LETTER - OEFENINGEN, VOOR   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER- O EF ENINGEN, waarin de BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. BENEVENS MENGELWERK, m Fr aai je Letteren, Kon ft en en Weetenfchappen, betrekkelyk. EERSTE STUK. VOOR iSOO. Met Plaaten. d* 4e 4e 4e 4e 4e 4e •ie 4e 4e 4? 4? £ 4. 4. 4. 4: 4r 4? 4 4? ê Te AMSTERDAM, hy A. van der KROE, en by de WED. J. YNTEM A en ZOON1800.  *  ALGEMEË NE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN* Joseph, in Leerredenen, door p. van der dreggen paauw en m. stuart, Christenleeraars by de Remonftrantsch-Gereformeerden te Amfterdam. lilde Deel. Te Amfterdam , by J. Allart, 1799. fa Sr- 8v0. 405 bl. Het leezend Publiek ontvangt hier mede dén laatften bondel der Leerredenen van twee Kerkleeraaren , die, aan een der gedenk waardigtte en leerrykfte leevensverhaalen, in de gewyde Gefchiedenis geboekt, met lof), en tot veeier nut en ftigtinge,, hunnen arbeid gewyd hebben. Betuigden wy, by herhaalde aaukondiging, ons genoegen over beider Mannen arbeid, by de afgifte van dit laatfte Deel vinden wy geene reden, om onze goedkeuren* de oordeelvelling in te trekken. Immers ftemt de manier van behandelinge , in allen opzigte, met de voorheen gehoudene genoegzaam overeen. Niets blyft ons dan nog over, dan, eensdeels, onzen wensch te uiten, dat, door het aandagtig leezen van deeze Leerredenen * veelen mogen genoopt worden ter verkryginge der gemoedsgezindheden en ter beoeffeninge der deugden , tot welke de hier ontwikkelde leevensbyzonderheden des Egyptifchen Regents zoo veele aanfpooringen bevatten ; en, anderdeels, om ginds en elders iets ter proeve op te zamelen. Vooraf zullen wy de moeite van het overfchryven van de titels der Leerredenen ons getroosten; zy zyn de volgende: Jakob by de blymaarc van joseph. Gen. XLV: ï6 —qS. Jakob trekt met de zynen naar Egypte, of nadere ontwikkeling van het plan van Gods Voorzienigheid. XLVI: 1—7. De ontmoeting van jakob en joseph in Egypte. XLVI: 26-34. Joseph de edelmoedige en wyzo Verzorger der zynen. XLVII: 1 — 12. De Egyptenaars door joseph gefpysd, of de onwaardeerbaarheid des dagelykfchen Broods. XLVII: 13—26. Jakob in Gofen, of de. LETT. loCO. Nd. I, A God'  3 P. V. D. BREGGEN PAAUW EN M. STU ART Godvruchtige Grysaard. XLVII: 27. — XLVIII. De Zegeningen van den Jlervenden jakob. XLIX. De Begravenis van jakob. L: 1 -14. Joseph's vergeving zyner Broederen. L: 15—21. Joseph's Dood en CharaSter. L: 22—26. Nu eene en andere proeve zullende mededeelen, verwagt, misfchien , de Leezer, dat wy de ontmoeting van jakob en joseph niet onvermeld zullen laaten. Aandoenlyk, inderdaad, is dit tooneel, zelf in de verbeelding. Nog meer aandoenlyk wordt bet, zoo als het hier is opengezet. Zie hier eenige beelden uit de teekening der onderfcheidene aandoeningen, welke Vader en Zoon, kort vóór de ontmoeting , vervulden. „ Gelyk ik my den ouden jakob voorftel, (zoo fchildert de Redenaar) nu eens in diepe gedachten verzonken , dan weder met ten hemel geflagene oogen van vreugdetraanen dryvende ; zoms den mond vol hebbende tot zyne Schoondogteren en de Vrouwen zyner Kleenzoonen van dien joseph, dien zy gedeeltlyk nog nimmer zagen; dan weder geheel gehoor zynde naar derzelver voorftellingen en verbeeldingen van de zamenwooning metfzulk een voornaamen en edelmotdijjen bloedverwant, van wien elk zich eene byzondere beeldnis in den geest gevormd heeft: zoo verbeelde ik my den vaderminnenden joseph, den grootmoedigen weldoener zynes ganfchen geflachts, rustloos werkzaam in zyne gedachten en byzondere gefprekken , nu eens over het zalige zyner aanftaande ontmoeting, dan eens over de fchikkingen, waar toe 'sVorften gunst hem heeft in Haat gefield. Zyne Echtgenoot en Zoonen kennen zoo wel, als zyn Vorst, de oorzaak zyner geduurige mymering. Aan de eerften deelt hy dezelve voorzeker openhartig mede. 6! Zyn Vader, zoo als hy hem voor den noodlottigften dag zynes jeugdigen leevens kende, zoo als hy hem in de dagen zyner kindschheid liefkoozend aan den hals hing of om de knieën huppelde , is hem nog zoo leevendig voor oogen, als ware hy maar drie en twintig uuren van hem af geweest. Dien Vader zal hy we*derzien, — zal by hem zyn, — zal fteun en troost van hem erlangen!" Eindelyk ontvangt joseph detyding van 's Vaders aankomst in Gofen , en befchryft, of liever fchildert, de Redenaar aldus de zamenkomst: „ Liet de vervoering ,waarmede hy (joseph) opgewacht werd, den Aartsvader thands geene bepaalde gedachten meer vry; d'1 fnelheid, waarmede hy hem tegen ylde, vergunde joseph  leerredenen. 3 seph zeiven geen verder overleg; het verlangen van zyn hart rende echter zyne fnelfte rosfen nog vogelvlugt voorby. De nedergeflagene tenten vielen hem op juda's aanwyzing eindlyk in het oog ; hy hoort het geblaat der kudde; hy onderfcheidt de perzoonen , die haar bewaaken; hy onderkent zyne overige Broeders; zyn oog zoekt vliegende onder hun naar zynen Vader. Vader zelf behoeft nu de aanwyzing zyner Kleenkinderen niet; fpoediger, dan hy nu weder verwachten kon , valt hem de aanrennende wagen in het oog; daar ziet hy twee perzoonen naast elkander; de een is juda , de ander — moet zyn joseph zyn ; jakob treedt vooruit, om zich aan hem te vertoonen ; joseph ziet, herkent hem duidlyk ; nu moeten de paarden hunnen loop verdubbelen; by dit vliegen fcheenen zy eenen oogenblik te vooren ftil te ftaan; de heete wielen rooken en houden nu nog bezwaarlyker, dan de paarden zeiven ftil; het rydtuig ftaat, joseph fpringt van boven neder en valt jakob aan den hals, en weent lange aan zynen hals. „ 6! Ziet gy het, M. T. (zo gaat de Redenaar voort) hoe beiden hier flechts één fchynen te wezen; hoe vast geklemd ; hoe om en om elkanders hals geftrengeld; hoe iluitend mond op mond gedrukt; geen woord kan tusfchen zulke lippen door; de ziel zelve ontmoet zich op deze boorden; zelfs de adem vindt geen doortogt. Dit zal verflikkend zyn ! Maar — daar breekt joseph los; hy weent; dit geeft hem lucht; ziet, hoe zyne traanen vloeijen langs 's Vaders gryzen baard, — zoo zeeg geen Hermons daauw op Slons toppen neder; — zy vonkelen, die traanen, als diamanten voor de kroon der Oudermin! Nog duurt dat zielzaligend geween; de Grysaard is de eerfte, die weder lucht tot woorden krygt; zyne lippen hebben zich ontworfteld; zy willen fpreeken; hoort toch haare taal, die is: „ dat ik nu fterve, nadat ik uw aan„ gezicht gezien heb, dat gy nog leeft!" Nu fterven in zulk een heilgenot! Kan dit uw hart niet draagen israel, 't welk zoo veel leeds verdroeg ? Ja wie zou niet moeten beeven voor de verwiszeling van zulk een zalig oogenblik, 't welk, al duurde het beftendig voord, toch eenmaal door den dood zou afgebroken worden ? Die taal is de hoogfte toon der dankbaarheid daar nevens, die nu geenen wensch op aarde door Gods gadelooze liefde te vervullen heeft. — De omhelzing heeft een einde, en uug heeft joseph zynen Vader geen woord toegelproken! A a Maar  4 p. v. d. breggen paauw en m. stuart Maar was dit noodig, was zulks natuurkundig mogelyk? De Aartsvader mogt eenen afgebroken teon uiten, -j . de ouderdom en het verdriet hadden zyn hart meer be-> koeld: Joseph kon niet fpreeken. „ Een middelmaatig „ Dichter of min getrouw Gefchiedfchryver mogt beiden „ lange redenen in den mond gelegd hebben: mozes doet „ dit niet; met deeze woorden van niemeyer eindigt de Redenaar zyne fchets der zeer aandoenlyke ontmoetingen Niet twyfelende, of veelen onzer Leezeren zal stuart's fikfe hand, in het fchetzen van karakters, uit 's Mans Romeinfche GefcHedenis bekend zyn, zal by hen het verlangen natuurlyk weezen, dat hy aan eene karakterfchetze van joseph zyne welverfnedene pen zal gewyd hebben,, Hetopfchrift der Iaatfte Leerrede vervult die verwagting} en willen wy uit dezelve de hoofdtrekken overneemen. Naa verfcheiden overfraaie aanmerkingen, omtrent joseph's natuurlyken en zedelyken aanleg, welke, onzes ondanks, ons beftek gebiedt over te liaan, laat stuart zich in deezer voege uit t „ Het gevreesde zwak van hoogmoed, de bron van zoo veele fchriklyke zonden, mag ons met zekere angstvalligheid doen denken aan zynen wandel voor God: wy hebben dien flechts te herdenken, en reeds hier zal hy voor u, die te recht de vreeze Gods als het begin van alle wysheid acht, in den edelften tooi der beminnelykfte en eerwaardigfte Godsvrucht voorkomen. Godsdienftig onderwys der jeugd, eer¬ biedige opmerking op Gods wegen , ftille overdenking Zyner toezeggingen, hadden hem eene maate van verlichting in zyne Godskennis gegeven, welke zyne eeuw verfcheidene eeuwen vooruit was. „ De mensch mag kwaad denken, God ftuurt zyne daaden ten goede; wederwaardigheden des leevens ontzenuwen geen vertrouwen op Hem ; Hy openbaart Zich nimmer zonder Zich verftaanbaar te willen maaken; Hem alleen behoort de iïraf en vergeving ; zich wreekende treedt de mensch in de plaats van God; aan Zyne beloften kan zoo min twyfel hechten, als aan Zyne Voorzienigheid; Zyn wil is de allerhoogfte wet; daar die bekend is, geldt geene andere bedenking ziet daar zyne Godskennis, wel geen¬ zins (*) Gen. L: 20. — XXXIX: ai , aa. — XL: 8— L: 19. •— L: s4 XXXIX: i».  leerredenen* 5 #lns tot die hoogte opgevoerd, waarin de Zon der Gerechtigheid zich by de volheid des tyds vertoonde, maar echter met eene helderheid omgeven, die verrukkend afi'teekt by de duistere begrippen van zyne en nog zeer veele volgende dagen. — De beoefening dezer Godskennis was in hem waare Godsvereering. Dezelve deed hem den aanval der ontucht wederftaan, alle gevoelens van eigene wraak verfoeijen, tegenfpoed in hlyde hoop, voorfpoed in dankbaarheid verdragen, in een afgodisch land, zelfs met de dogter eenes Afgodspriesters gehuwd, zynen kinderen Godverëerende naamen geven, en, eindelyk, in het volmaaktfte vertrouwen op de beloften van den Eenigeo Waarachtigen ontllapen. • „ Schoon de waare Godsvrucht alle plichtsbetrachting ïn alle andere betrekking van zelve iniluit, heeft de heillooze huichelaary der menfchen eene rechtmaatige, doch ontëerende, onvoldaanheid over 's menfchen zedenlyke waarde voordgebragt, wanneer niet daadlyk de inachtneming van alle andere betrekkingen even duidlyk , als die tot den Allerhoogften voor ons enkel fchynbaar, blykt. Voor joseph echter , wiens ganfche gedrag zulk eene uitmuntende zedenlyke eenheid voordbragt, als zyn ganfche aanleg uitmaakte, zou deze onderfcheiding nimmer gemaakt zyn: aan dezelve willen wy ons nogthands gaarne onderwerpen , verzekerd, dat elke proef van zyne waarde haaren prys verhoogen moet. „ Voor anderen was joseph in de veelvuldigfte betrekking alles, wat gy van zynen aanleg kunt verwachten, ja zelfs meer. In het algemeen was hy een deelnemend menfchen vriend, wiens hart zoo welwillend jegens de onbekende gevangenen in den kerker , als rustloos werkzaam voor het duurzaam welzyn eenes ganfchen Volks was. In de onderfcheidendfte leevensftanden ftond hy met eene rechtschapenheid, welke hem even fchierlyk ais ilaaf het vertrouwen zynes Meesters , als in het charakter van Staatsdienaar de blyvende gunst van zynen Vorst bezorgde. Even gefchikt, om zelf te gebieden en de zwaarfte bevelen zonder wederfpraak te doen gehoorzaamen, als om zelf te gehoorzaamen en in de moeilykfte verzoekingen trouw te blyven, gaf hy het zeldzaam voorbeeld van eenen ongelasterden, tot zynen dood vereerden Staatsman , en van eenen dienstknecht , die den kerker boven de fchande van zynen Heer verkoos. In nadere en tederer betrekkingen, waarin zoo vaak de Groote man A 3 ge*  6 P. V. D. B RE GG EN PAAUW EN M. STUART geheel anders wordt gekend, dan in zynen openbaaren werkkring , en waar de charakterkunde echter de zekerfie trekken uit de ongeveinsde houding des huishoudelyken leevens opzamelt, is joseph eigenlyk voor ons de Groote man, daar toch de waardy van zyn ftaatkundig bedryf ver buiten onze bereekening ligt. Als Zoon is hy het gehoorzaame kind, het geen aan der Broederen wangedrag geen deel neemt; de dienstvaardige Zoon, die zich eenzaame en lange wegen getroost ter Vaders gerustllelling; de vuurige Vaderminnaar, wiens hart op het hooren van den vadernaam hem breekt; de dankbaare verzorger des ouderdoms van hem, die hem alle zyne zorgen in vroegere dagen had waardig geacht. Als Broeder mogt zyn afkeer van het kwaad en 's Vaders heimelyke vooringenomenheid hem den Ichyn van bedilzucht, overbrenging en verwaandheid in de oogen zyner Broederen geven: hy echter had hun lief, bedoelde nimmer wraak van het geleeden leed, was llechts omzichtig by hunne wederontmoeting, en toonde daarna eene grootmoedigheid en broedertrouw , die te groot fcheenen voor hun min edel en zelfverwytend hart, maar die tot aan zyn leevensëind met zulk eene zorgvuldigheid voordduurde, dat wy hem ftervende konden hooren zeggen: „ gy verliest my, maar 9, God zal voor u zorgen!" — Als Echtgenoot fchynt de gefchiedenis, aan haar byzonder doel te zeer bepaald , ons geenen trek over te laten. Hy won by zyne asnath flechts twee Zoonen, is hier het ganfche bericht: maar dit zelf, M. T., is my genoeg, is meer dan gy van zynen aanleg wachten kondet. Hy, de Zoon eenes Vaders, die vrouwen en byzitten had, de afftammeling van Voorvaderen , by wien de veelwyvery in zwang was, bleef getrouw aan zyne eenige huisvrouw. Het is waar, de Egyptifche wet verbood den Priesteren de veelwyvery: maar joseph was geen Priester, was zelfs geen Egypte, naar. En waar toch was de ftrenglte huwelykswet ooit de waarborg voor de huwelykstrouw der Vorften ? — Even weinig teekent mozes van hem aan als Vader : maar dat weinige wordt weder meer, dan zyn aanleg kon belooven. Joseph den Zoon eenes Vaders, die zynen Broeder het eerstgeboorte-recht ontvreemdde, waar in deszelfs Moeder hem, ter misleiding van izaük, behulpzaam was feweest; die eene partydige liefde onder zyne kinderen ad laten blyken, en van dezelve niet terug gekomen Was tot aan zyn leevensëind , — hebben wy zich eerst  leerredenen. 7 zien bemoeijen, om jakob zynen zegen toch niet te doen verwarren over zyne Zoonen, en daarna gereed gevonden, om even dankbaar en met gelyke liefde de kindskinderen des min gezegenden, als die des meergezegenden te zien gebooren worden op zyne knieën. „ Voor zich zeiven , eindelyk , was joseph al dat geen, wat hy met zoo groote, wyze en zoo edele deugd moest zyn. De tegenlpoed, hoe tel die hem ook lloeg, kon den blos des inwendigen vergenoegens van zyn gelaat niet weeren; de voorfpoed, tot welke hoogte die hem bragt, kon hem zyne zorgvuldige bedachtheid nooit ontnemen; omhuld in zyne eigene deugd en godsvrucht , drongen de godlooze laster en yskoude ondankzoo min, als de blaakende hitte der hofgunst, tot zyn hart door. — Zyne leefwyze moet zeer maatig en geregeld zyn geweest, want hy leefde lang voor zulk eenen man, en zyn einde naderde met merkbaare fchreden. „ In één woord : (zoo eindigt deeze karakterschets) toseph bragt den voortreflykften aanleg mede in alle ilanden en omftandigheden, en leverde liet voorbeeld eener zedenlyke grootheid, die de flaaffcbe ketenen in gulden cierfel van de deugd verkeert, en vorstlyken luisfer als het flaauwe maanlicht kwynen laat by den Ichitterenden zonnegloed der zedenlyke gerechtigheid. Aater deeze Leerredenen ontmoeten wy eene Narede % van welke wy nog een kórt verflag zullen doen. Onder een vloed van woorden , koomt de hoofdzaaklykc inhoud hierop neder. In de Voorrede voor het Eerfte Deel hadden onze Leeraars zich voorbehouden, de bedenkingen en aanmerkingen, welke tegen hen zouden ingebragt worden, in eene Narede te beantwoorden. In de waarlchynlvke onderftelling fchynen zy, derhalven, geleefd te hebben, dat op hun Werk een aanval zou gefchieden: eene onderftelling, vreemd, eenigermaate, m Schryvers , die voorzeker geene ongunftige gedagten omtrent hunne Leerredenen moeten gevoed hebben, naardien zy anderzins, naa het uitfpreeken derzelven, niet tot de openbaare uitgave zouden befloten hebben: een lot, welk, onder de duizenden Leerredenen, welke jaarlyks aan Gemeenten by monde worden voorgedraagen, alleen de zulken bejegent, die , immers naar het oordeel der Opftellers, boven den grooten hoop, eene byzondere uitfteekendheid bezitten. 'Intusfcben zyn de Leeraars in hunne verwagting te leur gefteld. Zeil daar wy van hun werk met goedkeuring gefproken hadden,  § p. v. d. breggen faauw en m. stuart fqhynt ook dit bunnen byval niet weg te draagen, als liadde onze taak gevorderd, bepaaldelyk de redenen onzer goedkeunnge te melden : iets, waartoe wy de verphgting wen noch erkennen. Waartoe dan dit gedeelte der Narede^ Wy weeten het niet. Ook fchynen de .Leeraars zelve van de noodzaaklykheid daarvan niet overtuigd te zyn, volgens hun eigen fchryven, bi. en 396. Een verder blyk van antwoord zonder tegenbedenking levert deeze Narede op, in de verdeediging van hunne opvattipge van het woord Ouderdom, Gen. XXXVII: 3, door de meeste uitleggers in de beteekenis van Wisheid opgevat. Wy erkennen de gegrondheid der uitleggmge. Doch waarom de redenen deezer uitlegginge niet op de plaats zelve vermeld, 't geen, als onwelftandig in het beloop der Leerrede, in eene Aanteekening zeer voegzaam zou hebben kunnen gefchieden? - Eindelyk ontmoet men hier nog eenige aanmerkingen op eene aankondiging van de bekende Leerredenen van den tloornfchen Leeraar b. van marken over joseph, in de ytrechtfche Courant geplaatst: aanmerkingen, welke van fcherpheid met kunnen worden vrygefproken, en welker ongepastheid den Broeder - leeraaren zedert is gebleken, door de verklaaring van Ds. van marken, hun gedaan; die ten gevolge heeft gehad, dat de volgende Nota ons ter plaatzing is toegezonden , die wy, woordelyk, hier wel hebben willen inlasfchen: „ Wy zyn door p. van der breggen paauw en m. „ stuart verzogt, ten behoeve van Ds. b. van marken „ die voor hunnen voorflag bedankt heeft, om zynen brief, aan hun over dit onderwerp gefchreeven, gratis „ verkryghaar te maaken voor alle de bezitters hunner „ gedrukte Leerredenen, aan het Publiek te berichten : „ „ dat Ds. b. van marken zich verklaard heeft, noch ,, fteller van de advertentie te zyn , waarvan in de „,, aangehaalde Narede wordt gewag gemaakt, noch n „ eenige kennis van dezelve gehad te • hebben , en de „ „ bewuste advertentie, in zoo ver dezelve ten doel „ „ mogte hebben , het werk van de Pred. van der „ „ breggen paauw en stuart in een haatlyk licht „ „ te plaatzen, te verfoeijen, gaarne erkennende, dat „ „ het zelve zeer veele verdiemten heeft. en alle aan* ,, „ pryzing waardig is."" Tot flot voegen wy 'er nevens , dat ons niet onverschillig was, het genoegen over onze goedkeuring van hun  LEERREDENEN. ^ hun Werk, betuigd door Mannen als van der breg* gen paauw en stuart, wien wy, om meer dan ééns reden, hoogachting toedraagen, en daar van, by deezen, openlyke betuiging doen, gedenkwaardigheden uit de Scheppings en Aartsvaderlyks Gefchicdenisfen , met ophelderende en praktikaale Aa?imerkingen, door jacobus engelsma mebius, Predikant te Ryper kerk en Hardegaryp. Ijle en 11de Deel, Ta Utrecht, by W, van Yzerworst, 1799. In gr. - » pf- CXXXII: 8. Gy, en de Arke uwe fierk. te" Dit ftaat in 't Hebreeuwsch niet, en, al wat hier verder, tot uitbreiding van dit denkbeeld, gezegd wordt, is kwalyk geplaatst. Men vertaale liever, de arke uwer heerlykheid, of maiefteit, dat is, de arke, die uwe tnajefteit vertoonde. Even als Pf. LXIII: 3. Ik heb u, in £ heiligdom, aanfchouwd. Daar zag ik uwe fterkte, (liever, uwe majefieit,) en eer. Nadrukkelyk Betoog, dat Ongodsdienstigheid de bron zy yan tydelyk en eeuwig Ongeluk, Godsdien ft igheid in tegendeel de bron van tydelyk en eeuwig Geluk. Uit gesteven door de Maatfchappy : Tot Nut van 't Algemeen. Te Amfteldam, by H. Keyzer , C. de Vries en H. van Munfter, 1799. In 8vo. 165 bl. Van de drie Verhandelingen, in antwoord op deeze belangryke Vraag ingekoomen, heeft de loflyke Maatfchappy het hier afgegeevene alleen waardig gekeurd, om door den druk te worden gemeen gemaakt. De Schryver daarvan is de Eerw. joannes clakisse , Leeraar in het Kerkgenootfchap der Hervormden te Enkhuizen; een Man, ook door andere Schriften, met lof in ons Vaderland bekend. Zo .wel de uitgefchrevene Vraag zelve,  *6 J. CLARISSE als het Antwoord daarop, doet eere aan de Maatfchappy. Het belangryke der Vraage ontvouwt de Schryver opzettelyk m de fraai gedelde Inleiding , in welke, gelyk door de geheele Verhandeling, hy eenen toon aanneemt, mist berekend naar den fmaak en de vatbaarheid der talryke klasfe van menfchen , welker onderrichting hier, meer bepaaldelyk, bedoeld wordt. Zo wel om deeze reden, als om de zaaklykheid van den inhoud, alwaar gezond verltand, beredeneerde godsvrugt en manlvke ernst tegen elkander wedyveren, hebben wy met het uiterite genoegen dit Betoog geleezen, en zyn, daarom, vol van den hartlyken wensch, dat, door gepaste aanpryzing van heden, die hunnen invloed op den, dus genoemden, gemeenen man behoorlyk weeten te doen gelden het getal der Leezers moge vermenigvuldigd worden. En niet alleen onder den gemeenen man , maar onder alle rangen en Handen. Want, ondanks den gemeenzaamen fchryftrant, doof den Eerw. clarisse, naar eisch der bepaahnge, m de opgegeevene Vraag, gebezigd, houden wy ons verzekerd , daar hy alle plaue laagheid zorgvuldig heeft vermyd, dat ook de geoeffenden zich der moeite van dit Betoog te hebben doorleezen geenzins zullen beklaagen. Zie hier het kort beloop der zaaken, door den Eerw. clarisse behandeld. Naa alyoorens, by manier van Inleidinge , het belangryke van het tegenwoordig onderzoek te hebben aangewezen, ontvouwt hy, in het Eerfte Hoofdduk, den zin van het Voordel , met aanwyzing, wat geluk — wat ongeluk — wat tydlyk en eeuwig ongeluk - wat Godsdien ft igheid en Ongodsdtenftigheid zy. Van deeze woorden , welke dikmaals in een zeer verkeerden zin verdaan worden, wordt hier de waare meening, zo door gemeenzaame voorbeelden, als door redekavelingen, den eenvoudigen Leezeren duidelyk aan het verltand gebragt. Thans, in het Tweede Hoofdduk, ter oplosfinge van het Voordel overgaanden , voert clarisse de volgende bewyzen aan • , i „ Godsdiendigheid fchenkt de verhevenfte genoegens; „ Ongodsdiendigheid de hoogde ongenoegens. 2. Gods„ diendigheid opent alle bronnen van genoegen- — ter" w-yL .9nSodsdienrtigheid dezelve verlïopt. Godsdien„ digheid zuivert dezelve en verhoogt ze : — Ongods„ diendigheid bederft ze en maakt ze onbruikbaar. Gods„ dienltigheid geeft nog overweegende genoegens onder „ ongenoegen!: terwyl Ongodsdienftigheid alsdan dubbel on-  verhandeling. 2? ongelukkig maakt." Terwyl de Eerw. clarisse de bovenftaande bedenkingen doet gelden ten aanzien van den voor- en nadeeligen invloed van Godsdienliigheid en Ongodsdienftigheid op het tydlyke leeven, ontvouwt hy vervolgens de uitwerkzels van beiden, ten goede en ten kwaade, met opzigt tot het toekoomende beftaan ; bëiluitende alles met aanfpooringen ter Godzaligheid , oplosfing van zwaarigheden, ea eenige nadruklyke raadgedvingen. Bykahs verlegen omtrent eene keuze , om iets tel proeve der ichryfwyze te geeven, bepaalen _ wy ons tot de volgende aanwyzingen omtrent de meening van het woord geluk, eerst, by manier van ontkenninge, voordraagende, waarin hetzelve niet moet gezogt worden. Op de vraag, wat is geluk? zyne aanlpraak, zo als hy door het geheele Betoog doet, onmiddelyk tot zyne LeezerS wendende, redekavelt hy aldus: n Dat is al een won„ derlyke vraag: ook! Wie is 'er die riet weet, wat ge„ luk zy? Honderd maaien op eenen dag gebruikt men „ dat woord; en men zou nog vraagen: wat of het bete- j, kene? Maar, zagt wat, Vrienden! laat het ons „ toch eens wat nader bedenken ! Zouden wy ons niet „ wel eens op dit ftiik kunnen bedriegen? Zou niet wel „ eens geluk geheten worden, dat 'toch waarlyk geen ge„ luk, ja, dat misfchien ongeluk is? „ Daar ltaat gy van op te kyken : • maai: be- „ denkt het eens; wy willen maar eenige voorbeelden „ gebruiken. „ Als wy aan Koningen en Vorften denken, die in „ aanzien boven andere menfchen verheven zyn, dié „ duizenden van onderdaanen en dienaaren onder zich ,., hebben , die gemakkelyk en in overvloed kunnen lee,i ven; dan zouden wy wel zeggen: — dat zyn eerst ge„ lukkige menfchen! — Maar bezien wy het van naby, „ en merken wy al de lasten, zorgen en moeilykheden , „ aan hun ambt verbonden , — mei ken wy op, hoe me„ nig een Koning vrywillig van zyn kroon afltand ge„ daan heeft — zien wy, hoe veele rampen en gevaaren i, hen dreigen, en hoe akelig zomtyds hun uiteinde is.... i, dan moeten wy wel gelooven, dat die hooge rang het „ waare geluk niet altyd geeft. Trouwens; dat kunnen wy van dien magtigen Oosterfchen Koning salomo ook „ leeren, die, naar zyn zeggen, van al zyne koninglyke let.t. l8oo. no. i, B n magt  j. CLARÏSSB „ raagt en grootheid, by eigen ervarenis, bevond, dat, hc„ laas! dit alks y delheid en zielskwelling was, en dat hy „ er geen voordeel van had onder de zon „ Koninglyke grootheid is dan het waare geluk niet " "-— »' neen! zal mogelyk iemand zeggen; — maar, „, de naaste aan den Koning te wezen, dat is allerwensch,„ lykst: — dan regeert men in eens anders naam, en — ,„ begaat^men feilen ! die komen voor rekening van den „, Vorst." -_— ,, Wel aartig uitgerekend! maar „ kom aan, Vriend! laat ons Hechts eens de Bybelfche „ Gefchiedenis raadpleegen! Gv weet wel, hoe groot een „ man haman was aan het Hof van Keizer ahasvs„ ros: daar had hy alles te zeggen en kon alles doen, „ wat hy wilde: Nu was hy wel gelukkig, niet waar? „ — JNeen zeker: want — één Jood, die niet diep ge„ noeg, naar zyn zin, voor hem boog, maakte zyn ge„ moed geheel ontfteld en ontevreden; zodat hy, met al „ zyn gezag en grootheid, hoegenaamd geen waar genoe„ gen kon fmaaken, maar zelf, van zyn aanzien en de „ gunst des Konings , zeide : Dit alles voldoet my „ niet, zo lang ik den Jood mordechai nog aan het Ko- „ ninglyk Hof zie blyven. En, hoe kort duurde zy- „ ne heerlykheid ! Al fpoedig eindigde hy zyn leven „ aan het kruis. „ Al weder dus het geluk niet! — Maar — wie rydt „ ons daar zo prachtig in zyn koets verby, met zulk een „ fleep van bedienden ? Dat zal wel een gelukkig mensch „ zyn! Neen, Vrienden! daar fcheelt veel aan! Hy wensch„ te zo gaarn kinderen te hebben , maar hy krygt ze „ niet, en daarover treurt hy. Daarby heeft hy veel ver„ driet in zyn geflacht; en, tot overmaat van ongeluk, „ ftaat hy ontzagchelyk veel uit van de podegra en het „ graveel. „ Maar — die vrouw daar over, die is vast zeer ge'„ lukkig! jong, fchoon, van elk geacht en aangehaald, „ in een goeden ftand getrouwd, moeder van een party ,, lieve kinderen: wel, wat zou haar nog ontbreken? — „ Heel veel, myne Leezers! Ieder vindt haar beminlyk, » be- (*) Pred. II: n, volgens de Veitaaling van Pröf. van hatmelsveld , welke de schryver altyd in deeze Verhandeling volgt. °  VERHANDELING. 19 „ behalve haar eigen man ; die ziet liever andere vrou' „ wen; blyft 'snachts laat uit, en als hy t'huis komt, is 'er aan vloeken en tieren geen gebrek. Denkt nu maar „ eens na, of die vrouw wel zo gelukkig zy?" Als eene ineentrekking der aanwyzingen, waar in de waare GodsdienltMgheid moet gezogt worden, willen wy het volgende affchryven : „ Zonder praalery , zonder „ kniezen, zonder bedilzucht, zonder een onvriendelyk, „ altyd zuchtend gelaat zonder in het oog loopende „ ondei fcheiding in kleeding , houding, fpraak , enz., „ zonder den fchyn van hooger vroomheid , dan die van anderen, te willen vertoonen, u op waare „ Godvrugt en deugd toegelegd, en dezelven, zoo in de „ eenzaamheid, als in het gewoel der waereld, — zoo „ in uw huisfelyk leven , als in de gezellige verkeering „ in den burgerlyken kring, — zoo onder uwe bezigheden „ en arbeidffals by geoorloofde uitfpanningen, bemcht ,, en getrouw gebleven ! ~ Dit zal voor ligchaam en ziel „ voordeelig zyn , uw huisgezin doen welvaaren , den „ laster en kwaadfpreekendheid verftommen, u op uw „ doodbed vertroosten, en — de eeuwige liefde en gunst „ van onzen God en Vader, door jesus Christus , u „ verwerven." Veel meer nog konden wy, verboodt zulks ons bellek niet , uit deeze leerzaame Verhandeling affchryven; doch de aangevoerde proeven oordeelen wy genoeg, om des geagten clarisse's manier van behandelinge te doen blyken,. en den lust, ter nadere bekendwordinge met de heilzaame onderrichtingen , by veelen onzer Leezeren , hoopen wy, op te wekken. Heelkundige Ziektenkunde. Docrj. j. plenck , Hoogleeraar ' in de Geneeskunde te Turnau. Uit kei Latyn en Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1799. In gr. 8vo. 146 bl. Tü7"ein,'ge Geleerden bezitten beter de gave, om in een W klein bellek, met weinig woorden, veel te zeggen, dan de fchrandere Hoogleeraar plenck. Een ieder weet» dat hy zeer leerzaame en nuttige Handboekjes heeft in het licht gegeeven , over de meeste deelen der Geneeskunde, die eenige betrekking hebben op de Heelkunde. De meeste derzelve zyn dus ook in het Nederduitscb ■Ba y ver*  J. J. PLENCK vertaald, en hebben veel aftreks gehad. De thans in het Hollandsch uitgegeevene Ziektekunde der Heelkunde ver-' dient, gelyk des Schryvers overige Werkjes van dat llag, veel aanpryzing. Alles , wat ter materie dient, is hier in eene zeer nette orde en op het bondigst voor^edraagen. Tot een proefje zullen wy iets mededeefen van het geen hy, op bh 68 en volg., verzameld heeft, aangaande de Ziekten, die aan verfchillende Beroepen eigen zyn. „ Geleerden (zegt de Schryver} worden door het kezen en fchryven byziende. „ Metaalfmelters worden , door het metaal fmelten, blind, en krygen, door het gloeijen van het yzer , en het dooven van hetzelve in water, de zwarte ftaar. „ Staalwerkers worden, door het zitten aan den ilypfteen, gemeenlyk blind. „ Kwikgravers krygen losheid en uitvallen der tanden. „ Ver gulder s worden foms, door de overblaazing, waar mede zy het zilver moeten overtrekken, door de kwik, welke optrekt, lam, (lom en doof. „ Lettergieters worden , door den damp van het fpiesglas en het lood, aangedaan door kromtrekkingen en doofheid der handen. „ Steenhouwers worden, door de fteentjes, welke of in de oogen , of in het oor , komen, met oogontfteeking of doofheid aangedaan, üene blaas, welke in hunne winkels opgehangen en fterk toegeflooten is, bevat na eenigen tyd, by derzelver opening, foms eene aanmerkelyke hoeveelheid van die ftof: ten bewyze hoe doordringend dezelve zy. ,, Kalkbranders hebben verzwooren lippen en rimpelige handen; doch zelden zyn zy fchurftig. „ Zoutbereiders worden aan fcorbut en leepoogen onderheevig. „ Molenaars worden hardhoorende, door het aanhoudend geraas der raderen en het vlugge bloemmeel. „ Paruikemaakers worden Windachtig door het poeder. „ Sifters worden, door het fiften en de daar door opvliegende ftof, blindachtig, en krygen, door de myten , die in het meel zitten , luisziekte en fchurft. ,, Timmerlieden worden , door hun zwaar werk , krom T krygen rug- en dyepynen ; foms qvervalt hun de heupjicht, of zy worden met breuken behebd. Schoeit •  heelkundige ziektekunde. ., Schoenmaakcrs worden , door het geftadig zitten , krom en geboccheld, en worden dikwerf mankgaande met geboogene knien. By hen zyn de armen dikker , en de borstfpieren fteeviger, dan by andere menfchen; eene uitwerking van hunnen arbeid. „ Klecrmaakers gaan langzaam, door de drukking, welke hunne voeten onder het zitten ondergaan: ook krygen zy een krommen rug. Ook zitten de meisjes, die gefchikt zyn, om te naaijen, of te breiden, door gewoonte, met verwyderde fchouderbladeren, en worden geboccheld , enz." ■ Grondbeginzelen der Proefondervindelyke Natuurkunde , door a. van bemmelen, A. L. M. PUI: Doét., Lector in de Wis-, Natuur- en Sterrekunde, enz. Ijle Deel zde Stuk. In ''s Hage, by I, van Cleef, 1799. In gr. 8vo. 163 bl. In dit tweede Boek zyner Proefondervindelyke Grondbeginzelen der Natuurkunde handelt de kundige Schryver , in twee Afdeelingen , over de Werktuigkunde en over de Kragtkunde. De eerfle Afdeeling handelt, in zes Hoofddeelen , over de Werktuigkunde in 't algemeen ; over de enkelvoudige werktuigen, welke zyn de Hefboom, de Katrol, 't Windas, 't Hellend Vlak, de Wigge en de Schroef; over de zamengeftelde werktuigen, by voorb. de zamengeftelde Hefboom, de zamengeiielde Katrol, de zamengeftelde Raderwerken, enz.; over de magten , die de werktuigen in beweeging brengen ; over de hinderpaalen , die de beweeging der werktuigen belemmeren; en eindelyk over de werktuigen in ftaat van beweeging befchouwd. Over den gang der werktuigen, de uitwerkingen derzelve, en derzelver volmaaktheid, wordt in dit Hoofdftuk afzonderlyk gehandeld. De tweede Afdeeling van dit Boek handelt over de Kragtkunde, en is verdeeld in vyf Hoofdftukken, welke handelen over de mededeeling en de vernietiging der beweeging; over de maat der kragten; over de Botzing in *t algemeen; over de Botzing der veerkragtelooze lichaamen ; en eindelyk over de Botzing der veerkragtige lichaamen. De meeste Hoofdftukken, uit welke deeze beide AfdeelinB 3 gen  $& A. VAN BEMÏJELEN) NATUURKUNDE. gen zyn zamengelleld, eindigen niet nuttige vraagen en toepasfingen. Tot een proefje zullen wy hier affchryven de toepasfwg van het vyfde Hoofddeel der eerftc Afdeeling. „ Het is door wryving C^èS1 de Schryver, bl. 263) dat fnydende werktuigen bot worden; dat klederen en meubelen flyten; dat de hoefyzers der paarden en de banden der wielen, van tyd tot tyd, moeten vernieuwd worden. En uit dit laatfte is het niet moeijelyk te verklaaren , waarom het flyk in groote Steden, waar veele paarden en rydtuigen in beweeging zyn, zwart wordt. „ De wryving is dikwerf zeer nuttig. Zy brengt het raderwerk tot rust door de vang; belet de Schroef, door den last gedrukt wordende, te rugge te gaan; vermorzelt het koorn door den molenfteen ; Icherpt het mes op den flypfteen; fchuurt en polyst de metaalen , fpiegels, diamanten en marmers met verfchillende ftofFen ; maakt het linnen glad door den mangel of't ftrykyzer; vormt de ftof tot allerley gedaanten door de vyi ; zuivert de klederen door den fchuijer; houdt ons ftaande op gladde paden ; verfchaft ons het gebruik van pasfers, en over het algemeen van alle werktuigen met fcharnieren, die naar willekeur geopend en gellooten moeten worden; en maakt den gang van zakuurwerken regeimaatiger, die anders zeer on« £elyk zyn zou door de geduurige verandering, welke de fpiraalveer van de hitte en kouds ondergaat." Crimineele Eifchen van den Hoogballiuw van Rhynland, tegen de befaamde Falfarisfen, jakob groep, en pieter goedkoop , beide .gewoond hebbende te Alphen% mitsgaders de Vonnisfen, door de hooge Vierfchaar van Rhynland over hun uit ge]'proken, en uitgevoerd op den 4 Mat 1799- Te Leyden, by J. van TifFelen, 1799. ƒ» gr. 8vo. 30 bl. Met verbaazing zal elk Lezer in deze ftukken zien , hoe menfchen, die door den alwyzen Schepper met eene ruime maate van verftandlyke vermogens begaafd zyn, zich zeiven zoo verre kunnen vergeeten, dat zy deze vermogens misbruiken tot de uitvoering van listig overlegde wandaaden, die tot ondermyning van den welvaart hunner namurgenooten dienen moeten, en waar-  crimineele eischen. -3 wiarvan zV eindelyk niet dan fchande en draf verwachten kunnen. Uiteet verilag van de fnoode bedryyen TL groei's , Cwy zullen hier de eige woorden van den braaven Baiïluw f. g. blok gebruiken) blykt: dat hv T- groep een ontzaglyk voorbeeld oplevert, waartoe vervallen kan een mensch , die (fchoon door het Opperweezen met een gezond en fterk lighaam fcegunftigd, om, des noods , in het zweet van zyn aanfchvn de vruchten van zynen nyveren handen arbeid te plukken, en , als een achtingwaardig man , en vader , daardoor zich, en zyn gezin te onderhouden; en fchoon daar te boven begaafd met een gezond oordeel, en vindin-u-yken geest, in ftaat, om niet alleen zyn eigen , en der zynen eerlyk beltaan te bevorderen, maar ook tot heil der burgerlyke Maatfchappy mede te werken, en zich te verheffen boven de nederigheid zyner afkomst;) echter deze lighaams- en zielsvermogens misbruikt, om langs andere wegen, met verzuim eener eerlyke kostwinning, en verwaarloozing van de opvoeding zyner kinderel, bot te vieren aan eene flordige, en losbandige levenswyze; die, voornaamlyk _ ter voortzetting daafvan, van ftap tot flap voortgaat in het mtSen van ongeoorloofde, en ftrafbaare vonden om , ten koste van het goed vertrouwen, en de veiligheid der ILnSng, en tot gevoelige fchade zyner medeburgeTs ziedde middelen van een beftaan te verwerven. Welk oogenbliklyk door nieuwe wanbedryven moet worden ftaande gehouden; en die eindelyk overzat tot het toppunt van gruwelen , en ongelukkiglyk medeSenfchen aantreft, die, door hunne meerdere kunde, of overleg, hem op eene ftrafbaare wyze daartoe de behulpzïme handleden:" en onder deze laatften behoorde inzonderheid de befaamde pieter goedkoop, by ïne Sngenneeming Kastelein te Alphen, lid van het Commïté van Civile>ftitie, en Kapitein van degewac-nde Burgermagt aldaar ; een man, wiens fchrander ffed? zoowel als zyne waereld- en menfchen-kennis, Sm tót veel betere daaden hadden kunnen en moeten dienstbaar zyn ; doch die , deze talenten misbruikende, en zvnen ftand en posten in de Maatfchappy vergeeten, de, ayan gemelden groep tot bedriegery de hand leende, zich ; in zvnen rang als hoofd der gewapende burgerSaït, aan ongeoorloofde verzetting tegen - en dwang van S het plaatslyk beftuur fchuldig maakte, en zich door dit B 4 al'  24 crimineels eischen. tfifcM!6u fcnanJde,1vkeJ d°ch welverdiende ftraf op den hals haalde; zynde hy door Rechters van RhynlandVvol gends het achter den eisch gevoegde vonDisT' "wmlfcn verklaard van zyne openbaare bediening, als hd van het Committé van Civiele Juftitie te Alphen! en inha eenVnder Publiek ampt te bedieneS; voor een' geheel jaar gebannen uit het voormaalig Gewest Holland zoo wyd en zyd deszelfs paaien zich hebben u tgefcek?' ?en komPgnedUnrend\dicn tyd' daar weder binnef e mo^ gen komen , op verbeurte van zwaarer ftrafFe , en voort? Elemneerd de- kusten ' £n mifen van JuffitfeTS iwn tf Cn .moderat]e van gemelde Rechters:" terwvl zyn toen medegevangene jakob groep, door diezeSe Rechters, geccndemneerd Is: „ om gebragt te worden op 't pubhcq Schavot voor 's Gravenltein, en aldaar, gebor? fyndk ai"ueen p,aal' met een ftroP om den bals , en met een bord boven 't hoofd, waarop zoude gefteld zvn *alfaris, door den Scherprechter zeer ftrengelvkmet roe-' den gegeesfeld en vervolgends met Eendvzer Sn ?°.?gh Vlfrfchaar va» Rbynland gebrandmerkt te wor! den; zynde hy voorts den tyd van vyf en twintig eerst, komende , en achtereenvolgende jaaren in era Tuchthui* S?^e2etRiepubliek gefineerd, om aldaar, geduü! lende dien tyd, met zyner handen arbeid den kost te gewinnen, vervolgends ten eeuwigen dage gebannen uit |e yoormaalige Gewesten Holland en§ wfstvrTesLd Zeeland en Utrecht," en verder zoo als by'hetvonnil van goedkoop is gemeld. y vuum» Dat dit leezenswaardig ftuk aan veelen ter waar. fchuwing voor - en afbrenging van - flechte daa- Bic  j. A. de CHALMOT, EIOGRAI'HIsG!Ö WOORDENB. 2g Biographisck Woordenboek der Nederlanden ; bevattende de Levensbefchry vingen van voorname Staatsmannen, Krygshelden, Geleerden in allerleye vakken van Weten* fchappen , Digtcrs, Schilders en andere Konftenaren; enz. enz. — Opgemaakt uit Handfchriflen, enz. enz.; door j. a. de chalmot. Hde Deel. Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. 8m 39<* bl* *\Y/"aarneid beftuurde onze pen, wanneer wy bet Eerfte W Deel deezes Werks aankundigden (*). Aanmerkingen vielen 'er op de wyze van zamenftelling , of liever op eenige der Bronnen, uit welke geput was. Een deezer werd zelfs door den Opfteller gewraakt, en hy beloofde tot dezelve niet te zullen wederkeeren , althans siiet zonder onderfcheiding daar uit te zullen fcheppen. Hy heeft zyn woord gehouden ; en hebben wy , in dit Tweede Deel, geene van de toenmaals door ons gegispte Leevensherigten aangetroffen : weshalven wy vrylyk durven verzekeren, dat het Werk van dat omcierende gezuiverd is, en daarom eene meerdere waarde in ons oog veikreegen heeft, en, zo wy vertrouwen , ook van allen , die op Leevensbefchryvingen van Vaderlandfche Mannen gelteld zyn. Tevens hebben wy mogen ontwaaren, dat de Vervaardiger deezes Werks zich zo ilreng niet houdt aan den toen door ons gewraakten hoofdregel, om naamlyk de Charaóterfchetzen alleen van de gunttigite zyde te maaien : immers een en ander is ons, in het doorleezen, voorgekomen, die naar waarheid gepreezen, en ook naar verdienden gelaakt wordt; gelyk dit in Charaóterfchetzen, door den Schryver op den Tytel beloofd, vdreischt wordt. » Lang behoefden wy na een voorbeeld , ter ftaavinge hier van, niet te zoeken: het Artykel frangiscus balduinus verfchaft het ons. Naa 's Mans leevensloop gefchetst te hebben, vinden wy aangetekend: „ Zie daar, lezer, de gewigtigfte levenstrekken eens Mans, die eene zonderlinge en wispeltuurige rol op 's Werelds tooneel heeft gefpeeld, en met dat al een der geleerdfte en fchran- (*) Zie onze Kadert. Lettertef. voor den Jaare 1798, bl. 632. B 5  25 j. A, de CHALMor fchranderfte vernuften van zynen tyd is gewest H\r was een Man van eene fchjona gedaante, eerder'onder de groten dan onder de middelbaaren te tellen Zvne tintelende ogen waren aankondigers van het vuur" dat in zynen boezem zwoegde; zyn ftem was aangenaam en hefelyk, zyne zegswyze kragtig, en door zyne welfnreekendheid wist hy ieder uit te lukken, en veelen tot zv ne gevoelens over te haaien; zyne werkzaamheid aing alle verbeelding te boven , en zyne vlugheid in 't werken en opftellen was zo ongemeen, dat het niet te begrvpen is, hoe hy, met dien grooten fpoed, egter niet alleen een vloeienden, maar veelal een fierlyken ftvl fchreef. J J ^ 'VVM0ris waren zvne zeden onberispelyk; hy was, in den ftnktften zin, een eerlyk Advocaat, en een deugdzaam mensch ; dit hebben zyne bitterde vyanden zelve van hem moeten getuigen. Dat hy zich naar de leevenswvze en ftaauunde , welke aan het Hof plaats vindt, volkomen kon fchikken, hebben wy in zyn Leevensberigt gezien; doch zyn grootfte zwak beftond in zyne onmaftige drift, zo voor de balie, als byzondere redentwistingen; en dan inzonderheid zyne weifelende onftandvastigheid ten aanzien van den Godsdienst. Wat het eerfte betreft, zulks viel gemaklyk in hem te verfchoonen , doordien zodanige yver in de Redenaars, in dien tvd, genoegzaam in gewoonte was ontaart, en nog niet geheel uitgeftorven is; doch het tweede is minder te verfchoonen. Het tydlyk belang was een der fterkfte dryfveeren , welke zyne daaden beftuurde, en daarom hebben zommigen hem den naam van ecouilus gegeeven, een ouden Sophist, die om voordeelshalven onder konstantyn een yverig Christen, en onder juliaan de roekelooste afgodendienaar was , en na diens dood weder een der grootfte voorftanders van het Christendom werd. Dan BALDuiNus verwisfeit fchielyk in eene bevalliger gedaante, wanneer men hem als Geleerde befchouwt: want dan vertoont hy zich als een Man, die met behulp der Gnekjche en Latynfche Taaien , benevens de grondige kennis der oudheden , een der voortreflykfte uitleggers van het Roomfche Wetboek was, en met denzelfden glans in het verklaaren der Burgerlyke Regten en Kerklyke Gclchiedenis praalde." Zo laat de chalmot, in het Artykel domicus bal'dius, Hoogleeraar in de Welfpreekenheid en Regten te Ley-  biographisch woordenboek. 2? Legden, niet naa, diens overgegeevenheid aan Vrouwen en Wvn, en daar uit volgend fiordig huishouden , te fchetzen De nagedagtenis van hendrik willem bernsau, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Fransher, behoort mede niet onder de vleiende; noch ook die des Bordrechtfchen Kerkleeraars joannes barueth. Welbearbeid is het Artykel van den geleerden pieter bayle, de van hem opgemaakte Characterfchets keurig, doch te lang voor ons ter overneeminge. Hem wordt hier meer regts gedaan, dan wy wel elders aantroffen. Veel oude ftoffe viel den Schryver te bearbeiden; en de aart zyner onderneeminge brengt dus mede , dat wy veel bekends aantreffen. Dan heeft hy, 't welk de waarde van zfa Werk verhoogt, niet naagclaaten ons Artykels van laatere Perfoonen te geeven, als dat van makten adriaan deels, Burgemeester van Amfterdam-, van engelbert francois van berckel , Peniior.ans dier Stad; Mannen van onderfcheide Staatsbegrippen: aan beider gr-dagtenis wordt regt gedaan. Zo treedt de Schout by nagt wolter jan gerrit bentink, te deerlyk op JJossersbank gewond, en aan die wonde overleden , met glans te voorfchyn. Ook vergeet de Opfteller den Dichter tacob ijellamy niet; maar geeft van hem een Leevensberigt, dien Vaderlandfchen Dichter, onder den naam van zelandus bekend, waardig. Wy fchryven met genoegen het gedeelte af, 's Mans Chara&er betreffende. „ Edelmoedigheid en menfchenliefde blonken in alle zyne bedryven uit; daar hy leedt, wanneer hy anderen zag lyden , was hy , hoe fpaarzaam ook zelve bedeeld, altoos bereid om anderen in 't geen hy bezat te doen deelen; alleen in die oogenblikken, in welken hy ondervondt hce magtloós zonder 't zelve het medelyden was, krees* het Geld, in zyn oog, eenige waarde, in elk ander geval was hy 'er misfchien al te onverfcbillig omtrent. Van niets hadt hy meer afkeers dan van vleijen en kruipen; een afkeer, die zo ver ging, dat zy, door zommige aanzienlyken onder zyne weldoeners, die zyn karakter niet genoeg kenden, en meenden, dat hy, om het geen zy ten zynen voordeele toebragten , met loten dankdichten in de hand voor hun behoorde te buigen , als trotsheid en ondankbaarheid aangemerkt werd. ■ „ Zyne openhartigheid, zyne getrouwheid, zyne groot-, heid van ziel, die hem in Haat Helde, om niemand te verachten, noch te beledigen, om dat hy van hem of in Gods-  5^ J- A. DE CHALMOT Godsdienfbge, of m Staatkundige Begrippen verfchiMo won. hem eene algemeene hoogagting by'ale Bralvei Hu beminde zyn Vaderland vurig, hy Intte LS vv^ wie en onder welke party die ook wa< ff, OfJ- n lief die bet Vaderlana lief hadt' en "ft tevens dk ne byzondere gedagten aeheel * Y- ^ zy hem WcbiUenle ffnj denkwyzen^ had? hv fn l' F? gaande tyden door Vm befc^z^^^^1: den ; hy was niet klein genoeg, om partydig^T kunnen he&eeen%?f ^dging tot h"t ?omgbere enTrn" ït.gu nebbende , hadt hy eene byzondere hem alleen eigene luim, die in fommige zyner ftukkenfen vS Hn,Zy"eng?n?eenZ,a-ame en brieven, zich venooï de; een luim, die zyn gezelfchap allerbehaaglykst maak- as glarw«edrfg^^ ^"«ss. menfchen van een bekrompen doorzigt, en Sade5nyd . die beftendige gezellin van grote vlrdienften , Se^en£Vf gUnftlg 0aitrent zvne GodsdienftigegSoe. ZH a V ^ grond wordt "°Sthans verzekerd , Ü ^/n r ï le-Zing van §eSronde Schriften ten voor deele der Openbaaring, volkomen overtuigd was van de waarheid van onzen fchoonen Godsdiens?, eb genezen van die twyfehngen, welke by hem waren opgekomen ïodS ïn^eT't'r^meS^God! vrugtige Jioeken en Gefprekken, d e hv in zvne innJr heid veelvuldigmaalen hoorde en las. _ Of hv et mul men ZTiS ^r611 0pganS zou &™&t hebben, mag men twyfelen. Uit zyne in druk uitgegeevene Leerredenen Owee m getal) blykt het, dat Tiy ver afweek bl?ekeeKe?lf "X T?™gt' Wdke in de voo 'heenTu blieke Kerk, tot heden toe, nog allermeest behaagt en hy hadt te veel vastheid van |eest 2 zich, blinde^ lmgs naar den heerfchenden fmaak te rigten En daar men, m ons Land, door eenen Leeraar niet wi'l gefchreeven hebben , t geen men aan elk anderen niet kwalyk duidt, ,s het. te vrezen, dat, dewyl het hem onmogelyc was zyn Genie aan zyn Fortuin op te offeren, hy eene l^S^lT ^ * diChter,yke Martelaars ™ „ Dan van dit alles zou de tyd alleen de 7^-erh°iV of onzekerheid hebben kunnen leren; doch dit is, geïyl* al-  biógraphi3ch WOORDENBOEK. 2 enz. eene VeS1etnfltoosedor zyn de Plaatsbefchryvingen: bovenal beviel ons die van den Ganges, waar uit wy nog dit gedeelte onzen Leezeren aanbieden. „Niets is aangenaamer, dan geduurende het heete faifoen den Ganges af te vaaren. De lugt, na veele mylen lengte over den vloed gewaaid te hebben, is zo gemaatigd, zo verfrisfend, dat men die met wellust inademt. Na zonnen ondergang legt men gcmeenlyk de fchuiten aan den oever vast, naar de zyde, waar hy het hoogst is, en naby eene of andere markt, tot algemeene gerieflykheid. Men ziet op veele plaatfen kleine tempels der Hindous op de boorden der Rivier, met welke zy door middel van een trap gemeenfchap hebben. Des morgens, even voor of na het opgaan der zon, zyrt lett.'iSoo. no. 1. C ««  34 REISWEG NAAR DE INDIcN. de vrouwen gewoon zig te baaden ; en de jonge meisjes inzonderheid blyven eenen aanmerkelyken tyd in het water, alwaar zy als Nayaden of Syreenen fpeelen en dartelen. „ De fchuiten of vaartuigen, van welke de Inboorelingen, of de Europeaanen, die op de oevers van den Ganges woonen, zig bedienen, voeren zeilen en riemen; deeze laatfte zyn gemeenlyk van twaalf tot twintig in getal. De gedaante deezer fchuiten verfchilt, naar den rang van den eigenaar. Sommigen zyn zestig voeten lang, en hebben zeer verheevene agterfteevens. Zy warden beftuurd door middel v?n een breeden riem of pa gage, die tien voeten agter den fpiegel uitfteekt. Gewoonlyk ftaat in het midden van het vaartuig eene mast, aan welke een groot vierkant zeil geheist is. Daarenboven voeren zy, by goed weer, een bramfteng, mede van een vierkant zeil voorzien. Zy zyn niet zeer gefchikt om by den wind te zeilen, uit hoofde van hun overwigt aan den agterfteeven. Des niet te min zyn zy zeer gemaklyk , naardien zy in het midden eene kleine opene gaandery hebben, die door middel van een deur gemeenfchap heeft met een fraai vertrek , ter wederzyde door eene ry venfters verlicht. Dit is de eet- of gezelfchaps-zaal. Haare hoogte is gewoonlyk van zeven tot negen voeten. Een klein vertrekje naast aan djent tot flaapkamer. Wanneer een man van eenig aanzien in zulk een fcheepje reist, doet hy zig gemeenlyk door twee andere fchuiten volgen; de eene, Pul didicere magiftra, ]VV. Naar den Tweeden Druk uit het Engehch. Ifte Deel. Te Amfterdam, by J. Yntema en Zoon. 1799. /» gr. 8w bl., behalven een Voorbericht van VIII bl. ' Eene goede Vertaaling van een welopgefteld Boek kan niet dan aangenaam zyn voor eiken leesgierigen, die het oorfpronglyke van 't zelve niet verftaan kan. Wy durven dus onze Landgenooten vergast rekenen met de Nederlandfche Vertaaling van den Eduard door Dr. john moore, een* JVIrn die zich door een voorig Werk, getytek!; Befehouwirg der Maat. Map.  J MOORE, EDUARD. -7 fehappy en Zeden in Frankryk , Zwitzerland,. Bujtschlahd en Italië, reeds de algemeene goedkeuring heeft verworven. Men veiwachte in den hier aangekondigden floman geene bovenmemchlyke chara&ertrekken , geene onnatuurlyke en wonderbaare gebeurenisfen, geene zoogenoemd Sentimenteele razernyên, enz.; neen! fchetfen van 't menschlyk hart, aan menfchenkennis en ondervinding getoetst; verflandige aanwyzing van 't goede in deugd- en mensch-lievende charafters; vernuftige nafpooring en vermelding van 'z voordeelige , 't- geen in fommige oogenfchyniyk Hechte characlers dikwerf is aan te treffen ; bevallige vermenging van ernst en boert, en volgeestige gisping van veele claaglyksch voorkomende gebreken en wandaaden: ziet daar, 't geen dit Boek voor allen, wien 't om vordering in mensonwaardige 'hoedanigheden te doen is, niet dan belangryk kan doen zyn. „ Het historisch" (dus fpreekt de Vertaaler in 't Voorbericht, en wy maaken deze zyne woorden tot de onze) „ of „ zoogenaamd historisch gedeelte van deezen Roman moet „ men niet befchouwen als het voornaamfte. Ver van daar, „ is het eigenlyk niet meer dan de lysl; de fchitdery, in die lyst „ vervat, beftaat uit de charafters, die ten tooneele gevoerd, „ de aanmerkingen, welke over die charadters en de gedragin„ gen der menfchen gemaakt, en de gevoelens en grondie„ gels , welke den Leezer ingedrukt worden. Alles te famen „ dient om liefde tot braafheid , edelmoedigheid , weldaadig„ heid , voorzichtigheid, naarftigheid en werkzaamheid in te „ boezemen; om verwaandheid laagheid , fchurkery, gierig„ heid, vadzigheid en ledigloopen aan rechtmaatige verach„ ting over te geeven; om der jeugd mistrouwen van zichzel„ ven en omzichtigheid omtrent anderen in te prenten , en „ haar behoedzaam te maaken omtrent die kleine onvolmaakt„ heden, welke, uit eene levendige geaartheid voortkomende, „ dikwyls als aartigheden hefchouwd worden , maar , niet in „ tyds verbeterd, niet zelden verbasteren tot grove gebreken, „ of ten minden in groote gevaaren wikkelen." Wy zouden onze Leezeren tans een weinig nader met het hoofdonderwerp van dezen Roman bthooren bekend te maaken, ware het niet , dat wy reeds in eéne onzer Letteroefeningen een klein gedeelte van denzelvtn, onder het Mengelwerk, geplaatst hadden: wy bedoelen onze Letteroefening voor 1799, No. 12 , Mengelwerk , pag. 499 , alwaar , onder het opfchrift: Voorbeeldig werkzaam medelyden van een memchlievend gemoed, de drie eerfte Hoofdftukken van dit Boek voor 't grootfte gedeelte zyn overgenomen , en waarïa de afkomsc van den rield dezes Romans , zyne jeugdige, fchoon onbefchaafde, charaétertrekkèn, (waarvan oprechtheid, rondhorlliglu.id, en eikentlykheid van genootene weldaaden, de voornaam. ;ien zyn.) en zyne aanftaande opvoeding by dtn lieer Barnet, C 3 z> o  J' MOOREj EDUARD» zoo wel ajf de geaartheU van dien zonderlingen Man , en vin ahrd,«e Schtgenoote, vermeld word™ Wy 35 len dus alleen h.eruy voegen, dat de weldsaden die Eduard vooral door toedoen van Jufrouw Barnet, ^1 E aan hem beileed zyn ; zoodat de befchaafde e^ voortrefrelvke opvoeding, die hy geniet, by de voordeelige toLeeminfzvner yerftandiyke vermogens, ook allengs medewerkt om ^vn jeugdig tet te veredelen : waarom hy , fk ll'n voórbeeU voor jonge lieden , de beste aanpryzing verdient voorbedd Voor het overige is deze Roman in eenen zeer bevallit-n en onderhoudenden ftyl gefijhreeven, die in de Vertaal!;" zeer wei bewaard is. De achtingwaardige moore doet een I geaartindeo, intusfchen zorgt hy zeer vcrftandiglvk . door de Se3£SryrS der, h-ndeifife van fom- de Ëcht hn^' Zr,Wl ds *Wr hst «* t0°" «ellen van de Hechte hoedanigheden van anderen , dat de laaien eee^enmadeehgen „druk op de zeden z^erlk^T^S ■ Ons beftek gedoogt niet, dit gezegde door de vermeüinz vin in h« 1 h ^ "ag' C 27 d00r de retds medegedeelde Proeve in het voorleeden jaar, zich opgewekt vindt, om den braaven Eduard van naderby te IeeroriTkennen, tot het Werk zdven Sfn 'cl ^T^ T^n' da' ^edig door het tweede S iaatite Deel zai gevolgd worden. im nE\m; ¥r sm°llet. Met Plaaten. Den Fyfnenden Druk van het Engelseh vry gevolgd. Jfle Dell ■ In den U«age, by j. C. Leeuweftyn. In gr. %vo. 445bl Menngrwg,teid. Z£,tteJden Wy ons ter IeezinS va" ^n boek-, • "T P/ TClk? tytel de woorden pronken: den vyftienden mruk gevolgd; aan naa eenige hoofdftukken doorloopen te hebben, kwam ons niet meer zonderling voor, 't geen ons echter te vooren uiterst verwonderd hadt, té weeten : dat 'eieerst tot fpade eene Hollandfche vertaaling van was vervaardigd; en aan t einde van 't zelve gekomen zynde, waren wy ze fs verwonderd, dat een Nederlander, die, in de vertaalmg zelve blyken van bekwaamheid aan den dag legt, zich had! vetledigd aan een boek, welks zedenlyk doel zoo gering is en t -veile byna niets anders dan eene aanéénfchaklling van listen en fchelmeryen bevat, zyne vermogens en zynen tyd ter vertaaling te befteeden. Eene fchets van hetzelve zal het door ons gezegde - ader licht byzettenr De Held dezer historie is een onecht kind, geboren van eene Enge.fche vrouw die zich , geduurende het vëidheerfehap van Marlborougk , en naa vyf mannen in éénen veldtocht  S/'M OLLET, FATHOM ES MELVIL. 3° _Ht te hebben verloren , onder de bagaadie der gtalheer^r! tvondt en daar den rol van zöetekarfter Ipeelde. boor tZn Duit c'h-n foldaat Fathom aan zich te verbinden, gaf zy , hridS Swinsgelyks dien naam. Naa zich nog eeninaar iuiw npo-rft-p WV7e gedraagen, en verfcheidene lunet- &&°PC^r^WbCTby =y onder anderen be. ^erk e dat de opvoeding haars Zoons door een' Colonel, Graaf MeMl noemende, op zich genomen y/ierd . ver oor zy h#é& man, en eenigen tyd daarnaa bereikte: zy, Hn's het flatveld op roof uitgaande , door een P'^olfchot lTnb een HusWn-oVier, ook den AMm .fe»,gj misdjndi" leven be /«« Fathom, die als fagie ny gemc' Graaf diende, wisffch kundig in tol*^*^ in te dringen - en toen MeMl, naa het einde des oorlogs , xveder to zynè Echtgenoote in Presburg te rug keerde, ftelde hv Fathom op de gunftigfte wyze aan dezelve voor. Fade hy tatnm op u * b Melvil, Zoon van meerge**7lpn claf opgevoed, e? i a de hooge Schooien gezong^^ePStók^ wist F^i zich door listen raij^èra reeds op zyn twaalfde jaar , by elk bemind te ïen woeden? vooral beyverde by zich, om by de fchoone ëxe in aanz en te geraaken , waartoe zyn uiterlyk gun, ff voorkomen niet "weinig bydroeg ; zelfs zag de „ Wrouw Melvil , die twee jaaren ouder was dan hy , .hem ÏZ geene onverfchtllige oogen aan , térwji Fathom ook n el v'rzuimde, om deze haare genegenheid t'hemwaards a n"te 1 weeken. Reeds op zyn vyftiende jaar ftreelae hem het den'S ,%an, misfehien, Schoonzoon van den Heer Molte kinnen worden; dan zyne flimheid leerde hem _voorlLI hande er! en van dezen wensch voor als nog mets te «LÏ ÏWr daar hy in deze jonge bame eenige te^rs van hooghartigheid en trotschheid befpeuré hadt en Kan daan dat hy vruchtloos , als van zeer verre , door IfnrPkken ênz de uiting haarer gevoelens jegens hem tracht. ff« töffi gebruikende hiertoe ze'fs de list, om eene ?d lem verliefd gewordene Kamenier zyne liefde te betuigen S te veinzen, al! of hy, alleen voor 't uiterlyke de EchtrUot van Mr. Melvil wenschte te zyn om , door haar f eH zvne geliefde Th ere/ia (dus heette de Kamenier) des te ru mêr tl kufnen'btvoordielen. Therefia met da ontwerp ip' ènomen begon haaren rol met Fathom ra V byzyn van %ulr MeMl zeer te verongelyken , in hoop dat hierdoor hfre l ef e, door hem te willen verfchoonen . zoude kenÖ worde.doch dit heeft mede de bedoelde uuweriung n et Nu neèmen Fathom en Tkerefia . om een fonds ot beR te vinden, hunne toevlucht tot bedrog en duvery; The^ weet zich , door eene der dienstboden tot dievery aan-  *Ü SMOILEÏ Seeler aLaS 7 te b yVe\} hy verbondt zich Mn eènen fiEeki *K ' °Pi ^'euns hu'p ***** bvna a™ werdt wS zich ff ,,n- Tyddr ZlCh °°k aan de «nlnvermaaken , en abUESj J y e"? juweiier > m« moeder en dochter, ieder a zonderly t wei te doen verftaan. Door zyne fnèdi heH te ruimen. g ««Snerken hmderlyk kon zyn, uit den weg sMlfc^B?. feeT, o?^ £ SVz'ndT" J™. ? 'Ug ^"^om hernat den /«rjfl. m^7 na huis; wordende zy beiden door den tl ,™t tathem "eIde. ongemeen vriendlyk ontvangen. Feni- fLTltVT1 Ve"r0k ,de.oude Gnatiet de bride Sg Iingen m Hetlborn , en plaatfte hen, als vrywilligers bv zin eigen regtment, om hun alzoo door hunne eigene verdiLifS bevordering te verfchaffen. Dit beviel Fat kornet Zéér doch hy toonde zichuiterlyk zeer voldaan , en wist zich {n dezen veldtocht, onder verfcheidene voonvendfelen . zelfs aan de nmfte ge/aaren te onttrekken. Ook naakte hy op nieuw kennis met den gemelden Rathkali, (die te gelyk: me?hernTl vrywilhger diende;) en deze twee wisten doVheTL weder hun tortu.il te maaken. Eindelyk beflooten zy, het leger üll t W?TV C1' n3a PaT eens bez°cht te7 hebben8, zd na Engeland te begeeven. By eene gepaste gelerenheid brag xen zy die bpflu.t ten uitvoer , (hebbende Fathom'AdTph eerf byna van alles beroofd, waarvan hy de fchuld op zekeren mSenl nf fchuiven'-) doch ^ verdwaaldenTen? j Strasburg te gaan , bevonden zy zich onver wacht onder de franiche voorposten. Nu fchoot hun nie« over,  FATIiOM ES MELVIL, 4* nm im zich als vrywiliigers by het Fransch leger aan te Sïi voorgevende jonge lieden van aanzien te zyn, en bieden , vo0;Sf ,vcl J ns ondergaane mishandelingen het Oostenryksch leger ~™ ™. % bekende aaie van 5ÖSX? a'aScht gSets^? nog vöór zyne herftellinp H £h« vrede en onder het voorwendfel van Parp te wil. &£&sH& «ME ÏÏl ft aS^sbevondt, onder een akelig onweJer verhTten té15», bereikte hy échter ongemoeid een boerenhut, ahv ar hy zich ter rust meende te begeeven Dan dit was .o. Hpdand een verzamelplaats van Roovers , en hadt ny zien Jet gered mèt een door hem daar gevonJen lyk in zyne plaats rè bedde te leggen , zyn dood was zeker geweest; nu ontkwam hv hetlevaa met eene beurs vol ducaaten, een goud horolosie en eenen diamanten ring, en kwam eindelyk ïü nèn de muuren van Parys. Hier deedt hy z.ch voor als G-*?-van Fathom, huurde een' bediende, en, daar Sde LWche, Hoog- en Nederduitfche, en Engelfehe taaïen Co ak werdt S reeds in de eerfte herberg voor een man vagroa" aanzien gehouden. Ook hier zoekt hy weder fortuin met fpeelen ; doch ongelukkig wordt hy omtrent Xt uit ekleed/door eenen op rirhtpn Kn^elschman, van wiens geld Ay gedaent naat zien meester te maaken. Gewoon zich in allerlei toetenden best moogli tewdden, vermomde hy zich door een' piekeer aan ™ 00°, ging afgelegen woonen , boodt zich (daar hy eene zeer goèdl viool fpeelde) by den ülrefteur van de Opera aan. S K muzikant gepUt. Eenigen tyd hater wis hy het vertrouwen te winnen van eenen ongelukkigen Spanjaard,, de, al een Perfiaan gekleed, met hem in. een gdte woonde Deze mm , zeer eenzaam en onbekend teeveads , ^oeScht gewekt. wist J»»^^^ brengen, dat hy hem zyne lever^efchiedenis (die »k^*J boek vermeld wordt) en eene menigte juweelen , ter «aapte Tan omtrent tweeduizend kroonen , toevertrouwde. C 5 v"r"  42 SMOLLET vertrok met dezen bint uil na Eiland; laatende den Spanjaard tn diepe armoede, en de dochter zyns huiswaards , dia hy verleid en bezwangerd hadt, in den akeligïten toeftand achter. Van Canterbury na London reizende ,ö hyvoor zyne reisgenooten , die hem onkundig wegens land en taal achtten, het voorwerp yan fpotterny en verachting; zelfs kwam hy in verdenking van de oudfte Zoon des zoogenaamden PrTtendents Eduard te zyn , werdt door één' dier reisgenooten aan het eerfte Dorp gearrefteerd, en voor den Rechter Tebragt; doch een Edelman, die verklaarde, den jongen Stuart meer dan eens in Parys te hebben Jezten , en dat deze vreemdhng geenzins de vermeende perfoon was, benevens een verdichte brief van Fathom*t Moeder aan hem geichreeven deeden hem van dit netelig geval met glans afkomen. Voorts wist hy op reis een onfchuldig meisje, Leowra geheeten aan zich te boeien , en door de laagfte ftreeken op haare deugd te triumpheeren. Hy hervindt Rathkali, verbindt zich op nieuw met dien onwaardigen, en zy fmeeden te famen de laagfte ontwerpen. Fathom verlaat de verleide Leonora welke, eindelyk, door wanhoop van haare Zinnen beroofd , in een dolhuis te Bedlam geraakt. Nu treedt Fathom als een gewaande Graaf voor den dag , krvgt door toedoen van den Edelman, die hem uit zyn arrest hadt Égered , den toegang tot de voornaamfte huizen, en weer. zich weldra door geheel London te doen bewonderen. Tot mftandhouding zyner beurs, dreef hy nu met Rathkali (die een zeer bekwaam en bevallig Diamantzetter was) handel in valiche Juweelen, wist flegte Vioolen voor de beste Cremoonfche te verkoopen , en behaalde, door dergelyke bediiegeryen meer, aanzienlyke voordeden. Schoon andere gelukzoekers hem, wegens het onbepaald vertrouwen, 't welk alom m hem gefteld werdt, met afgunst befchouwden , en zyn geluk trachtten ie ondermynen , wist hy door zyne list en ae hulp van Rathkali, alle die poogingen te verydelen' Ongefïoord en ongeftraft ging hy dus eenken tyd voort in zyne gmteryen , flapelde ondeugd op ondeugd , wist, onder anderen, geduurende zyn verblyf by zekeren Edelman, die even buiten London zyn landgoed hadt, deszelfs Dochter Ce. linde, op de doortraptfte wyze, tot voldoening aan zynen wellust over te haaien, en haar eindelyk, om van de verwytingen van dit misleide meisje verlost te worden tot den drank te verleiden: zoodat deze ongelukkige , naa door hem m den grond bedorven te zyn , vervolgens in een hoerhuis geraakte. Even fnood gedroeg hy zich daarnaa , itaande zyn verblyf by de wateren van Bristol: menige vrouw, menig meisje wist hy tot ontucht over te haaien , waartoe hy te beter gelegenheid vondt, dewyl hy, eenige kundigheden in de  FATHOM EN MEI-VIL. * mm**®** » SS wydde, op een m^ffJ^^&t voorige vrlcndat hy door du toeval van fommihen zyne ^ den w.rdt verlaaten , wikkelde hetzelve nem ^ Tf_ Rechtsgeding en b^r^vo^S^S bieden honderd ponden fte lm, , ten v ikend aynde ter digden Echtgenoot. ™^fe'en ™ kte hy £ hecteenif■, betaaling dezer poogingen , niet waaruit hy zich , ondanks veV':l'-% 'AtK %> bbelofte weet redden kon; tot dat ny ^^é^%ris'Ts k 8 " HP^fTetVnothdesUÏ Deï^S gevangen laat fttp , dat het lot des cerueii ^ t en ovcr dj? bedrogvollen den fnooden Fatkon Charters zyn, die zede? vk* echter, niet dryven dus S achten voor onr ^sgefiiedenir tf^«^S&; X de fl£ maaker des boeks »«^^*^^ftaidlg! en benen„ werpen van onzen held waren aw v ëlk boevenstuk , dig ingericht,, dat , om zoo fcggg- \ [ister [| meer' " 't wek hy uitvoerde , <*&^ggjg«Kf» vooral noemen <*, u. 184.  44 SMOLllT, tkrUbil EN MELVIL. «en hunner Zoonen bezoedelen • hpt » i • i eerfte misdaad zoude hen vertilt t£ Belimten van de aanmoedigen, en hen Zdl^L tweede en derd« gaan! eindelyk onherftelbaar veriaoren doen de Dochter ,an den ijêS V V , el"m t b kende trekken met ^il bSnSktenk' Af haare ge,J" g Sent^ e„^ Officier treedt in eeri eefnrpb- mPv u J r «amer. de hem inmiddels te toetfen zeLnde fto?%J e° deze, weet zyne aankomst te Nantes, eenen brief aan hJi ' by wat  JjtlHTFAR. ES SOPHIA, TOONEELSPEL'. 45 v/at waren toegenomen, aanboodt. Hortenfta betoont zich zeer deelneemende in dit geval; en daar Comtots te rug is gekomen, blyft zy op haar eigen verzoek den uitflag van zynen last aanhooren. Comtois meldt aan zynen Heer , dat hy niets te weeten hadt gekreegen ; dtwyl Sophia reeds fints lang op 't onverwachtst met haare 'iante 'c land verlaaten hadt. Dit ontftelt Saintfar; doch. Hortenfta belooft hem haare hulp tot verder onderzoek, pryst hem geduld aan , en Saintfar, die tegen den avond by den Overlten van het Regiment gcnoodigd was , neemt zyn affcheid. Mevrouw de Valmont, alles beluisterd hebbende, Isomt by haare Dochter; en daar Hortenfia toevallig aan Saintfar gezegd hadt , dat Sophia misfchien het land zoude verlaaten hebben , om zich in den dienst of het gezellchap van de eene of andere Dame te verbinden , raadt zy Hortenfta, zich den volgenden dag ziek te houden , om Saintfar wegens haare afwezigheid geenen achterdocht te geeven,- en wil, dat Jgafha, de Kamenier, aan welke het geheele geval bekend was , aan Saintfar zal zes>aen , dat zy wegens eenig verfchil den dienst van Mevrouw de Valnmt moet verlaaten? terwyl Hortenfia dan haar voorig land-ewaad zoude aantrekken, en veinzen in den dienst van Mevrouw de Valmont gekomen te zyn. Saintfar d\e,. volgends affpraak , van 4gat ha vernomen hadt, dat zy den dienst verlaaten moest, en een aartig landmeisje, die veel op Hor* tenfta geleek , reeds in haare plaats was aangenomen, herinnert zich het gezegde van Hortenfta , en neemt, op raad van Comtois , voor, om , zo dit meisje zyne Sophia mogt zyn, haar zyne hand op nieuw aan te bieden. De vermomda Hortenfta komt nu in haaren dienst, en Saintfar, haar ziende, herkent in haar zyne Sophia. Hortenfia, Saintfar nu als voor 't eerst veinzende weder te zien, fpeelt haaren iol meesterlyk, en toont zich zeer vergramd op hem; hy verontfchuldigt zich en bidt haar om Mevrouw de Valmont voor den dienst te bedanken; doch zy fiaat dit af. en laat hem alleen. Mevrouw de Valmont ondervraagt nu haare Dochter of haar het gedrag van Saintfar van dien aart is Voorgekomen dat zy hem haar hart begeert te fchenken ; en dit door Hortenfia met ja beantwoord zynde , plaatst haare Moeder, naadat zy Saintfar by zich heeft laaten nood,, gen, zich aan het Toilet, en Hortenfia maakt toebereidielen om haar te kappen : wanneer Saintfar inkomt, en zich tegen de dienften van zyne gewaande Sophia wil verzetten. Mevrouw de Valmont toont zich zeer daarover verwonderd; Saintfar ontdekt haar zyne eisfchen op het hart van Sophia; doch Hortenfia weigert hem in 't eerst gehoor te geeven ; hy fmeekt haar eindelyk op zyne knieën hem te hooren , en aan zyne oprechte wenfchen te voldoen. Nu kan Hortenfia het niet bnper uithouden; Mevrouw de Valmont ontdekt alles aan Saintfar,  45 SAIMTFAR EN SOPHIA, TOONEELSPEL. fdr; en maakt ook haaren verwonderden man, die, van dit alles onbewust, voor eenige dagen op reis was gegaan , en thans onverwacht te rug komt, met het voorgevallene nader bekend; Saintfar ontvangt Hortenfia uit de' hand van den Heer de Valmont, eft dus worden de twee gelieven op de verrasfendfte wyze veréénigd. Dit maakt den inboiid van dit Tooneelftukj'e uit', \ welk ons niet onbevallig is voorgekomen. Aan het i gros onzer hedendangfche jonge meisjens zal het , waarfcbytflyk, niet zeer bevallen; den raad eener verftand^e Moeder zich ten nutte te maaken , dit is, althans in het (hik van liefde, by dezelven niet zeer in den fmaak ; door zich aan het uitwendige te ligt te verllaaven , eigen verkiezing te volgen , en den weimeenendften ouderiyken raad als niets te achten , vinden zich veele meisjens , althans in deze dagen, waarïn zich de verleiding, ter bereiking haarer oogmerken, onder de bevallitjfte gedaante weet voor te doen , veekyds als het te laat is, deerlyk bedrogen. Dat dan de braave Hortenfia in dezen haar voorbeeld zy; opdat zy voortaan behoedzaamer worden in het fc hen ken van haar vertrouwen aan jonglingen , die door hunne fchoonheid , kleeding of listige vleitaal , haar aan zich poogen te verbinden ; en dat ook de Officier Saintfar aan anderen van zynen ftnnd leere , hoe verre eene deugdzaame en ftandvaste liefde gelukkige 'gevolgen heeft, boven de flechts oogenbliklyke vermaaken'eener overwinning, die den overwinnaar niet zelden met wroeging vervult, terwyl de overwonnene dikwerf het rampzalig flagtoffer haarer lietgeloovigheid wordt. Om deze gewigtige doeleinden te bevorderen, arbeidde de giy/.e maas aan dit Stukje: én wy wenfehen dat dezelven door dezen zynen letterarbeid cenigzins bereikt mogen worden! Merkwaardige Voorbeelden ter bevordering der kennis van de Zielvermogens der Dieren, voor de meer gevorderde Jeugd en weetgierige beminnaars van Dieren, verzameld, gerangfehikt en verklaard, door joh. gottl. trimolt. Uit het Hoog. duitsch vertaald. Te Amfterdam, by W. van Vliet 1700 In Bvo. 184 bl. ' '*J' Dit Stukje is verdeeld in acht Hoofdftukken, in welke gehandeld, wordt over de zielen der Dieren, hunne gewaarwordingen, derzelver denkbeelden, hunne opmerkzaamheid, hunne verbeeldingskragt, hunne leerzaamheid, derzelver taal, en eindelyk over de fchranderheid der Dieren. Dc Schryver bewyst zeer voldoende, dat de Dieren zielen bezitten, en bepaalt, op eene leerzaame en leezensivaardige wyze door een aantal voorbeelden van allerleyen aard , hoeverre hun-  G. ISIMOtt, MER" WA ARE tOS VOORBEELD"!?. 47 Honden, en van te ^ an ^ w dc ^^^^^fSii nadenken kan toekennen, ïf -nllt aan die Dieren, die het meest naar den mensch, zo EfSedStShin verftandige werkingen , gelyken ■ naameyk m gedaante a's in fa} * ft haaIt hy het voorbeeld der de Aapen. len Diyne. meivau jd laatstgenoemde fchepzels aan , die, wan eer zy een a " SU ook z er'du de/k uk de volgende Anecdote: Ze- "fchrwen ben o°ok 'nu° en dan oude papieren aan üukKen " ïheuren Toen de Advocaat eens was uitgegaan 4 en^het " ven T waar in hy' arbeidde, had opengelaaten, klom de , dooT nieuwsgierigheid gedreeven daar in^en ver, fcheurde, uit blinde zucht ter naarvolgmg, alle de Papieren, " hy hl£rr PpS vSr.de De Advocaat betrapte hem, " ^tttóCdto^yae-berighód was, en begon naar " b°e n eVarf- maar goedig7 vluchtte de Aap weder ten ven" S ui? De bXoJen Advocaat dacht thans op middelen, " ™ den Aan een nog ergeren trek te fpeelen, en koos daar „ om den Aap een no* eig merkte, dat de Aap aan zyns " !°e h6t ^S^d^Spiiïk& na^ hem keek, be- het Scheermes in de hand, fneed zich de keel at, en WO* JJ dus het ilagtofFer van zyn onverftand. BW*  40 I!. J. BEUSEKAMP, KAT. CEJCH. VOült DE JEUOB. kleine Natuurlyke Gefchiedenis voor de Jeugd door » r „„ , .«««. lilde Deeltjen. Te Zutpken, by H. C. l\ TtóemV 1799. In gr. Zvo. 114 bl. J a- lnieme» T" dit Stuk-Ïe worden tweeëndertig groenere en kleinere Die.. ± ren op geene onaart/ge en voor Kinderen zeer gefchii te wyze, befchretven; terwyl dezelve ook op zes Plaats™! hunne natuurlyke kleuren, vry dufdelyk .worden afcebeeH 'Aan gaande zulke Dieren, die door zommige byzonder^ eSenfch^ pen aanmerkensWaardig zyn, vindt men hier nog al IeSS d,ge benchtemby voorbeeld, ten opzichte van dien leve die gewoonlyk een Doodgraver wordt genoemd , vindt men' het vólgende op bl. in. „ Wilt gy°de Doodgraver, zWwer „ ken. Werpt dan maar een dood diertjen in uw' tin • "zo dra „ bet begint te öinVen, zullen de Doodgravers, die zeer eoed „ ruiken kunnen, terftond komen, misfehien zullen 'er Swél „ meer dan twee komen, want doorgaans helpen zy malkan „ der. Is de grond, waar op gy het diertjer, gelLdhebc „ met los of diep genoeg, dan zullen zy onder dat dier len „ kruipen, hetzelve op hun rug neemen, en naar eene S „ draagen, die hun beter behaagt. Als m her • „ter plaa-ze, daar zy het begLven wïi\lIn , 'd!n wee n zy „ de aarde onder dat dienjen weg te werken zo dat he» „ diertjen in de kuil, die zy onder heuelve maaken , moet ne „ derZinken. Gy moet niet denken, dat gy de Doodgravers „ wel eens zoudt kunnen bedriegen, met zulk ee„ dferden aan „ een touwtjen zo op te hangen, dat het wel op de aarde ja" „ maar met zinken kon, of gy moest zorgen, dat het paalt en' „ waar aan gy het touwtjen gebonden had&, zo vast ftond dat „ zy het niet. konden loskrygen: want als het touwen Pegts „ aan een klem m den grond gelloken ftokjen gebonden S „ dan zouden zy al fpoedig zien, wat hun hinderde, en zó „ lang in den grond, onder het ftokjen, woelen, tot dat h« „ oinviele. Als er mets is, dat hun hindert, dankunnevier „ Doodgravers, in ruim één uur, eene Muis zodanig begraven „ dat 'er niets meer van te zien is b oegraven, „Wanneer alles is afgedaan, het dier begraavcn, en de „ eijeren by hetzelve gelegd, dan komen zy, in eene ellendige „ gedaante, wederom te voorfchyn , vol met myten 0 ïzen? „zo da men hen niet voor dezelfde Kevers zou aanzie" „ Denkelyk zyn zy dan voor deeze Kevermyten, het geer Tn' s> dood diertjen voor hun geweest is." §  ALGEMEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Praktyk des Bybels , of het Zedekundig Onderwys der Gewyde Schriften. Ijle Deels, \fle en nde Stuk. Te Amfterdam , by C. Covens. In gr. ivo., te zamen 597 bladz. De Schryver van dit Werk heeft goedgevonden zynen naam te plaatzen , niet op den titel, maar aan het einde eener korte Voorreden. Hy is de Eerw. w. a.van vloten, van wiens Vertaaling, Omfchryving en Opheldering des Bybels, in voorige Deelen van dit Maandwerk, meermaalen bericht is gegeven. Hy begint hiermede de vervulling van het geen hy by den aanvang van zvnen arbeid over den bybel beloofde, om het nuttige tc •willen ontwikkelen, zo dra hy het ophelderende ten einde gebragt hadt (*). De vervulling van deeze belofte verdient gewisfelyk den dank van alle rechtfchapen <-hns' tenen, uit hoofde van het oogmerk des Schryvers. Niet alleen de eigenlyk Zedekundige Voorfchriften van dit Godlvke Boek behelzen eene Leer , welke die van alle wvsaeerige Schooien der Heidenen verre overtreft, gslvk zelfs door de befcheidenften onder de ongelooviaen ft) niet ontkend wordt; maar ook de Gefchiedkundise Vernaaien vloeien over van nuttig onderwys , aanaalnde de beftuuring der Voorzienigheid, den voortgang van Gods Openbaaringen, de gevolgen van Deugd en Ondeugd, en den regel, welken de mensch behoort te volgen; om der waare gelukzaligheid deelachtig te worden Dit alles te ontwikkelen, is de bedoeling des Schryvers. Zyn Werk, zegt hy in de Voorreden, „ is op- ("*■) Foorreden aan het begin. (t) Om de breedvoerigheid eener omfchryvinge te vermyden, gebruik ik dit woord, zonder daarin iets haatlyks te bedoelen. Ree. lett. I8C0. no. 3, D  5° w. a. van vlo tem „ gefteld, in de eerfte plaats, voor hun, die niet ver" £g? dahr ¥1 TUl ^™gen, m^r een gehee, uit „de gewyde fchriften, die, zo veel doenlyk is, he ,, menschhevende , het wyze , in 't Gods-plati begefea „intezen, en zich met vergenoegen, met eene bl „tragtmg der godzaligheid, welke de ziel alleen vorm „ voor eenen toekomftigen ftaat; het is een zeer gS„ tig oogmerk , warom de hemelfche Vader vooral eene „ Openbaring mededeelde, op dat wy door hare voor! „ fchriften, geduurende dit leeven ..„: ook tot de zoda- " ngM §evormd worden' ... tot roem der „ Godheid leefden , doordien zy die uitneemende kra£t „ en den invloed der Godsleeredaarin voo^elk ii S „ gedrag deden opmerken ... Daarby is 't nutt ge onder" „ wys, 't gene ik uit den bybel ontleene, in detwïedê „ plaats, voor de zulken ingericht, die zo veel eerbied „ voor dezen bundel hebben, dat zy hunne openbare be„ lydenis, godsdienftig ftelzel, praktyk der godzaligheid, „ geduurig aan den bybel toetzen," enz. Ik ben ver' » «?eten genoeg u te zeggen," leezen wy wat verder, „ als gy deze bladeren (*) ook bepeinst, en door de be „oeffenmg beproeft, dat gy 'er veel meer nuttïheid ^dmgen is." ^ Wd iu 0Htwik^ld volrge Op de Voorreden volgt eene Inleiding tot de Zedenleer des Bybels ln de Voorreden zegt de* Schryver Svan: „ Wat ik door praktyk des Bybels verfta, heb'k „ m eene uitvoerige Inleiding duidelyk trasten te m „ ken." Maar wat verder : ,, Ik heb beklopt moeien „ zyn zo veel als de duidelykheid veroorloofde dat „ kon in de Inleiding met zyn, die natuurlyk donkerder „ moeste zyn, en voor allen niet gefchikt is." - Waarom moest dan deeze Inleiding dónkerder zyn dan het overige? Wanneer iemand duister fchryft, moet dit voort komen, of uit de natuur van het onderwerp, of dZrnh dat het den Schryver zei ven mangele aanVdelyk" en klaare denkbeelden van het geen hy eigenlyk Sn wil ÏÏFÜv? Cn onachtzaa^d in het opftellen KTvd had de Eerw. van vloten, zo wy hoepen, aan zichzel- ven, (*) Het is my éenfgzins twyltelachtig, of de Scbrvver met dn woord den Bybel, dan zyn"eigen wak bedoe£TLï£ hang fchynt meest voor het laatfte te pleiten. Ree.  ÏRAKTYK DES BYBELS. SI ven en behoefde hy zich niet meer te haasten dan hy goedvond; achteloosheid, of gebrek aan duidelyke en klaaie denkbeelden, zal hy, waarfchynelyk, met liefst^erkennen. In het onderwerp zelve kunnen wy ook niets vinden, dat zoveel duisterheids behoefde te veroorzaaken. De Zedeleer van den Bybel is immers geen zo afgetrokken ftuk, geen ftuk, tot welks bevatting zo groote geleerdheid, zo diepzinnige befpiegeling, of een zo hoogvliegend vernuft, wordt vereischt, wanneer een kundig en geoefend Schryver of Spreeker zich benaarftigt omze klaar en eenvoudig voor te ftellen. Waarom , vraagen wy, deihalven, nogmaals, moest deeze Inleiding toch donkerder zyn dan het overige? Dat zy het is, erkennen wy: ten minften, zy is het voor ons. Doch misfchien behooren wy tot de zulken, voor welken zy niet gefchikt is. Want na eene herhaalde leezing moeten wy bekennen, dat zy op veele plaatzen ons duister is, Somtyds verbeelden wy ons eenig licht te zien; maar wanneer wy daarby den draad van des Schryvers redeneeringe meenen te vatten, verdwynt het licht, en de draad ontglipt onze_ grypende handen, tenuesque recedit in auras. De gunftige Leezer gelieve ons dus niet kwalyk te neemen, dat wy van deeze Inleiding hem geen naauwkeurig of volledig bericht kunnen geeven. Wat wy 'er in opgemerkt hebben, willen wy hem gaarne zeggen. De Inleiding beftaat uit drie Hoofddeelen. Het eerfte heeft tot opfchrift: Hare Eigenfchappen, (t. w. der Bybelfche Zedenleere). Na eenige aanmerkingen over bet gewicht eener goede Zedenleere, en het gebrekkige der oude wysgeerige ftelfels, welk eene buitengewoone veilichting moest doen wenfehen, komt de Schryver tot de, het zy waare, het zy voorgewende Openbaaringen , tot de noodzaaklykheid van het onderzoek der vraage: _ Zcu de Openbaring der Christenen de beste , de onfaalbaare zedenleer in zich bevatten , welke de behoeften van den vemuftigen deugdminnaar vervullen kan ? bl. 4. — De Schryver fchynt toe te ftaan (fchoon hy het niet uitdrukkelyk zegge) dat het „ egte en alleen redelyke be„ grippen moeten zyn , die in dit geopenbaarde ftelzel „ geleeraardt worden." Maar dan vloeit hieruit, bl. 5, eene andere vraag: Moet de Openbaring noodwendig zulhe begrippen aan de hand geven , welke vrugtcloos elders cpgezogt worden , en die voor de zedelykheid daarenboven kragtiger zyn, dan alles, wat in dit opzicht ons bekend D a is?  gj W. A. VAN VLOTEN fs ? —" Door begrippen verftaat hy „ zulke leerftellige „ "denkbeelden, die «wel niet lynrecht beoeffenende zyn , „ maar nogtans van zulk een invloed op de beoeffening, „ dat ze onontbeerlyk zyn." Hier lluit hy terftond voor de vraag: „ Moet 't leerftellige met 't beoeffeuen„ de altoos onaffcheidelyk verbonden worden ?" Na eenige historifche aanmerkingen over de verfchillende wyzen, waarop dit ftuk begrepen is, ftelt de Schryver zich voor, bl. 9, „ zo duidelyk mogelyk is, alles wat „ de ftelling betreft te ontwikkelen, en bondig te bewy„ fen, op dat elk ervaren mag, dat 't de godvrugtigheid „ der Christenen aan gene vaste gronden, voor 't fcherp„ fte vernuft beproef baar, ontbreekt." In deeze ontwikkeling kunnen wy den Schryver niet volgen, deels om ons bericht niet te lang te rekken, deels ook, dewyl wy, het zy het aan ons, of aan zyne wyze yan voordragt, hapere, zyne meening niet overal duidelyk zien. Het beste zal, onzes bedunkens, zyn, dat wy eenen tamelyk uitgeftrekten brok overneemen, en dan den Leezer het oordeel overlaaten , of de fchuld by onze botheid zy, dan by gebrek aan klaarheid in den Eerw. van vloten. „ Nader zullen wy komen," fchryft hy, bl. 10, „als „ wy onderzoeken, warom dees bundel," t. w. der Boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds„ den naam van „ openbaring verkregen heeft; men is hier tans zo fcherp„ ziende in , dat elk een onderfcheidingen, bepalingen ,, maakt, welke ik , als wy naauwkeurig willen zyn, en „ voor dwalingen behoed willen worden, gaarne wil over„ nemen. Evenwel kan ik niet zien, dat ze in den grond „ zo veele voordeden aanbrengen, fchynbaar alleen voor „ die genen, die, terwyl zy 't woord openbaring nog be„ houden, de zaak zelve, onder die woorden begrepen , „ weg redeneren; 't fpreekt by my van zeiven, en wie, „ die gene verwarde begrippen heeft, zal hierover anders „ denken : die gantfche bundel van gefchriften befluit niet alleen zulke denkbeelden in zich, die enkel openbaring zyn , neen zy zyn in historifche en andere om. „ ftandigheeden ingewikkeldt, die 't gezag van haar als „ openbaring verfterken ; maar dit is de hoofdzaak, welke „ wy maar in 't oog moeten houden , alle gefchriften ,, verdienen den naam van openbaring, als de inhoud hun,, ner hoofdzaken niet door middel van nadenken of ervaring kan verkregen worden, maar door een goddelyk „ on~  praktyk des bybels. 53 „ onderwys ons lekend zyn [dit zal zy of is moeten zyn] „ geworden. „ Zo fpraken de-eerfte Christenen, zo leeraarden onze „hervormers, zo leeraren nog die zelve lieden, welke „ zich beroemen O de mannen te zyn, die 't reine ver„ nuft in hunne gantfche methode doen heerfchen. De „ waarheeden der openbaring, die 't belangryklte zyn , „ moeten niet door metaphyfifche Hellingen , maar door „ eenen meer zinnelyken voordragt ons natuurlyk 't eer,, fte bekend worden : zo verre gaat 't wel, maar om „ voortekomen , dat men door die toegevenheid niet al„ les verliezen zoude, wat men als grondftelling in den „ Christen Godsdienst aangenomen heeft, zoo maakt men „ thans de volgende onderfcheiding, de openbaring der ,, Godheid ftemt ten naauwften overeen met den gods„ dienst der Christenen, zy is door middel van 't ge„ zond verftand daarmede altoos verbonden ; 't is nog„ thans niet nodig, 't is ook niet characteriftiek voor de „ religie der Christenen, dat de openbaring haren grond„ flag zyn moet; door den zinnelyken voordragt worden wy wel verlicht voor onze betragting, wat de godde„ lyke wil ten onzen aanzien als wetgeving van ons „ eischt, maar de billykheid V3n die bevelen, waardoor „ ze voor ons wet en geenzins aanpryfing worden, hangt „ alleen van den grondflag der reden af: zo verwart men „ authoriteit der openbaring met den inhoud derzelver: „ men behoeft nu niet te vragen — wat openbaring is? ,, 't geen opvoeding by elk mensch is, is openbaring by „ 't menfchelyk geflagt — de eerfte komt van buiten, „ maar de kragten liggen in den mensch; zy komt niet op eens, maar allengskens; deze naauwe denkbeelden „ nam ik daarom van lessing over, op dat men my niet „ zou verdenken, te min rekkelyk, naauwgezet in myne „ redenering te zyn; 't gezag der openbaring is voor 't „ historifche zeker belangryk, maar voor den inhoud zel„ ve moet de laatfte alleen de ware grondflag van allen „ geopenbaarden godsdienst zyn ; (helaas wat al waar- „ nee- (*) Hoe moeten wy dit verdaan? Spreekt de Schryver hier in eigenen perfoon; of voert hy anderen fpreekende in ? Is dit beroemen ernftig of ironice op te vatt n ? Of betekent zich beroemen alleen zoveel als zich noemen, of genoemd worden, omtrent gelyk homerus fomtyds zyn 'lv%p»t gebruikt. D 3  54 W. A. VAN VLOTEN „ neemingen zyn hier! welke men nogthans voor modellen van 't edelde vernuft in onze dagen aan elk aan„ pryst, in 't eerlte geval moeten wy zeker alles, wat „ ons als openbaring bekend is gewerden, gefchiedkun„ dig tragten te bewyfen: zulks zyn wy verplicht, dien 9, eisch doet 't gezond verltand; maar in 't laatite geval „ moeten wy geloven en niet bewyzen : alleen zyn wy „ in dit geval verplicht te beproeven of de begrippen , » welke wy alleen, als onderwys der Godheid, aanne„ men, de toets kunnen doorfhan, en in 't geringde zelfs „ niet ftrydig zyn, met 't geen de reden eiken billyken „ denker leeraart. „ 't Is dan zeker, dat de Godsdienst, die door open„ baring gekend wordt, zyne geheimen moet hebben, die „ buiten 't goddelyk onderwys , 't menschdom onbekend „ zouden gebleven zyn; 't is niet minder zeker, dat dezelve invloed op 't zedelyk beilaan moeten hebben, zo „ dra wy 't meest waarfchynlyke oogmerk van eene „ openbaring, 't geluk van 't menschdom namelyk, aan„ neemen ; of nu die openbaring geheimen in zich be„ helst, dus voor ons eigenlyk gezegde verborgenheden, „ in dien opzichte alleen, om dat wy met alle gisfingen „ daarop niet ligt zouden gekomen zyn, moet zy zelve „ beflisfen: elk die onbevooroordeeld de door ons erken„ de openbaring overwogen heeft, behoorde geen ogen„ blik te twyfelen, of hy zaaken van beider betekenis daar„ in ontdekt heeft, van die geaartheid zelfs, dat zy voor ,, de befchouwing weinig aanleiding gaven , maar zich „ van de zyde hare [dit zal harer moeten zyn] nood- „ zakelykheid 't meest aanprefen. Edog wy gaan „ hier niet verder; hier valt 't niet in 't mogelyke van s, voren iets te betoogen, genoeg, als wy de waarfchyn„ lykheid en billykheid hier van vinden," De Leezer oordeele nu over het klaare of duistere van deezen fchryftrant en wyze van voordellen. De Opdeller van dit Artikel heeft zyn gevoelen reeds gezegd , maar moet 'er nog by voegen, dat, naar zyne gedachten, het duistere, voornaamelyk, ontdaat uit de volgende oorzaaken. Vooreerst, de overvloed van elkander verdringende denkbeelden fchynt te maaken, dat de pen van den Eerw. van vloten fomtyds zyne gedachten niet fchielyk genoeg kan volgen : waardoor dan wel iets, dat tot eene du';delyke voordragt noodzaaklyk was, van het papier blyft. Zo wordt, b. v., omtrent het einde der boven  PRAKTYK DES EYBEES. 55 ven bygebragte plaatze, gefproken van zaaien van beiéér betekenis, terwyl echter te vooren flechts van eenerlei verborgenheden gerept was. Misfchien is eene tweede foort van verborgenheden, welke wy oók ,na de Openbaaring niet volkomen begrypen , of waarvan het hoe voor ons bedekt is, in de pen gebleven. Eene tweede oorzaak van duisterheid is , dat men dikwyls met recht ziet, of de Schryver zelve fpreeke, dan anderen doe fpreeken ; zyn eigen gevoelen verdedige, of dat van anderen wederlegge. En, eindelyk, eene derde, het in het oog loopend eebrek van naauwkeurige afdeeling der zinfneden. Doch het zy genoeg dit aangeftipt te hebben. „, . „ Het tweede Hoofdftuk heeft tot opfchnft: De uttjleelende Nuttigheid der Zedenleere des -Bybels; en het dert'e: De beste Behandeling der Bybelfche Zedenleere. — Deeze, vooral het Tweede, zyn ons een weinig duidelyker dan liet Eerfte, maar niet genoeg om 'er eene geregelde fchets van te geeven. Onze Leezers zullen ons daarom wel verfchoonen , dat wy 'er geene uittrekfels uit mede* deelen. .,. Eerwy, evenwel, van deez; Inleiding afftappen, moeten wy verzoeken, dat men onze meening niet zodanig opvatte, als of zy , onzes oordeels, niet veel goeds en leezenswaardigs zoude behelzen. Het tegendeel is waar: gewichtig zyn , b. v., des Schryvers aanmerkingen over het doel der Openbaaringe, en of derzelver oogmerk wel bereikt worde, welke in het eerfte Hoofdftuk voorkomen. Zo ook over den voortgang der achtereenvolgende, en allengskens uitgebreider, Openbaaringen, van den beginne der waereld af. Maar zonderling is het geen wy hier nog met des Schryvers woorden zullen byvoegen. Na, bl. 54, aangemerkt te hebben, dat door de komstdes Heilands de gantfche Openbaring algemeener is geworden in hare grondbeginzelen, maar geenzints in hare uitwerking , vervolgt hy : „ Voor my zeiven twyfel ik darom geen ogenblik, of eene nadere Openbaring zal „ daartoe moeten vooraf gaan , eer de uitwerking alge„ meen en kragtig zyn zal; eene kracht Gods, bmten„ gemeen , eenigzints gelyk aan die wonderen , welke „ onder de planting van 't Christendom plaats hadden,-. „ zal daarmede vergezeld zyn j eene nogthans waar door „ niet alleen de ooggetuigen, maar geheele fcharen van „ natiën, in vrywillige overtuiging dat getuigenis zullen D 4 "  56 w. a. van vloten „ afleggen, dat 'er in de hoogde Godheid zich alles ver„ eenigdt, om den mensch 't ware genot dier gelukza„ ligheden te bezorgen , waar voor zyne natuur vat„ baar is." Het zelfde denkbeeld ftraalt ook door omtrent het flot der Inleiding, bl. 107, 128. Het Eerfte Deels Eerfte Stuk van dit Zedekundig Onderwys loopt over de Boeken van moses en dat van josua : doch voor ver het grootfte gedeelte over het eerfte Boek van moses. Dit beflaat alleen 146 bladzyden van de 312 ; zodat voor al de overigen flechts 66 overblyven. Tot een ftaaltjen kiezen wy hier, hetgeen de Schryver zegt over gen. XV: 6. „ Dit geloof „ nu wierdt hem tot gerechtigheid gerekend : waarlyk een „ voorftel , 't geen wy geenzints zo vluchtig moeten „ voorby gaan, maar het belangrykfte is voor de prak„ tyk van elk een , die de Openbaring der Godheid op „ hare waarde weet te fchatten. Patjlus heeft deze „ woorden niet overgenomen (*); maar wel daarop ge„ zien , en ten grondflage van zyne redeneering ge„ legd: het geloof, en de daaden daar uit geboren, „ zyn by hem de zaak, — 't geloof is , dat hy [t. w. abraham] volkomen vertrouwde op die jaren hv „ zou niet kinderloos fterven , - de geloofsdaad was, „ dat hy zynen isaak, .. aan Gode wilde teruggaven. „ zonder getwyfeld te hebben, of hy uit ... sara" wel „ een erfgenaam zou agterlaten : hoe een Christen dat „ gelove , oelfenen moet , zal 't hem tot regtvaardig„ heid gerekend worden , komt dan eerst te pas , wan„ neer wy zo verre gevorderd zyn. Maar billyk vraagt „ elk wat is 't geloof dan, dat altyd tot regtvaardigheid 9, gerekend wordt? 't is ongetwyfeld dat gene-, 't „ welk niet uit eenvouwige , duidelyke gronden afge„ leid, of in de volmaaktfte overeenftemming met het 9, vernuft geleeraard wordt, — dan is 't geen geloof „ dan behoeft 't ook geene Goddelyke Openbaring ten „ grondflag, 't zyn hier waarheden , die niet duide„ lyk door redeneering kunnen verkregen worden, door „ de gewone wegen, althans boven de grenzen van ver„ krygbare kundigheden liggen ; die nogthans te gelo„ ven, op goddelyk gezag niet alleen, maar in vertrou„ wen op de goddelyke volkomenheden als vermogend, „ om (*; Hoe ftelt het dan de Schryver met kom, IV; 3 ? Ree.  praktyk des bybels. 57 „ om dat gene daarteftellen, 't gene boven onze ervaring „ reikt, dit is het egte geloot, 't geen de minnaar des „ bybels, als een grondbeginzel tot bezieling, en beltuu„ ring van zyn verftand, aanneemt; hierin is hy weder „ fcherp , ten uiterften bedagtzaam, 't vernuft mag zo „ ver niet reiken kunnen , het mag 't mogelyke daarvan niet doorzien , nooit moeten evenwel de voorwerpen „ van zyn geloof 't vernuft, niet alleen 't zyne, maar „ aller vernuft uit de ervaring gefterkt, in eenige al,, gemeene grondwaarheden gantsch wegltoten, weder„ ftaan: hierom is ook de leering, welke voor den Cfirts„ ten in dit geval van abraham ligt, ten hoogften ryk: „ jesus overgelevert om onze zonden, en opgewekt ter „ onzer regtvaardiging, is 't hoofdpunt, 't geen ons ge„ loof omhelzen moet , zal het ons tot regtvaardiging „ dienen; — dit voorftel is ons duidelyk in de fchriften „ des N. T. voorgedragen: deze waarheid is eeuwen aan „ den anderen, door godgeleerde twisten, uitleggingen, „ mishandeld, misvormd, en daaraan uitleggingen gege„ ven, die het verftand niet alleen niet doorzien kan, „ maar als tegenftrydig verwerpen moet; hieraan moeten „ wy gewis geen gehoor geven, en dat onnatuurlyke, „ vreemde, moeten wy laten vallen, willen wy niet met „ reden den naam van bygelovigen verdienen; maar de „ ftelling zelve, met ronde woorden, door paulus op,, gegeven, moeten wy daarby niet laten vallen ;'t is waar, „ wy leven in dien tyd, dat zulk een waarheid, als ftry„ dig met 't gezond verftand, en de eigenfchappen der „ Godheid wederfprekend C*)r ja als onbeftaanbaar ver„ worpen wordt: dat wy evenwel weder voor zulke be„ denkingen onze oogen fluiten, die onzen aandagt niet „ waardig keuren om ze te overwegen, is geen geloof, „ maar is een traag en halfterrig ftaan op ons gevoelen ; „ neen ! zal ons geloof omtrent deze waarheid by de „ hoogfte goedheid, geldbaar zyn, dan moeten wy zulke „ bedenkingen toetfen aan' de denkbeelden , die wy in „ 't woord der waarheid vinden , hoe ras zullen wy dan „ 't overdrevene ontdekken , en te gelyk dat gene 't „ welk • (*) In den tekst is hier eene misftelling, welke in de lyst der zinftoorende Drukfeilen maar half verbeterd wordt. Ik heb de vryheid genomen van ze, zo als, naar myn irzien, des Schryvers meening was, geheel te verhelpen. Ree. 05  58 w. a. van vloten, praktyk des bybels. „ welk niemand ons ontwringen kan, duidelyker inzien , „ te weten ; dat wy door 't geloof behoren geregtvaar-> „ digd te worden ; zo dra 'er gene voorwerpen zyn voor „ dat gelove, maar wy alles op 't vernuft, alleen langs „ den weg van ervaring geleid, bouwen, dan is de geo„ penoaarde waarheid nutteloos ; welk een ryke oogst „ levert dan de dorre en distelige grond, waarop wy „ ons thans bevinden, voor den eerbiediger van de ge„ loofswaarheden op ; 't (lil gelate beftaan daar onder, „ zal zich niet in de vuurige verdediging, maar wel in „ eene zielsverfterking , die de vrugtbare fchoot voor Christclyke deugden wordt, aan den waarheidminnaar „ bekend doen worden, — wordt 'er al iets meer ge„ vorderd, eifchen de omftandigheden zulks, de Christen „ verlaat zich op Hem, in wien hy gelooft, en be„ kommert zich dus niet over het toekomftige." Hoeveel zoude deeze plaats, waarin zo veel waars, zo veel fchoons is, winnen , indien flechts fommige denkbeelden een weinig meer uit een gezet , en vooral de tekens der zinfeheidinge naauwkeuriger gefield waren! Ons bericht is te ver uitgedyd, om uit het Tweede Stuk des Eerften Deels iets over te neemen: anders zouden wy den Leezer gaarne des Schryvers aanmerkingen over het gedrag van nathan jegens david , na den moord van uria, aanbieden, of eenige zyner bedenkingen over het Boek van esther, of van job, affchrvven. Nu moeten wy ons vergenoegen met enkel te me'lden, dat in de Twee Stukken, welke het Eerfte Deel uitmaaken , alle de Historifche Boeken des Ouden Verbonds afgehandeld worden ; dat des Schryvers aanmerkingen daarover, op veele plaatzen, eerder StaatkundigZedelyk (Politico-Ethicae) dan enkel Zedelyk mogen genoemd worden , en veele zeer leezens- en overweegens- waardige denkbeelden bevatten Van het Tweede Deel, dat reeds het licht ziet, zullen wy binnen kort' bericht geeven. De  H. VIERVANT, LEERREDENEN"• 59 r>, begeerte der Engelen, naa eene toeneemende kennis DSde lgen , door het Euangelie ^fêf^%%^ in eenebLeerrede over i Pet. Ij i*\ door u. h. viervant, uitgefproken te Amfterdam, den sa Sept. 170a, en laatst te Rotterdam, den 10 July 17f . Plet Godverheerlykend ontwerp der ^f'ineT ^n 1? ia; uitgefproken te Amfterdam, den 2,5 Vee 17^. Hct3wolrddesVkes de kracht Gods tot *fê^% befchaaming van de wysheid deezer waeield, Cor.L i7b-20 ; uitgefproken by de aanvaarding van den Euangeliedientt te Amfterdam, den 6 Jany Wff , Christendom , niet in morden , maar m kracht, ï Cor IV: ao; uitgefproken te Amfterdam, den 3° ï>ft^t^U^^ gegrond en vast befluitJn het Ihtk Van den Godsdienst, 1 Kon- XV111. 21^, uit TehrZen te Amfterdam, den 18 Nov. 17T-. fverdam, denKa May U9,ter gelegenheid van eene hevige en langduurige kinderziekte. Te Anfterdam, by JYU de Bruyn en H. Diedenks. In gr. 8vo. Tn een b-ricbt , achter de laatfte Leerrede geplaatst , I wordt ons gemeld, dat de Eerw. viervant, by zyn vemek als Sr van Rotterdam, (in 17» had be, n f'foSn zyner Leerredenen uit te geeven, en loold , lom!115^n *_Q7S door 't gemeenmaaken der SfgïS^™^. £?, wfs begonnen; Men verneemt uit dat zelfde bericht, dat de Leeraar voorhad tï^ Bundels in 't licht te. geeven: den eenen over vooTnaameï inhoud der Euaïgelieker e; den and ; rpn nvpr de beoefening der waare Godzaligheid. *eaerc is n^en dan eene enkele Leerrede gevolgd, en wy hebben'er" zoo 't fchynt , nog meer te verwachten. Wy willen 'er echter niet langer van ftilzwygen. „ de Amfterdamfche , Rotterdam fche en andere Ge „" tm waar de Eerw. viervant het Leeraaramut , S^SjiiclSSheeft waargenomen, zullen deze Leerre.  fjO H. H. VIERVANT, LEERREDENEN. denen alreeds bekend , en met graagte ontvangen zyn door allen, die, aan dezen leertrant gewoon, op zoodanige wyze, door het geloof en de beoefening der Chnstelyke leer, Godsdienftige ftichting wenfchen te erlangen. Die dezelfde of foortgelyke leiding van gedachten, over de voornaame hoofdpunten van 't Christendom, en derzei ver onderling verband en krachtdadigen invloed! toegedaan zyn, zullen dezelven ook elders, zoo wy vertrouwen , tot opwekking en beftuuring van Godsdien. ftige aandacht, met genoegen leezen, en, zoo wy hob. pen, tot uitgebreid nut gebruiken. Wat men, in deze Leerredenen, hoofdzaakelyk te zoeken hebbe, kunnen de aangekondigde Titels eenigzins enTemyk Ultv0ering is geregeld, aandachtwekkend De verheugde Kamerling gefchetst, in eene Leerrede over nanu. vni: 39b. door samuel joannes van de wynpeusse ^. L M. PhtL uitgefproken te Amfterdam, den 1 Aug. 1790. Het zondig vooruitlopen in het toekomende , of het onbedagtzaam bepalen der doeleinden en uitkomften van de goddelyke wegen, zo lang die nog verborgen zyn, in deszelfs aart, oorfprtng en gevolgen, ontwikkeld, Gen 1796 ' ultg'Proken te Amfterdam, den aa Jan. De zegepraal des Geloofs , over de uitsrfte radeloosheid, ï, ' ri ÓJ' "ttgefproken te Nieuweveen , den o May 1784. v Gods vrymagtig oppergebied over de Watervloeden, Vhlnx 1791 ' utt&efProken te Amfterdam , den 6 Feb. Het verdervend Kind tot zynen Vader wedergekeerd, . AV.: ter voorbereiding voor het heilis Nachtmaal, uitgefproken te Amfterdam, den 5 Sept. 17ai Het loeijend Onweder godvruchtig befchouwd, of opwekking tot een godvereerend gemoeds-beftaan, onder het roll"l ,derdo>iderflagen en het klateren der blikfemen, 179™ ' aitSefpfoken te Amfterdam, den 5 Aug. Te Amfterdam, by H. Diederiks en H. Lardé. In gr. üvo. Een zestal Leerredenen,van tyd tot tyd afzonderlyk in t licht verfcheenen, waarmede de Eerw. van de wyn-  S. J. VAN DE WYNPERSS'E, LEERREDENEN. Si , wvnpersse, ook al verftoken van de gelegenheid, om de Amiteldamfche Gemeente van den Leerltoel te ftichten, nog eenigzins tracht nuttig te weezen, en die ook elders, 200 wy vertrouwen, door dat foort van Leezers, waarvoor ze eigenlyk gefchikt zyn, met genoegen zullen geleezen worden. De Leeraar toont de gaaf te bezitten van geleidelyk, en allezins bevattelyk, naar een welgeregeld plan, te prediken, en de aandacht bezig te houden met gepaste en gewigtige onderwerpen, regt gefchikt, om ernftig nadenken te verwekken, en Christelyke gevoelens te verfterken. Hier en daar valt de toon, mogelyk, wel wat te veel in het declamatorifche. Wy vinden ook weinig nut, in het behouden van deze en gene uit den Bybel ongelukkig overgenomen fpreekmanieren , die of geen zin, hoe ook genaamd, hebben, of wel gefchikt zyn, om min redelyke denkbeelden te voeden, en te helpen vereeuwigen. Over 't geheel verdienen deze Leerredenen onder de beste van dit foort gerangfchikt te worden. De godvruchtige befchouwing van het Onweder, naar aanleiding van Pf. XXIX , en van Gods vrymagtig beftier over de Watervloeden, volgends het 10de vers van dien zelfden Pfalm, zyn geenzins de minften. Op het ftraffend aanzien, dat deze verbaazende natuurverfchynfelen , in deze Leerredenen , hebben , en daarop gegronde voorttellingen, zou nog wel iets aan te merken vallen (*). Zy bevatten anders een fchat van leerzaame, regt Godsdienltige , betrachtingen. In het Voorbericht , voor de eerlte Leerrede geplaatst, zegt de Eerw. van de wynpersse, altyd, zoo veel mogelyk, zig toe te leggen, om-van den predikltoel te verwyderen , wat noodeloos den tyd zoude rooven , tot de fchoolen der Geleerden behoort, of voor het gros der Gemeente onnut is, en alleen daaruit over te neemen, het geen tot het groote einde der prediking hem dienftig voorkomt. Men vindt hier' echter het een en ander, in kleine aanteekeningen, die hy is te raade geworden, nu en dan, onder aan de bladzyden by te voegen, ter nadere ontwikkeling, bevestiging of. uitbreiding van uitdrukkingen in den text gebezigd. Ze zyn echter niet menigvuldig, en (*) Men vergêlyke onze Recenfie van de Leerrede van j. h. c. helmuth , Gods ftetii tot de ftad. Uitgegeeven door j. VAIf der soest , Pred. te Haarlem. Zie boven bl. 342, 343.  62, f. J. VAN DE WYNPERSSE, LEERREDENEN. en verfpreiden doorgaands eenig meerder licht over- de verhandelde onderwerpen , met aanwyzing van geraadpleegde Schryvers, by welken men, des begeerig, verder kan te regt raaken. Godsdienjiigc Overdenkingen en Gefprekken , ten behoeve van Eenvouwdigen. In het licht gegeeven door eenen Leeraar der Hervormde Gemeente. Te Amftcldam, h J' VVeppelman, 1799. In iimo. 102 bl. Vier Overdenkingen en Gefprekken bevat dit boeksken; zy loopen over de Stichting onder het prediken van Gods Woord — over het Geloof — over de Heiligmaaking — en over de Christelyke Bevindingen. Met veel genoegen , over 't geheel genomen , hebben wy deeze Kleine Opftellen geleezen; zy behelzen eene manlyke en naar de gemeene vatbaarheid berekende beftryding van verfcheiden fchadelyke wanbegrippen en vooroordeelen , door welke dezulken , die dezelve koesteren, 'in eene yverige behartiging van waare Godzaligheid merkelyk worden agteruitgezet, ja zelf wel eens tot het uiterlte overflaan, dat zy op betragting van deugd en goede werken met eene foort van kleinagting nederzien. Aldus gaat de Schryver , in de eerfte Overdenking, der zulken wanbegrip te keer, die zich verbeelden, dat gefticht te worden onder het prediken, zoo veel en niets meer te kennen geeft, dan, door des Leeraars voordragt in zyn hart te voelen ontftaan eenige gemoedelyke aandoeningen en bevindingen, die met het gezond verftand en een duidelyk begrip van zaaken in geen verband ftaan, maar, naauwkeurig befchouwd zynde, niet hooger dan als hartstogtlyke beweegingen der ziele kunnen aangemerkt worden. Volgens onzen Leeraar beftaat de waare ftichting in eene weczenlyke nuttigheid, die men uit de prediking van Gods Woord trekt. ,, Dan, zegt hy, word ik daardoor „ gefticht, wanneer ik daardoor wyzer en beter worde. ,, En zulk eene Leerrede is ftichtelyk , die gefchikt is, „ myrje kennis in de zaligmakende waarheden te ver„ meerderen , en my daaromtrent levendig ' werkzaam „ te maaken tot waare vertroosting en verbetering van „ hart en wandel. Die Leeraar predikt ftichtelyk, die my den raad Gods aangaande myne zaligheid duidelyk „ verklaart, die my den inhoud van het Euangelie open- » legt,  godsd. overdenkingen, enz. 63 leei, en my aanwyst, hoe ik, alleen om Christus wil, " als een zondaar, moet behouden worden , en die te " Uelvk my mynen pligt voorftelt, hoe ik omtrent God en ravnen naasten my ged.aagen moet; ja, die op Euangeliegronden my opwekt en my vrymoedigheid byzet om al myn vertrouwen op Jefus Christus, alö " mvnen eenigen en volkomenen Zaligmaker, te vestigen, I en tevens met de krachtigfte drangredenen, uit de hefI de van God en Christus ontleend , my opwekt , om ?' meer en meer van de zonde afltand te doen en in den £ dienst van God, waarin al myn heil is, my te oefienen en dus de heiligmaking ftandvastig en onvermoeid I na te iaagen." Wy hebben deeze paslage wel willen affchrvven, omdat de Leezer uit dezelve met genpegzaame duideïykheid kan afleiden, hoedanige denkbeelden en vooritellingen hy, omtrent de overige, boven vermelde, onderwerpen, in deeze Overdenkingen te verwagten hebbe • van welke wy de leezing en herkaauwing aan zom« mige Christenen wel ernftig willen hebben aangepreezen; als zullende hun dezelve, naar ons begrip en naar dat des Schryvers , overtuigende onder 't oug brengen.. hoe zv, in de belangrykfte zaak, het uitzigt op eene zalige !"-Önfterflykheid, op eenen zandgrond bouwen, zoo lang zy hun Geloof met de Werken niet doen gepaard gaan, en hunne Christlyke bevindingen uit eene andere bron afleiden, behalven de bevordering van hunne heiligmaaking in de vreeze van God, door te ftreeven na gelykformigheid aan het beeld van Christus in waare geregtigheid en heiligheid. — Eéne aanmerking kunnen wy met terughouden; zy is, dat de Schryver van zommige uitdrukkingen en fpreekmanieren zich bedient, zonder dezelve te verkJaaren of het gebruik daar van af te keuren, die den ftempel van Schriftuurlyke agtbaarheid met bezitten; uitdrukkingen en fpreekmanieren, die dezulken, welker onderrichting en verbetering hy bedoelt, fteeds in den mond hebben, en ondertusfchen , vreezen wy, met weinig bydraagen, om hen in hunnen valfchen waan, alsof rechtzinnigheid zonder waare vroomheid van hart en wandel beftaan konde , te bevestigen en te verfterken. Wanneer toch zal eens de dag aanbreeken , op wejken kunstmaatige Godgeleerdheid en uitvindingen van menschlyke wyshcid zullen plaats maaken voor de eigen, algenoegzaame, naïvc taal van Christus en diens onmiddely:ke Zendelingen! '  64 J. ROBISON Proeven van Zamcnzweeringen tegen alle Godsdienften en Regeeringsvormen in Europa, berokkend in de geheime Vergaderingen der Illuminaalen , Vry-Metzelaars en Leesgezelfchappen. Byeenverzameld uit geloofwaardige Berichten door john robison , A. M. Hoogleeraar in de Natuurkunde en Secretaris der Akademie te Edenburg. Naar den derden Druk, uit het Engelsch vertaald. In 4 Stukken. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon , en verder alom. 1799. In gr. Bvo. te famcn 581 bl. Een merkwaardig Boek, waarin veele dingen, die men in de laatfte jaaren heeft zien gebeuren, en nog dagelyks waarneemt, worden voorgedraagen, als gevolgen en uitwerkfelen van overeenkomften en verbintenisfen , die niets minder ten oogmerke zouden hebben, dan alle Godsdienften en Regeeringsvormen in Europa het onderfte boven te keeren. Uit de Opdracht aan den Secretaris van Oorlog, WUHam Wyndham, en de geheele voordracht van zaaken, die de Hoogleeraar robison tot kennis van zyne Landgenooten heeft willen brengen, is het hoofddoel van dit gefchryf allerduidelykst. Men vindt dit reeds op den titel, met de gepaste waarfchouwing van Horatius, uitgedrukt: Nunc tua res agitur, paries cum proximus ardet. Warme voorftanders van de vastgeftelde regeering in Engeland, en wel voornaamelyk dezulken , die 't met het tegenwoordig Ministerie houden , zyn niet zonder vreeze voor den nadeeligen invloed der Franfche Revolutie op het kerk- en llaatsbeftuur in Grootbritannien. 'Er zyn reeds veele verfchynfelen in dit Ryk opgemerkt, die hun toefchynen verdubbelde waakzaamheid te vorderen. De Hoogleeraar heeft dezelven, met ernst en yver, willen te keer gaan , door zynen land- en geloofsgenooten een klaar onderricht mede te deelen van allerflechtfte becnnfelen en oogmerken , die hy meent, dat werkelyk beilaan, en ook in Engeland al te veel byval vinden, en waarvan niets dan oneenigheid , onderlinge haat, de verwoesting van 's Volks dierbaarfte belangen, en alge* Kc-j^ue clende, is te verwachten, 's Mans arbeid is met zoo  PROEVEN VAN ZAMENZWEERIN0EN. 6$ ZOO veel goedkeuring ontvangen, dat de eerfte druk binnen weinige dagen uitverkocht, en weldra een tweede en derde noodig geworden is. Hy had evenwel, volgends het Nafchrifr, wel gewenscht, dat dit nog eenigen tyd had kunnen uitgefteld worden. Hy had dit Werk in een ziekelyken toeftand, mét veel overhaasting, opgefteld, en wilde nu gaarne wat meer tyd gehad hebben , - om misflagen en gebreken te verhelpen , en 'er eene betere gedaante aan te geeven. Men heeft dan welligt die verbeteringen by eene volgende uitgave , of althans mettertyc-1, te verwachten; en wy vertrouwen, dat de NederIandfche Vertaaler dan ook niet in gebreke zal blyven, om daarmede de tegenwoordige uitgave te verryken. De voornaame inhoud is uit een Duitsch Tydfchrift, neueste Religions begebenheiten, en eenige daar aangehaalde en beoordeelde Schriften , overgenomen. Men heeft daaruit , reeds voor eenigen tyd , aan het Nederlandfche Publiek eenige Berichten betreffende de nieuwe Hervormers in Duitschland, en vervolgends ook Berichten •van ^een groot , maar onzichtbaar, verbond tegen den Christelyken Godsdienst en Monarchaale Moogendheden, medegedeeld. Die daarmede is bekend geraakt, zal hier zoo veel nieuws, wat de hoofdzaak aangaat, niet vinden. Het Werk voorhanden geeft daarvan een uitvoeriger verflag , met aanwyzing van den oorfprong en aanvang van dit geheele ontwerp, en de wyze, waarop hetzelve in werking gebragt en voortgezet is geworden. De vooronderrtelde Zamcnzweeringen, tegen de vastgellelde Godsdienften en Regeeringsvormen in Europa,' worden hier gezegd oorfprongelyk te zyn uit eenige Vrymetfelaars Loges , die , van derzelver eerfte geheel onïchuldige bedoeling afgeweeken, onderden dekmantel van zinnebeelden en plechtigheden, overeenkqmftig de grondbeginfelen der Vrymetfelary , zoodanige verbintenisferi van de verfte uitzichten zoude-n tot ftand gebragt hebben, waaromtrent een menigte van verbaazende daadzaaken vermeld wordt, die des te meer geloofwaardigheid fchynen te hebben, omdat de Schryver zelf in de Vrymetfelary veel deel gehad, ook buitenlands (te Luik, Brusfel, Akerr, Berlyn, Koningsbergen , Petersburg, Valenciennesi en vooral te Parys ,) verfcheidene Loges bezocht, en alzoo , in eigen perfoon , de vervalfching van de eerfte grondbeginfelen der Vrymetfelary waargenomen heeft, waarvan hy zegt, zonder fchending van eenigen eed , JLE'f T. IÖOO. NO. 2, E 200  65 J. ROBISON zoo veel te kunnen mededeelen, als hy oordeelt tot opheldering te kunnen dienen van het ontdekt ontwerp, waarop hy de aandacht van het algemeen heeft willen vestigen. Vooraf gaat eene Inleiding, waarin de Hoogleeraar zyn oogmerk openlegt, en voorloopïg het een en ander omtrent de Vrymetfelary, en zyne eigen ontdekkingen desaangaande , mededeelt. . Daarop volgt, in 't eerlle Ho fdftuk, een nader verflag van den oorfprong en de lotgevallen der Vrymetfelary * en wel byzonder van de gronte verbastering van eenige Loges, in Italië, Vrankryk en Duitschland, door welken de werkzaamheden der deelneemere op zaaken van Godsdienst en Staatkunde toepasfelyk gemaakt, en eindelyk , onder 't masker van zedelyk onderwys , zoodanige grondbeginfelen verfpreid zyn geworden, die eene algemeene omkeering van zaaken zouden bedoelen. Het tweede Hoofdftuk handelt over de Orde der Illuminaaten. Dit Genootfchap is in 1775 gefticht door Dr. Adam Weishaupt, Profesfor van het Kerkelyk Recht aan de Univerfiteit te ln« golftadt, en vernietigd in 1786 door den Keurvorst van Beijeren , doch onmiddelyk daarna , door geheel Duitschland, onder een anderen naam, en eene andere gedaante, weder opgericht. De welbekende Baron Knigge heeft 'er, onder anderen , veel deel in gehad. Uit deze en gene ontdekte papieren , en verfcheidene van tyd tot tyd uitgegeevene fchriften, waarvan Weishaupt, Knigge en andere medeleden de echtheid niet hebben kunnen ontkennen , tracht de Hoogleeraar ontegenzeggelyk te bewyzen, dat deze Orde, van 't begin af, onder fchoonfchynende woorden en bedriegelyke voorgeevens, om de menfchen regt zedelyk, volmaakt vry en gelukkig te maaken, den fchrikkelyken toeleg gehad heeft, om het Christendom af te fchaffen, verloochening der Voorzienigheid en Ongodistery in te voeren , en, alle vrstgeftelde Regeeringen omver te werpen. Onder andere ftelregels zal ook deze: het oogmerk wettigt de flechtfle middelen: aangenomen, en uit dat beginfel, al wat flecht en gruuwzaam is, voortgefprooten zyn, het geen men nu meende , tot de uitvoering van het plan , zig te mogen veroorlooven : waaromtrent ontzettende ftaaltjens te berde gebragt worden. —, Het derde Hoofdftuk befchryft de Duitfche Unie , of vereeniging van een aantal Schryvers , die zig in Duitschland , onder het  PROEVEN VAN ZAMENZWEERINGEPf. 6~f het voorgewend doel van uitroeijing van bygeloof en vooroordeelen, en de bevordering van 't zuivere Christendom, even als de Illuminaaten, heimelyk zuilen verbonden heblen, om met de vastgeitelde Regeeringen allen Godsdienst te verbannen. Nicolai, Gedicke en Biester zullen zig aan 't hoofd geplaatst, en weldra, in Bafedow , Eberhard, Lesfing , Stmler, Teller, Steinbart , Bahrdt en anderen, werkzaarne medehelpers gevondtn hebben. Door de onvoorzichtigheid van den "laatstgenoemden, een allerflechtst mensch, zou zeer veel van dit ontwerp, en 't naauw verband, waarin het ftaat met de Orde der Illuminaaten, aan 't licht gekomen zyn. —— Het vierde Hoofdftuk vertoont de Franfche Omwenteling, als bewerkt naar foortgelyk plan, en dadelyk vo^rtgefprooten uit de Orde der Illuminaaten, waartoe Mirafreau, de Hertog van Chartrcs, (naderhand Or Jeans, en eindelyk Ph. Egalité,~) Pethion, le Cointre, Bailly, Anacharfis Cloots, de Abt S , en andere hoofden en medewerkers der Franfche Omwenteling, zullen behooid hebben. — Ten flotte volgt nog een elftal Aanmerkingen, deels ingericht tot bevestiging van het voorgaande, deels tot waarfchouwing en onderrichting van de inwooners van Engeland , op dit tydftip ; en eindelyk een Nafchrift , met eenige verbeteringen en byvoegfels. Zoo veelen onder ons nog niet bekend zyn met het oorfpronglyk Werk, of deszelfs onlangs vervaardigde Franfche Vertaaling, zullen , zoo wy vertrouwen , deze Nederlandfche Overzetting met graagte ontvangen. De fchryfwyze is wel niet zeer geregeld, zoo als de Hoogleeraar zelf erkent, maar desniettemin aandachtwekkend, door veelvuldige berichten van zaaken, waarin men, ook uit hoofde van de gevolgen der groote gebeurtenisfen in Vrankryk voor ons Gemeenebest, niet kan nalaaten be-> lang te neemen. Of nu evenwel ■ alle hier medegedeelde berichten evenveel grond hebben , en of niet een overdreeven zucht voor1 begunftigde denkbeelden den Schryver nu en dan ongemerkt vervoerd hebbe tot de onbülyke famenvoeging van perfoonen en zaaken , die in geen noodzaakelyk verband (taan , willen wy den onpartydigen en Wjarheidzoekenden Leezer laaten beöordeelen. Zou het (telzel van Priestley en anderen , over de eenigzins ftoffelyke natuur der menfchelykc ziel, waarlyk met het geloof aan haare E a on-  68 j. robison, proeven van zamenzwkerïngen*. onfterfelykheid zoo ten eenemaal onbeftaanbaar zyn, ea zoo ligt tot ongodistery doen overhellen , als hier, bl. 460, 520 en elders, beweerd wordt? Zouden Priestley, Semler, Teller en anderen, die de waarheid en Goddelykheid van het Christendom zoo ernftig en manmoedig voorgedaan hebben , met voorbedachten raade deel gehad hebben aan ontwerpen, om allen Godsdienst, hoe ook genaamd, te verbannen; en is dat met grond te vooronderltellen van allen , die , gelyk in andere Regeeringsvormen , zoo ook in die van Grootbritannien, wel eenige verandering en verbetering , naar de srondbeginfelen van gelykheid en vryheid , zouden wenfchen ? A. ypey, A. L. M- Medic. & Philof. Doel. Profesforis Me. dicin. quondam Franequerani, Introductio in Materiem Medicam in ufum Tyronum. Dat is: Inleiding tot de kennis der enkelvoudige Geneesmiddelen , ten nutte van eerstbeginnenden. Te Leiden en Harlingen, by S. en J. Luchtmans, en V. van der Plaats, 1799. In gr. Svo. 414 bl. De ganfche uitgeftrektheid van eene Kunst of Weetenfchap onder een enkel oogpunt te brengen, uit het welke alle derzelver vakken, op zich zeiven of gepaard met andere naastgelegenen, gemaklyk kunnen bepaald en afgemeeten worden; is niet flechts eene fraaie en lofwaardige, maar ook eene allernuttigfte verrichting: vooral , wanneer dezelve een zo gewigtig en heilzaam voorwerp, als de Geneeskunde, ten doel heeft, en zo wel gelukt, als in het ftraks gemeldde Werk van den reeds door veele andere Gefchriften met recht beroemden Hoogleeraar ypey. Dat nut zal zich ook,waarfchyn« lyk, nog al wat verder, dan de zedige titel belooft, uitftrekken, tot oude en ervaarene Geneesheeren, die niet zelden, by dit beredeneerd verllag van het voornaamfte9 dat in deeze afdeeling van het groote Kunstgevaarte weetenswaardig is, in hunne ftille fnipperuurtjes, eene verrasiende aanleiding tot deuken en herdenken zullen ontmoeten. Veele Schryvers hebben dit onderwerp zo uitvoerig behandeld, als of zy eene Natuurlyke Historie fchreeven, en dus, in plaats van nuttige lesfen te geeven, eene las- ti-  A. ypey, materies medica. tige vertooning van kwaêlyk geplaatde Geleerdheid gemaakt. Mogelyk heeft dit ook ten gevolge gehad de zo verbaazende menigte van aangepreezene middelen, dewyl men toch, van alles willende fpreeken, zich ook wel genoodzaakt vond aan ieder ondeel eenig byzonder vermogen toe te fchryven. En hiertoe heeft misfchien medegewerkt de heimelyke hoogmoed van den Mensch, die wel zou willen beweeren, dat de Natuur, in den onmeetelyken toeftel van haare drie Ryken , niers anders dan zyne belangen had bedoeld. Ja toch! geen Gertarnte aan den Hemel, 't welk niet zyne {traalen fchiet of te rugge kaatst ten dienst van het menfchelyk Gedacht: en zou'er op den Aardbodem iets uit een ander inzigt te voorfchyn komen? Sederd eene halve Eeuw is men voornaamelyk hiervan bekomen: doch 't zy dwaaling, 't zy misbruik, de voetflappen van hetzelve waren te diep geprent , om zo fchielyk te verdwynan. Men juiche dan alle poogingen toe, die ftrekken om het weinige waar , 't welk onder zo veel Bygeloof en Vooroordeelen als overftelpt en begraaven is, op te delven, en voor oordeelkundige oogen in het helderst licht te plaatfen. Dit heeft de Heer ypey bovenal betracht , en wy durven fchier zeggen dat dit oogmerk door niemand gelukkiger is bereikt. De verdeeling van het Werk loopt niet alleen rechtftrceks hierop aan , maar verfchaft ook een richtfnoer, waarmede men veilig den fchemerachtigen weg der Praktiek, dwarsch door alle doolhoven heen, betreeden kan. Wat doet de Kunst door Geneesmiddelen ? Het lichaam te ontlasten van al wat overtollig en fchadelyk is, de fchadelyke ontlastingen te beteugelen, en het verlies, zo veel mogelyk, te herftellen ; verftoppingen op te losfen, den verkeerden loop der vochten behoorlyk af te leiden, derzei ver bederf, als ook dat der vaste deelen, te weeren of te verbeteren; deeze laatden , te flap of te fteevig zynde, hulp te bieden; en eindelyk, 't zy door bedaarende, 't zy door prikkelende toedieningen, den toon van het Zenuwgedel, gedeeltelyk of over 't geheel, te beftieren. Groote eenvoudigheid voor het wydde veld van allen ! Maar men bedenke tevens , dat elk van deeze hoofdpunten oneindig veele wyzingen voortbrengt, naar den byzonderen aart der gevallen, waarby ze zich opE 3 doen,  fO /.ypey doen, naar de maate, waarin ze moeten beantwoord wor» den, en naar de vereischte voorbehuedingen, zonder welke zy gevaarlyk, ja doodHyk, zouden kunnen zyn. Het eigen geitel van ieder mensch op zich zei ven, de Sexe, de zamenloopende omlhndigheden , de Ouderdom , de verbaazende verfcheidenheid der Ziekten, en der deelen welke zy aandoen, heet en kortftondig, of langzaam en kwynende; en eindelyk die geduchte reeks van Epidemifche Koortfen, die alle Theorie te leur dellen: dit alles, Hechts van ter zyden befchouwd, moet inderdaad het Herklle hoofd bedwelmen. Maar wy hebben deeze oppervlakkige fchets alleenlyk voorgedraagen, om uit te drukken, dat men, onzes oordeels, het veld van de Maieries Medica geenszins naar deezen maatdaf moet berekenen , gelyk men waarfchyniyk te lang heeft gedaan. Een Geneesmiddel van den eerden rang voldoet zomtyds aan veele vereischten te gelyk ; die van den tweeden laaten ons dikwyls eene onverfchillige keuze over uit vyf-en-twintig anderen; en wat al wonderen doet zomtyds een bekwaam Man met een fchepje honig, een teugje wyn, of een kommetje water en melk! Is dan de Pathologie zo uitgeftrekt , en aan den anderen kant de Materies Medica in haaren eigenen aart zo beknopt; waarom zouden wy ook onze Studiën niet overeenkomdig met dat gewigtig onderfcheid inrichten? waarom eeuwig van Specifica droomen ? waarom onze arme Lyders aan Gasthuiskuuren opofferen ? waarom niet liever de oprechtde dankbaarheid betuigen aan wyze Leermeesters, die ons waarfchuwen den korten tyd des levens beter te bedeeden dan met het najaagen van eene ydele wolk, die wy eindelyk voor Juno omhelzen. Temporibus Medicina valet. Dat gety moet men leeren kavelen ; daar is men wel voor al zyn leven aan bedeld ; naar maate men in deeze kennis gevorderd is, zal men vinden dat 'er altyd meer ontbreekt, en, om met hippokrates te fpreeken , dat het loven kort , en de kunst lang is. Maar wat zal men zeggen ? dat fchittert niet! De Heer ypey baant ons hiertoe den weg zo wenfchelyk , dat men dit Werk ten naasten by voor een Praktikaal Handboek, zo wel als voor eene befchryving van Geneesmiddelen, zou kunnen houden. Hy delt ons de krachten en het gebruik der voornaamde Middelen, als Rhabarber, Ipecacuanha , Scilla, Kina , Kamfer , Opi*  MATERIES MEDICA. 7* Opium, de Dclfzuuren, Kwik, Staal, Spiesglas, enz. rnet derzelver bereidingen, zo duidelyk, en met zulk eene oordeelkundige onderfcheiding , voor ; dat ook in denzelfden adem de voornaamfte Ziekten en Kwaaien van het menfchelyk lichaam, (zelfs die, welke byzonder het onderwerp der Heelkunst uitmaaken , niet geheel uitgezonderd,) met haare eigenfoortige kentekenen , tydperken, meerdere of mindere trappen van hevigheid en daaruit ontftaande toevallen, aliud agendo , om zo te fpreeken, onder het oog worden gebragt. In deeze, en eenige foortgelyken , vindt men den Man , die voor Mannen fchryft; in veele anderen laat hy eenige ruimte voor de verbeelding over; doch altyd zo, dat een oplettend Leezer zyne meening befeft. Byzonder nuttig vinden wy zyne waarfchuwingen tegen het ontydig gebruik van heete Balfamieke middelen , in Teeringziekten • en Venerifche kwaaien , als mede tegen het misbruik van inwendig toegediende loodmiddelen ; om thans van geene andere hoogstgeroemde vergiften te fpreeken. Gelyk nu de Materies Medica, ook vóór onzen Schryver , door bekwaame Mannen van veele ballastmiddelen is bevryd geworden , zo is zy ook federd verfcheiden jaaren wederom overlaaden met veele gewaande ontdekkingen , die wel veelal op de proef bezweeken , maar nog riiet ten eenenmaale uit de verbeelding van zommige Kunstoeffenaars verdreeven zyn. Het was noodig hiervan ituk voor ftuk te fpreeken. De Hoogleeraar doet dit oordeelkundig en rnndborftig ; maar tevens ook zo befcheiden, dat hy overal, daar men zonder gevaar nog hoop op nadere bevestiging kan voeden, die goede hoop aanmoedigt en onderlleunt. Het menschdom zal ontwyffelbaar wel verder met nieuwe ontdekkingen gezegend worden ; maar 't zal ook wel altyd waar blyven, dat groote Mannen , te vroeg met gelukkige geneezingen in hunnen fchik zynde , de weldaadige Natuur wel eens ter liefde van hun aangewend middel, vooral wanneer het nieuw is , miskennen. En zolang de zaak in twyffel hangt, lydt 'er de Prak' tiek dit by, dat hunne bewonderaars de beste algemeen bekende middelen ter zyde (tellen, om het nieuwe, ten minften in animis vilibus, te beproeven. Dan denkt men weinig aan het Experimcntum periculofum van den Vader der Geneeskunde. By deeze gelegenheid zal men 't, hoopen wy , niet E 4 vreemd  ?3 A. ypey vreerad vinden, dat wy, hiertoe betrekkelyk, eene kleine gisting voordraagen. Men vindt ook by den Heer ypey uit dergiüs aangehaald de onderfteide kracht van de Kattix (Momdis , om eene Sarcocele te geneezen , hoewel S^J? f§leer,aar &arvan iuist ecene »ooge verwachting te kennen geeft. Wy geeven in bedenking, of de grondJlag van deeze opgaave niet wel eene dwaaling kan geweest zyn ; naamelyk dat men eene Hydrocele voor eene Sarcocele hebbe aangezien? De Ononis', lang voor een afdryvend middel gehouden, kan nog, ja zy kan nog wel eene Waterbreuk hebben geneezen: maar eene Vleeschtreuk.. i En kon zy dit , waarom dan hier by gebleeven, en ook niet haare kracht beproefd op allerleie Kliergezwellen, die men anders tot het Mes verwvst? Men zegge ondertusfehen niet, dat bergius en acrell te groote Mannen waren, om zich aldus te vereisfen. Een ieder weet, dat het onderlcheiden van die twee ongemakken met zelden zeer bezwaarlyk valt. Hebben niet roerhaave en ulhoorn 'er hevig over setwist ? s ö Wy zouden meenen van dit verdienftelvk Werk reeds genoeg gezegd te hebben; te meer om dat wv genegen zyn ook iets voorde verrasfing over te laatendoch er is nog iets overig, waarvan de doorkundige Hoogleeraar veel werk maakt, iets dat men zelden in dusdaanige Werden zo zorgvuldig behandeld vindt, en *t welk wy derhal ven , wegens de groote nuttigheid, die er in lteekt, niet kunnen onaangeroerd voorbygaan. In de befchryving van Geneesmiddelen geeven u de Schryvers gemeerdyk alles , behalven 't geen gV weeten moet. Is het een Wortel, Bast , of Hout, enz. zy befchryven naauwkeung de bloem, als het kenmerk draagende van de plant, den fnuik of boom, en laaten het verdere aan uwe navorfching over. Hierdoor kunt gv een goed Hortulamts worden , en echter in de Apotheek verlegen (taan. Heel anders doet de Heer ypey Hv wyst u noopens de Clasfe , waartoe het Gewas behoort, naar linn^eus , maar befchryft met de uiterfte naauwkeurigheid dat gedeelte , 't welk in gebruik is. 6 Nuttig en aangenaam s want fchoon men wel van elk Gemesbeer kan eiichen, dat hy alle gebruikelyke middelen firaks op het gezigt kenne, echter moeten hieromtreat nog veele opmerkzaamheden plaats hebben, om niet zom,.  materies medica. 73 •nmtvds het eene voor het ander, of de middelfoort van En Sfde middel voor de beste ?te neemen. Daarenboven fs de fchilderachtige befchryving van eenig voorwerp , hoe genaamd, den Kenner niet alken dienftig ter vert?4kinge van zyn geheugen; maar zy verrast hem ook, ïo hy een Man van Fmaalis, met een ftreelend genoe- g2ïn dÏKrtudenfershandel heeft ^«^ff «laats omtrent alles, waaruit eenig voordeel te trekken is. Alle muSelen, die èenigzins in prys loopen, worden dus zo, vervalscht, nagebootst, door bydoen van overeenkomftge ftofFen verzwakt, en niet zelden zeer fchadelyk gema ft; of, indien dezelve verlegd, befchimntód rf vermolfemd zvn, opgekookt, ingevuld en beftreeken, zo Saai dat een onbedachtzaam oog 'er onfeilbaar door bedrooèe > wordt. De dagelykfcheb Praktiek lydt hierdoor e n fnberekenbaar nadeel." De Genees heer ijof merk niet bereikende met het. voorgefehreeven middel, hoe iuist ook het voorfchrift zy , ziet 'er van af, en kiest èèn ander, waarby de Lyder kan verloeren gaan. Of hy vergïoot 'de gifte, en langs dien weg fkagende trekt hv 'er een gevolg uit, het welk naderhand, by het gebSk 4n da^zdt-de middel in zynen ftaat van echtheid, doodelvk zal kunnen zyn. De Heer ypey heeft ons op deeze laatue aanmerking gebragt by den Artikel van de SalFraan, xvelke volgens den beroemden gullen tot de eit4 van eene halve once zou kunnen toegediend worden. Onze Schryver oordeelt met recht, dat de Saffraan, door dMen groS Man voorgefchreeven by vervalsing of veroudering moet krachteloos geworden zyn. Daar nu 11 k een Man zo grof is bedroogen geweest, blykt het SddaSlaa , hne zeer wy anderen op onze hoede moeter v 5 en hoe groot eene verpligting wy deswegen hebben aan de veelvuldige waarlchuwingen van onzen hooggeachten Schryver: temeer daar hy met de verWaa, i°n* der onderfcheidene kunstgreepen van het bedrog ook"de middelen ter ontdekking, na dat het gepleegd is, doet gepaard gaan. E 5 Reis-  74 STOLBERG •pvat de doorreisdheid en de veelvuïc'iee befchrvu,w« hand aanVflMgeni";™^^^ Ken? ^ l3Stige StaatSZ°rSen dat bet door de Ouderen gebillykt wordt, en een ongerepte maagd, onder de boerendochters, tot de zeldzaame verfchynzelen behoort Ech ter worden het naderhand getrouwe echtgenooten én kuifche moeders , terwyl zy zich de uitfpoorigheden van haar maagdlyken leeftyd geenzins fchaamen , daar zy die niet als zodanig befchouwen , en ook de crnftS fte Matroon haar deswegen nimmer zal berispen " S In de doorgetrokken Landen bezoekt de Reiziger de leevende Geleerden en Manaen van naam. Deeze ontmoe! tin-  reis door duitschland, enz. x $1 tingen dienen om ons, by voorbeeld, een lavater , een bonnet , een necker te leeren kennen ; terwyl de gedagtcnis-tekenen van een gesner, van een rousseau , ons aan die beroemde Perfoonen herinneren. In eene Aantekening des Vertaalers, den laatstgemelden betreffende , vonden wy, beter dan wy elders hebben aangetroffen , de ftrydigheden in het cbarafter diens verwonderlyken Mans opgelost. In de Aantekenin¬ gen des Vertaalers ontmoeten wy ook eene enkele van den jongen jacobi , Reisgenoot van den Graaf, die ook Brieven, deeze Reis betreffende, heeft uitgegeeven; waar in men het een en ander vindt, dat tot bevestiging of opheldering deezes Schryvers kan dienen , en waar van hy belooft nu en dsn gebruik te zuilen maaken. Gelukkig , wanneer Werken van deezen aart ter vertaalinge in handen vallen, die 'er alle mogelyke volkomenheid aan byzetten. Schoone Plaaten van de heerlykfte en treffendfte gezigten , die de doorreisde oorden opleveren , vercieren dit belangryk Werk. Jammer, dat het groot 8vo. Formaat zo veele kreuken tot het inflaan noodzaaklyk maakt. Groot 4to., gelyk de Engdfche Uitgave is, fchikt zich beter voor dit vercierend gedeelte eens Werks ; doch dit Formaat fchynt hier te lande meer en meer uit de mode te geraaken. Wy verlangen na het vervolg, om het onzen Leezeren te doen kennen ; wanneer plaatsruimte, ons nu betwist , doordien wy een zo groot gedeelte overnamen van de kenfchets des Schryvers , ons de vryheid vergunt om meer van het aangetekende daadlyk over te neemen.j Ontdekkingen in de Zttidzee , en Berichten aangaande de la perouse en zyne Tochtgenooten , opgemaakt uit fpooren van zyne Reis, op onderfcheidene Eilanden en Landen der Stille Zee gevonden; als mede aangaande een groot Eiland, thans door Franfche Vlugtelingen bewoond. . Uit het Fransch vertaald, «de Stuk. Te Haarlem, by F. Bohn, 1799. In gr, Zvo. 267 bl, " Wy zu"en met verwylen, om, by de ^uitgaave van het „ VY tweede Stuk deezer Ontdekkingen in 'de Zuidzee, onze „ eigene Nieuwsgierigheid cn die onzer Leezeren te voldoen," mes&.'i8oo. ho. 2. F luid-  82 ONTDEKKINGEN luidde het Hot des Berigts van het eerfte Stuk (*). Overeenkomftig hier mede namen wy het Boekdeeltje , dit tweede Stuk bevattende, onverwyld ter leezinge, en toeven niet met onze bengtgeeving. Veel wonderbaars was ons , ;'n het eerfte Stukje, reeds voorgekomen, en beloofden wy ons niet minder in dit tweede. Een berigt van een groot Eiland, door Franfche Vkgtelingen bevtlkt , wekte de nieuwsgierigheid; in geen geringe maate werd zy vold:an; doch niet weinig ten koste van de Geloofwaardigheid des geheelen Berigts. De korte Inleiding of Voorreden, door ons overgenomen in het Verflag des eerden Stuks, hadt reeds iets raadzelagtigs ; en dusdanig is ook het flot: „ Zo gy het ten algemeenen nutte noodig mogt oordeelen, de berichten, die ik u zende, in het licht te geeven, of het af„ fchrift 'er van na Europa over te zenden, heb dan de voor„ zorg om de Naamen weg te laaten of te veranderen , en uit te wisfchen of achter te houden al het geen op de (trekking dtr verfchillende landen , en op de onderfcheide hoogte van „ derzelver ligging, waar op wy ze gevonden hebben, betrek„ king heeft. ,, Hier is iets uitgelaat en. Na de redenen, die ik u opengelegd hebbe, gevoelt gy, „ van hoe veel gewicht het is, hieromtrent tot aan eene nieu„ we orde van zaaken ftilzwygen te bewaaren." Wat van dit alles zyn moge, wy moeten iets van den inhoud deezes zeldzaam en Verbaals melden. Nieuwsgierig is men zeker, hoe deeze Franfchen gezegd worden hier gekomen te zyn, en dit onbewoond Gastvrye Eiland, gelyk het genaamd wordt, bevolkt hebben. Orze Brieffchryver trof 'er den Graaf de *** aan. voorheen Capitein op Franfche Schepen, waarvan hy, geduurende den ganfchen Americaanfehen Oorlog, de Geheimlchryver geweest was. Deeze Graaf gaf het volgend berigt: „ Wy zyn "Edellieden Hit Bretagne, Poitou en Anjott, byna alle „ Franfche Zee-Officieren. Om den ilorm, in Frantryk ont3, ftooken, te ontwyken , hadden wy ons verwyd.rd, in de ,, meening dat het van geen langen duur zou zyn." Hier in vonden zy zich misnomen, door de gruwelen, dis in Frankryk voorvielen, niet noodig hier over te fchryven. De Graaf vaart voort: „ Het was niet mogelyk in een Land te blyven , waar de misdaad voor deugd gehouden werd, waar het moor- „ den Vaderlandsliefde geworden was. Wy verkogten on- „ ze goederen, en namen de wyk na Engeland. Andere ysfe„ lykhedtn waytren ons daar. Wy troffen 'er duizenden uitzinni„ gen, even lafhartig, even bloeddorltig als de eerften, aan. „ Deezera hadden Frankryk niet verlaaten, dan om 'er het vuur » en C*J Zie onze Algm* Va&trl, Ltttertejf. voor 1799. bl. 358.  VS DE ZUIDZE". 83 , en zwaard in te voeren; ten einde een ydelen waan en nie■: tige voorrcgten ftaande te houden. Deeze ongelukkige» 4 fchroomden niet de vereenigde msgt der Vorften van Europa tegen hun Vaderland op te hitzen, en hunnen fchend gen ,' arm te leenen in 't zelve van een te fcheuren." Hoe het Engelsch bewind over deeze verwarringen juichte, dezelve opftookte , en door Frankryk Frankryk zogt te verwoesten; hoe het verdrag te Pilnitz daar toe moest dienstbaar xveezen, en de aanzienlykfte Franfche, Ridders , by de poogirg om Frankryk te herwinnen , ten oogmerk hadden om den laageren Adelftand in de voorhoede te plaatzen, fchetst de Graaf, en vaart voort: „ De geenen, die zich weigerden te wapenen „ tegen hun ongelukkig Vaderland, zagen zy met den nek aan, „ en° overlaadden ze met allerlei fmaad. Om door deeze „ ftroomen van misdryven en Partyfchappen niet te worden „ weggefleept, was het niet genoeg, Engeland te vrlaaten; '„ men moest zelfs geheel Europa ontwyken : en dit is het, het „ welk wy gedaan hebben, in den aanvang kwamen w. ten „ getale van tachtig Perfoonen, allen hoofden van Huisgeziti„ nen, byeen, ten einde onderling te raadpleegen, wat ons in '„ zulk een verfchriklyken rampfpoed te doen ftondt; en wy beflooten ons op een der Eilanden in de Zuidzee te gaan vestigen, welverzekerd daar menfchen te Kullen aantrtf„ fen, die veel minder liegt dan de Enropeaanen zyn. ——■„ Ten dien einde kosten wy drie groote Schepen , bchalven „ een Flu,itfchip , voorzagen ons van Paaiden , koebeesten , „ en .Werklieden van allerlei foort, die ons wilden vol .en. „ Verfcheide Franfchen , die by onze eerfte byeenkomst niet „ waren tegenwoordig geweest , verzogten ons daar naa om „ in onze 'uitrusting te mogen deelen. Zo zyn wy allen te „ zamen vertrokken, voerende met ons onze Vrouw-n, oftze „ Kinders, onze rykdommen, enz. en onze ondernteming is in l, alles gelukkig geflaagd." De tyd des annkomsts dier Volkplantelingen wordt gezegS den achttienden van Louwmaand des Jaars 1793 geweest te zyn. De Graaf geeft eene uitlokkende befchryving van het ïïiland. By de aankomst o^zer Reizigeren, en de aanduiding wur zy geland waren, zeide de Graaf: „ Ligt gy met uw 1'chip achter „ het sjeberste met die groote openin;, gy zult 'er geen fchip„ breuk lyden: geduurende eenigen tyd, dat men daar in komt, „ is men als in een doosien ; maar ik verzeker u, het is een „ val ; als men 'er in dit Jaargety eens bi-men raakt, blyft „ men 'er ook: gy hebt dus zes maanden voor de hand om uit te rusten!" Dit tydsverloop bleeven zy aldaar , en alles beantwoordde aan de vriendlyke uitnoodiging. Geen onthaal guller , gdèin vriendfehapsbetoon ongemaaitter. Zy deelden in den overvlo-d der Eilanderen. Zo deeden ook de medekomeaden met een F 2 Schip  ONTDEKKINGEN Schip na de Kaap de Goede Hoop gezonden , en weinig tyds naa onze Reizigers aangeland. Voor de aanxomelingen , voor de blyvenden worden in alleryl huizen gebouwd. Overvloed dekt fteeds den disch der lnwoonderen , wier Provifioneele Wetten hier opgegeven worden. Men maj van dezelve in 'JC algemeen zeggen , dat zy uitkomen op Wast en vermenigvuldigt ; fchoon bttaamh khcid 'er alzins in heerscht. Onze Schryver verheft op een der Dogteren zyns Vriends — trouwt — wordt een deelgenoot der nieuwe Maatfchappy , en welhaast tot een werkzaame Eerepost verhee- ven. De zwangerheid zyner Egt/enoote, bier voor de Gehuwden noodwendig , om het anders daar gefmaakt geluk niet te vergallen, voltooit zyne vreugde. Veele beroeps- en andere bezigheden geeven hem gelegenheid om nadere kundfchap van de Landseefleltenis op te doen ; veele Perfoonen in derzelver Characters te befchryven; Uitvindingen, waar over wy ons veibaazen moeten, te vermelden , als , by voorbeeld , die van het Buskruid , daar gemaakt, in alle opzigten veel beter dan men het elders aantreft. fiet mangelt niet aan tusfchenvoorvallen , die de tooneelen veelvuldig doen verwisfelen. Ongelukken gebeuren 'er r—- zedelyke wangedraagingen vinden 'er plaats ,• de eerlte worden verholpen , de laatfte geftrift. Zeer heeft ons vermaakt het geval van een Fransch Marquis, die de Gelykheid, welke 'er anders, met de noodige ondergefchiktheid , heerschte, niet kon verdraagen, en, van alle weezenlyke verdienden ontbloot, anderen vervoerde om die zelfde rol van rang ■ onderfcheiding te fpeelen. Hun ftraf was, voor eenigen tyd, de tafel te dienen. Onze Schryver hadt , in zyn doortrekken van het Eiland, een ruw Huk Gouds gevonden. Hy meende, als eerfte ontdekker, met het berigt. hier van, dank te zullen behaalen; doch kreeg berigt, dat het Goud hier geenzins onbekend was, als zynde het Zand der Rivieren 'er vol van ; en dat het niet opgezameld werd, dan wanneer men hec noodig hadt om een der Schepen tot het haaien van Koop waaren uit te zenden. Van het geheim onderrigt, kreeg hy last hetzelve te bewaaren, en 'er niet van te fpreeken tot de Portugeezen, zyne voormaalige Rcifg nooten , „ uit vrees dat zy trek mogten krygen „ om het geluk der Eilanderen te ftooren, en een aanflag op ,, hum;e vryheid te doen." Het is, in de daad, zeldzaam, dat onder le menigte Portugeezen, te deezer gelegenheid op het Eiland hun verblyf langer en korter houdende, geene Ontdekkers waren van dit ge» Jiefd Melaal. hier niet fchaars aan te treffen. Immers wy leggen met zo veele woorden: „ Wy vinden het. Goud in het p Zand vau pnze Rivieren, onder de fteenen , die onze vya- „ ten  IJS DE ZtitDZEÉi ,, terftroomen met zich voeren"; op de keifteentjes van onze A kleinfte beeken ; het .groeit in onze bergen ; het fchittert op „ onze rotzen; en wy gaan 'er over, zonder ons de moeite tc „ geeven om het te verzamelen." Nogthans hebben zy een Schatbewaarder, die by zekere gelegenheid ftaaven Goud in gereedheid bragt. Schoon de Schryver veel , de Natuurlyke Historie des lü« lands betreffende, geboekt hadt, virden wy agter aan, Uit' trekzel uit het in 't Portugeesch g'fchreeven Handfchrift van den Heere de torribio , die de Ryken der Natuur op het: Gastvrye Eiland, van hem een Paradys geheeten , doorloopt, en zo veele zeldzaamheden opgeeft, als by het zeldzaame, in de Befchryving te vinden , wel voegt, en tevens dient om ons Tan de door ons vermeende Verciering des geheeis te verzekeren. Wy meenden 'er 1105 iets van het Goud te zullen aantreffen ; doch de Schryver zegt ons in een naberigt op dit Uittrekzel: „ Ik heb het Artykel van de Paareloesters en dat „ van ! de Metaalen geheel achter gehouden ; dit is vol„ gens affpraak met den Heer torriblo, die ten deezen aan,, zien ons geheim weet." Dan, wat 'er ook van de Egtheid of Verciering deezer Ontdekkingen in de Zuidzee zyn moge , het laat zich wel leezen. De Berichten, de la perouse betreffende , zyn zeef fchaars, en dan nog niet zeer belangryk ; ook zouden deeze , fchoon veelvuldiger en belangryker , weinig of geene waarde krygen , als ons denkbeeld van Verciering gegrond is. Gedenkfchriften van hyppolite clatron , en Aanmerkingen over de Tooneelkunde ; door haar zelf (zelve) uitgegeeven , en vertaald door elizabeth bekker , Wed. wolff. Gevolgd door de IVysgeerige Aanmerkingen over het Treur/pel , vari den beroemden fqntenelle. In den Haag, by l. van Cleef, 1799. In gr. 2vo. 356 bl. behalven het Voorbericht, enz. Daar de Vertaalfter, in het Voorbericht, zich vry fcherp uitlaat tegen de Recenfenten , en wy dus de eere niet hebben, van by haar in een goed blaadje te ftaan, zullen Wjf ons moeten getroosten , nog meer in haare ongenade te vervallen , door de betuiging: dat wy in langen tyd zulk eene flordige Vertaaling, ten minften wat de druk- en taalfouten aangaat , niet onder de oogen gehad hebben : de eerften zyn zoo lomp, zoo in 't oog loopende, zoo menigvuldig, dat, hoe Veel men ook op rekening der Zetters moge ftellen, ui dit geval geene bedenking overblyft, of Juffrouw wolff heeft of Zelve zeer Hecht de proeven naagezien, of voor 't minst tot deze 1? 3 b&sh  86 sedenksch ritten naaziening onbekwaame voorweden gebruikt ; de laattten, (de ta Ifoutenj echter, komen zeker alleen voor reekening der Vertaalfter , en geeven de klaarfte bewyzen , zo al niet van hiare onkunde in de gronden der Nederduitfche taal, vooral inet h< t e „mg tot de geflachten der zelfftandige naamwoorden , althans van haare onoplettendheid in dezen; en fchoon Juffr. wolff zulks veelligt eene kleinigheid zal noemen, haare bemoeijing en zort.e onwaardig, achten wy echter eene zuivere Ma en fpelling een w.zenlyk belfanddeel eener goede Vertaaling te zyn. Wy zullen cns niet verledigen, om, van bovengemelde fouten, voorbeelden aan te haaien; want dan hadden wy voor eerst nog niet gedaan: liever willen wy nog iets over het Bo>k zelve zegden. Veelen onzer Landgenooten zullen, by geruchte, HYrroLTTE claikdn kennen, als eene zeer verdienftelyke Actrice aan bet Franseh Tooneel. Van deze Vrouw vindt men hier de voornaamfte levensbyzondeiheden, waaronder fommigen weinig belangryk, anderen van meer gewigt zyn; maar ook eenigen m t zonderlinge en onnatuurlyke loopen. Het grootfle gedeelte, echte-, van dit Boek wordt bedeed ter beöordeeling van onderfcheidene rollen in de beste Tooneelfpelen; tot verflaggeeving van 't geen claikon in 't werk gefteld heeft, om haare meest gelief,.oosde rollen waardig te vervullen, en dus tot onderwys van jonge Tooneelisten ; terwyl het overig gedeelte verfcheide zedenkundige bedenkingen bevat, 't Een en ander hebben wy, althans grootendeels , met genoegen geleezen. De Tooneelkundige aanmerkingen van clairon zyn veelal zeer fchoon en juist, en voor Tooneelbeoefenaaren zeer leez'ngwaaidig. Veelen, die, met weinige talenten, veel verbeelding van zich zei ven hebben , zullen hunne kleinheid gevoelen, als zy zien, dat de verdienstvolle clairon noch tyd, noch moeite, noch ook lichaamlyken welftand fpaarde , om den ftand, waarin zy zich bevondt, waardig te vervullen, en langs zoo meer der volkomenheid te naderen. Schoon claikon , met opzicht tot haare Godsdienftige gevoel ns, niet genoeg verlicht fchynt geweest te zyn, om de dwaalde rippen wegens het blinde noodlot geheel vaarwel te zeggen , heeft zy 't echter in de begrippen eener zuivere Zedenkunde zeer ver gebracht. Van daar dat men in dit Gefchrift ook u tmuntende zedenkundige gevoelens en voorschriften aantreft: vooral hebben ons haare bedenkingen in haar zoogenaamd aantekenboekje, pag i?.6 en volg., gelyk 0011 haare raadgeevingen aan haare jonge Vriendin, pag. 261, (by den Inhoud verkeerdlyk met pag. 289 getekende zeer wel bevallen; terwyl wy eenige aanmerkingen der Vertaalfter, in dit laatfts ftui;,e, gelyk ook op andere plaatfen , over 't geheel, zeer juist oördeelen te zyn. Om onze Ltzeren eenigzins met den onderhoudenden fchryf- trant  VAR HTPfOLITE CLAIRON» 2? trant van clairon, zoo wel als met de aanleidende oorzaaken» die haar Actrice deeden worden, bekend te maaken', zullen wy het verhaal, 't welk zy hieromtrent doet, hoofdzaaklyk overneemen: „ De Voorzienigheid (dus fpreekt clairon) .gaf my eene arme, afhangelyke , zwakke , onkundige vrouw tot moeder Myn ongeluk begon reeds vóór myne geboorte. ,', Op de zevende maand ter waereld komende , bragt ik eene zwakke gefteldheid mede , even moeilyk als ongun-. ftig voor de ontwikkeling myner lichaamlyke en zedenlyke krachten. . „ Geene liefkoozingen , geen zachte minzaamheden, geene zorgvuldigheid hebben myne kindsheid ondertteund. Myne opvoeding liet my onkundig van allerlei fraaie kunllen en begaafdheden ; ik wist niets. Toen ik elf jaaren oud was, kon ik leezen en niets meer ; myn catechismus en myn gebedenboekje waren alle de boeken , die ik ooit gezien had. Men hielde my alleen bezig met fpookeryën en toveryën, en dischte my die als waarheden op. „ Eene woeste, domme, bygeloovige vrouw, die niets Wist dan my ledig in een' hoek te houden, of tot zich te fchrceuwen, om my door haare bedreigingen en flagen te doen beeven , voedde my op. Myn afkeer van handwei ken, waartoe men my wilde dwingen , was de oorzaak dezer mishandeling; maar vergrootte ook te gelyk dien afkeer. Ik weet niet , Wiar uit dezelve ontftondt; maar niets dan eene arbeidfter te zyn , was voor my een onuitftaanbaar denkbeeld.; Dit weet ik , dat ik myne medelydenheid , en tevens onverzetlykheid, te danken hebbe aan de ongelukken myner kindsheid. Ik heb myn beroep niet uitgehouden, of myn natuurlyk en zedenlyk beftaan verfterkc, dan door deze twee hulpmiddelen. „ Op myn twaalfde jaar hadt het lot medelyden met.my; myne moeder was verpligt te verhuizen ; myn toeftand bleef dezelfde: maar de buuren , begaan met die kwyning, waarin myn treurig lot my Hortte, en door myn voorkomen , door de zachtheid myner flern, door eenige blyken van gezond oordeel, door de beftendige minzaamheid van myn humeur, als men my maar geene naald in de handen gaf, gunftig voor my ingenomen , verkreegen , dat men my , zonder my iets te vergen , eenigen tyd aan my zelve overliet. Nu haalde ik voor 't eerst mynen adem , zonder ergens over te moeten khagen; maar, 't zy als een gevolg van 't karakter der vrouw, die my opvoedde , 't zy om zich van my te ontflaan, men floot my op in eene kamer , die op de firaat zag. Daar zynde, zonder iets te doen te hebben , en te zwak om de venfltrs te kunnen openen , en dus de voorbygangers te zien, klom ik reeds den eerften dag op een Jö ö f4 ftod;  83 ÖBDlirSSCHKlOTElï fioel, om ten minften by de buuren te kunnen kyken. Macleinoifelle Dangeville woonde regt over ons; haare venliers ftonden open ; zy kreeg les in het danlen ; zy was verfiercj met alle de bevalligheden der Jeugd en der Natuur. Myn geheel klein aanwezen trok zich, als 't ware, in myne oogen ïamen; ik verloor niet eene haarer beweegingen. De geheeJe familie was daar tegenwoordig , en toen de les eindigde, werdt zy van ieder toegejuichd , terwyl haare moeder haar omhelsde en kuschte. Het onderfcheid van haar lot met het myne doorwondde myn klein gevoelig hart! Myne traanen beletteden my iets meer te zien j ik klom van den itoel, en toen myne ontroering my toeftondt te zien, was alles verdweenen. Vervolgends overleidde ik, zoo goed als ik kon, alles met my zelve. Eer.'t belloot ik niets, van t geen ik gezien had, te zeggen; uit vrees , dat men my dan zulks zoude beletten. Voorts deed ik alles naa , wat ik gezien had, immers zoo veel my mooglyk was Eindelyk haalde men my uit de kamer , en men vraagde, wat ik gedaan had ? Zie hier myn eerfte leugen .' Jk antwoordde glad weg: daar ik niets te doen had, heb ik gefiaapen. Voor hun, die niet denken, moge dit verhaal beuzelachtig zyn; maar het kan echter eene les wezen voor hun, die kinderen opvoeden : „ niets is noodzaaklyker, clan hun vertrouwen nooit te „ verliezen." „ Deze fout gaf my moed om nog meer te liegen ; zy ontwikkelde al de loosheid , waarvoor ik vatbaar worden konde! Nu vond ik vermaak in het veinzen; ja, alles gaf my aanleiding, om myne moeder te verachten; 't is waar, ik was te onkundig, om daar al het ysfelyke van te kunnen befeffen, en wist niet, waartoe deze misdaad een ondeugend hart brengen kan. „ Nu had ik geen oogenbük rust meer, dan als men my oplloot. Gelukkig voor my, dat myn moeders kwaad humeur , of haare bezigheden my dikwyls daar toe verweezen. Dan liep ik fpoedig na myn venfter; het mooi weêr was my gunftig, ik kon de geheele kamer myner danferes door¬ zien, ik lette aandachtig op haar; als zy heen ging, bootfte ik haar na. Myn geneugen en myne vlyt die. den my zoo wel, dat zy , die by ons aan huis kwamen, dachten, dat ik verlcheiden meesters had. Ik groette, zat, ftond niet meer als voorheen; myne voorige denkbeelden hielden op, en myne gefprekken , ja myne aartigheden , behaagden zelfs aan myne moeder. „ Onderwyl viel myn geheim my ondraaglyk lastig : ik wenschte zoo vuurig te wee ten , wie de jonge Juffrouw was; ik waagde dit te viaagen 33n een' man, die veel by ons kwam , en my altoos vriendlyk behandelde. Hy verhaalde my het eea en ander van de Franfehe Comedie, en wat Made-  VAN HYrPJLITS CtAIRON. %9. demoifelle Dangeville daar deedt. Hy beloofde mj ook dit alles eens te laaten zien, en met veel moeite ilondt myne moeier dit toe. Zy zag niets in den Schouwburg dan de eeumiste verdoemenis; evenwel, ik ging mede. Men fpeelde den Graaf van Esfex, en de Folies ammreufes. Wat 'er toen in my omg.ng , kan ik mee meer befchryven : dit weet ik nog, dat men my, geduurenJe de ver.tooniPP, en het overige van den avon.1, niet kon bewe gen om iets te gebruiken , of een enkel woord te fpreeken. Gantsch in my zelve ingetrokken, zag of hoorde ik niets van alles wat om my gezegd of gedaan werdt. „ Ga ua je bed , zot „ fchepfel!" waren de eenige klanken , die ik Verïtond , en &\!Tn plaats van te flaapeu, hield ik my bezig met my alles ïevendlk te herinneren , Wat ik gezien en gehoord had ; en men ftonJt des anderen daags «erbaasd , daar men my meer dan honderd verfen van het Treurfpel , en ruim twee derde •van het aartig kleine ftukje, hoorde opzeggm. Men verwonderde zich nog minder over myn ilerk geheugen ' dan over de behendigheid , waarmede ik de Aêteurs nabootfte. ik brouwde gelyk Grandval; ik hakkelde, terwyl ik de fprorgen van Crispyn maakte, gelyk Potsfon ; ik gat my de r-rootlte moeite, om my het geestig gelaat van Juffrouw Dangeville, en het koude Üyve air van Juffrouw Baltcour, eigen te maaken. Kort; men Meldt my voor een zeer ongemeen fchepfel: maar myne moeder fronfle haare wenkbrauwen, en zeide, dat zy liever zag, dat ik een rok en hembd maaken konde, dan alle deze gekheden naadoen ; dit brast my geheel buiten my zelve. Ziende dat .k hulp kreeg, had ik de Üoutheid van te zeggen : dat ik niets wade leeren . maar op de Comedie (peelen. Scheldwoorden en klapooren (*) deeden my zwygen ; en de omltanders konden mets voor my doen, dan beletten, dat myne vergramde moeder my niet doodfloeg. , „ Kort d.aröp dreigde zy my van honger te laaten fterven, of armen en beenen aan Hukken te Haan, zo ik mets ootn wüde. Trekken uit ons ka akter b.yven fteeds m ons geheugen gedrukt. Nu nog is het, of ik my m dat oogenbhk bevinde. Jk had den moed om myne traanen te weerhouden ;■ en met al de vastheid , waarioe ik in die jaaren in ftaat was zeide ik: „ wel-nu, fla my dan terftond dpod, anders zal ik „ toch op de Comedie fpeelen." . De harde , wreede behandeling, die men my twee geheel? maanden aandeedt, deedt my niet van beftuit veranderen; jnaar ik verviel in eene kwyning. ^ {*; Hier zullen wy liever lëezen tiappen , of oorkleppen.  GEDENKSCHRIFTEN VAN HY/POLITE CLAIRON. „ De vooröordeelen eener zeer geringe opvoeding hadden eene onbepaalde magt ovtr inyne moeder, die toch indedaad een goed hart h dt: myne verkwyning trof haar te dieper dewyl ik nooit klaagde. Eens feing zy haar verdriet klaagen aan eene braave , verflandige, gevoelige vrouw, voor wie zv werkte Het gevolg van haar gefprek was, dat zy my, thuiskomende , met eene tederheid behandelde , waarvan ik geen het minst begrip had. Zy omarmde my , weende bitterlyk beloof Je my alles te zullen toelhan , wit ik begeerte mits ik haar lief had, het gebeurde wilde vergeeten , en myn best doen , om het te herftellen. Deze onverhoopte veiSn .erine hadt my byna het leven gekost ; evenwel , ik kwam dien fchok te boven; men bragt my by myne weldoenlter Men liet my aan Deskais, Afteur in de Italiaanlche Comedie hooren; hy was genoeg voldaan, om my aan zyne mede-Too' neehsten voor te ft ellen. Men gaf my op dat Tooneel toegan=>, men fchreef my voor, wat ik leeren moest; ik kreeg vryheid om op het tooneel te mogen komen, en vóór myn twaalfde jaar was ik reeds Comediante, terwyl de toejuiching , die ik kreeg , myne moeder over myne keuze vertroostte." Voor 't overige zal elk met vermaak ontdekken, hoe clai1 m , oncnnkJ de verleidingen tot ondeugd, aan haaren ftand eigen, ondïnkt de verzoekingen der zoogenaamde grotte uwreid, riic nan in dit Boek zoo krachtig ziet gefchetst echtei getrouw Ueef aan de deugdzaame beginfelen, die zy zich - ï*,= -naakt, en daardoor over alle de gevaaren die ha» tedenlyi character bedreigden, wist te zegepraalen ' De lebter aan dit Werk geplaatfte en vertaalde Reflexions ttjues far les Tragedies , noemt Juffr. wolff, te recht „ bet beroemd meesterftukje van den fyn doordenkenden' .. kiePencn POntenelle." Dan wy hebben ons by het Weik zclv^ tc lang bepaald, om hiervan breeder te gewaagen. De Aftogt der Engelfchen en Rus/en v*n de Bataaffche Kust Tooneelfpel, in drie ledryven. Te Hmjleldam, by ]. F. Nieman , en te Westzaandam , by H. van Aken 1700 ƒ» %vo. 95 bl. ' f Dit niet ongeestig Tooneelfpel, 't welk by herhaaling on een onzer Schouwburgen , met toejuiching, is vertoond fchetst de vreugde der Noord-Holhnd/che Patriotten over het vertrek van het Engelsch en Rusfisch Leger, in den afgeloopen Herfst. Eene vryagieis, gelyk doorgaans, 'de groote dryfveer der verfchillende btdryven. Alles loopt af tot genoegen van de verfchiliende perfonagien, uitgezonderd van den Heer IVindhaan, die  DE AFTOGT DER ENGELSCHEN EN BUSSEN. 91 éir de rol van een grooten draaier fpeelt, en die, na dat hy op zonda- den 6 Oclober, te Alkmaar met eene groote Oranje kokarde & kerk was gewast, twee dagen laater met eene Nationale VoSe te voorfchyn komt, welke hy echter, zo wel als het Se, OP 't welk hy verliefd was, door de dreigementen van S Franfcben Officier, aan zyn medevryer Anthony moet afftaan Van tyd tot tyd komen in du Tooneelftukje geestige zetten voor, gefchikt om den lee?er en toehoorder aan het beten te helpen. Onder anderen is 'er de bekende NoordHoSrdfche zindelykheid niet in vergeeten. Want moeder KJ is nitt alle'en bang voor het ftorten «nfth^ Noed over haare dochter , om de zaak zelve maar v.oral om haare fchoone vloer! die daar door hgtelyk bemorst zou worden. Almanach der Kruidkunde , voor het Jaar i%oo. Tot onderrtikting en vermaak voor het Schoone Gefiagt als ook voor d,o geenen, die de eer/ie beginzelen der Kruidkunde beoeffenen. Te Amfterdam, by J. B. Llwe. In izmo. T>eeze zeer net uitgevoerde Kruidkundige Almanach pronkt JJ op het tytelblad met een zeer toepaslelyk gekleurd vignet|7 waar op de gewoone Almanach volgt. Verder vindt men eene aanfpraak aan de Bevallige Kunne, benevens een Voorbericht aan den Lezer, waar in het oogmerk van bet nu volgend kruidkundig gedeelte, mitsgaders deszelfs korte mnoud , wordt aan den dag gelegd. Dit kruidkundig deel is wederomj tweeledig • w"nt vooreerst komen voor, twaalf nette gekleurde. Plaatjes'van planten, die alomme in Nederland groeijen, en cue zodanig gekoozen zyn, dat zy teffens een denkbeeld kunnen geven van de eerfte twaalf klasfen van het kruidkundig Hekel van den grooten Linnceus; waarom de teeldeelen der bloemen, zo veel het klein beftek toeliet, zeer naauwkcung zyn, afgcbeeU Bv ieder Plaatje vindt men teffens eene korte verklaaring vande eigenfehappen der afgebeelde plant, met aanwyz.ng der piaaczen, op welke men zodanig een gewas moet zoeken, enz. De befchryving van voorbeelden uit de overige klasfen tot een ander jaar uitltellende.gaat de Schryver vervolgens over tot eene korte befchryving van het geheel L.nneaausch fyuema ender daar toe behoorende Terminologie; tot opheldering van welke Hukken nog twae fraaije gekleurde Plaatjes volgen, op welker eene alle de verfchillende eigenlehappen der Linneaaniche klasfen voorkomen ; terwyl het tweede Plaatje de verfchillende zoorten van bloemen en bloemkelken vertoont , Wier kennis, in de kruidkundige befchryvingen , van eene zo groote en algemeene nuttigheid is. ^  '2 ALMANACH BEK K&OIDKUJJde. Deeze Kruidkundige Almanach is onz=? „„ uitgevoerd, en zal voor derzelve' eeSetó^'h^SwS tot «en gefchikt zboekje kannen^ ' ™ e volgende jaaren, nog een aantal dcreelvke o nZ,»,f,' t riger uitgewerkte, vertoogen zal zyn m lït'lichr ^-J UltV°enet gekleurde Plaatjes kunnen inSks hun nu £*2f' IJe heul hebben voor de Bevallige KuSne • dnrh nf h «peen»»' derzins voor dezelve gefchikt zvrW „ ^erkje an' ven, van wegen de der eene mondelinge, met voorbeelden h«,"f," V ' , e' zon" bezwaarlyk te bevatten zyn ^^3^4^d^ 7erk,aarinSleye uyze is uit den weg\e ruimen! g ' dl" °P geener- tuurlyke Historie, door h.'w swi Z * **** Te A,nflerdam , ftSe , ^Tt DVcrfcchTeSS isnSominhZyn, Voo^icht, dat dit de Dieren van'nieuw- en'ze SaSari? Ïï£ T*0^ van merkwaardige omftandighedeen geb" urt^S tfT°S geloofwaardigheid nfen niet Teel ftaat kTn maak JTn 'd °Prgheid der befchryvingen heerseht ook een^zon le'rl£«^S* het^o weinig tekenend aïlS^ de^S^E i* ^00ï„,|: ,overige hebben wy een fterk vermoeden ,ht 'aA 1 heele Werkie niets anders is dan oude o^wVIa. e ff' ons nu weerom in eene nieuw, fcïotel^ da ^ rS*' Hieuwen gegraveerden Titel, wordt opgedischt In\L 1 Welk wy deezer dagen 't^njg^^^ï  ALGE MEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen , raaiende den Natuurleken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgcgeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap. XVlLIde Deel. Te Haarlem, by Joh. Enfchedé" en Zoonen , en J. van Walré , 1791;. In gr. $to. 370 bl. Eerfle Berigt. Nogmaals hebben wy de twee Letter-kampvegters, in dit zelfde Teyleriaanfche Strydperk, aangetroffen (*): de Doopsgezinde Leeraars jan brouwer en w. bruint maten wederom hunne lansfen, en met gelyken uitllag, dat de eerfte andermaal de overwinning behaalde. De ftryd was om het 4beste Antwoord in te leveren op de belangryke Vraage: Is ''er in den Mensch geen ander beginzel van werking dan Eigenliefde , en kan men alle de Neigingen en Hartstochten, die zich by hem opdoen, daar toe brengen; of huisvesten ''er in hem ook beginzelen van Goedwilligheid, die zich door geene Eigenliefde verklaarcn laaten, en vol/lrekt belangloos mogen genaamd worden 9 „ Dit Vraagftuk moge," /gelyk de Voorberigtfchryver deezes Deels te recht aanmerkt, naa eene gepaste onderfcheiding tusfchen Eigenliefde en Eigenbaat gemaakt te hebben, „ fommigen als louter belchouwlyk, en dus „ van minder nut, voorkomen. Het is het niet in het „ oog van hen , die Godsdienst en Deugd het meest be„ veiligd agten, wanneer de Mensch, uit één algemeen „ beginzel te werk gaande, voor het overige het gezond „ Verftand j de Rede, door de Godlyke Openbaaring ver„ licht, als zyn geleide volgt. Het is het niet in het „ oog van hen, die, 'er niet vreemd van zynde, dat der „ menschlyke Natuure oorfpronglyke Beginzels van Goed- „ wil- (*) Zie onze Vaderl. Letteroef. voor 1797 , bl. 505. LETT. i'dOO. NO. 3. G  94 verhandelingen „ willigheid eigen zyn, van begrip zyn, dat zulks eene „ reden te meer zoude opleveren , om den Schepper als „ eenen weldaadigen god te'eerbiedigen en te beminnen: " ue"? red™ te ,meer ' om den Mensch tot Goedwillig. „ heid en Menscblievendheid aan te zetten. Het was het „ dus ook niet by een goed deel der Leden van tey„ eer s Godgeleerd Genootfchap , die, hoe meer zy in „ gevoelens verlchilden over het voornoemde Vraagttuk, „ des te meer genegen waren om hetzelve tot een Prvs„ vraag voor het laatstveiloopen Jaar 1789 te doen die„ nen. De Eerw. brouwer ftelt, in 't breedé, den ftaat des Gelchils voor oogen. Langen tyd en veel hadt hy zich met dit Onderwerp bezig gehouden , en wat 'er in- en uit anders van ondericheidene gevoelens over geichreeven hadden , geleezen en bepeinsd. Hier van draagt de Verhandeling, op elke bladzyde, om zo te fpreeken, de duidelykfte kenmerken. • Volgens zyn bellek handelt hy, in het eerfte Hoofddeel, over den zin van zommige uitdrukkingen, met aleemeene en voorbereidende Aanmerkingen, betrekkelyk de Natuur des Menfchen. De woorden, welke hier toegelicht worden, zyn Beginzel, Eigenliefde, Verftand ol-Rede, en Zedelyk Gevoel of Geweetcn. Wy neemen daar uit over, a:s tot de groote zaak in deezen behoorende, wat hy ter bepaalinge van het woord Eigenliefde zegt, en van den zin, waar in hy dit woord bezigt. ,, Er wordt Hechts geringe waarneeming van den „ Mensch, en eere zeer oppervlakkige Zelfskennis ver„ eischt, om overtuigd te zyn, dat Eigenliefde het roer„ zei is van meemgte onzer, zoo goede, als kwaade ver" «entingen; en wierd 'er eenige aandrift of Beginzel van „ Werkzaamheid niet Hechts den Sterveling , maar ook „ alle dierlyke Wezens door den Almagtigen ingeplant, „ het is deeze zucht tot behoudenis, ter bevordering en „ vermeeidering van hun geluk , het onmiddelyk gevolg „ van Gevoeligheid en Zelfskwuslheid. Dit, voor zo veel „ my bekend is, beeft niemand ooit geloochend; en wie „ zulks immer beltaan mogt, dien zou de ftem der ge„ heele Natuur zyne dwaasheid aantygen, en zyn eisen „ hart logenitraffen. Het veelvuldig misbruik, intus„ ichen, waar door de Mensch, in alle eeuwen en ge„ westen der wereld, dit weldaadig gefchenk des Stheps, pers, tegen de infpraak van Rede, en Godsdienst,* tot 3> ei-  VAN TEYLEIt's GODGELEERD GENOOTSCHAP. 95 eisen verderf of onheil des naasten aanlag en bezigde , " lal den grond tot herhaalde klagten van Wysgeeren " en Zedekundigen ; en was de vermoedelyke oorzaak, " waarom dit woord in de meeste taaien ongunftig verv flaan, met Eigenbaat verward, en, ten besten genomen, " tot Zelfliefde , die eigen nut of voordeel zoekt, be- " paald wierd. ■ ln deezen laatften zin nu hebben " de Voorltanders des Zedelyken Gevcels zich daar van, " rhyns inziens, bediend , en zy bey veren zich hierom om te bewyzen , dat Belang, en bedoeling van eigen „ voordeel of nut, niet altoos de bron is der menschlyke ,, daaden, met naame der meest lofwaardige bedryven ; „ waar uit zy dan beiluiten, dat 'er ingefchapèn Beginzelen van Goedwilligheid by den Mensch huisvesten. Men ' vergunne my nogihans de Eigenliefde in eenen ruime» ren, en den oorfprong van dit gevoelig Beginzel meer vereerenden zin op tc vatten , en daar onder niet v flechts de Zelfliefde of Eigenbaat te bevatten , welke ■•" op gemak of voordeel boogt, maar ook hier toe te " brengen, de uitgeftrektlte najaaging van Geluk, welke den Mensch bezielt , en waar door hy fteeds zyn ge" noegen, of heil, het zy wezenlyk , het zy ingebeeld, • het zy tegenwoordig , het zy tockomftig, of afgelegen, bedoelt en najaagt; en, wat hier tegen zyns oordeels in" loopt, zorgvuldig fchuwt, en te vermyden tracht. ' De bepaaling der opgemelde woorden tragt de Schry» ver te verleevendigen door tusfchengevlogte voorloopige Bedenkingen over 's Menfchen Natuure, waar in wy zeer v-el fchoons hebben aangetroffen, en 't geen hy vervolgens in den loop der Verhandelinge, met veel juistheids, In het tweede Hoofddeel befchouwt de Verhandelaar de Eigenliefde als het éénig Beginzel van werking in den Mensch, en als de Hoofdbron van alle zyne Neigingen en Hartstochten. Zeer gegrond is 's Mans Aanmerking : De Neigingen en Driften der Menfchen, hunne verlan" gens, begeerten en inzichten, zyn zoo veelvuldig, en onderfcheiden, of neemen zoo verfchillende gedaanten ", aan, waar onder zy zich meerder of minder bedekt , voordoen, en werken, dat wie dezelve tot een gemeen \, Beginzel tracht te rug te brengen, als het ware den Cretenfifchen Doolhof intreedt, uit den welken naauw', lyks , zonder eenen goeden leiddraad , de uitkomst te „ vinden is. Dit bedenkende verwondert my geenzins G * » de  95 verhandelingen „ de voorzichtigheid der Engelfche Wysgeeren, en van „ hunne Navolgeren , die, zich met eene oppervlakkige „ belchouwing der zaak vergenoegende, en niet tot den „ Oorfprong der Bronnen indringende, dezelve voor zoo „ veele Beginzelen der daaden opgaven, en dus eene " u e-ei voordroegen ■> welke, met den fchyn van waar„ heid bekleed, by meenigte van hun, dezelfde dwaa„ hng dwaalende, eigenaanig grooten opgang maakte." Brouwer oordeelt daarom te regt, hier met de uiterfte voorzigtigheid te moeten voortgaan, en baakent hy het pad , in dit gewigtig gedeelte zyns Antwoords te volgen, m deezer voege af, dat hy — I. Handelt over zodanige Driften en Neigingen , als onmiddelyk onzer Natuure in t algemeen eigen zyn, of regelrecht uit de Eigenliefde opwellen. — II. Naagaat, hoedanigen invloed de byzondere Geaartheden, Jaaren, en Opvoedinge hebben op den Mensch, en welke verandering in zyne Hartstochten , met opzigt tot de voorwerpen, waar op zy doelen, hier door plaats grypt. — III. Gaat hy over om te bewyzen , dat Eigenliefde de grond is van het belang, welk wy Hellen in den Naasten , en deszelfs gevoelens ons aangaande. Waar uit hy, ten IV, afleidt', dat van daar, en alzo uit de Eigenliefde, de ongezellige en gezellige Gemoedsbeweegingen, met één woord, die Neigingen en Hartstochten, voornaamlyk in de Viaage des Genootfchaps bedoeld , oorfpronglyk zyn. °J Dit gedeelte, en, in de daad, het geldt hier de groote zaak, is zeer breedvoerig uitgewerkt, en op eene wyze uit een gezet, die zyner juiste denkwyze eere aandoetwy kunnen niet meer doen , dan deeze hoofdzaaklyke opgave plaats geeven; alleen aanmerkende, dat de Schryver zich breed, uitlaat, en een hoogen trap van Menschkunde aan den dag legt, als hy treedt tot de befchouwing, gelyk hy het noemt, „ van zagtere Driften , en „ meer lofwaardige, hoewel min fchitterende Deugden, ,,'tot welke een hooger trap van befchaafdheid, de vor" vfg in Wvsgeei''ge kennis en ontwikkeling zyner „ Rede , doch voornaamlyk de gezegende invloed van ■ „ den Christlykcn Godsdienst, daar aan eene eeuwige ver„ gelding toezeggende, den Sterveling in ftaat is te ver„ heffen." Wat hy hier van Dankbaarheid, Edel¬ moedigheid en Medelyden zegt, als fchyn baar het meest ftrydig met het door hem beweerd éénig Beginzel, draagt  van teyler's godgeleerd genootschap. 97 draagt alzins blyken, hoe zeer hy dit ftuk door en doordagt hebbe. Hy oordeelt zich gerechtigd tot het opmaa-, ken van dit befluit: — „Uit alles nu, wat, in dit Hoofd„ deel , met genoegzaame breedheid verhandeld is, ver- meenen wy te mogen opmaaken , dat geene Neigin„ gen , geene Hartstochten zich ter befchouwinge aan„ boden, en als verfchillende roerzeis van der Menfchen „ daaden voordeeden , of dezelve ontkenen haaren oor„ fprong, en wellen op door middel van Zintuigen en „ Verbeelding , uit het Beginzel van Eigenliefde , het „ onmiddelyk gevolg der gevoelige Natuure, waar mede „ wy van den Schepper befchonken zyn: weshalven wy, er„ kennende dat het menschlyk Verftand en doorzicht ver„ der reikt dan dat van eenig ander ftoffelyk en dierlyk „ Wezen , en hier aan onze meerdere vatbaarheid voor „ fchoonheid en zedelykheid toefchryvende, of daar uit „ de leidingen en veelvuldige wyzigingen van het algemeen „ Beginzel geboortig agtende , geene meerdere Oorzaa„ ken van Werkzaamheid behoeven op te fpooren, ter „ oplosfmg van belanghoze Goedwilligheid , of van ee„ nig ander Verfchynzel, waar op de Vraage des Genoot„ fchaps doelt." De Burger urouwer laat het hier by niet berusten, naar oordeelt , dat dit belluit, hoe vast en wettig het , zyns oordeels, zyn moge, te fterker klemmen zal, indien hy het oordeel der geenen, van wier gevoelens het flot der Vraage melding maakt, ter toetze brengt en ontzenuwt. Hier toe is het derde Hoofddeel der Verhandelinge beftemd , 't welk ten opfcbrift voert : De Overbodigheid en Ongeremdheid der onder/lelde Beginzelen van Goedwilligheid. In dit gedeelte toont de Schryver door en door etvaaren te zyn in de Schriften van hun, die een tegengefteld beginzel beweeren, en dikwyls zeer uit een loopen. Vry fterk is zyne aanmerking , uit een en ander getrokken: „ Hier uit is op te maaken , hoe duister en verward de „ begrippen zyn der geenen, die voor het Zedelyk Ge„ voel en de Beginzelen van Goedwilligheid ten fterkrten „ pleiten , wanneer het aankomt op de eenvoudige om„ fchryving of bepaaling van dit Vermogen. Wy ge,, looven uus , dat het meer dan waarfchynlyk is , dat „ zy , die nogthans allen voorgeeven te handelen over „ een oorfprongelyk en ingefchapen Beginzel van Zede„ lykheid, den weg der eenvoudige waarheid misfèn , G 3 „en  9-8 verhandelingen „ en in de daad , in ftede van een algemeen en wezen„ lyk Vermogen , niets anders voordraagen, of trachten te „ ontkenen, dan het geen grootendeels harsfenfchimmig „ is, en welligt naar hunne Denkbeelden en Aandoenin„ gen voornaamlyk gewyzigd wordt." Dit heeft wel iets van het magtfpreukige, en zou het met de daad zyn, indien de Schryver het daar by liet berusten: dan, om geen verhaast vonnis te vellen, toetst hy de gronden, waar op zy bouwen. Hoe hy deezen toets inrigt en volvoert, kan hier geene plaats vinden. Nog iets moeten wy melden van een Aanhangzcl, over de Liefde of Natuurdrift tuifchcn de allcrnaauwjle Betrekkingen. „ Wy hebben," in deezer voege vangt hy het aan, „ tot hier toe nauwlyks eenige meldin-i ge„ maakt van de Genegenheid , welke de Natuur aan de „ verfchillende Sexen, inzonderheid in den bloei des „ leevens , en aan de Ouders , de Moeders bovenal , „ jegens de Kinderen, inboezemt. Uit dit ons ftilzwy„ gen valt ligt te gisfen, dat wy deeze tederheid , die „ de naaste Bloedverwanten vereenigt, niet voor een ei„ genlyk onderwerp deezer Verhandelinge aanzagen." Dan, hoe zeer hy oordeelt, dat de Vraag, ten dien op. zigte , geen opzettelyk Antwoord verlangt, voegt hy zyne bedenkingen over dit onderwerp daar aan toe, en onderzoekt, of de Natuur te recht mag gehouden worden mede te werken , tot dien eerften band van Gezelligheid , tot dergelyke niet algemeene , maar zeer naauw bepaalde Goedwilligheid. Ten Hotte vermeent hy, met alle recht, „ beide, de Huwelyksmin en Ouderliefde, „ waar voor de Rede zoo kragtig pleit, zoo veele , en „ zoo duidelyke, bewyzen by het louter inzien van den „ gang der Natuure opmerkt, is het niet geheel, althans „ voornaamlyk, by den Sterveling te mogen oplosfen uit „ de verftandige leiding zyner Eigenlufde, 'in dien zin „ als dat Beginzel reeds aanvanglyk van ons 'omfchree,, ven, en aangetoond is de Bron te zyn van onze, geene „ uitgezonderde, Neigingen, en zelfs belanglooze Harts- tochten." Brouwer's Mededinger bruin vangt aan met eene Inleiding over de Zelfkennis, en baakent, naa eene korte aanmerking over den zin der Vraage, zynen gang in dee. zer voege af, dat hy, vooreerst, de voornaamfte Beweegingen , die zich in den Mensch openbaaren , eeniger- maate in haaren aart en ftrekking befchouwt. . Naa dit  van teyler's godgeleerd genootschap. 99 dit eerite vry algemeene komt hy de Vraag nader, en onderzoekt , in het tweede Hoofddeel, in hoe verre de gefchetfte Beweegingen 'tot de Eigenliefde behooren, of uit haar ontftaan. In de eerfte Afdeeling dit in 't algemeen naapeaaan, en getoond hebbende , hoe zeer die Aandoeningen in verband ftonden met , en vermaagfchapt wa- reuDaan, Eigenliefde, komt de Vraag Maar het Medeleden* Hy antwoordt : „ Dit ontftaat niet zo zeer „ uit iets , dat ons eigen byzonrer beiang betreft, als „ wel uit de bewustheid der onaangenaame gewaarwor„ dingen van anderen, en is veelal gepaard met de be„ geene , dat zulke ongelukkigen daar van bevryd wa- ren geblecven , of zy dezelven niet ondervonden. Op „' welk eene wyze kan deeze in -den Mensch ontftaane „ beweerw tot de Eigenliefde behooren , of daar van „ afftammen? Hier ontmoet ik geene gewyzigden van „ dit eerst Beginzel van Werking. Of zou de begeerte tot „ de afwending van het onaangenaam gevoel, 't welk; men by de werking van het Medelydui gewaar wordt, „ daar voor te houden zyn ? Immers kan men hier uit „ niet befluiten tot de afkomst van het iMedelyden. „ Want hoewel men deeze begeerte voor een gewyzigde „ van d<- Eigenliefde houdt, zy brengt nogthans niets „ toe tot het ontftaan van deeze Aandoening. Men mo„ ge dezelve befchouvven als een der beginzelen van „ hulpvaardigheid , of de uitoefening van de deugd der „ bermhartigheid ; maar niet als een beginzel van het „ Medelyden , als een Hartstocht befchouwd. Die be„ weeging gaat de begeerte tot de afwending van dat „ onaangenaam zedelyk gevoel vooraf, maar wordt met „ door dezelve voortgebragt ; en door dit haar laater „ beftaan is het alzins blykbaar , dat zy geen beginzel „ van het Medehden kan zyn, en onaffcheidelyk tot haar behooren r*V» Met de tweede Afdeeling deezes tloofdftuks gaat bruin over tot het opnoemen van gevallen , waarin de opgegeevene beweegingen , zyns oordeels , niet tot de Eigenliefde kunnen gebragt worden. In het derde Hoofdftuk onderzoekt de Verhandelaar na het Aanweezen eener aangeboorene Goedwilligheid in den Mensch, (*) Hier verdient de Verhandeling V2n bruins Mededinger, bl. 108, bovenal geleezen, en gezien te worden, hoe hy het Medelydm met de Eigenliefde paare. 1 G 4  icai verhandelingen Mensch , en de Beweegingen, welke tot baar behooren. ±1.y.k?n?5 tot de erkentenis van eene ingefchapene Goedwilligheid, en fchikt eene tweede Afdeeling van dit -Hootdltuk, om aan te wyzen de Beweegingen, die beJangloos zyn en uit die oorfpronglyke en ingefchapene Goedwilligheid in den Mensch moeten t'huis gebragt gorden. Hier komt het Medelyden meer opzettelyk ten Dan laaten wy deezes Schryvers befluit, uit alles op. gemaakt, met zyne eigene woorden opgeeven: het komt hier op neder : „ Dat de Goedwilligheid en Eigenliefde „ de twee eerfte Beginzelen van Werking in den Mensch „ zyn, door god hem ingefchapen , om hem gefchikt w en geneigd te doen weezen , tot de bevordering van „ het goede en geluk, van zichzelven en van andere Men„lchen, volgens zyne beftemming, en overeenkomftig „ zyne betrekking , waar in hy tot zyne Medemenfchen „ van god gefteld is; — dat alle onderfcheide Beweegin" g™» Hartstochten, en Neigingen, niet geheel tot twee " nootdioorten gebragt , niet geheel afzonderlyk onder „ de Eigenliefde en Goedwilligheid gerangfehikt kunnen „ worden ; — maar dat het Medelyden alleen een afzon„ derlyk Kind van de Goedwilligheid, gelyk de Schaamte „ alleen eene afzonderlyke Dogter van de Eigenliefde is; „ — en dat alle andere Hartstochten en Neigingen, in „• den Mensch ontftaande, kinderen der Goedwilligheid „ en Eigenliefde beide zyn , die in fummige gevallen „ door de eene , in andere gevallen door de andere, en „ lomtyds door beide ontftaan en in werking gebrast worden. ° fa ,, In gevolge daar van komt de flotfom van dit ons on„ derzoek hier op neder. 'Er is in den Mensch , behal" «r" de EiSenlief(l6 •> °°k nog een ander Beginzel van „ Werking; dewyl alle Neigingen en Hartstochten, die „ zich by hem opdoen, daar toe niet te brengen zyn. „ 'Er beftaat ook in den Mensch, benevens de Eigenlief. „ de, eene even oorfpronglyke , aangeboorene, of hem „ van god ingefchapene Goedwilligheid-, blykens zoda„ nige Beginzelen of Beweegirgen, in hein ontftaande en „werkende, welke /.ich in fummige gevallen, en voor „ naamelyk die, welke zich in alle gevallen, door geene „ Eigenliefde verklaren laaten , die volftrekt belang. „ loos mogen genaamd worden, en daarom niet anders „ dan  van tjjyler's godgeleerd genootschap, ioi ,, dan echte Beginzelen van zulle eene oorfpronglyke ' Goedwilligheid kunnen zyn." De Eerw. eruin hegt aan .zyne Verhandeling eenige Aanmerkingen , betrekkelyk het nut en gebruik van dezelve. , By de voorheen aangeduide gelegenheid deeze twee Mededingers na den Gouden Eerprys ontmoetende, wanneer brouwer dien wegdroeg, en bruin, gelyk ook nu, met een Zilveren belchonken werd, hebben wy eene aanmerking gemaakt over den onderfcheiden aanleg dier twee Schryveren. De thans gedrukte Verhandelingen ftaaven dezelve. In dit Boekdeel komt ons nog eene Verhandeling voor, uit het Fransch vertaald. Wy moeten dezelve onzen Leezeren bekend maaken, doch daar toe eene volgende gelegenheid waarneemen. Gods naam door onze ziekten en krankheden verheer!ykt, of Leerrede over Joh. XI vs,,l~-4, uitgefproken door Wilhelmus janssonius, Euangeliedicnaar m de Hervormde Gemeente te Uithuizen , den qden van Wintermaand 1798. Te Groningen, by A. Groenewolt, 1799. In gr. Zvo. 40 bl. Eene ftichtelyke Leerrede , die niet alleen in de Gemeente van Uithuizen , op welke dezelve eene byzondere betrekking heeft, maar ook elders, verdient geleezcn te worden. ... Na eene korte en duidelyke toelichting van den text, handelt de Leeraar, naar aanleiding van denzelven, over deze leer , dat God doorgaans de goedertieren/Ie en de wysfle oogmerken bedoelt in het toezenden van ziekten en krankheden aan zyne fchepfelen, te weten, de heerlykheid van zynen naam, en hun weezenlyk geluk. 1. Daardoor wordt hun geloof en vertrouwen op God beproefd en geoefend, a. Ziekten en krankheden leeren ons, op eene gevoelige wyze , de broosheid en vergimglykheid van dit tvdlyk leeven kennen. 3. In de fchool der krankheid leert men ook de zonden kennen en erkennen, in haaren verfoeilyken aart en galbittere gevolgen. 4, Door ziek• ten en krankheden worden wy ook meer gemeenzaam gemaakt met de overdenkingen van dood en graf. — HierG 5 uit  ï03 w. janssonïus, leerrede. uit worden vervolgends eenige gepaste vermaaningen, be- ftuurmgen en vertroostingen afgeleid. Wy moeten ons , met geduld en lydzaamheid , aan Gods kastvdVnS band onderwerpen. Wy mogen en moeten dan 00k onze toevlucht neemen tot liet gebed, en van God uitkomst u.t de bcnaauwdhaid fmeeken. Behaagt het God, ons van het ziekbed op te richten, en tot eenefris. £? gnn°ldheiite herftd,en ' ^ muete» ^n Heer dan £n ' %tf ieChtC «^i»0»" lof- en dankoffers betaa ~\? i , °"f d?nkbaarheid van den rechten aart fvkh'id v,n r°fe krankheid uitloope tot hee - Jykheid van God, en ons waar geluk, dan moet zv zich ook door werkzaame daden naar& buiten opeErem Zy nioet zich, vooreerst, vertoonen in een vriendelvk te huln komen aan dendigen, zwakken en kranken. TeVtveetl de herinnering aan onze krankheid , en Gods genadig uitredding uit dezelve, moet ons dè fterkite fpoSeerf geeven, om onze herkregcne en onfchatbaa e Sondheid voortaan hoop te fchatien , en zorgvuldiger "te bewaa, ra'u tndfk> •? "n onze krankheid, en S?iX ^gekkmtred,ding uit dezeIve' rao« by ons die uitwerking hebben, dat wy ons fpeenen van de begee lykheden dezer wereld, en nu met ernst bedachtIvn om die dingen te bedenken, welke boven zyn -1 Welk alles wordt beflooten met eenige meer bvzondere aller ernftigite aanfpraaken, alle gefchikt naar Ten toeftand de^ Gemeente van Uithuizen , in Wintermaand des ïoorigen jaars , toen de Eerw. janssoniUS deze Leerrede beeft uitgefproken. 'Er heerschten toen , zoo 't fchynt, in dien omtrek, en ook te dier plaats, kwaadaartige Ziekten, waarmede de Leeraar zelf, met alle zvne huVenooten, ook herhaalde reizen heeft moeten worftelen: vomzeker een regt gefchikt tydftip, om Godsdienftige indrukfels op te wekken en te bevorderen, al ware 't ook ?u r6te"f "ngen ov,er het gekoozen onderwerp, by tgfenfhynèn/ °P *lven ™ eVen ove"^enï Ver.  E. WINCHESTER TEGEN TH. PAINE. 103 tirtiiMn'è der Godlyke Openbaaring, in X Brieven fanI ïnomasPakie; ter bfandwoording van zyne Leuw Z• ReS; door elhanan winchester . Predikant tnfhSelfia. Vit het Engehch vertaala' T, Am. fteldam, by J. A. Swalm, i?99- ^ §r- *vo aI° bl' Bvna oelvktvdis met andere Verdedigingfchriften, tot TevesS van de waarde en het gezag des Bybels, tege^Tgffijma-kte lasteringen van Thomas Paine fW ondericheidene Godsdienstvrienden, in ons V.d-r- ï^rHpn Men heeft goedgevonden, dezelve acuter eiK;«ui ,ffnu ^ mee?, om 'er onzen Landgenoot» «mg verflfg «Te « deelen, omd* derzelver h^Jfe»* &™hdd magi en goedheid van God, en de plic uen SS» jegei eikanderen, ging en onaeriiuu , hoosde Weezen zoo bovenal les e rwaa dig en beminnelyk doen voorkomen en ons omtrent de beoefening van Godsdienst en deugd  104 E. WINCHESTER TEGEN TH. PAINK. * zoo duidelyk en krachtig onderwvzen dar ai ™r . wy ons, naar den raad m„ d„- y j •' , ' aI oefenleni Sterrekunde en WvSerte ITa' dl"Zend eeuwen in de' zouden we^,^y^iSnri;"hVAn^nte Z°° Vee11 één uur uit den Bybel kut nfn leereï ivf gCTeld,e' !ni deze Brieven, de waarheid p« i ~ Mcn zal ook>in' van verfcheidenf d?adSn tnh"0gstumooSeIyke zekerheidl Schriften voornaamelvk & a£°? het Sezag,d,er Heilige; ?P Sinaï, de (fcfijg™ HemeWt'van ^tgeevi*S: lerlei openbaare en onweerfnrS vee" voorzienbaare tusfchenKE ffib ■ ^°-l en oneenkomffig onbetwiSarf lang' vStefye? ^Ó^F ^ ^ S^n onder Aium P. fing van gemaakte tegen werpin' If o^ng^ZüLZi V2"3 U1'tIegku«^,Pby beurde zaaken ookVS^m Z^bmj* g*' beneemt zoo weinig aan dl ^A ' bevallen- Maar dit houd dezer Brieven, dat vv iït ™ d,e" 0Verigen in~ hydrage tot verdediging de?Goflviïn*13 ^ nutdge waarheidzoekende liAl^ïl^SSS» *j ons Vaderlandt£L ond-rrA0^16ke verdee,dheden in dtaén S,™'H.r°^a?r' '5 « oeezen " *> Maatflppy : lot Nut van t Algemeen. Te Amfteldam, biR &de Vries - * va"«5* * — \* ^b-Heen, over net be anervk, en delvkë vSiSS S 2 ipZie"CiS,-der de -vermy- " ja: 0PHneJk eene wy?etmoet zulks ingericht worden? „ __ Hoe moet de inhoud der Gebeden zvn « _ „ En in welk tydperk der Jeugd moet daar medeled LndeSnS^3nk^V°rden ?" Uit een aantal ™ acht v£ ÏSelve & rn ^"stèren » hand gefteld, weezen de?elve den Gouden Eereprys toe aan f w statiits Sm "en kde^nV-f Öerfche K km, en ieder een Zilveren aan w. bfckering en t van oüwerkerk de vries , den eSten Predikaat Ocwest t netland, den anderen, Cargadoor te yto^r elam Van haare onpartydigheid geeft hier de lXïë Maatfchappy eene verlens-en na.^^aSg?ÏÏE ye, en den Leezeren gelegenheid om he voor en few te kunnen beoordeelen; hebbende zy, aan de geoemde Mannen, Eerepryzen wel willen toededen offrhnnn „ zeer verfchillende in gevoelens ^^^l „ de de groote zaak, of men de Kinderen behoort* „ te leeren Bidden en Danken : het welk de ee stge„ noemde Schryver ontkent, doch de laatfte vastitll„ len, echter onder zekere bepaalingen " Alle deeze Verhandelingen hebben wy met genoegen geleezen, als de kenmerken draagende, in derzelver On ftellers, van goed oordeel, gezond verftand en £red£ jeerde godsvrugt. Hoewel tót een bepaal ^ oogmerk ge fchreeven, zyn ze van eene algemeen nuttigeftSkinf daar zy, vooral de eerfte, verfcheiden aanmerk SS be! heizen omtrent de natuur en de vereischten des Sds, met  wegens het bidden der kinderen. 107 met welke allen, die, op eene betaamelyke en nutte wyze hunne pligtmaatjge hulde aan het Hoogfte WeeSn verlangen &toe te brengen, hun voordee kunnen doen : zoodat wy de aandagtige leezing aan alle Christenen , zonder onderfcheid , niet genoeg kunnen aanpryS, Voor 't overige, wat het verlchil in gevoelens, Omtrent het al of niet vroeg leeren bidden , aangaat, ffkoomf ons voor, dat de Opftellers, minder in de zaak Ve ve, dan in woorden, van elkander verfchillen, daar, v'n weerskanten, verdachten , zoo in de Onderwy?ers, als in de Kinderen, worden gevorderd, die het fchvnbaar vetfchil in gevoelens merkelyk verminderen,err de Opilellers elkander doen naderen. De voorfchnften van Formulier-gebeden, door cuwerkerk de vries, ïoor mnder en meerder gevorderde Kinderen, (hy verdeelt zeintwee klasfen) vervaardigd, dunken ons, doel te treffen, en door Ouders en Onderwyzers, ten diende hunner Kweekelingen , met vrugt te kunnen overgenoSn worden. Zy zyn een Gebed vóór- en eene Dank- zSinTna het eeteny Avond- en Morgen-Dankzeg- ging en Gebed.» Catechismus der Apothecarskunst, of de eer[le Grondbeginz,. len der Artfenymengkunde, voor eerstbeginnende opgefteld, door Dr. sigismund fredrik HERMiisTaDT, te Berm. Uit het Hoogduitsch vertaald door f. m. lynen, Apothecar te Amfteldam. ie Amfteldam, by J. B. Mwe, 1799. Iti gr. Zvo. üöü bl. ■nxeeze Catechismus der Apothekerskunst bevat • eene U vry naauwkeurige verhandeling, over alles, wat tot deeze weetenfehap betrekkelyk is, m zes Hoofdftukken afsedeeld. Het geheel Werkje is, gelyk, voor een Catechetisch onderwys, het "gevoegelykst was, m vraagen en antwoorden afgedeeld, doch op zodanig eene wyze , dat de vraagen alle op den kant zyn geplaatst, en men he Werk ook geheel aaneengefchakeld leezen kan, zonder dat men die3 vraagen behoeft in te zien. Het eerfte Hoofdüuk handelt over de Artzenymengkunde in het algemeen , derzelver bewerkingen , en de werktuigen, die laar toe verdacht worden. In het tweede Hoofdüuk gaat de Schryver over tot de befchcuwing der vier zogenoemde elementen, in zo verre derzelver kennis vooreen  S. F. HERMBSTÜDT H^fïffk?rtVan T u^13' Hier °P volgen, in drie ; Hoofdftukken, de hefchryvingen der enkelvoudige geneesmiddelen , uit de drie Ryken der Natuur, benevens! hunne artzenykundige bereidingen. Eindelyk bevat hett zesde Hoofdftuk, m veertien AfJeelingen, de befchryving' der zamengeftelde geneesmiddelen, of der artzenymeng-: kundige en fcheikundige bereidingen, en der manieren,, op welke^zy het best verkregen worden. De Schryver is , over het algemeen, teffens beknnnren naauwkeurig. Meestal vindt men, by nem, ook aïïe nieuwfte en beste wyzen van werken; by voorbeeld, dus lpreekt hy, p 24U, by gelegenheid van de befchryving der bereiding van den verzoeten Zoutgeest : „ Eene tweede „ en betere wyze van bereiding des verzoeten Zout^eests, „wordt, met behulp van gedephlogiftizeerd Zoufzuur, „ bereid, welke fchielyker op het brandbaare van den „ wyngeest werkt , en daarom door denzelven verzoet „ kan worden. Om deeze te bewerken, maakt men eene „ vermenging, van vier oneen rookenden geest van keu„ Kenzout, met twaalf oneen hoogst gezuiverden wvn„ geest, en giet dezelve in eene retort., waar in zich " *-Wee ™Cen t0} poeder gewreeven bruinfteen bevin„ een. Men onderwerpt dan dit geheel aan eene deftil„ ïatie, en haalt twaalt oneen vngt over. Welk Deftil„ laat dan een waare verzoete Zoutgeest is." Tot dus verre de belchryving der bewerking, van welke de Schryver deeze uitlegging geeft : „ Tiierby deelt het Zout„ zuur desze fs brandbaar gedeelte aan den bruinfteen „ mede , werkt dan als gedephlogiftizeerd Zoutzuur op „ den wyngeest, en brengt daar mede een verzoeten „ Zoutgeest voort; welke in dit geval geheel niet zuur „ is, maar een fpeceryachtigen fmaak en den reuk van „ verzoeten falpetergeest heeft.J' Uit deeze verklaaring ziet men ligtelyk , dat onze Schryver nog aan de ouderWetfche uitlegkunde in de Scheikunde is toegedaan, gelyk nog nader blykt uit S 140, in welke het weleer zo hoog verheven, doch thans van den zetel gebonsd, Phbsiflo», met alle zvne heerlyke ingebeelde eigenfehappen, uitvoeriglyk befchreeven wordt. De Schryver fchynt toch ook nog al iets van het Lavoifieriaanlche Stelzel gehoord, doch het waare daar van niet recht gevat te hebben; want § 146 ver- S %T 1 L' ^en heeft het water la"g voor eene „ riootdftoffe gehouden, maar thans is men daar over „ fterk  CATECHISMUS DER APOTHEKERSKUNST. IC>9 fterk in twyffel. Men heeft naamelyk gevonden, dat, wanneer een mengzel van ontvlambaare en levenslucht " te zamen verbrand wordt, zulks water voortbrengt, en men gelooft daarom, dat het uit phlogiston en de " srondftof der levenslucht is zamengefteld." Dit geloof is voorzeker niet het Lavoifieriaanfche , dewyl de brandbaare lucht, welke hy ontegenzeggelyk beweezen heeft, een der zamenftellende beginzelen des waters te zyn, niets gemeens, heeft met het ingebeelde phlogiston. De Vertaaler zegt, in zyn Voorbericht, dat de Schryver „ zich van alles, wat men nieuwigheid zou kunnen noe„ men, onthouden, en alleen algemeen aangenomene grond„ Hellingen heeft voorgedraagen." Deeze verzekering komt, onzes achtens, weinig met het boven aangehaalde, ten opzicht van het phlogiston, overeen; dewyl de Schryver dienaangaande dingen heeft geleerd, die thans algemeen verworpen worden, en die geen den minden ingang meer vinden, dan by eenige weinige lieden, die door hunne geliefde vooroordeelen zodanig verblind zyn , dat zy het helder fchynend licht op den vollen middag niet kunnen zien. Landmans Zakboekje, of den onöntbeerelyken Vee Doctor, zynjle een verzameling van verfcheide beproefde middelen-, zoo ter geneezing van Paarden ah van het Rundvee , in twee Stukken. Te Delft, by J. de Groot, Pz. 1799. In 8vo. 66 bl. Schoon in dit Handboekje nog al eenige goede dingen voorkomen , is het echter veel te oppervlakkig, om den naam, dien het voert, te draagen. 'Er ontbreeken genoegzaame benaalingen van den waaren aart en de verscheidenheden d'er ziekten, over welke gefprooken wordt. De naamen der aangepreezene geneesmiddelen zyn dikwyls wonderlyk geradbraakt: dus fpreekt de Schryver van Radix Cardo Patia, Sulphri, Semen Sillery , enz. Eindelyk komen 'er raaden in voor , die zeer gevaarlyk fchynen; by voorbeeld, om in de Veepest een drank te gebruiken, waar in eene fterke dofis Coloquint komt: 't geen voorzeker niet met den geweldig ontitooken ftaat der maagen, in die ziekte, fchynt te ftrooken. LET.T. l80O. NO. 3. ü  no c. rogge Gefchicdenis der Staatsregeling voor het Bataaffcke Folk, door corneuus rogge. Met Plaaten. Te Amfterdam, hy J. Alian, 1799. ln Sr' 8vo- 6°6 bl. De Burger rogge voldoet , met de uitgave deezer Gefchiedenisfte, aan zyne belofte, der leezende Bataaf jóhe Ingezetenen gedaan, by het hun voor oogen Hellen van hot Tafereel van de Gefchiedenis der jongfte Omwenteling (*). — Tegen de aanmerking, dat het te vroeg tydig zou weezen, om reeds die groote Gebeurtenis te boeken, verdeedigt zich de Schryver, in eene korte Voorréden, op eene voldoende wyze; en weert de verdenking van Partydigheid, als een Waarheidsvriend, af, met betuiging van zyne gereedheid, om, wanneer hy èeriigen misdag begaan mogt hebben, dien te verbeteren. Voor het overige maakt hy, en meer kan van iemand niet wel gevorderd worden, geen meer aaulpraaks op Gnzydigheid, dan die geen van zyne Leezers, die zich, van den aanvange onzer Omwentelinge, op voor hun toereikende gronden , aan eenig ftelzel van ftaatkundige befpiegeling hebben verbonden. Beiden, aan den geest des tyds iets toegeevende, zullen elkander met toegeevenheid beoordeelen; laatende ■ een geftrenger onderzoek en eene beflisfende uitfpraak over aan de nakomelingfchap , die de gebeurtenisfen in haaren zamenhang zal vonnisten. Houdt men dit in 't ooge, dan zal geen Leezer, zo hy niet door Partyzugt geheel en al wordt weggefleept, dit Werk zonder voldoening en goedkeuring kezen. Wy, voor ons, hebben zulks gedaan, en moeten bekennen, dat de Burger rogge by uitneemenheid gedaagd is in het verwerken van zo veel ftofs; dat hy, te midden van de eenzelvigheid, uit den aart der zaake onvermydelyk, 'er zo veel verfcheidenheids , tot wegneeming van het verveelende, in gebragt heeft, als mogelyk was. Hoe veele lange Aanfpraakën en Vertoogen nebben , daar hy de kern opgeeft, voor de Gefchiedenis niets verboren! In deeze verkorte opgaven ftraalt zyne onpartydigheid ten vollen door.: immers, wanneer hy Spreekers invoert, die over deeze en geene Onderwerpen zeker anders dan hy dag- (*) Zie onze Alg. Vaderl. Letteroef. 1797, bl. 311—319.  geschiedenis der staatsregeling. ' iii daeten, vindt men nogth_ans de klem hunner drangredenen bewaard; gelyk ons ligt zou vallen met veele voorbeelden te ftaaven. ... Eendemmig met 's Schryvers verklaaring , in zyne Voorreden, is zyne geheele handel wyze. „ Niemand, zegt hv, (fpreekende van de Schaduwbeelden van de meeste Leden der Nationaale Vergadering, voor dit Werk gevoegd) „ zal twyfelen te erkennen , dat het de eerlte Nationaale Vergadering geweest is, (in weerwil van den ongunftigen uitilag van haaren arbeid,) die over alle de deelen van de Staatsregeling en haare grondflagen zulk een helder licht onttfooken heeft, waar aan wy met flegts de tegenwoordige Staatsregeling te danken hebben, die met de goedkeuring des Bataaffchcn Volks vereerd is maar dat ook zyne draaien nog tot de verre naskomelingfchap zal verfpreiden, en den roem der Natie tot dezelve overbrengen; en dat men haar flegts regt doet, met op deze wyze de verdienden van haare Leden , die op verfchillende wyzen medegewerkt hebben , ter onderhouding en vcrleevendiging van dat glansryk licht, te ver- Rogge's Staatkundig begrip en heerfchend denkbeeld kunnen wy niet beter voordraagen, dan met den aanvang der Inleidinee af te fchryven. „ Zie daar ons eindelyk tot dat beflisfend tyddip genaderd, het groote, eindelyke doel der geheele Omwenteling, het tooneel, waar op een Volk air zyne grootheid en majedeit ontwikkelt — het Tvddip, waar in de Nederlandfche Natie de regels bepaalt, waar naar het zich zelve bcduuren en haare belangen wil waargenomen hebben. Zoo belangryk dit oogenblik is voor den wysgeerigen befchouwer, zoo eenig, zoo voorbeeldeloos is hetzelve in de Gefchiedenis van ons Vaderland. De Jaaren van 1579, 1051,1717 getuigden flegts van eene enkele opwelling van nationaale geestdrift, van eene zwakke pooging, om een gebouw van wetgeeving op te richten, maar bragten niets anders voort, dan eene ongefchikte vereeniging, die telkens de zaaden van verdeeldheid en fcheuring in zich bevatte. Noch de Unie van Utrecht, noch de volgende bemoeijingen ter verbetering van haare gebreken , hadden iets , dat tot het denkbeeld van Staatsregeling kon geleiden. Tuist bedoelden dezelve de vastklinking van alle banden eener vernederende overheerfching van het eene Gewest over het andere .— de verzekering van voorregten, die H 2 de  II* c. rogge de hoogde ongel ykheid vereeuwigden, en met deze den voortduur van gewestlyken naaryver, van die heillooze zucht om op de puinhoopen van de welvaart zyns Broeders eigen grootheid en voorfpoed te bouwen." Op deezen grond toont de Schryver de Noodzaaklykheid eener Nieuwe Conftituüe, en ontvouwt de algemeene zwaangheden tegen dezelve, als mede de byzondere plaatslyke zwaaiigheden; ten flot fchryvende: „ Met zoodanige belchouwmgen en vooruitzigten toegerust, zich tot het doorbladeren dezer Schets Hellende , zal men derzelver gegrondheid volkomen bevestigd vinden. Men zal in dezelve niets anders zien dan de Gefchiedenis der wordehngen eens onvermoeiden yvers —> van eenen onveranderlyken wil, om het gebouw der nieuwe Staatsregeling op te richten, met ontelbaare zwaarigheden en beletzelen, die zich van alle kanten verheffen, en welken, juist in het oogenbhk, wanneer ieder meent derzelver overwinning te aanfchouwen, en het onwrikbaarst geduld tot wanhoop te zien bezwyken, op den eenen wenk der gebiedende noodzaaklykheid , verdwynen, en haare aanvoerders niets anders overlaaten , dan de grievende fpyt en de magtlooze woede eener bedrogen misdaadige verwachting " De afdeeling en het beloop deezes Werks is in deezer voege mgerigr. Het eerfte Boek voert ten opfchrift, Het eerfte Ontwerp van Staatsregeling door het Folk afse. keurd. Het eerfte Hoofdftuk ftelt ons voor oogen De Vorming en Werkzaamheden van dc Commisfie tot he? Ontwerp van Staatsregeling. Het tweede Hoofdftuk lchetst de Werkzaamheden van de Nationaale Vergadering, de Staatsregeling betreffende. Dit moest eigenaartig vry uitvoerig worden; bovenal uit hoofde van het groot gefchilftuk, wegens de Affcheiding van Kerk en Staat „ waar m," gelyk rogge opmerkt, „ veelen over dit onderwerp meer fpraken om hunne denkwyze deswegen aan de Natie open te leggen, dan wel om iets byzonders ter opheldering of ftaaving der hoofdzaak aan te voeren Die byzondeie zucht, om zich in dezen, als verlichte, en door den geest van Broederliefde gedreeven , Kristenen, zoo wel als Wysgeeren en Staatsmannen, voor te doen, ftrekt hun en der Natie, die zy vertegenwoordigden , tot eer. Met genoegen ziet ook elk rechtfehapen Vriend der Menschheid en des Kristendoms, dat zy allen m dit punt zamenftemden , dat de Staat geen invloed op Kerklyke Leerftelzels, geene bemoeijing met Kerk- ly.  GESCHIEDENIS BER STAATSREGELING. H3 Ivke zaaken raag hebben of uitoefenen, en veel minder eenig Kerkgenootfchap boven het ander beyoorregten ; dat de Godsdienst echter denzelven dierbaar is, als een bron van zedelykheid en welvaart, aan welken het lieftuur befcherming en handhaaving is verfchuldigd. — Hier komt ook in 't breede voor, het aanverwan Onderwerp, de Inlyving van zodanigen der foodjche l\aSe, in het Volk var!\ Nederland, als zich daartoe gene- ^Heïïerde Hoofdftuk brengt ons onder 't ooge , Het Plan van Confdtutie aan de Nationaale Vergadering aangeboden , en door dezelve, tot een grondflag haarer Deliberatien aangenomen. Dit hadt ■ met weinig werks in en gaf gelegenheid tot veelvuldige en hoogloopende SfchilvSin&geng, zo over Hoofdzaaken als mindere ftukgen , bovenal de één- en onverdeelbaarheid betreffende. In het vierde Hoofdftuk wordt ons het Plan van Conftitatie, als door de Nationaale Vergadering beoordeeld, vervormd en voltooid, voorgedragen Eeni VerOae- dei Commisfie van zevenen ontfluit dit belangryk Hoofdftuk, en S Ss wegens' de Ineenfmelting der Schulden , vervoVens breeder te behandelen, gezegd te hebben, mogt de Syver met regt verklaaren : „ Niet dan met hu.venn", waagen wy ons thands in eene zee van twisten , overweegiiïgen en redewisfelingen, ter vervorming yan nerrangebogden Ontwerp, welke de Vergadering, achtervolgends het Reglement, by iedere zitting vier utiren, den tvd van vvf maanden , bezig hielden. Hoe veele woedende fto?men van onbeteugelde driften, door de hardnekkig! e tegenkantingen getlrgd en opgewekt - hoe veele SfcheRftilten van opgekropt misnoegen, van gedwongen onderwerping, by gevoel van magtlooze tegenftreevmgde gewoone voorboden van losbrekende orkaanen - vreezen8 wy te ontmoeten, en door deze her- en derwaards geumgerd, geftadig van de haven onzer verwachting verwyderd te zullen worden! Dan, juist deze wryvingen waren het, die de edelfte vonken van verlichting voort- hlHTflan van Conftitutie aan het Volk ter beoordeeling aangeboden en verwlrpen , is het oplchrift des vyfdeii Hoofdftuks. By de fchikkingen op de wyze;oj. het Plan ter kennisfe van het Volk te brengen, de Gefchülen over de rekening der ftemmen, en de poogmgen der Gewestlyke Beftuuren daaromtrent, vermeldt onze Schryver een 3 11 3 ltaP>  JI4 c. rogge Hap, waar van de Vergadering tot hier toe geen voorbeeld gezien hadt. Wy fchryven zyn berigt deswégerf tf, als een kort maar treffend voorbeeld van rogge's fchryfwyze opleeverende. „ Den 12 April berigtte de Voorzitter , dat de Secretaris van het Provinciaal tfettuur van Holland gehoor verzogt hadt voor eene Commisfie uit hetzelve, om aan de Vergadering een vooritel te doen , van 't welk hy echter geene opening hadt mogen geeven , als daar toe ongelast. De Vergadering in dit verzoek gereedlyk (temmende, vericheen weldrl de Bezending , uit tien Leden belbande , den Burger a. eoosjes pz. aan het hoofd hebbende, door de twee Secretarisfen en den Agent der Vergadering binnen geleid; cn werd , door den eerstgemelden, de gegeeven last in eene treffende en nadruklyke voordragt ontvouwt. Na eene breede ontwikkeling. „ dat de bedoelinren en poo„ gingen van het Hollandsen Beduur, reeds van het eer„ fte tydftip der Omwenteling,geftrekt hadden, om de Op. „ permagt des geheelen Neder landfcken Volks te vesti„ gen, en de Gewéstlyke Souverainiteit te doen wegval„ len; dat hetzelve ook niets anders beoogd hadt in de „ toetreeding tot het Reglement ter byeenroeping dezer „ Vergadering, en dus byzonder hadt begreepen, dat het „ iod Artikel van hetzelve, aan de Gewéstlyke Beftuu„ ren, ilegrs de magt ter regeling' der Grondvergaderin„ gen, en de mededeeling van den uitflag der Itemming ,, aan deze Vergadering toekende; terwyl het aan deze „ laatlte alleen toekwam, om uit die Gewéstlyke berigten „ de meerderheid der Hemmen des geheelen Volks op te „ maaken; dat het ook in dien zin duur hun Hoog Mogen„ den , blykends hunne eigene Proclamatie, ter kennifgee„ ving van de bewilliging van alle de Bondgenooten in het „ byeenkomen dezer Vergadering, was verftaan,en ook de„ ze betekenis met den geheelen Geest van het Reglement „ volkomen inilemde;" — merkte hy aan, „ dat de zin, „ door het Decreet van 11 Maart aan dit Artikel ."-eo-eeven „ met de bedoelingen, en van alle de Bondgenoofen en van „ het ganfche Nederiandfche Volk ftrydig was; dat ook de „ bepaaling, dat hier in geene overltemming zou gelden, „ lynregt aanliep tegen het 45 Artikel, als bepaalende, dat, by de verwerping van het Plan van Conflitutie, d tadlyk „ eene tweede Nationaale Vergadering moest worden by„ eengerpepen, welke byeenroeping nu een enkel Gewest, „ door het aanneemen der Conlh'tutie, zou kurmen tegen„ houden ; waar uit onvermydelyk eene fcheuring tus- „ fchen  GESCHIEDENIS DER STAATSREGELING. 1J5 r u«« (bewesten zou voort vloei jen , die voor alle • S« in, hle binnen, en (Tf.n doodlvk zou weezen. up aeze ëL^lu^" ggtfftK Sgth?e $fë VS h er weidde de UedetTaar uit, tot naderen aandrang van dit voorftel ,in Sn mee terU gefchetst tafereel van alle de yerfchnklyi e eT akel ?e rampen , die uit de handhaaving van dit necreet zoudengebooren worden, en tot niets minder Decreet zou°™ *cu der invoering van het verworpen g'£dReiiuur en den^Kdeïg'ng des Vaderlands; en dk met SeWarmte en leeyendigheid , die zyje en au iucj <-<- . . , Vergadering overftoitte. ^^XrA^V^^vv^ niet mini muisde van de gevoeligheid der Vergade- der treffend>J&"£™™ü'%vtt van het Hollandsch Leftuut, en van j bemoedigende yerzeM rinf datd:VSgXngï's Volks Oppermagt erkennende en^euouw aan de gelofte, welke zy by het aanvaarden A«rnn nost hadt afgelegd, het waat.geluk van heel g SS^vXzou bellhouweii, als den toetsfteen U «n 7v zoo wel alle haare handelingen, als ait voor1% Zblvr^tT™ als het rigtfnoer,ter regeling haarer ftel, zou Deprüt-v Burgers Gecommitteerden," dus ffiFfcf onze w^fmeen nde wenfehen over de perfoo- bCnVn e^iVadSen van Hollands Beftuurderen, ter te» MÏU vïn uwTcomraittenten. Laaten wy allen het hei " van 't Ba aafsch Gemeenebest met vereende poogmge " Schten te bevorderen ; zoo zullen wy best aan onzen " d.mrennliet voldoen; en beantwoordt zomtyds de uit''£st aPl l et aan onze verwachting, dan zal echter " d? bewustheid van wel te hebben gehandeld ons met V, een X geweeten de naderende Eeuwigheid gerust te " SaTdetet1 mlandsch Beduur niet, om van deezen ?in lïïn aan alle de overige Gewéstlyke Beftuuren kenniTe geeven" het leedt ook niet lang, of Tegenkantingen val ve?fcheidenerlei aart verfcheenen ter Vei,pde?See, en hadden handelingen ten gevoge, die hier met \\l vereischte onzydigheid geboekt worden. Bv het vedelden van 't° geen voorviel omtrent de bepafling van den dag der bedemming van het Ontwerp  Het eerftp Hnr>firA.,i7 ?■ "a'-t>CT10Tnen en ingevoerd. «ci eente Hootdltuk fchetst de voorbereid™^ n,i temsfen tot de verniet is in ë d tegen de Ineenfmelting de? S uldén a Wfr^-60 van Kerk en Staat werden ingedknd - ^Mï^1^ » Wynmaand hadtSduchtige erf ff zonderheid de Heffint? van ar-w "&c, gevolgen, en in- de uitkomst vorme, de nederlaag van h«py^ ;- n moet bv h^m «w Ja "«icriaag van het Fosderahsme paanger, onverdeelde werking kon de eene ofde ™* dere party den zegen fchenken°, en deze wï mht nW " metiging van het Bondgenootfchaplyk SteTzel " Rogge houdt ten vollen woord,Yals hy, in het twee- de  geschiedenis der staatsregeling. 117 de Hoofdftuk , den Leez:ren voor oogen Helt de Vernieling van het Reglement voor de Nationaale Vergadering en de Conftitueercnde Vergadering. Hier treft de Leezer aan, de ontzettende Omwenteling in de Nationaale Vergadering van iy January, met derzelver gevolgen; bovenal het daarftellen eener Conftitutie — daar het derde Hoofdftuk ons fchetst, hoe het tweede Ontwerp van Staatsregeling door het Volk aangenomen en ingevoerd WBehalven zes uitflaande Plaaten, met Schaduwbeelden van de meeste Leden der eerfte Nationaale Vergadering, is dit Werk met een aantal fchoone Plaaten, zeer voornaame Gebeurtenisfen betreffende, en eene Kaart der Ba. taaffche Republiek in Departementen en Ringen, opgecierd. Reis van Lord macartney , naar China. Door george staunton. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten, ,11de Deel. Te Amfterdam, by J. Allart. Ja gr. 8vo. 409 bl. In onze beoordaelende Aankondiging van het eerfte Deel deezes belangryken Weiks (*) hebben wy, den aanleg en loop van't zelve opgeevende, aangemerkt, dat wv met het eindigen van dat Deel nog niet verre op dien Tocht na China gevorderd waren; en heeft men een goed gedeelte van het tegenwoordige geleezen, eer men dat in deeze Reize bedoeld Land bereikt. Dit moge den onverduldigen na berigten van dit Gewest, en van de verrigtingen diens Gezantfchaps, ruim lang genoeg vallen; Leezers, die hunne kundigheden allenthalve tragten uit te breiden of op te klaaren, zullen zich dit mede-rei Z2ii ligt geD0c0Vertaaler maakt, in dit Deel, eene aanmerking, des betreffende, welke wy moeten onderlchryven en gedeeltlvk overneemen. „ Deeze Reis beeft," zyns oordeels, „ aan de Aardryksbefchryving veel licht toegebragt. De Wiskunftenaars aan boord dier Schepen, niet de beste wiskundige Werktuigen voorzien, hebben de breedte en lengte der plaatzen, reeën en havens , welke zy op v hunne vaart aandeeden, naauwkeuiïg onderzogt en bepaald. zy (*) Zie onze Vadert. Letteroef. voor 179?, bl. 629.. H 5  Il8 G. STAUNTON Zy hebben zorgvuldig op den loop en de fnelheid der itroomen gelet; ook de diepte der Zee, op hunnen koers, dagelyks gepeild, en aantekening daar van genomen. De Kaarten, waar mede deeze Reis opgehelderd is, zyn 'er bewyzen van. Doch, op eene. nog byzonderder wys, is dit waar ten aanzien der verbaazende menigte groote en kleine Eilanden, welke, tot -gerekend wordende, van den evenaar Zuid-, doch voornaamlyk Noord waard gelegen zyn, en zich,op grooter of kleinder afftand, langs de oostkust van dat groote Waerelddeel uitftrekken. — De nieuwe koers, welke het Gezantfchap in de Zee, die de kusten van China befpoelt, gehouden heeft, heeft de voornaamfte aanleidende oorzaak daar toe gegeeven. In plaats van zich, volgens gewoonte, van de ftraat van Sunda, langs de Kust van Cochinchina, na de eerfte Haven van China, naamlvk die van Canton, te begeeven , is het Eskader , laatstgemelde Stad en Haven op een merklvken afftand westwaards laatende, door de ftraat van Formofa , en de zoogenaamde Ooslcrfche en Gcelc Zeeën, regelregt na de Golf van Pe-tchc-li, of van Peking, gelievend; eene koers, welke, voorheen, door Europee/ene fchepen, nog niet, of maar zeer zeldzaam , gevolgd was. - Op deezen Tocht heeft het Gezantfchap vericheiden Groepen of verzamelingen van Eilanden ontmoet, welker ligging hetzelve, door herhaalde waarneemingen , naauwkeuiig bepaald heeft. Volgens dezelve kunnen menigvuldige misflagen, in andere Kaarten, omtrent de ligging dier Eilanden, begaan, verbeterd worden. • De Vertaaler ftaaft dit door voorbeelden. Dan laaten wy , naa deeze, onzes agtens, hier welgeplaarfte opmerking overgenomen te hebben, een Verflag geeven van het gedeelte des Reistochts, in dit Boekdeel vervat. Het VII H., waar mede dit Boekdeel aanvangt, bevat, behalven de Vaart in den Indifchen Oceaan, de befchryving der Eilanden St. Paul en Amfterdam, 't laatfte (*) bovenal opmerklyk, doer de groote Crater, 'of opening van een Vuurfpuwenden Berg, en de blyken, welke zich daar voordoen, dat dit Eiland door een "Brandenden Berg voort- (*) Men weete hier , dat de Engelfchen de bennamingen, door dj Hollanders aan die Eilanden gegeeven , v'erwisfeid hebben.  macartney's reis na china. "9 daar SSffleïS ; doch met ongenoegen verneemt men defchade,dien verpligtenden Man door de Engelfchen ingedaan;' w ar onder, volgens staunton, naar vermoedenfS'n^an hooger ran| dan Matroozen zich bevenden , Perron," merkt hy te regt aan, „ hadt maar al « vee reden, deels om zich te beklaagen, dat zyne gcedSillgheid omtrent vreemdelingen aanleiding gegeeven hadt om een aanmerkelyk verlies te lyder, en deels ook om onvergenoegd te zyn, dat onze fchepen,opde^ welke hy bewoonde , geland waien. s Mans lcnaoe Werf ontafteld. ^ vffl ^ ^ ong ^ 00gm de Vaart van het Eiland Amfterdam nz Batavia, en geelt eene befchryving der merkwaardigheden van die Stad en v n haa en Sk. Een Gezantfchap yan dien aan moes co Batavia hy de Regeering onrust wekken , doch deezfverdweei/, volgende hier gftT^&chap'aue opening van hunnen last, en genoot het Gezant.cba^ Eerbe'tooningen en Vriendfchapsblyken. Weete waardig zyn de waarneemingen , hier bygebragt , wegens de OHeezondheid dier Hoofdftad van Neérlands Ineke weeSswaardig de byzonderhedèn , d™ ^S?" beueffende. Wy fchryven 'er eene af: "^OTffif in Batavia beftaat, over het algemeen, uit L waar van men zegt, dat de meesten door geweld ol hst Tot den dienst gebragt zyn. Offchoon men gemeen yk zegt, dat het hun geoorlofd zy , naa verloop van zekerll bepaalden tyd, na hun Vaderland te rug te keeren zvn zv , in de daad, echter altyd genoodzaakt om op nieuw dienst te neemen; dewyl hunne loldy te gering is, om 'er ooit zoo veel van te befpaaren , als W^ffgJ" maaking der kosten hunner thuisvaart, noodig hebben - Men befchuldigt de Regeering, dat zy zich yan de wreede Staatkunde"bedient, om de geheele briefwisfehng tusfehen deeze ongelukkige Krygsknegten en hun Vadeilïïd te" Srfcbeppen i ?ene handelwyze v ™ °<™% niet alleen van den troost om iets van hunne wastteftaatfden en vrienden te hooren ,, maar ook van den kans om ooit eenigen onderftand van hun te ontvangen, waar door zy in flalt mogten gefield worden om na Europa wedei te keeren, ten eenemaal beroofd worden. — Een au^er  120 ». STAUNTON ongelukken bediende zich van eene gelegenheid, welke zich by geval aanboodt, om eenen Heer, tot het.fi/77wA Gezantfchap behoorende, in het Hoogduitsch, zyne Moedertaal , aan te fpreeken. Het geval wilde, dat hy zyn Landgenoot was. De arme krygsknegt was in de grootlte verlegenheid, vreezende, dat het ontdekt zou worden, dat hy met iemand fprak, die niet onder het bereik der Hollandfche Regeering ftondt. In zyne korte woordwis. lering met hem, openbaarde zich ten allerduidelykfte al de nadruk van een hart, met de diepfte fmert doordrongen, en hy bezwoer hem, om zich met eenen Brief voor zyne aanzienlyke naastbeftaanden , welke hy in Duitschland hadt, wel te willen belasten. Ongelukkig was de brief nog niet gefchreeven , en de krygsknegt trol de gelegenheid niet weêr aan , om dien over te geeven. ,.M« veel genoegen vonden wy ons , de 2de Afd. van dit Hoordft. kezende, verfterkt in het denkbeeld van de Sterkte deezer Hoofdftad van NeSrlatids Indie, en by■zonder van het Eiland Onrust. De leevenswyze in Ba. tavta wordt met; eigenaartige kleuren befchreeven. — JN'iet onopgemerkt laat de Schryver, dat de Volkplanting in geen bloeienden ftaat is — „ onder andere omftandighej /est Ilv' " die dit aankondigen, kan men tellen: -~ de Schepen der maatfchappy, uit gebrek van laadingen, ot van fcheepsvolk, nutloos op de' reê te verrotten liggende; — geene oorlogfchepen tot dekking van haaren koophandel, zelfs maar tegen zeeroovers, die haare vaartuigen, fomtyds in het gezigt der reé van Batavia, aantasten; — de plaats in geenen ftaat van tegenweer, byzonder tegen eenen vyand, die, minder dan de Europeeërs, voor de gevaarlykheid der luchtftreek te vreezen heeft; — fomtyds zoo veele krygstroepen in de gasthuizen, als bekwaam tot den dienst; en eindelyk — Kommisfarisfen, uit Holland verwacht, om de misbruiken te verbeteren. Maar dewyl de zending van zoodanige Kommisfarisfen een groot wantrouwen te kennen gaf, kon zy niet met een goed oog worden aanfchouwd : ook was het niet volkomen zeker, of derzelver komst niet hartlyker , dan die van eenen Vyand, door fommige gemoederen gevloekt werd." -— Dit flaat op de welbekende Bezending derwaards van hier met medewerking dss Stadhouders beftemd; fchoon die Stadhouder, ten deezen tyde, aldaar in zulk een aanzien was, dat onze Reisbefchryver, van da Vreugdsbedryven op  MACARTNEï'S REIS NA CHINA. 121 I diens Verjaarsdag gewaagende , zich in deezer voege litdrukt: „ De hooge bediening van dien Vorst, en oorïl zyn invloed in de zaaken der Oostindifche Maatchappv ftelden hem op gelyken rang met eenen Souveain? en fchoon de algemeene Staaten, en de Staaten der 3yL'ndereCvincien , in de daad, zyne Overheden waren , betoonde men hun ^echter veel minder achting en /eiknochtheid, dan hem." , E Van de Boomen en Planten op Java verflag doende , rept de Schryver met een kort woord van den Bohon Upas , of Vergiftboom , aldaar. De Vertaaler vergezelt I met eene breede Aantekening, het verhaal des wegen Dpgeevende uit the Univerfal Magazine for 1784, zo als bet vertaald voorkomt in de Nieuwe Nederlandfche Biblio. theek, IV D. 2de St., bl. 250-260, met eene andere opmerking des betreffende, ook uit dit Maandwerk, onder den ty'tel van Vaderlandfche Bibliotheek, IID. 2de St. bl. 317-319* ontleend. Wy hebben in het Mengelwerk: onzer Algemeens yLetteroef, Vl D. ade St. bl. 286, enz. dit mede geplaatst uit het zelfde Engelfche Maandwerk. Dan hebben wy in onze Nieuwe Algem. Vaderl. Letteroef IV D. 2de St. bl 104 en 153 geplaatst, Aanmerkingen over dien Vergiftboom, ons medegedeeld door lambertus nolst , M. D. waar in de valschheid van alles , wat aangaande deezen Ver! giftboom gezegd is, duidelyk wordt aangeweezen. Wy haaien dit aan, dewyl dit ftuk de zaak uitmaakt, en wy Ss verwonderen, dat de Vertaaler, dien verdichten Boom ^eene zo breedvoerige Aanmerking waardig keurende, tot idit Verflag niet heeft overgeweezen. • • De %èï Afd. des VIII H. geeft ons de Vaart op dés xBritfchen ' Gezantfcbaps door de Straat van Sunda , de ckomst te Bantam , de Vaart door de Straat van Banka, i aankomst te Pulo Condore , en vertrek yan daar Hier ; ontmoeten wy merkwaardige byzonderhedèn van de lieden die de meeste Eilanden in de Chmeefche Zee be!woonen,en onder de benaamirg van Maleiers bekend ZyÏ3e Vertaaler, tot de befchryving van het Eiland. Baningevorderd zynde, kreeg in handen een Fransch Werk, tot deeze Reis betrekkelyk , ten deezen Jaare te Parys ge1 drukt , gefchreeven door c. charpentier cossigny. Deez Burger heeft eenige maanden lang m Canton zyn verblyf gehouden, eene Reis door fommige Oostmd/fche Eilanden gedaan, en alles met een oplettend wysgeeng  123 G. STAUNTOKT oog befchouwd. Hy heeft eene menigte van Aanmerkte») g;n over Lord macartney's Reisbefchryving door Mr I staunton, van zeer onderfcheiden inhoud, medegedeeld. De Vertaaler werd te raade, om de gewigtigfte, tot nut en genoegen der Nederduitfche Leezcren, als Aanteke-. rnngen by zyne Vertaaling te voegen : waal door het) Werk zeker belangryker wordt, gelyk de Stukken,, hier en daar vervolgens in dit Deel geplaatst, uit., wyzen. ö ^ ' 7>ffet^X ?H- befchryft, in de ifte Afd., de Vaart van i Pulo Condor-e na de Baai van Turon in CochinchindA aankomst en ontvangst der Schepen aldaar; byzonder-. lieden van dat Land en deszelfs Inwoonderen. Meermaalen is het ons voorgekomen , dat de Vertaaler fchoon hy zyn taak, over 't algemeen , loflyk volvoere' als het op termen, de Scheep- en Zeevaard betreffende! ' aankomt, niet altoos gelukkig is om de' rechte te kiezen. Op de Vaart, in dit Hoofdftuk befchreeven, ontmoeten zy het dreigend gevaar der Stormen, in deeze Zeeën Typhons geheeten, die in den Atlantifchen Oceaan den naam van Orkaamn draagen. By de befchryving van den Storm, dien zy uit de bekende hier befchreevene voorrekens opmaakten dat hun beloopen zou en de genomene voorzorge toen gebruikt, zegt de Vertaaler , „ dat de Masten en .■Sprieten werden afgenomen „ en men flechts zo veel zeil, als noodig was, behield* „ op dat de wind dus te minder voorwerpen, om 'erop „ te werken, vinden mogt." Masten en Sprieten af te neemenj en dan nog te zeilen , gaat niet wel aan. Beter was dit vertaald, de Stengen te laaten zakken en de Raas te jlryken. Immers, op Driemast - Schepen, heet het gedeelte van de Mast, 't welk , in dus een geval, om te minder windvangs, nedergelaaten wordt, Steng , en het Dwarshout, 't welk de Zeilen voert, geen Spriet maar Raa. r 1 In de ade Afd. deezes IX H. vinden wy verflag van het verdere verblyf in de Haven van Turon, op de kust van Cochinchina; als mede een vervolg der byzonderhedèn , aangaande dat Land en deszelfs Inwoonderen Het vertrek uit die Haven fluit dit Deel. Gelyk de'voorgaande Afdeeling, is deeze ook ryk in zeer weetenswaardige byzonderhedèn, dat Land en Volk betreffende. Groot is hier ook de voorraad der ophelderende Byvoegzele-n uit gemelden Franfchen Schryver, die met oordeel gekoo- zen  MACARTNEY'S REIS NA CHINA. 123 *m zvn. Bovenal verdient hier opmerking, 't geen van de Ouifan - Eilanden , met ejne^pgave -mh n tSn , naï wiskundig Onderzoek .hemde rden meer ffi; enfvan alle~wyeike Eilanden men voorheen ""^ïot^SfDeTu brengt ons aan Kust bv het Eiland Chufan. Doch du gefchieddmet de ?»der=.zoch,eD « J^^^JSTbSPg ï£ dn k Smaakt. Zy waren ook fterker bemand, dan omDeels. Land-  12+ «. HEARNE Lmdren van t Prins van Wallis Fort, aan Hudfons Baai naar den Hoorder Oceaan , ondernomen op% vel van de Maatfchappy der Hudfons Baai , te/ontdekhnge van Koper -myncn , een Noord-Westen Doortocht, enz. tn de Jaaren 1769, 1770, 1771 en irr* door samuel hearne. Uit het Engel/ch vertaald! 'Ml ifn,frh"S^ Van JOHANN RElmiOED FORSTER.' Met Plaaten en Kaarten, //de Deel. In den Haage, by J. C. Leeuweftyn. In gr. üVo. 290 bh aa£e> TTet algemeen aangemerkte, ten opzigte van deeze Land- T?^126'^11 Wy heï Eerfte Deel onder handen haddenC*) , geldt ten aanziehe van dit Tweede: weshalven ons mets meer te doen ftaat, dan den hoofdinhoud op te geeven, en uit hetzelve het een en ander byzonder merk. waardige aan te flippen. * 't Zelve vangt aan met het Zevende Hoofdftuk ; 't welk hoofdzaaklyk de voortzetting behelst van de Re s , vart den tyd af, dat de Vrouwen zich weder by de Reizigers vervoegden, tot de aankomst aan het Meir Athapuscow. Op de reis werden veele Indiaanen ziek ; dit gaf gelegenheid tot het toedienen van Tovergeneesmiddelen, vreemd en zonderling genoeg, om de opmerking der Leezeren te verdienen; dan wy willen hier die van ons Maandwerk vestigen op eene byzonderheid, het Noor^/^betreffende. De Reizigers zich aan de NoordzJde van het groote Athapuseow Meir bevindende, op den 24 November, waren de dagen zo kort, dat de zon flechts even een kring boven den horizont maakte, en in haar middaghoogte halverweg de boomen fteeg. „ Dan " merkt hearne op, „ het fchitterend Noorderlicht en de glans„ ryke Sterren, zelfs zonder het Maanlicht, maakte eene „ vergoeding daar voor : want het was des nagts ge„ meenlyk zoo licht, dat ik zeer kleen gedrukt fchrift " f 'l" t£r ueezen- De Indi^nen maaken geen onder„ fcheid tusfehen nagt en dsg, wanneer zy op de Be„ verjagt^ gaan; maar om Herten en Elanden te iaa„ gen, vinden zy het licht van den nagt te zwak (fj „ Ik f*) Zie onze Vadert. Letteroef. voor 1799, bl. 479. a; Ue Heer forster maakt hier deeze aanmerking : „ Dat » het  LANDREIS. I25 Ik herinner my niet ergens, by eenig Reiziger, die zich in hooge Noorderbreedten ophieldt, gevonden te ' hebben, dat men by het verfchieten der kleuren van dat ' Licht eenig geknap in de lucht hoorde; waarfchynlyk, ' dat 'er by 't befchouwen van dat hemelverichynzel ' geen dilte genoeg heerschte. Ik kan nogthans met ze' kerheid verklaaren, bv dille nagten dit knappend en ' kraakend geluid gehoord te hebben , 't welk even eens ! was als het gewapper van eene groote vlagge by eene frisfche koelte. Dit verlchynzel is niet byzonder eiI gen aan de plaats , van welke ik thans fpreek; want I het zelfde geluid heb ik zeer duidelyk aan de ChurI cill-rivier gehoord, en waarfchynlyk is 't by gebrek E van oplettenheid, dat men 't zelve niet overal, m het 1 Noorder halfrond, waar het Noorderlicht zo derk en 1 luisterryk is, heeft waargenomen, 't Is nogthans zeer waarfchynlyk , dat dit licht zomtyds veel dichter by , de aarde is, dan op andere tyden , en misfchien dat ,, zulks iets toebrengt tot het geluid. Ik laat evenwel „ de waarheid of valschheid van deeze gisfing over aan E de uitfpraak van kundiger Wysgeeren dan ik ben (*>• 1 Gelyk doorgaande in deeze Landreize, ontmoeten wy ;hier de Befchryving van verfcheide Dieren ; onder andere die van den Bever, van meest alle Befchryvingen ideezer Dieren afwykende in veele byzonderhedèn. DeIzelve kwam een onzer Medearbeideren aan het Men* \selwerk zo treffend voor, dat hy daar van eene.Vertaa■* hng het zoogenaamde Noorderlicht, het welk op hooge breedten :" fchier dagelyks de nagten verlicht, een zoo helder licht geeI" ve, dat men 'er kleeu Drukfchrift by leezen kunne, heb ik i no'" nergens gevonden. Maar waarom men by 't Noor- Ë derlicht, wanneer men 'er by op deBeverjagt kan gaan, geene !Herten of Elanden zou kunnen jaagen , kan ik met geene '' mogelykheicl begrypen." . . («^ Forster merkt te regt op: „ 't Geen de Schryver hier zegt van het. Noorderlicht is nieuw, en zeer merkwaardig; " mogt zulks te eeniger tyd bevestigd worden van eenige Rei" zi"ers in die hooge Noorderftreeken, dan zou men niet lan: " eer hebben te twyfelen, of het Noorderlicht een EleflWefc 1 " verfchynzel ware. Voor 't overige moet ik hier melden, dat ' " ik te Petersburg by wylen naauwkeurig acht heb gcgeeven I ]] op het Noorderlicht , zonder evenwel ooit eenig geknap of " gekraak te hooren." iiETT. i8co. no. 3. I  120 s. he ar ne lïïfu / zelve bezorgde (*). De Aanmerking van for. £5&iJ9 de 9verze"ing hier voorhanden, (trekt ter hvThfvftV.an denJerdie»^ <«* Befchryvingc ; immers VJr V ' " Deeze natu"l!yl^i°RSÏER;,terWvl hy ook het voornaamfte flegts uitkipte, en veel agterwege liet. Zo vinden wy daar onaangeroerd gelaaten de Spysbereiding, hier van Jukje tot beetje beichreeven, en zo walchlyk in iommï ge onzigten voorgedraagen , dat het ons bevreemdde ondei het vermelden deezer lekkernyen aangetekend te vinden, „ dat het op de Kantooren in het Noorden byna „ een lpreekwoord geworden is, dat iemand, die verlangt " ÏLT™™ Wat 'kkei* Ceten is' zich by de Indiaanm moet vervoegen. J^L^c?", °tnf Leezeurs en Leezeresfen een der hoogst geroemde Schotels, zo by de Noord- als Zuid-Indiaanen , voorzetten. „ Het geregt, van 't welk zy het " !?»eSt 5°Ude"' 1S £lo.ed' gem™gd met het halfverteer„ de voedzel, t welk in de maag en in de pens van een „ hert gevonden, en door hen met eene genoegzaame „ hoeveetheid water opgekookt wordt om het de dikte " lLêe^oe,n,yanierWuten, foep' Eem'S vet e» fchraapzel „ van malsch vleesch, klem gekapt, wordt daar by ge„ kookt. Om die fchotel fmaaklyker te maaken , men„ gen zy het bloed met het halfverteerde maagvoedzel „ in de pens zelve , en laaten het te famen, verfcheide „ dagen aan den anderen, in de hitte en rook hangen : „ waar door het geheel in eene foort van gisting geraakt1' " f" Zu!k ee"?n aangenaamen rhynfchen fmaak „ geeft, dat, ware men 'er niet tegen ingenomen, het door „ de grootfte lekkerbekken als eene lelfkerny zou geëeterï „ worden. Trouwens lieden van eene zwakke malg zou„ den niet ligt over te haaien zyn van die kost te teten, „ vooral als zy dezelve hadden zien gereed maaken : want „ het meeste vet, dat men 'er bydoet, wordt eerst door „ de mans en jongens fchoon uitgekauwd, waar door al- " oueriSf1 nr met de,f(Lep meB&' en ^ Monters „ overlaat. Om evenwel hunne zindelykheid , in dit „ byzondere, regt te laaten wedervaaren, moet ik betui„ gen, dat zy behoorlyk zorgen, dat noch oude lieden, „ die flegte tanden hebben, noch jonge kinderen, tot die „ kauwmg toegelaaten worden. Ik moet bekennen in den be- (*) Zie onze Faderl, Letteroef. voor 1798 , bl. 66—7é en no—113.  landreis. 129 „ beginne' niet zeer greetig geweest te zyn om van die „ kost mede te eeten ; maar toen ik overtuigd was van „ de waarheid van bovengemelde aanmerking, aarzelde ik „ in 't vervolg niet daar van te fpyzen , en vondt dezelve „ altoos zeer goed."1 Dit is recht op zyn Koksboeks uitgedrukt; en egter twyfelen wy zeer, of iemand onzer Leezeren en Leezeresfen een gunllig denkbeeld zal hebben van dien lekkeren fchotel ; zelfs niet, al voegen wy 'er de Aantekening van forster nevens, het kaauwen betreffende. „ De toebereiding door kaauwen moet den be„ fchaafden Europeaan ten uiterften walchlyk voorkomen; „ doch men vindt dergelyk eene toebereiding zelf onder „ half befchaafde Natiën, 't Is bekend , dat men op de „ Zuidzee-Eilanden een dronken maakenden drank ver„ vaardigt uit gekaauwde peperwortelen." — Wy zouden meer-uit dit Koksboek van deeze Noord-Indiaanen kunnen opdisfchen; dan wy gelooven reeds genoeg opgefchoteld te hebben. Aan 't einde van dit Hoofdftuk treffen wy een breedfpraakig Berigt aan, wegens matonabbee, en wegens de uitmuntende dienften, door hem aan zyn Vaderland en de Maatfchappy van Hudfons Baai beweezen. Op een der Tochten vergezelde die Indiaan den Heer hearne, enwas hem vaa veel nuts. Het Tiende of laatfte Hoofdduk fchikt de Schryver tot een verflag van de voornaamfte Viervoetige Dieren, welke in de Noordlyke deelen van Hudfons Baai gevonden worden; — van de Vischfoorten — van de Kikvorfchen, Zeewormen en Infedren - van eenige der voornaamfte Vogelen, welke men daar aantreft, zo wel van die des Zomers daar heen komen, als die, welke men weet, dat 'er de ftrengfte Winters verduuren. — En eindigt dit Hoofdftuk, als mede het Werk, met een verflag van de Plantgewasfen en Boomen in die Landftreeke. De Schryver heeft wel een breeden Inhoud voor alle de Hoofdftukken geplaatst; doch een wel gemaakt Register zou, uit hoofde van de groote verfcheidenheid der ziaken en voorwerpen, aan dit Werk een meer dan overtollig toevoegzei geweest zyn. I 3 Gods-  133 60DSDIEK5T, DEUGD, NATUUR £N VOORZIENIGHEID. Godsdienst Deugd., Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen. Ilde Deel. Te Leyden, b\ A en J Hon'! koop, 1799. In gr, 8w> lgg & > > J en j. non- TTet: tweede1 Deel van dit nuttig Werkje (*) behelst eene ver- bronnen overgenomen, die een aantal merkwaidSe en effent ^if^^LfJ" bevatten, ten'Logften ^ £S récht den 11 £ T ^ Z Zeden' Zo dat di< Werkje aïemeene leLur ™2g ' We'ken het Pronkt' en tot een S^rtï. ^ aangepreezen te worden. Om ons z^gg^n met een voorbeeld te itaaven , zullen wv een deezer zedelyke verhaalen geheel overneemen,' en wel het XII, vooreenfofd. ^ ^ VM F°°rbeeld v«n ^^feS* BeWyn ^Zegt de Schryver) leeft thans nog een lood £f van^eT11 diel" *f ^ ffl braaf nran/die diarom h2d zT-h la'n-n% 7 ^ h°°SSeach' wordt. Hy onder, rneia zun, langen tyd, van den handel in oude klederen en ^SS^'éSS^^^^ vén zyïTgefylSn Toen" Hï ÏhfertÈ dlk71S Wel"lg meer' dan Z°Ut m bro«^ SmThan H,> S.! ,mede ,te Vfden ' en da»kte God, dat hy zvne k Sderen I ,verleende: Ei"delyk ftierven twee vaa «7 wanteVSsT; ^e^l^v^ werd zyne vrouw ook ziek , met welke hy twiSte fcen zea te vreden en vergenoegd selppfd hart «& V u.f u , kwam h4 geen ilaap i/Te %'eezewyïe kon de goede man zyn handel geheef „iet voortzetten * en d,s hZegrig° egbehdei1anetS Me£r da" -ns' moest hy eender\ dH ' Z°nder te Weten' van waar h7 de" vol. komen kon H Z™^™ t0t, brood of geneesmiddelen be. Komen kon Hy gaf ook aan deezen en ffeenen beeoederden zynen nood beweeglyk te kennen, maar werd alC oï eene zeer oncbnstelyke wyze afgeweezen. De tr anèn 1 epen hem, by zulke gelegenheden, vaak uit dc 00^™, maar hv droeg echter met geduld zyn lot, vertrouwde % God \ tl % den (?) Zie ons Verfl.g van het ecfte bi^jfr yail. Le(tt voor ^ u.4t54.  GODSDIENST, DEC GD , NATUUR EN VOORZIENIGHEID. 131 cfen geenen niet verlaat, hy mag Jood of Christen zyn, die oprecht fpreekt en handelt. Op eenen dag, als hy geheel I geen brood had, en zonder eenig uitzicht treurig lan-s de i ftraaten ging, riep een jong Heer hem in, en bood hem eeni< ge klederen ter verkoop aan. Jofeph bezag dezelve, deed 'er "= een bod na , en werd het njet dien Heer eens. Daar hy ech. ter geen geld had , zo verzocht hy de klederen voor hem te bewaaren , terwyl hy het noodige geld eerst van een anderen Jood bergen moest. De Heer beloofde op hem te wagten, en | Jofeph liep fpoedig tot zyne bekenden, die hem te vooren wel I geld geleend hadden; dan deeze vorderden ditmaal zo veel I renten voor het weinige geld , dat hy noodig had, dat hy 'er I niet toe befluiten kon. Hy kwam dus weder hy den Heer, en j verhaalde hem met traanen, hoe het hem gegaan was, en dat hy nu de klederen niet kon koopen. De jonge Heer voelde I christelyk medelyden met den armen Jood , en zeide tot hem : I indien gy een eerlyk man zyt, dan wil ik het u alles op trouw I en o-eloof geven; gy kunt het my betaalen, als gy 'er toe in ] ftaat1 zyt. De arme Jofeph bedankte hartelyk voor het vertrou1 wen, dat men in hem Helde, en verzekerde teffens dien Heer, I dat het hem niet berouwen zou, dit gedaan te hebben. — Hy j ging naar huis, bezag de klederen nader , wat zy waard waI ren, en, eene knieband beziende, ontdekte hy iets tusfehen 1 het 'boventte en de voering; hy merkte ras, dat het geld was, ï en vond drie aanziénelyke ft ukken goudgeld, die vermoedelyk i uit den doorgeileeten zak daar in gevallen waren. Yhngs nam d hy zyn hoed, en liep vol' blydfcbap tot den Heer, van wien 1 hv de klederen gehandeld had. Hier , riep hy verblyd uit, hier j heb ik iets gevonden, dat niet my, maaru, mynheer! toebe1 hoort, drie fchoone gouden ftukken 1 De jonge Heer ftond 1 meer verbaasd over de eerlykheid van den Jood, die, nietteI genftaande zyne groote armoede, echter dit gevonden geld niet i behouden had. dan over het geld zelfs; Hy drukte Jofeph t vriendelyk de hand , ging eenige keeren nadenkend door zyne f kamer, en zeide toen: hoor, myn vriend ! ik bezin my, dat i ik dit geld voor een geruimen tyd verlooren heb, en nooit i had ik gedagt het te zullen wedervinden. Het zal het uwe 1 zyn, dewyl gy zo eerlyk zyt; en de klederen, die gy van my j gekegc hebt, fchenk ik u nog daarenboven. Jofeph was door i dit aanbod zeer getroffen ; hy wilde echter het geld niet aant neemen, want , zeide hy , men moet zich geene eerlykheid [ laaten betaalen, wyl die een pligt is, die elk mensch fchul- I dig is! De braave Heer verzekerde hem , dat hy dit | geld thans niet ncodig had, en zonder dat genoeg had om te I leven ; hy zou het dus als een gefchenk aanmerken, dat God : hem gaf, zyne kranke vrouw daar van verkwikken , en 'er zich zeiven ook wat van te goed doen. Hy nam het dan 1 4 aan,  132 godsdienst , deugd, natuur en voorzienigheid. aan, en keerde met honderdvoudigen dank iegens God en zvnen weldoener naar huis. Een ged,elte befteedde hv aan de herftelhng van zyne vrouw, by welke hy een bekwaam Geril SS f6" arAerJf^ S^uUa, hy,om,van tyd toe tyd, nood ge levensmiddelen te koopen , en het overige lag hy in zyn' koophandel. Deeze werd van God zo zichtbaar gezegend, dat hy zich, zonder'eenig bedrog da^elvks ver grootte. Jofeph had daar by het geluk, zyne'VrouVftjoeHg weer herlteld te zien , en hy kwam na verloop van eenige ja* ren m zeer goede omflandigheden. Hy daet toen aan dien Heer wien hy naast God, zynen welftand te danken had , en het eene fraane zilveren tabaksdoos maaken, od welke deeze woorden te lezen waren : Uit dankbaarheid van den armen Jofeph. De jonge Heer nam dit gefchenk zeer gaarne aan tn bewaarde het by zyne kostbaarheden. Als 'er naderhand van Jooden gefprok^n werd, verhaalde hy altoos, tot eer van Jofeph, de gantfche gefchiedenis, en vertoonde dan teffens de aan hem gefchonken tabaksdoos. • „ Wy leeren hier uit, dat niet alle Jooden fkgc en oneerJyk, en niet alle Christenen- braave menfchen zyn; maar dat onder alle volkeren, zulke by God aangenaam zyn die Hem vrezen en recht doen." \?.7v7.ZbTL Haa'km' by A- L°°SJ'eS' rz'' '799. In TVw^'J' We]k, Uh, twee ZanSen beftaat> is hoofdzaaklyk JS-^ ingericht om de beurtlingfcbe lotgevallen der Bataaven op eene bevallige wyze in dichtmaat te befchryven, ten einde oaardoor de liefde voor Vaderland en Vryheid aan te kweeken en te bevestigen. Wy kunnen niet afzyn om den ongenoemden fchoon niet onbekenden, vervaardiger van 't zelve onze goedkeuring over zynen weluitgevoerden dichterlyken arbe d te betuigen. De eerfte Zang fchetst het charafler, de l;5teRr? geCV'ngfn'- d? d00d' en het Sraf va» den heldhaftigen Bate; terwyl, ;n den tweeden, de geboorte van CMlis, tW^Lv'7d,tPSe"de ongetrouwe Romeinen, bezongen worat. De maaker belooft dat deze Zangen, ingevalle deze proeve in den finaak der Natie mag vallen , door eenige anderen zullen gevolgd wordenj en daar wy vertrouwen, dat deze fchoone Vaderkndfche Zangen aan eiken vryheidlievenden Dichtmin, naar welkom zullen zyn, zien wy met verlangen de voortzetting derzelven te gemoet. - Daar dit Stuk niet wel voor eene gedeeltelyke mcdedeeline gefchikt is,kunnen wy onzen Leezeren het genoegen niet doen voor hun, uit hetzelve, iets ter proeve af te ichryven ; mis- fchien  de bataaven. TcS fchien biedt een der volgende Zangen ons hiertoe eene gunfti- ^VoSrptfken deZe Zangen met een bevallig Tytelvig'net,. zinfpeelende op het vierde en vyrde couplet van den tweeden Zang, en gegraveerd door den beroemden Ftnkeles. levensgefchieclenisfen voor jonge lieden. Ijle Deel. Te Leyden, by D, du Mortier en Zoon, i799. /« '9« *l- -r-xe bemerking, „ dat niet alleen verdichte, maar ook, en D wel inzonderheid, waare Levensbefchry vingen aller" gefthiktst zyn , om de Jeugd, op eene, aanpnaame en on" de lioudende wyze, vericheidene gewigtige kundigheden me" de e deélen .en haar hart met liefde tot de edelfte deugden " te vervuUe.^ en dat, hoe zeer de verdienstlyke Ma tfchap" py Tot Nut van 't Algemeen, door de uitgave haarer Le" vensfchetzen van eenige Nederlandfche Mannen en Vrou" wen, ook aan deze behoefte heeft poogen te voldoen deze " fchetzen echter, over het algemeen aan meergevorderden te " onvolledige denkbeelden van de lotgevallen van fömmige " belangryke perloonen geeven fpoorde den Eerw. rogos aan , om meer uitgewerkte l.eyensbefchryvingen voor jonge lielen van verfchillenden leeftyd te vervaardigen. Tot eene proeve in dit nog weinig bewerkt vak van onderwys,..wordt her het Leven- van M. A. de Ruiter aangeboden; t welk, goedkeuring en aanmoediging vindende, weldra van andere levensbefchryvingen gevolgd zal worden. ■ Schoon reeds door meer dan één' Historiefchryver het leven en de daaden des gemelden Zeeheids geboekt zyn , hebben wy dit itukje echter met veel vermaaks geleezen. Beknoptheid-en zaafclykheid, gepaard met eenen vloeiënden ftyl, zoo wel als verfche.de zeer wel geplaatfte leedngen en menschkundige aanmerkingen «naste ophelderingen , pryzen hetzelve als om ftryd aan- en hadt de Eerw. Schryver zich niet ten wet geniaalst, om met elke Levensbefchryving Hechts één Deeltje te vullen, gewis ware dit gewistvol Verhaal met nog verfcheidene aan- ^^i^^%t^mr^ -ks deftigdi'e tezeren ook met beroemde vreemdelingen bekend gemaakt wSrden , tot welker befcliryvinp, de bekende Btograp. ten fut die Jugend gebezigd zullen worden. Daar aaiTëengefchakelde historifche vernaaien zelden voor eenige uittrekfelen vatbaar zyn, zonder van derzelver waarde te verliezen , moeten wy onze tezeren tot het werkje zeiven verwyzen, niet twyffelende of hetzelve zal aan onze leesgraage jeugd en jongelingfchap z;er welkom zyn ; terwyl wy d.t yetflag bèfluiten met den ivensch, dien de geachte Vervaardiger  C. ROGGE, LEVENSGESCHIEDENISSEN. zich, ter belooning voor zynen arbeid, doet: dat rnaamiuM „ *ze Levensgefchiedenfs iets moge toebrengen' om te Si " £jT Tn heE.aanko™nd geflacht alle°d,e'eg?Neder! md „ fche deugden , Godsvrucht , nederigheid , eenvoud? held „goede trouw, menfchenliefde , dapperheid énVadèrlanJs* „liefde, welke in den grooten de Ruiter zoo^isteïvk rit„ fchitterden , en d e hem tot een' trlj '",sterryK uit- „ den boven alles te doVlXr^"en o'hefvS „ te doen aankleeven." e 1 vuunSsC De gevaaren der Coquetterie. Met Plaaten. Te AmQerdam by G. Roos, 1799. In %vo. 275 bl. ^mjieraam , T)\ ÏÏrf heCft? Wat zedenlyke bedoeling van hetzelve SÊefSta'nbnd0e0rrddefUCht t0tuCo^"-ie fiiSjft hoT z^rak Moquette bes ? f küUst' getal haarer aanbidders te vergrooten ; ja ny is ?£S i? noeg om, ten koste van zyn huislyk Jg4mk. zynf achtinT waardige vrouw van zich te verwyderen , (door ha^r te dwingen om zich na een afgelegen landgoed \e begeéven f ten einde zyne losbandigheid des te ongeftoorder teTunnen botyieren. Nu wydt hy zich geheel aan de Barones Cotyto öïe wiKKeit, en zien ze ts met ontziet , om den Ridder Zethur eenen reeds verloofden minnaar, door verfbeiiyke ilfecken' aan zyne minnares te ontrukken , en aan haaren zegewSm dirSSen1^? Czch0SpgeHene kinderZiekte iSShffiS ae; ger-aen wordt zich te doen inenten , en zv bermVf hiertoe niet te willen béfluiren . zonder eenen voorlanger te hebben is de Marquis d'Herfilie onvoorzichtig eenoe^ om Tg aan,reKbiefen ; welken voorfln zy° goed l>eurt Deze dwaasheid breng- den Marquis , daar hmTem kwaad foort van kinderpokken ingeënt wordt , en de pureer koorts z.ch met deze ziekte vermengt, aan den oever des «aft In dezen ongelukken toelland, waarin de Barones Cotyto hem be-  DE GEVAAREN DER COQUETTERIE. 135 befpot en geheel hulploos Iaat, komt zyne vrouw, van alles XegzaamTonderricht zynde, tot hem; en daar haare tedere fom veel tot zyne nerftefling bydraagt, gevoelt hy thans aïl nefonbeta^mlyke van zyn gedrag, jegens deze zyne waardige Fchtgenoote, en fmeekt haar, met een berouwvol hait, om veigeS zy fchenkt hem die geteedlyk , en door de goede gedragingen van den Marquis, wordt all' het voorleedene rasch vergefen", en het verzuimde herfteld. Ook keert de foto Zethur van zyne dwaaling te rug, en wordt, door de hulp van d'Herfilie en zyne Echtgenoote met zyne geliefJe hereenigd • terwyl, zoo wel de Gravin Thor, als de Baronet CoSf het loon haarer euveldaaden op het deerlyKSt pnderyin. den ; daar de eerstgemelde , door het fpel tot de uiterfte armoede gebragt, in ftilte ontvluchten moet, en de laatfte, reeds op haar drie-en-twintigst iaar, door haaren Echtgenoot meen klooster opgeflooren wordt; waarin zy, doch te laat. haai 9 verkeerdheden leert inzien, blykens eenen brief, dien zy aan Mevrouw d'Herfilie doet toekomen, en in welken zy zich, onder anderen, dus uitlaat: . . ó Vrouwen! gy die de gevaarlyke zucht tot Coque'tene m uw hart voelt ontbranden!.... Indien gy ooit myne treurige g-fchiedenis hoort — ó fpiegeit ü dan aan myn yslyk voorbeeld — doof deeze gevaarlyke neiging in uw hart — de " verleidelyke fireenen welken u fchoone liederen voorzingen zullen in fcorpioenen veranderen die zich aan uw hart " vasthechten. — De bloemryke wegen langs welke gy dartelt " zyn vergiftigt.' .... elke bloem wafemt een doodlyke " geur uit Aan het uiteinde deezer weg, ftaan fteile klip- " °._ ^i,„.,o- ™^»r,;^l, pi, manhnnn u waaten .... o Keert dan terug eer het te laat is Verkiest het pad der deu^d, dat minder bekoorlyk fchynt, maar waarvan het uiteinde u de rust en het geluk belooft die my voor eeuwig ,, ontrukt zyn. ..." ~ i lammer is 't, dat dit ftukie ontfierd is door eene menigte grove drukfeilen en taalfouten, die hier en daar den zm aanmerklyk ftooren ; waarvan de weinige regels, die wy IetterlyK overnamen , een fpreekend bewys opleveren. Dit ter zyde gefteld kan deze Roman dienstbaar gerekend worden, om Meisjens eri Vrouwen , aan den eenen kant, voor de rarnpzalige gevolgen der Coquetterie te waarfchuwen, en aan de andere zyde , kunnen Joi gelingen en Mannen uit denzelven leeren hoe dwaas en gevaarlyk het zy, eene braave Vrouw te miskennen , en zich te laaten weglleepen door den omgang met Vrouwen , die, of uit zucht om te fchitteren', of uit andere veeltyds nog veel onedelere oogmerken , hun hart zoektn te vermeesteren. 31 5' Be  BE BRUILOFT , BLYSPEI.. DeBruiloft, Blyfpel, in één Bedryf. Doorn mh™. r Schoon in dit Blyfpel verfcheide aartige trekken voorkomen is echter deszelfs nhoud ni-ts dan mrZ < ? I , ?■ * vajr ongerymdheden : Ry^ein^^l^^^ belust ora te trouwen, vraagt, j„ eene verftrooijin? van ge-' dachten , aan twee meisjens, die beide reeds m naars hfb" tZ' n''7°°!?' e" bdde ^looven met hem te zulen hu wen Op den dag dat hy voorneemens is met ééne dezer meisjens .«, den echt te treeden , wordt hy, door brieven zv ner be.de bruiden aan zyne dwaaling gelcht^g genaak" en raadpleegt zynen knecht Karei over de wyze,on.g èht dfc netel.g geval te redden; 't welk deze voor een goed gefchenk B$$fiJ!f beiTe^mei -ïfn 1" ^ elkanderen, by tóffi £ ftlCT^S^B der op 't hevigst het bruidfehao met hem aJ ■ delyk de knecht van BW* %£ l^'y^t^ gedachtcnloosheid zoekt te ontfchuldigen ; en da? de weder! zydfche minnaars der meisfens, hierby tegenwoordig zlde zich weder met be.de verzoenen, wordt Rykenflein JIm van zyne twee bruiden omflagen'; doch vindfSch ^noodzaak , om, ten'einde zich by de door hem ter bruifS genoodigde gasten niet befpotlyk te maaken , de kamenier van eene der gewaande bruiden tot vrouw te neemen. Dit ilukje loopt dus geheel en al in 't onnatuurlvke • de gedachtenlooshe.d van Rykenflein buitengefiooten Tra de trouwloosheid der beide meisjens jegens haare minnaars de komst der bruiden aan 't huis van haaren bruidegom fof dit moest thans in de mode zyn?) de fpoedige bevSing der minnaars met deze ligtzinnige meisjens , naa de mÏÏffi haa rer echt.erbindnu met hem, dien zy toch de voorSr « geeven hadden; en de onbekendheid der gasten me de be ftemde bruid voor Rykenflein, enz. zoo fee e onJerymdiS-' den als waardoor d,t blyfpel veel van deszelfs^waarde veXst Voor het over.ge zyn eenige tooneelen zeer aartig oS ^t zevende Tooneel, waarin Rykenflein (dlor het fchnfily.verzoek zyner eene minnares, om, daa zv 0D de bruiloft& Imeroyable wilde verfchynen, zich ook in dien finaak te kleeden; en door dat zyner andere beminde óm toch haaren geweezen minnaar niet ter bruiloft te noodi'en^ met zyne dwaaling bekend wordt, en Karei om raad vraaetgelyk ook het eerfte gedeelte van het dertiende Tooneel wal in de be.de meisjens zich als om ftryd aan den verlegen kenflein opdringen; fchoon ons het twaalfde Toonee z00 Sveelend als langdraadig is voorgekomen. Ove het aI°emeen kunnen wy dus de keuze en behandeling des onderwerp, nfet zeer gelukkig noe;nen. * 'CIrB "iet  ALÖ E M £ E NI VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen , raakende den Natuurlyken en Geopcn* baarden Godsdienst, uitgegeeven door teyler/s Godgeleerd Geneotfchap. XVlllde Deel. Te Haarlem, by Joh. Enfchedé en Zounen, en J. van Walré , 1791;. In gr. 4*ö. 370 bl. Tweede Berigt. Wanneer wy, van dit zelfde Werk, zeer onlangs, berigt gaven C*), en den inhoud der twee daar in bekroonde Verhandelingen onzen Leezeren voor oogeri ftelden, flooten wy dat Berigt met de aanduiding, dat, in dit zelfde Boekdeel, nog eene Verhandeling voorkwam, uit het Fransch vertaald, welker bekendraaaking wy, tot eene nadere gelegenheid, moesten uitftellen: onverwyld neemen wy de eerfte waar. De Voorberigtfchryver verrh'eldt, dat onder de toegezondene Antwoorden, op de Vraag, Is 'er in den Mensch geen ander Beginzel van Werking dan Eigenliefde, en kan men alle Neigingen en Plartslochten, die zich by hem opdoen, daar toe brengen ; of huisvesten 'er in hem ook Beginzelen van Goedwilligheid, die zich door geene Eigenliefde verklaar en laaten, en vol ft rekt belangloos mogen genaamd worden ? „ een goed aantal was van welge,, fchreevene, en den Druk^waardige Verhandelingen ; dat „ 'er egter eene en andere waren, die, door niet voldaad „ te hebben aan de gewoone en genoegzaam bekende„ vereischten ter toekenning van den Gouden Ecrprys, „ in geene aanmerking konden komen. Onder deezen „ was die van den Franfchen Burger satuke, welke te „ laat afgezonJen , en tevens met zyne Naamtekening „ vergezeld was. . t m Dit (*) Zie hier boven, bl. $3. lett. 1800. no. 4, K  I IjS verhandelingen „ Dit Stuk hadt, egter," gelyk hy vervolgens aanmerkt, „ te groote waarde op zichzelve, was te fchoon „ gefchreeven, en Helde het tegenovergeftelde gevoelen „ des Schryvers van de bekroonde Verhandeling in een „ te fterk licht voor , dan dat men een oogenblik zou „ geaaifeld hebben , om hetzelve door eene bekwaame „ hand te doen vertaaien , en door den Druk gemeen te maaken. „ Het is zo," vaart hy voort, „de Franfche Burger „ sature verfchilt veel van de Eerwaarde brouwer „ en bruin, en geheelenal van den eerften, immers wat „ den uitflag van zyne redeneeringen of voordellen be„ treft. Hy is een Voorftander van verfcheidene Gevoe„ lens in den Mensch, die als zo veele Beginzels van „ Werking in hem zyn aan te merken. Dit is byzonder „ zyne gedagte omtrent de gezellige Deugden van Goed„ wilhghad. De Eigenliefde is by hem geheel wat an. „ ders dan by de eerfte Schryvers : geen wonder dan, „ dat hy, wanneer deeze met zyne gezellige Beginzels in „ ftryd komt, zeer fterk op haar afgeeft. Een warm „ aankleever van de Theophilanthropifche Maatfchappy in „• Frankryk zynde, is het hierom, zo min als om zyne „ byzondere denkwyze over het Voorftel der Vraage „ te verwonderen, dat men 'er zaaken in mist, die men „ 'er in zou mogen verwagten, en hier en daar iets in „ aantreft, het geen men gaarne anders zou zien uitse„ drukt." b Dit Deel levert, zo het des nog noodig is iets te berigten, een nieuw blyfc op van de onpartydigheid des Genootfchaps omtrent byzondere Begrippen, in het bekroonen en plaatzen der ingekomene Verhandelingen; zo dat de Leden het met reden naauwlyks noodig agten te herhaalen, dat zy , alles voor rekening der Schryveren laaiende, zich voor derzelver eigene gevoelens op geenerlei wyze verantwoordelyk ftellen , en alleen op de waarde der Schriften, op zichzelven, ziende, door het bekroonen of voortrekken van den eenen boven den anderen, niet willen gehouden zyn, de eene of andere Helling, meer byzonder, te zyn toegedaan. Eene heufche onpartydigheid, welke aan de Verzameling deezer Verhandelingen eene uitfteekende waarde byzet in 't oog van alle Waarheidsvrienden, dien het, wars van Stelzelbegrippen, alleenom de waarheid te doen is. De opgegecvene beoordeeling des Voorberigtfchryvers, over  van TEYLER's GOEGELElïRD GBMOOXSCHAP. 139 i„ Verhandeling, van welke wy nu nog fpreeken °VertPn Ho Sis en regtmaatig, dat wy dezelve geÏTS nndSfchryveni en al eene zeer verkorte opgave Sto^dS uitvoerige Verhandelinge, zo wy V tinwen die inftemming ten vollen wettigen. — vertrouwen , cue iU fchryf ik: want dezelve be- K d?t fanfche Boekdeel, en is 1 u„Ln in eenen min gebonden trant, dan de andeïar?(&hrMvenf AUesSns ftraalt'er de Franfche leeven. rfUefd en vïShoid in door. De Vertaaling is, zo vee digheid en vm0iio om z£ met het kuanen oordeelen, geluk?-rfpr-?Sfd- de Schryvers ftyl en wyze van uitdruk- i Xlvk niet aenïaklyk gevallen weezen. Z DeBurger satSe ontleent zyne Inleiding, by de be, wfJelk een oogpunt hy de Vraage belchouwt, En deggefte,t2 £ teglnwoordigen Tydp'erks voor den ^eivlfo Mensch. Hy befchouwt „ het opkomend GeZ fticht dei mophitanlhropcn \* Frankryk , even zeer " lerwvderd van den Sophistifchen geest der oude Sec" ïn als van de waanzinnige verdichtzelen van den " rodsdienst yver, als een blykbaar kenteken van de " Eeuwe der Goedwilligheid." Hy voegt 'er by: „ de " Se Genootfchappen zyn vooral verpligt om de " fnc Dbaane van het onderwys open te zetten, en de " IrSKn te leggen van "den nieuwen Tempel;" en „ grondiia^ui w ss { f van eenen dub. ZWDeknTroem"e zuut verwerven, door den eerften fteen " van dat gebouw gelegd, en tevens de Weetenfchappen * Z hetSe"doel van haare inftellmg te rug gebragt tc " sItÏre's eerfte Afdeeling, want deeze lange Verbandelin! heeft 'er flegts twee? vangt aan op deezen tran: Ine ve-fchvnzelen, die wy in de menschlyke daaden „ Alle veACWn^n, u 3 j haar oor. M feSrbeSÜ wtonSr Terwyl de mensch " zkh fnyLt aanéén maatfchappelyk Itelzel mede ge" Schikt vindt , maakt hem eene geduurige aantrek" SS zeiven tot liet middenpunt van alle ftelze" en8 DoS dwang moet hy aan de wetten onderworpen " worden o£ men moet 'er hem de bekragtigmg van vopt " Sen ontleend uit zyn Eigenbelang. Alle duigen n  H° verhandelingen " §>evo£h'gheid der bezielde , wezens moet noodzaaklyk „ het beginzel van hun aanwezen en van hunne daa„ den zyn." Vervolgens merkt hy op: „ Van alle waarheden, die „de mensch van zyne zelfkennis ontleent, is deeze voor „ het verltand en het hart de duidelykfte; dat hy niets „ wil en niets doet dan vermaakswege en vermaakshalve. „ Vermaak en fmart zyn de twee beginzelen des goeds „ en des kwaads , die onderling de wereld te famen ge„ deeld hebben. 'Er is geen Wysgeer, hoe ftreng, geen „ Dweper, hoe buitenfpuorig ook, of hy heeft net ver„ maak m zyne grillige bepaalingen aangenomen , of„ iclioon hy te gelyker tyd het beftaan 'er van ontkend „ hebbe. Het komt 'er altoos zeer op aan , te weeten wat een bchryver als het eigenlyk onderwerp zyner Verhandelinge aanmerkt; en zullen wy het daarom met de ebene woorden yan sature opgeeven , als ftrekkende om licht te verfpreiden over het geheele ftuk. „Wymoeten," dus laat hy zich hooren, „ in dezelve de hoedanigheden en „ omftandigheden bepaalen , waar in onze ziel vermaak „ lcheppen kan, en onderzoeken, of 'er ook andere zyn, „ dan die, welke met het Eigenbelang in een onmidde„ lyk verband ftaan; hoedanigen zynde gezondheid, de „ iterkte, het vermaak, de volmaaking van de ziel of „ van het lichaam; en die voorrechten eindelyk, die en„ kei m de verbeelding béftaan; of alles wat gemelde „ voorrechten, den rykdom, het gezag, enz. verineerde" ïe? PoPEl heeft » in navolging van de meeste „ Wysgeeren, gezegd , dat de hartstochten gezusters „ zyn, en hy doet haar van ééne algemeene moeder, de „ Eigenliefde, afftammen. Laat ons zien, in welk eenen „ zm hy zulks gezegd hebbe, en hoe men deezen grond„ regel der Regtsgeleerdheid , dat het Eigenbelang ds „ maal/lok onzer daaden is, te verftaan hebbe. „ Ik onderfcheide dricërleie fooiten van belangen: het wphyfiek belang, of dat des lichaams, (het zinnelyk ge„ noQ het denkbeeldige, of dat geen, 't welk wy flellen „ m het verftandelyk en zedelyk vermaak, dat onze ziel „ geniet van wegen een voorwerp, dat haar vreemd is. " -i j' waar ik vervol£ens van zelfbelang fpreek, zal „ ik onder die benaaming het eerstgemelde foort ver„ ftaan; terwyl ik bepaaidlyk den naam van Eigenliefde v> geeven zal aan het belang, dat wy Hellen in het ge- „ voe-  van teyler'j godgeleerd genootschap. 141 „ voelen van anderen, dat ons dan eens tot kleine, en dan eens tot groote dingen brengt ; en eindelyk zal " het vermaak, dat wy genieten, wanneer wy door iets, " dat ons vreemd is, geroerd worden , onderfcheidene 11 benaamingen aanneemen, naar het voorwerp, waar toe „ wy het betrekkelyk maaken." * n , , Dit alles uitgewerkt hebbende, laat de. Schryver daar op volgen, een overzigt der wysgeerige Stelzels, die de alaemeene Goedwilligheid voorgeftaan, of der Eigenliefde geofferd hebben; ten flot fehryvende : „Terwyl wy in f, de efenfchappen van 's menfchen geest zodanige voor' beelden hebben opgezocht, die geen verband hadden Z met het Zelfbelang en de Eigenliefde, hebben wy „ daar van Hechts enkele zeldzaame ftaalen gevonden , m Z zodanige perfoonen, die zich door hun hart zp wel als ! door hun verltand van de menigte onderfcbeidden; maar „ wanneer wy de daaden van Goedwilligheid en Goed' hartigheid zoeken, die geheelenal belangloos zyn, heb„ ben wy Hechts onze oogen om'ons heen te laaten gaan: I, de natuur, fteeds bedacht op de onvolmaaktheden en be' hoeften van den mensch, zaaide deeze daaden met rui' mer hand in den maatfchaplyken grond, even als zy „ op de velden het gras voor de beesten uitfpreidt. —— " Haare voorziende zorg maakt die dingen, welke ons het " nuttigst zyn, het meest algemeen , en juist dit doet ze ' ons uit het oog verliezen ; zy treft de oogen met van die geenen, wien haare loop eenzelvig voorkomt. Het " Medelyden is eene plant, die in de fchaduw wast; haar ' kiem, dat zich op het gezicht van den ongelukkigen ontwikkelt, verfchaft ons even dikwerf eene vermaak„ lyke aandoening, als wy veelmaalen ongelukkigen aan„ treffen." • .... Thans tot het punt gekomen zynde om zyne Helling der Goedwilligheid aan te dringen, zegt hy, tevens aanduidende, wat hy reeds gedaan hadt: „ Zonder hier de „ geflachtlyst der menschlyke driften en neigingen op te „ maaken, welke alle uit de Liefde tot ons zei ven, en „ byna alle uit het Zelfbelang of de Eigenliefde geboc„ ren worden; zonder te herhaalen, het geen wy van die „ voorbeeldige Liefde tot het verflandlyk en zedelyk „ fchoon hebben gezegd, welke ons by de hoedanighe„ den van onzen evennaasten bepaalt, en waar toe een „ ieder van z^lf en belangloos door zyn verfland 01 hart „ wordt aangevuurd , bepaal ik my tot de Sympatheti- k 3 v>J<-"*  I4a VERHANDELINGEN „ fche Liefde, als zynde deeze minder kalm , en door „ haare hevige uitbarftingen meer gefchikt, om ons den „ oorfprong en de wyzingen der Goedwilligheid te ont„ dekken. Deeze Sympatheiifche Liefde wordt in 't breede omfchreeven, en beroept hy zich ten deezen aanziene op het inwendig gevoel. Treffend is bovenal hier des Schryvers voordragt, en zyne voorbeelden fielt hy in den fterkften dag. Juist ook heeft hy hier onder handen het ftuk, waar aan de Eerw. brouwer vooral niet het minfte te doen vondt; en 't welk den Eerw bruin bewoog, om een Beginzel van Medelyden te erkennen, gelyk wy in de opgave van hunne Verhandelingen getoond hebben. De Burger sature fluit zyne eerfte Afdeeling op deezen trant: „ Wy hebben de Goedwilligheid uit het „ menschlyk hart zien ontfpringen, even als een heilziam „ water uit zyne bron ontfpringt; volgen wy daarenboven „ haare uitwerkingen in den loop der menschlyke zamen„ leeving, en wy zullen overtuigd zyn, dat de Maat„ lchappy aan haar haare inftandhouding zo wel als haare „ geboorte verfchuldigd is: wy zullen eindelyk erken„ nen, dat zy, die de Eigenliefde en het Zelfbelang als „ de oorzaaken van onze Gevoelens en van onze riarts„ tochten befchouwen , niet anders hebben voor den dag „ gebragt, dan eene van die zedekundige magtfpreuken „ wier algemeenheid derzelver verontfchuldiging uitmaakt„ doch die, ernftig en naar den letter opgenomen, ftry! „ dig zyn met de byzondere ondervinding en het alse„ meen gevoelen der Menfchen." Met dit zeggen gaat de Schryver tot zvne tweede Afdeeling over, welker voornaame Inhoud in zamenhanc met het even bygebragte, zich kennen Iaat uit den aanhef: „ De natuur van den Mensch is op veelerlei wy„ zen zamengefteld, en in den loop zyns leevens vertoont „ zich zyn wezen in drieerlei voornaame opzichten Hv j, komt naamlyk voor als een perfoon op zich zelf'— in „ betrekking tot een Huisgezin — en als Lid der Burger» lyke Maatfchappy; het oogmerk, dat hy in alle de°eze „ drie betrekkingen zichgelykelyk voorftelt, is het behoud „ van zyn aanwezen te verzekeren, en zyne volmaaktheden uit te breiden. De Volksfchetzen , in onderfcheide Eeuwen , ten aanziene yan de Zamenleevings-pligten , loopen zeer ten 'asterdeele van de tegenwoordige. Naa ten opzigte van vroe-  VAN teyler's godgeleerd genootschap. 143 «mpwre oDsemerkt te hebben, dat het beginzel der Alvroegere ^éemejj hoofdftoffelyk vuur was en SeïlSS^» ^NatSur en de Maatfchappy, hangt hl Sdl eaenwoordige deeze geenzins ylenende fchilhy van ae w^wu & * onze d ^St°vuur"wed=rVSBS£chlieSei.de Genootfchappen te " ontfteekenT de geest van hebzugt, yan weelde, van 'VÏÏng Chet uitbroedzei der behoeftigheid, die de " wiSallkheid van onze Europefche Staaten rnedet' £ r ÏÏ gouddorst hebben dat vuur geheel verdool ; die geest deedt nog meer; op de v engelen S^handlls derwaards overgevoerd, «&«^ hv in het Oosten de oude bron dier Menscnueven' heid die"wy n ons Europa hadden willen overbren" Sm ' De aTöude herbergzaamheid, liefde, goede trouw fnnrechtvatdigheid, zyn vervangen door Ugg*» heid kwade trouw, bedrog, laagheid en onrechtvaar % ïgnèid, die in dat'Land thans even algemeen zyn als " Met0 Wind is egter de Schryver voor de gebreken der Ouden , en voor % geen in laatere Eeuwen eenigzins ten SSw -t gediend heeft. Men verlangt misfchien te Sleten "waf dèeze Schryver, een verklaarde= Aanhang^ en Voorftander der Theophitanthropynen, van de Openbaa. ring, zo Joodfche als Christlyke, denke. Het weinige , 't welk wy des aantroffen , geeven wy hier met de: eipeil woorden op : „ 't Is de liefde zelve, die zich door g middd van de Wet verklaart; en met welk eene zal" vinas die Wet niet ontwikkeld in de wysgeenge " Boeken van den Bybel! Men kan de diep doordrin" gende zoetheid, die men by het leezen van aezelve " Kktdet beter vergelyken, dan by die, we£e men " Swaa word,onde? hit'doorbladeren van de Clasfike " Varken der Chineefen: want daar zy van den zelfden " oort afkomuig zyn, fchynt dezelfde geest er de hoofd" leer van1 ingegeeven te hebben. Het is hier de plaats l niet , om van het Euangelie , het volmaaktfte aller " BoekenT en het Wetboek der Volken, te fpreeken; " maar "k zal liever allen, die zichzelven (leeds het al"Keest beminnen, vermaanen , dat zy, ter bevorderlik Shdl der Maatfchappy, de Grondwet van "het Christendom, Hebt uwe Naasten hef als u zeiyen, te hebben, hoe veel de  *44 verhandelingen Regtvaardiglieid en de Wetten aan de belanglooze Goed. willigheid verfchuldigd zyn , en hoe het Zelfbelang op zichzelf veeleer gefchikt is tot den ondergang dan tot il ftandhouding der Maatfchappy, zoekt ]?y door .Sdad eener juiste redeneering te bepaalen, waaï in h-t denk vSchinf f^TÓièheid rn dat va" Goedwmigheid verlchille, en in hoe verre het belangloosheid veronder- ^yJTil hkl dep breecï[P"akigen sature niet vol. gen, maar fchryven af, wat hy, naa zyne eedamen ri<.« medegedeeld te hebben, opgeeft? „ Zo zy/wy dn tot „ op den top der Pyramidt gekomen. Naa in deerfte „ Afdeeling te hebben aangetoond, hoe veel kracht en " LU,Sti- ™ merendeel onzer Hartstochten van een edel" m?,?d,g Mede'yd,e" ontleent, en in de tweede de Goed, „ willigheid aan 's menfchen wieg te hebben we™? " T.uu flvc? en tot zvnen evennaasten betrekking „ hebben, als ook met de Deugden van het afgezonderd „en gezel,g leeven, te hebben gevolgd, is h«Sak" 1*^ Zlm ' 1ioe -Ved ^gebreidheij en werkinlkrag „de kunst aan de ingeevingen der Goedwilligheid kan „ byzetten. Dewyl het nadenken onze gevoelens i£ ''S', oe,™ bunnen oefening en ondlrwy dan^è " S,?aTffV ,nie* ""bfeiden^ 6daar het bloote gezigt „ meüe te deelen ! Hoe zeer kunnen de drukkunst , het „ paneel en de bytel, en alle de nabootzende kunften „ naar met vermenigvuldigen, door de copien van diè „ eerfte voorbeelden te vermeerderen ! Hoe zeer kSnnen " fl°kken door het verftanSyk fchoon S „ het zedelyk fchoon te vereenigen, door in een zekeren „ zin de gewaarwordingen der voorbeeldige liefde on de „ toegangen der Sympathetifchc Liefde te plaatfen • "P Ondanks al het ongunftige der tegenwoordige Eenwe m deeze Verhandeling met zo fterke"kleuren fefchS' * iTuu-y°?ldmcgQn °P: » En nu daar de Se „ gefteldheid der Staatenalgemeen gekend zynde7 oS? * f^^™^"^.?1"^™™ enydenkbeei: „ den by alle Volken uitbreidt; daar wy het tydftip reeds „ vermoeden kunnen, dat het Vertegenwoordigend Stelw ïi i?"Z-n °"-der °nS 231 aa^nomen worden, zyn „ wy mjsfchien met zo ver van hit denkbeeld van een » ver-  VAN TEYUR'S GODGELEERD GENOOTSCHAP. 145 vertegenwoordigend Congres van geheel Europa ver" LvdTrd Alle de veranderingen, die van tyd tot tyd, MSns'het plan der onderhandelingen van Ministers , " d°egde Souverainen vertegenwoordigen, zyn daargefteid " ziften door naauwere vereenigingen van koophandel of " Sunde eene Goedwilligheid vestigen, die de wereld ** S heeft. Het voorbeeld eener magtige " S dfe todt in h are gr-.ndvesten gefchokt, en haa" re nab'uu en dreigende te overheerfchen, van zelve zich " rot deSen bepaalt, die de natuur haar voorfchryft, " zal ito^SrSweein voor de Staatzucht. Misfchien " fa de menschlykheid eindelyk de aanvallen van den !' oorlog d™n ophouden, zo als'de Gelykheid die van het l Despotismus gemaatigd heeft. Het u; de zaak der 0£ voedins, om den inwendigen oorlog der dutten te aoen " SoudenThet is de zaak der Regeeringen, om den " Knd?en kryg der hartstochten te doen eindigen. 9,umven^ en Kryg Maatfchappy verheft zich " rde7 « midden der Godsdienftige Seften en Staatk * rffr/P Fadi-n . op bet oogenbük dat het Franfche VoU " dèS vruchte"? van* zyne Staatsregeling begint te genie" Sn ' Haar verbond, onder het oog van het Opper•' we/én gevierd, en op de Zedekunde van het Euangj" «e SerSd.omvat alle menfchen , zonder onderfcheid *' ï,ng find of Staat. Van de reeds bekende mensenher vïïde Ge^tfchïïpen, wier wetten zich flechtt.tot een enï eetal van perfoonen bepaalden, verfchillende , is " nef ooemerk dier Maatfchappy, om de leden van het " rvk naluwer faam- te verbinden, en haar-wensen is , " Sm middel eeneverheevene Staatkunde, teEuropefchcSguTt volmaaken , die door het nen maar door de onvereenigbaare Leerttukken der ';' C«™W^Mkt zyn, om de menfchen S° de a gemeene gevoelens der Natuur te rug .te r Sepen , door de uitfluitende fcherpheid van het nano*' ma? karakter te verzachten! Hoe zeer zou zy.met " sefchlk zyn, om die algemeene gisting van beginze" fen en gevoelens, die alle de poogingen der mensch" lvke vooTzbtigheid niet in ftaat zyn te dempen, naar li enerege°£atfg plan te beftuuren ! Hoe veel gelegnheid zou zy 'er niet in kunnen vinden, om het mw i; denpunt van onze genegenheden te vcrwyderen! De ** 5  I4<5 verh. van teyler's g0dgee. genootschap. s, Ouden muntten uit in het vormen van Burgers voor „ den Staat; doch het is onzer Eeuwe waardig, den „ gezichteinder der Goedwilligheid tot alle Menfchen uit », te ftrekken." Over de Bybelfche Wonderen, van j. g. s. fischer, Predicant te Burgfchtidingen en Dorndorf Een Tegenftuk tot de Proeve bm de Wonder gefchiedenisfen des N. Testaments uit natuurlyke oorzaken te verklaren, van j. c. f. eck, Asfesfor van het Confiftorie, en Archid. te Lubben. Joh. VII: 24. Uit het Hoogduitsch. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1799. In gr. %vo. 322 bl., behalven het Voorwerk van XVlll bl. De Conflftoriaal-Asfesfor en Archidiacon j. c. F. eck, in Lubben, had, in 1795, eene Proeve in 't licht gegeeven, om de Wondergelchiedenisfen des N. T. uit natuurlyke oorzaaken te verklaaren. De Eerw. fischer , Predikant te Burgfcheidingcn en Dorndorf, wel te recht overtuigd, dat her ophaalen van dit Gefchrift, en het verbod van verfpreiding in 't Keurvorftendom Saxen , ni"t voldoende zouden weezen, om den nadeeligen indruk van dezen in zyn oog allergevaarlyktlen aanval tegen den Bybel te beletten, vond zich opgewekt, om een Tegenfchrift, ter verdediging der Bybelfche Wonderen, uit te geeven Niet aanltonds met 't geheele Werk kunnende gereed raaken, zag hy, om aan het dringend verlangen der Uitgeevers te voldoen, zich genoodzaakt, om het itukswyze gemeen te maaken. Nog in dat zelfde jaar kwam het eerlte Stuk te voorfchyn. Dit bevat voorbereidende waarheden , ter beoordeeling van de Bybelfche Wonderen De Schryver tracht, meestal op; dezelfde of foortgelyke* gronden, als meermaalen door anderen zyn bygebragt, te bewyzen, dat de menfchen voor een onmiddelyk onderwys der Godheid vatbaar zyn, en ook werkelyk hetzelve behoeven; dat 'er Wonderen noodig zyn, om zoodanige Goddelyke ontdekkingen geloofwaardigheid by te zetten; en dat ook het Christendom in 't byzonder, ten geenen tyde , zonder eigenlyke Wonderen kan geloofd en omhelsd worden. Het tweede, kort daarop gevolgd, handelt van de Wonderen zei ven, en van de geloofwaardigheid en bewyskracht der Bybelfche Wonderen. Hy is 't niet  j. G. $. FISCHER, BYBEESCHE WONDEREN. 147 t PI„En die fin der vermmftige glaube niet eens ^fJ^ch\htentLns) had beweerd, dat 't an die waltrheit des um«"» ; buitengewoon vooruitzier, erijoaf ^^^dïdienftï^ zedelyk doel, voorval, ter bereiKing . °itmaakt. Fischer meent 't weezenlyke van een Wonder Ig™^ doen eene veeleer, dat het vermoge*[j .^ ^God medegedeeld innerlyke, hem, die ze vernchtte, v l de en hem fteeds byMyvendj^»- maar e. ook kranken , die jeius; oi y fchaduwe van Pe- iaakt hadden, en op geëgd was, gezond truS gevallen ofzyn «Jf^Jfe i.akt de Schiy zyn geworden, ^""bedenkingen en twyfelingen te ver zyn werk, om ^^nhe(& deze drie te voren beantwoorden. De Vem^ alzonderiyK ut v~ ïn zes Afdeelingen. Men en dit voeglyk ^Be£he^rb?rich^ % drie ondeiicheikan hier echter, in het Vo°rbe"c^ryver, by de uitgadene Voorredenen leezen die de bcmyv y ^ 'Ve van elk Stukjen, heett laaten vooi & » zeer nog al aanmerking verdienen ej *ds Refchree. veil , .ook "^"^ ™dvrffl%^ ^Godgeleerd Ge. ven, in de Vertantelingen van j ^ nootfchap, XV Deel,en m| h Genootfchap te geT king van deze ftof,.ultt ™* du eefchryf van fischer, moet. Echter verdient ook dn: gei"jj . t worden. fchoon 't niet veel nieuwsg^gfuit verfchil. De ftoffe is, in de ^ad, gewgug, e fdh idene lende oogpunten befchouwd, en oP ° behandeld aen, ter bereiking' vant «MeJgJ , de nt. worden. °nzen.^CKiLnfche grondftellingen,die met woording van ~nip K^tiaanlcM s kunnen, het geloof Wonderwuto ,aatfte gmk of hetzelve volftrekt wedeilpreezen. ^ heeft hy zich> voornaamelyk beyverd, om e^ We denkbeeld van Gc^diensovertc-llig ma^t, van kant, welk de Wontóren g Boek^ te wederleggen. O vei t geneei n { en Chm_ blykbaare liefde voor martod e .§ gefcn ^, tendom, en ook met ze"*1- ne voiyvenge ver¬ een aantal gepaste opmerkingen, en eene v y s heeft  „ Zin en levendiger Geest, door^ZelfgevoelL Lu^htfbS „ en uitwendige omftandigheden mee! tot efeen naden „ken geftemd, behoeft, rot het «doof'aar?Cnrï il „ eerbiediging der Deugd, vcw^gSen^t^AS „ ron, wanneer hy de6Boomen uit def Aarde voon ziet" „ koomen en geheele Wouden groenen zie^ ?n Lene « Egyptifche Duisternis, wannee? de natJurivkeS „rondom hem heenen het Aardryk verbergt eS hoven " hT vSdtTnf °P/UirZend n^uw7weSrelden opS " *L 7 u od zonder leidsman , wanneer hv Hem „ riem gevoelt, en de fchoone Natuur beftendiV en " SS f"6!, geVOe,ige. Ziele ^rend genoeg , ghèenen " nT*S r?rfaf verhevenen Schepper en Onderhouder wygby Paulus3; & rA- frl' Volgends het Verhaal van den Heilis en Cr. fehiedfchryver Lukas; met ophelderende e,"traktlkaall Aanmerkingen voorzien, door t. claatwf yw-f . te Eifkhuizen. *de en laatfle irf^^JS*^! Itil °P f °' BERGEN,J^ Oedehk^aardi^n uuS, openbaar Leven van Jefus. Te Leyden, b\ A en f Honkoop, 1799. in avo. 4l6 bi y ]' T\e Eerw. clarisse blyft zich zeiven, in de'voortzet«ing van den arbeid van bergen , over de Eua fpe liegefchiedenis, ook in dit tweede en aatife Deel dele*" nuttigen Werks, volmaakt gelyk. Het is "efchfkr t Gefchiedenis der Apostelen door te verkrygen Christenen van onderfcheidene Gezindheden kunnen hf^ zonde aanftoot in handen neemen,en met voordeel geb uiken Godsdienstleeraars, die zoodanige handleiding nocÏÏShebben en er zich met oordeel van weeten te bedienen vinden dlgtden uukhntnnWeg1gebarnd' °m 0Ver 'e-SènWcngüeden uit het openbaar Leeven der Apostelen nuttig te pre-  j. clarisse, gedenkwaardigheden. I49 prediken.. Op de wyze van uitvoering van des Schryvers welgekozen plan pasfen dezelfde aanmerkingen, die wy onzen Leezeren, by de aankondiging van het eerfte Deel, reeds medegedeeld hebben (*) ■> en het mer onnoodig is te herhaalen. Men moet deze eerfte vrucht van zoodanigen arbeid neemen, zoo als zy is. Een goed vertier, 't welk wy 'er aan toewenfchen , zou den verftandigen en wel ervarenen Leeraar tot aanmoediging kunnen dienen, om 'er de hand nog eens weder aan te leggen, en het alzoo nog meer gemeennuttig te maaken. i (*) Letteroef. , bl. 474. Leerrede, ter viering van een Dank- en Bede-Dag, hy den aanvang des Jaars. Gedaan den 5 van Louwmaand , itfoo. Door c. rogge , Rristen-Leeraar te Leyden. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1800. In gr. 8vo. 3a bi. In de Voorrede deezer Leerrede geeft de agtefiswaardige rogge eenen wenk, die onzen byval heeft weggedraagen. Om 's Mans bedoeling te doen vatten, fchryven wy zyne woorden af : „ Boven alles (zoo leezen „ wy aldaar) hoop ik , dat men uit deze proeve, hoe „ onvolledig ook , zien zal, welk eene natuurlyke ge„ fchiktheid de eerfte dag van 't jaar, of de eerfte open' baare Godsdienst-oeffening by deszelfs aanvang, heb,, be, om de plaats der voorige Dank- en Bede-dagen te „ vervangen: dat zy dus iets zal bydragen, om de Kerkge„ nootfehappen in dit Gemenebest tot het eenparig befluit „ te biengen , om voordaan de eerfte openbaare Godsdienst-oeffening, by den aanvang des jaars, tot een „ Dank- en Bede-dag te heiligen, (fchoon dit feest he„ ver op den eerften Zondag dan op den eerften dag be, palende, uit hoofde van de veelal ongefchikte wyze , ,, waar op de Nieuwjaarslag hier te lande gevierd word;) „ door welk befluit de zrtb betaamljke als nuttige ge„ woonte onzer godvruchtige Voorvaderen, die, ondanks „ fommige welmenende pogingen tot herftel van dezel„ ve, een onwaardigen tegenftand tot hier toe ontmoet „ heeft, weder algemeen zou ingevoerd kunnen worden. Daar wy met den Eerw. rogge den wensch voeden , dat dit denkbeeld hier te lande algemeen mogt aangenoLmcn worden, hebben wy de' moeite des overfchryvensT van  150 c. rogge, biddags-leerrede. van deeze woorden ons wel willen getroosten, in de hoope, dat, een grooter getal Landgenooten daar mede bekend wordende, de daadlyke tewerkftelling het gelukkig gevolg moge weezen, Wat de Leerrede zelve aan¬ gaat gebouwd op de woorden des Dichters, Pf. XXXIV: 9. Smaakt en ziet, dat de Heere goed is, welgelukzalig is de man, die op hem betrouwt, dezelve is in den trant der gewoone Biddags-Leerredenen ingericht, en, hoewel niet veel byzonders behelzende, (en wie zou dit hier verwagten?) de penne van den agtenswaardigen en over* bekenden rogge waardig. Onder eene verzameling van foortgelyke Opftellen mag zy geene onaanzienlyke plaats bekleeden. Agter de Leerrede volgt een Gebed, op de plegtige gelegenheid flaande. Codsdicnftige Jaarkring der Theophilantrepynen, of Godverecrers en Menfchenvr-ienden. ade Stukje. Te Amfterdam, by G. Warnars, 1799. In 8vo. 197 bl. 't /"^een wy, voor eenigen tyd (*), by de aankondiging VJ van het eerfte Stukjen dezer Verzameling, over de waarde van dit nieuw foort van gemeenfchappelyke Godsdienstoefening, aangemerkt hebben, is ook op dit vervolg toepasfelyk. Men vindt hier ook zedelyke bedenkingen, Redevoeringen,' en Voorleezingen over God en den Godsdienst, over de wonderen der natuur, over den 1 Dageraad en den Zomer, over de Deugd in 't algemeen, over de Menfchenliefde , en de voornaamfte deugden, welke daaruit voortvloeien; over de toegeevendheid en zachtmoedigheid, over onze plichten omtrent Gryzaarts, over de zedelyke opvoeding der Kinderen; eene Redevoering by de opdracht van een Kind in den Tempel ; uittrekzels uit de Spreuken aan Pythagoras toegefchreeven, uit de zedelyke bedenkingen van Phocylides en andere Griekfche en Indifche Wysgeeren ; en eenige Lofzangen. Men zal hier fchoone gedachten, uitmuntende zedelesfen, wyze voorfchriften aantreffen. Maar 'er blyven doorgaans zeer gewigtige gaapingen over, waardoor dit Godsdienftig onderwys naar de behoeften van 't menschdom, in den tegenwoordigen ftaat, niet genoeg be- (*) Zie Lett. voor 1799, bl. 15G.  GODSDIENSTIGE JAARKRING. ' 151 berekend , en daarom ook niet toereikend is , om de menfchen zoo deugdzaam en zoo gelukkig te maaken, als ïvdoor eene langduurige ervarems , met zekerheid weeten, dat zy, door de getrouwe opvolging van de onfcilbaare uitfpraaken en troostvolle aanwyzingen van het onvervalschte Christendom, kunnen worden. Avertisfement fur 1'affaire la plus importenjux perAfonnes peu Mn«g Jeunes g n* ™»>*£ l-ionanaois. a nmnuua,.. — ' - & D. du Saar, 1799. In I2m0' 91 Pa2' T^ene Franfche Vertaaling van de Waarfchouwing in da Kallerb^ngrykde zaak, aan mingebefenden en jongs lilden , waarvan wy voorleden jaar verflag gedaan hebben f*) Men tracht dus 't nut van deze welgemeende Sging , tot inftandhoudingvan t Christendom nog alpemeener te maaken ; waartoe wy ook aan deze UverSg veele Leezers; voorzien van reine waarheidsliefde en een welgeplaatst hart, toewenfcnen. (*) Letteroef. 1799, bl. 299> Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. $de Stuk. Te Am/Ier• dam, by de Wed. J. Dóll en Zoonen, 1799- ër8vo. 100 bl. Behalven de Recenfien van eenige binnen- en buitenlandfche Schriften, die tot het Scheikundig vak oehooren, komen in dit Stukje voor, eene^Redevoering in het Genootfchap Concordia & LibertatejiitSooken door. den Hoogleeraar g. vrolik, betoogenizde Onmogelykheid eener grensfcheiding fusfchen Dierenen Planten: benevens eene korte Befchryving van de waare reden der telkens in de natuur plaats tebbmde mildwording van bytende Loogzouten, medegedeeld door SÏ5«i craanen, Artzenymengeir te AmtodMj. De laatstgemelde Schryver tracht in dit Stukje te betoogen, dat de zo lastige mildwording der bytende LoogSen niet ontftaat uit eene opflorping der vaste lucht uit den dampkring, maar uit eene vereeniging van het Zigene des Sampkiings met het koolftoffelyk deel der  Ï53 NIEUWE SCHEIKUNDIGE Loogzouten; en dat, wanneer dit laatstgemelde beginzel is uitgeput, geene mildwording verder plaats heeft. De Proeven, waar mede de Schryver zyn gevoelen heeft trachten tebewyzen, komen ons zeer voldoende voor, en de aandacht van deskundigen, tot verdere overweeging; en bevestiging, overwaardig. _ Met veèï genoegen lazen wy insgelyks de Redevoering van den Hoogleeraar vroeiic , dèwyl wy hier de voornaamfte natuurlyke byzonderhedèn by elkander verzameld vonden, die tot bevestiging der voorgemelde Leere kunnen dienen : zynde voorts alles in een vloeijenden fiyl zodanig voorgedraagen, dat dezelve door een ieder kan begreepen worden. Tot een Haaltje zullen wy hier de vergelyking affchryven , welke de Redenaar maakt, tusfchen de werkzaamheden van den Polypus en der Dwr.aca Muscipula. . „ Tot dus verre , M. H. hebben wy de volmaakte overeenftemming gezien, welke 'er in den groei, aanwas en voortplanting in beide bewerktuigde ryken der Natuur overal gevonden wordt. Het zy my vergund, aan te toonen, dat zy, als gevoel hebbende en prikkelbaars lichaamen befchouwd , dezelfde' overeenkomst behouden. „ Vestigt flegts oppervlakkig uw oog op een Polypus en een gevoelig plantgewas: vergelykt de manier, waarop deeze worm zyne werking uitoeffent, met de werktuigen van de Dionaea Muscipula, en gy zult reeds by den eerlten aanblik de grootfte overeenkomst ontwaaren. Op de inwendige oppervlakte namelyk van haare bladen zyn veele roode kliertjes verfpreid, welke eene vloeiftof bevatten, waardoor vliegen en torren fterk worden aangelokt. Wanneer deeze diertjes nu zich zo zeer laaten verleiden , dat zy dit vogt trachten op te neemen, om zich ten kosten van deeze plant te vergasten, en derhalven met de binnenfte oppervlakte der bladen in aanraaking komen, fpringen, met de fterkfte veerkragt, en als op een oogenblik, derzelver randen tot elkaêr, beknellen het onnozel diertje, en drukken het tusfchen de priemswyze (lekeis dood. „ Waarin, M. H. zal nu het onderfcheid beftaan moeten tusfchen de werktuigen van dit gewas en die des Polypus ? In beiden vinden z/ haare oorzaak in eene byzondere gefteldheid der werktuigen. Deeze vernietigd' zynde, vervalt alle beweeging zo zeer, dat zy op geene wy-  BIELIOTHEEK. 153 wvze kan opgewekt worden. Worden zy niet in beiden door eene byzondere prikkeling veroorzaakt ? werkt dus niet dezelfde aanleiding in plantgewas en worm ? Is het ontwaaren van deeze prikkeling niet in beiden de oorzaak van beweeging? Zonder dit immers zou geene tegenwerking, geene beweeging worden voortgebragt. Maar geere ontwaaringen kunnen zonder het vermogen van gevoel verftaan worden , daar zy onmiddelyk met hetzelve verbonden zyn : 'er beftaat dus in deeze beide bewerktuigde lichaamen een gevoel, hoe zeer ook andere Natuurkundigen zich tegen deeze meening mogen verzet hebben. ••••• 7 , . . u Men begrypt hgtelyk, dat ik hier het oog niet hebbe"op dat vermogen der ziel, het geen men met denzelfden naam van gevoel pleeg te beftempelen, maar aan redelyke wezens alleen eigen is. Dit onderftelt verftandelyke vermogens en denkbeelden van aart en eigenfchappen Dit vermogen , waar van ik hier fpreeke, behoort tot het lichaam , is aan alle levende werktuigen eigen, ■ en zelfs in die gedeelten, welke van het lichaam afgefcheiden zyn, nog lange aanwezig." Redenvoeringen, by gelegenheid der Vieringe \an het Nationaal Feest, op den 19 van V, intermaand 1799. tiet Vyfde Jaar der Bataaffche Vryheid. Het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek wilde , - by eene Aankondiging, op den eertten van Wintermaand 1799, dat, onder andere plegtigbeden, by het vieren van het Nationaal Feest op den. negentienden dier Maand , ter gelegenheid van het geheel ontruimen van den Bataaffchen Grond door het Engelsch Rusjisch Leser, ook in alle Gemeenten deezer Republiek, op dien Dag, eene openbaare plegtige Redenvoering zou gehouden worden; dat die Dag, aan de Vreugde over de Redding des Vaderlands toegewyd, ook deels zou hefteed worden aan de eerbiedige Erkentemsfe van , en Dankzeggingen aan, het Opperweezen. In gevolge hier van, traden Redenaars, op het daar toe beftemde uur, ten kansfeL Wel te wagten was het , dat het niet zou blyven berusten by het uitlpreeken van die Redenvoeringen, maar dat eenige, door de Drukpersfe gemeen gemaakt, zich der leezinge zouden LETÏ. l800. NO. 4. L **n*  154 reden voeringen. aanbieden, en dien gedenkwaardigen Dag vereeuwigen Eenige zyn 'er óns ter hand gekomen, en willen wy des een beknopt verflag doen, onder den algemeenen Tytel, hier boven geplaatst. Hce veel gelykheids de Hoofdzaak ook onvermydelyk hebbe , de onderfcheide oogpunten, waar uit dezelve befchouwd, en de verfchillende wyzen , op welke dit Onderwerp behandeld is, geeft eene genoegzaame verscheidenheid ook aan den Leezer, die de een na de ander ter hand neemt. I. Voor aan plaatzen wy de Redenvoering by gelegenheid der Viering van het Nationaal Feest, op den 19 December 1799 , in naam en van wegen het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek, uitgefprooken in den Haag, door den Agent der Nationaale Opvoeding. In den Haag ter 's Lands Drukkery, i8co. In gr. Qyo. 2,0 bl. Van der palm vangt dus aan: „ Burgers en Burgeresieii! Indien ik voor U de aandoeningen wil-„ de ontveinzen, die ih dit uur beurtlings mynen peest „ vervullen , of met vereenigd geweld my beftormen „ zo zou ik onwaardig zyn deeze plaats te bekleeden „ onwaardig om tot de Vrienden des Vaderlands en der „ Vryheid te fpreeken, en om de Tolk hunner gevoe„ lens by het Opperweezen te zyn. „ Myne gedachten doorloopen het tydperk der vier „ jongst voorleden maanden ; de vreeze en orzekerheid „ by het aanrukken des gevaars; de verflaagenheid en „ angst, toen het ten top geklommen was; de hoop, die „ zich beurtlings opdeedt , aanwakkerde en weder in „ rook verdween ; den moed , dien de regtvaardikheid „ onzer zaak en de trouw onzer Verdeedigers ons in„ boezemde, en die door elke treurige uitkomst ter ne„ dergeflaagen, uitgebluscht fcheen te worden; het vrees„ lyk vooruitzigt, 't welk zich opende , dat zoo veele „ jaaren arbeids vruchteloos hefteed, en zoo veele ftroo„ men menfchenbloed enkel zouden vergoten zyn, om „ voor de > Volken, die hunne kluisters hadden afge„ fchud, nieuwe en prangender boeijen te fmeeden; om „ oude vooroordeelen, door nieuw geweld onderlteund, ,, met een nieuw kleed van heiligheid omhangen , voor „ eeuwen lang te rug te roepen ; om eene nieuwe heer„ fchappy van onkunde, priesterbedrog en onderdruk- „ kïng  reden voeringen. 155 king te ftichten, en den opgaanden dageraad der ver- lichting in een eeuwigen nacht te vérkeeren. " Myne gedachten doorloopen dit tydperk van vreeze en gevaar, en eensklaps vinde ik my zeiven ver" plaatst in de dagen van verlosfing en blydfchap , die " zoo onverwacht, zoo volkomen en zoo roemryk voor " ons zyn aangebrooken. Ik vind my in uw midden , " Vaderen des Vaderlands, Zoonen en Dochteren der " Vryheid, daar gy in deezen Tempel zyt zamengeko' men om een Feest der overwinning en der dankbaar" heid te vieren , om de ftem uwes gejuichs en uwer " erkentenis door de wolken te doen heendringen tot „ voor den Throon des Almagtigen!" Op deezen toon is geheel de Redenvoering , waar in fraaiheid en nadruk om den voorrang dingen, de waare Vaderlandsliefde en manlyke Godsvrugt zich paaren, gefilmd Dezelve wordt afgewisfeld en geëindigd door eenige Coupletten uit den Feestzang van den Reprefentant van royen, door den Burger c. f. rtjppe op Muzyk gebragt. En zal het Muzyk der Gezangen, gefchikt voor den Zang en Forte Piano , met accompagnement van twee Vioolen en een Bas, eerstdaags door ruppe, met toeftemming van het Uitvoerend Bewind, in 't licht worden gegeeven, naar berigt der Voorreden. II Redenvoering, uitgefprooken in de Domskerk te 'Utrecht, door c. w. westerbaen, by gelegenheid van het Verlosfings■ Feest, naa hei verlaaten van den Vaderlandfchen grond door de Engelfche en Rusfifche Legers', gevierd den 19 van Wintermaand 1799. Te Utrecht, by P. Muntendam, 1799. In gr. 8vo. 34 bl. De Burger westerbaen, „ éénmaal," gelyk hy zich uitdrukt, „ aan het Vaderland geheiligd, wilde dit zvn geringe Offer binnen de muuren van een Kerkge" bouw niet hardnekkig beperkt houden ; maar voor de ' dringende verzoeken, om deeze Redenvoering ter „ Drukpersfe over te geeven , zwichten." — Om voorts aan het verlangen van veelen zyner Medeburgeren te voldoen , zyn hier bygevoegd de Aanfpraaken , door den Burger h. verkerk en den Franfchcn Generaal gotjvion, dienzelfden Dag gedaai, tot eene roemryke naagedagtenis van Utrechts Burgermagt. Gefchiedkunde is het welbekende vak van den Burger L Sk WK5-  15°" redenvoeringen. westerbaen, en is, in gevolge hiervan, 'sMans"Redenvoering van dien (tempel, op een trant, die hem onverwyld tot het hoofdbedoelde in deezen brengt; 't geen hy meesterlyk uitvoert, en voorts aan het doel van den Dag beantwoordt. Aan den voet der Voorreden fpreekt hy van Byzonderhedèn , hem door een geloofwaardig Baiaafsch Generaal medegedeeld. \ Wy fchryven ze af. „ Een „ handvol dappere Soldaaten der Vryheid , meest uit „ pasgeworvene Jongelingen bellaande, wederftonden den „ eerften aanval als mannen, en vloogen het ontzaglykfte „ vuur in den mond, met eert moed , welke den Fran3, fchen evenaarde. Zoo dacht, zoo gevoelde ook de „ jeugdige Bataaflche gewapende Burgermagt, welke uit alle oorden der Republiek aanrukte, waar de nood „ haar riep, en den roem van haaren Veldheer weg„ droeg, van deels geftaan, en deels geftreeden te heb„ ben, als oude Soldaaten. Ja ! dus ftreed men her„ haalde reizen ; wel is waar met een wisfelenden oor„ logskans; doch over het geheel met een doodlyk ge„ volg voor den vyand, die binnen eenige weeken van ,, de Helder naauwlyks Alkmaar bereiken kon, en ieder „ duimbreedte gewonnen gronds met ftroomen bloeds „ moest koopen. Geen wonder , de Bataaffche ruiter„ drommen maaiden alles neêr in 's Vyands gebrooken „ gelederen, en ons gefchut, dat de Overwinning be- „ fiischt heeft, werd meesterlyk bediend waar de „ nood het vorderde, en paardenkrachten bezweeken , „ werd hetzelve van Bataaffche knuisten en forfche ,, fchouders door het gulfte zand op fteile duinen getild, „ alwaar het en Rusfen en Engelfchen, by geheele hoo,, pen, deed neêrftorten. En wanneer by hetzelve meer „ dan de helft onzer Hevige manfchappen fneuvelde , „ dan kon -men nog naauwlyks eenige verzwakking van „ vuur bemerken." Met welverdienden lof de fpoedige hulpverfcliyning der Franfchcn, en derzelver vereeniging met onze Krygsbenden, vermeld hebbende, die met de onzen, gelyk hy het uitdrukt, „ flegts één gezin van Broederen waren, die elkander trouw gezwooren hadden om het Vaderlyk „ Erfgoed tot den laatften fnik te befchermen," als mede, hoe het Burgerbewind, van zynen kant, alles ter verdeediging toebragt —- hoe met het verheffend gevaar zich ook de moed verhief om het af te keeren , vaart hy dus voort: „ Intusfchen werd den Engelfchen » de  REDENVOERINGEN. 157 de zeeweg, langs welken men hun leger van leevensmiddelen en andere behoeften moest blyven voorzien, „ door aanhoudende ftormen toegeflooten. — Het guur„ (le iaarfaifoen matte hun af — en nog meer het ver„ lies. van 15000 mannen, die of hun graf vonden m een „ grond, waar op zy dachten te zegepraalen, of gevang„ lyk door onze (traaten werden omgevoerd , langs welden'zy, met buit belaaden en van vreugde dronken, „ meenden te zwieren. Te zeer verzwakt, om nog ééne „ hagchelyke kans te waagen, worden zy met het ge„ ringe overfchot hunner Katmukken en Tartaaren m „ een engen hoek van Noord-Holland opgeflooten , al„ waar misnoegen en onderlinge tweedragt de ellenden ,, van honger en gebrek voltooijen. —— Ook daar hoort , men den doodflag door massena in Zwitzerland aan „ suwarow gegeeven , en de daar door veroorzaakte „ verzwakking van karel aan den Rhyn ——- den voorfpoed van championet en moreau in Italië — en misfchien ook de wederkomst van buonaparte I! uit Eaypte. Nu ligt de geheele keeten der Engelfche Krygs- en Staatkunde verbrooken. Alkmaar 1 wordt in aller yl verlaaten, en de veragtlyke york, „ wanhoopende dit Land immer te zullen winnen verzekerd van het althans niet te zullen behouden , ," bedelt den verdienstlyken brune , in gods hand de Verlosfer van Nederland, eenen veiligen aftocht at, ? " welke hem niet , dan onder de vernederendite voor- . ". waarden, menschlievend vergund wordt." Naa dit Gefchiedkundig Verflag geeft hy aan zyne Redenvoering eene gelukkige wending, met uit te boezemen • „ Daal , onlterflyke Vaderlandfche bellamy , daal' neder uit den Hemel! Komt, lieflyke toon- en " zangkunften, komt! Helpt ons de vlugt der Barbaaren " bezingen , den roem des Vaderlands verhoogen, den " lof der Algoedheid uitbazuinen! — Daar daalt hy en " zingt — daar komen zy en juichen." Hier op volgt een Solo en een Chorus. Opwekkingen , Pligtsvermaamngen volgen, met een Gebed. Alles wordt door een toepasfelyk Gezang uit Pf. LXVI beflooten. I, - III. Ra-  15* REDENVOERINGEN. III. Redenvoeringen op het Feest van den 19 van Wintermaand 1799 i in naam van het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek, te Amfterdam gedaan door g. brendmi a brandis en j. d. deiman. Fe Amfterdam, by J. Allart, 1800. In gr. Evo. 75 bl. De eerst op den tytel vermelde Redenaar brender a brandis, door het Beftuur der Stad Amfterdam aangezogt om te deezer gelegenheid te reden voeren, voldoet aan de door hem opgenomen taak, door, in de eerfte plaats, een Gefchiedkundig, maar tevens beknopt, tafereel op te hangen van den betrekkelyken toeftand onzes Vaderlands, by de komst van de Engelfchen en Rusfen aan de Helder of Calantsoog ; voornaamlyk ingerigt om tetoonen, „ dat, afgefcheiden van alle Staatkundige Par„ tyfehappen , ons Land, by de Landing der Engelfchen „ en Rusfen, onmogelyk in het bevorderen van derzelver „ oogmerken konde treeden." In de tweede plaats Hipt hy aan, in welken tosiland die beide Volken, de Britten m Sarmaaten, ons Land by hun vertrek onlangs gelaaten hebben, en de gevolgen, welke die verlaating gehad heeft. Treffende Tafereelen komen 'er in voor. Geen wonder, dat de Redenaar, in de Nieuwe Kerk het woord voerende, en aan het wegneemen onzer Vloot gedenkende, zich dus laat hooien: „ Dan het „ bleef r.iet enkel by deeze verwoestingen op het Land, „ [door hem treffend befchreev-n.] Engeland, te wel „ weetende van hoe veel belang eene Oorlogsvloot voor „ eene handeldryvende Natie als deeze is, wendde daads, lyk alle middelen aan, om de Bataaffche Vloot in zy„ ne magt te krygen; het welk dezelve maar al te wel „ gelukte, door de tweedragt der Vlootelingen. Hoe fmart „ ons dit te moeten melden van Nederlanders! van Bata„ ven, naneeven van trompen, heemskerken, en van „ galen's ! Dit te moeten melden, op eene plaatfe, van „ waar wy het oog kunnen vesten bp het prachtig en „ welverdiend Gedenkteken van Ncirlands grootlten Zee„ held, de braave en onvergelyklyke michiel aduiaansz „ de kuiter; de Schrik van Chattam , en de Ovtrwin„ naar der geduchtfte Vlooten van Engeland!'''' Het derde gedeelte deezer Redenvoeringe is der Gedagtenisfe der Vaderlandfche en Franfche Helden , der opwekkinge tot Vaderlandsliefde, en der Dankzegginge aan bet Opperweezen, toegewyd. — Schoone Dichtregelen wis- fe-  REDENVOERINGEN. *59 félen de ongebonde Rede af. Zang- en Speelftukken komen op vfeglyke afdeelingen tusichen beiden. tv tv tweede Redenvoering werd gelyktydig te Am- fcommisfie, met de uitvoering van dit ftuk belast, «'Voeg de 5ch eindelyk tot den Burger „eim.n, M van het W " f £ r^uwe toonen der vuurmonden, als itnor- " * wlnotecto, zo gy anders denken moog, eenenkelen blik op de nabuunge Volken, wier Steden en r, vSfflTbeurUings ten prooy waren aan overwinningen Li 4 „ zal men ü daar van te vergeefsch door wooraen " ? vV«?£?hts, zo gy anders denken moogt een «-  lÖO REDENVOERINGEN. „ nederlaag; op wier vlakten de worftelingen plaats had„ den tusfchen de Slaaven der Heerscbzugt en de Zoo„ nen der Vryheid; en gy zult in derzelver beklaaglykert toeftand de rampen gefchetst vinden, welke ook ons „ Vaderland ten deel zouden geworden zyn, byaldien „ Engeland, onderfteund door het goud van drie Wae„ relddeelen , onderfteund door vreemde benden, die „ krygsgeluk en barbaarsheid tot den fchrik van Europa „ hadden gemaakt, op de trouw, den moed en de ftand„ vastigheid der Bataaven geene fchipbreuk hadden gelee„ den. — Zoudt gy behouden zyn in de algemeene ver„ woesting ? Neen: een overweldiger van deezen ftem„ pel, fchoon gy hem ook zelfs ten dienfte geftaan en zyne heillooze oogmerken begunftigd had, zoude u niet „ hooger gefchat hebben dan de kruipende flaaf, waar „ over hy konde gebieden." Zang- en Toonkunftenaars verpoosden ook deezen Redenaar, daar hy aan de beftemming van deezen Dag voldeed, en verhoogden de vreugde der Feestvieringe. V. Redenvoering op het Feest van den ro December 1799 ^ ■ uitgefprooken in de Gereformeerde Kerk te Ouderkerk aan den Am ft el, in naam van het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek, door Mr. dam'èL theodorus kemper, Secretaris aldaar. Te Am fier dam, by P. E. Briët, 1800. In gr. 8vo. 47 bl. Deeze Minister van het Beftuur van Ouder -Amftel wil. de , des verzogt, zyne Regeering niet te leur ftellen , of zich aan dien last onttrekken. Hy befchouwt den Vierdag uit deeze vier oogpunten — als een Dag van Vreugde — als een Dag van Lof- _ als een Dal van Verbroedering — en als een Dag van Dankbaarheid. Hy flaagt gelukkig in het volbrengen van deeze taak. Eene leevendige verbeeldingskragt doet zynen ftyl zwellen, en verfpreidt, door geheel de Redenvoering heen, een onbezweeken vuur. VI. Re-  redenvoeringen. ï6r VI. Redenvoering over het Nut van hcuchlyke Gebeurtenis f en p/egtiglyk te herdenken, uitgejprooken in de Kerk der Gereformeerde Christenen te Purtiierende, hy gelegenheid van het Feest gevierd op het verlaaten van ons Grondgebied door de Engelsch- Rusfifche Arjnée. Op Donderdag den 19 van Wintermaand des Jaars 1799 , door klaas honig , jz. Te Purmerende, by B. Pëereboorh en Zoon. In gr. 8yo. 17 bl. Het bewys der Stellinge, op jden Tytel aangeduid , beflaat de helft van dit korte Vertoog , de andere I is aan den Dag gewyd. Zo zeer de verbeeldingskragt 1 fterk werkte in de even gemelde Redenvoering van den \ Burger kemper , zo zeer is hier alles zonder dat vuur, } en loopt zagtlyk af. I VII. Redenvoering , ter gelegenheid van het Nationaale Feest, gehouclpn den 19 December 1799, op verzoek van het Gemeente-Pjeftuur van Zevenhuizen, uitgefprooken door jac. bruyn , V. D. M. Overal te bekomen. In gr. %vo. 24 bl. De Naam van Bataaven! waar mede bruyn zyne Toehoorders aanfpreekt, geeft hem aanleiding om de voeglykheid daar van op te merken boven dien van Nederlanders. Om dit te bewyzen , fielt hy een kort tafereel voor uit de Gefchiedenisfen van ons Vaderland, ten tyde van claudius civius. Uit tacitus en cerisier haalt hy dit op, en is 'er mede bezig tot bl. 18. De zes overige bladzyden , waar van een overgenomen gedeelte van een Vers op de Eendragt omtrent de helft uitmaakt, flaan op den Dag der Feestvieringe. In de daad, bruyn maakt zich niet fchuldig aan eene te laagzetting zyner vermogens, als hy zyne Toehoorders verzoekt, „ zyne reden met toegeevenheid aan te „ hooren, als van een Man, die met den besten wil flegts een beperkt vermogen paart." Lj VIII. Re-  1ö3 redenvoeringen. VIII- Redenvoering, hy gelegenheid der Nationaale Feeste, uitgejprooken te Rotterdam in de Groote Kerke, op den 19 December 1799» door den Burger -lamisertus van oyen 1 azn., Secretaris der Municipalite.it. Benevens de Aanfpraak aan de BataafJche en Franfche Krygsbenden en de Gewapende Burgermagt, door den Bur-\ ger eieter snellen , Voorzitter der Municipaliteit. Te Rotterdam , by C. van den Dries, 1799. l}l §r~ Svo. 31 bl. In den deftigen en bezielden (lyl eens Redenaars maalt van oyün , der Britten doorgaanden toeleg ten verderve onzes Vaderlands vermeld hebbende, deeze hunne jongfte en-mislukte pooging af: — want wie zal de by* ïiaamen van deftig en bezield ontzeggen aan hem, die de overgave der Vloot, de Landing, den ftryd en het gevaar op zulk eenen trant befchryft, dat wy ons der overneeminge bezwaarlyk onthouden kunnen. Men is als by de gefchilderde tooneelen tegenwoordig. „ Zoo" — mogt hy ten flot deezer afdeelinge zeggen — „ zoo was het „ akelig tydtlip gebooren , dat de dille velden en de vrugtbaarfte (treken der Erven onzer Vaderen, doorweekt met hun heldenbloed, zouden worden misvormd „ in een tooneel van Oorlog, roof en verwoesting! Zoo „ (tonden kanon en (taal te beflisfen, of wy een Vader„ land zouden behouden ,' of de Eilanders tot meesters „ hebben! My dunkt, nog hoor ik de Oorlogstrom — het krygsmuzyk — het gebulder der kanonnen en het geklikklak der wapenen!" Naa dat hier op door het Orchest eene Bataille gefpeeld was, hervat de Burger van oyen: ,, Triumf7 „ na afwisfelend Krygsgcluk, immer het lot der (tryden„ den — na drie herhaalde veldflagen, waarin de Bata„ ven, in vroeger eeuwen, om hunnen heldenmoed, al„ leen de Bondgenooten der Romeinen, nu ook weder „ getoond hebben, voor geene Helden in dapperheid te „ zwichten, maar waardig te zyn, om, met de overwin„ nende Franfchen, de zaamgsdrongen benden der Des- poten te beltryden en te verwinnen , de hoop op het „ behoud des Vaderlands bevestigd. Ziet daar den hoog„ moedigen Brit, die plundering en verwoesting agter „ zyne benden aanvoerde , fchoon reeds ver doorgedron„ gen, te rug geworpen — een groot deel hunner hulpe% lingen gedood — een ander deel, met deszelfs Bevel- „ heb»  redenvoeringen. 163 hebberen, gevangen, en allen, met overhaastinge, ge- vloden naar hunne eerfte fchuilhoeken. " 't Verdrag vermeld hebbende, vaart de Redenaar voort: Nu moesten de trotfche Eilanders de weimge ftreeken ", gronds, nog door hun bezet ~ de wooningen der ko, nynen, waarin zy te rug geworpen waren, en de bin! nenlandfche Zeef verlaten.. By hunne aankomst'itondt 'de Hoogmoed aan de fpitfe van hun Heir, en de Z Hoop dekte hunnen agtertogt - nu is de Schaamte ' hunne Voor- en de Vervloeking hunne Agterhoede " terwyl, op hunnen overtogt, de verbolgen Zee, de „ hoogmoed der golven, hen hunne vermetelheid doet ,, verwenfchen ! . ,. „; . ,. „ Nu verkroppen zy, met onze meinedige VlootehnL gen en ontrouwe Krygsknegten, hun fpyt op hunne !, Eilanden, ver van de vrygeftreeden ftranden der Bata,! ven - terwyl velen van onze gevangen Landgenooten, „ tot derzelveï Vrienden wedergekeerd , de prys onzer " TZoofemdigde eene onderneeming, door de Staatkun„ de uitgedacht, door de vermetelheid aangevangen, door ' geweld uitgevoerd , door krygsgeluk agtervolgd, in I een oogwenk! Zy verdween als een morgenwolk voor de opkomende Zonne! Zoo verga het alle onze " HcT overige deezer Redenvoeringe is beftemd tot beantwoording der Vraagen - wat zou 'er van ons Vaderland gewofden zyn, zo'de onderneemingen der vyan. den gelukt waren? wat zouden wy geweest zyn? ëwat zyn wy nu ? en wat is onze Verplig- tU,fn de beantwoording deezer Vraagen ontmoeten wy die zelfde kragt van taal. Dan wy hebben ons lang genoeg by dit ftuk opgehouden. IX Redenvoering ter gelegenheid van het plechtig Nationaal Feest, gehouden den 19 December 1799, op verzoek van den Raad voor de Gemeente te Gouda vervaar disd en uitgefprooken door fredeiuk van te utem. Te Gouda, by W. Verblaauw. In gr. 8va. 30 bl. Mogt Rotterdam zich verlustigen in het aanhooren der evengemelde Redenvoering, het nabuung Gouda hadt  l6\ redenvoeringen. het geluk, ten dien zelfden ftonde , eenen bekwaamen Redenaar van teutem ten kansfel te zien optreeden, die, 'fchoon door ftand en betrekking niet ongewoon in 't openbaar te redenvoeren, nogthans., door de ongewoonheid dèr plaats , en den toevloed der menigte, zich getroffen voelde. Hoe zeer hy ook, naar de wyze veeier Redenaaren, van zyne zwakheid fpreeke, om een post te bekleeden, waar aan hy zich geheel vrywillig nooit zou onderworpen hebben, toont hy alzins tot denzei ven toereikende begaafdheden te bezitten. Schikking, taal en ftyl beantwoorden aan den eisch van eene Redenvoeringe ten zulken Vierdage. Immers zyn voordragt wegens de krygstoerusting Juidt op deezen toon: „ De gezwooren Vyanden van onzen voorfpoed , „ door hunnen gouddorst geprikkeld , en altoos op roof „ verhit , hadden der Bataven ondergang reeds lang be„ flooren. Thands fcheen hun alles meer dan immer „ gunllig, om in dit boos ontwerp, geheel naar hunnen „ wensch, te flaagen. Het trotsch Brittanje had, op zy„ ne beurt, den luister onzer Vaderen na zich getrokken, „ en Zeen by Zeen waren met zyne Kielen bedekt. Van „ dezelve maakte het eene ontzachlyke toerusting tegen „ zynen ouden, maar nu geheel verzwakten mededinger „ gereed. Om in enen tocht te deejen, die de vrucht„ baarfte overwinning te belooven fcheen, werden zyne ,, uitgeleezenfte Benden opgeroepen, en om de Verwoes„ ting, die men wilde, te zekerder te voltooi jen, wer„ den nog daarenboven de Barbaaren uit het Noorden tot „ hulpbenden gevraagd. Wy hebben ze gezien, „ Toehoorers ! voor wier geheel dierlyk aanzyn de „ menschheid te rug beeft. Wy hebben ze gezien, met „ de merktekenen der Slaaverny, door den woesten Heer„ fcher, wiens dwangjuk zy torfchen , en die hun in „ hunne verlaaging zyne boeien nog kusfchen doet, op „ hunne voorhoofden gedrukt. Het beulenrot dier ont„ zinden was de fterkte onzer Vyanden. List, en verraad, „ uit onze Staatkundige verdeeldheden getrokken , was „ hun vernielend wapentuig. De volle losbarfting hunner „ langverkropte bitterheid moest het welgelukken dezer „ lage , maar doorgaans al te zekere middelen van ver„ woesting en verdelging volgen. God! wat ftondt ons lieve Vaderland van den voortgang zulker beftryders „ zeker te duchten! Hoe zou eerlang de noodkreet door » ge-  redenvoeringen'. 165 geheel ons vreedzaam gewest geklonken, de plondering „ onze eigendommen geroofd, de Moordlust onze ftraaten geverfd, de Vrouwenkracht ons bloed bezoedeld heb„ ben! — Deezfe gemaakte verwachtingen zyn geene „ hersfenfchimmen ener verfchrikte verbeelding geweest. „ In de begaane fpoorloosheden zyn de dreigende voor„ boden van derzelver geheele vervulling reeds in de „ ontzettendfte houding verfcheenen." —- Wy mogen met verder affchryven niet voortvaaren, doch onzen Leezeren niet onthouden een Taferee!, zo natuurlyk als fchoon gefchetst. . „ Vergelykt de gerustheid, die wy thnnds ademen, „ met dé beklemdheid, die alle rechtfchapen en gevoe. „ lige harten prangde, toen door Verraders, wier fcban„ de, zo lang de naam van Vryheid nog in ons Vader„ land zal gehoord worden, zelfs het zwygend graf niet „ kan bedekken, onze Vloot aan den Vyand was overge„ geven, en nu de meesten onzer op gene nog overgeble„ yen krachten , op genen Bataaffchen moed en trouw „ meer durfden hoopen ! Hoe fchrikten wy toen telkens „ iederen ryzenden morgen tegen! Hoe bekroop ons. by „ eiken vallenden avond de bange zorg voor onze veilig„ heid, wanneer wy den verloopen dag weder niets an„ ders' dan van de geduurige ontfcheeping van nieuwe Vyanden, van de ftoutheid, waarmede zy zeiven op „ hunne overmagt praalden, en van de fchynbaar onver„ winlyke fterkte hunner Verfchansflngen vernomen had,-, den! Met welk een diepen wemoed begaven wy ons „ meermaal uit den kring onzer waarde Huisgenooten naar „ onze legerllede ! Onder welke droevige vooruitzichten „ 1'cheidden wy vaak uit het anders alleen verblydend by„ zyn onzer geliefde Vrienden ! God weet! (was dikwyls „ onze wederzydfche taal,) god weet, wat angften de „ duistere toekomst nog voor ons verbergt! hoe weinig wy meer zo ongeftoord , zo hartlyk onze vriendfchap „ genieten zullen! hoe wy, ligt eerlang geheel verwy„ derd, in de diepte onzer eigene fmart aan hebmede„ gevoel van elkanders rampen naauwlyks ruimte zullen „ kunnen geeven! Alle die droevige vooruitzichten zyn „ opgeklaard! Alle die bange zorgen zyn verdweenen ! „ De zwartfte nacht is voor ons in het niet vergaan, en „ het heerlykst daglicht aangebroken!" Ook in deeze Redenvoering werd de Redenaar door 1een  166 rede n voe ring en. een Feestmuzyk verpoosd ; en doormengt hy die voorts aan de beftemming van dien Dag beantwoordende Rede met Dichtftukken , gevolgd naar feith' en zeelandus, anders bellamy. X. Redenvoering , by gelegenheid van het Dank- en Vreugde-feest, gevierd wegens het geheel verlaaten van,. \ den Vader land/c hen grond , door het Engelsch-Rusfisch ■ Leger ; uitgejprooken in de Groote Kerk te Vlisfingen, op den 19 van Wintermaand 1799, door g. van kooten , Leeraar by de Nederduifche Hervormde Gemeente, en Stads Onderwyzer in de Griekfche en Latynfche Taaien aldaar. Te Vlisfingen, by J. I. Corbelyn, ivo. 25 bl. Bekend is het, hoe de Leeraars der Nederduitjche Hervormde Gemeente zich, eenigen uitgezonderd, althans, in het voormaalig Holland, onttrokken hebben aan de verzoeken , om op den Dank- en Vreugde-dag voor te treeden. Wy laaten de reden dier weigeringe aan haare plaats. Anders dagt hier over de Vlisjmgfche Kerkleeraar van kooten , die, door den Raad dier Stad opgeroepen, om -ten dien Dage eene Redenvoering te houden, zich naar dit Befluit, 't geen hy vereerend noemt,' fchikte, en ook, op het verzoek van dien Raad, zyne Redenvoering in 't licht gaf. , Dezelve is des lichts overwaardig. Van kootem fpreekt de taal van een aandoenlyk hart; hy is verheugd over, het aantreffen van die gelegenheid. Zyne welwillenheid geeft hy met deeze woorden te verftaan: —« „ Nooit had ik het genoegen, om tot U, myne Stadge,, nooten! in 't gemeen te fpreeken: nooit was misfehien „ een gunftiger tydftip gebooren, om ingang in uwebar„ ten te vinden, dan in dit plegtig uur: en zou ik dan, „ als een Vriend myner mede-menfchen, als een bemin„ naar van myn Vaderland , deeze gelegenheid niet met ,, vreugde aangrypen , om de vreeze en liefde gods in „ uwe harten te planten, en zoo iets tot uw geluk — „ tot uwen vrede, uwe blydfchap en voorfpoed by te „ draagen? Neen!die wellust was te edel voor myn hart ; ,, en de aandoening, de dankbaarheid aan god , waar toe „ ook uwe harten geftemd zyn, zal myne hoop op eenen „ gezegenden uitfiag niet befchaamen," T4ipr  reden voeringen. 167 Hier op verzoekt hy der Toehoorderen aandagt, daar hy , in de eerfte plaats, „ de doorflaande blyken van „ gods weldaadig beftuur leevendig zal trachten af te „ maaien, — en daar na hun tot een Gode behaagelyk, „ en vóór het Vaderland heilzaam' gedrag zal opwekken, „ om zoo hunne harten tot eene vuurige dankzegging en „ betaamlyke vreugde te bereiden." Vol van van een warm gevoel, fchetst hy den gevaarlyken ftaat en het lot van 'Noord-Holland, en de Redding uit dien nood. En wie kon ze. beter fchetfen, dan een Man van die bekwaamheden, die zeggen mogt, naa den Óorlogsramp befchreeven te hebben: —— „ Verfchoont, „ W T.! de aandoeningen van myn hart; ik heb ook eens met myne Vrouw en Kinders in de elenden des Oor„ logs gedeeld — ik heb de baldaadigbeid van plunde„ rende krygsknegten ondervonden, denfchrik, die vuur „ en zwaard aanjaagen, gevoeld — ik heb gegoede men, fchen van alles beroofd gezien, en hunne jammerklagt ,1 gehoord! Die herinnering treft nog myn hart, en „ doet*my te gevoeliger deelen in het rampzalig lot on„ zer Landgenooten." Wy kunnen ons niet wederhouden om het geen hy daar op laat volgen af te fchryven ; die fchildery doet den Redenaar eere aan. „ Ook Gyl. zyt getroffen, my- „ ne Vrienden ! Stort vry een ftille traan van dankbaar* „ heid, wegens de verlosfing des Vaderlands van zoo „ akelige rampen! Schaamt u het gevoel uwer har- „ ten niet, en verheugt u in den god onzes heils ! Ja, „ myne Stadgenooten ! Gy hebt nog meer dan anderen „ hier toe ruime ftof. Welk een verfchriklyk lot had „ u kunnen treffen! — Verbeeldt u! Eene ontzachlyke I vyandelyke Vloot nadert uwen wal — het donderend „ gebulder van het verwoestend oorlogs-tuig doet uwe | veege Stad daveren — ontzetting en angst verbleekt ., het gelaat — elk verwacht met ziddering zyn treurig l, lot — de tedere moeder drukt nog voor 't laatst haa„ ren zuigeling met fchreiende oogen aan haare angfti„ ge borst ! — Helaas ! welk een, fchriklyk gekraak ! „ help god! daar ftygen rook en vlammen ten hemel — „ daar ftorten toorens en huizen neder ! Ach ! waar I heen ik myne oogen flaa, daar aanfchouw ik verwoesE ting en elende ! Hier zie ik de lyken van myne medeli,.' burgers onder de puin begraaven i —- Daar vervult E het naar gekerm eener wanhoopige myn hart met wee- „ dom!  IÖ3 REBENVOERINGEN. „ dom ! Ginds zie ik eene zwakke Moeder by het lyk „ van haaren gefneuvelden Zoon; zy verloor in hem den „ fteun van haaren Ouderdom! Daar ftaan elendigen, ter naauwer nood- ontvlugtten zy den dood , en za„ gen hunne bezittingen , het erfgoed der Vaderen, ten ; „ prooy der vlam ! • Helaas ! myne arme Stadge- 1 ,, nooten ! welk een yslyke ramp is ons overgekomen t I ,, Ach ! wie redt ons'uit zoo bangen nood? „ Dan , waarheen verveert zich myne verbeelding ? 1 „ Niets van dit alles heeft ons getroffen. Wy hebben I „ geene gevaaren gezien ; wy hebben ftil en veilig ge- 1 woond in het midden der verwoestingen van den fel- „ ften kryg. Wy, op wien de "Natie met mede- j ,, lyden nederzag , voor wier lot zy beefde , wy zyn „ verfchoond ! Terwyl zy, die zich geheel veilig achtten, die anders de toevlugt waren voor elk , die de I woede des oorlogs ontweek, verwoesting en dood ronds» „ om zich zagen." Ook deeze Redenvoering werd afgewisfeld door een i ltreelend Muzyk , gelyk ook by het begin en ein'de der lMegtigheid door fpel en gezang gefchiedde; tot welk Inatfte de drie eerfte en laatfte Coupletten uit den Feest- i zang van den Vlisfingfchcn h. van uoyen , thans | Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam , gebruikt werden. Het tweede lid deezer Redenvoering ademt reine Vaderlandsliefde , zuivere Godsvrugt , ernftige Pligtver- roaaning. . ö ! Hoe wei-verdiend maakt zich zulk een Christen - Leeraar by zyne Stadgenooten , by het Vaderland! " Memorien van Rechten der Burgeren cornelis van der host ven en jan eykenbroek, met het Berigt, betrekkelyk tot die zaak , van den Hove over de voormaalige Gewesten Holland en Zeeland. In den Haag, by Sntyders en van Tienen in Comp., 1800. In gr, Zvo. Van deeze veel gerugts maakende zaak zyn weinigen onzer Leezeren onkundig. De Uitgeevers deezer Verzameling van Stukken geeven, in een Voorberigt, den loop van die zonderlinge gebeurtenisfen op. Kortlyk komt het hier op neder; en dit te vermelden zal genoeg weezen om o~ze Leez^rs met den inhoud van dit Stukje bekend te maaken : terwyl wy , ' zo min als de Uitgeevers, „ willen beoordeelen, of het alar. 5, man*.  ÜEMOKIEN van RECHTEN. ^9 ''DfBaSie™^ Nov met welke dit.werk: e« «nam, Welde niet nungrm, £r S^ïSSl „ tusfchen met dan^"^^fc^ deezer Republiek „ misnoegde ^/Stód v°n d;n staat was beflooten , l een aanval tegen deveiligneia vin door £ene l welke niet minder ten dohe^^;d£e Conftitutioneele ' t0T\nt^ de vefbryS zetels'van het Schrikbe" ^ lf Ier oo té richten , en het Bataaffche Vulk te rug te " d*,ot dienhSllooz'n ftaat van verwarring en over" 5renf1?„i waar van het , op den altoos gedenkwaar» ^erfch£|' „Ten 12 TuSy deezes Jaars, zo gelukkig is ver" fT Keenige Perfoonen, verdagt van aan de Zamenzwee'ring deel S? hebben gehad, oP onzen last in verzekermg Zyn &n?m™-', B„reeren c. van der hoeven en J- eyken- DG m\Z 'ivn J™e™8 B diverfe kwa] k gem. „ Dat zy zich ma■ omzien nt Gemeenebest, „ tentioneerde Perfoontn^, zo m herftelling hier te l te Machineeren ™ w«kzaam te zy ^ * La,S oTden rfïuS des Jaars 1798, blykens%f volgde „vallen op dennI2.J""J. j' uitvoerenden Bewinds alhier 4*«Wf" vd0 gen^e, noodziaklyk was tot be- „ van 10 °aober daar aan \o± , gefcnondene Opper- " h°Ur £'voï - tot naïdhaaving van'de Staatsregeling, „ magt des voiks , cu u* ,. ft lt op de getrou- » e" ^ffi^tó^^W»» daarPtoebonder» ^ -ÏSf Czetenen door Brieven aan te hitzen, en alzo „ fcheidene In^zetenen ; fchokken ea beroeringen .» Gemeenebest «™ar ^ aanVQeren der bewysUuk. „bloot » "eiien. hoeven en eykew- ken , Imdde het Vonms over ^ ^ Llff^» *" «* eeu^uurend Ban- tuifement. , December 1790, dertien maan- Dit Vonnis fton^t gn a^g*» WjU yer. den naa de Procl™e' u"£ te vooren gedaan , bragt t» g. H-emibKc v ' kunnen P aats hebben. Wier lett. 1800. no. 4. m  I7G tar.MORIEN VAN KECüTEW. ven en eykenbroek , en het Berigt van den Hove , in dit Boekdeeltje te vinden. De Commisfie, tot het voorgemelde onderzoek gelast, bragt den 15 Jan. een Rapport uit, 't welk hier op neder kwam „ dat wegens den aart der Misdaaden in de Sententie ver" me'.d j— den tyd des bedrvfs — de tegenwoordige gefteld„ heid des Lands, en de natuur der ftraf, eenige Remisfie kan „ plaats hebben — dat daarenboven deeze Remisfie bevorder. „ lyk kon zyn aan het algemeen belang des Lands, door ver„ eemging der gemoederen — en dat 'er tevens behoorlyk ee„ zorgd moest worden voor de veiligheid der Maatfchappy" Gevolgd van dit Befluit , „ om aan c. van oer hoe- ,, ven en j. eykenbroek , beiden gedetineerd op de Voorpoor" !f 'n s Haage , te verleenen remisfie van dat gedeelte der „ Uraf, waar by zy gecondemneerd waren om gebragt te wot„ den ter plaatze, waar men gewoon is voor de Hoven van " het voormaahg Holland en Zeeland Executie van Crimineele „ Juftitie te doen , en aldaar met het Zwaard over 't hoofd „ te worden geftraft." Dus hebben wy in dit Stukje die geheele zaak, zo verre dezelve tegenwdordig gebragt is, voor oogen. De Uitgeevers befluiten hun Voorberigt met de betuiging, „ dac bet te wen„ fchen zy, dat a:le buiten- en binnenlandfche aanvallen tegen „ den Staat, by de volkomen ontdekking, zo min hinder'lyk „ voor de algemeene rust mogen zyn; dan zal men fteeds kun„ nen zeggen: De Schrik was het meeste' " Addres aan t Vertegenwoordigend Lighaam des Bataaffclien Volks, op den 27 January 1800, geprafenteerd door Ïsaac cornelis marcel. Deorum ira Diis relinquends. Cicero fe Amfterdam, by J. van Embden cn Zoon, 1800. In er' Ivo. 28 bl. 6 * I d. meyer en carël asser, Advocaaten, betuigen in een J Voorberigt aan den I.eezer, ., dat zy, uit een blaakenden yver voor de zaak der Regtvaardigheid, 't Patrocinie op zich genomen hebben van den Burger r. c. marcel, door de Kamer Judicieel van Dordrecht en de Mtrwede, wegen-; het ontkennen van eenige Stellingen der Christlyke en Joodfche Godsdienften , tot eenen Furgerlyken Dood gedoemd." Zy meenen aan hun, die de Gebeurten'sfen van hun Vaderland met een wvsgeerig oog gadeflaan, geen ondienst te doen, door het publiek maaken van t Addres, door hun geconcipieerd, en door d-n Burger 1. c. marcel, den 28 fan. deezes Jaars , aan de Ferite Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam deezer Republiek geprefenteerd. v Opgemelde Advocaaten voegen 'er by, iy dat, hoe zeer zy, aan  ADDRES VAN ï. C. MAKCEL. I71 aan den eenen fcant, door het opaellen van dit Addres geenzins willen gerekend worden te ampleéteeren zodanige gezegden, die de Gedetineerde prajtenfelyk zou hebben gebezigd, zo vermeenen zy, nan den anderen kant, dat die Condemnatie \an zodanigen aart is, dat 't der Bat. Natie ten hoogten aan gelegen ligt te verneemen alle de omitandigheden, die aanleiding daar toe gegeeven hebben j ten einde het v^licht gedeelte des Bat. Volks beoordeele, of 'er waarlyk termen waren van , ook uit zynen naam, een Lid der Maatfcirppya uit het midden te neemen van zyne Eer te berooven — van zyne Posten te ontzetten vyftig jaaren op te fluiten, en dan ten eeuwigen dage te bannen dan of, in tegen¬ deel , die Expresfien (eens door den Gedetineerden gebruikt) wel onder het bereik vallen van de Menschlyke Wetten en Regters." De plaats uit cicero , op den Tytel gebezigd , wyst genoegzaam uit, waar dit Addres heenen loopt. Ten d-.en einde geeven de Advocaaten een verhaal van het in deezen gebeurde; waar op zy voortvaaren om te bewyzen, Vooreerst, „ dat „ het Vonnis tegen marcel geweezen, als ftrydig met 's Lands „ Wetten en de Staatsregeling, aan eene volftrekte Nulliteit „ laboreert." Ten anderen , „ dat het Vertegenwoordi- „ gend Lighaam alzins geregtigd en dus (onder reverentie) „ verpligt is, hetzelve nul en van geener waarde te ver,, klaaren." Het Jankundigen van dit Stukje is ons, het Beoordeelen ande* rer werk. Fabelen en Vcrtelfels , door a. l. barbaz. Ijle Heel. Te Amjleldam, by P. J. Uylenbroek , 1799- & Sr- *vo- 96 bl. gander de hulpmiddelen om deugden aan te kweeken, en \J onderfcheidene gebreken , 't zy van geheele Volken ot van byzondere perfoonen, onbeledigend, doch met nadruk, te gispen, mag het onderwys in Fabelen als een der voornaamften gerekend worden; en naar maate de toefpeehng dezer fabelen op zedenkundige onderwerpen vernuftiger en krachtiger is, naar even die maate vermeerdert de waardy derzelven. Dit laatst vereischte hebben wy zeer voordeehg aangetroffen in fchier alle de leerzaame Fabelen, die de kundige barbaz hier, ten getale van zeven-en-dertig, in dichtmaat heelt vervaardigd, en zynen Landgenooten aanbiedt, in de hoop, dat eene gunlüge ontvangst hem moge aanfpooren, om dit eerlte Deeltje van tyd tot tyd met een ander ie vervolgen. Wy vertrouwen , dat de Schryver zich in deze hoop met bedrogen zal vinden; althans wy hebben deze Fabelen, over het algemeen, niet veel genoegen geleezen. Wel is waar, wy hadden hier en M 2 daar  172 A. l. b a s e A z daar eenige verandering in de poëzy gewenschr, waardoor derzelver vloeibaarheid konde bevorderd zyn geworden; dan welk menschlyk werk is voor geene aanmerkingen en verbeteringen vatbaar? Wy willen dus, in plaats van het overig gedeelte dezes verflags met onze aanmerkingen op te vullen, liever voor onze Leezeren ter proeve eene dezer Fabelen affchryven , op dat zy van de vindingrykheid en het deugdlievend oogmerk des maaken nader overtuigd worden, en kiezen daartoe dc derde Fabel, hebbende ten opfchrift: *S WAEBELDS SPE E LTO0KEEL. De waereld is een fpceitooneel: Elk fpeelt zyn rol en krygt zyn deel, Zegt vondel, de adelaar van Neêrlands dichtremeijen\ My lust deez' fpreuk, zoo wel bedacht, Zoo vol van waarheid en van kracht, In dit vertel/el uit te breién. * * * Een boer, die nooit een fehouwfpel had Bezigtigd, kwam, in zekre ftad, Te gast by eenen zyner vrinden, Een' man van goed ver/land, en wonder fckerp van oog, Om overal iets in te vinden, Dat tot opmerking hem bewoog, fjaadat men 't middagmaal, al fchertzend, had genoten, Zoekt onze fiedeling den veldbewooner aan , Om na den fchouwburg eens te gaan; En Japik-buur had rasch daartoe bejlooten: Dus zoo gezegd, zoo ook gedaan. Zoo rasch hy in de zaal des fchouwburgs is gekomen, Staat hy verflomd Door al den zwier, dien hy 'er heeft vernomen, JVyl ieder dddr zyn' (land door kleederpracht vermomt. ——■ Sint Jochem! roept de boer, wie zag dit van zen leven! Is dat nou die kamedie, vrind! Waarvan je 'efproken hebt ? Men oogen zayn verblind! ,k Wed, menig zouw 'er wat om geeven, Dat hy 't ook had 'ezien, zoo waerl 't Is, bay men keel! ook byster roer! Zie zoo! kom, laeten we ongs nou weêr naer huis hegeeven. ——— Hei, hei wat', zegt de fiedeling, Cy hebt nog niets gezien: dat doek, dat gy ziet hangen, Wordt daadlyk opgehaald, dan ziet ge eene opening, Een' ruimen omtrek, waar het f pel wordt aangevangen. ■ ■ n Wel droelil roept de nieuweling, Bat  FABELEN EN VERTELSELS. 173 Dat 's, waerlyk, ien betovering! —— Hy /prak mg, toen 't gordyn akeé naar boven ging. Een lomrig bosc/t, een zee, met wentelende baaren. Een prachtig koningshof, een kerker, naar en doodsch, Verbaast d'onnoozlen boer, die 'i gapend aan bleef ftaaren; Kleedy en fproak, 't was alles even grootsch, Dewyl men juist dien dag een vorstlyk treur fpel fpeelde: Bier zag men der tyrannen weelde, Doch tevens hun rampzalig end'; Düdr zag men vleijers neergebogen , En flaaven zuchtende in de elend'; Hier zag men nu , tot /lot , verdrukte deugd verhoogen. 't Gordyn valt eindlyk neer; En onze landman weent. — Weljapik! vraagt hem de ander. Zeg, hoe gevalt het u? — Och, zucht hy, och, menheer'. Krioelt zoo 't menschdom deur malkander ? Wacht maar, gy ziet nog aanftonds meer. Klinglingl de klucht begint: de hofzaal van den koning Is nu hervormd in eene boerenwooning, Gelegen in een lieflyk dal: Dddr zag men twee gelieven weenen, Wien een belagchelyk geval In '/ vryën had geftoord, doch zich in t etnd verêcnen; Een kleine dans be/ioot het all'. De goede Japik lagcht. Naa V einden der vertooning Begeeft de fiedeling, die veel Verkeerde, met de aeïeurs, zich achter op t tooneel, En wyst nu aan den boer den uitgekleeden koning, Die, met d'ontboeiden [laaf, thans vry van eerbetoomng, Gemeenzaam bezig was in 't fmeeren van zyn keel: Nu fpalkt de nieuwe fchouwburgganger Een paar groote oogen op, en roept: Wel fatans'. kayk. Deus was ien prins, diefiaef: nou zayn ze eikair elayk! Kedaer! ik vat 'et nou niet langer. Hier ziet ge, antwoord myn wysgeer hem, Hier ziet ge 't juiste beeld van 's waerelds ydelheden: De vorst, die korts nog praalde in zyde en gouden kleeden, Door ieder flaafsch wierd aangebeden, En 't all deed fiddren op zyn (tem , Wordt óók, wanneer zyn rol op de aarde is afgelopen, Wanneer de dood voor hem 't gordyn des levens fluit, Den minften /laaf gelyk, die voor hem heeft gekropen: In 't graf heeft alle grootheid uit. Gy hebt een treur fpel en een kluchtfpel %ien vertoonen: Dit wordt op 't aardsch tooneel ook insgelyks gefpeeld: Nu ziet men eens de deugd en de onjckuld hocnen -y Dan ziet men haar, naa felle rampen , Croonen % Nu weent wen eens, ah 't nydig lot verveelt; SA 3 Dt!"  *T4 A. L. BAB.BAZ, FABELEN EN VERTELSELS. Dan lagcht men weêr, daar ons een zotheid jlrtelt. Zoo gaat het met den mensch: hy is acteur,geboren. Genoeg: hy zy Jlechts wel bedacht, Zyn rol naar eisch te zien volbragt: Dan is hem billyk loon befchooren. Met reden laat ons dan die groote Dichter hooren: De waereld is een fpeeltooneel; Elk fpeelt zyn rol en krygt zyn deel. Henry. In IV Deelen, door den Schryver van Arundel. Uit het Engelsch vertaald door elisabeth bekker , Wed. a' wolfc Ijle en Ilde Deel. Met Plaaten. Te Amjleldam by êe Wed. J. Dóll , 1800. In gr. Svo. 507 bl. behalven eene Foorrede van XIX bl. Romans , van zulk eerien ftempel, als de hier aangekondigde, leezen wy altoos met vermaak, en meenen. dezelven aan onze Landgenooten wel te mogen aanpryzen. ■Liedtn van allerlei rang , betrekking, ouderdom en geaartheid, kunnen eenig nut uit dit Boek trekken. Fyn vernuft , rykheid in vinding , .[bevalligheid van voordragt mensch- en charafterkunde, fraaie fchikking en zoetvoerige aanéénfchakehng der byzondere voorvallen , zoo wel als eeue hlykbaaie achting voor deugd en braafheid, vermelden hier, als om ftryd , de waardy van den Man, die zich verledigde, om voor zyne ïydgenooten dezen Roman te ontwerpen en tc bearbeiden. Onze Lezeren met den hoofdinhoud van denzelven bekend te maaken , gedocgt deszelfs kunitige famenftelling niet dewyl de Historie zelve daarby of verliezen zoude, of wy ons genoodzaakt zouden zien, door eene al te omfiagtige lchets de paaien van cns beftefe te overfchreeden. Wy zullen dus allee'nlyk zeggen , dat de Held dezer verdichte Gefchiedenis een zeer beminnelyk Jongeling is, die zich in onderfcheidene toelhnden in meer dan ééne betrekking, en onder de verbazendfte lotwisfelmgen , op eene belangwekkende en voorbeeldige wyze bedraagt , en ds achting , zoo van vriend als vyand, door zyne edele hoedanigheden weet uit te lokken. „ Henry " dus zegt de Vertaalfter in de Voorrede, „ is geen Grandifun, maar ook „ geen Urn Jonts: hy is niet zoo verre boven alle zwakhe„ den als de eerjle, en op verre na niet zoo in de magt der „ driften als Tommy; maar hy is even beminnelyk, en verdient „ oneindig meer onze achting. Onze meisjes zullen , zoo „ lang ze moed in een' man beminnen , zeer met hem in^e„ nomen zyn. De overige perfoonen dienen meest allen om >• het character van Henry te doen werken en doorfchitteren " En een. weinig verder laat zy zich, over het geheele Werk, zeer  HIHHY. 1*5 «eer fuist, dus hooren: „ Menfchen die fchriklyk veel werk „ hebben om Jacobus tc begrypen, als die groote vriend „ der deugd zegt; dat het geloof, zonder de werken , dood „ is ; zullen hier alles te wettisch, te werkheilig vinden. „ Zy, die gemakshalve liever leeven zouden , zonder in God „ te gelooven , of zich weinig aan zyne Wetten gelegen laa„ ten liggen , zullen hier te veel gedweep en dweepery in „ vinden ; maar zy , die hunne hoofdttudie van den mensch „ maaken, de vrienden der orde en deugd , zullen hier veel „ vinden, 't welk hunnen aandacht aangenaam bezig houden, „ en hun hart met gevoel vervullen zal." 1 Met veel genoegen hebben wy de naïve en vernuftige Voor* rede der Vertaalfter gelezen, waarin zy hoofdzaaklyk fommige Uoekbeoordeelaaren gispt, wegens hunne liefdelooze en onbeI dachte uitfpraak over gefchriften , die , al voldoen dezelven juist aan hunnen geoeienden fmaak niet , echter voor de be.hoeken van veele min gevorderde tydgenooten wel berekend zyn. „ Het meest," (dus laat zy zich onder anderen uit) „ waar„ over ik met de Recenfenten verfchil, befiaat hierin: zy ver„ beelden zich, dat men noch goed, noch nuttig fchryft , zo i „ men niet voor hun en hunne Lezeren fchryft; zy oordeelen „ over fchriften, opgelteld voor den land- en werkman, als een , „ Franfche kok over den fchotel van een' arbeider zoude oorj „ deelen: zy keuren af, dat men de pen opneemt, indien men | „ niets oplevert, dat voor geoefenden fmaaklyk is. is dit wel „ redelyker, dan dat men zoude eifchen, dat men op de weeki „ lykfche markten niets bragt dan Ananasfen, de fynfte tuinj „ vruchten en groenten? dan keurig-wild en gevogelte? dan „ dat men in groote Steden niet duld Je , dat 'er gaarkeukens '„ en kleine kroegjens geopend wierden ; maar alleen aanzienly, „ kc logementen ? dat de Regeering de brood- en koekenbak„ kers hunnen winkel deedt fluiten , om niets dan banket en „ confituuren te laaten verkoopen? dan dat men den fmit weg„ jaagde , om den horologiemaaker in zyne plaats te ftel- len." En elders aldus: „ Een ongeoefend leesachtig man noemt platte rymen, ge„ dichten ; voor hem zyn zy het: hy wordt daardoor zoo ge„ leerd*, zoo gefticht, zoo vervrolykt , zoo in verwondering „ weggerukt, als wy door den Sterrenhemel van van Alphen, „ de Odes van Feith, of de Osfian, zoo onovertrefbaar fchoon „ door van de Kasteele vertaald , dat men het Engelsch moet kennen om die vertaaling te kunnen bewonderen! Geef eene „ degelyke huisvrouw en moeder , uit deze clasfe, eene dankI ,, zegging voor genooten fpyzen, in vier regelen, waarin hemel „ rymt op gewemel, en God rymt op genot; en zy zal het een „ danklied noemen, dat haar zoo treft, als ons het gebed van „ Aba-  HENRY. Abidona in Klopftoks Mesfias. Geef haar een liedje, waarin „ noch cadans, noch verfificatie, noch leiding is, maar dat „ fiks rymt, en waar in de overwinning eener vroome ziel „ over eene zondige begeerte bezongen wordt, en dit zal haar „ Jerufalem deliverata zyn. Geoefende verftanden, wier fmaak 5, zuiver is, flaan zoo een boekje op , zitn het in, leggen het » weg, en zeggen: 't is goed; het voldoet aan het oogmerk} „ maar 't is niet goed voor my, —— en dit is de waar„ beid." Gaarne willen wy toeftemmen, dat in deze Voorrede der geachte Vertaalller veel waarheids opgefloten ligt ; doch wy I kunnen echter al het door haar gezcgJe , op verre na , niet f voor onze rekening neemen : en fchoon dit verflag reeds te verre is uitgedyd , om ons hierover nader te verklaaren, of I ons in byzonderhedèn in te laaten, voegen wy hier alleenlyk I by : dat (naar ons oordeel) de man, die, door zyne gefchriften, 1 zynen ongeoefenden tydgenoot, op eene menschkundige wyze, allengs tot verhevenere begrippen zoekt op te leiden, en deszelfs zedenlyken fmaak trapswyze te vetfynen, door hem van lieverlede waardigere leesoefeningen voor te disfchen, meer by I het menschdom verdient, danhy, die door zyne werken, ffeeds gewyzigd naar den traagen voortgang der algemeene volksverlichting , ja, wel de geringe vatbaarheid eener ecnvouwige volksmenigte ftreelt , doch tevens voor deze den weg gefloten houdt, om zich boven het laage peil haarer gewoone kundigheden te verheffen. Het Leven van Jefus , voor Kinderen, in vyf Samen/praaien ; door g. van alphen , Krankbezoeker. Te Thiel, by &.. H. van Eken, 1799. In Svo. 42 bl. Al wederom iets voor Kinderen. De Thielfche Krankbezoeker van alphen heeft , in vyf Samenfpraaken, tusfchen een Vader en Zoon, eene korte fchets willen geeven van het geheele leeven van Jefus. De eerfte handelt van zyne kindsheid, de tweede van zyn heilig leeven, de derde van zyne leer, de vierde van zyne wonderen, de vyf Je van zyne lorgevallen. Men mogt deze taak, tot zoodanig einde , nog wel eenigzins anders uitgevoerd wenfehen. Maar elk doet, wat hy kan. Wy pryzen 's Mans welmeenende zucht, om voor de Kinderen der Hervormde Gemeente te Thiel nuttig te weezen.  ALG E MEE NE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door g. bonnet , Doctor en Profesfor der H, Godgeleerdheid, en Academie - Prediker te Utrecht. Vilde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1799. In gr. 8yo. 333 bl> TVt Zevende Deel des arbeids van den Hoogleeraar JL^ bonnet, over den Brief aan de Hebreen , loopt alleen over het Tiende Hoofddeel van dien Brief. Van een Werk van deeEen aart een aaneengefchakeld bericht te geeven, is niet wel doenlyk, ten zy men de kanttekeningen der paragraaphen wilde affchryven. Daarmede zoude den Leèzer geringen dienst gefchieden, indien men hem niet meer ziide; en wilde men van elke paragraaph een uittrekfel geeven, hoeveel ruimte zoude men dan wel noodig hebben ? Evenwel zullen veelen waarfchynelyk iets meer wenfehen dan eene bloote aankondiging. Wy zullen daarom by twee of drie plaatzen een weinig ftiUlaan. Ter gelegenheid van heb. X: 2, leezen wy, bl. 13. „ Een confeientie der zonden te hebben, betekent, over,, tuigd te zyn, of, dat de zonden niet vergeven, of, „ dat de zonden , als nog, niet verzoend zyn." Of deeze bepaaling volkomen juist zy, is iets dat wy nu niet willen onderzoeken : maar dit blykt 'er uit, dat, volgens des Schryvers gevoelen, de zonden kunnen vergeven zyn, zodat de zondaar volkomen van alle ftraf bevryd worde, en daarvan verzekering ontvange, zonder verzoend te zyn. Dit erkent de Schryver, onmiddellyk na de aangehaalde woorden, uitdrukkelyk. En op de volgende bladzyde leest men. u/Er b!eef, ook „ by den gelovigen Ifraëliet, een confeientie der zonw den. Schoon bewust van zyne rechtvaardigmaking „ voor God, moest hy echter zyn fchuld, die hem vol„ komen vergeven was, als nog onverzoend, aanmerlett. iüoo. no, 5. N „ ken."  173 g. bonnet „ ken." Op bladz. 56, zegt de Schryver : „ Hier [heb. X: 10] heeft de Apostel [van heiliging fpree„ kende] het oog op ... zulk eene afzondering en toe< „ wyditig'aan den Heere, die ten gevolge heeft ge,, meenfchap met God, en eeuwige zaligheid. En wat „ behoort daar toe voor den gevallen mensch? Voor „ eerst, zyne fchuld moet weggenomen, zyne zonde „ moet verzoend zyn." Hieruit fchynt te volgen, dat de geloovige Ifraëlieten, niettegenftaande hunne rechtvaardiging en de verkregen vergiffenis van zonden, geene gemeenfchap met god hadden of konden hebben, voor de daadlyke verzoening hunner zonden dooiden dood van Christus. Want op bladz. 15 leezen wy : „ Geene zonde wordt gerekend verzoend te zyn, „ dan, voor welke de ftraf gedragen is, het zy door s, den mensch zeiven, of door eenen anderen, in zyne „ plaats." Hebben dan de godvruchtigen van oude tyden, heeft by voorb. abraham, de groote Vader der geloovigen, geene gemeenfchap met god gehad ? De Schryver zelve erkent [bl. 76], en hoe zoude hy het ontkennen? „Van adam tot op christus,waren 'er... „ menfchen die geheiligd wierden, die deel hadden aan „ de volkomen vergeving der zonden, en de vernieu„ wing des Heiligen Geests." De geleerde bonnet heeft ook deeze zwaarigheid gevoeld, en tracht ze uit den wech te ruimen. Handelende over vs. 18, zegt hy, bladz. 9a: Vergeving van zonden „ is, in het ge„ meen, die richterlyke daad van God, waar door hy „ den zondaar vry verklaart van alle de gevolgen zy„ ner overtredingen, even als of by nimmer zonde ge- „ daan hadt Nu zegt de Apostel, waar zulk een ,, vergeving is , daar is geen offerande meer voor de „ zonde. — Hy wil zeggen, dan komt 'er geen offerande „ meer te pas." Hierop maakt hy zich, bl. 95, deeze tegenwerping: „ Is 'er geen offerande meer nodig, „ omdat 'er vergeving is, dan volgt, dat 'er geen ver„ geving heeft plaats gehad, zoo lang 'er nog een of„ ferande voor de zonde nodig was:" en dat gevolgelyk vóór het lyden van christus „ geduurende een „ tydsverloop van vier duizend jaren ... geen waare „ vergeving der zonden heeft plaats gehad." Hy erkent dat deeze bedenking zeer natuurlyk is. Om ze te beantwoorden, toont hy vooreerst, bl. 96 env., dat „ de gelovigen, voor de komst yan christus in de we- „ reld,  OVER. DE HEBREEN. 170 reld, eene waare en volkomene vergeving van zonden „ gehad" hebben. „ Maar [bl. 99] dan blyft de twee,, de vraag ... hoe kan Pauius dan te kennen geven , dat de vergeving eerst een gevolg is van Christus of- „ferdndel Om hier op te antwoorden, moeten „ wy aanmerken, dat 'er een tweeërlei vergeving ..is: „ de eene is perfoneel, de andere raakt de gantfche Kerk, ,, in haar geheel befchouwd: ' De perfonele verge- „ ving ... is die daad vau God, waar door hy ver„ klaart, dat de zonde nimmer (trekken zal, om den „ mensch te veroordeelen , en hem uit te fluiten van „ de zaligheid." Na eenige bygevoegde aanmerkingen r vervolgt de Schryver , bladz. 100 : „ Dat 'er eene t „ vergeving ... is , die hare betrekking heeft tot de \ „ gantfche Kerk, in haar geheel befchouwd. Deze , „ beftaat in de verklaring van God, niet, dat 'er geen x „ zonde zal toegerekend worden; dat kon plaats hebben, „ al was de zonde nog niet daadlyk verzoend; en heeft ■ „ ook plaats gehad; maar dat 'er geen zonde , , meer is, die de volkomen zaligheid der gantfche Kerk , „ hinderen kan." Indien deeze verklaaring de zaak voor I den befcheiden Leezer duidelyker maakt, wenfchen wy k hem geluk met een dieper doorzicht dan het onze is. Wel befteedt de Geleerde Schryver nog eenige bladzyden aan I dit onderwerp; maar te vergeefs hebben wy getracht , de kracht zyner redeneeringe te vatten. Altoos kwam in ons het denkbeeld op, dat de gantfche Kerk, en de I byzondere Perfoonen , welke die Kerk uitmaaken , in3 derdaad een en het zelfde zyn , en niet anders dan . door denkbeeldige aftrekkinge van elkander kunnen on. > derfcheiden worden. Men weet, dat de Uitleggers het geheel met een* zyn omtrent de aanhaaling van den XLften Pfalm, welke wy heb. X: 5 env. ontmoeten. Groote Geleerden befchouwen dién Pfalm als waarlyk Propheetisch , den , Mesfias bedoelende, en als zodanig door den Schryver I van deezen Brief aangehaald. De beroemde j. d. miï CHAëLis heeft, in zyn Critifckes Collegium, alle zyne 3 geleerdheid, alle fynheid van zyn vernuft, gebruikt om I dit gevoelen te ftaaven ; ja rekent , blykens den titel I van zyn werk, den gemelden Pfalm onder de drie ge\ wichtigften raakende christus. — Andere groote Man. nen, waaronder calvinus zelve, denken, dat door den ■ Schryver aan de Hebreen op Christus overgebragt wor- N 3 de  l80 G. BONNET de hetgeen david van zich zeiven zegt, of, zo als stinstra het uitdrukt, in de Nareden van het Eerfte Deel zyner Oude Voorspellingen .. . opgehelderd, dat het gebruik, door den gemelden Schryver van deezen Pfalm gemaakt , flegts eene woordlyke overbrenging is van Davids uitdrukkingen , geenzins eene toepaspng van Davids zaakelyke mceninge. Van weerskanten zoude men een aantal van beroemde naamen kunnen bybrengen. De Hoogleeraar voegt zich, bladz. 17, by hen,, welken den Pfalm befchouwen als Propheetisch en metterdaad den Mesfias fpreekende invoerende. Of hy daarin gelyk hebbe, beflislën wy niet. Maar de redenen, welke hy voor dat gevoelen inbrengt, fchynen ons niet zeer overtuigende. In het voorbygaan beroept hy zich op het gezach van paulus , dat is, van den Schryver aan de Hebreen. Doch wat daarop kan geantwoord worden, is boven reeds aangeftipt. Dan zyne voornaame re¬ den is bevat in de volgende woorden op bladz. 18. „ Hoe is het .. te begrypen, dat deze Vorst [david] , ,, die zoo zeer was ingenomen met de Mofaifche inftelringen, en naderhand getoond heeft, hoe zeer hem de „ ftaatlyke vereering van God, voornaamlyk met offer„ anden, ter harte ging, .... bier voor den Atwetenden „ zou betuigen : Gy hebt geenen lust gehad aan flacht- „ offer en fpysoffer, enz." Hy werpt zich hier wel fommige plaatzen der Schriftuure tegen , waarin het waarneemen van Gods zedelyke geboden gefield wordt boven de onderhouding der plechtige inftdlingen , en tracht die tegen werping, te beantwoorden, door, bl. npj te vraagen: „ Was david niet .. verpligt, den Heere „ offer anden toe te brengen? of, bevond hy zich in „het geval, dat hy , zulks willende doen, een uit„ drukkelyk bevel van God zou overtreden? gelyk het „ met saul was: of, .. eenige zedelyke pligten zou ,., veronagtzamen? waar op by den Propheet hoseü ge„ zien wordt." Noch het eene noch het andere van deeze twee laatfte (tellingen, kan men antwoorden. Men kan toeftaan, dat david zckerlyk verplicht was de Mofaifche inilellingen te onderhouden ; en evenwel kan men beweeren , dat hy van de meerdere voortreffelykheid der zedelyke Wet duidelyk genoeg overtuigd was, klaar genoeg begreep , dat deezer onderhouding voornaamelyk en in de eerfte plaatze gevorderd wordt, 'om haar by uitftek, vs. 9, het wclbehaagen van God te  OVER DE HEBREEN. 181 te noemen,en alle plechtige verrichtingen daar by als niet eeëS, met eene dichterlyke vryheid, voor te fteUen. K wil my hier niet beroepen op het zeggen van God by teremias, H. VII: **, of by asaph , Pi. L: o env. Maar men leeze Hechts netgeen david zelve zing ,F1. LI 18, iq- MtCHAëLis, die het in de hoofdzaak met onzen Hoogleeraar eens is , fchryft in zyn Crit.Colleg. x TiB „ Een Dichter, vooral dan, wanneer hy door het onverwachte verwondering wil veroorzaaken, bindt zich niet aan de befchroomde bemalingen van den ' Kort-Begrip-Schryver , die by ieder woord m vree" ze is, dit men hem zoude kunnen verketteren. Hy V Steekt Itouter, en wanneer alle Offeranden met om !' ïaar zelfs wüVe zyn ingefteld, maar God onder dee" ze beeldtenis iets edelers vorderde, waagt hy, zonl der betoken^de uitdrukking, dat God ze nooit ge- " Wy houden hier nog iets kunnen aanmerken over hetgeen de Schryver zegt aangaande Heb. X: _ =0-29. Tioch wv herinneren ons hetgeen wy reeds in de /u^n7eene\aderl. Lemroef. vdo| ^798, bl. 204 env over t-leb VI- t -6 aangetipt hebben. Des Schryvers uitSStaï van beide plaatzen is op denzelfden leest gefchoefl, en onze aanmerkingen zouden dus hoofdzaak- lyk dezelfde zyn. P^^.^^JS felee de Zemelde plaatzen als gelykluidende. Dan de geieercie f ï MiCHAëLis verklaart, hiervan niet volkomen over; miï te zvn. „ Ik vinde hier niet duidelyk uitgedrukt, zeft hy by heb. X: ?6, „ dat de.afvalligen voorheen zeiven Wonderen gezien, of buitengewoone gaaven van den H. Geest lehad hebben ; ook niet, _ dat het "onmogelyk zy, hen weder tot Boete te vernieuwen: ; S-alleen, dat hy, die van den Christelyken Gods" dierst afval , geen ander Offer voor de zonde hebbe, " dewyl hy, > aamelyk , het éénige Offer verlochent , hetgeen de zonde verzoenen konde. Niets vindt men I aangaande de onmogelykheid van dit verfmaade Of- II fer in het toekomende weder aan te neemen. De Hooggeleerde bonnet is Academie - Freduer te Utrecht. Méermaalen hebben wy gedacht, by het doorleezen van dit Werk: zoude, misfchien, de Hoogwaar ook den geheelen Brief aan de Hebreen zyne , Predikatiën verhandeld hebben, en daaruit deeze Verklaring zyn voortgekomen^ Maar naauwlyks konden  j8a G. BONNET wy nalaaten deeze gisfing geloof te geeven, wanneer wy bladz. 1ó2 env. van dit Zevende Deel lazen: (de Schryver handelt daar over heb. X: 24, 25.) „ Wat zegt „ het, op eikanderen acht nemen? Het woord, hier ge. ,, bezigd , is ons reeds voorgekomen hisbr. Hl: 1.... „ Het" is zoo veel, als, de aandacht tot eenige zaak „ bepaalen, en met behooriyke oplettendheid daar om,, trent verkeeren , om van dezelve eene naauwkeurige „ en zekere kennis te verkrygen. Op eikanderen „ acht nemen, zegt dan, „ naauwkeurig te letten op „ „ elkanders ftaat, omftandigheden , gernoedsgefteld„ heid, gedrag en wandel." " ,, Dan 'er is velerlei achrnemen op eikanderen, dat „ .. .. ten hoogfien veroordeeld moet worden : omdat „ het beginzel niet deugt. —- By velen is dat begin- zei laakbare nieuwsgierigheid. Deze menfchen zyn „ gelyk aan de Athenienfers, welker dageiyks werk was , wat nieuws te horen , en te zeggen. Ze zyn „ zeer begeerig om te weten, wat 'er by anderen omN gaat • • • • Vooral, maken ze , gelyk iemand wel ge5, zegd heeft, van hun geheugen, als een riool',waar in „ alle vuiligheden van den naasten als byeenverzameld 5, worden ; en wel , om dezelve tot kennis van ande- ren te brengen. Schandelyke menfchen. . . . By fommigen ontftaat zulk een acht nemen uit nog s, bozer beginzel : kwaaddartige nydigheid. Ze kennen hunne eigene zwakheden en misflagen; en zien, met 5, leedwezen, dat anderen ... aan hun gelyk , of wel boven hen zyn: dit is, by hen , een oorzaak van », kwelling en verdriet. Geen"beter middel, om dat ... „ te verzetten , dan naauwkeurig te letten op de zwak•>, heden en misflagen van zulken , die zy benyden, 5, om zich daar mede te troosten, of .... daar van, by anderen, gebruik te maken. Zoo verre wy aan 1, dit kwaad mogten fchuldig liaan, moeten wy ons „ zeiven verfoeien. . .. Nog verder gaat het, „ wanneer men, eeniglyk uit een beginzel van boos- heid, acht geeft op anderen, en wel, om hen on„ gelukkig te maken, 't Is daarom , dat men hunne „ onfchuldigfte bedryven ... in een verkeerd licht „ (telt , hunne gebreken . . . verzwaart, en ... „ fchandelyki leugens verliert [verziertj ... om „ hen aan kwaadaartige lasterzucht ten prooi te ge», ven. „ Elk,  over be hebreen. Fik, die eerbied heeft voor dezen betaamlyken reed. 't gene gy wilt, dat u de menfchen doen, t dof hun ook alzoo , zal van zulk een zoortgelyk 1 acht nemen op elkander een grouwel hebben Zegt men 't kan echter van eenig nut wezen. Ik fta toe, dat , onder de Godlyke toelating en oog beftuur , het zondig beftaan en bedryf van den een, tegen den anderen, een goed gevolg kan hebben!.. Maar dit einde, 't welk de nieuws - I gierige, de nydige, of boosaartige waarnemer ook , niet bedoelt, ma?kt zyn gedrag geenzins verfchoonlyk; kwaad blyft altoos kwaad, al hadden wy er zelfs een goed einde mede voor. De Apostel leert ' ons, ROM7III, dat der zulker verdoemms regtvaar' dig is, die dezen godlozen regel volgen , laat ons ha „ kwaad doen, op dat 'er het goede uit voortkom. Op deezen trant vaart de Schryver nog eenigen tyd voort, en handelt vervolgens, bladz. 167 env., over de volgende vraagen : „ Wat verftaat de Apostel door „liefde, en goede werken? Wal: is de opfcherping der liefde, In der goede werken f Hoe kan he.: acM Z nemen op eikanderen een gefchikt middel daai toe " vïy" kunnen ons vergisfen, maar houden niet onwaarfcbynelyk, dat de Hoogleeraar, hetgeen hy voor deezen aan eene bepaalde vergadering mondeling had voorgedragen , onder eene andere gedaante, maar waarin ' tterendaar nog trekken der voonge zyn overgebleven, tot bewerking van een uitgebreider nut heeft willen aanwenden : en dat hy daarmede veel nut doen moge, wenfchen wy hartlyk. Tohannes tacobus metelerkamp, Disfertatio exesetico - Theologica , continens vestigia doannre de immortalitate Inimorum in Libris Vet. Inftrumenti obvia. Harderovici, apud E. Tyhoff, 1799. In dvo. m. f. 136 pagg. Het is ongetwyfeld eene der grootfte verdienften van den Infteller van den Christelyken Godsdienst, en van deszelfs Afgezanten, dat zyde verwachting van een toekomend leeven buiten alle bedenking gefteld, en in N 4 nec  l84 J. J. ME TELERKAMP het allerheerlykst licht geplaatst hebben. Nogthans was de Leer der Onfterflykheid, in vroegere tyden, zoo ver at van onbekend te weezen, dat zy, integendeel, by alle eemgzins befchaafde Volken, waarvan men kennis draagt, van de oudite tyden af, of Heilig aangenomen, of ten minden een voorwerp van befpiegeling en hoop fchvnt geweest te zyn. e 3 Des te vreemder is 't verfchynfel, dat men in de oude Godsdienstboeken der Jooden , die men niet zonder grond vooronderftelt , door bovennatuurlyke tusichenkomften der Voorzienigheid in de waeréld gekomen te zyn, of althans de vaornaamlle gronden van een Godsdienst, door Gods byzonder bcltuur en~uitdrukkelyken wil aan de menfchen geopenbaard, in zich te bevatten; dat, zeggen wy, in deze oude Godsdienstboeken «er Jooden , zoo weinig melding gemaakt wordt van den toekomenden ftaat der menfchen na den dood. fcommigen, anders niet onverfchillig omtrent de hooge waarde van 't Godsdienflig onderwys, daarin vervat, Zyn zelfs van oordeel geweest, dat 'er naauwlyks iets van die natuur m deze Schriften is te vinden, en het ontbreekt in onze tyden niet aan geachte mannen , die aan dit gevoelen een hoogen graad van waarfchynelyktieid bygezet hebben, door een nader en naauwkeurig onderzoek van den waaren zin van alle gezegden, waarop men zich dus verre, tot ftaaving van 't tegenovergefteld gevoelen, heeft benepen. De Eerw. metelerkamp heeft dan, in dit Academisch ftrydfchrift, ter verkryging van de dodtoraale waardigheid, geen weinig beduidende taak op zig genomen. Hy maakt daarin opzetiyk zyn werk, om de voetftappen van zoodanige verwachting , die hy vastftelt, dat in de Schriften des u. V. voprnanden zyn, na te fpooren, en in 't reate licht te plaatzen. ö In het eerfte gedeelte dezer Verhandeling worden de gevvoonlyk bygebragte plaatzen, die daarop zien zullen, tot zekere hoofdclaslèn gebragt, en daarover nog al eenig licht verfpreid. Nieuwe gedachten van eenig belang moet men 'er juist niet in zoeken. Men vindt hier echter veel byeen vetfameld uit geachte Schryvers, die over dit onderweip opzetiyk gehandeld, of althans over ceze en gene plaatzen, gjrids en elders, goede aanmerkingen gekeverd hebben. Vervdlgends wordt, in liet tweede deel, al \ geen men meent, in deze plaatzen,  DISSERTATIO. i35 zen, tot ftaaving van de Leer der Onfterflykheid te behooren, als een geheel befchouwd, en tot eenige hoofdpunten gebragt, met aanwyzing van den oorlprong en de voortplanting derzelve. en van de redenen, waarom 'er in de Schriften des O. V., overeenkomftig derzei- • ver eigen aart en doel, niet meerdere en duidelykere voetftappen van te ontdekken zyn. Wy hebben deze Academifche Verhandeling met genoegen geletz:n, en wenfchen de Hardcrwykjche Hoogleeraaren geluk met zulken Leerling, die van hunne voorlichting en leiding met zoo veel verftand heeft weeten geÈruik te maaken , tot vervaardiging van een zoo welgeregeld opftel, dat allerwege getuigenis draagt van de belezenheid en meer dan gemeene ervarenheid des Schryvers , waarvan wy ons , zoo hy op dien voet, met een weinig minder fchroomvalligheid en ingenoomenheid voor deze en gene verjaarde begrippen, voortwqrkt, veel goeds durven belooven. De drie Wee- Bazuinen; van welken de eerfte en tweede reeds voorby; en de derde nu is begonnen, onder welke de zeven Fiolen van de wrake Gods werden uitgegoten op de aarde : zynde de inhoud van twee Leerredenen, gedaan binnen Lenden , enz. den 3 en 24 February 1793, door elhanan Winchester. Uit het EngelscA vertaald. Te Amfteldam , by J. A. Swalm, ln gr. Svo. 117 bl. Dat de Eerw. Winchester geenzins de regte man is, om de Profetifche Schriften, naar derzelver eigen aart en verheeven doel, uit te leggen, is ons, by de aankondiging van 's Mans gefchryf tegen Paine (*), reeds gebleken. Men had daarom, onzes oordeels , deze twee Leerredenen , over de drie WeeBazuinen van het Boek der Openbaaringe, aan den Apostel Johannes doorgaands toegefchreven, zonder merkelyk nadeel voor de Maatfchappy der Christenen, wel onvertaald kunnen laaten blyven. De eerfte Leerrede handelt over gebeurde zaaken , die men, daartoe lust hebbende, hier niet onaartig met . de (*) Letteroef. 1800, bl. 103. N5  l86 E." WINCHESTkR de atbeeldingen Openb. IX, X, XI, kan vergeleek én vinden. Eerst komt Mahomet, met zynen geheelen Saraceenfchen aanhang , en de verbaazende voortgangen van den Mahomedaanfchen Godsdienst, van de zevende tot de elfde eeuw, als bedoeld door het eerfte Wee, onder de vyfde Bazuin, te voorfchyn. Van het tweede Wee , onder de zesde Bazuin, worden alleen eenige voornaame gebeurtenisfen aangewezen , die plaats hebben moesten by deszelfs aanvang, en één by 't einde, om aan te toonen , dat ook dit tweede Wee voorby is. Het geluid der zesde Bazuin zal al reeds, omtrent van den jaare 1281 tot het jaar 1793 toe, gehoord zyn. 'Er wordt eerst verflag gedaan van de verfchrikkelyke verwoestingen, wyd en zyd aangericht door Othomannifche legers, en vervolgends van de groote omwenteling in Vrankryk , voorheen een der fterk fte fteunpilaaren van den pauslyken eerdienst. Met deze verbaazende gebeurtenis, die dit tydperk met de grootfte juistheid kenmerkt, is het'tweede Wee ten einde geloopen, en de zesde Bazuin geheel opgehouden. En nu begon aanftonds, zonder tusfchenpoos, het derde Wee, onder de zevende Bazuin, welk met de geheele vernieling van het beest, de vernietiging van de Pausfelyke macht, zal vervuld zyn. Hierover handelt de tweede Leerrede, waarin de voorfpelling omtrent de zevende Bazuin, Openb. XI: 15—18, vergeleken wordt met de befchryving van de uitgieting der Fioolen , in het zestiende Hoofdftuk. Alle beroeringen en omkeeringen , die , met de uitgieting der eerfte Fiool, in 1793 (*) zyn aangevangen, en byzonder tot ftraf zouden dienen voor de menfchen , die het merkteeken des beestes hadden , en die zyn beeld aanbaden, moeten eindelyk uitloopen in den ondergang van 't Pausfelyk gezag, eerst in Vrankryk, de Nederlanden en Duitschland, vervolgends in Spanje, Portugal, op de Eilanden, en dat gedeelte van Italië, dat aan de zee grenst , en eindelyk zelfs binnen Rome. Het Opperhoofd der Roomfche Kerk zal niet langer regeeren ; zyne macht en zelfs zyn naam zal verdelgd worden. Daarna zal de Stad Rome ingenomen , uitgeplunderd , met vuur verbrand, en voor altoos onbewoonbaar gemaakt worden. (*) In dat jaar zyn deze Leerredenen uifgefprooken.  DE DRIE WEE-BAZUINEN. 187 den. Dan zullen ook de Mahomedaanfché machten aan de beurt zyn. Het geheele Turkfche Ryk zal dermaate verzwakt, verminderd en verlaagd worden, dat het Christendom 'er niets meer van zal te duchten hebben. Eindelyk zullen alle overgebleevene vyanden van het Koningryk van Christus, zoo wel Heidenfche als Roomfche en Mahomedaanfché, geheel uitgeroeid , en alzoo de weg gebaand worden tot een allerheerlyklten Kerkltaat, wanneer de verheeriykte Verlosfer zelf in perfoon op aarde verfchynen, en in zyne waare grootheid, duizend jaaren lang, zal erkend worden over de gantfche aarde. Over dit duizendjaarig Ryk worden ons hier ook nog veele byzonderhedèn gezegd , alles op grond van aangenomen vooronderftellingen, over den zin en meening van duistere voorftellingen, en geheimzinnige beelden in het Boek der Openbaaringe , waarvan het niet moeilyk zou vallen te bewyzen, dat ze even los en willekeurig zyn , als alle anderen, die men van tyd tot tyd heeft zien te berde brengen. ' Verdediging van den Bybel'tegen de bedenkingen van één •van deszelfs hedendaagfche Beft ry der en, in een reeks van Brieven, gefchreven door r. watson, Bisfchop van Landaf en Hoogleeraar der Godgeleerdheid aan de Hoge Schole te Cambridge. Naar de zevende Uitgave uit het Engelsch vertaald. Te Rotterdam , by N. Cornel, 1799. In gr. 8vo. 208 bl. 't ]\/foge anders zonderling fchynen, met de wederiVx legging van een buitenlandsch Schrift, eer 'er nog eene overzetting van 't oorfpronglyk Werk, in de Nederlandfche taal, voorhanden is, te voorfchyn te komen , de Vertaaler van deze wel doordachte Brieven aan Paine zal weinig tot verfchooning noodig hebben, over de gemeenmaaking van deze altoos leezenswaardige Verdediging van den Bybel, die zoo regt gefchikt is, om het verlangen naar een tweede Stukjen van de beruchte Eeuw der Rede , zoo het anders iemand, die nog niet verzadigd ware van het voorgaande , moge bekruipen, merkelyk te verminderen, of wel geheel te doen ophouden. De beroemde Hoogleeraar watson , die zich reeds lang, als een doorkundig en yverig voorftander van de zaak  l8o R. WATSON zaak des Christendoms , heeft leeren kennen (*), heeft in dit Werkjen, waarvan binnen den tyd van twee juaren zeven uitgaven, en ook eene Hoogduitfche vertaaling, zyn in 't licht verfcheenen , de wigtigfte zwaarigheden, welke Paine tegen den Bybel, als eene Goddelyke Openbaring, in het algemeen, en tegen de echtheid en geloofwaardigheid van alle bybelboeken in het byzonder, geopperd heeft, en welker meerendeel de tegenwerpingen der Deïsten zyn, in eene geregelde orde, zoo veel het gefchrift van Paine toeliet, uit één gezet en opgelost, op eene wyze, die 's Mans verftand en hart eer aandoet. De beantwoording der ingebragtc tegenbedcnkingen is kort, klaar en nadrukkelyk. Alles dient ter zaake, en wordt op een ernftigen toon, doch overal met gepaste befcheidenheid , behandeld. Zie hier, tot eene proeve van den fchryftrant, het begin van den eerden en lalden Brief. De eerlte vangt dus aan : „ Onlangs is my een boek van u in handen gekomen , het welk ten opfchrift heeft: de Eeuw der Rede, iwede Stuk, zynde ene nafporing van ware en faleiachtige Godgeleerdheid; en ik oordele het niet onbeftaanbaar met mynen ftand noch met de plichten, die ik aan de maatfchappy verfchuldigd ben , u en het publiek met enige aanmerkingen op een zo buitengewoon gefchrift kstig te vallen. Buitengewoon noem ik hetzelve , niet uit hoofde van de nieuwe tegenwerpfelen , welke gy tegen den geopenbaarden Godsdienst hebt te berde gebracht , want in dezelve vinde ik weinig of niets nieuws; maar uit hoofde van den yver, waarmede gy arbeidt , om uwe gevoelens te verfpreiden, en uit hoofde van het zelfsvertrouwen, waarmede gy uwe denkwyze voor waarheid houdt. Gy merkt hier uit, dat ik u ten aanzien van uwe oprechtheid niet verdenke, hoezeer ik ook uwe wysheid, in op zodanig ene wyze over zodanig een onderwerp te fchryven , moge in twyfel trekken : ook ben ik niet onwillig cm te erkennen , dat gy ene groote zeggenskracht en veel fcherpzinnigheid in het onderzoeken bezit , hoewel men het my niet ten kwade duiden moet, wan- (*) In een uitmuntend Werkjen, by den Drukker deezes, yntema, vóór eenige jaaren uitgegieven, getiteld: Brieven wt rerdeediging van de Voortplanting des Christlyken Godsdienst!,  VERDEDIGING VAN DEN ÏSYBEt. wanneer ik my beklage , dat deze begaafdheden niet op ene voor het menschdom nuttiger en voor u zeiven meer achtbare wyze zyn aangewend geworden. , Ik maak een aanvang met de inleiding van uw boek. In dezelve zegt gy, dat gy reeds lang voornemens waart uwe denkwyze over Godsdienst openlyk in het licht te geeven, maar dat gy dit eigenlyk bewaard had voor enen meer gevorderden ouderdom. Ik hoop niet, dat 'er zich liefdeloosheid onder merige, wanneer ik zeg, dat het voor de Christenheid gelukkig zou geweest zvn, zo uw leef tyd ware voleind geweest, voor dat gy uw voornemen volbracht haddet. —_ Met het vervullen van uw oogmerk zult gy het geloof van duizenden op losfe fchroeven gezet, aan het hart van deugdzame lydenien alle hunne troostrvke overtuiging van ene toehomftige vergelding ontroofd , in het gemoed van booswichten alle hunne vrees voor aanftaande ftraf vernietigd , aan de overheerfching van elke drift den teugel gevierd, en daardoor medegewerkt hebben, zowel tot de invoering van ene algemene onveiligheid , als tot het ongeluk van byzondere perfonen, welke beiden het zedenbederf gewoonlyk en meestal noodzakelyk vergezeilen. „ Niemand kan over den Priesterbiecht en daarop volgende vergiffenis van zonden, zo als ze m de Roomfcbe kerk plaats hebben , ongunftiger denken, dan ik doe; echter kan ik my niet overreden om met u dezelve te houden voor de oorzaken van de flachtingen, die de Guillotine heeft aangericht. Tot het bedryven van alle foorten van euveldaden waren de gemoederen der menfchen voorbereid , "niet, zo als gy veronderftelt, door deze of gene leerftukken van de Roomfche kerk, maar juist door dat zy dien Godsdienst niet volkomen geloofden. Wat heeft dan de maatfchappy niet te wachten van de genen , die de beginfelen van uw boek zullen inzuigen. „ Ene koorts, welke gy zelf en allen, die by u waren, verwachtten , dat een eind van uw leven zou maken, herinnerde u met vernieuwde zelfvoldoening , dat gy de Eeuw der Rede gefchreven had; en gy weet dus , zegt gy , by eigen ervaring , dat uwe beginfelen den toets van het gewisfe doorfiaan. Ik laat deze verklaring gelden voor ten bewys van de oprecht-  I90 r. watson, verdediging van den bybel. rechtheid uwer overtuiging , maar ik kan dit niet houden voor een bewys van de waarheid uwer grondbeginièlen." De laatfte wordt dus begonnen: „ Op het overig gedeelte van uw werk kan nauwlyks enige aanmerking vallen. Het beftaat voornamelyk uit onbewezene Hellingen, beledigende uitdrukkingen, lage belchimpingen , woordenftryd, ongodlyk ydelroepen, en tegen/tellingen der valfchelyk genaamde wetenfchap (?*). Het doet my leed, my, ten einde aan het onderwerp recht te doen, in de noodzakelykheid te zien om zulk ene harde taal te voeren; en ben 'er in waarheid bedroefd over, dat uw geest, ten aanzien van alles wat den geopenbaarden Godsdienst betreft, ik weet niet waarvandaan , ene verkeerde wending gekregen heeft. Gy zyt tot wat beters in ftaat, want 'er is ene wysgerige verhevenheid in fommigen van uwe denkbeelden, wanneer gy fpreekt van het Opperwezen, als den Schepper van het Heelal. Doch op dat gy my niet van minachting jegens u zoudt befchuldigen , wanneer ik enie gedeelte van uw werk, zonder op hetzelve byzondere acht te flaan , voorbyging, zal ik u volgen in het geen gy het befluit van uw boek noemt." (*) 1 Tim. VI: 30. Vade-Mecum Medicum, &c. Auctore guuelmo tazewelIi. Dat is Geneeskundig Zakboekje van willem tazewel, enz. Te Leyden, by A. en J. Honkoop , 1800. In 8vo. 198 bl. De Heer tazewel, Lid van verfcheidene geleerde Genootfchappen, heeft dit Werkje in het licht gegeeven, om te ftrekken tot een Handboekje voor jonge Geneesheeren. Hetzelve fchynt een goeden aftrek gehad te hebben , dewyl deeze Leydlche uitgave een herdruk is van de tweede Parysfche uitgave. Het Werkje kan ook met nut tot het oogmerk, waar mede het is in het licht gegeeven, dienen. Vooraan vindt men de beknopte ziektekundige bepaalingen van Gullen , die waarlyk zeer gefchikt zyn, om in weinig woorden een goed denkbeeld te geeven aangaande den aard  g. tazewell, vade-mecum medicüm. I9t aard en het onderfcheid van de meeste ziekten. Hierop volgt eene beknopte Apotheek, in welke de voornaamfte middelen, zo de enkelvoudige als de zamengeftelde , naauwkeurig worden opgenoemd: terwyl men onder de laatfte ook nog al byzondere dingen vermeld vindt, die niet overal voorkomen. Ten opzichte der Chemifche middelen heeft de Schryver verkoozen gebruik te maaken van de konsttermen der nieuwere Scheidkundigen. En dewyl dezelve niet even verftaanbaar zyn voor allen, heeft hy 'er eene lyst bygevoegd , op welke de nieuwe benaamingen tegen over de oude zyn geplaatst. Achter de Apotheek volgt eene dubbele Tafel, ftrekkende ter bepaaling van de giften der middelen: naamelyk eerst in eene alphabetifche, en vervolgens in eene geneeskundige orde , uit welke men dus met een opflag van het oog de voornaamfte middelen en derzelver giften kan vinden, die in eene bepaalde ongefteldheid te pas komen. Waar op eindelyk volgt eene verzameling van zeer eenvoudige en' werkzaame voorfchriften , in eene gelykzoortige orde geplaatst; wordende alles beflooten met een Etymologisch Register. Wy twyftelen niet, of dit nuttig Werkje zal ook hier, gelyk elders, een goeden opgang maaken. Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. 6de Stuk. Te Amfterdam, by de Wed. J. Dóll en Zoonen, 1799. In, gr. 8yo. 106 bl. Behalven eenige uittrekzels uit buitenlandfche Scheikundige Schriften, en het nader bericht van Directeuren van 't Bataaffchap Genootfchap te Rotterdam , omtrent het bericht van den Heer van Husfem, aangaande de zuivering van bedorven water, komt in dit Stukje voor , eene belangryke Verhandeling van den Heer c. g. ontyd , over de werking en het nut van onderfcheiden Zuuren, en vooral van het verdund Salpeterzuur , in de geneezim; der Venusziekte. Naauwelyks hadden de Lavoifieriaanfche ontdekkingen een nieuw licht verfpreid over de Scheikunde, en de bewonderenswaardige eigenfchappen van het Zuurmaakend begin-  iq2 nieuwe scheikundige ginzel (Qxyglne) leeren kennen , of men trachtte daar van ook gebruik te maaken in de Geneeskunde . en zo wel de bronnen van veele ziekten , ais de werking van veele geneesnrdleien, te verklaaren, uit eene wegneeming of toevoeging van genoemde beginzel van of tot de vaste deelen en . By Lyders, wier geftel, door kwylkuuren , ftoovingen, of het onverftandig misbruik van Kwikmiddelen , geweldig verzwakt is. Het herftelt alsdan de kragten, en ftelt den Lyder in ftaat om naderhand de Kwikmiddelen weder te kunnen verdraagen. 2u. By perfoonen, die natuurlyk tot Klierziekten geneigd zyn ; naardien de Kwikmiddelen , by zodanige Lyders, de Klierziekten dikwyls in werking brengen, zomwylen zelfs met een doodelyke uitkomst. Het Salpeterzuur herftelt, door zyn verfterkend vermogen, deeze wanordes, en ftelt de Lyders in ftaat, om vervolgens wederom het noodige Kwik ter geneezing te kunnen verdraagen. q°. Het Salpeterzuur is insgelyks van eene groote nuttigheid , wanneer fcorbutifche, of zwakke en aan zenuwtrekkingen onderheevige Lyders door Venusziekte worden aangedaan. Zodanige Lyders kunnen immers de Kwikmiddelen niet verdraagen, maar verliezen zelfs meermaalen het leven, door de toevallen, welke by hun zodanige rrjiddelen verwekken. Het verfterkend Salpeterzuur is hier van het grootfte nut; het verbetert der Lyderen geftel, vermeerdert hunne kragten, en is du3 een der beste voorbereidende middelen tot het aanwenden der Kwikbereidingen. Gefchiedenis van de Kristlyke Kerk , in de Achttiende Eeuw. Boor a. ypey , Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Wctenfchappen te Vlisfingen , Predikant te Ethen in het Land van Heusden, en beroepen tot Hoogleeraar in de Kerklyke Gefchiedenisfe aan de Hooge School te Harderwyk. I/de Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1799. In gr. tivo. 375 bl. Onder de gebreken, onzes oordeels, in den anders pryzenswaardigen arbeid van den Kerkleeraar ypey , l-ett, 1800. no. 5. O (dien  194 a. YïEY (dien wy met zyne beroeping tot Hoogleeraar in het vak, waar hy juist t'huis hoort, geluk wenfchen,) telden wy de breedfpraakigheid (*). Wy zien, met genoegen , dat hy voorneemens is, om, in het bearbeiden deezer Gefchiedenis, zyn plan merkelyk in te korten, en zich voortaan op de kortheid, zo veel mogelyk is, toe te leggen. Waarheid is het, dat wy, overeenkomftig met zyn zeggen , die kortheid allendeels niet ontdekken in de Gefchiedenis der Franfche Deïsten, dewyl die reeds eenigen tyd hadt afgewerkt gelegen ; dan, in volgende Stukken des derden Deels, en zo voorts, hoopt hy aan dit verlangen en aan zyne belofte te beantwoorden. Wy twyfelen hier niet aan; doch kunnen onzen wensch niet verbergen, dat hy, ter bekortinge, ook minder of korter uitweidingen , gepaard met uitroepingen , maake ; waar van wy , ook in dit Deel, veele voorbeelden ontmoet hebben. Dan, laaten wy voortgaan om verflag van dit Deel te doen. 't Zelve vangt aan met eene korte en zeer gepaste Inleiding tot de Gefchiedenis van het Deïsme in ons Vaderland. Eerst behandelt hy de Gefchiedenis der grove Deïsten in ons Vaderland. Hier vinden wy vermeld hatsveld, een Saxisch Edelman; jan van der veen: onder de min buitenfpoorige komt een breed berigt van pierre bayle voor; een Man, van wien, te midden van veel ten zynen bezwaare, veel tot zyn lof te zeggen valt, gelyk dit beide hier ook gefchiedt. Ypey fchynt de laatfte uitgave van bayle's DicJionnaire, dat Meesterftuk, niet gekend te hebben: want in onze Hollandfche Uitgave van den Jaare 1740 is het veel gerugts maakend Artykel david wel niet in den Text ingelascht, maar, zo als het oorfpronglyk gefchreeven was, achter aan het tweede Deel gevoegd. — Het berigt wegens simon tissot de patot is, by gebrek van befcheiden, niet zeer volledig. Schoon het getal der Deistifche Schryveren hier te Lande klein moge weezen, is egter het getal der Deïsten groot. Zy maaken evenwel geen Genootfchap uit. 't Geen gezegd wordt te Zutphen heden ten dage beftaan te hebben , wordt door den Schryver wederfprooken. * 't Heeft (*) Zie onze Alg. Vad. Lettertef. voor 179*, bl. 352» en voor 1799 > bl. 72 en 119.  kerklyk» geschiedenis. IQ5 't Heeft hier niet ontbrooken aan Antideïstifchc Schriften. Ypey vermeldt hier j. bernard, h. lossing, t. van nuys klinkenberg, j. m. hoffman , y. van hamelsvei-d, j. claassen, levade. Met lof gewaagt onze Schryver van de lnltituuten» hier te Lande, tot beftryding des Ongeloofs; als dat te Rotterdam van WALTeR senserff ; doch dit heelt tot nog toe zich bepaalt by het doen van Leerredenen , waar van 'er geene uitgegeeven zyn —- dat van jan stolp te Leyden, en van het Godgeleerd Genootfchap des Haarlemfchen Inftituuts vari pieter teyler van der hulst: twee Inftituuten, die grooten roem hebben bv binnen-en buitenlanderen, door de in druk uitgegeevene Antwoorden op de Prysvraagen, van tyd tot tyd uitgefchreeven. Eene breedere vermelding van deeze twee laatstgemelde Stichtingen zou in dit Werk wel gevoegd hebben; niet zo zeer voor de Vaderlanders, want bv deezen zyn ze bekend; maar voor Buitenlanders, die hier, als de gefchikte plaats, des verflag verwagten en aeene enkele overwyzmg. Billyk zyn de klagten geweest over de kostbaarheid der Werken van teyler's Genootfchap ; doch , behalven dat de Verhandelingen niet gefchikt zyn voor den zogenaamden Gemeenln Man, verwondert her ons, dat de Schryver, bv het herhaalen van die oude klagt voor onbemiddelde Lieden van Lettéren , onkundig fchynt van de edelWdiae nooeinff der Beftuurderen van teyler's Naa^ ' SatenSap, dienen prys zo laag gefteld hebben, dat het Werk voor zeer verkrygbaar mag gerekend wor- i Aen /■*•) . De rede, waarom wy hier geen byzonder verflag van het Haagfche Godsdienst-Genootfchap i aantreffen, is voldoende opgegeeven. \ Leeverde ons Vaderland geen grooten Voorraad op i van Deïsten; een Heirleger komt uit Duitschland te voorfchvn De Oorzaaken en Byoorzaaken van die veelvuldigheid worden in 't breede vermeld, en mzon- I derheid aangetoond, hoe de loop der Wysbegeerte al, I par hier tol veelvuldige aanleiding gaf. Kant's Wys- ' (*■) In onze Alg. Vaderl. Letteroef. voor 1799, Wi *93. hebben wy die zeer goedkoope aanbieding der voorige DM* 1 len, en den langen prys der volgenden, opgegeeven uit de i Kunst- tn Letterbode, ÏÏL P- WO a  IQÖ A. YPEY begeerte komt hier in geen gunftigen] dag te vooren; en de Nieuwe Hervormers in een nog flegter: terwyl ook het Piëtismus als een voornaame oorzaak wordt by« gebragt. De grove Deïsten in Duitschland worden wydloopig befchreeven. Groot is de lyst der min buitenfpoorige Deïsten. Schryvers van dien (tempel, met naame lessing en bahrdt , aangetoogen en ontmaskerd hebbende, Ipreekt hy van veele ongenoemde Deïsten. Wanneer onze Gefchiedfchryver, eenen aanvang met deeze laatstgemelden maakende, fchryft: „ Die gee„ nen, welker Godonteerende gevoelens wy nu nog wil„ den opzamelen, hebben hunne fchriften in de waereld „ geftooten, als uit eenen donkeren hoek, en zonder hunnen naam daar by te zetten. Waarom hebben zy „ de vergiftige vruchten van hun verwilderd brein en ,, bedorven hart, in volle manden, openlyk te markt „ doen komen, zonder dat men weet, door welken zy „ daar zyn aangevoerd? Om dat zy wel wisten, dat ■„ die vruchten vergiftig waren; hun eigen geweeten, „ hoe zeer ook verzwakt door weelde, moest hen daar „ van by wylen overtuigen; en nooit fehynt dat gewee,, ten door de zwymeldranken van zedeloosheid dermaa„ te bedwelmd te zyn geworden, dat het de eergierig. „ heid affchudden wilde. Zy fnorkten wel, onder het „ omgehangen masker der verlichting, op hunne edele „ oogmerken, op hunne inzichten in de waarheid, op „ hun ontdekken van Priesterlisten, op hun verbryzelen „ van Kerkketenen, op hun herltellen van waare Gods„ dienftige Vryheid. Maar zy wachtten zich wel, ora „ in hunne egte gedaante te voorfchyn te treeden, „ zich aan perlbonlyke tegenfpraak bloot te (lellen , en „ zich openlyk te verdeedigen;" wanneer hy dit fchryft, zeg ik, heeft hy zeker de reden der Naamsagterhouding van eenigen getroffen; doch wie haalt zich niet voor den geest andere redenen, die hier toe aanlei* ding gaven? Zo geheel verborgen werkten alle Deïsten in Duitsch. land niet; ten bewyze hier van (trekken de Deïstifche Genootfchappen daar te Lande. Men leeze de Afdeeling, aan derzelver befchryving gewyd, waar de Illumi' naaten, eenigen met naame genoemd , te voorfchyn treeden ; waar men een berigt vindt van de Duit/ene Unie, van de Orde der Waarheid, en eenige naamen niet  kerkxyice geschiedenis. 19? niet vetzweegen worden. Ten aanziene van deeze berigtgeevingen moeten wy aanmerken, dat ze meestal van geilaagene Partyen komen, of met een misfchien gepaard gaan. Het Historisch Berigt, aangaande eenige geheele Dorpen van Deisten in Bohemen, heeft die duidelykheid niet, welke men zou verlangen. Die Dorpelingen, thans door den wereldlyken arm verftrooid, fchynen ons toe, veeleer deels Sociniaancn, deels Dwepers, dan wel Deïsten, geweest te zyn. Eene daar op volgende Afdeeling geeft verflag van eenige Byzonderhedèn, betreffende de Deïsten in Duitschland, geduurende deeze Eeuw. Het fchetst, hoe het 'Deïsnuis daar aangekweekt is door de Grooten — door Geleerden door Ongeleerden door zommige Boekhandelaren. Hier ook treffen wy, onder veel waarheids, veel onbepaalds aan. Het ware te wenfchen, dat de Schryver zyne eigene welgepaste Aantekening, bl. 328, over de mildheid, waar mede men den naam van Deïst gebruikt, fteeds voor oogen gehouden , en aan Berigtgeevingen, wier partydigheid hy elders erkent, geen geloof geflaagen hadt. Desge yks kan een te onbepaalde voordragt verkeerde denkbeelden inboezemen. Dit althans kan het geval weezen, als hy over de openbaare Leesbibliotheeken en Lees gezelfchappen in Duitschland handelt, en die over 't algemeen befchouwt als broeinesten van Deisten. In ons Va¬ derland , weet men, dat hier en elders, door bewerking van de Maatfchappy: Tot Nut van 't Algemeen, Leesbibliotheeken voor den zogenaamden Gemeenen Man aangelegd en geopend zyn, zo gefchikt om nuttige kundigheden te verfpreiden en eene algemeene verlichting te bevorderen. Wy willen den Schryver niet verdenken, dat hy dezelve wraake; doch een kort woord van uitzondering zou hier niet te onpasfe geweest zyn. In Duitschland, waar alles zo zeer zamenfpande om het Deïsmus voort te planten, ontbrak het niet aan eenige wel aangewende poogingen ter ftuiting van betzelve. Deeze geeft onze Gefchiedfchryver op, met vermelding der Antideïstifche Schriften , in Duitschland, itaande deeze Eeuw, in onderfcheide Tydperken uitgegeeven. Hier treeden te voorfchyn g. w. leibnitz , T. C. UXlëNTHAL , j. A. NOësSELT en j. F. w. JERU- salem. Laatstgenoemde ondergaat geene zagte beoorO 3 dee-  Jü8 a. ypey deeling, ja eene veel fcherper dan hy verdient, om dat, hy in Begrippen over eenige Leérftellingen des Christendoms met den tyd is afgeweeken van die onze Schryver omhelst. Ypey's hier opgegeeven Regel: „ Wan,, neer wy aan eene Godlyke Openbaaring willen ge„ looveni.irnoeten wy alles, wat dezelve behelst, geloo„ ven, en'niet uitmonfteren, Ygéne ons niet aanftaat," is té onbepaald ; want de vraag blyft, wat behelst de Openbaaring ? Doch het is hier de plaats niet, over ! dit ftuk te handelen. Over dit t'oegeeven en niet toegeeven aan de Deïsten herinneren wy ons fraai je aanmerkingen geleezen te hebben in eene Voorreden voor een der bekende Stukken van lilicnthal. —By onzen Kerklyken Gefchiedboeker volgt cp jerusalem het Gefchrift van g. f. seiler; j. f. jagobi's en gellert's Schriften worden niet ongedagt ge- ' laaten. Met verwondering moet men verneemen,dat, daar het in ! Duitschland zo vol van Deïsten is , geene daar tegen geKante Inrigtingeu bekend zyn, als in Engeland het lnfli« ; tuut van boyle , en de reeds vermelde, hier te lande, van senierff, stoep en teyler. ,, De eenige wei- nige openlyke inrigtingen ter ftremming van het Deïs- \ „ me in Duitschland waren op zommige Academiën de : „ bevelen der Curatoren aan de Hoogleeraaren, om <,, voor hunne Leerlingen Antideïstijche lesfen te hou„ den. Zodanige bevelen werden, onder anderen, ge9, geeven aan de Hoogleeraaren te Halle , en aan die ; inrigting hebben wy te danken het Werk van Noes- I „ selt." Van eenen geheel anderen aart waren de poogingen, : die, ten Jaare 1788, ter ftuiting van het Deïsme, in het werk werden gefteld door den Koning van Pruisfen9 frederk: willem ; naamlyk het uitgeeven van het Religions Edi8. Hoewel het veelen toefcheen , dat de vryheid van denken, in het Huk van den Godsdienst, , daar door volkomen tegengewerkt, en voor alle verder I onderzoek der waarheid een fchutboom geflaagen werd, febynt het den Heere ypey toe, dat dit 's Konings oogmerk niet geweest hebbe. Anderen vellen daar over een geheel ander oordeel. Een onzer Vaderlandfche Geleerden, bacot, brandmerkt het met den naam ■ van eene domheid kweekende Inrigting — van een flaafsch • verlaagend werktuig; terwyl hy den Pruisjïjchcn Staats-  kerkxyke geschiedenis. 199 dienaar voN wöixner, deszelfs Opdeller, een Prottliantfchen Inquifitiemeatcr noemt. Wat.men ook van dit Edift, uit het gunftigst oogpunt befchouwd, mogt verhoopen , met 's Konings dood verdween, die hoop in vdelen rook. i Wöllner verviel in ongenade. Een Fdift, meer Christlyke vryheid ademende, bekleedde de plaats van 't voorige. In 't zelve vinden wy deeze opmerkenswaardige taal gebezigd : „ In voorige tyden was 'er geen Religions EdiB, maar voorzeker toch " was 'er toen meer Godsdienst en minder nwchelaa* " rv, dan tegenwoordig; en het Geestlyke Departement ftondt toen by inlanders en uitheemfchen m de groot" fte achting. Ik zelf eerbiedig den Godsdienst, ja het ftrekt my tot genoegen, zo dikwyls ik deszelfs heilZ zaame voorfchriften mag opvolgen: en ik begeer om , nog zo veel niet, een Volk te regeeren, 't welk geen ' Godsdienst had. Maar ik weet ook, dat de Godsdienst eene zaak van het hart, van eigen overtuiging zvn en blyven moet, en door geene middelen van " dwang bv een gedachteloos naklappen in veragtmg "moet worden gebragt, byaldien dezelve aan deugd Z en braafheid bevorderlyk zal zyn. De Rede en de Wvsbegeerte moeten deszelfs getrouwe medegezellinnen zvn. Dan zal hy zichzelven bevestigen, zonder " het gezag benoodigd te zyn van zodanigen, die zich H willen aanmaatigen, om aan de toekomende eeuwen leerftellingen op te dringen, en den nakomelingen voor " te fchrvven, hoe zy in hunnen tyd denken moeten. " Wanneer Gy in het beduur van uw Departement naar " eate Lutherfchc gronddêllingen te werk gaat, cue zo " glheelenal zyn in den geest van den Stichter onzes Godsdiensts, en met deszelfs Leer overeenkomen, " wanneer Gy maar daar voor zorgt, dat de ledige , plaatzen van Predikanten en Hoogleeraaren vervuld worden met braave en bekwaame mannen , die met de vorderingen in Weetenfchappen, vooral inde ExeZ gefe, welken van tyd tot tyd gemaakt worden, bekend zyn, zonder zich met dogmatifche fpitsvindig" heden op te houden; zo zult Gy wel ras er van , overreed worden , dat noch dwangbevelen, noch de ' herinneringen daar aan noodig zyn, om waaren GodsZ dienst in het land aan te kwecken, en deszelfs1 wel„ daadigen invloed op het geluk en zedelykheid van " alle Volksclasfen heinde en ver uit te breiden. O 4 Ac""  200 A. ypey, kerklyke geschiedenis. Achter dit Deel zyn twee Byvoegzels. Het een, tot het Eerfte Deel behoorende , een Brief des Maartendykfchen Hervormden Leeraars j. a. lotzk, wegens de Vertaaling der Heilige Schrift in het Maieitsc/t. —— Een ander Byvoegzel, tot dit Tweede Deel betrekkelyk, behelst een duister berigt van een Deïstisch openbaar Genootfchap te Delft, gegrond op eene Rcdenvoering, uitgejprooken in een Gezelfchap van Lieden, wel-, ke geen byzondere Sccle van Godsdienst belyden, over de betekenis van het woord Godsdienst (f). (*) Wy hebben de nietsbeduidendheid van dit Stukje aangetoond in onze Vadert. Letteroef. voor 1799, bl. 433. Reize in Zwitferland, door helena maria williams. llde en laatfte Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop. In gr. 2vo. 229 bl. ■» TXet volgende Deel zal ons gelegenheid verfchaffe» X X om iets breedvoerigers over te neemen: '* met deeze woorden beflooten wy onze Beoordeeling en aan- Ïryzend Berigt van het Eerfte Deel deezes Werks (*\ Iet zal ons geene moeite.geeven, daar toe het een en ander uit te kiezen ; doch de keus zelve valt moeiJyk , te midden van zo veel fchoons en mededeelenswaardigs. Steeds vindt de Reizigfter williams gelegenheid, om gebreken by gebreken in de Zwitzerfche Volksregeringen op te merken, en teffens dezelve in zo klaaren als afzigtigen dag te zetten; dan merkt zy, in het tweede Hoofdftuk deezes Deels, naa in het eerfte den Leezer by de bronnen van den Myn getoefd te hebben, op: „ De zedenlyke en ftaatkundige gebreken van die Zwitzerfche Volksregeeringen leveren egter geen bewys op tegen de Volksregeeringen in 't algemeen, noch tegen de Regeeringen by vertegenwoordiging ; deeze gebreken hangen van de zeden, niet van de ftaatkundige regeeringsvorm af. Het is als of men uit de partyfehappen, die de Republieken van Griekenland en Rome beroerd heoben , wilde bevvyzen , dat de Vryheid niet voor {*) Zie onze Alg. Fad. Letteroef voor 1799, bl. 352.  h. m. williams, reize in zwitserland. !t0i - voor den mensch gefchikt is. Deeze ftelling is binnen kort in Engeland fterk verdeedigd geworden; maar ik zal deeze aelegenheid waarneemen, om, tot handhaa: ving van de eer der Engelfche Letterkundigen, aan te : merken, dat de Franfche Staatsomwenteling haare yvei rigfte verdeedigers onder de voornaamften hunner ge'•> vonden heeft ; zy hebben, door de bevalligheid hunner welfpreekenheid of door de kragt van hunne redeneeringen, de loontrekkende Schryvers verpletterd, die hun geld wonnen, met de beginzelen, op welken de Repu> bliek gegrond is , te belasteren. Men herinnert zich : nog wel, dat de eerfte onder hen voorzegd had, dat Frankryk van de Kaart van Europa zou uitgeveegd ; worden. Alzoo deeze voorzegging in eenen tegenoverI geftelden zin is bewaarheid geworden, en Frankryk zich ' niet alleen eene Volksregeering en een kragtig betluur I gegeeven heeft; maar, vermits zy zelfs haar grondgebied c omtrent een vierde uitgebreid heeft, houden de SchryI vers van die zelfde party thans ftaande, dat noch de $j Republiek , noch de Conftitutie lang kunnen duuren. I Het is by hen de gewoonte, tot bewys van deeze ftel1 ling, het voorbeeld der Griekfchc Republieken aan te haaien; en deftige en arbeidzaame Schryvers, de hél dendaagfche inftellingen met de oude verwarrende, beij fluiten uit de vergelyking, dat, vermits die niet heb3 ben kunnen blyven beftaan , deeze niet beter ftaande I zal blyven." Van de Vryheid, de Valtelins door buonaparte be% zorgd, fpreekende, geraakt de geest der Schryfftcr in I verrukking; wy willen haar hier volgen. „ Wanneer a men met eenen wysgeerigen geest in de verloopene eeui wen te rug ziet, met welk eene droefheid ziet men dan q de lange lyst niet ontrollen van menfchenvernielers, i welke de Gefchiedenis Helden noemt J Hoe weinigen \ vindt men van die godlyke weezens, die gewerkt hebc ben en welken het gelukt is om hunne gelyken te I verbeteren, in plaats van dezelve te vernielen ! Tot ï hier toe had men de toomlooze heerschzugt zig ongeil ftraft zien verheugen , de waereld in boeijen te houï den ; men had de raaskallende gloriezugt haare dorst ;s zien lesfchen met de traanen, welke zy deedt vergieten, ï De lier der dichters vierde die verwoedheden, en 1 fmoorde de ftem der Wysbegeerte, en de lesfen van i geraaatigdheid, welke zy geeft: maar daar is een nieuw O 5 tyd-  h. m. williams tydperk begonnen: verwoeste Provinciën, drommen van menfchen , die geflacht zyn, zuilen geene glorie-tytels meer zyn. Dat buonapaute, de Alpen beklimmende, den Keizerlyken Adelaar voor zig verjaagd, en dat hy zyn dreigenden fnavel zyne liefde prooy ontrukt heeft, hy heeft 'er zekerlyk recht door verkreegen op de vervoeringen van onze bewondering. De groote Bevelhebbers der oudheid, en van hedendaagfche tyden, worden door hem verduisterd; zyne bekwaamheid , zyne dap¬ perheid, zyn boven allen lor; zyn oog, om my van de welfpreekende taal van eenen Franfchen Minister te bedienen, ontftal het geval alles, en zyn vooruitzigt maakte hem meester van het toekomende ; maar waarom zal hy voornaamlyk in de Gefchiedenis geroemd worden? Om zyne edelmoedigheid jegens de volkeren, die hy overwonnen heeft. De blikfems van zynen degen zyn voor hun de eerlte draaien der Vryheid geweest, en zy hebben de vernederende banden der flaaverny tegen de zinnebeelden der Vryheid, met den olyftak des Vredes vermengd, verwisfeld. -—— Deeze grootheid is nieuw, zonder voorbeeld ; en dat ons weinig verwonderen moet is dezelve gevoegd te zien by die eenvoudige fmaak der oudheid, die hem byzonder eigen is, by zyne lust tot de afgetrokken weeten/chappen, by zyne diepe verachting van alle luister, pragt, welde, die verachtlyke voorwerpen van eerzugt van gemeene zielen. Eli dat ook eene zagte ontroering in myn hart, een gevoel van nationaalen hoogmoed verwekt, is de neiging, welke deezen grooten Man na Osfian trekt, wiens hartstochtlyke eenvoudigheid overeenkomt met zyne verheevene gevoelens, en hem boven de dingen der waereld opvoert. De Glorie van buonapaute , zegt de Minister , behoort aan zyne dappere Soldaaten, aan alle Franfchen toe. Ik durf 'er by voegen, de Glorie van buonapaute wordt niet flechts op Frankryk alleen te rug gekaatst; gelyk die van homerus of newton, behoort zy de geheele Waereld toe." Het Canton Glaris, tusfchen hooge en byna loodrechte bergen gelegen , fchynt door de natuur daar mede omringd, om een land te veideedigen, dat zy bedemd heeft om de onfchendbaare Ichuilplaats der Vryheid te zyn. Deeze gefleldheid doet de Reizigder aanmerken : „ Die deile bergen zyn voorzeker uitmuntende verichansfingen geweest, toen het 'er voor dit Volk op aankwam  reize in zwitserland. 203 kwam om zyne onafhangelykheid te .verkrysjen of te handhaaven; maar zonder den geest van Vryheid zouden zv weinig geholpen hebben. De Myn, Luxemburg en Mentz , door de ïïerkfte Krygskunde verdedigd, hebben Duitschland niet kunnen behouden ; de moerasfen van Holland hebben den Stadhouder met gered, en de Alpen zelve zyn ongenoegzame bolwerken geworden voor flaaffche Legermagten." . jje Regeering van Zurich, het Athenen van Zmtzerland, wordt door de vryheidminnende Reizigfter als no°- Aliftocratifcher dan die van Bazel befchreeven. Op die van Lucerne valt desgelyks veel aan te merken. „ Te Lucerne" meldt zy, „ bezitten de Priesters omtrent de helft van de Rykdommen van het Canton, en zy hebben den koophandel verboden. De helit per rykdommen van eenen Staat in handen der geenen, cue niets tot deszelfs welvaard toebrengen: nog meer, van die geenen, welke dezelve vernietigen ! Welke ftrydigheden tusfchen de wonderlyke Leden van dat Helvetisch Lichaam! Terwyl te Bazel de Koophandel een God is, is hy te Lucerne niet meer dan een Haaf. Zoo men tusfchen deeze twee uiterften kiezen moest , zou dat van Bazel nog de voorkeus verdienen, alzoo het den i rykdom voortbrengt, en het ander de armoede teelt. 1 Maar laaten wy liever erkennen, dat Zmtzerland noodwendig zyne inftellingen moet veranderen. De tyd is voorby , dat men 'er niet oneerbiedig van duride fpreeben*'3 Te meermaalen vindt de Burgeresfe williams rechtmaatige oorzaake om niet voordeelig van de Geestlykheid te fpreeken; doch dit werkt by haar niet uit, t seen ongelukkig het geval by veelen is, om de Geestlykheid zonder onderfcheiding met een zwarte kwast te overftryken. Men leeze haar berigt van de Abtdy van den Engelenberg en het Charafler van den AAfwisfelend wordt 'er van Parys, in dit, gelyk in het voorgaande Deel, gefprooken. Het negende Hoofdftuk bevat eene uitweiding over den Staat der Kunilcn te dier Stede, opgehelderd door eenige Aanteke, ningen des Vertaalers, die zich onlangs te Parys bevondt. , , , T, * De Republiek van Geneve trekt de aandagt der Reizigfter in 't byzonder. „ Deeze had," fchryft zvj| y 10  fi En eduard in den gang ontmoetende , omhelsde zy hem , en borst uit in de opgetogenfte uitdrukkingen van dankbaarheid en verwonderinge. Juffer kuntly, die Juffrouw anguish opde hielen volgde, was, zo wel als eenigen der bedienden, netuiee van dit tooneel, hetgeen eduard zeiven zodanig verraste en in verwarring bragt, dat hy buiten ftaat was van een onderfcheiden zeggen voort te brengen. Juffer huntly, fchoon haar gelaat uitwees, dat zy deelde in eduard s verwarring , had genoegzaame tegenwoordigheid van gesst om haare Vriendin in de zykainer te leiden, alwaar allen drie in korten tyd tot eene grootere maate van bedaardheid kwamen. Zy bragten het overige van den dag en den avond door in het genot van zo aangenaame herinneringen, als eemce waarmede de menschlyke natuur bekend is. De harten van twee hunner vloeiden over van genegenheid en dankbaarheid ; de derde was zicbzelven bewust, dat hy , door eene verdienstlyke daad , de oorzaak was van der anderen veiligheid en geluk; en allen verheugden zich in de gedachten , dat zy een groot en dreigend gevaar ontkomen , De Heer anguish zat aan het middagmaal ten huize yan eenen Heer in het zelfde Graatfchap, wanneer een knecht inkwam met een verward maar ontrustend verhaal yan eenen dollen hond, die veele menfchen op het land, en in het byzonder verfcheiden perfoonen uit het huisgezin van den Heer anguish , had gebeten. Hy fprong onmiddellyk van tafel, ea keerde onder groote vreeze voor eenig allerverfcnrikkeiyicsc  *I* l' moorï, eduard. voorval, na huis: alwaar hy, tot zyn onuitfpreekelyk genoegen , Juffrouw anguish , Juffer huivtly en eduard vond zittende by elkander, zo als boven befchreven is. Juffrouw anghish vloog in de armen van haaren Man, en verhaalde denzelven, met al die gretigheid, waarmede wy hun, die wy beminnen, vertellen hetgeen wy weeten hun vermaak te zullen geeven, de historie van dien gebeurtenisvollen dag: hem naauwlyks den tyd laatende om eene vraag te doen. „ De overgang uit eenen ftaat der allerfmartelykfte bekommeringe, tot dat volle genoegen, hetgeen hy nu fmaakte, bragt den Heer ancuuh, in het punt van geluk, tot gelyke hoogte met het gezelfchap, waarby hy gekomen was. „Juffrouw anguish bleef met verrukking uitweiden in den lof van eduard , terwyl carolina , fchoon fpaarzaam in woordlyke loffpraaken , door haar gelaat toeltemming en goedkeuring te kennen gaf van alles wat haare Vriendin zeide In de volheid haarer blydfchap zeide Juffrouw anguish vrolyk tot haaren Man : „ Gy hebt tot deezen dag toe nooit reden „ gehad om jaloers te zyn; maar ik moet het u voor de vuist „ zeggen, ik bemin deezen Jongman." „ Wel, myn lief, daar de zaak zo is," antwoordde de Heer anguish, „ verheug ik my, om uwentwille, zo wel „ als mynenthalve, dat gy uwe liefde openlyk belvdf want „ dus zal niet 1 „ Bedcktkeid op uw node wangen aazen, „ Gelyk de worm den bloemknop fchendt-" „ Ik haat bedektheid," antwoordde Juffrouw anguish„ maar, al ware het anders, bedektheid is nu buiten mvnè „ macht; myne drift is bekend by het gantfche huisgezin • „ want op bet oogenblik, waarin ik eduard zag, toen hy ,, van het behouden van carolina wederkeerde , floeg ik „ myne armen om zynen hals, en kuste hem met zo veel ,, hartlykheid, als ik ooit in myn leeven eenen man ce3, kust heb." b ,, Bravo!" riep de Heer anguish uit; „ maar ik hoop dat „ deeze )0nge Dame op dezelfde wyze den Heer haare dank„ baarheid betuigd heeft." „ Indien zy het niet gedaan heeft, zal zy het nog doen " riep Juffrouw anguish; Juffer huntly by de hand grypende. en haar na eduard trekkende. „ Het gelaat van Juffer huntly was in een oogenblik met bloozen bedekt en haare Vriendin tegengaande, zeide zy, met eene ontftelde ftem: ,, Zyt gy dol?" „ Neen, myne waarde, niet volkomen,"' antwoordde Juffrouw anguish ; „ maar, indien deeze Heer het niet had » ge-  J. moore, eduard. «5 «daan, hadt gy raazende dol kunnen zyn. Kom daarom, * Son uwe erkentelykheid , en dank uwen verlosfer met uwe " "üTnSk'ik u, Mynheer, uit den grond myner ziele ." zei'de luffer huntly, met eene uitberfting van dankbaarheid, welke haare item verleevendigde , eenigermaate de overhand kreeg op haare verwarring , en haar beminnelyk gelaat haar weinig na eduard deed buigen , die, met verrukkende ontroering, het oogenblik aangreep, en zyne lippen op de baare^duikte lief," fprak de Heer anguish tot zyne Dame , 'daar carolina het zelfde teken van dankbaarheid heeft gegeven, dat gy gaaft, zal ik de drift, welke gy belydt " voor edoard te hebbtn , met meer fatfoen kunnen draa- gen ; want ik heb hoop, dat gy, ten hoogften, Hechts in ftaat zult zvn om zyn hart met haar te deelen. " De Heer en Juffrouw anguish vervolgden nog eenigen tvd' deeze foort van boertende zamenfpraak , zonder door luffer huntly of door eduard geftoord te worden ; welke Liden te eenemaal fcheenen verzwolgen te zyn in hunne etgene overpeinzingen, en geheel niet geneigd om op het gefprek te letten, of *er deel in te neemen. Wv zullen hier alleen nog byvoegen, dat, fchoon eduard aan Juffer huntly, fints lang reeds , niet onverfchilhg was deze dappere daad haar in liefde jegens hem ontftak; en daar ook eduard haar oprechtlyk beminde, worden zyVaan £ einde dezes Boekdeel*, echtlyk vereenigd, en genieten het ftreelendst huislyk geluk. Kleine Dichterlyke Handfckriften. Twaalfde Schakeering. Te Amfteldam , by P. J. Uylenbroek. In gr. ivo. 144 De voortzetting van dit door ons reeds meermaalen aangekondigd Dichtwerk ftelt ons in de aangenaame gelegenheid, om onze Lezeren weder met eene twaalrde Schakeer.ng van 't zelve bekend te maaken. Dezelve bevat yier-en-vyfhg, zoo uitgebreide als kleine, dichtftukken , pronkende met de naamen van het meerendeel der Dichters , die wy reed by- de aankondiging eener voorgaande Schakeering (*) vermeld hebben. OndeF de Hukken, die deze Schakeering uitmaalen, en waaronder zich veelen van onderfcheidene waarde bevinden, beeft ons dat van den verdienstlyken c. loots, Arf Bygeloof, zeer behaagd: zoo wel het byfchnft eerfte Zang^ (*) Zie /lis. rMtrl. Let teroef. voor 1799, bl. 141. P 4  216 DlCHTüBLYKE HANDSCHRIFTEN, als de befchryvlng van den overgang des bygeloofs alt Egypte L? ekeillaJld?,dle den beftl"yder van '£ z^e, Socrateï,^ dood veroordeelde, waarmede dit dicbttek reeds eindigt, duidt l dat wy van hetzelve in het vervolg meerdere Zangen tewachten hebben. Voorts hebben wy dent Lof der v J. du pKé, Servtlia aan Brutus van a. l. baebaz fzvnrié een tegengeueld tafreel van het in de achtte Schal eeS voorkomend dichtstukje, getyteld : Brutus aan Servilia,lll denzelfden maaker) den Brief over Parys, van o. deTl nes eemge Vertaalingen van de Ouden, als van Boëtius, TibiïluV, Horattus, enz. door bilderdyk , arktzenius , van winter «I* , enz. beneyens eenige Punt- en andere dichten , met veel genoegen geleezen. * Zo het dichtltuk, ten opfchrift hebbende: het wederzien in de eeuwtghetd, door w. van ollefen, niet te veel plaats befloeg , gaarne zouden wy het, om deszelfs belangryken inhouu en fchoone zedenleer, hier affchryven ; dan, nu zullen wy onzen Lezeren een ander, van p. g. witsen geysbËes tot een (taaltje mededeelen Of het onze Nederlandfche meisjens m t algemeen, zeer bevallen zal? hiervoor durven wy niet Milaan: hoe 't zy, dus luidt hetzelve: y aan L i n a. Waartoe die wulpfche en weidfche pracht? Waartoe die dartle en dwaaze reden? Het fchoonst fieraad van uw gejlaqht Be/iaat in zuivre en zagte zeden. Natuur fchotik u volmaakte leden : Waarom haar voorfchrijt niet Betracht? Waartoe die gordel onder de armen? Waant gy dat zulks u fchooner maakt? In Mat' wilt ge u met bont verwarmen , En gaat des winters byna naakt, ' Dient zulk een leefwyz' niet gelaakt? Verdient uw dwaasheid geen ontfermen (*) ? Waartoe uw liairen afgefneen, Waarby geen ebbenhout kon halen? Is 't omdat zy reeds gryzen ? Neen, Gy wilt met blonde lokken pralen; hoezeer doet u de dwaasheid dwalen!... Had ooit een pruik bekoorlykheên? ê Li- i") Gaat hier de cïicliterlyke vryheid niet wat te verre, met naam lyk ontfermen op verwarmen tc laaten rytnen ï '  DICHTERLYKE HANDSCHRIFTEN» SI? $ Lino! laat die dwaasheid varen. Indien ge u gaarn" beminnen ziet, Eii lang uw fchoonheid wilt bewaren, Misvorm dan uw geflalte niet; Maar volg , wat u natuur gebiedt: Dan overleeft uw fchoon uw' jaaren. Macbelh, Treur/pel. Gevolgd naar het Fransch van; M. duch * door Mr. ?. boddaebt. Te Amflerdam, by de Wed. J. Doll, 1800. In Svo. 80 bl. TNe Gefchiedenis van macbeth maakt, in de Kronyk van JD Engeland, Schotland en Triand, door raph. holingsheo ^wSÏÏm h'arrison, in 1?S1 te London «W^i^ zeer avontuurlyk verhaal uit, het welk door buchanan m zyne Schot che Gefchiedenis, fchoon eenigzins verkort , is over°enom° Dunkas, Koning der Schotten en Oom van macSShTzÓ laf én vreedzaam f als zyn Neef ftout en wraakgierig wasfhad deszeifs hulp tot het beteugelen van oproeren \n zyne Staaten, noodig. Deeze geftild zynde, en macbi,th benevens een ander legerhoofd , banquo , in eenen oorlog tegen de Deenen , gebruikt zudende worden ontmoeteden beiden wanneer zy naar DüNKAN reeden , drie loverhexen , welke hen, op haare wyze, heil voorfpelden en onder anderen , dat 'macbeth nog eens Koning van Schotland zoude worden, en dat het nag.flacht van banquo de Kroon zoude erven Eenige voorafgegaane en minder belangryke voorfteU ngen toevallig bewaaibeid zynde geworden begon mac Seindelyk op" middelen te denken om deeze voorfpej. linzen gehee vervuld te krygen, en zich het Kon.ngryk Schotland Sn te maaken. hy werdt in deeze zyne poogingen zeer veiiterkt door zyne echtgenoote, eene trotfche, eerrahtiEe vrouw, welke niet fcheen te kunnen rusten, voor dPt dükkan door haaren man was vermoord geworden. Behalven deeze voorfpelling , hadden gemelde rovereffen ook aan macbeth gezegd: dat hy nimmer van iemand gedood zoude worden, die van eene vrouw geboren was, en niet ovïweK vóór dat het Birnamer woud tot het Slot van JD^Lw kwam. Ook deeze beide Hexefigezegden werden, . ten adeele van macbeth . bewaarheid ; want zekere macduf met welken hy , uit hoofde zyner dwingelandy , in oorlog kwam en die^it deszelfs moeders lyf gefoeeden en derhalven niet geboren was, hieuw hem het hootd af: na da de. ïelve aan'zyne krygslieden had geboden , om elk een tak uit bet Bïrnamer woud te fnyden, en daar mede in de hand naar Dunfmane te'trekken, ten euide het getal der naderende  2I* MACBITH, TBEUBSm. manfchappen voor macbeth bedekt te houden. De hatfte nu meenende het Birnamer woud naar zyn Slot te zien komen achtte daar door de voorfpelling vervuld, en voadt, al vluchtende, op voorgemelde wyze, zynen dood : het welk in den jaare 1057 zoude gefchied zyn. 4 De E'^eliche Dichter shakspear heeft dit verhaal, in den dramatieken ftyl van zynen tyd. geheel weeten over te giétenWaar uit onregelmatigheden geboren zyn , die men a?lefn aan ÏT^A Cr f'"'!6uuZynet tydge^oten , kan vergeeven. Veriche.de heden hebben, na hem, zich beyverd, om, met weglaatmg van veele byzonderhedèn, het zelfde onderwerp, op nieuw, voor het tooneel te bearbeiden. Dit deed reeds william davenant, in de voorige eeuw, in Engeland — stemamik den Jongen, im; f. h. fischer i778; h. r.. wac- a^a1,17m e" G' *" BÜRGE!t 1783 ' in Duitschland; ja dit deeden M. lefebre 1783, en naderhand M. ddcis - Frankryk. ' ^ "* heefC «"gewerkt, in Het Stuk van deezen laatffen heeft Mr. ,. boddaert voor zich ter naarvolging gekozen, en als zodanig moeten wy net Z^rïTTJ. ^ kem&? Duc,s' in al ^beid/zich toegelegd hebbende om de Treurfpellen van shakspear meer overeenkomstig den tooneelvorm en deszelfs regelen te fchikfccn heeft daar door ook alle die Hexeryen en verdichtfe en moeten laaten vaaren, welken aan de Stukken van shakspear zo veel leven geeven. Alleenlyk fpreekt hy nog, nu e dan! van macbeth's droomen, en het vermogen vfn yphyctona maar de karaktertrekken van macbeth, en vooral van deszeifs rotfebe en heerschzuchtige vrouwe, zyn bewaard gebleven : zelfs die van Somnambule , of SlaapwandelaaX, welke volgens den Engelfchen Dichter, aü V Scène 1 ooor de Kamerjuffer befchreeven wordt, en hier mede in het* Vyfde Bedryf, Zevende Tooneel, wordt uitgewerkt. Intusfchen geeven geene van alle haare gezegden , in dit Tooneel, zo veel te kennen als deeze enkele woorden, welken zy' in Jnzelfflen toefland , by shakspear zegt: HereS the fmeil of b d ftid: al the perjumes of Arabia wilt *ot fweeten this tittle hard. Veel, zeer veel fchoons , had de Franfche Dichter, zelis naar zyn eigen ontwerp, nog uit shakspear kunnen overneemen, het welk hy echter niet gedaan heeft: intusfchen is het afmaaken van macbeth, door Moordenaars welke zyne vrouw heeft gezonden om malcolm te vermoorden , geenszins zo treffend als macbeth's dood , door het zwaard van macduf: en de dood van macbeth's zoon is by den Hanfchen Dichter zeer gewrongen De naarvolging is flechts middenmaat, en toont hier en daar te veel de fpooren van grooten haalt : zelfs vindt men b!.  macbeth» treurspel» bl. io een vers, dat een voet te kort is: namelyk het onder, ftê zynde van deezen inhoud. s e v a k. Gy eistht dit ? d u n c a n. Goon! wil my die openleggen. Men heeft dit Stuk fpoedig na de uitgave, ten voordeel» van de Tooneelfpeelers en Speeleresfen, op het Amfterdamsch tooneel vertoond, en hetzelve heeft bevallen. Geen wonderi i c wattier fpeelde voor macbeth's gade. Zo dikuiaals die rol in zulke goede handen valt , zal deeze Nederduitfche Macbeth voldoen, al ware het enkel om de woedende hartstocht en heerschzucht eener furie op het hoogtte te zien. Brieven, voor min en meer gevorderde jonge heden, ten dienst der Schooien zoo wel. als ten algemenen gebrmke, gc/chikt Door een Lid des Schoolbelluurs eener Departementsjaoole van de Kataaffche Maatfchappy , tot Nut van 't Algemeen. jfie Stukje. Te Leyden, by O. du Mortier en Zoon, 1800. In &vo. 100 bl. Dit Stukie bevat in het geheel achtentagtig Brieven van een zeer verfchillenden aard , en dus in vee e gevallen gefchikt om tot goede modellen te dienen. Meestal loopen deeze Brieven over gewigtige onderwerpen, genomen StPde Natuurlyke Historie, de Zedekunde en menigerleye voorkomende gebeortenisfen in het dage ykfche leven Dus dienen zy tevens tot verbreiding van nuttige kundigheden , en net aanpryzen van verhevene gevoelens en loffelyke daaden Zodanig is , by voorbeeld, de tweeènzestigfle Brief, dien wy hier toe een proefje zullen mededeelen. „ waardste vriend'. Daar heb ik een grooten fchrik uitgeftaan. Ik zat voor mvn raam myne lesfon te leeren. Eensklaps hoor ik een groot gedruisch en gefchreeuw. Ik zie op, en verneem eene Sieniete lieden op den kant van het water. , Plotsling fpr.ngt een der aanfehouwers van den wal, en komt met een klein kind ten voorfchyn. Men haalt 'er beiden uit, en nu hoor ik de moeder, terwyl zy het wicht tederlyk omhelst, fchmjende uitroepen: „ ach! 'er ligt r.og een in." Terftond fpringt de redder van her. eerde kind op nieuw in het water, om ook het tweede te haaien. Dit was niet te zien, en hy rnoest1^r  Md BRIEVEN VOOR JONCE LIEDEN. lange naar duiken. Hy vat het eindelyk en fteekt het om hoog, maar, te zeer afgemat, zinkt hy weer naar beneden en verdrinkt. Ieder beweende hem en beklaagde zyn lot ■ mv dagt echter, dat zyn dood benydenswaardig was , want'hoe kan men ooit gelukkiger fterven, dan midden in hee verrichten eener edele , menschlieyende daad ? Ik ten minflen zal myn leven niet ontzien, als ik iemand uit gevaar kan redden en dit gezicht zal my fteeds in myn voorneemen verfterken" Vaar wel, myn vriend 1 FERDINANT)." Men zou echter, dunkt ons, met eenige reden kunnen vraagen : Zyn zodanige edelmoedige gevoelens niet al te overdreven ? Recueil de Pieces interesfantes & variées propres pour la leunesfe , pour s'exeicer dans 1'etude de la Grammaire , de la Fable , de 1'Histoire, & de la Morale , particulierement adaptées pour apprendre è parler ia langue Francaife purement & d 1'ecrire correftement. Verzameling van belangryke Mengelingen voor de Jeugd, ter beoefening van de Spraakkunst, de Fabelkunde, de Gefchiedenis, en de Zedenkunde, byzonder gefchikt om de Franfche taal zuiver te leeren fpreeken en fchryven. Te Amfleldam , by W. van Vliet, 1790. In 8vo. 203 bl. Cclioon byna alle ftuk/ens, welke uitgegeeven zyn, om als in Plaatze van H.uro"s' V?ÜC* kerschers, bl. ü9 , r. 6 v. o. gaat in het Hoog duitsch goed, maar in onze taal zoude bruckers hier veel beier gevoegd hebben. „ Tiberius ging na zijne capreS; en ieder koos zich eene capreü uit, bl. 6, r 13 v. 0. Zoude men hieruit niet befluiten, dat Caprea eene minnaares ware geweest van tiberius, vonral daar het woord met kapitaale letteren gedrukt ftaat 2 „ De fchoone schekerasade vertelde den Aa„ Hf een fprookjen in den flaap," bl. 69, r. 6. indien het geheugen ons niet bedriege, moest dit scheherazaüe zyn. Doch dit is van geen belang. Iets meer betekent het, dat in plaats van Kalif moest ftaan Sultan. De Vorst, welke hier wordt bedoeld, was het laatfte, niet het eerfte, en tusfchen beiden is groot ocderfcheid. Doch waa/ beeft de Schryver of iemand zyner Vertaalers gelezen , dat de Gemaalin des Sultans denzelven haare fprookjens in den flaap vertelde ? Zy mogt hem in flaap vertellen, maar zy vertelde met tn den flaap. — Saturmn, bl. 308, r. 3, is waarfchynelyk eene < 1 c-\ c.....„„ M»r «int ral men loutere annaen vum „.,"*",.— . , maaken van den „ günfterenden Sileen, d-e onder den „ dans en het fpel des Egels ontwaakt? bl. !W*r. ó v. o Dat de Ouden de kunst zouden bezeten hebben om de Egels te leeren danfen, gelyk de Savoyxcne Q 5 3°n"  23° t- rothe, invloed van het christendom. jongens hunne marmotjens , weeten wy niet ooit gehoord of gelezen te hebben. Dit zoude dus eene nieuwe ontdekking zyn. Maar, misfchien, heeft de Heer kothe gedoeld op de Vide Ecloga van virgilius, en ïs ,by eepe der beide Vertaalingen de Nymph aegle engelukkiglyk gemetamorphofeerd in een Egel. Arme Nymph ! Kortom, de Bedoeling des Schryvers is zeer lofwaardig; het Ontwerp fchoon; de Uitvoering, fchoon niet zonder gebreken, geenzins af te keuren; de Styl, althans der Vertaalinge, konde en mogt wel beter zyn. De Hoofd- inhoud van de Zedenleer des Chrislendoms. In eenige Leerredenen over de elf eerfte Vaerfen van het eerfte Hoofdftuk van den tweeden Brief van Petrus. Door ewaldus kist , Predikant te Dordrecht, lftt Deel. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon , 1800. In gr. 8vo. 228 bl. en eene Voorrede van XVI bl. De geachte Kerkleeraar kist had onlangs een aantal voortreftelyke Leerredenen over Gods Deugden , met algemeene goedkeuring, in 't licht gegeeven, en naar meer dergelyke vruchten van 's Mans nuttigen arbeid doen verlangen: waarom wy niet twyfelen, of deze tweede bundel, welken de Leeraar al fpoedig laat volgen, zal ook by verfchillende foorten van Leezeren roet veel graagte ontvangen worden. Wy hebben ze ook aaaftonds vol verwachting doorgeleezen, en vinden geen rede, om iets te rug te neemen van den lof, dien wy, by de aankondiging der eerst uitgegeevene Leerredenen , aan den welbefpraakten Redenaar toegezwaaid hebben. Echter is ons het plan en de bearbeiding van deze Leerredenen, over 't geheel, minder, dan der vorigen, bevallen. De waardige kist is, zoo 't ons voorkomt, niet vry genoeg geweest, in. de wyze van uitwerking van 't roemwaardig ontwerp , 't welk hy zich eerst fchynt voorgefteld te hebben. Hy wilde den hoofdinhoud van de Zedenleer des Christendoms, in eenige Leerredenen, behandelen. By geen foort van Leerredenen komt het minder te pas, by de woorden van den text lang ftil te ftaan. Men neemt voegelyk, by zulke onderwerpen, Hechts uit den voorgeleezen text aanleiding, om de bedoelde zaaken in eene geregel-  Ê. KIST, DE ZEDENLEER DES CHRISTENDOMS. l^T selde orde naauwkeurig te ontwikkelen. Maar nu fchynt de Eerw. kist gevreesd te hebben, dat men hem, dus doende, een Planprediker zou noemen, die minder werlc van Bybelverklaaring maakte. Hy zegt, m de Voorrede de eerfte elf Verfen van het eerfte Hoofdftuk van den tweeden Brief van Petrus des te liever ten texte gekozen te hebben , omdat in deze've meer dan eene plaats voorkomt, waarvan de letterlyke zin niet aanllonds duidelyk is, en hy hierdoor tot Bybelverk aaring zoo wel, als tot ontwikkeling van eenig zaaktlyk. onderwerp, aanleiding verkreeg. — Echter hebben, onzes oordeels , eenigen dezer Leerredenen daardoor veel van derzelver waarde verloren, terwyl er^te veei moest gezegd worden van de textwoorden, om er aanleiding uit te neemen tot de behandeling der voorgenomen onderwerpen. Deze keuze van texten heeft: ook ten gevolge gehad, dat de zaaken, die men, in zekere welgefchikte orde , wilde ontwikkelen, fomtyds eemgzins gedrongen 'er uit afgeleid worden. De lust, om by deze gelegenheid te gelyk een geheel famenhangend ftuk, uit de H. Schrift gekozen, te verklaaren, en daar in dan gepaste rtoffen te"vinden, die geregeld op elkanderen volgen, zal den Eerw. Schryver, m de uitvoering van de voorgeftelde taak , nog meer belemmerd hebben. De ftyl der Apostolifche Brieven is waarlyk niet wel gefchikt, om 'er zoodanig famenhangend geheel in te zoeken. Men loopt dus, met de grootfte oplettendheid, al ligt gevaar, om of de verklaaring naar het vooraf gemaakt plan min of meer te dwingen, or het plan zelve minder geregeld te laaten afloopen. Het is ons' ten minften twyfelachtig voorgekomen , ot alle hier voorkomende gezegden van Petrus dien zin ltóbben, waarop de geheele behandeling van zaaken gebouwd wordt. Van het derde en vierde vers zegt de Eerw. kist zelf, „ dat zy voor verfchillende opvattingen vatbaar zyn, van welke men byna niet weet, wat te kiezen, hoewel men tot gerustftelhng zeggen moet, dat ze allen gewigtige en de belangrykfte waarheden behelzen, en ook in het zaakelyke zoo merkelyk mei nit elkander loopen." Dat zelfde, en nog meer, kan men zeggen van de volgende verfen. 'Er zyn andere verklaaringen van vroegere en laatere Exegeten yoo.handen, die een geheel anderen, mogelyk ook met den  *3a E. KIST geest der Apostolifche Schriften, en het doel van Petrus in dezen Brief, meer overeenkomftigen zin opleveren. Wel verre van uit hoofde van deze aanmerking de waare verdienden van deze Leerredenen te willen verkleinen, bekennen wy gaarne, dat dezelve, naar de gedachten, die zich de Redenaar van den zin en famenhang der Apostolifche uitdrukkingen, en van het leerftelzel , het welk hy onbewimpeld toont toegedaan te zyn, gevormd heeft, zeer regelmaatig, in een regt klaaren en tevens deftigen dyl, bearbeid zyn , en een ryken voorraad van de nuttigde en belangrykde waarheden, tot lering en dichting, in zich bevatten. De eerde Leerrede handelt over het Geloof, de bron der Deugd, i Pet. I: i, 2; de tweede over het gefchonkene, om godzalig tc leven. 2 Pet. I: 3; de derde over de gelykvormigheid aan God, het doel der Ferlosfing. a Pet. 1: 4 ; de vierde over de Deugd. 2 Pet. I: 5a; de vyfde over de Kennis. 2 Pet. I: 50; de zesde over de Matigheid. 2 Pet. 1 : 61; de zevende over de lydzaamheid onder allerlei rampen. 2 Pet. 1: 6h; de agtde over de lydziamheid onder vervolgingen om het Christendom. Dezelfde text. In de vier laatde zal men meer eenheid van plan aantreffen, dan in de eerften. En dit was natuurlvk te verwachten van den toeleg, om opzetlyke Bybëlverklaaring met de behandeling van zaakelyke onderwerpen, en zulks naar aanleiding van deze verfen, te vereenigen. Men vindt daardoor, in de vier eerde Leerredenen, veel meer, dan men, naar 't opfchrift, zou verwachten. B. v. in de eerde Leerrede T die ten opfchrift heeft, het Geloof, de bron der Deugd, volgt op de verklaaring van den text, waartoe 10 bladzyden bedeed worden , op evenveel bladzyden, eene ontwikkeling van deze vier waarheden : alle waare Christenen hebben in de hoofdzaak het zelfde geloof: dit hun geloof verdient met het groot/Ie regt een dierbaar geloof genoemd te worden: e$n Christen heeft dit zyn geloof niet aan zich zeiven , maar aan de goedertierenheid van God en Jefus te danken: de kennis van God en Jefus is het regte middel, om in dit geloof, gelyk ook in de heiligmaking en vertroosting, op te was/en. In de tweede, over het gefchonkene, om godzalig te leven , behandelt de Eerw. kist , op föortgelyke wyze, de volgende dukken: Wat is een god-  DE ZEDENLEER DES CHRXSTENBOMS. IJJ sodzalig leven ? Wat hebben wy tot een godzalig leven al van noden ? Is de regte kennis van God , m zyne heerlyke volmaaktheid, daar een gefchikt middel toe é Heeft "Jefus Christus zyne gelovigen zulk eene kennis van God medegedeeld ? In wat zin kon hy dus gezegd worden, door dit middel hun alles gefchcpken te hejben , wat zy tot een godzalig leven nodig hebben .< — Wy willen deze wyze van behandeling, op zien zelve befchouwd, geenzins afkeuren , en nog minder de nuttigheid in twyfel trekken, die een klaar onuerricht omtrent de meeste van deze byzonderhedèn kan nichten; maar in een ontwerp, om den inhoud van de Zedenleer des Christendoms, in eenige weinige Leem daien voor te draagen, zouden wy voor ons meer eenheid m de ontwikkeling van byzondere (lukken verlangd hebben, die men dan minder oppervlakkig behoefde te behandelen. Ook zyn hier en daar, om 't plan te beter tedoen famenhangen met het aangenomen leerbegrip, wel eens waarheden afgeleid uit twyfelachuge , of geheel ongegronde uitleggingen. Zoo wordt, b. v. bl. 9, over * woord verkrygen (de Christenen hadden een even dierbaar geloof verkreeged) aangemerkt: ,, Daar is nadruk in het woord , dat hier voorkomt. Het betekent: iets door het lot te ontfangen , gelyk het dus yan Zachanas gebruikt wordt Luc. I: 9. Met dit woord doet Petrus §us zyne Christenen gevoelen , dat zy hun ge oof te befchouwen hadden, als een vry en ongehouden getJS^Lu „miir nntfanjipn hadden, als een geluk¬ kig lot, dat hun ten deele was gevallen. En op dien grondflag wordt vervolgends deze Leer gevestigd, dat de Christen zyn geloof niet aan zich zeiven , maar aan de goedertierenheid van God en Jefus te danken heeft. Het is nogthans zeker , dat het Griekfche woord niet altyd die oorfpronglyke beteekenis behoudt, (zie onder anderen Hand. I: 17O en er is eeen rede, om 'er in dit verband zoodanigen nadruk in te zoeken. 'Even weinig grond is 'er, om by t woord fchenken, (vs. 3) l^t letterlyk aan een gefchenk uit vrye onverdiende genade gegeeyen , te denken. Het is altyd nadeelig , op onzekere uitleggingen leerftukken te gronden. ë Alwat wy dus verre over 't plan en de uitvoering van deze Leerredenen, zoo wy meenen , op grond der onzydige critiek , gezegd hebben, zou tegen ons  2-34 e. kist, de zedenleer des christen/doms. oogmerk misduid worden, wanneer men 'er uit zou willen befluiten, dat wy dezen bundel voor onze Leezers minder aanpryzing waardig oordeelden, dan de vongen. Men neeme deze Leerredenen flechts , zoo als ze zyn, en dan maaken wy geen zwaarigheid, om dezelven , m weerwil van eenige gebreken , die de kunstkenner in de wyze van behandeling mogt meenen te ontdekken, wel doordachte, met oordeel uitgewerkte, en in de daad voortreffelyke opftellen te noemen, regt geichikt, om de overgroote aangelegenheid van godsdienftige waarheden, en derzelver godvruchtige be* oefening, te doen gevoelen , en de daadelyke betrach. ting yan redelyken Godsdienst, die hier fteeds in een bevallig licht voorkomt, te bevorderen. Men ontmoet jn deze Leerredenen, zoo wel als in de vorigen ginds en elders gewigtige aanmerkingen, fraaie trekken, uitmuntende fchoonheden, en doorgaans nuttige aanwv* zingen, treffende beweeggronden en nadrukkelyke aanipoormgen : waardoor wy van harten wenfchen , dat, by een groot aantal Leezers, zeer veel goeds, tot inltandhouding van godsdienftige gevoelens, en uitbreiding van menfchelyke gelukzaligheid , zal gefticht Leerredenen op Feest-dagen en andere plechtige Gelegenheden gehouden door johann caspar lavater, Bedienaar des H. Euangeliums te Zurich. Uit het Hoogduitsch vertaald, door cornelis van dfr aa ïfle en 2de Stuk. Te Leydsn, by J. van ïhoir,' ïBoo.' In gr. Svo. 118 en 99 bl. Een twintigtal Leerredenen, door den vermaarden lavater uitgefproken, en voorts ter Drukperfe geichikt, heeft de Burger c. van der aa waardig fekeurd , om in een Nederduitsch gewaat geftoken te worden. Van het zevental, reeds afgegeeven, bevat het fcerfte Stukje eene Voorbereiding tot, en twee Leerredenen op het Kersfeest — het Tweede Stukje, vier leerredenen op het Lyden van jezus christus. Volgens den voorshands opgegeeven Inhoud, zullen de dertien volgende ftaan op het Paasch-, Hemelvaarts- en ^inxterteest, op den Eerften dag van het jaar, Nachtmaalsdag, Boet- en Bededag, den Zomer, den Herfst, cn  J. C. LAVATER, LEERREDENEN. ft$5 en den Laatften Zondag des jaars. Leerredenen op de Christlyke Feestdagen, en op het Lyden van jezus christus, van de hand van lavater! Niet weinig verheugden wy ons, toen onze Uitgeevers den welkomen bondel t'huiszonden. Leerredenen toch over deeze belangryke onderwerpen behooren tot de defederata onder de goede Leerredenen. Weinige , die draaglylc mogen genoemd worden , kunnen wy ons herinneren , behalven vooral die van den Haagfchen Kerkleeraar krieger, van welke obs heugt, t'eenigen tyde, met lof gewaagd te hebben; alsmede cramer's Lydende Emmanuel. Leed doet het ons , ronduit te moeten verklaaren, dat wy , in onze verwagting, van hier iet weezenlyk goeds en zaaklyks te zullen ontvangen, met weinig zyn te leur gefteld. Alles, immers het meeste, koomt hier neder op eene korte uitbreiding van veelal eenen zeer langen text, en op eenige telkens tusfchen. gevoegde oppervlakkige aanmerkingen, raakende het zedelyk nut, welk daar in voor de Christenen in 't alge. meen ligt opgeïloten. Zo ontmoeten wy al aanftonds, aan het hoofd der eerfte Leerrede, tot Opfchrift hebbende: Voorbereiding voor het Kersfeest der Christenen* eenen text van dertig Verzen , naamlyk luk as I: s6— r6. Eveneens is het gelegen omtrent de eerfte Leerrede op de Geboorte van christus , naar aanleiding van iukas II: i—üo. Beredeneerde befchouwingen van de voordeden eener Godlyke Openbaaringe in 't algemeen , van de voordeden, in 't byzonder, door de komst en de prediking van christus aangebragt — van de waardye en de voortreffelykheid der Euangelieleere boven de Wet van mozes — deeze en een aantal andere overdenkingen, tot welke lavater overvloedige en natuurlyke aanleiding zou gevonden hebben, heeft hy geheel onaangeroerd gelaaten. In den zelfden vorm zyn ook de Leerredenen gegooten, welke wy, in den Tweeden Bondel, over het Lyden des Heilands, aantreffen. Onze meening is niet, dat de Leeraar zyne Textveiklaaring met eene menigte Taal- en Oudheidkundige aanmerkingen moest geftoffeerd hebben. Want niets valt gemaklyker, zelf voor Leeraaren, die weinige of geene waare ttudie bezitten, dan voor het aangezigt van ongeoeffende Toehoorders, met een ontzettenden toettel van Geleerdheid, te praaien. Van nutte behandelinge der Lydensgefchiedenisfe waren wy onlangs getuige. Op eene  £36* J- C LAVA T E U, LEERREDENEN. beknopte en zaaklyke ontvouwing van bet niet zeer ui+oebreid textverhaal liet de Leeraar volgen, eene uitvoerige aanwyzing van het volfchoon karakter des Verlosiers, van de klaarblykelykheid zyner onlchuld aan de opgetygde misdaaden ,. en van zyne liefde jegens het Menschdom, blykbaar in zyn geduldig en onderwerpelyk lyden: met ernltigen aandrang van dit alles, op de harten der toehoorderen , tot voJftandige aankleeving, wederliefde en gehoorzaamheid aan den weldaadigen, onfchuldigen Lyder. Altoos waren wy, en zyn nog! van gedagte, dat de Leerredenen , over het Lyden van jezus, aldus behandeld, daar de verhaalen van hetzelve zoo veele (toffe tot leeringe, vermaaninge, aanfpooringe en vertroostinge behelzen, onder de algemeen, rmtugfte moeten gerangfchikt worden. £n daar lavater s arbeid de plaats van dusdanige Opftellen niet kan vervullen, herhaalen wy hier den tot nog toe vrugtloozen wensch, dat toch eenmaal een onzer bekwaame en verftandige Leeraaren hand aan 't werk mo^e liaan om zynen Landgenooten eene verzameling van uitgewerkte Vertoogen te leveren, op bovengemelde wyze behandeld. Met regt zou dusdanig eene verzameling den naam van Christlyk Huisboek mogen voeren Vertoog over de Christelyke Kerk ; dat de Gelovigen, Geroepenen, Heiligen, in de Brieven der Apostelen, vi t gemeen , de Belyders van het Christendom beteekenen. Te Franeker, by D. Romar, 1700. In sr. óvo. 5Ü bl. ö TXe waare Christelyke Kerk is, volgends den Schry1-S ver van dit Vertoog, een genootfchap, alwaar de Gelools- en Zedeleer van Jefus Christus, in de hoofdzaaken, geleerd, en aangenomen , en beleden wordt. Dat dit geheele genootfchap doorgaans in het N T. bedoeld is, wordt bewezen uit de benaamingen, die aarl dit genootfchap gegeeven worden, meestal ontleend uit het O. 1., daar dezelven eigen zyn aan allen, die den Joodlcnen Godsdienst toegedaan waren; uit het verhaal van de eerfte oprichting der Christelyke Kerk, vooral m de Handelingen der Apostelen; uit de tegenftelüng der geloovigen, geroepenen, heiligen en geheele Gemeenten, aan welken de Apostelen fchreven, niet tegen het bes-  vertoog o ver de christelyke kerk. 03? beste deel derzelver), maar tegen Jooden en Heidenen; i uit de beichryving van 't Koningryk der Hemelen , in ) de gelykenisfen van den Zaligmaaker ; uit den inhoud \ der Brieven aan de Gemeenten in Afien, in de Open; baaring van Joannes ; uit den gantfchen inhoud en 't > beloop van de Brieven der Apostelen, waaruit blykt, dat tot die Gemeenten geheele huisgezinnen , met kinderen en dienstboden, allen beftuurd door Opzieners en "i Diakenen, en zoo wel kwaaden als goeden, behoorden, ] aan welken zy dus alleen, onder zekere voorwaarden, de zaligheid belooven ; en eindelyk , omdat 't denkbeeld van eene inwendige Kerk, aan welke de Aposte\ len zouden gefchreven hebben, geheel ongerymd is , ] terwyl dat foort van menfchen nooit met zekerheid be>; kend is, en nog minder de uitverkorenen , die nog na\. derhand tot 't waar geloof moeten gebragt worden. — Uit dit denkbeeld der geheele zichtbaare Kerk, wori den eenige gevolgen afgeleid, i. Het lyden en de verzoening van Christus is niet voor eenige weinige bepaalde ij perfoonen, maar meer algemeen. 2. Alle de gedoopten !: en leden der Kerk worden geroepenen en wedergeborenen ' genoemd. 3. Allen zyn des Geestes deelachtig; God ' en Christus werkt met zynen Geest en genade in de ' geheele Gemeente. 4. De Verkiezing is het algemeene 1' voorregt der geheele Christelyke Gemeente. 5. Gods ! Zoon heeft, in twee opzichten, eene naauwe betreki king tot de geheele Gemeente, als haar hoofd en voorj fpraak by den Vader. 6. 'Er wordt geene volftrekte i' volharding in de H. Schrift geleerd. 7. De Broederi liefde moet zich uitftrekken tot alle belyders van 't Chris3 tendom , zoo lang zy, door openbaaren. afval. 't te\ gendeel niet betoonen. 8. 'Er is maar ëéne Glinstert iyke Kerk, en 'er moet 'er maar één zyn. Einde- \ lyk worden nog eenige zwaarigheden opgelost, en deze 1 en gene plichtregels aangedrongen, die uit het verhan\ delde fchynen te vloeien. Daartoe zal ook liefde en \ eenigheid behooren. „ Wy houden," zegt de Schry3] ver 'ten flotte, „ Avondmaal met menfchen, die wy niet J weten welke dwaalingen zy koesteren, of welke euvelda\ den zy in het'verborgen plegen; zullen wy dan die ged meenfehap weigeren aan onze Broeders, die flegts in j] duistere Leerpunten een weinig anders dan wy denken! j Mogte tog eindelyk het groot gebod der Liefde, en het j groot algemeen belang, meer by ons weegen, dan lou* \ tere denkbeelden in mingewigtige befpiegelingen! " lett. löco. no. 6. R 't Geen  338 VERTOOG OVER DE CHRISTELYKE KERK. 't Geen de Schryver van dit Vertoog beredeneert, is meermaalen, met dergelyke bewyzen, verdedigd. Ondertusfehen vindt het tegenovergedeld begrip nog veel byval. Die 'er niet genoeg over heeft geleezen , en onbevooroordeeld genoeg is, om gronden en tegengronden te vergelyken , kan in dit Werkjen, dat welgeregeld opgelteld is, nog al ftof tot nadenken vinden. Volk van Nederland! zie op de tekenen der tyden.' Te Utrecht, by de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1799. In gr. Svo. 42 bl. "ïV/at mag thans wel het plan van den Goddel yken W Jefus, in 't beftuur van zyne Kerk, zyn? Alles, wat thans gebeurt, is de voorbereiding tot een bloeienden Kerkdaat, en andere groote en voor de Kerk van Jefus belangryke gebeurtenisfen, die men, op grond der voorzeggingen, en daarin aangeweezene teekenen der tyden, inzonderheid volgends Jef. LIX, en Openb. XIX: 11—ai, vergeleken met daarop volgende toezeggingen, Jef. LX en Openb. XX , mag verwachten. Dit zyn de hoofddenkbeelden , waarby de Schryver van dit Stukjen de opmerkzaamheid zyner Medechristenen in Nederland tracht* te bepaalen. Alles rust op aangenomen vooronderdellingen, omtrent den zin en de bedoeling der voornoemde Godfpraaken , en de gedeldheid van zaaken in den tegenwoordigen tyd , waarin de Schryver meent, dat zy haare vervulling erlangen. Hy brengt de teekenen der tyden , die den bloeienden ftaat der Kerk moeten voorafgaan , en die wy met onze oogen zien, tot deze vier hoofdpunten : 1. Het is een tyd van eene verregaande verbastering in Godsdienst en zeden ; a. een tyd van een geduchte wraakoefening; 3. een tyd van triumf voor Jefus over de vereenigde magt zyner vyanden ; 4. een tyd, waarin de weg gebaand wordt voor de wederkeering der Jooden naar het land hunner voorvaderen. -—- Op het drieledig bewys, vooreerst, de ftoel van den ouden man, te Rome , is reeds ingeftort; ten tweeden , de zetel van het Turkfche ryk, 't welk voor Mahometh, den valfchen Profeet, knielt, wordt gefchud, en dreigt in te ftorten ; ten derden, de zetels van de Koningen der aarde waggelen, — zou, op grond van de jongde gebeurtenisfen, nog al zoo wat aan te merken vallen.  J. W. KOSMAN, KUNSTSTUKKEN VAN PINETTI. 239 Alle de Kunstftukken door den vermaarden Ridder pinetti de merci vertoond te Berlyn, uitgelegd door J. w. kosman, Profesfor in de Mathematifche Weetenfchappen, enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Breda , by W. van Bergen, 1800. In gr. üvo. 165 bl. Dit Werkje van den Heer kosman bevat de verklaaring van zeventig zogenoemde Magijche Konstftukken, door den handigen pinetti te Berlyn en elders vertoond. 'Er komen verfcheidene bekende gocheUhikjes in voor , by witgeest en by anderen te vinden. Doch men vindt 'er ook zeer zonderlinge ftukken in, voor welker befcbryving en ontknooping wy den Schryver dank verfchuldigd zyn ; vooral, daar hy, in zyne uitleggingen, in zo verre zulks mogelyk is, in eene korte befchryving, zonder plaaten en uitvoerige werktuigkundige onderrichtingen , fteeds de grootfte duidelykheid betracht heeft, en dus een ieder, die de noodige handigheid en de vereischte werktuigen bezit, in ftaat is, alles op dezelfde wyze uit te voeren , zo als het door pinetti is vertoond. Hier en daar heeft de Schryver ook de verklaaringen der geheimen van pinetti met gewigtige byvoegzels vermeerderd , onder welke ons vooral voldaan heeft eene proef van den Heer eckarthausen , welke hy, bl. 97, op de verklaaring van het tweeënveertigfte Konstftuk laat volgen : waarom wy dezelve hier, tot een Haaltje, zullen affchryven. Men zal zich op deeze wyze een tamelyk volledig begrip leeren vormen, hoe men, door verftandig nut te trekken van de natuur, ligtgeloovigheid en kunst, zich dra tot den rang der tovenaars verheften kan. „ Ik ging eens met eenige perfoonen wandelen. Het was reeds fchemeravond, en wy gingen, buiten de ftad, op eene zeer afgelegene plaats, een groot, oud, zomber gebouw voorby. Dit was eene zeer gefchikfe plaats om de geesten te bezweeren, zeide ik. Ik zal ze eens oproepen , wanneer gy 'er mets tegen hebt. Hierop floeg ik met myn wandelftok op den grond , en 'er fteeg eene groote vlam uit. Een wit fpook rees uit de aarde op, en ^verdween wederom, toeDt*  440 J- W. KOSMAN ten tweedemaale floeg. Deeze onverwagte verfchyning werkte zo zeer op myn gezelfchap, dat de een ginds, de andere derwaards vluchtte. Niemand kon het begrypen; men zag, dat 'er geene voorbereiding gefchied was, en alles, het geen gebeurde, ging de denkbeelden van allen te boven. Ook zou het vraagltuk menig een Natuurkundigen de handen vol geven: hoe kan men eene konltige geest verfchyning zo te werk Hellen, dat dezelve op elke plaats , onder het wandelen, zonder merkbaaren toeftel gefchieden kan ? en wel zo, dat, wanneer ik met een wandelftok op de aarde fla, 'er eene vuurvlam opryst, en het fpook te gelyk om hoog ftygt ? Zie daar de vraag , laat ik 'er het antwoord byvoegen. „ Ik liet my eene kleine toverlantaarn maaken , en wel zo, dat ik dezelve gevoeglyk in den rokzak fteeken kon. Ik hield een kleed voor dit experiment, en liet den zak, waar in ik de toverlantaarn Hak , met blik voeren, zo ook den overflag van den zak. Voor aan het kleed liet ik in het ondervoer een gat fnyden, voor het objectivglas der machine; ik liet echter de voering zo inrichten, dat ik, naar welgevallen , het gat open en toe maaken kon. Vervolgens liet ik eene fpookgedaante op het glas tekenen, en befchilderde de peripherie van het glas met dikke olieverf. „ Dit glaasje liet ik in een fyn raamtje van blik^ zetten, en in de machine foudeeren, zo dat het onbeweeglyk was. Toen onderzocht ik het focus der machine , om te weeten, in welken afftand van den muur de teekening zich levensgrootte voordeed. Zo ras ik nu het noodig focus wist, liet ik 'er ook de pyp in foudeeren, op dat zich het focus in myn zak niet verfchuiven kon. Dit alles in de machine gereed zynde, liet ik ook de lamp vastmaaken , waar in ik wasch goot. Boven het pit, 't welk van gefponnen wol en eveneens in een weinig wasch gedoopt was, maakte ik een klein blikken pypje vast, 't welk ik ter zyde met een weinig geitooten zwavel vulde en phosphorizeerde, gelyk men de glazen, tot het vuurmaaken, toebereidt. Dit pypje kon ik met myne hand gevoeglyk in den zak heen en weder bewegen , door welke beweging van de gephosphorizeerde zwavel het pit wierd aangeftooken. Van achteren liet ik in de lantaarn een klein blaasbalgje foudeeren , waar van het pypje tot op het pit der  KUNSTSTUKKEN VAN PINETTI. 241 der lamp ging, om in een oogenblik het licht wederom te kunnen laaten uitgaan. Dit alles moet echter zeer net en klein, en met groote naauwkeungheid ingericht worden. Het objeftivglas van myne machine heeft in de peripherie flegts de grootte van een goede grosch reen vierde van onze fchelling,) en Helde echter, op een afltand van zes treden, het beeld in de grootte van vyf voeten voor. .... ,_"> „ Zo ras ik nu met de uitvinding deezer machine gereed was, en ik myne toverlantaarn aanfleeken en uitblazen kon, naar myn goedvinden , vervaardigde ik ook myn toverftok. Dit gefchiedde op de volgende Kjk liet een hollen ftok, in den fmaak van een natuurlyken wandelftok, maaken. Aan het einde richtte ik denzelven zodanig in , gelyk de fakkels der furiën op het theater zyn afgebeeld. Van binnen was zy met blik gevoerd ; van achteren was eene opening , welke jk met zaad van Wolfsklaauw (Jemen LycopodiO vulde ; van vooren was een ftukje zwam vastgemaakt, 't welk in wyngeest ingedoopt was; door het midden van de zwam ging een gephosphorizeerd pit, dat beneden zeer vast door een pypje getrokken kon worden. Dit pit was aan een draad vastgemaakt, welke boven bv den knop, als een ftokband, afhing. Werking.. Wanneer dit alles m behoorlyke gereedheid is, en men de verfchyning maaken wil, dan zoekt men zich eene plaats uit, liefst in de fchaduw van een duisteren muur, hoe donkerder hoe beter. Men fteekt dan ongemerkt zyne hand in den zak , wrytt het gephosphorizeerd pypje in de lantaarn, en de lamp wordVaangeftooken. Daarop trekt men lterk aan den draad van den ftok, en de gephosphonzeerde draad fteekt het in wyngeest gedoopte zwam aan. Zo ras ik nu met den ftok op de aarde fla, geeft het femen Ly copodii in den wyngeest eene vlam , en de aanfehouwers gelooven, dat het vuur uit de aarde opryst. Ie «elvker tyd hef ik den lap aan het ondervoer van het kleed op, wendende met den zak de verborgen lantaarnpvp naar den muur, en doe, als of ik de hand m de heup wilde houden, en ftraks verrchynt het fpook; ik keere my om, en terftond verdwynt het; ik zet den •ftok vast op de aarde neder , en de vlam van den wyngeest gaat uit, door gebrek aan lucht; dan ichuive 3  24* J- W. KOSMAN, KUNSTSTUKKEN VAN PINETTI. ik myne hand in den zak, en blaaze met myn kleinen blaasbalg de lamp in de lantaarn uit. „ Dit experiment is inderdaad zeer aartig. Een liefhebber, die zich de moeite geeft, zal deeze zelfde machine tot meer zoortgelyke proeven kunnen gebruiken,' en zo wel zich zeiven, als anderen, menig vermaakelyk uur kunnen bezorgen. Laat ik, ten voorbeeide, de volgende verfchyning, welke een heerlyk onderhoud voor een avond levert, opgeven. „ Wanneer men op een helderen avond gaat wandelen , kan men de voorfchreeven lamp by zich fteeken; men laate echter, in plaats van het fpook, een grooten leeuw op het glas tekenen. Zo ras men nu op een donkeren weg, waar witte huizen of muuren tegen ons over ftaan, gekomen is, plaatze men , op de gezegde wyze, de hand in de zyde, en de leeuw zal aan den muur verfchynen, en dewyl men op zyn gewoonen tred voortgaat, is het natuurlyk, dat de leeuw ook volgt. Weldra zal men het verfchynzel merken en verwonderd blyven ftaan. Men laat de lappen in het ondervoer vallen, men ziet met bevreemding om, en de leeuw verdwynt. Men vervolgt zyn weg, en de leeuw verfchynf wederom." Aardrykskundig Woordenboek der Bataaffche Republiek; volgends derzelver tegenwoordige verdeeling in Departementen, Ringen en Grondvergaderingen. Met negen nieuwe, naauwkeurig gegraveerde en afgezette Kaartyens, zoo van de Republiek in derzelver geheel, als van ieder der agt Departementen in het byzonder. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, i8oo. In 8vc 384 bl. In dit Woordenboek komen voor, de naamen van alle Steden, Dorpen, Buurten, Gehugten en Polders, die, te zamen vereenigd, met hunne onderhoorige landeryen en wateren, het geheel Bataafsch Gemeenebest uitmaaken. De naamen van alle deeze plaatzen zyn hier gerangfchikt volgens eene alphabetifche orde, en men kan 'er uit zien, hoe veel zielen ieder plaats bv de laatfte telling bevatte, gelyk ook, tot welk Departement, Ring of Grondvergadering, ieder piaats behoort, of met welke plaatzen vereenigd zy een of meer Grondver-  AARDRYKSKUNDIG WOORDENBOEK. ^43 vergaderingen daarftelt. Het uitvoerigst artikel van ah IerI is dat van Amfterdam, 't geen wy, om iets over te neemen, zullen laaten volgen. Amflerdam, Stad, Hoofdplaats van het, Departement van den Amftel, en Hoofdplaats van !eder der zes eerlte Ringen van dat Departement. In het geheel, zo binnen haare muuren, als daar buiten, onder haar rechtsgebied, zyn geteld 217024 zielen. Hier van behoort in den 1 Ring een getal van 31500 4 "~~ ! Z~Z ^500 De 1 Ring van dit Departement is afgedeeld in fp Orondvergaderinaen, van dewelken 5 uitgemaakt worden^ doorgdf DofPen Slooten , Slooterdyk , Osdorp * ei de Vrye Geer. De a Ring is afgedeeld in 63] yje 3 ■ 69 i De 4 ' 68 \ Gronavergaderingen. De 5 % I De 6 ' ' 6?j Doch tot den laatften levert Muiden 'er 2; Weesp met de Bylemermeer 6; Weesper Karfpel n; Diemen 2 i Ouwerkerk 3 5 Abkoude n i Thamen en Uithoorn 3 i v.?Sart . Aalsmeer , Rietwyk en Rietwykeroord 4r £iUla«ren e" Vriefekoop 1 i Leimuiden 1 ; Amlteiveen S WaLgraafsmeer 2. Zo dat Amfterdam tot deezen Rins 20 Grondvergaderingen toebrengt. In deeze Stad is ook het Departementaal Gerechtshof'van het Departement van den Amftel geplaatst De Kaart es der geneeie is-epuDuc». ™ uC. menten zvn itt hunne zoort niet kwaad, doch te klein wn beftek, om zich door derzelver uitvoerigheid of naauwkeurigheid aan te pryzen. R 4 *'*  244 redenvoeringen. Redenvoeringen , by gelegenheid der Vieringe van het Nationaal Feest , op den 19 van Wintermaand 1700 Het Vyfde Jaar der Bataaffche Vryheid. Tweede Berigt. Het Tiental Redenvoeringen, ter bovengemelde gelegenheid gehouden, waarvan wy verflag gaven f*) mogten wy vry denken, dat alle, die tie Drukpers ons ltondt te leveren , niet bevatte; doch het was zeker genoeg op éénmaal zo veel foortgelyks aan te bieden. De uitkomst heeft aan onze vervvagting beantwoord, en wy vaaren voort met de volgende, by ons ontvangen, ter kennisfe van onze Leezeren te brengen. I. Redenvoering omtrent den Plicht van ieder Ingezeeten deezer kepublicq, om voor de verlosfeng van zyn Vaderland dankbaar tc zyn; en de overweeging wat hem, in gevolge van dien Plicht, te doen ftaat. Ter viering van het Feest, ter gelegenheid van het geheel ontruimen van den Bataaffchen Grond door het Engelsch-Rusfisch Leger, uitgejprooken in de Gereformeerde Kerk te Amftelyeen op den 19 Dcc. 1700 door Mr. pierre jean bapïiste charles van der aa , Secretaris aldaar. Te Amftelveen , bv A Goejet. In gr. 8vo. 30 bl. ' ■ /"■yider de Redenvoerders ten dien Vreugdedage vondt \J men 'er, die zich op het betoogen eener Stellinge toeleiden, fchoon de meesten zich, op deeze of geene wyze, met de groote gebeurtenis alleen ophielden De Amftelveenfche Secretaris , Mr. van der aa , aldaar het woord voerende , fchaart zich onder het mindertal, en verledigt zich ten betooge van de op den Tvtel aangeduide Stelling, en tragt ten dien einde aan te toonen: „ A Bat yder mensch de verlossing van zyn Va„ deri.and, als een weldaad voor zich verkreesen, s, moet aanzien. „ B Dat men met reden zeggen moet, dat ons „ dier- {*) Zie hier boven, bl. 154—16*8.  . fc.edenvoert.ngen. *45 „ dierbaar vaderland van groote gevaaren is " V£En''daar hier uit van zeiven volgen zal, dat wy "den geenen , die ons deeze verlosfing toebragt , den algoeden vader en weldoener aller Menfchen* hier voor behooren te danken, „ Zoekt hy, ten Hotte, te beantwoorden de Vraag: ■ Wat moet "er van onzen kant gefchieden , op dat kunnen gezegd worden recht dankbaar voor die „ verlossing Van ons Vaderland te zyn ?" Schoon wy niet kunnen ontkennen, dat van der aa de door hem opgenomene taak wel volvoerd hebbe, heeft zyne .Redenvoering doorgaande eene brokkeligheid gekreegen, die ons minder bevalt dan een meer zamenhangende voordragt. Doch elk heeft zynen betoogen fchryftrant. Het ontbreekt deezer Redenvoermge op zommige plaatzen niet aan vuur, ernst en aandrang. II. Redenvoering , gedaan in de nieuwe of groote Kerk te Harlingen, op den dag van het Nationaal Feest , volgens Publicatie van het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek van i Dec. 1799, door freeric hoekstra. Waar by gevoegd is een Zang/luk, ter deezer gelegenheid vervaardigd, door den agtenswaar • digen Burger simon styl. Gedrukt ten voordeele van de gemeene Stads Armen. In gr. Svo. 27 bl. Meer den doorgaanden toon van den Vierdag, dan van der aa , flaat de Burger hoekstra , Leeraar der Doopsgezinden te Harlingen. 's Mans Redenvoering is vul vuurs en kragts ; daar hy een aandoenlyk Tafereel fchetst van het Gevaar, waar in wy geweest zyn, en van de Verlosfing uit den nood. Men hoore hem de Landing, en de overgave van de Vloot, voor- draagen. , , , - , „ De Stormen, die bykans het geheele jaargetyde aan„ houdend gewoed hadden, zweegen voor eenen tyd —• „ De Oceaan riep zyne hollende baaren, die onze kusten „ongenaakbaar maakten, te rug, en effende de vlak„ te. En ach! (zoo is de Waereld, niet door haareu „ wyzen Maaker gevormd, maar door balftuurige Ster„ velingen bedorven) ach ! deeze aangenaame llilte , en „ die zoo fchaars genooten fchoone dagen van heldere R 5 „ zon-  §.ifi t REDENVOERINGEtf. - „ zonnefchyn, werden gefloord door loeijende krygsor> „ kaanen Gy verbeeldt u nog ligt,W. L. dien don- „ der van eenen geheelen dag ; niet dien, welken de „ goeddaadige Natuur toebereidt, om aan de verfchroei„ de aarde en de drukkende lucht den geurigen balzem „ der gezondheid en een nieuw leeven te fchenken tot „ behoud van het kwynend menschdom en het hygend „ vee; maar dien, welken de wreede kunst der heersch„ zucht heeft uitgedagt om de fchoonfte werken der „ Natuur en van Menfchen te verderven —- En —toen was het, dat de Aanvaller, trotsch op zyne „ overmagt, het vernielend moordtuig op onze opene „ ftranden uitbraakte. Toen was het, dat-de onftui„ mige vyand den voet zette op onzen Vaderlyken grond , fchoon niet zonder toen reeds proeven te on„ dervinden van den ouden Bataaffchen moed — U, „ 6 Dapperen! welken kloekmoedig, hoewel met vrugt„ looze pooging, het gevaar te gemoet fneldet, op „ dien noodlottigen dag, uw dierbaar leeven voor de „ Vryheid en het Vaderland opofferdet, u zy hier een „ traan gewyd van diepe ontroering en dankbaare er„ kentenis. Wy betreuren met uwe Bloedverwanten „ uwen dood ; maar roemen ook met hun in denzelven als in den dood der eere, benydenswaardig in „ vergelyking van het ellendig leeven , dat de lafhar„ tige, de verraader, moet voortfleepen, bezwaard met „ de verachting van alle braaven, en zelfs verfoeid by „ den vreemdeling, welken hy heeft willen dienen, ten „ koste van zyne eer. „ En wat zullen wy hier ! fpreeken — of — „ zwygen van eene fchande, waar mede zulke lafaarts „ en verraaders zich zeiven en 's Lands Gefchiedbla- „ den van deezen tyd ■ bevlekt hebben ? eene „ fchande, die de listige vyand zelf naauwlyks durfde „ hoopen, en die hem half verbaasde eene fchan- „ de, waar aan hy voornaamlyk zynen eerften voor- „ fpoed te danken hadt Bastaarden van een Volk, „ dat weleer, door zyne ruiters en trompen, de „ fchrik van den Oceaan was, en welks roein klonk „ by de verstgelegene waerelddeelen Bastaarden „ van een Volk, dat voor heldendaaden ter zee fcheen „ gevormd, leveren (myn mond weigert bykans „ het fchandftuk uit te fpreeken) den fchat der Bitaaf„ fche Zeemagt, zo zuur door het zweet en bloed der „ In-  REBENVOEÏUNGEN. 547 „ Ingezetenen byeengebragt, leveren dien fchat gedwee ,, in 's Vyands handen, en met denzelven de fieutels „ van het Land !" Uit het Zangftuk van den Burger styl neemen wy het tweede Couplet. 't Geweld van 't Westen en van 't Noorden Stoof brullend uit de Golven aan, Om fel te plondren en te moorden Al wat zyn woede zou weêrftaan. De Burgertrouw kwam toegefchooten, Haar vuist, door 't alziende Oog bezield, Heeft ftraks bet Vloekgefpan vernield, Dat Monfter heeft zyn kop geftooten. Voorts meldt ons een kort Voor- en Naaberigt, hoe men dien Feestdag te Harlingen vierde. III Redenvoering , gedaan in de Kerk der Doopsgezinden te Leeuwarden , door jan brouwer , Leeraar dier Gemeente, by gelegenheid van het Nationaal Feest, op den 19 Dec. 1799 gevierd, wegens den Aftogt der Engelfche en Rusfifche Legers van den Neder land fchen Grond. Te Leeuwarden, by D. v. d. Sluis. In gr. 8vo. 20 bl. De Redenvoerder brouwer , door de Stadsregeering van Leeuwarden uitgenoodigd, om, op den Gedenkdag den Vaderlande geheiligd, voor te treeden, vondt zich verpligt tot het op zich neemen van dien hem aangenaamen last. By het volvoeren van denzelven mogt hy, onder anderen, genoegen geeven aan den Commisfaris van het Uitvoerend Bewind, den Burger la clé, die, benevens de Leden van het Departementaal Beftuur van de Eems, en eene Commisfie uit den Raad der Gemeente te Leeuwarden, onder zyn gehoor verfcheenen. Dankzegging voor den gedaanen dienst, van deezer Mannen wege , gepaard met een verzoek om het gefprookene in druk te doen uitgaan , bewoogen hem, om ook daar aan zich niet te onttrekken. In de daad, deeze Redenvoering draagt aizins blyk van ernftige Godsvrugt en Vaderlandsliefde, en is zo zeer, indien niet meer , dan eenige der door ons geleezenen, op den toon van tedere, doch tellens manlyke deel-  *4** REBENVOERTNGEN. deelneeming, in het Godsdienltig en Zedelyk gedrag van 's Lands Ingezetenen, geltemd. Min uitvoerig dan anderen is zyn Tafereel van de de Oorlogstooneeien ; doch het ontbreekt niet aan kragt. Wy fchryven ten itaale dit gedeelte af. „ De „ vyand zet eene ontzaglyke Heirmagt op onzen dillen „ bodem. Schrik en beangstheid kondigt door geheel „ het Land zyne komite , en daarna zyn voortrukken „ aan. Hy verfpreidt zich wyd en zyd door de vreed„ zaame velden, ontrust, na het verlies der trouwlooze „ Zeemagt , onze binnenwateren en afgelegen oorden, „ dremt allen handel, dringt door, en vestigt zich „ mede niet verre van onze wooningen (*). „ Duizenden van rondomme vluchten met weere„ looze Vrouwen, Kinderen en Have , voor hem en „ de elenden des Krygs. Het gewoel der Oorlogs„ knegten en Burgeren , te wapen opgeroepen , ver„ meerdert den angst der Bloedverwanten en Vrien„ den, op het aandenken der dreigende gevaaren. By„ kans twee maanden CD leefden wy onder meniger„ lei bekommernis , en zorge voor Haarddede en AI- „ taaren , voor al wat dierbaar is op aarde. - Nog „ bloedt ons harte op het denkbeeld der yslykheden „ van anderen, onze Landgenooten en Vrienden, door. „ geworfteld; by wien de vloektooneelen van roof, ge„ weklenaary, verwoesting, dolle drift, en moord ge„ fpeeld wierden ; en waar van, de Hemel zy geloofd! „ onze oogen geene getuigen geworden zyn. Hoe zeer „ wy in hunne traanen , in hun berooiden ftaat, in „ het gekerm van Weduwen en Weezen , van Ver„ minkten, en Rampzaligen, met onze harten deelden, „ ja tot yerhgting hunner fmarten wenfehen toe te „ fchieten Genoeg, het dof geluid van het bul- „ derend moordtug drong tot onze ooren herhaalde „ reizen door; en brengt ons nog voor den geest , de „ wakkerheid en kloeken moed onzer Helden, die meer „ dan (*) „ Op het vlek de Lemmer, een Zeehaven aan de Friefche kusten, omtrent negen urnen gaans van Leeuwarden." (t) » De Vyand is op Calantsoog geland den 27 Aug., en de Capitulatie tot zyn hei tocht wierd in de wederzydfebe Legers getekend den rS Oct. 1. I. Het Oorlogstooneel was dus na genoeg twee maanden op Nederlandfchen bodem."  reden Voeringen. 449 ,„ dan eens met kleener magt, zelfs na ontvangen fteun van Franfche benden , den vyand wederllon- " den (*), en na herhaalden llryd te rug dreeven en overwonnen. Zo lang Erkentelykheid , en Liefde des Vaderlands , in onzen boezem woont, en onze ,, Naakomelingfchap kenfchetst, zo lang vereeuwige zich de Roem van hunne Dapperheid , en bet aan- „ denken aan het Bed van Eere, waar op, helaas ! ta „ veelen gevallen zyn. Want Belgen, waar Gy ooit aan 't ftrand een Grafzuil ziet: ,', Zegt nooit, hier liggen Doon; de Braaven fterven niet Cj)." (*) „ Dit althans zou het geval geweest zyn by de Landing op den 27 Augustus, en in het gevegt by Bergen, den 19 September, volgens de opgave van een Fransch Werkje, getiteld ; Precis des Evenemens & Operations Hijloriques & MM* taires dans la Nord-Hollande. No. 1. a Hambourg" (f) „ L. w. van mekken , Germanicus, B. V. bl. 144, van waar dit zeggen met klecne verandering ontleend is." Het Vaderland aangevallen en verlost. In zes Zangen, door jv. loosjes , Pz. Te Haarlem , by A. Loosjes, Pz. In gr. 2vo. 108 bl. Oorfpronglyk was dit Dichtwerk niet beftemd om ten Feestdage der Verlosfinge van den inval der Engelfchen en Rusfen te dienen. De grootte maakte het, zo als 't zelve vervaardigd en afgedrukt lag , daartoe ongefchikt. Dan de Dichter, door de Municipaliteit der Stad Haarlem aangezogt» om, tot het doen eener Redenvoeringe, ten dien Gjdenkdage, in de Groote Kerk, voor te treeden, onttrok zich aan die begeerte niet, en bediende zich van dit Oichtftuk, met zo veele uitlaatingen , dat de voordragt den beftemden tyd niet overfchreedde. Hy voegde 'er eenige Coupletten aan toe, bepaald ilaande op dien Feestdag. Deeze worden in de uitgave zelve niet gevonden; doch heeft hy dezelve, op het verzoek van eenigen zyner Stadgenooten, 'er naderhand bygevoegd, om ze gratis aan de Bezitters van zyn Dichtftuk af te geeven. Deeze byzonderheid is oorzaak, dat wy dit Dichtwerk niet onder de Redenvoeringen , ten gemelden Dage gehouden, piaatzen, maar onmiddelyk laaten volgen op die wy in het voorgaande Artikel aankundigden. Dit Stuk is tog veel meer dan een enkel Gelegenheids-vers. Wy moeten 'er onze Lesvers mede bekend maaken. De  2JO ■». LOOSJES, PZ. De eerfte Zang fchetst ons den beraamden Aanflag door Engeland, met Rusftsch Krygsgeweld vereenigd. De tweede Zang befchryft de Toerusting tot de Landing De derde Zang de Landing zelve ; waar in de veege toeftand des Lands treffend befchreeven, en de geest van de ruiter kunIb'g ingevoerd wordt, die onder andere de overgave van 's Lands Vloot in deezer voege fpelt. 'i Lands zeeroem, edele Bataaven ! Myn dierbaar naakroost! moet begraaven; Bereid u tot dien Aarden Jlag --— ,t Is uit met Neérlands glorie-vlag. $ Gruwel! Britten ziet men landen'. De Helder in Brittanjes handen! Daar ligt 'i Lands eere-vlag geknakt. Nu taant de laatfte blik der glorie —> Daar reeds 's Lands Floot, op last van Story, Al deinzend, na de Vlieter zakt. Ja, treur met my,fechts weinig dagen Of Er.glands Vloot zal 't ftrafloos waagen , Zelfs gul begroet van Texels ree, Te zeilen na de Zuider-zee. Daar zal Mitchel 's Lands Floot befpringen, Haar, zonder fchat, tot ftryken dwingen. By 't woest oproerig volks - gekraai, Waar toe het List en Dwaasheid porden, Zal daar een Story Lucas worden , De Vlieter zyn Saldanhabaai. De vierde Zang ontvouwt, naa het fraai bezingen van der Burgeren en der Franfchen Heldenmoed, de wisfelende Krygsbedryven, met den lof der gefneuvelde Helden; de gefteldheid der Noord-Hollandfche Steden — met eenen oogflag op 't geen de Oranjegezinden in Gelderland vergeefsch beftaan. —— De vyfde Zang fchildert ons de wisfelbeurtige Gevegten, met het dieper doordringen des Vyands , ondanks den betoonden Heldenmoed. De zesde Zang is deels den laat- Iten Slag, deels der ontruiminge door den Vyand, gewyd. Van het veel overneemenswaardige , 't welk ons in deezen zo wel als de voorgaande Zangen ontmoette, fchryven wy het volgende af, waar in 's Dichters gevoel ten fterKften fpreekt. De Wyk, ten hoofd-kwartier verkooren, Schynt, beevend, uit haar" hoogen toren, Te ft aar en op het oorlogsveld, Dat dreunt door 't Buld'rend krygsgeweld. Het  MET VADEM.AMD AANGEVALLEW EN VERLOST. ±$t Het Velferoord en Sandpoorts duinen, En Aalrechtbergs beroemde kruinen, Doet, in dit yilyk oogenblik, V Gebrul van a'oorlogsdonder beeven. De Dorpling vlugt, door angst gedreeven, En jaagt in Haarlems harte jchrik. Het yslyk buld'ren der kartouwen Stoot op de wallen en gebouwen Van Haarlem, dat, vol ongeduld, Nu hoopend, dan met fchtik vervuld, Muskettenvuur zelfs klinkt in de ooren. Zy acht zich Alkmaars lot befchooren, Indien het Leger rugwaards trekt, Daar ze, in dit hachlykfle aller uuren, Zo in haar bosch, als in haar muuren , Ter grensftad en gefchutperk Jlrekt. Hoe was, 6 bangjle dag der dagen! Hoe was toen 't eerlyk hart verflagen, Daar 't in den boezem kromp, en vroeg: „ Leedt nog de Vryheid niet genoeg ? Zal 't aan den Brit en Rus gelukken, In deeze, als Alkmaars vest te rukken? Misfchien, misfchien, flechts éènen dag, En binnen deez' getrouwe wallen Ligt reeds de Vryheidsboom gevallen , By V waaijen van de Oranjevlag. Eer 't zonlicht weer in zee zal zinken, 'Zal 't oproer in deez' Stad rinkinken, En wordt, wyl woestheid zegepraalt, Oranje juichende ingehaald. Wat zal dan V lot zyn van uw braaven. Hoon , plundring, moord, door Willems flaaven. En 't toonbeeld van geregeldheid, De gryze Vryheids-Stad aan 't Spaaren, Wordt, als een hol van plunderaaren , ^ En Hollands moord-tooneel befchreid.' s4n niditer die zo diep leed gevoelde, is, in het bezinge^der daarop volgende Verlosfing, treffend. Het flot-Couplet luidt : De blydfchap gilt, als uitgelaat en, Langs marktplein, wegen, gragten, ftraaten ; Zy maakt de koel/te geesten warm; Men vliegt elkaér befchreid in darm, ^  85a A. LOOSJES, PZ., HET VADERLASB VEELOSK En kuscht, met vriendfckaps handen drukking, Elkander, beevend van verrukking, Roept juichende in dit heerlyk lot: „ ó Deez" Verlosfing is een vonder: 'Er fchuilt gewis iets Godlyis onder , 6 Zulk een uitkomst fchenkt ons God!" Van het Byvoegzel, ten Feestdage beftemd. fchryven wy ten (lotte onzer Aankundiginge, de twee laatfte Coupletten af, riet twyfelende of het geheele Stuk zal den Vaderland- iievtjnuen ueuaegcu. ó Gy, aanbidlyk Opperweezen! Dat dwaaze dweepers fiddrencl vreezen; ó Bron van Goedheid — groote God! Gy, die de fchaal van 't menschlyk Lot, Dk van 't Heelal, houdt in uw' handen, Zie V vuur van Dankbaarheid ontbranden; Haar ofergeur flygt na omhoog. r Gy . eeuwig, eindloos Alvermogen ! Waart in ons leed met ons bewoogen, Slaa op 's Volks Vreugdefeest het oog. 't Zy U, 't zy 't Vaderland geheiligd: Gy hebt het Vaderland beveiligd; Gy, die alom in alles zyt, Gy redde ons in den veegjlen tyd, Befchouw, ó Oorzaak aller dingen! In gunst de vreugd van ftervelingen Zo broos, zo wank'lende in hunn' deugd — 6 Vader! Goedertierens! Vader! De vreugde brengt ons de Engelen nader; Jaa! uw beft aan is zaal'ge Vreugd'. In het Berigt. deeze bygevoegde Coupletten vergezellende, geeft de Dichter eenige verbeteringen op in deeze en geene Kegels. Eenige Byzonderhedèn van de eerfte Leevensjaaren van boonaparte , bxeenverzameld en in 't Engelsch uitgegeeven door een zyner Medeftchoolieren , naar het Engelsch door le c. b. Uit 't Fransch. Te Leyden, by D. du Saar, 1800, In gr. ?,vo. 45 bl. Alles, wat groote Mannen betreft, heeft iets uitlokkends ; men verlangt hun van vroeg af te kennen. Vaak blyven de berigten der kindschheid en eerfte jeugd in ver^etelnisfe. Ge-  BYZONDERHEDÈN van BUONArARTE. 253 Getuigen de veelvuldige klagten der Leévensbefchryveren ten AeSel aanViene. Welkom most, derhalven, dit kleine Stukje weeïen en "e welkomer, daar het gevloeid is uit de pen van eenen Man , in Staatsbegrippen van dien Held wyd verf hillende Het Stukje wor.lt voorgegaan door een korten Brief desOpftelleis aan den Heere andrew doüohs, gedagtevpnrl in lulv 1797- De Schryver was met hem opgevoed, Sze? vin Vne jeugd, beftemd tot dezelfde oefeningen en Sfde leeveJwyze. Dan boonaparte hadt gelyk hy fchryft, medegewerkt tot het welflaagen der Franfche Omwenteling "waar van hy [Schryver] het flachtoffer was.' _ Dan hy djet hem regt in de daaden, door buonaparte by die OmwenteUng volvoerd; bovenal vermeldende hoe de Convent.e S wde van robespierre's val, aan hem haare zegepraal, en de Stad Parys haare behoudenis verfchuldigd was. Nier ronder genoegen zd men den Schooher boonaparte on^noeten , en&d" zLden van grootheid onder de kinderlyke of oneelings-fpelen zien kiemen ; niet zonder genoegen het fetuigeni van diens eerfte Heldendaaden leezen, uit de pen lan een' Medefchoolier, die, fchoon van eene andere StaatkundU denkwyze , der waarheid hulde doet; wiens eenig ooemerk was, om eenige omftandigheden, wegens buonapar. TE's eerfte leèvensjaaren , en diens gedrag in t begin der Franfche Omwenteling, op te geeven. „ Deeze fchets mogt hv met regt fchryven, „ hoe flacuw ze ook zyn moge, zal genoeg zyn o,/ te doen zien , dat zyn karafter va» de te' derfte jaaren af, reeds vastheid hadt. Onverfchrokken m " de uitvoering zyner ontwerpen, even als onveranderlyk ,n " zvne grondbeginsels, hetft boonaparte van het begin zyns !' nilitairen loopbaans af, eene drift doen blyken, die de hu> dè naaien alleen hebben doen toeneemen , en eenen fpoed, " die alle ontwerpen der vyanden voo.-by ftreaJe. Men z.et " hem zonder één voordeel te verliezen, zyne troepen even " als èenen ftroom voor zynen vyand heen leiden. Altyd " «Utoaim altvd dezelf.ie, het zy men hem ziet venten, in treeden', ftraffen, het is alles het werk " van één enkel oogenblik , van één enkel woord. Er 18 " ne gens ftui ing. Overal, waar hy den Gordtaanfchen knoop " ontmoet, wapent hy zich met het zwaard van alexanoer. " ?n™ midden van zyne verfchillende Eertytels, [men herin" nere zich hier de opgegeevene dagtekening van den Brief " tot geleide van deeze Byzonderhedèn] verheug ik my, hem " de vo »rfpellingen van myne eerfte jeugd te zien waar maa. " ken. In den buonaparte van den brug van LoJt, yan Jr« " coles, van RW, te Tolentir.o, te Clayenfurt vind ik den " buonaparte van weder. Overal dezelfde .n;etoo- " genheid, dezelfde yver , dezelfde vasthoudendheid, gt " woord is zeker het regte niet; doch wy mislen het oor" lett. 1800. ho, 6. S „ ipron^-  2?4 byzonderhedèn van buonaparte. „ fpronglyke om het te verbeteren,] dezelfde liefde voor het „ bewind , dezelfde dorst na roem. Het geen ons gioote ge. „ breken fcheenen, was het zaad van die groote hoedanighe„ den, die hy eens moert doen fchitteren. Het geen aan ons „ jeugdig ongeduld onaangenaamheid verwekte, moest nu, tien „ jaaien iaater, onze verwondering gaande maaken. „ Wat de party betreft, die buonaparte in de Omvvente„ ling verkooren heeft, deeze was een natuuriyk gevolg van „ zyne gevoelens, die hy niet gefchroomd hadt ie belvden, „ toen zelfs z>ne Openhartigheid nadeel aan zyn geluk hadt „ kunnen doen. Hy hadt liefde voor de Vryheid in zyn hart ,, gevoed. Deeze vei vulde zyne ganfche ziel; en zyne erkente„ nis voor lodewyk XVI, dieo hy alleen befchouwde als den „ uitdeeler van de weldaaden van zyn Vaderland, was niet „ genoeg om in hem de aanfpooringen van eene onmaatige „ eeizugt te verdooven. Daarenboven fcheen hem de troon „ van dien ongelukiugen Vorst, zo als dezelve ook in de daad „ was, omringd van de fchreeuwendfte misbruiken. De gunst „ van het Hof was alleen de geleidfter tot het geluk, en doof„ de genie en talenten. Bedorven Ministers, onrustige en „ jalourfche Hovelingen, fielden tegen de verdienften hinder„ paaien, die onmogelyk te overwinnen waren. Welk vooruit-, „ zicht bleef er aan buonaparte of aan elk ander Edelman „ over, die, gelyk hy, £>een genoegzaam fortuin hadt, om „ die gunst te koopen? Op welke vergelding konden menie„ vuldige en moeilyke dienften hoopen ? Op eene militaire „ vereering, die zonder onderfcheiding gegeeven, en met on „ befchaaradheid verlaagd werd ? Welk een prys om door eene „ fiere ziel gezogt te worden ! Die van buonaparte werd „ zonder twyfel door deeze tegenftrydigheden verbitterd. Zyn „ moed fchaamde zich over de enge paaien, binnen welken „ dezelve veioordeeld was om zich op te fluiten; en hy 0m„ hehde de party, die hem eenen overvloedigen oogst van „ roem beloorde, en by welke de talenten niet befchouwd „ worden als verongelykingen. „ Twee jaaren aan de moeüyke behandeling der wapenen „ toegewyd. hebben hem de ondervinding van eeuwen ge<*ee„ ven; terwyl zyn land, hem een onbepaald vertrouwen fchen,, kende, zyne genie geene hindernisfen in den weg ftelt en „ zich vergenoegt om dc gelukkige vruchten zyner overwin„ ningen te plukken. „ Dusdanig is de Man, wiens talenten en deugden ik afs „ in de wieg gezien heb. Ik zal van geene parrydigbeid ten „ zynen opzichie verdagt worden. In zyne eerfte' jeC»d acht „ te ik hem, bewonderde hem fomtyds, maar ik berrind» „ hem niet; en hy, zeer weinig beminnende, maakte weinis „ uitzondering ten mynen opzichte. Ik heb hem zedert uit ,j het oog verlooren. Ik verwagt, noch vrees niets van hem. ■ „ Mis-  byzonderhedèn van buonaparte. ^55 Misfchien zal ik nooit zyn Medeburger zyn; maar ik zü * \ my aS 5 eene eer rekenen, zyn Medefchooher geweest " Zee7voegelyk kan dit Stukje geplaatst worden by de Krygsèednven van buonaparte, in 's Hage by leeuwestyn f); by diens Veldtocht in Italien , te Rotterdam by bronkhorst, enz. (f). (*) zie onze Algem. Vadert. Letleroef. voor 1797. «« 583. (f ) Aldaar voor 1798 , bl. 50O< Nadenking van eenen Staatsman, wegens zyn Minifterie in Holland. Alom, iSoo. In gr. 8vö. 97 hl. -TXe op den Tytel ongenoemde Staatsman is geen ander da„ JJ de geweezene Raadpenfionaris van Holland l. ik van de „koel f^Sve geeft dit Stukje egter niet in't hcht; volgen het Voorbericht geichiedt zulks buiten diens weeten ,door Lieden die van wegen het aantal en de verminkte Aflchnften , wélke daar van rondzwerven , en de vreeze van eene nog len , gSenl .Uhreeven in de **^g*£W Zvnde in de zesde maand myner gevangenis De Schryver '',7 ' dit van • „ Deeze zaaken heb ik gemeend op het Ser te moeen brengen tot behulp van myn geheu" 5en wanneer Tk tot verantwoording zal geroepen worden. " Mvn oogmerk was niet eene Verdeedlging van myn gedrag, " ,iPf,nfnder eene Historie van myu Ministerie te fchryven; " Taa a ken e n Enering van de voornaamfte Gebeurte" nisfen otmvn eigen gebruik , en het is om d.e reden, dat " Zr flechts oppervlakkig en in eenen ftyle van enkele aan" wyzinfisopgeld, gelyk een bladwyzer flleen kordyk aan. " wvst ^welk de inhoud van een Boek zy. " wanneer wy dit in aanmerking neemen en de klemhe d l ?Qfni-;P chn valt liet op te maaken, dat wy hier flegts ïïuSSSto vtaï»V.M.O. Denkbeelden en Staats. 5£S°en die zo veelvuldig en uitgeftrekt waren als de rl ^hvTnk'reeds voor elk geboekt heeft. Het belang- ' l S GerchiedenTsfe, waar van de Uitgeevers gewteen r ich tot enkele byzonderhedèn bepaalen , welke het Tn belang »s uit de pen van van ds spiegel zelve te leezen.  SSS NADSNïCING VAN EENEN STAATSMAN. des is voorgevallen. Wie daar van onkundig zyn, raaden wv by dw Naaenhng te leezen, de Verzameling van Stukken , il de zaak van Mr r. r. van de smegel, geweezen Raadpènltonans van Holland. Te Amft, by van guur, i7o6 (*) In bet l^gtile gedeelte ftelt hy zich voor, de Beantwoording en Ontleding van drie hoofdbefchuldi^iigen De eerfte dat men met alle mogelyke middelen getragt heeft, de oude Con. ftituhe tn ftand te houden De tweede, dat de vloriTe Regeering en Hy ah eerfle Minister, de oorzaaken waren van den Oorlog met de Franfehen Ten derden, dat deFi„Z tien van het Land flegt waren befluurd, op eene onvergeefakc wyze verkwist en verarmd. Doch wie, die eenigzins bedenkt wat _ er op die drie Punten , in dit geval , te zeggen is zal .n het ,eHek van 33 bi. des iets'voldingends^verwtl oo i ' ZekCr meG1' da" de °Pfteiler be¬ vreemd , Herhalven dat Lieden van 's Mans denkwyze in den Lande met deeze Nadenking zo hoog loooen , en dezelve aanmerken als eene volkomene Ferdeediging van de zaak des gewezen Ministers en de hunne. Hy zelvf, blykens het hier boven aangehaalde, wilde het daar voor niet aangezien heb- ï^rf'^f? T gez0nd verftand' en eenigzins ia het vak der Geichiedenisfe en Staatkunde bedreeven zft het oaar voor houden. Het is onze taak niet, deeze Nadenkinl flap voor itap na te gaan en te beoordeelen ; daar toe zouS deTworL6.' ^ *" 6" ^ Ze'Ve ™™.7vo" Wy zeggen 'er alleen dit van, dat van de spiegel zints lange bekend a s een Man , die meesterlyk de pen weft te r) f'Ch veeI™a'eDJ blykens de Notulen van Zeeland en de Refolutten van Holland, in de noodzaaklykheid bevondt om zyne maatregelen en gedraagingen te verdeedigeu, op dil ftuk wel « tfgerigt, en de bekwaamheid bezit, om zich en zvne zaak m eenen gunftigen dag te zetten. Van hier in de Aotulen van Zeeland, doorgaande zeer uitvoerig gehouden en m \ hcht gegeeven, de veelvuldige poogingen van van de spiegel , om ingediende Staatsftukken , die niet ten zwel voordeele klonken, uit de Staatspapieren te weeren; doen die er, zyns ondanks, en te zyner befchaaminge, in bleevenThaaSfl) E °" ^ Z°U Val'en Cen a^taf voorbeelden op' ü2"%'« £lehl iS h£t °D' gekomen , dat deeze Naden. *tng, t Zy dan de gemeenmaakmg met goedkeuring of afkeuring p Zje onze Alg. Vad-M. Utteroef. voor jytf, b!. ,71.  KADENKING VAN EENEN STAATSMAN. 257 ring des geweezen Staatsdienaars gefchied zy, wel mag yerjreleeken worden met het geen men gewoon is eene Globale Rekening te noemen, die veele hoofdposten opgeeft, doch onder welke opgave veel onverantwoordelyks kan fchuilen, en niet zelden met de daad veel van dien aart verborgen ligt. Troeven van Nederduitfche Welfprekendheid, ten gebruikt by zy. tie Lesfen uitgegeven door matthts siegenbeek, ï.oogleeraar in de Nederduitfche Letterkunde aan 'sLands Hooge Schole te Leyden. Te Leyden, by L. Herdmgh, 1709. /» gr- 8vo. 148 bl., met een Voorbericht van XXVIII bl. De Hoogleeraar siegenbeek heeft, met het loflyk oogmerk, om eenigzins te voldoen aan de verplichtingen, die hy 2ich door zynen post, als Hoogleeraar in de Nederduitfche Welfpreekendheid, opgelegd rekende, door de uitgave dezer Proeven , niet alleen eene regt bruikbaare handleiding voor zyne Lesfen willen gemeen maaken, maar tevens getracht e§ne welgepaste pooging in 't werk te Hellen , om den verdoofden lust, ter beoefening van onze vroegere Schryveren, weder op te wekken, en alzoo eenen gezuiverden fmaak voor het fchoone en verhevene , gevoegd by eene grondige kennis onzer moedertale, onder zyne Land.-.enooten aan te kweeken en te bevestigen. In de meesterlyke voortbrengfelen van den veel omvattenden geest van onzen beroemden L,ana?enooc , as» doorluchtigen Gefchiedfchryver en Dichter Hoofd, was een ruime voorraad, tot zoodanig doel, voorhanden. De meeste welgekozen proeven zyn uit verfchillende Werken van dien grooten Man genomen, cn zyn indedaad, zoo door kracht van taal, fierlykheid van uitdrukkingen, en bondigheid van voordragt, als door ryklom van denkbeelden, leevendigheid van befchryvingen, en het vuur eener alles vermeestertude overredenskracht, in dezelve ten toon gefpreid, onze hoog te bewondering waardig. Vooraf gaat eerst een oud Dichtftuk, behelzende de verkrachting van de Vrouw van Gerard van Vclzen door Graaf Floris den $den , en de wraak daarover deer den eerstgemelden genomen, dat wel, als dkhtftuk, weinig< pmerking verdient, maar, als een overblyfel der oudheid uit het laatst der 14de, of begin der 15de eeuw, voor de kennis der oude Nederduitfche taal indedaad belanp.ryk moet gerekend worden; daarna twee uittrekzelen uit zeker gefchreeven Boek, ten titel voerende: Horologium Aeternae Sapienttae, ofte Eeuwige Wysheids Uurwyzer, tot nut en dienst van alle Godminnende zielen , om Godvruchtelyk te leeren leven en Godzaliglyk te leeren fterven , het geen men meent een voortbrengfel der i*de, of van het begin der 16de eeuw te weezen; vervogends eenige plaatten uit de vertaaling van het gulden boekshen van S 3  258' m. siegenbeek, proeven. Bosthitts de Confolatione Philofophica, door Dirk Volkerts*. Coomhert, Wiens vertik nften voor den opbouw der Nederduitfche Taalkunde overbekend zyn. Op de Uittrekzelen uit de Werken van Hoofd volgen eenige (tukken, genomen uit de Ba^ tavifche Arcadia van J. van Heemskerk, en uit de Schriften van Geraart Brandt; wsarna alles wordt befloten door de Inleiding tot het Leven van Huig de Groot, gedeeltelyk befchreevén door Kaspar Brandt, den oudften der drie waardige Zoonen des zoo even gemeldeh Gefchiedfchryvers, en na den dood van dezen door Adriaan van Cattenburg voltooid. Voorzeker alle deze (lukken geeven den Hoogleeraar gepaste aanleiding en zeer ruime ftof tot allerlei belangryke aanmerkingen , ter opwakkeriuir van den (maak en de beoefening der Vaderlandfche Letterkunde, waartoe wy wenfchen, det ds ftudeerende Jongelingfchap aan de Leidfche Hoogefchool zich de gunftig aangebodene gelegenheid van zoodanig onderwys, dat tot hiertoe ontbrak, zal ten nutte maaken. Proeve van Sentimenteele Gefchriften en Gedichten. Door h. tqllins, c. z. Te Amfteldani, by P. J. Uylenbroek. In gr. 8vo. 85 bl. Zie daar weder een vaderlandsch voortbrengzel , voor vertederde, of halve Jongelingen, en geheel gevoelvolle Meisjens, het welk zy zekerlyk niet, dan onder het uitboezemen van Ach! en Helaas!!! en dus met zeer veel aandoening, ten koste van hunne zo fentimenteel bonzende hartjens, zullen leezen. Hoe gelukkig, dat de Burger tollens voor hen asn het dichten is geweest! ken hem dierbaar M eis jen hebben zyne Stukjens behaagd, zy heeft de uitgave derzelven gewild, en zulk een Meisjen toch kon de Dichter niet Eegenftreeven.- Hy biedt dan de lettervruchtjes van eenige gevoelvolle uuren aan, uitmaakende een zeventien-tal, zoo dicht- als proza-ftukjefls, onder de volgende opfehrifttn : Eduard ; Klaagtoonen; aan IConflance; aan de Liefde; Mede; aan Lydia ; Herdenken; Befluit; Waare liefde; Kléon , by het graf van Eli ze; aan de Liefde ; Ferdinand en Alexis ; aan Louize ; aan myne Geliefde; aan myn' Vrind ; IVandeling; de Kluizenaar. Zonderling is het ons voorgekomen, dat de Dichter byiia in alle deze Stukjens eene hooplooze liefde ten onderwerp heemt. Nu doet hy een' jongeling eensklaps verlieven op een meisjen, dat reeds aan eenen anderen haar hart gefchonken heeft; dan laat hy den dood een tederminnend meisjen van haaren lievenden minnaar afrukken-; elders weder fchetst hy twee gelieven, die eikanderen zor.der hoop op eene verééniging aan deze zyde des grafs bsminnen; maar vooral, en wel in zeven byzondere Stukjtns, wydt hy zyne liefdezangen aan- ten meisjen, 't welk te koel  H. TOLLENS, C. Z., SENTIMENTEELS GESCHRIFTEN. 259 is om door liefde getroffen te worden: waaruit wy, door toeDasfins van het bekende fpreukwoord: „ waar het hart vol van is loopt de mond van over," haast zouden moeten afleiden ,' dat de Burger tollens veel met fiere en onverbidlyke fchoonheden moet te doen gehad hebben. _ De ondervinding heeft reeds genoeg bewezen, tot welke buitenfboorigheden bet overdreeven Sentimenteele veele jeugdige harten verleid heeft. Afzondering uit de famenleeving , volflage werkloosheid, in eenen tyd, waarin men regt gefchikt was om zyne krachten te oeffenen , benadeeling der gezondheid, ja dolzinnige zelfsmoord ; ziet daar de gevolgen van zulk eene fentimenteele geestdry very; en daar dezelve door het leezen van dergelyke Schriften niet weinig gevoed wordt, zal de Burger tollens ons (hoopen wy) niet kwalyk neemen, dat wy de vervaardiging van het voorhanden zynde Werkjen aan eene overyling van zynen nog maar agttienjaarigen ouderdom toefchryven , en hetzelve als de onrype vrucht eener overfpanne verbeelding befchouwen; terwyl wy aan hem overlaaten om ons tot den rang van koelbloedige harten te verwyzen' wanneer wy hem ernftig raaden , om zyne dichterlyke talenten voortaan op eene nuttigere wyze te befteeden, en zich daartoe, in ftede van fentimenteele droomeryen, op de kennis der Hollandfche taal, waartegen hy in die Werkjen niet zelden gezondigd heeft, degelyii toe te leggen. Be Abt de FEpée, Gefchiedkundig Blyfpel, gevolgd naar het Fransch van j. N. bouillt, Lid der Maatfchappy van Kunflen en Wetenfchappen. Te Atnfterdam, by de Wed. J. Dóll, 1800. In &vo. 136 bl. T\e Abt de L'EFéfi, oprichter van het menschlievend gefticht J ) der Dooven en Stommen te Parys, verfchynt in dit Too* nee! fpel als de yverige waarneemer der belangen van een zyner leerlingen, wiens rechten hy weet te bevorderen; en wieus gefchiedenis, doorhem verhaald wordende, zonderling genoeg is om dezelve hier te plaatfen. Het was agt jnaren geleedeu, dat, tegen het einde van den Herfst, een bediende van de Stadsregèering van Parys een jongen dooven en ftommen by den Abt bragt, welken de wacht, in den voornacht, op de Pontneuf had gevonden. Hy befchouwde dat kind, het welk hem voorkwam negen of tien jaaren oud te zyn, met dee'neeming, door deszelfs belangryk voorkomen. De grove klederen, die hy aan had, deeden'den Abt eerst denken dat hy aan armoedige ouders behoorde, en hy nam dus het befluit, om hem tot zich te neemen. Den volgenden dag hem van nader by befchouwende , bemerkte hy eene zekere fierheid in den opllag zyS 4 ner  tCS J. I?. BOUILLY ner oogen, zynde dit kind ten uiterfte verwonderd, zich in oude vodden gekleed te zien: weshalven de Abt niet langer twyffdde, of het was een vermomd kind, dat men met opzet verlaaten had, Hy liet hetzelve iu de openbaare nieuwspapieren aankondigen; gaf daar by eene naauwkeurige befchryving van zyn perfoon, en van alles wat men ten deezen opzichte wist, maar vruchteloos. De Abt , ziende dat zyne naai fpooringen geenszins aan zyne verwachting voldeeden, en zich. overtuigd houdende, dat dit kind htt flachtotflr was eener heimelyke fnoode list, dicht vervolgens over niets anders, dan onderricht hy het kind zelvt te zoeken. De Abt gaf hem den naam van theodl-rvs , en plaatfte hem onder het getal zyner kweekelingen, onder welken hy zich al ras deed uitmunten. Hy voldeed zo wel aan de verwachtingen van den leermeester, dat hy, ten einde van drie jaaren , zyne ziel voor de natuur opende, en zich als voor de tweede reize gehort n zag. Duizend herinneringen begonnen toen zyne verbeelJingskrngt te treffen. De Abt fprak met hem door tekenen, zo fchielyk als de gedachte; en theodorus andwoordde hem op dezelfde wyze. Eens op een dag dit zy te famen door Parys, voorby het Paleis der Juftitie, wandelden, zig de jorg.ling een Magiftraats-perfoon uit zyne koets flappen, en hy begon te trillen. De Abt vroeg hem, van waar die onwillige aandoening geboren wierd: hy deed hem verilaan, dat een man, even zo in 't purper en hermelyn gekleed, hem dikwils in zyne armen gedrukt, en met zyne traanen bevochtigd had. Uit dit eerlte kenmerk oordeelde de L'EPén, dat zyn kweekeling, of de zoon, of de nabeftaande van een Magiftraatsperfoon was; dat die Magiitraats-perfoon, volgens zyne Staatiiekleding , niet , dan tot een der hooge Gerechtshoven . be. hooren konde ; en dat gevo'gelyk de geboorteplaats van dat kind eene Hoofdrad was. — Op een' anderen dag de Voorftad S(. Germain te famen doorgaande , zagen zy de lykftaatfie van een Heer van hoogen rang voorby gaan. De Abt merkte op het gelaat van theodorus eene ontroering op , die toenam n;>ar maate de trein hen voorby trok. Zo dra als hy de d )odkist ontwaar werdt, begon hy weder te trillen, en wierp zich aan de borst van zynen leermeester. „ Wat deert u?" — vroeg deeze hem. ,, Ik herinner my," gaf de jongeling door tekenen te kennen, „ dat weinig tyds , voor dat ik naar „ Parys gevoerd ben, ik even zo met een zwarten mantel „ om, fn met los hangende hairen, de doodkist gevolgd ben „ van dien man , die my zo geliefkoosd had: alle menfchen „ fchreiden , en ik fchreide ook." Uit dit tweede ken- teken maakte de Abt op , dat theodokus een Wees wis, erfgenaam van een groot vermogen , welk zonder twyffel geldgierige bloedverwanten had aangezet, om met de gebrek- lyk-  DE ABT DE L'firéE, S6T lykhcid van dien ongelukkigen hun voordeel te doen, hem zyne goederen te ontneemen, hem buiten zyne geboorteplaats te voeren, en hem voor altyd te bederven. ... Dei ze gewichtige ontdekkingen deeden hem zynen yver en moed verdubbelen. Theodorus wierdt van dag tot dag belaogryker, en de Abt vormde en delyk bet ontwerp om hem in zyne bezittingen te herftelleu. Maar hoe die te ontdekken? De rampfpoedige jongeling had den naam zyn's Vaders nimmer hooren noemen ; hy was volflagen ÓOkun iig, en vin de plaats, waar hy geboren was, en van het gedacht, tot welk hy behoorde. De Abt vroeg hem, of hy zich den tyd nog wel te binnen bragt, dat hy Parys voor de eerlte reize gezien had: hy verzekerde den Abt, dat dezelve hem altyd duidelyk in 't geheugen lag , en dat het was als of hy de Barrière nog zag, door welke men hem daar had doen binnen treden. Reeds den volgenden dag gingen zy alle de Barriê' res van Parys rond. Zo dra zy de Barrière d'Enfer naderden , deed theodorus een teken , dat hy dezelve herkende; dat het daar was, dat men hun rytuig was komen doorzoeken ; dat het hier was , dat hy uit hetzelve was geklommen met twee perfoonen, die hem vergezelden, en wier'gelaatstrekken hy zich nog volmaaktelyk, herinnerde. Die nieuwe kentekenen gaven den Abt de vérzekering, dat zyn kweekeling aangekomen was langs den weg van het zuiden; en uit het geen hy 'er byvoeade, dat hy verfcheidene nachten op de reize had doorgebragt, en bovend dat hy van uur tot uur van paarden had verwisfeld , berekende de l'epée den tyd en affbnd ; en twyffelde nu niet langer, of de geboorteplaats van theodorus was eene der voornaamfte zuidelyke Steelen van Frankryk. Na, by gefchrift, duizend nutteloze naarvorfchin^en in alle de zuidelyke Steden gedaan te hebben , nam de Abt het belluit, dezelve alle met theodorus te bezoeken, wien alles alstoen nog te duidelyk in het geheugen lag, om niet ligtelyk de plaats zyner geboorte te herkennen. De onderneeming was langduurig en nioeily* ; om 'er eenig goed gevolg van te kunnen hoopen , moest de reize te voer gedaan worden. Veele groote Steden werden door hen doorreist. Theodorus, brandende van verlangen om zyne haarditede weder te vinelen , geleidde den Abt dikmaals op plaaten die hy niet meer herkende. Na zes en zestig dagen , wanneer de kragten van den Onderwyzer begonnen uitgeput te worden, kwamen zy voor de poorten van Touloufe aan. Binnen de Stad getreden, grypt theodorus de hand van den Abt, en geeft denzelven een teken dat hy die Stad herkent. Zy treden verder binnenwaards; by eiken ftap verlevendigt zyn galaat, zyne oogen worden met traanen vervuld. Zy gaan de wan-  262. J. N. BOUILLT wandelplaats dwars over ,• eensklaps werpt hy zich ter neder, de handen ten hemel geheven, ftaat op, en bericht den Abt, dat hy zyne geboorteplaats heeft wedergevonden. Even als hy , dronken van vreugde, vergeet deeze alle vermoeidheid der reize. Zy doorwandelen verfcheidene wyken , en een groot Hotel oniwaarende, geeft theodorus een fchreeuw, valt byna verflikt in de armen van zyn geleider, en wyst denzelven, met de h3nd, het huis zyner vaderen. De Abt vraagt eenige onderrichtinge, en verneemt dat hetzelve het oude Hotel der Graven d'harancour is, wier eenige overgeblevene afftammeling zyn Voedfterling is,- dat dit Hotel en alle de andere goederen nog in handen zyn van zekeren Heer darlemont , zyn voogd en oom, van moedenzyde; «lat deeze zich in derzelver bezit heeft doen flellen , op grond eener dood-cedel, welker vaischheid in alle opzichten blykbaar wordt. De Abt naar een Advocaat gevraagd hebbende, en deeze, volgens dit Stuk , in den eerlyken franval gevonden hebbende, doet aan denzelven het hier boven geplaatfle Verhaal, verzoekende deszelfs medewerking ter herftelling van den flommen kweekeling in deszelfs ontnomene eigendom. Toevallig is de Zuster van deezen Advocaat de minnares van st. alme, eenige Zoon van darlemont, doch welke met zyn Vader, die als een trotfche rykaart hier voorkomt, zeer veel in gevoelens _ verfchilt. Te vergeefsch tracht intusfehen de Abt de l'epée , alsmede de Advocaat franval , den trotfchen darlemont over te haaien tot het te rug geeven van het onrechtvaardig aan zich getrokken erfdeel. Te vergeefsch doet zich theodorus , als de wezenlyke Graaf d'harancour , aan de oude Huisgenooten kennen , die hem onder den naam van julius voorheen gediend en bemind hebben: alken de brave st. alme. vergezeld van zekeren gewezen Kamerdienaar du pré, welke laatfte, als medeplichtig aan het ongelyk den jongen Graaf aangedaan, berouw van zyne misdaad toont, weeten darlemont door dreigemen en zo verre te brengen, dat hy aiftand doet van de door hem aanvaarde goederen : waar na de jonge Graaf de helft van zyn vermogen maakt aan zynen yverigen Vriend st. alme, welke zo veel tot zyne herflelling heeft aangewend. Wordende daar op het Stuk gefloten met het huwdyk van clementia met st. alme : welke de jonge Graaf te famen verbindt. 'Er zyn verfcheidene fchoone Tooneelcn in dit Blyfpel, welken door hunne eenvoudigheid moeten behaagen, en door de nieuwheid en byzonderbeid van het geval eene levendigheid verkrygen, die men gewisfelyk niet zoude verwachten in een Stuk, in het welk de hoofdperfoon kom is. Dan, op  de abt de l'aréfC. 2ö"3 op zommige plaatfen ziet men wat al te veel kunst doorftraalen. Dus, by voorb., is het fchriftelyk andvvoord , bet welk de gewaande theodorus daadelyk geeft, op de aan hem voorgefhelde vraag : wie is, naar uw oordeel , van het thans levende gedacht, de grootfte man van Frankryk? —— Daar deeze 'er op bericht: „ de natuur noemt botton ; de geleerdheid erkent als zodanig dalembert; het zedenlyk gevoel en de waarheid eifchen dien rang voor jean jacques rousseau; het vernuft en de fmaak wyzen denzelven toe aart voltaire Maar de fchranderheid en de menschlievendf heid roepen om ftryd de l'epée, als den grootften man, uit: ik voor my Helle hein boven alle de anderen." ——— Hoe fraay , hoe veel betekenend , om den Abt op het Tooneel te pryzen , ziet men in deeze woorden toch duidelyk, dat hier het op zyn ftudeerkamer zittend en diepdenkend lid der Maatfchappy van Kunften en Werenfchappen , bquilly , in plaatfe van den jongen Graaf, andwoordt; welke , als geheel verrukt door de vooiwerpen, welken hy, zo onverwachts, in zyne Vaderftad herkent, niet wel onclerfteld kan worden, zulk een juist doordacht andwoord voor de vuist te kunnen geeven. Intu*fchen doet eene fyne wending het al te kunftige niet zelden voorby zien, zo als zulks ook omtrend deeze plaats, by de vertooning, meestal gefchiedt. ^ De Vertaaling fchynt met groote fpoed gedaan te zyn, ten einde het Stuk nog , geduurende het nu reeds afgeloopen Speelfaifoen, op den Nederduitfchen Schouwburg te Amjlcr* dam zoude kunnen worden vertoond: ten minfte de Burger s. j. z. wiselius bericht, in een kort Voorbericht voor hetzelve geplaatst, dat dit de reden is, welke hem buiten de mopelvkhtid gefteld heeft, om de proeven, met de vereischte naauwkeurigheid, na te zien. Wy hebben wel eens hooren klaagen, dat verfcheidene nieuwe Stukken, en daar onder zelfs Treur fpellen in Verzen , en eigen uitgevondene Zangfpellen , die dus vry wat moeite gekost hebben , en behoorlyk nagezien en gecorrigeerd waren, reeds geduurende veele maanden, ten gebruike van dienzelfden Amfterdamfchen Schouwburg, en onder deszelfs bewind, gereed hebben gele jen, zonder dat dezelve vertoond zyn. Met deeze fchynt men derhalven dien haast niet gemaakt te hebben! En daar deeze beide uiterften ons zeer byzonder zyn voorgekomen , waar van wy de reden niet kunnen verklaaren, dan welligt ten nadeele van de gewezene Beftuurders van, den Schouwburg, het geen wy liefst niet doen: zo is, aan den anderen kant , de iyst van drukfeilen , welke de Vertaaler met die groote fpoed tracht te verdeedigen , ons al!erby,ionderst voorgekomen: ja; wy fchruomm niet te zeggen, dat de Burger wiselius hier al te fpoedig gedacht en gelchreven heeft; daar wjr  J. N. EOUULÏ, DE ABT DE L'EféiJ. . wy op die lyst woorden hebben aangetroffen, die, naar ons inzien , zeer goed gefteld waren, maar die men, door de opgegeevene verbetering, wezenlyk tot taalfouten gemaakt beeft. Dus ft-aat bl. 77 regel 5. „ Zoude hy weder naar tranv4l zyn gegaan?" De Veriaaler zegt, dat men hier na voor naar moet leezen. Weet hy dan niet, dat alle goede Schryvers, die onderfcheid maaken tusfchen na (post) en naar (ad*), altyd fchryven: hy ging na vier uuren naar piet, klaas, naar de Kerk, naar den Schouwbuig, naar bed, naar Parys, enz. juist zo als hy zelve bl. 3 en 5 eerst gefchreven bad, en dus ook naar fkanval; maar nimmer, na de Kerk, na den Schouwburg, enz. om dat na,post betekent? En wat mo:t men denken van de zogenaamde verbeteringen, om te fchryven, bevreezd, hy leezt, hy wyzt, ik vreezde, yerbeazd, ongeveinzdheid, enz. Zou men dit, om de f Ir enge afleiding van de woorden, vreeZen , keZen, wyZen, verbaaZen , veinZen, enz. dus moeten fchryven ? Dit fchynt de grond van den Burger wi-elius te zyn , op welken hy deeze veranderingen wil gemaakt hebben. Maar, behalven dat men in alle taaien , in foortgely. e eevallen, gewoon is, iets aan rie welluidenheid op te offeren ; zo ftellen wy, bovendien , zeker, dat men, volgens den algemeenen regel van ten kate , de regelen eener taaie moet vinden en niet maaken , zo dat het Spraakgebruik , in de meeste gevallen, beflischt. En is dit zo , dan wenschten wy het woord verbaast wel eens te hooren uitfpreeken als verbaasd dat is , zonder de s, of / , in dat woord te hooren. Wy gelooven dat het zeer wanluidig , of gemaakt, zou klinken , en zekerlyk niet zo zuiver , om het, volgens ons taaleigen , in fchrift te willen naarbootzen. Wy meenden onze Jonge Schryvers deeze aanmerkingen niet te te mogen onthouden , en zyn verzekerd , dat de Burger wiselius , volgens zyne bekende openhartigheid, na eene bedaarde overweeging , dezelve mede alzins doclmaatig zal vinden: terwyl wy, voor het overige, onze Leezers kunnen berichten: dat dit Stuk, ondanks de fpoed die men 'er mede gemaakt heefc, met zeer veel genoegen, verfcheide maaien . op den Amfterdamfchen Schouwburg vertoond is; en nu telkens , met even zo veel genoegen, in de andere Steden onzes Vaderlands gefpeeld en gezien wordt.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE. LETTEROEFENINGEN. Aanmerkingen over het Euangelium van matth^eus» door broerius broes. VI-XI Proeve. Te Leyden, by j. van Thoir. In gr, «Jvc. te zamen 548 bl, Over den aanleg en de manier van behandelinge van dit Werk hebben wy elders onze gedagten medegedeeld (*). Wy vinden geene reden, by de afgifte deezer Proeven , het toen geftreken oordeel in te trekken. De zelfde liberaale denk wyze, de zelfde rykdom van lecture, de zelfde geest van uitweidinge, als de eerfte, kenmerken ook deeze Proeven. Veel is hief te leeren voor jonge opzettelyk beoeffenende Bybelvrienden en Leeraaren, wier nut wylen de Hoogleeraar broes , volgens herhaalde betuiging, meer byzonderlyk , heeft bedoeld. Zonder verdere vooraffpraak gaan wy nu over, om hier en daar, tot narigt onzer Leezere-n, iets op te zamelen, naa alvoorens te hebben aangemerkt, dat deeze Proeven loopen over Hoofdftuk IX tot XII ingefloten. Op de verklaaring van christus, Matth. IX: 16, teekent broes het volgende aan ; „ Ik twyfel niet, of onze Taaismannen hadden het woord jen Is, 't welk zy ook vertolkt hebben, door want of trouwens moeten overzetten. De Oordeelkundigen zyn het met malkanderen oneens, of het woordeken vlki , 't welk men hier by marcus ontmoet, echt of onecht zy. Is het echt, men vertaale het dan insgelyks door want, Misfchien heeft mattiüeus de herhaaling van y*? willen vermyden. Dat men by de woorden: want deszel,ven aangezette lap fcheurt af van het kleed, het woord iet voegen moet, is, geloof ik, te recht door veelen, ook door grotius, aangemerkt. Bedrieg ik my, wanneer ik onder de menigvuldige voorbeelden van deeze ellipfes Matth. XII: 32 telle? Welk eene wigtige les van wyi- (*) Letteroef. 1799. bl. 382. lett. if!co. NO. 7. T  2,66 e. broes wysheid en voorzigtigheid (voegt 'er de Aanmerker nevens ) geeft jesus'hier aan alle lieden van eenen helderen kop en eenen vuurigen geest ! Niet alle doolingen, al weet men zeker, dat zy doolingen zyn, mag men ten allen tyde aangrypen. Doch ik twyffel, of het raadzaam zy, deeze les in onze dagen aan de Nederlanderen te prediken. Wy zondigen doorgaands meer door kleinmoedige menfehenvrees, dan door ontydigen yver, en veelen fchaamen zich niet, zelfs zulke vooroordeelen te ontzien, die den Christelyken Godsdienst op de fchandelykfte wyze ontëeren , en duizenden van menfchen ten verderve voeren. Onder deeze vooroordeelen tel ik de onfehriftmaatige wys, op welke de leer van geloof en bekeering niet zelden verkondigd wordt. Het helder licht, 't welk in onze eeuw vooral over dit belangryk ftuk verfpreid is, zal eenmaal tegen den angstvalligen menfehenbehaager op eene ontzettende wyze getuigen." Op het verbod aan de geneezene blinden, Hoofdft. IX: 30, liaan de volgende bedenkingen: „Het verbod, dat wy hier vinden, overpeinzende, denk ik te rug aan Hoofdft. VIII: 4, en twyfel geen oogenblik, of de redenen des verbóds zyn in beide gevallen dezelfde, 's Heilands bergreden , door het Volk met verrukking aangehoord, had de Pharizeen boven maate verbitterd. Ik moet bekennen, dat ik nu eerst het achtfte Hoofdftuk van dit met gadelooze wysheid gefchreven Euangelium recht leer verftaan; nu eerst befeffe, waarom op dat pas een Hoofdman, zoo bemind by de aanzienlykfte Jooden, tot Jefus koomen moest; nu eerst de reden inzie, en van's Heilands vertrek, in het achttiende vers vermeld, en van de beide antwoorden, die wy in het twintig/Ie en twee en twintig/Ie vers aantreffen. Thands, dunkt my, is het duidelyk genoeg, dat al, wat matth^eus ver-^ haalt van het vyfde Hoofdftuk af tot het negende ingegellooten, ééne zamenhangende gefchiedenis is, gefchiedenis , der aandacht van alle Godgeleerden , Wysgee- « ren, Dichters, overwaardig, en te gelyk voor alle de : eeuwen een der krachtigfte bewyzen, dat de Joodfche 1 Geestelykheid, den Mesfias verwerpende, onverantwoordelyk-Godloos gehandeld heeft. Misfchien heeft dee- >. ze groote gebeurtenis niet weinig toegebragt, om in het ij hart van den mensch jesus en het vertrouwen op God l| te ftevigen (men zie vs. 35O de begeerte te verwek- kenj  AANMERKINGEN over MATTHiEÜS. S.6J ken, dat het den Heere des Oogftes behaagen mogte, een grooter getal van arbeiders in Zynen Oogst uittezen- den. Is 'er iemand, (vervolgt broes) dolzinnig genoeg, om de waarheid der Euangelifche gefchiedenis in twyfel te trekken , ik heb moeds genoeg om hem hier voor de vierfchaar der verlichte wys begeer te openlyk op te vorderen. Lucas en marcus melden ons enkele, op zich zei ven ftaande, voorvallen, tusfchen welken zy geen' zamenhang kenden, kreunen zich uit gebrek aan de naauwkeurigfte kunde aan geene tydorde, en vlechten, ten vollen bewyze dier gebrekkige kun» • de, andere gebeurtenisfen tusfchen dezelven in. Mat-, th^us , de ooggetuige, komt, en uit de verwarring zyner voorgangeren ryst eene orde, waar in het oog des onpartydigen navorfchers den vollen luister eener oneindige wysheid ziet fchitteren." (Met het aangenomen gevoelen by veelen ftrookt deeze ftelling niet, dat marcus flegts de verkorter van matth^eus geweest is, en, zo wel als hy , ook lucas laater zyn Euangelium heeft gefchreeven.) Broes laat 'cr op volgen : ,, Is dit menfchenkonst? werk van bedriegers? Mogt God deeze aanmerking, de vrucht eenes onderzoeks, 't welk my, vrees ik," (waarom te vreezen , wanneer waarheidsliefde en overtuiging eene ftelling in de pen geeft?) „ de verachting van menigen braaven, deels veel te angstvalligen, Christen op den halze fchennen zal, ter bevestiging van het Euangelium zynes Zoons overvloediglyk zegenen!" Op de verkiezing van Judas Iscariotes, door den HeiI land, tot eenen zyner Apostelen, heeft broes de volgende aanmerkingen : „ Heeft de mensch jesus, toen Hy Judas tot Apostel verkoor, geweeten, dat deeze man eenmaal zyn verraader worden zou? Dit (zegt hy) kan ik niet denken. Ik acht het veel waarfchyn- lyker, dat dit den Heiland naderhand eerst is ontdekt geworden , en dat Hy uit dien hoofde , het onraadzaam oordeelende den onverbeterlyken man van Zyn gezelfchap uit te fluiten, hem door een hard woord tot een vrywillig heenengaan heeft zoeken te beweegen. Men leeze Joh. VI: 70, 71. Eene dergelyke pooging heeft de Heiland, naar Zyne diepfchrandere menschkunde, weinig dagen voor Zynen dood in 't werk gefteld. Maar zy mislukte, en had "onder de hooge toelaating van God I eene geheel andere, allertreurigfte , uitwerking. Dit T 2 be«  «68 e. broes befluit ik met eene waarfchynlykheid, tusfchen welke en de volkoomenfte zekerheid myns oordeels naauwlyks eenige afftand is, uit Joh. XII: 3—}!, vergeleeken met Matth. XXVI: 1-16 en Mare. XIV: 1-11. Indien de Euangelifche gefchiedenis een verdichtfel is, dan moet de Verdichter een verftand gehad hebben, in vergelyking met hetwelk al het verftand der grootfte tooneeldichters, der vernuftigfte romanfehryvers naauwlyks kinderverftand mag genoemd worden. Wie ooit met een wysgeerig oog by het licht van taal- en oordeel-kunde de Euangelifche gefchiedenis doorwandeld heeft, zal aan dit zeggen zeer gaarne zyne toeftemming geeven willen." De Hoogl. broes haalt hieraan, eene uitvoerige redekaveling van lesz, volgens welke het verraad en het berouw van judas een onwraakbaar bewys opleveren voor 's Heilands Godlyke Zending. De volgende, fchoon eenigzins uitvoerige aanhaaling, zal de Leezer ons wel veroorlooven; zy bevat de aanmerking op Matth. X: 5». Naa gezegd te hebben, dat de woorden : Deeze twaalven heeft Jefus uitgezonden, en hun bevelen gegeeven, zeggende, beter vertolkt zouden geweest zyn : Deeze twaalven zond Jefus uit, nadat Hy hun bevelen gegeeven had, zeggende, enz. fchryft broes het volgende : „ In de verwonderlyk fchoone redenvoering, welke het overig deel van dit hoofdftuk uitmaakt, koomen verfcheiden gezegden voor, van welken zich jesus , naar het verhaal van lucas en marcus, deels by de uitzending der LXX Discipelen, deels by andere gelegenheden bediend heeft. Men zie Luc. X: 3-12. XII: 4—12, 51-53. XXI: 12-18. Mare. IX: 41. Moeten wy hier uit befluiten , dat dit opftel, zoo als bet hier te leezen ftaat, het maakfel van matth/eus is , door hem uit verfchillende reden voeringen van christus konftig byeen gebragt ? Verre van daar. Ik twyfel geen oogenblik, of matth/eus heeft ons de redenen van christus, zoo als hy ze uit Zynen gezegenden mond gehoord , kort daarna opgefchreeven, en , door den Heiland zeiven overgezien , zorgvuldig bewaard had , onveranderd overgegeeven." (Eene gisfing van wylen Prof. broes is deeze, in welke wy meer ftoutheids , dan waarfchynlykheids, aantreffen. Daar de geloofwaardigheid der Euangelifche Verhaalen, by de gegrondheid dier hypothefe, zoo onvergelyklyk groot belang heeft, zou Profesfor broes aan  aanmerkingen over MATTHiEUS. £69 aan de goede zaak weezenlyken dienst gedaan hebben , grooter zelf dan de voortrcffelyke eardner daaraan heeft beweezen, indien hy de gronden zyner itellinge opengelegd , en in een aanneemelyk licht geplaatst hadt.) » Ik bidde mynen Leezer, (gaat broes voort,) de volgende aanmerkingen te overweegen. „ Eerftelyk. De geheele redenvoering is en ten aanzien van haare uitgebreidheid en ten aanzien van haaren geheelen inhoud juist zoodanig, als men dezelve opdien tyd, in die omftandigheden, uit 's Heilands mond verwachten moest. En waarom zouden wy dan denken , dat matth;eus, de ooggetuige, dezelve ten grootften deele verdicht heeft? „ Ten tweeden. Dezelfde geest van orde, dezelfde manier, om zonder merkbaaren overgang de inwendigfte gedachten der hoorderen te beantwoorden, welken wy in de bergreden opgemerkt en bewonderd hebben , beerscht op^eene volmaakt-gelyke wyze in deeze redenvoering. En zullen wy dan aarfelen , om aan denzelfden Öpfteller, aan wien wy de bergreden te danken hebben, ook deeze toe te kennen? „ Ten derden, 't Kan niemand, die de Euangelien aandachtig geleezen heeft, onbekend zyn, dat jesus nu en dan dezelfde zaak by ontierfcheiden gelegenheden, 't zy dan met dezelfde woorden, 't zy dan met kleen verfchil in de uitdrukkingen, voorgedraagen heeft. Men zie, by voorbeeld, Matth. V: 29 , 30. vergel. met hoofdft. XVIII: 3,9. Hoofdft. XVI: 25. vergel. met Joh. XII: 25. ,, Ten vierden. In deeze zelfde redenvoering, zoo als zy door matth.eus geboekt is, koomen gezegden voor, die jesus , naar het verhaal van matth.?eus zei ven , ook by andere gelegenheden gebezigd heeft. Men ver- gelyke Matth. X: aa*. met XXIV: 13. X: 39 met XVI: 25. „ Ten vyf den. Zyn 'er onder de redenen, welke door MATTHiEus hier ter plaatfe, door lucas by geheel andere gelegenheden den Heiland in den mond gelegd worden, de zoodanigen, van welken men niet gelooven kan , dat zy tweemaalen door jesus gefproken zyn; waarom zullen wy dan , in plaats van de achtbaarheid eenes ooggetuige, eenes Apostels, te verminderen, niet veel liever het daar voor houden, dat lucas een en ander los fragment van deeze redenvoering in handen T 3 ge-  a7» b. broes gekreegen, en hetzelve, waar hy dit voegelykst meende te kunnen doen , in zyne gefchiedenis ingelascht heeft? Men weet, dat lucas zich deeze vryheid meermaalen, zomtyds, vrees ik, onbedagtzaam genoeg," (wederom een ftput aewysde voorwaar!) „ veroorloofd heeft. Men zie Luc. X: 13—15 vergeleeken met Matth. XI: 20—24, en myne aantekening by Matth. IX: 14—17. Misfchien had ik wel gedaan, indien ik op de een-en-zestigfte bladzyde der naastvoorgaande proeve Luc. X: a als een voorbeeld van deeze zelfde vryheid had opgegeeven. Andere, myns oordeels nog duidelyker, voorbeelden, wil ik, fchoon ik ze by de hand heb, liefst tot eene andere gelegenheid fpaarer. Aan lucas de eere der onfeilbaarheid toe te fchryven , is naar myn inzien de goede zaak van het Christendom te verraaden," (ware de Hoogleeraar nog in leeven, wy zouden hem verzoeken , wat hy hier door onfeilbaarheid verftaa, zich nader te veiklaaren. Thans heeft de voordragt een gewaagd aanzien, 't welk, hoe zeer de waardige broes zulks kan noch zal bedoeld hebben, op zommigen geene zeer voordeelige uitwerking zal hebben.) „ Het fpyt my,(vervolgt broes,) dat ik den moed niet gehad heb, om reeds by hoofdft. III: 7 dit myn gevoelen rondelyk te kennen te geeven. „ Leezers, die weeten, tot welke fchampere en voor den Zoon van God diepvernederende aanmerkingen zommige harmonie-kunfteiaars aanleiding gegeeven hebben, zullen my, hoop ik, wegens dit gefchryf, fchoon het voor lucas niet zeer vereerend is, noch ligtzinnigheid, noch kettery opdichten. Misfchien zelfs zullen zy my voor hetzelve danken, zoo dra zy befeffen, dat 'er in deeze handelwys van lucas een onwedèrlegbaar bewys gelegen is voor de waarheid der Euangelifche gefchiedenis. Men vergelyke myne aantekening op hoofdft. IX: 30. Laat ons, myne waarde Medechristenen ! in de beoefening des Bybels blanke oprechtheid aan eerbiedige bedagtzaamheid huuwen. 't Kan niet anders, of de uitkomst van dat gedrag zal voor het Euangelium van onzen Verlosfer heerlyk bevonden worden. Zal ooit de waare Christelyke leer over Deïsmus, Joodendom,en menig ander ongerymd leerftelzel volkomelyk zegepraalen, men zal eerst de heilige uitlegkunde tot het hoogfte toppunt haarer mooglyke volkomenheid moeten opvoeren. Mogt deeze bedenking in het hart van Pre-  aanmerkingen over MATTHiEUS. 27! Predikers, die geenen lust hebben om den Bybel tebeftudeeren, zelfsverfoeing, en lust tot getrouwer betrachting van hunnen pligt doen gebooren worden!' , De Hoogleeraar befluit deeze Aanmerking met den vroomen wensch, dat geen bekwaam Theologant de waereld most verlaaten , „ zonder over het een of ander boek des Bybels eenen goeden commentarius of wigtige " obfervatien uitgegeeven te hebben." Niet de eenige is de aangehaalde plaats , daar onze Hoogleeraar den Euangelist lucas van onnaauwkeurigheid betigt, dien hv, tegen het algemeen aangenomen gevoelen, meent , vroeger dan matth;eus te hebben gefchreeven ; welken fiy, diensvolgens, met naame, den verbeteraar van lucas noemt. _ , , Als een laatfte ftaal van 's Hoogleeraars denkwyze willen wy nog de volgende Aanmerking op Matth. XII- a indien nu, ih weerwil deezer behoedmiddelen, de T 5 treu-  &74 J- J- hesz treurige terugval nogthans volgt? —•» Zeker zoude hy niet kunnen volgen , indien de rechte middelen altyd recht gebruikt wierden ; maar by verzuim van dat gebruik , ö ! hoe ligt kan het gebeuren , dat zelfs een david diep valt, dat zelfs een petrus gevaarlyk dwaalt! Wat is in dit geval nog te raaden, en hoe kan hier in worden voorzien? —- Ik zal dit uit de even aangehaalde twee voorbeelden trachten aan te toonen, en tot dat einde de naastvolgende reis u de treffende aanfpraak van den Profeet nathan aan david , en hoedanig een indruk dezelve op hem gemaakt heeft, voorleezen. Gelukkig hy, die niet in 't geval komt, dat hy zich op nieuw uit eene zwaarer afdwaaling en dieperen val weder moet opheffen! — Reeds door voormaalige fouten der jeugd gewaarfchuwd, door een voor lange genomen en voor lange uitgevoerd voornemen gefterkt, door de by god en menfchen gevonden genade bemoedigd , en nog dagelyks in het goede meer bevestigd ; gaat hy van kracht tot kracht, en fpreekt : „ Ik heb „ den Heere geduuriglyk voor my ; want hy Haat aan 5, myne rechtehand, op dat ik niet bewoogen worde." Daarop volgen dan , van de veertigfte tot de vier-enveertigfte Leerrede, gepaste waarfchouwingen en raadgevingen tot te regt brenging van afgedwaalden, en ter bevordering van 't menigvuldig nut, dat zy 'er van achteren uit kunnen trekken. De een-en-veertigfte heeft de Leeraar te gelyk tot eene voorbereiding tot het H. Avondmaal , de twee- en drie-en-veertigften tot nuttig gebruik by de viering van 't Avondmaal vóór den Biddag, en op den Biddag, doen dienen. En nu wordt nog in drie Leerredenen, (de vyf- , zes- en zeven-en-veertigften,) zelfsverloochening, onthoudendheid , geduld, navolging van Christus, het zwaarfte, maar ook het hoogfte en roemwaardigtie der Christelyke deugdsbetrachting, aanbevolen. Zoo gaat 't Christelyk Oefenjaar al voort , de leevensjaaren van den Christen gaan heenen, zyne lente en zomer, de tyd van bloeien en ryp worden zyn reeds voorby , de herfst is gekomen. Nu zullen zich nog eerst de fchoonfte en rypile vruchten van geloof, hoop en liefde vertoonen. De agt-en-veertigfte Leerrede handelt over 't bly genot der leevensgoederen, by de bewustheid , dat God ons genegen is. Daarop laat de Leeraar, by het aannaderen van den Winter, terwyl men  KRÏSTETA'K OEFFENJAAR. S75 men de natuur om zich heenen zag verfterven, in veertien Leerredenen , (de negen-en-veertiglte tot de tweeen-zestiglte O nuttige overdenkingen des ouderdoms volgen; regt gepaste gedachten, waarmede zich de bejaarde Christen, ook in 't gezicht van den dood, kan verlustigen. De zeven- en agt-en-vyftigften hebben te gelyk eene byzondere betrekking op gebruiken van de plaats, waar deze Leerredenen zyn gehouden. De eerHe befchryfr des Christens gewaarwording, na de verrichting van eenig goed werk, tot dankbetuiging voor ingezamelde brandpenningen ; de tweede vertoont een ouden eerwaardigen grysaart, geliefd by zyne regeering , welke recht en vroomheid handhaaft, op een ftemdag. Alles wordt befloten met eene befchouwing van den zoo wel geoefenden Christen op zyn Üeifbed. Alles ademt heldere inzichten , edele gevoelens, en eenen allerernfligtten toeleg, om waare Godsdienltigbeid en zuivere Godsvrucht onder de menfchen te verfpreiden, en, door de taal van het hart, die de beste welfpreekendheid leert, krachtig te bevorderen: waartoe wy ook vuurig wenfchen, dat de gemeenmaaking van dit Christelyk Oefenjaar, onder onze Landgenooten, voor zeer veelen zal dienen. Katechismus van den Heiligen Godsdienst en Zedenleere. Uit het Fransch. Te Leyden, by J. van Thoir , 1709. In gr. Byo. 242. bl. Al wederom een Katechismus! dagten wy, toen dit Boek ons 't eerst in handen viel. Zal 'er dan nooit een einde zyn aan het opeenftapelen van dusdanige Leerboeken? Der moeite zat, die onze taak ons oplegt, om , naa zoo veele voorafgaanden, ook dit Gefchrift , eigenlyk voor mingevorderden in 'jaaren gefchikt, dan orze leeftyd reeds bereikt heeft, te moeten onderhand neemen, verfchooven wy, van tyd tot tyd, de leezing en b'eoordeeling van dit Werk. Eindelyk kwam het aan de orde van den dag. En hoedanig was daar van het gevolg? Eerst by een algemeen, en vervolgens by een meer gebyzonderd overzigt, wierden wy van eene edele verontwaardiging tegen ons zeiven aangetast. Het zo dikmaals ondervonden gevoel van onze b Men.  S7é KATECHISMUS Menfchelykheid vernieuwde zich, en dat Vooringenomenheid , de kennisneeming van zaaken vooruitloopende, wel eens nutte zaaken, met eene foort van kleinagtinge, voorbyziet, en onverbruikt laat liggen. Van de menschlyke natuure is dit eene algemeene karaktertrek: en wat zou ons doen waanen, boven dat zwak te zyn verheven? Naa eene aandagtige leezing van deezen Katechismus, hebben wy denzelven, om meer dan ééne reden , een zeer nuttig Gefchrift bevonden, volkomen berekend om der Jeugd rechtfchapene Godsdienstgevoelens in te prenten, en welken geleezen te hebben ook meergevorderden in jaaren en in kundigheden zich geenzins zullen beklaagen. 't Is zo; één gebrek, en dat wel een hoofdzaaklyk, zullen zommigen hier berispen; 't is, dat de Schryver over zommige Leerftellingen, die by veele Christenen den rang van Grondwaarheden bekleeden, zich niet verklaard, en dezelve geheel onaangeroerd heeft gelaaten. Doch 't geen deeze als een gebrek berispen, zullen anderen als eene deugd bewonderen ; immers alle de zulken, die het eens zyn met den Uitgeever van den Franfchen Druk, fchryvende : „ Zo men ergens duidelyk en eenvoudig moet „ zyn, en zich eeniglyk aan de eerfte grond-oorzaa„ ken moet vast hechten , is het by de Godsdienftige i, onderwyzingen der Jeugd. Men behoeft hun (ver„ volgt hy) de ondragelyke hairklovery der Godgeleer„ den niet te leeren kennen, maar dat geen, het welk „ alleen den Mensch rechtvaardig en waarlyk gelukkig voor den Tyd en Eeuwigheid kan maaken. Dit is „ het eenigfte oogwit van den Godsdienst. Al wat daar „ niet heenloopt, alle bovennatuurlyke ftellingen, die geene de minfte betrekking tot dat oogmerk hebben, „ en veelal niet dienen dan om den geest te verwarren, „ moeten zinder genade verworpen worden." De Inleiding bevat eenige algemeene aanmerkingen, over de natuur van den Godsdienst, deszelfs bronnen, den gefchiktften tyd des leevens om zich in den Godsdienst te oeffenen , nevens de verpligting tot eigen onderzoek. Nu treedt de Schryver ter zaake, verdeelende zyn geheele Werk in drie Algemeene Deelen: van welke het eerfte Deel behelst de waarheden , die men gelooven most, alle welken opgefloten zyn in deeze ftelling, dat God de menfchen eeuwig gelukkig maaken kan en wil. — Het tweede bevat de Pligten, die de menfchen  van, den godsdienst, enz. 1^7 fchen moeten betragten om tot die Gelukzaligheid te geraaken. — Het derde behelst alle de hulpmiddelen, welke de Euangelifche Genade den menfchen verfchaft, om kragtdaadig aan hunne Heiligmaaking, en daardoor aan hun geluk, te werken. 'Een doorloopend uittrekzel gedoogt de natuur deezes Werks niet, zelf niet om daar uit iets ter proeve voor te draagen. Ten aanzien der Methode zullen wy alleenlyk aanmerken , dat de Schryver, naa eenige waarheid of pligt beredeneerd of betoogd te hebben , telkens de gewoonte heeft, om, door het aanvoeren van gepaste Schriftuurtexten, het nedergeftelde te bevestigen , in de keuze van welke hy, doorgaans , niet ongelukkig geflaagd is. Agteraan ontmoet men nog een afzonderlyk Opftel, getiteld : Wyze van bevestiging der Belyderen in de Christelyke Leer, bevattende verfcheiden nutte en ftigtelyke aanmerkingen , van welke allen , wien zulks aangaat, met vrucht gebruik kunnen maaken. Wie ook de Schryver van deezen Katechismus moge geweest zyn, waaromtrent wy, tot onze verwonderinge eenigzins, geen licht ontvangen, noch uit de Voorrede des Vertaalers, noch uit de Opdragt des Drukkers van de Franfche Uitgave aan de Eerwaarde Heeren van de Clasfis der Leeraaren van de Gemeenten van Neuchatel en Valengin , noch uit de Voorrede des Uitgeevers van den Franfchen Druk, — hy zy dan uit- of hierlander; wy zegenen zynen arbeid in ons hart, en wenIchen dat dezelve in veeier handen moge vallen, tet vermeerderinge van redelyke Godsdienstkennisfe, en ter bevorderinge van tydlyken gemoedsvrede en eeuwig geluk van zeer veelen, die God vereeren en gehoorzaamen door den gezegenden Verlosfer jezus christus. Kor.  E78 f. h. retelius en j. steenmeyer Korte inhoud der Lecre van den Godsdienst; opgejleld ter onderwyzing van Bejaardefi, byzonder die niet leezen kunnen-, door f. h. repelius, Predikant te Echteld. Te Utrecht, by de Wed. J. van Terveen en Zoon. In 8vo. 62 bl. Aanleiding tot een vroeg, en beginnend Godsdienst-onderv/ys voor Kinderen, en zulken die nooit onderwys bekomen hebben. Door joannes sxeenmeyer , Predikant te Vlaardingen. Te Utrecht, by W. van Yzerworst. In gr. 8vo. 40 bl. Men klaagt nog fteeds over gebrek aan gefchikte Leerboeken, om Kinderen, en allen, die nooit onderwys in de Godsdienstleer genooten hebben, daarmede , op eene behoorlyke wyze, bekend te doen worden. Ondertusfehen ontbreekt het, in onzen tyd, niet aan onderfcheidene poogingen, om hierin te voorzien. Het is moeielyk , zulke Opftellen te vervaardigen, die door eiken Godsdienstleeraar, by elke Gemeente, voegelyk kunnen gebruikt worden. Men ziet niet overal dezelfde Godsdienstbegrippen heerfchen, en nog minder dezelfde Godsdienftige Opvoeding ftandgrypen. Verftandige en geoefende Leeraars hebben ook al, doorgaans, ieder hunne onderfcheidene leiding van gedachten, en verfchillende oogpunten, waaruit zy zich het meerder of minder belang van byzondere leerbegrippen, en derzelver aaneenfchakeling, voordellen. Hierom doen alle zulke Werkjens, die min of meer van 't gewoone afwyken , doorgaans, wel de meeste nuttigheid, door het bykoraend onderwys van derzelver eigen Opftellers. Wy willen daarmede geenzins te kennen geeven, dat de boven aangekondigde Opltellen van de Eerw. Leeraaren steenmeyer en repelius, onzes oordeels, ook niet bruikbaar zouden zyn voor anderen , die de bekwaamheid hebben, om zich van zoodanigen leertrant met vrucht te bedienen. Wy durven dezelven, en wel inzonderheid dat van den Eerw. repelius, aan allen, die nog naar eene dergelyke handleiding omzien, gerust aanpryzen, als wel gefchikt, om aan eerstbeginnenden een kort overzicht van de Godsdienstleer, zoo als de- zel-  LEERBOEKJES. zelve door 't Hervormd Kerkgenootfchap beleden wordt, mede te deelen. Beiden komen daarin overeen, dat ze eene doorloopende opgave van de Godsdienstwaarheden behelzen, waarby eenige op zich zei ven ftaande Vraagen gevoegd zyn, waarop men het antwoord, in de boven of nevens ftaande opgave, kan vinden. Dat van steenmeyer. onderfcheidt zich door de menigte van aangehaalde Bybelplaatzen, en telkens aangeweezene practicaale gebruiken der voorgeftelde Leeringen; dat van repelius door juistheid, duidelykheid, volledigheid, en gefchiktheid, om elk het belang der waarheden, op eene overreedende wyze, te doen gevoelen. De Eerw. steenmeyer verfchilt daarin ook van veele tot hiertoe meest gebruikte Vraagboekjens, dat hy, in de verklaaring van de orde des heils, het Leerbegrip van het befluit der Verkiezinge en Verwerpinge niet vooraanfchikt : want, het geen hy 'er van heeft, beflaat de allerlaatfte plaats in deze Aanleiding tot een vroeg, en beginnend Godsdienst-onderwys voor Kinderen , en zulken die nooit on* derwys bekomen hebben. Korte Geloofs-belydenisfe der voornaamfte Waarheden van den Godsdienst, door joannes steenmeyer, Predi~ kant te Vlaardingen. Te Utrecht, by W. van Yzerworst. In gr. 8vo. 18 bl. De Eerw. steenmeyer heeft deze korte Geloofsbely» denisfe achter de tweede uitgave van zyn in het voorgaande Artikel aangekondigd Werkjen laaten drukken , die, in een kort beftek, de hoofdpunten van 't geheele famenftel bevat, welk daarin uitvoeriger was behandeld. Aan den rand zyn eenige vraagen, en wel acht-en-tachtig; in getal, daarnevens geplaatst, waarop men juist zoo veele antwoorden, in de opgegeevene Geloofsbelydenis, kan vinden, die, naar 't oordeel van den Predikant steenmeyer, voldoende zyn , om 'er eene volledige belydenis naar te laaten afleggen , mits men by 't afneemen derzelve, door nadere verklaaringen en bewyzen te vraagen, behoorlyk onderzoeke, of de onderwyzelingen de waarheden en haare gronden wel gevat hebben. 'Er zou op deze Geloofsbelydenisfe nog wel iets aan te merken vallen.. Men zou foinmige vraagen en antwoorden  &tO J. steenmeyer, gelqofsbel y de nis. den voor overtollig kunnen houden, en hier en daar anderen in derzelver plaats verlangen. Sommige ant» woorden zyn ons ook te onbepaald, en anderen in tegendeel te beflisfend toegefcheenen. Zy bevatten, naar ons inzien , ginds en elders , of te veel of te weinig. Desniettemin verdient 's Mans welmeenende pooging , al ware 't alleen, om anderen op den weg te helpen, ten einde iets dergelyks naar een beter plan te bewerken , lof en aanmoediging. Wy verwachten, dat de kundige en arbeidzaame steenmeyer mettertyd aan deze eerfte proeve meerdere volmaaktheid zal geeven. Aanleiding tot een vroeg, en beginnend Godsdienst-onderwys voor Kinderen en zulken , die nooit onderwys genoten hebben. Gepaard met Ophelderingen voor Leerlingen en zulken, die anderen ondtrwyzen, door joannes steenmeyer , Predikant te Vlaardingen. Te Utrecht, by W. van Yzerworst. In gr. ttvo. 185 bl. De Eerw. steenmeyer zegt, in de Voorrede, genoodzaakt te zyn, om deze Ophelderingen van zyne Aanleiding, tot een vroeg en beginnend onderwys , in 't licht te geeven. Zy zyn in zoodanigen vorm gegoten, dat men 'er voegelyk de ftof uit kan ontkenen voor gefprekken met de leerlingen , aan welke manier van onderricht, doorgaands de Socratifche genoemd, de Leeraar te recht oordeelt de voorkeur te moeten geeven. Van hoedanige natuur ook die drangrede moge geweest zyn , die de uitgave heeft veroorzaakt, wy hebben deze Ophelderingen met genoegen doorbladerd, en kunnen niet nalaaten, dezelven, als eene nuttige handleiding voor leerlingen van den Eerw. steenmeyer , en andere onderwyzers , die zoodanige hulp noodig hebben, en in deze wyze van voorftelling en behandeling van Godsdienftige l,eeringen genoegen neemen , aan te pryzerj. \ Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. ?de Stuk. Te Am fier' dam, by W. Hoitrop, 1800. In gr. Zvo. 68 bl. Behalven de uittrekzels uit eenige uitheemfche Scheikundige boeken, komen in dit Stukje voor: eene Ver-  NIEUWE SCHEIKUNDIGE BIBLIOTHEEK. aJl j Verhandeling over de uitwerking van het Licht op de I Planten ; eene Redevoering van den Hoogleeraar vroliic, over de eenvormige werking der Natuur in het ■ voortbrengen van Plantgewasfen ; en een uittrekzel uit het Werk van coquebert , over het nieuw Syftema der Maaten en Gewigten der Franfche Republiek. Tot flot is hier by gevoegd een Brief van de Schryi vers der Nieuwe Scheikundige Bibliotheek aan den Rei cenfent van gemelde Tydfchrift, in de Algemeene Vader landfche Letteroefeningen ; tot welken , als ons in 1 't byzonder raakende , wy ons thans zullen bepaalen. Gemelde Schryvers zyn ten hooglten te onvreden over \ het flot onzer Receniie van het 4de Stuk hunner Bi» \ bliotheek (*), in 't welk wy waren terug gegaan tot 1 hun ade Stukje , waar in zy een uittrekzel hadden \ gegeeven van den Scheidkundigen Almanach van götti lino voor 1797, betrekke] yk tot het bereiden van den i Ether; aangaande welke Recenfie wy, na naauwkeurig onderzoek der zaak , dus eindigden : Thans bleek het ons dus zonneklaar , dat de Schryver der Scheikuni dige Bibliotheek , door het over het hoofd zien des overI gangs van götti.ing, van de bereiding van den Vitrio* 1 lifchen tot den Salpeter Ether, zyn bericht, aangaande deeze beide geheel van eikanderen in aard verfchilI lende bewerkingen , ineen gefmoltcn , en dus een onverI ftaanbaar en belachlyk geheel had geleverd. Op deeze zeer gegronde aanmerking antwoorden thans onze Schryvers, dat zy maar alleen in 'c algemeen van göttling's ontdekking gewaagd, en geen enkel woord over Vitriolifchen Ether in 't byzonder hebben geroerd ; en dat, daar zy voor Beoeffenaaren der Scheikunde fchryven, het gewis niet noodig was, aan te merken , dat die vloeiiloffen, welke na het eindigen der bewerking onderzocht, en bevonden wierden uit Ether en Salpeterlucht te beftaan, by de bewerking" van Salpeter Ether zelve gevormd waren. " Voorwaar een fchoone uitvlucht! Göttling geeft eene befchryving van eene nieuwe zeer voordeelige werkwyze, om den Vitriolifchen Ether te bereiden, doch die alleen dat product, afzont'erlyk raakt en op geenerleye andere zoort van Ether tocpasfelyk is. (*) Zie Alg. Pad. Letteroef. voor 1799, bl. 399. lett. iuco. no. 7. V  *8a nieuwe scheikundige bibliotheek. is. Hier van geeven de Schryvers deezer Bibliotheek een kort bericht, en thans geeven zy voor, dat zy niet over Vitriolifchen Ether in 't byzonder, maar over die vloeiiloffe in het algemeen hebben gefprooken. Wanneer dus deeze Bibliotheekfchryvers een uittrekzel uit eenig Werk maaken , hebben zy , zo het fchynt, het recht, om geheel iets anders voor te draagen, dan eigentlyk de Schryver, uit welken zy een uittrekzel geeven, bedoelde , en mogen dus hunne Leezers, zo men zegt, ongeftraft Knollen voor Citroenen verkoopen! Wy zouden het hier by kunnen laaten berusten, zO niet de gemelde Schryvers zich niet ontzien hadden, ons zedelyk character aan te tasten, en onze zwakheid te beklaagen, met welke wy, tot het bereiken van een of ander oogmerk, de waarheid , ten nadeele van anderen, in een verkeerd daglicht zouden hebben geplaatst. Kon dat geene, het welk göttling, aangaande de voordeeliger bereiding van den Vitriolifchen Ether , heeft gefchreeven , met eenige mogelykheid, worden begreepen, als iets, dat de bereiding van den Ether in het algemeen betreft, wy zouden moeten zwygen. Dan daar het tegendeel zonneklaar is, gelyk een ieder zal kunnen zien, die het gemelde Werkje van bl. 67 tot 76 gelieft te leezen, zo vinden wy ons verpligt, de zwakheid onzer Bibliotheekfchryveren dubbel te beklaagen: ten eerften, om dat zy hunne dwaaling, door middel van eene onwaarheid, hebben zoeken te bedekken: ten anderen, om dat zy van dezelve gebruik maaken, om, zo mogelyk, onzen goeden naam te bezwalken. Of onze Bibliotheekfchryvers hier al,of niet,op willen antwoorden, is ons zeer onverfchillig. Wy wenfchen hen geluk, dat zy die fraaije periode van den onfterflyken albinus hebben gevonden, met welke zy ons, op eene geleerde wyze, in het Latyn zeggen, dat zy, als wy de pen wederom mogten opvatten, ons niet zullen antwoorden. Dewyl wy nu ook wel dienen te toonen, dat wy in die taal niet geheel onbedreeven zyn, zullen wy eindigen met het bekende van prsdrus : Tumem inani Gracu/us fuferbia, Pennas, 1'ayoni qua dccidcrant, Justulit. Het  Het leven van benjamin franklin. 285 Het Leven van benjamin franklin, door hem zeiven befchreven. Benevens deszelfs Zede-, Staat-, Letterkundige en Geestige Schriften. Uit het Engelsch, Simplex figillum veri. // Deelen. Te Groningen , by W. Zuidema, 1800. In gr. [ivo. te zamen 690 bladz, Van het Leeven van eenen Man, die, en als Wysgeer en als Staatsman, eenen zo grooten, zo wel verdienden, naam heeft verworven, en by eiken Vriend des Menschdoms in gezegende gedachtenis zal blyven, behoorden wy reeds voor eenigen tyd onzen Leezeren bericht te hebben gegeven. Toevallig zyn wy hierin nalaatig geweest, totdat het Tweede Deel van het Werk , dat wy nu aankondigen, ons ter hand kwam en onzen plicht herinnerde. Zonder langer verzuim liaan wy, derhal ven, de handen aan eenen arbeid , die niet anders dan aangenaam kan zyn , en zullen poogen nu in één uittrekfel van beide Deelen verflag te De Vertaaler heeft voor het Eerfte Deel eene Foorrede geplaatst , waaruit wy het volgende overneemen, om den Leezer vooreerst eenig inzien in den aart des Werks te geeven. „ De uitgave der belydenisfen van jean jacques rousseau, gaf enige vrienden van franklin , die zich toen ter tyd in Frankryk bevond, aanleiding * om hem te verzoeken, de gefchiedenis van zyn ei„ gen Leven te befchryven. Franklin gaf 'er zyne ,, toeftemming aan: en zo doende ftelde hy het verhaal „ zynes levens op. „ Een dezer vrienden, met name le veillard, aan i, welken franklin kort voor zyn dood het begin zy„ ner Levensgefchiedenis, gaande tot aan 1757, uit Ame* rika had overgezonden , vertaalde hetzelve in het „ Fransch; doch gaf deze vertaling niet in het licht, I dewyl hy met de dood zynes vriends vejnam, dat „ dezelve alle zyne Handfchriften aan zynen Kleinzoon 4, william temple franklin by uiterften wille ge„ maakt [had] , en dat deze ene volledige uitgaaf van „ alle de werken zynes Grootvaders in het Engelsch en ,, Fransen in het licht dacht te geven. Deze uitgave is* Va „zo  fi84 het leven „ zo ver men weet, nog niet verfchenen. Inmiddels „ kwam een gedeelte dezer Levensgefchiedenis, gaande tot 1731, te Parys by buisson 1791—8 in het licht; „ waarvan de echtheid ook door le veillard erkend „ is." . Dit in het Fransch uitgegeven gedeelte is in het Engelsch vertaald, met byvoeginge van een vervolg, gefchreven door Dr. stuber, en ooifpronglyk in een Americaansch tydfchrift uitgegeven, gelyk ook van een tweede Deel, behelzende etlyke kleine (tukjes, voornaamelyk van Zede-, Staat- en Letterkundigen inhoud. Uit het Engelsch werd deeze Verzameling overgebragt in het Hoogduitsch en in het Fransch; en nu den Nederlandfchen Leezer aangeboden. De Vertaaler belooft in zyne Voorreden , dat, indien hy hier of elders nog het eene of andere van franklin's hand moge aantreffen, hy zal zorgen, dat het in zyne uitgaave worde bygevoegd. In voorige jaaren zyn in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen een en andermaal eenige byzonderhedèn betreffende de Leevensgevallen en het Character van Dr. franklin geplaatst (*); doch gemaklyk zal ieder begrypen , dat eene Befchryving door den eerwaardigen grysaart zeiven opgefteld met het bepaalde oogmerk om zynen nakomelingen nuttig te zyn, dezelven door zyn voorbeeld op te wekken tot naarftigheid, oefening van den geest, fpaarzaamheid, braafheid en andere zo burgerlyke als zedelyke deugden , hen te waarfchouwen voor de klippen , waarop hy in zyne jeugd fomtyds had gefloten , en waarin met dat oogmerk ook de misflagen zyner jongelingfchap openhartig worden blootgelegd , een ftuk moet zyn van eene geheel andere foort dan de onvolledige berichten van Vrienden, die, hoe gemeenzaam met den Schryver verkeerende, ofimogelyk alles even naauwkeurig konden weeten, vooral niet altoos des Doctors beweeggronden kenden , en met een geheel ander oogmerk fchreeven. Dat daarom dit Werk ook in onze taaie met gretigheid zal gelezen worden, twyffelen wy geenzins. Aanpryzing behoeft het niet ; de Man en zyn Arbeid zyn boven onze aanpryzing. Dit zullen wy 'er van zeggen , (*) Zie Alg. Fad. Lelt. D. V. St. II, bl. 464- ^lS- ?*A Ittt. voor 1791, St. II, bl. 382.  VAN BENJAMIN FRANKLIN. 285 gen, dat fchoon de Conftsfions van j. j. rousseau gezegd worden tot dit Werk aanleiding te hebben ge- ; geven , hetzelve nogthans in eenen geheel anderen trant is opgefteld. De Schryver verzwygt wel zyne misflagen niet, waar derzelver'bpenbaaring en erkentenis leerzaam kan zyn voor anderen, maar"nergens vinden wy het betaamelyke gekwetst in zyne vernaaien, nergens dien ftouten bengel, welken de jeugd van rousseau vertoont, zo als de Monthly Revievers ergens aanmerken. De openhartige bekentenis zyner misflagen aan de ééne zyde , het blootleggen der middelen van arbeidzaamheid, foberheid en zuinige fpaarzaamheid aan de andere, waardoor hy uit den laagen ftand van Boek- , drukkers leerjongen , in weerwil van verfcheidene te- \ genfpoeden , allengskens opklom tot dien aanzienlyken iang, waarin de waereld hem als Wysgeer en Staatsman gekend en bewonderd heeft, wyzen den oplettenden den wech, langs welken ook zy tot foortgelyk geluk kunnen geraaken. Het is waar, niet allen nebben die zielsvermogens, welke franklin gefchonken waren ; niet allen treffen zo goede gelegenheden aan , als hem te beurt vielen ; niet allen leeven in een Gewest > of Tydperk zo wel gefchikt om de algemeene aandacht op hen te vestigen ; en het is volftrekt onmogelyk, dat allen zouden uitmunten : maar de zelfde middelen om hunne gebreken te verbeteren, hunne goede hoedanigheden aan te kweeken en te volmaaken, welke hy .aanwendde, zyn in ieders handen; allen kunnen zyn voorbeeld zich ten nutte maaken, en daardoor ten minften veelmeer genoegens, veel grooteren zegen, ook in dit leeven, genieten, veel voordeeliger zyn voor anderen en voor de maatfchappy in het algemeen, dan men nu van de meesten kan vertrouwen. Jammer is het, dat hy zelve de gefchiedenis van zyn Leeven niet tot aan zyne laatfte jaaren fchynt te hebben voortgezet, en dat hetgeene nu den Leezer wordt aangeboden niet verder loopt dan tot zynen vyfëntwintigjaarigen ouderdom. Het is te hoopen, dat zyn Kleinzoon ten minften het nog verder afgewerkte, tot aan het Jaar 1757, wanneer franklin eenënvyftig jaaren tel- I de, zal in het licht geeven. Indien wy ondernamen een aaneengefchakeld bericht van het leeven deezes grooten Mans onzer Leezeren te leveren, moesten wy of een dor geraamte voorftelV3 len,  «86 HET LEVEN len, of vervallen tot eene uitvoerigheid, waartoe wy geene genoegzaame ruimte kunnen uitfpaaren. Best zal het derhalven zyn, dat wy, tot eene proef van des Schryvers wyze van voordragt, een' of twee brokken uitkiezen. Wy neemen'daartoe hetgeen hy verhaalt van zyne eerfte jeugd, waarin men reeds de kenmerken ziet van het ongemeene character, dat zich naderhand ontwikkelde. Na gezegd te hebben, dat hy, na een jaar op eene Latynfche fchool doorgebragt te hebben, door zynen Vader , wiens talryk huisgezin hem niet toeliet de kosten eener Academifche opvoeding goed te maaken, in den ouderdom van tien jaaren te huis ontboden wierd , om denzelven in zyn beroep, het Zeepzieden en Kaarsmaaken , te helpen, vervolgt hy, bi. 15 van het Eerfte Deel : ,, Dit werk verdroot my, en ik voelde een fterke neiging tot het zeeleven, maar myn 5, vader verzette zich daar tegen. De nabyheid van „, het water gaf my echter dikwyls gelegenheid, om my, „ zo wel op, als in hetzelve , te wagen, en fchielyk s, leerde ik de kunst van zwemmen , en om een boot „ te regeren. Wanneer ik met andere kinderen in een „ fchipje ging, wierd het roer aan my overgegeven, „ voornaamlyk by gevaarlyke voorvallen : en in alle andere ondernemingen was ik byna altyd de aanvoer„ der van de bende, welke ik zomtyds in verlegenhe- den bragt. Ik zal hiervan een bewys geven , welk een vroegen aanleg myner ziel tot openbare onder9, nemingen aanduidt , offchoon die gene , waar ik nu van fpreek, niet door rechtvaardigheid beftierd wierd. „ Op het einde van de ene zyde van den molen vy„ ver was een moeras , op wiens kant wy gewoon wa- ren onze plaats te nemen , om by hoog water op „ kleine visch te hengelen. Door het intreden hadden 9, wy de plaats in een volmaakten modderpoel veran- derd. Myn voorftel was een kaai op te werpen, om s, een vasten grond te krygen, en ik wees aan myne „ fpeelgenoten een groten hoop ftenen, waarvan men t, een nieuw huis dicht by het moeras wilde bouwen, „ en welke voor ons oogmerk zeer dienftig was. Ge>» V">1glyk , toen de werklieden des avonds naar huis „ gingen, bragt ik een menigte van myne fpeelmakkers „ byééi, en terwyl wy z.?er naarftig, even als mieren, werkten , en fomtyds vier van ons hunne krachten „ ver-  VAN BENJAMIN FRANKLIN. „ verenigden om enen enkelen fteen weg te dragen , „ namen wy ze alle weg en bouwden onze kleine kaai. „ De werklieden Honden den volgenden dag zeer ver„ baasd, dat zy hunne ftenen niet vonden, welke naar „ onze kaai waren overgebragr. 'Er wierden navor„ fchingen gedaan naar de aanleggers van deze wegvoe,, ring; wy wierden ontdekt; 'er wierden klachten tegen „ ons ingebragt ... en offchoon ik met veel yver de „ nuttigheid van het werk verdedigde, overtuigde myn „ vader my echter , eindelyk , dat niets, her welk „ niet flipt rechtvaardig was, nuttig konde zyn.' Van deezen zynen Vader vinden wy, terftond daarna , deeze befchryving: „ Hy had een uitnemen„ de lichaamsgefteldheid , was van een middelmatige „ grootte, welgemaakt en fterk, en buitengewoon werk„ zaam in alles, wat hy ondernam. Hy tekende vry „ netjes , en verftond een weinig muzyk. Zyn item „ was helder en aangenaam ; zo dat het wezenlyk ver„ maaklyk was hem enen pfalm of geestelyk lied, welk „ hy dan te gelyk op de viool fpeelde, te horen zin„ gen Hy was ook bedreven in de werktuigkunde , en wist by gelegenheid zich te bedienen van het ge„ reedfchap van verfcheidene handwerken. Maar dat „ gene , waarin hy het meest uitmuntte , was een ge„ zond verftand, en een doordringend oordeel in zaken, „ die omzigtigheid vereischten, zo wel in het openbaar, ,, als byzondere leven. In het eerfte liet hy zich met „ de daad nooit in, doordien zyn talryk huisgezin en „ zyne middelmatige omftandigheden hem onafgebroken „ werkzaam hielden in de bezigheden van zyn beroep. „ Doch ik kan my zeer wel herinneren, dat de voor„ naamften der ilad dikwyls zynen raad kwamen vra„ gen,opzigtelyk de zaken der ftad of van die kerk, by „ welke hy behoorde; en dat zy veel achting voor zyn „ gevoelen hadden. Byzondere perfonen vroegen hem «, in hunne byzondere zaken ook wel om raad, en „ dikwyls wierd hy tot fcheidsrichter tusfchen twee „ twistende partyen verkozen. „ Gaarne had hy, zo dikwyls het hem mooglyk was, „ enige vrienden of kundige buren by zich, met welke „ hy een verftandig gefprek kon houden, en hy zocht „ altyd nuttige en geestige onderwerpen tet baan te „ brengen, waardoor het verftand zyner kinderen konde „ gevormd worden. Door deze middelen trok hy onze ö V 4 „ aan-  s8S HET LEVEN „ aandagt tot dat gene, bet welk rechtvaardig, wys, „ en nuttig was in het leven. „ Nooit fprak hy van het eten, dat op tafel kwam; „ nooit onderzocht hy, of het wel of kwalyk was toebe„ reid, of het goed dan flecht fmaakte, of het fterk „ dan weinig gezouten was, of het beter dan flechter „ was, dan een of andere fchotel van gdyke foort," enz. Franklin deed etlyke jaaren na den dood zyner Ouderen (zie bl. ao.) op derzelven graf eenen fteen leggen met dit Oplchrift : „ Hier liggen josias franklin „ en abiah zyn vrouw; zy leefden met eikanderen, in „ onderlinge liefde, gedurende negenè'nvyftig jaren; „ en onderhielden , zonder eigen goederen, zonder een „ beroep, dat veel winst aanbragt, door gedurigen ar- beid .en eerlyke naarftigheid, op een betaamlyke wy„ ze een talryk huisgezin, en bragten, met goed ge„ volg, dertien kinderen en zeven kindskinderen op. O! „ Lezer! laat dit voorbeeld u aanmoedigen om de plig„ ten van uw beroep te vervullen , en op den byftand „ der Godlyke Voorzienigheid te vertrouwen. Hy was „ godvruchtig en verftandig, Zy befcheiden en deugd* „ zaam. Hun jongfte Zoon wydt , uit een gevoel van „ kinderlyken pligt, dezen fteen aan hunne Gedachtenis." Franklin's Vader verdiende deezen lof en de liefde van zynen Zoon, door de verftandige wyze, waarop hy den fmaak en de verkiezing des jongelings omtrent een toekomend beroep poogde uit te vorfchen, ten einde zich daar naar, ware het mogelyk, te regelen Men leeze het volgende. „ Ik bleef by het beroep van my„ nen vader, gedurende den tyd van twe jaren: dat is, „ tot myn twaalfde jaar. Om dezen tyd verliet myn „ broeder john, welke te London zyne leerjaren had „ uitgediend, mynen vader, trouwde en zette voor ei„ gen rekening in Rhode Island zyn werk op, en ik „ was, naar allen fchyn , beftemd, om zyne plaats te „ vervullen, en geheel myn leven een kaarfemaker te „blyven; maar dewyl myn tegenzin voor dit beroep „ voortduurde, was myn vader beducht, dat, zo my „ geen, daar ik meer zin in had, wierd aangeboden, %, ik den luiaard mogt uithangen , en my naar zee . . s> begeven Hy nam my daarom fomtyds mede, en „ liet my metfelaars, kuipers , koperflagers , fcbryn„ werkers en andere handwerkslieden zien werken, om »*e ontdekken, tot welk handwerk ik meest overhelde, » en,  VAN BENJAMIN FRANKLIN. £85 „en, zo mooglyk, myne neiging te bepalen op een, , het welk my aan land konde houden. Ik heb federt ' dien tyd, door deze bezoeken, my niet weinig ver' maakt en het heeft my zeer nuttig geweest, daar, door zo veel geleerd te hebben , dat ik enige kleine I, dingen voor my zeiven konde maken, als ik geen ,, handwerksman by de hand had ... Myne liefde tot „ boeken deed eindelyk mynen vader belluiten, om van „ my enen Baekdrukker te maken , offchoon hy retds „ enen zoon had , die Boekdrukker was." bl. ao-23. By deezen zynen Broeder werd franklin dan befteld, leerde van denzelven de kunst, kreeg gelegenheid om zynen leeslust te voldoen, zyne bekwaamheid in het opftellen te oefenen , en begon zelfs nu en dan iets uitte geeven, zonder dat men hem voor den fchryver hield. Hy geraakte ondertusfehen met zynen broeder in twist, uit hoofde der onbehoorelyke meesterachtigheid , waarmede hv door denzelven behandeld werd, verliet daarop heimelyk Boston, begaf zich na New-Jork en vandaar na Philadelphia. Doch wat hem daar ontmoette, hoe hy, bedrogen door de ydele beloften van den Gouverneur keith, na Engeland reisde, daar eenen geruimen tyd als Boekdrukkers knecht werkte, vervolgens na Philadelphia keerde, na eene wyl fukkelens zyne eigene zaaken begon te doen, trouwde, en allengskens meer de algemeene gunst en achting tot zich trok, moet in het Werk zelve gelezen worden. Het werk van franklin zeiven loopt alleen tot aan het iaar 1731, zo als boven reeds gezegd is, en dat van Dr. sttjbËr tot aan 's Mans overlyden in den jaare 1790. Het eerfte beflaat echter 153 bladzyden, het andere niet meer dan 90. Men ziet hieruit, hoeveel uitvoeriger het eerfte gedeelte moet zyn dan het volgende , en hoe groote reden men hebbe om te wenfehen, dat de groote Americaan zelve deeze taak had bearbeid tot aan de laatfte iaaren zyns leevens. Doch het is tyd, dat wy, van deezen vruchtloozen wensch afziende,/nu iets zeggen van het Tweede Deel deezer Verzamelinge. Dit betraat uit achtenvyftig (tukken van onderfcheiden aart, van welke fommige reeds van tyd tot tyd in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen geplaatst zyn (*)- ^ (*) Zo vindt men het eerfte Stukjen van deeze Verzameling, V 5 Over  «9° het leven Met de enkele lyst van de Opfchriften deezer Stukjens zouden wy eene tamelyke ruimte op het papier vullen, en evenwel onzer Leezeren zeer weinig mededeelen. Wy verkiezen daarom liever hierendaar iets tot een ltaaltjen uit te kippen. Daartoe beginnen wy met No. a6 , behelzende Aanmerkingen bctreklyk de Wilden van Noord-Amerika. „ Wy noemen hen Wilden," zo be-int de Schryver, „ om dat hunne zeden van de onze, wel„ ke wy als het toppunt der befchaafdheid befchou„ wen, verfcbillen: zy denken hetzelfde van hunne ze„ den.' Na eenige andere aanmerkingen volgt: „ Zy „ rekenen onze arbeidzame wyze van leven, als zy die „ met de hunne vergelyken, flaafsch en laag; en de ge„ leerdheid,;op welke wy ons veel laten voorftaan, ... „ als beuzelachtig en nutteloos. Een bewys hiervan „ was 'er by het Tractaat van Lancaster .... tusfchen „ de Regering van Virginien en de Zes Natiën. Nadat „ de hoofdzaak was afgedaan, gaven de gelastigden van „ Virginien den Indianen ... kennis, dat 'er te Wil„ liamsburg een fchool was, .... en byaldien de Op„ perften der Zes Natiën een half dozyn van hunne Zo„ nen naar die fchool wilden zenden, .. de Regering. „ zou zorgen, dat. zy wel verzorgd, en in alle weten„ fchappen der blanken onderwezen wierden. Het is „ een der Indiaanlche regels van wellevendheid, opeen „ openbaar voorlid op denzelfden dag dat het gedaan „ is, niet te antwoorden; zy denken, dat dit zou ge„ lyken, als of men het als een zaak van weinig ge„ wigt behandelde . . . Zy fielden derhalven hun ant„ woord uit tot den volgenden dag: wanneer de fpre„ ker begon met het diep gevoel, hetwelk hen bezielde, aangaande de vriendiykhcid der Regering van Virgi- „ nien Over vroege Huwelyken, in de Nieuwe Alg. Fad. Lett. D. IV. St. II. bl. 361. — Den ouden Goeden Ricliard, of het middel »m ryk te worden, bl. 214, ouder eenen eenigzins verfch'llen • den titel, in de Hedend. Vadert. Letter oef. D. VII, St. II. bl. %%<, , enz. — De Aanfpraak by het f heiden der tdatfte Afre'mcene Vergadering (op den 13. Dcc. 1787), in de NA. Fad. Letteroef. D lil, St.il, bl. 13*. Het Fragment van het Vervolg der Levetisgefchiedenis van Franklin in de Algem Fad Letteroef. voor 1798, St. II, bl. 232. Behalven eenige andere, wei keof geheel, of in eenig gedeelte, verfcbiUén vas de gelyklooruge , die hier voorkomen.  VAN BENJAMIN FRANKXIN. 291 „ nien... want wy weten, zeide hy, dat gy die weten„ fchappen, welke in die fenolen onderwezen worden, op hogen prys ftelt, en dat het onderhoud van onze jonge l, lieden ... u zeer kostbaar zoude vallen. My zyn „ derhahen overtuigd , dat gy ... ons goed meent te „ doen; en hier voor danken wy u hartlyk. Maar^ gy. „ lieden, die wys zyt, weet zekerlyk, dat onderscheidene natiën onderfcheidene begrippen over de dingen heb'„ ben, en gy zult het daarom niet euvel opnemen, by„ aldien onze denkbeelden over deze foort van opvoeding „ met dezelfde zyn, als die gy "er over hebt. IVy heb„ ben "er enige ondervinding van gehad; verfcheidene ,, van onze jonge lieden wierden voorheen op gebragt in „ de fchoolen der noordelyke Provintien .... maar toen. „ zy weder tot ons wederkeerden, waren* zy flegte lo„ pers ; onkundig in alle middelen om in de bosfehen ,, te wonen ; ongefchikt om koude en honger te lyden ; „ zy wisten niet , op wat wyze zy een hut moesten bou„ wen , een ftuk wild moesten vangen , of enen vyand „ moesten doden ; zy fpraken onze taal gebrekkig ; zy „ waren derhalven niet gefchikt tot jagers, noch tot „ krygers, noch tot raadgevers; zy waren volftrekt tot ,, niets bekwaam. Evenwel zyn wy u daarom niet minder „ verpligt voor uw vriendhk aanbod, offchoon wy het„ zehe niet kunnen aannemen ; en om onze dankbaarheid hier voor aan den dag te leggen, zo willen wy, als de „ Heren van Virginien ons een dozyn van hunne zonen „ willen zenden, de zorg voor hunne opvoeding met „ yver op ons nemen , hen snderwyzen in alles, dat wy weten, en mannen van hun maken"" bl. 141 env. Eenigen tyd geleden, hoelang herinneren wy ons niet, en het is der moeite van het nazoeken niet waardig, gaven wy een Haaltje van der Indiaanen befcheidenheid in anderen niet in de reden te vallen, en het kwalyk te neemen, wanneer men het hun doet. Hierin hebben zy geen ongelyk. Maar, gelyk franklin terecht aanmerkt, bl. 144. „ de wellevendheid dezer Wil„ den in de verkering loopt . . in het buitensporige, „ nademaal zy hun niet toelaat de waarheid van her „ geen in hunne tegenwoordigheid verzekerd wordt, te„ gen te fpreken, of te ontkennen.... De Zendeün„ gen, die hen tot het Chiistendom hebben willen be„ keren, klagen alle hier over, als een van de grootfte „ hin-  S9a x HET LEVEN „ hinderpalen hunner zending. De Indianen horen met „ geduld de waarheden van het Euangelie verklaren, ,, en geven hunne gewone tekens van toeftemming ..; „ zodat men denken zou, dat zy overtuigd waren. Geen* „ zins. Het is enkel wellevendheid. ,, Een Zweedsch Predikant hield >voor de hoofden ,, der Sasquequannah Indianen . . . een leerrede, waarin hy hun de voornaamfte .. . daadzaken ver„ haalde, op welke onze Godsdienst gegrond is; . . . den val onzer eerfte ouderen door het eten van een' „ appel ; het komen van Christus in de wereld , om „ deze misdaad te herftellen. .. Toen hy geëindigd „ had , ftond 'er een Indiaansch Redenaar op, om hem „ te bedanken. Dat gy ons verhaald hebt, zeide hy, „ is alles zeer goed. Het is waarlyk flecht, om appels te eten ; het is beter om van alle appeldrank te ma„ ken, Wy zyn u zeer verpligt voor uwe vriendlyk„ heid, dat gy zo verre gereisd zyt, om ons zulke din„ gen te verhalen, die gy van uwe moeders gehoord hebt. „ Tot vergoeding hier voor, wil ik u ook enige verha,, len, die wy van onze moeders gehoord hebben."'' ■■ Hierop volgde eene Indiaanfche vertelling, aangaande den oorfprong van het koorn , den tabak, enz. „ De goede Zendeling , gebelgd over dit beuzelachtig „ verhaal, zeide; dat geen, hetwelk ik u'heb verhaald, ,, waren heilige waarheden ; maar dat gy my verhaalt, „ zyn louter verdicht/éls en onwaarheden. De Indiaan, „ hier over verftoord , antwoordde ; myn broeder ! het „ fchynt , dat uwe vrienden uwe opvoeding hebben ver„ waarloosd; zy hebben u in de regels van gewone wel,, levendheid niet onderwezen. Gy zaagt, dat wy, die „ deze regels verft aan en uitoefenen, alle uwe gefchiede„ nisfen geloofden ; waarom wilt gy dan onze gefchiede' „ nisfen ook niet geloven?"'' In het zelfde ftuk is een gefprek van eenen Indiaan canassetego, over de godsdienftige vergaderingen der Blanken en derzelver oogmerken , welke hy befloot, dat aangelegd wierden, niet om goede dingen te horen en te leren, maar ,, om met eikanderen te beraadllagen , hoe zy de Indianen in den prys van het pelswerk zul„ len bedriegen"" Gaarre zouden wy dit gefprek in zyn geheel affchryven: maar het is daartoe te uitvoerig, indien wy nog iets anders zullen mededeelen. Ver-  VAN BENJAMIN FRANKLIN. *93 Verfcheidene van deeze Stukken loopen óver den , ftaatkundigen toeftand van America, en deszelfs gefchillen met Engeland, by voorb. No. 27, 29, 30, 44. Andere (trekken ter aanfpooringe tot arbeidzaamheid en zuinigheid, als No. 10, 11, 12, 21, 34. fommige in eenen'boenenden trant, als No. 13. Andere behelzen wysgeerige en menschlievende aanmerkingen over den Slaavenhandel, den Oorlog, enz. als No. 22, 23, 24. Nog andere zyn meer boertende, doch alle met zedelyke en menschlievende oogmerken gefchreven, als No. 7 en 55. Uit No. 25 zullen wy nog iets overneemen. Het ftuk loopt over de Lyfjlraflyke Wetten en over de Kapery. Dat de eerfte in Engeland geheel niet geevenredigd zyn naar de zwaarte der misdaaden, is eene algemeen bekende zaak. Na hierover eenige zeer gegronde aanmerkingen te hebben voorgefteld , vervolgt de Schryver, op bl. 132: „ Zy, die Europa in het „ algemeen kennen, zeggen, dat 'er jaarlyks meer dief. „ (lallen begaan en geftraft worden in Engeland , dan „ by alle de andere volken faamgenomen. Zo dit zo „ is, dan moet 'er oorzaak of oorzaken voor zulk een „ bedorvenheid onder ons gemeen zyn. Zou het ge„ brek aan rechtvaardigheid en zedelykheid in onze „ Nationale Regering, dat in onze onderdrukkende be« „ handeling onzer onderdanen, en in onze onrechtvaar„ dige oorlogen tegen onze naburen doordraait, niet „ een van deze oorzaken kunnen zyn ? Befchouw de „ langdurige onrechtvaardige, monopolizerende behan„ deling van Ierland, die men doch eindelyk erkend „ heeft. Befchouw eens de plunderende regering, die „ onze kooplieden in de Indien uitoefenen ; den ver„ beurdverklarenden oorlog tegen de Amerikaanfche „ volkplantingen; en, om niets te zeggen van de oorlo„ gen tegen Frankryk en Spanje, befchouw eens den „ laatften oorlog tegen Holland, welke door het onpar„ tydige Europa in geen ander licht befchouwd wierd, „ dan als een oorlog van roof en plundering; daar de „ hoop op een verbazende buit enkel de fchynbare, „ en waarfchynlyk de ware beweegreden .... van „ denzelven was. Tot rechtvaardigheid is men even „ zo zeer verpligt tusfchen naburige volken , als tus„ fchen naburige medeburgers. Een ftruikrover is even„ zowel een rover, als hy in ene bende plundert, als „ wanneer hy alleen is; en een volk, dat een onrecht- ,., vaar-  £94 HET LEVEN „ vaardigen oorlog voert, is niets anders dan een grote „ roversbende Ais gy uw volk gebruikt hebt, om „de Hollanders te plunderen, zou het dan vreemd „ zyn, dat, als zy door den vrede uit dien dienst ge„ zet zyn , dat zy dan nog voortvaren met roven, en „ eikanderen zei ven plunderen ? De kapen is de al„ gemene neiging der Engelfche Natie, binnen en buiM tenlands, waar zy o, k maar wonen. Niet minder „ dan zevenhonderd kapers wierden, zegt men, in den * laatften oorlog met markbrieven van de regering uit„ gezonden. Zy wierden door kooplieden uitgerust , „ om andere koopheden, die hun nooit enig ongelyk „ gedaan hadden, te plunderen. Is bet waarfchynlyk, „ dat 'er onder deze kooplieden van London , die zo „ gereed waren, om de kooplieden van Amfterdam te „plunderen, één is , die niet even zo gereed een an„ der koopman van London .... zou plunderen , bv„ aldien hy dit even ongellraft doen konde. De be„ geer ykheicl, het haken naar eens anders goed zy* ,, dezelfde; liet is alleen de vrees voor de galg , die „ het onderfcheid maakt. Hoe kan dan een i\atie , „ welke, onder de fatfoenlykfte van hare burgers zo „ veel dieven uit neiging heeft, en wier Regering niet „ mmder dan zevenhonderd roversbenden aanmoedigt „ en uitzendt; hoe durft zulk ene natie de ilourheid „ hebben, om in byzondere perfonen deze misdaad te „ veroordelen, en twintig van hun in één morgen op. „ hangen? Dit brengt my van zeiven een NeVater „ byzonderheid te binnen. Een der gevangenen be* „ klaagde zich, dat m den nacht iemand hem de ges„ pen van zyne fchoenen had afgenomen. Wat dui* „vel, zeide een ander, hebben wy dan dieven onder „ ons i Dtt moeten wy niet dulden. Laat ons den „ jchelm uttvor/chen, en hem dood pompen." De Schrvver meldt evenwel eene treffende uitzondering op eene zo vuile wrazucht, in het loflyke voorbeeld van eenen Engelfchen Kwaker ; en vervolgt dan : „ De Schot" f-n Vesbyteria»en waren voorheen even teder od „ dit nuk ; want 'er is nog ene ordonnantie van den „ ltadsraad van Edinburgh voorhanden, die kort na de „ Hervorming gemaakt is, verbiedende het kopen van „ prysgoederen , onder verbeurte van het burgerrecht „ voor altyd met nog een andere ftraf naar goed„ vinden van den Magiftraat; als zynde het pryzen ma. 5, ken  VAN BENJAMIN FRANKLIN. „ ken ftrydig tegen een goed geweten en tegen den re„ gel om zyne Christen broederen te behandelen, zo als wy zelve wenfchen behandeld te worden; ook zullen „ zulke goederen door gene godzalige menfchen binnen „ deze ft ad verkocht mogen worden. Het gellacht de„ zer godzalige menfchen in Schotland is waarfchynlyk „ uitgeftorven, of men is van hunne grondbeginfels af„ gegaan , nademaal , in zo verre die natie de hand „ heeft in het bevorderen van den oorlog tegen de „ volkplantingen, men gelooft, dat pryzen en verbeurd„ verklaringen vry fterke beweegredenen tot denzelven „ geweest zyn." Na nog eenige aanmerkingen: „ Het „ is voor de zaak der menschlykheid hoog tyd, dat „ aan deze gruwelen paal en perk wordt gefteld. De „ verenigde ftaten van Amerika, offchoon zy ... be„ ter dan enige Européfche Natie gelegen liggen, om „ met de kapery voordeel te doen, trachten .. . deze „ gewoonte af te fchaffen, doordien zy in alle de trac„ taten, welke zy met andere Mogendheden aangaan , „ een artikel voorftellen, waarby men zich wederzyds „ verbindt, om geen enen kaper in zé te zenden ; als „ mede dat ongewapende koopvaardyfehepen hunne rei„ zen onverhinderd zullen kunnen voortzetten. Dit „ zal een gelukkige verbetering van het volkenrecht „ zyn. De vrienden der menschheid en der Rechtvaar„ digheid kunnen niet nalaten te wenfchen, dat dit „ voorftel algemeen mag worden aangenomen." Wy wenfchen het van harte , maar vreezen , dat het nog lang tot de pia vota zal blyven behooren. Gaarne zouden wy nog iets aanhaalen uit hetgeen de Schryver op verfcheidene plaatzen zegt aangaande de gevolgen, welke de Americaanfche Omwenteling, naar zyn gevoelen, zal hebben op den toeftand van Europa. Dan wy kunnen niet van ons verkrygen zyne voorftellen te verminken door een beknopt uittrekfel, en tot eene eenigzins uitvoerige voordracht hebben wy geene ruimte. Men moet hier frankx^n zei ven leezen. De Vertaaling is ons voorgekomen getrouw te zyn ; de Nederduitfche ftyl des Overzetters over het algemeen klaar en duidelyk , op enkele plaatzen nogthans wel eens wat ingewikkeld. Maar het verwondert ons, dat iemand, die doorgaans zuiver in de taal is, nog kan fchryven vrieg, in plaatze van vraagde, daar het eerfte zo blykbaar ftraattaal is, Wy twyffeien of de Ver-  496 HET LEVEN VAN BENJAMIN FRANKLIN* Vertaaler op eene enkele plaatze den zin van het oorlpronglyke wel getroffen hebbe. D. I bl. 114 wordt van eenen verlopen Oxfordlchen Student gezegd, dat hy verfiak zynen tabbaard in een hegge. Maar to throw hts gown on a hedge, of to hid hts gown in a hedge, is liet zelfde, dat wy uitdrukken met den kap op den tuin hangen, en waarvoor de Franfchen zeggen jetter le froc aux orties. D. II bl. 78 ftaat zinkend pa¬ pier; maar finking paper is papier dat doorvloeit, en hier juist het zinnebeeld van eenen verkwister. Romeinfche Gefchiedenisfen; door m. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Xlde Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest, van den Ondergang van Carthago, tot aan den Doed der Gracchusfcn. Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. Qvo, 471 bl. M "TV beperking van den omvang des Vyfden Boeks," 3lJ waar mede het thans voor ons liggend Deel aanvangt, Van de verdelging van Carthago, tot aan het lejlendige DiStatorfchap van sylla, „ wyst," gelyk de Burger stuart aanvangt, „ den aart van deszelfs hoogst „ belangryken inhoud aan. Bekend met de wyze voor„ zorgen der Romeinen by de inftelling eener magt, „ welke boven alle Wetten was , en met de angstval,, lige naauwgezetheid, waar mede de eerfte Diclators „ zelve zich van dit gevaarlyk oppergezag, naar het „ vereischt gebruik, ontdeeden, moet het gewag van „ beftendig Diélatorfchap, in het opfchrift van dit „ Boek, ons de ontzettendfte omwentelingen in het Ge„ meenebest doen vetwagten, zonder welke zulk eene „ tegenftrydigheid met den ouden vryheidminnenden „ geest , als het zelve aanduidt, zich geenzins laai voorftellen." Wat den bepaalden tytel des Eerften Hoofdftuks, de Numantifche Kryg, betreft, voor denzelven geeft de Schryver deeze voldoende reden. „ Het Krygsbedryf, „ het geen ons thans te volgen ftaat , behoorde eenen „ algemeener naam , dan dien van den Numantifchen „ Kryg, te draagen, daar het zelve reeds lang in Spanjfi „ veelvuldige en hachlyke kanzen voordbragt, eer Nu„ mantia het hoofd des Oorlogs werd: doch daar zich „ eindelyk alles zamentrok tegen deeze Stad, hebben „ wy  m. stuart, romeinsche geschiedenissen. 297 „ wy aan haar den naam des ganfchen Krygs gelaaten, die anders in Spaanfchen opftand, Virtathifchen oorlog en Numanti/chen kon onderfcheiden worden." By eene gepaste gelegenheid neemt onze Gefchiedfchryver de diaracterfchetzende pen in handen, om het Charadter van cato op te geeven. Hadden wy ons niet iets anders voorgefteld, wy zouden die Schets overneemen , als niet alleen fchoon , maar naar waarheid gefchilderd. Hoe gevoelvol fluit de Schryyer dit eerfte Hoofdftuk! „ Naauwlyks gelooven wy, hoe „ voorbereid tot veel onedels, onregtvaardigs en over„ heerfchends, een gedeelte der Romeinfche Gelchiede, nisfe thans geboekt te hebben. Viriathus vermoord „ door zyne Vrienden , daar toe door Romeinen om' gekocht, die weleer pyrrhus voor zynen verraader- „ lyken Geneesheer waarfchuwden ! Nu een yer- ' drag gelochend, dan een daadlyk bekrachtigd verdrag „ gefchonden en verbrooken door eenen Raad, wien „ Godsdienltige huivering voor alle openlyke trouwver- „ krachting pleegde te bezielen ! Een yryheid- ?, minnend Volk , het welk billyke voorwaarden verV langt, en blykbaar 't leeven minder dan de vryheid „ mint, gevoelloos onderdrukt, vertrapt, verpletterd , „ uitgerooid door hun, wier vryheidmin zich door eenen „ porsena zeiven hadt zien eerbiedigen! Een edel „ Helden-volk, het geen om den ftryd fmeekt, ten , einde eerlyk om te komen , door honger uitgemer„ geld van Romeinen, by wien dapperheid en deugd ' fteeds denzelfden naam droegen! —- De eerfte Afri,, caaner, wiens edelmoedigheid fchier Godlyke eer m „ deze zelfde Gewesten ontving , herbooren te moeten „ vinden in den tweeden scipio, die handen kapt, die „ der wanhoop toomlooze woede gunt, die, ongelast, ,, Numantia gelykmaakt met den grond ! Dezen „ scipio , die by het puin van Carthago weende , in „ dienzelfden scipio weder te vinden, die geenen traan „ op het tooneel van zulke ellende ftort! — Oordeel „ gy zelf, waarde Leezer, terwyl myn geest zich van „ die fchokkende verbystering herftelt!" Het Tweede Hoofdftuk voert ten opfchrift: De Slaavcnkryg in Sicilië, benevens den Oorlog tegen aristonicus. En fchakelt de Schryver deeze met den volgenden gelukkigen fchalm aan het voorgaande. „ Wte „ kan den Slaavenkryg in de Gefchiedenisfen van he? lett. l80O. no. 7. X ■>•>  298 m. stuart „ eerfle Volk der Volkeren dulden P vraagt florus , ale „ Romers Lofredenaar veeleer, dan als Gefchiedfchryver, „ in zynen gewoonen zwellenden toon. Ons antwoord „ is : Hy , die den Numantifchen kryg met rechtmaa„ tige verontwaardiging gade floeg V Meer dan de helft deezes Boekdeels beflaat het Derde HoofdftuV. Het voert ten opfchrift: Gewelddaadige Burgertwist te Rome, over de voorftellen van tiberius en cajus gracchus , en heeft deezen veel beloovenden aanhef. „ Thans zyn wy voor het eerst genaderd „ tot een tydpetk der Romeinfche Gefchiedenisfen, het „ welk met Burgerbloed getekend ftaat. Welk eene „ omwenteling het geheele ftaatsgeftel by de verdelging t „ van het Koningfchap, welke veranderingen de regee„ ringsform by de invoering van het Gemeenmanfchap, „ welke fchokken de burgerlyke rust by de gemeen„ maaking der hoogfte waardigheden onder de Patri„ ciers en Plebejers onderging, de voorbeeldlooze ge„ maatigdheid van het Romeinfche Volk zelve , en het „ fteeds omzichtig, fchoon niet altyd eerlyk, beleid „ des Raads, hadden alle die belangryke 'ftaatsverwis„ felingen zonder eenen druppel burgerbloeds voorby „ doen gaan , 't welk dan alleen geftort werd, wan„ neer het hoogst gezag een geregeld vonnis hadt ge„ veld. Nu zullen wy, zonder omwenteling, zonder „ regeeringsverandering, zonder nieuwigheden in den „ Staat, burgerbloed door openbaar geweld zien ftroo„ men , en blooten burgertwist als het vervaarlykst „ voorfpook ontmoeten van fcheuringen, partyfchap,, pen, oproeren, gewelddaadigheden en gezagvermees„ teringen, die, binnen een zeer kort tydsbeftek, de „ geheele burgerlyke vryheid te Rome verkrachteden „ en vermoordden. Geen wonder, dat de naage- „ dachtenis van hun, die de eerfte aanleiding hier toe „ fcheenen gegeeven te hebben, by de vryheidminnen„ de Romeinen in de dagen der onderdrukking ge„ vloekt werd , en dat het gezag van dezen in laa„ tere tyden de ongunftigfte vooróordeelen tegen zulke „ eerfte bewerkers verwekt heeft. Tiberius en cajus „ gracchus zyn het, wien de Gefchiedenis als de „ veroorzaakers der zoo heillooze burgertwisten te boek „ gefteld, en wier eigen bloed nogthands het eerst Ro„ meinfche burgers bezoedeld heeft. Ons de volmaaktfte „ onpartydigheid ten ftrengften pligt fteeds voorftellende, „ zul-  romeinsche geschiedenissen. " 299 zullen wy noch door de uitkomst, welke zoo vaak „ met de bedoeling ftrydt, noch door het oordeel der partyfchap , welke zoo veel kwaads verdenkt en „ zoo veel goeds voorbyziet, noch door dat van voor,, gangers , op wien het aloud gezag te veel vermogt, „ ons by de opgave van dit beiangryk tydperk laaten „ leiden, maar, met verdubbelde omzichtigheid , de „ waarheid der gebeurenisfen zelve naarfpooren, en, „ haar gevonden hebbende, met die onzydige vrymoe„ digheid voordraagen , welke ons de afftand van tyd „ en plaats voorzeker meer, dan den ouden zeiven, „ vergunt." Veelbeloovend noemden wy deezen aanhef; de Burger stuart voldoet aan denzelven ten vollen, en mag dit gedeelte een meesterftuk heeten. Weshalven wy den lof, hem deswegen onlangs, door den Harderwykfchen Prxceptor j. ten brink, gegeeven, gereedlyk onderfchryven (*), en niet kunnen nalaaten hier by herinneringe te vermelden, hoe de Burger a. loosjes pz., op die zelfde gronden bouwen Je, zyne Befpiegelingen, cornelia de Moeder der Gracchen getyteld , ons onlangs ten Slotftuk van de Romeinfche Antiken yan Vryheids- en Vaderlands liefde leverde (f_). Van tiberius gracchus , die hier eerst ten deezen droeven fchouwtooneele optreedt, en het geen hem wedervoer, een zo volledig en onzydig verhaal gegeeven hebbende, als hem, en ook ons, niet by.iemand der Ouden of der Jongen afzonderlyk was voorgekomen , neemt onze Gefchiedboeker de gepaste vryheid om een uitfpraak over dien Romein voor te draagen; waar van wy niet kunnen afzyn , dit gedeelte over te neemen. — „ Tiberius gracchus, op wiens ganfchen aanleg en „ charadter niets te verwyten viel, tot dat hy de her,, ftelling der oude landerywet voorfloeg, beging in het „ hevigst barnen van den Burgertwist, fchoon fchand„ lyk tegengewerkt, getergd en bedreigd , in ons oog „ geene daad, welke hem aan zichzelf ongelyk maakte. „ Hy (*) C. C. sallustius , over de. Samenweering van l. s. catilina , enz. door j. ten brink, bl. 190. Zie onze beoordeeling deezes Werks, Lett. voor 1799, bl. 1S4. (f; Zie wat wy over dit Werk oordeelden, onze Vad. Lett. voor 1708, bl. 83, en voor 1799, bl. 86 en 348. X a  300 M. STUAIlT „ Hy ging voorzichtig met den ouderdom, de wysheid „ en het gezag te raade, eer hy zyn voorftel deedt. Hetzelve was , wat ook partyfchap , en vooral de „ baatzucht, dacht, welke natuurlyk alle edelmoedig„ heid by anderen ongeluoflyk vindt, aan leevendig „ gevoel van 's Volks behoeften en aan eigen inzicht „ in de algemeene belangen van den Staat deszelfs ge„ boorte verfchuldigd. De hoogfte gemaatigdheid zei„ ve kon zich geenen zachter voorflag in eene onrecht„ vaardiger zaak verbeelden. Terftond gereed, om met „ den Raad te handelen, keerde hy, naa de hoonendfte „ bejegening, te rug , met eene bewonderenswaardige „ bedaardheid, welke , zelfs by de ontzetting van zy„ nen Ambtgenoot, beichaamend voor het woest geweld „ zyner Vyanden was. De Raad vond daar naa goed, „ om het Volksbefluit, op zyn voorftel over de lande„ ryen genomen, daadlyk te bekrachtigen, en nam alzoo „ zelf alles over, wat op de inwendige waarde daar n van mogt te zeggen vallen ; even als de daadlyke aanval zyner moordenaars , met voorkennis en onder het oog van dien zelfden Raad , alle aanmerking af4, fneedt, die 'er over zyne zorg voor perfoon lyke vei„ ligheid en alle gevolgen daar van gemaakt kon wor„ den. —— De man nu, die eene wet invoerde, wel- ke de Raad zelf, na hem en zyne Vrienden ver- „ moord te hebben, gaaf bekrachtigde, die voor „ perfoonlyke veiligheid zorgde , en daar toe de ver„ lenging eener onfchendbaarheid verlangde , welke de „ Raad zelf, in het gedoogen van zynen moord, durf- „ de fchenden, die zelf zyn leeven waagde, om ,, geweld te fluiten, terwyl men tegen hem niet dan t, geweld gebruikte, die man zou in zynen moord 9, het voorbeeld gegeeven hebben, hoe elk moest s, fneeven , die met hem zulk eene daad bcftond!" Naa deeze algemeene aanmerking, vat stuart het pleit voor deezen gracchus op, waar van wy alleen het flot affchryven , waar in hy de tegenbedenking, kan de Vryheid van een Gemeenebest ooit dulden, dat één alleen de leider en gun/leling des volks wordt ? in deezer voege beantwoordt. „ Verbant den man , van „ wien gy uit dien hoofde onheil ducht, zouden de „ Griekfche Ostracistcn hier op antwoorden, maar ver„ moordt hem niet ! Zoo leefde men met aristides „ en meer anderen. Maar de grond der vraage zelf is gansch  romeinsche geschiedenissen. 301 „ gansch valsch. Het is waar, tiberius ftond thans „ het eerst den haat, der wraak, den moord ten doel: maar waren appius en sc^vola en crassus niet „ terftond zyne medewerkers geweest? Had l^lius „ vóór hem dezelfde pooging niet beproefd ? Wilde hy zelf niet gereedlyk met den Raad handelen ? — „ Laat eens het denkbeeld doorgaan, dat 's Volks „ veiligheid geene te tedergeliefde hoofden duldt —,, hoe fchriklyk en verderflyk dat denkbeeld op zich „ zeiven zyn mag hier uit alleen zou dan nog „ het gedrag des Raads kunnen gebillykt , maar geen„ zins het gedrag van tiberius veroordeeld kunnen „ worden. Of zal het dan meer misdaad zyn, door „ zuivere Volksliefde, dan door dapper Krygsbeleid, „ boven alle overigen uit te munten?" Geftaage Burgeroneenigheden volgden op den dood van t. gracchus. De dood van scipio ^milianus, zo verfcheidenlyk vermeld, befchreeven hebbende, geeft stuart van deezen Romein eene Characterfchets, die op nieuw ten blyke (trekt , hoe hy deeze met eigen hand fchildert, en de verwen niet uit zwellende loifpraaken, maar uit daaden, ontleent. Het is voor ons beftek te lang; maar de wyze , waar op hy toetreedt , het penfeel opvattende, kunnen wy niet afzyrt te neder te fchryven. „ Ontzettende huivering „ bevangt ons, naa deeze vrymoedige bedenkingen (over , 's mans geringe nalaatenfchap,) by het opzien tegen ' de eerzuil, welke hem de oudheid opgericht en de !, welfpreekendheid van laatere dagen met nog bloeiend !, loofwerk omflingerd heeft. Het geen wy van zynen !, aanlef vonden, deedt ons het evenbeeld eenes mans ' verwachten, dien de oudheid vergood , en wy, met " moeite, by het peil der menschlykheid gehouden " hadden; wy (taarden zyne ryzende, lteigerende groot,, heid aan, zelfs daar hy het werktuig der onrecht„ vaardige heerschzugt eens onmenschlyken Kaads te, gen het ongelukkig Carthago werd; wy bekwaamen „ het eerst van onze vooringenomenheid, na dat wy „ het beleg en den ondergang van Numantia aanlchouwI, den ; hy hieldt toen op , in onze oogen, groot te ,. zvn, om dat hy ons niet langer goed voorkwam; en ,, nu vinden wy ons tot gedachten wegens hem te neder- „ gebragt, die wy naauwlyks durfden uiten • want „ _— cicero vereeuwigde zynen roem door de onX 3 » iteri-  302 M. STUAai „ fterflykheid zyner fchriften ; rollin noemde hem „ den volmaaktften Held, dien Rome misfchien ooit voortbragt, in zich vereenigende alle de deugden , „ welke den Veldheer, den Staatsman, en den braaven „ mensch uitmaaken , ja , volltrekt de eenige zynde , „ aan wiens fchoone leeven de gefchiedenis geene fmet „ gehegt heeft, maar wien zy zonder uitzondering „ pryst, en wiens gedrag nergens eene plaats ter ver- „ deediging overlaat." Men vergelyke de charac- terfchets van stuart , en verwerpe die zwellende loffpraak. Nevens cajus gracchus komt diens waardige Moeder cornelia te voorfchyn. Alles , wat die Romeinin deedt, zal de Vryheidsvriend door alle eeuwen met een kloppend en goedkeurend hart leezen. Zyne aandoeningen zullen die Moeder vergezellen by de bedryven van cajus gracchus, die het moordlot zyns Broeders onderging. Een Man , wiens Charaélerbeeld, even als dat zyns Broeders, hier met andere dan de gewoone verwen gemaald wordt. Hy was het, van wien stuart met regt mogt zeggen ; „ een Man , wien de partyfchap „ als een ongeftuimigen wraakzuchtigen oproermaaker be„ rucht gemaakt, doch wien de onzydige Gefchiedenis „ van zyn bedryf als eenen voortreflyken mensch ver„ eeuwigd heeft." Hoe weinig zich ook stuart wegens het gezag van anderen bekreune, in het beoordeelen der Charaders van de gracchussen, voert hy eene lyst van medeftanders in dit gunftig oordeel aan, in tegenftelling van anders oordeelenden, hier mede vermeld. Het verwonderde ons eenigermaate, dat hy onder de eerstgemelden niet met naame ook millot rangfchikte. Zie het III D. zyner Algemeene Gefchiedenisfen, bl. 58. Ten flotte voegen wy hier nog nevens, des Gefchiedboekers Aanmerking over de ftaatkundige waarde van het bedryf der gracchussen. „ Eene geheel andere vraag is het, of de bereiking van het oogmerk der „ gracchussen wel even heilzaam voor den Staat „ geweest zou zyn, als wy gevoelen, dat deszelfs be- „ doeling edel geweesr is? De uitfpraak hier over „ laat de zedenlyke waarde der gracchussen geheel ,, in het midden, maar vordert, in plaats van mensch,, kundige opmerkingeu, diepe Staatkundige inzichten, u Veelen, die de rechtmaatigheid van den eisch ter „ land-  romeinsche geschiedenissen. 303 landverdeeling in den Romeinfchen Staat erkenden, hielden denzelven thands voor zoo ontydig , dat deszelfs daadlyke uitvoering alles het onderstboven zou gekeerd hebben, en dat alzoo de Raad, fchoon al eene onrechtvaardige zaak op eene haatlyke wyze verdeedigende, echter wel deedt, in de ganfche Staatsgefteltenis en het algemeene welzyn met op te „ offeren aan eene te angstvallige en ontydige rechtvaardigheid." Op dit ftelzel, door middleton bvgebragt (*), merkt onze Gefchiedboeker, te regt, aan: „ De aart der Gefchiedenis , welke de fchakels „ der gebeurenisfen verbindt, en werkdaadige lesfen „ der ondervindinge, in plaats der redekaveling en der „ bloote befchouwing, doet hooren, vordert noch ge„ doope , van eckermann , der Rabbynen : waarby nog komt de onderfcheiding vseler Godgeleerden van tweederlei Ryk van christus , bl. 47 env., welke verklaaring ook den Schryver niet behaagt, en, naar zyn oordeel, weinig ter ophelderinge van den waaren aart deezes Ryks zoude bydraagen. Dus aangeduid hebbende, welke (tellingen hy afkeurt, befleedt de Hoogleeraar het Derde Hoofddeel aan de" Bronnen, waar uit de rechte verklaring van den aart dee zes Ryks moet worden afgeleid; en wat wy, overeenkom/lig dezelve, van dit Ryk te denken hebben. — Overeenkomjlig eene bron denken , is eene zonderlinge uitdrukking: doch dit in het voorbygaan; wy begrypen des Schryvers meening. Met reden merkt hy aan, bl. 57, dat de rechts kennis van dit Ryk uit de Heilige Schriften alleen moet gehaald worden. De bronnen nu, welke daartoe in dezelve geopend worden, fchynen hem deeze te zyn. „ 1. De algemeene befchouwing der zaak: daar wyna„ gaan, hoe men God zich moet voorftellen, wanneer Hy, „ als Schepper en Onderhouder, over de geheele we„ reld heerscht: en hoe den Zoon, daar Hem het Ko„ ningryk wordt toegekend ? e. Uitdrukkelyke verkla„ ringen, waar door de gefteldheid van dit Ryk, meer Y a »» al-  313 H. ROYAARDS „ algemeen, wordt opgehelderd. 3 Veele byzonderhe* „ den, welke de gevolgen dier Heerfchappy, of, in „ chuistus, of, in zyne Leerlingen , openbaren, en „ waar uit men tot het Ryk zelve befluiten mag." Deeze drié Stukken verhandelt de geleerde royaards van bl. 59 tot 115; daaraan dus, als aan het voornaamfte van zyn onderwerp, het derde gedeelte zyner Verhandelinge befteedende. Wy kunnen hem daarin niet geregeld volgen. Veelen zullen, waarfchynelyk, oordeelen , dat het tweede Stuk eigenlyk het voornaamfte der drie is; dat de beide andere daartoe moeten gebragt, daarnaar begrepen worden; en dat' deeze twee , het eerfte en het derde, in den grond niets meer zyn dan menschlyke befluiten en gevolgtrekkingen uit gezegden der Schriftuure , waarmede zy, misfchien, niet noodzaaklyk verbonden zyn : terwyl het tweede de uitdrukkelyke verklaaringen der Schriftuure zelve omtrent het Ryk van Jefus behelst. Ook de Schryver erkent dit, wanneer hy, bl. 59, zegt: „ De algemeene befchou„ wing van eene zaak, kan meenigmaal veel nuts ver„ fchaffen, in het oordeelen over dezelve; mits men die „ nader toetze, aan gronden, welke alleen volkomene „ zekerheid hebben; hoedanige die zyn, welke uit eene „ duidelyke, Goddelyke verklaring worden afgeleid." Nog beter, zouden wy denken, de Godlyke verklaaringen zelve dan de gronden, die daaruit door menfchen worden afgeleid. Deeze kunnen reeds onvast zyn , en moeten ten minften nooit dienen om 'er eene algemeene, voor allen noodzaaklyke, geloofsleer op te bouwen. — Dus zullen wy alleenlyk zeggen , dat de Hooggeleerde Schryver zich in alles houdt by het gevoelen der meeste Christen - Gezindheden , raakende de betrekking tusfchen den Vader, den Zoon en den H. Geest, "en by de overige Leerrtukken, welke doorgaans gerekend worden tot het rechtzinnige Geloof te behooren. In het byzonder zal den Leezer ook wel reeds gebleken zyn, dat by het Koningryk van christus niet enkel befchouwt als eene zedelyke heerfchappy van jesus door zyne Leere in de harten zyner navolgeren , maar wel degelyk als een werklyk en macht hebbend gebied in het beftuuren van de zaaken deezer waereld. Hy beroept zier* daartoe op een goed getal van Schriftuurplaatzen, welke by allen juist niet zullen betekenen , hetgeen de Schryver.'er meent te vinden. Doch dit wordt meestal kort  aart van jesus koningryk. 3rS kort afgedaan. By voorb.,bl. 93, fpreekende van col. I- 18—22, zegt hy over vs. 20. „ Dat gezegde wordt ' dikwyls zeer verkeerd verltaan. Zommigen hebben " 'er uit afgeleid, of, dat voor elk mensch, hoofd voor ?, hoofd, door christus het volkomen bezit en genot der zaligheid was verworven, of, dat althands de mo' gelykheid voor allen was daargefteld; terwyl het daI delyk bezit, van eigen werk en bedoeling zou afhangen " In deeze woorden is zekerlyk het gevoelen van de voorftanderen der algemeene genade tamelyk ruw voorgedragen , en wy twyffelen, of allen, welken dat gevoelen zyn toegedaan, dit zo raauwelyk en zonder eenige bepaalinge zullen toeftemmen. Doch de Hoogleeraar houdt 'er zich niet lang mede op: „ Het welk „ wy te recht ftaande houden," vervolgt hy, „ dat, deels tegen de ondervinding, en, over het geheel, te" gen de leer des Euangeliurns aanloopt." En hiermede Vs dat ftuk bellist. Maar wy moeten nog iets zeg¬ gen van de twee overige Hoofddeelen deezer Verhan- ^He^Vierde, dan, heeft tot zyn opfchrift: Ophelder riri" van onderfcheidene zegswyzcn, aangaande dit Koningryk gebezigd; en gronden ter wegneming van eenige bedenkingen, die tegen deeze Verklaring zouden kunnen worden ingebragt. Die verklaarirg is , dat nu jesus „ als Zoon, ais Middelaar, heerscht, het bettuur , van al het fchepzel is gekenmerkt door genade en ' verzoening ; daar dit Ryk nu aan Hem , als zoda" niff, wordt toegekend, zegt het niet, eene toevoeging van volkomenheid, eene verkryging van heerfchappy, van welke hy te vooren verwyderd was ; maar het " zegt: eene verandering in de wyze van beduur, " voordfpruitende uit zyne daargeftelde verzoening, die ' haar kracht op al het fchepzel, byzonder op het " menschdom, vertoont," bl. 117. Hoe deeze ftelling kan overeengebragt worden met hetgeene paulus ichryit eph I: 20 env. philipp. II: 6 env. en zo veele andere plaatzen, welke duidelyk leeren, dat de Heer jesus, na zyne opftanding, met grootere macht en gezach door den Vader is bekleed , dan hy te vooren bezat, ja met het zeggen van den Zaligmaaker zeiven , matth. XXVIII: 18, laaten wy voor rekening van den Hooggeleerden Schryver. Verder vinden wy in dit Hoofddeel lenige bedenkingen, welke men in dit ftuk moet in het 0 Y g oog  3H H. royaards oog houden , over de verbindtenis tusfchen den Vader en den Zoon, bl. 127; dat niet alle menfchen der waare zaligheid zullen deelachtig worden, bl. 128; over de uitgeftrektheid van dit Koningryk , waarvan wy reeds iets gezegd hebben, bl. 129; dat dit beduur de fmarten en tegenfpoeden van dit leeven niet wechneemt, bl. 130 env.; of 'er ook een tyd zal komen, dat dit Koningryk, op eene meer zichtbaare en luisterryko wvze , zich onder de Jooden zal vertoonen, bl. 140; en eindelyk eene toepasfing van den VIII Pfalm op het Ryk van den Mesfias, bl. 143,welke door allen ook niet zal toegertemd worden. Het Vyfde en laatfte Hoofddeel loont over Het gewicht van zulk eene befchouwing van Jefus Koningryk Dit behelst verfcheidene vraagèn : By voorb" „ Kan 'er grooter bewys zyn van 's Vaders goedkeu" „ ring over jesus daargeltelde verdienden, dan zulk „ eene genaderyke heerfchappy over de geheele aarde ,, over al het menschdom ?" bl. 155. „ Kan 'er „ grooter loon op jesus werk en verrichting gefchon„ ken worden, dan deeze Heerfchappy was?" FZoude dit niet is moeten zyn ?j Deeze en diergelyke worden door den Schryver aangedrongen op zulke wyze, als men ligt kan bevroeden van iemand, die de meest aangenomen gevoelens is toegedaan , en welken het niet ontbreekt aan bekwaamheid. Ondertusfehen zal men niet kwalyk doen met hetgeen bladz. 1^7, aan het einde, voorkomt, te vergelyken met hetgeen wv boven van bl. 129 aangehaald hebben. Eene ftellinff vinden wy, bl. 158, waarvan wy nog kortlyk moeten gewaagen: „ Het zou ontëerend zyn voor het hoosde „ Wezen, indien hy, aan wien zulk eene Heerfchappv „ wierd overgegeven, niet God zelf ware.'''' Kan „ God de eer, die Hem alleen toekomt, aan " een „ fchepzel geeven?" vraagt de Schryver Iemand die wat anders dacht dan hy, zoude kunnen antwoorden : Neen: maar God kan wel willen, dat aan eenig gefchapen Weezen eene ondergefchikte eer worde bewezen , dat alle tong belyde , dat tesus christm. X Heer zy NB , tot terlykheid GodHes Va£rS. Me„ behoeft daarom niet te vraaecn ; „' Kan God een ' efcf iedt Plaa*zen?" zo als hier bl. i59 Doch wy willen hier aflbppen en ons bericht eindigen  aart van jesus koningryk. 315* een met ééne aanmerking over een gezegde, dat wy niet volkomen verdaan. Spreekende van het akelige lot trtgeen hun te duchten ftaat, die van christus niets meer willen weeten „ dan het geen men van eenen voornaamen Zedenleeraar zou kunnen verwach" ten die hem , misfchien, „ boven muhammed , " zopoaster, of confucius ftellen , maar zyn gebied, zvne Leer niet erkennen," (wie de Schryver hieronder al begrype, verklaart hy niet duidelyk; zegt by bl. 164. „ Men mag nog zo veel uitvinden , om , dien Godsdienst der natuur kracht en fieraad by te zetten ; men mag Theophilanthropynfche Maatfchap' pVen oprichten, en zich bezwaaren met een juk , van plechtigheden, moeilyk om te dragen ; maar 1 men vindt dat geheim niet, dat God, by en in zich Z zei ven, uitgevonden en bepaald heeft, ter onzer be- houdenis ," enz. De Theophilanthropynfche Maatfchappy willen wy liefst niet oordcelen : zy is, in allen gevalle, beter dan drieste godverzaaking, ot blinde bygeloovigheid, en, misfchien, onder de beftuuring der Voorzienigheid, een middel om beide te doen plaats maaken voo? een redelyk en. verlicht Christendom , hetgeen in Frankryk voor tien jaaren zo weinigen kenden , of nog kennen. Maar wat de Schryver bedoele met dat moeilyke juk van plechtigheden , waarvan hy fpreekt, betuigen wy niet te vatten. Uit den zamenhang zyner woorden kunnen wy niet denken, dat zyn oogmerk zoude zyn de Roomiche Kerk daarmede te gispen: en, evenwel, zien wy met, waar wv zvn zesgen anders moeten thuis brengen. Wv neemen hiermede ons aflcheid van den Hooggeleerden royaards, wiens arbeid zekerlyk by veelen aangenaam zal zyn, en metterdaad blyken draagt, dat hy zyn onderwerp heeft doorgedacht, gelyk elk oplettend Leezer zal erkennen, fchoon hy met in alle ftelhngen, of zelfs niet in de hoofdzaaken, met den Schryver inftemme. Y j. Leer-  S1^ *• h. van lis Lerhrttnt" ^«pïg, gewigtige Leerftukken van den Christelyken Godsdienst. Dienende teffens tot eene Prol ■ IfeT lTnybff'e %*™*>»ng *r CateohisZ, ftoften. ide Drietal. Zondag IV, VIII en Xllf Waar agter twee Aanhangsels, over de daar by ik aanmerking komende plaatzen des O. T. nevens eene Leerrede over Openb. XXII: 13. Door p. h vAN fis %t'Z.?%t'Te VtreJ>» w- ™» Y— r\p denzelfden voet, dien de Eerw. van lis ia twee hfte X S!,l3en^ by d£ verklaaring van de 7de, Hflii'ik rl A 3de en J5de Afdeelingen van den ^idelbergfchen Catechismus, verkozen heeft te volgen (*) worden ook hier de 4de, 8fte en nde Afdeehngen behandeld. 'Er is nog eene Leerrede Wvoeed' Tetrb?s^h/ W'- 'J5' de7fTen^egoZ°efa\ mL LI ewdec\de eerjle en de laatfte ,/die een byvoegfel tot de verklaaring va 1 den der lenden Zondag, kan aanmerken. Over de 8fte Af, Ök^^'r6 Leer'edf^- -DeeeSe hande opzetiyk over de leer van God, die den erondflas van allen Godshenst uitmaakt, waarvan in den Catechfsmus deel gvan den wordt #Takt' maar" nm "ÏS kalle hv7nnHPSTeri;dieJde geheele Godsdienstleer willen verClw eÏ2uby den Catechismus fchynt te vviuen verhandeld hebben, nergens voeeelvker kon ingevoegd worden. Achter den g8den^iffiSia zyn ook nog twee Aanhangzels geplLtsf, over df Gen ?- Si aa"lfierkingvrt0mende PW de» O T, fdmftuulegger kenmerken. Over 't Seel houdTzkh ie Eer*. v„M Lu aan -t oude, • HyTSjfim2 vriend (*) Zie onze Alg. Vad. Lttterosf. voor 1708 h! o,, «, voor 1799, bl. 293. J f9 ' D1' ?43» en  leerredenen. 31? vriend van fystematifche kunsttermen , die hy in 't Voorbericht zegt opzetiyk voorbygegaan te zyn, omdat het zynes oordeels, meer dan ooit noodzaaklyk is, om de Christelyke Godsdienstleere , gezuiverd van alle de wartaal eener daarin ter kwaader uure ingeroepene Bovennatuurkunde, (en, zoo 't heeten moet, Wysbegeerte,) in haar eigen, eerbiedwaardig, Godlyk, beminneIvk fchoon te voorfchyn te doen treeden. — Leezenswaardig zyn ook 's Mans aanmerkingen deswegens, in de tweede Leerrede over den 8ften Zondag, bl.85, 86, 01 , 92. Om dan evenwel by het vastgeftelde leerbegrip te blyven , moesten hier en daar bepaalingen en onderfcheidingen aangenomen worden , die de vereischte duidelykheid misfen , en altyd veel ftof tot navraag overlaaten. Zou 't niet zoo gelegen zyn, met 't geen de Eerw. van lis , bl. 85, 86 , over de uitdrukking van den Catechismus, ,, aangezien "er maar één eenig Goddelyk Weezen is,"" heeft ter neder gefchreeven , en wv hier nog willen ovemeemen ? „ Hy gebruikt hier eene uitdrukking der fchoolfche Godgeleerdheid (Goddelyk wezen), om den eenigen waaren Gnd aan te duiden. Men heeft in de Godgeleerde ftelzeis die benaaming ingevoerd, om daar door een onderfcheid te maken met het gene men in God een perfoon noemt, en om des te beter te beweeren die Helling- » dat, offchoon de Vader Zoon en H. Geest, als perfoonen in God , van elkander onderfcheiden zyn, egter daarom toch de leere van Gods éénheid ' on^efchondep bewaard blyft." Dit is intusfchen zeker", de uitdrukking, Goddelyk wezen, vind men in den Bybel niet:' zy is ook niet duidelyk , en (in den ge\voonen Godgeleerden zin genomen) (*) niet volkomen (*) ,, Te weten , voor de esfentia Divina —— want ik kan my' daar door niets anders vertegenwoordigen , dan alle de Goddelyke volmaaktheden te faam genomen (Complexus virtutum divinarum) of met andere woorden , de volmaakte natuur van God (perfectisfima natura De1.) Maar dan is de zin alleen deae; „ daar is ééne allervolmaakt/ie Goddelyke , natuur, waar aan drie onderfcheiden perfoonen deel heb„ ben." Maar dit is de iui?te leere des Bybels niet; die 'zVt ons, „ daar is één God, en egter zyn Vader Zoon en „ Geest onderfcheiden' Deelgenoten der Goddelyke Mnje- f>eit," Meer eigenaartig zou de uitdrukking, één God- Y 5 de-  SïS p. h. van lis, leerredenen. juist, niet in den eigen geest der Bybelleere Veel klaarder, eigenaartiger, en beter, is de Bybeltaal zelve „ daar is maar één God." Intusfchen komt hier weder, te pas , bet geen wy reeds meermalen aanmelkten: in den tyd toen de Catechismus wierd opgefteld, /prak men allerwegen zoo, en ons leerboek is dan niet te befchuldigen, dat het de taal zyner eeu- «nSv,kt' en,rer d^n best m°Se|yk gronden zin aan geeft Voor het overige, ziet men, dat hy eens' is" £ ' met Gods woord volkomen delyk wezen, de Bybelleere voordragen, als men 'er door verflond , één opperst wezen (unum ens fupremuni): maar dan is toch nog de eigen Bybeltaal beter en klaarder, daar is één God. Doch bet lust my niet, in deze Schoolfche termen meerder om te wroeten. ó! Dat men zig alleen by den Lybel hield, die immers ook de beste uitdrukkingen verkoren beeft, om ons dat van God te zesgen , wat wv weten moeten ? " 1 Zes Leerredenen, de beoeffening van den Christelyken Godsdienst betreffende. Door paulus bonnet , Predikant te Rotterdam. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1799. In gr. Svo. 333 bl. behalven eene AanJpraak van XXII bl. "IDen zestal Leerredenen , waarmede de Eerw. bonnet, in zynen meer dan tachentigjaarigen ouderdom , nog iets tot opwekking, beftuuring, bemoediging en vertroosting zyner Rotterdamfche Gemeente , van welke hy, m eene voorafgaande Aanfpraak, by voorraad, op eene gemoedelyke wys, affcheid neemt, in deze onrustige en bekommerende dagen , heeft willen nalaaten. De eerfte, over Spr. XXII: 6, heeft ten opIChritt: s Heeren raad ten zegen van de jeugd. —— De tweede, over den Brief van Judas vs. 3, De verplichting van den Christen lot Christelyken ftryd. De derde, over den zelfden text, Hoe moet de Christen voor het geloof ftryden ? De vierde , over 1 rhesl. V: 19, Bluscht den Geest niet uit. — De vyfde, over den zelfden text, Noodigc waarfchuuwing : bluscht den Geest niet uit. , De zesde, over Mi- cha  P. bonnet, zes leerredenen. 319 cha Vil: 7, Der Godvruchtigen betaamcnlyk gedrag, en troost in beproevende tyden. — Als men in aanmerking neemt, 't geen de waardige Gryzaart, in de voorafgaande Aanfpraak , te kennen geeft, dat naamelyk het een en ander, by 't uitfpreeken kortelyk gemeld, nu Waarheidshalve wat uitgebreid is, dan zal men zich over de uitvoerigheid van deze Kerkelyke Redevoeringen minder verwonderen. Hier en daar zou een kundig Leezer, die niet te ftyfzinnig is, om de groote verbeteringen der uitlegkunde van den Bybel, in onzen leeftyd, te erkennen, in de verklaaring en toepasfing van bybelfche uitdrukkingen, wel een weinig meer opgeklaarde begrippen en vaster uitlegregels verlangen : desniettemin draagen deze Leerredenen alierwege duidelyke kenmerken, zoo wel van de fchranderheid en 't welwikkend oordeel des achtingwaardigen Opftellers, als van grondige kennis, en door eene veeljaarige oefening vermeerderde bedrevenheid in 't leerflelzel der Hervormden , 't welk de Leeraar toegedaan is. Alle? ademt eene zuivere en warme zucht, om, op dezen grondflag, vastigheid in 't geloof en godsdienftige verbetering te bevorderen : waarom wy niet twyfelen, of men zal, ook buiten de Rotterdamfche Gemeente, een genoegzaam aantal Leezers kunnen aantreffen, die den waardigen bonnet voor deze nalaatenfchap hartelyk zullen danken. Vier Kaapfchc Brieven, inhoudende allergewigtigft e tydingen wegens de aankomst en verdere afreize van de vier Zendelingen j. t. van der kemp, j. j. kicherer , edmunds en edwards, enz. Te Amfteldam, by J. Weppelman. In gr. 8yo. 14 bl. Men ziet uit deze Brieven, dat de Broeders van der Kemp en Kicherer, uit den fchoot van het Zendeling-Genootfchap , in de Bataaffche Republiek gevestigd , afgevaardigd , om in Afrika het Euangelie aan Heidenen bekend te maaken , hunne werkzaamheden, met twee Engelfche Broeders Zendelingen Edmunds en Edwards, in diervoege verdeeld hebben , dat van der Kemp en Edmunds naar de Kaffers , Kicherer en Edwards, en nog een jongelirg, die ook eene byzondere roeping tot het Zendeling - werk in zich meende te ont-  3ÜO VIER KAAPS CUE BRIEVEN. dekken (*), en zich op de Kaap de goede Hoop ook by hun vervoegd had , naar de Bosjesmannen onder de Hotten totten, voorheen een roofziek volk , maar voor eenigen tyd met de Christenen bevreedigd, tot het bedoelde einde zouden afreizen. Omtrent deze reizen worden hier eenige omftandigheden medegedeeld , die evenwel weinig meer behelzen , dan een verflag van vooraf, en onder weg, gehoudene predikatiën en oefeningen, en van de hoop, die men daar onder de Christenen heeft opgevat, van den gevvenschten uitflag dezer onderneemingen. Kicherer was reeds met de zynen tot by de Bosjesmannen gekomen , en had 'er ook, met behulp van medegenomen tolken, eenige poogingen begonnen, om die natie een denkbeeld van 't Opperweezen in te boezemen. Van der Kemp met de zynen had de reis afgelegd , tot op een afftand van drie dagreizens. (*) Om een Zendeling te worden, is, volgens 't algemeen gevoelen van deze lieden , niet alleen een zeker foort van opgewektheid daartoe noodig, maar men moet eene byzondere roeping van den Heere tot dat werk in zich ontdekken. De vroeg/ie Gefchiedenisfen van den Bybel, voorgefteld in Gefprekken, onder het doen van Zomerwandelingen. Uit het Hoogduitsch. Ijle Deel, behelzende de Gefchiedenis der Aartsvaderen. Te Amfterdam , by J. R. Poster , 1799. In 8vo. 110. bl. Onder de middelen, om jonge lieden in de hooftjwaai heden van den Godsdienst te onderwyzen, verdient, 011 zes oordeels, eene aanzienlyke plaats, dezelven met de Gefchiedenisfen van het Oude en van het Nieuwe Verbond gemeenzaam te doen bekend worden ; Gefchiedenisfen, in welke die waarheden als ingevlogtcn zyn , en met welke zy gelyktydig worden voorgedraagen. Van hier dat de nuttigheid van de kennisfe der Bybelfche Gefchiedenisfe allerwege wordt toegeftemd. Alleenlyk valt de vraag , op hoedanig eene wyze het onderwys daarin moet worden ingericht ? Den Bybel te laaten doorleezen , van het begin tot het einde, was de weg, welke van veelen, vooral in vroegere dagen, daar-  GESCHIEDENISSEN VAN DEN BYBEE. $21 daartoe wierdt ingeflagen. De kundige Vertaaler van dit Werkje keurt dit gebruik af, omdat zulk eene agtereenvolgende leezing door de kinderen, veelal, als eene moeilyke taak wordt belchouwd , en ook luttel voordeels aanbrengt. Hy geeft daar van de volgende redenen. Het verltand der kinderen is niet, immers zeer zelden, gefchikt, om den Oosterfchen fchryftrant, in welken de Bybelbocken opgelteld zyn, te vatten. Veele zaaken, die in den Bybel voorkoomen, b. v. Geflagtregisters, Landverdeelingen, Kerklyke en Burgerlyke gebruiken, zyn van geen belang voor de Jeugd. Waarby nog koomt, dat onder het agtervolgend bybelleezen, zaaken voorkoomen,welke men aan.de Jeugd, die veelal nieuwsgierig en vraagagtig valt, nief behoorlyk kan ontwikkelen. Zeer gefchikt oordeelen wy het tegenwoordig gefchrift, om de Jeugd, op eene aangenaame wyze, met den hoofdzaaklyken inhoud des Bybels te doen bekend worden. Een Onderwyzer, van eenige leerlingen, van beiderleie kunne, verzeld, ontvouwt hier dien inhoud , by manier van gemeenzaame gefprekken , in een reeks van wandelingen , met welke zy, naa het afdoen van andere bezigheden, zich verlustigen. Zonder tot onbefchaafde platheid te vervallen , daalt de Onderwyzer , in de wyze zyner uitdrukkingen en de manier van verhaaien, tot de vatbaarheden van kinderen neder. Zommige voorvallen, die voegzaamst aan kinderen onbekend worden gelaaten , verzwygende, weet hy over eenige duisterheden, die evenwel van gewigt zyn, een licht, aan de kindfche bevattingen geê'venredigd, te verfpreiden. Tot eene proeve der manier van vernaaien, valt onze keuze op aürahams optogt om zynen Zoon te offeren. „ Eens (dus luidt het verhaal) gaf god aan Abraham het bevel : neem uwen Zoon , begeef u met hem op dien berg, dien ik u zal aanwyzen, en offer hem daar aan my. De arme Vader wist niet wat hem overkwam , dat hy zvn kind, het welk hy zoo hartlyk lief had, met eigen handen om het leeven moest brengen. Maar hy beminde zynen god echter nog meer, en dacht, Hy heeft hem aan my gegeeven, Hy zal hem ook weder hebben, wanneer Hy zulks begeert. Hy kan evenwel zyne belofte aan my houden. Terftond maakte hy gereedheid tot de reis. Op den volgenden morgen vroegtydig belaadde hy eenige ezels met  322 DE VROEGSTE GESCHIEDENISSEN met leevensmiddelen, hout en offergereedfchap, en reisde met lfaak en nog een paar jonge knaapen voord Hy zeide niets van dit alles aan zyne vrouw, want die zou hen niet hebben laaten gaan, of zou, van dien tyd af, zich zeiven (zelve) doodgefchreid hebben; hy zeide aan haar, dat zy henen gingen om daar te offeren. Met een bezwaard hart reisde hy voord, en wanneer hy den jongeling zoo aanzag , dan had hy wel reden om te wcenen. Goede jongen , dacht hy, wanneer gy wist, dat dit de laatfte gang in uw leeven ware, dan zoude gy niet zoo vergenoegd naast my henen gaan. God ! ~— weldra zal ik u niet meer zien, ik moet alleen huiswaard keeren, en ach! wat zal uwe moeder zeggen, wanneer zy hoort dat gy dood zyt' Menigmaal kwamen de traanen in zyne oogen , en hv moest die verbergen , opdat lfaak die niet zien zoude. Deze ging ondertusfehen vreedzaam naast hem voord. Nu hadden zy reeds twee dagen gereisd. Eindelyk zagen zy op den derden dag den berg voor zich , het was de berg Moria, op denwelken naderhand Jerufalem en de tempel zyn gebouwd geworden. Toen zy nu nader by denzelven kwamen, liet hy de jonge knaapen met de ezels beneden aan den berg. Hy nam het offermes, het vuur, het welk zv braden medegenoomen , wyl zy daar geen vuur konden maaken , en lfaak zelf droeg het hout, dat hem verbranden zoude. Zwygend en met moeite klommen zy opwaard. Ifa fik verwonderde zich nu , Vader , zeide hy, daar is hout en vuur , doch waar is het offerdier? Heb daar geene zorg voor, zeide zyn Vader, god zal reeds een dier voor zich uitgezocht hebben, lfaak dacht : dat zy boven op den berg wel een dier zouden vinden, en ging onbezorgd voord Nu waren zy op de hoogte. Zy ftapelden loden en fteenen op eikanderen tot een altaar, Abraham lei het hout op hetzelve, en nu nu ging hv fidde- rend tot lfaak. Het kan niet helpen , myn Zoon. zeide hy, gy zyt het offerlam u moet ik Aagten —— want Gcd eischt dit. Ifaük wist niet wat hem gebeurde, weemoedig zag hy op tot zynen Vader, wien de oogen vol traanen waren, die geduurig langs zyne wangen afrolden. Maar hy wist dat zyn Vader hem het had, en dat hy zoo iets zeker niet doen zoude,, wanneer het de wil van god niet ware. Zonder te-  van den bybel. 3*3 tegenfpreeken liet hy zich binden, en op het hout leggen. Beevend greep de Vader nu het mes , en het trilde hem in de hand, hy vatte zynen Zoon in den arm, en nu — nu — nu wilde hy het hem in de borst dooten. (De kinderen hielden de oogen digt, om het niet te zien, of leiden de hand op de borst, als of zy den fteek voelden.) Eensflags riep eene Item: Abraham! Abraham! houd op! doe den jongen niets! (Nu namen zy allen de hand weder van de oogen af.) Nu heb ik u als een vroom man leeren kennen , wyl gy het dierbaarde, dat gy op de waereld hebt, my hebt willen opofferen. Hier verzekerde god hem nogmaals, en met duuren eede , dat Hy zyne nakomelingen talryk en gelukkig maaken wilde , en dit was toen ten tyde de grootfte vreugd, die men kon uitdenken. Ondertusfehen had Abraham zich uit zyne groote ontroering herfteld, nu maakte hy vol blydfchap zynen lfaak los, en hy werd hem als op nieuw gegeeven. Echter was nu alles hier tot eene offerande gereed, toen beklaagden zy zich, dat zy geen dier hadden om te offeren. Maar ftraks ruischte iets achter hen in een kreupel bosch , een ram of wild fchaap was met zyne kromme hoornen in het hout verward. Dit dier werd voordgehaald, geflagt en verbrand. Nu trokken zy vol blydfchap terug, en verhaalden aan Sara alles, wat voorgevallen was. Deze zal ten hoogden verwonderd geweest zyn." Dus loopt dit verhaal; waarby, veelligt , zommigen vreemd zal dunken , dat geen der kinderen op het Aagten van een Zoon door zynen eigen Vader eene bedenking oppert: een zeer natuurlyke inval, en niet boven het bereik van het kinderlvk verftand. Het verhaal van josefs verblyf ten huize van potifar willen wy hier nog overfchryven. „ Jofef was nu in Egypten aangekomen, en wyl hy een jong mensch was, die ook een goed voerkomen had, kocht Potifar hem , die daar by den Koning hoofdman over de lyfwachten was. Wyl deze eenen grooten omloop van landbouw, veele akkers en vee bezat, zoo had hy zulke flaaven noodig. Jofef wist zich zoo wel by zynen heer bemind te maaken, te meer , daar hy de landbezigheden ook reeds verftond, dat zyn heer hem toteenen opzichter over alles maakte. Zoo weet de goede god immers middel, door welke Hy het den vroomen lieden draagelyk maaken kan, zelfs dan, wanneer zy ongeluk-  %%\ DE VROEGSTE GESCHIEDENISSEN kig zyn. Nu had Jofif het goed. Hy befchikte het gene gedaan moest worden, en deed anders niet, dan dat hy het opzicht over de flaaven voerde, en uitgaf en ontving. Maar zyn heer bemoeide zich met niets meer, en leefde te huis naar zynen lust. Nu gedroeg Jofef zich als een eerlyk mensch , hy was getrouw , vervreemdde en verzuimde niets, en'hield goede orde. Om kort te gaan, zulk eenen goeden opzichter had Potifar nog niet gehad. Maar hy zag ook kennelyk den zegen in zyne landbouwery, want hy werd van tyd tot tyd ryker. Natüurlyker wyze achtte hy hem nu des te meer. En, denkt nu eens, wyl zyn heer hem lief had, zoo dacht zyne vrouw, dat zy hem ook wel mogt beminnen ;, zy liefkoosde hem, en gaf hem dikwyls te verftaan," dat hy met haar gemeenzaam zou omgaan. Doch Jofef wist dat dit eene groote zonde is, en ontweek haar altyd. Eens waren alle de lieden van het huis, op eenen vroegen morgen , ter Had ingegaan, en hadden een feest willen by woonen; niemand was t'huis, dan alleen de vrouw, doch deze lag nog te bed. Jofef wist niets daarvan, doch hy had toevallig in de nabyheid van het flaapvertrek iets te doen, toen merkte zy, dat hy daar was. Jofef, kom eens binnen, riep zy. Die wist niet, dat zy nog in het bed lag, echter moest hy haar als zyne meesteres gehotrziamen , en dus ging hy in het vertrek. Teen wilde zy, dat hy by haar in het bed zou gaan liggen. Hemel! hoe verlchrikte hy op dezen voorilag. Hoe, zeide hy, zou ik zulk een groot kwaad doen, en tegen mynen lieven god zondigen? Uw goede man bemint my zoo zeer, en heeft my alles overge-» geeven; en ik zou dan zoo laag zyn, en u zyne vrouw, het eenige , dat hy voor zich zeiven behouden heeft, verleiden? Neen, nimmer! En wanneer het eens daartoe kwam, en een ander zag het! Wie toch zou het zien, zeide zy, myn man is immers niet t'huis, en ook al het ander volk is weggegaan. Echter ziet het de lieve god, gaf hy ten antwoorde. In het kort, hy deed het niet. Zy gaf hem nog de vleiendfte woordjens , en wilde hem eindelyk by zyn overkleed naar zich trekken. Toen liet Jofef zyn kleed vaaren, en liep weg. Maar nu was het wyf ook als raazend. Op eens begon zy een verfchrikkelyk gefchreeuw, zoo dat de lieden, die nog daaromtrend waren, alle byëen liepen. Wat is het toch; wat is het toch? Kunt gy het wel denken, menfchen, ach, al-  VAN DEN BYBEL. 3*5 alle mvne leden trillen, - die Hebreeuwfche flaaf — kwam nu - by my voor het bed, — en wilde my wat kwaads vergen, doch wyl ik fchreeuwde, liep hy weg, en liet door angst zyn kleed leggen. Toen haar man t'huis kwam , verhaalde zy het hem even zoo. Natuurlvk was deze zeer vergramd , terftond liet hy de wacht komen, en myn goede Jofef moest in de ge- ^TeTOvl wy onze blydfchap betuigen, dat de Uitgeever een zoo kundigen Vertaaler heeft gevonden, als aan dit Werk ie zyne moeite heeft te koste gelegd, voegen wv 'er onzen wensch nevens, dat hy in den genoegzaamen aftrek aanmoediging zal vinden, om het Tweede Deel fpoedig te laaten volgen. De tientallige verdeeling der nieuwe Maten en Gewigten, zo- als die ingevolge de Staatsregeling zal worden ingevoerd. Eerst ontworpen door een aantal Geleerden in de Franfche Republiek , met overeenkomst van verfcheidene Mogenheden van Europa, en thans aldaar in gebruik gebragt. Op de eenvouwigfte en klaarfte wyze befchreeven en derzelver nuttigheid aangetoond, door een Liefhebber der Wiskunde. Te Amfterdam, by J. A. Crajenfchot. Inovo. 48 bl. In dit beknopt Werkje wordt alles, wat men behoort te weeten, omtrent den grondflag der nieuwe Franfche Maaten en Gewigten , met genoegzaame klaarheid en naauwkeurigheid aangeweezen. Ook wordt eene aanftaande invoering van dit nieuwe ftelzel ook hier te lande merkelyk gemakkelyk gemaakt, door het uitdenken van zeer gefchikte Nederduitfche naamen, die met de Franfche konsttermen uitlteekend overeenftemmen. Vervolgens toont de Schryver de groote voortreffelykheid van het nieuwe ftelzel boven dat der oude Maaten en Gewigten , door in korte woorden het gemak der Decimaal• rekening open te leggen, en Zulks meC de oplosfing van eenige rekenkundige Voorllellen te bevestigen. Tot befluit volgen eenige rekenkundige tafelen van vergelyking der oude en nieuwe Maaten en Gewigten , en van eenige tafelen van zoortgelyke zwaarte. . r lett. 1800. no. 8, Z vee-  3ü6 verdeeling der maten en gewigten. Veelen zullen denkelyk zeggen: waartoe alle deeze nieuwigheden? Wy zyn aan het oude gewoon, en kunnen 'er mede voort. Ondertusfehen twyffelen wy niet, of een aantal derzulken zal van gedagten veranderen, door eene nadere overweeging der tegenwoordige verwarring en moeijelykheid in dit ftuk, die hen denkelyk niet ten vollen bekend zal zyn. Wy zullen hierom een gedeelte, van 't geen de Schryver dienaangaande op bl. 33 en 34 heeft te boek gefteld, affchryven. ,, De ellemaat, by de voetmaat vergeleeken, „ (zegt de Schryver) is nog veel erger, om dat eene. „ Amfterdamfche elle omtrent 261 duim maakt, in an„ dere plaatzen zyn de ellen iets grooter of kleiner, zo „ dat 'er genoegzaam geene overeenkomst is , welke „ van dat gevolg is , dat een Timmerman aan geen „ Kamerbehanger eenige maat kan opgeven, of hy moet het eerst met de el meeten , welke voor hem zo on„ gewoon is, als voor den Kamerbehanger de voet. — „ De Landmaaten zyn van denzelfden aard; bykans ie„ der Stad heeft haare byzondere Roede en Landmaat: „ men zal verbaasd ftaan, als men hier over naziet de „ tafelen van knoop, achter de werkdaadige Meetkunst #, van morgenster. De Koornmaaten en die van „ natte Waaren zyn zo verfchillend van de eene plaats „ tot de andere, dat weinig menfchen de Froportien daarvan bekend zyn. De Gewigten al wederom het „ zelfde. Amfterdam alleen heeft zeven byzondere zoor„ ten van gewigten. i°. Het Waag Gew>gt voor zwaare „ goederen. 20. Het Troisch Gewigt voor de metaa„ len. 3 J. Het Brabandsch Gewigt voor garens en vlas. „ 4°. Het Apothekars Gewigt. 5". Het Goud en ju„ weelen Gewigt in Caraten. 6°. Het Zilver Gewigt „ in Engelzen en Aazen. 70. Het Esfay Gewigt in Pen„ ningen, en mogelyk meer zoorten. — Als men deeze „ opftapeling van verwarring befchouwt, heeft men jaa„ ren noodig om zich die een weinig eigen te maaken, ,, en men kan dezelve nimmer, dan met de grootfte „ moeite en zwaare rekeningen, vergelyken," enz. De  J. A. UILKENS, SCHETS. DER. NATUURKENNIS. 327 De kennis van den Schepper uit zyne fchepzelen, of korte Schets der natuurkennis voor de Jeugd, tot een grondflag van alle Godsdienflig onderwys, door j. A. uiLKENS, A. L. M. Phil. Dr. en Predikant te Eenrum. Te Groningen , by J. Oomkens, i8co. In 8to. 50 bl. Deeze, hoe zeer beknopte, Natuurkundige onderrichting, in vraagen en antwoorden voorgefteld, bevat een fchat van waarheden en byzonderhedèn, niet alleen de aandagt der jeugd , maar ook van bejaarder perfoonen, overwaardig. Niets zouden wy dienftiger oordeelen, dan dat dit boekje op alle laagere fchoolen wierd aangenomen, om de jeugd in hetzelve te oeffenen , eer men overgaat tot andere zaaken, die deels minder zeker, en deels minder gefchikt zyn voor de vermogens van het ontluikend verftand. Onder anderen zal dit boekje van veel nut kunnen zyn, tot het uitroeijen van een aantal vooroordeelen , die , door de algemeene onkunde der opvoeders in de meeste klasfen, van geflagt tot geflagt worden voortgeplant. Ondertusfehen vreezen wy , dat dit boekje niet al te gunftig zal worden o"gr.'at by zommige bekrompene, doch in hunne eigene oogen toch zeer bekwaame, Godsdienftige onderwyzers der jeugd. Doch patiëntie ! fchoon zulks niet wel in eens gefchieden kan , zal echter allengskens, door het meer en meer in gebruik biengen van nuttige leerboeken , een aantal van verouderde wanbegrippen en vooroordeelen worden vernietigd. Wy twyffelen niet, of dit nuttig Werkje van den Eerw. uilkens zal tot dit heilzaam einde kragtdaadig medewerken, Z 2 Het  3a« MET LEVEN Het Leven van catharina de II, Keizerin van Rusland. Met Pourtraiten. Uit het Fransch. Hde Deel. Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. Bvo. 344 bl. Genoeg hebben wy, het Eerfte Deel deezes Werks aankundigende (*), van de herkomst, en den fchryftrant daar in gehouden , gezegd , om door 't een en ander de nieuwsgierigheid uit te lokken , en met voorbeelden ons zeggen geftaafd. Wat wy toen bybragten , geldt ook thans, alleen met deeze uitzondering, dat geene der vreemde, burlesque en van het overige des Werks zo wydverfchillende Brieven van tom drawer aan william pit 'er in komen. De Keizerin aller Rusfen treedt hier weder te voorfchyn in eene gedaante, welke geenzins te haarer eere ftrekt; en zou dit Werk , uit hoofde van de aaneenfchakeling van ilegte bedryven , walchlyk om te leezen, en het opgehangen Beeld al te afzigtig zyn om lang befchouwd te worden, indien 'er niet veel afwisfelends van eenen anderen aart in voorkwam. Want, gelyk de Leevensbefchryver fpreekt, „ fchoon „ catharina de gruwlykheid haarer wanbedryven „ trachtte te ontveinzen, of liever, fchoon zy zich „ vleide, dat haare Onderdaanen van het aandeel, dat „ zy aan den dood van haaren Gemaal had, geheel onbewust waren , gevoelde zy , dat de herdenking ,, van deezen dood niet zo fpoedig zoude zyn uitge„ wischt, en dat men het denkbeeld daar van niet „ dan door nieuwe fchitterende daaden en door ge„ lukkige onderneemingen zoude kunnen verwyderen. „Maar zy wist teffens, dat 'er nog veele hinderpaa„ len aan deeze onderneemingen in den weg ftonden, „ en dat de bekrompenheid haarer Geldmiddelen en de „ Staatkunde haar den Vrede aanbevolen. Zv „ hieldt zich van toen af bez,ig met het beftier van „ haare uitgebreide Staaten , met de voortzetting van „ den Koophandel, met de vermeerdering der Zeemagt, „ en vooral met de meest gefchikte middelen om „ geld te hebben , zonder evenwel de zuinigheid te „ betrachten." 0 Naa (*) Zie onze Faderl. Let teroef. voor 1799, bl. 446".  van catharina de II. 329 Naa het befchryven van veele aanflagen tegen haar, welke zy met veel beleids ontkwam, van den Moord aan Prins iwan gepleegd , van wisfelingen in haare Minnaryen en Gunflelingen, vermeldt de Leevensboeker : „ Ondertusfehen wist catharina de gefchikt„ fle middelen te bezigen om haar gezag te bevesti„ aen. Zy hieldt zich bezig met nuttige hervormin„ gen en inrigtingen. Zy verbeterde de Rechtbanken. „ Zy ftichtte Schooien , Gasthuizen , Volkplantingen. „ Zy trachtte aan haar Volk liefde tot de wetten in te „ boezemen , en hunne zeden door onderwyzing te be„ fchaaven. Nayverig van eene magt, die geene paa„ len kende, greetig na alle foort van roem, wilde zy „ te gelyk Veroveraarfter en Wetgeeffter zyn. Mid„ den onder de zamenzweeringen, die gefmeed wierden „ om haaren Throon om ver te werpen, bezig met de toebereidzelen tot eenen Oorlog , die alle haare „ aandacht fcheen te moeten bepaalen, en aan minne„ ftreeken overgegeeven , verzuimde zy niets om zich ,, achting te verwerven en verwondering te baaren." Met genoegen zien wy haar eene verwarde en onzekere Regtsgeleerdheid in Rusland verbeteren, en een nieuw Wetboek vervaardigen. Leezenswaardig is de befchryving van haare Volksoproeping, ter gelegenheid van dit Wetboek, 't welk zy aan Afgevaardigden uit geheel haar Ryk deedt voorleezen. „ Het goed- „ keurend handgeklap brak dikwyls de voorleezing voor , een oogenblik af. Men roemde het doorzicht, de 11 wysheid , de menschkunde der Vorftin. Maar de „ vrees en vleiery hadden meer aandeel aan deeze lof- fpraaken dan de bewondering. Men wilde zich de I, gunst der Keizerinne bezorgen , of ten mintten een „ Siberisch ballingfchap ontwyken. De Afgevaardigden der Samoijeedcn alleen dorflen vryuit fpreeken. , Een van hun nam het woord in naam van zyne Broe" ders, en zeide : Wy zyn eenvoudige en rechtvaardige '* Heden. Wy laaten onze Rendieren in vrede weiden. Wy hebben geen nieuw Wetboek noodig: maar maak " voor de Rusfen , onze nabuuren, Wetten, die hunne „ roofzucht beteugelen:'' , „ . . • Wie leest niet met genoegen , dat de Keizerin het nuttig ontwerp vormde , om verfcheide Geleerden na het binnenfte van haare uitgettrekte Staaten te doen reizen , ten einde de Aardrykskundige Ligging van de Z 3 voor-  33° HET LEVEN voornaamfte plaatzen te bepaalen , de Lu^tsgefteldheid aldaar waar te neemen , den aart van den' Grond , deszelfs Voortbrengzels en Rykdommen , als mede de Zeden en Inborst van verfchillende Volken, deeze plaatzen bewoonende, te onderzoeken ? Wie ziet niet met genoegen een pallas en falk na de Landftreeken van de Wolga , en de Gewesten van Orenburg , Ekatherinenburg en Cafdn; gmelin en guedenstad na de oevers van den Don en Doniek tot den Dnieper trekken ? als mede om het 'geheele Land , dat zich van Aflrakan tot de grensfcheidingen van Perfien uitftrekt, te gaan onderzoeken ? Wie erkent niet, dat wy aan deeze Onderneeming de belangryke Werken van pallas en gmelin verfchuldigd zyn ? Wie erkent niet, dat catharina, haare beweegredenen daargelaaten, die deels aan Staatkunde, deels aan Eerzugt worden toegefchreeven, de Letterkundigen en Kunftenaars rast yver aanmoedigde ? Dat zy nieuwe voorregten aan de Hoogefchool der Weetenfchappen te Peter sburg fchonk, en dezelve uitnoodigde om by de naamen der geenen , die dezelve resds aanzienlyk maakten , de naamen van verfcheide beroemde Vreemdelingen te voegen ? 't Was haar loflyk bedryf, het getal der kweekelingen van de Hoogefchool der Kunften, onder elizabeth gefticht, te vermeerderen, en de geheele inrichting te verbeteren. Met minder genoegen zal men haar in den Oorlog tegen de Ottomannifchc Porte , afgewisfeld door veranderde Gunstbetooningen aan Minnaars, leezen ; althans ons hebben zy veel minder bevallen ; zo ook 't geen in Poolen ten dien tyde gebeurde. Ontzetting houdt de aandagt gaande , by hït leezen van de misnoegens, in verfcheide deelen van het Ryk gereezen; van de onderfcheidene Bediiegers, die bewoogen werden om den naam van peter den III aan te neemen. De Opftand van pugatscheff, diens gedrag , voor- en tegen fpoeden, geëindigd in eene allerwreedfte Doodftraffe, hebben, onder veel verfchriklyks, veel leerzaams en menschkundigs. Veel hadt coxe (*) deswegen gezegd; doch veel uitvoeriger vinden wy dit alles hier geboekt. Het (*) In zyne Befchouwing der Maatfchappy en Zeden in Tooien , Rusland, Zweeuen en Deenemarken. il:de D. Brief LiV.  van catharina de II. 331 Het laatfte Boek deezes Deels is toegewyd aan 't £*en tusfchen catharina en haaren Gunftehng potjsmkin voorviel ; de wyze , op welke zy haare GuniHingen behandelde, vinden wy hier in t breede gefch-tst; waar toe ook dient het Gunftehngfchip van zawodoffskv en zoritz ; hoe de Rusfen weder in 't bezit van de Krim komen, wordt hier ontvouwd; als mede catharina's werkzaamheden, om den GrootHertog , naa het overlyden van diens Egtgenoote , welker dood op nieuw eene gruwzaame verdenking doet gebooren worden, een tweede Huwelyk te doen "'w^hebben reeds het Derde en laatfte Deel deezes Werks ontvangen , en zullen het eerlang onzen Leezeren doen kennen. Nog deeze Charactertrekken kunnen wy onzen Leezeren niet onthouden. „ Onophoudelyk door haare groote ontwerpen vooringenomen , lcheen cathari!, na niet dan aan vermaaken te denken. Haar tyd , was zoo juist verdeeld , dat zy tyds genoeg hadt om met haare Staatsdienaaren te arbeiden, om nieu*' we Wetten te maaken , om zelve de Bevelen te fchrvven , die zy aan haare Afgezanten en Generaals " zondt , om eene aaneengeschakelde Bnefwisfeling " met Geleerden en Kunftenaars te onderhouden, om !' aan haare Onderdaanen gezettelyk Gehoor te gee- ven, om by alle de Vermaaken van het Hof tegen' woordig te zyn , en om zich aan Minneftreeken over te geeven. Standvastig ;n haare Heerschzucht, " was zv dikwerf trouwloos M het ftuk van Liefde , " en de konst van veinzen in den Minnehandel was H haar zoo geliefd als aan alle andere Vrouwen." Z 4 Cc*  332 geheime anecdotes, enz. Geheime Anecdotcs, betreffende den Achttienden van Fructidor , en nieuwe gedenk fchriften der Gedeporteerden na Guiana, door henzelven gefchreeven , zynde het vervolg van het Dagverhaal van ramel , inhoudende nieuwe omfiandigheden , raakende hunne Deportatie en hun Verblyf in de Colonie van Guiana; de aankomst van het Fregat la Decade , aan boord hebbende honderd en drie en negentig Gedeporteerden ; den dood van RovèRE , lavilleheurnois , brothier, gibert-desmolieres, d'havelange, letellier , mitsgaders van alles, wat te Guiana is voorgevallen,, tot den drie en twintigflen van Nivofe, het zevende Jaar. Hier is by gevoegd een nog onbekend verhaal der Ontvluchting van pichegru , barthelemy , ramel , enz. hunne aankomst te Londen , hoe zy ontvangen zyn; hunne zamenkomst met sidney smith , en Historie der ontvluchting deezes Engelfchen Generaals , door hernzelven verhaald ■ en eindelyk eene Memorie van BAitné - marbois , betreffende den achttienden van Fructidor. Vit het Fransch vertaald. In den Haag, by l. van Cleef, Iöoo. In gr. Hyo. 198 bl. Hadt men aan dit Boekdeeltje den Tytel geaeeven van Tafereel der menschlyke Elenden, het zou niet ongepast geweest zyn; Menschlyke Elenden, die te dieper moesten treffen, daar een groot aantal deezer i-yderen, uit den zagten fchoot der weelde en des overvloeds gefchopt, in den diepen poel des gebreks en verdnets nederftortten en deels daar in omkwamen Hoe breedfpraakig en veel vermeldend de Tvtei aak moge weezen, zal het, om onze Leezers met den In- ■ houd nader bekend te maaken, niet onnoodig weezen, dezelve hoofdzaaklyk af te fchryven. ' Op de Anecdotes, den 18 van Fructidor betreffende volgen twee Brieven van delarue, over het vertrek uit Parys en overvoering na Guiana Befchryvirï van den ftaat der Gedeporteerden aldaar, door een hun- ®er. Z Twee Brieven van laffon - la néts at — Een Brief van m y kin ais - Een Brief van barthelemy neven van troncon-ducoudra y — Tafereel der Gevangenhuizen te Rochefort , door richer- se-  GEHEIME ANECDOTES, ENZ. 335 seRisy. —— Hier op volgen de Gebeurtenisfen, die in Guiana, naa de ontvlugiing van acht Gedeporteerden, den negen en twintigften van Nivofe, het zevende Taar, zyn voorgevallen — Brief van laffon -ladóbat en BARué-MARBOis aan den Burger Agent van het Uitvoerend Bewind in het Fransch Guiana, met het bevel des Commandants van Sinamary — Twee Brieven, de een van pierre marie da * * * Curé van St. L. aan zynen Vader , Proprietaire te V...; de ander van barBé-MARBOis aan zyne Vrouwe. — By deeze Brieven is gevoegd het Verhaal van de Aankomst en het Verblyf der Gedeporteerden te Londen , . gepaard met het verhaal der Ontvlugiing uit Sinamary, door delarue. Dit gaat vergezeld van een verhaal door sidney smith gegeeven wegens zyne gevangenhouding, en zyne ontvlugiing uit het gevangenhuis de Tempel; gevolgd van een berigt des tegenwoordigen ftaats van alle de Gedeporteerden. Een Gedenkfchrift van bARBé - marbois en verdeedigende Stukken fluiten dit Werkje. Eigenaartig moeten Lotgenooten, in een gelyken ramp ingewikkeld , een zelfde overvaard doende , te zelfder plaatze geland , en op foortgelyke wyze behandeld , in veele opzigten het zelfde fchryven, wat de algemeene lotgevallen betreft; dan hunne berigten ontvangen verfchillende wyzingen , zo uit den aart van elks Characfer , als byzondere hem treffende omftandigheden. Dit maakt in het anders eenzelvig weeverhaal eenigzins eene afwisfeling ; doch de jammertoon is fteeds dezelfde. Wy hebben, dit ftuk leezende, te meermaalen verbaasd geftaan , ons over bet lot der Menschheid bedroefd. Dit zal het geval weezen van allen, die zich tot het leezen deezer rampen zetten — Rampen, zo hoog klimmende, dat een hunner, en dit was nog maar de aanvang, fchryft: „Ik roep u tot getuigen, 6 gydierbaare „ flachtoffers, die onder uobespierre fneefdet ! indien „ uwe deugdzaame zielen , aan de overzyde des grafs, „ nog deelen in onze rampfpoeden, ö dan zult gy het lee„ ven niet meer vuurig verlangen, de haastige flag des „ byls, die op eens uw lyden eindigde, is minder af„ fchuwelyk dan die zielspynigingen, die doodsargften, „ die aanhoudende ftuiptrekkingen, die de fmarten des „ doods vereeuwigen, zonder rust te geeven ! Welhaast Z 5 «  334 geheime anecdotes, enz. „ zal robespierre een gevoelig en omzichtig Man „ fchynen; want de Mannen, die, na eene negenjaa„ rige Resolutie en ondervinding, zo eene tiranny uit„ oefenen , zyn zo wel meer misdaadig als onver„ fchoonlyk !" -— En een ander vraagt , op het zeggen, dat by die Verbanning het Bloed niet geftroomd heeft: — „ Hoe? is djn alles, uitgenomen het Horten „ van bloed, geoórlofd ? Men fterft ook z mder dat „ het bloed ftroome! ... Ach! indien gy myne mede„ broeders in hunne langduurige en wreede doodsang„ Hen hadt h wen uitroepen — „ „ hadde het den „ „ Hemel behaagd, dat men my op den 18 Fructidor „ „ het leeven ontrukt hadde!"" Aller lot leeze men in dit aandoenlyk Werkje. Wy trekken nog dit kortlyk uit de opgave van den tegenwoordigen Haat van alle de, op den iaden Fructidor, in het VII jaar, Gedeporteerden. „ Van de zestien „ Gedeporteerden na Guiana zyn 'er zes te Sinamary „ bezweeken onder den last der elende, en der affchu„ welyke vervolgingen: als M. de muiunais, tron- „ CON-DUCOUDRAY, ROVèRE, BOURDON (DE L'oISE), ,, lavilleheurnois , brothier. Acht zyn het „ ontvlugr : Pichegru, dei.arue , ramel, dosson„ VILLb, aubry, villot, barthelemy, letellier. 5> Van de Gedeporteerden, die weigerden te vlug- „ ten, leeven 'er flegts nog twee te Guiana; BARBé„ marbois en laffon-LADéBAT. Deeze twee Gede„ poneerden zyn nog te Sinamary, de dood, die om „ hen waart , heeft hen nog niet getroffen. Zy wagten „ moedig af, dat Regtvaardigheid hen aan dit affchu,, welyk verblyf zal ontrukken. Eindelyk hebben zy, „met jm-AiMé, de vryheid gekreegen om na het „ Eiland Olcron te vertrekken; mogten zy niet bezwy„ ken, voor deeze vryheid hun bekend wierde! — Nog „ twaalf Gedeporteerden waren onlangs , op dezelfde „ wyze als pichegru en diens Vrienden, gevlugt. By„ na alle de Priesters,. Journaalfchryvers, en Emigran„ ten, waren door kommer en gebrek geflorven: voor „ drie ma.nden, ten tyde van het fchryven deezes Be„ rigts, leefden 'er in Guiana niet meer dan veertig!" Ne*  r. wéïï/ans, TAALkondiö woordenboek; 335 Nedevduitsch Taalkundig Woordenboek , door v weiland. A. Te Amfteldam, by J. Allart, 1799. In gr ivo. 270 bl. Reed-; meer dan twintig jaaren had de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde, te Leyden , het oogmerk aan den dag gelegd , om een algemeen omfc'ryvend Woordenboek der Nederlandfche taaie te vervaardigen , willende niet alleen de Nederduitfche taal in zo verre doen kennen , als noodig is , om de fchriften, die in dezelve zyn opgefteld , voor ieder verftaanbaar te maaken ; maar ook om den geheelen fchat onzer taaie by een te vatten. Men weet, dat dezelve zich , ter bereiking van dat oogmerk , een geruimen tyd onledig heeft gehouden, met het uitkiezen en uittrekken , of excerperen van woorden, uit verfcheidene boeken en gefchriften, vsn de XlVde, XVde en XVIde Eeuwen , volgens een beredeneerd ontwerp, in 1773 , aan de Maatfchappy voorgefteld , en door haar goedgekeurd , waar door de Schryvers van die tyden in zeven byzondere tydperken zyn verdeeld geworden. Het gevolg van deezen maatfchappelyken arbeid is niet alleen geweest eene verzameling van verouderde woorden , maar tevens van de gemeene landtaale, en van woorden tot kunften en handwerken betrekking hebbende. Zynde alle deeze woorden , op last der Maatfchappye , door cornelis heyligert , in een met wit papier ruim doorfchooten Woordenboek van halma overgefchreven. Ook heefc de Maatfchappy in 1787 , en vervolgens, eene alphabetifche Woordenlyst, uit den voorhanden zynden voorraad overgenoomen , voor haare leden doen drukken ; welke lyst, zo verre wy weeten, tot heden niet verder, dan tot het woord gepyn , gevorderd is, en waarfchynlyk vooreerst niet veei meer vorderen zal. By het eerfte inzien van dit uitgebreid ontwerp, alleen voor zulk eene Maatfchappy berekend, kan men genoeg ODtnerken, dat deszelfs volvoering zeer veel tyd en moeite moest kosten. . Bovendien h bben de tydsomltandi^beden , zedert eenige jaaren , zulk eene wen.eloosheid in de byzondere Maatichnppyen onzes Vaderlands, en vooral in die der Nederlandfche Letterkunde te Leyden,, veroorzaakt, dat men niet fpoedig op eene uitvoering van derzelver ontwerp konde hoopen. De geleerde en vlytige p. weiland kwam hier door op bet denkbeeld, hoedanig hy zyne landgenooten intusfchen van eenigen dienst zoude kunnen zyn , door een gedeelte van dat groot ontwerp uit te voeren, en een Nederduitsch Taalkundig Woordenboek zamen te Hellen , beandwoord^nde aan eenige vtreischten , in het beredeneerde plan tot het vervaardigen van een algemeen omfchryvend Woor> den-  336 f. WEILAND denboek der Nederlandfche taal , door de genoemde Maatfchappy opgegeeven , namelyk : „ om by ieder woord aan „ te teekenen , of het een fubjlantivum, adjeflivum, of een „ verbum , of een adverbium, enz. zy: by de fubjlantiva dc „ genera en de declinatie : by de adjeUiva de gradus com„ parattoms : by de verba de vorming van het imperfedtum „ en praterttum , en in welken zin zy als acliva, pasfiva of „ neutra, of communia gebezigd worden ; en by de verba „ compoftta , waar de prcepofitio feparabitis , en waar infepa„ rabihs zy , op te geeven ; en daar by ieder woord vol„ gens zynen oorfprong te fpellen , voor zoo veel die te „ ontdekken is, en tot hetzelve die fluirletters te bezigen , „ welken in het meervoud , en de derivata voorkomen, „ uitgezonderd de V en Z, welken in F en S zyn verwis„ feld geworden, Wyders iederen klinker, die eene verlenji ging noodig heeft, met zyns gelyken te verlengen; en „ voords het onderfcheid tusfchen ei en y, e en ee, e en „ oo , met aile mooglyke naauwkeurighdd in acht tê nee„ men." De Schryver deelde dit zyn zeer nuttig ontwerp, in Oogstmaand 1796, aan de algemene Vergadering van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde te Leyden , mede • met dat gevolg , dat men zyn beraamd ontwerp algemeen goedkeurde, en hem tevens, op zyn verzoek, toeftond, om van den voorraad, door de Maatfchappy reeds verzuneld zodanig gebruik te maaken , ah hy, ter zamenftelling van zyn taalkundig Woordenboek, mogt noodig oordeelen. Thans is het eerfte Deel van hetzelve, behelzende de letter A, door hem in het licht gegeeven , hebbende in navolging van j. c. adelung , in deszelfs Grammatisch-kritifches IVörterbuch der Hochdeutfcken Mundart, tevens de verfchillende beteekenisfen der woorden aangetoond, en derzelver oor. fprong, voor zo verre hy dien konde ontdekken . aangewezen. ° Om eene proeve van den arbeid des Schryvers , in dezen, te geeven, kiezen wy zyne omfchryving van het woord Arbeid zelve. „ Arbeid, z. n., m. (dat is, zelfitandig naamwoord, manlykj des arbeids, of van den arbeid; het meerv is niet in gebruik: in den arbeid. Hooft. ,, Het woord arbeid wordt gebruikt, zoo wel om daar mede de aanwending der ligchaams- en zielskragten , als ook datgene , wat door deze aanwending voordgebragt wordt, aan te duiden. Ten aanzien van de eerfte beteekenis, zegt men in eenen eigenlyken zin: een zware zure ligte arbeid. Zynen arbeid verrigten aan den arbeid gaan vergeeffchen arbeid doen. Figuurlyk. voor de in¬ wendige beweging van kvenlooze ligchamen, bjzonderlyk , die,  TAALKUNDIG WOORDSNBOEK. 337 die , welke door gisting veroorzaakt wordt : de wyn het bier is in den arbeid, is aan het gistem Ook voor moeite , last, bezwaar: dat heeft my veel arbeid gekost. De Kryghsraet gaet belain in arbeit, om met eere 't Belegh te wederfaen, ten dienst van hunnen heere. VONDEL. „ Insgelyks is arbeid, eertyds, voor ellende , fmert, verdriet, enz. gebruiklyk geweest, dewyl fmert als een geduurige arbeid is , door welken de vermogens van ligcbaam en geest gekrenkt worden ; waarom virgilius de rampen en onheilen , welken de Trojanen troffen , illiacos labores noemde. By otfrid, komt arabeit, meermalen, in dezen zin, voor. Ook vindt men het dus in de byuelvert. gebezigd: gy hebt my arbeyt gemaeckt met, uwe fonden. En nog zegt men van eene barende vrouw : in arbeid gaan in arbeid zit¬ ten , enz. Ook wordt arbeid alleen, fomwylen, voor het baren genomen: hebt gy waergenomen den arbeydt der hinden ? Bybelvert. By kiliaen labor parturientium; in welken zin tatianus dit woord reeds gebezigd beeft : thanne_ thas uuib gebiret then kneht, ju ni hugot thera arbeiti, d. i., volgens de tegenwoordige overzetting , wanneer eene vrouw bet kindeken gebaard heeft, zoo gedenkt zy de benaauwdheid niet weer. Zoo heeft ook de byb. 1477 , **> arbeide fyn en gaen van hinde : doe daer Rachel in arbeide van kinde was. „ In de andere beteekenis , of voor datgene , wat door de'aanwending onzer ligchaams- en zielskragten voordgebragt wordt: dat is zyner handen arbeid, dat heeft hy vervaardigd. Ende hy gaf haar gewas ende haren arbeyt den fprinckhanen. Bybelvert. _ „ Om de voetmaat in verzen te vinden , hebben de Dichters dit woord, fomwylen, verlengd en arrebeid gefchrcven; by voorb. vondi En moede van den last des arrebeyts te draegen. Doch dit is niet na te volgen (*). ,, Arbeid, alem. en frank, arabeit, oud zweed, arfwode, ysl. erfde , is , waarfchynlyk , van ons, oudtyds algemeen , doch thands alleenlyk in den Bommelerwaard, en in de Be- tu- (*) De Schryver bedoelt hier zeker, dat men het niet behoore na te volgen. Want flechts middenmaatige Dichters hebben getoond, dat zy deeze en andere feilen van vondel wel degelyk wisten na te volgen. Maar zyne fchoonheden ....II 6! die konden «y nooit bereiken 1  338 r> WEILJ1KD tuwe , nog gebruiklyke eere» , voor ploegen, gr. Zptvi, lat. arare, goth. arjan , angelf. ysl. eria afkornlU'g; welke allen hunnen grond vinden in het verouderde zelfft. naamw. ar, of er voor aarde. en de moèilyke bezi heid van ploegen landwerk, voornaamlyk, fchynen aan te duiden, waarom ons arbeid, oorfpronglyk, ten aanzien van den landbouw plagt gebezigd te worden , nadien der menfchen eerde arbeid zekerlyk in het omipitten en bewerken van de aarde belfond, teiwyl het vervo'gends tot de overige bezigheden des menfehelyken levens overgebragt is." Niet altyd is de Schryver zo uitgebreid in zyne omfchryving — ook behoeven veele woorden zulk eene omttandige verklaaring nier. De volgende, die, Etymologisch befchouwd, het verfchil beflischt, of inen antwoord, antwoorden, of andwoord, andwoorden moet fchryven, is kort'en zaakëlyk. „ Andwourden , onzydig werkwoord , gelykvloeije'nd met het huipwoord hebben. Van andwoord: ik andwoordde, heb geandwoord. Andwoord geven, met den derden naamval des perfoons , en het voorzetzel op , vcor de zaak: ik heb hem op al zyne vragen geandwoord. Ook figuurjyk : hare oogen andwoordden zynen oogen, door de ongedwongenfte uitdrukkingen van vreugd. Van hier ook andwoorder. „ Andwoord is zamengefteld van and, gr. goth. anda, angelf and, dat tegen, weder beteekent, en woord. Het is, derhalve, zooveel als tegenwoord, wederwoord, en andwoorden , zooveel als tegenwoordenwederwoorden. M. stoke en vele anderen der Ouden (ook de bybelvertalers en vondel) bez gen andwoord, meestal , in bet vr. geflacht ; doch het tegenwoordige gebruik, overeenkomftig met het goth- andawaurdi, het fr. th. antwurti, en liet angelf. andwyrd, verkiest bet onz. geflacht , dat ook het geflacht van het enkelvoudige woord is. Oudtyds werd andwoord ook andworde , andwerde g Schreven; doch het verfchil dezer fpelling is, waarfchynlyk , uit het verfchil van tongval ontftaan ■• & Voor dit Nederdmtsch Taalkundig Woordenboek heeft de Schryver eene Inleiding geplaatst, welke, over het geheel genomen , met opzicht tot de fpelling der woorden , eene benndwoording der taalkundige vraagen is, welken de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde , den nden van Hooyinaand 1775 , aan haare Leden heeft voorgefteld, ten einde dezelven, onder het verzamelen van voorraad voor een algemeen omfchryvend Woordenboek , ook tevens zouden bedacht zyn, op het verzamelen van de noodige bouwftoffen, tot het opmaaken van eene volledige Grammatica der Neucdjitfche taaie. Deeze Inleiding is zeer goed gefchreven en geeft een geieldelyk denkbeeld, of ovcrzlgt, van de regelen onzer Spraake. Iutusfchen velt men ten verkeerd Oordeel  TAALKUNDIG WOORDENBOEK. 3?9 deel over dezelve , wanneer men die , als eene geheel uitgewerkte Nederduitfche Grammatica, tracht te doen doorgaan , of dezelve , als alles afdoende, aan anderen wil aanpryzen : daar weiland zelve zegt : dat hy die Inleiding alleenlyk gefchreven heeft, om de taalgronden aan te wyzen, waarop zyn Woordenboek gebouwd is, en geenszins als eene volled ge Nederduitfche Spraakkunst. In deeze Inleiding handelt de Schryver r. van de Letteren en derzelver gebruik , en 2. van de algemeene taaldeelen, of deelen der Rede befcbryvende, in de eerfte afdeeling , na de vorming der letteren, hun gjal en verdeeling opgegeeven te hebben, de verlenging of verdubbeling der Klinkeren; en de uit andere taaien ontleende woorden. En in de tweede afdeeling de Zelfftandigc Naamwoorden , Lidwoorden, Byvoeglyke Naamwoorden , Voornaamwoorden , fVerkwoerden Deelwoorden , Bywoorden, Voorzetfels, Voegwoorden, en Tusfchenwerpfels. Wy hebben deeze Inleiding , over het geheel genomen , met veel genoegen geleezen, offchoon wy omtrend eenige byzonderhedèn geenszins eenftemmig met derzelver opfieller denken. Wy zullen eenige van die byzonderhedèn hier ter plaatfe aanvoeren. Na dat de geleerde weiland (bl. 8$) heeft opgegeeven : dat de naamvallen , doorgaands , den naam dragen van nomitiativus, genitivus , dativus, accufativus, vvcativus en ablativus ; of, volgends de vertaaiing dezer Latynfche woorden, noemer , teeler , geever, aanklaager , roeper en neemer ; of, geiyk anderen willen, werker, eigenaar, ontvanger, lyder, teehoorer en derver; terwyl wederom anderen nog andere benaamingen aan dezelve geeven: voegt hy 'er by: dat zoo wel de Latynfche als de Nederduitfche benaamingen der naamvallen niet zeer gepast zyn, en het begrip van de betrekkingen der naamwoorden flecht uitdrukken*, weshalven hy het ook verkieslykft geacht heeft, zich van geene derzelven te bedienen; en van de naamvallen fpreekende, dezelven met de eenvoudige benaaming van den eerften , tweeden , derden t enz. heeft onderfcheiden. Schoon wy den Schryver voikomen vryheid laaten , om de naamvallen enkel by den naam van eerften, tweeden, derden en vierden te benoemen; zynde dit door l. van bolhuis , in deszelfs beknopte Nederduitfche Spraakkunst, uitgegeeven door de Maatfchappy: tot Nut van V Algemeen, 1793, bl. 24, reeds gedaan; zo zyn ons echte» de gtwoone benaamingen der naamvallen , tot heden , niet zo ongepast voorgekomen , als de geleerde. weiland zegt, dat ze zyn. Want , zonder van de Latynfche naamen cler naamvallen hier iets te willen melden , zo is het ons voorgekomen , • dat de benaamingen der Nederduitfche naamvallen , welke door hèt Genootfchap Natura £? Arte, tegen den fpra;ik-  34° p. weilanb fpraakkundigen moonen, zo verkeerd waren voorgelleld , is een zeer goed licht geplaatst zyn , door h. houtam , in deszelfs Onderzoek over de benaamingen der Nederduitfche Naamvallen; te vfnden in de Tael- en uichtlicvende Oefeningen van Kunst wordt door arbeid verkreegen, D. I. bl. 147— 168. Dan, van meer gtwigt , is de byzondeiheid van weiland, om namelyk, in plaatfe van zes Naamvallen, zo als de meeste onzer Spraakkundigen ook onze fpraake , even als der Latynfche taaie, toekennen, flechts vier naamvallen aan te neemen, weshalven de vocativus by de eerlte (of nominat.~)t en de ablativus by de derde, (of dativus') door hem wordt ingevoegd. Men weet, dat a. l. kok, in zyn Ontwerp der Nederduitfche Letterkonst, de Naamvallen maar tot vyf bragt, voegende mede den derden en zesden naamval by een: ontkennende verder ook den Ablativus. Ook weet men, dat l. ten kate , in zyne Aenleiding tot de kennisfe van het verhevene deel der Nederduitfche Sprake, D. I, bl. 327, zegt: dat men , ten naauwfte genomen , zoude kunnen zeggen, dat onze voorouderen niet meer dan vier naamvallen onderfcheidenlyk gebruikt hebben ; want (vervolgt hy) de eerfte en vyfde {nominat. en vocat.) gelyk ook de derde en zesde (dat. en ablat.) waren by hen dezelfde. Doch tot heden fchynt die reden, by de overige taalkund;ge Schryvers, geenen invloed genoeg gehad te hebben , om hen het gewoone fpoor te doen verlaaten. Weilanu alleen heeft zich overtuigd gevonden, en beweert, bi. 88 zyner Inleiding, dat men , in de daad , de bepaaling van het getal en de naa» men der naamvallen meer , als eene flaafiche navolging van het Latyn , dan als op de noodzaaklykheid en het taaleigen gegrond , kan befchouwen. Ook fchynt hy, ten dezen opzichte , in zyn gevoelen nog verfierkt te zyn geworden , door het gezegde van j. c. adelukg , ten aanzien van de Hoogduitfche taal. Immers deeze, over de natuur der Naamvallen handelende , zegt , volgens de Vertaaling van weiland, bl. 89 zyner Inleiding: ,, Wy hebben eigenlyk niet neer, dan vier, of ten hoojfte, vyf naamvallen; en de Latynfche ablativus is, in het Hoogduitsch, niets minder dan een naamval, dewyl hy eene waare omfchryving van den dativus met een voorzetfel is. Moesten alle diergelyke, door I voorzetfels omfchrevene , betrekkingen en omftandigheden naamvallen genoemd worden, dan zou men vyftig, ja honderd, naamvallen moeten aanneemen, zonder daar by iets te winnen; en den dativus, wanneer die het voorzetfel van voor zich heeft, als eenen eigenen naamval, onder de benaaming van ablativus, te doen voorkomen , is regte apenliefde voor de La'ynfche taal." Men zal niet kunnen ontkennen , of 'er heeft tusfchen de Hoog- en Nederduitfche taaien eene groote overeenkomst plaats,  TAALKUKDIG WOORBÜNBOEK. 34ï •Maats, zelfs zoo , dat verfcheidene regelen van de eerfte overeenftemmen met die van de laatfte ; terwyl de uitzonderingen in de eene taal ook wel eens uitzonderingen in de andere taaie zyn. In geheel Duitschland, by yoorb. n.>emt men iemand, die een ander dient, een bedienden, offchoon geheel Duitschland weet, dat, volgens den grond der deelwoorden, de Heer eigenlyk de bediende is en dit zeilde geval heeft ook in Nederland plaats. Het is dus ook zeer mogelyk, dat dezelfde berispingen, die in Duitschland fteek houden, ook in ons Vaderland van kragt kunnen zyn: ïntusichen behoort men altyd zeer omzichtig te wezen , in het maaken van vergelykingen, tn vooral in het toepasfen van jzodanige gezegden. Het blvkt intusfchen, uit de woorden van adelung, door weiland'aangehaald, zelve, dat die Schryver niet enkel vier, maar ten hoogfien vyf naamvallen, in de Hoogduitiche taaie aanwezig ftelt; komende daar in met a. l. kok overeen. Hy zag derhalven geen kans om den vocativus, of vyfden naamval , zo geheel uit zyne Spraakkunst weg te fchuiven. Ten minfte, hy zegt, één bladz. verder, dan de geleerde weiland ons de Vertaaling gegeeven heeft (*): „ De Duitichers onderfcheiden het voorwerp van den tweeden perfoon Hechts , in het enkel geval van den eerften en derden, wanneer een manlyk voornaamwoord als een zelfftandig naamwoord gebruikt wordt. Groote geleerde! Myn Duitfcher! Weshal, ven zy ook, in dit geval alleen, een wezenlyken vocativus „'bezitten." Wel nu, zy bezitten dan een vocativus'. Maar bezitten wy dien dan ook niet ? ■ Of men nu alles, wat ten voordeele van den Ablativus, en deszelfs aanwezen in onze Spraake, gezegd kan worden, meer ler verdeediging van eene flaaffche navolging van het Latyn, dan van het eigenaartige onzer Spraake, zoude moeten aanzien, dit ontkennen wy mede te gelooven. Integendeel meenen wy, over deze en foortgelyke uitdrukkingen, vryelyk te mogen zeggen, het geen huydecoper , met betrekking tot het gevoelen van ten kate , over den Ablativus abjolutts fchreef (f): namenlyk, „ dat 'er veel onder de Latintsmatageteld wordt, het geen niet meer een Latinismus, dan een Teu" tonismus geweest is, en nog is." — En wat zou adeluhg, m Nederland zynde, ten dezen opzichte , niet gezegd hebben , •wanneer men hem had doen zien, niet alleen dat 'er een Ablativus in ons taaleigen doorblinkt, maar zelfs dat er over het beftaan van een Ablativus abfolutis, in vroeger jaaren, door f») Umjlandlkhes Lehrgelaude der Deut/chen Sprache , li. I. z. 391. Edit. Leypz. 1782. . (f) Proeve van Taal- en Dichtkunde, D. lil, W. '» Sr' W°* LETT. ISOO. MO. 8. A a  342 k WEltAED door zeer taalkundige mannen hevig getwist is (*). Deze toch : komt wat nader aan de Latinismata, en wordt, om die re- ■ den, ook zelden gebruikt, en evenwel is hy, by onze oudeen i hedendaagche taalkundige Schryvers, te ontdekken: by voorb. in onze bybelv^rtaaling , Exod. XXIi: 14. XXXIV: 15 en 1 Dan. II: 29» en, met eenige mindere blyken van Latynfehen invloed, j wac-naar Befchryving van Amfterdam, D. II. B. IF. bl. 341>34i- E. X. bl. 12, enz. Dit zouden zekerlyk by adslung zoo veele proeven van regte apenliefde zyn, voor het Latyn ; maar het zyn toch proeven van Nedei duit fche Schryvers ; proeven, aangevoerd door n. iiinloopen, en Mr. z. h. alewyn, welke laatfte met ijuydecoper, ten dezen opzichte, zeer veel verfchilde, doch der waarheid hulde deedt, en in den Bybel vondt, het geen zyn tegenfchryver niet had kunnen vinden. Eindelyk, het zyn proeven van diezelfde Bybelvertaalers, die weiland zo dikrnaals , tot ftaaving van zyn gezegde, aanhaalt, en van den zuiver Nederduitsch fchryvenden j. wagenaar. Wy zouden, om alle deze aangevoerde redenen, zwaarig. heid maaken, om met den Schryver van dit Woordenboek te ftellen: dat 'er maar vier naamvallen in onze taal aanwezig zyn, en wy zouden dit nog te meerder doen,om de twee volgende redenen. 1. Om dat wy onderfcheid maaken tusfchen een naamval en tusfchen de buiging van een naamval. En dit onderfcheid zal geheel duidelyk voorkomen, wanneer men in aanmerking neemt, dat een perfoon, of zaak, welke door een zelfftandig naamwoord uitgedrukt wordt, in onderfcheidene gelegenheden, betrekkingen, of gevallen kan voorkomen, en derhalven 1, als werkende, lydende, wordende, zynde; 2. of, als eigenaar en bezitter van iets ; 3. of, als iets ontvangende; 4. of, als het voorwerp van werking; 5. of, als aangefproken; 6, of, als iets misfende, of ergens beftaande. Deze zes I gelegenheden der naamwoorden noemt men Naamvallen; en men zou wezenlyk een' kunstftuk verrichten , wanneer men die gelegenheidsgevallen tot zulk eene menigte wist te brengen, ais adelung zegt, dat in fommige taaien gefcbieden kan. In her Latyn, Fransch, Italiaansch, Engelsch, Hoogen Neder-duitsch, hebben ten minften geen meerdere naamvallen plaats. Doch de verbuiging der woorden , in deze naam- ,Sl Me" zie de .BrUven van de gebroeders van lefuwaarden , en van u m.YDECc.per in de Werken de, Maatfchappy der N.derl. letterLt" n ni' u ~ ,iuy"bcoper, in zyne 1'roive van Taai- en Dichtkunde, li.„l t"-,3I/~320, en z. h. ale»vvn . vetdediging van den Nomtnattvus a:,fo utis, met verwerping van den Ablativus , in de Nieuwe Bv- Z°S,"\\?',n ,b ■ *?->7** Werken der Maatf der Nederl. Letter, tunde, D. lil. bl. 16», in de Aantekening. heid maaien, om met den Schryver van dit Woordenboek te ftellen: dat 'er maar vier naamvallen in onze taal aanwezig  taalkundig woordenboek. 343 naamvallen voorkomende, gefchiedt by de verfchillende Natiën op verfchillende wyzen ; wordende de tweede , derde en vierde naamval, by ons eigenlyk alleen de gebogene naamvallen genoemd , om dat zy door de buiging van hunne voorzetfels beheerscht worden. Wil men nu vier byzondere buigingen ftellen , wy hebben 'er niets tegen. Maar hoe is dan bet gezegde van den taalkundigen a. kluit , in zyne. Gejlachtlyst der Zelf Handige Naamwoorden, zesde Druk, bl. 6H, r. 5 van onderen, in de slant. te verftaan : De tweede naamval heeft geen van. Men zegt in denzelven: het boek myns vaders. Maar als men van gebruikt, dan is dit de zesde naamval. Zo dat men wel zegt: Prinfen van den bloede; maar alsdan is het de zesde naamval, met de tweede ? ——— 2. Men zou nog te meer by het gewoon getal dezer Naamvallen mogen blyven , om dat men daar door de zodanigen te gemoete komt, die de Latynfche, of andere der bovengenoemde taaien regelmaatig geleerd hebben; en de Latynfche taal, veelal , voor een richtfnoer hunner taaloefeningen houden. Men zal hier niet tegen aanwenden , dat men hier door nog meerder Laiinismata kan verkrygen , het tegendeel is bewezen ; om dat liefhebbers van taalkennis, elks taaleigen, het best door vergelyking weeten op te maaken. Ja, onze groote fpraakkunftenaar en gefchiedfchryver hooft, zou nimmer zulke vorderingen en ftoute ftappen , in onze wezenlyk ryke moedertaal, cedaan hebben, indien hy niet telkens die rergelykingen , tusfchen de Latynfche en Nederduitfche taaien , of zinperken , had gemaakt , welken men in zyne CXXVI Waerneemingen op de Hollandfche taaie, geplaatst achter ten kate's Aanl. tot de Ned. Spraake, D. I. bl. 711—743» telkens kan zien doorblinken. Wy hebben opzettelyk onze gedachten, over dit Werk van den bekwaamen en yverigen weiland, zoo omftandig voorgedragen j eensdeels om dat men door hetzelve een uitmuntend oogmerk tracht te bereiken, waar toe dit Woordenboek zeer gefchikt is; en ten anderen om aan deszelfs Schryver, en anderen, gelegenheid te geeven , om zommige zaaken , in de Inleiding voorkomende , in nadere overweging te neemen. Iets dat men, na luid der korte Voorrede, van den Schryver, by de voordzetting van zynen arbeid, zeker mag verwachten. Rudimenta, of gronden der Nederduitfche Spraake. Uitgegeeven door de Maatfchappy: Tot Nut van 't Algemeen. Te Leyden, Deventer en Utrecht, by D. du Mortier en Zoon, J. H. de Lange en Q. i. van Paddenburg en Zoon. In 2vo. 94 bl. De Bataaffche Maatfchappy: Tot Nut van 't Algemeen, federt derzelver oprichting fteeds yverig werkzaam geA a 2 weest  344 RUDIMENTA, weest zynde, om het onderwys op de Nederduitfche Schooleq van dienst te zyn, heeft dit weder getoond in het uicgeeven dezer beknopte Spraakkunst; ten einde men de jeugd, op da Schooien, eene zuivere Nederduitfche taaie zoude kunnen leeren fchryven. „ Te lang, (zegt zy, in het kort bericht, voor deze Rudimenta geplaatst) wierd dit by onze Natie verwaarloosd, waar door fommige lieden zelfs in den waan fcheenen gekomen te zyn, dat onze zachtvloeijende en woordenryke moederfpraake aan geene regelen gebonden ware. Deze Maatfchappy dacht geheel anders: zy bekroonde eene Nederduitfche Grammatica van l. van bolhuis, en gaf vervolgens tweemaalen eene Rudimenta , als prysvraage, op , zonder echter daar door in de gelegenheid te komen , om eene der daar op ingezondene Verhandelingen te kunnen bekroonen." Het fchynt dat deze te leurftellingen; in het beandwoorden dezer opgegeevene prysvraage, der Maatfchappye hebben aangezet ooi de bereiking van haar alzins nuttig doel niet langer aan het al, of niet inkomen van voldoende Hukken, te laaten afhangen, immers derzelver algemeene vergadering van Augustus 17,97 , oordeelende , dat eene hernieuwde opgave van deze iioffe de bereiking van derzelver nuttig oogmerk alleen vertraag.le , droeg, om die reden, de bezorging van eene Nederduitfche Rudimenta aan Hoofdbeftuurders op, welke eene Commisfie utt hun mid.len benoemde, beftaande (zo als wy uit zeker gedrukt verflag van Hoofdbeftuurders, den Iaatften van Zomermaand 1799 aan de Departementen gezonden, gezien hebben uit de Burgers h. tichelaar, g. brenpEB fï brandis . c. westz en a. h. van gelder ; welke gelegenheid gevonden hebben om een reeds vervaardigd Werkjen van g. van viRtic. Fransch Kostfchoolhouder te Amfterdam, vplgeus hun ontwerp gefchikt, en door dien man, onder haar opzicht, tot eene Rudimenta gevormd , gemelde Maatfchappy. aan te bieden: welke laatfte het eerde Stukjen van dezelve heeft in het licht gegeeven; terwyl het tweede, volgens het Voorbeticht van den Schryver, eene fchets van opftellen zal beheren, om door de leerlingen te worden overgefchreven, en tevens de Spel- en Taalfouten, die daar in met opzet, doch ordenlyk gemaakt zyn, te verbeteren. De Schryver draagt de gronden der Nederdujtfche Spraake in XLI! byzondere lesfen voor, die men, uit vergelyking van het getal bladzyden , uit welken dit Stukjen beftaat, geenszins, uitgebreid kan verwachten. Zy handelen 1. Over de Spraakkunst in het algemeen, 2. Over de Woordgronding in het algemeen. Over de < eflachtcn Getallen en Naamvallen in 'het algemeen 4 Over de Lidvoorden. 5. Over de ZelfftanfR&t N-iamwoorden in liet algemeen. 6. Voorbeelden van der zeiHer verbuiging, 7. Fan de bjvoeglyke Naamwoorden (n */ af ge-  huDliiENTA; 345 gemeen , en derzelver verbuiging. Aanmerkingen cp die vet buiging, en over de trappen van vergelyking. o. Over de Voornaamwoorden en derzelver verdeeling. 10. Over de verbuiging der Voornaamwoorden. ii. Aanmerkingen op die verbuiging, ii. Over de Werkwoorden in het algeineen, a) over de wyzen, b) over de tyden, c) over de Perfoonen, en de vervoeging der Werkwoorden. 13. Van de onzydige en weder ■ keerige Werkwoorden. 14. Over de onperfoonlyke Werkwoorden , en eenige aanmerkingen op de Werkwoorden in het algemeen. 15. Over de Deelwoorden. 16. Van de onveranderlyke Woorden. 17. Over de Letters, en derzelver onderfc''eiden. gebruik. 18. Over de Woordvoeging in het algemeen: 19. Over den werker en lyder in het algemeen, ao. Over my, myn, myne en mynen. 21. Over eens, eenen, van eenen, van eene. 22. Over hem en zich, hun en ken. 23. Over als en dan. 24. Over het gebruik der Hoofdletters. 25. Over de Lees- 'of Zintekens, en 26. Over het afkappings- of wegtieemings-teken* Taalkundige grdndeh der Jeugd bevattelyk voor te draagen, is zeker geen gemaklyk werk, en eischr eén byzondereri ftyl) die zich tot dien van het kind vernedert; terwyl het verftand van het kind, den gewooneri, of manlyken ftyl niet bevatten, of z!ch tot denzelven verheffen kan. Deze opmerking, welke men, by het beoordeelen van alle gefchriften voor kinderen , altyd voor den geest behoore te hebben, is ook met betrekking tot dit Werkjen van nut. Eén ennel woord, het welk der jeugd eene bevattelyke leidraad geeft om verder te denken, geeft aan dezelve veel meer licht, dan zomtyds Veele lange redeneeringen. By voorbeeld: wanieer c. van der palm, in zyne Nederduitfche Spiaekkunst voor de Jeugdt, 2de Stukien, bh $4, vraagt: wat zyn de lydende Werkwoorden? èn andwoordt: „ Lydende Werkwoorden zyn, wanneer de bedreven daadt aan ons zeiven gefchiedt; waarom die Werkwoorden altoos het helpwoord worden by zich hebben, by voörb. geflooten, ge/lagen, gedragen worden, en meer anderen;" dan is de herinnering aan dat hulpwoord worden, een vast kenmerk voor de jeugd, om te beproeven wat lydende Werkwoorden zyn. Minder duidelyk is, om die zelf.le reden , de daarop volgende vraag en bet andwoord van gemelden c. van der palm; Wat zyn de Onzydige Werkwoorden? Andw. Wanneer de Werkwoorden geene overgaande daad betekenen , noemt men die Onzydigen, by voorb. blyven j tit* ten, ftaan, en meer anderen. Beter vinden wy, om die reden, de volgende korte befchryving, in deze Rudimenta, bl. 24, van de Werkwoorden gegeeven, als wyzende juist dat' duidelyk kenmerk aan, het welk van der palm's laatstgenoemd andwoord misti jj On* A a 3 VÊi  346" rudiment*. zydige Werkpaarden zyn dezulken , waar by men het woord worden niet kan plaatfen; als gaan, Jiaapen, zuchten, enz. want men kan niet zeggen gegaan worden , geflaapen worden, enz." Daar elke bydrage, tot het meerder en geregeld aanleeren onzer moedertaale, voor dezelve van gewigt kan zyn , zo verblyden wy ons over de uitgave dezer gepaste Rudimenta; en gaan, om die reden, eenige weinige feilen voorby, welke wy aan de onachtzaamheid der Drukkers toefchryven ; daar dezelve ook zeker'yk', in eenen tweeden druk, dien de Werken dezer Maatfchappy niet zelden ondergaan, weggenomen zullen worden. Alleraangenaamst zal het ons, en gewisfelyk alle taaibeminnaars zyn , wanneer de Maatfchappy: Tot Nut van 't Algemeen, hen eerlang in ftaat moge ftellen , om eene gelyke fpelling te kunnen bekomen ; zynde door dezelve , volgens de Handelingen der Algemeene Vergadering van 1799, bl. 2;o, het volgend twaalftal burgers, alphabetisch voorgefteld , tot dat einde verkozen: namelyk: l. bicker, l. van bolhuis , g. beender è brandis , y. van hamelsveld , j. lublink de Jonge, a. loosjes p. z., a. kluit, j. de kruyff, ]. h. van der palm , m. stuart , H. tichelaar en p. weiland. De Hyperboreeïfche Ezel, of de Hedendaagfche Befchaaving. Tooneelfpel, door a. van kotzebue. Te Amjlerdam, by j. W. Smit, 1800. In %vo. met de Opdragt 60 bl. Deeze Hyperboreeïfche Ezel is niet anders dan eene dra» matifche Satyre , tegen de Schryvers van zeker Werkjen , onder den tytel van Athenieum, in Duitschland in het licht gegeeven; zynde waarfchynlyk van een tetfhetifchen, of zogenaamd kritifehen , inhoud. Volgens herodotus waren de Hyperboreeïfche, of Noordfche Volken , in twee foorten onderfcheiden, namelyk in Androphagi , of Menfc1eneeters, welken ftuurs en wreed waren , {JLib. IV. c. 18) en in Agrippeërs, of Kaalhoofden, welk een verftandig en vreedzaam volk was , het welk van deszelfs nabuuren voor heilig werdt gehouden, {Lib. IV. c. 23.) Wie van deeze beiden kotse» bue nu, by overneeming, in dit ftuk bedoelt, is onzeker} alleen wordt tot uitlegging van bet tytelvignet gemeld : dat, by de Hyperboreërs , de Ezels aan apollo werden geofferd, met wier zonderlinge fprongen hy zich vermaakte: wordende cp datzelfde vignet ook een dansfende Ezel, voor een' fpeelenden apollo , verbeeld. Kunnende tevens aan zyn gezegde: ,, hier uit blykt, dat ook wy Hyperboreërs zyn !" opgemaakt worden, dat hy deeze Satyre'op eenigen zyner landgenooten wil toegepast hebben. De  m hyterboreeïsche ezsl, tooneelspjsl. 34? De daad zelve, zo het een daad heeten mag.' komt hiet op neder. Mevrouw van berg, eene behoeftige Weduwe, heeft twee Zoonen, van welken de een, karel genaamd, de eer heeft om in dit Spel voor den Ezel te fpeelen; als keerende van de Hoogefchool te rug . belaaden met dien geleerden onz'n, die fommige Hoogduitfche Schriften thans kenmerken, van welken het Athenanm , Lucinde, en de Fragmenten, hier telkens aangehaald , geene kleine blyken opleveren. De andere Zoon , een goede hans, die niet zo zeer door zyn domheid, als wel door zyn guid gedrag voord komt, is een Tager en is tevens zeer verliefd op zyn Nichtjen amalia , tle dochter van den Baron kruys , welk meisjen echter aan zyn' broeder karel verloofd was, voor deeze naar de Hoogefchool vertrok. De onverwachte terugkomst van deeze faatlte, en vooral zyne waanwysheid en hoogdravende wartaal, in het byzyn van den Vorst -van *, doet hem in des. zelfs ongenade vervallen ; welke hem derbalven een Dolhuis tot zyn verblyf aanwyst, met verzoek om hetzelve als Poëzy te befchouwen: terwyl hy hans , die hem bet leven gered heeft door een wild zwyn af te maaken , dat woedend op den Vorst aanviel , tnet den post van Opperhoutvester befchenkt; wordende dien Jager tevens deszelfs geliefde amalia ter vrouwe gegeeven: waar mede het ftuk een einde neemt. 'Er zyn, voor kundige leezers , waarlyk veele trekken in dit ftukjen, die wel, zo als de Schryver zegt, eene festhetifche boosheid kenmerken, maar die tevens zo contrafteerend zyn met de gewoone redekunde , dat men zich onmogelyk van lagchen kan onthouden. Men zie, by voorbeeld, het volgend gefprek van den Baron, met zyn waanwyzen neef. de baron. Hoor eens, neef, blyf met dat gekakel te huis, en laat ons verftandig fpreeken. Ik heb een project voor u. kauel. Een projeS is de fubjeeïive kiem van een wordend ob-i Je& (*> se baron. Onverfchillig. Gy moet eene exiftentie hebben, karel. 'Er kan niets aanmatigender zyn , dan overhoops te exifieeren, of zelf op eene bepaalde zclfftandige wyze te exifteeren (f). de baron. Nu, de duivel! hoe exifteer ik dan? ^ (•) Lucinde, pag. 8. Ct) 'WA PaS' 9«. A a 4  34* de «xp£ru0heeïsch£ ezel, tooneelsïéü karel. Gy? Gy exifteert in 't geheel niet. de baron, te rug treedende. In 't geheel niet? k K r e l. Z)* menfchen zyn flechts even - gehk - eerechtisde HrJé tendenten tot de exiftentie; 'er zyn ^4/42?) de e a r« w. Mensch! gy zyt zot of dol. karel. Dé zotheid is enkel daar door van de dolheid onderfcheiden, dat zy willekeurig is als de domheid (f). * de baron. Dus is uwe zotheid willekeurig ? Goed * dan Jaat ik u ?oaTc 77- 6 ™ ™ar, gy houdt u maar zoo < oy zyt immers zulk een aartsgenie niet? — Spreek wat hebt gy dan eigenlyk geftudeerd? V * karel. Gothe's zuiver poëtifche poèzy, want zy is de volmaakt/Ie poezy van de poëzy (1). tfmmnvpm de baron. God help my! gy Zyt de volmaaktfte gek Van allé gekken! Hoor neef, nog zal ik my modereeren..... ë karel. - M»derantismus is geest van de gekastreerde illiberaliteit (j)é de baron. Zulke doorjlaande zotternyen behoorden , in de jaarboeken ven den menschlyken geest, bewaard te blyven ; men kan ze met allen verftand zoo niet uitdenken (**). indien gy verder mers geleerd hebt, dan is 't eeuwig jammer van het fcbooiïé ge ci en den kostbaaren tyd, die gy gekost hebt. War zal 'er nu van u worden? ' &J ö wac k a r e Li Om te zeggen, wat de mensch zal weezen, moet men een mensch weezen, en het daarteboven ook weeten (\\), Ondanks deeze waarlyk fatyrike trekken, vreezen wy echter, JéÜL/***J p"s' I°' W m- P"S- 20- tl) OU. pas. 68. (S) OH pag. l7. C*) au, pai. 45. ' \^ m.pag. iV  SIS HYPERBOREEÏsCHE ezel, TOONEELSPEL. 90 te*, dat, volgens de Opdragt bl. 10, aan veele leezers het tchte Systhemalifche, den zin van het univerfum zal ontbreeken; eensdeels , om dat veele z nperken zulke denkbeelden opleveren, die wezenlyk, voor het algemeen , onverftaanbaar zyn ; en anderdeels, om dat men, de werken ont» breekende, op welken de Satyre doelt, en die telkens aangehaald worden , zich dikmaals niet anders kan verbeelden , dan rabener's nooten zonder tekst, te leezen. Mogelyk zal men eerlang betreffende Lucinde , zynde een Roman van f, schlegel, den tekst zelve bekon.:n : daar men openlyk -by advertentie gedreigd heeft die in 't' Neêrduitsch te zullen vertaaien. Eene zaak is ons duister voorgekomen, namelyk of kotsebue den tweeden tytel, dien hy aan dit ftukjen heeft gegeeven, de hedendaagfche befchaaving , afleidt van zyne behandeling; dat is , dat hy het voor hedendaagfche befchaaving houdt , kritifche Wysgeeren , als Hyperboreeïfche Ezels voor te ftel}en; dan wel, of by de door hem voorgedragen , en uit de aangehaalde Schriften overgenomen bombast, voor hedendaagfche befchaaving houdt. Wy , voor ons , kunnen niet 2ien, dat een van beiden eenigzins met de waare befchaaving overeen komen. Wanneer men derhalven deeze behandeling van een Schryver als kotsebue vergelykt met het algemeen gevoelen van nog zooveele onverlichte lie' den , welken gaerne by het oude blyven , om dat het gejnakkelyk is , en daarom de befchaaving en verlichting tevens haaten en lasteren; dan kan het ons geenszins bewonderen, dat men in Duitschland, en elders, zich nog zoo fterk tegen dezelven verzet. Zelfs zou het ons niet vreemd voorkomen, dat men die zo zeer gehaatte befchaaving, by fommige lieden , voor nog lelyker hield dan de Satan zelve : ten minften als die Satan, van welke karel den Duitfchers . op volgende wyze , de eer der uitvinding toekent: , De Satan is eene Duitfche uitvinding , want de Duitfche Satan is Satanfcher dan de Italiaanfche en Engelfche. Hy is een favoriet van Duitfche Dichters en Wysgeeren; hy moei dus ook zyn goeds hebben." De Vermaling is zuiver; hier en daar hadden wy echter wel een meer gepast woord gewenscbt: zo als, by voorb. , vbor Qnverfchillig , in het andwoord van den Baron , hier voor dpgcgeeven : daar wy liever voor zouden gezien hebben : Dat is het zelfde : om dat dit beter ftrookt met onze gewoone wyze van fpreeken , en met het vervolg : gy moet eene exiftentie hebben. In foortgelyke ftukken behoort men vooral duidelyk in de uitdrukkingen te zyn. De  350 SE OUDE lyfkoetzier , tooneelstel. De oude Lyf"koetzier van Peter den Derden, Tooneelfpel. Naar het . loogduitsck van augu.st van kotzebue. Te Amfleldam, by H. van Kesteren, 1799. In 8vo. 48 bl. ; Dit Tooneelfpel, 't welk door den Heer van kotzebue eene waare Anecdote genoemd wordt, heeft den volgenden hoofdzaaklyken inhoud: Ham Diederik, die aan 't Hof van Rusland, ais Lyfüoetfier, hadt gediend, was, naa 't overlyden van zynen Vorst, zyn vierëndertig-jaarig onderhoud geheel verfchuldigd aan Meester Lebrecht, een'Schrynwerker, die door de aanhoudende ziekte zyner Vrouw geheel tot armoede verviel. Diederik vindt op zekeren tyd zynen Vriend Lebrecht geheel treurig, en verneemt met moeite van den laatstgemelden, dat de ziekte zyner Vrouw, gevoegd by zynen armoedigen toeftand , de oorzaak zyner treurigheid is ; daarteboven verhaalt Antje, de Dochter van Lebrecht, aan Diederik, dat haars Vaders Knecht Peter, die haar teder beminde , het buis verlaaten wilde, dewyl de armoede hun belette te famen te huwen. Diederik , hierover zittende naa te denken , wordt door Iwannschko, een' gemeenen Rus , die hem iets van zyn' fbitm (eenen drank, uit honig, peper, en water gemaakt) te koop aanbiedt , geftoord,- en char deze de reden van Diederik's ontevredenheid rasch bemerkt, raadt hy hem, om by den toenma.'.ligen nieuwen Keizer, Peter den Derden, zyn geluk te zo ken Diederik bedankt Iwannschko voor dien raad , en vertrekt. Eenigen tyd daarn-ta keert hy te rug, en verhaalt aan zynen ouden weldoener, dat hy zelf met den Keizer gefproo'.en, en dat deze, zich zyner herinnerende, hem 20000 Roebels in bnnknooten gegeeven hadt voor zyn vierëndertigjaarig loon, met de Interesfen daarvan. Terftond wil hy dit vermogen met Lebrecht deelen ; doch, daar deze hem dit weigert, fchenkt hy de halve fom aan Antje, als een pillegift, en -raadt haar, nu fpoedig met haaren Peter te trouwen. De verheugde Antje vraagt haaren Vader verlof om dit gefchenk aan te neemen, 't welk hy haar toeflaat, met eene vermaaning, om Diederik dit, door liefderyke oppasfing tot aan zynen dood, te vergelden. Peter, die uitgegaan was om zich een' mantelzak te koopen, komt te rug, en wil affcheid neemen; doch Antje houdt hem te rug: dit verwondert Peter; en op de vraag van Diederik, of- Antje hem geenen teerpenning op reis zoude medegeeven, ftopt zy hem de banknooten in de hand, w.iaröp Peter, als verflomd, blyft ftaaren, tot by door Antje van het voorgevallene onderricht wordt,  ce oude tVFKOETzrsa, tooneelsprl. 3ji Wordt , en zich in haar verkreegen bezit hoogst gelukkig ^Schoon het onderwerp van dit Tooneelfpel ons niet zeer tHangryk is voorgekomen, en de dr.ad des Keizers , naar ons oordeel, veel te fcbitterend wordt afgemaald ; is hetzelve echter, gelyk meest alle de Tooneeifm: ken van kotvebüe, zeer bevallig opgefteld. Kracht van taalN en fierfykheid van fchikking, zoo ten opzichte der byzondere perfoonen, als van het onderwerp zelve, doen den Opfteller eere aan. Intusfchen laat hy de reden, die Diederik , by het nffterven des ouden Keizers, het Hof hadt doen verlaaten, onvermeld; en dit doet natuurlyk den i ezer zich dezen man volgens zyne eigen betuigingen, als een' moedwilhgen ledigloper , en dus in geen zeer gunftig daglicht , voordellen. De Schoenmaker van Damaskus, Tooneelfpel; in drie Pedryven. Gevolgd naar het Fransch van pigault le brun. Te Amfterdam, hy P. J. Uylenbroek, 1800. In 8vo. 122 bl. Hercidus , een Jonge Cirkasfiër, Zoon van den Gouverneur van Tamar , ontrukt aan de dolken van het Serail , m het welk hy zyne geliefde atalida , ilavin van den Basfa van Damaskus, al te onvoorzichtig volgde, bergt zich in een Schoenmaakers winkel, en leert dat handwerk van zekeren morad. De Basfa , met den Hoofdman der gefneed^nen rondwandelende , hoort eenige verwaande uitdrukkingen van den Schoenmaaker, treed vermomd in deszelfs winkel; welk een en ander aanleiding geeft, dat morad, benevens zyne Vrouw en Leerling, aan het Serail gebragt worden; alwaar de eerfte als een gek wordt ontvangen , terwyl pyeriia als een koppelaarfter handelt, en hercidus zich als een' wanhoopenden gedraagt. Dit gedrag yan den laatstgenoemden1 , de afkeer van atalida voor den Basfa , en deszelfs woede over haare liefde voor hercidus , brengen de twee gelieven op den rand des grifs. In dit oogenblik ontdekt de Basfa, in een beeldtenis, 't welk in medaillon om den hals vté zyne trotfche fchoone hangt, dat zy 'zyne Dochter is : en waar dit aanleiding toe geeft, kan men ligt denken , wanneer men het gewoone eind der Tooneelfpellen, namelyk het huwelyk van geliefden, tot wederzyds genoegen, in aanmerking neemt. De vertaaling van dit Tooneelfpel is van h. tollens c. z., ' wiens eisen dichtvermogen wy onlangs beoordeelden (,*). Had een (*) Zie hier voor, bl. 258.  352 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS , TOONEETsrEt. een Meisjen de uitgave van zyne Sentimenteele Stukjens gel wild , in deezen is het een zyner Vrinden geweest, welke hem de vertaaling verzogt heeft. Zyne eigene keuze fchynt dus geheel geen deel aan de uitgave te hebben; want by achtte de moeite van vertaaien zo gering, dat hy dat verzoek niet konde weigeren. Zelfc heeft hy 'er geen eer mede willen behaalen; want, zegt hy, „ dit te wiilen doen door een foortgelyk ftuk, zou eene dwaasheid wezen, waar mede thans veele myner landgenooten bebebt zyn." Wy erkennen met hem , dat het vertaaien van fommige ftukken niemand trotsch behoort te maaken! Offchoon wy detze verklaaring, aan de zyde van den Vertaaler befchouwd, geenszins voor de nederigfte aanzien. En wanneer men, zo als hy, alles vertaaien wilde, wat deezen en geenen bevalt , dan zou welligt alles vertaald worden, wat in de Engelfche , Franfche en Hoogduitfche taaien in het licht verfchynt, namelyk goed, mid- ' denmaatig en flecht: want 'er is niets zo flecht. of men vindt altyd nog iemand, wien het bevalt. Wy willen evenwel dit ftuk geenszins onder de flechten rangfchikken , doch onder de uitmuntenden behoort het waarlyk ook niet. Want behalven de gegronde aanmerkingen, die men hier en daar zoude kunnen maaken , zo als bl. 61 op de tooneelfchikkirg, als mede omtrend het onwaarfchynlyke . ■■ dat men , namelyk, in een Serail, zo gemeenzaam met de begunftigde minnaresfen van den Basfa zoude kunnen omgaan , enz. —— zo ftrydt het geheel met de gefteldbeid van het menfcheiyk hart , dat men in een Schoenmaakers winkel zich fchuil trachtende te houden, voor alle naarfpooring; in die zelfde winkel overluid aan zich zeiven alle die geheimen zoude vertellen , die men wenscht dat verborgen zouden blyven. Dit aan de aanfchouwers te doen, is geheel verkeerd , want dezelve worden onderfteld niet aanwezig te zyn. Morad vraagt derhalven zo geheel gek niet , na dat hercidus aan zich zelven zyn eigen levensloop , geboorte en minnehandel verhaald heeft: Wat duivel! vertelt gy uzelven ? Sedert een uur heb ik u hooren babbelen." Ook van figault le brun hebben wy veel beter ftukken gelezen.  ALGEMEENE VADEJRLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. Algemeent KerMyke Gefchiedenis der Christenen, doof ysbrand van hamels veld. Ifle Deel. Met rlaaten. Te Haarlem, by F. Bohn, i?99- I» ST' ovo. 382 bl., behalven de Inleiding van LXXXVl bl. \V7y zouden aan onszei ven ongel yk weezen, en onW overeenkomftig met den aart onzes boekbeoordeelenden arbeids handelen, indien wy,by het aankundigen ,van het Eerfte Deel eens in 't vooruitzigt zo grooten Werks, als thans voor ons ligt, onzen Leezeren des geen inlichtend verflag gaven. De Schryver ftelt ons hier toe te over in ftaat. In de Voorreden gaat hamelsveld eene Bedenking te keer, die ons op het hooren van dit Werk inviel, hoe mosheim's Kerklyke Gefchiedenis , met de Aantekeningen van maclaine, een nog niet oud en zo lterK verkogt Werk, dat de Nederlanders zich met ééne Uitgave niet hebben kunnen vergenoegen, die onderneeming hachlyk maakte. Wel verre is hamelsveld van de laagheid of laatdunkenheid, om, gelyk veeier Schryveren geval is, eens anders Werk, van geiyken aart als 't hunne, op een geringen prys te zetten. Hy laat het enkel aankomen, en dit is de ronde waarheid, op zyn betuigd vertrouwen , „ dat een opmerkzaam „ Leezer, behalven eene geheel andere wyze van voordraat, hier nog verfcheide byzonderhedèn zal ontmoeten , welke laater beoefeningen van dit belang„ ryk onderwerp ontdekt en aan de hand gegeeven „ hebben." _ , Eene andere aanmerking, door den Schryver geopperd, ontleend uit de veelvuldige overeenltemming, byzonder in de Inleiding, met de breedvoerige Kerklyke Gefchiedenis van j. m. schröck, omlegt hy door het alles afdoende berigt, dat hy reeds vóór den Jaare 1787, toen hy voor zyne Toehoorders op de Utrecht- LETT, IlJCO. NO. 9. B b fchsi  354 Y. VAN HAMELSVELD fche Hoogefchool de Kerklyke Gefchiedenis behandelde, de hoofdfchets van deeze Inleiding, en van de geheele Kerklyke Gefchiedenis , op dezelfde wyze ontworpen hadt, als hy ze nu in 't licht geeft; wanneer hem het Werk van schuöck nog niet bekend, noch onder de oogen gekomen was ; 'er by voegende, „ dat „ men , by nadere vergelyking , weldra zal ontwaar „ worden , dat hy zynen eigen weg bewandelt, en, „ zonder den arbeid van deezen en andere nieuwe „ Kerklyke Gefchiedfchryvers gering te agten , zo „ veel mogelyk, uit de bronnen zelve geput heeft." Eene derde bedenking, betreffende de wydloopigheid zyner Onderneeming, veelligt by veelen opwellende, daar dit Eerfte Deel de Gefchiedenis niet verder brengt dan de Eer/ie Eeuw, en mosheim's Eerfte Deel Drie Eeuwen bevattende , egter diens Werk op Tien Deelen is uitgeloopen, gaat hy te gemoete, op dat niemand daar door afgefchrikt worde, met de gepaste aanmerking , dat de grond der breedfpraakigheid deezes Eerften Deels gezogt moet worden in zyn doel om het oorlpronglyk Christendom te doen kennen'; waar door men te beter in ftaat zal weezen „ om de afwykingen „ en veranderingen , in volgende tyden, in het Chris„ tendom gebragt, na te gaan, hetwelk van veel dienst „ moet zyn, in het beoordeelen wat eigenlyk Christen„ dom is , welke juiste kennis zo volftrekt noodig is, „ om de verdeeldheden der Christenen onderling te ver„ minderen , en de aanvallen van het Ongeloof, die „ hunne fterkte meestal ontleenen uit de verwarring ,, van het Christendom met de Byzaaken, die niet tot „ deszelfs Weezen behooren, alle kragt te beneemen." In de Gefchiededis der volgende Eeuwen zal hy korter kunnen weezen; zo dat Tien of Twaalf dergelyke Deelen , als het tegenwoordige , dit Werk zullen voltooijen. Welk een fchryfarbeid voor den werkzaamen van hamelsveld! die, buiten dit, nog zo veel omhanden heeft ; doch , wy fpreeken by ondervinding , werken doet werken, en voor zommigen is arbeid eene behoefte geworden. Gelukkig, indien een Werk geen lidtekens van die overkroptheid draage! Wy zeggen dit niet, om dat wy ze in dit Werk meenen aangetroffen te hebben. Verre van daar. In netheid van bewerking , mogen wy zeggen, fteekt deeze Kerklyke Gefchiedenis veeleer boven  KERKLYE GESCHIEDENIS* *$$ ven veele andere der pennevrugten deezes Mans uit» dan dat dezelve daar beneden zou moeten gefteld wor- deEene Inleiding van niet minder dan 86 bladz, opent dit Werk ; en zal men zich over die uitvoerigheid niet verwonderen, als wy verneemen, dat de Schryver daarin V Hoofdzaaken, niet ter loops, maar breedfpraakig, althans voor den Neder duitfchen Letzer, die van èe Kerklyke Gefchiedenis zyne Studie niet maakt, behandelt. Hy toont, I. wat zyne Landgenooten door de Algemeene Kerklyke Gefchiedenis der Christenen te verftaan, en dus in dit Werk te wagten hebben; — II. ftelt hy de nuttigheid van eene zodanige Gefchiedenis uit allerlei oogpunten voor; — III. ontvouwt hy de vereischten, die tot eene goede Kerklyke Gefchiedenis der Christenen behooren; — IV. geeft hy verflag van de bronnen en hulpmiddelen, welke wy hebben en gebrui* ken kunnen, tot de rechte kennis van deeze Gefchiedefi;s; _ V. eindelyk geeft hy berigt van de orde en fchikking, welke hy in het verhaalen deezer Gefchiedenisfen zich zelveti voorgefteld heeft te volgen , als ook van de wyze , op welke hy daaromtrent zal verkeeren. Van dit laatfte mogen wy althans onze Leezers niet onkundig laaten, en zullen, zeer verkort, des eene opgave doen, als ons het plan deezes grooten Werks voor oogen ftellende. Met mosheim ftelt hy zich Tydper* ken, doch dezelve eenigzins anders voor. Alles vervat hy in zes Tydperken. Het eerfte behelst de Ge¬ fchiedenis van het Christendom, geduurende den Leeftyd der Apostelen; of de Gefchiedenis der eerfte Eeuw. J. Het tweede ftrekt zich uit tot aan de Regeering Van constantyn den grooten. Het derde neemt eenen aanvang met gemelden Keizer, en bevat in zich drie Eeuwen. — Van de komst van mohamed ftrekt hy het vierde uit tot aan den tyd der Kruisvaarten, en dus van de VII tot de XI Eeuw. — Het vyfde loopt tot de Hervorming in de XVI Eeuw. — Het zesde gaat van laatstgemelde Eeuw tot op onze Tyden. By dit algemeene geeft hamelsveld nog dit meef byzondere op, wegens de rangfchikking der byzonderhedèn. De" Kerkgefchiedfchryver zal , naa dat hy den Stichter en het Hoofd van dit Genootfchap, jesüs, in zyn perfoon, verrigtingen , leere, bedoelingen en lotBb a ge-  i 35Ö y. van hamelsveld gevallen, bekend gemaakt heeft, alle byzonderhedèn, betreffende dit Genootfchap , moeten opmerken en befchryven. „ Hier toe behooren de uitwendige lotgeval- len , welke dit Genootfchap in de wereld gehad „ heeft, voorfpoedige, in deszelfs Stichting, uitbreiding ,, en voortgang, tegenfpsedige , in de vervolgingen, die „ het heeft moeten dulden en doorllaan. Vervolgens „ het Genootfchap zelve befchryverde, voor zo verre „ het een Godsdienftig Genootfchap, en dus deszelfs „ Gefchiedenis met die van deh Christlyken Godsdienst ,, dezelve is , zal hem voor alle dingen voorkomen de „ leere en gevoelens, welke dit Genootfchap beleden „ heeft , waar by in aanmerking genomen worden de „ Leeraars, die door hunne fchriften die leere hebben „ opgehelderd en verklaard , de veranderingen en by„ voegzels , van tyd tot tyd in deeze leere gebracht, „ de twisten over dezelve gevoerd, en de middelen om „ die te beflisfen , voornaamlyk door Synoden en Con,, eiken, of Kerkvergaderingen; de fcheuringen, uit die „ twisten ontftaan, waar by de Gefchiedenis der Ket„ tors en Ketteryen in aanmerking komt. Vervolgens „ moeten de gebruiken en plegtigheden, met welke de „ Christenen hunnen uitwendigen Godsdienst geoefend, „ en de veranderingen , die deeze hebben ondergaan, „ befchreeven worden. Eindelyk zal de Gefchiedfchry„ ver dienen te letten op de wyze van Beftuur, waar „ door de algemeene belangen van dit Genootfchap be„ zorgd, de Orde en Tucht in hetzelve gehandhaafd, „ en de band van vereeniging onderhouden werd. Waar ,, naa alles beflooten kan worden met een overzigt der „ Zeden en het gedrag van de Leden des Genootfchaps, „ min of meer overeenkomftig deszelfs waare gefteldheid „ en bedoeling, of den toeftand van den Godsdienst, in „ de onderfcheidene Tydperken." Dit is de leiddraad, dien hamelsveld zich voorftelt te volgen. Hier uit is in dit Deel de volgende fchikking gebooren, dat alles, het eerfte Tydperk bevattende , van de Geboorte van j. christus, tot den dood van joannes , den laatften der Apostelen, in XII Hoofdftukken wordt afgehandeld. Het I Hoofdft. ontvouwt ons den Toeftand der Joodfche en Heidenfche Wereld, ten tyde der Geboorte van jesus Christus. Dit zo vaak behandeld onderwerp wordt met de vereischte beknoptheid en klaarheid voorge-  kerklyke geschiedenis. 35? pedraaeen Het II Hoofdft. behelst de Gefchiede¬ nis van tesus christus , diens Geboorte en Arnptloos Leeven Over het Jaar en den Dag van s Heilands Geboorte, waar uit zo veel gefchils wegens de Jaartellina en Feestviering ontftaan is , wordt hier met eene voegzaame klaarheid gehandeld. ■ Het III Hoofdft. is aan de Prediking van joannes den Dooper, diens Doop van jesus , en de aanvaarding van jekus Leer- aarampt, toegewyd. Het IV voert ten opfchrift, vsus Leer en Wonderen. Gaarne zouden wy t zelve, althans wat het eerfte gedeelte betreft, geheel affchryven, als eene fchets geevende van de Leer onzes Heeren die ons om derzelver eenvoudigheid behaagde , en veilie ten toetsfteen mag genomen worden, om de I eerineen der Christenheid vervolgens aan te beproeven- ö\ hoeveel, voor Christenleer naderhand uitgegeeven *, moet dan wegvallen! en mogt het eens gebeuren! Dan wv zouden door zulk ovemeemen te lang worden. : Het V Hoofdft. behelst de Gevolgen van jesus Leer cn Verrigtingen, geduurende zyn Leeven. Het VI Hoofdft. vermeldt jesus Dood en Hemelvaart. In de behandeling van deeze Euangelifche Gefchiedenisfen komen ons verfcheide Schriftuurverklaaringen voor, die, fchoon kort , zeer veel lichts verfpreiden, en den verlichten Uitlegger kentekenen. Zo ook behandelt van hameTsveld , in.het VII, de Geloofwaardigheid van je- ""lifc^het1 VIlf'Hoofdft. gaat onze Kerkgefchiedboeker over tot de Gefchiedenis der Aanhangeren t n Belydeien van jesus , van diens Hemelvaart, tot den dood v»n den Toodfchen Koning herodes agrippa. - riet IX Ho fdft. is de Gefchiedenis der voortplanting van het Christendom , byzonder door den Apostel paulus , tot deszelfs eerfte Gevangenis te Rome. Het A Hoofdft. geeft Berigten nopens de verngtingen en :lotgevallen der overige Apostelen. Het XI Hoordlt. vervolgt de Gefchiedenis van den Apostel paulus , te Rome, tot den Dood van Apostel joannès, -— Hier ontmoeten wy een belangryken uitftap over de Vervolging der Christenen ten tyde van nero, — over de Opvolging der Bisfchoppen. Onze Kerkgefchied- fchryver, dit ftuk in 't breede behandeld hebbende, de reden nafpeurende, waarom men van de Christenen, naa Bb 3 <*e  35* y. van hamelsveld de Apostelen, zo weinig leest, verfchaft ons deeze bondige aanmerking: „ Over 't algemeen is men weinig onderricht van de " °™jand»gheden , in welken de Christenen verkeerd „ hebben, na den dood der Apostelen petrus en pau„ lus, tot aan de regeering van den Keizer trajanus „ toe; hier uit hebben dodwell, en na hem byzonder „ vitringa afgeleid, dat de eerlte yver der Christe„ nen merkelyk verkoeld zynde, het Christendom ook, „ geduurende dien tyd, geene voortgangen gemaakt „ heeft: wie ondertusfehen het natuurlyk beloop van „ zaaken nagaat, zal zich van deeze gaaping, die wv „ hier aantreffen, ligtlyk reden kunnen geeven. De „ Christenen hadden, in de eerfte tyden, na de Apos„ telen, geene Schryvers; het Christendom werkte veel„ eer, overeenkomftig zyne geaartheid, in ftilheid voort; „ het welk ook de ware rede was, waarom Heidenh iche Schryvers, zoo Wysgeeren als Gefchiedfchry„ vers , zoo weinig gewag van hun maaken, en geen „ acht op hen flaan, zonder dat men met giübon bes, hoeft te denken, dat de oorzaak daar van te zoeken „ zy in het klein getal van Christenen op zichzelve, het „ geen wy reeds gezien hebben , dat, ten tyde der s, Apostelen, al vry aanmerkelyk geweest is. Ook heb. t, ben de tydsomftandigheden, de oorlog in het Joodlche » Land en de verwarringen in het Romeinfche Ryk, veel i, toegebracht, dat de Christenen, in die jaaren zo „ weinig opziens en geruchts in de wereld gemaakt „ hebben; alhoewel wy, uit het geen in 't vervolg ge9, beurde, moeten befluiten, dat zy zich, geduurende *, deeze fchynbaare ftilte, aanmerkelyk vermenigvuldigd „ hebben." b a De Vervolgingen, welke de Christenen onder de Romeinfche Keizeren te lyden hadden , worden met veel oordeels behandeld, en dit Hoofdftuk beflooten met berigten, Apostel joannes, den langst geleefd hebbende, betreffende. Het laatfte of XII Hoofdft. is zeer breedvoerig ; het voert ten opfchrift, Befchouwing van den inwendigen ftaat der Christen Kerk, geduurende het Eerfte Tydperk De oorzaak van deeze breedvoerigheid kunnen wy uit deezen aanhef afneemen : „ De Leezer zal in dit „ liooldftuk vinden eene algemeene befchouwing van „ de  KERKLYKE GESCHIEDENIS. 359 de Leerwyze der Apostelen van jesus, byzonder van " hunne Schriften , welke de Christenen , bcipvens de Schriften van twee onmiddelyke Leerlingen der Apos" fe,en, als Heilige en Godlyke Boeken hebben erkend " en aangenomen; waar by een bericht van de onechte Schriften, die men, op naam der Apostelen, raderZ hand heeft uitgegeeven , eene gevoeg yke plaats zal vinden. Uit deeze Schriften zal hem blyken, van de Leeref welke de Apostelen, mondeling en fchnftlyk, od deeze wyze, met behulp en ondeifteiming van anI' d?re merkwaardige Leeraaren , die onder den naam , van Euangelisten, Profeeten, enz. voorkomen, heb, ben voorgedraagen; van welke en andere aanzienlyke , Leerlingen der Apostelen, die men gewoonlyk Apos, tolifche Vaders noemt, insgelyks verflag wordt ge, daan; waar by men de oorzaaken der fpoedige uit„ breiding en voortgang van het Christendom zal kun,, nen beoordeelen. .... j r-\ •„ Vervolgens zullen wy de Inrichting yan de Chris, ten Gemeenten, derzelver beftuur en uitwendigeneer! dienst, zeden en tucht, en de Voorfchnften der Aoostelen daaromtrent, befchryven; en eindelyk een ' verhaal doen van die geenen, welke, door hunne wangevoelens en dwaalingen, de rust der Christenen hebben leftoord, en aan welken de Kerklyke Schryvers den !' naam van -Ketters gewoon zyn'te geeven. Ten aanziene van deeze twee laatstgemelde byzonderhedèn betoont de Schryver veel behoedzaamheids en befcheidenheids; met zich, wat de inwendige Inrigting be reft, tinkt tot dien vroegften tyd te bepaalen , en vooS geen Kettermaaker te weezen, of m een tegenovergefteld uiterfte te loopen. Over 't algemeen mogen wy zeggen, dat yan hamelsveld, in het vervaardigen van dit Deel, fteeds cedagtig is geweest aan de vereischten in eene: goede ferklvke Gefchiedenis, in de Inleiding, bl. XXIV en YXVII ona-geeven. Wy wenfchen dat hy vervolgens op d en SToorigaa/Want, gelyk hy zich uitop men voet v f» h zdye ? d ond r neemt deeze Gefchiedenis te boek te ftellen, kan zich * moeilvk , ook zelfs met het beste hart, van eem- « pMtvdire genegenheid wachten. Hy is toch, " fin Ddyde - van den Christlyken Godsdienst zynde, t deeze of teene Gezinte onder de Christenen meer dan B b 4 '5 an"  3Ö0 y. van hamelsveld, ker.kl. geschiedenis. „ andere toegedaan , en hoe ligt kunnen zyne ge„ negenheden voor dezelve invloed hebben óp zyne „ verliaalen van gebeurtenisfen , en hem ter zvde. „ afleiden!" ' J De zeven Kruiswoorden van Jezus , letterlek en oudheidkundig befchouwd, door paulus vos, Leeraar der Lulherfche Gemeente te Sappeneer. Te Groningen, by L. Bolt, 1800. In gr. 8vo, 20a bl., behalven het Voorwerk van 26 bl. De Eerw. vos, door begunftiging van eenige Amfterdamfche weldoeners, tot het Leeraarambt geraakt, wilde, door de uitgave van dit Werkjen, 't welk hy aan hun opdraagt, eenige rekenfehap geeven van de wyze, waarop hy de uuren, die van zyne ambtsbezigheden overfchieten , waarneemt, en alzoo aan de bewee* zene liefde en opgevatte verwachting tracht te beantwoorden. Wy willen , wat ons aangaat, 's mans we!» meenende zucht, ter verbreiding van Godsdienftige kennis en waarheid, gaarne toejuichen. Men mag 't niet in alles met hem eens zyn, ook hier en daar iets weggelaaten, of anders uitgedrukt, en den fchryfftyl over 't geheel wat zuiverer en vloeibaarer wenfchen, men zal hier echter een aantal goede aanmerkingen aantreffen, die door allen, die in foortgelyke onderwerpen belang neemen, en het ook ten aanzien van 't leerftellige met den Eerw. vos vinden kunnen, met genoegen zullen ontvangen worden. Zie hier, tot eene proeve, een kort uittrekzel van 't geen bl. 160-185 voorkomt over het zesde Kruiswoord: Het ts volbragt. Eerst wordt iets gezegd over den tyd, wanneer de Zaligmaaker dit woord uitfprak, te weeten onmiddelyk vóór het einde van zyn lyden. Daarna rnaakt de Schryver gewag van 't gevoelen van Grotiusdie meende, dat de Heiland, met dit zeggen, alleen wilde te kennen geeven, dat hy binnen kort zou fterven, en andere uitleggingen, volgens welke dit volbra«t alleen op het-drinken van den azyn, en de vervulling der voorzegging Pf. LXIX: 22 , of op de vervulling van alle voorzeggingen, aangaande zyn lyden, moet toe» paslelyk gemaakt worden. Hy denkt liever, dat Kus. ®p ayn geheele lyden, nu zoo zoo ten einde gebragt, zal  I>. VOS, KRUISWOORDEN VAN JEZUS. 3or zal gezien hebben. Hy brengt vervolgends, al 't geen hv daaronder verftaat, tot vier byzonderhedèn. O »> l/s wat, door de offerhanden en verdere kerkplegtteheden des O. T., was voorgebeeld, en dat in den MeSas moest vervuld worden, hadt nu reeds zyn volle beflag gedegen. a) Hy hadt alles volbragt, met opSt tot het geen 'er gefchreeven ftond, aangaande de darten des Mesfias. f) Hy hadt zyn werk volbragt met opzicht tot den voordragt des Evangeliums. 4) Maar vooral hadt dit volbragt zyn opzicht op het verzoenende en plaatsbekleedende van het lyden yan Jefus. Daarop volgt eene uitweiding over deze kerkleer, d e de Leeraar met yver voorftaat , en waarop hy meent, dat ook dit overwinningslied des Verloste» moet toegepast worden, omdat de Apostelen aan zynen dood uuSrukkelyk eene verzoenende kracht toekennen. Er yolwn nog eenige aanmerkingen over 't gewigt van deze Intboezemin* voor het geluk der waereld. Vooreerst T^liToTbragt het middel, door het welk het poppen, fpel der oude waereld, de Joodfche en Heidenlche ofli ferplegtigheden en tempeldienften , van den aardbodem i wierd verbannen. Ten tweeden, diende dit volbragt tot fteun des Evangeliums, terwyl de leer van de verzoening des Verloste» 't middenpunt en de hoofdwaarheid van 't geheele Christendom is. By deze aanmerking wordt deze leer op nieuw , met welmeenenden ernst, verdedigd. Hy Haat toe, dat men, met de verkiaanng van dit leerttuk, veel te ver gegaan is, b. v. met te ftellen, dat Jefus Gods toorn en gramfchap gedraagen, Gode onze fchuld betaald heeft, enz „ Het N. 1. fbreekt " zegt hy, „ de offertaai der oude Jooden. De Schryvers fcbikten zich naar de bekrompene begrippen en kinderdenkbeelden der oude waereld , van God en Goddelyke zaaken. De beelden, die de Apostelen van de verzoening van den Verlosfer gebruiken, loopen lynrecht tegen eikanderen. Onmogelyk tog kan Tefus onze Altaar, Priester , Hoogepr-tester, Offer GaaL, Middelaar , Sehuldbetaaler , enz. zyn. Dit toont klaarlvk , dat deeze trekken niet in een fchildery pasfeir en wy dus aan deeze beelden met moeten blyven kleèven. 'Er is een oneindig onderfcheid tusfchen de Leer des Bybels, en die der Godgeleerden. VerfcheiI den uitdrukkingen, die nergens in den Bybel ftaan, zvn in de fchoblen der Godgeleerden opgenomen. Laat ' Bb 5 ons  jGa P. VOS, KRUISWOORDEN VAN JEZUS. ons tog eenmaal ophouden , den Bybel toe te fchry■ ven , wat hy niet leert ; en dat voortreflyk bjek, dat reeds genoeg miskend en gehaat is, door onze misfelyke verklaaringen niet nog meer in verachting brengen!" Men ziet uit deze proeve , dat de Eerw. vos, hoewel hy anders tot de rechtzinnige party fchynt te behooren , echter moeds genoeg heeft, om, daar 't pas geeft, van de gewoone leerwyze nog al eenigzins af te wyken. Dit befpeurt men allerwege in dit gefchrift. De bede van den moordenaar, gedenk myner, als gy in uw ryk zult gekomen zyn, verftaat hy alleen van het verlangen dezes nadenkenden mans, om zig zyner te herinneren , en hem zyn lot te veraangenaamen, wanneer hy zyn duizendjaarig aardsch ryk zou aanvaarden ; en het antwoord van den Heiland , heden zult gy met my in het paradys zyn, niet letterlyk van eene toezegging, dat hy met hem naar den hemel zou gaan, maar eene belofte van een gelukkig lot in de eeuwigheid, met een fpreektrant, ontleend van de Joodlclie fabelleer omtrent 't fchimmenryk. Het vierde Kruiswoord, myn God, myn God, waarom hebt gy my verlaaten, verftaat hy in dezen zin : hoe lang hebt gy my laaten lyden ! of dus : red my tog Jchielyk uit dit bitter lyden ! En dit zy genoeg, om de wyze van deze letterlyke en oudheidkundige befchouwing van de zeven Kruiswoorden van Jefus eenigzins nader te leeren kennen. Leerredenen over de Gefchiedenis van Ruth. Door filips serrurier. lilde Deel. Te Amjleldam, by D. en J. Tol, 1799. In gr. üvo. 293 bl. Dit derde zevental van Leerredenen , over de Gefchiedenis van Ruth, bevat eene foortgelyke behandeling van Hoofdft. II: 11, 12. III: 8, 9, uit dit leerryk boek, die wy onze Leezers al een en andermaal hebben leeren kennen (*). Zie hier wederom, tot eene proeve, de nuttige Leeringen, die in de zestiende Leerrede, over H. II: 13—17, uit den opgehel- der- (*) Lettereef. 1798, bl. 612. 1799, bl. 427.  ï. SERRURÏER, LEERREDENEN. derden text afgeleid worden: „Het is een groot cieraad voor een man van aanzien , wanneer hy ach jegens geringen minzaam en vriendelyk gedraagt. H0,eoDf* minnenswaardig is dat beftaan , waardoor men anderen meerder, dan zich zeiven, zich zeiven minder fchat dan anderen. Matigheid behoort in de maal yden plaats te hebben. in 't houden van maaltyden is 't betaamlyk ook aan de armen te gedenken. —J™ gehoudene middagsmaaltyd voegt het weder te keeren tot den arbeid. - Den armen op eene wyze te onderfteunen, die hem aan den arbeid houdt, is eene veritandige en pryswaardige weldaadigheid. -■ Een welbefteedde dag brengt een blyden avond aan. Allermerkwaardigst en omflanclig Verhaal van het voorgevallene omtrent johann kaspar lavater , heeraar in de St. Pieters Kerk te Zurich, m eene Mtsfive van zyn Wel Eerw. aan zyne Vrienden, op zyn kr-ankbedde geditieert, drie dagen na de gevaarlyke wonde, hem door een Franfchen Grenadier toegebragt; benevens eene aandoenelyke Leerrede, door zyn Wel Eerw. gehouden, by gelegenheid dat hy, den 15 December ï7qu voor het eerst weder den Predik/loei beklom. Te Delft , by J. de Groot , P. Z. , 1ü00. In gr. 8vo. 36 bl. Naadat de Franfche Troepen, op 26 September 1799, te Zurich waren binnengetrokken, ontmoette lavater Soldaaten, bezig met het pleegen van eenig geweld aan zeker huis, omdat zy in hunne begeerte, dat hun wyn zou gefchonken worden, met naar hunnen wensch Haagden. Lavater, om hen daar van af te trekken, boodt hun wyn en brood aan, welke zy aanI namen, doch weezen het geld welk hy hun tevens I , aanboodt, van de hand. Een dier Franfchen, een Gre§ nadier, nevens zynen kameraar, van den Leeraar lcheidende, zeide: Dank, braave, goede Man 1 Adieu beste maat! Kort daarop ontmoette hem een ander boldaat, in eene dreigende houding hem om geld vraagende. Thans kwamen eenigen op het gerucht toelch'.eten, en onder deeze de bovengemelde Grenadier, doch die nu, in weinif-e oogenblikken, van vriend in vyand was ver-  364 J. K. LAVATER, MISSIVE EN LEERREDE. anderd. Want, van helfche woede aangegreepen, loste hy zyn geweer, wiens kogel den Leeraar in de borst trof, die van de rechter na de linker zyde doordrong, mdiervoege, dat, indien dezelve de breedte van den rug van een mes dieper ware doorgegaan, de wonde doodelyk zou geweest zyn. Lavater , op den 15 December, van zyne wonde in zoo verre herfteld, dat hy, van nieuws, den predikftoel kon beklimmen,onderhieldt zyne Gemeente met eene Leerrede, naar aanleiding van davids woorden, Pf. LXXf: 7, 8, loopende over de gronden en de werkingen van het vertrouwen op God, zoo 111 t algemeen, als met byzondere toepasfing op des Zurichfchen Leeraars lotgevallen en uitreddingen, in verfcheiden omftandigheden zyns leevens, en vooral in de jongde dooddreigende bejegening. De Leerrede is in den gewoonen trant van lavater, minder beredeneerd dan gemoedelyk en zwellende. Doorheen ontmoet men 'er de taal van het hart, en eenen Leeraar, die van de Godlyke weldaaden , te midden van ramp en ongeval hem ten deele gevallen, een leevendig gevoel heeft. Da voorftinders van lavater's ftyl en manier van denken zullen niet verzuimen, zich ook deeze Leerrede aan te fchaffen. Historisch Handboei-jen van den Bybel, door ysbrand van hamelsveld. Te Amfieldam, by J. Allart, 1800. In 8vo. 260 bl. Om _ meer dan ééne reden is de kennis der gebeurtemslen, die in de gewyde Boeken verhaald worden, belangryk, en daarom, weetenswaardig; ontelbaare maaien zyn die redenen ontvouwd, en behoeven door ons niet herhaald te worden. Elke pooging, aangewend om die gebeurtenisfen in een helder licht te plaatzen, en daardoor den leeslust gaande te maaken, is lofwaardig. De arbeidzaame en doorkundige van hamelsveld, benalven zynen overigen heilzaamen arbeid, aan de gewyde Schriften hefteed, heeft daartoe zynen verdienftêlyken vlyt van nieuws wel willen befleeden. Bekendis 'sMins Bybel gefchiedenis des O. en N. Testaments, voor weinige jaaren, in twee Deelen, in \ licht gegeeven; een Werk, t geen, egter, aan zoramigen te uitgebreid, en daarom te  y. van hamelsveld, handboekjen. 365 te kostbaar, voorkwam: weshalven men het een en ander heeft willen verhelpen, en voor de beboetten der kindsheid en der minvermogenden zorgen, door de ataifte van dit Handboekje , in 't welk het gemelde uitvoeriger Werk in een kort begrip is zamengetrokken, zonder dat, evenwel, eene enkele gebeurtenis uit de Bybelgefchiedenis is overgeflagen. Tevens heeft men zorge gediaagen , om agter ieder paragraaf of afdeeling op de breedvoeriger Gefchiedenis te wyzen, ten dienlte der zulken, die, van een of ander gewigtig voorval, uitvoeriger verflag verlangen. Behalven de algemeene verdeeling van Gefchiedenis van het Oude en Gefchiedenis van het Nieuwe Testament, verdeelt van hamelsveld de eerfte in zes Tydperken. .. , . . Het eerfte tydpeik bevat de gefchiedenis van de fchepping der waereld tot aan den Zondvloed , zynde een tydverloop van 165Ó jaaren. . r Het tweede tydperk ftrekt zich uit, van den Zondvloed tot auraham, 352 jaaren: van het jaar 1656— 2°H9et derde, van abraham's geboorte tot den uittogt der Ifraëliten uit Egypte, 5co jaaren: van het jaar 200q— 2500. Het vierde, van deezen uittogt tot het bouwen van den tempel te Jerufalem, door salomo, 480 jaaren: van het jaar 2509-2989. Het vyfde, van den tempelbouw tot het verbranden van den tempel door nebukadnezar en de wegvoering van de Jooden na Babel, 430 jaaren: van het jaar 29He7lïï'en laatfte, van de wegvoering van de Jooden na Babel tot den Landvoogd nehemia, en van deezen tot jezus , te zamen omtrent 600 jaaren: van heVande4drie ^Afdèelingen, in welke de Gefchiedenis van het Nieuwe Testament verdeeld is, bevat de eerfte het leeven van tezus — de tweede de gefchiedenis van jezus aanhangeien tot het jaar 58 naa jezos geboorte — de derde eene aaneenfchakehng der gebeurtenisfen tot aan de verwoesting van Jerufalem en diens lempel door de Romeinen , in het jaar 70 naa s Heilands ge- b°Beknopt, gelyk van zelf fpreekt, en duidelyk worden de voorvallen verhaald, die voorts door vierentwm-  366 y. van hamelsveld, handboekjen. tig weluitgevoerde Kunstplaatjes worden voor het gezigt gebragt; die, egter, onzes oordeels, de kostbaarheid van het Werk bezwaaren, onbeftaanbaar niet het oogmerk, om hetzelve, gelyk boven is aangeduid, ter onderrichtinge ook van de minvermogenden te doen dienen. Indien de Boekverkooper Allart konde goedvinden , om het Werkje ook zonder de Plaaten af te leveren, zou het gemelde oogmerk beter bereikt worden, en aan veelen geen ondienst gefchieden. Jezus , een Voorbeeld voor de Jeugd; gefclietst in eene Redevoering voor Kinderen , gehouden den 11 van Louwmaand 1800. Door c. rogge. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, iöoo. In lamo. 35 bl. Al wat uit de pen van den Eerw. rogge vloeit, mag wel onder de weinige belangryke Schriften, welke de tegenwoordige fcbrvfzieke Eeuw oplevert, gerangschikt worden. Het Opftel, welk wy thans voor ons hebben, levert eene proeve op, dat 's Mans oordeelkunde en verltand berekend zyn voor het mededee'en van onderrichtingen, tot welke zeer weinige menfchen, in vergelyking , eene voegzaame gefchiktheid bezitten. Dikmaals heeft een Leeraar moeite, om zich van volwasfenen te doen begrypen, by mangel, aan de zyde van deezen, aan de vereischte kundigheden. Nog grooter is deeze moeite ten aanzien van kinderen, die gemeenlyk moeten onderfteld worden , nog minder geoeffendheid te bezitten, 't Zyn niet alleen de zaaken, maar ook de manier van voordragt, zelf ook de woorden, in welke de zaaken omkleed worden , op welke de Spreeker moet bedagt zyn. Naar ons inzien heeft de Leeraar rogge aan alle deeze vereischten voldaan. Alleenlyk hebben wy, hier en daar, eene uitdrukking ontmoet, te leenfpreukig om van alle kinderen ver» ftaan te worden : by voorbeeld, daar hy in het flot zegt: „ En nu, Kinderen, zyn wy ten einde van den „ ons voorgeftelden weg: nu nog kortlyk het afgelegde „ pad overgezien." En elders : „ Byna geen kind zou „ tot het doel geraken, waar toe het beftemd is : on„ afoogbaar is het heir van ongelukken , dat het zich „ op den hals zou halen." By Kinderen, dunkt ons, moeten alle Leenfpreuken vermyd worden. Voor 't ove-  C. ROGGE, REDEVOERING. 36> overige hebben wy met zeer veel genoegen deeze Redevoering geleezen, die ten ondervverpe heeft het bekende verhaal wegens het verblyf en verrigte van jezus in den Tempel , toen hy twaalf jaaren oud was, en in eene der maandlykfche byeenkomften van het Departement Leyden der Bataaffche Maatfchappye Tot Nut tan rt Algemeen wierdt uitgefproken. De leenngen , welke rogge uit het leerryk voorval heeft afgeleid, trekt hy , in 't flot, aldus te zamen: „ Is het my gelukt, uwe aandacht levendig te houden , en uw gevoel op te wekken; dan zyt gy voorzeker in nieu" we aandrift ontf nkt,om uwen Schepper in de dagen uwer jongelingfchip te leeren kennen en te veree" ren; dan zult gy u naauwkeurig wachten , om uwe " Ouders in eenige angst of verlegenheid te Horten; " dan zult gy , blakende in leerzucht, alle gelegen" heden tot vordering in kennis yverig waarnemen ; " dan zult gy , by het behalen van den hoogften ?' lof, uwe zedigheid bewaren en uwe Ouders met " beftendige achting en minzaamheid bejegenen ; ja ' wat meer is, ook dan , wanneer gy noch lof of ver,, gelding verwacht , uit gevoel van pligt onvermoeid ' blyven voordftreven; dan zult gy uwe hoogde „ voortreffelykheid ftellen in eene beftendige gehoorzaamheid aan uwe liefhebbende Ouderen ; dan I', zult gy eindelyk, welk een hoogte in wysheid en deu^d gy ook moogt bereiken, nimmer blyven ftil" ftaan ; maar u onvermoeid bevlytigen , om geftadig te vorderen, u meer en meer te volmaken, en dus " aan het doel uwes Scheppers te beandwoorden." Van heeler harte vereenigen wy ons met den wensch van den agtenswaardigen rogge , dat, van tyd tot tyd , opzettelyke Redevoeringen voor Kinderen gehouden wierden. Wy voegen 'er nevens onzen wensch, dat, intusfchen, rogge voortgaa , om, uit den weggelegden fchat, de afgegeevene proeve met foortgelyken te vermeerderen. Ver.  $68 HEELKUNDIGE VERHANDELINGEN. Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amjlerdam. Vde Deel. Te Amfterdam, by J. B. Elwe, 1799. In gr. 'óvo. 320 bl. Dit vyfde Deel der belangryke Verhandelingen van 't beroemd Amfterdamsch Heelkundig Genootfchap bevat de tien volgende ftukken. Eene Waarneeming van zeldzaame hoornachtige en kalkaartige knobbels, voornaamelyk aan de voeten van eene oude Vrouw, en verder over het geheel lichaam verfpreid: door joannes veltkamp. Vier Heelkundige Waarneemingen: door w. g. alstorphius. Eene Verloskundige Briefwisfeling, tusfchen de Heeren c. m. bugge van der. boge en g. j. van wy. Eene Waarneeming van eene Pisopltopping, door Wormen in de Blaas veroorzaakt: door f. w. van der leeuw. Eene Verzameling van Waarneemingen over de Aangezichts- en Halswonden: door f. jas, aan welke eene Zilveren Medaille is toegeweezen. Eene Waarneeming van eene beklemde Darm-Netbreuk: door j. m. van roggen ; medegedeeld door r. forsten. Eene Waarneeming eener zoortgelyke 'inwendige Breuk: door dezelfden. Eene Vroedkundige Waarneeming, ter betooging, dat 'er, ook in de beoeffeniiig der Verloskunde, geen regel is, zonder eenige uitzondering: door g. j. van wy. Tien Waarneemingen, betreffende eenige Gebreken in de boezems der Opperkaaksbeenderen : door w. leurs. En eindelyk eene Waarneeming eener benedenwaardfche Ontwrichting van het linker Dyebeen, en derzelver herftelling, op eene nieuwe en gemaklyke wyze: beide met ontleedkundige aanmerkingen en gevolgtrekkingen opgehelderd: door a. bonn. Alle deeze Hukken bevatten gewigtige en wetenswaardige zaaken; doch ons beftek laat niet toe, van alles een behoorlyk bericht te geven. Wy zullen ons thans alleen tot het volgende bepaalen. De Heer f. w. van der leeuw geeft op bl. 54 en volgg. de waarneeming op eener Pisopftopping, door Wormen veroorzaakt, en door hem gelukkig geneezen. Een man van ongeveer zestig jaaren, gekweld met hevige buikpynen , flaauwten, droogen hoest, ongerusten flaap, by wien men teffens  HEELKUNDIGE VERHANDELINGEN» 30*9 ferls blaauwe en gezwollen randen onder de oogen, verwydde oogappels, eene gezwolle bovenlip , een kleinen onregelmaatigen pols , enz. befpeurde, klaagde geweldig over eene drukking en menigvuldige inwendige krieweling op het Perinaewn, welke hem het zitten dikwyls onmogelyk maakte , en niet alleen eene persfing tot waterloozen , met ontlasting van bloedige pisdruppels, maar ook menigmaaltn eene geheele opftopping van pis veroorzaakte > die doorgaans ook ras wederom van zei ven verdween, en alsdan tot eéne ruime pislonzing gelegenheid gaf. Door middel des Catheters kon men geenerlei tegennatuurlyk lichaam m dé blaas ontdekken * zo dat 'er aan geen Steen was te denken. Dan daar hier alle tekenen van wormen aanwezig waren, en *er geene voorbeelden, fchoon zeldzaam voorkomende, ontbreeken van blaaswormen, kwam onze Schryver op de gedagten, of zulks ook hier het geval niet zou zyn. „ Na een ruim * doch vruchteloos, , gebruik der Geoffrota, en eenige andere der meest i geroemde Antihelminthica, alle verfchynzelen en toevallen dezelfde blyvende , befloot ik, vóór en aleer? ik in de Aanwyzing zelve eenige verandering maak' te, de bedoelde middelen onmiddelyk in de blaas !, zelve te brengen; en hier in gaf ik de voorkeur aan , een afkookzel van den zo even genoemden bast, en 4, wel omdat dit my voorkwam , de wanden van de blaas en pisbuis minder, dan wel verlcheide andere znortgelyke middelen, te zullen aandoen, en omdat proeven >> met onderfcheiden zoorten van wormen gé„ nomen , my geleerd hebben, dat zy in dit vocht 4, oogenbliklyk derven. „ Ik deed dan eene injeBie met het gezegde afkook„, zei; doch, na dit drie maaien, binnen vier en twihtig uuren tyds , herhaald te hebben , deed 'er zich ' niets van de verlangde uitwerking bemerken; dan, iii I, den daar op volgenden nacht, had by meer dan gè, woonen aandrang en opdopping, verzeld van hevige benaauwdheden: eensklaps loosde hy eene groote , hoeveelheid pis, en, met deeze, drie doode wormen, ' welke ik bevond , in alles, met de gewoone rondewormen in den darmbuis (Lumbrici inicftinales) ovêtL een te komen; alleen hadden zy maar een derde van „ de meest gewoone dikte, en was de langde vier eö f» een halve duim- ~ tte LjiTT. 1800, NO. y, i*6 n ua  370 heelkundige verhandelingen. „ De Lyder, zich nu herfteld achtende, weigerde „ eenige verdere hulp ; doch loosde, nog vóór den „ avond van dien zelfden dag, twee dergelyke wormen; „ wanneer ik, volgens myn verzoek, aanftonds by hem „ geroepen werd, en de wormen in de pis nog volmaakt „ levende bevond; welk leven, naar maate de pis kou* „ der wierd, verminderde, en eindelyk, na dat dezel„ ve geheel koud geworden was, ook geheel ophield. „ De pis zelve had niets, 't geen eenige aanmerking ,, verdient, en de Lyder is zedert, nu byna zes wee,, ken na het gebeurde , niets verder van dit ongemak ,, gewaar geworden." Onder anderen leidt de Schryver uit dit zonderling geval deeze gevolgtrekking af: Dat de Wormen, die in de blaas huishouden, door medewerking der naaste deelen , met welke dit ingewand in een naauw verband ftaat, alle die toevallen kunnen veroorzaaken , die gewoonlyk door zodanige dieren , wanneer zy in den darmbuis huisvesten, verwekt worden. Met byzonder genoegen lazen wy de Verhandeling van den Hoogleeraar bonn , over het herftellen eener ontwrichte Dye, door eene byzondere handgreep, na dat de gewoone wyze van werken , zonder eenig nut, was in het werk gefteld, omdat in dezelve de tegenftand biedende fpieren niet genoeg ontfpannen wierden. ■ „ De Lyder werdt,(dus fpreekt de Hoogleeraar, bl. 277 en volgO met onderfteuning der beledigde Dye , uit „ het bed opgenomen en op een ftoel gezet, waarby „ hy zelf het rechter been op den grond vestigde, en „ de linker voet door my op een kusfen geplaatst werdt, „ met oogmerk, de knie te doen ryzen, de Dye nader „ aan den buik te doen komen, en daar door ont„ fpanning aan de liesch te geeven; terwyl de Lyder, „ tot zyn gemak, het bovenlyf nog meerder deed voore, over hellen. „ Vervolgens werdt, op myn raad, een zagt opge„ rold beddelaken, van den voorkant, even boven de „ fchaamte aangelegd, over de beide darmbeenderen „ naar achteren "gevoerd, en door den Heelmeester pe„ perhooven en een ander helper, als tot tegenrekking, „ vastgehouden. ,, Eene dergelyke groote en zagte ftrook linnen deed „ ik tusfchen de beenen door, naby den balzak, over j, en onder de Dye, naar de buitenzyde, overbrengen, „ en  HKELXUNDlüE VERHANDELINGEN* en aldaar op de gewoone hoogte van den grooten „ draai jer, door een even kundig helper, zonder knel., ling, vereenigd houden. „ Eene deide lange en zagte ftrook linnen aan de „ Dye, even boven de knie, tot een ftrop aangelegd* „ en ter wederzyde aangevat, diende ter rekking, waar „ toe de Heer jas, die 'er tegenwoordig was, zich gedienftig aanbood, en dezelve benevens een ander hel„ per verrichtte. ,, De Heer hussem plaatfte zich aan de rechter zydé „ des Lyders, ten einde , zo *t nodig ware, de linker ,, knie naar de gezonde zyde te brengen , in het zelf„ de oogenblik , dat ik , onder begunftiging der rek„ king, het bovengedeelte der Dye opwaards zou be„ ftuuren, waar toe ik my naast den tweeden helper, ,, aan de buitenzyde, geknield plaatfte. „ Alles dus overlegd en afgefproken zynde, fteunde „ de Lyder vast met zyne handen op den ftoel, doch „ zonder zich op te heffen; het bekken werdt zonder moeite tegengehouden; eene langzaame en gemaklyke „ rekking was genoeg ; de buitenwaardze maatige optrekking bevorderde de verplaatzing; waarna het bee„ nig hoofd, onder myne hand, over den onderrand der „ heupkom en binnen dezelve glipte, met een fchok, „ die door ons allen niet alleen gevoeld , maar ook „ gehoord werdt, en het teken gaf, met de rekking op „ te houden." . . Na het gelukkig herftellen der ontwrichting, wierden de verflapte deelen, door pasfende verbanden en gefchikte middelen, gefteund en herfteld, met dit gevolg, dat de Lyder, na verloop van vyf en twintig dagen, zonder fchraagen , krukken , of eenige andere onderfteuning , wederom onbelemmerd kon wandelen. Vervolgens toont de Schryver, op eene zeer oordeelkundige wyze, de voordeden der befchreevene zittende herftellinfswyze, in dit geval, en oordeelt dezelve overwaar». dig, om insgelyks by andere ontwrichtingen beproefd te Worden. Daar verder zodanig eene handelwyze , zo veel hy zich kan herinneren , door niemand is voorgefteld of befchreeven, fchroomt hy niet, dezelve meuw te noemen, en zich dezelve , zonder verhovaardiging, toe te eigenen. Eer wy van deeze ftoffe affcheiden, moeten wy nog met een woord fmeeken, over de Verzameling van C c a Waar-  37» HEELKUNDIGE VERHANDELINGEN. Waarneemingen over de Aangezichts- en Halswohden, van den Heer f. jas; dewyl dezelve het grootst gedeelte van dit boekdeel uitmaakt. Wy vinden dezelve zeer leezenswaardig , van wegen de menigvuldige zonderlinge gevallen , die hier by elkander zyn verzameld. Onder anderen kan men 'er zeer overtuigende uit zien, hoe zomwylen gevallen, die wanhoopig lebeenen, onder eene verftandige behandeling, op eene gewenschte wyze afloopen. 'Tot een voorbeeld verftrekke de volgende Waarneeming, door den Schryver uit trioen overgenomen. „ Een Jongen, 5 jaaren oud, viel, in het Jaar 1730, „ van het boord, door de luikgaten, tot onder in een „ fchip, en kwam met den kleinen ooghoek op den „ poot van eene vuurtreeft neder, die zo diep in den „ oogrand was ingedrongen, dat zeker fmid, daar „ omtrent woonachtig, en gevallig op dit ongeluk aan. „ komende, denzelven niet kon uitneemen, doch met „ voorzichtigheid en beleid, ten einde by het uitnee„ men van den poot het oog niet uit zyne holte te „ trekken, denzelven, als haaksgewyze daar in vast zit„ tende, rechtboog, en met de grootfte zorg daar in „ gelukkig flaagde ; waarop terftond bloeding, ontltee„ king, zwelling des geheelen aangezichts, koortsen' „ ylhoofdigheid volgden. „ Om de toevallen af te weeren, liet de Geneesheer „ trioen eene aderlaating in het werk ftellen, en „ fchreef bet Lydertjen ontfteekingweerende en ver„ koelende middelen voor; terwyl een' Heelmeester „ de uitwendige behandeling bleef aanbevolen : zyn„ de eindelyk het jongetjen van alle deeze toevallen, „ met behoud van zyn volkomen gezicht, zonder eenig ,, lidteken, in eene maand geneezen." Cver het nut der Knevels by Viervoetige Dieren. Door O. vrolik. Te Amfterdam, by W. Holtrop, 1800. In gr. Üvo. 15 bl. Het algemeen gevoelen, dat Katten, wanneer zy van haare knevels of baarden beroofd zyn> geheel ongefchikt worden om op muizen jagt te maaken, bragt den Hoogleeraar vrolik op de gedagten, dat by de Katten in de knevels het zintuig van het gevoel geplaatst zou kun-  G. VROLIK, OVER HET NUT DER KNEVELS. 373 kunnen zvn , 't °geen zy in de toppen haarer pooten misfen. Om hieromtrent iets met zekerheid te bepaalen, oordeelde de Hoogleeraar het in de eerfte plaats noodig, te onderzoeken, of 'er ook iets byzonders in het maakzel deezer deelen plaats had ; gelyk hem ook ras bleek , dewyl hy fpoedig ontdekte, dat tot ieder wortel deezer knevels een byzondere zenuwtak liep, dien men gemaklyk tot aan zyn oorfprong, de onderoogkuilfche of de voorhoofdszenuw, kon vervolgen. Hetzelfde maakzel ontdekte hy in den Zeehond en m 't Konyn, 't geen hem verder op den inval bragt, om proeven met geblinddoekte gebaardde en van hunne baarden beroofde Konynen te neemen , die volkomen aan zyne gisftngen beantwoordden. Want na te hebben waargenomen, dat een Konyn zich, in een donker vertrek, wist te redden, uit eene zoort van Doolhof, door middel van boeken gemaakt, beproefde hy, hoe een geblinddoekt Konyn zich daar uit zoude redden; 't geen bleek zeer gemaklyk te zyn, dewyl het Dier, met de beweeging van den kop, de afilanden der voorwerpen fcheen te meeten; zo dat het , aan dezelve genaderd, met het zydelingfche gedeelte, waar aan de langfte fnorren geplaatst zyn, langs de boeken heen ftreek, zich geduurig op zo verren afftand houdende , dat de baarden naauwelyks met derzelver punten aan de oppervlakte der boeken konden raaken. Doch toen dezelfde proef herhaald wierd met een geblinddoekt Konyn, welks fnorren waren afgeknipt, was het Dier in de grootfte verlegenheid ; het liep nu tegen de voorwerpen aan , en gooide ze omverre; moetende het nu, om voort te komen, onmiddelyk langs de boeken heen ftryken, gelyk een blind mensch, langs een muur of baluftrade, al voortfchuivende den weg zoekt. ; Met genoegzaamen grond befluit de Hoogleeraar hier uit, dat de baarden of fnorren zeer gevoelige werktuigen zyn, welke by de Dieren,die dezelve bezitten,dan eens de plaats van het zintuig des gevoels, dan wederom dat van het gezicht vervullen, en zomwylen het gemis van beiden tevens vergoeden. Met zeer veel reden gist hy ook , dat het zogenoemde zesde zintuig der Vleermuizen, waar over reeds zo veele gisftngen zyn gemaakt, ook in deeze baarden gezogt zal moeten worden ; waaromtrent de Hoogleeraar by gelegenheid nadere proeven hoopt te neemen. v r C c 3 Be.  374 e. ZILLESEN Befchryving van den Watersnood van het faar MDCCXCIX (in verfcheidene gedeelten van ons Vaderland door Tsverftoppingen veroorzaakt. Met Kttnstplaaten en een Kivierkaart. Door coiinelis zieleken, Lid van de Bataaffche Maatfchappy der IVeetenfchappen te Haarlem. Te Amllerdam, hy 1. Ailan , 1800. In sr, 2vo. 364 hl, s ■\y7anneer WY vernamen, dat de Burger zillesen de W Befchryving van den jongiten Watersnood, in verfcheide gedeelten van ons Vaderland, op zich genomen hadt, verheugden wy ons , dat die taak ftondt volvoerd te worden door eenen Man ,die zich by de twee aanzienlyke Maatfchappyen in ons Vaderland, de Hof fandfche Maatfchappy der IVeetenfchappen te Haarlem, en het Bataafsch Genootfchap, met lof, in het vak der Rivierkunde, bekend gemaakt hadt; wy verheugden ons te meer, dewyl in de aankondiging deezes Werks de belofte kwam van Middelen tot voorkoming van fchadelyke Inundatien. Niet weinig ftonden wy verfteld, in de Opdragt, bl, XIII, eene plaats waar wy zulks althans niet verwagt hadden , eene overwyzing te vinden tot bl. 243, enz. de redenen vermeldende, waarom hy van dit laatfte hadt moeten afzien, en zich fchriftlyk verbinden , over geene Middckn van Her/iel in deezen te mogen fchryven. Onverwyld ïloegen wy die bladzyde na, en lazen 'er: „ Zie daar zo kort my mogelyk was deze ftoffe behandeld. Een ftof gewigtig voor ons Vaderland, vooral indien men in aanmerking neemt, alle de fchaden, welke de Inundatien dezen Winter en in voorige opgegeevene jaaren aan ons Vaderland hebben toegebragt. Zeer pryslyk was daarom de vraag van het Bataafsch Genootfchap, in den Jsare 1785 opgegeeven , ter voorkoming van het fcbadelyke der Inundatie, welke vraag door my in 1786 is beantwoord en door gemelde Genootfchap bekroond geworden. Doch op dién tyd geen eenheid van Beftuur in den Waterftaat van ons Land plaats hebbende , bleef dit , om de byzondere belangen van deze en geene Diftricten, buiten werking, en daar men volgens onze Staatsregeling mogt hoopen dat men eens in dezen op middelen van herftel zou acht geeven, zet-  BESCHRWING VAN DEN WATERSNOOD. S75 zette zulks my aan om by de Advertentie van dit Werk op my te neemen de middelen van herftel voor de Riïferen aan te wyzen, te meer, daar ik dan gelegenheid zou hebben om nadere verbeteringen, welke aan myne Prvsverhandeling ontbraken, op te geven. Doch daar ik? vooral tot de gebeurtenisfen dezen Winter voorgevallen, de origineele rapporten noodig had, itond ik , by het verzoek om 't gebruik daar van , met weinig verwonderd , dat ik dezelve met krygen kon, dan onder een fchriftlyk verband, van over de middelen tot herftel niet te mogen fchryven, met het vernederend Compliment, dat ik daar geen kunde genoeg. toe: hadt. Het ftrekt zeker dan niet tot eer van de Hollanalche Maatfchappy der Weetenfchappen en van het Bataafsch G^oShap , dat zy over de middelen tot verbetering der Rivieren en voorkoming van fchadelyke Inundatien, de Verhandelingen van een onkundigen met den Gouden Eerprys bekroond hebben. Dit verband voor eenen Burger, om over de middelen tot_ herftel met te mogen fchryven, ftrydt ook tegen Articul ió, 57 en 60 der Staatkundige Grondbeginzels onzer Staatsregeling, en is (trekkende om alle lust en yver voor altoos uit te dooven. Ik heb my verpligt gevonden dit een en ander aan het publiek bekend te maaken , ten einde aan de Natie te doen zien, waarom ik aan myne belofte in dezen niet voldaan heb - fchoon ik het publiek kan verzekeren, dat even gelyk men door kunst de Inundatie by opwater heeft weeten voor te komen, men ook niet minder zeker het Land voor fchadelyke Inundatien, door Ysverftoppingen veroorzaakt, kan behoeden, — hulpmiddelen, waar door 'er fchatten voor den Burger en 's Lands Finantien zouden gefpaard worden , ïnfusfchen dat nu boven de geleden fchade der Inwoonderen , hier agter opgegeven (*) , het Land wederom voor eenige jaaren vrydom van Verpondingen moet geven, met uitftel van betaalingen in de extraordinaire belastingen , voor dezulken , welke deelgenooten in deze rampen zyn geweest, en dat alles in een tyd, waar in % Lands Kas geheel is uitgeput. Hy , die eene gevoelige ziel omtrent de rampen zyns Vaderlands heeft, Hy, die belangloos jaaren herwaards met zyne bekroon- (*) Deeze belooDt geheel, zie bl. 357, ƒ 1758,210-6 -4-ï C c 4  §76 C Zl IiLESEM de en andere Schriften aanhoudend werkzaam was over alle middelen van herftel voor ons diep vervallen Ge» rtieenebest; nog eens hy, die een publieke voorftander der tegenwoordige orde van zaaken is - en zo iemand te ftremmen in zyne werkzaamheid tot nut zyner Medeburgers, ftrydig tegen onze Staatsregeling, is urne daad, waardig de veragting van alle welderkenden , ia! dus voortgaande te handelen, zullen de Weetenfchappen, in plaats van aanmoediging , onder Vryheid, Gelykheid en Broederichap hun traft vinden." — Dit hem onaangenaam denkbeeld komt , in den loop der Befchryvinge . wanneer de gelegenheden tot bet voordraagen van Hulpmiddelen zich aanbieden, by zillesen geftadig opborrelen, en doet hem fteekelige uitdrukkingen bezigen; zie bl. 3r, 59, 126, 130, 244 en 309. By gelegenheid van Berigten wegens Geldinzamelingen by vroegere Watersnooden , ontvingen wy te meer, maaien een verflag van den loop der Rivieren ; hiermede maakt ook zillesen eenen aanvang, daar hy den loop onzer Rivieren aanwyst, de Dykbreuken, in dezelve voorvallende, opgeeft, welke Landen daardoor overftroomd worden, alsmede , waar zodanig Inundatiewater zich zelf, of met behulp van Sluizen en Watermolens, ontlast. Ten tweeden, wat (zogenaamde} ïsdammen of Ysverftoppingen zyn -~ waardoor die veroorzaakt worden - hoe de werking daaivan is, en wat fchadelyke gevolgen dezelve kunnen hebben , En eindelyk , ten derden, wélke akelige GebeurtenisJen, in den bedoelden Winter, by ysverftoppingen, heb. fcen plaats gehad» "• Het eerfte gedeelte is kort, en wordt door de agter- gevoegde Kaart toegelicht; het tweede breedfpraa- iciger. Zillesen is een voorftander van het zosenaam» de Heus oïGrondys. Men noemt de Opftopping, door het Ys veroorzaakt, doorgaans een Tsdam; „deze bepaammg, zegt onze Schryver, „ is onnatuurlyk, en dit maakt dat veelen zich daar van een denkbeeld vormen, even als of 'er dan een zigtbaare Dam van Ys Zich jn de rivier vertoonde, en hier of daar een hooge opkruipng van Ys ziende, befchouwen zy dit voor een Ysdam ; daar er dikwyls op die plaats geen de minfte Wrftopprag plaats heeft. Neen ! de meeste Ysverftonpingen zyn onzichtbaar, en alleen kenlyk aan het hooger Water voor de verftopping en laager water agter dezelve."  beschrwing van den watersnood. J77 ve." De werking dier Ysverftoppingen wordt be- fchreeven, en hangt zillesen een Tafereel op van een Ysverftopping en Doorbraak in 't algemeen; een Tafereel, te meermaalen ook wel eens met een dichterlyk penfeel gefcbilderd. Niet ongelukkig is hy hierin geflaagd, en ware het zo uitvoerig niet, dat het te veel plaats bcfloeg, wy zouden het hier ophangen. ——■ Daarop laat de Schryver een kort verflag volgen van de Inundatien en Ysverftoppingen, die op onze Rivieren, zipts den Jaare 1573 tot 17^6, plaats gehad hebben. Dit befluit hy met deeze aanmerking : „ Het is zeer opmerkelyk, dat de Ysverftoppingen en Inundatien daar door veroorzaakt, in deze Eeuw zo grootelyks zyn toegenomen, blykbaar uit hier boven daar van opgegevenen. Ja ! daar de ondervinding in dezen leert, dat al veeltyds de Ysverftoppingen op dezelfde plaatzen voorvallen, zo doet dit met grond denken , dat 'er in zulke riviervakken gebreken moeten weezen, welke daar oorzaaken van zyn , het zy van ondiepten , kromten of kribben, welke, als binderpaalen, het Ys keeren, en daar door geboorte aan Ysverftoppingen geven : wenschlyk ware het daarom, dat altoos naauwkeurig de plaatzen der Ysverftoppingen, uit dagelykfche waarneemingen der onderfcheiden water-hoogten opgegeven, en door deskundigen die plaatzen vervolgens onderzogt werden : want uit de (°P bl, 28) opgegeven berekening der persfing van het water, tegen eene Ysverftopping , is genoeg op te maaken, dat een Ysverftopping al een ftevig fteunpunt moet hebben om die zwaare persfing te kunnen wederftaan, en van daar ook dat dejebjg -zo menigmaalen opbreekt, of zich verzet. Zeldzaam zal men zien, dat eene verftopping boven 10 voet waters keert. De allerongelukkigfte omftandigheden by Ysverftoppingen zyn , als 'er op afftanden onder elkander yerftoppingen plaats hebben : want dan keeren dezelve ieder het waterleven als onder elkander liggende fchutdeuren. By voorbeeld, ftel, dat het uiterfte vermogen van opftopping is 10 a 13 voet, dan kunnen drie onder elkander liggende Ysverftoppingen byna 30 voet water keeren, en wyl een Ysverftopping nooit zo digt is, of'er gaat nog water door, zo ontftaat daar uit een waterverdeeling in de persfing, die veroorzaakt, dat de een zo wel als de andere Ysverftopping ftand kan houden , en dit is juist het geval Cc § in  3? -■ Naa dat het voorfte gedeelte van dit Werk was af■ gedrukt. werden den Schryver eerst ter hand gefteld de Aantekeningen der Watershoogte , op ondeifcheide Plaatzen, voor de Maanden January , Febiuary en Maart gelvk ook de aanmerkelyke geocurtenisfen in die Manden voorgevallen. Deeze korte Aantekeningen, Origineele Rapponen behelzende, heeft de Schryver er bvgevoeiid. Hy doet ze vergezeld gaan van Aanmerkingen, betreffende de Aantekeningen van de hoogte der Wateren, volgens de Peilpaalen in de Rivieren, op  3SCr «• zillesen de daarin gemelde plaatzen. In dezelve verklaart hv • ,, Indien men nu op kortere diftantien, bv' voorbeeld* van uur tot uur, waarneemingen naar peilnaalen nf Sn dere vaste tekens gedaan hadt, op befde de Rivkre^ zou men zeer na hebben kunnèn ontdekken, S S SSfSbT eP„IanVS'g^ad,'- ^brooknenWofrtzi h verzet nenben , en of 'er m die Rivieren ook ooraken van natuurlyke gebreken, van kromïen, radS « vSden^ïïST l-e°r raJ«b^defflSS te vinaen waren , die te verbeteren zouden zvn Ik weet wel dat ± volgens het verkregen cZ?liZ£t\ op tllrtllF™ kUT'ds &*oeg) bezit om édelen val herftel te kunnen opgeeven — doch het is ook aan den anderen kant te wenfchen, dat de waterftaat vaS ons Vaderland, een der gewigtigtte vakken van Studie nie? mag toevertrouwd worden alléén aan dezulken welke de Waterbouwkunde enkel door Theorie kennentl naauwlyks Rivieren gezien hebben; maar aan die gee. ren, welke van der jeugd af de werken van de WatS. loopkunde hebben naagefpoord. Het gaat in de Weetenfchappen als in de ^Navigatie, de regfe Zeeman •moet by zyne Theorie Ondervinding paarer? want£ rivieren ondergaan dagelykfche veranderingen. Ia' een enkele ftorm, of zwaare Ysgan?, verlegt dikwvk h£ ganfche Vaarwater in de Rivier.2 ~ (f^ wanneer dezelve zo hoog zyn , dat men dvkihbraaken te dugten heeft, voeren danftoffe met zich! welketS nen dienen. Zelfs geeft ons de natuur de middelen aan de hand , byzonder aan de Nieuwe Maas , om de nadeelen der hooge Vloeden, door ftormen uit zee ver! oorzaakt, grootendeels voor te komen, en waar door SlTh" alle Steden n? beneden, welke door geen Sluizen de hooge Vloeden in ftaat zyn te keeren /bewaard kunnen blyven voor fchaden, welke dikwyls eeri. ge tonnen gouds bedraagen, en zouden dan ookde U terwaarden in dat Riviervak geene overftroormn-en van zoutwater, zo nadeelig voor de Landeryen, meerde? defuTSen^31 lk ^ °f mag ^ "verliet verEene opgave van den algemeenen ftaat der fchaden in TPntetemei£ V3n uÓ& Dommcl is hier voorhanden. Ten flutte wordt 'er bygevoegd het berigt van 'c É vaillant, wegens de gedaane en nogg in weïking zyn-  beschryving van den watersnood. 3?i zynde uitdeeling der Liefdegaven, verftrekt om deeze ongelukkigen te gemoet te komen ; waarin hy te verftaan geeft, ,, dat de fchade, voor Behoef ngen al een, op meer dan tweehonderd overftroomde P aatzen berekend, ruim zeven en een halve Tonnen fchats;, en alzoo het vierdubbeld der Inzameling beliep. Wy weeten van goeder hand, dat de ingezamelde fom thans (in Hooimaand deezes Jaars) genoegzaam geheel is uit- ^um't-plaaten ftaat 'er op den Tytel - men leest dit meermaalen, wanneer het zien der Plaaten geen kunst altoos aan 'toog vertoont, maar elendig broddelwerk; dan hier zal elk bekennen moeten , dat dit woord m eenen eigenlyken zin gebezigd is. De zes Plaaten zyn zo veele kunstftukken, om het Waterleed , m verfcheide gedaanten , af te beelden. Allermeest heeft ons, wat de Beeldjes betreft, de Inbraak en vlugi der Inwoonderen by Hedikhuizen getroffen. Biosraphisch Woordenboek der Nederlanden; bevattende de Leevensbefchryvingen van voorname Staatsmannen, Kngshelden, Geleerden in allerlei vakken van Weeten fchappen, Dichters, Schilders en andere KonJlenaaren , enz. enz. Opgemaakt uit Handfchnften, enz. enz. Met Pourtraiten en Plaaten. Door j. a. de chalmot. lilde Deel. Te Amfierdam, by J. Allart. In gr. 8w. 368 bl. Op denzelfden verbeterden voet, als wy, het Tweede Deel deezes uitvoerigen Werks aankundigende, vermeld hebben (*), gaat de chalmot voort, en verdient zvn arbeid, gevolglyk, aanpryzing. Voor den Boekbtoordeelaar zyn geen Werken moeilvker dan Woordenboeken , van dien aart als hetlll wv hier voorhanden hebben. Elk Artykel maakt fene hoofdzaak uit, en zou men, alles, wat er m voorkomt, in eene juiste fchaale willende opweegen, Ieder Perfoon , althans die van eenig fpreekend aanbelang is, afzonderlyk ter fchaale moeten brengen. Een, H Zie hier boven , bl. 25, en over het Eerfte Deel onze Fadtrl. Letteroef. voor den Jaare 1798, bl.  j. A. de chalmot f zo niet ondoenlyke, zeker een zeer lastige arbeid, dia gewis verveeling in de hoogfte maate zou te wees brengen , en eene omflagtigheid ten gevolge hebben , welke het bedek van geen Boekbeoordeelend Werk gedoogt. Alles wat wy in dit geval kunnen en mogen doen is, naa het doorleezen van elk Deel, algemeen Ie fpreeken, en , indien de gelegenheid zich aanbiedt, op eene en an' dere byzonderheid meer bepaald dil te daan. Het algemeen oordeel hebben wy reeds in de weinige regels by den aanvange gedreeken. 6 Eene en andere byzonderheid willen wy hier kortlvk aanroeren. Gewis behoort de Opdeller eens Werks van dien aart zich te bevlytigen, om het zo verre volkomen te maaken a s mogelyk is; de tyd geeft 'er onmiddelyk en onvermydelyk onvolkomenheden te over aan. Van nog leevende Perfoonen kan de Schryver niet altoos nalaaten te gewaagen , en doet hy het doorgaans, bv voorkomende gelegenheden, kortljk, waarmede men zich ook, om reden, meestal te vrede houdt. Doch op dien algemeenen regel vallen uitzonderingen. Wv willen het met een voorbeeld ophelderen. Van quiryn de blau gefprooken hebbende, vervolgt de chalmot: „ Zyn jonger Broeder theodo„ rus bronsveld de blau, gebooren te Leeuwaarden „ den 23 Oétober 1729, wierd, na zyne Academifche „ studiën zo te Franeker als te Utrecht voleindigd te „ hebben, in het Jaar 1755 met grooten lof Proponent, „ en den 29 Oclober vsn het zelfde jaar tot Predi„ kant te Oudefchoot bevestigd : van daar in ïuny „ 1756 naar Amesfoort beroepen , en ten ïaare 17*8 „ tot Predikant in de Gemeente te Groningen, doende „ aldaar zyne In treepredikatie den 24 December; al„ waar hy ook nog als oudde Herder en Leeraar, met „ een onvermoeiden yver en vuurige liefde, zyne hem ,, aanbetrouwde Kudde is bedierende. 's Mans bekende „ zedigheid weerhoudt ons, zyne verdere beniinneiyke „ hoedanigheden, die hem met het grootde regt zo ga» „ liefd en dierbaar by zyne Gemeente maaken, te ver„ melden, fly huwde den 10 July 17^9 te Amfterdam „ met anna visscher, gebooren den 10 September „ 1729, onlangs overleden." Wy willen de zedigheid van den Leeraar blau zo min kwetzen als de Schryver des Woordenboeks; maar , ver-  BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK. 383 wctcHenden openlyk ten zynen aanziene gebeurde zaa- xlll Deel diens Werks, bl. 99-XJ5. daarenboven heeft de Kevkleeraar de blau het phgtmaatig gekeurd» om naa de Omwenteling in 1795, tot zyn Ampt weder hoepen, zyn' Hertelden Predikdienst te vieren met eene feerreden die het licht ziet, waarin hy een kort verJSfSvanïyneAinpt^tzetttog.en van zyn gedrag getuurende den ftilftand van zyn Stedelyk Leeraarampt, oWnTet te gewaagen van een Stuk e, getyteld: GroITngensoudftePreSikant, niet Kcrkelyk.noch Regterlyk Zaar h Politieke Refolutie der Stadie geer mg , zyn Jmlt ontzegd. Wie 4ou, by het vermelden van dien Kerkleeraar , niet eenig berigt deswegen verwagten? K SpaaS anders is^de chalmot doorgaans m*, ora van de iongfte tyden te fpreeken ; men leeze het breede ArtSel van den Leeuw aar dfehen Leeraar kornelis blomwiens zonderling charaéter de Schryver met deeze woorden opgeeft: „ Van natuur was hy goedaartiï en yverig dienst doende ; doch bemoeide zich S gaarne met een ander zyne [beter met eens anders] " fwistzaaken ; en wanneer het op de regtzmnigheid " aSwam, óf dat hy dagt eenige inbreuk op het "keSvke regt te zyn gefchied , dar. fchoot hy e "harnas ter verdeediging aan, en kende geen ynendV Kp meer. Doch hoe yvervol en heldhaftig hier " oe zyne poogingen ook waren, kreeg hy doorgaans, " door onbezonnenheid bettierd , en aangevuurd door " zvne zogenaamde Vrienden , die , zelfs agter het fcherm fittende, hem 'er aan waagden , zo als men " zeat, den bout op den kop: en wantieer dar. de zaak " kwaalyk was uitgevallen, lieten zy den goeden blom " in de pekel zitten." Waarop twee bekende gebeurtènisfen tot itaaving worden bygebragt. Een Artykel van eenen anderen aart, tevens (trekkende om te toonen, hoe vry de chalmot over oe laatIte. Gebeurtenisfen in den Vaderlande fchryft, is dat van wylen den Raadpenfionaris pieter van bleiswyk.^  3§4 j- a. de chalmot, biographisch woordenb. Genoegen fchenkt het ons, in dit Werkbreede en welgeftelde Berigten, wegens Perfoonen van onzen Leeftvd aan te treffen. Men moet ze in een Werk van deezen aart zoeken en vinden. Zo lazen wy met fmaak het a" tykel over den Amflerdamfchen Advocaat niklaas Verzameling van Cnmineele Stukken, betrekkelyk zekeren Misaaaigen en jongst Geëxecuteerden , binnen de StedeBeverwyk, den i February ,800. Te Alkmaar en AmflerdaZ b, J. A. van Harcncarfpel en w. Brave. In gr. ivo, ,40bl. BRimm/rRnnT!r' een der 2rootfte misdadigers, die JJ immer op aarde waren, en ons in deze Verzameling volgens zvne eigene bekentenis, wordt voorgedragen7™ van arme en deugdzame Ouderen te ^«geboren aan wier zorgen hy echter, in zyne eerfte kindsheid, doo hunlieder 2d>fZ,V' °n£troI^en is geworden,en alstoen aan het publiek Armbeftuur vervallen zynde, wierd zyne verdere od. voeding aan de^en ofte geenen Landman , b/wien hv beftedeling was, toebetrouwd. Tot zekere jaaren gekomen zvn Ie Wie.d hy als lidmaat het Rootnsch KerkgenooSp fogTvrS dan zyne veronachtzaamde jongelingfchap had hem vatbaar gemaakt voor kleine ondeugden, die hem Vervolgen.Teilen " worden zynde, eerst tot zedenloosheid, en eSk fo? een volmaakt ongeloof bragten. In deze gefteltenisfe ontwikkelden zich de zaaden van ondeugd al meer en meer in zyn nu ge. heel bedorven hart; en de man, die niet lui, gelyk andere boosdoenderen ,_maar een yverig arbeider was , wierd nog in den Woei zyner jaaren de gruwelykfte booswicht. Hy veroor. loofde z.ch nu, zo als hy nog weinige dagen vóór zynen dood, na dat zyne verhooren reeds gefloten waren, heeft bekend en beleden, de ftoutfte misdaaden, die, ieder op zich zelver] genomen, boosaartig en hoogst ftrafwaardig waren , en alle SS' B'-zamenlyk genomen, hem allengskens en trapsgewyze hebben opgeleid tot die hoogte van buitenfpoorigheid en woestheid voor welke weinig ftervelingen vatbaar* kunnen worden. Men vindt deze omftandigheden zeer gejast ver. meld, ,n het kort bericht voor dit Werkjen, door Mr. uit van blarkom, Hoofdofficier der Stede van Beverwyk en Baiiplaatst?" Va" £l°P' 3,3 Uitseevtr daa' van' £- De zaak, over welke deze bruin brtnxman , door het ge. recht der Stede beverwxk, civiliter werdt gearrefteerd, toen hy op zyn vertrek ftond, om zich naar Amjïerdam ter woon te  vebzamel1ng van crimineele STUKKEN. 385 te begeeven, beftond in een vermoeden . als of hy, op den morgen van den 16 November 1799 > op de Boerdery van ge. rit duinhoven aldaar , by wien hy mede als knecht werkte, aan her boveneind van zekeren Üyl van de binnendeur op de clorsch brand zoude gefticht hebben. Zyne weiffelende andwoorden, op de aan hem gedaane vraagen, toonden genoeg, dat dit vermoeden zeer gegrond was geweest; doch niemant zvner rechters had zich immer kunnen verbeelden, dat deze man zulke fnoode misdaaden gepleegd had , als hy vervoleens heeft beleden, na in zvn vierde verhoor gezegd te hebben dat hy niet bepaaldelyk konde opgeeven , waarom hy brand gefticht had, vermids zyn hoofd, om voong gepleegdetruwelen, als geheet op hol was, zo dat hy op het laatst zelfs niet meer wist wat hy deedt, en ook zich zeiven niets meerder vertrouwde. Uit alle de Verhooren , bekentenisfen , Confrontatien en eisch tegen dezen misdaadiger gedaan, blykt: dat hy, in den avond van Donderdag den 7 November 1799 , ten half 10 uuren te bedde gegaan, en in dien zeilden nacht, na gisfing ten half 12 uüren , fchrikkende wakker geworden zynde! op de gedachte is gekomen, dat zekere jan van tune, de oude, hem had onthouden, en hem nog fchuldig was, één gulden, welke hy brinkman by denzelven verdiend had, door voor' denzelven aardappelen-land om te fpitten. Om welke gulden hy gemelden jan van tune onderfcheidene reizen had gemaand, die dezelve echter, onder verfcheidene voorwendfels, zoude hebben geweigerd te betaalen. Dat hy, fc'ert twee jaaren, daar om zeer verbitterd en wraakgierig was geweest op dien man , doch niet weetende hoe zich te wreeken, en ondertusfehen zich in denzelfden nacht meje herinnerende, dat deze jan yan tune, by gelegenheid dat zv te famen over het kaartfpeelen twist hadden gekreegen, hem had verweeten, dat 'er geen Hechter op voeten liep dan hv was; hy daar door tot het denkbeeld is gekomen , om het zaadvak van zynen Slaapbaas , waar in deze jan van tune eenige rog en haver had liggen, in den brand te lr.eeken ten einde denzelven daar door een pots te fpeelen. Verder dat hy , zo om dat hy zelve agttien guldens in dat zaadvak verborgen had, als mede om dat het goed van jan van tune niet alleen, maar ook dat van zyn Slaapbaas, dus zoude hebben moeten verbranden, terwyl nog drie zielen, die on, er hetzelve dak gerustelyk lagen te flaapen. daar door mede gevaar liepen, hy daar van tot inkeer is gekomen en den aangeftooken brand zelve weder heeft gebluscht. Verklaarende hy. voor zyne rechters, dat hy zulks niet zoude gedaan hebben , indien hy eenigzins had kunnen berekenen, dat hst goed van meergenoemden tune alleen had kunnen verbranden, zonder dat zulks aan anderen fchade hadt toegebragt. lett. i8o3. no. 9. D d A  $ü6 verza&1elins van crimineele sïükijei?, Afgryzelyker v/as intusfchen de vrywülige bekentenis ya», dez .'n fnoodaart, hoedanig hy zyne familie , vyoonende aan, dc-n Asfendelverdyk , vermoord had. Zyn verhaal kwam deswegens zaaidyk hier op neder. Hy was op Zondag 22 MaarJ 179S. des morgens na kerktyd , benevens zyne Zuster mar-^ »YTje , van de Beverwyk gegaan naar den dsjendelverdyk, piet oogmerk , om by zyn Zwager gerrit janse nuinninks, als in huwelyk hebbende aaltje brinkman. z,ne Zuster, ter gast te gaan. Na gisting om elf, uuren of half twaalf daar gekomen ^zynde, was na bet.eeten, en wel om twee uuren, daar mede gekomen arend jansu nunninks , .welke toen? maal? vryddc naar, en vervolgens getrouwd is met', zyne bovengenoemde Zuster marhytje. Hier te famen in gefprek/ geraakt zynde, verhaalde zyn Zwager gfrkit j^npe nl>\nin'k$ aan hem en de andere daar tegenwoordig zynde perfoonen, dat hy by den inval der Franfchen zyn field had geborgen'? vraagende hem tevens om eenige pubt willige poten , midsgaders om een mooijen jongen appelboom. welKenbruin brink? man in den tuin van gerrit sonneveld had itaan, doch aan hem toebehoorde. Welk een en ander hy , bruin, beloofde in den avond van Maandag daar aan volgende te sullen brengen; zullende zyn Zwager hem dan, tot digt by de Beverwyk, langs een bepaalden weg te gemou komen, Die dag verfcheenen zynde, wierdt hy des middjgs om twee a half drie uuren, geduurende zyn werken op her land v;;n jan lvnslager , onder de Ambachte van Wyk aan duin, eerst bedacht en belust, om het geborgen geld va, zyn Zwa» ger, offchoon hy niet wist, hoe veel hetzelve bedroeg, weg ie neemen m te fleelen; willende eerst zyn Zwager of Zuster liithooren waar hetzelve lag, en hun dan beiden vermoorden. Hy verkoos daar toe den beraamden tyd, dat zyn Zwagrhtm zoude ontmoeten, en ging des avoi ds. ten zes uuren \an het land van jan lynslager , naar zyn eigen huis in de Peperftraat ie fitverwyk , het welk by alleen bewoonde. Hier aogt en vondt hy zyn byl , welke hy tot het doen der moorden bepaald had ; en ging met deze, doch zonder de Wi.lige poten of het appelboompjen meoe te neemen , langs de Breetlraat door de filokfleeg, den Pruimendyk over, tot aan den Hem, en verder het pad langs, dat op den .-'sfin^ éeiverdyk uitloopt. Dan , in \geêrwil van de gemaakte af. fpraak , ontmo. tta hy zynen Zwager hier niet, weshalven hy over den dyk tot aan de.-zelfs voordeur is voortgegaan, die hy gf floten vondt. Luisterende hoorde hy dat 'er meerder volk in hüis was, en maakte uit de fpraak op, dat htt zyn Zwagers buurvrouw , de huisvrouw van loijw kieyjsroek, was, weshalven hy befloot, om geen achterdocht te verwekken, aan de voorbeur te wachten , tot dat gemelde vrouw vertrokken was. Dit gefchied zynde door de achterdeur over een  VERZAMELING VAN CRIMINEELE STUKKEN. 38? een plankjen, klopte hy aan; wordende door zyne Zuster de deur geopend, aan welke hy zeide, dat, vermids hy volle gehooid had, hy den boom en poten aan geene zyde van den ttyk had nedergelegd, als willende niet gezien zyn, voorgeevende dezelve geftoolen te hebben. Welk vertelzel hy ook vervolgens aan zyn Zwager, die, een Wever zynde, in het achterhuis aan deszelfs weefgetouw zat, heeft verhaald, om denzelven daar door uit te lokken o;n met hem te gaan, ten einde dien dan afzonderlyk te kunnen vermoorden. Zyn Zwager hem beloofd hebbende om met hem te zullen gaan, om die poten en boom te helpen haaien, zo dra hy zyn roi had ingeleid , ging hy bruin weder by zyne Zuster ; vraagende , onder anderen, of zy haar geld wel voorzichtig genoeg had verborgen, alzo de Militairen allerley listen hadden om hetzelve te vinden: zy andwoordde, zonder de foin te noemen , dat zy het ónder de bedttede , in zeker kistjen, in de turf hadden verborgen. Zyn Zwager, zynen ray ingelegd hebbende, kwam nu by hun, en ging met bruin, welke de byl in zyne hand hield, om, zo hy zeide, de po. ten af te hakken, de voordeur uit, de kluft op, over den dyk, en vervolgens den dyk af, tot omtrend 30 roeden van zyne wooning aan den benedendyk; wanneer hy door bruin , met het huis van de byl, zodanig in den rug werd gefloten, dat hy voorover viel; waar na hy , door twee flagen aan het ■hoofd met die byl ontvangen te hebben, zonder eenig geluid te geeven, dood nederviel. Hierop keerde de moordenaar daadelyk , langs denzelfden weg, tot zyne Zuster , door de voordeur, te rug, welke alstoen aan eene tafel in de keuken zat brood te fnyden , nadien -.zy coffy zouden drinken en een ftuk brood daar by eeten. Zy hem alleen ziende, vroeg waar gerrit was, waarop hy andwoordde: dat deze buiten ftond te wateren; geevende haar daarop, mét dezelfde byl, mede twee a drie flagen aan het hoofd, zo dat zy van haaien ftoe!, zonder eenig geluid te geeven , mede dood ter aarde viel. Ook dezen moord verricht hebbende, trad hy naar het bed, om de aldaar verborgene gelden te ligten; doch hier vondt hy zyn Nichtjen maartten, oud agt jaaren, nog gerustelyk ilaa. pen. Te vergeefs getracht hebbende, dat kind flaapende van het bed te neemen, v/ierd hetzelve wakker en ftond op, ziende haare moeder liggen, die hy zeide te flaapen. Dan, daar dit kind hem kende , en hy dus bevreesd was , dat het zyne misdaad zoude uitbrengen, en bovendien zyne hoop te kur ftellen, om het geld te roven , gaf hy dit kind, met dezelfde byl , mede twee flagen op het hoofd, zodanig dat hetzelve mede dood ter aarde nederzeeg. Nu gelegenheid gevonden hebbende, om het geborgen geld te zoeken, haalde hy het beddegoed en ftro uit de bedftecie, nam de onderlagen D d 2 op,  30? VERZAMÏLINO VAN CRIMINEELE STUKKEN. op, en vondt in zeker kist jen, dat onder de turf lag, twee drie-guldens en twintig enkele guldens, benevens eenig goud, en zilver; van welk laatfte hy veel op den vloer liet liggen. Van daar ging hy in zeker klein kamertien naast de keuken, alwaar hy uit zeker kastjen, in het welk hy wist dat zyn Zwa. ger gewoon was deszelfs geld te leggen, twee Zeeuwfche ryks. daalers en agt festhalven nam. liy die gelegenheid zag hy daar ook nog de twee overgeblevene kinderen van zyn Zwager; zittende het oudfte, van vier jaaren, in de krebbe van de bedftede, en het ander of jongde, oud één jaar, in een kin-, dertfoel by de glazen; doch deze deedt hy niets, offchoon dezelve beiden wakker waren, vermits hy z'ch vleide, dat deze kinderen, wegens hunne jongheid, hem niet hiuderiyk konden zyn; geevende het jon^ife kind nog een zoen. Wy^ ders de voordeur uitgegaan zynde, beeft hy zich weder begeeven naar'het lyk van zynen Zwager, welk hy de gouden hemdsknoopen ontnam ; begeevende zich van daar naar zyn huis in de Beverwyk , alwaar hy des avonds om half neggen aankwam. Waar na hy het geftoolene geld, zilver en goud, op verfchillende plaatfen heeft geborgen, en het laatfte, in 't vervolg van tyd, zo te Haarlem als te Amfterdam ver. kogt, ten einde men geene kwaade gedachten op hem zoudö maaken: hebbende van het beloop derzelve zyne ftbuhlen betaald, en eenige klederen gekogt. Dit monfter,want mensch mag hy byna niet genoemd worden! — deze euveldaaden verricht hebbende,was fehaamteloos genoeg, om den volgenden morgen naar zyn Zwagers huis te gaan, dat hy gefloten vondt; als mede, om alle verdenking te ontgaan, mede het begraven zyner vermoorde familie by te woonen; offchoon arend ianse nünninks hem naderhand altyd van die moorden verdacht heeft gehouden, om dat het hem byzonder was voorgekomen , dat bruin juist had afgefproken, dat zyne Zuster dienzelfden avond in de Schans moest komen. Het vonnis, over deze afgryzeiyke daaden geveld, werdt op den i February i8co aan dezen bruin brinkman ter uitvoer gebragt : wordende hy op een Schavot , voor het Huis der Gemeente te Beverwyk opgericht , door een Scherprechter op een kruis gebonden, met afficlie van een byl, en een ontftoken geweest zynde turf, boven zyn hoofd; vervolgens van onderen op levendig geradbraakt, zyn hoofd met een byl van het ligchaam geflagen, en boven bet kruis op een pen ge* ftoken . en alzo met het ligchaam eenigen tyd ten toon gefield , en daarna afgenomen en begraven. Deze Verzameling van Stukken toont, dat men, in het onderzoek der daar in voorkomende gruweldaaden, met allo vereischte naauwkeurigheid den weg van rechten gevolgd heeft.  verzameling VAN crimineele stukken* 389 heeft. Alleenlyk hebben ét gefcheenen, het we k voor een ^vangen. in zyne d ^ kn Rechtbanken met aanraaden, en ^^e^^en moe. Verhooren van 4 en 6 December. v w ^ was denkelyk alleen in de gevangenis en onnozel iets dat niet altyd plaats heeft. Redevoering ter gelegenheid '««if'ffJjZ^ I terlimen der Stads Armen-Schoolen, genomen vy stóf* ^%S'&t£& «««, mm ^tüon^sfie ZTBefiuur f^^^gfo tninatof. Uitgegeeven ten voordeek van de vooren Schooien. Te Amfterdam, hy J. ten Brink, oem gr. %vo. 47 hl. r^ewis zal ieder menfchënvriend, zich G om de opvoeding der kinderen voora, van — gende of behoeftige ouderen te f.^X'de Yn Ehtirtg en dende, met welgevallen bemerkt hebben, da d innen g ha onderwys op de Armen-Schoolen a Siad ftaatkundige omwending van den Jaare i755. aanzienlyl< Veranderd zyn. Alzins luisterryk, zoo Jn*uzyt getal Hooiers en Hooreresfen , als door het J^len^mMy^, 'ët welk dezelve vergezelde, was dan ook de Pg^d' Wa hv de Buieer w. wagtendorp eekman de bovenaan,,'eau» SdfaSc^tog hieldt, waarvan d* buitengewoone toevloed D d 3  390 W. WAGTENDORP EEKMAN van daaglyksch uitkomende gefchriften ons belet heeft eèii fpotdiger verflag te geeven, doch die wy belangryk genoeg achten, om daarvan aan onze Leezeien den hoofdzaallyken Inhoud mede te deelen; hy is deze: 1 Naa eene gepaste Inleidisg, waarïn de gewigtige Waarheid. dat de zorg voor de opvoeding der jeugd eene der eerften van alle de maatfehappjelyke pïigten is," met eenige juiste aanmerkingen wordt toegelicht en ontvouwd, verdeelde de Examinator EEKMAN de werkzaamheden dezer plegtigheid in da drie volgende hoofdbezigheden: i«, Deedt hy uit eene korte opgave van den tegenwoor. digen flaat der-Stads Armen-Schoolen , zien, welke verbetedaargefleld ëedeeIte van het Schoolwezen dezer Stad zyn 2» Schikte hy, ter voldoening aan de gedaans uitfpraak van Curatoren en der Commisfie van Beltuur der gemelde Schooien, by gelegenheid van een examen door hem over alle dtze Schooien gehouden,aan een aantal leerlingen voor hunne naarftigheid eenige eerepryzen en bevorderingen toe; en 3°. Befloot de Verhandelaar deze plegtigheid met eenige opwekkende Aanfpraaken aan zyne Toehoorers, om fn ' hunne onderfcheidene betrekkingen , tot de inftandhouding d?aagen° Armen-Schoolen het hunne by te De eerfte hoofdbezigheid werdt volvoerd , door de beantwoording der drie volgende Vraagen: A. ) Wat is de aanleidende oorzaak geweest van de dairftelfeds1 iW^eftuur>waarönder de Armen-Schoolen dezer Stad B. ) In hoedanigen ftaat waren die Schooien,.ten tyde toen dat beftuur eenen aanvang nam? en *£llfWelke Yerbectei;inS,en W 'er, fints dat tydftip, by dat gedeelte van het Schoolwezen dezer Stad , ingevoerd en in werking gebragt? ' lu&evüera e» »n A. Ter beantwoording der eerfte Vraag,betoogde de Burger eekman dat de werkzaame poogingen der Maatfchappy Tot Nut van t Algemeen, inzonderheid naa de ftaatkundige omwending yan den jaare r795 , hier te lande voorgevallln,T aTnle"? tlt Zy" ëÊWeeSt Van de daa^ftelling'van het t- ^nn°i°ld,gKbrtftUl!,r f °PPe»oevoorzichc der Stads ArmenSchooien, beftaande hetzelve in een Collegie van agt Curatoren over de Nederduitfche Schooien binnfn deze iaden eene Commisfie van tren leden tot het daadlyk beftuur van de Armen-Schoolen te Amfteldam, waartoe op den 3" Mey des B. Wegens den voormaaligen ftaat dezer Schooien verwyst hy zy-  #vne Hoorers M de Byiagen tot het Dagblad der VergadetlnS van £ Raad dlr Gemeente, 111 Deel, bladz. 169 en fokt en bl. 349 en volg., alwaar, in eene voordragt van eene 'CoLufie uit de beide Amfleldamfche Departementen der Maatfchappy tot Nut van 't Algemeen, zoo wel als m een SSSiva? eene daarop geformeerde Commisfie, va» twaalf leden (als zes leden uit den toenmaahgen Raad, en as mt * voornoemde Amfteld. Departementen) ^^ffiSh C Onder de by het nitfpreeaen dezer Vernandclmge reeds daargeftelde verbeteringen in meergeme de Schooien noemt de Burger eekman voornaamlyk: een nieuw Schoolreglement, voorfchtyvende een Clasjicaal en een afzonderlyk onderwys benevens de manier van dit onderwys zelve ; terwyl hv deze afdeeling dus befluit: „ Verbeeldt u , waarde Toehoorers' twintig, dertig, ja meêr, zes- a zevenjann"ï geheel' en al ongeöeffende, wigten, als om ftryd, ' d-n letter , welken de meester hun, op een zwartgefchüderd bord vóórfchryft, en alzoo in hunne tegenwoordigheid t fchep't en weder herfchept in anderen, in hunne lesboeken " te zien opzoeken, om denzelven, het eerst van allen, den " meester aan te wyzen, en naa te ftamelen; anderen werken ? met éenen voorbeeldden yver, om zich in het fpellen zoo Swaam te maaken f dat zy te eerder eene plaats aan de *" lees en fchryf-tafel bekomen ; terwyl de leerhngen der " hoogte clasfe van de beide fexen, van tien jaaren ouder" dom af, uitmuntende blyken geeven, van hunne vorderin" Jen In de gronden der Nederduitfche taal, naarnlyk: het buifen en vervoegen van woorden, mitsgaders het arawy™. " der onderfcheidene reden-deelen. - Aangaande dit alles, " heb°k by het Examen in Slagtmaand laatstleden, in deze " Schooien gehouden, en waaraan ik niet dan met de leveadgfte aandoening van blydfchap kan denken! de zekerfte ï proeven genomen,- welke proeven myne verwachting en " d e van myne medebroederen, mitsgaders de Curatoren ten " overflaan van welken ik dat Examen hield, zoo zeer heb" ben overtroffen , dat, wanneer wy den betoonden yver, en " gemaakte vorde ingen, onzer braave leerlingen, naar onzen " wensch, hadden mogen bekroonen; wy het aantal der pry" wn welken by het reglement, voor elk der fchoolen, is " bepaald, welligt zouden hebben moeten verdubbelen " De tweede hoofdbezigheid werdt door den Verhandelaar begonnen met eene Aanbraak aan de by deze gelegenheid bedoelde Leerlingen, en gevolgd yan eene prysuitdeeling (naar SeCÏasfen der kinderen gewyzigd) aan 8 S hunner waaronder l ïongens, en één Meisje, die, het gebruik van de regtehand mi S, 'met de flinke het fchryven leerden; terwyl tevens door hem, 06 kinderen uit de tweede na de derde, en rog D d 4 W1C  m W. WAGTENDOSr- EEKMAW, KEDEVCÈRJNC, Uit de eerfte na de tweede Clasfe bevoorderd, en eindelvk *éè 14 kinderen , de Schooien toen verlatende eV t w ? „ koulen en twee hembden. benevens een IoflVk mufefthrift* fiS^fe^ ^ heil-nrcbenF doSo1UShvi' keSe1aSa£tt:iChtCe * ^ ™ ^ A. ; De Vaders en Moeders der bekroonde Leerlingen B. ) De Leermeesters en Leermeesteresfen. g D.) De Leden van het Beftuur dezer Stad. Stad? d" Nederduitfch« Schooien binnen deze F. ) Het afzonderlyk Beftuur der Stads Armen-Schoolen alhier. G. ) De Toehoorers in het abemeen Achter aan deze Verhandeling is geplaatst een aart,* nwrf Jukje, by deze gelegenheid, ter dankbetuigng oLczegd door eenen der Scholieren, zoo voor zich fh nl n«™f •* alle zyne medeleerlingen. ' 'S Ult naain van Wy hebben de keuze des onderwerp* by deze plegtigheid alzms gepast gevonden, en de Verbandelair i*tZ S„ ■ zien in de bewerking van hetzelve«, J&H. °£ & s zaaklyk en eenvouwig , (want eene bloemrykeofg2WelL dé voordrage zoude hier kwalyk te pas eekomen Z ™ gens de cbar teg^woorfieeWoon™ «S^lErB^SÏn'S randen, als de voorwerpen, voor welken eigen yk de plegtig l J?^md WaS° De ^^theidene AanipraakenZ h Iyk en zeer gepast, en Wy oordeelen , dat de Buror «kmT* De i1/nïp°0gmerk ^ dm dag Volk°men heeft"f/nS De éénige aanmerking van belang, die ons onder het leezen dezer Redevoering inviel, is deze: dat wy gaarne gezien had den dat de Verhandelaar, in zyne aanfpraakaandf k ndefen welke op d,en dag eerepryzen ontvingen , of bevorderd^ werden ooi' een afzonderlyk woord gefproken had tot de kindelen welke dit eervol lot thands niet te beurte viel, omtrent voe ens en voornemen., die deze openbaare bekroon ng van veelen hunner medeleerlingen by hen behoorden te verwfkkert of te verlevendigen. Dan deze byzonderheid fchynt den anders zeer nauwkeurige,! Verhandelaar "ontglipt te zyn _ Har? Iyk wenfchen wy, dat eene zoo nuttig inrichting, als die der Armen-Schoolen door Gods besten zegen, en de medewSdn. Dicht-  j. A. S. HOEKSTRA, DICHTKUNDIGE MENOELINGEN. 39fr Dichtkundige Mengelingen. Ijle Deel, ifte en zde Stuk. In gr. %vo. te [amen 260 bl. Eenige godvruchtige gedachten, in rym voorgedragen maaken den voomaamen inhoud uit van deze twee Stukken Mengelingen, we'ke men met den naam van dichtkundig heetc beftempeld. Schoon men noch den naam van den Uitgeever, noch de nlaatfe waar dit Werk gedrukt is, in eenig opzicht kan ontdekken , is uit een voor hetzelve geplaatst Pourtrait, en daar onder gefteld byfchrift van putrus haack, voorheen Pre^kant der Hervormden te Amfterdam, nu te Altona, duw delvk genoeg op te maaken, dat deze Mengelingen geenen anderen maaker hebben, dan j. a. s. hoekstra , voorheen Leeraar der Doopsgezinden te Edam en Utrecht, en nu mede te Altona. Uit welke omftandigheid wy byna zouden gelooven, dat deze Stukken ook te Altona gedrukt zyn. De onderwerpen, welke in deze beide Stukken voorkomen , •zvn, ifte Stuk: Morgengezang, Avondgezang, de Lentemorgen, Lof van jezus zondaars-liefde, in tegenfpoed gelukkig , aan mne vrienden, des Christen zegepraal over den dood, Christenvreugd, Gods alomtegenwoordigheid, de zalige ftaat van een Christen , het zalig affterven van een Christen, des Christen: roem in god , aan doris, eli^e op het graf van daston , lykander op het graf van zslmire, dafnis, celia , de Sterrenhemel, aan god, aan el.ze, aan de fchoonet dorinde . de. kragt van 7 geld. de gunfteling van god. «dvStOkï Myn Zon, myn Hoop, myn Wensch, myn Borg en Middelaar , gods grootheid, de grootfte held, jezus in Gethfémane, de Christen, CHloris, de Waereldling, de Christen, de Wandeling, voor gods en jezus vrienden, de Christen in tegenfpoed, cicilia, doopserinnering, algemeen gebed, jezus lyden naby de wanhoop door jezus gered, het beftaan en de werkzaamheden der Engelen , het goede kind , doris , de zelfmoordenaar bekeera, aan de deugd, myn Heiland, Borg en Heer,de Gods en Menfchenvriend, aan god, chloris, tcgens den zielenftaap , aanfpooring, en god in 't Vleesch geopenbaard. Wanneer men alle deze Stukken met oplettenheid leest, en herleest, dan ziet men zekerlyk in de meeste van dezelve eene ftrenge zedekunde, en in allen een ftichtelyk oogmerk doorblinken ; maar zelden die verhevenheid van gedachten , die fraaije wend ngen , welke den waaren Dichter kenmerken en in verfcheidene dezer onderwerpen zo luisterryk hadden kunnen uitmunten. Hier en daar komt wel eens eene poogmg voor, die aanwyst dat de Eerw. hoekstra den waaren Dichter heeft willen navolgen; doeh zeer zeldzaam komt het by  j. a, s. hoekstra hem tot eene wezenlyke verheffing. En ook hier aan mL. dat ieder voor zich een bepaalden werkkring heeftl* fa het werktutgelyke der verzen , hebben wy h êr en daar Cicilia! ik fchat u waardigi Nut -- wyl gy fchoon, _ aanminnig zyt! Fulchtrta was dan meer waardig —óeAw» zjr haar kart de ondeugd wyd, In deze laatfte regel heeft eene fmelting plaats door de m deugd, het welk d'ondeugd geleezen wordt dus wort t vers een half voet te kort. Dan , hoe gemakkelyk wïe d te verhelpen geweest, daar men Wer m j»„ j r lt fthryvende, had kunnen zetten " * " deD derden naamva' iV^W« «y Awr ^ aan «fe of der ondeugd wydt. ƒ*», als een ftoffelyk bynaamwoord zynde, enz ö *** U y hebben by den aanvang dezer beoordeeling geme'd Am S^^nrW'l/TÜS "AACI< ee» byfchrift voor ditSWerk ónder het afbeeldsel van den Eerw. hoekstka, geplaatst h«fr^h™ zullen wy het, als kort zynde, ten fiottèfoverneeïn!' Ziet hier een juiste fchets van hoekstra's wezenstrekken t Zyn ziel, door God verlicht, zyn vrin^Z Trf Dte paulus yver met johannes lievde paart Om t zorgelooste hart, tot Godsvrucht op te wekken ffVy, door Bybelkunde, en fchoone faal, al pokend Aan Rhyn, en Êlveftroom, voor de Eeuwigheid geteeSd. Hoedanig de Eerw. hoekstra zyn ziel al preekende PPt^^ heeft, weeten wy niet; maar dft hebben wyfndit IvfchS waë4mheeft med^™ haack ZL Zo ^gf. r&l geen dichten is;en dat SSS^^^^i^ en  j8ichtkuwdige mengelinoen. 395 fn zelfs een reehtzinn'g Predikant kan zyn, zonder een Dich, te wy "erinnererilns, verfcheidene Stukken , uit deze Mengelingen , reeds voor eenige jaaren geleezen te hebben, doen weeten niet meer in welk Werk. De zes Nieuws-tydingen, of aardige Bekentenisfen van zei he. vallige Vrouwen. Uit het Fransch vertaald, en ver fier d met een fraaije Titelplaat. Te amfterdam, hy G. Roos,, ïboa, In &vo. i'C bi. Onder zulk eenen aanlokkenden tytel, zoekt men dit prul-, fchiift aan den man te helpen,'t welk echter elk eenen, die maar een greintie goeden fmaak bezit, naa het doorloopen van flechts eenige bladzyden, moet doen geeuwen, zoo om da lafheid van het onderwerp, als wegens den flegten ftyl, waarin het boek vertaald is. Eene jonge Gravin, die in 't huwlyk getreed'-n is, deels om van het kloosterleven, 't welk haare Ontuchtige bedryven haar veroorzaakt hadden, ontflagen te worden en deels om tot rang en fchatten te geraaken; die zich, naa dqn vroegen dood haars Echtgenoots, aan alle de vermaaken der groote waereld wydt, eri zich een paar jonge 1. sbolIen, benevens vyf ligtzinnige vrouwen, ten gezelfchap kiest, onthaalt deze haare vrienden en vriendinnen op zekeren avond, en daar men overeenkomt, dat elke der Dames het getrouwverhaal haarer eerfte vermaaken zoude doen, begint de Gravin haare zedenlooze gefchiedenis op te disfehen, terwyl de oven, ge Dames vervolgends hetzelfde doen; waaruit dan deze zes Sieuwstydingen, of bekentenisfen, ontftaan. Van deze verhaar len maaken losbandigheid en verboden minnehandel den hoofdinhoud uit; geevci.de dus, vooial aan jongelieden, w.mHyk geene ftichtelyke, maar veeleer verderflyke indrukken: En, offchoon deze bevallige Vrouwen, volgends het Voorbericht, fn Frankryk zeer bekend moeten zyn, zouden wy echter liefst gezien hebben, dat h .are ontëerende bedryven by onze Landgenooten onvermeld waren gebleven; dan de Ui geever G. Root heeft dit anders begrepen, en ftoot dit prul in de waereld, als bvdrage tot een Magazyn van kleine Romans, Verhaalen, en Gefchiedenisfen; 't welk van tyd tot tyd zal aangevuld worden Wy hoopen, échter, dat het gevoel voor zedenlykheid over de laage winzucht der Vertaalers en Uitgeevers van zulke onkuifche Gefchriften weldra moge zegenvieren,opdat men eindelyk eens ophoude, door dergelyke vodden, de liefde tot deugd en eerbaarheid , byzonder in jeugdige harten, listiglyk te ondermynen, en daardoor tot de algemeene verbastering bevorderlyk te zyn. De Plaat, die hier verkeerdlyk Tytelplaat genosmd wordt, is even zoo fraai als het geheele boekje. Aas-  %9S AïffltEÏDE, TOONÏELSML; / Adeleide, Gravin van Teek, Ridder - Toneel fpel, in vyf Be. dryven, naar f Hoogduitsch van euze burüer, geb. hahm door D. Onderwater. Te Leyden, hy D, du Mortier en Zoon! S799. In Svo. 106 bl. ' De tytel : Ridder-Tooneeirpel , duidt genoegzaam aan. . ^ men hler te verwachten hebbe. Avontuurlyke gebeu' remsfen, zonderlinge vcrfelryningen, vreemde voorgevoelens heldhaftige onderneemingen , ridderlyke oorlogen, en onvoorziene ttitkomjten, naamlyk, maaken den inhoud van dit Stuk uit- de liefde fpeek 'er de hoofdrol in , en alles is zoodanig' ge. fchikt, dat de Graaflyke minnaar eindelyk bet hoofuöo--merk zyner manmoedige bedryven, in bet bezit zyner geliefde3^leide , de heldin des 'i ooneelfpels, bereikt ziet. Hoedanig dit Ridder-Tooneelfpel by het algemeen zal ontvan, gen worden, vait, wegens de onderfcheidene fmaaken der tooneelminnende Leezeren, moeilyk te beóordeelen; wy, voor ons, betuigen, echter, in a! dat vreemde en wonderbare der Ridder-historiën weinig behaagen te vinden; dewyl dezelven meestal, of een gedwongen, of een onnatuurlyk en overdreeven voorkomen hebben: daarteboven behoort de verbeelding in zulke Ridder-tafereelen , door eenen krachtigen en zwellenden ftyl opgewonden, en naar het onderwerp eeftemd te Worden; terwyl wy hier eenen flechts middenmaatigen zelfs hier en daar eenvouwigen en verwarden fprecktrant der 'hoofdperfoonen aangetroffen hebben , die door de Nederduitfche vertaaling nog meer verboren heeft; want, behalven dat dezelve fomtyds al te letterlyk is , heeft de Vertaaler ook "-eene zwaarigheid gemaakt, om hier en daar een Hoogduitsch woord in een Nederduitsch gewaad te fteeken. Ons beftek gedoogt niet, dit een en ander met voorbeelden te ftaaven; het ge egde zal elk eenen, zelfs by eene oppervlakkige leezing, rascii in 't oog vallen. In onze voorige Letteroefening, Art. Weiland, bladz. ut reg. 1* ss eene zinfjoorende Drukfeil ingeflopen. Aldaar ftaat: "met de tweede, leesi met de tweede. '  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Het Kwaad, naar het Fransch van salchli. Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. Svo. 383 bl. behalven het Voorbericht. De Nederduitfche Uitgaaf van dit by veelen onzer Leezeren ongetwyffeld reeds bekende Werk begint met een uitvoerig Voorbericht van veertig bladzyden, hetgeen door den Hoogleeraar eernardus nieuhoff opgefteld, en grootendeels getrokken is uit het Voorbericht van den Schryver zeiven voor den oorfpronglyken Franfchen Druk. Reeds vroeger, in den Jaare 1784, had de Heer salchli, zo als wy in dit Voorbericht zien, een ander Werk uitgegeven, over de Eindoor zaaken en de Beftuuring van het Kwaad. Dit werd, door Mevrouwe n. g. m. van westervelt salentyn , geb. op ten noort , in het Nederduitsch vertaald, en deeze Vertaaling, door den Hoogleeraar overgezien, wis byna voltooid, toen het tegenwoordige Werk in het licht kwam. Men befloot ook van dit laatfte de vertaaling te onderneemen, en den eerften reeds afgewerkten arbeid te plaatzen in het Nieuw Algemeen Magazyn van Wetenfchap, Kunst en Smaak, onder den titel van Gods Wysheid en Liefde in heilig beftuur van het Kwaad, enz. Dit hebbende laaten voorafgaan, geeft de Hoogleeraar verflag van het tegenwoordige Werk. De Schryver, na eenige welgegronde aanmerkingen, over de moeilykheid van deeze ingewikkelde en afgetrokkene doffe zo te behandelen, dat dezelve eiken Leezer duidelyk zy,en evenwel eene naauwgezette wysgeerige orde in een Dichtftuk niet al te fterk in het oog valle, geeft zynen arbeid niet op als eene uitgewerkte Verhandeling. Zodanig, oordeelt hy, moest een Gedicht over het Kwaad niet ,zyn (en zekerlyk moet een Dichtftuk anders ingericht worden dan eene enkel redeneerende Wysgeerige i-ett. iüco. no, 10. E e Ver»  398 E. SALCHLI Verhandeling, waarin aan de Verbeelding, de ziel der Dichtkunst, of geene, of naauwlyks eene kleine plaats kan gegund worden) maar , volgens eene uitdrukking van pope, „ eene algemeene kaart, die, door alleen de „ aanmerklykfte plaatzen aan te flippen, ons te gelyk ,, hare uitgeftrektheid, hare grenzen, en haren zamen. „ hang deed zien (*)." Na eenige andere aanmerkingen, zegt de Schryver: „ Het ftuk, 't welk ik behandel, is geheel nieuw Cf)-" Dit moet gewislyk niet zo worden opgevat, als wilde hy daarmede aanduiden, dat niemand vóór hem eenig foortgelyk onderwerp zoude behandeld hebben : zelve telt hy verfcheiden beroemde Schryvers op (en men zoude die lyst nog vry veel kunnen vergrooten) welken zich benaarftigd hebben om de overoude tegenwerping, tegen de voorzienige beftuuring van een volmaakt Wys, Goed en Almachtig Weezen, uit het beftaan des Kwaads afgeleid, bondig te beantwoorden : maar hy beweert alleenlyk, daartoe eenen nieuwen en tot nog toe onbetreden wech te zyn ingeflagen. Zekerlyk heeft hy, in fomrnige opzichten, zyn ftelfel op zichzelven: maar men kan niet ontkennen , dat de meeste zyner aanmerkingen en Hellingen reeds te vooren bekend waren. Zyne hoofdftellingen zyn, dat het Kwaad der Onvolmaaktheid van de natuure der fchepfelen onaffcheidelyk is ; dat het Natuurlyk Kwaad daaruit van zelve voortvloeie; dat het Zedelyk Kwaad uit dezelfde bron zynen oorfprong neeme; dat ondertusfehen het Natuurlyk Kwaad op zyne beurt een middel worde ter geneezinge, of ook wel ter voorkominge van het Zedelyke ; dat het derhalven dient om der menfchen maaking te bevorderen, en dezelve metterdaad voor een gedeelte bewerkt in dit leeven ; dat die volmaaking namaals zal voortgezet worden, en geftadig tot eenen hoogeren trap opklimmen; dat de zodanigen, welken hier, den heilzaamen invloed van het Kwaad en Gods wyze oogmerken verwaarloozende, zich aan ondeugd en boosheid overgeeven, in een ander leeven zwaare ftraffen hunner hardnekkigheid zullen ondergaan, maar ook door die ftraffen allengskens tot inkeer komen, en by trappen tot eenen meer gelukkigen ftaat geraaken. Schoon (*) El. XI. (f) Bi. XIII.  het kwaad* 399 Schoon nu, misfchien , geen ander Schryver dit alles in even hetzelfde verband hebbe voorgedragen, en het ftelfel van den Heer salchli in dit opzicht nieuw moge heeten, zal men de gemelde byzonderhedèn. meer of min ontwikkeld, by verfcheidene anderen aantreffen. Wy zullen den Schryver geen ongelyk doen, indien wy, zo ter ophelderinge van ons gezegde, als tot eene proef van zynen fchryftrant, eene plaats of twee uit dit Voorbericht overneemen. „ In weerwil van alle die zor„ gen," zegt hy (*) , „ welken ik heb aangewend, „ om het fchoonfte ftelzel op te helderen, voorzie ik echter, dat zekere fchone vernuften, door den tytel „ van het werk afgefchrikt, niet ligt van zich zullen „ verkrygen om 'er flechts eenen halven zang van te „ lezen. Zulke ftoffen, zullen zy zeggen, zyn goed „ voor de twistzieke fchoolgeleerden: maar de zanggoclimien oogften geen vermaak tusfchen de distelen en 9, doornen van de bovennatuurkunde. .. . Die, welken ,, zulke taal voeren , kunnen wel eene zekere kiesch„ heid van fmaak bezitten; maar zy hebben voorzeker „ gene verhevenheid van geest. Hoe! een ftelzel, waar „ in alle verhevene waarheden van de bovennatuurkun„ de, van de zedenleer, en van den Godsdienst, als in „ een middenpunt zamenloopen — dit zoude eene on- „ dankbare en dorre ftoffe zyn! Eene leer, die , „ daar zy ons de oneindige wysheid van den Schepper „ doet bewonderen, ons noopt, in zyne voorzienigheid „ te berusten, de kortftondige rampen van 't leven, en „ de onrechtvaardigheden van het menschdom, duldig te „ verdragen, en die, door duizend fchynbare tegenftry„ digheden overeen te brengen, eindelyk de gevaarlyke „ twyffelingen, die zy in ons verftand verwekt had„ den, verdryft, — zou deze van geen belang zyn voor „ het hart, en voor de verbeelding ? Ik weet niet, of men eene ontydige fchertzery wilde aanvoe„ ren, toen men my te rade was,om het goed,en niet „ het kwaad, te bezingen: maar het is zeker, dat, zoo „ het al eens mogelyk ware, dat het goed zonder het „ kwaad konde beftaan, de ftoffe van een dichtftuk, „ waar in men niet dan van het goed moest gewagen, „ in zich zelve minder fchoon zou zyn, dan die, wel- „ ke (*) Bl. XX. Ee ft  ^00 E. SALCHLI „ ke een tafreel aanbiedt, van het kwaad in zyn ver- „ band met het goed. Men bedenke, dat dikwyls „ droefgeestige voorwerpen , door de verbeelding met „ eenen aangenamen fchtik te vervullen, dezelve fter„ ker roeren, haar daarin levendiger en kiefcher be„ lang doen voelen, dan vrolyke en fchitterende voor„ werpen. Het is in dezen zin, dat men gezegd heeft: „ de nacht is verhevener, dan de dag; het toonneel (*) „ eener onftuimige zee, en het geloei van den ftorm , „ hebben meer behaaglyks voor het verheven vernuft, „ dan het gezicht van eene effene zee ... en van eenen „ helderen hemel Men merke vooral op, dat „ het kwaad de grootheid van het Opperwezen verheft, „ en dat, het geen het allerverhevenfte is in 't zelve, „ juist is die oneindige diepte van wysheid , die het „ goed uit het kwaad zelve doet voordkomen, enz." Verder waarfchouwt de Schryver, bl. XXVI, dat zyn Werk niet gefchreven is voor wellustigen, welken „ de dichtkunst dan alleen beminnen, wanneer zy .... ,, hen in de betooverende bosfchen van Paphos en Ida„ lie rondvoert; — noch voor dorre taalmeesters en be„ krompen uitleggers, die, in kleinigheden zich verlie„ zende, nimmer het geheel overzien:" noch ook voor fchynvroomen, welken, „ door het kwaad goed, en het „ goed kwaad te noemen, alle verlichting fchuwen , „ welke de wolk van heiligheid, waar in zy zich hul„ len , om in het duister te fchitteren , zou kunnen „ doen verdwynen Maar dit dichtftuk zal misfchien „ gunftig ontvangen worden van die denkende vernufT„ ten , welken een verrukkend vermaak fcheppen in de „ befchouwing van het heelal, — in de overpeinzing „ van de algemeene overeenftemming en de beftemming „ des menfchen." Op bladz. XXXV (indien wy wel tellen, want de bladzyden van het Voorbericht zyn niet genoemerd) vat de Hoogleeraar nieuhoff het woord weder op, en geeft vervolgens bondige reden, waarom hy en zyne Vriendin by de vertaaling de voorkeuze gaven „ aan \ „ dichterlyk onrym of profe : " gelyk ook waarom „ de aanmerkingen en verhandelingen , welken de op- „ ftel- (*) [Zo fpelt de Hoogleeraar doorgaande, gelyk ook biveorderen voor bevorderen.\  HET KWAAD. 401 „fteller achter zyn werk heeft gevoegd," hier niet gevonden worden: met eene halve belofte, dat hy dezelve in het vervolg wel met eenige veranderingen, verkortingen, en, waar het noodig of gevoegelyit is, bvvoegfelen en vermeerderingen, zoude kunnen uitgeeven. Wy noodigen hem daartoe. Met zeer veel reden zegt hy, dat „ dit dichtftuk, niet alleen wonder ge„ fchikt is voor aanmerkingen , maar die zelrs vor- " dert." Doch het is tyd dat wy nog iets van het Werk zelve zeggen. Op het Voorbericht volgt een Ontledend Ontwerp van het Werk, hetgeen wy, als zeer beknopt, in zyn geheel zullen overneemen. Dus luidt het : „ Het oogmerk van dit gedicht beftaat in te doen zien, dat het kwaad, " het welk in het zamenftel van het heelal onvermyde!, lvk was , ftrekt , onder 't beftuur der Goddelyke , Voorzienigheid, tot het geluk van het menschdom m 't algemeen, en tot dat van elk mensch in het beV, zonder. Ten dien einde worden in hetzes twee grote waarheden bewezen. I H"t verheven ontwerp en het grote doeleind der „ Voorzienigheid is om alle verftandige wezens geluk„ kig te maken : dus is de mensch tot geluk be- „ ftemd. .,, , „ II. Het kwaad is het grote middel, waar van zy „ zich bedient om den [de] menfchen tot dit algemeen „ oogmerk op te leiden. . „ De eerfte dezer waarheden maakt den inhoud van „ den eerften zang uit. „ De tweede wordt bevat in de twee volgende zangen. „ De vierde [t. w. zang] eindelyk bevat de zedelyke „ beginzelen, die uit cteze leer voord vloeien, benefiends „ eenige vermaningen om zich,hoe langs hoe meer, van „ deze grote waarheden te ove/'-uigen. „ Dus heeft de eerfte zang ten onderwerp — het ho„ ge doel der Voorzienigheid; de tweede — het boven„ natuurlyk (*) en het natuurlyk kwaad; de derde — „ net (*) [Zo vinden wy dit meer, ook by andere Schryvers, uitsedrukt: maar zoude het, tot voorkoming van alle dubbe zinnigheid en misveiftand. niet beter zyn, dat men Metaphyfica fteeds vertaalde door Overnatuurkunde, en Metapnyfictp; a, urn, door Overnatuurlykï\ Ee 3  402 E. SALCHLI „het zedelyk kwaad; de vierde — de zedenkunle, „ en de vermaningen tot beoeft'ening van wysgeerte en ,, godsdienst." Üit dit Ontwerp kan de Leezer zich eenig denkbeeld van den inhoud des Werks vormen. Nog beter kan zulks gefchieden uit de uitvoerige fchets, welke achter het Ontwerp geplaatst, doch "veel te uitgebreid is om door ons te worden overgenomen. Wy zullen ons vergenoegen met nog hierendaar uit het Werk z-lve iets af te fchryven, tot ftaalen van des Schryvers wyze van denken, en van zyne gedachten uit te drukken. Misfchien zal men op enkele plaatzen iets gezwollens in den ftyl vinden; maar over het geheel zal hy, ongetwyffeld, behaagen aan allen, die fmaak hebben in verheven Dichtkunde: terwyl het bedoelde oogmerk de goedkeuring van alle Vrienden van Godsdienst en Deugd moet wechdraagen, zelfs van hun, welken, misfchien, fommige der Hellingen van salchli als gewaagd en onbewezen zullen befchouwen. Na eenige aanmerkingen over het kwaad, als veeltyds de bron van onbekend heil, leezen wy, bl. 119. „ Wie ftaat niet in verwondering opgetogen over de „ overeenftemming van het grote waereldverband ? Het „ gebrekkige, dat men in een deel van het geheel „ meent te zien, ftrekt, door zyne tegenoverftelling, ter „ bevoordering der volmaaktheid van dat geheel. Deze „ volmaaktheid hangt fteeds van duizend onderfcheidene, „ zich onderling bepalende , werkingen af. Hoe! zou „ de mensch mogen vorderen, dat door eene byzondere ,, wet, op éénmaal, de algemeene wierd vernietigd? ,, dat éénsklaps de zon in haren loop wierd geftuit, „ om het hartzeer van een enkel fchepzel weg te ne„ men? Zou hy durven vorderen, dat de Almachtige „ den loop der natuur verandere? dat hy het verruk„ kend hemelgeftel verwoeste? en dat, op elke verzuch„ ting, het ontzettend wonderwerk den grilliger) wensch „ van trotfchen overmoed zou vervullen ? „ Maar, waartoe zouden deze menigvuldige wonder„ teekenen anders ftrekken , dan om de waereld aan „ dolingen, toverzieke inbeeldingen, wanorde, los ge„ val en verwarring over te geven ? Waarin zou de „ menfchelyke reden zich oeffenen? Niets meer kunnen,, de voorzien, befluiteloos omtrent haren tred , zou zy „ de natuur , zich naar grilzieke nukken flingerende , ;, niet  HET KWAAD. 403 „ niet meer eerbiedigen. Zonder haren vasten regel„ matigen loon , zonder altyd eenltemmige wetten, „ zou wufte igrilliSheid alleen hare keus beflisfen» „ enz." . . üngetwyffeld is een Dichter met gekluisterd aan dien betoogenden redeneertrant, waaraan de Wysgeer zich moet binden. Zeer veel fchoons ligt in de aanmerkingen des Schryvers, over het nut des natuurlyken Kwaads tot bevordering van zedelyk goed. Treffende is het voorbeeld , door hem bl. 158 bygebragt, van den deugdzaamen damon, wiens genot van aardfche zegeningen, door eene hem overgekomen blindheid, werd afgebroken. „ Op zekeren tyd," zegt hy , bl. 164, „ dat „ zyne vrienden , met zyn leed begaan, hem beklaag„ den, zeide hy: de goedertierne Opperheer heeft my„ ne ketenen verbroken. Zyne onbegrensde barmhartig„ heid heeft, na duizend droeve zuchten, my den „ heuchlyken voorfmaak van hemelfche vermaken ge„ fchonken. Zekerlyk Jachtte my eertyds het onder„ maanfche, al te zeer verfraaid, aan: God heeft my „ eene nimmer eindigende hemelheerlykheid doen be„ zeffen. Wie weet, of niet de flinkfche kronkelpaden „ der boosheid myne begeerten tot haar bedrieglyk „ lokaas zouden vervoerd hebben? Ja, welligt had ik, „ vroeg of fpade, in wellust gedompeld, der overhee„ rende zinlykheid den losfen teugel gevierd. Welligt, „ dat ik, op den rand des grafs gebracht, met morrend ongeduld had uitgevaren tegen een onrechtvaardig lot. Hy, die myn zintuiglyk oog met een' ver- ', blindenden iluijer dekte , ontfluijerde voor mynen „ geest de luisteryke (*) loopbaan zyner lievelingen : „ al is Tiet , dat, voor myn gezicht, de akelig donkere , nacht niet ophoudt, myne ziel nochtans fluimert niet ' meer; een nieuwe dag breekt voor my aan. De be., minlyke waarheid verfchynt voor myn zielgezicht. Dit aardfche leven is flechts een langzaam fterven , l, waarin de ziel fteeds vadzig voortfluimert ; zy is „ fchier dood voor eene edelere liefde. Hare onbe„ ftendige begeerten doen krachteloze pogingen naar een „ be- {*) [Weder eene byzonderheid in de fpelling van den Nederduitfcheu Uitgeever. Hy heeft eenige weinige meer; doch waarop wy niet noodig oordeelen ftil te ftaan.] Ee 4  4 waï£ iïn*Til ftyft>»mg, en, van al wat tot verbetering van aangenomen begrippen dienen kan, ten eene- maal  godsdienstige gesprekken. 413 maal afkeerig moet weezen , om 'er niet door overtuigd, en tot eene andere leiding van gedachten over. gehaald te worden. Theophilus, of het Christendom. La nature eft muette, on i'interroge en vain, On a befoin d'un Dieu qui parle au genre humain, 11 n'appartient, qu'a lui d'expliquer fon ouvrage, De confoler le foible, et d'éclairer le fage. Te Amfteldam, by F. Drayer, 1800. In gr. Svo. 38 bl. Theophilus had , in een kort Voorbericht, wel iets van het doel van dit gefchryf mogen laaten voorafgaan. Het bevat eene zonderlinge, dikwyls duistere famenfpraak, tusfchen Theophilus en Philetas, over deze en gene, naar het inzien van Theophilus, allergéwigtigfte leeringen, van de verduistering Van het Verftand, de onmacht van den wil, de algemeenheid vart dien elendigen ftaat, en deszelfs oorfprong van de ge. boorte af, en anderen , waaromtrent het Christendom alleen ons de regte opklaaring zal geeven. Metl Vindt hier nu en dan aanhaalingen én vergelykingen van heidenfche Schryvers, die de menfchen, uit onkunde, desaangaande een zeer verkeerd en gebrekkig onderricht zullen gegeeven hebben , en voorts oplosilngenj of althans beantwoordingen van ingebragte tegenbedenkingen , die niets nieuws behelzen. Het leezen van dit Stukjen kan zyne nuttigheid hebben voof hun, die zich gemakkelyk laaten overtuigen , en in zoodanige fchryfwyze, zonder merkbaar plan of orde , genoegen neemen. Maar foms is eene al te oppervlakkige behandeling van zaaken, die niet zoo algemeen erkend , en ook uit verfchillende oogpunten kunnen befchouwd worden , meer gefchikt , om de vastigheid der overtuiging te verhinderen, dan wel te bevorderen. tóff. 1G00. no. 10. F f Fhar  414 F. J. VOL TELEN Pharmacologite Univerfïe Pars II, quam in ufus Auditorum fuorum concinnaverat f. j. voltelen, durn • in vivis esfet Med. Doftor, Med. & Chemire in Academia , qua2 Leydaj est , Profesfur Ordinarius, &c. Dat is. Algemeene handleiding tot kennis der Geneesmiddelen, ade Stuk. Door wylen den Leydfchen Hoogleer aar f. j. voltelen, ten dienfte zyner Toehoorderen opgefteld. Te Leyden , by J. van Thoir. In gr. 8vo. 410 bl. Met byzonder genoegen hebben wy ook dit tweede Stuk der Algemeene Pharmacologie, van wylen den beroemden Hoogleeraar voltelen, geleezen. Gelyk het voorige Stuk bevat hetzelve een ongemeenen fchat van beleezenheid en ondervinding: terwyl men ons hoope geeft, dat ook eerlang, door het uitgeven van het derde gedeelte , dit voortreflyk Werk geheel zal worden voltooid. In dit Stuk worden de vier volgende klasfen van Geneesmiddelen behandeld. De Bittere en Bitterachtige; de Speceryachtige en Balfemachtige ; de Scherpe en Brandende ; en eindelyk de Bittere en Scherpe Braaken Purgeermiddelen. Om onze Leezers een denkbeeld te geven, aangaande de wyze, hoe de verfchillende artikelen, die hier voorkomen, zyn afgehandeld, en hun teffens eenige nuttige en leezenswaardige plaatzen uit dit Werk onder het oog te brengen, zullen wy hier eenige dier waarneemingen en berichten van den Schryver, vertaald, mededeelen, op welke onze aandagt onder het leezen voornaamelyk is gevallen. Het is eene bekende zaak, dat de Geneesheeren het in 't geheel niet eens zyn, over den aard der Carnpher; dewyl zommiaen haar voor een verkoelend , anderen voor een veihittend middel houden. Alles wat hieromtrent door verfcheidene Schryvers is te berde gebragt , fielt de Heer voltelen ons voor in een kort bellek , en laat daarop zyne beflisfing, die ons zeer gegrond voorkomt, aldus volgen: De volgende redenen (zegt hy, bl. 140,) fchynen te betoogen, dat de Campher onder de verhittende en opwekkende middelen moet worden geplaatst. „ i°. De  PHARMACOLOGtAi 4Ï5 ' „ i*. De vlugge, geestige en brandbaare beginzelen, Uit welke zy is zatnengefteld. Alles, immers, wat van een vluggen aard is, werkt als een prikkelend middel. „ 2". "De overeenkomst met de fpeceryachtige oliën, met welke zy in de planten zamen woont, en wier voor* naamlte kragt zy fchynt uit te maaken. „ 3°. Het doorgaand gevoel van vermeerdering van hette, 't geen zy, ingenomen, of van buiten aangebragt, veroorzaakt, niettegenftaande het byzonder [bedriegelykj gevoel, van verkoeling , 't geen zy, in eene kleine hoeveelheid aangewend, veroorzaakt. „ 40. De uitwerkzels , door haar , in gevoelige en Volzappige lichaamen , op een onvoorzichtig en ontydig gebruik, te wege gebragt, volgens de menigvuldige waarneemingen der Geneesheeren."Hoedanige zyn; vermeerdering van hette en van fnelheid in de rondloopende vochten!; ophoopingen van bloed, vooral in het hoofd ; hoofdpyn; duizeligheid; flaapzucht; ylhoofdigheid; ftuipen \ misfelykheid ; benaauwdheid ; bloedftortingen ; hyfterifche toevallen ; miskraamen; een vermeerderde kraamvloed, enz. zie Alcxander, enz. en Otiarin; welke laatfte'meermaalen, door eene groote gift van Campher, heeft zien te wege gebragt een zeer fnellen pols, uitpuilende ontftookene. oogen , ftuipen , en eene doodelyke raaskoorts. „ 5°. De vermeerdering van kragten der Campher, door haare vereeniging met vlugge geestryke middelen i terwyl de laatstgemelde , met Campher vereenigd, wederkeerigiyk werkzaamer worden. Maar daarentegen de Vermindering van het vermogen der Campher, door haare vereeniging met temperende middelen. Ten bewyze van het eerfte verftrekken de waarneemingen van Hofman, benevens de vermeerderde werking van Wyngeest, wanneer daar Campher in ontbonden is : terwyl de waarheid van het laatfte blykt, uit de vereeniging met Salpeter, door welke het vermogen der Campher verzagt wordt." Zeer belangryk vinden wy 's Hooglceraars waarnee^ mingen, aangaande het gebruik der wortel van Arnica of Wolverley, vooral in kwaadaardige buikvloeijingen en roode-loopen. „ Col/in (zegt de Schryver, bl. 222,) heeft het eerst geleerd, dat, door middel van deezen wortel, de ftoffe der roode loop wordt te onder gebragt, verzacht en veran* F f s deïd.  T. J. VOLTELEN derd in een goedaardig vogt, 't welk geen kwaad meer doet; 't geen, zo het niet, door een alle vertrouwen waardig man, wierd verzekerd, wel naar een Kwakzalvers praatje zou gelyken. Volgens myne herhaalde ondervinding kan ik als volkomen waar verzekeren, dat de kragt der Arnica onbedenkelyk groot is, tot het fluiten van een geweldigen doorloop, die uit rottige of andere fcherpe ilóffen zyn oorfprong neemt. In den rooden loop, die, geduurende den Herfst van het jaar 1780, op het platte land, rondsom Utrecht, geweldig woedde, en welks behandeling my op openbaar gezag was aanbevolen, heb ik de heilzaamfte uitwerkzels, door het gebruik van deezen wortel, mogen ondervinden ; hoewel ik echter, daar ik het noodig oordeelde, ontlastende middelen liet voorafgaan. Intusfchen moet ik ook bekennen, dat zomwylen door dit middel geene hulp wierd aangebragt." [denkelyk wegens reeds aanwezende beginzels van verfterving.] „ Zonderling is het , hoe fchielyk de dunne bloedige afgang, door het gebruiken van dit middel, meestentyds pleeg verdikt en gefluit te worden. „ Naderhand heb ik meermaalen van dit middel gebruik gemaakt, toen, in dit zelfde jaar, zich een roodeloopaardige afgang, als een toeval, pleeg te voegen by allerhande koortzen, en ook zelfs by andere zeer verfchillende ziekten , welke ook zeer fpoedig door dit middel wierd gefluit. „ Voorts gebeurt het ook, dat, in kwaadaardige ziekten , een overvloedige buikloop de kragten der Lyders uitput , en de voorgefchreevene braakmiddelen , zo wel als verfterkende middelen, ten fpoedigften door den afgang doet ontlasten; het zy zulks voortkome uit eene rottige fmetftof, welke de darmen boven maate prikkelt; het zy dat zulks alleen een gevolg is van eene bovenmaatige zwakheid- In dergelyke gevallen is de Arnica het beste van alle hulpmiddelen , die voorgefchreeven kunnen worden." enz. Men fchryft deezen wortel best voor in poeder, van een half tot eene geheele drachma, alle uuren, of om het anderhalve uur, in te neemen. Hy verwekt eene geringe misfelykheid, doch werkt anderzins zeer zacht. Zeer uitvoerig handelt onze Schryver over de Genffraea Surïnamcnfis. Hy houdt deezen bast voer het beste der wormafdry vende middelen, en verzekert, dat ver  ÏHARMACOLOGIA. 4*7 verfchillende wormzoorten, en vcora! ronde wormen, na Jat alleandere wormafdryvende midde en te vergeefsch waren voorgefchreeven, door de werking van dit middel, in grooten getale, levendig zyn uitgedreeven: terwvl het ook wel eens voldoende is bevonden tegen den Lintworm. In andere gevallen, in welke men, uit een zamenloop van toevallen, de aanwezendheid van wormeT vermoedde, bragt het dit ong edierte *e 1 met te voorfchyn, maar deed daarentegen de Lyders, die men meende dat aan wormen zukkelden, herftellen, door het ontlasten van eene ongelooflyke. menigte van fche pe ïlvmen. Ook gebeurde het wel in tegendeel, da eene ileepende ziekte , waar van men de waare oorzaak niet kon uitvinden , door dit middel genas, ha dat het de ontlasting bezorgd had van een groot kluwen wormen, als ingeweeven in een nest van allertaaifte llym. Daarenboven befpeurde de Heer voltelen nog dat deeze wortel eene zeer groote waterafdryvende kragt bezit, zodanig zelfs, dat het niet alleen eene zeer ruime pisloozing bezorgde, maar zelfs een gevoel van prikkeling in den hals der blaas verwekte. Dit bragt hem op den weg, om de kragten van dit middel te beproeven in veelerleye fleepende ziekten, die hun oorfprong namen uit een toevloed van taaije en waterachtige ltotfen en verpoppingen van die klasfe. Het gelukte hem hier door ook dikwyls , verfchillende waterzuchten , zwaare hoesten , kortademigheid, /t flymgraveel , en veelerhande andere ziekten, die uit zodanige bronnen voortvloeijen, voorfpoedig te geneezen. De Hoogleeraar eindigt dit ftuk, met de befchryvmg van den aard en de werking der Gittegom. Niettegenftaande dit middel over het algemeen zeer geweldig is, en daarom doorgaans, wanneer het alleen gebruikt wordt, in eene kleine gifte wordt voorgefchreeven, zo fchynt het echter zomwylen in eene groote maate gebruikt te kunnen worden, zonder nadeel, inzonderheid tot het uitdryven van den Lintworm, frerlhof gat dit middel , ten dien einde, zonder onderfcheid van fexe, tot twintig greinen; en zo de worm daar door niet ten eerften wierd uitgedreeven , herhaalde hy die gifte ten volgenden dage, en zelfs nog wel eens op den derden dag. By deeze gelegenheid deelt de Hoogleeraar de befchryving van het geheim van Uos/ius mede, 't geen dikwyls met goed gevolg, tegen dit ongemak, Ff 3 6e"  4l8 f. j. voltelen, pharmacologia. gebruikt is, en 't welk ook voornnamelyk werkt, door eene ongewoone hoeveelheid van dit geweldig middel; beftaande hetzelve uit de drie volgende voorfchriften: 1°. Iji Mercur. Dulc. Lapid. Cancr. 'jtH gr. X. Pulv. Bezoard, Stahlii gr. V, M. F. Pulv. 2°. R> 01. Amygd. Dulc, Syr. Flor. Perfic. aa 3vj. ; M. F. Linêus. 3°. IJt Gummi Guttae gr. XXXVI. ' Herb. Card. bened. Pulv. Marchion aa gr, XX. Rad. Angelic gr. X. M. F. Pulv. aequal, No, iij. Hy maakt een begin met het poeder No. i, 't geen 's avonds ten negen uuren wordt ingenomen ; twee uuren laater, dat is ten elf uuren , neemt de Zieke de likking No. a; en ten volgenden dage, 's morgens ten zeven uuren , neemt hy het eerile poeder van No. 3, Zo de worm hierdoor niet ras wordt uitgedreeven, neemt hy eene tweede gifte ten negen uuten, en zo zulks nog niet voldoende is, neemt hy zelfs het laatfte poeder, ten half elf uuren voor den middag. Het komt ons intusfchen voor, dat dit middel niet zeer gefchikt is voor fchraale en gevoelige geitellen. Befchryving van het Fachinger Mineraal-Water en deszelfs heilzaame werkingen, door m. g. tmlenius, Doötor in de Geneeskunde , Lid der Keurmaintzifche Academie der Weetenfchappen , enz. Benevens eene Verhandeling over de gemaklyke en min kostbaare zamenjlelling van het Loogzoutig Luchtzuur Water, (aqua mephitica alcalina) door middel van het Fachinger Water, van a. van stipriaan luiscius, Med. Doel. & Chem. LecJ. te Delft. Te Amfterdam, by de Erven Sligtenhorst en P.van Rees, i8co. In gr. 8vo, 23 bl. Onder de tot hier toe, in hunne heilzaame werkingen, nog niet algemeen genoeg bekende Minerale Wateren,  M. G. THÏLENIUS, OVER HET FACHÏNGER WATER, 4*9 ren verdient het zogenoemde Fachinger-Water eene aSraerkelvke plaats. De Heer thïlenius bewyst, dat ?eSe is een Alcalisch Mineraal Water 't geen trffers eene buitengewoon groote hoeveelheid van Luchtzuur bevat, waal door het zeer aanmerkelyke pisdryvende , laxeerende en verrtoppingen oplosfende eigenichappen bekomt, die het van een zeer algemeen gebruik maaken in een groot aantal van verfchillende kwaaien , gelyk nader in dit Werkje wordt aangeweezen n het byvoegzel op het bericht van thïlenius, beïvst de Heer Luiscius,dat men van dit Water een heerEl «bruS kan maaken, om hetzelve in de plaats van het gewoone Loogzoutig Luchtzuur Water, te doen dienen, door in dit Water eene zekere hoeveelheid van LoSut te doen fmelten, 't geen voorheen met Lucht- ZUUVanerwedgtn de kleinheid van dit nuttig Stukje, waar van zich voorzeker een ieder, die hier iti be- Eng fÏÏÏ, zal voorzien, zullen wy 't hier by laaten berusten. De Aloude Staat en Gefchiedenisfen der Ver enigde Nederlanden , door e. m. engel li erts. IVde en laatfteDeel. Te Amfterdam, by J. Allart, 1799- £ gr8vo. 469 bl. Tot onze Letteroefeningen voor den Jaare 1701, bl. Art moeten wy te rug liaan, om het verflag van hrt Derde Deel des opgemelden Werks te vinden , toen kd?voorgaanden jaaFe in 't licht gezonden. Nimmer behoorde de^ Eerw. engelberts onder de Schryve s eeTangfchikt te worden, wier Werken, door derzelver fort opeenvolgende uitgave., verbaasden ; meerde? fpoeds heeft men zelden, zo immer, van klimmende iaaren te wagten: en dit bovenmaatig lang verwyl deedt ons te meermaalen, de drie voorgaande Deelen, in onze Boekenkas, de Vaderlandfche Gefchiedenisfen betreffende, zTende, aan de voltooijing wanhoopen. Gelukkig vinden wy deeze onaangenaame gedagten ongegrond, en zien met genoegen dit belangryk Werk voltooid. In het Voorberigt geeft de Schryver de reden van deeze Vertraaging op. By het verneemen van dezelve to^^^r^^Jff verwonderen, dat ^  43° e. m. engeleerts nog zo weinig verre gevorderd was, althans in het vervaardigen voor de Drukpersfe, (want zeker is een en ander gedeelte deezes Deels, wat het opftellen betreft, van eene vroegere dagtekening,) toen het Engelsch en Rusfisch Krygsgeweld het oude Noord-Holland beltorm. de, en de Stad Hoorn, voor eene wyl, vermeesterde. Eene omftandigheid, die, met andere daar by komende, vertraaging aan de Uitgave toebragt , en oorzaak was van eene veel grooter menigte Drukfeilen, dan men anders in £en Werk van die aangelegenheid aantreft , en waarvan de Schryver een breede lyst, met wederzin, ter hand ftelt; waarby wy, op verzoek van zyn Eerw., nog de volgende voegen, die in het Derde Deel, bl. S8U , reg. i, voorkomt; alwaar ftaat, in het -vyfhonderd-, moet weezen, z&VRwhondcrd-vyfen-dcrtigflc Jaar. Wy zullen niet herhaalen, wat wy voorheen , tot welverdienden lof deezes Werks, gezegd hebben; een lof, dien het tegenwoordig Deel niet min dan de voorgaande verdient, en zo veel te meer , daar de Eerw. engelberts in verfcheide opzigten toont zyn eigen Verbeteraar te weezen, „ De Leezer," fchryft hy, ,, zal zich niet moeten bevreemden , wanneer hy by „ eenen Schryver van gevorderden ouderdom, waar in. ,, het geheugen van tyd tot tyd vermindert, in een Werk, „ dat zo lang onder weg geweest is , eene enkele her„ haaling aantreft, veel min, wanneer hy eene zaak, die „ bedenkelyk is , op eene andere wyze vindt voorge„ fteld. Men leert toch by den dag. Zo zal hy van ,, den aandrang tot het Huwelyk van augustus, waar „ van in het laatfte van het voorgaande Deel gefpro„ ken was, een nader en breeder verflag vinden in 't 9, voorfte van dit Deel. Dan deeze zaak , die altoos „ by my van het grootfte belang gerekend is, kon wel ,, eene nadere herinnering veelen. Het duister ftuk van „ den Tempel van tanfana vindt gy ook hier in een „ ander licht geplaatst." fn voorgaande Deelen, als mede in het tegenwoordige, komen zeer veele uitgebreide Inlasfingen van Romeinfche Gebeurtenisfen, waaromtrent de Schryver niet weet, of hy verfchooninge moet vraagen. In de daad, ze zyn ons zomwylen, boe fchoon en ophelderend ook, voor den aart des Werks te lang voorgekomen : men verliest de Batavieren te zeer uit het ooge; men denkt 'er niet om, als men, by voorbeeld, het fchoon uitge. werk'  ALOUDE staat DER VEREEN'IGDE NEDERLANDEN. 431 werkt Charaóterbeeld van augustus gemaald vindt. Te meermaalen ook maakt hy in den loop der /Samenfpraaken, als de uitweiding wat breed wordt, des eene verfcbooning. Over 't algemeen zegt hy er dit van in zyn VoorbeTigt: „ Ik heb daar door , even als ta- citus , de zeden der oude Germaanen te meer doen I' affteeken; de tydvakken, waar in niets of weinig van ' de Batavieren te zeggen was, aangevuld; door vetan" dering van ft of de leeslust zoeken op te wekken, en " egter niet verzuimd, alles van de Batavieren te ver- melden, wat de aantekening waardig was. Over gemis van dit laatfte zal geen Leezer van eenige kunde klaagen, fchoon hy liever by de Batavieren bepaalder zou hebben willen blyven. Gaarne hebben \ . u„ a» ru-i*.f.n.twinüi>(l6 Zamen- fpraak, welke den Schryver ongelooflyk veel moeite en nazoeken gekost heeft. Eene aangewende moeite , waaromtrent hy verklaart te dugten, . dat dezelve by , veele Leezers, welke op Vader land fche Oudheden als ' eene dorre liefhebbery nederzien, weinig genoegen ', baaren zal, en oorzaak is, dat myn Aloude Maat* ' zo veel ik weet, minder geleezen is-, dan myne Jie' fpiegelingen , een Werk van vroeger jaaren en min' der belang: men wil ongaarn een boek leezen, dat ! infpanninl vordert." Wy laaten deeze_ waardeering van eigen Werk voor 's Schryvers rekening, hoewel zeker de bevallige Schoonheden der Natuur, in de JaarIatI'henen, zeer eigenaartig veel meer en algemeener moe, ten uitlokken, dan de Oudheden met den roest des tyds °VDe° Hoofdinhoud van deeze Zamenfpraak, by ons verre de belangrykfte, en meest beantwoordende aan den Tytel, vinden wy dus opgegeeven : „ De Romeinen brengen zeer groote veranderingen in deeze Gewesten ', te wege. Hunne uitgeftrekte heerfchappy en onopI houdelyke veroveringen hebben zo wel haar nut als nadeel toegebragt, door de beftuuring der Voorzienig„ heid. Of de landbouw, koophandel, fcheepvaart, vis, fcheryen en handwerken, hier aan haare verbetering ', of eerfte grondlegging niet te danken hebben? Drusus „ en germanicus met zyne agripmna hebben hier het ' meest toe gedaan. Verfcheide Burgten en andere Ge„ bouwen van tyd tot tyd geftigt. Overblyfzels van eeni„ ge oude gebouwen te Domburg, Brittenburg, Foorburg, ', Roomburg, Alphen, WHtcnburg.Nymegen en andere plaatF f 5 » zen«  42S E. m. engelberts „ zen. Oudheden en Gedenkpenningen daar van tvd tot „ tyd gevonden. Byzonderhedèn van het Huis te Britten „ en het Pretorium van slgrippina. Het Herba Brittan' „ nica! nagefpoord en hefchreeven. Romeinfche Schooien " L h"e,verre dlt «v'oed op de Zeden en Godsdienst s, cler Batavieren gehad heeft.' Te veel overneemenswaardigs vinden wy hier, om 'er mede te beginnen : alleen willen wy onze Leezers niet onkundig laaten, dat de Eerw. engelherts zich den arbeid van den geleerden cannegieter, uit onüitgegeeven Brieven, ten nutte gemaakt, en daardoor de Keiskaarten van peutinger , waarvan 'er eene afbeelding bygevoegd is, veel ophelderings bygezet heeft, en op het geleide daarvan de oude Overblyfzels toelicht. Iets plaatzen wy, m 't algemeen, van die oude Gebouwen, wat derzelver ftoffe en maakzel betreft; doch alles by verkorting. „ De Romeinen waren de Architcdten, de metzelaars „ en timmerlui.; Zy voerden hunne konftenaars en hand- „ werkslieden niet te vergeefsch met zich. De Ro- 5, memfche Krygsknegten waren , met behulp van zul" St™* n d?"iieêertros beh°wden, de eeifte Steen„ bakkers. De Soldaaten waren veeltyds gewoon , bv „ het vormen van de fteenen , die zy vervaardigden, ss de merken van hunne Legioenen , waar toe zv be„ hoorden, en de landen , waar in zy guarnizoen hiel„ denzin te drukken en te bakken, en van die fteenen „ zyn er, niettegenftaande de langheid van tvd, nog „ verfcheide overgebleeven. De ftoffen hadden zy toen „ in dezelfde gronden en dezelfde rivieren , welke nu „ nog de kley voor onze fteen- en pannebakkerven op„ leveren en toen eerst ontgind wierden. Tot het od„ ngten van ovens, en het gereed maaken van fteenen, „ wordt weinig omflag vereischt. Men weet zich hier „ mee m Overysfet, en elders, zeer fchielyk en met „ kleine moeite een genoegzaamen voorraad aan te fchaf„ ten , als men die tot bouwen noodig heeft. Gehou" WG ,fte,enen_kpnden de Romeinen uit Brabancl en het " ™ der ,iubanten aanvoeren, zo zy die begeerden. „ Maar zy hadden die minder noodig, niet alleen, om „ dat hunne gebouwen meer tot noodzaaklykbeid, dan „ tot pragt waren , maar om dat ons land toen eene „ groote menigte van Duif- of Tuffteen opgeleverd heeft, „ het geen men uit overoude gebouwen en gedenkteke„ nen, welke daar van gemaakt zyn, kan befluiten." Op  ALOUDE STAAT DEK. VEREENIGDE NEDERLANDEN. 4^3 Od t'e aanmerking dat de Romeinfche Krygsknegt veel ledigen tyd moet gehad hebben , hooren wy dit antwoord: „ Dat hadden zy niet, en dit hebben onze Krvgsüeden, wanneer zy in bezetting liggen, " veel te veel De Romeinen waren daar door aan " den arbeid en fatigues gewoon , onze Krygsheden raa" ken fchielyk afgemat en ziek, om dat zy 'er met aan I gewoon zyn, wanneer men hen fterk moet aanzetten. 5 Zy hadden daarenboven geen reden , gelyk onze arZ beidslui, om het werk te rekken, en konden er vaardig mee voortgaan. Behalven dat zy hunne fteenen Z veel-grooter maakten , hadden zy de gewoonte , by het ophaalen van zwaare muuren , dezelve aan de I', binnen- en buitenzyden wel gelyk te maaken; maar tusfchen beiden fmeeten zy allerlei fteenbrokken , H flinten, fchulpen , enz. fchikten die een weinig, en aooten de holligheden vol met ongebluschte kalk, " welke het binnenfte en buitenfte aaneenimolt, en er zulk een vast lichaam van maakte, dat het als in een !! fteen fcheen veranderd te zyn." , T , Weaens de veelvuldigheid van Duif ft een in ons Land, geeft Ingelkerts, op het fpoor van pai.udakus, beriet" en wordt , door alles wat daaromtrent reeds aangemerkt is, „ verfterkt in het denkbeeld, dat onze kusten zich tot de bank Breeveertien m de Noordzee ' hebben uitgeftrekt. Het was ondertusfehen wel der moeite waard, hieromtrent nadere nafpoonngen te " doen , en ook die van de Heeren st. simon en paj ludanus verder voort te zetten ; al weet men nog " niet door wie die muuren of wegen aangelegd zyn. ? Oomerkelyk kwam ons het flot eener aantekening, de Hunnefchansfen betreffende , voor. Men weet hoe zeer des getwist is; het van 't zyne verfchillend gevoelen uit cannegieter's onuitgegeevene Brieven opgegeeven hebbende, vervolgt de Schryver : „ Dan hoe kunnen de naamen met den tyd veranderen ! CankeüIeter fchiXzeïfi"? den laatften Brief: „ „ Zouden die fcLsfen ook tegen de Hunnen, door de Inwooners, opgeworpen zyn, en dus zoo veel als Hude' StóWfe Geheime bergplaatzen wor' den in het Graaffchap Zutphen Huden genaamd. Een Hospes daaromtrend kende den naam van HunneMans niet; maar by de Boeren werd h& Gcburgte ge;;{tmd;'' — H geen wel ftrookt met het flot eener  e. m. engelberts voorheen aangetoogene plaats uit een dier Brieven van canneoietek, waar deeze, de uitgeftrektheid van de Hunnefchans by Harderwyk, in de woeste luide, midden op de Veluwc, opgegeeven hebbende, laat volgen„ In deeze ruimte konden niet veel f/unnen, maar „ misfchien hebben zy daar hunne Vrouwen, Kinderen ,, en Bagage bewaard." Zeer breed is onze Schryver over Nymegen en de Oudheden daar gevonden , en byzonder over het Valkenhof. Op de aanmerking, hoe jammer is het, dat men in deezen tyd heeft kunnen befluiten om het te floopen! gaat hy voort : „ Van het oudfle, dat men „ den Romeinen toefchryft, want het andere is waar,, fchynlyk niet ouder dan de tyd van carel de „ groote , is nog iets ftaande geble-rven ; maar voor „ 't overige fchynt in deeze dagen de oude gebouwen een algemeene ondergang aangekondigd, dat waarlyk „ te bejammeren is, wat hier van ook de oorzaak mag „ zyn. De gedenkftukken der oudheid dienden toch „ aan geen klein en kortduurend voordeel opgeofferd; „ zy hinderen niemand, al wil men ze als gedenkteke„ nen van overheerfching aanmerken. Zy geeven eene „ grootsheid aan het landfchap, en de eenigfte gelegen„ heid op onzen vlakken bodem voor den Schilder , „ om het anticque in zyne tafereelen te brengen. „ Het eenvoudig Drenthe handelde beter, wanneer het „ de lange, de eenzelvige Hunnebedden als oude Heilig„ dommen wilde geëerbiedigd hebben." Naa een verflag van de daar gevonJene Oudheden, en hoe men met dezelve gehandeld hebbe, van de veelvuldige verzuimenisfen deswegen, komt hy, als een Oudheidsminnaar, weder tot het floopen van het Valkenhof, en beantwoordt de vraag, hoe men daar toe heeft kunnen befluiten ? in deezer voege. „ 'Er heerscht „ fomtyds een geest van verwoesting van al wat oud, „ grootsch en aanzienlyk is: of dit zoo zyn moet, om „ de aarde niet met zaaken van die natuur te overlaa„ den , en plaats voor nieuwe in te ruimen , laat ik „ daar. Die geest heeft ten minften in Frankryk ge5, heerscht, waar de Hunnen van deezen tyd (*), maar „ in (*) „ Het fpreekt van zelfs, dat ik bier door het gemeei* „ verftaa, dat overal, vooral in de Steden, zich zelf» gelyk » — ge-  ALOUDE STAAT DER VEREENIGDE NEDERLANDEN. 425 in hun eigen land, al wat ter gedagtenis ftrekte van " Adelvke en Vorstlyke overheerfching in veele fraaiie gouwen JL fchoone gedenkftukken en beeldhouw" werken, zoo veel mogelyk, heeft uitgeroerd Of E hei nlyk dit beginzel werkte , weet jk met , er " was ten minften geene noodzaake toe in een land , " waar i1 men, door binnenlandfche en buitenlandfche * krygen , meer dan te veel van de gedenkftukken der " n idheid beroofd is. Men gebruikte een ander yoor" ™Pn?7el- ik zal het u mededeelen. Het Fransch ge» Suf had onder anderen den Burg of het Valkenhof " hefchadigd- men gaf voor, dat de fommen, welke " 11 herS ng vereischt wierden , de Domeinkas te " veel zouden ontblooten; daarentegen kon dezelve mer- kelvk aan-evuld worden, wanneer men dit gevaarte " floome en de onmeetlyke hoeveelheid van Duiffteen "SS maakte" —indien Gelderland, zoo we • aïs het gedrukte Holland, in verpligting was geweest " tè ftond eene buitengewoone heffing te doen had " men "enigen fchyn; maar dit was, zo veel ik weet, " Sen het geval niet in een land, dat zoo weinig, m " vergelding van het laatfte, bezwaard was.. Dan dit " ïokfas was8te fterk. Een dubbel voordeel, in gevalle " van veXop , befliste terftond, en het vonnis van '" ^nwiae vernietiging wierd met meerderheid van ftem" SrawlHettegenllaande het billyk protest y*a " de Stfd Nymegln i- van het Ryk en tusfchen Maas " en Waal Maar wat kon dit protest helpen, daar " baatS , en misfchien ook afgunst, dat Nymegen " met zulk een onvergelyklyk ftuk van oudheid pryk" Z , tegen hen inftenrde'n. k°« ,TS S S ' dan negentigduizend en vierhonderd guldens. Het " KwartLr van Zutphen, dat zich, met anderen, waar" Svk wïnen gouds had voorgefteld , wilde in den " toeuag niet befluiten. De afgevaardigden van de " Stad en het Ryk van Nymegen met de hunnen w 1" 'er in komen , indien de zogenaamde Reuzento" rïn waar men de merken van de Ryks- en Land-da" £en' door de Frankifche Koningen en Keizeren daar »» & * „ ge- — sezind is tot plunderen en vernielen, fchoon het veel fcheeSlt , of het door detzelfc leiders wordt aangehitst of tegengehouden."  42Ö E. M. ENGELBERTS „ gehouden, nog duidelyk zien kon , en de twee Ro. „ meinfche Kapellen met de hofpoort, voor welke de „ lyfftraffen gewoonlyk wierden uitgeoefend, en de „ fchilderagtige ruïnen der ringmuuren, die geen on„ derhoud behoefden , voor de beminnaars van Vader* „ landfche Oudheden en van de tekenkunst , in hun „ geheel, en buiten den toeilag mogten blyven. Het „ Kwartier van Vcluwe, waar van Arnhem de hoofdftad >, is , de mededingfter van Nymegen , gelyk doorgaans „ twee naast by elkander liggende Steden, was dit te „ veel afgedaan , en kon alleen befluiten tot het ter* » ff " 'nen één ,of zo moSelyk twee der Romeinfche „ Kapellen, en dit werd gevolgd < en in Herfstmaand „ van 1797 was het werk, tot oneer van die het zoo ,, ver gebragt hadden , afgedaan. De tyd, welken zv „ hier aan hebben doorgebragt, en de handen , die 'er „ na den toeflag by aanhoudenheid '-aan werkten van „ honderd tot honderd - vyftig man , bewyzen , dat „ hier in de daad eene onmeetlyke masfa van Duiffteen „ voorhanden was, en dit gebouw zulk eene vastheid „ had , dat het nog eeuwen lang den tyd had kunnen „ verduuren. Zoo behoudt de Stad nog de twee Hei„ denfche Kapellen, zoo als zy doorgaans genoemd wor„ den, en het Terrein tot een wandelplaats." Veelmaalen ontmoet onze Vaderlandfche Schryver Gelegenheid om een blik op den tegenwoordigen tvd^te liaan , niet altoos zo ongunftig als in het opgemelde geval; by voorbeeld , van het aanleggen der Dyken en het graaven van Kanaalen door drusus fpreekende fchryft hy het tegenhouden daarvan toe aan het opzien tegen de kostén , en veelal het eigenbelang van Steden en Gewesten, ja zelfs van byzondere Perfoonen; en laat 'er op volgen : „ Wanneer de Eenheid en Onverdeel,, baarheid van onze Gewesten eens in werking Gebrast „en alle byzonder belang, 'dat het algemeene welzyn „ van het Vaderland nadeelig is, den bodem ingeflaagen „ wordt: wanneer eene heilzaame en algemeene „ vrede ons gelegenheid geeft aan het herftel van onze „ zaaken te denken, dan zal dit een der eerfte voor„ werpen van onze overweeging moeten zyn in. „ dien (*) „ Ik fchreef dit in 1797, en by het afdrukken van dit „ blad  aloude staat der vereenigde nederlanden. 427 „ dien maar dezelfde gebreken van onnutte Geldfpil„ lingen en ontydige bezuiniging niet vojrtduuren." De Eerw. engelberts befteedt de laatfte of Vieren-twintigfte Zamenfpraak, ten flotte , aan een verhaal van de lotgevallen van germanicus en agrippina, aan welken wy zo groote verbeteringen van ons Land te danken hebben. Dit Deel is , behalven de gemelde Reiskaart , met eene en andere fraaije afbeelding, zo van oudheden, als anderzins, opgecierd, en met een algemeen Register voorzien. „ blad verneem ik niet blydfchap, dat jaarlyks een aanzien„ lyke fom daar toe zal afgezonderd worden." Iets, over het her[tel der Wisfelbank van Amfterdam , door a. gallas, Med. Docï. Te Amfterdam, by J. R. Poster, 1800. In gr. 8vö. 32 bl. Een ouden Patiënt neemt de Med. Doft. hier onder handen. Hy befchryft de kwaal, waaraan dezelve lans zukkeide, cn wyst de oorzaaken aan, die, zints eenigen tyd, ontdekt zyn ; fpreekt van ds bekende middelen, tot herftel voorgefchreeven en aangewend , doch met geen genoegzaame vrugt. „ Dit alles als in een kleinen bundel by een getrokken heb„ bende," gelyk hy in een kort Voorberigt fchryft, „ hadt „ hy, onder dit te doen, zich moeten verwonderen, dat het „ nog qusftie is van het herftel der Bank, om dat hy meent, „ niet alleen de mogelykheid, maar de gemaklykheid te zien, „ dezelve volkomen en onmiddelyk haaren ouden luister we- „ der te doen erlangen. Welligt is het wnare tydftip „ reeds voorby, en dus het tegenwoordige daar minder gun„ ftig toe." —— Dan , ondanks dit waarlyk niet gunftig, en voor veelen zeker mismoedigend uitzigt, neemt hy den Patiënt onder banden, met de betuiging : ,. Ik heb my tot „ nu toe onthouden, iets wegens 's Lands Finantien op 't „ papier te zetten; thans heeft my de lust bekroopen, dit ,, Iets, zo als het is, goed of kwaad, in de waereld te zen„ den; misfchien werkt het iets goeds uit; zo neen , in magnis voluisfe fat est" Wy waren zeer begeerig dit Geneesmiddel te weeten, en te ontdekken ,, wat het is , 't geen men zomtyds voorby „ gaat, 't geen, ora zo te fpreeken, voor de voeten ligt." Onze Leesers hebben zeker dezelfde nieuwsgierigheid ; wy kunnen dezelve met weinig woorden voldoen. Het Redmiddel  4*8 a. gallas, iets 0ye.1 de wisselbak*. del voorgefchreeven beftaat in het uitfcbryven eener vermeer' derde Belasting van i pCt op de Bezittingen. Hy ver¬ trouwt „ dat zulks geen meerdere ontevredenheid of moei„ lykheid zou ontmoeten. dan eenige zo zwaare geforceerde „ Negotiatien." „ Of," vervolgt hy, dit geneesmiddel aanpryzende, „ ligt aan het herftel van het crediet der Bank „ de Natie minder geleden, dan aan de Marine, als ander„ zins, waar toe dezelve hebben gediend? Zo neen, waarom „ dan zich zeiven niet gelyk geoleeven , en , in plaats van „ palliative, en op tyd werkende middelen, zodanige aange„ wend , waar van de uitflag niet twyfelagtig zyn kan , en „ waar door op éénmaal dat zo zeer noodzaaklyk crediet van „ de Bank zyne veerkragt kan wederkrygen ? Zo ik my niet „ geweldig vergisfe, geloof ik , dat, indien men de zaak uit „ haar rechte oogpunt befchouwt, men vinden zal , dat de „ Natie, althans het aanzienlykfte gedeelte van dezelve, van „ wat denkensaart men ook zy, met geen ongenoegen zou „ zien eene zodanige Herring , waar van men het emploi zo „ zeer ke.it, en waar van men de nuttigheid zo tastlyk bevroeden kan." Wy voor ons gelooven, dat dit Middel „ eener geforceerde „ Negotiatie van i pCt fpeciatim ai hoe" niet zo gereed zou ingenomen worden door de Natie, al ware het ook, dat men, op 's Doctors voorilag, „ nog iets bedagt om eene zo nuttige „ Negotiatie meer genoeglyk en voor den Lande gemaklyker ,, en vry voordeelig te maaken , het zy door het formeeren van een niet verliezend kansfonds of anderzins." De Geneezing der Bank door dit middel gedaagd zynde, Wil de Doctor den Patiënt voor wederinftorting bewaaren , door eene meerdere ontdekking van den Staat der Bank; of zö dit, om ftaatkundige redenen, ongeraaden was, de oude inrigting te volgen, om het geen men in de Bank heeft van de Bank zelve te rug te vraagen , of, zo als in laatere tyden pleeg te gefchieden, dat de Bnnk zelve het in omloop zynde Bankgeld inkoope, zo dra de Agio onder de 3 of 34 pCt liep. Rapport van de Operatien der Divifie van den Luitenant-Generaal daendels, zedert den :& Augustus tot op de gejlooten Capitulatie met de Engel fche en liusfifche Armée , den 18 Oüober 1799 , het 5de Jaar. In den Haage, by l. V3n Cleef, 1799. In gr. 8vö. 55 bl. By zo veele verhaalen als van deeze Gedenkwaardige Gebeurtenis voorhanden zyn, by zo veele Redenvoeringen daar over gehouden , . moet het den 'Gefchiedenislievenden hoogst welkom weezen , dat een der voornaamfte Deelhebberen in dit Krygsbedryi' een Verdag daar van in het licht zende; die  3Ur?CffiT VAN DAENDELS. 420 iit doet de Luitenant-Generaal daendels in het bovengemeld Rapport, 't geen met de vereischte orde en duidelykheid is opgefteld , en zeker geene aanpryzing behoeft, daar de nieuwsgierigheid elk zal beweegen om het zich eigen te maaken. Voor een uittrekzel is het niet gefchikt. Wy vergenoegen ona met twee byzonderhedèn te vermelden. Onze aandagt viel terftond op het niet betwisten der Landing. Wel hadt daendels dit voor, en des maatregelen genomen, ook andere voorgefteld. „ Op dien tyd htdt hy," *t zyn de eigen woorden van den Luitenant-Generaal, „ eene ,, lange Conferentie met de Officiers van de Marine op das „ Helder gehad;/de Schout by nagt stort en de Capiteins „ van braam, capelle, de jong en kolff waren daar te„ genwoordig; allen verzekerden zy , dat zy buiten ftaat wa. „ ren, niettegenfhande het vuur van de battery de Revolutie „ en alle andere dispofitien, welke men hun voortelde, om *', het inkomen van het gat van Texel te beletten. „ Op deze verzekering fchreef de Luitenaut-Generaal den „ *4 Augustus aan den Admiraal story, om hem voor te ftel„ len eenige oude fchepen in het gat te doen zinken, en het „' indringen op die wyze aan den vyand te beletten. „ De Commandant van de Genie, krayenhoff, verzekerde, dat dit zinken geen fchade aan onze fcheepvaart zoude toe„ brengen; de Officiers der jMarine omhelsden het voorftel, „ en de Luitenant-Colonel kravenhoff bewerkte gemeenfchap„ Iyk met hun deszelfs uitvoering, die egter niet gevolgJ is, „ uit oorzaake, van welke men nog de eerfte beweegreden „ niet kent (*)." Twee dagen daar na verfcheen de Engelfche Vloot, „ die, gelyk daendels fchryft, „ eene lengte van omtrent anderhalf „ uur befloeg, en zo kort onder den wal lag, dat haar ge,', fchut den wal beftreek, en het onmogelyk maakte, hetzelve aan den vyand te betwisten, zonder de troupen te waagen." De andere byzonderheid is het gebeurde naa den Slag op den g September, 't welk dreigde alles in verwarring te brengen. „ Drie uuren na den aftocht, en na dat de troupen „ reeds in de Cantonnementen verfpreid lagen, fchreeuwde, tegen het vallen van den avond, een Sergeant van de Jaagers, " ongetwyfeld door kwaadwilligen omgekogt, dat de Engelfche „ Kavallery op den Langendyi was doorgedrongen, en al wat „ haar ontmoette ter neder fabelde. „ Op den Langendyk, verfcheide dorpen, een défilé van meet „ dan twee uuren in de lengte formeerende, was het onmo„ gelyk daadelyk de valscbheid van hec gerugt te bewyzen , >> het (*1„De Luitenant-Colonel krayenhoff, die bezig is met de Gefchiedenis deezer Campagne te belchryven , zal dit ftuk nader ophelderen. —■ Om die opheldering en veele andere te bekomen , verlangen wy zeer na deeze Befchryving, en lioopen eerlang dezelve te ontvangen, LETT. l800. «O. IO. G g  43* larpoRT vanJdagndels, „ het welk ligtlyk dus vrees verfpreidde onder troupen d!» „ vermoeid waren en ongewapend zich verrascht rekenden on „ den tyd van rust, en in de huizen uit elkander zich bevondm? „ zy .Hoegen in wanorde op de vlugt, fpoedden zlh n?et " e. " S I rooUpen' omcultndeeze Dorpen te komen, en Sten „ als een Aroom op St. Pancras, waar de Luitenant -Generaal " h^m°.f ^a,d£g,!n0meD- ~ tlV '^agt daadelyk een „ bataillon dtr sde halve brigade onder de wapenen, en zvne ,, tege,,woord.gheid'was genoegzaam om de orde te I eritellen „ doch een gedeelte der vlugtelingen wns tot de asterhoede en „het artillerypark doorgedrongen , waar dkSneS IS Ü Vreeslfdeelden; weik* «et hunne paarden tof lil „ maar, ja zelfs zommigen tot Haarlem, doordrongen waa^ „ zy een van allen grond ontbloot ISSm-SSSSS^ DT,erhMJ Va\ket, ™rë*Vallme in den Ï«WH van den Tem. pel geduurende de Gevangenis van lodewyk XVI KonZ ^p Frjmftnk d»,r M. cleky , Kamerdienaar van d n KolTn. ïve. «i 'S!Ck- Tt Amfl°rdam* hh Adart, ilico. /« VT/-at 'er , ten aanzieno van eene menigte byzonderhe, VA den, van de waarde of onwaarde des opgemeldenDal verhaak zyn moge, — wat de geDast- of KaSeicIdfr Nederduitfche Vertaaling, ten deezen 'tyde, betrel? !T waarï omtrent wy noch van Vertaaler, noch van Uitgeevèr eeiTen kei woord berigts aantreffen, _ willen w/Tn deezep nTet beooraeelen, hoewel omtrent het een en ander vry ved zou aan te merken vallen. y 6 4 Genoeg is het onze Leezers te berigten, dat in hetzelve S xv, H,te' UUWySt' K™«d™»r van wylen ïoo™ den XVI de pen voert —een Kamerdienaar, die deezen Vont en diens Gezin, geduurende de geheele GevangenTsfchao ver gezelde, en by de veelvuldige zeer aandoenlyke moneelS Welke, geduurende dien langen en bangcn tyd, voorvielen te genwoordig en dus van veele oor- enT ooggetuige™. — Clery vondt z.ch dus in de mogelykheid om alL te%ü^l «VeeS«endoe°nf hLnirtydl'ShIddS &«*6 hebbe om temllen doen, zal door veelen, en m:sfchien niet zonder toerekenden grond, in twyfel getrokken worden. — Schoon%; noodwendig uit den aart der onhandigheden, waarin afch de Schryver geplaatst vondt, veele kleinigheden by herh aSn. in voorkomen die in een aandoenlyk licht geplant t woX* ~ meeHr'ffn veele Le|e?s zulIerfSën" T L Tcn' dan zv verd'enen. Met daar tegen de Leezers van dit Werkje gewiarfchuwd te hebben, willen wy ditS?ukie is*ns niet weer **taii,e,yk s°ed ^ wsr Nies.  J. C. F EI5LEE, HOOGDUITSCHE SPRAAKKUNST. 431 'Nieuwe Hoogduitfche Spraakkunst voor Nederlanders, door j. c. feigleb. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, en te Deventer, by J. H. de Lange, 1799- 8vö- 3°8 bl. De Overeenkomst tusfchen het Ntderduitsch en het Hoogduitsch is zo groot, zo duidelyk dat iemand, die in de algemeene regelen der Spraakkunst bedreven is, en eene der gemelde Taaien wel verftaat, om de Schryvers in de andere met vrucht te kunnen leezen, nllem opmerkzaamheid, en in het begin de hulp van een goed Woordenboek fchynt te behoeven. Maar anders is het, wanneer men tot het lyne der eene of dei andere Taaie wil doordringen, of de bekwaamheid verkrygen van ze vloeiend te fpreeken, en fraai te fchryven. Men heeft dan by eene belezenh id in de beste Schryvercn, ook eene juiste kennis van het byzondere Taaleigen noodig, en biertoe kan men eene goede Spraakkunst niet ontbeeren. Indien men deeze verwaarloost , wordt juist de verwantfchap der beide Taaien eene bron van menigvuldige misflagen. Deeze is eene der oorzaaken, dat zo veele Vertaalingen uit het Hoog- in het Nelerdu tsch zo d^erlyk flecht worden uitgevoerd, en krielen van Germanismen , of verkeerdlyk overgezette woorden en fprcekwyzen. Kostbaare en uitmuntende Werken zyn daardoor jammerlyk gefchonden , en op veele plaatzen voor den Nederduitfchen Leezer onverftaanbaar geworden , indien hy met de Taal van het Oorfpronsdyke wel genoeg verita, om zich te kunnen voordellen, hoe dé Schryver daarin zich hebbe uitgedrukt. De Burger feigler verdient- , derhalven, dank voe r het Werkjen, dat wy thans aankondigen. Hetzelve is verdeeld in twee Hoofdftukken, waarvan het eerfte weinig minder dan twee derdendeelen van het geheel bedraagt. Dit Hoofdftuk bevat ook het eigenlyke Grammaticaale, en beftnat uit Vier Afdeelingen, welke ieder weder in haare Onderdeden, of, gely,- de Schryver ze noemt, Stukken, gefcheiden zyn. Aan het einde des Eoeks vindt men eenTafeltjen van den Inhoud, waarvan wy afleenlyk zullen zeggen.dat het de weezenlyke deelen der Spraakkunst in eene voegelyke orde voordraagt, zynde de drie eerfte Afdelingen gefchikt voor de eer/Ie noodzaakelyke begrippen en oefeningen;voor de verfcheiden deelen der reden (partes orationis in 't algemeen , en voor de nadere verklaaringe van elk deel der reden in 't byzonder: en de vierde voor de fchikking der redendeelen, of de beginfelen der Syntaxis. — Het Tweede Hoofdftuk bevat, j. Eene Verzameling van veele zelfftandige Naamwoorden. 2. Korte en aangenaame Verhaalen. 3. Verfcheiden foorten van Brieven. 4. Verzameling van Hoogduitfche Spreekwoorden. En 5. Eenige Proeven van Hoogduitfche Dichtkunst, meest, zo niet alle, (want wy hebben, op dit oogenblik . geene gelegenheid om het naauwkeurig na te gaan") genomen uit de Werken van den beroemden gellert. In het algemeen vinden wv de voordracht duidelyk en wel G g 2 ge-  43.? ƒ. c. FSrOLER gefchikt ter On'derwyzinge; Zo zyn in het byzonder de Leesoefeningen, in het tweede Stuk der eerlte Afdeelinge: de Oeffeningen in het vergeleken der Hoog- en Nederduitfche IFoorden, in het derde Stuk; de onderfcheiden Oefeningen ter Vertaalinge uit het HcllanJsch in het Hoogduitsch, bl. 70-84. 112-116. J3I-I35- ÏÖ6-S03. Zo ook de Opftellen van Brieven, enz. Eenige Aanmerkingen moeten wy echter den Schryver voorhouden; misfchien kunnen zy dienen om by eene volgende uitgaave fommige misflellingen te verbeteren. Bladz. 43 brengt hy tot het Onzydige Geflacht alle woorden di? 111 thum uitgaan. Dit is zekerlyk te algemeen gefield- d^ Hoogduitlche uitgang in thum laat, even als de Nederduitfche in dom, twee Geliachten toe, het Manuelyke en het Qnzydige. Onder de woorden door den Schryver bygebragt, is zeer zeker het woord Relchthvm rrianneiyk. Voorbeelden daarvan behoeven wy niet elders te zoeken: zy komen in dit Werkjen zelve meermaalen voor, Zie bladz. 223, rcg. u. b! 235 r 10, bl- 260, r. 16. bl, 306, r. 13.. v. o. Op bladz. 50 env. , handelende van de Buiginge der Gefiachtwoorden, merkt de Schryver aan, dat,volgens dc gewoone wyze, Zes Naamvallen geteld worden, in alle zo Gedachtals Naamwoorden , doch dat men deeze buiging gemaklyker kan maaken door flechts Vier te Hellen, alzo de Vyfde toch altoos is gelyk de Eerfle, en de Zesde gelyk de Derde In zyne Voorreden, bl. VI , zegt hy: „ De grootfte zwaarighe„ den, die een Nederlander, welke de Hoogduitfche Taal leert, „ontmoet, zyn, behalven de toepasfing van het Geflachtwoord, de zeer verfchillende Buigingen. Ik heb dus lang „ overwogen, of, en welke veranderingen 'er in de buigingen „ der woorden met grond konden gemaakt worden; ik heb dizelve gevonden, zo als ik die in deeze Spraakkunst heb 3, medegedeeld, te weeten , in plaats van zes naamvallen, heb ik 'er maar vier," enz. Wy willen den Schryver zyne uitvinding niet betwisten; het is zeer mogelyk, dat iwee of meer menfchen omtrent het zelfde onderwerp'op dezelfde gedachten vallen, zonder van elkander te weeten: maar de eer der eerfle uitvindinge kunnen wy hem niet toeftaan. Terwyl wy dit fchryven ligt voor ons de Deutfche Sprachlchre von j. h. heyjnatz, gedrukt te Berlyn in het Jaar 1770, op welker bladz. 79 wy leezen: ., Die Kafus fïnd j) Nominativus, die Nennen. „ dung, 2) Genitivus, die Zeugendnng, 3) Dativus, die Ges, bendung, 4)Ackufauvus, die Klagendung. Die meisten tbun „ noch den Vokativus oder die Rufenfclung hinzu, der aber „ immer, wo er gebrauchlich ist, der Nennendung gleich lau„ ter.. Die Nehmer.dung, Ablativus, mufz nothwendig ira 3, Deutfchen weetallen." Bladz, ?2i leizen wy, over de Perfooolyke Voornaamwoorden: „ In de Hollardfche taal is alles gy, of men met een ,, bejaard man of nut een kind Iprcekt ... men zegt gy. „ Dee:  HOÖGDUIÏSCHE SPRAAKKUNST^ 433 ,, Déeze manier van fpreeken is ook zeer goed en natuurlyk, \, vermits gy, zynde de tweede perfoon van het enkelvoudige, op alles toepasfeiyk is." De wyze van fpreeken is gewettigd door langdüurig gebruik Qiiem penei arbitrium est, ê? jus, & norma loquendi. inzoverre is zy goqd: maar dat zy natuurlyk, of dat gy de tweede perfoon van het enkelvoudige zoude weezen, zal geen .kenner van het Nederduitsch toeltaan. Het. enkelvoudige is du , en gy het meervoudige, dat door misbruik van zogenaamde 'befchaafdbeid in trein is geraakt, en het waare enkelvoudige allengskens heeft verdrongen; gelyk de Franfchen hun vous, in plaatze van tu, dc Engeliehen you , in plaatze van theu, gebruiken. Du is zedert omtrent twee eeuwen allengskens verftoten. Zie lelyveld Aant. op huidecoper s Proeve van Taal- en Dichtkunde, 1 Deel, bl. 470. Men vindt het evenwel nog in c huygens Biddaghs bede, 1024; en in het (preeKen is het üi fommige deelen van ons Vaderland nog niet geheel vergeten. . Bladz. 136 wordt in de befchryving van het Werkwoord ^ezegd: ,, door een byvoeglyk naamwoord wordt aan het zelfX, flandig'iets bygelegd , of van hetzelve gezegd, zonder be„ trekking op den tyd. Zo dra nu het denkbeeld van tyd te pas „ komt, kan men geene byvoeglyke naamwoorden, maar.wet „ werkwoorden gebruiken." Dit is waar ; maar het is niet eene volkomene befchryving Een Werkwoord bepaalt niet alleen den tyd, maar bevat eene hoedanigheid van doen , of lyden, of van eenigen bepaalden toeftand. Bladz. i83. Letter F. ftaat : Tydvoeging van wederhoorigè Werkwoorden; wy befchouwen dit als eene grove drukfeil voor wederkeerige: want dat de Schryver dit, zo als hy moest, bedoelde , blykt uit hetgeene hy vervolgens zegt. Maar die zelf. de drukfeil ontmoeten wy, bl. 189, by No. 1. bl. 192, by No. 2. 195 - by 3. 2c2, by 6. en zelfs in het Tafeltjen achter het* Werk geplaatst. Dit kondigt juist geenen naauwkcurigeii Corrector aan. Op bladz. 221. No. 2. wordt gezegd, dat men het Geflacht.woord niet zet voor eigen naamen van perfoonen ... wanneer zy zonder byvoeglyke naamwoorden ftaan. Dit is alleen waar ten opzichte van den eerften Naamval (of Nominativus), in de overige neemen ook de eigen naamen van pcnoonen gewjönlyk het Geflachtwoord aan , indien zy aan het einde niet volgens de wy^e der Latynfche taai gebogen of op eenige andere manier veranderd worden. Zo kan men zeggen caLovius hasge. een grotium gefchrieben, of gegen den grotius; houazens Gedichte,oï die Gedichte des iiorc.z. Zie iieynatz als bov. bl. 14T. iUadz. 250, reg. 16. zouden wy in de uitdrukking, das haus ist grofz , het laatfte woord niet houden voor een' Bywoord, maar voor een byvoeglyk Naamwoord; rr.eu zette ze over in het G g 3 La-  434 j- c- ibigler, hoocduitsche spraakkunst. Latyn, dan zal men zeegen, domus est magna. Het zelfde mag men zeggen van Eingedenk, froh, fc huldig, en andere diergelyke woorden, welke op bla'z. 252 als Bywoorden voorkomen. iCtlyke andere aanmerkingen gaan wy voorby, om nog iets te Zeggen van eenige der Hoogduitfche Spreekwoorden, bh 372 env. Op evengemelde bla.lzyde itaat'. Es ist nich nicht aller Tage Abend, en dit wordt vertaald- Het is alle dagen nog geen avond. Onzes achtens zoude het moeten zyn, het is nog niet de avond aller dagen, omtrent zoveel als de waereld ftaat nog, of het is nog de jongfte dag niet. — bl. 373. IVer alles erfc'mappen will, verliehrt oft alles, betekent niet, zo als'er Haat: IVie alles waagt verliest alles: maar, wie alles hebben wil, verliest (dikwyls alles: of, naar ons gemeen fpreekwoord : kVie het onderst uit de kan wil hebben , krygt het dek/el op den neus. — Sommige deezer Spreekwoorden konden ook , behalven de'letterlyke vertaaling, wel overgezet worden door andere van gelyken zin,die by ons in gebruik zyn:by voorb. bl, 373. Wenn der kranke todt ist, kommt der Arzt, door, Ah het kalf verdronken is, dempt men de put. bl. 382. Er ist ihr kein Klostervleisch gewachjen , door , Zy heeft geen Nonnenvleesch aan 't lyf. Somtyds is de Schryver buiten noodzaaklyk eid ver van de woorden afgeweken. Waarom, b'. 376. Er mufz es alle Tage auf dem Brode esfen, niet vertaald door: Hy moet het alle dagen op zyn brood eeten ; eene figuurlyke uitdrukking, die ook by ons in den zelfden zin gebruikt wordt? bl. 379. Einem durch die Hechel zie hen, door, iemand over den hekel haalenl bl. 3Ü5. JVem nicht zu rat hen ist, dem ist auch nicht zu helfen, door, Die zich niet laat raaden. is ook niet te helpen ? Wy maaktn deeze aanmerkingen niet om het Werkjen van den Burger feigler als niet gefchikt loc gebruik te doen verwerpen. Integendeel, in het geheel genomen befchouwen wy het als nuttig en wel tot zyn oogmerk ingericht. Maar wy wenfchen de aangeffipte en eenige andere mistellingen verbeterd te zien in eene tweede Uitgaaf, wanneer ook het Papier en de Letters wel wat meer in kleur van elkander mogen verfchillen. Kleine Profaïfche en Poëtifche Bydragen. Te Arnhem, by J. H. IVlocleman Junior, en Comp., 1800. In üvo. 182 bl. Deze Bydragen beftaan uit twaalf onderfcheidene , zoo groote als kleine Stukjens, waarvan de opfchriften deze zyn : ij Du weg door dit leven. 2) De Nachtwaker en zyne Dochter. Lene Vertelling van iikndrik stilling. 3) De dag der Liefde. (Dichtftuk ie.) 4) Aan een' Nachtegaal (in rymlooze maat.) 5) Idylle. Ni en vindt dezen Herderszang te Ermenonville de waarlyk Arcadifche Lustplaats van den Burger m. de girardin, beroemd voornaamlyk door het verblyf en de Graftombe van j. j. rousseau —— aan den ingang van een groen, van hazelaarcn gevlochten, prieel, tegen een  ÏROSAÏSCHE EN rOCTISCHE BYDRAGEN. 43J een grooten Eikenboom, onder een landfchaplyk Monument, gefchreeven. 6) Salgar en Mora. Eene Ekloge. (Uit het Engelsch.) 7) Het geluk der Liefde. Eene Epigramme van Antipater. 8) Byzonderhedèn uit het Leven en Charaüer van EMMANuëL kant. 9 ea io) Een paar Luimen in rym. ïi en 12) Twee Fabelen. Gelyk het doorgaands met dergelyke mengelingen gaat, zoo ook zyn deze Bydragen ons zeer onderfcheiden in waarde voorgekomen. Onder de ftukjens ^ die ons by voorkeur behaagden, tellen wy het eerlte, tweede, en agtfte ftukje. Wel is waar , dat in het eerfte, 't welk geheel in eenen diehteilyken trant is opgefteld, fommige beelden oi.ëigenaartig gekozen zyn;by voorbeeld;al in't begin lazen wy : „ ik heb den laafdrank gefmaakt, dien de GoJ- „ heid ons toere.kt ; ook heb ik gedronken den beker „ met galle vermengd, den teug des ongeluks, ten bo- „ dem toe, uitgeleêgd!" voor welk laatlte wy liever het volgende zouden kiezen : „ ook heb ik gedronken den teug des „ ongeluks, den beker, met galle vermengd,ten bodera „toe, uitgeleêgd!" of iets dergelyKs ; dewyl de woorden bodem en uitldgen eigenaartiger by den beker, dan by den teug kunnen geplaatst worden: ook kwam ons de elf talige herhaaling van den flechts middenmautigen aanhef dezer Zang verveèlend voor. intusfchen zyn 'er elders ook fraaie gedachten en welgekozene metaphors in te vinden, en het geheele fluitje dient om den met tegenfpoeden worftelenden fterfling met de fchikkingen des Alwyzen te bevredigen, en hem opmerkzaam te maaken op de veelvuldige zegeningen en heerlyke vooruitzichten , die hem , ook by de onaan^enuamfte lotverwisfelingen, ten deel vallen. Ons beftek gedoogt niet, van de overige ftukjens (waaronder zich ook eenige weinig betekenende bevinden ,) en dus ook niet van de aandoenlyke, en, om derzelver zedenlyke ftrekking, leezenswaardïge Vertelling, getyteld: de Nachtwaker en zyne Dochter, hier in het breede te gewaagen; te nieêr, daar wy voorgenomen hebben; ten genoegen onzer Lezeren, dit ons verflag te befluiten met een verkort affchrift van het achtfte ftukje , bevattende (als uezegd is) eenige byzonderhedèn uit kant's leven en chara&er ; byzonderhedèn dus van eenen Gryzaart, die, door zyne philofophifche en mefaphyfifche fchriften , de aandacht van veelen tot zich getrokken heeft. Het gemelde ftukje dan luidt hoofdzaaklyk dus: Hy (kant) bewoont een klein huis in eene der ftilfte hoeken van Koningsbergen , de Princesfe-plaats genaamd, naby het oude Slot. Zyne geftalte is verre af van die aanzienlyke grootte, die onze verbeelding zich zoo gaarne by beroemde mannen voorftelt. Een klein, mager, mannetjen, dat altyd voorovtr gebukt gaat, en wiens.oogen, zoo wel als de overige trekken van zyn wezen, In de daad eene emüigs tegenwerping Gg4 fchy-  430" PKOSAÏSCHE EN TOëTISCHE ItTD.UtiEI*. fchynen op te leveren tegen alle phyflognomifche berekenihf. *~— daar bet waare beeld van emmanucl kant ' Dewyl zyn naam overal bekend is, e„ ieder vreemdling hem zien wil, wordt by menigvuldig bezocht; en, fchoon! onder deze bezoekers, natuurlyk de meesten niets meer van hem weeten, dan dat hy kant heet, ontvangt hy elk zeef minzaam, -— en fpreek met hem , naar dat het u belieft, over de verhevenke, of ook over de gemeende en triviaalfte voorwerpen; gy ziet hem nooit buiten zyn humeur, al houdt men hem ook nog zoo lang aan de praat. Heeft iemand brieven van aanbeveeling aan kant, of hy zelf fchept vermaak in uwen omgang, dan noodigt hy u tot zyn klein middagmaal: want zelden eet hy alleen, cn, fchoon hy wel nooit een talryk gtzelfchap heeft, men ziet to? altyd een of twee zyner Vrienden by hem aan tafel. Kant bevvert zich dan altoos , om zyne gasten een goed disccurs te verschaffen; wanneer men zich nu voortelt, dat hy, by zyn ab les omva'tend verftand (*) en een' ryken voorraad van de uitgezochtfte kennis in alk- vakken van menschlyke weerenichap, eene zeer uitlokkende wyze van voorfiellen bezit en daarby veel fpreekt; dan zal het niet vreemd voorko- | men_, dat men vergenoegd zy met toe te luisteren, en zich de lympofien van het wyze Griekenland, zonder dezelven te betreurt n, herinnert. En wanneer men hem aan eenen maaltyd noodigt , waar toevalliger wyze meêr bom vivans dan philofophen , van de party zyn. is hy wel eens gewoon fchertfende te zeggen: goed eeten en drinken is de waare me* taphyfiek des ievena! Hy fpreekt gaarne over politieke onderwerpen. Staatszaaken zyn zyne uitfpanmngs-ftudie. Zyn fchemzinnig oordeel ten dezen aanzien verliest, in den doolhof der diplomatie nieê hgtlyk het juiste gezichtpunt. Hem hierover te hooren is interesfant en leerryk. Hy is met de ligging, het klimaat, de fbatsgefteldheid , de burgerlyke inrichtingen, het merkwaardige en de byzonderhedèn van alle landen, ia zelfs van bv zondere provinciën, diftricten en fteden , en met het character, de zeden en gebruiken der inwooneren, zodanig bekend dat eens een Reiziger, die uit China kwam, toen hy onzen* Frofesfor over dat Keizerryk hoorde fpreeken, hem in goeden ernst vroeg: hoe lang het geleden ware, dat hy in China was geweest > Het is natuurlyk, dat elk mensch van verftand en een' geoefenden geest het gezelfchap van zuik eenen man zoent: De voornaamfte kooplieden der itad noo ligen hem in hunnen kring, en daar hy het gezellig leven bemint, voldoet hy gereedlyk aan deze uitnoodigingen, en is de waare ziel van het gezelfchap, waarïn hy zich bevindt. Rursim heefc gemeend, dat kant , alleen om zich by de voor- (*; Ts dit niet den menscli iets toekennen, 't welk alleen het hooutl. wezen bezit ? "  PEOSAÏSCfJE ES POëTIJCin BYDRAOElSf. 0f vooïnaame Militairen in Koningsbergen beliefd te maaken, he? tweegevecht in zyne befcherm'ng zou genomen hebben; maar deze befchuldiging doet dien Schryver geen eer aan, „Vleijers, (zegt üant zelf, waar hy van den hoogmoed fpreekt:) „ Ja? „ Broers , die eenen man van geboorte gaarne bet hoog. „ He woord laaten voeren, geeven aanleiding, dat deze zich „ aan laaghartigheid en een' vernederenden trots overgeve; zulke lieden zyn bedervers van de grooten en machtigen , „ die zich door die betovering der hartstochten laaten ver„ voeren." By kant is geen aanzien des perfoons! Hy is. een man van de waereld , ja, en gedraagt zich zeer wellevend jegens ieder,die daar aanfpraak op heeft;maar niemand, dan die God vreest, en rechtvaardig handelt, kan ftaat maaken op zyne hoogachting; deze alléén is hem byzonder aangenaam ! Zulk eenen eert hy met al zyn hart. En, dat kant niet maar enkel in theorie philofooph is , kan men uit de volgende Anecdote duidelyk ontwaaren. Men hadt hem eens in verdenking gebragt, als zoude hy Hellingen beweeren, die gevaarlyk voor den Staat konden worden. De laatst? ovcrleeden Koning van Pruisfen gaf, op dat bericht, der Regeering van Koningsbergen in last, om kant de bewuste Hel» lingen openlyk te doen ontkennen, en, ingeval van weigejrii g, hem niet alleen met het verlies van zyn Profesforaat, 't welk zyn geheel inkomen uitmaakte , te bedreigen, maat hem zelfs aan te zeggen , dat hy, zich niet onderwerpende, jpiet langer in de Pruisfifche Staaten zoude geduld worden. Zyne Majefteit, de Koning, dus was het antwoord van on^en Vvysgeer: mag ten tnynen opzichte een befluit neemen, zoo als hy goedvindt; maar by kan my niet noodzaaken, om dat. geene te ontkennen, waarvan myn geweeten my getuigenis gee/t, en 't welk ik voor waarheid houde ! De Koning, nadat hy on-> derricht was geworden van dit antwoord, en van de Itandvastigheid des Wysgeers, trok zyn bevel in, en liet hem van zy-, ne achting verzekeren Kant fchynt zyn ligchaam voor niet veel'meer, dan een infirument, aan te zien , 't welk men Hemmen kan, tot wel-? ken toon men wil. „ Ik heb," zegt by in zyn laatsNiitge* koiiicn Werk: der ftreit der Facultdten, getiteld: „ uit hoof-, „ de myner platte en enge bor«t, die, voor de beweeging „ van bet hart en de long, te weinig fpeeling overlaat, een' „ natuurlyken aanleg tot hypochondrie, welke in vroeger jaa,, ren byna zoo verre ging. dat ik verdriet in myn leven be, „ go.n te krygen. Maar de overweging , dat de oorzaak van „ deze beklemdheid des harte misfchien enkel mechanisch, en ,, dus niet te geneezen ware. biagt my al ratch zoo verre, „ dat ik 'er my niet meer door liet aftrekken, en dat, ter-, ,, zeiver tyd, dat ik my benauwd op de borst gevoelde , myn „ hoofd evenwel opgeruimd en bedaard bleef; zoodanig zelfs, dat ik ook in. gezelfchap, niet met afwisfelende luimen, „ (zo  fP.OSÜ'sCHE EN POè'TISCHE BYDRAGEN. „ (zo als by de Hypochondristen wel meer plaats vindt) maar „ natuurlyk en met overleg, vrolyk en welgemoed kon zyn. „ En., daar men meer genoeeen in zyn leven fchept, uit het „ geen men, by het vrye gebruik van hetzelve doet, dan uit „ het geen men geniet, zoo kunnen de werkzaamheden van „ den geest een ander foort van bevorderend levensgevoel aan „ de hand geeven, in tegenoverftelling van de belemmerin„ gen , die het lighaam alleen raaken. De benauwdheid op „ de borst is my bygebleeven; want de oorzaak daarvan ligt „ in myn lighameiyk geftel; maar den invloed, dien zy voor„ heen op myne gedachten en daaden oefende, ben ik mees„ ter gew.orden , door myne opmerkzaamheid van dat gevoel „ af te wenden , even als of het my in 't geheel niet aanging." Daar kant zeer onderhoudend in gezelfchap is, zoekt hy, wanneer hem in eenen gezeliigen kring de eene of andere belangryke gedachte invalt, den leiddraad daarvan niet zoo verre naar te fpooren, dat hy geheel afgetrokken raakt van dat geen, at welk by en rondsom hem omgaat. — Op zyne ftudeerkamer is hy de diepdoorzoekende Wysgeer; maar in eenen kring van vrouwen, kan men van hem zeggen: in arundine equitavit ipfe Socrates. ■— Zonderling is het echter, dat eene nauwlyks noemenswaardige kleinigheid den geleerden man in zyne oeffeningen kan hinderen; de volgende trek wordt hiervan, ten opzichte van kant , verhaald: Hy heeft nooit etne fterke ftem gehad, maar, by zyne toeneemende jaaren, werdt dezelve nog veel zwakker. Zyne toehoorders waren dus genoodzaakt om zoo naby mooglyk aan zynen fnreekftoel te fchikken • want, op eenen nfftand van vyf fchreden, moest men reeds zeer oplettend zyn. wilde men hem hooren, en, agt fchreden verre, kon men byua geen enkel woord van hem verdaan. Uit dien hoofde, namen die geenen, welke eenigzins wilden naafchryven , altyd hunne plaats in de naaste banken. Kant hadt dan de gewoonte, hen ftyf en, fterk aan te zien, en gemeenlyk hieldtV zyn oog in ■t byzonder op een' hunner , die vlak tegen hem over zat. Nu wilde het geval, dat deze een' knoop van zyn' rok verlooren, en, uit achteloosheid, een' tydlang, vïrzuimd hadt,'er weder een' anderen aan te laaten zetten. Kant was nu gewoon ' geworden, juist op die plaats van den rok , zyn oog te vestigen , waar de knoop af was, en zyn aandacht bleef ongemoeid. Eenige dagen laater evenwel liet de ftudent een' nieuwen knoop aan zyn' rok zetten, en vervoegde zich weder op zyne oude plaats. Nu was kant, het gantfche Collegie-uur door, verftrooid van gedachten, hy verloor menigmaal den draad van zyn voorftel , en in zvne bewys-gronden heerschte geen zamenhang. Toen de voorleezing was afgelopen, liet hy den ftudent by zich komen, en zeide hem, dat hy een' tydlang hadt opgemerkt, dat 'er een knoop van zyn' rok was! De jongeling viel hem in de reden , en verzocht hem verfchooning. dat hy 'er den knoop niet eerder weer hadt laaten aanzetten. Neen] neen! hernam kant, dat  PR03AÏSCHE ejt P0StiSCH2 BYnSAOEIÏ. 43p dat is m/ne nieening niet; ik zou liever wenfchen. dat gy 'er dien knoop weder af liet fnyden: want hy hindert my! —Het is jammer', dat een zoo onvermoeid werkzaam m^n thands voor de Univerfiteit te Koningsbergen zoo goed als verloren is. Zyne hooge jaaren en gryze ouderdom maaken het hem ondoenlyk, om zyne openbaare lesfen langer voort te zetten. Reeds vóór eenige jaaren Yerloor hy het gebruik van zyn linker oog, en werdt door een foort van verlamming aan de eene zyde over« valletj. Hy heeft zyn ambt aan Prof. pörschke overgedraagen. Liederen voor Dorp- en Stedelingen , door jan van eyk, Predikant te Loosduinen, a Stukjens. Te Amfterdam, by ]. Allart, 1798 en 1799. Ln 'ivo. 74 en 70 bl. De Eerw. van eyk, voor eenige jaaren begonnen zynde, om voor de Gereformeerde Land- en Akkerlieden gepaste Liederen te vervaardigen , en dezelve wel bevallen zynde, vervolgt nu, in den zelfden trant, om ook voor Dorp- en Stedelingen van die Gezindte gefchikte Liederen te dichten, die eene zelfde ltrekking hebben, als die voor de Land- en Akkerlieden: van weLe laatflen wy, in onze Letteroef. van 1/94 en 1795, ook aan onze Lezeren bericht gegeeven hebben. Inï.evo'ge zyn ontwerp , vindt men , in het eerll» Stukjen, na een kort Voorbericht, en eenige dichtregelen aan de Dorpen Stedelingen, twintig byzondere Liedjens, ten opfchrift hebbende ; de Winkelier, de Koopman, de Visfcher, de Timmerman , de Verwer, de Bakker, de Rentenier, de Herberg, het luiden van de Poortklok, het Verhuizen , het Schoonmaaken, het Was/chen, de Rechtsoefening, de verftandige Ryke, de vergenoegde Arme, het Gastmaal, Reislied en óabbathslicd. En, in het tweede Stukjen, na eenige dichtregelen aan myne Landgenooten, mede twintig Stukjens, onder de volgende tytels: de Nachtwacht, de Daglooner , de Kledermaaker , de Doctor, de /Ipothecar, de Chirurgyn, de Spiegel, de Afbraak, de Kermis, Geboortezang, de bruiloft, de Begraafnis, de Gelukwenftching, het Rouwbeklag, het Sterfhuis, Saturdag avond, Zondag, Zondag avond, en Maandag morgen Tot eene proeve kiezen wy dem iddenfte coupletten, uit het Lied de kermis. ■ 1 Het hart eens wyzen zal tyd en wyze weeten. Pred. VIII: 5b. Hoe veel jonge lieden raakten Door de kermisdolligheid ,t Spoor der eedle reden byster, Eer zy '* wisten, ach', verleid; Die, voor 't ingebeeld genoegen Van een wilde kermisvreugd, Al te jammer Iyk verfpilden, Geld en goed en eer en deugd! 'klleh  J' V1Sr EYÏT, LÏEDERIÏ?. Heb niet tegen rybe kraameu, Daar verfcheidenheid van vaar De aandagt opwekt van den kooper En den ftillen wandelaar, 'k Heb niet tegen zeldzaamheden, Die het groot natuurryk biedt, i Of onfchadelyke kunften, Die men op de kermis ziet. m 'k Mag wel lyden, dat de menfchen Bezigkeên, en zorg, en pyn Op de kermis eens verpoozen , En betaamlyk vrolyk zyn. yk Mag wel lyden, dat men famen Door genoegen liefde bouw' ; Dat men door een maatig gastmaal Gulle vriendfchap onderkou. Maar: zoo lang de kermisdagen Feesten van de dronkenfchap, Oeffenfchoolen van de (den) wellust, Woest getier en zot geklap, Godsdienstflooring, Sabbathfchennis, Zedepest, en zielvenyn Voor de jongheid zullen weezen, Zal ik daar ook tegen zyn. In de korte Voorrede bericht zyn Eerw. dat onze wenk» hem in onze' opgenoemde beoordeelingen gegeeven, om namenIyk niet enkel voor de Gereformeerden , maar ook voor lieden van onderfcheidene denkwyze te fchryven , hem tot nog toe niet heeft kunnen beweegen , om dit te doen; ten eerften, om dat zyn ontwerp dit niet medebrengt; ten anderen, om dat hy zich ambtshalve verpligt rekent om eerst aan de huisgenooten van zyn geloof te danken. Nu, wy zullen met hem deswegens geen ftryd voeren, zo min als hy dien met ons tracht te voeren , over eene bedenking toen door ons opgegeeven. Evenwel kunnen wy, voor ons , nog niet zien, dat Gen. III: 17 een voldoend bewys oplevert voor des Dichters Helling: dat de Dieren ziek zouden moeten zyn , en fmarten draagen, om het kwaad dat de menfchen bedryven. En ook dit fchynt zyn wel Eerw. te gevoelen, daar hy 'er de denkbeelden van zyn Kerkgenootfchap, in gevalle hy twisten wilde, zoude byvoegen; denkbeelden, die wy in deezen niet zullen beftryden. Wy zyn 'er verre af, om zyne rechtzinnig-, heid eenig geweld te willen aandoen; doch wy verbeelden ons, dat hy, als Dichter, algemeen nuttig hadde kunnen zyn, het geen zyn Eerw. echter niet verkiest te wezsn. In onze voorige Letteroefening ,111 de lieooideelmg van chacmot's ISio. grap'iisch Woordenboek, heb >en wy , op bl. 382,reg. 26 , eenen misflagovergenomen , dien wy verzogt zyn by deezen te herltellen. Aldaar (iaat, dat de Eerw. theodorus brunsvelo r>e blau geboren is den 23 OBober 1729; moet zyn: den 2^ December 1729.  algëmeënë VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door g.> bonnet, DoÜor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht. VHIJte Deel. Te Utrecht, by WY van Yzerworst , 1799» /* ër> 8vo. 313 bl. D e Hooaleeraar bonnet is onvermoeid in het voort- l _„.._.," „mpn 11 irwn^riffpn hvkans hadden wv eezegd wydloopigen, arbeid. Dit Achtite Deel loopt alleenlyK over ae ceruc uc&cuucu ïu»«'»--"j— ---de helft des Elfden Hoofddeels van den Brief aan de Hebreen. Zo dikwyls hebben wy reeds van dit Werk verflag gedaan, naarmaate de onderfcheiden Deelen, het ééne na het andere, in het licht kwamen, dat eene bloote aankondiging nu bykans voldoende konde fchy■nen Ons oordeel over den arbeid van den Utrechtfchen Hoógleeraar is by het leezen van dit Deel niet veranderd: Dezelfde aankleeving aan de Leere der Hervormde Kerke, dezelfde befcheidenheid jegens andersdenkenden , dezelfde zucht om over ieder gedeelte van den Brief aan de Hebreen niet alleen te zeggen alles wat ter ophelderinge noodig is, maar alles wat men er van zeggen kan, zonder voor den enkel Nederduitlcheri Leezer onverftaanbaar te worden , dezelfde beleezenheid, dezelfde fpaarzaamheid in het aannaaien van andere Schryveren , waarvan wy meer dan eens hebben gefproken, ontdekken wy hier weder. è Evenwel zal het, misfchien, onzen Leezeren aangenaamst weezen, en komt, inderdaad, ons welvoegelykst voor, dat wy met dit Deel handelen als met de voorleren eenig verflag van den inhoud, en eenige ftaaltiens van des Schryvers wyze van behandeling opgeeven. Zeer gereedlyk onderfchryven wy de aanrnerkingeö, over het aanbelang van dit Hoofddeel, waarmede de Hoogleeraar aanvangt: „ Dit ^hoofddeel bevat LETT. 1'dCO, NO. II. Wh » »B  44a O. bonnet „ in zich ryke en allernuttigfte Hof voor ons verftand „ en voor ons hart. „ Wy moeten, volgens deszelfs inhoud, onze aan„ dacht bepalen by alleraangelegenfte waarheden van den „ geopenbaarden Godsdienst. Doen wy dit, gelyk het „ behoort, wy zullen, te gelyk , eene aangename over„ eenftemming , (wat het wezenlyke der zaligmakende w leer betreft,) kunnen opmerken, tusfchen de waare „ Godvereerers, voor, en na, de komst van 's werelds „ Heiland. „ Vinden wy dus voedzel voor ons verftand, het zal „ hier, vooral, niet ontbreken aan heilzaam onderwys „ voor ons hart. Trouwens, heeft een Christen, óp „ zynen weg , met veel ftryd , vele moeilykheden , te „ worftelen; hier leert hy , hoedanig het aanbiddelyk „ beftuur der hoogfte Wysheid meermalen geweest zy, „ omtrent de beste menfchen, ter hunner heilzaame be„ proeving: en te gelyk, niet alleen, hoe loflyk deze „ menfchen , in de zorgelykfte gevallen, zich gedragen „ hebben, maar ook, welk middel hen in ftaat heeft „ gefteld, om moeilyke pligten blymoedig te betrach„ ten — in kommerlyke vooruitzichten, zonder vrees „ te leven — om , in zwaare beproevingen, ftandvas„ tig te blyven — om, in langwylig uitftel van beloof„ de zegeningen, met genoegen, lydzaam te zyn — „ om , in nood en dood, de overwinning te behalen „ — en, in dit alles, de Godlyke goedkeuring wef„ tedragen." " ° Bladz. 4 geeft de Schryver eene bepaaling van Geloof, waarover wy meenen iets te moeten aanmerken „ Geloven ,' zegt hy, „ is een daad van ons oor„ deel , waardoor wy toeftemming geven aan iemands „ getuigenis, zoo dat wy, 't geen ons getuigd wordt, „ fchoon wy 'er geen onmidlyke kennis van hebben! „ voor waarachtig houden." Is deeze bepaalinu- wel volkomen? Strekt het geloof zich niet verder uit, en wel •tot alle Hellingen, waaromtrent wy geene wiskundige zekerheid, noch het ontwyffelbaare getuigenis onzer zintuigen hebben , en welke wy nogthans voor waar houden? Van dien aart zyn, b. v., veele gevoelens in veelerlei takken van weetenfchap, waarin het getuigenis van anderen met ons geloof niets te maaken heeft De bepaaling des Schryvers behelst dus flechts ééne* ioort van geloef. welke,, trouwens, ook meest of alleen te  over DE i-IEBREEfï. 443 të pas komt in het onderwerp, waarover hy handelt. Maar het zoude by zyne gewoone uitvoerigheid niet kwalyk gepast hebben, indien hy dit ftuk wat naauwkeuriger had ontwikkeld. Na eenige goede aanmerkingen over het eerfte vers en de betekenis der woorden vwo-h en ÏAey^o?, maar welke niets nieuws bevatten , vervolgt de Schryver „ bl 16. *} Naar den aart nu van het geloof, is de on'derwerplyke zekerheid . .. zeer onderfcheiden. Dat V geen, 't welk men een historisch geloof noemt, is niet meer dan een bloote toeftemming} en zulks alleen, omdat men de zaak niet ontkennen kan.' Dit is niet volkomen naauwkeurig. Eene zedelyke of historifche blykbaarheid kan wel zo groot zyn, dat het ontkennen eener zaak volflagen dwaas en ongerymd zoude weezen. Maar zy behoeft niet altoos zo groot te zyn, om een historisch geloof, en dit redelyk, voort te brengen Dat frederik: de II in deeze Eeuw geleefd , en groóte daaden uitgevoerd heeft, kan niemand ontkennen ionder ongerymdheid : maar dit kan men niet zeggen van veelei byzonderhedèn, welke van dien Vorst verhaald worden, waarvan zekerlyk veele nogthans geloofwaardig zyn. Doch wy willen voortgaan. „ By voorbeeld, deze waarheid, jesus chkistus is op Golgotha gekruist, behoort, ten onzen opzichte, onder de dingen, die " niet gezien worden. Een naamchristen erkent dezelV ve; waarom! omdat hy ze niet kan tegenfpreken; en dit is 't al." Om deeze waarheid te erkennen, behoeft men geen naamchristen te zyn. By de Heidenen werd zv oudtyds niet in twyffel getrokken, noch hedendaags bv de Tóoden of de meeste Deïsten. Door eenen naamchristen verftaat de Schryver, indien wy hem wel beervpen, iemand, die wel de waarheid van den Godsdienst gelooft, maar aan deszelfs voorfchriften geenen invloed gunt op zyn hart en wandel. Ten minften, dit is het denkbeeld , dat wy aan het woord zouden hechten. En dan had gewisfelyk het voorbeeld gelukkiger kunnen gekozen worden. _ • Over des Schryvers uitvoerigheid kan men oordeelen, Wanneer men ziet, dat hy aan het enkele tweede vers twintia bladzyden, van bl. 20—42, befteedt. De hoordzaaken, welke hy daarin verhandelt, zullen wy met een woord aanltippen: „ De Apostel hadt twee byzonderhedèn „ van het geloof gemeld, deze naamlyk, dat het de toer H h 2 »>  444 'g. bonnet „ komende zaligheden als tegenwoordig doet [befchouwcn „ — en dat het zulk eene overtuigende zekerheid aan„ gaande onzienlyke dingen geeft, als of ze zichtbaar „ waren. ... Hadt hy gezegd, het geloof is een beft aan,, lykheid der dingen, die men hoopt; zie hier zyn be„ wys : want door het zelve hebben de Ouden getuigenis ,, bekomen, (bl. 22, 23). ... „ Laat ons eerst, (bl. 24) 't geen de Apostel, in „ het tweede vers, als zeker opgeeft, in overweging ne- „ men En dan, ... hoe, het geen hy zegt, een be- „ wys oplevert, voor deze ftelling, het geloof is een „ vaste grond .. der dingen, die men hoopt.'''' By het eerfte oppert de Schryver vooreerst drie vraagen : „ Wie zyn deze Ouden ? — Waarom worden de ,, bedoelde perfonen dus genoemd? Wat mag het „ oogmerk van den Apostel geweest zyn, om . . . hen „ dus te benoemen?'"' Deeze vraagen worden beantwoord van bl. 24—28. Dan volgt, bl. 28, dat „ die Ouden „ hebben, door het geloof, getuigenis bekomen. „ Doch, dan is de vraag, voor eerst, waaromtrent „ zy getuigenis bekomen hebben ? — ten tweeden, „ van wien?" Het eerfte verftaat de Schryver niet dus, „ dat ze een „ godiyk getuigenis ontvangen hebben, aangaande zekere „ waarheden ... betreklyk de dingen, die men hoopt.... „ Zy hebben zeker zulke getuigenisfen, aangaande de „leer en belofte van 't Euangelie, bekomen, doch, „ niet door het geloof, maar opdat ze die zouden gelo* ven. ... „ Wat dan? Buiten twyfel was dit getuigenis,'t welk „ zy bekomen hebben, een getuigenis, aangaande hun ,, beft aan en gedrag:" Dit wordt bevestigd door hetgeen vervolgens raakende abel en enoch voorkomt, vs. 4 en 5. „ Zoo dan, de Ouden hebben, aangaande hun beftaan, „ hun gedrag, als menfchen, die den Heere vreesden, „ die zyne bevelen gehoorzaamden een goed, een „ loflyk getuigenis verkregen." Voorbeelden, waarin het getuigenis betekent een goed getuigenis, worden vervolgens bygebragt. „ Een tweede vraag is, van wien de Ouden zulk een >, getuigenis ... bekomen hebben? „ Ik antwoorde, God zelve heeft hen hier mede ver»» eerd: 't zy door een woordlyke verklaring, 't zy door „ zulk  OVER »E HEBREEN. 445 zulk een beftuur zyner Voorzienigheid omtrent hen, " 't welk anderen verpligtte, om hen voor gunsthngen H des Hemels te houden." Beide wordt door voorbeelden opgehelderd. . Maar „ zy hadden ook een loflyk getuigenis by menfchen." Schoon „ niet zelden aan haat, aan lmaad, ! aan fnoode lasteringen ... blootgefteld, ze wierden , „ echter, van de besten geprezen, en hunne gedachtenis ?, bleef in zegening Nu ftaat ons nog te onderzoeken, hoe men het te vetltaan hebbe, als de Apostel leert, dat zy zulk een getuigenis ... door het geloof verkregen hebben? . . . " \ Geen hy vervolgends leert, in het 6de vers, doet -! ons klaar begrypen, dat de Ouden getuigenis bekomen hebben , niet over hun geloof, als zoodanig, „ maar, over het geen zy door het geloof verricht heb- " Die'geeft den Schryver aanleiding, om te zeggen (bl. ** verbastering van de zuivere Geloofsleer; opgedragen aan alle waare be Zmfne% T f^f- en aan . die eenig belang tnJefus Kerk ftellen, Tc Amfterdam, by W. Brave, 1800. In gr. Bvo. 70 bl. ' J De Schryver van deze Brieven kan, gelyk hy zelf in het Voorbericht verklaart, niet ontveinzen da hy zich verbeeldt, dat deze brieven met graagte zullen ontvangen worden. „ Zoo ik my daarin SetTedrieg!" zegt  regentai/ brieven. 453 reet hy , dan zal ik, aan den eenen kant, h een tweede ftukje myner brieven geeven ,die zoo met interesPanter ten minften geen minder waarde zullen hebben, dan dit negental, en aan den anderen kant my hartelvk verheugen, dat zoo veelen lust in de waarheid gekreegen hebben." 't Ontbreekt ons, zoo wy meenen, niet aan liefde voor de waarheid, of aan lust tot nafpooring derzei ve, waar wy die maar kunnen ontdekken; maar wy moeten evenwel bekennen, tot die genen niet te behooren, van welken de Schryver aanmoediging wacht, om nog meer brieven van dat foort te laaten volgen. De Schryver heft fterke klaagtoonen op over den toeftand van 't Kerkgenootfchap der Hervormden, met opzicht tot de geloofsleer, die hy onder dezelven zeer verbasterd vindt. Onder de aanleidende redenen tot afwyking van de oude rechtzinnigheid, telt hy den fteeds toeneemenden fmaak in fraaie letteren, het groot misbruik der beoefening van oude Griekfche en Romeinfche Schryvers, de vry algemeene hoogachting van 't fchitterend vernuft van Voltaire, tfAlembert en anderen , wier nadeelige fchriften in zoo veele handen zyn, de allerfchadelykfte gewoonte om de Wysgeerte met het Christendom te vereenigen, het toelaaten van jonge lieden tot de verkeering van lieden, die in andere opzienten uitmunten, maar gevaarlyke begrippen omtrent den Godsdienst koesteren , en vooral het gedrag en de predikwyze van fommige Predikers inde Hervormde Keik, die niet alleen heimelyk kwaad zaad ftrooien , maar openlyk het Christendom verdraaien, en den weg baanen, om het geheelenal aan kant te zetten. Als het beste middel, om dat voor 't vervolg te beletten, flaat hy voor, om de verplichting aan de formulieren van eenigheid wat vaster te maaken. Wy vreezen, dat des Schryvers welmeenende Gods. dienstyver hem vervoerd heeft, om dingen,die niet by elkander behooren, onvoorzigtiglyk ondereen te mengen, en dathy, dus voortgaande, eene wyde deur zal helpen openzetten voor haatelyke verdenkingen omtrent de bedoelingen van achtingwaardige mannen,die het met de Christelyke leer regt hartelyk meenen, hoewel zy , in de wyze van uitdrukking hunner gevoelens, en geheelen leertrant, van de oude wyze min of meer afwyken. Het is in de daad te bejammeren, d^t het, zoo wel onder de Hervormden 3  454 Negental brieven den, als in andere Kerkgenootfchappen, niet geheel one* breekt aan Leeraars, die waarlyk toonen , met de Bybelfche Leer niet regt bekend, en niet zeer ingenomen te weezen ; maar is dat kwaad door zoodanig gefchreeuw te verhelpen ? Is dat gevolg te verwachten van dergelyke dwangmiddelen, die ook, in de tegenwoordige gefteldheid van zaaken, den aanwas van verlichte kennis, en de werkdaadige beoefening van het Christendom, mefkelyk zouden hinderen ? Onze tyd is in 'sHeeren hand! Overwogen in-eene Leer* rede , over Job XIV: 5 , uitgefproken op den eerften dag van het jaar 1800. Door j. w. c. tenckinck t Leeraar by de Hervormden, te Venhuizen. Te Hooml by J. Breebaart, 1800. In gr. 8vo. 41 bh De Ëerw. tenckinck , zoo 't fchynt nog een iong Prediker, is, door de uitgave van deze Leerrede ook als Schryver te voorfchyn getreeden. Men leert hem daaruit, en uit hier en daar onderaan geplaatfte aanteekeningen, en eene achteraangevoegde aanmerking, over de voor- en narede van het boek Job, als een nadenkend Bybelonderzoeker kennen , wien 't niet ontbreekt aan vrymoedigheid, om zelfs van groote en beroemde Mannen, wanneer hy oordeelt de zaaken beter in te zien, te verfchillen. De Leerrede is niet kwalyk opgefteld. Den ftyl zoü men hier en daar wat vloeibaarer wenfchen. Mogelyk deed de Eerw. tenckinck beter, met deze of gene vruchten van zyne letteroefeningen tot beter verftand van den Bybel, zoo dezelve daartoe reeds ryp genoeg zyn, in 't licht te geeven , dan het getal van Leerredenen , die 'er reeds zoo veele in ieders handen zyn , en nog dagelyks meer komen , te helpen vermeerderen. 'Er laat zie1! in de daad uit deze Proeve * mettertyd wel iets goeds uit deze hand verwachten,  MEMORIE» 455 Memorie vak Bedenkingen van de Commisfie tot de Kerkehke Zaaken , voor de Nederduitfche Gereformeerde Gemeente binnen deze Stad, op het Ontwerp van Schikkineen, over de onderfcheidene Kerkgebouwen binnen de Stad Amfterdam. &c. aan de Municipalueit dezer Stad. Te Amfterdam, by J. ten Brink, Gerntsz,, i8co. In gr. 8vo. 43 bl. G ecommitteerden tot de Kerkelyke Zaaken, voor de ■ M^„v^„itfA(. Oprefnrmeerde Gemeente binnen Am¬ fterdam, maaken, in deze Memorie , zeer gewigtige bedenkingen op het ontwerp van fchikkingen, over de onderfcheidene Kerkgebouwen binnen gemelde Stad. zegden, te moeten berusten in het befluit van het Vertegenwoordigend Lichaam der Bataaffche Republiek, dat alle de Kerkgenootfchappen in de befchikkmg over de Kerken moeten worden erkend, en zich dus te moeten laaten welgevallen, dat de Hoogduitfche Joodfche Gemeente, Portugeefche, Engelfche Episcopaale, de Hernhutfebe Broederfchap, het Genootfchap der Vrienden, de Armenifche en Griekfche Gemeente, ook deelen in fchikkingen over Kerken, die toebehoorden aan eene Gemeente, die, by hunne oprichting of aankomst hier te lande, reeds beftond. Maar zy willen dan evenwel onderfcheid gemaakt hebben tusfchen de Oude en Nieuwe Kerken, O. Z. en N. Z. Capellen, die het alleenlyk zvn, welke, ten tyde der Hervorming, binnen Amfterdam aan het Gereformeerde Kerkgenootschap zyn overgegaan, en alle de overigen, die vervolgends, by vererooting der Stad, en vermeerdering der Gemeente, voor dat Kerkgenootfchap aangebouwd zyn; terwyl het niets afdoet tegen deze gegronde onderfcheidmg, dat de 1, „IiÏmHs Iras hekostlffd 1S ; als ZVn- aanoouw uici rvi.im.11 mi ui»— -— ~-- o - « de zulks, uit hoofde van de toenmalige gefteldheid van zaaken, gefchied by wyze van gifte of fchenking, onbepaald , zonder eenige voorwaarde. Verder oordeelen zv het ftrydig met de Publicatie van het Uitvoerend Bewind, die alleen fpreekt van Kerkgebouwen en Pastoivhuizen, dat ook andere huizen, welke aan de Kerkgebouwen als verbonden en annex zyn opgegeeven, mede Snder eene tauxatie gebragt zyn. Zy vinden ook geen giond ter waereld, om orgels, banken, ftoeten,  45Ö MEMORIE. Öcnven,, kuslens, koperwerk, en zelfs de lezenaars, on* der zulk eene tauxatie te brengen; als zynde dit alle« van laater tyd en het onbetw,War eigerïïom vanThe? Gereformeerd Kerkgenootfchap. Vooral verzetten zy z.ch allerfterkst tegen de ftelling van Stads TheK neren, omtrent de Fondfen , of R^ntegeevende Effec ten der Kerken die Zy als aan de Stal vervallen willen befchouwd hebben : - waartegen zeer gewigtige bedenkingen ingebragt worden. De overig aanmerkhiwri over de graflieden, tegeab^t^^^^ gene fchikkmg , wegens de Kerk'op het Beggyneffi, zyn van dat groot belang niet. Men mag billyk hoopenJ dat de zaak der Kerken, met den aankleeve van dienX hier als elders, door redelyke fchikkingen, ten gevolge van het naauwkeurigst onderzoek doorb geheel E S dige richters, tot wederzydsch genoegen, zonder over, haasting moge beilist worden. ™ " V Wmr Zakboek, door g scharnhorst, Kapitein by het Komngl. Grootb. Keur-Brunswyksch Artillerv-Ri* im&W /'TT h h% KHgsSchool in Hanover. Uit het Hoogduitsch vertaald, naar de laat fis uitgave 10}' l' f' j//n wbint^sHOVen, Kapitein ten diende der Bataaffche Republiek. Vermeerderd met eeni% Proeven, betrekkelyk ons oud en nieuw gefchut , zoo door saueracker als door de DirUeuren"van s Lands Artillefy-Schoolcn , met onderfcheiden Calibers in het veld te Waasdorp. Met Plaaten. In den Haage, by J. C. Leeuweftyn, 1800. In ar Üvo. 574 bl. J &r' iri. Zakboek, dewyl in hetzelve alles, wat voor een Officier, en zelfs voor een Bevelhebber van een Detachement of een Regiment, noodig is te weeten, zo in het veld, als m belegeringen, met groote klaarheid en naauwkeungheid wordt voorgefteld. Het oorfpronglyk Werk van den Heer scharnhorst heeft, door de uitmuntende wyze, op welke het is ingericht, in Duitschland 7"/^ °PKf"g gemaakt, en is meermaalen herdrukt. Zo dat de Nederlandfche in 't Hoogduitsch min kundige Officier veel verplichting aan den Heer van tontershoven heeft, voor zyne vertaaling, en de daarby ge-  c. scharnhorst, militair. zakboek. 457 • feevoegdc proeven met onze oude en nieuwe ftukken gefchut , houwitzers en mortieren , door saueracker In de Directeuren van 's Lands Artillery-Schooien, te Waasdorp, in 1798, genomen Zynde die proeven vooral van nut voor den Bataaffchen Officier, omdat de Heer scharnhorst zich maar even over het Hollandsen grof gefchut had uitgelaaten, welks vermogen, boven dat van andere Natiën, by onze Officieren behoorde bekend te zyn. . Het geheele Werk is afgedeeld in vier Afdeehngen cn een Aanhangzel. De eerfte Afdeeling bevat het Onderricht voor den Officier , welke met havalkry en infanten gedetacheerd 'is; waarin gehandeld wordt over Patrouilles, de Marfchen, het Overrompelen, de Veldwagten en Piquets, de Geposteerde Detachementen, de Handelwyze in Kantonneerings - quartieren, de Handelwyze wanneer men den vyand opzoekt, de Recognosceerings-Detachementen, de Handelwyze in Aétien, den Toevoer, het invorderen van Contributien, en het oplisten van Patrouilles. De tweede Afdeeling bevat de pitsten van een Officier, welke met Artillery is gedetacheerd. De derde Afdeeling handelt over de Verfchansfineskonst, en bevat het Weetenswaardigfte omtrent de inrichting en den aanval der Schansfen, gelyk ook, hoe men dezelve moet verdedigen; alles opgehelderd met nuttige voorbeelden. De vierde Afdeeling handelt over den ' Aanval en de Verdediging der Vestingen; bevattende dezelve het Begrip van de Inrichting eener Vesting, het Gebruik van 't Gefchut in en voor Vestingen^ de leer der Mynen, en eindelyk alles, wat, zo in het aanvallen als in 't verdedigen eener Vesting , moet in acht genomen worden. Het Aanhangzel beftaat uit de volgende artikelen: 1. Tafel der Sinusfen en Tancenten. 2. Maat der lengten. 3. Afftand van een voorwerp te vinden. 4. Eene ftreek Krygskundig op te neemen. c Tafel van koornmaaten, munten en gewigt. 6. Proe ■ ven van de wydte der Worpen , volgens saueracker. 7. Staatkundige Tafel : te weeten eene vérgelykende tafel van de uitgebreidheid, volkrykheid, inkomften en legermagt der voornaamfte Mogenheden. Eindelyk de Proeven van de wydte der Worpen met nieuwe ftukken van onderfcheiden caliber, door de Directeuren van 'sLands Artillery-Schoolen gedaan, in 1798, in 'sHage.* lett. 1800. no. ix, li Voor  45^ Ö. SCHAR NHÖRSï Voor een geregeld uittrekzel zyn de Artikelen, uil welke dit gewigtig Werk beftaat, te menigvuldig en te uitvoerig. Wy zullen 'er hierom maar een proefje uit mededeelen, om over het geheel te kunnen oordeelen, en verder nog eenige dingen van groot belang, op welke onze aandagt in het leezen voornaamelyk gevallen is, aanltippen. Dus fpreekt, onder anderen, onze Schryver! W. 298, enz. over het verdedigen van enkele fchans. len: „ De Kanonnen van de fchansfen laaten zich nooit 9, met het vuur der vyanden in : zy gaan van de bed,, ding, terwyl de vyand vuurt. Eerst, wanneer de yyandelyke troepen op zeshonderd fchreden komen , ,, beginnen zy voort met Cartetfchen te vuuren- daar 5, zy nu nog door den damp belet, en in 't geheel nog ,, met gevuurd, noch de lieden zich afgewerkt hebben, kunnen zy eene groote werkzaamheid doen. De afttand van zeshonderd fchreden is te vooren met ftok,, ken getekend , op dat de lieden niet te vroeg met » het vuuren zouden beginnen, gelyk zeer dikwyls 9, pleeg te gefchieden. J ,, De Infantery ftaat geduurende de kanonade van », den vyand aan den voet van het banquet, en treedt ,, weder op, als de vyand hun, tot op den afftand van ,, tweehonderd vyftig fchreden, genaderd is; maar dee,, ze atltand 13 ook te vooren met witte ftokken afgete,, kend. Zy vuuren in afdeelingen, en elke zyde van ,, de fchans is in twee afdeelingen, of pelottons, ver9, deeld, welke het een om het ander vuuren. By eene », gragt, welke goed met pallisfaden voorzien is, zou j, men mogelyk best doen, niet eerder met het vuuren j, te beginnen, dan na dat de vyand op vvftig fchreden „ genaderd was. Heeft de fchans wolfskuilen of verhak», kingen voor zich, en daarenboven nog pallisfaden, „ dan begint.men eerst te vuuren, wanneer de vyand », by de eerfte verhindering is aangekomen. De veel s, grooter en plotzelyke werking van het naby zynde ,, vuur, wanneer te vooren nog niet gevuurd is, werkt op dit oogenblik zo veel te fterker op het gemoed van „den vyand, daar hy door hindernisfen wordt opgehouden. Op verder afftand is hy in een te grooten ,, omtrek, en ons vuur te veel uit malkander, en hv s, wordt onverfchrokken, door de geringe werking, die hetzelve doet, alwaar hy zyne nedergefchootene ka- ,, me-  MILITAIR ZAKBOEK. 459 „ trieraden niet hoort kermen , dewyl by fpöedig dcezc " Pl KoDif'de^vyand tot in de gragt, dan werpt men . bomben met brandende buizen, ook lederen zakken gevuld met een en een half of twee pond kruid, met 5 zeer korte buizen in dezelve; men ontvangt te ge yker tvd die geenen , welke de borstweering willen % beklimmen , met bajonetten., op lange ftpfa|éftÖbkêri ; deeze middelen niet by de hand heuben- !j de fprinat men op de borstweering , om den vyand, welke dezelve beklimt, met de bajonet te ontvangen • doch dit moet maar alleen gefcmeden, als hy i zich 'geheel of het grootfte gedeelte heeft in de gragt »> gcwui^u. , „, , „ Wanneer men meer maiin.iwppcn m ^ ^«..o, u»u ,% tot dezelve in twee gelederen noodig is , heelt, or men 'er meer kan bekomen, dan ftelt men achter de H pallisfaden, in de gragt, een of nog beter twee gelederen n^t bevel van met eerder te vuuren , dan " na dat de vyand tot aan de pallisfaden komt. Dit rabv zynde vuur zal moordaadig zyn, en nu zal het 11 vuur van de fchans , de indruk zyner werking, en het onverwagt oogenblik den vyand zeker tot wyken ^Nkt^mïnder1 uitvoerig fpreekt de Schryver over den aanval op en de verdediging van eene Vesting; m welke Verhandeling echter eenige zaaken voorkomen,waarmede wv ons niet ten vollen kunnen vereenigen. Dus telt hy, in het Hoofddeel van de Inrichting eener Vesting, onder derzelver gewoone' weezenlyke deelen ; de Contregardes , niettegenstaande dezelve thans voor vry onnutte werkert worden gehouden, omdat zy tegen het vuur van boven niet beftand zyn, en, eens veroverd zynde, den vyand eene heerlvke plaats tot bres-batteryen verfchaffen. Daarentegen foreekt de Schryver niet van de zogenoemde Lunettes, in den bedekten weg, fchoon dezelve van een zo groot nut zvn , om de verovering der voorliggende buitenwerken tè vertraagen. Tot het verdedigen der gemaakte Bresfen, oordeelt de Schryver, behalyen de andere noodige voorzorgen, niets beter, dan, gelyk m de beroemde belegering van Candia door de dappere bezettelingen gefchiedde, de ftormende partyen te gemoet te gaan, en de bres mèt blank geweer te verdedigen; wanneer hy gelooft, dat deeze onverwagte aanvallen, van allezyclen, ° li a °P  AÓO G. SCHARNHORST, MILITAIR ZAKBOEK. " op de zwakke tètes der overgaande kolommen, gemeen^ Iyk ten voordeele van de verdedigers uitvallen. Intusfchen merkt hy aan, dat de beftormers, by de ftormen in nieuwere tyden, doorgaans verlaatene bastions vonden; waaruit men , oppervlakkig redeneerende, zou moeten befluiten, dat de tegenwoordige Krygslieden minder moed* bezitten , dan die van voorige dagen. Dan dit is niet het geval , maar de volgende omltandigheid geeft eene genoegzaame reden van de minder kragtdaadige verdediging der bresfen. In voorige dagen had men geen denkbeeld van het waar gebruik van boogfchooten, bomben, enz. en verfpilde dezelve meestal onnut; doch thans weet men daarvan het meest mogelyk voordeel te trekken ; zo dat een bastion, op het welk men een ftorm denkt te waagen, ('t geval van verrasfing, gelyk te Bergenopzoom in 1747 plaats had, uitgezonderd) een oogenblik vóór den aanval, zodanig met allerlei moordaadig vuurtuig van boven overlaaden wordt, dat geen mensch het daar kan houden, maar alles, 't geen zich niet door de vlucht kan redden, fneuvelen moet. In het Aanhangzel vinden wy, onder anderen, eene nuttige onderrichting, om den afftand van een vyand met den verrekyker te vinden. „Laat men (zegt de Schryver, „ bl. 12) in een verrekyker een (micrometer) maatftok „ op glas maaken, dan ziet men het voorwerp, naar het „ welk men den kyker gericht heeft, op de maat, en wel des te grooter, hoe nader men by hetzelve is. Maakt men eene proeve, en neemt men de grootte juist waar, ,, dat is de verdeelingen, welke een man op verfcheide4, ne afftanden in den verrekyker bellaat, zo kan men „ altyd daarnaar in andere gevallen eenjgermaate den af„ ftand van den vyand beoordeelen." Niet alleen is deeze onderrichting van nut in den oorlog , maar ook in het dagelykfche leven , vooral voor de liefhebbers van het buitenleven. Want zo de ruitjes op glas getrokken, of door middel van een ring, met zich onderling doorkruis, fende fyne hairtjes voorzien, in den verrekyker geplaatst, zeer klein zyn, en daarmede proeven, op voorwerpen, op bekende afftanden geplaatst,worden genomen, zal men zich eene hebbelykheid kunnen veikrygen, om over den afftand van de meeste voorwerpen, die onder het bereik van zodanig een kyker vallen, met eene genoegzaame naauwkeurigheid te oordeelen. Pr 06'  a. p. twe nt, proeve. 461 Proeve , of eenige Aanteekeningen , wegens het planten op DuiL val Raaphorst, aan lief helers van planten meecle gedeeld, van nut konden zyn. Door A v. twent. In 's Gravenhage, by de Wed. J. P. Wynants, 1800. In gr. 8vo. 104 bl. Onder een zeer zedigen titel bevat deeze Proeve een fchat van gewigtige waarneemingen voor hun , d e met voordeel efe be|ooting of bezaaning van, fchraale Duinen, en andere, tot hiertoe, woest liggende zanü Pronde" , willen onderneemen. Men ziet uit dezelve, fa? de gene inrichtingen met groot voordeel kunnen worden ondernomen; doch dat 'er, van den anderen kant, eene groote oplettenheid, op verfchillende omftand ghedenf gevorderd wordt, zonder welke de aangewende kosten* te vergecfsch zo^en ver^J Hoe aanmerkelyk, intusfchen, de voordeden zyn eener SeT aangek beplanting, kan men uit het volgend voorbeeld leeren. „ Wil men (zegt de Schryver , bl. 86) ook een proef hebben, wat onkosten unwerken op fchraale gronden, dan behoef ik alleen aan te haaien, Sn Mlveg mergen zeer fchraale afgezaude grond, welke dfch by de Jndery in Raaphorst ligt. Na de beplanting met Berken, wierd .de grond , om he ftuiven te beletten , met paardemist, welke ƒ 36-. - kostte , beftrooid. Daar dit nu twee jaaren geleeden is, kan men reeds zien, dat dit Plantzoen, in zes of zeven jaaren, zo fterk en grooter zal zyn , als ander, me: ftroo voor ftuiven bewaard , in tien jaaren : waar door dit boTch ook van nu af, veel meerder blad geevende, den grondfterker maakt dan andere, en daar door deeze kosten veelvoudig zal te rug geeven. En wil men een opgaaf hebben, tot aanmoediging, om geen gronden1 ledig te laaten liggen, van het voordeel, dat opgaand hout geeven kan , dan heeft men niets anders na te gaan, dan dat, niet lang geleeden, de boomen op een weg gerooid zyn" die uit fchraal zand, zelfs voor een gedeelte vzermaalig, beftond, en niet dieper dan drie fteek oudlyds gedolven, omtrent 5 of 6. voeten boven het winterwater liggende, en omtrent 70 jaaren geleeder1, m dien tyd, na lange overweegingen , of het de moeite wel waard was, met tweehonderd zeventig Ypen beplant was, beflaande omtrent zevenhonderd vyfcig roer I i 1 uen  a. b. twint, proeve» den lands,en dus een en een vierde mergen,bereekend een halve roede aan den buitenkant der boomen, om dat 'er zelfs, tot tyde van het rooien der boomen, altoos Eist tot aan de boomen toe, onder gellaan heeft. Deeze boomen hebben, na aftrek der kosten, tot het in orde brengen en beplanten van den weg, opgebragt omtrent vyfduizend vierhonderd guldens, dus in zeventig jaaren verdeeld, omtrent zeven-en-zeventig guldens 's jaars yan een weg, daar men anders niets van kon trekken, en dat maar van ruim zeven hond lands." Nadat de Schryver zyne Proeve reeds aan den Drukker had overgegeeven , kwam hem toevallig in handen een Concept door hendruc horsman, om in de Graaf' lykheids Zeeduinen eenige bekwqame plaatzen aan te le' gen, tot Koornlanden en Houtgewas, 't geen hy , als verfcheidene zeer nuttige en ter zaake dienende aanmerkingen hevattende, achter zyne proeve heeft laaten drukken. Het Leven van catharina de II, Keizerin van Rusland. Met Pourtraiten. Uit het Fransch. lilde Deel Te Amfterdam, by j. Allart. In gr. 8vo. 348 bl. Geen alzins gunftig aanzien hadt, in ons oog, dit Werk, welks laatfte Deel wy thans aankundigen toen wy het Eerfte doorleezen hadden Het Tweede beviel ons beter (f); en mogen wy, ten opzigte van dit Derde en laatfte, zeggen, dat wy 'er nog meer genoegen in gevonden hebben. Het VIII Boek ontvouwt den ftaat der zaaken tusfchen Deenemarken en Zweeden en het Rusfifcho Hof naa de Verheffing van catharina de II; de vyandlvke oogmerken der Turken, en het Verdrag met de Porte gellooten. „ Hoe veel reden," merkt onze Schryver ten dien laatften aanziene op, „ hadt de Keizerin toen „ niet, om zichzelve geluk te wènfchen over een Ver„ drag, het welk haar in de gelegenheid ftelde, om, „ zonder te oorlogen , aan haare oogmerken van over„ weldigmg , die nog fteeds aangroeiden, en aan de s, zorg der vergrooting van den Koophandel haarer uit- » geCP Zie onze Algem. Faderl. Letteroef. voor 1750, hl aak Ü) Zie dezelve hier boven, bl. 328.  het leven van catharina de II. 463 „ gebreide Staaten, den ruimen teugel te vieren! De , ongelvkheid der lucbtftreek, het gebrek van bevolking ,en de onvruchtbaarheid van een gedeelte van dea ', grond, belet niet, dat deeze Staaten eindelooze voortI, brengzels aan den Koophandel verfchaffen. De Rus„ fen. zo wel in Europa als in Afiën gevestigd, kun8 nen met de geheele weereld gemak Iyk handel dryven De Kaspifche Zee dient hun om met Perfièn en I, Indien gemeenfchap te hebben. De Azoffche Zee en „ de Zwarte Zee maaken hen meester, om de voertbrengzels van het Noorden in de Middelandfche Zee „ te gaan verkoopen , en die van de Levant in het Noorden in te voeren. Kamfchatka opent hun aan de " eene zyde den weg na Anerica, en aan de andere T dien na China en Japan; eindelyk de Witte en Qost" zee ftellen hen in betrekking met de meeste Europee" fche Volken, voor wien hun Koophandel onontbeere„, Iyk geworden is. Zoo veele Zeeën vrylyk bevaarende, en over zommige de heerfchappye voerende, konde catharina I niet gedoogen, dat eenige andere Mogendheid naar het gezag daar over ftaan zoude; en eene der rede" nen , die haar aanzetteden om zich van de Engel, fchen af te fcheiden, was de nayver, die zy haar m*, boezemden, door overal de hoogheid van hunne vlag Z te willen doen erkennen. - _ } , Echter was de koophandel der Engelfchen voor de Keizerin te voordeelig om daar van af te zien. Ter1 wyl zy hun haare hulp weigerde , bewees zy hun „ veele vriendlykheden. Terwyl zy hen een gedeelte „ hunner Volkplantingen zag verliezen , noodigde zy hen om in haare havens de koopwaaren te komen l haaien , die zy van het vasteland van America niet „ meer trekken konden, en zy verheugde zich, dat hunne Schepen in 'grooter getal te Archangel ten anker „ kwamen. Zy ontving tevens met genoegen de „ Americaanfche Schepen ; en, in weerwil van de aan„ zoeken van den Engelfchen Minister, verzekerde zy „ hun de vrye vaart door de Oostzee?' Dit behoort tot den ïaare 1770. D^ Wapeningen van Rusland; de Oorlog tusfchen Pruisfen en Oostcnryk; de Byeenkomst en Vrede te Tefchen; de Gewapende Neutraliteit, maaken een goed gedeelte van het IX Boek uit; voorts bedeed aan de be-  het leven fchryving der Reize van de Keizerin naar Mohiloff; aai die van joseph de II nair Petersburg, van den Erfprins van Pruhfcn denvaards , van den Groot-Hei tog door Frankryk en hallen , van den inval in de Krhn ; afgewisfeld door het opkomen en verdwynen , alsmede? het afiterven, van Gunftelingen. Het X Boek fchetst ons de Belrekkingen van Rus, land. met Perjitn , China en Japan ; dooi vlogten niet keurige aanmerkingen over den handel op de ~Caspifche Zee. Minnehandel met Gunllelingen wisfelt lteeds de verhaalen af; hier ontmoeten wy haaren diepen rouw, over den do:>d van lanskoï, en hoe zy, naar allen fchyn, heimlyk haare hand ter egtverbintenisfe gegeeven hebbe aan potëmkin, die in 't voorgaande Boek » als in blaakende gunde ïhande , belchreeven wordt, Een zeldzaam betoon van Verdraagzaamheid komt ons hier te vooren. „ De Keizerin vergenoegde zich niet „ met eenen Roomsch - Catholieken "Aartsbisfchop be„ noemd, en een Kweekfchool van Jefuiten te Mohilof „ opgerigt te hebben, en den Mahomedaanfchen Gods-* „ dienst in de Krim te handhaaven : zy gaf byna alle „ jaaren aan haare' onderhoorige Volken een plechtig „ voorbeeld van de befcherming, die zy aan de vrye ,, Godsdienst-oefening verleende. Den dag dat het War „ ter gewyd wierd (den 6 January) verzamelde haar „ Biegtvader, op haaren last, de Kerkelyken van alle „ GodsdienIh'ge Gezindheden, en deedt hun de eer van „ een groote maaltyd, die catharina de Maaltydder „ Verdraagzaamheid noemde : dus zag men dit Jaar „ (1785) aan dezelfde tafel gezeten den Patriarch van „ Grulinien , den Rusfifchen Bisfchop van Polocsk, Griekfche Archimandriten , een Roomfchen Bisfchop , „ een Prior van denzelfden Godsdienst, Franciscaanen, „ Je/uiten , Lutherfche en Calviniftijche Predikanten , „ en Engelfche Priesters." —- 't Zy zulks aan Verdraagzaamheid, of aan eene ai}dere oorzaake, was toe te fchryven, het drekte tot goede einden. Zo was het ook met de Reizen, die op haaren last, zo binnen de Landen haarer Heerfchappye, als elders, gedaan werden. De Schryver , dezelve aangedipt hebbende, vraagt : „ Maar deedt zy deeze onderneemingen niet „ veeleer uit eene ydele begeerte, om Europa van „ haaren naam te doen weergalmen , dan uit eene it waare liefde tot de Weetenfchappen ? Indien zy door ,, de  VAN CATHARINA DE IL 4<5g , de edele eerzucht, om den arbeid der Geleerden nut* „ tig te maaken , was gedreeven geworden, zou zy dan „ niet hebben laaten openbaar maaken, het geen de „Reizigers ontdekt hadden, zoo buiten als binnen !, haare uitgebreide Staaten? Hun vertrek wierd altoos ! met veel nadruk aangekondigd ; hunne terugkomst ,, wierd nimmer dan in 't geheim bekend. Hier van is „ egter nu en dan het een en ander aan t licht geko„ rnen , en de nydige Staatkunde van het Rusfisch Hot i, heeft zulks voor hem, die het aan ons berigt heelt, L niet kunnen verdonkeren." Onze Schryver, in dit Hoofdftuk, verfcheide andere Inrigtingen, die goedhartigheid en welgezindheid op het voorhoofd draagen 3 vermeld hebbende, vraagt ten Hotte: „ Wel hoe, „ was zy dan die Vrouw , wier moorddaadige mond bevel gaf tot het ombrengen van haaren ongelukki' gen Gemaal ? Was zy die heerschzugtige Vorttin , „ die alleenlyk tot overweldiging van Kroonen, en ver„ overing van Staatendommen fcheen te leeven ? Was ' zy, eindelyk, die hoogmoedige Heerfchetesfe , die „ zomtyds tot haare Staatsdienaaren en Generaals op „ zulk een hoogen toon fprak , en hen met een bitig „ ftem vroeg: of zy hen met een ftaf van bevel, of „ met de linten haarer Ridderorders vereerd hadt, om „ zich haar vertrouwen onwaardig te maaken ? Ja ongetwyfeld zy was het zelve. Men zoude waarlyk * weinig kennis van het menschlyk hart moeten heb„ ben, om niet te weeten, dat het dikwyls de tegen„ ftrydigfte gevoelens zamen paart." Wil men catharina in de praal van Vorftinlyke Grootheid zien , men volge haar op de Reize na dq Krim, met den aanvang van het XI Boek befchreeven; terwyl dit Hoofdltuk haar gedrag ten opzigte van den ongelukkigen Khan sahim-guerai fchetst, en op het Oorlogstooneel tegen de Turken en Zweden voert, en de ysfelykheden daarvan in 't breede vermeldt. Hier krimpt het hart des Leezers voor de gruwelen des Oorlogs menigmaalen weg. Wie leest zonder afgryzen van eenen ■ Generaal kamênskoi , „ zoo wreed , dat potemkin „ hem het bevel over het leger niet laaten wilde. Hy „ gaf alle de plaatfen, waar van hy zich meester maakte, aan plundering over, en verbrandde ze. Hy hadt !! het voornaamlyk op de Priesters gemunt, die hy als ., paarden voor de Legerwagens deedt fpannen. De vt I i 5 « J°°~  4^6 KET LEVEN „ Jooden waren ook het voorwerp van zvne woed, „ Hy martelde dezelven, door hen middenT deï^fn „ter naakt te doen uitkleeden, en yskoul wa?er oa de ï-sisi v^^s-^é^ s- Se« Z eene*fe^ behaalt, en den bynaam van rimnjksky ve? werft met den dubbelen tytei van Graaf van het" AoonscA en Ryk; afs hy beverj JaJ ^ temkin , om binnen drie dagen Ismaïl in te neemen zichdaartoe gereed maakt, en tot zyne Soldaaten "S• „ Myne Kinderen ! geen genade hoegenaamd De & „ vensmiddelen zyn duur'1' ai, \x, t ' unH7 lee 5«aS3? ft0™ kat doeD' e" nL'tweTma 3S verlies ufge laagen te zyn, de wallen doet beklauteren de Stad waringen en alles over de kling fprinienf als f1™™ , ». en vyf-en - dertigduizend Tur¬ ken, de bloedige lauwrieren van souwaroff met hun leeven betaalen. Terwyl , tot overmaat onzer aandoe ^enerr'' mec de grootfte koelbSdfgfi trnlrfff "nve,deeze enkeIe W00lden fchryft: 1, Het „ trotkhe Ismail hgt voor uwe voeten!" —1 Zulk flS van Krygers, myne Landgenooten ! myn pen kan S na haten er dit by te volgen, werdeif onlangs op ons door Engeland'afgezonden. Gelukkig dat wy den dal huns aftochts hebben mogen vieren! Dit Hooftf- ftuk bevat voorts Vredehandelingen, en denDoodvan potemkin , die ons het beeld voor oogen houdt onverzaadelyke aardfche grootheid en Ster. " Een taiereel van het Hof van Petersburg, by den dood van potemkin , maakt den aanvang ui van heï XII Boek; voorts vermeldt het den opftand van ko ciüszko , en de laatfte verdeeling van Poolen De mS des Konings van Zvccden, hit affte ve? van Keizer leopold de II, de twee hoofden van het verbond der Koningen.tegen frankryk, maakte, zegt on e SchS" ver, „ de Franfche Emigranten raadeloos! Dezelve be" flaarnH,f " gTtü ^ ^ Petersburg, om »1ntS^Xm^ï3™& 16 verz^ken/^elke de " .7ÏÏm n i elr° de' maar niet van *ins was " # J7? "ó °nder usfchen nam deeze Vorftin in de „ Franjohe Omwenteling een merkelyk belang. Zy „ was  VAN CATHARINA BE II. 4®? „ was beducht, dat derzelver grondbeginzels in Rt^i land mogten doordringen, en aldaar eenigen fcholf „ veroorzaaken , die haar van den throon zou ftooten, Alle de Franfchen, die zich voordeeden als aan het , oud beftuur gehegt te zyn , werden vriendlyk door * haar ontfangen, en de anderen wreedlyk verbannen. * Staaltjes van haare wraakzugt tegen de Franfchen worden hier bygebragt, en by eene Characterbelchry. vim* van de voornaamfte Franfche uitgeweekenen ten haaren Hove vinden wy vermeld het de Franfchen vioér kend Edict, met den Eed der afzweeringe yan den te- genwoordigen Franfchen Regeeringsvorm. Snott» handelingen met Engeland en Zwceden, en de veroveringen door catharina in Perftën ondernomen, zyn de fiofbedryven deezer Voritinne; „die," om met on^en Schryver te fpreeken „ zich vleide om een vry grooter „ zegepraal weg te diaagen. Het nieuw Verdrag , dat „ zy met Engeland en Oostenryk geflooten hadt, verze» I, kerde haar van de hulp deezer twee Mogendheden tegen „ de Turken. Zy rekende eindelyk op de uitvoering „ van haar geliefdst ontwerp, om naamlyk de Oito„ mannen uit' Europa te verjaagen, en in Conflantina!, polen te heerfchen. Alsdan zou het uitgeftrekt Ryk „ van catharina tot grenspaalen gehad hebben, de Zeeënpte van Thracién ten zuiden, de Bothmfche Golr „ ten noorden, de Weisfel ten westen, eq de Japan fche „ Zee ten oosten." Maar de dood verydelde haare hoop. Onverwagt beleefde zy hanren laatften dag, op den 7 van Slachtmaand des Jaars 1796. De Schryver oordeelt haar Character genoeg ontmaskerd te hebben, om er geen nieuwe fchets van te geeven ; hy vergenoegt zich met eene befchryving van haar Perfoon en doorgaande leevenswyze te geeven. . ' 'Het geheele Leeven deezer Vorftinne, m deeze drie Delen geboekt, is allerwegen doormengd met een verflag van haare Gunftelingen; wy hebben 'er m onze berigten weinig van vermeldt dan de Schryver hadt beloofd den ftaat op te geeven van 't geen haare Gunftelmgen genoqten hadden; dit doet hy, en ontmoeten wy op die lyst dit twaalftal: Orloff, wissenskv, wasielitschikoff,potemkin, zawadoffsky, zoritz, korsakoff , i.anshoï, ykrmoloff, momonoff , plato zou150ff, valeriaan zouboff. Deeze Gefchenken, hier by elk by- ï  46S het leven van catharina de II. byzonder opgenoemd en berekend, beliepen met elkander 8d,8iq,ooo Roebels; eene fom, die ongeveer vierhonderd-vier-en-veertig millioenen, eenmall - honderdduizend Guldens bedraagt. Zulk een pragt vertoonde catharina omtrent haare Minnaars. Daar de Schryver zo veelvuldig gefprooken hadt van de oorlogen door catharina gevoerd, van de veroveringen door haar bevogten , doet hy de vermogens van baar Ryk kennen, alsmede de middelen, welke zv bezat, behalven haare ftaatkunde en haar vernuft om haare magt te verfterken en uit te breiden. Hiertoe dient de Schets van de Landmagt en van de Zeemaet De uitgaven voor die beide worden berekend op ! 1,000,000 Roebels. De Ryks-Inkomften vinden wy begroot op 45,000,000 Roebels. „ Dus bleef'er," gelyk onze Schryver ten flot opmerkt, „ een baatig flot van In, " u a j ten beloope van 34,000,000 Roebels, 't welk „ beneed werd tot onderhoud der Regtbanken, tot de „ Buiten-bezittingen, tot Jaarwedden, tot Feesten, tot „ Gefchenken en allerlei foorten van buitengewoone „ uitgaven. Dit was voor catharina de II nog niet „ eens voldoende, dewyl zy dikwils in Holland, Fe Ge„ nua, te Venetiën en in verfcheide Landen geld-lee„ ningen gedaan heeft," 6 Reis van Lord macartney , naar China. Boor george staunton. Vit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. lilde Deel. Te Amfterdam , by T. Allart. In gr. 8ve. 399 bl. J J P^fin^^' bï den aanvanSe onzer Aankondiging van het Tweede Deel deezes heerlyken Werks r*f eene aanmerking wegens de voordeelen, welke die Reis* aan de Aardryksbefchryving heeft aangebragt; wy openden dit Derde Deel niet, zonder daarvan een iïaavend blyk te vinden m eene Kaan, waarop men den geheelen koers van het Eskader, niet alleen van de Oui-ftan, eilanden, maar zelfs uit de haven van Turonlox. den mond i, ?l ZIe ZZ\Futrl- Letter"f- h™ boven , bl. 117. Va., i?99, bl.e™'f<%e Lootzeii noodi'g om die Zee te bevaaren. In deeze Zee ontlasten zich de groote wateren der groote Whang-h0, of derGeel Rivier van China. Deeze voert, in haa en langen en flingeragtigen loop , eene zo groote menigte geflagtS flik mede, dat deeze omftandigheid niet alleen aan dl Rivier zelve, maar ook aan de Zee, met welker gol¬ ven  macArtney's reis naar CHINA. 47t Ven zy haare wateren vereenigt, haare onderfcheidende naamen geeft. De gemelde noodzaaklykheid van Chineefche Lootzen geeft eene voeglyke gelegenheid, om over der Chineefen Scheepvaart en Aardrykskunde, in vergelyking met die van anderen, te fpreeken. Hier treffen wy eene byzondere befchryving aan van het Zeekompas, by de Chineefen in gebruik, en vandaar, in den Jaare 1295, door den beroemden Reiziger marco paolo , in Europa gebragt, dien men langen tyd voor den uitvinder daarvan gehouden heeft. By de Chineefen wordt de Zuidpool aangemerkt als alleen de aantrekkende kragt te bezitten , en daarom de Naalddie het Zuiden aanwyst geheeten. Dit maakt het Chineefche Kompas het tegenovergeltelde van het onze. De aanmerkingen hierover door den Schryver bygebragt, en hetgeen de Grootvader des tegenwoordigen Keizers van China, de Keizer icaunü-sji, deswegen fchreef, zal men met veel genoegen leezen. De vaart, op de Geele Zee afgelegd, geeft gelegenheid tot verfcheide, de Zeevaart betreffende , bedenkingen ; en zal men met genoegen het afwisfelend berigt wegens den Kapitein m'cltjer, die, van de Peluw-eilanden komende, hun daar ontmoette, leezen, alsmede 't geen wy hier aangetekend vinden wegens den tocht van marco paolo, volgens Mr. j. castera, met de tusfchengevoegde bedenkingen des Neder duit fchen Vertaalers. • De ontmoeting op de ree van Ten-choe-foe, by den Opperbevelhebber, leert ons veel van het chaj rafter der Chineefen kennen; en dient eene hier geplaatfte Bekendmaaking des Ambasfadeurs, tot waarfchuwing. op elk Schip afgeleezen , om ons te onderrigten , wat voorheen oorzaak van misverftand tusfchen de Engelfchen en Chineefen gegeeven hadt, en wat in het tegenwoordig geval te vermyden en te doen ftondt. Beichikkingen wegens den Reistocht vullen het overige deezer Afdeelinge aan. De tweede Afdeeling voert ten opfchrift, Verblyf der Engelfche Schepen in de Golf van Peking, voor den mond der Pei-ho, tot de komst des Gezantfchaps in die Rivier. De Heer staunton geeft voldoende redenen op, waarom 'er geen veilige haven in de Golf van Peking gevonden wordt, die ons teffens de gefteldheid des lands daaromftreeks doen kennen. Mr. huttnbr, een Duiifchtr van Geboorte, Gou- ver-  47* g. staunton vernéür van den Zoon van george staunton , welke Zoon den Gezant als pagie toegedaan was, gaf„ met Kapitein campjjell een tocht na den mond def Rivier Pei-ho gedaan hebbende, des berigt ("*)• Naauwlyks waren deezen teruggekeerd aan boord van de Lion* of men zag verfcheide Chineefche Jonken aankomen, gelaaden met leevendig vee,- ooft, groente en andere eetwaaren, in zo groot eene menigte, dat te Engelfchen 'er flegts een gedeelte van konden aanneemen, en genoodzaakt waren , het overige terug te zenden. „ Veelf* ligt," zegt de Schryver, „ zal het belangryk genoeg „ zyn, hier eene lyst mede te deelen van het geen op „ éénmaal gezonden jwerd. Zie hier dezelve: j, Twintig osfen — honderd en twintig fchaapen — „ honderd en twintig varkens — honderd fluks gevo« gelte — honderd eendvogels — honderd en zestig zak„ ken meel —• veertien kisten brood — honderd en zes4, tig zakken gewoone ryst — tien kisten roode ryst — „ tien kisten witte ryst — tien kisten fyne ryst — tien kis„ ten thee — twee en twintig doozen gedroogde perfikkeri ,, — twee en twintig doozen ingelegde of geconfyte vruch„ ten — twee en twintig kisten pruimen en appelen — „ twee en twintig doozen ockras — twee en twintig doo„ zen andere fruit — veertig manden groote konkommers' ,4 — duizend kwetfen — veertig bundels latouw of falade „ — twintig maaten erwten in haare fchaalen — duizend 4, water-meloenen — drieduizend muskus-meloenen —„ etlyke kruiken zoeten wyn, en aangenaame fterke „ dranken — tien kisten kaarten — en drie manden porcelein." In denzelfden overvloed, en op dezelfde edelmoedige en weldaadige wyze, ontvingen de Engelfchen geftadig mondbehoeften, zonder 'er ooit om te moeten vraagen. . Vervolgens befchryft onze Reiziger, hoe te Engelfche Gezant door twee Mandarynen van rang aan boord ontvangen werd. Zeer leezenswaardig is de befchryving. der Gefchenken, door den Koning van Groot-Brittanje voor den Keizer van China bellemd. In dezelve bekleedt (*) Deeze huItner heeft ook eene Re'isbefchryving uirgegeeven , waarvan de Nederduitfche Vertaaler belooft , in 't vervolg, tot opheldering, gebruik te zullen maaken. Intusfchen hebben wv de Vertaaling dier Reize ontvangen, gedrukt by A. en J. Honkoop; wy zullen 'er, binnen kort, eets berigt van geeven.  macartney's reis naar china. 473 kleedt het Planetarium de eerfte plaats (*). Het infcheepen en vervoeren dier Gefchenken is breedvoerig, en doormengd met aanmerkingen over de Chineefche Vaartuigen. Voorts beflaat de Lastbrief van Lord ma■cartney aan Sir erasmus gower , Kapitein op de Lion en Bevelhebber van het geheele Eskader , geen kleine plaats in deeze Afdeeling. Een Lastbrief, welke de fcherpe aanmerkingen van den Heer cossigny, aan den voet des blads 'er bygevoegd, niet ontgaat; de bedoelingen der Engelfchen in dit Gezantfchap en daar by gevoegde tochten''in den ongunftigften dag ftellende. Een gepast tegengift tegen de fnorkende bedoelingen» fteeds in het Werk vermeld. Het XIII Hoofdftuk is beftemd ter befchryving van de Vaart des Britfchen Gezantfchaps van de Stad Ta-koe, langs de Rivier Pei-ho, tot de Stad Tong-choc-foe, op de reis na Peking. De eerfte Afdeeling vermeldt de Reis van Ta-koe, langs de Pei-ho, na Tien-fing; het Gefprek des Gezants met den Onderkoning vmPe-che-li, en byzonderhedèn op den weg ontmoet. Veel vreemds houdt hier de aandagt der Leezeren bezig; vreemds niet alleen, maar ook weetenswaardigs : terwyl de vergelykingen, zo van den Engelfchen Schryver, als de daar by gevoegde van den Vertaaler, en eigene en overgenomene, aan dit berigt van de doorgevaarene Landftree- ken van China geene geringe waarde byzetten. „ De tyding, dat het Gezantfchap naderde," lchryft staunton, „ verfpreidde zich met groote fnelheid door „ de nabuurige Steden en Dorpen; de menigte der Vaar„ tuigen, van allerhande foort, die de oppervlakte der „ Rivier bedekten , was 'er een fpreekend bewys van. „ Een verbaazend gedrang van menfchen vergaderde „ op de oevers langs de rivier, waar van fommigen „ reeds een langen tyd gewacht hadden, om den trein „ te zien voorbyvaaren; terwyl de Vrouwen, zoo bloo „ als nieuwsgierig, van achter de deuren of over de „ muuren kceken, om een gezigt, voor haar zoo vreemd, „ te genieten, 't Is waar, fommigen van de ouder da- „ mes (*) Men zte, ten aanziene van dit hoofdgefchenk, 't geen wy onzen Leezeren verwittigd hebben in ons Mengelwerk voor den Jaare 1799, bl, 607. lett, 1800. no. ii. Kk  474 G. STAÜNTON „ mes doopten bykans haare kleine voetjes in de rivier „ ten einde de Vreemdelingen wat meer van nabv tè „ zien; maar het jongere gedeelte derzelven hieldt zich, „ over het algemeen, op den achtergrond. De Reizi„ gers, van hunnen kant, vermaakten zich door een „ onafgebrooken reeks van voorweroen, die allen nieuw „ voor hun waren. Het gelaat des lands en zyne in„ woonders booden bykans ieder oogenblik iets aan, ShllieDde van het§een men elders ziet." Der Chineefen Landbouw en hunne Zoutwerken trokken bvzonder de aandagt. a De tweede Afdeeling deezes Hoofdftuks is beftemd tot eene Befchryving der Stad Tien-fins, en van merkwaardige byzonderhedèn, die Stad en de Chineefen in 't algemeen betreffende. De naam dier Stad betekent in het Chmcesch zo veel als Hemelfche Plaats , en wordt dezelve m alle haare bekooiiykheid voorgefteld. De ontmoetingen aldaar waren gewigtig; het onthaal prachtig; onder dit eene befchryving van een Chineesch Tooneel' peJ\T~ 'c ~>e Mandarynen van Tien-fing verzekerden, „ dat de Stad zevenhonderd - duizend zielen bevatte • „ het ongelooflyk getal aanfchouwers, we:ken zV op' 3, leverde, maakt die berekening waarfchynlyk; al ftaat „ men ook toe, dat 'er uit de nabuurlchap van Tien-fins „ veele heden waren toegevloeid, welken de vreemdheid „ van het gezigt derwaards mogt gelokt hebben j want „ daartegen moet men 'er eene billyke evenredigheid van „ Vrouwen en Kinderen, waar van zich flechts weinigen „ onder den nieuwsgierigen hoop vermengd hadden, bv„ voegen. De Jonken, welke talryk genoeg waren,om „ bykans de geheele oppervlakte der wateren, wélke s, deeze handeldryvende Stad doorfnyden, te bedekken „ bevatten veele duizend menfchen. De mannen 'die „ deeze Vaartuigen bellieren, zyn het niet alleen, wel„ ken zy tot wooningen verftrekken. De vrouwen e» s, kinderen, zoo wel der hoofden als der matroozen dier „ ~ „v^„v«, uu«. gcuauig nun veroiyt aan boord „ derzelven. Veelen van hun zyn daar gebooren, en al„ len flyten er hun leeven. Ieder ftrand is vreemd voor „ hun, en de aarde eene hoofdftof, waar op zv zich „ maar zelden waagen Elders van deeze Vaar" tuig- (*) Wy kunnen niet nalaaten, eene Aantekening, uit cossis-  MACARTNEY'S REIS NAAR CHINA. 473 tljlgbewoonders, en wel van die der Graan-jonken, fpreekende, drukt de Schryver zich in deezer voege uit: „ Op het dek van iedere deezer groote Jonken, is eene „ lange rei kamers, door verfcheide huisgezinnen be„ woond. Men rekende , dat ieder deezer vaartuigen „ niet minder dan vyftig perfoonen bevatte, en dat 'er „ tusfchen Tong - choe - foe en Tien - fing ten minften „ duizend zulke Graan -jonken waren , 't welk vyftig„ duizend inwoonders uitmaakte. Een onnoemlyk ge„ tal andere, kleinder en grooter, vaartuigen, van ver„ fchillende foort, ging, geftadig, de rivier op en ne„ der, of lag voor de Steden, die, op de oevers ge,, bouwd, de rivier bezoomden. Het getal der lieden, „ welke zich aan boord van deeze andere vaartui„ gen bevonden , bedroeg ten minften ook weder vyf,, tigduizend zielen. Dus beliep de bevolking dee„ zer beweegbaare wooningen , op een enkelen tak „ eener rivier, een aantal van honderdduizend per„ foonen." De aanleidende oorzaak tot het ongenoegen, welk de Chineefen, en byzonder de Chineefche Regeering, tegen de Engelfche Natie hadt opgevat, wordt met den aanvang eter derde Afdeeling ontvouwd, en, zo als zich begrypen laat , ten gunftigften voor de Engelfchen. Voorts bevat dezelve het vervolg der reis des Gezantfchaps van Tien-fing tot Tong-choe-foe, met veele gewig- signy ontleend , hier by te voegen. „ In alle Steden van China, leidt een gedeelte des Volks een zwervend leeven. In Kanton heb ik de Stad, uit ftmengevoegde vaartuigen beftaande, die op de rivier is, gezien. Zy zyn in reien gefchaard, en maaken ftraaren uit. Jk heb hooren zeggen, dat het aan deeze waterbewoonders verboden is, hun verblyf aan land te houden. Zy zyn 'er gebooren , en flyten 'cr hun leeven. fk weet niet, of dit een godsdienftig gebod, dan of het een bevel der Stadsregeering is , die hen noodzaakt , bun verblyf op het water te houden, en welke de beweegreden daar van is. Een geloofwaardig perfoon $ die vyf jaaren in Kan¬ ton gewoond heeft, en de Chineefche taal fpreekt. heefc my gezegd , dat te Kantan het getal der lieden , die verpligt zyn in vaartuigen te woonen , omtrent driehonderd-duizend zielen mag beloopen , daar onder begreepen de li^te vrouwlui, welker aantal men op veertigduizend mag rekenen, en die in de Stad niet aau land mo^en blyven." Kka  4?6 6. STAUNTON, REIS NAAR CHINA, wigtige byzonderhedèn op dje reis, gefchikt om ons hefe Chineefche Volk in veele opzigten te doen kennen. Dan wy hebben reeds het perk, 't welk wy ons voorgefteld hadden , overfchreeden, en moeten, fchoon noode, yan dit Weik afftappen. Lykrede op Washington; gehouden in den Tempel van Mars den aften llujiofe (J&flen February), het 8fte jaar der Franjche Republiek , door louis fontanes. Uit het Fransch vertaald. Te Amfteldam , by A. B. Saakes, 1.8co. In gr. ivo. 30 bl. ' - ' 9 • Treurzang, by bet plechtig vieren der nagedachtenis van was-, hington, m de Maatfchappy van Verdienjlen Felix Meritis, den n Maart 1800. Uitgefproken door Mr. johannes kin£er, Advocaat te Amfterdam. Te Amfterdam , by ï. ten Bnnk Gerritsz., 1800. In gr. 8vo. 32 b\. * 't ryyn niet de leevensbyzonderheden yan den grooten washington met een dor verhaal v3n welke de Ëurra. fontanes zyne loehoorers bezig houdt. De voornaamfte derzelven vooral wat 's Mans openbaar leeven aangaat, als bekend onderftellende, bouwt hy daar op zyne Lofrede bevattende een tafereel van de groote bedryven, in welke de doorluchtige Amerikaan, in de hoedanigheden van Held yan Staatsman en van Verlosfer van zyn Vaderen, onfterfJvktn roem heeft verworven. Eene gelukkige keuze deeSn de vereerers van washikgton's naagedagteniffe, de taak la ftaatelyken berdenkèn, aan dezelve den Burger fo'tanes on draagende Zoo wel als het onderwerp den Redenaar is hier de Redenaar het onderwerp waardig. Doorgaans ontmoet men trekken van welfpreekendheidI, die zoo wel den man van kunde m zyn vak, als den warmen bewonderaar van zynen Held aankondigen. Zie hier een enkelen trek wlwP ' ,^SHIKGTON waafe grootheid met onge' iunftelde eenvoudigheid vereenigd was. „ Ter rauwer nooj " ?a j^n.^^Pen, federt dat hy (washing " h f bsftuur verlaaten had. Deze man, die hJe-i „ tyd de legers afvoerde, die het hoofd was van dertien " £ 'n''f '•'u°n£kr ^M'i» m efl kalmte op he" „ land , m t midden van mrgebreide goederen dooi ? n „ handen bebouwd, en onder ulryke kulden c'ie Ze zor- " ITrlrZ d%re,StCnyèn der r/m waercld vermenigvuldigd „ hadden Hy kenmerkte het einde zyns levens door alle « mWfc «Ml «amv.dcrlyfce deugden/ na hetzelve roemryï te  1» föNTAfïES, i.ykkede. — f. kink er, tb.eükzang. 477 4 te hebben gemaakt, door al de hoedanigheden van den rechtfchapen Krygsheld en Staatsman. America wierp met [ eerbied de oogen op het eenzaam verblyf nat door zynen Verlosfer bewoond werd; op dat eenzaam veibyf, waarin " 20 veel roems bevat was , waaruit dikwerf zulue wyze raad-eevingen kwamen, die geenen minderen invloed had, den "dan in de dagen toen hy met gezag bekleed was: zyne *! medeburgers beloofden elkander zynen raad nog hng te zullen volgen; maar de dood heeft hem eensklaps weggen }' rukt , te midden van de aangenaauifte en waardigfte bezig!' heeden van, den ouderdom." In den zelfden finaak als fontanes, heen onze vryheidminnende Landgenoot kinkeh zyn onderwerp behmdeld By manier van vooraffpraak maalt hy, in onrym, vn washington's karakter en verrigtingen eene beknopte fchets , om dezelve , vervolgens, in dicatmaat, breeder uit te werken. Veel fchoons en dichterlyks bevat die fchets ; fchoon ons wel eens eene uitdrukking is voorgekoomen, meer fchynbaar verheven, dan natuurlyk en eigenaartig : b. v. daar Washington gezegd wordt, de zon van het geluk der Amerikaanen ter Oostkimme te hebben gedreeven. Zo waarergens , hier ten minflen, geldt het Horatiaanfche Verum ubi plura nitent j &c Niet kwaalyk bevielen ons, onder andere, de volg; nó"' regels, de hoofdtrekken van washington's karakter . in een kort beflek » vermeldende , welke wy , ter proeve, 't Zegt weinig, in een" ftill' en kalmen ftroom der tyden, In een' gewonen ftand , in een' beperkten kring 't Gewoel der driften, als ze ontwaken, te bejlryden En af te wenden, met beleid en matiging, 't Zegt weinig, in 't genot van ftille huisvermdken* Op 't pad der onfciiuld ftil en vreedzaam voort te gaan, By V ruifchen van een beek ziek-zeiven te bewaken Verr' van het bulderend geraas van d'Oceaan. —— Maar door een donker woud, gejehud door felle orkanen,^ Door hoop en vrees ontrust, daar 'toog geen uitkomst zieti Door hinderpalen heen zich-zelv' een fpoor te banen, Naar de aangewezen ftreek — als 't onze plicht gebiedt f Niet laf te rugg" te zien naar 't oord, dat wy verlieten, IVaar 't vergenoegen ons een zachte rustplaats bood; Een' onverzaagden blik naar 't hachlykst doel te fchieten, En rustig voort te gaan in 't aanzien van den dood; Nooit naar de tooverflem der vleiëry te hooren , Verleiding, die ons zwak befpiedt, te wedtrftaan, En. als ze onze eerzucht ftreelt. die drift in 't hart te f moren, Raar. als ze blaakt en zwelt, kloekmoedig neer te ftaan; Kk 3 «P  tft L«'FONTANES, LYKREDE. — J. JtIrfKZRj THEOA^*. En eindelyk de hand der dankbaarheid te entwyken —— Te vreden, dat ons flechts een gunftige uitkomst kroon' Ten toppunt van den roem niet duislend te bezweken Te wenfchen, dat de rust dien noesten arbeid loon'• Ja! - dit doet ons de deugd in V helderst licht aanfchoüwen, Doet ons van Washington aen ruwen omtrek zien. Jj ' Dichterlyk en verheven is de zielsverhefimir toe GnA m„. welke deeze Treurzang wordt befloten. S G°d' met Cy, in wiens adem we ons bewegen, zyn en leven . Die elke dryfveêr in het menschlyk hart befpiedt Die tedre neiging kent. waardoor hét wordt gedreven . mens oog 't verborgen doel der vryê daden ziet; Cy, wien t verftand niet denkt, de zinnen niet ontdekken De reden niet bevat- die wel in 't donker fchuilt ' Maar, m het zedenryk, ons wilt ten Vader flrekken ■ Tot wien de droefheid zucht, de wanhoop gilt en huiltOjr Eeumge, tot wien de deugd zich voelt verheffen ' — Vorm Washingtons! — Stel ons hun voorbeeld voor 't gezicht Laat hunne daden ons ontvonken! Laatze ons treffen- * loon ons, by 't Jchynzel hunner grootheid, onzen plichtl 0nt?0ekAloT»lV' het ^loofaanToveryen en Spoo. nen. Alom te bekomen. In gr. Svo. 38 bl. -pvit Onderzoek is in den form eener Verhandeling opgefteld, endednr001'affp,n'akJOVer het ^-^elyke degr vSorvriend' om tlT V°!g™de *eP*8*S van eiken Menfchen.. ïïï ^p^^ir^rte ruimen- ,' van her i * r6klyk ,deï oorfP™g en de voortgangeS Sooken/f 1 " " hCbben T°Verye" P,aats' er W 2°* zïnC-ht ^ dC onSeSrondheid <*« zaak zelve te doen Cn3°' fflïl? de middelen °P»dle (zyns inziens) de gefchikt. ne zyn, om deze fchadelyke gevoelens met het meeste " „ Sen te S?an> en dus eene wezenlyke hinderpaal Met Zr^memchly^ êeIul! uit den Wt* te ruimenmoeilvkheW ori"gH t0t--et eCrfte deel' toont de Schrvve' de voelen ™ t den JU1Sten oorfProng van het gemelde gevoelen op te geeven , en betoogt dat eigenbelang en pries.tr- Jist  ONDERZOEK, NOPENS TOVERYEN EN SPOOKEÏj. tgfy list dit gevoelen ten allen tyde hebben aangekweekt en ftaande gehouden. Ten betooge van het tweede gedeelte , toetst de Schryver eerst de zoogenaamde redenen voor het beftaan van Toveryen, Welke redenen op den Bybel en op de ondervinding gegrond worden: Hy toont aan, dat de Bybel geenen gènoegzaamen grond voor dit gevoelen geeft; en wat de ervaring betreft, zonder zich in te laaten met de vertellingen van. bakers en oude wyven , noch met de Gochelaryen van eene» Poolfthen Meester, eenen Pinetti, en anderen, die toch alleen op de Phyfica enperimentalis gegrond zyn , ontzenuwt hy het denkbeeld van betoverde kinderen, uit de inlichtende berichten van kundige geneesmeesters en eerlyke bedden-floppers; toonende te gelyk, dat dit gevoelen hoogst onteerend voor het weldaadig Opperwezen te achten is. Wat voorts het denkbeeld van Spookeryen en Geestverfchyningen betreft, hiervan leidt hy de ongegrondheid af: a. Uit de onvolkomenheid der meeste verhaalen van menfchen , die iets gehoord, doch niet gezien hebben, als waarin men hunne overfpanne verbeelding ten duidelykften ontwaart; en b. uit de ondervinding , dat dergelyke gehoorde zaaken* moedig onderzocht, altoos op het belachlyke uilliepen. De verhaalen by overlevering door den Schryver by aanhoudendheid valsch bevonden zynde, komt hy eindelyk tot die , tvelke door ooggetuigen bevestigd worden; ei: ten dezen opzichte betoogt hy , dat verbeelding , angst, of een folterend geweeten, alles uitwerken; en voegt 'er de algemeene aanmerking by, dat de Spookverhaalen meestal eenen gereederen ingang vinden onder die Volken, welke zich het minst op algemeene verlichting kunnen beroemen: terwyl hy eindelyk de ongegrondheid van eene doorgaands bygebragte bybdplaats voor de ftelling: "er zyn Spooken,te weeten Lucas XXiX: 37, ('t welk zeker'eene drukfeil is, en zyn moet: Luc. XXIV: 37) aantoont. (Nog eene drukfout merken wy aan: de aanhaaling, naamlyk, van Sam. XXVIi, pag. 14, zal zeker twee regelen verder moeten ftaan , achter de woorden : Tcveresfe van Endor, eö zal dan moeten zyn: 1 Sam. XXVIII.) Met recht noemt de Schryver de gemelde ftelling eene wezenlyke hinderpaal voor het menschlyk geluk , dewyl zy heure llagtofFers zoo vaak van rust en kalmte berooft, volwasfenen tot angst en fchrik by de geringfte voorvallen vervoert, en vooral kinderen dikwerf voor hun geheel leven ongelukkig maakt. Onder de middelen, om deze vooroordeelen best tegen te gaan , telt de Schryver vooral : ernftige redeneering, en aanzetting tot onderzoek, by bejaarden; zorg van ouders en opvoeders, om dit fchandelyk bygeloof aan kinderen niet in K k 4 te  ONDEHZOEK te planten, door hen met vertellingen van fpöokéö, tovervetf-' enz bezig te houden, of met niet beftaande perfoonen of 5- te ïffls^u»!i'asa i 23 gepaste gelegenheden, ais beledigend voohet 1^»"^^' en onbegaanbaar met waaren Godsdienst, tegen te g an ' By deze Verhandeling zoude (volgends de Voorrede des Schryvers) een ander ftukje over den beruchten Doclor man, fchoon van eene andere hand, gevoegd zyn -Sorrfen zo met de dood van deszeifs opflelS hierfn verandering hadt te weeg gebragt; doch daar de hier aangékondTgd- VervS valr Ten Wasdelger de aan! ook^^erl laarr ^ l^Ver' °'n deZS-lve in 'l hchi te ze»den: roemerS ,S S,chrvver' noS «i« te weeten, of hy zyn oogmerk ten tyde der uitgave, om hier iets over het Waarzeggen-en zoogenaamd Geestenbezweeren in , Trvo5 bv te voegen, ten u.tvoer zal brengen. Hoe het zy, dele Ver! handehng .s met een menschlievend oogmerk gefthreeven h"ndee£r£ tiTnLS^k °°k ^t ordefyke d J be: xiande ing , lof j echter is het niet wel moodvk dir hP Iangryk onderwerp i„ een bedek van tw™ el denia blad zyden volledig af te doen ; vanger dTrtafwn L ™t veele zaaken hier flechts vindt aangeftipt2'eene m?e * dere ontwikkeling, vereisehteu ; vooral is de wyze ™ bé toogen h,er en daar wat al te inééngedrongen^n te oppervlakkig en de gewigtigfte tegenwerpingen %yn flechts mec een enkel woord afgekaatst, De Schryver brost bïdacS hebben , dat zyne redenen vooral ingericht zyn om onS oefende, ligtgeloovige , en aan vooroord eleif gekoterdet natuurgenoten van huime dwaalingen in dit ftuk teïï zen ; en dit gefchiedt niet door magtfpreuken, offa}J~ trekken; neen! bevatlyke redeneeringen!welgekozene voorbeelden en overtuigende bewyzen, oP ondervinding erT^omt menfchenverftand gebouwd f wórden hiertoe vereischt eï tteffiS k3nt befchouwd> « dit ftukje ons nto zeer dodtreffende voorgekomen. Zo, derhalven, de Schryver dit onderwerp ooit in een tweede ftukje voortzet dan naden wv »S ïï" "ZTrV* be,handelinS » beva'tlyker voordr ^ zeer aan. Intusfchen gelooven wy , dit deze taak vrfAr hem reeds afgedaan is, met de uigave der twee dooï de Bataaffche Maatfchappy Tot Nut van >t Jheme'en onlangs u.tgegeevene, en door haar met rechf fX00nde Se ïeSf^te5 bet°°ge T het gronde,STZedel me en fchadelyke der vmwdeelen omtrent de Waarzeg.  KOPENS TOVERÏEN BN SPOOKEN. 48 J $eryen , Toveryen, Spookeryen , en van andere daar mede verbondene vooroordeelen; benevens eene oplos/ing der twyftelingen die, tot ftaaving van deeze vooroordeelen, uit de Heilige Schrift gewoonlyk worden bygebragt. Spookeryen. Korte Vertellingen uit het Ryk der Waarheid, door s. c. wagener. Met Plaaten. Amfterdam, by W. Holtrop, l8co. In umo. 186 bl. Wy gelooven , dat de voortzetting van dit Werk'e, van welks eerlte Stukje wy in den voorleeden Jaare (*) verflag deeden, door eiken waarheidlievenden uiterst heilzaam geacht zal worden , tot ftuiting van het nog maar al te zeer in zwang zynde vooroordeel, nopens het beltaan van Spooken of Geest-verfchyningen. Wel is waar, dat reeds verfcheide ïnenfchenvricnden zich als om ftryd beyverd hebben, 0111 redeneerkundig het denkbeeld van Spooken te logenftraffen; doch de menigte van ongerymde, en in den eerften opflag on verklaarbaare, verfchynmgen doen nog altoos den ligtgeloovigen, of tot onderzoek te weinig moed bezittenden, de vraag in 't midden brengen: „ hoe zal men dit of dat toch verklaaren, zonder zyne toevlucht tot het beftaan van bovennatuurlyke, of Spook-verfchynfelen te neemen?" en om hierin den zwakken mensch te gemoet te komen, en hem de vreemdfte voorvallen op eene natuurlyke wyze te verklaaren , heeft de verdienstlyke v/agener deze korte verhaalen vervaardigd; terwyl de wyze , waarop hy dezelven heeft ingericht, zeker zeer veel nuts kan doen: in byna elke vertelling, naamlyk, worden de vermeende Spookeryen zoo kunftig voorgefteld, dat de eenvouwige Lezes telkens zegden zai: „nu; dit is toch een onbedrieglyk Spookverfchynfel! "' in dien toeftand van overfpanne verbeelding leest hy dan de oplosfing, en het bedrog vertoont zich, nu meer-, dan min-kunftig, voor zynen geest. Met veel genoegen hebben wy dus ook dit tweede Stukie geleezen , 't welk tevens in eenen aangenaamen en onderhoudenden ftyl is opgefteld. Drie-en-twintig byzondere afdeelingen maaken den inhoud van 't zelve uit, waarvan de opfebriften, even als in het eerfte Stukje, het voorkomen van werklyke Spookeryen hebben. Natuurlyk is de eene vertelling kundiger faamgefteld en merkwaardiger dan de andere, naar gelang van het meer of minder bedrogvolle des gevals zeiven $ alle de verhaalen fchynen echter op waarheid, en overleveringen van gezag, gegrond te zyn. Wy willen onze Lazeren weder iets ter proeve voordisfehen, en bepaalen ons, wegens de grootheid der meeste overige verhaalen, tot het ftukje, getiteld: I De (*} 7'f orze Algtni, FatkrU Lett troef, voor 1799, tiïe St. bl. 47.  4 „ heldering van de voornaamfte Waarheden van den JNK „ tuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, ter verbre'i,, ding van opgeklaarde, redelyke en gezonde begrippen „ aangaande den eenen en anderen , en dus ter°beürv„ ding zo wel van Ongeloof als Bygeloof, eene te „ gepaste gelegenheid vonden, ter bevorderinge vaa het ,, eigenaartig doel dier Stigtinge, om haar niet greetie„ Iyk aan te grypen. Zeiven volkomen overtuigd, 4„ Iyk zy zich altyd meenen getoond te hebben, van de „ waarheid en waardy deezer eenige, onmisbaare fteun„ pylaar van afzonderlyk en maatfchaplyk geluk, za„ gen zy, niet dan met leedweezen en bekommering „ de greetige verfpreiding en nadeelige indrukken van „ Schriften, in ons Vaderland, zo blykbaar het weg„ neemen van deezen fteun en de uitrooijing van alle „ Godsdienftige begrippen bedoelende, en oordeelden „ zich des, zo wel plichts- als geweetenshalven, gehou„ den, om onverwyld het hunne toe te brengen ter af* „ wending van het dreigend gevaar in deezen." Hieruit werd de opgemelde Vraag gebooren , welker Beantwoording zo veele zarnenloopende vereischten in den Vervaardiger van dezelve veronderftelde , dat het verwagten van een groot aantal Verhandelingen , daartoe «rekkende, ydelheid zou geweest zyn. Ook ontving men niet meer dan twee Antwoorden, en was ilegts één deezer voldoende aan de bekende vereischten in Antwoorden dier Stigtinge toegelchikt. 't Zelve voerde ten tytel • De waare Oorfprong der Mofaifche en Christlyke Gods- dien- (*) Ts het groote Werk van dupuis onvertaald. althans in 'c Nederduttsch , gebleeven , het heeft dat van volney aan seene Vertaalers in onze Taaie ontbrooken ; gelyktydis kwamen 'er twee Vertaalingen in 't licht. Men zie derzelver Beoordeeling in de Leiieroef. voor , bl. 601 . cn voor i:'J7> bk  van teyler*s godg. genootschap. 48? dienften- onderzogt en verdeedigd tegen derzelver nieuwe Befinders dupuis en volney. Dan dit ééne werd, volgens het eenpaang gevoelen, zo der Leden des Genootfchaps, als van Directeuren der Sti"tina, genoeg voldoende bevonden,om den Schryver de*Gcfuden Eermunt toe te wyzen , en de Verhandeling in 't licht te geeven. Het openen van het verzegeld Briefje deedt voor den verdienstlyken Schryver kennen t. f. van beek calkoen , van Amfterdam , thans Buitengewoon Hoogleeraar in de NatuurMe Wysbeeeerte en Wiskunde te Leyden , alsmede Lid van de Bataaffche Maatfchappy der Weetenfchappen te ^EentTherhaalde leezing heeft ons de regtmaatigheid dier Prvstoewyzing, en de uitfteektndheid van dit Antwoord, doen kennen. De Schryver paart met eene uit» gellrekte beleezenheid, oordeel- en uitlegkunde, befcheidenheid en eene groote maate van omzigtigheid I toegeevende waar hy kan , ftaat hy onwrikbaar pal, waar het op de hoofdzaak aankomt. Doordrongen van zvn Onderwerp, geeft hy zich fpaarzaarn aan mtweidingeS over; doch deeze blyken telkens, geen gering licht over zvn Onderwerp te verfpreiden Een en ander ftuk hadden wy, onder 't leezen, aangeftipt, als onzer overneeming dubbel waardig ; doch, met die neiging in te volgen,0zouden wy geene plaats hebben kunnen vinden, om iets van het geheel te zeggen; welk laatfte, egter, by ons als meest aan onzen bekendmaakenden arbeid voegende, de overhand bekwam. In deeze opgave zullen wy, uit hoofde van de zaakrykheid deezer Verhandelinge, zeer verkortend moeten te werk gaan. Van beek calkoen vangt aan met eene naauwkeurige en getrouwe opgave der gevoelens van dupuis en volney ; hunne eigene woorden bezigende. Zeer juist is zvne opmerking , dat het Werk des eerstgemelden, rnee? danPdTdesglaatstgenoemden, gefchikt is tot eene Smaatige wederlegging: het mag ook de grondflag heSen, ïpg welken volney zyn Gefchrift, vol van^trekkeneener weelderige verbeeldingskragt, gebouwd heeft. Dan fchoon hy, om deeze en andere duchtige redenen, S voorts tot het Werk van düpuis bepaalt, u zyne Verhandeling zodanig ingerigt, dat hy, den| oorfpronglvken Aanvaller wederlegd hebbende , ook den anderen Beftryder, die gezegd mag worden zich van L1 a een  48ti verhandelingem een ligter wapentuig bediend te hebben, uit den zadel ligt. Aanvanglyk toont onze Schryver, en dit doet zeer veel af, dat dupuis zich aan den algemeenen misflag fchuldig maakt, waartoe de Beftryders des Christendom; zo vaak vervielen, om, naamlyk, de Christlyke Leer niet uit de oorfprong! yke bron , den Bybel, te ontleenen, maar te beoordeelen naar het een of ander Godgeleerd Zamenftel, by byzondere Kerkgenootfchappen aangenomen en omhelsd; en dat hy geene genoegzaame kennis blykt te bezitten van de Leer der Openbaarir.ge, zo als die in de oorfpronglyke oirkonden voorhanden en te vinden is. „ Wat Christlyke Godsdienst is," dit bewyst hy breedfpraakig, „ laat zich niet naar ee„ nig kerklyk Leerftelzel , maar alleen naar den Bybel „ beoordeelen." Wat hy daaromtrent bybrengt, verdient de aandagt van allen, is overtuigend, en hier ter fnee. de bygebragt. Brengt dupuis het geheele Christlyke Leerftelzel tot drie Hoofdftukken , — L dat van den Oorfprong des Kwaads en van den Val des Menfchen, —II. dat van de Leer der Her/lelling door jesus christus , — en III. het Leerfluk der Drieeenheid ; dit geeft van heek calkoen den leiddraad zyner Verhandelinge in de hand. Het Eerfte Hoofdftuk voert ten opfchrift, over het Verband van den Christlyken en Joodfchen Godsdienst met dien van zoroaster in V gemeen , en in 'f byzonder over de Leer van den Oorfprong van het Kwaad , naar gen. II. Met eene belliste overwinning treedt hy uit het ftrydperk, met aan te toonen, in de eerfte plaats, dat de Godsdienstleer van zoroaster , hier kortlyk toegelicht, die niet vóór de tyden van esra is ontftaan, van laateren tyde is, dan de Boeken van moses en die der Joodfche Propheeten; en dat, derhalven, de afleiding van gen. II uit de Leer van zoroaster te eenemaal ongerymd is. Hy laat het hierby niet berusten, maar gaat opzetiyk de bewyzen na, welke dupuis aanvoert, om den fabelagtigen oorfprong , zo van de Joodfche als Christlyke Godsdienstleere, uit derzelver Inhoud, volgens gen. II, op te maaken. Dupljis, naamlyk, wil het gemelde Hoofdftuk van moses's eerfte Boek deen voorkomen als ontleend uit de Mythologie, omdat eene letterlyke ver- klaa-  van teyler's godg. genootschap. 489 klaaring daarvan ongerymd is, en de Uitleggers van önderfcheidene Eeuwen dat Verhaal Allegorisch verklaard hebben. De Verhandelaar toont hier in het vak der Uitlegkunde t'huis te weezen, en befchaamt veele Godgeleerden, die, over dit Onderwerp de pen voerende, veeleer het Ongeloof in de hand werken, dan de zaak der Openbaaring verdeedigen. Geldig is 's Mans aanmerking, dat de befchuldiging van ongerymdheid, waarmede men zo veel fchermt, alleen gegrond Kan weezen op eene verkeerde uitlegging van woorden en fpreekwyzen, en dat geen gezag van Uitleggeren hier geldt, maar het gezond oordeel moet beflisfen. Hy laat aan, elk ter beoordeeling over, of, gelyk dupuis wil, de aanneemlykfte verklaaring van gen. II by de Terapeuten te zoeken zy; aantoonende, dat dupuis in de Kerklyke Gefchiedenis zich op geen minder bekende getuigen kan beroepen, of een zwakker gezag ten fteun zyner ftellinge aanvoeren. • Wil dupuis het verhaal des meergemelden üootctfluks uit de Perfiaanfche Leer afgeleid hebben , omdat de letterlyke zin van de Perfiaanfche berigten der Zenda Vesta met dat verhaal overeenkomt, en dewyl de Leer der Twee Beginzelen zo wel ten grondflage ftrekt van het Verhaal gen. II als van het Perfiaanfche; zyn Tegenfchryver merkt, met grond van aangevoerde redenen, hierop aan, dat, hoe fchynbaar groot de overeenkomst in die Verhaalen ook zyn moge , men desniettemin een groot verfchil, by eene nadere vergelyking, ontwaart; met verdere aanwyzing, dat het juist dit verfchil is, 't welk ons de Perfiaanfche Berigten doet kennen voor Fragmenten van gen. II ; weshalven de afleiding daarvan juist het tegendeel zal bewyzen van »t geen dupuis beweert. Immers, by verg.'lyking, valt het in 't oog, dat men van het Mofaifche Verhaal die ftukken heeft uitgemonfterd , welke tegen de wysgeerige begrippen der Oosterlingen ftreeden, en'er aan toegevoegd, 't geen noodig was om het naar den fmaaK van de daar heerfchende Wysbegeerte te hervormen. Hierop volgt een keurig onderzoek, of en in hoe verre men den Starrenhemel in 't gemeen ter verklaaringe van den Godsdienst kan gebruiken, en wordt dit Hoofdftuk beflooten met eene Verklaaring van gen. U» waarin het Verhaal tweezins befchouwd wordt , of op zichzelve als een oud Oostersch Verhaal en eene waare LI 3 Ge-  49° verhandelingen Gefchiedenis verklaard, en tegen de bedenkingen van dupuis verdeedigd; of als Allegorisch aangemerkt; in welk geval hetzelve met de uitlegging , door dupuis daaraan gegeeven, niets kan gemeen hebben; ten Hotte van de laatstgemelde verklaaring aanmerkende: „ Zo,; danig is de ongezogte Verklaaring des Verbaals van gen. II, als een zedelyke Fabel aangemerkt; kan 'er wel een fchooner , naïver, en eenvoudiger uitgedagt „ worden ? Zy is even menschkundig als waar en vol„ ledig, en met de zedelyke natuur der menfchen ftroo„ kende. Men oordeele tusfchen dezelve en de ver,, klaaring , welke dupuis uit den flerrenherael gehaald »» £eeft» wie Ka" dezelve nu nog met de elendige „ Fragmenten der Zenda Vesta of andere diergelyke „ overleveringen in gelyken rang ftellen?" Het Tweede Hoofdftuk der Verhandel inge loopt over de Leer der Herftellinge. Zeer gepast vangt de Schryver aan, met kort, maar bondig, de egtheid en volkomene geloofwaardigheid van de Schriften des N. Verbonds te bewyzen tegen dupuis , die de ganfche Euangelifche Geichieaenis voor eene Legende en Fabel uitmaakt, van alle Gefchiedkündige waarheid ontbloot, op eenipe Hemelverfchynzelen gebouwd, en geheel eene verciering van looze Priesters en Tyrannen. Immers zo verre gaat die Beftryder des Christendoms; die met zo veele woorden verklaart: „ My dunkt, dat de Christenen „ geene andere gronden hebben, dan hun geloof aan deeze „ twee Gebeurtenisfen, de Geboorte van hunnen jesus, j, uit eene Maagd, op Kersmis, en zyne Overwinning „ of Opftanding op Paafchen, onder de benaaming en „ het teken van het Lam. Op deezen eenvoudigen grond s, konde men duizenderlei vertelzels bouwen, en hem op allerlei wyzen doen ter dood brengen ; zo men hem >, flegts verder liet opftaan. Om deeze reden zullen wy „ ons aan geene byzonderhedèn der Leevensgefchiedenis „ van jesus hegten; maar ons alleen bepaalen tot zyne 9, Geboorte uit eene Maagd, en zyne Opftanding onder de „ gedaante van een Lam." — Onze Leezers flaan oogen vol bevreemding op, over zulk eene voordragt. De Verhandelaar blyft niet in gebreke om de vreemdheid te doen opmerken van de onderftelling, da' alleen de twee opgemelde Gebeurtenisfen ais feiten zouden kunnen worden aangemerkt , en dat al het overige zou verzonnen pyö, Hoe zeer tot vernietiging van deezen aanval, op die  van teyler's godg. genootschap. 4vo. 470 bh •pve Eerw. mebius , die zich al meermaalen als een XJ arbeidzaam man heeft doen kennen, geeft, door de uitgave van dit Werk, een nieuw bewys van zynen lofwaardigen toeleg , om de vrucht van zyne aanhoudende werkzaamheden , ook door gefchriften, aan bybelminnanrs mede te deelen. Hy was eerst voorneenrens , m gemeenfchap met den geleerden Tpey, thans Hoogleeraar aan de Gelderfche Hoogefchool, dat gedeelte der Bybelverklaaring van Hezef 't welk den Profeet Hozeas betreft, in het Nederduitsch vertaald, en met sanmerkingen vermeerderd , den Nederlanderen in harden te geeven. Maar vervolgends, toen de Hoogleeraar Tpey hiervan had afgezien, werd hy te raade, om zelf eene vertaaling van Hozeas Godfpraaken, 'met aanmerkingen, in navolging van het Werk van Plezel, te verö LI 5 vaar-  494 j. e. mebius vaardigen. Het fchynt, echter, uit het Voorbericht, dat Ipey 'er ook eenige korte aanmerkingen heeft by. gevoega, zonder dat wy weeten, welke of hoe veele Deze had ook de yergelyking met het Hoogduitfche Werk van den Altorffchen Hoogleeraar Bauer, over dezen Profeet, op zich genomen (*) Men heeft hier dan niet flechts eene nieuwe vertaaling van Hozeas, gelyk men ligt uit den titel zou opJnaaken, maar tevens eene beknopte verklaaring van dit Lybelooek die ver het grootfte gedeelte uitmaakt, te zoeken. Vooraf gaat eene leezenswaardige Inleiding, waarin over den Schryver van dit Boek, over deszelfs hoofdinhoud en byzondere afdeelingen, en voorts over de wyze van fchryven, in 't algemeen, wordt gehandeld Om den mmkundigen Leezer te hulp te komen, ïs ook nog achteraan gevoegd een kort Gefchiedkundig Bericht van de Ifraehtifche en Joodfche zaaken, geduurende de laatfte tyden van het eerstgemelde Ryk. Echter fchynt ons dit Werk , niet zoo zeer voor minkundtgen, als wel voor zulken, die van eene meer dan gemeene kennis der Hebreeuwfche taal, der kritiek, en andere hulpmiddelen der Uitlegkunde van den Bvbel voorzien zyn, beftemd te weezen. Of nu, evenwel, dezulken, die tot de fchriften van Dathe, Michaëlis, Etchhorn, Bauer, kuinoël, Hamelsveld, van Floten, en andere hier doorgaands geraadpleegde Schryvers zelve toegang hebben, en ook met andere nieuwere UitlegT d/ B°e,k ' Nwcênu , Struenfee , Volborth, Uhland, of van byzondere plaatzen , daarin voorhanden (70, met onbekend zyn, in dezen Nederduitfchen Commcntanus veel nieuw licht, tot beter verftand van Hozeas, zullen ontvangen, willen wy van deskundigen laaten beoordeelen. Maar dit Boek zal ook dezulken in C*) Hiermede zal de Hoogduitfche overzetting van Hozeas met bygevoegde Commentarie door bauer bedoeld zyn (Leip- l ru78c \ ,.Sed.ert„h;'ert men ook- van dezelfde hand, Latynfche Schoha tn Htfeam, te vinden in j. c. f. schÜlzu Sctolta m vetus Test. eontinuata a c. i. bauer , Vol VII (Nor.mbergas i 793.) (t) b. v. c. g. hensleri animadverflones in quadam Xll Prophetarum loca, 1786. C. aur.vh.li. examen variantium lec ttonum tn textu Hebr „Het plan van on„ derwys betreft gedeeltelyk de opvolging der onder„ werpen, gedeeltelyk de verdeling van dezelven in on„ derfcheiden uren." Omtrent het eerfte vindt de Schryver „ raadzaamst de wenken der natuur in de „ trapswyze ontwikkeling der zielsvermogens te vol„ gen, . . . en dus voor alle dingen het verftand „ der kinderen te openen . . . maar niet hun geheu„ gen met bloote woorden optevullen," terwyl men daarby „ allerley werktuiglyke bekwaamheden, b. v. „ tekenen, fchryven en lezen," mag voegen, „ zonder „ zich daar door te overhaasten." Doch dit alles wordt in (*) Men fchynt verzuimd te hebben aan bet hoofd van $ 151 deeze Vraag aan te tekenen: maar uit den inhoud blykt, dat zy daar ftaan moest. Ree. Mm 3  504 A' H' NIEMEYER in het tweede Boek nader ontwikkeld. Hier zullen wy nog alleen aanlappen, dat van bl. 53—56 „ Ontwer„ pen ter verdelinge van de uren en den dag," voor kinderen van verfchiilenden ouderdom, worden opgegeven. Het Tweede Boek handelt van de Byzondere Kegels voor de afzonderlyke Onderwerpen van het aanvangelyk Onderwys. Het is verdeeld in Negen Hoofdftukken. Het Eerfte Hoofdftuk heeft tot Opfchrift: Over het eerfte opwekken der opmerkzaamheid en des nadenkens dour onderwys. De les, in dit Opfchrift aangewezen, moet, zegt de Schryver § 154, „de eerfte zyn," en „ kan, hoe zeer ook met zeer verfchillende wyzigingen, „ tot in het negende, tiende jaar en zelfs nog verder „ voortgezet worden." Van § 155 tot § 162 worden hiertoe verfcheidene oefeningen opgegeven, als, de kinderen de naamen te doen noemen van voorwerpen, die op de zinnen werken, zo tegenwoordige als afweezige, maar welke zy reeds door één of meer zintuigen zyn gewaar geworden, „ hen de afzonderlyke kenteke„ nen van de dingen," en derzelven deelen, „te laten „ zoeken en opnoemen; Men fpreke met de leer- „ lingen over den oorfprong, het gebruik en de nuttig,, heid der dingen, waarvan hy [!. zy] kennis gekregen „heeft [I. hebben];" „ het opzoeken en opge- „ ven van gelykheid en ongelykheid, ... of het verge„ lyken en onderfcheiden, maakt ene vierde ... oefening „ van het verftand uit." Dit moet eerst gefchieden omtrent zinnelyke voorwerpen , daarna omtrent zedelyke, en omtrent woorden van gelyke (*), of liever ge- lykfoortige betekenis. „ Men make de kinderen „ ten vyfden op den inwendigen famenhang, waarin de ,, dingen tot elkander ftaan , opmerkzaam. Daar toe „ behoort het verband tusfchen het teken en het bete„ kende , de oorzaak en het uitwerk/el, enz. — Daar „ by laat zich ook ten zesde voegen het ophelderen „ van zekere algemene denkbeelden, die . . . dikwyls in » 't ge- (*) Gelykluidende woorden ftaat hier in den tekst. Dit is het ïechte woord niet voor fynonyma [niet fynonimal] In de Jlanm. No. 3, bl. 65, is het eenigzins beter woorden van ene gelyke betekenis. Maar dit voldoet ook nog niet ter aanduiding van woorden, welke niet volkomen het zelfde betekenen. Ree,  OVER. DE OPVOEDING. 505 „ 't gemene leven voorkomen, b. v.waar en valsch, toe- „ vallig , noodzakelyk , enz." Dit alles is eene voorbereiding tot eene zevende foort van oefening, béftaande in het in orde brengen , rangfehikken en verdeden der opgezamelde denkbeelden. Eindelyk wordt de oordeelskracht der kinderen geoefend „ door „ allerlei Hellingen, die men hun te beoordeelen geeft," en „ door de aandacht te vestigen op de onderfchei- „ dene famenvoeging der woorden, waar door men „ de leerlingen voorbereidt tot een grammatikaal Taal- „ onderwys." Dit Hoofdftuk wordt § 162 belloten met eenige aanmerkingen over de ondetfeheidene vormen, waarin deeze oefeningen kunnen gegoten worden. Het Twede Hoofdftuk handelt van het Lezen, Schreven en Tekenen. De Schryver verklaart zich § 164 voor het fpellen, hetgeen in onze dagen door fommigen als noodeloos verworpen is. „ Offchoon het ook," zegt hy, „niet (*) noodzakelyk is om te leren lezen , en de voortgang voor menig vlug verftand te lang„ zaam wordtis het echter noch fchadelyk, noch voor „ het wel fchryven der tale van zo weinig belang, als „ het aan menig voorftander der nieuwe leerwyze toe„ fchynt. Alleen kan het ... zeer bekort, en in 't gemeen „ het leren lezen minder lastig ... gemaakt worden.' Men kan hierover de by deeze § gevoegde aanmerkingen nazien. In § 165, over de Inrichting van het eerfte onderwys in het lezen, is, bladz. 77, de gewichtige waarfchouwing. „ Alles komt daarop aan, dat men de kin, deren in het eerst gewenne niets over het hoofd te !, zien, naar niets te raden, niets in te flikken, gene „ ydele tusfchenklanken 'er in te mengen , over niets „ heen te ylen. Door fnel lezen leert men niet goed, maar door goed lezen leert men fnel lezen." De volgende §§ 166, 167 en 168 handelen over het meer volkomen lezen , het tekenen en het fraai fchryven. En hiermede wordt dit Hoofddeel belloten. Het Derde draagt het Opfchrift: Van het onderwys der Nederduitfche Sprake en het vormen van den Styl. In een algemeen Overzicht % 169 wordt van „ieder, die „ zich (*) In den tekst ftaat lier; maar de zamenhang wyst u-'t, dat het niet moet zyn. Zo ftaat ook bl. 80, re*. 13, eyferen in plaatze van tekenen; bl. 103 , reg. 13, \oor die ook in plaatze van die ook voor. Ree. M m 3  §o6 A. H. NIE ME Y ER „ zich op ene meer volkomene kennis beroemen wil," gevorderd, „ i) ene zuivere uitfpraak; %) het wei fprc,, ken der taal, zo al niet naar . . . taalwetten, nog„ thans [liever, althans] door oefening in een b-'fchaafd „ fpraakgebruik; 3} het wel fchryven, en 4} ene vaar9, digheid, om zich niet flechts by monde , maar ook „ lchriftelyk . . . verdaanbaar en voegzaam te kunnen „ uitdrukken:" terwyl „ diepere kennis der taalkunde, „ van den rykdom der fprake, en van de volkomenheden „ van den ftyl " fchoon minder noodzaaklyk, onder de belangrykde fieraaden geteld worden. Deeze byzonderhedèn, te weeten de vier eerstgemelde, worden in de volgende paragraaphen ontwikkeld , waaromtrent byzonder § 173, over de Voorbereiding ter Nederduitfche ó'tyl'oefening , met de daar bygevoegde aanmerkingen, verdient nagelezen te worden. De Vertaaler zegt niet, dat hy in dit Hoofdiluk op de Nederduitfche taal toepast, hetgeen wemeyer in het ourfpronglyke gezegd had van de Hoogduitfche. Waarfchynelyk dacht hy , dat de Leezers zulks wel uit den aart der zaake zouden befluiten. Het Vierde Hoofdduk loopt over het Onderwys in dè Reken-, Meet- en Natuurkunde. Na eenige aanmerkingen, § 178 , over de noodzaaklykheid van te kunnen cyfferen, en het gewicht eener goede. leerwyze, waarby de leerling begrypt, om welke reden hy zo en niet anders moet werken, pryst de Schryver, § 179, zeer aan, dat men beginne met het rekenen uit het hoofd, in plaatze . van met de regelen ; mits de keuze der voorbeelden afmeetende naar de vatbaarheid des Jeerlings, en altoos met iets zinnelyks verbindende; waartoe in de aanmerkingen zeer gefchikte voorbeelden worden opgegeven. Hoe men rrapswyze verderen voortgang in deeze gewichtige kunst kan maaken, en den grond der regelen den leerling doen opmerken , wordt jn de 180de § getoond, en in de 181de eenige algemeene regelen der leerwyze gemeld. De 182de behelst voorbereidende oefeningen tot de Wiskunde. Hierby en by de Leerwyze in het onderricht der Meetkunde, gelyk ook by dat in de eerfte beginfclen der Natuurkunde, weike in de volgende paragraaphen voorkomen, dringt de Schryver zeer aan op hetgeen hy de Socratisch-Heurifti fche Methode noemt, of „ dat foort van leerwyze, waar in hy [t. w. de Ler!in] door aan- „ een-  OVER DE OPVOEDING. 507 „ eengefchakelde vragen tot het zelf uitvinden der „ grondbeginfelen gebracht wordt." Zulk eene leerwyze is buiten twyffel de gefchiktfte om het verftand te openen, de opmerkzaamheid op te wekken, en het oordeel te fcherpen. Dat zy eenen bekwaamen onderwyzer vordert, die zich naar der kinderen vatbaarheid weet te richten, behoeven wy niet te zeggen. In het- Vyf de Hoofdftuk volgt het Onderwys in de Aardryks- en Gefchiedkunde. „ Beiden (bl. 125) zyn we„ tenfchappen, die in de eerfte plaats tot geheugen be„ horen. Ze zyn des zeer gefchikt voor den vroege„ ren leeftyd. Het wysgerig oog .. . kan ... men van „ de jeugd niet verwachten. Dan de jongeling zal „ daar aan vroeger kunnen gewend worden , wanneer „ hy als jongen reeds vele ftoffe gezameld . . . heeft." Alles komt hier aan op eene goede leerwyze. Het „ onderricht vangt . .. met de Aardrykskunde aan , „ maar moet ... in meerdere Curfus verdeeld wor„ den," welker beloop de Schryver opgeeft, en waarvan de eerfte zich bepaalt tot de eerfte beginfelen, terwyl de overigen trapswyze verder gaan , en eindelyk zich uitftrekken tot „ de in- en uitwendige ftaatsgefteld„ heid der onderfcheiden landen, en derzelver onder„ linge ftaatkundige betrekkingen." § 188. By de Ge» fchiedkunde, wanneer men van derzelver eigenlyk onderwys eenen aanvang maakt, is het ,, zeer nuttig 5- CS T9°) aanftonds een algemeen overzicht van het „ gehele veld te leveren. ... Dit kan door ene, in den „ aanvang flechts naar duizend jaar [1. jaaren], en later „ naar eeuwen afgedeelde tydrekenkundige tafel . . . ,, gedaan worden, waarin men alleen enigen der merk„ waardigfte namen optekent .. . enz." Indien wy den Schryver wel vatten, is zyn oogmerk, dat die tafel, waarvan hy eene beknopte fchets geeft , allengskens door den Leerling zeiven , onder het geleide des Leermeesters , verder aangevuld worde. Men kan twisten, C§ I9I) °f men met ^e ou-de, dan met de laatere gefchiedenis een begin hebbe te maaken. Maar „ voor „ jonge lieden , die ene geleerde opvoeding ontvangen moeten, is het des te noodzakelyker , met de oude ,, gefchiedenisfen aan te vangen , en hun het lezen der Ouden belangryk te maken." Verder hebben wy in deeze en de volgende paragraaf nog zeer nuttige aanmerkingen over de orde en de leerwyze, welke"men in Mm 4 dit  goS A. H. NIEMEYER dit ftuk moet houden , maar tot welke wy, zonder al te wydloopig te warden, ons niet kunnen inlaaten. Het Zesde Hoofdftuk handelt over de Natuurlyke His. torie, de Menschkunde en de Grondbeginfelen der IVys* begeerte. Het is kort, maar vordert in den Leermeester kundigneden , welke men by weimgen zal aantrtffen, welken zich tot dat werk verledigen ; vooral niet in vereeniginge met de overige vereischten , welke de andere takken der opvoedinge noodzaaklyk maaken. De meeaten der geenen, die van de taalkunde en gefchiedenis hun werk maaken, zyn in de Natuuilyke Historie en in de Menschkunde niet zeer bedreven ; en wederkeerig. Qndertuslcheii zullen wy uit de aantekeningen op § 196 het gevoelen van den Schryver over een teder'punt overneemen. „ By dit onderricht (t. w. van „ den bouw des menschlyken lichaams) zal men de ,, natuurlykfte aanleiding hebben om jonge lieden aan» „ gaande den oorfprong en de voortteling der menfchen „ te onderrichren. Vele nieuwe opvoedkundigen heb„ ben uit hoofde van de te voren opgegeven gronden „ (§ 34.) dezen leeftyd zelfs niet willen afwachten , „ niaar het onderricht desaangaande nog vroeger willen ,, doen geven. Ik denk 'er op de volgende wyze over. „ a~)'fta aanzien van dit teder ftuk moet men de kin„ deren nooit ene eigenlyke onwaarheid wysmaken, of ,, hen door een armhartig vertelfel willen misleiden. Het ,, doet ztker geen het minfte nadeel, wanneer men hun, „hoe jong ze ook zyn mogen, zegt: dat zy uit het ,, lyf hunner moeder voonkomen , dat deze daar by „ grote fmarten domftaat, en deswegen ziek is. Zy zien „ dit dagelyks. Waarom zal men hen dan misleiden? „ Waarom hen jegens ons wantrouwen inboezemen ? „ Waarom ook niet daar door den grond leggen tot de ,, liefde jegens hunne moeder ? „ b~) Hen aangaande de voortteling te onderrichten is „ een misfelyker ding. Dezelve geeft aan de verbeel„ dingskracht veel meer werk. Ik zou dus daar mede geen haast maaken. Komen kinderen , zo als door „ het zien van het paren van dieren en het vroeg le,, zen van den Bybel gefchiedt, van zeiven daar" op, ,, zo houde men voor hen niets van hst geen waar is „ achter, noch verbiede hen daar van te fpreken, „ maar behandele die zaak met den greotften ernst. Dit nu zy:  OVER DE OPVOEDING» 50Q „ c) Ook byzonder het geval, wanneer men jonge,, fingen in de menschkunde onderlicht geeft, die dan „ zeker niet meer onwetend zyn, en by welken de on- derwyzer juist hier de beste gelegenheid heeft, om „ hen met een heiligen eerbied voor de wysheid des „ scheppers, die in deze inrichting doorftraalt, te ver„ vullen, en te rjelyk te waarfchuwen van een zo kun„ (lig gewrocht "als het menfcbelyk lichaam ook in „ dit opzicht is, niet door een fchandelyk misbruik te „ verwoesten." Wy komen tot het Zevende Hoofdftuk, Overhel onderwys in vreemde Talen. Uit § 198 , de eerfte van dit Hoofdftuk, neemen wy met veel genoegen over: „ Zo het aanleren van vreemde talen voor de meeste „ befchaafde lieden al niet ene behoefte ware, dan. „ zou het toch onder de treflykfte middelen tot de be,, fchaving des verftands moeten gefteld worden... Met „ . . drift is, ook eerst onlangs, tegen de oude talen, „ zelfs tegen de Latynfche, geftreden.. Intusfchen „ hebben de bevoegdfte beoordelaars van deze zaak ten „ allerklaarften bewezen, dat de fraaie wetenfehappen „ (humaniora), die van de Griekfche en Romeinfche „ Letterkunde beginnen, by ene eigenlyke geleerde „ Opvoeding onontbeerlyk zyn : en dat derzelver ver„ waarlozing zich op veelvuldige wyze aan hare ver- „ achters wreekt ; dat ene wel gepaste beoefening „ van dezelve het voortreffelykfte middel ter vorming „ en oefening van den jeugdigen geest is, en derzelver „ verwaarlozing niets minder, dan de verwaarlozing van ,i andere meer algemeen nuttige kundigheden ten ge„ vol ge heeft." Ten opzichte van de orde in het leeren der taaien is de Schryver, § 191, 'er voor, dat men met eenige nieuwe en wél de Franfche taal beginne, eer men tot het Latyn en Grieksch overga. By het Agtfte Hoofdftuk , Over de Vorming yan den Smaak door fchone Kunften en IVetcnfchappen , dat ook zeer kort is, zullen wy ons niet ophouden , ora liever nog iets te zeggen van het Negende , Over het Onderricht in de Zedekunde en in den Godsdienst. Dit begint, § 212, met eenige aanmerkingen over de Belangrykheid van dit onderwys, en vervolgens wordt, § 213 - 215, gehandeld over den Trapswyzen Voortgang des Onderrichts, betgeen de Schryver in drie Curfu! M m 5 wil  fJIO A. H. NIEMEYER ■wil afgedeeld hebbe». „ De verfcheidenheid [in de ja- ren en beftemming der Leerlingen] maakt," zegt hy, bl. 177, „ meerdere Curfus noodzakelyk, van welke ,, de eerfte zich tot de eigenlyke kinderlyke jaren, tot „ in het negende of tiende; de twede op den volgen. den leeftyd, tot in hot vyftiende; de derde tot den „ ryper ouderdom bepaalt, voor zo verre althans iets „ dergelyks, by de ongelykheid der vermogens , zich naar de jaren bepalen laat. By ene goede opvoe„ ding moeten de kinderen ... tot den eerften Curfus „ reeds voorbereid zyn. Het onderwys zelf kan zich „ flechts ten oogmerk voordellen, het [te vooren reeds „ ingeboezemde zedelyk en godsdienltig] gevoel tot ,, denkbeelden . . te brengen , en deze denkbeelden duidelyk , overeenkomftig met de waarheid en werk„ zaamheid (*) , te maken.... Hy moet zyne kweke„ lingen van Zedekundige tot Godsdienftige befchou„ wingen overbrengen; maar alles,wat naar dén geleer„ den vorm gelykt , zou aan de bevordering van dat „ oogmerk flechts hinderlyk zyn." „ Hoe zeer s, ook by den tweden Curfus, ($ 014) een ftrenge fa„ menhang der onderwerpen, even min als by den eer„ ften, een volftrekt vereischte is, zo kan de onderwy„ zer zich echter ... een plan maken, of een . . . wel ingericht leerboek volgen, waar in het gewigtigfte „ van het geen wy .... te ge/oven, en ... te doen „ hebben, in een helder licht en ene juiste orde wordt „ voorgefteld. Al wat niet algemeen verftaanbaar en „ tevens praktisch ... is, wordt .. weggelaten." Hiertoe behooren, zo veel eenigzins gefchieden kan , alle fchool- (*) Wy moeten bekennen, dat deeze uitdrukking in de twee laatfte woorden ons eenigzins duister is ,• of het aan ons hapere, dan aan eenige misüelling of drukfeil, durven wy niet beflisfen. Verfcheidene druk- of fchryffeilen hebben wy reeds in den loop van dit Uittrekfel aangewezen , en zouden van dezelve nog aanmerkelyk meer voorbeelden kunnen bybrengen. Twee of drie zullen wy flechts melden. Bl. 99 reg. 14 ftaat «sniputam 1. amputem, bl. 10'i r. 12 v. o. duide- kjk begrypen 1. duide/yke begrippen, — bl. 126 r. 5 ftaat een teken *) waartoe eene Aantekening fchynt te behooren,die aan den voet der bladzyde niet gevonden wordt. En op bladz. 157 's eene derde aanmerking, waartoe op bl, 156 geween wordt, niet voorhanden. Ree.  OVER DE OPVOEDING. 5" fchoolfche uitdrukkingen, of die betrekking hebben tot byzondere gevoelens van verfc'lillende partyen. „ Als „ 'er ... nog een derde Curfus by zal komen, zo kan 'er f§ 215) zeker iets meer fystematieks . . . plaats „ grypen. Ook zullen hier fynere nafporingen, 't zy leerftukken, 't zy pligten betreffende, .. plaats kun„ nen vinden , terwyl hier tevens ook twyffelmgcn „ en tegenwerpingen onderzocht .... kunnen wor- " Over de verftandige leerwyze in het godsdienIh'ge wordt in de twee volgende p ragraaphen gehandeld , waarby het vermyden van gefchilllukken met reden aanbevolen, en dies te meer op het inprenten van zuiver zedekundige grondbeginfelen, en het behandelen deezer gewichtige ftoften, met betaamelyken ernst en plechtigheid, wordt aangedrongen. Wy zullen dit Uittrekfel befluiten met hetgeen de Schryver, $ 218, zegt over het verjlandig gebruik van den Bybel. „ Veel wysheid [is 'er] by het gebruik van „ den Bybel nodig, en als men .... niet van aüe er„ kende beginfeleu ener veritandige leerwyze wil af„ wyken , zo is het byna noodzakelyk, dat men „ dien flechts by wyze van uittrekzel der jeugd „ in handen geve : wyl een groot deel van den „ inhoud daar van voor kinderen . . . onverftaanbaar ,, [is], een ander zeer ligt misbruikt , en aanfto- telyk worden kan. Voor bet overige moet men d3 „ grootfte achiing opwekken en aanbevelen voor een „ Boek, waar door de Goddelyke Voorzienigheid zulke „ gewigtige oogmerken bereikt heeft, en dat enen fchat van de" heifzaamtte levensregelen en zaligmakende „ waarheden behelst. Ten einde ook deze achting in. 5, die jaren niet lyde, dat [I. waarin] men jongelieden „ de gehele verzameling van deze in haren [1. hunnen] „ aart zo onderfcheidene fchriften in handen geeft 5 is „ het van zeer veel gewigt, dat men tydig een juist „ denkbeeld geve van den oorfprong dier fchriften, van „den tyd, waar in ze gefchreven zyn, van hare [1. „ hunne] eerfte beftemming, en van den geest, die 'ef 9, in heerscht, het geen tevens het beste en enige mid„ del is, om allen aanftoot, dien kwaadwilligheid of „ oawetenheid daar aan genomen heeft, tegen te gaan/' Rei-  SI* J. C. HUTTNER Reize van het Eritsch Gezantfchap door China en een gedeelte van Tartarye, door j. c. huttner. Uit het Hoogduitsch. Te Leyden, by A. en T. Honkoop. In gr. tv». 151 bl. 0 Het derde Deel van Lord macartney's Reis na China aankondigende (?) belot-fden uT, binnen kort, van de opgemeldc Reize door iiuttker terigt te zullen geeven Alleszins heeft men zich bevlytigd om van het Gezantfchap diens Lords verflag te doen. hen onzer Medefchryveren was reeds vroegtyds bezig om 'er onze Landgenooten niet onkundig van te laaten, daar hy, in ons Mengelwerk , van de ee.fte Berigten , deswegen uitgekomen , het voornaamfte optekende (t;. Schoon alles, wat deswegen het licht zig, o^erfcheenen wordt door de gemelde Reis van Lord macaktney na China, door george staunton, zal men egter de andere Berigten niet mogen wraaken , en althans niet hetgeen wy hier voor ons hebben van den Heer huttner , een Duitfcher van Geboorte, Gouverneur van den Zoon van george staunton, welke Zoon den Gezant als Pagie toegeflaan was. De Nederduitfche Vertaaler van staunton's heerlyk Werk, die alles doet om hetzelve alle mogelyke volkomenheid by te zetten, moet ook aan deeze Reis des Duitfchers waarde hegten , daar hy fchryft: „ Ik zal gelegenheid hebben om uit „ dezelve eenige byzonderhedèn tot opheldering deezer Reis ,, van Lord macaktney te ontkenen (5)-" Wy hebben veel génoegen in de geheele Uitgave gevonden. Welke lotgevallen de Papieren des Heeren huttner, deeze Reis betreffende, gehad hebben , en waaraan deeze in 't licht geeving den oorfprong verfchuldij:d is, wordt ons in de Voorreden breedfpraakig ontvouwd ; met byvoeging : „ Zonder „ twyfel zoude de Heer huttner veel bygevocgd , agterge,, laaten, veibeterd , of anders gezegd hebben, wanneer hy „ by het fchryven van dit Berigt aan eene uitgave gedagt „ hadt. Ondertusfehen zal men zien , dat hy de plaatzen , „ daar iets'"onaangenaams voorviel, behoedzaam overgeftapt „ heeft , terwyl anderson daar aan onbarmhartig zynen moed „ gekoeld heeft." -— Zynen lust onbarmhartig te koden, (*) Zie hier boven, bl. 468. , (P nef>"W\ verflag vin den optocht des Britrchen Gezantfdwps, uit * Stad 7ng-tchew, tn China, na het Keizerlyk Paleis yan reu-man-manleu-man ; met eene nieuwe Befchryving van Peüm , en eenive zeer wee. tenswaardige byzonderhedèn yin de Gewoonten en Zeden der CMneezcn. Zie onze Vaaerl. L:tteroeff. voor 1796, bl. 314, enz. Bv d.t Verflaa, getrokken uit het Verbaal deezes Gezantfchaps van /eneas anderson, voegde die zelfde hand Een berigt yan Lord macamney's Gezantfchap naUnna; mtt eenige berigten, de Gewoonten en Zeden der Chineezen b) I5C mackintosh , Caplein yan het Sehip the Intbfian. Aid, OD III Deel, b!.:i58.  reiz2 door china en tartarye. 513 k «ker niet pryslyk ; maar het ftllzwygend voorbyftappen van onaangenaamhe.ien kan niet gezegd worden een cnaraaerttek van onpartydigheld uit te maaken. De Heer staunton is ons eebleeken, uit vergelyking met anderson , mede eene groote maate van omzigtigheid in deezen , zo niet meer, gebruikt te hebben. Dan dit in 't voorby^n. De Nederduitfche Voorredenaar befchryft den Heer hut* ner als „ een onpartydig man, vol talenten, die veele 71'aken uit derzelver behoorlyk oogpunt zag , en als " Duitfcher de Chineefche Naamen ongetwyfeld naauwkeunger " in cefchrift gefteld heeft, dan te Engelfchen dit doen konden. " Het geheele Reisverhaal is doorloopend , zonder eenige rust- of onderfcheidings-plaatzen, gefcbreeven. Het zou, onzes agtens, beter geweest zyn, 't zelve hier en daar af te breeken, en op voeglyke plaatzen den Leezer rust te bieden • fchoon de beknoptheid van het Stukje ter verfchoonraee van dien doorloopenden fchryftrant ftrekke, en de Heer Lttner, zich aan geene Uitweidingen fchuldig maakende, terftond tot de zaak komt , en 'er zich aan houdt, hoewel het Verhaal verre van droog is, en doormengd met veelal zeer gepaste aanmerkingen. By deeze aankundit^ing kunnen wy niets meer of beters doen, dan eene en andere byzonderheid tot een ftaal opgeeven. Schoon onze Schryver, gelyk wy, op 't fpoor des Vertaalers , aangemerkt hebben , de plaatzen , vaar iets onaangenaams voorviel, behoedzaam overgeftapt heeft, moet dit zeker verdaan worden van zaaken , bet Gezantfchap als gezantfchap betreffende , dewyl hy anderzins niet in gebreke blyft zulks te vermelden , als , by voorbeeld, waar hy fpreekt van de twaalf oppasfende Mandarynen , en den overlast van hunne Medegrooten ; van de bepaaling , die hun na Peking als in eene gevangenis opgeflooten hieldt, en verfcheide andere ontmoetingen van dien aart. _ Kleine doch niet onaartige ontmoetingen vinden wy hier vermeld;'wy tekenen "er een op. ,. Volgens zekeic: gerugten hadden wy de onaemeenfte dingen onder de gefchenken voor den Keizer. Op zekeren dag kwam een Mandaryn onzen tolk zeer befchroomd en geheimzinnig vraagen, ot het niet mogelyk ware, hem en eenige vrienden, die met opzet daar gekomen waren, de wonderbaare zeldzaamheden te vertoonen, die wy den grooten Keizer medegebragt hadden. De tolk ftondt belemmerd, en verzegt den vreemdeling, dat ny zich nader zou verklaaren over de zeldzaamheden, die hy bedoelde. Ia, antwoordde deeze, ik heb in Peking en andere plaatzen gehoord (*), dat gy onder andere een hen medegebragt heht, die dagelyks vyftig pond houtskoolen tot voeder (*) Men verzekerde ons, dat het aldaar in öe Nieuwspapieren geltaan hadt.".  S'4 J. O HUTTNER noodig heeft, en met niets anders gefpyzigd wsrdt; verder een dwerg van anderhalve voet hoogte; een oliphant van de grootte eener kat; een houfdkusfen, dat de toverkragt bezit om iemand, die 'er het hoofd op legt, oo^enbliklyK heenen re voeren waar hy bezeert , enz. De vreemdeling Wen zo zeer van de waarheid deezer gerugten ove.tu.gd te zyn dat het eenige moeite koscede , hen- van zyne dwaalin - af te brengen. Hy was klaarblyklyk nederjeQaa^en, toen hy hoor. de dat hy de wonderen-on mogelyk zien konde, daar wv dezelve niet bezaten. Daarenboven waren deeze geruaten voor de gemeene Chineezen nog re geloofwaardiger . om dat de Gezanten uit de uabuunge Kleine Ryken den Keizer altoos zonderlinge Vogel?, Dieren en andere natuurlyke zeldzaamheden ten gelchenke brengen. Het was vry toevall/g dat wy op den weg, eenige dagen agter den anderen, dro' medansfen , met houtskoolen belaaden , ontmoeteden ; eene omitandigheid, waar door veele , die van onze Wonder-hen gehoord hadden , in hunnen waan verfferkr konden worden '» in ons laatfte berigt van, staunton's Reisbetchryving hebben wy van de Gefchenken der Engelfchen gefprooken Huttner maakt op die , in ver: elyking met de aan hec Gezanrtchar» ge:chonkenen , deeze bedenunj: , dat de taatftcn beltonden uit zyden en katoenen ftofFen, thee, lantarens,, porcelein fuiker, zyden beurzen en waaiers. Men kan zich van zekere opmerkingen niet onthouden , wanneer men de lantarens met kostbaare matheinatifche werktuigen , zyden b-ur zen en waaiers met gtw,eren van het fynfte werk en met zeer veele duure Engelfche Fabrykwaaren vergelykt; maar deels levert China niets Beters op , en deels moet men ook bedenken, dat het vyfmaandig verblyf van het Gezantfchap, t g en uit honderd perfoonen beftond, der Chineefche Regeering kosten veroorzaakte, die de waarde der Engelfche Gefchenken volkomen opwoogen." Ten voorbeel.ie van Pliatsbefcbryving kunnen wy niet nalatten af te fchryven, wat onze Reiziger vermeldt van de vermaarde Si ad Sot-fchu fit. „ Op de zagte breedte van gelegen, naauwlyks twee mylen van zee verwyderd, van de verma.klykfte, vrugtbaa.fte landibèek omringd, door rivieren en kanaalen met de overge Provinciën gemeenfchap hebbende het verblyf der rykfte kooplieden, bet kweekfchool der grootfte kunftenaars, der bero-mdlte gekerden, der bekwaamde tooneelfpeelers , der klugtiglte goochelaars , wetgeeflter van den Chmeefchen fmaak , kzitfter van de fchoonfte leesten van viouwen, der kleinfte voeten, der nieuwfte modes en der belchaafdlte taal , het verenigingspunt der verfchillende vermaaken en der yerachtlykfte wellust, en de verzamelplaats van alle ryre lediggangers en wellustelingen in China - onder zulke omftandigheden kan Setfihu op een voornaamen rang  REIZE DOOR CHINA EN TARTARYE. 515 rang onder de Chineefche Steden aanfpraak maaken. De Chineezen dryven dit zo verre, dat zy in een fpreekwoord zeggen i boven is het Paradys, hier beneden is Sotfchu. Mert zegt dat zy eene der grootfte Steden van China is , en offchoon wy flechts een gedeelte van dezelve zagen , duurde het egter over de vier uuren, eer wy aan het einde kwamen. De veele duizenden van menfchen , die overal verzameld waren om ons te zien , fcheenen de groote bevolking van deeze plaats te bevestigen. Daar men door kanaalen door de Stad vaaren , of bezyden de huizen te voet gaan kan, hebben eenige zendelingen dezelve by Venetië vergeleeken , met uitzondering, dat deeze laatfte Stad zeewater heeft , en 'er in Sotfchu zoet water is. Maar het gaat met deeze vergelyking, zo als met de meeste; zy is zeer gebrekkig. De welgebouwde huizen zyn hier inenigvuldiger dan in andere Chineefche Steden , en veitoonen meer welvaart en fmaak. Dat de meeste gebouwen , die geene winkels hebben, (want deeze zyn zeer zorgvuldig opgefierdj 'er morsfig en veionagrzaamd uitzien, kan, behalven andere oorzaaken, ook g< dcehelyk daar door komen , dat de inwoonders en vreemdelingen veel tyd in de vermaaklyke kleine gondels doorbrengen , die men in groote menigte, zoo in als buiten de Stad, ziet. Zy zyn geheel verlakt en uitneemend net en zindelyk. Men zet'.t dat veele lieden, in korten tyd, hun geheel vermogen op dezelve doorbrengen, en dat kooplieden, na hier hunne waaren verkogt te hebben , zeer dikwyls door de gondelvermaaken van Sotfchu tot den bedelzak gibrage worden. Op de voortleven, en ook van agteren, daar men dikwyls keukens ziet , ftaan de roeijers. In het midden is eene bedekte kajuit met venfters, die eene kleine tafel, eenige kleine zetels en rustplaatzen met kusfens bevat. In eenige wari.n jonge Iiedtn, die tot vermaak rondvoeren, in andere at men, en in verfcheiden hoorde men muziek en zang. Zeer veele werden door vrouwen geroeid en hadden meisjens aan boord , wier ligte kleeding , luidrugtige fcherts en vrye zeden baar voor fchoolieren van de academie verklaarden, die h;er zedert langen tyd bloeit : want in dit land is, even als door geheel Afia, de wellust eene weetenfehap , en ha;re fchoolieren een tak van koophandel geworden. Sotfchnfu en Hanktfchufu zyn de Steden , waar de Chineefche Mdsjens de konst leeren om te behaagen , en van waar men dfzelve, even als koopgoederen van handelfteden , ontbiedt. De Vroiiwentimmers van den Keizer en van ryke Mandarynen worden voornaamlyk uit deeze beide plaatzen voorzien. Men onderwyst de meisjens in het zingen, in het fpeelen op de cither, in a'lcn vrouwlyken arbeid en in de dichtkonst. De geliefde vohsüederen . dit zeide my onze tolk, zyn door deeze meisjens gedicht. Maar haare grootfte konften zyn van eenen fchan-  ! glfj J C. huttner, REIZE DOOR china EN tartaryï. > fcbandelyken aart. Beide Steden hebben ook den naam van de rroottte vrouwlyke Schoonheden voort te brengen, en Dog ers zyn in dezelve een der beste w;aren." Van Boomen en Gewasf.n geeft de Schryver, naar gelange van zyn beften, een genoegzaam berigt: dit vermeldt hy van f den Chinaas ■ appel: „ Deeze is by ons gen eg bekend, en behoort, zelL volgens den naam, in China te buis. Me Por- 1 tugeezen bragten dezelve eerst naar Europa, en men zegt dat I nog heden de eerde Chinaas-appden-ltam te Lisfabon bewaard j wordt. Daar zyn in China drie foorten. De eerfte en voor- I tretfelykife is breed , en heeft eene roodachtige fchif, die t zich geheel van het vleesch laat affcheiden, zonder iets van I de witte fchil, die tusfchen beiden is, agter te laaten: men I ian dezelve gemaklyk ut' malkanderen neemen , zonder het I; fap, 't geen uitneemend zoet en veifrisiend is ■ te verliezen. , —— De tweede foort heeft eene bleek geele, ruuwe lobil, cn is langwerpig; maar nier zo zoet en fap yk als de eerfte* |. ■ De derde, die wy alleen in Europa kennen , is hoog : geel, vol fap, wranger dan de twee andere foorten, en heeft f «en vaster vleesch. De eerfte heet de Mandarynen-Chinaas' \ appel, o ia haare voortreflykheid; de tweede Capitdn-Chinaas- t appel, dewyl zy het naaste bv de eerfte komt; en die, welke : in Europa bekend is, de Kuli-Chinaas- appel, dat is die der \ dagiooners Clra,SJrs/» de wyl zy de goedkuopfte en gemeen- \ lle is." ^Aan aanmerkingen, de Zeden en den Handel betreffende , I, ontbreekt het ook in dit Werkje riet. Dezelve verdienen 'er E in nageleezen te worden. Alleen melden wy deeze byzonder- ■ heid, veele andere door ons bedoelde agterlaatende. „ De K Koopmansftand is in China ten ukerften veracht. De vreem- ■ de Kooplieden gevoelen deeze vernedering des te meer , door- S> dien hun ftand in alle verlichte Europij'che landen in achting h is. De Engelfchen lyden dulmel daar by, naardien men hen E voor de mldjle van alle Barbaaren (dus nor-m.n de Chineezen ■ de Europeaanen) houdt Deeze eer hebben zy hunnen ma- V trooz.n te danken , die in d; daad de zagtmoefigfte men- t fchen niet zyn; en wanneer in 't vervolg de Europeaanen, L die handel dryven , zich niet w gten d, n Chineezen door : hunne zeden aanlloot te geeven, zulien de verachting en zelfs t de ope dyke belchimpingen, waar aan zy hier blootgefteld zyn, L fteeds aangroeijen." Uit dit weinige kunnen onze Leezers opmaaken , dat zy r in dit kleine Werkje veel weezenlyks aantreffen; en is het p den geenen, wien het Werk van den Heer staunton I veel te kostbaar valt, zeer in de hand gewerkt, dat zy, in een kort bedek , het voornaamfte , voor een kleinen prys, , byeen vinden. De Vertaaling heeft ons doorgaande wel bs- vallen. Den I  t, HAKKER, ctkomst, EHZ. VAN DELFT, Den Opkomst, Bloei, Verval en tegenwoordtgen Toejland der Stad Delft , in derzelver Fabryken en Trafyken. Door ns. bakker. Te Delft, by Rs. Bakker. In gr. ivo. 33 W. De Burger bakker heeft voc* zyne Stadgenooten iets willen fchryven , en ter ftofte daartoe genomen de voor hun belangryke kunde van 't geen hunne Stad betrof ini de opgemelde ftanden. De kortheid, daarin betragt , ondanks 'er eenige herhaalingen in voorkomen , maakt het voor allen z-er verkrygbaar. Nieuws van aanbelang hebben wy er niet in aangetroffen. De Schryver toont op het Huis van Oranje, en wel inzonderheid op Prins willrm den Ui, geneten te zyn ; diens werkzaamheid ten naueele van den Lande maakt de inleiding uit. Het geheele Stukje pryst zich niet aan door fchikking , juistheid van voordragt, taal ot ttyl. Wv fchryven, ten voorbedde, alleen af, wat hy te nederftelt wegens de Oost - hdifche Compagnie. „ Deze reeds lang aan het daalen gerankt zynde , ging met den Jaare ! 1795 alhier geheel te niet: de reden des vervals van dezelve moet men zoeken in de kwaade beftuunng en in de onkundige Beftuurders hier te Lande De eerfte aan eg. gers van deze Compagnie waren alle Koopluiden, dewJke "JZt wysheid en kunde den Handel dreeven : dan daarna ' vonde/de Geintresfeerdeu in dezen Handel goed, de oudfle tn grootfte Geintresfeerden tot Bewindhebbers te be;', noemen , waar door men aldra de geheele Beftuunng, in handen van Advocaaten en Doétoren zag , die geld hadt kogt Aétien of oude papieren, zo veel maar te bekomen " was: dan was men ftraks Bewindhebber; zy deeden Nego" tie eveu «.f zy Procedeerden, of Zieken VUites deeden; de kundige Koopman bleef uit de Belluuring, hunne Bami hen " wierden met den Handel in de Indien vereerd, gingen kaal l heenen , kwamen ryk te rug , en dat alles ten koste^vaa de Compagnie. De voornaamfte zorg hier te Lande was, i om maar intresten te deelen, zonder te letten op de ver, wagt wordende Oorloogen , en Zee-Schadens ; eni doe die . gevoeld wierden, was het geld op, en daar moest by den ' Lande Millioenen op Millioenen , genegocieerd worden, en ; zo raakte de Compagnie aan het daalen en ten laatften geheel weg: waar door Delft ah. ede zwaare flagen heeft, en het voorval, [dit zal. verval moeten weezen] daar van „ ondervind. ^ Schryver zegt, „ in het tafereel van den tegenwoordigen toeftand der Stad Delft, niets ta zwaar, '* niets te groot te nedergefteld ; dan is het," zo als hy in t flot uitroept, „ nu helaas ! met, alles .gedaan,; middelen van lett. iPoo. mo. n. N u ii Re*  f>I"8 I. bakkse, OPKOMST, enz. VAN DELFT. „ Redres zyn niet bekend wat werd anders te gemoet gezien» „ dan een akelig en treurig einde»" Beklaaglyk genoeg, gelooven wy.is de toeftand dier eertydsbloeiende Stad ; maar , of alles zo geheel hooploos ftaat", als de Burger bakker wil , tw>felen wy zeer; en kunnen zodanige moedbeneemende voordragten althans niet ftrekken, om de komst van een zo treurig einde te vertraagen. Verzameling van Stukken, betrekkelyk tot de, door de Municipaliteit van Amfterdam, tusfchen dezelve Municipaliteit en het Committé tot de civiele en crimineele Juftitie aldaar, in verfchil gebragte begeeving van het vacant geworden Procuraat by dat Committé; en de betaaling der Tracïementen aan deszelfs Leden en Ministers. Vitgegeeven op last van het Committé van Juftitie. Te Amfterdam, by J. ten Brink Gerritsz., 1800. In gr. Svo. 166 bl. Het gefchil, dat in deeze Verzameling ter kennisfe van den Leezer wordt gebragt, en het welk, tusfchen de Municipaliteit van Amfterdam en het Committé van civiele en crimineele Juftitie aldaar, tot eene aanmtrkelyke hoogte was gefleegen, komt zaakelyk hier óp neder: Door het overlyden van den jongften der agt Procureurs, welke voor de rechtbank van Amfterdam postuleeren , namentlyk den Burger c. doublet , was aldaar eene Procureursplaats vacint geworden , welkers vervulling eigenlyk de hoofdzaak van deezen twist geweest is, nadien en de Municipaliteit van Amfterdam, en het Committé van civiele en crimineele Juftitie aldaar, ieder voor zich het recht van de aanftelling eens Procureurs beweerde te bezitten: wordende, reeds den 20 van Wintermaand 1799, de Burger Mr. w. y. van hamelsveld, door het Committé, tot Procureur benoemd; terwyl by als zodanig geadmitteerd zoude worden, wanneer hy zyn ontflag, als Lid van hetzelve Committé, zoude hebben bekomen. De Municipaliteit, kennis gekreegen hebbende van het överlyden van den Procureur doublet, fchreef, op den a tan Louwmaand 1800, eene Misfive aan het Committé van Juftitie, om, ingevolge zeker Plan van Organifatie van gemeld Committé, in dato 3 Augustus 1795, eené Nominatie van twee perfoonen van hetzelve te ontvangen, ten einde daar uit eene keuze te doen. Dan het Committé van Juftitie andwoordde, den 9 van diezelfde maand, dat hetzelve in een ander denkbeeld verkeerde: dat de leden van het Committé van Juftitie, niet meer door het plaatfelyk beftuur van Amfierdam, maar door , of van wegens het Vertegenwoordigend Ligchaam des Bataaffchen Volks, uit welks naam zy öolc recht  Verzameling van stokken. 5*9 recht fpreeken, wordende aangefteld, niet langer mogten geacht worden gebonden te zyn aan Voorwaarden, by het bovengenoemd Plan, aan het toenmaalig Committé van Juftitie, door de Stedelykc Reprefentanten, voorgefchreeven; en het Committé dus vermeende, dat de aanftelling van een perfoon , in dien post, geheel en alleen van hetzelve afhing. De Municipaliteit , ziende welk gevoelen by het Comaiitté van Juftitie, over deeze zaak, heerschte , vervoegde zich, den 13 van Louwmaand i8od, per Misfive aan het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek; welk Bewind gemelde Misfive ftelde in handen van den Agent van Juftitie, die dezelve weder ftelde in handen van het Committé van Juflitie te Amfterdam ; dat dan ook een zeer gegrond en fterk andwoord aan hem Agent deedt toekomen , het welk de zaak, aan den kant van het Committé befchouwd, volmaakt beflischte. De Municipaliteit van Amfterdam , niet te vreede met haar gevoelen aan het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek voorgefteld te hebben, ging nu nog een flap verder; en , meenende dat de betaaling der leden van het Committé van luftitie'ook afhing Van gemeld Plan van Organifatie , aan hst welk .zich het Committé ongehouden achre.gaf zy Thefaurieren geene order om aan de leden van hetzelve Committé te betaalen. Deeze maatregel , dien men mogelyk poliiiecq goed zoude kunnen noemen , was intusfehen, naar rechten befchouwd, geheel kwaad; en wel te meer, daar men denzelven ook omtrend de Secretarisfen deedt werken , die volmaakt buiten het geval waren, ten minften hunne fteia, by geene der deliberatien , konden doen gelden. Het Committé van Juftitie, deeze terughouding der betaaling vernomen hebbende, zond eene Commisfie by de Municipalitdit, doch welke vruchteloos terug keerde, om dat men by dezelve fchrifteiyke voordragten moet doen. . Men zond dus eene Nota in fchrift, doch Welke onbeandwoord bleef: waarop het Committé 'zich mede by Misfive aan het Uitvoerend Bewind vervoegde, en, benevens het Committé tot de kleine, Huwlyks- en Injuriezaaken , dat mede geene betaaling ontving, zich de? wegens beklaagde. De Municipaliteit verdeedigde zich dienaangaande met haar aangenoomen gevoelen ; doch dit konde niet tegenhouden , dat het Uitvoerend Bewind , den 24 van Lentemaand 1F00, een befluit nam, by het welk dë Municipaliteit, tot het betaalen der voorzegde Traétementen, gelast wierdt. Doch aan welken last zy niet voldeedt, addresfeerende zich nu met eene Misfive aan het Vertegenwoordigend Ligchaam des Hataaffchen Volks. De leden van het Committé van Juftitie, te vergeefsch wachtende op de aan hen toegekende betaalingen, namen nu, op den r van Grasmaand i8ob, een befluit, om niet langer N n 2 te  <ÏO VERZAMELING VAN STUKKEN. te voldoen aan zodanige apostillen, als welken de Municipa." liteit gewoon was in hunne handen te Hellen, het zy om te dienen van bericht, of van confideratien, of van advys, enz. in zo verre dit door den Stads Advocaat , of door byzondere Commisfien, zoude kunnen verricht worden. De Municipaliteit gaf hier van bericht aan het Uitvoerend Bewind, en aan de Eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Ligchaam der Bataaffche Republiek. Terwyl het. Committé van Juftitie, aan gemelde Kamer, een naderen aandrang, by Misfive, deedt, ten einde de zaak zelve te beflisfehen, en de betaaling der Tracle» inenten te bevorderen. De zaak dus tot eene aanmerkelyke hoogte geklommen zynde , zonder dat een der beide partyen eenige pooging deedt, om dezelve in het vriendelyke te vereffenen, vondt men in den Haag goed, om te beproeven, of men, door tusfehenkomst van een der leden van de Eerfte Kamer, in wiens handen de Stukken gefteld waren , geen minnelyk vergelyk , door conferentien met de beide partyen , zoude kunnen bewerken. De Burger Mr. m. c. van hall begaf zich daarop naar Amfterdam ; 'er werden gecommitteerden van beide zyden benoemd; deeze vormden, in de daar toe beraamde conferentien, een plan van vereeniging, doch het welk , door de Municipaliteit, zo wel als door het Committé van Juftitie , in derzelver algemeene Vergaderingen, weidt verworpen. Het Uit\otrend Bewind-, in wiens handen de klagt van de Municipaliteit van Amfterdam, tegens hetzelve, raakende den gegeeven last, om de leden van het Committé van Juftitie te betaalen, gefteld was, leverde, op den 24 van Grasmaand 1800, deszelfs aanmerkingen,yby de Eerfte Kamer, op die klagte in ; wordende de Municipaliteit van Amfterdam daar by in het ongelyk gefteld. Ook de Commisfie tot de rechterlyke magt deedt by gemelde Kamer, den 14 van Bloeimaand daar aan volgende, een voorftel, tot onverwyld betaalen van evengenoetnde Traclementen. Hier op volgde daadelyk een befluit, volgens het welk de Municipaliteit mi ook dóór hét Wetgeevend Ligchaam gelast werdt, om aan de Leden van het Committé van Juftitie , als mede derzelver Secretarisfen en onderhoorigen , op de gewoone wyze, derzelver Trafitementen te betaalen, en by elk te verfchynen quartaal daar mede te vervolgen: en dat alles ongeprejudiceerd de wederzydsch gevoerde Suftenuen, over de aanftelling van eenen Procureur voor het Committé van Juftitie. De uitwerking van dit befluit was, by de onderfcheidene Collegien, geheel verfchillenJ. Het Committé van Juftitie, offchoon by hetzelve gelast wordende, om alle zodanige functien en verrichtingen, als door hetzelve te vooren wierden waargenoomen, op denzelfden voet te blyven prsfteeren, gaf, den  VERZAMELING VAN STUKKEN. 5*1 den -6 van Bloeimaand 1800, aan de Municipaliteit by Misfive kennis, dac het van zynen kant bereid was , om aan dat befluit te voldoen. Doch de Municipaliteit, op dien zelfden. SÏÏ begrypende. dat de betaaling der Tractementen in een onmidde yk verband ftond met de aanftelling van eenen Procü eur , befloot met de betaaling der voornoemde Irafteinenten te wachten, tot dat over de zaak ten pnncipaale, by het Vertegenwoordigend Ligchaam, mede zou weezen ge- ^DeXrhaalde weigering van de Municipaliteit, tot bet opvolgen der Decreeten van hooger magt, fcheen nu tot toenger maatregelen aanleiding te zullen gee ven: immers het Uitvoerend Bewind , door het Wetgeevend Ligchaam vermaand zvnde , om de genomene befluiten te doen eerbiedigen, gat, den 7 v?n Zomermaand 1800, het Departementaal Beftuur van den Amfttl fchriftelyk in last, om de Municipaliteit: van Amflerdam aan te fchryven, om als nog. binnen 24 uuren na het ontvangen van'die aanfchryving, aan het Decreet van ï May 1800 te voldoen, op pcene van, by ontftentenis van dfen door gyzeling daar toe te zullen worden geconftringferd, en voords,ora ten aanzien van a Ie zodanige Leden der Municipaliteit, welke mogten goedvinden by derzelver desobediëntie als dan te volharden, de voorfchreeven gyzeling ^^DÏ^rSSSBeftnur van den Amftel, waarfchynlyk nu nog willende beproeven, om een vergelyk tusfchen beide Sariyen te treffen, en daar door de gyzeling der Munic.paljSeden nog te voorkomen, vervoegde zich de Commisfaris van dat Beuuur, den *ï van Zomermaand, by den Prefident van het Committé van Juftitie; aan denzelven voorflaande : Ee ftelvk: dat de Municipaliteit, zonder eenige voorwaarde, de ïraSenten aan de Leden en Ministers van hec Committé zoude voldoen. Ten anderen, dat, na die betaaling zoude zvn eefchied-, het Committé eene nominatie van twee perken zoW inleveren , uit welke de Municipaliteit 'er een ^Procureur zoude benoemen, en wel dien perfoon, die deze ve°einformeert zoude worden, dat aan dat Committé aan«enaam zoude zyn. Deeze voorwaarde door den Prefident S h* Committé van Juftitie voorgefteld zynde, deedt hetzelve, in andwoord aan gemelden Commisfaris, berichten,: dal Selve alle reden had om te verwachten, dat de leden der Municipaliteit, door eene eindelyke obediëntie aan de Decreeten de hoogst geconftitucerde magten,zich zeiven we zouden bewaaren voor die voor hen nadeelige gevolgen, welke eene verdere desobediëntie hen noodwendig moest op den hals haaien- en dat, offchoon het Committé niet twyffelde, of 5e zaait, wegend de begeeving van ^t Procuraat zou ewc eerstdaags, op de eene wyze of de andere, by het VcriegenN n 3  5*2 ve1zameling VAN stukken. wobrdïgend Ligchaam uitgeweezen worden, hetzelve toch, na dat de betaaling der Tractementen zoude zyn gefchied, zich bereid verklaarde, om deswegens te conl'ereeren. Dit andwoord werdt, den 24 van Zomermaand, aan den Commisfaris van het Departementaa Beftuur van den Amftel gegeeven ; dienzelfden dag ontving de Municipaliteit eene Misfive van gemeld Beftuur, om onverwyld aan het Decreet van het Uitvoerend Bewind te voldoen ; doch dienzelfden avond ontving ook de Prefident der Municipaliteit, van een derzelver leden; eenen brief uit welken bleek, dat de zaak wegens het aanflellen van een Procureur mede in den Haag beilischt was. Zonder te onderzoeken of te weeten hoedanig dit befluit gevallen was, befioot -gemelde Municipaliteit den volgenden morgen, om daadeiyk .de Tracfementen aan de leden van het Committé van Juftitie te doen betaalen; als zynde nu voldaan, aan. haar verlangen , en ontgaande daar door tevens de gedreigde gyzeling , welke na verloop van 24 uuren had moeten volgen. Het befluit van het Vertegenwoordigend Ligchaam des Eataaffchen Volks,den 24 van Zomermaand, tegen het gevoelen van het Uitvoerend Bewind genomen * behelsde : dat het Committé van Juftitie eene nominatie van twee perfoonen aan de Municipaliteit zoude inzenden , ten einde door dezelve daar uit een zoude worden verkozen ; en zulks tot zo lange door de conltitutioneele organifatie van de rechterlyke magt daar in verandering zal zyn gemaakt. Het Committé van Juftitie voldeed, den 14 van Hooimaand 1800, aan hetzelve befluit; het zond eene nominatie van twee perfoonen aan de Municipaliteit, op welke de Burger Mr. w. y. van hamelsveld de eerfte was ; hebbende dezelve, op den 11 van die maand , zyn ontflag als Lid bekomen: en de Municipaliteit koos, den 18 daar aan volgende, evengenoemden van hamelsveld, en dus denzelfden perfoon, die, op den 20 van Wintermaand des voorgaanden jaars, door het Committé van civiele en crimineele Juftitie, tot dien post reeds was benoemd geworden. Men vindt deeze zaak in LI byzondere Stukken, meestal Decreeten en Extracten uit origineele Notulen zynde, naauwkeurig in deeze Verzameling, op last van het Committé, in het licht gefteld. Drie Byvoegzels toonen, hoedanig men den post van Boekhouder der Commisfien van het Committé van Juftitie, opengevallen door den dood van jan loos velt, byna gelyktydig, en op dezelfde wyze, doch zonder eenig verfchil, vervuld heeft. Eetii-  s. aansorch, bydragen. 523 Eenige Bjdragen tot de wysgeerige Rechtskunde. Beftaande in: eene Proeve over de Recht er lyke overtuiging, betrekkelyk misdaden ; mitsgaders : twee bedenkingen , de eene, over een éérst algemeen beginzel van het natuurlyk recht; en de andere , over het oogmerk der lyfftrafelyke wetten en /troffen. Door Mr. samuel aansosgh , Raad in den llove van Juftitie van het voormalig Gewest Utrecht. Te Utrecht, by de Wed. j. van Terveen en Zoon, .8od. In gr. 8vo. 72 bl. Niet altyd zyn de Regelen van het Recht zoo duidelyk, dat men, in de byzonJere gevallen van fommig-- misdaadigers, dezelve, zonder een naauwkeurig voorafgaand onderzoek, kan doen werken De Wetgeever en ds Rechter zyn twee onderfcheidene perfoonen, en het is voor den eerften onmogelyk , om zulke Wetten te maaken, die niet hier of daar, aan de meerdere of mindere overtuiging van den Rechter, met betrekking tot de misdaad der peifoonen, onderworpen zyn. Het waare oogmerk der lyfftraffelyke wstten te weeten, en kennis te hebben aan het algemeen beginzel van het natuurlyk recht , is derhalven zo wel voor den Rechter als voor den Wetgeever belangryk: en elke bydrage , welke ter meerdere kennis daar van kan leiden, moet hen altyd welkom zyn. . . ... De Burger aansorgh deelt, in dezelfde overtuiging, in dit kleine ftukjen, eerst eene Proeve mede, over de rechterlyke overtuiging {Convicïiè) betrekkelyk misdaaden. Offchoon hy weinig nieuws, over deeze ftoffe, zegt, zo is zyne proeve toch zo geleidelyk , dat jonge Rechters , in dezelve , veel tot hun nut zullen kunnen aantreffen, en wel vooral met betrekking tot die regelen, welke dienen moeten', om eene volkomene zekerheid van fchuld of onfchuld te bekomen; daar toch elke lvfftraffelyke wet , by eene eindelyke uitfpraak Olefinitive Sententie'), eene volle preuve, en dus eene zodanige volkomene zekerheid, vereischt. De Schryver gaat, in de behandeling van dit ftuk, zodanig te werk, dat hy, eerftelyk. naauwkeurig de zaak verklaart, op welke het in deezen aankomt ,• ten tweeden, den aart en natuur der zekerheid, die een Rechter , voor dat l-y vonnist, moet hebben, openlegden dan, ten derden, die Re elen opgeeft, die een Rechter daar by in het oog moet houden. Met betrekking tot het er-rfte. merkt hy aan , dat een Rechter , voor dat hy eenen befchuldigden veroordeelt, zeker moet zyn , i) Dat de misdaad waarlyk gepleegd is. 4) Dat de befchuldigde, en geen ander, de misdaad'ger zy. 3) Dat de wyze, op welke men zegt de misdaad begaan te N114 zyn,  5H i. iASSOJCH, BYUttAGSN. zyn, met de waarheid overeen komt j en 4) Dat de misdaadiger volkomen by zyn verftand en zinnen zy. De eerfte, derde en vierde deezer vereischten worden, zo veel mogelyk , door den Rechter zeiven onderzogt en nagegaan ; doch wat het tweede vereischte belangt, daar van moet hy door Getuigen de zekerheid erlangen. De laa'fte worden in de tweede afdeeling omftandig omfchreven, en alles met de Romeinfche Wetten , als mede met de Ordonnantie ot> den ft"jl yan Procedeeren, van Koning pkilips , van 9 July 1580, bevestigd. To-tfende de Schryver. vervolg-nds zyn beredeneerde aan de gebeurtenis van jaques du mouli.n , in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen van 1798 , bl. 442, gevonden wordende: waar van het befluit duidelyk is, dat die man , welke in Engeland onfchuldig ter dood gebragt wierdt, in ons land , by het opvolgen der medegedeelde regelen, zekerlyk het leven zoude behouden hebben. Het tweede ftuk, in deeze Bydragen gevonden wordende, behelst Bedenkingen over een eerst algemeen beginzel van het natuurlyk recht, en het oogmerk der hfljrafelyke wetten; zynde, even als het voorgaande, in den ftyl eenes briefs, aan een' Vriend , gefchreeven. De vereischte ekienfchappen in zulk een algemeen beginzel zyn, 1. dat hetzelve waar zy, 2. duidelyk, klaar en eenvoudig, 3. genoegzaam, en 4. in erde van bevatting. En deeze vereischten vindt de Schryver in zyn befchreven algemeen beginzel van het natuurlyk recht: zo als dit uit zyne toepasfing blykt. De behandeling deezer ftukken is zodani? , dat wy dezelve der leezinge van jonge rechtsbeminnaars vryelyk durven aanbeveelen. De Nadenking van eenen Staatsman beoordeeld, in eenen Brief van een Burger-man uit Zeeland aan den Uitgeever der Nadenking; gefchikt om agter die Nadenking geveegd te worden. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, i8co. In gr. ivo. 35 bl. Vóór eenigen tyd gewaagden wy van de Nadenking des geweezen Raadpenfionaris l. p. v/vn de spiegel (*), en verwylen niet, met deezen Brief, daartoe betrekkelyk, bekend te maaken. De Schryver hadt , twee jaaren geleden, die Nadenking in gefchrift geleezen , eenige in 't oog loöpende uitdrukkingen uitgefchreeven , en 'er voor zichzelven eenige aanmerkingen op gemaakt, die hy nu in het licht zendt. Vlug- (*) Zie hier boven, W. 455,  de nadenking beoordeeld. 525 Vlwtk beoordeeld noemt hy deezen zynen arbeid, en, in de daad' zu is dezelve; fchoon men 'er nog ai yeel ontmoe'te. 't welk de aandagt verdient; terwyl hv verklaart: „ Indien ik my niet bedrieg, hebben de Liefhebbers der Vaderlandfche Gebeurtenisfen eene geheele ontleedu.g van een ? veel bekwaamer pen en refpeéfcbeler band dan ik voere te wanten" Wy zien zulks met verlangen te gemoete; terwyl deeze Brief intusfchen kan ftrekken , om de te zeer met het Syftema des nu onlangs overleden Staatsmans ïngenomenen tot nadenken en een beter begrip van zaaken te "Krengen De Brieffchryver geeft eenige wenken, de Plunderingen m Zeeland betreffende; alsmede wegens de bevordering van vam de spiegel tot het Raadpenfionarisfchap van Holland; over de verleende Amnestie; de Guarantie van het ErfRadhouderfchap • van de Alliantie met Engeland en Pruisfn; van hetgeen ten aanziene van den Opltand in Brabant gebeurd is. Breedfpraakiger is de Brieffchryver wegens den Ooil;g met Frenkryk, en maakt dit wel het gewigtigfte gedeelte uit; byzonderaantoonende, dat de uitdrukkingen van verlies van den eigendom der Schelde , en openleggen aan de zyde van de Oostennkfche Nederlanden, uitdrukKingen zyn, niet gepast m den mond diens Staatsmans. Met deeze aanduiding van den algemeenen inhoud van dit leezens waardig Stukje vergenoege zich de Leezer. Adviefen van eenige Reprafentanten, by gelegenheid van de Deliberatien over het Rapport van de Reprafentanten huber, c ƒ of, en In hoe verre, ter bevordering van het algemeen belang des Vaderlands, eenige remisfie van ftraf, met betrekkin" tot eene of andere Perfoonen, welker Vonnisfen den aa Dec i-'oq zyn opgefchort , naamlyk c. van der hoeven , x. e'ïkenbroek, en p. j. de visser , alle op de Voorpoorte alhier in den Haage gedetineerd, zoude kunnen plaats hebben. Alom. In gr. ivo. 80 bl. De Uitgeever heeft, by gelegenheid dat op den 11 Juny 1 I. aan de op den tytel vermelde Burgers remisfïe van ftraf verleend is, het niet ongepast geoordeeld het Rapport en de daarop uitgebragte Adviefen in een Bundeltje zamen te voesen. Wy kunnen , wy behoeven 'er niet meer van te zWgen, dan dat wy met den Uitgeever wenfchen, dat deeze Verzameling moge ftrekken om het Verftand van den Bataaf fchen Burger in dit ftuk te verlichten. N n 5  526 j. c. d la ra, over gelvkheid EN vr7heid. Byzondere Gedachten en Vraagen over de Gelykheid en Vryheid. Te Amfterdam , by {'. E. Briët. In Svo. 238 bl. Men moet, in dit telcbrift , geen nadere ontwikkeling van de uron 'bc^infelen van gelykheid en vry eid, waarvan vee'en federt eenigeri tyd den mond vol nebben , zieken. Daarover is ook door bekwaame handen reeds zoo veel gefchreeven, dat me., niet Veel nadere opheldering desaangaande kan verwachten. De ons onbekende Opfleller van deze byzondere Gedachten en Vraagen, over ac Gelykheid en Vryheid, die zfch. by de Ichiiftelyke teei ening van elk exempiaar, J. c. d lara noemt, en duidelyk iaat blyken , dat hy tot de Joodfche Natie behoort, fchynt althans de man niet te weezen, om over deze onderwerpen nieuw licht te verfpreiden. tiet geheele gefchryf behelst naauwlyks iets mter, dan eene apologie van het gedrag der Amfterdamfche fooden in Jt jaar 1787, ten bewyze, dat men hen in 1795 van de Burgerwapening niet had mogen uitfluiten , en dat men ftrydig mtt de aangenomen grondbeginfelen der Staatrreieling handelt, met dezelven nog fteeds uitgefloten te houden. Dit alles is evenwel doormengd met goede gedachten en gegronde aanmerkingen. Somtyds weet hy zich zeer gepast van gezegden van anderen, b. v. Montesquieu, Rousfteau, ook wel van Michaëlis en andere Christentcbryvers , waarmede hy zeer bekend moet weezen, te bedienen. Desniettemin had de Schryver de opgenomene taak liever aan anderen moeten overlaaten. „ Men moet," zegt hy, „ in dit Werkjen geen fraaiheid van ftyl of orde in het voorftellen der denkbeelden zoeken." En het Voorbericht zelf, waarin hy ons hiervan verwittigt, Hrekt daarvoor , zoo wel als 't geheele volgende gefchryf, tot een allerduidelykst bewys. Maar waarom dan als Schryver te voorfchjn gekomen ? Al is hy geen Geleerde, en al heeft hy alleen voor ongeleerden willen fchryven, dan had hy evenwel vooraf eenig werk moeten maaken, om de taal, waarin hy fchryft, beter te keren kennen , en zyne denkbeelden in eene geregelde orde u t te drukken. Nu levert hy ons, in een alleiftordigfttn fchryfftyl, een weinig famenhangend werk, dat men, in weerwil van 't goede, dat hier en daar in 't oog firaalt, met weerzin ten einde doorleest; zonder zelfs te zorgen, dat het van de groffte drukfeilen, waardoor 't nog al meer ontfierd wordt, door eene daartoe gefchikte hand werd gezuiverd. Men-  w. bilderdyk, mênöelp.jSiY. 5*7 Meneebohn van w. bilderdyic, benevens Vervolg van dezelve, bevattende Vertellingen en Romances. Te Amfterdam, by de Wei. J. Dóll. In gr. %vo. te famen 616 bl. W-^ p hprnemde Nederlandfche Dichter btlderdyk geeft, in D d^SÏbSS.. een aantal ftukker, welke men niet dan roet veel genoegen kan ontvangen. Het eerfte ftuk zynde e™Telen %inding, in den geest van mahilius, geiyttld ftaZkTniïs, is gericht aan ^^^ZS^^ geboren .woesthoven , aan wie hy zyne betrekkingen tot haar in volgende vei zen opgeeft. Ü biedt ik dezen zang, myn Zuster, niet door 't bloed Aan my vereenigd.; maar door zuivren ^fffff; . „ Waar mede een heilige echt my aan myn Weerhelft ketent (*), (Zoo teêr als om geboorte) een bloedvriendin gerekend! clZ,l' eenvriendfchap, die op meer dan maag chap rust, Weletenfchap, en deugd, en ware Godsdienst lust Wie 't edel vuur der kunst, waar van wy beide blaken We kumtverdienHe en roem my dubbeld dierbaar maken. Gy, nZt does tonen , neem dees fchrale zangftof aan; Bedek heer dorheid met uw eigen lauwer blaen; En daar ge, in ftillen nacht, des hemels veld doorwandelt, DeGraaJoogende Luit met de *■"**» Laat u 't geftamte dan , zoo vaak het u belonkt fa elke (larremloed, die aan den hemel vonkt, , j^nrenaan een hand, wier arbeid ge eens waardeerde t En die geen- andren Lof dan uwe ftm begeeide! TTi-rprlvlr heiraat deze Starrenkennis in eene dichterlyke befchS van de Sterrenbeelden, welke de beide haUronden des hemels op de Globe vertoonen. Voor het algemeen zal dezelve dus hier en daar wat droog, of wat al te vee naar de Globe gevormd , voorkomen ; doch deze aanmerking raakt ^afteSunditren niet, welke in deze befchryving alle de Sidder Slbefcbouwing ontmoet, terwyl veele van dezelve mede dLchterlyk fchoon zyn voorgedragen. Fm vvfS dawop volgende Dichtftukken, als de Kryg van inSoJ;, daRThula, KARiuKTHURA, de Gezangen van zelimsthona, "AKln"u ' naarvoipineen van ossian, en wel, Jibbra*. Hoe moeilyk zulk atbad zy, g«°=lt (*) Kttent rymt niet op rekent.  528 W. 1ilb erdtii , MENOEf.p czy. welke het verfchil der Taaien, Eeuwen en"Zeden vaa ossnn cn bilderdyk in vergelyking wil brengen. Verder vindt men in deze Mengelpoëzy een aantal losfe cn dikmaals zeer geestige ftukjens, welke door den Dichter m bngeland, hoofdzaakelyk tot voorbeelden, vervaardi-d zyn toen hy aldaar over fommige gedeelten der dichtkunst voorleezingen hield. Zyne lesfen waren aldaar zeer geacht; hy hield dezelve in de Franfche taal, maar ftelde gewoonlyk zyne proeven in 't Neêrduitsch, welke hy alsdan in het Fransch of Engelsch, fomwylen in verzen, doch meestal in proze overbragt. Veele van die ftukjens zyn naarvolgingen. Wordende ten flotte gevolgd door eenige zeer bevallige en geestige Vertellingen en Romances, onder welke eerfte wy de Waarheid en Ezopus, en onder de laatfte Urzyn en Valentyn , zeer fchoon en het genie van bilderdyk zeer waardig gevonden hebben. Zie hier, uit de losfe Stukjens, een Opfchrift van eene Oosterfche Karavanserai, door abbas den Eerften, uit het Perfis ch. Des waerelds zoetheid is een Pleisterplaats, niets meer. Gy,'Pelgrim, leg 'er V hoofd in uw vermoeidheid néér: Vraag water; vraag een' dronk, die 't hart u moog verfris fchen i En nuttig 'er uw brood met dankbaarheid en lust. Maarfteer, terwyl gy 'tfmaakt, dat zoet te kunnen misfen! ' In t voorwerp van uw reis verwacht u beter rust. Mahomet, Treurfpel. Door joh. herm. schuymer, Junior. Te Amfterdam, by P. J. Uylenbroek, i8»o. In Sve. 102 bl. Langen tyd fcheen het Onvermogen gebeeten, op de uitfteekende voortbrengzelen der bevallige Dichtkunst; op de verhevenheid haarer lieflyk vloeijende verzen ; de bevallige welluidenheid van maat en rym, en de uitmuntende karakters, welke zy, in Sofoclefche laarzen, ten tooneele doet treden! Waar toe, zeide het, heeft de Dichtkunst zoo veele verderfden nod'g? Moet melpcmeen juist altyd in rym fpreeken. om de aanfehouwers te bevallen? Moeten haare helden altyd zulke vreesfelyke daaden verrichten, dat zwakke Vrouwen en gevoelige Meisjens 'er flaauwten door krygen? Wa-.rom brengt roen de kunst niet tot haare eenvoudigheid te rug ? De ware verhevenheid is toch ook eenvoudig ! Zoo fprak het Onvermogen; en tevens de proef willende neemen,om ook ie» in den vorm van een Treurfpel te vervaardigen, wierp hetzelve eene menigte dichterlyke voortbrengzelen in een goeden metaalen pot, plaatfte denzelven op het vuur, lag 'er'een ftevigen fchuimfpaan naast, en ftelde, zo dra alles wel doorkookt was, een jongen Schuimer aan het werk, om alles wat niet dich.  j. h. schuymer, jun., mahomet, treuespel. 529 dicbterlyk was, en nu boven dreef, van dit mengzel af te fchuimen. Hy volbragt dit werk volkomen , en na de verkreegene fchuim met vry wat water aangelangd te hebben,ontftond daar uit een geregeld mengelmoes , dat alle de vereischten van het Treurfpel bezat, behalven verhevenheid, genie, gepaste karakters , of iets op het welk een Dichter roem meent te kunnen draagen ; en dit doorwaterd mengzel noemde hy Mahomet. Men heeft getwist, of dit kinderachtig fcuk , wanneer het in een zogenaamde Ronfebons, of Poppenkas, vertoond wierdt, niet nu of dan fomtyds nog al zoude kunnen bevallen. Wy zyn verre af van deezen twist eenigzins te willen voeden, om dat wy verzekerd zyn , dat het fpoedig zou verveelen, er» fchryven alleen dit weinige ter proeve af uit een ftuk, welkï hoofdperfoonen dus belangryk te famen kouten. ba jazet. Goeden morgen, basfa. de bassa. Goeden morgen, waarde vrind. b a j a z e t. Maar hoe .... welk een beangftigd gelaat? de bassa. Ach, ja, waarde Bajazet, en niet zonder reden. ba jazet. Hoe zo, basfa? ce bassa. Deze nacht heeft my noch zwarer rampen voorfpeld. bajazet. Och, inbeelding ! enz. Heeft gellert , in een zyner Fabelen, bewezen, dat een Treurfpel, koud, langwylig, en zonder ziel, in ftaat is om Spooken te verdryven , de jonge schuymer zal welligt, door een zyner Treurfpellen, of door deezen zynen Mahomet, willen betoogen: dat men de leezing en vertooning van een gedeelte van zulk een flegt ftuk ook als eene gepaste hoeveelheid opium den zieken en flaapeloozen kan voorfchryven: want dit ftuk behoort wezenlyk , niet tot de Slaapdichten, maar tot de Slaap fpellen. — Prtbatttm est! De.  53° be SrELONK van str0z2l ^at'it 7rVlTan\eem ^***h* Gefchiedenis. i\aar net transen van j. j. regnault de warin daar L™Tt?:SS- TS f**"**.* * E- Bonte, 1800. /» VZ-fhT' TIk, Zich omtrcnd Atie maanden te VeneX, nen had opgehouden , wandelde, op zekeren morgen Tn de ruime zaaien der boekery van St.MarCus, alwaar'zvn oog by geval, op een groot boekdeel in folio viel welks ornflag ten tytel had: Descrizzionne della eLerna d Sl zi. In hoop dat d.t werk hem van eenigen dknït 3fe kunnen zyn , ter volvoering van zyn ontwerp van Lfchrv! °T de- ongeldigheid der natuur, in de beheer: £d;r """«^len, ve.zogt hy een van de oS hem dit boek te vertrouwen, en ging, zo dra hy SSX ontvangen had, ra een der vtngfteibankèn, om het *K on zyn gemak te doorbladeren. Hier eenigen tyd «]ee^S hebbende en het boek weeier weg willende leggen .meende hy in het papier eenige doorlchynende karaktlr"'te zien Het blad tegen het licht houde, de, las hy tusrehén de eerfte' dertien gedrukte regels, met welken de gefchiedenis der Sne lonk van Strozzi begon, het vo'gende,met Geihbrhl X" ters gefchreven: het wonderbaar^, dat 'dNatuur t Je jfc lonk van Strozzi veieenigd heeft, is minder verbaazend dan de uitfpo.righeid der hartstogten, van welken zy &loteefi alle derzelver afgryzelykheU oplevert. Wordende deeze woor! tSJÏ'SSS ^ * ™ * *-*SwS De reiziger verbaasd en geheel oplettende op deeze woorden deed alle onderzoek naar dit werk, en naar deTzdk autneur _ de laatfte was geheel onbekend, doch het ee - gierigheid te voldoen, kwam hy met een Gondelfer ovS om hem daar na toe te voeren m lU, ov"ie<.n, eenige mondbehoeften voorzTen te 'hebben Zvfle onderzoekingen aldaar, zo ftout'ondernomen als ee~ Jttkkigfa de gevolgen, leveren een verhaal op, dat zeer bt langryk is. Signora oximpia güstiniani , gefproten ui? een in'dirsne onf0 ^ T niefd^Z Eiland" m d,e Spelonk , den autheur van gemeld boek geketend  be spelonk van stroezi. 53? aaa het doode ligchaam van zyn beminde, welke zy met : eigen hand had doorftooken ; zo als zy ook te vooren haaien man gedaan had. Intusichen kon zy htm toch nier, l beweegen, om zyne liefde tot haar te doen overgaan , het i welk haar woedend maakte, en tot de wreedfte Happen zou' de hebben doen overgaan, indien de reiziger zich niet by I den Raad der Tienmannen te Fenetiën vervoegd, en aan den; zeiven kennis van zyne ontdekkingen gegeeven had. Het ! gevolg daar van was , dat olimpia , benevens h iare medei pligtigen, naar de gevangenis der Inquiiitie overgebragt, en aldaar in donkere kerkers geworpen wierden. De verfchyning voor den Raad, en de ondervraagingen : en andwoorden van olim?ia, zyn zo treffend als vreeslyk voor I; den gevoeligen Leezer. Het flot van dit verhaal, door olimpia I uitgefproken, is dusdanig: ,, Antonio, afgemat, hief zy. „ ne beevende handen en zyne , in bittere traanen zwem. „ mende, oogen tot my op; zanetta wierp eenen fmertly, ken blik op my , deed eene moeüyke pooging om myne , „ knieën te omhelzen, en viel magtloos neder! ..... Zwaard der gerechtigheid, doorboor myn misdaadig hart! „ Wreekende donder, verplet my ! ... Met de eene hand ,, vatte ik de loshangende hairen van myn flagtoffer , en „ met de andere, den iluiër afrukkende , die haaren boe„ zem bedekte, drukte ik haar , met verdubbelde ftoóten, „ dén dolk in het hart! " Hier vloogen de Rechters , op wier gelaat reeds lang die verbaasdheid zweefde , welke het verhaal van gruwelen ; doet geboren worden , als door eene ftuiptrekkende beweeging , van hunne ftoelen op , en vielen , verbleekt van fchrik, wederom op dezelven neder. Antonio bezwym: de, en olimpia , verfcheurd door wroegingen, gefolterd door de herinnering haarer euveldaaden, en bekneld door de vrees voor de ftraf, welke haar bedreigde , verviel in een finertlyken en verfchriklyken doodsangst. Op bevel van den Raad werd zy in een naby zynd Vertrek gebragt, en aldaar op een bed gelegd. Haare misvormde trekken en de blaauwe kleur , met welke haar gelaat bedekt wierd , kondigden welhaast de nadering des doods aan. Haar hygende borst brulde verfchriklyk; haare verdoofde oogen fchooten nog woedende blikken; haare zwarte en geflotene lippen mompelden nog eenige onveritaanbaare lasteringen. Eindelyk, na twee uuren de wreedfte fmerten ondergaan te hebben , fneed de daod den draad haarer, met bloed bevlekte , dagen af, en ontrukte haar dus aan het Schavot. ——— Op deze wyze fneefde , in den ouderdom van minder dan agt-en-twinrig Jaaren, deze fchoonheid , vermaard door alle begaafdheden , die> tot het geluk kunnen  53* de sfelokic van strozzi, nen medewerken ; bekoorlykheid , rykdom , betoverende bevalligheid , zeldz.iame geestvermogens, in 't kort zy bezat alles. Dit zeer onderhoudend Werkjen is in zuiver Nederduitsch vertaald. De aanleidende oorzaak , tot de ontdekking van deeze onderaardfche wreedheid, komt ons intusichen zeer gewrongen voor. Wel is waar , dat op het flot ge» ztgd wordt, dat olimpia aan antonio de gunst hid beweezen, om een afdruk van zyn werk, in het welk hy de voorgemelde woorden tusfchen de regels had gefchreeven , naar de boekery van St. Marcus te bezorgen. Maar was dit wel overetnkom lig met haar listig en alles doorzoekend karakter? is het niet eene in 't oog loopende byzonderheid, dat zy ieti in zulk een aan haar vertrouwd werk niet zoude zien, het geen de reiziger, dit werk flechts doorloopende, daadeiyk ontdekte ? De Vertaaler betfc olimpia door vergif doen omkoomen , dajr de Schryver zelve haar het leven doet verliezen, door de foltering haarer wroegingen en de vrees voor ftraffe. —— Men zou den eerften kunnen vraagen, van waar olimpia , in haare gellrenge gevangenis , eene gevangenis van de Inquifitie ! htt vergif bekomen had ? Zoude men daar geene zorg tegen gedraagen hebben ! En verdiende zy , wanneer men het in zyne niagt .had om haar te laaten llerven zo als men wilde, niet eerder haare verregaande euveldaaden door het zwaard te boeten , dan door een natuurlyke dood , of door een zelfsmoord, ten hoon eener wreekende gerechtigheid, het leven te verliezen? Een wei-uitgevoerd Plaatjen en de zindelyke Druk voegen aan dit Werkjen een bykomend fieraad toe. Minna, of het onnoozele Meisje, Blyfpel, naar het Hoogduitsch, Te /imfterdam, by J. R. Toster, 1800. In %vo. 46 bl. l\/finna, de Dochter van Mevrouw van Haricour, is, door haare Moeder , van alle verkeering met mannen te rug gehouden, en ftaat gereed om in een klooster te gaan. Dan de Heer van Oliban des avonds Mevrouw van Haricour in den tuin komende bezoeken, geeft dit ook gelegenheid aan de Dochter, om met zyn Neef Eduard in gefprek te treden, in den waan dat dit een goede geleigeest is, welke haar gelukkig zal maaken. De minnenyd van zekere praatlier en albedil, Mevrouw van Pernelle, verhaast het Huwelyk van dit twee paar gelieven , met het welk dit weinig betekenend Stukjen, dat voor het overige van taal- en fpelfouten krielt, dus zeer eenvoudig een einde loopt.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Thcodicée van Paulus, of de rechtvaardigheid Gods door het Euangelium uit het geloof, aangetoond tot geloof, in eenige aanmerkingen op deszelfs Brief aan de Romeinen, met eene nieuwe vertaling en paraphrafe. Door j. t. van der kemp, Med. Doel: thans Leeraar by het Zendeling-genootfchap , opgericht te Londen, ter uitbreiding van het Euangelie der Zaligheid-onder de Heidenen. Uitgegeeven door herm. jo. krom , Profesfor en Predikant te Middelburg. J/le Deel. Te Dordrecht , by A. Blusfé en Zoon. ln gr. 8vo. 356 bh, behalven het Voorwerk van XGVm bl. „ "lyja dat het den Heere jesdS christus* naar zyne lN oneindige barmhartigheid over my eilendigen zondaar, behaagd had* zich, op den 4 July 1791, 'smorgens op het onverwachtfte aan my te ontdekken , om my in de woede myner vyandfehap tegen hem te fluiten, en my te noodzaaken, dien God, dien ik tot hier? toe aangebeden had, te laaten vaaren, en daar tegen my aan henn zonder bepaaling over, en gevangen, te geeven, is het zyne eerfte zorg geweest , my van de rechtvaardigheid van Gods handelwyze in het verlosfen van den fchuldigen cn rechtvaardig veroordeelden, maar" van eeuwigheid in liefde gekenden, godloozen, van zonde, en dood, ten duidlykften te onderrichten \ tot een grondflag van derzelver verdediging leggende de toerekening der fchuld van adams overtreeding aan zyne kinderen, waar van de rechtvaardigheid het my nimmer, zelfs niet in de zwartfte duisternis van myn Deïstisch ongeloof, mogelyk was geweest in twyfel te trekken. —_ Deze nieuwe ontdekking , welke op dien zelfden-dag na den middag plaats had, was echter op dien tyd van geen invloed om my van gedachten aan* gaande de ongerymdheid der H. Schriften te doe» lett. iöoo. no. 13. O ö Vet*  534 J. T. VAN DliR KEMP veranderen. — Tot myne verwondering ontdekte ïk den volgenden morgen, wanneer myn oog toevallig op eenen Bybel viel, dat deze zelfde verdediging der Godlyke rechtvaardigheid juist den hoofd-inhoud uitmaakte vau saulus Brief aan de Romeinen, en in denzelven, als het doeleinde van het Euangelium, wierd voorgedraagen; en deze ontdekking deed my de Godlykheid van dit uitneemend ftuk, 't geen ik tot hier toe voor loutere wartaal gehouden had, op 't helderfte in de oogen fchitteren; te meer, daar ik ras ontdekte, dat de inhoud van dat gefchrift in gewicht, en in rykheid van ftoiïe , myne pas verkreegen , maar nog bekrompen, denkbeelden zeer verre overtrof." Met dit verflag geeft ons Dr. van der kemp, in het Voorbericht, opening van de wyze, waarop hy zooveel inlichting, tot regt verftand van den Brief aan de Romeinen, meent ver- • kregen te hebben, dat hy het ondernomen hebbe, om denzelven op nieuw te vertaaien , en zyne gedachten over deszelfs' inhoud, in eene daar by gevoegde Paraphrafe, open te leggen , met byvoeging van eenige uitvoerige aanmerkingen, tot derzelver verdere opheldering. Dit Werk was eerst flechts gefchikt, om ten gebruike van byzondere vrienden te dienen, die het zouden willen inzien, of voor zich affchryven; maar, by nader overleg , zich een meer openbaar getuigenis van de waarheid des Euangeliums , 't welk na zyn uitgang nog zou kunnen gehoord worden, aan zynen aanbidlyken Leermeester verfchuldigd rekenende, befloot hy een vollediger Werk famen te ftellen, en ter drukpers over te geeven. Door verfchillende beletfelen had hy dit Werk, een en andermaal, moeten afbreeken, en, nu door zynen God en Koning tot den dienst der Heidenen geroepen, ook niet kunnen afwerken. Hy wilde het echter-, op aandrang van fommigen zyner vrienden, hoe ruuw en onbekookt het ook zy, (het zyn 's mans eigen woorden) zoo als het is, in 't licht laaten verfchynen. De 4 laatfte Hoofdftukken van den Brief, alsmede de gefchiedkündige en wysgeerige fleutels, welke hy, tot opening van veele anderzins misfchien duistere Elaatzen , noodig achtte, zyn achtergebleven. Wordt et hem echter vergund, die, geduurende zyne uitlandigheid, in gereedheid te brengen , dan zal de Leezer daarmede -dit Werk voor voltrokken moeten houden. Voor-  BE THEODIcéE VAN PAULCS. 535 Vooreerst moet men zich met de verklaaring der ia eerlte Hoofdftukken, zonder de gefchiedkündige en wysgeerige fleutels, vergenoegen. Het tweede Deel loopt maar tot het negende Hoofddeel, zoodat wy nog een derde hebben te wachten. De Hoogleeraar krom heeft de uitgave op zich genomen, die ook voor beide Deelen een breedvoerige Voorrede heeft laaten voorafgaan, waarvan ftraks nader. Wat den Schryver zeiven , en dit zyn Werk , dat waarlyk eenig in zyn foort is, aangaat, wy gelooven ter goeder trouwe, dat de man in den «aan is, dathy, op eene onmidclelyke wyze, de verklaaring van den Brief aan de Romeinen, en de waarheden, daarin, naar zyn inzien, vervat, heeft ontvangen, 't Mag vreemd fchynen, dat 'er evenwel nog gefchiedkündige en wysgeerige fleutels by noodig zyn; maar deze verwondering zal ophouden, zoodra men dit Werk, zoo als het nu, zonder die hulpmiddelen, te voorfchyn komt, begint te leezen.' Het blykt middagklaar, dat 's mans wysgeerige begrippen, die hy alreeds in zynen Parmenides heeft aan den dag gelegd, hem, in de bewerking van zyne paraphrafe , en daar by gevoegde aanmerkingen, fteeds geleid hebben, en dat hy zich van de taalkennis, die hy zich heeft eigen gemaakt, en andere dergelyke hulpmiddelen, tot verklaaring van dit Apostolisch Gefchrift, op zyne wyze, zorgvuldig heeft bediend. En wy weeten waarlyk niet, of wy ons meer verwonderen moeten over de vreemde gevoelens, die hy 'er ginds en elders in vindt , dan wel over de groote fcherpzinnigheid, waarroede hy dezelve 'er uit weet af te leiden. Men moet Dr. van der kemp geenzins onder die fchriftverklaarders tellen, die alleen, uit vergelyking van verband en famenhang, met hulp van wysgeerige grondbeginfelen , de Schryvers laaten zeggen, 't geen zy willen. Hy moet zich, behalven de Griekfche en Hebreeuwfche, ook de Syrifche, Arabifche, Rabbynfche, en zelfs de Aethiöpifche taal, min of meer eigen gemaakt hebben, is niet onbekend met de Alexan-rynfche overzetting van de fchriften des O. T. (een der beste hulpmiddelen, om het N. T. wel te verftaan), en voorts, zoo 't fchynt, niet ongeoefend in de toepasfing van deze en gene goede uitlegregels, die hem meermaalen den ïegten zin hebben doen treffen. Ondertusfehen heeft hem de verbeelding van eene hoogerc verlichting, omtrent O o 2 den  53<5 j. t. van DEK. KEMJP den waaren aart der Leere, welke paulus voorftasf * meermaalen, zoo 't fchynt, van 't regte fpoor doen afwyken. Men befpeurt hier en daar vreemde gedachten , iïoute gisfingen, en gewaagde vooronderftellingen, en, zoo wy ons niet geheel bedriegen, eene te veel gekunftelde voordracht der eenvoudige leer van de verkrygbaarheid van vergeeving onzer zonden door jesus christus. De Hoogleeraar krom heeft, in de Voorrede voor 't eerlle Deel, het een en ander te berde gebragt, om den verkeerden indruk van lommige gezegden by 't Hervormd Genootfchap, waartoe van der kemp behoort, voor te komen, en deze en gene byzondere begrippen van zynen Vriend, niet alleen uit zynen Parmenides, maar ook vooral uit zekere gefprekken en briefwisfelingen, nader te verklaaren , en daardoor de meening van den Schryver hier en daar op te helderen. Desniettemin zyn verfcheidene byzonderhedèn door veelen ongunftig beoordeeld , en onbeftaanbaar gerekend met de aangenomen leerbegrippen der Hervormden ; en wy willen niet ontveinzen, dat fommige derkbeelden van den Schryver (b. v. over den oorfpronglyken zedeiyken ftaat der eerfte menfchen') ons zyn toegel'cheenen, daarvan merkelyk te verfchillen. De Hoogleeraar krom doet evenwel, in de Voorrede voor het tweede Deel, nogmaals zyn uiterfte best, om van der kemp van onrechtzinnigheid vry te pleiten. Wy laaten het aan 's Mans tegenlchryvers over, om dit met hem, zoo wy hoopen, in der minne , te vinden. Wy denken, of hoopen ten minften niet, dat van der kemp by de Hottentotten en andere woeste volken met zyne wysgeerige , fyn uitgeplozen begrippen , waarnaar hy 't Christendom zoekt te plooien, zal voor den dag komen. Ware hy 'er geheel vry van, men mogt meer vrucht van zynen arbeid, met zooveel geestdrift tn de zwaarfte opofferingen ondernomen , wachten. Maar wy dekken nog al, dat een man van zooveel verftand naar bevind van zaaken handelen, en immers meer goeds dan kwaads zal uitwerken. Zyne byzondere gedachten, die van 't gewoone, en ook van den aangenomen leertrant onder de Hervormden , merkelyk verfchillen, zullen ook hier te lande, ten zy wy ons geheel bedriegen, niet zooveel by val vinden, dat het der moeite waardig fcbyne, om 'er, met zooveel hevigheid en yver, over te twisten.  DE THEODIcéE VAN PAULUS. 53? ten. De tegenwoordige tyden geeven wat meer vryheid van propheteeren. Men laate den Hoogleeraar krom zynen Vriend, die het tog wel met het Christendom meent, zoo goed hy kan, verdedigen, maar neeme het dan ook niet zoo hoog, wanneer hier of daar een ander uit den fchoot der Hervormde Kerk , wien de bewaaring van de Christelyke Leer niet minder ter harte gaat, van den gewoonen flenter eenigzins fchynt af te wyken. Zie hier, uit het eerfte Deel , eenige proeven van 's Mans wyze van vertaaien en uitleggen. H. I: 7. ** beroepen heiligen. Hy zegt niet Christenen, welke naam de navolgers van jesus te Antiochiën, waarfchynlyk door uitlandfche Romeinen , uit bitterheid het eerst is toegevoegd, in eene Latynfche buiging zoo veel zeggende als Mesfihs dryvers, en dus hunne leer, maar geenzins hun hoofd , zoo men gemeenlyk acht, aanduidende. Offchoon deze naam naderhand in 't algemeen zy aangenoomen , en te Romen, wanneer paulus dit fchreef, door de gelovigen op zich zeiven als eenen eernaam moge zyn toegepast, is het nochtans uit zynen eerften Brief aan de Korintenaars genoegzaam op te maaken, dat hy deze benaming niet hebbe goedgekeurd, noch 'er zich in zyne fchriften van bediend hebbe , verdeelende hy het menschlyk geflacht in Jooden en Heidenen , die hy wederom in Grieken en Barbaaren fchift, tegen welke hy nimmer Christenen overftelt, die hy in dat geval met den naam van geroepen ,2 zoo Jooden als Grieken, beftempelt, zie 1 Cor. 1'vs!' 16. „ Wat is geloof? Wat is dat ééne, ondeelbaare, oogenbliklyke, 't geen ons voor God rechtvaardig doet zyn ? Het geloof is de eisch van Gods gebod, in liet Euangelium aan den mensch gegeeven, om te beflisfen, of hy gezind zy om den wil van God te doen in een geval, waar in de eigenliefde dit van hem vordert. God had met den boom eene proel genoomen van 's menfchen liefde tot zynen formeerder, welke ten nadeel e van 't menschdom uitviel, maar de mensch verklaart die proef voor onbillyk , en onvoldoende ; op eene tweede proef van den zelfden uitllag met de wet genoomen op zyne liefde tot den naasten, Gal. V: 14, maakt hy insgelyks uitzonderingen ; eere derde, en laatfte proef, ftrekkende om 's menfchen helde tot zich zeiven ter toets te brengen, is het geloot in O o 3 je-  553 j. t. van der kemp jesus ter zaligheid. Maar wat eischtdit gebod eigentlyk ? Waarin beftaat die eenige , ondeelb '.are , oogenbliklyke daad, welke ons voor God rechtvaardig doet zyn ? Het, geloof kan op tweeërley wyze befchouwd worden, of, gelyk het Euangelium het eiscbt, Hand. XVI: 31, of gelyk de genade Gods het fchenkt, Phil. I: 29. Dit laatfte wordt alleen door ondervinding klaar gekend, en de vraag, wat het zy, is niet gemaklyker te beantwoorden dan de vraag van een blind gebooren, wat het zy iets te bekyken: maar in onzen tyd wil men verklaaring hebben van den eisch van 't Euangelium, en vraagt, wat het door gelooven verftaa ? dat is, wat 'er de geestlyk doode mensch door te verftaan hebbe? Voor 17 of 18 eeuwen wist iedereen wat het was, en ik weet niet, dat wy in de H. Schrift ergens eenig voorbeeld aantreffen van iemand, die 'er ooit verklaaring van gevraagd heeft, in tegendeel vinden wy overal bewyzen, dat het iedereen verftond." Na hierop verder aangemerkt te hebben, dat men 't woord, door gelooven vertaald, op een menigte van plaatzen beter door vertrouwen kan overzetten , laat hy volgen : „ Het voorftel van het Euangelium; „ vertrouw op den Heere jesus , en gy zult zalig worden," is even weinig aan duisterheid onderhevig: het beteekent niets anders, dan; zorg voor uwe zaligheid op geene andere wyze, dan door in jesus te rusten van uwe werkheilige woelingen om zalig te worden , en hem voor u te laaten zorgen, en gy zult ondervinden, dat gy als dan werklyk gelukzalig zult worden. Het geloof, het welk ter zaligheid geè'ischt word , is dan meer dan enkel niet weigeren om door jesus gezaligd te worden, of, gelyk men in dien zin veeltyds zegt, zich door hem te laaten zaligen: het is eene ftellige daad, waar door men, voor zoo ver men over zich zeiven beichikken kan, zich met alle zyne belangen vrywillig ftelt in de hand van jesus, om voorts door hem verzorgd te worden. Het is uitfcheiden van wei ken , en zich ter rust in jesus begeeven, overftaande tegen werken als licht tegen duisternis , en koude tegen hitte. — Het gele of, het welk in het Euangelium geè'ischt wordt, is dus geen befchouwen van eene" voorgeftelde waarheid, gelyk het geloof, waar tegen jacoijus waarfchuuwt, en 't geen hy vergelykt by het bezien van zich z?3ven in een lpiegel i maar het is doen en bete/enen. Het is geen daad  DE THEODICéE VAN paulus. 539 daad van 't oordeel, maar van den wil. • God beveelt ons te gelooven: maar eene daad , welke niet ter myner vrye keuze ftaat, gelyk die van het oordeel, kan nimmer een voorwerp zyn van eenig bevel, waarvan de overtreeding my fchuldig maakt." Hy voegt 'er nog by : „ Ter voorkoming van misverftand, zal ik het zelfftandig, uit genade toegevoegd, grondbeginfel, waaruit het geloof in jesus voortfpruit, en 't geen ook zelf met den gemeenen naam geloof in de H. S.' uitgedrukt wordt, onderfcheiden van deszelfs, met het Euangelium overeenftemmehde , werking , welke ik toevallig geloof noemen zal, het geloof aanmerkende als eene plant , waarvan de wortel het zelfftandige, maar het loof het toevallige, geloof is." Dit wordt vervolgends op een wysgeerigen trant ontwikkeld en op de Leer van Paulus overgebragt, waarvan wy geen breedvoeriger veiflag kunnen geeven. H. II: 7 wordt vertaald: „ Den geenen_ wel, die, om in het goede werk te volharden, heerlykheid, eere en enverderflykheid zoeken, het eeuwige leven;" en dus omfchreeven: „ En hy die geenen, welke naar heerlykheid en onfterflykheid ftreefden, om in het goede te kunnen volharden, het eeuwige leven zal fchenken." vs. 12. „ Want zoo veelen , als 'er zonder de wet gezondigd hebben, zullen ook zonder de wet verhoren gaan, en zoo veelen, als 'er tegen de wet^ gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden?'1 vs. l8. „ En gy neemt kennis van zyn wil, en beoordeelt , wat het nuttigde zy : zynde ondcrweezen uit de wet.'" Ovör H. IH: 3 wordt aangemerkt: „ De aanbidlyke wysheid van den alvoorzienden God heeft, terwyl zy zorgde, dat zyn woord in eene genoegzaame zuiverheid tot ons kwame, nodig geoordeeld, dat het door menfchen hier en daar verminkt of met vreemde byvoegfelen vermengd wierd, zonder deszelfs wezenlyken inhoud te benadeelen , op dat ons geloof en hoop riet op de overlevering der menfchen , of op Kritifche fpitsvinnigheden, zoude fteunen, maar alleen op den leevendigen God zoude gegrond blyven, en, alle menschlyk onderzoek te kort fchietende om te beflisfen > wat Gods woord zy, of niet , zyn Geest in ons alleen dit onfeilbaar zoude aanwyzen en getuigen , dat de Geest waarheid zy." O o 4 H.  f40 j- t. van ber kemp, theodicee van paulus, : H- Iv*: 5- « ■Öct godlooz.cn rechtvaardigt. Dit is niet te zeggen rechtvaardig verklaart, want den godloozen rechtvaardig te verklaaren zoude een gruwel zyn, maar den godloozen inwendig te veranderen zuo dat hy rechtvaardig worde, zie H. lil- 24. V: 17." ' 7 Over H. V: 12. „ Adam had Gods gebod overtreeden , uit een inwendig beginzel van biosheid, dat is uit gebrek van liefde tot God; uit hoofde van dit gebrek wierd hy onvermydlyk fchuldig, en ter dood veroordeeld : zyne kinderen zyn alle aan dit zelfde gebrek onderhevig, om dat hunne zielen in derzelver oorfprong geene meerdere zedelyke volkomenheid ii.liuiten, dan de zyne. Derhalven worden zy te recht by God aangezien , en behandeld, als juist even boos zynde als adam zich door zyne zonde bewcezen had te zyn ; en op dien grond , zonder dat zy perfoonlyk Gods wet behoeven te overtreeden , fchuldig en des doods waardig gekeurd." Over vs. 17. „ Deze overmaat der genade ontftaat hier niet uit, dat adam ten nadeele, maar 11.sus ten goede, werkzaam was; maar daar uit, dat j^us een veel grooter heil aanbragt, dan het nadeel was, 't geen Adam veroorzaakt had; en het geen, als wy recht zullen zeggen, zoo als het is, den naam van nadeel niet verdient : verre van te verlangen om ons herfteld te zien in den ftaat , waarin adam vóór zyne overtreeding verkeerde, en waarvan het einde de dood is reikhalzen wy om daal aan meer en meer ongelykfor' mig, en volmaakt vernieuwd te worden naar het beeld van den Heere uit den hemel." Wy zullen in een volgend Nommer ook nog eenige proeven van des Doctors wyze van uitleggen uit liet tweede Deel laaten volgen. 'Se-  s. f. j. RAvii orationes DUiE. 541 Sebaldi fui-conis joh. ravii Orationes dua?. Altera de Poëfeos Hebraicae praj Arabum poëfi pra». ftantia , tam veritatis , quam divir.a: majeftatis religionis in veteri codice facro traditce argumento. Altera de poëtica; facultatis excellentia & perfectione, fpectata in tribus poëtarutn principibus, fcrip. tore Jobi , Homero & Osfiano. Habhte puhlice , Lugduni Batavorum, D. 18 Octobris 1794. & D. 22 Junii 1799. Lugduni Batavorum , apud S. £? J, Luchtmans, i'óqq. In 4W, f, m. De Hoogleeraar rau, aan wien, reeds in 1794, door de toenmaalige Curatoren van 's Lands Uiiiverfiteit, het openbaar onderwys der Oosterfche taaien aan die Hoogefchool was opgedraagen, en die, nadat hy, ten gevolge van gerezen gefchil, over de wyze van aanftelling, voor een korten tyd van dien post was ontzet geweest, in het voorleden jaar, door de tegenwoordige Beftuurders der Leidfche Hoogefchool, weder daarin wierd herfteld, hield, by deze en gene gelegenheid , die twee uitmuntende Redevoeringen , over wier gemeenmaaking wy ons hartelyk verblyden , terwyl wy 'er niet aan twyfelen, of alle liefhebbers van geleerdheid en fmaak zullen 'er den Heogleeraar voor danken. De gekozen onderwerpen , die wy niet weeten , dat dusverre door iemand opzetiyk behandeld zyn, verdienen , zoo wel uit hoofde van de wyze van behandeling , als van derzelver eigen aait, eene aandachtige overweeging. In de eerfte roemt de Hoogleeraar rau de uitfteekende voortreflykheid der Hebreeuwfche Dichtkunst, boven die van andere Oosterfche volken, welke anders, in gefchiktheid tot derzilver beoefening , voor de Hebreeuwfche natie in geenen deele behoeven te wyken. Hy meent de reden van deze verfchillendheid ontdekt te hebben, in de meerdere helderheid der godsdienftige begrippen , en het fynere Godsdienstgevoel, waardoor de Hebreeuwfche natie van alle andere Oosterfche volken zoo zeer onderfcheiden geweest is : 't geen men alleen aan het godsdienftig onderwys, en aan bovennatuurlyke openbaaringen der Godheid, waarmede dezelve is bevoorrecht geworden, hebbe toe te fchryven. En, O 0 5 op  54* S. F. J. RAVII op dien grond, is de Hoogleeraar van oordeel, dat uit de meerdere voortrcflykheid der Hebreeuwfche Dichtkunst , boven die van andere Oosterfche volken, en wel byzonder van de Arabieren , een bewys voor de waarheid en goddelykheid van den Joodfchen Godsdienst kan getrokken worden. Het denkbeeld is niet geheel nieuw, maar in deze Redevoering in zoodanig licht geplaatst, met zoo veel fchranderheid en bevalligheid uitgewerkt, en tot zoodanigen graad van waarfchynelykheid en aanneemelykheid gebragt, dat wy geenzins twyfelen, of het zal werkelyk byval vinden. Óns kort bellek laat ons niet toe, 's Mans bygebragte redenen te ontleeden , en nog veel minder ter toetze te brengen. Alle zyn , gelyk men natuurlyk moest verwachten , en ook de Redenaar zelf fchynt gevoeld te hebben, niet even gewigtig. Aan hun , die de godsdienfb'ge kundigheden der jooden, en de geestdrift van derzelver Dichters , alleen uit natuurlyke en menfchelyke oorzaaken meenen te kunnen afleiden , zal denkelyk het befluit, uit de vergelyking van de Hebreeuwfche en Arabifche Poè'fie tot den bovennatuurlyken en bovermenlchelyken oorfprong der eerstgenoemde, te ver getrokken toefchynen. Het is indedaad moeilyk te bepaalen, waar zich, in de Hebreeuwfche Dichters, en wel byz mder in de Profeeten , het goddelyke van het menfchelyke gefcheiden heeft. Echter heeft de Hoogleeraar de onwaarfchynelykheid van het gevoelen, dat het ontdekt verfchil tusfchen de Hebreeuwfche en Arabifche dichtftukken alleen uit natuurlyke en menfchelyke oorzaaken moet afgeleid worden, met zoodanige redenen bekleed , dat 'er indedaad een groote maat van ftoutheid en llyfzinnigheid fchynt vereischt te worden , om het zonder eenige bepaaling te willen volhouden. In de tweede Redevoering vergelykt de Hoogleeraar het dichtvermogen van drie Dichters van den eerften rang, den Schryver van Job, Homerus en Os/tan, die het, ieder in zynen tyd , en op zyne wyze, in de beoefening der Dichtkunst zoo ver gebragt hebben , dat men, 't geen elk van hun by uimeemendheid eigen geweest is , flechts oplettend na te gaan , en in de verbeelding te vereenigen hebbe, om zich het heeriykst ideaal van een volmaakt Dichter voor den geest te kunnen fchildeien. Een Dichter, in wien de maiefteit en  ©RATIONES BUiS. 543 en ftoutheid van Job , de bevalligheid en tederheid van ojr, met de verfcheidenheid en wysheid van Homeru zich vereenigd vertoonden, zou ndedaad een fchoon model van dichterlyke volkomenheid opleveren Tot Zoodanig befluit wordt de Redenaar als van zelfs geldd , door eene oplettende nafpooring van het natuuryk dichterlyk gevoel en goddelyk kunstvermogen der drie genoemde Dichteren, waarvan hy ons, als een reg keimer van het fraaie en fchoone , een keurig tafereel in handen geeft, bevestigd.door deze en gene treffende proeven van dichterlyke uitmuntendheid , uit derzelver Kgeïatene fchriftenwaarvan wy onzen Leezer geen meer byzonder uittrekzel kunnen mededcelen. Wy ontKen ons ook daarom van aanmerkingen over deze ïï gene trekken, die mogelyk wat m 't overdrevene vallen, 't Is niet gemakuelyk, dat geheeienal te ver- myBeidc Redevoeringen pryzen zich niet minder aan , door zuiverheid en bevalligheid van taal en ftyl, dan door rykdom van fchoone gedachten en oordeelkundige waarneemingen, en mogen, met het hoogfte recht, onder die weinig* voortbrengfelen van onzen vaderlandfchen grond geteld worden f die den wettig verkregen roem der Batïaffche Geleerden ook buitenlands kunnen helpen ftaande houden. Chrhielyk Magazyn, of Bydraagen ter bevordering van Christelyke Verlichting en Euangelifche Deugd, naar de behoeften van onzen tyd. llden Deels i/te Otuk. ie Hoorn, by J. Breebaart, 1800. In gr. wo. Meermaalen hebben wy met lof gewaagd van dit Christelyk Magazyn (*). Dit Stukjen bevat weder eene aangenaame verfcheidenheid van gepaste onderwerpen, doorgaands in denzelfden geest, dien wy r-eds hebben leeren kennen , en met oplettendheid behandeld. Wy achten deze fchryfwyze regt geichikt, om de overdrevene zucht tot omverwerping van veriaarde begrippen, die men in onzen tyd meer en meer ziet veld winnen, met omzichtigheid te keer te gaan, Cm (*) Zie hier boven, bl. 407.  544 CHRISTELYK MAGAZYN. en te gelyk betere denkbeelden over kwalyk verftaane bybelplaatzen, en verfcheidene godsdienftïge leerftellingen, meer in omloop te brengen. Men vindt hierxI. eene Verhandeling over de Goddelyke mgeeving, gevolgd naar 't Hoogduitsch van den . eC1' h i V betreft de vraa§ : " Bedoelde Chris«»a ^tth. X: 19, 90. Luc. XII: ui, I2. töp„ XIV: 16, 16. XV: 96. XVI: 7, 13, r'4, in plaatzen Hy van den beftendigen invloed van zynen Geest Jprak, alleen de gewoone medewerking der God'vke Voorzienigheid, by de trapswyze ontwikkeling hunner verilandelyke vermogens , die, volgends den algemeenen loop der natuur, en uit de omftandigheden van zeive moesten voordvloeijen, of fprak Hy van een buiten, gewoonen en onraiddelbaaren byftand van God in dit alles ï Het laatfte wordt, met verftandige bepaalingen tegen eenige nieuwere uitleggingen van de aangehaalde plaatzen verdedigd. fa II. Bedenkingen over het verraad van Judas, naar aanleiding van Matth. XXVI: 94. De Zoon des men. Jchen gaat wel heen, gelyk van hem gefchreeven is, doch wee dien menfche , door welken de: Zoon des men fchen verraaden wordt. Het ware hem goed, zoo die menfche met geboren had geweest. De Schryver blyft onder eenige bepaaling, by de gewoonfte opvatting, volgends welke de laatfte woorden, het ware hem''goed, zoo dio menfche niet geboren had geweest , een zeer hoogen trap van rampzaligheid aanduiden. Men moet evenwel, naar zyn oordeel, dit gezegde, dat ze. kerlyk onder de fpreekwoorden t'huis behoort, niet letterlyk opvatten. De Zaligmaker zal alleen hebben willen te kennen geeven, dat zyn toeftand die van volltrekte wanhoop zou weezen, waarin hy zich zou dompelen, door de volvoering van dat boosaardig befluit en Inood verdrag. Maar nu oppert hy de volgende vraagen. Hoe kwam Judas onder het twaalftal der Discipelen? Werd hy daardoor niet te meer in de gelegenheid gefteld, om zynen Meester te verraaden?-Ên welk mag toch het lot van dien Verraadcr geweest zyn, of nog zyn, of eens zyn zullen, in de eeuwigheid 2 Het is der moeite waardig, de koene bedenkingen van den Schryver, vooral over het eindelyk lot van Judas, te leezen. Hy erkent, dat d; Verraader zyn 'leeven m een wanhoopenden toeftand geëindigd, en in de ge- wes-  christelyk magazyn. 54^ westen der onfterflykheid medegenomen heeft; maar hieruit durft hy geenzins het befluit opmaaken, dat hy onherftelbaar rampzalig is geworden. Hy vindt, integendeel, het berouw van Judas oprecht. „ hv ontbreekt," zegt hy, „ niets aan." Hy nam in zoo verre ook eene dispofitie , (vatbaarheid of ontfangbaarheid) zoo niet voor eene genadige kwytfchelding van ftraf, ten minften voor vermindering derzelve , in de eeuwigheid mede; en men zou dus van Gods onafmeetelyke genade nog wel iets goeds voor dien ongelukkigen mogen hoopen. V. . , III Over de waare zelfskennh. Een kort betoog van de nóodzaaklykheid derzelve , tot de beoefening van den Godsdienst, en zoo tot onze zedelyke volmaaking, met aanwy^ing van eenige regels, die men daarby heeft in acht te neemen. _ IV Over het bidden tn den naam van Jefus, volgends Joh. XVI: 23, 24- Dit wil niet zeggen, om zynen wille, op lust van jefus, of wel /leunende op zyne verdienjlen, en uit kracht derzelven eene genadige verhooring verwachtende; maar ten zynen dienjle, tot handhaaving van zyne eer, ter bevordering van zyn Ryk, tot bevestiging van zynen Godsdienst. Deze waarlyk allezins gegronde verklaaring opgegeeven hebbende, voegt 'er de "Schryver , met zeker foort van fchroomvalligheid, by: „ By deze verklaaring van 'sHeilands woor- i den wil 'ik echter geenzins die andere beteekenis van dit bidden in Christus naam uitfluiten. Integendeel, wie ter bevordering van den Euangelifchen Godsdienst bidt, die mag en moet dit doen, op last van Jefus, omdat hy zyn hoog gezag eikent, tevens met vertrouwen op hem en zyne verdienften , door welken wy toch al- \ leen den vrymoedigen toegarg hebben tot den Vader." V. Over de betrekking tusfchen de bergpredikatie en de Euangelifche leere der genade, door J. J. hess , (uit het Hoogduitsch.) Men heeft het vervolg van deze Verhandeling, die uit flatt's Magazin fur christliche dogmatik und moral is overgenomen , in een volgend Stukjen te wachten. VI Over het geloof in Christus. Alle verheevene befchry'vingen van den perfoon en de hooge waardigheid van Christus, zyne gefchiedenis zoo wel als zyne leer, i en deze in derzelver geheelen omvang, zoo als dezelve waarheden, beloften, bedreigingen en bevelen bevat, dit  546 christelyk magazyn. dit alles, als waarheid, als eeuwige sodivke waarhpH hartelyk en deelneemend aan te nefmefi,Xi feS' het geloof in Christus. Vertrouwen en onderwerping zyn geene geloofsdaaden , maar vruchten van het eeloof, waaruit deszelfs echtheid moet blyken Vit. Jefus verheerlykt op het Pinkfterfeest, door da mtftortmg van den Heiligen Geest. Stichtelyke overdenkingen over deze gebeurtenis,in den meest gewoonen erbedoeIinger rZdVer bove™atuurlyke veroorzaaking VIII. Een Dichtftukjen. Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap k der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Botterdam. Ijle Deel. Te Amfterdam, by J. Allart, 1800. In gr. $to. 576 bl., met 12 uitflaande Plaaten. T^it eerfte Deel der Nieuwe Verhandelingen van 't X-J Rotterdamsch Bataafsch Genootfchap bevat eene verzameling van ftukken, betrekkelyk tot de Vuurmachinesbenelzende derzelver gefchiedenis hier te lande ; drie bekroonde Antwoorden, en drie Rapporten over dezelve; de beichryvmg van een Stoommeter; eene lvst der bvzonderheden van verfcheidene Vuurmachines, en tien Natuurkundige Leezingen over de Stoom-Machines van de oude en nieuwe vinding, door l. bicker. Ons bellek laat met toe , van dit alles een behoorlyk bericht te geeven : wy zullen ons dus vergenoegen met een kort uittrekzel uit de gefchiedenis der Stoom-Machines hier te lande. l . Het Bataafsch Genootfchap, en deszelfs lofwaardige Stichter s. hogrnovk, hebben zich voorzeker, bv het Bataaffche Volk tn by de Nakomelingfchap, ten hoogten verdienftelyk gemaakt, door de groote kosten en den onyermoeiden arbeid, niettegenftaande allerleiie teleurftelhngen en tegenkantingen, welke zy in het werk gefteld hebben, om dit nutrig werktuig zodanig in te richten , dat het van een onwaardeerbaaren dienst zou kunnen zyn , in den fteeds toeneemenden angstvalliaen waterftaat deezer landen. Jaaren lang hebbln zy met onvermoeide vlyt gearbeid, om zulk een werktui/ volgens de toen ter tyd bekende werkwyzen ingericht* zodanig te doen ftichten, als tot hun oogmerk, om die- pe  nieuwe Verhandelingen. 547 pe veenplasfen droog te maaien en droog te houden, dienltig zou kunnen zyn, zonder echter hunne lofwaardige poogingen met de gewenschte uitwerking bekroond te zien. Zy zouden dus hun ontwerp eindelyk geheel hebben laaten fleeken , zo niet intusfchen de Heer r. l. brouwer, met een kleiner werktuig en met een ander oogmerk, om naamelyk de dorre hooge zandgronden van den Heer j. hope, te Heemlteede, in het zomerzaizoen , met water te befproeijen, ten vollen was geflaagd , door middel van eenige verbeteringen aan het pompwerk. Dan voornaamelyk vonden zy zich opgewekt door het bericht der nieuwe uitvindingen, in dit vak, van j. watt, die in Groot-Brittannien, geduurende 1775 en volgende jaaren, een aantal Vuurmachines oprichtte , welke de oude oneindig veel in vermogen overtroffen. Dit gaf aanleiding tot eene onderhandeling met dien Wiskonltenaar, met dit gevolg, dat eerlang een werktuig van zyne vinding in den Polder van Blydorp wierd opgericht , welks werking zo uitmuntend was, dat de daarmede genomene proeven de groote voordeden van zodanig eene Machine, boven alles wat men met molens kan uitvoeren, ten klaarblykelykften beweezen. Van tyd tot tyd herhaalden Direfteuren van 't Bataafsch Genootfchap hunne proeven , voor de aanzienlyklte Commisfien der hooge Regeering, en voor de deskundigfte beoordeelaars , die hun werktuig den verdienden lof toezwaaiden; zynde, onder andere waarneemingen, de volgende,op bl. 64 voorkomende, zeer aanmerkelyk. „ Den 26 April 1780 heeft de Machine, in den tyd van 3 uuren, 3 duimen water, uit de Polder van Blydorp, gepompt. „ Den 4 Aug., in 9' uur tyds, 7$ duimen uit dezelfde Polder , van 2 duimen boven tot 5^ duimen beneden zomerpeil, en wel met een opbreng van 5 voeten en 7 duimen. ., Den 9 Aug., in 10 uuren tyds, uit dezelfde Polder, 6 duimen, van a duimen boven tot 4 duimen beneden zomerpeil. „ Den 20 Aug., in 13 uuren tyds , 9' duimen uit beide de Polders. In Kool van 1', duim boven tot 3 duimen onder, en in Blydorp van 1 duim boven tot 3; duimen onder zomerpeil , met een opbreng van 5 voeten, 9i duimen. » Den  54$ KlËUWE VERHANDELINGEN „ Den 4 Sept., in 10 uuren tyds, 5; duimen uit ülydorp , van 2 dunnen boven tot gf duimen onder zomerpeil, met een opbreng van 5 voeten en V, duimen. ?2m £ 30&., m 12 uuren tyds, 4} duimen uit deZelfde Folder, van 4i duimen juist op het zomerpeil. ** Den *7 Oct., in 12 uuren tyds, met een opbreng van 4 voeten 9 duimen, 6 duimen uit dezelfde Poldert van i| duim boven tot 4; duimen beneden Peil. „ ln dezelfde maand Octjber bedagt men eene andere proef; men wilde weeten, tot welke diepte de Machine het water uit de Polder van Blydoip zou kunnen oppompen , ten welken einde men dezelve aanhoudend het werken, en men vond , dat zy dit deed tot elf duimen beneden het zomerpeil, met een opbreng van zes voeten en twee duimen; het geen dus voor de molens geheel onmogelyk zou zyn." Daar nu de Ingelanden van denBlvdorperPolder, en van den daarmede eventueel verbonden Koolpolder, dapelyks m de gelegenheid waren, om de verbaazende uitwerkingen deezer Machine te zien, by welke hunne molens in geenerlei opzicht in vergelyking konden komen, zou men verwacht hebben, dat zy zich zouden hebben beyverd, om, zo mogelyk, eigenaars van dit voortreffelyk werktuig te worden: dan hiertoe waren zy, uit niets ter zaake doende vooroordeelen, gantfchelyk ongenegen. Waarom de oprichters het voorneemen opvatteden , om het werktuig te gebruiken tot eenige fabriek, in welke eene aanhoudende rondgaande beweeging noodig is; hoedanig iets, door toevoeging van raderwerk , gemakkelyk kan gefchieden, en ook in Engeland, op veele plaatzen , met groot voordeel wordt in het werk gefteld • doch de eigenaar van den grond, op welken het werktuig gebouwd was, deed een zo onmaatigen eisch, dat ook hieraan niet was te denken. Dit kostbaar en nuttig werktuig zou dus geheel onnut zyn geworden , zo met eindelyk de Staaten van Holland en Westvriesland hetzelve van de eigenaars hadden gekogt, om daarvan gebruik te maaken in de eventueele Droogmaakery van den Nieuwkoopfchen Poel, waaromtrent een voorftel was, om dien Pias met twee vyfde Stoommachines en drie vyfde Watermolens droog te maaken. De proeven, met zo veel voordeel door het Rotterdamsch Genootfchap genomen, bewoogen eerlang de Staaten van Utrecht, om eene Stoommachine te laaten ftich-  Van het bataafsch genootschap, 549 ftichten, tot het droogmaaken van den Meydrecht* fchen Poel, die op elfhonderd morgens oppervlakte begroot wordti Om zekerder te flaagen, begreep men een werktuig te moeten hebben, iti ftaat, om hec water tot een en een halven voet, beneden het waterpas der drooggemaakte landen , weg te pompen. Dan ten dien einde moesten de fondamenten der voornaamfte deelen des werktuigs geleid worden, zes -en -twintig voeten diep beneden het Amftel-peil, van hoedanig eene diepe fondeering hier te lande nog geen voorbeeld was, 't geen echter niet belet heeft, dat men hierin, na het te bovenkomen van veelerhande zwaarigheden, gelukkig geflaagd, en dus het gebouw in alle zyne deelen zo onwrikbaar gevestigd is, dat nergens in hetzelve eenig teken van zetting of begêeving is te ontdekken. Toen het geheele werktuig in gereedheid was , en met het begin van Maart 1794 begon te werken, bleek ras , hoe veel goeds men van eene zodanige inrichting had te wagten. Want terwyl de twee groote in deezen Polder geplaatfte watermolens, geduurende drie jaaren tyds , het water van den plas maar zes - en - twintig duimen hadden kunnen verlaagen, wierd in eene naaawkeurige proefneeming bevonden, dat in veertien dagen, geduurende welke de beide molens geheel ftil wierden gehouden, door middel der Vuurmachine, vyf en een halve duimen water was ontlast. Met dit alles had men eerlang het ongenoegen , te ondervinden , dat bykomende om Handigheden de verdere gelukkige uitwerking van dit werktuig geheel verhinderden. Want, geduurende den volgenden harden Winter, moest dé Machine meerendeels ftilftaan, zo wegens gebrek aan kooien , als omdat de geftrenge vorst het toevloeijert van het water verhinderde. Toen men hierop in het Voorjaar weder aan het werk zou gaan , braken, door eene onkundige en onvoorzichtige behandeling , eenige belangryke deelen van het werktuig, zo dat net tot in Juny aanliep , eer mert den arbeid wederom kon her* vatten. Na dien tyd voldeed het werktuig zeer goed, doch kon niet ten vollen aan het oogmerk voldoen, van wegen de menigvuldige wellen, welke zich, by het laager aftappen van het water , openbaarden. Ras begreep men , dat 4 zou hierin behoorlyk voorzien worden , eene tweede Stoommachine noodzaakelyk zoii zyn; 't geen het Provinciaal Beftuur van Utrecht be- jmïtt. 1800. ho* Pp woog*  55® NIEUWE VERHANDELINGEN. woog, de thans ledig liggende Blydorpfche machine van de Provincie Holland aan te koopen. Thans meende men, dat alle ftruikelblokken uit den weg geruimd waren ; doch men bedroog zich geweldig, dewyl eenige Utrechtfehe Burgers, in 't begin van 1798 , zich met een Request vervoegden by de Conftitueerend'e Vergadering in 's Ha ge , by het welk zy verzochten, Dat de gegecvene 'orders, tot het bouwen eener tweede Stoommachine in den Meydr echt fchen Plas, als fchadelyk en zeer kostbaar, mogten worden gecontramandeerd ; te meer, daar deeze inrichting daar heenen ftrekt, om de Engelfche Produclen in deeze Republiek onontbeerlyk te maaken; terwyl, integendeel, wat het nut betreft, de in Holland uitgevonden Schepradwatermolens immer beter bevonden worden , dan de Stoommachines; waarvan die in hun DiftriSl onder anderen een bewys oplevert. Dit Request wierd, gelyk natuurlyk was, gefteld in handen van het Provifioneel Beftuur , om daarop binnen agt dagen te berichten ; 't 'welk ook eerlang antwoordde, Dat het zyne verontwaardiging niet ontveinzen kan, over de pofitiven, by dit Request voorkomende , daar dezelve niets dan onwaarheden behelzen , en vol zyn van iasterlyke uitdrukkingen; dat hunne verontwaardiging daarover te grooter is, daar zy niet, dan op •ingenomen advis van deskundigen, last hebben gegeeven, om aldaar eene tweede Stoommachine te plaatzen ; dat zy daarenboven , en ten einde nog meer elucidatie deswegens te bekomen , eene Commisfie uit hun midden benoemd hebben, welke deswegens met Gecommitteerden uit deeze Vergadering hebben geconfereerd, en intusfehen het werk gejlaakt. Het uitvoerig bericht van 't Utrechtsch Beftuur" wierd intusfehen gefteld in handen eener perföneele Commisfie, die ook eerlang eene beantwoording op dat bericht ontving van de vyanden der Stoommachines. De hierover ontftaane tweefpalt, waardoor dit heilzaam werk provifioneel wierd opgefchort ; was nog niet afgedaan op den 7 April 1796, met welken dag deeze Gefchiedenis der Stoommachines eindigt. Ge*  geschiedenis des. veldtogten van suworow. §51 Gefchiedenis der Veldtogten van den Graave alexander suworow rymnikski 4 Generaal Veldmaar. fchalk in dienst van zyne Majejieit den Keizer aller Rusfen. II Deelen. In den Haage, hy ). C. Leeuweltyn. In gr. Svo. Het Ifte Deel, behahen een Voor berigt van XXX bl., 157 bl., en het Hde 304 bl. Leevensbefchryvers en Lofredenaars, hoe zeer zy van elkander onderfcheiden behoorden te zyn , ontmoet men te vaak in denzelfden Perfoon, ook dan, wanneer het voorwerp in allen deele niet wel vatbaar fchynt voor die vermenging ; en zal , in zodanig een geval, de Leevensbefchryver, die tevens Lofredenaar wordt, juist datgeene ontbeeren, 't welk aan zyn werk duurzaame waardye byzet. In hoe verre deeze aanmerking pasfe op den Voorberigtfchryver van de Gefchiedenis thans voorhanden, moet elk in 't oog loopen, zender dat wy genegen zyn om geloof te liaan aan de veelvuldige vertellingen, die men heefc doen loopen, om den Held deezes Werks 'ïn eenen haatlyken dag te zetten. Hy, die lang voorheen, en nog zeer onlangs, op onderfcheide Oorlogstooneelen , zo groote rollen uitvoerde , verdient gekend , doch naar waarheid gekend te worden. Hoe veel waarheids 'er ook in het voorgevoegde Leevensberigt zyn moge, om ons den Man te doen kennen , wiens Veldtogten het onderwerp deezef twee Boekdeelen uitmaaken, zal egter voorniemand de overdreeven trant eens zwellenden Lofredenaars zich verbergen. Wel hadt de Oplteller gewenscht, „ de „ hem medegedeelde berigten, omtrent het Leeven, de „ Zeden en Gewoonten van den Maarfchalk Graave suworow nog verder te kunnen uitbreiden. Doch," voegt hy 'er nevens, „ over 't algemeen haast men „ zich om vermaarde Mannen af te fchilderen; dan zy . „ kunnen nimmer wel gefchjtst worden dan na het „ einde van hunnen loopbaan : zommige lof zou vleije„ ry, zommige waarheden verwytingen fchynen." In het mededeelen van lof is de Schryver niet fpaarzaara geweest ; van waarheden, die als verwytingen zouden kunnen geduid worden, heeft hy zich onthouden. Met dit al treft men hier de grondtrekken van suworow'» Pp a Lec-  *<2 ceschiedenis der veldtogten Leevensgefcbiedenis aan. By het doorleezen zal elk bemerken," dat de geest des Lofredenaars in de Gefchiedenis der Veldiegtên den boventoon flaat. Het Werk zelve geeft een breed verflag var) de Krygsverrigtingen , Legermarfchen, Belegeringen, Veldflagen en Beftormingen. Het fchetst ons suworow, als gemeen Soldaat, volgens de gewoonte in Rusland, in den Jaare 1742, onder de Garde dienst neemende, en langs de trappen van bevordering, van Corporaal, Sergeant en Luitenant , allengskens opklimmende tot den rang van Veldmarfchalk, eerst in 1795 befteegen. Alle de befchryvingen zyner krygsverrigtingen gaan met de opklimmende eereposten gepaard. Zo vinden wy hier, om eene zeer korte optelling te doen, befchreeven, suworow's Krygsverrigtingen in den zevenjaarigen Oorlog met Pruisfen , de eerfte, waarin hy de plaats van-Officier bekleedde, en den rang van Colonel beklom ; zyne veelvuldige en moeilyke dienften in den Oorlog tegen de Poolfche Geconfedereerden, in den Jaare 1769, geëindigd met de aanvanglyke ontllooping van dat Ryk; zyn voorfpoedig krygvoeren tegen de Turken in den Oorlog van 1773, waarin hy deezen tot drie keeren de nederlaage gaf; zyne krygsdien- ften tegen de Tartaaren van Nogay en tegen de Turken in den Oorlog des Jaars 1787, waarin hy de altoos gedenkwaardige overwinning te Rymnik met eene Legermagt van flegts 25,000 man op eene van 100,000 behaalde; de beftorming van Ockzakow en van Zt- maïlow, waarin meer dan drie-en-dertigduizend man fneuvelden, en het overwinnend Leger drie volle dagen verlof kreeg om te plunderen en te verdelgen ; ■ en eindelyk den laatften Veldtogt in Poolen in den Jaare 1794 , wanneer dit Ryk de te verdeelene prooy werd van de nabuur - Vorften ; en by welken , in de verfchriklyke beftorming van Praag, de Voorftad van Warfchauw, dertienduizend man, de bloem der Poolfche jongelingfchap, de ontydig nederftortende flachtofters waren van de zugt om hunne Geboorte-ftad te verdeedigen ; te welker gelegenheid ook tweeduizend, in den Wcixelftroom gedreeven, deerlyk omkwamen. Alle die Krygsverrigtingen, met de mindere daartoe betrekkelyk, wórden in deeze twee Boekdeelen breedvoerig vermeld, en altoos, gelyk wy reeds hebben aangeduid, doorvlogten met loffpraaken op den Held en van  van suworow. 553 van hun,welken hy ten diende ftondt; terwyl de Schryver niet ipaarza3m is in wierook van goedkeuring en lof" toe te zwaaijen aan de Staatkunde van het Rusfisch Hof, en die met hetzelve deelden in het gelukte ontwerp om Poolen „ uit de Kaart van Europa uit te fchrappen." — Voor Krygslieden , die de bloedige Kunst des Oorlogs beoefenen , gelooven wy , dat uit de ftoute Krygsverrigtingen van suworow lesfen in menigte te haaien zyn. Doorgaande hebben wy, van den Kryg verre vervreemd, deeze Boekdeelen met huivering geleezen, en meermaalen , door gevoel van 't leed, den Menschdomme door den Oorlog befchooren , getroffen, het Boek ter zyde gelegd. Wegens de regtmaatigheid van dit ons gevoel zouden wy uit elke Afdeeling, om zo te fpreeken, een bewys kunnen ontleenen. Dan de Leezer zal ons van deeze moeite wel willen ontflaan , en zich vergenoegen , wanneer wy , ten voorbedde, het een en ander. bybrengen wegens het ftormenderhand inneemen van Praag, de Voorftad van Warfchauw; dit zal tevens ftrekken om hun de wyze van voordragt en ftyl des Gefchiedfchryvers te doen kennen. : „ De Rusfifche Troepen , beftemd om in beweeging te igeraaken , (volgens eene daar boven in 't breede vermelde fchikking) wagtten het teken tot den aanval in eene diepe ftilte af. De Generaal suworow gaf het bevel te Belalenka, en de vuurpyl, het teken van den aanval zynde, werd des morgens ten vyf uuren opoelaaten. Terrtond ging alles by eenen donkeren nalt op marsch. Suworow begaf zich in perfoon op eene hoogte, van waar hy alles op een werst afftands van de buitenfte werken des vyands kon waarneemen. „ De twee eerfte colonnes, benevens derzelver referves, tusfchen dezelve geplaatst, waren, by derzelver aannadering, aan het hevig kruisvuur van verlcheide batteryen blootgefteld, zo van die, welke daadelyk werden aangevallen, als van die op de verfterkte Eilandjes van den Weixel lagen , van dat van Marinioni: en dat van Warfchauw zelve; en op derzelver flanken hadden zy een fchroot- en musketten - vuur door te ftaan. Maar niets kon hen te rug houden. Zy trokken in. aller yl de gragt en de parapet over, en wierpen zich op de cavallery en infantery, agter dezelve geplaatst. De Brigadier polewanow deedt deeze twee eerlte coP p 3 1 Jlï*  g54 GESCHIEDENIS DER VETjDTOGTEN lonnes door eenige jaagers te paard onderfteunen; zy trokken de gragt over, vielen bet overfchot der vyandlyke cavallery aan, en wierpen dezelve overhoop. De infantery drong den vyand tot aan den oever van den Wcixel te rug, drong in de voorftad zelve door, vervolgde den vyand van de eene ftraat tot>de andere tot aan de brug , van welke hy afgeiheeden werd, 2,000 dooden en 2.oco gevangenen, waar onder tvsee Genetaais, op de plaats laatende. In den fVeixel kwamen duizend man om, die zich door zwemmen redden wilden. „ De derde en vierde colonnes waren verpligt eenen zandagtigen heuvel te beklimmen , waar by zy groote moeilykheden te overwinnen hadden. Ongeduldig om aan te komen, wierpen de meesten hunne heggen en takkebosfchen van zig , om in het zand fpoediger te kunnen voortkomen, en bedienden zig alleen van hunne ladders, elkander behulpzaam zynde in het overtrekken van zes liniën putten , weke de vyand gegraaven had. „ De derde colonne vermeesterde twee fterke, af ■ zonderlyk gelegene, bolwerken, en drong, ondanks een hevigen tegenftand, in het binnenfte der werken. Zy had vooral de kragt der vyandlyke cavallery te dugten, die zig in postuur ftelde, om op haaren flank aan te vallen. De Generaal islenief beval op dit oogenblik aan eenige battaillons grenadiers, eene linie" te formeeren , en met de bajonet aan te vallen. Deeze maBceuvre verpligtte den vyand de vlugt te neemen. „ De vierde colonne vermeesterde een gordyn - bolwerk , benevens een voorwaard s gelegen fort, met eenen fteenen muur omgeeven zynde, en welks batteryen met pallisfaden bezet waren. Oogenbliklyk daar naa verdeelden zig deeze troepen , en drongen van twee zyden in het park, namen nog vyf batteryen in, en vielen den vyand op zyn front en flanken aan. 'Er werden 2,cco man in ftukken gehouwen, en de Generaal hoesler met 20 Officieren krygsgevangen gemaakt. „ 'Er bevondt zig ook, aan de zyden van het park, een regiment linietroepen, alleenlyk uit Jooden beilaande. Zy waren ten getale van 500, op denzelfden voet als de Poulèn , van wien men hun niet kon onderfcheiden , gewapend en uitgerust; zy booden een hard^ek- ki-  van suworow. 555 kigen wederftand , maar werden tot den laatften man verllaagen, uitgenomen hun Colonel hirseko , welke voorzigtiglyk te Warfchauw gebleeven was. ,, Terwyl deeze twee colonnes tot het laatfte fort van het inwendig retranchement naderden ,. fprong 'er een Magazyn kruid en bomben. Zy, die zig in de nabyheid deezer uitbarfting bevonden , hielden zig daar door geen oogenblik in hunnen marsch op. „ De vyfde colonne overwon, met verwonderlyke vaardigheid, alle moeilykheden; zy nam de batteryen weg, en na in derzelver binnenfte te zyn doorgedrongen , marcheerde de colonne door de groote ftraat, regt op de brug aan, en was de infantery van de eerfte colonne behulpzaam , om de vlugtelingen den aftogt op de brug van Warfchamv af te fnyden. „ De zevende colonne had veele hinderpaalen ontmoet ; zy had vroeger dan de andere colonnes op marsch moeten gaan, om een moeras te enlileeren; zy trok door twee dorpen, formeerde zig in eene colonne, kwam aan het verheeven retranchement, tusfchen den vyver en den kleinen arm van den Wcixel, nam batteryen weg en trok voorwaards. De vyandlyke cavallery , welke haar in haaren marsch getragt had te hinderen , werd door deeze colonne gedeeltlyk afgefneeden , het overfchot met de bajonet vernield of in den Weixel geworpen , waar in omtrent ieoo man verdronken , en 500 werden krygsgevangen gemaakt. „ Zodra de colonnes in het bezit der voorwerken geraakt en verder waren doorgedrongen, rukten de referves op de hun aangeweezen punten aah : welhaast deedt de artillery dezelfde manoeuvre , onderfteund door de referve, welke veere krygsgevangenen onder de vlugtelingen maakte. „ Tot op dit oogenblik hadden de colonnes in de tusfchenruimte, welke de uitwendige retranchementen van de fortificatiën der voorftad affcheidde, als op een flagveld den vyand beftreeden , en te rug gedreeven; thands drongen zy tot de laatfte fterkte van Praag zelve door , en rigtten eene verlchriklyke fiagting in de ftraaten en publieke plaatfen aan , alwaar het van bloed ftroomde. Het verfchriklykst tooneel was het fneuvelen van eenige duizend manfchappen , in hunne vlugt op de oevers van den Wcixd te rug gehouden wordende 5 men maakte 'er drie duizend en vier honP p 4 derd  55$ GESCHIEDENIS DER VELDTOGÏEN derd krygsgevangenen , de overigen fneuvelden doe* riet blank geweer, of verdronken in de rivier, in het gezigt van de inwoonders van Warfchauw', welke hun vau de overzyde vrugtloos de armen toereikten. „ Zulk een groot aantal krygsgevangenen, op eene enkele plaats , en in het heetfte van het gevegt gemaakt , laat intusfehen geen twyfel , cancaande de ge* maatigdheid der overwinnaars; en deeze beweezene daad, benevens alle de omftandiiheden van dien dag, vernietigen met den tyd de buitenfpoorige berekeningen , en den ophef der prulfchriften, welke, het getal der dooden verdubbelende, den roem van een Rusf>fchen Generaal hebben poogen te bezwalken : wanneer bovendien de billykheid met den partygeest beftaanbaar was, zouden de Schryvers, die het lot van tooien betreurd hebben, hebben behooren in aanmerking te neemen, dat het zelden in de raagt der Legerhoofden ftaat, de drift der Soldaaten jn een gevegt te fluiten of te beteugelen ; minder m de vervoering van een ftorm , en veel minder nog in eenen ftorm gelyk aan dien van Praag, in welken de meeste Rusfen bezield waren met het aandenken aan hunne verliezen, geduurende den opftand van War* /chauw in 1793. m „ Maar een fchouwtooneel niet min fmertlyk voor de inwoonders deezer Hoofdftad was de brand van verIcheidene huizen in Praag, welker verwoesting hunnen aanttaanden ondergang fcheen te bedreigen. Men hoorde van alle kanten het gefnor der kogels, het beiften der bomben, het klaaggefchrei der ftervenden. Het lom ber geluid der alarmklok vermeerderde het febrikverwekkende des gefchuts , en de verflaagenheid was algemeen onder alle clasfen van menfchen. „ 'Er viel een bom in de zaal, alwaar de Revolutieraad vergaderd was ; zy fprong, en doodde deszelfs Secretaris, terwyl hy met het leezen van een ftuk bezig was. „ Omtrent duizend menfchen van beide kunne vlugtten met hunne meubilen en kostbaarheden by den Engelfchen Minister, en voor zyn huis, om aldaar lyfbergmg te vinden, wanneer de Overwinnaar de Stad 3ou intreeden. Maar zy, die in de Voorftad woonden, hadden geene fchuilplaats, om dat de Generaal, alle de toegangen tot de brug hebbende doen beftryken, dezelve, by het begin van den ftorm, aan den kant, waar de Rui-  van suworow. $5? Rusfen waren, had doen in brand fteeken, op dat Warfchauw niet aan moord en plundering mogt worden blootgefteld, ; Na eenig tydsverloop liet hy de canonnada verminderen, zeldzaarner ichieten, en eindelyk hield tegen den middag het vuur der artillery geheel op. „ Des morgens ten negen uuren , en dus na vier uuren ftrydens, was de itorm geheel beflist. 'Er zyn weinige voorbeelden van eene krygs-operatie, zo lloüt» moedig ontworpen , met zo veel bekwaamheid uitgevoerd , en zo gedenkwaardig door derzelver gevolgen, om dat zy , in éénen dag het vuur van den oplrand uitblusfchende, een troon deed inftorten, welks conftitutioneel aanweezen zo veel ftormen hadt doen ontftaan , en de zo lang geftoorde openbaare rust gelukkig en kragtdaadig herftelde, „ 'Er werd buiten twyfel eene groote onverfchrokkenheid vereischt, om deezen beflislènden flag toe te brengen: want men was verpligt, om ftormenderhand een driedubbeld retranchement, door eene gedugte artillery en dertig duizend man verdeedigd wordende, te overmeesteren, in het gezigt der Hoofdftad, welke al haare hoop ftelde in dit bolwerk, aan den moed haarer dapperfte krygslieden toebetrouwd. „ De Poolen lieten op het flagveld dertien duizend man , waar van een derde de bloèm der Warfchauwfche jeugd uitmaakte : meer dan tweeduizend verdronken in den Weixel: het getal der krygsgevangenen was weinig minder dan dat der dooden; want het bedroeg veertienduizend zeshonderd vier-en-twintig. „ De Rusfen verboren vyfhonderd en vier-en-twintig man; zy hadden negenhonderd en zestig gewetften. By den ftorm hadden zy 02,000 man onder de wapenen , te weeten 15,000 infantery, 4,000 ruiters en omtrent 3,000 cofakken." Dit krygsbedryf droeg de hoogfte goedkeuring en ruimfte belooning weg van catharina de II ; vleiende Brieven fchreeven hem deswegen de Keizer en de Koning van Prulsfen, in een Aanhangzel des Tweeden Deels voorhanden. De Alleenheerfcheresfe aller Rusfen bezigde geen pligtpleegend bywoord, als zy de Brieven, aan suworowgefchreeven,ondertekende,UweToegenegene catharina. Zy vaardigde, naa de befchreeven vermeestering van War fchauw, een Brief aan den Raad af, waarbyzy, naa suworow's verheffing tot Veldmarfchalk verP p 5 meld  553 GESCHIEDENIS DER VELDTOGTEN VAN SUWOROW. meld te hebben, een Ukafe voegt, inhoudende, dat zy, „ zo aan dien Krygsheld, a|s aan zyne afftamme„ iingen en regtverkrygenden, van nu af, en om » z,u!^s voor altyd te genieten, gegeven hadt het di„ ftnct van Kobrin , met alle deszelfs' vlekken, kas" ^flle-Iken dorPen' die van hetzelve afhangen, welk „ diftrict, volgens de registers onder onze oogen ge„ bragt, eene bevolking van 6,922 zielen bevat , te „ gelyk met alle de landeryen, alle de vrugten en „ inkomften, al het vee , en in 't algemeen alle zaa„ ken , tot de land-ceconomie van dit'diftricT: behoorende. > Wy weigeren onze penne, om de denkbeelden, die m onzen geest opkomen , op het papier te brengen : wy hebben genoeg gezegd; en in het flot des Tweeden Deels wordt ons een Vervolg beloofd. Twee Redevoeringen van matthys siegenbeek , gevolgd van Aanmerkingen, tot het Onderwerp der laatfte betrekkelyk. Te Leyden, by L. Herdingh, itoo. In gr. ivo. ipo bl. MiLTïHYs SIE6BNSEEK , naa alvoorens , in de Doopsgezinde Gemeente te Dokium, in het voormaalig Gewest friesland , het Leeraarampt bekleed te hebben , wierdt in den jaare 1797, door de Bezorgers van 's Lands Hooge School Wley ' tot BuitcnSewoon Hoogleeraar in de Nederduitfche Welfpreekendheid aangefteld, en, tWce jaaren daarnaa, tot P°°g|eeraar in de Nederduitfche Letterkunde, aan die zelfde Schoole , bevorderd. Den eerstgenoemden post aanvaardde hy met eene Redevoering over het Openbaar Onder- wys in de Nederduitfche Welfpreekendheid den anderen met eene befchouwing van fieter cornelisz. hooft als Dichter en Ge fcUedfchryv er. 't Zyn deeze twee Redevoeringen, welke den hoofdinhoud deezes boekdeels uitmaaken, aan welks voet de Redenaar eenige aanmerkingen beeft geplaatst, dienende, deels tot opheldering van zommige gezegden in de laatfte Redevoering , deels tot ftaaving, door aanhaalden uit des Drosfaarts Werken , van de aan hem toe-ekende Kunstbckwaamhsden. De eerlle Redevoering vangt de Redenaar aan met eenige korte trekken van het vermogen en de verbaazende uitwerkads der Welfpreekendheid , om daaruit af te leiden het wys beleid der Bezorgeren van Leydens Mootje Schoole, in net Ichepptn van den nieuwen post, hem opgedraagen, tot op dien  M. SIEGENBEEK, TWEE IIEDEVOERIKGEN. 555> dien tyd, aan alle Nederlandfche Hooge Schooien, onbekend. Thans ter zaake treedende, gaat sieuenbeek , voorat, eenige bedenkingen te keer, welke, zoo uit de geaartheid der Nederlandfche Natie, als uit de gefttldheid onzer Moedtrfpraake, zouden kunnen aangevoerd worden, om het nut eener mrichtinge te verdonkeren , welke de aankweking van W elfpreekendheid, hier te Lande, ten oogmerke heeft, t Geen de Hoogleeraar, ten dien einde, voordraagt, dunkt ons , de zaak te voldingen, mids men in bet oog huude, t geen de Redenaar zelve oordeelkunde aanmerkt : „ Onze Welfpre„ kendheid zal, wel is waar, van die der Grieken en Romeinen eenieermate verfchillend wezen } onze redenaars zuhen " „;„i, „„„„i in h,.nnp nirerlvke voordragt, die (lerke uit- „ drukking der nartstogten mei vcruuauvcu , . ' de getuigenis van Cicero ons leert, dat by de ouden gevorderd werd: dan , niet tegenftaande deze verfchillende wyzi" gingen, overëenkomlfig den minderen graad van ltvenci'g" held, aan ons volkskarakter, in ver^elyking van dat.der '.genoemde volken, eigen, zal echter het wezen der Welfpre1-'endheid by ons eene even groote toejuichirg , als by \\ de ouden, ontmoeten, en gevoiglyk. door onze redenaars even zeer kunnen bewaard worden." Od den dus gelegden grondflag bouwende, opent de Redenaar* de onderfcheidene tooneelen, op welke de Welfpreekendheid onder ons, met luister, kan ten voorfchyn tieeden. Die tooneelen zyn de Pleitzaal, de opeubaare leerltoelen yan Godsdienst en Deugd, en vooral ,, dat luisierryk tooneel, t welk het herftel van de eeuwige en oorfpronkelyke rechten der " menschheid , de bevestiging der burgerlykc Vryheid m ons Vaderland voor de Welfprekendheid geopend heeft. Op. deeze befchouwing van de nuttigheid der nieuwe inrichtinge, om onze Landgenoottn tot Welfprekendheid op te leiden, laatde Redenaar eene beknopte ontwikkeling van zyne denkbeelden volden, aangaande den w.g, welke ter bereikinge van het aan,'ewe°ezen doelwit behoort te worden ingeflagen. En hier noemt siegenbeek , in de eerfte plaats, ais eene eerfte en voornaame taak, het ondtrwys der taaie, en bovena. de heritelhns van de eer en het gezag der Ouden, de ontvonking van den verdoofden yver, om de gewrogten van hun vernuft te beoefenen , en daaruit een ryktn fchat van kragti^e woorden en uitdrukkingen te verzamelen. „ Werden (zege de Hoogleeraar) de Ouden naar eisch gewaardeerd eri beoefend, men sou , by velen onzer hedendaagfche fchryveren niet eene zoo " groote meenigte van woorden en uitdrukkingen aantreffen, ' welke uit een' uitheemlchen Ham zyn voortgefproten ; men ' zou op onze ryke en nadruklyke taal geenszins die onver. ' diende blaam van armoede en bekromj enheid werpen, wel- . ke haar door onwetendheid niet zelden wordt aangewreven." • In  56» m. siecenseek In de tweede plaats noemt siegenbeek de kennis en de hetragting der regelen en voorfchriften, welke fchrandere manHen uit de fchriften der beroemdfte redenaaren verzameld heb benj "T~ en ten d,erden' en bovenal, eene herhaalde leezins «n beoefienmg van de fchriften der uitfteekende Voon>an*eren «ke in Welfpreekendheid meest hebben uitgemunt. °Fn hier is het, dat de Hoogleeraar den tol zyner hoogagtinge betaalt aan de doorluchtige Vernuften van Griekenland en Rome als welker voortbrengzels, buiten regenfpraak, te houden'zvn „ voor de eenige onvervalschte bronnen van goeden fmaak. „ voor de volmaaktfte voorbeelden eener even krachtige, als „ fchitterende Welfprekendheid ;" bronnen, uit welke zoo veele onfterflyke naamen, als de Jaarboeken der Nederlandfche Letterkunde verfieren, al wat zy edels en fchoons voortbra>'ten . gefchept hebben. Met warmen yver beklaagt hier de Hoog> leeraar den verbasterden fmaak, die by veele hedendaagfeheu de overhand heeft genomen, en waarvan, zyns bedunkens de oorzaak aan bet verwaarloozen van de beoeffening van dé fchriften der Ouden , vooral, zoo niet geheel, moet worden toegefchreeven. Met regt befluit de Hoogleeraar, en eindigt zyne Redevoering met deeze woorden: ,. Zal derhalven door „ deze inrichling (het opeibaar onderwys in de Welfpree„ kendheid) de onvervalschte fmaak voor het fchoone en vers, hevene aangekweekt, de ware Welfprekendheid bevorderd worden, dan voorwaar is, ter bereiking van dit grootfche „ doeleinde, niets noodzakelyker , dan dat de verflaauwde „ yver voor de beoefening der Griekfche en Latynfche Let„ terkunde door alle dienftige middelen aangewakkerd, en heb 3„gezag onzer, met recht, beroemde voorvaderen herfteld „ worde. Hierdoor alleen zal de Vorftin der Wetenfchappen „ zich in Nederland een' duurzamen tempel gefticht zien: „ hierdoor alleen zal zy haar verwonderenswaardig vermol „ gen in onze pleitzalen, op onze openbare leerftoelen van Godsdienst en goede zeden , en bovenal in de achtbare „ veigaueringen onzer Vertegenwoordigers op het heerlykst „ ten toon fpreiden, en der onfchuld tot een' veiligen toe„ verlaat, der deuad tot eene weldadige fchutsvrouw, der wys„ heid tot een onwinbaar bolwerk verftrekken." In de tweede Redevoering zich ter taake hebbende voorgemeld, den ürosfaart p. c. hooft , in de hoedanigheid van Dichter en van Gefchiedfchryvei\ te befchouwen, en 's Mans uitfteekende voortreffelykheid, in die beide opzigten, te doen opmerken, noemt en ontvouwt de Hoo£leeraar, in de eerfte plaats, de vereischten van eenen Dichter, zynde, rykdom en leevendigheid van verbeeldingskracht — een fyn gevoel voor het fchoone, edele en groote — en een fchsppend vernuft, met eene gemeenzaame kennis van de gedenkftukken der Oudheid gepaard,- en toont vervolgens, dat die vereischten,in dea  tWBE «BDIVOEltlNfiSNa 5#l ien hoogden graad, in den Drosfaart vereenigd waren. Wat de bedenking der zulken aangaat, die hem , als onbefchaafd van taal, en als onnatuurlyk in zyne woordvoegingen, gereed zyn te berispen, de zulken gaat siegenbeek te keer, met aan te merken, „dat dergelyke kleine wanftaltigheden, gelyk zy de „ overige luisterrykfte fchoonheden van bet heerlykst ligchaam „ niet kunnen verdonkeren, zoo ook om de tyden, waarin „ onze Dichter geleefd heeft, verfchooning verdienen. Het„ zelfde (voegt 'er de Hoogl. nevens) moet op het gebrek „ aan welluidendheid, fomwylen in zyne gedichten plaats heb„ bende, worden toegepast. Wel verre dat dit gebrek hem, „ als eene fmette, zou kunnen aangewreven worden, komt hem „ integendeel de geenszins verwerpelyke eer toe, van het eerst „ de belangrykheid van het werktuigelyk deel der Dichtkunde „ gevoeld, door zyn voorbeeld aangewezen, en eene noodza,, kelyke hervórming in dezen tot ftand gebragt te heb„ ben." Op de zelfde wyze behandelt de Hoogleeraar het tweede deel zyner taake,waarin hy den Drosfaart zynen Tochoorderen in de hoedanigheid van Gefchiedfchryver voorllelt. Gefchiedfchryver fchryft de Hoogleeraar, waarfchynlyk, omdat hem dit woord als zuiverder NeJerduitsch, dan het anders ook gebruik Iyk Historiefchryv er .voorkoomt. Historie is, inderdaad, een Onduitsch , uit het Latyn, of liever uit het Grieksch, afkomftig woord, doch, even gelyk de Romeinen met dit woord, by overneeming , hunne taal verrykt hebben , ooit door onze Nederlandfche Klasfifche Sehryveis , vondel en anderen , gebruiktWaarom een Hoogteeraar in de Nederduitfche Welfpreekendheidt hun voorbeeld niet zou mogen naavoJgen, daarvoor zien wy geene reden: te meer, wanneer men in agt neemt het onvoegzaame der zamenvoeginge van het woord Gefchiedjchryver , al» zynde zamengezet uit Schryver en Gefchied; welk laatfte woord, indien het eenigen zin zal hebben, als eene zamentrekking of opkorting van het woord Gefchiedenis moet worden aanga-' merkt. Doch dit in 't vooiby^aan. Profesfor sizglnbeek , de> hoofdvereischten eens Historiefchryvcrs hebbende voorgedraagen, zynde waarheidsliefde, kennis van zaaken , een voegzaame voordragt van zaaken, Menschkunde en bevalligheid va» taaie, toetst aan die vereischten de Historifche Schriften varr den Drosfaart, en bewyst, dat dezelye aldaar, in de volkomenfte uitgebreidheid , plaats hebben. Dat het eeuwig Wei Is der Nederlandfche Gefchiedenisfen vooral des Redenaars opmerking moest wekken, laat zich ligt beginnen: een Werk, gelyk siegenbeek met erakd's woorden zich uitdrukt,welk den Leezer „ niet flechts een bloot verhaal van zaken, maar eene fchool „ van fla3t,eene leidftar van regeringe; een kompas van beleid; een' wegwyzer ter oorlogskunde; een' leermeester van groot„ Kiosdigkeid, bffcheidenheid en gematigdheid,' een' op wekker » tot  $6t M. sij' ge NB EEK, TWEE ltSDÈYOEBINCE». „ rot fefde des vaderlands en der vryheid doet vinden." Wift hooft's taal, ook in zyne Gefchiedenisfen, aangaat, en decaantyging van ftyfheid, duisterheid, hardheid en onbefchaafdheid aan dezelve door zommigen ten laste geleed, hoewel siegenbeek tegen het ruimichootige der toepa?finge van dit alles zich verzet, is hy, egter, met zynen Held niet zoo blind vooringenomen, dat hy niet zou erkenren, ,, dat hooft op enkele „ plaatfen, door zyne zucht tot beknoptheid en bondigheid „ de noodde zorg voor duidelykheid en vloeibaarheid ver,, waarloosd heeft, en alzoo z.ne voortbrengfelen in de al„ gemeene onvolmaaktheid der menfchelyke kunstgewrochten 3, deelen." Terwyl de Hoogleeraar, agter zyre Redevoering verfcheiden ftaalen van des Dronaai ts vermogen, om de gebeur' de zaaken als voor het oog te (childeren, aanvoert. vondt hy geraaden, een tnkel voorbeeld in de Redevoering zelve in te vlegten, den geduchten Watersnood in Brabant, in den jaare 1573, raaktnde. vermeldende het verfchrikkelyk tooneel der opgezwollene Byl, daar zy, „ ten bedde uitgerezen, de „ muren van Loven te baifte perst en ter Had inftort, heen„ vegende met verfcheiden' ü KLOPSTOCK ons land niet zeer tal ryk ; daarenboven , inter armtt filent Mufa; de tegenwoordige tyd is voor ene onderneming van dezen aard niet zeer g.mftig. Wy hopen evenwel, dat de Mesfiade nu toch in veler handen komen, en het getal der leEers wel wat zal aangroeijen. Heide de Vertalingen hebben hare waarde; die het oor^ fprongeh/Ke leest, zal gaarne althands ene derzelve by de hand hebben; en ook de bezitters van het Werk van groenevéld zullen 't Zich niet beklagen , als zy 'er zich ene v..n aanfchaffen. Wy kunnen van ons niet verkrygen , de ene boven de andere aan te bevelen : die van nieuwenhuizen wint het in den prys , en is in het tweede Deel vooral niet verminderd in waarde; die Van den ohgenoemden blyft zich ook gelyk. Nieuwenhuizcn levert ons, in zyne Voorrede , ene vertalm? van de zeer lezenswaardige, ichone Verhandeling tvet de heilige (gewyde) Dichtkunst, door klopstock zeiven voor zynen Mesfias geplaatst; waarvan wy toch wenscheen , dat de overbrenging in onze moedertaal wat zorgvuldiger ware bearbeid. Ene uitdrukking, die wy bl. XXXIU vinden, eenige helle mincn der beelden, zy ten bewyze genoeg. Vooits fchynt hy wat al te zeer met zyn 'eigen werk Ingenomen; dit doet heni de uitgave by Postér beneden hare wezendlyke waarde béichouwen; en zyne beoordeling over den arbeid van wylen groeneveld is, naar ons inzien , veel te ftreng. Het oorfpronkdyke, zegt hy, is ons Ver/laanbaarer dan de met tallooze germanismen opgevulde vertaaling van groeneveld ; zyn hexameters zyn ganseh niet van a'e wel. luidenfte ; vaak heeft hy uitdrukking, gedachte, flyl en taal aan het metrum opgeöffert , en over het geheel is hy onverfiaanbaar voor Nederlanders, welke met de Hoogduitfche taal onbekent zyn. bl. X. Jn ene Aantekening te dezer plaatze verklaart nieuwenhuizen, in het geheel niet te kunnen begrypen , dat feith ooit die Vertaling heeft kunnen aahpryzen; en oppert een vermoeden, dat, in ons oog, voor dien Dichter beledigend , en wat hatelyk is. Toch erkent hy ze've, bl. XV, dat de overzetting van groeneveld herri dikwils by het bewerken Van zyne vertaling is van dienst geween; plaatfen , zegt hy , waarover wy anders lang hadden moeten peinfen , begreepen wy dikwils oogenblikkelyk , wanneer wy deeze vertaaling opfloegen; en nu herinneren wy den burger nieuwenhuizen , dat wylen groeneveld geene vroegere vertaling voor zich had , en aan het metrum gebonden was. De onbekende, wiens arbeid wy mede voor ons hebben doet den verdienfielyken, nu reeds zaligen, ouoeneveld meer' der recht. Wy leveren nu ene proeve van beiden, en dat de Lezer ■an zelve kieze. Uit  DE MESSIAS. Sr'S Uit de Vertaling by Poster kiezen wy het flot van dep zesden Zang: ,.,,,„ „ De vroome Joannes hoorde den jammerklaagenden Te„ trus, erkende hem, en riep hem toe : Ach leeft Hy, Petrus? Gy weent! Gy verftomt.' Spreek!" Petrus fpreekt: ,, Laat my fterven, Joannes! Ach laat my „ in het eenzaame fier ven! Sterven wil ik! Hy is verloo„ ren! Ik ben nog meer verboren! Judas! Judas! afgrysfe,', lyke leerling! Cy hebt Hem verraaden ! Ik verried Hem ,\ met u! Voor allen, die my vraagden, heb ik Em, ach! in „ myne al te diepe ellende verloochend! Vlugt! vlugt! begeef „ u henen, Joannes, en laat my in fïilte fterven! Sterf, tterf „ ook! Hy is ten dood veroordeeld! En, ik trouwlooze! ik „ heb Hem voor alle de booswichten verloochend! ' „ Laat af my met de gedaanten des doods te verfchrikken! „ Zy dringen als zwaarden in myne beenderen, in myne ver„ molmde beenderen, laat af! En wend. ó wend deze dooi, dende oogen van my af, met welke gy my aanzaagt, toen „ de laagfte der daaden, de zwartfte der daaden gefchied was. ,! Ach! wat deed ik? Myn Vriend! Myn Vriend! U heb ik ,' verloochend! Hem, dien ik beminde, die my, meer dan ' anders eenig leeraar, bemind heeft, die een Godlyke man „ was! al te kleine ziel, wat deedt gy? Zie, nu zal Hy my „ ook, in het waereld - oordeel, voor zyne vroome leerlingen, voor zyne verheven engelen, niet kennen! Ken my nietl Ik verdien het! ó Ken my weder! Ontferm U over mynen „ angst! Wat heb ik gedaan! Hoe meer ik het gevoel, des te ,' dieper graaft het in myne beenderen den dood. Sterf! ÓKon,', de ik fterven! Ik zal fterven, doch langzaam 1 — Hier ver* „ ftomde hy, en weende, en verdiende te kunnen wecnen. „ Ontferm U over my! Ach ontferm U over my, ó gy Va,, der van uw Godlyk Kind! Hy moet fterven! Ik ben niet ' waardig,om met den dierbaaren te fterven! Doch laat my Hem \ nog, eer Hy zyn hoofd naar het graf neigt, eer Hy, onder ' de getrouwer leerlingen, den zegen, de laatfte liefde uit„ deelt, laat my dan den Jieminnendeu nog zien, op dat zyn ftervend oog my vergeeve! Dan fmeek ik flechts genade, ',' geenen zegen! te bang, te zeer een misdaadiger, om te roepen: hebt Gy flechts éénen zegen? Eénen flechts voor deze „ rechtvaardigen ? Ach wanneer ik, weenend, flechts vergeeving ' verkryge, dan zal ik henen gaan, en Hem voor alle men" fchen belyden! Zoo lang Gy, myn Schepper, my gebiedt ' dagen der menfchen te leeven, zoo lang zy het myne duur* ! bezigheid: Ik wil de deugdzaamen, de vroomen, alle reine " harten, ik wil hen zoeken", en hen onophoudelyk, met wee„ moedigheid, en met deze traanen verhaalen: Ja ik kende Hem, den goeden, den dierbaaren, den besten der men' fchen! Jefus , den Zoon des Allerheiligften ! en was niet ' waardig Hem te kennen! Ik was zyn uitgekoozen leerling! LETT. l80O. KQ. 13. S£ 1  566 r. «. klopstock „ Hyhad zynen leerling lief! Doch ik was niet waardig, Hein „ weder te beminnen. Want ik beminde Hem, den besten „ onder de menfchen , niet meer in d.it droevig uur. Hy was de beste, de beste! Zyn leven was voor anderen', niet hut „ zyne, vol menschlievendheden! De armen fpysde Hy, Hy „ genas de krariken , Hy wekte de geüorvenen op van den „ dood! Daarom doodden Hem de haaters der menscblievend„ heid) Heft u op, komt, gy mannen, en laat ons by zyn „ graf gaan, en weenen! Ach, te vreeslyk is het denkbeeld van „ zyn graf! Jefus! Gy Godlyke man! Waar zal uw graf zyn ? ,, Waar z ilt Gy in de ftiite Huihiërén? Indien de woe ie dei „ woedenden U een graf vergunt! — Dus fmeekte de man, „ wen de boosdoeners der aarde door woorden kennen, doch „ met daaden verloochenen; hy verworf zich door weenen de ,, kroon der martelaaren!" Uit de Vértaling van kieuwehhuizem zy het volgende uit den agtlfen Z-mg tot ene proeve: ,, 'Kr waren met hem twee misdadigers gekruicigd, want tot „ de^ze diepte had het randsbefluit des Eeuwigen, tn zyn ei„ gen, hem befloten te vernederen. Eene der moordenaaren „ hing aan zyne rechte, en de andere ter linkeizyde. De een „ was een verbat de zondaar, een grys geworden misdadiger, „ deeze keerde zyn donker, misvormd geiaad tot den' Middelaar-; „ Zyt gy de Christus? verlos ons en uw zeiven, daal van „ deezen gevloekten kruispaal neder. ' „ Mjar de andere misdadiger was een Jongeling, verleid in „ den bloei der jeugd, en niet rukeloos van harte, maar, „ weggerukt tot de zonde, verhief het zich uit zyne ellende ,, en beflrafre den anderen: Ook gy, zo naby aan den dood, „ zo naby aan de verdoemnis, want dat zyn wy, gy vreest ook th'ins God niet, wy lyden wel met recht, wat wy lyden is het loon onzer daaden , maar deeze, hy blikte op jezus , ., deeze heeft niets misdreeven. „ En nu keerde hy zich naar den Verzoener der Godheid, „ poogde zich diep voor hem te nygen, zyne wonden vloei, den hem heviger, toen hy het deed, maar hy achte de pyne „ niet, en niet de opene wonden, hy nygde zich voor den „ Verzoener en riep: Ach, Heere ! wanneer"gy in uwe beerj. „ lykheid ingaat, gedenk dan myner! Met eeo Godde- „ lyken lach zag de berouwhebbende zondaar den Middelaar „ in het aangezicht. (De Middelaar zag den Zondaar met enen Godlyken lach aan. Doch wy onthouden ons van ahc aanmerkingtn op taal en fpelling.) „ Heden, zeg ik u, zult gy met my in het Paradys zyn! „ en hy hoorde met heilige iiddering de woorden des levenï, „ geheel gevoelde hy dezelve, zyne ziel was geheel doordron„ gen „ en hy fidd rde van zaligheid. Hy wende zyn oog m nier „ meer van den Ooddelyken af, zyne traanvolle bfikfcen waai, ren nu altoos naar hem, naar den menfehenvriend, gekeerd, >, en  m Messias» * „ en zo ftierfhy ten laatfte. .Thans, toen zyn leven nog adem„ de, fpreekt hy by zich zeiven, in gebrokene woorden, het ,., donker gevoel des eeuwigen levens, hy denkt: Wie wis ik? j, wie ben ik geworden? weleer die ellende, en nu deeze „ blydfchap, deeze fiddering, dit zoet gevoel der zaligheid! ,, wie ben ik geworden? Wie bloed naast my aan het kruis? „ een vroome , recbtvaerdige, heilige man , veelmeer de „ eeuwige Zoon van den eeuwigen Vader, de van God geZon}, den Mesfias. Zyn ryk is verhevener, heerlyker, ver boven de aarde verheven, dat is hy, ó Engelen! — maar hoe diep ,, vernedert hy zich tot deezen dood, en nog dieper tot my, dit doorziet myn geest wel niet, maar hy heeft my op nieuw „ gefchapen. Thans , wyl ik voor den dood bezwyke, her„ fchept hy my van nieuw, ó Zyt dan voor eeuwig van my „ aangebeden , offchoon ik u niet begrype. Gy zyt Godje„ Iyk, en meer , meer dan de eerfte der engelen : want peen engel konde my zo van nieuw berfcheppen, — konde my„ ne ziele zo hoog tot God verheffen ! — Goddelyk , ja , t, dat zyt gy, en de uwe, de uwe ben ik, voor eeuwig! —'* Ernst en Boert voor de XIXde Eeuw, *f Almanach van he* fehaafde kundigheden voor 1S01. Te Amfterdam, hy W. van Vliet en J. van der Hey. In \2ino, De Almanachen , doorgaans gebezigd , of liever misbruikt, om een deel laffe, en tomtyds ontuchtige waar aan den man te helpen , waren altoos beneden onze beöordeelingen. De meesten, fchoon met de tytels van voor het vernuft, den fmaak, het hart. en wat dies meer is, voorzien, behelsden, over 't algemeen, niets minder dan vernuftige ftukjes, „die den fmaak en het hart eer aandeden ; veelal onrype harsfenvruchtjes , die nie s beters verdienden , dan met den Almanach ter vergetelheid verwezen te Worden. De Agent van Opvoeding , te recht voorziende, dat men weder even ais voorhren dit tydboekje zou misbruiken, om, uit een Verfoeilyke winzucht, het publiek fchandelyke prullen in de hand te ftoppen, heeft eene zeer ernftige waarfchouwing daar tegen in de Couranten gedaan. Verdient de Agent deswegens den lof van alle deugd- en goede zeden-! ie venden j; de vernuftige en arbeidzaame a. fokki , sz. heeft, door het boven aangekondigd tydboekje te vervaardigen, getoond , dat men in Nederland niet meer om ■ een' fraaijen Almanach zich in Duitschland of Frankryk zal behoeven te vervoegen , indien men zich niet met vodden wil behelpen. De Gitgevers hebben geen'kosten ontzien, om dezen oorfprondyken Almanach Zodanig uit te voeren, dat hy in geenen deele voor den fraaiften uitlandfchen behoeve te wyken.  56* a. ïokke, sz , alman/.ch. Dit is de tweede Almanach , dien wv eene beöordeeling waardig keurden , namelyk dien der Kruidkunde , waarvan wy in het begin van dit jaar (*) verflag gaven, en dien wy hopen dat ook voor bet toekomende jaar zal vervolgd worden. ° Behalven den naauwkeurig berekenden tydwyzer, en het geen daar gewoonlyk by behoort, is de Ernst en Boert in de volgende zeven vakken verdeeld , als I. Wysbegeerte II Schocme Kunften. III. Fraaije Letteren. IV. Dichtkunst! V. Korte Verhalen. VI. üitfpanningen , en Vil. Zeden en Gewoonten. De Plaatjes , door j. kuïper getekend, en door fc. a. claessens gegraveerd zyn : i. Het Portret van i kant; 2. Paufias en Glycera; 3. Taalproef van Pfammeticus; 4. Her» en Leander; 5. De Fandango; 6. Badhuis in de opgedolven Stad Pompeii, en twee geestige Karrikaturen. Voor het overige is dit tydboekje fraai gedrukt, en gebonden in eene gegraveerde couverture en in een foudraal, even als de Duitfche en Franfche Almanachen. Deze kostbare onderneming verdient allezins ieders toejuigching, aanmoediging en onderfteuning. (*) Alg. Vadert. Leiteroef. voor i8co, ifts Stak, bl. 91. Jo. chk stxuchtmeyeri Rudimenta Linguaj Gracas.&c. Rditio fecunda. Zutphania;, apud A. van Eldik, H. C A.Thieme, et H. R. van Hoorn. In 8vo. T\e overnuttige Werken van perponcher , van alphew, .XJ martinet, enz., ten dienfle der ontluikende feugd vervaardigd, zetten voormaals den geleerden scheidius aan, om ook eenige uuren van zyne drukke Ambtsbezigheden af te zonderen, ten einde iet in het licht te geeven, waardoor de weg tot het aanleeren der Griekfche Taaie, met het grootlïe recht door hem befchouwd als de fleutel der Oudheid, voor de fludeerende jeugd kon vereffend en vermakkelykt worden Overal rondgezien hebbende , of hy niet iet kon vinden ter bevoordering zyner oogmerken , viel zyn oog op de RudimenÏÏLi?1f j n " ee,frden Jo* chr. struchtmever , in welke hy dat geene vond , waarnaar hy reeds lang gewenscht bad naamlyk eene geordende Methode, eene beknopte en duidelyke voordragt, en weglaating van al dat geen, 't welk meer gefchikt was om de jeugdige harten ter neder te flaan door bergen van zwaarigheden, dan dezelve op te beuren Daar evenwel naar deszelfs oordeel, dit boek nog eeiiTe verbeteringen behoefde , en in veele opzichten kon bekort worden nam hy deeze taak op zich, en gaf het werk m t licht, in dien form, in welken wy bet by deeze vernieuwde uitgave zien verfchynen. Over het algemeen is de  J. C STB.UCHTMEÏER, RUDIMENTA GRffiCA. 5 „ De intogt in Cairo is bloedig, en overal betoont de Armee van Buonaparte heur daarsyn door zwaare Requijitiën, Contributièn «»*." Het Voarfpel beftaat in een gefprek tusfchen kotsebue ea ïffland , 't welk juist niet zeer vleijend voor hun is.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTËR-OEFENINGEN. De Echtheid der Euangelien bewezen, en derzelver Schynftrydigheden opgelost. Door joseph priestley, LL. D. F. R. S. In XIl Brieven. Uit het Engelsch. Met eene Voorreden en Aanmerkingen , door y. van hamelsveld. Te Amfterdam, by J. van der Hey, ]8oo. In gr. Svo. 21a bl., behalven het Voor* werk van XXXII bl. Men heeft Dr. edwaRd evanson , reeds in 17854 onder ons leeren kennen, door de vertaaling van een ftuk jen, onder den titel: Brief aan den Hoog- eerv/aarden Lord Bisfchop van Licht field en Coventry, over de Antikristifche Grondbeginfelen, in de meeste Kerkelyke Genootfchappcn. In dit ftukjen wordt, op grond der voorzeggingen van een algemeenen afval van den waar. achtigen en redelyken Godsdienst van Jefus Christus tot een geheimzinnig, lasterlyk en afgodisch bygeloof, beweerd, dat alle Kerkgenootfchappen zyn afgevallen van het waare Christen-geloof, en dat derzelver Godsdienst fabelachtig en valsch is (*~). Deze gewaagde vooronderftelling is door den zelfden Schryver uitgebreid en aangedrongen, in eene Verhandeling, door den Hoogleeraar van hamelsveld, vóór vier jaaren, onzen Landgenooten in handen gegeeven, met bygevoegde belofte , van eene wederlegging derzelve door Dr. ïriestlev daarop 4 zoo fpoedig doenlyk zyn zou, te laaten volgen , misfchien met eenige bygevoegde aanmerkingen. Lang te leur gefteld in hét volbrengen vari dit voorneemen , doordien men , niettegenftaande alle aangewende moeite, de oorfprongiyke Wederlegging van priestley niet eer kon magtig worden, heeft de Hoog- (*) Zie onze aankondiging iü de Algem. Vddtrl. Lettemefi VII D. 1 St. bl. 423. lett, i'Jco. no. 14. R r  574 j' ?riestley Hoogleeraar nu eerst derzelver vertaaling en uitgave kunnen bezorgen, die wy vertrouwen, dat van allen, wien het, in 't ftuk van Godsdienst, om welgegronde waarheid te doen is, en die dus hooren en wederhooren willen, met genoegen zal ontvangen worden. Gaarne neemen .wy, 't geen van hamelsveld daaromtrent, in het Voorbericht, zegt, over : „ Twee mannen , vermaard door hunne kundigheden, beiden boven de verdenking geplaatst, van aan het vooroordeel des geZags , of den invloed der K'srk, en rechtzinnigheid , onderhevig te wezen, of meer gehoor aan zekere neiging tot Dwepery,waar mede men zoo ligt den vriend van den Godsdienst beticht, dan wel aan de ftem der Rede en overtuiging der waarheid te geven, evanson en priestley , beide echter de waarheid van het Christendom , in het gemeen, erkennende en belydende, doen hier onderzoek, naar de echtheid van de Boeken des Nieuwen Testaments , niet van allen , dewyl de echtheid van fommigen door beiden onderfteld wordt, maar van de meeste , en voor de Christenen niet de minst belangryke. Evanson heeft alle vermogens van zyne fchranderheid, vernuft en geleerdheid, ingefpannen , ten einde te betoogen, dat deze Schriften, de drie Euangelien van mattheus, markus, en joïnnes, gelyk ook de meeste Brieven van paulus, en de Algemeene Brieven, aan de andere Apostelen toegefchreven, niet van deze Apostelen van jesus , en Apostolifche -mannen , oorfpronglyk, maar verdichte of ondergefchoven Werken uit de tweede of derde eeuw zyn. Priestley onderzoekt , 'met eene onpartydigheid, die men niet in twyfel kan trekken , omdat hy , in godsdienstgevoelens, zo zeer met evanson overé'enftemt, en niet min dan deze tegen fornmige leerftukken is ingenomen,' welke anders algemeen van de Rechtzinnige Christenen, als hoofdleerftukken van den Christen Godsdienst, gehouden worden, de redenen en tegenwerpingen van evanson , en toont derzelver ongenoegzaamheid, met die gemaklyke en eenvouwige overtuiging, aan, dat elk onbevooroordeeld aanfchouwer van dezen ftryd hem de overwinning, zonder eenige twyfeling, moet'toekennen." 't Geen meermaalen is opgemerkt, dat de achtbaarheid van den Bybel en der Bybelfche Leer , by elke pooging om dezelve re verzwakken , fteeds wint en zegepraalt,1 zal elk onbevooroordeeld aanfchouwer van  echtheid der euangelien» 575 \nn dezen geleerden ftryd, wien het niet ontbreekt aan bekwaamheid , om over bygebragte bedenkingen en tegenbedenkingen naar waarheid te oordeelen, ork niet opzicht tot den aanval van evanson op de meeste fchriften van het N. T., gereedelyk erkenden, en de goede Voorzienigheid danken, dat een priestlf.y, die het anders , ten aanzien van de vermeende verbastering der Christelyke Leer, met evanson zoo wel eens is, te voorfchyn treedt, om die onbezonnen onderneeming te keer té gaan , waardoor dc echtheid der Bybelfchriften waarop de zoogenaamde regtzinnigen hun geloof gronden , uit vooringenomenheid tegen de Leer, die zy 'er uit afleiden, wordt tegengefproken. De Hoogleeraar van hamelsveld heeft, hier en daar, eene enkele aanmerking onder den text van priestley geplaatst, ter nadere ftaving of opheldering van zyne gezegden , ook om den Leezer aan te wy* zen, waar hy, met betrekking tot zyne byzondere Godsdienstgevoelens , of gedachten over deze of gene fchriftuurplaats, met hem' hetzelfde gevoelt» Wy hadden wel gewenscht , dat deze aanmerkingen meer in getal, en ook hier en daar wat nader uitgebreid waren i, en nog meer, dat de Hoogleeraar met de uitgave Van 't Werk van evanson had gewacht, tot dat hem deze Wederlegging van priestley ware in handen gekomen, om 't eene en andere ftuk gelyktydig aan onze Landgenooten te kunnen mededeelen. 't Ware hem althans weinig moeite geweest , om de uitgave der Verhandeling van evanson , zoo men die dan evenwel liever afzonderlyk wilde laaten voorafgaan , met eenige ammef kingen te begeleiden, die den nadeeligen indruk van zoodanig gefchryf zouden hebben kunnen voorkomen , by eene menigte van Leezers , in welken men geen genoegzaamen voorraad van kundigheden, om over zieken van die natuur, zonder voorlichting van deskundigen, een juist oordeel te ftryken, kan vooronderftellen, en die echter zoo ligt gevaar ■ loopen , om zich, door de machtfpreuken van iemand , die zoo veel eerbied toont voor den Christelyken Godsdienst, te laaten wegfleepen , en vooroordeelen op te vatten, die men zich vervolgends met zoo gemakkelyk laat «ntneemen. Niemand behoort intusfehen het uitftel der beloofde vertaaling van priestley's Werk den Hoogleeraar van hamelsveld, die zoo veele uitneemende Ri 2 proe-  57^ j. iriestley' proeven van liefde en yver voor de goede zaak vaö den Godsdienst, en van de beste gefchiktheid ter verdediging van de hooge waarde der Bybelfchriften , heeft aan den dag gelegd, ten kwaade te duiden, en dit uitltel aan zoodanige reden toefchryven , alsof de bewyzen en tegenwerpingen van evanson misfchien niet te wederleggen of te wederfpreeken waren. De Hoogleeraar zegt wel te recht, in 't Voorbericht: „ Indien iemand in zoodanig vermoeden mogt gevallen zyn, hy ziet thans, door de daadlyke volvoering van myn voornemen , dat hy eene verkeerde rekening, en te voorbarig zyn befluit opgemaakt heeft. Hy ziet, dat de tegenwerpingen van evanson zoo geducht niet zyn, als zy hem , by den eerften opilag, konden fchynen. En, in de daad, de meesten derzelven waren niet nieuw, en dus reeds beantwoord en opgelost in mynen Bybel Verdedigd:* Hy voegt 'er nog dit by : „ Ook zal ik, by het vervolgen van myn Werk: De Christen bevestigd in zyn Geloof, gelegenheid hebben, om «et een en ander nader op te helderen, en ter (laving yan de Achtbaarheid des Nieuwen Testaments aan te dringen." De wederlegging van evanson's Werk door priestley is vervat in twaalf Brieven aan eenen Jongeling, waarin eerst algemeene aanmerkingen gemaakt worden, over de natuur van gefchiedkündige klaarblyklykheid , opgehelderd door die van de voortplanting van het Christendom. Daarna verdedigt priestley de echtheid der vier Euangelien , en wel byzonder van Mattheus, Marcus en Joannes , met aanwyzing van de willekeurige handelwyze van evanson , waardoor hy het Euangelie van Lucas , waaraan hy de voorkeuze geeft, tot den proeffteen aanneemt, waaraan hy de andere Euangelien toetst. Dit maakt den voornaamen inhoud uit van dit Tegenfchrift, Brief I—IX en XII. Evanson , niet te vrede met drie Euan^elieii verworpen te hebben , had zich , door denzellden geest van nafpooring, daarheen laaten leiden, om ook eenigen van de Apostolifche Brieven, als onechte verdichtfelen , waarin onbeftaanbaare leerftukken zouden vervat zyn, uit te monfteren , naamelyk de Brieven aan de Romeinen , aan de Epheziërs, aan de Kolosfenfen, aan de Hebreen, dien van Jacobus, van Petrus, van Joannes , van Judas, en, in de Openbaaring, de Brieven aan  echtheid der euangelien. 577 aan de zeven Kerken van Afie. De tegenwerpingen van evanson tegen die allen , op weinige bladzyden aan 't Hot van zyn onderzoek voorgedraagen , worden ook door priestley , in den X en Xlden Brief, beantwoord. De aart van het Werk laat zoo min, als ons kort bellek , toe, om een byzonder uittrekzel te geeven van 't geen priestley zoo mannelyk , op de overtuigendfte wyze, en met de grootfte onpartydigheid, tot vereffening van fchynftrydigheden, en bevestiging van onwankelbaare geloofsgronden , heeft te berde gebragt. Sommige byzonderhedèn hadden nog wel meer ontwikkeld en nader geftaafd kunnen worden. Maar 's Mans oogmerk bragt niet mede , deze ftoffen geheel uit te putten. Men kan desniettemin dit Werk voor eene gepaste wederlegging van de voornaamfte tegenwerpingen van evanson houden , die de zwakheid der bygebragte redenen , tot verwerping van ontwyfelbaare fchriften, in het volle licht ftelt, veel ftoffe tot verder nadenken geeft, en den weg wyst, om fommige ftukken , hiertoe betrekkelyk , nog wat naauwkeuriger te behandelen; waartoe ook de fchrandere en doorgaans welgegronde aanmerkingen van den geleerden van hamelsveld, die eenige verkeerde redeneeringen, zwakke bewyzen, ongegronde gevolgtrekkingen , en losfe vooronderftellingen van priestley aangetoond, en hier en daar wat beters in de plaats gefteld, of, 't geen wel gezegd was, verder uitgebreid en bevestigd heeft, van veel dienst zyn kunnen. In 't uitlegkundig vak is priestley even min, als evanson, regt t'huis. Zulk foort van Verhandelingen , als die van den Eerw. ferf , die , in 't Voorbericht van den Vertaaler, met recht wordt gepreezen, en wat meer dienen kan tot bevordering van het regt verftand van byzondere plaatzen , kunnen daarover, tot grondige wegneeming van ingebragte bedenkingen, het meeste licht verlpreiden. Rt s fir-  578 verhandelingen Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelyken Godsdienst, opgericht in Is Haege. Voor het Jier MDCCXCVJII. Te Amfterdam, en in 's Haege, by J. Ailart cn B. Scheurleer, i8oo, In gr. 'ivo, 344 bl. Het Haagfche Genootfchap, ter verdeediginge van den Cbristlyken Godsdienst , hadt, in den Jaare 1796, onder andere, deeze Prysvraag uitgefchieeveu; „ Hoedaenige begrippen hadt de Schryver van den ,, Brief aen de Hebreen aengaende het Hoogepriester„ fchap van Jefus , en in hot verre blykt overeen„ ftemming met die der overige Schryveren van het „ N. T, v" Tw;e der ingekoomene Antwoorden op deeze Vraag heeft het Genootfchap, het een met Goud, het ander met Zilver, bekroond ; hebbende het eerfte tot Schryver joannes aimtoni lotze , Predikant aen den Maertensdyk, by Utrecht; het ander, gerrit hesselïnk, Profesfor by de Mennoniten te Amfterdam, zo als hy hier getiteld wordt ; waar van ftraks nader. Voorts ontmoet men hier nog Bedenkingen over de Geboorte van jezus christus uit eene Maagd. Door johannes wIjERI, A. L. M. Phil. Doel. en Predikant in de Beverwyk; en, abraham, als een Vader des Huis. gezins, ter navolging voor gefteld. Door johannes Henricus regenbogen, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenisfen te Franeker. 'Beiden met eene Zilveren Medaille bekroond. Wat de bekroonde Prysverhandclingen aangaat, van dien aart en van zulk eene inrichtinge is derzelver inhoud, dat eene ontleeding van denzelven, en het overneemen daar van ia ons Maandwerk, eene ruimte zou beilaan, welke de plaats , die wy aan ons verflag van andere Gelchriften moeten . inruimen , zou verdringen. Genoeg zy het , derhalven, in 't algemeen te hebben aai.gemerkt, dat in beide Antwoorden blyken van meer dan gemeene Schrif uurkennisfe doorftraalen, en de ftellers van beiden, tegen de taak , welke zy op zich genomen hadden , volkomen zyn opgewasfen. Verreweg in uitgebreidheid overtreft de Verhandeling van den Predikant lotze die van den Hoogleeraar hesselink. intusfehen, wanneer wy enkel op de Vraag zelve onze op-  van het haagsch . genootschap. 579 opmerking vestigen, en beide Antwoorden daar mede vcrgelyken. zou, naar ons inzien, het onzydig oordeel aan'dat des Hoogleeraars de voorkeuze moeten geeven. Immers moet van de meerdere uitgebreidheid des Op* Hels van den Eerw. lotze de reden niet daar in gezogt worden, dat hy zyn onderwerp naauwkeuriger en meer verftaanbaar heeft bearbeid; maar omdat hy telkens zyn werk maakt , om het Godgeleerd Zamenftelzel, welk hy blykbaar heeft aangenomen , immers een voornaam Leerbegrip van hetzelve , te verdeedigen : ten welken einde hy uit de Schriften van andersdenkenden menigvuldige en breedvoerige aanhaalingen doet; 't welk zyn Gefchrift merkelyk heeft doen uitdyen. Oordeelkundig en ter zaake dienende dunkt ons daarom des Hoogleeraars aanmerking , daar hy fchryft: „, Gelyk „ he°t Leerft.uk van christus Hoogeprieslerfchap ge„ heel Bybelsch is , en bepaaldelyk in den Brief aan „ de Hebreërs omftandig ontvouwd wordt; moet zig „ het onderzoek, overeenkomftig de uitgedrukte bedoe„ ling des Vraagftuks, ook eenig!yk bepaalen tot den „ inhoud diens Briefs , zonder daaromtrend , by wyze „ van gevolgtrekkingen, andere bepaalingen te maaken, „ dan met welke wy deeze Leer in gemelde» Brief „ vinden afgefchetst ;" en daar zyn Hoog Eerw. verder herinnert, „ dat men van hem niet te verwagten „ heeft lanfiwylige redeneeringen, maar eene, zoo veel ,' mogelykfs, klaare en aaneengefchakelde opgaaf van „ het'dobrloopende redensbeleid des H. Schryvers. Te meer (voegt de Prof. 'er te regt nevens) acht ik my ', daaraan te moeten houden, zonder de gevoelens " over dit Leerftuk, hier en elders verfpreid, die .zom" wylen wyd uit één loopen, ter toetze te brengen; daar 'er alleen gevraagd' is, naar de denkbeelden of meening des Schryvers van. den Brief aan de Hebreërs 11 over het Hoogeprieslerfchap van christus."' Getrouw aan deezen regel, houdt de Hoogleeraar voet by 't ftuk, zonder 'eenige uitweidingen zich bepaalende jtot de enkele voordragt van de denkbeelden des gewyden Schryvers , of zonder zyne eigen begrippen voor te draagen of te verdeedigen : eene wyze van doen, welke byval zal ontmoeten by allen, die niet iet anders zoeken , dan eene voorgefteide Vraag grond geeft om te verwagten. Intusfehen, voor zyne gegeevefe R r 4 ne  |8q verhandelingen ne voorkeuze zal het Haagfche Gencotfchap zyne rede» nen gehad hebben. By dit algemeen verflag wegens de Verhandelingen , moeten wy een woord voegen, raakende den titel, welken de Heer hesselink aan het hoofd van zyn Antwoord voert : Frofesfor by de Mennonitm. Wy hebben eenigen omgang met leden van het Christlyk Genootfchap, by welk de Heer hesselink het Hoogleeraarampt bekleedt. Kier door hebben wy, meer dan eens, vernomen , hoe afkeerig dezelven zyn van allen menfchelyk gezag in het Godsdienftige, én om zich naar een anderen naam dan dien van den eenigen Leeraar christus te laaten noemen. Bekend is ons daarenboven, hoe zyn Hoog kEerw., aan het hoofd van zyne overige Schriften , zich beftendig Profesfor by de Doopsgezinden noemt ; eene benaaming , indien die van Christenen niet genoeg zy , door weike de gemelde Gezinte zich liefst kenmerkt. Hier, intusfehen, ontmoeten wy, tot onze verwondering, eene afwyking van het beftendig gebruik. Immers^ dagten wy, kan de Hoogleeraar zich zeiven dus niet betiteld hebben. Zou dan het Haagfche Gonootfchap, willekeurig , zich deeze verandering veroorlofd hebben ? Van lieden, die weeten, dat niemant, in het godsdienftige , eene benaaming , welke hy afkeurt, mag opgedrongen worden, konden wy zulks niet verwagten : te meer, daar zy zeiven , niet naar eenen Hoofdftigter van hunne Gezinte, zich Kalvinisten, maar beftendig Hervormden of Gereformeerden laaten noemen. In deeze onzekerheid wierden wy in ons vermoeden , hoe ongaarne ook opgevat, aangaande eene willekeurige verandering van titel door het Haagfche Genootfchap, bevestigd door den volgenden Brief van den Heere hesselink, aan welken wy gemeend hebben , eene plaats niet te mogen weigeren, Aan de Schryvers van de Vaderlandfche Letter oefeningen. Geachte Medeburgers! Wanneer het Deel van 179S der Verhandelingen van het Haagscb Genootfchap ter Verdeediging van den Christelyken Godsdienst ter uwer Recenlie komt ; zult Gy daarin vin-  VAN HET HAAGSCH GENOOTSCHAP. 58 ï vinden eene Verhandeling over het Hoogepriesterfchap van Christus, door my opgefteld ; waaromtrend ik meen de vryheid te moeten neemen, U, en daardoor ook het Publiek, het volgende onder\ het oog te brengen. Het betreft den Titel, welke achter mynen naam gevoegd is, Profesfor hy de Mennonieten te Amfterdam. Ik meen omtrend Titels zo onverfcbillig te zyn , als men omtrend dergelyke zaaken zyn moet, wanneer dezelve ons door anderen gegeeven woiden ; niet echter , wanner men ze zigzelven geeft. Het daarop lettend gedeelte van het leezend Publiek moet het bevreemden (gelyk my reeds uit voorbeelden gebleeken is), dat ik, juist by gemeld Genootfchap, verkoozen heb , my Profesfor by de Mennonieten te noemen , daar ik by andete door my uitgegeeven ltukken, waar zulks pas gaf, beftendig fchretf, Hoogleeraar by de Doopsgezinden, volgende hierin het voorbeeld van bykans alle die l.eeraaren onzer Gezinte, welke in zaaken van Geloof het gezag van feilbaare menfchen verwerpen. Verkoos ten ander my , of ons Godsdienftig Genootlchap, aldus te benoemen , de zaak was van te luttel belangs 'er eenige aanmerking op te maaken. Doch dat ik zelve (waarvoor toch elk het moet houden) in dit geval zulks zou, verkiezen, kan eenig opzien haaren, en tot ongegronde opvattingen aanleiding geeven ; tot wegneeming van welke ik hiermede, door middel van uw geacht Maandwerk, bekend niaake , dat ik by mynen naam ook den gewoonen T itel in het gecacheteerd billet aan het Genootfchap heb opgegeeven, Het Genootfchap moet zekerlyk reden gehad hebben, dien nk-t te volgen, en hier van het gewoone gebruik af te gaan. , Indien Gy deezen in uw verflag eene plaats gelieft te gunnen, zult Gy verpligten Amfterdam, Uw' beftendigen Leezer 17 Nov. 1803. ' G. HESSELINK. Hoewel de zaak op zich zelve van geen groot belang is; niet onopgemerkt kunnen wy, egter, voorbygaan, dat Beftuurders van het Genootfchap niet flegts den titel van den Heere hesselink verbasterd, maar ook verminkt fchynen te hebben, 't Is toch wel meer dan waarfchynelyk, dat zyn Hoog Eerw. zynen gewoonen titel van A. L. M. & PM. Doft., gelyk in 't flot van den Brief te kennen gegeeven wordt, aan het Genootfchap zal hebben opgegeeven. Wat toch mag de reden zyn van deeze willekeurige weglaating? Is het, omdat Rrg zy  582 verhandel. van het haagsch genootschap. zy op het Doopsgezind Genootfchap eenigzins kag nederzien ? Dit verdient het inderdaad niet; gelyk, onder andere, blykt uit de menigte fchoone Verhandelingen , door Leeraars uit hun midden opgefteld. Briefwisfhling over de Godheid van den Heiligen Geest, gehouden tusfchen den hoog gel. Heer j. heringa , Eliza's Zoon, Prof. in de Uitlegkunde van hel N. T. te Utrecht, en den wel Eenvaardigen Heere c. van Herwerden , Euangelicdienaar in de Gemeente te Amerongen. Alom te bekomen. In gr. ttvo. 2.1 bl. Deeze Brieven, niet door derzelver Schryveren uitgegeeven, noch zelfs door hun voor het algemeen, maar enkel voor elkander gefchikt, zyn ongelukkig verfpreid geworden, waarfchynelyk van de zyde yan van herwerden, die in eenen van dezelven fchryft, dat hy ze anderen te leezen gif: daardoor zyn 'er veele affchriften van ontftaan, die, gelyk dat niet anders weezen kon, al langer hoe bedorvener werden; en dit bewoog den onbekenden Uitgeever, zo als hy in een klein Voorbericht zegt, om dezelve hier echt ter beoordeeling der Lezeren door den druk gemeen te maaken. De inhoud deezer Brieven gaat, volgens den Tytel» over de Godheid van den H. Geest. Hier uit zou men ligt kunnen opmaaken, dat ze twistfchriften waren over de waarheid van dit leerftuk ; doch dan bedriegt men zich: heringa fpreekt dit niet tegen; van herwerden bewyst het niet. — Deeze Brieven betreften eigenlyk een gefprek, tusfchen heringa en van herwerden gehouden, over de wyze, waarop men waarheidlievende Christenen behandelen moet, die gemoedelyke bedenkingen tegen het leerftuk der Drieéénheid hebben; in welk gefprek heringa, volgens de opgaaf van van herwerden , zou gezegd hebben , Gy kunt wel zalig worden , al geloofdet Gy niet, dat de Heilige Geest God is, en hem tevens naar bewyzen uit den Bybel voor de waarheid van dit leerftuk zou hebben gevraagd, en vermaand om waarheidlievend dezelve in verband na te leezen. Wy kunnen, gelyk van zelfs fpreekt , alle byzonderhedèn, in deeze Brieven voorkomende, niet opgeeven; alleen zullen wy 'er dit van zeggen: Van herwerden  over de godheid van den H. geest. 5S3 den verklaart, dat hy zich het geheele gefprek (vóór 8 maanden gehouden) volkomen herinnert, (omdat het dieoe indrukfels op hem gemaakt, en hy hetzelve, kort daarna, meermaalen aan anderen hadt verhaald) hetzelve in zyn geheel, zo als het zou voorgevallen zyn, opgeeft, en genegen is om de juistheid zyner opgave met eede te bevestigen. — Heringa, integendeel, fchryft: „ Ik herhaalt, het is my onmogelyk, na agt maanden „ en langer, my vo'komen te herinneren, wat 'er al gefproken is, veel min de juiste woorden, welke ik „ gebezigd heb." (En hierin willen wy den Hoogleeraar veel liever gelooven, dan wanneer hy ons het tegendeel verzekerde.) „ Maar," vervolgt hy, „ ik weet ,, nog zeer wel eenige hoofdbyzonderheden, en God is „ myn Getuige, dat ik my omtrent dezelve wat anders „ herinnere, dan Gy hebt opgegeeven ; te meer daar „ ik my zeiven van myne gevoelens toch wel bewust „ ben." — Intusfehen moet het den Leezer eenigzins verwonderen, dat heringa wel betuigt, het is zo niet gebeurt, maar volftrekt niets van 't gefprek opgeeft» Wat zullen wy , 1 die dit gefprek niet hebben aangehoord, nu hier van zeggen ? Daar van herwerden de juistheid zyner opgave en de getrouwheid van zyn geheugen verzekert en met eede be» vestigen wil , en heringa daartegen betuigt het zich anders te herinneren , en zelfs, als zynde zich zyner gevoelens bewust, God tot getuige daarvan aanroept, oordeelen wy liefst, dat verkeerde opvattingen misverftand van des Hoogleeraars gezegden, en menfehelyke zwakheid van begrip, oordeel en geheugen, de eenige oorzaak en zyn van deeze onaangenaame gefchiedenis, welke reeds alom zo veel gerucht gemaakt, en den Hoogleeraar zeker veel verdriet en verkettering berokkend heeft, Wy moeten nog een woord Ipreeken over den toon, waarop deeze Brieven geiïemd zyn , en den geest, die in dezelve heerscht. Hieromtrend zal elk by de eerfte leezing een veibaazend groot onderfcheid' tusfchen de twee Schryveren ontdekken. By herwerden heerscht een toon , welke zynen yver voor de Regtzinnigheid kenfehetst; dit doet hem gepaste befcheidenheid, en achting voor zynen Leermeester, geheel uit het oog verliezen. Wy kunnen heringa hierin onze goedkeuring niet weigeren , dat hy, ten einde toe, zo befcheiden , toegevend en liefderyk fchryft; fchoon wy gaarne geö zien  5% briefwisseling zien hadden, dat zyn gefchryf wat meer afdoende geweest ware. Het fmart ons, dat wy dit zelfde van van herwerden niet getuigen kunnen, daar het zo zeer den befchaafden man, nog meer den Christen, en allermeest den Christen-Leeraar betaamt, vooral als hy over den Godsdienst fchryft. Ock kunnen wy het niet goedkeuren, dat hy zo fterk beweert, dat men zonder het geloof aan de Goddelykheid des H. Geestes niet zou kunnen zalig worden; en nog minder, dat hy in de verftandige voorzichtigheid van anderen , die niet met hem hunnen naasten veroordeelen , reeds kettery zoekt, Wy hebben \ 'er niet tegen, dat hy de Godheid van den H. Geest 1 gelooft, en verre zy het van ons, hem hierin te willen 1 tegenfpreeken ; maar moet men dan elk, die van ons verfchilt, veroordeelen? Onzes bedunkens voegt het faalbaare menfchen zeer liegt, om met de trentische kerkvergadering agter elk leerftuk te zetten: al wie dit niet gelooft, zy eene vervloeking l of zelfs met athanasius te zeggen: al wie dtt niet trouwelyk en vast gelooft, die en zal niet mogen zalig zyn. Zo iets is nog eer verfchoonbaar in Roomschgezinden, die de Sleutelmacht van 't Koningryk der Hemelen uit Petrus handen waanen overgeërfd te hebben, dan in Protertanten. Wy houden het voor oneindig beter , en dit raaden wy ook van herwerden ernftig aan , te denken aan paulus vraag: wie zyt gy, die eens anderen huisknecht oordeelt? geen raka te zeggen, en niet te oor- deelen om niet geoordeeld te worden. Wy voorzien wel, herwerden zal ons te gemoet voeren: „ Ik ver„ oordeel heringa , of die gelyk hy denken, niet; aJ„ leen zeg ik, dat hy de Kerk als een eerlyk man moet „ verlaaten, daar hy volgens de Formulieren der Kerk „ verpligt is overeenkomftig dezelve te gevoelen en te „ leeren." — Wy kunnen dit niet tegenfpreeken, indien heringa alzo gevoelde , als van herwerden hem befchuldigt, doch hetgeen deeze verre is van toe te ftemmen ; 'r geen wy niet kunnen beflisfen. Dit, echter , i een gevolg van die naauwe bepaalingen, die men heeft kunnen goedvinden op Synoden vast te ftellen. Wil men dezelve behouden, dan is elk Leeraar, die, deeze Formulieren ondertekend hebbende, daaromtrend andere inzigten krygt, onzes oordeels, verpligt, dergelyk een Kerkgenootfchap te verlaaten. Intusfehen ziet mei  •ver. de godheid van den h» geest. 585 men uit deeze kleine bydrage tot de Kerkverfchillen, hoe veel nadeels dergelyke naauwe Formulieren veroorzaaken, hoe zy het vrye onderzoek bepaalen, den man van onderzoek, yverig in het naarfpooren der waarheid, zo als zy in Christus is, den lust moeten beneemen , en hem fteeds, niet alleen in gefchriften , maar ook in gefprekken, zelfs met zyne vrienden, angftig en achterhoudend moeten maaken. Hier zouden wy de beonrdeeling deezer Briefwisfeling kunnen eindigen, waarin wy, om het gewigt der zaake, de Perfoonen, die ze betreft, en 't gerucht, dat Ze gemaakt heeft, reeds breedvoeriger zyn geweest, dan wy omtrend een ftukje van zo weinige bladz. gewoonlyk zyn ; maar wy kunnen niet nalaaten, vooraf nog onzen hartelyken Wensch uit te boezemen, en met allen ernst te vermaanen , dat het toch by deeze Briefwisfeling blyven moge, en dat men de oude gefchillen en twisten niet hervatte, welke in voorige dagen zo veel verwarring en verwoesting hebben aangericht. Wy vreezen niets zo zeer als dit. Het bekende odium Theologicum odium Diabolicum (Godgeleerde haat een Duivelfche haat) jaagt ons eene yskoude rilling op het lyf, als wy denken, dat dit monfterdier weder herleeven, en op de vreedzaame Kudde van Jefus aanvallen, die uit één jaagen en verwoesten zal. Laaten zy, die terftond gewoon zyn fteenen op te neemen, toch bedenken, dat de Godgeleerden door hun onverftandig en haatelyk twisten aan de zaak van het Christendom meer nadeel hebben toegebragt, dan alle deszelfs listige en geweldige openbaare vyanden. Laaten zy bedenken, dat men door het fchreèuwen , de Kerk is in gevaar, dezelve juist in 't grootfte gevaar brengt. Laaten zy bedenken, dat men, zo doende, 't bekende gezegde van voltaire maar al te zeer bevestigt, P Atheïsme ne s'oppofe pas aux crimes ; mais le Fanatisme les fait commettre: want Fanatisme, en geen redelyke Godsdiensten menfchen-üefde, is die dolle drift, waardoor men zo ligt in den naam van den God des vredes, en ter verbreiding van waarheid en gelukzaligheid, den verwoestenden kreet, te ytapen , met eene heilige woede aanheft; en welke gruwelen dit Fanatisme heeft doen bedryven , leert de Kerkelyke en Wereldlyke gefchiedenis maar al te veel. De Hoog!. heringa houJe het ons ten goede, dat s wy  §86 over dé godheid van den h, geest* wy hem raaden , om van zynen kant aan deeze zaak toch niets meer te doen: de antwoorden van van herwerden moeten hem genoegzaam hebben geleerd, of liever bevestigd, in 't geen hy buiten dien, uit de Kerkelyke en Letterkundige gefchiedenis, wel zal geweeten hebben; dat men , in zulke zaaken, zelfs door de verftaniigfte en bedaardfte redenen, weinig winnen kan. —— Wy befluiten met de uitfpraak van den Verlosfer: Zalig zyn de vreedzaamen : want zy zullen Gods kinderen genaamd worden. Nieuwe Jaars-gift. Jezus, de waare Zondaarsvriend9 tot opwekking van alle Zondaaren voor oogen gefteld. Luc. XV: 1—7. Nagevolgd uit het Hoogduitsch. Met een Voorbericht uitgegeeven, door tacouus wilEemsen, S. ó". Theol. Prof. en Predikant in zyne Geboorte Stad Middelburg ; Lid van het Zeeuwfche Genootfchap te Vlisftnge, en van het Haagfche: Kunstliefde ipaart geen vlyt. Berde Druk. In gr. 8vö. • 47 bh Dit Dichtftuk bevat 68 coupletten, die alle nagenoeg met dezen regel: Ja, Jezus neemt de Zondaars aan, beginnen en eindigen. De Dichter zelve is niet bekend. Het kwam in 175a te Augsburg in het licht. De Wel Eerw. j. w. paris, in leven Predikant' te Hulst, bragt het in 't Hollandsch over; en wylen Prof. willemsen gaf het, in 1778 reeds voor de tweedemaal, met ene Voorreden, die allezins blyken draagt van 's mans hartelyke en algemeen erkende Godsvrucht , ter drukpers. Op nieuw wordt het nu uitgegeven , en, op verzoek, door ons aangekondigd. Wy willen een couplet affchryven, met de daar onder aangehaalde fchriftuurplaatfen ter bevestiging; zo kan ieder Lezer zelve oordelen , of deze ftiehtelyke rymen ook nog iets tot zyne lering en ftichting kunntn bydragen. BL 27 flaan wy daar juist op: Ja, Jezus neemt de Zondaars aan. Dit wil Hy, dat men vry verkiaare. Maar die het in den wini wil liaan, Heeft niets aau deeze blyde aiaare. Wat  NIEUWE JAAUS-GIFT. $8? Wat helpt het, dat de Zaligheid In Jezüi! Bloed is toebereid? Dit troostwoord zal veel minder fcbynen, Wanneer men Jezus niet durft mynen. Zeg dan, ó Ziel, hoe zwaar beiaên; Ook my, ja my neemt Jezus aan. Joh. K ii. Joh. VIII: 4. aCor. IV: 3. Gal. II: 20. Hoogl. VI: 3. Gods Openbaring aan den Mensch. Een Vraagboekje tot onderwyzing in de Christelyke Leer. Te Amfleldam, by C. Covens, 1798. la 3vo. 91 bl. Dit Vraagboekje is nu eerst tot onze kennis gekomen. Het is geenzins van den gewoonen ftempel, en verdient, zoo wegens het plan, dat daarin gevolgd is, als uit hoofde van de wyze van bewerking, de byzondere opmerking van hun, die, in 't geen dusverre voorhanden geweest is,, nog geen voldoening vinden. Dit Vraagboekje is regt Bybelsch,en, boven alle ons bekende onderwysboeken, gefchikt, om het naauw verband tusfchen de Godsdienstleer en de Bybelfche gefchiedenis te leeren kennen. Den titel van Gods openbaaring aan den mensch zou men 'er hebben kunnen aflaaten. Het. bevat toch veel, dat wel uit den Bybel ontleend is, maar niet tot de openbaaring, in den eigenlyken zin, behoort. Men zou het opfchrift dus hebben kunnen maaken : Bybelfche Gefchiedenis cn Godsdienstleer. De eerfte Afdeeling , die tot. opfchrift heeft, Gods openbaaring .aan \t menschdom van de fchepping tot op de komst van Jefus Christus, bevat een beknopt verflag van de Bybelfche gefchiedenis, geduurende dat. geheele tydvak,met 't geen men daarin Goddelyke openbaaring kan noemen. .■. De tweede behelst de leevenslyzonderheden van den Heere Jefus- Christus, van zyne geboorte af, tot zyne hemelvaart, en daar op volgende heerlykheid. De derde befchryft de leer van Jejus Christus, 1. over God en zyne voorzienigheid; h. aangaande den mensch en zyne diende; 3. over de verlosfing van den mensch uit zyne ellende; 4. over 't geloof in Jefus, en de bekeering tot God; 5. over de verpligting der Geloovigen, om naar Jefus voorbed d te  gGÜ GODS OPENBARING AAN DEN MENSCH*. leeven ; 6. de hulpmiddelen ter bevordering van een vroom leeven. De vierde en laatfte handelt over dó vrucht en uitbreiding van Jefus leer door de Apostelen} over derzelver uitbreiding onder Jooden en Heidenen, over de ophelderingen en uitbreidingen , waarmede de Apostelen Jefus leer Verkondigd hebben, over de Christelyke Kerk en derzelver .uitwendige plegtigheden , en over de verzameling der Heilige Schriften. Vraagen en antwoorden zyn doorgaans gepast en duidelyk, de keuze van bewyzen oordeelkundig, en de geheele wyze van behandeling bevattelyk en overreedend. Men vindt ouk, in dit boekje , veele vraagen zonder antwoorden , om vlyt en opmerkzaamheid op te wekken, die in de Catechifatie kunnen beantwoord worden. Hier en daar had men wel iets kunnen uitlaaten, of meer bekorten. Een veikort vraagboekje uit dit grootere zou, ten minften onzes oordeels , voor eerstbeginnenden groote nuttigheid kunnen hebben. By een tweede uitgave zou ook , zoo in de fchikking der behandelde zaaken , als in de bygebragte bewysplaatzen, nog wel iets te verbeteren vallen. Dat gedeelte» waarin de zedeleer van Jefus wordt voorgedraagen, zouden wy dan ook inzonderheid wat vollediger wenfchen. --- De Schryver behoeft zich niet te fchaamen, om vervolgends zvn naam voor dit Werkje te plaatzen. Het is gevilïteerd en geapprobeerd door de Clas* fis van Nymegen; waaruit men mag befluiten, dat de Schryver in dien omtrek t'huis hoort. Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. Sfe Stuk. Té Amjler* dam, by W. Holtrop, 1800. In gr. 8vö. 83 bl. Behalven de beoordeelingen en de uittrekzels van eenige •andere Chemifche Werken, vindt men, in dit ftukje der Nieuwe Scheikundige Bibliotheek, een Extract uit het zevende Deel van het" Kruidmengkundig Journal van trommsdorff, in het welk verfcheiden belangtyke ftukken voorkomen, waarvan wy tot een proefje zullen overneemen de waarneemingen van den Apotheker buchoez» betrekkelyk het zuiver Wynfteen-zuur. Na de' verfchillende bereidingen van dit nuttig voortbrengzel te hebben nagegaan, ontdekte deeze Konstkenner, dat de hoeveelheid des gebruikten Zwavelzuurs fteeds te groot en  NIEUWE SCHEIKUNDIGE BIBLIOTHEEK. 58O en te onzeker was, cn dat 'er nog altoos onveranderde Wynfteenzuure Kalkaarde overbleef, 't geen hy ontdekte door middel van zout- of falpeterzuure Zwaaraarde, door welke de ontbinding van zuiver Wynlteenzuur niet troebel wordt. Van deeze (toffe liet hy zo lang indruipen tot dat 'er geen nederflag meer volgde, waaruit hy kon berekenen hoe veel zwavelzuur te veel was genomen. Alle zyne proeven te zamen genomen overtuigden hem, dat, tot verzadiging van zes ponden Wynfteenkryftallen, zes-en-twintig oneen zeer zuiver kryt vereischt worden , en dus veel minder dan doorgaans gebruikt wordt. Uit deeze loog bekwam bucholz doorgaans drie ponden en zes oneen droogen Tartarus Tartanfatus, terwyl de overgeblevene wel afgewasfehene en gedroogde Wynfteen Seknit vier ponden en drieof vier oneen woog. Voor ieder pond van deezen Wyn* fteen Seknit gebruikte hy zeven drachmen en vyfng greinen zuiver zwavelzuur, met deeze uitkomst, dat de zes gebezigde ponden Wyn fteen-kryftallen (leeds vyf-of zesen-dertig oneen zuiver Wynfteenzuur leverden. Byna de helft van dit (tukje der Scheikundige Btbho. theek wordt heilagen door eene Verhandeling over de toepasfins der Pneumatifiche Scheikunde op de Geneeskunst, en over de geneeskundige kragten der geoxygeneerde zelfftandigheden, voorgeleezen in de Ecole de Medtcinete Parys door four.cr.oy , medegedeeld door H. H. Med. Doei te Amfterdam. Deeze zeer uitvoerige en uitmuntend'gefteldè Verhandeling is leezenswaardig, dewyl zy all"s by elkander byeenverzamelt, 5t geen wy met eene mperdere of minlere zekerheid aangaande deeze ftofte weeten. De geleerde Schryver fielt veel vertrouwen op de geneeskundige kragten, zyns erachtens, in verfcheidene Geoxygeneerde, of het Oxygene wegneemende, lichaamen te vinden; doch raadt teffens om met te verre te gaan, en geen oud gebouw af te breeken, eer men genoegzame materialen tot een nieuw verzameld hebbewaarv ui het, zyns bedunkens, nog verre af is. „ Naauwelyks," zegt hy, „ kent men eenige yerfchynzelen van zekere verrichtingen van de dierlyke huishouding; naauwelyks heeft men eenige gelukkige toepasfingen gemaakt van de nieuwe Pneumatifche ontdekkingen, en reeds wil men 'er algemeene gevolgtrekkingen, over de natuur en de oorzaak der ziekten , uit haaien; naauwelyks heeft men de fcheiding van eenige der voornaamfte lett. 1800. no. 14. S s vocn-  5QO nieuwe scheikundige bibliotheek» vochten in den gezonden ftaat ontworpen, en men wil de ziekten reeds rangfchikken , volgens de fcbeikundigeveranderingen der vloeirtoffe, en eene humorale rangfchikking der ziekten voortbrengen. Men ftelt voor, de ziekten te verdeelen, volgens de overmaat of gebrek van hydrogène, azote, oxygèhe of carbone, terwyl men nog in geene enkele dierlyke ftof, byzonder Iyk befchouwd, de evenredigheid der zamenftellende beginzels gevonden heeft. Men verwart reeds, 't geen zyn kan, niefhet geene is; men geeft eenvoudige waarneemingen, als zodanig alleen door hunne ontdekkers aangeboden, op, als beweezen waarheden. Men zou byna zeggen, dat deeze vernuften zo driftig, om theorien te fcheppen, zo algemeen en vlytig als de denkbeelden, die hun bezig houden, door eene te voorbaarige toepasfing en onderftellige uitkomften, willen fchaden aan eene Weetenfchap, welke zy niet genoeg beoeffend hebben , om 'er een voorzichtig fchroomvallig gebruik van te maaken." Befchryving van eene langzaam voortgaande Arbeid, en daarop gevolgde Verlosfing van eene zeer wanfchapen Vrucht. Met vier Afbeeldingen van dezelve. Door N. grootendorst, Heel- en Vroedmeester te Gouda, Lid van Utrechtsch Genootfchap van Kun ft en en IVe- , tenfchappen. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, iSoo. In gr. 8vo. 28 bl. De in dit ftukje befchreeven Misgeboorte behoort tot die, welke doorgaans Acepheli Qhoofdelooze') genoemd worden, omdat in het misvormd bekkeneel weinig fpoor van Hersfenen is te vinden. Behalven het gebrekkig maakzel van het hoofd, waren ook de heupen, die doorgaans by zodanige voorwerpen ongefchonden zyn, benevens het geheel geftel der benedenfte ledematen, geweldig mismaakt. De twee eerfte der bygevoegde Afbeeldingen fcbilderen het Wanfchepzel , zo als het ter waereld kwam, van vcoren en van achteren, terwyl de twee laatfte Plaaten hetzelve in fcelet vertoonen. Voous bewyst de behandeling van het geval genoegzaam , dat de Schryver een man van fmaak en van bekwaamheid is in zyne gewigtige konst. JSto-  j, A. BE CHALMOT, BIOGR. WOORDENBOEK. 59Ï Biographisch Woordenboek der Nederlanden; bevattende de Leevensbefchryvingen van voor naame Staatsmannen ± Krygslieden, Geleerden, in allerleye vakken van Weetenfchappen, Digters, Schilders en andere Konjlenaaren, enz. enz. Opgemaakt uit Handfchriften , enz. enz., door j. a. de chalmot. IVde Üeel. Te Amfierdam, by J. Allart. In gr. Svo. 35a hl. » W/Y 2111160 de overige Deelen fpoedig ter hand W neemen," was onze belofte in 't flot der Beoordeelinge van het lilde Deel deezes Werks (*): wy toonen woord te houden met de plaatzing deezes Anykels. De aanmerking, toen gemaakt, over de bezwaarlykheid der Beoordeelinge van dusdanig een Woordenboek, geldt algemeen , en moeten wy overzulks weder denzelfden voet houden. Het oude en wydftrekkende Geflacht der van bors» selüns, in 't voorig Deel aangevangen, wordt in het tegenwoordige vervolgd. De twee-en-twintig bladzyden, daaraan bedeed , zouden eigenaartiger by het voorgaande Deel gevoegd hebben. - Op den grond onzer verwagtinge * die wy zoms voldaan, zoms te leur gefield vonden, by het doorleezen deezes Werks , ontdekten wy , op de hoogte gekomen van den naam bosch* den naam van pieter van den bosch, in leeven Leeraar der Remon/lranten te Leyden^ niet; een Man, egter, vermeldenswaardig, zo van wepen zyn Letterarbeid, als uit hoofde van het by uitftek deerlyk lot, hem wedervaaren, door den tuimelgeest der vervolginge in het Staatkundige, ten jaare 17U-. Hoe veel meer zou 'er te zeggen gevallen hebberi van reynier i eendert bouwens! Misfchien oordeelde de Vervaardiger deezes Woordenboeks * door eene korte aanduiding genoeg gezegd te hebben van het byzonder geval, 't geen aanleiding gaf tot zyn Werk, getyteld: r. l. bouwens aan zyne Committenten. Wy kunnen toeflaan dat dit waarheid is ten opzigte van ons Tydgenooten, die, dit leezende , ons die geheele Commisfie, nevens het daaromtrent gebeurdej Voor deö geest (*\ Zie hier boven, bl. 381. Ss 9  592 j. a. de chalmot geest herroepen ; maar een Werk van deezen aart is voor de Naakomelingfchap gefchikt, en dit eene plaats, die eigenaartig zich aanboodt, om van die zonderlinge gebeurtenis in den Vaderlande te gewaagen, — met eene eenigzins toelichtende breedvoerigheid te gewaagen. De Naakomelingfchap zou de bladzyden, daaraan hefteed, wel willen ontvangen, in ftede van zeer breede berigtgeevingen van oude en overal aan te treffene gebeurtenisfen. De Burger de chalmot duide ons deeze aanmerking ten goede. Zy kan hem vervolgens te ftade komen. Anderzins min bekende Vaderlandfche Mannen bekend te maaken, die in eenig vak hebben uitgeftooken , behoort tot de taak des Vervaardigers van dit Woordenboek. Zonder het mededeelen van berigten kan hy dezelve niet naar eisch, noch naar wensch volvoeren. Het is ons daarom aangenaam, nu en dan voorbeelden aan te treffen uit zulk eenen oorfprong: wy neemen , als door de kortheid voor ons beftek best voegende, over, 't geen wy vermeld vinden van joannes de bosch, in den Jaare 1713 te Amflerdam gebooren, „ en fchoon „ niet opzettelyk tot de teken- en fchilderkunst opge„ leid, liet hy nogthans, van zyne vroegfte jeugd"af „ aan, daar voor zo veel zugts en genegenheid blyken, „ dat die edele kunst vervolgens ene der hoofdbezig„ heden van zyn arbeidzaam leeven is geworden. „ Kragtig voedzel ter aankweeking van deeze aange„ boorene geneigdheid vondt de bosch , deels in de ,, keurige verzameling van tekeningen en prentkonst van „ zynen Vader, deels in de gemeenzaame verkeering „ met de beroemdfte Konftenaars van zynen tyd; jan „ en michiel van huyzum, moucheron, 'den uit„ muntenden jacob de wit en anderen. — Onge„ meen behaagden onzen Konstminnaar de tekeningen „ van jan van huyzum, en hy drong zo diep in den geest diens Schilders door, dat hy enige van van „ huyzum's voornaamfte en uitvoerigfte tekeningen zo„ danig heeft gekopieerd, dat konstkundigen dikmaals „ moeite hebben, om de kopiën van de origineelen te „ onderfcheiden. Daarenboven zyn de eigen inventien ,, van de bosch , van Arkadife landlchappen , ins,, gelyks in den trant van denzelfden jan van huy„ zum , of wel in dien van moucheron famengefteld. „ Meer hieldt de bosch zig bezig met tekenen, dan n met  biographisch woordenboek. 59$ „ met fchilderen met olieverf ; als zynde dit laatfte te „ omflagtig voor iemand, die niet als een kostwinning, 5, maar "flegts tot zyn vermaak en uitfpanning, de konst „ behandelde. De voornaamfte proeve van zyne be„ kwaamheid, in 't fchilderen met olieverf, is eene ka,, mer met Arkadife Landfchappen befchilderd, in het „ huis, weleer in eigendom bewoond door zynen geleer,, den Vriend pieter fontein , in leeven Leeraar der ,, Doopsgezinden te Amfterdam, ftaande op de Heere„ gragt. Voor 't overige was joannes de bosch een „ eerlyk, welmeenend, openhartig en by uitfteekenheid „ Godvrugtig Man. Hy overleedt ongehuwd den 31 Jan. „ 1785 , in den ouderdom van bykans 73 "jaaren. ,, 's Mans nagelaatene Tekeningen worden onder het „ konstlievend Geflacht bewaard." Zommige Gedachten leveren een aantal Mannen op, die een aanmerkelyk gedeelte van elk Deel deezes Woordenboeks vullen; zo loopt dat der brederodes van bl. «32 tot 276. Min algemeen bekenden voert de chalmot in dit Woordenboek in ; zodanig is jacob brocard. Kortlyk neemen wy het volgende daarvan over, zonderlingheidshalve. Hy was een Openbaaringfchryver en ,, goedhartig Dweeper van de XVI Eeuw, een Venetiaan „ van geboorte. Hy verliet zyn Vaderland , kwam in „ Holland, omhelsde daar het Proteflanfe geloof, wierd „ een yverig tegenftander van het Pausdom, en gaf ver„ fcheide boeken in 't licht, in welke hy beweerde, ,, dat de byzondere gebeurtenisfen , in de XVI Eeuw ,, voorgevallen .. door de Propheeten waren voorfpeld. „ Na de Godfpraken der Schriftuur, in gevolge zyne „ hersfenfchimmige denkbeelden , op reeds gebeurde „ zaaken toegepast te hebben, ging hy een grooten ftap ,, verder, en nam de vryheid , om die aan toekomende gebeurtenisfen toe te wyden, en voorzeide, uitkragte „ van deeze en geene Scbriftuurtexten, dat dit of dat „ aan den Prins van oranje , flips den II, Koningin „ elizabeth, aan den Keizer, enz. zou gebeuren. De ,, Kerken der Vereenigde Nederlanden vreesden niet zon- der reden, befchuldigd te zullen worden , dat zy die „ droomeryen goedkeurden , indien zy hieromtrent een ,, diep ftilzwygen in acht namen : om zulks dan voor „ te komen, veroirdeelde het Synode Nationaal van S s 3 „ Mid'  594 j* a' be ehalm°t) ei0gr. woordenboek, „ Middelburg in 1581 deeze wyze van de H. Schrift te ,, verklaaren, en gaf last aan lambert daneaü, Hoog„ leeraar in de Theologie te Leyden, en aan maktin „ lydius, Predikant te Amfterdam, om brocard op „ eene ernlige wyze over zyne droomeryen te onder„ houden, en het ongerymde daar van voor te ftellen: „ men verzekert, dat deeze, onbekwaam om de zwaa„ righeden op te losfen , welke men tegen zyn leerftel„ zei aanvoerde , de belofte deedt om voortaan van die „ zogenaamde Prophetien af te zien. - Intusfehen hadt „ deeze Dweeper zekeren Franfchen Edelman, die yve, „ rig Proteftantsch was, jacob seutjr-pardaillan ,, genaamd, zodanig weeten in te neemen en zyn ver- ftand te beguichelen, dat hy het middel vondt, om „ hem door een aantal Schriftuurtexten, die hy naar ,, zyne denkbeelden verklaarde , te doen gelooven, dat „ men welhaast een Vorst van hunne belydenisfe zou ,, zien opdaagen, die den Pauslyken Zetel zou omver „ werpen, en het hoofd der christlyke vereeniging zou ,, zyn. Pardaillan was een yverig Dienaar van „ hendrik den IV, toen ter tyd Koning van Navarre; „ hy dagt dat die Koning door den Hemel voorbefchikt was tot zulk een roemwaardig doeleinde , en ten „ eenemaalen vervuld met die hoop , ftelde hy aan „ denzelven voor, om een gezandfehap aan de Protest ftantlche Vorften te zenden, en boodt zichzelven' tot „ dien perfoon aan. Doordien zyn voorftel niets be3, helsde dat tegen de middelen ftreedt, welke men te „ dier tyd tot begunftiging van zyne party dagt te „ moeten omhelzen, wierd dat aanvaard, en hy in 1583 9, als Gezant aan die Vorften gezonden. Men fpotte „ niet weinig met hem, toen men de waare dryfveer s, ontdekte , die hem in beweeging hadt gebragt, en „ hem aangefpoord om de onkosten te draagen van st het drukken der Boeken van zyn Propheet." Reis  stolberg, reis door duitschland, enz. 595 Reis door Duitschland , Zwitzerland, Italië en Sici' He, van fredrik leopold , Graave van stolberg. Uit het Hoogduitsch. Ilde Deel. Met Plaaten. Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. 8vc. 479 bl. Genoeg hebben wy, by de aankundiging des Eerften Deels O, zo van den Schryver als van den Vertaaler, en het algemeene dit Werk betreffende, gezegd, om onmiddelyk over te gaan ter aanwyzinge van 't geen de Leezer in dit Tweede Deel zal aantreffen. Uit Milaan den 15 Nov. 1791 is de eerfte Brief deezes Deels, de XXXVII des Werks , gedagtekend. Noodig is het, die tyd-aanwyzing te vermelden; dewyl de Graaf, blykens dezelve, de Reis deedt vóór de groote Veranderingen, door de Franfche wapenen zints in Italië, althans wat de Kunstftukken betreft, te wege gebragt. De keurige Vertaaler geeft, aan den voet der bladzyde,ons ten dien opzigte, by gelegenheid van een Schilderft.uk van titiaan , in de Kerk Santa Maria della Grazie, te kennen: „ Het zal vermoedelyk veelen der Nederduitfche Leezers niet onverfchillig zyn, te weeten , welke Kunstgewrochten en Zeldzaamheden, door onzen Reiziger meer of min uitvoerig belchreeven, onlangs uit Italië naar Frankryk zyn overgebragt. Hiertoe in ftaat gefteld door een onzer verdienstlyke Landgenooten in Zending te Parys, zal ik zo veel mogelyk aan deeze weetgierigheid trachten te voldoen. Hoe veel 'er ook op de byzonderhedèn dier overvoering en plaatzing zy aan te merken, is het toch zekert dat onze Kunstminnaars zich hierdoor in de mogelykheid bevinden , om met merkelyk geringer opofferingen van tyd en kosten, dan eertyds, veelen dier waereld-beroemde ftukken zelf te kunnen bezigtigen." Naar de doorgaande fchryfwyze des Graafs, geeft hy, wegens elke Stad van aangelegenheid, in 't geheel beloop zyner Reize, eerst de oude, en vervolgens de laatere en tegenwoordige gefteltenis op ; dit gefchiedt dus ook ten opzigte van Milaan, en betreft alle Steden, welke wy vervolgens ontmoeten, eu met hem reizende in- (*) Zie hier boven 1 bl. 74. Ss 4  595 STOLBERG intreeden. Te Mi/aan van de galleryen fpreeken Je, welke men daar by veele gebouwen aantreft, geeft de Reiziger ons een verflag van de zeldzaame wyze dier Stadbewooneren, en der Italiaanen, om winter- en zomer-verlustigingen te fcheppen. „ Deeze galleryen, welke men hier by veele gebouwen aantreft, maaken niet alleen een fraaije vertooning, maar zyn ook in den zomer, uit hoofde van de fchaduw, welke zy verfchaffen, zeer aangenaam. Men kan niet nalaaten zich te verwonderen over zo veele fcbaduwryke plaatzen in de Steden, door eene kostbaare bouwkunst aangelegd, daar de Italiaanen by hun buitenplaatzen zich zo weinig om de verkwikkende fchaduw van het geboomte bekommeren. Dit tegenzeggelyke laat zich alleen verklaaren uit hun zonderlinge gewoonte om het warme zomerfaifoen in de Steden door te brengen. Op het einde van den herfst betrekken zy hun landverblyven, meer uit gewoonte dan om de natuur te genieten , en keeren doo;gaans in de maand December weder Stad waards. De winter, die in dit land eene paradyzige lente is, en de zomer, wiens blaakenden gloed zy in het lommer van digte prieelen en aan den oever van koele beeken, indien het hun gelustte, konden ontwyken, worden van hen in de fombere Steden doorgebragt. Dan roept men allerlei gemaakt tydverdryf te hulp, om de plaats van zachte en edelaartige natuurgeneugten te vervangen; doch achter de kakelbonte rei van kunftige vermaaken hinkt de kreupele verveeling, en waar deeze te gelyk met die vermaaken binnenfluipt, is het gedaan met alle waare geneugten, ook die _ des huislyken leevens , welke welhaast door dwaasheid en ondeugd, met haaren ganfchen nalleep van elenden, worden verdrongen," Lodi en Piacenfa in her doorreizen befchreeven hebbende, is voorts de XXXVIII Brief aan Parma hefteed; gelyk de XXXIX en XL, naa eene vermelding in het voorby gaan van Reggio en Modena, aan Bologne, waar de Schilderfchool des Reizigers aandagt boeit, en hem doet fchryven: „ Ik bevind my geduurig in Hesperiïche Kunsttuinen, waarvan rafac'l, correggio, titiaan, de carraccios, guido, michel angelo en zo veele andere groote mannen , de planters en aanleggers waren. Befchouw, bid ik u, myne drooge fchetzen als bloemen, wel in het paradys geplukt, doch tevens als bloemen, die,  REIS DOOR DUITSCHLAND , ENZ. 597 die, van den Hengel afgefcheurd , in myne handen verwelken." De XLI en XLII Brief fchetzen ons Florence. Ten aanziene der daar voorhanden zynde Schilderftukken drukt hy zich dus uit: „Ik moet u belyden, dat de beroemde gallery alhier niet aan myne verwachting heeft voldaan. Het is wel waar, dat men hier fchild:ryen van de grootfte meesters aantreft; doch het zyn juist niet hun meesterftukken , en de overige zyn uit de Floren. tynfche fchool, waar van de manier droog en mat moet voorkomen aan ieder, die met de kragtige en levendige manier van uitdrukking der Bologneefche Schilders, vooral van de drie caracci, ouido rem en guërcino, gemeenzaam is geworden. Des te ryker is daarentegen deeze gaandery in ftandbeelden, waar van zy de meesterftukken der hooge oudheid bezit." Deeze worden met een kunstkeurig oog befchouwd, en ktirt maar kragtig befchreeven. De oude en beroemde Stad Pifa, met den ongemeen zagten hemel, onder welken dezelve ligt, bezogt onze Reiziger, fchoon hy eenen omweg moest neemen; den XLI1Ï Brief leezende , zullen wy gaarne met hem die zagte lugt als inademen, die planten zien groeijen, en, fchoon in Wintermaand, de Meimaand befchouwen. Ten aanziene van den vermaarden Toren, welke aan de eene zyde vyftien voeten over hangt, fchryft stolberg, dat dezelve „ van een fraaijen ftyl is; hy ftaat aan den Dom, waar van by ook het klokkenfpel en uurwerk bevat. Men verhaalt, dat hy vaneen Duitfch' bouwmeester zou zyn opgericht, even gelyk die van Florence enAsfifi, en wei in de elfde Eeuw. Ten dien tyde bloeide de bouwkunst by de Duitfcbers. De Gothifche bouwtrant kwam uit Spanje , over Frankryk, na Duitschland. Sommige vermogende en vrye Steden van ons Vaderland gaven dien een nieuwen vorm, Eenige Duitfche bouwmeesters en hun discipelen bragten dien na Italië. Niet dan fpade maakten de Italiaanen van de grootfche overblyfzels der oudheid gebruik om het fchoon der kunst te leeren: zy deeden het eindelyk, en wierden weldra de leermeesters van Europa." De Vertaaler, diemeer- maalen eene aanmerking aan den voet des blads plaatst, maakt op den vreemden ftand, aan dit gevaarte gegeeven , deeze , onzes inziens , zeer juiste aanmerking ; „ Men moge doezen Toren, zo wel als die van Bologne, S s 5 als  59% STOLBERG als een meesterduk van bouwkunst befchouwen; het is my altoos voorgekomen, dat de bedoeling des Kundenaars m deezen weinig lof verdient. Het denkbeeld van een gevaarte, dat my ieder oogenblik, door deszelfs val, tracht te verpletteren, kan ik niet overeenbrengen met dat van het gewrocht eener kunst,wier hoof j bedoeling altoos zyn moest, aan het geen zy van dien aart dicht, kracht , hecht- en vastheid te geeven. Sofia la Hoche befchouwde het , myns oordeels , te recht als een blyk van den kinderachtigen fmaak, die het voortferagt." Naa in het doorreizen verdag van Siena en Radico. fant gegeeven te hebben, treedt onze Reiziger Rome bin5?n,™Pe ,^eIYuidiëe, en grootiche voorwerpen, welke die Werelddad en derzelver ommedreeken den oogen bieaen, en de ontmoetingen aldaar, geeven doffe tot een aantal Brieven; de XLIV tot de LIX zyn van daar gefchreeven. Wy kunnen ons niet inlaaten zelfs tot eene hoofdzaaklyke aandipping van het Oudheid- en Kunstkundige in dezelve ten toone gefpreid Wv houden ons verzekerd , de Leezers deezes Werks zullen met ons in de bekooringe komen, die wy, te onzer voidoemnge , involgden , om de Brieven van daar te herleezen. Zodanig is onze Reiziger te Rome niet ingenomen met het oude en grootfche, 't geen hem omringde, of hy deelt ook aanmerkingen van eenen anderen aart mede; m den L Brief, gedagtekend n Jan. 179a, meldt hy „ Eergisteren , des morgens vroeg , fneeuwde het, en vermids het gisteren vry koud was bleef de fneeuw op die daken liggen , welke niet van de zon befcheenen wierden. Sedert den winter voor drie jaaren, C1788, «9) die in Duitschland verfchriklyk koud en ook in Italië ongemeen ftreng was, had men hier geen fneeuw gezien. Echter bleef zy toen vyf dagen liggen. Verfchei. de paarden vielen, en braken de beenen , dewyl 'er geen fmeeden waren , die het fcherpen verdonden. Tot voorkoming van deeze ongelukken, wierp men, uit de Hallen, mest op de draaten ; doch een zuidenwind, die de fneeuw deedt fmelten en de mest ontdooiien, veröirzaakte een ondraaglyken dank. „ Geduurende de vyf d?gen, dat het bleef vriezen , vermaakten zich de Duitfchers en Engelfchen, die in der yl fchaatzen hadden laaten vervaardigen, daar op te ry- den  REIS DOOR DUITSCHLAND, ENZ. 599 den in den bevroozen vyver der Villa EorgheCe , tot eroote verbaazing der Romeinen, die het onbeoryplyk voorkwam, hoe deeze vreemdelingen, met fmalle yzersi onder de voeten, zo veilig konden voortkomen, daar zy niet ongeftraft den eenen voet voor den ander konden verzetten „ Ondertusfehen, wat was ook die laatfte winter van 1788, 89, in vergelyking van dien winter, welken Rome in het jaar 270 vóór onze tydrekemng ondervondt, toen de fneeuw veertig dagen agtereen bleef liggen? Het blvkt uit eene menigte van plaatzen, zo uit Dichters als uit Gefchiedfchry vers, dat, over 't algemeen, m oude tvden, de luchtftreek in dit gewest niet zo zacht was als tegenwoordig. Ik laat het den Natuurkundigen over, de oirzaaken daar van te onderzoeker^ de zaak zelve is onbetwistbaar. Vermids,in alle onenbaare huizen deezer Stad, met dan zeldzaam fchoorftêenen , althans geene kachels gevonden worden, fluit men, zo dra het begint te meeuwen , alle lcerfcholen en gerechtshoven , en opent deZelve niet weder, dan nadat de fneeuw van de daken vcdweenen is. De koude van gisteren was reeds te 'ftreng voor de Romeinen : ondertuslchen hebben 'er de bloemen in de tuinen niets van geleden. In het gras bloeijen niet alleen zodanigen, welke voorboden, maar ook zodanigen, welke by ons kinderen deiLente zyn." ■ . . Eg een Ouder dit niet ongemerkt voorby laaten gaan, zo hy waarlyk het geluk van zyne kinderen wil bevorderen. Hendrik wa9 met een enkele zeetogt niet bedorven geweest: mogelyk wag ; hy daar door op andere gedachten gekomen , en dan hadt hy nog altyd koopman kunnen worden. De zoon van een zeker I Heer, by my bekend , wilde nergens toe deugen en met alle ; geweld Snyder of Ivleermaaker worden. De verftandige Vader Hoorde zich niet aan de praatjes van de menfchen, maar ! liet zyn' zoon een veertien dagen op de fnyders-tafel arbeii den. Spoedig kreeg de jongen toen een' tegenzin in zyne ! liefbebbery. Na lang bidden nam de Vader zynen zoon weêr in huis. De knaap wierdt ter fchool befteld, paste nu veei l beter op dan voorheen, en ftaat thans by 't algemeen als een ■ verlfar.dig man te boek. „ U as Hendrik by zyne keus gebleeven , wat zou 'er aan > verlooren geweest zyn, zo hy een zeebonk geworden was? . De zeedienst is een zo achtingwaardig beroep, als 'er zyn knn. : Zonder Matroofen en Zeeofficieren kan ons Vaderland niet be" \ houden blyven ; en het is aan deezen , dat hetzelve een groot \ deel van zyn behoud tot nu toe te danken heeft. De verftan- di-  604. WEEKBLAD dige acht den man niet om zyn beroep; raaar het beroep om den man. Een ryk Koopman met een flecht hart zal niet geacht worden, omdat hy juist ryk en een Koopman is: even 20 min zal een Zeeman, zo hy anders een eerlyk hart in 't lyf heeft, veracht worden omdat hy juist een arm matroos is: want het kleed maait den man niet. Die tot een Zeeman in de wieg is geiend; z.il nooit een goef Koopman of Predikant, enz. worden. Gy hebt wel eens gehoord of geleezen van Michiel Adriaansz. de Ruiter ? Deeze held hadt eerlyke maar armoedige Ouders. Mtn beitelde den jonden Michiel op een lynflagers baan; maar hier wou de knaap geheel niet om Iyk. Hy moest naar zee. Het gefchiedde. De Ruiter wierdt bootsmansjongen. Hy paste voorbeeldig op: en wat is het gevolg geweest? . . . Deeze zelfde Michiel Adriaansz. de Ruiter is niet alleen een uitmuntend Mensch, Burger, Kristen , Echtgenoot en Vad#r, maar ook de grootfte Admiraal ter zee geworden , dien Nederland immer gehad heeft. Hadden de Ruiters Ouders gelyk die van Hendrik gehandeld, wie zal zeggen dat die groote man het beter zou gemaakt hebben dan onze Hendrik? „ Alle die hunne kinderen liefhebben en derzelven wezenlyk heil willen zoeken , mogen dit een en ander wel eens bedenken , en dan vooral eens leezen het boekje, dat door de Maatfchappy Tot nut van 't Algemeen omtrent dit ftuk is uitgegeeven , getyteld : Prysverhandelikg op de Vbaag: waaraan zullen Ouderen hest kunnen weeten, tot welks Ambachten of Handwerken hunne Zoonen , volgens kunne geaartheid (genie), behooren opgeleid te worden?" Wy hebben te liever deeze zo rechtmaatige aanmerkingen overgenomen , uit hoofde van de beklaagelyke minachting , waarin de Zeevaart by veelen in ons Vaderland geraakt is. Aan de Zeevaart toch is Nederland zyne opkomst en bloei verfchuldigd, door deeze zal het zich moeten ftaande houden, indien het nog eenigen noemenswaardigen rang onder de Volken der aarde zal blyven bekleeden, of in het geheel voor een Volk gerekend worden. Het ontbreekt niet aan voorbeelden van aanzienlyke Gedachten, welker Voorouderen, zelvcn reeds tot den dcft'gften burgerftand behoorende , als Schippers ter koopvaardy hebben ge>aren. En hoe menigvuldig plagt in vroegeren tyd het getal der Nederlandfche Schippers en Matroozen te zyn ! Hoe veele vreemdelingen heeft men nu, vooral onder de laatstgemelden , noodig, zelfs in vredestyd tot bemanning der koopvaardyfchepen. terwyl genoegzaam alle Ouders van eenig zogenaamd fatfoen voor niets bykans meer fchrikken , dan dat hunne Zoons de Zeevaart tot hun beroep zouden kiezen. Voor de Moeders vooral fchynt het denkbeeld der gevaaren van het zeeleeven 011verdtaagelyk, en daar aan moet maar alles, neiging en gefchikt»  voos den GEMEENEN MAN» ggj fchiktheid der kinderen , algemeen belang des Vaderlands, byzondere welvaart van familien, en wat men meer wil, opgeofferd worden ! Doch wy verliezen ons Weekblad uit het oog. No. 68 begint eene uitlegging van Vaderlandfche fpreek» woorden, welke in No. 92 en 93 vervolgd wordt. De drié eerfte, bl. 54a, zyn: Zoo vinnig ais een kat: zoo loos als een kat: en het katje van de baan. De Schryver (*) is van gedachten , dat het woord kat hier niet het dus genaamde dier bedoele, maar het Volk Katten geheten. Vinnigheid wil hy in het dier Wel erkennen, „ vermits de katten in het algemeen voor nydige fchepfelen worden gehouden." Maar loosheid past, zyns oordeels, niet op een dier, ,, dat weinig of geen overleg heeft." In beide punten zyn wy met den Schryver niet eens. Een hond is meestal nydiger dan eene kat, en nydigheid is geheel iets anders dan vinnigheid. Maar de vinnigheid van eene kat vertoont zich duidelyk in de Wyze, waarop zy haare prooi aanvalt en met dezelve omfpringt. En wat de loosheid aanbelangt, leeze men flechts hetgeen buffon van de katten zegt, in zyne Natuurlyke Historie der Dieren. Ten opzichte van het derde fpreekwoord belyden wy onze onkunde , en kunnen dus den oorfprong, hier opgegeven, noch ontkennen, noch bevestigen. ' De historie van Marten en Mietje, No. 79, is duidelyk ontleend, het zy uit marmontel. arnatjd, ot mercier, uit wien Weet de Recenfent zich niet Te herinneren, dewyl hy geenen deezer Schryveren bezit , maar dat hy ze gelezen heeft, en, zoveel hy zich kan te binnen brengen,by eenen van deeze drie, is zeker. Hy meent zelfs, dat zy in een of ander Nederduitsch Tydfchrift VGrtaald is. Na hetgeen de Uitgeevtrs van het Weekblad in hun Bericht gezegd, en wy daaruit in het voorige jaar hebben aangetekend, kan men dit overneemen op zichzelve niet berispen: maar wy zien geene reden, waarom men de vertelling vermomd , Duitfchers in plaatze van Franfchen voor de perfoonen genomen, en het tooneel uit Normandye in NederSaxen verplaatst hebbe. Met ongemeen genoegen lazen wy de aanfpraaken van den Burger Groninger, zo als hy zich noemt, in het Volksonderwys te Haarlem, voorkomende in het Tweede Deel, No. 80 en 98, en in het Derde, No. 137, 138, 145 en 146, gelyk ook de hoogstnuttige aanmerkingen van verfcheidene anderen tegen het onder den gemeenen Man nog maar al te zeer heerfchend bygeloof raakende fpookeryen, waarzeggeryen. almanachs-voorfpeliingen , enz. en tegen onbezonnen bedryven, welke, fchoon alleen uit brooddronken dartelheid, zonder oogmerk van befchadigen, voortkomende, maar al te dikwyls heil- loo- (*) van heyningen bosch« LETT. I803. NO. 14. T t  C©6 weekblad looze gevolgen na zich fleepen. Een allerbeklaagelykst voorbeeld leest men daarvan in het Tweede Deel, bl. 753. Nog een ftukje van den Burger h. westeu zullen wy, met zoveel verkortinge, als ons mogelyk is, tot eene proef geeven, en daarmede dit bericht fluiten. Het komt voor in bet Derde Deel, No. 133, en begint met eenen brief van zekeren Evert Kniezinga aan zynen Vriend Kristiaan Kalmhart. De eerlte klaagt daarin over zyne droefgeestigheid, verdriet, kommer en bange vooruitzichten, verwondert zich over de beftendige weltevredenheid en vergenoegdheid van zynen Vriend, wiens om Handigheden anders van de zyne zo grootlyks niet verfchillen, en verlangt te weeten, hoe dezelve het maake om zoo veel meer vreugde in dit leeven te fmaaken. Na eenige zeer ver- Handige en gepaste aanmerkingen over het menigvuldige goede, hetgeen wy van den Alzegenaar genieten , over onze verplichting tot dankbaaiheid en vergenoegdheid , over de fchadelyke ukwerkfels der ontevredenheid, antwoordt Kalmhart op de gedaane vraag: ,, Ik heb voor my zeiven eenige Regelen ontworpen, dia tot bevordering van het vergenoegen my zeer noodig en nuttig fchynen. Deeze ftel ik my geduurig ter beoefening voor: en ik bevind 'er my wel by. Dezelve wil ik nu aan u mededeelen. „ 1. Vestig uwe aandacht meer op het gene gy hebt, dan op het gene gy mist. ,, Dat deeze regel vergenoegdheid bevordert, is van zelf klaar: want bepaalt men zich veel by de voorrechten en weldaaden, die men geduurig geniet, dan verblydt men 'er zich ligt over; zy leiden ons natuurlyk op tot erkentenis van den milden Geever , die ons alles ryklyk fchenkt om te genieten. Jn tegendeel, ftaaroogt men geftadig op het gene men mist, en ziet men wat men bezit voorby , dan wordt daar ontevredenheid met ons deel uit gebooren. ,, 2. Vergelyk uwen plaat meer by dien va» hun, welke minder, dan by dien van zulken, die boven u bevoorrecht zyn of fchynen. ,, Deeze tweede regel is een aanhangfel van den eerften, of ftaat ten minften met denzelven in het dllernauwile verband. Dus moet hy ook even zeer dienen ter bevordering van ons vergenoegen." Dit wordt aangetoond met het voorbeeld van twee hieromtrent op vei fchillende wyzen handelende perfoonen , hetgeen wy, om niet te ver uit te weiden, overflaan. De Schryver vervolgt: „ 3. Befchouw uw lot en omftandigheden veel aan de voordeeligfte zyde „ Deeze regel hangt insgelyks met den voorgaanden nauw famen. De betrachting van denzelven zal ook niet minder ons genoegen bevorderen." Wederom een paar voorbeelden ,  voor DEN gemeenen man. rj07 den, waarvan wy het eerfte, hoe treffende, om reden als boven, voorbygaan: maar het andere is zulk een ftaaltjen van dwaaze ontevredenheid , dat wy den lust om het te plaatzen niet kunnen wederftaan. „ Een zeker welbemiddeld Landman had eens,.in een vruchtbaar jaar, zoo veel meer veldvruchten in te zamelen dan gewoonlyk, dat hy byna de helfte meer geld aan daghuuren voor *t werkvolk uittdlen moest dan te vooren. Een zyner bekenden eens, 0{Seen' avond, in zyn huis komende, vond hem heel gemelyk en misnoegd. En de reden van zyne verdrietlykheid, ontdekte hy ras, was hier in gelegen, dat hy zoo veel aan arbeidsloon had moeten uittellen!" Doch ons papier is bykans vol. Wy zullen ons daarom vergenoegen met alleen de overige regels op te geeven , zonder byvoeging der ophelderingen. 4. Wees geen Bemoeial, noch Albedil. ■ 5. Wacht u voor buitenfpoorige Eerzucht. 6. Houd uw lichaam en geest ge- duurig met nuttige werkzaamheid bezig. 7. Tracht altyd tiaar een goed geweeten, door uwen pligt in alles getrouw waar te neemen. — 8. Vestig, in het toekomflige, uwe aandacht niet te veel op het kwaad, dat u mogelyk overkomen kan. Vertrouw uw lot aan Hem, die V heelal regeert. —— 9. Beoefen steeds den godsdienst van jesus. Misfchien denken fommigen onzer Leezeren, dat wy by een Weekblad ons ruim lang genoeg hebben opgehouden. Maar dit Weekblad kan niet te algemeen bekend , niet te fterk aangeprezen worden. Dit zy onze verdediging; terwyl wy den Schryveren wenfchen, dat hunne loflyke poogingen het bedoelde nut, waartoe zy zowel berekend zyn, meer en meer mogen veroorzaaken, en waare Kennis, gepaard met zuivere Deugd en Godsvrucht , onder den zoo genaamden Gemeenen Man niet alleen, maar ook onder hoogere ftanden, uitbreiden. De jongfle dag. Een oorfpronglyk Nederduitsch Dichtftuk, door d. onderwater. In gr. 8V0. 31 bl. J/7yras deze taak my toevertrouwd? Deze vraag gefchiedt niet aan ons, maar aan den Alweetenden ; wy behoeven dan ook niet te andwoorden. En, hoewel de Dichter nu in zyne Voorreden verzoekt, dat men da nog overgeblevene gebreken in dit Dichtftuk niet goedgunftig over het hoofd zie, en zegt zich gelukkig te zullen rekenen, zo men hem voor de vierftchaar des verftands, der kunde, rede en fmaak, ene gepaste critique waardig keure, zo kunnen wy toch van ons niet verkrygen , zyn Huk te onderwerpen aan enen geftrengen toets; omdat wy geloven, dat'er van dezen jongen Dichter, wanneer een kundig T t 2 vriend  $08 O. ONDERWATER, de jongste DAÖ. vriend zich zyner aantrekt, wel wat goeds worden zal. Waarom zouden wy hem dan nu voor het publiek geftreng behandelen, en misfchien ontmoedigen ? Dit ftuk is het werk van enen cerstbeginnenden. De Burger onderwater (hy zegt het zelve) is tot nog toe alken bekend door eenige beuzelachtige gelegenheids - verzen, en alleen bewonderd, omdat men het zeldzaam gelieft te vinden, dat de Zoon van een'' eenvoudigen Boer, Tooneelftukken vertaaien, en eene draeglyke Satyre maeken kan. Over het geheel vloeijen zyne verfen wel, en wy vonden meer dan éénen dicbterlyken trek. Ziet hier ene kleine proeve ; hy tekent den laatften nacht der wereld: Be vrek, wien zorg en angst den zochten flaap verdreeven, Die op zyn goud, zyn heil, den nacht te flaeren zat, Bloest ook zyn lamp-licht uit — zal zich ter rust begeeven, Hy Jlu it zyn geldkist; maer — zyn ziel blyft by zyn' fchat. Ook houdt de ftaetszucht nog heur laege flaeven wakker, Terwyl de nyvere arbeidsman, In Je armen van zyn vrouw, droomt van zyn kleenen akker. En andren wenfchen laet, daer hy genieten kan. De fchoone dageraed wekt deugd en ondeugd tevens, En fchurk en eerlyk man, ten vollen onbewust Van 't nadrend oogenblik , ontzacklykst hunnes levens, Genoten beide een zelfde rust; Maer hoe ontzettend is 't verfchil by hun ontwaeken!... De genoegens van myn Huwelyk, een bevallig Tafereel van huisfelyke gelukzaligheid, voor alle Mannen en Vrouwen, inzonderheid voor huwelyksgezinden , gefchikt. Naar het Hoogduitsch, Van albert sternberg, dOOr eartholomeus rekker en johannes van der stam. Te Amfteldam , by P. j. Uylenbroek, 1800. In gr. 8vö. 204 bl. Wy zouden niet gaarne bet geluk ftoren van enig menfcheIyk fchepfel, en allerminst van ene bevallige Vrouw; en daar Mevrouw sternberg , die de Voorreden voor dit boek gefchreven heeft, ons zegt, dat ene ongunflige beoordeling haar geluk zou krenken, zo zeggen wy eenvoudig-, Jaar wy toch iets moeten zeggen, dat het een lief boekje, een recht aardig fentimenteel boekje is; dat de huwelyksgezinden, en ook de gehuwden, in de eetfle week van hun huwelyk, het met machtig veel genoegen zullen lezen; en dat wy ons in ernst verwonderd hebben, hoe men over enkel beuzelingen zo uitvoerig en te gelyk zo bevallig fchryven kan. Beuzelhigenï ——— nu ja, grotendeels althands, maar toch recht aardige feve beuzelingen, en hier en daar dan ook wel iets , dat tóch nog wat meer is dan ene beuzeling. Hetgeen nopens de Opvoeding in  A. sternberg, genoegens van myn huwelyk. 6*oj in dit ftukie voorkomt is nog van weinig belang , en vry algemeen bekend; maar 'er zal nog een Deeltje volgen, waarin wy nog uitvoeriger lezen zullen, hoe de Heer en Mevrouw sternberg hunne kinderen hebben opgevoed, en welke grondregels in acht genomen, om hun ene verftandige opvoeding te geven; en , daar het grootfte gedeelte der opvoeding aan Mevrouw is opgedragen , en Mynheer 'er dan alleen deel aan neemt, als haar gezicht te zwak wordt, verwachten wy , in ernst, hier vry wat goeds. Het VJ Hoofdftuk (Genoegens der huwehkfche omhelzing is de tytel) heeft Mevrouw waarfchynelyk toch niet ingezien; zy had anders buiten twyfel haren man verzocht, dat hy het maar geheel wegliet: wy begrypen ook niet, waartoe het dienen moet; als de geëerde lezer maar bericht heeft, dat de Bruidegom en Bruid in hunne kamer zyn dan weet hy over genoeg; en had de Heer sternberg daaromtrendnog iets te zeggen, dit had hy met een enkel woord by ene andere gelegenheid al zo goed kunnen doen. Belangryker zou het, althands voor ons, geweest zyn, dat hy ons wat uitvoeriger onderricht had nopens zekere plechtigheid, by de Proteftanten in zyn Land, naar het fchynt, in .gebruik; de duivelbezwering namentlyk, die. hy, als een verlicht, hoewel fentimenteel man, Aen Predikant uitdrukkelyk verzocht had weg te laten, toen hy zyn kind, om het in te Ipen in de gemeenfchap van verftandige menfchen, dopen liet, bl. 132. En, (wy hebben ons nu toch al ene enkele aanmerking veroorloofd, laten, wy 'er deze ééne dan nog byvoegen) daar hy ons mededeelt, hoe zyn oude vader, wien de dood reeds op de lippen zweef, de, hem al ftervende de aanmerkelyke gelchiedenis van zyn vryën verhaalde, had hy dien trek van valscb vernuft maar moeten weglaten, daar de oude zeit, dat hy, by het eerst gezicht van zyn liefje , in dat ogenblik de bazuin van s werelds oordeel niet zou gehoord hebben, bl. 9- Een kind moet zyns vaders zwak toch liever maar niet aan den dag brengen. Dan wy vrezen indedaad voor Mevrouw sternberg, fchoon het juist niet waarfchynelyk is, dat zy deze Jlecenfie lezen zal; dan of het ongeluk dit wilde, zo willen wy ons best doen of wy ons met haar niet weder verzoenen kunnen, en fchryven daarom hier nu af, (en dit diene te gelyk voor den Lezer tot ene proeve) hoe haar echtgenoot haren perfoon befchryft, nadat hy haar het eerst had ontmoet, bl. 22. Zo ftond zy voor my, als de koningin des levens, als het , 'r'yzig evenbeeld der eerfte moeder van het menfchelyk geflacht, niet dartel en verblindende, maar met zulke edele " trekken . dat zy my wegfleepten. Hare oogen waren de fpiegels harer ziele. Een gloeijend verlangen vlamde in dez>lven. Haar voorhoofd was verheven, haar neus volgens " de Griekfchc wyze, en haar mond tot kuschjes gevormd. " T t 3 ,y Op  6IO A. ÏTEENBERC, 6ek0egeas van MYN HUWELTK. „ Op hare wangen prykte de bloei volle kracht der lente, en „ het rood eens zomerfchen morgens. Mollig en zzn als „ fluweel, zwol het vleesch harer fchoone leest; blank ' als . „ de vlokken des fneeuws, blonk de huid, die fnar omkleed„ de, en zo rein als het blaauw des hemels kronkelden hare „ aderen door het weefzel haars fchoonen ligchaams. De „ evenredige vorming harer gantfche geftalte verheerelykte dit „ fchoone fchepfel. De bekoorelyke fchikking van haren „ halsdoek liet de volheid der melkheuvelen vermoeden, die „ onder denzelven verborgen lagen ; en hoe weinig zotf ik „ zelfs aan het geheel recht doen, offchoon ik Snlomons „ fchdderingen wilde navolgen ! Haar gang was vol majefteit, „ doch niet gemaakt; haar toon zuiver, en de klank harer „ ftemme welluidend. Zy fprak met vernuft , en hare toe„ fpraak fcheen den zagten toon der harmonika gelvk, die de ,, ziel verrukt, en het hart tot de hoogde gewaarwordingen Hemt. Geen tranen bevogtigden hare oogen, wanneer zy „ over de dood van haren oom fprak , doch haar vrymoedig „ en openhartig voorkomen betrok zigtbaar, het mes viel „ haar uit de hand, en alleen hare borst verkropte ha- „ re tranen. Zy had gelezen , dit leerden hare gefprekken. „ Zy bezat zedekennis en vereerde den Godsdienst. Edele „ gevoelens gaf zy ons ten disfert, en innerlyke ware verheu„ ging over de fchoonheid der nature was de fpecery in het „ gebruik der Chocolade." De Vertaling is niet kwalyk uitgevallen ; de zwaarmoedig» êoter, bl. 132, en het noodzakelyke van den wyn tot de op. voeding, bl. 96, (aufuhrung zal het Hoogduitfche hebben) evenwel uitgezonderd. De Burgers bartholomeus rekker en johannes van der stam, die te zamen deze Vertaling hebben bearbeid, hebben zich , in de opgave der boekverzameling van Mevrouw sternberg , ene aanmerkelyke verandering veroorloofd, ten einde gelegenheid te hebben, om ook het Poëtisch Magazyn van den Boekverkoper uyllneroek te kunnen recommandeeren. Waarom het geheel niet een vaderlandsch kleed aangetrokken , en het toneel verplaatst op den vaderlandfchen grond ? Misfchien doen zy dit wel, wanneer deze eerfle Druk zal zyn uitverkogt; en dan zal de berekening der Jaarlykfche uitgaven , Hoofdftuk XVII , zeker nog al eni»e verandering verëifchen , tn zy 'er vooral wél op verdacht zyn, om enen aanmerkelyken post daarop te brengen voor gewone en buitengewone geldheffingenl .De  I de hertog van MONMOUTH , tooneelspel. 6lt De Hertog van Monmouth, Tooneelfpel. Gevolgd naar het Fransch, door d. a. van de WAiiT. Te dmfteldam, hy F. f. Uylenbroet. In $vo. 80 bl. Jffy Hertog van Monmouth, uit ftaatzucht den oorlog voerende tegen zynen Vader, den Koning van Engeland, ontvangt in eenen veldflag den geduchtften neerlaag,en heeft nauwlyks gelegenheid om langs zekeren v/eg te ontvluchten na de hut, alwaar zyne Minnares, Fanni Shaftsbury, hem met angst verbeidt. Een bericht, dat zyn hoofd op prys gefteld, en tem aantal krygslieden hem zoekende is,doet hem, op het fmeeken van Fanni , met zynen getrouwen Dienaar Hervey vluchten; doch daar deze door vermoeij'ing van den Hertog afgeraakt is, komt de laatfte alléén in eene woesteny aan , waar hy echter een jong Boerinnetje vindt, die hem, als een' van het leger verdwaalden Officier befchouwende, op de minzaamfte wyze bejegent, en van fpys en drank voorziet. Terwyl zy hier mede bezig is, komt George, de Minnaar van Sara, (dus heet hen Boerenmeisje) by hen , doet Sara eenige verwyten over haar onderhoud met den vreemdeling, en dreigt Monmouth (dien hy voor een' der Rebellen tegen den Koning houdt) by den Rechter te zullen aanbrengen. De Hertog maakt zich bekend, ert George valt hem te voet, met betuiging, dat liefde voor Sara, en de vrees van haar te verliezen, hem tot deze bedreigingen hadden vervoerd. Intusichen komt Robert Edtvidge, de Vader van Sara, om haar en George te zoeken; en daar Monmouth, door zich in een' grot te veifchuilen,niet gezien wordt,beginc Robert toevallig over hem te fpreeken, en gewaagt, zyner nabyheid onbewust, met eenige bardheid over zyn flecht gedrag jegens den Koning , zynen Vader : op eene bevallige wyze maakt George aan Robert de nabyheid des Hertogs bekend; en deze Robert, zeer verbaasd van Monmouth daar te zien, biedt hem nu zyne hut ter fchuilplaats aan, zullende hy zich van boerenkleding voorzien , en alzoo doorgaan voor eenen Zoon van Robert, die reeds fints veele jaaren zynen Vader verlaaten hadt. Monmouth neemt dit aan , en volgt zyne befchermers, langs eenen omweg. Naa de hut bereikt te hsbben, hoort Monmouth, dat Robert by Milord Halifax gegaan is, om een' gevangenen te zien , die hem wenschte te fpreeken. Ro~ bert verhaalt, by zyne terugkomst, aan George, dat deze gevangene zyn Zoon James is, die, door een' Officier van de party der Rebellen, tot defertie verleid, en in gevolge daarvan ter dood veroordeeld is. Schoon zy dit geval uit heuschheid voor Monmouth verbergen, bemerkt deze echter de Ihlle fmart zyner vrienden, en dringt zoo lang by George aan, tot deze 't hem meldt. Deze gebeurenis treft Monmouth, en hy  I 6lZ DE HERTOG VAN MONMOUTH , TOONEELfFEIii hy verzoekt George om aan Halifax een briefje te brengen; Uit doet dezelve, en eenigen tyd daarnaa komen 'er foldaaten om Robert gevangen te neemen, hem befchuldigende van Monmouth verborgen te hebben. Robert ontkent dit; doch de Alderman der foldaaten toont hem een briefje van dezen inhoud : „ Monmouth is , vermomd , in het huis Van den Pachter Robert Edwidge verborgen , die de vry fpraak zyns Zoons ver* zoekt, tot loon van het bericht, dat hy hiermede geeft." Dit ontftelt Robert nog meer; doch Monmouth nadert, en ontdekt zich: nu bemerkt Robert, dat Monmouth, door George van het ongeluk zyns Broeders James onderricht , zich voor diens behoud heeft opgeofFerd. Monmouth neemt affcheid van zyne vrienden ; en op 't oogenbÜK dat hy zich in de handen der foldaaten overgeeft, komt Fanni met Halifax, èn deze brengen Monmouth de vergiffenis des Konings, dewelke Fanni voor hem verworven hadt; ook fielt Halifax, op last des Konings, James in vryheid. Monmouth verzoekt voorts aan Robert , om George met Sara te vereenigen , neemt de zorg voor bun beftaan op zich, en belooft dit edel gezin zyne duurzaame vriendfchap. Het gul onthaal, 't welk Monmouth by de braave Familie van Robert geniet , zyne edelmoedige belooning daarvoor, door zyn eigen leven , tot behoud van dat des Zoons van zynen weldoener , in de waagfchaal te ftellen, en de gunftige Ontwikkeling voor allen, maaken dit Tooneelfpel vry belangryk; echter gelooven wy, dat hetzelve zich beter zoude laaten fpeelen , dan het zich doet leezen. Wandelingen door de Thuilleries, of Lotgevallen van drie bevallige Coquetten. Vit het Fransch vertaald. Te Amfterdam, by G. Roos, 1800. In &vo. 200 bl. Ene bejaarde hoer , hopende dat de neederige bekendtnis , die zy van hare misftappen komt af te leggen, haar 'er de vergiffenis van kan doen bekoomen, geeft het geëerd publiek bericht, dat zy ene hoer is , zowel als twee van hare vriendinnen. Alle drie zyn, zo als dat,van zelve fpreekt, ongelukkig verleid; alle drie doen eindelyk nog een ryk huwlyk, waarop zy toch alle hopen ; en zy zegt dat zy berouw heeft, gelyk iedere oude hoer dat zegt. Dit is het hoofdzakelyke van dit boekje, het welk met zo weinig geest gefchreveh is, dat wy in ernst geloven, dat het door zodanig ene is opgefteld.  A L G E j M , E E N E VADERLANDSCHE LETTE R-OEFENINGEN. De Thcodicée van Paulus, of de rechtvaardigheid Gods door het Euangelium uit het geloof, aangetoond tot geloof, in eenige aanmerkingen op deszelfs Brief aan de Romeinen, met eene nieuwe vertaling en paraphrafe. Door j. t. van der kemp, Med. DocJ. Predikant by dc Schot fche Hervormde Kerk in Engeland, - afgezonderd tot den dienst der Heidenen. Ilde Deel. Te Dordrecht, by A. Bluslë en Zoon , ib*oo. in .gr. Svo. 335 bl. , behalven ■ eene Voorrede van den Heere h. j. krom, van XCll bl. Hoofdft. VI: 4 wordt ovetgezet: „ Wy zyn derhahen, om den dood, met hem door den doop begraaven , opdat ■, gelyk Christus in de heerlykheid van den Vader uit de dooiden is opgewekt, wy dus ook 'in een nieuw. leeven zouden wandelen." Hetgeen vervolgends dus wordt omfehreeven : „ En hoe wy om die reden in den waterdoop vertoond worden , als met Christus begraavea wordende, te kennen geevende, dat wy, fchoon geftorven, even gelyk hy in den ftaat des doods, naar den geest, en vry gemaakt van de zonde, leeven, om dezelfde heerlyke opwekking; en opentlyke rechtvaardiging , welke hem te beurt gevallen is, insgelyks met grond te kunnen hoopen." . H. VII: 16. Doch, indien ik dat doe, hetgeen ik niet wil, ftemme ik overeen met de wet, omdat zy billyk is." Bl. aia, 213 wordt over H. VIII: 16 aangeteekend: ,, Die geest zelve getuigt met, enz. Getuigen is te zeggen bewyzen geeven:" „ de werken, die ik doe^ (zegt jesus) Joan. V: 36. getuigen vanmy, dat is, toonenaan, dat my de Vader gezonden heeft." „ De geest van de;i geloovigen, dat is de gezindheid van zyne ziel, getuigt, geeft te kennen, dat hy een kind van God is. Dit go tuigenis is op zich zei ven aangemerkt zeer zwak, niet, om dat het gevolg, hy, die in de wet van God behaagen fetvpt , is een kind van God, niet doorgaai maar'om fcETT. illCO. NO. 15. VV dit  6i4 j. t. van der kemï dat het grondbeginfel ^ zelve - ik Mep behaagen te de wet van God, niet .zelden, betwyfeld , en van onechtheid verdacht, kan worden ; maar de zaak krygt eene gansch andere gedaante» wanneer de H. Geest dit getuigenis met zyn getuigenis bekrachtige , dat is wanneer de H. Geest zich omdekke als de oorfprong van dat grondbeginfel." Over vs. 17. „ Niet het ontvangen, of niet ontvangen, van den H. Geest maakt hen tot erfgenaamen, maar hunne aanltelling by Testament, 't welk geen kracht heeft, dan door den dood van Christus ; niet alleen -, om dat de natuur van een Testament dit medebrengt, maar ook, oin.dat de in dit Testament verklaarde wil van jesus onwettig zyn zou, en het Testament onbeilaanbaar; ten zy de dood vafi Christus de fchuld der zonden, die voor het verleenen van den H. Geest gefchied zyn, wegnecme, zie VII: 4. Zoo dat zy, die den H. Geest voor den dood van jesus ontvangen hebben, denzelven flechts in vrucht-gebruik hadden; tot dat zyn tweede Testament by zynen dood het zelve confolideerde, en het vrucht gebruik in eigendom veranderde; terwyl zy daarentegen, die, offchoon zy by zyn Testament als erfgenaamen benoemd, en hunne naamen, als behoorende tot de geenen , die hem door den Vader gegeeven waren, in de hemelen gefchreeven zyn, echter den geest na zynen dood nog niet ontvangen hebben , als eigenaaren aan te merken zyn, welke het onderpand der erfenis nog niet verkreegen hebben." Over vs. 19. „ K7«V,5 zegt duidelyk hier een gewrocht der fchepping : doch hoe uitgeftrekt ook de beteekenis van dit woord zyn moge, leert ons het 23 vers, dat 'er de geloovigen niet onder begreepen zvn, offchoon ook deze zich met de algemeene fchepfelftem vereenigen, en het 20 vs. fluit 'er de vrywillige dienaaren der zonde ingelyks van uit; terwyl de geheele t'zamenbang het tot die geenen dér overige i'chepfelen bepaalt* welke vatbaar zyn voor genoegen en ongenoegen: om welke reden ik het door gedierte, en al wat leeft \ geparaphrafeerd heb, door dit byvoegfel het tot de eenvoudige beginfeien der lichaamen insgelyks uittrekkende." Vs. 26, 27. Vertaaling: „ Maar ook trekt zich de geest van zyne zyde op dezelfde wyze mede onze zwakheden aan: want dat , wat wy bidden zullen, weeten wy niet± gelyk het behoort : maar de geest zelve bidt voor ons boven  be theodicce van paulus. 615 Vin de fpraaklooze zuchtingen uit. En hy, die de har. ten doorzoekt, weet, welke.de bedoeling van den geest zy, dat hy ter ovrzaake van God voor heiligen bidt" Ümichryving: ,, Even als vooren komt ook hier wederom de H. Geest ons onvermogen te hulp: want als hetzelve ons niet toelaat, de èigenljke hinderpaalen, welke de voltrekking v;»n orze gelukzaligheid beletten, en de middelen welke best gelchikt zyn om die uit den weg te ruimen, op eene Letaamlyke wyze Gode voor te itellen, vervult de H. Geest deze onze te lort komingen, 'en verandert onze zuchtingen, welker meening wy onder geene bewoordingen zouden kunnen brengen, in een bepaald, en wel ingericht, gebed, waar mede hy in onze plaats voor God verfchynt, zo dat zyn geroep de gebreken van onze zuchtingen verdoove. En hy , voor wien niet verborgen is, wat 'ér in ons binnenfte omgaat* weet ook , met welk een oogmerk, en niet welke verzekerdheid de Geest hier in werkzaam zy, en hoe hy, voor de belangen der heiligen biddende, de verheerlyking van God als Zyn hoogite doeleinde met eene onweerftaanbaare kracht behanige." In de aanteekeningen op deze plaats wordt, onder anderen, tot llaving van deze verklaaring, gezegd: „ yyjm» zegt, naar de letter, overbidden, te weeten, wanneer men bfïfjsM» in de beveekenis van bidden neemt, zie hier van vs. 34. Het is paulus eigen, zich van ■jT.su (over) in de t'zameniteliing op eene wyze, welke anders niet zeer gewoon is, te bedienen. In dit zelfde hoofdlluk ontmoeten wy dus vs. 37 S%*j/t»!ii over over. winnen H. V: 20. ivetxip.a-nvut over overvloedig zyn H. XII: 3. ix-ipppivïH overwys zyn 2 Thesf. I: 3. wB-£f«f|«fi» over groot worden Phil. II: 9. iirspv^ëv over hoog doen worden, enz. De overzettingen van deze plaats , welke ik thms in myn bereik heb , drukken zich hier op eene zeldzaime wyze uit, en fchryven alle het zuchten aan den H. Geest zei ven toe ; niet tegen (taande paulus hier duidelyk het zuchten der geloovigen, waar van hy v.s. 23 gefprooken had, bedoele. Deze wonderlyke vertaaling verdonkert ten eenenmaale de meening van den Apostel, en fchryft aan den li. Geest juist het zelfde gebrek toe, het geen hy indedaad gezegd wordt te vergoeden. rV£;s»Tvy%»»eiv ?f«7,«i>' gen toegedaan; terwyl ook ver het grootfte gedeelte de* Roornschgezinden, die 'er tegenwoordig, althans in Holland, zyn, van laatere ingekomene vreemdelingen afkomftig is; zynde 't getal der geenen, die, ten tyd» der Hervorming, hier te lande Roomsch gebleeven zvn, uitermaate gering geweest, en daarentegen de Hervorrning genoegzaam algemeen aangenomen. 4. De Munlterfche Vrede, 1648, met Spanje, is niet aangegaan, dan nadat de Koning van Spanje, ftilzwygende afziende van zyne vorderingen en herhaalde poogingen, om den Koomlchen Godsdienst, met deszelfs aanklèeven, in dit land te berftellen , zich bereid toonde, om van zyne zyde de Natie voor vry en onafhanglyk te verklaaren, en dus haar in 't genot te laaten van Vryheid en van Godsdienst, zoo als hy toen gebruikt en beleden werd. 5. Kort na den Munfterfcben Vrede, op de groote Vergadenng der Bondgenooten in 1651, wierd die Nationaale Godsdienst verder bekrachtigd. -— Op fuortgeJyke wyze tracht de Schryver al het ter nedergeftelde met bewysredenen te ftaaven, die hier en daar vry wat van den meest aangenomen denktrant verfchillen , doch desniettemin door allen , die over de zaak in verfchil alle noodige ophelderingen begeeren te ontvangen , en wel inzonderheid door hun, van wien de eindelvke belchikking over de Geestelyke Goederen en Fondfen zal afhangen , wel verdienen in aanmerking jrenomen te worden, 't Schynt vreemd te luiden, dat°een Schryver, die 'er verre af is, van goed te keuren, dat men de Geestelyke Goederen voor Nationaal wil verklaaren, met zooveel ernst de ftelling verdedigt, dat die Goederen reeds lang' Nationaal geweest zyn. Maar hy doet dit m een geheel anderen zin , omdat hy den Gereformeerden Godsdienst voor den alleen Nnionaalen Godsdienst houdt, en de Natie, befchouwd als een corps morale, wil aangemerkt hebben, als dezelfde gebleeven ; waaruit volgt , dat de Goederen van die Natie , waarover zy door haare Reprajfentanten eenmaal tot bepaalde gebruiken heeft gedisponeerd , tot geene andere einden, dan waartoe zy reeds voorheen be'ftemd geweest zyn, mogen dienen. Hy verklaart, door deze vooronderftelhng, geenzins de Natie in den waan te Willen brengen, alsof dus, by de Additaoneele Artikelen j iets was vastgefteld, waaromtrent de Natie geenzuis bevoegd was zoodanige bepaaling te maaken; terwyl 5  op het request BER ROOiyjSCHGE ZINDEN, (123. wyl, 't geen, in he* vierde Art, der Additioneele Artikelen, wordt verklaard omtrent de Geestelyke Goederen,, met zoodanig byvoegfel, zoodanige claufule, als in geene andere Artikelen is aan te treffen , nader bepaald is: Blyvende nogthans onverlet de aanfpraak, welke eenig Lighaam of Gemeente daarop mogt maaken^ Brief aan den Rustenden Leeraar j. kramer, over zyne Gedachten omtrent de Predestinatie, geplaatst in het Mengelwerk der Algemeene Vader land fche Letteroefeningen , voor het "jaar 1800 , No. X. In gr, 'óvo. 1\ bl. De Eerw. j. klinkhamer, Pietersz., Rustend Leeraar te Alkmaar , treedt bier ten voorfchyn als. een yverig, hoewel befcheiden, Voorvegter van de Leere aangaande de Godlyke Voorbefchikking , zo als dezelve , in het voetfpoor van vroegere Godgeleerden , door de Dordrechtfche Vaderen , als een grondartikel des Geloofs der Hervormde Kerke, is vastgefteld. Zoo wel ten aanzien van de Verwerpinge als van de Vcrkiezmge, verklaart hy zich voor het fteil gevoelen, 't welk-, z .rider eenig vooruitgezien Ongeloof of Geloof in aanmerking te neemen , het toekomltig eeuwig lot der veroordeelden zoo wel als dat der vrygefprokenen, op Gods Vrywagt, of Willekeur, grondvest. In \ eerst tragt de Eerw. klinkhamer zynen Medebroeder te doen zien, dat zy het in de hoofdzaak meer eens zyn, dan het zich, in den eerften opilag, laat aanzien, en aus hun gèfchil op de lyst der Woordentwisten zou kunnen wordeti aangefchreeven. Evenwel bevlytigt hy zich naderhand, om des Eerw. kramer's zwaarigheden op te losfen; 't welk dus onderttelt, dat 'er nog al eenig verfchil plaats moet hebben. Een yverig voorftander van het Oude, is onze Brieffchryver, en fchynt in het ge-, voelen te ftaan , dat de Opftellers van het Hervormd Leerftelzel, als waren zy door den geest der Onfeilbaarheid gedreven , de algeheele waarheid volkomen gevat, en voor de naakomelingfchap niets hebben overgelaaten,. dm in hunne uitfpraaken te berusten. Immers hy fchryft : „ Zouden wy niet veiligst doen, dat wy ons „ hielden by het geen in onze Jeugd ons geleerd is , „ toen  OH j. klinkhamer, pz. tegen j. kramer. „ toen wy het Leerftuk van de Voorverordineerkig ■ naar »' ]2et. ,§evoelen der Hervormden Kerk vasthielden, voor* aftelden en verdedigden, en men van dat Alpemeen en „ zelf welmeenend Algemeen aanbod , niet ten minften ,, zeer weinig hoorden fpreeken; maar begrepen, dat in „ en door de Prediking van het Euangelie, op last van „ christus aan alle Volkeren te verrigten , aan ieder, „ welke gebruik maakt van die prediking , wordt be„ kend gemaakt, dat 'er maar een naam onder den He. „ mei gegev.en is, in welken men moet zalig worden, en „ dat de zaligheid in geenen anderen is dan in chris„ tus jesus, met een aanmaning tot het geloof in hem „ en bekeering tot hem, zonder welke, als de voor- „ w^.uuc van uci \jeuaaeveroonu, maar tevens nrpirhpn- ,, ken van het eeuwig testament der genade, men niet ,, kan zalig worden, zoo wy, gelyk wy in onze Teugd geleerd hebben. het tint nno- iiprrmnon ^„j„„ »„i „r„ ,, ne zwaangheden tegen de Leer. der Verwerping op. v«m ^wiw^u.muiuuui wcmjg ïcrooKenae, zouden verfcheiden aanmerkingen kunnen worden aangevoerd. Docli wy hebben nu daartoe geenen lust. 5' Johannis mulder Laudatio Funebris georgii coop• mans Franequerre in celebri di&a Panegvri a d' XXII Septembris CIOIDCCC. Leovardi* apud IX v. d. Sluis, Acad. Typogr. Dat is: Lykrede van johannes mulder Op georgius coopmans, te Fra- neker plegtiglyk in "t openbaar uitgefproken , op den 11 van Herfstmaand 1800. &c. In ^to. 6l6 bl. Nadat de Lykredenaar kortelyk had gefchetst ,-hoe groot het verlies was , t geen de Stad en Hooge School van Franeker hadden ondergaan, door het overlyden van den uitmuntenden Geneesheer en AcademiIchen Curator georgius cooemans , en verder met eene bondige welfpreekendheid betoogd had , dat den Overledenen , met het grootfte recht , behoorde toegekend te worden, die eenige waare zoort van Adeldom , die met verkreegen wordt door Geboorte of andere toevallige omftandigbeden, maar alleen door verdicnften , en die evenredig is aan de grootheid van liet algemeene heil, 't geen.  ƒ. MULDER LAUDATIO FUNEBRIS G. C00PMANS. 625 't geen door iemand aan de zamenleeving wordt toegebragt, gaat hy over tot eene meer uitvoerige verhandeling over de letteroefFeningen, het leven en de verdiensten van den Overledenen ; waarin wy hem, ten nutte onzer Lezeren , welke dien voortreffelyken Man niet van naby gekend hebben , zo veel de beperktheid van dit Tydfehrift toelaat, kortelyk zullen volgen. Georgius coopmans, wiens Ouders waren gadzo cooïmans en hillegonda abbema , wierd gebooren te Makkum, op den 17 van Zomermaand 1718. In zyne vroege jeugd verhuisde hy naar Franeker, en genoot aldaar, op de Stads Schooien, het openbaar onderwys in ,de geleerde taaien, met dat gevolg , dat men toen reeds iets groots van hem verwagcte. In den ouderdom van zeventien jaaren kwam hy, als Student, aan de Hooge Schoole aldaar, en genoot het onderwys in de fraaije letteren , onder de wydberoemde Mannen hemsterhuis, wesse ing en p. burmannus secundus; gelyk ook in de Wis- en Natuurkunde, onder de Hoogleeraaren LORé en du bois. Nadat hy dus de gronden gelegd had tot de Geneeskunde, en zich in die voorbereidende weetenfchappen met het beste gevolg had geoeffend, begaf hy zich tot de beoeffening zyner uitgekoozene Hoofdltudie, en genoot daarin het leerzaam onderwys van de Hoogleeraaren du bois en w. g. muys, met dit gevolg, dat hy , in het jaar 1740, met de grootfte toejuiching, tot Doctor in de Geneeskunde wierd bevorderd. Niets had de Overledene meer gewenscht, dan dat hy insgelyks het onderwys van den grooten boerhave zou hebben mogen genieten; doch dit mogt hem niet gebeuren , dewyl dit Licht der Geneeskunde reeds was uitgebluscht, eer hy zich haar Leyden kon begeeven; werwaards hy echter in het volgend jaar vertrok , om de Lesfen dier uitmuntende Mannen te hooren , welke toen aldaar bloeiden; van welke hy niet alleen gebruik maakte, maar ook van de kundigheden van den grooten van swieten en van den geleerden abraham kaau itOERHave , met welken hy in eene zeer vertrouwelyke vriendfchap leefde. Hy vertoefde intusfehen niet langer dan één jaar aan de Leydfche Hooge Schoole , en oordeelde zich verpligt , in voldoening aan de dringende noodiging zyner Franeker medeburgers, we-  G<& J0 KANNIS MULDEK. weder derwaards te keeren ; tot het oefFenen der Geneeskunde. Dus naar Franeher wedergekeerd , vestigde de Overledene aldaar zyne woonplaats, en oefFende 'er de praktyk der Geneeskunde, geduurende den tyd van meer dan vyftig jaaren, met het beste gevolg, en met eene zo groote vermaardheid, dat hy alomme wierd geraadpleegd. De Armen bezogt hy even vlytig als de meer vermogenden, en bediende de laatften, zo zy maar eenige betrekking op hem hadden, ook al om niet; zo dat hy onder de edelmoedige en belangelooze Geneesheeren eene eerlte plaats verdient. Schoon gebrekkig op den gang, ontzag hy regen noch wind, fneeuw «och hagel, en zworf lteeds langs ftraat, ten dienlte zyner medeburgeren; Voornaameiyk lag hy zich toe op het uitoefTenen der inwendige Geneeskunde, doch verwaarloosde daarom geenzins de uitwendige. Hy wss een der bekwaamde en gelukkigfte Inenters der Kinderziekte. In de Vroedkunde was hy door en door ervaaren t gelyk genoegzaam blykt uit een groot aantal van bezwaarlyke verlosfingen ï die door hem gelukkig zyn ten einde gebragt. Het in deeze moeijelyke weetenfchap verkreegen licht behield hy ook niet voor zich zeiven. maar was zeer mild, met het, aan derzelver liefhebbers van beide genachten, uit te deelen; waardoor hy Friesland met verfcheidene bekwaame Vroedrceesters en met een groot aantal gefchikte Vroedvrouwen heeft voorzien; Insgejyks washy gewoon, verfcheidene Chirurgicaale operatien te verrichten,inzonderheid het aftappen van het buikwater ; doch de zwaardere handgreepen deed hy doorgaans door anderen , onder zyn beiiier, uitvoeren, 't welk gemeenlyk voor de Lyders van een gezegende uitkomst was. Hoe zeer nu de uitgebreide praktyk van den Overledenen weinig tyd tot letteroeffeningen fcheen over te laaten, wist hy echter, van tyd tot tyd, nog al eenige uuren uit te fpaaren, niet alleen tot het leezen van oudere en nieuwere boeken , maar ook zelfs tot het opltellen van gewigtige werken, die voornaameiyk betrekking hebben tot de Zenuwkunde , het moeijelykfte, en een der gewigtigfte deelen der Ontleedkunde. Het eerfte dier ftukken kwam te voorfchyn in 1754, en behelsde eene vertaaling van de korte verhandeling over de Zenuwen, in  laudatio funebris g kór 6X1 coopmans. dij In 't Engelsch uitgegeevén door alexander monro, voorzien met zeer gewigtige byvoegzels, die onder anderen, door het vergelyken van monro met galenus, veel lichts verlpreiden over de üntleedkundigen , die vóór liUSTAcmus geleefd hebben : waarby nog komen een aantal vergelykingen van ontleedkundige waarneemingen des Schryvers, met die van eustachius , haller, meckel, camper en anderen ; gelyk ook een reeks waarneetningen, met betrekking tot de toevallen vaneen 'menigte ziekten, welke hierdoor op eene zeer uitmuntende wyze worden verklaard. Agt jaaren na de eerfte uitgave van dit nuttig werk , verfcheen 'er eene tweede , met aannierkelyke vermeerderingen en verbeteringen. Daar intusfehen dé Overledene fteeds Voortging met zynen fchat van Zenuwkundige kennisfe te vermeerderen , vond hy het eindelyk raadzaam, zelve eene Neurologie in 't licht te geeven ; dezelve is gedrukt in 1789, en is waarlyk een der fchoonfte werken in zyne zoort; wordende de zenuwen, roet derzelver takmaakingen, knoopen, enz. met alle mogelyke naauwkeurigheid befchreeven. Niet alleen is dit werk voor de Ontleedkunde van het grootfte belang, maar voor Geneesheeren is hetzelve insgelyks allergewigfigst dewyl de toevallen der ziekten, welke uit de zamenvlegting der verfchillende zenuwtakken moeten verklaard worden, in dit ftnk ten naauwkeurigften worden befchreeven. Vyf jaaren laater wierd dit werk, niet weinig verbeterd, nog-< maals uitgegeevén. Een der voornaamfte Tydgenooten van den Overledenen, met wien deeze , jaaren lang , in eene naauwe vriendfehapsbetrekking ftond, was de voortreffelyke petrus camper , voorzeker een der uitmuntendfte Ontleed- en Heelkundigen onzer Eeuwe, en wiens uitgebreide geleerdheid niet weinig heeft toegebragt, om den Heere coopmans den rechten fmaak in de Zenuwkunde, de Vroedkunde, enz. te doen vatten. Hoe veel de Overledene aan deezen grooten Man verfchuldigd was, erkent hy rondborftig , in de Voorrede van de tweede uitgave der vertaalde Zenuwkunde van monro. Het ontbrak den Overledenen aan geene letterkundige belooningen. Hy was Lid van de geleerde Genootfchappen te Haarlem en te Utrecht; en toen de Franeker Hooge Schoole, uit haar diep verval, in 175)7 we" der-  'Ö-8 J' 'MütDER LAUDATIO FUNEBRIS G; CüOïMANS.. Ocrom wierd opgebeurd, koos men hem, als een ck-rtoe allergcfehiktst man, tot Curator dier Univerfneit. De Oude 1 Man behield , byna tot op het laatst van zyn leven, zynen werkzaamen geest, en ontdeed zich niet van zyne drukke praktyk, dan in de laatfte jaaren zyns levens, toen eene hevige ziekte en vermindering van kragten hem zuik een zwaaren arbeid onmogelyk maakten. Hy leefde byna tot het einde van zyn drieëntuchtigfte jaar, en , ontfliep zagt, na eene doodelyke lichaamsverzwakking van maar weinige dagen; De Heer gaozo goormans , eerst Hoogleeraar te ■Franckcr, naderhand te Kopenhagen, thans te Kiel in Peiticmarken, is de Zoon van wylen onzen uitmuntenden ArtZi Zakboekje voor het Bataaffche Volk, of de Inflrutiie en Manier van Procedéeren voor de Vrederechters en B jzitters, met de daar toe behoorende Bylagen, zo ah dezelven by het ( Vertegenwoordigend Lichaam , op den 2.2. Augustus, is gedecreteerd, in Vraagen en Antwoorden gebragt,; benevens de Verdeeling der Republiek in Gemeenten, in welke de Vrede'* : rechters hunne Zitting houaen en Recht oefenen, door jan . GRiiEVEN. Te Amfterdam, by J. Verlem en J. Greeven, 13oo. In %vo. 78 bl. -pve I5urger gr beven, onvermoeid in zyne Landgeilooten, by JL/ de nieuw ingevoerde Orde der dingen* ditiist te doen, geeft, niet dit. kleine Stukje, des weder eene Proeve, welks tchikking, in Vraagen en Antwoorden, by, in de Voorreden* als de beste voor den min geoefenden Burger keurt, en inet de voorbeelden Van zeer geagte en gezogte Regtskundige Werken, in dien votm eegooten, ltaaft. Xöifchen beiden zyn gevoegd de Formulieren, daartoe betrekkelyk, en de aanwyzlng der Artykelen, uit-welke de Annvoorden zyn opgemaakt, Het .is ten dien einde in Zeven Gefprekken verdeeld; van welke het laatfte,. door de opgegeeven Lyst der Hoofdplaatzeu, waaronder de Gemeenten behooren, in welke de VreJeregters zitting hebben, meer dan de helft uitmaakt vair dit Bceksken, wel aefchikt oin de bedoelde einden te bereiken. —— Nog dit loopende jaar , indien de tyd zulks toelaat , belooft de Schryver te zullen Inaten volgen De Maliier van Procedéeren voor de Rechtbanken en Gerechtshoven, alsmede de korts exame der Procedures. Aan-  JAC. ÖE LA LANDE, AANSfrFAAK. Cïjf Aan fpraak by de opening van het School voor jonge Dochteren; opgericht door het tweede Departement der Bataaffche Maat' fchapp)è : Tot Nut Vnn 't Algemeen; door den eerften foor* zitter des Schoolbeftuurs\ den i;den December 1799. Te m* fterdam, by fi. van Muflfter en de Wed. H. Keyzer, iioo. In gr. évo. 56 bl. Telkens ontmoeten Wy de doorflaande blyken van bet voordeel, het welk de Baiaaffche Maatfchappy; Tot Nut vari '/ Algemeen, de Schooien in ons Vaderland aanbrengt. Ook de beide Amfteldamfche Departementen, die zekerlyk de grootfte zyn, en meer dan elfhonderd leder, opleveren, geeven telkens proeven aan de hand, dat zy ter verbetering van het Schoolwezen aanhoudend werkzaam zyn , en het den overigen Departementen , in dat vak , geenszins gewonnen willen geeven. Het Amfteldamsch tweede Departement, vari gemelde Maatfchappye, had, reeds in den jaare 1795, een Leef- en KWeekfchool voor Jongelingen opgericht ; Waar van de volkomen goede uitflag het ontwerp, in 1799, deed geboren worden, om ook een foortgely'? School voor jonge Dochteren op te richten. Dit ontwerp werdt mede uitgevoerd; men koos Beltuurders en Beftuurderesfen van dat School, en men beiloot den aanvang Van hetzelve met eene Aanfpraak te openen , waar toe de Beftuurder jac. ne la landé , als eerften Voorzitter, werdt verkozen," en die dat werk ook, op den negenden van Wintermaand 1799, tot genoegen der aanwezenden. verrichtte. De Redenaar bepaalt zich enkel tot het voordragen van eenige Aanmerkingen, over den invlotd, welken de befchaaving en uitbreiding des Verftands van de Schoone Kunne op" het Huisfelyk geluk kan hebben. Na dus eerst getoond te hebben, waar in dat geluk eigenlyk beftaat, en hoedanig het door de Huisgenoten gefmaakt kart worden, befchouwt hy de Vrouw , Welke eehe verftandige Opvoeding genoten heeft, en wel 1 . als vervuld met eenigzins uitgebreide denkbeelden Van Godsvereering. 2. Als onderwezen in de Zedekunde, en dus bezef hebbende van haare pligten. 3. Niet onkundig in de'gewyde en ongtWyde Gefchiedenisfen, waar doof zy van dezelve, in Veele Voorvallen deezes levens, een oordeelkundig gebruik kan maaken. 4. Als zo veel weetende van de Natuurlyke Historie, de Sterren- en Hemelloopkunde, benevens de Geographie, dat zy van dezelve een nuttig gebruik kan maaken , door 'er de almagc en wysheid van den Schepper uit te leeren kennen. Terwyl, ten 5, het Schryven, Rekenen , en het kennen der Nederduitfche en Franfche Taaien, als een gepast vereischte, in eene door oeffening geleerde Vrouw, vooronderfteld worden. Waar na de Redenaar over* ü.ett. i8co. no. 15. Xx gaat»  fijO JAC. UL LA LANDE, AANSPRAAK. gaat, om den invloed van alie die 'kundigheden op het hulsfelyk geluk aan te toonen ; btiluitende zyne re'de met een ge« paste aanfpra'ak aan den Leeraar en de Leeraaresfe landró ; van welke de eerfte , den Redenaar vervangende, op eene gepaste wyze, den aart'van dit School, en zyne leerwyze tracht te ontwikkelen : wordende een en ander door gepaste aanfpraaken geiiooten. Wy hebben deeze, Aanfpraaken met genoegen geleezen; eenige drukfeilen in dezelven fchryven wy toe aan den haast, met welken men gemeenlyk foortgelyke ftukken in het licht doet treden. Hier en daar fchynt in het Discours van den Onderwyzer LANDRé eenige wanorde plaats te hebben, en wd in het aanvoeren van voorbeelden. Doch , wy herhaalen hot, foortgelyke ftukjens komen meestal met haast in het licht. Verzameling van Aanfpraaken, en eene Dichtmaaiige Reden, voering, by gelegenheid van het Nationaal Feest op"den 19 December 1799, binnen de Stad Brielle , door de Burgers JAN FREDRIK THOMER, HENDRIK MICHIEL VAN LlTH en JACOQ minheer. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1800. In gr. 8vo._ 44 bi. In het wegens Oranjegezindheid berugte Brielle he^ft men . den Feestdag, van welken wy 'zo dikwyls hebben moeten gewaagen , met veel luisters gevierd, en geoordeeld dooiden druk het uitgefprookene ten dien dage te moeten inededeelen. Fen nieuw geplante Vryheidsboom gaf den Burger tromer gelegenheid, om, naa het doen der Procfunatie, en het ophangen van dit ftuk aan den Vryheidsboom door jonge Burgers eh Burgeresfen, eene Aanfpraak te doen, gerigt aan de gewapende Burgermagt dier Stad , en' ook de zi'h daar bevindende Franfchen in hunne taal toe te fpreeken ; beide die Aanfpraaken ayn kort. De Burger jacob minheer tradt op dien dag in de groote Kerk ten kanfel , en hieldt eene Redenvoerfng , door hem dichtmaatig genoemd; dezelve rymt zeker. Zy maakt het grootlte gedeelte van het voorhanden zynde Stukje uit. Weinig zil genoeg zyn om het geheel te kenfchetzen. Zie hier hoe minheer den' Aftocht befchryfc : Maar me naderd? ... 't is een Veldheer! Jorkl verbleekt, en aangedaan, Schreiend vraagt hy aan beid Brune : Och! mag ik naar huis toe gaan ? — — Grootsch was V antwoord, Brune waardig! v Ja !• — keerd vry met fchade en fchand, „■ En zet nooit de onreine veeten ,, fVeer in dit geheiligd Land!* • Jork  VERZAMELING VAN AANSfRAAKEN, EN2t ggï fyork keek voor ziek — Want gevoelde Pits misrekening te ras; Die de huid des Leeuws verdeeld had, Eer het dier gevangèn was. Hy getroost zich die vemed'ring, Waar Iyk eenig in zyn foort, En liep fchielyk met zyn Doggen Stil, druipftaartend weg naar boord! !! Wy maaken geene aanmerkingen , en laaten den Opfteller 4yn "eigen ftuk beoordeelen, als ry omtrent het Hot vraagt: Heb ik naar uw hart gezongen? en daarop antwoordt: '/ Is meer dan ik had verwacht. Het had /louter kunnen weezen En een Goddelyker Zang! "t IVas een ftof voor grooter Dichters , Zelfs voor de Eng'len van belang. Is 't dan wonder! dat myn Zangfter Zonder leeven, kunst of zwier Deeze tconen niet kon haaien Uit een zwakke ontftelde Lier? Het Slotftukje beftaat uit de Nederduitfche en Franfche Aaij. fpraaken van den Burger h. m. van liïh. Deeze zyn zetr naar de tydsomfiandiiiheid gefchikt; en vermeldt die aan de Burgermagt der Stad Brielle den welverdienden lof der Burgeren, zo die tot beveiliging en behoud der publieke rust medegewerkt hebben, als die, in het heetfte van het gevaar, den vyand te gemoetc uittoogen. De lof der Paruiken. Met Historifche Aanteekeningen. Te Amfterdam, by G. Roos, i8co. In üvo. 190 bl. Men kan het zeker als eene byzonderheid aanmerken, dat, in den zelfden tyd, in welken veele Mannen de Paruiken verworpen hebben, de Vrouwen zich, aan den anderen kant, hebben beyverd, om haare hoofden met dezelve te vertieren, Deeze lof der Paruiken is niet dan een Hekelfchrift op deeze verandering in de gevoelens der Vrouwen, hi-bbende ook een welgepruikte, doch geenszins fchoone Vrouw op den tytel: een kapzel, dat men zegt dat gelyk is aan het kapzel van de moeder der Liefde. De Schryver, zeker een byzonder Vernuft, heeft zyn gefchrift in twee byzondere deelen verdeeld , befchryvende 1, de Revoluties der Pa, ruiken by de Hedendaagfche Volken; 2. den bloeijenden ftaat der Paruiken by de Ouden; wordende door eene menigte Aan-  gjj DE lop der paeüik2k. tekeningen, waaronder ook eenige niet onaartige Versjen*, gevolgd en geflooten. Van de menigte Paruiken , welke de Mode, ook reed* hy ons, op de verfchillende hoofden der menfchen heeft geplaatst, zyn 'er geene meer in naam bekend geworden, dan de blonde Paruik voor de Vrouwen, en de Brutus- en Titus. paruiken voor de Mannen. Ziet hier , hoedanig de Schryver dezelve aan zyne Leezers vertoont. „ Hoe bekoorlyk ftaat de blonde paruik, die met bevallig, heid haare tircbouckons laat golven, onder de zogenaamds bonnet a la folie, wiens boom met een roozencouleurde doek bedekt is ! Hoe zachtjens golven de punten van deeze gedraaide kleine krulletjens , die de plaats van een Chignon vervangen. Lang leeve dus, voor eene fchoone in haar négligé, de paruik a tire bourres!" „ Zie deeze man, die 'er uitziet als een kanunnik, en zich met een prachtig rytuig naar Tiveli (*) laat brengen : zie zyn breede en vierkante geltalte, door heil in de mode gebragt; zyn puntige laarzen , zyn ronde fchouders, zyn platte zwarte hairen, die in den nek onsjelyk afgefneeden, en als onder een hoed begraaven zyn. Een Duhfcher zou misfchien zeggen, dat die man' 'er als een lompert uitziet ! ■ ■ Maar een Brutus ■ paruik kan alleen een hoofd naar de mode bedekken. Ziet gy daarenboven die eertyds driekleurige cocarde niet, waar van de verwoestende tyd nog alleen het wit eerbiedigde ? Ja , zie, hoe dezelve zich nederig agter een gouden lis verbergt ! Indien dit fterke contrast geen Romein aankondigd in een leverancier van de Republiek ,• als dan verraad dit ten minften iemand, die binnen kort ryk is geworden." „ Waar fnelt dit rytuig zoo fpoedig heen? Ontbloot van alle vreemde pracht fchynen de hairen van de jonge Schoone, die in hetzelve zit, den hemel te bedreigen, en echter van deszelfs wortel, tot aan deszelfs top, zyn deeze hairen niet hooger dan een duim; een hoofd, dat aldus gekapt is, fchynt juist het zinnebeeld van een Stekelvarken te zyn. Vrees echter niet, alle roozen fteeken niet; onze fchoonen hebben onder een Titus-Paruii alleen den fchyn van wreedheid: hoe veele titussen zien wy thans, die rokken aan hebben; welke, niet minder toëgeeflyk dan fchoon, het hart vol hebben, op het heidenken van eene kleinigheid; en die eiken avond tot zich zeiven zeggen kunnen , in weêrwil van de Aria: Gy hebt uw dag verhoren \ In waarheid, ik heb myn dag niet verkoren." De Vertaaler heeft de Griekfche en Latynfche verzen, als mede eenige geleerde Nooten en dubbelzinnige klankfpeelingen, weggelaaten. Hy heeft de hoofden , welke Paruiken draagen, niet meerder willen belasten, dan noodig was. (*) Tiyoli, te vooren Jardin Boutin genaamd, een der Tuinen, alwaar het Publiek van Parys zicb verzamelt. RE-  REGISTER VAN BOEKEN en SCHRIFTEN, Die in dit Stuk oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. Met derzelver Pryzen. A. yrfa, (P. y. B. C. van der) Redenvoering, omtrent den Pligc van ieder Ingezeten deezer Republiek, om voor de Verlosfing van zyn Vaderland dankbaar te zyn, enz. uitgefprooken op den 10 Dec. i7fcQ. Amftelveen by A. Goejet, in gr. 8vo. ƒ 0-6■ o 244 Aanmerkingen op het Request der Roomschgezinden, nopens den Eigendom der Geestelyke Goederen en Fondfen. Door L. P. Alom, in gr. 8vo. ƒ o-iö-o 618 Aanforgh , CS.) Eenige Bydraagen tot de wysgeerige Rechtskunde. Beftaande in : eene Proeve over de Rechterlyke Overtuiging, betreklyk misdaaden ; mitsgaders twee bedenkingen. Utr. by de Wed. J. v. Terveen en Zoon, in gr. 8vo. ƒ o -11 • 0 523 Adeleide, Gravin van Teek. Ridder Tooneelfpel van E. Burger, geb. Hahn. Leyd. byD. du Mortier en Zoon, in 8vo. ƒ 0-12-0 396 Advertisfement fur Vaffaire la plus importante aux perfori' nes peu injtruites rjf aux jeunes gens. Amft. 6? Leid. chez W. Brave fcf D. du Saar, in iimo. ƒ 0-5-8 151 Advifen van eenige Reprefentanten , by gelegenheid van de Deliberatien over een Rapport, betreklyk C. van der Hoeven, J. Eykenbroek en P. J. de Visfer. Alom, in gr. 8vo. ƒ a- 12-0 52S Aftocht (De) der Engelfchen en Rusfen van de Bataaffche Kust. Tooneelfpel. Amft. en Westzaand. by J. F, Nieman en H. v. Aken, in 8vo. ƒ o-12-0 90 Almanach der Kruidkunde voor het Jaar 1S0©. Tot onXxj der-  REGISTER. derrigtiiig en vermaak van het Schoone Geflacht 9 enz. Amft. by J. B. Elwe, in i2mo./i-i6-e 91 Alphen, (G. van) Het Leven van Jefus, voor Kinderen ,. in vyf Zaraenfpraaken. Thiel by A. H. v. Elten , in 8vo. f 0-4-0 17Ó Anecdotes , (Geheime) betreffende den Achttienden van Fructidor , en nieuwe Gedenkfchriften der Gedeporteerden na Guiana, enz. 's Hag. by L v. Ckeft in gr. 8vo. ƒ 1-8-Q 33a B. jakker, (R.) Opkomst, Bloei, Verval , en Tegenwoordige Toeftand der Stad Delft. Delft by R. Bak' „ ker, in gr. 8vo. ƒ o 8-0 517 Barbaz, (A. LI) Fabelen en Vertelzels. Ifte D. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. 8vo. ƒ 1-10-0 171 Beets y P%. (P.) Christelyk Magazyn , of Bydraagen ter bevordering van Christlyke Verlichting en Euangelifche Deugd. 4de St. Hoorn by J. Breebaart, in gr. 8vo. ƒ o-14-o 407 ——— Ilde D. ifte St. ƒ o • 14- o 543 Bemmelen, (A. va»)Grondbeginzelen der Proefondervindelyke Natuurkunde. Ifte D. 2de St. 's Hag. by 1. y. Cleef, in gr. 8vo. ƒ i-y-o 21 Beufekamp , (H. $.) Kleine Natuurlyke Gefchiedenis voor de Jeugd, lilde D. Zutph. by H. C. A. Thieme, in gr. 8vo. ƒ 1 - 2 -o 48 Bibliotheek. (Nieuwe Scheikundige} 5de St. Amft. by de Wed. J. Dóll en Zopnen, in gr. 8vo. ƒ 0-12 -o isi ——- 6de St. ƒ 0-12-0 191 —. 7de St. Amft. by IV. Holtrop, ƒ o -12-0 280 — sfte St. ƒ 0-12-0 588 Bilderdyk, QV.) Mengelpoëzy, benevens Vervolg van dezelve, bevattende Vertellingen en Romances. Amft. by de Wed. J. Dóll, in gr. 8vo. ƒ 4-6-0 52-7 Blok, (F. G ) Crimineele Eifchen regen de befaamde Falfarisfen Jacob Groep en Pieter Goedkoop te Alphen, enz. Lé.yd. by J. v. Tiffelen, in gr. 8vo. ƒ 0-4-0 22 Bonnet, (G.) Verklaaring over den Brief aan de Hebrren. Vilde D. Utr. by W. v. Tzermrst, in gr. 8vo. '/a8-o 177 VHtfte D. ƒ 2-8-0 441 —' (i>.) Zes Leerredenen , de beoefening van den Chnsilyken Gousdienst betreffende. Utr. by 1W. v. . Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ a-8-o 318 Bon-  register; Bonnet, (P.) 's Heeren Raad ten zegen van de'Jeugd. In eene Leerreden. Utr. by W. v. Tzetwórst, in 8vo. ƒ e-8-o 493 Brender a Brandis (G.) en % D. Deiman , Redenvoeringen op den 19 Dec. 1790 uitgefprooken te Amjterdam. Amft. by J. Allart, Ik gr. 8\o. ƒ o - 11 - o 158 Brielwisfeiing over de Godheid van den Heiligen Geest, gehouden tusfchen J. Heringa, Eliza's Zoon, en C. van Herwerden. Alom, in gr. 8vo. ƒ 0-4-0 J82 Brieven, voor min en meer gevorderde jonge Lieden, ten dienfte der Schooien zo wel, als ten algemeenen nutte gefchikt. ifte St. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in 8vQ'./q-6-o . 219 ——— (Vier Kaapfche) inhoudende allergewigtigfte tydingen wegens vier Zendelingen. Amft. by J. Weppelman, in gr. 8vo. ƒ 0-2-0 319 ■—("Een Negental) over de redenen, die meest by de Christenen aanleiding gegeeven hebben, ter verbastering van de zuivere Geloofsdeer. Amft. by W. Brave , in gr. 8vo. ƒ o 8-0 452 ■ voor Kinderen van onderfcheiden jaaren; waar- by gevoegd is Nikolaas, of de Wagenmaker. Amft. by W. v. Vliet, in iamo. ƒ 0-12-0 570 Broes, (#.) Aanmerkingen over het .Euangelium van Mattheus. VI—Xlde Proeve. Leyd. by % v. Thoir, in gr. 8vo. /3-n-o 265 Brouwer, (_J.) Redenvoering , gedaan te Leeuwarden, op den 19 Dec. 1799* Leeuw, by D. v. d. Sluis , iu gr. 8vo. ƒ 0-4-0 247 Bruiloft, f De) Blyjpel. Door H. Tollens, Cz. Amft. by P. f. Uylenbroek, in 8vo. ƒ 0-8-0 136 Brusfel, (Th. van) Natuurkundige Befchryving van eenige byzondere Dieren , Visfchen en gekorvene Diertjes. Amft. by y, B. Elwe, in 8vo. ƒ 1 -14- o 92 Bruyn,(J:~) Redenvoering op den 19 Dec. 1799 teZev«rahuizen uitgefprooken. Alom, in gr. 8vo. ƒ 0-3 o 161 Bydraagen. (Kleine Profaïfche en Poërifchej Arnh. by J. H. Moeleman en Comp., in 8vo. fu-i8-o 434. Byzonderhedèn (h-enige) van de eerfte Leevensjaaren van Buonaparte, door een zyner Mede'fcholieren. Leyd. by D. du Saar, in gr. 8vo. ƒ o-ö-o 25a C. (\nnabick, (G. C/z.) Oordeelkundig Onderzoek van oude en nieuwe Leermgen derCliristlyke Kerk. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in gr. 8vo./1-j-o 410 Xx 4 Lhal-  REGISTER. Chalmot , (J. A. di) Biographisch Woordenboek, Hd* D. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. f 3 -12 • g 25 - lilde D. ƒ3 -12-o 381 —— «*-—* lVde D. ƒ 3-12-0 59ï Clarisfe, (J.) Nadrukkelyk Betoog, dat Qngodsdienltigheid. de bron zy van tydlyk en eeuwig Ongeluk , enz. Amft. by H. Keyzer, C, de Vries en H. v. Munjier, in 8vo. fo -8-o 15 ■ ■ Gedenkwaardigheden uit het Leeven van zom¬ mige Apostelen , volgens het verhaal van Lukas. ade St. Dienende ten vervolde op H. Q. Bergen's Gedenkwaardigheden uit het Openbaar Leeven van Jefus. Leyd. by A. en Honkoop, in gr, 8vo. ƒ 2-12-0 148 Clery, Dagverhaal vaq het voorgevallene in den Tooren van den Tempel, geduurende de Gevangenis van Lodewyk XVI. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 1-16 o 43Q D. T\aendels, Rapport van de Operatien zyner Divifie, zedert den 22 Augustus tot op den 18 Oétober 1799. 'sHag, by v. Cleef, in gr. 8vo. ƒ o-ri-o 428 E. Tfekman, (W. Wagtendorp) Redenvoering ter gelegen- •*-*' heid van de plegtige Promotie van de Leerlingen der Stads Armen-Schoolen. Amft. by J. ten Brink, Gz., in gr. 8vo. ƒ o - 8 - o 389 Engelbertt, (E. M.) De Aloude Staat en Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden. IVde en laatfte D. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 4. iö-o 419 Epèe. (De Abt de /') Gefchiedkundig Blyfpel. Door J. N. Bouilly. Amft. by de Wed. J. Dóll, in 8vo. ƒ 0-16-0 259 » vaw) Liederen voor Dorp- en Stedelingen. 2 Stukjes. Amft. by J. Allart, in 8vo. ƒ o - 8 =■ o F. 439 Teigler , Q. G.) Nieuwe Hoogduitfche Spraakkunst * voor Nederlanders. Leyd. en Dev. by D. du Mortier en Zoon en J. H. 4e Lange, in Uvo. f 1-5-0 431 Bfeher, (J. 5.) Over de Bybelfche Wonderen. Een Tegenftuk tot de Proeve van J. C. F. Eck, Utr. by W, v, Tierwom$ü gr, 8vo. ƒ Fok.  REGISTER. Fokke, Sz. (A.) Ernst en Boert voor de XIXde Eeuw, of Almanach voor 1800. Amft. by IV. v. Pliet en J. v. d. Hey, in 12010. ƒ 2-10-0 jöf Fontanes, (L.) Lykreden op Washington,, geh>uden in den Tempel van Mars. Amft. by A. B. Saakes, in gr. 8vo. ƒ o-12-0 Frederik, ("De kleene) in het groote Ryk der Natuur» Bevattende een aantal weetenswaardige Byzonderhe en, uit het Ryk der Dieren en Planten , enz. Zutph. by ff. C. A. Thieme, in gr. 12010. ƒ 1 -ro-o 569 G. Gallas, (A.) Iets over het Herftel der Wisfelbank van Amjterdam. Amft. vby J. R, Poster, in gr. 8vo. ƒ0.5.8 ,.427 Gedenkfchriften van Hyppolite Clairon, en Aanmerkingen over de Tooneelkunde , door haar zelve uitgegeev n , enz. 'sHag. by /. v. Cleef, in gr. 8vo. ƒ 2-12 o 85 Gefchiedenis der Veldtogten van den Graave Alexander Suworow Rymnikski. II Deelen. 's Hag. by J. C. Ltew weftyn, in gr. 8vo. ƒ 3-0-0 JJT Gefchiedenisfen (De vroegfte) van den Bybel, voorgcfteld in Gefprekken. Ifte D. behelzende de Gefchiedenis der Aartsvaderen. Amft. by J. R. Poster, in 8vo. f 0-16-0 32° Gefprekken, (Godsdienftige) over het regt gebruik van de Leere der Onmagt, enz. enz. Gefchikt voor den gemeenen Man in de Hervormde Kerk. Amft. by A. B. Saakes, in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 4la Gevaaren (De) der Coquetterie. Amft. by G. Roos% in 8vo. ƒ 1 -10-0 134 Gods Openbaring aan den Mensch. Een Vraagboekje. Amft. by C. Covens, in 8vo. ƒ 0-8-0 587 Godsdienst, Deugd , Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen. Ilde D. Leyd. by A. en J. Honkoop , in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 130 Greeven, (J.) Zakboekje voor het Bataalfche Volk, of JnftrucVte en Manier van Procedeeren, enz. enz. Amft. by J- Verlem en J. Greeven, in 8vo. ƒ0-15-0 G28 Grootendorst , (ZV.) Defcliryving van eene langzaam voortgaande Arbeid, en daarop gevolgde Verlosfing; van eene zeer wanfehapen Vrucht. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gr. 8vo./ 0-18-Q 590 Xx 5 H.  REGISTER. H. TJamehveld , (2. van) Algemeene Kerklyke Gefchiedenis der Christenen, Ifte D. Haarl. by F. Bohn in gr. 8vo. ƒ 3-15-0 ' ~~T"r~; —^ Historisch Handboekje van den Bybel. Amft. by J. Allart, in Svq. f2-± o q6.i Handfchriften. (Kleine Dichterlyke) 12de Schakeerine Amft. by P. J. Uylenbrvek , in gr. 8vo. ƒ i- 10 0 Hearne, (S.) Landreis van Prins Wallis Fort, aan Hudfons Baai, naar den Noorder Oceaan. Met Aanmerkingen van J. R. Forfier. Ilde D. 's Hag. by J. C. Leeuwejtyn, in gr. 8vo. ƒ 2-4-0 124 Henry, (P. F.) Reisweg naar de Indien, of Aardrykskundige befchryving van Egypten, Syrièh, Arabiïn, Perfien en Indien, 's Hag. by J. C. Leeuweltyn, in gr.- 8vo. ƒ 3-0.0 JJ '2„ Henry, door den Schryver van Arundel, Ifte en Ilde D Amft. by de Wed. Dóll , in gr. 8vo. ƒ 3-12-0 Bermbjla.it, (S. F.) Catechismus der Apothecars-Kunstt of de eerfte Grondbeginfelen der Artfenymengkunde enz. Amft by J. B. Elwe, in gr. 8vo. ƒ i-ió-o 107 Heiz, (J. J.) Knstlyk Oefenjaar, in eene reeks van ' Leerredenen. Ilde D. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, m gr. 8vo. ƒ 2 -15 - o 272 Historie en Gedenkfchriften van de Maatfchapny tot redding der Drenkelingen , te Amjterdam. 13de'St. Amft by G. Warnars, in gr. 8vo. ƒ i-a-o aoq Hoe moet een Leeraar van den Godsdienst bidden in eenen Tyd van Verdeeldheid ? Amft. by M. de Bruyn ■ ingr.Svo. ƒ 0-7.0 J* Heekjtra, (F.) Reden voering te Harlingen uitgefprooken op den ïo Dec. 1790. Met een Zangftuk van S. Styl. Harl. voor de Stads Armen, in gr. 8vo. ƒ 0-4-0 24 7 • (.J- S.) Dichtkundige Mengelingen. Ifte D. ifte en ade St., in gr. 8vo. ƒ 2-2-0 391 Honig , Jz (K.) Redenvoering over het Nut van heuch- lyke Gebeurtenisfen plegtig te herdenken, te Purme- rende op den 19 Dec. 1799 uitgefprooken. Purm. by B. Peereboom en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 0-4-0 161 Huttner , (J. C.) Reize van het Britsch Gezantfchap na CHi-  REGISTER. China en een gedeelte van Tartarye. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. 8vo. ƒ i o-o 512 Hyperboreeïfche Ezel. (l)e) Tooneelfpel. Door A. van Kotzebue. Amft. by J. IV. Smit, in 8vo. /o-8-o 346 Jaarkring (Godsdienftige) der Theophilantropynen ,. of Godvereerders en Menfchenvrienden. sde Sc. Amft» by G. Warnars, in 8vo. ƒ 0-18-0 150 Jansfonius, (fl^.)Gods naam door onze Ziekten en Krankheden verheerlykt, of Leerreden. Gron. by A. Groene" volt, in gr. 8vo. ƒ 0-6-0 101 K. Kasteel (Het} van Mortimore, een Fransch VertelzeJ. Amft. by Pieter Jansz., in Svo. fi-0 0 Katechismus van den Heiligen Godsdienst en Zedenleere» Leyd. by J. v. Thoir, in gr. 8vo. ƒ 1-14-0 . . 275 Kemp, (J. T. van der') De Theodicée van Paulus, of de - rechtvaardigheid Gods door het Euangelium uit het geloof, aangetoond tot geloof, enz. Uitgegeevén door H. j. Krom. Ifte D. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. Svo. ƒ 2-12-0 533 Ilde ü. ƒ a-i6 o éu| Kemper , (D. 2'.) Redenvoering 19 i >ec. 1799 te Ouderkerk uitgefprooken. Amft. by P. E. Briêt, in gr. 8vo. fo- 3 ■ 8 160 Kinker, (J.) Treurzang, by het plegtig vieren der Nagedachtenis van Washington. Amft. by J. ten Brink , ■ Gz., -in gr. 8vo. ƒ.1 - a-o 476 Kist, (E.) De Hoofd inhoud van de Zedeleer des Christendoms. In eenige Leerredenen. Ifte D. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. f 1 -12 - o 230 Klinkhamer, Pz. v».?.) Brief aan J. Kramer, over zyne •Gedachten omtrent de Predestinatie, enz. Alkm. by C. Molkman , in gr. Svo. ƒ 0-4-0 623 Klopfiock, CF- G.) Dj Meslias. Ifte en Ilde D. I—Vilt. Amft. by j. R. Poster, in gr. Svo. f4-o-o ^63 ■ De Mesfias, door B. Nieuwenhuizen. Ifte en Ilde D. I-X. Delft by J. de Groot Pz. en M. van Graauwenhaan, in. gr. 8v. ƒ 2-14-0 563 Kooten, (G. van) Redenvoering op den 19 Dec. 1799 te Plisjïngen gehouden. Vlisf. by J. J. Corbelyn, in gr. Svo. f 0-6-8 166 Kosman, (J. W.) Alle de Kunstftukken van den vermaarden Ridder Pinetti de Merci, vertoond te Berlyn, uiige-  REGISTER, gelegd. Breda by W. v. Bergen, in gr. 8vo. ƒ i-a-o L. 239 J ande,fjac. de la) Aanfpraak by de opening van het "«-'School voor jonge Dochters, enz. den oden Decem- ber 1799. Amft. by H. v. Munjler en de Wed. H. Keyzer, m gr. 8vo. ƒ0-8-0 629 Landmans Zakboekje, of de onontbeerlyke Vee-Doétor enz. Delft by J. de Groot Pz. , in Svo. ƒ 0-5-8" Lara, (J.C. de) Byzondere Gedagten en Vraagen,over de Gelykheid en Vryheid. Amft. by P. E. Briët, in Svo./i-10-o '520 Lavater, (J. C.) Leerredenen op Feestdagen en andere plegtige gelegenheden gehouden, ifte en adeSt. Leyd. by y. v. Thoir, in gr. 8vo. ƒ 1-4-0 234. m 17; ' 3de. St" ^ 0'I2"° 405 -™~~- Alleraanmerkenswaardigst en omftandig Verhaal, enz. benevens eene aandoenlyke Leerreden, enz. Delft by y. de Groot Pz., in gr. 8vo. ƒ q-6-o Leeuw, (C. van der) Overdenkingen over den aart, de bewaaring, de opheldering en uitbreiding van het Euangehe, enz. ifte St. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ0.14.0 ' Leeven (Het) van Benjamin Franklin, door hem zeiven befchreeven, Benevens deszelfs Zede-, Staat-. Letterkundige en Geestige Gefchriften. II Deelen. Gron. by IV. Zuidema, in gr. Svo. f 4-10-0 283 '™"Trj . Catharina de II, Keizerin van Rusland. Hde D. Amft. by J. Allart, ia gr. Svo. ƒ 3-0-0 : TT-^P' / 3-0-o JS iLeevensgeichiedenisfen voor jonge Lieden. Ifte D. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in 12010. ƒ 0-14.0 133 A' (P' ^' van~) keerredenen over eenige gewigtige Leerftukken van den Christlyken Godsdienst. 3de Drietal. Waar agter twee Aanhangzels, nevens eene Leerreden. » c T',r\KW! V-J™™rst, in gr. 8vo. f 1 -io-o 316 JLof (De) der Paruiken. Met Historifche Aanteekemngen. Amft. by G. Roos, in 8vo. ƒ i-o-o 6*1 Lm jet, Pz. (A.) De Bataaven. JHaarl. by A. Lootjes, Pz., m gr. 8vo. ƒ o -18 - 0 132 Loos-  REGISTER* Loosjes, Pz. (A.) Het Vaderland aangevallen en verlof, In zes Zangen. Haarl. by A. Loosjes,Pz.s in gr. 8vo. ƒ i. 8 - o 249 Looy, (W. de) Verklaaring der XI eerfte Capittelen van de Openbaaringe van Johannes, enz. Gornichem, in 4to. ƒ W-o 495 Lotgevallen der Franfche Veroveraars van Egypte. Uic hunne eigenhandige Brieven vertaald. Alom, in 8vo. /i-o-o 35 Lyfkoetzier (De oude) van Peter lil. Tooneelfpel. Door A. van Kotzebue. Amft. by li. v. Resteren, in 8vo. ƒ0.7.0 350 M. Macbeth. Treurfpel. Door M. Ducis* Amft. by de Wed. J. Dóll, in 8vo. ƒ o-io-o 217 Mahometb. Treurfpel. Door J. H. Schuymer ,Jun. Amft. by P. J. Uylenbroek, in Svo. ƒ 0-12-0 528 Marken, (B. van) Viertal Leerredenen , over de Beoefening van den Christlyken Godsdienst. Hoorn by J. Breebaart, in gr. Bvo. f 1 -2-o li Mebius , (J. Engelsma) Gedenkwaardigheden uir de Scheppings en Aartsvaderlyke Gefchiedenisfen. Ifte en Ilde D. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 4-4-0 9 1 ■ ■ • - Hozeas uit het Hebreeuwsch vertaald. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ3.12.0 493 Memorie van Bedenkingen , van de Commisfie tot de Kerklyke Zaaken, enz. Amft. by J. ten Brink, Gz., in gr. Svo. f o-6-o 455 Memorien van Regten der Burgeren C. van der Hoeven en J. Eykenbroek, enz. 's Hag. by Sneyders en v. Tienen in Comp., in gr. 8vo. ƒ o-ió-o \69r Metelerkamp , (J. J.) Disfertatio exegetico - Theologica , &C. Hard. apud E. Tyhoff, in Svo. m. f. iSj Meyer (J. D.) en C. Asfer , Addres, op den 27 Jan. 1800 geprefenteerd door J. C. Marcel. Amft. by 3v. Embden en Zoon, in gr. Svo. ƒ0.5.8 17» Minna, of het onnozel Meisje. Blyfpel. Amft. by 3* R. Poster, in 8vo. ƒ0.8.0 532 Monmouth. (De Herrog van) Tooneelfpel. Amft. by *P. 3'. Uylenbroek, in 8vo. ƒ o-lo-a 611 Moore, (30 Eduard. lite D. Amft. by J, Tntema en Zoon, iii gr. Bvo. ƒ 2-4-0 35 ... ,. - IMe D. ƒ 2-8-0 S07 Mul-  REGISTER. IVülder, (J.) Laudatio Funebris G. Coopmans , grV, Leovard. apad D. v. d. Sluis, in 4to. fo-iS-o 024 "VJadenking van eenen Staatsman, (L. P. van de Spieget) *^ wegens zyn Minifterie in Bolland. Alom, in gr. 8vo. Vo-15-0 255 ————- (De) van eenen Staatsman beoordeeld, enz. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon , in gr. Svo. ƒ ° 7'° J24 JVierneyer, (A. H.) Grondbeglhzelen van de Opvoeding en het Onderwys, voor Ouders. Leermeesters en Opvoeders, ade St. Haarl. by F. Bohn , in gr. Svo. ƒ 1 10-0 JOI Nieuwe Jaarsgift. Jefus, de waare Zondaarsvriend, tot opwekkng van alle Zondaaren voor oogen gefteld, • enz. In gr. Svo. ƒ 0 5 8 586 Nieuwstydingen, (De zes) of aardisre Bekentenisfen van • zes bevallige Vrouwen. Amft. by G. Roos, in 8vo. /o 16-0 . 395 f^\r,derwater, (D.) De Jongde Dag. Een oorfpronglyk ^ Nderduit.-ch Dichtftuk. In gr. 8vo. ƒ 1 -5-0 607 Onderhoek, of men de Kinderen beboore te leeren bidden er. danken. Amlt. by H. Keyzer, C. de Vries en H. v. Munlter, in 8vo. ƒ 0-7-0 ioó wit 'er zy , nopens het geloof aan Toverden en Spookeryen. Alom, in gr. 8vo. ƒ 0-6-O 4/8 Ontdekkinsen in de Zuidzee , en Berichten aangaande de l i Pêroyfe en zyne Tochtgenooten, enz. ; als mede aangaa 1 e een groot Eiland, thans door Franfche Vlugtelinfffn bewoond. 2de St. Haarl. by F. Bohn , in gr. 8vn. ƒ 1 -16 o gï Overdenkingen en Gefprekken , (Godsdienftige) ten be- • hoeve van Eenvoudigen. Amft. by J. Weppelman, in • izmoi fo ■ 4 o 62 Oyen , Azn. (L. van) Redenvoering op deni9Dec. 1799 te Rotterdam uitgefprooken. B ■ nevens P. Snellen's Aaufpraak. Rott. by C. v. d. Dries, in gr. 8vo. ƒ o-é-o 162 P. "Daauw (P. van der Breggen) en M. Stuart, Jofeph ïn * Leerredenen. lilde D. Amft, by ¥. Allart, in gr. Svo. /j-ü-o " I Palm,,  R E GIS T E R. Palm, (Pan der) Reuenvoering op den 19 Dec. 1790 i~n den Haag uitgefprooken. 's Hag. ter 'sLands Drukkery. In gr. Svo. 704-0 m Plenck, (J. J.) Heelkundige Ziektekunde. Utr. by G. T. v Paddenburg en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 1-0-0 19 Priestley , (J.) De lichtheid der Euangelien bewegen . en derzelver Schynftrydigheden opgelost. In XII Brieven. Amft. by J. v. d. Hey, in gr. Svo. ƒ1.16.0 n Dvn ' , 573 «0*8 .at rfeotttn^S .^'' W'ipJ .fltn'. .1» ,f;jjsiS'i'C tt. k;.. \ o '-'i o ^ "Davit (S. F. J.) Orationes diva, &c. Lugd. Batav. apud S. & J. Luchtmans , in qto. f. m. f 1.10-0 Reize door de Majory van V Hertogenbosch in den jaare 1798. Amft. by A. B. Saakes , in gr. 8vo. f 2~°-o 206 Repelius , (F. H.) Korte Inhoud der Leere van den. Godsdienst; opgefteld voor Bejaarden, enz. Utr. by de Wed. J. v. Tefveen en Zoon, in 8vo. ƒ 0.3-b Rhetorica, (Gewyde) of Proeve van Welfpreekendheid derPi. Schrift. Amft. by F, Drayer, in gr. Svo. ƒ2 -14 o ' 13 Robifon, Q.) Proeven van Zamenzweeringetj tegen alle Godsdienften en Regeeringsvormen in Europa , enz. 4 Stukken. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in ar. 8 va. /4-o-o 64 Rogge, (C.) Gefchiedenis der Staatsregeling voor het IJ itaallche Volk. Amft. by J. Allart , in gr. Svo. ƒ 7-0-0 IIO Leerrede, ter viering van een Dank- ea Bededag. Leyd. by D.du Mortier en Zoon, in gr. Svo. f 0-5-8 I40 — ; Jefus , een voorbeeld voor de Jeugd , ge- fchetst in eene Redenvoering voor : Kinderen. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in. i2mo. ƒ 0-4-0 Rothe, (T.) De Invloed en Uitwerking van • het Christendom , op de Vorming en Toeftand der Volkeren van Europa. Ifte D. Utr. by W, v, Tzerworst; in gr. Svo. ƒ 3-0-0 j,2I aa tgïoiv as» joi ambiatasA ^ »> > 1 Üfrrf <  REGISTER. Royaards, (#.) De waare Aart van Jefïis Koningryk» afgeleid uit de Heilige Schriften. Utr. by W. v. Tzerworst , in gr. 8vo. ƒ i-o-o 309 Rudimenta , of Gronden der Nederduitfche Spraake. Leyd. , Dev. en Utr. by D. du Mortier en Zoon, J. H. de Lange en G. T. v. Paddenburg en Zoon , m 8vo. ƒ © - 4 • o 343 S. Oaintfar en Sophia , of de onverwagte Wedervinding. Tooneelfpel. Amft. by P. J. Uylenbroek, in 8vo. ƒ o 10 - o 44. Salchli, Het Kwaad. Atnft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 3.0-0 3^7 Seharnhorst, (G.) Militair Zakboek. Vermeerderd met eenige Proeven , betreklyk ons oud en nieuw Gefchut, enz. 's Hag. by $. C. Leeuwejiyn , in gr. 8vo. ƒ 5-i5-o 4i>ö Scboenmaaker (De) van Damascus. Tooneelfpel. Door Pigault le Brun. Amft. by P. J. Uylenbroek, in 8vo. ƒ 0-12-0 351 Serrurier, (F.) Leerredenen over de Gefchiedenis van Ruth. lilde D. Amft. by D. en J. Tol, in gr. Svo. ƒ 1-16-0 362 Siegenbeek, (M.) Proeven van Nederduitfche Welfpreekendheid. Leyd. by L. Herdingh, in gr. 8vo./i-4-o 257 Twee Redenvoeringen, gevolgd van Aanmerkingen. Leyd. by L. Herdingh, in gr. Svo. /i-io-o 5Sg Smollet, Fathom ert Melvil. Ifte D. 'sHag. byJ.C.Leeuwejtyn, in gr. Svo. ƒ 3-10-o 38 Spencer, (Cornelia) Adelna, of het edelmoedig Meisje. Amft. by G. Roos, in 8vo. ƒ 0-12-0 308 Staunton, (G.) Reis van Lord Macartney naar China. IldeD. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 5-5-0 117 — ÏÏIde D. ƒ7-10-0 468 Steenmeyer, (J.) Aanleiding tot een vroeg, en beginnend Godsdienst-onderwys , enz. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ0-5-0 278 — ——— Korte Geloofsbelydenisfe der voornaamfte Waarheden van den Godsdienst. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ o • 2 • o 279 ■ — Aanleiding tot een vroeg, en begin- nend  REGISTER. nenrl Godsdienst-onderwys, enz. Gepaard met Ophelderingen, enz. Utr. by W. v. Tzerworst,ia gr. Üvd. f 1-4-0 280 Sternberg, (A.) De Genoegens van myn Huwclyk, een bevaiiig Tafereel van huisfelyke gelukzaligheid , enz. Amft. by P. J- Uylenbroek, in gr. 8vo. fi - 16 o 608 Stolberg, (F. L. Graave van) Reis door Duitschland » Zwitzerland , Italië en Sicilië. Ifte D. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 4 - 16 - o 74 Ilde D. ƒ 7-10-0 59$ Struchtmeyeri (J. C.) Rudimenta Linguee Graca , &?c. Zutph. apud A. v. Eldik, H. C. A. Thieme £ƒ H. R. v. Hoorn, in Svo. f 2 -4-0 568 Stwirt , (M.) Romeinfche Gefchiedenisfen. Xlde DAmft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 3-15-0 W$ T. Tazewell, (G.) Vade-Mecum Medicum, ÖV. dat ist Geneeskundig Zakboekje. Leyd. by A. en J. Honkoop , in Svo. ƒ 1 - 0-0 190 Tenckinck, (J. W. C.j Onze tyd is in 's Heeren handl overwogen in eene Leerrede. Hoorn , by J. Bree* baart, in gr. 8vo. ƒ 0-8-0 454 Teutem , (F. van) Redenvoering op den 19 Dec. 1799 te Gou-ia uitgefprooken. Gouda, by W. Verblaauw, in gr. 8vo. ƒ 0-5-8 163 Theophilus, of het Christendom. Amft. by F. Drayer , in gr. Svo. fo - 6-0 413 Tliilenius , (M. G.) Befchryving van het Fachinger Mineraal Water, en deszelfs heilzaame werkingen, enz. Amft. by de Erven Sligtenhorst en P. v. Rees , in gr. Svo. ƒo-3-o 4!8 Tullens, Cz. (H.) Proeve van Sentimenteele Gefchriften en Gedichten. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. Svo. f1 -1 o - o 358 Trimolt, (J. G.) Merkwaardige Voorbeelden ter bevordering der Kennis van de Zielvermogens der Dieren , enz. Amft. by W. V. Vliet, in Svo. ƒ1 0-0 46 T*>ent, QA. P.) Proeve, of eenige Aantekeningen, wegens het Planten op Duinen van Raaphorst, enz. 's Hag. by de Wed. J. P. Wynants , in gr. 8vo. ƒ0.10.0 4©"* Ï.ETT. I80O. NO. Ij. Xy  REGISTER. U. TJtlkens, Q. A.) De kennis van den Schepper uit zv- 8vo?/o'-Tc> £nZ' Gr°D' ^ J' °mkenS> ™ V. 327 \7erdeeling (De Tientallige) der nieuwe Maaten en Gewigten , zo als die in gevolge de Staatsregeling zal worden ingevoerd , enz. Amft. by J. rf. Craienfchot, in Svo. ƒ o-8-o J \" Verhandelingen, raakende den Natuurlyken en Geopend baarden Godsdienst, uitgegeevén door Teyler's Godgeï/fd Genootfchap. XV1IIlie D' Haarl. by *. Jchede en Zoonen en J. v. Walrè, in gr. 4-0. f 2- 2-0 " Tweede Brns-t. : XIXde D. f 1-0-0 M ~~—; van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde j te Amfterdam. Vde D. Amft bv 7 B Elwe, in gr. 8/0. f 2-18 0 J\6$ , — van het Genootfchap tot verdeediging van den Christelyken Godsdienst , opgericht in 's Haeee Voor 1798. Amft. en 's Hag. by J. Mart en B. Scheurleer, in gr. 8vo. ƒ i-io-o T7g ~~ ~~7" ^Nie.uTV,Varïxrhet Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelyke Wysbegeerte, te Rotterdam. Ifte D. Amft. by J. Allart, in gr. 4to. ƒ i5 • 0-0 54S Verfchymngen en Droomen , op het einde der Achttiende Eeuw. Een groot Treurfpel, enz. Alom, in 8vo. ƒ o-li-o Vertoog over de Christlyke Kerk; dat de Geloovigen Geroepenen en Heiligen , de Belydtrs van het Christendom betekenen. Franeker, by JJ. Romar in ar 8vo. ƒ 0.9-0 ' 2%t .Verzameling van belangryke Menge'ingen voor de Teu°-d enz. In 'c Fransch en Nederduitsch. Amft. t>v V"* V. Vliet, m Svo. ƒ0-16-0 J van Crimineele Stukken, betrekkelyk zekeren Geëxecuteerden binnen de Stede Beverwyk. Alkm en Amft. by J. A. v. Harencarfpel en W. Brave iii gr. Svo. ƒ 0-18-0 'og ""-p".— v'0 Stukken, betrekkelyk tot de in verfchil gebraqte begeeving van het vacant gewordene Procuraat by het Commitié van Juftitie te Amfterdam enz Amft. by ten Brink, Gz. in gr. 8vo. fi - 5. o ' 513 Ver-  REGISTER. Verzameling_ van Aanfpraaken , en eene Dichtmaat^ Redenvoering , op den 19 Dec. 1799 binn-n deSttr? Viervant, fff ff) °Leerredenen. Amft. by M.6f. Bruyn en H. Diederiks, in gr. 8vo. ƒ a-o - o t TeeTreden ' JS?"^ iï!' ' V00rgefteId ö eene In JrTsio: ƒ o.""-? ^ e" H' Diederik!> Floten, (W. A van) De Praktyk des Bybels of Zedekundjg Onderwys der Gewyde Schriften ' File D fgloV St' Amft* by C' Co^» in gr 8vo! Volk van Nederland ! Zie op de tekenen der tyden? Ltt.gby de Wed. % v. Terveen en Zoon, in grS.' Voltelen, (F. J.) Phartnacohgia Univerfx. /v/ff Lugd. Batav. apud J. v. Thoir, in gr. ivif 2. I2 o' Vos, (P ) De zeven Kruiswoorden van Tefus letfprlvt t^f^fi befchouwd- Gwn- ö i'SPSf ffeg» (GA°7r nut d«r hevels by Viervoetfee Dieren. Amft. by W. Holtrop, $ gr. 8vo. /o 4^ J^agemr■ (S. C.) Spooker'yen. Korte Vertellingen uit net Ryk der Waarheid, 2de St. Amft bv UT Holtrop, m lamo. f 1 5-0 U by /f: Watfm , (R.) Verdeedïging van den Bybel tegen de lË Sfl8 Ro«nbvéVr de?SZdfS ^eWn?^ I 1*7 K U' by ^ Cor^, 111 gr. Svo. f ï.s.o iuZ Weekblad voor den zoogenaamden Gemeen™ Man uïï ƒ 3 0 0 ' by ^ in gr. 8.0. ^AmftCPbv ?edJ/S?C-h Taalkundig WoordenbS! 7^7 , , ' ^f*» m gr. Svo. ƒ 0-0 «Ttiftrtow, (C. W) Rcdenv%ring/u?-gefp?00In gr. 8vg XAnnl-elm'an fO. R. F. W.) Grammaire Pratique de La, LaTuTFrlncoife, &c. of Oefenende Spraakkunst der Franf he Ta.5, enz. 's Hag. by J. C Leeuwejtyn _J^2l£-llll- Opftellen , gefchikt naar de Grondregels der Franfche Taal , enz. 's Hag. by C. wtSoo* föy4W der Bataaffche Rep/bliek, volgens derzelver tegenwoordige Verdeeling, enz.- Leyd. by D. du Mortier en Zoon, m 8vo. tV^nVers°fe\°(S. J. van de) Leerredenen. Amft. by H. WyDied ik) en flf Lor ié, in gr. Svo. ƒ 1 - ió - o 60 . ^ . i De heilryke Gemoedsverandering van "Zacheus, of Leerrede. Amft. by H. Diederiks en ff. harde, in gr. 8vo. ƒ o-6-o 4^7 Ynev CA.) Introduttio in 'Uateriem Medicam in ufum ?Tyronum. Lugd. Batav. & Har/, apui S & J Luchtmans 6f V. v. d. Plaats, in 8vo. i m. ƒ. »•:©•• 68 TteT (A) Gefchiedenis van de Christlyke Kerk 1.1 de ^Achttiende Eeuw. Ilde D. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 2-16-0 *93 Gilleren, (C) Befchryving van den Watersnood in Zx7%\ in virfcheide gedeelten van ons Vaderland, door Ysverftoppingen veroorzaakt. Amft, by J. Allart , in gr. 8vo. ƒ 8 - 4 - o 374