn begrip; ik „ ftemde volmaakt in met deeze inzigten der Vrouwe „ van myn hart , die my hielp in alle myne nafpeunn„ gen. Ik heb thans het fomber vergenoegen, om de „ voorwerpen te befchouwen , in welker opklaaring „ zy eertyds nevens my zo veel genoegen vondt." De bekwaame Lord lyttleton, de goedhartige haller, de beminnelyke Dr. gregory, hebben allen, met de taal der hartlykrte genegenheid, met de taal der waarheid, de vermaaken befchreeven , de geneugten opgehemeld , welke Mannen van vernuft en geleerdheid raapen uit de vereeniging met Vrouwen, die zamentlemmen met hunne denkbeelden en aandoeningen; die met hun als gelyken kunnen verkeeren , met hun als Vrienden leeven ; die hun daadlyken byftand kunnen bieden in de zo gewigtige als aangenaame bezigheid, de opvoeding der Kinderen ; die het Huisgezin in het aangenaamst gezelfchap hervormen, en het Huis het aantrekkend middelpunt maaken van aardfche zaligheid. Kunnen Vrouwen , wier verftand niet befchaafd is door nuttige leering , zodanige gezellinnen des leevens uitmaaken ? De Vrouwen hebben het voorregt niet, 't welk wy Mannen bezitten, om zich een voorwerp ter egtlyke vereeniginge te verkiezen ; maar het ftaat aan de Sexe om zich te bepaalen als zy verkoozen worden. Vrouwen kunnen den fmaak niet volftrekt dwingen der Mannen, aan welken zy zich verbinden ; dan grootlyks zal haar geluk afhangen van het vermogen om haaren fmaak naar dien van haaren Egtgenoot te fchikken. Het is te deezer oorzaake, dat ik, in de opvoeding der Dogteren, my liever bevlytige om de vermogens des verftands in 't algemeen aan te kweeken, dan om ze tot èenig byzonder vak te bepaalen. Ik verlang niet om van myne Dogter een Snaarenfpeelfter, een Schilderesfe of Dichteresfe, te maaken; ik begeer niet, dat zy een Plantkundige, een Wiskunftenaaresfe , of een Scheidkundige, worde; maar ik verlang haaren geest een zugt tot werkzaamheid, tot opmerking, tot kennisliefde , en krast van redenkaveling, in te ftorten. G 4 Dee-  over de opvoed., enz. der vrouwlyke sexe. Deeze hoedanigheden zullen haar in ftaat ftellen, om iets uitfteekends te verkrygen , als zy zich toelegt op eenig vak van Weetenfchap of Letterkunde. Haar fmaak, zo wel als haare bezigheden, zullen, zo ik hoop, bepaald worden door haaren leevensftand , en door de wenfehen haarer Vrienden; zy zal alle begaafd- en alle kundigheden aanmerken als ondergefchikt aan haar voornaamfte doel , het bevorderen van anderer en eigen Geluk. ïets over het zogenaamde Scavoir faire in de beoefening der geneeskunde. Door chr. ludw. schweickhard, Hofraad te Carkruhe. De algemeene Aanmerkingen over het Scavoir faire , door den Heer vogel medegedeeld in het Journal der Praclifchc in- en uitwendige Geneeskunde, zyn zo ge. wigtig en zo nuttig, dat ik, om aan den door hem gegeeven wenk te voldoen, het insgelyks waage, myne ondervindingen, ten opzichte van dit gewigtig onderwerp der Geneeskunde, mede te deelen. Het gevoel van de geringheid myner vermogens , met betrekking tot dien uitmuntenden Geleerden, zal my ook voor de geringfte verdenking van hekelzucht zo veel te meer bewaaren, daar myn eenig oogmerk, in het ftellen van dit Stukje, geweest is, nuttig te zyn. Wanneer het Scavoir faire, in de beoefening der Geneeskunde , niet met een bedaard overleg beftudèerd, wanneer het ov~rdreeven, overylend, zonder menfehenkennis en zonder zedelyke rechtichaapenheid, uitgeoefend wordt, moet het, gelyk de dagelykfche ondervinding leert, in plaats van eene duurzaame Vermaardheid , niet dan een zeer kortftondigen Roem baaren; wordende dus die efFene baan, die den Arts, door zyn kloek en kundig beleid, tot eene gelukkige beoefening der Praótyk voert, misgeloopen, en daarentegen de dwaalweg eener valfche, en geen duurzaam heil aanbrengende, Kwalkzalvery betreeden. Het is intusfehen zeer bezwaarlyk, de rechte fcheidlinie, tusfchen het echte Scavoir faire , en de Kwakzalvery, naauwkeurig daar te ftellen. Ja ik zie de zwaarigheid van zodanig eene onderneeming zo'volledig in, dat ik my niet vermeete, in ftaat te zyn, dezelve, door myne aanmerkingen,  HET Scavoir faire IN DE GENEESKUNDE. 93 gen, ten vollen te zullen kunnen wegneemen. Genoegzaam zal ik myne moeite beloond rekenen , zo ik Hechts voor de by wegen, die tot de Kwakzalvery leiden, waarfchuwen, en het daar toe brengen kan , dat het Scavoir faire door een opgeklaard geweeten beftierd, en de edele Eerzucht in ftaat gefteld worde , om het echte goud van de valfche fcorien der Kwakzalvery te onderfcheiden. Daar het Scavoir faire het denkbeeld bevat van eene bekwaamheid, om eene onderneeming zo wel te doen flaai gen als mogelyk is, moet daar ook teftens het denkI beeld in begreepen zyn, dat hy, welke die bekwaam i heid uitoefent, zulks niet doe uit byoogmerken , die i met de eigenlyke zaak in geen verband ftaan. Zo het \ geval anders is, zal het Scavoir faire zelden zedelyk ] goed , en dus van dien kant niet pryzenswaardig zyn. } Begeert de Geneesheer zyne oogmerken op de beste en | ge.lukkigfte wyze te bereiken , dan moet hy, by het ] ziekbed , zyn Scavoir faire niet alleen volgens rtaatkun\ dige, maar ook volgens zedelyke , grondftellingen uit1 oefenen. Ook de allerbekwaamfte en met het fynfte ! Scavoir faire begaafde Geneesheer zal zelden ten I vollen gelukkig, ten hoogften geliefd en boven andere ! gezocht worden, zo hy zyn Scavoir faire niet verbindt met eene loflyke zedefykheid. De algemeene toejuiching, met welke het Gemeen deezen I of geenen Arts boven andere vereert, kan toch niet wel i in 't algemeen de uitwerking van een lofwaardig Scavoir \ faire in de Geneeskunst zyn. Dagelyks wordt immers i de lompfte Kwakzalver met toejuichingen vereerd, ter■ wyl de verdiende van den kundigften Arts miskend, of met een dubbelzinnig fchouderoptrekken beoordeeld wordt. Een verftandig Geneesheer zal voorzeker zodanig eene toejuiching, die alleen voor een Kwakzalver berekend is , niet begeeren ; en zo het Scavoir faire niets anders ten oogmerke had , zou hy 'er niet naar \ ftreeven. Tot het verwerven van een duurzaam vertrouwen bei hoort, myns achtens, behalven de door den Heer vo> gel opgegeevene hoedanigheden in een Geneesheer, ook eene gepaste Godsdienftigheid , niet Weinig onderI fcheiden van huichelaary of dweepzucht. Door deeze hoedanigheid zal de Geneesheer by het beste gedeelte van het Publiek veel meer duurzaam vertrouwen verG 5 kry-  94 iets over het Scavoir faire krygen, dan door enkele welleevendheid zonder Godsvrucht. Onder anderen heb ik ook ondervonden, dat het Scavoir faire nergens zo nuttig en gewigtig is, als by het onderzoek naar den aart der aanweezige ziekte. Inzonderheid oordeele ik hetzelve ten hoogden noodzaaklyk by Lyders, die aan fleepende kwaaien zukkelen: naardien ik by ondervinding weet, dat een Geneesheer, die by den aanvang van een vluchtig verhaal des Lyders, aangaande zyne krankheid, hem in de reden valt, en zegt: „ genoeg! ik ken uwe ziekte al, in alle haare om„ 'Handigheden, betrekkingen en toevallen; ik zal u ras „ helpen; uwe gezondheid moet met een of twee voor„ fchriften weder herlteld zyn," enz. bykans nooit zyn oogmerk bereikt, en het vertrouwen des Lyders, zo hy het al in den eerften opflag bekomen mogt, zeer fpoedig verliest. Dus kwam nog voor weinige dagen een Zieke by my; my verhaalende, dat hy by een anderen Geneesheer hulp gevraagd had, maar dat hy op zyn voorfchrift geen vertrouwen kon ftellen, en hetzelve ook niet wilde opvolgen, om dat die Geneesheer hem naauwlyks had willen hooren, maar hem op het fpoedigst met een Recept had afgefcheept. Onder de Afwykingen van de regels der gezonde Geneeskunst behoort, naar myne ondervinding, ook die omftandigheid, waarin men menigmaalen, in plaats van de boodfchappers der Zieken behoorlyk te ondervraagen , genoodzaakt is de medegebragte pis naauwkeurig te bezien, om hun vertrouwen te winnen, en verder het noodige'uit hen te ontdekken. Dus heeft my ten minften het gedrag van myn Voorzaat, in ]het bekleeden van een aanzienlyk Lands - Phyficat, genoodzaakt, de door hem aangenomene rol in zekeren zin voort te fpeelen, om het vereischte vertrouwen by het Landvolk te bekomen. Deeze Geneesheer had veel werks gemaakt van het zogenoemde Piskyken, om daar mede geld byeen te fchraapen. In den beginne moest ik my dus hier ook wel mede bezig houden, zonder dat ik 'er echter iets voor wilde genieten, tot dat ik allengskens middel vond, om de Landlieden van dit, voor de zuivere Geneeskunde zo haatlyk, vooroordeel te verlosfen. Dit oogmerk bereikte ik, voornaamlyk, met hun overtuigende bewyzen voor oogen te leggen, hoe zy zich door die Kwakzalvers lieten bedriegen, die, in plaats van waarlyk iets uit het wa. ■  IN DE GENEESKUNDE. 95 water te zien, hun allerlei listige drikvraagen wisten te doen , om achter de waarheid te komen. Wanneer men, by voorbeeld, als iemand met water by u komt, maar onbefchroomd uitroept: Hy is waarlykl zo valt u de watervertooner doorgaans in de reden, (indien, naamIvk, het medegebragte water van een manspertoon is) en zegt: „ Zo, Heer D.»ftor, meent gy waarlyk, dat de Patiënt in gevaar is?" en is dus m de verbeelding, dat men het gedacht van den Zieken waarlyk geraaden heeft; 't geen dan doorgaans genoegzaam is, orn den boodfchapper, die tot hier toe voor dommetje gefpeeld had, de tong los te maaken, en, hem aan het fpreeken te krvgen , om de verdere omftandigheden der ziekte te openbalren. Behoort daarentegen de Zieke, van welke het water is aangebragt, tot het vrouwelyk gedacht, dan zwvst de watervertooner, by deeze verklaaring van den Arts, plotslyk ftil, en denkt: „ Voor deeze keer heeft de Doctor ten minften mis geraaden." Daarentegen kan de Geneesheer nu voortgaan, en zeggen: Hy is waarlyk — de Urin is waarlyk zeer brandend - doch dit zal haar niet hinderen. De boode andwoordt daar doorgaans oogenbhk■ lvk op: „ Zo denkt de Heer Doftor, dat de Zieke nog ' zal kunnen geneezen worden ? " dewyl de boodfchapper i riians overtuigd is, dat de Doctor uit de pis geraaden heeft, dat de Zieke van het vrouwelyk gedacht is. Er be| daan meer dergelyke konstgreepen, van welke gebruik >.: gemaakt wordt, om het ligtgeloovig gemeen te bedriegen ; i en door de lieden zodanige dreeken te ontdekken, heb ik veelen de oogen geopend. Op deeze wyze meene ik, dat Ook, in gewisfe omdandigheden, het piskyken onaer het geneeskundig Scavoir faire mag gerekend worden. D" ondervinding heeft my overtuigend beweezen, dat het Scavoir faire nergens bezwaarlyker is uit te oefenen, dan by waare Hypochondristen. Ik hennnere my een geleerden Hypochondrist, dien ik, geduurende een langen I tyd, onder de kuur had, en welke my met myn Scavoir faire meesterlyk in de engte wist te brengen : want, wanneer ik hem geduld aanraadde, of hem lichaamlykc beweeging , zonder Geneesmiddelen, voorfchreef, beklaagde hy zich daar over, by zyne Echtgenoote, met te zeggen, dat hy nu naby zyn einde moest zyn, om dat hem de Doétor niets meer voorfchreef. Wanneer ik hem i daarentegen een Geneeskundig Voorfchrift gaf, dan was de kla^t: ,, Ik moet nu waarlyk veel erger zyn; want ,5 üü  oó iets over het Scavoir faire „ de Doctor heeft my weêr Geneesmiddelen voorgefchree„ ven." Wat de konstgreepen betreft , die men in het aanpryzen van Geneesmiddelen, en in 't fchryven van Recepten, kan in het werk ftellen, moet ik bekennen, dat ik, in het.begin van myn praktifchen loopbaan, meermaalen Broodpillen voorgefchreeven, en ook leelyke Geneesmiddelen met aangenaamere vermengd hebbe, om ze dus aanneemlyker te maaken ; doch teffens kan ik verzekeren , dat de ondervinding my geleerd heeft, dat het dikmaals beter is, de Zieken, in plaats van hun dingen voor te fchryven, die niets baaten kunnen, indien mogelyk, te overtuigen, dat het beter voor hun is, een tydlang geene Geneesmiddelen te neemen; of te zeggen, dit of dat Geneesmiddel is zeer bezwaarlyk in te neemen , en men heeft reden om te vermoeden, dat het zyne behoorlyke werking niet zal doen , wanneer het met andere aangenaamere middelen vermengd wordt. Daarentegen gelukte het my dikwyls , wanneer de Patiënten my "inzonderheid verzochten , hun dit of dat middel, 't geen ik echter volftrekt noodzaaklyk oordeelde, niet te geeven, hen gerust te ftellen , met te zeggen , dat ik iets anders zou bezorgen ; wanneer het doorgaans nog al gelukte, met 'er iets aangenaams en onfchadelyks by te voegen. Meermaalen vond ik het ook dienttiger, aan Lyders, die toch ongeneeslyk waren, iets onfchuldigs voor te fchryven, dan ze geheel zonder hulpe te laaten. Eene handelwyze , van welke ik desgelyks gewoonlyk gebruik maakte , by kranken, wier weezenlyke kwaal ik , in den eerften opflag, niet genoegzaam kon onderkennen. Onder de menigvuldige voorzorgen, welke een Geneesheer in acht moet neemen, om zyne oogmerken te bereiken, behoort ook dit, dat hy de naastbeftaanden en de oppasfers der Zieken, op eene geoorlofde wyze, zoeke te winnen. Dus houde ik my, by voorbeeld, overtuigd, dat ik myn oogmerk niet bereikt zou hebben by een man van hooge geboorte , die aan eene zwaare en ingewikkelde krankte zukkelde, die teffens geene Confultatien wilde gedoogen, en dien men zeer bezwaarlyk tot het gebruik van Geneesmiddelen kon beweegen ; en dat ik hem niet zou hebben kunnen geneezen , zo ik niet een affpraak met zyn Kamerdienaar, die wat vroeger door my van eene andere, desgelyks zeer gewigtige, krank-  IN DE GENEESKUNDE. 97 krankte geneezen was, gemaakt had, om hem te verzekeren, dat de tegenwoordige ziekte van den Heer dezelfde was, als de voorige van zyn Oppasfer, en hem daar door te beweegen om myne voorfchriften behoorlyk in acht te neemen. Met betrekking tot de geneeskundige Confultatien, ] moet ik aanmerken, dat daar, zo ergens , het Scavoir faire te pas komt. Onder anderen moet een Geneesheer : behendig uitvorfchen, of zyne Lyders ook eene Confultatie , met een of meer andere Geneesheeren, begeeren. Voorts, zo hy zulks zelve van dienst rekent, moet hy 'er op verdacht zyn, om zyn voorftel zodanig te doen , i dat hy den Zieken geen onnoodigen angst op het lyf jaage, noch, van den anderen kant, verdenking geeve, dat ; het hem aan kundigheid ontbreekt. Wanneer nu tot zodanig eene beraadflaaging beflooten is, moet hy de keuze i van de Artzen aan den Zieken overlaaten, om geen veri moeden te geeven, dat 'er eene geheime, affpraak plaats : hebbe. By de Confultatie zelve moet eindelyk de Ge! neesheer volkomen meester van zyne driften zyn; zynde het veel beter, om de, zyns oordeels, by het krankbed voorgeftelde verkeerde meeningen, op dien tyd, met . ftilzwygen voorby te gaan, dan , door tegenaanmerkingen, gelegenheid te geeven tot een medicinaalen twist; of zich in zodanig een gefchil , 't geen reeds onI der de aanweezende Artzen mogt ontltaan zyn, te mengen. Nog meerdere, tot het weezenlyk medicinaal Scavoir faire behoorende , zaaken , houde ik, om redenen , tot hier toe achter; alleen hartelyk wenfehende, dat de medegedeelde aanmerkingen niet ongunftig mogen beoordeeld worden, door hen, die de zwaarigheden en onaangenaamheden , welke onaffcheidbaar zyn van de Geneeskuni dige Praktyk, grondig kennen : gelyk ook, dat dezelve i befchouwd mogen worden als vrymoedige en onopgefmukI te bevindingen, die ik in myne eigene praktyk heb op» I gedaan. LEE*  93 leevensschets leevensschets van jean antoine nicolas caritat de condorcet (*). (Volgens LA LAKDE.) Jean antoine nicolas caritat i)e condorcet fbroot uit eene edele en zeer oude Familie, werd den zeventienden van Herfstmaand 1743 te Ribemont, in Picardye, gebooren. Vyftien jaaren bereikt hebbende, werd hy na het Collegie van Navarre gezonden, om zich in de Wysbegeerte te oefenen. Hy hadt het geluk om in handen te vallen van een bekwaamen Hoogleeraar, die zich zints dien tyd onderfcheidde door verfcheide uitgegeevene Wiskundige Werken. De jonge condorcet betoonde geen fmaak te vinden in de loopbaane hem het eerde jaar voorgefchreeven ; hem walgden de zifteryen der Ontology en Pneumatology, en de geheele jammerhartige zamenknooping der Schoolfche Metaphyfica. Maar, in het volgende jaar, zyne Oefeningen bepaalende tot de Wis- en Natuurkundige Weetenfchappen, vondt hy deeze geheel en al gelykaartig aan zyn fmaak ; en fchoon 'er, ten dien tyde, honderd en twintig Studenten zich te Navarrc in die vakkeu bevonden, ftak hy boven allen uit. Hy verdeedigde in het openbaar eenige Stellingen, waar by clairaut, d'alembert en fontaine zich tegenwoordig bevonden, met veel roems. Weder na huis gekeerd, zette hy zyne Wiskundige Weetenfchappen , met allen yver, voort. Om 'er te grooter vorderingen in te maaken, trok hy met den Jaare 1762 na Parys; waar hy de Scheidkundige Lesfen van macquer en beaume by woonde, en zich fteeds liet vinden in de geleerde Zamenkomften, door d'alembert aangelegd ten huize van Mevrouwe de lespinasse. Slegts twee en twintig jaaren bereikt hebbende, gaf hy, in den Jaare 1765, een Werk uit over de Integral Calcule, waar in hy de uitgeftrektheid en oorfpronglykheid zyner inzigten ontdekte. Men telde hem van dien tyd af onder de grootfte Wiskundigen in Europa. Daar waren 'er C) Zie Her bovert bl. 60.  van be condorcet. 99 *er toen niet meer dan tien van dien (tempel; één te Petersburg, één te Berlyn , één te Bazel, één te Milaan, en vyf of zes te Parys. Engeland, 't welk zulke uitfteekende Wiskundigen voortyds hadt uitgeleverd , hadt 'er thans geen die met de gemelden in één rang kon geplaatst worden. Ten blyke daar van ftrekten de oplosfingen van de afgetrokkenfte Wiskundige voordellen, door hem in de Jaaren 1767 en 1768 in 't licht gegeeven. Op den achtften van Lentemaand des Jaars 1769, werd condorcet Lid van de Academie, en verrykte, zints dien tyd, tot den Jaare 1773, de Boekdeelen, door dezelve uitgegeeven, met Stukken over de hooge Wiskunde. Het was eenigzins te bejammeren, dat hy zich misfchien in befpiegeling te zeer verdiepte, en zo algemeen uitgeftrekte regels opgaf, I dat ze niet wel op byzondere gevallen konden worden toegepast. In deeze afgetrokkene befchouwingen voortvaarende , en daar mede verfcheide jaaren aanhoudende, ftelde hy eene breedvoerige Verhandeling op , over de Integral Calcule, in vyf Deelen; behelzende de Leer zelve, en dier toepasfinge. Dit Werk werd voor de Drukpers gereed gemaakt in den Jaare 1785, door keralio, voortyds Gouverneur van den Infant van Parma. Slegts honderd en acht en twintig bladzyden zyn 'er van gedrukt; maar het Handfchrift is nog in weezen ; gelyk ook dat eener j Verhandeling over de Arithmetica. Het is te hoopen , dat deeze beide eenmaal het licht zullen zien. Condorcet's aandagt bepaalde zich intusfchen niet geheel en al tot deeze diep afgetrokkene Weetenfchappen. Omtrent den gemelden tyd gaf hy een naamloos Gefchrift uit, onder den tytel van .Brief aan eenen Godgeleerden, waar in hy op een fcherpen Satyrieken trant de aanvallen beantwoordde, gemaakt door den Schryver van de Drie Eeuwen der Letterkunde, tegen dien Wysgeerigen Aanhang. Dan hy voerde het ftuk zomtyds te verre; want, t de juistheid zyner Stellingen toegeftaan zynde, hadt hy 1 voorzigtiger gehandeld, als hy deeze waarheden bepaald | en gehouden hadt binnen eenen kring van vertrouwde Vrienden , daar ze gevaarlyk zyn voor het gros des volks , die geene gezonde beginzels weeten in plaats te ftellen voor 't geen zy verliezen, in vrees, troost, of hoope. Te midden van den Jaare 1773, werd condorcet be« vorderd tot Secretaris van de Academie der Weetenfchap-  100 LEEVENSSCHETS fchappen. Deeze gewigtige post nam hy het overige zyns leevens waar, met veel bekwaamheids en grooten roem. De post, hem opgelegd, vorderde van hem het vervaardigen der Leevensbefchryvingen der afgeftorvene Academieleden; die taak volvoerde hy naarftig, met oordeel en algemeene toejuiching. En welk löort van Gefchriften is zo vatbaar om ten aigemeenen gebruike aangewend te worden, als het opftellen van Leevensverhaalen. Deeze lchenken leering op de inneemendfte wyze; leeven en werkzaamheid byzettende aan de regelen van gedrag en de lesfen der Deugd, doen zy in den boezem het vuur van edelaartigen volglüst ontbranden. Het Leevensberigt eens Wysgeers moet overzulks een gedeelte van de Gefchiedenis der Weetenfchap bevatten. Wy zien daar in de opeenvolgende Happen , welke tot ontdekkingen leiden , en leeren de waardy deezer verkrygingen fchatten, naar maate van de poogingen daar toe aangewend, en de menigte van te boven geworftelde hindernisfen. Wie zal den Franfchen den lof betwisten, dat zy zints lange hebben uitgemunt in het opftellen van Eloges; doch die van condorcet neemen een verhevener vlugt dan die zyner Voorgangeren. Vol onderrigting van waare Weetenfchap, en door onpartydigheid ingegeeven, fpreiden zy teffens een fterkte van Verbeeldingskragt ten toon, gepaard met kragt en ftoutheid van ftyl. De onverfchrokkenheid, met welke hy de gevoelens van Waarheid en Vryheid uitboezemde, kon men naauwlyks verwagten uit de pen van een Lid der Academie onder eene Monarchaale Regeering. Behalven de Eloges, welke eigenlyk tot de taak van condorcet behoorden, gaf hy, in een afzonderlyk Boekdeel, de Leevens dier Geleerden, die, geftorven zynde vóór het herftel der Academie in het Jaar 1699, niet in het Plan van fontenelle vielen. Het llaaken van de Historie der Academie, of het opftellen van geregelde Uittrekzels der gedrukte Stukken, 't welk hy, in den Jaare 1783, te wege bragt, fchonk hem meerder tydruimte. Met den Jaare 1787 verfcheen, hoewel zonder 's Mans naam, in 't licht, zyn Verfiag van turgot. Een meesterftuk,'twelk, de weldaadige inzigten ontvouwende van een braaf en verlicht Staatsdienaar, een beknopte fchets oplevert van de beginzels der Staatkundige (Economie; men zal in geene taal iets, 't zelve overtreffende, vinden. Omtrent dien  VAN de condorcet. IOt dien zelfden tyd vervaardigde hy die fraaije Leevensbefchryving, welke geplaatst is voor de pragtige Uitgave der Werken van vot.taire. Condorcet was in den Jaare 1782 verkoozen tot Lid van de Franfche Academie, Zyn roem als een uitdeekend Schryver was zo wel gevestigd , dat de Boekhandelaars gaarne hunne uit te geevene Werken met zyn naam wilden doen pronken. Hy beloofde een Deel ;ds een Byvoegzel by de Overzetting van euler's Brieven aan eene Duitfche Prinfes ; doch hy voltooide het niet. Het gedeelte, 't welk gedrukt werd, flegts ruim honderd bladzyden beloopende, behelst de Beginzels der Kansrekeninge, en een aartig Plan van een Woordenboek, waar in de Stukken zouden gerangfehikt worden enkel naar derzelver hoedanigheden. Eene nieuwe Overzetting kundigde men aan van smith's Rykdom der Volken, met Aantekeningen van condorcet; fchoon hy nimmer in ernst bedagt geweest was om 'er de hand aan te liaan. Op even losfen grond was zyn naam geleend aan een Werk, getyteld: Bibliotheque de PHomme Public. De gemaklykheid van zynen aart ftelde hem , ten deezen tyde , maar al te zeer bloot voor zulke onedele kunltenaryen. De laatstgemelde Letterbezigheden trokken condorcet niet geheel en al af van diepere Studiën. Op aanraaden van turgot, zogt hy de Analyfis toe te pasfen op Staat, en Zedekunde. Zyn eerde Stuk, des betreffende, over da Waarfchynlykheden, las hy ten Jaare 1781 in de Academie voor. Vervolgens drekte hy zyne nafpeuringen uit tot het overweegen van verkiezingen , verkoopingen en opvolgingen : in 't einde die Aanmerkingen en Berekeningen in de gedaante van een Stelzel gebragt hebbende, gaf hy ze in den Jaare 1785 in 't licht. Dit Boekdeel bevatte de beginzels van eene nieuwe en zeer belangryke Weetenfchap. Gereed valt te begrypen, welk een aanbelang condorcet delde in het wel flaagen der OmwenreJinge in Frank* ryk. Bewust welk een verbaazenden invloed 'de Nieuwspapieren hebben, droeg hy met ruime handen by aan het Journal de Paris én de Chronique, welke Tydfchriften grooten roem verwierven door de fraaiheid die zyne welverfneede pen 'er aan byzette; en niet lang vóór zy. nen dood ving hy met den beroemden sieyes een Tydfchrift aan tot Volks onderwys. —— In den Jaare 1791 meng. 1799. no. 3. H ver-  10l LEEVENSSCHETS vervaardigde hy een Gefchrift ten voordeele van het Gemeenebest-beftuur; dit verzorgde hem eene plaats in de Wetgeevende Vergadering, en de Academie ftondt hem toe de post Van Secretaris te blyven bekleeden. Hy vervaardigde een Manifest, ten opzigte van den Oorlog, door de gekroonde Hoofden gedreigd; ook kwam van zvne hand een zeer breed fpraakig en uitrtcekend Veriïag wegens het openbaar Onderwys, 't welk onlangs gedeeltlyk in Frankryk gevolgd is. Vroegiydig was condi'xcei een Lid van de Club der Jacubynen; dat kragwerktuig der Omwentelinge; doch de heftigheid, met welke dezelve voortfloeg, bemerkende, verliet hy die Byeenkomften in Lentemaand des Jaars 1792. Wanneer de Koning na den Ten-pel gebragt werd, benoemde de Wetgeevende Vergadering condorcet, om een Verdedigfchrift van dit bedryf, aan geheel Europa geriPt , op te ftellen. By de ontbinding dier Vergadefinoe beroemde men hem tot Afgevaardigde op de Nationaal» Conventie, en voor een tydlang fpeelde hy eene hoofdrol in derzelver raadpleegingen. Hy vondt zich aan het hoofd geplaatst van het Comimtté benoemd tot het ontwerpen van een plan van eene Repubhcamjche Conftitutie. Maar, intusfehen, hadt de aanhang van de Montain, die met een byzondere kragt van character werkte, binnen korten tyd meer en meer fterkte gekreegen Het verflag van het Committé werd koeltjes ont- vangen zelfs met verfmaading bejegend; en op den één en dertigften van Bloeimaand 1793 zegepraalde robespierre volkomen. Op die Zegepraal volgde wel ras het vatten en yerftrooiien der Brifottynen, en condokcet, tegen het dooden des Konings geflemd hebbende, vondt zich onder de gevloekten. Eenige maanden l,ang verwierf hy eene fchuilplaats tePary, in het huis van eene Vrouwe, die hem in perfoon niet kende , maar deel nam in zyn lot. Mets kon de waakzaamheid van den Dwingeland ontgaan. Bedreigingen etner fhikte Huisbezoeking drongen hem, in Lentemaand des Jaars 1794, zyne fchuilplaats te verlaa'en. Hy geraakte vermomd de barrière door, en fleet den eufttn nagt op de vlakte van Mom Rouge. Den volgenden morgen keerde hy na het huis van een oud Vriend te Fotdenai, die ongelukkig na Parys gegaan was, en riet voor naa het verloop van twee dagen t huis vcrwagt werd. In deezen deetlyken ftaat van onzeker  van de conborcet. IC3 heid bragt condorcet één nagt in een fteengroeve, en een tweeden onder een boom in 't veld door; op den derden dag haastte hy zich om zynen Vriend te ontmoeten ; maar de ontmoeting was kortftondig en niets afdoende ; naa een op ftaande voet genomen befiuit, kwam men overeen, dat conborcet op dat oogenblik zou vertrekken, en 's nagts wederkomen, naa dat alle dienstboden ter ruste waren. Dit noodzaakte hem nog dien tyd in de nabuurfchap van Calmar rond te zwerven. Door honger geprangd, door vermoeienis afgemat, aan zyn voet bezeerd, kon hy de behoeften der natuure niet langer wederftand bieden. Hy waagde het in een kroeg te gaan; waar zyn lange baard en verwilderd uitzigt hem verdagt maakten. Een Lid van het Committé Revolutionair van Calmar vroeg hem zyn Bewys van Burgerfchap af; dit ontbreekende, en het vreemd voorkomen 't welk deeze Man maakte, was oorzaak, dat men hem na het Committé bragt; en van daar overvoerde na het Diftrict. van B-jurg la Reine. Te laat gekomen zynde, om dien avond ondervraagd te worden, zette men hem gevangen onder den naam van pikrre simon ; met oogmerk om hem vervolgens na Parys te zenden. Doch 's knderen daags 's morcens vondt men hem dood (*)• Zo deerlyk eindigde de allerbekwaamfte Wysgeer, en een der fraaifte Schryveren , die de tegenwoordige Eeuw vercierd hebben, zyn leeven. Hy was zagt, goedaartig en vcrpiigtend, van aart. Noch zyn trant van fpreeken, noch zyn uitwendig voorkomen , droegen blyk van het vuur zyns vluggen en fchranderen vernufts. D'alembert vergeleek hem wel eens by een Volkaan met fneeuw (*) Men vondt fop dat wy 'er dit byvoegen uit c. a. bötTingek's Zufland der Neueften Litteratur, der Kunften und Wisfenfchafen in Frankreich ,~) condorcet dood op den grond uitgeftrekt liggen , zonder dat men eenig teken kon ontdekken, dat hy gewelddaadige handen aan zichzelven gellaagen hadt : waar uit men giste , dat hy door ingenomen vergif zyn leeven eindigde. In de daad, condorcet hadt, zints eenigen tyd , een allcrdoodlykst vergif by zich gedraagen, en , niet lang vóór dit droevig leevenseinde, een vertrouwden Viiend erkend, meer dan twintig maaien in verzoeking geweest te zyn , om het in te neemen ; doch zich des onthouden uit genegenheid voor zyne Vrouw en Dogter. Ha  104 leevensschets van de condorcet. fneeuw overdekt. Hy hadt iets zwaks in zyn Gharacter; 't welk hem menigmaal de fpeelbal deedt worden van Lieden, by hem op geen eenen dag te noemen. Het was geduurende het tydperk zyner verfchuilinge in Pary , dat hy , zyns lots en leevens onzeker, een Werk fchreef, onder den tytel van Schets der Vorderingen van 's Menfchen Geest. Een Werk, niet min belangryk uit hoofde van de ftoffe daar in behandeld, dan ter oorzaake van de buitengewoon harde omftandigheden, in welke het werd vervaardigd. Het zal ongetwyfeld zeer onderfcheiden gefchat en' beoordeeld worden ; maar elk zal de oorfpronglykheid der gedagten en de gelukkige uitdrukking van dezelve bewonderen. Het is flegts de fchets van een groot Werk , 't welk, hadt de Schryver leevenstyd gehad om dezelve op te maaken, zou mogen aangemerkt worden als een gedenkteken ter eere van de Menschlyke Natuure opgerigt. Omtrent het afloopen des Jaars 1786, trouwde condorcet aan marie louise sophie de grouchy, wier jeugd, geest en fchoonheid, min aantreklykheids bezaten in het oog eens Wysgeers, dan de tedere en moedige bezorgdheid , met welke zy by de legerftede zat, cn het leed verzagtte, van den Zoon des Prefidents du paty , die door een dollen hond gebeeten was. Deeze Egtverbintenis, egter , was heilloos voor zyne rust; dezelve bragt hem op het gevaarvolle pad der Eerzugt; het denkbeeld, om te zorgen voor eene Vrouw en Dogter, zette hem aan om te ftaan na een post, die hy voorheen zou verfmaad hebben. Newton was Munt-meester; condorcet ComrnisLaris van de Nationaale Schatkist. na-  BERICHTEN VAN HET CHRISTENDOM, IN CHINA. 105 NADERE BERICHTEN VAN DE LAATSTE WERKZAAMHEDEN DER ROOMSCHE GEESTELYKHEID IN CHINA , EN VAN DEN STAAT VAN HET CHRISTENDOM IN DAT RYK. No. II. (Getrokken uit een Bericht van de Zendelingfchap in d« Chineefche Provintie Su-tchoan, van 30 Sept. 1791». aan de Directeuren van het Zendelings - Seminarie te Parys, vervaardigd door joh. desid. d ï st. maktin, Apostolifchen Vicaris van Su-tchoan» en BeHuurder van de Provintien Yunnan en Koucitcheoun , afgezonden en geteekend door J. niDiER, Bisfchop te Caradre.) W/y hebben dit jaar zwaare Vervolgingen moeten doorW daan, die het getal van onze Christenen merkelyk hebben doen aanwasfen. Nu is maar onze eenige vrees, dat wy voor die groote menigte niet behoorlyk zullen kunnen zorgen. Een van deze Vervolgingen fcheen, naar menfchelyk aanzien , het Christendom in dit Land ten eenemaal te zullen verdelgen. Wy liepen alle gevaar, om als Rebellen en Oproermaakers te recht gefteld te worden. Twee geweldenaars, uit de Seéte Fao, maakten tegen het einde van 't vorige jaar een aanflag op de Regeering, zochten alle overblyffelen van de tegenwoordige Dynadie uit den weg te ruimen, en alzoo de heerfchappy te bemachtigen. Men had een jong mensch van 23 jaaren, uit de heffe des volks, die door zyn eigen familie om Hecht gedrag weggejaagd was, tot Keizer beftemd. Een Phyfiognomist, die daarvan leefde, dat hy de menfchen hun geluk voorfpelde, had verzekerd, dathy, zonder twyfel, geboren was, om tot dien allerhoogden eeretrap op te klimmen , en dat hy, naar de regels der konst , op den eerden dag van de eerde Chineefche maand, (ongeveer in 't midden van February naar onze rekening,) daarvoor in de Hoofdftad van onze Provintie moest erkend worden. Daaraan floegen zy, die eene omwenteling in 't hoofd hadden, geloof, en lieten zich daardoor vervoeren tot de verfchiikkelykde maatregelen, om de zaak tot dand te brengen. Zy lieten den toekomftiH 3 gen  io<5 BERICHTEN VAN DEN STAAT gen Keizer den naam van Tchou awneemen, en gaven hem nug een bynaam, die het voorkomen had, alsof hy uit het Keizerlyk Geslacht van Mie, 't welk voor het tegenwoordige aan het roer der Regeering geweest was, afitamde. Men haalde eenige ryke en aanzienelyke lieden , die ligtgeloovig waren , door beloften van groote eerambten, over, om in het beraamd plan deel te neemen. Weldra hadden zy een grooten aanhang, en waren 200 wel van geld, als van volk, dat zich op allerlei wyzen liet verblinden, rykelyk voorzien. Het gelukte hun, in drie maanden, 9 of 19 Diihicten van onze Provintie, die ongeveer zoo groot zyn mag, als twee of drie Provintien van Frankryk , in hun belang te krygen. Tot ons ongeluk, namen ook eenige Christenen deel in den Opftand. Et-n gelukzoeker, die, nadat hy al zyn geld en goed door het fpel verkwist had , Christen geworden was, ftelde zich aan het hoofd , en raakte in onderhandeling met een van de Opperhoofden. Hy gaf by zyne Medechristenen, die hy aan zyne zyde zocht te lokken, voor, dat men door de nieuwe Regeering meer vryheid van Godsdienst zou erlangen , en haalde werkelyk eenigen over, om door toelagen het ondernomen werk te onderfteunen. Voor ons Misfionarisfen werd alles zorgvuldig verborgen gehouden. Ondertusfchen wierden 'er wapenen gefmeed, Soldaaten geworven, vaandels gereed gemaakt, en Officiers gekozen , om het bevel te voeren. De laatfte nacht van 't jaar was tot de uitvoering der Samenzweering bepaald. Dan zou men alle de Staatsdienaars, de Mandarynen, en alle leden van Regeering in de Hoofdftad vermoorden. Anderhalve dagreizen van dezelve was een troup van io tot 20,000 gewapende mannen byeen, de overigen waren in de Diftricten verdeeld. Men rekent, dat ser ongeveer 40 tot 50,000 onder de wapenen waren. Hoe meer de tyd naderde, des te meer begon men openlyk van het geen 'er gaande was te fpreeken, het volk liep overal te hoop, en begon allerlei ongeregeldheden te pleegen. De Regeering" begon 'er zich tegen te verzetten. Men zocht verdachte perf .men op, en bragt een groot aantal in verzekering. Zelfs de gewaande toekomftige Keizer viel in hunne handen, die echter zyne Richters door ftoute taal meer bevreesd maakte. Nu kwamen de Christenen ook in 't uiterfte gevaar. Sol-  DES CHRISTENDOMS, IN CHINA. I07 Soldaaten en Gerechtsdienaars wierden overal rond gezonden , en 't gerucht verfpreid , dat de voornaame rede hiervan was, omdat de Christenen een Opftand in 't zin hadden. Dezelfde Mandaryn, die ten tyde der Vervolging van 1783 Richter geweest was, en toen gelegenheid gehad had, uin overtuigd te worden, dat de grondftellingen van den Christelyken G >dsdienst van alle oproerigheid zeer vreemd waren, was, door de gunftige befchikking der Voorzienigheid, die ons daardoor nu n:>g het nuttig gevolg van die vorige ongelegenheid heeft doen zien en ondervinden, ook nu "oorzaak, dat de voorgenomen rechtspleeging tegen de Christenen, wier zaak hy openlyk voorfprak, niet ter uitvoer kwam. Wy wisten niets van deze voor ons gunftige omftandigheid, maar leefden in de geduurige verwachting van gevangen genomen en mishandeld te zullen worden. Ons lot fcheen meer en meer bedenkelyk te worden, terwyl elk zich van ons verwyderde. Men dwong de Christenen , om landen en huizen, die zy in pacht hadden, eensklaps te verlaaten, fneed alle gemeenfchap met hun af, en behandelde hen op veele plaatzen allezins hard en onmenfchelyk. Men durfde evenwel dus verre niemand van hun in rechten vervolgen, waarop de Christenen zich hier en daar openlyk beroemden. Maar dit was van korten duur. Toen het de Regeering meer ernst wierd, om zich tegen de gewapende magt dei Oproermaakers te verzetten, werd onder de aanvoerders ook een, die zich zoo wat ten halve voor een Christen uitgegeeven had, gevonden. 'Er is eene Wet in China, dat eene geheele familie, in geval van oproer, aanfpraakelyk is voor haare aanverwanten, vooral, wanneer niemand uit dezelve, vóór de ontdekking, de fchuldigen aangebragt heeft. Zoo werd dan een, die voor een Christen doorging, met zyne vier Dochters, offchoon deze nog zeer jong waren, gevangen genomen. En nu wierden ook anderen, die 'er min of meer betrekking op hadden, opgezocht, ook de bovengenoemde, die werkelyk met het Opperhoofd der Samengezwoorenen in onderhandeling was gekomen , aangegeeven , en , zoo door huiszoekingen, als anderzins, veel moeite in 't werk gefield, om hem in handen te krygen. Hy befloot eindelyk zelf zich aan 't Gericht over te geeven. Door zyne bekentenis, dat nog eenige weinigen min of' meer deel in H 4 de  108 BERICHTEN VAN DEN STAAT de Samenzweering hadden , kwamen de onfchuldigften zelfs in verdenking. De Christenen zelfs begonden tegen ons kwaad vermoeden op te vatten , alsof wy hen , onder voorwendfel van hen te willen onderwyzen in de Christelyke Leer, in de Samenzweering hadden trachten in te wikkelen. Ik zelf moest, uit vreeze van ook in hechtenis te zullen komen, van 't eene huis in 't andere vluchten. Het gebeurde eens, dat eene talryke Vergadering van Christenen, die aan ons verbod , om vooreerst de openbaare byeenkomften na te laaten , weigerden te gehoorzaamen, met geweld geftoord , en eenigen uit dan hoop gevangen genomen wierden. Maar men liet zich weldra van onze onfchuld overtuigen. De gevangenen kwamen los. Veelen lieten zich by deze gelegenheid van de goede zaak der Christenen meer en meer overreeden, en kwamen tot ons over. Deze gunftige keer van zaaken fcheen ons in eene nieuwe en grootere ongelegenheid te zullen brengen, toen de Rebellen , om zich ook veiligheid te bezorgen , nu ook begonden voor te geeven , dat zy Christenen waren. De Mandaryn, die ons gunftig was, had onze Kerkboeken laaten opnaaien, en bediende zich daarvan, om zulken, die dit voorgaven, de gewoone gebeden te laaten opzeggen. En nu wierd weldra het bedrog ontdekt, en de Christenen meer en meer gerechtvaardigd. Toen men vervolgends de fchuldigen te recht ftelde , waarvan eenigen aan ftukken gehouwen , anderen onthoofd , of met de koord geftraft wierden , kwamen de weinige Christenen, die waarlyk misleid waren , om min of meer deel in den Opftand te neemen, vry met ligtere ftraffen ; de twee bovengenoemden, die een meer voornaame rol gefpeeld hadden , uitgezonderd, waarvan de een met de koord geftraft, de ander onthoofd werd. Dit maakte eenige Mandarynen, die den Christenen min gunftig waren, op nieuw gaande, die zich, vooral in afgelegene Diftriclen, fomtyds veel veroorloofden. Men hoort geduurig van nieuwe vervolgingen en onderdrukkingen. Meermaalen worden onze verdrukkers ten toon gefteld; maar zy weeten dikwyls hunne ondeugende oogmerken zoo te verbergen, en door list en gewekf zoo veel uit te werken,dat het getal van ongelukkige flachtoffers voor het Christelyk geloof van dag tot dag vermeerdert. Onder dat alles wasfen onze Gemeenten, en wordt ons werk  des chr.istend0ms, in china. icc? werk by dezelve meer en meer van God gezegend. Wy zoeken onze lieden altyd te beduiden, dat geduld, en een allezins Christelyk gedrag, ons beste wapen is. Wy tellen dit jaar meer dan iooo volwasfenen, die zich heb en laaten doopen, en ongeveer 1400 Catechumenen, (die nog onderweezen worden), waaronder wy dat groot ! getal niet eens mederekenen, die zich, onder de laatfte ; vervolgingen, tot ons begeeven hebben, maar nog niet I by de Misfionarisfen zyn opgeteekend. 1648 Kinderen 1 van Heidenen, die op (terven lagen, zyn gedoopt. Het ; kost ons veel moeite, allen in hunne laatfte uuren by te i ftaan. Waren wy fterker, dan zouden 'er minder onbe- < zocht fterven, en ook meer Heidenen, die ons onderricht < verlangen, zich bekeeren. De Bisfchop van Pekin fchryft my, dat ook in Co« i fea, een groot Koningryk, dat aan Leaotong grenst, het I Euangelie ingang vindt. Men telt daar reeds 4000 Christenen, die door den Zoon van eenen Gezant uit dit Ryk j aan 't Hof van Pekin tot het Christendom overgebragt, en voor eenige jaaren door gr.amm.ont gedoopt zyn. : Ook deze Gemeente heeft reeds zwaare vervolgingen moeten doorftaan , maar ook daaronder zich heldhaftig , gedraagen. Op een tyd, toen men dit minst vermoed; de , kwam eene gunftige verandering. De Ministers hadden by den Koning den Christelyken Godsdienst ge: prezen , en gezegd, dat dezelve in Pekin veel opgang I maakte. Nu liet"hy de gevangenen los, en verbood hun I wel het Christendom verder voor te ftaan, maar voegde 'er I geene bedreiging by. De Christenen maakten zich deze I vryheid ten nutte, en verzochten de hulp van den BisI fchop van Pekin, die ook belloten heeft een Misjona: ris derwaart te zenden, en zich veel moeite geeft, om op allerlei wyzen de goede voortgangen van het ; Christendom aldaar te bevorderen. Het zou voor ons I ongelukkig zyn , indien het Christendom van ons, eini delyk, geheel wegging, en in andere Landen gevestigd i wierd! De Keizer van China laat thans, zoo men zegt, de : troupen, die in onze Provintie, op de grenzen van TiI bet, ftaan, voortrukken, om den Lama by te ftaan. Een 1 nabygelegen Volk, dat een Land bewoont , welk de Chinefen het achterfte Tibet noemen , heeft de wapenen opgevat, en bedreigt den Lama, die daarom de toevlucht H s tot  110 berichten van het christendom, in china. tot den Keizer genomen heeft. Voorleden jaar' fcheen 'er een vergelyk getroffen te zyn, men meende, dat de Vrede te Pekin gefl iten was. Maar de vyanden van den Lama vermoordden de Gevolmachtigden tot dat werk, toen zy te rug kwamen- en vingen den kryg van nieuws af aan. Zy hebben de Chineefche Soldaaten, die op de grenzen van uit Land ftonden , ingefioten. Men weet thans niet, hoe het 'er mede is. 'Er is bevel gegeeven , om meer Krygsvulk derwaart te zenden. iets over de on gelyk heid en üelykheid onder de menschen. Aan de Burgers, Schryvers der Algemeene Vaderland* fche Letteroefeningen. Medeburgers l Myn Buurman jacob ongelyk , een goed flag van een Man, dien ik wel zetten mag , om dat hy , fchoon in Staatsbegrippen van my zeer veel verfchillende, welmeenend is, komt wel eens een praatje met my houden, en laat niet af van my tot een bekeereling te willen maaken. Veelmaalen hadden wy met elkander gefprooken , over het by my geliefde, en by hem gewraakte, Onderwerp: de Gelykhtid der Menfchen. 1 Onlangs kwam hy my bezueken, met een gelaad, waar op het vergenoegen te leezen was. Naa eenige woordwisfeling, bragt hy het oude onderwerp, de Gelykheid, op het tapyt. Ik wilde het gefprek over een anderen boeg wenden; maar vrugtloos. Hoe meer ik zulks tragtte te doen, hoe yveriger hy aanhieldt. Ten laatften haalde hy een papier te voorfchyn , en verzogt my 't zelve te mogen voorleezen , het mogt te myner overtuiging dienen , hy kon het zo niet voordellen, als zyn gevoelen daar in ten kragtigflen uitgedrukt, en onwederlegbaar, zo als hy oordeelde, geftaafd werd. Hy voegde 'er by, dat 't hem door een Vriend, uit het Engelsch vertaald, om de fraaiheid en kragt van 't bewys, was medegedeeld. Ik verzogt de voorleezing. Hy ving aan, op een veel vertrouwenden toon. „ In de Natuur is geen zodanig ding als Gelykheid *> t3  IETS OVER DE ONGELYlillEID, ENZ. II£ te vinden. Indien de Mensch alle de werken der Na" tuure gadeilaat, hy zal geene Gelykheid aantreffen. Al- les is Ungelyk. Hooge bergen, ryzende heuvels, laage " vallenen, groote vlakten; de wortelen, de boomen, do "vrugten der aarde, zyn alle ongelyk in gedaante en " goedheid; raetaalen en edelgelteenten zyn alle ongelyk " in waarde, glans en gebruik. Is 'er geen verfchil tusI fchen een Citroen en een Chinaasappel? 't zyn nogthans " foortgelyke vrugten. Zyn niet de kruiden , planten , Ü heesters en boomen, de een hooger dan de andere ? Verl'chillen zy niet alle in 't. geen zy voortbrengen? T. \s 'er niet eene veel grooter hoeveelheid van gemeene " en dagelvkiche vrugten , dan van die een verheeven " geur en fmaak hebben? Brengt de Natuur geene groote " menigte voort van gemeene Appelen, Peeren en Prui" mer.; en een klein getal van Perfiken, Meloenen en ^' Ananasfen ? De kostbaarfte dingen zyn overal de zeld- " ZdWvst dit niet aan, dat alle dingen meerder en minder, en dat 'er geene gelyk zyn? Zelfs de Oranjeappels en " andere vrugten, groeijende op een en denzelfden boom , " zvn elkander in goedheid niet gelyk ; derhalven vindt ,, men in kruiden, bloemen, boomen, vrugten, enz. gec«, ue Gehkheidi \ , . , Wie ooit alle de Beesten der aarde nagaat , de Visfchen van zeeën en rivieren , de Vogelen in de " lugt, de Infecten, en alle andere voortbrengzels der f Natuure, zal bevinden, dat 'er geene Gelykheid is. „ De groote Maaker der Natuure fchynt, in zyne wonI derbaare werken, niet toegelaaten te hebben, dat 'er, L Gelykheid beftondt. Hoe trots is het dan niet in den, Mensch, te veronderftellen , dat 'er eene mogelykheid is I' van Gelykheid? Of boe kan 'er Gelykheid in de wereld „ beftaan ? Daar is geen zodanig ding als Gegkhetd ,, in de Natuur; en, indien de Gelykheid in de N«uur „ geen plaats vindt, kan die nooit onder de Menlchen „ uv-iiawi. ri.;.,u..-j :« -ia „ Uit wordt verder peweezen; cr is gccuc i» „ Hemelfche Lichaamen. De Zon overtreft, m glans en ft helderheid, alle overige Hemellichten; de Maan komt de„ zelve naast in heerlykheid. De Ouden merkten die twee „ Hemellichten aan als de Koning en Koningin der He„ mellichten; de Starren komen het naast by in glans; „ doch zommige, even als de menfchen, fchitteren  112 IETS OVER. DE ONGELYKHEID , ENZ. „ meer dan andere. Comeeten, met ftaarten van vuur, ver„ toonen zich, van t^d tot tyd, met de fnelle vaart van „ Hemelboden. Is 'er in alles geen OngelykheidP " Naa dit voorgeleezen te hebben , zag myn Buurman my met oogen aan, in welke de glans van een volkomen zegepraal uitfchitterde. — Zyne zich veel, en meer dan hy gewoon was, aanmaatigende houding nam toe by myn zwygen. Eindelyk brak ik het af; en ftelde, tegen het gezwets van zynen hoogbewonderden Engehchman, deeze eenvoudige Stellingen. Dat de Voorftanders van Staatkundige Gelykheid, waar op het hier aankwam , althans de verftandigen onder deezen , nooit beweerden het beftaan van Natuurlyke of Verftandelyke Gelykheid, onder het Menschdom ; noch dat zy zulks noodig hadden ten fteun van hunne Leer — ik wees hem aan, hoe zy beweerden, dat wy allen aanfpraak hadden op gelyke Regten, op gelyke befcherming van de Wetten, en gelyk jn aanmerking kwamen , ten aanziene van de belangen des Vaderlands. Hy fchortte den neus op —en verliet my, met te zeggen, dat ik doof was voor de ftem der Natuur, die zo duidelyk voor de Ongelykheid fprak. Ik was blvde dat hy vertrok ; doch verzogt een affchrift van zyn vertaalde Stukje, hy gaf het my gereedlyk; hierin het voorbeeld volgende van zyne Engelschgezinde Vrienden , vaardig om dergelyke Stukjes onder den man te brengen. Keurt Gyl. dit eene plaats in uw Mengelwerk waardig, ik zal het met genoegen zien, en blyve uw beften* dige Leezer en Welwenfcher PIETER GELYKHEID. ©EDAGTEN OVER DE ALGEMEENE WELTEVREDENHEID DES MENSCHDOMS. Befpiegelende Menfchen, die hunne denkbeelden, over, Perfoonen en Zaaken , eerder vormen uit het geen zy geleezen dan uit wat zy gezien hebben, en die, in naavolging hunner Voorgangeren, zeker flag van denkbeelden aanneemen, die niet altoos op, den grondzuil der on-  gebagten, over de algem. weltevredenheid. II3 ondervinding gevestigd zyn , hebben , onder verfcheide andere Stellingen, beweerd, dat de Menfchen , over 't algemeen, te onvrede zyn over hun Lot, en dat de geheele bemoeijing des menschlyken leevens beftaat in een geduurig poogeh om 't zelve te verbeteren, grooter, aanzienlyker, of gelukkiger, te worden. Elk fchiet hier te binnen de aanvang van het eerfte Hekelfchrift des Dichters horatius, waar hy mecenas vraagt , hoe het bykome dat geen Mensch vergenoegd^ is met zyn Staat, en daar op voortvaart, met een menigte voorbeelden by een te haaien, en redenen by te brengen, om de oorzaaken van die algemeen heerfchende Teönvredenheid op te geeven. ■ Horatius was een uitdeekend Dichter, doch geen Wysgeer; hy behoorde niet tot die foort van Menfchen, die uacon hadt leeren redeneeren. Hy moest eerst het ltuk beweezen hebben, gelyk een Wysgeer van de voorigeEeuw, die, gevraagd, waarom Lood op 't water dreef? antwoordde: ,, Ik moet „ eerst van dat dryven des Loods overtuigd weezen." Eer wy, derhalven, befluiten, dat het Menschdom in 't algemeen gebrekkig is in het (tuk van Weltevredenheid, past het ons te onderzoeken of het met de daad zo is? My ter bepeinzinge van dit onderwerp te neder zettende , befpeur ik ten klaarden, dat, indien wy het oog vestigen en 't zelve geflaagen houden op djn kleinen kring onzer kennisfen, deswegen twyfel by ons zal ontdaan > maar, indien wy het Menschdom in eenen wyduit- gedrekter kring befchouwen, zullen wy niet kunnen naalaaten te erkennen , dat de groote Meerderheid, of het Menschdom over 't algemeen , Weltevrede is met zyn Lot; en dat het gedeelte van 't zelve, 't welk zich niet weltevrede aandelt , alleen moet aangemerkt worden als eene uitzondering op den aigemeenen regel; en welke uitzondering, volgens alle voorfchriften van goede redeneerkunde, dien aigemeenen regel den bodem niet inflaat, maar veeleer bevestigt. Laaten wy, in de eerde plaats, het blad der Gefchiedenisfe raadpleegen. De Gefchiedenis, wel ontleed , zal, vrees ik , bevonden worden alleen te bevatten een verflag van de uitwerkzelen, vonrtgebragt door de Eerzugt van eenige weinigen , werkende op de eenvoudige driften en wel te vredene geaartheden van de rest des menschdoms. Wanneer wy ons voor oogen dellen alle de Koningen, Vorden en Prinfen, die ooit de rust des  114 GEDAGTEN des menschlykefi Geflachts gefloord of bevorderd heb. ben, hoe fchraal is zodanig eene lyst, in vergelyking met het onnoemlyk groot aantal van menschlyke weezens, die, geduurende de fchitterende Regeeringen en veel gefugtsmaakende- Krygstochten der eerstgcmelden , wel te vrede de loopbaan des leevens ten einde liepen, zonder opgemerkt te worden ? Indien wy het oog vestigen op een zekeren tak der Gefchiedenisfe, de Leevensbefchryving, treilen wy daar eene menigte van Mannen aan , niet te vrede met hun lot. Wy vinden 'er, die tot hoogen Staat en aanzienlyke Eereposten opklommen, door edelen nayver gedreeven, of door llinkiche beweegredenen genoopt. Wy ontmoeten 'er, die ons als voorbeelden ter naavolginge worden voorgefteld, en anderen, die men ons niet min nuttig voor oogen houdt, om ons voor de gevaaren van den weg, door hun betreeden, te waarfchuwen. Maar, wanneer wy alle de voorbeelden van beiderlei aart byeen gezameld hebben, welke de vlyt der verzamelaaren van Leevensgefchiedenisfen ons heeft overgehandreikt, welk eene evenredigheid hebben zy tot het gros des Menschdoms ? Niet grooter, denk ik vrylyk te mogen ftellen, dan die van Één tot een Millioen. Waarom zullen wy dan uit het gedrag van de weinigen een gevolg trekken, als het 'er op aan komt om over het chalacter van de menigte te bellisfen ? De Gefchiedenis behelst weinig anders dan den uitflag van Zee- en Landgevegten , dan den op- en ondergang der Ryken, en derzelver tusfchenvallende Staatsomwentelingen ; en waarom ? Waarom is dezelve onoplettend op het geen het Menschdom in 't groot, in 't algemeen, doet? Enkel daarom; dewyl het Menschdom, over 't algemeen, door het leeven heen gegleeden is, zonder die zugt te gevoelen, om, te onvrede over hun Lot, hun ftaat te verbeteren , 't welk aanleiding geeft tot gebeurtenisfen , waardig gekeurd om in de gefchiedrolle eene plaats te bekleeden. Zelfs dan, wanneer 'er groote Heweegenisfen, van Omwentelingen gevolgd, ontftaan zyn, is het meestal tastlyk blykbaar, dat ze de uitwerkzels zyn van eenige ftoute en onderneemvolle geesten, met goede of flegte oogmerken, op de driften der Volksmenigte, die, zonder deezen fpoor en prikkel, zich zouden ftil gehouden hebben. De ondervinding onzer dagen fpreekt-hier met luider ftemrae. Men  OVER DE ALGEMEENE WELTEVREDENHEID. 115 Men heeft desgelyks waargenomen, dat verregaande onderdrukking de rustlievendften onder het Menschdom tot het bieden van wederftand aanzet; doch dit levert geen bewys op tegen de algemeen heerfchende geneigdheid ora zich wel te vrede aan te ftellen. Het minst tot befchadiging genegen Dier zal zich verzetten tegen den Man, ; die 't zelve plaagt en tergt. Het is zeer mogelyk, dat een Meester, die in een Dwingeland veraart, zyn Hond 1 in woede brengt, hoe tam en getrouw Dier dezelve an3 derzins ook moge geweest zyn. Weltevredenheid fluit Zelfverdediging niet buiten, noch verandert eenige Wet ; der Natuure. Bovenmaatige onderdrukking is, derhalven, 3 geen geval, 't welk men hier, met grond, als eene tegen< werping, kan aanvoeren. Wil iemand egter hetzelve aandringen, dan mogen wy ! daar tegen Hellen het geval van een Volk , zugtende I onder den hardften geesfel der dwinglandye. Men zie op i den Koning van üahomey, die de hoofden van een aantal zyner Onderdaanen eischte, enkel ten einde hunne bekkeneelen de muuren van zyn Paleis zouden vercieren; en men befchouwe de bedaardheid, waar mede de beulen de flachting onder hunne Mede-onderdaanen aanrichten — men lette op het onderwerpend geduld, waar mede : de rest des Volks getuigen is van zulk een tooneel van ' ontmenschte wreedheid. Strekt dit ter proeve dat het f Menschdom over 't algemeen zich door Teönvredenheid j laat beheerfchen? Verder, zullen wy, de Gefchiedenisfen van de meest I dwinglandifche Ryksbeftuuren, die ooit de Jaarboeken i der Wereld ontluisterden, geleezen hebbende, geene uité fpraak doen ten voordeele van de Weltevredenheid der I Volken , die zich onderwierpen aan verdrukkingen , zo (hoog loopende, dat wy, dezelve kezende, ze naauwlyks i kunnen gelooven, en waarvan het gevoelig getroffen hart te rug beeft? Verdrukkingen , welke zy uitftonden, niet I voor eene korte wyl , maar zulk een reeks van jaaJren, dat het kort verhaal van hun lyden boekdeelen be1 ilaat! Maar wy hebben niet noodig ons op voorbygeloopene i Eeuwen te beroepen. Onze eigene waarneeming, indien I dezelve eenigzins eenen krinr befchryft, zal eene menigte I van bewyzen opleveren van de algemeene Weltevredenheid ! des Menschdoms met zyn lot, hoe laag, hoe gering, het ons i moge voorkomen. De onderfcheiden ftanden in"de Maat- fchap- j laat beheerfchen?  Il6 GEDAGTEM fchappy befchouwende, zal esn nadenkend mensch menigvoud verbaasd daan, als hy opmerkt hoe weinig voldoening fchenkt aan veele duizenden , en hoe veel deft eerzugtigen en geldgierigen Man niet kan voldoen. j Men befchouwe het geval des Kiygsvolks zo te lande als te water. Door welke middelen ook tc zamengebragt, worden zy fchielyk aan hun lot gewend, geordend, en afgerigt, zodanig , dat zy, hoe weinig anders door den prikkel der Eerzugt gedreeven, alleen in trouwe en dapperheid zoeken uit te munten ! Nogthans kunnen menfchen, op de effener paden des burgerlyken leevens hun leevensreis voortzettende, niet begrypen, hoe het mogelyk is in het Krygsberoep gelukkig te leeven, terwyl de Krygsknegten te Land en ter Zee zich verbaazen, dat die niets doende Weezens t'huis blyven, wanneer een Oorlogs verklaaring hun in 't Krygsveld, of aan Scheepsboord, roept. Het is onmogelyk een algemeene maatftaf van geluk te bepaalen, en kunnen wy de denkbeelden van anderen, ten aanzienevan dat onderwerp, niet bepaalen gelyk onze eige< ne. De waarheid der zaake is, dat, op welk eene clasfe van Menfchen wy het oog flaan , de voorbeelden van Teönvredenheid in 'geene evenredigheid ftaan tot het getal der zodanigen, by welken het denkbeeld van na verandering te haaken nimmer opkomt. Hoe veele allergeringfte bezigheden zyn 'er niet, waar in de Menfchen hun geheele leeven flyten, zonder van eenige ftandsverwisfeling te droomen , zonder, zo verre het oplettendst oog kan befpeuren, het lot van anderen te benyden. Zy zyn te vrede met de gewoone voordeden huns bedryfs of bandwerks; en klaagen niet, dan in gevalle de ondeugd het aanmoedigen van vlytbetoon ftremt; of de tydsomftandigheden zich in dier voege toedraagen , dat ze eene vermeerdering van arbeidsloon vorderen. Nogthans denken zy, zelfs in deeze omftandigheden, niet om van beroepsbezigheden te veranderen. De Nagtwaaker droomt niet om een Linnenkooper te worden, de Schoorfteenveeger niet om zich tot Boekhouder op een Koopmans Kantoor aan te bieden. De Weltevredenheid, ten aanziene van den Leevensftand, welke wy by het Menschdom in 't algemeen befpeuren, mag misfchien toegefchreeven worden aan eene foort van grootschheid op, of gehegtheid aan, den- zelven, in vergelyking met andere Leevensttanden. Dan  OVER DE ALGEMEENE WELTEVREDENHEID. 117 Dan het komt 'er niet zo zeer op aan, den oorfprong op te delven. Ik had my alleen tot een taak gefield, van het uitwerkzel te fpreeken ; en is dit zeker eene omftandigheid, welke algemeene Goedwilligheid ondet het Menschdom moet bevorderen , wanneer wy befpeuren, dat alle rangen, wel te vrede in derzelver onderfcheidene beroepen, de goede orde der Maatfchappye bewaaren, en ter bevordering van het algemeen geluk medewerken. Ik begryp, dat, indien wy dit onderwerp befchouwen in het licht, waar in wy 't zelve zo even befchouwden, 'er zich genoegzaame reden zal opdoen om te verfchillen van het zo algemeen gevoelen , dat de Menfchen doorgaans te onvrede zyn over hun Leevensftand. In de daad, indien deeze ünvergenoegdheid algemeen heerschte, geen Regeeringsvorm, geen Maatfchappy, zou langen tyd kunnen beftaan. En uit welk een bron de algemeene Weltevredenheid ook opwelle, wy mogen ons verzekerd houden , dat, waar het Uitwerkzel ftrekt ter bevorderinge van het algemeene Welvaaren, de Oorzaak niet kwaad kan weezen. elmina, of de nimmer verwelkende bloem. Eene Vertelling. (Uit het Fransch van M. masson de blamone.) In een vergelegen Land, woonde, vóór veele eeuwen, eene jonge Prinfes, elmina genaamd. Elmina was zeer fchoon «n berainnelyk. Beminnelykheid , in de daad, is de beftendige Gezellinne der jeugd en onfchuld; maar, helaas! onfchuld en fchoonheid verdwynen maar al te dikwyls met de kindtchheid , indien 'er geene zonderlinge zorge gedraagen wordt, om het hare vroegtydig tot de liefde der deugd te vormen. De jonge Prinfes was eene Wees; maar eene weldaadige Tovergodesfe, linoorina geheeten, droeg zorg voor haare opvoeding. Elmina hadt geen denkbeeld, dat haare Opvoedfter een Toverg.desfe ■was; maar zy beminde haar als eene Vriendin, en eerbiedigde laar als eene Moeder. De Prinfes kreeg, op zekeren dag, vryheid om met haare Gezellinnen in een bygeiegen veld te fpeelen. Welhaast dartelde de vrolyke Kinderftoet over het veld; jagt maakende op Kapellen, en Bloemen plukkende. Wanneer zy eene genoegzaame hoeveelheid van Bloemen verMemg. 1799' no. 3. I ga-  118 ELMINA, gaderd hadden , gingen zy nederzitten onder een boom , om kransjes en ruikertjes te maaken. Onder deeze vrolyke bezigheid was onderhoudend gefprek de bezigheid van eenige , terwyi andere gelchierienisfen vertelden. Meisjes , weet men, vallen fnapagtig , en bezitten de gave van alles te onthouden, wat zy hooren. Elmina, niet zo nieuwsgierig noch zo praatig als de rest, zong , terwyl zy haare ■Bloempjes uitzogt en fchakeerde. Haare jonge Vriendinnen ichiepen vermaak in te luisteren na haare inneemende toonen; zy zweegen alle. Zy zong een verrukkend Lied, ter eere van de nimmer verwelkende Bloem. Een Lied , haar geleerd door haare Voedfter. Een Zedelied, 't welk daar op uitliep, „ dat „ deeze Bloem, die vroeg moest geplukt worden . niet groeide ,, in de omliggende Velden, geen Bloemhof vercierde; maar „ alleen in 't hart opwies, en nooit verdorde." Elmina zweeg. Alle de Bloemkransjes waren in gereedheid, en haare Gezellinnen ftonden op. „ Wat zullen wy doenV" was het woord. ,, De Kransjes zyn gemaakt. Laaten wy „ fpeekn, de Sckoonfte in den Kring!" Dit fpel was zeer geliefd by de jonge Dogters des lands. Zy koozen dan een der fchoonfre uit haar midden ,fchikten haar op, en bekroonden haar met bloemen. Waar op zy rondsom de bekranste danften en zongen. Maar het was eene kiefche zaak, te befiisfen wie de Schoonfte onder den hoop ware. In dit ftuk konden zy bezwaarlyk overeenkomen. De meerderheid wilde elmina bekransd hebben; dan haare zedigheid liet niet toe te denken dat zy de beminnelykde was; en zo verre van jalours te weezen wegens de fchoonheid van een ander, hieldt zy het daar voor, dat veele haarer ïpeelmakkertjes zeer bekoorlyk waren. „ My is inge„ vallen," fprak elmina , ,, dat wy allen zullen uitgaan „ om eene Bloem te kiezen naar elks zin, en die op onzen ftroohoed fteeken; dat wy vervolgens die Bloemen in de „ lugt werpen; en zy, wier Bloem het hoogst gegaan is, zal' „ de Schoonjle in den Kring weezen."— Allen keurden zy dien inval goed, en het jeugdige gezelfchap verfpreidde zich, om elk de haar best aanftaande Bloem te zoeken. Onder de fpeelmakkertjes van elmina bevondt zich eene jonge Prinfes, malinetta geheeten , trotsch en listig van aart. Zy liep na een bygelegen veld , plukte een Blaauwe Koornbloem, en omwondt in de fteel een klein fteentje. Het oogmerk van dit bedryf was wel te Taaden. De Bloem , hier door zwaarder geworden, zou hooger en op een verder afftand komen. De overige koozen , zonder eenige list, de Bloemen, aan welke zy de voorkeus gaven. Deeze bragt een Ranonkel, geene een Roos, een derde een Lelie van Dalen, enz. Wat elmina betreft, zy vervoegde zich in eene haag, en zogt een Wilde Roos,  of be nimmer vjjrwelkende bloem. IIP Roos als de haar best aanftaande Bloem. Zy vondt eene menigte ; doch ik kan niet zeggen , waarom zy de keus op de kleinlte en ligtfte liet vallen. Op het oogenblik dat de fpeelende jonge Dogters de Btoejnen van den hoed namen, en wegwierpen, om te zien weèkp verst zou gaan, voerde een zagt windje de Wilde Roos na boven Welhaast egter zou dezelve beneden de Blaauwe Koornbloem gedaald zyn; doch een aartig Kapelletje vloog 'er rondsom , en voerde de Wiide Roos mede. De vrolyke Maag- denftoet lachte op het zien van dit kleine wonder. Rlmina werd vercierd als de fchoonfte in den kring. Dit bedryf viel niemand lastig; want elmina was zeer fchoon. De b!o-mkransfen waren, te haarer vercieringe, in gereedheid. Zy vervoegden zich na eene plaats. waar een murmelend beekie voorby .iroomde. De Prinfes, met bloemen besransd en opgecierd. zat op een grasheuvel. ' De Gezellinnen begonnen rondsom haar te danfen , en een Lied te zingen, op deeze gelegenheid pasfende. Haare vermaakneeming werd geltoord door een onverwagt geritzel in een digt daar by liggend Kreupelboschje. Ooj>enblikIyk kwam uit hetzelve een kleine oude Vrouw te voorfchyn, die de fchoone Dansferesfen naderde. In 't eerst waren zy zeer verfchrikt, en wilden het gewaand gevaar ontvlieden. Maar het gul gelaad van de oude Vrouw en de aangenaamheid haarer fpraake deeden welhaast alle vrees wyken. Zy was gekleed in een groen loshangend gewaad, met een ftroohoed van dezelfde kleur , vercierd met een krans groen:; bladeren. In haare hand 'hadt zy een groenen pot , waar in eene kleine plant flondt. „ , , , , . . , Het was uit hoofde van deeze heerfchende kleur in al den to.ftel.dat zy, die haar kenden, haar den naam van verdurina gaven. „ Myne kinderen," fprak zy , „ ik ben niet ge- ,, komen om u in uwe vermaakneeming te ftooren. Maar i!t „ heb elmina een gezang haoren zingen, waar in zy aanhief , van eene Bloem die nimmer verwelkte. Ik heb gezien dat zy ,', een Wilde Roos in het boschje plukte; en, om haare keuze , heb ik haar een onwaardeerlyk gefchenk waardig ge- ' keurd, 't welk ik haar breng." „Myne Dogter," dus voer zy voorr, de jonge Prinfes, die haar vol verwondering hoorde, aanfpreekencle, „ neem deeze Plant, aan welke vier , Bloemen en twee Knoppen zyn. Dit is de Bloem die nimmer „ verwelkt, en ik geef dezelve u ten gefchenke. Bewaar die „ met alle zorgvuldigheid; maar weet, myne Dogtet , dat het niet door bevogtigen is, dat gy die kunt in 't leeven hou* • den. Let op deeze Bloem , die leevendig Rood van '' kleur is, dit is de Bloem der Zedigheid; zo lang uwe wan„ gen gloeijen van die beminnelyke kleur, zal deeze Bloem al haare leevendigheid en fchoonheid behouden. — De tweed* „ Bloem, geheel onbezoedeld Wie, heet de Bloem der Deugd-. I 2 »  li* elmina , „ deeze zal zich bevlekt vertoonen, zo ras gy onoplettend „ zyt op een uwer pligten. De derde is zuiver Goud- kleurig Geel, en heet de Bloem der Goedwilligheid; en zo „ lang gy die deugd 'oefent zal dezelve al dien gloed behou- ,, den. De vierde is fchoon Hemelschblaauw, en wordt de „ Bloem derHeuschheidgeheeten;wanneer elmina onverduldig of ,, toornig wordt, zal deeze Bloem het hoofd laaten hangen. — „ De Knop , die op 't openbarften ftaat, zal de Bloem des „ Ferflands te voorfchyn brengen; en deeze zich uitbreiden „ naar maate gy in leering toeneemt. De andere Knop „ bevat de Bloem der Bevalligheid; deeze zal zich allengskens ,, openen, en over alle de andere Bloemen een fchoonen luis» „ ter verfpreiden. " Elmina, de Bloem ontvangende, riep uit: „ Ach! Goedgun„ ftige! hoe zal ik deeze onwaardeerbaare gift met genoegzaa. ,, men dank erkennen! Gaa met my, bid ik u; lindorina zal, „ nevens my, u van haare en myne dankbaarheid verzekeren." —— Verdurina hervatte hier op: „ Myne Dogter , gy ,, kunt my niet beter uwe dankbaarheid betoonen, dan met my, „ ten eenigen dage, deeze Bloem in alle fchoonheid te laaten ,, zien. Ik zal, naa drie jaaren, te deezer plaatze wederkee. „ ren, en als dan de Bloem geheel zuiver is, zult gy bede „ voor altoos dezelfde blyven." Verdurina, in deezer voege gefprooken hebbende, vervoegde zich tot de andere fpeelgenooten , en fchonk elk haarer desgelyks eenige Bloemen van haaren Toverboom. Zy gaf aan de een vyf, aan de ander vier, naar gelange zy derzelver gefchiktheid tot het aankweeken kende. 'Er wordt ver¬ haald , dat de Prinfes maljnetta flegts ééne Bloem kreeg, en men voegt 'er by , dat zy die nooit aan 't bloeijen kon kry- gen. Ik weet egter niet, wat ik hier van moet zeggen : want deeze het ongeluk gehad hebbende van haare eer te verliezen, heeft men niemand gevonden, die haare gefchiedenis voor de vergetelnis bewaard heeft. De Tovergodesfe (want het is blykbaar dat verdurina 'er eene was,) haare Gefchenken uitgedeeld hebbende, keerde fchielyk na het boschje weder, en verdween. De jonge Dog. ters bleeven eenigen tyd als verftomd zitten over die verfchyning. Zy verlieten welhaast de fpeelplaats en Bloemen die zy geplukt hadden, alleen dankende op de zo even ontvangene. —— Allen waren zy begeerig om dezelve aan haare Ouders te vertoonen. Elmina was niet t'huis, of zy verhaalde alles, wat gebeurd was , aan lindorina , en zette de onwaardeerbaare Bloem in een fraai Porceleinen Vat. Lindorina betoonde zich zeer verbaasd over het voorgevallene ; het bleek nogthans in 't vervolg, dat verdurina en lindorina dezelfde waren. Elmina ging wel voldaan te bedde; maar, vervuld met de denk-  b£ M1MMEE VEnWELKJENDE BLOEM. 12* denkbeelden , die haare aandagt den voorigen dag getroffen hadden, dagt zy bykans den geheelen nagt om niets anders dan om grasvelden , dansfen, Tovergodesfen, en betoverde Bloe* men. Haar eerfte werk, by het ontwaaken, was, te bezien of haare Bloem ook eenige verandering ondergaan hadt. Zy haastte zich na den Bloempot; doch na he: venftEr loopende hoorde zy op ftraat een groot geraas, en zag een aantal jongens, eene arme Vrouw naazettende. De grappigheid van dit morgentooneeltje behaagde haar, en wekte haar op tot lachen. Het wast niet voor dat deeze uit het gezigt waren, dat elmina het ven- fterraam verliet, om haare Bloem te bezigtigen. Hoe groot was haare verwondering en fmerte, als zy befpe irde dat de Bloem der Zedigheid den blyden gloed eenigzins verlooren hadt , en dat de Bloem der Goedwilligheid eenigzins befmet fcheen! Lindorina zag, ter kamer inireedende, de ver¬ baasdheid der Prinfes , en vroeg waarom zy zo ontfteld « was. „ Ach !" fprak elmina , ,, kyk na de Bloemen; en nog„ thans heb ik niets gedaan om die verandering te veroor„ zaaken!" , , Elmina was, in de daad, onfchuldig ; want zy hadt geen denkbeeld van eenig kwaad, opgeflooten in »t geen haar tot lachen verwekt hadt; en nogthans was het geen wonder, dac de Bloem der Zedigheid was beginnen te verbleeken, en di« van Goedwilligheid eenigzins te verflensfen; want eene jonge Dogter behoort nimmer eene onbetaamlyke nieuwsgierigheid te betoonen, veel min te lachen , wanneer een Medemensen befpot wordt. Op deezen trant verklaarde lindorina dit byzonder voorval aan de Prinfes , die oogenbliklyk haar misflag befpeurde , en zich, te dier gelegenheid, op eene zo welvoeglyke wyze gedroeg, dat, eer de dag ten einde was, die eigenfte Bloemen zich Ycbooner dan voorheen vertoonden. Die kleine les maakte t klmina oplettender en bedagtzaamer, en boezemde haar kragtig i in, hoe wakkerheid en geduurig toevoorzigt noodzaaklyk waren tot het in ftand houden van de Bloem die nimmer verwelkt. \ Zints deezen tyd , nogthans, vondt zy het niet moeilyk haar Geele Bloem in alle fchoonheid te bewaaren. Elmina was teder van hart, en menschlievend ; om goed te doen hadt zy al[ leen de infpraaken van haar hart op te volgen. Maar de /ƒ<•' mehchblaauwe Bloem kostte haar meer moeite. Elmina was driftig van gefteltenisfe, en verloor, by de minfte terging, haar : geduld. De Bloem der Heuschheid begon te verwelken, en haar haare gebreken te verwyten. De Prinfes verbeterde het gebrekkige, zo ras mogelyk; want zy hieldt zich verzekerd, dat 'er minder fchande fteekt in onze misflagen te verbetereu, dan in dezelve te begaan. Ten aanziene van de Witte Bloem; deeze behieldt fteeds haare zuiverheid, 't Is waar , elmina befpeurde, op zekeren Ij daS»  123 elmina, dag, eene kleine vlek; maar een traan,daar op vallende, deedt die vlek oogenbliklyk verdwynen. Men weet niet meer ■welke de geringe zwakheid geweest hebbe, waar aan elmina Zich fchuldig gemaakt hadt; want elk welgefteld hart zal gereed een misdag vergeeten , welke geboet is door de traaneu van opregt en hartgrondig berouw. De Knop van de Bloem des Verjlands groeide eiken dag. Wanneer de Prinfes zich op eenige vermeerdering van kennis hadt toegelegd, miste zy nimmer haare Bloem te raadpleegen en bevondt doorgaans dat eenige bladen zich meer en meer ontwikkelden. Deeze was de wonderbaarfte van alle de Bloemen , en bleef in grootte groeijen, geduurende het geheele leeven van elmina. Niets kon vergeleeken worden in verfcheidenheid dan de gedaante en kleur der Bloembladeren. Op deeze zag men fchoone landfchappen, of volle tekeningen van het fchoonfte borduurzel; op geene vertoonden zich aibeeldingen tot de Aardryks- of Gefchiedkunde behoorende; op veele was een gouden Lier of yvoiren Harp te zien. Met éèu woord, op alle de Bloembladeren ontdekte men de zinnebeelden van alles wat gefchkt is om den geest eener jonge Dogter te vercieren. De Bloem der Bevalligheid groeide, overeenkoniftig met het zeggen van verdurina, ongemerkt. Elmina hadt een en andermaai gelegenheid om waar te neemen, dat, wanneer zy immer poogde den groei te verhaasten, door eenige bevalligheden voor den fpiegel aan te leeren , of anderzins zich eigen te maaken, die zonderlinge Bloem zich terftond digtlloot, en niet ■weder openging, voor dat zy, zonder eenige gemaaktheid, zich ver oonde gelyk zy was. Deeze Bloem hadt flegts drié bladeren; doch zy waren zo buitengemeen fchoon en bekoorlyk, dat zy, als door een onbemerkbaare toverkragt, een luister verfpreidden over de andere Bloemen, en alle derzelver fraaiheden vermeerderden. Het valt gereedlyk op te maaken, dat elmina, deezerwyze in 't bezit van de nimmer verwelkende Bloem , en die niet zulk een onaflaatende vlyt oppasfende, de volmaaktfte Prinfes van haar tyd wierd. De roem van haare voortreflyke en beminnelyke begaafdheden verfpreidde zich allerwegen. Want gy weet 'er is eene Tovergodesfe, gerugt geheeten, die geene andere bezigheid heeft, dan de wereld door te trekken, om te vermelden wat zy weet, goed of kwaad, van alle menfchen, en bovenal van jonge Prinfesfen. Het Gerugt was overzulks onvermoeid bezig om de begaafdheden en deugden van elmina te vertellen: de Volken der aarde werden begeerig om zulk eene waardige Prinfes tot Vorftm te verkrygen. De Zoon van den Koning der Roxolaanen, vermoedlyke Erfgenaam van het grootfte Ryk op den aardbodem, kwam eenen zeer langen weg reizen om elmi-  OF Dïi nimmer verwelkende bloem*. I2J Mina te zien; en vroeg haar van lindorina ten Hnwelyk; Lindorina Heinde in zyn verzoek, niet orn dat hy de Erfgenaam van het uitgebreidfte Ryk ftondt te worden; maar om dat deeze Prins desgelyks een nimmer verwelkende ' hem hadt aangekweekt ; want 'er is eene foortgelyke Bloem voor de Mannen, fchoon in eenige opzigteu verfchillende van de Bloem door vekdurina aan de Prinfes gefchonken. ,. , Elmina wilde de tooneelen, haar eens zo dierbaar, met verhaten, zonder nogmaals het boschje te bezoeken, waar zy het onfchatbaar Gefchenk ontvangen hadt , de bron van al haar geluk. — Zy hoopte eenmaal verdurina daar weder aan te treffen;het was nu juist drie jaaren, zints deeze haar verfcheen. Elmina nam de nimmer verwelkende Bloem mede, en ging na 't boschje. Doch hoe groot was haare verbaasdheid, wan. neer zy, daar komende, niemand aantrof dan haare Opvoedfter, die t'huis gebleeven was, en geene verdurina ! „ Ik weet," fprak de Tovergodesfe, „ wie gy hier zoekt. „ Ik gaf u die Bloem onder de gedaante van verdurina, en „ ik bood u de behulpzaame hand in dezelve aan te kwee- „ ken , onder de gedaante van lindorina. Myne taak „ heb ik gelukkig af. De Bloem zal nimmer verwelken ; en „ elmina zal altoos beminnelyk en bemind weezen; want de „ Deugden van het Hart, en de verkreegene Bekwaamheden „des Vérftands, fchenken aan de Bezitfter die bevalligheden, ,, welke door niets immer kunnen worden uitgewischt! " ——• De Prinfes wierp zich aan de voeten van haare Weldoenfter, die haar tederlyk omhelsde, en toen, eene lugtgewestifche ge. daante aanneemende, verdween. Elmina, ontroerd en verfchrikt, ftrekte haare armen uit, etl riep eenigen tyd haare Weldoenfter naa. De Prins haastte zich te haarwaards, troostte haar over het verlies van lindo. kina , en bragt haar na zyn eigen Land, waar zy vereemgd werden met de heilige banden van Liefde en Deugd, en langen tyd het onbefchryfbaar geluk, den Verftandigen en Deugdzaamea befchooren, genooten. verschriklyk voorbeeld van eygeloof. (Uit het Fransch.) Op den derden van Zomermaand laatstleden lagen twee Kinderen en een Os van een Boer van Planic , in het Cani ton van Maz-d'Azil, zeer ziek. Den eenvoudigen hals kwam 3 het in 't hoofd, dat zyne kinderen en het beest door den ; een of anderen betoverd zouden zyn ; waarom hy zich begaf naar  124 VERSCKRIKLYK V003BEEL0 VAN EYGELOOF. mar het huis van een beruchten Waarzegger en Duivelbanner in de nabuurfchap. Deeze icbelra ging oogenbliklyk naar de hoeve van den Landman , en verzekerde, na dat hy eenig geld ontvangen had, dat de Os en de Kinderen betoverd waren door eene ryke Dame in de nabuurfchap, welke hy noemde. De Boer, niet twyffelende aan de waarheid van dit voorgeeven, beraadflaagde met zyne even bygeloovige en onkundige arbeiders wat hier in te doen. Na eenig overleg vonden zy cenc list uit, om de Dame naar de boeren-wooning te lokken, die, van niets bewust, llraks derwaards ging. Doch zy was naauwlyks binnengetreeden, of de boeren pakten haar aan, en bonden haar handen en voeten, waar na zy haar het fchriklyk misdryf verweeten, en haar den dood dreigden, zo zy niet aanltonds de lydende voorwerpen van hunne Kwaaien genas. Hoe akelig ook de toeftand van deeze Dame was , redde zy zich echter uit denzelvcii, met_ veel beleid. Zy veinsde te bekennen, dat zy waarlyk fchuldig was aan de voorgewende tovery , en beloofde dat zy de geneezing zou volbrengen, door middel van eenige kragtige kruiden, die zy zeer geheim , in een cabinet, alwaar niemand dan zy zelve ze vinden kon , bewaarde. Zy wist haar voorgeeven verder met zo veele waarfchynlykheden te bekleeden, dat de kinkels haar eindelyk los en naar huis lieten gaan, om de voorgewende middelen te gaan haaien. Dan, in plaats van met haare geneesmiddelen ■weder te keeren , gaf zy kennis van 't geval aan de naaste Rechtbank; met dit gevolg, dat de uitvoerders deezer fchanddaad by den kop gevat, en in rechten vervolgd wierden. Aanmerking van den Redacleur. Het fchandelyk en belachlyk bygeloof aan Spooken, Duivelsbezweeringen, enz. is, op veele plaatzen van ons Vaderland, Jiog uitfpoorig genoeg. Veelen koesteren deeze wanbegrippen, uit onkunde, of ook wel om 'er voordeel mede te behaalen. Het is waarlyk hoog tyd, dat de goede Gemeente eenmaal van deeze dwaaze wanbegrippen geneezen worde. Wy voor ons •twyffelen 'er niet aan , zo men deeze fchadelyke bedriegers ïiaauwkeurig opfpeurde, en naar verdienften aan den lyve flrafte, of de booze werken der duivelen , en hunner dienaaren en verbondelingen, de toveraars en bezweerders, of zogenaamde duivelbanners, zouden ras geheel in het vergeetboek geraaken.  MENG E L WE R K, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekk.elyk. bedenkingen , over onze bezigheden in eenen toekomenden staat. (Naar het Engelsch •> TTet beftendig verlangen,'t welk de Mensch bezit, om JL 1 zyne kundigheden te vermeerderen, en de waarheid, dat veele duizenden fterven in het volkomen bezit hunner verllandsvermogens, welke zy geen tyd gehad hebben om in deeze wereld tot volmaaktheid te brengen, heeft men aangevoerd als een bewys voor de Onllerflykheid der Ziele; en dat 'er een Toekomende Staat moet volgen , waar in wy zullen voortvaaren met onze kennis te vermeerderen, zo dat dezelve allengs tot hooger volkomenheid opkümme. Dit denkbeeld is, in den laatften tyd, heerlyk opgehelderd door eenige Schryvers; en, myns oordeels, draagt het geene geringe blyken van waarfchynlykheid. Toegedaan, dat het waar zy, of hoogst waarfchynlyk, dan mogen wy 'er uit afleiden, dat wy een fmaak behooren aan te kweeken voor het geen waarlyk in kundigheden hoog te fchatten is, als eene voorbereiding voor dien verhevener Staat, waar in onze kennis tot volmaaktheid zal toeneemen ; en dat wy behooren te vermyden, die geringe, beuzelagtige en onteerende, najaagingen, welke onbeftaanbaar zyn met den pligt eens rêdelyken weezens in deeze wereld; en zeker vreemd zullen zyn van zyne bezigheid in eene andere. Geen mensch zou zeker wenfehen te reizen door een Land , waar hy de fpraak niet kende, voor de pligten en bezigheden van 't welk hy geheel onberekend was , of waar van hy een afkeer hadt. Welk een denkbeeld wy ook mogen vormen van de bezigheden der Gezaligde Geesten, het valt zeker redemeng. 1799. no. 4. K lyk  12,6 BEDENKINGEN, OVER ONZE BEZIGHEDEN lyk te befluiten , dat zy eenigzins verfchillend zullen weezen van de meeste dier bemoeijingen, welke de aandagt en de driften der Stervelingen hier beneden bezig houden. Eenigen tyd geleden op dit onderwerp gepeinsd hebbende, geraakte ik in een foort van Mymering, of Droom, in welken ik my verbeeldde overgevoerd te zyn in het Portaal van de verblyfplaats der eeuwig gezaligden. Eene groote menigte volks vervoegde zich derwaards, en fcheen enkel daar heen gelokt op het gerugt af: want, naa 'er in gekeeken, of 'er eenige minuuten in vertoefd te hebben, keerden verre de meesten te rugge, met zigtbaare kentekenen van fpyt en teleurftelling op het gelaad. Verlegen, om te weeten , waarom zy te rugge keerden van eene plaats zo gelukkig en gezegend, waar toe de ingang zo gemaklyk fcheen, en bykans geheel van hunne verkiezing af te hangen, wendde ik my ter raadyraaging tot een diet hoogere Weezens, aan welken het bleek toevertrouwd te zyn, om eiken Sterveling de eigenlyke plaats zyner beltemminge aan te wyzen. Dit Weezen verzekerde my, dat het geen ik zag zeer dikwyls gebeurde, en wel negenmaalen van de tien ge« vallen. „ Dece Lieden," dus voer hy voort, „ mis„ leiden zich zeiven, of zyn door anderen misleid. Zy „ hebben geboord, dat dit de plaats is des eeuwigduu„ renden Geluks; maar, wanneer zy naderen, en bevin„ den, dat die dingen, welke hun geluk in de beneden„ Wereld uitmaakten, bier niet toegedaan zyn, of, „ 't geen zeker het geval is, hier niet gewenscht of ver,, langd, maar verfmaad worden, keeren zy te rugge, om „ eene andere plaats te zoeken, waar zy mogen voort„ vaaren in hunne bekrompene najaagingen. Wend uw „ oog zydwaards, en befchouw die talryke menigte!" Myn Gids wees my op eene groote menigte Perfoonen van alle Natiën en Tongen, die een verbaazend geraas maakte, en door de vermenging van taaien meestal onverftaanbaar. „ Deezen, dus fprak myn Geleigeest, „ zyn de zo„ danigen, die gy, in de beneden-Wereld, Ryken noemt. „ Menfchen, die hun leeven bedeed hebben in de ver„ kryging van Geld, en wier neigingen wonder wel tot „ dat oogmerk gedemd zyn. Zy betragten de maatig„ heid uit beginzel van gierigheid, en daarom ziet gy „ dat  IN EENEN TOEKOMENDEN STAAT. laf „ dat zy doorgaans eenen hoogen ouderdom beklimmen; „ zy zyn Ijpaarzaam uit een beginzel om fchatten opeen „ te hoopen, en fterven daarom veeltyds in het bezit „ van groote fchatten. Gy ziet dat zy zich van „ deeze Plaats verwyderen; dewyl zy vernomen heb„ ben, dat Geld hier van geene waardy is; dat niemand „ het ontbreekt, en daarom ook niet verlangt. Wy heb„ ben geene gefchikte plaatzen, waar Geld, zonder eeni„ gen last voor den bezitter, zou kunnen opeengeitapeld „ worden; geen Banken, geen Fondfen, geen Intrestgel „ den, geen plaatzen, waar men de fchatten van een „ cresus in een enkel uur kan winnen. Deeze Lieden „.nu, hun leeven doorgebragt hebbende zonder het denk„ beeld van eenig ding dan Geld! Geldl Geldl hadden „ zich een begrip gevormd, dat de Gelukzaligheid dee,, zer Verblyfplaatze ten eenemaal beftondt in een over„ vloed van Goud en Zilver; en dat de Gezaligde Gees„ ten zich fteeds bezig hielden met de befchouwing dee„ zer kostbaare Metatalen. Gy bemerkt hunne teleur„ (telling; dan zy hebben die geheel aan zich zeiven te „ wyten. De heilige berigten, deeze Verblyfplaats be„ treffende , geeven geene aanleiding tot zodanige ver„ wagtingen, als zy zichzelven diets maakten: alles was „ het werk hunner eigene misleide verbeelding, zy moe,, ten zich zeiven befchuldigen. De Hemel kan voor ,, Lieden van deezen ftempel geen Hemel weezen!" Terwyl ik peinsde op 't geen ik gehoord had , kwam 'er eene Gravinne, die ik my herinnerde menigmaal in St. James-park gezien te hebben; zy brak myne bepeinzingen af, door de vraage, waar hier de meestge- zogte Speelgezelfchappen waren ? Ik antwoordde , dat, volgens een my zo even medegedeeld berigt, haare Edelheid in de plaats misnomen zou weezen. Op aarde, voegde ik 'er nevens, mogt zy het fpeelen van Faro een hemtlsch. vermaak agten; maar elk Land hadt zyne eigene gebruiken, en ik moet uwe Edelheid nederig onderrigten, dat zy zich geheel misleid zal vinden in haare ver- wagtingen van deeze plaats gevormd. Dit zeggende, tradt het Weezen, 't welk zo even met my gefprooken hadt, nader, en verzekerde haar, „ dat zy by lange „ na de éénige Viouw van rang niet was, die eene der„ gelyke teleurftelling ontmoette; dat het 'er zo verre „ af was, dat het Spel hier geoorlofd zou weezen, dat „ men niets aan het' Geval overliet, dewyl fmert en K 2 «> knaa-  123 BEDENKINGEN, OVER ONZE BEZIGHEDEN „ knaaging, kwelling, ydele hoop en twist, niet konden „ aangezien worden als voorwerpen van gelukzaligheid; en „ die te ondergaan, enkel vermaakshalven, was alleen het „ voorregt van" eene ioort van verdwaasde Stervelingen, „ voor welke eene voeglyke plaats ter oplluiting bettemd „ was." —■ Zy vertrok met alle blyken van verflaagenheid en ongenoegen. „ Zie," vervolgde myn Gids, „de gevolgen van valfche „ begrippen van Gelukzaligheid. Is het redelyk om te „ denken, dat zy,die hun Geluk, hoe onvolkomen aard„ fche Gelukzaligheid ook moge weezen, ftellen in zul„ ke voorwerpen , verwagten kunnen hier gelukkig te „ kunnen weezen, hier, waar goedheid en wysheid „ onaffcheidelyk verbonden zyn ? Zie na dien anderen „ hoop van te leur gefielde Stervelingen , die herwaards ,, komen, in de verwagting van beftendig Geluk. Luis„ ter na hunne gefprekken, en leer onderfcheiden 't geen tydlyk is van het beftendige en onveranderlyke." My onder den hoop vervoegende, hoorde ik eene verfcheidenheid van klagten uitboezemen. Eenigen waren te onvrede, dat men hier geene openbaare plaatzen, geene 1'chitterende vertooningen, geene werken van verbeelding vondt, om hunne ledige uuren door te brengen. —— Anderen, die hun leeven aan de Muzyk hadden toegewyd, betuigden hun ongenoegen over 't geen zy te deezer plaatze hoorden. Eenigen zagen om na de Cirkels van de Mode; terwyl anderen, met een .mgt, dat bedaarde geluk befchouwden , en dien ongeftoorden vrede, welke nooit werd afgebrooken, door de ftoorenisfen van opftuivend misnoegen, of hoog loopende gefchillen. -— Veelen deezer waren zelfs lieden van fmaak, die ongelukkig verwaarloosd hadden dien fmaak aan te kweeken, welke bewaarenswaardig is; een fmaak voor Menschliefde en onderlinge Goedwilligheid. Een Perfoon, dien ik my herinnerde een groot Autheur geweest te zyn, kwam met groot misnoegen na my toefchieten; zeggende: „ Ik ben hier geheel niet op myn rechte plaats. Gy weet, myn geheele leeven heb ik „ hefteed in twyfelingen te verwekken. Ik heb zelve ,, getwyfcld, en anderen doen twyfelen aan de eenvou„ digfte dier heilige Waarheden , welke aangenomen en „ beweerd zyn door de wyzen en braaven in alle ge„ (lachten. Ik verwierf daar door een grooten naam. „ Ik werd toegejuichd als een groot Wysgeer, en zeer „ ver-  IN EENEN TOEKOMENDEN STAAT. 129 „ verlicht Denker. Veelen vatten de pen op, om my te „ beantwoorden ; maar ik ontweek of wederftond hun, „ door nieuwe twyfelingen, en uitvlugten. Ik was ze„ ker dat ik alle de Ongeletterden op myne zyde had, „ nevens allen, die wenschten vry te weezen van de „ banden des Godsdiensts. Met één woord, het geheele „ voorwerp, 't geen ik in myn leeven najaagde, was, de „ Menfchen hunne aangenomene begrippen te ontneemen, „ zonder andere in ftede te geeven. —- Ik ben nu ge„ komen in de Plaats, die zy het verblyf der Eeuwige „ Gelukzaligheid noemen. Maar welk geluk is hier voor „ my weggelegd ? Hier is niemand te verwarren in zy„ ne begrippen. Hier is niemand , die met my reden • „ twist; dewyl alles blykbaar is voor oog en oor. Al„ les is zeker en beftendig. Indien ik zelfs herdenk aan „ de toejuiching, welke ik verwierf, die in my den trots „ der twyfelaary aankweekte, hier valt des niet te doen. „ Alles is nederigheid en aanbidding van weezens van „ eenen anderen aanleg dan ik. Ik zou bykans wen„ fchen, dat ik myn leeven befteed had in de verkry„ ging van iets voor deeze Verblyfplaats gefchikt; doch „ het is nu te laat. Ik heb allen mogelyk onderzoek „ gedaan', en kan geen één Twyfelaar in deeze plaats „ vinden. 'Er is geen mensch voor my om mede tè „ fpreeken. Allen zien zy my aan als een Krankhoofdi„ gen, en den veragtlykften onder de Dwaazen, voor ,, een Mymeraar, die geen vermogen heeft om eenig „ kwaad te doen." Deezen Wysgeer aan zichzelven overlaatende om zich uit zyne zwaarigheden te redden, vervoegde ik my tot een Jongeling van een goed voorkomen, die fcheen rond te zien na iets, 't geen hy niet kon vinden; ik verzogt van hem te mogen weeten, waarom hy zo fpoedig de Verblyfplaats des Geluks, voor hem geopend, verlaaten hadt. Openhartig erkende hy, dat het eene Plaats was, niet gefchikt voor zyne hebbelykheden. —— ,, Myn „ waarde Heer ," fprak hy, „ ik geloof dat 'er geen „ Stal of Paard is in dit geheele verblyf. Ik twyfelde „ 'er in 't eerst aan ; en wilde wedden met een der Op„ pasfers; doch hy kon niet verftaan wat ik meende. Ik „ zou eene Eeuwigheid hebben kunnen doorbrengen, met ,, vreugde doorbrengen, te N&vimarket; doch deeze Plaats „ is voor my niet gefchikt." Soortgelyke klagten werden door eene menigte andeK j ren  I30 BEDENKINGEN, OVER ONZE BEZIGHEDEN ren uitgeboezemd, die beleden , dat zy zich misnomea hadden in hunne voorgaande Leevenswyze, dat 'dezelve in 't geheel niet ftrekte tot eene voorbereiding voor deezen Stand. Een hunner kwam 'er voor uit, dat hy, een week vyf uf zes, zich toegelegd hadt om kennis te krygen aan de zeden en bezigheden deezer Plaatze; doch dat hy ongelukkig hier veel vroeger gekomen was dan hy verwagtte; en wel zeer fclndyk ; het hadt hem aan tyd ontbrooken om te bedenken wat tot deeze reis noodig was. „ De teleurftelling," voegde hy 'er nevens, „ was ,, verbaazend groot. Ik ftond bekend voor zeer Galant. Weinige, zeer weinige, onder de Sexe konden myne „ aanzoeken wederftaan; ik had drie of vier Intrigues te „ gelyk aan de hand, en bykans voltooid, toen de beest,, agtigbeid van een Egtgenoot , wiens Vrouw my veel „ heufcher behandelde , my herwaards deedt verhuizen. „ Gy zult my moeten toeftaan, dit kwam zeer mal a ,, propos; want in dit Verblyf is myne oude bezigheid „ van geen dienst. Hier is niets dan Zuiverheid, en die ,, mis ik te eenemaal; ook heb ik 'cr geen één myner „ oude kennisfen gevonden." Onder den hoop zag ik veele jonge lieden, die rondzwierven in het zoeken van nieuwstydingen. Hunne Ouders bevonden zich by hun ; deezen zagen uit na een voordeelig Huwelyk, en een grooten ftaat ; doch hunne teleurftelling was waarlyk groot, toen zy vernamen, dat men hiet niet trouwde, noch ten huwelyk uitgaf. Desgelyks nam ik 'er waar, wier hoog oog en fterke ftem tot onlochenbaare blyken ftrekten, dat hun hoofdvoorwerp in de andere Wereld niets anders geweest was dan het bejag van ydele Eere. Zy konden hier geene Gelukzaligheid aantreffen; 'er was geene Bevordering op eene plaats, waar de zodanigen, die zy in 't aardfche leeven veragt, of enkel als een ladder gebruikt hadden om in hoogheid te klimmen, op een gelyken voet met hun ftonden ; waar lieden, voorheen gewoon het hoogfte woord en het gebied te voeren, het niet konden dulden te gehoorzaamen, en waar zy, die gewoon waren den wellust huns leevens uit de vleijery te raapen, nu gedwongen waren te erkennen, hoe ydel en nietsbeduidend alle pligtpleegingen en vleijeryen waren. Dit flag van Menfchen verliet weldra dit verblyf; maar behield nog zo veel van den ouden trotsch, dat zy my ten vollen bleeken zich zo zeer misnomen te hebben in het be- griP  in eenen toekomenden staat. 131 grip van Gelukzaligheid, als eenige anderen, die ik voorheen gezien had. Op dit oogenblik werd myne Mymering afgebrooken door een ontzaglyke ftem, weike riep: „ Die onwillig ,, waren om zelve in te gaan, moeten geen anderen in '„ den weg zyn, die verlangen om de volmaaking hunner „ Natuure te bevorderen!" Niets komt my , op natuurlyke gronden, blykbaar. der voor , dan dat de Genietingen van een Toekomenden Staat de zodanigen zyn zullen, welke in verband ftaan met Kennis, fVysheid en Deugd ; en op dien grond gaat niets vaster, dan dat het de onvermydelyke pligt is van een redemagtig weezen, om die najaagingen hier te beginnen, welke in een ander Leeven zullen voltooid worden. Deeze bedenking kan dienen om de zwakheid ten toon te ftellen van de zodanigen, die hunnen leeftyd verfpillen in laage of fnoode bezigheden. „ Al die groote toeftei," om dit Vertoog met de woor„ den van den Wysgeer hartley te befluiten; „ al die „ groote toeftei om ons van het Lichaam tot de Ziel te „ brengen , en van Zelfliefde tot de zuivere Liefde tot „ god, welke de Leer van de zamenvoeging der denk„ beelden voor ons openlegt, levert een bewys op, dat „ die groote einden eens zullen bereikt worden; en dat „ alle onvolmaakte Schepzels, die deeze School van Goe„ dertierenheid en Godsvrugt, op onderfcheide tydper„ ken, verlaaten hebben, weder zullen verfchynen op een „ Leevenstooneel, overeenkomftig met het tegenwoordi„ ge, doch in veele byzonderheden onderfcheiden ; dat „ zy daar de geftaakte taak weder zullen opvatten, en hier door gelukkig worden. Indien wy, over de !, oogmerken der Voorzienigheid, op de zuiverfte en vol, komenfte wyze redenkavelen, waar toe onze vermogens bekwaam zyn , dat is, volgens de wysgeerigfte over„ eenkomst, dan zullen wy onvermydelyk tot dit befluit gebragt worden. 'Er zyn de allerblykbaarfte kenteke'! nen van oogmerk in deezen geheelen toeftei, van magt ', en kennis zonder paaien. Wat kan , derhalven, ver', hinderen, dat het beftemde oogmerk bereikt worde? ', De overweeging van gods oneindige Weldaadigheid , ' vergeleeken met het vooruitzigt van Gelukzaligheid, „ welke voor zyne Schepzelen , uit dit oogmerk , zal „ ontftaan, zet aan dit bewys geen geringe fterkte by." K 4 ge-  13» - geneezing eener zeer byzondere geneezing eener zeer byzondere en gevaar- lyke hik. Door Dr. hansa, te Toplitz. T^ene jonge gezonde Vrouw, oud drie en twintig jaaren, JLw wierd onlangs overvallen door eene allergeweldige Hik, zonder dat ik daar van in den beginne, op eeni. gerlei wyze, de oorzaak kon ontdekken. Hoe geweldig ook net toeval was, en hoe zeer ook alle de ingewanden der borst en des buiks daar door gefchud wierden , Icheen zy echter het gevaar van dit ongemak in het ge' heel niet te bezeffen: want, fchoon het toeval, 't geen xn den avondftond begonnen was, geduurende den nacht, met het grootst geweld, aanhield, wierd ik eerst in den morgenffond verzocht, om haar te bezoeken. Haar huis naderende, zag ik, tot myne verwondering, alle voorbygangers ftilftaan, om na het byzonder geluid, 't welk de Lyderesfe uitgaf, te hooren : dan met nog meer verbaasdheid zag ik, de kamer binnentreedende, het geweld deezes toevals , 't welk nu reeds tien uureu aaneen, zonder tusfchenpoozing, met eene ontzettende hevigheid , had aangehouden. Dit toeval is anderzins iets, dat dagelyks voorkomt, zo by kinderen, als by volwasfenen. Te koud drinken' eene verhaaste doorilikking, veroorzaakt zulks veelmaalen , zonder eenig kwaad gevolg. In den laatften trap van veele doodeiyke fleepende ziekten; in ontfteekingen van Maag, Darmen, en andere nabuurige deelen; na uitputtende ontlastingen; by de Sprouw , enz. ziet men dit toeval zeer dikwyls, en het is deels een bezwaarend, deels een gevaarlyk, onheil. Doch de Hik, over welke wy hier fpreeken, was van een geheel ongewoonen aart: want eensdeels onderfcheidde zy zich door haare ong-:woone hevigheid, die alle oogenblikken eene doodeiyke inwendige bloedftortin? , of iets dergelyks, dreigde; en anderdeels onderfcheidde zich dit toeval hier door, dat het voorkwam by eene gezonde en fterke Vrouw, die aan geenerleye zenuwtoevallen onderhevig was, en by welke geene de geringfte kennelyke voorafgaande oorzaak was te ontdekken. Allen mogelyk gebruik maakte ik van de kortftondise oogenblikken, geduurende welke zy van haare kwaal bevryd was, om de mogelyke oorzaaken van dit toeval uit te  EN GEVAARLYKE HIK. 133 te vorfchen. Ten naauwiten onderrichtte ik my aangaande alles, wat op den voorigen dag tot haarent was voorgevallen , om te ontdekken, of 'er ook een hevige fchrik, of andere geweldige gemoedsaandoening , had plaats gehad; of zy ook eenig fchadelyk voedzel gebruikt had; of haare maandzuiveringen geregeld waren , enz. doch met al myne moeite kon ik toen niets byzonders ontwaar worden; te meer, daar de tong zuiver, de fmaak natuurlyk, en het lichaam niet verftopt was. Dus in de onmogelykheid zynde, om tot hiertoe eene op de oorszaak der kwaaie pasfende Aanwyzing te maaken, was , het echter myn plicht, zo veel mogelyk, voor de gevol;:gen van dit tegennatuurlyk geweld, in een Herk en voljbloedig lichaam, te zorgen. Om derhalven geweldige dbloedftortingen, of ontfteekingen, voor te komen, wierd l eene Aderlaating van twaalf oneen bloeds gedaan. Daar lenboven wierden, van uur tot uur, zagt purgeerende en Iweekmaakende Klyfteeren gezet, uit bitter Zout, Species cmoll. EleEt. lenit.'. enz. Tot een gewoonen drank , 1 wierd eene Emulfie in gereedheid gebragt, met Salpeter, Arabifche Gom en wat Maankopftroop; om van tyd tot tyd laauwwarm te gebruiken. In den omtrek der maag wierd eene pynltillende en krampweerende Zalf ingewreeiven, en daar over een Pleister uit Theriakel gelegd. ;,Alle deeze middelen beloofden verligting ; en het toeij val, nadat het, geduurende zestien uuren, menige doodellyke uitwerking had gedreigd, hield ook op: zo dat de iZieke thans over niets klaagde, dan over eene geweldige 1 afmatting aller ledemaaten. y Geduurende deeze verpoozing, in welke ik haar maar 1 eenmaal bezogt, verkreeg haar polsflag, die merkelyk tiverfneld was geweest, zyne natuurlyke langzaamheid weider. Zy klaagde over geenerleye fmert, en, tot myne 1 ver wondering, Het deeze ontzettende fchudding der ingeIwanden geenerleye nadeelige gevolgen over. Daar ik «thans beter met de Zieke fpreeken kon , vernieuwde ik imyne navorfchingen , om achter de waare oorzaak des fongevals te komen; doch alle myne vraagen wierden onSvoldoende beantwoordden ik moest dus aanhouden met lm het donker om te dwaalen. Daar intusfehen de LyRderesfe zeer gerust en wel te vreden in het bed lag, en ; ik gaarne het wederkeeren des Kramps, welke ik thans tvoor de eenige oorzaak van het ongemak hield , wilde I verhoeden, fchreef ik haar een krampftillend GeneesmidK 5 del  '34 GENEEZING EENER. ZEER IiYZONDERE del voor, uit Aq. Menth. Tinei. Succin, Opium , enz. Ü terwyl ik haar ook van tyd tot tyd eenige droppels Naph- -j thet Vitriol. op zuiker liet doorflikken. ■ Thans ging» ik naar huis , heval haar ililte , en hoopte op een goe- -j de uitkomst, hoewel niet zonder vreeze voor een ver- \ nieuwden aanval. De vernieuwing des onheils, voor welke ik vreesde, J openbaarde zich ook waarlyk, na verloop van acht uuten. J De Hik keerde weder, met het grootst geweld; aanhoudend wierd zy daar door in het bed her- en derwaardsS geworpen , en haar leven was in het uiterfte gevaar.l Zulke dringende omftandigheuen, na welker waaren ooél fprong men naauwlyks eenige gisfing kon maaken, bol angltigden my niet weinig. Thans liet ik drooge Kop-» Een in den omtrek der Maag zetten; dewyl dit middel,, oe eenvoudig in zynen aart, meermaalen van het groot-fte nut geweest is, in het Itillen van krampagtige bewee-. gingen: doch deeze deeden ook niets. Terwyl ik buiten i het vertrek der Zieke was, riep my een daar tegenwoor-dig Geestelyke aan een zyde, en zeide my, dat de Zie- ■ ke hem geopenbaard had, dat zy, twee dagen geleden,, eene groote ergernis had ondergaan, welke zy zorgvuldig; had bedekt gehouden. Dit gaf my meer licht, dan al het t voorige , en ik befloot thans , dat 'er eene geweldige : uitftorting van Galle plaats had, die, door de geledene: ergernis bedorven , alle deeze toevallen, door haare prik- ■ keling, veroorzaakte. Hier door bekwam ik eene genoeg-] zaame Aanwyzing , aangaande 't geen my hier te doen I ftond. Een Braakmiddel wierd hier gevorderd. Ik hield I het wel voor eene veel gewaagde zaak, om in een zo geweldig geprikkelden toeftand der zenuwen zodanig een i middel toe te dienen; doch daarentegen oordeelde ik de! Geneezing, zonder zodanig een middel, onmogelyk. Ik; waagde het, derhalven, haar een poeder uit twintig grei-' nen Ipecacuanha en een half grein Braakwynfteen voor te fchryven, met bevel, om , geduurende de werking van het middel, veel laauw vocht te gebruiken. Ras ge-1 raakte de Lyderesfe aan het braaken, en ontlastte een ; grooten voorraad van bedorven en met allerleye kleuren geverfde Galle, geduurende welke ontlasting de Hikflag als weggetoverd wierd. Het geen ter waarfchuwing kan dienen, dat eene opgehoopte fcherpe galftoffe, zonder dat 'er eenig teken, om haar te onderkennen, voorhanden is, zonder een galachtigen fmaak, en met eene vol- ko-  EN GEVAARLYKE HIK. Ï35 komen zuivere tong, echter aanweezig kan zyn, en dat die ook dan nog in ftaat is, om de geweldigfte toevallen te veroorzaaken. Thans had ik een vasten leiddraad bekomen, die my zeker tot het bedoelde einde kon voeren. Na eenige ruime ftoelgangen, die eerlang volgden, en die ik nog meerder met klyfteeren bevorderde, viel de Lyderesfe in een zachten llaap, en wierd daar door niet weinig verkwikt. Nadat zy, geduurende eenige uuren, •gerust had, verlangde zy iets te gebruiken, ten welken ;einde zy, volgens myn raad, eenige kopjes gerftenwater met citroenzap dronk. ' Tegen den avond myne Lyderesfe wederom bezoekende, in hoope van haar zodanig weder te vinden als ik ze verlaaten had , vond ik my niet weinig bedroogen , adewyl ik, tot myne fmerte, moest ondervinden, dat het ieude Treurfpel zich wederom vernieuwd had. Onder» itusfehen was het zeer waarfchynlyk , dat 'er zich nog veel uitgeftorte Galle in den onderbuik zou bevinden , die een zagt purgeerend middel , tot haare volkomene uitdryving, vorderde. Hierom liet ik haar, by tusfehenpoozing, een drankje gebruiken uit Manna, Tamarinden en Wynfteenroom. Ook liet ik, van wegen de twyfelachtige vooruitzichten, Dr. ambrosi in Confult roeoen. iDeeze Geneesheer floeg kleine giften van lpecacuanha voor, welke ook aanftonds uit de Apotheek wierden gebaald. Dan, terwyl wy bezig waren met confuheer.n en jvoorfchryven, bekwam de Lyderesfe, die al voortaik;e, •eenige ruime ontlastingen, door de werking van het purgeerdrankje veroorzaakt. Thans was het tien uuren des ilvonds; ik verliet de Patiënte, en vond haar by myne r;teru'• Eene Waarneeming van deezen aart bewyst meer, dan al-  I36 geneezing eener zeer byzondere hik.' alle de nietsbetekenende befchouwende bewyzen, tegen het beftaan van Ziekten, die hun oorfprong neemen uit verzamelingen van onreinigheden in de eerfte wegen. En die halfgeieerden, welke zich thans zo veele vergeeffche moeite geeven , om dergelyke Hellingen te betoogen, verdienen waarlyk medelyden. een zonderlinge geestenverschyning, uit natuurlyke oorzaaken verklaard. In het geacht Journal der PraStifchen Heilkunde, van den Jenafchen Hoogleeraar hufeland , VI Deel 4 Stuk, f. 905, vinde ik een Spookgefchiedenis, welke ik belangryk genoeg oordeele om in dit geacht Tydfchrift te plaatfen. Zy is woordelyk deze : „ De volgende gefchiedenis , welke my van een be,, roemd en geleerd man is medegedeeld, geeft ons niet alleen een nieuwen fleutel aan de hand, om veele ande„ re Spookverfchyningen te verklaren , maar leert ook „ vooral den Geneesheer oplettende te zyn op die opho„ pingen van bloed , welke uit eene verftopping der „ aambeijenvloed ontftaan; eene Ziekte, op welke men voorheen te veel, in onzen tyd veel te weinig acht „ geeft. „ Deze waardige en geleerde man bevond zich eens op „ een tyd, wanneer hy na ziel en lichaam beide zeer „ welvarende was, 'savonds alleen in zyn kamer. Op „ eens word de deur opengedaan, en hy ziet een zyner „ vrienden binnenkomen, die, tot in het midden der ka- mer gekomen zynde, daar ftil blyft ftaan, en hem fterk „ in de oogen ziet. Hy ftaat op, en wil zynen vriend verwelkomen ; maar nader komende verdwynt zyn „ vriend, en hy bemerkt, dat het flegts een verfcbynzel „ was. Kort daarop koomt zyn vriend weder, en brengt „ nog andere hem bekende menfchen mede, die zich alle „ rondsom hem verzamelen, en hem eveneens fterk aanzien. ,, Het gezelfchap neemt alle quartier uur toe; 'er komen „ nu ook allerhande vreemde gezichten by, zodat de ka„ mer geheel daarvan vol wierd. — Deze geftalten wan,, delden de kamer op en neer , ftonden fomtyds ftil, „ maakten dan wederom allerhande gebaarden, ja begon„ nen zelfs eindelyk tegen hem te fpreeken. — Men kan « hgt  een zonderlinge geestenverschyning. 137 ligt befeffen , dat deze toeiland voor onzen Geleerden , eindelyk zeer verveelend wierd; by zogt zich daarom ook van deze lastige gasten te ontdoen, door na zyn „ ilaapvertrek te gaan. Dit konde hem egter weinig helpen, „ want hy wierd weldra daar ook van deze geheele menigte gevolgd, die zich rondsom zyn bed fchaarde; hy L raakte niet te min, met veel moeite, geduurende eenige M uuren, in flaap. Kort na zyn ontwaken kwam de een M na den ander van deze gasten wederom binnen, en het ;„ gezelfchap wierd even talryk en lastig als den voor„ gaanden dag. Eindelyk begon dezen verlichten en onM bevooroordeelden man nu het hoofd te drajen; daar hy ü nooit alleen en fteeds van wonderbare en zich fteeds m afwisfelende gezichten omringd was, ja zelfs van hun M aangefprooken wierd , verloor hy eindelyk alle den{„ kenskragt, en geraakte in de pynlykfte onrust. Dit j„ duurde nu even zo nog den volgenden dag, en hierom > wierd hy te rade zynen Artz daarover te raadplegen. • „ — Deze erinnerde hem, dat hy in het voonge jaar, op ,, dezen zelfden tyd, wegens aandrang van bloed na het „ hoofd, was adergelaten, en dat hy ook dikwyls tekenen ' van aambeijen by hem befpeurd had. _ „Aanftonds wierden hem 's avonds bloedzuigers aan den , aars aangelegd. ■ Den volgenden morgen was het gezelfchap reeds minder talryk en woelig , tegens den " middag nam het nog meer af. Des nademiddags waI ren 'er nog maar een paar gezichten aanwezig, en des " avonds bleef 'er flegts een overig, het welk allengs bleeker wierd, en eindelyk geheel verdween. Zedert ," dien tyd heeft hy geen fpoor van diergelyke verfchy„ ningen ontdekt." ï Hoe gefchikt was dit belangryk, ons door den Heer, i hufeland medegedeeld, geval, om zelfs den ftoutmoe| digften, doch minder verlichten man, de grootfte vrees li aan te jagen, en van het aanwezen van geesten en fpoo| ken te overtuigen. Was dit in een bygelovig land, en | by een zwak mensch, gebeurd, dan zou dit geval, het 1 welk uit zulke eenvoudige oorzaken voortvloeide, waarI fcbynlyk als eene uitwerking van booze geesten befchouwd, I en, de oorzaak der ziekte verzuimd zynde , de Zieke I waarfchynlyk tot twyfelmoedige razerny zyn overgefla- I gen. Men behoorde daarom in diergelyke gevallen :1, aanftonds tot een kundig en onbevooroordeeld Geneesheer I zyne toevlugt te nemen, en ik twyfel geenfints of men : ' zou-  I 138 een zonderlinge geesten verschyning. zoude altyd de oorzaak gemaklyk in een lichaamlykei ongefteldheid vinden. Immers is het geheel niet zeldzaam, dat men in frnnrt-ypn _ in rml-inninrr :„ . . , „, „j.uuj,,,^ val, U1UI.U JU j de herlenen. of in den liaan, nf ?pifc hv .?nibnm*n ua wustzyn , diergelyke verfchyningen , waarvan men zich \ uuijwsu ivau , gcwaai wuiu. ik voeg nier by een 1 geval, het welk ik in het voorleden jaar zelve gehoordl utu »iu «« «laiifiicuiyKc, zeer geiuorwaarcuge, en althans. Zy was, gedurende de laatfte jaren, dikwyls adergelaten , wegens ophopingen van bloed na de borst en het hoofd; zy had een zeer gevoelig en aandoenlyk zenuwgeftel, en was op dien tyd zeer wel; zynde in langen tyd net adergelaten. Nademiddaags een weinig óp een ftoel fiuimerende, hoorde zy de deur van de kamer openen, en wierd daarvan wakker; na de deur ziende, wierd zy iemand van haar kennis gewaar, die, op dien tyd buiten 's lands zynde , van haar niet konde verwagt worden ; op het ogenblik dit bedenkende, vreef zy hare ogen af, om naauwkeuriger te kunnen zien, en bemerkte toen denzelfden perfoon, volkomen gekleed, doch wat bleek van aangezicht. Hiervan een weinig ontzet, zag zy voor de derde keer met meer oplettenheid na de deur, doch zag dat alstoen deze gedaante verdwenen was. Na dien tyd adergelaten zynde, heeft zy nooit wederom iets diergelyks gezien. Wanneer wy dit geval met het door hufeland verhaalde vergelyken , zullen wy ook gemaklyk den lleutel voor dit en diergelyke gevallen kunnenvinden. leevensschets van antoine laurent lavoisier. (Volgens LA LANDE.) T*\e laatfte der drie uitfteekende Mannen, van welken JLV wy, op het voetfpoor van la lande, een Leevensichets mededeelen, is antoine laurent lavoisier. Hv werd den 16 van Augustus des Jaars 1743, te Parys, ge. booren. Zyn Vader, die het oog hieldt over zyne Opvoeding, fpaarde, daar hy rykbemiddeld was, geene kosten ora zyn Zoon alles te laaten leeren. Nog  leevensschets van a. l. lavoisierj 139 Nog een Jongeling, betoonde lavoisier een beflisten fmaak voor Natuurkundige Weetenfchappen te bezitten. Toen, in den Jaare 1764, het Stadsbeftuur van Parys eene buitengewoone Eerbelooning hadt aangeboden, aan hem die de beste en goedkoopfte wyze aanwees om de Straaten dier groote Stad te verlichten, behaalde lavoisier den Eerprys, beftaande in een G> >üdeh 1 Medailje ; en zyne Verhandeling, vol van de naauwkeurigfte nafpeunngen , werd door de Academie ter drUkpersfe beSSSrgd. Ondanks een heftïgen teganftand, werd hy op den 13 van Meyiuaand des Jjars 1768 tot Lid van de Academie aangenomen. Thans lag hy' zich met allen yver toe op jde Scheidkunde ; deeze Weetenfchap was gefchikt om het tooneel zyner vermaardheid te worden. De verbaaizende vordering, welke hy hier in maakte, moet toegefchreeven worden aan de zeldzaame vereeniging van I bezit van ruime Geldmiddelen met neiging en bekwaamheden. Lavoisier vergezelde guettard op een Delfftofkundige Reize door verfcheide Provinciën van Frankryk, en deedt veele nieuwe en belangryke ontdekkingen op in dit vak. Een kort verllag hier van kwam te voorfchyn in de Mem. van de Academie voor den Jaare I77a. ' ) Omtrent den gemelden tyd werd zyne weetgraagte uït- l gelokt om de Kunst-lugten te beproeven. Schee- le, priestley en lavoisier floegen den weg der ont(dekkinge in, en betraden dikwyls dezelfde paden. De onüvermoeidfle Proefneemer was priestley; maar de meest Ifchitterende verfchynzels bleeven menigmaal onder zyne shanden van de daar uit verwagte vrugt verftooken; te ^over gereed was hy om 'er eene te ras aangenomene weronderflelling uit af te leiden, welke hy ras wederom iliet vaaren. Lav®isier was doordrongen van den waaien geest der Wysbegeerte; 's Mans waarneemingen, alitoos ten uiterften naauwkeurig , en het onderwerp in ifklaaren dag haaiende, bedoelden algemeen nutte infrigten. I Met den Jaare 1774 gaf hy zyne Scheidkundige Werkjes in 't licht. Zy behelsden een zeer naauwkeurig geschiedkundig verflag van 't geen 'er ten opzigte der tjKunst lugten gedaan was. Het Hot leverde des Schryvers. Woornaamfte Proeven, door welkehytbewees, dat de Me. taa-  14° leevensschets taaien, by derzelver verkalking , de vermeerdering van zwaarte verkrygen door het indrinken van Lugt. ——■ Korten tyd naderhand toonde hy, in tegenftelling van pkikstlüy , dat het Zwavel zuur uit Lugt is zamengefteld; eene opmerking, welker aangelegenheid in 't vervolg bleek. Lavoisier's fchranderheid, als een Scheidkundige , was reeds zo wel bekend, dat turgot zich van hem/bediende, om de Kruidmaakery te bezigtigen en te verbeteren. Hy voerde 'er verfcheide aanmerkelyke verbeteringen in, en de haatlyke wyze van het zoeken der | ftoffe tot Salpeter weerende, vermeerderde hy nogthans j de voortbrenging dier Stoffe vyfvoudig. Het Buskruid droeg thans tot 120 Toifes, daar het voorheen flegts 90 1 Toifes kon befchieten. Deeze meerderheid van de kragt des Buskruids werd, in den laatften oorlog, kennelyk on- ! dervonden. . | Men hadt beweerd, dat Water, door veelvuldig overhaalen, in Aarde veranderd werd. Dit ftuk loste lavoisier op, in den Jaare 1778; aantoonende, dat het Aard- | agtig bezinkzel toegefchreeven moet worden aan de ge- ; duurige afknaaging van de inwendige zelfftandigheid des gebruikten Werktuigs. —- In dat zelfde jaar deedt la- : voisier eene belangryker ontdekking ; naamlyk, dat het gedeelte van den Dampkring, tot Inademing gefchikt, een uitmaakend beginzel was van alle Zuuren, daarom door hem met den naam van Oxygène bettempeld. Ken allergewigtigst ftuk , en de eeifte groote 1'chrede tot de i nieuwe Scheidkunde , welke de zamenftelling des Waters, in den Jaare 1783 verzekerd, met zegepraal vol- I tooide. Lavoisier bezat beflisfende voordeden boven zyne j Tydgenooten; hy zette zyne nafpemingen voort met eene j wiskundige zekerheid ; zyne rykdom. ftelde hem in ftaat J om zyne Proeven in 't groot te doen, en Werktuigen tel bezigen van het volkomenst en keurigst maakzel. ——;| Behoef ik 'er by te voegen, dat hy een zo kundig Me- i dearbeider hadt als la place ? Voorts bragt hy zyne Wysgeerige werkzaamheden ha één lichaam,'t welk hy, in den Jaare 1789, uitgaf, onderi den Tytel van Eltmens de Chemi$; een Boek, 't wel™ een allerichoonst voorbeeld oplevert van een Weeten-f fchapleerend Opftel klaar, redeneerkundig, fraaii van rtyl. — Het loopt buiten ons vak, de Beginzels, opl welke zyn Stelzel fteunt,te ontvouwen, of in de veelvul-. di-  van a. l. lavoisier. 14* dise verdienden van hetzelve uit te weiden; —— een Stelzel, 't welk, in 't verloop van eenige weinige jaaren, bykans algemeen is aangenomen; en 't welk, indien het geene egte ontvouwing is der Natuur zelve, daar aan zo naby komt als de tegenwoordige ftaat van 's Menfchen kennis gehengt. . . . De laatfte, maar geenzins de minst nuttige, naipeunng van lavoisier, over de Ademhaaling der Dieren, werd, op den 4 van May des Jaars 1791, voorgeleezen. Hy had, door eenige keurige Proefneemingen , nevens den Burger senguin genomen, bevonden, dat een Mensch, in den tyd van vier en-twintig uuren, 45 Oneen uitwaasfemt ; dat hy ?3 Oneen Leevenslugt gebruikt; dat hy door de Longen 8 Cubiekvoeten Koolzuur Gaz ontlast, van welke een derde Koolfloflyk en twee derde Oxygene is; dat het gewigt van het water, door de Longen ontlast, o, Oneen bedraagt, van welken 'er drie Hydrogène en Twintig Oxygène zyn, behalven 6 Oneen water, reeds gevormd en verboren in de dooiwaasfeming der Lon- ^ Lavoisier was Penningmeester der Academie, naa boffon en tallet; hy voerde eene bezuiniging in, en netter orde in de rekeningen. Hy was ook Lid in de Zitting der Raadpleeging, en nam een werkzaam deel in alles wat 'er te doen viel. Wanneer het nieuwe Stelzel der Maaten ter baane kwam, en men voorftelde een Graad van den Meridiaan te bepaalen, deedt hy naauwkeunge proeven over de uitzetting der Metaalen, en vervaardigde een Thermometer ten dien einde. Door de Nationaale Conventie werd hy geraadpleegd over de middelen om het vervaardigen der Asfignaaten te verbeteren , en de moeilykheden, om dezelve te vervalfchen, te vergrooten. ,, Als een rechtfehaapen Burger, wendde lavoisier zyne cedagten op de Staatkundige Huishoudkunde. Tusfchen de laaren 1778 en 1785 fchonk hy 240 Arpents Lands, tot den Proefondervindelyken Landbouw, en vermeerderde de doorgaande opbrengst de helft. - In het Jaar 1791 werd hy verzogt, door de Conftitutioneele Vergadering, een Plan te ontwerpen tot een eenvoudiger Inzameling der Belastingen. Dit gaf gelegenheid tot een uitfteekend Verflag, den Grond'-Rykdom van Frankryk betreffende; twerd naderhand gedrukt. Ten deezen tyde werd hy ook be- meng. 1799. no. 4» L notmd  142 leevensschets van a> l. lavoisier. noemd tot Commisfaris van de Nationaale Thefaurie, waar in hy eenige heilzaame verbeteringen daarftelde. Staande de gruwelen door robespierre gepleegd, vermeldde lavoisier aan la lande , dat hy voorzag van zyne eigendommen ontzet te zullen worden; doch dat hy door arbeid zyn brood zou tragten te winnen. Apothecar te worden zou hem best geleeken hebben; doch zyn val was reeds beflooten. Op den 8 van May 1794 werd hy, nevens acht en-twintig lotgenooten, ten dood gebragt. Lavoisier was kloek van geftalte, van een leevendig en vrolyk voorkomen, zagt van character, gezellig, verpligtend, en zeer leevendig. Zyne agting, invloed en rykdom, fchonken hem veel invloeds ; dit wekte ongelukkig nayver. — Hy trouwde, in den Jaare 1771, aan maria anni pierette paulze; eene Vrouw, wier vernuft en bekwaamheden den wellust zyns leevens uitmaakten. Zy boodt hem byftand in zyne werkzaamheden, en graveerde zelve de Figuuren voor zyn laatfte Werk. nadere berichten van de laatste werkzaamheden der roomsche geestelykheid in china, en van den staat van het christendom in dat ryk. No. III. (Uit een Brief van den Apostolifchen Misfionaris dufresss, in de Provintie Su-tchoan in China, aan CHAUiMüNT, Directeur van het Seminarie van Zendelingfchap te Parys. Geteekend 3 Oct. 1792.) De Heer trenchant, onlangs hier uit ons geliefd'Vaderland als Misfionaris aangekomen, bragt ons groote ty dingen mede van de groote veranderingen, die Frankryk, zoo ten aanzien van de Kerk, als in den Staat, ondergaan heeft. Het fchynt my toe, dat Gods hand zwaar op dat Ryk rust, en ik vreeze nog zeer veel treurige gevolgen. Wy willen gemeenfchappelyk voor het Vaderland bidden. Hoe zouden wy daaromtrent onverfchillig kunnen zyn? Ik danke God, dat ik hier ben. Onze leevens wys is wel niet aanlokkend; wy hebben van tyd tot  BERICHTEN VAN HET CHRISTENDOM, IN CHINA. 14$ tot tyci met veele wederwaardigheden te worftelen; maar God zegent onze poogingen merkelyk; de Godsdienst fchynt zich hier, naar evenredigheid van deszelfs verval in het Moederland, van dag tot dag verder uit te breiden. Deze Provintie is wel zoo groot als Frankryk, en veel meer bevolkt. Hoe ondoorzoeklyk zyn Gods wegen! De Stad, waar ik myn verblyf heb , heet Tcbang* cheou-hien. Zy ligt twee dagreizen beneden Tchongkingfou, aan een vloed, die in de Provintie Houkouang ; afftroomt. Als eene merkwaardigheid kan ik u mededeelen, dat onlangs de Zoon van onzen vorigen Mandaryn, van wien de Christenen in de algemeene Vervolging van 1785 zeer veel hebben moeten lyden, tot het Christendom bekeerd is, en dat hy, in weerwil van den grooten tegenftand, i dien een man van dat aanzien natuurlyk ondergaan moest, met de grootfte ftandvastigheid onze Leer blyft omhelzen. Hy is een jong mensch van veel verftand. Ik heb hem met groot genoegen onderzocht, en ben ten vollen overtuigd van zyne allerbeste oogmerken. Het verdient ook vermeld te worden, dat ik eene Vrouw van 87 jaaren, by welke ik buitengemeene kennis van het Christendom befpeurd heb, en die ook nog veel vatbaarheid en helderheid van ziel, boven 't geen men van haare jaaren fcheen te kunnen verwachten, vertoont, gedoopt heb. Wy zyn ook dit jaar, aan dezen oostelyken kant, van ! Vervolging niet geheel vry gebleven. In Yuo - tchi • hien, | eene ftreek, daar het Christendom nog niet lang geves] tigd geweest is, kwam eens de Stadscommandant, op i een Zondag, in eene Vergadering, daar omtrent 30 Chris1 tenen byeen waren, ontnam hun hunne Kerkboeken , en ! liet eenigen in verzekering neemen. Maar kort daarna I raakte deze, door het beftuur der goede Voorzienigheid, v van' zyn post; zyn opvolger was meer toegeevend, en de 1 geheele zaak had geen erge gevolgen. In Fou-tcheou, eene Stad van de tweede clasfe, hadden eenige Heidenen | met Christenen verfchil. Men wist het, door wraaklust» s zoo verre te brengen, dat de laatften in rechten betroki ken wierden over de belydenis van hunnen Godsdienst, ï De Mandaryn vraagde hun, „ wat doet gy lieden toch , it als Christenen?" „ Wy bidden," was het antwoord , 1 „ en onderhouden Gods geboden." „ Wel nu," zegt de 1 Richter , „ dat is zoo kwaad niet. Doet het maar zoo I openlyk niet, dat 'er aanklachten tegen u komen. Het La is  BERICHTEN VAN DEN STAAT is immers genoeg, zoo gy maar Christenen zyt in uw hart." En zoo liep de zaak ten einde, tot groot nadeel van de befchuldigers, die de onkosten, ongeveer 30,000 Deniers, voor hunne rekening hadden. Van veel erger natuur waren de gevolgen van een geval, dat reeds vóór twee jaaren te Yun-tchoan-hien gebeurd, en met veel hardnekkigheid voortgezet is. Een Christenmeisjen was, volgends gebruik van het Land, reeds in de wieg aan een heidenfche Familie verloofd. Deze had dit kind gerichtelyk opgeëischt. Hieruit wierd een langduurig proces geboren. Dit werd eindelyk, in September van 't vorige jaar, ten voordeele van de Christen ouders uitgewezen. De heidenfche Familie, dus in 't ongelyk gefield, liet het daarby niet berusten. Na herziening van de geheele zaak by een anderen Mandaryn, die kort daarna de opvolger wierd van den genen, die het vonnis geveld had , te vergeefsch verzocht te hebben, appelleerde zy op een hooger gerichtshof. Men gaf voor, dat de Richter omgekocht, en de geheele zaak fn een valsch licht gefteld was, en zocht nu ook de Christenen , als lieden die een gevaarlyken Godsdienst hadden, zwart te maaken. De zaak zelve van het Christenmeisjen werd op nieuw, door een famenloop van omftandigheden, die voor haare ouders gunftig beftuurd werden, ten hunnen voordeele uitgewezen. Maar de aangeklaagde perfonen moesten nader onderzocht worden, of zv werkelyk fchadelyke begrippen koesterden. Men gebood hen , den Christelyken Godsdienst openlyk af te zweeren, en, toen zy dit weigerden, waren eenige honderd kinnebakflagen , naar de wyze van het Land , de eerfte ftraf of tortuur, die men hun aandeed, om door dwang te verkrygen, het geen men volftrekt wilde; waartoe echter de gewelddaadigfte middelen doorgaans te kort fchieten. Hier werd het uiterfte beproefd. Twee braave lieden , Thomas Tang en Jofef Ho , werden verwezen , om tot zoo lang in de Cangue (*) te blyven, als zy zouden weigeren het Christendom te herroepen, al moest het dan hun leeven lang duuren. Beiden ftonden deze proef met de grootfte onverfchrokkenheid door, tot dat ze eindelyk krank, en deswegens , overeenkomftig de Wetten, ontfiagen wierden. Er (*) Zie, over deze verfchrikkelyke ftrafoefening, No, I. vaa deze Berichten, hier boten , bl. 69.  DES CHRISTENDOMS, IN CHINA. H5 'Er zyn nog andere omftandigheden, die ons dikwyls in ongelegenheid brengen. De geldfpecien worden hier geduurig veranderd, en men ziet telkens een menigte valsch geld in omloop. Dit geeft veelal aanleiding tot procesfen, onrustige beweegingen, en zelfs tot moorden. Het ftaat thans zoo gefchapen, dat 'er een formeele opftand, en geheele revolutie, fchynt op handen te weezen. Ik melde nog alleenlyk, dat wy , om alles aan den gang te houden, en onze goede zaak voort te zetten» meer Misfionarisfen, en ook meer onderfteuning, volftrekt noodig hebben. GOTTFRIED LESS. Een Biographiseh Fragment. Gottfried less werd,den 31 Jan. i73Ö,teConitz, eene kleine Stad in Westpruisfen, geboren. Zyn Vader, johan matthias less, Burgemeester te dier Stede, was reeds lang met dorothea elisabeth wolf in den echt vereenigd geweest, toen zy met dit huwelykigelchenk begiftigd wierden. Tot in zyn twaalfde jaar had deze hunne lieveling met eene zwakke lichaamsgefteldheid te worftelen,het geen hem, in de eerfte beginfelen van jeugdig onderwys , merkelyk terug zette, en desniettemin de vrye ontwikkeling van zyn kara&er heelzeer begun- ftiTJo'or het voorbeeld van zyne godvruchtige ouderen, ontving hy al vroeg een teder Godsdienstgevoel. Hy was gewoon te zeggen, dat, alwat in zyne Schriften, gefchikt tot overtuiging en roering, werd gevonden , was aan te merken als de vrucht van die zachte, ftille, verkeeringen met God, waaraan hy zich yan jongs af gewend , en waartoe zyne godsdienftige Moeder, die hy meermaalen met zoo veel aandoening voor zyn krankbed had hooren bidden, hem het uitmuntendst voorbeeld had gegeeven. . In zyn veertiende jaar werd hy te Koningsberg ter fchool befteld, op het vermaarde Collegium Friderictanum, daar hy, door de verftandige leiding van den verdienftelyken Schoolleeraar r>. nalenz , die met minder werk maakte om het hart zyner Kweekelingen te vorL 3 men,  Ï4ö gottfried less. men, dan om hen van grondige kundigheden te voor. zien, binnen weinig tyds zoo ver gebragt werd, dat hy, nu 17 jaar oud geworden zynde, bekwaam geoordeeld werd, om de Academifche Lesfen by te woonen. Hy werd eerst naar Jena, en daarna naar Halle, gezonden. Hier bleef hy tot 1757 , daar hy het geluk had met ïsaumgarten van naby bekend, en weldra door dien beroemden Man in huis genomen, en aan zyne tafel toegelaaten te worden. Naar den wyzen raad van zulken uitmuntenden voorganger, werd nu de geheele loop zyner itudien geregeld. Baumgarten was, in alle opzichten, ook in kleinigheden, het ideaal, welk hy zich fteeds tot navolging voorftelde. Hy zocht zelfs de hand zynes Leermeesters, hoe onleesbaar deszelfs fchrift ook ware, na te bootzen. Het geen evenwel meer te beduiden had, was de klaarheid en juistheid in het denken , de fmaak voor de ftiptfte orde, met de kunst om zich tyd en boeken op de beste en zorgvuldigfte wyze ten nutte te maaken, waarop de Hoogleeraar altyd zoo zeer aandrong, welk alles deszelfs regtgeaarten Kweekeling, zyn leeven lang, bygebleven, en altyd by hem op den hoogften prys gefield is. De wyze van eigen nadenken en ftreng onderzoek, waaraan baumgarten hem gewend had, beveiligde hem te Halle voor de nadeelige indrukfelen van destyds aldaar bloeiende Kweekfchoolen van overdrevene Godsdienftigheid, waarmede anders de welopgevoede, en voor Godsdienst en Godvrucht zoo zeer warme, Jongeling ligt te veel had kunnen vooringenomen geweest zyn. Hy had eene innige hoogachting voor de fchitterende deugd van (eenigen van derzelver medeleden , en voor de edele grondbeginfelen, die hy in hunne Schriften ontdekte ; maar droeg tevens wel zorge, dat hy 'er, in het verftandig nadenken over zaaken van Godsdienst, niet door werd gehinderd. Men kan evenwel den invloed, dien de goede gedachte, van hun opgevat, op zyne begrippen, vooral in het praktifche, gehad heeft, duidelyk bemerken in zyne nagelatene Schriften. Baumgarten ontdekte in zynen jongen Vriend weldra zoo veele goede talenten, en een toereikenden voorraad van kundigheden, dat hy hem, reeds in Halle, aan zyne welbekende Narichten van merkwaardige Boeken mede liet arbeiden. Kort daarna begon hy ook alreeds bydraajseu , voor de Theologifche Bibliotheek van kraft , te icveren» Gaar-  gottfried less. 147 Gaarne had men hem toen reeds te Halle bankvast willen maaken. Dit mislukt zynde, begaf hy zich naar Danzig, daar hy zich, als Candidaat, van 1757 tot 1761 heeft opgehouden. Hier gaf hy ook eenige Lesfen, maar hield zich voornaamelyk met de voortzetting zyner eigene Letteroefeningen bezig. Zyn Vriend bertling , met wien hy gemeenzaam omging , had het genoegen fhem, in 1761, als Profesfor Theologia extraordinarius, in te wyden, by welke gelegenheid hy, in een Programma, de groote verwachting , die men van less opgevat had, uitdrukte. Dezen post nam less aan, onder voorwaarde, dat hem eene geleerde Reis toegedaan werd, die hy in zyn S7fte jaar naar Holland en Engeland ondernam. Over Hanover gereisd zynde, werd hem aldaar door den Hofraad van duve aangeraaden, zich by den Staatsminister van munchausen te laaten aandienen. Less beloofde zich weinig van dergelyke opwachtingen, en gaf rondelyk te kennen, dat hy zich maar éénen dag in Hanover kon op- i houden. Maar nu kwam hem die' eerwaardige voorftander en beminnaar van geleerdheid en geleerde lieden, die I geene gelegenheid, om groote talenten in aanmerking te neemen, en voor Gottingen te winnen, liet vonrbygaan, zelf voor , ontbood hem tot zich, en droeg hem aanftonds, op eene vereerende wyze, den post van Profesfor extraordinarius in de Theologie, en Academieprediker, te Gottingen op, wanneer hy zou zyn te rug gekeerd, te aanvaarden. Zyne groote zucht, om tot algemeen nut te zyn, en zyn aangevangen plan van werken tot volkomenheid gebragt te zien , deed hem , met weerzin, Danzig, en de aldaar geopende uitzichten, vaarwel zeggen, en omtrent Michaëlis 1763 naar Gottingen komen. Ondertusfchen was hem vooral zyn verblyf te Londen zeer voordeelig. Daar werd hy met de Engelfche Litteratuur, die op zyne volgende geleerde werkzaamheden zeer veel invloed gehad heeft, van naby bekend, en inzonderheid vertrouwd met den beroemden Aartsbisfchop sacker , met wien hy ook vervolgends eene interesfante Briefwisseling heeft onderhouden. Men had hem ook hier de aanlokkende aanbieding gedaan, om Leeraar by de Hamburger Gemeente aldaar te worden. 1766 werd hy Doctor in de Godgeleerdheid ; 1770 werd hy, met jerusalem , ernesti en anderen, Lid van het Zweedfche Gezelfchap pro Fidc £? Christianismo. L 4 In  I48 GOTTFRIED LESS. In Gottingen maakte hy zeer veel opgang. Zyne Voorleezingen, inzonderheid over de Moraal en Predikkunde, en tot wederlegging van Deïsten, werden hooggefchat en vlytig bygewoond. Zyne Leerredenen , die altyd iets origineels en nieuws eigen hadden, en den geest van het echte Christendom ademden, maakten hem niet alleen by de Academie, maar ook in geheel Gottingen, algemeen bemind. Hy leefde gemeenzaam met alle zyne Collegen, inzonderheid met MicHAëus, walch , miller , meister en jjöhmer; en deze vriendfchap heeft, in weerwil van de verfcheidenheid van gevoelens en fmaak, die onder hen plaats greep, nimmer opgehouden. Door veel werken, waarvoor zyn lichaamlyk geitel niet zeer gefchikt was, en een daarby gekomen pynlyk accident, waaraan hy jaaren lang veel doorgedaan had, begon zyne gezondheid eindelyk dermaate te wankelen, dat hem eene Reis in meer züidelyke ftreeken werd aangeraaden, waartoe hy ook van de Koninglyke Regeering verlof kreeg. Hy ondernam dezelve in 1774, doorreisde Zwitferland en het zuidelyk deel van Frmkryk, en verfamelde zich, zoo veel zyne gezondheid toeliet, een fchat van waarneemingen, die zyne vrienden gaarne gezien hadden, dat alle door hem in 't licht gegeeven wierden; waartoe hy evenwel niet heeft kunnen befluiten. De Confiftoriaalraad walch heeft alleen een gedeelte derzelven, over den tegemvoordigen toefland der Proteftanten in Frankryk, gemeen gemaakt in het 6de Deel van zyne neuefte Religionsgefchichte. MiCHAëLis ontving van hem vergelykingen van Parysjche Affchriften van het N. T., die in het 9de Deel van diens Oriënt. Bibliotheek gedrukt zyn. Voorts zyn de vruchten en voordeden van deze Reis voor hem en zyne Leerlingen, vooral ten aanzien van de Moraal, zeer gewigtig geweest. Hy had zoo wel de onverfchilligheid omtrent zaaken van Godsdienst, en het Ongeloof, als het Bygelaof en de Monnikenmoraal , in alle derzelver dikwyls bedriegelyke gedaanten , en invloed op menfchelyk geluk en burgerdeugd, tot aan de bronnen toe opgefpoord, en was, door alle gedaane waarneemingen , in den omgang met menfchen van de verfchillendfte Godsdienstbegrippen, in zyne vaste overtuigingen van de hooge waarde en den Goddelyken oorfprong van het waare Christendom meer en meer bevestigd, en te gelyk ook nog al meer rekkelyk en gemaatigd geworden in het oordeelen over anders denkenden, waarom-  gottfrïed less. ï49 omtrent zyne beoordeeling van de Schouwfpeden ten voorbedde kan ftrekken. Voor het overige had ook deze Reis, voor zyne gezondheid, de beste gevolgen, en gaf gelegenheid, dat zyn huisfelyk geluk werd vermeerderd, door het aangaan van gene Echtverbintenis met Mevrouw de Weduwe umlin , die hy te Straatsburg had leeren kennen; eene verftandige, edeldenkende Vrouw, zynes waardig. Nu beyverde hy zich des te meer, om, in de naauwlte verbintenis met roemwaardige Amptgenooten, waaronder hy het genoegen had nu weldra koi>pü mede te moogen tellen, zyn post te bekleeden. 1784 ontving by, tot aanmoediging en belooning, de waardigheid van Confilloriaalraad, en werd nu ook Primarius van de Theqlogifche Faculteit. Ondertusfchen hadden hem zyne Uchaamszwakheden genoodzaakt van zynen post, als Academieprediker, afftatid te doen, en niet zelden moest hy nog de gevolgen van vroegere en nieuwe ongefteld heden ondervinden. Zyne Leerrede , by gelegenheid van het jubelfeest der Academie, 17 Sept. 1787 gevierd, maakte den diepften indruk op de aanzienelyke menigte, die dezelve heeft bygewoond. Sedert is hy voortgegaan, tot 1792, den roem van Gottingen, ook verre over de grenzen van Duitschland, te helpen ftaande houden. Toen is hy, in de plaats van köi?pe , naar Hanover vertrokken , waarvan onder nog iets meer zal gezegd worden. 28 Aug. 1797 is hy aan eene Borstziekte geftorven. Reeds lang had hy den dood te gemoet gezien, en, met de rustige zielsgefteldheid van een wdvoorbereid Christen, zich zei ven, en zyne eenige achtergelaatene Dochter, aan Gods vaderlyke befchikking overgegeeven. De gedachte des doods was hem, vooral op 't laatfte van zyn leeven, 'des te aangënaamer, omdat hy zich met denzelyen de eindpaal van het zwaar lyden voorftelde, waarmede hy, door lichaamszwakheid, heeft moeten worftelen. Dus verre gaven wy Hechts eene algemeene fchets van het by uitneemendheid werkzaam leeven van een der eerwaardigfte Mannen, waarop Duitschland mag roem draagen. De edele gevoelens, en geheele wyze van denken en werken, die hem byzonder eigen geweest is, verdienen nog wat meer van naby gekend te worden. (Men htbbt zulks te wagten in een volgend Stukje.") L 5 «È-  15° tegenwoordige staat bericht wegens den tegenwoordigen staat van sardinie. Getrokken uit de Staat- en Natuurkundige Gefchiedenis van dat Eiland, van d. a. azuni. De oudere berichten aangaande Sardinie zyn zeer gebrekkig. In 1725 verfcheen 'er een Werkje over dit Eiland, in het Fransch, uit een onbekende pen, en op eene zeer vergrootende wyze gefchreeven, om invloed te verwerven op het toenmaalig Congres te Geertruiden berg. Doch Sardinie was van te weinig belang, dan dat, in het voormaalig Syftema van Europa, 'er acht op ge • flaagen wierd ; het kwam zelden in aanmerking, dan om de gefchillen , die tusfchen de Mogenheden plaats hadden, meer in de war te helpen. In 1718 wierd de heerfchappy over dit Land, 't geen toen onder Spanje behoorde, overgedraagen aan het Huis van Oostenryk, en uit dit Huis ging deszelfs oppermagt over aan dat van Savoje , om daar door een Hertog in een Koning te herfcheppen. Mogelyk verandert het lot van dit Land nog vóór het einde deezer Eeuwe. Dan , hoe zulks ook loope, dit Gewest zal ten minften in het toekomende met andere oogen befchouwd worden , dan tot hier toe plaats had, en eene belangrykheid bekomen, welke het in de nieuwere tyden niet heeft bezeten. Reeds vóór een geruimen tyd, hebben de Wysgeeren de Staatkundigen gewaarfchuwd, om zich in tyds te wapenen tegen het mogelyk verlies der Americaanfche Colonien. Die verandering, welke de natuur der dingen eindelyk moet te wege brengen, zou door de tegenwoordige gebeurtenisfen merkelyk kunnen verhaast worden. De magtigrte en verlichtfte Natiën zullen hierom voortaan , in haare nabuurfchap, naar betrekkingen omzien, die hun in ftaat zouden kunnen ftellen, om de daar uit voortkomende nadeelen, zo veel doenlyk, te vergoeden; en Sardinie is, uit dit oogpunt befchouwd, een Eiland van het grootst gewigt. Niettegenftaande de verfchillende onheilen, welke dit Land ondergaan heeft, en de flegtheid van het Staatsbcftuur, bevatte Sardinië, volgens de Volkstelling in 1788 gedaan , nog 500,000 Inwooners. Drie millioenen menfchen zou dit Land, wanneer het wel geregeerd wierd, kun*  van sardinië. Igt runnen voeden. Deeze evenredigheid van bevolking zou relyk ftaan met Piemont; en zo men maar tvöee millioelen rekende, zou zulks duizend menfchen uitmaaken ?oor de vierkante myl, en dus minder, dan in veele geleelten van Frankryk en Italië plaats heeft. Sardinië, een van de grootfte en vruchtbaarfte Eilanlen der Middellandfche Zee; gelegen in het middenpunt lerzelve, tusfchen het Vasteland van ^Europa en dat van Africa ; voorzien van twaalf Havens, onder welke die ■an Cagliari, met recht , gehouden wordt voor een der; uimfte en veiligfte van geheel Europa, eischt: iets , dan verbetering van Landbouw , Koophandel en ïyverheid. Sardinie bevat, in breedte, honderd-vyf-eneventig Italiaanfche mylen, en in lengte honderd; het eeft eene oppervlakte van ongeveer 11,500 vierkante lylen, van 115 in de graad. Pausanias, strabo en iodorus siculus , verheffen deszelfs rykdom, vruchtaarheid en volkrykheid. De Romeinen benamen Sardinie aan de Carthagenienrs, en maakten het tot een der Koornfchuuren hunner [oofdftad. Scipio , pompejus , caesar , en anderen » okken uit hetzelve veele behoeften. Om dit Eiland te: vermeesteren, waren de Romeinen genoodzaakt, geduurde den tyd van zestig jaaren, ten minften honderd en /ftig duizend menfchen om hals te brengen. Met dit: les bleef Sardinië wel bevolkt en bebouwd, gelyk men it de getuigenisfen van polybius en anderen kan opmaafOi Na het vernietigen der Roomfche Heerfchappye,, ïranderde het Eiland dikwyls van Meester, en ondei,ng verfchillende fchokken en beroeringen. Ook ver> lenden de Inwooners veelmaalen den lof van dapperheid1, j:lyk nog in de laatfte tyden, in 1792, bleek, uit hun upperen tegenftand tegen den aanval der Franfchen, die ^noodzaakt wierden hun opzet te ftaaken. In 1794 en i'95 ftonden zy, met veel moeds, op tegen den Oncrkoning, dien zy, met alle Piemonteezen , verjoegen : 1' welke gelegenheid zelfs de Generaal der troupes en i Intendant-Generaal omkwamen. Het Hof van Turia tonde zich toen wat toegeeflyker; 't geen ten gevolge ld, dat de Sardiniers het juk, 't geen zy niet voorneeens geweest waren te verbreeken, van zei ven wederom 11 zich namen. Niettegenftaande de gebreken van het Bewind, de gering-  j nomen, en thans telt men ten minllen 60,000 Land- bouwers. Daarenboven worden, volgens de berichten van onzent Schryver, jaarlyks ten minllen 20 of 30,00c Estereaux^ Garst, Boonen, en andere peulvruchten, uitgevoerd, ij Mier groeit ook veel Wyn en Olie van eene uitftee-^ kende hoedanigheid. In 1795 verfchafte de Stad Safari alleen 16000 pypen Olie. De nieuwlings aangelegde! Olijfboslchen belooven eene groote vermeerdering vanf dit product.. Voorts vindt men 'er een grooten overvloeit van Druiven, Vygen, Oranjeappelen, Citroenen, Kersfen^ Castanges, Appelen, Peeren, enz. Maar voor weinige jaaren heeft men de Catoenteelt begonnen , en dezelve zou op eene zeer aanmerkelykc wyze kunnen uitgebreid worden, indien men geen ge-i fcrek had aan Werkvolk. Het is uit verfcheidene proe->: ven gebleeken, dat de Catoen van Maltha 'er ongemeen* wel flaagt; dat die van Siam alhier haare blankheid em volkomenheid behoudt; dat die van Nankin 'er volmaaktji wel groeit, en dat die van de Havana zeer overvloedig^ oogften belooft. • j Men houdt het ook voor eene uitgemaakte zaak, dat: de Zuiker en CofFy alhier volkomen wel zouden flaagem Men heeft daarvan proeven genomen te Melis en by Ca*, sliari. Het Zuikerriet is aldaar tot zyne volkomen*: fypheid gekomen; doch met de Coffy is het zo wel niet gelukt, dewyl de vruchten klein en weinig in getal blee« ven: maar dit bewyst niets, dewyl men veele dier voor* zorgen , welke tot het welgelukken der Coffyteelt noodt zaaklyk zyn, verwaarloosd had. De Moerbezieboomenrf het Vlas, de Hennip, de Soda, de Tabak, en nog veele andere heilzaame gewasfen, groeijen hier desgelyks . in over*  VAN SARDINIE. 153 overvloed. Ook is de grond ryk in Bosfchen en vischryke Rivieren; terwyl de Bergen veel Marmer en ander geiteente van waarde opleveren. De fchoone Granietfleenen - Pylaaren van het beroemd Doophuis van Pi/a zyn oorfpronglyk uit Sardinie, zo wel als de twee fchoone Porphyrfteenen • Pylaaren van het Doophuis van Florence, bezyden de Hoofdkerk. Men vindt hier geene Wolven, noch ander verfcheurend gedierte: waarlyk een groot geluk voor een Land, gefchikt tot den Landbouw en de Veefokkery. Volgens eene Telling, gedaan in 1771, beliep het getal der zich. toen op Sardinie bevindende Koeijen, Osfen en Kalven, 354,160. De Varkens, die by troepen geweid worden, waaronder die geene niet begreepen zyn, welke door byzondere eigenaars gevoed worden , maakten een getal uit van 152,471. Volgens dezelfde Lysten , telde men toen 911,752 Schaapen, en 420,784 Bokken en Geiten. De Konynen worden hier ook in grooten overvloed gevonden, en derzelver hair en vleesch is beter dan op Sicilië. Men vindt hier drieërlei zoorten van Paarden, waar onder eene die zeer uitmunt. Negentien Sardinifche Paarden van den Spaanfchen Koning philips den III wierden te Madrid algemeen bewonderd. Desgelyks muntten, onder de gefchenken, die de Koning van Sardinie in 1740 naar Portugal zond, boven alles eenige Paarden uit van het Sardinisch Ras. De Ouden groeven op Sardinie in vetfcheiden Mynen; doch in laater tyd heeft men dien arbeid verwaarloosd , vooral daar een overvloed van zekerer bronnen van vermogen voorhanden was. Ondertusfchen getuigen verfcheiden kenners, die Sardinië uit dit oogpunt befchouwd hebben, dat zommige Mynen, vooral die van Yzer en van Lood , met veel voordeel zouden kunnen bewerkt worden. Men vindt hier ook Kwik en Koperpyriten. „ . De voortbrengzels der Zee zouden ook voor Sardmte : zeer belangryk kunnen worden. De Visfcheryen en de ! Zoutpannen zyn reeds in een zeer voordeeligen ftaat. : Eenige Kooplieden van Marfeille, die, in 1792» de uitfluitende vryheid van 't Coraalvisfchen op de Sardinifche ban- 1 ken begeerden, boden daar voor aan, 500 Schepen te onderhouden , en voor ieder Schip te betaalen 35 Sardinifche guldens, het geen jaarlyks zou beloopen 17000 kroonen; met belofte van, voor de vyf eerfte jaaren deezer pacht, die  154- TEGENWOORDIGE STAAT VAN SARDINIË* die voor vyftig jaaren zou worden aangegaan, voor tt< fchieten eene fomme van 140,000 kroonen. Daar het Sardinië aan een genoegzaam getal Werklie* den ontbreekt, vindt men 'er weinige, en alleen ruwe, Fabrieken. Hier door zyn de Inwooners in de noodzaakelykheid, om hunne Lakenen, en de meeste overige zaaken van weelde , van buiten te doen inkomen. Men berekent dit benoodigde op de waarde van twee millioenen Franfche livres, 't geen hun echter niet kan deeren, dewyl zy jaarlyks voor meer dan acht millioenen Jivres aan waarde naar buiten kunnen zenden. De belastingen , welke by wege van perfoneele en reëele bezwaaren, ten behoeve van den Koning, worden opge» bragt, beloopen ongeveer anderhalve millioen livres. Zodanig is het bericht, 't geen de Heer azuni ons omtrent Sardinie geeft ; doch hier wordt Sardinie gefchilderd, zo als het tegenwoordig is, zonder een goed beduur, en zonder behoorlyke nyverheid. Hoewel het mogelyk is, dat de voordeden van dit Eiland wat vergroot zyn opgegeeven , moet men echter erkennen, dat de Schryver zich in de meeste ftukken op Aéten beroept , die niet in twyffel kunnen getrokken worden. Terwyl ook het geheel bericht alle kentekenen draagt van een naauwkeurig onderzoek, en hetzelve op berichten fteunt, die niet gemaklyk te bekomen zyn. Voorstel tot het oprichten eenek academie om tk leeren liegen. (Naar het Engelsch.') Menigmaal heb ik-iny verwonderd, dat, onder alle Inrigtingen voor eene befchaafde Opvoeding gefchikt, 'er tot nog geene Academie heeft ftand gegreepen, waar in men riiet voordagt leerde, hoe van de Waarheid af te wyken, en dit te doen op de bevalligite en beste wyze. Zeker, zodanig eene Inrigting zou hoogst nuttig weezen tot voorkoming van zo veele lompe en handtastlyke Leugens, die de bronnen zyn van veelvuldige gefchillen en oneenigheden; en die, daar zy voor de ontdekking dermaate bioot leggen , alle de heilzaame gevolgen derven , welke eigenaartig moeten voortvloeijen uit keurige en weibelegde verzekeringen van deezea aart. in de daad, ik kan my naauwlyks een denkbeeld  trCCRSTEt WEGENS ÏENE ACADEMIE OM TE LEEREN LIEGEN. I<|5 êeld vormen van eene Inflelling, die algemeener nut zou baaen, of een grooter aantal gevallen behelzen van de uiterfte aan* elegenheid; of meer overeenkomen met de dringende behoeften n noodwendigheden van een groot aantal Perfoonen, van hooien en laagen rang , van Ryken en Armen, van Vaders en Cinderen , van Mannen en Vrouwen , Heereu en Dienstboden. Jet één woord, zodanig eene Academie zou van groot nut n aangelegenheid weezen voor een onnoemlyk getal van alle tolken die op den aardbodem woonen; bovenal van de zoiafiigen , die in eene befchaafde Maatfchappy hunne dagen; foorbrengen; want ik kan niet bevroeden, dat het leeven der bilden eene byzondere afwyking van de waarheid zeer vorfért; van hier is het tegenovergeftelde by hun, of geheel niec jk gebruik, of zy doen het op eene zo ruwe wyze, dat de ;|ieugen onmiddelyk voor de ontdekking bloot ligt. I Dan ik moet meer byzonder de voordeelen bloot leggen, Itelke eene Academie om te leeren Liegen zou aanbrengen. . In de eerfte plaatze, moet een ieder ondervonden heb- ,en, hoe bezwaarlyk de eerfte Leugen valt, hoe hortend e» famelend dezelve van de lippen konu , dikwyls ook van een los vergezeld, en zulk eene fchroomvalligheid als onvermyelyk agterdenken baart, zo dezelve geene volkomene ontekking medebrengt. Dit nu is, met de daad, aanftootlyk; 'ant een Leugen, op die wyze in de wereld gebragt, is een Leugen in 't geheel; dewyl dezelve niet beantwoordt m het oogmerk. Niemand wordt 'er door bedroogen , en rengt het geene van de uitwerkzels te wege, welke hy , die lï zich van bedient, zich voorftelde. , En waarom is het, dat de Menfchen, en inzonderheid jonge' iieden, op deeze wyze faalen ? Ik zal het u zeggen. — Het is om dat zommige Wyshoofden veronderfteld hebben 'at het Liegen natuurlyk is, en men gevolglyk daar in geert nderwys behoeft. Men zou met even veel reden mogen ftel:n, dat leezen, fchryven, of kousfen breijen , natuurlyk is. emand moge leeren fchryven zonder leermeester, iemand moge onder onderrigting kousfen vervaardigen. Maar wie zon ezelve draagen ? Zouden zy, op het eerfte gezigt, den -roddelaar niet ontdekken ? Ik geloof niet dat Liegen ttuurlyk is, behalven in eenige omftandigheden. Ik mee» jraargenomen te hebben, dat het Liegen by eenigen erflyk is, m wil toeftaan dat het gereedlyk van Vader op Zoon overiaat; desgelyks is het ook met de Jicht gefteld, en nogthans al niemand dwaas genoeg weezen, om te beweeren, dat de richt natuurlyk is. De Jicht kan hier ook, in een ander op:igt, ten voorbeelde «rekken; want, fchoon een Vader die in den Zoon overzette, zal deeze nogthans, indien hy dit ünd vervolgens geene lesfen geeft in het drinken, en hec enot dier tafelweelde, waar door de Jicht tot volkomenheid ge-  |<6* VOORSTEL Wr.GENS JiENE ACADEMIE 5 • geraakt, 'er flegts kleine aanvallen van gevoelen. Aan eenige ) .Lieden fchynt de Muzyk, het Tekenen, en de Wiskunde, na- • tuuriyk eigen; indien men nogthans hun allen onderwys ontzegt , zal hun vernuft van die foort zyn, dat het ongezien verdwynt. Liegen is . derhal ven, niet natuurlyk, of, indien het eenigermaate den naam van natuurlyk moge draagen, kan het niet beftaan, of tot eenige volkomenheid opklimmen , zonder On-1 derwys ; en dit Onderwys zou gegeeven worden op de Academie, welker Oprigting ik ten oogmerk heb aan te; pryzen. Hoe jonger een Kweekeling is op die Academie, hoe meeH vorderings hy zal maaken. Dit is niet meer dan men van aliej foort van Onderwys te wagten hebbe. Maar de Lesfen enf Voorfchriften, daar te geeven , zouden ingerigt kunnen worden. I nair a.lerlei ouderdom. Ook veronderftel ik , dat het zo wel 'i mogelyk zou weezen volwasfene Lieden het Liegen als het J| dai.l'en te leeren, in welke laatstgemelde kunst wy hoogbe- <| roemde Leerfchoolen hebben. In de daad, ik kan gereed toe;; I de gedagten komen , dat Perfoonen , eenigzins in jaaren gevorderd, het grootfte aantal der Kweekelingen op myne bedoelde Academie zouden uitmaaken ; want Kinderen behoe-J ven zeer zelden die kunst zo zeer, als die zich reed» op de 1 loopbaane des bezigen leevens begeeven hebben. Dit brengt my , om , in de tweede plaatze, op te merken | de oneindige verscheidenheid van Perfoonen , die het Liegen meenen noodig te hebben om genoeglyk en met voordeel te m leeven. Ik zal hier , in den voorften rang , aanvoeren een | Volksklasfe , welke zeer talryk is, en Menfchen van allerlei I rangen en beroepen influit. Ik meen de Staatkundigen. Van. 1 dtezen talryken hoop kunnen weinigen, zeer weinigen, beftaan, J zonder liegen en wel liegen op de vernuftigfte en op,l de waarheid meest gelykende wyze. Ten betooge hier van, J heb ik my alleen te beroepen op de Staatkundige Papieren enjï Kieuwstydingen van den dag , gefchreeven door lieden vanf i tegen elkander overgeltelde Partyen , en behoef alleen te vraagen \ •wat het geval zou weezen met de Bewyzen van wederzyden ,i, aangevoerd, indien zy grond moesten hebben in daadlyke ea I niet in ingebeelde bewysftukken. Daalen wy van Dagfchrifcen en Nieuwstydingen af tot Staat*. I kundige Gelprekken , die , fchoon zy zelden iets meer zyn I' dan de Echo van de evengemelde, wy zullen ontwaaren, dal; I ruime onbeweezene verzekering, vergrooting en bovenmaa- I tige waardeering , volftrekt noodig hebben , om,' te wederzy- I de, de zaak der verfcliillend denkenden ftaande te houden;! 't geen op 't zelfde uitkomt, als de een tegen den ander te; I verbitteren , en meer en meer van elkander te verwyderen; 'c J geen, volgens myne veelvuldige ondervinding, het éénig ge- j volg l  om te leeren liegen. *57 Volg is van den yver en hitte in Staatkundige Gefprek- j;en. Ten aanziene van dit ftuk, heefc Dr. jonathan ïwift , in zyne gedrukte Werken , een keurig Stukje naa- i gelaaten, onder het Opfchrift , de Kunst van Staatkundig i Liegen. Ik verfchil, eenigermaate, van den geleerden Schryver, in zyne begrippen van het voortzetten der Leugenkunst. Ik ben voor eene Academie; hy is voor een Genootfchap. Verkort zal ik 's Mans denkbeelden op dit ftuk bybrengen: naardemaal , in. dien ze goedkeuring wegdraagen, de nuttigheid van eene vroegtydige Opvoeding in een Kweekfchool niet wordt weggeno- men, Swift ftelt voor, om de verfcheidene kleinere ge- zelfchappen van Leugenaars in eene Sociëteit of Genootfchap te vereenigen ; dat hetzelve beftaan zou uit de hoofden van verfchillende Partyen ; dac geen Leugen zou gelden en voor goede munt doorgaan , zonder deszelfs goedkeuring; dewyl die Leden de bevoegdfte Ilegters waren over den tegenwoordigea ftand der zaaken, en welk foort van Leugens dezelve meest vorderde. Hy wil, dat in zulk een Genootfchap Menfchen zullen weezen van allerlei beroepsbezigheden; dat de welvoegelykheid en befcheidenheid 'er, zo veel mogelyk, zou moeten in agt genomen worden; dat, behalven de bovengemelde Perfoonen , dit Genootfchap behoorde te beftaan uit de meeste hoop geevcnde Vernuften in en om de Stad; een groot aantal derzulken zal men dagelyks in de Koffyhuizen vinden; men moet 'er to.laaten Reizigers en Virtuofos van verfcheidenerlei aart, en het niet laaten ontbreeken aan oude Krygslieden , en gryze Zeevaarenden. Aan dit Genootfchap, deezerwyze ingerigt, moest de geheele befchikking der in omloop gebragte Leugens ftaan ; in den buitenkring van dit vergaderd Genootfchap moesten zich fteeds Perfoonen bevinden , begaafd met eene groote maate van Ligtgeloovigheid, een genacht dat by ons wel op en voort wil; aan de Beurs zou men fteeds een t voorraad van de zodanigen aantreffen. Deeze lieden moeten de Leugentnunt, in het Genootfchap geflaagen, in den omloop : brengen, en aan den man helpen; want geen mensch liegt met i meer bevalligheids, dan hy, die de Leugen, door hem gefproo! ken, voor waarheid houdt. Het zy voor het Genootfchap een f vaste zetregel, om eiken dag ten minften één, en fomtyds twee, Leugens te fmeeden, enz. Dit is kortlyk het Plan van den i Deken swift. Men zal weldoen met het te volgen; maar het j kan, in de natuur der zaake, den voorrang niet hebben van de Academie door my bedoeld. Naast de Staatkundigen , hebben wy eene andere zeer tali ryke hoop Volks, die de Waarheid niet aanmerkt als tot hun I taak behoorende : ik meen Mededingers en Vyanden, van welk I eene benaaming, beroep en rang, zy ook mogen weezen. Voor meng. j^jpy. no. 4. M hun  VOORSTEL WEGENS EENE ACADEMIE hun zou eene Academie, waar men de meest ingang vindend* en geloofwaardige Leugens bedagt en leerde, van meer aanbelangs weezen, dan voor eenig ander flag van lieden, (fchoon 'er geen twyfel aan de nuttigheid voor allen valle,) naardemaal Mededingers en Vyanden altoos onder het vermoeden liggen van de Waarheid niet flipt aan te kleeven ; en het is een ver. moeden , 't welk zy tot zekerheid opvoeren , wanneer zy het waag en va's hheden by te brengen, zonder geheel en al ingewyd te zyn in de kunst en de verborgenheid om Leugens te vórmen, ——■ Niemand oordeelt zich gehouden de waarheid te fpreeken van ^yn;n Vyand of van zynen Mededinger. Maar, eens ten vollen toegeftaan, dat uit het geval is , wat einde kan hy bereiken met de waarheid te verlaaten , als hy in het Liegen geen geregeld onderwys genooten heeft. Iemand moet geen handel laaten vaaren , zonder dat hy het vooruitzigt hebbe om in een ander beroep te zullen ilaagen ; veel min moet iemand het zich onderwinden te liegen, wanneer zyne Leugens van zulk een flegi en lomp maakzel zyn, dat ze niemand kunnen bedriegen ; wanneer ze zo vol gaten en holen zyn, dat de naakte waarheid 'er door heen kykt. En hoe kan dit worden voorgekomen dan door een geregeld onderT wys ? Deeze kla. fen , naamlyk van Mededingers en Vyanden, behelzen een zo groot gedeelte menfchen van allerlei beroep en handel, dat ik het noodloos keur dezelve te verdeelen, in Kunftenaars, Schryvers, Koop-, Handweikslieden, enz. De aanmerkingen , welke ik voor te draagen heb, betreffen hun alT len in 't gemeen. En ftaa my daarom toe te vraagen , hoe het bykome, dat zy het Liegen zo onvoordeelig vinden, dat het zo dikwyls aan den dag komt, en dus dikwyls geen dienst ter wereld doet ? Het ontftaat uit den boven aangeweezen misr flag, dat de menfchen vertrouwen op hun natuurlyk vernuft, zonder in aanmerking te neemen, dat het Liegen eene kunst is} ja het Liegen is eene kunst en eene verborgenheid, niet te verkrygen of te ontdekken , zonder veel onderrigts zonder veel en diep denkens. Men kan het Liegen niet by de hand vatten , gelyk men deezen of geenen handel aanvaart, ronder zyne leerjaaren doorgeftaan, of eenigen aanleg daartoe verkree» gen te hebben. Liegen gelykt, in geen opzigt, na Waarheid. Waarheid is gemaklyk en natuurlyk , vordert geen voorherei. ding of voorbedenking. Hier van kan een ieder zich overtuigen, die 'er flegts weinige dagen de proef van wil neemen. Een voordeel, en wel een zeer groot voordeel, 't welk de Waarheid boven de Leugen heeft, bellaar, hier in , dat dezelve geen twiurigfte deel noodig heeft van het Geheugen, 't welk ytreisfihi wordt in een welafgerigren Leugenaar, Naardemaal uu het Geheugen eene bekwaamheid is , welke voor veelerieie toe  om TE LEEKEN LIEGIiN. '53 I toevallen blootftaat, en het niet meer in ons vermogen is 't zelve i, te bewaaren, dan zien, hooren en fmaaken , hebben zomrr.iga I voorftanders der Waarheid dit als een bewysreden, ten haaren : voordeele, aangevoerd. Doch het is myne taak niet de Waar; heid te verdedigen. Ik heb dusverre eenige bewysredenen aangevoerd ten voordeele eener. geregelde Academie om allerlei foort van Leugens te leeren. Ik heb de noodzaakiykheid daar van aangetoond voor eenige talryke klasfen van menfchen; en ik zou, zonder gevaar of vieeze, veele andere kunnen vermelden. Zommigen zullen mogelyk tegen die Inftelling inbrengen, de uitgeftrektheid daar van, en gevolglyk ook de kosten , welke daar op loopen. ■ Uitgelirekt zou het ongetwyfeld weezen; men zou in de Houfdftad des Ryks alleen verfcheide Academiën noodig hebben , en elke S:ad zou 'er ten minften één behoeven. Maar, wat de kosten betreft , hebbe men in agt te neemen, dat deeze niet moeten berekend worden naar de kosten die op andere Academiën loopen ; en hier voor pleiten verfcheide redenen. In de eerfte plaats zou men geen zo langduurig onderwys als op andere Academiën behoeven. Eenig onderwys hou ik , in gevolge van het voorheen geJ zegde, voor volftrekt noodig, om iemand in (laat te ftellen I tot het Liegen met eenige bevalligheid; doch ik heb niet geI zegd dat zulks te verkrygen een lang verloop van tyd I vordert. Veele duizenden hebben het Liegen geleerd in een veel korter tyd, dan zy behoefden om Latyn te leeren , of eenige voordellen van eucmdhs op te losl'en. Ten ande- : ren . zou men, indien Academiën, opzettelyk ten dien einde ingericht, te hoog in de kosten liepen, dezelve kunnen aanmerken als een tak van de Op voeding, doorgaans op de Schooien en de Univerfiteiten gegeeven; en dit zou, by een ryper nadenken, met gioot voordeel kunnen gedaan worden: de Kweekelingen zouden niet klaagen over dit bygevoegd onl derwys; dewyl het hun zou in ftaat ftellen om hunne andere I Letteroefeningen met een des te gunftiger uitflag voort te I zetten; met den tyd leerden zy hunne Ouders en Onderwyzers i bedriegen; zo dat zy aangemerkt wierden als den loop hunner Studiën volbragt te hebben, en in ftaat te zyn oin in de wereld te voorfchyn te treeden. Het is by my niet volftrekt uitgemaakt, of 'er worden nu i reeds op de Schooien lesfen in het Liegen gegeeven,- want ik : heb eenige Jongelingen gekend, die in deeze kunst zeer groote vorderingen gemaakt hadden; vorderingen, van welke ik geene andere reden kon geeven, en waar aan hunne voortgangen in andere vakken geenzins geëvenredigd waren. De bykomende kosten zouden , derhaiven , gering weezen , en fchoon zy meerder waren , zo denk ik, dat geen perfoon , M 2 die  IfjO VOORSTEL WEGENS EENE ACADEMIE OM TE LEEREN LIEGEN. die eenige waarde op Liegen ftelt, 'er tegen zou grommen , om, wat het ook mogt kosten, een Meester in die kunst te worden. De goede uitflag moet geheel afhangen van de te werk gefielde kundigheid, en die kundigheid moet zeker gebragt worden tot een ftelzel van onderwyzingen. De Menfchen behooren niet te klaagen over de kosten van de Theorie,wanneer zy zo dikwyls in de gelegenheid zyn, om zichzelven te betaalen voor de Praktyk. Wie eenigzins in aanmerking neemt, hoe algemeen het in gebruik is van de Waarheid af te wyken, zal my niet verwyten dat ik een plan voordraag van zo groot eene nuttigheid voor het Volk , als ik thans mogt bybrengpn. Het moge aan zwaarigheden en tegenwerpingen onderhevig zyn ; doch welk plan is des ontheven ? Ik ftaa niet na de verdienden van Uitvinder in het tegenwoordig geval. Ik zoek alleen de uitvindingen van anderen te verbeteren; en ik hoop dat ik de berisping zal ontgaan, toegevoegd aan de zodanigen, die 'er voor zyn om oude Stelzels om verre te fmyten, om nieuwe en ongehoorde proeven te doen. Men zal misfchien inbrengen , dat Liegen . met alle de voordeelen van myne bedoelde Leugen - Academie , nog , in veele gevallen, bezwaarlyk en vol gevaars zal blyven; en dat eene tegenovergeftelde handelwyze verreweg de veiligfte is. De zodanigen, die zich laaten omzetten door een bewysreden als deeze, mogen alle voordeelen daar van trekken. Menfchen, die met hun gemak te-raade gaan , en op hun belang letten , dat is , die hun waar belang fteeds in 't oog houden , zullen aan dusdnnig een bewys iets hangen, en 'er zich door laaten wegfleepen ; maar geheel anders is het geval met die klasfen van Perfoonen, van welken ik hier boven, gefprooken heb; zy bezitten te veel moeds en kloekberaadenheids, om zich van iets te laaten affchrikken , enkel om dat het zo gemaklyk niet is als iets anders. Menfchen, die hun leevensrust bedoelen, mogen zich nog aan de Waarheid blyven vasthouden,- maar zy, die het gewoel beminnen , die voor geen ftormen en onweeren vreezen , die op wonderlyke gevallen, en hairbreede kansfen, gefield zyn, zullen zich gelukkig rekenen als zy eene Academie aangeiroffen hebben , ingericht op het door my voorgeftelde plan ; zy laaten zich niet vervaaren, door 't geen fchroomagtigen doet agteruit wyken. 05  Elï PAFUIKW. lot de paruiken» Indien men den Leeraar van de Sorbonne, thiers , een man, die zelf eene groote Paruik droeg, gelooven moest, wierden de eerfte Paruikeri gedraagen wegens zekere Ziekte. Zulk eene Helling is eene lastering tegen de waarheid eene misdaad van gekwetfte Paruik! Laat ons de Jaarboeken der ydelheid doorbladeren , en wy zullen de Paruiken altoos vereerd zien , als de fchenkers van fchoonheid ja zelfs van het eerbiedwekkende der wysheid. Ik weet niet om welke redenen zo veele Geleerden hebben ftaande gehouden, dat de Ouden zich nimmer van Paruiken bediend hebhen. De Gefchiedenis, Dichtkunst , Overleveringen en Gedenkftukken logenflraffen deeze Helling; dan, misfchien , zyn deeze Geleerden tot die dwaaling gekomen , door de doi.kerheid van het woord Paruik. Stillfrus (*) leidt het af van het oud Duitsch Barucke (hoofddekzel) — menagk van het Latynsch Pilus (hair) — wachter van hetGriekschftm'/^ös (blond) — clauïv meTallIer van het Hebreeuwsch Per ah , of van het Chaldeeuwsch Per- vah (hairtop.) Indien ik myne gistingen durfde voegen by die van zo veele Geleerden , zoude ik denken . dat het woord Paruik waarfchynlyk afkomt van het Jtaliaanfche Perucca fhairwerk); haar oorfprong mag alsdan minder edel befchouwd worden , zy is toch niet minder natuurlyk , en ik wil haaren naamsoorfprong nog wel gaarn eenige eeuwen achteruit zetten. Laat ons dan het Italiaansch woord Perucca in eene rechte lyn doen afdaalen van het Latynsch woord Perula, verkleinwoord van Pera (zak of tasch.) Ziet hier de Genealogie van deeze afleiding: De Paruik bevat een gedeelte van het hoofd, ■ ergo is ze voor het hoofd een zoort van kleine zak of tasch (Perula) ; van Perula is door verbastering Perucca verders Parucca, Paruik. — Ziet daar de zaak tot eene ontegenfpreekelyke duidelykheid gebragt. Dan, hoe het ook Zyn moge met de Etymologie van hec woord Paruik, het Is toch zeker, dat zy by de Ouden beftaan heeft. Men heeft, wel is waar, gefchreeven q), dat simsok een ronds (•) Zie Le Spe&ateur du Nord , rfyril 1798. «— Waar uit dit Stukje» gedeeltelyk ontleend is. (.t) 2'e de laatfte Nummer van Janus, 1787. M 3  iö2 de paruiken. de Zaandamfehe Dod gedraagen heeft, en anderen ftellen haare uitvinding na het bekend geval van absalom — dan dit alles is niet genoegzaam beweezen. Het is zeker, dat de Meders Paruiken gadraigen hebben; xenophon bevestigt zulks, in zyn boek , genaamd lnftitutior.es. Het is ook buiten twyfel, dat de Paruiken by de Phceni-. ciers bekend waren ; by de Feesten offerden zy hun hoofdhair aan Ver.its Ergeta. Indien men suidas en Ltvius gelooveu moest, dan veranderde hannibal, om de laagen zyner vyanden te ontkomen, dikwyls van kleeding en Paruik. Onder de Grieken . die de kunften van de Egyptenaaren en Phceniciers geleerd hadden, waren ook uitmuntende Paruikmaakers ; zy noemden de Paruik phinakè (bedriegery.) Mesage heeft zulks opgefpeurd: de naam is geenzins te onrechte; want wat is de Paruik anders, dan eene onwaare voorflelliug van eigen hair ? Het is zeker, dat in Rome de Paruiken in algemeen gebruik geraakten in de laatfte dagen van het Gemeenebest. — Ovidius, tttOPERTiuS, tibullis, gallus en anderen, hebben de Paruiken en Tourtjens van hunne Minnaresfen met fraaije vaerzen bezongen. — Mar dialis , meer Icherp dan vleijend , berispte echter alleen het misbruik. Een gefchoeid hoofd {calceatum caput) fchreef hy alleen op het zieu van een Hechten kop met eene groote Paruik. Vóór dat boileau met de gekogte Prceken vsn den Abt pociiETTd den f, ot dreef, zeide martialis reeds: ,, Men zegt „ dot Fabella het hair van een ander draagt , maar nu ze het heeft gekogt, zeg ik dat het haar eigen is." De oude Medailles vertoonen ons de Keizerlyke Kopftukken van otto, commodus ,julia , ropr^ea en anderen , met Tourtjens met lange lokken , — dit fcheen de hoofdzoort der Romein- fche Paruiken te zyn. De Dames hadden echter verfchei- den zoorten van Paruiken voor eiken tyd van den dag : en deshabilli droegen zy de Calericon — geadjufteerd, de Corynu bion. Men zegt dat messalina altoos de Calericon gebruikte, ■wanneer zy aan de gemeene Soldaaten in de barakken nachtvifites gaf. Seneca liet zich te vergeefsch tegen de Paruiken uit; de ■welfpreekenheid van Vader tertuluanus had geen beter ge- volg. De Paruik bleef boven alles verheven , de Pronkery liep toen reeds, in weerwil van haare belrryders, Europa. Alle en Africa door, en bevolkte de wereld met gepsruikte hoofden. Onze Voorouders, de Bataaven, bleeven ook in deezen vry; zy hebben zelfs, hoezeer lange en golvende hairen by hun blyken van Gebied en Vryheid waren , van hun hoofdhair een Artikel van Koopmanfchap gemaakt. ——- Het Bataaf;ch hair  de paruikeit. IÖ3 liair was ten minften het meest in achting onJer de Romeinfche petits-maitres. De Paruiken deelden, even als alle goede zaaken, in de barbaarschheid der Middeneeuwen; en het problema, waarora men de herirelling der Paruiken niet te gelyk met de ara: itwt renatai Litteras, kan dagtekenen, is by de Geleerden nog niet opgelost. Het was lang na erasmus , onder de r.egeering van lodeIVYk XIII, dat de eigenlyke Paruiken in Frankryk opftonden. De eerfte, die'er zich mede vercierde,was de Abt en SaletIonlier la riviere. Geen Propheet is geëerd in zyn Vaderland. Schoon de Paruik , eigeulyk gezegd , een kind der Geestelykheid was, Iduurde het lang, eer zy door haare Moeder wierd erkend; toerfcheidene aaazienlyke Kerkvergaderingen fprakeu den vloek jby haare geboorte. Wie kent onder anderen niet de volgende Wet (f) : 1 Hi ne mag, 't zi hum gichte of oevel letten, I. Naar wis van die Franfoyfen op zyn hoeft, . I Ni groet e of fmalle, of witte, of geele Pruuken zetten. ■ Al was hi ja ook van den haire gantsck beroeft. ■' Want dit is al te bittren grouweliken zonde , :, En doer die helfche fnooije duivel uit geronde. Mer, hevis hi gien hair, hi mag in plek daar van I Op zinder kaaien fcheel wel een kalotgen draagen. \ Mer fpoitet hi mit ons men fluut hum in dien Ban, I Tot hi die Pruuk uuttoeg naar onfder welbehaagen, \. En beeterimge toent van zynre ontftickttikheid. I Houwes hi die Pruuk ? hum word V menisterfchap ontzetd. i Paus clemens de Xlde belette haar op het Vatikaan te Zoomen. De Paruik durfde zich niet neerzetten by de driedubbelde Kroon. Daar veele Geestelyken, om het verlies van hun hair, dezelve nodig hadden, bleef zy worftelen tegen den Pauslyken Blixem , en alzoo wierd de aanleiding 4gegeeven tot de Kerkelyke fcheuring over de — Paruhen. il Verfmaad door het Altaar, vondt de Paruik op het laatst iieen vertroostenden byfland op den Troon. Lodewyk XIV «nam haar, na onder de banieren van Venus zyne hoofdhairen iverlooren te hebben , onder zyne Koninglyke befcherming. K . Toen zegepraalde zy over alle haare Vyanden , door- tliep fpoedig geheel Europa, en maakte veele hoofden cyns- baar. _ Toea ) (*J Zie De Menuet en Dominees Pruik, pstg. 47. M 4  164 DE FARU/EES. Toen wiord bet de Gouden eeuw der Paruiken 5 doch m-ar alleen voor de Mannen. Haare gedaante veranderde dagelyks , en niet te vredea met het gebied over het edelfte gedeelte van den mensch, het Hoofd, flond zy 'er op, om ook de menfehelyke geftalte re veranderen,- — door haare breedte bedekte zy de fchouders, en, in vlottende golven langs den rug nederhangende, fchonk zy aan den mensch de Maanen van den fleren Leeuw. Spoedig was 'er geen menfehenhair genoeg het Die- renryk wierd te hulp genoomen. De gepoederde Parui¬ ken kreegen ook eene beurt ; naderhand wierd zy een Ma- gazyn van Reukwerk. Men gaf aan haare krullen aller- leije gedaanten Knoopen, Rogzen en Schaapekrulletjes, zyn in deezen bekende naaraen. De handigheid der kunfte- naars ging zo ver, dat, fchoon zy wolbaaien geleeken, nauwlyks zes oneen woogen. Nergens deedt zy meer nut dan by de Proteltantfche Geestelykheid hier was zy de Theo- logifche Cocarde de Thermometer der rechtzinnigheid. ■ In weerwil van den Oorlog over het lang en kort hair over de poeder, dat /lof der Helle, — in weerwil van de menigte Preeken over het Dames kapzel begaven zy zich, om vooral van de Roomfche Geestelykheid te verfchillen, onder het juk der Paruik, en ... dan, waarom zoude ïk die manden vol hair ophaalen, waar van, zelfs nog in onze dagen , zommige Eerwaarden hunne eerwaardigheid ontleenden ? Wie kent niet de dikke Lutherfche Paruik, de ftyve Voetiaanfche — de Coccejaanfche met zeven verdiepingen , en zeven maal zeven krullen waarlyk alle aanen en isten kunnen zich in de Paruiken herkennen. 'Er is hoop , dat zeker geleerd Boekverkooper ons eene Kerkelyke Gefchiedenis van de Paruik , met metaphyfifche en dogmatifche aanmerkingen, en met mooije Plaatjes, zal leveren. Men legde zich echter, in dien tyd van hslrverkwisting, op zommige plaatzen toe op fpaarzaamheid; de Gierigaart konde zich voor weinig gelds voorzien met een Paruin van Yzer- draad hy zag zich met deezen helm voor wind , regen en hagel, gedekt, en hy konde alzo zyne Erfparuik onbefchadigd aan zynen Zoon nalaaten. De nimmer uitgeputte kracht der kunst baarde nog andere wonderen in de Paruike - wereld. Men zag dat het broo- ze glas zich liet knecden en uitrekken, om de hoofden der petits-maitres met glimmende lokken te voorzien ; dan, even broos ais de borstjens zelf , ging het met haar als met hec valsch vernuft haarer meesters ; de minfte tegenfland bragc alles tot (lof, en zy deeden derhalven niets dan flikkeren. De trotsch der Paruiken floeg tot dwingelandy over; doch Hoogmoed komt voor den val. —— De Krygslieden ontfloe- gen  DE PARUIKEN. 1^5 een zich het eerst van het juk ■ zy fleepten een heir ivan navolgers mede vooral onder de modejonkertjes — leen geparuikt hoofd was toen in het Mode-Lexicon een [hoofd van een Sul. . t De omwenteling op de Hoofden wierd vooral in FrankIryk algemeen , en daar was het alleen onder de mannen van Iden tabbaard, dat haar aanzien bewaard bleef net hoofd Ivan een Parlementsheer konde zy alzo vergelyken by een blank , waar op een vlooteling zich by eene fchipbreuk redt, I De invloed deezer verandering wierd ook hier te Lande Ibem-rkf hoe zeer ze niet dan by de Modellaaven geheel Iwierden afgefchaft, fielden de Paruiken zich toch zediger in, ien de Burger- Krul- of Staart - Paruik verfchilde zoo veel van fde te voren vry algemeene Quarréparuik, als de gebreide Ischippersparuik van deeze. De Quarréparuik bleet alleen lop het Stadhuis, om ontzag aan den Regent by te zetten, — Ien met de Geestelyke Parniken ging het als met de Leerftellels ., zy naderden elkander. Alles fcheen dus gefchaapen , dat de Paruik byna geheel Izou verbannen worden, en dat zy aan het natuurlyk hoofdJhair den troon zoude overlaaten , dien zy te voren bezeten , had; dan, leeve de wysgeerige en weldaadige geest van onzen ■ Jeeftvd! «... j„ ir,n„mim ,i;fl 7n TOPlniV hw de Staatkundige her¬ vormingen winnen, wierd geluk befchooren. Het was é voor onzen tyd bewaard , dat ook voor deeze de Heilzon opging, om ... Paruiken te kunnen draagen en haar van l den last van het toilet en der dartelheid der zephyrs , die i het luchtkasteel van het gekruld hair zo dikwyls omver 1 bliezen , te verlosfen. Heil zy den uitvinder der Parui- Iken, is thans het motto onzer Dames — en hadden de Corininas' der Romeinen haare Galericons en Corymbiom; onze Da| mes hebben Paruiken , die voor beiden te gelyk, voor morgen en avond, kunnen dienen, en driemaal 's daags kunnen zy f van coleur van hoofdhair veranderen. Wy zien Maga- il zynen van Paruiken opgericht en om de berispers van I de volmaaktheid der hedendaagfche Paruiken te verdommen, I behoeft men hun alleen de Plaaten van het agttte Deel der nieu- jf \ve Encyclopedie, in folio, te laaten zien. Welk eene i menigte van zoorten zoude men kunnen opnoemen, die thans | in gebruik zyn a la Grecque a la Romaine I a la Turque a la Schermer a la Panurge • Ht la Parcsfcnfe a Chignon doublé a Crochets I a tere bourre a la Brutus ■ a l' /Irtistt a In I Titus, enz. enz. en vooral de batiafjes niet te vergeeten. Zia dsar dan de eer der Paruik gehandhaafd , en haar aan- zyn  ï66 BE PARUIKEN". zyn by de geleerde Ouden beweezen; men zegge dan aiec dat alles in deeze wereld verandert. Schonk de Paruik te vooren ontzag, wysheid en eerwaardigheid thans zet zy fchoonheid, verftand en aartigheid by, en het blyft toch geleende glans, — eigenlyk blyft de wereld zich zelf gelyk. De Deugden en Ondeugden \ Waarheid en Dwaaling, Wyfheid en Zotterny, reizen altoos te zaamen. i.— Wy zien, doen of zeggen niets, of het is meer gezien , gedaan en gezegd. 'Er is geen nieuws onder de Zon , is een gezegde zo waar als oud. De Paruiken ftrekken ten bewyze. ZEDELYKE BEDEKKINGEN, Men vindt veele menfchen , zo gezet ®p nieuwigheden, | dat al wat oud is, moet verworpen worden, als iets, daar geen het minlte goed in is. Wy bezitten den geest van j navolging; vanhier, dat we zelden iets by ons.vinden.dat we goedkeuren, en boven dat van anderen verkiezen. Al wat van buiten inkomt behaagt ons, maar wat uit onzen eigen boe- < zem komt, daar van hebhen wy heel fchielyk een walg. Dit 1 veroorzaak eene geduurige verandering, doet haken naar nieu- i wigheden het oude veragten, en fchaft voedzel aan onze ge. I breken. Dan het fcheelt 'er oneindig veel van , dat al het nieuwe het beste zoude wezen , en niets van het oude deugen. Waarlyk wy verwerpen veele fchoone oude dingen , voer j nieuwe prullen , welke wy ons laten in de hand floppen; j éveneens is het ook gelegen met al wat van buiten aankomt; ] hoe veel van onze goederen laten wy varen, en nemen in j dtrzelver plaats zulke zaken over , die ons tan verderve 1 ftrekken. Duizendmalen heb ik het ondervonden, en duizendmalen by 1 anderen waargenomen, dat de menfchen doorgaans van die ge- J aardheid zyn, dat zy van hunnen evenmensen vorderen, 't geen \ ze hem, in hetzelfde geval zynde , niet begeren te bewyzen. | Hoe fchoon preekt men doorgaans over de Verdraagzaamheid;! maar laten die fchoone predikers in de gevallen zyn, dat zy 1 die uitmuntende Christelyke Deugd zelve moeten uitoefenen; J gy zult ondervinden, welk een onderfcheid 'cr is, tusfchen del Verdraagzaamheid te prediken, en dezelve met de daad uit tel oefenen. — Alles moet men in liefde verdragen — alles in de | beste en zagtfte vouw fchikken. Zynen Vyanden wel te doen | behoort onder de daden van Grootmoedigheid. — Dan treed eens I wat nader, en befchouwt de daden dier Predikers van Grootmoe- I digheid eens van geheel naby, en 't zal my verwonderen, zo I gy I  ZEBELYXE BEDENXINGSN. iG? '|y 'er van de honderd één zult aantreffen, die, met een opreet hart, zynen Vyand eene enkele weldaad kan bewyzen. Hoe'hatelyk is de oplopenheid in ieders oogen niet '? Dan ie oplopendfte menfchen varen doorgaans 't meest uic tegen de (oplopenheid. De Ondeugden , de Gebreken , waar aan Wy 't meest fchuldig liaan., het euvel waar aan wy doorgaans teelve 't meest mank gaan, daar tegen varen wy gewoeiiiyk; bet fterkst uit. Onze eigen gebreken kunnen wy met geene ïnogelykheid in anderen verdragen. C. v. e. G. KORTE AANMERKINGEN VAN G_. J. VAN WY, aan den BeOOT- deelaar van het laatst uitgegeeven Stuk myner Heelkundige Mengeljlefen, MYN HEER! eet kan u niet mishaagen , dat ik de volgende korte Aan*, merkingen verzogt heb alhier te plaatzen: Immers hoo'ren en weder hoor en , is de welvo.glyke, en gefchikte weg, om jiiwe, en myne Leezers, onbevooroordeeld, en wel, te doen >3ordeelen. | Gy zegt in No. 14 der Algemeene Vader!. Letteroeff., op Rj 618 , dat het u leed doet, dat ik in een langwyligen en verharden fmaak van fchryven volle , die het leczen myner fyeffen verdrietig maakt. —— Voorts, dat gy vreest, dat ik niet fogt de moeite zal willen neemen om my dienaangaande te verbeteren, dewyl ik, in myn Votrbericht, op het Taalkundige, als, \en zaak van weinig belang, zeer laag neder zie. Dat ik my \mral duidslyk uitgedrukt zoude hebben, gelyk ik op de aangehaalde plaats, zegt. gy, votrgeeve, kunt gy mede niet toeflemmen. Dok verftaat gy niet, decofüó pro foro, p. 57, noch Song dratconis facro , p. 60, enz. Jj Ik wil de ongegronde, en onheufche reflexien, wegens de onwilligheid ter verbetering myner aangetygde , langwyligen , en «verwarden Smaak van fchryven , maar even, en ter loops, kantoeren, en het overige, voor het tegenwoordige overlaaten ter dbeoordeeling van onpartydiger Leezers. Hier toe is het jpiy gegund , en vind ik noodig de Leezers van dit geacht .(Maandwerk te verzoeken, de beoordeelingen in voorige Stukles der Vaderl. Letteroeff. wegens de waardy van alle voor* gaande Stukken, welke door my in het licht gegeeven zyn, op te (laan, ten einde de ongelykheid in het beoordelen, «duidelyk te befpeuren; terwyl ik verder noodig oordeele voor zul-  l6"8 C< J. VAN WY, KORTE AANMERKINGEN. zulke Leezers , welke myne MengelftofFen niet bezitten , of leezen, myne woordelyke uitdrukkingen, aangaande het Taalkundige, a hier ter neder te ftellen; ten einde te kunnen toetfen , in hoe verre de ongttnftige beoordeeling, ten opzichte van myn laag ncderzien op het Taalkundige al , of niet , gegrond is- Zie Voorbericht myner tleelk. Mengelfloffen , III Deel, bl. 10. ,, Eindelyk, ik vleye my , dat myne Taal en Schryfwyze, ,, zo in deze Verhandeling , als het overig gedeelte dezes ,, Werks, duidelyk en verftaanbaar is, en daar my zulks vol» „ doenend toefchynt , zoo lange men over geene Taalkunde „ handeld, zoo achte ik het overtollig, uit te wyden in ver,, fchooningvraaging , van wegens voorkomende fouten , ver. „ zoekende alleen , dat den Leezer , dezelve ontdekkende, „ voorbyziet, of zelve verbeterd en onder de aangetekende „ drukfouten rangfehikt." Wat nu belangt het niet verftaan der woorden decoêiio pro foro, noch Song draconis facro : Hieromtrent diend , dat dit uit andere Schryveren overgenomen , niet ter myner verantwoording legt. ■ 'Er was door de Beoordeelaars der Prys- vraagen', uit het Legaat monnikhoff , gevraagt, om op te geeven alle middelen die door alle tyden heen ter geneezing, tegenhoudt.ig , en voorkoming der Breuken , in het werk gefield, befchreven en gemeen gemaakt waren, en onder de zodanige waren de gemelde, alzo , door my, uit oude Schryveren opgefpoord, en moesten dus , onvermeidelyk en onveranderd , geboekt worden , offchoon my zulks, met meer an. dere , foortgelyke, insgelyks niet zeer verftaanbaar voorkwam. Endelyk, het zy my ook by deze gelegenheid, vergund, dat ik ter voorkoming van verzinningen, alhier, myne Leezers van het gemelde III Deel van myne Mengelftoffen, onder anderen eene grove drukfout verzoeke te veranderen : op bl. 20, reg. 11 en 12: ftaat in een Votrfchrift aq. Naph. aq. ci3oi aa 3üj moet zyn aa |üj. Arnhem, a February 17P9.  MENGELWERK, tot FRAAIJE I/ETTEREN, KONSTEN EN weetenSCHAPPEN, BETREK KEI-YK, de nadere opmerking op lukas II: 7. beantwoord (*J. Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefetiingen. Medeburgers! In het jortgstleeden jaar hebt gy niet geweigerd in uw geacht Mengelwerk, en wel in No. 13 , eene plaats te vergunnen aan eene Verklaaringe over luc. II. vers 7, vryelyk van my overgenomen uit het bekende Engelfche Werk van den vermaarden z. pearce, en, fchoon op een anderen leest gefchoeid, geheel rustende op de van hem aangevoerde gronden. Het gewoone gevoelen wegens des Heilands geboorte in eene ftalling der herberge, en van zyne eerfte legging in eene beestenkribbe, wierd daarby tegengegaan, en niet zonder taalkundige redenen beweerd , dat ,, Jefus zyn „ eerfte daglicht aanichouwde in het gastvertrek van „ een Vriendenhuis te Bethlehem , en wel aldaar door „ Maria, zyne Moeder, by gebreke van een bed, ge,, legd wierd in eene der Oosterfche kribben, die, op de „ wyze van een Zeemans hangmat, in eenen hoek dier kamer was vastgemaakt." De gegeeven Uitlegging, welke, als blykbaar is, vry verre van het oude, en algemeen aangenomen, denkbeeld afwykt, komt kortelyk hierop neder; en het verwondert my des niet in deezen by iemand onzer Landgenooten eenige tegenfpraak te ontmoeten, zo als my zeer onlangs gebleeken is uit No. 15 van uw Mengelwerk, waarin een uwer (*) Zie Algem. Vadert. Letteroef. voor 179?, bl. 580. meng. 1799. no. 5. N  1j0 be nadere opmerking uwer geëerde Correspondenten zyne Aanmerkingen op Voorzegde Stukje heeft medegedeeld. By mynen diepen eerbied voor de H. Schrift, by myne innige overtuiging , dat men in het voordellen van oordeelkundige verbeteringen , of gistingen, en uitleggingen des Bybels, niet ftout en ligtvaardig zyn mag, doet het my leed by den Man in verdenking gekomen te zyn , als of de zaak van 'my met geene genoegzaame koelbloedigheid overwogen ware. Ik hoop, hy zal my daarvan verontfchuldigen; te meer, om dat ik, na het leezen zyner Tegenbedenkingen, op nieuw het ftuk doorgedacht hebbende, in myne gevoelens , ten aanzien der gegrondheid van pearce's Verklaaring, ben bevestigd geworden. Daar altoos de Waarheid by een befcheiden onderzoek winnen zal , meen ik de vruchten myner nadere toetze aan UI. te moeten toezenden , ten einde zy aan uwe geachte Leezers niet onbekend mogen blyven. Laat ik, om uwen Correspondent te gemoet te komen in zyne Aanmerkingen op mynen ftyl, toegeeven, dat myne achting voor den gevestigden Letterroem van peakce ; myne ingenomenheid met zyne althans vernuftige Verklaaring, ray eenen meer ftelligen toon deed aanneemen, dan zyne Zedigheid aan mynen Voorganger veroorlofde: zo was dit ten ergften het gevolg eener dwaaling, welke ik dan rondelyk belyden zal, wanneer het blykt, dat de begeerte, om op naam van een ander iets nieuws voor den dag te brengen, en geenzins het aanbelang der zaak zelve, myn dryfveer in deezen geweest is. Laat ik wederom erkennen, dat 'er in die uitdrukking, •waar over uw Correspondent gevallen is, eenige onnaauwkeurigheid gevonden wordt , zo men lucas in den gewoonen zin , en gelyk hy , verflaat; offchoon het bykans verfoeien, en heenzenden, mag genoemd worden, wanneer Bloedverwanten, of Vrienden, van beiderleie Sexe, de wetten van herbergzaamheid, zo geheiligd in het Oosten , derwyze fchejnden, dat zy eene Vrouwe, in de omftandigbeden , waarin Maria was, meedoogenloos noodzaaken de •wyk te moeten neemen naar een ander verblyf, dat voor haaren toeftand geheel ongefchikt, en welligt gevaarlyk was. Ik zal my hierover niet zoeken te rechtvaardigen; uw Correspondent zelve fchynt weinig waarde te hechten aan deeze zyne eerfte Aanmerking: en het is onbetwistbaar , dat de Text niet fpreeke van dusdanigen meer-  o? ltjkas II: 7. beantwoord. 171 meerderen, of minderen, dwang : trouwens hoe konde hy ook, indien onze Verklaaring fteek houdt, en Maria het gastvertrek niet verlaaten heeft. Doch het lust my niet te woordenziften, maar tot zaaken te komen. Van den Man, die volmondig erkent, dat lucas alhier van geene herberg gewaagd heeft, en wien het waarfchynlyk voorkomt, dat de kribbe, waarin het kind Jefus gelegd wierd, eene zoort van hangmat geweest zy, dacht het my eenigzins vreemd, dat hy het oud vooroordeel, nopens de geboorte en eerfte legging van den Heiland in eenen beesten/laf niet konde vaarwel zeggen. Te weeten zo moeielyk is het, ook voor den Denker, zich van gevoelens te ontdoen, waarvoor men van kindsbeep af zekeren heiligen eerbied opvattede ; zo waarachtig is de bekende Latynfche fpreuk: O«o femel est inbuta recens fervabtt odorem Testa diu. Pearce daarentegen , wiens woorden ik thans goedvinde hiernevens (*) aan te baaien, was van meeninge , dat men uit de averechtfche vei taaling van x*t*a«,«« en pen-»», en uit de zamenvoeging van beide de woorden herberg en kribbe , te haastiglyk bellooten had, ,, dat de plaats, waar Maria verloste, eene ftallinge was." Vergunt my te herhaalen, dat ik als nog geheel niet in den Text dat woord ontmoete , het geen van joannes H. X. ter aanduiding van eenen beestenftal gebezigd is; waarom ik tot bier toe met mynen Voorganger van oordeel blyve, dat de gewoone Uitlegging op louter mis verftand en eene averechtfche onderfteliinge rust. Maar, uw Correspondent, deeze myne aanmerking daar laaiende, bouwt op andere gronden. Volgens hem , ftaat 'er in den Text: „ Zy legde „ Hem neder in de Kribbe, om dat 'er voor hunlieden „ geene plaatze was in het gastvertrek; en hy acht „ dat men aan de duidelyke woorden in dit gefchiedver- haal geweld zou aandoen, wanneer men daar,uit op„ maakt, dat de Kribbe in het gastvertrek was opgeflaa- »> gen, (*) ., What has led men to fuppofe, that this manger was of the fame kind with what we commonly call fo, is, that jcaTaAt/Kot follows here and is rendered an intie: an,d from both words, an inne and a manger, it has been too hastily conchi'ied , that the place, where Mary was delivered, was a flable." N a  j^a de nadere opmerking „ gen, —dewyl 'er, zyns oordeels, dan by den Euangelist „ moest gefchreeven ftaan, „ „ om dat voor Hem (voor „„het kind, om neder te leggen) geene andere „ „ plaatze was •» '» x«T«eAiifi«Ti." Van te weinig aanbelang is het op nieuw te redentwi-ten over het uitmonfteren van het voorzetzel -ji de uit den Text , waarin onze Tegenfchryver nochthans veel nadruks vindt. Ik vergenoege my over het gezach dier leezinge myne gevoelens nader open te leggen in onder- ltaande noot (*). _ , Doch (*) ,, Hoe weinig gronds 'er zy," zegt uw Correspondent, in eene noot, „ om «i hier uit te monlLren , kan men by CRitsüACH zien." Met'gelyk recht zoude ik mogen antwoorden hoe veel reden 'er zy om dat voorzetzel, in het gezegde i, t'ü pir;? , verdacht te houden , kan men by gRIesbach zien. Beide toch is waarheid. Aan den eenen kant immers heeft de Voorzichtigheid van dien oordeelkundigen Uitgeever niet goedgevonden alhier, gelyk in vers 12 , waar de uiefpraak der handfehriften meer beflisfend is, U TÏi5 aanduidt. Wy ftaan wel toe , dat t«'a«s, in het algemeen , en zonder eenige bepaaling, plaatze, of ruimte, in het Grieksch betekent ; dit verdient ook naauwelyks opmerking. Maar wie is zo onkundig , vraagen wy op onze beurt, in de Oude en Hedendaagfche taaien? zo onbeleezen in Werken, welke, als die van het Nieuwe en Oude Verbond , met geene Wysgeerige naauwgezetheid gefchreeven zyn, dat hy niet opgemerkt heeft, dat diergelyke onbepaalde naamwoorden dikwerf uit den zamenhang eenen bepaalderen zin aanneemen ? Of komt dat zelfde to'aos, waarover wy handelen, niet duidelyk, zo by eucas, als by de Euangelisten mattheus en marcus, voor, in eene veel engere meening, voor zitplaatze, legplaatze van een lyk, en zelfs voor de fcheede van een Zwaard (*) ? en zoude men dus aan onzen Text wel eenig geweld aandoen, indien men, daar het woord was voorgegaan , de betwiste zinfneede in deezer voegen overbragt, „ om dat 'er voor hunlieden geene leg„ plaatze was in het gastvertrek ?" Wat my aangaat, ik kan hiertegen geene reden my voordellen , dan deeze, dat men het oud gevoelen, en vooroordeel, omtrent den btestenfial, met hand en tand mogt willen vasthouden. Daar (*) Loc. XIV. vs. 9 en ie. Mm. XXVIII. vs. 6. Marc. XVI. vs, 6: en voor de fcheede van een zwaard, (by joh. fe* genoemd,) Matt. XXVI. vs. 52 , verg. met ichron. XXL vs 27.  OP LUK AS II: 7. BEANTWOORD. ï?5 Daar in eindelyk vindt uw Correspondent geenealthans mindere, aanftootelykheid , . door de bedenking, „ dat 'er zo veel gronds is om vast te ftellen, dat des „ Heeren geboorte niet in den winter, maar aanmerke„ lyk vroeger, dan de viering by ons invalt, gefjhiedde, „ en tevens door de gedachte, dat het luchtgezel in Pa„ lieftina zachter of gunftiger is, dan het onze zyn zou„ de voor het verblyf eener Moeder met haar eerstge„ booren kind in eene opene ftallinge." Gaarne belyde ik omtrent dit eene en andere met mynen geëerden Tegenfchryver in één gevoelen te ftaan , hoezeer ik daarom het gevolg, van hem uit deeze bedenkingen getrokken, niet kan toeftemmen, of de aanftootelykheid en ongefchiktheid van Maria's verblyf in eenen beestenftal by my daardoor is weggenomen. Uit dien hoofde , „ dat de Herders in het veld de nachtwacht „ hielden over hunne kudde," zal niemand toch durven opmaaken, dat het oorbaar was voor eene Kraamvrouw zich desgelyks met haar kind onder den blooten hemel te moeten onthouden in eene onoverdekte ftallinge. Want, fchoon in Oostelyker Landen de dagen warmer zyn dan by ons, is het niet te loogchenen dat de koude der nachten aldaar zeer aanmerkelyk is, en zo wel als de vallende daauw, en onguurheid van het weder, voor Moeder en Zuigeling gevaarlyk worden konde. De wreedheid der Nabeftaanden, waarover ik my uitliet, wordt daarom, myns inziens, door de gemaakte tegenbedenkingen niet weggenomen, en maar weinig verminderd; ten zy het te bewyzen is, dat Jefus in het harte van den Zomer, of by een beftendig en zacht luchtgeftel, gebooren wierd. Immers ook omtrent Paasfchen leezen wy, dat Petrus zich met de Bedienden des Hoogenpriesters in den vroegen morgen warmde by het vuur (*), en waarom zou men derhalven niet insgelyks als zeker ftellen mogen, dat de nachtkoude in den Herfst doorgaans niet minJer geweest zy in de bergachtige oorden van Bethlehem? Doch laat ik my hiermede niet ophouden; want toch geenerleie gis- fin- C*) Marc. XIV. vs, 67. Luc XXII. vs. 55 en 56, en Joan. XVIil. vs. iS en 25, by welke plaats, en ter ftaaving van het geen van ons gezegd is, de aanmerkingen van lightiqot in Haris Hebr. Tom. II.'p. 653, verdienen geleezeu te worden. N 4  I76 de opmerk. op luk. II: 7. beantwoord. finge omtrent het mogelyke en vermoedelyke, maar alleen de zin van lucas Gefchiedverhaal moet beflisfen, nopens de geboorte en eerfte legplaatze van Christus. Daar ik nu, tot opheldering der betwiste woorden, of ook ter myner verdeediging, niets meer heb by te voegen , zal ik eindigen, en de zaak in gefchil aan het onzydig oordeel uwer Leezeren ter beflisfinge overlaaten. —— Voorts ben en blyve ik, met hoogachting, Uw Toegenegen Correspondent, E. D. L. bericht wegens de gelukkige geneezing van een cataleptisch toeval. Door jawandt, Hofraad te Meiningen. Een Jongeling wierd, in het negende jaar zyns ouderdoms, aangedaan met eene verdooving zyner zinnen, welke doorgaans twee minuten aanhield, en dikwyls vier of vyfmaal op een dag wederkeerde; doch ook veelmaalen, in dagen en weeken, niet vernomen wierd. Geduurende de aanvallen zyner kwaaie , was hy zonder eenig bewustzyn, en hoorde of zag niets van 't geen rondom hem gebeurde, fchoon hy met opgefperde oogleden naar eene of andere zyde fcheen te Haaren : ook bewaterde hy zich dan doorgaans, zonder dat hy daar van eenige bewustheid had. Overviel de kwaal hem zittende of ftaande, zo bleef hy in dezelfde houding, zonder te vallen, en zonder dat zyn lichaam ftyf wierd, of door zenuwtrekkingen wierd aangedaan. Geduurende den tyd van drie jaaren, in welke deeze kwaal, tegen de aangewende hulpmiddelen , hardnekkig wederftand bood, openbaarde zich jaarlyks een of meermaalen een toeval van roodheid, ontfteeking en etterende zweertjes aan het Balzakje, het geen doorgaans binnen kort, door uit- en inwendige ontfteekingweerende en opdroogende middelen , wierd geneezen. Ook had hy dit toeval te vooren meermaalen gehad , en het fcheen in geen verband met zyne zenuwkwaal te ftaan. Alle overige vermogens en kragten, van lichaam en geest, bleeven ook ongefchonden. Reeds  CfENEEZING VAN EEN CATALEPTISCH TOEVAL. 177 Reeds van den beginne van dit hardnekkig toeval kwam het my voor, dat Wormen daar aan deel hadden; : waarom ik hem, hoewel zonder gevolg, het volgend ; wormafdryvend middel voorfchreef: r#. San. Santon 9j. !: Mtrcur. dulc. gr. ij. F. Pulv. 's r.vonds in eens in te j neemen, en daarop 's morgens een fcrupel poeder van 1 falappe-wortel. Vervolgens fchreef ik voor, iji Cort. Pc i ruv. Rad. Valcrian. 5a §3. Asfat foetida d). tot een poe] der, om daar van 's morgens en 's avonds een theelepel c vol in te neemen, en bovendien, in den namiddag, derg tig druppen Geest van Hartshoorn. Dit alles wierd vier I weeken lang, zonder eenig gevolg, gebruikt. Ik fchreef hem vervolgens laauwe Baden voor, die, drie weeken ij lang, zonder gevolg wierden gebezigd; terwyl ook het 5 hem aangepreezen Liebenfteiner Staalwater geenerleye I uitwerking deed, fchoon hy het, geduurende een langen . tyd, voor dagelykfchen drank gebruikt had. 1 Vóór my had men reeds met verfcheidene Geneesheet ren geraadpleegd, en na my nam men wederom den raad I van anderen in; doch, daar die het kwaad ook niet wisi ten te verzachten, keerde men tot my weder. Ik fchreef ! hem toen een Wormmiddel uit Kwikmoor, &c. voor, waar door hy drie ronde wormen ontlastte, hoewel zoni -der vermindering der toevallen. Daar ik by ondervinding : weete, hoe moeilyk het dikwyls valt, de Wormen uit hunne nesten los te kiygen, nam ik eene proef met het » uittrekzel van Okernooten ; doch ook al te vergeefsch. Ik zoude nog andere Wormmiddelen beproefd hebben, ( doch wierd hier in belet door een verzoek der Ouderen, : om by de Gottinger Geneeskundige Faculteit een advis te vraagen, het geen ook eerlang aankwam, en van den ' volgenden inhoud was: „ Naardien ons de Krankheids - gefchiedenis van een : Jongeling van twaalf jaaren is medegedeeld, en daar over s onze mèening wordt gevraagd, zo zyn wy, na gemeen( fchappelyk overleg, in de volgende ftukken overeenge! komen. De ziekte is ontwyifelbaar een Catakptisch toe1 val: om dezelve te geneezen, zal het 'er voornaamelyk op aankomen, om de prikkelende oorzaak te ontdekken, 1 uit welke zy ontftaat. Daar nu de ondervinding leert, n dat zodanige toevallen veelmaalen door Wormen worden I verwekt, en de tegenwoordigheid van Wormen by dee: zen Lyder reeds door het afdryven van drie derzelve is I gebleekcn, zo meenen wy, dat in de eerfte plaats alles N 5 moet  178 GELUKKIGE GENEEZING moet aangewend worden, wat dienen kan , om dit ongedierte te verdryven. „ Hierom fte'len wy voor, om den Zieken, dagelyks, van drie tot zes drachraas Tinvylzel te geeven, 't geen met ftroop of honing tot een likpotje is gemaakt, en daar mede ten minften veertien dagen aan te houden. By voorkeuze trekken wy dit middel aan andere voor , om dat hetzelve , volgens de waarneemingen van fothergill, meermaalen de Vallende Ziekte geneezen heeft, fchoon men geen fpoor van Wormen kon ontdekken. ,, Zo intuslchen hier mede nieis gevorderd wordt, zullen wy n^ar eene andere bron van ziekelyke prikkeling moeten omzien, welke dan denkelyk eene fcherpte der vogten y\ n zal, die zich mogelyk door het vel zal kunnen ontlasten , hoedanig iets de meermaalen verfcheenen ontfteeking en verettering aan het Balzakje Ichynt aan te duiden. Deeze aanwyzng vordert middelen, gefchikt om de taaije en tcherpe zappen te ontbinden, en teffens, om dezelve door de huid naar buiten te dryven. Tot dit oogmerk fchynt ons niets beter gefchikt, dan de Braakwynfteen, by tusfehenpoozing in zulke kleine giften gegeeven, dat dezelve geen braaken, maar alleen eene aanhoudende misfelykheid, kan verwekken. Voornaamelyk fchynt ons dit middel gepast, om dat het inzonderheid ook werkt op de ingewanden des buiks, en dus in ftaat is, om de daar in beftaande ophoopingen van ftoffen te verdeelen en te ontlasten. Nadat hier aan een tyd lang gewerkt is, zal men denkelyk , tot verdere voldoening van dit oogmerk, gebruik kunnen maaken van een aftrekzei van Dulcamara. „ Zo wy intusfehen, langs deezen weg , ons oogmerk ook niet konden bereiken, moeten wy, daar de byzondere oorzaak der prikkeling onkenbaar blyft, met zodanige middelen werken , die meermaalen in ftaat zyn bevonden , de onregelmaatige beweegingen des zenuwgeftels te doen bedaaren , zonder dat men met zekerheid kan zeggen, dat zy de ftoffelyke afgelegene oorzaaken hebben weggenomen. Onder de werkzaamfte middelen van deeze klasfe behooren zonder twyffel de Zinkbloemen en de wilde Valeriaan: beide zyn zy ook wormafdryvend; doch ook beide moeten zy in eene genoegzaame hoeveelheid worden gegeeven, zo men zich daar van eenig nut wil belooven. Hierom fchryven wy in dit geval den Zieken de Zinkbloemen voor, in poeders van zes greinen, alle mor-  VAN EEN CATALEPTISCH TOEVAL. 179 morgens en avonds een in te neemen; moetende deeze giften, zo 'er geene misfelykheid of braaking op volgt, i van drie tot drie dagen met een grein worden vermeerderd. In allen gevalle zoude een byvoegzel van wat Mofchus, of Uittrekzel van Hyofcyamus, by deeze poeders zeer dienftig zyn. „ De Valeriaanwortel zal met een aangenaame ftroop tot een likpotje gemaakt, en in zodanig eene hoeveelheid moeten gebruikt worden , dat 'er dagelyks van een tot twee lood wordt ingenomen. In allen gevalle vermeenen wy , dat, om de kragt van dit, alleen in groote giften zeer vermogend , middel nog te vermeerderen , 'er ook nog een aftrekzei van de Valeriaanwortel moet worden gereed gemaakt , voornaamelyk om daar van overvloediglyk te drinken, zo 'er niet genoeg van het likpotje kon worden ingenomen. Van deeze laatfte middelen belooven wy ons zo veel meerder nut , naar maate de eerst vermelde zorgvuldig en getrouw worden ingenomen. a. g. richter, Gottingen, d. c. c. althof, Prof esf. Medicin, i den 27 July 1795. Ingevolge van het medegedeeld Geneeskundig Advis, \ wierd het Tinpoeder veertien dagen lang aangewend , 't 1 geen niets te wege bragt, dan dat de Lyder nu, gejj duurende het toeval, zyn water niet langer liet loo\ pen. Vervolgens gebruikten wy, drie weeken lang, de 3 Zinkbloemen met Mofchus en Extr. Hyofcyami , welk 1 middel in den beginne enkel misfelykheid verwekte, 1 en ten laatften , na het vermeerderen der giften , dikI wyls braakingen veroorzaakte , waar door" de toevalI len heviger en aanhoudender wierden, 't geen my noodI zaakte , van het gebruik van deeze middelen af te 1 zien. Hierom befloot ik my alleen tot de ValeriaanworI tel te bepaalen, welke ik in de volgende gedaante voorj fchreef: Ei. Pulv. Rad. Valerian. £ij. 01. dcflill. ejusd. gtt. X. Syr. Cort. Aar. q. f. M. S. Om driemaal 's daags een groote eetlepel vol van in te  l80 GENEEZING VAN EEN CATALEPTISCH TOEVAL. te neemen. De genoemde hoeveelheid nam de Lyder doorgaans meerendeels in, binnen de twee etmaalen , of. ook wel in derdehalf dag. Daar hem deeze form van) het middel ras tegenftond, liet ik hem ieder lepelvol met een kopje bronwater vermengen, en dus voer hy 'er mede voort, tot de volle geneezing. Van het waterig aftrekzei wierd niets gebruiltt, dewyl het hem te onaangenaam fcheen. Ondertusfchen wierden dus, onder het aanhou-' dend gebruik der Valeriaan wortel, de aanvallen, binnen de eerfte veertien dagen, reeds zeldzaamer en minder hevig, en' eer vyf weeken geheel verloopen waren, was de ziekte geheel verdweenen, Aanmerking van den RedacJeur. Deeze Waarneeming van den Heer jawandt is ook inzonderheid daarom de aandagt der Gèneesheeren waardig, om dat zy tot bevestiging dient der zekere, doch niet fteeds opgevolgd wordende, waarheid, dat men van de Valeriaan weinig nuts, in Epileptifche en Cataleptifche gevallen, kan verwagten , zo dezelve niet, geduurende een langen tyd , en ongeveer in de hoeveelheid van twee lood dagelyks, gebruikt worde. AANMERKING OVER DE SCHAARSCHHEID VAN WATER ÏY DEN BERG ETNA — ALS MEDE OVER DE MEIREN VAN AGNANO EN AVERNO. (Uit Abbé SfALLANZAKi's Foyages.) De Berg Eina heeft, door alle tyden heen, gebrek aan water gehad; doch ten tyde toen ik my daar bevond, was de fchaarschheid aan water ten hoogden top geklommen. Geen drup regens was ër in het tydsverloop van negen maanden gevallen; en het Regenwater, 't welk de Boeren van deeze plaatzen in hunne Regenbakken verzameld hadden , geheel verbruikt zynde, vonden zy zich genoodzaakt water te zoeken in die deelen van het Gebergte , waar een weinig waters zich opdeedt. Schoon ik op myn tocht op den Berg Etna genoegzaame  SCHAAUSCHH. VAN WATER BY DEN BERG ETNA. l8l me reden hadt om die fchaarschheid van water op te merken, dewyl ik het veel duurder moest betaalen dan den Wyn te Catania , werd ik onder den weg hier van nog . nader overtuigd. Ik zag eene menigte Vrouwen en Meisjes, met watervaten, op lastdieren gelegd, om dezelve met waier te vullen, aan een Wel, ter zyde van den weg. Maar het tooneel, 't welk den diepften indruk op my maakte, 5 deedt zich op by myne terugreize in de nabuurfchap van \ jaci. Aldaar zag ik meer dan honderd arme Bergbeiwoonders, van beiderlei Sexe, zich derwaards begeeven | hebbende, om hun dorst te lesfchen in een Waterbeek,die 1 uit het midden der Lava voortkwam. I- Het roerde myn medelydend hart ten fterkften, deeze ellendige Landlieden te zien, alle blootsvoets, blootgefteld I aan een brandenden Zonnefchyn; want de hette was toen 3 zeer groot in het laagfte gedeelte des Bergs. Zy zwoegden I en zweetten onder den last van groote aarden vaten, welke zy op hunne hooiden en fchouders aangebragt hadden , I op een afftand van tien mylen , om water van daar na u huis te brengen. Toen zy de Waterwelle in het oog kreegen, fpanden zy alle de hun nog overgebleevene kragten in, verfnelden hunne afgematte fchreden , en toen zy dezelve bereikt | hadden, begonnen zy met de grootfte greetigheid van fmag| tende menfchen te drinken , zonder voor een geruimen 1 tyd den mond af te haaien. I Hoe zeer werd myn medelyden vergroot, als deeze heI den my verhaalden, dat zy genoodzaakt Waren deezen 1 moeilyken weg alle dagen af te leggen: dat is den ge3 heelen dag daar aan te befteeden; met zonnenopgang uit1 gaande, om op den middag aan de Waterwelle te komen; f en van den middag tot het vallen van den avond, om hunne I wooningen weder te bereiken, en het noodig water aan ] hunne dorftende Huisgezinnen te brengen. —— Terwyl I ik bezig was in een onderhoud met deeze lieden , ge1 beurde het, dat een hunner, een Jongen-op 't gezigt om1 trent dertien jaaren oud, het watervat, van zyne fchouders 1 zettende, uit de hand liet glippen, zo dat het in den val I ftukken brak; Woorden fchieten bykans te kort, om de 1 ontfteltenis, het leedweezen en den angst, te befchryven, I welke den Jongen aangreepen by dit ongeluk; terwyl hy I met traanen, en door fnikken afgebrooken woorden, zyn 1 ongeluk beweende, en zyne vrees te kennen gaf voor <\ de gevolgen, welke hy duchtte; daar by zich, door dit on-  1 l8ï 5ciiaarschheid van water. ongeval, buiten flaat bevondt om den verwagten voor- • raad van water aan zyne dorllende Ouderen te brengen. .1 Even bezwaarlyk valt te befchryven de vreugde, blydfchap, en het leevendig gevoel van dankbaarheid, welk hy 'r liet blyken , toen ik hem een klein ftukje gelds gaf, om, in een nabuurig dorp, een andere kruik te koopen, en dus. in ftaat te geraaken, om, met den gewoonen uitflag, zyn i moeilyke dagreize ten einde te brengen. •& §• Ik geloof niet , dat 'er iemand twyfelt aan de ftelBflg, dat de holte met water gevuld, en onder den naam . van het Mcir van Agnano bekend, de Mond van een i Volcaan geweest hebbe. Zeker heeft het inwendig ër de gedaante van, naardemaal het gelykt op een omgekeerde: Trechter; de gewoone gedaante, waar onder de Craters; of Monden der Vuurbraakende Bergen voorkomen. Het: moet een zeer wyde Mond geweest zyn; dewyl dezelve bykans twee mylen in den omtrek haalt. Ontel- • baare vlugten van Eendvogels zwemmen op de oppervlakte; en het water bevat eene groote menigte Kikvorfchen, die, ten eenigen tyde, vermaard waren door hunne vermeende gedrochtlyke vorming , en zo bleeven tot dat de ongerymde dooling ontdekt werd door den beroemden Natuurkundigen valisneki. 't Zal misfchien niet ongevallig zyn voor zommigen, als ik, by wyze van buitenftap, de gefchiedenis van deezen rnisflag mededeele. Het is bekend, dat de Kikvor- fchen , eer zy de volkomene gedaante, onder welke wy deeze Dieren kennen, aanneemen, die van eene foort van wormen hebben, by ons Bulkkop geheeten. Derzelver lichaamen hebben een rondachtige gedaante, en Itaarten. Wy weeten desgelyks, dat deeze Diertjes allengskens meer en meer de gedaante van Kikvorfchen krygen; de achterpooten komen eerst te voorfchyn, naderhand de voorposten » terwyl zy langen tyd den ftaart houden. Dit ! zet ër een vreemde gedaante aan by ; naardemaal de '> Haart gelykt op het achterite van een Visch , terwyl j het ronde lichaam en de pooten die van een Kikvorsen zyn O- Lieden, onkundig van de voortbrengzelen der Naë (*) Men vindt die Staatswisfelingen van den Kikvorsen, onder  BY DEN BERG ETNA. 1S3 i Natuure, hebben, te deezer oorzaake , veronderfteld, dat dit gedrochten onder de Dieren waren, half Visch, half i Kikvorsch. . Een bygeloovig Napolitaan bragt een dusdanig fchepj zei, 't welk hy voor een inboorling van het Meir Agnano uitgaf, aan vaeisneriv te Milaan, ten einde hy het jfrjgt bezigtigen, en zich over dit voortbrengzel der Natuure verwonderen. De kundigheid eens zo bekwaamen Natuurkenners was niet noodig om de ongerymde dooling te ontdekken. Het by hem gebragte Dier ftrekte hem tot geen voorwerp van bewondering, maar van gelach: egter was hetzelve van eene meer. dan gewoone grootte; alleen befloot hy ër uit, dat de Kikvorfchen van het Meir Agnano zeer groot waren. Zyzyn, egter, van geene meer dan gewoone grootte; ik vond ze althans zo, fchoon het in 't laatst van de maand July was, en zy den vol len groei gekreegen, en veele, door het wegwerpen der ftaarten , de gedaante van volkomene Kikvorfchen aangenomen hadden. — De Kikvorsch, valisneri, als eene zeldzaamheid,vertoond, was mogelyk uit een ander Land gebragt, misfchien uit America, waar de Kikvorfchen tot eene buitengewoone grootte opgroeijen. De zyden en de bodem van dit Meir zyn van Tuffteen, (eene foort van Steen uit Volcanifche zelfftandigheden gevormd) op zommige plaatzen gemengd met brokken van Lava en Puimfteen; fchoon wy niet vonden, ten minften zo verre het oog kon reiken, dat ër eenige aderen of Strata van Lava waren; waar uit ik afleide, dat de Uitbarfting geheel, of grootendeels, dik en modderig geweest hebbe. Het zelfde denkbeeld, 't welk ons natuurlyk voor den geest komt op het gezigt van het. Meir Agnano, zal desgelyks by ons ontllaan by het zien van het Meir Averno; dewyl ër niet aan te twyfelen valt,. of hetzelve was desgelyks de Mond eens voormaaligen Volcaans. — De Grieken noemden het Aornus; dewyl men ër geena Vogels by aantrof; waarfchynlyk om dat toen een verftikIkende en doodlyke damp uit hetzelve oprees. — De ISchryver van de Campi Phlegrai beweert, dat. men zeer I zeldzaam eenig Watergevogelte op dit Meir ziet, en dat, ider anderen, keurlyk afgebeeld in richard bradlky's Wyigee \rige Verhandeling van de Werken der Natuur, bl. J84.  184 SCHAARSCHH. VAN WATER BY DEN BERG ET NA. dat, wanneer dusdanige Vogels ër komen, zy flegts weinig tyds vertoeven. De waarheid der zaake is egter, dat, toen ik daar was, een groot aantal Watervogels op het Meir zwommen, en de Boeren my verzekerden, dat ër in den Winter eene menigte van dit flag van Vogelen gevonden wierd. — Ik kan my ook geene reden verbeelden, welke de Vogels zou verwyderen van eene plaats, waar zy een ruimen overvloed van voedzel aantreffen ; dewyl noch het Meir zelve , noch de ommellreeken, eenig blyk opleveren van 1'chadelyke uitdampingen. — Deeze beide plaatzen liggen ten Westen van Napels by Pozzuolo. NADERE BERICHTEN VAN DE LAATSTE WERKZAAM* HEDEN DER ROOMSCHE GEESTELYKHEID IN CHINA, EN VAN DEN STAAT VAN HET CHRISTENDOM IN DAT RYK. No. IV. (Uit een tweede Bericht van joh. np.n?, te st. martin, Apostolifchea Vicaris der Provintie Su-tchoan, aan de Directeuren van het Parysfche Seminarie, geteekend 14 Oét. 1792. Aangekomen te Londen 11 Juny 1793.) In geene der voorgaande jaaren hebben wy op meer proleliten kunnen roemen, dan in het tegenwoordige. Wy tellen 1508 volwasfenen, die dit jaar gedoopt zyn, en 2124 catechumenen. Bovendien is ër nog een merkelyk aantal, die den afgodsdienst vaarwel gezegd hebben, en zich laaten onderwyzen, hoewel zy nog niet tot de catechumenen zyn toegelaaten ; 2333 heidenfche kinderen zyn in doodsgevaar gedoopt. Hoe meer voorfpoed wy op ons werk zien, des te meer ftaan wy tel-kens bloot aan nieuwe vervolgingen. Maar deze leggen ook doorgaans weder den grond tot den fteeds vermeerderden aanwas van onze Gemeenten, en tot bevestiging van het geloof der genen, die ër door op de proef geIteld worden. Het valt geduurig voor, dat Christenen , om allerlei voorwendfels, aangeklaagd , in boeten verwezen , in gevangenisfen gefloten, en op allerlei wyzen mishandeld worden. Geduurig wordt hun verboden, Godsdienftige by-  BERICHTEN VAN HET CHRISTENDOM, IN CHINA. 1% byeenkomften te houden, en de Christelyke Leer te omhelzen. Meestal evenwel worden hunne vervolgers befchaamd gemaakt door de ftandvastigheid, waarmede zy aan hun geloof verbonden blyven , en daarvoor alles doorftaan. Sommige Mandarynen gaan zeer willekeurig te werk. Maar niet zelden worden de harten, van de eeiften in rang, bewogen, om onze goede zaak voor te fpreeken. De Landswetten zyn voor ons niet geheel ongunftig. Het komt ons zeer te ftade, by alle oproerige vol ksbeweegingen, die hier geduurig plaats hebben, ons ftil te houden, en nergens deel in te'neemen. Het ftrekt ons ook dikwyls ten voordeele, dat de Mandaryns zelden lang meester van hunne posten blyven. Zy behouden die gewoonlyk niet langer, dan drie tot zes jaaren. Onder de menigvuldige tortuuren en ftrafoefeningen , die by de Mandarynen , meestal tegen de Landswetten, in zwang zyn, is, behalven geweldige ftok- en kinnebakflagen, en 3e ondraaglyke Cangue, hier en daar het ysfelyk gebruik ingevoerd , om de voornaamfte peézen van de voeten, nadat men de kuit opengemaakt heeft, af te fnyden. Ook deze proef hebben onze Christenen met voorbeeldelooze kloekmoedigheid doorgedaan. 'Er is nog een ander foort van allerzwaarfte tortuur, die beftaat in het draagen van een zwaare tafel met twee openingen, gefchikt om het hoofd door te fteeken, die door twee te gelyk , eenige maanden achtereen, in eene medelydenswaardige houding, moet getorscht worden , zonder eenmaal, geduurende al dien tyd, te kunnen loskomen. Hoe zwaar men ook deze proef heeft zoeken te maaken , niemand van onze Christenen is ër afvallig door geworden. Wy zyn zeer verheugd over de aankomst van den nieuwen Misfionaris trenchant ; en dat te meer, omdat wy onlangs een zeer groot verlies geleden hebben, door het affterven van den Bisfchop''van Agathopolis (*), die, 35 jaaren lang, de Zendelingfcbap, die aan hem een der voornaamfte herftellers gehad heeft , ook onder de zwaarfte vervolgingen, op de roemwaardigfte wyze heeft helpen ftaande houden. Hy heeft veel gedaan, zeer veel opgeofferd, en onbefchryflyk veel geleden voor de zaak van het Christendom. Hy heeft een geruimen tyd gevangen gezeten , en by die gelegenheid veel fmaad en boon, (*) F. POTIER. meng. 1799. no. 5. O  i86 BERICHTEN VAN DEN STAAT boon, en de allergrievendfte fmerten, moeten doorftaan. Toen hy de handen zyner vervolgeis ontkomen was, heeft hy zien, in zyne vlucht, in bosfehen en lpeionken, blootgefteld aan Tygers en andere verfcheurende Dieren, moeten ophouden. Meermaalen is hy op de wonderbaarfte ] wyze de grootfte gevaaren ontkomen. Nooit is zyn heldenmoed bezweken. 'Er is geen plaats in deze Provintie, die hy niet doorkruist, geen van de fteilfte bergen , die hy niet beklommen heeft. Om een enkelden kranken te bezoeken, deed hy foms drie of vier dagreizen. Altyd reisde hy te voet, tot in zyn laatfte leevensjaar, toen zyne voeten, door alle vermoeienisfen, zoo verzwakt waren, dat hy zich eindelyk liet beweegen, om een draagftoel of fke te gebruiken. Zyne geheele leevenswys was armoedig. Het gaf my weinig moeite, een inventaris van zyne nalaatenfchap te maaken. Ik vond drie hemden, en wel twee, die reeds tamelyk verlieten waren, en zoo alies naar evenredigheid. Eenig geld, dat, naar onze munt, omtrent 18 tot'20 livres zou bedraagen, was zyne geheele overgeblevene fchat. Op Zjii voorbeeld hebben de Misfionarislen geleerd, zich met weinig te behelpen , en meer voor het gemeene best, dan voor zich zeiven, te werken. Hy nam alle deelen van zyn ambt met voorbeeldige naauwgezetheid en yver waar, en behield, onder alle vervolgingen , altyd dezelfde helderheid en vastheid van ziel , die elk heeft moeten bewonderen. Door buitengemeene nediigheid, en algemeene hulpvaardigheid, was hy by elk bemind tot in het laatfte van zyn leeven. Zyne gedachtenis zal lang in zegening blyven. Men beeft eenltemmig de treffendfte blyken van eerbied en liefde voor den afgeftorvenen Prselaat gegeeven, ook ter gelegenheid van zyne begraafnis , waartoe men een fom van 800 livres had famengebragt. Ik heb my vaa myn gezag moeten' bedienen, om voor te komen, dat men niet al te ver ging met de eerbewyzing van dien waardigen Man. Men zag daarby ten minften 500 Christenen tegenwoordig. Had ik het niet verhinderd, uit vrees voor de gevolgen , ër zou een getal van twee tot drie duizend byeen geweest, en de toelagen wel driemaal zoo groot geworden zyn. De Kryg op de grenzen van Tibet duurt nog voort, om den Groot-Lama, die door een nabygelegen Volk, dat de Chinefen Pa - la - pou noemen , uit zyn land gejaagd is, by te ftaan. De Koning heet Nge-le-ke. De  des christendoms, in china* 1&7 De Volken Kong-pou, Lan-mon, Tfang-pa zyn aan hem cynsbaar. De laatfte onderneeming fchynt den Chinefen wel gelukt te zyn. Wy zyn hier om het Euangelie te prediken, en laaten daarom alle zulke zaaken, als ons niet aangaande, haaren gang gaan, zonder ër ons in het minfte in te mengen. gottfried less. Een Biographiseh Fragment. (Vervolg en Slot van bl, 149.) De vertrouwde omgang van onzen lejs met baüMgartiïn, en heerfchende neiging van zich geheel, naar den denktrant van dezen zynen booggefchatten Leermeester, te vormen, waarvan men de duidelyke bewyzen in meest alle zyne fchriften kan ontwaar worden , had zoo veel op de ziel van less, door de wyze leiding van nalenz reeds aan een fynen fmaak gewend , niet kunnen uitwerken; dat hy al het overdrevene in de toepasfing der Philofophifche grondbeginfelen van den eerstgenoemden overnam en volgde. Hy ging veeleer zyn eigen weg. Zyn fmaak voor oude clasfifche litteratuur, groote leevendigheid van geest, en de fnelle vlucht, die zyn altyd diep doordringend denkvermoogen gewoon was te neemen, konden by hem onmoogelyk die engheid van begrip en vaste verkleefdheid aan fchoolfche bepaalingen en uitweidingen toelaaren, waardoor de mee*te navolgers van baumgarten, in de voortzetting hunner letteroefeningen, rnerkelyk zyn verhinderd. Somtyds liepen hem zyne gedachten, in 't fchryven , zoo fchielyk vooruit, dat hy alleen het refultaat derzelven ter nederftelde, en zyne Leezers liet raaden naar de middeldenkbeelden, die ër hem toe geleid hadden. Daaruit ontftond we! eens misverftand van zyne gezegden, en eene verkeerde beoordeeling van zyne grondftellingen. Niet zelden waren ook deswegens de Recenlènten van zyne fchriften daarover te onvrede. Ondertusfchen maakte hy zyn werk, om zyne denkbeelden grondig te ontwikkelen, en tevens klaar en krachtig uit te drukken, zoodat hy aan zyne gedachten wel eenen vryen loop gaf, maar ook voor juistheid en nauwkeurigheid zorgde. Zyne kennifl aan Franfche en Engelfche fchriften, en bovenal heerO a fchea-  I l88 GOTTFRIED LESS. fchende fmaak in zulken, die de moraal en aefthetik met bevalligheid behandelen, deed de clasfe van Schryvers, die hy dagelyks by voorkeur las, merkelyk verfchillen van die genen , waarmede zyn tydgenoot semler zich het meest ophield. Op zyne reis naar Engeland was hy, door het nuttig verkeer met sacker , meer en meer ingenomen met al wat, ook voor den gemeenen man, nuttig en bruikbaar moet gerekend worden. Sedert zag hy geheel af van afgetrokkene navorfchingen en drooge befpiegelingen, en begon hy zich meer toe te leggen , om Christelyke wysheid, voor elk en een iegelyk in 't gemeene leeven, fmaakelyk te maaken , en als hoogstbelangryk te doen voorkomen. Geen vak had voor hem meer aantrekkelykheid, dan het Antideïftifche. Eerst las hy al wat tegen het Christendom en allen geopenbaarden Godsdienst gefchreven' was, en, toen hy den indruk, die, door dit gefchryf, op het befchaafde deel van Europa gemaakt werd, had waargenomen, werd de zorgvuldige bearbeiding van dit vak , naar zyn oordeel, eene dringende behoefte. In Londen ontworp hy reeds een plan , om, het geen hy voor het waare Christendom hield , in een helder licht te plaatzen, en, naar zyn vermogen , te verdedigen. Historifche trouw en waarheidliefde , met grondigheid en onpartydigheid, had hy zich daarby als onfchendbaare plichten voorgefchreven, en deze heeft hy ook zoo ftreng in acht genomen, dat zyne tegenfchryvers hem deswegens gerechtigheid hebben laaten wedervaaren. Vóór hem hadden de Duitfchers zoodanig Werk niet, als hy 1769 over de waarheid van den Christelyken Godsdienst in 't licht gaf. Zes kort op eikanderen gevolgde uitgaven tot 1786 ftrekken ten bewyze van den prys, dien het publiek ër in gefield heeft (*). Op het ftreng onderzoek naar de vaste gronden, waarop wy het Christendom, in 't algemeen befchouwd, aanneemen, liet hy de naauwkeurigfte nafpooringen naar dat gene, dat men voor echte Leer en Voorfchrift van het Christendom behoort te houden, volgen. Zyne Moraal kwam al vroeg, zoodra hy daarover voorleezingen houden (*) Het is ook in onze Nederl. taal overgezet. De Zweedfche overzetting wierd, op den Ryksdag 1779, aan alle Conïiltorien in dat land door den Priejterftand aanbevolen.  gottfried less. l3) den moest, en zyne Christelyke Religionstheorie voor het gemeene keven, of Proeve van eene Praküfche Dogmatiek, het eerne boek in dien trant, in 1779 te voorfchyn (*). Daarin legde hy zyne overtuigingen, met de gronden, waarop zy g«vestigd waren, over alle onderfcheidene leerpunten, met vry moedigheid, duidelyk open. Hy bleef altyd getrouw aan den geest en de grondleer der Proteftanten, maar was desniettemin een warm voorftander van vry onderzoek, en eigen nadenken over alle aangenomene leerbegrippen. 'sMans byzondere, en niet zelden van 't gemeene gevoelen vry wat afwykende, denkwyze, zoo in het leerltellige , als in de uitlegging der H. Schrift, moest noodwendig in dien tyd veel meer opziens baaren, dan nu, nadat de Theologifche Litteratuur federt ao en 30 jaaren zoo groote vorderingen gemaakt heeft (f). Diezelfde liberale begrippen over God en Godsdienst, over den geest van het Christendom, en deszelfs weldaadige bedoelingen voor het gantfche menschdom, die men hedendaagsch in de meeste fchriften van de voornaamfte [Duitfche] Godgeleerden aantreft, karafterifeeren de fchriften van less, vooral de laatst uitgegeevene, en daarvoor kwam hy niet alleen in vertrouwde gelprekken, maar ook in zyne openbaare amptsverrichtingen, uit, by alle gelegenheden. Zyn geleerdlte en gevvichtigfte Werk is 17Ü4 in 't licht verfchenen, naamelyk ueber die Religrn, ihrc gefchichte, wahl und beftatigung. Het bevat een fchat van diepe onderzoekingen en nieuwe navorfchingen, waardoor het nog lang onontbeerlyk zal blyven , vooral voor zulke Leeraars, die onder meer befchaafde en geoefende Christenen zich bevinden. Ook is de iïyl en keuze van onderwerpen by uitneemendheid gefchikt, om tot een naarftig onderzoek van het Christendom aan te zetten , en het hart met warmte voor Godsdienst en Deugd, die hy voor woorden van dezelfde beteekenis houdt, te vervullen. Niemand zal dit boek uit de hand leggen , zonder den diepdenkenden Schryver voor het gewin voor waare Godsdienftigheid te danken, die door zynen arbeid voor die clasfe van menfchen moogelyk geworden is , by welke veele andere fchriften nadeelige indrukfels achtergelaaten heb- (*) Beiden zyn ook in 't Nederduitsch overgezet, (j) 'Ét zyn vier ftukjens van j. h. kenner ueber das fandtr* bare in den Lesjifchen Schriften, 1779<—178a. O 3  ïcjo gottfried less. hebben. Zelfs geleerde mannen, die aan fommige navorfchingen liever een' anderen loop zouden gegeeven hebben, maar wien de inftandhouding van het waare Christendom, als eene der eerfte aangelegenheden voor het menschdom, ter harte gaat, zullen nimmer, zonder erkentenis van 's mans groote verdienlten, aan dit Werk denken, en zich verheugen, dat dit uitmuntend Werk in Duitschland zoo veel byval gevonden, en zoo veel goeds gefticht heeft (*). Als Prediker had less ook veel, dat hem alleen eigen geweest is. Hy maakte reeds 1765 zyne theorie van de beste wyze van prediken bekend, in eene Verhandeling $ver eenige gebreken in het prediken. Hy maakte eene vergelyking tusfchen de wellpreekendheid van Demosthcnes en Cicero, en die, welke een Christenleeraar behoort eigen te zyn, waarvan het refultaat hierop neerkomt: de Christen - redenaar moet meer, dan zy deeden, op eene grondige en overtuigende onderrichting van het verftand toeleggen, en deswegens ipaarzaamer zyn in het gebruik van rhetorifche fieraaden, maar evenwel ook Demosthenes de groote kunst zien af te leeren, om zinnelyk en tot de hartstochten te fpreeken, om de toehoorders zoo wel te roeren, als te leeren, en alzoo zyne voorftellingen in werking te doen brengen. Deze grondftelling bragt te wege, dat hy zich altyd bevlytigde, om op de eenvoudigfte wyze, die hy meende dat den roeesten indruk moest maaken, en met eene gedrongen kortheid, zyne gedachten uit te drukken. Hy behaagde daardoor juist altyd niet aan de Recenfenten , maar voldeed zich zei ven daardoor allermeest. Elk kon merken, dat by uit zyn hart fprak. Men moest wel geroerd worden, op het hooren van een man, die altyd met het diepst gevoel van die dingen vervuld was , waarover hy zyne toehoorders onderhield, en dagelyks door het zwaarfte lyden beproefd werd, en ook altyd zulke onderwerpen uitkoos, die hy voor hun de belangrykfte oordeelde, en nooit anders dan meesterlyk behandelde. Zoodanig was less als Academieprediker. Zyne wankelende gezondheid liet hem maar zelden toe op te treeden, maar dan wist (*) Men vindt 'er, onder anderen, eene uitvoerige en loffelyke beoordeeling van in de Mg. Diutfche Biblioth. 58de B. ade St. f. 323 —340,  gottfried less. 191 wist hy het geheele doorgaans volle auditorium, famen. gefield uit de grootfte mannen, die dagclyks met de beoefening van kunften en weetenfchappen zich onledig hielden, uit zyne kweekelingen, die hem met yver naftreefden, en uit eene menigte burgers van allerlei Handen, tot de edelfte aandachtigheid te (temmen, en op de trefTendfte wyze te roeren. Zyne geheele houding ftrekte ten bewyze van de hartelyke deelneeming van den fpreeker, in alles, wat hy voorJroeg. Zyne oogen fpraken; en voor 't overige was de geheele wyze van uitvoering ongekunfteld, en des te meer inneemend, omdat ze de lecvendige uitdrukking was van de taal des hare. Verbaazend was veelal de ii.druk van 's mans Leerredenen. De Academifche jeugd hoorde hem niet alleen gaarne, maar toonde metterdaad vrucht te trekken uit zyn openbaar onderwys , tot inteugeling en bevordering van goede zeden. Men kon het onder allen, die hem van tyd tot tyd hoorden, min of meer bemerken, dat zy ër eene gewenschte uitwerking van ondervonden. Men bewonderde hem zoo zeer niet, maar was door zyne redenen te diep getroffen, dan dat men het gehoorde zoo ligt weder kon vergeeten , en kon niet nalaaten, om ër zich in den volgenden leevenswandel van te bedienen. Hocdanigen indruk veele zyner voorftellingen , b. v. over de befehaaving des verrtands, over Gods alomtegenwoordigheid, over de kuischheid, over het herftellen of vergoe. den van ontvreemd goed , op zyne toehoorders maakten, z:ü meenig een uit den grooten kring, waarin hy gewoonlyk fprak , zich nog wel erinneren. Van hoeveel belang was deze veel beteekenende werking op jeugdige harten aan een Academie , die van zoo veeien van wyd en zyd bezocht werd. By het leezen verliezen deze Leerredenen, gelyk men moest verwachten; maar vrienden van Godsdienst, en inzonderheid geoefende Leeraars, zullen ze niet kunnen leezen, zonder te gevoelen, dat ze met het volfte recht nevens die van de uitmuntendfte Kerkredenaars verdienen geplaatst te worden. . Toen less, als Hofprediker, raar Hanover vertrok , had hy, federt verfcheidene jaaren, maar zeldzaam gepredikt. Zyn zwakke borst liet hem ook aldaar niet dikwyls toe, op den kanfel te verfchynen. Hy deed evenwel, ook in dezen nieuwen kring, al wat hy konde. Hier was hy dezelfde , als voorheen in Gottingen, dezelfde regtfehapene man, die voor waarheid en recht, voor GodsO 4 dienst  103 gottfried less. dienst en Christendom, met vrymoedigheid en befchei-, heid , openlyk uitkwam, waardoor hy ook , zoo lang' het hem vergund werd dezen post te bekleeden , veel goeds gefticht en veele harten op nieuw aan zich verbonden heett. Maar weinige jaaren heeft hy in dezen werkkring moogen arbeiden ; dan verfcheidene omftandigheden liepen famen, om hem daarin meer en meer hoogachting te doen verwerven. Te Gottingen had hy nu 't gewoone lot der Hoogleeraaren, die ër lang geweest zyn, een leeg^ auditorium, te wachten; en dat te meer, uit hoofde van den keer, dien de Theologifche ftudie aldaar allengs begon te neemen. Dit moest een man van die werkzaamheid en leevendige zielsgefteldheid, als less , zeer aandoen ; daarby kwam de wankelende ftaat van zyne gezondheid, die zyne gevoeligheid vermeerderde , en hem ook tot zwaar werken buiten ftaat ftelde. Deze famenloop van omftandigheden deed hem wel eens verlangen, om in eenen of anderen post op 't land geplaatst te worden. Ter goeder uur liet hem de Koning, by uitftek voldaan over 's mans uitmuntende dienften, aan de Univerfiteit van Gottingen , ook in het onderwys van drie Koninglyke Prinsfen, betoond, naar Hanover roepen, daar hy ook als Confiftoriaalraad moest optreeden. Hy had zich, zonder opzetlyke voorbereiding, alleen door eigen nadenken, bekwaam gemaakt tot de nieuwe werkzaamheden, aan dezen zwaarwigtigen post verbonden (_*). Hy nam denzelven met dankbaarheid aan , maar verklaarde uitdrukkelyk, zich op zyne jaaren, en in zynen zwakken toeftand, geenzins in ftaat te vinden, om ër met dat vuur, en met die onvermoeide werkzaambeid, als aan zyn voormaaligcn Leerling, Amptgenoot en Vriend, köpfe, eigen was, in te arbeiden. De waardige man fcheen alleen in Hanover gekomen te zyn, om daar, door flag op flag , beproefd te worden. Hy verloor hier eerst, en wel toen hy ër naauwlyks gezeten was, zyne dierbaare Echtgenoote , en niet lang daarna ook zynen eenigen zeer geliefden Zoon ; terwyl hy zelf (*) Hy had zyne theorie over de plichten van het Leeraar. ampt 1700 bekend gemaakt in een gefchrift , ueber Chriitlich.es fehramt , desfen wiirdige führung und fchickiiche vorbereitung dazu, Nebst »nhang vort dir privaibeichte.  gotttïiied le ss. zelf aan nieuwe, geduurig met veel pyn en fmert hervatte, aanvallen eener benaauwende borstkwaal veel had te lyden. Onder dit alles vond by in het geloof aan God, aan het Christendom en aan de onfterfelykheid, genoegzaame fterkte. Hy arbeidde rusteloos, met buitengemeene naauwgezetheid , en volhardde daarin, tot elks verbaazing, ten einde toe. Na den dood van schlegel werd zyn werkkring nog verder uitgebreid, door de toevoeging van den post van Generaal • Superintendent van Calenberg, en eerden Geestelyken Confiftoriaalraad. Hiertoe was veel kennis van menfchen en plaatzen , allen aan hem dusverre geheel vreemd, noodig; die hy zich evenwel in korten tyd zoo wel wist eigen te maaken, dat hy aan alle vereiscbten van zynen by uitneemendheid werkzaamen post op de roemwaardigfte wyze beantwoordde, 's Morgens ten vier uuren begon doorgaans het dagwerk , dat, met weinig tusfchenpozen, tot niet lang voor middernacht, in de regel maatigfte orde, voortgezet werd. Alles, wat maar eenige betrekking had op de menigvuldige aangelegenheden van dezen post, werd met de grootfte opmerkzaamheid gadegeflagen, en met onvermoeiden yver in 't werk gefteld, veele nieuwe inrichtingen, ten gemeenen nutte, met gelukkig gevolg, tot ftand gebragt, en, wyd en zyd, voor Kerken en Schooien veel goeds gefticht, waardoor de gedachtenis van less nog lang in zegening zal blyven. Dit alles bewerkte een man, die, van zyn troost en ftut by het klimmen der jaareu beroofd, onder veel kommer, en met de fmertelykfte gewaarwording van fteeds toeneemende lichaamszwakheid , daarheenen leefde, onder menfchen, waarvan maar weinigen hem kenden, veelen ook miskenden, offchoon hy allen als Menfchenvriend en Christen beminde. Zoo fcheen hem de altoos wyze Voorzienigheid te leiden, om hem des te fterker de kracht en gezegende vrucht van den Godsdienst, waarmede zyne geheele ziel vervuld was, te laaten ondervinden. In den huisfelyken ftand bleef hy zich zeiven altyd gelyk. Onder alle aanlokfelen, zoo wel te Gottingen, als in de Hoofd- en Hofftad , hield hy zich aan eene eenvoudige, regt patriarchaale, leevenswys. Hy ftoorde anderen niet gaarne in onfchuldige vreugde, maar zocht die veeleer, daar het pas gaf, te bevorderen. Lichaamszwakheden maakten hem fomtyds droefgeestig, maar anO 5 ders  194 gottfried less. ders kon hy de verkeering, ook wel door fyne fcherts, veraangenaamen. Voor zyne kinderen was hy de teder' fte en zorgvuldigfte vader, die geen grooter genoegen kende, dan hy 's avonds laat fch pte, wanneer hy zich opzetlyk met hun bezig hield, en die altyd dezen grondregel volgde, dat geene burgerlyke betrekkin gen of amptsvernchtmgen in dezen plicht van ieder mensch en vader de minfte fioornis moogen geeven. Als vriend heeft hy zyne edele grondbeginfelen altyd aan den dag gelegd. Moogelyk fchonk hy wel eens, uit goedhartigheid, te rasch zyn vertrouwen aan menfchen , die het niet verdienden. Maar hy hield zich ook niet aan verbmtenisfen, die hy bemerkte, dat niet van weerskanten op nvereenftemming in deugdzaame gevoelens rustten. Daar deze werd gevonden, was zyne getrouwheid onbuigzaam , en w;rd de warme deelneeming in alle lotwislehngen van welmeenende vrienden fteeds openbaar gemaakt door de ftiptrte vervulling van onderlinge liefdeplichten. Gemeenzaamheid in den omging met zyne minderen was ook aan less byzonder eigen. Voor armen en noodlydenden was zyn hart altyd open, zonder dat men de hand kende, die hunne traanen opdroogde, en hun leed verzachtte. Niet minder gevoelig was hy over de geringfte dienden', die anderen hem bewezen , altyd gereed om verongelykingen te vergeeven, en eene ruime vergoeding te bezorgen aan allen, die hy , of in fchyn, of ook werkelyk, had beleedigd. Elke byzonderheid zou door daadzaaken kunnen bevestigd w )rden ; maar dan moest men nog lee> yende perfoonen noemen , dat alleronvoegelykst zyn zou, in eene Lofrede op een man, die zoo veel befcheidenheid in apht nam omtrent alle menlchen, en niemand in verlegenheid wilde gebragt hebben. Overgedrevene vereering heeft in de opgehangen beeltenis niets opgefierd. Zonder traanen van de innigfte dankbaarheid en vriendfchap kon zy niet ontworpen worden, 's Mans gedachtenis zal by duizenden in zegening blyven. EENI-  iBYZONDERH. den DOOD van A. pope betreffende. I95 i eenige byzonderheden, den dood van alexander pope 1 Esq. betreffende; met aanmerkingen over diens character als letterkundigen. (Uit diens Life prefixed te the new Edition of his Works, by Dr. warton.) /^vmtrent den Jaare MDCCXLIV begon Mr. pope's yj gezondheid en kragt zigtbaar af te neemen. Behalven de hoofdpyn, zyne gewoone kwaal, en geweldige rheumatike pynen, was hy, zints vyf jaaren, aangetast door eene engborftigheid, welke men veronderftelde veroorzaakt te zyn door borstwaterzugt; de kunde van de bekwaamfte Geneesheeren, die allen vlyt te zyner herjftellinge aanwendden, kon hem daar van niet verlosfen. | In Bloeimaand des gemelden Jaars nam zyne onge- ïfteldheid zigtbaar toe, en zyne kragten verminderden. Veelvuldige vlaagen van ylhoofdigheid overvielen hem. Op zekeren dag vroeg hy dodsley , (die het my met ;traanen in de oogen verhaald heeft,) by des kranken Ibedfponde zittende: „Welk een grooten arm zie ik daar & uit den wand fteeken?" Op eenen anderen dag, I uit een dier zinsverbysteringen komende : ,, Ik ben zo i „ zeer verzekerd van de Onfterfiykheid der Ziele, dat i„ ik dezelve in my fchyn te gevoelen , als 't ware by !„ inzigt." — Mejuffrouw martha blount (*) liet poïe, in diens laatfte Ziekte, onopgepast, en, op zekeren dag (*) Mr. swiNBUitsE, de Reiziger, een haarer Bloedverwanten , heeft my onderrigt, dat zy, in den Jaare 1762, ilierf in haar huis in Berkcity- fquarc, Piccadilly , waar hy haar dik* %vyls bezogt, en zeer in zyn fchik was, door de belofte, dat Izy hem alle de Handfehriften maaken zou , welke zy bezat; fdoch dat zy zonder Uiteruen Wil ftierf, en dat men de HandJfchriften nooit ontdekte. Hy verhaalde my, dat zy etn kleine, inette, fchoone, oude Vrouw was,lugtig en vrolyk in't voortkomen; doch dat zy geene ongemeene gaaven fcheen te beazitten. Haar oudue Zuster teresa bezat eene groote maate avan vernuft en bekwaamheden.  196 byzon derheden dag ten diens huize komende, vroeg zy den zeer vriendlyken Lord marchmont , die den kranken fteeds met alle de verkleefdheid van een waar Vriend oppaste , „ Hoe, „ is hy nog niet dood?" Veel verfchilde hier van het gedrag van ijolingbroke, die, naar het verhaal van spence aan my gedaan, ter gelegenheid van een zyner laatfte bezoeken by pope afgelegd, agter diens ftoel ftaande, en ernftig op hem nederziende, verfcheide keeren , met tusfchen beiden komende zugten, zeide: „ ó „ Groote god , wat is de Mensch! Ik kende nimmer „ iemand, die een zo teergevoelig hart bezat voor zyne „ byzondere Vrienden , of een warmer toegenegenheid „ voor geheel het menschdom!" Het was Mr. hooke , een bygeloovig Papist en Quietist, een Vriend van ramsay , en Leerling van feneeon , die pope overhaalde om zich van een Priester in zyn uiterfte te laaten byftaan , ten einde hy mogt derven gelyk zyn Vader en Moeder geftorven waren (*) ; een voorftel van veel gewigts by een Man , die zynen Ouderen altoos de hartlykfte genegenheid hadt toegedraagen. En zo groot was de ernst zyner Godsdienftigheid, dat hy, naar het verhaal van cheselden, den Chirurgyn, die ër by tegenwoordig was, aan Dr. hoadley gedaan, al zyne kragten infpande om uit het bedde te komen , ten einde hy, op de vloer knielende, het laatfte Sacrament mogt ontvangen. Weinige uuren naa dat de Priester vertrokken was, kwam bolingbroke van Batterfea over, en betoonde de uiterfte verontwaardiging over dit bedryf. 's Avonds op den dertigften van Bloeimaand des Jaars MDCCXL1V hadt pope het geluk van met de grootfte bedaardheid van geest, in het zes• en ■ vyftigfte Jaar zyns leevens, te fterven. Pope werd te Twickenham by zyn Vader en Moeder begraaven. De Bisfchop van Gloucester richtte, te zyner gedagtenisfe, een Gedenkteken op, met het volgende Opfchrift. ALEX- (*) Wanneer Mr. hooks hem vroeg, of hy niet wilde fterven gelyk zyn Vader en Moeder geftorven waren ? en of hy' niet om een Priester zou zenden ? antwoordde pope : „ Ik „ keur dit niet weezenlyk naodig ; doch het zal wél ftaan, en „ ik bedank u voor uwe herinnering."  den dood van A. pope betreffende. 107 ALEXAND R O POPE, A. R. M. Gul. Epifcopus Gloceftrienfis, Amicitice caufd, Fac. cur. ij6i. Poeta loquitur. For one, who would not be buried in Westminfter-abbey; Heroes and Kings, your diftance keep, In peace let one poor Poet Heep; Who never flattered folks like you, Let Virgil blush, and Horace too! (*J De dood van pope , hoe zeer men zulks zou hebben mogen verwagten, werd met geen Lykzangen betreurd door eenen zyner gelyktydige Dichteren, tot dat mason vergoeding deedt door zyn Mufaus. Wanneer men de zwakheid, de wanvormigheid en kromte, zyns Lichaams in aanmerking neemt, is het te verwonderen, dat hy zo lang leefde. Hy was van achteren en van vooren gebocheld , en hy vergeleek zich zeiven, in zyn geestig verflag van het gezelfchap der kleine Mannen, by een Spinnekop. Hy was zo zwak en teder,dat hy, zonder hulp,zich niet kon aan - of uitkleeden, en zo vatbaar voor koude, dat hy niet alleen in bont en flanel als gebakerd was, maar ook een lyfrok droeg, van ftyf doek gemaakt, en ftyf om 't lyf toegehaald. Men hebbe zich in geenen deele te verwonderen, dat pope veel hadt van de ligtgeraaktbeid en ongemaklykheid , welke doorgaans lieden van eene zwakke en ongezonde geiteltenisfe vergezellen. (*) Voor ALEXANDER POPE, A. R. M. heeft gul. Bhfchop van Glocester, uit Vriendfchap, in den Jaare 1761, dit doen vervaardigen. De Dichter fpreekt. Voor eenen, die in de Abtdy.van Westminfter niet wilde begraaven worden; Helden en Koningen, houd u op eenen affianJ, Laat in vrede een arm Dichter rusten ; Die nimmer lieden als gy zyt vleide, Laat Virgilius zich fchaamen, en Horatius mede!  19" BYZONDERHEDEï* Inde tusfchentyden, dat geen ziekte of hoofdpyn hem kwelden , welke laatfte kwaal hem byzonder eigen was, vierde hy zyn fmaak te veel bot, en was al te zeer gefield op eene groote verfcheidenheid van fterk toegemaakte fpyzen, die de fmaakdeelen gevoelig prikkelden; en nam hy, als zyn maag daar mede overlaaden was, de toevlugt tot fterke dranken. Pope was in zyne gefprekken niet zeer fchitterend of aangenaam; men verhaak*geene trekken van zyn vernuft, of geestige flagen, in de verkeering. Nimmer zag men hem hartlyk lachen. Het is niet aangenaam te hooren, dathy, in de gewoone leevenswyze, fmaak vondt in kleine kunstjes en loopjes, om zich wat hy behoefde te verfchaffen, zonder het openlyk te zeggen. „ Zo dat hy," gelyk Lady bolingbroke het uitdrukte, „ den Politiek „ fpeelde ten aanziene van Kool en Wortelen." Maar, welke ook de onvolmaaktheden van onzen grooten Dichter mogten weezen ten aanziene van zyne geftalte en geaartheid, hadden nogthans de kragt, fterkte en werkzaamheid van zynen geest bykans geen wedergade. Zyn geheele leeven , en ieder uur van 't zelve, was, in ziekte en gezondheid , geheel en al, met onaflaatenden vlyt, geheiligd aan die ééne kunst, waar in hy zich bepaald hadt uit te munten. Veele andere Poè'eten zyn onvermydelyk verpligt geweest zich met bezigheden op te houden, in het waarneemen eens beroeps, in Krygs- of Staatszaaken , en daar doer afgewend van het opvolgen hunner geliefde neiging. Van pope kan met waarheid, en van hem alleen, gezegd worden, Verfus amat, hoe fludet unum. Alle zyne gedagten, al zyn tyd , alle zyne bekwaamheden, befteedde hy aan zyne Werken alleen van welke Werken, indien wy dezelve onbevooroordeeld en naauwkeurig in opmerking neemen , wy zullen bevinden, dat derzelver grootfte gedeelte, want hy ondernam niets in 't Helden- of Tooneeldicht , tot het Leerdicht, het Zededicht en het Hekeldicht behoort, en gevolglyk niet tot het (mag ik mv zo uitdrukken) dichterlykst foort van dichtftukken. Niets is ër van zyne hand in zo verheeven ftyl als de Bard van gray. Dit is eene daadzaak, geen ftuk 't welk van redeneering afhangt; en dient om aan te wyzen wat pope met de daad gedaan heeft, niet wat hy in ftaat zou geweest zyn om te doen, indien hy 'al zyn Dichtvermogen hadt ingefpannen. Nie.-|  den dood van a. pope betreffende. Ï99 Niemand kan met mogelykheid denken , of vermoeden, ij dat het den Schryver van de Geroofde Hairlok, en de E/oifa, ai.n verbeeldingskragt mangelde, of dat hem aan1 doenlykheid, of het vermogen om hartroerend te fchryven, ontbrak. Maar zeker ttelde hy zyne vermogens van j dien aart niet zo dikwyls te werk, of gaf ër zo veelvuldige proeven van, als hy opleverde van gezond verftand en wikkend oordeel. Zyn fmaak deedt hem neigen om Franfche voorbeelden te bewondertn; hy lag zich toe om uou.eau grondig te verftaan , en vormde zich naar diens voorbeeld , even gelyk milton gedaan hadt naar de Griekfche en Italiaanfche Zoonen der Verbeelding. Hy zette zich om hedendaagfche Zeden te fchetzen ; maar die Zeden hebben, om dat ze gemeenzaam, eenpaarig, gekunfteld en befchaafd zyn, in derzelver aart iets \ welk dezelve ongefchikt maakt om den Dichter eene booge vlugt te doen neemen. Allengskens werd pope een der naauwkeurigfte, en zichzelven gelykfte Dichters, die immer pen op 't papier zette; nogthans fchreef hy met kragt en nadruk, en voltooide zyne Stukken met een geduld, zorgvuldigheid en aanhoudenheid, door geene bezigheid geftoord of afgebrooken; zo dat, indien hy den Leezer niet dikwyls vervoert, en in verrukking wegüëept, gelyk dryden, zal hy hem onk niet zo dikwyls als deeze ftooten , door onverwagt opkomende ongelykheden en ongerymde onvoeglykbeden. Pope zweeft nimmer boven, en kruipt nimmer beneden, zyn onderwerp. Hoe fterk eene Poctifche Geestdrift jy mogt bezitten, hy bedwong dezelve. Het leezen van éope's meeste Stukken doet onze ziel niet aan met zodanige beweegingen als wy gevoelen by het leezen van homkrus en M/Lton ; zodanig dat geen mensch , van (vaaren dichterlyken fmaak, die Schriften kan leezen, en ïich zeiven onder 't leezen meester blyven. — Te deezer oorzaake is pope een Dichter, gefchikt ten aigemeenen gcbruike, en van algemeene nuttigheid; berekend Ivoor Menfchen van allerleien ouderdom en leevensIftand. Voorzeker het is geen bekrompen , geen uit nyd lof bedilzugt ontfpruitende tytel, wanneer wy pope den Grooien Dichter der Rede noemen, of den Foornaamjlen ÏZedefchryvcr in Verzen; zulk een Dichter , zulk een dpchryver, was hy uit verkiezing, niet uit noodzaaklykLeid. En  ÜOO IiYZONDERHEDEN En deeze foort van fchryven is, met dit alles, de zekerlte weg tot uitgebreide en onmiddelyk volgende hoogag- 1 ting. Het is meer berekend naar de algemeene vatbaarheid der Menfchen, dan'de hooge vlugt van verheevener Dichtwerken. Wy leeven in een redeneerende en ondichterlyke Eeuwe. De bosfchen van Betoverde Landfchappen zyn. uitgerooid ; de kasteelen der Tovergodesfen liggen in puinhoopen ; en het tovertuig van Profpero ligt veele vademen diep in den grond begraaven. De Telemachus werd in ] Frankryk zo algemeen niet geleezen en bewonderd, ter 11 oorzaake van de Dichterlyke beelden, en keurige naavol-l| gingen van homerus, daar in uitfteekende; maar \om del fteekelige zinfpeelingen op het bedorven Hof van lode-| wyk den XIV, hier en daar in dat uitfteekend Werk] vetfpreid. ; Hy die Modedwaasheden befchryft, hy j wiens aanmerkingen flaan op de gebeurtenisfen van den j dag, die nog letjvende Perfoonen en nieuwlings gebeurde II zaaken ter fchryfrtoffe neemt r gelyk dryden deedtll in zyn Abfalom en Achüophel, vindt veele Leezers, f wier verftand en driften hy voldoening verfchaft; en die;il het ftaatkundige meer bevalt, dan zy zich door het dich-di tcrlyke getroffen voelen. De naam van chesterfield aan den eenen, en van .j j wali'Ole aan den anderen kant misten nooit een Dicht- j| ftuk aan den man te brengen, en ër van te doen fpree- jj ken. 'Er valt niet aan te twyfelen, of de Lierdichten-J van "horatius, die tot lof ftrekten, en diens Hekeldicht | ten, op te Rome welbekende Charaóters gemunt, trokkerial meer Leezers,dan deAEneis, of de Landdichten, van vir-,'1 gilius. Kwaadaartig en ongevoelig moet die Beoordeelaarti weezen, die zou durven ftaande houden , dat het popeII aan vernuft en verbeeldingskragt mangelde ; maar mis-ff fchien kan men met volle waarheid zeggen , dat diensrl Dichters byzondere en charaderifeerende uitmuntenhedenit beftonden in gezond verftand en bondig oordeel. DirJI was ook het gevoelen van attf.rbury en bolingijroke,f| en uit veele van pope's eigene Brieven blykt, dat hy zeWi ve ër even zo over dagt. Befchouwen wy pope als Mensch , en gaan wy zyn zedelyk character na, wy zullen ontdekken dat zyneifl hoofddeugden geweest zyn Ouderliefde, en beftendig-J beid in Vriendfchap; eene vuurige zugt voor de Vryheid en 1  den dood van a. pope betreffende» 2si en voor zyn Vaderland, en 't geen hy oordeelde het waar belang van 't zelve te weezen ; eene manlyke verl'maading van Hooffche vleijers en llaaven ; eene fpaarzaaraheid en huishoudelykheid in zyne verteering, terwyl teffens zyne byzondere weldaadigheden veele en groot waren; bier van gaf rny dob;>jl.e y , dien hy met zyne vriendfchap vereerde, en in zyne weldaadigheid deelde, verfcheidene voorbeelden aan de hand. Pope's jaarlyks inkomen beliep omtrent acht honderd Ponden Sterlings. Wat pope's Godsdienftige gevoelens betreft, fchoon hy niet openlyk de Godsdienstbegrippen van zyne Ouderen wilde vaarwel zeggen, uit vreeze dat men hem onder de belangzoekende bekeerlingen zou rangfchikken, bezat hy een te opgeklaard en te gezond verftand, om de groote ongerymdheden, en in 't oog loopende godloosheden, van het Roomfche Bygeloof niet te zien. Op zekeren tyd erkende hy by Dr. warburton , hoe hy overtuigd was, dat de Roomfche. Kerk alle de merktekens hadt van die Antichristifche Grootheid en Afval, in de Schriften des Nieuwen Verbonds zo fterk afgefcbilderd, en zo duidelyk voorfpeld. Een gevoelen , 't geen Dr. warburton zo zeer yverde vast te ftellen, dat hy het houden van Leerredenen over dat onderwerp inftelde, die jaarlyks in Lincoln's - inn Kapél zouden gedaan worden; met zyn Vriend, Dr. balguy, zich verzekerd houdende , „ dat de Paapery niet beter is daft een verfynd foort van Heidendom ; én dat, zo ver „ deeze zich uitftrekt, het Euangelie zyne waare kragt „ verlooren heeft, en de menfchen gelaaten gelyk het die vondt ; Veelgoden- en Afgoden-dienaars." De naderende val der Kerke van Rome, bovenal in een nabuurig Ryk, voorfpelde de Koning van Pruisfen, in den Jaare 1777, op deezen trant: „ De Paus en de Monni„ ken zullen een einde neemen, dit ftaat vast ; hun val ,, zal het werk niet zyn der Rede; maar zy zullen ver,, dwynen naar gelange de Geldmiddelen der groote Vor„ ften in verwarringe geraaken. Wanneer men in Frank' 9, ryk alle middelen zal uitgeput hebben om aan Geld „ te komen, zal men de Abtdyen en Kloosters aantas„ ten. Dit voorbeeld zal men elders volgen, en het ge„ tal der Gefchoorenen op de Kruin zal nietsbeduidend worden." Pope was zyn leeven lang vast en onveranderlyfc meng. 1799. No. 5. P over-  S04 BYZONDERH. DEN DOOD VAN A. POPE BETREFFENDE. overtuigd van gods aanweezen, van de Godlyke Voorzienigheid , en de Onfterflykheid der Ziele; fchoon hy rnislchien, wanneer hy onder den invloed van iolingbroke fchreef, ongelukkig eenige kwaalyk gegronde twyfelingen opvatte, wegens de waarheid der Christlyke Bedeeling. het kaartspel. PlaTo , onderrigt, dat een zyner Leerlingen zeer op liet Spel verzot was, beltrafte hem deswegen. De Leerling veroiufchuldigde zich, met te zeggen, dat hy flegts om eene kleinigheid fpeelde. „ Maar," fprak de Wysgeer, ,, rekent gy „ voor eene kleinigheid, eene hebbelykheid van het Spel te kry„ gen, die zeker uw deel zal worden, met om eene kleinigheid te fpeelen?" LicimvEHR, een Duitfche Fabelfchryver, heeft ons de volgende Vertelling, het Spel betreffende, gegeeven. Een Heer, die een geruimen tyd op reis geweest en veele vreemde Landen bezogt hadt, keerde in 't einde weder by zyne Vrienden. Zy fnelden om hem te zien . en geluk te wenfehen wegens zyne behoudene i'huiskomst ; elk verlangde een verhaal te hooren van de ontmoetingen hem bejegend; vastfttllende veel vreemds van hem te zullen verneemen. Onder menigvuldige vertellingen, liet hy zich in deezer voege hooren. ,, Gy weet, myne Vrienden) op hoe groot een aflrand dit t, Land ligt van dat het geen de Hurons bewoonen; doch wel „ tweehonderd mylen hooger op trof ik eene foort van menfchen aan, die my hoogst zonderling voorkwamen. — Dikwyls zaten i, zy rondsom een tafel, tot diep in den nagt, fchoon 'er geen „ tafel gedekt of iets om te eeten opgedischt wierd. De dony, der mogt over hunne hoofden rollen , twee legers in de „ nabyheid vegten , zy bleeven op hun plaats, zy Hoorden .,, zich des niet; zy fcheenen doof en flora. Van tyd tot tyd „ mogt men hun eenige flegtgevormde klanken hooren uitflaan; „ deeze klanken fcheenen geen zamenhang te hebben met het geen zy onder handen hadden; noch was derzelver meening „ van veel beduidenisfè,niettegeuüaande zy dikwyls de oogen, „ met eene wonderlyke trekking, op een en ander van het ge„ zelfchap floegen. ,, Ik nam ze dikwyls waar; want zy vinden zich doorgaans ,, van Toekykers omringd , die door zekere koorden van „ nieuwsgierigheid fchynen getrokken te worden. En, geloof „ my , myne Vrienden! ik" zal nimmer vergeetèn de ontftelde „ gelaatstrekken, welke ik menigmaal, by die gelegenheden „ waar  HET KAARTSPEL. 2 03 „ waarnam. Wanhoop, woede , zomtyds eene boosaartige vreugde, gepaard met ongerustheid, vertoonden zich, by af'„ wisfeling,op veeier aangezigten. Nu befpeurde men de woe,', de van de Eumeniclen ; dan het fhatlyk en .betrokken gelaat „ der Helfche Regteren ; en ook de angstvolle gelaatstrekken „ van een misdaadiger, ter ftrafplaais gaande." Maar , zeiden de Vrienden van deezen Re'zig^r, wat hadden deeze ongelukkige fchepzels op V oog ? PP aren zy bezig cm iets ten aigemeenen beste te bewerken'' „ Oen neem" Zogten zy na den Steen der Wyzen ? ,, Niets van dien aart." — Het was dan het vierkant van den Cirkel ? —- . • Nog minder." ó, Wy hebben het gevonden ; zy deeden boete, wegens hunne voorgaande misdryven. ,. Gy hebt het nog mis." ■ Wel dan hebt gy ons van Gekken gefprooken; wat konden zy , zonder hooren, fpreeken of' voelen , doen? ■ ,, Zy fpeelden !•" De Eerw. Mr. moore merkt op, in zyn laatst uitgegeeven Werk over Zelfmoord, Tweegevegt en het Spel. „ Eenigen , fchynen over te hellen, om die drift tot het Spel. tot zulke „' uiterften dikwyls voorthollende, aan het uitwerkzel der „ Lugtftreeke toe te fchryven; doch zonder fchyn van rede; „ naardemaal de ondervinding leert, dat dezelve gevonden „ wordt onder de Bewoonders van de verzengde en bevroozene " Lugtflreeken, en niet minder'heerscht in gemaatigde Wereld„ oorden." Mïüf AFSCHEID VAN HET KAARTSPEL, Trente Uil, (Uit het Fransch.) Verfoeilyk Spel! ik ben niet meer op u verzot, myne Reden heeft haar gezag herkreegen , ik weet u thans op uwe rechte waarde te fchatten. Welke helfche kop heeft u uitgedagt ? Hoe heeft uw uitvinder u te voorfchyn durven brengen ? Had het Menschdom nem beledigd ? Uwe inftelling is een fchurkeftuk. In den eerften opflagfchynt gy die volmaakte gelykheid van kansfen te bezitten, die het vertrouwen van een ieder, die u niet kent, fchynt te verdienen. Hy zet zyn ftuk geld op 't tafelkleed, \ geen met hoonen gouds bedekt is, waar van hy een gedeelte begeert. Wint hy een fpel, zo bekomt hy in een oogenblik den prys van al het gevaar, 't welk hy geloopen heeft: dan, des niet tegenftaande , van het oogenblik dat hy zyn geld aan uwe kansfen toebeirouwde, is hy een verlooren man. Zyn eigen vermogen, dat van zyne vrouw en kinderen, ftaat verzwolgen P 2 te  S0^. MYN AFSCHEID te worden. Het geld van zyne vrienden en goede bekenden is in gevaar. Hy zegt vaarwel aan eere en braafheid. Onheilen , alle voortfpruitende uit hem wel bekende oorzaaken ; doch wier uitwerksels hy zich van oogenblik tot oogenblik ontveinst. Doch, om wat nader te komen, het voordeel, 't welk gy behaalt, met een uwer flagen, op uwe flagtofFers , is dat niet een diefftal van de helft van hun geld ? In een welingericht konstfpel moet eene regelmaatige gelykheid plaats hebben. In een Hazardfpel moet alles van het geluk afhangen. Waarom hangt verder hec voordeel aan een fiag , die zich het dikuylst herhaalt? Met welk recht beneemt gy de hel\ ke zy hem te gemoet zullen komen , wanneer zy in den ft ttvondftond het getrappel zyner paarden , of het blaffen van '1 zyn hond , zullen hooren. Straks vraagt hy, Hoe laat ts | het? Hy ziet dit aan de fchaduw van 't hoog geboomte, i 't welk aan den weg ftaat; teffens worden zyne laagten herI booren ; zyn moed vernieuwt zich; de aarde fchynt hem I minder tegenftand in den arbeid te bieden : en het tydftip , I dat hy verwagt, verkort het loopend uur. Die afgeleefde Gryzaard, die op zyn krukje leunt, die ga» kromd gaat door zynen hoogen ouderdom, en die met eene c beevende hand de weinige gryze hairen wegftrykt, die de | wind over zyne byna uitgebluschte oogen doet flodderen, was 0 ook eene jong, fterk, vaardig en fchoon. Dat Besje, 't welk 1 rlevens hem ftaat, en welks uitgeteerde gedaante haaren naby I zynde dood aankondigt , wierd voorheen wel eens vergelee- ken by de Bevalligheden. Dat poezelig Kind , 't welk zo zachtjes op den fchooc zyner moeder flaapt, zal, zo het niet in ï vroeger jaaren wordt weggerukt, eenmaal zitten in een grooten ieuningftoei, met de voeten rustende op een zacht kusfen, en, met een op de borst gedrukt hoofd, (harende op zyne p 4 kinds-  208 HOE LAAT IS HET ? kindskinderen, die dan in dien ftaat zullen zyn, waar in zich hetzelve thans bevindt. De elkander opvolgende veranderingen, by ons plaats hebbende, zyn aanmerkenswaardig by de verfchillende overgangen der tydperken des levens; doch derzei' ver geduurigheid gaat fteeds onafgebrooken voort, zonder dat wy zulks befpeuren; allengskens worden dus, op eene onbefpeurbaare wyze, de tusfchenruimten vervuld, die de kindsheid, de jongelingfchap, de ïnannelyke jaaren, en den ouderdom, van elkander fcheiden. Ieder uur wordt getekend door den loop des tyds , die fchept, volmaakt, uitbluscht, en vernielt. _ De Vraag, wie was ik , wie ben ik, en wat zal ik zyn ? is, uit dit oogpunt befchouwd, opgeflooten in de Vraag, Hoe laat is het? Wanneer men een goed werk verricht heeft, waar toe zich meerdere gelegenheden aanbieden, dan men ligt zon denken, en men dan op zyn Zakuurwerk zag , zou zulle een uur eene fchoone les worden voor het toekomende, en eene nog aangenaamer herdenking voor het voorledene geeven. Gelukkig hy! die dus, minut voor minut, den geheelen omtrek der wyze-plaat zou kunnen rondgaan, en geen tydpunt aantreffen , op het welk hy niet iets lofwaardigs had verricht. Zodanig iemand zou al veelmaalen met genoegen kunnen vraagen, Hos laat is het? KAKEL AAN FREDBIK. N een, Fredrik! ... zulk een ftryd (treed nooit een flerveling; Hier wykt de ftoutfte moed, ook fchoon die nooit verging, ó; Zo in uwe borst nog Deugd en Vriendfchap gloeijen, Dan zal een teedre traan gewis dit blad befproeijen! JV'I aar ach! uw levensloop glydt zonder kommer heen; Zal ik die kalme rust ontroeren door geween'? Zal ik het naar tooneel van zo veel fmarts ontblooten ? Den dolk, op nieuw gefcherpt, in mynen boezem ftooten? Lang heeft myn bonzend hart in eenzaamheid gefchreid, Lang fchuwde 't zelfs den troost der zuivre tederheid. Maar 'k voel 't is nodig, dat het menschlyk mededoogen In myne rampen deel', ... myn traanen poog' te droogen Welaan! .'k ftort ze in uw fchoot, — gy zult myn lot verftaan, En ...eisch ik iets van u, 't is flegtseen teedre traan! Gy wfiet.... gy weet. hoe ik, ver van 't gewoel gefcheiden, Myn' God, in eenzaamheid, een dankbaar hart mogt wyden; Hoe ik op 't dille land (waar 't weifflend lot verftomt, En waar de Mensch het naait aan zynen Schepper komt,) Reeds  karel aan fredrik. zap Reeds in dit traanendal de rust des Hemels fmaakte; Hoe myne Emilia dat aardsch geluk volmaakte, 't Was in dat ftil verblyf, door d'onfchuld opgecierd, Bat zy een teedre Gade, — een teedre Moeder wierd. Daar zagen wy terug op 's waerelds wisfelingen; Ons bond het aardfche niet, wy fcheenen Hemellingen. Daar kenden wy geen haat, daar was 't geweeteu vry; Ik had Emile's hart, en "t doeg alléén voor my. Wat was zy boven 't fchoon dier vrouwen ver verheven , Aan wie de kunst alleen bevalligheid kan geeven! Haar hair, bevallig zwart, was aan geen kunst gewoon, Een roosje was heur pragt; eenvoudigheid heur fchoon. Zo zo viood d'eene dag, en d'andre keerde weder, ■ En ieder vond ons heil meer groot, ons hart meer teder. Twee jaaren waren weg , .... myn Vriend! wy merkten 't niet, Ik zag den blixem niet in 't ysfelykst verfchiet! Jk rustte op roosjes, vry van aardsch verdriet en zorgen; Maar ach! de feis des doods lag voor ons oog verborgen! 't Was avond, en de zon, die, droever dan voorheenen, Myn kommerloos verblyf had op dien dag befcheenen, Zonk in het westen neer, en week uit ons gezigt; De maan trad treurig voor, en gaf een beevend licht; De r.agt biak langzaam door, langs aklig zwarte paden; De wind (liep, en natuur fcheen doodsch in nagtgewaaden. 't Was toen verheven Deugd! toen, dat Emile's ziel In diepe eerbiedigheid, in ftille godsvrugt viel: Zy had zich ongeftoord naar t naaste bosch begeeven, Daar loofde zy dien God , — den oorfprong van haar leven , Den geever van het geen zy kommerloos genoot; Daar bad zy voor haar Zoon, voor haaren Echtgenoot, ó! Daar daar poogde zy, in haar befpiegelingen, Op wLken van 't geloof tot voor Gods troon te dringen. Op eens bntftëekt de wind! — de maan verbergt heur gloed.' De ftarren ftaan, zo 't fchynt, in eenen kring van bloedl Twee wolken, t'zaamgepeist, vcrfpreiden blixemftraalen, De grond geeft icrak op krak, en beeft herhaalde maaien, Het hart der aarde klopt, de rotzen zinken neêr, En d'echo kaatst met drift de donderllagen weêr, De hagelfteenen , van verwonderlyke vormen, Verzeilen het geloei der ysfelykfte ftormen. Ik vlieg myn wooning uit; maar, hemel! welk gezigt! De lugt, zo ftraks nog zwart, is nu geheel verlicht, 't Bosch, waar Emile bad , was..... 'k voel myn boezem beeven ! lWas door het blixemvuur der vlam ten prooi gegeeven! .... ó God ! . . wat oogenblik! .. wat pen befchryft deez' nood! Gevoel hier zelf, myn Vriend! . . gevoel als Echtgenoot! — Ik dwaal in 't bosch, verbleekt, door drift op drift beftreeden, Verfchrikking, wanhoop, angst, verzeilen myne treden: 'k H:r-  2IO RAKEL AAN FREDRIK. 'k Herhaal Emile's naam! .... vergeefsch is myn geklag! 'k Hoor geen Ümilia, maar .... foms .... een donderdag!... . 'k Was tands, door rook en vuur, langs neêrgevelde boomen, Tot aan dat plekje gras, haar liefst verblyf, gekoomen. „ Waar zyt gy?.... In wat hol?.... t Is hy, die u bemint; }, Ik ben het, die u roept, 't is Karei, 't is uw vrind!" Zo gilde ik, toen my dagt een kermend mensch te hooren; 'k Trad toe . ... de ttem brak af en ging geheel verlooren; Myn voet fluit: God!..„Een Vrouw!...bleek, worstlend met den doodt Een blixemtlraal geeft licht,.... 'k herken myn Echtgenoot!..... Toen, ... toen vereende zich, in myn be/.wymcnd harte, Al 't ysfelyk geweld der wanhoop en der fmarte! De blixem floeg u neer, Emilia! .... gy fneeft! .... *k Vervloek.... 'k vervloek den grond, waar gy niet met my leeft! Sla donder! tref ook my, —of keer.... keer, dierbre! weder!... Hier fmoort myn ftem, .. 'k zink op Emile's boezem'neder. Zy zugt! .. zy trekt! 'k herleef! .. myn hoop verheft zich weêr; Zyftamelt: „ Karei.' .. zyt ...." óGod!..zykon niet meer!... Zy ftierf!.. verfchriklyk lot!.. myn oog heeft haar zien fterven; Ik moet een Echtgenoot, ...myn Zoon een Moeder, derven! Ontwringt het naar verhaal van zo veel tegenfpoed, Myn Vriend.' uw treurig oog geen teedren traanenvloed? Ja, 'k zie dit blad befproeid, en uwe ving'ren beeven; Ach! kon my uw gevoel Emile wedergeeven! .... Maar neen! haar flaap is vast, 'k zie haar op aard niet weêr, Dat hart, dat voor my floeg !..dat hart! .. dat klopt niet meer! Het droevig overfchot van myne levensdagen Wyde ik aan d'eenzaamheid, daar wil ik ftoorloos klaagen; lk heb geen vreugde meer, — myn kragt neemt langzaam af, Myn heil, myn troost op aard ... rust in den fchoot van 'igraf. Hier overftelpen my de treutigfte gedagten! Vaak krygt de boezem lugt, door 't uiten zyner klagten. Emilia! ... een Steen! ... uw nagedagtenis!... Zie daar! .. wat van uw deugd en godsvrugt ovrig is. o Gy! beminde ftoet! gelukkige Echtgenooten! Die in den ftaat der liefde uw heilftaat ziet vergrooten, Die, daar gy vrugten van uw echtkoets plukken moogt, Elkanders leed gevoelt, elkanders traanen droogt; Bemint! ... blyft eene drift, de lust der Godheid, kweeken; Maar denkt... het uur zal liaan , uw banden zullen breeken; Voel het ... al wie dit graf.... Emile's graf, aanfehouwt, „ De dood rukt alles los ... ook 't tederst hart wordt koud!" Vergeet dit denkbeeld niet. Het kan,, het kan niet baaien, Daar, by het fomber graf, daar moet g'uw pand verlaaten. Denk aan myn yslyk lot, .... 'k heb ook bemind voorheen; Maar 't huwlyksbed maakt plaats, helaas! ..voor eenen Steen. Hoe vaak zat 'k aan den voet van eenen digten ceder, Geheel vertederd, aan Emile's boezem neder: Da*  KAREI. AAN FREDRIK. Ut Dan zagen wy terug, op onze teedre jeugd; Wy bloosden niet.... ó neen! dit denkbeeld baarde ons vreugd. Die lieve jeugd! zy was, bevryd van tegenheden , £n d'arm der tederheid onfchuldig heengegleeden; Verbeelding voerde ons daar by 't graf van eenen Vriend, Die onze vrkndfchap door zyn braafheid had verdiend; ÉHoe zagt Hiep hy! terwyl vast dëeuwen heenendreeven, De fchrikftem van den tyd deed nu zyn ziel niet beeven; $yiaar ook zyn vonnis ftond in 't eeuwig Boek geveld. ilWat vonnis! Karei! friep Emilia, ontfteld:) ^Verdoolde waereldling! die aan uw fchat blyft kleeven, Ding naar een eeuw'gen fchat, ding naar een beter leven, fa Zalig, zalig hy! die vroeg zyn dagen telt; jWien iteeds 't gevoel des doods op 't pad der deugd verzelt. Zo bleef ons 't aklig beeld van 's menfcheu niet bekooren, Tot w'ons in 't grensloos ruim der eeuwigheid verlooren. iDie boom herroept my 't meest myn vroegverbrooken band; Ban eens trek ik, bedwelmd, Emile's naam in 't zand; .. fcan eens verheffen zich tot God myn fchreiende oogen; De wolkgordyn gaat op, — 'k dring door de hemelboogen ; (Een ftem klinkt door de lugt].- „ Trtost, trtost u in uw lot, i'Zy was een Engel hier! Een Engell tands by God!"... fc"! Dan ...dan meent myn oog die deugdzaamfte aller vrouwen, Met meer bevalligheid, voor 's Vaders troon t'aanfchouwen; fk Wil met haar fpreeken ,. .'k zugt,.. 'k herhaal myn tederheid iMaar 's Hemels glans verdwynt! Ontzaglyke eenzaamheid! ... IZo leef ik, Fredrik! maar .... wat toch is zulk een leven? iDaar niets dan ramp en fmart my ovrig is gebleeven; Waar is één enkle wensch, die my meer ovrig fchiet? tEen doodkist! Dierbre Vriend! ...meer wenschtmyn h3rte niet. Maar ach! Verdoolde wensch! Een Zoon treurt by myn kermen, feen Zoon bindt my aan d'aard, ik moet dat pand befchermen; Een Vader blyft hem flegts, daat-hy zyn Moeder derft, ilWic zal zyn helper zyn, wanneer die Vader fterft ?.... ÏDaat treedt hy in 't vertrek: dat oog ... die weezenstrekkent Koe klaar is daar het beeid der Moeder in t'ontdekken? ifAch! dat hy flegts zo braaf, maar meer gelukkig zy! feoe lagcht zyn lieve mond, hoe huppelt hy om my! Vaartvel ... ik ga een wyl hem van zyn .Moeder fpreeken, jLigt is, in 't jeugdig hart, haar denkbeeld reeds bezweeken. TJ zy dit blad een blyk, dat Karei u bemint, ft Kan ligt het laatfte zyn! ... Vaarwel! gelukkig Vrind....* «ROS»-  212 CKOKDREGiaS VAN BEN HEER CH/lMfOhT. GRONDREGELS VAN DEN HEER CHAMFORT. De Wetten, die een Geheim betreffen , en eene Geldfom.i me , aan iemand toevertrouwd , rusten op denzeifdenii grondflag. Een myner Vrienden, een Man van eene onbeftendige Geil zondheid, maar van een zeer vast Charafter, was gewoon vzM zichzelven te zeggen : Ik bevind my zo wel a's ee|] „ Riet, dat buigt, maar niet breekt; als de Eik die breekt'J ,, en nimmer buigt: homo inttrior totus nervus" Een Mensch zonder Charafter is een Ding, geen Man. Een Man zonder beginzels wordt gemeenlyk «ezegd eenjj Man zonder Charncter te zyn. Was hy gebooren geweest mee] een Charaéter, hy moest de noo Izaaklykheid gezien hebberd om zicli te vormen naar grondbeginsels, daar mede overeen-)] kom'Tig. * Hoogmoed zet een mensch aan om zyne bekwaamheden en] kragten meer en fterker in te fpannen, dan hy zonder dietS] prilekïl zou gedaan hebben. — Steek een ftok aan een (lui gepunt yzer, het wordt een Werpfpiets; voeg 'er een wei-u nig vederen by, deeze verandert in een Pyl. De meeste Menfchen zyn Slaaven, om dat zy het woord;! Neen ! niet kunnen uitfpreeken; als mede om dat zy niet ina afzondering kunnen leeven. Algemeene Grondregels zyn in 't beleid des leevens, wat de<| gewoone gang des Werks is in eenige Kunst. 'Er kunnen, "win beide, gelegenheden voorkomen, die iets meer vorderen, eiê eene afwyking geraaden maaken. GEGROND ZEGGEN VAN THOMAS HOBBES. Een (legt Staatsbeftuur is gelyk een Storm, welke hier ent daar een Boom omverre werpt ——- ook onder deezenl wel eens een besten en vrugtbaaren Boom. — Maar Burger» I oorlog of Regeeringloosheid fleept, als een Watervloed, alles* weg, wat denzelven voorkomt.  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en we etenschappen, betrekkelyk. proeve over de pryslyke en laaicens waardige nieuwsgierigheid. Weest niet Nieuwsgierig in onnooclige dingen. ECCLliS. "pve overhelling des Menschdoms, om zich, in veele JL/gevallen, bovenmaatig bot te vieren, is de rede, waarom wy gewaarfchuwd worden tegen zaaken, die, in zich zelve befchouwd, niet fchadelyk zyn, en alleen fchadelyk worden door buitenfpoorig gebruik en te veel toegeeven. Nieuwsgierigheid, welke aangemerkt mag worden als de grond van alle kennis en wysheid, heeft het algemeen misbruik, waar aan de beste zaaken zyn blootgefteld, niet kunnen ontgaan, en gevolglyk vinden wy onder de vroegtyds gegeevene Wysheidslesfen, dat wy ons voor tè verregaande en onvoeglyke Nieuwsgierigheid moeten wagten. Dit voorfchrift, even als veele andere van gelyke heilzaame ftrekking, vinden wy bezwaarlyk volbrengbaar: deels, dewyl wy, in onzen jeugdigen leeftyd, niet altoos het hoogst mogelyk denkbeeld vormen van de wysheid onzer Leermeesteren; deels, om dat wy, hoe genegen ook om te gelooven dat 'er zodanig iets als te verregaande en onvoeglyke Nieuwsgierigheid beftaat, de Nieuwsgierigheid eene zo fterke drift, en de voldoening daar van zo genoeglyk vinden, dat wy alzins overhellen, om te gelooven, dat onze Nieuwsgierigheid niet onder die onvoeglyke foort moet gerangfchikt worden, en dat onze geneigdheid, om nafpeuringen te doen, verre is van tot het onvoeglyke te behooten. Door dusdanige bedenkingen maaken wy ons zeiven gereedlyk diets , dat wy fchuldloos veele andere goede voorfchriften, welker , meng. 1799. no. 64 C2 ftrik-  514 PROEVE OVER DE PRYSLYKE ftrikte onderhouding ons door lieden van jaaren wordt voorgefchreeven, kunnen onvolbragt laaten. De Nieuwsgierigheid mogen wy hoofdzaaklyk in drie foorten onderfcheiden; de nuttige, de fchadeiyke, en die alleen belachlyk is. Nieuwsgierigheid mag gezegd worden nuttig te weezen, wanneer dezelve zich vestigt op voorwerpen, ftrekkende om den voorraad onzer kundigheden te vermeerderen; kundigheden, welke kunnen llrekken tot opklaaring van ons verftand, tot verbetering van ons hart, of ons in ftaat ftellen tot het bevorderen van het heil van anderen, door werken van verftand , vernuft, en algemeene uitbreiding van kundigheden. In deezen zin alleen is de Nieuwsgierigheid de grondflag van alle waare kundigheden. - Dezelve beftaat, vooreerst, in eene begeerte om kundigheden te verkrygen van de reeds gemaakte vorderingen, in eenigen tak van Weetenfchap of Kunst. Ten anderen, om die vorderingen tot een hooger trap van volmaaktheid op te voeren. Dit noemen wy, zeer eigenaartig, Proefneeming. Deeze,'t zy dezelve flaage, dan niet, verdient lof, ter oorzaake van de beweegreden , welke ons aanzet, en zelden gepaard gaat met een volftrekt verlies van tyd en arbeid; naardemaal wy, fchoon faalende in het rechtltreeks bedoelde oogmerk onzer nafpeuringe, dikwyls ontdekkingen doen, in andere opzigten hoogst nuttig. Eene Nieuwsgierigheid van deezen aart is het bykans overtollig aan te merken, dat nooit verdrukt of tegengegaan behoort te worden. Het is door de voldoening aan dezelve, dat de wereld den tegenwoordigen trap van vordering in kundigheden beklommen heeft. Het is door eene onaflaatcnde voortzetting van onderzoek en proefneeming , dat de onkunde meer en meer van ons verwyderd, de kennisverkryging gemaklyker gemaakt, en de Wysbegeerte ontdaan zal worden van de duisterheden en twyfelingen , welke dezelve nog veelerwegen bedekken. Dan 'er is eene Nieuwsgierigheid, welke met den bynaam van fchadelyk mag beftempeld worden. Van deeze zweeven ons veele voorbeelden voor den geest. De Nieuwsgierigheid mag gezegd worden fchadelyk te weezen, wanneer dezelve zich vestigt op voorwerpen , die flegt en van eenen zedekwetzenden aart zyn; als, by voorbeeld, wanneer iemand een goed deel zyns leevens be- fteedt  EN LAAKENSWAARDIGE NIEUWSGIERIGHEID. 215- fteedt om kunftenaaryen en handgreepen uit te denken en aan te leeren, om in het kaartfpel anderen te bedriegen. . Schadelyk mag ook de Nieuwsgierigheid heeten, als dezelve in 't onvoeglyke loopt, voor den Man , die 'er zich aan overgeeft, die zich zeiven en zyn Gezin bederft, door eene menigte van nafpeuringen te doen, welker kosten hy niet kan draagen, noch reden heeft om te verwagten dat deeze van elders aan hem zullen goedgedaan worden. Hoe loflyk en pryswaardig het voorwerp zyner Nieuwsgierigheid, op zich zelve belchouwd, ook moge weezen, voor hem is het fchadelyk, voor hem geenzins aanpryzenswaardig. Geen mensch verdient lof om dat hy na het onmogelyke itreeft, en, in het geval voorhanden, zou zeker geen mensch lof verdienen, dewyl hy voor hem onbetaalbaare kosten maakt, enkel om dat zyn oogmerk goed was. De Nieuwsgierigheid om vreemde Landen te gaan zien, de Zeden van andere Volken op te fpeuren, is, op zich zelve befchouwd, zeer loflyk; maar verdient een Mensch lof, die, om deeze Nieuwsgierigheid voldoening te verfchaffen, geld opneemt, 't geen hy voor 's hands weet niet te rug te zullen kunnen geeven? Wy hebben ook Lieden gekend , die uitgeftrekte en kostbaare Verzamelingen maakten van Natuurlyke Zeldzaamheden, Gedenkpenningen, Oudheden en Schilderyen. Zulke Verzamelingen aan te leggen, is,, op zich zelve befchouwd, eene pryswaardige Nieuwsgierigheid; doch te meermaalen fchadelyker dan eene der bovengemelde foorten. Menfchen, die zich door deeze zugt laaten imieemen en wegfleepen, ftrekken veeltyds ten fpeelbal, en worden de prooi, van Bedriegers, die de kunstgreepen verftaan om Zeldzaamheden der Natuure naa te bootzen, of zelfs zodanige te vervaardigen als in de Natuur nooit beftonden. Wy herinneren ons hier een Hoogleeraar in Duitschland, die zyne Leerlingen, tot verveelens toe, afmatte met het opfpeuren van Zeldzaamheden der Natuure, en hun in den Herfst voorftelde, hoe hy ten oogmerke hadt, by 't naastvolgend Voorjaar, met hun na eene zekere door hem bepaalde plaats te gaan, op welke hy meende een fchat van Zeldzaamheden der Natuure te zullen opdelven. Zyne Kweekelingen bevlytigden zich dien Winter, om eene groote menigte Zeldzaamheden der Natuure, die de verbeelding hun ingaf, te vormen, in kleur en zelfftandigheid gelyk aan die men ter aangeduide plaatze wel hadt aanQ a ge.  ai6 PROEVE OVER DE PRYSLYKE getroffen. Zy bragten, van tyd tot tyd, dezelve derwaards, en begroeven ze ter behoorlyke diepte. De Voortyd kwam; de Hoogleeraar trok met zyne Studenten ter beftemde plaats. Hy ftondt verbaasd over de menigte en de onvoorbeeldlyke zeldzaamheid der Stukken daar aangetroffen. Hy wenscht zich des geluk, brengt dien fchat t'huis, en zet zich om dezelve af te tekenen en te bel'chryven; hy doet ze in Plaat brengen, geeft ze met eene Belchryving uit, befteedt groote kosten aan een Foliant met veele Plaaten, die niets behelsden dan de bedriegende Zeldzaamheden, door de banden zyner in dit ftuk onvermoeid arbeidzaame Studenten vervaardigd. — Hoe veelvuldig zyn niet de naamaakzels van oude Penningen, van oude Munten ? Welk een aantal is 'er voorhanden van Copyen in Schilder- en Tekenkunst? Veelen dier Verzamelaaren, in een en ander vak, hebben, by het vertoonen van hun Natuur- of Kunstfchat aan kundiger en afgerigter oog, bevonden, dat zy bun geld voor nietswaardige prullen uitgaven, en dat zy, hunne Nieuwsgierigheid in die ftukken botvierende, eerlooze knaapen geld in den zak jaagden, of zich lieten bedotten door afgerigte bedriegers. De Nieuwsgierigheid, welke ik dusverre onderfcheidde in eene nuttigt en fchadelyke, betrof voornaamlyk die hoogere takken, van welke de wereld veel leerings of de Nieuwsgierige zelve veel nadeels ontvangt. Maar de derde foort van Nieuwsgierigheid, welke ik met den naam van belachlyk beftempelde , is de wydftrckkendfte van alle. Niet oneigen zou men ze Huislyke Nieuwsgierigheid kunnen noemen; dewyl dezelve groötendeels zaaken des huislyken leevens betreft. Eene foort van Nieuwsgierigheid , zeer wel ën te over bekend, overal waar gezellige zamenleeving gevonden wordt, en die zich op nafpeuringen van veelerlei aart uitlegt. Deeze is noch altoos nuttig, noch altoos fchadelyk. Zy is byzonder eigen aan zwakke en laage zielen, die 'er geen byzonder goed of kwaad mede voorhebben, maar alleen eene oogenbliklyke voldoening beoogen, zonder verder te zien; en ook voldaan zyn, als zy dit flag van nieuws mogen opzamelen, en op hun beurt by even laagzieligen weder uitkraamen. Eene foort van Nieuwsgierigheid, „welke," gelyk zeker Schryver zegt, „ zich menigmaalen bepaalt „ by bloote kennis , en tot welker opzameling de ziel „ eer-  EN LAAKENSWAARDIGE NIEUWSGIERIGHEID. 21? „ eerder wordt aangezet om'er na te ftreeven, door zugt „ om het ledige, 't welk by hun 'plaats heeft, aan te „ vullen , dan door hoop om 'er eenig voordeel mede „ te doen." In de daad, geen beter omfchryving kan 'er van gegeeven worden , dan door het eene ongemaklykheid van onkunde te noemen. De hoop van voordeel kan zeker nooit in de harsfens van lieden van deezen laagen (tempel, en hoe groot is derzelver aantal, opkomen. Indien , by voorbeeld, myn Buurman Gasten krygt, wat verfcheelt het my, wie die Gasten zyn, hoe veele fchotels hy opdischt, hoe veel kaarsfen zyn gastzaal verlichten? Hoe genoeglyk is het egter voor eenen Nieuwsgierigen van deeze foort, dit alles te weeten; op te merken eiken gast als hy intreedt; na te fnuffelen hoe veelen zich aan de fpeeltafel fchikten; hoe veelen opftonden om te danfen ; hoe veelen by de vies zitten bleeven ; wie aan de fpeeltafel won , wie verloor ; wie den dans opende ; hoe zy gekleed waren; wie by de vies bleeven, tot zy meer dan genoeg gedronken hadden, en lastig werden voor de Dames. Iemand moet geen aandeel altoos hebben in dit flag van Nieuwsgierigheid , waar van ik thans fpreek , die zaaken van deezen aart voor niet belangryk houdt. Nogthans, hoe kan men zulk een fchat van kundigheden bekomen, zonder tegenwoordig te zyn in bet huis,waar dit alles omgaat? Dit is eene fchynbaar geduchte tegenwerping; maar, dank zy der Nieuwsgierigheid! de middelen , om die zwaarigheid uit den weg te ruimen, zyn , in ruimen overvloed, voorhanden. Myn Buurman en ik hebben geene zonderlinge kennis aan elkander, wy houden geene onderlinge verkeering ; maar onze Dienstbooden hebben die aangenaame gemeenzaamheid, welke hun wederzyds aanzet om de voorvalletjes in den huize te vertellen, niet min te hunner eigene onderrigting, dan om aan de begeerte van hun Heer en Vrouw te voldoen. Door hun kryg ik, derhal ven, de volkomenfte voldoening van deeze foort van Nieuwsgierigheid. • 't Is waar, ik ben onkundig van de juiste maate van waarheid in de berigten my medegedeeld; maar dit baart geene zwaarigheid altoos, en dient alleen om den aart deezer Nieuwsgierigheid te beter uit te leggen. Zy wordt naamlyk even zeer voldaan door valschheid als door waarheid; zy is 'er alleen op gefield om een zeker aantal antwoorden op een Q 3 ze\  a:8 proeve over de pryslyke zeker aantal vraagen in gereedheid te hebben; en, indien het gebeure, en dit valt inenigvoud voor, dat 'er in die berigtgeevingen iets wonderbaars, ja zelfs iets onwaarfchynlyks, voorkome, de voldoening, daar uit geraapt, is, uit dien hoofde, niet min volkomen. Nieuwsgierigheid is eene foort van kwaal, die weggenomen moet worden , en de Lyder valt niet zo kieskeurig, dat hy na de middelen vraagt, of des* een naauwluisterend onderzoek doet. Ik weet niet regt, hoe het 'er mede gefteld is; maar wy hooren, nu en dan, wel eens fpreeken van Vrouwlyke Nieuwsgierigheid, en men wil dat deeze eene zeer groote gelykvormigheid met de laatstbefchreevene hebbe. Het zou eenen Schryver, die, gelyk ik doe, verlangt geleezen te worden door veele van de fchoone Sexe, kwaalyk voegen , eene befchuldiging van dien aart, op een losfen grond, aan te neemen. Ongetwyfeld vindt men eenige voorbeelden van dien aart onder goede en voorZigtige Huisvrouwen; doch ik vermoede, dat het alleen is op 't land, of in kleine Steden, waar zy geene gelegenheid hebben om die onverfchilligheid ten opzigte van elkanders gedraagingen aan te leeren, welke een gedeelte uit7iiaakt van het Stelzel des tegenwoordigen Fatfoenlyken leevens. Ik zal, derhalven, van dit haatlyk onderwerp afftappen, en myne aanmerkingen over de Nieuwsgierigheid befluiten, met een paar Portraiten op te hangen, die den aart der Nieuwsgierigheid, in tegenftelling van de Onverfchilligheid, duidelyk kenfehetzen. Thomas en willem zyn twee Broeders; doch zo ongelyk aan elkander, dat zommigen hun voor volftrekt vreemd van den anderen, of zelfs voor vyanden, aanzien. Thomas is een Man van eene onbeperkte Nieuwsgierigheid; willem een alleronverfchilligst Stoicyn. Thomas is 'er zorgvuldig op uit, om alle dingen te hooren, te zien, en te weeten; willem verlangt niets te hooren, te zien of te weeten, dan 't geen hem zeiven, of zyne Vrienden,onmiddelyk raakr. Zy zyn beiden , want wie is dit niet heden ten dage, Politieken; maar terwyl thomas aan de deur ftaat te wagten, wanneer de Nieuwspapieren worden afgegeeven, om ze terftond in handen te 'krygen, wagt willem met alle geduld tot den volgenden dag, wanneer hy by zyn ontbyt de Nieuwstydingen, op zyn gemak, leest. Ontltaat 'er brand in de Stad, of'er even buiten, thomas kan zich niet wederhouden om 'er heen te fjiellen; terwyl geen aanzoek willem zou overhaalen om  EN LAAKENSWAARDIGE NIEUWSGIERIGHEID. ÜIQ. om uit zyn bedde op te ftaan , of de brand moest in de buurt en met daadlyk gevaar voor hem vergezeld weezen. Is 'er een Zeilparty , thomas maakt 'er by te weezen, om te weeten wie de vlag wint; willem verwondert zich, dat iemand niet eenige uuren , of tot den volgenden dag, kan wagten, om zodanig een nieuwtje te verftaan. Thomas , hoewel hy geene kennis van paarden heeft, verzuimt geene Harddraavery, fchoon ze op eenigen afftand gehouden wordt, by te woonen; willem, fchoon een goed rydcr , gaat nimmer eene Harddraavery zien. Thomas gaat den eerften avond, dat 'er een nieuw fpel gefpeeld wordt, na den Schouwburg; men mogt het ftuk maar ééns vertoonen ; willem gaat 'er nimmer, of'er moeteen ftuk aangekundigd zyn, 't welk jaaren lang de goedkeuring heeft weggedraagen. Komt 'er een Perfoon van aanzien, of met eenig hoog Character bekleed, in de Stad, thomas ftelt zyn leeven in gevaar, om 'er het eerfte gezigt van te hebben; willem wagt, om zyn eigen woorden te gebruiken, tot de groote Man goedkooper te zien is. Moet 'er iets vreemds door de Stad komen, thomas huurt een plaats, klimt op een ftaketzel, op een lantaarnpaal, met leevensgevaar; terwyl willem zich op zyn kamer verheugt, dat hy buiten het gedrang is , en na niets omkykt dan 't geen hy op zyn gemak voorby zyn huis ziet gaan. Thomas is brandend nieuwsgierig om de Historie te weeteu van twee Heeren, die digt by hem in het Koffyhuis zaten; willem betuigt geen fpelde te willen geeven voor hunne Gefchiedenis, al ware dezelve gedrukt', en met getuigenisfen bevestigd. Is 'er een gerugt op ftraat, thomas laat alles, waar aan hy bezig is, leggen, om te gaan zien wat 'er te doen is; Willem bekreunt zich aan geene geluiden, dan de zodanige, welke hy kan doen ophouden, met aan zyne fchel te trekken, en zyne Dienstbooden te zeggen dat zy wat ftiller moeten weezen. Zeldzaam ziet men die twee Broeders zamen wandelen. Zy mogen eens ten zelfden tyde uitgaan ; maar thomas fchiet fchigtig voort, om te verneemen wat 'er vooruit te doen is; willem loopt een tredje langzaamer, op dat het volk uit den weg moge weezen. Thomas loopt op ftraat als een fnuffelende hond, ziegezaagende, op dat hem niets ontgaan moge; maar willem gaat rechtuit, en betreedt geen meer gronds dan volttrekt noodzaaklyk is om hem ter beoogde plaats te brengen. In een vreemde Q 4 Kerk  &20 proeve oveu de pryslyke Kerk inftappende, wil thomas weeten, wie op den kansfel ftaat? hoe lang hy te dier plaatze geweest is ? en hoe veel diens Jaarwedde zy; willem luistert alleen naar 't geen de Leeraar zegt, en tragt 'er vrugt uit te haaien. Thomas geraakt met een Vreemdeling in gefprek, en zoekt hem uit te lokken om zyne geheele leevensgefchiedenis te vertellen; willem praat met een Vreemdeling, om dat diens onderhoud hem gevalt, of om dat hy het niet voeglyk kan ontgaan. Thomas heeft een hevige begeerte om Strafoefeningen by te wponen; willem zou een groot deel wegs bezyden om ryden, om dezelve niet te zien. Het valt gereedlyk op te maaken, dat Broeders , zo wydverfchillende in hunne najaagingen, in hunne gefprekken niet zeer eenftemmig zyn. Thomas befchuldigt willem , dat hy geene Nieuwsgierigheid heeft; willem voert Thomas te gemoet, dat hy niets dan Nieuwsgierigheid is. Thomas beweert, dat willem zo wel in èeu woestyn als in de Stad zou kunnen woonen; willem zegt daar op, tegen thomas, dat hy zyn verblyf wel in een woestyn mogt neemen , dit was beter dan zyn tyd verkwisten in het loopen opzoeken van voorwerpen niet bezienswaardig, onder welke 'er waren, die hy zich moest lchaamen te gaan zien, en van welke hy geene kennis van weezenlyk nut kon opdoen. „ Hoe!" valt thomas hem in de rede, „is een Zeiipar„ ty, is een Harddraavery, is een openbaare Intrede, „ een Vierdag van een groote gebeurtenis, niets?" —— Ja," antwoordt willem koeltjes, „ voor de daar in „ betrokkene Partyen, en als men ze eens gezien heeft, „ komt het al op 't zelfde uit." Meer zou hy 'er bygevoegd, en het onderhoud tot eene ongevalliger hoogte opgevoerd hebben; maar thomas hoorde op een Doedelzak blaazen, en ftondt op om te zien wat dit beduidde. Nieuwsgierigheid is , derhalven , nuttig en prvzens- waardig, naar gelange van de voorwerpen, op welke dezelve zich vestigt. Laage cn zwakke zielen houden zich ter voldoening van dezelve met beuzelingen op; een I erger flag van Oraloopers en Lediggangers met voorwerpen die niet alleen de Nieuwsgierigheid voldoen , maar desgelyks ftoffe van kwaadaartigheid en nyd verfchaffen, en andere der gezelligheid nadeelige driften in beweeging helpen. Men moet zich hoogst verwonderen, boe vee-  en laakenswaardige nieuwsgierigheid, aar veele dingen de menfchen verlangen te weeten, die hun van geen dienst ter wereld kunnen weezen. Deeze geaartheid is egter zeer ongelukkig; want dezelve verflindt veel tyds , veel van die oogenblikken, welke wy moeten belteeden om kennis op te doen van 't geen goed, en te betragten 't geen nuttig is. Dat wy ons, derhalven, de i onkunde getroosten van dingen, die van geene aangelej genheid altoos zyn ; al ons onderzoek en vlytbetoon beJ fteeden aan die voorwerpen, welke' de aangelegenfte voor ij ons zyn, als redemagtige en voor de onlterflvkheid ge1 fchikte weezens. 7 gelukkige geneezing eener razerny, door eene geringe chirurgicaale operatie. Door den Hofraad jördens , te Hof. Een Jongeling, dertien of veertien jaaren oud, begon, op den 14 van Zomermaand 1798, tegen den middag, allerley zot geklap uit te liaan. Zyne Ouders hielden dit in het eerst voor jokkerny ; doch daar hy het fteeds erger maakte, beftraften zy hem , eerst met woorden, en daarna met flagen. Alles, wat aangewend wierd, om hem tot bedaaren te brengen, was intusfchen te vergeefsch; hy wierd eerlang volkomen raazend , en men verzocht my hem te komen zien. By myne komst in het vertrek, zo ras hy myne tlem hoorde, rukte de Raazende zich los , uit de handen dier geenen, welke hem vasthielden, en trachtte, al fcheldende, my ter deure uit te ftooten. Schoon men hem weder aangreep, verdroeg hy echter myn byzyn niet; maar fchuimbekte van woede , werkte met handen en voeten om weder los te komen , en fchreeuwde, tot heeschwordens toe, tot dat ik was weggegaan. Even weinig durfde zyn Vader in de kamer komen. I Te vergeefsch deed ik onderzoek naar de oorzaak van tl dit onverwagt voorval. Men kon zich niet herinneren , a dat hy vergiftige Plantgewasfen, of iets anders nadeeligs, 1 gebruikt had. Zommigen vreesden , dat hy door een 4 Dollen Hond gebeeten mogt zyn; doch hier van was gee: nerhande fpoor te vinden. Niet onwaarfchynlyk oordeelI de ik het, dat '»r wormen mede in het fpel waren; waarop 5 0IM  212 GELUKKIGE GENEEZING om ik hem een krampftillend en rustvei wekkend worm- ■ middel voorfchreef, waarvan hy eenige keeren iets nut- ■ tigde, op aanftaan van zyne Zuster, die nog al den mees-ten invloed op hem hadEerlang bedaarde het toeval ten vollen, zo dat men 1 het onnoodig oordeelde, hem langer in den armftoel vastt te houden. Hy was nu zeer afgemat, en men wilde hem i te bedde brengen. Doch naauwlyks ftond de Lyder op i zyne voeten , of hy wierd wederom woedend. Mem wierp hem echter in het bed, en gaf hem weder iets; in van zyn Geneesmiddel ; waarop liy ftraks ftil wierd,, verftandig fprak, en, geduurende den geheelen nacht,, zeer gerust fliep. Ten volgenden dage wederom willende opftaan , hadl hy naauwlyks zyne voeten op den grond gezet, of hy • wierd wederom woedend , zo dat men hem op nieuw j moest vasthouden. Op dit tydftip kwam ik hem bezoeken , en daar hy thans niet op my vertoornd was, vond [ ik eene bekwaame gelegenheid, om de zaak nader te i onderzoeken. Ras befpeurde ik , dat het toeval zich al-> kenlyk dan openbaarde, wanneer hy op zyne voeten i ftond, en vroeg hierom , of hy, zo veel men wist, ook: een zyner voeten bezeerd had. In den beginne wist men my daar niets van te melden; doch een der huisgenooten herinnerde zich, dat hy geklaagd had over het nypen van een paar nieuwe fchoenen, die hy voor eenige dagen gekreegen had. Straks verhaalde hier op een ander, dat hy, voor ongeveer vier jaaren, zich aan den eenen voet gekwetst bad, door in een ftuk glas te trappen; dat ook een rtukje van; dat glas in de wonde was ingedrongen geweest, doch dat hy het 'er zelve had uitgehaald, en dat die wonde daarop ras was geneezen. Thans kwam ik op het denkbeeld , dat mogelyk een ilukje glas in den voet was blyven zitten, en dat hetzelve , döor het nypen der fchoen van plaats veranderd, eenige zenuwen prikkelde, en daar door dit toeval veroorzaakte. Ik gaf dit denkbeeld aan de omftanders te kennen; doch (gelyk men niet wel anders kon verwagten van lieden, onkundig in de dierlyke huishouding, en die dus geen denkbeeld hadden van den gewigtigen invloed van beledigde zenuwen op het denkend vermogen) allen vonden zy zulks ten hoogften ongerymd. Ik bleef echter op myn ftuk ftaan, en eischte den voet te zien, gelyk ge-• fchiedde. Ras befpeurde ik , by den wortel van den i lech-  eener razerny. 22j ; rechter grooten Teen, eene kleine roode verhevenheid. i Ik drukte dezelve tamelyk fterk, en aanftonds verviel de i Jongeling in eene zo geweldige vlaag van woede, dat i ik my, hoe eerder hoe beter, moest wegmaaken, op dat : men hem weder tot bedaaren zou kunnen brengen. Thans was ik genoegzaam zeker van myn ftuk, en keerde i hierom ras weder met een Heelmeester. Straks deed ik den ] Lyder door twee fterke kerels vasthouden, en in de bele| digde plaats eene infneede doen, in welke ook een ftukje glas gevonden, en met een koorntangetje uitgehaald wierd. Geduurende deeze kleine bewerking", was de Lyder woedender dan ooit; doch naauwlyks was dezelve verricht, of hy kwam volkomen tot zyne zinnen, verwonderde zich over zyn uitzinnig gedrag , waar van hy geene bevimstheid had; bad de omftanders om verfchooning, en Ibleef vervolgens volmaakt gezond. verslag van de tin-mynen, in cornwall, rn van den wyduitgestrekten handel, in dit' artykel , in de vroegste en laatere tydperken. (Ontleend uit maurice's Indian Antiquities, Vol. VI.) Het Tin, een zeer belangryk Artykel van Koophandel, is de naam verfchuldigd aan een Oostersch woord, ftrekkende om aan te wyzen de vertooning, welke het maakte voor de Aftatifche Handelaars, die eerst na Tin zogten in de Mynen van de Casfiierides en Cornwall; want , wanneer het uit deeze Mynen, in den ru wen ftaat, te voorfchyn komt, is die ftoffe van eene donkere kleur; en,gewasfchen, gelykt dezelve na flym of modder. Plinius en andere oude Natuurbefchryvers noemen het Plumbum Album, Wit Lood, en, in de daad, Lood en Zilver , zeggen de Scheidkundigen, maaken geen gering gedeelte uit van deeze Erts. Wy leezen van geen ander Land , 't welk oudtyds Tin voortbragt, ten minften in zulk een overvloed en zuiverheid als de Britfche Eilanden, noch van eenig Volk, dat 'er uitgebreiden handel in dreef, uitgenomen de Phceniciers, en die handel moet, in de daad, zeer vroegtydig I eenen aanvang genomen hebben; naardemaal dit Metaal i geteld wordt nevens andere Metaalen, die, volgens het berigt  £24 VERSLAG VAN DE TIN-MYNEN rigt van moses, door het zuiverend-vuur gingen; dit kan niet minder dan 1400 jaaren vóór Christus zyn. Men vindt 'er ook gewag van by homerus , die eene al te naauwkeurige kennis bezat van de vorderingen des Menschdoms in kunften en weetenfchappen , om eenige ontdekkingen aan een onvoeglyken tyd toe te fchryven. Maar, wanneer deeze Mynen wel onderzogt worden, leveren dezelve een inwendig getuigenis op van den verafgelegen , ik had bykans ^efchreeven onberekenbaaren tyd, waar op zy bearbeid zyn; want ter diepte van vyfrig vademen graavende , ontmoeten de Mynwerkers dikwyls groote Hukken hout, die gaaf zyn. In het algemeen veronderftelt men, dat deeze Hukken hout daar gelaaten zyn door de wateren van den Zondvloed; maar dit begrip loopt aan tegen des Heeren de luc's veronderftelling, dat die Watervloed te wege gebragt is door het wegzinken van het oude vasteland. En, zonder zo verre te ïug te treeden in de Jaarboeken des tyds, hebben wy reden genoeg, om te befluiten, dat ze daar gelaaten zyn door de Phmnicifche Mynwerkers, en te houden voor Hutten of pylaaren van uitgegraafde Mynen; bovenal, wanneer wy by dien zelfden Schryver vermeld vinden, dat men houweelen, koperen nagels, en andere werktuigen, gevonden heeft, op de grootfte diepten , vermengd met dit hout. Tin is op zichzelve een zo fchoon Metaal, levert zulke fraaije Hukken ten huislyken gebruike op, dat ze in keurigheid naast het Zilver komen, en in de onderfcheidene veranderingen, welke het in 't vuur ondergaat , wordt het Tin een zo belangryk inmengzel tot verfcheide andere handwerken , dat de bezorgdheid van alle Volken, inzonderheid van bandeldryvende Volken, om 't zelve magtig te worden , geenzins verwondering moet baaren. Het veelvuldig gebruik van Tin gemaakt, als mede van de bereidzels uit hetzelve zamengefleld , in verfcheide takken van handel en handwerken, bovenal in 't fchilderen, vergulden, pottebakken, als in de Scheidkunde, en oudtyds in de Geneeskunde , fchcon in dit laatstgemelde vak, uit hoofde van de vergiftige hoedanigheden, algemeen en met rede verworpen, is te wel bekend om 'er hier op Hil te Haan. Men veronderftelt, dat de Tyriërs, door ontbindingen van dit Metaal, de fchoone kleur van hunne Purperverf zeer verbeterd en vastheid gegeeven hebben; en onze Engel* fche.  IN C0RNWALL. SSg fèhe Lakens verzekert men dat de befliste uitfteekenheid op alle markten van Europa verfchuldigd zyn aan eene verfftoffe, waar van dit Metaal geen gering inmengzel uitmaakt. In de Philofophical Transadtions vindt men een zeer klaar, en tot alle byzonderheden afdaalend, berigt van de wyze, op welke men dit Metaal in de Mynen van Corn* wall krygt en toebereidt, een berigt, Ichoon al te zeer opgevuld met kunstwoorden en fpreekwyzen der Mynwerkeren, alleen daar bekend, om hier geheel geplaatst te worden, nogthans veele Leezers niet ongevallig zal weezen, hier verkort aan te treffen. De Erts wordt alleen verkreegen door de werkzaamfte poogingen van den Mynwerker. De aderen daalen neder tot eene zeer groote diepte, fomtyds tot zestig voeten beneden 's aardryks oppervlakte ; dikwyls treft men de Erts aan , ingewikkeld in rotzen , naauwlyks doorarbeidbaar voor de werktuigen der arbeideren. Het is niet alleen een moeilyk,maar ook een gevaarlyk, werk, van wegen het Arfenicum, waar mede het Tin zeer fterk bezwangerd is,als mede de zwaveldampen en fchadelyke uitwaasfemingen, rondsom den Mynwerker zweevende, en hem dikwyls verhinderende den arbeid voort te zetten in deeze Gewesten van duisternis en gevaar. Bygeloof heeft het zyne toegevoegd aan de fchriklykheden van dit tooneel. De "werklieden vertellen elkander Historiën van onderaardfche Mannetjes, als mede dat zy, by het opklimmen der dampen uit de onderaardfche Gewesten, vreemde geluiden hooren, vergezeld van zwaare kloppingen en vreeslyke hamerflagen. Bovengemelde dampen brengen veele verlammingen te wege, en dooden anderen in één oogenblik , zonder dat zy zigtbaar verzeerd zyn. De Tin-erts heeft verfchillende benaamingen, naar gelange men dezelve aantreft in een zuiverder of meer gemengden ftaat; 't geen zy Boll noemen is eigenlyk het Myn-Tin, daar men 't zelve uit de ader haalt. Het wordt doorgaans opgedolven in korrels of cristallen van eene zwarte kleur , hoe zwarter hoe ryker ; de klompen verfchillen in grootte. 't G-en zy Shodt- Tin noe¬ men is Erts gemengd met fteen en aard ; het komt te voorfchyn in veel grooter klompen, en in de onmiddely- ke nabyheid van de ader. Siream - Tin - Erts noemt men die deelen van het Mineraal, welke afgebrooken zyn  22Ö VERSLAG VAN DE TIN-MYNEN zyn van de ader, loopende door de hooge bergagtige Gewesten, veroorzaakt door de wateren van den Zondvloed (zo als de Mynwerkers zeggen) of door andere geweldige vloeden, in diepe valeieiï op een grooten af> ftand gevoerd. Daar hebben zy, in hoopen zamengevoegd, op verfcheide plaatzen , beddingen gevormd van eene verbaazende diepte en breedte, en liggen vermengd met gruis en klei, nevens 't zelve uit de oorfpronglyke bedding weggevoerd. Die brokjes worden gevonden in de gedaante van kleine pyramiden , van onderfcheide oppervlakten , en zyn van verfchillende grootte ; eenige zo groot als een noot, andere zo klein als de fynfte zandkorrel. Uit deeze Erts wordt , voornaamlyk, wanneer dezelve wel gewasfchen, gellampt, en door herhaalde fmelting gezuiverd is, het Tin van den fynften korrel gemaakt, en de uitmuntenheid van 't zelve, boven het Metaal uit de Myn gegraaven, ontftaat daar uit, dat het vry is van andere Mineraale zelfftandigheden, met welke doorgaans de laatstgemelde bezwangerd en befmet zyn. Zo veel gezegd hebbende over de verfcheide foorten van dit Metaal in deszelfs oorfpronglyken ftaat, komen wy tot de wyze van bereiding. Wanneer de Erts uit* gegraaven en zamengebragt is , en de grootfte klompen gebrooken zyn door lieden tot dien arbeid beftemd, wordt het op paarden na de Stampmolens gevoerd. —— Hier doet men de Erts in een grooten houten bak, de Kof er geheeten , en wordt tot fyn zand geftampt door zwaare yzeren gewigten, vastgemaakt aan de einden van fterke houten boomen. Deeze noemt men Lifters of Stampers, gemaakt van hard eikenhout, acht tóf negen voeten lang ; deeze worden opgeheeven en laat men vallen door middel van een wiel , door 't water omgevoerd ; zy vermaalen , met geweld nedervallende, de daar onder gebragte Bergftoffe tot poeder. De Erts, op deeze wyze tot poeder gemaakt, wordt, door een fchrander uitgedagte vinding, uit den gemelden Koffer gedaan, in een lange diepe goot, in den vioer gemaakt , de Launder geheeten , aan het eene einde di'gt gemaakt met aardzooden, door welke het water alle ngskens wegloopt, terwyl de Erts zelve , gezuiverd van de onreinheden, zinkt, en zich op den bodem zet. Het zand en de fteendeeltjes, die ligter zyn dan de Erts, blyven boven;dit wordt weggenomen: de Erts, by her-  in cornwall. £*7 herhaaling gewasfchen en gereinigd, wordt eindelyk gezonden na het Smelthuis, of liever, gelyk zy het eigen- aartig noemen, het Brandhuis. In 't zelve wordt de Erts by herhaaling blootgefteld aan het vuur , ten einde dezelve te zuiveren van alle vreemde zelfftandigheden, de Erts inwendig bygebleeven; naderhand gaat dezelve door de grootere hette van het verfynend vuur, wanneer alle nog overgeblèevene vuiligheid afgefchuimd wordt. Men giet de gloeiende klomp in vormen , die juist driehonderd en twintig ponden gewigts houden. In deeze vormen laat men het bekoelen , en het wordt in dien Haat 't geen bekend is onder den naam van Blok. tin. Eer deeze blokken geheel koud zyn, worden zy gemerkt met het Huis-merk der Smelters, een Pelikaan, een Vederpluim, of iets dergelyks, ten kenteken van de egtheid des Metaals. Hier op worden ze gewoogen, genummerd , en gezonden na de naastgelegene Stad , die het regt heeft om de proef der zuiverheid te neemen, om daar verder den indruk van 's Hertogs Zegel te ontvangen, zynde een kruipende Leeuw, het wapen van richard , Graaf van Cornwall ; zonder dit merk kan het geen ftuk van binnen- of buitenlandfchen handel worden. Deeze verrigting draagt den naam van het Munten van Tin, en elke honderd pond van in dier voege gemunt Tin betaalt , in gevolge van een oud gebruik, eene belasting van vier Engel fche Schellingen aan den Hertog; deeze belasting brengt een aanzienlyk, fchoon noodwendig van jaar tot jaar veranderend , inkomen op aan den vermoedelyken Erfgenaam van de Brüfche Kroon. Een inkomen, nogthans , 't welk noodwendig moet toeneemen, als 'er nieuwe wegen tot den uitvoer van dit nuttig Artykel ontdekt worden, of de oude verbreed door de Kooplieden van Engeland, 't zy afzonderlyk, 't zy te gader. De Steden, beltemd om het Tin te munten of te eiken, waren voortyds flegts vier, gelegen in die oorden des Landfchaps, welke men de gelegenfte oordeelde voor de Tingraavers , naamlyk Leskard, Leslwithiel, Truro en Hel/Ion. De naastgelegene van deeze werd egter bevonden te verre af te liggen voor de Westlykfte TinSverken; ten hunnen gemakke voegde caREL de II 'er Pcnzance by, 3 Na  Sü8 verslag van de tin-mynen, in cornwall» Na een of ander deezer plaatzen wordt het Tin ge- • bragt op vier groote Feesten van het Jaar. En zo zeer is het vertier toegenomen , dat, fchoon, ten tyde dat : carew hier over fchreef, het geheel beloop van het verkogte Tin niet boven de 40,000 P. was, 't zelve in de laatfte jaaren tot by de 200,000 P. is opgeklommen. Van hoe veel gewigts de Britfche Regeering altoos deeze nationaale bron van vlytbetoon en rykdom geagt heeft, in tydperken veel vroeger dan die, waar in de Wollen-Manufactuuren deezes Ryks zo hoogen trap va., vermaardheid op de Koopmarkten van Europa beklommen hebben, blykt uit het groot aantal van Vrydommen by opene Brieven verleend, in verfchillende tyden , door Koningen en Parlementen, aan de Bewuonders van dit Westiyk gelegen Landfchap; ten einde \ hun aan te moedigen om geheel hun aandagt te vestigen op de rykdommen, welke de fchoot huns Gewests uitlevert. Vrydommen zo verfcheiden, en Voorregtbrieven zo uitgebreid, dat dit gedeelte van Cornwall, als 't ware, een ufzonderlyk Koningryk fchynt, beftuurd door een eigen Parlement, en onderworpen aan een Regtsge- ■ bied, berekend naar de behoeften en 't gemak der Inwoonderen. De üppermagt in dit gedeelte huisvest in een Officier, bekleed met den Tytel van Lord-warden  2$6 p. p. rubens) als schilder beschouwd. Gio; daarentegen zullen diens Bewonderaars klaagen over den agtloozen trant en het onvoltooide in de Stukken van rubens, terwyl die van coreggio in den hoogften trap van kieschheid volmaakt zyn. Het geen men mag aanvoeren ten voordeele van het licht, 't welk coreggio in zyne Stukken brengt, zal door zyne Berispers voor gemaakt worden uitgekreeten. Men merke hier op, dat ïk alleen fpreek van den Schildertrant, en het uitwerk, zei der Stukken; en wy mogen, ten befluite, 'er van zeggen, naar t gewoone flot der Herderszangen , dat ieder deezer Schilderen een Krans verdient, zonder de meerderheid aan een van beiden toe te kennen. Ten befluite moet ik, ten aanziene van rubens , herhaaien, t geen ik meermaalen gezegd heb, ten opzigte van de Duitfcht of Vlaamfche School: — Dat zy die de uitfteekende verdienden van deezen grooten Schilder niet kunnen zien , of eene zeer eng beperkte bevatting hebben van de verfcheidenheid in Kunstvermogens, of zich laaten wegileepen door den eens by hun vastgeftelden regel, om niets, dan 't geen uit de Italiaanfche School herkomftig is, goed te keuren. bepeinzingen by de laatkomende lente deezes jaars MDCCXCIX, op den zesden van bloeimaand. De Winter deed al 't aardryk kwynen , En 't veld is noch fchier bleek befturven om den mond: De buijen deeden loof en gras en kruid verdwynen; V Geboomte fcheen te fterven in den grond, En door de bulderende vlaagen Als van een koude koorts geflagen; Maar 't lieflyk Jaargety Komt weder geur en kleur en kragt en leeven Aan 7 kwynend aardryk, aan geboomf en kruiden, setven. Als door ten heilzaamt artfeny. hoogvliet. We!k «? ^engen ^Yinter hebben wv *O0T. en afgeW leefd ! Hoe zag het oog voorwaards op zagtere dagen, by het gevoel der nypendfte koude! Hoe verlangend klopte het hart, om de wisfeling van de lieve Len-'  BEPEINZINGEN BY DE LAATKOMENDE LENTE. 237 Lente te aanfchouwen — te gevoelen ! Een verlangen, aangroeiende, en in fterkte toeneemende , met het verwylen. De uitgeftelde hoop op die Jaargetywisfeling krenkte het hart der onverduldigen der onverduldi- sen niet alleen : want deezen zyn altoos over de fchikkingen des Hemels te onvrede, en de fteeds klaagende tong is de tolk van het morrend harte maar ook van bedagtzaamen en edeler denkenden. 't Befpiegelend oog aanfchouwde den dorren en tot in 't hart verkleumden grond, door geen koesterende Lentezonneftraal verwarmd ; maar, by aanhoudenheid , door fchraale, en nog Winterkoude ademende, Winden geteisterd. De vrugtbaarheid fcheen verdorven in den fchoot des aardryks. Geen malfche regendruppelen bragten geneezing ; Sneeuw en Hagel voerden nieuwe koude aan, by het loeijen van de Noordwester guure vlaagen , die foms den heerfchenden Oostenwind afwisfelden, en alles', wat het malfche Zuiden medebrengt, verwyderden. . Dag aan dag zag men de gehoopte verandering te gemoete; maar zy daagde niet op. Mentenen, gewoon op natuurverfchynzelen agt te geeven, en daar uit volgende Weersveranderingen te gisfen of te fpellen , liepen uiteen in hunne vooruitzigten. Behalven het weifelende in hunne voortekenen zelve, fpeelde daar onder de verfchillende geaartheid, en hadt deeze invloed op hunne verwagtingen en voorfpellingen; die toch meest na den ongunftiglten kant neigden, en den goeden dag der Weersverandering verre ftelden. De Liefhebber van Bloemen en Gewasfen, die lachende cieraaden der Groeijende Natuur, bezogt zynen Hof. Vergeefsch zag zyn oog na de vroeg vooruitloopende Lenteverkondigers in het Plantenryk. , Leefden zy, Bloem vertoonden zy niet; en hoe veele waren geheel dood ! Welk een dor en droef gelaat, ter plaatze waar, anders de Lentebloempjes met hartverjeugdigende kleur en geur prykten! De Hyacint, gewoon zo gezetten bloeityd te houden, dat men na Haarlemss Bloemwaranden, op vastbepaalde dagen, Bloempartyen aanlegt, fcheen zynen tyd te vergeeten, en even door den grond te booren, ten dage dat hy anders met een frisfen tros prykt, door kleur het oog verrukt, en door geur den neus ilreelt. Diens tyd- en bloeigenooten vertoonden zich in R 5 den-  533 BEÜEINZÏNGEN den zelfden agterlyken ftaat. De Lente was met haare i'choonheden als te rug gefchooven. Hoe verre was het 'er af, dat de Boomgaard zich als een Bloemtuin vertoonde, en Boomen met veelkleurige Bloezems, de lachende aankondigers van aanftaande vrugten, prykten ! De verlengde Winter verboodt elk den Dichter naa te zeggen: De bloozende Abrikoos behaagt Door duizend hagelwitte bloemen. Met frisfcher kleur ontvonkt geen maagd De harten die haar fchoonheid roemen , Dan de eedle Parfik; ieder tak Kan tot een fierlyk tuiltjen (trekken; Terwyl langs t volgeleide vak Een reeks van takjens de oogen trekken. Met ronde trosjens prykt de Pruim, Waar na de monden watertanden. De hooge Peer, die de armen ruim Vaneen fpreidt, voelt zyn boezem branden ; Zyn fappen ryzen door dat vuur; Zyn knoppen zwellen, berden, baaren De fchoonfte bloemen uur op uur, Waar in de zinnen fpeelevaaren. De purpreu blos des Appels lacht Ons aan met fraai verfchiet van kleuren, Waar uit de traage hoop verwagt Of prikkelende of zoete geuren. Magna molimur parvi. Het Wintergraan, in 't Naajaar ten fchoot des Aardryks uitgelokt, fcheen zich weder daar in te verbergen, en de hoop des Akkermans geheel te leur te ftellen. Terwyl de nog naauwlyks bearbeidbaare grond zich tegen de noeste poogingen des arbeiders als aankantte, om de Vrugtbeginzels te ontvangen , die Zomergewasfen teelen, of tegen den Herfst een volvrolyken Oogst belooven. —. Welk een veelvuldig onheil fpellend voorUitzigt! De  BY DE LAATKOMENDE LENTE. &39 De Grasplant, tegen zo veel leeds befland, hadt de felle Winterkoude wel verduurd. Doch hoe heide-agtig , hoe laag, hoe ineengekrompen, kroop dezelve als in den grond weg! Veeman zag den tyd gebooren om zyn Vee ter muffe ftalle uit te dryven; maar die tyd fchonk op 'tland geen voedzel. Treurig lchouwfpel! nog treuriger, daar de Wintervoorraad van Hooi, wegens den vroeg ingevallen Winter eer dan gewoonlyk aangetast, en van het door de Koude hongerig Vee in ruimer maate dan anders gebruikt, ten einde liep. De meest ledige Hooiklamp en Zolder fpellen veelvuldig en onboetbaar gebrek voor een aantal monden; die zo veel monden op hunne beurt voeden. Van dag tot dag ziet hy uit en om, neemt wind en andere weerverfchynzelen waar , tragt 'er hoop uit te fcheppen; maar voelt vaak zyne vrees aangroeijen. De Nieuwspapieren melden hem van Landen en Streeken , waar thans de nood de rieten daken der boeren het Vee ter fpyze doet geeven. Hy beeft op dit berigt! Hy weet niet welk een lot hem met zyn Vee, zvn fchat, over 't hoofd hangt. Hoe dikwyls klaagt Veeman zonder grond ! Thans billykt elk zyne klagt, en het medelydend hart deelt in zyn leed zyn leed ja maar ook een leed, 't welk aigemeenen ramp, uit behoefte aan het noodwendige, moet baaren. . T , Zou ik, dit bepeinzende, u vetgeeten, myne Landgenooten, die , door Waterwee bezogt, uw Vee wel deels geborgen hebt ; doch van den ruimer of fchraaler voorraad niets konde medevoeren ; dien gy met weenende oogen agterliet. Uw ramp is dubbel treffend ! Uw ''vooruitziet geheel donker — mag zulks vooruitzigt heeten. Gy, gy mengt uwe traanen met hun, wier Menschliefde u opnam, en duslang verzorgde ! Zou ik aan u niet denken, Medemenfchen, die, fchoon op een grooteren afftand van my verwyderd, by het geleeden Winterleed, by het fpade daagend Voorjaar, den geesfel des dollen Krygs gevoelt, en het gebrek, uit dien hoofde, dubbel rondsom u heenen waart. -—• Ta Ik deel, als Mensch, in uwen druk. Myne Bede voor uwe verlosfing klimt ten Hemel! Dan deeze treurige Bepeinzingen neemen een keer — zy worden door andere afgewisfeld. De morgenftond op den zesden van u, 6 Bloeimaand! fpelt my dat gy uw JNaam  i\tp bepeinzingen Naam niet verkeerdlyk draagt, dat gy dien met allen regt moogt behouden. Hoe zeer, hoe fchielyk, is de my omringende Dampkring veranderd ! Een Lentegeur komt my verkwiklyk te gemoet! In den nagt, terwyl de flaap myne oogen look, viel die verwisfeling, zo zalig, voor. De Wind moge nog uit het voorheen zo veel koude aanvoerende Oosten waaijen, het is een labber koeltje, 't geen de Lente aanvoert —- de lang verbeide, de van den Hemel vuurig afgefmeekte, Lente, naa zo lang agterblyven nu dubbel welkom. Wie aanfchouwt, wie gevoelt u , zonder opgetoogenheid, zonder het dankbaar hart opwaards te heffen! Maaken wy de taal eens Dichters, by eene andere gelegenheid geuit, hier de onze: Zou de Mensch niet opwaards kykenl Menfchen , die de liefdeblykeu Van de Hemelgunst verryken; Voelt gy die Herfchepping niet! j. VAN DYt, Dan tegen den avond van dien herfcheppenden Dag betrekt de lugt met dikke wolken. Deeze fpellen Regen , deeze kundigen een Donderbui aan. —- De avond valt ; de Regen komt; de Blixem fchittert; de Donder kraakt. — Het lachend tooneel des daags wordt afgewisfeld door een donkeren nagt, alleen verlicht van gloende Blixemftraalen. Zal dit myne opgewakkerde hoop te nederflaan? Zal dit myne troostvolle gedagten, deezen dag gekoesterd, doen verdwynen ? Zal ik luisteren na de inboezemingen der altoos het ergst denkenden , het ongunftigst lot verwagtenden, die, op deezen dag, by het zamentrekken der onweerswolken, niet alleen by zich zeiven peinsden, maar als hunne gedagten openbaarden, dat de dreigende Onweersvlaag waarfchynlyk op nieuw van Koude zou gevolgd worden, en ons in het oude leed dompelen ? Neen veel liever ftem ik in met evengemelden Dichter, en roep myne Lotgenooten, by deeze gunftige Weersverwisfehng. toe; 't Ij  BY DE LAATKOMENDE LENTE» S41 't Is voor u een gouden regen: Ziet rondsom u, allerwegen Treedt de vrugtbaarheid u tegen. Alles riekt vernieuwd en frisch. Beeft niet voor den fchorren donder, Houd dien voor geen ItrafFend wonder: Neen. Hier fchuilt een Godheid onder, Die aan 't Menschdom gunftig is. «• Immers zyn de donderdagen Stemmen van Gods welbehaagen, Die verlenging onzer dagen In de zuivre lugt gebiedt, 't Blikzemvuur verteert de dampen, Stopt de bronnen onzer rampen: Wyl 't in onze leevenslampen Olie van gezondheid giec. Gelukkig is de ongunftige voorfpelling, wegens de mo« gelyke wederkeering der gevreesde Koude, niet gevolgd. Zagtheid, ftreelende zagtheid, bleef, naa het af- loopen der Onweersbuie , in ons Lugtgewest heerfchen. ■ Deeze fpelt de gewenschte voortduuring der fpade gekomene Lente. Deeze doet ons, met den Abtswoud- fchen Zanger, ook nu, in het vooruitzigt op het verjongen der Natuur, en het byblyven des Lenteweers, volvrolyk aanheffen: Zo verdween met natte leden 's Winters graauwe dwinglandy s Voor de groene monarchy Der bebloemde lieflykheden. Zo genaakt de zomerbrand 't Vee- en Vischryk Nederland. d'Overvriendelyke Lente, Weer bezield door 't zonnevier, Monftert met haar fchoonften zwier. D'edle Bloeimaand, naar gewente Met  »4a BEtEINZINGEN Met de prille b.aên bekranst, Proakt en lonla en lacht en danst. 't Westen (*) waait met bolle vlaagen Weelig t'onswaarc pas op pas; Scic tig riet en mollig gras Danken 't zoet der zagte dagen Voor den groei, die 't hart bekoort, Daar men hem nu piepen hoort. Haagen worden paradyzen, En het versch ontlooken kruid Waafemt zulke geuren uit, Dat 'er dooden van verryzen; D'aarde toont in wyk by wyk Schaduwen van !t Hemelryk. Nu, myne Land- en Lotgenooten! zo veel uwe omftandigheden zulks gehengen , niet in huis gezuft. -— Nu het Feest der zich verjongende Natuur gevierd. Nu beantwoord aan de taal des evengemelden Dichters: 't Veld vergeet zyn mond te fluiten, En de fteên , met lust veriaën , Ryden , vaaren nu en gaan, Om een Meygezigt , na buiten. Daar verdwaalen d'oogen biy In Gods landfchapfchildery! Daar, daar is het, Land- en Lotgenooten ! dat wy thans, met een vernieuwden en diepen indruk, dien zelfden Dichter mogen naazeggen: D'uchtend dauwt Gods zegeningen Op de bloefems. boón der vrugt. Loof en wemelende lugt Hoort men liefdedeuntjes zingen. 't Min. (•) Terwyl ik dit fchryf is de Wind in dien hoek.  by de laatkomende lente. S43 't Minnen hadt nooit beter aart. Zie, ei zie, hoe alles paart t Het fchoon, *t geen ons de zo zeer verlangde en ten deezen dage herfchapen Meytyd biedt, moet ons hart in rechtfchapene Dankbaarheid ontvonken. — Of zouden wy, ongevoelig voor zo veel fchoons en nuts, . ongevoelig voor het beginzel van zo veel onontbeerlyk noodzaaklyks, die verwisfeling aanfchouwen , en het oog niet opwaards heffen tot hem , die de Jaargetyden regelt , van wiens onderhoudende Voorzorge leeven en welvaart te eenemaal afhangt? Dat zy verre! Veel meer past het ons de taal van poot te voeren, waar mede ik deeze myne Bepeinzingen befluit: Hemel! leer ons recht bemerken, Hoe gy voor ons welzyn waakt En de tyden vrugtbaar maakt; Leer ons in die milde werken U meer vinden, vry van fmart, En vernieuw ons wintersch hart; Dat blyv* dor noch koud van deugden, Maar vereere uw Majefteit Wasdomryke dankbaarheid. Met de fchepzels, die 't verheugden. Hou 't uw' lof zo fris en groen Als gy 't groende Bloeifaizoen. J-Of-  244- loplyk voorbeeld lojlyk voorbeeld van menschlievende hulpvaardigheid, aan de huisvrouw van V. G. witsen ceysbeek betoond. Alles, wat gy wilt dat u de menfchen zullen doen, ' doe gy hen ook alzo. christus. Had ik , in de maand September des voorleden jaars, het zielftrelend genoegen , om de menschlievende handelwyze van Mevrouwe hogguer, omtrent een' Drenkeling, in het openbaar, door eenige dichtregelen, met een gevoelvol hare toe te juigchen: met welk een vuur en gewaarwording van dankbaarheid maak ik thans het gedrag eeniger edelmoedige menfchen, in een verfchrikkelyk geval, dat my zeiven onmiddelyk betrof, openbaar! een gedrag, het welk hunne welgep'aatfte harten tot eeuwige eere, onze natuurgenooten tot een navolgenswaardig voorbeeld, en my tot een onderwerp van gevoelige erkentenis ftrekken zal! terwyl het de waereld tevens doet zien, dat de menschlievende deugd niet Hechts in het hart van vermogenden woont, raaar ook dikwyls den boezem der lieden van zogenaamden geringeren ftand in behulpzaamen yver blaken doet. Het was op den 22 April, U. dat ik met myne hoogzwangere Vrouw,van Delft, over Leyden en Haarlem, in de trekfehuit naar Amfteldam varende, zy, tusfchen Haarlem en Halfwegen , de kentekens eener nabyzynde verlosfing gevoelde , welken welhaast door een', zo 't fcheen .volkomen arbeid gevolgd wierden, eer wy te Halfwegen waren, alwaar men genoodzaakt is van fchuit te verwisfelen. Met groote moeite kreeg ik haar eindelyk aan de andere fchuit; fchoon wy plaatfen in de roef en tot hier toe daar van gebruik gemaakt hadden, verkoos zy nu liever in het ruim van de fchuit te zitten , om dat het haar in de roef te benaauwd was ; want, behalven wy, waren er nog zes andere perfoonen in, ( waaronder vier vrouwen.') volgens het uitwendige, zogenaamde fatzoenlyke lieden; doch wier inwendig geftel zeer onfatzsenlyk meet geweest zyn, vermus zy, wel verre van myne Vrouw en my de roef af te ftaan , gelyk in diergelyke gevallen altoos de welvoeglykheid zou vorderen, my in tegendeel myne byna halfdoode Vrouw op Halfwegen in de fchuit lieten liepen , terwyl zy zeer gemakiyk en met de grootfte onverfchilligheid hun kopie thee m de roef bleven drinken, even als of de nood van hunn' evenmensen hen niets aansis. V^i «v^i^r-i^r m.n^hon, cofiten wy in de fchuit san, die oojenblikkelyk myne kermende  van mensciilievekee hulpvaap.bicheid. &4$ de en in fluiptrekkingen wegkrimpende Vrouw de gemaklykfta plaats aanboden , haar vertioostten en moed infprakeu. Inzonderheid verdien: het gedrag der menschlievende Vrouw van den Heer everardus engel: n geroemd te worden: deze braave Dame fchoon zelf nimmer kinderen gehad hebbende, onttrok zich'echter niet aan de billyke verpligting, die ieder opgelegd is, om zyn' medemensen in nood by te flaan : «y bood met haar Dienstmeisje myne lydende Vrouw allen mogeIvken byftand , en heeft haar noch myn kind verlaten, voor dat beiden in onze woning belu-orlyk verzorgd en te bed ^DeT'pynlyke voortekens der naderende Verlosfing met hevige vlaagen toenemende, wanhoopten wy Ainftektam te kunnen bereiken, voor moeder en kind door mangel aan hulp omgekomen waren; want geen der aanwezig zynde eenige Vroedkundige kennis bezittende. durfde niemant het wagen de Verlosfine te ondernemen. Ik was zinneloos dat ik het voorwerp mvner liefde dus moest zien lyden , en ieder oogenblik moest vrezen dat de dood een einde daaraan maken zou , zonder dat het in myn vermogen was haar te redden. Het uur dat ik met 20 veel verlangen te gemoet gezien had . dat het eerfte huwelvksfpruitie onzen vemoegden echt nog heilryker zou maken , was dus voor my een uur van onbefchryflyken angst en wanhoop; ia, de laatfte dreef my, daar de reden en het vertrouwen op de Voorzienigheid my begaven, tot een afgryslyk befiuit, het welk ik my,zonder fiddering.niet kan berinneren, veel minder koelzinnig hier verhalen; ik wilde, daar alie redding onmooglyk fcheen, een einde aan de elende maken, die voor mv onuitftaanlyk was. «,";"',, , .. In dezen radeloozcn toeftand genaakten wy Sloterdyk; en het viel den braaven menschlievenden Schipper, jacobus cas, in , om de aldaar wonende Vroedvrouw, Jufvrouw c. j. maalenstbin, in de fchuit te lateiv komen, die zich ook onmiddelyk by myne Wdende Vrouw begaf, met oogmerk om haar by zich .11 huis li laten brengen; doch dit was niet mogelyk , dewyl zy reeds op het punt van verlosfen was; waarom zy, haar, op de bestvoeglykfle wyze, op den grond van de fchuit geplaatst hebbende de Verlosfing ondernam, en myne Vrouw aanmoedigde, de. zel've, zo veel mogelyk, te bevorderen, welke, op het 00rtenblik dat de fchuit aan de legplaats aankwam , zo gelukkig Ss voorfpoedig volbragt wierd. De geboorte van een welgefchapen Zoon; die, wanneer dezelve tot mynent ware voorgevallen, voor my ee« oogenblik van onnitipreeklyke vreugd zou geweest zyn, verdubbelde myn' angst en bekommering : ik duchue met reuen, dat zyne eerfte kreet de Lykzang op my dierbaare Echtgenoote zou geweest zyn, die ik ÜMuw en ïcnier Svenloos in myne bevende armeu hield. Myn toeland laa. S beter gevoelen dan befchiyven : hier eene afgematte en meug, 1799- K0' 6'  246 10flyk voorbeeld byna zieltogende Vrouw, die my nog in haaren ysfeïyken toe. ftand tot moed en bedaardheid vermaande, en my door haar geduld en lydzaamheid daarvan zelf het voorbeeld gaf, terwyl de tedere naamen, waarmede zy my aanfprak, my tevens het hart doorfneden; daar een pasgeboren Wigtje in den fchoot van de menschlievende Mevrouw engelen , die hetzelve met haare kl' ederen voor de koude befchermde; zynde wy vaü niets voorzien om het kind te dekken, en de kermende en om hulp fmekende Kraamvrouw te redden, dan ons beider kleederen, die te Haarlem doornat van den regen, en bygevolg tot beide emdui ondienftig geworden waren. Wie is 'er die dit akelig looneel gevoelloos kon aanzien, buiten de fatzoenlyke lieden in de roef! Wat nu gedaan! fchreeuwde ik, in traanen wegfmeltende; myne Vrouw bezwykt, myn kind verftyft! De braave Vroedvrouw, Mevrouw engelen en haar Dienstmeisje ontdeden zich van eenige kleederen en linnen uit een pakje, het welk de laatften by zich hadden, om daarmede de twee my zo dierbaare wezens te hulp te jtomen; en de voornoemde edelmoedige Schipper jacobus cas, en zyn Knecht willem braspenning , ("naamen , welke waardig zyn , in alle edeldeukende harten gegraveerd te worden,) boden zich aan, om ons in de S.ad, en zo na mogelyk aan myn huis, te vaaren, niettegenQaande van de Haarlemmer Poort tot aan de Kruisftraat, alwaar ik woonde, een afftand van byna een uur is. Met warme dankbaarheid aanvaardde ik het gulhartig aanbod dezer edelmoedige menfchen, en myne Vrouw wierd door hen zo zagt mogelyk gelukkig uit de fchuit in onze woning overgevoerd, alwaar zy met hulp der braave Vrouwen verder verzorgd, te bed gebragt, en hit kind behoorlyk gereinigd en gebakerd •wierd. De befewaame Vroedvrouw bleef tot over half tien uuren by myne zwakke Vrouw ; hoe gaarne ik haar de geheele nacht gehuisvest had, was de braave Vrouw te fterk aan haaren gewigtigen pligt gehecht, welke haar voorfchreef geen nacht van het Dorp te mogen blyven , om van myn aanbod gebruik te maken; zy begeerde zelfs niet eens een rydtuig, en wiide volftrekt niet gedogen dat ik myne Vrouw zou verlaten, om haar langs den eenzaamen, duisteren , weg te verzeilen , dien zy genoodzaakt was geheel alleen op muilen te gaan; my verzekerende over eenige dagen weder te komen, om naar den toeftand myner Vrouw te vernemen , het welk zy ook nagekomen is. Dit zonderling en ysfelvk geval is thans negen dagen geleden, en myne Vrouw en Kind zyn by uitftek welvarende. Ik hel» het myn' pligt gerekend, dit geval, door middel van dit geacht Maandwerk, openbaar te maken: deels om, dewyl het toch ruchtbaar is, en door de verfchillende wyzen, waarop he: verhaald wordt, zeer ligt een onderwerp van fpotterny zou kunnen worden , waarby de eer mynsr Vrouw tevens lyden k»u,  van menschlievende hulpvaardigheid. 247 kon,de waereld volgens een door my zeiven opgefteld B ;richt, en niet volgens met logens geiroffeerde verteliéls, over dit geval te laten oordeeleu; deels, en ooit wel voornamelyk, om het onderfcheiden gedrag der daarby aanwezig geweest zynde, als in een tafereel, in het openbaar ten toon te hangen: het is eene gewigtige bydrage tot de biographie van menfchenvrinden, en ftrekt de menschlievendheid tot eer. De naamen der edelmoedige menfchen, die my zo bereidwillig de behulpzaams hand geboden hebben, fchitteren daarin fchooner dan in gouden letteren op zwart marmer. De openbaare betuiging myner warme dankerkentenis is geenzins eene beloning aan de braafheid van hun gedrag- geëvenredigd: zy vinden dezelve in hunne edelmoedige harten,en in den gelukkigen uitflag hunner welmenend aangewende pogingen; terwyl het my aan den anderen kanc verheugt, dat ik de naamen der zogenaamde fatzoenlyke lieden uit de roef niet weet, en dus dezelven h er tot hunne fchande en befchaming niet behoef bekend te maken, hoewel zy mogelyk dit gevoel zo min zullen kennen als dat der edele menichenliefde. Dat zy, dit lezende, zich nogthans verzekerd houden, dat hun onmedogend gedrag hen door my en myne Vrouw van harten vergeven is, indien hun geweten het hen insgelyks vergeven kan! Ik zal voor het overige geen naf olingen doen, wie zy zyn mogen: dat hunne naamen onder menfchenvriiiden eeuwig in vergetelheid begraven blyven! Jmfteldam p. c. witsen ceysbeek. I May 1799. ZONDERLINGE es AANMEB.KELYKE DOOP VAN DEN vermaarDEN TOONEELSPIULER PALMEtt. De vermaarde Tooneelfpeeler palmer, van het Tooneel van Coventgarden, te Londen, had federt eenigen tyd te Le~ verpoos" gefpeeid. Neerflagtig over den dood zyner Echtgenoote en Zoon, die hy kort na elkander verloor, gaf hy dikwyls blyken van eene hevige droefheid, waartegen de vertroostingen zyner Vrienden vruchteloos waren ; echter fpeeide hy , weinig tyds daarna, een zyner voernaamfte rollen, de jonge fVHding, in de Logenaar, met veel leevendigheid, en komiek. Den 2 Augustus 1708 moest hy de moeilyke rol fpe len van den Onbekenden, in het Stuk van kotzubue , getyteld: Menfchenhaat en Berouw. In de twee eerfte Bedryven toonde palmer. geen de minlte ontroering; maar in het derde fcheen hy ongemeen bedroefd, toen hy op het tooneel trad; en wanneer hy den Major horst moest antwoorden op deszelfs vraag naar den welftand zyner kinderen, trof hem het kortgeleden verlies S t zyns  S48 dood van palmer. zyns Zoons zodanig, dat hy op den grond viel, een' zwaaren 5 zucht gaf, en op het oogenblik bezweek. Het publiek geloofde in bet eerst, dat het Hechts een too-1 «eelcoup was, om de hevigheid van zyn gevoel uit ie druk--1 Ben} maar toen men hem dood en geheel ftyf zag wegdraagen,,!• veranderde de verwondering in een' aigemeenen fchrik. Alle ij iiuip der Doktors was vruchteloos; men hoorde de klagten der 1 vrouwen en zyner medgezellen. Eindelyk verfcheen de Direk- j teur aikin op het tooneel; doch de traanen en fnikken belet-j teden hem een enkel woord te fpreeken : een andere Tooneel- • fpeeler, incledom , beproefde het verhaal te doen van hetgeen I gebeurd was; maar hy was ook niet in ftaat dan flechts eenige I woorden te ftameien.— De laatfte woorden , die palmer fprak, I waren: There is another and a better world ! ( Er is eene an- I dere en betere waereld!) Zy zullen gegraveerd worden op i zyn Grafzerk te IVolton, alwaar hy met veel plegtigheid be-. graaven is. Hy ftierf in den ouderdom van 57 jaaren. Naardien zyne geldmiddelen juist niet in den besten ftaat waren , hadden zyne fchuldeisfchers zyn leven verasfureerd m de Asfurantie van Blackfriar, voor L. dooo St., die zy thans yerpligt zyn te betaalen. Hy laat eene talryke familie na,^ die van hulp ontbloot is, en ieder betreurt hem als een der eerfte Tooneelfpeelers. Hy was met de Knechtsrollen begonnen. Toen men te Leverpool ten voordeele der vier Kinderen van palmlr fpeelde , deed holman eene Aanfpraak, opgefteld door den beroemden Historiefchtyver soscow, die eene algemeene ontroering te weeg bragt: zy behelsde, nevens zeer fonibere ■uitdrukkingen , ook de laatfte woorden van palmer , die wy aangehaald hebben. Lady derby, die eertyds op het tooneel met palmer fpeelde , gaf voor zichzelve aan deze vertooning L. iets over de contrasten. poussin, wordt menigmaal aangehaald, uit hoofde van het tref- I fend Contrast daarin gebragt s een Graftombe is geplaatst in het gezigt des vrolyk huppelenden Gezelfchaps; op dezelve ltaat gefchreeven: Ik was ten eenigen tyde ook een Arcadifche Schaapherder ! Siaande onze Omwenteling in Frankryk, voelde ik my dikwerf getroffen door Contrasten , welke nimmer uit myne verbeelding of geheugen zullen worden uitgewischc, en die , uit aanmerking der tydsomftandigheden, dieper indrukkende en ver- fchritdyker zyn dan de Schildery van foussin. In deezen tyd, de fchriklykheid van welke, van eeuw tot eeuw, zal overgereikt worden, onder den tytel van Schrikbewind, keerde ik 'savonds te rugge uit een tuin, gelegen in de Camps Elifées, waar ik genoodigd geweest was om een zeldzaame bloem te zien. Ik bevond my alleen, en zou den geur van duizend bloe^ men genooten hebben , by het heerlyk vertoon der ondergaande zon, indien openbaare rampen myne ziel niet overflort hadden met de diepstgaandfle treurigheid. Ik naderde la Place de la Revolution; eertyds het Plein van iodewyk den XV. Het fpeelen op Speeltuigen trof myn oor. Ik trad eenige Happen voorwaards, en bevond dat het belfond uit Vioolen , een Taboret, en een Fluit; onder dit geluid vermengde zich het geroep der vrolyk dansfenden. Ik dagt op het Contrast in de tooneelen deezes leevens, wanneer een der Voorbygangeren my wees op een Guillotine. Ik wendde myne oogen derwaards, en de heillooze Byl rees en viel twaalf of veertien maaien agtereen. Muzyk en Dans aan de eene zyde, ftroomen Bloeds aan de andere; de geur der bloemen, de lieflykheid der Lente , de ftraalen der onder 'aande Zon , die nimmer weder voor die flachtofFers zou daagen — — — ! waren onuitwischbaare beelden ! ——— Om een digter naderen tot dit fchriklyk Tooneel te ontwyken, haastte ik my om een byftraat in te liaan: dan ik werd verhinderd door den wagen , waar op de lillende leden van deeze flachtofFers geworpen lagen : en op dit pas 'hoorde ik de volgende pooging om aartig te weezen; de Voerman van dit voertuig der Slachting riep: ftil! ftil! Burgers! zy Jlaapen ! turk-  turksche voorzegging. 351 turksche voorzegging. (Uit het Fransch.) Indien ik een weinig meer Wysgeer ware, zou ik mogelyk om het algemeen gevoelen , wegens het gezegde : Et» Spreekwoord liegt «iet, durven lagchen. Het fchynt my ten minllen , dat de Turken het Spreekwoord: Geen Profeet ts geacht in zyn Vaderland, tot een logen maaken; en ik heb reden te gelooven, dat elk van myn gevoelen zal zyn , wanneer men het volgende zal geleezen hebben uit Le Foyage de paul lucas, au Levant. Tom. I. pag. 271 & fuiv. Edit. Vandtve, hoedanigheid van Geneesheer, ging ik den Cadi bezoeken , wiens huis zeer fraai is; hy ontfing my zeer wel, en liet ons Koffy en Sorbet geeven. In het gefprek , dat wy famen hadden, vroeg ik hem, waarom hy zo veel onkosten beueed had aan een huis als het zyne, dat in de daad fraai was, doch, Hechts van aarde gebouwd zynde, zeer kort van duur zoude zyn; dat hy met dezelfde onkosten een even fchoon huis van neen kon bouwen , dat veel duurzaamer was. Dit is de gewoonte onder ons met, antwoordde hy, wooningen te hebben, die langer duuren dan ons leven. Maar, hernam ik, dit zou goed zyn als de menfchen geen kinderen nalieten. Zou het niet beter zyn, dat de ryke Vaders fchoone huizen lieten bouwen , die hun tot eer verftrekten , en hunne kinderen van nut waren na hunnen dood? Nog ééns,zeide hy,dit is de gewoonte onder ons met; de kindereu bewoonen nooit de huizen hunner Vaders : zy vrlaaten ze, en laaten ze inftorten. Welnu, hervatte ik , zou het tot uwe eigen voldoening niet gloneryker voor u zvn, dat uwe huizen na u beftonden , om eenigermaate uwe nagedachtenis te vereeuwigen ? Neen, neen, viel de Cadi in, wy hebben eene Voorzegging, die ons bedreigt, dat de Franfchen ééns meester van het geheele Land der Mufulmannen zullen zyn ; dit gebeurende , zouden zy in het huis woonen , dat ik heb doen bouwen ; zy zouden 'er fpek eeten , en het ontheiligen. Laaten zy zelf huizen bouwen , als zy willen : de onze zullen zo lang niet "ilfherhaal het, indien ik een gezegde, geheiligd door een groot verloop van tyd, durfde befpotten, ik zou gaoven , dat de Overwinningen van onze Legers in het Oosten bewyzen, dat de goede Cadi van Balbec. m 1699, beter Pro-  252 TURKSCHE VOORZEGGING. feet was, dan onze onfterflyke nostradamcs , dien zo veel lieden van eene zekere clasfe, in:t zo veel drifts, geraadpleegd hebben , geduurende de eerfte dagen onzer glorieryke Om wen. i teling, in de hoop van daarin een kind in de wieg gefmoord te vinden. ANEKDOTE VAN lïUONAFAiiTE. Toen buonaparte te Parys was, bevond hy zich eens in gezclfchap tusfchen twee Dames. Een jong Officier, die geestig wilde zyn, zeide: Waar kan men cle Dapperheid beter p laat f en dan tusfchen de Schoonheid en het Verpand ? Freest gy niet beiden te beledigen , Burger? vroeg buonaparte op zyne beurt. hannibal en de redenaar phormio. TTannibal zich te Epkcfeit onthoudende, wilde de waanvolle Xi Redenaar phormio zich doen hooren by eenen Held, wiens Krygsroem de wereld door klonk. De Veldheer willigde die begeerte in, en hoorde den Peripaletifchen Wysgeer, die nooit eenig deel aan het algemeen Bewind gehad, geen Leger gezien, en veel min eenen Veldflag bygewoond hadt, eene zeer lange Redenvoering houden over de Pligten eens Veldheers , en breed uitweiden over het geheel beleid des Krygs. De meeste yyner Hoorderen, zyne Stadgenooten , betoonden zich verrukt over i'hormio's welfpreelcenheid; en, niet twyfelende of de Held zou zich even zeer des voldaan houden, vroegen zy, vol vertrouwen, den Carthager, wat hy van zulk een' AVysgeer zeide? Dan zy hoorden, te hunner befchaamin- ge, dit, wel eenigzins ruw, doch welpasfend, antwoord: „ Ik ,, hoorde veele oude Gekken, maar nooit grooter Gek dan „ deeze phormio I" Hoe veele phormio's leeven 'er nog!  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkeeyk. aanmerkingen over eenige bedryven en het character van AaRON den hoogepriester. {Uit het Engelsch.) Het Leeven en de Gefchiedenis van aêi'ron befpiegelende, gelyk het ons in de Gewyde Oirkonden voorkomt, doet zich als een eerst voorwerp, onzer aanmerkinge waardig, op, de wyze op welke die Perfoonadie in de Gefchiedenis wordt ingevoerd. Op eenmaal vertoont hy zich als eene foort van Hulpbieder van zynen Broeder mozes ; en, in zo verre, minder dan deeze. Nogthans hadt AaroN eenige voorregten, die hem tot een Perfoon van meer aangelegenheids fchynen te verheffen. Hy was een ouder Broeder, een welfpreekend Man , en begunftigd met Godlyke Inblaazing. Waarom hy , ten aanziene van Gezag, niet boven mozes gefield wordt, vinden wy nergens vermeld ; en in die onzekerheid mogen wy dit vry toefchryven aan gods welbehaagen. Onder de bcvestigendfte tekenen, door den Allerhoogften aan mozes gegeeven, mogen wy rangfchikken het onderhoud, 't welk hy hadt met zynen Broeder aïron. 't Zelve door god voorzegd zynde, en ter ftond voorvallende, was voor mozes zeer overtuigend Het fchynt ook, dat aëron eene reis van twee maanden duurens (f) uit Egypte na den Berg Sinaï, met groot gevaar en veele kosten vergezeld, niet zou ondernomen hebben, indien hy niet ten vollen verzekerd geweest ware van het gezag des geenen, die hem zondt. Ook kon hy niet verwagt hebben mozes te zullen vinden, waar by hem (*) Men zïe lees dergelyki in het geval van jeremia, Hoofdft. XXXII: 8. (X) Zie shaw's Traveh. meng. 1799. no» 7„ T  254 AANMERKINGEN hem aantrof, zonder Godlyke onderrigting; naardemaal de plaats, in volgenden tyde de Berg gods geheeten , toen onder de algemeene en fchaars bezogte plaatzen behoorde. In zo verre, derhal ven, als aüron een teken was voor mozes, door hem daar te ontmoeten; zo was mozes desgelyks een teken voor aüron. Aüron fchynt zich by mozes vervoegd te hebben, naa het gebeurde met zipporah. Ongetwyfeld verhaalde hy aan mozes het voorgevallene in Egypte. Het fchynt, dat aüron, in Egypte, zich in omftandigheden bevonden hebbe, verheven boven die van de Jaagde Volkslöort. Iemand van deeze laatstgemelden, als ten dagelykfchen harden arbeid verweezen waren , kon bezwaarlyk tyd vinden, of geld uitfpaaren, noodig tot eene Reis na Horeb; zyn Gezin en zyn Dagwerk zou hem te zeer gemist hebben. Myns bedunkens, mogen wy veronderllellen , dat , fchoon de Familie van deeze Broeders geen eisch, door afkomst, hadt, op eenig Gezag, zy waarfchynlyk Perfoonen van aanbelang waren, door den eigendom , welken zy bezaten , door de post, welke zy bekleedden, of op eenige andere wyze. Alleszins waarfchynlyk komt het my voor, dat aüron een Bevelvoerder over de Ifracliten was, toen zy in Egypte het werk van de hardlte dienstbaarheid deeden. Of hy een Oppergebieder dan een ondergefchikt Bevel> hebber geweest hebbe, kan niet bepaald worden; misfchien wel 't laats tgemelde. Zeker ftondt hy onder het hooger gezag van pharao's Officieren; dan hy kon, desniettegenltaande, een Bevelhebber onder zyn eigen Volk weezen; want het is in het Oosten gebruiklyk, dat, by alle Sociëteiten, en Handeldryvenden en Werkdoenden een Opperhoofd hebben, die verantwoordelyk is aan het Staatsbeftuur. —Te meer denk ik, dat iets van dien aart hier het geval geweest hebbe; dewyl wy niets vermeld vinden van eenige Indringing van aüron tot die post; of van eenige Verkiezing des Volks, of eenige beschuldiging tegen hem ingebragt door pharao, als zich iets aanmaatigende, waar toe zy niet geregtigd waren. Integendeel fchynen mozes en aüron beiden door pharao zelve erkend , en blykbaar door veelen van 's Vorften dienaaren gehouden, voor Lieden van aanzien, en blykbaar de gefchikte Peribonen om wegens het Volk van Ifraël klagten voor den Koning te brengen. Aüron venigtte de Wonderwerken voor het aangezigte van  over aüron, den hoogepriester. a55 van pharao , als het veranderen van zyn Staf ineen Slange, enz. zonder dat wy iets vermeld vinden van eene betuigde verwondering van pharao , hoe een man, die zynen daaglykfchen flaaffchen arbeid verrigtte, zo veel kunde, zo veel welfpreekenheids, bezat. Waren mozes en a^ron in 't oog van pharao niet meer dan gemeene Ifracliten geweest, een gevangenis zou onmiddelyk ter ftraffe van hun beftaan gediend hebben. Terwyl mozes ter ontvanginge van de Wet den bergtop van Sina'i beklommen hadt, hadt aüron nevens hur de zorge des Volksbeftuurs op zich genomen. In dit charadter vinden wy hem fchuldig aan een misdryf, tot welks voorkomen hy zyn gezag hadt behooren aan te wenden. Aüron's pligtfchennis, in dit geval, is niet te verfchoonen, fchoon men het met eenige Uitleggeren zo breed niet uitmeete als wel anderen gedaan hebben. Dan men mag, ten aanziene van het perfoonlyk aandeel, 't geen aüron hier in nam, vraagen, of diens Geloof en Geduld uitgeput waren? Indien ja, en hy ook veronderstelde dat mozes geftorven was, dan kon 'er tusfchen hun geen heimlyke overeenkomst weezen. Zou aüron beftaan hebben te doen 't geen hy deedt, hadt hy de wederkomst van mozes verwagt ? diens zo kort op handen zynde wederkomst? 't Is waar, hy legt de fchuld op het Volk; maar, indien hy eenig laater berigt wegens mozes ontvangen hadt, (door tusfchenkomst van josua, of op eenige andere wyze,) z°u hy dan gewaagd hebben eene daad te doen , wegens welke hy wht zeker geftraft te zullen worden? De werkzaamheid van aüron om het Altaar te bouwen, en al het verdere tot den Eerdienst aan het Kalf gereed te maaken, en zyne onderwerping kort daar op aan mozes, laaten zich niet wel verklaaren, zonder Godlyke tusfchenkomfte te deezer gelegenheid: een geheel tot opftand vervoerd Volk gehoorzaamt aan één enkel wederkeerend Bevelhebber! Niet te min fchynt aüron, fchoon ftrafwaardig mede - werkzaam , het kwaad meer geduld dan voortgezet te hebben. De uitdrukking, welke wy deswegen aantreffen, is opmerklyk. „ Aldus „ plaagde de heere dit Volk, om dat zy dat Kalf ge„ maakt hadden , het welk aüron gemaakt hadt (*)." Niets, (en dit verdient opmerking,) wordt 'er gezegd van (*) Exod. XXXII: 35- T a  a56 AANMERKINGEN van mur, den Medegenoot van aüron in het bewind over het Volk, wegens het aandeel, 't welk hy gehad hebbe in dien Volks-opftand. Misfchien oordeelde hy het best zich met die zaak niet te moeijen; dan het was aüron's zaak geweest, hur's gezag, en dat der Oudften des Volks, in te roepen,was het hem ernst geweest den dollen aanzoek des tot muiten gereeden Volks te fluiten. Hy blykt te kort gefchooten te weezen in zyn pligt om het Volksgeweld te fluiten , vreezende voor de geaartheid der Ifraëliten, door hem, in zyne verontfchuldiging voor het aangezigte van mozes, met deeze woorden befchreeven: „ Myns Heeren toorn ontfteeke niet: „ gy kent dit volk, dat in het hooze ligt" (pï een tot misdryf gereeden hoof) (f). Het Gefchil met, en de Opftand van aüron en Mirjam tegen, mozes (f) verfchaft een vry duchtig bewys tegen de door zommigen gemaakte veronderftelling van eene, om 'tVolk te doeken, heimlyke zamenfpanning tusfchen mozes en diens Broeder. Aüron neemt, 't is waar, in den beginne, een hoogen toon aan, en maakt hoogklinkende eifchen op het bezit van geen minder gaven dan zyn Broeder. Doch naderhand erkent hy zyne dwaasheid, en onderwerpt zich, nevens mirjam. ■ Aüron werd zelve niet met Melaatsheid bezogt; doch hy kon wel oordeelen dat zyne Zuster daadlyk door die fchriklyke kwaaie was aangegreepen : 't was zyn pligt haar voor zeven dagen buiten de Legerplaats des Volks te fluiten, en door zyne uitdrukking, „ van het vleesch half verteerd," fchynt die kwaal van de ergfte foort, en daarom te meer treffend geweest te zyn. Aüron's ge. negenheid, belang en drift wrogten zamen om hem deeze ftraffe aan 's Hemels tusfchenkomfte te doen toefchryven; hy was overtuigd , dat mozes van zichzelven de magt niet hadt deeze Kwaal haar op den halze te zenden. Het vertrek van aüron, om te gaan fterven, heeft in zich iets nadruklyks en zeer zonderlings. In 't gezigt van de geheele Volksmenigte , verlaat hy de Legerplaatze, om den Berg te beklimmen, waar hy het leeven zou afleggen. Op den weg derwaards, ontdoen mozes, zyn Broe- (*) Exod. XXXII: 22. Cf) Num. XII: i.  0ve/r aüron, den hoogefriester. 257 Broeder, en eleazar, zyn Zoon, hem van zyne Priesterlyke Kleeding. Daar blyven zy hem by tot zynen jongften fnik, daar begraaven zy hem, en wel op eene wyze, zo bedekt, dat zyne begraafplaats den Volke onbekend blyft; misfchien om voor te komen, dat het Volk, in laa» teren tyd, aldaar eenigen bygeloovigen eerbied zou bewyzen. Wy mogen ons verbeelden, dat deeze door ouderdom verzwakte Man den Berg Hor opklimt; dat hy, op eene voeglyke hoogte gekomen, de plegtgewaaden zyner Priesterlyke Bedieninge aan zynen Zoon overdraagt; dat hy voorts, buiten bet gezigt des Volks zich verwyderd hebbende, in de armen van zynen Broeder en Zoon den laatften fnik gaf. Aüron hadt in zyn Cbaradter, over 't algemeen, veel van de zagtmoedigheid zyns Broeders mozes. Hy fchynt [een Man geweest te zyn van eenen goeden en gemaklyken aart, volvaardig en gereed om den kinderen zyns Volks dienst te doen ; maar al te gereed om tegen zyne eigene overtuiging aan te handelen: hier van gaf hy blyk, als het Volk hem aanzette tot het vervaardigen van het Gouden Kalf; wanneer hy toeliet dat mirjam hem aanzette om een mededinger zyns Broeders na het oppergezag te worden : want dit fchynt voornaamlyk gefchied te zyn door mirjam's tusfchenmenging; zo wel uit een afgunst tegen vreemde Vrouwen, (geen vreemde cbaractertrek in iemand van haare Sexe,) als om dat zy in rang vóór aüron genoemd wordt, — „mirjam en „ aüron fpraken tegen mozes (*)," — als mede uit de kwaal der Melaatsheid, welke haar aangreep; terwyl aüron in mindere maate geftraft werd, waarfchynlyk dewyl by minder fchuldig was, en ftraffe leedt door het medelyden met zyne Zuster, als om de doorgaans daar voor bygebragte reden — het gewigt zyner Priesterlyke Bediening. Over het geheel, dunkt my, mogen wy van aüron's gefchiedenis ons hoofdzaaklyk deeze denkbeelden vormen. Dat hy in eenig bewind gefield was vóór de wederkeering van mozes in Egypte. —— Dat een gedeelte van zyn bewind beliondt in het opzigt over de Gebouwen door de Ifraëliten vervaardigd, fchoon het niet blyke dat hy geteld moet worden onder de geflaagen Amptlieden te behooren, van welke wy gewaagd vin» (*) Num. XII: i. T3  S5"8 aanmerkingen vinden (*) ; misfchien was het toen zyn beurt niet om by den arbeid tegenwoordig te weezen. — Dat hy zeer veel aandeels hadt in de fchikking des Volks by den uittocht; misfchien hadt hy het oppertoezigt daar over, of was fchatbe waard er van de geheele Caravane. — Dat hy een goed Schryver was, zo wel als een welfpreekend Man. — Dat hy in de Legerplaatze een byzonder gedeelte te zyner befchikkinge hadt, als mede dat zyn gezag daar buiten zich of geheel niet of althans zeer weinig uitftrekte. — Dat, fchoon hy de Oorringen, enz. van het Volk ontving , men zeer mag twyfelen of het Kalf door hem eigenhandig gemaakt zy , of onder zyn rechtftreeks beftuur. Dit laatstgemelde, zonderling opmerkenswaardig, geval fchynt zich, volgens het verhaal, in deezer voege toegedragen te hebben (f). — Aüron nam de Oorringen en andere Cieraaden , deedt dezelve in een zak of zakken; hy waardeerde of fchatte ze, als beurzen , Cgelyk de Turken dit tegenwoordig zouden uitdrukken ,) — toen goot hy het Kalf, of zy maakten het Kalf (1); toen zeiden zy, deeze zyn uwe Goden — „ en wanneer aï,, ron dit zag," (dat is, zo als ik het opvat, het Kalf; want het was voor diens aangezigte, dat hy een Altaar bouwde; dit blykt het zelfde voorwerp te zyn, 't welk hy zag.) Hadt nu aüron zelve het Gouden Kalf met eigen hand vervaardigd; dan kon hy het niet gezien hebben, naa dat het Volk 't zelve als hun God' begroet hadt; maar hy moest het vóór of eerder dan het Volk gezien hebben. — Het fchynt, derhalven, dat aüron het Goud, hem ter hand gefield, gegeeven hebbe aan een Werkmeester, door het Volk gekoozen, en dat hy de Volksneiging in het geheel beloop dier zaake opvolgde; en dat hy tragtte hun begrip eene wending te geeven , hun begrip, 't geen hy misfchien wederfprak, — door tot Eere van jehovah te doen ftrekken, 't geen veelen, ten minften, uit den vermengden Volkshoop, tot Eere wilden doen ftrekken van de Goden door hun in Egyptenland gezien. — Uit dit oogpunt befchouwd, verdient onze opmerking de uitdrukking; „ Morgen zal den jkhovah een „ Feest- (*) Exoo. V: 14. (f) Exod. XXXII. (|) Vergelyk vs. 31.  OVER AÜRON, DEN HOOGEPRIESTER. 259 Feestdag zyn." — Geen Feest ter eere van apis of eenipe andere Godheid, maar voor jehovah. Zodanig was°het gevoelen van aüron, wat ook zommigen onder het Volk des mogten denken. In deezen zin mogen wy I 's Mans uitdrukking opvatten, in zyne bekentenis voor mozes: „ Ik goot het," dat is, „ ik heb het laaten gie- ten." Zeker, het vervaardigen van dit Gouden Kalf was een werk van tyd, 't werd niet ylings of midden in de Legerplaats vervaardigd, maar in een werkwinkel, en was zelfs misfchien daar mede rasfer fpoed gemaakt, dan aüron wist of verlangde. Het komt my voor, dat hy alle middelen van uitftel bezigde, fchoon hy, in 't einde, zich fchuldig maakte aan eene zondige toegeevenheid, om jehovah onder eenige gedaante te dienen; eene onheilige wyze van Eerdienst. Doch aüron kon niet gezegd worden hier mede te zondigen tegen eene ftellip-e Wet; dewyl hy in de Legerplaatze met het laaten vervaardigen van dien toeftei bezig was, terwyl mozes op den Berg het Bevel, daar mede ftrydig, ontving. Aüron was gevolglyk onkundig van dit Verbod, en, fchoon in dit bedryf niet geheel te verontfchuldigen , ten aanziene van die byzonderheid onkundig. Wasmiddelen, om bet Volk tegen te gaan in dit bedryf, aüron bezat, kunnen wy niet zeggen ; noch ook bepaalen of het Volk zo zeer fchuldig was als zommigen veronderfteld heb' ben; dewyl hetzelve , voor zo verre wy weeten , tot noa geen verbod ontvangen hadt, om god, by tusfchenkomfte van dusdanige zinnebeelden der Godlyke tegenwoordigheid, te verüeren. Wanneer wy het oog vestigen op de bekwaamheden van aüron , de weifpreekenheid hem natuurlyk eigen, en welke vorderingen hy in kundigheden gemaakt hadt (want zeker hy wisi veel, indien niet zo veel als mozes) ; dat god met hem en te gelyk tot mozes fprak ; en dat de Egyptifchs Priesters, als een gedeelte van hun beroep, Schry vers waren,-is bet dan een vreemd denkbeeld, te veronderftellen, dat hy zynen Broeder de behulpzaame hand bood in het vervaardigen der Boeken die op den naam van mozes gaan? of, ten minften, dat hy ook Dagboeken hieldt der verrigtingen; dat hy mogelyk de bevelen van mozes overfchreef, inzonderheid die het Priesterampt betroffen? — Indien dit niet onwaarfchynlyk is; dan hebben wy onmiddelyk eene reden aan T 4 de  »6o aanm. over aüron, den hoogepriester. de hand voor het onderfcheid van Styl, in die Boeken zo doorfteekend zigtbaar ; als mede voor die kleine verfcheidenheden op verfcheide plaatzen, welke eigenaartig ontftaan, als twee Perfoonen dezelfde zaak vernaaien. Ik zeg, wy hebben daar van eene onmiddelyke oplosfing, zonder iets in 't minfte te onttrekken aan het gezag, de oudheid, of de weezenlyke waarde, dier Boeken. Deeze veronderftelling geeft teffens rede van het gebruiken des derden Perfoons, als 'er van mozes gefprooken wordt, en misfchien ook van 't geen nu en dan tot lof van mozes voorkomt. In het Boek Deuteronomium bezigde mozes de voornaamwoorden Ik en My: ik zeide ; de heere zeide tot my. Welke weinig of nooit in de voorgaande Boeken voorkomen. eenige voorloopige vraagen aan de voorstanders van het ant1phlogistisch scheikundig systema, byzonder aan hun, die stellen, dat het water uit zuurstof-gas en waterstof gas is samengesteld. Zedert dat deeze Helling op het Scheikundig toneel is te voorfchyn gekoomen, heeft ze veel toeloop gekreegen, en men heeft, zo wel by ons, als buitenlands, zeer kostbaare en famengeftelde Werktuigen gemaakt, om toch deeze geliefkoosde Helling met hand en tand vast te houden; — en zelfs die geenen, welken het tegenaeftelde ftaande hielden, verketterd. Ik voor my wil wel , buiten pyn en banden, bekennen, dat ik dit Scheikundig geloofsartikel ook niet kan tanneemen, en ik zal my getroosten zo lang op de lyst der Ketteren te ftaan, tot men myne eenvoudige zwaarigheden volkoomen, zonder magtfpreuken, omwegen , en zonder zich in allerleije bogten te wringen , heeft beantwoord. i. Als door de Zonne-warmte het water, geduurende de uitwaasfeming , van de oppervlakte des Aardkloots, onder de gedaante van waasfem of floom, in den Dampkring wordt opgeheevenT en daar een poos verblyft, is dit' water dan vernietigd , of wordt het door de warmte, of het principmm caloris, of hoe men de natuurlyke oor* I fprongelyke warmte ook wil noemen , in eene luchtfor- I imjge gedaante, of expanfibele vloeillof, opgehouden? —-f Als i  eenige vraagen. zót Als het wederom , onder de gedaante van Regen of anders, neerdaalt, is dan die Regen, zonder eenige andere | bykomende toevalligheden, niet een zelfde water met dat, welk voorheen door de warmte was opgetrokken? • Of is dit neervillend water een geheel nieuw famengefteld water, niets van het door warmte voorheen opgeuok- > kene bezittende? 2. Is het waar, of niet waar, dat, hoe meerder natuurlyke warmte, oïcakrigue, hier of daar in den Dampkring voorhanden is, de Dampkring daar dan ook niet I dies te meer water of vogtigheid in zich heeft , onder | eene luchtformige gedaante? > Zo ja, d:n houdt de I lucht water in zich; — zo niet;waar uit beftaat zy dan? 3. Als wy by zwoel weder het water langs de wanden van onze vertrekken zien loopen , komt dit water dan uit onze muuren te voorfchyn, of is het, voorheen in de lucht opgelost, nu, door verkoeling, onder eene tastbaare gedaante verfcheenen? 4. Hangt de verfchillende zwaarte der Konstluchten af van de verfchillende zwaarte der vloeiftoffen, en de door , die lucht ontbondene verfchillende heterogene deeltjes ? zo niet: — van waar dan het verfchil der zwaarte ? 5. Kan men uit eene aarde, welke, volgens de fterkfte betekenis van het woord, droog is, zonder bydoen van vogt, eene lucht ontwikkelen? 6. Als men, het zy door gisting, opbruisfching, of op eene andere wyze, een Konstlucht te voorfchyn brengt, en dezelve in een vies of onder een glas verzamelt, heeft dan deeze dus voortgebragte lucht vogt in zich, of niet? — Of is zy volftrekt droog? — Is zy volftrekt droog, van waar dan het vogt, welk, na de vermenging en verbranding van twee verfchillende Konstluchten, te voorfchyn komt en overblyft? — Heeft dit vogt, als nu een tastbaar en zomtyds fmaaklyk lichaam, voorheen geen aanweezen gehad ? — Het zou toch in de natuur iets aanmerkenswaardigs zyn, dat 'er eene Jichaamelyke, tastbaare, eenigzins famenpersbaare vloeiftof zou gebooren - worden uit iets, welk geen lichaam ware. Welk een verbaazende voorraad van Waterftof- gas en Zuurftof-gas moest 'er, by den aanvang aller zaaken . niet voorhanden zyn geweest, om die verbaazende hoeveelheid i waters voort te brengen ! 7. Kan men zeggen, dat de beroemde girtanner, ! (Anfangsgrunde der ' AntiphL Chym., ade druk , 1795 ■> T 5 f. 96.)  s6a EENIGE Vi AAGEN f. 96.) die groote Voorftander der Antiphl. Chymie, en van de famenftelling des waters, en die zich vermeet alle tegenwerpingen daaromtrent te . zullen oplosfen, de vol. gende tegenwerping: het water ont ftaat niet door de Vereeniging der Zuurftofe met de Waterjloffe: -— maar hetzelve was voorheen reeds in die beide zoorten van ' Gas voorhanden , en wierd blootelyk door de verbranding afgefcheiden —— zonder tegenfpraak beantwoordt door dit Antwoord? „ Als men een mengzel van Waterftof • gas „ en Zuurftof-gas verbrandt, dan bedraagt het verkregene „ water juist zo veel aan gewigt, als het gewigt van „ beide zoorten van Gas, vóór de verbranding, bedroeg. 3, Wanneer derhalven het verkregene: water reeds in „ de zoorten van Gas voorhanden ware, dan moest Gas en water eenerlei zyn. — Verders moesten Zuurftof„ gas en Waterftof-gas eenerlei zyn, en beide moesten „ water zyn. Doch het ftrydt tegen alle ondervinding, „ dat twee lichaamen, welke geheel verfchillende eigen„ fchappen bezitten, eenerlei konnen zyn." Hoe veel zou tegen dit Antwoord niet in te brengen zyn. — De drievoet van Apollo is weggenomen. Ik zou het vooreerst by deeze Vraagen konnen laaten berusten; maar ik wil liever een weinig nader komen ; kort, en zo goed ik kan, myn gevoelen zeggen; en den onkundigen een weinig toelichten. Dat 'er op de vermenging en verbranding van deeze beide zoorten van Gas, of lucht, water te voorfchyn komt, zal ik niet ontkennen, maar toeftemmen. Eer ik verder gaa, moet ik vraagen, of men deeze beide zoorten van Gas, of Konstluchten, waterftof-gas, (gas hydrogenium) of ontvlambaare lucht (aêr inflamtnabilis), — en zulirftof - gas, (gas oxygenium) of zuivere lucht (aër purus, dcphlogisticus) , uit een zelfde water, zonder bydoen of behulp van een andere of derde ftoffe, elk op zichzelven heeft konnen te voorfchyn brengen ? — Deeze vraag moet volltreKt zonder tegenipraak kon¬ nen oeantwoora woraen; want aan eerst Kan net zeggen, welk de liefhebbers van de famenftelling des waters wel¬ eer aangenomen nebben, bewaarheid worden, naamlyk ex «uihus fit , & in quibus rcfolvilur, ex Mis conjlat: offchoon dit zeggen niet in hun voordeel is. Zy, die het water, als water,aangemerkt hebben als eene Hoofditoffe of Element, hebben nimmer toegeftaan, dat dit wa-  WEGENS HET ANTIPIIEOG. SYSTEMA. fi6j water, overal, waar men het aantreft, even zuiver ware : _ dit blykt ten vollen uit de verfchillende zoorten van water, naar maate van de daarin ontbondene verfchillende heterogene deeltjes, en van welke zo veele mede' in ftoom opgeheeven worden , en onder eene luchtformige gedaante verblyven. — Dat het water, ja zelfs ons zuiver Regenwater, veel lucht bevat, is bekend ; want ook door kooking van veel luchts bevryd water heeft andere eigenfehappen dan ongekookt; —dat 'erookwarm.teftoffè in 't water huisvest, v/ordt genoegzaam algemeen toegeftaan. Zo ras men het water door eene gloeijende yzere buis laat ftroomen , en in lucht overgaan , dan verkrygt men ontvlambaare, of brandbaare, lucht. — Niemand zal ontkennen, dat het water in heete ftoom verandert, en onder eene heete luchtfbrmige gedaante, of expanfibele vloeiftoffe, daargefteld, veel werkzaamer is dan koud water; — het yzer, in ftaat van gloeijing, is ook vatbaarder om door deeze ftoom aangetast te worden ; nu ftel ik voor my vast, dat deeze heete ftoom eenige phlogijlifchc deeltjes (men verfchoone my dat ik hier het verketterd woord Phlegiston gebruike) van het yzer tot zich neemt, of gephlogiflifeerd wordt, en dus als brandbaare lucht verIchynt. - Op welk eene wyze nu de lucht, t zy door konst, het zy door de natuur , gedcplogiflifeerd wordt, of zuiver gemaakt, en in zuivere of leevens lucht veranderd wordt, is bekend. , Men mengt een bepaalde hoeveelheid van deeze beide luchten ondereen, en fteekt dezelve in brand: — en, zie daar, de band, of het calorique, welk deeze beide luchten in eene expanfibele, of luchtformige, vloeiftof verbonden hield, wordt" verbrooken, en men vindt water van dezelfde zwaarte, als de zwaarte der beide luchten; waarlyk eene zeer byzondere metamorphofc. — Het befluit deezer Proefneeming is, het water beftaat uit zo veele deelen Waterftof-gas en zo veele deelen Zuurftof-gas; —" en hier is men, zo veel ik weete, het nog niet eens. Als zy hardnekkig ontkennen dat de.eze beide luchten volftrekt droog zyn geweest vóór de verbranding, en niets hoegenaamd in zich hebben gehad, welk naar vogt of water geleek; laaten zy dan eens zeggen en bewyzen dat uit  S54 EENIGE VRAAGEN. uit twee droegen één nat kan te voorfchyn komen ; —* dan zal ik my te vreden houden. Verder: — men heeft vryheid om zo veel van deeze beide zoorten van Gas onder malkanderen te mengen als men verkiest, mits men ze maar , door ze in brand te fteeken , kan vernietigen: — maar wie zal zeggen, dat het water juist uit zo veel van elk der beide luchten beftaat; — om dit te bewyzen, moeten zy het water, zonder kunst, of bykoming van een derde lichaam, fcheiden en daarftellen: — en zo zy dit al konden doen, was dit dan al een teken dat het vogtig water uit twee drooge lichaamen is famengefteld ? Dat nu die beide luchten juist zo veel zwaarte aan water hebben uitgeleverd, is, dunkt my, een duidelyk bewys, dat die luchten zo veel waters in zich ontbonden hebbjn gehad. Zie daar, by voorraad , eenige Vraagen , welken ik nu vriendelyk verzoek dat men beantwoorde , op dat de twyfelingen in dit ftuk eens mogen ophouden, en de waarheid verfchynen. Amicus Plato , — Amicus Socrates , fed magis Amica Veritas. EENIGE WAARNEEMINGEN , DE WOLKEN BETREFFENDE. (Ontleend uit Dr. hütton's Mathematical & Philofophical DiÜionary.) De algemeene bepaaling van 't geen men door Wolken verftaat, is, dat dezelve eene Verzameling zyn van Dampen, in den Dampkring hangende, en zigtbaar geworden. Schoon het algemeen toegeftemd worde, dat de Wol» ■ ken gevormd zyn uit de wateragtige Dampen, die te vodfc ren zich zo naauw met den Dampkring vereenigd vonden, dat ze onzigtbaar waren; valt het egter niet gemaklyk reden te geeven van den langen duur eeniger zeer donkere Wolken, eer dezelve zich ontbinden of ook de oorzaak aan te wyzen, by welke het toeko- me, ,  eenige waarneem. de wolken betreffende. 265 rne, dat de Dampen, wanneer dezelve eens begonnen te verdikken, daar mede niet voortgaan, tot zy, in 't einde, onder de gedaante van Regen, Sneeuw, of eenige andere, nedervallen. Het is tegenwoordig bekend , dat eene fcheiding van de verborgene Hette des Waters, uit welke damp ontftaat, vergezeld gaat met eene verdikking van dien Damp in zekere maate: in zulk een geval vertoont zich dezelve eerst als een Rook, Mist of Damp; die, tusfchen de Zon en de Aarde gefield, een Wolk zal vormen ; wanneer dezelfde oorzaaken blyven werken, zal de Wolk Regen of Sneeuw baaren. Nogthans is het ten vollen blykbaar, dat eenige andere oorzaak, behalven enkele Hette of Koude, in het vormen der Wolken, en het verdikken van de Dampen in den Dampkring, medewerkt. Voor een groot gedeelte ftelt men die oorzaak in de ElecWche Vloeiftoffe. In de daad, de Electriciteit wordt heden ten dage zo zeer als een Medewerkfter erkend in alle de groote werkingen der Natuure, dat men zich in geenen deele te verwonderen hebbe, dat ook daar aan het vormen der Wolken wordt toegefchreeven. Beccaiua heeft dezelve, diensvolgens, opgegeeven als de oorzaak van alle Wolken, welke ook, 't zy die Donder- en Blixembuijen, Regen, Hagel of Sneeuw voortbrengen. Doch, 't zy de Wolken voortgebragt, dat wil zeggen, de Dampen in den Dampkring zigtbaar gemaakt worden, door middel der Electriciteit, of niet, het gaat vast, dat dezelve de Eleftrifche ftoffe in eene verbaazende hoeveelheid bevatten, en veele verfchriklyke en verwoestende voorvallen door zeer fterk geè'le&rifeerde Wolken veroorzaakt zyn. Het zeldzaamfte en verfchriklykfte verfchynzel van dien aart, 't welk men deswegen vermeld vindt, is misfchien, 't geen op het Eiland Java, in de Oost-Indien, in Oogstmaand des Jaars 1772, voorviel. Op den elfden der gezegde maand , zag men te middennagt , dat een heldere Wolk een Berg bedekte in het Diftrikt Cheribau geheeten; verfcheide flagen, als die van een Kanonlchot, hoorde men ten zelfden tyde. Het Volk, 't welk het bovenfte gedeelte van dien Berg bewoonde, niet in ftaat om fchielyk genoeg de vlugt te neemen, fcheidde zich beneden hun een groot gedeelte van die Wolk, acht óf negen mylen in den omtrek beflaande, van het ove-  s66 eenige waarneemingen overige af. Zy zagen 't zelve, op- en nedergaande als' de baaren der Zee ; terwyl 'er vuurklooten uit voortkwamen, van zo groot eene helderheid, dat de nagt als in vollen dag herfchaapen wierd. De uitwerkzels van dit verfchynzel waren verbaazend en allerverfchriklykst. Twintig mylen in 'f rond werd alles verdelgd; de Huizen verwoest; de Plantadien in den grond bedolven; 2140 Menfchen verlooren het leeven; behalven 1500 ftuks Vee, kwam 'er eene groote menigte van Paarden, Geiten, enz. om. — De Heer bryoone vermeldt desgelyks een allerverfchriklykfte uitwerking van Woiken vol EleLtrifche ftoffe, in zyne Reize door Maltha, voorgevallen den 29 van October des Jaars 1757. Doorgaans is de hoogte der Wolken niet zeer groot. De toppen der hooge Bergen zyn 'er meestentyds van bevryd; dit wordt bevestigd door het eenpaarig getuigenis der Reizigeren, die deeze hooge deelen des Aardkloots bezogten. De ondervinding leeraart, dat de fterkst geëlectriféerde Wolken het laagst daalen. Derzelver hoogte is dikwyls • niet meer dan 2100 of 12400 voeten boven 's Aardryks oppervlakte. Zomtyds fchynen de met Donder bezwangerde Wolken den grond te raaken; maar die Wolken hangen doorgaans een Engelfche Myl, of iets meer, boven 's Aardryks oppervlakte. Schoon de Wind dikwyls de rigting der Wolken beftuurt, is dit niet altoos het geval; inzonderheid wanneer de Donderbui ftaat los te barften : als dan fchynen de Wolken zich zeer traaglyk te beweegen, of zelfs, voor eenigen tyd, 'geheel ftil te ftaan. De rede van dit verfchynzel heeft men waarfchynlyk daar in te zoeken, dat de Wolken gedreeven worden door twee Lugtftroomen, bykans van dezelfde fterkte; en in zodanige gelegenheden fchynt het, dat beide de Lugtftroomen tot eene verbaazende hoogte opklimmen: want, wanneer de Heeren charles en robert, op een hunner Lugtreizen in een Ballon , een Donderwolk poogden te vermyden, konden zy geene verandering in den loop des Lugtftrooms ontdekken, fchoon zy' ter hoogte van 4000 voeten boven 's Aardryks oppervlakte oprieegen. In eenige gevallen hangen de beweegingen der Wolken blykbaar af van derzelver Eleftrifche ftoffe, afgefebeiden van eenigen Lugtftroom, welke ook. In deezer voege zien wy, op een ftillen en warmen zomer- fchen  DE WOLKEN BETREFFENDE. 2.6? fchen dag, menigmaal, dat kleine Wolken elkander, in ftrydige rigtingen, ontmoeten, en op zo kleine afftanden te voorfchyn komen, dat ftrydige Winden niet wel veronderfteld kunnen worden daar van de oorzaak te weezen» Zodanige kleine Wolken , wel verre van, by derzelver zamenkomst, een grooter Wolk te vormen, worden veel kleiner, en verdwynen ook wel eens geheel en al; een verfchynzel, naastdenklyk veroorzaakt door de ontlasting van tegenftrydige Electrifche ftoffen in elkander. Zulks dient teffens, om eenig licht te verfpreiden over de waare oorzaak der vorming van de Wolken ; want , indien twee Wolk-en, de eene pofitief en de andere negatief geële&rilèerd, by aanraaking elkander vernietigen, zo volgt, dat eenige hoeveelheid van Damp, in den Dampkring opgehouden, terwyl dezelve haare natuurlyke hoeveelheid van Eleftrifche ftoffe bewaart, onzigtbaar blyve , maar een Wolk wordt, als dezelve plus of minus geëlecbrifeerd is. De Gedaanten der Wolken hebbe men ook waarfchynlyk aan derzelver Electriciteit toe te fchryven; want in die jaar-faifoenen, wanneer 'er groote beweeging verwekt wordt in de Eleciriciteit des Dampkrings, ziet men dat de Wolken wonder vreemde gedaanten aanneemen, en geduurig van gedaante veranderen. Dit, zo wel als de zamenkomst van kleine Wolkjes in de lugt, en die, op het onderling aanraaken, verdwynen , is een vast voorteken van Donder. De nuttigheden , welke de Wolken aanbrengen, zyn veele, en in 't oog loopende. Uit deeze ftort de Regen neder, die het Aardryk verfrischt, en zonder welke de aarde, naar den tegenwoordigen loop der natuure, eene woestyn zou worden. De Wolken zyn desgelyks nuttig als een fcherm tusfchen de Aarde en de verfchroeijende ftraalen der Zon, dikwyls zo fterk, dat ze het Gras en andere Planten doen verdorren. —— In de heimlyker werkingen der Natuure ook, waar in de Electrifche ftoffe betrokken is, hebben de Wolken een groot deel, en dienen voornaamlyk om die vloeiftoffe uit den Dampkring op Aarde te brengen, en van de Aarde in den Dampkring. In welk geval dezelve, wanneer ze met eene groote maate van Electrifche ftoffe belast zyn, zomtyds zo fchriklykc uitwerkzels baaren , als waar van wy hier boven "een voorbeeld aanvoerden. VOOR'  a68 voorschrift voorschrift ter zamenstelling van een water, 't welk de kragt heeft, om rupsen, mieren en andere insecten, te dooden. Uitgevonden door c. tatin , Zaadkoojjer en Bloemist te Parys. Neemt zwarte Zeep van de beste foort, één en drie vierde pond; Bloem van Zwavel, één pond en drie vierendeel; Champigjons, onverfchillig van welke foort, twee Ponden; Rivier- of Regenwater, zestig Pinten. Verdeelt het Water in twee gelyke deelen; giet het eene gedeelte, of dertig Pinten, in een vat van voeglyke grootte alleen tot dit einde gebruikt; roert de zwarte Zeep in 't zelve om, tot dezelve ontbonden is; doet 'er dan de Champigjons by, naa dat ze even gekneusd zyn. Laat de andere helft van het water in een ketel koo» ken; doet de geheele hoeveelheid van Zwavel in een ruw linnen doek, bindt dien digt met een touw, doet 'er een fteen of iets anders zwaars aan, zo dat het na den grond zinkt. Indien de ketel te klein mogt weezen om de dertig Pinten waters in te kooken op éénmaal , dan moet men de Zwavel desgelyks verdeelen. Roert het geduurende twintig minuuten, den tyd der kooking, met een ftok geftadig om, en laat de bondel Zwavel zodanig gedrukt worden, dat dezelve aan het water al de kragt en kleur geeve. De uitwerking van dit water wordt niet fterker door het vermeerderen van de hoeveelheid der opgemelde floffen. Het Water, van het vuur afgenomen zynde, moet gegooten worden in een vat, en een korten tyd met een ftok geroerd; dit omroeren moet men eiken dag herhaalen, tot dat het mengzel in den hoogften graad ftinkend worde. — De ondervinding leert, dat, hoe ouder en ftinkender het mengzel is, het des te vaardiger werke. Noodzaaklyk is het zorg te draagen, dat het vat wel gellooten worde, telkens als de omroering gefchied is. Wanneer men van dit Water gebruik wil maaken, moet men met 't zelve de Planten befproeijen, of de takken 'er in fteeken: dan de beste wyze, om het aan te wenden, beftaat in dezelve daar mede te befpuiten met een gewoone fpuit, met een pyp van het gewoone maak- 7P .  om rupzen, enz. te dooden. 269 zei, uitgenomen dat het voorftuk uitloope op een gat van een half duim middellyns, in het platte gedeelte met gaatjes doorboord , om dus kleine planten niet te befchadigen ; maar omtrent boomen bediene men zich vry van wyder openingen. Eene enkele befpuiting met dit water is genoegzaam, om Rupfen en dergelyke boomknaagende Infecten te doo- den. InfecTren, die onder den grond leeven, en een harde huid hebben , moeten zagt en by herhaaling befpooten worden, tot het water op den bodem hunner ver» blyfplaatzen komt. Mieren-nesten, in 't byzonder, vorderen veel van dit Water, en moet de hoeveelheid geevenredigd zyn aan de grootte eh uitgeftrektheid van het Mieren-nest ; 5t welk men een etmaal ongeftoord moet laaten. Indien de Mieren, die afweezig zyn ten tyde der bewerkinge, verzamelen, en een anderen Mierenhoop vormen, moet men deeze op dezelfde wyze ftooren. Op deeze wyze zal men ze ten laatften alle uitdelgen; maar men moet niet te veel met een ftok roeren; integendeel met de infpuiting aanhouden, tot men, door het niet verfchynen deezer Diertjes, derzelver verdelging vast mag ftellen. Met veel voordeels zal men by dit mengzel kunnen voegen twee Oneen van de Nux vomica ; deeze moet men nevens den Zwavel kooken ; het Water zal hier door meer kragrs krygen, in 't byzonder als men zich van hetzelve bedient om Mieren uit te rooijen. Wanneer men den geheelen voorraad van Water verbruikt heeft, moet men zorg draagen om het bezinkzel in een diepgegraaven kuil te werpen ; ten einde de Hoenders, of andere Huisdieren, 'er niets van eeten. eenige zeer opmerkenswaardige byzonderheden , de chineezen en het chj.neesche ryk betreffende , uit de jongste bescheiden opgemaakt. tTet Ryk van China is een der grootfte voorwerpen, jlX met welke de verbeelding zich kan bezig houden, onder alle die de Burgermaatfcbappyen aanbieden. Een Grondgebied, vyftienmaalen de uitgebreidheid van GrootBrittanje. bevattende; en driehonderd en drie en .dertig meng. 1799. m. 7. V Mil-  270 ISYZONDERHEDEN, DE CHINEEZEN Millioenen Inwoonders, en dus meer dan een derde gedeelte van het geheele Menschdom over den Aardbodem verfpreid. Een Volk, niet alleen vereenigd door de fterke hand der Oppermagt, onder dezelfde Heerfchappy ; maar zamenftemmende door het volgen der zelfde Wetten, Zeden, Burgerlyke en Krygs-inrigtingen. Een Volk, 't welk dezelfde Kunften en Weetenfchappen allerwegen beoefent, dezelfde Taal fpreekt en fchryft. En hoe groot deeze eenpaarigheid onder de Chinsezen zelve ook moge zyn, verfchillen zy te eenemaal, in Zeden , Geaartheid en Begaafdheden, van alle Inwoonderen der Aarde, 't zy befchaafde of onbefchaafde Natiën. Hoe zeer zy onderfcheiden zyn van de Europifchc Volken, en hoe weinig gemeenfchap, tot zeer onlangs, 'er plaats gehad hebbe tusfchen deeze wyd vaneen gefcheide Volken , is zigtbaar uit de fteeds voorkomende ftrydigheid in zaaken van weinig aanbelangs, zo wel als in die van meerder gewigts. In Europa is de regterhand de plaats van Eere; in China ftelt men die in de flinker. De witte kleur is in Europa liet doorgaand zinnebeeld van Vreugde en Vrolykheid, van Jeugd en Onfchuld • in China beduidt die eigende kleur Droefheid en Rouwe; die kleur" wordt ten ftrenglte verboden by alle gelegenheden van Vreugdebetoon, en by uitzondering beftèmd tot Lykplegtigheden. — In Europa zetten de Ouders den Adeldom op de Kinderen over; maar m China fchenkt een Man, die zich beroemd maakt door eigene verdienften, de Eer van Rang en Tytel over aan zvne afgeftorvene Vrienden. Gehangen te worden is in Europa eene allerfchandvlekkendfte ltrafte; dan in ru;„n i= hpr nnbansen min fchandlvk dan onthoofden. Zelfs in eene zeer opmerkenswaardige byzonder- heid , welke veronderfteld wordt den eenigen fchakel van gemeenfchap tusfchen dit Volk en andsre Volken te maaken, en het middel te weezen, waar door wy gemeenfchap met elkander hebben het Zeekompas — is, het geen men, in China, des vastftelt, rechtftreeks bet omgekeerde van het heerfchend denkbeeld in Europa. De kragt, welke de Kompasnaald aantrekt, mag men ftellen dat in ieder Pool huisvest. In Europa denkt men, dat de Kompasnaald fterkst na het Noorden trekt; doch in China ftelt men, dat de Zuidpool alleen de Aantrekkingskragt bezit. De naam , welken de Chineczen aan het Kompas geeven, is Ting-nan-ching,oï de Naald  EN HET CHINEESCHE RYK BETREFFENDE. 271 die na het Zuiden wyst. Het uitfteekend merk wordt aldaar, in gevolge hier van, op de Zuidpool gefield, even als by ons op de Noordpool. Het Land van China wordt, door de Inwoonders, het Midden-Ryk geheeten, als of alle andere Ryken omheenliggende deelen des Aardkloots waren; nogthans kan die benaaming ook betrekking hebben op de trapswyze uitbreiding der Monarchy, die, voortkomende uit het middenpunt, geregeld voortgegaan is aan alle zyden, tot de tegenwoordige grootheid. Van de pntoeganglyke Gebergten van Thibet en Cashtnere, die Indie aan het Noorden en China aan 't Westen beperken, ontfpringen twee groote Rivieren, van welken 'er twee, oostwaards door China loopende, dat Land verryken en teffens verderen. Deeze zyn de Geele Rivier en de Tang-tfe-kiang, welke tot heden met geen Europifchtn naam gedoopt is. Naby de bronnen, waar uit deeze Rivieren ontfpringen, naderen deeze twee Rivieren elkander op zommige plaatzen , op weinig mylen afftands ; doch verwyderen zich vervolgens vaneen tot op vyftien Graaden Breedte. Vervolgens weder de lyn van afwyking inkrimpende, ontlasten zy zich eindlyk in dezelfde Zee, de Geele Zee geheeten, op den afitand van weinig meer dan honderd Mylen van elkander , tusfchen den 32 en 34 Graad Noorder Breedte. —■ Deeze Rivieren bevatten in derzelver wyden omvang een fireek Lands, meer dan 1000 mylen lang; liggende in dat gedeelte van den gemaatigden Wereld-riem, die in Europa zo wel als in Afia ten geboortegrond verftrekte van de grootfte en uitfteekendite Characters , en het tooneel opleverde van de wydklinkendfle daaden. Deeze boogfchatbaare ftreek lands befloot, in ouden tyde, het voornaamfte gedeelte van China, en is, als 't ware, de pit of kern, welke zich uitgebreid heeft in de eene rigting van de nabuurfchap des Equators tot de Scythifche Gebergten, en in de andere van de Zee van Corea tot de Tazartes en de Caspifche Zee. De geestdrift tot Krygsverrigtingen moge andere Naamen en andere Volken verfpreid hebben over een zo groot gedeelte des Aardkloots ; maar de byzonderheid des Lands, waar van wy tegenwoordig fpreeken , is dat de Landfchappen van het eigenlyk China, — dat is van China binnen den grooten Muur, — meer dan driehonderd Millioenen Inwoonders bevatten. Va Ia  i?a BYZONDERHEDEN , DE CHINEEZEN In het ftuk van Rykdom vertoont zich dit Land met een, minder ontzettend denkbeeld van grootheid; nogthans laat dezelve niet na zeer aanmerkelyk te weezen; naardien het oveifchot van den landarbeid genoegzaam is om aan de Keizerlyke Schatkist, 's jaarlyks, meer dan zestig Millioenen Ponden Sterling op te brengen. Het is een zonderling ftuk, onzer befpiegcling waardig, hoe zo veel voorfpoeds wordt daargefteld; en hoe een zo groot gedeelte des Menschdoms in veiligheid gehouden en regelmaatig geregeerd wordt. Bovenal bedient men zich van rede, gewoonte, eiken grondregel uit gezag afgeleid, en elk beeld 't welk den meesten indruk op de verbeelding maakt, om den Landbouw'aan te pryzen, als het weezenlyklte waar op menschlyk vlytbetoon zich kan uitleggen. In de Chineejche Hieroglyphica, of Beeldfpraakig Schrift, is Landeigendom het geliefde Zinnebeeld van Geluk. Onbebouwde Gronden vervallen aan het Land; het vernuft der fcbranderften onder het Volk fcherpt zich voornaamlyk op het uitdenken van veelvul- . dige proefneemingen, "welker zommige van een zeer zonderlingen aart zyn, om de natuurlyke vrugtbaarheid van den grond nog meer te doen opleveren; en, in 't algemeen, om in een zo verbaazend volkryk land voedzel te verfchaffen, die groote en nimmer ophoudende behoefte des Menschdoms. Hier te lande heeft men Vischvangende Vogels; als mede wondere gevaarten, bedekt met aarde, beplant met Moeskruiden en Gewasfen, die dryvende en vrugtbaare Eilanden op de Meiren en Rivieren vertoonen. In den grond tot den Landbouw te bereiden, in het bewaaren van het zaad, in het vervaardigen van bemestingen, als mede in het beploegen der akkeren, overtreffen de Chineezen alle andere Volken. Het Land brengt doorgaans twee Oogflen voort in één jaar, en nooit behoeft de grond braak te liggen. Zuiker, de voedzaamfte van alle zelfftandigheden, is 'er allerwegen in overvloed; en is 'er naauwlyks een Gewas in China, 't welk zyn byzonder gebruik niet heeft, niet ontdekt of ongebruikt gelaaten in andere Landen. Geen nutlooze Planten,geen vernielende Dieren, gedoogt men in China den vrugtbaaren grond te beflaan, of daar om te zwerven; de grond is, bykans met uitfluiting, beftemd tot het voortbrengen van vrugten, om het Mensch-1 lyk Geflacht ten voedzel te ftrekken. Paarden worden 'ér:  EN EET CHTNEESCHE RYK BETREFFENDE. 273 'er zeldzaam gebruikt, of tot den Landbouw, of om rydende den weg te fpoeden. ; Armen, en lieden van middelbaaren doen, gaan te voet. De Ryken bedienen zich van Palanquins, of Draagftoelen. De veelvuldige Kanaalen en Vaarten dienen tot het vervoeren van goederen. Naauwlyks zyn 'er eenige Tuinen of Lustplaatzen, behalven die den Keizer toebehooren. Het Volk in China is over 't algemeen wel te vrede met Graan en Wortelen, en eenig Vleesch ter verkwikkinge. Melk zelfs, als mede Kaas en Boter, de gereedfte Waaren in het herderlyk leeven, zyn , uit hoofde van het klein aantal van Vee, daar gekweekt en aangehouden , weinig in gebruik. Het Staatsbeftuur in China is 'zonderling, en van de meeste, tot hier toe in zwang, daar in verfchillende, dat de Throon in 't minst niet onderfchraagd wordt door het Altaar, en nogthans is die Throon misfchien een der welgevestigdften op den geheelen aardbodem. De hegtfte pylaaren der Chineefche, Staatkunde zyn het Aardsvaderïyk gezag, en de uitdeeling van alle Èere- en Staatsposten aan de meest daar toe gefchikte en verdienstlykfte Mannen. De Gefl tchten in China, van denzelfden ftam oorfpronglyk, bewoonen veelal hetzelfde Huis, en leeven onder het beftendig toevoorzigt en beftuur der oudfte hoofden. De Jongen zuigen dus gereeder in, en houden zich vaster, dan in andere Landen, aan de gevoelens en gewoonten der Ouden. Zy fchikken zich meer dan elders naar de begrippen en handelingen hunner Voorzaaten, die zy zich gaarne ten voorbedde ftellen. Het natuurlyk gevolg hier van is geen ander, dan dat zy onder anderen een afkeer hebben van nieuwigheden, die eigenaartige gefteldheid van gevorderde jaaren. 't Is zeer algemeen by de Chineezen, dat zy een afkeer hebben van veel arbeids kostende verbeteringen, in het geen tot de Werktuigkunde en daaraan paaiende Kunften behoort. Zy fpannen nooit hun vermogen in, om dezelve te verbeteren boven den trap van blykbaare en handtastlyke nuttigheid. By hunne zeer verregaande onbedreevenheid in de Geneeskunde, zyn ze het gezondfte Volk des aardbodems; en terwyl zy zich over de Scheidkunde , als eene Weetenfchap, niet bekommeren , overtreffen veele hunner bearbeidingen van Metaalen en Delfftoffen de bedreevenheid der kundigften in dit vak onder de Europeaancn, Betreffende andere takken van V 3 't  374 BYZONDERH. DE CHINEEZEN BETREFFENDE. 't geen men, met onderfcbeiding, Natuurkunde noemt, fchynen de Chinecfchs Geleerden even onverfchillig. Al de kragt hunner zielsvermogens leggen zy te koste aan Zede- en Staatkunde ; vorderingen , in die vakken gemaakt , baanen niet alleen den weg .tot Magt en Eere, maar worden volftrekt vereischt om tot eenige Staatspost op te klimmen. De Drukkunst, van onheuchlyke tyden af, by de Chineezen in zwang, werkt, met de evengemelde omftandigheden , kragtdaadig mede om het Ryksbewind. te fchraagen. De voorregten van den Throon worden verfterkt door de grondbeginzels, welke de gedrukte Werken inboezemen. De regeerende Keizer van China , fchoon fteeds het voorwerp der Lofredenaaren, verdient de lofredenen zo zeer, dat ze de waarde zyner hoedanigheden niet te hoog kunnen zetten. — Gehegtheid aan den Vorst wordt vroegtydig ingedrukt, door alles wat op de zinnen werkt. De diepe buigingen en andere pligtpleegingen van ontzagbetoon, waar in de Chineezen boven alle andere Volken uitfteeken , zyn geen bloote plegtigheden. Zy brengen, met de daad, toe om de gevoelens van eerbied voor den Vorst in te boezemen en te vermeerderen , en leevendig te houden by zyne Onderdaanen. Ondanks dit alles, zegt men, dat 'er in het Chineefche Ryk eene Seéte beftaat , welke ten grondbeginzel heeft eenen geflaagen afkeer van de Monarchie. De zamenkomften van deezen Aanhang worden , zo men wil, op eene zeer bedekte wyze gehouden; en 'lieden , verdagt van zulke gevoelens aan te kleeven, worden, ontdekt zynde, uit de voeten geholpen. — Maar dusdanig eene Secte, indien dezelve met de daad aanweezig is, ftaat geen grooten kans om opgang te maaken, onder een Volk, welks aart, characrer en zeden , zeer gefchikt blyken te weezen voor de Regeeringsvorm, onder welke het zo lang geleefd en doorgaans gelukkig geleefd heeft. HET  het wissellot der koningen. £75 het wissellot der koningen, voorbeeldlyk geschetst in sebastiaan, Koning van Portugal. Zo 'er immer een tyd was, in welken het oog des opmerkenden Wereldbefchouwers getuigen is van laaggevallen grootheid, in Perfoonen, die boven de rest des Menschdoms het hoogst verheven fcheenen, het is gewis de tyd, welken wy bekeven. Nooit deeden zich die voorbeelden zo veelvuldig in een kort beitelt op. Maar onder vroegere en laatere Lotwisfelingen van dien aart is 'er, rayns oordeels , geen treffender, en voller van wonderbaare voorvallen, dan de Gefchiedenis van een der Koningen van Portugal; de byzonderheden van wiens lot in veele verhaaien diens Ryks zeer onvolkomen worden opgegeeven. Het volgend verhaal is ontleend uit een oud en bykans onbekend Schryver, die voor de waarheid van t zelve mftaat. Het komt hier op neder. S^bastiaan, Koning van Portugal, werd gebooren m den jaare 1554, eenigen tyd naa den dood zyns Vaders, Broeder van den toen regeerenden Koning; zorgvuldig werd hy opgevoed door zyne Moeder, Dogter van den beroemden carel den V. Met den Jaare 1557, volgde hy zyn Oom joannes den III op. In den Jaare 1574 vormde hy reeds het plan om de Mooren te beoorlogen; en groote toebereidzels gemaakt hebbende om dit plan te volvoeren, landde hy, op den negenden van July des Jaars 1578, te Tanger, met eene groote Legermagt. Op den vierden van Augustus diens jaars ftreedt hy den ongeïukkigen flag van Akacar , waar in de Moonn de overhand °hadden, fchoon zy hunnen Koning verlooren, die aan eene koorts op zyn bedde ftierf. Naa den flag, de Portugeezen hunnen Koning mislende, zonden zy tot die krygsgevangen genomen waren. Men zogt zorgvuldig na zyn lichaam, 't welk, gelyk veelen veronderftelden, gevonden werd. Het hadt verfcheide wonden ontvangen; en was , uit hoofde van de hette der Lugtftreeke, reeds in een ftaat van verrotting. Het werd in een tent gebragt; de Adel ging het bezigtigen; maar zy vonden zich niet geheel voldaan wegens de egtheid dat dit Lyk het Lyk des Konings ware ; integendeel, zv ftelden over 't algemeen vast, dat dit het Lyk huns 3 V 4 Ko-  27<5 het wissellot der. koningen Konings niet was. — Des niet te min'verzogt de Spaanfche Koning philip het te mogen hebben , en gaf 'er, naar zommiger verhaal, veel gelds voor. Het werd hem eindelyk toegefchikt, en hy liet het met alle Koninglyke Eerbetooning te Bethlehcm, de gewoone begraafplaats der Koningen van Portugal , niet verre van Lisfahon, begraaven. Het gaat vast, dat de Portugeezen, in 't algemeen, nooit, geloof floegen aan de Historie van 'sKonings dood; maar zich zo vast verzekerd hielden van zyn leeven , dat zy gereeden byval gaven aan twee Bedriegers , die ftoutheids genoeg bezaten om den naam van Koning sebas- tiaan aan te neemen. De eerfte deezer was de Zoon van een Tichelbakker, daar toe aangezet door eenen Piiester, die zich voor den Bisfchop van Garda uitgaf. Dan zy werden fchielyk gevat, de Priester opgehangen, en de voorgewende Koning tot de Galeien verweezen. Dit viel voor in den Jaare 1585. In 't zelfde jaar zogt matheus alvarez, een Inboorling van het Eiland Tercera, de Zoon eens Steenhouwers, zich voor Koning sebastiaan uit te geeven. Deeze Man was een Kluizenaar, die in eene niemand befchadigende eenzaamheid zyne dagen Heet. Veelen, van welken hy een aalmoes vroeg, geloofden, dat zy in zyne gelaatstrekken het weezen herkenden van Don sebastiaan : zy zeiden hem zulks; maar hy antwoordde zeereerlyk, dat hy geen Koning was, maar een arme Kluizenaar. Dan allengskens begon de eerzugt in zynen boezem te woelen, en meester van zyne rede en braafheid te worden; hy antwoordde niet langer gelyk hy een geruimen tyd gewoon geweest was; maar gaf, integendeel, aan allen, die des met hem fpraken , reden om te vermoeden dat hy met de daad die Koning was. Allengskens liet hy de zodanigen, die in dit begrip Honden, toe, om hem Koninglyke Eere te bewyzen , liet zyn hand kusfchen , fpysde in 't openbaar. Ja hy kwam, in 't einde, zo verre , dat hy aan den Cardinaal Aartshertog albert een brief fchreef, hem beveelende het Paleis te ruimen, dewyl hy voorneemens was het Ryksbeftuur weder te aanvaarden. Te dier gelegenheid werd een bende Krygsvolk op hem afgezonden, als mede tegen die hem aanhingen; hy werd gevangen genomen, en zyn aanhang verltrooid. Welhaast volgde zyn dood, met buitengemeen vertoon van geftrengheid volbragt. Zyn rechterhand werd afgekapt, hy ver-  V00RBEELDLYK GESCHETST. 277 vervolgens geworgd,* en gevierendeeld. Door dit bedryf dagt het Spaansch Gouvernement een einde gemaakt te hebben aan de hoop der Pretendenten, en de ligtgeloovige dwaasheid der Portugeezen. Ondanks deeze geftrengheden, verfpreidde 'er zich, in den Jaare 1598, een gerugt, dat men den waaren Koning sebastiaan in Italië gezien hadt. Hier op verklaarde een manuel antonez , die by den Cardinaal hendrhc, die Don sebastiaan opvolgde , gediend hadt, openlyk in Portugal, dat sebastiaan in den flag by Jlcacar niet gefneuveld was , maar dat hy met hem in Portugal wederkeerde ; dat de Koning zich begaf in een Godsdienftig Gefticht in Algarve, om 'er boete te doen wegens zyne roekloosheid: ter ftaavinge van dit verhaal, bragt hy by, eene in orde opgeftelde Acte van den Pater Guardiaan diens Kloosters. Dit ftuk maakte veel gerugts; manuel antonez kreeg last zich in perfoon ten Spaanfchen Hove te vervoegen ; hy gehoorzaamde dien last, en zyn Papier aan Koning philip overgegeeven hebbende, werd hy gevat, in de gevangenis geworpen, en men hoorde naderhand van hem niets meer. Deeze nieuwe sebastiaan vertoonde zich eerst te Padua, waar veelen medelyden met hem betoonden, en hem onderftand gaven. Hier op kwam uit Venetië te Padua last, om den Perfoon, die zich voor den Koning van Portugal uitgaf, te noodzaaken om binnen drie dagen van daar te vertrekken, en binnen den tyd van een week het grondgebied van Venetië te verhaten. Hy was ziek, toen dit bevel hem ter hand kwam; doch, zo ras hy herfteld was, trok hy na Venetië, om aan den Raad een berigt van zichzelven te geeven. . De Spaanfche Afgezant vervoegde zich terftond by dien Raad, vorderende dat deeze Bedrieger zou gevat worden; hem de fchriklykfte misdryven ten laste leggende. Hy werd diensvolgens in de maand November in een naaren kerker gefmeeten. Men benoemde Gelastigden, om te hooren wat de Spaanfche Afgezant tegen hem kon bewyzen; 't welk ten laatlkn op niets uitkwam. — Hy werd a8 maal verhoord. In 't eerst antwoordde hy gereedlyk op alle de vraagen hem gedaan, wegens de Gezantfchappen hem gezonden toen hy Koning van Portugal was, wegens de maatregelen door'hem genomen, wegens de Brieven door hem gefchreeven, en de Staatsdienaaren, van welken hy zich bediend hadt. Dan, in 't einde, weigerde hy op eenige vraagen meer antV 5 woord  s-3 het' wissellot der koningen woord te geeven; zich, met deeze woorden, tot de Reg- ters wendende. „Myne Heeren! Ik ben sebastiaan, „ Koning van Portugal. Ik begeer van u, dat gy my „ aan myne Onderdaanen Iaat zien; veelen hunner heb„ ben my gekend, en zullen my nog herkennen; veelen „ hunner hebben met my omgegaan. Indien men eenig „ bewys kan bybrengen, dat ik een Bedrieger ben, ik „ ben bereid te fterven; maar zoudt gy my ter dood„ ftraffe verwyzen, om dat ik u, boven alle Mogenheden „ van Europa, verkooren heb , 'ten einde een veilige „ fchuilplaats onder uwe heerfchappy te zoeken?" Doftor sampajo en een ander Portugees, toen te Venetie\wi verblyf houdende, vorderden met allen ernst zyne flaaking. De Gelastigden in dit Huk verklaarden hun, dat zy, zonder een Getuigfchrift van ontwyfelbaare egtheid , behelzende de merktekens waar aan Don sebastiaan kon onderkend worden, deezen Man niet op vrye voeten konden ftellen, dewyl zy hunnen haat tegen de Castiliaanen kenden; een haat zo verre gaande, dat zy, des noods, een Neger voor Don sebastiaan zouden groeten. Doctor sampajo toog hier op heimlyk na Lisfabon : hy bragt van daar te Venetië een ftuk, getekend door eenen Apostolifcfien Notaris, behelzende een juist verflag en opgave van de Lyfsgeftalte van Don sebastiaan. Hier op vernieuwde hy zyn aanzoek. De Vcnctiaanfche Gelasrigden ontdooken dit, bybrengende, dat zy in zulk een 'onderzoek niet konden treeden op het verzoek van een byzonder Perfoon; doch dat zy daar toe gereed waren, indien een der Mogenheden van Europa zich deeze zaak aantrok. De Portugeefche Heeren vervoegden zich hier op, onverwyld, by vreemde Hoven. Eindelyk kwamen, op den elfden van December diens zelfden Jaars, Don christoffel de Jonge, Zoon van Don antonio , eertyds Koning van Portugal, vergezeld van sebastiaan figuera, te Venetië, met Brieven van de Algemeene Staaten en Prins mauritz. Nu werd 'er een dag ter gehoorverleening bepaald, op welken de Perfoon, die zich Don sebastiaan noemde, zat aan de rechterhand van den Prins ; en werd het hem vergund zyne eifchen in gefchrifte over te geeven aan den Hertog, en tweehonderd Raadsheeren, die, als zy hem aanfpraken, hem den tytel van Illufirisfimo gaven. Dit viel voor op Dingsdag: het werd Woensdag, Donderdag en Vrydag herhaald, 's Avonds ten tien uuren op den laatst- ge-  v00rbeeldlyk geschetst. «79 gemelden dag bragten zy bun verlLag in den Raad uit; deeze deedt onmiddelyk Don sebastiaan voor zich komen, aun wien zy het zelfde bevel gaven , 't geen hy te vooren te Padua ontvangen hadt. Terwyl deeze or¬ der , in gefchrift gefteld, geleezen werd, ftonden de Raadsheeren overeinde, terwyl hy, die zich sebastiaan noemde, zat, en zich gedekt hield. Uitgaande, wilde hy niet dat iemand hem zou vergezellen na het huis, eerst te Venetië door hem betrokken. Hier vondt hy roderigo marquez en sebastiaan figuera, die, op het eerfte zien van hem, zeer verbaasd Honden. Zy zeiden, dat hy zeer veel veranderd was ; maar dat zy hem ontwyfelbaar voor den Koning hielden. Zy gaven des berigt aan Don christoffel zyn Neef, die daar op beval, dat hy gebragt zou worden ten verblyve van Don johan de gastro , in een afgezonderd gedeelte der Stad gelegen. Daar vertoonde hy zich aan alle de Portugeezen daar tegenwoordig , hun onderrigtende, dat zyn Lyfsgeftalte iets zeer zonderlings hadt: dat zyne geheele rechterzyde veel grooter was dan zyne flinker, hy mat zyne armen, dyen en beenen; toen nederknielende, ontdekte hy, dat zyne rechter fchouder hooger was dan zyne flinker , en het verfchil omtrent drie duimen haalde; hy toonde hun een lidteken in zyn rechter wenkbrauw, en liet allen, die het behaagde, met de vingeren voelen een diepe houw in zyn harsfenpan. Vervolgens liet hy hun zien, dat hem een kies ontbrak in de flinker onderkaak, die hy zeide hem uitgetrokken te zyn door sebastiaan nero, zyn Wondarts; alle zyne overige tanden waren vast en fterk. Zy wilden dat hy by hun zou blyven eeten; doch hy verontfchuldigde zich, om dat het Vrydag en Vastendag was. : Naardemaal zy, die zich by hem bevonden, uit onderfcheide Landen kwamen, waren zy verfchillend gekleed, deeze op den Duitfchen, geene op den ltaliaanfchcn, en andere op den Franfchen, trant; een hunner, franciscus antonio, was in het gewaad eens Pelgrims, met een ftaf in de hand. Sebastiaan, by het vuur ftaande, zeide, naa een lange poos ftilzwygens, eindelyk, met een glimplach, Tanto trage! (Welke vreemde gedaanten!) Waarop eenigen van den Portugeefchen Adel, die dus lange hadden Lil eezweegen, uitriepen, dat de toon, op welken by deeze woorden fprak , hem aan hun ontdekte als den Koning , voor wien hy zich uitgaf. ^  aS0 het wissellot ter koningen Op den tweeden avond, gins by, niettegenftaande alle de wegen in het Land der Grifons bezet waren, over na Terra Firma, in 't gewaad van een Monnik; doch, wanneer hy uit Padua ging, deedt hy zyn Mantel en Zwaard weder aan, nam den weg na Florence, en werd daar gevat op last des Groot-Hertogs. De Koning van Spanje vorderde, onverwyld, dat hy in zyne handen zou gefteld worden ; 't geen de Groot-Hertog weigerde; zyn gedrag regtvaardigende door het voorbeeld der Venetiaanen. Wanneer, nogthans, de Hertog van Savoye toebereidzels maakte om zyne landen aan te vallen, deedt hy sebastiaan na Orbitello zenden, en in de handen der Spanjaarden overleveren. De Ita. liaanlche Schryvers verfchillen, ten opzigte deezer gebeurtenistë, wyd van elkander; deezen pryzen den Hertog wegens het overleveren van een Bedrieger; geenen beweeren dat het eene volflaagen woordverbreeking was. Hy, die zich Koning van Portugal noemde , befchouwde het in het laatstgemelde licht. Hy verweet zulks de Officieren des Groot-Hertogs op het fcherpfte ; wanneer hy aan de Spar jaarden werd overgeleverd, voegde hy 'er by, dat hy niet twyfelde of god zou den Huize van medicis ftraffen, wegens deeze trouwloosheid aan hem gepleegd. Te Napels werd hy gevangen gezet in het Kasteel De Ovo, en, zo als de Portugeezen verzekeren, drie dagen lang in eene kamer opgedooten, zonder eenig voedzel of laafenis; hy zag geen mensch; alleen een touw, met een mes van een half voet lang, lag in een hoek van het vertrek. — Sebastiaan gebruikte geen van deeze beide middelen ; maar verdroeg geduldig de beledigingen en hardigheden hem aangedaan. Op den vierden dag kwam hem de Auditeur Generaal met twee Secretarisfen bezoeken. Deeze vermeldde den Gevangenen, met weinig woorden, dat, indien hy den harsfenfehimmigen Tytel, welken hy tot dus lang hadt aangenomen, wilde afleggen , hy mogt eeten, drinken, en ftaat maaken om te huisvesten in een voegelyk verblyf. „ ik kan," fprak hy, „ zulks „ niet doen. Ik ben Don sebastiaan, Koning van Por„ tugal, wiens zonden deeze harde ftraffen op hem ge„ laaden hebben. Ik ben gereed te fterven , op wat wy„ ze het u behaagt; doch de waarheid te ontkennen — „ dit kan ik nimmer doen!" Naa deezen tyd kreeg hy water en brood, en voorts vyf Kroonen in de maand, en een knegt om hem te dienen. De  VOORBEELDLYK GESCHETST. aOl De Graaf de lemos, ten dien tyde Onderkoning van Napels, begeerig om hem te zien, liet hem in zyn Paleis komen; ter zaale intreedende, en ziende dat de Graaf met ongedekten hoofde zat, 't geen hy alleen deedt ter oorzaake van de hette, zeide sebastiaan, op een ernftigen en vorstlyken toon: „ Graaf de lemos, wees gedekt' " Allen, die 'er zich tegenwoordig bevonden, ftonden verbaasd. De Graaf voerde hem, met eenige verfmaading, te gemoet, op welk gezag hy hem beval zich te dekken? „ Door dat gezag," antwoordde de Gevangene, „ waar toe myne geboorte my geregtigt. Doch „ waarom, myn Heer! houdt gy u als of gy my niet , kende? Ik herinner my u zeer wel. Myn Oom phi, lip zondt u twee keeren tot my in Portugal, waar ! sv met my die byzondere gefprekken gehouden hebt. De Graaf, getroffen door dit gefprek, zeide tot den Oppasfer, die nevens den Gevangenen ftondt: Voer hem we£, hy.ls een Bedrieger! „ Neen, myn Heer, hervatte Don sebastiaan, „ ik ben de ongelukkige Ko„ ning van Portugal, en gy weet dit ten vollen. Een , Heer van uw aanzien moet in alle gelegenheden zwy' gen, of der waarheid hulde doen." Zo lang de Graaf de lemos leefde, hadt Don sebastiaan niet veel leeds te lyden, dan alleen dat hy een gevangen man bleef. Hy mogt leeven naar zyn welgevallen; hv mogt na de Kapél ter misfe gaan als het hem Gehaagde Hv nam zyne Vasten geregeld op Vrydag en Saturdag waar; en, geduurende de geheele Voprjaarsvaste, at hv niets dan brood en moeskruiden; hy biegtte geregeld. De Graaf de lemos werd in het Onderkonmgfchap opgevolgd door zyn' Zoon , die sebastiaan met veel rilheids behandelde. De Bisfchop van Rcggio werd gezonden om hem in den Kerklyken Ban te doen, dewyl het Spaanfche Ministerie , uit hoofde van de antwoorden door sebastiaan van tyd tot tyd gegeeven, hem voor een Tovenaar hieldt. Die Kerkvoogd dit werk met alle ftaatlykheid verrigt hebbende, haalde-de Gevangene een Kruisbeeld uit zyn boezem; zeggende: „ Zie hier het „ teken myner Belydenisfe, den Standaart van het: Opperhoofd, dien ik, tot mynen laatften adem, zal dienen! Op den laatften dag van April des Jaars 1602 werd sebastiaan uit het Kasteel gebragt, zittende op een Ezel; drie Trompetters gingen blaazende voor hem heenen, en een Heraut riep deeze woorden uit : 4>M  28a het wissellot der. kokingen Allercatholykflc Maje/teit heeft bevolen, deezen Man door alle de jlraaten van Napels rcnd te leiden, met alle merktekenen van fchandc; en dan, voor al zyn leeven, aan boord der Galeien te dienen, dewyl hy heeft voorgewend Don sebastiaan, Koning van Portugal, te weezen, terwyl hy een Calabrier is. Wanneer de Heraut uitriep, dat hy zich voor den Koning van Portugal uitgaf, riep hy, „ die ben ik!" — als hy tot het woord Calabrier kwam, luidde de wederfpraak des Gevangenen, „ dat is „ valsch!" Naa deeze rondvoering werd hy aan boord eener Galeie gebragt, en voor een dag of twee aan een riem met een keten vastgeklonken; doch, zo ras zy ter haven uit waren, gaven zy hem zyne eigene kleederen weder. In de maand Augustus des Jaars 1602 kwamen de Galeien in de Haven van St. Lucar, waar de Hertog en Hertogin van Medina Sidonia den Gevangenen begeerden te zien. Toen zy eenigen tyd met elkander gefprooken hadden , vroeg Don sebastiaan den Hertog, of hy nog het Zwaard bezat, 't welk hy hem eenmaal gaf? ,, Ik heb," fprak de Hertog, zeer omzigtig , „ een „ Zwaard, my door Don sebastiaan gegeeven, toen hy „ na Africa ging ; 't geen ik bewaar onder andere „ Zwaarden my gefchonken." De Gevangene ver¬ zogt dat ze mogten te voorfchyn gebragt worden , met byvoeging: „ Ik zal het Zwaard , 't geen ik u gaf, „ wel daar uit kennen." -— Een knegt, gezonden om de Zwaarden te haaien, kwam te rugge met twaalf Zwaarden. Sebastiaan, dezelve gezien , en een voor een behandeld hebbende, wendde zich, met deftigheid, na den Hertog, en zeide: „Het Zwaard, door my aan u „ gefchonken, is 'er niet onder." De knegt kreeg last de overige Zwaarden te haaien. Sebastiaan greep 'er een uit diens hand; zeggende: „ Dit , myn Heer ! is het „ Zwaard, 't geen ik u fchonk! " Toen hy weder aan boord van de Galeien zou gaan, keerde hy zich tot de Hertoginne ; zeggende: „ Me„ vrouw! ik heb thans niets 0111 u ten gefchenke te gee„ ven; toen ik na Africa ging , gaf ik u een Ring, in„ dien gy denzelven gelieft te laaten haaien , zal ik u een „ geheim ontdekken." De Hertogin erkende, het was waarheid , dat de Koning van Portugal haar een Ring gefchonken hadt. Zy gaf iast dien te voorfchyn te brengen. Wanneer sebastiaan den Ring zag, zeide hy tegei  VOORBEELDLYK GESCHETST. 283 gen de Hertogin: „ Mevrouw ! druk den Ring met uwe „ vingeren: het juweel kan 'er alsdan uitgenomen wor„ den, en daar onder zult gy myn Naamcyffer leezen." Dit werd waarheid bevonden. De Hertog en de Hertoginne fchreiden by zyn vertrek. By het affchéid neemen, zeide hy tot de Hertogin : „ De „ zwarte Slaavin, die thans by u is, waschte voorheen „ myn linnen." Sebastiaan werd vervolgens in eene gevangenis gezet, maar zagt behandeld, tot dat hy ftierf, 't welk vier jaaren laater voorviel. Altoos hieldt hy ftaande, dat hy in waarheid de Man was, die hy voorgaf te zyn. BEDENKINGEN , OVER DE GELOOFWAARDIGHEID DER GESCHIEDSCHRYVEREN ; EN DE VOORNAAMSTE BRONNEN VAN DE GEBREKEN, WELKE MEN BY HUN AANTREFT. (Naar het Engelsch.) Tp^e Gefchiedenis is niet vatbaar voor betoog, maar enXJ kei gebouwd op waarfchynlykheid , en van deeze zyn 'er drie trappen. De eerfte betreft alle die gebeurtenisfen, die zo hoogwaarfchynlyk zyn, dat 'er, ten te°-endeele, geen bondig bewys kan worden aangevoerd. Zy verfchaffen eene zedelyke zekerheid, welke ons ten vollen van derzelver waarheid overtuigt; dus, by voorbeeld, kan geen redelyk mensch lochenen, dat oliver cromwell de hand hadt in den dood van carel den I, of dat jAConus de II den Throon verbet. De grootfte twyfelaars zullen geene zwaarigheid maaken omtrent zodanige algemeene gevallen. 'Er zyn, nogthans, gebeurtenisfen , die, in de daad, waarfchynlyk zyn; dan eenige fchynbaare tegenwerpingen kunnen 'er op gemaakt worden ; tegenwerpingen, egter, niet genoegzaam om ons geloof in dezelve weg te neemen; en dit maakt den tweeden trap uit van Gefchiedkundige waarfchynlykheid. Zo is het waarfchynlyker dat Keizer carel de V het Ryksbeftuur verliet om dat hy zyns ongeluks moede was , dan uit Godsdienftigheid, en om een ftil einde zyns leevens te genieten. Het is desgelyks waarfchynlyker dat Koning hbwdrik »ü VIII befloot zich van zyne Egt-  284. over de geloofwaardigheid genoote te doen fcheiden , niet zo zeer uit geweetenazwaarigheid om haar langer te houden, als om dat hy haar moede was. Eenige voorvallen der Gefchiedenisfe verfchaffen een derden trap van waarfchynlykheid, die opgewoogen wordt door zo veele even waarfchynlyke redenen, dat de Leezers zich verlegen vinden, en veipligt hun oordeel op te fchorten. In deezer voege kan men van beide zyden twisten, of 'er ooit een Paus joannes beftaan hebbe. De wydvcrfchillende berigten, welke wy in de Gefchiedenisfen opgetekend vinden, betreffende maria , de Koninginne van Schotland, maaken het zeer bezwaarlyk, om iets, haar betreffende, te beflisfen; zelfs de laatere Gefchiedboekers, robertson , stuart en whitakek , hebben weinig meer gedaan dan de Partyen te wederzyden van het gefchilituk te vermeerderen , zonder iets daadlyk by te brengen , 't welk ftrekt om het verltand van den waarheidlievenden onderzoeker op te klaaren. Het is-met de verfchynzelen in de Gefchiedenis veelal eveneens gelegen als met die wy in de Natuur befchouwen. Wy zien de uitwerksels van de kragten der Natuur; doch derzelver oorzaaken zyn voor ons verborgen. Even zo zien wy Oorlogen en Verbintenisfen, Koningryken opkomen en ondergaan ; doch wy zyn onkundig van de waare oorzaaken en geheime fpringveeren dier groote Gebeurtenisfen. Koningin elizabetm kon nooit overgehaald worden om zich in den Egt te begeeven; en het is vergeefsch, voor te wenden de reden van deeze verkiezing te weeten. Geheel Europa is thans getuigen van den voortgang der Franfche Staatsomwenteling; maar zy, die over dit onderwerp gefchreeven hebben, fchynen door hun eigen werk te bewyzen, dat men de rechte oorfprongen tot nog niet ontdekt heeft. De Onzekerheid der Gefchiedenisfe moet hoofdzaaklyk worden toegefchreeven aan de Partydigheid der Gelchiedboekeren. Veelen maaken 'er hun werk van, om Lasterof Lofbefchryvingèn te geeven. De Griekfche en Romeinfche Gefchiedfchryvers pryzen ten hooglten veele weinig beduidende bedryven hunner Landgenooten; doch vermelden niets van hunne onregtvaardigheid en onvoorzigtigheid. De vleijery der Gefchiedverhaalers nam in volgende eeuwen toe. De Monniken en Geestlyken, zich tot Gefchiedfchryvers opwerpende, hieven ten hemel alle Vorften die hun met Eere en Rykdommen befchonken, hoe onkundig in de kunst van regeeren, of hoe fnood zy ook  ber GESCHIEDSaiRYVEREN. $8$ ook mogten vveezen. Integendeel bevlytigden zy zich om een flegt character toe te fchry ven aan allen, die eeu waakzaam oog op hun gevestigd hielden, en niet toeftemden in, of de hand leenden aan, Braaven, die zy de vlek van Kettery aanwreeven. Kwaadaartigheid en Lasterzugt moet men desgelyks bekennen dat het haare toebrengen tot de Onzekerheid der Gefchiedenisfen. De kunftenaaryen van een vleiend Gefchiedfchryver laaten zich gereed ontdekken; hier toe wordt geene groote maate van fcherp vernuft of wikkend oordeel vereischt; want hy vertoont de Menfchen niet zo als zy zyn, maar zo als zy behoorcn te vveezen, en vormt zich een denkbeeld van deugd en volkomenheid, als nergens met de daad gevonden wordt. — Maar een Gefchiedboeker, wel afgcrigt op de kunst van kwaadfpreeken, zal gereeden ingang en ligt geloof vinden; vermids de Menfchen, in 't algemeen, meer overhellen om de gebreken van anderen, dan derzelver goede hoedanigheden, te gelooven. Daarenboven worden Vleijers aangezien ais Lieden van eene flaaffche geestgefteltenisfe, en uit dien hoofde veragt; terwyl een afgerigt Schandvlekker den Leezer bedriegt, die zich verbeeldt dat diens ftoute en beflisfende fchryftrant uit liefde tot de waarheid voortkomt, en het deeze alleen is, welke hem ter Ipoore en prikkel dient om de gebreken van groote Mannen in een klaaren dag te haaien. Vrees brengt ook het haare toe tot de Onzekerheid der Gefchiedenisfe. Veele Gefchiedboekers fchroomen de waarheid te fpreeken, en vermommen niet zelden daadzaaken met een omkleedzel van woorden , die veel onzekers agterlaaten. Boccauni en Vader paul wisten, by eigene ondervinding, hoe vol gevaars het was volkomene waarheid het papier aan te beveelen. Camüen oordeelde het niet geraaden, dat het tweede Deel zyner Gefchiedenisfe by zyn leeven zou uitkomen. Het laatfte gedeelte der Gefchiedenisfe van thuanus zou misfchien, naa zyn dood, verlooren geraakt weezen, indien de Schryver 'er geen affchrift van aan eenen Vriend ter hand gefteld hadt ; want de Uitvoerders van 's Mans laatlten Wil fchroomden hetzelve in 't licht të zenden. Gefchiedfchryvers verhaalert veele zaaken, van welke zy niet genoegzaam onderrigt zyn , of die alleen fteunen op algemeene gerugten. De zodanigen, die de Gefcbie- meno. 1799. no. 7. X de-  286 over de geloofwaardigheid denis van oude tyden boeken, volgen de oude Gefchiedverhaalers, en het valt hun niet gemaklyk waarheid van valschheid te onderkennen. De verltandigfte Mannen vinden zich niet boven vooroordeelen verheven; en het is, uit deezen hoofde, niet te verwagten, dat eenig Gefchiedfchryver rnet eene volkomene Onpartydigheid de pen zal voeren. Daarenboven, geen Gefchiedfcbry- ver, hoe opregt ook, kan genoegzaame kundigheden opdoen van alle omftandigheden; en nogthans. kan de onkunde van eene kleine omftandigheid groote dwaaling in de Gefchiedenis baaren. Ja, de oorfpronglyke Staatstukken , waar uit eenige Gefchiedboekers hunne fchryfftofïë grootendeeis opzamelen , kunnen niet altoos ten vollen vertrouwd worden. Het verdient ook onze opmerking , dat de Gefchiedfchryvers zeer dikwyls verfchillen in^ hunne verhaalen van dezelfde Gebeurtenisfen. Elk Gefchiedboeker voert de pen ter eere van zyn Land, en poogt hetzelve boven andere Landen te veiheffen. Indien de Carthagers eene Gefchiedenis gefchreeven hadden van den Punij'chcn Oorlog, zouden wy 'er veele dingen in aantreffen, ftrydig met hetgeen wy in livius leezen. Wanneer een Veldheer der Gaulcn eenige Gedenkfchriften hadt naagelaaten, gelyk die van cjesak., deeze zouden een nieuw voorbeeld opleveren van Gefchiedkundige tegenftrydigheden» —— Een verftandig Man, heeft men opgemerkt, leest de Gefchiedenisfen, niet zo zeer om onderrigt te worden wegens de waarheid der voorige gebeurtenisfen, als om het Character der Gefchiedfchryveren te leeren kennen, en eene uitgebreider kundigheid op te doen van de menschlyke natuur, waar door hy zich in ftaat gefield vindt, om voor zichzelven eenige regels tot zyn leevensgedrag te vormen. De neiging om Gefchiedenisfen te fchryven moet eene zich reeds vroegtydig opdoende neiging geweest zyn. Overlevering was, buiten twyfel, het eerfte middel om de kennis van het gebeurde over te brengen; doch de onzekerheid der Overleveringe moet eiken nadenkenden en onderzoekenden geest terftond voorgekomen weezen; als mede de gebrekkige berigtgeeving zelve ; dewyl flegts weinige menfchen een geheugen bezitten, fterk en vast genoeg om een lang verhaal van gebeurtenisfen te bewaaren; en dus vondt, met den tyd, de Overlevering zich meest bepaald tot huislyke gevallen. Het cpfchrvven der Ge  DER GESCHÏEDSCHRY VEREN. a8? Gebeurtenisfen moet, uit dien hoofde, vry vroeg in gebruik gekomen weezen;, want, indien wy de gewyde en ongewyde Gefchiedenis zamenvoegen , hebben wy een aaneengelchakeld verhaal van de Gefchiedenis des Menschdoms van de Schepping af tot den tegenwoordigen tyd. Het is der opmerkinge waardig, dat dit de Gelchiedenis niet is van het geheele Menschdom ; maar van dat hoogstbegunftigd gedeelte der wereld, 't welk zich van de andere meest onderfcheidde door uit te munten in kundigheid, kunften en wapenen. Wanneer '* zelve bedorven werd door ondeugd en weelde, tot flaaverny en barbaarschheid verviel, nam de Geest der Gefchiedkunde, mag ik deeze uitdrukking bezigen, de vlugt om te zweeven over en by eenig ander Volk, uit de duisternis her voortkomende, en de aandagt van het overige des Menschdoms trekkende door heldenmoed of deugd. Op deeze wyze mogen wy den loop van de Gefchiedenis des Menschdoms befchouwen, uit Afia na Europa; welk werelddeel tot nog den voorrang behoudt, en dien waarfchynlyk nog veele eeuwen zal houden, en de befiisfer weezen van het lot der overige. In het algemeen heeft men beweerd, dat de Gefchiedejiis van iemands eigen leeftyd niet onpartydig kan te boek gefield worden. Poogingen, nogthans, zyn 'er gedaan, om deeze zo Heilig menigvoud bvgebragte verzekering te wederleggen: met welk een uitflag dit gelchiedde, zou misfchien haatlyk weezen te onderzoeken. Dan zeker is het niet onmogelyk om de Gefchiedenis van iemands eigen leeftyd onpartydig te befchryven, of althans even onpartydig als de Gefchiedenis van een lang voorleden tydperk. Zulks vordert alleen van ons af, dat wy ten voorwerp onzer nafpeuringe niets anders ftellen dan Waarheid , en dat wy die taak aanvaarden, vry van vooroordeelen , zonder den invloed van dankbaarheid of van vyandfehap te voelen , welke nimmer misfen uit Partyfchaplyke verbintenisfen voort te vloeijen. Wanneer wy, egter, aan den anderen kant, overweegen, hoe veele uitfteekende Mannen 'er gevonden zyn, die de Gefchiedenis geboekt hebben van voorvallen, in hunnen tyd gebeurd , en bykans vergeeten, met alle de bitterheid des vooroordeels, dan zouden wy omtrent overhellen om te twyfelen of het mogelyk is eenen Geschiedboeker te vinden, in ftaat om de Gefchiedenis zyner eigene leevensdagen met onpartydigheid te befchryven. X a Zulks  ft8B OVER DE GELOOFWAARD. DER GESCHÏEDSCHRYV. Zulks ontftaat voor geen gering gedeelte hier uit, dat eenige Lieden zich nederzetten om zekere begrippen, of Hellingen, door Gebeurtenisfen re onderfcbraagen. 'Er kan niet wel eene onwysgeeriger wyze van Gefchiedfchryven bedagt worden dan de evengemelde ; want het is den uitflag plaatzen vóór de proefneeming ; die handelwyze is ook zeer oneerlyk; naardemaal de Schryver, dusdoende, zyne vooroordeelen op zodanig een grondilag vestigt , dat het voor hem onmogelyk is dezelve weg te weeren. Zodanige Schryvers, nogthans, fchoon zy den naam van Gefchiedboekers aanneemen, zyn, in de daad, niet meer dan enkele onderlteuners van eene byzondere Party , voor welke zy de pen voeren, èn zy doen het niet ten aigemeenen beste en verlichting des Menschdoms. Dï TWEE BLINDEN VAN FHANCONVILLE. CGetrokken uit Le Voyageur fentimental, fom Robefpierre; par vernes , de Genève.) Ik had in myne gevangenis de gelofte gedaan, om, indien ik myne vryheid wederkreeg , geenszin? den Goden Stieren of witte Vaarzen re flagten, gelyk de Ouden deden; maar oin den eerften ongelukkigen te helpen , dien het geval voor mjne oogen brengen zou. In plaats van één, vond ik 'er twee; en de byzonderheid van hun ongeluk was misfchien eene beweegreden die my ten hunnen voordeele innam. In het doorreizen der Vallei van Montmorency, ging ik by een' Paruikraaker te Franconville; terwyl ik onder zyne handen zat, hoorde ik het geluid van twee (temmen, die zich met de guitarre accompagneerden. Het geluid kwam uit een klein woonhuis aan de andere zyde van den tuin des Paruikmakers. Nimmer heb ik de treffende toonen eener menfehelyke ftem , gepaard met die van een fpeeltuig , zonder ontroering kunnen horen; en de zang van twee Hemmen, in het zuiver akkoord, fcheen my, na eene beminde vrouw, altoos de treffendfte harmony der natuur. Ik deed onderzoek naar de zangers , en vernam , dat de eene een meisje van zestien , en de andere een jongeling van agttien jaaren was , beiden blindgeboorntn. Hunne ouders hadden hen fints hunne kindschheid met elkander laten omgaan , om hun het vermaak te verfchaffen van elkander te vertroosten. Veréénigd door het ongeluk, wierden zy het ook weldra door de liefde: hun huwelyk zou binnen het  DE TWEE BLINDEN VAN FRANCONVILLE. **9 het jaar voltrokken worden, en geheel Franconville nam deel in hUDe°gemeenfchap van het ongeluk en de liefde van deze joage Blinden trok geheel myne aandacht. Ik gevoelde by voorraad , dat, minder afgetrokken door het uicwendig genot des levens, en geheel aan elkander overgegeven, hunne liefde meer teder, meer oprecht, moest wezen, en het waare voorbeeld opleveren van eene volmaakte verééniglng; nog meer was ik nieuwsgierig om te weten hoedanig zy zich fchadeloos Helden voor het gemis van een der eerfte zintuigen , en hoe de oogen der ziel zich by hun geopend hadden voor de vatbaarheid en het gevoel. Ik naderde, met eene foort van eerbied, het venfter, alwaar zy zongen, en liet hun, door demoeder van den eenen , verzoeken de Romance te herhalen die ik gehoord had, en die hunnen toeftand affchetfte. Ziehier dezelve: ROMANCE DER TWEE BLINBE GELIEVEN. Ver geefsch verfeilt de zon haar ftraalen: Zy treffen nimmer ons gezicht; Wat kleuren aan den hemel pralen , 't Is vruchtloos 't oog daarnaar gericht. Schoon we ons van ,t licht geen denkbeeld maken, Hy, die het fchiep, deed niet te min Ons beider hart in liefde blaken, En vormde ons ééns van lot en zin. * {tl dle\ ^ min befpeuren, 't Sthynt of myn ziel 't bezef ontwaart t Alsof het ftrelend fchoon der kleuren Aan onze hartstocht evenaart. Wanneer ik \^r\ van verf hoor zingen, Dan is het of de heldre dag Een lichtftraal in myn ziel laat dringen, En ik de grootfte vreugde zag. De liefde heeft voor ons geen vlerken ; V Is altyd lente om onze fchreên; Het jaar laat geen verandring merken ; Wy zyn beftendig wel te vreên. Als ééns, na zo veel tedei heden . De dood ons Hemelwaart geleidt, Elkaér te zien is dan met reden V*orzcker onze zaligheid. X 3 *>•  25° DE TWEE BLINDEN De woorden, liefde, verééniging, ongeluk, trilden fa mva oor met die van deze Romance, en de nooten van derzelver eenvoudige en treffende melody. Ik kwam uit eene verfchriklyke gevangenis, en herkreeg alle de rykdommen van dit verwonderlyk z.ntuig , dat 'ons beftaan in de onmeetbaarheid der tuslchenruimce uitbreidt , en ons in eenig opzicht alles geeft wat het ontdekt, alles wat het omvat. Maar wat was deze gevangenis en haare akelige duisterheid, in vergelykin^ van die, waarin deze ongelukkigeu fints hunne kindsch'heid5 leefden , en waarin zy, dood voor de hoep gelyk voor het licht ?-t0,0»/?0retl-en b'yVen? Alt00s! Wie zee< dit? wie bewyst dit? Misfchien wacncen hunne oogen flechis eene bekwaame hand, om zich te ontdoen van het floers, waarmede zy bedekt zyn; misfchien heeft het onvermogen hunner ouders alleen hen buiten ftaat gefteld om de weldaaden te genieten van eene der fchoonfte kunstbewerkingen ... ó Indien ik hun het licht tot een g.fchenk kon geven! indien ik my in de plaats van God ftellen kon, en tegen twee zyner fchepfelen zeggenziet!.... !3 deze daad zou met het zegel der Goddelyke goedkeuring beftempeld worden! * Op dit denkbeeld floeg'ik een meer te vreden oog op de natuur; zy fcheen my fchooner , de aarde bloemryker , de hemei blaauwer, de zon glansryker; welke gefchenken ' welke genietingen! nimmer had ik zo zeer derzelver waarde gevoeld. 6 Straks ondervroeg ik de jonge lieden en de goede vrouw die by hun zat te fpinnen , terwyl een kleine kat, de vriendin en tweede vertroosteresfe der beide Blinden, tusfchen hunne beenen met een kluwen gaaren fpeelde. „ Zyn hunne oogen onderzocht?" — „Nooit."— „Nooit? SS*. rd,\geene" die d* konden doen en het verzuimd hebben ! Hebt gy geen Chirurgyn in Franconville?" — „ ö lal een Chirurgyn, die zelf barbier is; hy heeft mvna kinderen gezien, en gelooft dat zy niet te helpen zyn; maar men zegt dat hy 'er geen verftand van heeft." Om t even, laat hem halen, dat hy aanftonds hier kome: het is misfchien omdat hy 'er geen kennis van heeft, dat hy gelooft dat een ander hen ook niet zou kunnen helpen; ik wil weten waarop hy zyn gevoelen grondt." - Ee CJhirurëy" komt. geheel buiten adem ,• een kïein, dik inééngedrongen mannetje, met een bolrond gezicht, gelyk zyn fchee.bekken; hy ging met het hoofd achterover , en op dteenen, om in eene aanzienlyke houding te verfchynenf hv was de grootfte babbelaar, dien ik myn leven gezien heb. Ik verhaal hem het geval en myne twyfelingen, en vraag hem of hy een wein.g kennis van oogziekten heeft; hy glimlagcht verachtelyk, vervolgens zyn bekken nederzettende, befchouwt »y, met de bril op den neus, op nieuw de oogen der twee Blin.  VAN ïltANCONVILLE. Blinden; by verklaart my dat hunne blindheid ongeneeslyk is, dat de bewerking der cataract nooit aan blindgcboonun beproefd is. „ Nooit? Gy bedriegt u , mynheer de bar- bier!" ,, Nooit, nooit." ,, Loop naar den duivel met uwe praatjes!" „ Zeer gaarne, mynheer! als gy my de vifite betaald hebt." Ik lagchte en betaalde hem, en zeide dat hy het dubbele zou gehad hebben , indien hy my eenige koop gegeven had. ,, Ik ben een veel te eerlyk man , mynheer! om myn geweten en myne bekwaamheden te bezwaren ; nogthans het kon wezen dat na een nieuw onderzoek" .... Ik outfloeg 'er hem van ; en toen deze Dorpskwakzalver vertrokken was , deed ik de moeder van den jongman beloven my de kinderen met het eerfte post-rydtuig te zenden. Ik overftelpte haar met blydfchap, door haar de bewerkingen der cataract te verhalen, die volmaakt gelukt waren , op • blindgeboornen. De traanen ftroomden uit haare oogen, op het denkbeeld dat haare kinderen de natuur en hunne moeder zouden kunnen zien ; zy fprak my van hun , met meer vuur, meer tederheid, dan te voren, onderhield my van hunnen fmaak , hunne gewoonte en hunne ouderliefde; zy zeiven drukten myne hand, kuschten dezelve met eene ontroering en een verward gevoel, dat zy niet wisten uit te drukken ; maar dat my overtuigde, met welk eene gemaklykheid het hart zich opent voor de hoop dis het nimmer toegelagchen heeft. „ Wy zullen u misfchien aanfchouwen, myne moeder!" —— „ Cecilia! antonin! myne kinderen !" Ziedaar hunne taal, en zy omhelsden elkander fchreijende. Vóór ik vertrok, liet ik de moeder nogmaals de belofte herhalen om my antonin en cecilia te zenden: door de hoop en de vreugd, die my Zelf ontroerde , vergat ik dat hec haare kinderen waren. Zy kwamen by my op den bepaalden dag en tyd; een der bekwaamfte Oogmeesters wagtte hen. Myn huis was vol lie. den, nieuwsgierig om hen te zien , en den uitflag van het onderzoek des Oogmeesters te vernemen. Aan het belang , dat antonin en cecilia verwekten, zou men gezegd hebben dat het op dood en leven voor hun ging; en was het niet in zeker opzicht de waarheid? De Oogmeester onderzocht de oogen van antonin en cecilia met de grootfte zorgvuldigheid; ik had hem verzochc geenszins zyn oordeel te zeggen, in gevalle de kunstbewerking geen plaats kon hebben: ik wilde hunne gevoeligheid den eerften flag befparen van de mislukte hoop. Het onderzoek geëindigd zynde , gingen wy in eene andere kamer ; hy veiklaarde my Het is nog geen tyd om het te zeggen. ik raadpleegde mee myne Vrienden, wegens het bericht des X 4 OoS  sj2 de twee blinden Oogmeesters; vervolgens ging ik by antonin en cecilia, en fprak hen in dezer voegen aan: ,, Wat zou ik niet geven, myne vrienden ! om u beiden het gezicht te bezorgen! Beiden hebt gy my in den hoogden graad belang in u doen nemen; en, wat het lot ook zy , dat u verwacht, dit belang zal nimmer verminderen. Tot heden zyt gy op het fterkfle aan elkander verbonden geweest: deze verééniging heeft misfchien meer tot uw geluk toegebra^t, dan het genot van het gezicht zou gedaan hebben; doch zo het gebeurde dat flechts één van u beiden het gebruik 'er van kon bekomen, zou deze zelfde verééniging niet verflaauwen ? Wie van beiden zou, in een nieuw beftaan , heioven kunnen getrouw te blyven aan het voorwerp dat ge beminde vóór gy het aanfchouwde?" „ ó Ik!'' riepen zy beiden te gelyk; „ indien ik het gezicht verkreeg, ik zou geen oogen hebben dan voor hem." Ik zou geen oogen hebben dan voor haar." —— ,. Myn gezicht zou hem overal volgen , gelyk myne veibeel- ding hem thans volgt." „ Het is om haar te helpen, haar te leiden, dat ik het gebruik van dit zintuig zou waarderen." „ Het is om hem des te meer blyken van liefde te geven , dat ik den Hemel om dit gefchenk bid. Het hart, zegt men, zoekt met de oogen het voorwerp van zyn vermaak: ik heb geen ander dan aintonin; zouden myne oogen myne ziel doen veranderen?" „ Zou het gezicht my het gevoel ontroven, dat my fints myne kindschheid bezielde, en beften, dig aan cecilia verbond?" ,, Welnu, myne kinderen ! het vonnis is geveld: één van u zal het gebruik van het gezicht bekomen ; maar dat uwe liefde u niet misleide! tot dezen dag maakte de overéénkomst van uw beftaan een behoefte uit om elkander te beminnen en famen te leven: een nieuw zintuig zal u verfchillend maken , een van beiden-nieuwe denkbeelden verghaffen, nieuwe begeerten , die misfchien den dood der andere zullen veroorzaken. Doorgrondt uwe hanen wsl, doet uitfpraak." ó Hoe fchets ik het treffend tooneel, dat deze verklaring by hun te weeg bragt ! Welke verfchillende bewegingen beroeren hunne zielen ! Ue vrees, de liefde, de hoop beftryden daar in elkander. Zy (preken flechts afgebroken woorden met elkander, zy omhelzen elkander fchreijende. „ Gy zyt het zonder twyle die zien zult," zeggen zy tegen elkander. „ Wel¬ nu, ik ben het dan: de weldaad van het gezicht zal ons toch gemeen zyn. Niettemin fcheppen zy toch behagen in elkander onderling te verzekeren van hunne tederheid in het toe. komende; voor de eerllemaal vrezen zy elkander niet genoeg te benomen; Zy doen elkander duizend betuigingen van liefde %JP£& ^ nimmer "°dig g£had 2°Uden h6bben Ach! als gy ziet," zeide clcilia, antonin met een' beven-  VA» FRANCOKViLLE. BJTJ} Venden arm tegen haar hart drukkende , „ zal ik u kunnen behagen? zal ik eenige bekoorlykheid voor u hebben? Gy zult misfchien nog myn vriend, myn broeder, zyn; maar ... zal ik altoos uwe cecilia wezen?" „ Ach! ik vrees veelmeer niet meer uw antonin te zyn, zo gy het zyt die het licht geniet. Men zegt, andere vrouwen zyn zo loszinnig , men zegt dat zy zich zo dikwyls door de oogen bedriegen! ... Als gy eens wicrdt als zy ! .. Helaas! gy zoudt in my niets dan eene uitgebluschte lamp befchouwen I"... „ Anto¬ nin.' Kunt gy my eene diergelyke belediging aandoen! my, die niet heb geleefd, niet geademd , dan voor u!" „ Ach! ciiCiLu ! gy zaagt het heelal niet." „ Welnu, ik ben bereid, ik wil het liever nooit zien, dan gevaar lopen van onze liefde te verliezen; zy zal 'er des te tederer door worden, wanneer wy ons herinneren wat wy aan haar opgeofferd hebben." ,. Vergeef my , dierbaare ckcilia ! ik hield u onrechtvaardig verdacht. Neen, ik begeer zulk eene opoffering niet. Gy zult zien, gy zult my getrouw blyven, gy zult myn .gids zyn, of ik zal de uwe wezen; gy zult my de natuur verklaren: zy zal niet geheel voor my verloren zyn: ik zal geloven haar door uwe oogen te zien." Antonin en cïcilia befloten dan om het licht te zien, de een zonder de andere , of liever de een om de andere. Ik had dezen uitflag voorzien; maar ik was verblyd dat hunne onderlinge betuigingen van getrouwheid hun een nieuwe waarborg verflrekten, en dat geen van hun my in het vervolg kon verwyten de een ongelukkig gemaakt te hebben door de andere het gezicht te fchenken. Ik msakte hun bekend dat cecilia alleen hec licht kon gegeven worden. Dit beminlyk kind gevoelde meer verdriet dat antonin voor altoos 'er van beroofd moest blyven, dan blydfchap dat zy zelve het genot 'er van hebben kon. Men verrichtte de kunstbewerking aan ceciiia ; zy gelukte i„„„i.. Hoo-^ nluUn ir^nrion gen fchenen de dingen flechts half te genieten, die zy hem niet kon doen begrypen. Getrouwe minnares zynde , leerde zy hem voor de tweedemaal beminnen. Dikwyls bragt zy hem , met het opgaan der zonne, op de hoogten van Franconville , en poogde hem de gewaarwordingen van het eene zintuig door die van andere te verklaren. De warmte der eerfte zonneftraalen , het gemurmel van het water, de geur der bloemen verrukten antonin. ,, Ongetwyfeld," zeide hy , „ gy , die deze voorwerpen ziet, gy bemint ze op eene andere wyze als ik." ,, Ja, ik raak ze aan, ik ftreel ze met de oogen," antwoordde zy. — ,, Maar is deze ftreling u aangenaamer dan onze kusfchen?" — „ ó Neen! ik zweer hec u." Welnu, dan beklaag ik my niet van de natuur, vermits zy my hec beste van haare vermaakeu heefc laten behouden." Op het tydftip, .voorlang tot hun huwelyk bepaald, wierden zy veréénigd ,• fchoon de ouders van cecilia tot een' anderen echtgenoot genegen waren ; en meer dan ééns ben ik naar Franconville gegaan, om getuige van hunne ftandvastiglieid en hun geluk te zyn. Jk zag cecilia in de oogen; ik las 'er de beloning in van eene goede daad. PROEVE, OVER DE VOORZIGTIGHEID ?an ï'flUIS BLYVEN. (Een Engelsch Stukje gevolgd.) Aan de Sckryvers der Alg. Vaderlandfcht Letteroefeningen. MEDEBUR GERS! Niet lang geleden bevond ik my in een gezelfchap, waar een Heer, die kortlings het leeven hadt ingefchooten by eene pooging om het leeven eens Vreemdelings te redden , het onderwerp was. Het fpeet my dat zyn gedrag de goedkeuring niet wegdroeg, welke men doorgaans gewoon is aan zodanige daaden te fchenken. Deeze dagt dat hy geen reden hadt om zyn leeven in de waagfchaal te zetten voor dat van een Perfoon hem geheel onbekend, en die misfchien ver de minst waardige van beiden kon weezen. Een ander misprees in hem de dwaasheid des beftaans,'t welk, gelyk deeze Beoordeel- aar  OVER f)E VOOKZICTIGÜEID VAN 'jt'ilUIS BLYVEN. 25 aar opmerkte, geen kans altoos opleverde van te zullen flaagen. — Een derde merkte op , dat 's Mans eerfte denkbeeld moest* geweest zyn , dat van zyn eigen Familie en Vrienden , en om geene.verlegenheid en droefenis over hun te brengen, ter zaa» ke van eenen Vreemdeling dien niemand kende. Andere gevoelens , even fchrander , werden 'er in 't midden gebragt , wel eenigzins van elkander verfchillende; doch zameuftemmeude in dit punt, dat Zelfbehoudenisfe het eerfte beginzel was ons door Natuur geleerd. — Het gefprek eindigde met zeel veele aanmerkingen van eene oude Burgeresfe, over de groote voordeelen der Voorzigtigheid, welke zy bekragtigde doop ftellig te beweeren, dat, indien deeze Heer fhuis gebkeven, of heenen gegaan was om bedaard zyne eigene dingen te doen, toen hy dit voorval zag, hy 'er het leeven niet by zou hebben ingefchooten. Het was te vergeefsch , dat ik het gezelfchap poogde te overtuigen, dat, naast het behouden van iemands eigen leeven, door een buitengemeen moedbetoon of zelfs list, kwam het behouden van het leeven eens Medemenfchen; dat het laatfte gelukkig voorval, myns bedunkens, zelfs by nadenken , een grooter genoegen fchouk dan het eerfte, 't welk gepaard ging met aandoeningen die eer van eene onftuimige en verfchrikkende dan van eene behaaglyke natuur waren; dat de Heer, over wien het gefprek en de beoordeeling liep, niet kon gerangfchikc worden onder de dwaashartigen; dewyl hy eukel beftaan hadt, 't geen honderden vóór hem met eenen gelukkigen uitflag ondernamen; dat hy , te dier oorzaake, veeleer onder de ongelukkigen dan onder de laakenswaardigen moest geteld worden ; dat, toen hy den Vreemdeling in gevaar zag van te zullen omkomen , zyne ziel geheel vervuld geweest was met het éénig denkbeeld, hoe hem te redden en te behouden ; dat hy niet twyfelde of het zou gelukkig afloopen . fchoon de redding met moeite en gevaar vergezeld ging; en, eindelyk , dat, indien zyn ongelukkig lot aanleiding gaf om dergelyke onderneemingen te ontraaden , zulk- vervolgens van heillooze gevolgen zou kunnen weezen, zelfs voor zommigen van hec gezelfchap, die, met geen grond van reden, konden hoopen, dat eenig mensch zyn leeven zou waagen te hunner benoudenisfe, indien zyne belooning voor die daad alleen zou beftaan in aangezien te worden voor een dwaas , of althans voor een onvoorzigtig man , die niet op zyn eigen belang lette. , . t'Huis gekomen, viel ik in peinzende gedagten over het on. derwerp onzes gefpreks , en over die foort van Wysheid, welke de menfchen niet zelden ten toon fpreiden , naa dat eene zaak voorby is. My fchooc te binnen, dat ik niet zelden V/yshoofden van deezen 'tempel ontmoet had, die den mensch aanmerkten als een vrywerkend weezen in alles wat  „p5 OVER DE VOOr.ZIGTIOHEID tM „„.rWvaart. en wier raad, indien men denzelven volgde, eene nieuwe Orde- van zaaken zou invoeren , en eene nieuwe I ongehoorde gedaante aan de Maatfchappy zou byzetten, zwanger : van zeer zeldzaame gevolgen. ..... . ' Uit zou eene Revolutie van Foorzigtighetd, of een Conjhtutte i van Voorzorg, mogen heeten. Ik begryp dat de eerfte groote: hoofdafdeling van derzelver Wetten zou weezen, dat ieder,, om alle toevallen , waar voor leden en lyf blootftaan , zou : t'huis blyven. Men zal hier op zeker in 't midden bren- K«n dat zelfs het t'huis blyven niet volkomen dient om den loensen in 't leeven te bewaaren; dewyl 'er zo veele duizenden op hunne bedfteden fterven: doch desaangaande mag men „„„Pii. dat. fchoon 'er veelen in hunne huizen fterven, bui¬ ten deurs de meeste halzen en beenen gebrooken worden, en dat, daar de ziekte hun binnen'* huis wegfleepr, buiten's huis de 'dood veel onmiddelyker volgt. t'Huis blyven zal, overzulks, eene menigte van onheilen voorkomen; als het nedervallen op ftraat, het op 't hoofd krygen van een fteigering, hec doodgeftooten worden door een Os, hec overreeden worden door Ryd uigen van verfcheidenerlei foorc, hec verdrinken in 'c ys by 'c Schaatsryden, hec beroofd worden door Straatfchenders, enz. Veelen hebben in de Kerken, en op andere openbaare Volksverzamelplaatzen, eene doodlylie koude gevac, welke hun, by het in agt neemen des gemelden regels van Voorzigtigheid, niet zou aangegreepen hebben. En, behalven 't geen gewoonlyk op ftraat de zodanigen wedervaart, wier laage leevensftand. hun noodzaakt om te voet te gaan ('c geen zeker niec zonder gevaar is); zyn de Grooten en Aanzienlyketi, die ryden, voor onheil beveiligd ? Hebben wy nooit gehoord van breekende Koetzen, van hollende Paarden, zo dat de Rydtuigen aan fplinters vliegen,en de menfchen,'er uic cuimelende, den hals breefcen, of in 'c water omkomen ? En wat de Reizigers betrefc, hoe zeer zy verwyderd mogen zyn van de fteigeringen der metzeiaaren en timmerlieden, of de ontmoeting van beestendriftdry vers, zyn zy in volkomene veiligheid? Zyn 'er geen Dieven , geen Moordenaars op den weg , geen flegte en verfleetene Postwagens , die, breekende, de Reizigers van de fteilte in de diepte ploffen; ontmoeten zy geen ftroomende Rivieren , die hun inzwelgen , geen bruggen, die by het averryden' zich begeeven? Maar, 't geen bovenal de voorzigtige maatregel om t'huis te blyven aanraadt, is de aart en eigenfehap van de groote waterplas, onder den naam van Zee bekend; lieden, welken zich te fcheep daar op begeeven, „ zitten gelyk iemand het uitdrukt , ., in eene gevangenis met gevaar van ce verdrinken." Eenige bekwaaine rekenaars hebben uitgecyferd, dat de Zee bykans zo veele lyken ontvangt als de aarde. Hoe verbaazend 011-  VAN T'HUIS BLYVEN- 2p*? onvoorzigiig» dwaas en dol, moet de man niet weezen, di» i iich op Zee waagt ? Wat beftaat zulk een Mensch niet ? j Hy reist eenige honderd mylen verre, legt vyf of zes mylen in één uur af, om den dood als in den mond te vaaren, en die op de verkeerdfte en onredelykfte wyze, om die te ontmoeten , zonder de anders gewoone voorlooper, Ziekte. Is dit verftandig? Voegt dit een redelyk en voorzigtig weezen? ö, Wanneer een Mensch, of door eigen dwaasheid, of by toeval, te land gevaar zyns leevens loopt, dan bevindt hy zich te midden van zyne Vrienden , die hem zullen helpen, als zy het zonder gevaar kunnen doen, of minder voor zichzelven, dan voor hem, bezorgd zyn; doch wanneer hy zich op den Oceaan bevindt, heeft hy geen Vrienden by zich; vrugtloos zal hy 'er om roepen. Waarlyk, volgens het beginzel van Voorzig¬ tigheid, moest 'er een Committé aangefleld worden, om toe te zien op die krankhoofdigen , die zich op Zee ten handel waagen. Wanneer wy hooren van fchipbreuken van fchepen, door toeval of met opzet ('t maakt in de zaak geen verfchil) m de lugt gerprongen , van fcheepsbooten door ftroom en winden weggerukt, met de manfehap in de diepte verzwolgen, wat hebbe men daar uit te leeren , wat moet ieder voorzigtig man daar uit belluiten, wat anders , dan dat deeze lieden, waren zy t'huis gehleeven by hunne Vrouwen en Kinderen , zulk een deerlyk lot niet zouden ondergaan hebben? De waare weg, om toevallen en ongelegenheden van verfcheidenerlei aart te ontgaan, is de oorzaaken daar van te vermyden; en, deeze oorzaaken wel bekend zynde, is het in ieders vermogen hec hulpmiddel aan te wenden. Werd dit altoos gedaan, hoe veele jammeren en onheilen zou men ontwvken ? —— En, indien 'er eenig ander bewys voor het t'huis blyven , uaa hec aanvoeren van zo veele dringende, noodig ware , dan zou hec my gemaklyk vallen aan ce dringen , dac, in het ontmoeten van ongelukken , geen aanzien des perfoons plaats hebbe. De dakpan, die, by een ftormwind, of anderzins, van een huis valt, kan een Man dooden, uitgegaan toe hec af. leggen van een goede boodfehap, of mee een liegt oogmerk bezwangerd. De Straatroover, die den reizenden man aantast, en alles, wat hy by zich heeft, ontneemt, overweegt nooit of die reiziger aan dat geld eerlyk kwam , of hy hec in eigendom bezie, of voor een ander draagc , of'er een behoeftig Gezin door zou onderfteund worden, dan of hec zou dienen op de fpeeltafel. Krakken van Rydcuigen, ontembaare Piarden, maaien hier in geen onderfcheid. De zeegolven zwelgen den Capitein in,- die vege om hooger pose in het Zeeweezen te beklimmen , en den Scheepling, die om buit te behaalen zyn naascen ( berooft en doodc. Hier fterft de wyze en de dwaas. —— Niets, derhalven, kan 'er, volgens de beginzelen van Veorzigtighdd, zekerder weezen, daa dat t'huis te blyven, in alle op-  298 OVER DE VOORZIGTISHEID zigten, en in alle gevallen, het veiligst en zekerst middel ïs, , om alle toevallen , welke men buiten kan ontmoeten , te ! ontgaan. De menfchen, in 't algemeen, dit weet ik te over, hebben 1 eenen afkeer van eenvoudige en onfchadelyke middelen. In- ■ dien een glas met water, of een lepel vol melk, eene ongefteldheid zou geneezen, wie is 'er die niet liever een kostbaar en j onbekend Mengzel uit een Apotheek zal neemen.? f Huis blyven is daarom misfchien in minagting en onbruik , dewyl I het eenvoudig en in aller magt is. De bekende Arme robin i waarfchuwt nogthans zyne Lee/ers tegen klemt verzuimen. }, Urn net misten van een nagei, venoor men den noei i om het misfen van den hoef,ve;loor men het paard; om het mis„ fen van het paard, kwam de Ruiter om, hy werd ingehaald ,, en verflaagen door den vyand ; en dit alles gebeurde door ,, het niet bezorgen van een nagel in een Paards hoef." —— En zelfs dit klein verzuim zou niets bet kend hebben, indien de Man het geringe middel, hier voorgefteld, naamlyk t'huis hlyven* te baat hadt genomen. Hoe zeer men de wyze Omzigtigheid, hier aanbevolen, moge verfmaaden, wanneer wy tot rype jaaren gekomen zyn, zullen wy ons alle 1 herinneren, dat onze Grootmoeders en Tantes gewoon waren het t'huis blyven aan te pryzen, als een veilig middel tegen gevaaren. Een der nieuwbakkene Philofo- phen van deezen tyd zal waarfchynlyk beweeren, dat, hetgeen goede Staatkunde in de Kindschheid is, noodwendig moet overeenftemmeu met het ftelzel der natuure , en dat Paarden , Wagens en Schepen . uitvindingen zyn der weelde , en ftrekken om den aardbodem te ontvolken. Eer ik van dit gedeelte myns onderwerps afftappe, zal het Iioodig weezen , dat ik het ftelzel van Voorzigtigheid aanpryze uit anderen hoofde, te weeten, dat, fchoon, door de halftarrigheid des menschdoms, veelen hunner het oor 'er niet aan zullen willen leenen, 't zelve nogthans aan niet weinigen gelegenheid verfchaft om eene groote maate van Wysheid ten toon te fpreiden, met zeer weinig kosten , en een groot deel van Voorzigtigheid, met weinig gevaar van te mislukken , of teleurftelling te ondervinden. Wanneer 'er een ongeval gebeurt, gelyk hetgeen aanleiding tot het fchryven van deezen Brief gegeeven heeft, hoe veelen zyn 'er dan niet, die den naam van Wyzen krygen, enkel door aan te toonen, op hoe veelerlei manieren men het gevaar zou hebben kunnen ontwyken? Wanneer 'er een fteigering of frelladie inftort, 'er twee of drie Werklieden by omkomen, laaten wy dan wyslyh bedenken, op hoe veelerlei wyzen dit zou hebben kunnen worden voorgekomen: de Werklieden zouden te middagmaalen hebben kunnen weezen, toen het ongeval gebeurde, dan was geen hunner gevallen; men zou de fteigering fterker hebben kun-  van t'huis blyven. ayg kunnen maaken , dan zou dezelve zich niet begeeven hebben i de Werklieden hadden hun werk fpoediger kunnen afdoen, en dan was de fteigering niet ingeftort door het lang daar op laaten van zo veel gereedfchappen, enz. Ir» de daad , ik geloof dat 'er nimmer iemand was, ongelukkig genoeg van door Roovers ontbloot en uitgefchud te worden , of hy ontmoette een aantal salomo's , die, als het geval daar is, altoos wat te zeggen weeten; die elk hem, op hunne wyze, vertellen, hoe hy hun zou hebben kunnen ontgaan, en zyn geld behouden, — dan zy alle, hoe zeer zy ook overeenkomftig mogen fpreeken met de ftriktfte regelen van Om- en Voorzigtigheid, moeten onderdoen voor de bovengemelde oude Vrouw in myn gezelfchap, „ dat weinig ongelukken, buiten, ,, de menfchen overkomen, die fhuh blyven.'" Ik had eenigen tyd my zeiven botgevierd in het zamenbrengen van dit mengelmoes van bedenkingen over hec meermaals gemelde Onderwerp , wanneer ik ze op c papier bragc om ze UI. coe ce fchikken• doch bedagc tevens dac Gyl. eenige Aanmerkingen van een ernftiger aarc -"er gaarne by zoude vinden. Maar ik vertrouw dat uwe Leezers reeds de bedoeling van mynen Brief een vollen begrypen, en hec overboodig is langwylig ce zyn om de zodanigen te berispen , dia plaagende bedenkingen vol onbefcheids voegen by een wee- zenlyk verlies van eenen toevalligen aarc. 't Zal niet noodig weezen een wenk te geeven, hoe veel wyzer hec is, de gewoone toevallen deezes leevens te gemoet ce tree•den mee een volkomen vercrouwen op de befchermende hulpe der Godlyke Voorzienigheid, dan zich ce verlaaten op de zichzelve fchaamende uitvlugten van lafheid en onvermogen. . . Onze eigene beveiliging in 'c oog te houden is ten vol. len beftaanbaar met alle ieevenspligcen , en met alle eifchen van moedbetoon en proefneeming. Medelyden mtt de ongevallen van anderen, en hec daadlyk te werk ftellen van red«i middelen, behooren cot de besce aandoeningen, en de noodwendigfte Ieevenspligcen ons opgelegd. Zy ftrekken een aigemeenen beste. De yver, welken wy beeoonen voor anderen, is, als 'c ware, een Fonds , op welk wy mee vertrouwen kunnen trekken, wanneer wy onszelven in ongelegenheid bevinden. Mee een gemaakce wysheid aan ce eoonen, langs welke wegen iemand hec gevaar zou hebben kunnen onewyken, waar in hy verviel , is dikwyls zo onvoegzaam als overcollig. Geen mensch, die by zyn zinnen is, loopc hec gevaar in den mond. Trefc hy hec aan, onder hec waarneemen van zyn geoorlofd heroep, of overkomt het hem als hy de geoorlofde uitfpanningen van een werkzaam leeven neemr, dan kan men niet zeggen dat hy het zoekt. Indien wy omzignghetd aan-  300 over DE VOORZlGTlflHEID VAN t'HUIS BLYVEN. wenden , waar voorzigtigheid blykbaar noodig is, dan hebben wy zo veel gedaan als met rede van ons verwagt kan worden. Maar een leeven vol van geduurige vrees te leiden is een leeven van onnutte werkloosheid. Geen mensch, wanneer hy zich op Zee begeeft, verwagt fchipbreuk te lyden, of te verdrinken; geen mensch , die eeu reis te land onderneemt, verwagt met het Rydtuig om te tuimelen , of door Roovers overvallen te worden. Eene zekere maate van Voorzigtigheid is uoodzaaklyk ; maar een mensch kan niet altoos voorzigtig weezen ; dewyl hy niet altoos in vermoeden van gevaar kan leeven. Indien on¬ ze bedoelingen goed zyn , mogen wy ze met vertrouwen te werk ftellen; en indien onze daaden deugdzaam zyn, mogen wy ze , zonder vrees , voortzetten. Geen mensch kan op ! een gepaster tyd fterven , dan wanneer hy bezig is met zyn pligt te betragten; maar de man, die zyn pligt verzuimt, enkei uit beweegredenen van Zelfzoekenheid ontleend , ontbreekt het zo zeer aan moed als aan menschlykheid. Ik ben, enz. C. C. trek van ouderliefde. (Uit het Framch,') De voorbeelden van deugd maaken meer indruk dan de lesfen die men 'er van geefc. Deze voorbeelden doen konnen is de zaaden der deugd in de harten ontwikkelen. Het is om deze reden, dat wy de volgende trek van Ouderliefde der vergetelheid ontrukken. De Weduwe locquet kwynde op bet bed van jammer en elende; zy was op het punt van alle haare middelen van beftaan uitgeput te zien, wanneer haar Zoon , agt jaaren oud, op het denkbeeld kwam , om haar door het volgend raiddel te hulp ie komen. De natuur had hem zeer fchoon hair gel'chonken. Menigmaal had hy zich dit cieraad hooren benyden van de geer.en die thans dwaas genoeg zyn om met vreemd 11 hoofdhair te willen pronken. Hy gaat naar een' Paruikmaa- I ker , bedingt een' prys voor zyne hairen, en brengt zyne Moe. ! der de twaalf Kroonen, die hy 'er voor gekreegen had: een n geringe onderfteuning, die, zonder de dagen dezer ongelukkige \ Moeder te verleng.n, haar het oogenblik nog bitterer maakte,- | dat haar van zulk een' dierbaaren en gevoeligen Zoon fcheidde. I Deze fchoonj daad heeft dezen jongen Wees een' Vader I doen vinden in een' edelmoedigen Verdediger des Vaderlands , ' die, door hem als zyn' Zoon aan te neemen, zyn gellacht ver- : meerderd heeft.  ME NGELWERK, TOT fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. gedachten over het doopen met den heiligen geest en met vuur. MaTTH. III: ii. Luc. III: 18. T>it zeggen van Joannes den Dooper heeft den UitlegJL/ geren van liet N. T. ongemeen veel moeite gegeeven. Die 'er in 't geheel geen raad mede wisten, hebben tot het gewelddaadig hulpmiddel, om deze woorden, xaf v-vpi, (en met vuur,) voor een byvoegfel van eene laatere hand te verklaaren, de toevlucht genomen. Men heeft gemeend voor deze verbetering van den text nog al eenigen grond te hebben , omdat noch marcus, H. I: 8, noch joannes, H. I; 35, 'er iets van melden. Het is evenwel niet raadzaam, zulke maatregelen , ter verkryging_ van de naauwlte overeenltemming der Euangelisten, in 't werk te ftellen. De woorden *«/ *vp\ worden in alle affchriften en oude vertaalingen, zoo wel by eucas, als by mattheus, gevonden. Men moet dan liever omzien naar de beste wyze van uitlegging. Sommigen der vermaardfte Geleerden zyn op de vreemdfte verklaaringen gevallen. De fcherpzinnige teller, die over zoo veele zwaare plaatzen van het N. T. een nieuw licht verfpreid heeft, weet 'er in zyn Woordenboek niet anders van te maaken, dan het volgende: „ Het byvoegfel en met vuur laat zich terftond bevatten, als wy en voor of neemen, in dezen zin, Hy zal u of tot betere menfchen maaken , of, wanneer gy Hem niet voor uwen Leer aar wilt aanneemen, eenmaal uw Richter zynr De Eerwaardige lang, die het nuttig gebruik van teeler's Woordenboek, door een aantal grondige aanmerkingen, zoo aanmerkelyk heeft verbeterd, wil liever het gevoelen van hun bytreeden, die in deze woorden eene voorfpelling van de fymbolifche verfchynfelen vinden, die, meng. 1799. no. 8, Y vol-  30S GEDACHTEN OVER HET DOOPEN volgends Hand. II: a, 3, by de uitftorting van den H. I Geest plaats geliad hebben, waarby uitdrukkelyk melding| gemaakt wordt van vuurige blixemftraaler. De geleerde Engelschman thomas gataker , van I wien teller zyne verklaaring ontleend heeft, beroeptI zich nog op het 10de en iade vers van het derde Hoofdft. I by mattheus, en meent, dat in het tusfchenftaande j elfde vers vuur dezelfde beteekenis moet hebben, als in | het voorgaande en volgende, daar van verderven door'X vuur, van ftraffen door vuur, wordt gefproken. Maar'tl deze uitlegregel gaat geenzins door. Men maakt zich dikwyls moeielykheden, daar ze niet! zyn. De tegenftelling van water en vuur fchynt hier alles duidelyk te maaken. Joannes ftelt zynen nog geringen en zwakken invloed op de veredeling en zedelyke verbetering der menfchen over tegen de ongelyk fterkere en meer vermoogende omkeering van de zedelyke gefteld- ■ heid van het menfchelyk geflacht, welke jesus zou te wege brengen. Gelyk de kracht van het vuur door de lichaamen heenen dringt, alles oplost en verandert, zoo zal ook de in Hem woonende Goddelyke kracht, fjde heilige Geest en vuur , dat is zoo veel als het vuur van den heiligen Geest , het vermoogen van die Goddelyke kracht, die in Hem woont, en zich in zyne iearwyze vertoond heeft O de harten der menfchen doordringen, en de grootfte zedelyke veranderingen uitwerken. Deze uitlegging wordt bevestigd door de omftandigheden, waarin zich joannes bevond, toen hy dit zeide, en voorts door de natuur der zaak , terwyl de uitkomst aan deze . voorfpelling volkomen heeft beantwoord. Joannes heeft daarin het toenmaals overbekend fpraakgebruik der Profeeten nagevolgd. Wie erinnert zich niet de fchoone teekening by zachar. XIII: 9 , daar het zinnebeeld van vuur ook van de veredeling en zedelyke verbetering van de overgeblevenen uit eene groote flachting gebruikt wordt: Ik zal het derdedeel in het vuur brengen, En ik zal het louteren, gelyk men zilver loutert, En ik zal het beproeven, gelyk men goud beproeft. Het zal mynen naam aanroepen, en ik zal het verhoo* ren : Ik zal zeggen, het is myn Folk, en het gal zeggen, Jehova is myn God. Zoo ü  met ben heiligen geest en met vuur. 30J Zoo wordt ook by maleachi, H. III: a, 3, vuur genoemd, in de befchryving van een aanltaanden doorluchtigen dag van hervorming, om verbetering van zeden te bevorderen: Maar wie zal den dag zyner ioekomfte verdragen? En wie zal beftaan, ah Hy ver fchynt? Want Hy zal zyn, ah het vuur eenes goudfmids, en als zeepe des vollers: Hy zal zitten, leuterende, en het zilver reinigende, En Hy zal de kinderen Levi reinigen, Hy zal ze doorlouteren, als goud en als zilver: Dan zullen zy Jehova ffysoffcr toebrengen in gerech' tigheid. Niemeyer heeft over die plaats, in het vyfde Deel van zyne Charakterik der Bibel, (Karaclerkunde des Bybels), bJ. 558, de volgende zeer gepaste aanmerking: „ Die aan de beeldryke en hyperbolifche fpraak der Profeeten gewoon is , zal deze befchryving niet te groot vinden, al had maleachi ook flechts aan de terugkomst van nehemia gedacht, die , in den eigenlyktten zin , eene hervorming van den ftam Levi, en eene loutering van den Priesterftand, door affcheiding van onwaardige leden, ondernam; maar zy bevat meer algemeene trekken , die voegelyk op eene veel grootere hervorming kunnen toegepast worden. Grotjus, die zoo veele andere wenken, tot ontdekking van de beste verklaaringen, gaf, die men heeft over 't hoofd gezien, fchynt ook hier de meening van joannes wel getroffen te hebben. Wy zuilen zyne woorden hier nog laaten volgen: „ Cseterum fenfus magis reconditus liïc videtur esfe, non fatis esfe, Christo Judice, fi malis faclis abftineamus, quod lotio indicabat: fed requiri vim ad bona agentem magno quodam impetu , quas donis illis confpicuis adumbrata est." Y a Aan  1 904 VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG Aan den Redacteur der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, MYN HEER! Het volgend Stukje, over den Oorfprong en de Gefchiedenis van de Geele Koorts, is door een myner Vrienden in een Engelsch Nieuwspapier geplaatst , en aan my toegezonden. — Daar dit Stukje een zeer groot licht verfpreidt over de oorzaaken en natuur van de Geele Koorts, en ten klaarde aantoont, hoe verre de tot nog toe heerfchende gevoelens over die Ziekte van de waarheid verwyderd zyn ; heb ik gemeend , dat, hoe zeer deeze Ziekte £dank zy de Goddelyke Voorzienigheid !) op den Bataaffchen grond, tot nog toe, niet dan by naam bekend is , — ik echter myne Land- en Kunstgenooten geen ondienst zou doen met aan de uitdrukkelyke begeerte van den Schryver van hetzelve (mamentlyk de Vertaaling) te voldoen, en dit Stukje, benevens eenige Aanmerkingen van my zeiven, aan UE. ter plaatzing toe te zenden. Het kan immers een Beminnaar van Kon Tien en Weetenfchappen niet onverfchillig zyn eene dwaaling te zien uitroeijen , welke reeds tot een vooroordeel ingeworteld is, en nader bekend te worden met den waaren aart eener Ziekte, die in een ander Waerelddeel zulke groote verwoestingen heeft aangerigt: — het is waar, wy worden in dit Stukje niet vergast op fyngefponnen Theorien of vergezogte Befpiegelingen ; doch, in vergoeding hier van, geeft ons de Schryver zeer veele daadzaaken aan de hand, en alle zyne Hellingen zyn gegrond op Waarneemingen. Wat den Schryver belangt, hy is wel geen Arts, maar echter iemand, die met eigen oogen de verwoestingen, welke de Ziekte, in het Jaar 1793, te Philadelphia heeft aangerigt, gezien heeft; het is iemand, die, wegens zyne uitgebreide betrekkingen in den Koophandel , de fcboonfte gelegenheid gehad heeft de waare oorzaak der Ziekte na te fpeuren, en van de geboorte en den loop derzelve in de verfchillende Americaanfche Provinciën een naauwkeurig Bericht in te winnen. Het is , eindelyk , iemand , wiens fmaak voor een verkieegene kennis in alle vakken der Konften en Weetenfchap-  van de geele koorts. 305 fchappen aan zyn uitgeftrekten Handel geëvenredigd is, en dus iemand, welke, fchoon niet van de kunst, echter zeer wel in ftaat is, om ons een naauwkeurig verllag omtrent den Oorfprong en de Gefchiedenis der Geele Koorts mede te deelen. verhandeling over den oorsprong van de geele koorts, die zich geopenbaard heeft in de steden der vereenigde staaten van noord-america. Daar verfcheiden verkeerde begrippen in Europa geheerscht hebben, met opzigt tot de Geele Koorts in America: en de kennis van de gefteldheid van een Land, op welk wy zo veele betrekkingen hebben, myns bedunkens van de alleruiterste nuttigheid is, — neem ik de vryheid om aan u te verzoeken eenige Waarneemingen door den druk aan het publicq mede te deelen, welken een lang verblyf in de Vereenigde Staaten, in 't byzonder te Philadclphia , wanneer de Koorts daar woedde in het Jaar 1793, en de echte berichten zedert dien tyd ontvangen, my in ftaat gefteld hebben te verzamelen. De Geele Koorts is, zender twyfel, (even als de Pest) eene Ziekte, welke uit de warme Lugtftreeken van Afia en Africa oorfpronkelyk is , van waar deeze Ziekten duidelyk kunnen naargefpoord worden. De Pest zelve wierd het eerst in Europa overgebragt door de Legers , op derzelver terugreizen van de Kruistogten naar het Heilig Land; doch wierd voornaamlyk in dit Waerelddeel verfpreid door den Koophandel: de Ziekte verwoestte, geduurende veele leeftyden, de meeste Steden van Eu* ropa, en in het byzonder de Kooplieden. In Londen heerschte de Pest op 14 verfchillende tyden, met een ysfelyk geweld, tusfchen de Regeeringen van eduau» den Derden, wanneer die Ziekte voor de eerftemaal zich openbaarde, — en die van george den Eerften , wanneer de Wetten omtrent het houden van Oiiarantaines wierden ingevoerd; deeze Inftellingen, welke algemeen fchynen aangenomen te zyn omtrend dat laatfte tydperk, hebben naderhand Europa altyd voor de Pest behoed, en deeze Ziekte bepaald tot de Oosterfche Landen, waar de warmte van het Climaat en de leeven». Y 3 wy-  SOÖ VERMANDELING OVER DEN OORSPRONG wyze der Inwoonderen de befmetting beftjndiglyk leevend houden. Op eene gelyke wyze wierd de Geele Koorts eerst overgebragt naar de West-Indien door de Africaanfche Schepen, en is tegenwoordig algemeen geworden in de Eilanden, welker warm lugtsgeftel haar beftendig doet voortduuren. In vredenstyd maakt de gemaklykheid, waar mede de befmetting kan vermyd worden, de Ziekte weinig gevreesd, en verhindert derzelver uitbreiding; maar, geduurende den Oorlog, wanneer de Inwoonders befiooten zyn in belegerde Steden , Vlooten en Legers ouderhouden worden in plaatzen, zo gunftig voor het ontftaan van befmettelyke Ziekten, als Schepen ,Campcmenten, Baracken en Hospitaalen, woedt de Ziekte met een onweerftaanbaar geweld. Europa is bewaard voor deeze Ziekte., niet flegts door derzelver Quarantaines, maar ook door de langduurigheid der reize van de West-Indiën, en mogelyk om dat de Vlooien in 't algemeen aankomen in jaargetyden, genoegzaam koud om de befmetting uit te dooven, of te beteugelen; doch de uitgeftrekte Koophandel der Vereenigde Staaten, gepaard met de kortheid van de reize, welke weinig meer dan 14 dagen is, maakt de West- Indtè'n, in dit geval, een gelyke bron van befmetting als de Levant is voor Europa. Geduurende den tegenwoordigen Oorlog, fchoon de Geele Koorts verwoestingen heeft aangerigt in de meeste Eilanden, heeft dezelve echter het meest gewoed in de Franfche Eilanden, in 't byzonder te Martini'que, Guadeloupe en St. Domingo, welke de voornaamfte Toneelen des Oorlogs geweest zyn ; met deeze Eilanden hebben de Amcricaanen voornaamentlyk hunnen Handel gedreeven tot eenen graad, welke alle voorgaande tyden verre te boven ging; daar hun Handel voor het grootfte gedeelte beftönd in het aanbrengen van levensmiddelen, wierd dezelve gedreeven naar Havens en Vlooten, in zodanigen ftaat, welke het vermyden der befmetting onmoogelyk maakte, en de Schepen, in derzelver terugreis, over 't algemeen opgepropt zynde met Pasfagiers, Bagagie, en goederen van allerhande foort, hebben misfchien geftadiglyk de Befmetting naar huis overgevoerd. Wanneer dezelve wierd aangebragt geduurende den Winter, of in de gemaatigde Jaargetyden, is de befmetting zon-  VAN DE GEELE KOORTS. 307 zonder twyfel uitgedoofd geweest; doch, geduurende de zomerhitte, heeft het de zo bekende verwoestingen veroorzaakt. Hoe zeer, in forhmige gevallen, de oorfprong van de Koorts niet dan met moeite kan worden naargefpeurd , om dat de manfchappen van de Schepen verfpreid waren , en de goederen verkogt aan een aantal verfchillende perfoonen, en op plaatzen ver afgelegen van de plek, waar zy eerst aan land gebragt waren , zo dat de befmetting zich openbaarde in verlcheiden plaatzen, op denzelfden tyd; hebben wy echter niet alleen de ftelligfte Proeven, dat de Ziekte is aangebragt op de boven verhaalde wyze in elk tydperk, wanneer dezelve de Vereenigde Staaten aangetast heeft; maar ook de fterkfte zydelingfche blykbaarheid, voortfpruitende uit de gelykheid van de Ziekte, en van eene verfcheidenheid van andere daadzaaken. Een Geneesheer te Philadelphia , kennel yk door de overdreevenheid en dweepery van zyne fielfels, welke hy byna tot de maate van raazerny bragt, tegenftrydig met het algemeen gevoelen zyner Kunstbroederen, en het juist oordeel van het meerderdeel zyner Medeburgers , viel in 't Jaar 1793 het eerst op het denkbeeld, dat de Zièkte haar oorfprong had in de Vereenigde Staaten. (*) Om dit gevoelen ftaande te houden, wierden alle daadzaaken of verdraaid, of over het hoofd gezien; ongelukkiglyk haalde de nayver en jaloersheid der andere Steden van het vaste Land omtrend eene Stad, welke op zulk eene voortreffelyke wyze was bloeijende, ten opzigte van derzelver Koophandel en Bevolking, haar in den aanvang over, da Geele Koorts aan plaatfelyke oorzaaken toe te fchryven, tot dat zy zelve door de Ziekte aangetast wierden, en dus uitvonden van waar ze haar oorfprong nam; op deeze wyze heeft 's mans gevoelen zich wyd en zyd verfpreid, in diervoegen, dat tegenwoordig tal» ryke daadzaaken, welke derzelver ongegrondheid aantoonen, ter naauwernood in ftaat zyn om hetzelve tegen te gaan. Wanneer wy den oorfprong van de Geele Koorts willen naarfpeuren, moeten wy dezelve naauwkeurig onderfcheiden van Ziekten van een andere natuur, van minder (*) De Arts, hier bedoeld, is Profesfor eush. Y 4  308 VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG der gevaar dan tusfchenpoozende, galagtige en foortgelyke Koortfen; deeze ontftaan, zonder tegénfpraak , uit oorzaaken, onmiddelyk afhangende van het zatfoen of van de plaatzelyke gefteldheid , en de Steden der Vereenigde Staaten zyn aan dezelve onderhevig op eene gelyke wyze, fchoon niet in een grooter graad dan die van Europa; de Geele Koorts, integendeel, welke buiten kyf van het zelfde geflagt is als de Pest, kan niet alleen, gelyk deeze Ziekte en de Kinderpokjens, worden naargefpeurd, door een regelmaatigen voortgang van befmetting ; maar is ook zo verfchillende, en heeft zo veel meerdere uitgeftrekte uitwerkzelen, dat, wanneer ook de Ziekte zich geopenbaard heeft, zy gekenfchetst is geweest met zulke tekenen , welke haar geheel onderfcheidden van plaatzelyke Ziekten. Schoon de Geele Koorts onder de Pestziekten moet gerangfchikt worden, is dezelve echter veel min kwaadaartig dan de Pest, wier verwoesting geen tyd of kunst weezentlyk verminderd heeft, 2elfs niet in zodanige Landen, waar de Pest bellendiglyk in weezen is; terwyl, daartegen, in de West - Indien, de Geneeskunde het woeden van de Geele Koorts zo zeer beteugeld heeft, dat de Inboorlingen niet meer voor deeze dan voor andere Ziekten bedugt zyn , en dezelve voornaamentlyk voor Vreemdelingen doodelyk is. Derzelver uitgeftrekte uitwerkfelen in Noord-America kunnen misfchien aangevoerd worden als een bewys van de nieuwheid der Ziekte, en derzelver oorfprong van een vreemde of buitenlandfcbe. oorzaak; echter, in den flegtften of meest faamgeftelden ftaat van de Geele Koorts, is het getal van perfoonen, die herftellen, aanmerkelyk; en, in het Jaar 1793, wierden geheele Huisgezinnen door deeze Ziekte aangetast , zonder dat een eenige perfoon 'er het leeven by verloor (*). Geene maatregelen om de Pest af te weeren wierden in (*) De Geele Koorts heeft, echter, ook in het Jaar 1793 te Philadelphia ysfelyke verwoestingen aangerigt; want, van Augustus tot October, verlooren, alleen in die Stad, 4041 men. fchen hun leeven door deeze Ziekte. Carey's Account of the Tellow Fevcr. In 1-94. in 't Nederduitsch uitgegeeven door Dr, m. c. de fremery, by A. Loosjes, ie Haarlem. In gr. 8vo. De Fcrtaaler.  VAN DE GEELE KOORTS. 309 in Europa voldoende bevonden,voor dat de Quarantaines algemeen aangenomen wierden, en 'er verliepen veele jaaren, alvorens dezelve wierden uitgevoerd met eene genoegzaame ftiptheid. Het ysfclyk woeden der Pest in Marfeille, en in andere Steden, in het begin van de tegenwoordige Eeuw , fchynt ten laatfte de thans plaats hebbende Wetten veroorzaakt te hebben, welke misfchien de ftrengfte zyn, en het best uitgevoerd worden, van alle wetten, thans in weezen. De gedeeltelyke maatregelen ten deezen opzigie, in de Vereenigde Staaten , zyn zekerlyk van een zeer goed gevolg geweest; doch dezelve zyn nooit in 't werk gelteld met die ftiptheid, die in Europa waargenomen wordt, en men is te weinig opmerkzaam geweest, ten einde het niet nakomen der Quarantaines te ftraffen. De meeste Steden van de Vereenigde Staaten zyn tegenwoordig byna twee Eeuwen oud, en Philadelphia zelve telt meer dan 100 jaaren. Geduurende dit tydperk, zyn derzelver Inwoonders, door het zuiveren en bebouwen van den grond, alle natuurlyke nadeelen van eene nieuwe woonplaats te boven gekomen , en de plaatslyke en Herfstziekten zyn zo zeer afgenomen,dat derzelver Sterf- * lysten duidelyk aantoonen, dat zy, over het algemeen, zo gezond zyn als de Steden van Europa; maar op geen tydpetk, zedert baar aanweczen, zyn zy verwoest geweest door Ziekten gelyk aan de Geele Koorts, tot op weinige jaaren geleden. Het is derhalven on- mogelyk, te veronderftellen, dat een Iugtftreek, welke, geduurende zo veele jaaren, en onder meer nadeelige uitwerkfelen van dampen en moerasfen dan het tegenwoordig heeft, zo gezond geweest is, eensklaps Ziekten zoude voortbrengen, van welke de Gefchiedenis des Menschdoms ons geen voorbeeld verfchaft. In het Jaar 1760, geduurende den Franfchen Oorlog, openbaarde zich de Geele Koorts, voor de eerftemaal, te Philadelphia, en werd ontdekt ontftaan te zyn door de kleederen van een jong mensch, 't welk ftierf aan die Ziekte te Jamaica; deeze kleederen waren aan zyne Vrienden te Philadelphia gezonden; deeze Vrienden waren de eerfte, die aan de Geele Koorts ftierven, en fchoon ook anderen aangeftooken wierden, maakte echter de Ziekte geen groote verwoesting. De Ziekte was Haderhand niet bekend in America, tot het Jaar 17939 Y 5 wan-  $10 VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG wanneer, in de maand Juny, een groot aantal Schepen, welke, zich aan de Kaap Franpois, geduurende derzelver fchriklyke inneeming door de Negers, bevindende, van daar medebragten alle die ongelukkige Inwoonders, welke zich door de vlugt konden bergen. Veele van deeze Schepen kwamen in July te Philadelphia aan, belaaden met Pasfagiers en goederen van allerlei zoort; in het laater gedeelte van die zelfde maand, ontftak de Geele Koorts in de herbergen, waar het Volk van de Schepen te huis lag — en onder de Scheepstimmerlieden, die de Schepen herftclden. — Op een naauwkeurig onderzoek, bleek het, dat de eerfte perfoonen, welke aan de Ziekte ftierven, de Matroofen uit deeze herbergen waren, en byna de geheele huisgezinnen van een of twee Scheepstimmerlieden, op welker Werven de Schepen gecalfaterd waren. De Quarantaines, welke oogenblikkelyk in werking gebragt wierden, en eene oplettendheid op alle omftandigheden , welke de Stad gezonder konden maaken , en de befmetting voorkomen, bewaarden waarfchynlyk dezelve voor de vier volgende jaaren ; dewyl de Koorts zich daar niet weder vertoonde tot in het Jaar 1797; andere Steden wierden echter in dien tusfchentyd door dezelve aangetast. in het Jaar 1794. ontftond de Ziekte te Baltimore, waar zy gebragt wierd door een Schip uit de West - Indien. Zy brak uit, en bepaalde zich geheel tot een gedeelte der Stad, gelegen op een hoog ftuk Lands, en aan een breede Rivier, die de Haven maakt op den afftand van byna een myl van de Stad zelve, aan welke de befmetting naauwlyks wierd medegedeeld. In het Jaar 1795 openbaarde zich de Ziekte te New -Tork , wanneer dezelve op gelyke wyze befpeurd wierd ontdaan te zyn door een West-Indisch Vaartuig. fn het Jaar 1797 ontftond de Geele Koorts weder te Philadelphia. Men ontdekte duidelyk, dat zy aangebragt was door een Vaartuig van St. Domingo, daar de Ziekte zich het eerst vertoonde aan de Kaai, aan welke het Sch'p gelost was, en onder de Kooplieden en andere perfoonen , die zich omtrend het Schip ophielden. Ter deezer gelegenheid fprak men weinig met lof van den Doctor van de Haven, en van de Officieren van Gezond-  VAN DE GEELE KOORTS. 3" l 2ondheid. Men befcbuldigde hun wegens nalaatigheid 5 in de behoorlylee oplettendheid in agt te neemen (*). Geduurende den voorleden Zomer is de Ziekte niet alleen uitgebro ken te Philadelphia en New - Tork, maar ook in veele andere handeldryvendc Steden , in welk» alle de Ziekte niet alleen konde nagefpeurd worden van de gemelde oorzaaken ontdaan te zyn ; maar ook de volgende daadzaaken i'aamgeloopen hebben, om derzelver vreemden of buitenlandfchen oorfprong te bewyzen. Ten ijlen. De Ziekte heeft zich in geene Stad geopenbaard, welke geen onmiddelykc betrekking had met de West- Indien. . Ten iden. Sedert dat de Schepen , uit de West - Indien komende, belet geworden zyn de Rivier op te zeilen tot Philadelphia, heeft de Ziekte zich geopenbaard in alle de kleine Steden en Buitenhavens aan de Rivier van Delaware, waar men verpligt geweest is de laa lingen te Ofltr fcheepen ; terwyl de Geele Koorts zich niet vertoond heeft, 't zy in de Vlekken digt by dezelven, 't zy in die geenen , welke in de nabuurfchap van de Hoofdltad gelegen zyn. Ten $den. De Ziekte heeft byna gelyke verwoestingen aangerigt in de kleine Steden , in welke de befmetting op dezelfde wyze ingevoerd is als in de groote Steden. Ten den. De Geele Koorts heeft veel meer gewoed in de Steden van de Midden- en Noordclyke Staaten , welke het voordeeligst gelegen zyn, doch een veel (èerker handel dry ven, dan in de Zuidelyke Staaten .welke, buten tegenfpraak, in eene minder gezonde landflreek gNffOP zyn, maar minder handel dry ven. ' De oorfprong van de Pest, de Kinderpokjens, en andere foortgelyke Ziekten, zyn regelmaatig nagefpoord , en de meest geloof verdienende berigten demmen overeen, dat deeze Ziekten nooit oorfpronkelyk ontdonden in de Steden van Europa, en dat de oorzaaken, we.ke de geringe Ziekten voortbrengen , niet voldoende zyn om dezelve daar te dellen: op gelyke wyze, van alie de byge- brag" (*) 'Er ii te Philsdelphia reeds voor reële jaaren »en Bureau van Gewondheid opgerigr. het welk uit den dirigerende» Arts en eenige andere Geneeskundigen begaat, wzï'ü i»a.> I iea CScierea van Gezondheid genaamd worden.  312 VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG bragte redenen ter ftaaving dat de Geele Koorts van een i plaatzelyken oorfprong is, is 'er geene, welke algemeen is tot het groote aantal van plaatzen, in welke de Ziekte zich in de Vereenigde Staaten geopenbaard heeft, en niet een eenige, die niet in een veel grooter graad in de meeste Europifche Steden plaats heeft. Groote bevolking, naauwe ftraaten , onreinheid, en gebrek aan gemeene rioolen, enz. indien zy plaats hadden in groote Steden, konden geen invloed hebben op de kleindere, en een laage en ongezonde ligging kan niet toegefchreeven worden aan die Steden, welke op hooge Kaapen, of aan den oever der Zee, gelegen zyn. Het Cliraaat van de Vereenigde Staaten, fchoon heet, is echter niet warmer dan het midden en Zuiden van 1 Europa, en is verbeterd, in den wintertyd, door een veel langer aanhoudende en veel ftrenger koude. Een verfcheidenheid van Vernaaien, welke in Europa verfpreid zyn, met betrekking tot de ligging van de Steden der Vereenigde Staaten en derzelver bouworde , zyn onwaar, en oorfpronkelyk, of van de veronderltellmg der zodanigen, welke met de ligging van de Vereenigde Staaten niet bekend waren, of uit een val fche voortelling van zulken , welke andere redenen noodig hadden ten bewyze van het gevoelen nopens de plaatslyke oorzaak der Geele Koorts. In de daad, liever dan dat men geloof zoude geeven aan een eenvoudig en duidelyk betoog, dat de Geele Koorts een ingevoerde Ziekte was,wierden een menigte verdichtfelen voortgeplant ten opzigte van de naauwe en ongeregelde bouworde der Steden, gebrek aan gemeene rioolen, en andere oorzaaken, gewoonlyk opgegeeven als een bron var» Ziekte. New-Tork en de meeste Zeelieden en Havens in de Noordelyke Staaten zyn gebouwd op een zeer verheven grond, en blootgelteld aan de zeelugt. Omtrent derzelver bouworde evenaaren zy de beste Steden van Europa , en 'er is geen voorbeeld van een zeer digt ineen gebouwde Stad, — over het algemeen zyn de Steden zeer weinig onderhevig aan de gewoone Herfst- ziekten, en kunnen mogelyk zich beroemen op zulk een grooten graad van gezondheid, als eenige Stad in de gantfche waereld. De Stad Philadelphia is op een aanmerkelyken afttand van de Zee, fchoon gelegen op de banken van twee ver- I maar-  VAN DE GEELE KOORTS. '313 maarde Rivieren ; zy is <• gebouwd op eene fchoone open vlakte, even verheven als London, en het land rondkom de Stad ryst aan alle zyden, uitgezonderd een, in kleine heuveltjes, gelyk aan die van Middlejex en Surry. —— Aan de Rivier, beneden de Stad, zyn eenige Weilanden ; doch deeze zyn eveneens drooggemaakt en bebouwd , fchoon op verre na niet zo uitgcftrekt als die, weike aan den Theems in den omtrek van London. gelegen zyn. Het water van de Stad is, over het algemeen genomen, uitmuntend, — derzelver ltraaten zyn wyd, wel beftraat en volmaakt droog, — een aanmerkelyk gedeelte der Stad is voorzien van gemeene rioolen; en die gedeelten, in welken 'er tot nog toe geen gevonden worden, zyn noch lang noch digt genoeg bebouwd geweest, om gebrek aan dezelve te hebben; de huizen zyn over het algemeen lugtig, en bevatten zelden meer dan één huisgezin; de politie vtan de Stad, de zedelyke order en de reinheid der Inwoonderen, behoeven ten minften voor geen eene Stad in Europa te wyken; zo zy, ten deezen opzigte, al door dezelve mogten geëvenaard worden. Na de meeste Europeefche Steden gezien te hebben, komt het my voor, dat dezelve dugtige bewyzen tegen den plaatslyken oorfprong van Ziekten (gelyk aan de Geele Koorts) op'everen, — ik zal niet fpreeken van de Steden van het Noorden van Europa, gelegen in eene lugtftreek, welke eenigermaate kan veronderfteld worden haar te befchermen voor de befmetting, en welke over het algemeen zindelyker gehouden worden, en een beter politic hebben , — maar my meer byzonderlyk bepaalen tot de Steden van het Zuiden van Frankryk en Italien , in 't byzonder tot Marfeille , Milaan , Genua en Livorno. —— Indien in deeze Steden al verbeteringen zyn ingevoerd, zyn dezelve zekerlyk niet voldoende om de gewoonlyk cpgegeeyen oorzaaken van Ziekten te vernietigen; te minder, daar deeze verbeteringen bepaald zyn tot zulke gedeelten dier Steden, onlangs aangebouwd: de naauwe ftraaten in de oude gedeelten deezer Steden, welke of zeer liegt, of in 't geheel niet, beftraat zyn; de gewoonte der Inwoonderen om vuiligheden van allerlei foort op de ftraate werpen (*), (zonder de aandagt eener pohcie om de- (*) In de Steden van het Zuiden van Frankryk, en van Hen, hebben niet flegts alle de hier opgenoemde omfiandighe- den.  314 verhand. over de geele koorts. zelve te doen zuiveren) ; het gebrek aan gemeene rioolen, de hooge en naauwe bouworde der huizen, de talryke huisgezinnen, waar mede zy opgevuld zyn, de vertrekken zelden fchoon gemaakt , en de muuren bedekt met Catoene of Zyde behanglels, in plaats van pleister, moeten noodwendig tot zich getrokken hebben de opmerking van alle die geenen, welke dezelve bezogten. den plaats, maar men heeft ook in dezelve de gewoonte de ftraaten befiendiglyk met hooi en ftroo te beftrooijen, op dat het door den regen en het gaan van menfchen , paarden en iydtuigen, in mest zoude veranderd worden. (Het Vervolg in het naastvolgend Stukje.) aanmerkingen over den opklimmenden schakel of keten der geschapen wezens in het geheel-al. Getrokken uit w. smellie , Philofophy of Nalural Hiflory. (Medegedeeld door den Heer r. arrenberg, te Rotterdam.) Het is voor den opmerkenden en overdenkenden Mensch hoogstwaarfchynlyk, dat alle Wezens op dezen Aardbodem , het zy dezelven tot het Dieren- of tot het Plantenryk behooren , eene weêrkeerige betrekking tot, en eene weêrkeerige afhanglykheid van, elkander hebben. 'Er is een opklimmende fchakel of keten van beftaan,van welken geen fchalm, hoe onbeduidende dezelve ook fchynen mag, kan verbroken worden, zonder het geheel te beledigen. Oppervlakkige menfchen, of, dat het zelfde is, menfchen, die zich de moeite niet willen geven om ernflig te denken , verwonderen zich over de reden, waarom Infeften en geringe Plantjes gefchapen zyn: dan zy' overwegen niet . dat de vernietiging van eenige dezer foorten, fchoon fommigen van dezelven den mensch ongemak toebrengen en zelfs fchadelyk zyn,eene gaping in de Natuur zoude veroorzaken, en vernielende zyn voor andere foorten, die door dezelven gevoed worden; want deze zouden op haare beurt wederom de oorzaak worden der vernieling van andere foorten, en het  AANMERKINGEN OVER DE GESCHAPEN WEZENS, 315 ftelfel van verwoesting zoude trapswyze voortgaan , tot dat de Mensch zelf zoude uitgeroeid worden, en deze Aarde berooid laten van alle levende fchepfels. In den keten der Dieren, is de Mensch ontegenfpreeklyk de voornaamfte of hoofdfchalm, en van hem dalen alle de andere fchalmen af door eene byna onmerkbare afklimming. Als een zeer redelyk Dier, voorzien met kunst en wetenfchap, is hy, in fommige opzigten, vermaagfchapt aan Wezens van eenen hoogeren rang , waar dezelven ook mogen beftaan. In de befchouwing van de werken der Natuur, verkrygt hy zelfs eenige fiaauwe denkbeelden van derzelver grooten Schepper. —— Waarom, vraagt men, is de Mensch niet begaafd met de magt en het vermogen der Engelen? Wezens, van welken wy niet het minfte begrip hebben. Dan met het zelfde recht zoude men mogen vragen, waarom hebben de beesten niet dezelfde verftandelyke vermogens al» de mensch ? Vragen van dezen aart zyn de vrugt van onkunde, die altyd eigenwys en verwaand is. Yder fchepfel is volmaakt naar zyne beilemming. Het daarftellen of wegnemen van eenige orde van Wezens zou het geheele ftelfel van zaken in wanorde brengen, en 'er zoude eene nieuwe wereld noodig zyn om ze plaats te geven en te voeden. Byzondere ordens van geïchapen Wezens moet men niet afzonderlyk befchouwen, maar in derzelver rang, dien zy in het algemeen ftelfel hebben. Van den Mensch tot het geringfte Diertje, het welk door een Microscoop kan ontdekt worden, fchynt de gaping verbazend groot te zyn; dan die gaping is opgevuld met ontallyke levende Wezens , welker onderscheiding boven alle nafpeuring is. Allen bezitten zy een zekeren trap van volmaaktheid of uitftekendheid, geè'venredigd aan derzelver ftand in het Geheel - al. Zelfs onder het menschdom, het welk een byzonder foort is, heeft 'er een uitgeftrekt onderfcheid plaats in deszelfs verftandelyke vermogens. Welk een verfchil is 'er niet tusfchen een verlicht Wysgeer en een dommen Hottentot? De Natuur neemt dus, met de wysfte oogmerken, geftadig haar gelykformig plan van trapswyze onderfcheiding in acht. Indien alle menfchen Wysgeeren waren, de noodwendige levensbezigheden zouden niet verrigt worden, en noch de maatfchappy noch het gellacht lang in ftand blyven. Arbeidzaamheid, verfcheiden trappen van kundigheden, verfchillende neigingen en talen zyn de groo-  3! terd worden, brengen hem tot zulk eene hoogte, dat, indien 'er geene trappen, van verhevenheid in zyn eigen foort plaats hadden, hy een grnot vak in den keten der Wezens zoude open laten. Wanneer wy acht liaan op i de karakters,_ de zeden en bet vernuft der verfchillende J Natiën, Provinciën, Steden, en zelfs oo die van onder- J fcheiden perfonen in een en het zelfde huisgezin, moeten « wy ons haast verbeelden, dat de foorten onder het J mensch-1  der geschapen wezens. 31? flienschlyk gedacht even zoo veelvuldig zyn als het gestal der menfchen zelve. Hoe veel trappen van onderfcheid kan men niet opmaken tusfchen een dommen Huron , of een Hottentot, en een diepdenkend Wysgeer? Hier is de afdand onmeetlyk ; doch de Natuur heeft alles opgevuld door byna oneindige onderfcheidingen. In de afklimming van den keten der bezielde Wezens, is de eerde dap (hoe vernederend ook deze opmerking mag wezen) zeer kort. De Mensch, in zyn laagllen dand, is klaarblyklyk gefchakeld, zoo wel met betrekking tot zyn lighaam als tot de vermogens van zyn geest, aan de breede en fmalle Orang-Outangs, en deze zyn weder , door eene ligte afklimming, gefchakeld aan de Apen, die, even gelyk zy, geene daarten hebben. Het is verwonderlyk , dat linn^eus en zeer veel andere Naturalisten deze afklimming in de fchakel der Dieren niet opgemerkt, maar beweerd hebben, dat het Eiland Nieobar en andere gedeelten van Oost-Indien door geitaarte menfchen bewoond worden. Vóór dat men deze Dieren, welker uiterlyke gedalte zeer groote overeenkomst heeft met den Mensch, met daarten opfchikte, of liever mismaakte, waren 'er egter nog trappen van onderfcheiding genoeg. De breede en fmalle OrangOurangs, die wezenlyk Dieren zyn, hebben geen daarten : zelfs zyn de talryke gedachten van Apen met dit aanhangfel niet voorzien. Dan zy, die geloof daan aan deze gedaarte menfchen, vertellen ons, dat 'er niets verwonderlyks in dat vetfchynfel is, om dat die daait flegts eene verlenging is van het Os Coccygis , het welk het uiterde is van het ruggebeen. Zy bedenken ondertusfchen niet, dat, in plaats van daar door het beftaan van geftaarte menfchen te bewyzen, zy niet anders doen dan een geleerde fpeling te maken met het woord fiaart. Het is hier ter plaatfe niet ondienftig op te merken, dat een Wysgeer, die weinig werk maakt van de Natuurlyke Historie, altyd in gevaar is van bedrogen te worden, en dat een Naturalist, ik bedoel zulk een, die alleen de Namen der zaken Weet, zonder Wysgeerte te bezitten, fchoon hy nuttig kan wezen door het maken van eigenaartige onderfcheidingen , egter onbekwaam is om ons verftand met algemeene denkbeelden te verryken. Eene gefchikce mengeling van deze beiden is best bekwaam om een Wysgeer te vormen.. Van de Orang- MfiNe. 1799. No. 8. Z Ou-  3l8 AANMERKINGEN OVER DEN SCHAKEL Outangs en Apen tot de Bavianen is de onderfcheiding naauwlyks te bemerken. De groote Apen hebben geen daarten, en die der Bavianen zyn zeer kort; de kleine Apen daartegen hebben lange daarten, en zyn het einde van dat gedeelte van den keten dier Dieren, welke zulk eene affchuwelyke gelykheid vertoonen aan het menschlyk geitel en deszelfs manieren. \ Wanneer wy de karakters onderzoeken, door welken de Schepfelen van elkander onderfcheiden zyn, bevinden wy, dat fommigen van dezelven algemeener zyn, en eene grooter verscheidenheid hebben, dan anderen. Hier uit ontdaan alle onze verdeelingen van Clasfen, Ordens, Genachten en Soorten. Niettemin heeft de Natuur meestal tusfchen twee Clasfen of twee Gedachten zulke eendaantige eigenfchappen daargedeld, dat het uitermaten moeilyk is te bepalen tot welke zy behooren. De Polypus, die, door uitfchieting of uitbreiding van deszelfs lighaam, vermenigvuldigt, verbindt het Dieren- met het Plantenryk. Die Wormen, welke in het zand huisvesten, fchynen de Infeclren te fchakelen aan Schelpdieren, en aan zulken die een kordigen huid hebben. Schelpdieren en Infecïen met kordige huiden komen dus al zeer na by elkander. Beiden hebben zy, in plaats van inwendige beenderen, derzelver fpieren en andere werktuigen van beweging uitwendig aangehegt. Onder het kruipend gedierte gaat de opklimming tot volkomenheid in het dierlyk leven en vermogens trapswyze, maar op eene zigtbare wyze, voort. Het getal van derzelver werktuigen van gevoel en de algemeene gelykvormigheid van derzelver lighamen hebben reeds een grootere overeenkomst met het maakfel van die Dieren, welken wy gewoon zyn als de volmaaktde foorten te befchouwen. De Slang is, door derzelver gedaante, bewegingen en manier van leven, klaarblyklyk gefchakeld aan de Aal en Paling. Even gelyk het kruipend gedierte, zyn de meeste Visfchen overdekt met fchubben, welker kleur en verfcheidenheid ons dikwils in daat delt om het eene foort van het ander te onderfcheiden. De gedaante der Visfchen is uitermaten verfchillende: fommigen zyn lang en fmal, ander.n breed en kort, fommigen zyn plat, anderen rond, driehoekig, vierkant, enz. De vinnen der Visfchen hebben, met opzigt tot de dof, waar in zy leven, veel betrekking tot de wieken der Vogelen , en derzelver hoofden zyn, even als die van het kruipend gedierte, zonder nek,  DER GESCHAPEN WEZENS. 319 tiek, aan hunne lighamen gehegt. De vliegende Visfchen, wier vinnen veel naar die van den Vleermuis gelyken, maken een fchalm, welke de Visfchen vereenigt met de gevederde genachten. Watervogels volgen, by eene gefegelde opklimming, op de vliegende Visfchen. In het nafpeuren der opklimming van de Visfchen tot de viervoetige Dieren is de overgang naauwlyks te ontdekken. De Zeeleeuw, de Krokodil, de Schildpad en de Zeekalven hebben zulk eene gelykheid, zoo wel in derzelver uiterlyk als inwendig maakfel, met de viervoetige Landdieren, dat fommige Naturalisten dezelyen, in hunne Werken , onder een en dezelfde Clasle der Dieren geplaatst hebben. De Vleermuizen en de vliegende Eekhoorntjes, die de lugt klieven door vliezige in plaats van gevederde wieken, vereenigen klaarblvklyk de viervoetige Dieren met de Vogelen. De Struisvogel, de Cafufris en de Monnikkezwaan, welke eerder iSopen dan vliegen, maken een andere fchalm tusfchen de viervoetige Dieren en de Vogelen. Alle de beftaanlykheden, welken wy op deze Aarde kennen, kan men verdeelen in bewerktuigde en bezielde in bewerktuigde en onbezielde, in onbewerktuigde of'ruwe ftof. Deze allen bezitten een zekeren trap van volmaaktheid , uitftekendheid of betreklyke nuttigheid * seëvenredigd naar derzelver ftand of rang in het Geheel-al. Indien deze ftanden of rangen immer veranderden, zou 'er eene andere wereld noodig zyn om de zeiveï te doen beftaan en te onderhouden. Alle Wezens moet men niet afzonderlyk befchouWen , maar in derze ver ramr en betrekking, die zy hebben tot de daarftelknde gldeeltenvan het algemeen Stelfel der Natuur Zekere gevolgen van derzelver naturen zien wy dikwerf fan afs onheilen; dan indien men deze onheilen wegnam , zou men tevens de Wezens , waar over men S beklaagtT vernietigen. De weêrkeerige werking van rievastte en vloeibare deelen maakt het leven uit, en de voonduring v7n deze werking is de natuurlyke oorzaak ïaS den dogod! Onfterflykheid op dezen Aardbodem veronStelt eengansch ander Stelfel; want onze wereld heeft geenerhande°betrekking tot onrterflyke Wezens. Ieder nier en iedere Plant grodt , by eene langzame toeneS ng, uil eeTkleefachfig vogt, tot ««J«"«P,S volmaaktheid, naauwkeurig geevenredji"a" fu, fttl verfchillende ftanden. Eene ^verzameling van alle deze  3*0 aanmerkingen over de geschapen wezens. ftanden, of betreklyke volmaaktheid, ftelt de volftrekte volmaaktheid van het Geheel-al daar. Alle de Planeten trekken naar de Zon en tot eikanderen. Ons Stelfel trekt tot de andere Stelfels, en zy tot ons. Dus is het Geheel al aan elkander gefchakeld door een opklimmenden en byna onmerkbaren keten van bezielde en onbezielde Wezens. Indien 'er geen ander bewys voor de eenheid van god was, zou deze gelykformieheid van oogmerk, deze opklimmende aaneenfchakeling van gefchapen Wezens, welke niet alleen in dit hoofdftuk, maar in zoo veel andere gedeelten van het boek der Natuur zigtbaar zyn, alleen volftrekt onwederfpreeklyk genoeg wezen. In de befchouwing van den Mensch, als aan het hoofd gefteld van alle de Dieren, welken ons bekend zyn,moet noodwendig in ons de gedagten opryzen , dat geen aandoenlyk Wezen, wiens verftandelyke vermogens die van alle andere menfchen overtroffen, by mooglykheid in deze wereld, zoude kunnen leven en gelukkig zyn. Indien 'er in de daad zulk een Wezen beftond, zou het by uitftek elendlgzyn. Met zinnen, fynder en zuiverer, met gewaarwordingen , gevoeliger en doordringender, met een fmaak , die zoo keurig was, dat niets van het geen hem omringde hem behagen konde, en onder de verpligting om zich met een voedfel te voeden , het geen te zwaar voor zyn geitel was, zou hy tot elende geboren, en zyn beftaan ten eenemaal onmooglyk wezen. Zelfs in onzen tegenwoordigen toeftand, wordt de eenparigheid en fmakeloosheid van bedoelingen en verlangens , de nietigheid der vermaken, en de oneindige oorzaken van knellende pynen, zelfs met groote moeite gedragen door befchaafde en verlichte verftanden. Indien wy onze gevoeligheden vermeerderden, en allen dezelfde oogmerken en ftand bejaagden, zou het leven voor geen mensch draaglyk zyn. Dat de Mensch derhalven vergenoegd zy ; zyn ftand is toch op de algemeene fchaal der Natuur met wysheid gewogen; dat hy de Werken van zynen Schepper befchouwe en bewondere; dat hy zyn ftand waardiglyk vervulle, en alle onheilen befchouwe als de oorzaak of de uitwerking van een algemeen goed. Dit is de geheele pligt van den Mensch. DE  TEKENS VAN NADEREND GEVAAR, ENZ. 321 DE TEKENS VAN NADEREND GEVAAR BY DONDER* WEER, EN HET BESTE MIDDEL OM 'ER ZICH TEGEN TE BEVEILIGEN. (Uit morgan'» Leftures on Eleclrkity.) De Tekens van naderend gevaar by Donderweer, welke aangezien mogen worden voor de ontwyfelbaarfte en beflisfëndfte, zyn de volgende: Vooreerst. Eene fchielyke aannadering van de met On- weer bezwangerde Wolken. Hoe langer eene gegee« vene hoeveelheid van met Blixemftoffe vervulde Lugt over de aarde hangt, hoe meer dezelve aangetrokken wordt door verhevenheden en uitfteekende punten; maar wanneer eene.Wolk,ten zelfden tyde dat dezelve boven ons hoofd is, als gevormd wordt, dan vinden wy ons blootgefteld aan de onverminderde woede der losbarftinge. — Dit zelfde mag gezegd worden van eene Wolk, die, teiwyl zy digt by ons is, van tyd tot tyd , donkerder en dorkerder wordt; want, in zulk een geval, mogen wy ons verzekerd houden, dat de ophooping van Onweers* ftoffe ni:t werklyk verminderd is door eenige ontlasting, en dat de belaading welhaast tot de hoogte van den flag zal opgehoopt weezen. Ten anderen. De rechtftandige Rigting der Blixem- ftraalen. Deeze ftrekt ten uitmaakenden bewyze, dat de belaadene Wolken op die hoogte zyn, van welke zy in den grond kunnen flaan. — Eenige Electrifeerkundigen hebben de verfchyning van twee Blixemftraalen, op 't zelfde oogenblik, voor een bewys gehouden, dat de grond werkt als een ontlaad-roede. Maar, fchoon dit dikwyls moge gebeuren ; zo menigmaalen de twee uiterften van den Blixem, als zy gaan agter eene Wolk, die dezelve gedeeltlyk bedekt, zich vertoonen, heeft men 't zelfde verfchynzel. Dit teken is derhalven niet genoegzaam gefchikt, en kan niet hooger aangemerkt worden dan als eene zekere maate van waarfchynlykheid. Ten derden. Een op zichzelven ftaande Condudor, wiens taal, voor de geenen, die dezelve kennen, zeldzaam dub. belzinnig is. Een vloed van vonken ftroomt 'er langs, en zonder ophouden, wanneer het gevaar naby is. Indien deeze Vuurltroom, naa eenigen tyd aangehouden te heb. Z- 3 ben,  322 DE TEKENS VAN NADEREND GEVAAR ben, fchielyk ophoudt, en, naa eene geheele afweezigheid der tekenen van Electriciteit > fchielyk wederkeert, met eene Electriciteit, tegen de eerst zich vertoonende [ overgefteld , dan is het zeker, dat,, geduurende het ophouden van 't vertoon der vonken , het tydftip was van het grootst gevaar. De ftroom van Elect-rike ftoffe, welke, in dit geval, byzonder fterk ,m fnel is, gaat gepaard met een luide en zonderlinge opeenvolging van klanken. Mr. brook vergelykt dezelve;, zeer gepast, by het §eluid, 't welk een Kerk- of-Toorenklok maakt, naa dat ezelve geflaagen is. Laat ons nu onderftellen,.dat wy, door de opgemelde tekenen, verzekerd zyn, dat wy ons in de gelegenheid bevinden om getroffen te worden; dan wordt het eene zaak van aangelegenheid, te weeten , hoe dit dreigend gevaar kan ontweeken worden. Indien de Blixem in uwe wooning flaat, moogt gy u verzekerd houden, dat dezelve van den eenen Conductor tot den anderen zal overgaan, en dat deeze reeks van Conductors altoos gevonden wordt aan de wanden en afdeelingen. Gy moet u, derhalven , in 't midden van een kamer begeeven ; dewyl de lugt u dan zal affcheiden van de zoldering en de 'wanden des gebouws , en in den omtrek zulk eene afbreeking in den omloop veroorzaaken, als noodwendig de voorkeuze van den flag bepaalt door de zamenverbondene gedeelten des gebouws. In de open lugt is het veiligst zich op een afftand te houden van alle hooge en fcherpgetopte voorwerpen; want, indien gy u, geduurende het onweer, naby dezelve bevindt, loopt gy gevaar van een gedeelte te worden van dien omvang , gelyk aan 't geen zou gebeuren als gy u in een kamer naby de muur of eene afdeeling bevondt. Daarenboven , indien dit voorwerp getroffen wordt, bevindt gy u in gevaar van nadeel te lyden i door de omftandigheden met die verdelging gepaard., Veelvuldig zyn de voorbeelden van Reizigers , die on. j der hooge Boomen lyf berging zogten , en gedood | werden door den Blixem, of door de ftukken afgeflaa- ■; gen hout. In de open lugt moet gy verrayden digt by Rivie-1 ren of Waterpoelen te komen ; en bovenal fchuwen die i pieuwlings veroorzaakte wateren , welke gevormd zyn f door den regen by een Onweer gevallen; want deeze zyn ï ai- i  EY DONDERWEER. 323 alle fterke Geleiders, en wanneer daar by gevoegd wordt de hoogte van een menschlyk lichaam, veroorzaakt deeze eene verhevenheid, zeer gefchikt om den loop te bepaalen , en den treffenden afftand des Blixems te verlengen. In de open lugt is een overdekt Rydtuig eene beveiliging, mits gy daar in kunt zitten op eenige duimen afftand van de zyden. In de daad, Voertuigen van deezen aart zouden de veiligfte van alle mogelyke ftanden kunnen gemaakt worden, door dezelve van boven en beneden te omringen met dunne metaale draaden, met elkander vereenigd door een metaalen band. Alle Elecrrifeerkundigen ftaan toe , dat Gebouwen en Schepen, door zekere middelen, geheel beveiligd kunnen worden tegen het geweld des Blixems; maar het vertrouwen op elke wyze, tot hier toe, van derzelver aanleg is verzwakt, door de voorvallen van fchade binnen den veronderftelden kring van derzelver werkzaamheid. Veelvuldig zyn de voorbeelden, waar in de Huizen, gewapend met een enkelen fcherpen Afleider , fchade geleden hebben ; en wy hebben gezien hoe veel moeite men zich gegeeven heeft tot nafpeuringe der oorzaak van een zeer ontzettend geval, waarin een huis, met zes gepunte Afleiders voorzien, door een enkelen Blixemjlraal in brand floeg. Het fchynt my toe, dat de beste middelen van beveiliging alleen kunnen gekend worden door een naauwkeurig onderzoek van de onderfcheidene zamenvoegingen der gevaarlyke omftandigheden , welke kunnen zamenloopen. Wanneer deeze duidelyk bekend zyn, hebben wy alle noodige onderrigting, boe wy onze Afleiders moeten aanleggen ; met andere woorden , wy kunnen onze Afleiders in zulker voege plaatzen, dat de Blixem, by geene mogelykheid, kan ingaan tot eenigen omtrek, waarvan zy geen gedeelte uitmaaken. Z 4 LEE»  324 l LEEVENSBYZONDERHEDEN leevensbyzonderheden van dkn porttjgeeschen dichter luis de camoens. (Overgenomen uit a General View of the State of Portugal) Verfcheide Steden in Portugal ftryden om de eere van de wii , en bakermat geweest te zyn van den door zyne atwerken beroemden luïs de camoens. Men ver ierftelt , egter, vry algemeen , dat de Hoofdftad di ni Ryks, Lisfabon, het meeste regt hebbe om zich op de geboorte diens Mans te verheffen. Zyn Vader, simon vaz de camoens, was Capitein op een Koopvaardyfchip. Hy hadt het ongeluk om op de Kust van Goa, in Indie, te ftranden, waar hy niet alleen het grootfte gedeelte zyner bezittingen, maar ook zyn feeven, verloor. Onze camoens was, ten tyde dat dit ongelukkig lot zyn Vader beliep, nog zeer jong. Hy bleef onder het opzigt zyner Moeder, die haaren Zoon, daar toe eenen voeglyken ouderdom bereikt hebbende, na de beroemde Hoogefchool van Coimbra zondt. Van 's Jongelings vorderingen in deezen wydvermaarden Zetel der Geleerdheid draagen zyne kundigheden , in alle de takken van oude Letterkunde, door zyne Werken verfpieid, het beste getuigenis. Die Hoogefchool verlaaten hebbende , hieldt hy zich eenige jaaren op in Lisfabon. Zyne leevendige geaartheid, zyne befchaafde zeden , gevoegd by een gevallig perfoonlyk voorkomen, deeden hem welhaast kennis krygen aan eene menigte Perfoonen van den eerften rang. Ten zynen tyde was het zeer algemeen, by de Por- tugeefche Jongelingfchap, 's avonds Serenades te houden onder de venfters hunner Beminden. Camoens werd , in een deezer nagt-minbetuigingen, daar mede bezig gevonden voor het huis eener Juffer van hoogen rang. Dit bedryf was zo ongevallig in het oog haarer Bloedverwanten, dat hy, die den Minnaar gefpeeld hadt, den volgenden morgen een bevel van het Hof kreeg, om Lisfabon onverwyld te verlaaten. Dit voorval was de bron van alle ongelukken, welke hem, vervolgens, in zulk eene menigte, bejegenden. Uit  VAN ltjïs de camoens. 325 TJit Lisfabon gebannen , zogt hy eene wykplaats by zyne Bloedvrienden van 's Moeders zyde te Santerrem. Tot verzetting van zyn leed, hervatte hy zyne Letteroefeningen. Staande dit verblyf, vormde hy zyn plan om oen Dichtftuk te fchryven op de Ontdekking van Indie % ! door VASCO DE GAMA. Het leedt niet lang, of dit bedryfloos leeven, onbekend gefleeten, onder het fmertlyk denkbeeld van een Banneling te weezen, verveelde den vuurigen Jongeling. Hy belloot, derhal ven, deel te neemen in het gevaar en in den roem zyner Landgenooten in Africa, en toog diensvolgens na Ceuta, met het Krygsvolk, derwaards gezonden om de Bezetting te verfterken. In de Straat van Gibraltar werd het Schip, waar op camoens zich bevondt, aangetast door eene Moorfche Galei van meerder fterkte dan het Schip, 't welk den Dichter voerde. Het gevegt duurde eenigen tyd, en de overwinning hing in twyfel; eindelyk moest de vyand, naa een hardnekkig ftryden, het den Portugees gewonnen geeven. In dit Zeegevegt gaf camoens de eerfte treffende proef van zynen moed. Hy was de eerfte, die op 't vyandlyk fchip by de entering overfprong; een bedryf, 't welk hem op 't verlies van één zyner oogen te ftaan kwam. Van zynen moed in 't veld gaven zyne Medefoldaaten de roemrykfte getuigenisfen, by het leveren van veele gewigtige Veldflagen in de Vlakten van Africa; waar hy, naa het eindigen van eiken flag, het Zwaard niet in de fcheede ftak, of hy vatte de Pen op; met de dichterlykfte trekken de dappere daaden verheffende van zyne Strydgenooten, zonder een enkel woord van zyne eigene te reppen. —- Zyne dappere daaden bleeven onvergolden van de zyde der Bevelhebberen, die hem niet durfden bevorderen uit vreeze van aanftoot te zullen geeven by de Hofgrooten , wier ongunst hem, uit hoofde zyner gewraakte Minnaarye, beloopen hadt. Het éénigst gunstbetoon, 't welk hem ten deele viel voor veele jaaren harden Krygsdienst en gewaagd Leeven onder den ij brandenden hemel van Africa, was het verlof om weder ; binnen Lisfabon te mogen komen. Naa verfcheide vrugtlooze poogingen ten Hove, om eenige post,geëvenredigd aan zyne gedaane dienften,vondt hy zyn geduld uitgeput, en zich van geldmiddelen verftooken. Hierop nam hy het befluit, om, als 't ware, in vrywillige ballingfchap, zyn Vaderland te verlaaten. Hy ftevende na Indie, Z 5 in  31(5 leevensbyzonderheden in den Jaare 1553, met het vast voorneemen om nooit weder te keeren. * Als het Schip de Taag uitzeilde, hoorde men hem uitboezemen de woorden op het Graf van sciFio AFRlCANUs: Ingrata P atria, nonposfidebis Osfa mea! „ Ondankbaar Vaderland , gy zult myn Gebeente niet 5, bezitten!" Zo ras hy in Indie voet aan land gezet hadt, tradt hy, aL Vry williger, in Portugeefchm Krygsdienst. Als zodanig woonde hy verfcheide gelukkige Veldtochten tegen de Landsvorften by. Zomtyds vergezelde hy de Por- tugecfche Bevelhebbers in hunne Gezantfchappen na de Volkplantingen ; zo dat hy , binnen weinig jaaren, verfcheide gedeelten van de groote Ryken in Indie en van China bezogt; op alle plaatzen, met het oog eens Wysgeers, den aart, de zeden, de gewoonten en de plegtigheden, der Inboorelingen befchouwende. Verrykt met de fchatten der kundigheden , door hem opgedaan, zette hy zich gerust neder op het Eiland Macao, waar hy het geluk hadt om benoemd te worden tot Commisfaris van de Goederen der Overledenen. Hier vervaardigde hy een groot gedeelte van zyn heerlyk Dichtftuk, de Lufiade; hier overzag hy, op zyn gemak, de gedeelten, van tyd tot tyd , gefchreeven in het veld, en op zee. Hoe hoog hy dit Dichtwerk fchatte, bleek, wanneer hy fchipbreuk leedt op de Malabaarfche Kust, by zyne wederkomst van Macao. Hy zwom na 't ftrand ; dit dierbaar pand in de eene hand om hoog houdende , terwyl hy alles, wat hy buiten dien bezat, in de diepte der Zee zag verzwelgen. Naa verfcheide lotwisfelingen in het Oosten, geduurende vyftien jaaren, beproefd te hebben, keerde camoens, met den Jaare 1569, in zyn Geboorteland weder. Drie jaaren laater gaf hy zyne Lufiade in 't licht. Koning sebastiaan was dermaate in zyn fchik met de regelen, in het eerfte Boek, op hem flaande, dat hy hem een jaargeld fchonk, ten bedraage van omtrent honderd en zestig Guldens. Dit fober jaargeld trok hy egter niet lang ; want, wanneer die ongelukkige Vorst verfiaagen was in den ongelukkigen flag by Alcazar, beklom de Cardinaal hendrik den Portugeefchen Throon, en als wilde hy niet gedoogen, dat 'er ééne edelmoedige daad van hem zou vermeld worden, ontzette hy den armen Dichter van die geringe Jaarwedde, en liet hem van deur tot deur om een ftuk broods bedelen. Ge-  VAN luis de camoens. Gebukt onder den last der jaaren, en verzwakt door : de wonden, gekreegen in den dienst zyns ondankbaaren Vaderlands, kon de gryze afgeleefde Dichter zyn lii chaam niet langer voortfleepen; hy nam zyn intrek in t een armen-huis: daar kwynde hy zyne dagen voort, en [ leefde meest van de giften, voor hem door eén ouden ge«I trouwen knegt gebedeld in de ftraaten van Lisfabon. In l deezen elendigen ftaat ftierf luï.s de camoens, in den 1 Jaare 1579; den ouderdom van twee en zestig jaaren be-> i reikt hebbende. Camoens was middelbaar van grootte, hadt geelagtig : hair, fterk fpreekende oogen, een fchoon uitzigt; hy was i bevallig in zyn voorkomen, leevendig van zielsgeftelteI nisfe, vlug van lichaam. In Moed behoefde hy niet te wyken voor een van de Helden zyns Vaderlands; in 'i Letterkunde gaf hy het geen der Geleerden zyns Lands gewonnen, en overtrof hun allen in Vernuft. Maar i het zonderlingfte in zyn Character is die beftendige en nimmer bezwykende zugt voor de Dichtkunst,welke hem bybleef onder alle de lotwisfelingen zyns rampvollen leevens. „ Camoens ," fchryft voltaire , „ levert „ een allerfterkst voorbeeld op van de on wederftaanbaare „ aandrift der Natuure,welke een rechtfchaapen Vernuft „ bepaalt om de neiging zyner begaafdheden te vol. „ gen, in fpyt van alle de hinderpaalen, welken hetzelve ! „ op den weg ontmoet."' Zeer weinigen , in de daad, verdienen deezen lof in eene hoogeré maate dan camoens : dewyl noch vervolging , noch tegenfpoed , noch armoede, noch de verwyderingen des Krygsmans leevens, noch de gevaaren der Zee, noch de verfchriklykheden van een Kerker (*), de kragt zyns vernufts l konden verzwakken. Onder alle zwaar drukkende omftandigheden voer hy voort met fchryven. Zyn pen zette te boek wat hy gezien en ondervonden hadt, terwyl de fchildery van hét voorgevallene hem nog leevendig voor (*) Camoens was na het Eiland Macao gebannen, eer hy aldaar benoemd werd tot het bekleeden van de bovengemelde post; en, by zyn wederkeeren van daar , naa het lyden der fchipbreuke, te Goa in de gevangenis geworpen, befchuldigd van wangedrag in het waarneemen van dit ampt ; dan hy redde zich met eere uit die verlegenheid, en deedt de fchan de op den kop zyner valfche belchuldigeren nederftorten.  323 eeevensbyzonderh. van luïs de camoens. voor den geest zweefde; aan deeze omftandigheid hebbe men zeker grootendeels toe te fchryven de veelvuldige, leevendige, en als bezielde, afbeeldingen, waar van zyn Lufiade overvloeit. En dewyl geen Dichter, 't zy oude of hedendaagfche, zo veele zeegevaafen en ftormen heeft uitgeflaan, zyn deeze door niemand beter befchreeven. „ Zyn Dichtwerk, zegt montesquieu, roept voor onzen „ geest op, het verrukkende van de Odysfeayea de groots„ heid van de JEncade ! " Van dit Dichtftuk zyn drie Overzettingen in 't Latynt Vier in 't Spaansch, twee in 't Italraansch, drie in 't Fransch, en twee in 't Engelsch. liet werd ook in 't Hebreeuwen vertaald door een geleerden Jood, ltjzzeto geheeten, die in 't Heilig Land ftierf. bericht, aangaande de nieuwste ontdekkingen der engelsche reizigers in africa. Het Londensch Genootfchap , opgericht tot bevordering der ontdekking van tot hier toe weinig bekende Africaanfche Gewesten , laat geene gelegenheid voorbygaan, om deszelfs heilzaame oogmerken te bevorderen. In t begin van Wynmaand 1790, wierd, ten dien einde, door hetzelve, de Major houghton naar Africa gezonden, die, op den 11 van Slagtmaand deszelfien jaars, aan den mond der Rivier de Gambia aan land ftapte, en door den Koning van Barra zeer vriendelyk ontvangen wierd. Aldaar vond hy een Engelsch Capitein , die met zyn Schip eene binnenlandfche reize zoude doen, 't geen hem gelegenheid gaf, om, met zyn Tolk, dien ky alhier bekomen had, naar Jukikonda te geraaken, alwaar hy van de Inboorlingen vyf Ezels kogt, om op dezelve zyne Koopwaaren over te voeren naar Medine, de Hoofdftad van het kleine Koningryk van PVoolly. Hier geraakte onze Reiziger in groot gevaar, door een complot van zwarte Vrouwlieden, die hier aan de Kooplieden voor hoeren dienen, en door deezen tot die euveldaad waren omgekogt, om dat zy vreesden, dat de Major, door het doen van nieuwe ontdekkingen, hun handel nadeel zou kunnen toebrengen. Gelukkig ontkwam hy dien ftrik, door de goedhartigheid eener Negennne, die hem hier voor, in deMandinguefche taal,welke  DE NIEUWSTE ONTDEKKINGEN, ENZ. 3CO hy eenigzins verftond, waarfchuwde. Thans begreep hy, dat hy, zonder levensgevaar, den gewoonen weg niet zuu kunnen volgen, en maakte hierom gebruik van de droogte van het jaargetyde, waar do;r de mond der Rivier, by laag water, genoegzaam drong liep, om dezelve met zyn paard en ezels te doorwaaden, "t geen hem beveiligde voor de partyen, welke zyne vyanden, hier van onkundig, hem achterna zonden. Zo ras hy intusfchen buiten het bereik dier moordenaars geraakt was, trok hy weder over de Rivier, en kwam eerlang by den Koning, van wien hy een genoegzaam geleide verkreeg, om veilig te Medine te kunnen komen, alwaar hy met ongemeen veel vriendfchap ontvangen wierd. De Stad Medine ligt, te water, ongeveer negenhonderd Engelfche mylen boven den mond der Gambia. Het omliggende land is hier zeer vruchtbaar en vee-ryk, en bezit, over 't algemeen, alles in overvloed, wat tot het levensonderhoud noodzaaklyk is. In het ftuk van Godsdienst is het Volk hier verdeeld in twee Secten, te weeten in Mahomedaanen en Deïsten: wordende de laatstgemelde door de eerfte doorgaans genoemd Sonikees, of Zuipers, om dat zy onbefchroomd de geestryke dranken gebruiken, die door de Koran verboden zyn. Alles fchikte zich hier tot genoegen van den Reiziger, en hy vleide zich met de hoop eener verdere gemak lyke en voordeelige reize, toen eensklaps zyne ontwerpen grootelyks verydeld wierden, door een geweldigen brand, die het meerendeel der hutten van Medine verteerde, en onder anderen ook tot het Schip overfloeg, waar in zyne Koopwaaren lagen, die meerendeels door het vuur verteerd wierden. Daarteboven had hy het ongeluk, dat zyn Tolk, die hem al meermaalen bedroogen had , met zyn paard, en met drie zyner ezels, doorging. Thans pakte hy het overfchot zyner bezittingen op de hem nog overgebleevene twee ezels, en begaf zich daar mede naar de nabuurige Stad Barraconda, alwaar hy met de grootfte vriendfchap ontvangen, en over zyn verlies zo veel mogelyk vertroost wierd. Hier ter plaatze maakte de Major eene nieuwe overeenkomst met een inlandfchen Koopman, die, uit het Zuiden van Africa, naar het Ryk van Bambouk wilde trekken. Na vyf dagen reizens, kwamen zy in de onbewoonde ftreeken, die de Ryken van Woolly en Bambouk van elkander fcheiden. Doch eeilang bevonden zy zich  33° DE NIEUWSTE ONTDEKKINGEN zich in een vruchtbaar wel bewoond Gewest, in 't welk tot hier toe geen Europeaan zyne voeten gezet had. De Inwooners van dit land waren koperkleurig, hebbende lang zwart hair, ten blyke dat dezelve Aframmelingen waren van de Arabieren, die zich weleer door deeze Gewesten verfpreidden , en , onder den naam van Fooléés, een zeer uitgettrekt grondgebied in Senegambien bewoonen. Na eene reis van honderd - vyftig mylen, kwam de Ma§or houghton op den oever der Rivier van Falémé, die ten Zuidoosten de grensfcheiding van 't Ryk van Bambouk uitmaakt. Hier waren de Inwooners gewoone Negers, met een zeer donker vel, wollig hair, enz. Voornaamelyk hielden de Inboorlingen zich hier op met den Landbouw en de Veefokkery. Ondertusfchen zyn zy ook bekwaam in verfcheidene handwerken: zo dat zy hun yzer uit de Mynen weeten te haaien, om 'er hunne huishoudelyke en oorlogswerktuigen uit te fmeeden. Voorts leeven deeze menfchen meest van ryst en osfenvleesch; ter.vyl eene zoort van Mede hunnen geliefdften drank uitmaakt. Ondertusfchen kwam onze Reiziger hier zeer te onpas ; dewyl het Land, daar hy zich tegenwoordig bevond, onlangs dnor den Koning van Bondou op den Koning van Bambouk was veroverd. Van deezen Overwinnaar onder- , iVond hy geenzins dat vriendelyk onthaal, 't geen hy elders had genooten. Hy wierd , integendeel, door hem en diens Zoon beroofd van het beste gedeelte dier Waaien , welke hy nog behouden had, en onder anderen van een fch on blaauw kleed, waar in hy gehoopt had zyne opwagting by den Keizer van TombucJo te zullen maaken. Veele zaaken van aanbelang ontfnapten echter aan het onderzoek , of wierden door deeze woestelingen niet waardig genoeg geacht om ze mede te neemen. . Deeze onaangenaame ontmoeting deed den Major te fterker by zyn medgezel, den Koopman, aandringen, om de reize naar Tombuüo voort te zetten ; doch daar deeze vooraf zyne rystvelden, aan de Rivier gelegen, wilde bezoeken , bewoog hy den Major , om met hem dien uitflap te doen. Hier door wierd al weder eene nieuwe reden tot het uitflellen der reize gebooren. Het gewas, naamelyk , was zo liegt, dat de Koopman, een hongersnood vreezende, zyn gezin niet wilde verlaaten, tot dat hy tyd en gelegenheid had, om een genoegzaamen voor-  DER ENGEESCHB REIZIGERS IN AFRICA. 331 voorraad van cetwaaren op te koopen. Van dit uitftel maakte de Major gebruik, om den Koning van Tombufto te bezoeken, die zich toen te Forbanna bevond, ten Oosten der Serra-Coles, of de Goud-Rivier. Het ongeluk wilde, dat zyn Gids in een der uitgebreide Bosfchen van dit Gewest verdwaalde: waar by het ergfte was, dat de regentyd juist begon, waar door de grond, op welken hy zich bevond, ras overftroomd wierd; terwyl de hemel als in brand ftond door den blixem. 's Anderendaags begaf de Major zich weder op weg, doch met de koorts: hy kwam eerlang aan de Rivier, doch kon 'er, wegens het wasfen des waters , niet dan met moeite over komen; terwyl hy verfcheiden Krokodillen zag , die zich in de zon bakerden. Naauwelyks was onze Reiziger te Forbanna gekomen, of zyne koorts verergerde zodanig, dat hy geheel buiten kennis geraakte. Ondertusfchen ontkwam hy het gevaar, door zyne fterke lichaamsgefteldbeid , en door de zorg, welke zyn zwarte huiswaard voor hem nam. De gunftige beloften des Konings van Bambouk deeden 'er ook het hunne toe, en vernieuwden in onzen Reiziger de hoop van eenmaal zyne poogingen met een gezegenden uitflag bekroond te zien. Alles, wat die Vorst ten dien einde kon toebrengen, deed hy ook gewillig. Hy beval hem met dit oogmerk aan de zorge van een oud en eerwaardig Koopman daar ter plaatze, die hem de belofte deed, om hem. te paard te brengen naar TombuBo, en van daar naar het Engelsch Comptoir van Junkikonda, aan de Gambia, alwaar de Major hem, voor zyne moeite en kosten, zou doen betaalen honderd vyf en twintig ponden fterlings. Voorts wierd beflooten, dat de Major zyne twee ezels zou verruilen voor een paard, en dat hy zyne nog overige Koopwaaren, gemakshalven, zou verwisfelen tegen ftofgoud. De Koning fchonk hem daarteboven eene beurs met goud, tot een teken van vriendfchap , en tot een pand voor zyne toekomende befcherming. Deeze tvdingen , van den 24 van Hooimaand 1701 , zyn de laatfte , die men van den Major heeft ontvangen. Naderhand heeft men, uit van ter zyden ingekomene berichten, vernomen , dat de zwarte Ingezetenen deezer Landen hem naar vermogen hebben voortgeholpen ; doch dat hy om hals gebragt is door de zogenaamde Mooren, te weeten door de Afftammelingen der Saraceenen uit Barbaryen , die binncnlaudsch door geheel Atn-  333 de nieuwste ontdekkingen, enz. Africa in grooten getale verfprei 1 zyn, en die, zo uit beginzels van Godsdienst, als uit nayver in het ftuk van Koophandel, met een doodelyken haat bezield zyn tegen de Éuropeefche Christenen. (Het Vervolg hier nda.j het voorstel aan lodewyk den XVI gedaan, om tippoo saïu te ondersteunen tot het verdelgen der engelsche vastigheden in indie. (Ontleend uit de Mem. van Fa. eertrand de moleville.) „ Pr. bertrand de moleville , Staatsdienaar van „ JT lodewyk den XVI, heeft byzondere Memorien, „ betrekkelyk tot het laatfte jaar der Regeeringe diens „ Konings , toen hy het Staatsdienaarfchap bekleedde , „ onlangs in 't licht gegeeven ; in dezelve troffen wy „ eene byzonderheid aan, ten deezen dage vveetens- en „ daarom meldenswaardig, 't Geen hy des vermeldt is „ van deezen inhoud: " Geduurende de Onderhandeling met Algiers, werd den Koning eene heimlyke Boodfchap gezonden van tippoo saïb, die van lodewyk den XVI 6000 Man Fransch Krygsvolk verzogt, met aanbod van betaaling der overvoering, kleeding en onderhoud. Hy betuigde zich verzekerd te houden, dat hy, met dien byftand, in ftaat zou weezen om het Leger der Engelfchen te onder te brengen, als mede de Volkplantingen der Engelfchen in Indie te vermeesteren, en derzelver bezit aan Frankryk te verzekeren. Ten einde 'er niets van dien toeleg mogt uitlekken, hadt tippoo des niets gewaagd in zynen Raad, en deeze zaak heimlyk behandeld met den Heer de fresne, Gouverneur van Pondichery , door tusfehenkomst van den Heer leger, Admini/lratcur Civil van Frankryk in Indie, die de Perfifche Taal verftondt, en de boodfehappen van tippoo, betrekkelyk tot deeze zending, fchreef. —De Heer leger zelve kwam uit Indie in Frankryk met deezen voorflag ; om het weezenlyk oogmerk zyner reize derwaards te vermommen, hadt hy, eenigen tyd vóór zyn  voorstel aan lodewyk den XVI. 533 .zyn vertrek, verklaard, dat zyne byzondere huislyke zaaken hem na Frankryk riepen. Naardemaal de Heer leger aan den Minister der Zetzaaken gezonden was, onderrigtte ik den Koning van tippoo saïb's voorflag; maar, niettegenftaande de toelachende voordeelen van denzei ven, en fchoon de opftand der Negers op St. Domingo het noodig maakte eene aanmerkelyke Krygsmagt derwaards te zenden , onder welk voorwendzel het zeer gemaklyk zou gevallen zyn, om de 6000 Man, door tippoo gevraagd, na de Oost-Indien te zenden, zonder by het Staatsbeftuur in Engeland eenigen agterdogt te verwekken, weigerde de Koning in deeze maatregelen te treeden. Zyn antwoord luidde: —— Dit gelykt al te zeer op het gebeurde met America, j, waaraan ik nimmer dan met berouw gedenk. Men „ bediende zich van myne jeugd , thans moet ik 'er om „ lyden. Die les is te gevoelig om te vergeeten!" DE INVALIDE. (Uit het Engelsch van goldsmith.) -ik jrtn heeft dikwyls gezegd, en niets is maer waar, dat de JVL eene helft des menschdoms niec weet hoe de andere leeft. De rampen der grooten trekken onze aandacht. Mén maakt fraaije vertoogen over de edele flachtofFers der fortuin; doch een mensch, die in een' verheven rang lydt, is minder te beklagen dan een ander. Het is weinig verdiende zich ftoutmoedig in het ongeluk te toonen, wanneer men bemoedigd is door de bewondering en het medelyden der menfchen: de ydelheid is alsdan genoegzaam em iemand kloekmoedig te maken. Maar de vergeten man, die den tegenfpoed braveert, zonder vriend of bewonderaar te hebben, om hem te onderlteunen en te beklagen , is waarlyk groot. Ik erger my, een' ovidius, een' ceckro, een' rabutin zich bitter over hun ongeluk te horen beklagen , om dat het hun verboden is een zekere plek op den aardbol te bezoeken, waaraan zy dwaaslyk hun geluk gehecht hebben. Dit ongeluk is een geluk, indien men het vergelykt met hetgeen de arme volksclasfe dagelyks, zonder morren , verduurt. Deze doorluchtige ongelukkigen aten, dronken en fliepen, wanneer het hun goeddacht; zy lieten zich door flaaven bedienen, en hadden een verzekerd inkomen; terwyl veele anderen van hunt gelyken genoodzaakt zyn al hun leven rond te zwerven, zon- meng. 1709. no. 8. Aa der  334 DE IiNVAUDE. der vrienden orn hen by te ftaan, en zonder eene plaats, waar zy hun hoofd kunnen nederleggen. , Zie hier wat my aanleiding tot deze aanmerkingen gegeven heeft. Ik ontmoette, eenige dagen geleden, een' arm' Man, dien ik in zyne kindschheid gekend had. Hy ging bedelen, omllreeks Londen, in een matroozen-buisje en op een houten been. Naardien ik wist dat hy eertyds eerlyk en fpaarzaam was, begeerde ik te weten hoe hy tot dezen elendigen ftaat geraakt was. Na hem iets gegeven te hebben , vroeg ik hem naar zyne avantuuren, die hy my op de volgende wyze verhaalde: „ Wat myne ongelukken betreft, ik zou flecht doen my te beklagen; want zo ik niet een been verloren had, en niet verpligt ware om te bedelen, ik zou. God dank! niet ongelukkiger zyn dan een ander. Daar is eill tibrs, van ons Regiment, die zyne beide beenen verloren heeft, en een oog op den koop toe; maar ik ben, God dank! gelukkiger geweest dan hy. „ Ik ben geboren in Shropfhire; myn Vader was een daglooner. Ik was vyf jaaren oud, toen hy ftierf. Vermits hy dikwyls van woonplaats veranderd was, zond men my van myn Dorp naar een ander, en van daar naar een derde, om door de Parochie opgevoed te worden. Ik had eenigen aanleg orn iets te leren, en ik brandde om te kunnen lezen; maar de Meester van het Werkhuis gaf my een' hamer in de hand, zodra ik dien kon houden. Ik bragt aldaar vyf jaaren redelyk vernoegd door. Ik behoefde flechts tien uuren daags te werken, en men gaf my daarvoor eten en drinken. Het is waar dat men my niet uit het huis liet gaan, uit vrees dat ik mogt weglopen; maar ik mogt hec gantfche huis en de werf door lopen. en ik verveelde my niet. Men deed my vervolgens by een' Pachter, waar ik vroeg opftond cn laat te bed ging; ik werkte yverig; maar myn Meester ftierf, en ik moest myn fortuin elders zoeken. „ Ik ging van Stad tot Stad , en oefende myn ambacht, als ik werk vond; en als ik het niet vond, leed ik honger. Eens ging ik over een veld. het welk een' Vrederechter toebehoorde , en ik zag^ een' Haas in zyn nest. Ik heb altoos gedacht dat het de Duivel was, die my ingaf den Haas mecjnyn ftok te werpen. Hoe het zy, ik doodde den Haas, en nam hem mede; ik ontmoette vervolgens den Rechter, die my als een* ftroopcr cn dief behandelde. Hy greep my by de kraag, en wilde weten wie ik was; ik wierp my aan zyne voeten, vroeg hem duizendmaal vergiffenis, en vertelde hem alles wat ik van myzelven wist. Maar fchoon ik niets dan de waarheid had gezegd , antwoordde de Rechter my, dat ik n yn gedrag niet gerechtvaardigd had; zodat ik naar Londen gezonden wierd in de Ge-  DE INVALIDE. 335" Gevangenis van Ntwgate, om als een landloper uitgebannen te worden. Men heeft vry kwaadfpreken van de Gevangenisfen, tic vind nogthans dat men het 'er zeer goed heeft. Newgate is een huis, zo fraai als ik nog ooit gezien heb; ik deed niets, en had altoos myn' buik vol. Maar ik was daar te gelukkigs dit kon niet altoos duren. Na verloop van vyf maanden wierd ik op een Schip gebragt, met cweehonders makkers, en naar de Plantagien gezonden. Onze reis had beter kunnen zyn, vermits, daar wy allen tusfchendeks opgefloten waren, 'er omtrent honderd ftierven, by gebrek aan verfche lucht, en de anderen met veel moeite behouden bleven. By onze aankomst verkocht men ons aan de Planters, en ik wierd voor zeven iaaren aangenomen. Men zette my aan het werk met de Ne. gers, en ik volbragt myne zeven jaaren getrouw, gelyk een braav' man betaamt. , Toen myn tyd om was , arbeidde ik om myn reisgeld te verdienen , en ik kwam weder in Engeland, zeer verheugd dae ik myn' geboortegrond wederzag; want Ut beminde dien l oven alles. Ik vreesde op nieuw als landloper gevat te worden s ik ging dierhalven niet op het land ; maar bleef te Londen en daaromftreeks , om myn brood te verdknen zo goed als ik k0"'lk bevond my volkomen gelukkig by deze levenswyze; maar op een' avond wierd ik aangerand door twee mannen, die my lieten vatten, en my vervolgens geboden hen te volgen,- het waren twee Wervers. Zy brachten my by den Vrederechter, die my de keus gaf van Soldaat of Matroos te worden : ik verkoos te land te dienen , en wierd vervolgens naar Vlaanderen jngefcheept, alwaar ik de Veldflagen van Val en Fontenai bywoonde. Ik had het geluk van flechts een enkele kwetfuur op de borst te bekomen, en de Regiments-Doftor genas my zeer goedig.^ en ik kreeg myn 0ntflag. Ik kon niet me'èr arbeiden, om dat myne kwetfuur my hinde^e, waarom ik het befluit nam in dienst van de West - Ind.f he Compagme te gaan. Ik heb den Oorlog in America bygewoond , .k heb tegen de Franfchen gevochten in zes geregelde Veldflagen. Ik ben verzekerd, dat, zo ik had kunnen lezen, ik Corporaal zou . geworden zyn; maar ik ben nooit bevorderd geweest. Ik wierd ïiek, en kreeg myn affcheid. Ik kwam m Engeland te rug, met veertig Guinies in myn' zak; het was in het: begin van den tegenwoordigen Oorlog. Ik hoopte aan land te blyven en het vermaak te hebben van myn geld te verteren, maar de Regering had Volk nodig, en ik wierd geprest voorden dienit des Konings, eer ik nog een' voet aan Orand gezet had. , De Onderftuurman vond my ftyf koppig; hv ze.dedat ifc zekerlyk het handwerk van matroos verftond, maar dat ik dit A a 2  33°" DE INVALIDE. uit kwaadwilligheid ontveinsde. Ik had goed, voor God en da geheele waereld, verklaren , dat ik geen kennis van den Zeedienst had; hy floeg my telkens, om het my te leren; maar ik had myn veenig Guinies, en dit verzoette my de flagen. Dit geld zou ik cog hebben , indien ons Schip niet door de Franfchen genomen w?s. „ Onze manfchap wierd naar Brest gevoerd. Een groot gedeelte van ons ftierf. om dat zy niet gewoon waren in de gevangenis te leven; maar ik was dit reeds gewoon, en was zeer welvarend.-. Op zekeren nacht, dat ik op den grond lag te flapen, in een d^ken gewikkeld, wierd ik gewekt door een myner makkers, die een lantaarn in de hand bad, en tegen my zeide: James.' wilt gy mede de Schildwachten overrompelen? Ja wel, antwoordde ik, myne oogen wryvende. — Wel nu, fta op.wy zullen zien wat wy doen kunnen. Ik ftond op, maakte myn deken rondom my vast , (het was alles wat ik tot kleding had,) en ging naar beneden om den Fransckunan dood te flaan. Ik haat de Franfchen omdat zy klompen dragen. „ Wy hadden geen wapenen; maar gy weet dat één Engelschman altoos vyf Franfchen het hoofd kan bieden ; by gevolg vielen wy met ons negen op twee Schildwachten aan, die in een, oogenblik ontwapend en doodgeflagen wierden; wy gingen vervolgen- naar de Kaai , alwaar wy ons meester maakten van eene boot, en zee kozen. Wy ontmoetten een' Engelfchen Kaper, die ons aan boord nam. Na verloop van drie dagen wierd de Kaper gejaagd en ingehaald door een Franscli Fregat: wy moesten vechten. Het Fregat had veertig ftukken kanon , en wy drie en twintig. Het gevecht duurde drie uuren ; en ik geloof in de daad, dat wy den Franschman zouden genomen hebben, indien onze manlchap niet allen doodgefchooten ware geweest ; want op het oogenblik dat wy aanklampten verloren wy onzen laatften man. _„ Ik zou myn' tyd'flecht bedeed hebben, wanneer ik op nieuw naar Biest gevoerd geweest ware; doch tot myn grootfte geluk ontmoette ons een Engelsch Fregat, dat ons hernam. Ik moet niet Vergeten u te zeggen , dat ik in dit gevecht op twee plaatfen gekwetst wierd: ik verloor vier vingers van myn linkerhand, en ook myn been. f\ch I zo ik het geluk had mogen hebben zodanig op .een Sch p van den Koning gekwetst te raken , ik zou in het Invalide Hospitaal te Greenwich gekomen zyn; maar ik was zo gelukkig niet. 'Er zyn lieden die ter waereld komen met een zilveren lepel aan den mond, en anderen met een' houten. Maar het is hetzelfde; ik ben, God dank! gezond , en vivat de vreugd i" I EX  een echte ïneoggte. 33f een echte anecdote (*). In 't katst der voorige Eeuw , toen deeze Staat in eenen Oorlog gewikkeld was met dien van Algiers . deed de jcooge , gebooren te Haarlem, een tocht mede naar de Middelandfche Zee , op een wel uitgerust Koopvaardyfchip. Een geruimen tyd in zee geweest zynde, maakte eeu Algierfche Kaaper jagt op hetzelve , en zy wierden met elkander (laags. In 't hevigst des gevegts, waarin zy zich ! loekmoedig verdeedigden , geraakte , door een vyandlyk fchot , hun Kruidkamer in brand , waardoor het Schip in de lugr. vloog , en de ganfche Equipagie fneuvelde , uitgezonderd alleen onze dis. koooe, die opgevischt en in het Rooftchip geborgen wierd. Door het Volk van een Zweedsch Schip, 't welk dit gevegï van verre had aangezien, kreeg men 'er in het Vaderland berigt van. Weldra ontdekte men, welk Schip die ramp getroffen had. Zyne Huisvrouw, de droevige tyding van het ongelukkig fneuvelen haars Mans" ontvangen hebbende , liet 'er behoorlyk aanzegging van doen, en kleedde zich met haare kinderen in den rouw ; zich zelve befchouwende als eene ongelukkige Weduwe, die haar Man , aan deeze zyde des grafs , nooit dagt weder te zien. De kooge kwam zeer fpoedig te Algiers, en wierd aldaar als Slaaf verkogt. Hy viel eerst in handen van een ftreng Meester, die hem al het akelige eener zwaare flaverny deed ondervinden. Dan, gelukkig voor hem, kwam die onbarmhartige Meester weldra te fterven ; waardoor hy in handen geraakte van eene weldaadige Weduwe , dieper landwaards in woonende, die hem zo menscbtievend behandelde, als hem zyn voorige Eigenaar barbaarsch behandeld had. Terwyl hy zich by deeze Vrouwe bevond , fchreef hy , herhaalde keeren, 't welk zyn eerfte Meester hem nimmer vergund had , om zyn Huisgezin van zyn behoud kennis te geeven , en tot zyne loskooping aan te maanen. Dan . zyne Brieven nimmer te regt komende , ontving hy ook geen antwoord. Hy begreep dus, dat hy van dien kant niets te hoopen had, en dat, wilde hy immer zyne vryheid herkrygen, zulks door zyne eigene poogingen zyn moest ; en hiertoe deed zich vdor hem weldra eene onverwagte gelegenheid op. Geduurende zyne flaverny had hy opgemerkt, hoe gebrekkig de werktuigen waren, van welke zich de Mooren bedienden om te eeten, naamelyk met houten (lokjes, welke zy, op de wy- O Dit Stukje is ons van eene gaioofwaardigt hand medegedeeld. Aa 3  S3* EEN ECHTE wyze det Chineezen, by het eeten zelfs van foepe, gebruikten. Op veibaeting hiervan denkende, herinnerde hy zich de kun«t van Zyne jeugd. Hy had , naamefyfc , in zyne jeugd, ■ te Amfterdam gewoond, naast een' Man , die houten Lepela maakte; en hy vond dat handwerk zo aartig, dat hy, in zyjie fnipperuurat. zich daar mede onledig hield, en die kunst leerde; toen weinig denkende, dat het eenmaal een middel tot hakrjging van zyne vryheid zyn zoude. Hy tlueg dan nu handen aan 't werk , en vervaardigde weldra een net gewerkte houten Lepel, die hy, als een gefchenk, tan zyne goedaartige Meesteresje aanbood, en met het grootfte genoegen door haar ontvangen wierd; en gaf zy hem daarby den volgenden goeden raad, dat, indien hy nu vlytig werkte, en tevens zyne Waar op prys hield, zulks eenmaal een middel tot herkryging zyner vryheid (welke zy daarby op een* zeer maatigen prys fteldej zyn konde. Hy ging hierop daadelyk vol moed aan 't werk, had goeden aftrek van zyne Waar, en verzamelde allengskens zo veel gelds, dat hy de bepaalde fom byeen kreeg, en daadelyk daarvoor zyne vryheid kogt. Hy liet zich nu, daar hy weinig gelds overhield, na Marfeillè infeheepen. Aldaar aangekomen, ontving hy den raad, om zyne verdere reis over land, in zyn Uaaven kleed, voort te zetten,* dewyl hy dan zeker overal 'wel ontvangen zou worden , en op de beste wyze na zyn Va.derland kon terugkeeren. Deezen raad volgende, doorwandelde hy , deezerwyze, geheel Frankryk en de toenmaalige Spaaufche Nederlanden; en kwam dus eindelyk gelukkig in het Vaderland, en te Haarlem, aan. In 't vallen van den avond was het, dat de gewaande Doode aan zyn eigen huis aanklopte. Een zyner kinderen 't welk hem nooit gekend had, en hy nu ook niet meer kende , deed open , en ftond verbaasd op het zien van zulk eene ■vreemde gedaante. De Vrouw, die in het naaste vertrek zat, kende, niettegenftaande een afzyn van ruim tien jaaren, daadelyk de ftem van haaren dood gewaanden Man, en viel als leevenl os in de armen van haare andere Dogter. Beide d^eze kinderen ftonden ten uiterften verbaasd over den indruk , dien de verfchyniug van deezen vreemden en flegt gekleeden Man op haare lieve Moeder maakte. Dan hoe veel hooger fteeg die verbaasdheid, toen zy hunne Moeder, weder tot zich zelve gekomen dien Onbekenden in de armen zagen vliegen , en , met vreugdetraanen , haaren tederbeminden , en zo lang , zo droevig betreurden, Egtgenoot hoorden noemen 1 Thans omhel, den deeze braave en deugd/aame kinderen, in dezelfde geestvervoering, hunnen wedergevonden Vader; vormende een dier fchoone en zeldzaame gr epen, waarvan de ivlenfchenvriend alleen al de waarde kan .gevoelen. Verbeeld u, aan den  ANECDOTE. 339 éen eenen kant ,^ een' Man, die, der flaverny ontvlugt, jzyne waardige Wederhelft , voor altoos voor hem ver^ looreu gerekend, wedervindt; aan den anderen kant, enne •Vrouw , die haaren Egtgenoot , reeds door zo veele heete traanen befchreid , als herleevend in de armen drukt! « De grootfte vreugde volgde, zo als te denken is , op deeze aandoenlyke gebeurtenis; en geheel Haarlem deelde in die vreugde. Zy leefden , na dien tyd, nog veele jaaren zeer ge«. lukkig met eikanderen. Deeze Gebeurtenis ftrekt niet alleen ten bewyze, hoe won* derdaadig de Voorzienigheid foms een mensch bewaart; maar -ook, dac Ouders, fchoon gezegend met tydelyke middelen, weldoen, om hunne Kinderen al vroeg tot de eene of andera Kunst of Handwerk op te brengen ; dewyl zulks in nood 'dikwyls een plegtanker is, en een veilige toevlucht, om de» jammerlyke fchipbreuk eener nypende armoede, ja zelfs eene langduurige flaverny, voor te komen. — Hoe veelen in ons Vaderland zugten thans in armoede, om dat zy, in hunne jeugd» niets geleerd her-ben! KLEINE BYDRAGE TOT DE EEUW DER BEiiE, VAN TH.'PAINE. Als men in aanmerking neemt , dat de Kristelyke Godsdienst, uit hoofde zyner nadruklyke lesfen , alzins in- den weg ftaat, onder anderen, aan den Verzaker van Kinderpligt 'fin Huwlykstrouw , den iiankbreukigen en Bedrieger van helpende Vrienden , den meinëedigen Ambtenaar en fteeds wispeU turigen Man ; behoort onze verwondering op te houden , 'dat iemand, die, van zyne jeugd af, deszelfs leven door de 'opgenoemde zaken had gekenfchetst , tusfchen die bedryven "zich nu en dan als Leeraar van dien Godsdienst had voor7 gedaan , zich in de vrywording van Amerika eenen naam. jhad gemaakt, en een uitftekend vernuft bezat , een Eeuw der Rede fchiep, of het hem gelukken mogt , door da daarin gebragte flikkeringen van Waarheid en Valschheid , het licht van zulk eenen Godsdienst te doen miskennen. ' Zelf zoude het ons , myns inziens , niet behoeven :te verwonderen , dat dezelfde Man , byaldien zyn Karakter mogt bevonden worden ook het licht der Reden niet te kunnen verdragen, nog eens een Eeuw van onbepaalde Vry<\heid, of zo iets, ten voorfchyn bragt , ten einde zich-zelf ■ea zyne lotgenoten en aanhangeren achter dezelve tegen 'allen mogelyken aanval van berisping te verfchanfen. —■'.Doch liever wensch ik , als Kristen, dat hy . die toch in 'zyne verdediging der Rechten van den Mensch en Burger, 'den 'trotsch eens Engelfchen Magtfpreukfchryvers naar verAa 4 dien*  34& Sl-EIFE lï'DRAGI. diende vernederd heeft, nog voor het einde zyns vergev vorderden leveni, de dwaasheid erkenne van zynen yver tegen ee*en Go 'sdienst, zoo weldadig . en dienstbaar aan de öeiangen des Men^chdons, dat, zonder de betrachting zyner Zedelesfen , alle Maatic^appy.'yk geluk te verjeefsch zal wor- den ondernomen. En dat dus de troost van het heilig voorwerp zyner beledigiHg hem te dade kome in de oogen. blikken, in >< eiken ai e onze uitzigten op deze wereld verdwy. nen als waterbellen Om intu.-fcnen de opregtheid myns oogmerks niet te ver. denken , leze men de Levensfc'ets van thomas paine , in het Vierde heel van het Historisch Schouwtooneel, voor het Jaar 1751 , uitgegeven te Haarlem , by loosjes , pz. KEURIG ONDERZOEK NA DE REDE, WAAROM ZO VEELE MENSCHEN OVER ZIEKTü EN ONGESTELDHEID KLAA6EN. Aan de Schryvtrs der VaderUndfche Letteroefeningen. medeburgers! •Pchoon ik een ?eer nederig man ben, en zeer vreeze nie: O in ftaat te zullen weezen om iets op 't papier te brengen, waardig om gedrukt of in het Mengelwerk uwer Vadert, Letteroefeningen geplaatst te worden , kan ik niet langer de •aandrift wederdaan , welke ik reeds zints lang voelde, om u een korten Brief te fchryven over een belangrvk onderwerp, door my waargenomen , en 't geen der opmerking van allen, die eenigen oimeaang met de were;d hebben, niet wel kan ontglippen , en, by myn voordragt niemand zal bevreemden. Ik meen de zieklyke ftaat van eeB groot aantal onzer Landgenocen. Misfchien zet dit myn gefchryf een uwer Wysgeerige of Geneeskundige Medefchrvveren aan, om het Vraagduk op te losfen , waarom wy order de honderd , iK had bykans gefchreeven onder de duizend , naauwlyks één Perfoon ontmoeten , die erkent ten volku Gezond te weezen. My ftaat voor in eenig Spectatoriaal Werk geleezen te heb. ben , dat Lieden uit Indie, die in 't voorde gedeelte vsn deeze Eeuw ons Vaderland bezogten , dit Volk aanzagen voor eene Natie uit Geneesheeren bedaande; dewyl zy waarnamen, dat de eerde vraag, die de een, den anderen ontmoetende, deedt, was, Hoe vaart gy ? Deeze Vraag mogt, in die dagen, eeneloutere pligtpleeging weezen , van geene weezenlyke"beduidenis,  wa»rom zo veel " menschen klaagen. 34ï nis , waar op men geen Antwoord verwante , dan 't geen de Vraager zichzelven, by voorraad, hadt kunnen geeven, mei te zeggen, Zeer wel! Maar, helaas! de tyden zyn droevig ten nadeele veranderd. De doos van pandora is op nieuw geopend , en een menigte van nieuwe onheilen is daar uit in ons midden ontdaan; derwyze, dat, het geen voortyds enkel eene \nraag van pligtpleeging of beleefdheid was , thans beantwoord wordt met een zeer ernsthaftig gelaad, en een lang verhaal van de Ongefteld- heid des gevraagden. Deeze zieklyke ftaat der Natie fchynt my toe niet eensllags ontdaan , maar langzaamerhand ingekroopen te weezen. Ik herinner my zeer leevendig, dat ik, een aantal jaaren geleden, fterk fpreekende tekens van de aannadering gezien heb. Toen reeds veranderde het Zeer wel! in Retlclyk wel! Toen reeds kon ik befpeuren, dat de Gezondheid zeer afnam, en dat Redetyk wel! zelfs, fchoon genoegzaam een wenschlyken ftaat van Gezondheid uitdrukkende , welhaast zou veranderen in Zeer gemeen! en dat dit Zeer gemeen! door een gereeden overgang, zou verwisfe- len in Zeer Jlegt! of Nooit flagter! de uitkomst heeft aan deeze myne verwagting ten vollen beantwoord. Eenige VVysgeeren hebben uitgeroepen, Helaas! waar kunt gy een Mensch vinden, die volkomen wys of volmaakt goed is! Ik verhef myne ftem, en roep , Waar kunt gy den Man vinden , die volkomen gezond en geheel van alle kwaaien bevryd is! En , niet in Itaat zynde om een voldoend antwoord op deeze vraag te bekomen, zit ik by my zeiven neder om de oorzaak op te fpeuren van deeze algemeen heerfchende Ongefteitenisfe. Men zegt, en ik geloof het komt met' de waarheid overeen, dat wy hier te Lande doorgaans eene gemaatigde Lugtsgelleltenis hebben, verwyderd van de uitfteekende Graaden van hitte en koude, (de verloopen Winter is eene uitzondering op den aigemeenen regel) ; dat het over 't algemeen niet ontbreekt aan plaatslyke gelegenheid om in de open lugt lichaamsoefeningen te neemen , noodig om. de Gezondheid te bewaaren of te herdellen; maar, zeker, men moet hier in mistasten, want, gelyk ik reeds gezegd heb, waar vindt men den gezonden Man? Doorloopen wy de onderfcheide Rangen en Staaten der zamenleeving, wy zullen ontwaaren, dat geen deezer ontheeven is van de algemeen uitgeboezemde klagteu. Ik zon misfchien op het onderwerp ,. waar over ik fchryf, nimmer gedagt, en UI. met deezei) Brieve niet lastig gevallen hebben, indien de Kwaaien, zo zeer bejammerd , alleen plaats gegreepen hadden by Lieden van aanzien en middelen; wanr, daar zy zeer veel tyds over hebben , zie ik niet hoe zy gelukkig zouden kunnen keven, zonder een inmengzel van «ngemak, genoegzaam om  84? ONDERZOEK NA DE R«DE, ledige tydvakken aan te vullen, den invoer van Geneesmicfc dekn te begunftigen , en ftoffe tot onderhoud te verfchaffen; want wie heeft niet opgemerkt, ten aanziene van deeze laatfte byzonderheid , dat het opnoemen van, en 'het uitweiden over, Kwaaien , geen gering gedeelte des onderhouds by dit flag van lieden uitmaakt, en zy als 't ware eene uitfpanning vinden in het elkander mededeelen van Recepten; by monde kunnen zy dit niet af, het maakt niet zelden een aanmerkelyk gedeelte van hunne Briefwisfeling uit. Een Vriend aan zyn Vriend , eene Vriendin aan haare Vriendin fchryvende , voeren niet zelden de taal van Patiënt en Geneesheer. Maar lieden vaw gemelden ftempel zyn daar mede niet alleen behebt. Men hoort de klagten over Ongefteldheden van veeleriei aart onder ftil leevende Ryken, onder den Middelftand, onder Kooplieden, Winkeliers, Land- en Handwerkslieden , ichoon gelukkig minst onder de laaiften. By de eerstgenoemden fchynt de befmetting het fterkfte ; van Myn Heer en Mevrouw , (ik bezig hier die oude benaamingen , om myne meening te beter uit te drukken) gaat het over op de Karrfenier, den Lyfknegt, de mindere Bedienden; zy , zy allen hebben denzelfden klaagtoon meesterlyk geleerd; de Ziekte fchynt op de beginzelen van Gelykheid te werken, Niet alleen is het in groote en kleine Steden onzes Lands, dat die algemeene Zieklykheid plaats grypt ; was dit het geval , men zou misfchien plaatslyke redenen kunnen uitdenken; doch ten platten Lande zelf, fchoon, ik beken het, in mindere maate, fchynt ook Gezondheid de wyk genomen te hebben. Myne briefwi;feling , tot nafpeuring van die algemeene ongefteldheid, heeft my diderrigt , dat in alle onze Provinciën, (dit oude komt (reeds boven,) dat in ons één en onverdeeld Bataafsch Gemeenebest het geval genoegzaam 't zelfde is; ja het gaat zo verre,1 dat Stedelingen, die, met oogmerk om hunne Gezondheid weder te krygen, voor een tyd, uit eigen verkiezing, of op raad der Artzen, op 't land hun verblyf gingen neemen , naa eene Proeve van eenige weeken , of zelfs maanden, bevonden, dat zy wel hun Geld, maar niet hun Ongemak, kwyt raakten. Gy zult my mislchien vraagen, welke Kwaaien voornaamlyk heerrenen, en verwagten dat ik 'er eene lyst van geeve , gepaard met eene min of meer uitvoerige: befchryving. Dan hier toe bezit ik te weinig Geneeskunde. Ook zie ik dit niet aan voor zeer noodzaaklyk: dewyl het dezelfde Ongemakken zyn als men reeds in de veelvuldige Geneeskundige Werken befchreeven vindt. Daarenboven worden zy zo algemeen ondervonden , dat alle befchryving overtollig wordt voor de Ltezers uws Maandwerks, die ik vrees dat in 't algemeene lot  WAAROM ZO VEELE MENSCHES KLAAGES". 343 jot dier ongefteldheden, zo algemeen heerfchende, hun aandeel hebben. I Om my egter niet geheel re onttrekken, en eene Ongefteld-i I heid, en wel eene der algemeenfte, ten yoorbeelde op te noet men, zal ik iets zeggen van een Ongemak, 't welk zich in | veelerleie gedaanten vertoont, en ingevolge daar van veele by« ;. naamen heeft, — de hoofdnaam is Rheumatismus: deeze heeft s zo veele bynaainen, dat de opgaave dit blad noodloos zou vul| len; bynaamen, welke men zeer juist weet toe te pasfen op de verfchillende omftandigheden betioidigdheden was bykans uit myne pen gevloeid. Met Rheumatismm zyn de lieden behebt , die t'huis wil» Ilen blyven als zy dienden uit te gaan. Ik heb opgemerkt, dat deeze kwaal byzonder heerscht op Zondag, ten aanziene van het Kerkgaan ; men wil dat de Kerken zeer nadeelige Gebouwen zyn voor Perfoonen aan deeze kwaal onderhevig. 'Er zyn eenige omftandigheden, byzonder eigen aan deeze Kwaal, welke my te eenemaal zouden affchrikken om in eena Geneeskundige ontleeding daar van te treeden. Ik heb reden om te vermoeden , dat men deeze Ongefteldheid geheel e» al uit de handen der Artzen heeft zoelten te neemen. Althans men heeft ze, naar welgevallen, in verfcheide foor-* ten onderfcheiden. Zo, by/voorbee!d, is 'er eene foort van zeer gevaarlyke Rheumatismm, die men in.de Kerk krygt, en niet in de Danszaal. Nu weet ik niet regt hoe deeze to befchryven , of daar van rede te geeven. Ongetwyfeld moes 'er een onderfcheid zyn tusfchen Godsdienstoefening en Danfën; en dit onderfcheid beftaat, zo als ik nederig denk, in da meerdere-, of mindere maate van Geest-infpanning by dezelve gebezigd: want alle Geneesheeren bevestigen eenpaarig , dat de Zielsgefteltenisfe eenen grooten invloed heeft op de kwaaien der lydeude menschheid. Ja eenige hedendaagfche Wysgeeren hebben beweerd, dat alle Kwaaien in de Ziel huisves, ten, en dat niemand de Koorts of Podagra behoeft te hebben , dan wanneer het hem belieft. Dit is eene nieuwe en zeer troostvolle leer, en ik geloof dezelve zo vast, als ik geloof dat niemand zyn hals breekt, of hem moet een ongeval, daar toe aanleidelyk en genoegzaam, bejegenen ; en dat niemand aan een Piftoolfchot fterft, buiten de byzondere werking van hec I Piftool. Nog moet ik hier by aanmerken , dat meergemelde Kwaal i tot eene verfchooning dient, wanneer men geene andere verI fchooning by de hand heeft. Hoe menig eene uitnoodiging 1 is daar door afgeflaagen ? hoe menig een maaltyd uitgefteld? 1, hoe dikwyls kwam dezelve te ftade om zich van een Last)| post te ontflaan ? Het gebeurt ook dat deeze Kwaal den 1 Lyder aanleiding geeve om tot herftel of wederbekoming der be-  344 waarom zo veele mesïchen klaagen.' belette doorwaasfeining , waar aan dezelve met goed regt dikwyls wordt toegefchreeven, een vies meer te ontkurken dan hy anders zou gedaan hebben. Een myner beken¬ den kreeg dit Ongemak in die maate , dit hy in 't einde moest bclluiten een Rydpaard te houden. Gelukkig bragt het hem ligtenfchap aan ; doch tot voltooijing van zyne Geneezing blyft hy ryden ; en, zo ik hem wel ken , zal hy 'er mede aanhouden , om niet weder in te Horten. In de daad hy heeft het grootfte gelyk. De laatfte keer , toen ik hem na zynen welftand vroeg, was Zeer flegt! reeds veranderd in Redelyk wel'. — misfchien brengt hy het met den tyd zo verre, dat het Zeer wel! op den toon van vroegere dagen, 'er uit komt. Ik heb , daar de zaak algemeen is, zeer algemeen ge» fchreeven ; veel zou 'er vallen te byzonderen. Ik behoef niet te zeggen, dat, hoewel het aangevoerde voornaamlyk de Mannen betreft , de Schoone Sexe in het uitboezemen dier klagten haar aandeel en wel een groot aandeel , heb¬ be. Doch een oud Vryer zynde, zal ik , om veele in 'c oog vallende redenen, des niet in byzonderheden treeden. Anders zou ik kunnen fchryven van de Burgtres kl^.gziek , van haare Nigt Olnpasselyk , van myne Buurvrouw ïteengraag, en zo veele andere, die, in haare Ongefteidherien van veelv.;ldigen aart , een Huismiddel g vonden hebben , om haar zin te krygen; doch dit ftuk is te teder, en mag , gelyk ik reeds begon te melden, ongefchikt gerekend worden voor de pen van uwen Vriend WAAIKEEKEIt. despotismus. Weer de Abbé teen ai, Meester der Financiën in Frank* ryk, onder lodewyk den XV, gezegd werd, dat een zyner onregtvaardige en drukkende maatregelen algemeen veroordeeld werd , gaf hy daar op koeltjes ten antwoord ; IVit beweert dat dezche regtvaardig is? Een antwoord, voegende in den mond eens S:aatsdieaairs vin een willekeurig Vorst.  MENGELWERK, tot fraaije letteren, iconsten en we etenschappen, betrekkelyk. aanmerkingen op de proeve over de pkyslyke en laakens waardige nieu wsgierigueid. Aan de Schryvers der Vaderiandfche Letteroefeningen. medeburgers! Schoon 'er eenige vry goede dingen voorkomen in de Proeve over de pryslyke en laakensw aardige Nieuwsgierigheid, onlangs in uw Mengelwerk geplaatst (*}, en ik zeeï genegen ben om veel toe te geeven aan Schryvers van t e Manlykc Sexe-, komt by my een fleik vermoeden opwellen , dat de Opfteller van dat Vertoog voornaamlyk ten oogmerk gehad hebbé om de Vrouwlyke Sexe te gispen, 't Is waar, de Schryver geeft voor, flegts in het voorbygaan , iets deswegen aan te flippen, en maakt 'er zich van af, als ware hy beducht myne Sese te zullen beledigen. Maar het valt gereedlyk door het maskér, Waar mede hy zich zoekt te dekken , heeneh te zien* Onder de tegenovergeftelde Chara&ers van thomas en willem , ontdek ik ten du.idelykft.en veele Mannen eri Vrouwen van myne kennis, die met elkander door deti Egtenband verbonden zyn , zonder dat zy eene zeer overeenftemmende neiging hebben. Gyl. zult my, dérhal-, ven, wel willen veroorloven, eenige weinige Aanmerkingen te maaken op het onderwerp in die Proeve behandeld, en, zo ik hoop, aan dezelve, by. gelegenheid, eene plaats in uw Mengelwerk inruimen. Naa al het gunftige, 't welk die ProeVeFchryVer gezegd heeft, ten aanziene van 't geen hy met den naam van nuttige Nieuwsgierigheid beflempelt, en den naam van voege lyk geeft, verbaast het my, dat hy -alle Nieuwsgierigheid zo niet durft noemen. En waarom? —<— Vooreerst , C*) Zie hier boven bl. 213. meng. 1799. no. 9. Bb  g4Ö AANMERKINGEN OP DE PROEVE eerst, om dat dezelve ons natuurlyk eigen is, en wy het niet kunnen helpen, dat wy nieuwsgierig zyn — en ten tweede, om dat dezelve vermaaklyk. is, en wy 'er ons dus, al konden wy, niet van ontdoen moeten. Zou het, wel ingezien, niet het wreedfle ding op den aardbodem zyn, ons van Nieuwsgierigheid te ontzetten ? Neemt in bedenking den leevenstoeftand van eene ongelukkige Vrouw, in huis en kamer opgeflooten , terwyl haar Man overal heenen zwerft om zyne Nieuwsgierigheid te voldoen met alles wat onder zyn bereik valt; wat zal zy doen? Hoe haar tyd befteeden ? Hoe zich bezig houden? want ledigheid, heeft men altoos gezegd, is de moeder van allen kwaad. Misfchien wordt hier op geantwoord ; zy kan zich genoegzaame bezigheid verfchaffen, met op haare zaaken , op haar huishouden, te letten. Maar, Burgers! hoe weinig tyds is daartoe noodig; en heeft zy dan nog geen Bedienden, die alles, op haar wenk, in korten tyd verrigten , die deeze huislyke bezorgdheden welhaast eiken dag wegneemen? Daarenboven is 'er, in die huishoudelyke verrigtingen, zulk eene eenzelvigheid, dat ik waarlyk geloof, dat geene Vrouw van eenig verftand eene week draaglyk zou kunnen leeven, zonder tusfehenkomst van een weinig haar zo dierbaare Nieuwsgierigheid om te weeten hoe het by anderen toegaat. Veele van die Heeren der Schepping, gelyk zy zich wel eens durven betytelen, ik meen onze Mannen, klaagen dat het t'huis zo ftil is, dat hunne Vrouwen niets te zeggen hebben, dan Ja en Neen, dat zy elders moeten gaan om iets te verneemen. Ik bid u, Burgers! let hier op; die befchuldiging is zwaar, en verdient afgeweerd. Ik beken, voor dezelve is veelmaalen grond; doch waar fchuilt de misfiag ? Daar juist, waar die Proevefchryver de Nieuwsgierigheid wil beperkt en in naauwe banden beflooten hebben. Laaten de Vrouwen alleen zich bevlyti- fen om zo veel kennis te krygen van de zaaken haarer Jabuuren als van haare eigene , en in zommige gevallen svat meer, en ik ftaa borg, dat men niet meer klagtig zal vallen over der Vrouwen ftouiheid voor het aangezigt haa- ler Heeren. In de daad, eenige hunner , die aan de Vrouwen de vrye uitoefening haarer Nieuwsgierigheid toelaaten, hebben my meermaalen erkend , dat zy eer te veel dan te weinig praaten. Egter is dit eene beminnelyke zwakheid, en 'er is wel middel tegen. Ik  over de nieuwsgierigheid. 34? Ik wil nader komen, Burgers! daar is myn Man, van wien ik dikwyls heb hooren zeggen, dat hy in Koffyhuizen en Praatgezelfchappen een der eerden is, en den kring, hem omringende, meer dan iemand vermaakt met het vertellen van nieuwigheden en aartigheden — maar van wien, denkt gy, ontleent hy dezelve? Zonder my zou by niets beduiden , zonder my zo ftom zyn als een Afgevaardigde ter Vergaderinge, die nooit den mond opent dan om te eeten , en zyne toeftemming alleen met knikken geeft, en zyn afkeer alleen door in llaap ta vallen. Verdef, indien ik dien Proevefchryver vroeg, (en ik zou het hem met nadruk vraagen, als ik my by hem bevond,) of hy niet denkt, dat de Wereldkennis noodzaaklyk is ? Ja, zou hy ongetwyfeld antwoorden. Maar dan vraag ik, waar is die Wereldkennis te verkrygen ? en waar in beftaat dezelve anders, dan in de kennis wat andere Lieden doen, en hoe zy het doen? En ik hou my verzekerd, gy zult toeftemmen, dat dezelve onverkrygbaar is, zonder een lang, werkzaam en onaflaatend, aanwenden der Nieuwsgierigheid. Indien ik nu behoor te weeten alle die kleine byzonderheden, welke byeen- en te zamengevoegd de eigenlyke Wereldkennis uitmaaken, wat raakt het my dan, van wien ik deeze nuttige kundigheden opdoe ? Ik kan door rnyne Dienstbooden iets te weeten komen in de Kruidenierswinkel, op de Vischmarkt, in de Vleeschhal; ik kan den Barbier, als hy myn Man fcheert, uitvraagen; ik kan een omzwervende en alle nieuwstydingen oploopende Domine onder een kopje Thee van al zyn dagelykfchen voorraad ontlasten; elk deezer kan my, op zyne wyze, nuttig weezen , om voorraad van Wereld- en Menfchenkennis, van zeer verfchillenden aart, op te doen. Geen zorgvuldig oplpeurder van de JVaarheid (en deeze, weet gy, is altoos ons doel,) bekreunt zich van waar hy zyne kundig, heden verkrygt, mits hy ze flegts bekome. Een Philofooph zou wel een domkop moeten weezen, indien hy in geen afdruk der Werken van newton wilde leezen, of dezelve moest in een fraaijen band gebonden en verguld op fnee zyn ; en een Regter zou zich nog flegter aanftellen, als hy in alle gevallen vorderde , dat de Getuigen in kostbaare kleeding moesten verfchynen. Ik I maak deeze aanmerkingen, om dat de Proevefchryver een ! zo ongunftigen'blik werpt op zommige dier bronnen van Bb a kund-  348 AANMERKINGEN op de proeve kundfchap, waar uit wy Nieuwsgierigen het meest patten. Men'gmaal ben ik van een Keukenmeid te vveeten gekomen 't geen ik uit eene Juffrouw niet krygen kon, en zou ik. geen uitlachenswaardige Zottin geweest zyn, als ik iets zeer gewigtigs en noodzaaklyks verwierp om dat de aanbrenger niet ryk in den dos was ? Met evenveel regts zou ik de Pillen van Dr. bolus mogen verwerpen om dat ze niet verzilverd zyn, en in een Doosje met Goudpapier bepiakt t'huis komen. Dan, om een ïbp verder te gaan, niemand, hoop ik,, zal in twyfel trekken, dat de Nieuwsgierigheid natuurlyk is: en ze is natuurlyk, om dat' wy 'er mede gebooren worden, en (want dit znu niet genoeg weezen,) om dat zy nooit met ons derft. Bovenal doet zy zich kennen in lieden van jaaren van beiderlei Sexen, inzonderheid als zy, door een of ander toeval , alleen woonen. Zy bekleedt de plaats van Vrouw en Gezin; want, indien iemand zo veel deels kan nefeflie'n by 't geen gebeurt in eens anders Gezin, als of het in zyn eigen ware, zyn die belangen zyne belangen te agten. Indien ik in dreeven van eene prachtige Buitenplaats wandel, en alle de fraaiheden, welke dezelve fchenkt, geniet, wat kan de Bezitter meer hebben? Al het verfchil tusfchen ons beiden beftaat hier in, dat hy een rol Pergament kan toonen, en zeggen: „ Al dit „ is 't myne!" en ik ka« zeggen: „ Al dit is ten mynen „ gebruike: dewyl het bydraagt tot myn genoegen!" Op myne wyze dus aangetoond hebbende, dat Nieuwsgierigheid ons natuurlyk eigen is, zal het niet bezwaarlyk vallen te doen zien, dat de Nieuwsgierigheid ook goed is : want wat natuurlyk is moet noodwendig goed weezen. ö Ja ! het is de Nieuwsgierigheid, welke eene zeer Menschlievende Zielsgefieltenis aanduidt, en een yver om anderen wel te doen te kennen geeft ; want welk eene beweegreden kan iemand hebben om onderzoek te doen op de zaaken van een ander, dan om hem goed te doen? — By voorbeeld, wanneer ik zeer bezorgd ben om te weeten wat myn Buurman ten middagmaal zal gebruiken, en welk gezelfchap by hem aan tafel zil komen, moet zulks enkel sefchieden met oogmerk om hem tegen overdaad te waarlchuwen, indien ik ontdek, dat 'er iets, daar toe betrekkelyk , op zynen disch verfebynt. Is myne Nieuwsgierigheid werkzaam , om te ontdekken , wie by hem aan tafel zal v.'rfchyuen,'t is met het heilzaam oogmerk om hem tegen liegt Gezelfchap te waarfchuwe», als  OVER DE NIEUWSGIERIGHEID. 349 als ik verneem, dat hy iemand genoodigd heeft, wiens flegt. heid'hy zo wel niet kent als ik. — Gy ziet duidelyk, ik 1 kan 'er geen ander oogmerk mede hebben. Het ii jui^t het zelfde, als of ik uit myn verifterraam in dat vsn myn Buurman kyk, om .te ontdekken of 'er ook brand in zyn huis is. Zoudt gy niet willen dat ik hem desaangaande verwittigde , en hoe dankbaar behoort hy my te weezen voor myne ondeirigting; nogthans moet men bekennen, dat hy dezelve verfchuldigd is aan myne Nieuwsgierigheid, welke my aanzette om het oog op zyn huis te flaan. — Ik herinner my, dit fchryvende , de oude Burgeres kykuit; de ftraat waarin zy woonde was niet van de wydfte; zy hadt het zich tot eene wet gefield , alle avonden, eer zy te bedde ging, uit te kyken, om te verneemen wat 'er in de nabuurige huizen en op ftraat omging. Wat was het gevolg ? Ik heb haar hooren zeggen , dat zy, door deeze waakzaame voorzigtigheid , zeker aan Nieuwsgierigheid toe te fchryven, in het verloop van ettelyke jaaren, verfcheide beginzels van brand ontdekt, ook wel eens een Schaakparty opgefpeurd, en dieveryen voorkomen heeft. Nogthans verzeker ik u , dat de Schryver der Proeve haar geen dank betoond zou hebben voor alle deeze dienstbetooningen aan de Maatfchappy in 't algemeen, en aan byzondere Perfoonen. Waarfchynlyk is de Opfteller dier Proeve een taalge-leerd Man. Ik wil hem, overzulks, een regel onder 't oog brengen uit een van myns Zoons Schoolboeken, waar in ik, den dag naa zyn gefchryf geleezen te hebben, uit loutere Nieuwsgierigheid gluurde, en eene fpreuk aantrof, die op de Nieuwsgierigheid in 't algemeen ten vollen past: Homo fum, & nihil hominis alienum a me puto; ik las 'er deeze Vertaaling by: Ik ben een Mensch, en wat den Mensch betreft trek ik my aan. 6! Dagt ik by myzeive, welk een waardig, welk een dierbaar character! Dit maakt den grondflag uit van argemeene Menschlievenheid; dit is het juist, 'i welk den Wereldburger vormt. In deezer voege de edele drift der Nieuwsgierigheid verdedigd hebbende, leg ik thans de pen neder , ia hoop van te zullen verneemen wat de Opfteller der Proeve , op deeze verdediging, te zeggen hebbe; ik ondcrfchryf my, in die verwagting, PRISCILLA WAAKZAAM. B b 3 VER"  350 VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG VAN DE GEELE KOORTS, DIE ZICH GEOPENBAARD HEEFT IN DE STEDEN DER * VEREENIGDE STAATEN VAN NOORD-AMERICA. (Vervolg en Slot van bl. 314.) Indien men, derhalven, onder zulke ongunftige omftandigheden, in deeze Steden, gelegen in een van de heetfte Climaaten, daar de Winters dikwerf zonder vorst zyn, niet alleen nooit de Geele Koorts of een andere diergelyke Ziekte heeft zien ontftaan, — maar ook in ftaat geweest is dezelve geheel te bevryden van de Pest, door de inftelling van Quarantaines, en die Steden, zedert derzelver invoering, een hoogen graad van onafgebrookene gezondheid genooten hebben, — dit zekerlyk pleit zeer fterk tegen den oorfprong van de Geels Koorts in de Steden van Noord- America, en voor, of ten voordeele van, het gevoelen , dat de Americaanen van deeze Ziekte geheel zouden verlost worden door de daarftelling van foortgelyke maatregelen. Het is ten duidelykfte bewysbaar, dat de Ziekte niet in de Steden van America, van het eene jaar tot het andere , in wezen blyft ; maar dat dezelve elke reis onmiddelyk word voortgebragt door een nieuwe befmetting. Koude en regen hebben ten allen tyde de Smetttof geheel krachteloos gemaakt, en tot op het afgeloopene jaar heeft dezelve zich nooit tweemaal agter elkander op ééne plaats geopenbaard. In het Jaar 1793 was de 17de van OSober de noodlottigfte dag voor de Stad Phi. ladelphia, en echter op den 3den November had de Ziekte geheel opgehouden, en de Inwoonders waren, als naar gewoonte, te rug gekeerd. In het verlopene jaar, fchoon de Koorts zoo doodelyk was in September, begonnen echter de Burgers te rug te keeren in 't laatst van Ocïober, en ten allen tyde hebben de regen en ,koude van den herfst en winter de befmetting oogenblikkelyk te ■ niet gedaan , en de Steden tct derzelver gewoone gezondheid herfteld, zonder een fpoor van de Ziekte, of de minfte herleeving daar van, in het volgende voor. jaar. Ik weet wel, dat 'er zeer veele perfoonen zyn, welke, uit  VAN DE GEELE KOORTS. 351 i uit liefde tot befpiegelende Thtorien, poogen een geheel tegenttrydig gevoelen daar te ftellen , en fommigen moge- I lyk uit een begeerte om onze betrekkingen met America 1 tegen te gaan. Reeds zyn de verfchillen onder de Geneeskundigen in , America zelve, zoo ten opzigte van den oorfprong als van ' I den aart en de behandeling der Ziekte, voortgezet met zulk eene geestdrift en bitterheid, dat dezelven te befcbouwen zyn als een der zwaarfte rampen, welke die Ziekte vergezelden, en dat zy de ongelukkige Lyders beroofd hebben van al dien troost, welken het vertrouwen in den Geneesheer gewoon is in te boezemen. Deeze omftandigheden moeten al de waereld leeren op haar hoede te zyn, ten opzigte van Berigten welke zy van zulke zyden ontvangt, en liever te vertrouwen op het Verhaal van zodanige perfoonen , die , volgens hun gezond natuurlyk oordeel, en met eene opmerkinj tot daadzaaken, haar de zaak .mededeelen, zonder dat zy Stelfels wenfehen daar te ftellen, of hun byzonder belang in het oog hebben. In het vellen van ons oordeel over eenen ramp, welke tot eene zoo ontzachelyke plaag verftrekt voor een Land, met welk wy door zoo veele banden verbonden zyn, zal ieder edelmoedige ziel gaarne gehoor geeven aan zodanige gevoelens, die gebouwd zyn op daadzaaken, en een naauwe overeenkomst hebben met onze eigen ondervinding in vroeger dagen, en welke bovenal fchynen van de meeste uitwerking te zullen zyn, ter geneezing en uitroeijing van de Ziekte. De ongelukkige Inwoonders van America hebben reeds byna alle hunne poogingen uitgeput, ter volmaaking van de inwendige politie hunner Steden , zoo dat het in agt neemen' der zuiverheid weinig meer kan uitwerken. Waren zy even zoo werkzaam geweest, ter daarftelling van algemeene en ftipte Quarantaines, zouden zy, naar alle waarfchynlykheid , voor ditmaal bevryd geweest zyn voor de aanvallen van deeze verfchrikkelyke Ziekte. In plaats,daarom,van derzelver aandagt tot bedriegelyke theorien af te trekken,behooren wy hun te verfterken in hun beiluit ter aanneeming en in het werkftelling van maatregelen, welke wy zeiven kragtdaadig gevonden hebben, en het is onze pligt hun op te beuren met het ftreelend vooruitzigt, dat deeze fchikkingen, onder de medewerking der Goddelyke Voorzienigheid, voor het toekomende hunne ? veiligheid zullen verzekeren. s B b 4 Uit  35S VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG Uit dit Stukje blykt, derbalven, ten klaarften, op welke zwakke gronden bet in Europa byna algemeen aangenomen gevoelen fteunt, dat naamemiyk de Geele Koorts niets anders is dan eene Galkoorts van een zeer kwaauaarti°en aart,welke kwaadaartigheid door de warmte van het CÏimaat en de uitwaasfemingen der Moerasfen , enz. zou veroorzaakt zyn. n. ■ Immers, indien dit het geval ware, zou de Ziekte meer in de Zuideiyke dan in de Noordelyke, en meer in de minder bewoonde dan in de best bebouwde Provinciën gewoed hebben; het zou dan een Landziekte zyn, welke, daar zy ontftond van plaatfelyke oorzaaken, ook waarfchynlyk alle jaaren op een bepaalden tyd zou wederkomen De Ziekte zou dan geen onlangs ontftaane zyn , neen , , zv zou zoo oud zyn als haare oorzaaken, dat is, zy zou even zoo veele jaaren tellen als de dichting der Colomen zelve; zy zou eindelyk algemeen door het gehede Land verfpreid zyn, en zich geenzins bepaalen tot de handeldryvende Steden; en geen beletten van het binnen komen der Schepen van verdagte plaatfen , oi het vastftellen van Quarantaines, zou eenigen invloed op de Ziekte hebben; veel minder in ftaat zyn om derzelver voortgang te beteugelen, en de Koorts geheel te doen ophouden. ^ werktuiglyk geftel van de Lever fchvnt, en is, buiten twyfel, zeer aangedaan in deeze Ziekte; doch het zy ons vergund te mogen opmerken, dat in de warmere Gewesten de Lever aan alle heete Ziekten in het algemeen meer of min deel neemt, zoo dat 'er zelden eene hevige Ziekte plaats heeft, waarin de Lever niet aangedaan is;maar dat het,onzes oordeels, een zeer aanmerkelyk verfchil maakt , of de Lever de 1 oorzaak en zitplaats der Ziekte zy, dan ot de Lever, uit hoofde van het Climaat, de plaatzelyke gefteldheid, den aart en de levensmanier der Inwoonderen, van de Ziekteftof meer dan andere deelen word aangedaan, — Want fchoon de Ziekte, onzes bedunkens, eigener aart eene befmetting is, willen wy gaarne bekennen , dat deeze befmetting, of liever dat de Ziekte, door deeze befmetting voortgebragt, van plaatzelyke oorzaaken op verfchillende manieren gewyzigd word, en met plaatzelyke Ziekten kan famengefteld zyn, en zelfs zeer dikmaalen famengefteld is. ^  VAN DE GEELE KOORTS. 353 De natuurlyke koieur der huid word ook ïn deeze I Ziekte niet eerder in geel veranderd, dan na dat de eeri fte toevallen der Geele Koorts zich reeds eenigen tyd j geopenbaard hebben; en de kentekenen der befmetting, en van ongefteldheid des gantfehen Lichaams, gaan altyd de geelheid der huid vooraf, ten duidelyken bewyze, dat het veranderen van de natuurlyke koleur des lichaams, in geel, een uitwerkzel, of gevolg, der Ziekte is, en geenzints als derzelver oorzaak moet worden befchouwd. Ik behoeve niet eens aan te voeren, dat, daar wy veelvuldige voorbeelden hebben , dat onderfcheidene vergiften op byzondere deelen een fooitlyke werking hebben, als de Kwik op de fpeekzelklieren; de Spaanfche Vliegen op de piswegen, en de Digitalis op de pols en de opflorpende vaten, enz. — het dus als zeer waarfchynlyk kan aangenomen worden , dat de foortlyke fmetltof van de Geele Koorts eene byzondere uitwerking heeft op de werktuigen, welke ter affcheiding van de ' Gal dienen. Dan, volgens welke Theorie men ook de geelheid der huid zoude willen verklaaren, het is ten minften zeker, dat dit verfchynfel volftrekt niets afdoet ter ftaaving dat de Ziekte plaatzelyk, en derzelver oorzaak en zitplaats in de Lever is. Het is bekend , dat de beet van zommige vergiftige Slangen, onder andere toevallen, ook eene geelheid der huid veroorzaakt, en echter zal zeer zeker hier niemand de oorzaak en zitplaats der Ziekte in de Lever zoeken, maar dit verfchynfel als een byzonder uitwerkzel van een foortlyke gift afleiden. Indien alle deeze bewyzen niet genoegzaam waren om de ongegrondheid van het algemeen aangenomen gevoelen te bewyzen , zo zou de groote fterfte, die alle Géneeswyzen, welke op deeze vermeende oorzarken gebouwd zyn, vergezeld heeft, de zaak buiten allen twyfel ftellen. — In de daad, de geneeskundige behandeling der Ziekte is tot nog toe zo ongelukkig uitgevallen, dat de Inwoonders der Vereenigde Staaten op het laatst byna alle vertrouwen op de Geneesheeren verlooren, terwyl men zag, dat de Artzen onder eikanderen zeer oneens waren wegens den aart der Ziekte en de manier waar op zy moest behandeld worden, en geen der aangewende middelen eenige merkelyke uitwerking had in het beteugelen van de woede der Geele Koorts; maar omtrend een gelyk aantal Lyders onBb5 der  354 verhandeling over den oorsprong der het gebruik van de verfchillende Geneesmiddelen door dezelve weggefleept wierden. De Geele Koorts ontitaat dus , onzes bedunkens , uit eene fmetltof eigener aart,welke zich, even als de Pest, Kinderpokjens, enz. door de gemeenichap of aanraaking met befmette perfoonen of goederen aan de81 gezonden mededeelt. De Ziekte fchynt haaren oorfprong uit de West-Indien te hebben; doch welk een famenloop van oorzaaken 'er noodig is om deeze Ziekte te doen gebooren worden , en de eigentlyke wyze, waarop dezelve haare werking op het dierlyk lichaam uitoeffent, is ons tot hier toe even zo onbekend als de eigentlyke werking van alle andere befmettingen. 'Er fchynt, echter, in veele, zo niet in alle, opzigten, zeer veel overeenkomst tusfchen de Geele Koorts en de Pest plaats te hebben. ■ Beide deeze Ziekten zyn uit de warmere Gewesten oorfpronkelyk , zy worden nimmer uitgebroeid in de meer getemperde Ïugtltreeken, aan welke zy alleen door gemeenfchap met de warmere Climaaten medegedeeld worden; beide tasten onmiddelyk het leevensbeginfel aan, brengen zeer fpoedig de grootfte zwakheid en llapheid te weeg, en de lterkfte geitellen bezwyken, niet zelden in eenige weinige uuren, onder het geweld der Ziekte; beide fchynen zich faam te voegen met andere in zwang gaande Ziekten, en verfcheidene wyzingen te ondergaan, volgens den verfchil lenden aart van de doorgaande Ziekte, het lugtgeftel, en de byzondere gelïeldheid van den Lyder. De Geele Koorts hebben wy gezien, dat in de gemaatigde ïugtltreeken het meeste woedt geduurende de Zomerhitte, en dat zy integendeel haare befmetting verliest en uitgedoofd word door den Noorden-wind en Winterkoude ; het zelfde heeft in de Noordelyke Ïugtltreeken plaats, ten opzigt van de Pest. De beroemde Rusfifche Artz orrdus getuigt, dat de Pest in dat Ryk voornaamlyk woedde geduurende het Voorjaar en den Herfst, en altoos heviger was by regenagtig en warm weder. Dat, in tegendeel, zo dra het Weêr droog en beftendig wierd, met een Noorden- of Noordoosten - wind, zelfs in het midden van den Zomer , fchoon de befmetting niet geheel wierd uitgedoofd, ten minden derzelver verwoestingen geringer waren; doch dat, by het aannaderen van den Winter, de befmetting trapswyze verminderde, en eindelyk door de beftendiglyk toeneemende koude geheel ver-  VAN DE gef.le koorts. 355 vernietigd wierd. (— Orrdus dc peste, qua anno 1770 in Jasfta, & anno 1771 in Moscua grasfata est; Peiropoli 1784, p. 81.) — Ja zelfs in die landen, waar de warmte van de lugtftreek de Pest beftendiglyk in wezen houdt, is dezelve grootendeels aan het Jaarzaizoen onderworpen. De Engelfche Geneesheer russel merkte in zyn beroemde befchryving van Alcppo, aan ; dat de Pest minder hevig is geduuiende den Winter, fterker woedt in het Voorjaar, en op 't felfst is in het midden van den Zomer. In de West-Indien is de Geele Koorts altyd het hevigst geduurende den Zomer. Twee zeer vermaarde Rusftfche Artzen verzekeren , dat de Pestftof, alvorens dezelve het geheele lichaam aangetast heeft, en door het bloed verfpreid is, dikwerf in het eerfte begin der Ziekte kan verbeterd, en de befmetting het lichaam uitgedreeven worden door het gebruik van' een groote hoeveelheid warm water en andere zagte zweetdryvende middelen; waar van deeze Schryvers verfcheide voorbeelden bybrengen. (Orrdus //. A. Samorlewitz memoiré fur Pinoculatien dc la Piste. Straatsburg 1784;)—Verfcheidene geloofwaardige lieden , welke van de Geele Koorts ooggetuigen geweest zyn, hebben my verzekerd , dat zeer veele hunner bekenden, welke de eerfte toevallen van de Geele Koorts reeds hadden , door het gebruik van warme Baden, het drinken van een groote hoeveelheid Thee, door een wolle Deken om hun geheele lyf te winden, en door het gebruiken van andere zagte uitwaasfeming bevorderende middelen , alle verdere toevallen voorgekomen hebben, en van de Ziekte bevryd gebleeven zyn. — De Geneesheer russel verhaalt ons, dat, volgens eene ondervinding van veele jaaren, de Patiënt doorgaans in eene zagte uitwaasfeming geraakt, en den meesten tyd gelukkig berfteld word, wanneer den Lyder , in den beginne van de Pest, (alvorens de fmetftof zich door het geheele lichaam verfpreid , de crafis van het bloed veranderd , en door het aantasten van het levensbeginfel de grootfte zwakheid te wege gebragt heeft,) een ruime laating gedaan, en een openend ontfteeking tegengaand afkookfel voorgelchreeven word. In de West-Indien hebben de Franfche Geneesheeren, met gelyk goed gevolg, in het eerfte begin van de Geele Koorts, een aderlaating en openende verkoelende middelen gebezigd; al het welk ten klaarften aantoont, dat tusfchen beide deeze Ziekten de grootfte verwantfehap plaats heeft. Daar  35Ó VERHANDELING OVER DEN OORSPRONG Daar dus deeze Ziekte, in alle opzigten, zulk eene overeenkomst heeft met de Pest, leert ons de gezonde rede, dat een middel , waar door Europa, zedert het begin deezer Eeuw, zich voor de Pest bewaard heeft, ook ten uiterften aanpryzenswaardig is tegen de Geele. Koorts, en zeer veel goeds van zich belooft" ter uitroeijinge en voorkoming der Ziekte ; ik bedoel naamenlyk het vastftellen van quarantaines. In de daad , de gelukkige invloed , welken het gedeeltelyk in werking brengen derzelve reeds werkelyk op de Ziekte gehad heeft, laat geen den minften twyfel over , of de Vereenigde Staaten zouden binnen kort van de Geele Koorts verlost zyn , indien de Wet, nopens de quarantaines, met de vereischte nauwkeurigheid en ftiptheid in het werk gefteld wierd. Zonder dezelve te doen werken, mogen de Americaanen alle middelen uitputten om hunne inwendige Policie te volmaaken; zy mogen, door een flipte oplettenheid op de zuiverheid van Water en Lugt , door het zindelyk houden der Straaten en Huizen , het maaken van gemeene Rioolen, enz., hunne Landziekten verminderen; de zarnenvoegingen (complicatien) van de Geele Koorts eenvoudiger en weiniger maaken , en hier door derzelver verwoesting eenigzints paaien ftellen; — maar nimmer zullen deeze Inrigtingen genoegzaam zyn om de Ziekte geheel te beteugelen en derzelver beftaan te vernietigen, zonder dat tevens de Wet van quarantaines in werking gebragt, lliptelyk naargekomen , en geftrengelyk gehandhaafd word. Inde daad, de treurige ondervinding heeft ons geleerd, dat 'er geen zeker middel is om de befmettin?; te vermyden, dan door alle gemeenfchap met de befmette perfoonen en goederen af te fnyden. Iemand moge, misfchien, door een gefchikten leevensregel in agt te neemen, door alles wat het geftel verzwakken kan na te laaten, de uitwaasfeming te bevorderen , en zyn Lichaam open te houden , zich minder vatbaar voor de befmetting maaken , en derzelver uitwerkzelen op het dierlyk Lichaam ten grooten deele maatigen, nimmer zal hy, echter, zonder de vermyding van befmette perfoonen en goederen , voor de Geele Koorts volmaakt veilig zyn. Daar de vereenigde popgingeri der Americaanfche Artzen, ter geneezing der Geele Koorts, tot nog toe, zoo ongelukkig zyn uitgevallen , zoude het de vermeetelheid zelve zyn voor my , die de Ziekte nooit gezien heeft, een ftellige Geneeswyze tc willen opgeeven; ik kan echter  van de geele koorts. 3*57 ter niet nalaaten in het voorbygaan aan te merken, dat, indien de Americaanfche Geneesheeren , in plaats van zich met befpiegelingen op te houden , of hunne toevlugt tot bedriegelyke Theorièn te neemen, zich met zoo veel iever hadden toegelegd op het waarneemen van daadzaaken ; indien zy den loop der Ziekte , derzelver zamenftellingen met de heerfchende epidemie, met de ziekten van het Zaizoen, van het Climaat, en de byzondere gelteldheid hunner Lyderen, nauwkeurig hadden gadegeflaagen, — twyfel ik niet, of het inagtneemen deezer.regelen, welken de naamen van hippocrates* van syden•ham, huxham en stoll vereeuwigd, en hun den weg gebaand hebben ter geneezinge van zoo veele Ziekten, zou hun ook in het behandelen der Geele Koorts van het grootfte nut en voordeel geweest zyn. Over het algemeen, indien men, in plaats van ftelzels op het Boekvertrek uit te denken, dezelven met bitterheid en geestdryvery te verdedigen, en alle daadzaaken, die hier tegen aanloopen, of over het hoofd te zien of te verdraaijen , de Natuur ondervroeg en derzelver werkingen nauwkeurig gade floeg in de verfchillende tydperken der Ziekten, zou men fpoedig een middel gevonden hebben, om zeer veele gefchillen, waar van het voor, en tegen, met drift door beroemde mannen beweerd word, in der minne te vereffenen. In de Pest, by voorbeeld, is 'er een groot gefchil onder de vermaardfte Artzen , of het aderlaaten al of niet te pas koome. Hoe zeer hier zeer veel op den a-rt der heerfchende epidemie , waar door de Pest gecompü' ceerd en niet zelden gecaracierifeerd word , en op de individucelc gefteldheid van den lyder te letten zy , komt het my echter, met den Engelfchen Geneesheer russel, voor, dat men voornaamentlyk het tydftip der Ziekte in aanmerking neemen moet, en dat, over het algemeen befchouwd , eene aderlaating in het eerfte begin van de Pest heilzaam is; doch in derzelver meergevorderden ftaat nutteloos en menigmaalen~ zelfs zeer fchadelyk zy. De rede hier van is, onzes bedunkens, de navolgende: Door de foortlyke kragt van de giftftof word het geheele lichaam ten uiterfte aangedaan , tot onregelmaatige beweegingen aangezet, en zeer geprikkeld; het valt daarom zeer gemakkelyk te begrypen, hoe, door een ruime aderlaating, de te groote terugwerking der vaste deelen, door de prikkeling van de giftftof veroorzaakt, verminderd, het geheele lichaam ontfpannen , de krampagtige famen- trek-  358 verhandeling over den oorsprong trekking van de huid weggenoomen, en de natuur, als 't ware, tot het uitdryven der ziekteftof word voorbereid. Dan deeze aderlaaung echter, dit verkoelend en zweetdryvend plan, zullen zy den lyder heilzaam zyn, moeten m het werk gefteld worden, zoo fpoedig mogelyk na dat de eerfte toevallen der Pest zich geopenbaard hebben, en in alle gevallen binnen eenige weinige uuren na dat de Ziekte begonnen is; alvorens naamentlyk de geheele gefteldheid door de giftftof befmet, het bloed met dezelve genaturalifeerd , en, als 't ware, met de fmetftof tot een eigenaartig vogt geworden is. Immers het fpreekt van zelve , dat, na dat de giftftof reeds ten grooten deele haare uitwerking op het lichaam verrigt heeft, en de geheele conflhutic, als 't ware, met de fmetftof doortrokken js, deeze behandeling, verre van nuttig voor den lyder, ten uiterften fchadelyk zoude zyn , en dat de middelen, welke in het begin der ziekte zich zno werkzaam betoonen in het uitdryven van het miasma, thans geen andere uitwerking zouden hebben dan den lyder merkelyk te verzwakken; dierhalven, door de zwakheid en flapheid van het lichaam , welke reeds de natuurlyke gevolgen van de werking der giftftof zelve zyn, te vermeerderen , in plaats van een crifis te bevorderen , de natuur van haare noodzaakelyke kragten,om dezelve te bewerkftelligen gouden berooven, en' dus des lyders einde verhaasten. Het verichil, derhalven , over het al of niet aderlaaten in de Pest, moet, onzes oordeels, beflist worden uit het verschillende tydperk der Ziekte, waarin men hetzelve in t werk ftelt. In het eerfte tydperk , waarin de fmetftof het levensbeginzel aantast, en de Natuur buitengewoone poogmgen doet, om de giftftof door middel van uitwaasfeming te ontlasten, komen eene aderlaating, verkoelende openende en zagte uitwaasfeming bevorderende dranken,te pas; m het tweede tydperk , daarentegen , waarin de fmetftof reeds het geheele lichaam doordrongen heeft, en de levenskragten, zo door het geweld der ziekteftof, als door de vergeeffche poogingen van de leevenskragten om er zich van te ontlasten, afgemat zyn , voor de overmagt van de ziekteftof wyken , en 'er niet dan eene zeer flaauwe wederwerking waargenoomen word, koomen prikkelende, fpanning vermeerderende, middelen, en, om de zamenvoegingen van de Ziekte weg te neemen, zomtyds ook braak- en buikzuiverende middelen te ftade. ln de daad, na al het geen ik over deeze Ziekte gelee- zen  van be GEELE koorts. gg^ zen heb, fchynt het my toe , dat, op het wel onderfcheiden van deeze verfchillende tydperken der Pest het zeer veel aankomt , en dat dikwils het leeven' van den lyder 'er geheel van afhangt. Of intusfchen deeze twee verfchillende tydperken ook in de Geele Koorts te vinden en in acht te neemen zyn, — iets waar voor derzelver overeenkomst met de Pest, en de waarneemingen der Franfche Artzen , in de Westindièn, omtrent het nut van eene aderlaating in het begin deezer Ziekte, fchynen te pleiten,—durve ik, by gebrek aan genoegzaame daadzaaken , niet op my neemen te beflisfen. Maar, na dit alles flegts als met den vinger te hebben willen aanraaken, zal ik eindigen, met te zeggen, dat ik hoope, door de mededeeling van dit Stukje, aan de weetlust veeier myner onderzoeklievende Landgenooten voldaan , en iets toegebragt te hebben, om aan de zorge van hun, wien in ons Land de Politie en de Geneeskundige Staatsregeling toebetrouwd zyn, op het nadruklykfte, by aanhoudenheid, aan te beveelen de hooge noodzaakelykheid, die 'er in gelegen is, dat niet flegts Schepen, die uit plaatzen komen, alwaar de Pest woedt, of onlangs gewoed heeft, maar ook, waar alle andere Ziekten, die de ondervinding leert dat door overbrenging voortgeplant worden, heerfchen , of onlangs geheerscht hebben, —dat alle zodanige Schepen, die in onze Republiek aanlanden, quarantaines houden, op dat niet eenmaal duizenden onzer Landgenooten de ongelukkige flagtoffers van onvoorzigtigheid, zorgloosheid 9 of onkunde, worden ! 'iHage, den iften Juny, c. G. ontyd, 1799. Med. Doét. onderrigtende aanmerkingen , wegens het CRAijoN-schilderen. Door wylen francis cqtes, Esq., beroemd Craijonneerder. Craijon Schilderyën zyn, uit derzelver eigen aart, tederder, en ftaan meer bloot voor befchadigd te worden , dan eenig ander foort van Schilderwerk. Doorgaans worden die Siukken vervaardigd op een papieren grond, geplakt op fyn linnen ; dikwyls worden zy gefchilderd od blaauw, maar meest op papier bereid met een  360 AANMERKINGEN een beftreeken grond van eene midielbaare tint, vaardig* heidshalve: ook wel op geheel wit papier. Naardemaal Gecraijonneerde Stukken zeer ligt aan befchadiging blootdaan, hebbe men daaruit niet te beflui* ten, dat ze geen langen tyd, en zelfs eeuwen lang, kunnen bewaard worden; maar het zal altoos noodig weezen , dezelve zorgvuldig optepasfen, en bovenal zorg te draagen, dat men ze niet hangt in vogtige kamers of doffe plaatzen: want het fmeerzel, gebruikt om den grond te bereiden, zal dan buiten twyfel een uitflag veroorzaak en, en vlekken te weeg brengen , bovenal in de donkerde kleuren. Alle de ligte verwen van Engelsch Craijon zyn geheel voor dit kwaad beveiligd en beftendig. Goed vervaardigde Stukken zijn 'er voorhanden , meer dan veertig jaaren geleden gefchilderd , en die , fchoon blootgefteld aan de lugtftreeken van Oost- en West-Indien, geheel en ongefchonden gebleeven zyn. Men moet fteeds in gedagten houden , dat, dewyl de Craijon - Schilderyën droog zyn, en gevolglyk eene poederagtige oppervlakte hebben, dezelve nimmer zonder een glazen dekzel moeten geïaaten worden: naardemaal het ftof, 't welk 'er zich op zet, daar niet afgeblaazen, of,'op eenige andere wyze., kan weggenomen worden. Craijon-Schilderyën, wel uitgevoerd, zyn allerfchoonst, en uitmuntend gefchikt ten cieraad van Kamers, welke niet zeer groot zyn: want, eene drooge oppervlakte hebbende , is het uitwerkzel zeer gelykende op het Frefco gefchilderde: by kaarslicht vertoonen zy zich fraaijer dan alle andere Schilderftukken. De fchoonfte Craijon-Schilderyën zyn die van den Ridder mengs, in de Galery xeDresden; de Jaarfaifoenen, en andere fchoone Stukken van rosalba, en eenige Portraiten van lietard , verfpreid door bykans geheel Europa, dewyl hy in meest alle Landen van dat Werelddeel fchilderde. En meen ik zelve geene veragtlyke Stukken te zullen nalaaten. Wanneer in Craijon-Schilderyën zich vlekken opdoen in de zwarte en donkerde kleuren, deeze worden gereed weggenomen, door ze zorgvuldig met het punt van een pennemes uit te fchrappen. Vertoonen zich vlekken op ligtgekleurder deelen , op het vleesch, als anderzins, deeze moeten op dezelfde wyze worden weggenomen , en op 't oogenblik der wegneeminge herdeld, zorg  WEGENS HET CRAIJON-SCHILDEREN. 361 Borg draagende om wel te beantwoorden aan de omlig, gende «men, tot dat al het befchadigde is heXfl Deeze handelwyze is menigmaal gehouden, en met zó goeden uitflag. dat het herftelde of verbeterde voor e?n kundig oog zelf met te ontdekken was. MERKWAARDIGHEDEN VAN De EILANDEN ÏELICUDA EN AUCUDA. (Ontleend uit de Reizen van den Abbé spallanzanl) ^T*\e 'Eilanden Fclicuda en Alicuda zyn de twee laatfte 3lJ ten westen gelegene Liparifchc Eilanden. Op Fclicuda ftaan de Huizen het geheele Eiland over verfpreid. Het getal der Inwoondefen beloopt omtrent zes honderd en vyftig. Op Alicuda , waar de volkrykheid zo veel niet bedraagt , zyn de Huizen allen gebouwd op het zuid- en zuid - oost - einde des Eilands: dewyl het eene volflaagene onmogelykheid is dezelve elders te bouwen , daar het overige des geheelen Eilands uit fteilten , ontoeganglyke rotzen en bergklooven beftaat. Het verdient opmerking, dat deeze Huizen, of liever Hutten, niet gebouwd zyn aan het Strand, of beneden aan deeze rotsagtige Eilanden ; maar omtrent halfweg op eene zyde, welke eene groote fchuinte heeft, te welker plaatze desgelyks de wooningen ftaan van de twee Parochie - Priesters. In 't eerst kon ik niet begrypen, waarom men eene ligging, zo moeilyk om te beklimmen, door de geweldige fteilte, verkoozen hadt om de Huizen te bouwen, boven de laagere gedeelten deezer Eilanden , veel minder fteil, en omtrent waterpas met de Zee. Maar de Boeren en Priesters, beiden, verhaalden my, dat deeze plaatzen ter bouwinge verkoozen waren door hunne Voorvaderen ; dewyl, in vroegeren tyde, Fclicuda en Alicuda, het verst afgefcheiden liggende van het groote Eiland, zich veelal blootgefteld vonden aan de aanvallen der Turken, en wel inzonderheid de Zee - Roovers van Tunis, die 'er dikwyls in den nagt aan land kwamen, de Eilanders, terwyl zy in hunne Huizen, digt aan het Strand, fliepen, verrasten, van hunne goederen beroofden, en in flaaverny wegvoerdeh, gelyk zy nog zomtyds dergelyke roovende landingen deemeng. 1709. no. 9, Ce den  362 MERKWAARDIGHEDEN VAN DE EILANDEN den op de Kust naby Genoa. De Inwoonders van Fclicuda en Alicuda bouwden, te dier oorzaake, hunne Huizen , waar dit fchriklyk gevaar minder te duchten was. De Eölifche Eilanden vinden zich aan zodanige roovende bezoeken nog blootgefteld van hunne Africaanfchc nabuuren. 't Is waar, de laatstgemelden flaagen niet altoos in hun oogmerk, maar moeten zomtyds duur betaalen voor hun ftout beftaan , nogthans is het noodig voor de Eilanders alle voorzorgen aan te wenden: te deezer oorzaake is 'er op Lipari een Wagthuis gebouwd , op Monte della Guardia, waar men dag en nagt wagt houdt. Dit egter fchrikt de Barbaaren niet af van dikmaals na deeze Eilanden over te fteeken , waar zy op de loer liggen onder een Rots, een Kaap , of Uithoek, tot zy eenig klein Vaartuig zien , wanneer _ zy even als Roofgieren op hun prooi aanvallen, die, buiten ftaat om wederftand te bieden , de Zeilen ftryken: indien de wind gunftig is, of by tegenwind de Riemen gebruikende, zyn zy fchielyk buiten het gezigt der Eilanden en in open Zee , wanneer het de ongelukkig verrasten weinig , of liever niets, baat, hun lot te bejammeren, en te fmeeken van de flaaverny bevryd te mogen worden. Ik wil wel bekennen, dat ik, by deeze Eilanden omvaarende , niet zonder vreeze was, dat ik op die wyze mogt weggenomen en weggevoerd worden, om waarneemingen van een' gansch anderen aart, dan ik my had voorgefteld, te doen, op de nabuurige Kusten van Africa. Behalven de Indiaan fche Vygen , en eenige Olyf boomen, vindt men op deeze Eilanden veele Wyngaarden, van welke men goeden wyn maakt, fchoon zy de Malmfey-wyn, of die van de Pasfola- of Pasfolina-druiven komt, niet evenaare. Hier groeit ook Graan: dit, met de Druiven, levert op Alicuda omtrent drie duizend Napolitaanfche Kroonen op; van Fclicuda wordt zulks op omtrent een derde meer gerekend. Deeze hoeveelheid van Koorn is genoegzaam toereikende voor leevensonderhoud op Alicuda; doch de voortbrengst van Fclicuda kan zo verre niet ftrekken: dewyl die van Lipari, die Eigenaars zyn van een aantal der kleine Landhoeven aldaar, eene groote hoeveelheid uitvoeren. Het vlytbetoon en het geduld des Volks op Alicuda is verbaazend: zy verliezen geen duimbreed gronds, welke zy niet bebouwen. Naauwlyks vindt men 'er een ltreek be-  FELICUDA EN ALICUDA. 36$ bebouwbaar land van eenige roeden in den omtrek, of het wordt afgebrooken door punten van rots , klompenlava , fpleeten en klooven. Alle deeze ftteeken maaken zy nogthans vrugtbaar. Zy keeren die wangunltige ge-, deelten om , eh breeken ze met puntige lpaden , en dwingen dit gebrokene tot vrugtdraaging. 'tls uit hoofde van deezen arbeid , dat die van Lipari zeggen, dat heb Volk van Alicuda het land omploegt mét de punt van 'een mes. Dan het is teffens zeker, dat 'er op alle de Eölifche Eilanden geen beter brood gebakken wordt dan op Alicuda. Ik heb het geëeten, en moet bekennen het zeer goed bevonden te hebben. Weinig Visch wordt 'er op deeze Eilanden gevangen : dewyl men 'er weinigen aantreft, die hun werk van het visfchen maaken, en deezen nog geen netten hebben , maar alleen de lyn en hoek gebruiken. i m Het geheel getal der Vaartuigen, ook gebruikt om te visfchen, of om van het eene Eiland na het andere te vaaren, is op Fclicuda vyf of zes ; Alicuda telt 'er flegts drie of vier. Als zy ze niet langer gebruiken , haaien zy dezelve geheel op het Strand , buiten het bereik der Zee, en laaten ze daar tot zy ze weder noodig hebben. Een of twee van deeze Booten behooren doorgaans aan den Parochie-Priester, die ze niet alleen gebruikt om te gaan visfchen, maar ook tot andere einden, als om na de Markt te Lipari te gaan, of een Vreemdeling te geryven; in welk geval hy niet weigert als Stuurman, of, als de nood het vordert, voor Rceijer te dienen. Noodzaaklykheid, de moeder van vlytbetoon, dringt deeze Priesters om eenige bezigheid te zoeken: ten naauwen noode kunnen zy een half jaar beftaan van de inkomften die de Kerk hun verfchaft; deeze bedraagen weinig meer dan twaalf Stquincn (dat is omtrent zestig van onze Guldens) 's jaars, voor elk Eiland. Op Fclicuda was het de gewoonte, als de Man of Vrouw ftierf, dat de naaste Bloedverwanten het Lyk ten erave volgden , met' luide en buitenfpoorige rouwklagten, In zo dra de Doodplegtigheden geëindigd waren, zich op het Lyk te werpen, het te omhelzen en te kuslchen, met een luide ftemme het toe te fpreeken , en last mede te geeven voor de andere Wereld. Deeze bygeloovige pligtpleeging, welke van oude tyden herkomftig is, heeft de tegenwoordige Priester afgeicnatt. Op geen deezer beide Eilanden is één enkele verschCc s wa'  JÖ4 MERKWAARDIGHEDEN VAN DE EILANDEN water-bron. De Bewoonders zyn , in gevolge hier van, verpikt hunne toevlugt te neemen tot Regenwater, 't geen zv in bakken vergaderen; wanneer het, geduurende verfcheide maanden, niet regent, vinden zy zich in de deerlykfte verlegenheid. ■ u a u Het Volk op Alicuda en Fclicuda beroemen zich, dat, van alle de Eölifche Eilanden , de hunne bevryd zyn van alle foorten van Slangen; en, met de daad, in alle myne omzwervingen op dezelve, vond ik er geen. De blykbaare reden hier van is, dewyl het voedzel, yoor deeze Dieren noodzaaklyk, ontbreekt ; zy trekken het meeste voedzel van Infeéten en andere kleine Dieren, die men 'er zeer febaars aantreft. De zeldzaamheid van deeze laatstgemelde vindt desgelyks den oorfprong in t zelfde beginzel. Men weet dat zy op plantgewasfen aazen, en wel voornaamlyk op grasgewaslèn, in deeze Eilanden zeer zeldzaam. Van andere Dieren van beiderlei leeven zag ik er geene dan de graauwe en groene Hagedisch ; en ten aanziene van de Infecten enkel eenige Springhaanen, en de Leeuwmier, welke men by grooten getale aantreft in het gruis van puimfteenen en lavaas. Het Volk deezer Eilanden mag zich beroemen op een ander veel grooter voordeel, te weeten dat de Souverain, uit aanmerking van den armoedigen ftaat der Bewoonderen, hun ontflaagen heeft van alle belastingen, uitgenomen de Tienden aan den Bisfchop, van welke egter de Inwoonders van Lipari onthee ven zyn. Het is bykans ongelooflyk, hoe wel, te vrede mtusfehen die Eilanders zyn, te midden van hunne armoede. Ulysses koesterde misfchien geen grooter liefde voor zyn Ithaca, dan zy hebben voor hunne Eölifche Rotzen, welke sy, hoe groot eene bar- en dorheid ze ook mogen vertoonen, niet zouden willen ruilen voor de Gelukkige Eilanden. Menigmaal ben ik in hunne Hutten gegaan, die, gelyk Vogelnesten, in de fpleeten der Rotzen hangen. Zy zyn vervaardigd van ftukken Lava, zeer liegt zamengevoegd, van buiten en binnen even zeer van alles, wat cieraad mag heeten, ontbloot; naauwlyks laaten zy eenig licht in, daar in gelyk ftaande met fombere fpelonken. Zomtyds vond ik my tegenwoordig by hunne fchraale maaltyden, Ópgedischt in ruwe fchotelen, of nedergelegd op den grond, waar op zy zaten; beltaandc uit grof brood,  FELÏCUDA EN ALICUDA. 365 brood, en in 't wilde gewasfen vrugten; zomtyds hadden zy'er, als eene lekkerny, eenige ingezouten Visch by; zuiver water leschte den dorst. Alleen lettende op den eerden indruk , welken dit vertoon maakte, dagt ik het volkomen beeld van jammer en ellende te befchouwen; maar , by eene ryper overweeging, ontdekte ik in deeze ruw gevormde Hutten, te midden van dit fchraal leevensonderhoud, een, als 'tware, benydenswaardig ge. luk, 'twelk ik zeer twyfel, of het wel gevonden wordt in de Paleizen der Grooten, of by de lekkere fpyzen der Vorstlyke tafelen. Opgeruimdheid en volkomene gerustheid vertoonden zich op het gelaad van dit armgedig Volk , en woonden zeker in hunne boezems. De bouwvallige Hutten, die met veragting of medelyden befchouwd worden door de Ryken en de Grooten, waren hun dierbaar; en het Voedzel, 't welk de weeldengen zouden verfmaad en weggeworpen hebben, als fmaakloos en walchlyk, hadt voor hun gehemelte een lekkeren fmaak. Maar de zo geheel fobere maaltyden deezer Eilanderen hebben eene fausfe, nimmer uitgegooten over de Schotelen op de tafels der Grooten , ik meen honger en dorst, die eiken fchotel lekker en eiken dronk fris maaken. De arbeid hunner handen en het zweet huns aangezigts ftrekken hun tot waarborgen van een goed onthaal ten inaWatdae weltevredenheid en bedaarde gerustheid deezer Eilanderen betreft, en de genegenheid,, welke zy hun geboortegrond toedraagen, des denk ik met grootlyks te zullen mistasten , wanneer ik die toefchryf aan de by uitftek gemaatigdheid hunner Lugtsgefteltenisfe, die, zuver zynde, zo gansch veel toebrengt om m onze gefteltenisfe de veFeischte eenftemmigheid te onderhouden tusfchen de vaste en vloeibaare deelen, of den ftaat van volmaakte gezondheid. -kjs^m^ Ik had 'er een proef van by my zelven.. Niettegenftaande de aanhoudende en groote vermoeienisfen, welke ik onderging in myn zwerven door deeze Rotwn, en ondanks myne hoogklimmende ]aaren, gevoelde ik een lichaamSkte , als mede een kragt en leevendigheid van S, en een vaardigheid in myn geheel aan weezen, welke ftï nergens befpeurd had dan op de hoogte van dra Be g Ettfa. In Landen waar de lugt onzuiver is , en Ske dampen hangen, heb ik "iy "ooit gefchikt gevonden, om, onmiddelyk naa het middagmaal, my tot myne  3<5Ó merkw. van de eilanden felicuda , enz. geliefde ftuiien neder te zetten; maar onder deezen hemel, zo fchaars met wolken betrokken, kon ik, ten allen tyJe , fchryven, en myne aanmerkingen, welke ik thans mededeel , «p het papier brengen. Welk een verbaazend groot onierfcneid, tusfchen deeze zo zifivere en, als 't ware, hemelfche lugtsgelteltenisfe, en den bezos. delden , nevelagtigen dampkring van eenige der laagfte ftreeken in Lombardye, omringd door ftilftaande en vuile waterpoelen, en ongezonde gronden ; fteeds wolken en dampen opzendende in den Winter, en hardnekkige Koortzen in den Zomer veroorzaakende; waar de geesten nedergedrukt en verftompt worden; en waar, om de lyst van ongemakken te voltooijen, ontelbaare heirlegers van Kikvorlchen , in het warme jaargetyde , dag en nagt het oor doof fchreeuwen door hun geftadig brikquak-quaken. bericht , aangaande de nieuwste ontdekkingen ser engelsche reizigers in africa. (Vervolg van bladz. 332.) Eene der voornaame redenen, om welke het Londensch Genootfchap, opgericht tot het bevorderen der ontdekking van de Africaanfche Binnenlanden, derwaards den Major houghton had gezonden , was het bericht geweest van een Arabier, met naame siiAséNi, die het eerst bekend maakte , dat 'er een groot en magtig binnenlandsch Ryk aan den Vloed , den Niger , beftond. Twee jaaren lang had die Reiziger, zo hy verzekerde, tellousfa, de Hoofdftad van dat gebied, gewoond, welke Stad hy befchryft, als alleen vergelykbaar met Londen of Cairo. Hy voegde daar by , dat de Regeering aldaar Monarchsal was ; doch bepaald door naauwkeurige en gefchreevene Wetten , volgens welke het recht met groote vaardigheiden gellrengheid wierd uitgeoefend, door de inftelling eener erfelyke Magiftratuur, wier post overeenkwam met die der Canagoes in Indostan, 't geen een verre gevorderden trap van befchaaving te kennen geeft. SnAuéNi gaf een zeer voordeelig getuigenis , aangaande dc goede trouw der Kooplieden, in deeze Gewesten: doch  be nieuwste ontdekkingen, enz. $6 7 doch hy was zeer verontwaardigd tegen de Vrouwen » om dat zy in de openbaare gezelfchappen verfchynen, alwaar zy haare eere dikwyls in gevaar Hellen: 'ten min. ften in de oogen van een Arabier , wier kieschheid en geftrengheid, in dit ftuk, alles te boven gaat. Verder getuigde hy, dat de Schryfkonst hier te Lande zeer algemeen was. Doch aangaande de Letters , by deeze Volkeren in gebruik, wist hy niets te berichten , dan dat dezelve geweldig veel verfchilden van de Arabifche en van de Hebreeuwfche. Ook zeide hy , dat de Bewooners deezer Landen zeer fraai Aardwerk wisten te bereiden; en toen hy wilde afbeelden de manier, op welke zy de Aarden bewerkten, tekende hy, zonder het te weeten, het Rad af, 't welk de oude Grieken, ten dien einde, gebruikten. Op zyne reize van Housfa naar Tombueto , alwaar hy zeven jaaren gewoond had, vond onze Reiziger de boorden van den Niger nog beter bevolkt, dan die van den Nyl, tusfchen Alexandrie en Cairo. Volgens zyn oordeel, overtrof geen Land ter wereld het Ryk van Hous* fa , in iykdom en waare grootheid, dan alleen Engeland- „ , r-r r Alles, wat snABém omtrent het Ryk van Housfa verhaald had, wierd, op gedaane navraage , insgelyks door de Confuls van Tunis en Marocco bevestigd, die daar byvoegden , dat de Gefneedenen der Serails dier beide Steden van daar wierden aangevoerd. Houghton -gaf 0ok, dienaangaande, in zommige zyner Brieven , eenig nader licht; doch zyn ongelukkig einde verydelde zyne verdere poogingen. Dit bewoog het gemeld Londensch Genootfchap, wat laater,om derwaards een anderen waaghals te zenden, met naame mungo park, die behouden is terug gekomen, zonder echter te Housfa zelve geweest te zyn. Met dit alles heeft hy gelegenheid genoeg gehad, om alles, wat aangaande dat gebied verhaald was, uit onhetwistbaare berichten , voldoende te bevestigen. Volgens zyne berichten, is Housfa eens zo groot, en zo wel bevolkt, als Londen. De Inlanders zyn aldaar zeer begeerig naar Europeefche Waaren, en betaalen ze zeer rykelyk met Goud en andere Metaalen. Hunne Munt is Stofgoud, en de Schelp, Couri genoemd, welke ^aarvoor tot geheel in Indien dient. Voorts getuigt hy, dat het Land een grooten overvloed van kostbaare voortbrengzels uitlevert, die met groot nut en voordeel naar EuroCc 4 pa  SÖ8 DE NIEUWSTE ONTDEKKINGEN pa zouden kunnen worden overgebragt. Onder anderen verzekert men, dat de Inlanders on^e meesters zyn in liet harden van het Staal, en dat hunne Vylen beter zyn dan de Engel fche. Tot het vervolgen der gedaane ontdekkingen in Africa, begaf zich de Heer park, op den 2 December 1793, °P reis van Pilania , een Engelsch Fort aan de Gambia, Oostwaards , naar het Ryk van Wooly. Hy wierd verzeld door twee Negers, die in dat Land gebooren waren; een van welke, die het Engelsch vry wel verftond , hem voor Tolk diende. Voorts had hy een Paard en twee Ezels, tot het draagen der noodige bagagie en eet- waaren. Het Ryk van Wooly ligt ten Noorden van de Gambia, en heeft ten Westen Wally, ten Noord-Oosten Bondou , en ten Oosten de Woestyn van Simbani. Het Land is vlak, zonder moerasfig te zyn, en bezit zeer fchoone weiden, waardoor 'er een overvloed is van Hoornvee. Ook vindt men 'er veele landen , beplant met Indifche Weit of Mays ; doch de gewoone Europeefche Graanzoorten worden 'er niet gevonden. De Hoofdftad van dit Ryk heet Medine, alwaar de Heer park , na verloop van drie dagen, aankwam, na dathy verfcheidene aanztenlyke Vlekken was doorgetrokken. Verder trok hy langs denzelfden weg , dien houghton gevolgd had , en kwam den ai December te Fattékonda , de Hoofdftad van 't Koningryk Bondou, gelegen op den Oostelyken oever der Rivier van Faléme, en voorheen behoorende tot het Ryk van Bambouc. Van Fattékonda vertrok onze Reiziger op den 23 van Wintermaand, en kwam, twee dagen laater, te 'joag, in het Ryk van Kanjaga. De Inlanders zyn hier volkomen zwart, en hebben niets van het Moorfche. De verfchyning van een blank mensch verwekte by hen eene groote nieuwsgierigheid, en gaf aanleiding tot menigvuldige gisfingen. Ook begeerde de Koning hem aan zyn Hof te zien; dan daar de Heer park gewaarfchuwd was, zich net aan hem te vertrouwen, wist hij zich, onder eenig voorwendzel, van daar te maaken, hoewel niet zonder verlies van een aanzienlyk deel zyner goederen. Daarentegen had hy hier aangetroffen een Zoon van den nabuungen Koning van Kasfon , die hem zyne befcherming beloofde, en met wien hy naar het Hof van zyn Vader reisde. Na verloop van twee dagen kwamen zy te Kaifée, alwaar de Rivier van Senegal ophoudt bevaarbaar te zyn, en  DER ENGELSCHE REIZIGERS IN ATRICA. 369 en trokken aldaar over dien Vloed, om zich te begeeven i by tigeree-séGO , Broeder van den Koning, die den I Heer park met veel achting ontving; terwyl de nabuu1 rige Inlanders van alle kanten zamenvloeiden, om een blank mensch, iets by hen nooit gezien, te bewonderen. By den Koning zeiven ontmoette hy geen minder heuscb, onthaal; doch hy moest 'er een week of drie vertoeven, eer men hem wilde laaten gaan. Toen hy hiertoe eindelyk verlof bekomen had, reisde hy Oostwaards, en kwam, na verloop van vyf dagen, te Kemmoo, eene zeer uitgebreide Stad, die ten dien tyde de Hoofdftad was van Kaarca, doch naderhand is verwoest. Dit gebied.is zeer uitgebreid, en grenst ten Noorden aan het gebied der Mooren; doch Zuidwaards aan het magtig Ryk van Bamiara, 'tgeen, vóór de Reize van den Heer park, alleen by naame bekend was. . . Daar de landftreeken , door welke onze Reiziger tot j hier toe getrokken was, meest van een vlakken buschach< tigcn aart waren , heerschte 'er overal eene verveelende i eenzelvigheid. Doch verder Oostwaards komende, vond hy het Land bergachtig, en den grond*merkelyk verfchillende van aart. Overal , daar het Land bebouwd was , vond hy het zeer vruchtbaar. Zo dat, zyns achtens, bet Ryk van Bondou met recht mag genoemd worden een Land, overvloei jende van melk en honig ; zynde die voortbrengzels aldaar zeer overvloedig, en byna om niet te bekomen, even gelyk de Ryst en verfcheidene zoorten van Indiaansch Koorn. De Huisdieren zyn hier byna dezelfde, als in Europa. Men vindt in de Bosfchen Varkens ; doch derzelver vleesch is niet in achting by de Inlanders; hetgeen mogelyk voortkomt uit de verfoeijing, waarin dit vleesch by de alhier woonende Mahomedaanen is, fchoon de Inlanders anderzins Heidenen zyn. Uitgezonderd Kalkoenen, vindt men hier allerlei Gevogelte m overvloed. Ook zyn de Bosfchen wel voorzien van Gazellen, die zeer lekker vleesch hebben. Het ontbreekt, daarentegen, ook niet aan verfcheurend Gedierte, vooral aan Hyenas, Panthers en Oliphanten, zodat men fteeds tegen hen op zyne hoede moet zyn. Behalven de hier aangekweekt wordende Graanen, vindt men 'er ook, in een aanmerkelyken overvloed, Pataten, Ignames en Citroenen. Insgelyks kweeken de Inlanders dte Catoen en de Indigo, tot het bereiden van eene goede en fterke ftoffe voor hunne kleedirg, die van eene zeer fchoone blaauwe k,^r ^  ffiO DE NIEUWITE ONTDEKKINGEN, ENZ. Voorts hebben zy zeer goede Zeep, die zy bereiden door houtasfche en patalen onder elkander te mengen. De Inwooners van het Ryk van Gambia ontvangen van Bondou een grooten voorraad van Wierook en andere welriekende Gommen. Doch de Koophandel met de Blanken beftaat meest in Slaaven, Goudpoeder, Yvoir en Wasch. Binnenlands is het Zout, hetgeen zy van de Mooren krygen, een zeer voornaame tak van Koophandel, gelyk ook de handel in Krygsbehoeften, die zy van de Europeefche Kooplieden bekomen, welke zich aan de Gambia gevestigd hebben. Deeze artikels worden verkogt aan andere binnenlandfche Kooplieden, die daar voor Slaaven brengen, uit afgelegene binnenlandfche, en alhier alleen by naam bekende, Landftreeken. Insgelyks brengen zy aan, eene zeer lekkere zoort van Boter , genoemd Shéatoulou, die gekookt wordt uit eene Amandelvrucht. Eindelyk brengen zy den Inlanders een kleinen voorraad van Yzer, dat binnenlands bewerkt wordt. Met dit alles zyn de meeste yzeren werktuigen, die op de Kusten, en ook verder binnenlands, gebruikt worden» uit Europa afkom llig. (Het Vervolg hier naa.) LEEVENSBYZONDERHEDEN VAN DEN BARON BORN, den beroemden Mineralogist. (Ontleend Hit townson's Travels in Hungary.) De Baron boun werd te Carlburg in Tranfylvanie gebooren. Hy ftamde af van een adelyk Geflacht, kwam nog jong te Weenen, om onder de Je/uiten zyne Letteroefeningen voort te zetten. Deezen,-afgerigt in Menfchenkennis, ontdekten ongetwyfeld in hem meer dan gemeene bekwaamheden, en oordeelden, .dat hy, ten eenigen tyde, tot eer van hunne Orde zou kunnen ftrekken. Zy haalden hem over om 'er in te treeden; doch hy bleef flegts omtrent één en een half jaar Lid van deeze Sociëteit. Hier op verliet hy Weenen, en vertrok na Praag, waar hy , gelyk zulks in Duitschland de gewoonte is, in de Regten ftudeerde. Zo ras hy den loop zyner Letteroefeningen aldaar voltrokken hadt, deedt hy eene Reis door een gedeelte van Duitschland, Holland, de Nederlanden cn  leevensbyzonderh. van den baron born. 371 1 en Frankryk. Te Praag wedergekeerd, lag hy zich toe 1 op de Natuutlyke Historie, de Mynwerkkunde , en de daar mede verbondene takken. Met den Jaare 1770 werd hy te Praag in het vak der Mynwerken en der Munt geplaatst. Uit zyne Brieven blykt, dat hy dit Jaar een Reis deedt, en de voomaamfte Mynen in Hungarycn en Tranfylvanie bezogt; geduurende dien tyd hieldt hy Briefwisfeling met den beroemden ferber, die in den Jaare 1774 zyne Brieven in 't licht gaf. Op deeze Reis verloor hy bykans zyn leeven , en werd getroffen door een ongemak, 't welk het overige zyner leevensdagen Verbitterde , en alleen drasglyk gemaakt werd door zyne Philofophifche geestgefteltenisfe en werkzaame geaartheid. Het was te Felfo-Banya dat hem dit ongeluk trof, gelyk blykt uit zyn XVIII Brief aan den Heer ferher. Hy daalde neder in eene Myn, waar vuur gebruikt was om de Erts los te maaken, ten einde de kragt van dit middel te onderzoeken ; hy deedt zulks al te fchielyk naa dat het vuur was uitgebluscht, en terwyl de Myn vol was van Arfenicaale dampen, door de hette opgeheven. „ Myn lang ftilzwy„ gen," fchryft hy aan zynen Vriend ferber, „ is het „ gevolg van een ongelukkig toeval, 't welk my bykans „ myn leeven kostte. Ik daalde neder in de groote Myn , „ om te bezien op welk eene wyze men zich van het „ vuur bediende, en welk eene uitwerking zulks op de „ Myn hadt; ik deed zulks , toen het vuur naauwlyks „ uitgebluscht, en de Myn nog vol met rook was." Hoe zeer zyne gezondheid door dit voorval leedt, blykt uit den Brief, waar in hy klaagde, dat hy naauwlyks de beweeging van het rydtuig kon verdraagen. Naa dit ongeluk haastte hy zich na Weenen. Vervolgens werd hy te Praag aangefteld tot Raad der Mynwerken. Met den Jaare 1771'gaf hy een Werkje in S 't licht van den Jefuit poda , over de Werktuigkunde by de Mynwerken in gebruik; en in 't volgend Jaar zyn Lithophylacium Borneartum. Dit is de Catalogus zyner Verzameling van Delfftoffen, welke hy naderhand maakte 1 aan den Heer greville. Door dit Werk trok hy de I aandagt der Mineralogisten, en het bragt hem in Brief' wisfeling met de eerfte Mannen in dat vak. Thans werd I hy Lid van de Koninglyke Sociëteit te Stokholm, Sienna en Padua; en, in 't Jaar 1774, werd dezelfde eer hem apen r/pnnpr aandeel in het zien geueuicu. ""rt *i ~ p, ° • j houden des evenwigts in de Maaticnappy ; t is ueCzC, die ftrekt om den Grooten het hoogcr klimmen te bekt-  37Ö LEEVENSBYZONDERHEDEN ten, terwyl een ftrydig werkende drift de geringcrcn opbeurt, uf het dieper vallen voorkomt. Schoon 'er groote zamenfpanningen tegen den Baron born gevormd wierden, als mede tegen het invoeren zyner wyze van Bewerking, waren nogthans de voordeelen van dezelve, in veele gevallen, zo zeer blykbaar, dat de Keizer het volgen daarvan in zyne Hungaarfcht Mynen beval, en den Baron , als eene belooning voor de door hem gedaane ontdekking , tien jaaren lang een derde gedeelte fchonk van 't geen uitgewonnen werd door die wyze van bewerking , en vier ten honderd van dit derde gedeelte , voor de volgende twintig jaaren. Zelfs dit beveiligde hem met van voortaan ten doel te Haan aan de fchigten zyner vyanden. Men wierp fteeds ilruikëlblokken in den weg, om de invoering en het gelukkig flaagen van 's Mans nuttig gekeurde ontdekking te voorkomen, en hem zyne welverdiende belooning onttrekken. Hoewel hy, in 't laatfte gedeelte zyns leevens, veel leedt, verhinderde zulks hem niet in het voortzetten zyner Letterbezigheden. Met den jaare 1790 zondt hy in 't licht eene Beredeneerde Catalogus der Verzameling van Fosfilia van Mejuffrouw raab, meest zamengerteld uit het geen hy gefchonken hadt: dit Werk, in twee Boekdeelen fraai gedrukt, werd gunftig ontvangen. Hy hieldt zich onledig met het fchryven van de Fasti Leojjolditü, en een Mineraalkundig Werk, wanneer de dood een einde maakte aan zyn nuttig befteed leeven , en aan zyn veelvuldig lyden. Niettegenftaande de veelvuldige en onderfcheide wegen door zyne Geneesheeren ingeflaagen , hieldt zyne ongefteldheid aan. In zulk een toeftand vinden Kwakzalvers, maar al te gereed, toegang by den Lyder; en wie is dan niet gereed om het oor te leenen aan eenen Houten Zwetzer, die voorgeeft een onfeilbaar middel te bezitten ? Een deezer gaf hem een drank , welke zeer fchielyk zyn lyden verzagtte, met de gerustftellende verzekering, dat zyne volkomene herftelling, binnen weinig weeken, zou volgen. Hy hieldt de laatfte vyf maanden zyns leevens aan met het gebruik van dit middel ; zyne pynen namen met de daad af; doch zyne Vrienden namen waar, dat de opgeruimde vrolykheid, welke hem altoos bygebleeven was, hem begon te verlaaten, en dat kramp- trek-  van den baron born. 377 trekkingen zyne onderfte leden aandeeden. Op,den at July des Jaars 1791, werd hy aangetast door kramptrekkingen en koude ; de eerfte weeken welhaast door wryving; doch hy verloor zyn fpraak. Op de volgende dagen hadt hy verfcheide toevallen, tot den aStten, toen hy zich beter bevondt; dan hy werd welhaast weder aangetast door kramptrekkingen, en onder deeze gaf hy den geest. De Graaf born was middelbaar van lengte, zwak van geftel, donker van kleur, zwart van hair, en hadt breede zwarte wenkbrauwen. Geest en fcherts, als mede vlugheid van bevatting, was in zyn oog te leezen, en zyn leevendig doordringend vernuft op "t geheel gelaad. Hy verftondt, behalven de geleerde Taaien, de meeste Europijche Taaien van aangelegenheid: hy bezat veele algemeene kundigheden, die in geene verbintenis ftonden met de takken van zyn Beroep. TIMUR EN ZADIB. Eene Oosterfche Vertelling. Ten tyde dat de Legerfchaaren van den magdgen timur. zich, uit de woestenyen van tartarye, over de vrugtbaare velden van Indoftan verfpreidden, in getal en verflmding gelyk aan Springbaanen, zag hun Opperhoofd, roemende op de grootheid zyner magt, terugge op de bergen door hem overgeirok. ken, en befcbouwde, met genoegen, de hinderpaalen, die hy zo moedig te boven was gekomen. „ Door dapperheid „ en magt," dus fprak hy by zich zeiven , „ brengen wy onze vyanden te onder; door geduld en aanhouden worden wy zelf meester van de verbaazende werken der Natuure, die te vergeefsch hemelhooge bergen voortbragt, om den voort" gang te fluiten van hem , die beflooten heeft te overwinnen!" ■ , c „ Wanneer 's Overwinnaars hart, in deezer voege, lugt gaf aan den trots, daar in opwellende , verwoestten zyne Krygsknegten het land, door 't welk zy heen trokken, en pleegden alle die wreedheden, welke een niet wederftaan Leger den rampzaligen Bewoonderen op de deerlykfte wyze doet ondervinder,, Zy haalden een Wysgeer uit diens eenzaam verblyf. «y voerde de geweldenaars te gemoet: Brengt my tot uw Opperhoofd-, laat my dien magtisen Overwinnaar zien, eer een emdlooze nagt aeeze myne oogen verdonkert; misfchien zullen de woorden van zadib ingang vinden by zyne ooren , en zyn hart raaken. ^ mehc. 1799. no. 9. D d  g73 TIMUR EN ZAlViB. De ernsthaftigheid, met welke zadib deeze woorden uitboezemde , hieldt het zwaard der Kryg«knegten terugge. Zy biagten hem voor 't aangezigte van timur.; zeggende: ,, Zie hier „ een oud Man, die verzogt heeft in uwe tegenwoordigheid „ te worden toegelaaten." Myn verlangen, fprak z\dib, is om te fpreeken met den magtigen Scythifchen Veldheer — hy is groot; doch zal niet migeren de morden der Wysheid, de taal der Ondervirtoinge, te hooren. „ Spreek vry uit," voerde timur hem ie gemoe- te; „ een Vyand , buiten ftaat om wederftand te bieden, be- , hand 1 ik a!s een Vriend tree met my in deezen Tera- ', pel van vistn o Lesfen kan men niet hooren onder ,', het geraas van een voortikkend Leger." De fiilhtid van deeze heilige plaats, ving zaiib aan, is gun- (lig aw myn oogmerk. ö Visinoo! beziel uwen Vereerder met vertrouwen , om de woorden der waarheid te fpreeken voor de voren van deezen Geleider der Heiiiegers; en bereid zyn ge. moed om leeringen der Wysheid te ontvangen; van welke myn tong flegts het werktuig is, om dezelve te doen hooren! ,, Vistn o ," hernam timur, „ is geen üod dien ik vereere; maar " eene weldaad moet altoos met dankbaarheid worden be- \\ antwoord. Indien jk voordeel trek van 't geen deeze Godhei.t ingeeft, zal deeze Tempel van myne Offeranden rooken." Wat, becon z dib , kon het Opperhoofd der wyduitgepZrekte velden van Tartarye beweegen, om de woonftede zyner Voorouderen te verlaaten , en in afgelegene Landen te zoeken, 't geen hy in zyne eigene veel beter vind!? Zyn de Landen van Indoftan vrugtbaai aer dan die van Scythia ? Is de melk onzer Merrien overvloediger , of het vleesch onzer Paarden fmaaklyker, dan die des Lands uwer geboorte? Neen, vern van daar een brandende zon verfchroeit onze velden, ons Vee geeft fchaars melk, en levert geen vleesch , waardig om den honger van een Tai taar te Jlil/en. Waarom brengt gy dan de rampen en verwoestingen des Oorlogs over de onfchuldige Inwoonders van dit Land? ten koste van het gemis van zo veele genietingen voor u zeiven? „ Om myn Roem te vei meerderen," antwoordde timur, op een ftraffen toon; „ de zugt na Roem is de heerfchende drift „ van ons, die tot den rang van Helden verheven zyn; na Roem hongeren, na Roem dorden wy, en hiaten voor gel', meene ftervelingen over, zich te bekreunen over het vleesch ,, en de mtlk der paarden!" Indien, was de taal van zadiu , de zugt tot Roem niet kan voldaan worden dan door verdelging over het Menschdom te brengen ; dan zeker ware Iel beter die te bedwingen. Wat goeds kan 'er uit Roem voortkomen , 't welk vergeleken mag worden met de rampen, die de voldoening aan deeze zugt vergezel. lm<$ n Gy fpreekt," hervatte timur, een zagter toon dan  timur in ÉAïiti 37i> dan voorheen aanneemer.de, „ gy fpreekt als een Wysgeer , en av wik den Mensch maaken zo als hy moest weezen , ' rik is onmofelyk —— myne zaak is de rol van een Vorst * ïlbéeSTS/de» Mensch neemt zo als hy is, en d.e het l' Menschdom behandelt gelyk elk hem zou behandelen, md en Jy dezelfde middelen in zyne magt hadt, t Is het Noodlot, "In het gebruik maaken van de gelegenheid, dat den ly an ?; v"rmt zy, welken het Noodlot wangunftig is, moeten " zich onderwerpen en ftille zynï" nj.,Jlot weder- Bv brahma! riep zadib uit; niemand kan het Noodlot weaer ei» flfer Medeftervelingen te heerfchenl —— »,wee verzekerd ." hervatte timur, „ dat Deugd eene verkeegene " hoedanigheid is. De Mensch is van natuure «lfzoekend en n.«ir «Immer ten vollen ie ondersebrngc -— my» z"k' " "l™em woei. ondertand door myne o»'»'»*1»" ,f „„ wreedheid en 2elfroekenheid. welke ,t . *>" "Tii, oT zogTTo.-'MeerdeS ,' welke hem de» " was weï^nSJen, Titbreid'en , en gy zoudt dan weezen ge- kVeTJarZo^ trots weezen? fprak zadib , met een diep f^eugd alken dat hy iets beduidend wordt. Ms ikmt over. u Z« ik met aferyzen de eerfte aanr.adertng des Hoogdenk , fc*^f iT'S9p het bedenken van het fnood begin- 2"» , /, r . Nnpm sreen Overwinnaar w.eed, ^Medeftervehngen — ^ een ^ TgelegSffid gêftel/om zyne Natuur o. : bewimpel te vertooneni en maakt ^J^%^n " D d 2 "  380 TIMUR m ZADIB. „ der gehouden, of zy zyn wel weder op te roepen; wan„ neer zy niet zelden met een verdubbelde kragt te voorfchvn „ treeden en de ydelheid toonen van alle zo dikwyls uiteeboe„ zemde hoogvliegende gedagten!" 6 Zy zyn voor altoos by den waaren Wysgeer te onder eebram' viel ZADiB den Prins in de reden. De drift, waar mede z ,dig dit zeggen uute, veroorzaakte eene kleine tusfehenpoozing in dit redekundig onderhoud, waar in geen der Partyeu het fcheen te zullen gewonnen geeven. In 't einde brak T mlk het zwygen af, wendde zich met veel betoons van goedgunftieheid tot zadib ; zeggende: Zadib , uwe goede hoedanigheden zullen „ met langer in het donkere der vergetelnisfe begraaven blv" „ ven gy zult myn Vizir weezen 't L vlnlL „ myn werk te onder te brengen, en het uwe te regeeren° I Onwaardige als ik ben, betuigde zadib. terwyl een gloed van vergenoegen hem ten oogen «itftraalde,om zulk eene-Eelre teon l vangen zal nogthans uw Slaaf zyne uiterfte poogingen infpannen, etn dephgten, aan zo beogen Stand vast, te vpLeneen „ Houdt gy wel in 't ooge," voegde timur hem toe, „ dat hoe „ hooger Lerepost men bekleedt, de verzoeking tot Ondèu°d „ des te fterker wordt? Gy zyt thans in laagen ftaat, arm, S " tZgïZlT\ maaV Wan"eer gy de tweede Plaa» in mynRjï gZend^of;den."!00Pt gy °m ^ ^ « °ndeu- Die Wysbegeerte, hernam zadib, welke ik my, van mme vroe. ge jeugd af heb eigen gemaakt, zal my feho'otvry ftellelIvoor de eer te verlokzelen tot Ondeugd bekleed my met de mantel der Waardigheid, en hou u ten vollen verzekerd van my e Jl. vaardigheid om uwe hooge bevelen te volbrengen. „ Zadiu," fprak timur, op een vo'ernftiéen toon «•„ „ moet nu ten vollen overtuigd weezen, dat oorfpronglvke „ hoogmoed en een wensch om «anïienlyk te worden in „ uw b.nnenlte fchuilt en nimmer geheelenal was uitgeroo d " ,dat ™e Deufd een kunstgewrogt is, 't welk wykt „ voor de oorfpronglyke indrukken der Natuure. Dorh „ waartoe meer woorden gebruikt. Uw hart draagT ge- „ tuigems van de waarheid myner Itellinge; want de blos dVr „ bewustheid verft uwe wangen gfen wede fpraakmeer „ Ik wil u met in gevaar brengen om te verliezen 't gee™ /v „ u met zo veel moeite hebt aangewend; de Natuur- Mensch „ zou welhaast weder te voorfchyn komen _ gy aanfehouw „ hem m tny Gaa in vrede na uw kluis _ Z daar „ heen en blyf deugdzaam ; maar laat my ongemoeid aan hS „ hoofd myner zegepraalde Tartaaren voortrukken tot a „ ik den roemryken naam verwerf: de Overwinnaar der We. anec'  anecdctes. 53* anecdotes , de onleerzaamheid der volken be" treff£nde. Daar is een zekere voortgang in de Befchaafdheid, welken de Wysgeer, die de Gefchiedenis des Menschdoms befchouwt, zo als dezelve in de fchetzen der Volkszeden voorkomt, niet onopgemerkt zal laaten. 's Menfchen geest heeft zyne Omwentelingen . als 't ware , op onderfcheidene Tydperken. Geen fterker voorbeeld is hier van voorhan¬ den, dan de verfchillende deukwyze der Franfchen in de voorgaande en in de tegenwoordige Eeuw, ten aanziene van het Staatsbeftuur. Zo groot was derzelver verknogtheid aan het willekeurig Koninglyk Oppergezag, zo groot hunne blinde en belachlyke verknogtheid aan den Souverain, niet als> de Vader des Volks, maar als de God, dien zy aanbaden; dat men wel zeer mag twyfeleu, of zy eene Vrye Staatsgefteltenisfe, ware hun die toen aangeboden , zouden aanvaard hebben. Dit is ook het geval met andere Volken geweest, die, ten opzigte van hunne begrippen wegens Volksgeluk , de wonderlykrte verkeerdheid van verftand of gedrag hebben aan den dag gelegd. In de voorgaande Eeuw droeg de Ge- meente en de Geestlykheid in Deenemarken uit zich zeiven hunne Vryheden aan den Koning op, om zich wegens de Edelen te wreeken. In andere Landen ontmoeten wy desgelyks, te onzer ver. baazing, eene laaghartige voorkeuze der Slaavernye gegeeven. De Capadociers weigerden de Vryheid, toen dezelve hun door de Romeinen werd aangeboden , en vorderden van den Raad eenen Koning; zeggende, gelyk eertyds de l/raéliten tot samuel : wy willen een Koning over ons hebben. Zulks was het geval der Boeren in Lyfland: zy zyn Slaaven der Edellieden, die hun op het ongenadigst plaagen. Steven batori, Koning van Poolen, medelyden hebbende met hun. nen ongelukkigen ftaat, boodt aan, hun van die wreede Tyranny te ontheffen, en, in ftede van de zwaare Stokflagen, eene ligte Geldboete op te leggen. De Boeren konden met geen geduld eenen voorflag hooren , ftrekkende om eene zo oude en eerwaardige gewoonte af te fchaffen; en verzogten den Koning op het onderdaanigst, „ dat het hem mogt behaagen, geene Nieuwigheden in te voeren!" D d 3 **"  38a ZEDELYKE BEDENKINGEN. ZEDELYKE B E D E N K I K Ofi N. T^T ergens is men gelukkiger, dan waar men vredig en gerust JJM de Deugd mag hulde bewyzen — waar men ongeftoord zyne bezittingen mag behouden, en de ondeugd niet zegeviert over den goeden. Overal, waar men zich op de bevoordering van Deugd toelegt, daar voert het kwaad zyne verderfelyke heerfchappy niet in 5 maar overal,waar het tegendeel plaats grypt, daar loopt alles gevaar. De Deugd kan nimmer onderdrukt worden, zonder een algemeene fchadelyding en gevaar van verderf: en de Ondeugd kan niet algemeen zegevieren, zonder dat men gevaar loopt van een algemeen verval en eene geheele omkeering van zaken te moeten vreezen. Hier ziet men doorgaans de ongelukkige beginzels van verval aanvangen, waar de Ondeu.'d de overhand begint te nemen, en de ftoutheid heeft om de Deugd te vervolgen, en hare heerfchappy over dezelve uit te breiden. Indien de mensch goede en gelukkige beginfelen bezit, uit welke hy werkt, en naar welke hy, zyne bedryven regelt, gronden die uit de Deugd hunnen oorfprong nemen , zulk een mensch kan veele aangename levensdagen hebben, zelfs^lfchoon hy zomtyds te worftelen heeft met tegenheden cn wederwaar- digheid. . Het genoegen te fïebbèn, van zich zeiven, zon. der vrees of eenige rilling, rekenfchap te kunnen afvragen , en tegen zich zeiven te durven zeggen: ., Hoe heb Ik myn tyd befteed? heb ik aan de befteinming van mynen Schepper met my in de zigtbare waereld aanzyn te fchenken , beantwoord? Een mensch, die zich zeiven gerust deze vragen doen kan, zonder van fchaamte re blozen , of te fchromen, dat zyn gewisfe hem zal antwoorden: Gy hebt uwen tyd als een dwaas fchandelyk misbruikt en in geenen deele beantwoord aan de groote beftemming van uwen alwyzen en goedertieren Schepper: Maar die integendeel dit troostryk antwoord ontvangt: Gy hebt alle uwe vermogens aangelegd, om uwen tyd wel te belleden , om dien, aan te leggen ten uwen nutte , en tot voordeel van uwen "Evenmensen • gy hebt, zo veel in u is, tragten te beantwoorden aan de hooge beftemming van uwen grooten Schepper. Is 'er dan nog zo veel onvolmaaktheid in uw werk, zo dat gv van fchaamte zoudt moeten blozen, als gy hier eene ver^eïyking maakte tusfchen dit uw werk en het Volmaakte; denk dan dat dit laatfte hier op aarde geen plaats grypt: maar eerst eenea aanvang zal nemen, als gy zult zyn overgevoerd aan gene zyde van de doods-Jordaan in de zalige gewesten der Eeuwigheid. «— Zulk een mensch, die dat doen kan, zulk een mensch kan  ZEDELYKE BEDEKKINGEN, 38? kan by zoortgelyke troostelyke overweging oumogelyk ongeT lulikig wezen.: Hy fmaakc eene gerustheid, eene vergenoeging m den geest, eene vrede der ziele, die hem , zeifs in hzt midden van rampen en tegen heden , nog kan doen juichen, en den weg zynes levens vro'yk kan doen bewandelen ; alfchoon het pad, dat hy te betreden heeft, met eene menigte doornen moge bezaaid zyn. Hy wandelt blymoedig en gelaten voort, verzekerd, dat dit leven, de tyd der beproeving, eerlang zal afgewisfeld worden met een leven , waar geene moeite of verdriet meer plaats grypt, maar eene ftoorelooze zaligheid , d;e eeuwig zal duuren. Hoe vele — hoe oneindig vele zyn de aanlokzelen der wereld, en derze'ver verleidende begeerlykheden. Zy lokken geftadig den mensch, die, door derzelver fchynfchoon bedrogen, zich laat verleiden, en, aan hare lonken en vleitaal gehoor kenende , de betragting zyner pligten vergeet, en het pad des verderfs bewandelt. — Al de kragt, welke de Deugd op het gemoed van zulk een doet, is gewonelyk ydel, en niet vermogend om de aanlokzelen der wereld te kunnen weerfiaan: — en fchoon men zelve ontwaar word, dat ze de ke« tens van flaverny fmeden, om den mensch in te boejen; men geefc zich nogthans vrywillig in deze banden; en met voorbedagten rade word men een Slaaf; een Slaaf, die, alle zyne vryheid verloren hebbende, zich verbindt aan de zonde en derzelver dienstbaarheid. Het is toch geenzins een bewys van vryheid, al te doen wat men wil, in alles zvne bedorven neigingen den teugel te vieren, en die op te volgen: maar dit is de ware vryheid, te doen wat biilyk is, te doen wat wy aan God , onzen Evenmensen en ons zeiven verfchuldigd zyn. De aarde is eene ryke Baarmoeder — hoe mild is zy niet om uit haren fchoot alles voort ie brengen, terwyl zy inwendig vervuld is met ryke fchatten — nogthans is de aarde in zich zelve eene ftof, welke zich niet bewegen, niet roeren kan; zonder eenen Opper-Beftierder, welke beweegt en doet werken, is alles op den aardbodem onbeweeglyk, niets kan zich roeren, maar de ftof zoekt volmaakte rust, en kan zich, in de daad,.niet langer bewegen dan tot zo iang alsdekragten van den beweger duuren; want zo dra deze uitgewerkt zyn , gaat alle ftof tot hare gewone werkeloosheid over, en keert weder tot de vorige rust. Waar van daan komt het dan, dat de aarde alle dingen voortbrengt, dat ze niet flegts ryk is inwendig , en aldaar onberekenbare fchatten bevat en opgefloten houd: maar dat zy op hare oppervlakte nog oneindig rykeris, en meer in zich bevat. Haar oppervlak levert 'een overvloed, een rykdom op van zaken , die niet zyn op te zommen. Hoe ve-  3?4 ZEDELYKE BEDENKINGEN. Ie zoorten van bloemen, kruiden, boomen en vrugten wordejn 'er uit haren boezem niet voortgebragc! -Hier moet het op. merk'.aamst verftand verfteld en verbaasd ftaan. Hier wast hec onkruid tegelyk op met de Tarwe; de fchadelyke distel wast in denzelfden grond, waar in het heilzaamst kruid groeit; zy ftaan naast elkander, en worden beide door dezelfde moeder onderhouden. Ondertusfchen, heeft de aarde eene fcheppende kragt? bezit zy het vermogen om uit zich zelve te werken, en onderfcheiden Wezens voort te brengen? Niets van dit alles ■ het aardryk blyft onvrugtbaar, tot zo lang dat hetzelve zaden in zynen fchoot ontvangt, welke daar gekoesterd, uitgebroeid, en door de verfchillende Lugtdeeltjes zodanig in werking gebragt worden, dat zy zich ontwikkelen , en tot planten , ■boomen, kruiden of gewasfen , opgroejen ,alle naar hunnen byzonderen aarc of natuur. Dan alle deze werkingen han¬ gen te zamen af van den eenigen Werker, den Eerften en Opperbeweger van alles, dewyl alle werkzaamheid ophoudt , als deze eerfte Werkmeester zyne hand te rug trekt , en ophoudt mee bewegen. Wie is hec die uic éénen grond het welriekende Marjolein doet uitfpruiten , en de Hinkende , de walglyke Cicuta voortbrengt? — Wie verfpreidt de aangenaamfte geuren in den welriekenden Hyacint, dsar inmiddels in deszelfs bol of kruid niets aangenaams gevonden word ? — Wie héefc in den Akel, in deszelfs kiem, alle de kragten van den Herken Eik opgefloten, die, wanneer hy zich in het aardryk ontwikkelt, tot eenen boom opwast, welke de felfte, de geweldigfte Itormen verduuren kan ? — Het is alleen de Hand des Almagtigen , die den Hemel uitfpande als een dunne doek — die fprak: daar zy licht, en daar was licht! God, de Schep¬ per van 't Geheelal, die Hemel en Aarde met derzelver Volheid heeft voortgebragt. Wie wys is zoekt de Weetenfchappen op, hy heeft ze lief, hy bemint ze. en verfiert zyne ziel met de ddelfte gaven; maar de dwaas bekreunt zich der Weetenfchappen niet. Hy is lui, «n zyn welgevallen is aan de ydelheden. C. v. d. G.  MENGEL W E R K, tot fraaije letteren, iconsten en weetenschappen, betrekkelyk. bedenkingen* over den godsdienst van onzen tyd. Arist! ons bygeloof nam flechts een' andrefi keer. Men dweepte als Godgeleerde en nu ais Wysgeer weêr. Eerst fciieen de Reden van de Deugd byna gefcheiden; Nu poogt men heel een Volk door haar alleen te leiden. Eerst klonk men boei aan boei ; nu weert man eiken band —» Ach! altyd ftellels, Vriend! en nooit gezond verftand! r. f e i th. godsdienst, onder de eene of de andere gedaante, heeft KT men, in bykans ieder gedeelte der bekende Wereld, voor een ftuk van Volksbelang gehouden. Misfchien is dezelve thans niet min zodanig, dan in eenige voorgaande Eeuwe; doch, naar gelange de kundigheden meer wyd en zyd verfpreid zyn geworden, heeft meri eene nieuwe wyze van denken ingevoerd, welke haare uitwerking op den Godsdienst gehad heeft. Heden ten dage fchynen veelen van de bekwaamde Schryvers over dit Onderwerp den Godsdienst niet te befchouwen als een Onderwerp,'t welk verbetert; maar als een, dat verbeterd moet worden; niet als het voortbrengzel der Wysheid, die van boven is; maar van de Menschlyke Rede; niet als het Geloof ten grondflag hebbende; maar als de uitkomst van zekere bewysredenen , en de byeenvoeging van eenige denkbeelden. Geene Weetenfchap laat zulk eene verfcheideohéid van begrippen toe als de Godsdienst. In de Regtsgeleerdheii hebben wy 't geen bepaald en vastgeffeld is omtrent zeker ftuk; in de Geneeskunde gaat men op genomene proeven af; in den Landbouw raadpleegt men de lesfëri der veelvuldige ondervinding. Maar, i^den Godsdienst, is, naar veeier begrip, niets zeker dan t geen de Zedekunde der oude Wysgeeren aan de hand geeft; niets meng. 1709. no. 10. E e m wa«  1 386 bedenkingen over. den godsdienst „ wat goed is en wel luidt" dan de betragting der ge-:f zellige Deugden. Maa dat een reeks van Godgeleerden en Wysgeeren ,, met eenen gelukkigen uitllag, de (tellingen van eentl herbert, eenen hoijbes, eenen tindal, eenen shaf-tesbury, en meer anderen, beftreeden hebben, zyni 'er anderen opgettaan, wier doel geenzins 1'chynt on de zegepraal der eerstgemelden te vergrooten, óm den 1 vyand van den Godsdienst weder op het openbaar flag-veld te ontmoeten; maar den Ongeloovigen op eene: vriendlyke wyze te gemoete te treeden, de fterkten,, hem ontweldigd, over te geeven; en door eene foort vani fchikking, nieuw in haaren aart, en fchynbaar van eene: allervriendlykfte ftrekking, de geheele wereld tot één i Godsdienst-ftelzel te brengen, meer gefchikt naar de ver-fyning deezer Eeuwe, en van eenen aanleg om een alge-' me.ne Volksgodsdienst tè worden. Veel, zeer veel, van 't: geen, eenige jaaren geleden, begreepen werd weèzenïykiot den Godsdienst te behooren, heeft men opgegeeven. De Godsdienstyver van ieder hoofd voor hoofd is thans de yver van een party; een nieuw flag van fpreekwyzen heeft men ingevoerd, al de kragt van bewys hebben., Men bedient zich van eenige woorden en uitdrukkingen, die, om zo te fpreeken, als een toverroede werken op de algeméén heerfchende begrippen. Het erkende oogmerk veeier Schryveren heden ten da--, ge is om den Godsdienst tot de oude en oorfpronglyke Eenvoudigheid te rug te brengen: een oogmerk, buiten twyfel , zeer pryswaardig en van de hoogfte aangelegenheid ; want veelvuldige misvormingen zyn 'er ingelloo. pen , en eene ontelbaare menigte misbruiken is, als 't ware, door het tydsverloop geheiligd. Maar de begrippen , aangaande dit ftuk gekoesterd , laaten zich niet gemaldyk overeenbrengen met het berigt, 't geen wy kunnen verkrygen van de Eenvoudigheid des Christendoms in de egte cn oude gedaante. Moet egter van ieder erkend worden, dat wy het beste gefchiedkundige verflag deswegen aantreffen in de verhaalen der vier Euangelie^ boekeren, dan ontdekken wy daar veel meer, dan 't geen beftaanbaar fchynt met het geen men hedendaa.qsch die 1 Eenvoudigheid noemt. Het lydt geen twyfeï altoos, of wy vinden, in die oude Oirkonden, dat de Godsdienst b van het Euangelie een Godsdienst was van het Hart, zo i wel als van het Verftand; een Godsdienst, die van Ge- f loof '  VAN ONZEN TYD. 3^7 loof veelvuldig fpreekt, en 't zelve als den grondflag voordraagt; een Godsdienst, die het Geloof vordert in dingen die wy niet ten vollen begrypen. Maar het Geloof wordt hy zommigen dier Vereenvoudigden geheel buiten geflooten; en beroepen zy zich geheel en al op de Rede, niet alleen in die gevallen, waar in dit edel vermogen, die ftraal der Godheid in 's menfchen binnenlte , volftrekt en noodwendig te pasfe komt; maar ook in zodage, waar in men zich daar op niet kan beroepen. „ By , hun," om hier de woorden te bezigen van Dr. campbell, „ wordt de Rede gehouden voor de maatftaf der Waarheid, terwyl dezelve oorfpronglyk niets anders l is dan de toetsfteen der baarblyklykheid; en kt de tweede plaats alleen de maatftaf der waarheid." Van den Godsdienst alles af te weeren, wat ftrekt orn den opgang en invloed van denzelven te ftremmen — af te weereii alle overtollige byvoegzels, door Bygeloof en Geestlyke Dwinglandy, helaas! met zulk een overmagt, zints eeuwen, ingevoerd — af te weeren alles wat ftrektom die zuivere bron te beroeren en te bederven, is eene allerlofiykfte pooging der hervorminge , waar aan elke Waarheid- en Gódsdienstvriend gereedlyk de hand moet leenen. Maar den Godsdienst te brengen tot eene Eenvoudigheid , welke niet fteunt op het oorfpronglyk Stelzel des Christendoms ; eene Eenvoudigheid zonder kragt, zonder aandrang, welke niets heeft dat uitlokt, overtuigt, en gerustheid fchenkt, dit zeker, indien zulks het doel is van eenige Schryveren, gaat zwanger van zeer fchadelyke gevolgen, welke zy of niet kunnen, of niet willen zien, of, die ziende, erkennen. Het is eene uitgemaakte zaak , dat deeze zogenaamde vereenvoudigde kragt- en klemlooze Godsdienst, met andere oorzaaken van Ongeloof, medewerkt om het getal grootlyks te vermeerderen van de zodanigen, — niet die zich tegen den Godsdienst aankanten, of om denzelven te beftryden de pen voeren ; maar die omtrent den Godsdienst volftrekt onverfchillig worden. Zy koesteren geene Hoope daar op gegrond ; zy worden door geene Vreeze, daar uit voortfpruitende, ontrust. . Godsdienst, of 't geen de menfchen in t algemeen , geduurende de twee laatfte Eeuwen, met naame, verftaan hebben dat Godsdienst was, heeft, aan den eenen kant, zeer veel geleden door de traagheid en verwaarloozmg Ee a van  $38 BEDENKINGEN OVER DEN GODSDIENST van dat gedeelte der Geestlykheid, wier ryke inkomsten i hun verhieven boven de pligten van hun beroep, — en, aan den anderen kant, door eene fchoonfchynende Wys^■■ begeerte, welke zich naauwlyks boven befpiegeling ver- ; heft, en niet veronderfteld kan worden invloed op de be- i tragting te hebben; want dezelve fchynt veeleer daar uit: voort te fpruiten. Wie de eenvoudiglte pligten van den Godsdienst al te lastig vindt, die geen yver in zynen boezem gevoelt, en denzelven nooit opwekt; wie hebbelyke Godsvrugt befchouwt als een beftendig terug houdend middel om meer geliefde najaagingen voort te zetten, zal altoos reden van verfchooning en ontflag vinden , in de eigengevormde Stelzels van Godsdienst, die hem met zichzelven bevredigen, zyne daaden met zyne begrippen, of zyne begrippen met zyne d;.aden, doen overeenfternmen. Zyne kundigheden, mag ik het zo uitdrukken, geeven hem licht; doch geen warmte ; zyne Wysbegeerte is fchitterend ; doch niet in ftaat om de koude des onheils te verwannen, of de hardheid der ondeugd te doen fmelten. Het woord Godsdienst behelst in zich iets verbindends, iets verpligtends; een kragt waar tegen wy ons niet verzetten, en een invloed dien wy niet wederftaan mogen. De Godsdienst ontleent zyn magt van den grondflag op welken dezelve gebouwd is, de bevordering' van het Geluk des Menschdoms. Dit is het eenig doèl en eindoogmerk van den Godsdienst; niets, wat ter bereiking daar van te kort fchiet, mag den naam van Godsdienst draagen; en alles, wat verder gaat, wordt met regt Bygeloof geheeten. De Godsdienst is gefchikt om alle die hin- derpaalen tegen Gelukzaligheid weg te weeren, welke : dwaasheid en ondeugd zo ligt doen ontftaan, en die gereedheid om onszelven nadeel te doen, door een misna- men en verkeerd bejag van ingebeeld vermaak. De Godsdienst werkt op het hart en de genegenheden. —— De Godsdienst weert die bekrompenheid van verlangens!, welke het Geluksbejag bepaalt tot het louter zinnelyke en het voldoen onzer laagfte neigingen; daar dezelve onze denkbeelden wegens de waardigheid der menschlyke Natuur uitbreidt, door ons een vooruitzigt op geluk te openen, 't welk onbegrensd is, eene volduuring van beftaan m zuiverheid en vrede. — De ftriktfte bepaalingen van den Godsdienst kunnen, overzulks, niet oudraagelyk ge-  VAN ONZEN TYD. gekeurd worden; dewyl zy met de belooningen in geene evenredigheid ftaan. Met ééu woord, Godsdienftige gevoelens worden in eenzaamheid gebooren, groeijen door overdenking aan, en worden eene hebbelykheid des harten, zo wel als van het vei ftand. De Godsdienst is onkundig van zich naar voorkomende gelegenheden van aardsch belang te fchikken. Welgeregeld Oordeel moet de handelingen, uit dit beginzel voortkomende, billyken; doch het grootst Vernuft is foms niet in ftaat om dit te bevatten of te gevoelen. Maar, fchoon het beginzel van Godsdienst algemeen, en algemeen verbindend, behoort te weezen, weet men het heden ten dage te fchikken en te plooijen naar de losbandigheid der tyden. Een gedrag niet in t oog loopend liegt, eene geaartheid niet ongezellig, eene by wooning van den openbaaren eerdienst by gunftig zich voordoende gelegenheden, 'fchynt de geheele omvang te weezen van 't geen, als een Pligt, den Godsdienftigen Man wordt afgevorderd. . . . . , In dit zo beknopt ftelzel van Pligt is een beginzel, waar op men ten fterkften aandringt; het ver my den van Schynheilighcid. Waardig is dit ftuk om 'er kortlyk op ftil te ftaan. By veelen beftaat alles wat groot en goed is in openlyk te handelen; en Geveinsdheid is de éénige Ondeugd, algemeen gewraakt, en waar tegen alle voor- fchriften ftaan aangekant. Wanneer Geneesheeren Geneesmiddelen tegen de lichaams -ongefteldheden voorfchryven, fchikken zy dezelve naar de kwaal met welke de Zieke behebd is ,of die men onderftelt dat hem fchort; doch nooit rigten zy hunne voorfchriften in tegen eene kwaal, waar van zich geene verfchynzelen hoegenaamd opdoen. Natuurlyk en oordeelkundig, in de daad , is deeze handelwyze; doch men wykt daar van at m het aeneezen van de kwaaien der ziele. Indien 'er ooit een tvd ware, waar in de Schynheiligheid zo weinig voorkwam, dat dezelve bykans onzigtbaar mogtheeten, het is heden ten dage. De Zeden van geene Eeuw, ons bekend, evenaaren onze Eeuw in openhartig vertoon van 't geen men is; zommigen zouden misfchien zeggen,dat dit tot m het onbefchaamde loopt. Algemeene ondeugden en ongeregeldheden werden nimmer zo openlyk gepleegd , zo ouenlyk gekend. By zommigen, en helaas! by veelen, is er geen grooter bewys van Geest te bezitten, en 'er voor uit te komen wie men is , dan eene openbaare ten toon ipreiEe 3 dmg  39° BEDENKINGEN OVER DEN GODSDIENST ding van ondeugden, die de ziel verhagen, en dwaasheden, die den mensch tot fchande ftrekken Men L zó SchvS %"? ^' °m aIlGS' Wat "aar «eveinsdheij of Schyndtugd, zwemt, te vermyden , dat men openlvk ipreekt van buitenfpoorigbeden /welke men nooi°W2. de; roem op fchandelyke verbintenisfen, die men ninl mer aanging, en pocht op fchennisfen , tot welker vol voenng men van natuure onbekwaam is. Herin ai* Serïo,XH?etiyke welvoeêelyk^id, de pligt om 2J goed voorbeeld te geeven , en niet voorbeda.J ffi). Om deze Suiker geheel wit te maken, laat men op een klein vuur dit poeder in Alcohol of wyngeest fmelten, tot de masfa volkomen opgelost is , waarna men deze vloeittof laat koud worden, door digt linnen filtreert, en het overige als vooren bewerkt. Als deze Suiker zuiver genoeg is, laat men den wyngeest op een matig vuur uitwaasfemen. De witte Suiker, die men door dit middel verkrygt, kan op 6 pCt. van het gewigt der Wortelen berekend worden ; en 6 vierkante voeten lands zyn toereikende om zo veel Wortelen voort te brengen als men nodig heeft Vuor 30 hectogrammes (617 gp Suiker. bericht , aangaande de nieuwste ontdekkingen der engelsche reizigers in africa. (Vervolg van blaclz. 370.) geduurende zyn verblyf tc Jarra, had de Heer park VJT reeds vernomen, dat men zich niet na Bambara kon begeeven , z' inder daartoe verlof te hebben bekomen van het Moorsch Opperhoofd au, die toen ter tyd te Bemwn gelegerd was: gelyk ook, dat zodanig een verzoek, zo het niet met een gefchenk gepaard ging, onfeilbaar wierd geweigerd. Om deeze reden voorzag zich onze Reiziger van vyf ftukken beste inlandfche ftoffen, voor welke hy een zyner fchietgeweeren verruilde. De afgezondene met deeze boodfehap en gefchenken keerde, na verloop van veertien dagen, terug, vergezeld met een Slaaf van ali, die order had hem te geleiden tot aan Bambara. Deeze gebeurtenis gaf den Reiziger hoop, dat hy zeer vriendelyk zou ontvangen worden : kunnende hy geenzins vermoeden, dat men tegen hem een verraderlyk ontwerp had gefmeed, en dat deeze Gids maar een lokaas was , om hem te zekerder in den ftrik te krygen , en zyne ontko. mng door het Land van Kaarta te verhinderen. Op den 27 van Sprokkelmaand 1794 vertrok de Heer park  de nieuwste ontdekkingen, enz. 399 I park van Jarra , vergezeld door twee Zwarten en den i Slaaf van ali. . Op den derden dag na hun vertrek kwai men zy in eene groote Stad , Deéna genoemd, by 'het j inkomen van welke onze Reiziger draks door een groot aantal Moorfche Inwooners omcingeld wierd. Deeze deeden hem allerlei fmaad aan, fpoogen hem in 't gezicht , en plunderden een gedeelte zyner goederen. Het gelukte hem, in het huis van een Neger te vluchten, van waar hy zich, met zyn gezelfchap , ten volgenden dage beg;af na Sampaka, eene groote Stad, die voormaals aan den Koning van Bambara behoorde, doch doorhem, om vrede te behouden, aan de Mooren was afgedaan. Hier huisvestte de Heer park by een Neger, die een Buskruidniaaker was. Het Salpeter is hier zeer overvloedig, in de nabuurige vyvers en moerasfen, die in den regentyd vol water loopen, in welk het gedierte gewoon is zich, geduurende de zomerhette, te baaden. Nadat de wateren door de werking der zon allengskens zyn uitgedroogd, vertoont zich het Salpeter, in de gedaante eener witte korst, op het flyk , waarvan men het door herhaalde zuiveringen affcheidt. De Zwavel, die in dit .poeder komt, wordt van de Mooren gekogt. Dan hoewel alles ten naastenby bewerkt wordt gelyk in Europa, is 'dit Buskruid echter in geenen deele zo kragtig als het onze. Niettegendaande de groote hette, het gebrek aan water en de kwellingen der Mooren, kwam de Heer park den 7 Maart te Saint , twee dagreizen van de eerde Grensdad van Bambara. Thans rekende hy zich reedscreheel buiten gevaar: doch op het onverwagtst verfcheenen twee Mooren, die hem de order bragten van ali, om zich met hun na zyn Kamp te Benown te begeeven. Hoe weinig zin hy hier in had, was hy wel genoodzaakt hen te volgen. Na eene zeer moeilvke reis, kwam hy den 11, in den avonddond , aan het Arabisch Kamp, geheel uitgedroogd door onlydelvken dorst, tot welks lesfing hy niet, dan met veel biddenen fmeeken, eenig water bekwam. Naauwlyks had het aerucht van zyne komst zich door het Kamp verfpreidt, of m' I0, eCne  4°2 de nieuwste ontdekkingen, ENZ. eene bedding , die ongeveer de breedte van den Theern] by Westminfter evenaarde, van bet Westen naar het Oosten, door eene groote Stad, welke, volgens het cetuigenis zyner reisgenooten, tiegv, de Hoofdftad van het groot Konmgrjk Bambara, was. Men wist reeds vóór veele jaaren, dat door het midden van Africa, tusfchen den vyitienden en den twintigiten graad Noorderbrëedte eene aanzienlyke Rivier vloeide, fa het eerst meende ATe'3' u 1 fu?lXQ een tak was van den Vloed van Senegal. Naderhand hield men 'er de Gambia voor. Doch vervolgens ontdekte men , dat geen van beiden de Niger kon zyn : vooral om dat deeze in eene geheel tegenïtrydige richting, te weeten van het Westen naar het-Oosten liep, door tot hier toe onbekende Gewesten. De Mooren noemen deezen Vloed Nil il abeed, of de Slaavenrivier de Negers noemen dezelve Jotiba, of het groot Water Daar nu de Heer park den loop van deeze Rivier, van het Westen naar het Oosten, geduurende meer dan honderd mylen zelve heeft gezien, en alle berichten, die hv heelt jamben bekomen, daar mede overeenftemmen, fchynen thans alle twyffelingen, die daar tegen zouden kun-' nen ingebragt worden, volkomen te vervallen. (Het Vervolg cn Slot hier naa.) „ rpot een ftaal van de denkwyze van den Rusfifchen „ J. Keizer, en de groote vryheden,door denzelven aan „ eene van buiten ingekomen fecte van Disfenters verleend „ hebben wy onzen Leezeren het navolgende echt be„ richt willen mededeelen." schut- en genadebrief van den russischen keizer. paulus den eersten voor de broeder-gemeente in sarepta. De eigentlyke verblyfplaats der Broeder-Gemeente, ran, ™ Mend onder den naam van Hernhutters), m het Rusüfche Ryk, is te Sarepta. Deze Stad, rzoo verdient tegenwoordig reeds die oord genoemd te worden, alwaar vyf broeders vóór 27 jaaren het eerfte hout lieten val en,) ligt in het Koningryk Aftrachan, in het Saratowfche btadhouderfchap, vier mylen van Zarizin, aan de  SCHUT- EN Gl.NADSIJR.IEF. 4Ö3 , de kleine Rivier Sarpa, welke in deWo'ga ftroomt, meer dan 360 Duitfche mylen van Petcrsbiug verwyderd. Dewyl de grdote weg bier doorloopt,, welke van Petersburg en Móskoü, over Aftrachan, naar Perlien en Oostludien gaat, zoo was de ligging voor de oogmerken der Broederen zeer bekwaam; en de uitkomst bevestigde dit . geduurig, hoe veel zwaarigheid en gevaar de Coloristen | ook, in den beginne, van de Calmukken, die aan den | rechter en linker oever van de Wolga woonen, of liever I by wyze van horden omzwerven, uit te ftaan hadden (*). xxu &r zagte ryzingen en daalingen; het piano en het furie werd geregeld in agt genomen. Wy naderden het gebouw, en bemerkende dat wv geen ftoorenis aan de Vergadering gaven, traden wy binnen. Het tooneel, 't welk zich aan ons oog opdeedt was en treffend en behaagiyk. Een aantal menfchen! die van verre moesten gekomen weezen , net «ekleed de zedigheid zelve in het voorkomen, was hier" zamenvergaderd in een fchuur op een kaaien ber« , om een Lofpfalm van dankzegging aan te heffen, een Gebed in eenvoudigheid des. harten uit te ftorten , en den Maaker aller dingen „ in geest en waarheid te dienen." -— De Leeraar was een oud man, van een eerwaardig voorl o men, ongemaakt in zyne verrigtingen, vuurig in het uitftorten zyner Dankzeggingen en Gebeden, allerernftigst en nadruklykst in zyne vermaaningen Zulk een tafereel leverde ons deeze onverwagt bezogte hut op. Noch mVn Reisgenoot, noch ik konden ongevoelig blyven voor den invloed van dit alles. De Godlyke znmenfternming des Gezangs drong aoor tot in onze harten ; en fchoon wv de taal, in welke de Gebeden en Dankzeggincren.werden uitgeboezemd, niet verftonden, hieven wy onze gedaaten ten hemel, met eene Godsdienftigheid des gemoeds wel ke wy vertrouwen dat aangenaam en welgevallig was voor dat Weezen, 't welk elke eemoedsbeweegino-° haa kende na zyne gunst, gadeflaat. Zo dat wv, fchoon ver ftooken van op onze wyze den openbaaien Godsdienst te handhaaven, ten dien ftonde zulks deeden met eene'meer dan gewoone deelneeming. De Godsdienstoefening geëindigd zynde , deeden wv eenig onderzoek na de Plaats, den Leeraar, cn den Godsdienst - aanhang, tot welken hy behoorde. Ünze nieuwsgierigheid werd ten vollen voldaan door eene Woüw die in een klein hutje woonde, aan 't einde deezer Vergader plaats, zeer goed Engdsch fprak, en tot een voorbeeld van  van openbaare godsdienstoefening. 407 van net- en zindelykheid kon dienen. Uit haar vernamen wy, dat men dit Gebouw Penftreet noemde, en 't zelve vervaardigd was tot eene Vergaderplaats van Presbyteriaanen, die 'er alle Zondagen ter Godsdienstoefening zamenkwamen. De Leeraar heette wm. jones, een Man van een zeer eerwaardig en voorbeeldlyk charader. Niets, mogelyk, kan een fterker en teffens aangenaamer blyk opleveren van dien Geest van Godsdienftigheid, welke heerscht onder lieden van den geringften ftand in Wales, dan het even bygebragte voorbeeld. -— Eene Vergadering, zamenkomende in een Kerkgebouw, gelegen in een wild bergagtig land, op een verren afftand van de naaste wooningen , in 1 grooten getale vergaderende, ondanks den regen en wind , die den geheelen morgen met zulk een geweld hadt aangehouden. — Aan deezen Geest van Godsdienftigheid, in de daad, moge men toefchryven die heuschheid, beleefdheid en welvoegelykheid , welke de Inwoonders deezer ftreeken in eene zo veel hooger maate bezitten boven het Engelfche gemeene Volk: want het is eene waarheid, welke ieder opregte waarneemer zal erkennen en gereedlyk toeftemmen, dat de éénige grondflag van Goede Zeden, en een voegelyk gedrag, althans onder lieden van den geringften ftand, een beginzel van Godsdienftigheid is , en de kennis van de Pl'igten, welke dezelve voorlchryft, gepaard met een leevendig gevoel van de verpligting om dezelve waar te neemen als redelyke en verantwoording fchuldige Weezens. berigt van eene zonderlinge vrouwlyke instelling te lausanne. (Ontleend uit edward gibbon's , Esq. Mifcellaneous Works.) Ik kan niet nalaaten iets te vermelden van eene byzondere Inftelling te Laujanne, die, zo zeer als iets, de onfchuldige Vryheid der Zmtferfche Zeden ten toon fpreidt. Dezelve heeft van den Leeftyd der Leden den naam ontleend van la Societé du Printcms, of de Sociëteit der Lente. Dezelve beftaat uit zestien of twintig jonge ongehuwde Dogters, van goeden huize, fchoon niet van de aanzienlyk[ tte Familien. De oudfte is misfchien omtrent twintig jaaren; Ff 4 al-  403 berigt van eene instelling te latjsanne. alle zyn ze bevallig, eenige redelyk fchoon , doch twee pf drie van eene uitdeekende fchoonheid. Deeze jonge Dogters komen bykans alle dagen byeen, zonder het bedwang, of zelfs de tegenwoordigheid, van eene Moeder of eenige andere bejaarde Bloedverwante. Zy worden aan haare eigene voorzigtigheid overgelaaten. jonge Lieden, zo Vreemdelingen als Inboorelingen, woonen die byeenkomften by. Zy lachen, zy zingen , zy fpeelen op de kaart, en voeren kleine Tooneel ftuk jes uit. Maar, te midden van deeze fchynbaar onbezorgde vrolykheid, betoonden zy eerbied voor zicbzelve te hebben, en werden met onderfcheiding door de Heeren bejegend. De bykans onzigtbaare fcheidlyn tusfchen Vryheid en Ongebondenheid werd nimmer overtreeden door eenige houding , door eenig woord, door eenigen oogflag; en de maagdlyke Kuischheid werd nimmer bevlekt door den zwadder der kwaadfpreekende eerrooving, of kwam zelfs in verdenking. In de daad, zo vreemd als deeze Inrigting op zichzelve is, zo zeer verfchaft dezelve een doorfteekend bewys van de zuiverheid der Zeden onder de Zwitfers. eene venetiaansche geschiedenis'. (Ontleend uit Esfays ly a Society of Gentlemen at Exeter.') t^riemand, eenigzins kundig met de voormaalige gefteltenis van den Venetiaanfchen Staat, kan onkundig weezen van de verregaande Jaloufy, in dit Staatsbeftuur heerfchende. — En de geheimhouding en de ipoed, waar mede Perfoonen, alleen verdagt van zich in Staatszaaken te mengen, geftraft werden, hebben de Pvegtsoefening, in dit eertyds beroemd Gemeenebest , byzonder gekenmerkt. Veele gevallen zyn des verhaald, op welker leezen de Menschlykheld beeft; en fchoon het Staatsbeftuur , daar toe aanleidelyk, thans heeft opgehouden, zal het een leerzaam onderhoud verfchaffen, een der treffendfte te vermelden. De Gefchiedenis van aljjano , een jong Venetiaansch gdelman, die omtrent het midden der zestiende Eeuwe leef-  eene venetiaansche geschiedenis. 409 I leefde, levert hier van een voorbeeld op , in veele op\ ziaten aanmerkelyk. j .?£ 1 Albano, hoogst eerlyk van Charaöer, begaafd met ! de uitmuntendfte" talenten , was bemind en geagt by de i Patriciërs, en bykans de afgod des Volks. Maar, niettei genltaande zynen rang, zyn onbefmet character, zyne treffvke daaden, ter verdeediging zyns Vaderlands uitgevoerd, en zyne onvermoeide poogingen om het welvaaren zyner Medeburgeren te behartigen , viel hy m verdenking dat hv maatregels beraamde tegen den Staat: eene verdenking, welke zyne al te kiefche, of liever te romaneske, denkbeelden van eer hem beletten op te klaaren; t geen hem onderhevig maakte aan ongenade en eene ftraf, onverdraaclyker dan de dood. Een der Spionnen hadt waargenomen, dat albano beftendig omtrent middernagt, met zyn mantel omwonden , . en op eene zeer omzigtige wyze, Hoop in het huis van den Franfchen Afgezant. Volgens de ftrenge Wetten van Venetië , ftaat het geen Edelman vry, eenen vreemden Staatsdienaar te gaan bezoeken, dan ten zy het gelchiede voor eene welbekende zaak, of met verlot van den Raad: zo fchroomagtig waren de Venetiaanen, om voor te komen dat men eenige nieuwigheden beraamde, of iets beltondt, t welk op de verandering der Staatsgefteltenisfe invloed kon hebben. , , a J -„ De zonderlinge wyze, op weke albano, by hei haaling, zvne bezoeken ten huize des Franfchen Argezants ains afleggen, kon derhalven niet nalaaten, de zorgvuidigfte oplettenheid te verwekken van de waakzaame Verfpïeders tot behoud des Staatsbeftuurs. Welhaast werd albano's gedrag aangemeld by een der voornaamfte Staatsperfoonen, den Boezemvriend des in verdenking ge: vallenen Edelmans. - Friuli, (zo was deeze Edelman geheeten O ftendt verbaasd op het hooren des verhaals , Intwyfelde, met al de angstvalligheid, welke de vuungfte vriendfchap kan inboezemen , aan het gegeevene berigt, fchoon hem zeer omftandig, en tot kleinigheden toe , medegedeeld. Om van de waarheid of valschheid ten vollen onderrigt te worden , ftelde hy een zyner getrouwde bedienden te werk, om de flappen van den mets kwaads vermoedenden albano na te gaan. . , iMaa bet verloop van eenige dagen ontving friuli oe bevestiging van deeze nagtbezoeken , als mede van oe  410 eene venetïaansche geschiedenis. heimlyke en vermomde wyze , op welke fteeds dezelve werden voortgezet. Verviild met de 1'mertlyklte aandoeningen wegens den toeftand van zynen Vriend, maar teffens gedagtig aan de pligten jegens den Staat, werd friuu's hart ten prooije van de diepgaandlte bekommerdheid. Nog ongenegen om te gelooven, dat de beminde metge-i zei van zyne vroegfte dagen, dat een Vriend, van wiens eerlykheid en vaderlandsliefde hy altoos de verhevenfte begrippen gekoesterd hadt, dat het cieraad van den Staat, de afgod des Volks, eene gedagte, den Staat vyandig en nadeelig , in zynen boezem zou kunnen koesteren, beiloot hy, vóór de volvoering der Staatswetten , welker handhaaven hy bezwooren hadt , in eigen perfoon getuigen te weezen van de misdaadige bezoeken, albano ten laste gelegd. Maar al te dra werd hy overtuigd , dat de berigten , hem medegedeeld , welgegrond waren : want verfcheide opeenvolgende nagten , op het ftilfte uur , op de vermomdfte wyze, zag hy albano het huis van den Franfchen Gezant naderen, en, op een gegeeven teken, daar in toelaaten, met de uiterfte omzigtigheid en geheimhouding. ° Het welvaaren van het Gemeenebest, het diep gevoel van Pligt, 't welk hy omdroeg, en het onwederfpreeklyk bewys, 't geen hy met eigen oogen gezien hadt, gedoogde niet, dat fiuuli het langer uitftelde, om een Overtreeder der Wet op te roepen, ten einde hy zich verantwoordde wegens dit gedrag, of het geheimzinnige, daar in opgellooten, opklaarde. Friuxi's vaderlandsliefde, gloeiende en opregt, zette hem aan, om te worftelen tegen die aandoeningen, welke de vriendfchap met zo veel gewelds deedt opwellen ; hy leedt veel in dien tweeftryd. Met het innigst leedweezen zag hy zyn dierbaarften Vriend blootgefteld aan de ftrenge uitoefening der hardfte Wetten, en zyn hart kromp op het denken aan de uitkomst. Dan, alle aandoeningen, welke met de belangen zyns Vaderlands ftrydig waren, fmoorende, befloot hy de pligten zyns Ampts volkomen waar te neemen. — Een naaren , ïlaaploozen na^-t doorgebragt hebbende, gaf by den volgenden morgen bevel, om den Grooten Raad zamen te roepen, en last, om den ongelukkigen albano te vatten. Dee-  eene venetiaansciie ce schïedenis. aii Deeze bevelen werden zo dipt als fpoedig volvoerd. Friuli bereidde zich om in den Raad te verfchynen , en de (lukken, die zyne befchuldiging uitmaakten , te ontvouwen. De leden van den Raad, beftaande uit de edelfte, wysfte en eerwaardiglle Venetiaanen, vertoonden op hun gelaat den indruk van het diepgaandst leedweezen, wanneer zy vernamen, wiens lot zy zouden moeten beflisfen. Een diepe cn ontzettende (tilte , meer zeggende dan de welfpreekendde tong kon uitdrukken, ontftondt 'er in deeze Raadsvergadering. De oogen van allen fpraken op het kragtigst, de tongen zweegen. Fiuuu, wiens geheel geitel beefde, wiens (tem wiegelde door de kloppingen van zyn hart, brak deeze geduchte dilte af, met een aanfpraak tot den even ontftelden Raad gerigt. — Hy begon met aan te merken, dat hy uit de oogen van alle de Raadsleden, op hem gevestigd , ten klaarden las , het fpreekende van hunne verbaasdheid en kommer, dat aliiano zou aangeklaagd worden , en dat hy diens aankïaager zou weezen. „ Hadt het „ gou behaagd," riep hy uit, in al de bitterheid zyner ziele, „ dat ik vóór het aanbreeken van deezen dag ge„ dorven ware!" Hy voer voort met aan te merken, dat, als hy het oog vestigde op het deftig en eerwaardig lichaam van Mannen ,'t welk hy aanfprak, hy vertrouwde in hun te aani'chouwen de yverige en ftandvastige vrienden van de heilige Venetiaanfche Staatsgefteltenis. Mannen, die niet alleen dezelve moedig zouden verdeedigen tegen alle aanvallen van een openbaaren vyand, maar ook, met dezelfde vaardigheid en moed, alle heimlyke aanflagen , ingerigt om dezelve te dooren of te benadeelen , afweeren. —— In alle andere opzigten wilde hy wel bekennen de minde hunner te weezen; maar in liefde tot zyn Vaderland, in onaflaatenden yver voor deszelfs welweezen , in onverzetlyke gedrengheid tegen de vyanden van den Staat, verklaarde hy voor niemand hunner te wyken. — En, terwyl een vloed van traanen zyne wangen bedekte , voegde hy 'er nevens, dat deeze dag ten bewyze zou (trekken van dit zyn zeggen, en toonen dat het geen hy gezegd had geene grootlpraak was. Zy aanfehouwden, merkte hy aan, voor hunnen kegtbarik, een Perfoon, die ten eenigen tyde tot een cieraad der Republiek ftrekte; het fchoonfte voorbeeld van 'tgeen uitmuntend en groot was, den geëerden en beminden JVIe-  413 eene venetiaansche geschiedenis. deraad , niet alleen befchuldigd van daadlyk de Wetten des Vcnctiaanfchen Staatsbeftuurs gefchonden tc hebben; maar liggende onder een zwaar vermoeden wegens het beraamen van maatregelen ftrydig met de zekerheid van^ den Staat. En door wien werd hy aangeklaagd ? —' Door eenen die gaarne zyn leeven zou hebben opgeofferd om hem te behouden door eenen, die, hadt hy alleen geluisterd na de ftem der Vriendfchap, hem moest gedekt hebben tegen alle regtsvervolging, en beveiligd voor het opgeheeven ftrafzwaard door eenen, die, door het handhaaven van de Wetten zyns Lands, op eenmaal, den vrede en het geluk van zyne volgende leevensdagen opofferde. „ 6 Myn Vaderland!" riep de elendige friuli uit, „ wat offer breng ik niet voor uw welvaa„ ren, voor uwe veiligheid? Ik offer den Vriend myns „ harten. Nimmer brandde 'er op het altaar der Vriend„ fchap een zuiverder vlam , dan die in myn boezem „ blaakt; maar wanneer gy roept, ö myn Vaderland! „ verfmoor ik de Vriendfchapsgloed , en doof uit alle „ aandoening , welke kan ftryden met uwe veilig„ heid! " Hy verzogt zyne Mederaaden verfchooning, wegens de hevige aandoening zyner ziele, en tragtende de opwellingen van zyn ontroerden boezem te onder te houden, voer hy voort, om den Raad de Byzonderheden voor te leggen van het bedryf, 't welk den grond der befchuldiging opleverde. ' Langen tyd, voer friuli voort, was het, eer hy kon ©vergehaald worden om geloof te flaan aan de berigten hem gegeeven; doch de herhaalde Nagtbezoeken van albano waren maar al te zeker. Hy merkte op, dat het enkel ongelast gaan aan het huis des Afgezants ftrydig was met de vastgeftelde Wetten; maar wanneer men in overweeging nam het ontydig uur, de voorbedagte vermomming van gewaad, de zeer omzigtige wyze van toelaating , kon bet niet misfen of 'er moest ten minften een hevig vermoeden ontftaan,dat 'er iets, den Staat nadeelig, in bewerking was. Niettegenftaande dit ongunftig licht, waar in albano voorkwam, verzogt friuli den Raad, dat dezelve, uit aanmerking van zyns Vriends voorheen onbefmet charafüer, en lofiyke dienften den Vaderlande beweezen,deezen wilden vergunnen, wat hy kon te zyner verfchooninge in te brengen, en uit diens mond te verneemen de  eene venetiaansche geschiedenis. 413 ie uitlegging van een bedryf, 't welk zy, op dit oogenblik, niet konden nalaaten in een misdaadig licht te befchou- wen. Hy hoopte, dat de Raad hem zou toedaan, dat hy heden den pligt, hem door de wet opgelegd, volbragt hadt, en onbetwistbaar getoond , dat in zyn oog geene opoffering te groot was, wanneer het welzyn van den Staat zulks vorderde. Hy verzogt nogmaals de Raadsleden, dat zy zich zouden herinneren, welke verpligtingen Venetië hadt aan den befchuldigden, van wegen 't geen hy, zo binnen als buitenlands, ten beste van den Staat gedaan hadt. — Hy befloot met aan te merken, dat Regtvaardigheid met Genabetoon te maatigen aangenaamst en welgevalligst was in 't oog des Hemels. De geheele Raad was ten hoogden aangedaan over alles wat friuli in 't midden gebragt hadt. Diens tweedryd tusfchen pligt en genegenheid verwekte bewondering en medelyden teffens. Naa eene korte tusfchenpoos, werd albano opgeroepen om zich te verantwoorden, wegens de befchuldiging tegen hem voor den Raad gebragt. Met een onbeteuterde houding, met een vaste dem, met zedigheid, deftigheid en bevalligheid, begon albano zyne verantwoording voor den Raad. Hy verzekerde den Raad , dat hy op dit oogenblik meer gevoelde voor zynen Befchuldiger, dien hy ten eenigen tyde zynen Vriend hadt mogen noemen, dan voor zicht zeiven — dat de gedeltenis , waar in friuli was, veel erger moest weezen, en veel belemmerender, dan zyne eigene, hoe heilloos voor hem ook deeze dag mogt afloopen. Van alles wat gezegd was, wegens zyne afgelegde nagtbezoeken aan het huis des Franfchen Afgezants, erkende hy voluit de waarheid: en hadt hy met die bezoeken drydig gehandeld met eenige Staatswet, fchoon dezelve verouderd en in onbruik geraakt ware, hy was diensvolgens der Itraffe onderhevig. — Dan hy merkte aan, dat geen misdaad beweezen was, of hem kon beweezen worden uit die daad, dan alleen in gevalle dezelve in verband dondt met het vermoeden, dat hy zich ingewikkeld hadt in het beraamen van maatregelen, nadeelig voor den Staat. — Het was, merkte hy op, eene harde zaak, tegen vermoedens ' te dryden; daaden konden beantwoord, wederfproo[ ken, ontkend of uitgelegd worden; maar vermoedens, i die wist hy niet af te weeren, dan alken door den Raad  gf/L e1-.n12 VENETIAANSCÜE GiCSCUTEDENIS. Raad tc verzoeken, by welken liy zints langen tyJ bekend geweest was , om ie rugge te zien op het geheel beloop zyns voorigen leeven:;, en op het llriktst te uiiderZOeken, of, bl eenig tydperk van 't zelve, de minlte grond zich <.pdcv.it om eenig vermoeden van Verraad ièn zynen opzigte te verwekken. — L>p eene zedige wyze herinnerde ny deo ftaid aan de dienden door hem der Republiek beweezen, en hoe hy önaflaatend gearbeid hadt, om de belangen \an dezelve te behartigen en den roem te vergrootcn. Hy riep den Hemel tot getuigen, dat hy nimmer met ^.Vu'gten of daaden ooit eenigen .maatregel nam, ongundig vooi het Staatsbcftuur; dat hy, op dit oogenblik i ZO zuiver en onbevlekt was in het behartigen van \s Lands belangen als in eenig tydperk zyns leevens. — lly locbende dat 'er een vaster cn getrouwer Vriend van l'cnct/e, of een ftipter handhaaver van deszelfs Staatsgcfteltenis, beftottd dan hy, — lly voelde zich zozeer 0Öd rfteund en geftexkt door zyne eigene braafheid en OOlbhuld, dat hy allcrgeiustst zyne zaak, zyne eer en leeven, in de handen der agtbaare Vergadering overgaf; vast vertrouwende, dat dezelve, door een eenpaarig belluit, de blaam zou uitwisten, welke deezen dag op zyn Charaéter gelegd was, veroorzaakt door de ongegrondfte vermoedens. De Voorzitter,eenen korten tyd met de andere Raadsleden gelprooken hebbende , gaf albano te kennen, dat de Raad genoeg wist om denzelven te voldoen , dat hy niet alleen eene der grondwetten van het /'enetiaanfche jStaatsbeduur ovvrrrceden, maar ook op zulk eene zeer verdagte wyze gehandeld hadt, dat hy onvermydelyk verpligt was rede.i van zyn doen te geeven. en de beweegredenen te ontvouwen; de weezenlyke oorzaak bloot t.' leggen van zyne nagthezocken ten huize van den Franfchen Afgezant, en opregt te bekennen waarom hy die zo zorgvuldig bidt tragten te bedekken. Dat hy door dit bedryf zich onderhevig gemaakt hadt aan zeer nvaare dratien — ivmr dat dé Raad, uit aanmerking zyner voorheen gedaane dienden, gereed was om de drengbeid v.i:i de Wet te verzag ten ^ onder voorwaarde, dat hy hun ontvouwde de waare beweegreden van zyne beimlyue Be.veke:i . uit welke zy anderzins zouden moev i eetknten dat 'er iets r.adeeligs voor den Staat in lag opgetlooten. Albano bedankte den Raai voor de betoonde zagtheid  eene venetiaansche geschiedenis, 415 lieid en het aangeboden gunstbetoon; ten zelfden tyde verklaarende, dat hy, met de goedkeuring van zyn eigen hart, de byzondere omltandigheden van zyn gedrag, in deezen gehouden, niet kon openleggen. . Met de fterkfte bewoordingen en op de plegtigfte wyze lochende hy alle bedoelingen tegen het welzyn van den Staat. — ïiy bclloot met den Raad te verzekeren, dat, hoedanig ook de uitflag mogt weezen, geene magt op aarde uit zyn mond zou haaien, het ontvouwen zyner beweegreden tot het doen dier argwaan verwekkende Bezoeken; ten dien opzigte zou hy het diepst en onfchendbaarst liilzwygen bewaar en. Het is naauwlyks mogelyk, de verbaasdheid en het leedweezen te befchryven , welke de geheele Raadsvergadering beving, op het hooren deezer fterk e verklaaring; de bedaarde en ftellige wyze, op welke ai kano dezelve hadt afgelegd, liet geen grond van hoope altoos over, dat iets ter wereld hem zou afbrengen van het verklaarde belluit. Albano kreeg last om te vertrekken. De Raad, zyn gedrag uit alle oogpunten befchouwd hebbende , ontdekte 'er veel berisplyks, en nog meer verdagts in. Albano's volftrekte weigering , om tot eenige uitlegging te komen , fcheen het begrip te ftaaven van allen, dat 'er iets misdaadigs in moest fchuilen. Hoe groot , derhal ven, hunne vooringenomenheid ten zynen voordeele janogt geweest zyn, zy aarzelden nu niet, hem de misdaad, van iets kwaads tegen den Staat te brouwen, toe ste fchryven. De Raad was reeds wyd en verre af- fgeweeken van de algemeen gebruiklyke handelwyze by pergelyke gelegenheden , en hadt, ter oorzaake van alSano's deugden en gedaane dienften, eene zagtmoedigheict •betoond, zelden, zo immer, gebruiklyk by den Venetiaaufchen Raad. Onder dat berugte plein in Venetië , bekend by den naam van St. Marais, zyn gevangenisfen, zo diep onder den grond, dat ze verre beneden het waterpas der zee loopen. Door eene opening aan den top, wordt het ongelukkig flachtöffèr van Staats-agterdogt nedergelaaten, om nooit weder te keeren ; hier door wordt den elendeling fchaars leevensonderhoud toegeworpen; door dit alleen komt de lugt, zo als dezelve is, met moeite heen dringen, om het elendig beftaan des daar diepgefcerkerden te verlengen. — In deezer voege ommuurd , en zo zorgvuldig  4IÖ EENE VENETIAANSCHE GESCHIEDENIS. dig als wreed beroofd van de middelen om een einde te maaken aan dien onbefchryfiyk fchriklyken toedand, in eene voldrekte duisternis, vuur altoos van de wereld atgefcheiden, zonder de minde draal van hoope om ooit hunne Vrienden, hunne Bloedverwanten, weder te zien, ja om ooit eenig voorwerp op aarde te aanfchouwen , verduuren deeze llachtoiïers van argwaan veel meer fmerts dan de fchriklykst te bedenkene dooddraf. Om in eene deezer jammerzalige kerkers het overige zyns leevens te blvven, werd albano verweezen. Het . vonnis, eenmaal gêdreeken, was onherroeplyk. De volvoering volgde fpoedig. Zonder verlof om affcheid te neemen van zyne Bloedverwanten , zyne bekommerde I Vrienden, zyne Iluisgenooten; zonder eenige voorberei-/ ding tot zulk eene fchriklyke gebeurtenis, werd die ongelukkige Edelman gevoerd na die verblyfplaats van ' fchrik ën donkerheid. Dit lot moest hy ondergaan in den bloei zyns leevens, in de volde kragt zyner fchitterende bekwaamheden. Albano werd, als 't ware, leevend begraaven , en voor altoos van het oog der menfchen I verwyderd. Niettegendaande de geheimhouding en fpoed, waarme-t/ de dit alles verrigt was , bemerkte het Volk in Venetië \ welhaast het afweezen van hun Voorfpraak , Weldoener," en Vriend. Opgewiegd in de onderdaanigde onderwer-| pin? aan het Bewind, durfden zy niet om hem vraagen,! of zelfs morren tegen hun , door wier bewerking zy allel reden hadden om te vermoeden , dat zy zich van heral verdooken vonden. Dan 's Volles rouwe was niet mini diep of opregt, om dat dezelve dille was ; de geheele! Stad liet niet naa het lot, hem ten deele gevallen, te be-1 weenen. . I Het drenge Patnotismus zelfs van friuli kon hem metf onderduwen onder de rouwe en fmert, veroorzaakt doorf dit vonnis. Hy befchouwde met fchrik den toedand ■ waar in hy zynen zo dierbeminden Vriend gedort hadfl De fchildery, welke hy zich daar van maalde, was aller-^ fchriklykst voor zyne verbeelding. — Het vermaagerdd gelaat van albano, met diepe vooren van hoopelooshekW op eenige uitkomst, en de trekken eener kort aandaandeJ ontbinding, zweefden deeds voor den geest van friulijJ hy delde zich voor, de wanhoop in 't oog zyns Vriends/j te leezen; het klamme zweet op diens aangezigt zag, hejf.j murmelend vervloeken der dervende lippen hoorde hiy J in  eene venetiaanjche geschiedenis. 417 in zynen verbysterden geest. Dit alles liet hem dag noch nagt rust.. Zyne gezondheid nam af, hy kwynde van verdriet en boezemknaaging; hy overleefde dit ongeI luk zyns Vriends maar weinig tyds. Zyn dood ftrekte : tot bewys , dat zyne Vriendfchap in fterkte en opregt: heid zyne Liefde en Tver voor het Vaderland evenaarde. Hoe lang de ongelukkige albano, in die plaats van 1 wee en ach , onbefchryfbaar elendig beftaan hebbe, kan 1 niet geweeten worden. Het diepfte ftilzwygen hadt des 1 plaats; niemand durfde na het lot van dien StaatsgevanI genen,of liever van dit Slachtoffer van Staat, verneemen, 1 of waagde het zelfs den naam van albano te noemen. Veele jaaren waren 'er verftreeken naa den tyd der Ge• vangenzetting van albano, wanneer een Priester Xe Parys geroepen werd by eene Juffrouw, om haar geestlyken f troost toe te dienen, en, in haare jongfte leevens - oogeni blikken , die plegtigheden aan haar te verrigten, welke haare Godsdienst-belydenis vorderde. — Onder andere by zonderheden, welke de zieltoogende adelaide haaren i Biegtvader ontdekte, was het volgend geval: Dat zy, om! trent twaalf jaaren geleden , in Venetië zich onthouden ] hadt ten huize' van den Franfchen Gezant; diens Egtgenoote, aan welke zy bevriend was, en wier genegenheid - zv genooten hadt van haare vroegfte kindsheid af, derwaards vergezellende. Dat zy, geduurende haar verblyf, j kennis gekreegen hadt aan een jongen Venetiaan, wiens naam en waardigheid zy niet wist, doch die tot den eerften rang behoorde; dat diens perfoonlyke begaafdheden, en bevallige ommegang, haar bart vermeesterd hadden; . en dat, fchoon los en onbedagt haare eer aan hem opgeofferd hebbende, egter de genegenheid , welke zy elkander toedroegen, van dag tot dag, aangroeide; dat, dewyl hy, door Huwelyk, zich met haar niet kon vereenigen, zonder, naar 's Lands denkwyze, zyne eer te bezoedelen , zy de geheimfte wyze van zamenkomst beraamden , en hy , door tusfchehkomst van eene vertrouwde Dienstbode, beftendig omtrent middernagt by haar kwam. Maar dat hy eensflags, op het onverwagtfte, zonder eenige haar bekende oorzaak, afgelaaten hadt haar te komen bezoeken. Dat zy, afgepynd door duizend eisüngen, en vreeze voor het èrgfte, begon te kwynen ; waarom men te raade werd, haar weder na Frankryk te meng. 1799. no. 10. G g laa«  4l8 EENE VENETIAANSCHE GESCHIEDENIS, laaten trekken, waar zy, in 't einde, haare gezondheid,, doch nimmer de rust haarer ziele, wederkreeg. Adeeaiue, door dit verhaal afgemat, hadt 'naauwlyks: de bchuldvergifrèms , welke zy verzogt, en door haare' zigtbaare boetvaardigheid fcheen te verdienen, bekomen,! of zy blies den laatften leevensadem uit. Hiei uit werd het allerwaarfchynlykst, dat de onge-. lukkige albano onfchuldig was aan allen misdryf tegen zyn Land, en dat diens nagtbezoeken, als bewyzen aangevoerd van flegte maatregelen tegen den Staat, door Jiem m t donker beraamd, alleen beftaan hadden in ver. voegingen by eene fchoone Zielsvoogdesfe. Hy gaf de voorkeus om de elenden te verdraagen van eene altoos. ■ duurende gevangenis, in een hol, (zo verfchriklyk dac het oog van den menschlievenden howard het niet mogt zien; boven het gevaar, om Haar, die hv beminde en aanbadt, aan den fmaad der wereld bloot te ftellen In bewondering over zynen edelen geest, over zyne vuurige heide, over zyne onwankelbaare ftandvastio-heid, mogen wy vergeeven wat 'er beftraffenswaardig was in zyn gedrag , of, indien wy hem van dwaaling en verkeerdheid befchuldigen, een traan van medelyden op de aslche van dien ongelukkigen plengen. IEÜEKKIKGEN CVXR D£ ZUGT TOT HET WONDERBAiüE. (pit hei Engelsch.) Het is nog niet uitgemaakt, of de Zugt tot het Wonderbaare ouder het wyze of dwaaze moet gerangfchikt worden; maar hier in itemt men overeen , dat deeze eene zeer algemeen heerfchende hoedanigheid is, en dat weinigen zich te vrede houden met het eenvoudig verhaal eener gebeurde zaake,alszy zich eenigzins in de mogelykheid bevinden om in het ryk der verbeeldinge uit te weiden, en eene treffende uitwerking te wege te brengen, door zich te beroepen op de zinnen van de onkundigen en weinig onderrigten. 't Is deeze Zugt tot het Wonderbaare, welke zomtyds Reinigers baart, ook nu en dan Boeken van Reizigers te voorfchyn brengt, welke ons doet overhellen om aan de laatfte de voorkeus te geeven boven de geregelder en meer in orde gefchikte befchryvingen; en die bovenal Romans aanpryst, als eene foort Y8B Boeken, waar in de Schryver zich ontheeven agt van al-  BEDENKINGEN OVER BE ZUGT TOT HET wonderbaare. 4Tj> alle regelen, die eene waare gebeurtenis vordert in 't oog t« houden; en de Leezer is zeer gereed om te berusten in een vóorregt, door welks gebruik hy zich verzekerd houdt, ge» noeglyk ouderhouden en verrast te zullen worden. Maar alle Menfchen kunnen geen Schryvers weezen, en het is uit dien hoofde , dat, in de gezellige verkeering , de meesten zich bevlytigeu om Verwondering te verwekken, door het ophaalen van lotgevallen, die, toen zy gebeurden, niets in zich hadden om ze te onderfcheiden van zeer gewoone gebeurtenisfen ; doch die, door het behulp van een weinig bedenkens,en het inmengzel van eenige grootfpraak, het'voorko» men krygen van eene meerdere belangrykheid, en aller aandagt op den Verteller doen vestigen. Het zal overzulks niemand wonderbaar voorkomen , wanneer ik 'er byvoeg , dat, in zodanige gevallen, niet altoos die ftrikte verkleefdheid aan de waarheid befpeurd wordt, welke een verftandig man wenscht dat bewaard blyve, en een braaf man gaarne verwagt. Zy, die zich in de gelegenheid bevonden hebben om te reizen, vindt men dikwyls dat eene geneigdheid verkrygen voor het Wonderbaare, 't welk zy mededeelen aan hunne gaapende toehoorders, met eene groote maate van voldoening aan wederzyden. Eene vaardigheid in woorden en fpreekwyzen aan den eenen kant, en eene ovennaate van ligtgeloovigheid aan den anderen kant, veröorzaaken dat men onderling genoegen vindt irt de voordragt, fchoon dit weinig vrugts kan baarenj dewyl de fpreeker 'er geen vrugt van kan trekken, om dat hy weet dat hy onwaarheden opdischt, en de hoorders des verftooken blyven, vermids zy het hun medegedeelde aan den toetslteen der ondervinding niet kunnen beproeven. Myn Buurman, Mr.MAKDi.viLLE, is by uitftek op het Wonderbaare gefield; maar zo groot is zyne liefde tot de waatheid, dat hy dezelve nooit zoekt in Romans en dergelyk flag van Schriften, die, gelyk hy aanmerkt, naar het zeggen der Schryveren zelve, werken van verbeelding zyn, maar in Boeken van Reisbefchryvers, die, zyns oordeels, waarheid moeten behelzen, dewyl de Schryvers zelve zulks verzekeren. Mr. M/.ndevilt.e is een oud Heer, die een Landgoed bezit. In zyne jeugd was hy verdoken van gelegenheid om te reizen , door beroepsbezigheden aan zyn huis verbonden; welke hy niet kon laaten vaaren, vóór dat de dood van een ryken Oom hem meester maakte vau zyn tyd. Gaarne zou hy toen zich op reis begeeven hebben, om met eigen oogen de Won^ deren te zien, van welke hy zo dikmaals geleezen hadt; gaarne hadt hy de vreeslyke Vuurbraakende Bergen in den mond gekeeken, de Pyramiden beklommen en gemeeten; doch zyne jaaren verboden hem zulke gevaarlyke tochten te ondernéemen; en een verouderde ]ichtkwaale ontzeide hem niet min na« druklyk de beweeging, aan verre reistochten verknogt. G g 2 Om  ♦>ï0 bedenkingen over de zcgt Om dit gemis te boeten, houdt hy open tafel voor Reizigers van allerlei foort, die hem voor zyne gastvryheid beloonen met verhaalen , weke hy zo greetig aanhoort, als zy de fpyzen van zyne welvoorziene tafel verwinden. Deeze Reizigers ftaan hooger of laager by hem in agting , niet naar den rang, welken zy in deeze wereld beldeeden, maar naar den afftand der Landen en Plaatzen door hun bezogt. En fchoon 'er een ïyd geweest is , dat een Heer, van Bengalen komende, het hoogst by hem te boek ftondt, zou hy thans voorzeker een Nabob wel willen ruilen voor een wederkeerend Banneling uit Ptrt Jackfon. Hy heeft eenige vrees dat de vaardigheid, waar mede men thans de Reizen ua Oost-Indien volbrengt, welhaast de Afiatifehe Wonderen zeer algemeen zal maaken , aan de Ganges breedte en diepte ontneetnen, aan de Tygers en Hyenaas derzelver wreedheid en verfcheurende kragt ontzeggen. Wanneer Mr. m^ndeville een Reiziger uit verren lande gekreegen heeft, noodigt hy zyne Nabuuren om op den maahyd deel te hebben aan het onthaal. De Vreemdeling zit als dan aan 's Gastheers rechte hand, en wordt bejegend met alle behoorlyke eerbiedenisfe; en geeft de Gastheer, zeer beleefdlyk . by elk anykel, den voorrang aan 't Land, waar uit de Reiziger komt. By voorbeeld. — „ Gy zult dit Osfenvleesch , Mr.... vry goed vinden;maar, ik weet, het haalt niet by 't geen gy „ t'uwent gewoon zyt. — ó Neem wat meer van dien Visch; „ gy zu't denzelven draaglyk eetbaar vinden; maar wy hebben zulke Koks niet als gy t'uwent. Geef dien Heer een „ Glas Madera; dezelve is middelmaatig; maar ik weet gy zyt gewo m denzelven beter te drinken. Een ftuk van „ dien Oranjeappel, indien hei u belieft; ach! wy kunnen hier „ geen volmaakte Oranjeappels opzetten ; zy worden in deeze „ Lugtftreek niet door en door ryp. Gy zult deeze Appel» zo vinden; maar misfchien zyt gy niet gewoon zo zeer ver- „ koelende vrugten te gebruiken. De Hond, die daar „ loopt, is een vry goede hond in zyn foort; maar Dieren als „ deeze, wat zyn ze, in vergelyking by de veel betere, dia gy t'uwent hebt!" Op deeze wyze lokt Mr. mand'ville. gelyk by het noemt, Zynen Reiziger uit, die iets meer of minder dan een Reiziger moest wee/.en, indien hy de uidokkingen, om Wonderbaar te weezen in zyne berigtgeevinyen, kon wederftaan. Maar met dit sllei - worden de verwagtingen van mynen Vriend doorgaans eer opgewekt dan voldaan ; want daar hy elk alleen verzoekt, dewyl hy weet dat zy zich in vreemde landen hebben opgehouden, krygt hy dikwerf de1 zodanigen, die, geen bekwaamheid tot het doen van Waarneemingen bezittende, gevolglyk ook dezelve niet kunnen mededeelen. — Dit egter, ftelt hem niet geheel te leur. Zy geeven hem gelegenheid om het gebrekkige deezer Berigtgeeveren aan te vullen uit het geen  TOT Hit WONDERBAABE» KJ geleezen heeft, en zy krygen, by wyze van wedervergelding, dat aandeel van het Wonderbaarlyke, 't g^en hy van hun verwagtte te zullen hooren; en zy liaan verwonderd zo veele buitengewoons dingen te verneemen van een Heer, die nimmer gereisd heeft. — Maar misfchien zouden zy, in veele gevallen, zich minder verwonderen, indien zy wisten, dat hy zyne kennis van al dat Wonderbaaie te eenemaal daar aan verfchul. digd is, dat hy nimmer gereisd heeft. Al'oos, nogthans, kan Mr. maï-deville geen Gast uit verren Lande krygen, en een goed gedeelte van het jaar moet hy zich vergenoegen met de verhaalen van Reizigers, wier tochten zich bepaalen tot een afftand van honderd of honderd en vyfag mylen. Deeze misfen in geenen deele hem en zichzelven te voldoen, door tot een verbaazenden graad van Wonderbaarheid loutere beuzelingen op te voeren , en door een zeer veel vergroot verhaal iets vreemds by te zetten aan t geen een kind zich zou fchaamen voor iets van belang uit te venten. Thomas bragly is, in dit geval, een groot Gunfteling van Mr. mandüville. Thomas is nimmer, in zvn ge¬ heele leeven, drie dagreizen verre van zyne geboorteplaats geweest; nogthans zou men, hem hoorende fpreeken, denken, dat hy niet alleen den aardkloot omgereisd hadt, maar ook ontmoet alle die lotgevallen, gevaaren , rampfpoeden en uitreddingeu, die ooit een Reiziger daadlyk overkwamen, of welke de verbeelding immer fchilderde. Heeft hy een rid te paard gedaan van flegts tien mylen, hy ontmoette op den weg eenig avontuur, zo verbaazend, dat het hem ftoffe verfchaft om 'er een week lang vol verwondering over uit te weiden. Heeft hy onder een afdak een regenbui afgeïchoolen, zeker heeft hy daar, in dien wagtendeu toeftand,eenig zonderling Perfoon aangetroffen ; de befchryving van dien Perfoon, en het verhaal van diens onderhoud, geeft hy op in volle lengte, en het mist niet de gewenschie uitwerking op zyne Toehoorders te doen.—Vertoeft hy iu een Herberg, altoos gebeurt 'er, ftaande dien tyd, iets Wonderbaars. Gaat hy by zyn paard in de ftal , de Stalknegt vertelt hem 'een der verbaazendfte dingen, welke hy immer hoorde, en dit wordt in alle uitvoerigheid weder oververteld. Is de Waardin van een bevallig voorkomen; zy wordr, in zyn berigt, een der fchoonfte en betoverendfte Vrouvveh, die zyne oogen immer aanfchouwden ,- en is zy beleefd, vriendlyk geweest, dan geeft hy door oogwenken en knikken te verftaan, welk een zegepraal zyne galaniery behaalde —— niet dat zulk flag van avonmuren zo zeer bevallen aan Mf. mandeville als wel aan anderen; want hv zou liever, was het hem mogelyk, de hoogfte top van een Ysbcrg beklimmen, dan de fchoonfte Vrouw aanroeren. Thomas, egter, om hem regt te laaten wedervaaren, is al te zeer aan het Wonderbaare verknogc, om bedryven van galantery als vertellingswaardig te G g 3 re-  /J.2s bedenkingen over de ZUGT TOT ket wonderbaare» rekenen; en een grooten overvloed van woorden by een gladde tong bezittende, kan hy boven alle verwagting alle kleiniajheden vergrooten. By hem wordt een Regenbui een Zondvloed ; het vallen uit een vaartuig heeft alle de verfchriklykhcden van de deerlykfte fchipbreuk ; valt hy van zyn paard , hy valt zo als nimmer eenig mensch viel , en ook is zyne herftelling zo wonderbaar, dat dezelve geen voorbeeld heeft. Geen einde is 'er aan het Wonderbaare zyner Vertellingen, als hy, by mangel van anderen voorraad, het in den z;n krygt.ora waare gevallen, anderen overgekomen,op zichzelven over te brengen. Dan , in dit geval, loopt hy dikwyls te zeer in het bui- tenfpoorige voor Mr. mandeville zeiven? ■ ThóSiaj , met één woord, is een van die beuzelende Heeren , die zelden dienst doen, dan wanneer hy toehoorders aantreft, die ligtgeloovig zyn, en zo zeer gezet om het Wonderbaare te verzwelgen, als hy gefteld is om het te vervaardigen. Nogthans zou hy een veel uitgebreider vermaardheid kunnen verwerven, dan hem thans ten deele valt. Voor een Schryver van Nieuwspapieren zou zyn byftand onbetaalbaar weezen. Dus verre eene fiaauwe fchets gegeeven hebbende van Mr. manDevicle's charafter, althans ten opzigte van zyne zugt voor het Wonderbaare , zal het niet overtollig weezen, 'er met een kort woord by te voegen , dat 'er eenig gevaar fteeke in zulk eene neiging bot te vieren, zo voor onszelven, als voor anderen. 'Er is gevaar, dat wy onze Onkunde aan den dag leggen , wanneer wy onze Ligtgeloovigheid doen zien; en dat wy ceue gefchiktheid,om de waarheid te kort te doen,vertoonen, als wy onze poogingen infpannen om der Ligtgeloovigheid van anderen voedzel te verfchaffen. Aan den anderen kant zal eene gefteldheid op het geen treffend en ongemeen is, in de ■werken van Natuur en Kunst, ons opleiden tot bedenkingen, welke hoogst pryslyk zyn, fmaak en hart beide verbeteren j dan het blykt, zelfs in gevallen van dien aart, de veiligfte weg te zyn, nimmer breed uit te weiden over't geen wy niet gezien hebben; of aan 't geen ons onder 't ooge kwam eene hoogte en breedte te geeven,welke 't zelve nooit hadt. 't Is eene vermaaklyke aandoening, van verwondering getroffen te worden over iets 't welk weezenlyk beftaat ; maar het is op verre na zo welgevallig niet, wanneer wy bemerken, dat het voorwerp onzer Bewonderinge, tot het waare gebragt, niets bovengemeens in zich heeft, en dat het geen ons verrukte, louter in verbeelding beftondt.  HET MISBRUIK AAS VERNUïT OF CEESTIGNEIP. A72 ERNSTIGE AANMERKINGEN OVER HET misbruik VAN VEHulw hupt OF GEESTIGHEID. Brandende lippen en een boos harte zyn als een potfcherf met fchuim van zilver overtoogen. 1 SALOMO. Tjet misbruik van de ons t^ff^^ « ±1 maar al te zeldzaam, aangemerk als een n» rf fnood eenen aart, keden eene verfchooning voor het bezit van fchitterende be8Mff ~f//mm, daar mede bederzelver misbruik oplevertï « d" Qheeft, om dezel- fchonken, hier door een vooiregt gekreege ^ ve, ftrafloos, tot de Je8^£^%? een Man, die zeker even ongeryuid ais te wweerm , ; ffl.erK. een Gouden Zwaard heeft «8* Z?J Jich aan den ongede te dooden ; of dat eene Schoonhwid zie megr bondenden wellust mag overgeeven, om daar J dat genoegen te fchenken. Nogthans moe men m leker foort van Talenten zulk een fchmere en yer. zich afgeeven, dat daa," dpor bet oog t zy blind, en buiten ftaat gefteld worde, om lettende, veroorzaaken , op te merken ; op dien g» _ Deeze bedenkingen reezen zee onlangs ^ y ^ wanneer ik in een gezelichap een Drink^ con ^ aanftootlyken aart hoorde «JUen. ^ K ° rondlyk te vermisnoegen te uiten en myne °fke«en .fc 0> myne gedaan te geeven. 't Eenig antwoord , tg ik dfied het maakte aanmerking ontvng, was. „ iwy „ alleen uit Geestigheid! in meu het " Misfchien is 'er ge ene van «etakken ^ ^ Vernuft kan onderfcheiden , welke mee .g ^ wordt, uit het ooge verliezen. hec voor. : Dat Geestigheid Geestigheid is , wJk a maar ik werp ook moge weezen w> ik gaarne e £ene ' „erk de keuze van een ™* xeer groot onder- ^^«t STSf-fAA geiden over  424 AANMERKINGEN OVER HET MÏSÏRUHC iets heiligs en ernftigs. Men heeft, en uict zonder grond, opgemerkt, dat, wanneer men de onbetaamelyke fpreekwyzen en dubbelzinnige uitdrukkingen, in veeie onzer BlyfpeJen, en bovenal Klugten, wilde uitwisfchen . al de Geestigheid by de vertoonitig zou verlooreu raaken. Maar zou men daar by eenig nadeel lyden ? Het is hard, dat wy geen anderzins heilzaamen drank mogen drinkeu, zonder dat 'er een i'cheutje vergifts ingemengd worde. Dan indien het misbruik der zogenaamde Geestigheid zich bepaalde tot dit flag van Tooneelftukken, en derzelver voorbeeld niet van eenen zeer befmeitenden aart was, zouden wy dit aan zyne plaats laaten. Maar ongelukkig worden 'er veeJen gevonden , wier eisch op Geestigheid zeer zwak is, en 2ich uit geenen hoofde eenig regt kunnen aaninaatigen om te boerten met het geen ernftig is, die hunner verbeeldinge bot vieren, zo verre zy kunnen, over onderwerpen, die, zo dezelve geen voorwerpen zyn van hun Geloof, nogthans verdienen met eerbiedenisfe behandeld te worden. Aan deezen valfchen fmaak, om geestige zetten te geeven, moeten wy toefchryven de tot walgens toe herhaalde en reeds verfleetene boerteryen, den Godsdienst betreffende. Dan dewyl de Godsdienst door geen waarlyk wys of geleerd Man ooit met veragting behandeld worde, welke ook zyne byzon. derj gevoelens desbetreffende mogen weezen, of welke tegenwerpingen hy daar tegen moge hebben , zo blykt, dat dezelve nooit het voorwerp van Boert of Geestigheid konne weezen. jNiets behoort daar aan ten doele te ftaan, dan 't geen , vol. gens de algemeen aangenomene denkbeelden der menfchen, ondeugend of dwaas is. Eenige leevendige Vernuften, die zich nu en dan een zogenaamd geestig woord, ten ftnaad van den Godsdienst, lieten ontvallen, hebben opregtlyk baleden, ,, dat „ zy 'er niets kwaads mede bedoelden; maar dat die geestige „ zet boven lag, en 'er uit moest' Indien dit het ei- genaartige der Geestigheid is, indien de bezitter daar van zo> 1 weinig zelfbeftuurs bezit, dat hy de wapenen, welke dezelve verfchaft, tegen zyne eigene overtuiging aan, be/.;%i; indien 3iy als genoodzaakt is om kwaad te doen . en op 't eigen oogenblik te bekennen , dat hy het gedaan hebbe, is in de daad zyn lot zeer te bejammeren; en men mag zeggen , dat hy, indien zulks in zyn vermogen is, beter deedt een wapen weg te fmyten , 't geen hy niet weet hoe te gebruiken , cn t welk nooit ter fcheede behoort uitgetrokken te worden, dan by gelegenheid van weezenlyke terging. Een ander zeer ruim en ryk onderwerp voor laage Geestig ■■ leid, of laage Vernuften, niet wyd van het bovengemelde verfchillende, is de Dood. Het is opmerkelyk, hoe veel Moeite men zien eegeeven neDDe. om den Dood nimmer met *-311 ;  VAN VERNUFT OF CEESTICMEID. 4*5 j zyn eigen onbevallig klinkenden naam te noemen. In het zoI genaamd fatzoenlyk leeven, wordt Overfpel een ftukje van GaI lantery; Doodflag een affaire d'honneur; Verleiding der OnI fchuld het neemen van eene kleine vryheid, geheeten. Deeze I misdryven jdïerwyze gevernisd,fchynen min haatlyk, en worden ongelukkig gemeenzaam voor de verbeelding. Om dezelfde reden wordt de Dood , ten einde men dien van zyne verfchrikkingen ontbloote , en plaats geeve in onze gefprekken, onder veelvuldige zinnebeelden en fpreekwy zen voorgedraagen, van zo laag en boertig een aatt dat men ze, hoe algemeen in zwang o. .ier het fpreeken . in zomtüige gezeifchappen, bezwaarlyk op het papier ouder /yn oog kan dulden. Ik zat ze daarom hier niet te nederfchryven. De meesten zyn oud en verfleeten , fchoon men zoms Jer eene nieuwe byvoegt: zo hebben de Grondvergaderingen der burgeren zeer onlangs, gelegenheid gegeeven tot de fpreekwyze , Hy is na de Grondvergadering gegaan , om iemands Dood en Begraafenis uit te drukken. Dan , behalven de oud- en verfl.etenheid der meeste laage en boertige fpreekwyzen, ten dien opzigte gebezigd, kan 'er niemand iets waarlyk geestigs meer in vinden; dewyl ze gebruikt worden van ied^r een, die onbedagtzaam is in 't fpreeken. Dan, zonder ten oogmerke te hebben om die uitdrukkingen te willen berooven van het weinig Geestige, 't welk 'er in zou mogen gelegen zyn, (fchoon die beroovirg geen misdryf altoos zou weezen,, is die wyze van zich uit te drukken , ten zagtflen genomen , geene losfe en ligtvaardige wyze van fpreeken over een onderwerp, van zo ernftig een aart als de uood ? Dit is een onderwerp , waar over de Menfchen op eenen afftand boenen, of wanneer zy 't zelve verre van zich verwyderd veronderftellen , fchoon het nooit met de daad zo is; doch waar voor zy op de aannadering beeven. Wat is dit bedryf anders dan dat eens laag. en lafhartigen , die ftout fpreekt wanneer hy zyn vyand verre van zich verwyderd rekent V Daarenboven is het onmogelyk , dat lieden , over wier dood wy met die laage en boertige bewoordingen fpreeken , by ons kunnen geagt en geëerbiedigd zyn. Ik beroep my op die vermeende Geestigen zelve, of iemand hunner eenige voldoening zou ontvangen uit het denkbeeld, dat zyne Vrienden , wanneer hy den , laatften leevensadem hadt uitgeblaazen , zyn Dood op die wyze vermeldden ? Of het hun zou finaaken , om de even aangehaalde nieuwerwetfche fpreekwyze ten voorbedde te neemen , dat men in de Nieuwspapieren las : „ N. N. is, in ,, den ouderdom van .... jaaren , op den . \ . . . na de „ Grondvergadering gegaan ?" Hoe zeer loopt het laa. ge , het onvoeglyke, dier letteren elk in 't ooge ? en die woor-  uitenfpoorigheid aan den eenen kant geeft dikwyls l, 13 gelegenheid , dat men, aan den andeien, tot het zelfde kwaad vervalle. Hy, die met geen geflootene „ oogen in de vei kering ommewandelt, treft daar van „ dagelyks voorbeelden aan van verfcbeidenerleien aart. „ Onlangs bevond ik my in geen onaanzienlyke Stad van „ ons Gemeenebest. 't Was Zondag. By eene wan„ deling met gezelfchap liepen wy m een der Kerken „ van het Hervormd Kerkgenootfchap. Opgepropt met „ menfchen vonden wy dezelve, en ten Kansfel een „Redenaar in den bloei zyns leevens, geenzins mis„ deeld van welfpreekenheid, althans wat het uitwen, dise betrof. Wy behoefden niemand te vraagen, wat „ oorzaak was van de meer dan gemeene opgevuld„ heid des Kerkgebouws. De Leeraar deedt zyne Intree- _„j„„.,^QT;r,P?f> 7vne nieuwe Standiolaats. Hv „ was, uist by ons inKomen, Dezig uici u« '"i^""' ' menigte, in 't breede , en met niet weinig woorden, praals, te ontvouwen, wat hem bewoogen hadt om ' zvn voorige Standplaats voor de tegenwoordig aanvaar?, de te verwisfelen, en bevlytigde zich, om de Gudlyk„ heid zyns Beroeps te dier Stede aan te toonen. Hy , bezigde daar toe een vloed van hoogklinkende woor2 den f doormengd met Schriftuurlyke uitdrukkingen , , van de oude Propheeten en de Apostelen gebruikt ' die hV op zich zeiven derwyze toepaste, dat de Gemeente, dezelve voor volle munt aanneemende, niet meng. 1799- no. li. Hfl »kon  I 43 iets over de godlyke roepïng „ kon nalaaten hem aan te zien als een Man , die * I „ ten haaren opzigte, eene volftrekt Godlyke Zendinsl „ hadt. 03 „ Dit, ik weet het, is zo verre van vreemd of nieuwe' „ te zyn, dat het veeleer algemeen en oud mag heeten.J „ Het gif ons, by het t'huis gelaatene gezelfchap weder-\ „ gekeerd, ftoffe tot een gefprek; 't welk een keer nam,J „ welken ik, eemger begrippen wel kennende, moest tl „ verwagten, in het fpottende te zullen loopen en my '| „ bykans berouw deedt krygen wegens de nieuwsgie- I „ ngheid , welke ons in de Kerk gelokt hadt. Wel | „ verdiende de aanmaatiging des Leeraars, dien wy ge- | „ hoord hadden, berisping; wel mogt de geestlyke I „ hoogmoed, die in zyne taal doorftak , gewraakt en ] „ in een helderen dag gezet worden : in zo verre ook | „ nam ik deel in het gefprek: maar welhaast floeg men I „ te dier gelegenheid, over, om met het Leeraarampt [ „ den draak te fteeken , en vervolgens op den Gods- I „ dienst , als een louter menschlyke vond , aan te val„ len. Ik deed myne poogingen, om het waarlyk goe„ de , nuttige en noodige des Leeraarampts, afgefchei„ den van die aanmaatigingen, te verdeedigen, en de eer „ van den Godsdienst te handhaaven tegen de fcbimp„ fcheuten , daar op by wylen afgegeeven door lieden, " ?ie geen onderfcheiding maaken tusfchen Stelzelleer en „ Godsdienstleer. Met welk een vrugt ik myn tegen„ ftand, in een en ander geval, bood, kan ik niet zeg„ gen : dewyl ik dit gezelfchap niet bleef bywoonen , „ en , m den laaten naamiddag , met de Taagfchuit ver„ trok. „ Geen gezelfchap in de roef vindende, nam ik myn „ toevlugt tot het Engelsch Maandwerk de Monthh Re. „ view, waar van ik een Stukje in den zak had. Onder „ het doorbladeren kwam ik tot een Leerreden, getyteld „ The Charge of the Right liever end thomas lewis „ o bierne , D. D. Lord Bisfchop of Osfory , to the „ Clergy of his Diocefe in his Jnnual Vifttation. — Het „ voorgevallene op dien dag, het gehouden gefprek in„ zonderheid , deedt my de zeer gunftige Beoordeeling „ dier bezwaarlyk voldoenbaare Keurmeesteren met meer \ „ aandagts, dan men doorgaans by het doorbladeren eens i „ Maandwerks befteedt, leezen. „ De Bisfchop roerde juist een fnaar, in het verlaa- ■ „ tene gezelfchap veelal met een zo ruwe hand aange- ■ « grec-  ïlliii. CHRISTEN - LEEIt.AAR.Erf. 43ï rrreepen. *t Is waar, 't geen de Engelfche Schryver the Internal Call, of Inwendige Roeping, noemt, is ge-\, heel iets anders, dan 't geen veele Leeraars de Godlyke ' Roeping tot het bekleeden van deeze of geene Stand!' plaats nuemen; doch het een en ander ftaat in een ge!, noegzaam verband, om het geen wy hier aangemerkt „ vinden , als niet te onpasfe by het andere, in deezen by te brengen. Wat hier van zyn moge; t'huis „ gekomen, dagt my een gedeelte uit de Leerreden over„ genomen, hoe kort ook, zeer zinryk en vertaalenswaari di> : teffens keurde ik uw Maandwerk zeer gefchikt \, om het daar in te plaatzen. Dit is de reden dat ik het „ UI. zende, met verzoek van aanneeming. „ Onder het vertaaien kwam my voor den geest een der Epigrammas van den fchranderen en Godvrugtigen werenfels , 't geen ik ten Hotte hier by voege. Piet at is in I-'aftore neeesjitas. Quisquis oves Chrifti vis pafcere, difpice primum, ipfene fis veras illius inter oves. Qui non ex ovibus qui non elt de grege Chrifti» Quicquid agac, Paltor non erit ille bonus. A Ik blyf UI. Begunftiger» L. S." De Uitdrukking, Inwendige Roeping, ten aanziene van het Leeraarampt gebezigd, is eene uitdrukking, niet vry van dubbelzinnigheid. In onze beoordeeling van de Inwendige Roeping, behooren wy zorgvuldig , aan den eenen kant, de uiterften van Geestdryvery te vermyden; en, aan den anderen kant, die ter zyde ftelling van alle Christlyke aandoening, ten aanziene van dit ftuk, welke veelen zich veroorloven. Het zou, voorzeker, zeer veel aangemaatigd en gevaarlyk zyn, by de aanvaarding des Christen • Leeraarampts, te zoeken na eenige gevoeligs beweegingen of tusfchenkomst van den Heiligen Geest ; na eenigen invloed of dwang, op de ziel werkende door een onderfcheide merkbaare aandrift. By ons kan het zelfvertrouwen geen plaats hebben, om den Heere, die de harten aller menfchen kent, aan te roepen, om, door eene zigtH h a baa-  45a IETS OVER DE GODLYKE ROEPING baare en ontwyfelbaare tusfchenkomst, derwyze te toonen, wien hy ver koor en heeft om het lot der Bedïeninge en des Aposteljchaps te ontvangen, als toen het lot op matthjas viel, en deeze, met algemeene toe/lemming, tot de elf Apostelen gekooren werd. Wy kunnen niet verwagten, dat 'er Prophetien van ons vooruitgegaan zyn in de Wereld, gelyk ten aanziene van timotheus , om te bepaalen of die Bedieninge ons is opgedraagen, met die zelfde volkomenheid en kragt, als ten opzigte van dit voorbeeld eens waardigen Euangeliediennars. Alles, wat wy kunnen doen , is over onze Roeping op eene redelyke wyze te oordeelen. Wy moeten het oog vestigen op den ' gewoonen loop der Voorzienigheid, zo als dezelve werkt ten aanziene van de onderfcheide Standen en Beroepen in 1 het menschlyk leeven. Wy hebben de boedanighe- den na te gaan , met welke de Natuur ons heeft begiftigd tot het waarneemen van dien post. Wy zyn verpligt te onderzoeken, welke oogmerken wy hadden, welke inzigten ons bezielden, by het aanvaarden. De oogmerken van deugdzaame en Godsdienftige Ouderen , met zorgvuldigheid voor ons een toekomend leevensplan vooruitziende ; hun vlytbetoon om ons eene opvoeding te geeven, en die gefchiktheden in ons aan te kweeken, welke meest en best gefchikt zyn om ons voor i te bereiden tot dien leevensftand; zelfs de oogmerken en wenfehen van Vrienden en Begunftigers, die, zonder j eenige onregtmaatige , ongevoeglyke of ongefchikte tusfchenfpraak of aanzoek van onzen kant, het in hun vermogen gehad hebben ons eene Standplaats in de Kerk 1 te geeven, en zelfs vroegtydig onze oogmerken en letteloefeningen derwaards eene wending gaven; eene fierke neiging en overhellende begeerte tot het Leeraar- I ampt, vroegtydig door ons orgevat , en fteeds gekoes- I teid : alle deeze mogen aangemerkt worden als de gewoone tusfehenkomften der Voorzienigheid ; en , in I gevolge van deeze, kunnen wy in ftaat gefteld warden I om een redelyk oordeel te vellen over onze Roeping, voor zo verre deeze gaan. Een tweede Regel, om des te oordeelen, ontleenen wy uit onze Gefchikt- of Begaafdheden. De fterkfte aanwyzing, welke wy kunnen hebben, dat de Voorzienigheid ons tot .eenigen byzondereri Leevensftand gefchikt heeft , beftaat daar in , dat wy de Gaven en Talenten ontvangen hebben, noodwendig vereischt om aan de ein  der christen-leera aren. 433 einden van denzelven te beantwoorden, «en de oogmerken daar van te bevorderen. De Gaven en Talenten nu, noodzaaklyk tot het Beroep eens Leeraars, mogen wy in Natuurlyke en Zedelyke onderfcheiden. Wat de Natuurlyke Gaven aanbelangt : allen kunnen in de Kerk geen Apostels , allen geen Euangelisten, allen geen Prophecten zyn. 'Er moet verfcheidenheid van Talenten weezen, beantwoordende aan de verfchillende oogmerken en voorwerpen van het werk onzer Bedieninge. Maar kundigheid om te oiiderwyzen , en oordeel om te beftuuren, zyn weezenlyke hoedanigheden, noodig in de Bedienaaren eener Gemeente ; en hy, die by zichzelven geene vatbaarheid ontdekt om die kennis te verkrygen, en zich niet kan beloovcn,. het daar toe behoorende te zullen magtig worden, heeft alle reden om vast te Hellen , dat god hem niet beftemde om een Leeraar der Gemeente te weezen. . Het is te regt opgemerkt, door een' der uitmuntendfte Bisfchoppen, op welken de Christen Kerk in deeze laatere dagen mag roemen, (Bisfchop wn.sorO „dat 'er „ meer Zond sars bekeerd zyn door Vroome dan door „ Geleerde Mannen." De Kerkvader hieronymus! geeft aan eene heilige Eenvoudigheid den vooirang boven ongeheiligde Welfpreekenheid ; en Bisfchop btjrkkt fchryft, „ dat eene groote maate van Godsvrugt, „ met eene kleine maate van Geleerdheid , zeer veel „ af kan doen in de nuttigheid eens Euangeliedienaars." Nogthans is eenige maate van Geleerdheid noodwendig; en het oogmerk van onzen Godsdienst geen ander zynde , dan om de menfchen te brengen tot de kennis der waarheid , gelyk dezelve in christus jesus is , of hun in die kennisle te bevestigen; en het oogmerk van ons Leeraarfchap geen ander zynde, dan om dat oogmerk te bevorderen : is het ten vollen blykbaar, dat eene bekwaamheid , om de noodige kundigheden, daar toe ftrekkende, voor ons zeiven op te doen, en de talenten om ze aan anderen mede te deelen, weezenlyke voorafgaande vereischten zyn, om iemand bevoegd te maaken tot het ftaan na , en het aanvaarden van , het Christen-Leeraarampt. Door de bewustheid, derhalven , van een ieder, hoofd voor hoofd, in hoe verre hy die bekwaamheid bezit, of mag hoopen dat talent te zullen verkrygen , kan hy, ten deezen opzigte, over zyne Roeping oordeelen. n • Hh 3 De  434 iets over de godlyke roeping, enz, De Zedelyke Hoedanigheden, gelyk zy, ongetwyfeid,, de weezenlykfte moeten geagt worden , zo zyn ze ook ; te fterker gemerktekend: Hebbelykheden, van 'er zich i op toe te leggen, en vlytbetoon , vroeg verkreegen en i fteeds aangekweekt —- hebbelykheden van maatigheid I en foberheid; voeglykheid 'van gedrag; goedertierenheid ! en zagtheid van aart; deftigheid van zeden; kuifche en welgeregelde begeerten; eene onfchendbaare lief de tot, en eenpaarige betragting van, de waarheid ; zuiverheid en ftandvastigheid van begiazels ; eerlykheid en braafheid van hart. Ik wil , naa deeze optelling, my niet aanmaatigen , met een volkomen vertrouwen, te verklaaren , dat, in den tegenwoordigen vervallen ftaat des Christendom, dat, met de opgehoopte maate van menschlyke zwakheid en onvolmaaktheden , die ons aan alle kanten omringen , niemand (om my van deeze uitdrukking te bedienen) de hand aan de Arke van god mag /laan , of, als Herder en Leeraar der Kudde van Christus , het dienstwerk aanvaarden , wiens geweeten hem geen getuigenis geeft, dat hy daadlvk en werklyk alle de opgenoemde Zedelyke Hoedanigheden bezit. Maar dit kan , dit durf ik , met vertrouwen , zeggen , dat hy , die in zichzelven de zaaden en beginzels van deeze Zedelyke Hoedanigheden niet ontdekt; dat hy, d;e, uit de bevinding zyner jeugdige jaaren, niet eenige gerustftellende verzekering heeft, dat hy eene geestgefteltenisle en geaartheid bezitte, gefchikt om dezelve te beminnen, aan te kweeken en tot rypheid te brengen, nooit veilig en met waarheid mag zeggen , dat hy vertrouwt , door eene Inwendige Roeping des Heiligen Geests bewoogen te zyn om na het Leeraarampt te ftaan, of hetzelve als zodanig te aanvaarden. waarneeming wegens eene afknakking van het hoofd des dyebeens , en deszelfs geneezing. Door g. j. van wy. Niet algemeen genoeg bekende Heelmethodes, door beroemde Mannen uitgedacht en aangeprezen, door nieuwe Waarneemingen te bekrachtigen , en algemeener bekend te doen worden, in zulke Schriften, welke zeer algemeen geleezen worden, moet de toeleg zyn van alle, in  waarneeming. 43S in de bevordering der Heelkunst belang Hellende , Artzen. Uit dit oogpunt befchouwde bet ook de Amfterdamfche Heelmeester j. h. de clercq; zie zyne Waarneeming over een afgeknakt hoofd des Dyeheens , en deszelfs geneezing, in de Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amjierdam, lilde Deel, bl. 89, enz. Ik ga andere gelukkig gedaagde geneezingen der Breuken van den hals des Dyebeens , door my behandeld , op de manier, door den beroemden en kundigen Heelmeester d. van gesscher, in zyne Heelkundige Mengel ploffen , bl. 365 , enz. en Hedend. oefenende Heelk. Ifte Deel, bl. 275, 276 en 304. ook in de Aanmerkingen over de wange/lalte der h uggegraat, en de behandeling der Ontwrigtingen en Breuken van het Dyebeen, bl. 96, enz. opgegeeven , voorby , en bepaale my alleen tot het geval eener afknakking van het rechter hoofd des Dyebeens eens Kinds van den Burger J. N. B , oud ruim een en een half jaar. Den 30 Juny 1. 1. viel dit Kind van eenen niet hoogen drempel, en hier door knakte de kraakbeenige famenvoeging van het hoofd des Dyebeens, met deszelfs hals, af, gelyk uit de gewoone kentekenen duidelyk kenbaar was. üe in het werk geftelde behandeling , in bovenaangehaalde Schryvers opgegeeven, en plaatzing in eene voldoenend groote en onbeweegbaare Wieg , op een vaste paardehaire matras; gevoegd by de oplettende zorge der Ouders tot de meest mogelyke ftilhouding, geduurende de geneezingsbehandeling ; het toedienen van gezonde voedzels , en verdere kunstmaatige behandeling, (welke alhier mede te deelen te omfiagtig zyn zoude , en ons noodzaaken tot overtollige her,haaling van iets, 't welk reeds voorlange geboekt, en in de aangehaalde Schryvers te vinden is) zyn van eenen zo gelukkigen uitflag geweest, dat ik, beneffens de Ouders, het groot genoegen heb, het Lydertje, ten einde van zes weeken, volkomen herfteld te zien, zodanig zelfs , dat hy , van toen af, langzaamerhand tot zyne voorige radheid in 't gaan herfteld is, en thans, zonder eenige de minfte verkorting van zyn been, als vóór het ongeval, rad gaan en loopen kan. Arnhem, 9 September 1799- II h 4 BRIEF  43« 1uuef brief van den heer b. hussem, aan de schryvers der Algemeene Vaderlandfche Lettercefeningen; strekkende tot nadere bevestiging zyner handelwyze, om bedorven water wederom drinkbaar te maaken. In uwe Letteroefeningen, No. 9, bladz. 402, de Recenfie van myn uitgegeven Stukje, betreffende het bedorven Drinkwater op dc Schepen, gezien hebbende , neerne ik de vryheid, ulieden, by deezen, de volgende Proeven, tot meerdere bevestiging, omtrent de mogelykheid, om, door myne opgegeven manier, gezegde bedorven Water weder tot een zeer goed en drinkbaar Water te brengen , mede te deelen ; welke reeds genomene Proeven my, by de uitgave van myne opgegevene manier, omtrent de verbetering van het bedorven Water, nog niet bekend waren. Na dat dan myne opgegevene bewerking van dit bedorven Drinkwater aan 't publiek bekend geworden was, fleeft de Heer van der hoop my medegedeeld eene Misfive, gefchreven door den Capitein boot, uit 's Lards Schip Utrecht, waar in die Capitein meldt, dat hy, juist volgens myne opgegevene manier, om bedorven Water weder tot een zeer goed en drinkbaar Water te brengen, de proef daar van , reeds in 1793, op het Schip van den Capitein kolff , had laaten neemen , met een zeer voldoenend gevolg: omftandiger te vinden in de Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek, No. 10, bladz. 440. Vervolgens heeft de Heer van byland," ook reeds te vooren, op zyn Schip, door middel van een zoortgelyk Werktuig , als ik opgegeven heb, de proef genomen, mede met een zeer goeden uitflag. Nog heb ik , na dat myn gezegde Stukje uitgekomen was, uevonden, dat Lord macartney , op zynen togt naar China, in 1792, zich reeds, met veel fucccs, van zoortgelyk Werktuig bediend heeft (*). Verder heeft my de Chirurgyn Majoor ter Zee, van der (*) M-iCARTMEY , Reis naar China ', Eerfte Deel, bladz. 364, 265.  van den heer b. hussem. 437 der pot , gefchreven, dat by, op zyne reis met 's Lands Schip de Castor , in 1793, van Gibraltar naar Livorno zeilende, en het Water tot dagelykfchen drank bedorven zynde, door middel van een zoortgelyk Werktuig , als jk opgeeve, dit bedorven Water, op dat Schip, weder tot zeer goed en drinkbaar Water gebragt had. Amftcrdam, b. hussem. 11 Sept. 1799. eeevensbyzonderheden van george graham, F. R. S. beroemd Starrekundige en Mechanicus. Mr. george graham , die een plaats verdient onder de eerfte Starrekundigen, en bovenal uitftak in het vervaardigen van Uurwerken en Werktuigen ten dienfte der Starrekunde, werd, in den Jaare 1675, gebooren te Gratwick, een gering Dorp in het Noordlykst gedeelte van Cumbcrland. Van 's mans vroegften leeftyd onibretken alle narigten. Zyne opvoeding was zeker niet van dien aart , dat dezelve den Man beloofde, welken hy naderhand betoonde te zyn, want , fchoon hy de Latynfchc Taal verftondt , was hy die Taalkennis verfchuldigd aan eigene beoefening, in een laater tyd des leevens dan men doorgaans tot het aanleeren van die Taal fchikt. Met den Jaare 1688 kwam hy te Londen, en werd Leerling by een Klokkenmaaker van de geringde foort. Zyne leerjaaren by dien Meester uitgedaan hebbende, ltak de kragt van zyn vernuft in het Werktuigkundige dermaate door, dat Mr. thomas tompion, ten dien tyde de eerfte Horlogiemaaker in de Wereld , het voor een geluk rekende, hem onder zyne Werklieden të mogen tellen. De kunst van Horlogiemaaken was toen nog in haare kindschheid , en Mr. tompion was zelve oorfpronglyk (van een veel laager beroepsbezigheid, een Groffmit ten Platten-lande: hy kwam in Londen, in_'t jaar naa den grooten Brand , en opende een Winkel, in den hoek van Water lane, in Fleet-Jlreet, waar hy tot zynen dood woonde. Met deezen tompion , den beroemdften Horlogiemaaker van dien tyd, verbondt zich craham op 't naauwfte; een van diens Nigten trouwende. Men verondeiftelde dat H h 5 hy  438 leevensbyzonderheden hy met deezen Oom in compagnie deedt; dewyl beider naamen gevonden worden cp alle de Horlogien van Mr, tompion, veele jaaren vóór den dood des laatstgemel. den: maar dit gefchiedde alleen om vervolgens de zaak op hem te doen overgaan ; gelyk hy die ook kreeg, benevens het grootfte gedeelte van Mr. tompion's bezittingen. Mr. graham was egter anderzins niet gelukkig in deeze Egtverbintenisie; zyne Vrouw werd voor veele jaaren van hem gefcheiden, en leefde van een jaargeld van veertig Ponden St., door hem ten haaren behoeve toegeftaan. Hy hieldt haar zeker verdagt van groot misdryf: want de twee Zoonen, welke zy ter wereld bragt, dagt hy dat geen eisch hadden op zyne vaderJyke genegenheid. Naa dat Mr. graham langen tyd een cieraad voor zyn Land geweest was , en een Vriend van newton , halley , als mede van de beroemdfte Mannen van dien tyd, ftierf hy in zyn Huis, over Water-lane, in Fleetftreet, in Slachtmaand des Jaars 1751, en werd den vier-en-twintigften van die Maand begraaven in Westminfter•-Abbey, nevens het graf van Mr. tompion. Hy liet omtrent 6,000 Ponden St. naa, die, in gevolge eener Stedelyke befchikking op zyne naalaatenfchap, verdeeld werden tusfchen de Weduwe en h.are twee Zoonen. Zy overleefde hem flegts korten tyd. Dit zyn de weinige lotgevallen, welke wy kunnen mededeelen van een Man , wiens verblyf bepaald was tot een enkele Straat, en die zyn leeven geheel toewyddc aan Starrekundige waarneemingen en het vervaardigen van Werktuigen. Dan over zyn charafter en bekwaamheden mogen wy breeder uitweiden. Dat graham in zyne beroepsbezigheid uitftak , was het minfte ; hy mogt de grootfte Werktuigkundige van zynen tyd heeten, en hadt eene volkomene kennis van de beoefenende Starrekunde. Hy onderfcheidde zich niet zo zeer, door onderfcheidene beweegingen tot het afmeeten van den tyd, tot een hooger trap van volkomenheid gebragt te hebben (*j), als wel door (*) Hy vorderde veel verder in het maaken van Mathematifche Inftrumenten dan van Uurwerken en Zakhorlogien. Hy was niet flegts een üurwerkmaaker, maar ook een algemeen Werktuigkundige.  van george graham, 439 ïüoor het uitvinden van verfcheide Starrekundige Inftrumenten , door welker behulp men groote vorderingen in die Weetenfchap gemaakt heeft. Grootlyks verbeterde hy de zodanige, die in gebruik waren; en fchoon zelve i geen uitfteekende hand bezittende om te werken, was hy ! een keurig beoordeelaar van het geen gewerkt werd; en 1 fteeds de beste werklieden in dienst hebbende, werden \ de Inftrumenten onder zyn oog vervaardigd met eene j net- en naauwkeurigheid, waar in niemand hem kon even- i 9aiDe groote Muur - Quadrant, in het Koninglyk Obfervatorie^te Greenwieh, werd voor Dr. halli y, onder het ! opzigt van graham, gemaakt, en de verdeelingen 'er op i gefteld met zyne eigen hand. Naar dit onvergelyklyk oorI fpronglyk ftuk, zyn de beste Inftrumenten van die foortv in Frankryk, Spanje, balie en in de West-Indien, ge- i maakt door Engel/che Kunftenaars. De Sector, door welks behulp Dr, bradley eerst twee nieuwe beweegingen in de vaste Starren ontdekte, was door hem uitgevonden, en zamengefteld onder zyn opzigt. Die groote Wysgeer gaf menigwerf, op het fterkst, te verftaar» de groote verpligting, welke hy aan Mr, graham hadt, < voor den byttand in zyne Starrekundige nafpeunngen-, j weken hy ontving door de uitneemenheid der door hem t vervaardigde Werktuigen. -; ; Mr graham bevatte zo veel van het Planeetftelzel in i den omvang van een doos, als noodig was m den beoefenaar der Starrekunde in zyne leeringen byftand te i bieden Naar dit Planetarium zyn alle de hedendaaglche > Orreries, als een model, gemaakt; terwyl de eer, aan ' Mr graham, als Uitvinder, toekomende, gansch ten on: regte, aan een anderen gegeeven werd. — De Gelchiedenis der uitvinding, en' van dien eerroof, is merkwaardig. Toen Prins eugemus, naa het fluiten van den Vrede te Utrecht, in Engeland kwam, k gt hy veele Inftrumenten, tot de Natuur- en Starrekunde dienftig , by Mr„ rowley , 's Konings Infttumentmaaker. By Mr, graham gebragt, (gelyk men niet verzuimde, alle vreemde liefhebbers van Weetenfchap tot hem in te leiden,) voeli de eugenius zich zo zeer getroffen door diens Planetarium, dat hy hem fterk aan was om, t zelve aan hem at te ftaan. De groote Kunftenaar liet zich bezwaarlyk door dien grooten Held overhaalen, om het aan hem te verkoopt!. Volgens diens verzoek zondt hy het Planetarium  44-0 leevensbyzonderheden aan Mr. rowley, ten einde bet na Weenen mogt gezonden worden , nevens andere Inltrumenten, door dien Prins gelcogt. Mr. rowley hadt dit door zo veelen lang bewonderd Planetarium niet in handen , of hy nam het uiteen; doch, naa zyne nieuwsgierigheid voldaan te hebben , kon hy het niet weder zamenvoegen, gelyk het geweest was , en moest de toevlugt neemen tot Mr. graham , die al te onverl'chillig was ten opzigte van zyn belang en roem om dit te weigeren. Mr. rowley vondt zich hier door in ftaat gefteld om het naa te maaken, 'er eenige ftukken byvoegende, die eene eenvoudige beweeging vereischten, en door Mr. graham 'er uit gelaaten waren. Mr. rowley vervaardigde zyn eerfte Planetarium voor charles, Graaf van Orrery, een uitfteekend Letteren Kunstminnaar van dien tyd. Sir richard stelle , die onkundig was van het Planetarium door Mr. graham uitgevonden , dagt regt te moeten laaten ervaaren aan den eerften Manmoediger tot het vervaardigen van dus een Kunstlluk, zo wel als aan den Uitvinder; hy noemde het daarom een Orrery, en gaf aan Mr. rowley den lof, welke Mr. graham wettig toekwam. Wanneer de Franfche Academisten, in den Jaare 1736", na het Noorden gezonden weiden, om de waare gedaante des Aardkloots te bepaalen, oordeelden zy Mr. graham den bekwaamften Man in Europa, om het opzigt te hebben over het vervaardigen der Inftrumenten tot het doen hunner Waartieemingen. Zy daagden ook gelukkig, volbragten hun werk in minder dan één jaar; zodanig, dat, door daar op volgende Waarneemingen in Frankryk gedaan, Sir izaïü nevvton's Theorie van de gedaante des Aardkloots ten vollen bevestigd werd. Maar de Leden der Academie, die na Peru gezonden waren, geen goede Inftrumenten medegenomen hebbende , vonden zich zeer verlegen en in hunne werkzaamheden belemmerd. Mr. graham deelde veele en zeer gewig:ige ontdekkingen aan de Koninglyke Sociëteit mede; (van deeze was hy Lid geworden;) in 't byzonder eene foort van uurs - verandering van de Kompasnaald ; een Kwikzilver- Pendulum; en veele keurige by zonderheden, betrekkelyk tot de waare lengte van den eenvoudigen Slinger, waar op hy proeven bleef neemen, tot weinige jaaren vóór zyn dood. Hy was, in de daad, een uitmuntend Proef neemend Wysgeer; alle zyne Proeven nam hy met eene ongemeene maate van naauwkeurigheid.' Dee-  van ge0rce graham. 44Ï J Deeze der Weetenfchappen zo dienftige Man was zo gul in 't mededeelen van zyne vindingen , als fchrander om dezelve daar te ftclkn. Zyn voornaam doel was, der Weetenfchappen bevorderlyk te weezen,niet het verzamelen van fchatten, of het verwerven van roem. Oorfpronglyk was hy als een Quaker opgevoed ; dan hy liet alle de byzonderheden hunner kleeding vaaren, alleen derzelver netheid behoudende. Het blykt niet, dat hy vervolgens zich tot eenige Kerk of Secle vervoegd hebbe. Volkomen oprcgt van aart, was hy vry van agterdogt; geheel boven nyd verheven, handelde hy "altoos opregt; en , fmaak vindende in weezenlyk vermaak, was zyn gedrag edelmoedig. Veelmaalen leende hy geld uit; dan men kon hem niet overhaalen om het op Intrest te geeven; en, om die zelfde oorzaake, befteedde hy zyn Geld nooit in eenige Fondfen. Naa zynen dood vondt men Banknooten by hem, die twee-en-dertig jaaren oud waren; zyne geheele Bezitting, buiten het Geld, 't welk hy in zynen handel gebruikte, vondt men in een fterke doos. Ten flot merken wy hier nog aan , dat Mr. thomas mudge, Horlogiemaaker des Konings, wiens vindingryke geest zo veel heeft toegebragt tot verbetering zyner Kunst, een Leerling by Mr. graham geweest is. ontdekking van een allersciiandelykst letterkundig bedrog, betreffende de geschiedenis van sicilië. (Overgenomen uit j. hager nachricht von eintr merkwurdigen littcrarifchen betrugery, en eichhorn's Allgem. Bibliotnek der Biblifchen Litteratur,~) Het is bekend, dat de Arabieren zich, in 't jaar 827 van de Christelyke jaartelling, in Sicilië nedergezet hebben. Nu ftond dit land tot in 't jaar 1074, even als Spanje omtrent terzelver tyd, onder de Arabifche opperheerfchappy, die het merkelyk heeft doen bloeien. 'Er zyn nog uitmuntende openbaare gedenkftukken van den voordeeligen invloed van die regeerirg op den welftand van Sicilië voorhanden; waterleidingen, die het kostelykfte water tot Palermo in alle verdiepingen der huizen, of door onderaardfche kanaalen in de tuinen, heenleiden, en nog de oude Arabifche naamen Giarra en Ka- tus  44^ ONTDEKKING tus draagen; opfchriften, die niet lang geleden allereerst door den Domheer Gregorio bekend gemaakt zyn C*) ; Arabifche graffehriften ■, waarvan Vafalli te Palermo onlangs drie, die tot de vyfde en zesde eeuw der Hegira behooren, ontdekt, tn in 't Latyn vertaald in 't licht gebragt heeft (f); Kufifde penningen , die in Sicilië nog fteeds in groot getal uitgegraven worden, maar tot nog toe niet zyn befchreven ; en voorts zeer veele woorden, die uit het Arabisch in de Italiaanfche taal zyn overgenomen , en een eeuwigduurend gedenkteeken Van den invloed der Arabieren op Italië blyven Q). Men heeft echter tot hiertoe van dit tydvak zeer weinig echte befcheiden , door gebrek aan geloofwaardige fchriften desaangaande (£). De Annalen van Al Sanhad* fchiy die byna gelyktydig moeten vervaardigd zyn, heeft men dusverre in Europa niet kunnen ontdekken. In Sicilië zyn niet meer dan 35 handfehriften, die eerst in de vorige eeuw uit Spanje daarheenen gebragt zyn, en zy hebben ook, zoo verre men ze heeft leeren kennen, op de gefchiedenis van dit eiland geen betrekking. Het is echter, uithoofde van de bekende fchryfzucht der Arabieren, vooral met opzicht tot de gefchiedenis van hun land en volk, meer dan waarfchynelyk, dat 'er Arabifche fchriften van die merkwaardige eeuwen voorhanden geweest zyn, Denkelyk heeft de verregaande yver der Inquifitie naderhand alles, wat Arabisch"was, verdelgd. Na de uitdryving der Arabieren door de Noormannen5 Rudiger en Robert Guiskard, bleef het gebruik der Arabifche taal en ingevoerde konften onder de regeering der Noormannen voortduuren, gelyk blykt uit de penningen der Noormanfche Vorften, uit de bouworde, die onder hun in gebruik geweest is, en uit de Arabifche diploma's , die men in de Archiven der Domkerk te Palermo en andere Kathedrale kerken op Sicilië vindt. De Dom te Palermo, die in de twaalfde eeuw gebouwd is, gelykt meer (*) Rerum Arabicetrum, quaad hiftoriam 1 Siculam jpeüant, ampla colleftio. Panormi 1750. (t> Apud Anton. Fulgoni. Roma; 1793. Cl) Focabulario Siciliano etimologico dell' Ab. Mick. Pas* qualim. Palermo 17S7- 1795, 5 Voll. 4. (S) Alwat daarvan voorhanden is , heeft Airtldi, in de Voorrede van het Codex diplomaticus van Sicilië naauwkeurig opgegeeven.  VAN EEN LETTERKUNDIG BEDROG. 443 I tneer naar eene Oosterfche Moskee, dan naar een Chris* ; tenkerk. Aan het hof der Noormanfche Vorften zag het 'er nog half Oostersch uit , en dit duurde tot den tyd i van Keizer Frederik II, gelyk men weet uit Benjamin I van Tudela en Falcandus. Keizer Frederik liet zyn WetI boek niet flechts in de Latynfche en Griekfche , maar i ook in de Arabifche taal vervaardigen. Men zou dan i ook verwachten , dat het aan Gefchiedfchryvers over Si* | cilie in de Arabifche taal, uit het tydvak van de Noormannen , niet zal ontbroken hebben. Nadat men eeuwen lang te vergeefsch had omgezien naar echte bronnen, om de gefchiedenis van Sicilië voor beide genoemde tydperken naauwkeurig te befchryven, kwam eindelyk, in 1782 , Jofeph Vella , geboortig uit Malta, Kapellaan van de order der Johanniten, en naderhand Abt van St. Pankrazio, te voorfchyn met de ontdekking van tot hiertoe onbekende Gedenkfchriften, beftaande in een Codex diplomaticus, die eene Arabifche briefwisfeling in zich behelst tusfchen de Stadhouders van Sicilië en hunne Opperheeren in Africa, en een Co* dex, over de bemachtiging van Sicilië door de Noormannen. Hierby kwam nog een Arabifche Livius. De eerstgenoemde Codex zou, volgends het deswegens gemeen gemaakt verhaal, in de vorige eeuw, door Martino la Farina, Marquis van Madonia, uit Spanje naar Palermo overgebragt, en .vervolgends met eenige andere affchriften voor de Abtdy van St. Martino aangekocht zyn. Vella gaf voor, dat de aandacht op dit oud affchrift over de gefchiedenis van Sicilië gevallen was door aanwyzing van den Marokkaanfchen Gezant by het Hof van Napels, Mohammed Ben Offwan, die, in 1782, op zyne terugreis naar Mequinez, door een Itorm genoodzaakt in de haven van Palermo binnen te loopen, by die gelegenheid, onder andere merkwaardigheden, ook de Bibliotheek van de Abtdy St. Martino had bezichtigd, f in tegenwoordigheid van Vella, die zoo wat verbasterd | Arabisch verftond, zoo als te Malta wordt gefproken, en 1 meer dan iemand in ftaat was , om den Gezant min of o meer tot tolk te dienen. Van dien tyd af hoorde men, met veel ophef, van f; den Codex diplomaticus fpreeken. Naauwlyks was dit gerucht verfpreid , of Airoldi , Richter van de Monar5 chie , of wel het Opperhoofd in het Beftuur van Kerke'! Jyke zaaien, was om ftryd, met den Abt Morroy, toen ter  444 ONTDEKKING ter tyd Prrelaat van St. Martino, in de weer, om deza vermeende nieuw ontdekte bronnen der Siciliaanfche Gefchiedenis in' 't licht te geeven. Airoldi, die zelf de Arabifche taal niet magtig was, vermoedde des te minder de moogelykheid van bedrog , omdat een beroemd Duitscn Geleerde, de Hofraad Tychfen te Roftok, de aan hem overgezonden proeven uit het Affchrift voor echt erkende, en onderfteunde nu op alle wyzen de overzetting , die de Abt Vella, de eenige man in Sicilië , die Arabisch ver ftond, zou vervaardigen. Deze gaf voor, hierover een briefwisfeling te houden met den Marokkaanl'chen Gezant, en 'er kwamen werkelyk brieven over Livorno, Malta en Cadix aan, die eindelyk, zoo als.; men zeide, bericht bragten, dat 'er in de beroemde Bibliotheek te Fesf een veel vollediger origineel affchrifr, dat met dezen Codex overeenkwam, werd gevonden. De . verwachting van de gedaane ontdekking werd fteeds hooger gefpannen , en wierd nu ook aan 't Hof te Napels zeer toegejuicht, nadat Vella , eer men begon te drukken , zynen vertaalden Codex, zeer net gefchreven, aan hare Koninglyke Majefteiten , door den Marquis Caraccioli, toenmaaligen Staats - Secretaris, liet overhandigen. Het daarby gevoegd voorgeeven, dat op de Marokkaanfche Bibliotheek gewigtige byvoegfelen tot den Codex di- \ flomatïcus gevonden wierden, had ten gevolge, dat, op I koninglyk bevel, iooo oneen (d. i. 5000 keizerlyke gul- I dens) tot eene reis naar Fesf toegeftaan wierden, waar I Vella zich met drie jonge Geleerden zou heen begeeven, om alle affchriften, die tot de gefchiedenis van Sicilië I konden dienen , natefpooren , en "zich daarvan te bedie-. I nen. 'Er is ievenwel van die reis niets gekomen. Maar I men arbeidde voort aan de uitgave van den Codex van I St. Martino. Vella droeg intusfehen, om het bedrog des I te beter te beleggen, wel zorge, dat het Affchrift zelf I door ftreeken en puncten by ieder woord bedorven en geheel onleesbaar werd, en , opdat men niet aan den inkt en het vermilioenrood de nieuwheid mogt ontwaar wor- I den, liet hy hetzelve, onder voorwendfel, dat men het | hierdoor beter voor bederf zou bewaaren, blad voor blad \ met verguldfel beleggen, en hetzelve door middel van 1 eene lymachtige ftof daaraan vastkleeven, 't geen de Abt- I dy, voor welkers rekening dit gefchiedde, op niet minder p dan 30 Napolitaanfche oneen , (cl. i. 150 guldens) te ftaan i kwam. En nu weigerde hy voortaan den Codex aan ï ken- )  VAN EEN LETTERKUNDIG BEDROGs 445 kenners der Arabifche taal te laaten zien, en in de Bibliotheek te rug te brengen, Men begon evenwel van tyd tot tyd gewigtige bedenkineen tegen de echtheid van het. voorgegeevcn Aflchntt te opperen. De eerfte , die openlyk daartegen te voorfchvn kwani, was de beroemde Historiefchryver hojar. Gresorio , die, onder den verdichten naam van L. de Veillant (*), in 1788 daarover een brief, in 't Fransch, aan den vermaarden de Guignes gefchreven , het drukken, waarin de volgende bezwaaren te berde gebiag, wierden. O Het fchrift was noch Cufisch, noch Moorsch» rnaar verbasterd Nefchi. a) 'Er wierd eene dubbele Chronologie in gevolgd, de Arabifche en Chnstelyke, waarbv evenwel de jaaren altyd op eikanderen volgden, en de Arabifche, Syrifche en Latynfche naamen deimaanden doorgaans onder een gemengd. ?J »e geheele fcnrvftrant was meer Maltefisch , dan Arabisch, waaruit men te meer kwaad vermoeden moest opvatten , omdat Vella, als Profesfor in de Arabifche taal te Palermo, in plaats van de Arabifche, alleen deMaltefüche taal levln dit gevoelen waren ook andere Geleerden, zoodra zv het eerfte blad , dat Vella in 't Arabisch en Latyn uitgaf, zagen, en nog meer. toen men het werk nader begon te onderzoeken. De Guignes vond, in het Journal des Savans, Aug. 1786, het Arabisch zeer verdacht, T)e Fiuslyke Archivarius Marini verklaarde de Pauslyke Brieven, in het tweede deel ingelascht, voor ondergefchoven' dewyl 'er niet alleen niets van werd gevonden bi de Archiven van den Paus, maar om den ftyl, die nooit in brieven van den Paus zoodanig was, als in deze Br\nderen beyverden zich integendeel des te fterker, om Vella te verdedigen. Di Blaft, Koninglyk Gefchiedfchryver van Sicilië,"gaf in 1788 een fchrift uit, waarin hy VeilSt van woord tot woord zocht te wederleggen, door 't geen hem Vella, want hy zelf verftond geen AraSi, had aan de hand gegeeven. Buitenlands ftelde Jen Tychfen van Roftok, en eenige andere Geleerden, f»ï Hv verborg dus zyn eigen naam, onder de Franfche vertaalingvan zyn naam * gefchreven met Griekfche letteren. Men erinnert zich het Griekfche a dagel ks voor •, J V* Wyn d.en wy drinken, niet haalt by dien van zyn tyd du ons Vleesch die malschheid niet hebbe , als in zyne dagen. Hy gaat de tafel rond met dusdanige vergelykingen. _ In [l verder onderhoud, (want hy is een zeer pmtige Doode ) be duidt hy ons, dat wy thans geen Predikanten hebben, alsTa zyn tyd; een zelfde oordeel velt hy over de Acteur» en Aétrf. ces van den Schouwburg; over de Operas, over de Conce ten 6 Hoe zeer is alles, zedert zyn tyd, vertimmerd7 — Dewyl ik nog wel iets van hem te wagten heb, wanneer hv begraavcn zal zyn , vind ik alle reden om hem nï«E JSg t.gen, hoe lang hy reeds dood geweest is; dat hy niet langer on-  DAT 20 VEELE DCODEN OP STRAAT WANDELEN? 459 onder de Menfchen van deeze wereld geteld moet worden, is zedelyk zeker. Onder myne bekenden is een ander overleden Vriend, die ik veronderftellen moet, dat reeds lang geleden geftorvt;n is: dei wyl hy volftrekt liet beilaan eener Vrouwlyke Schoonheid in 1 deeze dagen lochent; verzekerende , dat onder de duizend I Vrouwlyke Weezens geen één gevonden wordt , die in verge* I lyking komt by de Engelinnen van zyn tyd: ook zyn de Man( nen droevig verbasterd; zwakke Dwergen, in vergelyking met de Herculesfen van zyne dagen. Hy laat onze hedendaagfche Gebouwen niet ongemoeid ; zy komen in eene 'zeer nadeelige vergelyking by de Paleizen, algemeen in zyn tyd. Hoe breed weidt hy uit over de Lusthoven van vroegere dagen , mee lange volftrekt rechte gefchoore laanen , groote vlakten ert wyde vyvers ! De kromme llingerende paden , de bergjes , de agter lommer gedooke vischkommen, komen 'er niet by in vergelyking; zy zyn een walg in zyne oogen; alles is brod« delwerk. Van myne kennisfen onder de S^xe , die mede onder de Af. geftorvenen behooren , zou ik zeer bretd kunnen fpreeken; doch myn Brief zou te lang worden: alleen moet ik vermelden , dat, by deeze Overledenen , het fpraaklid, over 't al. gemeen , nog in fterker beweeging blyfe dan by de Mannen , inzonderheid als het op de Kleederdragt aankomt, en die fnaar geroerd wordt. Andere Hoofden, andere Ly ven, dan in haar tyd, vertoonen zich tegenwoordig: de Vrouwen hebben geen ruggen meer; doch 't geen zy van achteren verliezen . winnen zy van vooren. ó 1 't Zyn gedrochten geworden 1 Jonge ongerepte Deerns fchynen zwangere Vrouwen! Ên wie twyfelt of dezelfde ongunftige vergelyking gaat voort onbelemmerd voort als 'er over het Huis- cieraad , over de Keuken , de Huishouding in 't algemeen , gefprooken wordt? Ongunftig komt altoos de vergelyking uit. In 't algemeen , ik beken het, Medeburgers! is hec-onvoegelyk, kwaad van de Dooden te fpreeken ; en het zou my fmerten, dien menschlievenden regel te ichenden, ten ware het dat zy niet geheel opregt omtrent zichzelven handelen. Zy behoorden hun fcheideh uit dit leeven te erkennen, en ftil als het graf te blyven , in ftede van onze genietingen te ftooren, door hunne haatlyke vergelykingen tusfchen hunne en onze dagen. In de daad, ik bekreun my niet of myne afgeltorvene Vrienden het hooren; zy fterven menigwerf zonder dat zy het weeten, en behouden, welk eene ftrydigheid! nog eene groote gehegtheid aan bet leeven. 'Er is, in 't byzonder, (ik heb 'er reeds iets van aangeftipt, maar ik moet 'er nog wat van zeggen ,) een zeker zeer flegc foort van Doode Lieden, die voortvaaren te handelen als of zy in het volle bezit waren van hunne vermogens; die eeten, dxin-  4<3o HOE HET BÏKOME , drinken , vloaken, zweeren , geile taal uitflaan , en ranken pleegen als of zy flegts twintig jaaren oud waren, en niec reeds met den eenen voet in t graf gingen en met den anderen niet verre van 't zelve af waren. Zy konden niet losfer en ligtzinniger weezen , indien zy waarlyk in 't leeven wa. ren wedergekeerd. Ik moet ronduit zeggen ,' dat zulk een gedrag van Dooden voor my geheel ondraag'lyk is : en fchoon wy. volgens den reeds aangehaalden regel, geen kwaad van de Dooden mogen fpreeken , wil ik ten hunnen opzigte de waarheid zeggen, en met ronde woorden verklaaren, dat zulk een gedrag hoogst wanvoegelyk i«; dat hun veel beter zou voegen, ftilletjes in het Familiegraf neder te daalen, dan die fchandvlek op hunne naagedagtenis te brengen. De groote reden van het begraaven is tog om een onaangenaam voorwerp van voor de oogen weg te brengen ; «n wanneer ik zie dar een Overledene zich zo onbeftaanbaar met de zeden der andere wereld gedraagt, houd ik zulks voor een erger lyk vertoon, dat verdient weggenomen te worden. Dit geldt ook inzon¬ derheid de Vrouwen, onder welke men 'er aantreft, die oud, en, naar myn oordeel , overleden zyn, en nog als Modepoppen op het tooneel der wereld verfchynen , en , gevolglyk , naar de tegenwoordige Kleederdragt, geen of een kleinen ronden rug hebben, en van vooren een walglyk vertoon maaken ; de paruiken komen , van wegen de grysheid of kaalheid, deeze Dooden wel; doch het aangezigt, t welk 'er uitkykt, verbrodt alles- ó Welke Meduzas- koppen ! Alle deeze, hoedanig zy zich ook aanftellen , kunnen geene onkunde voorwenden. Zy wteten wanneer zy gellorven zyn, zo wel als wy, en zy behoorden te weeten, hoe zy zich, in dien toeftand , moeten gedraagen ; anderzins volgt onvermyrielyk , dat zy hun leeven vry nutloos gefleeten hebben. Ik neem het niet op my, de tyden, in welke wy leeven, te verdeedigen; maar, zo verre ik kan gisfcn , hebben dezelve hunne goede en kwaade hoedanigheden , gelyk ook voorige dagen gehad hebben ; en onze Naakomelingfchap zal, hoop ik, dezelfde gedagten van ons vormen, en niet denken, dat de dingen niet beftaan, enkel om dat zy ze niet kunnen zien; of dat 'er geen genoegens genooten worden, enkel dewyl zy ze niet kunnen fmaaken. De waarheid der zaake is, de blinden lochenen dat 'er kleuren zyn ; de dooven houden het daar voor. dat 'er geen klanken gehoord worden; en de ftommen , dat 'er geen welfpreekenheid beftaat. 't Is de vereeniging van deeze drie gebreken, welke den Dood uitmaakt, waar over ik gefprooken heb : in de meeste gezelfchappen treft men een voorbeeld van deeze of geene foort aan. „ Van hier is het," zegt een Engelsch Schryver, met wiens woorden, op een ernftiger toon, dan myn Brief geichreeven if , geftemd, ik denzelven fluite , „ dat lieden van deezen aart „ fteeds  HOE ZO VEELE DOOIjEN OP STRAAT WANDELEN ? 461 fteeds klaagen, dat de tyden verflimmeren. De jeugdi" ge leeftyd v troonde aan hun oog alles in het bevalliglte " licht; en wanneer de menfchen over zich zelven wel te " vrede' zyn, icheppen zy vcelligt genoegen in 't geen hun " omringt; het gelaat der natuure klaart op; de zon fchynt " met onbenevelder glans. Maar, wanneer de Ouderdom hun " het genot deezer vermaaken ontzegt , en hebbelyk gewor" den ondeugd hun een wanfmaak heeft ingeboezemd van " de éénig waare en duurzaame vermaaken ; wanneer een terugziet op hun voorgaand leeven niets aan hun oog ver- toont dan een wydftrekkenden onbearbeiden grond, dan " is 't èeval daar, dat eene ziel, door zwaargeestigheid overï'mand, vol knaaging, en eene ongevoeligheid voor allen redelvk genot, elk voorwerp verdonkert of miskleurt. De " verandering is niet te zoeken in de tyden maar ra hun, l die verlaaten zyn geworden door die genietingen, welke 7V niet wilden verlaaten.' " Ik twyfeT geen oogenblik , of gy zult, zo wel als de Brief van den Burger waarkelmer, wel willen eene plaats inruimen aan deezen van hem, die zich tekent THOMAS LEEVEKD. DE MANDEMAAKIR. EüWE ANEKDOTE. 1T oning george de I van Engeland, in de tusfehenpoozen K zyner Rykszorgen, en wanneer hy met zyne gemeenzaaif Vrienden zich verlustigde , plagt, aan dezelven, de vol- ^X'}™^?™*. ergens in Duitland eer. Edelman , wiens Dogter door een Jongeling van ade.yke^ geboorte wierdt gevryd. In zynaanzoek by de .onge Dame niet ongelukkig (laagende , vraagde hem de Edelman , in een g fPrekg, welk hy met hem over de groote ^ddt^hoe hv zvne Dogter, indien hy mer haar in t huwelyk tradt öLtie onderhouden ? Het antwoord was, volgens haaren tang De Vader hierop hervattende, dat dit niet een antwoord op zyne vraag was, begeerde hy andermaal te weeten, waar medey hy haaf onderhouden zoude? Waarop ^ ^JJet San hernam, dat hy hoopte , dat men to"™*™**?*^ he/ored te zvn , vermits zyn rykdom even bekend was ais zvn naam. De oude Heer erkende, dat hy groote goederen & maar vL°de tevens, of hy geer, meer^*J zyne Landgoederen bezat, waar mede hy zvne Dogter^ kon onderhouden? Vreemd klonk deeze vraag den Jongehng in MENG. 1799. NO. II.  4°** de M/lND£MAAK£a. EèNE ANEKDOTE. de ooren; doch de bedoeling daar van was, dat de oude Ede?» man zyn vast befluit aankondigde, om zyne Dogter, hoewel zyne Erfgenaame, en die groote goederen hadt tl ve'wagten nimmer uit te huwen dan aan iemand , die een Handwerk ver! £nddtwirtrveVIe^fOU ^ ' ^ ^ ^ De Jongeling verftondt thans geen Handwerk. Doch het kostte wat het wilde , zyne Minnares niet willende verlanen verzogt hy een jaar uitltel, met b lofte van in heraelve eenig Len yM V ? leerfn' uDiensv°'genS vervoegde hy zich b? een Mandemaaker den bekwaamlten in zyn beroep weiken hy kon vinden De vlyt , met welken hy zich oeffende, hadt ren gevolge dat hy, binnen het tydsverloop van zes'maan. den , dat handwerk beter dan zyn Baas verltondt. Als eene proeve van zyn vernuft, en van zyne ongemeene vorderingen m ,00 kort een tyd, vertoonde hy aan de jonge Dame een werkfluk van zyn maakzel; zynde een witte teenen Mand, welke veele jaaren daarna*, in algemeen gebruik kwam onder S?rJj£fS,"P* £?» f*™ VM Korenlanden bekend' u.t Holland en Duuscbland na Engeland overgebragt. Eene gewenschie echtverbintenis was het gevolg van deelen maat- 7A v.e\ °nge!ul{ Wilde' eeniSe i™™ naa dit huwdyk, dat de Edelman, met zynen Schoonzoon en Dogter, door de rampen des Oorlogs , van alle zyne bezittingen beroofd zyn Vaderland moest verlaaten. Thans kwam den jongen Edelman zyn handwerk te ftade. In Holland, alwaar hy zich had nedergezet, onderhieldt hy zynen Schoonvaderen zyn gezin met het maaken van witte Mandtjes, van zo eene uitfteekende fraaiheid dat hy geenen weergaê hadt. En 't w s deeze Du.tfche Edelman , welke den Hollanderen de kunst leerde van het vervaardigen dier aartige Mandtjes, welke in de Nederlanden nog heden gemaakt worden. anekdote, eaakende een L0ED • kanzelier jefferys. Zoo algemeen als gegrond is de aanmerking, dat geen karaK ter volmaakt gelyk is aan zich zelve; het beste is nies geheel vry van vlekken, en het flegtfre van deugd niet geheel ontbloot. Een treffend vonrhPPM h;ar ..... scutei eene Anekdote, die wegens den Regter jeffervs wordt ver- *■*"■ ^6,^', ""«ci , over t algemeen, een vvcris- tegenflreever van alle poogingen , ter handhaavinge van de -~ -«iig-wena, vereerde niet flegts-, od zekeren tvd . mpr 7«hp anaAi,*.-.,:.** . , ö. ' 1 j i ■ J b««-"'»vuniiS , maar oeioonde zeil, oo eene edelaartiga wyze, hec moedig gedrag van zekeren per- loon,  AKEKD0TE, RAAItENDE JEFFERYS. 463 foori, ter verdeediginge der Vryheid werkzaam: eene kloekheid, waar door hy zelve het onderfpit delfde, la een gefchil over de verkiezing van een Parlementslid voor de Stad Arundel, in het Graaffchap Sus/ex, nam het Gouvernement zeer yverig deel, en wel zoo openlyk , dat het voordagtelyk Jefferys , toenmaals Lord-Kanzelier, uitzonde, met last'om alle mo,,elyke middelen in 't werk te (lellen , om de verkiezing van dsn Hof Kandidaat te bewerken. Op den dag der verkiezmge , ten einde om de Kiezeren te beangften , plaatfte hy zich digt by den Officier, die de Hemmen opnam , die weleer Procureur geweest was, doch zynen post hadt nedergelegd , 111 welken hy een goed kapitaal hadt verzameld, doch tevens zyne eer onbefmet hadt bewaard. Zeer wel kende hy den Kanzelier . doch hieldt zich , voorzigtigheidshalve, alsof hy hem in 't geheel niet kende. De Officier, geduurende de ftemopneeming, elk eenen, die zich aanboodt, eer hy ter ftemminge wierdt toegelaaten , naauwkeurig opneemende, wees een perfoon af, die tot de Hofparty behoorde. Jefferys , dit ziende, rees in drift op, en verklaarde, naa verfcheiden onvoeg/aame aanmerkingen gemaakt te hebben , dat de Man (temmen zoude; 'er nevens voegende: Ik ben de Lord-Kanzelier van het Koninkryk. Dè Major, hem met oogen, welke de diepfte veragiing aankondigden, aanziende, hernam: „ Uw onbefcheiden gedrag overtuigt my van de on» mogelykheid, dat gy de perfoon kunt zyn, voor welken gy „ u uitgeeft. Waart gy de Kanzelier, gy zoudt weeten dat gy „ hier niets te maaken hebt, alwaar ik alleen de zaaken re„ gele.'^ Straks zich tot den Oproeper wendende, ,, Offï„ cier ," fprak hy , ,, breng dien knaap buiten de zaal." Oogenbliklyk wierdt zyn bevel volvoerd , en de Kanzelier ging, grootlyks bedremmeld, na zynen intrek, terwyl de verkiezing ten voordeele van den Volks - Kandidaat uitviel. Tot zyne uiterfte verwondering zondt, nog dien zelfden avond, de Kanzelier aan den Major eene boodfehap , met verzoek cat hy hem in zynen herberg wilde koomen bezoeken. Op een weigerend antwoord , begaf zich jefferys na zyne wooning, en, binnengelaaten zynde, fprak hy den Major aldus aan: „ Mynheer , hoewel wy verfchillende belangen voor„ ftaan, kan _ ik niet naiaaten eerbied te hebben voor een „perfoon, die de wet zoo wel kent, en zoo kloekmoedig „ durft betragten ; en fchoon ik zelve eenigzins vernederd ,1 wierd , gy hebt flegts uwen pligt gedaan. Gy zyt, zo „ als ik heb vernomen , een onafhanklyk perfoon ; doch, j, misfchien, hebt gy den eenen of anderen bloedverwant, die het niet zo ruim heeft. Dit zo zynde , laat my het vermaak genieten, hem een aanzienlyken post te mogen „ aanbieden, die ter myner begeevinge ftaat." Zulk eene K k 2 aan-  464. ANEKDOTE, RAAKRNDE JEFFERYS, aanbieding, zoo edelaartig gedaan , kon niet uitblyven des Majors dankbaare erkentenis te wekken , die eenen Neef, in niet zeer ruime omftandigheden , hebbende , denzelven den Kanzelier aanboodt ; ftraks teekende deeze de noodige Akte tot een zeer voordeelig en aanzienlyk Ampt. crojtmoedighsii) van saladin. Wanneer de wydvermaarde Sultan saladin te rug keerde van het Beleg van Monfol, in Syrië, bemagtigde by het geheele Landfchap van Emesfa , met regtsverkragting van Nasor edin , den jongen Prins : hy eischte het onder voorgeeven, dat de Vader van den Jongeling zyn Land verbeurd hadt, door onderftand te verleenen aan eene en andere zamen" zweering tegen des Sultans belangen. Saladin beval , dat men voeglyke zorg zou draagen voor de opvoeding van den jongen Prins, Op zekeren dag, begeerig te weeten , welke • vorderingen deeze met het ontvan* gene onderwys gemaakt hadt , deedt hy den Jongeling voor zich komen, en vroeg hem, tot welk een gedeelte van den Ceran hy met leezen gevorderd was. Tot verbaazing van alle de omftanders, zeide de Jongeling: ,, Ik ben te dier plaatze, „ welke my leert , dat hy, die de goederen van Wees„ kinderen verllindt , geen Koning is , maar een tDwinge„ land !" Zeer verwonderd ftondt saladin op dit rustig en onbefchroomd antwoord van den jongen Prins. Eenigen tyd zich bedagt hebbende , voerde hy hem dit antwoord te gemoete : Hy, die met zulk een moed en koenheid fpreekt, zal niet ;, misfen, met even veel moeds en koenheids te handelen. Ik hergeef u derhalven de Bezittingen van uwen Vader; ten „ einde men niet denke , dat ik voor een Moed fchroom , „ dien ik enkel eerbiedig!" zedelyke bedenkingen. Wanneer wy onzen Aardbol in betrekking tot alle andere Planeten en Siatren in aanmerking nemen,dan weten wy, dat 'er maar zeer weinige zyn, welke door dezelve in grootheid overtroffen worden; maar dat zy, integendeel, onzen Aardbol zelve onbedenkelyk in grootheid overtreffen; wanneer wy dan verder onze befpiegeling voortzetten, en in overwe* jing nemen, hoe verbazend groot het getal dier Weralden is,, wel-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. ' 465 welke zich aan ons gezigt vertoonen; wanneer wy by eenen heideren avondftond den Hemel aanfchouwen , daar elk dier ontzaglyke Werelden maar een enkele vuurvonk fchynt te wezen fchoon zo veel grooter dan onzen Aardkloot, hoe onafmetelyk en onbegrypelyk groot moet die ruimte dan niet wezen, waar in zy plaats hebben om zich vry en onverhinderd te kunnen bewegen 1 —- Hoe verbazend groot het Gefchapen* al, daar onze Planeet, welke wy bewonen, maar een enkel -flip is) Hoe verbazend moet dan dat ganfche Zamenflel zyn, waar van onze Aarde maar een (lip zynde, nochtans , op zich zelve befchouwd , groot — zeer groot is, en het gewrogt eener oneindige magt aanduidt! — Dan hoe bedwelmend groot moet dan de Stigu-r en Maker zyn van een Gevaarte als het Heelal is! Eene bedaarde overdenking hier van doet den befchou eer in fliüen ootmoed wegzinken. Doch zetten wy onze befpiegeling nog verder voort, met betrekking tot den oneindigen Werkmeester , dan zal onze verwondering; nog oneindig hooger klimmen als wy in overweging nemen, dat "even zo min het grootfte gevaarte in dat oneindig Geftigt, als het allerkleinfte ftof je . zich kan roeren of bewegen , zonder den wil van den God des Hemels, den Stigter en Bouwheer van 't Heelal. Het geringfte ftofje, hoe onbegrypelyk klein ook, roert zich niet zonder den wil van onzen Hemelfchen Vader — en hoe vele millioenen zulker ftofdeeltjes maken het Geheelal niet uit! ó Onbegrype- lyke Almagt! Ondoorgrondelyke Wysheid 1 De overweging uwer Magt, Grootheid en aanbiddelyke Wysheid doet my het gezigt fchemeren, het hoofd draaijen. Uwe groote Maiefteit , ó oneindig Opperheer ! doet my in bedwelmende verwondering wegzinken , en uitroepen: Hoe groot zyt gy , 6 God! al uw doen is enkele Majefteit en Heerlykheid! De verfcheidenheid in al het gelchapene maakt vooral de fchnonhe'd uit in de Natuur, terwyl zy de wysheid en het vermogen van den Schepper niet minder ten toon fpreidt. Hoe fchoon vertoont zich al het aardryk, overal opgecierd met Boomen, Planten, Kruiden, en eene verfcheidenheid van Bloemen, die de bevatting te boven gaat! Welk eene verfcheidenheid van levende fchepfelen, van Dieren, die zich in de lugt. op de aarde en in het water bewegen! ó Welk eene verbazende verfcheidenheid ontdekt men in die allen niet! en overal wordt men orde en de jnfstile fchikking ontwaar. Wie moet, dat alles nauwkeurig opmerkende, niet in verbazing opgetoogen ftaan'? Oneindige magt en wysheid is 'er alleen de oorzaak van. » Dan wie heeft het verordend, dat Boomen, Kruiden en Planten uit het aardryk zouden voortkomen, en in hetzelve wortelen fchieten en groeijen ; daar het Gedierte des Velds daarop wandelt, daarop leeft; terwyl de Visfchen in het water zwemKk3 men,  4°^ ZEDELTKE BEDENKINGEN. men, en buiten hetzelve niet leven kunnen; de Vogelen de* Hemels door de lugt zweven, en zich verheffen boven hec aardryk? _ Wie heeft deze orde in al het gefchapene gelegd? Is het met de Oneindige, die, in den beginne, de dingen toe wording nep, even als of zy waren? Die fprak: daar z, Ikht ' en daar was licht. y Alle menfchen, zo velen 'er geboren worden, moeten eenmaal fterven. Men verfchynt niet op dit tooneel des levens dan om daar weer eenmaal, 't zy vroeg of laat, jong of oud! af te flappen; _ allen worden wy geboren om te fterven -! allen moeten wy dien zelfden weg bewandelen , waar op zo vele millioeuen onzer natuurgenoten ons zyn voorgegaan: want wy allen dragen de zaden der fterfelykheid in onzen boezem. TT ,(.yjlle?eryke Vaders en tederhartige Moeders, elke fpruit, ieder kind dat u geboren wordt, is, hoe zeer een gefchenk des Hemels, zo dra het aanzyn ontvangen heeft, aan den dood en aan alle zyne gevolgen onderhevig. Dat kind dat u geboren wordt, moet fterven; mogelyk flegts weinige'oogenbhkken, na dat het levenslicht ontvangen heeft, fterft het en verlaat het tooneel , waar op het pas te voorfchyn kwam. Mogelyk vertoeft het langer, en verdwynt eerst , na dat hec eenige rollen heeft uitgefpeeld: maar dit is zeker , eenmaal moet hec dit tooneel verlaten. £n gy, Kinders, welke uwe Ouders teder lief hebt — gy Vrienden, die eikanderen bemint, weet dat er een tyd komt van fcheiden , een tyd dat wy eikanderen moeten verlaten. Deze waarheid is zo zeker, als hec zeker is, dat wy allen eenmaal begin ontvan. gen hebben. Want fchoon wy ook ons leven tot nog zulk eenen hoogeu ouderdom mogten uitrekken, al ware het ook dat wy al de Eerstvaders in ouderdom overtroffen , wy moe! ten nochtans fterven. Doch , zal de Mensch dan ophou¬ den te zyn? Zal hy wederom in den afgrond van het Niet ver?inken, waar_ uit hy door de almagtige hand van zynen Maker getogen is? Op zulk een treurig denkbeeld yst de natuur van elk mensch te rug ; zulk een fomber vooruitzigt drukt de ziel geheel ter neder, en verfcheurt den benauwden , den geprangden boezem. Waar uit ontfpruiten deze kwellende, deze ontrustende gedagten ? waar uit dit te rug beven op het treurig denkbeeld van Vernietiging? _ Voorwaar nergens anders uit dan uit dien inweudigen trek ,die aangeboren begeerte, om ouftetfelyk ce blyven, om te blyven voortduuren. -—. Dan deze troostvolle , deze ingefchapen trek tot Onfterfelykheid, gevoegd by de inzigten en oogmerken, welke de alwyze Schepper gehad heeft in het voortbrengen van redeninagtige Wezens, was volkomen in ftaat , om elk raenogduüfche Bybel vóór Luther heeft : an dem andern Sabbath torn erften. De Engelfche Vertaaling : on the fecond Sabbath aft er the ftrsh De Nederland fche: op den tweeden eerften Sabbath. Van de oude Overzetters merkt Ifaac Cafaubonus aan, dat zy deze plaats zoo duister aangezien hebben, dat ze by de Grieken tot een fpreek woord is geworden. Men vindt onder de genen , die 't Euangelie Van Lucas verklaard hebben , eenigen, die deze uitdrukking geheel voorbygaan, anderen, die niets bepaalen , en Ook dezulken , die zich over de tallooze menigte van uitleggi> g^n bezwaaren, waaruit men niet weet , wat te kiezen. Luther heeft eene andere Vertaaling ter baane gebragt, auf einen Ajfterfabbath. Hy wilde 'er een feestdag van de nieuwe Maan, of dergelyken anderen, door verftaata hebben, die geringer en minder plechtig was, dan de gewoone Weekfabbath, en daarop Onmiddelyk volgde , gelyk de Dingsdag op Maandag, die men daarom wel aftermontag ([achtermaandag) noemt. Tiieophylactus heeft reeds aangemerkt, dat men eiken feestdag Sabbath noemde, en gemeend, dat hier aan een Weekfab- meNü. 1799. No. 12. L1 bath  47° Hyté bath moet gedacht worden, die op een Vrydag, zynde zoodanigen ieestdag, volgde. Men heeft dus ten onrechte beweerd, dat Luther in 't zelfde begrip ftond mee dien ouden Kerkvader. De gedachte van Luther is evenwel ook niet aanneemelyk. Men mogt op alle andere feestdagen, zelfs op het Paaschfeest , fpys bereiden Exod. XII: 16. Maar op den Sabbath was dit ongeoorloofd, H. XXXV: 3. Hoe zouden dan nu de Pharizeeuwen de Apostelen over Sabbathfchennis hebben kunnen belchuldigen, terwyl ze airen geplukt en gewreven hadden, zo het geen Weekfabbath geweest ware? Epiphanius, Bisfchop van Cypren, die aan 't einde der vierde eeuw leefde, is reeds op het fpoor geweest, om de regte verklaaring te ontdekken, volgens welke men door deze uitdrukking den eerften gewoonen Sabbath na Pafchen verdaan moet, hoewel hy naderhand van gevoelen is veranderd. Het was voor den beroemden Jofeph Scaliger, dien gmoten Zoon van een grooten Vader, Qultus Cafar Scaliger,) voorbehouden, om deze alleen waare uitlegging op vaste gronden te vestigen. Hy fchryft daarover, in zyn onderflyk Werk, de emendatione tempcrum, L. VI. p. 557, dus: „ Dc tweede eerfte Sabbath is die, welke allernaast op het Paaschfeest volgt: want de wet gebiedt van den tweeden paaschdag zeven weeken te tellen. Van daar hebben alle weeken en fabbathen, van Pafchen tot Pinxter, haare naamen van den tweeden paaschdag. De 16de van Nifan is, en heet, de tweede , of de yolgende dag van Pafchen , en alle weeken, die zich van den tweeden paaschdag tot op den 6den Sivan, onzen 16 Mai, uitftrekken, voeren haare naamen van even dezen tweeden paaschdag. Zoo ook de fabbathen. Zooheet de eerfle Sabbath na den tweeden paaschdag r«/3/3«. 7c> ftfjtfêépfflh; 't welk even zoo veel is, als de eerfte Sabbath na den tweeden paaschdag, en zoo verder." If. Cafaubonus heeft, in zyne Exercitatt. ad annal. Baronii," daaraan zyne toeftemming gegeeven, en de woorden van Mofes, Levit. XXIII: 15, aangehaald, waar hy de zeven weeken gebiedt te tellen van den tweeden paaschdag, en eene plaats uit Jofephus, Antiq. Jud. L. 3. c 10, die dit ook bevestigt. Dionyfius Petaviui, anders een heftige tegenparty van Scaliger, heeft zelf moeten bekennen, dat geen betere verklaaring kan gegeeven worden. Men heeft echter, in laatere tyden, tegen dit gevoelen ee-  fcVER. DEN TWEEDEN eersten sabbath. 471 eenige bedenkingen ingebragi, die ik 2al trachten uit den weg te ruimen. Sarnuel Petitus beweert, dat men op Sabbath niet zou hebben durven reizen, of uit Jerufalem gaan. Maar het tegendeel blykt uit Hand. h 12, daar van eene Sabbathsreis gewag gemaakt wordt, 't geen de Pharizeeuwen waar» fchynelyk uit Exod. XVI: 29 zullen afgeleid, en, naar Num. XXXV: 6 en Juf. III: 4, zoo zullen bepaald hebben, dat inen aooo ellen van de Stad gaan mogt. Lucas befcbryft de ligging van den Olyfberg, omdat hy voor, uitlanders fchreef. De Syrifche Overzetting verklaart het door 7 ftadien ; maar volgens Jofephus, Antiq. Jud. L. 20. c. 6, was de afftand maar vyf ftadien. Tweeduizend ellen maaken drieduizend voeten , en als men deze divideert door zeshonderd, (zoo veelen gingen by de Grieken in een ftadium), dan krygt men vyf ftadien. Kan dan Jefus, op dezen Sabbath, niet met zyne leerlingen van den Olyfberg gekomen, of derwaart heengegaan zyn ? De voornaamfte tegenbedenking, door Joh. Maldonatus gemaakt, is hierin gelegen, dat de airen in Judaïa, tegen Pafchen, nog niet ryp waren. Maar het tegendeel is in de Schriften van Mofes en der Joodfche Uitleggers zoo duidelyk vervat, dat 'er geen de minfte twyfel aan is, of de gerstoogst zy in Pal^ftina omtrent dien tyd ingevallen. Onder anderen zegt R. Abarbanel: „ Omer was niets anders, dan de eerftelingen van den gerstoogst, die daags na Pafchen aanving, naar de gefteldheid van het Ifraëlitifche land, welks vruchten vroegtydig ryp waren." Andere bedenkingen, waarom men dit gevoelen verlaaten, en naar andere uitleggingen omgezien heeft, zyn van geen belang. Ik wil liever nog eenig gewag maaken van de gedachte van Cloppenburg, die de fpreekwys by Lucas verklaart, uit het onderfcheid tusfchen het burgerlyk en kerkelyk jaar by de Jooden. De eerfte Sabbath van het burgerlyk jaar zou in 't Grieksch de eerfie, die van het kerkelyk jaar de tweede eerjte geheeten zyn. Waaruit dan het zeggen der Pharizeeuwen zal te verftaan zyn : waarom doet gy •> ,t geen niet geoorloofd is, op de sabbathen, dat is, op deze Sabbathen? Maar deze eene, zoo ik meen, onoplosbaare, zwaarigheid ftaat dit, anders wel aanneemelyk, gevoelen in den weg, dat, volgens het fpraakgebruik in hetN. T., vergeleken met het Syrifche, eüpfixU L 1 a al-  47» IETS OVER DEN TWEEDEN EERSTEN SABBATH, altyd in 't enkelvoudige moet vertaald worden, en dus over> al een week-, of wel den Sabbath, aanduidt. De oorfprong van dit al zeer oüd fpraakgebruik is door Scaliger aangewezen, ter aangehaalde plaatze. Men vertaalde eerst, of fchreef het Hebreeuwfche Schabbatón, met Griekfche letteren, dus: V^/mhx waarvan naderhand, by vergisfing, als of het dus meer analogisch gefchreven werd, <™/3/3«7 thands nog, onder de ervarene Natuur- en Scheid-kundigen, Tegcndanders van dit, zo alom toegejuicht, Syfteem aan te treffen! welke verwondering vermeerdert, naar mate men; in alle b/zonderheden van werkingen der Natuur of Konst,*de verklaringen van stahl en lavoisier met eikanderen- vergelykt. De een toch neemt veronderftellingen aan, ten hoogden in het mogelyke berustende, en die nimmer door enige Proeven, of verfchynfelen der Natuur , op onwrikbare gronden kunnen worden gevestigd; daar, integendeel, de ander zyn Leerftelfel op vele Proeven , door geheel Europa duizendmalen herhaald, en op de verfchynfelen in de Natuur zelve, gegrond heeft, Maar wie zou, desniettegendaande , echter vorderen , dat 'er otk in enige delen van dit Syfteem volftrektelyk gene,no;j; niet genoeg bewezene, ftukken gevonden zullen worden? ja dat men ook in de eindoorzaken. tor zeer waarfchynlyk béftaanbare , of liever aanwezige, doffen moet komen , welke nogthands voor zich zeiven niet kunnen worden daargedeld, en in zo verre in veronderdellingen berusten ?Dan toch begeert men iets, het welk in gene Wetenfchap der Natuur door ons, die Hechts maar om de buitende fchors der dingen knabbelen, geleverd kan worden. By de ontwikkeling van de oorzaken der natuurverrichtingen, komen wy eindelyk tot de zulke te rug, welke gene voorwerpen voor onze zintuiglyke waarnemingen meer zyn, en daar door buiten de grenzen onzer kennis liggen. Wy moeten by deze oorzaken als grondkrachten ïtaanL 1 3 bly-  474 verdediging wJTnri.en aIIe .befRiegelingen daaromtrent hebber» de Wetenfchappen mets begunftigd (*) Het nieuw Scheidkundig Leerdelfel is, naar myn in£li=> ee"fheel' e1 ,kan wet gedeeltelyk worden omhelsd. Het grondt zich voornamelyk op vier hoofdzaken die aan elkjinderen op het nauwst verbonden 5v°n>tdzaken» l. Op het inzingen, of liever dg ontbinding, dér lucht, by het verbranden der hchamen, verkalken der metalen by het ademhalen, enz. het welk reeds tean rey boyi-e, hales en anderen bemerkt hebben a. Op de herdelling der kalk van kwikzilver, zonder bydoen van brandbare lichamen , en te gelyk op de omwikkeling van lucht daarby, volgens de proeven van den Heer bayer. r 3. Op de fpecififche warmte der zuivere lucht, volgens den Heer crawford. 5 vuigcus, vendkh.^ faqienüelliDS wn h^ water, volgens caHet konde niet anders, of by meer nauwkeurige proeven, met de fcnaal m de hand genomen, over deze voorname onderwerpen, moeit men het ongegronde van stahl's alles veronderdellende, en zo onbevredigende. verklaringen inzien , en eindelyk tot daadzaken, tot be* wyzen, die elk ogenblik werkelyk gedaafd kunnen worden, overgaan. Dan - 'er zyn nog, welke, in dit nieuwere Leerdelfel, zodanige onoplosbare zwarigheden menen te ontdekken, dat zy hunne goedkeuring niet geredelyk daar aan kunnen hechten; en gy, Kunstvriend! welke enige beden kingen, dienaangaande, voorgedeld hebt, en die ver zoekt dat men uwe Vragen beantwoorde , behoort onder dit getal. Ik zal trachten (zo het niet te vermetel voor enen beginner m de grote loopbaan der Natuur- en Scheid-kunde is!) uwe zwarigheden op te losfen. ' Weinig tyds, na dat de onderfelyke lavoisier om wiens rampzaligen dood nog elk enen robespierre' ver. vloekt het water als ene famengedelde vloeidof meer had bekend gemaakt, en een geheel nieuw Scheidkundig Leer- (*) Crundrisf der Naturlehre von t. i. c. crew, 3 aufl f. 3. § 8.  WAN het antiphlogistisch scheidk. systeem. 47$ Leerftelfel te berde gebracht, was het de luc, die tot een ander denkbeeld verviel, en door enige Hygroskopifche waarnemingen, meestal op hoge bergen, tut de gedachte kwam, dat het water, het welk van de oppervlakte der aarde uitwaasfemt, voor enigen tyd tot een luchtformigen, geheel drogen, ftaat overgaat; dat het ontltaan van wolken even mm bet gevolg is van ene oplosfing van water in de lucht, als de regen ene nederploffing van het voorheen opgeloste water, maar dat integendeel de regen ene wederkering van lucht tot water is, zo dat het water het ponderabele van alle luchtfuorten zoude zyn, gelyk het vuur (de warmteftof) het niet ponderabele van alle is (,*> Het fcheen in 't eerst, dat hierdoor en de famenftelling van het water uit Oxygene en PJydrogcne, en de oplosüngsleer van het water in de lucht , in eens den bodem ingeflagen was. Men zie flechts de grootfpraak van lichtenberg, by eiken Natuurkundigen bekend, in de Voorrede van de 5de uitgave van erxleben,s Natuurkunde (t). Dan — het verdient voorzeker ene grote verwondering, hoe Mannen , van die onbegrypelyke ervarenheid in het natuurkundige vak, kunnen weigeren, de oplosfingstheorie van water in de lucht, of deszelfs mechanifche verbinding, als damp, door vereniging met de waimteftof, gelyk ook gren wil, en de famenftellirig van (*) J. a. de luc , muvelks idéés fur la Meteorologie, T. t, 2. a Londres 1786". Zweyter Brief der Sri dk luc an Hr. DE la metheriE , ueber die warme , dis fchmelzen , und die verdunflung, in gren s Journal der Phyfik, b. tL f. 401. ritter Brief — — ueber die dampfe . die luftformigen flusfigkeiten, und die atmospherifche 'luft, in t zelfde Journ, Th ill. f. 132. Als ook van de iuc, Prufung einer abhandlu g der Hr. mo\ge, ueber die urfach der haupfachlichtjlen phdnomene der Meteorologie , b. VI. f. 121. (|) Het Stelfel van de luc heeft zeker vele Voorftanders gevonden ; maar nogthands, geloof ik, niet zo algemeen, als triedrich üiurhard zich uitdrukt. „ Beide Syfteme, das An„ tiphlogijitfche und De Luc'fche, fïiid jccst die vor/.ugl'cnften. Sie erltrecken fich ueber dem grosfter theil der IMaturlehre, „ und fast alle phyfiker folgen in ihren erklaringen entweder „ dem einen oder dem anderu." Gefckiehte der KunpZe und }Visfenfchaften, achte abtheilung. I. Gejchichte der IMaturlehre, 1 b. f. 25 einl. LI 4  476 verdediging van Jt water zelve, aan te nemen, wegens enige zwarigheden, die uit onze onvolkomene kennis van den dampkring , en oorzaken - der onderfcheidene verfchynfelen , welke zich daar in openbaren, vonrtfpruiten, en nog hands zo gretig een ander gevoelen omhelzen, het welk even min op dadelyke bewyzen gegrond is; ja — ik durf zeggen, op het hoogst, in de mogelykheid berust. Immers het water wordt, vo'gens de luc, lichtenberg, en allen, die dit Stelfel omhelzen , op ergens ene wyze in lucht verwandeld, herformd, en de regen is het tegen-, overgeftelde proces (*)! Op welk ene wyze gebeurt dit dan nu? Hier doen zich voorzeker gene mindere zwarigheden óp, dan by de oplosfingstheorie, of by de mecha-* nifche vereniging als damp , (gaz aqueux) volgens gren, Ik zoude ene, menige vellen grote, Verhandeling moeten leveren, zo ik de oploslingsleer van het water in de lucht, en wolken, regen, nevel, mist, als ene min of meer grote nederploffing, uit eikanderen, geheel terneder wilde Hellen. Ik zal thands liever alleen uwe Vragen beantwoorden, daar de hierover zo voortreffel.yk gefchrevene Werken in uwe, en veler Natuurkundigen, handeiï zullen zyn (f). Ter (*) Enige Duitfche Scbeidkundigen hebben gedacht , dat alleen water met warmteftof ene beftendig luchtformige gedaante konde aannemen ; doch de proeven van ad. wilh. Hauch (in g£4i'.k's Journal der Phyfik, u. 1 t. 1794, f. 27, enz.) hebben het tegendeel hiervan genoegzaam geleerd. De luc neemt altoos nog een derde lichaam aan, het welk de byzondere luchtfoort wyzigt. (t) Le eoi , Memoire fur felevation' & la fufpenfion de Peau dans Vair; in de Mem. de l Acad. des Sc. de Paris, 1751 , pag. 48 1. m. hub ii, ueber die ausdunfiung, und ihre wirkun ■ gen in den Atmosphare , Leipzig 1790, 8. Pnfung' der venen theorie des Herrn de 1 uc , 'vpm regen, und feiner darauf abgeleiteten einwurfe gegen die auflofungstheorie. Ei/te von der Kon. Preuf. ,-lcad. der IFisf. zu Berlin gekriinte Prei'fchrift, 1794. —— Sclireiben an gren , ueber 'einige einwurfe gegen dasf AMiph. S\fleem, und gegen die aufiëfung des was pers in der luft , von Her.rn zylius in Roflock; in GREW j J. d. P!. b. 6. f. ' 196. Schreiben von Hr. zylius ueber de lüc's Lchre vom regen, &c G,>e.\ , J. d. Ph, 8 b. 1 h. f 51 Etwas ue¬ ber den regen und Hr. de lic's einwurfe gegèn die Fs ancofifchen Chemie, von Hr. Ihfr. und Prof. MAïei in F.rlangefi, . Greb, J. d. Ph. 5 b. 3 h.'f. 371.  VAN HET ANTIPHLOGISÏISCH SCHEIDS. SYSTEEM. 477 Ter beantwoording dan van uwe eerfte Vraag, (lel ik, dat het water in de lucht, gelyk de zouten en gommen in water, de harfchen in Alcohol , enz. chemiscii wordt opgelost; het zy dat het eerst, gelyk saussure wil, door de warmteftof tot damp Qgaz aqueux) gebracht moet zyn, het zy dat het zelfs als water, als ene dtuipbare vloeiftof, voor deze oplosfing vatbaar is, het welk in dezen geen voorwerp van verfchil uitmaakt; het is zeker, dat ene voorafgaande verbinding met de warmteftof deze oplosfing ten lterkften bevordert. Le roy, te Mont, tellier, was, zo veel ik weet, de .eerfte, die deze belangryke Helling heeft voorgedragen ; hy nam ene oplosfing als water aan ; doch saussure £*>, en meest alle Natuurkundigen na hem, ftelde ene voorafgaande damp- . forming, het water eerst met warmteftof verbonden. Het koomt my nog niet vreemd voor, of het water is in zyne drie ftaten voor deze oplosfing vatbaar ; van waar anders, by fterke vorst, het fpoedig drogen van alles? de vermindering van zwaarte van het ys? . Het opgeloste water kan alsdan op gene Hygroskopifche lichamen werken, om dat het groter verwandlchap met de lucht, dan met enige van deze lichamen, heeft; waardoor terftond de grond vervalt, waarop de luc zyne theorie gevestigd heeft. Want om dat de lucht, voor en na den regen, geen maximum van vochtigheid op den Hvgrometer toonde, en de lucht hoe hoger hoe droger wordt, befloot de luc ene herforming van water m lucht, en lucht in water; daar toch het zeilde moet claats hebben, wanneer het water in de lucht chemisch is opgenomen (t); de lucht is alsdan min ot meer vochtig, niet zo zeer als dezelve min of meer water op-, genomen heeft, maar veel meer naar mate deszelfs verwandfchap meerder of minder fterk is. Het is voorzeker moeijelyk, alle de oorzaken te bepalen , waardoor deze verwandlchap verandert; zonder twyfel fpelen in dezen de warmte-, licht- en Electneke-ftof de hoofdrol. Wie kent alle de fynere ftoffen, welke nog (*) Hygrometrie, f. 224. § ioi. (f) T. cavallo , abh'ancUung ueber die luft er ^ f. 320. Frof. ma.yer, etwas ueber den Regen , &c. in GKErfs J- d. Ph. 5 b. 3 h. f. 371 , &c. Wy zullen dit ftraks, by den Regen, nader ontwikkelen. LI 5  verdediging ïn de lucht aanwezig zullen kunnen zyn , en in dezen medeweten? De luc O toch ftaat zelf toe, dat men by vele natuurverfchynlélen zich bezwaarlyk van deTe dichte ontdoen kan, dat 'er nog andere itoffenmedeTni t ipel zyn, op welke wy niet denken, of liever die wv! dert, ontftaan 'er wolken, nevel, of mistTweïke ÏÏ. S°nS Tn^1arEdoorri1hïfVme>eSt;i P°fiti^ ve^^en zyn , en aaardoor, als allerfynfte waterblaasies ver tr> noeg van eikanderen gehouden worden"om »gen tid^n ene, anders 800 maal ligtere, vloeiftof te dryven volgens de wetten van zwaarte, gelyk saussure donr M croskopifche waarnemingen,' LI blaags m"dam? & «^«x; ontdekt heeft; en zoude de theorie va7HuBE wet veel waarfchynlyks hebben, dat, namelyk, deze wï terblaasjes met het gaz hydrogene gevuld zyS waardoor zy dan ook, even gelyk als met deze lucht: gevïïe zl pebellen, tot zodanig ene hoogte klimmen, dat ze met de lucht in evenwicht zyn. - met De Electriciteit, echter, dit is meer'bewvsbaar fnprft in dezen, zo wel by de lutwiaafeaSgTWiSg^S. kenforming, als regenftorting, de hoofdrol Cf) Daar dan nu de wolken, door de verenminr* met Eledrieke ftof, ligt genoeg'zyn om op TB! te ary! ven, zo volgt, dat, by vermindering van deze ftof, de waterblaasjes , waar uit de wolken beftaan, nader aan eikanderen worden gebracht, zich verenigen, meerder" neden vallen q). Zo immers is, behalven vele andere, ene waarneming van de luc (£) • «juctc, » Ik (*) //sfe'tfs /iw /« Mettorol. f. 8s kapittel. VVillem van .i»«v,xD/^SS Deel 2de Stuk, bladz.77s, euz. 4de Deel ,£?, enz en bladz 407 enz. Ene twede lezing van deze waar-' lyk fchone, Verhandelingen zal niemand verdrieten' ' ü) VI. hube, «*A?r d. ausd. f. 3^ 3I7 ($; Unterfiukungen ueber die Aimosphdr, a. d. F. 2 th. f. 315.  van het antjphlogistisch scheidic. systeem. 479 „ Ik heb duj (fchryft hy) het ontftaan van Regen dik„ wyls zeer duidelyk op de bergen gezien: hier is een „ voorbeeld, gelyk het zich op deze wyze vour myne „ ogen toegedragen heeft. „ Ik was ongeveer een vierde myl westwaards van „ énen 200 toifen hogen berg, waar van de kant naar „ my toe loodlynig afgefneden was. De door een oos„ tenwind gedrevene wolken raakten aan de kruin des „ bergs, die dezelve fcheen aan te trekken; ten minften „ verdikte zich daar een gedeelte van hare laag, en „ wierd zo digt en zwaar, dat de lucht dezelve niet „ meer konde dragen, maar alzo, gelyk een ftroom, wel „ 50 toifen diep, naar beneden fchoot, alwaar dezelve „ zich in regen ontlastte, cn den berg niet langer voor „ 't oog bedekte." . Ook gebeurt het, dat ene vermindering van de Electrieke vloeiftof nog terftond genen regen veroorzaakt, maar alleen de daar door zwaarder gewordene wolken lager doet zakken, tot dat ze wederom met de lucht in eveawicht zyn. Zo klimmen zy, omgekeerd, hoger, zonder nogthands geheel opgelost te worden, wanneer de Electriciteit zich in dezelve vermeerdert. Zeer gemakkelyk valt dan te verklaren, waardoor by donderweder zo veel zware regen veelal plaats heeft; het welk veelmeer moet worden toegefchreven aan ene vermindering van de Eleftrieke ftof, dan aan ene waterforming uit Oxygene en Hydrogene, of fchoon 'er ook dit by plaais zal hebben. Van velen, echter, zal hier de vraag ontftaan, of dan de lucht zo veel water opgelost kan houden, daar de proeven van saussure geleerd hebben, dat ene droge Cubiek voet lucht met 10 greinen water reeds verzadigd is, gelyk dit ook door de luc tot een hoekfteen van zyn Syfteem gelegd wordt? Maar zo de lucht met het water de grootfte verwandfehap heeft, kan men dan wel ene ftellig droge lucht verkrygen? Immers neen; en hoe kan dan iets, uit deze proeven van saussure, tegen de oplosfingstheorie worden aangebracht ? Behalven het water, het welk met ene droge lucht nog verbonden is, en niet door ons daar van gefcheiden, of door Hygroskopifche lichamen gekend kan worden, om dat het chemisch is opgelost, neemt nog een Cubiek voet lucht 10 greinen op; maar hoe veel zal nog niet bovendien chemüch met dezelve verbonden kunnen geweest zyn? Ook zyn 'er, die, om de  480 VERDEDIGING de veelheid van water, het welk door regen, dagen ach» ter eikanderen, vallen kan, te verklaren, ene wederzydfche hejfchepping van water en Stikgaz hebben aangenomen; in de Dampkringslucht, zeggen deze, is. ongeveer o. 75 delen Stikgaz , en flechts o. 25 delen Zuurftofgaz:: dus kan 'er ene genoegzame hoeveelheid water geboren worden, wanneer het Stikgaz tot hetzelve wederkeert; van hier, volgens hen, dat men, na enen regen, de lucht veel zuiverer vindt, en vryer ademhaalt, Maar het is niet nodig, deze onverdedigbare theorie ter verklaring van den regen aan te hemen Het is, ten tweden , ene uitgemaakte zaak , dat de lucht, warm zynde, meer waterdelen oplost, dan koud, gelyk dit ook by alle oplosmiddelen plaats heeft. Aan de meerdere uitzetting der lucht kan het niet worden toegefchreven: want ook in beflotene glazen heeft het zelfde plaats. Maar doordien door de warmte het water meer tot enen dampformigen ftaat wordt gebracht, zo is, volgens alle Chemifche wetten, de verwandfehap der lucht met hetzelve dies te groter; ook zullen 'er alsdan zeer veel waterdelen als damp, gaz aqueux, met de lucht phyiïsch verbonden zyn. Ten derden, het water, dat zich uit de warmere lucht aan koudere lichamen hecht, kan voorheen opgelost geweest zyn, en zich dan op die koudere prajeipiteren ; hiertoe, echter , wordt ene volkomene verzadiging vereischt, welke 'er zelden by de lucht zal plaats hebben , wanneer koudere lichamen vochtig worden. Maar zo ras wy, met vele beroemde Natuurkundigen, ftellen, dat 'er, behalven het opgeloste water, veel waterdamp phyfisch met de lucht verbonden is, om dat het, met de warmteftofFe verenigd zynde, daartoe ene genoegzame ligtheid verkregen heeft , verdwynen hier alle zwarigheden : want juist by ene warmere lucht worden de koudere lichamen in onze huizen vochtig , om dat de dan mechanisch met de lucht verbondene waterdamp zich aan die koudere hecht, zyne warmte verliest, en tot ene druipbare zelfftandigheid, dat is, water, wederkeert. Gelyk ook de beroemde ,hube den oor- (*) Men zie, ter wederlegging van dit Stelfel : Grundzugen su den neuen Chemifchen theorie, von a. n. scherer, f. 2/0——227. Und nachtrage zu dem Grundz. f. 475.  VAN HET ANTIPHLOGISTISCH SCHEIDK. SYSTEEM. 481 oorfprong der dauw uit onopgelosten waterdamp, in ïyn \Naturlehre en Ausdunftungstheorie, verklaart; en gren die ene oplosfingstheone niet omhelst , ftelt alken'ene%odanigeP Phyfifche= vcAtotog van waterdamp, saz aqueux, in de lucht C ) > 20 a" nv. zelfs om zyne eigene woorden te gebruiken , zegt ; T]uf 7efe\echfe%itige zerzetfung undbildung des iJsferdcJrnyfs in der tuft, (door yermeerdenng, nmeIvk, of vermindering van warmteftof of drukking^ erunden fich die bekanntcn phanomene vom fichtbarwerZTr unfeh hauchs in kalter luft, und der unfiehtbar- Zit desfelben in warmer; das fo genanntefehwisfen oder , anlauf n kalter körper in feuchten und heisfen Zim- mern - das frisfen der fenfiern in diefen Zimmern, " Znn die ausferJ luft merklieh kalter ist, als die mne' r das bef hlagender gebaude beym thanwetter noch anhaltendem f roste; das befchlagen der gloeke der luf t- Tumpe bey wiedtrhinzulasfung der luft nach vorhergeZfangene/vcrdunnung, die entftehung des Nebels,, der „ Wolken, des Thaues, des Reifs, des Regens, des Schnees, ,', des Nagels" f*\T a c. gien, Naturlehre, f. 387- § 5P*- f- ÖI3j t\L gelyk ook ceokg adaMS, in feync Vorlefiungen leber die Experimental Phyfik, (gc. a. d. E. 1799. * th. f. 10. (Het Vervolg en Slot in een volgend Stukje.) eene tot nog onbekende byzonderheid in de n*. tuurlyre historie van de mol. bruce , Esq., Secretaris van de Sociëteit der Natuurlyke Historie te Edmburgn. COntleend uit de Tranteüions of the Linnean Society. K Vol. lil, 1797- Dat de Mol met andere Viervoetige Dieren en Menfchen deelt in den geest van nieuwsgierigheid te bezitten, weikedft Dia aanzet om uittochten te doen, en zeïfs over water te trekken, vond1 ik onlangs, dat op de best geftaafde getuigenisfen fteunde.  4$2 EENE ONBEKENDE BYZONDERHEID VAN DE MOL. Het Loch van Clunie bezoekende , 't welk ik herbaal* de keeren deed, ontdekte ik een klein Eiland,52 vot ZZt 5* dlStstbvIig§end land afgelegen de maat des afftands was over ys genomen. Op dit Eiland heeft Lord airly, de Eigenaar, een Kasteel en een kleinen tum. Menigmaal ontdekte ik het vertoon van nieuw oS geworpen Mokhoopen. Eenigen tyd hield ik die hooiten voor het werk van den Water-muis-, en vroeg1, by eene voorkomende gelegenheid, den Tuinman of ik hier m geen gelyk had ? ±_ Hy antwoordde 'e Neen op, maar dat het Molshoopen waren , en dat by, nie? hv"2 vd«5v"vf nf tU °f tWeG hadt' ™« Dy, vóór vyf of zes jaaren , 'er twee in vallen ving. en twee jaaren daar naa hadt hy 'er geene vernomen ftond ^nVS ?T gdeden' °P - ZomTavS Itond , den 4 of 5 Juny , omtrent tien uuren , zaz hy, nevens een ander geloofwaardig Man , Lord air? tV Kelderknegt op een kleinen afftand , 'in effen wïter, een Dier, na het Eiland zwemmende, op geen grooten afftand van 't zelve. Schielyk , al Vfchielvk ! maakten zy zich meester van dit zwemmend Die ,en bevonden dat het onze gewoone Mol was , door een Landcum orfdh1?" Nat"ure ^eldd om ^ n«5 Landpunt op dit Eiland te komen. Het was, tot deezen tyd, omtrent twee jaaren lang geheel vry geweest van eenig onderaardsch bewooner; maar de Mol hfdt nu vóór C" Jaar' zlch weder vertoond, en die hoopen, welke ik zag, opgeworpen. ^ In de Natuurlyke Historie van dit Dier, herinner ik Kl nTJ° -trCffends 1°.ntmoet te hebbe» 5 in^Seï llZtf ? !? aa"merking neemt de groote diepte des waters , zo m den Zomer als in den Winter 't zei ye is van zes tot tien en vyftien voeten , en zom- Eifand?" mg Vee"ig V°"Cn rondsom BfrS* TREF-  dek. vogelen bezorgdheid voor de jongen. 4S3 treffend voorbeeld van der vogelen bezorgdheid voor de jongen. (Uit thomas young's Esfay on Humanity to Animals.) De Vliegen-vanger (by ray onder naam van Stoparola bekend) maakt alle jaaren zyn nest in den Wyngaard, die voor myn huis groeit. Een paar van deeze Vogeltjes hadt, op zeker jaar, het nest ongelukkig geplaatst op een te blooten hoek, misfchien op een donkeren en nevelagtigen das; niet vooruitziende, welk ongemak daar uit, by wisfelirTg van weêr, zou kunnen voortfpruiten. Het werd een heete Zomer, met onbenevelden zonnefchyn, vóór dat het broedzel half in ftaat was om het nest te kunnen verlaaten. De zonnefchyn ep de wederkaatzing van den muur werden onverdraagelyk; de hette zou onvermydelyk de Jongen hebben doen verflikken, hadt niet de ouderlyke bezorgdheid een red- en hulpmiddel ingeboezemd, het Mannetje en Wyfje aangezet, om het nest, op de heetfte uuren van den dag, te bedekken met zo wyd mogelyk uitgefpreidde vleugelen: terwyl zy in dien ftaat met open monden na verkoeling hygden, weerden zy de hette af van het kroost, anderzins zeker daar door om« gekomen. byzonderheden, betreffende de schilderesse maria angelica kauffmann. (Ontleend uit huber. en rost's Manuel des Curieux & des Amateurs de C Art.) Maria angelica kauffmann werd te Coire, in 't Land der Grifons (in Zwitzerland), ten Jaare 1742» gebooren. Zy leefde nog, te Rome, in den Jaare 1795. Haar Vader joseph kauffmann , gebooren te Bergentz, (eene Stad aan het Meir van Conflans,) een Portraitfchilder, leerde zyne Dogter het fchilderen en de muzyk. In haare vroegfte jeugd hieldt zy meer van de laatfte dan van de eerstgemelde kunst. Elk Reiziger van eenig aan. zien , die door Coire trok, ging haar zingen en fpeelen hooren. De Vader en Dcgter zetten zich voor eenigen  4»4 byzonderheben gen tyd te Conflans neder, en vertrokken van daar nal Italië. " 1 In /fó/z'e gekomen, was Milaan de eerfte woonplaats.J Hier zette zich de Kunftenaresfe in ernst tot fchilderen,, en vondt grooten byftand van eenige Duitfche Liefheb-' bers , die haar reeds in haare Geboorteftad gekend had-' den. Zy vervaardigde daar ter Stede een aantal Copyen: van de werken der grootfte Meesters in Italië. Met den Jaare 1763 vertrok zy na Napels, en van daarna Rome, waar zy kennis kreeg aan den beroemdeni "winckelmann. Deeze fchreef, in eenen Brieve aam zynen Vriend frank, in 't Jaar 1764, over Juffrouw kauffmann, in deezer voege: „ Ik heb my laaten uit-' „ fchilderen door eene Vreemdelinge; zy is uit Zwitzer- ■ „ land geboortig, nog jong, maar van zonderlinge ver„ dienden. Zy munt uit in het portraiteeren met oliever„ wen. Zy heeft my ten halven lyve, zittende, afgebeeld., „ Zy vervaardigde desgelyks een geé'tfte afbeelding vani „ my, en gaf ze my als eene vereering. Haar Vader,, „ die desgelyks een Schilder is , bragt haar, nog jong, „ in Italië: zy fpreekt het ltaliaansch zo goed als net: . „ Hoogduitsch; en de laatstgemelde taal zo zuiver en 1 „ aangenaam , dat zy voor een geboorene Saxifche zou „ kunnen doorgaan. Zy weet zich ook in 't Fransch en 1 „ Engelsch zeer wel uit te drukken: dit laatfte brengt: „ veel toe, dat alle Engelfchen, die te Rome komen, zich „ door haar laaten fchilderen. Zy zingt met zo veel „ fmaaks, dat zy vry lyk gelyk gefteld mag worden met „ de beste Zangkunftenaars. Haar naam is angelica „ kauffmann." Voorgegaan duor een welgevestlgden roem, ftak onze Kunftenaresfe, in denj iare 1765,na Engeland over. Haare vrye cn ongemaakte i'childer'wyze beviel daar boven maate: in den Jaare 1769 werd zy tot Lid van de Academie der Schilderkunst verkooren ; en alle Lieden van fmaak konden niet nalaaten haar te bejegenen met eene op. lettenheid, welke haare ongemeene gaven dubbel verdienden. De Heer sturtz (*) heeft van Juffrouw kauffmann dee« (*) De Heer sturtz oruhieldt zich veele jaaren in Engeland; Frankryk en Italië ; tot het Deenfche Gezantfchap behuorende. Een Man van Letteren zynde, en met dien rang bekleed, hadt hy  van. maria angelica kauffmann. 485 deeze fchets gegeeven : „ In haare houding en fchilder„" ftukken , in haaren ommegang en bedryven , heerscht „ onveranderlyk één toon ; die van zagte vrouwlyke „ waardigheid. Toen ik haar zag en fprak, hadt zy om„ trenf zeven-en-twintig jaaren bereikt, en zonder eene „ volmaakte fchoonheid te weezen, is haar gelaat, zo wel „ als haar geheele perfoon, inneemend. Haare weezens„ trekken vallen zeer in den fmaak als die dominiquo „ fchildert; daar in ftraalt iets edels, befchroomos, veel„ beduidends, en belangneeming inboezemends door. Men kan haar niet als in 't voorbygaan aanfchouwen ; het „ oog wordt op haar gevestigd, en 'er zyn oogenblikken, „ op welken zy eenen dieper indruk maakt. Dan, naam„ lyk, wanneer zy pergolesi's Stabat zingt en fpeelt, ,, in Godsdienftige verrukking haare groote kwynende ,, oogen ten hemel heft, en met dien oogflag haare zielönt„ roerende ftem paart, in die oogenblikken wordt zy het „ leevendig beeld van St. cicixia. Hoe veel aanfpraaks ,, heeft zy , met zo veele bekwaamheden befchonken , „ niet „om gelukkig te weezen! Nogthans is zy het tegen„ woordig niet. De zwaai geestigheid, met zeer zigtbaare „ trekken op haar gelaat te leezen , is het gevolg van „ een ongelukkig huwelyk , in eene volkomene egtfchei„ ding onlangs geëindigd. Al het voordeel van beroemd„ heid, alle zegeningen des leevens, worden vergiftigd „ door het geen haar hart lydt." Met den Jaare 1782 ging zy, te Rome wedergekeerd, eene tweede Egtverbintenis aan , met joseph zucchi , en heeft zints dien tyd de Schilderkunst te dier Stede , met onafgebrooken gelukkig flaagen, voortgezet. Geduurende haar eerst verblyf te Rome , hadt zy begonnen met Historieftukken te fchilderen. Haare Beelden, van middenmaatige grootte, zyn zagt en bevallig; haare za- men- hy gereeden toegang tot lieden van aanzien : dit ftelde hem int ftaat, om, ten hunnen opzigte, veele belangryke byzonderheden op te doen , welke hy in twee Stukjes te Leipzick uitgaf. Deeze maaken een zeer gewild Boek by de Duitfchers uit, als vol van belangryke en aartige Anecdoten , gepaard.en opgehelderd door eene menigte van vernuftige aanmerkingen. —— Wegens de Kunftenaresfe, van welke wy hier boven verllag gaven , vindt meH daar mede goeddeels zamenrtemmende Berigten in de N. Algem. Konst- en Letterbode, X D. bl. 19?. meng. 1799. no. ia. M ra  486 byzonderheden van m. a. kauffmann» menftellingen, uit de Dichters ontleend, zyn vernuftig en alles is over 't geheel gelukkig en bezield uitgedrukt. Haar colonet is zagt, doch vast teffens, naar den besten trant der hedendaagfche Italiaancn; in den laatften tyd heeft het ,meer fterkte gekrèegen, zints zy zich toegelegd heeft om de Venetiaanfhe Meesters te volgenGeheel in den geest van het Antique gevallen, vertoonen haare Vrouwenbeelden Griekfche Schoonheid ; dan men heeft opgemerkt, dat in de Mannenbeelden de trekken van de vrouwlyke Sexe te veel gevonden worden. Hector, affcheid neemende van andromache, is niet meer een Held in den fmaak van homerus, maar een verkleedde Vrouw. Juffrouw kauffmann heeft, behalven haare Schilderftukken, veele Plaaten geëtst in aqua fords, op eene zeer bevallige wyze : de meeste deezer Plaaten zyn od nieuw uitgegeeven by de uoydell's te Londen. De voortbrengzels deezer Kunftenaresfe, welke zeer veele in getal zyn, hebben werk verfchaft aan de bekwaamheden van eenigen der kundigfte Plaatfnyders in Europa. berichten van de colonie siërra leone. Zoo verre de Jaarboeken reiken, heeft nooit eene Volkplanting een edeler oorfprong en een weldaadjger dotl gehad, dan die, welke van een Engelsch Koophandel-gezelfchap op de Westkusten van Noord-Afrika, in het, naar de Rivier van gelyken naam benoemde, Diftrict. Siërra Leone, ondernoomen is. Reeds lang is het bekend, dat een gezelfchap van waardige en welgeftelde mannen in Engeland zich, met infpanning van alle hunne krachten , en met opoffering van een deel van hun vermoogen , tot het vaste belluit en tot de uitvoering van het plan vereenigde, om de Natie-tot de affchaffing van den haatelyken, de menschheid ontè'erenden, Slaavenhaudel te doen befluiten. Aan het hoofd derzei ven waren, Wilh. Wilbcrforce, Granyille, Sharp, Thom. Clarkfon, en anderen. Met hun deelde in de eer van de eerfte pooging, ter uitvoering van dit menschlievend plan, nog een tweede Gezellchap, dat de verdere ontdekking van dat waerelddeel, en naauwere verbintenisfen met hetzelve, ten oogmerke hadt. Eindelyk kwam hier  BERICHTEN VAN DÉ COLONIE SIËRRA LEONE. 487 hier nog een derde by, dat uit geleerde en voornaams Zweeden en Engelfchen van de zoogenaamde nieuwe Jeïufalemfche kerk, dat is, van de Swedenourgfche fecte, beftond, welken de zedelyke en godsdienstige befchaavin'1 der bewooners van het binnenfle van Afrika met de "voornoemde bedoelingen wenschten te vereènigen. Onder hun bevonden zich eenige voortreffelyke natuurkundigen , leerlingen van Linnaus en Walkrius, die zich te gelyk van hunne deelneeming in deze ontwerpen , en daadelyke medewerking, een aanmerkelyk gewin voor hunne weetenfchap voorltelden. Op deze wyze is het Gezelfchap voor Siërra Leone, (The Siërra Leone Company) , ontdaan , dat te Londen gevestigd is, en van tyd tot tyd in een Coffy-huis (Paul's Head Tavern in Cateaton ftrcet) byeenkomt , om over de inkomende berichten beraadfiaagingen te houden, en befluiten te neemen. Het edele oogmerk van het Initi-tut is alzoo : „ midden onder de Negervolken eene op gerechtigheid gegronde Volkplanting en Koophandel op te richten, geene landen of menfchen te rooven, by wyze Van koop een ftreek gronds magtig te worden , geenen flaavenhandel te dry ven, noch in hun regtsgebied te dulden, Europifche en Afrikaanfche produ&en te verruilen, ontdekkingen voor de Natuurkunde en Aardrykskunde in het binnenfle van Afrika te doen, uitlandfche producten daarheen te verplanten, de Negers te befchaaven (*).'* Deze gantfche onderneeming verdient de goedkeuring van ieder menfchenvriend, en wordt van de Engelfche regeering op het krachtigfte onderfteund. Door deze onderfteuning werd in 1787, met de onkosten van eenige duizend ponden, welke, door inteekening van een aantal Edelen, te famen gebragt waren, de eerfte infcheeping van Colonisten op Siërra Leone gereed gei maakt. Hef waren eenige honderd arme, grootendeels in (*) Brun's Afrika , Th. IV. f. 299, 305- De eerfte omfiandigfte berichten over dit ontwerp vindt men in Zimmermann's Annalen der Geogr. und Slatist. B. II. f. 33* Het volledigfte verhaal in An account of the Colony Siërra Leone, front the first eftablishment in 1793 being the fubftance of a Report delivered to the Proprietors. Published bj order of the DireÏÏors* Lond. 1795. Mms  483 berichten in Londen bedelende, Negers, die te vooren in Amerika j of op de Vloot, gediend hadden. Maar een groot deel derzelven ftierf reeds op de reize, en een ander werd kort na de landing vermist. Ruuwheid, onmaatigheid , voornaamlyk in 't gebruik van riiai , afkeer van landarbeid en befchaaving , waren de oorzaaken van dit tweeërlei verlies. Men zocht dit verlies van menfchen door herhaalde zendingen te verhelpen , en was onvermoeid in den ftryd tegen byna onoverkomelyk fchynende zwaarigheden. Eindelyk kwam in 1792 , en nog meer in 1793 , de vrye Volkplanting op Siërra Leone tot ftand. De inwendige inrichting derzelve is volkomen overeenftemmend met de grondftellingen, die een van de bovengemelde Zweedfche Geleerden, in een byzonder gefchrift, uit beredeneerde gronden en ondervindingen afgeleid en ontwikkeld heeft (*). Eenige wenken, die hy over de vorming van zulk eene Volkplanting tot menfchelykheid en Godsdienst geeft, moogen hier ter regter plaatze bygebracht worden. „ Het geluk en de vastheid van eene maatfchappy rusten alleen op de deugd der byzondere leden, waaruit zy beftaat ; en, wanneer geene vreemden daar invloed verkrygen , zoo zal de voortduuring of wasdom der maatfchappy afhangen van de nieuwe gedachten , welke Van tyd tot tyd medeleden derzelve worden. — De geest neemt de duurzaamfte indrukken en gewoonten, geduurende den tyd der rninderjaarigheid des menfchen, aan. De opvoeding der jeugd is bygevolg eene zaak van het hoogfte gewicht voor iedere maatfchappy. Zy zal deswegens , naar myn oordeel, een byzonder deel van het beftuur eener nieuwe Colonie uitmaaken. „ Tot onderricht van de kinderen der Colonisten of der inboorlingen , aan welken men goede zielsvermoogens of eene geneigdheid tot de weetenfchappen ontdekt, moet men noodzaakelyk fchoolen oprichten. Uit eigene ondervinding fchynt het my toe, dat by de Colonien een foort van vaderlyke opvoeding moet plaats hebben, f*) C: B. Wadftrüm's Ferfitch über Koloniën , vorzüglich in Rückficht auf die IVestl. Kitste von Afrika, Th. I. Aus dem Eugl. mit vielen Anmerk. von Zimmermann. (Leipz. 1796V)  VAN CE COLONIE SIËRRA LEONE. 4^9 ben, en dat by jonge Colonisten hoofdüaakelyk op leezen, fchryven, rekenen, grondftellirgen van den Godsdienst, en handwerken, moet gezien worden. „Om de befchaaving der inboorlingen te bevorderen, moest ieder Colonist de vorming van twee Negerkmders, zoowel wat het lichaam als de ziel betreft, op zich neemen , welke dan, op zekere door de wet v'astgeftelde voorwaarden, tot leerlingen behoorden aangenoornen te worden. Deze leerlingen moesten, op beftemde tyden, in tegenwoordigheid van hun , die het opzicht over de opvoeding hebben , geëxamineerd worden ; de laatften konden dan bevoegd zyn, om ze naderhand voor mecrderjaarig te verklaaren, en van dien tyd af zouden zy dan in alle rechten van de medeleden der Sociëteit kunnen trceden. Op deze wyze zou een klein aantal van Colonisten den Staat, in weinige jaaren, goede medeleden uit de Negers-leden verfchaffen, welken in het Christendom onderricht, en aan geregelde zeden en dagelykfchen arbeid gewend waren, en die weldra den fmaak voor kennis en werkzaamheid onder hunne landslieden zouden verbreiden. „ Het ware te wenfehen, dat men ergens in een vruchtbaare ftreek eene fchool voor de inboorlingen van Afrika oprichtte, die men meer met de bearbeiding van ruuw werk moest bezig houden, dan met handwerken en handel. Op zulk eene fchool konde men Negeikinders zetten , en ze daar tot eenen zekeren ouderdom aan een werkzaam en gemeenfchaplyk leeven gewennen, en dan weder tot de Colonie laaten te rug keeren, zoodra zy op die wyze tot de bovengemelde leerjaaren voorbereid waren. Befchouwende en beoefenende Godsdienst moest hun te gelyk ingeboezemd worden, en alle hunne werkzaamheden van lichaam en geest moesten de echte zedelykheid , en waare nuttigheid voor het burgerlyke leeven, ten doel hebben. Op deze wyze zouden hunne verftandsvermoogens zich van tyd tot tyd ontwikkelen; oefening zou op de befchouwing, en het dadelyke arbeiden op onderricht vo'gen. Byzonder moesten den kinderen , naar myne gedachten , niet alleen de algemeene grondftellingen ingeboezemd worden, maar ook de dadelyke handgreepen by de bearbeiding van het land, by de vervaardiging van tegelfteenen , by het bouwen van huizen, en by de meest gewoone en noodwendigfte hand-. Mm 3 wer-  49a BERICHTEN werken Door zulken leeven sloop zouden zy naar het oogmerk der Sociëteit gevormd worden; en hierdoor zou ook eene grootere zedigheid en bruikbaarheid, dan door de uitmuntendfte onderrichtingen, verbreid worden. Geleerde kundigheden moeten dan uit dit plan niet uitgeflooten worden; doch toont de leerling geene buitenfemeene bewaamheden, en eene meer dan gewoone neiging tot de weetenfchappen, zoo zoude ik hem maar alleen tot het leezen, fchryven en de eenvoudige rekenkunde bepaalen. „ De Afrikaanen wenfehen werkelyk om hunne kinders in Europa te laaten opvoeden. Dit blykt daaruit, omdut zy ze gaarne met dat oogmerk daar heen zenden. Gewoonlyk bevinden zich vyftig tot zeventig zulke kinders op de Ichool te Liverpool, (die, weike naar Londen en Bnstol komen, nog niet medegerekend,) om daar, gelyk zy zich uitdrukken , verftand en een helderen kop te verkrygen. Hebben zy de opvoeding in onze Europifche fchoolen bekomen, zoo keeren zy naar Afrika te rug , en zoeken zich daar geheel Europisch te kleeden , en ook zoo te leeven, en worden daarom ook zeer geacht van hunne landslieden. Anders worden ook met dat zelfde oogmerk veele Negerkinders naar Vrankryk gezonden. „In een tyd,waarin zulke groote verfchillen, onder alle klasfen der befchaafde Natiën, met opzicht tot de denkbeelden van God, heerfchen, zou men het voor eene ftoute aanmaatiging kunnen houden, wanneer ik ook myne gedachten daarover wilde voordraagen. Het zal daarom toereikend zyn , alleen dat geene by te brengen , 't geen ik in daat geweest ben , met de uiterfte moeite, van de meening der Afrikaanen desaangaande byëen te zaamelen. „ Zy gelooven geheel alleen aan het beftaan van een God, den Schepper en Onderhouder van alles, en, om hunne gedachten te bepaalen, verbeelden zy zich God in deze of gene geftalte. Want zy fchynen aan niets te kunnen gelooven, 't welk bun niet in eene zekere gedaante verzinlykt wordt. Schoon het hun nu wel dunkt, dat de Zon het zinnebeeld der Godheid is, (want zy wenden, by het gebed, hun gezicht daarheen,) zoo ftellen zy zich God toch als een menfchelyk weezen, of als eene menlchelyke geftalte, voor, omdat zy niets volfcomener en edeler denken kunnen , dan de menfchen. Hoe  VAN DE COLONIE SIËRRA LEONE- 4QÏ Hoe iigt zal het nu niet zyn, een Volk , 't welk dus genoegzaam tot aanneeming "van het Christendom voorbereid is, dadelyk tot Christenen te maaken! „ Alle voorflagen, die jk in dit opzicht waage aan te bieden, bepaalen zich hiertoe, om de grondleggers of beftuurders van eene nieuwe Colonie te raaden, dat zy ten uiterfte werkzaame, weldenkende en deugdzaame perfoonen, als eerfte Colonisten, uitzoeken; verder, dat zy 'er zich op toeleggen, om vroege en geregelde huwelyken te bevorderen, die men voor den waaren grondfiag van alle maatfchappyelyke orde moet houden. Want de ondervinding leert, dat in de ongeregelde leevenswyze, welke noodwendig op den ongehuuwden ftaat volgt, de hoofdoorzaaken van de meeste wanorde liggen, waardoor maatfchappyen maar al te dikwyls verftoord worden. Het overige moet men aan Gods voorzienigheid overlaaten, die alleen de harten der menfchen kent." Men merkt reeds hieruit, dat de Godsdienftige opvoeding hier, op een zekerer en menfchelyker wyze, ingericht wordt, dan door alle tot hiertoe bekende zendelingfchappen, in andere waerelddeelen , tot dus ver gefchied is. Het voorkoomen van leevendigheid acht men bet zekerfte middel, zoowel om de- ruuwe natuur roenfchen van de ontaarting tot woestheid en wildheid te rug te houden, als om hen aan een ftil, huislyk, zedelyk en gemeenfchaplyk leeven te gewennen ; dit is de gemakkelykfte overgang tot dien graad van redelyke en zedelyke befchaaving, in welken zy eerst vatbaar worden om den Godsdienst aan te neemen. Uit het boven aangehaalde, door de Beftuurders van het Gezelfchap , tot welzyn der Colonie , bekend gemaakte fchrift, deelen wy hier nog eenige waarneemingen en verhaalen mede, welke het karakter en den trap van befchaaving der inwooners van die oorden treffend aantoonen (*). „ De Afrikaanfche inwooners van de Colonie zyn , volgens de ondervinding der Beftuurders , over 't algemeen in den hoogften graad bygeloovig; zy gelooven aan hexery, toovery en bezweeringen, zyn bovendien op allerlei bedriegeryen afgericht, en laaten zich tot veele ongerechtige, ja, gruuwzaame handelingen verleiden. (*) An account af the Cokny , &c. p. aoi. Mm 4  49» BERICHTEN ÜTa/t ,Eeni'gen.zvn nog gehecht aan het bygeloof van ^^TSS^- Zy/2n deMahoYed°a.ifcTe rritsters, me geheel Afrika rondreizen, en tooverboeken yerkoopen, ingezoogen hebben. De inwoonerHSSiërra Leone, en van den omliggenden oord, offereron hXm de tyden aan den Duivel zy gelooven «a? G?d^doch fchynen egter geene vaste dagen aan zynen dienst wyden; en , fchoon zy eenige donkere beginnen V n een Haat na den dood hebben , zoo fchynt gffi Lloof daaraan toch weinig invloed op hunne daaden te hefbeS Veelwyvery w algemeen ; en de geest om zkh te wree' ken, en gelyk met gelyk te vergelden , kan als Teer fchend aangemerkt worden. Een der achtbrarfte en ongeklaardfte aanzienelyken wachtte oP eene Xe"ekf om eene hem voor veele jaaren aangedaaDeêbeSdnè Sn^kom'ëlinL zyne narcomamgen. Een ander, we gt het beminnprK waardigfte karakter in het land van Foulah hadMeS e" lange redevoering over den Christelyken GoSdienst de deugoeiykheid van denzelven toegeftaan? maar, toenmen aa. de leer van de vergeeving der beleedigingenïwam »S % .?»iri in geenen deele toeftemfe geeven • &&£ ka?' en ■dl(.eene deügd' die een nTenfc^nie ceoeienen Kan, en die men dus van een mensch niet kan vorderen. Het nationaal karakter d"r Afrikaanen V^Chllrgrooielvks, byzonder in den graad van b\ïeloof e? r««wl»f«iind^ch het onderfcheid onder hun kaf Sr ■ altoos in den flaavenhanael, of andere p"a«felyke omftan digheden, gewcht worden. De inwoonervan het land Fou, munet» boven anderen uit, byzondeï door croÏÏ te gastvrybeid jegens de vreemden; by de kustbewoo ners, daarentegen, vindt men, vooral by dgSf S£ naby de blaavenfaétoryen woonen , groote lerflaafdheid aan den drank argwaan tegen de blinken, mee ge oÓf aan tooyery, bedriegery en rumve wreedheid - 2V v ook veel baatzuchtiger, onbillyker en SeeitSa^ ,, Een pryzenswaardige trek der Afrikaanen is over' k geheel, hunne dankbaarheid, hun medelyden! hunne over helling om zien, in weerwil van hunne 'eesS redelyke gronden te laaten overtuigen ,° bron? ftèrkS van geest, me, offchoon zy r,u kwalyk beCrd word ïeT anzie™^ *Tïï ^ ^?S."S& net aanzien zjn de Afrikaanen zeer leergienV vrmrai met opzicht tot Godsdienftige kehhin wISf 'neemen de  VAN DE COLONIE SIËRRA LEONE. 493 de leere des Christendoms zeer gaarne aan ; maar deze bereidwilligheid is meer aan hunne eerzucht en yver , dan aan hunne toeftemming der Christelyke leer, toe te fchryven , in welke zy nog geheel onkundig zyn. Zy fchynen de fchandelykheid van den flaavenhandel, gelyk van elke fnoode daad, toe te daan; en, in weerwil van deze aanmaaning van hun alzoo wakker gewisfe , zoo niet in weerwil zelfs van hunne volle overtuiging deswegens , dryven zy egter dien handel , dewyl hy hun voordeel aanbrengt. „ Op eene ongegronde befchuldigmg van een Zwarte, werd eenen Scheeps-kapitein van de Maatichappy de vermoording van den Zoon des geftorvenen Konings Naimbanna, dien hy op zyn fchip hadt, te laste gelegd. De Zwarte was met des Konings Zoon op éen lchip geweest, en hield zich beleedigd, om dat de Kapitein van hem, geduurende de reize, de dienden van een matroos gevorderd hadt. Hy hadt ook gezien , dat de Kapitein den kranken Prins eenige geneesmiddelen gaf, waarop deze onbefchryfiyke lichaamspynen kreeg. Waarfchynlyk hadt hem zyn wrok tegen den .Kapitein verleid, om kwaad vermoeden tegen hein op te vatten, welk hy dan ook terftond, na zyne aankomst in Siërra Leone, aan de naast-eltaanden van den geftorvenen mededeelde. Terftond nam men zyne toevlucht tot bezweeringen, als het middel, om de waarheid of valschheid der aanklagte uit te vinden. Het lyk werd aan een beroemden zwartkunftenaar overgegeeven , recht op gefteld, en onderfcheidenlyk gevraagd: of de Maatfchappy van Siërra Leone,. of de Stadhouder, of de Geneesneer, of de dienaar van de Maatfchappy, die den kranken oppaste, den dood veroorzaakt haddetï ? Het lichaam bleef zonder beweeeing. Nu vraagde men , of de Scheeps-kapitein de Ichuldige zy ? waarop het lichaam met het hoofd geboogen zoude hebben. Men fchreef nu terftond eenen bedreigenden brief aan den Stadhouder en den Raad, waarin men voldoening voor den moord vorderde ; waarby egter zeer loos te verftaan gegeeven wierd, dat men niet aan de Maatfchappy zelve, maar aan een van de Scheepskapiteins der flaaven , de fchuld gaf, welke den bediende van de Maatfchappy gebruikt hadt, om des Konings Zoon te vergeeven. De Stadhouder en Raad fpraken deze befchuldiging tegen ; evenwel moesten zy het byfcenroepen van een nationaal gericht toeftaan, waarby een Mm 5 gvoo-  49* BERICHTEN groote menigte gewapende inwooners verfcheen. De onderhandehng wierd , met groote vlechtlahrM i„, van de Moeder des ontzielien ^do^ 1 ^ n buurTg SS hoofd geopend Deze hield zyne redevoering in de Timmanilche fpraak; maar hield dikwyls op , opdat alles wat hy zeide, vertaald kon worden. 't^eeThy zeide' kwam hierop neer : „ De Koningin, (Moede-de?e! Horvenen^, houdt geen gericht over de Maatfchannv ïïrfrf? ^"'5' °Ver,den St^houder, ooi nieter verfcheidene anderen, die naar de ry genoemd wierden • SS£ ^ZTnvt Cene rkh^ ^^denSeps! iv.puein , dewyl hy haaren Zoon, op eene zee-reÏTP rbSli^vS^^^* Se Singm eisSt ac petaaimg van óoo Bars (byna ioo nond ftprlino- -» die haar onmiddelyk moeten belchik woSenT; S^di? beding wil zy van haar voorneemen, om de M^tfchari py te beoorlogen , afzien; en dan sTe aanklïte ten was, nog wilde loochenen , h/na°de ftad vS de'S gin zou gebracht worden, om de proef'meeen w rood water O , naar de Thnmanffche^ Swetten t ondergaan De Kapitein, die 'er tegenwooTdï was wierd by den laatften eisch zeer ontfteld ; maar eeTi" lach der inwooners, die daarby ftonden, toondenadrJkkelyk , dat zy niet geloofden , dat de Kaphein rf£ ™S zoude inwilligen. De Gouverneur en deP R ad voS den, op ftaandenvoet, de bewyzen voor het vermoe. den. De Neger , die 'er de oorzaak van was S LV voorfchyn gebracht en herriep zyne ganTfchè vooriee befchuldiging , meerdere getuigen bevestigden desS tems onfchuld , de inwooners ïchaamden zich over £ gedrag, en den dag daaraan kwam de Koningin^ zelve naar (*) Deze proef met rood water beftaat daarin a„ , fchuldigde eene hoeveelheid water, ine ee„ zekër' tl te b*~ mengd drinkt. Grypt dit den óngukkL„ nu llf ét aan, dat men hem voor genoeg ovLu tri ■ , fterl£ flaat men hem de hersfenfn inf Xï fit hv f,' Z°° In beide gevallen wordt de familie tot flaaven verko J g „ wooners van hoogen rang moeten de proef dLwyl! door-* vSedeï de VCrmensiDS **» t waterTeten^e  VAN DE COLONIE SIËRRA r.EONE. 495 tiaar Freetown by den Gouverneur, en bad hem eenen anderen van haare Zoons te erkennen. Het is onbegryplyk, hoe hunne verbeeldingskracht zich met de buitenfpoorigfte , nietigile , en belagchelykite denkbeelden kan voeden. Men gelooft, by voorb., dat een van de eilanden, die aan den oever liggen, ver-, zinken zoude, zoo rasch de Koningin van het nabuurige vaste land het met den voet aanroerde. Een ander klein eiland, meer inwaarts gelegen, houdt men voor de woonplaats van een legioen duivels; en gelooft, dat, zoo ooit een mensch het waagde , van daar een blad van een boom weg te neemen , zyne boot , by het te rug vaaren , ontwyfelbaar zou omflaan , en hy moeten verdrinken." . - Het volgende bericht geeft ons eene treurige fchets van den buitengewoonen graad van bygeloof, en onweetendheid van een opperbeftuurder eener nabuurige ftad. Ik bezocht," wordt daarin gezegd, „ dezen man, en vond hem aan het middageeten. Een Koning uit het binnenfle des lands, en een Mahomedaansch Priester, dien hy en de andere hoofden van de omliggende oorden, bv hunne tooveryen en hunne duivels - offers, tot helpers gebruiken , aten by hem. Na den eeten kreeg de opperbeftuurder het gebedenboek te voorfchyn, en bad zeer ernftig, naar het fcheen. Hy zeide, het deed hem zeer leed, dat hy niet eenige jaaren een RoomschKatholyken biegtvader by zich had kunnen hebben ; maar hv verhaalde my, dat hy reeds bevoolen had, dat, zoodra hy dood was , twee van zyne flaaven naar St. Jsgo moesten gezonden worden , om een Roomfchen priester te haaien, die dan het noodige doen moest, om hem den weg naar den hemel te bereiden. Hy is zoo fterk van de kragt der abfolutie overtuigd, als van zyn aanweezen , en hy fchynt ook in het gantfche Roomfche bygeloof wel bedreeven te zyn ; zyn geioofsftelzel heeft evenwel, door de vermenging van hetzelve met alle de byvoeglëlen, en den geestendienst van zyn eigen land, eene zeldzaame gedaante verkreegen. —— Hy zeide ook, dat de invoering van het Christendom m Afrika hem zeer aan het hart lag, en dat hy in ieder plan, tot deszelfs uitbreiding , zeer gaarne inftemde ; hy beloofde aan eenen Leeraar van hetzelve, dien men zondt, een huis en een ftuk land te geeven , en hem onder zyne byzondere bewaaring te neemen. By alle zyne omum-  495 berichten VAN de colonie sierra UONE. de, gevoelde hy de fchandelykheid van den flaavenr** de zeer leevendig en dit gevoel uitte hy op dezewT met 53*40.* iÏTen" o'ucTen & hemel denken." ' en moet nu aan den (Het Vervolg hierna.) korte kenschetzende opgave der romeinsc„e dichteren.1 De eerfte foort van Dichtwerk 't ^» z> met geluk ter hand fioegenTwa voor het *iw? Plautus was de eerfte rb> ;„ , • et 1 ooneel. fchepte, en roem verwierf!' D^lh™ T« b™ vervaardigd, zyn egter ongepolyï. Z^boerterven Ion &S ej Taaie :Tet «^^H^ wdgetekend en volgehouden; Se^tt^SS Blvfpedeeene1ole?l7ERENTIUS hadt het ^neinjche vindt men eene. bevallige eSvoudighe V fff'ÏS drü d^fe^^V«n^J ^ dC ge^eT^^ werps zulks toelaat' zeer veel Lïï!6 5 yn- 6nd,etgen, en deeze treft men veete BJSt8'ZVny?niUltWeid,n' leevens Het ffpi^i ' zyn vo1 vuurs en kruipen. Maar , wanneer hv van S W n°Srt tC ontflaagen, op eigen toon zin-t' ;e h,/ ftelzelbedwang blixem! voortPko;Sde°uft S'do ke ™2% &g kragt en vuur ten toon. y jpreidt Catullus heeft alle" de verdienden vm rf» rwii/-/ Lierdichteren. Zvne Lierzang,a„ii«.« Griekfche zyne Puntdichte i «effen geestdrift ; de zyn vol, fcfclderagdg'£*&^^n der ,ief' Vrn.  kenschets der romeinsche dichteren. 497 j Virgilius praalt voor aan op de lyst der Romeinfche Dichteren. Diens Herderskoutcn heeft men hoogst toegejuicht! , en zy hebben, buiten allen tegenfpraak , verdienden: maar zy zyn misfchien te befchaafd en te hoog yoor dat flag van Verfen. Zyne Landdichten, die de heste en verftandigfte regels voor den 'Landbouw, en wat daar toe behoort, opgeeven , mogen aangezien worden voor het fchoonde en meest afgewerkte Dichtftuk, waar op men in eenige taal kan roemen. De Alneas deezes Dichters, uit het oogpunt befchouwd als eene verdeediging der Monarchaale Regeering, onder de Romeinen ingevoerd met de Throonbeklimming van augustus, moet men toeftaan, dat kunftig is en vernuftig. Als een Dichtwerk heeft het ftuk zeker zeer onderfcheidende verdienden. Men heeft, egter , opgemerkt, dat het aan Charaéer en vinding mangelt; dat ;eneas zelve een te weinig beduidend Perfoonadie uitmaakt. Horatius was geheel gevormd om te fchitteren aan een Hof, waar men op vernuft hoogst gefteld was. Hy bezat eene groote maate van Menschkunde, en daar benevens de vrolykfte geaartheid, gepaard met de fynfte boertery. Zyne Lierzangen zyn vol van keurige en allergelukkigst gekoozene uitdrukkingen, 's Mans Hekeldichten zyn in alle opzigten lofwaardig. Hy mag gelegd worden de Ondeugd weg te lachen, en Deugd in de gemoederen zyner Leezeren in te Horten. Zyn Dichtkunst , aan de piso's toegezongen, heeft men zeer bewonderd, en hoe meer men het fyne daar van begrypt, hoe hooger die bewondering opklimt. Wy bewonderen andere Dichters ; maar wy worden kennis met horatius, en beminnen hem. Tiüullus is een keurig en fchoon Minnedichter. Maar zyn oordeel was grooter dan zyn vernuft. Ryst hy nimther tot eene verbaazende hoogte , men moet zeggen dat hy ook nimmer laag zinkt; altoos is hy fraai. / Propertius, die grooter maate van verbeeldingskragt bezat, was geen zo aangenaam Dichter als tibullus. Hy fieldt zich te veel modellen voor, en het mangelde hem'aan fmaak; en zonder deezen kunnen geene ftukken, op den duur, behaagen. Ovidius floeg de hand aan alle foorten van Gedichten , en flaagde grootlyks in alle. Zyn grootfte misflag is , dat hy zyn gansch weelderig vernuft niet genoeg wist  498 kenschetzende opgave wist te beteugelen. De Feesten van ovmius zyn , misfchien , alles wel overwogen zynde, voor dey hoogfte pooging van dichterlyke bekwaamheden, die men ergens aantreft, te houden. Zyne Treurdichten zyn vol fan vernuft, tederheid en gevoel, 'g Mans Helden- Brieven munten uit in verfeneidenbeid en deftigheid; en zvne Gedaantverwtsfelmgen kezende', ftaan wy fteeds ver baasd over de onuitputlyke vrugtbaarheid zyner verheel- Lucanus is zwellende in de hoogfte maate Noa-thans treft men wysgeerige plaatzen aan, die lof verdie. nen. De geest van Vryheid, welken hy ademt, gereït.gt hem tot onzen prys. Zyne Wysbegeerte ontleendhy van zynen Oom seneca , of uit *de lesten zyns Leermeesters coknutus. y Persius wilde en Wysgeer en Dichter weezen i doch was geen van beiden. Dan hy fchynt , buiten dit «£r! goed Mensch en een braaf Burger gewèe t tzyi'^ademen Z™ duister z>'n en ondiJhterlyi Silius italicus volgde virgtxius naa ; doch bleef, als Dichter, verre agter dien Zanger. Men mag egter, ten zynen opzigte, aanmerken , dat hy vry is var! gemaaktheid en gezwets; en dat, indien hy niet verdiene onder de eerfte Dichters geteld te worden, hy nogthans talenten bezat, die een goed Gefchiedfchryver™ hem zouden hebben kunnen maaken. * Statius heeft overvloed van vernuft; doch derft alle voorzigtigheid. Zyn Thebaide , indien niet kwalvk »efchreeven, is flegt ingericht, 's Mans Sylva zyn in "de hoogfte maate los en onnaauwkeurig. Valerius feaccus verdient, als Heldendichter, ^ene Plaats naast virgilius. Hy bezat vuur, en teffens naauw* keurigheid ; dit maakt dat alles geregeld en onbedwongen afloopt. Martialis ftelt ons Dichtftukjes van de kleinfte foort ter hand , en munt m dit vak uit. Begroette hy iemand met een Nieuwjaars -gift, deeze ging van een Vers ver gezeld. Stierf 'er een Vriend of Bekende, hy vervaardigde een Graffchnft. Moest 'er een Standbeeld opgerigt worden, men vervoegde zich by hem om een Odlchrift. Dit maakte zvne hoofdbezigheid uit Juvenalis, de laatfte der Romeinfche Dichteren, van welken wy gewaagen , is in geenen deele de minst ge- denk-  DEK. ROMEINSCHE DICHTEREN. 499 denkwaardige. Hy bezat de beleefdheid, niet van horatius ; dan het mangelde hem aan geen geest. Hy overtreft alle Hekeldichters in fcherpheid. Hy betoonde zich een vyand van alle Ondeugden, en zyne Schriften doen ons de Deugd op hoogen prys ftellen. voorbeeldig werkzaam medelyden van een menschl1evend gemoed. [Ontleend uit Dr. john moore's Edward, II Vol. 8vo. (*).] Juffrouw CARNiT, Huisvrouw van den Heer geoege barnet, die op geen grooten afltand van Londen woonde, was na de Stad geweest, om haare Dochter in eene Kostfchool te bezorgen. Zy had eene postchais genomen , op dat de koets mogt t'huis blyven ten dienfte van haaren Echtgenoot, wiens flandvastige gewoonte was dagelyks, vóór hec middagmaal, uit te ryden, ten einde eene graage maag te krygen ; de eenige verHandige reden, naar het gevoelen van den Heer barnet, welke een man in ruime omftandigheden kon hebben om zich de meeite te geeven van beweeging te maaken. Wanneer nu Juffrouw barnet uit de Stad na huis keerde, brak de postchais, en viel midden op den wech neder. ■ Op het oogenblik, waarin. Juffrouw barnet en haare dienst* maagd onbezeerd uit de postchais gekomen waren , kwam eene postkoets den wech langs. De koetfier kende de Juffrouw, en dewyl het huis van haaren Echtgenoot naast aan een Dorp lag, hetgeen hy recht moest doorryden, hield hy ftil, en bood aan, haar voor haare eigene deur af te zetten. Juffrouw bar¬ net, befpeurende dat 'er een geruime tyd zou verloopen eer de chais kon herfteld worden, nam des koetfiers voorflag aan, en beval haare meid een klein pakjen in de koets te leggen. „ Grut, Juffrouw," fchreeuwde de meid, zo ras zy in de koets had gekeken, ,, hier is een allerlelykst oud wyf, en een „ jongen, die 'er uitziet als een bédelaars-jongen — gy kunt „ hier onmogelyk intreeden." ,, Wat het oude wyf en den jongen aangaat," zei de koetfier, „ al zitten zy nu binnen -in, zy behooren Hechts buiten. » P* (*) Wy liebben deeze proeve, uit dit vernuftig Werk van den beroemden Schryver der Btjchouwing der Maatfchappy en Zeden in Frank* ryk, &c. niet ongelchikt geoordeeld voor ons Mengelwerk Het Eerfte Deel van den Eiluard zal, binnen kort, by de Drukkers deezes , os wed. j. yntema en zouns uitgegteven worden.  5°ö voorbeeldig wsekzaam medelyden „ op, —— want, zo als het ongeluk wilde, ik trof het, dat ,, iu niemand in de koers kreeg; en zo , toen het begon te „ regenen, kreeg ik inedelyden met den jongen , en zeide hem, „ dat hy in de koets zou gaan fchuilen , hetseen hy weigerde „ ten zy het oude wyf toegelaten wierd ook in de koets té „ gaan; en zo, daar de jongen, geiyk gy ziet, een heet „ mooie jongen is, kon ik het niet uititaan, dat hy voor den „ regen zou blootgeltekl blyven, en zo was ik genoodzaakt. „ hen beiden in te laaten; maar nu, voorzeker, indien haar „ Ladyfchap er op fUt , moeten z/ beiden weer buiten-op „ gaan, dat ook geen groote hardigheid zal weezen, want het „ begint goed weêr te worden." „ Goed of flecht, zy moeten 'er op het oogenblik uitgaan," zei de meid; „ beeldt gy u in, dat myn Juffrouw ntet zulke „ fchepfels als dee.;e , en wel byzonder in een zo morfig hok „ wil zitten? ° „ Hoor eens hier, jonge dochter," fprak de koetfier, , gy „ kunt van het oude wyf en van den jongen zeggen wat u „ behaagt zy raaken my niet maar wat de koets „ aanbelangt, het is myn koets, en heeft, gelyk gy moet wee„ ten , zo goeden naam als eenige koets op den wech mis„ fchien beter' dan uwe eigene ; en zo zou ik u niet r'aaden „ het charafter van zodanigen te belabbekakken, die niets te- „ gen het uwe zeggen. Maar wat u belangt , myn lieve „ jongen ," vervolgde hy, den jongen by den arm vattende , „ gy moet 'er uit komen, dewyl deeze Juffrouw hier 'er op „ gefteld is." c ,, Vooral niet," zeide Juffrouw barnet; ,, laat het kind „ blyven , en de vrouw ook; 'er is ruimte genoeg voor ons ,, allen." Dit zeggende, "flapte zy in de koets; de meid volgde, en de koetlier floeg voort. Deeze fchikking was zeer mishaagelyk voor de meid, die grootlyks geërgerd fcheen, dat zy naast eene zo flecht geklee. de vrouw moest zitten. Juffrouw barnet , in tegendeel, was wel in haar' fchik met de gelegenheid om de arme „vrouw en den jongen gemak te bezorgen want deeze Dame wa; van eene menschlievende inborst, en fchoon zy tevens buitengemeen vry was van verwaandheid, evenwel, indien al de voorraad, welken de meid van deeze laatfte bezat , tusfchen haar beide ware verdeeld ge. weest, zouden de Juffrouw en de meid te zamen een paar zeer verwaande vrouwsperfoonen uitgemaakt hebben. Juffrouw barnet was eenigzins neerflachtig , door dat zy nu, voor de eerfte maal haars leevens, gefcheiden was van hanre Dochter. Het oude wyf, in tegendeel, zeer ver- maakt met haare plaats in de koets, was vrolyk, en recht ge- fchikt '  VAN EEK KBNSCHLIEVENP GEMOED. 503 fchikt ora haare vrolykheid te deelen met het gantfche gezelfchap. Zy deed verfcheiden poogingen om Juffrouw barnet in gefprek te wikkelen , maar zonder vrucht; want fchoon deeze, door eene goedaartigheid van karakter, welke haar nooit verliet, alle de vraagen van de vrouw met minzaamheid beantwoordde , zy verviel telkens weder tot een peinsachtig flilzwygen. Dit verwonderde het oude wyf zowel als het haar te leur ftelde nooit in haar geheele leeven bad zy eene zo ftil- zwygende vrouw ontmoet; en het genoegzaam voor onmogelyk houdende , dat zy op denzelfden dag, in dezelfde koets;, twee van dezelfde gefteldheid zou aantreffen , waagde zy hec de meid aan te fpreeken, in weerwil van derzelver afteerige blikken, en zeide: „ Eiiieve, Juffrouw , daar de zon nu „ begint door te breeken, denkt gy niet dat wy een' mooien „ dag zullen krygen ? " In deeze pooging, om de meid aan het fpreeken te brengen, Haagde zy nog ongelukkiger dan haar by de Juffrouw gebeurd was: want fchoon de eerfte niet deelde in-de neerflach» tigheid der andere, en in het algemeen niet afkeerig was van praaien, rekende zy iemand, gekleed zo als deeze arme vrouw, ver beneden haar antwoord — weshalven zy, de bruine japon der vrouwe met verachting aanziende , en tevens van de mouwen van haare eigene , die van zyde was, het ftof afborftelende, met een' opgetrokken neus en uitgefteken onderlip, haare verfmaadende oogen na de andere zyde keerde, zonder de arme vrouw eenig antwoord te geeven. Te leur gefteld in alle haare poogingen ora een gefprek aan den gang te brengen , en geheel onbekwaam om den mond te houden, begon het oude wyf, als eene laatfte toevlucht, met den jongen te praaten. Zyn gefnap ftoorde fchielyk de gepeinzen en trok de aandacht van Juffrouw barnet, welke ten laatften het oude wyf vraagde, of de jongen een nabeftaande van haar ware. In haar' fchik met deeze gelegenheid om haare tong den teugel te vieren, antwoordde zy met groote fchielykheid, en genoegzaam in éénen adem: ,, Een nabeftaande van my! Alle „ myne nabeftaanden zyn dood , met believen van je Lady„ fchap. uitgezonderd myn moeizegger, de lombardhouder in „ Shug-lane , die zo ryk en zo grootsch is geworden, dat hy „ my naauwlyks toefpreekt; maar wat deezen jongen hier aan,, gaat, ik zag hem nooit van myn leeven, vóór deezen goe„ den kostelykeu dag, wanneer ik hem ontving van de Op. „ zienders van het Werkhuis, om hem met my te neemen na „ myn eigen huis op het land, alwaar ik reeds zes kinderen „ in de kost heb , ieder tegen drie arme fchellingen in de week , hetgeen je Ladyfchap moet erkennen, dat waarlyk in mekc. 1759. no. 19. N n „ con.  5eI voorbeeldig werkzaam medelyden „ confcientie te weinig is voor myne moeite en kosten: mgar „ de harten van hun, die het opzicht hebben over de armen „ m ioinmige kerfpels, zyn zo hard a!s de kerk-muuren zei- •» ve* " N?» believen van je Ladyfchap, uit arme kind „ was, naar het fchynt, onlangs ziek geworden aan de Af„ fluenza, en kan met op een handwerk befteld worden, vóór „ dat hy fterker worn. En zo gaven zy hem my, met de » «ndere kinéerén, om het genot van de buitenlucht: welke ik „ je Ladyfchap verzeker, dat juist en volkomen het teugendeel „ doet van dat doftors mig ; want zy berftelt de eezond» heid der kinderen , en geeft- hun allen een allervreeslvkften „ verflindenden honger , zo als ik verzekerd ben dat ik tot „ myne kosten gewaar word — en zo — als het zo zvn — " . , Liheve, wie zyn zyne ouders?" zeide Juffrouw barnet, den woordenvloed der oude vrouw fluitende die, Z0 als zy Zag, onuitputtelyk was. J „ Dat weet alleen onze lieven Heer hier boven," hernam het oude wyf; , xvant zy zeiden my , dat hy in het Werkhuis „ gebragt wierd toen hy flechts weinige maanden oud was de „ Opzienders van het kerlpel ontvingen hem van eene arme „ vrouw, die zeide, dat zy zyne moeder niet was, maar zyn „ naam was eduard evelin ; maar wie zyne moeder was , is „ bezwaarlyk te zeggen; en rog meer, wie zyn eigenlyke va„ der was, zo als je Ladyfchap wel weet, want men heeft ze „ nooit kunnen vmden; maar het beftant in reden, dat hy bei„ oen gehad heeft; want in al myn leevens-dagen heb ik rooit „ van iemand gehoord, die noch vader noch noeder had uit. „ gezon, erd mich^l hisekdeck, van wien de Pastoor van ons „ dorp laatstleden zondag preekte ; maar michel leefde in de „ dagen van de Schrift, en dat verichüt van deuze tegenwoordige tyden; zo dat ik maar zeggen wil, dat de ouders van „ deezen jongen onbekende perfoonen moeten weezen ; maar „ wie zy ook mogen weezen, ffc denk dat zy niet beter waren „ dan zy behoorden te weezen; in welk geval het klaar genoeg „ is, dat deeze jonjjen hier, onder het welneeraen van je La„ dyfchap, niet meer noch minder is dan een onnatuurlyk kind„ want indien hy langs den natuurlyken weg van het huwelyk „ geboren was, beftaat het in reden, dat zyne ouders hem al „ zedeTt lang zouden erkend hebben." i Juffrouw barnet , aangedaan over den toeftand van deezen jongen, die zyn' leevensloop begon onder zo ongunftige uitzichten, zeide: „ i\ yn lief kind, zyt gy niet bedroefd, dat gy zo van huis gaat? OJ „Neen." antwoordde hy , ,, dat fcheelt my niet." „ Is 'er niet iemand t'huis," hernam zy, „ daar gy droevig „ om zyt, dat gy hem verlfat?" ,, Neen," hervatte de jongen, , ik ben niet droevig over iemand, dien ik verlaat.' „ Wat,  van eeïï menschlievenp «2m0ed. 503 r „ Wat, ook niet over hun , die goed jegens u waren ? '\ voegde zy hem toe. „ Niemand was ooit goed jegens my," zei de jongen. , , Juffrouw bahnet was getroffen door de antwoorden van hec kind , welke deszelfs huipioos lot en de wreede onverlchilligheid der waereld zo kraciitig. fcailderden. Zy dacht aan haar eigen kind» nu, voor de eerfte maal, overgelaten aan de zorge van vreemden, en de traanen ftonden haar in de oo^en. „ Myn arme kleine knaap," zeide zy, na een kort ftilzWygen, ., was niemand ooit goed jegens u?" „ Neen," antwoordde hy , „ zy zyn alleen goed jegens de „ Moeder vsn het huis haar zoon." En hebt gy geenen vriend, lieve jongen?" voegde zy 'er by met eene zucht. ,, Neen , want oude robert de aschman ftierf voorleden „ week." „ Was die uw vriend?" „Ja, dat was hy," hernam de jongen, „ hy gaf my eens „ een ftuk zoete koek." Juffrouw barnet kon zich niet wederhouden van te glimlachen over de nadruklyke eenvoudigheid van dit antwoord, en begon zo veel belang in hem te ftellen, en gevoelde zich zo aangedaan, ziende een zo fchoon kind, in de waereld , als het ware , te grabbelen gefmeten , dat , terwyl zy nog glimlachte , de traanen haar uit de oogen liepen. De jongen dit befpeurende , en zich omtrent de oorzaak daarvan vergisfende, zeide: ,, Ik viel ook aan het huilen , toen ik hoorde, „ dat arme oude robert dood was." „ Daar deedt gy als een goede jongen aan," zeide Juffrouw bar: et. ,, Neen, ik deed als een ftoute jongen," zeide hy; ,, de „ Moeder geesfelde 'er my voor." Myn arme lieve kleine knaap," riep Juffrouw barnet uit, „ dat was waarlyk hard!" ,, Het is allykewel recht, Mevrouw," fprak het oude wyf, „ dat kinderen gegeesfeld worden als zy huilen; indien ik dat „niet tot een' vasten regel in myn huis maakte, zou 'er niet „ anders dan fchreeuwen zyn van den morgen tot den avond „ want ik zal u zeggen , hoe ik altoos met die kleine ,, fnotneuzen leef, als zy rumoer beginnen te maaken —— ,, Ik neem ze by de lurven " Hier werd het oude wyf gefloord door het ftilhouden der koets aan de plaats der gemeene weide , daar zy moest uittreeden, en na haar eigen huis wandelen. Juffrouw barnet beval den jongen yverig aan haare zorg, floppende haar ter zelfder tyd eene guinie in de band, en 'er by voegende, dat zy, misfchien, haar fomtyds zou komen zien, IN n 2 cn  $0± voorbeeldig werkzaam medelyden en haar ruimer beloonen, wanneer zy bevond, dat de jongen met vriendlykheid behandeld wierd. — Het oude wyf, beloofd hebbende dat zy htm vriendlyk zou behandelen, ging haaren weg en de koets reed voort. De verlaten toeftand van deezen armen jongen, die van Vader, Moeder, Nabeilaanden en Befchermer ontbloot was, bragt de menschlievende aandoeningen van Juffrouw bariet zo fterk in beweeging, dat haare gedachten, voor het overige van den weg, tusfchen denzelven en haar eigen kind verdeeld waren. Kiet lang daarna , op eenen morgen , reed Juffrouw baknet, onder voorwendfel van een vroeg bezoek af te leggen , na de hut van het oude wyf, om na den armen jongen te verneemen. Zy zag hem fchielyk zitten'op een' (teen by de deur van de hut, afgezonderd van de overige kinderen ," die op de heide aan het fpeeien waren. Hy fprong met uitgefpreide armen na Juffrouw barnet toe, zoras hy haar zag. „ Waarom fpeelt gy niet met de andere kinderen?" vraagde zy. „ Omdat," zeide hy, „ gy beloofde te komen en na my te „ zien , en ik heb zedert al den tyd op u gewacht." „ Dat heeft hy, in waarheid, Mevrouw ," zei de oude vrouw, die uit de hut kwam, zoras zy het rytuig zag ftilhouden; „ hy is beftendig op den uitkyk geweest, van den morgen „ tot den avond, alhoewel ik hem zeide: jou malle gek! zeid' „ ik, denk je dat die mooie Juffrouw de moeite zal neemen „ van ce komen om te zien na zulk een' armen kleinen fchelra „ als gy? En wat meent je Ladyfchap, dat hy antwoord- „ de?" „ Wel wat antwoordde hy?" zeide Juffrouw barnet. „ Ja, dat denk ik, zei hy; want zy beloofde my, dat zy ,, het doen zou, zei hy; en de Domine van ons Werkhuis „ leerde ons, dat goede luiden altyd hun woord hielden, zei hy — En ik ben verzekerd," vervolgde het oude wyf, „dat ,, je Ladyfchap altyd zo doen zal ; in het byzonder jegens „ my , waaromtrent je Ladyfchap zich wel zal herinneren, dat „ gy beloofde my te zullen beloonen, als hec zo ware, dat ik deezen jongen vriendlyk behandelde , hetgeen God weet dat „,ik gedaan heb, volgens myn' fchuldtgen plicht." ., Htbt gy al wat tot uw ontbyt gehad, liefkind?" zeide Juffrouw barnet tot den jongen. „ Ik zoude zo juist hem wat gegeven hebben," antwoordde het oude wyf, ,, toen je Ladyfchap kwam. Zoude ik „ niet, kind ? " „ Ik weet het niet." zei de jongen. , Hv verftaat nog ceen befchaaidbeid , met believen van je „ Ladyfchap," zeide het oude wyf; „maar ik zal hit hem wel- „ haas;  van een menschlievend gemoed. 5*S „ haast leeren op zyn tyd; want in waarheid ik zou hem juist „ iets tot outbyc gegeven hebben , volgens myn fchuldigen „ plicht." Juffrouw barnet bleef een' geruimen tyd met den jongen praaten, en was zeer in haar' fchik met alles wat hy zc;< Godsdienst; hier van wordt hy door de Leer van jesus 1 Christus verzekerd — verzekerd, wanneer onze denkj beelden van den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst 1 gezond en zuiver zyn , vry van alle fmetten des Bygei loofs, wiens angst aanjaagende verfchriklykheden, de ziel 1 van zwakke en niet wel onderweezene gemoederen ver1 meesterende, 't geen zy voor Godsdienst neemen, in een bron van elenden doet veranderen. Daarenboven is het noodig, dat wy in ftaat zyn ons vertrouwen op god i te ftellen, niet alleen als onzen toekomenden Regter; maar als den tegenwoordigen Beftuurder der menschlyke zaaken. Zo (♦) Psalm XV: 5. Oo a  5IÓ • BEDAARDHEID VAN GÉÉST Zo onvast en wisfelvallig is de vöortduuring van alles' wat ons dê wereld kan fchenken, dat hy, die geene gronden van vertrouwen heeft op den Opperbefchikker der gebeurtenisfen en lotgevallen deezes leevens, in veele gevallen, ongerust, verflaagen, moet weezen. Hy alleen bezit eene vaste Bedaardheid van geest, die, te midden van alle de wisfelbeurtigheden deezes leevens, met een vol betrouwen het oog gevestigd houdt op den Alvermogenden Opperregêerder, onder wiens befcherming hy zich veilig rekent. In de Vreeze des heeren, luidt daarom salomo's nadenkenswaardige Spreuk , is een fterk vertrouwen; hy zal zynen Kinderen een toevlugt weezen. (*). Het gemelde wyst ons aan de eerfte en weezenlyke grondflagen van Bedaardheid - des geests : zonder deeze kan dezelve geen plaats hebben. Maar, wordt zy altoos met dezelve gevonden? De ondervinding geeft op deeze vraage een ontkennend antwoord. Zy doet ons Menfchen kennen, wier beginzels, wier zedelyk gedrag, over 't algemeen, onberisplyk zyn, en die op eenen grooten afftand zich van Bedaardheid des geests verwyderd vinden: een toeftand , veroorzaakt door onvergenoegdheid van aart, door ftugheid van zeden, en andere dergelyke tegenwerkende oorzaaken. Het is, overzulks, noodig, daar op agt te geeven, en van dien kant hulpmiddelen aan te voeren, om te wege te brengen, dat Godsdienst en Deugd haare kragt ten vollen uitoefenen, in Bedaardheid van geest te wege te brengen. Hier over zal ik, als een doorgaans min in agt genomen ftuk, nu voorts myne bedenkingen en raadgeevingen aanvoeren. In de eerfte plaats zal grootlyks kunnen dienen , agt te geeven op het aankweeken van ons Verftand. Een voorraad van nuttige kundigheden en denkbeelden verfchaft een groot voordeel ten genot van Bedaardheid van geest. Ik wil , dit beweerende, niet, dat een ieder zich moet toeleggen om een geleerde te worden. Dit zou de dwaasheid zelve weezen. Veeier leevenstoeftand gedoogt zulks niet ; anderen vinden 'er geen fmaak altoos in. Alles, wat ik bedoel, komt hier op neder, dat een ieder, die eert leeven vol Bedaardheid des geestes wenscht te leiden, zo veel hem mogelyk is, door middel van waarneeming, van leezen, en van overdenken, zich een voorraad van nuttige denkbeelden verzamele. In eene (*) Spreuken XIV: 26.  OP MENSCHK. EN GOCSD, GRONDEN AANGEWEEZEN. gI7 eene ziele, van die verftandigheid ontbloot, woont zeldzaam Bedaardheid. Die ruimte loopt dan gevaar van aangevuld te worden door laage lusten en driftopvolgingen: terwyl de ziel des wyzen, om zo te fpreeken, een Koningryk op zichzelve uitmaakt. In uuren van zwaareeestighejd vindt hy altoos hulpmiddelen in zichzelven, waar toe hy, te zyner opbeuringe, toevlugt kan neemen. Naardemaal 'er veele gevallen zyn , waar in uitwendige omftandigheden geen vermaak aanbrengen, is het alleen, dat een mensch met zelfgenoegen zyne dagen kan flyten, door in ftaat te zyn om het te laaten aankomen op 't geen zyn eigen geest hem verfchaft. Ten zelfden einde mogen wy, in de tweede plaats, aanpryzen, fteeds zorg te draagen, dat wy behoorlyke bezigheid hebben om onzen tyd. aan te befteeden. Geregeld vlytbetoon en arbeid, met tusfchenpoozen van rust, is misfchien de meest aanleidelyke leevensomftandigheid, om ons Bedaardheid van geest te fchenken. Byaldien onze Leevensftand ons niet van zelve tot werkzaamheid roept, zal het hoogst d'ienftig weezen, 'er ons op toe te leggen om ons iets ten doele voor te ftellen, waar op onze aandagt zich vestigt.' Ontfpanning van den ftrak gefpannen boog der bezigheden is noodig tot herftel tier veerkragt. Maar indien ontfpanning in volflagene ledigheid verandert, wordt dezelve, in eene zeer hooge maate, ftrydig met de zo wenschlyke Bedaardheid van geest. Elk mepsch is , uit hoofde zyner natuure, meer of min tot een werkzaam leeven gevormd. In eene ziel, die geheel in een ftaat van rust is, en geen voorwerp heeft, 't welk haay tot werkzaamheid aandryft, zal, in ftede van zelfgenot , eene geduurige kwyning plaats grypen , die niets dan elende baart. Het leeven vervuilt, in zulk eenen ftaat, gelyk een ftilftaande waterpoel, en de Mensch wordt zichzelven ten last. Niemand kan het gezegde derwyze opvatten , dat ik hier mede geweldige en gevaarlyke najaagingen wil aanpryzen, gefchikt om allen, die 'er zich aan overgeeven, te belemmeren en te verwarren. Het ftraalt elk in 't ooge , hoe verre vervreemd deeze zyn van een ftaat van Bedaardheid. Maar, in den doorgaanden loop van éen gerust en gemaklyk leeven , zou ik ieder aanraaden , dat hy zich zeker bepaald einde voorftelde, eenig voorwerp koos, 't welk de ziel in werkzaamheid houdt, en opene tydvakken opvult. Aan dit oogmerk kan beantwoorden elk onfchuldig voorwerp 3 fchoon Oo 3 op  5*8 BEDAARDHEID VAN GEEST, op zichzelf befchouwd van geene groote aangelegenheid. Het is beter voor de ziel, in eenige bepaalde daar ^n0ffgfVIne r,Sting ^ ^erken' dan> al« 't ware, lï toos te dobberen in een ledig ruim. Maar, omtrent welke voorwerpen wy ook werkzaam mogen weezen , is het een allerweezenlykst vere.schteï om Bedaardheid van geest te vérkrygen en te behouden dat" wy, m de derde plaats, leeren onze Gemoedsdriften beftuuren. Deeze zyn in de meeste gevallen, de Verftoorfters van onze rust. Hoe noodzaaklyk de driften ook nïoïen weezen, om onze ziel in werkzaamheid te brengen, zullen zy, nogthans , m geene behoorlyke onderdaanWeia aan onze Rede gehouden, binnen korten tyd, alles if verwar ring brengen Driften , welker opvolging u Koopt op bewaarheiden rustyerftooring der Maatfchappye, ftreï ken eigenaartig om kwelling en onrust te berokkenen, t Is naauwlyks noodig, met één woord te vermaanen, dat wy niet moeten gedoogen dat zy het hart ™ees- S^if^r?^" zal het weezen> aa° te wyïn , dat zelfs d!e Driften, welke men van èenen obfchadebvken aart agt, en gevolglyk in déugdzaame g 3£ kunnen hu.svesten, xvanneer zy geheel den meeste? S len, oorzaak kunnen zyn om de Bedaardheid van geest E* ITï Da^'- ë^0^1^, een ieder, die prys fteft on het bezit van dien fchat, zich bevlytige op gemaaid heid en op zelf beftuur, ook ten opzifte ?ang DrSn die een fchoon en behaagelyk voorkomen hebben. Ieder oplettende zal by de proeve, meer of min, weSen, dat de voldoening van dezelve geene vergoeding verfchafr voor de aanhoudende flaaverny, waar in zy den mensch brengen, als zy tot ongemaatigdheid overllaan. „J°VS ï, d,t Z^Ifb,eftu"r hwgst noodzaaklyk in alles, wat betrekking heeft tot onze hebbelyke geaarS Zelfs ,n die gevallen, waar het niet aankomt op fterke Driften, zvn die mindere Gemoedsbeweegineen, welke onze gefteItems beroeren, door derzelver veelvuldig ™S deropborrelen, genoegzaam om allen zelfgenot te vergiftigen. De mensch, die verlangt eene bedaarde zielsfe. fteltenis te bezitten, moet bovenal zich toeleven öm eene zagtaartigheid van gemoed aan te kweeken. Bovenal is het zyne zaak, zich daar op toe te leggen in dien ommegang, 't zy huislyke, 't zy, in wydehring, ge" zelhge, met welke hy het meest te doen heeft. Wie weet met, dat 'er duizenden gevonden worden, die, in 't open-  ep menschk. en godsd. gronden aangeweezen. 519 't openbaar, en in ftaatlyke gezelfchappen , geheel beleefdheid, geheel zagtaartigheid , zyn; maar die fhuis, en ■ in den kring hunner naaste betrekkingen , botvieren aan ftug- en ftroefheid, en kwellende uitbarftingen. Lieden van dien ftempel kunnen geene rust der ziele finaaken: want het is in den dagelykfchen en gemeei,z het welk meer aan vreemde delen , of byzon- de- JeliïnïrTr^sf™' & * *' (t) Cours de Phyfiq. $ 2058,  VAN het ANTiï>hlö&ISTÏSCH SCrïEÏDK. SVSTEÈMs dërè wyzigifigëh, zal moeten worden toegefchreven, dan aan een verfchil van ongelyk zware luchtfoorten (*). Wat de yyfde Vraag betreft, of men, namelyk, uit ene volftrekt droge aarde lucht kan doen ontwikkelen, 2o zie ik niet, hoe dezelve met het Lavoifieriaansch Syfteem in enig verband Haat; zonder van de aan zo vele kibbelingen onderhevig zynde eisch „ in den volftrektlten ïin droog" te fpreken. Alle vaste lichamen zyn niet gefchikt, oni zich met het Calorique tot een beftendig luchtformigen Haat te verbinden, en gene der aardfoorten ondergaan deze vereniging. Dan — gy zult misfchien willen * dat men uit de Heterogene delen, of zodanige ftoffen, welke zich met ene, in den volftrektlten zin, droge aarde verbonden mogten hebben, ene lucht- of gasfoort te voorfchyn brenge; en als dan zal zich lucht ontwikkelen, zo fpoedig bruinfteen, of andere metaalkalken, met aarde verbonden zyn , en dezelve aan ene grote hitte worden blootgefteld; doch de aarde doet dan niets ter zaak'. Uit de reeds vooraf ter nedergeftelde eigenfchap van alle konstluchten, om het water op te losfen, antwoord ik op uwe zesde Vraag, dat alle lucht, door gisting, opbruisfching, of hoe ook gekregen, water opgelost houdt} ïnaar hieruit volgt geenfins , dat het vogt, het welk by de verbranding van gaz oxygene en hydrogene ontftaat, alleen het voorheen opgeloste water is. Dan immers moest 'ef ene vernietiging door de verbranding van deze luchten ontftaan, gelyk de Heren goetTling in Jena, en trommsdorff in Erfurt, by het verbranden van Phosphorus in levenslucht, dezelve geheel geabforbeerd gezien hebben: Om dat het oxygene, voorheen door het Calorique in enen luchtformigen ftaat gebracht, zich met den phosphorus verenigde , en het phospher - zuur daarftelde. En hoe konde ook anders het verkregene vogt ene gelyke zwaarte met de verbrande luchten hebben , gelyk toch de uitkomst in duizendmalen herhaalde proeven geleerd heeft? Het door de verbrande luchten ontftaande water heeft dus ■wel degelyk van te voren een aanwezen gehad ; niet als water, maar in zyne byzondere beftaandelen, en deze met de warmteftoffe verbonden , in enen luchtformigen ftaat. Is dan nu deze waterforming meerder vreemd dan die van de luc? Levert natuur en konst geen (*) M. hube's theorie, in zyne ausdunjlung, &c. pag.$6". cap. 17, is ten dezea opzichte niet te verwerpen.  verdediging worden uit iets, welk geen lichaam ware.»^Dif ÏE' voorzeker alJerwonderlykst zyn 1 Maar wie heeft ooft het gaz hydrogene en oxygene , of deze grondflnffL o leen , voor een onlichamSyk 'wezen ^dSdïï^.?" voorzeker, der nieuwere Scbeidkundigen. Het water nn,' ftaat, volgens hen, uit iets, het welk%oorheenteel een wezen en een lichaam was. reeas een „ Welk een verbazende' voorraad van waterftof-^ ,>« zuurftof.gas moest 'er, by den aanvang aHerzaken^nS voorhanden zyn geweest, om die verhit» kZ, 'iü waters voort te brengen!" verbazends hoeveelheid Men zoude hieruit haast befluiten, dat ce het eevnel™ der aloude Wysgeren toerredaan ^ j gevoelen aanwezenheid der StoffewiaS, ^ eCUWige hier meer, dan by alle andere loonS^r ^ len? Waarom te ftellen, dat het wa ef hv £ fch($fe" aller dingen , door de vooraf fiefchanene ZSrW£rdin-g famengefreld? en niet terftond WS^g^S^ 18 Offchoon nu , ten zevenden , tegen de oplosfing v3« girtanner vee mogt kunnen worden inffichf S is echter een gelyk gewigt van water met de verbwn^ luchten, naar myne gedachten, al een zo tast. en zicht baar bewys voor de famenftelling van het wat?r 'er voor de verklaring van enig verfchvnW \ 3 of konst gegeven kan worden r*) y "atUUr Maar hoe kunt gy met mogelykheid begeren dat ,Vi* een zelfde water, zonder bydoen van een anderVïnffl! de twee verfchillende luchteiï zuilenordendïïrffcM $ H.»e kunnen twee, door verwandfchap verbonden? icha men gefcheiden worden, dan door ene nXe verwand" fchap van een dezer met een derde? Dit is voowlt ene algemene wet, waarop de gehele fynTefis en an^?v fis der Scheidkunde zich grondvest» A1!py in hunne behandelen onzeler^zo'uwe''eïch tegrcndT Daar men door nadere verwandfchap van deSzSoflt met andere lichamen door konst het watpr ™*;nT der nog een lichaam te na. (*) F. a. c. gren, gr. d. Nalurlehre , f. 6ö3> $ pao.  VAÏf het ANTX.PHLOGÏSTISCH SCHElBK. systeem, gaf nadere verwandfchap, met het Hydrogcne verenigt, zo fchynt toch in de natuur by den groei der planten dit plaats te hebben; het Hydrogene verbindt zich met dezelve, en het Oxygene, ene nieuwe vereniging met de luchten warmteftoffe ingegaan hebbende, formt zuivere lucht; gelyk de proeven van ingenhouz , senebier , priestley, en honderd andere, overvloediglyk geleerd hebben. Leveren dan nu deze werkingen van natuur en konst gene bewyzen genoeg op voor de famenftelling en ontbinding van het water? Kan 'er iets meer op daadzaken, cp ondervindingen, gegrond worden? Ook hebben paats van troostwyk en dexman door Eleétrieke vonken het water tot de twee verfchillende gasfoorten geformd. Gy ftelt voor u vast, dat de hete ftoom, by den doortocht door ene gloeiende yzeren buis, enige phlogis* tifche deeltjes van het yzer tot zich neemt, en daar door als brandbare lucht verfchynt; hoe Hypothetisch is dit! Van waar dan de meerdere zwaarte van het yzer (*)? 0£ kan een lichaam door vermindering van ftoffe in zwaarte toenemen? of zyn deze phlogistifche deeltjes gene beftaandelen van het yzer? zo vraag ik, op myne beurt, hoe kan iets, dat geen beftaandeel van enig lichaam is, of tot hetzelve chemisch of phyfisch behoort, een byzonder beftaan aan een ander wezen geven? Het is waar, de zich als dan met het yzer verbindende zuurftof kan ook op zich zeiven niet worden daargefteld ; maar wordt niet de verkalking der metalen , de verbranding, de werking van de lucht op het bloed by de ademhaling, enz. duizendmalen meer bevredigend verklaard door ene verbinding van het Oxygene met deze onderfcheidene lichamen, dan door het beroven aan deze van een phlogiston of phlogistifche deeltjes? daar de toe- ne- (*) Over de negative zwaarte van het phlogiston, en de mogelykheid ener negative zware ftoffe, zyn vele Verhandelingen; ook gren verdedigde dezelve eerst, maar was naderhand, door de wederleggingen van mayer en andere Geleerden, genoodzaakt, opentlyk zyn ftelfel te herroepen, gelyk altoos l»y overtuiging den eerlyken waarheidzoeker pau! Naderhand zya 'er nog velen wederom te voorfchyn getreden, die de mogelykheid der negative zwaarte bewezen hebben ; wat is echter «en ftelfel, het welk om een mogelyk wezen draait, waarna de hoofdeigenfchap, de mogelykheid, betwist wordt!J  j^B VERDEDIGING rieming in zwaarte toch pleit voor vermeerdering, en niet voor vermindering, van ftoffe of beftaandelen! De ftelling, dat de luchtfoorten vóór de verbranding volkomen droog zyn geweest, is niet verbonden aan het nieuw leerftelfel ; integendeel , meest alle omhelzen de oplosfings-theorie, en befchouwen alle gasfoorten als ware oplosmiddelen van het water (*). Men zal u zeggen ; „ hoe uit twee drogen , rwant niettegenltaande deze luchtfoorten altoos met water bezwangerd zyn , zo ontftaat toch by de verbranding het vogt ook uit twee drogen, d„ i. ondruipbare zelfftandigheden 0 »i hoe uit twee drogen één nat kan te voorfchyn komen." Daar men noch het Oxygene, noch het Hydrogene voor zich zei ven kan daarftellen, waarvoor het ook misfchien even min , als de warmteftoffe, Eleclrieke- en magnetifche ftof, zal vatbaar zyn , zo kan derzelver wezentlyke natuur niet bepaald worden ; maar voor twee droge ftoffen gehouden, is het dan meer onmogelyk, dat deze, onderling op het nauwst verbonden, een vloeiftoffe daarftellen, dan dat het water ja de meeste, of alle vloeiftoffen, by ene genoegzame vermindering van warmteftoffe , tot vaste droge lichamen overgaan; en zo omgekeerd, by vermeerdering van warmteftoffe: of dat fneeuw en zout , by ene koude van zelfs 17 R. graden, welke zy daarftellen, nogthands vloeibaar worden V of dat het water in ene vaste gedaante in de zoutkristallen zich bevindt ? Maar verder; Phosphorus , in levenslucht verbrand, maakt phospherzuur, zeer wel te verklaren naar de nieuwere Scheidkunde ; maar waar blyft het water, het welk, naar uwe gedachte , ook hier moest ontftaan? het zy gy de luc's Syfteem, of dat der Oplosfing, toegedaan zyt? De luc zegt in dezen Ct): » het water is in de overgeblevene ftof onder ene vaste gedaante;" en een weinig verder: „ het water is, namelyk, gelyk elke vloeiftof, uit delen van een vast lichaam faamgefteld , die met ene zekere hoeveelheid van vuur verbonden zyn." v Op (*) M. lavoisier, traité elementaire de Chymie. Tome I, pig. 50. 1V1. Dj. fourcroy , Elemens d'Hifloire Naturelle & de Chymie, Tome I, pag. »*s. Jacquin , Elementa ChemU, pag. 64, § 109. En vele andere meer. Gelyk ook g rtanner, anfangsgrunde d. Antiph. Chymie, f. 238 , cap. 30.' {p hi enen Brief aaa de la mjstherIje, in qrün's J. d. Ph a b. f. sóe.  VAN HiiT ant1pi1l0gistisch scheidk. SYSTEEM. 529 „ Op deze wyze vindt men het water in alle drie ryken der natuur, en in 't byzonder in de metaalkalken." Ta — gren zegt, (het Stahliaansch Leerftelfel nog toegedaan zynde.) dit het voorzeker do;>r niemand voor onmouelyk gehouden zal worden, ,, düsl' fich wasferdurst in der glühehitze figire,und 2um fester ftoff weide (*)." Hartshoorn, 40 jaren bewaard , en aan metaal in hardigheid en droogte gelyk, gaf by ene deftillatie k gedeelte water Vaste lichamen zyn zeker droog, (gelyk er bier van sefproken wordt:) hoe kan het u dan zo onbegrypelyk voorkomen, dat uit twee drogen één nat ontftaat? gelyk gy uit het bygebrachte zien kunt, dat men, volgens het Stahliaamch Leerftelfel, dikwerf tot zulke metamorphozen befluiten moest. De verandering, op eenigerlei wyze, van water in lucht, en van lucht in water, volgens de luc, zal toch zeker niet minder vreemd zyn! Dat de beide luchten juist zo veel zwaarte gehad hebben, als het verkregene vogt, is, dunkt u , een duidelyk bewys, dat die luchten zo veel waters in zich ontbonden hebben gehad. Het fchynt my in dezen, dat gy het Stelfel van den beroemden de luc toegedaan zyt ; het water voor het ponderabele van alle luchtfoorten houdende, geljk het vuur (liever warmteftoffe) het niet ponderabele der zei ven is. Ter wederlegging van dit gevoelen ftrekken de op bladzyde 476 voorgefteldeVerhandelingen; houdt gy echter het water in deze luchten opgelost, of flechts phyfisch verbonden , waar blyven dan deze luchtfoorten na de verbranding'? voor vernietiging zyn ze toch niet vatbaar; en hebben zy dan zelve gene zwaarte gehad ? Zo ;a , hoe kan dan de zwaarte van het verkregene water met die der verbrande luchten volmaaktelyk overeenftemmen ? Gy toont van het nieuw Scheidkundig Leerftelfel volftrekt mathematifche zekerheid te begeren, indien gy het zult kunnen omhelzen; gy wilt zeker, dat men het Oxygene tone , dat zicli by de metalen in de verkalking, by het arteriofe bloed door de ademhaling, by de (*) J. d. Pk. 4 b. 1791, f. 376- , _ ^ (f) G. adams, Vorl. ueber die Exp. phyfik, a th. f. 10. meng. 1799. NO. ij. Pp  de koolftoffe in de verbranding voegt; met één titatvA dat alle grondftoffen , die me°n in "dit L1erftelS aall neemt, voortgebracht worden, zonder hereniging m°i andere lichamen ; maar hoe dan in de Leer der PW tnciteit, der Zeiilteen , van het Licht ? ' Moeren uw «iet, gelyk cicero reeds fprak, het waarfXynlJS fte aannemen? Ln zoudt ge dan, by een volkomen oyerwigt , met moeten toettemmen , dat 'er oneindig minder bogten en fprongen, ter verklaring van vele ver fchynfelen der natuur en konst, in het nieuwere Leerftellel gevonden worden, dan in het oudere? In ia „ voisier's theorie wordt niets veronderftellends aanms „ nomen; maar alles wordt, met de fchaal en de ma t „ in de hand , bewezen. Waarom zullen wy dan tot „ een veronderftellend beginfel onze toevlucht nemen „ wiens aanwezen nooit kan bewezen worden; dat mer? „ nu als zwaar , dan als ligt en niet zwaar, dan als „ negatft zwaar voodtelt ; dat nu eens door de vaten „ heendringt, dan wederom 'er niet doorgaat: met één „ woord , waarvan men alles maakt, wat men wil?" „ En welke tegenftrydigheden in de leer van het' PhIo* „ giston! De metaalkalken hebben het 1 hlogiston ver n. „ ren, en zyn zwarer geworden; yzer heeft minder phloi, gisten dan ftaal, en is nogthands ligter. Hoe laat zit-h „ dit verenigen 6 "at 001 Js ook niet de byval van zo vele beroemde Scheidkundigen, die in het eerst met hand en tand tegen dit dSeySSefhEdte?d hebb£n' CCn fprCkend bew*s -0r Ik ben ver, oneindig ver, om myn geloof aan enig menschlyk gezag, hoe uitftekende hunne kennis ook mogt wezen, blindelings , zonder zelfs - onderzoek en eigen overtuiging, te verbinden; maar zo nogthands gezag van anderen ergens geldt , het is dan voorzeker in dat geen , waar tegen men in 't eerst ten fterkften worftelde en het welk men nogthands naderhand, by ryper overleg' nader onderzoek, en volkomener overweging , omhelsde' Of is het zeggen van srinoza, in dezen, eene, door de ondervinding van alle eeuwen, bevestigde waarheid dat, zo wel in het natuurkundige als godsdienftige eens aangenomene en lang gekoesterde denkbeelden niet anders • , . ! dan (*) GiRTAKNEit, anf. g, d, Antiph, Chymie, f. 464.  VAft HET ANTiPHLQGISTISCH SCHEIDK. SYSTEÈJl. 531 dan met de grootfte moeite verlaten worden? lk hoop even min, door jeugdige,loszinnigheid, het heerfchende zwak dez er eeuw, al het geen nieuw is, aan te nemen, als, met een ftug vooroordeel, al het geen nieuw is, te verketteren (Want die aan het oude verbonden blyft, heeft voor eene verkettering, gelyk gy vreest, te duchten!) Het ter nedergeftelde ltrekke ter beantwoording van uwe Vragen ; terwyl ik u verzoek te gelooven, dat myne zucht zich even zeer tot waarheid uitftrekt, als het u* onbekende Vriend! daarom te doen kan zyn. Eenrum, den 25 Aug. 1799* anecdote uit het dierenryk. Aan de Uitgeevers der Vader landfch& Letteroefeningem ' Medeburgers! Tn den Efprit des Journaux voor de maand Thermidor, 1 An 7. p. 203 env. leest men een artikel, hetgeen tot opfcmift 'heeft: Nieuwe Gebeurtenisfen, waargenomen in het Nationaale Mu/aum van Natuurlyke Historie, en onder deeze de volgende gevallen , welke misfchien we! verdienen geplaatst te worden by de voorbeelden, welke men heeft van de fchranderheid van fommige Dieren , en van de fterke genegenheid, welke de verfchrikkelykfte onder hun fomtyds opvatten voor byzondere menfchen. Indien Gy 'er ook zo over oordeelt, zyn zy tot Uwen dienst. Ik ben Uw beftendige Leezer, Q. N. De Leeuw , die, voor twee jaaren , met zyn wyf jen ♦ door den Burger felix, van Conflantine gebragt weri, heeft onlangs aan zynen Bewaarder, of liever aan zynen Vriend, blyken van genegenheid en van erkentenis gege-^ ven, die verdienen verhaald te worden. Feeix was , geduurende eenige dagen, ziek , en kwam niet te voorfchvn : een ander had zyne plaats ingenomen, en nam Ppa zy  53s anecdote uit het dierenryk, zynen post by de Dieren waar. Geen een derzelven icheen deeze verandering op te merken, dan alleen de Leeuw, die, treurig, eenzaam, by aanhouding achter in zyn hok bleef liggen, en de bezorging des vreemdelings niet wilde ontvangen. Deszelfs tegenwoordigheid was hem haatelyk, en uit het diepite van zyn hok deed hv een dreigend en dof gebrul hooren. 'Zelfs het gezelfchap van zyn wyfjen mishaagde hem, of ten minften floeg hy 'er geen acht op. De ongerustheid en het inwendige lyden van dit Dier deeden gelooven, dat hv waarlyk door ziekte was aangetast; maar niemand dorst hem naderen. Eindelyk verfcheen de dag , waarin felix, herfteld zynde, uitging cm hem te bezoeken Hv wilde zich vermaaken met den Leeuw te verrasfen 'en zachtjens langs de zyde van het hok gaande, bragt hv alleen het hoofd tegen de traliën. Hem te zien en eenen fprong tot aan hem te doen , was flechts eene en dezelfde beweeging voor den Leeuw; hy fprong by felix od drukte hem met zyne pooten , likte hem de handen het aangezicht, en brulde van vreugde. Het wvfien kwam ook vrolyk aanloopen; maar de Leeuw ftiet haar weg, werd gemelyk , en vreesde, dat zy hem de Heft koozingen zou onttrekken , waarover hy jaloers wasv Zv waren op het punt van in twist te geraaken; maar f*lix trad in het hok om beiden genoegen te geeven Hv ftreelde hen beurt om beurt, en ontving beurtelings hun. ne hefk-oozmgen. ' ° Dikwyls ziet men den Burger felix tusfchen dit verlchnkkelyke paar, welks macht hy heeft geweten te beteugelen ; hy verkeert dan eens met het mannetjen, dan weder met het wyfjen, ftreeltze en ktistze op den muil Wll}W,óa*zy„ v?n elkander fcheiden, en elk in zyn hok ga? hy heeft flechts een woord te fpreeken. Begeert hv dat zy achterover gaan liggen , om aan de omftanders hunne met vreeslyke klaauwen gewapende pooten te toonen, en hunne met dreigende tanden bezette muilen? cp £ u-,Tn,ft? leken werPen zy zich op den rug, reiken in. fchikkelyk hunne pooten toe, den eenen na den anderen, openen den bek , en vérkrygen tot belooning de gunst van hem de hand te likken. 6 Deeze beide machtige Dieren , vyf en een half jaaren oud, zyn van éene moeder, te gelyk geboren,'en hebben altoos te zamen geleefd. De hokken, waarin zy hier zyn opgefloten, hebben onderling gemeenfchap.  anecdote UIT HET diereNRYK. 533 Zy zien elkander den geheelen nacht en een; gedeelte van den dag. Dikwyls zoeken zy elkander aan met minnedrift, en verfcheide maaien heeft men ze verrast "by de daad der paaring. /- Een fchildwacht van de Diergaarde, naauwkeurig in bet volvoeren van zynen last, miste niet, zo dikwyls hy de wacht by de Oliphanten had, het gemeen te waarfchouwen , dat men hun niets mogt te eeten geeven; zelden was zyne waakzaamheid op dit punt gebrekkig. Zulk een gedrag was niet zeer gefchikt om hem de gunst der Oliphanten te verwerven : het wyfjen vooral befchouwde hem met een zeer kwaad oog, en had reeds gepoogd hem zyne kwaade gewoonte af te leeren, door uit haare tromp zyn hoofd met water te befpuiten. Onlangs was 'er veel volks om hen in hun perk te bezoeken; de gelegenheid was fchoon om ter fiuik veele ftukken brood te krygen: maar ongelukkiglyk was de ongemaklvke fchildwacht op den post. Het wyfjen plaatfte zich 'voor hem, belpiedde zyne gebaaren en woorden , en de eerde maal , dat hy onderftond de gewoone waarfchouwing te doen, fpuitte zy hem eene golf waters in het aangezicht. Men lachte 'er om. De fchildwacht droogde zich bedaardlyk af, girg een weinig meer ter zyde , maar bleef niet minder Hipt by zynen last. Welhaast vond hy zich verplicht, ïan de aanfehouwers de waarfchouwing te herhaalen van niets te geeven, en, gevol- felyk , aan de Oliphanten die van niets te ontvangen. Iierop greep bet wyfjen het geweer van den fchildwacht, draaide het om met haare tromp , trad h;t onder haare pooten, en gaf het niet weder voor dat zy het gewrongen had als een' kurketrekker. het algemeen character en de zeden der inwoonderen Van noord-wales, heden ten dage, Vergeleek en met dat der oude blwoonderen. (Ontleend uit A Walk through Wales in *ug. 1707. By the Rev. richard warner of Bath,~) Wfy hebben eindelyk Noord- Wales verlaaten ; een W Land, t welk ons de hoogfte voldoening gefchonken heeft. Deeze voldoening, egter, ontftaat even zeer uit Pp 3 ze-  £34 het algemeen character ek de ZEDEKf zedelyke opmerkingen, als uit dc natuurlyke voorwerpen; even zeer uit de befchouwing van de Zeden en Deugden des Volks, als uit de veelzins grootfche tnoneelen, welke het land, door hun bewoond, oplevert, ik ;al m3'ne poogingen infpannen om u het algemeen diameter en de Zeden der Inwoonderen te leeren kennen , en die verselyken met de fpooren , welke wy wegens de Oude Bewoonderen , in Schryvers van vroegere Eeuwen , aan* treffen. Wanneer wy het Characler gadeflaan der Inwoonderen van Noord- Wales, bevinden wy, dat 'er weinig verandering in heeft plaats gegreepen, geduurende liet verloop Van Achttien Eeuwen; en, indien wy eenigzins rekening maaken, gelyk zulks geheel billyk is, op de Befchaafdheid, welke de voortgang des Gezelligen Leevens natuurlyk op byzondere Perfoonen te wege brengt, zullen wy zien, dat de tegenwoordige Bewooner van Merioneth, en Caernavonshire, zo wél getroffen is door het penfeel van diodorus, CflïSAR , straso en nvius, als of zy het heden ten dage gemaald hadden. De hedendaaglche , gelyk de oude Celt , is lang en ilerk van perfoon zyne houding is opregt en open; zyn vel en kleur fchoon en bloozend (f) ; hy heeft blaauwe oogen Qj, en zyn hair is geelkleurig (§5- Gelykt hy dus in perfeon en gellalte na den ouden Celt, hy wykt, wat de zitlsgefteltenisfe betreft, even min van he.n af. Openhartigheid en Opregtheid maaken uitfteekende hoedanigheden uit in het Character der tegenwoordige Bewoonderèn van IS'aks; deeze werden ook ten toone ge- fpreid door de oude Celtifche Volken 'Hunne Gastvryheid is my, in veelvuldige gevallen, by het doorxeizen gebleeken aan hun gul onthaal; onder de Ouden ftun- (*) €>l S'e mfyif tvuyxt??pet rm KsXrav slirl STRABO Lil). IV. „ De Mnnnen ( Rritten~) zyn de kloeklten van de Celten:'' (|) Fula & c»ndida corpora. Tit. liv. Lib. XXXVIII. (|) (Jermani truces & ccerulei oculi. Tacit. de Morib. Germ, Seft. 4. (§ t«i5 h jto^«!5 exQvc-eas %ct\9vt. DlOD. sicul. Lib,. V. 3, Ryklyk gedekt met geel hair." (**) t«/s S~s r,6eov( n:( Tav it\6pairav «y%<ï«i«; *«< vmnfutii Diod. sic. Lib V. „ Zy zyn eenvoiid'g in hunne Zeden , en zeer verre verwyderd van de listigheid en fuooüheid der tegenwoordige dagen."  ©ER INWOONDEREN VAN NOORD WALES. 535 ftonden zy met roem bekend van wegen die beminnenswaardige hoedanigheid (*). —— Die ligtgeraaktheid, zo zigtbaar by de hedendaagfche Bewoonderen deezes oords, welke zich vertoont in hevige, doch fchielyk voorbygaande, vlaagen van driftvervoering, en zo menigmaal gefchillen, niet zelden bloedig geëindigd, baart, deedt de Celten aanhoudend in kryg en doodflag leeven (f). — Volkshoogmoed is een welverfchoonbaar gebrek deezes Volks: naardemaal 't zelve alleen ontftaat uit eené overmaate van lofiyke aandoeningen, en zy fchynen dezelve by erfenisfe te hebben van hunne Celtifche Voorvaderen , die hooger van zichzelven gevoelden, dan de befchaafde Volken , rondsom hun , wilden toeftaan dat zy met regt mogten doen ({). Ik heb gelegenheid gehad om aan te merken, dat een Geest van Godsdienftigheid onder de Bewooners van den geringften ftand in Wales heerscht (§), welke een characler - tekenende voegelykheid van Zeden onder dat Volk te wege brengt. Deeze Godsdienftigheid is nogthans zeer befmet met jBygeloof; de waan van Geesten en Geestverfchyningert heerscht 'er zeer algemeen. De naamen, aan veele Bergen en Rotzen gegeeven , xvyzen, uit, dat dezelve aangemerkt worden als de verblyfplaatzen van ondergefchikte verftandlyke Weezens (**). Hier van is reden te geeven, misfchien niet zo zeer uit hoofde van de ligtgeloovigheid, natuurlyk eigen aan een onkundig Volk , als wel uit de omftandigheden van het tooneel, waarop zy zich geplaatst vinden; de naargeestigheid en woestheid van 't welke, gevoegd by de zonderlinge en treffende veranderingen in het voorkomen , waar aan zy onderhevig zya , eene kragtdaadige ftrekking hebben om 's menfchen hart (natuurlyk vreesagtig)met bygeloovige vrees en grillige 'denkbeelden te vervullen. (*) Mortalium omnium er ga hospites humanisjimu Procop. (tj Eio-i h ftaxifturur»! HeROOIAN. L. III. „ Zy zytl zeer vaardig ten ftryde." (i) Celtie magna de fcipfis fentiunt. CS) Wy hebben dit ftaal in ons Mengelwerk, hier boven, bl. 405 , opgegeeven. ViaiT. <**. Dergelyke byseloovigheden trof men aan by de oudé Celten. Cmnplures genios colunt. Aereos, terreftres, £? alia minora damonia, qua in aqitis fontium & fluminum verfari dicuniur. Pkocop. de* Goth. L. II. Pp 4  536 het algemeen characteh en de zeden len. Gelykfoortiee omftandigheden veroorzaaken erivkvormigbeid van Zeden. Van hiér is het, dat hunne Broeders, de Schotfche Hooglanders, ten deezen opzigte, dezelfde gevoelens met de Inwoonderen van Wales omhelzen. De Schimmen der Afgeftorvenen , de Geesten Zin ÏS ^S*. van de. Rotzen, en de Windei m aken een groot gedeelte uit m de Poëzy van het Noorden. Eemge der treffendfte plaatzen van ossian hebben den oorfprong in deeze Volksvooroordeelen ^i?e^Vr0^-wenruin faHs hebben hedetl ten dage nog behouden die fchoonheid van gelaat , welke de Schryvers der Oudheid tot lof van haare Celtifche Moederen deedt fpreeken (*). Zy zyn middelmaatig van grootte en welgemaakt, juist gevormd naar den fmaak van ana™T>NP* Haare oogen zyn zwart en helder fchitterende; haar vel is blank, haare tanden zyn wit. Schoon er eene voegelyke maate van evenredigheid in de geftalte plaats hebbe , zyn zy in 't oog loopend kloeker dan de Vrouwen in het Zuiden van Engeland, en hebben een goed erfdeel van die fterkte0, welke dxodoge"ftafJ.jetS onderfcheidends in de Celtifche Vrouwen opDe Kleedmg ;der Vrouwen in Wales is overal volmaakt dezelfde, en beftaat uit een rok van flanel, hier te lande gemaakt, blaauw of geftreept; een iak met wyde mouwen van dezelfde ftoffe, ^och meestentvds van eene donkere kleur ; een breede halsdoek, die over nek en fchouderen komt; een nette muts, en een beverhoed By regenagtig en koud weder liaan zy een langen blasuwen mantel om, die tot beneden de knieën hangt. Uitgenomen by feestlyke gelegenheden , gaan zv zonder feboenen of kousfen. Der Mannen Kleedjns beftaat uit een rok, kamifool en broek van inlandsch fline! ; de broek is gaapend open aan de knieën, en de kousfen (want de Mannen draagen ze doorgaans) zvn onder de knieën vastgemaakt met roode banden. Bei- (*) hm***\tx»m ttn&tti Diod. sic. L. V. „ Zy heb¬ ben fchoone Vrouwen." " * (t) Aaoi£/ ,,. n , — «w* CA. h (i; Diod. ut fupr.  der inwoonderen van noord-wales. 537 Beide Mannen en Vrouwen zyn leevendig van aart, vrolyk , en fchrander ; by hun befpeurt rnen niets van dat neeriladtiee en kwynende„ 't welk zich by het arbeidend gedeelte des Volks in Engeland zo zigtbaar opdoet. Hunne behoeften zyn weinig, en dus gereed voldaan. Een weinig melk, welke hun eigen Berg-geit hun verfchaft, of die zy van hunnen bupfen Buurman krygen, een meelkoek en een weinig aardappels, verlchaffen hun den maaltyd, welken zy verlangen, en die hun voldoet. Onbedorven door den ommegang met de befchaafde Wereld, blyven zy denken en handelen volgens de voorfebriften der Natuure. Bepaald tot hunne eigene Gebergten , zyn zy geen getuigen van tooneelen 4 waar ryklykheid en verkwisting heerscht: zy gevoelen geen nydige aandoeningen, ontftaande uit de vergelyking tusfchen hunne fchraale omftandigheden en den overvloed van-anderen. Zy zien rondsom zich, en befpeuren niets dan noeste werkzaamheid, en armoede die geen klagten uitftort. la deezen anders zo vergeeten hoek der wereld bezogten wy, in 't voorbygaan, de eenvoudige, fraaije en fchilderagtige woonplaats van Mevrouw eleanor muteer en Misf ponsonbï , die , toen haare fchoonheid met den volften luister der Jeugd praalde , moeds genoeg bezaten, om de met bloemen beftrooide, maar helaas! zo gevaarlyke paden van hedendaagsch heerfchende losbandigheid te verlaaten, om deugdzaam j on fchuldig en gerust te leeven in de fchaduw van Elangolle Valei. aanmerkingen , wegens de gevaaren van de » scylla en charybdi». (Ontleend uit Abbé spallanzani's Voyages.) Allerwegen is bekend, en van oudsher ten fpreekwoord geworden , het gevaar der twee Klippen Scylla en Charybdis, dat men, deeze vermydende, op de andere verviel en fchipbreuk leedt; om aan te duiden , dat men, het eene gevaar willende ontgaan, in het andere nederftortte. Wegens het gevaar van dien overtocht, in ouden tyde zo zeer geducht, heeft men, in laatere dagen, Pp 5 ver-  538 AANMERKINGEN, WEGENS DE GEVAAREN verfcheidenlyk gefprooken. De Heer meerman in dfe ftreeken reizende, befchryft die Klippen, en be mm van dezelve voorby te zeilen, i„ deezer voege. -&, De „ Lharybdts is nog thans een tamelyk uitgeftrekte cirkel „ van baaren, die zich hooger dan de oveilge ^ m zyn gehee niet ongelyk aan ziedend water en on », Men houdt haar, mtusfehen, over 't algemeen S „ meer voor ^gevaarlyk : en dan flechts, a f eenhevS 2 SwSrlï^De ojfent zy,nog wel een/haTr 3| fSkin éenen^ adïmS'leeienremen^ ift H „ onze. Schippers de zeilen: en een gunftige wind Wnï „ ons in eene uure tyds te Reggio birménf»)- BS 2? wafd" ybbé^p"3^ 0nZ™ Lée^in'ede^dei" genten en g^e^eT ten ten W waar- voegen om opheldering te bSomen °van ieSf 't vve /dk als een Spreekwoord in den mond Wft 9 V„ • f ^ bejegende,doch hen dikwyls overkwam,indien z?ter voor kominge geene behoorlyke voorzorgen gebruikten IrXn f nACh}puJÜS luidde hun onderrigt, d^drïïfjLen fan de Charybdu ontkomen was, en door een fterkenSden wind, de Straat door, na den Noordlyken ingangMvoerf werd, gefchiedde alles zonder eenig ongemak • ma?r ™? Se hef Sn" Sbal ^ ^Tl^^ «™ itreKte net ten lpeelbal van beide deeze winden en L-nn noch yoorwaards noch agterwaards gaan; het dreèf'n een middelkoers , en moest op de Scylla vervalléii indien bekwaame Zeeheden dit onheil niet voorkwamen z£ voegden 'er nevens, dat,.in de daar dik-  VAN DE SCYLLA EN CHARYBDÏ3, 5'39 dil -UeRegtsgeleerd en braaf Man, ^ lands,een dusdanige Uiterfte wilkï in de $JïLh* meer dan één en geletzen hadt. de StadsPaPieren gevonden Maar tegenwoordig, ik zal „iet zeggen dat h« fpeelreisje is die overvaart te Hn»n• j ' , feet een winden 'er niet zeE „ l"\"aarde?! de ftormbehoedzaamheid fn ? werk ^ ftelL " n°°d,g blyft a,Ie hoort men zeldzaam van eenig weSe^^ tegf™oordig keeren ben ik zelve hier^ItS^KX^' Drie ontrustends te ontmoeten. Wal aanhL ^def ^ ver" worden toegefchreeven dan ,1 J dlt onderfcheid in de ZeevlardkunTe ? to1^<£^?m?&e^ Rovigno toen zo bedreeven niet waren fn tfr^" van tour als tegenwoordig, maakten zy "oor ïds gebruT^' Barken van een zo ono-efrhikt J>„Z iy gepruik van bovengemelde constantS^rSSd?1' |frIyk My de bieden. De Vaartuigen! zints dien tyd Suwd £ ^ vlak, en van een zeer fterke bouwaLjezvnde ' i ,eed' de geweldigfte ftormen uitharden. Deele Vaart,,;, Unnen den Baceres geheeten, en ?vn in a?» a 'rtuiaen worveilige Schepeli beroemd!" ^ ^ aI* *eer dee te van de Zee, waar in ^ c«S y hier een gemaalen fchipbreufleede?, n d e nSïan meÏÏ^ VeeI' vaar kon bevaaren worden, thans van alle dg ££5gK . Il6'  VAN DE SCYLLA EN CHARYBDIS. 541 heden onthee ven,, en gemaklyk te bevaaren , enkel door meerdere Zeevaardkunde en de verbetering der Vaartuigen. , . , Als eene verdere, en nog meer bewyzende, proeve , dat de gevaaren van de Charybdis en Scylla, fchoon in zichzelve even groot als oudtyds, verminderd zyn , en de vrees, vveiKe zy ïnooezernuen, wcggcwcciu ja, uuui de fchielyke voortgangen en vorderingen , welke men in de Zeevaardkunde gemaakt heeft, zal ik een voorbeeld bybrengen in eene andere Zee, niet minder oudtyds een voorwerp van fchrik, uit hoofde van de geweldige Stormwinden , en daar door veroorzaakte Schipbreuken. Ik bedoel de Kaap de Goede Hoop, door den eerften Ontdekker de Storm-Kaap geheeten, en door de Zeevaarenden met den naam van den Woedenden Leeuw beftempeld. Hoe fchrikbaarende waren de gevaaren aan dien Uithoek, waar de twee Oceaanen, te wederzyden van Africa afkomende, elkander ontmoeten en tegenworftelen; waar ftrydige Winden, waar hemelhooge Golven, Rotzen en Draaikolken , een onvermydelyken ondergang dreigden! Welke voorzorgen, welke omzigtigheden keurde men niet noodig voor een Schip, 't welk deezen hoogst gevaarlyken onwaard zou doen! Men vorderde bekwaame" Stuurlieden , die meermaalen deeze reis gedaan hadden; masten en raas werden met meer touwwerks voorzien ; zeilen tot waarborgen, kabeltouwen dikker en fterker dan de gewoone; een dubbel roer, op dat men, by het afflingeren of breeken van het eene, een ander by de hand mogt hebben. De Scheepslieden werden met fterke touwen elk op zyn post vastgebonden ; men floot de Medeovervaarenden beneden in 't Schip, om het dek ruim te houden ; een aantal der Scheeplingen ftond met bylen in de hand gereed, om des noods de masten te kappen ; de ftukken gefchut werden binnengehaald , en de gefchutpoorten, gelyk ook alle andere openingen, wel bezorgd. Zodanig waren de voorzorgen, in de laatstverloopene Eeuwe genomen, by het omzeilen van de Kaap dc Goede Hoop. Maar hoe weinige van deeze zyn 'er thans noodig, om deeze reis, in volkomene veiligheid, af te leggeu! Hier van verzekerde my de Engelfchc Heer macjverson , met wien ik het genoegen bad in Pavia te verkeeren, in den Zomer des Jaars 1790; twee maaien hadt hy de' Kaap de Goede Hoop omgezeild, op zyne Reis na  542 DE GEVAAREN VAN SCYIXA EN CHARYBDISi Indie. — Het gemak, waar mede dit omzeilen than* gekhiedt, 13 een gevolg van de volmaaking der ZeevaardRunde. Desgelyks mogen wy dit toepasfen op de Ch*. rybdn enScylla, die thans niets veifchiiklyks hebben dan den blooren naam, indien men, daaromftreeks vaarenÜe, de vereischte voorzorgen neeme. , De Heer meerman, met wiens aanmerking, over het in deeze Afdeeiing behandeld onderwerp, wy aanvingen tekent eene byzunderheid op, dienende ter ftaavinse van spallanzani's denkbeeld, als hy fchryft: „ Het is nog „ niet zoo larg geleden , dat de Gemeenfchap tusfchen „ de KomngryKen van Napels en Steilten, hoe na zv „ ook aan elkander grenzen, hoe zeer zy ook door den„.zelfden Monarch beftuurd worden, zoo goed als geene „ was. Een Napolitaan, dien zyne landgoederen, zvne 4, aanverwanten , zyne betrekkingen, na dat Eiland rie- 5, pen , een Siciliaan , die zyn Vorst om een gunst te „ fmeeken hadt, nam een affcheid van de zynen als of „ hem de gevaarlykfte en verfte reize op handen ftondt; „ indien hy al niet te vooren biechtte en communiceer„ de." Hoe zeer de vaart daar verbeterd is, toont die Reiziger. Door een welingerichte overvaart, was, gelyk een Napolitaan zich uitdrukte, „ Sicilien honderd „ uuren nader by Napels gebragt (*)." (*) Meerman , als boven, bl. i en a«  herdenking aan den zesden van wynmaand. $4$ herdenking aas den zesden van wynmaand deezes jaaus 1799» Door eek haaiu.éms>ch burger. Een Fragment. _ Cogor meminisfe dolorem Temporis illius. o v1dius. Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letter* oefeningen. Medeburgers! Tot myn eigen aandenken van eenen den Vadetlande zo zeer gedenkwaardigen Dag, als immer de Gebeurtenis'L fen , op Vaderlandfchen grond voorgevallen , opleverden, ontwierp ik de bier in geflootene Herdenking. Hoe eenvou- ' dig en onopgefmukt ook, trouwens zo is altoos de taal " der waarheid, de taal die het hart fpreekt, — dagt ik, dat i, dezelve, voor een aantal myner Landgenooten en van uwe Leezers, die van ernst niet afkeerig zyn, en fmaak in iets ,', edelers vinden , dan in zwellende woordenpraal, niet geheel „' onwelkom zou weezen , en dus eene voeglyke plaats bedaan „ in uw Mengelwerk; fchoon 't zelve, en te regt, meer aan „ andere Onderwerpen, dan die tot den Lande, en 's Lands „ gebeurtenisfen, betrekking hebben , doorgaans is toegewyd. „ In de verwagting van dit Stukje fpoedig geplaatst te zien, it onderfchryf ik my Uw Begunftiger ******* . De Rustdag breekt aan. By myne ontwaaking is het denkbeeld van het Vaderland, waar mede myn Vaderlandlievende geest influimerde, en 'c geen zich in verwarde Droomen voor 't zelve vertegenwoordigde, het eerfte , t geen zich daar aan ondoet. De gefprekken, den voorgaanden avond ge oerd, over de groote waarfchynlykheid , dat de thans foneem erende dageraad de voorbode van den Dag eens mogelyk beflisfendett Velddans zou weezen, maaken dit denkbeeld het heerfchende; en doet hetzelve, met vermeesterend geweld , alle andere als verdwynen. Myne bepeinzingen blyven onveranderd* daar aan aeSfttt, (was myne overlegging,) t'huis zittende, aanhoudend ' * voort-  544 HEKDEBKTB6 voortpeinzeii op een onderwerp, wel hoogst belangryk, maan omgeeven met duisterheden , en fteeds gepaard met de onze. . kerheid van den Krygskans in een Gevegt, waar van misfchien het lot myns Vaderlands afhangt? Zal ik my begeeven in de woelingen der Stad, zints weinige dagen zo zeer verdub. . beid, door het te rug trekken onzer Legermagt, en als in een Wapenplaats herfchaapen ? Zal ik ooggetuigen weezen van den herwaards gebragten Krygsvoorraad, die een mogelyk verder wyken der onzen fpelt, en de woeligfte tooneelen op- levert, nooit voorheen door my aanfchouwd? Zal ik my vervoegen r,a een of meer dier plaatzen, in welke de iNieuwsgierigheid zamenfchoolr, en op tydingen aast; deeze van eenen opbeurenden, geene van eenen ontzettenden aart; doch alle vol onzekerheid, en fteeds afwisfelende; waar uit een maal* itroom van gedagten gebooren wordt, welke den geest geen rust verleent, maar fchokt en flingert als een fchip op de onwisfe golven •? Geen van deeze ontwerpen behaagt my. Het is Rustdag een Dag, der openbaare Gods vereering en Stichting toegewyd. Wel verre van daar aan eer. dweepend denkbeeld te hegten , of den eenen dag, ten dien aanziene, boven den anderen te ftellen, zal ik, misfchien, in dat plegtig bedryf, in de Leeringen my voorgehouden, rust voor mynen ontrusten geest, en bemoedigende fterkte vinden , te midden van de zwakke vlaagen, welke my beltormen. Meermaalen heb ik, in andere gevallen . het troostende, het opbeurende, het onderftutren- de .van dit bedryf mogen ervaaren. —- Dit beproefd Niet moeilyk viel myne keuze, by welk een Leeraar ik my te vervoegen had, met een vry zeker vooruitzigt, dat ik het bedoelde einde, zo het aan my niet haaperde, zou bereiken. Meer dan gewoon was het Kerkgebouw met Toehoorderen opgevuld; zo verre ik kon naagaan, was gezette ernst op aller gelaat geprent. De aangeheeven Voorzang was toepas- j felyk op de Tydsomftandigheden. Met deelneeming kon ellc f waar Vaderlander zingen. Opbeuring van mynen verflaagen geest was het gewen^chte gevolg. Hoe zeer ook de Vooraf, fpraak des Leeraars, de Tydsomftandigheden met gepaste kleuren fchetzende, myne ontroeringen op nieuw deed gaande worden, ftrekte dezelve tevens ter bemoediging; en ik verheugde my over het genomene befluit, om troostgronden in een© Godsdienftige Vergadering te zoeken. Geheel het Voorgebed was dat eens Voorgangers, die naar de gelegenheid des tyds bidt, en geen fleurig gebed uitboezemt, waar by de geest koel en onaangedaan blyft; manlyke ernst, eerbiedige Godsvrugt, harclyke deelneeming in de groote zaak des Vaderlands , verre verwyderd van onchristlyke haatlykheden, was de toon, dien ik met myne verzugtin- gen  AAS den zesden van wynmaand. 545 gen volgde en paarde. Opgeruimd- en gefchiktheid om 's Mans voordrage in zyne Leerreden aan te hooren, was het gelukkig en by my gewenscht gevolg. De ïextwoorden, bet daar uit ontleende Onderwerp , droegen blyken van eene verftandige en Godsdienftige keuze , en de behandeling was alleszins zodanig, dat ik de bedoelde (lichting wegdroeg, en my gefterkt vond door de Opbeuringen, welke rechttchaape Godsdienst, in tyden van druk en rampfpoed , fchenkt. Immers dit was de treffende Hoofdzaak door den Leeraar voorgefteld en aangedrongen op eene wyze , die, door medewerking der tydfpmftandigheden , eene nieuwe kragt ontving; fchoon de Leeraar , zeker met voordagt, geene dan wenken gaf, op den tegenwoordigen toeftand flaandc. Zo gefticht en bemoedigd, deelde ik met de vergaderde menigte in de Dankzegging en Naabede , die het treffende, hartroerende en bemoedigende hadden, 't welk myn nu tot kalmte gebragte geest verlangde, en verfterking vondt in den gepasten Kaazang. Mynen tot rust gebragten geest wilde ik niet onmiddelyk blootftellen aan de ftoorenisfen van den dag , die rondsom my heenen waarden. Een nur, in eenzaamheid en overpeinzing van het gehoorde doorgebragt, verfterkte de opgedaane troostgronden. Met deeze overpeinzingen gewapend, waagde ik het te verneemen , of deeze Dag een Dag des Stryds was, en hoe het gefchaapen ftondt. Welhaast boorde ik de verwilderdfte tydingen, en bevond my in een zee van onzekerheid, waar van de baaren zo hoog liepen, dat ik, om door dezelve niet overftelpt te worden, noodig, hoogst noodig had, alle de opgedaane fterkte van geest byeen te zamelen. ó ! Hoe zeer kwamen my dezelve te ftade, toen ik, met de menigte ter Stadspoorte uitgetoogen, geen fcherp luisterend oor. behoefde op te zetten, om het gebalder des Gefchuts, en foms ook het fcherp geluid van klein Geweer, te hooren. —. Ontzettend tydftip, onder den lommer van dat geboomte, waar ik zo menigmaal de ftilfte wandelingen deed bekoord door de Veldgezigten , en geftreeld door den zang dar Vogelen ! Het Duin kaatfte het donderend geluid met hollen wedergalm te rug. Dat ontzettend geluid nadert , wordt ondèrfcheidener hoorbaar , ten gewisfen teken dat de Vyand doordringt en veld óp onze Legermagten wint. — Hartbeldemmende oogenblikken ! te beklemmender door de gefprekken, die men hoort, door de ontftelda weezenstrekken , die men aanfehouwt terwyl zommiger vergenoegd gelaad een wen¬ ding van gedagten veroorzaakt , die de onaangenaame gewaarwordingen op dat tydftip verdubbelt. 3 meng. 1799. no. 13. Q q Be5£  S4s pstmmm Best oordeelde ik, dit tooneel te verlaaten, en rayn huis voor eene poos te kiezen. Myne Huugenooten ver¬ beidden , vol ongerustheids, myne wederkomst. De medegedeelde tvdingen, zo verre van opbeurende te zyn, verwekten lustbeneemende kommervlaagen. Met den opgedaanen voorraad van troostgronden poogde ik my zeiven en myne Huisgenoo? ten op te beuren. Dit gelukte boven myne verwagting. Met dit alles was myn kommer zo groot, dat ik, hoe zeer door nieuwsgierigheid aangefpoord , in twyfel hing, of «V. tot nadere kundfchap, en om uit die drukkende onzekerheid cered te worden, my weder uit zou begeeven. Onder dit peinzen komt een verpligtsnd Vriend my verzekeren , dat het geluid des Gefchuts, 't geen wy buiten hadden hoo- Jen nadefen , week. Bemoedigend ber.gt! uit den mond van een waarheids-vriend , uit den mond van een oorgeui.gen die' my uitnoodigt en opwekt , om , gelyk ik de aannadenufe des ontzettenden Krygsgeluias gehoord had, ook het verwy, deren te verneemen. Bv het moedgrypen was het befluit, om derwaards .te gaan» «nomen. Door uen woeligen drom yan Krygsvolk. van gewapend van Vrouwen die het .Leger volgden, van SevoerS Krygsvoorraad, bereikte ik de Stadspoort, ett vond Sen dezelve eene Schaar van Burger, en Burgeresfen , wier hoofdzaak luisteren was, en over het gehoorde elkander te onderhouden. Met welk eene verrukking hoorde ik het veel verder gebalder des Gefcüuts; toevende , was het verflauwen kenbaar te bemerken. Inkomende tydingen, ïcnoon verward, waren eenpaarig gerustftellende. AankomenA-waeens met gekwetften leverden een ontzettend gezigt op S nWhegt gebeurdfop deezen gedenkwaardigen dag. Maai^ zekerheid , wegens den uitdag , was verre te zoeken; fchoon Sr waarfchynlykheid van eenen gunftigen voor den Vaderlande ""nTvallende avond deedt my t'huiswaards keeren. Fami. lïe-onhandigheden noodzaakten my daar alleen te toeven. he ° in eenzaamheid bepeinsde ik het gebeurde van dien dag, in tobbende onzekerheid geileeten Hoop en vrees walden'elkander af. Het opgeflaagen oog kon met nalaaten Ten blik te werpen op de Vaderlandfche Prentverbeeldingen ian den wand , twyfelagtig of zy zouden moeten afgenomen wden , of kunnen blyven hangen. — Eene noodzaaklyke fSSeid verrigtte ik met moeite. Te midden van dezelve ïomf eène myner Dienstboden t'huis. Zy treedt met een verSegd gelast myne kamer in. Ik vraag de rede van d.e SSeXdheid , welke zich zo kenneiyk tekende. Zy verzekerf my dat de Overwinning aan onze zyde en de Vyani SdlyTaan het wykea was! Op myne betuigde onge-  aan ben zesben van wynmaand. 54^ «istheid, of zy ook te vaardig her oor geleend hadt aan gunftige tydingen, gaf zy my eene verzekeriqg van het tegendeel , met zo veel blyks van egtheid , dat ik niet langer mogt twyfelen , of zy hadt de waarheid gefprooken, my eert gerustftelLnd en bemoedigend nieuws aangekondigd. Ünmogelyk was het my , het traag aangevangen en niet vlottend werk voort te zetten. Ik wil myne Vrouw en Familie het aangenaame nieuws onverwyld mededeelen. Blydfchap gaf my vleugelen. Onder den weg hoor ik niets dan verzekeringen van 't geen ik vernomen had. Het huis, waar ik de jBlymaar wilde brengen, bereikt hebbende , kwam ik te laat om de aankondiger te weezen. Men wist dezelve; men wist meer, en met de volkomentle zekerheid. Welk een verrukkend oogenblik 1 Hoe vergenoegd was de beete, op den avond van dien in zo veel oniusts gefleeten dag! Stille, maar vuurige Dankzegging klom ten Hemel. Vol vertrouwen op diens hulpe, beloofde ik my een geruster nagt, dan my fn lange was ten deele gevallen. —— Kon ik nalaaten vooruitzigten te vormen, ftreelende voor myn Vaderlandlievend harte? Mogten die de plaats niet inneemen van flaap verdryvenden kommer ? Hoe herinnerde ik my, met troostryke toepasfinge, veele der meer algemeene voordellen, ten dien dage, by het openbaar Godsdienftig onderwys , gehoord , naagedagt en met toepasfing overpeinsd! Zorgzagtende denkbeelden mogt ik vóór den nagt mynen Huis. genooten mededeelen. Scherp luisterende aandagt was op elks gelaat gefchilderd, wanneer ik, ter ontvouwinge van dezelve, fprak, en een dag, met zo veel kommers aangevangen, met zo veele angstvallige vlaagen doorgebragt, mogt befluiteu met vertrouwen inboezemende lesfen. My dunkt, en ó! dat dit voorgevoel my niet bedriege! dat deeze gewonnen, en langen tyd zo hachlyk ftaande Veldflag het vooifpel is van eene volllaagene overwinning; dat eens, op dat ik hier de Dichtregels affchryve van antonides, in zyn heerlyk Dichtftuk Bellone aen bant, De Londenaer , zoo wyt ons in het oog gezeten, 9 Daer hy de Noortzee kan met bei zyn armen melen , En overreiken , met ontzachelyke hant, Van zyn hytrotfen af-, op V Schevelinger (trant, Ons lang benydde . en zocht zyn mogdntheit te ftyven IvJet Neêrlants ondergang, een diep treffend berouw hebbe van zyne kostbaare , zo veel verdelgende, en op -ftroomen bloeds te ftaan kamende,- voorbeeldlooze Landing op onze Kusten ; dat zyne fchandvolle aftocht den trots der Landinge eveuaare ! Dan zullen alle Qq 2 ' recht-  543 HERDENKING AAN DEN ZESDEN VAN WYNMAAKD. rechtfchaape Vaderlanders, om weder met dien Gotsfchen Dichi ter te fpreeken, Door '/ mommen heenen zien der gtblankette logen; Afzondrende als een pest de vrienden om gewin. Geveinsde vrientfchap is een dubble vyandin. Mogt die dag eenmaal , mogt dezelve binnen kort, aan. breeken ! Mogt de Vaderlandfche grond eerlang gezuiverd worden van 't geweld, daar op aangefciionnen , met een euvelmoed , waar van de Gefchiedenis geen of naauwlyks een voorbeeld geboekt heeft. IVlogren de gevangene Engelfchen en Rmfen, die ik kortlings in Haarlems wallen zag binnen brengen , de voorboden zyn van meer Overwonnelingen! ... Ja. de laatfte nieuwsmaar , deezen avond gehoord, is, dat wy welhaast dit voor d:-n Vyand vernederend fchouwfpel eener menigte Gevangenen zullen herhaald zien (*)! (*) Dat de wenfehen van den Opfteller deezes Tragminls aanvanglyk vervulling bekomen hebben , behoeven wy niet te vermelden ; wel mtsg kan ik niet afzyn om insgelyks by dezen erkentelyk te zyn aan de deelneeming van den Schryver van het antwoord en daarby gevoegde uitlegging, te vinden in No. 11, pag. 470, van het Mengelwerk van Uwl. alom geacht Maandwerk voor 1797, en getekend C. J. A. Ik zal my niet venneeten die uitlegging te verwerpen , maar heb alleen de pen opgevat , om , in 't duister warende , een doel te treffen, waar de zo bereidwillige C. J. A. zich misfchien met my zal kunnen vereenigen : hier toe verzoeke ik Uwl. me- (*) Letteroefeningen voor 1797, No. .9. Mengelwerk, pag. 392.  over eek onbekenden steen. 54G medewerking en hec oordeel van mynen onbekenden Kunst- vriend. ,"„■.". „ T . Onlangs de Antiqua Infcrtpttones, quum Graas, tum Lati* na, (a M. Gudio colleüa & a F. Hes/etio edita ,) doorbladerende, vond ik meermalen (*) den naam van eenen l. volusiüs, en daarby in aanmerking nemende het gewone vota folverunt deed in my de gedachten opkomen , of ook wel de In* fcript'ie op deze wyze konde worden uitgelegd: L. VOLcsio Vota Solverunt Incol^e PHASIS. dat is: De Inwoners van Phafis hebben (hiermede) aan L. Volttfius hunne gelofte voldaan. Dit votum folvere is niet vreemd aan veele oude gedenktekens, en bedoelf eigentlyk, dat hem, ten wiens nagedagtenis zodanig gedenkteken wierd opgericht, bevorens eene of andere gelofte gedaan was, wanneer hy ten nutte van 't Vaderland of zyne Medeburgers iets van belang verrigten, of een zekere zaak van aangelegenheid tot een gewenscht einde mogt brengen, en beftaan de, ten opzichte van dezen L. Volufius, in het oplichten van dat Gedenkteken, waarvan ik veronderftelle deze Steen een gedeelte uitgemaakt te hebben. Hier uit volgt natuurlyk de vraag, wie deze L. Volupus geweest zy , en welke betrekking hy met de Stad Phafis gehad hebbe, of welke de oorzaak geweest moge zyn, waarom hare Inwoners hem enig Gedenkteken hebbeu waa^lig geacht of opgericht? Dit echter te beantwoorden is, om meer dan ééne reden, ondoenlyk : vooreerst heeft ons de Gefchiedenis zo weinig van de Stad Phafis nagelaten , dat wy omtrent flegts hare ligging weten; en ten anderen kunnen de verdienden van h. V»lufius wel gelegenheid gegeven hebben tot eene opentlyke dankbaarheid voor de Inwoners van Phafis in 't byzonder, zonder nochtans verder in die aanmerking te kunnen komen , dat men dezelve ergens by de oude Gefchiedfchryvers geboekt vindt. De meerdere tusfehen-ruimte tusfchen de laatfte V en S der bovenfte regel, (waarvan ik in mynen voorg. melden Brief gewag make,) af te meten naar die tusfchen de overige letters, zoude ik in dit geval oordeelen door toevalligheid ontftaan te zyn. Ik onderwerpe deze uitlegging , als ook de naamlezing van L. Volufius, aan Uwl. oordeel en dat van mynen mcergemel- den (*; Foi. 448,261, :xi. Qq 3  35ö 0vér een onbekenden stéék.- den Kunstvriend C. J. A., en hope dat enig antwoord , dod* middel van dit Maandwerk , de gedachten hier over zal does kennen aan Ui. beftendïgen hoogachtef , den Haag, xien J. A, N. 25 September 1790. het tweegevecht. Eene Franfche Anekdote. Favelle, een beminnenswaardig Jongman, was van Montaa" ban te Parys gekomen, om jiich op de Natuurkundige wetenfchappen, voornamelyk op de Ontleedkunde , toe te leggen, waartoe hy, als Arts, groote genegenheid had. ' Hy leefde hier ftil, was zeer yverig, en de meesten der beroemdfte Franfche Natuurkenners waardeerden hem ongemeen. Een brief yan aan» beveiing verfchafce hem toegang in het htns van Mevrouw na vineuil; de goedheid, waarmede deze Da'me hem ontfing, en de behoefte van gezelfchap, bewogen hem om den omgang met deze waardige familie yverig voort te zetten. Mevrouw ps vinedil was eene Weduwe van 48 jaaren ; zy ' had twee Dochters , waarvan de eene 20 en de andere 8'jaaren oud was. Haar vermogen? was weinigbetekenend, en alle hoop der Moeder tot verzorging van haare Dochters berustte op een' éénigenZoon, die te Nantes op een Koopmans Comptoir was, en hoop had daarmede eerlang geasfocieerd te worden. De gunftige uitzichten des jongmans, waartoe hem een goed gedrag, vlyt en kunde gerechtigden, deeden de zorgen der Moeder grootendeels verdwynen. Haare levenswyze was ftil en eenvoudig ,• de jonge favelle wierd de huisvriend dezer goeci * familie , was, volgens het hedendaagsch gebruik, ééns vooral ten eeten genodigd , en ging fomtyds met de beide Zusters in de 1 Thuilleries wandelen. De Moeder befchouwde hem als een' Zoon, die. de plaats des afwezigen Zoous bekleedde. Favelle was, tegen zyne gewoonte, federt eenige dagen niet by Mevrouw de vi.\euil geweest , en ging 's avonds met eenige jonge lieden van zyne kennis in den Schouwburg, om. een nieuw ftuk te zien uitvoeren. Het publiek was onééns van gevoelen over hetzelve; eenigen vonden het ftuk elendig, anderen voortreflyk; hier floot men, daar kiapte men in de handen. De fluitenden riepen, dat de kiappenden betaald waren, en ' dezen verweten de anderen , dat er eene cabaal tegen den Auteur was. Favelle was tegen het ftuk; een jongman riep hem 106! „ Stil! ftil! ik gebied u ftil te zyn!" Natuurlyk tierde men f  HÈT TWEEBEVECHTj 55* fteli nu m «eer; men fchold elkander, en d« tooneelfpelers toaren genoodzaakt het gordyn te laten vallen. Toen de vertoning afgelopen was, begonnen de onéémgen itt de Koffvkamer den twist op nieuw; eenigen haften favelle op, i anderen zyne party. Deze verzekerde eindelyk na eene targe woordenwisfeling", dat by bereid was om te duelleren. Da ion/e FAVtLiE was de gematigdfte; met meer bedaardheid dan anderen in zyne^laats getoond zou en heb« de hv zich tot zyne party, en zeiue: „ Burger! als wy au ei leren baat zulks niemant. Gy beweert van my beledigd te • zvn .' bet is mogelyk dat my in de drift een onbedacht l vJoor'd ontgaan ft maar wy waren beiden verhit, en het onrecht is ten minften van wederzyden gelyk. — s, o tiy " haalt zyn woord te rug, hy is bang!" nep men van alle éJSSr 1 Neen burglrs!" zeide favelle, „ ik ben met S «.«i min' als ik het een fchande reken het leven te " beminnen, zo min vrees ik toch ook de dood met. Thans ;'£er! moeten wy vechten." Bravo!" nepen de omftaanders. „ Dierhalven morgen ten agt uuren ? —- j' De fccondeï kwaïeToveréén, dat beide partyen in een Kof.; fyhuis in de Champ Elifées by elkander zouden komen. Men kTAVELL°E0lkwam het eerst op de ftrydplaats vast: beflow. on, niet te vechten. „ Zou ik om eene kleinigheid, om de laffe fpotternyen van eenige melkmuilen te ontwyken , my in ? Levaa? ftellen zelf gedood te worden of een' jongman on» " ?e brengen, die anders van eene goede opvoeding fchynt te * zvn ?" Men las dit befluit op zyn gelaat, toen de feconden, niettwee zo als afgefproken was, maar uen, aankwamen. Hv Se'fpreken; min duisterde elkander in het oor, men Sde half luid: „ Hy vecht niet!" Dit bragt hem in woede, hf greep de piftóol, de fchreden wierden afgemeten, men fchoot Favelle blèef onbefchadigd ; maar zyne party wagSde óp z£de, en viel .zonder eenig geluid te geven, dood op den erond; de kogel had het hart getroffen. Favelle Werpt de piftool weg,'geeft een' gil, en, hoe zagtzinnl* hv ook gewoonlyk ware, braakt hy vervloekingen tegen dè ömilaUlersguit; meï moeite bewegen dezen hem om z.ch ie verwyderen , terwyl zy hem beloven, den geblevenen met te zullen verlaten maar alles" te beproeven om te n» of « nog eenige hoop tot redding overig is. Eindelyk waggelt hy naar let lis cle Boulogne. Misdaad en moord fchynen oP zyn gelaat Set£donimoate'hy zyn' huiswaard, den burger^üijakd. De «rlvke man had gehoord, dat f£ v * lle heden duelleren zou. God zy gedanktfdat ik ü nog vinde,en misfchien een ongeluk " verhoeden kan!" — „ Wie ipreekt met my? JgW  " HET TWEEGEVEChï. » gy zulks kost!" „ Misfchien Yir 6 Dac „ valsch punt van eer wegflepef- «ir'TÏ',? n,et. door ee« zinnig op het fpeï." -X^ Vn leven ï n/'",,20 HS£- >, Nu, goed, gy zult vaardiger gelukkiger "vn Sn" " * hy zal vailen; gy, die bedt u't* ™gelul? rekent „ van een' mensch te kunnen redden , zult hérnTodp^ ? Nog niet: uw party .. " ri, i,»k"u s lsat! — De jongman zonk'in oum^ ^«rde! * ^ Verao^f.." Met moetic bragt duiund hem weder tot ■>ich7~i„r„ «dat hy hem eenigermate getroost had rr ; e ï en' M* wichtigheid gebruiken moest? oJ, tfe leZÏl^™'hy voor' outwyken. M.n kwam ov-iin H-r « gen Van d,c Se™l te oorlLtf hltt^cr/onj'mLTÏ3 ^ io? de «W* nefmartniet. Timmllen nwï eeuzaa,mheid verligtte zy- Stine te florten ■ m ïïn h y ■ Tzoekinê om zicQ fa de hv alleen naïr h^S wa^eWe n.u "delyk „acht wierd, toen den aanblik van' een" Sï' Ü hy t0en voój- de hy by ieder wachthuis ?J? JS^SS ^ taJW b.eef" sn^f^ 2 Aft »r, »og Sür™ &Vi.X.z "r°T"crr- Ua.r zyn tr«,„ie ,„„ ^ "«8™ . « Of h» ■zyne partv od H» r«*v, c . • ,y — ilet hgchaam van *nieenPdeS^ood^ °^de de Moeder dê der  het tweegevecht. 533 der en Dochters houden hem tegen. „ Ach! myn broeder ! ... mvn ,oon!" klinkt hem in zyne ooren, „ vermoord om eeu " X> om een woord ! Hy wilde met vechten ; hy wilde " mei W vyand verzoenen! Men heeft hem opgehitst , be" S, tot woede gedwongen!" — ,, Hy was uw vriend, " londer u te kennen," voegde de oudfte Dochter 'er by; " hv verheugde zich zo hartelyk u te zien. • " De ongelukkige moordenaar zag zonder te zien, hoorde zonder « horen; zyne trekken, misvormd van angst en vertwyfetZ fenetften den toeftand, waarin hy zich bevond. De vreesIvke' bekendtenis zweefde op zyne tong en terwyl hy haar lïfprekenwIL , veranderde zy in een doffe kreet. Een ysfelyk vermoeden greep op dit gezicht de Moeder en Dochters aan TWm eene ftem , die geen menfehelyke ftem fcheen te zyn, riep Met een ftem^ verdween, en fpraakloos zonken de'fchreijende vrouwen op het ligchaam des geliefden ver- m üfTonge mensch was den avond des vorigen dags te Parys «Pkomen, om zyne familie met de blyde tyding te verrasten, dat het huis van Koophandel, welks zaaken hy tot hier toe taargenomen had. hem een aandeel in den handel had gegeven en dat hy thans in ftaat was voor zyne Zusters te zorgen. ï)e blvdfchap eer familie was zo groot, dat zy «aar het bezoek van favelle verlangde, om hem dit aangenaam bericht mede te Telen De ionge vinebil toonde een ongemeen verlangen om den vriend van zyn huis te leren kennen, en had hem nog denzelfden morgen vóór het ongelukkig tweegevecht vergeefsch op. «zocht Hadden zy elkander gevonden, zy zouden elkander omhelsd hebben, in plaats van famen te vechten. Wie over deze Gefchiedenis nog Aanmerkingen verlangt, voor dien is zy niet gefchreven. de weldaad i g e regter. -r%t beroemde charles anthony dumat , Schryver eener JU breedfpraakige Verhandeling over de mrgerlyke Wetten, was tot Regter aangefteld in het Provinciaal Geregtshof van aermont , gelegen fn Auvergne, in t Zuiden van Frankryk. la dit Geregtshof bekleedde hy, met algemeene toejuiching, het Voorzitterfchap vier-en-twintig jaaren lang. Op zekeren tyd bragt eeiie arme Weduwe eene Regtszaak in te»en den Baron de na1rac , die aan haar een Watermolen verhuurd hadt, welke haar éénig middel van beftaan was. De Heer dumat hoorde de zaak, en vernam, uit de blyKbaarlïe befcheiden , dat zy onweeteud ftrydig gehandeld hadt met een der voorwaarden by de verhuuringe bedongen; t weiK  554 de weldaadi6e KEGTEIt, grond gaf om haar dé lancere Iim»«i. Watermolen re ontzeggen. HvT *i ? Sebmik V?" d!ewas om den Baron toe ge ia- en .m vo11^ beiiag vaardige god ƒ W« nun LhZr iï iï*}™* Uk: 6 Re£ Weezen! Deeze woordengeutttSdf fc* ? ^ ^ ue medeiydendeRegter boodc zynen bvfenH Zy *wynizwymende op te heloen Pn j bvltand aan, om de be- h* haar Charféter,het gé" haarer SnlT* ^ W he^» Handigheden, boodt h/?aa-ede m^n!* ? Verdere ora' aan; het vo«e beioop der fchade,, 1 tg h°"derd Lmh d'Ors Baron dezeive aan te\feenle'ïne"^."^!?00» de* Img. en de Weduwe weder te 'ia atS, wo0nen fchade,00^l- „ deid heb!" K' 1 dlt bedryf> onvoeglyk gehan- de dwaasheid van onkedelyke begeerten. £«w Qosterfche Vertelling, Een alverfchroeiende drooete hadr »inrc uvrugtbaare Velden van HiJLffll Iang4n tvd ' d<* lim en zad.b, twee ScoZherrf^ ? .verwoest, wanneer seanderen lagen', elkander o dï l'^T We,den digc bv de» dorst fmachcende, en zLrX L S,fheidInS ontmoetten. Vaa gebrek aa, water' SeSÏÏ ,« 2n "r/*6, aamegtig was nood. on, regen. lmeekten zy den Hemel, m dien uiterften ToSa^X^^?,,^^61 h6lder « d' engde beide^deffzageï3 ?„'weeïen in'me6 ?fm, h°Ö™* te, maar van eene verbaazende «rootte £ *W fiedaan't Zelve nader komende, kenden zv'hl V"? aank™en. die zegeningen en rampen uitdeelde * i d, °°r df Genius» hy de fchooven des oVervloeds m d?«l eT hand hieldc verwoesting. De Herders ^-fc^X8ftS Maar  pe dwaashei9 vah qisredslyke bbgeertsn. '55 i f.an;,lt rnrak hun aan, met eene fternms zo aangenaam, INl^r^Swï-^S Weldoener niet; ik 'koh Si om u gefchenken aan te bieden : - gefchen* » ï l BJÏ ÏÏleen kragtloos kunnen worden door uwe eigene »'^ ' 3a Gv heb" gefmeekc om Water, en ik zal uwa " M vervnll?/- zegt my, met hoe veel gy zult te vrede. " b LI Uit uwe begeerte niet voorbaarig. Neemt in op., " WCeJ-n; Au in de genietingen des leevens, overvloed rueg, " Zl .emrlvk is £n* fch.nrLid en gebrek. .Wanneer gr. ,s ?' tf Vnhet finertlvk gevoel van dorst, vergeet dan mee ;;hdefgeva« van [« verdrenken. Gy, seliM, verklaar my uwen ï n!nT.£rder selim antwoordde : „ Goeddaadig en guustryV ™ lil vPtrchoon de befchroomdheid, waar mede ik myu. " ~™ek voorfraa" Ik zou een kleine Beek verlangen , die. "irïïfzoïïïïooU 'uitdroogde, en inden Winter n« " »' a- D» Gen us antwoordde: „ Uw verzoet?. •N^T^&n^oïinbStlyk opende hy den grond met yJ zwaard^ een Fontein ontfprong aan hunne voeten , en zyn zwaara een bloemen herkreegen haare SeU.rïombiadSeu hunn; ftevigheid en groen; de >„d- „gy den door mv * die denzelven-bewoonen." ^Stu:wargêtfo\en So?de' grootschheid der gedagteu vaTzynen Medeherder, en gevoelde inwendigen fpy . d^hy, w eerfte *evraagd zynde , dit verzoek niet gedaan hadt. --ütc r JZ forak• Onbedagt Mensch ! wees niet onvoldoenbaar. weet .^at hetgeen gy niet kunt gebruiken, voor u mets is! 3' uwe Soeften grooter dan die van selim ?" — Zada» V ty Jrin verzoek en was wel te vrede met de gedagten, Slen SnSbSt vertoon se, im zou maaken in de. tegen, hefderf de uitkom t verbeidden. Toen zadab met een 00, vol verQondt den te veel begeerenden zadab..  T)E ÏESCHAAMf) GEMAAKTE VERGADERING, BE BESCHAAMD G'MAAKTE VERGADERING. Dr. AtvMia, Bisfchop van Londen, in den Taare i^fi Dre ,t hv £ rn'gT' iB de Ho°fdkerk. Men verbaak™heï dat hy de kunst bezat om zich met aandagt te doen hooren Onder anderen vindt men als een voorbeeld geboekt- Eens onr' dekkende dat de aandagt zyner Toehoorderen geheel" verfl auw de, haalde hy een Hebrteuvuh Zakbybeltje voor der\ Tz In begen 'er uic te leezen. Aller aandagt werd door de vreemd klank gewekt. De Bisfchop begon zyne Leerreden weder de Toehoorders vermaand te hebben —Tó Welkeen Voft „ zyt gyl Gy luistert na my met aandagt, als gy LenZla „woord verftaat van 'e geen ik zeg; |„'gy fllTpf, wamSr „ ik, m uwe eigene taal , u dingen verkondig welke „ eeuwige zaligheid betreffen ■" vCrKOnaig , welke uwe akecdote wegens den portugeïschen staats - minister db pombal. (Ontleend uit Voyage du ci-devant Duc du CUttUt, tn Portugal, par j. f. bourgoing..) TV^u"'"" DE P0MBAL< aan wien Portugal zo veele nuttige vondt bTT"' T*'il in het Fi"*"«efle, verfchuldigd i?! vondt by de aanvaarding zyner bediening , dat onder ander,. fi rook\Zi31°\de Schatkist vaa den s"a£0wTerd uS ! pat, ook behoorde, het aanwezen van een leger van twee. en-twinugdu.zend lieden, die hun beftaan by de pen vonden GVechïhovierfChei,dene DePa"ementen wtëliïïu"^ ?ene ltZ l ffi""., Ware"- Hanne Wedden ^kteo toe deLZT l», dmkkfnde bekisting voor het Volk. De Heer be rowBAL had moeds genoeg, om dit heir - leger van bloed- en ^derril nlertaSten' e° hetzelve tot °P het getai van tweeen-dertig perfoonen ce verminderen. Deze bezuinigende diL ZfJS-„°0rWaar,de,OpmerkinS ™ alle beltuur overwaaï machten nle LZ° Veele laDdeu van E«roPa, de bewindvoerendq ?™ 1 1 Zyü ?et een asmaI ondergefchikte beamp! den' Iff h ° h°0§m?ed g "Is onnodig, en die men niet zX  MENGELWERK, TOT FRAAIJE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BÉTREKKELYK. ONTDEKKENDE AANMERKINGEN WEGENS DE PROPHETISCHE BEDRIEGERYEN» (Naar het Engelsch,) Men heeft, niet geheel ten onregte, te meermaalen opgemerkt, dat 'er, voor den aandagtigen befchou* wer van 't geen 'er in de wereld omgaat, veele omftan* dLheden zich opdoen, ftrekkende om onzen hoogmoed te vernederen, welke zich verheft, wanneer wy onze Eeuw de Eeuw der Verlichting hooren noemen , en ons met veragting doet te rugge zien op de tyden onzer Voor- ^D^vordetingen deezer Eeuwe, in juist te denken, zyn onbetwistbaar groot; doch het is. 'er verre af, dat ze zeer algemeen zyn, or zien wyu Uitun.i«j.«. is 'er eene dwaasheid of bygeloovigheid van vroegeren dage, welke niet weder grootlyks kan verleevendigd worden door listige Mannen , en teffens eene menigte van voorftanders vindt, zelfs onder de zodanigen, die, in andere opzigten , niet voor onverflandig gehouden worden; dewyl zy, irt de laatstgemelden, de kragt huns aangebooren gezonden verftands laaten gewen. . Hoe treffend is hier van met het voorbeeld, dat ten " deezen dage, by het ten einde fielten der achttiende Eeuwe, metdln gemelden bynaam zo vaak beftempeld, eenige Lieden zvn te voorfchyn getreeden, die, met maar al te vfel "ehSrkrygings en opgang., het Volk ,n gewaande Voorzeggingen willen doen gelooven, en zo veelI inv oeds krygen, dat daar uit eene traag- en werkloosheid ontftaat in het volbrengen van de weezenlyke pligten deezes leevens; of veelen hunne dagen doorbrengen in eenen bygeloovigen fchrik voor iets, 't welk zy zo veel te meer vreezin als zy het minder verftaan! Wie weet niet , dat men in Engeland, en osk elders, kleine Gefchnftjesia MENG. I799- NO. 14. K r 1 UU"  558 ONTDEKKENDE AANMERKINGEN 't licht geeft, waar in men ftoutlyk voorwendt, dat de groote Gebeurtenisfen van de Staatsomwentelingen , ten deezen dage, anderhalf, ja twee Eeuwen geleden, voorzegd zyn? Wie js onkundig, dat anderen nu* veel verder gaan , zich tot de Voorzeggingen van DANiëi. vervoegen, en de Openbaaringen van joannes raadpleegen. om daar uit op te maaken, welke de eindelvke uitflag . zal weezen van de groote Gebeurtenisfen, thans op het tooneel der aarde voorvallende ? Deeze onnozelheden in eenige, deeze bedriegerven in andere gevallen, bepaalen zich niet tot den ongelet'erden hoop , onkundigen en flegthoofden; men heeft het verdriet van te zien, dat zommigen, die Godsdienftige beginzels omhe zen , en niet misdeeld zyn aan gezond verftand, zich ook door deeze dwaasheden laaten beleezen en wegfleepen. Het zal, overzulks, niet geheel te onpasie zyn , de zodanigen eenige beginzels voor den geest brergen, ftrekkende om hun de ongerymdheid en liefheid van het geloofflaan aan, en het voortplanten van, dergelyke Voorzeggingen te toonen. De aanmerking' welke ik hier zal aanvoeren, fteunen op de verondertlel! ling, dat de zodanigen, voor welken zy gefchikt zyn, in den Geopenbaarden Godsdienst geloovenf Het éénig einde, waar toe de Voorzeggingen gegeeven werden, was, om de waarheid der Openbaaringe te bevestigen, en zy leeveren een der ftcrkfte baarblyklykheden daar voor op. Veele deezer Voorzeggingen hebben ongetwyfeld vóór den tyd van Christus vervulling bekomen in de Gefchiedenisfen des Joodfchen Volks, daarop volkomen pasfende; andere in Christus zeiven in de voortplanting des Christlyken Godsdiensts, en in 'de Gebeurtemslen, daar mede in verband ftaande. — No* andere zyn tot heden onvervuld gebleeven ; ten minften "wv zyn met in ftaat geweest om de betrekking tusfchen dezelve en de voorvallen te ontdekken. Mogelyk is het, dat zy thans vervuld worden, fchoon wy, uit hoofde onzer beperkte bevatting van de wydftrek'kende wegen der Voorzienigheid , met in ftaat zyn om te bepaalen, welke deeze zyn, of welke omftandigheden het einde van alles zyn zullen. Wyders ftaat hier aan te merken, dat de Geest der Voorzegginge, die onmiddelyk van den Hemel nederdaalde, ophre'dt, toen de voortplanting des Christlyken Godsdiensts plaats gegreepen hjadt. Zints dien tyd kan men geen  WEGENS DE PROPHETISCHE BEDRIEGERYEN. 559 geen voorbeeld bybrengen vtin eenig menschlyk weezen, met de «ave der voorzegginge van toekomftige gebeurtenisten begiftigd. Wel is waar, de onbegrensde nieuwsgierigheid0 des menschdoms, om toekomftige lotgevallen te wieten, heeft eene ontelbaare menigte Bedriegers doen ter baane treeden; doch doorgaans heeft men hunne kunftenaarven gereedlyk ontdekt, en zy hebben geene anaercn dan onkundigen en zwakken kunnen beleezen. Het oogmerk der Voorzeggingen enkel dienende om de waarheid der Obenbaarinfe te ftaaven, werd die wyze, om den wil des A magtisen te ontdekken, voorts onnoodig. — En indien dit geene waarheid ware als eene daadzaak, zou het zeker walrheid weezen by redelyke befchouwing, dewyl eene voorkennis der toekomftige gebeurtenislen het geheele ftelzel van de werkzaamheid deezes leevens zou om verre ftooten. Hoogst redelyk is liet, derhal ven, te gelooven dat die gebeurtenisfen voor altoos verborgen zullen blvven'voor onze kennisfe. Ons oordeel of onze wil zou anderzins geene werkzaamheid kunnen uitoefenen ; maar wv zouden loutere werktuigen weezen: eene veronderftellirie , rechtftreeks aanloopende tegen alles wat de Rede ons leert, of de Openbaaring ons ontdekt, van het oogmerk des Almagtigen in het hervoortbrengen der Men- fC EMelvkTiïykt het uit de ondervinding en de Gefchiedenis des menschdoms, dat de meening van geene deezer Voorzeggingen ooit uitgevonden werd, oi bedoeld was dat uitgevonden zou worden , vóór dat de vervulling daar was 'Er is geen boek of aantekening, waar uit wy kunnen 'ontwaaren, dat immer iemand kennis genoeg bezate, om de waare meening van eene Voorzegging te ontdek- ken, vóór den tyd der volkomene vervulling. Dit moge. vreemd klinken, en, in den eerftcn opflage, ongerymd toefchynen; dan dat wy niet te overhaast oordeelen. Het is volmaakt beftaanbaar met het oogmerk van den Almagtigen, om ons zodanige aanduidingen te fchenken, welke, gelvk ik hier boven reeds begon op te merken, niet ftrekken om den loop en voortgang der menschlyke bedryven te ftooren, maar om tot een getuigenisfe ot bewys van de Christlyke Openbaaring te dienen. — Op het oogenblik dat wy met volkomene zekerheid weeten, wat ons als een Volk zal overkomen, of ons als byzondere Perfoonen treffen, op dat zelfde oogenblik zou alle werkzaamheid vau onzen kant ophouden ; en , 't zy de uitkomst R r ft g°ecl  gOO OVER DE PROPHETISCHE bedrieger YÉN. goed of kwaad ware, wy zouden die noch kunnen daaritelkn, noch afweeren; - een geval, al te oneerymd om in goeden ernst te kunnen omhelsd worden: en dit moet egter een ieder toeftaan , die zwakhoofdig genoeg is om geloof te geeven aan de voorzeggingen van hedendaaglehe Bedriegeren. Wanneer deeze drie omftandigheden derhalven in overweeging genomen worden, te weeten , het oogmerk der Voorzegginge, — de tyd, op welken de Geest der Voorzegginge heeft opgehouden, — en de onmogelykheid dm de meening van eene Voorzegging te verftaan vóór de daadlyke vervulling, blykt het ten vollen, dat het geloofflaan aan hedendaagfche Bedriegers, die de rol van Propheeten fpeelen, zo godloos als zwak, en zo OBgerymd als godloos is. ° J _ Bisfchop newton heeft, in zyn Werk over de PropheUen, eene aanmerking bygebragt, welke zeer met myne .gedagten zamenftemt, en zeer gevoeglyk deeze mvne korte Aanmerkingen zal befluiten. „ Duisterheden," rchW?.}}y* ».zyn er , met de daad, in de Prophetifche „ Schriften: hier van kunnen verfcheide voldoende rede„ nen gegeeven worden, en wel in 't byzonder deeze • „ dat zy de eémge foort van Gefchriften uitmaaken, meer „ gelchikt tot onderwys der volgende Eeuwen, dan van „ de tyden waar m ze gefchreeven zyn. Waren de Voor„ zeggingen in duidelyker bewoordingen begreepen ge„ weest, zou zulks misfchien zommigen hebben aangezet „ om de vervulling daar van te verhaasten, terwyl ande„ ren genoopt zouden geworden zyn om dezelve te leur „ te ftellen; aan den eenen kant zou der menfchen vrve „ werking niet zo zeer doorftraalen, en, aan den anderen „ kant , gods Voorzienigheid in derzelver volbrenging „.niet zo zeer uitblinken. Maar, fchoon eenige gedeelten „ duister genoeg zyn voor den Onderzoeker, hebben an„ dere klaarheids genoeg om licht te verfpreiden; en hoe „ meer de duistere gedeelten de vervulling bekomen, hoe „ beter zy verftaan worden. Ten deezen aanziene mag „ men met waarheid zeggen , dat de wereld hoe ouder „ hoe wyzer wordt. De tyd, welke iets onttrekt aan de „ baarblyklykheid van andere Schryveren, voegt iets toe „ aan het gezag der Propheeten. Toekomende Eeuwen „ zullen meer begrypen dan de voorledene; en eene alge„ heele vervulling zal een licht van kennis over alle de „ Voorzeggingen doen opgaan." WAAR-  waarneemingen. 5ÜI waarneemingen over de werking der Digitalis purpurea in bloedstortingen. Door c f- nieuwenhuys , Med. Doölor te Amfterdam. n «-et zo weinig grond, als veelen, zelfs tot brown's Wuit geenzins, dat dè werking van allen een en dehl?«";sSl Sis integendeel zeker, dat dezelve zeer veefv icnTlt en Itelkefot zwakker is, naar de vetfcheidenlield des fubjecls, of Medicaments; meerder of mmder oo het een, dan op het ander orgaan,.naar de ver- fchilfende■ conftruftie van dezelve. Zo is de werking van de SpSche Vliegen wel prikkelend op het geheele Trhaam , doch meer op de waterwegen, dan op andere 'T op dezelfde wyze weiken de Mercuriaha Srt mêest op het geftel der klieren en watervaten; — ? «,«1 de braak- en purgeermiddelen, alhoewel ook prikSïïde opïe gehèefe lichaam, zich voornaamelyk op de rnaafof dairnen bepaalen. - Waarom nu deeze Geneesmiddelen anders op dit, anders op een ander orgaan , werken is tot nog toe voor ons een raadzel; en in zo ïïe verdienen zy den naam van fpecifiq.. Doch veele middelen hoe zeer ook eene byzondere en in 't oog loooend werking ten gevolge hebbende, kunnen geen zins KI J genoemd worden* Zo kan men, b. v., de: Anujf Jüfa enz geene fpecifique zweetdryvende middelen noemen? dm zy ""eS, door het llagaderlyk geftel te Selen , de circulatie des bloeds, en ook alzo het P ^t vermeerderen — Hetzelve was als dan op het i&S^pfcen, daar !»* doch * ^ffgff Ziekten dikwyls het zweet bevordert. Zo is de licht- ftoffe niet fpecifiq prikkelend op het oog , maar_ werkt on het geheele lichaam; en bewerkt dus, volgens het ons bekend maakzel van het oog, het zien. Even weinig ? nT insevoloe myne Waarneemingen over de Dtgita^è«rfrdefelvey als een fpecifiq bloedftillend Medi-  5öa waarneemjngen. cament aanpryzen, Czelfs ook dan niet, wanneer ik door SS^5?CfSde Fr°Tn bierin wierd geWd" rnaar vermeen uit het volgende met grond te kunnen oomaiken dat dezelve, op het flagaderlyk zo wel! als orX? ïvm' P^wch vaatgeftel, bylonderlyk werkt. P y •JtT/ ^e/0<;md.en ,p*ank, in het Hospitaal te Weenen, de Chtufche lesfen bywoonende, zag ik alda-r ZL Vrouw, met naame a. m. mutschka ,oud « aaren die eene zeer zwaare Buikwaterzugt had. Onder Sï Medicamenten, wierd ook hier de Digitalis purZr IrT teloos aangewend. - Schoon het bekend is * Z J ï£ SoÏS* ^t^L de Pols'merkelyk langzaamer woidt, wierd ik echter hierop in 't byzonder onmefkzaam doordien dezelve hier in weinig uuren tot 2? *8 ÏÏÏn in 't minuut verminderde, zonder dat de oveïfte toe vallen merkelyk veranderden. In het eerst fchee^mv dii z^x paradox: dewyl ik niet kon begrypenflSd7J gitalts, daar zy , zo als bekend is, op het gehSe 1 . chaam en in >t byzonder op het lymphaTifchffTeem prikkelend werkt, hier de Pols verminderde ^ 2TSUdëgCdaÜtVeTegi,Dg dat het «SSurly? zyn Konde, dat, daar de inelheid der Polsflae dikwvk door zwakte vermeerdert , dezelve daaren^tegel doodde Digitalis purp., als door een «erkend middel vooWa melyk op de bloedvaten werkende, kon JÏ&ffwS meest"^,Sn^nU de B/°?dfto»«igen, myns erachtens, meest u t zwakte, en wel inzonderheid uit zwakheid der Bloedvaten, ontftaan, of voor het minst, auo ad cWelum ™£ ddrafdVee rTkCnVhad ik rede tfvfonda-: «ellen, dat de Digitalis, m diergelyke gevallen aanse- wd; V^>eene S0ede "Werking kondf zyn -En hoe zeer dit aan myne verwagting beantwoordde zullrn wyzen°!gende Waarnee™in^" ovlrtuigendekunnea bS De Dochter van J * * *, een Meisjen, oud circa 10 iaa ren, van eene bloeijende gezondheid, door een haarér b ^n\mf-i bfhoct}^ omftandigheden zy voolheen nooit gekend had, geheel onverwagt om eene ïïmSS aangefprooken wordendè, wierd hier over zodanig ontloerd dat zy te huis komende , zich over SS? kou. de, afwiSffèlende met hette, en hevige pyn n St l?f beklaagde, welke toevallen, fteeds toeneemende" haar eer lang-noodzaakten het bed ie houden. - Nu wierd ik bv" de Zieke geroepen, die ik in dén volgenden toeftanï. vond:  WAAllNEEMINGEN. ■ Haar gezigt was'taamclvk rood, met een koud kVam ik de buikpyn, en de verdere dringende toevallenr^boven. Overlang openbaarde ziei eeneMusfchenpoozende zeer hardnekkige Koorts ,die wel meer maaien door verfchillende middelen wierd veidreeven, doch fteedi wederkeerde geduurende het volgend voorjaar cn den ZodS , ia niettegenftaande het gebruik der Arfja?ia meTdeVc^* lam ï Koorts :met de buukpvn en de overige toevallen nu zelfs dagelyks toe, waa">y zfch nog ftuiptrekkingen voegden, die echter op het gebruik vfn eenige JfaumJ* verdweenen terwyl zelfs de Koorts kort°hierop een tydlang wegbleef. Met dit alipq keerden de Koorts , enz. eerlang weder te .rugge, zo dat ik beLot, dat hier eene byzondere oorzaak moest zyn, die ik, ondanks alle myne gedaane poo^gen tot dus verre met had kunnen ontwaaren. :0oVj t™ ifeeXg, dat, van het oogenblik ^ d*res pefchrikt had, de menjlrua, die zy lteeds m eene S Saai had gehad, zeer geweldig waren begon- Szien, en daarom gelladig myne vraagen, of de maandSrngen behoorlyk waren? met a had beantwoord. Nu veSdde ik, dat de oorzaak der Koorts in de aus Sw^rveïzwakking des lichaam*, gejogt moest wor den- hierom ondervroeg ik de Zieke daarover zeer n ^wkteSk,en ontdefte;dat ppweest waren , haar insgelyks de Koorts zo veel. nevi tl7 ! aKdender had gekweld. Thans de oorzaak van R i 4 mcn  5<5* WAARNEEMINGEN*. menftrua wederom fterk beormn*n *a . 7 •• wanhoopte ik, de radicU^Sn? ïSfS'VV" *U voeren, en zoude waarfchvnivt l-Pg JPU te. zu!,en Ult" Uaagd hebben , zo k 2 A Tde 0ok nooit geovefde Digitalis^^hSnerdb°hV^n.ftaande aanmerking gevoegelyklene ptorf k&Sn^^Kfl.* h/r dezelve op volgende manier: men' ~ u gaf haar dus *'ïbuBÜ DJfa^urPltr-Jcrup. duos aomt. c. J. q. aq. comm. Lolat. unciar. fex adde Unit. Linnam. ' & dimid. S. alle twee uuren een eetlenpi t,^i ^ „ Daags hierna bleef de Koorts S ™J i6 neeï-13eï* * ' wel nog dezelfde, maar d> M™JV°k de P^" in fcet W, nnnderf, en Hn^wetafe gen, de menftrua, en dfarna nnk £ tV U het Sen°everdere toevallen, te; zien n„?/e Koorts' met alle menftrua, op een nog eSenPn^en: 7~ de ter Digitalis, de vollend? f Sr £d ™ortduurend ^hmik byna natuurlyk e^Se,d %P^i knger "bleeven, en maaning van koorts ferfezeld waS W7nT ^ ^ weinig tyds, geheel herftpfd ^ -° dat bin»en en had ook, binnen korten tvd w ,1 ,te "eemen, in twee volgende eevallen L'1? ' he,f geIuk daarmede De Heer S ***f ^d o6lay3rPngnierk te bereiken" af, fterk aan neusbloeder S ' wa«> van zyne jeugd aangewende middelen nam dif nWOrpe?' 0«danks afie toet en wierd eindelyk zoh^ZV? tyd t0t ^ met fnuiten konde, zonder5£ LhyJyrt? zvn neus oorzaaken. Onder veeïp ^nlii j neusbl°eden te verhier het aderlaat me■ aUeiZll^i^ was 00* maar zelfs fchadelyk geweest Van„geen het «ut, vraagd wordende /fcbTeeHk hem voor °ft °m ^J^' &r. dragtn, unam _ 7^ * %™ Voor' Ell,x- Hallis/, urn. quatuor., en toen h ' unc; ^mid' «q- ™etering volgde, gaf ik hem : 01 WeJnJg of &™ be-  WAARNEEMIXGEN. 565 ï£. Extr. gent. rubr. dragm. duas ■ dulcamar. unani Vitriol mart. fcrup. duos Pidv. rad. ferpent. q. f. ut f.pilul. gran. trium D. dagelyks daarvan ao te neemen. Hierna wierd bet ongemak minder, en liet zelfs eenigen tvd na; kwam echter, na verloop van eenigen tyd, byna even fterk weder, en wilde nu,by het gebruik der zeilde Medicamenten, niet ophouden. Weshalven ik, de Digitalis hier op dezelfde wyze, als voorheen, aanwendende, tot myn vergenoegen ondervond , dat het toeval aanftonds veel verminderde, en na twee wecken geheelenal ophield, zonder tot hiertoe weder te keeren. Maria B***, circa 30 jaaren oud, van eene gezonde lichaamsgefteldheid, baarde den 1 February, voor de eerfte maal, zonder buitengewoone moeite, een leevendig welgefchapen kind, en bevond zich na de kraam den volgenden dag redelyk wel ; kreeg echter tegen den middag, na eene hevige aandoening,eene vry fterke hloedrtorting. — Om raad gevraagd zynde, vond ik haat Pols reeds zeer ras en zwak; klaagende de Lyderesfe voorts alleen over mattigheid, en wenfchende maar te flaapen. — Uitwendig liet ik haar ftoovingen van azyn en water koud op het onderlyf en de genitalia leggen ; daarby fchreef ik de Digitalis purp. voor, tot twee fcrupels voor eene colatuur van zes oneen, met ftroop: doch toen zy hierdoor misfelyk wierd, verminderde ik de Digitalis tot een fcrupel, op dezelfde colatuur, en voegde 'er nu eene halve once tinSt. Cinnamomi (*) by; waarop zy geene onaangenaame werking derzelve meer befpeurde. — Reeds denzelfden avond was de bloedvloeijing veel geringer, en op den volgenden dag befpeurde zy byna niets meer daarvan, ja, na twee dagen, vertoonden zich de lochia geheel natuurlyk. De Kraamvrouw klaagde alleenlyk over groote zwakte; doch de kragten herftelden ras, door het ge* bruik van den Cortex. Men zou hier kunnen aanmerken , dat de Digitalis p. in diergelyke gevallen,van wegen haare fchadelyke werkingen, zeer nadeelig zou. kunnen zyn, en wel inzonderheid vóór (*) Het fchynt, dat de volatila middelen de nadeelige werkingen van de Digitalis p. verminderen. Rr 5  f66 WAARNEEMINGEN. vóór de verlosfing. Doch wanneer men met *. j r ilegts voorzigtig is, zo heeft men daarvoor Serste%5f zen. Dewyl echter de Digitalis een prikke end middel' is, zo moet men wel de aStive r*) bloeXrHnJn , tot nu toe, in myne korte praktyk / tot verdere waar neemingen geene gelegenheid gehad. En daaroï? zX" \% &ïbeZT? zyn ' dit midaeI als een Sf bfi flihend middel aan te prvzen — VppIp nm« 5- u 5d" immers, die ik, uit gebïfvan ono^dfa?^?^ andere oorzaak, n et hebbe ingezien tnl„ - ene weinige waarneemingen, de fcSo^^ de Digitalis gedrild hebben. Myn 'doelwit wk ™Sr alleen, andere dieper denkendeY Mannen dSn merkzaam te maaken; en verwaardigen zich d££? met ïy WwSX Pr°even aan tAel,en' BYVOEGZEL. Thans hebbe ik het genoegen van bv bovenftaand* SSS^Ra? ecneNffn^ wJw te kjin^v^vS mynen Vader, c. nieuwenhuys , pra&ifèerend Arts te £«,*/. Schoon ik, onbepaald laate, in hoe ver de zelve gezeg.1 kan worden, het aangevoerde, wegens de Digitalis purpurea, volftrekt te bewyzen; dewyl de teffens gebruikte Roboramia het hunne tot de geneezinè fv^.kUnn?n Thr^m- Ondertusfchen is he??nsgeva Hen dll'u^ d?zelv£'aileen gebruikt, in zodanige Ievallen dikwyls mets hebben geholpen Waar dnnr finten hoogden waarfchynlyk wordt, Pdat' de Jhlitalh ook SegèbrS31 ^ V£el t0t ^^cht^WheS „ De (*) Doch deeze zyn zeldzaatner dan men denkt en kunnen maar van korten duur zy„ , doordien het verliei van bloed zwakte moet veroorzaaken.  WAARNEEMINGEN. 567 De Vrouw'van S-s, oud 58 jaaren, genoot tot voor 'twee iaaren eene.taamelyke gezondheid;doch op dien tyd ü van woonplaats O veranderd zynde , viel zy in eene ziekte welke haar Arts met den naam van verftop!' te Gal beftempelde, en dezelve volgens gewoonte door " purgantia afdreef; na dien tyd voelde zy zich altyd " veel zwakker , 't welk door nog meer purgeeren zeer toenam Geduurende den voorleden «eiken Win- ter waarin zy veel koude had geleden, befpeurde zy " wederom de Mtnfirua, die reeds hadden opgehouden; , deeze continueerden nu zeer onregelmaatig, nu om de " dan om de 3 weeken, en namen zo de overhand, Z da't zv by de geringfte aandoening of beweeging ver" fcheenen , en eerlang in eene geduurig aanhoudende „ bloedvloeiing veranderden; het welk haar van dag tot „ dag zeer verzwakte - doch daar de eetlust nog goed . „ bleef, zo hield zy zich door voedfel nog op de been. Zeer aanmerkineswaardig hierby was , dat zy , „ vóór het begin eener bloedvloeijing, altoos, nu m ar„ men, dan in beenen, of in andere deelen van haar h„ chaam, (volgens haare manier van zich uit "te drukken; , een uiterlyk gekippcr door de aderen en zenuwen be,', fpeurde. In deezen toeltand den 11 September 1799 om ., raad gevraagd zynde , vond ik haar in den volgenden ,', ftaat • haar weezen en handen waren wit als gebleekt „ linnen, en de aderen byna onzigtbaar; de tong blee„ ker dan natuurlyk, maar niet beilaagen; de eet. „ lust redelyk wel , en de afgang vry natuurlyk. —„ Zv gevoelde nergens pyn , uitgenomen het voornoemd „gekipper in verfchillende deelen van haar lichaam. — „ Het onderlyf was noch dik, noch met hardigh.den be,, zet; de dorst weinig of niets meerder dan natuur, lvk ; de Pols een weinig fneUer en -kleiner , dan „ in gezonden toeftand. De Lyderes nog op de „ been zynde , ordonneerde ik haar , dikwyls een kop„ ien bouillon warm te drinken , zich voor togt en kou- „ de te wagten-, en niets koud te drinken en fchreef „ haar de volgende Mixtuur voor: #0. Aq. (*) Van Amflerdain na Zwol:  508 WAARNEEMINGEN. Be. Aq. mtnth. crisp. unc. fev Extr. cort. peruv. dragm. duas Jmét. Lor rob. unc. dirnid. Syrup. papay. a/bi unc. unam Euly. h. b. Digital, purp. gr. decem men!' D' S' aIIe uur een ,ePeI voI> wel omgefchud, te nee- a Dl? Septt^er. De Zieke was niets beter dnri, „ de bloedvloeij mg vooral niet verm£r,wi l . cb l de voorige mixtuur voortgebruiktwierd ' WËSbalVen „ dei Z bLter- bet «lït^V^ was'™rkelyk min- wller en Sivte* de P°ls wierd ,, herhaald. natuur,vKer' °e voorige mte/ac* wierd » Den 24 rföo. De Zieke had onrustig gefiaanen en „ klaagde over duizeligheid en ligtheid in hf t ?S! ? „ eetlust was vermindfrd, de pófs was voher **& t „ bloedvloeiing veel verminderd. _ De D&is&t™ „dus te fterk te werken . £\%3'g^he™ „ mixtuur tot op eene halve leoel vol om Z. . „uuren, wierd verminderd. P * °m de twee ,, Den 15 dito De bloedvloeijing was zeer gering • a» „ Pols natuurlyk : de duizeligheid was vefdSn'en • .«X ge"ng» en in de bou I on krees de Ziek* " dT^ Den~- wierd geconSerd! ^ ZZ.A 1 ■ ■ De Vrouvv was in alles beter en a» I' ^beS^0^"5 Zy geI^fde zich thans ge- SSln« gebruikte, °P fterk aanraaden,van de " mixtuur , alle 3 uuren, een lepel vol. ,, Van dien tyd af aan wierd de Zieke van das tnt ipeuren. Doch daar de eetlust nog niet zo fterk was " Si ™ürheea> gebruikte zv> eenige maaien op den dag ZEER  manier- om prenten schoon te maaken. 569 zeer eenvoudige en gemaklyke manier , OM gedrukte prenten, die bemorst zyn, wederom schoon te maaken ; uitgevonden door den Heer fabbroni. Om bemorfte Plaaten fchoon te maaken , wist men tot bier toe geen beter middel, dan dezelve te wasfchen met eene loog van asfche van wyngaardranken of van riet - terwyl anderen, ten dien einde, gebruik maakten van fterkwater. Ondertusfchen zyn deeze beide manieren van werken aan groote ongemakken onderhevig ; want de loogen, fterk genoeg gemaakt om de vuiligheden op • te losfen, vernielden teffens de kleur, waar mede de prent was gedrukt, en het fterkwater tastte de zelfftandigheid van het papier zelve aan. Na dat het geoxigeneerdc Zeezoutzuur was uitgevonden door scheele, en berthollet hetzelve in gebruik had gebragt, om het linnen zeer fpoedig wit te maaken, begreep men , dat het insgelyks met zeer goed gevolg gebruikt zou kunnen worden , tot het fchoonmaaken van bemorfte Prenten. Ook wierden de proeven , ten dien einde door chaptal genomen , ten hoogften voldoende bevonden. Met dit alles is deeze manier van werken met in een zo algemeen gebruik geraakt, als dezelve verdiende: voornaamelyk, van wegen de zwaarigheid, om dit Zuur te maaken, of ergens gemaakt te bekomen. Waarom de Schryver de volgende manier van werken heeft bekend gemaakt, die aan geenerleye zwaarigheid onderhevig is, en door een ieder kan worden uitgevoerd. Men neemt, voor eene willekeurige hoeveelheid van gewoon Zeezoutzuur, een derde deel van deszelfs gewigt roode Menie. Men mengt deeze ftoffen onder eikanderen in eene vies, die ten minften eens zo veel vocht kan bevatten ; wordende die vies , zo ras 'er de ftoffen in zyn gedaan, aanftonds met eene glazen ftop wel toegemaakt. Men plaatst deeze vies op eene koele en donkere plaats, wanneer de hitte, die van zelve in het mengzel gebooren wordt, en de vies heet doet worden, eerlang toont, dat 'er nieuwe verbindingen in de ingeflootene ftoffen plaats grypen. De Loodkalk laat in deeze bewerking een groot gedeelte van zyn Oxigène los, 't welk zich verbindt met  5/0 manier om prenten schoon te maaken. ]'Lfep^fftZnUr,^en dfr aan eene fch°o"e goudgeele Mem geeft, met den reuk, en alle de verdere eiirenfcW pen Van het gcoxigeneerde ZeezöutzuuXfs^T het op deeze wyze bereid Zuur is niet vólraaakt zSr' S^^KK^^ inJlet ^lr0cht opgelost . doch dit fchiadt mets in deezen. Tot het berei den van dit vocht moet men fteeds eene zeer fterke vies uitkiezen , en de ftop 'er wel vast od maaken om het fpnngen van het glas, door de groo?? veeikra/t der ingeflootene ftoffen, te beletten, en te zorïn dft de ftop met met geweld worde uitgedreeven. g ' * Om van het dus bereide vocht pebruik te m^t™ voorziet men zich van een glazen ruft" van eene voldoen' • de grootte, op welke een rand van wasdi wordt S' gelyk. Dus bekomt men eene zoort van bak, waarin de Pient, die men fchoon wil maaken, gelegd en nve-^n ten wordt met frisfche urin, of me/wafer wLTngw« osfegal ontbonden is. Na twee of dri* £,Zan r } deeze .loog af, Tclu^^^^So^U^ herhaahng, tot dat het 'er weder fchoon afloop? Zomwv len is de morsfigheid, waar mede de Pren enXefme?zvn'* van een' harstagtigen aart; in welk geval de Prenten met' Alcohol moeten worden natgemaakt. Na deeze vooSe leiding giet men het bereid 'gnxigeneerdZ^Siïn de Pren , en legt eene andere wel vlakke glazen S on den rand van wasch, zo naauwkeurig als mogelyk om alle uitwaasfeming van de veerkragtige vloeiftoffe tebeleS ten, en geen ast te hebben van den onaangenaams, S van het fcheidvocht. Naauwelvks is dAw. f° reedheid, of men ziet ftraks oï geeffte Saaten xvederffzo wit worden als of zy geheel C " waar "oï een of twee uuren voldoende zyn. Vervolgens Set mS het vocht weg, en wascht de Plaaten byfherhfahng af i^^^ d£2elVe ™» in ^| aan-  aanmerkingen over de menschlyke lengte. 571 aanmerkingen over het verschil in de lengte van het menschlyc gestel. ("Getrokken uit de Mercurio Tufcano o Reflesfioni di una Socitta arnica degli huomini.) [Medegedeeld door den Heer k. ariunbebg , te Rotterdam.'} De Mensch verkrygt een verfchillenden trap van lengte, naar gelang de groei zyner ledematen meer of min begundigd wordt door de lugtdreek, welke hy bewoont. Menigvuldige andere oorzaken hebben invloed op dezen groei; doch zy zyn zoo talryk en verfchillende, dat zy byna in elk mensch byzonder zyn. Het verfchil, niettemin, het welk door alle deze oorzaken te weeg gebragt wordt, uitgezonderd door de eerfte, is zoo gering, dat de lengte van den mensch tot drie byzondere verfcheidenheden kan bepaald worden. • Die lengte, welke doorgaans in gematigde lugtdreken gevonden wordt, maakt de eerde dezer verfcheidenheden uit. De mensch is, naar de opmerking van de kundigfte Naturalisten en Ontleedkundigen , voornaamlyk van een uuffon en haller, gemeenlyk van vyf voeten tot vyf voeten en zes duimen lang, naar de Paryfche maat. De gemiddelde hoogte van dit verfchil is dan vyf voeten era drie duimen, en dit is de gemeende lengte. Het grootde verfchil met deze gemelde lengte vindt men in de bevrozen lugtdreken naar den Noordpool. De koude houdt alle de voortbrengfelen van de natuur tegen, en doet ze inkrimpen, zoo dat de menfchen, welke gedadig aan dezelve blootgedeld zyn, de kortde bevonden worden van alle de bewoners van den aardbodem. Hunne lengte, kan niet meer dan van vier tot vier en een halven voet halen. Onder deze telt men de Laplanders, de inwoners van Nova Zembla , de Borandians, de Samoyeden , de noordfche Tartaren en de Ostiaks, gelyk ook de Groenlanden en de Wilden, die ten noorden van de Hudfons-Baai en ten noordoosten van de Baffins-Baai . gevonden worden. De grootde foort van menfchen, die de derde verfcheidenheid uitmaken , wordt onder eene enkele en niet talryke Natie gevonden, welke het zuidlyk gedeelte van Amerika, en byzonder het Land van Magellan, bewoont, te  5/3 aanmerkingen over be lengte te weten de Patagonien, welker lengte eemeenlvk U van zes tot zeven voeten ëcmccuiyK is van lende tegrippen en dè «wSag^fe^tSS^ dit rink, hei wek zoo eemakïuk t» iïïii.r yl' =J„ de daad een ÖBm^^SSgi.tfe reisd hebben, bevestigden eenparig de waSiJ v^van ■ en na een gelyk Verloop van tyd ontkenden het anderen' en befchouwden alle die verhalen akSiin- aL f ' toefcbryvende aan vrees, Tlnde tiS" welle a'lle zeiven de; vvat vergroot; matt%^ VvIShhSd^h^verh?1 len te bewyzen was het noodzaaklyk te onTrzoeken of zy, welken verklaarden, zulke menfchen SS te heb ben, dit volk juist zagen in een oogS^^s en' of het mooglyk kon zyn , dat zoo vele wrSenS fchS SaSft^^B-SS ftS °vL?fanhdeeenrbetreklyk de oude ftammen der zoo zS gekeesde Reu! ' d^neS.' n> Zy,n de verha!en deSgens te^onderzoeken , welken by de Amerikanen verhatld en Seloofd worden, kunnen by torquemada te rea? komf HoorUnPnf\ryd Verflyten het onderzo"*van^Sete?Se' door gelykfoornge vertellers worden opgegeven De ooggetuigen , welken het beftaan van deze buiten £ï??r?M fcheD bevesti§e"' W> onder d^Spanjaarden; magellan, samiento en nodal, onder de Enralffch™ geen-  Van het menschlyk gestel. 575 geenzins verbaasd waren geweest over de groote geftalte der Patagoniers. Dan men moet, omtrent deze verfcbillende begrippen, opmerken, dat het grnotfte gedeelte van hun, die de zaak bevestigen, van die Patagoniers fpreken, welken de oosrlyke en westlyke kusten bewonen, elj dat zy, die het tegenfpreken , bedoelen de inwoners van de Straten en het uiterfte gedeelte van Amerika, aan het noorclyk en zuidlyk gedeelte van de kust. De Natiën van deze landftreken zyn geenzins dezelfde: en het is niet ongewoon, dat men de eerften fomtyds in de Straten gezien heeft, van welken de haven van St. Julian, daar zy zich gemeenlyk in ophouden, niet ver af is. Maüellan's volk zag hen verfcheidenmaal, en handelde met hen, fomtyds aan boord van hunne fchepen, en fomryds in de hutten van deze Indianen. KniveT zegt, dat hy, gedurende zyn verblyf in de haven van Defire, verfcheiden geraamten van eene ongemeene lengte, welken hy in hef zand vond, gemeten heeft, en verzekert 'er by, dat hy, omtrent het Fort St. Julian, een Patagonier zag, die nog jong, maar egter dertien palmen lang was. Sebald zag fommige Patagoniers , van die grootte, boomen uitroeijen, om *er hutten van te maken. Ouvier van noort vond , in de haven van Defire, Wilden van eene ongemeene lengte, met fommigen van welken hy in de Straten vogt, en 'er zes gevangen nam. Een van dezen vertelde hem naderhand, dat het land was bewoond door verfchillende Natiën, vier van welken uit menfchen van eene gewone lengte beitonden; doch dat in het inwendig gedeelte van het land een foort van Reuzen woonden, genoemd Tiremenen, die eene byzondere landftreek befloegen, en altyd oorlog voerden tegen de overigen. Spilbergen zag in Terra del fuego een zeer lang man, en ary claasz, wiens getuigenis geloof verdient, en die met de vloot van le maire gevaren had, verzekert ons, dat hy, de grafplaatfen der Patagoniers hebbende gaan bezigtigen, het zeggen der reizigers, die 'er vóór hem geweest waren, bewaarheid vond? hy voegt 'er by , dat hy daar ter plaatfe beenderen vond, die, naar zyne berekening , moesten geweest zyn van een man van tien voeten lengte. Dit onderzoek had hv met de vereischte oplettendheid gedaan, en de vrees had altans de beenderen , die hy zag , niet langer kunnen maken. meng. 1799. no. 14. Ss An-  574 aanmerkingen over de lengte ivif r da^-fgen ' ge,vk hawkins , zeggen alleenlyk, dat die Wilden een mans hoofd grooter waren dan de Europeanen , en dat het volk van hunne fthepen hen ^lge„den:0emde- De ktere bewyzen «ieromtren^n de CaImÏÜ? ]IZ l7°4,Z3gen ^ KaPtdnS harrington cu carman, het bevel voerende over twee Franfche Sche- in de Posfesfions-Baat, zeven van deze lange menfchen op een anderen tyd zes, en eindlyk een gebeden tS van meer dan honderd , fommigen^an welken van eS reusachtige geftalte waren, doch waar van de overigen maar de gewone grootte hadden. Toen de Franfchenfy hen kwamen, ontvingen zy dezelven zeer vriendlyk Y loPnV^u M0LINA' gouverneur van het Eiland CA*, /«.aan de Kroon van Spanje toebehoorende, zegt, dat de Caucohues, welken dikwils de Spaanfche bezittingen bezogten, jneer dan zeven voeten lang waren? beZltMgen , S-ommandeur byron, die, in het jaar 1774, door gen^Kd?e7?igenllg',Werd uitgezo«den om o^dekS ,»ÏL •de Zuidzee te doen, zyn anker hebbende laten vallen m de haven van Defire, begaf zich aan land en had een lang onderhoud met de'i^S,^Sn welkS hy een gefchsnk deed van eenige fnuisteryèn, en daï ?I0Zge^glnheidJkree§ om hu™e Jengte op te nemen , welke hy bevond zeven voeten te wezen. ' De Kapteins wallis en carteret , in hunne rei* naar den Stillen Oceaan, welke zy na'die van byron deden, landden op de kust der Patagoniers, en hadden gelegenheid om naar de waarheid van het verhaal, door voorgemelden Commandeur gedaan, onderzoek te doen. Zy vonden dat, onder alle de Patagoniers, geen een was , minder dan zes voeten , maar verfcheiden onder hen, welken boven die maat waren. Deze getuigenisfen zyn te gewigtig om 'er geloof aan te weigeren, dewyj deze zeelieden waren uitgezWen to" het doen van nuttige ontdekkingen, en daar door te beantwoorden aan het oogmerk der Admiraliteit, en dus geenzins om wanbegrippen en ongelooflyke verhalen in Europa te verfpreiden: behalven dat de onfterflyke Kaptem cook hunne berigten, in alle andere opzaten, met de waarheid overeenkomftig gevonden heb&nde, men hem niet kan verdenken van eenige valschheid omtrent een  van het menschlyk gestel. 575 een enkel punt, het welk, boven alle anderen, het gemaklykrte was om te onderzoeken. Het beftaan van dit gedacht van menfchen is derhalven geen hersfenfchim, maar eene wezenlyke waarheid, waar fan men niet behoeft te twyffelen; en, in de daad, het is niet buitengewoon, dat in een land, waar in alle de voortbrengfelen der natuur reusachtig zyn, menlchen zouden gevonden worden van zeven voeten lengte: vooral wanneer men daarby opmerkt, dat hier en daar in andere lugtftreken menfchen van aie lengte te zien zyn. Onder die menfchen van eene buitengewone grootte, in andere lugtftreken, zyn de volgende de aanmerklykfte. In het jaar 1735» vertoonde men te Parys een Finlander, geboren in een Dorp naby Tornea, die zes voeten, agt duimen en agt linien hoog was. In 17Ó0, zag men in London een Guarde van den Hertog van Brunswyk, en den Reus macgrath, die beiden eene lengte hadden van zeven voeten en eenige duimen. Een Zweedfche Landman en de Reus ca janus , een Finlander, waren agt voeten en agt linien. De Reus gil 14, van Trente, was agt voeten , twee duimen en agt linien; en een Guarde van den Koning van Pruisfen, agt voeten, zes duimen en agt linien. , , „ ,". •Deze byzondere perfonen maken egter geene beftendige verfcheidenheid in het foort, dewyl zy^ geboren waren van ouders, die de gewone lengte hadden. De buitengewone grootte van deze menfchen komt voort uit eene onvolmaakte organifatie, gelyk haller en fommige anderen hebben opgemerkt , byzonder in den Reus macgrath , die kromme beenen had , dewyl zyn gebeente door het vermogen der fpieren gebogen was , en geen dikte had , evenredig aan deszelfs lengte. Volgens de berekening van musschenbroek, moest het gebeente van Reuzen van eene dubbele dikte wezen, in evenredigheid van de lengte, die zy boven andere menfchen hebben , indien hunne kragten evenredig zouden zyn. Geen hunner, van welken men hier gewag gemaakt heeft, had die vereischte. De Patagoniers, egter, hebben alleen die dikte van gebeente, welke evenredig is aan hunne buitengewone lengte: men kan van hun niet zeggen, dat zry, gelyk de voorgemelden,van éene ongeregelde geftalte zyn, dewyl zy. beftendig een foort uitmaken, het welk eene gelykmatige gefteldheid heeft. Het beftaan dier oude Reuzen, welken de gewone lengS s a «  5/6 aanmerkingen over oe lengte te der menfchen zouden hebben overfchreden, en gegrond °P de «meting van gebeente, dat men uit de farde opgegraven heeft, » van allen grond ontbloot" De oude ge uigentsfen, die voor deze verdichtfelen worden bygebragt, verliezen alle hunne kragt, wanneer men onderzoek doet naar het karakter van hun, welken ons de veS n daar van gegeven hebben. vcuwien Herodotus , wien door strabo het verfpreiden van valschheden en verzinfels verweten wordt, isPbyzonder en met regt door hem , gelyk ook door aulus gel' lius,befchuldigd van onwaarheid omtrent de lengte Jan SS Srïg£ V0Gt' die hy ™ * —C ™ Pmjtahchus verdient ook geen geloof, wanneer hv uit gacinus , een Schryver, die by alle zymSLoJ ten verdagt was, de fabel verhaalt van de zesti? ellhn gen, welke lengte het lighaam van den Reus aItaeu^ he°bben.EST0KIlJS 16 ^graven , zoude gehad Apollonius, antigenes, caristius en philostratus de Jonge, hebben al hun geloof verlorenrdoor hm- ReS^tt^H^h^0! Zy gCgeven h^ben van Keuzen, die honderd ellebogen lang waren. Andere verhalen van gelyken aart fchynen even valsch te zvn uit hoofde van de omftandigheden, die 'er by verteld worden £ E? £eyVyu- tint.us^hcn meer de valscbheid van de vS halen dier Histonefchryvers, dan dat zy de wereld diets willen maken, dat deze geraamten in ftof vielen zoo dra zy aangeraakt werden Dan het is gemaklyk te be^pei dat men zulk een fabel*'er bygevoegd leeft, omdat men daardoor het onderzoek naar de waarheid van hun gezegde wilde voorkomen. Devoorgewende ontdekking van het lighaam van pal™s'i ?°°Van. ^vander, is verzeld dSor een oneindig getal tegenftrydigheden en tydrekenkundige misflagen Hef verhaal van de lamp, die 2300 jaren gebrand had ónrh uitging zoo dra deWcbe lugt V hit grtf kwam? £ andere kinderachtige vertelfels van dien aart, zyn onge" Eff£Van FAUUSTÜS> Bisfchop van Avila, dkfhevfr haal heeft nagefchreven van den Monnik heliant , die leefd heeft.UW ^ barbaarschheid en onwetendheid ge? De lighamen van de Cychps, volgens farft ths in verfchillende Kelders wn^SoS wi" tig  van het menschlyk gestel. 577 ê» of dertig ellen lang; doch de langfte van deze Kelders, door Vader jiircher gemeten, waren met langer dan twintig of vyftien voeten. Wat aangaat het gebeente, tanden en wervelbeenderen, uit welker grootte men opmaakt, dat ze van Reuzen moeten geweest zyn , en die in verfcheiden Kabinetten bewaard worden, hebben hedendaagfche Wysgeren ontdekt en bewezen, dat dezelven van Oliphanten of andere Dieren zyn , welken in verfchillende plaatfen zyn begraven geworden: zoodanig waren altans de beenen , door Dr. pallas in Siberië gevonden , die meestal in Olifantstanden en andere beenen beftonden , welken verrot en verkalkt waren. De Heer crogham vond msgelyks in Amerika, op de banken van de Ohio, verfcheiden geraamten en andere beenen van Dieren, van welken hy, in het dagverhaal van zyne reizen , aan Dr. tranklin , een berigt gegeven heeft. * In het jaar 1612, vond men in het Kasteel van Lanzon, in het Dauphind, eenige beenderen, welken men naderhand in Frankryk en Engeland vertoonde , als een gedeelte van het geraamte van den Reus teuthobocus, van welken in de Romeinfche Historie gewag gemaakt wordt Haricot, een vermaard Ontleedkundige van die eeuw, maakt dat geraamte twintig en een halven voet hoog, en tien voeten breed tusfchen de fchouders. Ondertusfchen heeft een menschlyk geraamte van vy* voeten lengte, doorgaans, dertien duimen tusfchen de lchouders en volgens die evenredigheid zoude een lighaam van tien voeten breedte tusfchen de fchouders vyftig voeten lengte moeten hebben, waar uit men kan opmaken hoe veel geloof zulk een Schryver verdient. Deze aanmerkingen doen alle waarfchynlykheid van het beftaan van menfchen, die zulk eene onevenredigheid met het overige van het menschdom zouden hebben , geheel vervallen. . , , De gewone lengte van den mensch, m het algemeen, vyf voeten en drie duimen zynde, fchynt het, dat het onderfcheid tusfchen de grootfte en de kleinfte der menfchen op een voet boven of beneden die maat uitkomt; en iri de daad, een man van zes voeten is zeer groot, en een van vier voeten zeer klein. Menfchen, derhalven, die boven of beneden die maat zyn, moet men aanmerken als eene ongewone of eene toevallige verfcheidenheid S s s van  578 aanmerkingen over. de lengte * van het menschlyk geflacht, hoedanig de Dwergen zvn van welken men het volgende kan melden è Y ' Beiie, welke, in het jaar 1764, te Luneville, jn het paleis van stanislaus, Koning van/Vw, itierf, was nie meer dan twee .voeten en vyf duimen hoog. Toen hy geboren werd, woog hy naauwlyks twee ponden,en werd ten doop gedragen op een tafelbord: zyn mond, die uitermaten evenredig was aan zyne geftalte, kon zyn moeders tepels met omvatten ; men was derhal ven genoSaakt Jem door een geit te laten zogen. Twee jaren bereik hebbende, begon hy te leeren gaan , en op dien tyd waren zyne fcboenen anderhalve duim lang. *Op den ouderdom van zes jaren , was hy vyftien duimen hoog, en woog vyft,en_ ponden Hy had een aartig figuur! was van eene geevenredigde geftalte en zeer gezorid , doch zyne verftandelyke vermogens waren zeer gering. Op zyn vyftiende jaar, bereikte hy de hoogte van twee voet?n en negen dunnen; doch toen (fcheen hy, uit de gefteldhe d va! fommige zyner lighaamsdeelen, Yot zyne voZmevh™ geraakt te zyn; altans federt dien tyd verminderd? by n kragten; zyn ruggraat werd krom; zyn hoofd begon over eene zyde te hangen; zyne beenen verzwakten,%n zyn neus zwol tot eene ongemeene grootte. In 't kort beT verloor zyne levendigheid, weil zieklyk,en ftierf i? den ouderdom van a3 jaren. De Graaf t/ssan, die deze befchryving van hem gegeven heeft, had voorzegd, dat ftervem" g J3af Ieeds Z0U afgeJüefd ^ en In het jaar 1751, werd 'er, in Engeland, en wel eerst te Bristol een berugte Dwerg vertoond : hy was vyftien jaren oud, maar met meer dan twee en een hal ven voet hoog. Hy had het voorkomen van een beiaard mensch en woog maar dertien ponden, fchoon hy op zyn zevende-jaar negentien ponden zwaar was geweest. Een an fcï'r. i?? mderl™nd te London vertoonde, kwam uit hett Graaffchap Norfolk: hy was tweeën twintig iaren oua, woog zeven en twintig en een half pond , en was twee voeten en vyf duimen hoog. Een derde heeft men m Amllerdam vertoond: hy was van dezelfde • grootte, zes en twintig jaren oud, en geboortig uit Friesland. in het jaar 1760, verfcheen te Parys een Poolsch Edel- JT^h 6 ^ee^" tW11ltig jaren oud' doch maar twee voeten en vier duimen hoog was; hy was levendig, weige-  van het menschlyk gestel. 579 '•emaskt, en fprak verfcheiden talen. Zyn oudfte Broeder was twee voeten en tien duimen hoog. Cordan en muralt maken gewag van een Dwerg, die maar twee voeten hoog was; ook heeft men er gezien van een en twintig, agttien en zelfs van zestien duimen hoog: dan alle deze Dwergen mak.n geen foort uit onder het menschlyk geflacht. Men moet ze aanmerken als gedenatureerde wezens onder het menschdom, door eene onvolkomenheid der oorzaken, weiken de uitbreiding van hunne lighamen moest te weeg brengen, op gelyke wyze als andere menfchen de gewone geftalte overfchreden door eene buitengewone vermeerdering dier oorzaken. beschryving van den brandenden berg- van het eiland vulcano. Door den Abbe spallanzani. Gelyk een reiziger, boven van een hoogen toren, ineen oogenblik den omtrek van eene groote Stad afmeet, en derzelver paleizen en huizen telt, dus kan hy-ook van den top van het gebergte della Guardia, een der hoogftè van het Eiland Lipari, het nibuurig Eiland Vulcano, van alle kanten, naauwkeurig overzien. My op dit gebergte ülaatzende, kon ik niet alleen onderfcheiden de ftrekkmg Her rotzen en ftranden, uit welke dit Eiland beftaat, maar ook de gedaante van de vuurkommen der brandende Berden van hetzelve, wier grootfte zich opdoet in de gedaante eener geknotte Kegel. Geduurende den dag k<_n men zeer duidelyk de witte dampen zien , die daar uit opreezen: terwyl de omringende dampkring by nacht een roodachtigen glans te rugge kaatfte. Inzonderheid zag men ook de vereeniging van bet grooter Eiland met het kleiner Volcanello, 't geen 'er voorheen van afgefcheiden was, door eene veeè'ngte, welke rïadérhand door eene geweldige uitbarfting wierd gevuld, en aan weerskanten eener fmalle zandige ftrook, twee havens maakte, wier eene de Oostelvke, en wier andere de Westelyke haven wordt genoemd. ',\ , Na dus de algemeene eigenfehappen van dit Eiland onderzogt te heoben, zogt ik meer naauwkeurige onderrichtingen dienaangaande te bekomen, door het met eene boot * S s 4 i°nd  550 BESCHRWmo van DEN brandenden berg onderaardfchen brand van' wïde f£°°r?n van der> de Emerauden, de tot £ïffel± ïprfpreide Lavas' fteenen, enz. tot getuigen %rOj£? %CDenl de Puim" VolcaneUo, hetgeefme^ Het k,ein Eiland dige Iandto^.^'^nfeP^^ ««n laage zanfchuinen drfehoek van wiUpTT eedaa"te van een worden befpoeldl Het^vmll^Z^ doo,r de zec laagen van LaVas die St^ï^^^idene aanvoelende zee glad zvfaKf.^ CT dj3V fn door de fteile muur uit rai&^XntedS hoB^?"5?,15 VLlurkoni va» ten, gevuld St de aarde8 welke l *** Va" vcele Vüe' gere febergte n^^S^S^^^^ n et weder openberst mmee™„L , ° de afsrond kelyk, door ^^£^2^ df?' ZuI,en; den~ fornïüs eens brandenden pE e,fp00ren van he^ Dat, ondertusfchen Sei?Si allen*rskens verdwynen, fting zou kunne. plaat, hehh™ S"? ^"uwe uitbartigen damp dTeS uit Jerii-Wift f6" «««velach. hetuitgebluscht forn^ ?iScWi*!e fcheuren rondom dikwyls de vlam daaï ui??fcn ^ we?. bv nacht zelf* den onderaardfchen brnd i Lr ^ T'^ °Verfchüt van huurfcht^ e Èi land ; zynde hetzelve aldaar begroeid met verfcheidene zoorten van boomea en gewasfen. De ftoffen, welke aan dien kant door den brandenden Berg zyTuftgeworpen" fcby-  van het eiland vulcano. 5^3 frhvnen van een weekeren aart geweest te zyn, dan de overige, waar door zy gemaklyker aie vergruizeling nebben ondergaan, welke noodig was, om aan de wortelen der plantgewaslen het noodig voedzel te vertrek* de zeelieden van Strombolt hunnen brandenden Bera raadpleegen, eer zy in zee gaan, dus neemen de inwooners van Lipari de houding der dampen waar , die boven den hun nabuurigen Berg van Vulcano han-: een- waar uit zy , naar hun voorgeven , het fchoon of fiegt weder voor den volgenden dag, en den wind, die dan waaijen zal, kunnen voorzeggen. Men vindt by de Ouden nog veel glansryker befchryvingen aangaande de weerkundige voorzeggingen, die uit de verfcbynzels van deezen brandenden Berg konden worden getrokken. Als de wind uit het Zuiden, moest waaijen, dan wierd de Berg bedekt door een donkeren nevel, die het gezicht op Sicilien verhinderde: was 'er een Noorden wind te wagten, dan brandde de Berg zeer helder, met een ontzettend onderaardsch geloei. De tekenen, die een Westen wind aankondigden, hadden,,iets van de beide gemelde verfcbynzelen. Voorts gar dc verfcheidenheid van het onderaardsch geluid, der uitbarftende vlammen , enz. «en aantal van tekenen aan de hand, uit welke men, drie dagen vooraf, weeten kon, Welken.wind men te wagten had? Dit alles vindt men ten minften dus vermeld by polybius , wien de laatere Schryvers woordelyk hebben afeefchreeven. Ondertusfchen komt deeze voorzegkunde, welke den Griekfchen Schryver denkelyk door zeelieden was medegedeeld , zeer weinig overeen met de hedendaa"fche verfchynzels van den Vulcano: het zy, dat de brandende Berg thans in eene zoort van werkeloosheid is vervallen; het zy, dat alle voorzeggingskunde meer gegrond is op vergrooting en ligtgeloovigheid, dan wel op het getrouw getuigenis der ondervinding. de waare oorsprong van de rivier de rhone. (Ontleend uic h. b. de saussure's Voyages dans les AlpesP) W/el doorwaterde Landen genieten gemakken en voor* W deelen, welke zy, zonder zulks, zouden moeten " - „ d*-  584 DE WAARE oorsprong " jTv01 voor veeI nioeite en fcbats koor,™ n„ „ deelkundige Reizigers hebben , uit dier, Se ° s, zich op uitgelegd ,%m een juist befchefd tbe1 gaven zich de moeite, dat zy lanse wVdrim^ë „ gevaarlyke reizen ondernamen f om^zelver r.fn °n „te ontdekken. — De *^»/wo?dtT m« ?e« „ een der fchoonfte Rivieren van Eu?opa gel V nl „ Heer de saussure heeft zeker ?vn Uüe.n- Ve Niet verre van Oberwald ontlasten zich twee rrewpJd.v. frz°vnennm \*vrn?&n mond van * a*»£ïSk nS StVvS!"^1113/1 gr°°ter dan hetgeen"ïSSkoïït" u-c zeKere Wel, worden met voor de Bronnen van Hp pa. ï^e^raSgUdendieHhet-dLan,dV°,k ^^ene^orttn van S vV beide Stroomen Sneeuwwater, of Water Sa^„^Sberre^uterwy1 zv eene foort van eerbied tof fn 5 n,',e" a,s de bron deï Kh^c groeten, een Watert VeLklrn-ve!d' Uit den *rond Voortkomende mel' ,„«ï e Re'2'gers , en zelfs de geleerde scheijtchpd Sdo?Ï T, te hebben om de Bewoonders dierXeS tmg n?Zrken' Van wegen die fehynbaar grillige opv« Sh.;?^-Heer ^E SAussuRE, getroffen door de zonderSnS dief omfta"digheid, en den oorfprong daaTan iT en ft^d'rZ°eken' pr0efde eerst het Wate/dier Weihet' wJti V°°rtS Zyne hand in' Hy ontdekte dat TheVr^i, S eiding duchtende , dompelde hy 'er een 2elve^?^^'^r,deeld in Bo Graaden: hy »g dezelve tot 141 Graad klimmen; terwyl het water van al£ de daar om heen liggende beekjes flegts weiny boven k >lZPT?ke?dej "Tmm™ een8 zeer ïfn Beek. by de Landbewoonders mede deeft in de ^ van voor den oorfprong der Rhont gehouden te wo? eerite maal deedt 111 den Jaare 1775, was toen geheel nieuw,  VAN DE RIVJLR. DE RHONE. 585 nieuw, en fcheen hem toe, niet geheel van alle belangrykheid verftooken te zyn. Hy git>te dat dit warme Water die warmte behouden zou zelfs in den winter. Onderzoek hier op doende by de Schaapherders in die ftreeken, ontving hy van hun ten befcheid, dat, terwyl het omliggende land bedekt was door ryp en vorst, deeze Bron daadlyk de fneeuw deedt fmelten, en met groente omringd bleef in het koudfte jaargetyde. Uit deeze byzonderheid , en den eerdienst, in vroegeren tyde, toegebragt aan de Brongodesfen, inzonderheid wanneer de Bronnen, welker bewaaring men aan dezelve toefchreef, geduurende de Winterkoude onbevroozen bleeven , zo wel als uit het in 't wonderbaare loopende verhaal, wegens den oorfprong van groote Rivieren , met voordagt onder het Volk gebragt, valt het vry natuurlyk te befluiten, dat deeze Bron der Rhone in ouden tyde bekend was. — Het loopt desgelyks in 't oog, dat het Water deezer Bronne, warm , onveranderlyk, fteeds vloeijende en klaar, in 't oog des Landmans, verre de voorkeuze moest hebben boven alle wateren in den omtrek, van het ysgebergte nederftortende. Die Bron moest onder hun, by overlevering, een voorrang hebben boven alle wateren: 't welk niet alleen zeer wel zamenftemt met het denkbeeld , (nu in vergetelnisfe geraakt,) dat die Bron de verblyfplaats was der Godheid , aan wier befcherming deeze Rivier was toevertrouwd; maar het teffens hoogst waarfchynlyk doet worden, dat deeze kleine Welle oorfpronglyk denzelfden naam droeg als de Rhone. Deeze gisfing wordt bekragtigd door den naam, welken die Waterbron nog heden draagt. Het Volk in die Streeken noemen dezelve der Rothe:, eene benaaming, die, in 't verloop van tyd , zeer gemaklyk in die van de Rhone kan verwandeld weezen. BERICHTEN VAN DE COLONIE SIËRRA LEONE. (Vervolg van bl. 496.) De volgende Anecdoten zullen eenige reeds aangeroerde punten bekrachtigen, en ook ten bewyze ftrekken, deels, hoezeer de inwooners naar onderricht verlangen, deels ook, welk een goed vertrouwen tusfchen hen en de Maatfchappy beftaat. Eene Mulattin, de Vorftin van  586 BERICHTEN van eene groote Stad, in het land van Mandingo, die in Engeland geweest was, bragt eenige dagen in de Colonie door. Zy onderzocht zelve den toeftand der ilaaven in West-Indien, en wierd zeer geroerd, als zy hoorde, dat de llaaverny zich niet alleen tot die geenen bepaalde , die van Afrika daar heen gezonden wierden , maar zich ook tot hunne kinders uitftrckte; zy voegde 'er by „ Wat moet gy van my denken ? Gy moet my voor zeer flegt houden ; want ik heb zoo even twee Ilaaven naar de nabuurige Factory medegenoomen, en ze daar gelaaten; maar ik wenschte, dat ik van den handel geheel konde afftappen." Het blykt uit de laatfte berichten van reizigers, die door het land van Foulah kwamen , dat deze Mulattin hen op hunne terugreize naar Freetown, wanneer zy door de Stad, die zy regeert, kwamen , zeer beleefd en vriendelyk ontmoet is. Zy heeft in 't kort de Arabifche taal beginnen te leeren, om haaren invloed te vermeerderen. Geduurende het Gericht, dat, door den dood van des Konings Zoon, waarvan wy boven melding maakten , veroorzaakt was, liet men eenige opperbeftuurders, die by deze gelegenheid naar Freetown gekomen waren, de fchoolen bezoeken ; en zy verblydden zich over een zoo geheel nieuw verfchynfel van drie tot vier honderd kinderen , die in boeken lazen. Een van de fchranderfte ' opperhoofden liet zich met eenen der leeraaren in een gefprek in, om hem over te haaien, om met hem in het land te komen, en de jeugd der Stad, over welke hy 't bevel voerde, te enderrichten. Langs de rivier hebben zich drie of vier nieuwe Schotlanders nedergezet, die groote ryst-plantagien bezitten, alwaar zy het land van de inwooneren tot een gefchenk bekomen hebben. Een van deze Colonisten kan leezen, en een inboorling, die naar Freetown-van boven kwam, verhaalde, dat hy, door zyne hulp, ook reeds een klein begin in het leezen gemaakt had. Het volgende uittrekzel uit een echten brief van den Gouverneur en den Raad zal een denkbeeld geeven van de maatregelen, die zy van hunne zyde genoomen hebben , om de inboorlingen onderricht te verfchaffen, gelyk ook van de gevolgen dezer maatregelen. „ Uit de voorfchriften van gedrag en handel, welke wy aan alle onze fcheepsbezitters gegeeven hebben, zult gy zien, dat wy niets onbeproefd laaten, om de hoofden der  VAN OE COLONIE SIËRRA LEONE. 587 der inwooners van de nabuurige kusten ovef te baaien, om hunne zoonen hier te laaten opvoeden ; en deze uitnodiging is eenitemmig met dank aangenoomen. Een opnerhoofd in Rio Nunez heeft zynen zoon reeds herwaards "gezonden, en de anderen wachten maar naar het drooge Ketv In de Steden , die aan de opperhoofden langs deze rivier toebehooren , met welke wy in eene verbintenis "taan, zyn zeer weinig kinders, die men in ftaat rekent, om in de fchoolen gezonden te worden; de weinigen, die daartoe bekwaam zyn, hebben wy reeds by Sns, en eenigen daarvan maaken aanmerkelyke voortgangen in bet leezen. De opperbestuurders, aan de Buncn en Kokelle, Cde bovenfte armen van de rivier Siërra Leone), hebben 'er ons meer toegezeid, welke in het drooge jaarjretv tot ons zullen komen. Hunnen raad, met opzicht tot eene fchool in de Volkplanting, op de kust Bulam, waren wv reeds voorgekomen; een van de leermeesters heett zich reeds aldaar met zyn huisgezin nedergezet, cn als zendeling en als fchool-leeraar. De onthouding van allen albeid op de zondagen is onder de landbouwers van dezen oord reeds algemeen ingevoerd." In de fchoolen van Freetown zyn reeds ongeveer twintig kinders van inboorlingen , onder welken een aanmerkelyk getal kinders van ftamhoofden zyn. Wy hebben reeds gemerkt, dat nog ' meer kinders aan den anderen oever van de rivier onder- T1CHetWvolgende treurige geval verdient hier aanmerking, als een bewys van het groote vertrouwen van een der inboorlingen in de Maatfchappy. Terftond na de uitberfting van den oorlog zouden eenige toegezondene geweeren , door een Ingenieur, tot bet gebruik bekwaam gemaakt worden. Deze beval aan eenen Nieuw-Schotlander, die onder hem arbeidde, om ze by het vuur te droogen. Deze deed dit, en dan laadde hy ze, in arweezigheid van den opziener. Terwyl 'er nu in een derzelven ongemerkt een vonk vuur gekomen was, zoo iprong hetzelve, toen hy het laaden wilde , en doodde hem en den zoon van een nabuurig opperbeftuurder, die eerst ledert eenige dagen daar gelaaten was , om opgevoed te worden. Men gaf den vader van den knaap het bericht, die, hoewel het hem zeer fmertte, zich evenwel wonder wist te troosten, 't Geen hy zeide, kwam hierop neder: „ Lieve Heeren, het was myn eenige zoon; ik dacht hem by ulieden goed befteld te hebben; God heeft het egter anders  5Ö8 BERICHTEN gedacht Ik weet, het was buiten uw toedoen; ik doe uheden dus geene yerwytingen. Zyt over zyn 1 t S bezorgd: want hadde God gewild, dat hy langer zoude leeven, hy zoude nog leeven. Om te toonen, dft ik om dit ongeluk geen kwaad van ulieden denke, zal ik ulie- den myne dochter m uwe Colonie zenden " . Nu eene proef van het goed vertrouwen tusfchen de inboorlingen en de Maatfchappy. 'Er lieten zkh Lee vreemde Schepen zien, die men voor Franfche Weid De nabuurige Koning, of Opperbeftuurder, zond terftond eene troep menfchen van de Maatfchappy ter hulne met aanduiding, dat hy zelf met meerdere hulp Se' volgen, en het gantfche land tot verdediging der Co onie op de been zou brengen. Toen men bevond, dat d e Schepen met vyandelyk, maar van de Franfchen gemaakte pryzen waren , zeiden de inboorlingen , als zv van Freetown toogen: „ Uwe vrienden zyn onze vrienden , en uwe vyanden zullen ook onze vyanden zyn » hT^^M^vi5 V0Cgen Wer nog ™t vergenoegen iX« M.aatfchaPPy tot nu toe in zeer vriendfchap Sor'inSnSf6" T ^ daarüffirtreek* woonende hl Om de berichten over de denkwyze der inboorlingen van Siërra Leone , over het algemeen , te bekrachS zullen de Beftuurders hier nu nog een ge aameekemnSn " byvoegen over het karakter van eenen Afrikaan dTfn" geweestJ?sa.r g ^ hW hyZ°DÜQI °pzkht in Wcland De geftorvene Naimbanna, Zoon des vorigen Konings Siërra Leone, wierd, omftretks zyn vicr-en-twin tiefte jaar, van een vryen Neger, die tot de eerfte Colome behoorde , die van Londen (1788) kwam , bewoogen naar Engeland te reizen, om daar van een ÈnSchman onderricht te bekomen, aan wien de Zwarte ook reeds eemge kundigheden te danken had. Hy ftond gereed, om met den eigenaar van een flaavenfchip een verSnf £7.o"6"' V0,gends welk ^ voor ^ne overbrenff ,.5 li frT" 20U geeven' toen 'er i«W een fchip, dat de Maatfchappy tot onderzoek van het land uitgezonden had, in de rivier Siërra Leone inliep. Dit fchio bracht hem naar Engeland over ; by wierS daar onder -het opzicht van eenige Geestelyken genoomen , die ons het meeste, wat hem betreft, 'hebbel medegedeeld, en t geen wy nu verhaalen willen. 6 * Weet-  VAN DE COLONIE SIËRRA LEONE. 5^9 Weetgierigheid was de hoofdtrek in zyn karakter. ZyïSSs merken aan, dat hy den tyd van he onderricht altyd heeft willen verlengen Hy rhnkhaare gevoelens legens ieder, die hem tot de verKrygin^ vaTnW weetenfchappen behulpzaam zyn wiging van nutt g ^wcr hy in een gezel- fchao aeïaak? was, alwaar hy den tyd nutteloos had lcnap geraa^i w » . heel aan zicn zeif 0ver- d°Sn \vas' bk7ht\7%ltio uuren daags met lee!|? door Hoevrel het nadeel, dat hy leed, van hg ferzuim van debefchaaving zyner geestvermogens, zeer V- Sr was zoo r^af hy toch blyken van een natuurfwoed wrftand? hy bezat de bekwaamheid , om de &l&Stokw^n der menfchen te onderfcheiden, t „ vatbaar voor alle indrukken van heden , die heJfee? goed gevoelen hadden ingeboezemd. Zyn voorKen wfniet aanlokkend, maar zyn gedrag was in- A wScST Hy ifet zich ligt tot g 'i^,*™^ ,°v^e°n rTe^eenSen berden Toeftand "van gZyn vaderland8 aan hem deeden, ^id hef gefprek daarvan af, door deze aanmerking, da de omftlndigheden voor Siërra Leone tot hiertoe zoo onguSlig geweest waren , dat 'er alles ontbrak, wat het hPiWrvk voor Grootbrittannien konde maaken. navolgende Anecdote kan zyne buitengewoone gevoeti ?^ nS alles, wat hem nadeelig voor de eer zyns ^sc^tt^n.^I^eri»^e hem terftond den rhri^lvten P&t, om zynen vyanden te vergeeven; £ÏJ™ hvAntwoordde: Een mensch , die my myn geld ™tSt yka? Tk vergeeven. Een mensch, die naar my S°t°f hak? of fteekf, kan ik vergeeven. Een mensch^ MENG. 1799. NO. 14' 1  59° BERICHTEN die my en myn gantfche geflacht op 'een flaavenfchin wilde verknopen, zoodat wy ons gantfche leeven in flaa verny in West-Indien moesten doorbrengen, kan 1 ver" geeven Maar, vóegde hy 'er met aandoen ng by ïer™yL 7 Vln Zynen £oeI Pftönd, wanneer iemand mvne natie yan haare eer berooft, haar karakter belasten, dK kan ik nooit vergeeven. Wanneer men hem vrai? de: Waarom niet ? zoo antwoordde hy?"Wanneer el" mensch my zocht te dooden, "of myn geflacht verkooS wilde, zoo zoude hy maar alleen tegen die geenen? die hy dooden of verknopen wilde, eene ongerechtigheid be? gaan; maar, zoo iemand maar het karakter van de Zwarten hoont, dan beledigt by alle Zwanen [n de se! heele waereld; en; wanneer hyhun eenmaal hun karakter heeft ontnoomen , zal hy geen zwaarigheid maaken Hy zal, by voorbeeld, Zwarten liaan, en zeggen - ö' het Hvm3-nï T -?Warte; waarnm zoude » hem nie flaan" Hy zal de Zwarten tot flaaven maaken, en zeggen: 6 ! het zyn maar Zwarten ; waarom zoude ik zf Si tot flaaven maaken? Hy zal alle menfchen in Afrika rooven , als hy ze maar kan in handen Wen- S ^TZTu hom Vraagt: Maar waarom roof gy'afie deze menfchen ? zoo zal hy zeggen : ö < het zin maar ?oS;nt;hZy ?aa" "iet ^k "et blanken : ywa rom zoude ik hen niet rooven? Daarom kan ik den men°ch ^vergeeven, die mynen landslieden hun karakter Te De voortgangen , die hy , geduurende zyn verbl vf in HofwefhVTnakhe; ^ £ 'eder «*WïiïS^S S J. " hei tegw '«et eene groote zwaarigheid te kampen had , dat hy naamelyk maar weinig van de Engelfche taal verftond , zoo leerde hy toch8, Tn den tyd van anderhalf jaar, dien hy in Engeland doorbracht vaardig Jeezen, en eenen brief fchryven. Ook zynverftand werd , geduurende dien tyd , zeer verlicht T^en hy aankwam, had hy nog alle de eigenfchappen van het karakter 't welk wy de Afrikaanen ove?P't alge" meen toegefchreeven hebben; hy geloofde aan tooverf .en had nog geen begrip van de vergeeving der onceAfr;-fe,d; hyha-^er Zich °P ^gelegd, toen hyZin teSdïS' °m Ti' gdyk hy het "itdrukte, zoo hooginoedig als moogelyk was te maaken. Vóór zVn vertrek uit Engeland was zyn hoogmoed, zoowel als%vie wraakzucht, zeer verzacht; beiden waren nu in zyn oóg on-  VAN DE COLONIE SIËRRA LEONE. "591 onredelyk en haatelyk geworden. Zyn geloof aan toovery had geheel uitgediend, en hy fcheen wegens zyn toekomftig lot bevreesd, en wantrouwend jegens zich zelf te zyn. Zyne leevenswyze was zuiver; hy had zich reeds te Siërra Leone met alle moeite van den drank onthouden, en, toen hy in Engeland was, toonde hy een leevendigen affchrik te hebben van aanftootelyke gefprekken, en allerlei foort van ondeugden; bet welk, byzonder omr trent den tyd van zyn vertrek , door eenige uitmuntende en onloochenbaare daadzaaken kenbaar wierd. Dat hy de Godsdienftige waarheden kende , kan men reeds eenigermaate uit het boven aangevoerde befluiten; hy had groote achting voor de Leeraars van het Christendom , die hy in menigte uitnoodigde, om met hem naar zyn vaderland te gaan ; hy had ook eerbied voor de Heilige Schrift, met welke hy zeer bekend geworden was, en fprak over Godsdienftige onderwerpen met veel openhartigheid en eenvoudigheid. Daarby was hy vry van alle myftiekery en geestdryvery. Naar de berichten van den leeraar , dien by in den laatften tyd had, fcheen hy in alle opzichten de grootfte vorderingen te maaken , toen het bericht van den dood zyns Vaders, Koning van Naimbanna, kwam, en hem in aller yl naar Siërra Leone te rug riep. Wanneer men de treurige gefteldheid van zyn vaderland , in den tyd, dat hy hetzelve verliet, en daarby de verandering, die hy nu ondergaan had , bedenkt, zoo moesten noodwendig de veelvuldige nieuwe plichten , die nu van hem gevorderd wierden, hem voor oogen zweeven , en hem by zyn vertrek met angst vervullen. Eenige dagen vóór zyne infcheeping, fprak hy met zyne vrienden in Engeland veel over zyn gedrag by zyne aankomst in Siërra Leone, en hy toonde daarby, dat geen perfoonlyk offer, zoo het Christendom dat vorderde, hem te zwaar zoude zyn. (Het Vervolg en Slot hierna.') GEDAGTEN OVER HET VERBAND -TUSSCHEN HET VEliNUFT DER KUNSTEN AARifN £N HUN LEEVEN. (Uit bet Engelsch.') "Vliet ongegrond is de bedenking, wel eens gevormd wegens nog leevende Kunftenasren , dat hunne Leevenswyze grootlyks overeenfterat met hunne Kunstflukke», en d*c men van weinig afgeftorvenen leest, wier werken geen afdrukzel be» heizen van de overeenkomst met hun zedelyk gedrag. Tt-s Ho.  593 HET verband TüSSCflEN het vebkuft Homerus, vinden wy, in diens Leevensbefchryving, opjre^2 ^0eTd%Zy"" "erke v^eldingskragt medef wafr h/op •arde omzwierf; en 'er valt geen twyfel aan , of de rustlooze werkzaamheid van zyne ziel was zo groot, dat hv vuurt wenschte om deeze laage aarde agter zich te kunnen laaten óm na de verblyfplaatzen der onflerflyken te fireevën. .'°m terJ^an 't&^ïï heC Charaaer diens GrieifiAen Dichters aan te treffen, hebbe men alleen bet oog te vestieen o» Seid^nVn ï P***"**» «««U* • vviens d fg zc £ï ^^heid telchSteï^'JÏÏU** veini'^ Schryver van de Leevens £ ^A^or^^Bïf Tv^d'lfte srabSou;d'nhi,!eS"kken ^^^S;£i genoegen fchenken ,n de werkftukken van verfcheWe Schilders die anders op eeuen verren afftand agter hem i}«n n,° * wildheid in het gezigt, in de houd?,™ ïte «ïbldS' die, hoewel zy in de daad naauwkeurig zyn ! en eeniSi wyze overeenkom!!g met de natuur Pn r,;Jr i*„ «enigerlei worden door den 0*00^™^%^^^ aangenaam zyn voor het oog, en. hoewel ?Tfn . aV 5 voldoen, nooit het hart inneemen V he£ Ve,ftand de eenvoudigheid der Natuure te paaren » ^L. j'q 6C fprseklyke bevalligheid, welke hyPmet èenzo r„f™ over zyne ftukken wist'te verfpreid^nTde toejuL Tva, ÏÏ kart, op eene onwederftandlyke wyze uitlok p» w a ï fchroomvallig maakt om uitmaakdoen ^r'^^UnïS fnSddy'ke^nbfanz nT Z£iïi tf eenkomfiige gelykheid aanreffi^ L • 6 Qaar mede over' fcheideneUeL" =^ MicHieL akgelo leefde op eene zeer rf™*, JL?I in eene hooge maate Wkf^^R^»^.*geheel over aan de kunst, waarin hy 2 S?&2 «SS* gen-  DEa KUSSTEÏTAARES EN HUN LEEVEN. 593 genftaande alle 's Mans daaden onberisplyk, ja veeleer aanpryzenswaardig waren , wanneer men dezelve afmat naar de regelen der Zedekunde, ontbrak hem ten eenemaale een bevallig voorkomen, welk het eigenaartig gevolg is van eene gulle verkeering onder de menfchen: men wil, dat hy zo onaangenaam was in den ommegang, dat, ten laatften, alle kennisfen hem fchuwden. Terwyl het huis van raphel ftaag opgevuld was met.vrienden en leerlingen, liet men angelo in het ftil genot zvner geliefde eenzaamheid. RAPHAëL , in tegendeel, was een Man van de wereld , uit zynen aart fterk overgegeeven aan vermaak, en bovenal aan den wellust, -t geen de verkorting zyner leevensdagen ten gevolge hadt. Hy ftierf in het zeven en dertigfte jaar zyns leevens, tot onuitfpreeklyke droefenisfe van allen, die hem kenden, of in hem den Kunftenaar bewonderden. Niettegenftaande deeze menschlyke zwakheden, bezat hy zulk eene natuurlyke zagtaartighetd van zeden, en bevalligheid in gedrag, zo zeer overeen. Hemmende met het ftreelende in zyne Schilderftukken , dat hy alpemeen bemind werd door allen, die hem kenden , en de ftreng. fte Zedeleeraar vermaak vondt in zyne verkeering, fchoon hy 's Mans gedrag wraakte. De donkere en naargeestige trekken, welke zich allerwegen opdoen in de ftukken van de bassans, ontftonden uit den fchrik hunner ongeregelde verbeelding. Zy koozen zodanige onderiverpen uit, als meest beantwoordden aan de fomberheid hunner zielsgefteltenisfe; bovenal lagen zy zich toe op nagtftukken, in welke zy hunne fombere geaartheid op het doek overbragten. Moesten zy, tegen hunnen zin , het penfeel tot andere voorwerpen bezigen , zy deeden de diepfte en donkerfte fchaduwen op alle landfchappen vallen, en zelfs het bevallig licht der Zonne werd grootlyks verduisterd, door het byvoegen van geesten, die natuurlyk behaagen fcheppen m de afweezigheid van dat licht. VOORSTEL OM EENE nieuwe TYDSVERDEELIKO IN TE VOKKEN, OF DEN DAG TE VEULENGEN. Aan de Schryvers der Algem. Vadert. Letteroefeningen. Medeburgers! Hervorming en verbetering is aan de orde van den dag. Niet vreemd, derhalven, dat elk bedagt is om daar aan iets toe te brengen; dat hy zyne klagten grondt op de ongelegenheden, welke hy ondervindt, en bedagt is op redmiddelen in die ongelegenheden. Veelal voelt men wel het ongemak, en paart 'er klagten mede; maar is of te traag, of te bdchroomd , om •er redmiddelen tegen uit te denken, of dezelve der wereld mede te deelen. Men denkt: het zal niet baatenj ik zal T t 3 »K"  5°4- VOORSTiX uitgelachen worden. Het VerhatAr,w r,i,« j-i , oordeelt om h« w"roldk„S re m SI™ ' f ' Ze',e ™"dl8 «;»dw „, „ «4S™i fe L°e„ Se,, ° 'k, he' *> t fchynt, boven alle anderen,' hoe v eemd h"t luid^T"' Tyd vinden. En een andere dan 'de geJóoneverdeeïn? 'JT zy op den dag maaken. vernnrrnhr u f "eeling, wdke ,> ge-  TOT EENE NIEUWE TYD3VIKDEELIHG. 595 „ gebrek het my onmogelyk maakte. Verfchoon my, op morgen zal ik gereed weezen." Niet zelden hoort men op 'morgen- weder eene andere verfchoonüig; doch gebrek aan Tyd is de groote fpil, op welke alles draait. Ik zal myne voorbeelden van deezen aart niet vermenigvuldigen; Gyh, en uwe Leezers zult door deezen wenk, u meer dan te veele gevallen van 'die foórt kunnen herinneren. De teleurftelliugen, daar uit cebooren, zyn zo beklaaglyk als menigvuldig. Maar wat baat klaagen ? Redmiddelen alleen kunnen ons die. nen Welaan, deswegen een Voorftel gedaan , dat Voorftel opgehelderd , aangedrongen, en van zwaarigheden ontheven, ik voel het bezwaarlyke vaia die taak ; doch -myne Mensch- en Volksliefde zal 'er my, zo ik hoop, door helpen , en zal het my grootlyks verheugen, mag flegts myn Voorftel zo veel inawas by UI. vinden, dat het gedrukt, en dus van myne Landgenooten wyd eu zyd geleezen worde. Overtuiging zal misfchien Adresfen baaren, die, ter behoort) ker plaatze en geordend ingediend, misfchien niet zonder vrugt, of althans niet onbeantwoord, zullen blyven. Ik behoef naauwlyks te herinneren, (dan het is noodig, zulks met een kort woord te vermelden,) dat de gewoone Dagverdeeling in vier en twintig uuren beftaat. Deeze begint met één uuren 's morgens, en eindigt ten twaalf uuren des nagts. Natuurlyker , maar min aangenomen , is de verdeeling , die met den Opgang der Zonne een aanvang neemt, en met het ondergaan van dezelve afloopt. De eerstgeraelde komt hier meest, althans in de eerfte plaats, in aanmerking. Kunstvetdetling van den Tyd, meer dan die de Natuur aan de hand geeft, is de zaak, met welke wy in den ftaat der befchaafdheid, of der Zamenleeving, te doen hebben. Daar mede overeenkumftig moeten alle veranderingen, of, zo gy wilt,, verbeteringen, ingerigt weezen ; fchoon ik, in den loop myns P.ians, pok, ten aanziene van de andere Tyds verdeeling, een woord zal moeten reppen. Myn Voorftel, in de eerfte plaats, is: Dewyl men, door eene aanhoudende en fteeds vermeerderende. Ondervinding, geleerd heeft, dat de Dag, volgens de van ouds gebruiklyke en nog in zwang zynde Tydsverdeeling, die denzelven op vier en twintig uuren bepaalt , veelerwegen te kort valt, denzelven met Tien Uuren te vermeerderen. Eenvoudig, in de daad, is dit Voordel; maar Gyl. kent de Spreuk: Simplex figillum veri. Dan ik moet dit nog eenigzins ontwikkelen , en de in 't oog loopende voordeelen vermelden. Plannenmaakers hebben het zwak van mee dezelve ingenomen te weezen, en weiden gaarne uit over het geliefd kind hunner overdenkinge. Deeze. Tien Uuren zou men kunnen en mogen aanmerken als een baatlyk overfchot, zeer gefchikt om de fchulden, in de oude Tydsverdeeling van vier en twintig uuren gemaakt, af te betaalen. In deeze uuien (ik geef flegts fchetzen) zouden de Dames, Tc 4 -of»  VOORSTEL Sin ïaeSj^tfZ^T"*0 \^inebezoeken kun«er, of 55tot«Se! ÏSh-? H*,^ °P ^ Kinderk" zo ik hoor, worden" nzonH-i^Hrïh°uden aanwe"den; wanr, we! eens ^^«KSlttudRi?' Anyke,e9 gebrek aan Tyd. J— De HeS . r *aarSe,,omeD» «kei uit t-'igenlle uuren , gelegenh^ Buree". zouden» i» die "S oog op den' flfa Tnner z ïe n .^.r* ^ een vluS' dikwyls het geval uh hZf,ï» f tha"s maar al te Mogelyk zonden «! v ItfZT- 1? k°nh.eid van de» Dag. genl-Tyd vinden ofn e Kert !' Kunne, s ^ags -smo\. tlig of niet, of zew beïvvaarlS ïp£.g f ' » ' Welk teSe™oor. te Kerktyden, naaï den ZÏ Jf ^ kan; daar de Sezetingerigt /thans' niet a. te vo ge vk ^SkSVnt V00™^* flaapen Menfchen J,?IJ. - ultl{omen' Men is niet uitge. cn «oodZaaklyk zfghe^" 'Z* 1°^™ dui2end nutte te beftemmen, welke au «hM Cr ud,eeze uuren v°or mangel aan Tyd, of! daa/onzé tv i^T' enkel uit •oen. dit ons tot hetbefluit hrtn°u ko? ralt 01n aI,es « n*n iets by de hand te vatten g v ^ dw™h^ « rek» goiyks onderhoudend» gefDrellr,'n~ Y00rw^Pen van da. waJr toe de vierï tvffn^ met de verlenging van Tim rr b te «ort fchiet, zouden, wer uirgeploozen en tn ™ h '/T*' behandeld, naaufien gebgraPgt wordene.ni!!J:eVe:^t"kdomeengeWikt ^ kU"' ..«er. onzer Medeboeren kÏ£ïX1°Bl1S1È,Cifc het we eens eebeurpn ,w »o„ ""*"u'£en' rviisicnien zou tydsverdeeling, voor den regtbank ' dle' vo'«ens * oude zou geworden zyn , ten derf l uL gezelfchap, veroordeeld W», susya sus- i£&ss»ig& zei.  TOT eene ni£UWE TYDSVuRDEELIXO. 597 „iUe ik vastsefteld hebben : aangemerkt de ge zelve wilde ik vasiëcnc „. ^ Zonne - ondergang, voone ^**^^vZr S^^A ^ Wereld,^ roer veelen enalthan *oor£>' deeze ouderwerze\it. ?h°tïïnV men"preekt on. verftaan te worden) en eenige andetn magf oot eTZerkomeljie ongelegenheden fteeds vergezeld gZ) dezelve zal ingetrokken en geheel buiten gebruik gefteld ^Orfdit ftuk, Burgers! zal het niet noodig weezen veel te Pn nf l» verdeedi^ing uit ie weiden , naardemaal die oude fSing° ïelS ?k widl herroepen en veranderd hebben, 5 K oTgeïgS Slïffi ^zichzelven ™ sL^rf iws «fw^s ïï? a len wederftand, die, althans in het tegenwoordige geval, misril of liever zeker, zou geboden worden, door eenige PerE vï ee"^et bekrompen verftand vervulc1 met vooroo, Sin yopWJPïïi ftflfW ïen fterven — Menfchen voor alle verbetering onvatbaar 1 EeE nullen zich hier tegen, misfchien , B^Jven „ iiT hpHoel de Verhuurders van Kamers, die noode anderdKt. Ongevoelig moet alles zich naar de nieuwe orde VVndtlyk^kkde,eze nieuwe Inrigting weezen in alle gevallon waa Lt Huisbewind in de handen der Vrouwe is (en J Zn dat deeze gedrogtlyke verwisfeling van Heerfchappy men wil ^ denkt ï en de Man flegts de tweede iS^^T^^ ^ deur fluitjn een bykans ffetóh w«V is. Zo ken ik een Buurman, die drie nagten v^de zes buiten 's buis flaapt, enkel om dat zyne Huisvoogde Sem niet wil binnen laaien, als de klok m den morgendes nem uw ™ fl . gehee met om dat de Vrouwen gïvo e vanTenige vastgeftel^e Wet magt heeft om n „' Anen . maar 'er is, gelyk de Regtsknndigen fpreeken , ^^f^y^^^^m wet'in deHuis* «tSti ook''^U. waar In de Man eene j , u , , i rnppir ik wil ?eegen, voor een Man van geest en vett'fchekói. lï «efnagt, en over dag den Man van hedrvvertoont. Dit laatfte ftrydt zo zeer met het eerfte, dat tn vïn beden moet wyken; en in negen van de tien gevallen Set de M vanbedrjf-hetopgeeven. dewyl hy geen tyd  5P* vootst£l heeft om zich te fchikken r-t-r a* t r, ~. gen, die niets ander XXLL^S^H der z'jJa>»Uit alle deeze overweeSnSS « „ g£R£ Zaaken bezorgen; Hoodzaa,UvHeid , daY ^eeTe" C^kT en'^ d? hand vastgefteld worde, tot het daadïvt T, " van hooSer gelegenheden , welke ontfta,n, uit de ™' K"Jan dee2e °nfchikking op de verdeeling van den Dal " n°°rd,ge "W-de U, den Dag in den Nagt te verander!' gelyk ëezegd Nagt. te veranderen! dit klinkt vreem< erl IZ^" DoS '» ren. Veelen, nog aan het oude geheTt roeï-n gCmeene 00" foral o mores) en denken hier by da wv , ^ UK' 0 le"1' volle vaart het bederf te gemoetevièn \ doende' mec voor de oude vooroordeelen , zouden X , ■ r' uic eerbied lieden kunnen verzagt worden dool een k agten van zulke by welke toegeftaan werd, dat i?eden ZJ^o^gde mits , meer gebooren, vryheid kreegen om h,.n « -ZesfIg J'aaren of ven lang, te volgen,- en dat naa I Ta me p,an' hun '<«flacht zou voorbygega.n weezen V JJ.J' hun Ge" loopen, de Wet algemeen zat fta„'d Lpen ^ ka" aan~ Overeenkomftig met dit nieuwe plan van r , J zouden wy het Morgenontbyt neemen ten dpT/ 'per1ee,ÏDg ' ren m den naamiddag fik meen v ™ e of v5er m' dag noemen); ons' mS,. geeiï w^ thans n-amid- nvaalf uurenV of daaromt™ fifd ÏÏffDd<.WTIhood™ ten » ten V1« uuren >s morgens gereed flS- Xr' Theetafe' zou Avondeeten noemen, zou meu omtren'r Ïm ,geen wy thans hec genwoordigen Morgenftond h0HdeïLr oo T" j" de'3 te' tezott^J^ wetten rgeidyk "=! tegïndirmyn' fchynt, dat lo.fing zullen wyken.— ^ °P' hoe kunt gy den loop de/zonne veranderen" n""^ ^e"» de zaak in gefchil voor beweezen hoSens n.t ,S dk niec wyze, dat het Licht der 7onn« n« j ., Dat men eer« beis voor Lieden van ft,?1^ voeglyk bezigheden des leevens te veïiZ, n? a ,e kon,en • en d<= zelve te neemen. Is het LichtTir, d«. vermaaken van 'e daar toe gefchikt? Maar dé geheeIe Sn? ^ 20 S°ed ftrekte beuzeling, en kan zllefn ~»i«?g erp,ng is eene vo,« die niet in bedenking Smt dat* S, W°rd!U d°or ie'nand> ben by ons Middagmaal wy' hï 'fchvn,el7 '6 Z°n niet heb! goed deel van het jaar,) by óTrZlTi S Cvoor een 'c welk zelden het geval is vorens df f" Jlej Avondeeten, zou de Zon te WifeSdf ^^tfJl^^ En' fchynen als wy flaapen, en ons warm houHen ?£ k°w °ns 133(6,1 E.ne andere tegenwerping SiS^f&^,S£^ het  TOT EEJfE NIEUWE TYDSVERDESLIHS. 59% het Kaarslicht. Hier neemt men al wederom de zaak in gefchil voor beweezen aan : want kosten meer of min is eene, zaak, welke niet in aanmerking komt by de zodanigen, die yan ;dee* ze nieuwe Tydsinrigting zich willen bedienen: en, indien die eens het geval mogt weezen, die zwaarigheid worde weggenomen door het geen ik ter oplosfing van de voorgemelde heb bygebragt: behalven dit, zullen wy geene Kaarfen noodig hebben om na bed te gaan ; en kan zulks ter voorkoming dienen van deerlyke branden, door het nagtlicht by onvoorzigtigen zo dikwyls veroorzaakt. Deeze Tegenwerpingen, (en het zyn de fterkfte,)dus ontzenuwd hebbende, moet ik hier nog alleen aanmerken., dat 'er een onnoemelyk getal van Veranderingen -moet-ftand grypen , doch het is alleen in woerden, om alle verwarring te. voorkomen. De Aanplakbrieven van het Tooneel, by voorbeeld, moesten luiden : Deezen Morgen zal vertoond worden-; enz. 't Geen wy thans onze Avondwandelingen noemen, zon veel gezonder zyii dan tegenwoordig.. —— Maar deeze weinig beduidende wyzen van fpreeken, fchoon in den beginne einige verwarring baarende, zullen binnen kort geen hinder doen. Wat 'er ook van zy, ik heb myne gedagten op het papier gefteld, en in de verwagting van ze gedrukt in uw Maandwerk te zullen leezen, teken ik my, P. HERVORMER. NAABER IGT. Het door ons geplaatst Briefswys Vertoog, bl.456, getyteld: Opfpeuring 1 hoe het 'hykoine , dat zo veele Doode Menfchen op ftraat wandelen'? heeft,zo als wy , Uit eenen en anderen ons toegezonden llrieve, vernomen hebben, ftoffe tot aanftoot gegeeven. Eene onzer yverige Leezeresfèn, onder de Letteren A. P... verborgen, oordeelt „ dat dit Vertoog geheel fchynt ,, ingericht om Lieden, van Jaaren (die toch door hunne meer,, dere ondervinding den eerbied hü'nner jongeren behooren ,, weg te draagen) in een belachlyk licht te doen voorkomen, hunne raadgeevingen te doen verfinaaden, en hier door jonge ,, lieden, die reeds te veel geneegen zyn de lesfeh van oudere „ van jaaren te befpotten , den vryen teugel te geeven orrt ,, hunnen lachlust bot te vieren." Wanneer dit het geval geweest ware , of wy het ons toegezonden Vertoog uit dit oogpunt befchouwd hadden , gewis het hadt geen plaats in ons Mengelwerk gevonden. Zo zeer als iemand eerbiedigen wy Grysheid, en houden ze voor eene cie.rlyhe Kroon1 e, als zy op den weg der geregtigheid gevonden wordt. Dan , opgemelde Vertoog, wel ingezien, beipot den Ouderdom zeiven niet, maar wel de befpotlyke Ouden; en dat 'er zodanigen gevonden worden, zal de grootfte vereerder van den Ouderdom, gelooven wy, niet ontkennen; althans wy hebben ze te meermaalen ontmoet. Het verkeerd opvatten of misduUen van Vtrroogen , in  . DLn 27 SP„r «ram een Fransch Eskader, uit acht fchepen van verfchillende „. . groot- SS1!*  VAN DE COJLÖMIE SIËRRA LEONE. ; - -.tl.-. i,ipr voor de Stad Freetown aan; een fchip grootte betraande, hier voor e ^ ^ ^ ^ vm rf van 50, een ,rtnani're vaartuigen. Aan wederftand was niet ftukken, en -eeie goederen van de Compagnie te denken ; ook ed f zee VOor den vyand open redden, dewyl alle toten w ^ wegens brek aaa waren, en de vervoj""8,Jrnar:„heclen , niet uitvoerbaar was. tyd, als wegens andere zwaar gheden• • De Franfche:1 Men beHoot dus zonder uitftel te caP£uie den, in vergaven egter dc Colon ster1 geen tyd. z-y neg wil van de gedaane ™d^"g, tevuu re , fc^g ^ eenigen tyd voort zonder op de gep d ^ ^ geeVen' E,:Sdenen verwoed eden alles, wat zy vonden, zen, en plunderden en verwu. : d weike op deze weg üon], zeer .Colonie, omdat ze aan zyuc kende, was de aan- gebeeten was enJet locaal zeer goedje ^ ^ ^ voerder van de vyanden, 00K n ï no efin Ame, vier Siërra Leone ge(tuurd aie: ne wendden alles tikaanfche Slavenhandelaar ;fbon*ehn;eleüeverwoes[ing van de aan, om de Franfchen ™ Macauly , Van deze Colonie aan te zetten, ue wu f w dgs Amerikaanen «« mishandeld, redde z«n op J ea Franfchen Bevelhebbers Je "e ^««.^ ojieven • zonder eenigen wederttano ftichting , die 1,ad' fPrLVdne edeleanfcbl groUel.ingen van menfchenzoo zeer aan de edeie & fmeekte daarom, m ri\rSIr%°; asa «aas den Franfchen BevelhebD^V^V,i£,„ , . Hv verwierp ook der» voorQag van eJ" ^"^orende huizen eerst te plunderen < cfdSisitE^ssrde huizen deE Zwarten moesten egter jf^ond worden Alle de Amptenaars; van de CoW wjerd mee fchen, of in ^buunge plaa zen^ Ue ga»J» feond  wierd doodgeflaagen ; daaronder waren raQn ^ huizen en CompaKu,e-sehnnwL ■ ■ 30Q Varkens. Veele hrand; de verbranding der anderen w2" °°k Wstkf^ ^ ' Baar de magazynen &der Compfgn e a MnegiS,f« ï^eld. fchen waren, zoo liepen de inwoonL 1 en der Frar>" te worden. Deze gLre loo™™f%Z^alt&°*i*d Bevelhebber, om onder de Coloristen v"f * de" Franfchen deelen, waarby, eenige dm S lyken toeftand hunner manSin?™*, ,Wegens den 2ieke' dat twee Engelfche FreSlSn „„« zwakkcn «"t bevonden, fche Franfche Eskader"SdM knnn0*" waarfchynlyk, dit gant* ««- eenig Engelsch S^wd^^S??**'^ Eindelyk, op den (&«Lr a ,e. kusten be"ondt. sa 'er zich veeftien dage'n Spgehou'denTh^ de Franfchen» verwoeste Colonie aan haar lot nv?r u uCIV en ,ieten d« geftaane elende veroorzaakten r He, Fblek en de d°or, gemeene ziekte overv el de aZ^Zlfykl uaweeên i een© daar het hun aan dlmffiï »voedfei*ke b'a"ke Coloristen; zoo ftierven zy in 22rigTe Ook ^TèZt^ °ntbrak » Amptenaaren wierden ziek Van rl Gouverneur en alle 80. Maar van tyd totZ yd kvJ.a" ^r ™tro°zen ftiervM 'er delen uic het binnenfle des lands er Va" )e en kinders. Tot hiertoe waren'zy £ t£> h{!" bevo,lden zi<* 3°Q zich vat» de zeekusten te verwvderen nT*™ ge*ee«- 01« Plundering leerde hen om zich Z> l De nu OI)dervondene heid , in'de vruchtba re beSachttee toekrftige zek"- daar te bouwen. "ergachnge oorden te begeeven, ea Op  VAN DE COLONIE SIËRRA LEONÈ. 6*3 r. ^ Pinde van Mei, 1795 . kwamen 'er meer gerustftelOp het einde vari mei, /,o . De Colonis. ^^LSnTunn n y r Gedubbeld .nieuwe plantagien aangeten hadden hunnen yver [ken trachten te bevor. !,egd' enTutt op dien tyd, was een geheel met akkergereedderen. Juist °P JJn Q> di' behoeften , belaaden fchip uit 1fhapPle Voor hun, die arbeiden wilden, een gewichtige vond. Amerika,voohun, die aro f ndene van de zich in ïtr f WndÜndSde"sociëteit der Negervrienden te FreeRbjnda.n di n naam van dit Philantropifche Gezelfchap, Ü3Tolouie onderfteuning toezeide, en te gelyk om de aanneede Colonie °na«™"1 \ hi in Rnode Island gewoond Tfl li' euSc Negergeuachten verzocht, 't welk ook ÏÏTtoege^ ^. l5 Gember i796 was het vyandeflThezoek reeds vergoed, en geheel vergeeten. yDe aan de kusten woonende mensenhandelaars , grootenB . uZhèAmerikaanen lvden , door de groote uitbreiding S2Ve^olo^?ïh?nne? handel aanmerkelyk en worden van tvd tot iyd, door hunnen heblust en yverzucht , tot woe/ a y ^PttieeminBen verleid. Zy zoeken de nabuurige NaSninge^ te ovfrreeden , dat het plan van deze Britfche CoSn öp hunnen ondergang, en oP de bezuneem.ng van £ Hip,! rèricht is. Zv verbreiden daarvan de zinneloostte ffa5.^^S^l« grSwelen, welke de Amptenaaren van rSpaenie begaan zouden hebben. Wanneer de Koning £n Kio Pongas den Engelfchen toegeftaan had, om aan de TiTvier van ge vken naam* eene Fadory aan te leggen , zocht Sen hem doo het bericht te verfctmkken , dat nog onlangs riP oude Koning van Siërra Leone te Freetown openlyk was fegeesfeld, en dëat dit lot hem ook te duchten ftond. Evenlel deze en- andere lasteringen vonden, ongeacht de aanlokvende voortellingen, waarmede zy onderfteund werden geeïen inZTby dl Negers, die zich op hunne ervaring benepen dat deze7 Colonisten geene flaaven hebben wilden , dat zy zkh overal goed en menfchelyk jegens hun gedroegen en ïiiV. wat zv gebruikten, betaalden. Onder deze omftandig1 den en by het toeneanlen van den tegenzin der Negers en l unne'hoofdeu tegen den menfchenhandel, durft men den wasdom van deze Afrikaanfche Colonie met gegronde hoop te gemoet zien. az a-  AZAKIA. Eene Indiaanfche Gefchiedenis, De oude inwooners van Canada waren het ireen ««« lyk Wilden noemt. De eerfte FranfenVi.* ? T,gemeenbefchaven, wierden vermoord ; het was Sefn'rf?6 Wilden behoeften te leren kennen, ^Z^^^^l^f^ fehaving onderwierp. De Brandewyn en l VlV^ ^ be' dit opzicht meer uit, dan de wapenen en de ,Werkte" in gedaan hadden. De Canadeezen . overwonnen h„ If^" °°ic we noodwendigheden .verloren weldra hun Tnofuu, vkaZwnieU' heid , en verkeerden vreedzaam in de^iL u" r■ ? • Woest* Europeaanen. dezelfde bosfchen met de De Canadeefche Vrouwen zyn fchoon, en haare frh„™u -a « niets aan de kunst verfchuld gd; zy zvn zapr ™„ fchoonheid lyk van inborst; zy hebben een innemend vSkómei."^T" venal eene groote neieiro- tot de üpWa ;oorKome»» en boland veroorloft de jong me£taz fi«„«2 V/?^ Va" hec over» Eene dezer heldinnen, onder de Huren* ™i„„„ ?n een bosch, naby haarè wonine• zv \TPJ 6"' ,W'as eens sa » sis w2sH-?F castainville , een Officier onder dtroupS J>r tot haar. Het gelukte hem zonder moeit omden fi^**7"' verwyderen. De jonge Wilde, die hv V n - - te bygefprongen had/ was begaafd met onwederftJ,te^reddinS lykheden; weidra vond hy hft E^Zt^^*™ £ S?h ^bewUn ^ J ^ rfeh beleefder dan de foldL, iJrT/ïïA „iet^ „ De vriend, dien ik altoos voor myne oogen heb verhel roy u te zien zeide de vrouw van den Huron & Tf^f* Iluroniaanfche, maar geenszins wilde gronSe die J 620 goedigheid te rug. die heÖVeersc ^ef^ordhri ' Hy'vïï" fefc» deze fchoone Wilde tot aan haare wofing,en Ltiiïg al-  azaicia. 6?5 alle betuigingen van erkentenis, uitgezonderd die , welke hy het meest , en tyd daarna genoodzaakt om met D%vner^Xs't^ duelleren, ftak hem dood. Deze OfEC-en TL neef' van den Gouverneur der Volkplanting, een cier was de neel ™n ,£ bleef dus voor DE CAS> wraakgier»g n onve;zoenlyk ^ ^ vermoedde I't z ch ond de Engeuchen te New-York begeven had . tl ïean ïeer w arfchynlyk fcheen; maar hy, wel verzekerd 5!f fv in zyn ongeluk een zekerder fchnilplaa» onder de HuL Zn vinden, had hun de voorkeur gegeven. De begeerte «m azTJa dit was de naam van de fchoone Wilde, die hy v rdediid had, weder te zien, beftierde zyne fchreden. Azar,a heffende welhaast haar' bevryder; niets kon haare vreugd evenaren Ouabi, haar man, wien zy haar geval openhartig SEé, zonder den tegenftand voorby te gaan, dien zy verSt geweest was tegen djï castaumville in het werk te ftel. Lf onfing hem met goedheid; en van de reden zyner re.s onderrich zynde, zeide hy: „ Dat de Groote Geest geloofd ?v 2 u hier gebragt heeft!" Vervolgens zyne hand op zvne bom leggende, vervolgde hy: „ Dit ligchaam zal u tot eS fchiïd vertrekken , en deze fpiets zal uwe vyanden doden of doen vlugten. Myn hut zal de uwe zyn ; gy zult de fchitterende dagtoorts deze bosfchen zien verlichten en beurtelings verlaten, zonder gebrek te lyden, en zonder eenig kwaad 16 D^cASTAiNviLLE betuigde zyne begeerte om geheel mee hen te leven, hunnen arbeid en hunne krygsgevaaren te deen zich naar hunne gewoontèn te fchikken, in één woord, èen' Huron -te worden. Dit voorftel verrukte ouabi. Hy was her Opperhoofd van dit Volk; zyn moed en zyne dienften hadden hem deze eer bezorgd. Hy had andere legerhoofden on. der zich; hy bood de castalkvillk eene van deze waardigheden aan, die niets dan den tytel eu rang van eenvouwdig loldaat wilde aannemen. De Hurom waren toen n oorlog met de Iraqueezen ; de castaisvillr wilde den krygstogt tegen hen mede bywonen. Hv vocht als een waare Huron, en wierd gevaarlyk gekwetst. Men brast hem op eene foort *van draagbaar naar de woning van ouabi. Op dit .gezicht fcheen azakia overftelpt van droef, heid- maar verre van zich aan mmelooze klagten over te geven 'befteedde zy aan hem alle zorgen, waartoe zy in ftaat was' fchoon zy verfcheiden flaaven tot haar' dienst had, vertrouwde zy niemant dan zichzelve om alles te bereiden wat tot verkwikking van haaren bevryder kon ftrekken. Haare werkzaamheid evenaarde haare ongerustheid. Haare zorgvuldigheid vernieuwde de hoop van de castainville , en zyne begeerte keerde met zyne krachten weder.  Ói6 •AZAKIA. Ondertusfchen wierd hy beftendig wederhal **J a * ften van ouabi. Kon hv zo veel edeirf'1. door de ondankbaarheid beantwoorden? v^de!ra°ed'gh«d »et zo vee! Wilde," zeide hy dikwyls Sgenl^zeWM-^rh-"1 4 een niet kiesch als de Europeefchef maifnm « " m,»fchien is hy zei maakt hem ^«oS^ zelfde weigering ... „ Houd op, cülarioI ' rriir ,1 ' -de' . we.wildemans-naam,) „ houd óp Ldï !,Zy" Dieu' graankorl, dien ik met ouabi gebroken heb i - " da «fche verbrand: een gedeelte h ta ?yne m'a« l'ÜT zit het andere,- zo lang hy beftaat, behooMk aan hem- b* kunt my met bezbten." Deze wojrden «n 1 . m; gf uitgefproken, ontftelden de castTw^ille' p vaste" toon ( Hy durfde zyne liefde niet meer laten blvken Pn ,« • , kern een verdriet i» veroorzaken zo sl> m S S. !" Antwoord my, heeft hy het verdiend;* JEJ u^r.'1'- SS, W'* ^«rïïS Deze woorden verflyfden de jonge Wilde van m»».. a traanen ftrodtaden uic haare oogen; zy deed eeen t Jj* poging om ze te verbergen. —— OnS^ de mmfte %zy rhrde' «z"e h-d- £i ferfdSkSsi" „ ja, ondankbaard gy wilt hen verlaren ar^kende, zyt dan het daglicht. Wa hebben wT„'ffedaaf trb™det dus begeeft? Ontbreekt u iets dat 171, ' -gy 0Dï geven? Ziet gy my niec te^ L"^^^^ vin, die op het eerfte teken gehoorzaamt ïwi't ™ S« azakia van droefheid fterve? Gy kunt haar niét veVe,i V™ der haare ziel mede te nemen: zv behoort ,, J, , e ?chaam ouabi behoort." De c«winvi - ™.mg ' mWlt8doch de fchielyk;. terugkop'va^'ou"b"b^ÏS'JST'S' ^anS^nS» - aan onze armen, waarde celaiuo? Heb gj, ?eni vé l es ,eie den? Heeft men u beledigd ? Gy kent hier myne it zweer u, by den Grooten Geest! gy zu!t gewroken zvn- De vraagen maken celario verlegen 5 hv heeft y . kla£en;.de_waare reden van ^JS&^SSZ bor«  AZAKIA. 6l7 horden blyven; hy zoekt eenige voonvendfels, die uit den we| geruimd worden , en welhaast word: 'er van geen vertrek ffieerLgaeafonfv'an iets anders fpreken » zeide ouabi; het ij van daag, dat ik het gewoonlyk feest aan onze krygshelden leef en morgen geleid ik hen tegen de Iroqueezen; deel in Sze vermaaken, myn waarde celar.o!" — „ Ik wil ook deel in uwe gevaaren nemen," hernam de castainville met drift , k zal u in dezen togt verzeilen" — Uwe krach,en zouden u-bedriegen," zeide het Opperhoofd der Hurons, uw moed is ons bekend. Wacht tot gy geheel herfteld zyt; draag ondertusfchen zorg voor deze woning: ik vertrouw ze S^Dbcastwnvillb wilde vergeefsch zich daartegen verzetten. -De egerhoofden naderen, het feest begint, en den volgenden morgen met den dageraad vertrekken zy gezamentlyk. Celario blyffalleen, meer dan ooit blootgefteld aan de bekoorlykheden VaDêzeKIionge Wilde beminde haaren bevryder. Zy nam een weinig gemeen befluit, namelyk om de castainv-lle te bezor. Tn het g^en zy zelve hem weigerde. Zy gaf zich eene mefeminnares van achttien jaaren, zo verftandig als fchoon, d!8 , voSens hec gebruik der Wilden" van Noord-Amerika, zich zonde gfchroomgaan de vermaaken der liefde kon overgeven De castunville , aangemoedigd door azakia, had verfcheidenmaalen eS onderhoud met zizena, (dit was de naam van deze lonse Wilde,) en binnen weinige dagen befpeurde hy, dat zy minder wreed zou zyn dan haare vriendin. N.ets kon onder, tusfchen de liefde verminderen, die hy voor azakia gevoelde. Een voorval, dat hen had moeten veréénigen, fcheidde hen voor altoos van elkander. ■ - Men vernam dat de Hurons verflagen waren, en dat ouabi in handen der Iroqueezen gevallen was. Deze tyding bedroefde de castainv.lle, en, zyne drifc vergetende, hield hy■zichalleen met het verlies van zyn' edelmoedigen vriend en de droeiheid van azakia bezig. , Een bygelovig gebruik, federt onheugelyke tyden by deze Volkeren in acht genomen, wilde, dat, indien eene weduwe, in de eerfte veertig dagen na den dood van haar' man, m den droom hem tweemaalen zag en fprak, zy geloofde dat hy haar in het verblyf der geftorvenen by zich begeerde, en dan kon niets haar wederhouden om zich by hem te voegen. Azakia had befloten zich met haar' echtgenoot te herdénigen, zodra hy haar door een' dubbelen droom tot zich riep. Zy betreurde ouabi oprecht, en ftelde haare verkleefdheid aan de casïainville beneden de eer van zich te voegen naar een ac oud gebruik onder de Hurons. Het is moeijelyk de ongerustheid van de castainville te befchryven: ieder' nacht geloofde hy meng. 1799. ho. 15. x x  iiS AZAKtA. dat zy een' dodelyken drank g°^d 2tf J3" f.V haar » myn waarde celario!" zeidf zv d.r lir T~t." Ry 2iec» ^yke"^^™^ " ïk* geloof flo»'^ dwaalt. Ouabi verfcheen my dezen E hv ;„aELARI0J §y land, en gebood my hem te voJen'„„/„ • ",y by de ligchaam heeft my daarin belethe' ^ iST'gt Van myI1 ontfla. Ouabi giL droevig heen X , I\ $ my daarvaa antwoord breiddeh7 ?Z afmen n'MIk "ep.heni ?erug' en ">* ik moet hem gehoorzamen' ik belhf/ Uit',en is verdwenen. celario! maar ik moet de aL S °W 'u1 ' myn wwds die my „aar het verblyf dïr z^nroepT" ^ > ailSe7weatWh°y0rhtnr ^^1?^^ DE Haar van haar oogmerk af ^ ftaai «aar zy wilde .volftrekt fterve . h V é?ntau4^d.?h hem ' SS r^^ *" ^Md, 2 X verkozen SLS? AzJ!"A wia' d" o™" *» Jood zoo den tvd «had hai n'e niee geloofde» d* de om hen te beftrvden Jl ^ V°'ks gem,etr te verzamelen De Hurns vervo fgden hen rot ff JT" *" °P V^gt gejaagd' on'wikkeldP »inh8l! . " hun voornaamfte Dorp. Hier v lle hadI v£f • gehede wHde wreedheid ; de cAst>aij£ J! Vlct;-"e, ciat ouabi, indien hy nop leefde 7elf Iipi- fi-,™ fcnfi gf°'ïden> omri«ff'i door alle de .oS£ van den dood, dat 3S VM braüdfloffen om hem door c^n klein vuur ie  AZAKIA. €l9 te verbranden. De nieuwe Veldheer der Hurons vliegt naar dit tegioS, herkent zyn' vriend, verbreekt zyne banden, omhelst hem, en neemt hem mede. oW had het verlies van zyn leven boven dat zyner vryhdd verkozen. Naauwelyks was hy van zyne wonden genezen, of men bood hem aan te leven, onder voorwaarde van flaaf te zyn ; maar hy had den dood gevraagd, dien hy op het fuut Vs van te ondergaan; een oogenblik later had zyn vriend hpm niet meer kunnen redden. Na een gedeelte der Iroqueezen verftrooid en het andere gevangen genomen te hebben, vertrok het leger der Hurons. De c"Ia°nvillz wilde het bevelhebberfchap weder aan ouabi iS^die zulks weigerde. Onder weg verhaalde hem zyn vriend het befluit, het welk azakia genomen had om te fterven, verzekerd zynde dat hy omgekomen was, en haar gebood hem te volgen; hy fprak ook van de moeite, die hy aangewend had Óin lmr 'te bewegen dat zy tot zyne terugkomst wachten zou. De levendige wyze, waarop de castainvillè. du .verSe, bragt ouabi te binnen, wat vóór zyn vertrek gebeurd was- ónderfusfchen wilde hy niets van zyne voornemens laten 1)1 AzmÏia. die een' anderen droom had gehad, verbeeldde zich, dat de aankomst van haar' man het teken was van zyn dood. Maar hoe groot was haare vreugd, hem onder de levendige» weder te zien! Zy bleef een oogenblik zonder beweging; maar weldra tot zichzelve komende, betuigde zy haar echtgenoot al het vermaak, dat zy wegens zyne terugkomst ondervond, door liefkozingen en traanen. . . . . . - , Ouabi wachtte tot zy bedaard was, en fprak toen: „ Celabio! gy hebt my het leven gerei, gy hebt tweemaalen myne waarde azakia behouden; zy behoort u meer dan my; ik zelf behoor u : zie of zy genoegzaam is om de fchuld van ons beiden te betalen. Ik geef u haar uit erkentenis; maar ik had haar niet afgeftaan om my van het vuur te redden, dat my uy de Iroqueezen verteren moest." Het is onmogelyk ora de ge. waarwordingen van de castainville op deze woorden te befchryven ; niet om dat hy dit. aanbod vreemd vond: hy wist dat de echtfcheidingen onder de Wilden gemeen waren; maar overtuigd dat azakia in dit voorftel niet zou willen toeftemmen, achtte h'y zich verpligt even veel edelmoedigheid te tonen. Hy weigerde het geen hy het vurigst verlangde; ouabi bleef ondertusfchen by zyn befluit volharden. Azakia. die, uit hoolue van haar' pligt, altoos de castainville wederftaan had, en haaien echtgenoot niet begeerde te overleven, geloofde nu de neiging van haar hart te mogen volgen, vermits ouabi het haar gebood. Men verbrandde in het zelfde vuur de twee deelen van den graankorl, die hen veréénigd hield. Ouabi en azakia omhelsden elkander voor de laatfte maal, en van du oogenblik herkrees  €>20 azakia. kreeg de fchoone W, de alle de rechten eener vrye vrouw Ouabi brak van zyn' kant een' nieuwen graankorl met de Ton' fJZT' f deze,beide P8»™ waren volmaakt geTukkig £ der man, we verzekerd geen' medeminnnar te hebben venra welhaast dat hy een' voorganger had gehad. ' S kleine dienstdoeningen ryklyk vergolden. De weg der Bevorderinge heeft foms vreemde en ePPn , „ af berekenbare fpooren. Kleinighedenkunneinl.fYu meer afdoen dan treffelyke verrigtingen. Het goedTe nk te™ mand bejegend I.gt memgvoud, wat den oorfprong befréftdi™ verhoolen/en het .s tyd en toeval, die zulks onfdekl en Ten voorbedde ,h,er van ftrekt Vader nitar's verheffing toï'cardi" Eene ftrenge Hofwet verboodt de Koninginnen van Stank in vroegeren tyde .ets anders dan Water over den maaltyd te drin ken. De tweede Vrouw van philips den IV M^L rel den II, fmaakte het opvolgen dier Wet lï%ndeSe" Vader mitar , met haar uit Duitschland na Spanie Verï?* dit in opmerking;en wanneer hy een bezoek hv df£w' • m aflei.'tgeen hy veelvuldig deedt,liet heen vies uitm^nT* Wyn agter. De Koningin, over deeie'bSLJdJeBTSiïï lyke te gemoetkommg van haar verlangen wel te vrede fteTde van tyd tot tyd, meer vertrouwen in dien Jefuit t. ,? zy tot het Regentesfchap desllyks verheeven was', raadpleegde zy met hem over de meeste Staatszaaken; hy werd Sar Vertrouweling. In 't einde trok hy als Afgezant.,en zv jStaei" e ervanhaargenoegen*een*di*8 anekdote wegens franklin en voltaire. Geduurende het verblyf van voltaire te Parys, ontving hv een bezoek van franklin. Naa de eerde pligtpleeginlen, die, om de waarheid te zeggen, meer vleiende, dan belhan. baar waren met het karakter van eenen Brit, en vooral met dat van een ernsthaftigen Republikein, boodt de Doktor den Heere ee voltaire zynen Kleinzoon aan , met verzoek om zynen zegen. De Wysgeer van het Ongeloof vondt behaagen in deezen fcherts; en om de klugt haar voile beflag te geeven rees hv van zynen ««el, en, met eene patriarchaale deftigheid, zyne hand op «kinds hoofd gelegd hebbende, fprak hy, iraatelvk. met luider ftemme, deeze drie woorden: Cod, yryheidTtïr' draagzaamhetd! ' J *