1    MENGELWERK, VOOR i Soa.   ALGE MEE NE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN > WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fr aai je Letteren, Kon ft en en Weetenfchappen, betrekkelyk. TWEEDE STUK. VOOR. l 800. Met Plaaten. ft ft ■ ft • *: ft ft * ft ft ft ft ft ft ft ft ft * * ft ft ft ; 4t ft ft ft ft f* AMSTERDAM, by A. van der KROE, en by de WED. j. YNTEMA en ZOON. 18o_o._ y7? ^tëfj   INHOUD VAN HET MENGELWERK, W Fr aai je Letteren, Kon ft en cn Weetenfchappcn, betrekkeiyk. Aanmerkingen, over de Onderhandeling van jesus met nicodemus , Joan. III: i, enz. of Bedenkingen over de Wedergeboorte. . 1 Aanmerkingen , betreffende eenige byzonderheden , op welke in het voelen van den Polsflag doorgaans met behoorlyk acht wordt geflaagen. Door c. g. x. kortum, M. D. te Stolberg, by Aaken, ■ , 9 Kort Berigt, wegens het Kanaal, t welk de Oosten Noordzee vereenigt. Door frederik matthis- Aanwyzing van den Spiegel-rots op den Berg St. Gothard. Volgens frederik matthisson. Uittreksel eener Reize rondsom de Wereld, in de Jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIJI, door j. f. g de la pêRousE. Uitgegeeven volgens Befluit der J\ationaale Vergadering v in den as, van Grasmaand 1791, door m. l. a. millet-mureau. " 13 Schoone trek in het Charafter van de la peiiousE. 24 IMieuwfte Lyst van alle Godsdienst - genootfchappen inde Vereenigde Staaten van America. Door den Lutherfchen Prediker scheer, te Germanmvn.. 24 Aanmerkingen over eenige nieuw ingevoerde wyzen van fpreeken en i'chryven. 3* Ontzettende voorbeelden van leevendig begraavene Menfchen, t 3* * S Jeugd  1 N H OUD. Jeugd en Trotschhcid, of.de Turlfche Wysgeer. Eenifi|8 De verheffing van den Huize van bka&uNza tot den Throon van Portugal. 204 * 4 m  ï N H O, U D. Het niet uitdruklyk melden van de Liefde tot het Vaderland, geen gebrek in de Zedeleer van jesus Christus. Door den Eerw. alb. conradi^ Predikant te Oostwoud. 2I« Aan den Scliryver van het Iets over de Kantiaanfche Bybel.'crklaartng , by gelegenheid van de Uitlegging van Joan. IV: 24. door c. w. penzenkuffer , geplaatst in de N. Vadcrl. Bibliotheek, IV D. No. 4, in het Mengelwerk, bl. 157. 226. Eenige Proeven over de Bevriezing, en den oorfpróng der Lugtbelietjes in het Ys. Door den Keere j a. uilkens, A. L. M. Ph. Dr. en Predikant te Eenrur;?. . a<8 Beknopt Bengt, wegens s?allanzani en diens Schriften. Door jean SENEBIEK. 034 Leevensberigt van den beroemden Wiskundigen j.~'e. monxucea. 2qfj Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld, door j. f. g. oe la pêROUSE. (Vervolg van bl. 204.) 242 leis over de Rivier de Dommel, het Gefchiedkundige betreffende. Door den Heer w. c. ackersdyck, in den Bosch. 251 Vervolg van Aanmerkingen over eenige nieuw ingevoerde wyzen van fpreeken en i'chryven. (Vervol? van bl. 38O 255 Bevigt wegens de uitgave van een Chineesch Woordenboek, door Dr. hager. 258 Bedenkingen, over het waar genot van Vriendfchap tn Liefde. 260 Eene waare Anecdote. Door Misf bellamy. 263 De overtuigende Engclschman. 264 Bericht. 265 Proeve over de Dwaalingen uit Vriendfchap gebodten. 281 Over het nuttig gebruik van de Hepar Sulphuris (Zwavel -leverj tegen de drooge Schurft. 287 Vetflag, wegens de Hette en den Regen te Rio Jamiro^ gedaan door sanches borta. 289 Beribt, wegens een grooten en veel tillenden Zeilfteer. . 290 Bengt, aangaande de nieuwe Uitvindingen van rumfok» en voght, tot het befpaaren van Brauditoffen, vooral in de Keukens. 200 Kort  1 N H O Ü D. Kort berigt aangaande steven montgolfier. ' 295 Eenige byzonderneden, betrekkelyk olivier cromWell , Proteè'tor van 'Engeland. 297 Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld, door j. f. QL de la i'êüousE. (Vervolg van bl. 251.) 3°4 Aanmerkingen over het gebruik der Boeken, ten diende der Letteroefenende Jorgjlingfchap. Door Dr. Campbell. 31° 'Mejuffrouw Mango. Een Characler. Door Dr. john moore. 3H De Hoop. Een Aüegorifche Droom. Door johnson. 319 De Vylen. Eene Allegorie van mercier. 322 De blinde Schoolmeester van Pontremoli. Eene Italiaanfche Anecdote. 323 Bedenkingen over de Belooningen der Deugd en de Straffen der Ondeugd in dit tegenwoordige Leeven. 325 Geneeskundige Verhandeling over de Warmte en de Koude. Door den Heer c. j. nieuwenhuys, Med. DoH. te Amflerdam. 330 Eenige Byzonderheden, wegens de Zeebeeren. Door Mr. tooke. 338 Slekkenvoeding in het Canton van Appenzell. Door john gottfried ebel, M. D. 34O Leevensberigt van anthony - ashley cooper , derde Graaf van shaftesbury. 341 Kort verflag van de algemeen heerfchende Begrippen der Turken, over de Starrekunde, de Aardrykskunde, de oude Gefchiedenis, alsmede de Dicht- en Letterkunde. Door eton. 353 De daadlyke Wysgeer. 356 De Arbeid , het Genoegen en de Gezondheid. Eene Allegorie. 36a De Bril en de Gordel. 363 Byzondere trek van Weldaadigheid. 364 Bedenkingen over het vermogen en de bronnen van Kloekmoedigheid, ten aanziene van de Rampen deezes leevens. 365 Berigt, aangaande de geneezing eens zeer hardnekkigen Uitflags , vooral in "'het aangezigt. Door siebold , Hofraad te Wirtzburg. 373 Bedenkingen, over de Middelen om de Hette te bepaalen en te geleiden. Door rumford. 375 Anecdote in de Natuurlyke Historie. 38 r Brief  f NI H O Ü Di Br'ref van den Divifie-Generaal dugua, aan'den Genees» heer des genettes , over eenige Egyptifche byzon-» derheden. 382 Verllag van alle tegenwoordig in Londen beftaande openbaare Inrichtingen voor Godsdienst, Opvoeding, Zedelykheid, Opklaaring en Weeten feb ap , Philantropie ' en Gerecbtsoefening. 385 Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld , door ƒ. f. g. de da pêiiousE. (Vervolg van bl. 310.) 389 Tweede Vervolg van Aanmerkingen over eenige nieuw ingevoerde wyzen van fpreeken en fchryven. (Vervolg van bl. 258.) 399 Iets in antwoord op de Zedekundige Bedenkingen over Liefde en Vriend 1'chap. 408 Zonderlinge Gewoonte in zommige Cantons van Brc tagne-. 411 Myne Gedagteh , omtrent de Predestinatie , de Voor1'chikking of Voorverordineering. Door den Eerw. j. kramer , Rustend Leeraar te Sloten, in Friesland. 413 Natuurlyke Historie van den Oricou. Volgens vaillanT. 421 Eene Byzonderheid , de Paarlen betreffende. Door u. faujas-de-SAINT-fond. 403 Leevensberigt van den Generaal Washington. 425 Iets over de Lazzaroni. 433 Byzonderheden , betreffende de Canarifche Eilanden , het lichten van het Zeewater, en een gemaklyk middel om bedorven Zeewater wederom drinkbaar te manken. Door la BiLLAiiDièkE. 436 Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld, door j. f. g. de da rêROUSE. (Vervolg van bl. 599.) 440 Testament van kang-hy, Keizer van China. 451 Kwalyk geplaatfte Geestigheid regtmaatig geltraft. 456 De Schilder rigaud en eene Dame. 45Ö Over de Oosterfche Dichtkunde, met naame die van jesaia. 457 Bericht wegens de Geneezing eener geweldige Bloed* braaking. Door dorffmuller , Geneesheer in 't Osnabrugfchet ■ 464 Leevensberigt van den Generaal Washington. (Vervolg en Slot van bl. 432.) 468 Befchryving van eene onderaardfche Reize naar de Steen»  ï N H O Ü D. Steenkoolgroeven 'van Valcnciennes. Door heinrich sander , Hoogteeraar aan het Gyrnnafium te Carlsruhe. 476 Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld, door j. f. g. de la pêROUSE. (Vervolg van bl. 450.) 48$ De Rusfifche Soldaat gekenfchetst. Door beaujolin. 492 Iets over de Gouverneurs en Taalmeesters in Rusland. Door beaujolin. 494 Mengelgedagten over de Ledigheid, 496 Van eene zonderlinge Seéte in Engeland. 50! Zonderlinge Voorzegging van joachim grEULIch , over Frankryk, omtrent het midden der voorige Eeuw. 5oa Proces van den Heiligen januarius, te Napels. 503 Geestig zeggen van ganganelli, naderhand Paus clemens de XIV. 504 Wonderbaare Leevensrekking en Uitredding. 504 Verklaaring der Zedewet van Jooden en Christenen. Eerde Proeve. 505 Eenige Waarneemingen, ten opzigte der Wonderdaaden door jesus verrigt. Door den Eerw. richard graves. 510 Over de aanweezenheid der Campher in de iEtherifche Oliën. Eene zeer gewigtige Waarneeming. Medegedeeld door den Heer b. tieboel , Apothekar te Groningen. 513 Eenvoudig doch zeker middel tot verdryving van het Ongedierte op de hoofden der Kinderen. 517 Vergelykende tafel, tusfchen de Kinderpokken en de Koepokken. Benevens eenige Waarneemingen. Door Dr. thornton. 5l8 Aanmerkingen over de Schriften van Lord shaftes- bury. 520 Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld, door j. p g. de la pêRousE. (Vervolg van El. 491.) 528 Uittrekzel uit de Waarneemingen van gaspar monge, aangaande de Fontein van Mofes. 541 Middel om Druiven te bewaaren. 543 Iets over de Lyvigheid der Geestlyken. 543 De Schoonheid aan de Kuischheid opgeofferd. Eene waare Gefchiedenis. 545 Stoutmoedigheid en Edelaartigheid van hendrik den IV, Koning van Frankryk. 546 Anec-  INHOUD, AnecJote , raakende st. evremond. §46 Vultaire en RENéE de varicourt. 547 Schoone trek en tegenwoordigheid van geest in een Huurkoetzier. ^4g Eenige byzonderheden , betreffende het gezag, 't welk jesus betoonde , en de waardigheid, waarmede Hy iprak en handelde. Met eene vergelyking tusfchen dien besten der Menichen en mahometh. Door joseph pr1estley, LL. ü. F. R. S. 549 Befchryving van den Tecamez-bast, eene nieuwe zoort van Koortsbast ; met eenige aanmerkingen oVer den Brazilfchen Koortsbast. Door Dr. friese, van Breslau. er* Middel om het gevaar van doorgeflikte Spelden te ver- . minderen. Karakterichets van den beroemden Sterrekundigen wil- liam herschel. Medegedeeld door den Heer r. arrenberg, te Rotterdam. g58 Leevensberigt van richard wilson , een Engelsch Landfchaps- Schilder. Door pilkington. 565 Byzonderheden wegens de Kwakers in Noord-America. Door peïit-radel, Arts. r<58 Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld, door j. f. g. de la pêROusE. (Vervolg van bl. 540.) 575 De Grommers gekenfehetst. j8* Morgenzang by de Wieg van mynen Zuigeling. Dicht. /luk. 59I Anecdote van de Generaals mack en championnet. Gedagten over de bezetene Zwynen. Door den Eerw. joh. wigeri, A. L. M. Phil. Dr. Lector en Predikant in de Beverwyk. cgj Verfiag wegens eenen Man , die van groote hoeveelheden raauw Vleesch leefr. In eenen Brieve van Dr. johnston aan Dr. blane. 601 Berigt wegens drie brandende Bergen in de Maan. Door william herschel, LL. D. F. R. S. 609 Byzonderheden wegens de Kwakers in Noord-America. Door petit-radel, Arts. (Vervolg en Slot van M' 574-) 612 Uittrekzel eener Reize rondsom de Wereld, door j. f. g. de la pêROUSE. (Vervolg van bl. 586.) 617 Egt en omftandig Berigt, wegens het moorddaadig Lee- veris-  I N H OUD. venseinde van jacobus den I, Koning van Schotland. Door john pikerton. 628 Lierzang aan myne Landgenooten , ter opwekking tot Milddaadigheid, in den tegenwoordigen nood der Armen. Door den Heere j. verveer , in Hage. 634 De Hoogleeraar james eêattie en zyn vyfjaarig Zoontje james hav beattie. Eene Opvoedings-Les. 639 Kort en zedig Antwoord op den Brief van den Eerw. j. klinkhamer, Vz. Rustend Leeraar te Alkmaar, wegens myne Gedagten omtrent de Predestinatie, of Voorverordineering. Door den Eerw. j. kramer. 641 Onderzoek, wegens het Gewigt, aan de Hette toegefchreeven. Door rumford. 645 Iets over josephus en fra paolo sarpx. Door Dr. campbell. 649 De Dood van moomooe, Koning van Tongataboo, diens Begraafenisfe, en een daarop volgend Feest. 654 Lofrede op george Washington. Door franc. adr. van der kemp. 656 Leerryke Spreuken. 665 Iets over het Buikfpreeken. (,66 Het Canadiaansch Bygeloof. Door Mr. WELD. 667 List van een Brievenfchryver. 668   MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekicelyk. aanmerkingen over de onderhandeling van jezus met nikodemus, Joh. III: i, enz. oe bedenkingen over de wedergeboorte. Ik heb voorgenomen 4 in dit Vertoog, de natuur der Wedergeboorte te verklaaren , en eenige misvattingen op te ruimen, tot welke deeze figuurlyke uitdrukking^aanleiding heeft gegeeven; Blykbaar voor eenen iegelyk is het, in 't algemeen, dat die benaaming in geen anderen, dan in een zedelyken zin, kan gebezigd worden. De zin, door nikodemus daar aan gehecht , als beteekenende eene nieuwe mededeeling van het dièrlyk leeven, verraadde een verward en bekrompen verttand. Want wat hadt dat met den Godsdienst te doen , of met de waardigheid en de zuiverheid eener leere , aangekondigd door eenen Leeraar, van God gezonden? Doch, behalven dat de na.* tuur der zaake zulk eene grove opvatting wraakt, Christus zelve verzekert ons, dat zyne uitdrukking leenf-reukig was. Indien ik, zegt hy tot zyne Discipelen, u/ieden de aardfche dingen gezegd héb (dingen, door vergelykingen^ van zinnelyke voorwerpen ontleend, opgehelderd) en gy niet gelooft, hoe zult gy gelooven, indien ik uheden de hemelfche zoude zeggen? Welke nu is de zedelyke betekenis van wedergebpren te zynV deeze, „ Dat een mensch in oprechtheid en vol„ komenlyk heeft verzaakt alle de verdorvene gevoelens „ welke hy voorheen hadt gekoesterd , de ongeregelde „ driften, die hy hadt ingevolgd en de kwaade prakty„ ken, aan welke hy zich hadt fchuldig gemaakt, en een „ geheel verfchillenden leevensweg heeft ingeflagen ; zo„ dat de gefteldheid der ziele , die de fpringveer en de „ bron van alle uitwendige bedryven is, als 't ware van ,, nieuws gefchapen en geformeerd wierdt." Als zodani» is het eene voegzaame en fierlyke figuur, eene gewiVtige en heilzaame meening aanduidende j en indien geene voor- MENü. IÖOO. NO. I. A in.  & BEDENKÏNGEW ingenomenheid met de voortellingen eener Schooïfche Godgeleerdheid onze natuurlyke bevatting der dingen hadt belemmerd en verbysterd , geen oogenblik twyfel ik, of men zou algemeen eikend hebben, dat dezelve de eenige redelyke zin is, voor welken de uitdrukking vatbaar is. Eene leenfpreuk kunnen wy in de daad zoo verre trekken , dat wy het fpoor der Reden geheel verliezen, en ons verwarren in een doolhof van ons eigen maakzel. Ongelukkig is dit te dikmaals het geval geweest van Schriftuurlyke Leenfpreuken, welke, in ftede van licht van die duidelyke plaatzen te ontleenen , welke als merkpaalen moesten dienen, al haar licht verdonkerd hebben , en de zekerfte grondregels van den Natuurlyken Godsdienst tevens. Want wie zou gedagt hebben, omdat de vernieuwing van hart en leeven by eene nieuwe geboorte vergeleeken wordt , dat de menfchen volftrekt lydelyk zyn in hunne hervorming van de zonde tot de deugd; dat het met de geestlyke even eens als met de natuurlyke geboorte is gelegen ; dat de bekeering der zondaaren aan eene hoogere en onweerftaanbaare werking geheellyk moet worden toegefchreeven ; en dat wy in 't geheel geene magt hebben om in dezelve iets van ons zeiven te doen. öf met eene Godlyke aanfpooring of aandrift ; dat menfchen, op het bloot gezag eener Leenfpreuke, dus zouden veranderd worden in bloote werktuigen, van bevatting en eigen willing ontbloot, en geheellyk geleid door bet verftand en den wil eens anderen; — en dit alles in weerwil der algemeene ervarenisfe, met luider ftemme verkondigende, dat zy in ftaat zyn, het goede van het kwaade te onderfcheiden, en gepaste voorwerpen zyn eener zedelyke heerfchappye ? Duidelyk leert de Schriftuur, dat zulks niet flegts de oorfpronklyke gefteldheid der menschlyke natuure was , maar ook haare tegenwoordige toeftand is; in zo verre dezelve overvloeit van bevelen en vermaaningen, tot de menfchen in hunne eigen perfoonen gericht, om zich zeiven te wasfchen en te reinigen; af te laaien van kwaad, en te leer en goed doen; hunne harten ie befnyden; af te leggen den ouden mensch; vernieuwd te worden in den geest des gemoeds; hunne harten niet te verharden: uitdrukkingen, welke, indien zy eenige kragt en voegzaamheid bezitten, moeten influitèn, dat wy in ftaat zyn, de natuur en de gevolgen onzer daaden ernftig te bepeinzen, en ons  OVER DE WEDERGEBOORTE. 3 ons eigen gedrag te regelen; dat wy een vermosen bezitten, beftendig in ons verblyvende , en on.'er ons e:gen bevel (taande, zo lang wy het behoor'yk gebruik der Reden behouden ; dat wy een vermogen hebben , w;lks tewerkftelling niet afhangt van eigendunkelyke en wisfelvallige aandrangen van andere weezens , om alle voorige wangedraagingen te verzaaken, en onzen voet te wer den tot de Godlyke getuigenisfen. Want, was Jer ooit een wys en regtvaardig Wetgeever, die onmoge!} kneden beval ? Is niet eene vermaaning tot dingen , welke mea weet, dat onze kragten te boven gaan, onredeiyk ? Is het niet onedelmoedig , ons de onmagt onzer natuure te verwyten ? En kan, echter, dit de gedraaging zyn van den God der waarheid, van onveranderiyke regtvaardigheid en ontferminge, omtrent zyne brooze en elendige fchepzels, die, op deezen grond, mededogen verdienen ? Dit zelfde geldt ook omtrent de beloften aan de gehoorzaamen, en de dreigementen aan de onboetvaardige en onverbeterlyke zondaaren. Want waar toe anders dienen beloften en dreigementen,'dan om tot volftundige en onbezwekene betragting der deugd aan te fpooren, door de hoop op belooning, en van ondeugd af te fchrikken, door vreeze voor ftrafFe ? Zal een wys man aan een uurwerk eene belooning aanbieden, om zich zelf te beweegen? Of kunnen menfchen, op den zelfden grond, door beloften of bedreigingen aangezet worden, om inde lucht te vliegen, onzichtbaar te worden, of iets te doen, dat hunne na' tuurlyke kragten te boven gaat? Nog eens; indien de menfchen, in het werk hunner Wedergeboorte , geheel lydelyk waren, indien zy, tct daarftellinge van dit groote werk, zeiven niets konden bydraagen, maar van de Godlyke werking en invloed alles moesten verwagten, onmogelyk ware het dan, dat iemand vroeger wedergeboren wierdt, dan het gefchiedt; en, ge* volglyk, zouden alle zyne vroegere afwykingen van het pad des regts onvermydelyk en onfchuldig zyn. En, nogthans, hoe dikmaals wordt God vertoond, als de menfchen over hunne hardnekkigheid, en over het uitftellen hunner bekeeringe, beftrafFende ? Nog verfcheiden andere bedenkingen , ter ftaavinge van dezelfde waarheid, zou ik kunnen aanvoeren, maar zal my thans vergenoegen met aan te merken, dat, in de Schriftuur, de zonde en godloosheid nooit aan eenige onA fb magt-.  4 BEDENKINGEN magt, om zich te hervormen, maar altoos aan vrye keuze, wordt toegeichreeven. Dus getuigt de Zaligmaaker aangaande de onverbeterlyke Jooden van zynen tyd, dat zy tot hem niet wilden koomen, opdat zy het eeuwig heven mogten hebben; dat zy uit hunnen Vader den Duivel waren, en zyne werken doen wilden ; en omtrent Jeruzalem: hoe dikwyls heb ik uwe kinderen willen byeen vergaderen, gelyk eene hen haare kiekens byeenvergadert onder haare vleugelen ! doch gy hebt niet gewild. En in meer algemeene bewoordingen verklaart de zelfde Godlyke Infteller van onzen Godsdienst, dat dit de veroordeeling is, dat het licht in de waereld is gekoomen, en de menfchen de duisternis liever hebben dan het licht , omdat hunne werken boos zyn. By deeze bewyzen, uit de Schriftuur ontleend, zal ik een kort betoog der zelfde waarheid voegen, van de natuur der zaak zelve afgeleid, en onderzoeken, hoedanig het met de zaak gelegen zy, volgens redelyke beginzels, zonder aanzien van vastgeftelde leerbegrippen, zo ten opzigt van de natuurlyke kragt, als van de zwakheid der menschlyke natuure. Vooreerst dan kan, naar myn inzien, met geen fchyn van reden ontkend worden , dat de menfchen , hoezeer verdorven en verbasterd door den Val, bekwaam zyn om te onderfcheiden, wat hun pligt, en waarin hun waar geluk gelegen zy. Wyd ftrekken hunne nafpooringen omtrent andeie belangen; diep dringen zy door in de geheimenisfen der natuur, door oeffening en naauwkeurig onderzoek, met de ondervinding gepaard; zyzynin itaat, om veele duistere ftukken van het ftelzel des Heel als te verklaaren , en de wyze wetten en verwonderlyke fchikkingen der Voorzienigheid op te helderen. —— En is het dan te denken , dat hun eigen onvermydelyke pligt, els menfchen, boven hun bereik is, en de bevatting huns verftands te boven gaat? Is het te denken, dat hun eigen geluk een zo ingewikkeld en onnafpoorlyk ding is, dat zy daar omtrent geen duidelyk en bepaald oordeel kunnen vormen? Befchreienswaardig en akelig is dan der menfchen lot; en in een onbevallig licht vertoont zich de zorge en voorzienigheid van hunnen Schepper. En wat de leeringen en pligten der Openbaaringe aan< gaat, derzei ven waaren zin moeten zy ook kunnen op. fpooren, 't en zy het eene niet-geopenbaarde Openbaaring zy. Want, te beweeren, dat eene verdere boven- na-  OVER DE WEDERGEBOORTE. natuurlyke en inwendige verlichting noodig is tot een duidelyk inzigt in de Schriftuurleere, is, in de daad, het zelfde als te beweeren, dat de Schriftuur in 't geheel van geen nut is; en dat de inwendige onderrichting de eenige Openbaaring van God aan de menfchen is. Maar hier vertoont zich eene aanmerkelyke zwaarigheid, hoe wy, naamlyk, kunnen weeten, dat deeze inwendige onderrichting waarlyk Godlyk is, dan door haare overeenftemming met de uitwendige Openbaaring, en met het licht en de infpraaken der Reden; gevolglyk, zonder te erkennen, dat de uitwendige Openbaaring zonder die onderrichting kan verftaan worden, en dat de Reden het eeuwig kenmerk der Waarheid is. Ten tweede, met even weinig regts als het bovenftaande, kan iemand in twyfel trekken , dat de menfchen in ftaat -zyn tot het verkrygen van een gevoeligen en leevendigen ■indruk van godsdienftige en zedelyke waarheden. Want dit hangt eeniglyk af van derzelver voorftelling aan de ziel met den vereischten nadruk , en van herhaalde inprenting door onbevooroordeelde en ernftige overdenking. En gaat het 's menfchen vermogen volftrekt te boven , ■ernftig na te denken? Overfchreedt het zyne natuurlyke begaafdheden, dikmaal? zyne gedagten te laaten gaan over zaaken van de uiterfte aangelegenheid ? Kan hy een duidelyk befpiegelend inzigt hebben van den Christlyken Godsdienst, en is 't hem tevens onmogelyk, overtuigd te zyn van deszelfs inwendige voortreffelykheid , en oneindige aangelegenheid voor zyn tegenwoordig en eeuwigduurend geluk ? Zulk een vermoeden , denk ik, zou even weinig gezags byzetten aan het Christendom, als der xnenschlyke; natuure tot eere dienen. Zegt iemand, dat, door de oorfpronklyke geneigdheid zyner natuure tot het kwaade, en derzelver afkeer van het goede, de mensch noodzaaklyk ongeneigd en ongefchikt is tot overdenking van'dusdanige onderwerpen, ik antwoord, vooreerst, dat de fterkfte ongezindheid geenzins iniluit eene volftrekte onmogelykheid. Het tegendeel zelf is klaarblykelyk. Want laat de ongefchiktheid zo groot zyn als in de tegenwerping onderfteld wordt, de mensch moet evenwel een vrywerkend weezen zyn, en het in zyne magt hebben, deugdzaam of ondeugende te zyn : want anders is hy volftrekt onbekwaam beide voor Godsdienst en voor zedelyk zelf beftuur. — Ten tweede, blykt het door de ervarenis, dat 'er geene andere afA 3 kee-  6 BEDENKINGEN keerigheden, geene andere zvvaarigheden, geene andere gevestigde en ingewortelde hsblykheden bestaan, dan die veranderd, verbeterd en t' ondergebragt kunnen worden, door de kragt van menschlyke welberaadenheid. En kunnen wy denken, dat onze natuur een zo fiegt en gebrekkig. werkftuk is, dat zy alle ongeneigdheid overwinnen, elke zwaarigheid te boven koomen, en elke kwaade heblykheid kan verbeteren , behalven die van een godsdienftigen aart zyn? Dit is eene onderftelling, die geen geloof verdient, en op de wysheid en goedheid van God eenen blaam zou leggen. Het blykt, derhal ven, dat de menfchen, in hunnen tegenwoordigen toeftand, tot Godsdienst en een leeven van zedelyke rechtheid bekwaam zyn, dewyl zy hunnen pligt kunnen kennen, en in hun geweeten drukken een fterk gevoel en overtuiging van deszelfs voegzaamheid en oneindige aangelegenheid, door gezette en herhaalde overdenking, en 'er in de natuur geene oorzaak voorhanden is, die hen noodziaklyk terug houdt van te handelen volgens hunne eigen bevatting; — als mede, omdat de zelfde welberaadenheid , door welke wy hen menigmaal andere ingewortelde heblykheden zien verkeren, en bykans ongelooflyke worftelingen doorftaan , volgens den gewoonen loop der natuure op alle andere heblykheden de zege moet bfehaaien, en hen tot eenen hoogen trap van deugd verheffen. -- Dit zy genoeg, ten bewyze van net vermogen der menschlyke natuure, en ter handhaavinge van de eere van haaren alvermogenden en weldaadigen Schepper. De zwakheid nu van 's menfchen natuure laat zich omfchryven in de volgende byzonderheden: Dat haire dierlyke driften hevig en onftuimig zyn, en berekend ter beftrydinge, en, by een weinig botvierens, ter overdwarfchinge en overheeringe van de infpraaken der reden — dat een ongelukkig lichaamsgetïel, en de onderfcheiden wanorden , aan welke het onderworpen is, als een zwaare last de ziel drukken, en de vryheid en leevendiglicid haarer werkzaamheden verdonkeren en ftooren — dat zinlyke voorwerpen een vermogenden indruk Sfóafcen op de menschlyke natuur, die, voorts, allerwege wordt i-mringd van tallooze verzoekingen tot ondeugd en 01 geregeldheid dat kwaade voorbeelden, dikmaals, haar Vroeg bederven, traagheid haare vermogens ontzenuwt, gebrekkig do^izigt van de natuur der dingen tot gevaarly- ke  over de WEDERGEBOORTE. 7 fee dwaalingen vervoert, en de verwyden'ngen en zorgen des dagelykfchen leevens onmiddelyk ftrekken om haare aandagt te verwyderen van het uiterst doel haarer beftemminge, en van de volwigtige aangelegenheden der eeuwige gelukzaligheid. —-- Uit dit alles mogen wy dan afleiden, dat, hoewel de menschlyke natuur, met opzigt tot de betragting van Gndsvrugt en deugd, in geenen ftaat van volflagene onmagt zich bevindt; ja, hoewel zy zeer aanzienlyke begaafdheden bezit, ter volvoeringe van onvermydelyk op haar rustende pligten, en ter regelinge van onftuimige driften: nogthans, in de natuur der zaake, voldoende reden voorhanden is, tot het aanneemen van de leere van Godlyke hulpe, voornaamlyk in *t geval van lang gevoede en diep gewortelde heblykheden, of in byzondere ftanden van gevaar en verlegenheid. En, uit dit oogpunt befchouwd, zal de leere van het Nieuw Verbond blyken met de Natuur verwonderlyk wel te ftrooken, wanneer zy, als den pligt des Zondaars, op zyne bekeering en verbetering van zeden ernftig aandringt, en, in de nadruklykfte fpreekmanieren, in dit flag van onderwerpen ooit gebezigd, in hem zeiven een nieuw hart te fcheppen, te ontwaaken en op te Jiaan uit de dooden, opdat Christus over hem moge lichten ; terwyl zy tevens, tot het te werk ftellen van meerderen yver en Kloekmoedigheid , hem vermaant te bidden om den byftand van God, die zynen heiligen geest wil geeven den genen, die hem bidden. Nog een ander gevolg heeft men der Leenfpreuke ontwrongen , in de woorden van Christus gebezigd , dat naamelyk de Wedergeboorte niet trapswyze, maar oogenbliklyk, even als de natuurlyke, toegaat. Ik wil onder? ftellen , dat hier mede bedoeld wordt, dat het eerfte beginzel des geestlyken leevens geheel en in eens wordt medegedeeld. Want anders gaat de Leenfpreuk mank , en moeten, diensvolgens, de gevolgen, daar uit afgeleid, geheel onvoegzaam en onbeflisfende weezen. Onderfteld zynde dat dit de meening is, houdt de leere, daar up gegrondvest, in, dat de bekeering van Zondaartn niet by trappen gefchiedt, maar zich tot een zeker punt des tyds bepaalt, en in haar geheel, door de kragtdaadige en onwederftaanbaare werking van Gods geest, gewrogt wordt. Misfchien zou dit onze opmerking niet verdienen, ware 'tniet, dat het, in verband met eenige andere beginzsls, eene zeer nadeelige ftrekking heeft. Want laat een A 4 open-  t? bedenkingen over de wedergeboorte. openbaar Zondaar (gelyk hy ongetwyfeld doen zal, indien hy zyn gevoelen beleeve) dat tydftip voor den waaren tyd zyner bekeeringe houden, wanneer hy van zyne fchuld en elende allergevoeligst overtuigd is , onder de vreezelykfte worftelingen van angst en wanhoop, en laat hy voorts gelooven, dat de eenmaal wedergeborene deelgenoot is van de verkiezinge der genade, door het onyerydelbaar beOu.it des Almagtigen ,' en dat hy nooit voiitrekt kan verloren gaan, hoezeer ook zyne Wedergeboorte onteerd en verdonkerd, en alle kenmerken daar van onderdrukt worden door ichreeuwende misdaaden en ongeregtigbeden ; dat hy, evenwel, met den H. paulus, (dien hy onderftelt, . zyn eigen weezenlyk karakter te yertoonen; vleejchlyk km verkogt zyn onder de zonde: 4* laat hy, zeg jk, alle deeze dwaalingen verwarren en te zamenzetten m eene foort van verband van Godsdienftige beginzelen — en men zal eene bekeering hebben zonder gemoedszuivering, Godsdienst zonder godzaligheid, Christendom zonder deugd, Noch de donder der Wet, noch de genade des Ehiangeliums, zal in ftaat zyn om eenigen kragtdaadigen indruk op zyn gemoed te hebben, maar hy zal voor altoos verloren gaan, ondanks zyne ftoute verzekerdheid aangaande zyne behoudenis. Ik behoef hier niet aan te dringen, dat het t' onderbrengen van kwaade heblykheden, en het aanwennen van tegengeftelde gezindheden en neigingen, als weezenlyke ■vereischten der waare bekeeringe, volgens de natuur der zaake, een werk zyn van tyd, en van trapswyze, aanhoudende, ernftige poogingen ; als zynde dit eene waarheid , die van zelve fpreekt en op de ondervinding rust Genoeg is het, te hebben aangetoond, dat het boven vermelde denkbeeld omtrent de Wedergeboorte, op figuurlyke fpreekwyzen gebouwd , in weerwil van het gezond den ' eCnC Wyde dCUr 0peM V°°r aIlerlei fleStiSlieEen gebaanden weg zoude ik hier voor my hebben lig. gen, om te treeden tot een onderzoek omtrent het onderfcheid tusfchen waaren Godsdienst en Geestdryvery. Doch dringende bezigheden ontzegfen my thans zulk eene befcbouwmg. Misfchien, by meerdere ruimte van tyd, deel ik, over het belangryk onderwerp, myne bedenkingen aan-  AANMERKINGEN, BETREFFENDE DEN POLSSLAG* 9 aanmerkingen , betreffende eenige byzonderheden , op wet.ke in het voelen van den polsslag doorgaans niet behoorlyk acht wordt geslaagen. dooi' c. g, t. kortum , Med. Dqoè. te Stolberg by Aaken< Hoe veele aanmerkingen ook , in onze pra&ifche en ziekteteken-kundige Handboeken, gevonden mogen worden , aangaande de eigenfchappen van den Polsllag , fcbynt bet my toe, dat men, over het algemeen, te onachtzaam handelt, aangaande de kundigheden, die, ten -opzichte van den toeftand eens lyders , kunnen bekomen worden, door de verfchillende gevolgen, welke eene meerdere of mindere drukking der vingerseinden op de ilagader, aan welke men den pols voelt , doet gebooren worden. In koortzige en andere ziekten gebeurt het voorzeker dikmaals , dat de polsllag buitengewoon groot en vol is, en dat echter het aderlaaten ten hoogden nadeelig zcu zyn. Of de aderlaating al of niet in zodanige omftandigheden wordt aangeweezen, kan wel doorgaans, door de vergelyking van alle de aanweezende toevallen ■met eikanderen, genoegzaam zeker bepaald worden; doch zonder op andere omftandigheden te letten, is de overxveeging van de eigenfchappen van den polsllag dikwyls alleen voldoende, om onze keuze in deezen r<* bepaalen. Een pols, die wel vol is, doch die, met den vinger Iterker dan gewoonlyk gedrukt zynde, veel van zyne llerkte en volheid verliest, en dié zich door den perslenden vinger als laaf wegdrukken, verbiedt, over het algemeen , de aderlaating. Hoe meerder een polsflag, onder het drukken der vingeren, van zyne kragt verliest, zo veel te zekerder is het gewoonlyk , dat 'er een verzwakte toeftand van het levensbeginzel plaats heeft, en dat daarom alle verzwakkende geneeswyzen , en inzonderheid het aderlaaten, moeten vermyd worden. Vindt men daarentegen een' ingetrokken kleinen pols, doch die fterker flaat en duidelyker wordt , naar rnaate de drukking vermeerdert, dan heeft doorgaans het tegendeelplaats; want zodanig een pols geeft niet alleen een krampachtigen toeftand der vezelen te kennen, maar wordt A 5 ook  lO AANMERKINGEN, BETREFFENDE HET VOELEN ook zeer algemeen waargenoomen by zodanige voorwerpen , die door eene of andere heevige ontfteekingsziekte zyn aangetast, welke herhaalde aderlaatingen vordert. * Intusfchen dient men daarentegen in aanmerking te neemen, dat een fterke en door de drukking des vingers niet verminderende polsllag niet altoos het bloed-laaten vordert. Men vindt dus, by voorbeeld, by bejaarde perfoonen, doorgaans, een kragtigen pols, die door de drukking der vingeren niets van zyne wederftandbiedende kragt verliest. Dit is intusfchen geenzins het gevolg van volbloedigheid , of van een ontrtooken toeftand , maar komt alleen voort uit eene vermeerderde ftyfneid van het flagaderlyk geftel, welke in den hoogen ouderdom dikwyls zo groot wordt, dat een gedeelte van het flagaderlyk geftel een geheel beenachtigen aard aanneemt. Op dezelfde wyze vindt men galkoortzen, in welke de pols vol en fterk is , zonder dat. de drukking der vingeren de kragt van den polsflag vermindert; en echter toont de zamenloop der overige tekenen aan, dat men de geneezing hier niet moet zoeken door aderlaatingen, maar door herhaalde braak- en purgeerende middelen , die alleen in ftaat zyn , om , in deeze gevallen, de te groote kragt van den polsflag te verminderen, en op nieuw een gelykmaatigen omloop der vochten daar te ftellen. Mcermaalen is de polsflag gefpannen ,. en kan 't best worden vergeleeken by eene metaalen fnaar, die in eene geduurige trilling is, zonder dat hy eenigzins wykt voor eene zeer fterke drukking met den vinger. Zodanig een polsflag komt gewoonlyk voor in heevige ylende koortzen , in de loodkolyken, u^. doch vordert zelden of nooit aderlaatingen, maar doorgaans krampftillende middelen, en wel inzonderheid het Heulzap. Van den anderen kant wyst toch ook een weeke voor den vinger wykende pols geenzins fteeds eene zodanige zwakheid aan, welke het gebruik van eenigerleye verzwakkende middelen , voornaamelyk van braak- of purgeermiddelen, zou komen te verbieden. Het tegendeel heeft zelfs dikwyls plaats; want niet zelden vindt men galachtige en andere koortzen, die uit verzamelde onreinigheden in de eerfte wegen voortkomen, in welke zodanig eene zwakheid des polsflags plaats heeft, doch waar tefTens de ontlastende geneeswyze der maag en darmen gevorderd wordt ; hebbende dezelve doorgaans ten gevolge, dat de pols, die voorheen zo ligt weg te druk- ken  van den polsslag. ken was, zyne natuurlyke kragten weder bekomt, en eerlang eene volkomene hertelling plaats grypt. Wanneer, intusfchen, by zodanige ziekten, die haare vooinaame zitplaats in den onderbuik hebben , behalv.n den voornoemden ligtelyk wykenden pols, n)g meerdere tekenen van algemeene zwakheid voorkomen, zyn dikwyls de gevallen zodanig, dat men zelfs , w;:nneer 'er tekenen zyn van veele opgehoopte kwaade Honen, maar zeer voorzichtiglyk, en in eene geringe maate, de ontlastende middelen kan gebruiken. Dit fluit echter aeenzms uit, dat ook niet een kleine en ligt wegdrukbaare pols wel eens in zodanige gevallen voorkomt, m welke het behoud der lyders alleen door herhaalde aderlatingen kan worden verkreegen, gelyk in geweldige long-ontfteekingen plaats heeft. '~ KORT uerigt, wegens het kanaal, 'ï welk de oost- en noord-zee vereenigt. Door frederik matthisson. y^e Reiziger matthissón, die in den Ja are 1785 reis5'? $_J de, geeft, wanneer hy Kiel in Holfiein bezogt, „ dit berigt van het Kanaal, 't welk de Oost- en Noord„ Zee vereenigt, en toen voltooid was." Zes welgemaakte Sluizen vormen dit Kanaal. Door drie van dezelve , naamlyk die van Hohena , Knop en Rathmansdorf, kan een Schip , uit de Ballifche Zee komende » opgeheeven worden tot het waterpas van het Meir Flemhude, 't welk zeven-en-twintig voeten hoogeï is dan de oppervlakte van de Baltifche Zee. Op dezelfde wyze worden de Schepen allengskens nedergelaatert door Sluizen van Koningsforde, Kluvenfiek en Rendsburg; te v.elker laatstgemeld plaatze zy in de Rivier Underider komen , welke genieenfchap heeft met de Noordzee. Dit Kanaal kan Schepen van negentig Lasten voeren ; doch dezelve moeten niet wyder zyn dan zes-cn-twintig cn een halve voet. — Aan den ingang des Kanaals leest men dit Opfchrift: Christiam VII jussu et sump- t1bus > mare balt1cum oceano commissum. 1782. aan-  ra spi egel-rots op den berg st. g0thar.d, aanwyzing van den spiegel-rots op den berg st, gothard. VolgetlS frederik matthisson. Op den Si. Gothards Berg doet zich eene byzonderheids op, welke niet algemeen bekend is: een Rots van eene verbaazende grootte, zo volmaakt vlak, effen, ea gepolyst aan de eene zyde, dat dezelve de voorwerpen, daar aan voorgehouden, even als een fpiegel te rus kaatst. Deeze Rots wordt uit dien hoofde door de Bewoonders- dier ftreeken de Spiegel-rots geheeten. Geen Natuurkenner heeft, zo 't fchynt, tot hier toe, het ondernomen , reden van dit zonderling verfchynzel te geeven. uittrekzel eener reize rondsom DE wereld, jn de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVI1I, door J. f. g. de la pêROUSE. UlTGEgeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 2.1 van grasmaand I79I , door m. l. a. millet-mureau, „ "W/V hebben ons eenigermaate Schuldenaars gefield „ W by onze Leezers , met nu en dan, by voorko„ mende gelegenheden, van de la pêrouse en diens „ Reis fpreekende, te belooven, hun, als ons iets meer „ volledigs daar van ter hand kwam , 't zelve te zullen „ mededeelen. Wy draalen niet, ons daar van te kwy„ ten, en, in eenige agtereenvolgende Stukjes, het voor„ naamtle van die Reis mede te deelen, gelyk wy voor„ heen, tot hun genoegen, de Reistochten van cook hun „ onder 't oog bragten. Schoon de meesten onzer Lee„ zeren gewis, uit al het voorheen door ons opgeteeken,, de, niet onkundig zyn van het ontwerp deezer Reize, „ zal het voor zommigen noodig, en voor allen niet on„ gevallig weezen , hier , met een kort woord, iets „ van den aanleg en aart deezes Reistochts aan te y flippen.  UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD, tg ■„ By het fluiter) des jongstvoorgaanden Oorlogs, befloot „ het Franfche Hof een Tocht te laaten doen , om de „ Ontdekkingen , door den Capitein cook zo gelukkig „ aangevangen , voort te zetten en te volmaaken. La 4, pêicousE werd tot Opperbevelhebber gekoozen. Die „ keus was, in alle opzigten, zeer regtmaatig; naarde„ maal mogelyk flegts weinige menfchen, door voorberei- dende Studiën en kunde, beter gefchikt waren, om, in ,» eene onderneeming van dien aart, gelukkig ie flaagen. s> Twee Fregatten werden diens volgens te Brest, in „ den Jaare 1785, uitgerust: de La Boufolle, onder het „ bevel van la pcrouse, en UAftrolabe , onder bewind „ van langle , beiden Capiteins in Franjchcn dienst. « Zyzeiiden, in 't gemelde Jaar, uit Brest, en zetteden „ hunne Reis, met veelerlei lotwisfel, voort. Gedüuren„ de de Reis zonden la pêRousE en diens Officieren , van tyd tot tyd,by voorkomende gelegenheden,Berigten „ van hunnen Tocht en wedervaaren aan het Ryksbeftuur „ en aan hunne Vrienden. Beide de Schepen zyn ongeluk„ kig,in den Jaare 1788, zo men veronderitelt, veronge„ lukt: dan de byzonderheden van dit droevig lot zyn, tot „ heden , onbekend (*). Uit de overgezondene bouw„ ftoffe is de Reis, van welke wy het hoofdzaaklyke ten „ oogmerk hebben mede te deelen, zamengefteld, door „ eenen Schryver, die 'blykt voor deeze taak berekend „ te weezen. Ons Uittrekzel zal zich bepaalen tot de „ meuwfte en trefFendfle Befchryvingen van de Plaatzen, „ de Zeden en Gewoonten, door deeze zo ongelukkig in „ hunne onderneeming geftuite Reizigers bezogt. Wy „ volgen daar in de Schryvers van een Engelsen Maandj, werk," & # $ De Schepen La Bonfolle en L^Aftrolabe zeilden uit jBrai!, op den eerjlen van Oogstmaand des Jaars 178^. Niets belangryks viel 'er voor, geduurende de vaart rk Madeira, waar zy op den dertienden dier Maand het anker wierpen. Het zeilen van daar tot Teneriffe duurde flegts „ (*) Terwyl wy dit fchreeven, in Wintermaand 1799, „ vermeldt een en ander Nieuwspapier van gunftige ontdekkin„ gen, deezen Reiziger betreffende,- doch, wel verre van be- vestigd te worden, zyn ze vervallen."  t4 UITTREKZEL EENER REIZE flegts drie dagen. Zy ankerden daar op den negentienden, en fteevenden van dit Eiland op den dertigften, met een frisfe koelte uit den Noord Noord Oosten. Den negen-en-twintigflen van Herfstmaand fneeden zy den Equ.itor op achttien Graaden Wester lengte. Den achttienden van Wyrimaand bevonden zy zich op de hoogte van het Eiland Trinidada. Op den zesden van Slachtmaand ankerden zy tusfchen St. Catharina en het vaste land. — Het midden van het Eiland Alvaredo hadden zy ten Noord Oosten ; de Vlaamfche Eilanden ten Zuid Oosten, en het Eiland Gal ten Noordem Op deezen geheelen overtocht hadden zy geen een zieken aan boord. Het Eiland St. Catharina wordt in 't byzonder befchreeven. Hier werden de Scheeplingen met groote gastvryheid ontvangen. Zy vonden 'er de leevensmiddelen goedkoop en in grooten overvlued. De Heer pêRousE berigt ons, dat hy Kaap Hom met Veel meer gemaks omzeilde, dan hy hadt durven hoopen, en werd hy hier door overtuigd, „ dat deeze Omvaart „ gelyk ftaat met die op alle hooge breedten. De zwaa„ righeden, met welke wy dagten te zullen moeten wor„ ftelen , waren het gevolg van een oud vooroordeel , „ 't welk men, met den tyd, zal afleggen ; terwyl het „ kezen van Admiraal anson's Reize niet weinig heeft „ toegebragt om het denkbeeld van dat gevaar by de „ Zeelieden leevendig te houden." Wy moeten ons ophouden by de belangryke befchryving van de Baay en Stad Conception, in het Land van Chili. — De Baay van Conception is een der gemaklykfte havenen in de geheele wereld. Het water is effen, 'er gaat bykans geen ftroom, fchoon het getyde zes voeten en drie duimen ryst; het water is hoogst by volle en nieuwe maan, ten één uuren en vyf en veertig minuuten. De Baay is befchut tegen alle winden, behalven den Noorden-wind, welke in deeze ftreeken alleen geduurende den Winter waait, dat is van het einde van Bloeimaand tot Wynmaand, daar te lande ook het Regenfai» foen. Het weêr is beftendig vogtig, zo lang deeze Moufon waait; want de naam van Moufon mag zeer eigenaartig gegeeven worden aan deeze ftandhoudende Winden, welke gevolgd worden door Zuide-winden, die 'er geduurende het overige van het jaar waaijen, en vergezeld gr.an met het allerfchoonfte weêr. De eenige ankerplaats) welke beveiligd is voor den Noord-oosten wind, die i  RONDSOM DE WERELD* Jg die geduurende den Winter heerscht , is by het Dorp Talcaguana, op den Zuid-oost oever, heden ten da^e de éénige Spaanfcke Vastigheid in de Baay, naa dat de oude Stad Conception, door eene Aardbeeving, in den Jaare 17-^, verdelgd is. Deeze Stad lag aan den mond van de Rivier St. Peter, ten Oosten van Talcaguana * de overblyfzels van die verwoeste Stad zyn nog te zien. Zy zullen den tand des tyds zo lang niet verduuren als" die van Palmyra gedaan hebben. Alle de huizen waren gebouwd van klei of fteen, in de zon gedroogd; de daken waren gedekt, even als die in verfcheide der Zuidlyke gedeelten van Frankryk. Naa de verwoesting van die Stad, welke veeleer door de zee werd ingezwolgen, dan door de«Aardbeeving over hoop geworpen, geraakten de Inwoonders verftrooid, en legerden zich op de nabygelegene hoogten. Het was niet voor in den Jaare 1763, dat zy eene nieuwe plaats uit* koozen, gelegen op een vierde myl afftands van Biobio^ en drie mylen van de oude Stad Conception en het Dorp Talcaguana. Het Bisdom, de Hoofdkerk, en de Kloosters werden in de nieuwe Stad overgebragt. Deeze is van eene groote uitgeftrektheid, dewyl de huizen alle flegts ééne verdieping hoog zyn , ten einde zy beter in ftaat mogen weezen om de Aardbeevingen , welke 'er jaarlyks voorvallen, door te ftaan. De nieuwe Stad bevat omtrent tien duizend Inwoonders. Zy is de Verblyfplaats des Bisfchops, en van den Major-Generaal, het Opperhoofd des Krygsweezens. Dit Bisdom paalt aan dat van San Jago, de Hoofdftad van Chili, waar de Gouverneur-Generaal zyn verblyf houdt. Het wordt aan den oostkant omgeeven door de Cordilleras, en ftrekt zuidwaards zich uit tot de Straat van Magellan ; doch de waare grensfcheiding is de Rivier Biobio, op een vierde myl afftands van de Stad. Al het land ten zuiden van die Rivier behoort aan de Indiaanen, uitgenomen het Eiland Chiloe, en een kleine Landftreek rondsom Baldivia. Het is zeer oneigen, aan dit Volk den naam van Onderdaanen des Konings van Spanje te geeven, daar zy met deezen bykans in geftaagen oorlog zyn. De verrigtingen van den Spaanfchen Bevelhebber mogen , overzulks, van het grootfte aanbelang gerekend worden. Hy heeft bevel over de geregelde troepen en het overig kryasvolk; dit fchenkt hem een groot gezag over alle de Burgers, die, in hunne burgerlyke  lé 'UITTREKZEL EENER REIZE belangen, beftuurd worden door eenen Corregidóf. Hy is daarenboven, by uitfluiting, belast met de verdeediging des Lands, en verpligt beurtlings te Vegten cn te onderhandelen. Een nieuwe wyze van beftuur ftaat de oude te vervangen. Hetzelve zal een weinig verfcbillen van dat onzer Fran/cke Volkplantingen, dewyl het gezag zal verdeeld worden tusfchen den Commandant en den Intendant. Dan hier ftaat aan te merken, dat 'er geen Oppergerigtshof in de Spaanfche Volkplantingen plaats heeft* De zodanigen, die met 's Konings gezag bekleed zyn , zitten ook als Regters voor, in burgerlyke zaaken, met eenigen uit den Burgerftand , die tot Byzitters dienen. Het valt gereedlyk te bevroeden, dat, wanneer het Regt niet bediend wordt door Regters, gelyk in waardigheid, iet gevoelen des Voorzitters altoos een overwigt moet hebben op de mindere Leden des Gerigtshofs. Het gevolg hier van is* dat de bediening des Regts aan een enkel Perfoon ftaat, 't welk met eene groote ongelegenheid moet gepaard gaan , ten zy men dien man veronderftelle verheeven te zyn boven allen vooroordeel, vry van alle driftvervoering, en bedeeld met het allerverlichtst verftand. 'Er is in het Heelal geen vrugtbaarder grond, dan die van dit gedeelte van Chili. Het Koorn draagt 'er zestigvoud; de Wynftok is 'er even mild in het voortbrengen van druiven; de vlakten zyn bedekt met ontelbaare kudden , die boven allen begrip vermenigvuldigen , fchoora gebeelenal aan zichzelven overgelaaten. Alles , wat de Inwoonders te doen hebben, beftaat in aflchuttingen te maaken rondsom elks byzondere bezittingen, en de ösfen, Paarden, Muilezels en Schaapen in de affchuttingen te houden. De gewoone prys van een vetten Os is acht Dollars , die van een Schaap, drie vierde van een Dollar; doch 'er worden geen koopers gevonden. De Inwoonders zyn gewoon een groot getal Osfen te dooden, van welken zy de huiden en het vet alleen bewaaren en na Lima zenden. Eenig vieesch wordt ook op de ïnêi* aanfche wyze toebereid, ten dienfte der kleine Kustbevaarders in de Zuidzee. Geene byzondere Landziekte heerscht in dit Gewest j dan céne, welke ik niet durf noemen, is 'er zeer algemeen. De zodanigen, die gelukkig genoeg zyn om de. zelve te ontgaan , leeven tot een hoogen ouderdom. In Gen-  RONDSOM DE WERELD. 1? Coficepüoh vindt men veele Perfoonen, die den kring van eene eeuw vervuld hebben. Ondanks zo veele voordeden, is deeze Volkplanting zeer verre van die vorderingen te maaken, welke men zou mogen verwagten van eene ligging, zo gunftig tot het vermeerderen der volkrykheid; maar de invloed des Beituurs werkt fteeds die der gunftige Lands- en Lugtgefteltenis tegen : wederhoudende inrigtingen beftaan 'er van het eene einde van Chili tot het andere. Dit Koningryk, welks voortbrengzels, indien men 'er alles van trok wat mogelyk is, half Europa zouden kunnen voeden; welks Wol genoegzaam zou weezeu voor de Manufadtuuren van Frankryk en Engeland, en waar van het Vleesch, ingezouten , een fchat zou opbrengen: dit Koningryk, zeg ik, is geheel van Koophandel verftooken. Vier ot vyf kleine Schepen komen jaarlyks van Lima,'met Zuiker , Tabak , en eenige Manufadtuuren, in Europa gemaakt, die de ongelukkige Inwoonders alleen uit de tweede of derde hand kunnen koopen, en naa dat 'er zeer zwaare Belastingen van betaald zyn, eerst te Cadix, dan te Lima, en eindelyk by derzelver inkomen in Chili. De Inwoonders kunnen alleen in verruiling geeven Koorn, welk zo goedkoop is, dat de Landbouwer geene aanmoediging vindt om zyn ledig liggend land te ontginnen ; Talk, Huiden, en een weinig Planken; zo dat de balans des Handels altoos tegen Chili is ; 't welk met zyn Goud CD, zyne Zilver-mynen,'en geringe artykelen van verruiling, niet in ftaat is te betaalen de Zuiker, de Paraguay Thee, de Tabak, het Laken en het Linnen, en andere benoodigdheden. Uit deeze korte opgave is het blykbaar, dat, indien Spanje niet van Stelzel verandere ; indien vryhïid van Koophandel niet worde ingevoerd; indien de Belastingen op Buitenlandfche Waaren niet verlaagd worden; indien, met één woord , het Staatsbeftuur niet in het begrip wil komen, dat eene zeer geringe belasting by een talryk Volk meer opbrengt, dan zeer zwaare belastingen, welke het vertier belemmeren : zal het Koningryk van CU' (*) Volgens een my medegedeeld berigt, mag het Goud, fa jaarlyks in het Bisdom van Conception verzameld, op tweemaal honderd duizend Dollars gerekend worden. 'Er zyn enkele Plantadien op St. Domingo, die een zo groot inkomen opleveren. MENG. l80O. NO. I. B  Iö* UITTREKZEL EENER UEIZE Chili nimmer die hoogte van voorfpoed beklimmen, welke men uit deszelfs ligging zou mogen verwagten. Ongelukkig brengt dit Land eene kleine noeveelheid Gouds voort; meest alle de Rivieren voeren'Stofgoud mede. De Inwoonders, door de Rivierflyk te wasfchen, kunnen , zegt men, een halven Dollar daags winnen. Maar , dewyl de leevensmiddelen in grooten overvloed voorhanden zyn, heeft de Inwoonder geene weezenlyke behoefte, welke hem tot arbeid aanprikkelt. Buiten gemeenfchap met vreemdelingen leevende, en onkundig aan onze weelde en kunften , kan hy niets verlangen met eene zo fterke begeerte, dat dezelve zyne traagheid overwinne. De grond ligt, derhalven , meest onbebouwd; de werkzaamiten onder de Inboorelingen de zodanigen zynde, die daags eenige uuren befteeden aan het wasfchen van het Rivierzand, vinden zy zich ontheeven van eenig bedryf of handel te leeren. Het gevolg hier van is , dat de huizen , zelfs van de rykfte Ingezetenen , fchaarsch van huisraad voorzien zyn , en dat alle de Werklieden in Conception van elders komen. De Kleeding der Vrouwen beftaat uit een veelkleurig Jak, van de ouderwetfche met goud en zilver doorwerkte ltofTè, in vroegeren tyde te Lyons gemaakt. Deeze Jakken , _ die alleen voor Feestdagen bewaard worden , agt men in de Familien als Diamanten; zy komen van Grootmoeder op Kleindogter. Die Kleederen, nogthans, be-paaien zich tot een klein getal van Vrouwen; de overige hebben naauwlyks genoeg om haare naaktheid te dekken. Luiheid , nog meer dan waan en bygeloof, heeft dit Koningryk met Nonnen en Monniken bevolkt; deeze laatiten genieten hier eene grooter vryheid, dan in eenig ander land ter wereld. Het ongeluk van niets te doen te hebben, mangel aan Familiebetrekkingen, de gelofte van den ongehuwden Haat, zonder van de rest der wereld afgefcheiden te zyn, en hun leeven in de gemaklyke kloostercellen, heeft hun de grootile fnoodaarts van America gemaakt. Hunne onbefchaamdheid klimt tot eene óngelooflyke hoogte op. Ik heb zommigen deezer Monniken gezien, die tot middernagt op een Bal bleeven, afgefcheiden van allen fatfoenlyk gezelfchap ,• en'verfpreid onder de Dienstbooden. Deeze zelfde Monniken gaven • aan onze jonge Scheepslieden een naauwkeuriger berigt, dan zy elders konden bekomen, ten aanziene van plaat- zen,  rondsom de wereld. rg zen i welke' de Priesters alleen moesten kennen om den ingang in dezelve te verbieden. Het gemeene Volk in Conception valt zeer diefagtïg , en de Vrouwen zyn zeer ligt toeganglyk. Zy maaken een verbasterd en mongrelisch ras uit ; maar de Inwoonders van den eerlten rang, ue echte Spar,jaar ns. zyn beleefd en ten uiterften verpligtend. Het zuu my aan gevoel van dankbaarheid moeten ontbreeken , indien ik hun niet aftekende met kleuren, voegende aan hun charaet ter; dit zal ik tragten te doen kennen, door een verhaal te geeven van onze eigene ontmoetingen. Naauwiyks lagen wy ten anker tegen over Talcaguana, of een Krygsman bragt my. een Brief van den Heer quexada, voor een tyd, toen Bevelhebber; in deezen vermeldde hy, dat wy zouden ontvangen worden als Landgenooten. Hy voegde 'er zeer beleefd by, dat de bevelen , hem ten deezen 'opzigte gegeeven, volkomen zamenttemden met de gevoelens van zyn eigen hart, en die van alle Ingezetenen van Conception. Deeze Brief ging vergezeld van allerlei ververfchingen, welke een ieder zich haastte aan boord te zenden. De voorraad was zo groot, dat wy denzei ven niet wisten te gebruiken, of op eene voeglyke wyze te plaatzen. Verpligt, om, in de eerfte plaats, agt te geeven op hetgeen noodig was tot herlïelling van myn Schip, en het brengen van onze Starrekundige Werktuigen aan ftrand, kon ik niet onmiddelyk mynen dank by den Gouverneur gaan afleggen. Ik verlangde na gelegenheid om dit te doen; doch hy kwam my voor en aan boord, vergezeld van de voornaamiïe Officieren der Volkplanting. Den volgenden dag gaf ik een tegenbezoek , vergezeld door den Heer de langle , en verfcheide Officieren en Geleerden. Wy werden voorgegaan door een bende Dragonders. De bevelvoerende Officier hadt de helft te Talcaguana geplaatst. Zints onze aankomst waren zy en hunne paarden tot onzen dienst. De Heer quexada en de Heer sabatero, Commandant der Artillery, benevens den Stads Major, kwamen ons , op eene myl afftands van Conception , te gemoete. Wy traden af ten huize van den Heer sabatero, waar een heerlyk middagmaal gereed ftondt; 's avonds hadden wy 'er een luisteriyk Bal, op 't welk de voornaamfte Dames der Stadgenoodigd waren. De kleeding deezer Dames verfchilde zeer veel van die, B a aan  30 UITTREKZEL EENER. REIZE aan welke onze oogen. gewoon waren. Een gebloeiïidë rok, zo kort dat het halve been bloot was, en verre beneden den middel vastgemaakt ; kousfen met roode , blaauwe en witte ftreepen ; fchoenen zo klein , dat de teenen 'er in gekreukt lagen, zo dat de voeten zich bykans rond vertoonden, maakten de kleeding uit der Chü Ufche Dames. Zy draagen het hair zonder poeder, en verdeelen het van agteren in fmalle vlegten, die op den rug afhangen. Het kleed aan 't bovenlyf is doorgaans van goud- of zilverftof, en bedekt met twee korte mantels, de eerlte van muslin, en de tweede, daarboven, van wol van verfchillende kleuren , blaauw, geel of rood. Met deeze wollen mantels bedekken zy het hoofd, als zy by koud weêr op ftraat gaan; doch binnens huis leggen zy dit opperkleed doorgaans op haare knieën. Zy nebben een fpelletje met den muslinen mantel, beftaande in denzelven aartig te verfchikken ; in welk bedryf zy geen gering gedeelte van bevalligheid ten toon fpreiden. Zy zyn over 't algemeen vrolyk , en zo inneemend beleefd, dat 'er geene Zeeftad in Europa gevonden wordt, waar vreemde Zeelieden met zo veel beleefdheids ontvangen worden. Omtrent middennagt eindigde het Bal. De Huizen van den Commandant en van den Heer sabatero konden alle de Franfchc Officiers en het verder medegenomen gezelfchap niet huisvesten; de Inwoonders drongen ons, by hun den intrek te neemen : en zo werden wy voor dien nagt in verfcheide deelen van de Stad geborgen. Vóór het middagmaal hadden wy een bezoek afgelegd by de voornaamlte Burgers, en by den Bisfchop , een man van gezond verftand en aangenaame zeden, uitfteekende in liefddaadigheid, waar in de Spaanfche Bisfchoppen dikwyls zeer voorbeeldlyk zyn. Hy is een Creo/t in Peru gebooren ; nooit was hy in Europa geweest, en zyne verheffing alleen aan zyne verdienden verfchuldigd. Hy fprak met ons over den fpyt, dien de MajorGeneraal higuins zou gevoelen, dat hy, geduurende ons verblyf aldaar, ter oorzaake van de Indiaanen, zich op de grenzen moest onthouden. Het gunftig berigt, 't welk wy wegens dien 'Officier ontvingen , en de hoogagting, welke ieder hem toedroeg , deedt my de omftandigheuen beklaagen, die ons van zyn gezelfchap beroofden. Men hadt een Boode tot hem afgevaardigd, en het antwoord, 't welk deeze medebragt, terwyl wy nog te Conception wa-  RONDSOM DE WERELD. 21 waren, kondigde ons zyn fchielyk wederkeeren aan. Hy hadt juist op "dien tyd eenen roemryken Vrede gellooten, die huogst noodzaaklyk was voor zyn Volk, dewyl hunne afgelegene wooningen (leeds bloot (tonden aan de ftrooperyen van wilde Natiën, die de Minnen en de Kinderen doodfloegen en de Vrouwen gevangen namen. De Indiaanen van Chili zyn niet langer die America»' ncn, die met fchrik vervuld worden voor de wapenen der Europeaanen. Het vermenigvuldigen der paarden , die thans verfpreid zyn door het binnenfte van de onmeetlyke woestynen van America, als mede dat der Os* fen en Schaapen, heeft dit Volk veranderd in eene Natie van Arabieren, in alle opzigten gelyk aan de bewoonders der wildernisfen van Arabic Steeds te paard zittende, rekenen zy een weg van tweehonderd mylen voor een kort tochtjen. Zy trekken voort en om met hunne kudde, eeten van derzelver vleesch en melk, en vergasten zich zomtyds op 't bloed (*) ; met de dierenhuiden kleeden zy zich , en maaken 'er helmetten en fchilden van. Hier uit is openbaar , dat de invoer van tweeërlei llag van Huisdieren een beflisfenden invloed gehad hebbe op de Zeden van alle de Stammen, die het Land van St. Jago tot de Straat van Magcllan bewoonen. Alle hunne oude gewoonten hebben zy afgelegd ; zy voeden zich niet met dezelfde vrugten, en draagen niet langer dezelfde kleederen, maar hebben eene treffender gelykvörmigheid gekreegen met de Tartaar en, of met de Inwoonderen der oevers van de Roode Zee, dan met hunne Voorouders, die vóór tweehonderd jaaren leefden. Het valt gereedlyk te begrypen , hoe ontzaglyk zodanig een Volk moet weezen voor de Spanjaarden. Hoe is het mogel>k, hun te volgen op zo lange tochten? Hoe is het mogelyk, Volksverzamelingen voor te komen, die op een enkel punt Natiën zamenbrengen, over vierhonderd mylen lands verftrooid, en die dus een leger van dertigduizend man vormen? Den Heere higutns is het gelukt, de genegenheid van deeze Wilden te winnen , en hy heeft dus een grooten dienst gedaan aan de Spanjaarden, die hem hebben aangenomen: want hy is van geboorte een Ier, en behoort tot die (*) Men heefr my verzekerd , dat zy zomtyds hunne Osfen en'Paarden aderlaaten, om het bloed te drinken. B 3  33 uittrekzel eener reize die Familien, die vervolgd zyn uit hoofde hunner Godsdienstbelydenisfe en oude verknogtheid aan den Huize van stuart. Ik kan myzelven het vermaak niet ontzeggen, om deezen vaardigen Officier bekend te maaken, wiens zeden zo zeer m den fmaak van elk Land vallen. Even als de Indiaanen voelde ik eene genegenheid voor hem, naa het eerfte uur onzes onderhouds. — Zyne wederkomst in Conception volgde welhaast op zynen Brieve; en ik had 'er naauwlyks de weete van gekreegen , of hy bevond zich te Talcaguana. In deezer voege werd ik weder in het afleggen van myn bezoek voorgekomen. Maar een Major - Generaal der.Ruitery is vaardiger te paard, dan een Fransch Zeeofficier ; en de Heer higuins , aan wien het Lahd de verdeediging verfchuldigd is , bezit eene maate van vlugheid , die niet ligt geëvenaard wordt. Zyne beleefdheid ging die van den Heer quexada, zo het mogelyk ware, te boven. 'Er heerschte opregtheid in zyn voorkomen; en zyne genegenheid voor alle de Franfchen was zo groot, dat geene woorden toereiken om het gevoel onzer dankerkentenisfe uit te drukken. Naardemaal wy ons onder verpligting vonden aan alle de Inwoonderen, beflooten wy een algemeen onthaal te geeven aan deeze Stedelingen, vóór ons vertrek , en alle de Dames van Conception daar toe te noodigen. Aan den zeekant deed ik een zeer groote tent opllaan, en wy gaven een middagmaal aan honderd en vyftig perfoonen van beide de Sexen , die de beleefdheid hadden om tot het bywoonen van hetzelve een zo langen weg af te leggen. Het middagmaal werd gevolgd van een dans , het afïteeken van eenige vuurwerken, en het laaten opgaan van een papieren lugtbol, groot genoeg om eene aangenaame vertooning op te leveren. Op den volgenden dag diende dezelfde tent ons om een grooten maaltyd te geeven aan het Scheepsvolk van beide de Fregatten. Allen aten wy aan dezelfde tafel. De Heer de langle en ik zaten aan het boveneinde en de Officieren, tot den geineenden Matroos toe, zaten volgens den rang, dien zy aan boord hadden. Onze fchotels waren houten bakken. De vrolykheid was gefchilderd op 't geïaad van alle de Scheeplingen, die 'er beter uitzagen, en duizendmaal gelukkiger waren dan op den dag van ons uitzeilen uit Brest. De  rondsom de wereld. »3 De Major - Generaal, op zyne beurt, een onthaal willende geeven , gingen alle 'Officiers , behalven die de wagt hadden, met ons ni Conception. De Heer higuins kwam ons te gemoete, en geleidde ons ten zynen-huize, waar een tafel voor honderd Perfoonen gedekt ftondt; alle Officiers en Mannen van aanzien, als mede verfcheide, Dames, waren 'er genoodigd. Onder andere vermaaklykheden , tusfehen de tafelgeregten, hoorden wy een Franciscaaner Monnik , bedeeld met de gave om verzen voor de vuist op te zeggen; hy deedt dit in 't Spaansch, om den lof te verheffen van de eensgezindheid, welke tusfehen de beide Natiën heerschte. 's Avonds was 'er een Bal, waar op alle de Dames verfcheenen, in 't beste gewaad uitgedoscht; de Officieren dansten, gemaskerd, een aartig Ballet. Het zou niet doenlyk weezen, een vermaaklyker Fête in eenig deel der wereld aan te rigten. Het werd gegeeven door een Man, hier te lande aangebeden, aan Vreemdelingen, behoorende tot eene Natie , die in geheel Europa voor de galantfte bekend ftaat. Maar deeze vermaaken en dit uitfteekend onthaal deaden my myne groote hoofdzaak geen oogenblik uit de gedagten gaan. Op den dag van" onze aankomst had ik te verftaan gegeeven, dat wy den eerften van Lentemaand weder zouden onder zeil gaan, en dat, indien onze Schepen, vóór dien tyd, gekalfaaterd, en ons water en voorraad aan boord gebragt waren , elk der Scheeplingen vryheid zou hebben om zich aan land te gaan verlustigen. Niets kon meer dienen om fpoed te maaken dan deeze belofte, voor welker volbrenging ik zo zeer vreesde als de Matroozen 'er na verlangden, naardemaal de Wyn zeer overvloedig is in Chili, en elk huis te Talcaguana een herberg is, en de Vrouwen van den laageren rarg bykans zo verpligtend zyn als die op ötaheite. Geene ongeregeldheden egter greepen 'er plaats, en de Scheeps- Heelmeester meldde in zyn verflag geen woord van kwaade gevolgen, uit de verleende vryheid voortgefprooten. (Hel Veryolg hier naa} B 4 scHoo-  sch0one trek VAN DE la l>êROUSE. sghoone TREK in het CHARACTER VAN de LA pêROUSE. De Zeeheld de la pc-rouse, in den Jaare 1783, door het Franfche Hof gezonden om de Engelfche Vastigheden in Hudfons Baay te bellooken en te verwoesten, hadden de Engelfchen, op diens aannadering, hunne Wooningen verlaaten, en waren diep landwaards in getrokken. Doch , bedenkende, dat deeze Vyanden, uit hoofde van het geledene verlies hunner Verblyfplaatzen, en het gemis van alles, zich zouden blootgefteld vir<* den, om of van Honger om te komen, of, geheel van verdeedigmiddelen ontbloot, in de handen der omliggende wilde Volken te vallen, nam hy, vóór zyn vertrek, het menschlievend en edelmoedig belluit, om , ter plaatze waar hy hunne Vastigheden verdelgd hadt, Leevens-voortaai en Wapenen te laaien. nieuwste lyst van alle godsdienst-genootschappen in de' vereenigde staaten van Amerika. Door den Lutherfchen Prediker sCHa'fer, te Germantown. ï) ryngregationalisten. Deze zyn het talrykfte in de ^ oostlyke Staaten. Ook zyn zy door de middelfte en zuidlyke Staaten verftrooid. Zy hebben meer dan duizend Gemeenten, in Neuhampfhire 200, Connecticut 197 , Masfachufett 440, Rhode Island 13, Vermom 150. 2) Presbyteriaanen. Deze zyn zeer talryk, voornaamlyk in de middelde en zuidlyke Staaten; zy ftaan allen onder een en, hetzelfde beltuur; want zy zyn in vier Synoden en 17 Presbyterien verdeeld, a) Het Synode van Nieuwjork beftaat uit 5 Presbyterien , 04 Gemeenten en 61 geordende Predikers; b) Het Philadelphifche Synode uit 5 Presbyterien , 92 Gemeenten en 60 Predikers, benevens de Predikers en' Gemeenten, die tot het Presbyterium van Baltimore behooren; c) Het Virginifche Synode bei.aat uit 4 Presbyterien, 70 Gemeenten en 40 Predikers, uitgenomen de Predikers en Gemeenten van  Ï.YST VAN GODSDIENST-OENOOTSCH, IN AMERIKA. 55 „„ het Penfylvanifclie Presbyterium; d) Het Synode van Noord- en Zuid-Carol'ma bettaat uit 3 Presbyterien, 8a Gemeenten en 42 Predikers, zonder de Gemeenten en Predikers van het Abingdoner Presbyterium. Het eantfche aantal der Presbyteriaanfche Gemeenten, welke in deze verbintenis ftaan , wordt op 438 gerekend, de Predikers op 223, en tusfehen de 70 en 80 Candidaate-i. Hierbv komt nog een aantal Leeraars , die geene vaste Gemeenten hebben. Ieder van deze Synoden houdt iaarlyks eene famenkomst, van welke dan afgevaardigden naar de algemeene vergadering te Philadelphia gezonden worden. De Kerkelyke regeering van deze Chris, tenen is bekend; het is hier even zoo als 111 Schotland. Hunne alrameene Synode voert den titel: de algemeene versader ine der Presbyteriaanfche Kerk m de vereenigde Staaten. Hun heerfchend leerbegrip is het Calvimstifche. Benevens dit is 'er een geasfocieerd Presbyterium in Penfvlvanien, 't welk met dat te Edenburg in verbintenis ftaat. Van wege haare afzondering van de algemeene Kerk in Schotland, in den Jaare 1736, heeten zy Scceders. %) De Hollandsch Gereformeerde Kerk, welke zich aan het Svnode van Dordrecht van 1618 houdt. Haare reeeering heet het Holhndsch Gereformeerde Synode van Nieuwjork en Nieuwjerfey. Zy ftaat onder opzicht der Amfterdammers. ;;/r ' t 4) De Proteftantfche (Engelsen) Bisfchoplyke Kerk. Zv heeft in 1785 het Engelfche Gebedenboek, benevens de 39 Geloofsartikelen, veranderden verminderd, uitge«eeven; in plaats van 39 hebben zy maar zo Geloofsartikels. In Oftober 1780 hielden zy eene andere vergadering, waarby een vereenigingsplan onder alle (Engelsen,) Bisfchoplyke Kerken, in dé vereenigde Staaten van Amerika, vasteefteld werd. Zy maakten 17 wetten van hun Kerkbeftuur bekend. De eerlte luidt dus: „ er zullen in deze Kerk 3 ordeningen in het leeraar-ambt zyn; Bisfchoppen, Priesters en Diakenen." Die tot het Predikambt toegelaaten wordt , moet eerst den volgenden eed aflegden : Ik geloof, dat de hei-hge fchrift, het Oude en Nieuwe Testament, Gods woord , en alles , wat tot ons heil noodig is, bevat, en ik verbinde my plegtig, mv naar de keringen en Godsdienlhge gebruiken der Proteftantfche Bisfchoplyke Kerk, in de vereenigde Staaten, te richten." Zy hebben hier reeds hunne Bisfchoppen, namelyk één in Connecticut, één te Nieuwjork, één te ■ LYST VAN GODSDIENST-GENOOTSCHAPPEN Philadelphia, één in Maryland en één in Vii^inien , Vermout en Zuid-Carolina hebben per/bonen benoemd, welke zy tot Bisfchoppen willen laaten ordenen. Nadat dit land zich van de Engelfche Kroon heeft afeefcheurd is ook de. Engelfche Kerk zichtbaar in verval geraïS: By het uitbreeken der onlusten verlieten veele Predikers hunne Gemeenten, dewyl zy niet met anderen teeen hunne rechtmaatige overheden konden of wilden oprtfan Zv kreegen onderhoud van hunne Gemeenten , en bovendien van den Koning. Het aantal hunner Gemeenten, in de vereenigde Staaten , kan niet met zekérheid opgegeven worden. rt> 5) De Baptisten hebben dezelfde geloofsartikels met de genen, die m Engeland gevonden worden. Zy houden de indompeling voor noodzaakelyk; zy veroorlooven tog aan Predikers van andere Godsdienst-gezelfchappen, om voor hunne Gemeenten te prediken, (twee mylen van hier ftaat eene Doopsgezinde Kerk, waarin ik meermaalen gepredikt heb,) ook by de ordening van hunne Leeraars hun by te ftaan. Zy houden jaarlyklche en halfjaarige Synoden, op verfcheidene plaatfen in de vereenigde Staaten. In Masfachufett en Virginien zyn zy het talrvkfte. In 1790 beliep het aantal hunner Kerken Leeraars Leden ordin. Candid. op 868 710 42a 649756 Na dien tyd zyn 'ér ten-minnen 3000 nieuwe Leden, en 45 Kerken, bygekomen. Deze lieden onderfcheiden zich van de oude Wederdoopers, en van de Hollandfche Doopsgezinden, voornaamlyk hierdoor, dat zy het draagen der wapens, tot verdediging des Vaderlands, voor geoorloofd en noodig houden. <9 Unitarisfen of Sociniaanen. Deze hebben , zoo veel my bekend is, nog geene Godsdienftige Gemeenten gefhcnt , or Dr. Priestley, welke zich te NorthumberlaHd m Northumberland-County, Penfvlvanien , nedergezet heeft, moest het onder zyne landslieden gedaan hebben. (Van Dr. Priestley wierd in 't begin veel gefproken , nu is 't 'er geheel ftil van.) 7) Kwakers Hun oorfprong, geloofsleer, uitbreiding, enz. zyn bekend. Zy zyn, gelyk die in Groot-Brittannien, zeer dweepagtig, m verfcheidene gevallen zeer wreed tegen hun-  IN AMERIKA. 97 hunne huisgenooten, die niet tot hun willen overgaan , listig , en zeer gefchikt om rykdommen te verzamelen, fiy hunne geestdryveryen zyn zy zoo onvernuftig, als 'er menfchen in de wereld zyn kunnen ; maar zeer flipt, om de eerbaarheid ongefchonden te bewaaren. Met opzicht tot de Kerkentucht houden zy maandelyks, om 't vierendeel jaars, en jaarlyks , famenkomften, welke uit afgevaardigden • en leden van meer Gemeenten bertaan. Zy hebben in 't geheel 7 jaarlykfche byëenkomften ; ééne in Londen, tot welke afgevaardigden van Ierland komen ; de andere zes zyn in de vereenigde Staaten: 1) In Nieuw-Engeland, 3) te Nieuwjork, 3) in Nieuwjcrfey en Penfylvanien, 4) in Maryland, 5) in Virginien, en 6) in Carolina en Georgien. 8) Methodisten. In 1790 beliep het aantal der Wesleilche Methodisten in de Amerikaanfche Staaten op 57621, — twee Bisfchoppen, 30 Ouderlingen en 50 Diakenen ; deze laatften bedienen de plegtigheden niet. Behalven deze hebben zy nog een aanzienlyk aantal medehelpers, te weeten, zulke mannen, welke hetjand doorreizen en prediken; zy worden daarom reispredikers genoemd. Zulk een ontvangt 24 pond, jaarlyks, voor onderhoud, een paard, en vrye kost en herberging, waar hy komt, ook voeder voor zyn paard; alles voor niet. Sterft zyn paard, zoo koopt hy op kosten van het gezelfchap een ander; wordt hy ziek, zoo betaalt het gezelfchap den Dokter. Is hy een getrouwd man , zoo ontvangt zyne vrouw ook 24 pond, en ieder kind naar evenredigheid; fterft hy, zoo worden zyne kinders, op kosten van het gezelfchap , opgevoed, tot dat zy een zekeren ouderdom bereikt hebben ; en voor zyne weduwe wordt ook gezorgd. Hunne inrichtingen zyn, in veele (tukken, pryslyk en navolgenswaardig. Hun yver voor het dadeiyke Christendom , en al het geen zy zoo noemen, is bekend. 9) De Katholyken worden op 50000 gerekend, waarvan byna de eene helft in Maryland woont. Zy hebben eenen Bisfchop, die te Anapolis in Maryland zyne verblyfplaats houdt, maar evenwel niet van dat aanzien is als die te Barcelona, en nog minder als die te Bamberg. Zyne inkomften beltaan uit de vrywillige gaVen zyner geloofsgenooten , over welken hy geen wereldlyk gezag oefent. Sedert dat dit land met Frankryk is bekend  S.9 LYST VAN GODSDIENST-GENOOTSCHAPPEN kend geworden , zyn de Papisten zeer vermeerderd; en hebben zy ook bier en daar Kerken gebouwd. 10) De Lutheraancn zyn de talrykuen onder de Duitfchers, in de vereenigde Staaten. n) De Calvinisten zyn, na de voorgaanden, de talrykften. 12) Moravifchc Broeders, of Hernhutters. In 1795 was hun getal in Penfylvanien het volgende : te Bethlehem tusfehen 600 en 700, te Nazareth 497 , en in NoordCarolina, alwaar zy ook eene Colonie hebben, 6 Kerken. Zoo hebben zy ook te Nieuwjork, Philadelphia, Lancaster, Yorktown, Libanon, enz. Gemeenten, welke egter in het getal van leden zeer gering zyn. 13) Indompelaars, Tunckers, of, gelyk zy zich ook noe. men, Baptisten QDoopcrs,') zyn tweeërlei. Eene party heet de faturdag-avond-Tunckers. Zy houden hun* nen zondag faturdag 's avonds, doopen ruggelings , en eeten geen varkensvleesch. Hunne hoofdplaats is het 1 uncker Klooster in Lancaster-County , 6a mylen ten westen van Philadelphia, alwaar één mans en één nonnen Klooster is. Zy noemen elkander broeders en zusters, In het land woönen hier en daar van deze fecte. Zy zyn alle Duitfchers; hunne ftigters kwamen in 1719 in dit land. Eene andere party, welke de talrykfte is, heet zondag-Tunckers , dewyl zy den zondag, met ons vieren. Deze zyn zeer talryk, vooral in Penfylvanien, Maryland en Virginien, 14) De Mennoniten zyn ook zeer talryk, in Penfylvanien, Maryland en Virginien. Zy zyn alle Duitfchers, en fpreeken gewoonlyk de Duitfche taal. LancasterCounty is hunne hoofdplaats ; want hier is het vruchtbaarde land, waarop zy zeer gezet zyn. 15) De Schwenkfelders. Zy ftamtnen af van eenige vlugtelingen uit Silefien, en hebben maar eenige Gemeenten in Penfylvanien. 16) Univerfalisten. Zy gelooven, dat eindelyk de verdoemden en duivelen zalig worden. Winchester en John-Murray zyn tegenwoordig hunne Apostelen. Zy hebben te Philadelphia eene Kerk gebouwd. 17) Shakers of Zidderers. Zy zyn in 1774 in Amerika ontftaan. Zy fchynen de geestdryvers naby te komen. Zy hebben eene Gemeente in 't land Albany , in den Staat  ÏN AMERIKA. SO Staat Van Nieuwjork. Jofeph Medcham is tegenwoordig hun propheet en aanvoerer. Zy gelooven, dat eenige Van hunlieden tot de 144000, uit het Boek der Openbaaringe, behooren; dat de helfchs ftraffen eindig zyn; dat zy., die van hun Kerkgenootfchap afvallen, geene vergeeving erlangen ; dat zweeren , lpeelen , en plichtpleegingen , enz. ongeoorloofd, en dat de Waterdoop en het Avondmaal afgefchaft zyn; dat Adams zonde zynen nakomelingen niet toegerekend wordt, en dat de leer der verkiezing en verwerping niet aanneemelyk is. 18) jooden zyn niet talryk in de vereenigde Staaten. Zy hebben egter Synagogen te Savannah, Charlestown, Philadelphia, Nieuwjork en Nieuwpoort. Buiten de tot hiertoe opgenoemde Godsdienftige Genootfchappen, zyn in de vereenigde Staaten van Amerika veele lieden , welken zich aan geene Kerkelyke verbintenis houden: Separatisten; ook zulken, welken de fchriften van Edelman, J. Böhm, Swedenborg, enz. hooger en meer achten dan den Bybel; — eigentlyk gezegde Naturalisten , onder de voornaamften , — Deisten, onder alle clasfen. Volgends de Staatsregeling van het Bondgenootfchap, en die van eenige byzondere Staaten, is geen Godsdienst de heerfchende. Men moet alleen eene kleine bepaaling daarvan uitzonderen , die in eenige Staaten ftandgrypt, en daarin bëftaat, dat een openbaar ambtenaar zyn geloof aan den Proteftantfchen Godsdienst, en de Goddelykheid der Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments, bezweeren moet. Maar anders is geen Godsdienst de heerfchende; geene wordt door den wereldlyken arm onderfteund; allen ftaan op gelyken voet; Godsdienst- en Geweetens-vryheid heerscht overal. Ieder kan, naar zyn inzien en geweeten, God dienen. De Overheid, van de Preüdenten af tot aan den geringden gerechtsdienaar toe , durft zich niet in zaaken van Godsdienst mengen; hun gezag en rechtspleging ftrekken zich alleen uit tot Burgerlyke, geenzins tot Godsdienftige zaaken. Stelt de Overheid eenen biddag in , zoo kan een ieder, wie wil, denzelven plechtig vieren; wie egter niet wil, kan, naar onze landwetten, wegens zyne nalatigheid, noch verklaagd, noch geftraft worden. Maar de zondag, of een ander der zeven weekdagen, moet gevierd worden. Die dit nalaat, en aangegeeven wordt, moet daarvoor ftraf lyden. De zondrg wordt hier beter gevierd ,  30 LYST VAN GODSDIENST-GENOOTSCH. IN AMERIKA. vierd, dan in menige Europifche landen. De Comedie, dans- en ipeel-partyen, het maaien in den moolen, en dergelyke dingen, worden op dien dag niet veroorloofd; ook moeten dan de vrachtwagens Itil fcaan. Nu nog iets van letterkundige inrichtingen. Het Amerikaanfcbe Philofophifche Genootfchap heeft zyn zetel te Philadelphia, en is den 15 Maart 1780 in den Penfylvanifchen Staat ingelyfd geworden. De tegenwoordige Gouverneur van Penfylvanien is 'er Befchermheer van. Het heeft een Preüdent, Vice-prefident, een Kasfier, 3 Curatoren, 5 Raaden , en 4 Secretarisfen. De Amerikaanfche Academie der Kuntten en Weetenfchappen, in den Staat Masfachufets, is den 4 Mei 1780 ingelyfd geworden. Zy houdt zich bezig met de kennis der oudheden en natuurlyke historie van Amerika, het gebruik van de voortbrengfelen der natuur, Geneeskundige ontdekkingen, Mathematifche en Philofophifche onderzoekingen, verbetering van den akkerbouw, de kuniten, den handel, cn den aanwas en de bevordering van iedere andere weetenfchap, welke tot nut der menfchen ingericht is. Het Genootfch?p houdt viermaal 'sjaars zyne byëenkomsr. Het heeft een Preüdent, een Vice-prefident, 10 Raaden, 2 Secretarisfen, 3 Kasfiers, eenen Bibliothekaris, die te gelyk ook het opzicht over het natuurkundig Kabinet heeft. Te Darmouth is eene Univerfiteit. Het gevvoone aantal der Studenten beloopt op 140 tot 160. Jaarlyks worden 'er twee examens gehouden, in January en Augustus. Zy heeft één Profesfor in de Historiën, één in de Mathefis, één in de Natuurkunde, één in de Theologie, één in de geleerde taaien, en éénen medehelper. Verder zyn 'er een groot aantal zoogenaamde Academiën , die egter niets meer dan laage fchoolen zyn , te Exeter, Abbot, H anno ver , Nieuw" ipswich, Atkinfon , Amhorst. In den Staat Masfachufett is de Harwards Univerfiteit, te Cambridge. De Gouverneur is Preüdent, en de predikers van de Kerken der Congregationalkten, te Boston, zyn ex officio opzieners over dezelve. Die 'er fludeeren, krygen onderricht in de Theologie, de Hebreeuwfche en andere taaien, de Mathefis, Natuurkunde, enz.  EENIGE NIEUWE WYZEN VAN SfllEKEÏÏ ES SCH3YVEN. 31 AANMERKINGEN OVER EENIGE KIEUW INGEVOERDE WTZEü» VAN SPREKEN £H SCHRYVEN. Gelyk in vele takken van kunften, wetenfchappen en letteroefeningen , van tyd tot tyd, eene foort van Neologis, of zoogenoemde zucht tot 8te«w/>«rf,doorirraaIt: zoo ware het niet te verwonderen, dat, in onze Nederlandfche Taal, ook diergelyke Spraak - neologis , indien ik my eens dus mag uitdrukken , aangetroffen wierd. Geene zucht om te berispen, maar begeerte tot onderricht, dryft my aan, om over fommige Spraakgebruiken in taal en lpelling , die thans in de meest gelezene Gefcbriften voorkomen , een woord te zeggen. 1. Daar te boy en. Men leest en hoort , federd geruimen tyd , met eene foort van voldoening, de uitdrukking daar te boven. Voor dezen kende men niet anders dan daarenboven , het zy aan één gebonden , 't zy afzonderlyk, daar en boven; en dit werd in verband en regelmaat gebracht met zyne gelykllaande , daar en tegen, hier en tegen, daar en tusfehen, onder en tusfehen , hier en tusfehen : -van welken echter het gebruik in fommigen het verzachtende of zachtklinkende inzetfel en weglaat. Wat mag toch de reden zyn van deze Taalnieuwigheid daar te boven? Men kan dit immers niet afleiden uit diergelyke gezegden van: te voren, daar te voren, noch uit de fpreekwys, te boven gaan ? In deze laatfte voorbeelden, is voren een bynaamwoord (adverbium) , en te boven gaan is , even [als te onder gaan , te gronde gaan, te land reizen, te voet gaan , afhanklyk van zyn werkwoord gaan , en beteekent zooveel als eene {trekking tot, over of met iets. Maar in de fpreekwys daar boven , of , om eene meerdere welluidendheid (JLuphonid) met den inzet van en, daar en boven, komt het voorzetfel (pra:pofitio) in aanmerking, even als of men ^ zeide , boven dat alles , hoven dien , (Lat. infuper, pra1 terea.) Dan waartoe vele woorden ? Als men toeftaat, ge- ' / Jyk ik vordere , dat daar en tegen, hier en tegen, daar en tusfehen , onder en tusfehen, hier en tusfehen, in regelmaat gelyk liaan met daar en boven, zoo is de vraag, wat gezonde ooren zouden kunnen verdragen , dat men , even als daar te loven , wilde fpreken of fchryven daar te tegen, onder te tusfehen, daar te tusfehen. JPlantyn kent, in zyn Woordenboek, daar en tegen , en kiliaan daar en tusfehen ; 't welk reeds is aangemerkt door z. h. alewyn , Toets van Nieuwerwetfeke Taalkunde , in de Leidfehe Maatfch. der Nederl. Letterkunde , D. VII, bl. 326". 2. Qoed-  3?. ÖVÜR EENIGE NIEUW INGEVOERDE WYZEN 2. Goedkooper of beterkoop. Moet men fchryven goedkoop, goedkooper, goedkoopst, met zyn tegenbeeld duurkoip , dnmkooper, duuikoopst, of wel ieterkoop , bestkoop; duurderkoop , duurstkoop ? By voorb. beierkoope thee ■of goedkooper thee? Wat vraag is dit? zullea vele Lezers op 't eerde voorkomen zeggen. Is dit niet reeds uitgemaakt ? 't Spreekt immers v.an zelve , dat goed maakt beter "en best. En zeker ! Thans leest men niet anders dan beterkoope waren; fchoon 't gebruik , misfehien, bestkoope waren , in dien hoogden trap, om de hardheid des woords, niet even gunftig toelaat. Zelfs trof ik laatstlyk eene berisping aan van iemand, ■die goedkooper fchreef, in plaats van beterkoop. Ik voor my mag wel lyden , dat beterkoop zyne Itandplaats behoude, indien de Regelmaat het toelaat. De vraag is maar eenvoudig, of het ook van zelfs fpreekt, dat , als goed maakt beter en best, goedkoop dan ook beterkoop en bestkoop maakt? Dan of goedhop, als een byvoeglyk woord (adjeétivuin) ortverander.'yk bly» vende , in de twee trappen moet hebben goedkooper , goedkoopst ? Laat ons 't zien! De woorden goedkoop, duurkoop, als byvcegtyke naamwoorden aangemerkt, (want dit wordt hier veronderfteld) zyn in onze taal van eene zoodanig zeldzame byeenvoeging, dit 'er weinige , zoo al eenige , voorbeelden van die foort voorkomen. Men moet toch goedkoop niet verwarren met gocdbloed, 't welk een zelflbndig naamwoord is; noch met goeds moeds, 't welk twee woorden van den tweeden naamval zyn, zoo veel als van goeden moede; noch minder met goed- aardig, 't welk, even als trouw-hartig , wellustig, met honderd andere diergelyken , den uitgang ig, met er verhoogende , goed ■ adrdiger, trouw -kartiger., wel-lustiger maakt. Dit zoude gelyk ftaan , als de vraag was over goedkoopig; doch 't welk geen Duitsch is. Iets nader fchynt te komefi 't woord goedfehiks, ware het niet, dat de bykomendc $ deed denken , dat dit gezegd wierde voor goed van ft: ik. Had het gebruik het woord goedfehik, zonder s, als een byvoeglyk naamwoord, toegelaten, zoodat men konde zeggen goedfehikke men7c/;«j:-als dan ftonden goedioope waren t'n goedfehikke menfeh-n in volle evenredigheid, en de vraag zoude dan alleen zyn: moet men zeggen, beterfchikke of goeafchikker menfchen. Maar dit voorbeeld is 'er niet. En ' ik beken geen woord, hiermede gelyk , te weten,' of 't moest zyn in de fpréekwys goedrond, goed Zeeuws. Doch ook dit zal mogeiyk maar fpreekwoordelyk moeten worden opgevat, zoodat men niet zoude toegeven ie Zeggen : goedronde Zeeuwen. Indien ja: als dan ware ds vraag, of men in den tweeden trap zoude moeten zeggen: beterronde Zeeuwen, of goedronder Zeeuwen. En dan voel ik ras het antwoord op die vraag. Maar ook 't woord goed voor een' oogenblik daar latende, en 't zelve vervangende dooi  VAN SPREKEN EN SCHRYVEC7. 23 door 't bywoord wel, 't welk ook beter en best heeftt zien wy, of hier ook licht te halen zy. By kiliaan zyn bekend de woorden, wel vele (in navolging van 't Latyn bene multi), wel-lang, wel - vroeg , wel-eer, wel-verre. • Dat nu wel vele, wet-lang, wel-vroeg, ia plaatze van heel veel, enz, byvoeglyken zyn, is zeker. Als byvoeglyk hebben zy dan ook trappen. Zyn nu die trappen, beter-veel, beter-vroeg, beterlang, of zyn zy wel'-meerder , wel-vrteger, wei-langer? En zoo zoude , in veronderitelling , dat voor goedkoop even zo» taalgebruiklyk konde gezet worden wel-koop, en dus ook wel. koope waren; alsdan de eerfte trap niet maken beter-ktope, maar wel- kooper, even als boven wel-langer. Dit laatfte zoude ik omhelzen , maar 't komt op de gelykheid aan, welke ik niet aandringe. De vraag wegens goedkotp moet dan alleen •deze zyn : Is goedkoop een onaffcheidbaar zaamgezet woord, cn maakt het te zamen een zoodanig byvoeglyk naamwoord (adjectivum) uit, dat men daarom zegge: goedkoop linnen, goedkoope waren? Of is koop een zelfftandig naamwoord (fubüantivum) met het affcheidbare voorvoegfel goed , zooveel als goed van koop, goed te koop ? En hierop dunkt my te moeten antwoorden. Het gebruik ftemt voor het eerfte. Het gebruik Verbuigt niet goed, goede, maar koop , en wil dat men zegge goedkoope waren, goedkoope fuiker , niet geede-koop fuiker. Dit onveranderlyk blyven van goed getft dan den grond, om goedkoop als een eenvoudig zamengtfteld naamwoord aan te merken. En zyne onaffaheidbaarkeid, die hiermede gepaard gaat, maakt, dit het, volgens den aard van byvoeglyke naamwoorden, de Trappen van Vergelyking vormt in er en ft, aan die zyde, welke de buiging in e maakt, en deze is, goedkospt, niet goede koop; goedkooper, niet beter koop , even gelyk men in wel-dadig, gsed-hartig■, niet zegt beter- dadig, beter - hartig , maar dat weldadige menfchen, goedhartige vrouwen, ook maken weldadiger, goedhartiger, weldadigfle, goedhartigfte. Het onafscheidbare van goed by koop fchynt dan hier den regel van beflisfing aan de band te geven. En indien het verwantfehapte Hoogduitsch in foortgelyk geval iets ma* ontfeheiden : zoo was de zaak voldongen. Het Hoogduitsch kent in dien zelfden zin van goedkoop het byvoeglyke wohlfeil, doch fchryfe nooit besfer feil, maar altyd wohlfeiler. 3. TVeldoenend, goeddoenend, voldoeneni, weldoenende, enz. Hoe gemeenzaam zyn thans deze Deelwoorden , en het enkel opmerken , dat werkwoorden van eene lettergreep , b. v. (laan, gaan, »ien, en hunne zamengezette welgaan , volftaan, uitzien, niet imkmftaaend, ganend, welganend, volflanend, maar gaande, ftaande , enz. doet een taalkenner voelen, dat doen maakt doende; weldoen , goeddoen, voldoen, maakt wel- meng, 180-3. no. r. C doend,  34 over eenige nieïw ingevoerde wïzen doend; goeddoend, voldoend, maar geenszins weJdoenend, gaiaoenend. 4. Aart, aartig, ontaarten, vuilaartig, goedaartig, enz. . Zie hier eene nieuwe Spraak ! Eene verbastering, die zelfs de fpreekwoorden naar zyn' vader aarden, ergens wel kunnen aarden , herfchept in : naar zyn' vader aarten , wel-aarten. Men onderfcheidt, federd eenigen tyd , aarde {terra), en nard (jndoles), het eerlte met eene d, het andere met t. Doch dit- gefchiedt ondanks de taal. Men zegge niet : het wordt gedaan, om die twee beteekenisfen uit een te houden. Want, behalve dat dit een willekeurige regel zy: zoo zoude even die regel te veel bewyzen. Immers hoe menigvuldig zyn niet de woorden, die noch in ge/lacht, noch in /pelling, SPRSKEIt EN SCHttïVEN. 3? in. Zy is ontleend uit de afleiding ■, en die , zegt men, is vouw (j>lica~)\ Doch deze reden is geen reden. Want behalve dat juist dit vouw reeds eene vetbastering is van voud, voude (plica), 't welk by kiliaan en plawtyn alleen bekend is, zonder van vóuw of vouwe te gewagen; en men dus de eene verbastering door de andere wil goed pleiten (*) : zoo gelieve men Hechts op den oorfptong des woords te letten , en niet op eene verbasterde afleiding. Die oorfprong is te zoeken in 't Hoogduitsch falie (plica, plicatura) met zyne afftammeJingen einfalt (fimplicitas), einfaltig (fimplex), en in ons oud; Nederduitsch, hieruit afkomftig, eenvuldig, eenvuldigheid. Te» kate, in zyne afleiding, D. II. bl. 490, kent nog ons oud eenvuld en eenvold voor fimplicitas, eenvuldig en eenvoldig voor fimplex; gelyk ook in 't Moefogothisck ainfalds en in 't Frankiheutsth ^einfaltlicher. En op die zelfde wyze zyn by ons tweevuldig , tweevoudig ; veelvuldig , veelvoudig ; menigvuldig, menigvoudig. De zaak dan is deze: Gelyk in 't Hoogduitsch alte, alt, maakt old, oud; kalt, kalte, maakt kold, koude; gold, goud, goude; en daar dit oude, koude, goude, niet dan door verbastering en wegfmelting der d in w , verandert in ouwe, gouwe , kouwe (van welk 't laatfte reeds ?yhe verbastering heeft in verkouwen, in plaatze van verkouden; terwyl gouwe penningen en ouwe mannen alleen in de gemeene fpreektaal gangbaar is) ; even zoo is het eene bykomende verbastering van eenvoud, en eenvoudig, zoo men fchryven. zoude eenvouw , eenvouwig , eenvouwigheid. Men ftaat dan wel toe , dat de oorfprong in 't Nederduitsch gelyk loopt met het Lat. fimplex van plica; maar niet met dien gevolge, dat daarom het oorfpronglyke voude (plica), hoezeer door een inge» worteld, en thans niet herftelbaar, gebruik ih vouwe verbasterd, verder in zyne zamenzettelingen in die verbastering mede zoude moeten deelen. Men kan , wel is waar, de werkwoorden vouwen, ontvouwen (oulings vouden, ontvouden) tegen het gebruik aan, 't welk wet en regel fteltj thans niet wéder te rug brengen tot dat oud gebruik. Maar 't is niet te min ook waar, dat men daarom die verbastering, g*lyk zy waarlyk is, door yver tot nieuwe Taalkunde , niet behoeft, of behoort uit te ftrelsken tot eenvouw, metrvouw , hon- (*) By kiliaan, druk ifio$, vindt, men alleen dit volgende; Voude, plicatura, tuga, ftria, Gcrm. fait, Sax. Jolde. Hal. falda, Angl. fótde. . , .c Voaie five voud , in compof. niHltipHcauonera fïgmricat, ut menig• siourl, kendertvoud , dufcntvoui, &c. Vouden, pltcare, Czc. Voun - stoel , fella plicatilU, Voud-deuren, i. val -deuren, vatvae. Vouw? plicatilit. Hinc menigh-voudigh, viel-youdigh, «c, C 3  38 eenige nieuwe wyzen van spreken en schhyven. honderdvoud, noch tot eenvouwig, meervouwig en diereelyken Op dié wyze toch kon men 't woord menigvuldig wel brengen tot vermenigvouwigen. Immers eenvuldig , drievuldig een* vuldigheid, drievuldigheid waren by ons gebruikiyk voor eenvoudigheid, drievoudigheid, zonder dat het denkbeeld van vouwen daarby regelrecht te pasfe kwam. Men vindt nog in den Nederl. Staten-bybel by i jon. I. vs. 7, op den kant, gewaagd van getuigenis voor de Heylighe Dryvuldigheyt. Evenwel leest men daarvoor reeds vroeger, MS. Spiegel der Vblcomenheyt: Ende oec in ere drievoudicheden. Jn 't zelfde MS. heeft men: dattie broeders dagelix vermenichvoudicht worden.' Ook voor zorgvuldig: En wilt niet forchvovmcn wefen. Dirk van xoorniiarts iuy leven , en k. van mabder Wtbeeld. der Fig. bl. 117. c. zegt van de Duive : Sy wort oock genomen voor deenvvLdigheydt , omdat men leest, eemuUigh als DuyvetKEn dat men nog ten tyde van bkedekö gebruikiyk zcide eenvuldig , toont zyn Jerollmo op 't eind: Myn Heeren, met verlof, de jongen is onfchuldigh Och, hy is fimpel, flecht, onnofel en eenvuldigh. Maar nu! men late bredero hier eens zeggen, volgens dé rneuwe bastaardy, de jongen is onnozel en eenvouwig, en vraaa dan, of het tooneel, ten tyde van bredero, over dit Eenvouwige met van lacchen gefchaterd zoude hebben? ja men fchryve ook nu zelfs, naar dien eigen regel, eens drievow wigheid, zorgvouwig , vermenigvouwigen , en elk raadpleese hierover zyn eigen oog, oor, en oordeel. Evenwel het is dezelfde regelmaat met eenvouwig, voor eenvuldig thans een- ontzettende voorbeelden van leeyendio begraavene menschen. Het is eene treurige waarheid, dat in onze dagen van verlichting , waarin zoveel goede en voortreffelyke inrichtingen tot ltand komen, nog in geenen deele werk genoe*gemaakt word , om te beletten dat menfchen niet te vroeg na hunnen dood begraaven, en daardoor aan het gevaar van Jeevendig bedolven te worden, — worden bloorgelteld De verdienftelyke Hofraad hufeland , in Duitschland heeft dè Regeeringen het allereerst, in eene mannelyke en ernilige taal op dit gevaar van leevendig begraaven van fchyndoode menfchen opmerkzaam gemaakt, en verdient daarom onze geheele hoogagtmg als een waar menfchenvriend. . Ook begint nee  ontzlttende voorbeelden van lervendtc begraavenen. 3<) het in Duitschland de ocgsn van zommigen te openen, zodat 'er van tyd tot tyd meer fchriften van dien aart het licht zien , in welke dit fchrikkelyk gevaar , waarin een redelyk fchepzel door onachtzaamheid van anderen kan gedompeld worden , in ysfelyke voorbeelden duideiyk en overtuigend aar getoond word. Onlangs vond ik in de Litteratur -Zeitung van Jena, Maand Mey 1799, een Werk aangekondigd onderden tytel , JViederaufjiehungs - gefchichten von Scheintodtcn und kbendig begrabenen menfchen, gefammelt und zur warming aufi ge/lelt, von einem Freunde der memchheit, 1798. Recenfenten van dit geacht Tydfcbrift geeven twee daarin vervatte gefcbiedenisfen van leevendig begraavene menfchen op, welke my zodanig troffen , d it ik tot de mededeeling van dezelven in het een of ander Maandwerk , in ons Vaderland uitkomende, belloot, om langs dezen weg ook de aand gt onzer Landgenooten, op dit voor de menschheid zo belangryk (luk, gaande te maaken. Ontfang tot dat einde , Leezer! deze gefchiede- nisfen zy zyn de volgende. Toen het Klooster te C.... opgeheeven, tot een waereld-lyk gebruik ingericht en om die reden vertimmerd wierd, vond men aan het einde van het wydloopig gebouw, daar waar geene bezigheid iemand riep, tusfehen ingevallene Kelders, een diepleggend, met fterke deuren en grendels voorzien, gewelf, 't welk men de Doodenkamer noemde, en, volgens het eenftemmig verhaal der inwoonders van her fteedje, in vroegere tyden daartoe gebruikt had , om de lyken van geftorvene monniken daarin tot den bepaalden dag der begraafenis te bewaaren. Toen een der tegenwoordig zynden dit gewelf nader onderzogt, waarin niets dan eenige houten ftellagien met lykkleeden, eenige kruisfen en oude lampen te vinden Waren , vond hy toevallig, aan eene muur, de volgende , waarfchynelyk met een ltuk glas van een gebrooken lamp, onduidelyk in de kalk gekrabde inferiptie : Domine , miferere wei! A viventibus dere/iéius , in manus Tuas commodo fpiritum -neum. Fracïce Junt vires me*. Clamans non audior. Fame inorior. Creator , audi me! Tertim jam labitur dies. Fide ■mihi morienti. 1735. (ó God, ik ongelukkige! Van lee- vendige vveezens verwyderd , beveele ik mynen geest in Uwe handen. Myne kragten zyn verdweenen. Klaagende worde ik niet gehoord. Van honger zal ik moeten fterven. Schepper , hoor my! 't Is reeds de derde dag. Zie my ftervendrf aan. 1735.) Op bevel der Regeering moest men te P.... alle nog in wezen zynde graven by de Kerk ontruimen , en voor altoos liuiten. Toen men met dit werk bezig was, vond men in een der gewelven , onder veele doodkisten , onder anderen een niïiiwewaarvan het dekzel afgeworpen was, en over C 4 het-  40 ONTZETTENDE VOORBEELDEN VAN LEEVtKDIG BLGRAAVEKEN. hetwelk een uit elkander gerold lykkleed hing. Daar deze kist by nader onderzoek leeg bevonden wierd , en men by mogelykbeid niet verklaaren kon, waar het lichaam mogt ge* bleeven zyn t doorzogt men tot dat einde overal het gewelf, waarby men in den agtergrond van hetzelve op een geraamte ttiet, 't welk men , aan eenige nog daaraan ontdekte kenteekenen , voor 't overfchot van het lichaam erkende, 't welk men in de kist vermiste. Hier en daar was 'er verdroogd vleesch aan het geraamte zichtbaar , 't welk duidelyke bewy. zen opleeverde , hoe de leevendig begraavene met de tanden in zyn eigen vleesch gewoed had. De doodkleeding was overal verfcheurd. Wie zal, roepen wy met de Schryvers der Litteratur-Zeitung uit, Wie zal, by het verhaal van zulke ysfelyke waarheden, niet terug beeven, wie niet algemeene verordeningen wenfchen , die zulk een ongeluk ■ het bejamme* renswaardigfte, 't welk menfchen bejeegenen kan —— onmo» gelyk maaken, — wie niet de ftigters en bevoorderaars van zulke inrichtingen zeegenen/ J, v. d. B; jeugd en trotschheid, of de turksche wyigeeb* Eent Ooiterfche Vertellingi Ïsmaöl couloski bragt zyn leevtn gelukkig door in eene naauwkeurige waarneeming der Musfulmanfche Wet. Eén Zoon, die den ouderdom van achttien jaaren bereikt hadt, twee Vrouwen, nog zeer bevallig van voorkomen , en zes fraaye Slavinnen, maakten zyn Huisgezin uit. Genoeg voor een Man van zestig jaaren, en daarenboven een Wysgeer. Ismaöl's voornaamfte zorg was de opvoeding van zyne» Zoon ; hier aan befteedde hy het grootst gedeelte van zynen tyd. Daar die Zoon nu ter groote wereld ftondt in te treeden, oordeelde hy het voegzaam en nuttig, by hem te herhaalen den hoofdinhoud dier Lesfen, welke hy hem voorheen zo dik. maals gegeeven hadt Onder eenen boom in den Hof zittende, Jprak hy hem in deezer voege aan: Myn Zoon, gy weet dat ik een Wysgeer ben, en verlang „ u desgelyks een Wysgeer te zien. Gy ftaat gereed om na 9, Conftantinopole te gaan, u te vervoegen by mynen Broeder, „ den Basfa van drie Paardenftaarten. Uw Oom zal u op hes „ tooneel der wereld brtngen. „ Duld niet dat eenig ding u bovenmaatig bedroeve. 'Er is, in dc daad, geen zodanig iets, als natuurlyk kwaad , in de „ we-  jMGD EN TK0TSGHHEI9, OJi DE TURKSCHE WVSGGER. 7, vyereld. Een wys Man wordt noch door den last der zor3, gen nedergedrukt, en hy verliest zich even min door over„ maat van vreugde. „ Vermy zorgvuldig die ongeftuimigheden des harten, door „ zich alles beloovenae hoope , of alles duchtende vreeze, ver- wekt. Uw ziel moet gelyk weezen aan eene effene opper,) vlakte, niet gegroeid door de vooren van ongeftuime drift,. „ Wees toegerust tegen alles wat u moge overkomen , en „ blyf even bedaard in voor- als in tegenfpoed. Verwonder „ u over niets wat gebeurt, of u overkomt. „ Gy zult weldoen met u een waar Vriend te verkrygen: „ het bezit van eenen Vriend is een onwaardeerbaare fchat. „ Bovenal, myn Zoon.' gedraag u fchiklyk, niaatig en be„ daard. Voldoe geene dan uwe noodzaaklyke begeerten» en „ overwin alle onmaatige verlangens. „ Myn Zoon ! gy kent de Vrouwen nog niet. Zy zyn ge„ booren om u te dienen, of om u te verüaaven; word nim* „ mer een Minnaar, indien gy wenscht meester van uzelven te „ weezen. ,, Ik zal niet opbaalen , hoe zeer het uw pligt is, een on„ wankelbaar Geloof in de Verborgenheden van dsn Propheet s, te bewaaren. Gy zyt bedagtzaam, 'en ik hou my verzekerd „ gy zult verre weczen van tot de ligtzinnigheid te vervallen, „ dat alle uwe Voorvaders zich hebben laaten bedriegen. Zulk „ een gevoelen zou u in elenden dompelen. Men vindt Wys„ geeren, die aan alles twyfelen: hoe zeer zyn zy te beklaa„ gen! Onzekerheid is een vergif voor de ziel, en een be„ wys van zwakheid. „ Vermyd den toorn, deeze vernedert den Mensch; fchuw „ valschheid, want deeze maakt den Mensch veragtlyk. „ Dit, myn Zoon! is myn raad. — Gaa heen , vergeet uwen Vader niet. Wend uwe poogingen aan . om my te s, overtuigen , dat ik de zaaden myner leeringen niet in „ eenen ondankbaaren grond gezaaid heb, en d it gy de tedere zorg, welke ik altoos voor U droeg, verdient." Naa het uitboezemen deezer raadgeevingen, omhelsde isMAëc zynen Zoon , die onmiddelyk na Cenftantinopole op weg toog. Heenen gaande, fprak hy by zichzelven: Myns Vaders lesferi zyn hoogst regtmaatig. Ik moest wel zeer liegt weezen, indien ik de vermaaningen , zo gereedlyk waar te neemen, nie»trouwhartig opvolgde. Ja, myu Vader! ik roep onzen Propheet tot getuigen. Ik zweer by Het is, viel hem een lang maager man, die zich op dat pas .naast hem bevondt, in de rede , het is verkeerd in 't geheel te zweeren. Leer van my, Jongeling, dat alle ras uitgeboezemde Eeden misdaadig zyn. Leer van my, dat uwe dwaaze vooringenomenheid mee uzelven welhaast geftraft zal warden. Ik  4* jeugd en tbotschheib, lk zie, antwoordde de jonge couloski, met eene houding, die niet weinig aanmaatigends in zich hadt, uit uw gewaad\ dat g/ een Dervis zyt; doch, het is waarfchynlyk, gjr weet niet, dat ik de Zoon eens Wysgeers ben, en dat ik. God zy gedankt! zelve een Wysgeer ben. Als zodanig heb ik genofgzaame zekerheid om geene dwaasheid te pleegen. Genoegzaame zekerheid om geene dwaasheid te pleegen ——• Ha! ha! ha! Dit zeggende, betoont gy u een dwaas. Gy zyt een leugenaar, hervatte couloskt. Dat is nog niet beweezen , voegde hem de Dervis toe, met een veelbeduidende glimplach op zyn gelaad. Daar is het bewys, zeide couloski , hem een flag geevende. Gaa onverwyld heenen, eer in uwe onbefchoftheid ernftiger kastyde. De Dervis, wel ziende dat hy de zwakfle was in Iichaamskragten , droop heenen', en onze Wysgeer vervolgde zynen weg. I Helaas! dagt hy by zichzelven, ik heb my tot Toorn laa. ten vervoeren , tot Toorn, eene foort van dwaasheid , waar door ik my verbeeldde nooit beheerscht te zullen worden. Maar, myn Vader kon niet vooruitzien, dat ik zulk een Geestdryver zou ontmoeten, die my op eene zo onbefchofte wyze bejegende. Het valt zo gemaklyk niet, zich bedaard en geduldig te houden, als ik my in den beginne verbeeld had. Onder dusdanige overleggingen kwam hy te Conftantinopole. Geheel in verwondering opgetoogen , op het zien dier groöte Stad, trok elk groot gebouw zyne aandagt, en hy bleef, voor eene wyl, opgetoogen vol verrukking ftaan. —— Een dienstvaardige Jood, bemerkende dat de zich verwonderende Man een Vreemdeling was, deedt hem uit die verrukking opwaaken* en boodt hem zynen dienst aan. Couloski fchaamde zich over de verwonderende houding, waar in hy zich vertoond hadt, en verzogt den Jood, dat hy hem wilde geleiden ten huize zyns Ooms, den Basfa. Ganscb gaarne, zeide de Ifraëliet; maar welk een Basfa meent gy? want daar zyn 'er veele in Conftantinopok. Tot mynen Oom, antwoordde couloski , tot mynen Oom couloski , Basfa van drie Paardenftaarten. De Jood , hier door genoegzaam onderrigt ontvangen hebbende, verzogc den zich verwonderenden en verlegen Jongeling hem te volgen: dan naauwlyks waren zy het huis van den Basfa ingetreeden, of zy hoorden een allerdeerlykst gejammer en gegil; Slaaven, Slavinnen liepen in de grootire vei warring en ontlteltenisfe rond, en werden door de Officiers van het Seraglio wegg:fieept. - Drie Hommen verfcbeenen daarop; een hunner droeg een Hoofd op een piek. Hemel! riep de Jood uit, welk een deerlyk ongeval ! Zy draageh het hoofd van den Basfa couloski tot den Sultan! Wpgt,  OF DE TURKSCHE WYSGEER. 43 Vlugt, ongelukkige Jongeling! vlugt, of gy zult onvermydelyk in den ramp uws Ooms worden Li gewikkel.il ■ Dit hoorende begon onze Wysgeer bitter te fchreien. -— 'Er is geen tyd te verliezen, fprak de Jood, verlaat deeze plaats op 't eigen oogenblik. 'ferwyl Je Jood dit zeide, vervoeg Ie z'ch een zwarte ■ Gefnee. dene by huu, en couloski fterk aanziende, vroeg by na diens naam, en waarom hy zich zo bedroefd aanflelde ? De Jood antwoordde voor hem — Hy is de Zoon van mahom^th ratsaln, te Adrianopk; een Jongeling van eene zo te.iere en weekhartige gefteltenisle, dat hy geen Menfchenhoofd op een fpie'.s kan z'en ronddrangen, zonder de grootfte deelneemirg. —— is dit waar, mahometh? voegde dë Gefneedene hem toe; tragt deeze Hond van een Ifraëliet my niet te bedriegen ? —— Neen! hervatte onze van vreeze beevende Wy.:geer, die zo korten tyd geleden de fterkfte vermaaningen, om nooit eenige valschheid of leggen te uiten, ontvargen-ha.it. Deeze kleine kunftenaary hem uit een zo dreigend gevaar gered hebbende, bragt de dienstvaardige Jood hem ten zynen eigen huize. Zo ras hy zich in veiligheid bevondt, veran lërdë zyne vrees in overmaatige vreugde ; hy dagt niet dankbaar genoeg te kunnen weezen aan zynen Verlosler. De Slaaven deelden in zyne gunstbetooningeu. In verrukking van blydfchap bedreef hy veele gekheden. De Jood hadt veel werks om hem daar in te beteugelen. By den anderen zittende, boodt de Jood hem een en ander glas Griekfchen wyn aan. Ismacl vondt 'er fmaak in; hy kwam tot beiaareii ■ doch het was eerlang ten koste van zyn bezef. ■ Dit te verdooven was de toeleg van den Hebreër. Een zeer groote en fchoone Diamant, aan deii vinger zyns Gasts, hadt zyne aandagt getrokken. Het leedt nie: lang, of hy maakte 'er zich meesrer van, en teffens van al het geld, 't ,welk hy by hem vondt. In 't einde, verlegen wat met deezen Gast verder"te doen, droeg hy hem ten huize uit, en lag bem , zo zgt mogelyk, aan de deur neder. De arme ismaöl ïliep hier eenige uuren. Eindelyk, den wyrt uitgeflaapen hebbende, ontwaakte hy, hoogst verwonderd en verbaasd over den toeftand , waar in hy zich bevonJt. Wel ras bemerkte by, welk een fnoode trek hem gefpeeld was , en vervloekte den Jood, die hem van alles beroofd hadt. Het is zo, fprak hy by zichzelven , dat de Propheet de zodanigen ftraft, die de grondrtgelen der Wytbtgeerte overtreeden. Ik liet myzelven door verwondering verrukktn, toen ik Conjlantinopok binnen ttad — ik werd aangegreepen door febrik, op het gevaar, 't welk my dreigde, en redde 'er my uit door een leugen te ftaaven — ik gaf my vervolgens aan bovenmaatige vreugde over , (telde te groot vertrouwen op een Jood, en maakte my fchuldig aan omnaati^htrid. Maar, om de waarheid te zeggen , ik had nooit kunnen denken, dat Conflantino- po-  44 TEl'GU EN TRQT6CHHEID , OF D& TURKSfHE WTSOEEl. pok een zo heerlyke Stad was ■ .. .■ \\ kon het deerlyk uir-< einde van mynen Oom niet voorzien — het was my onmo» gelyk, de fchynbaare vriendlykheid van den Jood, zo veel valschheid bedekkende, te doorgronden, de bedwelmende kragt van, den wyn, dien hy roy fchonk, te weeten; oorziaken van myrt tegenwoordig ongeval. Geen van deeze dingen zal my egter den inoed beneemen : want myn Vader heeft my geleerd, dat 'er geen zodanig eene zaak, als weezenlyk kwaad, in de wereld is. Ik heb my laaten verrasfen. In het toekomende zal ik voor» zigdger weezen. IsmaSl, deeze overleggingen voleindigd hebbende, wandelde voort, met een droevig peinzend gelaad, niet weetende, waar hy zich zou vervoegen. Hy vervloekte het heilloos uur,waar op hy zynen Vader verlaaten had, r hy verwenschte alle de daa- den, waar in hy zo onwysgeerig zich gedraagen hadt. —— Onder dien vloed van ftrydige denkbeelden, we-lke zynen geest vervulden, zogt hy een Caravaufera, waar hy zyn honger zou mogen ltillen. Onder den weg werd hy flaande gehouden door een Musful* man van een zeer deftig voorkomen, die hem vroeg, of zyn naam niet rsMAëi, cquloski ware? —— Indien gy, was zyn antwoord, iets kwaads met my voor hebt, is myn naam geen is.MAëi.; maar zo gy my wilt bevryden van honger te fterven, Zal myn naam weeztn, zo als het u belieft. Wel, voegde de Musfulman hem toe, maar, indien ik een Bankier ware, die last hadt van ismaöl couloski,om diens Zoon in Conftantinopqle op te zoeken; indien ik den ganfehen dag belteed hadt om hem te vinden; en, indien ik, ontdekkende dat gy geen Inbooreljng deezer Stad waart, en vindende dat gy beantwoordde aan de befchryving my van u gegeeven, u aanfprak, om in uwe handen tweeduizend Sequinen te tellen — zoudt gy dan ismaöl couloski weezen? Zeer zeker, antwoordde de Wysgeer. —-Indien dit dan het geval is, zeide de Bankier, zo volg my, en ik zal u de gezegde Geldfom geeven. Ismaöl vondt zich niet bedroogen : het Geld werd hem betaald. Men wees hem een voeglyk verblyf aan, zo lang hy zich in Conftantinopole zou ophouden. Alles aanvaardde hy gansch. gaarne» (Het Vervolg en Slot hier naa.)  MENGEL WE R K, TOT FRAAIJE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. HET ONDERSCHEID TUSSCHEN GODSDIENST EN GEESTDUYVERY, Vroeger, dan ik had verwagt, my in ftaat bevindende om te voldoen aan de verpligting, onder welke ik onlangs (*) my gelegd heb, gaa ik nu, over het wydeaapend onderfcheid, welk 'er is tusfehen Godsdienst en Geestdryvery, myne bedenkingen voordraagen, met de befcheidenheid, en de onpartydigheid tevens, welke het gewigt der zaake vordert. Geestdryvery neemt ligt de overhand, als het naabootzel van waaren Godsdienst, en door zich aan te matigen om dien tot eene öngewoone hoogte van aandoenlykheid te verheffen. En het voegzaam tydftip om zich in te dringen, is, wanneer de redelyke pligten der godsvrugt verwaarloosd of oneerbiedig worden behandeld; in gevolge waar van insgelyks fchennisfen gepleegd worden omtrent andere onvermydelyke takken der zedelyke wet. Geen wonder dan , indien zomvnige blyken daarvan zich onder ons vertoonen, wanneer aardsgezindheid en verwyfdheid zoo zeer op onzen tyd indringen, dat zy voor ernftig nadenken naauwlyks plaats openlaaten, en de man van gewaande befchaafdheid ongezind is, en van zyne meer gewigtige najaagingen van loszinnigheid en vrolykheid geen tyd kan uitfpaaren, om te denken aan den God zyns leevens, den autheur van die reden, welke hy veronagtzaamt, en van die driften, welke hy zoo_ onnatuurlyk tot verkeerde einden aanlegt; noch zelf uit een beginzel van welvoeglykheid (welke men zou vermoeden, indien verhevener beweegredenen al haaren invloed hadden vet- (*) Zie boven, bl. 8. MENG. l800. NO. 2. D  4^ HET ONDERSCHEI© verloren , dat op hem iets zou vermogen) deel te neemen in die openbaare eerbetooningen, welke aan den genieenen Vader des menschdoms worden toegebragt volgens de overeenftemming der meest befchaafde Natiën, als noodzaaklyk om de inkruipingen van algemeene barbaarsheid te voorkomen, en het lichaam der burgerlyke maatichappye in beter orde en vaster aaneen verknoet te houden. b Ligt zal de Geestdryvery in zulk een losfen en bedorven grond wortels ichieten en welig tieren, 't en zy het denkbeeld der Godheid geheel konde verdelgd worden ; waartegen de Natuur zelve zich verzet. Doorzigts genoeg hebben de minstverftandigen onder het gros der menfchen, om te begrypen, dat deeze ftaat der dingen zeer gebrekkig is,.en verbetering behoeft; hoewel zy, de voegzaame maatregels van hervormirge niet naauwkeurig bepaald hebbende, van het een uiterfte tot het ander oveiilaan Waaruit volgt, dat, hoe genegen ook de ongodsdienlrigen en de vryleevers deezer eeuwe zyn mogen om tegen de Geestdryvery uit te vaaren, het nogthans eene zekere waarheid is, dat Ongodsdienftigheid het zaad en voedzel der Geestdryverye is. En , over 't geheel genomen, zyn haare lydelyke onderdaanen veel onfchulaiger om hunne onkunde, dan zy, die tot zulke misleiding gelegenheid verïchaffen door ergerlyke ftaalen van wangedrag , die geene aanneemelyke verfchooning dul- Maar, van den anderen kant, gelyk Geestdryvery dikmaals haaien oorfprong heeft in Ongodsdienftigheid, dient zy, op haare beurt, om deeze voort te planten. Met ' waare godsvrugt verward wordende, wordt de godsvru»t zelve, door menigen beuzelenden vernufteling en drogredenaar, als verftandloos en veragtlyk voorgedraagen; eene gevolgtrekking, zwakker dan, in zommige opzigten, de Geestdryvery zelve. Want, over 'tgeheel genomen, koomt het hier op neder, dat de Schepper en Beftuurder der waereld, een Weezen van alle mogelyke voortreftelykheid en volmaaktheid, geen regt van aanfpraak kan hebben om aangebeden en gediend te worden, omdat hy, zomwyltn. onredelyk en ongerymd is aangebeden. Volgens den zeilden redeneertrant, indien de Vriendfchap, ten eenigen tyde, onvoegzaam betoond zy, moet zulk eene dwaling alle banden van Vriendfchap losmaaken ; eerbied, on-  TUSSCHEN GODSDIENST EN GEESTDRYVERY. 47 onbehoorlyk aan eenen Vader betoond, moet den kinderlyken pligt vernietigen; en wanneer onverftandige en flegt beraamde ontwerpen ten dienfte van het Vaderland worden voorgedraagen , moet algemeenebestgezindheid en liefde tot het Vaderland belachelyk worden. Intusfchen, hoewel lbortgelyke redekavelingen een blaam leggen op het gezond veritand, en de zulken, die 'er zich van bedienen, aan alle de veragting blootftellen, welke zy op den Godsdienst tragten te laaden, lydt 'er nogthans de Godsdienst door. Oppervlakkige denkers worden daadlyk vooringenomen, en geeven zich voor Vrygeesten uit; en anderen, even bekrompen van verftand, of die eene verkeerde ziclswending bezitten, (te gader met de tot ondeugd gezinden,) zuigen de beï'metting gretig in. En daar alle deeze onteerirg van de oneindige Godheid, van de eeuwige wetten der reden en van de menschlyke natuure, door de Geestdryvery wordt veroorzaakt , is het oirbaar, dat zy beknoptlyk gefchetst , en haare heillooze gevolgen onderfcheiden befchreven worden. Dit zal ik doen in den geest der befcheidenheid, als geen ander oogmerk hebbende, dan de bevordering der waarheid , en de voorkoomino- van misdagen , die der zamenleevinge veel onheils konden brouwen. „ Geestdryvery , in 't algemeen genomen , is eene on„ gegronde en averechtfche aanfpraak op eene godly„ ke verlichting en werking; die, gelyk elk ziet, tot „ onderfcheidene trappen van dwaalinge kan leiden, naar „ gelange van de natuur , en in evenredigheid der zwak„ heid of der kragt des inwendigen indruks, die van God „ onderfteld wordt afkomttig te weezen." Vermits nu niemand verzekerd is, wanneer de Geestdryvery , hoewel in geringe maate , eenmaal wortel heeft gefchoten, dat zy zich niet zal ontwikkelen, en ten hoogden toppunte van onbefcheid en onregelmaatigheid opgroeien, geeft zulks eene reden te meer\ om haare onderfcheidenlyk kenmerkende eigenfchappen duidelyk aan te wyzen, opdat wy op onze hoede zyn mogen tegen alwat dezelve zoude kunnen daarftellen. Geestdryvery is het, in de eerde plaats, niet, te geloc* ven, dat God — die de zedehke rechtheid zyner verftar* dige fchepzelen oprechtelyk moet wenfchen, indien hy derzelver geluk bedoele — dat dit alvermogend, wys en weldaadig Weezen gemeen fchap onderhoudt met 's menfchen D 2 zie-  \ ^3 HET ONDERSCHEID ziele, en, langs den weg van bedaarde verlichtinge, naar haare oorfpronklyke begaafdheden berekend, haar byftaat in de hervorming van kwaade heblykheden , haar onderfteunt in netelige omftandigheden , en, met haare eigen poogingen medewerkende, goede befluiten vestigt , en haaren voortgang in de deugd begunftigt. Dit is niet flegts beftaanbaar met, maar hoogst waarfchynlyk uit kragt der algemeene beginzelen der reden, en het waardigfte en verhevenfte denkbeeld, dat wy van God kunnen vormen. En terwyl wy , uit een beginzel van overtuiginge van deezen algemeenen invloed, werkzaam zyn, bezitten wy alle mogelyke aanmoediging tot naarftigheid en vlyt, en tot volharding in de getrouwe waarneeming van onzen pligt, die wy kunnen verlangen; en wy loopen geen gevaar , door de hitte van verbeeldinge en onbezonnene vermetelheid, vervoerd te worden tot gevaarlyke dwaalingen, in befpiegeling zo min als in betragting. Doch wanneer byzondere gedagten , aandrangen en inwendige indrukken, aan eene Godlyke aanblaazing en werkende kragt onmiddelyk worden toegefchreven dan neemt de Geestdryvery eenen aanvang; zich aanmatigende om de werkingen van God op de ziel by de (tukken na te fpooren, en dezelve, niet flegts van de üitoeffeningen haarer eigen redelyke vermogens, maar van alle natuurlyke gewaarwordingen, te onderfcheiden. De Godsdienst leert alleen, dat God genegen is ons alle noodige en voegzaame hulp te verkenen , zonder eenigen vasten regel daarteftellen , aan welken kennelyk is , wanneer, op hoedanige wyze, of in welk eene evenredigheid, deeze hulp ons verleend worde. Maar de Geestdryver windt zich zeiven op tot eene fterke inbeelding, dat hy, op zekere tyden, God werkelyk in zich gevoelt, en wordt, door die begocheling, dikmaals, tot zeer gevaarlyke handelwyzen voortgezweept. In het vast vertrouwen, dat hy, op byzondere ftonden, onder een godlyken invloed verkeert, heeft hy niets meer te doen , dan diens rigting ingewikkeld te volgen ; overdenking en bedaard onderzoek worden volftrekt buitengefloten; en door dit middel, voor het tegenwoordige , onvatbaar zynde geworden voor overtuiging , moet, diensvolgens, zyn gang op het pad der dwaasheden onbeteugelbaar worden. Wederom; de Geestdryvery verandert met het lichaaros- geftel en de geaartheid, met de kragt en wending der dier-  TUSSCHEN GODSDIENST LN GEESTDRYVERY. 49 dierlyke driften. Aldus is zy blymoedig of ftreng, vermetel of neerflagtig ; zy verheft zich tot dweepende verrukkingen, of wordt ter neer geflagen door fombere en akelige denkbeelden. Maar de redelyke Godsdienst boezemt één eenpaarig karakter in, en geeft het voorfchrift van het zelfde onveranderlyk gedrag. Verder; de Geestdryver is werkzaam volgens fpoedig ontftaane indrukzels, volgens gedagten, in zyne ziel ontltaan, van welke hy geene reden weet te geeven, en die hy voor godlyke ingeevingen aanziet. De gemaatigd Godsdienftige mensch is werkzaam met bedaardheid en om» zigtigheid, en uit bedagtzaam overleg. De eene, derhalven, ftaat bloot voor tallooze oneenpaarigheden, de andere is beftendig en gelyk aan zich zeiven. Zie hier nog eenige onderfcheidende karaktertrekken , die ik Hechts met den vinger zal aanroeren. Gemeenlyk is de Geestdryvery hooghartig en bedilziek, eene verhevene maate van kennisle en uitfteekendheid in godsvrugt zich zelve alleen aanmatigende; de onbevlekte Godsdienst is altyd befcheiden en handelbaar, oprecht en edelmoedig. De Geestdryvery kan nooit zich doen verftaan; haare inwendige gewaarwordingen zyn onbegrypelyk voor de reden; van hier dat zy hevig uitvaart tegen en met kleinagting fpreekt van de reden, welke de waare Godsdienst verhoogt en koestert, als haaren voornaamften en vriendlykften fteun. De Geestdryvery kan ftand houden , waar de zedelykheid ontbreekt; van den waaren Godsdienst zyn ftrenge en goede zeden de weezenlykfte en dierbaarfte ftukken. — Eindelyk, de Geestdryvery geene paaien kennende, laat het, met geene mogelykheid, zich gisfen, welke uitwerkzels zy kan voortbrengen; maar de uitwerkzels van den waaren Godsdienst worden door vastgeftelde wetten omfchreven, die van eeuwig en onveranderlyk gezag zyn. Staat kan men, derhalven, op den Godsdienst maaken, wat aangaat de regeling en fchikking van het menfchelyk leeven ; doch de Geeitdryvery laat zich aan geen ontwerp binden, maar is, even als inbeeldingen drift, wild en ongetemd. Dat 'er in den Godsdienst (gelyk uit de openbaare belydenis en betragting des menschdoms blykbaar is) veel werktuiglyks voorkoomt, laat zich duidelyk opmerken. Van deezen Godsdienst van het lichaam en der dierlyke geesten is een echt kenmerk, dat dezelve gevoelige en D 3 fter-  50 GODSDIENST EN GEESTDRYVERY. fterke indrukken verwekt, hoewel zy waggelende en onzeker zyn. Wanneer, derhalven, eene inwendige gewaarwording hevig, fpoedig en met verrukking werkt, is her natuurlyk, dezelve aan een buitengewoonen en gudlyken invloed toe te fchryven; natuurlyk, wil ik zeggen, niet naar reden, maar door eene hygeloovige en misleide inbeelding. Maar dat dit alles, in den hoogften graad, bedriegelyk is, kan ontegenzeglyk hier uit'blyken, dat wy de verfcheidenheid of kragt der natuurlyke indrukken niet kennen , die in ons kunnen verwekt worden, noch de uitgebreidheid van louter werktuiulyke kragten berekenen ; en , diensvolgens , niet voorbaatig moeten weezen , om iets godlyk te noemen, 't geen wel geheel dierlyk zyn kan. Daarenboven zyn hieruit ontelbaare verwarringen voortgefproten , onteerende voor byzondere karakters , fchadelyk voor huisiyke belangen , en voor dert vrede der natiën ; geene van welke nadeelen men ooit zou ondervonden hebben , indien de menfchen den Godsdienst hadden afgemeeten, niet by het gevoel, maar by deszelfs overeenkomst met de voorfchriften van het verftand, en deszelfs zedelyke uitwerkzels. Zulke leevendige en vuurige gewaarwordingen mogen inderdaad de geesten vervrolyken, en inzoverre als aangenaam befchouwd worden , en zich zelve kragtig aanpryzen; doch men bedenke daar nevens, dat dit telkens het geval zyn zal, wanneer de menfchen onder den invloed, zo wel yan Bygeloof, als van den waaren Godsdienst, zich bevinden. Ja , het laat zich aanzien, dat zy onder de misleidingen en uitfpoorigheden des Bygeloofs altoos hevigst zullen werken ; vermits de Reden uit bet oog wordt verloren , en ter onderdrukkinge of verbeteringe van zulke wanorden geen ander beginzel overblyft Van dit alles komt het befluit hier op neder; het ont' ftaan en den wasdom der Geestdryverye , door alle voegzaame en verllandige middelen, ie kter te gaan, is elks belang. Tevens zal daar door het Ongeloof ontwapend worden. PR0E-  proeve van uitlegging, 5i proeve van uitlegging van het nieuwe testament naar de kantische leerwyze. Joh. IV: 24. Door c. w. *'enzenkuffer. Ik weet niet, hoe men tegen den bekenden denktrant der Joodfche Natie, welker Leeraar Christus was, nog dieps de volgende verklaaring kan aanneemen : „ God is een Geest, — geen hghaamlyk tveezen, — die gcenen dus, die hem aanbidden, enz" en hoe het mag toekomen, dat deze zoo afgetrokkene gevolgtrekking en wyze van befluiten , die zelfs voor veelen onzer meer opgeklaarde tydgenooten onverdaanbaar zyn zou, voor het gevoel van kundige en nadenkende Bybelleezers nog niet aandootelyk wordt, en doet omzien mar eene betere uitlegging , meer in den geest van Christus , en in den vorm van zyne gewoone wyze van voordellen. Men moet vooral bedenken, dat Jefus tot eene gemeene Samaritaanfche Vrouw fprak; en is 't dan nu gelooflyk, dat deze perfoon de algemeen aangenoomen verkharing zou verdaan hebben? Zy fchynt wel, by een beminnenswaardig en inneemend hartsgedel, ook een gezond verdand gehad te hebben; maar van waar zou zy toch de noooige.kennis verkreegen hebben tot een duidelyk en volledig inzicht in eene zoo afgetrokkene gevolgtrekking ? Wie zoude haar daarin behulpzaam geweest zyn? Christus zal hier dan voor de eerde maal zyne diep vvysgeerige denkwyze, evenwel zonder eenig nut, aan den dag gelegd hebben: want deze waarheid , in die gedaante voorgedraagen, welke 't algemeen gevoelen hier voorondenlelr, was zeker, zoowel voor de goede Samaritaanfche, als voorde ongeleerde Jooden van den toenmaligen tyd, eene verlorene paarle, die niemand wist te fchatten. Men neeöie maar eens de proef, om ze jnevens de overige grondftellingen en leeringen van Jefus te dellen , en ze daar onder te mengen, en men zal door zeker foort van gevoel gedwongen worden, om uit te roepen: Hoe komt Saul onder de Profeeten? Want, zooveel ik weet , en zooveel ik met de leerwyze van Christus bekend ben, zoo ging deze, in zyne voordracht, met zooveel nauwkeurigheid en gemoedelykheid te werk, dat hy zig zelfs naar de donkere en dwaalende begrippen zyner tydgenooten fchikte, en zyne voordelige» veeial naar den joodD 4 . fchen  52 PROEVE VAN UITLEGGING fchen fpreektrant, uit het oude Testament overgenomen, inrichtte. En dan zal hy nu, by eene gemeene Samaritaanfche Vrouw, voor de eerde maal, en, zooveel wy uit het N. T. weeten kunnen, ook voor de laatde maal, van zynen gemeenen leertrant afgeweeken zyn? Intusfchen ziet men toch uit het antwoord der edele Samaritaanfche, dat zy de redeneering van Jefus moet verdaan hebben. Om alle welke redenen wy aan dezelve eene uitlegging , gefchikt naar de denkwyze en vatbaarheid der Natie , welke Christus leerde , moeten geeven. Ik verklaare dan de woorden dus, als of 'er ftond : ©£05 £«iv uM^elce, y.cy rüi — tv irnvuu]i tjj5 ufySutti ht irpoa-icweiv: dat is: God is een zedelyk weezen, en zyne vereerers moeten hem daarom, door de beoefening der zedelyke wet, eeren." — My dunkt, dat deze verklaaring niet gedwongen, en ook noch met het fpraakgebruik van het N. T., noch met de denkwyze en vatbaarheden der Samaritaanfche, noch met den famenhang ilrydig is. Want daar de opgegeeven beteekenis van (andersgeest), in het voor¬ gaande en volgende vers, wordt aangewezen, zoo fchynt my de uitdrukking mtvn* ©£„5 (doorgaands vertaald, God is een geest,) niets meer en niets minder te beteekenen, dan wanneer 'er in 't Hebreeuwsch ftond, rhü Vï* d. i. Gód is een zedelyk weezen. Dat verder geest en waarheid zoo veel beduidt, als geest der waarheid, weet elk niet ongeoefend leezer. 'Er komen meer zulke Bybelfche jfpreekwyzen voor, b. v. opftanding en leeven voor opflan. ding des leevens , geest cn kracht voor geest der kracht, of kracht des geestes. Het fpraakgebruik van het N. T. beantwoordt volkomen aan het denkbeeld , dat Christus hier zal uitgedrukt hebben. Jefus zegt zelf van zig: Ik hen de waarheid, Joh. XIV: 6. Men vergelyke daarmede Joh. XVII: 17 en 2. Cor.III: 17. En hoe duidelyk, effen , en voor elk bevatlyk wordt hierdoor de zin van deze verfen, van het softe tot het 24de!. hoe verftaanbaar voor den ongeleerden, en hoe ryk in de vruchtbaarlte en na- tuurlykfte gevolgtrekkingen voor den Wysgeer! En hoe hartfterkend , krachtig en gerustftellend zyn zy tevens voor den Christen! Welke fchoone uitzichten in de toekomst geeft ons hier Christus! Op zulke plaatfen kan men altyd arglistigen, of bedilzieken, en fpotters verwyzen. Het is te betreuren, dat hun niet de diepfte hoogachting voor Jefus bezielt, dat zy verdoken zyn van zoodanige gevoelens, die een denkend en zedelyk weezen waar-  naar de kantisciie leerwyze. 53 waardig zyn, en alzoo, by het leezen en overdenken van zulke voorftellingen , niet getroffen, en tot een heilige geestdrift, die ziel en lighaam aandoet, opgevoerd worden, die hen naar de gemeenfchap met hoogere zedelyke weezens , ja naar de gemeenfchap met het weezen aller weezens, doet ftreeven. Op zulke plaatfen, die, al had Christus niets anders gedaan en geleerd, alleen reeds toereikende zyn , om ons met de innigfte achting en liefde omtrent hem te vervullen , kan men de blinde vereerers van het vastgestelde kerkgeloof, dat Jefus, (volgends het 2ifte vers,) gantscb niet begunftigde, altyd heenen wyzen; en gewis zyn gebrek aan verftand en kwalyk gefteld hart is ongeneeslyk , wanneer hy 'er van zynen ydelen waan niet door te rug gebragt wordt. gelukkige geneezing van eene pis-opstopping , welke te weeg gebragt was door eene bëkomene kneuzing aan den balzak, bilnaad en penis. Door S. P O P T A, Chirurgyn, enz. te Ilarlingen. Den ai Augustus 1799 vvierd ik des avonds geroepen by lammert johannes , een Pannebakkers knegt, welke des morgens vroeg een zwaare kneuzing aan den Balzak, Bilnaad en penis bekomen had, door dat dezelve op een ladder ftond, waar van de treê, daar hy op ftond, brak, en hy met zyne beenen over de daar aan volgende treê , met de bilnaad en genitalia op dezelve , °nederviel; welke deelen dus een zwaare kneuzing bekomen hadden, die een pis-opftopping te weeg bragt. Ik vond de bilnaad, balzak en penis altemaal zeer gezwollen, en door buitengevaat bloed zeer miskleurig. De Lyder, welke zeer tenger en mager van geftel was, en een kleine pols had, deed my afzien van een ader te openen. Het Praputium , het welk zeer gezwollen was, en alzo een Phimofis te weeg gebragt had , kliefde ik , in de eerlle laats, en nam net voor een gedeelte weg, om by het oofd van de Penis te komen. Vermits nu r/w,w D 5 ze-  54 GELUKKIGE GENEEZING zedert zyn val niet gewaterd had, en aan die opftopping reeds pynlyk begon te worden, tragtte ik de pis door de catheter te ontlasten, maar wierd daar in (niet onverwagt) verhinderd, door dat ik den pis-ontlaster by geen mogelykbeid wel in de blaas konde brengen ; zo dat ik goedvond den Lyder 's avonds wat Laud. in te geeven, de aangedaane deelen met bederfweerende middelen te ftooven, in hoop dat het buitengevaat bloed zig allengs, kens weder mogt komen te verteeren , en een verzweering, of koud vuur, mogt worden verhoed. Den volgenden uchtend vond ik den Lyder, na een rusteloozen nagt doorgebragt te hebben, zeer pynlyk aan de befchadigde deelen; en de pis - opftopping, welke nog even gelyk en zeer pynlyk was, tragtte ik weder op nieuw door een catheter weg te neemen, waar toe ik den Lyder in eene byzondere geftalte plaatfte, en zulks met onderfcheidene foorten van grootte en bogten, zo van zilveren als van elastieke pis-ontlasters, te vergeefs beproefde; zo dat ik daar van weder moest afzien. UitwenJig liet ik, als boven gemeld is, met oplosfende ftoovingen aanhouden, inwendig kramp- en pynftillende middelen gebruiken. Des avonds , wanneer ik "den Lyder weder bezogt, was de opftopping nog als vooren , en de gekneusde deelen , in plaats van zig tot oplosfing te fchikken , begonnen meer naar koud vuur te hellen; waar op ik den Koortsbast inwendig gaf. Des anderen daags uchtends wierden de toevallen en fmerten van den Lyder nog heeviger; het fcrotum en een gedeelte der bilnaad dreigden ons met koud vuur; de pis-opftopping, welke ik al weder te vergeefs door de catheter tragtte te ontlasten, bleef even hardnekkig. Ik liet met het gebruik van uit- en inwendige middelen als vooren aanhouden; de Lyder gebruikte zo weinig vogt als mooglyk was, om den toevoer van vogt naar de blaas zo min doenlyk te maaken. Des anderen daags uchtends was de Lyder in een zeer flegten toeftand; de pis-opftopping bleef voortduuren ; 't fcrotum , en een gedeelte der bilnaad , ging tot verderving over; de penis was ontdoken, daar ik de pis-ontlasting wederom te vergeefs beproefde. De Lyder dan in drie etmaalen geen enkelde druppel pis ontlast, en ik my te vergeefs gevleid hebbende, dat de zwelling van de bilnaad zoude bedaaren, zo befloot ik , om zwaarder toevallen te verhoeden , terftond de blaas te doorbooren. Ik liet ten dien einde den Lyder van het bed neemen, en  VAN EENE MS-OFSTOPPING. 55 en plaatfte hem, in een voor over ftaande geftalte, voor een ftcel, daar hy zig met zyn handen op «eunde: toen plaatfte ik my agter denzelven, bragt myn wysvinger, met olie beftreeken , in den endeldarm , en drukte met deszelfs einde tegen 't meest uitgezette gedeelte van de blaas ; waar op ik met myn andere hand een krommen Troicar, die door den fchranderen Heelmeester fleuranu is uitgevonden , met zyn bogt gekeerd naar de fchaambeenderen, en met de punt van de priem in dé canul verholen, in den endeldarm binnen bragt langs mynen wysvinger, ter plaatze alwaar de blaas zig meest liet uitgezet voelen. Daar op drukte ik eerst de priem, en onmiddelyk hier na ook de canul, in de holte van de blaas; waar op ik de priem te rug haalde, en een zeer groote quantiteit pis door de canul naar buiten liet Ion* pen: waar na ik de buitenfte opening van de canul met een kurk je toeftopte, en dezelve vastmaakte, met twee liesch- en twee bil-bandjes, aan een band, dien de Lyder om den middel had, om ze op hunne plaats te bevestigen. Door deeze bekomene ontlasting kreeg de Lyder aanltonds zeer veel gemak. Ik liet hem met zvne uitwendige hulpmiddelen, en inwendig met den Koortsbast, voortvaarcn , cn ried hem zig niet langer te onthouden yan vogt te gebruiken. Des avonds bevond ik den Lyder redelyk wel ; hy had 's middags een weinig voedzel met fmaak genuttigd; en de deelen, die met koud vuur waren aangedaan, begonnen aan de randen eene gedaante van 1'cheiding te vertoonen; waarom ik hem naarftig 't inwendig gebruik van den Koortsbast aanried. Ik nam 't kurk je uit de'canul weg, en liet de pis weder uit de blaas naar buiten loopen ; waar na ik de buis weder met het kurkje toeftopte. Den 26 dito bevond ik den Lyder zeer wel ; hy had des nagts redeiyk gerust en wéinig pyn gehad. Ik liet hem zyn water, gelyk des avonds te vooren gedaan was, weder ontlasten , en hield aan met het inwendig gebruik van den Koortsbast, onder het welk 't fcrotum , dat geheel, en de bilnaad, die voor een gedeelte met koud vuur was aangedaan, door de fupouratie zig tot fcheiding begonnen te ichikken. Derhalven liet ik die deelen met verzagtende pappen by aanhoudenheid zagtjes ftooven: 's morgens en 's avonds , en zomtyds meer, naar maate de toeftand zulks vorderde , liet ik zyn pis door de canul ontlasten, en continueerde verder alzo tot den 30 dito ; wanneer ik des morgens vroeg  5<5 GELUKKIGE GENEEZING vroeg ontdekte, dat de pis langs den buitenkant van de canul zig zelve ontlastte, waarom ik toen de canul meer fcbadelyk dan nuttig befchouwde. Ik nam dezelve dan weg, en continueerde verder met de bovengemelde hulpmiddelen tot den 7 September ; in welken tusfchentyd de kragten van den Lyder eenigzins waren aangewonnen, en de eetlust merkelyk vermeerderd. ' De pis-ontlasting ging nog langs den endeldarm naar buiten, behalven dat 'er ook een weinig van door de bilnaad heen begon te lekken; waar uit genoegzaam bleek, dat aldaar de urethra ook merkelyk befchadigd was, en 't welk my deed vreezen, dat een gedeelte met de bilnaad en het fcrotum, welke zig geheel tot fcheiding fchikten, zoude verlooren gaan, en dan een lekking van pis door de bilnaad aan den Lyder, zyn leeven lang, veroorzaaken. Ik had zedert den 95 Augustus, dat ik de blaas doorboord had, het inbrengen van een catheter onbeproefd gelaaten , om buiten noodzakelykheid geen irritatie in de urethra te verwekken; maar toen tragtte ik wederom een dunne elastieke catheter door de urethra in de blaas te brengen, met oogmerk om dezelve een of twee dagen daar in te laaten blyven, en dan een andere daar voor in de plaats te brengen. Deeze verwisfeling achtte ik noodzakelyk , doordien ik dikmaals ondervonden heb , wanneer men een catheter in den pis weg laat blyven, dat 'er fpoedig van buiten om dat gedeelte, 't welk in de blaas is, een lieenagtige korst komt, en dezelve van binnen geheel en al bezet; maar ik beproefde dat inbrengen van de catheter tot myn leedweezen te vergeefs , daar ik anders getragt zou hebben, wanneer ik hier in geflaagd mogt zyn, om de pis , by tusfchenpoozing, door dezelve naar buiten te brengen , en alzo te verhoeden, dat ons de pis in de geneezing niet kwam te hinderen , noch ook oorzaak tot een fistuleufe opening aan de bilnaad zou kunnen geeven. Den 8, 0, 10 en 11 dito bleef alles 't zelfde, behalven dat de pis meer en meer door de bilnaad heen naar buiten begon te loopen, waar door natuurlyk derzelver ontlasting door den anus evenredig verminderde. Den ia dito viel 't geheel fcrotum en de fcheederok met een gedeelte van de bilnaad weg, en liet een zuiveren grond aan de zweer na. De ballen met derzelver funiculi lagen geheel en al bloot; maar ik bevond dezelve onbefchadigd : ik overdekte ze, beneffens de overige aangedaane deelen, met een zagte digeltif-pleister,  VAN EENE PIS-OPSTOfPING. 5? ter, en onderfteunde 't door een gemakkelyke bandagie; terwyl ik den Lyder vermaande met 't gebruiken van den Koortsbast voort te varen ; met welke behandeling ik aanhield tot den ao dito , in welken tuslchentyd niets byzonders by den Lyder voorviel, dan dat de pis-ontlasting, door den endeldarm geheel opgehouden , ,langs de bilnaad heen naar buiten liep, en de voorgaande ontfteeking, welke aan de penis plaats had, tot een abfces was overgegaan, 't geen ik, toen het ryp was, had geopend, en zig onder de gewoone manier van heelwyze tot geneezing 1'chikte. De vleesch-groeijing, ter plaatze daar't/croturn en een gedeelte van de bilnaad was weg geraakt, maakte een gelukkigen voortgang; en de uitwendige hulpmiddelen , welke ik verder ter bevordering van de geneezing aanwendde, bellonden dagelyks uit vier lange hegtpleisters, waar van ik eerst een in de regter liesch aanlegde, en daar tegen een aan de overgeftelde bil; intusfchen liet ik door een helper de randen van de opening van de bilnaad wel aan elkander toedrukken. Maar nog tragtte ik met de aangelegde hegtpleisters, zo veel doenlyk, de randen van de bilnaad by elkander te brengen, en de twee andere overige hegtpleisters plaatfte ik gelyk tegen over de voorigen, waar door zy met haar vieren een kruis op de bilnaad maakten. Voorts dekte ik de overige opene deelen met droog plukfel en een pleister en drukdoek, en nam nog een wat dikker compres, dat ik aan de bilnaad aanlegde, en aldaar ftevig door een eenhoofdig windfel van tien ellen lang en twee duimen breed (van welk windfel 't aanleggen de meeste overeenkomst heeft met dat van 't koornair-verband) bevestigde. Verders ried ik den Lyder aan, om, wanneer hy waterde, die ba?idagie tegen de bilnaad met zyn hand aan te drukken; 't geen tot gevolg had , dat de Lyder des anderen daags morgens-, zynde den ai dito , eenige druppels pis ^door de penis ontlastte ; 't geen my wel eenige hoop tot zyne geneezing gaf, maar ik bleef nogtans vreezen, dat de Lyder daar zyn leeven laag een pypzweer zoude overhouden. Ik hield aan met 't gebruik van den Koortsbast tot den 15 October ; toen was 't fcrotum volkomen geneezen, de ballen zaten jn de liesch en by den ring der buikfpieren , dewyl 't nieuw fcrotum, 't welk door de natuur vergoed was, veel kleinder en ftrakker om de ballen was gegroeid : in de bilnaad was nog eene opening, waar door de pis liep; maar  58 geneezing van eene pis-opstopping. maar evenwel' ontlastte, onder des, de Lyder ook een sedeelte van zyne pis, met een Itraal, door de penis nfar buiten, zo dat ik behendig met myn bovengemelde bandagte aanhield, uitgezonderd dat ik op de opening een klem linkje ftopverf lag, zo dikwyls de bandagie vernieuwd wierd; waarmede ik 't genoegen had, den Lvder den 23 November volmaakt geneezen te zien. Aanmerking. Daar de manier van fleurand, by de doorboorinjï der blaas, aan de hand geeft, om den Lyder onder de konstbewerking op zyn rug te leggen , vinde ik het gemakkelyker , den Lyder in dat postuur te plaatzen, zo als ik denzelven onder myne verrigting gedaan heb; en dat de pis zo fpoedig langs de zyden van de canul na;t buiten hep, verwonderde my geenzins, doordien 'er natuurlyk eenige fuppuratie in de gemaakte opening van de blaas moest- volgen, en alzo gelegenheid tot eene zodanige uitvloeijina; geeven. Ik nam in 't Jaar 1701 't zelfde waar, by eene duorbooring boven de fchaambeenderen; welk geval medegedeeld is door 't Genootfchap Servan' dis Civious, 16 Deel, p. 153. leevensberigten, characterschets, en geleerde arbeid van john george zimmer- man, Staatsraad, en eerpie Arts des Konings van Engeland, te Hanover, Ridder van de Orde van Wladomir, Lid van veele Academiën en Qenootfchappen. Getrokken uit diens Leevensbelchryving, opgefteld door s. a. d. tissot, D.M., Lid van de Koninglyke Sociëteit te Londen, enz. " Kfiei alt00s kunnen wy ' z° vaardig als wy wel zou„ -L^ den wenfchen, ons Mengelwerk verrykeri met Lee.„ vensgefchiedenisfen van zodanige JPerfoonen, wier Naa„ men by ons bekend en beroemd zyn, fchoon Buitenlan- ders. Onder deeze te lang zeker agtergelaatenen bevindt „ zich Dr. zimmerman. Om van hem te Ipreeken hem m een waar daglicht te doen kennen , ftek ons „ Dr.  leeven van j. g. zimmerman". 59 „ Dr. tissot in ftaat, door de boven aangeduide Lee„ vensbefchryvirig, waar uit wy het voornaamfte zullen „ ontkenen. Het Werkje , getyteld La Vie de M. zim„ merman, par s. a. ». tissot, zag ten Jaare 1797, „ te Laufanne, het licht, en maakt een Boekdeeltje „ uit van 12a bl." # # * # John george zimmerman , bekend voor een bekwaam Arts en uittteekend Schryver, werd den 'achtften van Wintermaand des Jaars 1728, te Brugg , eene Stad in het Duitfche gedeelte van het Canton Bern , gebooren. Zyn Vader, de Raadsheer zimmerman, ltamde af van een Geflagt, zints verfcheide eeuwen uitfteekend, wegens de braafheid en verdienften, met welke zy de eerfte Staats- en Regeeringsposten bekleedden. Zyne Moeder, die den geboortenaam van pache voerde, was de Dogter eens beroemden Raadsheers te Mor ges, eene plaats in het Franfche gedeelte des gemelden Zwitzerfchen Cantons. Deeze zyne afkomst geeft reden van de by zonder heid, dat de Franfche en de Duitfche Taal hem even gemeen waren, fchoon hy flegts een korten tyd in Frankryk doorgebragt hadt. De jonge zimmerman werd ten Ouderlyken Huize opgevoed, tot hy den ouderdom van veertien jaaren bereikt hadt, en toen, om zich in de Befchaafde Letteren verder te oefenen , na Bern gezonden. Drie jaaren hier mede onledig geweest zynde, ging hy over om voorraad van Wysgeerige kundigheden op te doen. Hier fchynen de breedipraakige Uitleggingen der Bovennatuurkunde van wolff hem zwaar verveeld , en niet veel verlicht te hebben. Het vroegtydig affterven zyner beide Ouderen liet hem eene volkomene vryheid om zyn eigen Leevensberoep te kiezen. Zyne keus viel op de Geneeskunde, en hy twyfelde geen oogenblik , om , deeze keuze gedaan zynde, in den Jaare 1^47, de Hoogefchool te Gottingen ter leerplaats te verkiezen. De Hoogkeraar haller, zyn Landgenoot, nam hem in zyn eigen huis, regelde de Studiën van dien Kweekeling, hem als een Zoon en Vriend behandelende. Behalven de Hoogkeraars in de Geneeskunde, hoorde zimmerman die in de Wis- en Natuurkunde Lesfen gaven,  6o LEEVENSBERIGTEN, ENZi ven, en verkreeg kennis aan Engelfche Schryvers. Vief jaaren befteedde hy op deeze Hoogefchool; een gedeelte van het laatfte wydde hy bykans geheel aan Proeven op de Leer der Irritabiliteü of Prikkelbaarheid, eerst voorgefteld door den Engelfchcn Ontleedkundigen glisson , en vervolgens met zo gelukkigen uitflag door haller. voortgezet. Zimmerman nam dit Beginzel ten onderwerpe van zyne Verhandeling, welke hy verdeedigde by zyne bevordering tot Doctor; de wyze, waar op hy dit Stuk voordroeg, de klaare ltyl , waar in hy die Leer verdeedigde, gepaard met de beflisfende kragt zyner proefneemingen, verwierven hem eene algemeene hoogagting. Naa eenige maanden in Holland, waar hy te Leyden byzondere kennis met den Hoogleeraar gauüius maakte, en te Parys, waar hy met den Heer senac verkeerde, doorgebragt te hebben, keerde hy, met den Jaare 1752, te Bern weder. Hier gaf hy een kort Berigt, den Heer maller betreffende, in 't licht, gefchreeven in 't Fransch, en geplaatst in het Journal de Neufchdtel. Schoon dit het éénige is, door hem in de Franfche taal gefchreeven , fteekt het uit in fraaiheid van fty'l; en diende dit Werkje ten grondflage van het Leeven van haller, in 't Hoogduitsch, ten jaare 1755, te Zurich uitgegeeven. Zimmerman begaf zich te Bern in den Echt met Mevrouw meley, Weduwe van den Heer stek, eene Bloedverwante van den Hoogleeraar haller, eene Vrouw met een wel onderweezen verftand, en van eenen zeer bemin- nelyken aart. Korten tyd daar naa werd hem de opengevallene post van eerften Stads-Geneesheer, in zyne Geboorteftad Brugg, opgedraagen. Hier gaf hy zich, met vollen ernst, over aan de Letteroefeningen, die zyne hoofdzaak, de Geneeskunde, betroffen, zonder daar door te verzuimen die Studiën, welke noodig zyn om den tyd nuttig en vermaaklyk door te brengen voor een Man van Letteren, op eene plaats, die weinig gelegenheids tot het houden van gezelfchappen oplevert. Hy vermaakte zich met nu en dan kleine Gefchriften te vervaardigen, welke hy zondt om geplaatst te worden in een Tydfchrift, te Zurich, onder den tytel van de Moniteur, uitgegeeven. Naardemaal zyne vermaaken en uitfpanningen bepaald waren tot die zyn Huisgezin en zyne Letteroefeningen hem verfchaften, kreeg hy hier die weezenlyke of veronderftelde zugt voor de Eenzaamheid, welke, om my zo uit te drukken, een tint gaf aan zyne Schriften , in-  Van j. g. zimmerman. 6i indien niet aan zyn geheel volgend Leeven. Deezé fchynt egter, in den beginne althans, eer gedwongen dan natuurlyk geweest te zyn, en de droefgeestige toevlugt voor een Man, die onvoldaan was over de duistere onbekendheid, waar in hy leefde, zo weinig beantwoordende aan zyne Talenten en reeds vroeg verworven agting. Hy fleet zynen tyd, met dit alles, nuttig, den voorraad van kundigheden fteeds vermeerderende ; doch evenwel niet gelukkig, 's Mans natuurlyke aandoenlykheid van gefteltenisfe wrogt, by mangel van verwyderende voorwerpen, op hem zei ven; en hy werd ongelukkig, door duizend huislyke zorgen en bekommernisfen, deels veroorzaakt door den zwaklyken ftaat zyner Egtgenoote j welke hy in den drom van een woelig en werkzaam leeven veel minder zou gevoeld en opgemerkt hebben. Menschkundig is eene aanmerking , door tissot hier gemaakt. ,, Zimmerman's Brieven, ten dien tyde aan my „ gefchreeven, deeden my denken aan bedorven Kindei, ren, die, wanneer zy niet al het fpeelgoed hebben, „ 't geen zy begeeren, weigeren te fpeelen met hetgeen „ nog voor hun ligt. 'Er is eene kunst om gelukkig te „ zyn, waar mede men, wanneer men welvaarende is, 4, in vryheid leeft, en het noodige niet ontbeert, het by„ kans overal kan weezen; doch een ieder kent die kunst. „ niet, en Mannen van groote verdienften zyn dikwerf „ onredelyk, ik zou bykan3 zeggen, dwaas genoeg, om „ die kunst te v^ragten." Het eenig mQdel, 't welk zimmerman te baate nam* was aanhoudend fchryven over Geneeskundige en andere onderwerpen. Onder anderen zondt hy, in 'tjaar 1754, aan de Natuur- en Geneeskundige Sociëteit te Bazel % twee belangryke Waarneemingen, over eene Spasmodike Keelziekte, en over de Hysterifche Gezwellen van sydenhaM. — De Aardbeeving, welke de Stad Lisfaboti zo verdelgend trof, wekte hem op tot het vervaardigen van een kort Hoogduitsch Dichtftuk over dit treurig onderwerp; dit werd, door bevoegde Regters, zeer gepreezen* en deedt hem eene plaats krygen onder de eerfte handhaavers zyner Moedertaale. Zimmerman's voorneemen,om zyne Redenvoering over de Temperamenten, ftrekkende om te bewyzen, dat men aan de Zenuwen de verfchillende wyzingen dér Temperamenten hadt toe te fchryven, zo wel by Volken als by Perfoonen 4 m 't licht te geeven, bleef onuitgevoerd, fchoon hy het hermeno. 1800. no. a. E haal-  6t leevensberigten, enz. haalde keeren by de hand nam. Wanlust fchynt de oorzaak geweest te zyn; althans, over dit onderwerp, aan zynen Vriend tissot fchryvende, verklaart hy: „ Ik zou „ het ftelzel van den Heer helvetius , over den Geest, „ (fur P&jprïf), van het eene einde tot het andere moeten wederleggen." Met den Jaare 1756 verfcheen zyne eerfte Proeve over de Eenzaamheid; een klein Stukje. Twee jaaren laater breidde hy het plan deezes Werks uit, ftoffe verzamelende tot eene vollediger behandeling van dit onderwerp, 'tgeen jaaren leedt,- eer het uitkwam. Om deezen tyd vervaardigde hy het ontwerp eens Werks over de Ondervinding in de Geneeskunst; doch het leedt tot den Jaare 1763, eer het eerfte Stuk het licht zag. Intusfchen hadt zyne Proeve over den Volks - Ploogmoed, een Werk van den Jaare 1758, *s Mans Naam meer en meer bekend doen worden ; het hadt Herken aftrek ; verfcheide Drukken volgden elkander fchielyk; Vertaalingen in verfcheide buitenlandfche taaien werden 'er van vervaardigd. In dit Werk vindt men eene van die Voorfpellingen van eene op handen zynde Omwenteling in Europa , ook elders aan te treffen, dan door zimmerman voorgedraagen met eene fchranderheid , die zeer diep en juist,-naar tissot's oordeel, in het toekomende doordringt. „ De algemeene verfpreiding," zegt hy , „van „ Licht en Wysbegeerte, de aangetoonde gebreken in de wyze van denken , de aanvallen op-,verouderde voor„ oordeelen, dit alles wyst aan, eene ft<$theid van den„ ken, die eene Omwenteling aankundigt; en deeze Om„ wenteling zal gelukkig weezen, indien dezelve beftuurd „ worde door Staatkundige Wysheid, en onderwerping „ aan de Wetten van den Staat ; maar, indien dezelve in eene misdaadige ftoutheid ontaarte, zal dezelve eeni- gen hunne Eigendommen, anderen hunne Vryheid kos„ ten, en veelen op hun leeven te ftaan komen!" Eene heerfchende Koorts , die, in de Jaaren 1753 , 1764 en 17Ö5, in Zwitzerland heerschte, en in 't laatstgemelde Jaar in Roodeloop veranderde, en ock in Brugg woedde , deedt zimmerman eene Verhandeling over die Ziekte lchryven. Dit laatfte Geneeskundige Werk van zyne hand deedt Dr. cuxlen zeggen, en hier uit mogen wy oordeelen over de waardye van dit ftuk , dat zimmerman de eerfte was , die de rechte wyze, om die Ziekte te behandelen, hadt opgegeeven. Het Itrekte ook om  van j. g. zimmerman. 6% om zynen naam als Geneesheer uit te breiden. Hier toé wrogt ook mede, dat zyn Boezemvriend tisspT hem zyne eigene brieven over die Kwaal toefchikte. Deeze deedt ook zyn best om zimmerman te bevorderen; doch hy Haagde niet. Eindelyk, de post van Geneesheer des Konings van 'Groot-Britianje, te Hanover, openvallende, werd dezelve aan Dr. tissot opgedraagen; doch hy wist te bewerken , dat zimmerman in zyne plaats benoemd wierd: een eerepost, dien by aanvaardde, en ter bekleeding van welken hy, met den Jaare 1768, na Hanover toog. Deeze nieuwe Standplaats was egter verre van zimmerman het geluk te bezorgen , 't welk zyn Vriend voor hem bedoelde. Met onaangenaamheden van veelerlei aart hadt hy te worftelen ; de yverzugt van zynen Amptgenoot berokkende hem onaangenaamheden; daarenboven was zimmerman de Man niet, om zich te fchikken naar de aanmaatigingen van zekere Mevrouwen, die, om dat zy ten eenigen tyde met Koning george den II -koffy gedronken hadden, zich verbeeldden, dat de Arts op haare wenken, even als op die van den Vorst, gereed moest Haan. Het vertrouwen op zyne Geneeskunde verfchafte hem eene drukke bezigheid, die beste Heelmeesteres, dikwyls,van veele leevensonaangenaamheden. Dan, te midden van dit alles, gevoelde hy , dat eene ongefteldheid, welker beginzels hy, nog te Brugg woonende, beipeurd hadt, (en blykt eene foort van hernia geweest te zyn O hand over hand toenam ; dezelve ging met fcherpe pynen vergezeld, welke hem het volvoeren van zyne bezigheden dikwyls lastig maakten. Bovendien waren 'er zekere-bykomende omftandigheden, die hem eene menigte van die kleine ongefteldheden deeden gevoelen, welke een gezond mensch ongemerkt zou laateh voorbygaan, doch die voor hem , uit .hoofde van zyn zenuwgeftêl, ondraagelyk waren. Daarenboven hadtby het ongeluk van, in den Jaare 1770, zyne Egtgenoote te verliezen, wier affterven hy diep betreurde. Zimmerman's kwaal fteeds toeneemende, fchreef hy deswegen aan zynen Vriend tissot met alle naauwkeurigheid. Deeze raadde hem aan, om by den besten Heelmeester hulp te zoeken, en haalde hem , in den Jaare 1771, over, om na Berlyn te komen, en zich aan den kundigen en met regt beroemden Heer meckel toe te vertrouwen. Ten huize deezes Heelmeesters werd hy, E 2 als  #4 leevensberigten, ENZ. als een Vriend, als een Broeder, ontvangen. De Kunst" bewerking gefchiedde, en Haagde gelukkig. Zonderling genoeg vondt deeze Heelmeester dit geval, om 'er een klein Werkje over uit te geeven. De tyd van zimmerman's beterfchap was een van de gelukkigfte tydperken zyns leevens. Hy maakte kennis met veele uitmuntende Mannen te Berlyn , bovenal met sulzer. Men ftelde hem aan den Koning voor, die hem met eene byzondere opmerking vereerde. Te Hanover wedergekeerd , werd hy op eene wyze, hem zeer aangenaam, ontvangen. Hy gaf zich weder aan zyne beroepsbezigheden over; doch buislyke zorgen, en andere opkomende onaangenaamheden , dompelden hem, op nieuw, in vlaagen van.zwaargeestigheid. Met den Jaare 1775 deedt hy, ter uitfpanning, een reisje na Laufanne , waar zyne Dogter op een Upvoedingsfchool befteld was; hy Heet vyf weeken by zynen Vriend tissot. —- Dit was de eerde keer, dat deeze hartvrienden van zints twintig jaaren elkander zagen. „ Ik had," fchryft tissot, „ eindelyk het genoegen"om „ hem te zien , ik zal niet zeggen hem te kennen ; ik „ bevond, dat ik hem reeds kende; de met my verkse„ rende Vriend herinnerde my elk oogenblik den my „ fchryvenden Vriend; hy geleek volmaakt naar het denk„ beeld, 't geen ik my van hem gevormd had. Ik zag „ den man van vernuft, die, met eene wondere vaardig„ heid, een voorwerp in alle deszelfs betrekkingen be„ fchouwt, en wiens verbeeldingskragt in ftaat is om het „ onder de aangenaamfte gedaante zich voor te ftellen. „ Zyn onderhoud was leerzaam , fchitterend, doormengd „ met een aantal leerzaame gebeurtenisfen en behaagely. „ ke vertellingen , alles bezield door een veel uitdruk„ kend gelaat. Hy fprak over alles met groote naauw„ keurigheid. Wanneer de Geneeskunde de ftoffe van „ onderhoud uitmaakte, en dit gebeurde dikwyls, vond „ ik zyne beginzels bondig , en zyne begrippen klaar. „ Wanneer ik hem Lyders, met zwaare toevallen bezogt, „ vertoonde, of hem de raadgeevingen, in de moeilykfte „ gevallen gegeeven, onder 't ooge bragt, befpeurde ik „ in hem de uiterfte fchranderheid in het ontdekken der „ oorzaaken , in het verklaaren der verfchynzelen , en „ eene groote juistheid in het doen van aanwyzingen , „ gepaard met een uitfteekend oordeel in de keuze der « ge-  VAN J. G. ZIMMERMAN. 65 „ geneesmiddelen , die hy weinig in menigte, doch alle „ zeer fterk, gebruikte. Met één woord, ik befpeurde „ in hem, ten allen opzigte, den rechtfchapen, deugd„ zaamen Man. Zyn verblyf ten mynen huize was veel „ korter dan ik wel wenschte." (Het Vervolg en Slot hier naa} UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J. F. G. DE LA PêROUSE. UITGEGEEVEN VOLGENS BESLUIT DER NATIONAALE VERGADERING VAN DEN 22 VAN GRASMAAND 1791 , DOOR M. L. A. MILLET - MUREAU. (Vervolg van bl. 23.) C'ooh Baay, op Easter of Paasch Eiland, is gelegen w op 27*. 11/ Zuider Breedte , en m«. 15/ 30// VVester Lengte. Deeze is de éénige Ankerplaats', befchut voor Ooste en Zuid-ooste winden, op deeze Breedten te vinden; en zelfs zou een Schip hier groot gevaar loopen van Weste winden , ware het niet, dat deeze nooit uit dien hoek opbliezen, zonder eerst uit het Oosten na het Noord-oosten te loopen, na het Noorden, en vervolgens na het Westen ; welke omloop des winds tyd geeft om van wal te fteeken , en naa een vierde van een myl in zee te zyn, is 'er geen gevaar van dien wind. Ge- maklyk valt het, deeze Baay te herkennen. Naa twee Rotzen, aan den zuidlyken hoek des Eilands , voorby gevaaren te zyn, moet men op den afftand van één myl van 't ftrand voortvaaren, tot zich een kleine zandige Kreek vertoont, die een allerzekerst merkteken oplevert. Wanneer deeze Kreek zich Oost ten Zuiden opdoet en de twee gemelde Rotzen door de punt ingeflooten zyn, kan men het anker veilig op twintig vademen laaten vallen: men treft, op een vierde myls van ftrand, een zandigen oever aan. Indien men de opene zee nader blyft vindt men alleen grond op vyf en dertig of veertig vademen, en de diepte neemt zo fchielyk toe, dat het anker doorgaat. Het landen valt zeer gemak!yk, ter plaatE 3 2e  66 UITTREKZEL EENER REIZE ze waar de Beelden ftaan , van welke ik ftraks nader zal fpreeken. Met het krieken van den dag maakte ik alle toebereidzeis om te landen. Ik had reden om my te vleijen , Vrienden aan ftrand te zullen aantreffen, dewyl ik allen , die 's nagts aan boord gekomen waren , met gefchenken had heen gezonden. Maar, uit het berigt van andere Reizigeren, weetende, dat deeze Indiaanen flegts groote Kinderen zyn , in wier oogen veele ónzer goederen zo begeerlyk voorkomen, dat het hun aanzet om alle middelen ter verkryginge in 't werk te ftellen, oordeelde ik het, uit dien hoofde, noodzaaklyk, hun door vreeze te beteugelen, en beval, dat onze landing met eenigen krygstoeftel zou gefchieden. De Heer de langle en ik, vergezeld met alle de Heeren, die ons op de reis vergezelden, en de Officiers, behalven die de wagt hadden op de beide Fregatten, deeden dezelve met vier booten, twaalf gewapende Soldaaten medeneemende. Het Eiland ryst, op dit gedeelte , omtrent twintig voeten boven de zee. De Bergen leggen zeven of achthonderd Toifes binnenwaards , en van derzelver voetftuk af loopt het land met eene zagte fchuinte na zee. Deeze tusfchenruimte is vervuld met gras, gefchikt om aan Vee tot voedzel te verftrekken. Onder dit gras zyn groote Heenen , los op den grond liggende. Dezelve fcheenen my toe van ééne foort te zyn met die van hle de France, daar Girawnonts geheeten, uit hoofde dat de meeste de grootte van die vrugt hebben. Deeze lteenen,welke in het wandelen ons veel moeite veroorzaakten, zyn van grooten dienst; veel toebrengende tot de frisheid en vögtigheid van den grond, en deels dienende om het gebrek te vervullen van de heilzaame fchaduw der hoornen, welke de Inwoonders, ongetwyfeld reeds lang voorleden, zo onvoorzigtig geveld hebben; waar door hun land geheel bloot ligt voor de ftraalen van de zon, en beroofd is van loopende rivieren en bronnen. Zy waren onkundig, dat, op kleine Eilanden, omringd door een onmeetljkën Oceaan, de koelheid van het land, bedekt met boomgewas, alleen de wolken kan fruiten en verdikken ■, en dus na het gebergte regen trekken, om allerwegen beeken en water¬ vallen te vormen. Eilanden , beroofd van dit voordeel, ftaan bloot voor fchriklyke droogte, die, allengskens hoornen en planten verwoestende, dezelve bykans onbewoonbaar  rondsom de wereld. 6? baar doet worden. De Heer de langle en ik twy- felden niet , of dit Volk hadt den ongelukkigen toeftand, waar in het zich bevondt, aan de onvoorzigtigheid hunner Voorouderen te wyten; en het is waarfchynlyk , dat de andere Eilanden in de Zuidzee overvloed van water hebben, dewyl 'er gelukkig bergen gevonden worden, op welken het vellen der boomen ondoenlyk was: dus blykt de gunstrykheid der Natuure voor de Inwoonderen der laatstgemelde Eilanden, ondanks haare 1'chynbaare wederhouding om die ontoeganglyke plaatzen voor zich te bewaaren. Een langduurig verblyf «p Isle de France , 't welk zo zeer na Paasch Eiland gelykt, heeft my overtuigd, dat de boomen in zulk eenen fttind nooit weder uitfpruiten, zo zy niet befchut worden voor de Zeewinden, door andere boomen of eene omlchutting ; de kennis hier van heeft my den oorfprong ontdekt van de woestheid op Paasch Eiland. De Inwoonders hebben veel min reden om te klaagen over de uitbarftingen van zints lange met branden opgehouden hebbende Vuurbergen, dan wegens hunne of liever hunner Voorvaderen onvoorzigtigheid. Maar, dewyl de Mensch, door gewoonte , zich naar bykans alle omftandigheden fchikt, dagt my dit Volk min elendig, dan zy voorkwamen aan Capitein cooic en den Heer forster. Zy kwamen op Paasch Eiland naa eene lange en onaangenaame reis, gebrek hebbende aan alles, en ziek aan de fcorbut; zy vonden 'er noch water , noch hout, noch verkens, eenige vogels flegts; Bananas en Aardappelen zyn weinig beduidend , in zulke omftandigheden, voor Zeelieden. Hunne vernaaien, vol klagten, draagen des blyk. Onze toeftand was veel beter; het Scheepsvolk was volmaakt gezond; wy hadden op Chili alles ingenomen , wat noodig was voor eenige maanden, en wy begeerden van dit Volk niets dan het voorregt om 't zelve goed te mogen doen. Wy bragten 't zelve Geiten , Schaapen en Zwynen ; wy hadden voor hun de zaaden van Oranje-, Lamoen- en Catoenbodmen, en, met één woord, van alle foorten van Planten , die waarfchynlyk op dit Eiland zouden tieren. Onze eerfte voorzorg by de Landing was, eene ruimte af te perken , rondsom welke de gewapende Soldaaten een kring maakten: de Eilanders bevolen hebbende op die plaats niet te komen, rigtten wy daar eene Tent op. Toen gaf ik bevel, om de gefohenken, voor de EilanE 4 de-  68 uittrekzel eener reize deren beftemd, en de Heesten, voor hun gefchilct, op ftrand te brengen. Dewyl ik den Soldaaten verboden had te fchieten , of zelfs met de kolf van den fnaphaan de zodanigen der Indiaanen , die hun lastig mogten val' len, af te weeren , vonden zy zich welhaast blootgefteld aan de diefagtightid van de fteeds in aantal toeneemende Eilanderen. Zy waren ten minften achthonderd in getal , en onder dit getal bevonden zich zeker honderd en vyftig Vrouwen. Het gelaat van veele deezer Vrouwen was vry behaagelyk ; en zy boden haare gunften aan ieder, die haar een gefchenk wilde geeven, Tervvyl deeze Vrouwen onze aandagt trokken , werden onze Hoeden en Halsdoeken weggenomen. Zy fcheenen alle deel te hebben in deezen diefftal; want naauwlyks was dezelve volbragt, of zy vlooden alle weg, gelyk een bende roofvogels; doch ziende dat wy geen gebruik van onze fnaphaanen maakten , Jteerden zy binnen weinige minuuten weder, en herhaalden haare liefkoozingen, het oogenblik om een nieuwen roof te doen afwagtende: dit bedryf hieldt den geheelen voormiddag aan, Dewyl wy verpligt waren 's avonds weg te gaan , en ik zo weinig tyds had om dit Volk beter wyze van doen te leeren, beflooten wy ons te vermaaken met de trekken, die zy ons fpeelden, om de goederen weg te neemen ; doch om elke aanmaatiging, welke tot gevaarlyke gevolgen aanleiding kon geeven , tegen te gaan, beval ik, dat zy de Hoeden, den Soldaaten en Matroo2en ontnomen , zouden wedergeeven. De Indiaanen waren ongewapend. Slegts drie of vier hadden een houten knuppel , die 'er geen-zins vreeslyk uitzag. Zommigen hunner fcheenen eenig gezag over de anderen te hebben. Ik hield hun voor Volkshoofden, en deelde Medailles onder hun uit, die ik met een koperen keetemje aan hunne halzen hing: dan welhaast ontdekte ik, dat deeze de allergrootfte Dieven waren; en fchoon zy de vertooning maakten van de zodanigen te vervolgen , die onze Zak* doeken hadden weggenomen, was het gereedlyk te zien, dat zy het deeden met het' volftrektfte oogmerk om deeze Pieven niet te agterhaalen. Slegts acht of tien uuren my op het Eiland kunnende onthouden, en dien tyd ten voordeeligfte willende befteeden, liet ik de Tent en onze Goederen aan den Heer d'escures, mytjeri eerften Luitenant, in bewaaring; hem daar-  rondsom de wereld. 6§ enboven het bevel laatende over alle de Soldaaten en Matroozen , die zich op het* Eiland bevonden. Wy'fcheidden ons daar op in twee partyen. De eerfte,onder den Heer be langle, zou zo verre mógelyk tot het binnenfte van het Eiland doordringen , en allerwegen, waar de grond aeichikt was , de nuttigfte zaaden ftrooijen ; om den grond , de planten , de bevolking, de gedenktekens , en wat 'er meer opmerkenswaardig by dit zonderling Volk was, op te neemen. Zy, die zich fterk genoeg gevoelden om zo verre te trekken, vergezelden hem; onder deezen waren de Heeren dagelet , de lamanon, duchie , dufresne , de la martiniere , Vader re- ceveur , en de Tuinman. — De tweede party, tot welke ik behoorde, bepaalde zich, om de Gedenktekens, de Huizen en de Plantadien , binnen ééne myl afftands van de vastigheid aan de kust, te onderzoeken. De Aftekening van die Gedenktekens, door Mr, hodges vervaardigd, js eene zeer onvolkomene afbeelding van *t geen wy zagen. De Heer torster houdt het daar voor, dat zy het werk zyn van een Volk, veel grooter en aangelegener dan 't geen men 'er thans aantreft; doch zyn denkbeeld fchynt my ongegrond. Het grootfte van die ruwe Borstbeelden , welke wy hier aantroffen en afmaten , is flegts veertien voeten en zes duimen hoog, zeven voeten en zes duimen breed, over de fchouders ge* meeten, drie voeten in de dikte om den buik, zes voeten breed, en vyf voeten dik aan bet grondftuk. Deeze Beelden kunnen zeer wel het werk weezen van het tegenwoordig gellacht der Inwoonderen, wier getal ik geloof, zonder eenige vergrooting, op omtrent tweeduizend te mo- fen berekenen. Het getal der Vrouwen fcheen dat der lannen te evenaaren, en de Kinderen kwamen my voor in dezelfde evenredigheid tot de oudere lieden te ftaan als elders. En fchoon van het getal van omtrent twaalfhonderd Perfoonen , die, by onze aankomst, omftreeks de Baav zamenfchoolden , 'er op het hoogst driehonderd Vrouwen waren , heb ik daar uit geene andere gisfing opgemaakt, dan dat het Volk van het uiterfte des Eilands was gekomen om onze Schepen te zien, en dat de Vrouwen, uit eene grootere maate van kieschheid, of liever om dat zy bezig waren in zaaken van het huishoiu'en en met het oppasfen van hunne Kinderen, zich in huis gehouden hadden; gevolglyk zaren wy van de Sexe alleen die in de nabuurfchap van de Baay woonden. E 5 Het  7° uittrekzel eener reize Het verhaal van den Heer de langi-e bevestigt dit denkbeeld. Hy ontmoette in het binnende gedeelte des Ei. lands een groot aantal Vrouwen en Kinderen ; en wy allen traden in die Spelonken, waar in de Heer forster en zommige Officiers van Capitein cook in 't eerst dagten , dat de Vrouwen zich mogten verborgen hebben. Deeze zyn onderaardfche wooningen, van dezelfde ge. daante als ik ftraks zal befchryven. In dezelve vonden wy kleine Takkebosfchen ; het langde ftuk haalde geen vyf voeten in de lengte, en hadt niet meer dan zes duimen over t kruis gemeeten. Het gaat, nogthans , zeker, dat de Eilanders hunne Vrouwen verborgen hadden, wanneer Capitein cook, in den Jaare 1772, dit Eiland bezogt; maar het is voor my onmogelyk, de rede hier van te gisfen: en wy zyn misfchien aan de heufche wyze, op welke hy met dit Volk omging, het vertrouwen verfchuldigd, 't geen zy in ons fielden , en 't geen ons in ftaat gefteld heeft om een rechtmaatiger oordeel te vellen over de volkrykheid. Alle de Gedenktekens, die, op deezen tyd, voorhanden zyn, en van welke de Heer duchie eene zeer naauwkeurige aftekening gemaakt heeft, hadden een vry oud aanzien. Zy zyn vervaardigd op Morais (of Begraafplaatzen), voor zo verre wy konden oordeelen uit de groote menigte beenderen, welke wy daaromftreeks vonden 'Er valt geen twyfel aan, of hun tegenwoordig Staatsbeftuur heeft den ftand der Eilanderen zo verre tot eene gelykheid gebragt, dat 'er onder hun geen Opperhoofd beftaat, met genoegzaam gezag bekleed om een aantal menfchen aan 't werk te ftellen tot het oprigten van een Standbeeld te zyner gedagtenisfe. Deeze zeer groote Standbeelden worden thans vervangen door kleine pyramidswyze opeengeftapelde Steenhoopen, welker opperde fteen gewit is. Die foort van Maufoleums, die alleen het werk van één uur voor één werkman zyn, vindt men omtlreeks het drand. Een der Inwoonderen toonde ons, dat deeze deenen een begraafplaats bedekten , door geheel uitgedrekt op den grond te gaan liggen ; vervolgens hief hy zyne handen ten hemel, en fcheen te willen aanduiden , dat zy in eenen Toekomenden Staat geloofden. Ik was op myne hoede om uit die tekenen dit befluit niet te vaardig op te miaken; maar dewyl dit teken door veelen herhaald , werd, en de Heer de langle, die na het binnende van het  rondsom de wereld, 71 het Eiland getrokken was, even't zelfde verhaalde, twyfelde ik niet langer aan die gisting, en ik geloof, dat alle onze Reisgenooten, die het zagen, dit gevoelen omhelsden Wy ontdekten nogthans geene voetftappen van eenigen Eerdienst; want ik geloof niet, dat ïemana de meergemelde Standbeelden voor Afgodsbeelden zal houden, Tchoon deeze Indiaanen voor dezelve eenige eerbiedenisfe mogten betoond hebben. Die Standbeelden, van eene colosfale grootte, waar van ik de afmeetingen reeds heb opgegeeven, en cue de duidlyktte bewyzen opleveren van de geringe vordering, welke zy in de Beeldhouwkunde gemaakt hebben, zyn gevormd van een Volcanisch voortbrengzel, by de Natuurkundigen bekend onder den naam van Lapillo. Deeze ris een zo zagte en ligte fteen , dat eenigen der Officieren van Capitein cook denzelven voor een door kunst gemaakten hielden, zamengefteld uit eene foort van kalk, in de lugthard geworden. 'Er blyft niets over , dan te vetkaren , hoe het mogelyk was , zonder daar toe gefchikte werktuigen , (lukken van die grootte oyereinde te zetten ; maar dewyl zy zeker uit een zeer hgten Volcanifchen Steen beftaan, kon men gemakryk met met zeer lange hef boomen, en rollende Heenen daar onder, gelyk Capitein cook zeer wel aanmerkt, een zeer veel grooter zwaarte opligten; een honderd man was hier toe genoegzaam , en meer zouden 'er ook niet wel hebben kunnen geplaatst worden. Al het wonderbaare verdwynt in deezer voege: wy geeven aan de Natuur haar Steen Lapillo, als zynde geen kunstgewrogt, en hebben reden om té denken, dat, indien 'er geene Gedenktekens van hedendaagsch maakzel voothandfen zyn op dit Eiland , zulks moet toegefchreeven worden aan de tegenwoordige gelyk^héid van rangen ; en dat iemand zeer weinig bekcorirgs zal gevoekn om zich tot Koning te verheffen onder een Volk, meest naakt, leevende van Aardappelen en Yams. Daarenboven hebben deeze Eilanders geen Opperhoofd noodig, om hun in den Oorlog aan te voeren; zy vinden zich verftooken van nabuuren , die zy zouden kunnen beoorlogen, of die hun ontrusten. Niets meer dan gistingen kan ik bybrengen over de Zeden van dit Volk , welks Taal ik niet vertlond, en t geen ik flegts één dag kon waarneemen. Maar,de ondervinding van vroegere Zeevaarderen bezitter.de, kon ik  72 uittrekzel eener reize uit de kennis , welke ik bezat van hunne vernaaien , myne eigene waarneemingen daar nevens voegen. Naauwlyks een tiende gedeelte van den grond op dit Eiland is bebouwd; en ik hou my verzekerd, dat drie dagen arbeids voor elk Indiaan genoegzaam is om hun jaarlyks onderhoud te bekomen. De gemaklykheid, waar mede de leevensnoodwendigheden bekomen worden, deed my denken, dat de voortbrengzels van den grond een algemeen goed waren. Daarenboven hou ik my bykans verzekerd, dat zy de Huizen gemeen hebben, ten minften die van een enkel Dorp of Buurt. Ik nam de maat van een der Huizen naby onze Tent (*). Het was driehonderd en tien voeten lang , tien voeten breed, en tien voeten hoog in het midden ; de gedaante was die van een omgekeerde Canoe ; de eenige ingangen waren twee deuren, twee voeten hoog; men moest 'er dus op handen en voeten inkruipen. Dit Huis kan meer dan tweehonderd perfoonen huisvesten. Het is de wooning niet van eenig Opperhoofd, want men vindt 'er geen huisraad in, en zo groot eene ruimte zou voor hem noodloos weezen; het maakt .een Dorp op zichzelven uit, met twee of drie kleine huizen op een geringen afltand van t zelye. Er is, waarfchynlyk, in elk Diitrict een Opperhoofd, die het opzigt heeft over de beplantingen. Capitein cook dagt, dat dit Opperhoofd 'er de eigenaar van was; maar, indien deeze beroemde Reiziger hier eenige zwaarigheid vondt om een grooten voorraad van Yams en Potatoes te krygen, moest dit veeleer toegefchreeven worden aan de fchaarschheid deezer eetwaaren, dan aan de noodzaaklykheid om eene bykans algemeene toeftemming tot het verkoopen daar van te verwerven. Wat de Vrouwen aanbelangt, durf ik niet beflisfen, of zy gemeen zyn voor een geheel Dorp, en de Kinderen Kinderen van den Staat; zeker gaat het, dat geen Indiaan bleek het gezag van een Man over eene der Vrouwen te hebben: behooren zy tot den byzonderen eigendom, dan is de eigendom van dien aart, dat de bezitters 'er zeer mild mede zyn. Reeds (*) Dit Huis was toen nog niet voltooid : zo dat Capi♦üij cook het met geene mogeiykheid heeft kunnen zien,  RONDSOM DE WERELD* *fg Reeds heb ik vermeld, dat eenige huizen onder den grond zyn; maar andere zyn gedekt met riet, 't welkeen blyk oplevert, dat 'er moerasfige plaatzen op dit Eiland gevonden worden. Deeze rieten zyn kunflig gefchikt, en maaken eene genoegzaame befchutting tegen den regen uit. Het gebouW'wordt onderfchraagd door pylaaren van gehouwen fteen (*% achttien duimen dik; in deeze zyn riolen gemaakt, op gelyke afftanden, door welke lange flokken fteeken, die een boog vormen; de tusfehenruimte is gevuld met het rieten dak. 'Er kan, gelyk Capitein cook opmerkt, geen twyfel vallen , of bet Volk van dit Eiland is van denzelfden ftam als andere Volken op de Zuidzee Eilanden. Zy hebben dezelfde taal, dezelfde weezenstrekken ; hunne kleeding is desgelyks gemaakt van de bast van den Moerbezie-boom; doch deeze is 'er zeer fchaars, ter oorzaake van de droogte , welke de boomen verdelgd heeft. De weinig overgebleevene zyn flegts drie voeten hoog; en deeze zelfs moet men befchutten tegen den wind, want de boomen groeijen nooit hooger dan het befchutzel. Ik twyfel niet, of dit Volk hadt voortyds dezelfde voortbrengzels als die der Sociëteit Eilanden. De Vrugtboomen moeten 'er gellorven weezen door de droogte, zo wel als de Honden en de Zwynen, die geen water kunnen ontbeeren. Maar de Mensch , die in Hudfons Straat de traan van den Walvisch drinkt, gewent zich aan alles ; en ik heb gezien, dat de Inboorelingen van Paasch Eiland het Zeewater drinken, gelyk de Albatrosfen te Kaap Hom. Wy bevonden ons daar in het Regen - faifoen, en een weinig brak water werd 'er gevonden in eenige holen aan den zeekant: zy booden het ons aan, in hunne calabasfen ; doch het walgde de meest dorfti- gen< ik durf niet verwagten , dat de Zwynen, die ik 'ergelaaten heb, zullen vermenigvuldigen; maar ik heb hoop, dat de Schaapen en Geiten, die weinig drinken , en op zout gefield zyn , 'er zullen voortteelen. 'sNaamiddags ten één uuren keerde ik na de Tent te rug, met oogmerk om aan boord te gaan, ten einde de Heer de cleonard , de naaste in het opperbevel, op zyne beurt, aan land mogt flappen. Ik vond meest allen zon- (*; Dit is digtgeflootene Lava.  74 UITTREKZEL EENER REIZE zonder hoed en zakdoek: onz^ geduldigheid hadt de Dieven verkout, en ik voer niet beter dan de rest. Een Indiaan die my geholpen hadt in het afklimmen van een terras, nam , naa dit dienstbetoon , inyn hoed weg, en liep 'er, gelyk alle de anderen gedaan hadden, ylings mede heen. Ik gaf geen last om hem na te zetten ^ willende het v'oorregt boven zo veele anderen niet hebben om voor de zon befchut te zyn, ziende dat elk bykans zonder hoed was en voer voort met dit terras op te neemen; een gedenkteken, 't welk my hooge gedagten hadt ingeboezemd van de bekwaamheid der vroegere bewoonderen in iets aan te leggen: want het woord Bouwkunst kan hier met geene voeglykheid gebezigd worden. Het blykt, dat zy nooit eenig denkbeeld van Kalk gehad hebben; maar zy klooven de fteenen op eene zeer volkomene wyze; en worden dezelve, zo gekloofd, geplaatst en zamengevoesd naar de regelen der kunst. Ik maakte eene verzameling van de foorten deezer Steenen; zy beftonden uit Lava van onderfcheide vastheid De ligtfte , en die gevolglyk het fchieJykst kan ontbonden worden, vormt den oppergrond van het binnenfte gedeelte des Eilands ; het gedeelte, naby de Zee beftaat uit een digter opeengepakte Lava, die laHgduuriger we derftand biedt 5 maar ik ken geen werktuig of ftoffe, hard genoeg, welke deeze Eilanders bezitten, om fteenen van de laatstgemelde foort te fplyten. Misfchien zou een langduuriger verblyf op dit Eiland my met eenige verklaaring ten dien opzigte befchonken hebben. Ten twee uuren keerde ik weder na boord , en de Heer de cleonard ging aan wal. Korten tyd daar naa kwamen twee Officiers van de Aflrolaba my berigten, <]at de Eilanders een nieuwen diefftal gepleegd hadden , welke van ernftiger gevolgen , dan alle de andere, kon weezen. Eenige zwemmers hadden onder water de kleine kabel afgefneeden van de boot van de Afirolabe, en de Dreg weggenomen : men hadt dit niet ontdekt vóór dat de Dieven reeds verre landwaards in gevlugt waren. D=wyl wy deeze Dregge noodig hadden , zetten twee* Olficiers en eenige Soldaaten hun naa; doch zy werden begroet door een hagelbui van fteenen. Een fnaphaan met los kruid, in de lugt afgefchooten , deedt geen de minfte uitwerking; zy vonden zich in de noodzaaklykheid om 'er een met hagel gelaaden af te fchieten; eenige hagelkorrels troffen ongetwyfeld een van deeze Indiaanen'.  rondsom de wereld. 75 tanen: want het met fteenen fmyten .hieldt op, en het was onzen Officieren mogelyk, ongemoeid na de Tent weder te keeren ; maar het was onmogelyk de Dieven in te haaien, die wel verfteld moeten geftaan hebben over de onmogelykbeid van ons geduld af te matten. Weldra keerden zy by onze Tent te rug, en herhaalden de aanbiedingen hunner Vrouwen ; en wy waren zo goede Vrienden als by het eerfte ontmoeten. Eindelyk werd 's avonds ten zes uuren alles weder in de booten gebragt, die aan boord wederkeerden, en ik gaf het teken om zeilvaardig te maaken. Eer wy afzeilden, gaf de Heer de langle my een verbaal van zyn' tocht na het binnenfte gedeelte des Eilands. Ik zal het vervolgens mededeelen. Hy hadt de zaaden op verfcheide gedeelten onder den weg gezaaid , en dea Eilanderen veele blyken gegeeven van zyne goede gezindheid te hun waards. Ik wil egter hun af beeldzei voltooijen met te vermelden , dat eene foort van Opperhoofd, aan wien de Heer de langle een Bok en Geit gefchonken hadt, deeze met de eene hand ontving , en met de andere hem zyn zakdoek ontftal. Qt Vervolg in onze eerstkomende} AANMERKELYKE BYZONDERHEDEN , BETREFFENDE ' HET NOORD-AMERICAANSCH GEMEENEBEST. Getrokken uit eene derwaards gedaane Reize, geduurende de Jaaren 1795, 1796 en 1797, dOOr LA ROCHEFOUCAULTLIANCOURT. Deinwooners van Philadelphia en der omliggende Gewesten zyn, over 't algemeen, goedaartig, naarftig, en gehegt aan het Federalisme en de wétten van den Staat. In de zeden heerscht, over 't geheel, eene groote eenvoudigheid , die zomwylen naar ruwheid zweemt. Voor het uiterlyke vindt men hier veel minder gereedheid, om iemand plaizier aan te doen, dan in Frankryk, en zelfs in Engeland; doch zy is in der daad niet geringer, en vertoont zich alleen onder andere gedaanten. By de perzoonen, aan welke onze Reiziger was aanbevolen, ontmoette hy, over 't geheel, eene verplichtende vriende- lyk-  ;6 BYZONDERHEDEN lykheid, en eene algemeene genegenheid, om op zyné vraagen tej antwoorden , zo veel hunne bekwaamheden toelieten. Intusfchen zyn zy, in zaaken, die buiten hun dagelyks beroep gaan, zeer onbedreven , en bezet met allerleye vooroordeelen ; 't welk voornaamelyk hier door wordt veroorzaakt , dat niets in ftaat is, om hun af te trekken van hunne geliefde bezigheid , het bejaagen van voordeel , 't geen , wanneer het werkzaam is in groote onderneemingen, als het ontginnen van nog woest liggende landeryen, het verbeteren van reeds aangelegde bepootingen, enz. allen lof verdient. Deeze gefchiktheid der gemoederen is een gevolg der kindsheid van den Staat , en van deszelfs zamenftellirg uit allerley zoon van volkeren, die de denkbeelden en de behoeften der Natiën met zich brengen, uit welke zy oorfprongelyk zyn. Voorts is deeze drift het gevolg van het aanzien, 't welk hier, meer dan elders, gehegt is aan de rykdommen ; 't geen niet wel anders zyn kan , omdat , behalven eenige uitfteekcnde Eerampten, die weinig in getal zyn, liegt betaald worden , en maar voor een tyd worden opgedraagen, niets de Burgers van eikanderen onderfcheidt, dan een meer of mindere trap van rykdom. Een noodzaakelyk gevolg van deeze hoofdbezigheid is een onfeilbaar middel , tot vermeerdering van de magt en voorfpoed van 't Gemeenebest; dewyl de zamenhang der zaaken zodanig is , dat iemand zich bezwaarlyk kan verryken , zonder tefFens het vermogen van anderen te vermeerderen. In het Graaffchap van Northhumberland vond onze Reiziger den vermaarden Pricstley, die, door zyne Natuur- en Scheikundige bekwaamheden , zo veel roem heeft verworven, terwyl zyne Godsdienftige gevoelens hem ongelukkig hebben geniaakt. Onze Reiziger is van meening , dat de volks-opftand te Birmingham , die de vernieling van zyn werkhuis, en van zyne boekery^ ten gevolge had , door de Engelfche Regeering was aangevuurd ; doch hier in heeft hy ongelyk, dewyl die gebeurtenis , welke hem tot het verlaaten van zyn Vaderland deed befluiten , alleen veroorzaakt wierd door zynen onvoorzichtigeu yver, om de aangenomene Godsdienftige gevoelens zyner Landgenooten te beftryden. De Regeering heeft, integendeel, alle moeite gedaan, om hem in Europa te behouden, door hem zeer overvloedige fchaêverguedingen aan te bieden. Met meerder reche  wegens no0rd-amerïca. ff recht merkt onze Sehryver aan, dat het gebeurde deri Wysgeer zo ligt niet zou bewoogen hebben, naar America over te fteekeh, indien hy niet verwagt had, dat men hem aldaar, met eene zoort van bewondering, zou toejuichen. Dan hier in vond de eigenliefde van den Wysgeer zich deerlyk bedroogen. Want, van den eenen kant, ftelden de Americaanen geen genoegzaam belang in de door hem beoeffende weetenfchappen , om zyne ontdekkingen te bewonderen, terwyl , van den anderen kant, zyne Godsdienftige beginzëls niet van hunnen fmaak waren ; 't geen ten gevolge had, dat de Wysgeer nergens met eenige belangneeming .wierd ontvangen , dan te Nieuw-York en te Philadelphia , alwaar zich die eerbewyzingen zelfs maar tot eenige weinige maaltyden bepaalden , na welke de geheele Wysgeer vergeeten wierd. De groote Wysgeer heeft het eindelyk niet langer kunnen uithouden , in een Land, in 't welk men zo weinig agt floeg op zyne uitgebreide kundigheden , en is te rug gekeerd na Europa , alwaar men beter de behoorlyke hulde weet te doen aan de kundigheden en aan de trotschheid der Wysgeeren. In eene reize , welke onze Sehryver ondernam door een nog weinig bewoond land, om te komen aan de groote binnenlandfche meiren , die de Noord -Amencaanfche Gewesten ten grenspaal verftrekken , en eene onderlinge gemeenfchap , tusfehen de rivieren van Sint Laurens en de Misfifippi , daarftellen , trof hy eene Broederfchap van Kwaakers aan , die zich beeft begeeven onder het geestelyk opperbeftuur van Gemaina Wilt* kinfon, eene fchrandere bedriegfter , die , uit een waaren of voorgewenden Doodflaap (Lethargus) ontwaakt, voorgeeft, dat zy uit den dooden is opgeftaan , en , na al het ftoffelyke te hebben agtergelaaten, thans eert zuivere geest is. Deeze bedriegfter begon haaren rol te fpeelen met de gewoone leer der Kwaakers in verfcheidene punten aan te tasten, én eene zekere hervorming onder hen te preediken. Ras wierd zy vervolgd , doch maakte zich teffens eenen aanhang , aan welken zy voordekte, zich van hunne onverdraagzaame broeders te fcheiden , en zich by het meir Sénéca neder te zetten. Ruim dertig huisgezinnen volgden haar, by welke zich eerlang nog twintig voegden , welke daar te zamen een Dorp hebben gefticht, onder den naam van Jtrufakm. Onze Reiziger kreeg, met xyn by hebbend meng. i8oo. no» a. F ge  73 EX ZONDERHEDEN WEGENS NOORD-AMERICA. gezelfchap, gelegenheid , om eene redevoering , welke zy weekelyks in haar huis houdt, by te woonen, die zeer wel was ingericht, en met eene groote welfpreekenheid wierd uitgevoerd. Voorts geeft hy van dit zonderling fchepzel 'de volgende befchryving : De fchynheiligheid ftraalt haar ten oogen uit, en is blykbaar in alle haare daaden. Zy fpreekt weinig , zonder eene of andere fchriftuurplaats aan te haaien, en zonder te komen op het denkbeeld van den dood , de noodzaakelykheid der verzoening met God, enz. Ondertusfchen koestert zy een onverzoenelyken haat tegen alles, wat niet van haare Secte is; zy verwekt tweefpalt tusfehen de huisgezinnen , en berooft wettige erfgenaamen van hun erfgoed , om zich hetzelve toe te eigenen , onder den naam van haare getrouwrte aanhangfter en vriendin , Rachel Millers. De gefchenken , welke Gemaina van de geloovigen ontvangt , zyn gefchikt tot onderhoud deezer eerwaardige vriendinne , die altoos in eene Godsdienftige verrukking is, en die zich zelve geheelenal zou verwaarloozen , indien men geene zorg voor haar droeg. Hoe groot, intusfchen , de afgetrokkene Godsdienftigheid en zelfsverlochening deezer zonderlinge wezens zich moge verwonen , draagen zy nog al aartig zorg voor haare zogenoemde geestelyke zelfftandigheid. Haare kamers zyn zo wel en zo gemakkelyk geftoffeerd , als de beste te Parys. Haare tuinen zyn ongemeen wel bebouwd. Men vindt by hen ververfchingen van allerleyen aart , en men ipyst 'er zo rykelyk , als ergens te Philadelphia. Veele bewooners van Jerufalem hebben ook reeds hunne oogen geopend, en zien wel, dat zy by den neus geleid worden ; doch de overigen twyffelen niet aan de Goddelyke zending van hunne opzieneresfe. Vervolg hier naa} JEUÜB  JEUGD EN TüOTFCHHEID, OF DE TURKSCHE WYSGEER. 79 jeugd en trotsciiheid, of DE turksche WÏSGEIi!» Eene Oosterfche Vertelling. (Vervolg en Slot van bl. 44.) Het oogmerk zyns Vaders , met hem na Conffantinopole te zenden, was, dat hy in gunde van den. Divan zou komen, zonder iemand ten laste te weezen. Maar de dood zyns Ooms hadt een einde gemaakt aan alle zyne hoop op bevordering. De Bankier,-nogihans, (telde zo veel ten zynen behoeve te werk, dat de Groot-Vizier toeftemde, dat "hy hem niet zou aanmerken als verantwoordelyk voor de misdryven van den Basfa, en liet hem zelfs op bevordering hoopen. !n de daad, het hoofdmisdryf zyns Ooms beflondc in 't bezit van fchatten; een misdryf, zelden in dit Land vergeeven, waar verbeurtverklaaringen van goederen het grootfte gedeelte van'sVorften inkomften uitmaaken. Couloski, fchoon hy naauwlyks immer een geweer hadt afgefchooten, werd bevorderd tot Aga der Janisfaaren ; de voormaal ige bek!eeder van dien post was zeer onlangs geworgd, op bevel van den Grooten Reer. IsmaSl , tot die waardigheid verheeven, vertoonde welhaast al den trotsch van eenen Man met magt bekleed. Nu dagt hy, dat het toelachend Geluk hem nimmer zou begeeven, en dat de Eerepost, welken hy thans bekleedde, flegts een trap was om hooger en hooger op te klimmen. Eerzugt, ondertusfchen, hadt hem niet zo geheel en al ingenomen , dat dezelve de drift der Liefde geene plaats liet. Zyn Haram werd welhaast voor een der talrykfte in Con/lantitibpole gehouden. Dienstvaardigen in dit fuik hadden hem uit Georgia eenige der grootfte Schoonheden bezoigd. Deeze Vrouwen ontvangen eene opvoeding, geheel ingerigt tot de rol, welke zy, ten eenigen dage, zullen moeten fpeelen. Zy worden geleerd, afftand te doen van die ldeschheid, der Sexe zo natuurlyk eigen, en welke, in andere Landen, geagt wordt het fterkst bolwark tot befchutting der deugd te weezen. Alle lesfen, welke zy ontvangen, komen neder op ds kunst van bthaagen, welke men luar inboezemt te beftaan in toegeefiykheid en onderwerping. Nogihans kunnen zy zeldzaam eenen grooten invloed verkrygen op haaie heerschzugtige Heeren. De zo wyd verfchillende opvoeding onzer Europifcke jonge Dogteren (lelt dtzelve in ftaat om eene drift op te wekken, die de Georgifche doorgaans alleen kunnen uitblusfchen. F 2 Te  êp jeugd en trotschheib , Te midden van twintig Schoonheden , welker minst fchoone elders zou zyn aangebeden, hadt isMAëL zyn hart aan geene gefchonken. Eindelyk werd hy fmoorlyk verliefd op eene kleine Franfche Slavinne , die volkomen wraak nam van het on gelyk , haarer Sexe aangedaan , door de ongevoeligheid van ISMAëL. Het geval, 't welk de ernfligfte gevolgen naa zich fleepte, droeg zich in deezer voege toe. Onze Wysgeer wandelde de Slaavenmarkt over. Hy hoorde een Armenhch Koopman in flegt Turksch kyven, en een jong Meisje in 't Fransch hem beantwoorden. > Ben ik niet zeer ongelukkig! zeide de Armeniër. Ik heb veertig Sequiuen gegeeven voor dit kleine Franfche fchepzel , en (tan niemand vinden, die haar voor de helft van dien prys wil hebben. Ik zal zs voor myzelveu moeten houden. Dat is wel zeer ongelukkig, zeide rsMAëL, die den edelmoed'gen wilde fpeelen; daar zyu uwe veertig Sequinen , zend ze my. Henrictta (zo was de naam deezer Franfche Slavinne) bleef verfcheide dagen in den Haram van ismac l , zonder dat hy haar bezogt. Dit teken van kleinagting, hoezeer het zou gevoeld geweest zyn by eene Afiatifche , deedt de Franfche Schoone niet aan. Zy hieldt een Turk niet vatbaar voor liefde. Het fomber gedrag haarer Medegenooten maakte op haar een veel dieper indruk , dan derzelver fenoonhéid ; zy kon haar de gunften van den Heer niet benyden. Laat hy, dagt zy by zichzelve , deeze bekaorlykheden omhelzen, my voor altoos verwaarloozen; myne gevaneenis zal my daar door te minder onaangenaam weezen. In de daad, het is gelukkig voor my, dat de Turken zo weinig fmaak hebbin. IsMAëL, egter, toonde eerlang fmaak te bezitten. Hy vroeg HENRiëTTA, hoe deeze nieuwe leevensomftandigheid haar fmaak^ te, en of zy nog fpyc hadt . over ha gemis van haar Vaderland ? Zy antwoordde op deeze vraagen door een Tolk ; dan zy werd met den tyd in Haar, om zonder zulk een behulp met hem te fpreeken. Zy verzekerde hem , dat zy vuurig na het weder bekomen van haare vryheid haak'.e, en geen fmaak altoos vondt in haar tegenwoordig lot; welk vermaik 'er ook aan gehegt mogt weezen , het kon haar het verlies der vryheid niet doen vergeeten. IsMAëL ftondt verwonderd op deeze verklaaring, welke hem geenzins behaag Je. Uwe Lorgenooten , fprak hy, agten zich de gelukk'gfle onder de Vrouwen in Turkyen. Zy zyn , voegde HÉNRiëTTA hem toe , in flaaverny gtbooren, en gevoelen niet, g-'lyl5 ik doe, het ongemaklyke van d.vang. (Jy zyt de Heer van haare harten, maar'de verfoeijing van het myne, TJ\ye my wdglyke tegenwoordigheid maakt haar by uitflek gelukkig ; want dat gy een Man zyc, is alles wat zy vér» Jangen. En,  OF DE TURKSCHE wysgeer. 3l En, bid ik u, fprak onze Wysgeer, wat is het dat Gy verïangt? — Kieschheid, antwoordde HENRiëTTA, oplettendheid, beleefdheid, ver (tand, en verheevenheid van ziel: met één woord, de kunst van behaagen, waar in, gelyk de Turken, gy ook zo zeer onbedreeven zyt. Ismaöl hieldt haar voor zeer grillig; nogthans verlangende dat zy van taal zou veranderen, liet hy, by het heenen gaan, het gewoone teken van .genegenheid voor haar opgevat. HENRiëTTA volgde hem , en zich van lachen niet kunnende onthouden, zeide zy: Neem uw' zakdoek vry te rugge. Ik ben verre van na de eer te dingen, waar van deeze de voorbode is. Mag ik u bidden, laat denzelven aan eene, die prys ftelt op 't geen ik veragt. Deeze wyze van uw' zakdoek te gebruiken is waarlyk zeer vreemd: bewaar denzelven, zo 't u behaagt, en wagt tot Ik den zakdoek werp, en niet Gy. Galoof my , gy zult geduld noodig hebben. Couloski dagt weinig, dat de onderfcheiding, welke hy aanbood , zou verworpen worden; doch de weigering diende alleen om de vlam by hem bet te doen opblaaken ; en hy verzogt, als eene gunst, 't geen hy te vooren zich verbeeldde, als een regt, te mogen eifchen. De hoogmoedige Turk viel aan de voeten van zyne Franfche Slavin neder , en betuigde dat zy de Meestresfe was van zyn lot. Dit ftreelde haar' trots, maar kon haare onverfchilligheid niet overwinnen. ïerwyl isMAëL zich aan de vermaaken der Liefde overgaf, dagt de Vizier, zyn Befchermheer, op niets anders dan op 'het voldoen van zyne Geldgierigheid en van perfoonlyke wraake. De Opper-Aga, die zeer ryk en magtig was, hadt hem, in tegenwoordigheid des Sultans, durven tegenfpreeken; en dewyl het voor eenen Staatsdienaar veel bezwaarlyker valt, den Ichyn aan te neemen van eene belediging niet te bemerken , dan die te ftraffen , was de Groot-Vizier alleen uit op het verderf' van den Aga , en om zich met diens val te verryken. Hy hadt zyn plan meesterlyk uitgedagt. CouLosKr deelde in het geheim. Deeze zou de plaats des in ongenade gedompelden Agas bekleeden. De hoop op die bevordering wekte zyne eeraugt op nieuw. Hy verbeeldde zich daarenboven, dat zulk een aanwas in Eere hem ook te grooter kans zou geeven op het hart van HENRiëTTA. Hoewel ismacl fteeds dezelfde gevestigde neiging tot de fchoone Eurobeaane bleef betoonen , ontdekte haare (chranderheid weldra, dat in de ziel haars Minnaars iets gewigtigs om-, en hy met een belangryk ontwerp zwanger ging. Om haar vermogen op hem te beproeven, .kreeg zy het in 't hoofd om dit geheim Uit te vorfchen. Hier toe was niet meer noodig dan eenigegunftige lonken op hem te werpen, en eenige moedgeevendeF 3 uit-  ti jeugd en trqtschheid , uitdrukkingen te bezigen. Niet veel kunst van Coquettery fs noodig om een Turk in te neemen. Couloski , die zich reeds zeker oordeelde, het toppunt zyner wenichen te zullen bereken, dtedt by zvne Zieisvooadesfe eene volkomene ontdekking van bet plan,'door den Vizier beraamd; een plan, 't welk, gelukkende, gefchikt was om couloski tot een der grootfte Ryksbedieningen te verheffen. Drie digen daar naa werd de Vizier na een Eiland in den Archipel gebannen , en couloski vernam, tot zyne alleruiterfte yerbaazing, dat de Aga,wiens val hy hadt zoeken te bewerken, in den post van den afgezetten Staatsdienaar gefield was. Onmiddelyk begaf hy zich na het vertrek zyner Franjche Slavinne, om re ontdekken, of zy de fchuld niet hadt van die omwenteling. Toen zag hy, welk een ongeluk hem dreigend over 't hoofd hing. Henrictta was nergens te vinden. Zy was gevlegt met den Gefneedenen, haar ten Oppasfer gegeeven, en hadt het geheele geheim dtn Aga geopenbaard, die haar in haare vlugt behulpzaam was, en, zich van die gelegenheid bedienende, zich verhief op de puinhoopen zyns gevallen vyands. Couloski, op nieuw in ongeluk gedompeld, begon, naar gewoonte, te philofopheerc-n. Het goed gevoelen, 't wdk hy van zichzelven koesterde, was geenzins verminderd door deeze ophooping van ongelukken. Hy fchreef dezelve toe aan een zamen loop van onvearmydbaare noodlottigheden. Dan zyne zielskwelladie liet hem niet toe, tot zynen Vader te gaan. Maar vindende dat eene Caravane van Kooplieden na Perjte trok, nam by die gelegenheid waar , om Conflantinopole, voor hem zo heilloos , te verhaten; en by zich genomen hebbende zodanige dingen van waarde , als hy voeglyk kon verbergen, liet hy het overige zyner reeds verzamelde fchatten in de handen zyner vyanden. Jn' de Caravane bevondt zich een van die met zichzelven ingenomene Perfoonen, die, een hebbelykheid van twistredenen gekreegen hebbende, altoos tegenfpreeken, en voor geen overtuiging bloot ftaan. Deeze Man was een Perjïaan, een yverig aankleever der Se£te van ali. Hy liet geene gelegenheid voorbyglippen om uit te weiden in den lof van dien beroemden leerling des Propheets, ten koste van omar , door de Turken in de hoogfte agting gehouden. Naardemaal jsmaSl de jongde was der Reisgenooten dagt die twistgraage Man, dat hy dien het gemaklykst zou overhaalen. Steeds was hy 'er op uit, om de zagiheid der Wet, naar de uitlegging van alt, te verheffen. Ismas'l, opgevoed ii de begrippen van omar, poogde dezelve te verdeedigen; doch zyn Party, veel meer op dit üuk afgerigt, overlaadde hem met aanhaalingen en magtfpreuken. Couloski geraakte, toen hy geen bewyzen meer kon aanvoeren , in drilt, gelyk niet zeldzaam is ; maar in 't einde, 't welk zekfcaamer gebeurt,  of de turksche wysgeer. 81 beurt, liet hy zich overhaafen door de redenen zyns tegenftanders en omhelsde het gevoelen der Sefte van ali. Hy erkende zelfs, dat omar de llegttte der Menfchen was, en dat mehemet mohadin nog leefde, gelyk de Perfiaanen zulks van hem gelooven. . Onze Wysgeer vondt geene geringe zwaarigheid om deezsr laatfte ongehoorzaamheid by zichzelven te regtvaardigen ; nogthans dagt hy, het kan zeker geen zeer laakbaar bedryf weezen wanneer wy van gevoelen veranderen, als men ons be- weezen heeft, dat wy dwaalen. En, in allen gevalle, myn Vader kon niet voorzien, dat ik my in de noodzaaklykhêid zou bevinden om verfcheide dagen agter den anderen een gefchil over myne Geloofsbegrippen te voeren , en in 't einde my gedrongen om myn gevoelen op te > geeven , of aangezien te worden voor een hardnekkig dwaazen; een zeer vernederend denkbeeld voor eenen Wysgeer. In deezer voege ging onze Reiziger voort, fteeds zyne dwaasheid bemerkende , maar ook geduurig drogredenen uitvindende om dezelve te verfchoonen. > Doch zodanig zyn de Menfchen : wat wonder dat zy zo dikwerf anderen bedriegen , daar zy zo veelvuldig zich aan zelfbedrog fchuldig maaken? , ... Couloski was egter niet volkomen over zichzelven voldaan; hy begon droefgeestig te worden. Dan zyne ongelukken hadden den hoogften top nog niet beklommen. Een onvoorzien toeval voltooide zyn onheil. De Caravane werd door Roovers aangetast. —— Ismagl, van alles beroofd, tot wanhoop gebragt, wist geen redmiddel, dan tot zynen Vader weder te keeren. De vreugde, welke hy gevoelde met weder 's Vaders Huis te zien , deedt zyn leed voor een oogenblik verdwynen. ——ó, Myn Vader! riep hy uit, ik heb gezondigd tegen de Wysbegeerte en tegen u. Jk ben vervallen tot elke dwaaling, die ik beloofd had te zullen vermydeh! „ Myn Zoon!" fprak de Oude couloski , „ gy hebt alleen „ tegen uzelven gezondigd; maar misfehien fchuilt de misflag „ oorfpronglyk by my. Ik heb u niet genoegzaam gewaar„ fchuwd tegen de Trotschheid , welke de bron gè'wesst is van „ alle uwe ongelukken. Nogthans kunnen uwe laatite misfla„ gen u nuttig weezen in uw geheel volgend keven. Geen „ onderWys herinneren wy ons beter, dan 't geen wy duur „ moesten koopen. Gy zyt reeds geneezen van uwen Waan,die „ zeer verre op u de overhand bekomen hadt. — Wysgeeren „ zyn niet beveiligd voor het doen van eenige verkeerde flap„ pen; zy vallen zelfs zomwylen, maar ftaan weder op, om ,, met vaster tred te loopen. Door rampfpoed wys geworden, „ leggen zy vervolgens de Reis des Leevens af, met minder „ afdwaalingen van het pad der Voorzigtigheid!" BK  »ï H0H1GÏ0T EN DE VLIEGEN. DE HONIGPOT EN DE VLIEGEN. Eene Indiaanfche Fabel. Een Dervis, beroemd door zyn heilig leven, kwam by een' Confturier. De meester wilde den heiligen man wel onthalen, en zette hem een' pot vol honig voor. Naauwslyks had hy dien geopend , of een leger van vliegen viel op de honi°neder. De Confituner nam een' waaijer om 2e weg te \a^en De vliegen, die zich op den rand van den pot bevonden "viel het gemakkelyk te ontvlugten; zy, die, meer begerig zich in het midden geworpen hadden, konden, wederhouden door de honig, niet wegvliegen. De Dervis , in eene diepe mymering verzonken zag: dit tooneel met een opmerkzaam oog aan , en liet een zucht De Confiturier , verwonderd, vroeg hem daarvan oe reden. „ Deze pot," zeide de Dervis , „ is de waereld en „ de vliegen de menfchen. Zy, die op den rand van den „ pot gebleven zyn , verbeelden de wyzen , die mees„ ter van zich-zeiven , niet gelyk de dwaazen de vermaa„ ken najagen, en zich vernoegen die even te genieten De „ vliegen , die zich in het midden van den pot geworpen „ hebben, zyn de geenen, die , den teugel aan hunne dnf„ ten vierende , zich zonder eenigen fchroom aan alle foor„ ten van wellust overgeven. „ Wanneer de engel des doods, met eene fnelle vlugt de „ oppervlakte des aardryks doorlopende, zyne vleugelen fchudt „ zullen de menfchen , die zich' op den rand bevinden nv „ hunne vlugt nemen naar het Hemelfche Vaderland • maar de „ flaaven hunner driften, gedompeld in de vermaaken zullen „ hoe langer hoe dieper zinken, en eindelyk in den afgrond „ geftort worden." , - 6 KETTERY ERGER DAN ONGELOOF GEKEURD. Lodewyk de XIV drong, ten eenigen tyde, aan op de afdanking eens Officiers, by zynen Neef, den Herto"- van orleans, in dienst, dewyl hy hem van de Kettery der JanCe tinten verdagt hieldt. In een gefprek over cfir onderwerp voegde de Hertog den Koning te gemoets: „ Wat de vertelling aan„ belangt, dat hy een Janfenist zou weezen, deeze moogt ev „ voor volftrekten laster houden; want de Man gelooft zelfs in „ geen god !" De Koning liet op deeze onderrigting vol¬ gen: / wel mogelyk! En zyt gy hier van verzekerd? In dat geVal is er mets aangelegen; gy moogt hem in uwen dienst honds».  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en we etenschappen, betrekkelyk. VERHANDELING OVER DE ALGEMEENE STELLIGE GEBODEN. Dat 'er, weleer, ter inftsndbrenging van waare Gods» dienstkennis, en aankweeking van Godvrezende gezindheden, zekere ftsllige Wetten, door het Opperwezen, asn zyne redelyke fchepzelen zyn voorgefchreven , zal door niemand ontkend worden, die eene behoorlyke waar- dy fielt in de Gewyde overleveringen der oudheid. Hy, die Mofes de Godlyke Zending niet betwist, zie Hechts deszelfs zamenftel in , van Godsdienftige en burgerlyke Voorfchriften, en dit zal genoeg zyn om van deeze waarheid overtuigd te worden. — Dan , alzo die flettige bevelen eene rechtftreekfche betrekking hadden op het Volk van Ifraët, zo is het eene andere Vraag, of 'er in de H. Schriften daarenboven geene Heilige Voorfchriften gevonden worden, die zich niet flechts tot een byzonder volk of eenen zekeren tyd bepaald hebben, maar wier verbindende kracht zich altoos uitgeftrekt heeft, en nog van een noodzaaklyk gewigt is , ter verpligting van alle menfchen, die ten deezen opzigte van het welbehagen hunnes Scheppers, door eene klaare openbaaring, bewust, en op eene redelyke wyze overtuigd zyn. Het onderzoek, of 'er, met 'er daad, zulke algemeen verpligtende flelligc Wetten in de H. S. voorhanden zyn, welke alle menfchen, zodra zy van het aanwezen derzelve kennis hebben, uit kracht van eene Godlyke inftellinge, moeten onderhouden , en waar aan wy, derhalven , die den Bybel bezitten, ook gehoorzaamheid verfchuldigd zyn — Het onderzoek hiervan zal het onderwerp zyn deezer Verhandeling , welke ik voor dit geagt Maand* werk niet ongefchikt oordeele. meng. iöoo. no. 3. G öm  8(5 VERHANDELING Om de kortheid te bevorderen, is het dienftig met bescheidenheid te verklaren, dat het my toegefclienen is, dat hun gevoelen den voorkeur verdient, die de opgegeven Vraag* ontkennend beand woorden ; fchoon met éénc uitzondering , waar van ik in het laat/le deel deezer Verhandeling zal gèwag maaken. Ik zal, dus, de voornaamfte bewyzen onpartydig beproeven, welke zy opgeven, die beweeren, dat 'er bevelen in de H. S. gevonden worden, welke i°. «/'« door de gezonde Rede, wanneer zy haare natuurlyke helderheid heeft, noch uit de befchouwing van Gods volmaaktheden, noch uit die der menschlyke natuure , en 's menfchen betrekkingen, zonder openbaaring, kunnen afgeleid worden; bevden dus, die, niet van een zedelyken aart, in den eigenlykften zin, den naam van Jlellige Geboden verdienen, en welke bevelen a°. door alle menfchen, in alle tyden en plaatzen , moeten opgevolgd worden , zo dra zy van die ftellige Geboden eene behoorlyke kennis ontvangen hebben. ° Deeze bepaaling zal genoeg zyn ter aanduiding van den aart der algemeene jlellige bevelen. 'Er zyn 'er, die beweeren Cwaaronder in 't byzonder de beroemde hugo de groot (*) verdient genoemd te worden) dat het Opperwezen zodanige algemeene ftellige Wetten zynen redelyke fchepzelen heeft voorgefchreven in onderfcheiden tydperken. Vooreerst — terflond naa de Schepping. Ten tweden — terflond naa den Zondvloed. Ten derden — in de Openbaaring, door Christus aan 't licht gebragt. h Tot de algemeene jlellige Geboden dan, terftond naa de Schepping voorgefchreven , brengt men gemeenlyk « het bevel om niet te eeten van den verboden boom. ft ~__ tot het doen van offeranden. 7 — tot de viering van den 7den dag. et Eene jlellige Wet, op dat wy deeze bedenking vooraf laaten gaan , kan algemeen genoemd worden, zo lang zy het geheele menschdom , in zekeren tydkring befchouwd, verbindt, fchoon zy daarom niet behoort tot het (*) De jfure Belli ac P. L. £ c. ï. § XV. No. c.  OVER DE ALGEMEENE STELLIGE GEBODEN. §f het getal dier algemeene bevelen, welker aanwezen wy ontkennen. Van deezen aart was het gebod, omniet te eeten van den verboden boom; hetzelve was niet alleen ftellig, maar tevens algemeen, naardien toen het eerfte oud'renpaar- het gantlche Menschdom uitmaakte. Doch, dat dit algemeen ftellig bevel niet onder onze tegenwoordige overweging vult, behoef ik niet te betoogen. ■ 3 Betreklyk het bevel , lot het doen van offeranden „ hebben wy dit Hechts aan te merken : — dat 'er geen uitdruklyk gebod voorhanden is; dat het uit de oude ge. ichiedenisfen niet kan opgemaakt worden, of de Aartsvaders op Godl\ken last geofferd hebben; en dat men uit de Rede niets overtuigends, ter bevestiging of wederlegging van deezen Godlyken wil, met opzigt op de offeranden , kan aanvoeren. — Dan, gefteld men ei kenne hier een Godlyk bevel — niemand, echter, der Christenen zal het algemeen noemen , of voor zich verbindend rekenen, dewyl Jefus Christus aan hetzelve een einde gemaakt , en (volgens het getuigenis van den H. Sehryver aan de Hebreërs) met déne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft de geenen die geheiligd worden- (*_). y Onder de Wetten, terftond naa de Schepping voorgefchreven, verdient dus alleen onze opmerking , het bevel aangaande de onderhouding van een der j dagen der weeke. Het is hier de vraag niet, of de openbaare hulde, op eenen daar toe verordenden rustdag, als in zich zelf betaamlyk moet geagt worden ; maar de vraag is, of wy zulks verpligt zyn, uit kracht van een algemeen ftellig bevel Gods. ' Het gevoelen nu , dat eene algemeene viering van 'den Rustdag, op een van de zeven dagen der Weeke, ftand grypt uit kracht van een algemeen ftellig gebod des Allerhoogften, moet rusten : — of op de zegening en heiliging van den fden dag , voorkomende in het eerfte boek van Mofes (f); — of op de inftelling van den rustdag door Mofes zeiven, als jleuncnde op 't geen God gezegd wordt gedaan te hebben naa het voltrekken der Scheppinge. Wat de plaats zelve aangaat, waar God gezegd wordt gerust te hebben, op den fden dag, van al zyn werk, en, $m die reden, dien dag gezegend en geheiligd te hebben i fchoon (*) tjebr. X: 14. (f) Gen. II: 2, 3. Ga  C8 VTR HANDELING fchoon deeze woorden aanleiding geeven orn te denken, dat de Allerhoogfte dien dag door eene byzondere zegening heeft willen afzonderen , en van de anderen, misfchien ten Godsdienftigen gebruike, onderfcheiden, zo zyn deeze woorden, op zich zelve befchouwd, toch niet voldoende om volledig te betoogen, dat zy den Stamvader Adam, en in hem alle zyne nakomelingen, verpligt hebben tot het Godsdien (tig waarnemen van dien zevenden dag; iets, 'twelk,onzes oordeels, noodzaaklyk vereischt werdt, om in die gezegden den inhoud van een algemeen ftellig bevel te zoeken. Niet zonder redenen, immers, zou men verwachten, dat zulk een gebod, buiten twyffel, uit deszelfs aart, om deszelfs oogmerk, en uit hoofde van deszelfs omvang, allergewigtigst, uitdruklyk ware aanbevolen, en in de allerduidlykfte bewoordingen der vergetelheid ontrukt ; doch van dien aart vinden wy niets; zo dat wy, in de gezegden voorhanden ook geen gronds genoeg kunnende ontdekken voor het daadlyk aanwezen van zulk een algemeen voorfchrift, dezelve als ongenoegzaam ter verdediging _ van het voorgemelde gevoelen befchouwen. —— Wel is waar, de gewoone kortheid, welke overal in deeze ftukken der oudheid plaats heeft, kan men aanvoeren , om daar door het gemis van een uitdruklyk en omftandiger bevel te verfchoonen; doch dan blyft 'er neg eene reden ter verwondering over , welke hier in beftaat, dat wy nergens fpoor ontdekken, dat Adam, of zyne Kinderen, of iemand der Godvruchtige Aartsvaderen vóór de Wet, den zevenden dag der Weeke Godsdienftig gevierd hebben; den zevenden dag der Weeke, zeg ik, en wel den zevenden van 't begin der Schepping af (op dat ik dit in 't voorbygaan aanmerke); want, zo men de gemelde woorden houdt voor den grondflag van deeze algemeene verpligting ter onderhouding van den rustdag, dan moest ook juist die zelfde 7de dag, zou het bevel niet overtreden worden, altoos gevierd zyn — en, in hoe verre hier aan ten minften beandwoord zy, kan ieder ligtlyk opmaaken. Wy leezen, dat de Aartsvaders op hunne togten den Heere altaaren bouwden, doch nimmer vinden wy daarby eenen by zonderen dag aangetekend; — terwyl 'er ook ner- fens gewag wordt gemaakt van eenige ruste, welke de atriarchen op hunne reizen , om den Sabbath, hebben in , agt genomen, zo dat zy het voortzetten hunner reizen nimmer om die reden vertraagden, 't welk, echter, uit  over de algemeene stellige geboden. 89 uit kracht van de ietter des hevels , had dienen te gefchieden, en 't geen ook naderhand , onder de Wet, altyd gebeurde. Dit laatfte heeft de beroemde de groot (*) aar gemerkt in zyn voortreflyk ftuk over de Waarh. v. d. Chr. Godsd., en hetzelve, als eene tegenwerping tegen zyn eigen gevoelen, trachten uit den weg te ruimen, door, op het voetfpoor der Rabbynen, te beweeren, dat 'er een tweeledig bevel in Mofes Wet, aangaande de viering van den rustdag, plaats gehad bebbe; zynde het eerfte (pr op welke men groote eladen tapier kan maaken, met ééNE gladde oppervlakte, nl> den trant der chi- neesen. Door Dr. franklin. (Uit de Transaiïions of the American Philofophical Society , Vol. III.) WTanneer men, in China , groote Bladen Papier verW langt te hebben, veronderftel van vier en een half ellen lang, en een en een half elle breed, gebruiken zy twee groote Kuipen, ieder vyf ellen lang en twee wyd, gemaakt van fteen, en water-digt beftreeken. In deeze Kuipen wordt de bereide ftoffe gegooten, uit welke het papier gemaakt zal worden. Tusfehen deeze Kuipen ftaat een ftoof met twee fchuin naar boven oploopende zyden; ieder zyde is iets langer dan het blad Papier, 't geen men voorheeft te maaken; zy zyn bedekt met een fyn ftukadoorzel, dat eene polyfting geeft, en zo gefchikt, dat ze doorheet worden met een klein vuur, rondsom de wanden opgaande. De vorm is gemaakt met dunne maar diepe zyden, ten einde dezelve ligt en teffens ftevig zy. Deeze hangt aan ieder einde aan koorden , die over fchyven aan de zoldering loopen ; aan de. einden hangt een tegenwigt, bykans even zwaar als de vorm. In ieder Kuip wordt zodanig eene vorm nedergelaaten, en, met de papierftoffe gevuld, opgehaald. Tot dit oogmerk ftaan aan elk einde van ieder vorm twee Mannen, die dezelve, met behulp van de tegenwigten, opligten en omkeeren, waar door zy tegen de beide hellende vlakten der ftoof komen te ftaan. Door de drukking der vormen tegen de weeke papierftoffe, wordt het water meerendeels daar uit geperst: terwyl de hette van de zyden der ftoof de overgebleevene vogtigheid welhaast doet uitdampen. Een Jongen neemt als dan het gedroogde Blad weg, door het op te rollen. De zyde, die naast de ftoof geftaan heeft, ontvangt eene gepolyste oppervlakte van het ftukadoorzel, en is daar door gefchikt ten gebruike. Indien men het als gelymd wil hebben, dan wordt een afkookzel van ryst by de ftoffe in het vat gedaan. lee*  leeven van j. g. zimmerman. leevensberigten, characterschets , en ge» leerde arbeid van john ge0rge zimmerman, Staatsraad „ en eerfte Arts des Konings van Engeland, te Hanover, Ridder van de Orde van Wladomir, Lid van veele Academien en Genootfchappen. Getrokken uit diens Leevensbefchryving, opgefteld door s. a. d. tissot, D.M., Lid van de Koninglyke Sociëteit te Londen, enz. (Vervolg en Slot van bl. 65.) Ongelukkig was zimmerman in het lot zyner Kinderen. 'sMans beminnelyke Dogter, die hy op het tederst lief hadt, Hortte, korten tyd naa dat zy Laufanne verlaaten hadt, in eene kwynende ziekte; deeze duurde vyf jaaren , en fleepte haar toen weg. Zyn Zoon was, van diens kindschheid af, door fcherpheid der vogten gekweld geweest, en verviel, naa verfcheide toevallen van zenuwkwaaien geleden te.hebben, tot een ftaat van volflaagene weezenloosheid , die nu reeds twintig jaaren geduurd heeft. Om deezen last van leevensonaangenaamheden te verligten , oordeelden zyne Vrienden hem een tweede Huwelyk te moeten aanraaden ; zy zagen voor hem om na eene gefchikte Medegezellinne des leevens , en meenden die te vinden in de Dogter van Dr. de berger, 's Konings Lyfarts te Lunenburg. Zimmerman volgde hunnen raad. Die tweede Egtverbintenis greep ftand in den jaare 1782, en ftrekte , met de daad , ter veraangenaaming en fteun van zyn volgend leeven. Zy was dertig jaaren jonger dan hy, doch fchikte zich volkomen naar zyn ïrnaak en zinnelykheden ; terwyl zy hem teffens bewoog om mser gezelfchaps buiten 's huis te zoeken, en in huis te zien, dan hy tot hier toe gedaan hadt. Ten deezen tyde hieldt zimmerman zich bezig met het voltooijen van zyn geliefde Werk over de Eenzaamheid , 't welk, op den affland van dertig jaaren, naa de uitgave der eerfte Proeve over dat Onderwerp , in eene nieuwe gedaante te voorfchyn tradt, in de Jaaren 1784 en 178(5. 's Mans denkbeelden over de Eenzaamheid wa-  100 leevensberigten, enz. waren eenigzins verzagt geworden, door eene zo langduulige verkeering met de Wereld ; hy gaf 'er deeze bepaaling van : De Eenzaamheid is die ftaat der ziele , waar in zy zich yryiyk aan haare eigene bedenkingen over' geeft: bet was, derhalven, niet noodig, een Woestynier of een Kloosterling te worden, om haare voordeden te genieten. Hy waarfchuwt zyne Leezers , dat het zyn oogmerk geenzins was, den Mensch tot het zoeken der Eenzaamheid en het omhelzen van een afgezonderd Leeven uit te lokken; hy onderzoekt, aan wien de Eenzaamheid meest voegt ; hy draagt onpartydig de voor- en nadeelen der Eenzaamheid voor. Overal treft men in. dit Werk verhevene denkbeelden, grootfche uitzigten aan ; eene goede keuze van voorbeelden , met veel wysheids toegepast ; overal komt de Sehryver te. rug op den Godsdienst, welke hem zeer na aan 't harte lag. Naardemaai zimmerman's neiging, door eene verkreegene hebbelykheid , meer na de Eenzaamheid dan na de Gezelligheid belde, nam zyn Werk eigenaartig daar van veel over, en draagt den flempel van 's Schryvers zw.ik zenuwgeftel. Onder het leezen kan en mag men zeggen: hier was de Opfteller in een zwaargeestige'luim ; daar was hy knorrig: hoe vaak komen Edelen als flegthoofden te voorfchyn ; hoe vaak moeten de kleine Steden het ontgelden! In de daad, uit dit Boek oordeelende , zou men zimmerman voor een ziftend, fcherp en lastig Mensch in den ommegang aanzien; dan 'er deedt zich eene verbaazende ongelykheid op tusfehen zynen Aart en wyze van Ommegang en zyne Schriften. Altyd zagt, beleefd , infchiklyk in de zamenleeving, niet in ftaat om iemand een beledigend woord te geeven, was hy, de pen in de hand hebbende, ftekelagtig tot fcherpheid toe. In de verkeering wederhieldt hem de welvoeglykheid en de zagtheid van zyn Character; maar afgezonderd, op zyn boekvertrek zittende, fleepte hem de kragt van zyne ziel, de liefde tot de deugd,en zyn afkeer van alles, wat belachlyk was, weg, en dan ontzag hy niets. Zimmerman's Werk over de Eenzaamheid maakte niet alleen in Duitschland, maar bykans de geheele leezende wereld door, grooten opgang; de vertaalende hand vondt bezigheid om het in de meeste taaien over te brengen: het zette den reeds bekenden Sehryver eene wydklinkender beroemdheid by. Hadt hy dit onderwerp, over 't algemeen , geene zo behaagelyke gedaante weeten by te zet-  van j. g. zimmerman. ioï zetten, dan zou een Wysgeer ftoffe gevonden hebben om te glimplachen, daar een Hof-arts, de Eenzaamheid aanpryzende, een geliefd Werk fchreef voor een der fchitterendst leevende en heerschzugtigfte van alle Gekroonde Hoofden. De Keizerin van Rusland bedankte , by eenen Brieve, den Sehryver voor het vermaak, 't geen zy uit het leezen deezes Werks gefchept hadt. De Brief ging gepaard met een heerlyk Gefcbenk, en werd dit alles gevolgd van eene geregelde Briefwisfeling, die, met eene groote openhartigheid van haare zyde, aanhieldt tot den Jaare 1793 > wanneer zy dit fchriftlyk onderhoud fchielyk afbrak. Catharina de II noodigde zimmerman uit, om zich, als haar eerfte Geneesheer, te Petersburg neder te zetten. Dan hy deeze roeping weigerende, verzogt zy hem, eenige welgeoefende Artzen haar aan te pryzen, om in de Steden en Legers gebruikt te worden; zy fchonk hem de Ridderorde van H ladomir. Een der uitfteekendfte voorvallen in zimmerman's Ieeven was het opontbod, om frederik den grooten, ter gelegenheid van diens laatfte Ziekte, in den Jaare 1786, alg Arts by te ftaan. Het was vooraf te zien, dat 's Mans Geneeskunde geene hulp aan dien Vorst zou toebrengen : dan hy bediende zich van die gelegenheid, om vertrouwlyk te kunnen omgaan met een Vorst van dat zonderling Charafter, wiens zielsvermogens, tot het laatfte zyns leevens, in zo vollen ftaat bleeven. Uit deeze veikee- ring met dien Vorst ontleende zimmerman de ftoffe tot een belangryk verhaal , naderhand in 'c licht gegeeven. De voorkeuze, die frederik ten zynen opzjgte betoond hadt, deedt hem eigenaartig neigen tot een gunftig denkbeeld over dien Monarch. Met den Jaare 1788 zondt hy in 't licht , eene Verdeediging van frederik den grooten tegen den Graaf de mirabeau, en in 't Jaar 1790, Fragmenten over frederik den grooten, dienende als Bylaagen tot de Gefchicdenis van duns Leeven, Regeering en Characier. Alle deeze Schriften, den Koning van Pruisfen betreffende, gaven ergernis aan veelen, en fielden hem bloot aan ftrenge beoordeelingen , voor welke hy zich gevoeliger betoonde, dan beftaanbaar was met de rust' zyns gemoeds. • • Zimmerman's Godsdienftige en Staatkundige Begrippen begonnen in den laatften tyd zyns leevens in eenen merkbaaren tegenftand te komen met de Beginzelen , die meng. i8eo. no. 3. H met  102 leevensberigten, enz. met zo veel yvers over geheel Europa verfpreid werden en ingang vonden. Dit wekte fteeds zyn ligt aangedaanen en in 't vuur gebragten geest op. De Illuminatcn, in zamenvoeging met de Vrymetzelaaren , vertoonden zich, om deezen tyd, in Duitschland, en verwekten geweldige beweegenisfen by Mannen van Letteren en bedagtzaamheid. Men veronderftelde, dat zy niets minder op het oog hadden, dan de affchaffmg van het Christendom en de omverwerping van alle vastgeftelde Magten ; en terwyl de Voorltanders van die begrippen oordeelden, dat hier uit de heilzaamlle gevolgen van allerleien aart (tonden gebooren te worden, vreesden hunne Tegenftanders, dat dezelve de bronnen zouden worden van allen ramp, die met mogelykheid het Menschdom kon treffen. < Zimmerman bévondt zich onder de eerften , die zich als Wederlbinders vertoonden. Zyne hoogagting voor den Godsdienst en Maatichaplyke Orde , en, misfchien, de betrekking, waar in hy ltondt tot Gekroonde Hoofden, deeden hem alle de beginzels deezer nieuwe Wysgeeren in het ongunftigst en haatlykst daglicht befchouwen. Hy boodt hun vol vuurs tegenftand , vormde met andere Geleerden een plan van beüryding, en deedt , op 't laatst, een iiap, welks regtvaardiging wy voor zyne Vrienden overlaaten — te weeten, hy zondt den Keizer leopold een Gefchrift, Waar in hy de verderflyke Grondregels van dien nieuwen Aanhang, met de iterklte en afzigtigfte kleuren, affchilderde, en de middelen om denzelven te onder te brengen aan de hand gaf; middelen, welke wy verdaan hebben dat beftonden in eene beflisfende tusfchenkomst der Burgerlyke Magt. Leopold, tot dusdanige maatregelen wel overhellende, zondt hem een Brief ter beantwoordinge , gepaard met een fchirterend Gefchenk; doch 's Keizers kort daar op volgende dood ontzette die Party van diens veel vermogende befchermirg. Zimmerman, egter, zich vereenigende met den Heer hoffman, te Weenen, die een Tydfchrift, op de oude beginzels (leunende , uitgaf, verflaauwde niet in zynen yver. Zy vielen aan , en werden op hunne beurt aangevallen. Zimmerman wikkelde zich ongelukkig in tot een Regtsgeding, door een (tukje , in hoffman's TydTchrift geplaatst,'getyteld , de Baron van knigge ontmaskerd , als een llluminaat , een Democraat en een Volksverleider, Naardemaal deeze befchuldigingên deels gegrond waren op een Werk, door den Baron niet openlyk voor  van J. g. zimmerman. I03 voor het zyne erkend , werd 'er een regtsgeding tegen zimmerman aangevangen, als Sehryver van een Lasterschrift, endiy was buiten ftaat om zich uit dit wargaren te redden en te verdeedigen. Dit Twistfchrift-fchryven, gepaard met zo onaangenaame gevolgen, kan men z'ich ligt verbeelden, was allerongunftigst voor een Man van zyn aandoenlyk Zenuwgeftel. Daarenboven werd zyn geest overmand door vrees voor eigen lyfsgevaar, op de aannadering der Franfchen, na het Keurvorftendom van Hanover, in den Jaare 1794. Het denkbeeld van een arm Emigrant te zullen worden, zweefde hem gettadig voor den geest ; en kon de onderhandeling , die gerustheid aan Hanover verfchafre, hem geene gerustftelling verfchaffen. Zints Slachtmaand hadt hy flaap, eetlust", kragt, en alles wat welgedaanheid heeten mogt, verboren. Zyne verzwakking bleef fteeds aanhouden. — In Louwmaand des Jaars 1795 bezogt hy nog eenige Zieken met zyn rydtuig; doch bezwymde, als 't ware, van vermoeijenis, als hy een trap was opgeklommen. Een Geneesmiddel voor- te fchryven was voor hem een moeilyk werk. Hy klaagde zomtyds over verwarring in zyne denkbeelden, en ftaakte daarom allen arbeid. Men hieldt dit, in den aanvange, voor eene vlaag van Hypochondrie ; maar het bleek welhaast, dat eene gezette Melancholie hem niet toeliet eenigen tyd lang den loop zyner denkbeelden aaneengefcbakeld te houden. Hem wedervoer, 't geen zo veele Mannen van vernuft overkwam ; één fterk en alles overheerfchend denkbeeld overweldigde alle de overige , en bragt het zielsvermogen te onder, 't welk niet in Haat was dat denkbeeld te verwyderen. Alle teaenwoordigheid van geest behoudende, en de klaarheid zyner begrippen omtrent alle voorwerpen, verkoos hy niet langer zich daar mede bezig te houden: buiten ftaat om iets te verrigten, en zelfs zyne raadgeevingen niet dan met moeite uitbrengende, zag hy in zyne verbeelding fteeds den Vyand zyn huis plunderende, even celyk pascal geduurig een Vuurkloot waande aan zyne zyde te hebben, en spinello dagt dat de Duivel tegen over hem ftondt.—Hy gebruikte eenige Geneesmiddelen, en deedt een reisje; maar alles zonder vrugt. Hy keerde na zyn huis weder, vervuld met het zelfde ontrustende denk- » beeld, waar mede hy 't zelve verlaaten hadt; onophoudelyk was voor zynen geest het begrip, dat hy geheel van alles beroofd was. Dit treurig denkbeeld beheerschte hem H a der-  104 leeven van j. g. zimmerman. dermaate, dat hy zich van allen voedzel onthieldt; deels althans fchreef men die weigering toe aan zyne vrees voor Armoede. Hy vermagerde zodanig, dat hy een geraamte geleek , toen hy op den zevenden van Wynmaand des Jaars 1795, in den ouderdom van zes en zestig jaaren, ftierf. Zyne Egtgenoote betreurde hartlyk dien waardigen Man; dit deeden ook zyne Vrienden, zyne Zieken, en alle Geneeskundigen, die hun beroep ter harte neemen, en op vorderingen in de Kunst prys ftellen. Te regt mogt zyne troostlooze Weduwe fchryven : ,, Welk een „ Man zou myn zimmerman niet geweest zyn, indien zyne Zenuwen niet over hem geheerscht hadden!" — In de daad, het was zyn zeer aandoenlyk Zenuwgeftel, 't geen, in zommige omftandigheden, by hem eene kleinmoedigheid veroorzaakte , anders zeer vreemd van zyn ftevig Character; 't waren zyne Zenuwen alleen, die te Sans-fouci, by het naderen van 's Konings kamer, beefden; als hy in een rydtuig zat, duchtte hy alle oogenblikken voor eenig ongeval, en ftelde zich als eene bange Vrouwe aan. Zimmerman, wiens Leeven , Werken, Uitgang en Gefteltenisfe wy dusverre gefchetst hebben , was groot, zeer welgemaakt, hadt een vasten en gemaklyken tred, deedt zich behaagelyk voor, hadt eene aangenaame ftem, de volgeestigheid zyner ziele fchitterde ten ooge uit; en hoewel de Kinderziekte zyn aangezigt eenigermaate gefchonden hadt, was het egter flegts in die maatc , dat zyn Gelaat daar door zo veel belangryker wierd, als zyn vel in helderheid verboren hadt. # 0 * sfc Van 's Mans in 't Nederduitsch vertaalde Werken hebben wy, in onze Letteroefeningen , berigt gegeeven, en kunnen dezelve op ons Boekenregister, zeer gereed , door de desbegeerigen, naageflaagen en gevonden worden. Wy twyfelden geen oogenblik, hun dienst te zullen doen met hun een Man te doen kennen, wiens Leeven met opmerking te leezen niet weinig ftolFe tot nadenken geeft, en veele lesfen van nuttige toepasfing oplevert, ook voor de zodanigen, die zich in Leevenskringen geplaatst vinden, anderzins wyd en verre verfchillende van de Leevensbopbaan, die zimmerman betradt. uit-  uittrekzel eener reize rondsom de wereld. 10$ THTTRFKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD, i7de taaren MDCCLXXXV, M DCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door t. F. G. DE LA rêROUSE. UlTGEGEEVEN VOLGENS BESLUIT DER NATIONAALE VERGADERING VAN DEN 22 VAN GRASMAAND IJOT , DÖOR M. L. A. MILLET-MUREAU. (Vervolg van bl. 75 0 VTan den verregaander! diefagtigen aart der InwqondeV ren van Paasch Eiland heb ik, in myn voorgaand Reisverhaal, de doorflaandde ftaalen opgegeeven. Dit fluk verdient eenige overweeging. Hel i!j zeker, dat dit Volk het zelfde denkbeeld van Diefital niet heeft, 't welk wy daar van vormen. By hun is 'er misfchien geene fcbar.de.aan gehegt: maar zy wisten zeer wel, dat zy fteelende eene onregtvaardigheid pleegden; naardemaal zy onmiddelyk de vlugt koozen, om de ltraffe te ontgaan,welke zy ongetwyfeld vreesden, en die wv hun zeker zouden hebben aangedaan, 111 evenredigheid van het misdryf, indien wy ons eenigen langeren tvd op dit Eiland onthouden hadden: want onze verregaande zagtheid zou onaangenaams gevolgen naa zich hebben kunnen fleepen. • . . Niemand, de'vernaaien van de laatfte Zeereizigeren geleezen hebbende, kan de Indiaanen van de Zuidzee voor Wilden houden, in den volden zin dier benaammge. Zy hebben, daarentegen, vry groote vorderingen m Befchaafdheid gemaakt, en ik houd deeae Lieden voor zo bedorven, als de omftandigheden, in welke zy zich gepfaats? vinden, toelaaten. — Dit ongundig denkbeeld wegens hun, deunt niet op de onderfcheidene Diefdalknf welke zy pleegden, maar op de wyze van dezelve uit e voeren. De gröotde Schurken in Europa zyn zo geveinsd niet als deeze Eilanders. Alle hunne vnendfchapsbetooningen waren geveinsd; hunne wezenstrekken drukten nimmer een gevoelen van waarheid uit; en de man, dien men het meest moest wantrouwen, was de Indiaan, wien men op het oogenblik een gefchenk gedaan hadt, H 3 e  ICÖ UITTREKZEL EENER REIZE en .die zich het volvaardigst vertoonde om 'er duiz-nd kleine dienften voor te doen. «««aiw Met geweld bragten zy by ons Meisjes van dertien of veertien jaaren , in de hoope, dat wy iets voor dezelve zouden geeven: de wederzin,welken deeze jonge Dolers betoonden, wees uit, dat, ten "deezen aanzien, 'tiet Landsgebruik, gefchonden werd. Geen een Framchman bediende zich van het barbaarfche regt, hem gefchonken; en indien zy eenige oogenblikken aan deezê begeerten der natuure voldoening gaven, was het verlangen en de toeftemmmg wederzyds, en de Vrouwen deeden den eerften ftao Ik hervond in dit Land' alle de Kunften der Sociëteit Eilanden; doch met veel minder middelen om dezeb'e uit te oefenen, ter oorzaake van gebrek aan de ruwe doffen daar toe noodig. ' Hunne Canoes hebben ook dezelfde gedaante ; doch ze zyn zamengefteld uit zeer fmalle planken, vier of vyf voeten lang ; ten meesten kunnen zv vier perfoonen voeren. Ik heb 'er flegts drie in dit gedeelte van het Eiland gezien, en het zou my niet verwonderen, indien, wegens mangel aan hout, 'er eerlans geen éen gevonden wierd. Dan zy hebben geleerd, zich zonder dezelve te behelpen. Zy zyn in de kunst van zwemmen zo uitgeleerd, dat zy, zelfs ak de zee het holst ftaat, tot op twee mylen afftands van het ftrand zwemmen , en, na land keerende, dikwyls, uit aartigheid, de plaatzen kiezen, waar de branding der zee met het grootfte geweld op den oever breekt. _ Het kwam my voor, dat de kust niet vischryk is en ik geloof, dat de Eilanders meest van voorraad uit' het groeiend ryk leeven. Hun voedzel beftaat uit Aardappelen Yams, Bananas, Zuikerriet, en eene kleine vrugt welke op de rotzen aan den zeekant groeit, gdyk aan die, welke gevonden wordt in den Athmtifchen Oceaan ' on plaatzen, niet wyd van den Keerkring gelegen. De w'einige Vogels, welke wy op het Eiland aantroffen < kunnen niet aangemerkt worden als genoegzaam tot het uitleveren van een aanmerkelyk deel des voedzels. Onze Zeelieden ontmoetten 'er ge2n een Landvogel, en zelfs de Zeevogels zyn er fchaars. ° De velden worden blykbaar met vry veel beleids bearbeid. Zy plukken het gras uit, brengen het in hoooen zamen, verbranden t zelve , en bemesten den rond ïnet de: aslche. De Banana-boórnen planten zy in eene rechte lyn.  RONDSOM DE WERELD. • Ï07 Ivn Zv kweeken ook de Tuin-Nagtfchaduwe aan; maar k weet niet ten welken gebruike. Indien ik wist, dat zy vaten hadden , tegen het vuur beftand, dan zou ik denken, dat zy het atens even als op Madagascar, ot opjste de Frame , de Spinagie geëeten wordt; doch zy hebben eeen ander middel om hunne fpys te kooken , dan op de Sociëteit Eilanden; 't welk beltaat in een gat te fpnten, en hunne Aardappelen en Yams met gloeiend heete fteenen "gemengd met aarde, te dekken: zo dat alles, wat zy eeten, als in een oven gebraaden is. . De naauwkeurigheid, met welke zy van het Schip de maat namen, wees uit , dat zy geene onoplettende aanfchouwers geweest waren van onze kunften: zy bezagen onze ankertouwen, ankers, kompasfen, enz. enkeerden den volgenden dag weder met een koorde, om de maat nog eens te neemen ; 't welk my.deedt denken, dat zy aan land onderling deswegen met elkander gefprooken, en des eenigen twyfel hadden. Ik agt deeze Eilanders te minder,om dat zy my voorkwamen tot nadenken in ftaat te zyn. Doch eene bedenking zal hun, misfehien, ontfnappen; naamlyk, waarom wy «een geweld tegen hun gebruikten, fchoon zy wisten dat wy gëwapend waren , dewyl hun een fnaphaan voor te houden, enkel uit kortswyl, hun deedt wegloopen. Dan wv landden op het Eiland enkel om hun goed te doen: wv gaven hun gefchenken; wy liefkoosden de Kinderen; wv zaaiden in hunne velden alle foorten van nuttige Zaaden; wy gaven hun Varkens, Geiten en Schaapen , die waarfchynlyk zullen vermenigvuldigen; wy verzogten niets in ruiling: — nogthans wierpen zy ons met fteenen, en ftalen alles weg, wat onder hun bereik viel. -— Het zou misfehien onvoorzigtig geweest zyn, in andere omftandigheden, ons met zo veel zagtheids , ten hunnen op. zi en de Mimo/d. 'Er waren ook vry uitgeftrekte velden, bezet met de Tuin-Nagtfchaduwe, welke het my toefcheen dat hier geteeld werd op landen, reeds uitgeput door de teelt van Aardappelen en Yams. „ Wy wüin, blykt, volgens pêRousE.veel in bevolking agterwaards gegaan te vveezen , als mede in voortbrengzelen van den grond: dit althans mag opgemaakt worden uit het aanmerkelyk verfchil tusfehen de berigten dier twee Reizigeren. De Leezer, die begeerig mogt weezen om hun te vergeiyken, raadpleege de Reis van: kogsewein, ten Jaare 1730, of het Uitrrekzel, ''t geen de Prefident bes broises van dit Werk gegeeven heeft, in zyne Htfteirc des Navigations aux Terres AuRraks. Fr. edit. . (*) Morus Papyri/era, zeer veelvuldig op Japan, waar zy den bast bereiden tot papier. Deeze bast, by uiffiek veezelagtig zynde, dient aan de Vrouwen op Lomfiana tot het maaken van verfcheide werken van deeze draaden. Het blad is goed om Zydewormen te voeden. Deeze Boom groeit thans in Frankryk. f «i. £DIX*  RONDSOM DE WERELD. IOQ ,, Wy zetten onzen weg voort na het Gebergte, dat, fchoon van eene aanmerkelyke hoogte, geraaklyk te beklimmen- viel. 't Zelve is met gras begroeid. Wy befpeurden geene tekens van eenigen waterItroom. Naa omtrent twee mylen oostwaards gegaan te hebben, keerden wy zuidwaards na den oever, waar wy den voorgaanden avond geland waren, en op welken wy door onze Verrekykers eene groote menigte Gedenktekens gezien hadden. Veele lagen omverre geworpen, en het bleek, dat de Inwoonders geen werk altoos maakten om ze te herftellen; andere ftonden nog overeinde, met half verwoeste voetftukken. Het groodte, door my gemeeten, was zestien voeten en tien duimen hoog, het bovenftuk mede gemeeten, op zichzelve drie voeten en één duim haaiende; dit is van zeer poreufe Lava en ganscb ligt: de breedte , over de fchouders gemeeten, haalde zes voeten en zeven duimen; de dikte aan het grondftuk was twee voeten en zeven duimen. „ Een klein Dorp ontdekt hebbende, vervoegde ik my derwaards. Een der huizen was drie honderd voeten lang, en hadt de gedaante van een omgekeerde Canoe. Zeer digt by deeze plaats zagen wy de grondflagen van verfcheide andere huizen , welke niet meer beftonden. Zy beltaan uit fteenen van gekloofde Lava, waar in holen •zyn, twee duimen over 't kruis wyd. — Dit gedeelte van het Eiland kwam ons voor, in een beter ftaat van bebouwing , en volkryker te weezen , dan de gedeelten aan Cooks Baay gelegen. De Gedenktekens en Terrasfen waren 'er ook veelvuldiger.. Wy ontdekten op eenige van deeze Steenen, uit welke deeze Terrasfen zyn zamengefteld , eenige ruwe uithakkingen van Geraamten. Wy zagen daar ook drie holen met fteenen gevuld ; waar uit wy opmaakten, dat zy gemeenfchap hadden met graven, waar in de dooden lagen. Een Indiaan gaf ons, door zeer uitdruklyke tekenen , te verftaan, dat zy de Lyken daar ter aarde beitelden , en dat deeze vervolgens ten Hemel gingen. „ Op het Zeeftrand vonden wy Pyramiden van fteenen, zeer net gefchikt, bykans in dezelfde gedaante als de ftapels kanonkogels in een Amllery-park. Wy zagen eenige menfchen-beenderen in de nabyheid deezer Pyramiden en van die Standbeelden, die allen den rug na de zee gekeerd hadden. In den morgen hadden wy zeven onderfcheidene Terrasfen hezogt, op welke Beelden fton; H 5 den*  110 uittrekzel eener reize den, eenige nog overeinde, andere nedergeworpen, vani elkander alleen in grootte verfchillende. De befchadi-gingen des tyds waren 'er meer of min aan te zien, naar' derzelver oudheid. Wy vonden naast het verst afgelegene een pop van riet, verbeeldende'eene menschlyke gedaante, tien voeten hoog. Dezelve was gekleed in een witte (toffe , daar te lande gemaakt; het hoofd was van eene natuurlyke grootte, maar het lyf dun; de leden voorts in eene vry goede evenredigheid ; van den hals hing een net, in de gedaante van een mandje, overdekt met een witte doffe ; het bleek met gras opgevuld te weezen. Aan de zyde van deezen pop was het beeld van een Kind, twee voeten lang; de armen lagen kruislings, de beenen hingen nederwaards. Deeze pop kon niet veele jaaren bedaan hebben; misfehien was dezelve een model van dandbeelden, die opgericht zouden geworden zyn , ter eere van de Hoofden des Lands. Naby dit zelfde Terras waren twee Parapets, die eene ruimte bedoegen van drie-hónderd en vier-en-tachtig voeten in de lengte, en vier en twintig in de breedte. Wy waren niet in daat om te bepaalen, of dit een vergaderbak was voor water, of het beginzel van den aanleg eener fterkte; doch het kwam ons voor, dat dit een onvoltooid werk was. „ Onzen weg westwaards aan voortzettende, kwamen' ons omtrent twintig Kinderen tegen, die onder het opzigt eeniger Vrouwen gingen, en den weg fcheenen te neemen na de huizen, van welke ik hier boven gefprooken heb. „ Aan het Zuid-einde van het Eiland ontdekten wy den Crater of mond van een oude Volcano; de grootte, diepte en de geregelde gedaante verwekten onze verwondering. , Dezelve heeft de gedaante van een geknotten Kegel. De bovenfte zyde, welke de grootfte is, bleek meer dan twee derden van eene myl in omtrek te hebben; de benedenzyde mogen wy berekenen, door te veronderdellen, dat de zyde van den Kegel met den fpil een hoek van omtrent dertig Graaden maakt. Deeze laagde grondvlakte levert een volkomen cirkel op; de bodem is moerasfig; 'er zyn groote poelen vari versch water, welks oppervlakte bleek boven het waterpas der zee te zyn ; de diepte van deezen Crater is ten minden acht honderd voeten. „ Vader receveur, die in den Crater nederdaalde, verhaalde ons, dat dit moeras omringd was met eenige fchoo-  RONDSOM DE WERELD. III [ fchoone beplantingen van Banana- en Moerbezie-boomen. i Het blykt uit onze waarneemingen in het langs zeilen van ' de kust, dat een groot gedeelte daar van na den zeekant "i ingeltort was, en dus een aanmerkelyke breuk in den I Crater maakte; de hoogte van deeze breuk is een derI de van den gehèelen Kegel, en de breedte een tiende van den opper - omtrek. Het gras, 't welk uitgefprooten is aan de zyden van den Kegel; de moerasfen, welke men aan den bodem vindt, en de vruatbaaiheid | der omliggende landen, wyzen uit, dat de onderaarufche l vuuren aldaar, zints langen tyd, uitgebluscht zyn (*J). ï)e eenige Vogels, welke wy op het Eiland zagen, ontI moeiten wy in 't diepst van den Crater. ' „ De avond noodzaakte my om na de Schepen weder te keeren. Wy zagen, digt by een huis, eene groote menigte Kinderen , die, op onze aankomst , weglie1 ben Het fcheen ons toe, dat dit huis de woonplaats was i 'van alle Kinderen in dat Diltrict. 'Er was te weinig fverfcbil in derzelver ouderdom, om alle te behooren tot de twee Vrouwen, die .met derzelver oppasfing belast 1 fcheenen. Digt by dit huis was een holte in de aarde, l waar in zy Yams en Aardappelen kookten, op de wyze i by de Sociëteit Eilanderen gebruikiyk. , By ons wederkeeren aan de Tent bood ik aan drie | Inboorelingen de drie onderfcheide iborten van Dieren J aan, welke wy voor hun beftemd hadden. ,, Deeze Eilanders zyn gaptvry: menigmaal booden zy ri ons , onder den weg, Aardappelen en Zuikernet aan; ii doch zy lieten nooit eene gelegenheid voorby glippen I om ons te belteelen, als zy het ongeftraft konden doen. I „ Naauwlyks een .tiende gedeelte van het Eiland is I bebouwd. De landen, welke men ontgonnen heeft, zyn I aangelegd in een regelmaatig langwerpig vierkant , en I zonder eenige omheining. Het overige des Eilands is, 3 gelyk ook de toppen der bergen , met grof gras bedekr. i.1 Het was in het regen • faifoen, wanneer wy ons daar beI vonden , en volgens onze waarneeming was de aarde ten I minlten één voet diep doorwaterd. Eenige holen op de I heuvels bevatten een weinig versch water; doch wy zagen (*) „ Daar is op den kant van den Crater , aan de zyde na I de zee, een ltandbeeld, bykans geheel door den tyd vernield ; | dit vvyst uit, dat de Volcano, zints verfcheide eeuwen, op&eI houden heeft te brandt".."  112 UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD. gen nergens het minfte blyk van een waterftroom. Het land icheen van eenen vrugtbaaren aart, en 'er zou een veel overvloediger groei weezen, indien het wel bewaterd was. Wy verkreegen van de Inwoonders geen het minfte onderricht van eenig werktuig , by hun tot den akker-arbeid in gebruik. Waarfchynlyk fteeken zy in den gereed gemaakten grond, met ftokken, gaten, en planten op die wyze hunne Yams en Aardappelen. Schaars ontmoetten wy eenige Mimofas; de grootfte takken haalden, over 't kruis gemeeten, drie duimen. „ De waarfchynlykfte gisfing, welke wy konden maaKen omtrent de Regeering deezer Eilanderen, was, dat zy allen één Volk uitmaaken, verdeeld in zo veele Diftricten, als 'er Morais zyn, dewyl alle de Dorpen naby deeze Begraafplaatzen gebouwd waren. De voortbrengzels van den grond fchynen gemeen te zyn aan alle de Inwoonderen van het zelfde Diltrict. En dewyl de Mannen zonder eenige kieschheid de Vrouwen aan Vreemdelingen aanboden , is het vry natuurlyk te veronderftellen, dat ze aan geen Man in 't byzonder behooren , en dat de Kinderen , als dezelve gefpeend zyn , overgegeeven worden aan de oppasfing .van andere Vrouwen , die in elk Diftrict belast zyn met de zorge om dezelve op te voeden. „ Tweemaal zo veel Mannen als Vrouwen kwamen ons te vooren , en, indien de laatstgemelde niet minder talryk zyn, hebben zy zich meer in huis gehouden dan de Mannen. De geheele bevolking mag op twee duizend gefchat worden. Verfcheide huizen, welke wy zagen bouwen, en het groot getal Kinderen, deedt ons denken, dat het getal eer toe- dan afneemt. 'Er is egter grond om te denken, dat de Volkrykheid grooter was, toen men meer hout op het Eiland vondt. ■ Indien deeze Eilanders verzamelplaatzen van regenwater maakten , zouden zy een der grootfte onheilen van hunnen ftand verbeteren , en misfehien hun leeven verlengen. Men ziet op het Eiland naauwlyks één Man , die blyken draagt van meer dan vyf en zestig jaaren oud te weezen; indien wy anders uit het gelaat den ouderdom konden fchatten van een Volk, met het welk wy zo weinig bekend waren, en welks leevenswyze zo grootlyks van de onze verfchilt." O Vervolg hier naa} AAN-  byzonderheden wegens noord - america. II3 •aanmerkelyke byzonderheden, betreffende het noord -AMERICAANSCH gemeenebest. Getrokken uit eene der waards gedaane Reize, geduurende de Jaaren 1795, I796 en 1707 , door la rochefoucaUlt- LIANCOURT. (Vervolg van bl. 78.) Meermaalen had onze Reiziger gelegenheid, om de bewerking van de Ahornboom - zuiker te zien , en dien aangaande veele waarneemingen in te zamelen. Un* der anderen meldt hy, dat de boomen, zo als zy m het wilde groenen, jaarlyks ieder drie ponden zuiker geven, doch datdie hoeveelheid tot zes of zeven ponden kan vermeerderd worden, wanneer de boomen, met behoor yke tusfchenruimten, in een bogaart worden geplant. Niet alleen bekomt men uit het eerfte zap van deezen boom de zuiker, maar het tweede zap is zeer gefchikt tot het bereiden van een aangenaamen Cyder - drank terwyl eene derde tapping goeden wyn-azyn oplevert De tyd, op welken men dit zap bekomen kan, begint met den eerften Febnjary, en duurt zes weeken; doch zo dikwils als het bedien tyd regent of vriest, moet mer, de. dagen voor verboren rekenen, en dus wordt de inzameling zeer gering, wanneer het zaïzoen tegenloopt. Met dat alles fchynt dleze zuiker een voorwerp van een voor. deeligen koophandel te kunnen worden: dewyl, over t algemeen gerekend, twee perfoonen, 111 één zaïzoen, vyf of zes honderd ponden zuiker kunnen bereiden, en men dus in ftaat is het produft te vermeerderen, naar maate men meerder bandenjan aan het werk ftellen ; zynde de overvloed der boomen zo groot, dat men met ligt handen genoeg zal kunnen bekomen, om ze alle te ge- bf Onder de nieuwere ontginningen van onbtbomvóe f™"" den in Noord - America is die van den Heer Wtlhatnfoa de aanzienelykfte. Het grondgebied, '«.geen men hem rregeeven heeft, is aan den eenen kant bepaald door het lefr Outario en aan de andere zyden , meerendeels, doör de rivier Génesfée. Zyne geheele bezitting zal on-  ii4 BYZONDERHEDEN geveer tachtig Engelfche mylen lang en vyf-en-dertig breed zyn. De eerfte uitgaven, die hefteed hebben moeten worden, om op eenen zo uitgeftrekten grond iets te beginnen, zyn voorzeker onnoemelyk groot geweest: want de aanlegger heeft, ten dien einde, behalven het aanleggen van rydwegen na de voornaamfte nabuurige Steden, nog eene menigte huizen en fabrieken moeten bouwen, onder welke men zever, houtzaagmolens en drie koornmolens telt. Ondertusfchen zyn hem reeds veele zyner uitgaven vergoed, door het verkoopen van achtmaalhonderdduizend akers, op welke hy ten minftenvyftig duizend ponden fterling heeft gewonnen. Van hier begaf zich onze Reiziger met zyn gezelfchap na den beroemden waterval van Niagara, aangaande wel. ken hy , onder anderen , het volgende aantekent.. De vloed, die uit het meir Erié voortvloeit, verbreedt zich allengskens, zelfs tot drie mylen wydte by Chippava, Thans vernaauwt hy zich lpoedig, en loopt teffens langs een bed van eene fteile helling, tot dat hy aan de plaats des watervals nadert, op welke het water met de grootfte fnelheid een val doet van honderdzestig voeten hoogte, die echter in zekeren zin in tweeën gêfplitst is door een eilandje, 't geen uit den rotsfteen uitfteekt, en hard genoeg is , om de woede van het water geduurende zo veele eeuwen te hebben kunnen verduuren Het nederftortend water verdeelt zich, in zynen val, voor •een gedeelte, in een damp , die verre boven de hoogte van den val opryst, en zich zelfs met de wolken fchynt te vermengen. Het overig water vormt, door zvne botzingen tegen de rotzen, een geduurigen draaikolk , die geheele wrakken van fchepen, ftammen van cn-wortelde boomen, en allerlei andere dingen, op het ftrand uitwerpt, die in het water der menigvuldige meiren en rivieren, welke hier, te zamen vereenigd, als ter nederftorten, zyn verzameld. Beneden den waterval vernaauwt het bed der rivier zich nog merkelyk, eveneens als of een gedeelte van deezen ontzettenden vloed was yerdweenen, of weggellokt in de ingewanden der aarde. Het gedruis, de kooking van het onregelmaatig gefchokt water, en eene verbaazende ihalheid der golven, houden aan, tot zeven of acht mylen beneden den waterval, en men kan eerst op een afftand van negen mylen, zonder roekeloosheid, van den eenen oever tot den anderen vaaren. Nog is aanmerkenswaardig, dat het water in zynen val,  WEGENS NOORD-AMERICA. H5 val door de teffens aanhoudende voortgaande beweeging, Se kromme lyn befchryft, die een vryen toegang, van eeSfge voeten breedte, tusfehen den voet der rots en den waterval zeiven overlaat. Hier kan men veilig wanddenTdoch men is 'er als afgefcheiden van de geheele waere d , terwyl het water, door de groote dikte zyner Som; van vooren en van boven, allen toegang van verfete lucht belet; zo dat men niet lang in deeze zonderlinge grot kan vertoeven, zonder gevaar van te (likken. W zyne terugkomst van de Noordelykfte (grenzen van den Noord-Americaanfchen Staat, begaf zich onze. Reiziger na Masfachusfetts, en kwam ziek te Boston, Jan waar hy, na zyne herftelling, over Philadelphia na de Zuidelyke Provinciën vertrok, alwaar hy geheel andere zeden en manieren ontmoette , zo veel verfchillende van die der Noordelyke Gewesten, dat hy als in een ander land fcheen overgebragt. Te Charlestown vindt men, in de hebbelykheden der inwooners, byna niets gemeen met die van Philadelphia, dan de weelde in het Aanrichten van prachtige gastmaalen. De vermogende heden, die hier woonen , zyn met, gelyk in het Noorden, in eene geduurige bezigheid om hun vermogen te vermeerdere!, maar laatenter bejaagen van winst over aan de kooplieden, die hier zeer menigvuldig zyn. De eigenaars der plantagien verkoopen meestal hunne producten aan de kooplieden; welke geringe arbeid hun met veel beleid veiichaft: zo dat zy bunnen meesten tyd aan de vermaaken der zamenleving kunnen befteeden. Deeze landbouwers woonen zelfs niet eens op hunne plantagien , maar vergenoegen zich, met dezelve, van tyd tot fvd , te gaan bezoeken; terwyl zy het verder beduur aan een Diredeur overlaaten. Deeze vermogende heden zyn dus meerendeels deeds te Charlestown, en die weiTe, welke anderzins nog al op hunne landhoeven wonnen , begeeven zich, geduurende het heet zaïzcen, ook na de Hoofddad, om dus de gevaarlyke heete koorzen te vermyden, die, in de nabuurfchap der Rystvilden, zo menigvuldig en zo doodelyk zyn. De kooplieden drvvenwel een uitgebreiden handel, doch laaten hunne meeste zaaken ook&al door gelastigden verrichten ; zo . dat zy fteeds den noodigen tyd hebben , om deel te neemen in de rykelyke gastmaalen, de kostbaare .theeJSyen, de fchouvvfpelen , en in de overige vermaaken, in welke alles, wat eenigzins vermogend is, hier  EYZONDEUHEDEN zyn leven flyt. De meeste ryke inwooners van Zuid-4 Carolma zyn m Europa opgevoed, en bezitten dus eemï imaak en eene leiding in hunne bedryven, die meer meri de onze overeenkomt, dan met die der Noordelyke Amencaanlche Gewesten. De vrouwen zyn hier ook leeven-diger, en neemen deel aan alle de vermaaken der za4 menieving, zonder dat het haar tot oneere wordt gere-J' kend. Dus is de Sexe hier aangenaamer en geestiger,, dan te^ Philadelphia , doch mineer begaafd met fchoonheid; t geen voornaamelyk aan het climaat moet wof . den toegefchreeven , door welks ongunftigen invloed , j zo wel mannen als vrouwen, fpoedig verouderen. Dik-1 vvyls zou men eene vrouw van dertig jaaren voor een besje aanzien: terwyl de mannen, op hun vyftigfte jaar, | reeds geheel grys zyn. • 6 J ' Schoon de invoer van Negers eigentlvk verboden is, I gaat dezelve toch fteeds Iwaren gang hoewel echter dit verbod eenige verzachting heeft te wege gebragt in het lot deezer ongelukkigen, welke men ter markt brengt r als osfen of paarden. De fteeds vernieuwde vertooning van deezen koophandel, die doorgaans, vier of vyf maaien ter week, plaats heeft, maakt hun , die deezen handel byWoonen, ongevoelig voor zulk een fchandvlek des menschdoms: terwyl het dringend eigenbelang daar aan den naam geeft van het vry gebruik maaken van zynen eigendom. Hoe onbillyk, intusfchen , de Slaavenhandel ook zyn moge, tot hier toe is men, in de meeste plaatzen van America, in de onmogelykheid, om zonder denzelven de zaaken gaande te houden. Inzonderheid heelt dezelve m deeze landftreek plaats, alwaar de bezittingen van eene groote uitgebreidheid , en veelal verre van elkander verwyderd zyn. Veele eigenaars hebben hier verfcheidene plantagien , die zy maar voor een gedeelte kunnen bebouwen , om dat zy alles met hunne eigene Negers moeten verrichten, zonder dat zy elders Negers of andere arbeiders kunnen huuren. Inzonderheid geldt dit het Westelyk gedeelte des lands, 't welk veelal beftaat uit natuurlyke of door konst gemaakte moerasren, die tot den rystteelt dienen; waar door het land zeer ongezond wordt , en jaarlyks aanleiding geeft tot kwaadaartige koortzen, die voor de blanken dikmaals doodelyk zyn , doch de Negers zelden aantasten. Het Oostelyk gedeelte van dit Gewest is intusfchen veel hooger, en daar door gezonder. Hier plant men geene Ryst, i  wegens noord-america. h? Hyst > maar Catoen, Tabak, en Graanen van allerlei aard. , Georgië is nog veel ongezonder dan Zuid-Carohna , en daar door ook nog weinig bebouwd. Savannah, de Hoofdftad der Provincie, bevat naauwelyks zevenduizend inwooners , en daar onder maar drieduizend blanken. In deeze Stad vond onze Reiziger geen gebouw van eene zo groote uitgebreidheid en fterkte , als de openbaare begraafplaats: buiten twyffel, om dat deeze laatfte verblyfplaats des menschdoms alhier berekend is naar derzelver noodzaakelykheid , van wegen de menigvuldige fterfgevallen. De landbouw beftaat hier voornaamelyk in het bouwen van Catoen en Ryst : zynde de kweeking der Indigo geheel te niet geloopen , en die van den Tabak onlangs aanmerkelyk verminderd. De vrye invoer der Slaaven is hier nooit verboden geweest , en kan hier ook niet ontbeerd worden, zo lang men geen middel weet te vinden, om den Rystteelt te doen vervangen door het bouwen van een gelykzoortig graan, 't geen aangekweekt zou kunnen worden, zonder behulp dier ondergeloopene velden, die voor de gezondheid der blanken zo doodelyk zyn. Op de grenzen van Georgië woonen de Indiaanen, die den naam voeren van Chak Saws , Chérokées en Creeks. Men begroot het getal deezer lieden op ongeveer vyfen - dertig duizend zielen. Zelden leven de bewooners van Georgië volkomen in goede vriendfchap met hunne koperkleurige nabuuren , en zy zouden ze gaarne na de overzyde der Misfifippi doen verhuizen. Ondertusfchen moet men erkennen, dat de Georgiaanen zeiven de oor« zaaken zyn der gefchillen , in welke zy met de Wilden komen. Deeze lieden zyn de ondeugendfte van allen , welke de Noord - Arnericaanfche Gewesten bewoonen. Zy veroorloven zich allerlei kwellingen, diefftal , verraad, moord , en alle andere misdaaden, tegen de inlanders, die zich dan wel eens, met eene ontembaare woede, wreeken, en zo wel hunne onderdrukkers, als derzelver geheele huisgezinnen, uitroeijen. Niet alleen Haan de Georgiaanen een greetig oog op de bezittingen der Wilden , maar ook op die der Spanjaarden in Florida, die hun zeer gelegen zouden komen. Hoe zwak de Spanjaarden hier te lande zyn, kan men hier uit genoegzaam opmaaken , dat zy geen middel weeten, om zich van het noodige te voorzien, dan door tusfchenmeng. 1800. no. 3. I komst  HS BYZONDERHEDEN WEOENS NOORD -AMERICA. komst der Engelfchen : hebbende Spanje, 't geen bvkans ongelooflyk fchynt, aan twee Engelfche Maatfchappyen het uitfluitend recht toegedaan, om West-Flonda van al het noodige te voorzien; 't geen den Enge fchen in handen heeft gebragt den geheelen handel in vellen yan bevers, otters, en van alle andere pelteryen, tot zelfs in Georgië. In de Zuidelyke Provinciën van Noord - America ontmoet men dezelfde onverfchilligheid voor het beoeffenen der Weetenfchappen, als in de Noordelyke Gewesten, in de laatstgenoemde kan men dit toefchryven aan gebrek aan tyd , van wegen de onmaatige begeerte, met welke een ieder bezield is, om zich te verryken. Dan daar deeze gouddorst in de Zuidelyke deelen weinig bespeurbaar is, mag men 'er zich over verwonderen , dat de Weetenfchappen, zonder welke een nieuw Land nooit tot zyne rypheid komen kan , hier zo traag worden beoeffend. Men vindt wel hier en daar, in de Vereenigde Staaten , eenige Maatfchappyeri van Wysbegeerte, Geneeskunde , Fraaije Letteren , Landbouwkunde, enz.; doch deeze Vergaderingen houden geen gemeenfchap met elkander, en zommige vergenoegen zich met den blooten tytel, zonder iets uit te voeren : terwyl zy voorzeker veel dienst zouden kunnen doen, met het yerfpreiden van eenvoudige onderrichtingen over den Landbouw, het ontginnen van woest liggende landen, de Geneeskunde, enz. (Het Vervolg en Slot hierna.) IETS OVER HET PLAGIAAT, OF LETTEEDIEVERY. Het fieelen is, nagenoeg, zo oud als de waereld. Uitfleekende glans en luister lieten nimmer af, de oogen der begeerlykheid en des ryds tot zich te trekken. Nauwelyks verwierf eene Maatfchappy zich eenig aanzien of grootheid, of men vond 'er Dieven. Even dit zelfde kan meii zeggen van de I.etterdievery: deeze ftaat ook met de waereld in oudheid gelyk. Zo draa befcbaafde Maatfchappven begonnen hebben te beftaan ; zo draa 'er menfchen gevonden wierden die, door het aankweeken en openleggen van fchitterende verIhndelyke vermogens , aan anderen den voorrang betwis'ten aag men, van dat oogenblik af, Dieven, die zich met de ge' leer-  iets over de letterdievert. 119 leerde voortbrengfelen van anderen verrykten; en wel met grooter vryheid en onbelchaamdhtid , om dat Dief 'alen van dat foort niet door itr.uge wetten, gelylt het wegrooven van eens anders wettigen eigendom, wierden te keer segaan Reeds in den ucbtendftond der waereld, onderwond zich prometheup, juriTER in het vormen der menfchen m te bootfen; ja, om zyne beelden te meer (choonbeids by te zetten , en den glans des Opper-menfchenvormers te verdon' eren, iloop hy fteelsgewyze ten Hemel in, nam van daar het geheiligd vuur, om met hetzelve zyne ruuwe aardklompen te bezielen, 'loe ontzettend ook zyne ftraffe geweest zy, echter heeft zy weinigen afgefchrikt. Allen denken wel aan den Caucafus, en den lever pikkenden Gier; maar weinigen bezefFen , dat zy ook deeze Itrenge ftrafoeffening met het grootfte recht verdienen. Immers, nauwelyks vertoont 'er zich, zelfs in onze verlichte da. gen, eene fchoone helena, of men ziet duizend menelaussen en parissen gereed , om die fchoonheid weg te voeren, en ten bunnen gebruike te doen dienen. Afzichtelyke Kraaijen, die de afgevallene of uitgerukte Pauwen-vede^n opraapen , en , met dezelve opgefierd, naast de zyde des Pauws durven (lappen, heeft men in alle tyden gevonden , en men treft ze nog daaglyks aan, by alle befchaafde Volken. En dit heeft niet alleen plaats by weezens, die, door logheid buiten ftaat om iets uit te denken , alleen dour roemzucht gedrongen worden, met vreemden roof hunne fchamclheid te bedekken, maar zelfs by 2ülken, die het meest op de i.etterdievery fchelden, aanhoudend op hun fcheppend vernuft op hunne verltandeiy e vermogens, fnoeven , en met de grootfte verzekeringen betuigen, dat de vruchten van hunnen arbeid, welke zy der waereld ter beoordeeling voorleggen, onvervalscht uit hunne ei4en harsfenen zyn voortsjefproten. Ieder verfiert zich maar met den voorhanden zynde buit (*). Wel is waar, dat een beleezeti beöordeelaar , even gelyk socrates , die den hoogmoed van den Wysgeer anthistenes door de gaten van zynen gefcheurden mantel ontdekte, ook in ftaat is, dezulken, nu en dan , hunne verwaande bedriegeryen onder den neus te wryvtn, en hunnen trots te vernederen; maar hunne halftarrigheid, al worden zy , in flagranti dili&o , betrapt, is even zo min tot bekentenis te dwingen, als die Lacedemonifche jonden, die, weettnde, dat het fteelen, volgens de watten van lycukgus geoorloofd, dan alleen maar fchandelyk Was , wanneer men van de daad kon overtuigd worden, zich liever, van een' geftoolen, en onder zynen mantel verborgen Vos , het hart liet af kuaagen, dan zich eene bekentenis te laaten ont.vringen , welke hem voor altoos met het brandmerk van oneer zou beftempeld hebben. (*) QïMüue f* /poliis rectnttbus ornat, Virg. Atn, Lib. II. I 2  120 IETS ben. —— Cewoone dieven, door pyn en banden genoodzaakt, belyden ten laatften hunne wandaaden : een Letterdief bekent nooit, en ontduikt dus meestal die verachting,waarmede hy door het vonnis van alle zelf fcheppende Vernuften moest gebrandmerkt worden. Vruchtloos trachtte philolaus den Godlyken tlato zelf te overtuigen, dat hy deszelfs werken i,ad geplonderd, om zyne eigene met dien roof te ftoffeeren ,• plato wist allen onderzoek van dien aart behendig te ontwyken. Men verweet aristoteles in het openbaar, dat, zo democritus en andere Wysgeeren opftonden, om hunne eigendommen , waarmede hy zyne Schriften oppronkte, van hem te rug te vorderen, 'er niets dan bloote geraamten zouden overbiyven: het ging met hem , als met den Dichter menander , wiens boeken , fchoon door cratinus en aristophanes , om l.etterdievery, ernftig aangeklaagd, evenwel, om dat het moeielyk valt, in zaaken van dat foort , rechtvaardig te beflisfen, de gerechte ftraf, door allerhande uitvlugten, wisten te ontgaan. Ja, al Honden, b. v., racinê, corkeille, thomas, voltaire, enz. uit het kille graf op , om veele onzer hedendaagfche NederlanJfche Dichters voor den rechtbank der genie te daagen, als hebbende zy de voornaamfte fchoonheden, met welke, zo wel hunne Toneelwerken , als andere in groot getal vervaardigde Gedichten praaien , van hunnen akker weggeftolen; al riepen zy hen met eenen doodbleeken mond toe , Ego Virgilius feci, tulit alter hmorem, altoos toch zouden zy blyven beweeren, dat deeze vruchcen, op hunnen eigen grond ingezameld , hen in wettigen eigendom toebehoorden , en zouden de klaagenden met een' fchamperen lagch afzetten. 'Er blyft dus weinig hoop overig, om eene misdaad, van den aanvangder waereld reeds begaan, en tot op onze tyden toe, met zo groote onbefchaamdheid , voortgeplant , immer uit geleerde Maatfchappyen te kunnen weeren, en de lelyke Kraaijen te beletten , om , met geftolene vederen omhangen , zich onder den ftaatigen troep van fchoone Pauwen te mengen ,- evenwel wil ik het waagen, ('er mogt nog iets aan hunne bekeering te doen zyn) om iets ter neder te ftellen , waar aan de Letterdieven/ zich kan fpiegelen. ó Gy! die even met de Werken van de geleerdfte Schryveren omfprirgt, als de Dwingeland diokysius met zyne Vrienden, die hy, volgens het zeggen van diogenes, befchouwende als wynzakken, zo lang Hechts eenig aanzien voor dezelve behield , als zy eenige lekkere fappen bewaarden, en zyner wellust konden bevorderlylc zyn ! Gy, die , als vraatzieke Harpyen , op vreemden roof verhit, alles, wat gy kunt, medevoert, en wat uwe roofzucht niet kar, wegfleepen , vergruist en verdelgt.' Gy! die, zelf, door logheid en bekrompenheid van verftand , buiten de' mooglykheid gefield, om op eenige eerbelooningen aanpraak te maaken, de Werken van geleerde en vindingryke Vernuften eer-  CVEIt DE LllTTERDIEVIRY. 121 eerloos befteelt; hunnen luister door uwe woorden bezwalkt, om uwe gewaande grootheid te meer te doen affteeken, en, door gehuurde en geroofde fchoonheden , het oog der waereld te verblinden (") ■ wat toch is We bedoeling? Bezeft gy niet, hoe laaghartig uw beftaan zy'? hoe verachtelyk dit u maakt in de oogen van Kenners? Weet gy niet, gelyk plutarchus zegt, dat het allereerloost is, uwe grootheid te bouwen op de puinen van hen, die de fterkfte hand tot uwe verheffing hebben geleend ,- dat gy volmaakt gelyk ftaat met den verachtelyken Kiekendief, welke den Arend verliet, toen hy door vermoeidheid niet meer kon vliegen? Weet gy niet, dat het misdaadiger is, den letterarbeid van afgeftorvene verftanden zich toe te eigenen , dan hunne asfche en fchimmen te ontrusten ? Zo uwe voortbrengselen eens die waarde bezaten, dat zy de aandacht van waare Kenners konden trekken; zo gy eens in ftaat waart, om eigene en onvermengde fchoonheden op te disfehen , hoe zoudt gy dan te moede zyn, wanneer anderen die voor uwe oogen Wcgftalen, en uwe paerlen misbruikten , om hunne doffe kroonen op te fleren? Zoudt gy niet van fpyt en verontwaardiging in uwe ziel verteeren, en, gelyk isocrates in diergelyk geval, uw leeven in zelfsverveeling rondOeepen ? En gy fchaamt u niet, anderen dit grievend leed aan te doen, en, wat gy in anderen wraakt, met een orveibleekt gelaat te verrichten? Duizenden van verftorvene Vernuften roepen, als ik.zo mag fpreeken, ltlaagende uit het fomber graf: Post aliquot mea regna videns mirabor aristas. Impiits hac tam culta novalia miles habebitl Barbarus Aas fegetes? .., — cn queïs confevinms agro%i Infere nunc Meliboeë pyros, pone ordine vites (f). Evenwel ftopt gy uwe ooren voor die klaagftem, gelyk uxysses dezelve ftopte, om niet verlokt te worden door den betoverenden Sireenenzang ! Zo verre, zegt tlinius, ging weleer de achting en eerbied der oude Schilders voor hunne verftorvene Medekunftenaars , dat zy het voor eene heihgfehennis hielden, iets aan hunne nagelaatene Kunstdukken te veranderen , al was het zelfs, dat een verhaaste dood hen nad bekt de laatfte band aan dezelve te leggen. Volgt deeze loflyke befcheidenheid na, liever dan voor het oog van anderen met geleenden glans te pryken. Heeft de natuur u de noodige krachten geweigerd, om in eenig vak van geleerdheid te fchitteren , dan is het veel edelmoediger, zyn onvermogen openlyk te belyden , zyn' fchryflust te beteugelen, dan, in trotfehen {*) Coweliare juvat prusdas, et yiverc rapto. (t) ViRG. Eclog. 1. I 3  121 iers gaan, de natuur geweld aan te doen, en, terwyl men nauwslyks op de voeten kan ftaan, met icarus naaf de zon te willen opvliegen, op door kunst gemaakte of geroofde vleugelen- of den toon des Nachtegaals te willen nazingen , daar men flechts als een Uil kan kr.asfen. De natuur heeft haare gaaven onderleheiden. en met ongelyke maate, uitgedeeld; al wie derzelver infpraak volgt, is pryzensw.tardig. 't Is loflyker met BOiLEAu te zeggen, als men geen vonkje dichterlyk vuur in zyn hart voelt glooren : Pour mot Phebus e/i fourd, et Atollen efl mort ; dan den Zangberg te ontluisteren , door de fchoonheden van oude en laatere Dichters als eigene uit te venten. ö Welligt verbeeldt gy u, dat gy, fchoon met eens anders verdienften uitgedost, evenwel het oog der menfchen zult verblinden, en de waereld van uwen roem zult doen gewaagen gy bedriegt u grootlyks gy hygt naar grootheid, en zult niets dan fchande en oneer inzamelen. Hoe duur kwam PHAeroN zyne roekeloosheid en verwaandheid niet te ftaan, toen hy, flechts met menfehelyke krachten bedeeld, het werk van den Onfterfelyken wilde verrichten ! Hoe noodlottig was het uiteinde van icarus , toen hy, met verachting van de wyze Iesfen zyns Vaders, de blaakende zon te dist naderen w.lde! Dieigelyk lot toeft allen, die buiten hunnen natuurlyken fphter fpringen en op eens anders roem hunne grootheid pooien op te bouwen. Overal fchamper afgewezen met vernedering en verwytingen overlaaden , voor een voorwerp van fpot en algemeene verachting gehouden, durven zy van fchaamte nauw de oogen opflaan, even telyk de Efel by phaedrus, die, door den fterken wind van. zyne leeuwenhuid beroofd, door welke hy onder de landlieden fchrik en ziddering had verfpreid , zynen roekeloozen trots met een dubbeld getal ftokflagen moest boeten. Nauw verfchynt 'er een Werk to het licht, van welken aart ook , of men ziet een drom van archimehesseïi in de\weer, om te beproeven of onder het ('chitterend goud ook eenige vermenging van 'geringere metaalen gevonden worde. De cratinussen rusten niet, voor dat zy de versch uitgekomeneWerken, als het ware op de pynbank heb )en gebragt, om de Schryvers eene onbewimpelde bekentenis af te persfen. De honderdoogige argussen gluuren aanhoudend in het rond, en gispen met eene onverbidlyke geftrengheid, de kleenfte feilen niét alleen, maar tevens den gerinjften Diefftal. Al heeft men dan de b'-hendighetd m het fleelen van den befaamden cacus • at is men, gelyk hy, op allerhande listen en bedriegeryen afgericht , vroeg of laat weet de een of andere hercules den roof te ontdekken, en den daader loon naar werken te verfchaffen. Streelt u dan niet met de blyde hoop, verach¬ te-  OVER DE LETTEUDIEVERT. 123 telyke Letterdieven! dat uwe wandaaden lang in het duister zullen blyven. Ontrukt vry de fchoonfte plaatfen aan hora- tius , virgilius , racine, corneille , voltaire, Om dezel- ve in uwe Werken in te lasfchen: zwygt vry van hunne ver. dienften, om grootsch te gaan op eenen kortftondigen lof, welken het Publiek u , in zyne eerfte vefbystering , toezwaait Eenmaal zullen zy tegen u getuigen: eenmaal zal hen recht wedervaaren voor den beicheiden rechtbank der onpartydigheid! Hi zwygen zy, dan zullen uwe eigene Werken tegen u ïpreeken, en een billyk vonnis over uwe verdienden ftryken! Vaart maar voort, zegt martiaal tegen hen, die zich zyne vindingen toeeigenden , om den edelen eernaam van Dichter, by de kiefche Romeinen , ten zynen kosten , te verwerven : uwe Weiken zullen u eens vraagen: Is 't niet eens anders roof, waarmei g u hebt verrykt ? Is V niet eens anders goed, waarmei gy ftaatig prykt? '/ Is nutloos, u voor 't recht te daagen, Vermits uw werk u zelf van diefftal overtuigt (*). 't Is edel, (ik beken het) zyne krachtigfte poogingen aan te wenden , ter uitbreiding en aankweeking zyner verftandelyke vermogens —— 't is roemryk , door geleerde Schriften, den kring der Weetenfchappen uit te breiden , en , langs dien weg, zynen naam aan de laatfte nakoomlingfchap aan te be- veelen 't Verdient lof , de voetftappen onzer grooter voorgangeren te betreeden, en het fpoor, 't welk naar den Tempel der Wysheid leidt, verder te vereffenen Maar zo hier toe de vereischte krachten ontbreeken, en de natuur ons minder gunftig bedeeld heeft met 'uitlteekende zielegaaven, is het veel loflyker , zich zeiven niet als Sehryver aan het Publiek te willen opdringen , dan, met eenen geleenden tooi, deszelfs achting en eerbied af te vergen. Schriften, al iteeken zy in verhevenheid en fraaiheid af by die van Geleerden van den eerften rang , zo zy flechts op hét gezond verltand gegrondvest zyn, en met eene eigene, ongakunftelde voordragt pryken , erlangen altoos een heusch onthaal : daar , integendeel , de Letterdievery , vroeg of Iaat , die behandeling wedervaart, welke de trotfche waan en hoogmoed verdienen. De uitmuntende Dichter maniuus fchreef zich altoos deezen ftelregel voor: '* Wil (*) lniice non opus efi nostris, nee vjndici liiris, S(*t contra,; d'citque liii, tua pagina fur et,- l 4  124 IETS OVER DE LITTERDIEVERY. 'k Wil nimmer iemands werk befteelen. Ik plant, ik oogst van eigi n grond. De vrucht, die hier te wasfen ftond, Zal ik der waereld mededeelen (*)• Deeze befcheidenheid en ingetoogenheid ftrekken ieder ten voorbeelde; deeze les verdient met guldene letters gefchreven te worden voor het oog van elk, die, door fchriftelyke of mondelinge voordragt, zynen letterarbeid aan de algemeene beoordeeling aanbiedt. Dan zou gewis die vloed van Boeken, die ons daaglyks overftroomt , minder worden. Geringere verftanden, onbekwaam om de geleerdheid met nieuwe vindingen te verryken , zouden de geleerde voortbrengfelen van anderen gebruiken ter leeringe en aankweekinge hunner vermogens , niet om, met dezelve belachlyk opgetooid, voor het oog van het Publiek te pronken ; en de waare geleerdheid zou door haaren fchoonen glans te helderer fchitteren, en met algemeene goedkeuiing vereerd en ontfangen worden. Amfterdam, Eds. E". Jan. i8co. {*) Noslra loquar. Nulli return debchimus orfa, Nee fuTlum , fed opus veniet. Man. Lib. II. OOSTEBSCHE GRONDREGELS EN SPREUKEN. 's "\ T enfehen Leeven is een Dagboek , in 't welk geene , iVJ. dan braave en loflyke daaden, behoorden te worden opgetekend. Uwe Ouders verheugden zich by uwe Geboorte , terwyl gy fchreeuwde. Leef dan op zulk eene wyze, dat, daar gy vrolyk zyt in 't oogenblik uws afftervens, anderen moogt zien weenen. Wie van beiden aanfehouwt de Hemel met het meeste genoegen —— den Ryken , die een zegen voor den Armen is, of den Armen , die den Ryken niet benydt ? De ilegtite van alle Vorften is hy , die de Boozen met hoope üreelt, en alleen fchrik verwekt in den boezem der Braaven. De Wereld zou verlooren gaan , indien 'er geene dan Geleerden waren. Eenmaal wee over den Man , die van alles onkundig is; maar zevenvoudig wee over hem, die, wanneer hy weet wat regt  OOSTERSCHE GRONDREGELS EN STREHKEN. 125 regt en goed is, in eenige betrekking , ftrekkende tot het welvaaren en geluk des Menschdoms , hetgeen hy weet niet daadlyk te werk fielt. Vorften kunnen niets goeds doen, zonder den raad der , Wyzen en Braaven ; maar de Wyzen en Braaven kunnen gelukkig weezen , zonder de gunst en befcherming c!er Vorften. De braafiien onder de zodanigen , die onder de Kinderen der Menfchen Grooten genaamd worden , zyn de zulten , die vermaak fcheppcn in het gezelfchap der Verftandigen en Braaven. Het flegtfte cbaraéter onder hun, die men met den naam van Philofophen vereert, is dat van den Man, die alleen de Vriendfchap der Grooten zoekt. Wee dat Volk, by 't welk de Jonge-lieden reeds de Ondeugden der Bejaarden hebben, en den Bejaarden nog de Ongeregeldheden der Jeugd aankleeven. Het rustloos geJeeite des Menschdoms mag men in twee deelen onderfcheiden In Menfchen, die zoeken en niet kunnen vinden; en de zodanigen, die vinden en niet weeten te genieten. Een Mensch kan zonder Broeder, maar niet zonder Vriend, leeven. De weezenlyke Wees is hy niet, die zynen Vader verlooren heeft; maar hy, die van zynen Vader geen goede Op« voeding verkreeg. Het is met een geuit Woord even eens als met een afgefchooten Pyl : de laatfte, eens afgefchooten , keert niet tot den Boog te rugge; het eerfte komt niet weder op de Lippen. Het Geheim, my toevertrouwd, is myn Slaaf: my eens ontfnappende, zou liet myn Meester worden. Wanneer een ligt. volvoerbaar werk te doen ftaat, waarom zult gy dnn overtollige middelen aanwenden ? Waarom een Piek opvatten, als een Naaide het verrigten kan? Onder alle onderfcheidene foorten van Haat is die van een Nyfigaart de onverzoenlykfte. Deeze is een ongeneesbaare kanker. Geduid is de fleutcl voor elke deur , en het geneesmiddel tegen allen kwaad. Ongeduld onder drukkend leed is de diepte der verdrukking zelve. De Kat is een Leeuw voor de Muis.; maar deeze flegts een fvluis voor eten iyger. Honden blaffen tegen de Maan; maar de Maan blyft des ondanks ongeftoord fchynen. De Deurv.auter aan de poort eens Zotten Mans mag altoos, met waarheid, zeggen: - Daar is niemand t'huis. Indien iemand u zegt , dat een Berg van plaats verwisfelde, gy moogt dit geloovjn maar, indien iemand u vermeldt,  125 OOSTERSCHE GRONDREGELS EN SPREUKEN. meldt, dat eeni Man , die langen tyd eene Ondeugl ten dien (ie itondt, zyn Charaéter geheel veranderd heeft, en een beoefenaarder tegenovergestelde Deugd geworden is, flaat daar aan geen het minfte geloof. ANECDOTE VAN DEN BEROEMDEN MONTESQUIEU. TT en Heer, te Marfeilles zich bevindende, huurde een Boot, met oogmerk om 'er mede voor vermaak te zeilen. Hy geraakte in gefprek met de twee jonge knaapen , aan welke» het Vaartuig toebehoorde. Onder dit praaten ontdekte de Heer, dat zy beiden geen Vaarensgezellen van beroep, maar Zilverimits waren, en den tyd, dien zy van hunne beroepsbezigheden konden mtfpaaren, op deeze wyze befteedden om iets meer te winnen. De Fleer gaf deswegen zyne verwondering te kennen , en fchreef dit gedrag aan inhaaligheid en fchraapzuat toe. Een hunner voerde hem daar op te gimoetes „ Ach. myn Heer! „ indien gy de reden wist van dit ons doen , gy zoudt het „ aan een edeler btginzel toekennen. Onze Vader, bezorgd „ om zyn Huis en Huisgezin voor te ftaan ,■ verzamelde alles „ wat by bezat, byeen, en kogt een Vaartuig, met oogmerk om „ op de kust van Barbarye handel te dryven : doch , onges, liikkig door een Zeeroover ontmoet en'genomen, werd hy „ na Tripoli gevoerd, en voor Slaaf verkogt. Hy heeft „ ons cefchreeven. dat hy in handen gevallen is van een „ goeden Meester, die hem met alle menschlievendheid behan„ delt; maar dat de fom. tot zyn Losprys gevorderd, zo groot „ is. dat hy nimmer in ftaat aal weezen ^ die te verzamelen. „ Hy voegt 'er by, dat wy daarom alle hoope, van hem „ immer weder te zuilen zien. moeten laaten vaaren , en ons „ te vrede houden met te weeten, dat hy zo veel goeds geniet „ als zyn ftaat gehengt. Om eenen by ons dierbemin- „ den Vader aan onszelven en zyne Familie weder te gee« „ ven, doen wy ons best, om alles, wat in ons vermogen „ is, aan te w enden , tot het zamenbrengen van de fom tot „ zyn Losprys noodig , en wy fchaamen ons nier, by wylen Varensgezellen te weezen." Zeer getroffen voelde zich die Heer over dit eenvoudig berigt, en deedt hun, by 't heenen gaan, een ruime gifte. _ Eenige maanden naa dit voorval zaten de beide Broeders ïn hun Winkel te werken , en vonden zich verrast door de t'huiskomst van hunnen Vader , die zich in hunne armen w.erp. teffens zyne vrees te kennen geevende, dat zy op geene rechtmaatige wyze gekomen waren aan het Geld tot zyne lerlosfing betaald: want de fom was te groot om door hunne be- z:g-  anecdote VAN MONTESQTJlEÜ. 127 ikheid te kunnen worden overgegaard. • Zy betuigden van He geheele Vrykooping onkundig te weezen, en konden aleen vermoeden, dat zy huns Vaders verlosfing hadden dank i:e weeten aan den vreemden Heer, wiens edelmoedigheid zy hich nog leevendig herinneiden. i Naa den dood van montesquieu vondt men onder diens «pieren een verflag van de geheele toedragt deezer VrykooEge, en van het beleid, door hem gehouden, om dit Geld na tripoli over te maaken. Het geeft genoegen, zulk een weldaalig bedryf te leezen van iemand ons geheel onbekend; maar 3it genoegen groeit zeer aan, wanneer wy die vereeniging van heugd en groote bekwaamheden aantreffen in een Sehryver zo beroemd als montïsquieu. anekdote van den heere de la mothe , bisschop vah orleans. De Heer de la mothe , Bisfchop van Orleam, was een Kerkvoogd van uitfleekende verdiende en zeer voorkeeldlyk gedrag. De Ondeugd zelve deedt hulde aan zyne Heugden. Wanneer aangelegenheden , de Franfche Geestlyk|heid betreffende, zyne tegenwoordigheid te Parp vorderden, fyas hy gewoon , een bezoek af te leggen by den Koning te ferfailles. Lodew?k de XV en zyn Zoon de Daufyn , zo tas zy verftonden , dat hy in de Antichambre zich bevondt , gingen hem onder den drang der Hovelingen zoeken, en bragken hem in hun vertrek-. Naa met den Kerkvoogd een gejfprek te hebben gehouden, 't welk de Koning en de Troonsppvolger zo lang jnogelyk rekten , deedt lodewïk in eigeri fcerfoon hem uitgeleide, en, by het neemen van affcheid hem femhelzende, plagt hy te zeggen: „ Bisfchop, bid God voor L my: want gy zyt een Heilige onder de menfchen." Met eene recht Engelagtige godsvrugt en ftrenge zeden, paarde Ideeze Kerkvoogd eene vrolykheid van geest en aangenaam theid in de verkeeriug, welke hem aller harten deedt win ■ |iien. Op zekeren dag, als zyne beurs, welke inderdaad fjie der armtn was , ledig was , vernam hy , dat de IntenIdant van Amiens aan de aanzienlykfte Vrouwen der Stal een ipragtig Ball zou geeven : die gelegenheid nam zyne werk: daartige welwillendheid te baat , om zyne beurs te vullen. In plaats van ter ruste te gaan, Iaat hy , 's avonds ten tien uuren, zyn rydtuig infpannen, treedt 'er in . en beI veelt zynen dienaar , na het Hotel van den Intendant te ryden. By 's Bisfchops aankomst hadt het Ball pas een aanvang Itgenomen ; de Vrouwen, allen pragtig gekleed, zagen den Kerk- voogd  128 ANEKDOTE VAN DE LA MOTflE. voogd niet, of zy namen de vlugt , in verfcheide vertrek )j len van het Hote! zich verfchuilende. Om een einde (] >| maaken aan deeze verwarring, verzogt de Intendant den Bi>i fchop, in een ander vertrek te caan , om aldaar te hoorenr! ij wat de Kerkvoogd mogt te zeggen hebben. „ Ik heb u nietl J „ te zeggen," hernam de braave man; „ ik ben tachtig j'aaree.;] 3, oud, en heb nog nooit een Bal gezien: hierom heb ilj „ my herwaarts begeeven ; heb derhalven de goedheid, dll Dames wederom by elkander te roepen." Met moeite worci >\ het verltrooide en ontftelde gezelfchap van nieuws byeengei i bragt. Ten laatften fchaaren zy zich rondom den Bisfchopp d zyne vrolykheid doet haar moed fcheppen ; zy nodigen heni i om te danzen. „ Gy danst, Dames," fprak de Bisfchop} ij en ik zie het met vermaak ; doch, onder dit alles, zyn my :] 3, ne armen zonder brood , en zwemmen in traanen. 't Is dc s „ zaak van hun , die hun vermaak neemen, hunne traanen oji J „, te drongen. Ziet hier hunne beurs," voegde 'er de waarj;} dige Risfchop nevens, „ gy ziet dat zy ledig is." „ Wjffl „ zullen die vullen, Mynheer," hernamen de Vrouwen, „ docïi | „ onder voorwaarde dat gy met ons zult danzen." Inmiddels 1 gaat de Beurs rond, en keert tot den Bisfchop met eene aaniU zienlyke fomme te rug. Thans wordt de Prelaat uitgedaagd om] te danzen. „ 't Is waar ," zegt hydat ik het beloofd heb «ai „ doch ik heb vergeeten 'er nevens te voegen , dat 'er twém „ dagen in de week zyn, op welke ik niet kan danzen. LaaM a, ik eens zien , wat dag het heden is ?" „ Dingsl t „ dag, Mynheer," was het antwoord der Vrouwen. —„ Waarf»] „ lyk , het doet my leed," fprak hierop de Bisfchop; „ wanlyj „ deeze is ongelukkig een van de dagen , op welke ik nie| t| s,'kan danzen. Ik moet my derhalven van myne belofte ontJü' flaan; maar gaat gy uwen gang, en ik wensen u allen eei|>j „ goeden nacht." laagheid EN kedipende vleitaal van den cap.dinaal de polignac. Niets kan treffender en tevens kweltender weezen, d.;n d<| ri laagkruipende Vleijery te zien, waar toe Mannen van VerfV nuft en Bekwaamheid zich fomtyds vernederden. Wanneer lo]j i dewvk de XIV zyne pragtige Tuinen te Maiiy aan den Carb dinaal de polignac vertoonde , uerden zy , onder die wandelt! ling, overvallen door een Regenvlaag. De Koning gaf zynm leedweezen te verdam , over hst nadeel, 't welk 's Cardinaalstfö Kleeding door dien Stortregen zou iyden. Ah! Sire, la Phiie\\ de Marly ne mouilla pas! ,, Och! Sire, de Regen van MarMü „ maakt niet nat!" — Hoe zeer vergit te dier gelegenheid del a Sehryver van den Anti • Lncretius zich zeiven!  MENGELWERK, TOT FRAAIJE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. VERHANDELING OVER DE ALGEMEENE STELLIGE GEBODEN. (Vervolg en Slot van bladz. 93.) II. TVTat nu, in de tweede plaats, die jlellige Wetten \V betreft , welke * volgens veeier gevoelen, terflond naa den Zondvloed zyn voorgefchreven, deeze kan men in zekeren zin algemeen noemen, voor zo verre zy aan Noach en zyn huisgezin gegeven werden, welke in dien tyd, naa de overftrooming der toen bekende Waereld, het gehtele menschdom uitmaakten. Doch wil men die bevelen insgelyks betrekken tot de volgende Geflachten, zo dat zy in een eigenlyken zin ook ons zouden verbinden, en uit dien hoofde die geboden algemeen noemen, dan krygt deeze zaak eene geheel andere gedaante, en dan wordt het moeilyker, daar aan het zegel der goedkeuring te hangen. - Volgens de opgave der Rabbynen waren 'er zeven Wetten van dien aart, welke wy allen niet zullen opnoemen, dewyl 'er flechts twee onze opmerking verdienen, van welke alleen in de H. S. gewag gemaakt wordt. De eerfte deezer Wetten behelst een verbod wegens het 'eeten van bloed. De andere Wet heeft haar opzigt op de ftraf eens menfehenmoorders. Het eerde gebod komt voor, Gen. IX: 4, in deeze woorden : Al wat zich roert , (zegt God aan Noach) dat levend is, zy u tot fpyze; ik heb het u al gegeven gelyk het groene kruid. Doch het vleesch met zyne ziele, (d, i.) met zynen bloede, zult gy niet eeten. 'Er zyn voornaamlyk twee onderfcheidene uitleggingen, mbnSi' itlco. no. 4. K wel-  i3o VERHANDELING welke de geleerden, aan weerszyden door getuigenimfen der Rabbynen gefterkt, van deeze plaats opgeeven. 'Er zyn 'er , die meenen , waaronder de ge¬ leerde se i. den ('*) , dat bier bet eeten van raauwe cn bloedige vlccschbrokken , welke van levende Dieren afgefcheurd werden, verboden wordr. Schoon de grondtext en de Griekfche overzetting beide met deeze opvatting wel zyn overeen te brengen, zo laat het zich toch bezwaarlyk gelooven, dat dit verbod zou zyn ingericht om eene barbaarfche wreedheid te voorkomen , welke nimmer, zo het al mooglyk zy, dan by de allerontmenschtlte Voll jen zou kunnen plaats hebben. Wy voegen ons dus liever, met de groot, by anderen, die in deeze woorden aileen een verbod van 't bloed eeten vinden, en dezelve aldus opvatten : 'Er wordt gezegd, Gy zult geen vleesch eeten met zyne ziele, en ter opheldering bygevoegd, dat is , met zynen bloede; waar mede dan te kennen gegeven wordt, dat het wel geoorloofd was, vleesch te eeten , doch naa dat het eerst van 't bloed gezuiverd was, als zynde daar in de ziele of het leeven , volgens een overoud gevoelen, gelyk uit overvloedige zo wel Joodfche als Heidenfche getuigenisfen blykt, welke door de Uitleggers worden aangehaald. Wanneer men de woorden op deeze wyze verklaart , dan komen daarmede zeer juist overeen fommige plaatzen, welke in de Wet van Mofes voorhanden zyn,waar, in 't byzonder, den Ifraê'lieten, in 't algemeen, het eeten van 't bloed (en niet alleen bepaaldlyk van dat der Offerdieren, zie Lev. XVII: 13) op doodftraffe verboden wordt: want (wordt 'er bygevoegd, vs. n en 14) de ziele des vlee/ches is in het bloed, en het is het bloed, *t welk op den altaar voor de ziele verzueninge doen zal. Dan, van meer aanbelang is het, te weeten, ten welken einde di> bevel aan Noach en zyn huisgezin zy voorgelchreven? In de bepaaling van het doeleinde, komen alle Uitleggers, zo wel ouden als laateren , voor zo verre ik ze heb kunnen raadpleegen , met eikanderen overeen , door te ftellen , dat de Allerhoogfte daarmede beoogd hebbe , de bewooners der hernieuwde aarde te bewaaren voor eene levenswys, welke niet alleen het kenmerk zou zyn van eene ruwe woestheid, maar zelfs aan- lei- (,*) GODRICKE, p. 73. SeLDEZvUS, I. 1. L. Vil , C. I.  Óver de algemeene stellige geboden. 131 leiding tot eene onbetaamlyke wreedheid konde geeven; op dat zy niet, het onbereide vleesch met het bloed inzwelgende, tot eene onbefcbaafdheid zouden vervallen, welke, offchoon zy al niet het gebruik invoerde, om de raauwe vleeschbrokken, van levende Dieren afgefcheurü, versch en laauw te verflinden, op het geluk, echter, des gezelligen levens noodzaaklyk inbreuk moest maaken, en de verhevenheid van 's menfchen redelyke natuure volftrekt onwaardig was; — op dat niet wederom de uitgeroeide boosheid zich zou verbreiden op de aarde, en dezelve met wrevel vervuld worden; ~ en, eindelykop dat zy niet, door eene ontaarte behandeling der Dieren, als 't ware bloedgieriger wordende, ook minder zwarigheid zouden maaken, in den roof hun onderhoud te zoeken, ja zelfs hunne medemenfchen ligtvaardig om te brengen; om welke redenen dit verbod, tegen het eeten van t bloed der Dieren, in een onaffcheidbaar verband ftaat, met de Wet, aangaande de ftraf, die op 't vergieten van menfchenbloed gefteld werdt. Beoordeelen wy nu het verbod wegens het eeten van bloed naar deszelfs oogmerk, zo moet deszelfs algemeenheid vervallen , zo dra de redenen ophouden , waarom zulk een bevel werdt voorgefchreven , en de tyden zo wel als zeden zo zeer veranderd zyn, dat zy zulk een verbod geheel nutteloos maaken. In de eerfte tydperken van 's waerelds onbefchaafde kindsheid, naa dat voorbeelden van tomelooze bedorvenheid den aardbodem verontrust hadden, was het geen wonder, dat 'er, ter ftuiting en voorkoming van verdere woeste ongeregeldheden, zodanig verbod gefchiedde, 't welk op het huisgezin te meer indruk moest maaken, naar maate hun de uitroojing der geweldige Enakims, mannen van naame , en hunne gunstryke behoudenis , versch in het geheugen lag ingeprent. Dan wy gelooven niet, dat de bedoeling van dat gebod zich verder uitftrekt dan tot die vroege tydperken , naardien de toenemende befchaafdheid den mensch zo zeer verandert, dat hy, uit zich zei ven , van zulk' fnort van ruwheden een inwendigen afkeer gevoelt; terwyl het gebruik van eenig bloed in de fpyzen, nog in deeze dagen, uit kracht van dat gebod, te vermyden, buiten twyffel, naar eene overgedrevene Godsdienrtigheid zoude zweemen. De uitoeffening van een ftellig gebod kan op zich zeiven nimmer den alwyzen God behaagen ; het is alleen de zedelyke eemoedsgefteldheid, welke den Allerhoogften aangenaam b Ka is,  I3a VERHANDELING is, voor zo verre daar door de •betrachter het zedelyk oogmerk, in dat gebod vervat, poogt te bereiken. Dit oogmerk nu kan by ons niet meer plaats grypen; want de waereld is thans te befchaafd, dan dat zy nodig zou hebben door foortgelyke bevelen, als bier aan Noach werdt voorgefchreven, van woeste wreedheden afgefchrikt te worden : zo hetzelve dan eene algemeene bedoeling gehad hebbe, ('t welk echter nergens te kennen gegeven word O kan bet, diensvolgens, voor ons Christenen als niet aanwezig befchouwd worden. Hier zou ik dus tot de tweede Noachifche Wet kunnen overgaan, zo ik niet verpligt was nog kortlyk twee tegenwerpingen in overweging te neemen. Men zou, namelyk, kunnen zeggen , dat Mofes, uit kracht van dit verbod , ook den lfraëlieten , en dat de Apostelen den Christenen het gebruik van bloed ontzegd hebben. t Vooreerst merken wy aan , dat het geheel niet nodig is, dat de Voorfchriften van Mofes en de Apostelen die Noachisch verbod ten grondflage hebben ; ja , was dit verbod als zulk eene algemeene ftellige Wet by de Jooden en Heidenen erkend geweest, dan zou het ook overtollig geweest zyn , dat het naderhand in 't byzonder werdt voorgefchreven. Maar het komt ons, ten tweeden, niet moeilyk voor, de oorzaaken en bedoelingen van Mofes byzondere Wet, als mede die der Apostelen, kort en voldoende in deezer voegen aan den dag te leggen. Volgens het getuignis van veelen, die toonen met de zeden en gewoonten der oude Heidenen bekend te zyn, waaronder de geleerde spencer C*) voornaamlyk verdient genoemd te worden, was het eeten van bloed niet ongewoon by de oude Heidenen, en het gebruik van hetzelve in den dienst, den Afgoden of Damious geheiligd, zeer gemeenzaam; zo dat zy, volgens een oud bygeloof m den waan zynde , dat de Dcemons met bloed moesten onderhouden worden , hier en daar gewoon waren in het open veld bloed te forten (f), en insgelyks hetzelve op byzondere feestmaaltyden te nuttigen , dewyl zy geloofden daar door te bevestigen de naauwe gemeenfchap tus- (*) In eene wydlopige geleerde Verhandeling over Aft. XV: 20. (t) Hier uit laat zich waarfchynlyk de reden opdelven van 't bevel, Lev. XVII: 13.  OVER DE ALSEMEENE STELLIGE GEBODEN. 133 tusfehen hen en de Demons, waarop zy zeer geteld W Wa's alzo deeze gewoonte onaffcheidbaar aan den Afgodendienst verknocht, de Wet, die een verbod wegens het eeten van bloed behelsde, werdt van daar zeer wysIvk door Mofes den Ifraê'lieten voorgefchreven, als zynde rechtftreeks gefchikt, om krachtdaadig mede te werken ter bereiking van het groote plan van den Mofailchen Godsdienst. ,. , . . - ■ Dit verbod, den lfraëlieten gegeven, diende eigenaartig en hoofdzaaklyk , om hunne afzondering van de al"odifche Volken, en van hunne gebruiken, te bekracnueen; men kan 'er echter tevens als een reden van dit verbod by voegen, 't geen in het XVII Hoofdft. van Lcvitieus in deezer voegen wordt uitgedrukt : „ tegen diens „ ziele, die bloed zal gegeten hebben, zal ik myn aan- gezigt zetten , en zal die uit het midden haares Volks ' üitroeijen; want de ziele des vleeschs is in het bloed; ', daarom heb ik het u op den altaar gegeven, om over uwe zielen verzoeninge te doen ; wantjiet is t otoeu, „ dat voor de ziele verzoeninge doen zal." Maar het is voor ons genoeg, indien uit de oorzaak en bedoeling van dit Mofaisch voorfchrift blykt, dat hetzelve alleen tot de lfraëlieten betrekking heeft, en dus, flechts voor eenen tyd zynde, niet van dien aart is, dat men deszelfs herkomst uit een algemeen Noachiscn verbod behoeft af te leiden. „ . Ot> gelyke wyze Iaat zich het befluit der eerfte Apostolifche Vergadering te Jerufalera. 't welk in het XV Hoofdft.v der Handelingen is aangetekend, uit den aart en de gefteldheid der Christlyke Kerk 'in dien tyd, verklaaren. Het is bekend, dat fommige Joodsgezinde Christenen, uit Tudtea, de bekeerde Heidenen te Antiochien de waarneming van de plegtigheden der Mofaifche Wet willende opdringen, de Gemeente te Antiochien goedvond, de Apostelen Paulus en Barnabas, met eenige anderen, af te vaardigen na de Ouderlingen en Apostelen te Jerufalem, om over deeze zaak, waar uit reeds veele twisten ontftaan waren , eene behoorlyke en beflisfende uitfpraak te doen. Het befiuit, 'twelk hier op de Vergadering nam, was: dat zy den bekeerden uit de Heidenen geen meerderen last wilden opleggen, dan dit noodzaaklyke; dat zy zich zouden onthouden van H geen den Afgoden geof- J K s fi™  134 VERHANDELING ferd was , van *t bloed en van 't verflikte , en van hoerery. Hoewel aan der Joodsgezinden begeerte niet in allen opzigte voldaan werdt, zo beoogden echter de Apostelen, alle verwydering te voorkomen , en den band der broederliefde naauwer toe te haaien; dit kon zeer eigenaartig door eene infehiklykheid jegens den zwakkeren van den kant der gelovigen uit het Heidendom bevorderd worden, en deeze infehiklykheid beiïond in zich te onthouden van dingen , welke daarom voornaamlyk volgens Mofes Wet ongeoorloofd waren, en ook daarom te meer door /de Heiden fche Christenen moesten gefchuwd worden , om dat die dingen , toen ter tyd, met den dienst der valfche Godheden, by het gros der afgodifche Volken, verbonden waren. Terwyl zy dus door de waarneming van dat Apostolisch voorfchrift het geeven van ergernisfën vermydden, voorkwamen zy tevens het gevaar om zeiven niet wederom tot die verkeerde gewoonten te vervallen, welke by het Heidendom , waar uit zy hunnen oorfprong ontleenden, in zwang gingen. Men ziet dus, zo wel uit de aanleiding als uit het oogmerk van dit Apostolisch voorfchrift, dat hetzelve zoo lang flechts nuttig kon zyn, zo lang 'er Joodsgezinden waren, wier zwakheid en bekrompen denkwyze zulk eene toegevendheid vereischte; en dat het geheel overtollig werdt, zo dra deeze verkleefdheid aan Mofes Wet ophield, en 'er ook geen gevaar meer was, dat de Christenen, door de gebruiken der naburige Volken , tot het navolgen van afgodifche en fchandlyke gewoonten zouden verlokt worden. Het fpreekt daarom van zelf, hoe veikeerd deeze hardelwyze der Apostelen aangevoerd wordt ter ftaaving van het beftaan van een algemeen Heilig gebod, volgens 't welk den Christenen, in 't algemeen , '2 gebruik van bloed zou ontzegd zyn; alzo en het verbod aan Noachr en aan de Hcidenfd.e Christenen gegeven, geheel byzonder, en naar die tyden geferjikt is. De andere Wet, aan No?ch gegeven, heeft haar opzigt op de flraf, waarmede de mensch'bedreigd wordt, die het bloed van zynen natuurgenoot zoude vergieten. Deeze Wet verdient te meer onze opmerking, om dat 'er tegen dezelve, in den ftriktften zin genomen, en als eene  OVER DE ALGEMEENE STELLIGE GEBODEN. 135 eene algemeene ftellige Wet befchouwd, door de Regters der Volkeren , en de Vprften van allen tyd,' zo dikwyls, rechtltreeks gezondigd is. Doch eenige weinige aanmerkingen zullen ons overtuigen , dat men ook deeze Wet niet als zodanig kan of moet befchouwen. Zy luidt aldus: Wie des menfchen bloed vergiet, zyn bloed zal door den menfche vergoten worden (*). 'Er zyn 'er, die willen, dat de heerfcnende boosheid vóór den Zondvloed ook daardoor inzonderheid verfchnklyk was, dat men zich niet ontzig, door geweld en moord, de onderlinge zamenleving in een toneel der eruwzaamfte wreedheden te misvormen. Dewyl 'er toen nog geen vastgeftelde en geregelde Regtbanken waren, soldt alleen het regt des fterkften ; terwyl men (volgens veeier gevoelen) de onderlinge verwoestingen llraffeloozer pleegde , naar maate men zich door de handel wys van God met Cain eene ftoutmoediger vryheid veroorloofde; waarop Lamech zelfs het oog zou gehad hebben, wanneer hy zeide: Cain zal fevenvoudig gewroken worden , maar Lamech fevcntigmaal fevenmaal. Dan, hoe waarfchynlyk het ook zy, dat deeze Wet aan Noach gegeven werdt, om het pleegen van foottgelyke ongeregeldheden , welke vóór den Zondvloed hadden plaats gehad, te voorkomen ; hoe natuurlyk het ook was, dat zy, om de kleinheid van 't getal der toenmaahge aardbewooners, door eene fcherpe ltrengheid bekrachtigd werdt; zo fchynt echter de opgegeven aanL'idende oorzaak, tot die voorgaande losbandigheden, meer op eene befpiegeling des vernufts, dan op goeden j.rond te Iteunen; terwyl het voorbeeld van Lamech ten minlleri niets afdoet, gelyk elk oplettende zal bemerken, die zyne woerden, zo nadruklyk in den alouden , eenvoudigen, doch tevens hoogdravenden Ipreektoon ter nedergetleld, in verband met 't geen dezelve vooraf gaat.. overweegt.. Het komt ons, derhalven, voor, dat zy de zaak uit het juiste oogpunt befchouwen , die deeze Wet , aan Noach voorgefchreven , als zeer gefchikt, ja zélfs noodzaaklyk voor 't behoud des menfchen,, zynde het beeld van God op deeze aarde , in die tyden aanzien ; doch . daarom niet beweeren, dat die Wet eene algemeene verpligting hebbe te wege gebragt, als ware het niet ver- gic- (*) Gen. IX: 6. K4  136 verhandeling gieten van t bloed eens doodflagers altoos onbetaamlvk, en kunnende of moetende uit dien hoofde nimmer éénig doodflager , in welk een geval ook, van den dood bevryd worden. Dusdoende, immers, zou de bekende fpreuk : Summum jus, fumma injuria, meer dan eens kunnen bewaarheid worden. Wel is waar , bet ftrydt in H algemeen niet met de beginzels van Regt en billykheid, dat een doodflag dopr het leeven van den daader geboet wordt; Het is bier ook de vraag riet, of dit door het voorbeeld van alle Volkeren geftaafd, en dus deeze Heilige Wet , reeds door 't gebruik ten minften, algemeen gehandhaafd wordt ; maar 't is de vraa<', of men, volgens den letter deezer Noachifche Wet, altoos verpligt is te handelen, en dus nimmer éénig docdüVer te venehoonen? Deeze vraag zullen wy ontkennendbe. andwoorden, op deeze drie gronden : i°. De grondflag der ftraffen in den burger ftaat (want dat het niet ieder geoorloofd is voor zien zeiven, al tyd, het regt van wedervergelding te oeilenen, behoeft geen bewys — waarop echter in de Wet aan Noach hoogstwaarlchynlyk gezien wordt; de grondflag der ftraffen in den burgerftaat is te zoeken in het regt ter verdediging van de openbaare veiligheid; zodat de handhavin°"der openbaare veiligheid ook alleen het oogmerk der ftraffen zyn moet. De Regter oordeelt naar het uitwendige van de misdaad, en dus naar den invloed, welken die daad heeft, of kan hebben, op het algemeene welzyn der maatfchappye. Het is dus niet het zedelyke, het inwendige Hechte eener daad, ',t welk de aardfche Regter in aanmeikmg neemt, daar God alleen het hart beoordeelt, en alleen ook het zondige van een bedryf ftraffen kan, als zynde God alleen de Opperheer over de fterveiingen die allen ten dien opzigte gelyk /laan, en om deeze gelykheid geen regt kunnen nebben over dat geen te bV flisfen , 't welk alleen op het Geweten betrekking heeft Offchoon dus de doodflag, om het zondige, des doods* waardig ware, zou het echter mooglyk zyn, dat dezelve, met opzigt op de uitwendige welvaart der maatfehappye m t algemeen , met met den dood behoefde, ia zelfs niet moeste geftraft worden. — Men zou, dus, aan deeze Wet n;et verpiigt wezen, a°, wanneer het zogenaamde regt van pardon voor den Staat noodzaaklyk werdt, door 't groote aantal, by vooio., van hun, die zich aan 't vergieten van menfchen- , bloed  OVER DE ALGEMEENE STELLIGE GEBODEN. I37 bloed hadden fchuldig gemaakt, by welker gemis de Staat een groot naadeel zou moeten lyden. Stel zelfs, dat een Vorst , of eer. allerverdienstlykst mensch , zich met het bloed van zynen naasten bezoedeld had, van log, 't zy in vrede , voornaamlyk afhing; zou dan het geval niet mooglyk kunnen zyn, dat zulk eenen aan de Itrengheid der Wet wierde onttrokken? 3'\ Eindelyk, zo deeze Wet altoos naar den letter moest beleefd worden , hoe veel hardheid zou dikwyls • daar mede gepaard gaan ! 'Er is toch een aanmerk!yk verfchil tusfehen den ontmenschten, welke zynen broeder , in koelen bloede , of op een verraderlyke wyze, met overleg den dolk in het hart ftoot, en tusfehen hem, die toevallig, door zyne driften overmeesterd , of door drank beneveld, zich aan een neerlaag fchuldig maakt; waaruit dan blykt, dat, fchoon de Regter meest volgens het uitwendige van de daad beflist, de byzondere gevallen eene byzondere beoordeeling , en verzachting van ftraf, kunnen verdienen. ■ Hetgeen wy tot dus verre over deeze Wet kortlyk hebben bygebragt, zal genoeg zyn om ons te overtuigen, dat zy "even min , als de overige, welke wy in overweging namen, als eene algemeene Jlellige Wet kan befchouwd worden.. J ■ Zyn 'er dan, naar ons begrip , geene zodanige Geboden , noch terftonft naa dc Schepping, noch terftond naa den Zondvloed; wy fpoeden ons tot het laatfte deel deezer Verhandelinge, tot het onderzoek, op welk een gnridflag hunne meening rust, die beweeren, dat 'er, in de Boeken des Nieuwen Ver honds, zodanige algemeene Jlellige Geboden zyn voorgefchreyen. lil. Eer ik echter voortgaa aan te toonen, dat 'er ook niet in het Euangelium- algemeene Jlellige Geboden voorhanden zyn, moet ik den Leezer aan die uitzondering herinneren, waarvan ik in dit deel, volgens belofte, zou fpreeken. Zy betreft die twee Heilige bevelen , door Christus voorgefchreven , en die met reden den naam van algemeene Jlellige Geboden verdienen , voor zo verre elk Christen, myns oordeels, verpligt is, dezelve als nuttige plegtigheden , om zeer wyze redenen door den Zaligmaker'ingefteld en aanbevolen, te onderhouden. Ik bedoele de Inftelling van den Doop en het //. AvondK K 5 maat.  I$3 VERHANDELING maal. Voor zo verre deeze bevelen van een Heiligen aart zyn , als niet rechtsreeks voortvloeiende uit de natuur van het Christendom , nuch uit de betrekking, waar in de Christen Haat tot zynen Godlyken Meester; zo is de verpligting om aan dezelve te gehoorzaamen insgelyks alleen beiustende op den geopenbaarden wil van den Infteüer, en kan niet uit de bron der zcdelykheid worden afgeleid (*). — Hoewel nu deeze inl'tellingen , in den eigenlykften zin, niet den naam van Wetten draagen, als zynde enkel ten Godsdienftige gebruike gefchikt, en niet door beloften of bedreigingen bekrachtigd , zo moeten dezelve, buiten twylï'el , aangemerkt worden als Heilige Geboden , die in 't byzonder op alle Christenen hunne betrekking hebben, en in dien zin ook den naam van algemeene bevelen waardig zyn. Deeze uitzondering nu gemaakt zynde , vindt men , voor 't overige , geene algemeene Heilige voorfchriften , noch in de Schriften der Euangelisten , noch in die der Apostelen. Wel is waar, men zou hiertoe kunnen brengen, het geloof in Christus, ais pligt befchouwd, 'twelk byna op ieder bladzyde ingeprent wordt. Het maakt voorzeker onderfcheid, welk denkbeeld men hecht aan dat geloof. Houdt men hetzelve , volgens de doorgaande leer der H. Schrift, voor eene eerbiedige en hartlyke erkentenis van, en vertrouwen op , Christus, als den waaren Mesfias, den van God gezondenen Verlosfer des menschdoms, dan behelst het niets duisters, noch is met eenige verborgenheid omzwagteld, waar door de mensch, met behulp van zyn gezond verftand, niet zou kunnen begrypen , dat hy , in zyne nieuwe betrekking als Christen , door eene natuurlyke verpligting verbonden was, om , overtuigd van de voortreflykheid van Jefus leer en de waarachtigheid zyner wonderen, hem als den beloofden Mesfias aan te neemeri, zyne lesfen en geboden (*) De Heer budd/eüs denkt 'er anders ovér, en noemt dezelve inftituta divina, qu^ beneficium divinum hominibus exh:bent; et cum lege naturali ad beneficia divina acceptanda obligemur, obligationem ad Sacramentorum ufum naturalem esfe dicendatn asfe.it. —— Dit doet hy, om niet met de Sociniaanen, of Artidniaanen , Christus voor een nieuwen Wetgever te erkennen. Godricke, p. 83. V. D. marck, Prafat. ante Disfert. de grotio, p. XII.  over de algemeene stellige geboden. 139 den op te volgen , en op zyne beloften bereidvaardig te VeHe°t7eToof in Christus, derhalven, een pligt agtende, die wel door eene openbaaring bekend werdt, doch bekend zynde in zich zeiven eene mnerlyke waardy en beSlSeid heeft, en natuurlyk, van zelf, eene ongeveinsde betrachting vordert; zo zullen wy nu onze aanSt m nn„ niet alleen leert het goede te kiezen, m^ar eigen-, ïvk altoos^ve pligt, in Uien gevalle , het beste naa te aasen ; zo dat het onbetaamlyke der aangehaalde voorbeelden Zn Egtfcheiding, Feehvyvery, enz. door de Re«™ geleerd en m verre de meeste omltandigheden ïs volftiSt ongeoorloofd afgefchetst wordt. Dit alles ftemt irrmetVuitfpraak der Rede; zo, als zy, (t wede wv met dankbaarheid erkennen) door de üpenbaanng, nopens het zedelyke, gunstryk verlicht is. ; Alles derhalven , wat Jefus, die nimmer eenige Bur■ gerbykcVetten, welke by'zyne komst geeerb,edigd wer- (*) De J. B. ac. P. L. I, c. 2, §. 6. L. I, c. I, §. 17, No. 4. Prolgom. No. 4.8. (f) Zie de Laiynlche Disfertatie, p. 9-  14° VERHANDELING. den binnen Palestina, affchafte; Alles, wat Jefus, niet als een nieuwe Wetgever, maar als een Godlyk Leeraar van waarheid en deugd , zyne navolgers ter betrachting inboezemde, was (behalven de twee opgenoemde plegtighedenVvan een zedelyken aart, ingericht om hen met de fchoehe en eenvoudige natuur van den waaren en verhevenlten Godsdienst bekend te maaken, en diende om hen op te leiden tot eene hartlyke beoeffening der edellte pligten, welke niet in uitwendigheden beftonden , maar uit eene zuivere bron van gevoelige erkentenis en verftandig pligtbezcf moesten voortvloeien. Dit was het oogmerk van den besten en grootfleh Leermeester, die immer de aarde betrad; dit bevorderde hy, als de Afgezant des Allerhoogflen, door zyne prediking, en hier toe had hy, de Wysheid des Vaders, niet noodig, nieuwe, algemeene, Heilige bevelen voor te fchryven; maar 't was den mond der Waarheid genoeg, 's menfchen natuurlyke verpligtingen , door alle nevels van fchaadlyke byvoegzels en verbasteringen , te doen doordringen, en dezelve in hunnen eenvoudigen en eigenaartigen luister te doen uitfchitteren. Zie hier, Leezer, myne voorgenomene taak, naar myn oogmerk, afgehandeld. Ik zou nog kunnen herinneren, dat 'er eenige mflellingen en raadgevingen in de Brieven der Apostelen, en vooral in die van den H, Paulus, gevonden worden, die men onder de Heilige befchikkingen zou kunnen plaatzen , doch welke thans gevoeglyk door my met Hilzwygen kunnen worden voorby gegaan, naardien het door niemand, die met eenig oordeel die Hukken gadeflaat, zal betwist worden , dat dezelve tot de byzondere huishouding der Gemeenten, ten tyde van de Apostelen, behooren, en dus in geenen deele den naam van algemeene Jlellige geboden kunnen draagen. Am (Ier dam, R. K. 18 February 1800. AAN-  OVER. HET CI.IMAAT VAN ECYPTEN. I4I AANMERKINGEN OVER DEN INVLOED VAN HET CL1MAAT VAN EGYPTE N OP DE GEZONDHEID VAN DESZELFS 1SEW00NERS. Door OLIVIEk, toegevoegd Lid tby het Nationaal In- ■ jtitut. \V7anneer men zyne aandagt vestigt op de menigvuldige \V ftilltaande wateren , moerasfen , graften, enz. van Neder - Egypten , zou men vermoeden, dat de Natuur, die fteeds op een gelykmaatigen voet werkt, dit Land gemaakt had tot eenen zetel van befmetting en fterfelykheid. De ondervinding bewyst intusfchen het tegendeel. De Grieken en Romeinen hebben zich nooit beklaagd over het climaat van Egypten. Ook nog heden ten dage genieten niet alleen de Cophten en Arabieren eene bloeijende gezondheid; maar ook de Europeaanen en Mammelukken ondervinden hier de gewoone ongemakken der menschheid minder dan elders, en verlengen hier hunne dagen zo goed als in de meest begunftigde Gewesten van Europa. Geduurende myn verblyf in Egypten, heb ik alle mogelyke moeite aangewend, om de reden der gezondheid van dit Land te ontdekken, niettegenftaande de zich aldaar bevindende menigvuldige bronnen van befmetting. Het fchynt klaarblykelyk, dat de verderfelyke veerkragtige vloeiftoffen , welke door de ftiiltaande wateren wor« den voortgebragt, haare verbetering gedeeltelyk verfchuldigd zyn aan de drooge en brandende lucht der Woestyne, die het meerendeel van Egypten omringt, en voorts aan eene falpeterachtige en zoutzuure zelfftandigheid, welke door den geheelen dampkring verfpreid is. Buiten tegenfpraak brengen de Noorde - winden , die geduurende een groot gedeelte van het jaar waaijen, veel toe tot de zuivering der lucht, door de ongezonde dampen naar Opper-Egypten te dryven, en den dampkring geduurig als te vernieuwen. Doch dit alleen zou niet voldoende zyn, om de verderfelyke uitwaasfemingen te verbeteren, die anderzins noodwendig befmettelyke ziekten zouden doen ontitaan, vooral geduurende den Herfst, wanneer deeze winden zeldzaam waaijen , terwyl daarentegen de nadeelige dampen in dien tyd het menigvuldigst Zyn' De  142 AANMERKINGEN De zoute zeltitandigheid , over welke ik heb gefprooken , en welker oorfprong en aard wy onnoodig oordeelen alhier te onderzoeken, is hier zo overvloedig, dat zy zich overal, in de gedaante van kleine kryftallen, vastlegt. De oppervlakte des aardryks is 'er van doordrongen: de regens, hoe zeldzaam ook hier te lande, ontbinden haar, en voeren haar mede naar de poelen en moerasfen , uit welke de inwooners haar, na het uitdroegen des waters door de zomerhette, verzamelen. Zodanig is de oorfprong van het zout, bekend onder den naam van Natron. Hoe zeer ook de dampkring met deeze zouten vervuld is, doen dezelve echter geen nadeel aan de longen. De borstteering, die zo algemeen is in de Eilanden van den Archipel en in Griekenland, komt zeer zeldzaam voor m Egypten , het zy dat deeze zouten niet fcherp genoeg zyn, om de longen aan te grypen , het zy dat 'ér met dezelve eene andere zelfftandigheid vereenigd is , welke zodanige nadeelige gevolgen verhindert. Daarentegen zyn zy zeer nadeelig voor het zo gevoelig werktuig des gezichts , en aan hun fchryf ik voornaamelyk de reden toe der ougontfteekirgen, die in Egvpten zo menigvuldig zyn , en dikvvyls blindheid ten gevolge hebben. Te vergeefsch hebben zommige Schryvers de reden van dit kwaad gezogt in het fyne zand , 't geen de Zuide - winden zomtyds in de lucht verfpreiden. Doch daar deeze zandftuivingen maar zeldzaam gebeuren , en kort van duur zyn, kunnen zy met geene mogelykheid de oorzaak zyn der menigvuldige ileepende en hardnekkige oogontfteekingen , die hier ten allen tyde voorkomen. In Perfie , alwaar de gemelde Egyptifche winden onbekend zyn, en waar de dampkring nooit met dit fyne ftuifzand bezwangerd wordt, vindt men die zelfde hardnekkige oogziekten , als in Egypten ; doch ook hier is de lucht vervuld met dezelfde bytende zoutftoffe. Van een verfchrikkelyker aard is de Pest, die zomwylen «n Egypten ontftaat, en een gedeelte der inwooners wegfleept. Deezs ziekte woedt het heevigst geduurende het gemaatigd jaargetyde, en verdwynt geduurende de hette van den zomer. Intusfchen is deeze ziekte hier niet natuurlyk, maar wordt uit Turkye aangevoerd met de pelteryen, die van daar naar Alexandrie worden overgevoerd.  OVER. HET CLIMAAT VAN EGYPTEN. 143 voerd. Door het verhinderen van den invoer deez*r, van wegen het warm climaat, onnoodige waaren, z >u dus die geesfel des menschdoms gemakkelyk geweerd kunnen worden. De Melaatschheid is hier zeldzaam , en vertoont zich niet onder,die ysfelyke gedaante, onder welke zy voorkomt in de Eilanden van den Archipel. Ik heb alles, wat deeze ziekte betreft, niet ten vollen kunnen ontwikkelen ; doch het komt my voor, dat de weinige melaatfchcn, die in Egypten voorkomen , aldaar eigentlyk niet te huis behooren : voorts dat de Grieken meermaalen door dit kwaad worden aangetast, dan de Mufulmannen ; de armen meer dan de ryken, en daarentegen, dat deeze ziekte nooit onder de Europeaanen wordt befpeurd. Ook vermeen ik, dat deeze ziekte haaren oorfprong verfchuldigd is aan het liegt voedzel, en wel voornaamelyk aan het misbryik van gezouten visch. De tusfehenpoozende en remitteerende Koortzen, zo algemeen in andere moerasfige Gewesten, zyn hier byna onbekend, zelfs in de nabuurlchap der rystlanden. De heete koorts, een weinig menigvuldiger in Opper- dan in Neder-Egypten, wordt vry gemakkelyk geneezen door de baden, de verdunnende en verkoelende middelen: terwyl dezelve wordt voorgekomen door de rust, de baden, het rnaatig gebruik van vruchten , en het eeten van plantgewasfen. De Roodeloop is hier zeldzaarn gevaarlyk, om dat zy meestal van eene goedaardige natuur is, en alleen ontftaat uit het misbruik van onrype vruchten. De Winter is in Egypten zeer zagt en gezond : waardoor men 'er zeer zeldzaam die zwaare Verkoudheden en Zinkingsziekten ontmoet, die dikwyls in Europa zo hardnekkig zyn. De Zuide-, Noorde- en Weste-winden zyn, geduurende deezen tyd, zeer gezond. Doch de Oostewinden zyn ongezond, en verwekken hoofdpynen : zelfs zouden zy beroerten en andere gevaarlyke krankten veroorzaaken, zo zy dikwyls voorkwamen. Het is dus gelukkig , dat zy zeldzaam zyn , en maar alleen omtrent de Voorjaars nachtevening waaijen. Omtrent dien tyd wordt Ook zomwylen een zeer heete Zuidweste-wind , geduurende eenige dagen , waargenoomen , welke de veerkragt der lucht verflapt, " en den dampkring ondoorfchynend I maakt. Deeze wind is voorzeker zeer onaangenaam en onj gezond. en wordt door zommigen verward met den gevaarjlyken Samid, die zomtyds wordt waargenoomen in Ara- bie,  144 AANMERKINGEN bie, Mefopotamie, en in het Zuiden van Perfie; doch geheel ten onrechte, dewyl deeze beide winden niets gemeens hebben. • Het Voorjaar is in Egypten doorgaans de ongezondiïe tyd van het jaar, en de ziekten zouden 'er dan zeer menigvuldig zyn, indien de Zuidelyke winden menigvuldiger waren. Doch de maatigheid, de rust geduurende het waaijen van den Zuiden wind, en voedzels uit het groeijend Ryk, zyn doorgaans voldoende , om dé gezondheid te bewaaren. Geduurende den Zomer vestigt zich de wind in het Noord-noordwesten, en waait, van 's morgens ten negen of tien uuren , tot aan zonne-ondergang. Deeze wind verkoelt de lucht zodanig, dat de dagelykfche hette té Alexandrie, Rofette en Damiette , zelden grooter is dan 25 of 26 graaden, volgens de fchaal van Rcaiu mur. Deeze wind verfpreidt door den dampkring eene zo overvloedige vochtigheid, dat zy op de kusten in de gedaante van kleine druppels nedervalt na' zonne-ondergmg; zynde deeze vochtigheid minder, naar maate men. zich verder van de kusten verwydert. Deeze maatigende vochtige winden maaken den Zomer in dit Land zeer gezond : zo dat men , geduurende dien tyd, doorgaans een onafgebrooken gezondheid kan genieten, wanneer men maar zorg draagt, dat de onzichtbaare uitwaasfeming niet verhinderd worde, en men zich .voornaamelyk tot voedzel uit het groeijend Ryk bepaalt. Met het begin van den Herfst worden de winden veranderlyk, fchoon zy toch 't meest uit het Noorden blyven waaijen. De nachten worden dan koeler, doch, geduurende den dag, houdt de hette (land, ja is zomwylen fterker , dan geduurende den Zomer, om dat het dan dikwyls zeer ftil weder is, en de wind ook wel eens naar het Zuiden loopt. Omtrent deezen tyd komen 'er zomwylen Rorkoortzen voor; gelyk ook eene gevaarlyke ziekte, die het meest overeenitemt met onze Hospitaalen Gevangenis-Koonzen. Deeze ziekte tast meest zwakke, ongezonde, en onmaatige menfchen aan, benevens die geenen, welke door eene ongeregelde levenswyze, of eene voorafgaande ziekte, verzwakt zyn. De Geneesheeren van het Land weeten geene andere middelen hier tegen, dan verdunnende en verkoelende, die dooi gaans in deeze gevallen meer kwaad dan goed doen. Het is in Egypten een aangenoomen gevoelen, dat het gellagt der Mammelukken op den duur in dat Lard niet zou  OVER HbT Cl IMAAT VAN EGYPTEN. . 145 zou kunnen beftaan, zonder nieuwen toevoer van vreemdelingen ; maakende men elkander" diets, dat hunne kinderen met het eerfte of het tweede geflagt uitfterven. Dit ftuk fcheen my te gewigtig, om niet naauwkeurig te worden nagegaan ; waarom ik niets verzuimde , om te ontdekken, of dit verfchynzel voortkwam uit de luchtsgefteldheid van het Land, dan of het een gevolg was der kwaade zeden van de Mammelukken, ot van de gebrekkige opvoeding hunner kinderen. Het is waar, dat deeze vreemdelingen , over het algemeen, weinig kinderen hebben, om redenen, die wy aanftonds zullen aantoonen ; doch de ondervinding leert niet, dat deeze kinderen, getrouwd aan Georgifche of Circasfifche flaavinnen , niet in ftaat zouden zyn , een meer of min talryk geflagt na te laaten. De meeste Beys, de Cachefs, en veele gemeene Mammelukken, die ik zou kunnen noemen , hebben een groot aantal fterke en gezonde kinderen nagelaaten, die op hunne beurt vaders zyn geworden van even gezonde nakomelingen. Insgelyks leert de ondervinding, dat Europeaanen , die zich in Egypten hebben nedergezet en met vreemde vrouwen zyn getrouwd, even goed gezonde kinderen hebben geteeld, en niet minder in getal, dan zy in Europa zouden hebben kunnen doen. Men weet, dat de Grieken en de Romeinen met veel ophef fpreeken over de vruchtbaarheid der Egyptifche vrouwen, zonder dat iemand der oude Schryveren heeft aangetekend, dat de Perfen, die Egypten geduurende zo veele jaaren hebben overheerscht, en die de rïabuuren zyn der Gewesten, uit welke de Mammelukken voortkomen , aldaar niet hebben kunnen aarden. Doch laaten wy de lucht en de Iandsgefteldheid van Egypten niet befchuldigan: de lucht is te gezond , en de heilzaamfte voedzels zyn hier te gemakkelyk te bekomen, om aan het voortteelend vermogen eenige hindernis toe te brengen. Laaten wy liever onderzoeken, of niet de regeeringsvorm der Mammelukken, hunne bedorven zeden , en de gebrekkige opvoeding hunner kinderen , de bronnen zyn, uit welke deeze vreemde ftelling is voortgekomen. Geduurende den voorigen Regeeringsvorm van Egypten , wierd dit vrye Land overheerscht door een handvol Georgifche en Circasfifche flaaven, welke, volgens eene nog zonderlinger inftelling , hun gezag en hunne fchatten niet overlieten aan hunne kinderen , maar aan hunne flaaven, die, na den dood hunner Mammelukfche meng. i8co. NO. 4. L op-  AANMERKINGEN opperheeren , derzelver nalaatenfchap verdeelden. Alleen op deeze wyze hebben de onderdrukkers van Egypten zich, geduurende meer dan vyfhonderd jaaren , fteeds vernieuwd en voortgeplant door het jaarlyks aankoopen van flaaven uit hunne oorfprongelyke Gewesten, terwyl hunne kinderen niets bezaten , dan het geen hunne moeders in ftaat waren geweest voor hun te befpaaren; waar door zy , na den dood hunner vaders, door de overige Mammelukken verftooten, wederkeerden in den gemeenen burgerftaat, en aldaar doorgaans in armoede kwynden, of zich naar elders begaven, om hun levensonderhoud te zoeken. Waar door zy, in hunne hoedanig, heid als nakomelingen der overheerfchers van Egypten, onbekend waren. Daarenboven moest de nakomelingfchap der Mammelukken noodwendig zeer gering zyn, om dat de meeste deezer heden ongehuwd leefden. Om te kunnen trouwen , moesten zy , volgens hunne zeden , een genoegzaam vermogen bezitten, om een zogenaamde Harem, met de daar toe benoodigde flaaven, te onderhouden, waar toe niemand van hun in ftaat was , of hy moest een goed ampt bezitten. Daar nu zodanige posten maar weinig m getal waren , ontbrak het den meesten aan de vereischten tot het huwelyk. Hier komt by , dat de meeste dier geenen , die getrouwd waren, hunne vrouwen verwaarloosden , en zich liever met hunne flaaven aan verfoeijelyke wellustigheden fchuldig maakten De gemeene Mammeluk leefde doorgaans ongehuwd ,' verknogt aan een' meester, dien hy tot aan deszelfs overlyden diende, en welken hy naderhand, in zyne fchandelyke verreaaken, navolgde. Naar maate de Mammelukfche vaders weinig werk van hunne kinderen maakten, zorgden de moeders daar zo veel te meer voor. De moederlyke tederheid hield zich geheel bezig met deeze ongelukkige wezens, die door hunne vaders, als het ware, verftooten wierden Daar nu deeze vrouwen meestal gebooren waren in koude luchtftreeken, gaven zy aan hunne kinderen eene opvoeding , gefchikt voor het Juchtgeftel, onder 't welk zy zelve ter wereld gekomen waren , doch geenzins voor het heete Land van Egypten. Zy voedden , namelyk, hunne kinderen op in digt geflootene vertrekken, dekten en kleedden dezelve veel te warm , en gaven hun, behalven haar eigen zog, nog dat van eene voed- lier;  OVER het climaat van egypten. 147 fter; 't geen dfkwyls ten gevolge had, dat deeze ilagtotTers eener kwalyk geplaatfte tederheid, in de eerfte maanden van hun leven, aan ftuiptrekkingen ftierven , of door rotkoortzen wierden weggefleept; terwyl de kinderen der landlieden, die tot aan den ftaat der huwbaarheid naakt loopen, die fteeds aan de wisfelvalligheden des weders zyn blootgefteld, en die zich met allerley grof voedzel moeten behelpen , met den grootften voorfpoed opgroeijen, zich rterk vermenigvuldigen, en eene fterke lichaamsgefteldheid bekomen, welke hun eenigzins tot vergoeding verftrekt voor de onderdrukking en de dwingelandy, waar mede de Mammelukken hun, geduurende een zo aanmerkelyk tydvak, hebben overheerscht. uittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, M DCCLXXX VI, MDCCLXXXVlI en MDCCLXXXVIII, door j. f. g. de la rêROusE. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering. van' den 11 van grasmaand 17qi , door m. l. a. millet-mureau. (Vervolg van bl, 11a.) Naa het vertrek der Schepen van Paasch Eiland, op den 10 van Grasmaand 1786, kwamen zy aan de Sandwich Eilanden , en op den 21 van Bloeimaand landde een gedeelte van het Scheepsvolk op het Eiland Mowee. „ De Leezer," fchryft de Heer peROuse , „ moet in dit Werk geen breed verhaal verwagten van een Volk, zo ten overvloede bekend gemaakt " door de Engelfche Reisbefchry vingen: deeze Zee-rei " zigers bragten vier maanden op die Eilanden door, en !! ons verblyf was llegts eenige uuren." Diensvolgens vinden wy weinig belangryks, tot dat zy, geduurende hunne Reis op 34J Noorder Breedte gekcnVn zich omgeeven vonden door nevelen en dampen; t welk den Scheepsbevelhebber verpligtte, om alle voorzorgen te gebruiken tegen fcorbutike ongefteldheden. — Geduurende den ledigen tyd , welken zy hadden, buiten L 2 ne*  148 UITTREKZEL EENfcR REIZE het gezigt van eenig land zeilende, wa*s men bedagt op de volgende werkzaamheid. By het gereedmaaken tot den Tocht hadt men zeer goed gekeurd het denkbeeld, dat hard gedroogd Koorn veel beter zou blyven dan Meel of Befchuit, en in gevolge daar van een grooten voorraad van gedroogd Koorn medegenomen. Zy hadden ook Molenfleenen van vier en twintig duim over 't kruis en vier en een halve duim dik. Vier man waren 'er noodig om die in beweeging te brengen en aan den gang te houden. Toen zy 'er meel made gemaalen hadden, bevondt de Bakker, dat het Graan alleen gebrooken en niet gemaalen was; en de arbeid van een geheelen dag, van vier man, elk half uur afgelost, leeverde niet meer dan vyf en twintig Ponden van dit flegte meel. Naardien het medegenomen dus gedroogde Graan bykans de helft van hun leevensvoorraad uitmaakte, zouden zy zich in groote verlegenheid bevonden hebben , waren zy 'er niet uit gered geworden door het vindingryk vernuft van den Heer oe Langle , die, met behulp van een Matroos , die voorheen een Meelmolenaars knegt geweest was, op het denkbeeld viel, om aan de Molenfieenen de beweeging te geeven , gelyk aan die van een WindKoornmolen. Eerst beproefde hy het met zeilen op den wind gezet: dit Haagde eenigermaate; dan welhaast werd hy te raade, een draaikruk in flede te neemen: door dit middel verkreeg men Meel, zo goed als van een gewoonen Koornmolen, en zy waren in Haat om eiken dag twee honderd Ponden Koorn te maaien. Een ganfche reeks van Zeemans waarneemingen voorbygaande, komen wy tot de eerfte weezenlyke ontdekking op deeze Reis gedaan, die van een Baay of Haven, door geen der vroegere Zeevaarderen ontdekt. Dezelve is gelegen dertig mylen ten Noord-westen van Los Rcmedios, de uiterfte grens der Spaanfche Zeevaarderen, omtrent twee honderd vier en twintig mylen van Nootka, en honderd van Prins Williams-Straat. Aan deeze Plaats gaf de Heer pêaousE den naam van Port de Francais. Zy vonden groote moeilykheden by het landen , welke zy eindelyk, op den veertienden van Hooimaand, te boven kwamen. PêROusE verhaalt hunne ontmoeting der Inwoonderen in deezer voege. Geduurende ons verbiyf aan den ingang van de Baay vonden wy ons fteeds omringd door de Canoes der Indiaanen. In verruiling voor ons Yzer, boo-  RONDSOM DE WERELD. *49 honden zv ons Visch, Otterhuiden en die van andere Die«n aan , als mede een en ander nuk van hunne kleeding. Zv hadden , tot onze groote verwondering, het voorkomen van op den handel wel afgerigt te weezen, en zogten den koon te fluiten ten meesten voordeele voor zichzelven : hier in behoefden zy voor de bedreevenfte Koophandelaaren in Europa niet te wyken. Daar was geen onzer Koopwaaren, op welke zy zo gefteld fcheenen als od het Yzer. Zy namen ook eenige koraalen; doch dit diende veeleer om een koop te fluiten, dan tot eigenlyken? handel. Wy haalden hun ook over om koperen pfaaten en ketels te neemen; doch dit Haagde flegts; eenige keeren j Yzer waardeerden zy boven alles. Dit Metaal was egter by hun geenzins onbekend Zy hadden ieder een Dolk , daar van gemaakt, aan den hals hangen De gedaante van dien Dolk geleek na de Knts der fnwoonderen van Hindojlan, doch verfchilde 'er geheel van in het handvatzei of de greep; deeze was niet anders dan eene verlenging van het lemmer, rond teiiaafct, en zonder eenige fcherpte. Dit Wapentuig was beflooïn taeen ledefen fcheede, en fcheen het dierbaatfte van aUe hunne bezittingen. Ziende dat wy deeze Dol¬ ken met zeer veel aandagts bekeeken, gaven zy ons door tekenen te verftaan, dat zy dezelve nimmer gebruikten dan tegen Dieren des wouds. Eenige Dolken waren van Koperf doch zy fcheenen dezelve niet boven de Yzeren . te fchatten. Het Koper is algemeen genoeg onder hun; doch zv bezigen het meest tot halscieraaden, armbanden, en andere pronkery; ook punten zy 'er hunne py- k Hef was onder ons eene groote vraag, van waar deeze Metaalen kwamen. Het Koper mogten wy veronderftellen dat oorfpronglyk beftondt m dit gedeelte van America, en de Indiaanen mogten bekwaam weezen om het tot bladen te maaken; maar oorfpronglyk Yzer beftaat, naar alle waarfchynlykheid, niet in de natuur, ot althans zo zeldzaam , dat weinig Mineralogisten het ooit gezien hebben. Men kan het niet aanneemelyk keureni, dat dit Volk de bewerking zou gekend hebben om het Yzer-oir in den ftaat van Metaal te hervormen. Daarenboven zagen wy , op den dag onzer aankomst, gepolyste halsbanden, en eenige kleine ftukjes van Geel-koper, t geen men weet dat eene zamenftellmg is van KüPg.^  15° UITTREKZEL EENER REIZE Zink. Gevolglyk leidde alles, wat wy gezien hadden-, ons op om te denken, dat de Metaalen , welke wy zagen , uit Rusland kwamen , of van de Factoryen der Maarlchappy aan Hudfons-Baay , of van de Amcricaanfche Handelaaren , die tot in het binnenfte van America reizen, of zelfs van de Spanjaarden. Doch ik zal hier naa doen blyken , dat zy allerwaarfchynlykst die Metaalen van de Rusfin kreegen. Wy hebben het een en an« der van dit Yzer medegenomen; het is zo zagt en laat zich zo gemaklyk fnyden als. Lood, en misfehien is het voor de Mynftofkundigen niet onmogelyk , het Land en de Mynen aan te wyzen, waar uit het gehaald werd. De zugt tot Goud is niet fterker heerfchende in Eurofa, dan die tot Yzer in dit gedeelte van America; 't geen ten bykomenden bewyze ftrekt van de fchaarschheid deezes Metaals. Elk Eilander bezit 'er wat van, doch, om de waarheid te zeggen, in kleine hoeveelheid ; maar zy zyn 'er zo greetig op gefteld, dat zy niets onbeproefd laaten om het te verkrygen. Op den "dag onzer aankomfte werden wy bezogt door het Opperhoofd des voornaamften Dorps. Eer hy aan boord kwam, fcheen hy voor de Zon een gebed uit te Horten. Hy hieldt daar op eene lange aanfpraak, welke beilooten werd met eenige zeer aangenaame gezangen, die zeer veel overeenkomst hadden met ons eenvoudig» Kerkgezang. De Indiaanen van zyne Canoe zonp-en met hem mede, herhaalende Choorswyze het zelfde Cied. Naa deeze pligtpleeging kwamen zy meest allen aan boord, «n danften een uur lang op het geluid van hunne eigen Hemmen, 't geen vry goed in den toon was. Ik gaf het Opperhoofd 'verfcheide gefchenken ; dit maakte hem voor ons zo lastig, dat hy eiken dag vyf of zes uuren aan boord doorbragt; en ik was als genoodzaakt .de gefchenken herhaalde keeren te hernieuwen , of anders ging hy onvergenoegd heenen , en mompelde bedreigingen, die egter niet zeer te duchten waren. Zo ras wy ons op het Eiland gevestigd hadden, kwamen meest alle de Indiaanen van de Baay derwaards. Het gerugt onzer aankomfte hadt zich tot de Omliggende ftreeken uitgebreid. Wy zagen veele Canoes aanroeijen, belaaden met eene zeer groote menigte- Ottervellen, welke wy van deeze indiaanen inruilden voor bylen, mesfen, en Hukken Yzer. Zy gaven, in den beginne, hunne Salm  rondsom de wereld. 151 Salm voor Hukken van oude hoepen; doch zy werden welhaast wyzer , en wy konden geen Visch van hun bekomen dan voor fpykers en ander klein yzerwerk. Ik o-eloof dat 'er geen Land gevonden wordt , waar de Zee-ouer algemeener is, dan in dit gedeelte van America; en het zou my niet verwonderen, indien een Factory of Handelplaats, hier aangelegd , die den _ handel langs de Zeekust veertig of vyftig mylen uitbreidde, s jaarlyks tien duizend van deeze Ottervellen verzamelde. De Heer rollin, Chirurgyn Major van myn Fregat, vilde , ontleedde , en vulde een deezer Otters op, de éénige, welke wy konden vangen. Ongelukkig was dezelve niet meer dan vier of vyf maanden oud, en woog Heats acht en een half pond. Op de Aftrolabe ving men een Otter, die ongetwyfeld den Indiaanen ontkomen was; want hy was zwaar gewond. Dezelve fcheen den vollen groei bereikt te hebben, en woog ten minften zeventig ponden. De Heer de langle het dien Otter villen , om denzelven op te zetten ; doch daar de last daar toe gegeeven was op het oogenblik van ons inzeilen in de Baay , werd hier op geen agt geflaagen, en wy,konden den kop noch de kaak bewaaren. De Zee-otter is een Dier van beiderlei leeven, beter hekend ter oorzaake van de fraaiheid der huid, dan uit hoofde van eene naauwkeurige befchryving deezes Diers. De Indiaanen van Port de Francais noemen t zelve SkeBer; de Rus/en geeven 'er den naam van Colry-morsky. £an , en ondetfeheiden het Wyfje door den naarn van Maska. Eenige Dierbefchryvers hebben 'er van gefprooken onder de benaaming van Saricovienne; maar de befchryving van de Saricovienne by den Heere de ikjffon beantwoordt in geenerlei opzigt aan dit Dier, 't welk veeleer gelykt naar den Otter van Canada, dan naar dien van Europa. Ten dage onzer aankomst op de tweede ankerplaats, vervaardigden wy een Obfervatorie , op een Eiland, een fnaphaanfehoot van het Schip gelegen. Hier maakten wy befchikking om al den tyd onzes verblyfs ons op te houden • wy Helden de Tenten voor onze Zeilenmaakers en Smits; desgelyks ons Vaatwerk , om het na te zien. en te herttellen. , -'• üT Naardemaal alle de Dorpen der Indiaanen op het Vasteland gelegen waren, vleiden wy ons in een veiiigen ftaat od het Eiland te weezen; doch wy werden welhaast van H L 4  I5S UITTREKZEL EENER REIZE het tegendeel overtuigd. Reeds hadden wy ondervonden, dat de Indiaanen groote Dieven waren; doch wy veronderftelden niet, dat zy eene werkzaamheid en ftandvastigheid bezaten, in ftaat om de langwyligfte en moeilykfte ontwerpen ter uitvoer te brengen: dan wy leerden hun welhaast beter kennen. Zy bragten eiken avond door in de gunftigtte gelegenheid af te wagten om ons te befteelen; doch wy hielden goede wagt aan boord onzer Schepen, en zelden bedroogen zy onze waakzaamheid. Ik had daarenboven de Spartaan/ene Wet ingevoerd; hy, die zich hadt laaten befteelen, werd geftraft, en, indien wy den Dief niet toejuichten, vorderden wv het ontvreemde niet weder, om allen gefchil te vermyden, 't welk flegte gevolgen mogt baaren. Ik wil niet ontkennen, dat deeze zagtheid hun onbefchoft maakte. Ik had nogthans getragt hun te overtuigen van de meerderheid onzer wapenen. Een met een kogel gelaaden Kanon was in hun byzyn gelost, om hun te doen zien, dat zy op een afftand konden geraakt worden. Een fnaphaanfchoot, met een kogel gelaaden, in tegenwoordigheid eener groote menigte deezer Indiaanen, doorboorde een verfcheide keeren digtgevouwen fchild, 't geen zy ons door verfcheide tekenen beduid hadden dat ondoordringbaar was voor pylen en dolken; daarenboven fchooten verfcheide onzer Scherpfchuttefs Vogels in de vlugt. Ik ben ten vollen verzekerd, dat zy nimmer ten oogmerke hadden om ons met gevoelens van vrees te vervullen; maar ik houd my uit hun gedrag overtuigd, dat zy ons geduld voor onuitputbaar hielden. Hun gedrag drong my, om fchielyk de daar aangelegde vastigheid van het Eiland weg te neemen. Zy landden daar in den nagt, van de zydè van de kust; zy trokken door een zeer digt bosch, 'c welk over dag geheel ondoorganglyk was, en kruipende op hunne buiken als Hangen, bykans zonder een blad te verroeren, wisten zy , in ïpyt onzer wagten, eenige onzer goederen weg te neemen; met één woord , zy bezaten de behendigheid om in de Tent te komen, waar de Heeren de laurtston en daiibaud, aan welken het Obfervatorium was toevertrouwd , fliepen. Zy namen een Snaphaan weg, met zilver vercierd, als mede de kleederen der beide Officieren, die uit voorzorge dezelve onder hun bulfter gelegd hadden. Zy waren niet ontdekt door een wagt van twaalf Soldaaten, en zy deeden geen van beide de Officieren wakker worden. Dee-  rondsom de wereld. Ï53 Deezen laatften diefftal zouden wy ons luttel hebben aangetrokken; dan zeer fpeet ons het gemis van het oorfpronglyk Aantekenboek, waar in alle onze Starrekundige waarneemingen, zints onze komst in Port de Francais, opgetekend ftonden. . . A lle deeze hindernisfen beletten geenzins , dat onze boots hout en water innamen. Alle onze Officiers waren onophoudelyk bezig aan 't hoofd van eenige werkende partyen, die wy noodzaaklyk aan ftrand moesten zenden. Hun vertooning en goede tugt hieldt de Indiaa- ^Tewyl'wy'de fpoedigfte toebereidzels maakten tot ons vertrek, namen de Heeren de monneron en bernizet de Baay op , in een welgewapende boot. Het was my niet mogelyk, eenige Officiers hun mede te geeven, dewvl deeze allen elders bezig waren ; doch ik bad beflooten, dat de laatstgemelden, vóór het vertrek, alle de verkenningspunten zouden opneemen en de diepten aanduiden. Wy ftelden toen vast, vier en twintig uuren te fchikken tot de Beerenjagt , van welke Dieren wy het fpoor ontdekt bidden op de bergen, en vervolgens te vertrekken , dewyl het gevorderd jaargetyde ous niet toeliet langer te vertoeven. Wy hadden reeds het diepfte van de Baay bezogt, welke misfehien de zonderlingfte plaats op den aardbodem is Om 'er eenig denkbeeld van te vormen, hebbe men zich voor te ftellen, een Waterkom op het midden van eene onpeilbaare diepte, omzoomd met fpitfe bergen van eene ontzettende hoogte, bedekt met fneeuw, zonder eenige plant of grasfeheut op deeze onmeetlyke verzameling van rotzen, door de natuur tot eene altoosduurende dorheid verweezen. Ik zag nooit een windvlaag de oppervlakte van dit water beroeren : het wordt nooit gettoord, dan door den val van fchroomlyk groote Ysftukken, die zich losmaakerr van verfcheide Ysbeddingen, en in 't nederftorten een geraas verwekken ,'t welk op een zeer verren afftand in het gebergte wederklinkt. De Jugtis te deezer plaatze zeer zagt, en 'er heerscht eene zo diepe ftilte, dat de ftem van een mensch op den afitand van een halve myl kan gehoord worden , gelyk ook het geluid der Vogelan , die de eijeren leggen in de holten clccxcr rotzen» * Het was aan het einde van deeze Baay, dat wy hoopten kanaalen te zullen aantreffen, waar langs wy tot in het L 5 bin-  154 UITTREKZEL EENER REIZE binnenfte van America zouden kunnen doordringen. Wv verbeeldden ons, dat dezelve zou eindigen in eene groote Rivier, welke tusfehen twee gebergten heen ftroomde, en dat deeze Rivier ontfprong uit de groote Meiren ten Woorden van Canada. Zodanig was onze veronder- ltelhng, en ziet hier wat daar uit gebooren werd. Wv vertrokken met de twee groote Booten van de Boufolla en de Aflrolabc. De Heeren de monti, de marchaisville, de boutezvillers, en Vader receveur, vergezelden den Heer de langle ; met my vertrokken de Heeren dagelet, iioutin , saint crean, duchie en ïrovest. Wy voeren het Westlykst Kanaal ia, Voorzigtigheid raadde ons , niet te digt aan den oever te houden , uit vrees voor het nederftorten van fteenen of ysbrokken. Eindelyk kwamen wy, naa flegts één en een halve myl voortgevaaren te hebben, by eene naauwe golt , beflooten door twee verbaazende ysbeddingen, Wy waren genoodzaakt de Hukken ys weg te werken, die het water bedekten, om in deeze diepte door te dringen. Het water was zo diep, dat ik, op een halve kabeltouwslengte van den wal, geen grond peilde met een lyn van honuerd en twintig vademen. De Heeren de lan- gle , de monti en daoelet , en eenige andere Officieren, begeerden de ysbedding te beklimmen. Met onuitipreeklyk veel moeite kwamen zy op den afftand van omtrent .twee mylen. Naa genoodzaakt geweest te zyn, met groot gevaar, over de fpleeten van vervaarlyke diepten te fpnngen, konden zy niets ontdekken dan eene aaneenfehakehng van ysbeddingen en fneeuw, welke geen einde fcheenen te hebben dan den top van den Berg Fair Weather, (Schoon Weder.) Geduurende deezen Tocht bleef myn Boot aan den oever. Een ftuk Ys, 't welk van boven neder in 't water ftortte , op eenen afftand van meer dan vierhonderd Toües, veroorzaakte aan den oever eene zo geweldige golving, dat myn Boot omfloeg en een groot ftuk we^s op de ysbedding gefmeeten werd. Dit ongeval werd ichielyk herfteld, en wy keerden allen weder na boord , binnen weinig uuren onze reis in het binnenfte van America volbragt hebbende. Ik had de Heeren • monneron en bernizet afgevaardigd om den Oostlyken oever op te neemen , die, even als de andere, uitliep op twee ysbeddingen. Op den dag naa deezen Tocht verfcheen het Opperhoofd  rondsom de wereld. I55 j hoofd aan boord, fterker vergezeld en fraaijer gekleed dan gewoonlyk. Naa eene menigte van zangen en dansfen, deedt hy my den voorflag, om het Eiland, waar op ons Obfervatorium geplaatst geweest was , aan ons te verkoopen; buiten twyfel aan zich zeiven en de andere Indiaanen het regt voorbehoudende om pns te befteelen. Het was iets meer dan twyfelagtig, of dit Opperhoofd eenig Land in eigendom bezat. ' Het beftuur deezes Volks is zoda- j nig, dat het Land aan 't geheele Volk fchynt te behoo- Iren. Dewyl nogthans een groote menigte Indiaanen getuigen waren van deezen koop, had ik een ontwyfelbaar regt om te beiluiten , dat zy dit koopbedryf bekragtigden. Ik aanvaardde, overzulks, het gedaane aanbod des Opperhoofds, teffens overtuigd, dat dit koopverd/hg vernietigd kon worden door veele gerigtshoven , indien het Volk ons het ooit wilde betwisten : want wy hadden geen bewys altoos, dat het Opperhoofd weezenlyk de eigenaar , en de getuigen zyne Vertegenwoordigers waren. Wat hier van zyn moge, ik gaf hem verfcheide ellen i rood Laken, Bylen, Mesfen, Spykers, enz. Ik deelde| ook gefchenken uit aan zyn geheele, gevolg. De koop in deezer voege gellooten zynde, vaardigde 1 ik lieden af, om van het Eiland, met de gewoone plegi tigheden , bezit te neemen. Ik beval hun , een glazen v vies aan den voet van een rots te begraaven, eene be- I. fchry ving behelzende van deeze Bezitneeming, en -lag daar by neder een der Medailles, in Frankryk vóór ons vertrek geflaagen. Het voornaame werk, egter, 't welk ons bewoogen hadt om ons hier op te houden, was voleindigd: ons Gefchut was in orde gebragt , onze last wel gefchikt, I en wy hadden zo veel hcuts en waters ingenomen als by ons vertrek van Chili. Geene haven op geheel het weI reldrond kan meer goederen opleeveren om dit werk met I ipoed te verrigten, 't geen in andere oorden dikwyls zo ; zeer bezwaarlyk toegaat. Watervallen, gelyk ik reeds vermeld heb , van de toppen der Bergen nederftortende, ; ftortten het heerlykst water in de vaten zo als zy in de I booten lagen : aanaefpoeld hout ligt, in grooten over.-. I vloed, langs het ftrand van een effe zee.. De LandopneeI xning door de Heeren de monneron en bernizet wis I afgedaan , zo wel als de afmeeting van een grondvlakte I door den Heer blondela ; 't welk de Heeren de eanI gle, dagelet en veele andere Officiers in ftaat gefteld hadt  I56 UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD. hadt om de hoogte der Bergen, naar de regelen der Drie. hoekmeeting, te bepaalen. Alleen hadden wy reden om. ons te beklaagen wegens het gemis van het AantekeningBoek der gedaane waarneemingen door den Heer dagelet ; dan dit gemis werd grootendeels vergoed , door verfcheide aantekeningen, welke wy .wedervonden. Met één woord, wy rekenden ons onder de gelukkigfte Zee» heden , dewyl wy tot op zo groot eenen afftand van Europa gekomen waren, zonder iemand aan boord ziek te hebben, of één eenig man van het Scheepsvolk der beide Schepen met fcorbut aangetast. ('t Vervolg hier naa.) aanmerkelyke byzonderheden, betreffende het noord - americaansch gemeenebest. Getrokken uit eene derwaards gedaane Reize, * geduurende de Jaaren 1795, 1796 en 1797 , dOOr la rochefoucaultliancourt. (Vervolg en Slot van bl. 118.) Uit Zuid-Carolina begaf zich onze Reiziger na Virgïnie, en kwam te Norfolk, eene Stad, die, in 't begin van den Americaanfcben Oorlog , tot den grond toe wierd afgebrand, op order van den Gouverneur des Konings. De Engelfchen , die de Stad hebben herbouwd, en die dezelve bewoonen , zich fchaamende over eene zo verregaande woestheid , geeven thans voor, dat de Gouverneur alleen het in brand rteeken der Magazynen op de Kaay had bevoolen, om de Stad te beter te kun. nen verdeedigen ; doch dat de Americaanen zeiven , op order van hun beftuur, de Stad hadden doen in brand fteeken. De meeste Volkplantelingen van St. Domingo, die van daar, na het vernielen van Kaap Francois, de vlucht namen, kwamen te Norfolk aan, en vestigden 'er zich, daar toe bewoogen door de warmte van 't Climaat; door de flaverny der Negers, die hun toeliet, de Zwarten, die zy hadden medegenomen, even als tot hunnent , te gebruiken; en door de vriendel ykheid , met welke zy ontvangen wierden. In dit Gewest is de Stad  BYZONDERHEDEN WEGENS NOORD - AMERICA. 157 Stad Yorck, vermaard door het eindigen van den Oorlog met Engeland in haare nabuurfchap , die de Vryheid van het Americaansch Gemeenebest ten gevolge heeft gehad. Niet v;rre van daar, te Richemont, heeft men onder den naam van het Capitool , een Gebouw opgericht, 't welk het grootfte en aanzienlykfte is van geheel Noord-America. Men komt, in dit Huis treedende, in eene groote voorzaal, in welker midden het Standbeeld van george Washington, door Houdon vervaardigd, geplaatst is. Te Richemont, zo wel als elders in America, vindt men twee aanmerkelyk verfchillende ftaatkundige partyen. De eene, die niet voldaan is over het tegenwoordig beduur, zou gaarne eene meerdere bepaaling zien van de magt van 't Uitvoerend Bewind. Gaarne zou deeze party de Franfche Regeeringsform zien ingevoerd, [te weeten , zo als die was , vóór de Omwenteling, door Buonaparte bewerkt] en vleit zich, dat, zo dezelve ftaande blyft, [*t geen niet gebeurd is] zulks eene gelykzoortige verandering in de Noord-Americaanfche Staatsregeling zal ten gevolge hebben. De Engelschsezinde party , daarentegen , hoopt, dat de inftandhouding der Engelfche Conftitutie eindelyk die der Franfchen ten onder zal brengen, en by hun de Komnglyke Regeering herftellen; 't welk, zo zy meenen, zeer gefchikt zou zyn tot het bevorderen hunner zucht, om aan het Americaansch Uitvoerend Bewind eene grootere magt te doen opdraagen. Zelfs meent men, dat deeze party gaarne eene erffelyke Koninglyke Regeering in hun Land zou zien ingevoerd. Behalven deeze partyen, die met een bepaald oogmerk werken, vindt men 'er veele gemaatigde en ook veele heethoofdige aanhangers van Engeland , of van Frankryk, alleen uit drift of eigenbelang , zonder eenige verdere ftaatkundige vooruitzichten. De Virginiaanen zyn zeer verzot op het fpel ; zy verliezen met de Dobbel fteenen, de Kaart, het Billard, en met alle andere mogelyke hazardfpelen , aanzienlyke zommen. Eene Staatswet van 179a heeft wel deeze buitenfpoorigheden verbooden, zo wel als de Weddingfchappen by gelegenheid van Harddraveryen, Haanegevegten, enz. Doch deeze Wet, hoe geftreng dezelve ook zyn moge, wordt opentlyk verbrooken, uitgezonderd dat gedeelte derzelve, 't welk het betaalen van fchulden, door grof fpeelen gemaakt, verbiedt, en zodanige verpligtm-  158 BYZONDERHEDhN gen voor niet verbindende verklaart.—De Wet, te^erj de vrye inenting der Kinderziekte,wordt beter onderhouden. Deeze Wet verbiedt aan een ieder, zich zei ven of de zynen te doen inenten , zonder toelaating van de Rechters van het Graafichap, van welken de zaak nog niet eens geheel afhangt: want zo zy het verzoek al goedkeuren , moet nog de teeftemming van alle inwooners, twee mylen in het ronde, verkreegen worden; kunnende de weigering van één perfoon de uitvoering beletten. Zo ras iemand door de natuurlyke Kinderziekte wordt aangetast, moet hy zich na een alleen ftaand huis in een bosch begeeven, alwaar hy de hulp van een Geneesheer bekomt. Verfpreidt zich , intusfchen, de befmetting verder, dan wordt de gemeenfchap van zodanig eene Stad of Diftrici , met de nabuurige , ten mauwden afgeflooten , cn de inenting wordt in de befmette plaats" vrv sefield. S In Vir ginie is de landsdouw, over het algemeen, zeer vruchtbaar, en gefchikt tot allerleyen akkerbouw en veeteelt. Het Climaat is wel wat heet; doch de hitte hindert de inwooners weinig , en bevordert den groei van allerhande voortbrengzels. Schoone Rivieren, die in den Oceaan uitloopen, en die aan de bewooners van Virginie gelegenheid geeven, om de voortbrengzels hunner afgeiegenfte gronden, met voordeel, door de geheele waereld te verzenden, brengen niet weinig toe tot den bloei van dit Gewest. De laage landen zyn, het is waar, niet zeer gezond; doch in geenen deele zo erg, als in Carolina of Georgië. Uit deeze uitgebreide Provincie kwam onze Reiziger in Maryland, langs de Rivier Potowmack. Baltimore, de HoofJftad van dit Gewest, is , naa Philadelphia en New-Yorck, de voornaamfte Koopftad van Noord-America. Daar deeze Stad, door haare ligging, eene nadere gemeenfchap heeft met de Rivieren , die zich in de Ohio ontlasten, dan Philadelphia, is zy in ftaat, om het gemakkelykst van allen het Westelyk gedeelte van den Noord-Americaanfchen Staat van alle Europeefche en andere uitheemfche waaren te voorzien, en de voortbrengzels des Lands daar tegen weder te verruilen. Geen wonder , derhalven, dat deeze Stad eene der fraaifte en best gebouwde is van geheel Noord-America, en dat dezelve dagelyks in aanzien en bevolking toeneemt. New-Yorck is, door haare ligging, eene der grootfte en  WEGENS NOORD-AMERICA. Ï59 en bloeijendfte Steden van Noord-America. Door middel der Noord- en Oost-rivier, en der Rivieren, die zich met dezelve vereenigen, omvat de Koophandel deezer Stad, als *t ware , den geheelen Americaanfchen Staat , en breidt zich zelfs uit tot in Canada, door het Meir Champlaiu. In 1797 wierd de bevolking deezer Stad begroot cp vyftigduizend zielen, waar onder negenduizend Negers waren begreepen, die meestal in een* ftaat van flaverny leeven.' Want hoe billyk ook de menschlievende redeneeringen tegen de Slaverny weezen mogen, het zal altoos zeer bezwaarlyk vallen, om dezelve af te fchaffen in een Land, alwaar de handen in geenen deele evenredig zyn aan de uitgebreidheid van een voordeeligen landbouw: vooral daar hier nog dagelyks nieuwe ontginningen plaats hebben, en het Cümaat ten platten lande , op veele plaatzen, oneindig nadeeliger is voor de Blanken, dan voor de Zwarten, die, van hunne vroege jeugd aan de brandende hette van Africa gewoon , niet ziek worden door de uitwaasfemingen der Americaanfche moerasfen. De fchadeloosftellingen, die voorgefteld worden, als gefchikt tot het vernietigen der Slavernye, eifchen niet alleen zommen , die niet' te betaalen zyn, maar zouden daarenboven, in eens , alle vermeerdering van den landbouw, en alle werkzaamheid van den koophandel, vernietigen. Alles is te, New-Yorck duurder dan te Philadelphia. De zeden zyn 'er dezelfde, als in de andere groote Steden. De herbergzaamheid alleen is 'er grooter dan te Philadelphia, hoewel kleiner dan te Boston. De denkbeelden des Volks zyn minder gunftig voor Engeland, dan plaats had, vóór het fluiten van het laatfte Commercie - Traétaat. De verlchillende denkwyze, ten opzichte van deeze overeenkomst, is in America zeer in het oog loopende, en heeft twee verfchillende partyen doen ontftasn. Met dit alles brengt deeze twist geen nadeel toe aan de achting, die men anderzins alomme aan Washington betoont , wiens patriottifche bedoelingen niet in verdenking kunnen komen van zich door eenigen vreemden invloed te hebben laaten bellieren. De algemeenlle Ziekten in Noord - America zyn Borstontfteekingen, Teeringen, Galziekten en Rotkoortzen. De zogenoemde Geele Ziekte is, om zo te fpreeken, plaatzelyk, en wordt alleen van tyd tot tyd befpeurd in de Zeelieden, tot welke zy waarfchynelyk uit de Antilles wordt over-  160 BYZONDERHEDEN overgebragt; maar binnenslands verfpreidt zy zich niet. De Franl'chen zyn 'er fteeds minder aan onderhevig geweest dan de inboorlingen; 't welk mogelyk moet toegefchreeven worden aan de fpaarzaamheid, met welke de eerstgenoemden gebruik maaken van geestryke dranken. In America wordt men eerder oud dan in Europa, 'c geen vooral geldt ten opzichte der Schoone Kunne. "Het viervoetig gedierte is hier kleiner en minder moedig, dan in de oude Waereld. Men vindt hier, naamdyk, zo wel Beeren, Wolven, Tygers , enz. als elders ; doch deeze verl'cheurende Dieren zyn hier van een kleiner maakzel en minder wreed. Het character van de bewooners der ver- fchillende Provinciën loopt natuurlyk, door het verfchil van het Climaat, merkelyk uit elkander; doch, over het algemeen, bezitten zy allen een zeer onderneemenden geest, heldenmoed, hebzucht, en eene groote verbeelding van zich zeiven. De dronkenfchap is een der algemeenfte fouten van de laagere klasfe ; 't welk veelal voortkomt uit de algemeene voorkeuze , die men hier aan fterke dranken geeft, boven bier , cyder of wyn. Voor het overige worden 'er zekerlyk in America minder zwaare misdaaden bedreeven , dan, by eene even fterke bevolking, in Europa; 'tgeen voornaamelyk moet worden toegefchreeven aan het gemak, waar mede hier een ieder aan de kost komt. Zelfs in de Bosfchen vindt men geen volk in hutten woonen, of het heeft nog vermogen genoeg, om ten minften tweemaal ter week vleesch te eeten, en de benoodigde thee, coffy , chocolaad , enz. te bekomen. De Handwerkslieden hebben het hier dus ook veel ruimer, dan in Europa. Ja veele meesters-Kleermaakers en Paruikernaakers in de Americaanfche Steden houden eene overvloediger tafel, dan het gros der welgemelde lieden in Engeland en Frankryk. Schoon de Wet in America geenerlei onderfcheid van rang in geboorte, enz. toelaat, lchenken toch deeerampten een hooger aanzien, dan met de oorfprongelyke gelykheid beftaanbaar is. Groot is by allen de zucht tot Vryheid, 't welk onder anderen ook ten gevolge heeft, dat de gebooren Americaanfche jonge lieden , van het mannelyk geflagt, een grooten afkeer hebben van de huisfelyke dienstbaarheid. In het geheel Gemeenebest vindt men mogelyk geen twintig dienstknegten, die geboorene Americaanen zyn. Duitfchers, Ierlanders, Negers en Mulatten zyn  wegens noord- america. XÖl i-de lieden, die zich hier toe laaten gebruiken. Intusfchen Iheeff dit vooroordeel geen plaats by de Schoone Kun! ne - men ziet, in tegendeel veele dochters van goeden Ee, in haare jeugd, by aanzienlyker heden I dienen , om zich te beter bekwaam te maaken tot de rUDe°Amegricaanfche zeden zyn, over't algemeen, die 'der Ene-elfche Natie, zo door den invloed, dien het oud StLtsbtltuur op het geheele Volk gehad heeft, als door 'i drmenigvïldig? betrekkingen, die nog heden tusfehen idie He Volken beftaan. De klederdragt, de huismeubelen, de bouworde der wooningen, de voorwerpen der weelde, het langduurig drinken na den maaltyd, en de verwydering der vrouwen van 't gezelfchap, zouden ieimand doen gelooven, dat hy te Londen was, of in eene X nabuurige Provinciën aan die Hoofdftad. De weelde is hier fteeds in een zeer toeneemenden ftaat, om dat zv het bewys oplevert van dien rykdom, welke hier by-. na alleen de verfchillende rangen der perzoonen bepaalt. 'Men vindt hier lieden, die in uiterften doen, groot geinoe" om de eenvoudige zeden des Lands te kwetzen. , Men fpot hier wel mede, doch teffens ontbreekt het met iaaMenV°trourwt in America zeer jong , vooral ten platrten lande. Daar de jonge lieden zich reeds vroeg 0p reene onafhangelyke wyze zoeken te vestigen, hebben zy eene vrouw noodig, om hunne huishouding te bezorgen. Deeze omftandigheid brengt veel toe tot de fteeds aanwinnende bevolking, en tot de bewaaring der zuiverheid van zeden. In de Steden maakt men minder haast met het huwelyk , om dat de vermeerdering der weelde de kosten der huishouding aanmerkelyk heeft doen toeneemen. De jonge Stedelingen denken zelden ooi trouwen, dan na dat zy de dringende begeerte naar rykdom heb. ben voldaan, of ten minfteu op den weg zyn om geld te winnen. Alles, wat men.hier onderneemt, heett alleen tot dryfveer het dringend eigenbelang. Een Europeaan, die zich in eene der Americaanfche Noordelyke Koopfteden zou willen nederzetten, met oogmerk , om hier • de banden van maatfehappyelyke betrekkingen weder te i vinden, die hy elders verbaten heeft, zou zich .niet weinig bedroogen vinden. Het zou hem zelfs, moeijelyk vali len, om 'er een waaren en vertrouwden vriend te vinden.i De drukte hunner bezigheden beheerscht de meeste Noordmeng. 1.800. no. 4' M Ame"  16*2 BYZONDERHEDEN WEGENS NOORD-AMERICA. Arnericaanfche Stedelingen zodanig, dat zy geen tyd heb-| ben , om van da vermaaken der zamenleving gebruik te| inaaken, en aan de zagte aandoeningen van gevoeliger! zielen hulde te doen. 1 IETS OVER Dg GELEERDHEID VAN VROUWEN. T\ e meest bekoorende fcboonheid eener Vrouwe' beeft haaren 1~J grondflag in de bevalligheden van het hart. Kieschheid , ïagtaartigheid, gevoel en aandoenlykheid, uit de oogen fchyJ nende, zullen de onregelmaatigheid der gelaatstrekken vergoeden en eerder, in een aandoenlyk hart, liefde verwekken,, dan het fehoonst gevormde gelaat en de fraaifte kleur zonden uitdrukking. Van deeze beminnelyke hoedanigheden moet, inderdaad,, de Natuur den grond gelegd hebben ; doch geene middelen zyn er, door welke dezelve zoo kragtdaadig ontwikkeld eni gekweek* worden, als door de. aankweeking van den fmaak; voor Letterkunde en Geleerdheid. In de gemeenfchap meci de waereld zien en gevoelen wy de onaangenaame driften,, die ten gevolge hebben, dit zy het gelaat misvormen, en da: oogen een nydigen, trotfchen, verl'maadenden of loozen opfiag' «oen aanneemen; boven 't welk met het denkbeeld van be-' koorlykheid niets onbeltaanbaarer is. Oogen, die, ongelukkig-, lyk , eenige van deeze vertooningen hebben aangenomen,, van welke fchoonheden zy ook omringd worden, bezitten i eene wegftootende kragt, en werken even als de Bafilisk. Intusfchen , hoe boos ook de waereld is, de Boeken zyn, voor 't meerendeel, nog deugdzaam. Zy boezemen edelmoe-' aige en zatte gevoelens in. Eene Vrouw, die oordeelkundig rnet dezelve verkeert, zal daar van de goede uitwerking op i de verfraaijing van haar lichaam ondervinden , naar gelange i haar geest met kennis verrykt, en haar hart uitgebreid, verhevener en gezuiverd wordt By de Vrouwen moet dit tot een fcherpen prikkel tot oeffeping verftrekken ; en zy mojien zich verzekerd houden, dat 'lichaamlyke en verltandiyke fchoonheid, hoewel dezelve, vaneen gtfeheiden zynde, gee- 1 ne volftrekte heerfchappy bezitten, te zamen vereenigd inder. daad onwederftaanbaar zyn. Met dit alles, de LetteroefFening heeft niet altyd bekoo- \ rende hoedanigheden ten gevolge; en dit is niet te verwonderen,wanneer dezelve zonder oordeel wordt aangelegd. Voor alle dingen is de raad van goede vrienden noodig, omtrent de foort van boeken, nevens den tyd, de wyze en de hoeveelheid der f oeffeninge. Oppervlakkig en kwaalyk beltuurd ieteen is bere« 1 kend ï  IETS OVER DE GELEERDHEID VAN VROUWEN. 163 kend om de haatlykfte trotsheid voort te brengen, en een belachelyk gedrag te veroorzaal;en. Sempronia heeft, geduurende de tien jongstverloopene jaaren , alle Maandwerken geleezen, en nu en dan de eere verworven van in 't een of ander haarer meest geliefde Mengelwerken een klein flukje te leveren. Deeze onderfcheiding, zo als zy denkt, heeft haar, in haare eigen verbeelding, grootlyks doen klimmen. Zy befchouwt het als genoegzaam, om zich boven de ge\voone welvoeglykheden van uitwendig voorkomen te verheffen. Zy praat met een verbluffend zelfvertrouwen , 't welk, indien men het haar niet vergaf, omdat zy bekend fraai vernuft is, ondraaglyke lompheid zyn zoude. Haare ingenomenheid met de Zanggodinnen heeft de Bevalligheden van allen aandeel haarer "opmerkinge uitgefloten, indien gy haar in den morgenflond opwagt", zult gy haar vinden met neergekapte fchoenen , geklitst hair, een morzigo tronie, en de vingers met 'inkt beklad. Indien gy haar vraagt, wat zy onder handen hebbe , zal zy u zeggen , dat zy aan ■eene Pindarifchë Ode op de Lente werkt, die nog dien zelfden dag moet verzonden worden , dewyl men anderzins deztï. ve in deeze Maand niet zou kunnen plaatzen. Hierom verzoekt zy verfchooning, thans geen gezelfchap te kunnen opwagten. Haar bezoeker heeft reden om zich over dit antwoord te verblyden want. gelyk swiït , hoewel niet zeer kiesch, van celia zegt, haar gezigt werkt als een braakmiddel, en haare reuk als vergif. Toevallig heeft corinna eenige fchriften onzer hedendaagfche Twyfelaaren in handen gekreegen. Zy verftondt ze wel niet •volkomen, doch zy begreep 'er genoeg van om verzekerd te zyn , dat de Twyfelaary onderlleld Wierdt een bewys te zyn van een verheven verftand , van bevryd te zyn van die bekrompen vooroordeelen , welke de dagelykfche verltanden aan den band leggen. Hierom kan zy over geene huislyke •zaaken fpreeken; maar wanneer zy met verlichte lieden in gezelfchap is, weidt zy breedvoerig uit over het geluk van eene wysgeerige denkwyze te bezitten,en beklaagt die arme bekrompene zielen, die ter kerke gaan, en alle.haare pligten, zo als zy die noemen , met werktaiglykè regelmaatigheid waarneemen, even gelyk haare Oud-Overgrootmoeders gedaan hebben. Voltaire, rousseau , bolingbroke en HuME zyn haare Godfpraaken. Zy wordt gevreesd van haare eigen fexe, en zy zelve is op derzelver gezelfchap niet zeer gefteld. Maar de mannen befchouwt zy als aangenaamer , b; ter voor de verkeering gefchikt, en minder door vooroordeelen gekluisterd. Zy verbeeldt zich , dat men van haar byzonder veel werks maakt; en inderdaad zyn 'er eenige fpotters, die na haare gefprekken luisteren , met oogmerk om floffe tot lachen te verzamelen. Alle bevoegde regters veroordcelen en veragfen M 2 haar,  164 1ets 0ver de geleerdheid van vrouwen. haar, omdat zy zich aan oeffeningen overgeeft, die eene natuurlyke (trekking hebben om het verltand te verduisteren en het hart te bederven , en die byzondeilyk haatlyk zyn in haar, die gefchapen wierden ter vermeerderinge van de geneugten des leevens , en niet om dezelve te verdryven , door de verfpreiding van de fombere begrippen der twyfelaarye. Fulvia hadt het ongeluk, naast eene openbaare Leesbibliotheek te woonen. Zo diktnaals haar een luim van lusteloosheid beving, zondt zy lnare dienstmaagd om eenen voorraad Romans, om 't even door wie zy gefchreeven waren, of wat zy behelsden , indien ze flechts fentimenteel waren. Door langduurig leezen van dit flag van boeken , hadt zy fmaak gekreegen in anekdoten, byzondere voorvallen, en al wat op de uitwerkzels der liefde floeg, welke, zo als zy begon te denken , de hoofdzaak van 't menfchelyk leeven was. Zoo dikmaals was haar hart gefmolten, en gegriefd, en gedagen, en gewond , dat het ten langen laatfle dermaate wierdt vertederd, dat zy voor eiken mansperfuon de zagtfte aandoeningen gevoelde , zonder veel onderfcheids te maaken. Slechts weinige oogenblikken kon zy onder vier oogen met eenen bekende uit het mannelyk gedagt doorbrengen, zonder gevoelens van tederheid jegens hem te ontwaaren. Dikmaals twyfelde zy, ot zy, over 't geheel genomen, zich moest vcrblyden of beklaagen, dat zy met zulk eene uiterfte aandoenlykheid begaafd was. Hoe 't zy , haar arm hart was zoo vol van liefde, dat elk, die haar naderde , ongevraagd daar aan eenig deel kon verwerven. Haare Item was zwak en beevende; onbezefbaar elegant waren haare manieren. Naauwlyks was zy berekend voor deeze benedenwaereld. Altyd was zy rampzalig , uitgezonderd dan, wanneer zy haare aandoeningen in brieven aan een of anderen geliefden eudoxus uitltortte. Zy was , om kort te gaan , te teder, te aandoenlyk , te zuiver , te verheeven , om in deeze waereld te leeven ; en dit zeide elk een, tot dat zy, in een ongelukkig uur, met een Soldaat opduwde, die in de ftad, alwaar zy woonde, in bezetting lag; zeJert heeft men niets meer van haar vernomen. Lesbia maakte, terwyl zy nog zeer jong was,' eenige rymen , die, haare jaaren in aanmerking zynde genomen , door haare vrienden wierden toegejuicht. Zwellerde van glorie, befchouwde zy zich zelve als eene tweede sappho, en heeft scedert zich aan de Zanggodinnen toegewyd. Haare lektuur bepaalt zich voornaamlyk tot raadzels , naamgedichten en liedtjes; en deeze modellen volgende , helpt zy jaarlyks dit flag van rymelaary vermenigvuldigen. In den kring haarer bekenden wordt zy zeer bewonderd ; zo dikmaals onder dezelven e-;n huweiyk voorvalt, verzuimt zy niet om een huwe-  IETS OVER DE GELEERDHEID VAN VROUWEtt, 16*S welyksgedicbt te maaken ; even a!s de winkeliers beeft zy laaden met lierdichten, treurdichten en puntdichten, naar allerlei omftandigheden berekend. Eens heeft zy een huwelyks - aanzoek gehad. Haaren minnaar bepaalde zy zekeren dag, om nader met hem te fpreeken. Midlerwyl fchreef ay eene alleenfpraak in rymlooze verfen , wederzydfche genegenheid aankondigende. Op den beftemden dag verfcheen de minnaar , doch haar het gedicht met het vuur eens Tooneelfpeelers in het Vyfde Bedryf hoorende opzeggen, befloot hy, dat zyne beminde een gek vrouwsperfoon was, en ftaakte zyne bezoeken. Van alle andere onderwerpen fchynt de Staatkunde voor het Vrouwelyk karakter 't minst berekend. Vrouwen zyn van de Wetgeevende Magt geheel uitgefloten , en 't is bekend , dat Staatszaaken zelden met bedaardheid, zo wel in gefchrift als by monde, behandeld worden. Intusfchen zyn Vrouwelyke Politieken geenzins ongemeen. Eene van dezelve is cornelia ; zy vergenoegt zich niet met haare gedagten, by alle gelegenheden, daaromtrent te opperen, maar vat ook, nu en dan, de pin op, en kittelt zich met het denkbeeld, dat haare ontwerpen, ook in de hoogë Vergaderingen, byval ontmoeten. Over dagelykfche onderwerpen fpreekt zy bedaard en verftandig; maar wanneer de Mannen over Staatkundige onderwerpen fpreeken , beeft zy groote moeite om zich aan den regel der welvoeglykheid te onderwerpen, medebrengende dat zy na de Vrouwen luistere. Haare kleur gaat haar af en (aan , tot dat zy ten langen laatfte zich niet meer kan bedwingen, en losberst in eenen vloed van welfpreekendheid, die in de vermaardfte fchoolen van Redeneerkunde naauwlyks haare weergaê vindt. Alle deeze , en zoo veele andere voorbeelden, welke eene naauwkeurige opmerking van 't geen 'er in de waereld omgaat aan de band geeft, fchynen een ootfpronklyken voor«aad van gezond verltand en zucht tot boekoeffening aan te kondigen , die, onder een voegzaam beftuur , den weg tot groote vorderingen zouden gebaand hebben. Doch rondzwervend vlytbetoon en onbeftuurde nayver, tot volharding op een verkeerden weg aangeprikkeld door de partydige loftuitingen van vrienden en bloedverwanten , hebben zelf de beminnelykften onder de fchoone fexe in den poel van onver-draaglyke trotsheid gedompeld, en haar zich doen onderfcheiden, zorjder eenige eere te behaalen. Zich gemaakt aan te ftellen op eenigerlei wyz« , is ten allen tyde , op alle plaatzen en in alle trappen, onwelvoegfyk. Maar gemaaktheid in de zaak van Geleerdheid, in eene Vrouw van kleine verdienfte, berokkent haar de Veragting en den haat van beide rexen. Die onder beide fexen meest hebben uitgemunt, waren altyd bedaard en befcheiden, matigden zich M 3 *t minst  166 iets over de geleerdheid van vrouwen. 'f minst ann , en mengden zich in de gefprekken met anderen, zonder een gevoel van meerderheid ten toon te fpreiden. Meermaalen heeft men opgemerkt, dat een helder verltand en waare geleerdheid eene beminnelyke nederigheid ten toon fpreiden , die den eigenaar noodzaakt, wantrouwen omtrent zyn eigen karakter te voeden, te midden der vereenigde loftuitingen hem toegezwaaid. Laat haar, die het kostbaar juWeel van geleerdheid bezit , zorge draagen om het eenvoudig te zetten, en deszelfs luister zal te meer in 't 002 vallen. By de lichaamlyke optooijing wordt gemeenlyk genoegzaame voorzorge gebruikt, dat niets wanvocgelyks daar by plaats vinde. Agt geeft men op jaaren, rang, en elke andere omftandigheid, welke de fcheidiyn van welvoeglykheid kan aaawyzui. Maar by de tooijing der ziele pleegt men zelden iet anders dan de infpraak der neiginge te volgen. Nog. thans heeft 'er gewisfelyk eene foort van fexaartig onder, fcheid tusfehen de zielen der fw.en plaats, 't welk eene ondprfcheidene foort van verftandlyke volmaaking gedoogt en vordert. De huishoudkunde, zegt men gemeenlyk , is de byzondere post der Vrouwen ; nogthans zyn zy, als redelyke weezens, ten aanzien van haar verltand voor de hoogstmogelyke aankweeking vatbaar. Ook behoorden haare vorderingen haar aan geene veragting bloot te ftellen , 't en zy dezelve met indringende verwaandheid zyn bezoedeld. M I R S A. Eene Perfiaanfche Vertelling. Abras carrascan, Opperbeheerfch:r van Perfie , van wien de Koningen der Aarde hun roem en magt ontleenen droeg aan mirsa het Landbeftuur van het Gewest Tauris op Nooit wist omkooping by deezen Landvoogd de fchaal aan de zyde des onregts te doen overflaan: zyne geheele Regeering maakte een dier gelukkige tydperken uit, waar in men de Onfchuld befchermd, de Weetenfchap vereerd, en de Vlyt beloond zag. Mirsa werd , door een edel gedrag, het voorwerp van verwondering in elks oog , en het onderwerp van loffpraake in elks mond. Dan het viel gereed te ontdekken, dat , te midden van het ceiuk, 't welk hy rondsom zich heen verfpreidde, zyn eigen geluk niet vermeerderde. Mirsa werd diepdenkend en zwaarmoedig,- de tyd , die hem van de bezorging der Beftuurfzaaken overfchoot bra?t hy in eenzaamheid door. Bevondt hy zich in zyn Paleis, by zat neder op een lopha ; wandelde hy, zyne treden waren  mirsa. 167 ren langzaam, en hy hieldt de oogen op den grond geflaagen. Niet langer in ftaat, om zich, anders dan met de grootfte moeite , tot zyne Staatsbezigheden te fchikken, werd hy te raade, om den last des Landbeftuurs, hem ondraaglyk geworden , neder te leggen. De afgematte Landvoogd kreeg verlof om voor den Throon zyns Souverains te verfchynen. Op diens vraage, wat hy te verzoeken hadt ? gaf missa ten antwoord i - „ Het behaage den Beheerfcher der Aarde, vergiffenis te fchenken aan zynen Dienaar, dien hy met zyne gunstbe„ tooningen bejegende, daar mirsa het durft beftaan, aan de „ voeten van den grooten abbas neder te leggen den post, hem gefchonken! —■ Gy, 6 abbas ! hebt aan my toe„ vertrouwd het beftuur van een Gewest, vrugtbaar als de „ Hoven van Daniascus, en dat van eene Stad, welke in „ roem boven alle de Steden der Wereld uitfteekt, die „ Stad alleen uitgezonderd, welke den glans van uwen ,, luister te rug kaatst. ——• Maar het langfte leeven rekt „ naauwlyks lang genoeg tot eene voorbereiding tot den dood. Elke andere bezigheid is ydel, en zo nietsbeduidend als de arbeid eens Miers in het"voetpad eens wandelaars, die dit „ Diertje vertrapt; alle voordeelen, welke deeze Wereld „ fchenkt, zyn wankel en onvast, als de kleuren van den „ regenboog, welke zich op 't eene oogenblik allerfchitte„ rendst vertoonen, en in 't volgende geheel niet gezien „ worden. —— Staa my , derhalven, toe, my voor te b* „ reiden tot de eeuwigheid; vergun aan myne ziel de vry„ heid om zich geheel aan befpiegeling over te geeven —— „ vergun my, dat ik , door het behulp van eenzaamheid en „ ftilte, my gemeenzaam maake met de verborgenheden van ,, den Godsdienst veroorlof my , de wereld te mogen „ vergeeten , en door dezelve vergeeten te leeven , tot de „ tyd daar is, waar op de Eeuwigheid zich voor my zal ont„ fluiten, en ik my gefteld vinde voor den regterftoel des Al- lerhpogften!" Mirsa , deeze woorden gefprooken hebbende, wierp zich ter aarde, en zweeg. De groote absas beval, dat de Gefchiedenis de gedagtenis zou bewaaren van de ontzetting, welke hem beving by het hooren deezer aanfpraake , terwyl hy op den Throon zat, — die Throon , aan welks voet alle de Volken der Aarde hem hulde beweezen. Hy wierp een rondgaand oog op de Ryksgrooteh , die hem omringden; maar elks gelaat w:>s verbleekt, elks oog op den grond geflaagen. Naa een lang ftilzwygm, brak de Koning 't zelve in deezer voege af: „ Mibsa ! gy hebt my teffens met fchrik ea met onzekerheid ji vervuld. rvJyne verflaagenheid is gelyk die van eenen Man, j, die zich onver wegt op den kant van eene fteilte gebragt M 4 „ ziet,  ÏÓ8 MIRSA. „ ziet , derwaards heengevoerd door eene onwedenlaanbaare„ aandrift. Tot nog ben ik buiten ftaat om te bepaalc-n,, ,, of myn gevaar ingebeeld , dan weezenlyk is. Niet aan u ge-„ lyk ben ik, maar een kruipende worm op den aardbodem.. „ Myn Leeven is enkel als een oogenblik; en de Eeuwigheid 1 „ ftaat voor de deur — de Eeuwigheid , met welke dagen,, „ jaaren , en eeuwen vergeleeken , niets zyn. fk kan , der- ■ „ halven, my niet te zeer daar toe voorbereiden. Maar' „ door wien zullen de Geloovigen beftuurd worden? Zali „ dit gefchieden door de zodanigen , die geen Toekomend I „ Oordeel verwagten of vreezen? door hun, wier geheel dier- ■ „ lyk leeven duidelyk aantoont, dat zy nimmer om hun na-. „ derend Sterfuur denken? Is de menigte in deeze groo- ■ „ te Stad, die zich in geftadige aardfche woeling bevindt, „ in een ftaat van verdoemenisfe ? en is de kluis van een „ Dervis de éenige deur ten Hemel ? Alle menfchen kun- • „ nen niet als Dervisfen leeven; voor allen kan zulk een „ leeven geen pligt zyn. Gaa na het huis, 't welk ik „ voor a ter betrckkinge, ftaande den tyd uws verblyfs al„ hier, beftemd heb. ik zal de beweegredenen uws verzoeks „ overweegen. En mogt Hy, die de oogen der menfchen ver„ licht, my een wys befluit inboezemen!" Mirsa gehoorzaamde. Op den derden dag geene boodfchap ontvangen hebbende, verzogt hy anderwerf gehoor. Het werd hem vergund. Hy verfcheen&in de Vorstlyke tegenwoordigheid met een gelaat, waar op opgeruimdheid en voldoening met de kenneiykfte trekken te leezen ftonden. Hy haalde een Brief uit zynen boezem, dien hy, naa denzelven gekuscht te hebben, den Koning, met deeze woorden, overreikte: „ Uit deezen Brief, ó Vorst! my door cosrou, „ den Iman , die zich thans in uwe tegenwoordigheid be„ vindt, overhandigd , heb ik de middelen leeren kennen „ door welke men het leeven voordeelig kan aanwenden. Nu „ ben ik in ftaat om met genoegen te rug te zien op my „ nen afgelegden leevensweg, en voorwaards met hoope; ge„ Iukkig het nog in myne magt te hebben om de fchaduw „ van uw vermogen te Tauris te weezen, en die Eereplaats „ te bekleeden, welke ik kortliiigs ten oogmerke hadt te ,, verlaaten!" De Koning, die met een mengzel van verbaasdheid en nieuwsgierigheid deeze woorden uit den mond van mirsa hoorde , gaf terftond den Brief over aan cosron , met last om denzelven voor te leezen. De oogen der Hovelingen vestigden zich alle op deezen eerwaardigen Grysaart, d;e, met een gelaat , waar op een blos van edele fchaamte rees , het volgende door hem gefielde Gefchrift voorlas : „ Dat mirsa ; door onzen Vorst, in zyiae wysheid , met „ een Landbeftuur vereerd, eene onafgebrooke gezondheid » ge-  MIESA. lC£ „pnietei Myn hart was door kommer aangegreepen; "Sne oogen verdonkerden door beangftigende zorge, toen " 5yvernam, dat bet uw oogmerk eni uw wensen was, die " mülioenen zielen , welke uw Landfchap bewoonen te be"rooven van de zegeningen, weke zy onder uw heftuur " bieten Ik wil u de gelchiedems van myne jeugd vermelden, welker herinnering uw geval my voor den " L«" opge oepen beeft. Mogt de Propheet de onder. "wringen, my medegedeeld, ten uwen opz.gte vermen.g. " VUidngdne! School van den grooten alvezer leerde ik vroeg. He Geneeskunde. Ik was kundig in alle de planten , wel" ke de zon koestert en vervult met de heilzaame genees" krast tegen alle ongesteldheden ; maar deeze voorwerpen, " vol elenden , vol kwyning en van fterflykheid, welke my " fteeds voor oogen waren, deeden my dikwyls voor myzelven vreezen Ik zag het graf aan als gereed om my in " I zwelS — Ikbefloot daarom myne bezegelingen, vervolgens uit te ftreklten tot de gewesten aan de andere " zyde van het graf, en de verkryging vm alle goederen, "welke ik naa den dood niet kon behouden, te verfmaaden. Vervolgens overreedde ik myzelven, dat er geene " verdienüe wu dan in een leeven van vryw.ll.ge armoede I'en eenzaame overdenking. Zy, die om lieidegavcn bedelden , waren des onwaardig, en zy die rykdom beza" ten, veragtten zulk een bedryf. Met deeze begrippen vervuld , begraafde ik myn geld in den grond, en het gezel" pE teeven vaarwel zeggende, begaf ik my na de meest " onbewoonde en wildfte landftreeke. Myne verblyfplaats was " een grot , in de holte eens bergs; myn drank het wa" ter uit eène nabygelegene rivier , en myn éemg voedzel " beftondt uit de kruiden des velds. Dikwyls bragt ik den nast flaaploos door, gezeten aan den ingang van myn grot, " met myn aangezigt na het Oosten gekeerd, myzelven over" bevende aan den heimlyken invloed van den Propheet , " en verlichting van boven verwagtende. Op een mor- " CTen naa een nagt geheel waakend doorgebragt, werd ik, " on 'bet eisen oogenblik dat ik de morgenfehemering zag " aanbreken, door den flaap overmand Ik dage my nog .' aan den ingang van myn grot te bevinden , dat de Zon op' kwam, en dat, terwyl ik met verrukking de eerfte draaien van dat Licht des Daags aanfehouwde, eene donkere zelf" Handigheid dezelve fchielyk van voor myne oogen wegnam Ik ontdekte dat het in bewecging was , dat de " grootte toenam naar gelange het naderde. In t einde ontdekte ik, dat het een Arend was. Ik hield ,myne oogen op 'dien Vogel gevestigd ; ik zag denzelven nederftryken " or> een kleinen afttand van een Vos, wiens beide voorpoo" ten gebrooken waren ; een gedeelte van een Bok, t welk  *7® mirsa. de Arend in zyne klauwen hieldt , lag hy voor het hulp- „ loos Dier neder, en vloog weg. By myn ont- „ waaien wierp ik myzelven op den grond neder, en dank„ te den Propheet voor de les , my in den droom gegeeven. „ Ik befloot dien droom nader te overweegsn en ~op my„ zeiven toe te pasfen. Myne redekaveling hadt dit beloop. „ Co?üon , gy heat buiten twyfel welgedaan , met de woe„ ling . de bezigheden en de ydelheid der wereld vaarwel te „ zegden ; nogthans hebt gy nog maar ten halven. uwen pligt „ volbragt. Kb en dag , dat gy u bezig houdt met uw voed„ zei te zoeken, is cwe ziel niet volkomen in rust; iw „ vertrouwen op de Voorzienigheid is onvolkomen. ■ Wat „ leert u het verleende Gezigt ? indien de Hemel zorg „ draagt om een Arend te zenden tot het voeden van een „ Vos, die met kan gaan, zal die zelfde Hemel u geen voed„ zei venchaffen, wanneer Godsdienftigheid het loiiyk begin„ zei n , 't welk u wedeihoudt , voedzel voor uzelven te „ vergaderen? „ ln gevolge deezer befpicgclinge vertrouwde ik zo fterk „ op den Godlyken byfland , dat ik geene zor?e langer droeg „ om uit te zien wat ik zou eeten. Schoon ik wagtte met „ een ongeduld , 't geen myne aandagt van alle andere voor„ werpen aftrok , en nogthans myzelven poogde bedaard te „ houden en in myn genomen befluit te volharden, begon„ nen myne oogen duister te worden , myne knieën ftietan „ van zwakheid tegen elkmder, myne beenen konden myn „ lichaam naauwlyks meer draagen , en ik hoopte dat myne „ fteeds toeneemende zwakheid my ras in een Haat van °-evoelloosheid zou brengen. , „ Welhaast werd ik opgewekt door de ftem van een on„ zigtbaar Weezen , 't welk my in deezer voege aanfprak • » TTT", Cos*ra •' Ik ben de Engel , die, op last van den „ Allerhoogtten, uwe inwendigile overleggingen heb opgete„ Jfend; ik ben nu gekomen om u te berispen. Gy hebt „ uwe wysheid willen verheffen boven het geen u geopen„ baard is ; en nogthans heeft uwe dwaasheid eene les ver„ keerd begreepen, die u van uwe dwaaling moest te rug „ gebragt hebben. Zyt gy lam als de Vos? Hebt gy niet „veeleer de fterkte van den Arend? Laat dan de Arend „ bet voorbeeld van uwe naavolging zyn! Wees voortaan „ de Boode van gezondheid , van leeven , voor allen , die „ met kwaaien bezogt cn aan het ziekbedde gekluisterd zyn „ Het is met in rust en werkloosheid , dat de Deugd be„ ftaat ; het is in werkzaamheid. Indien gy uwe liefde tot „ god betoont door het goede, 't welk gy aan het Mensch„ dom doet, zal uwe Deugd daar door eene hemelfche hoe„ danigheid aanneemen ; en dit geluk, 't welk een voor„ fmaak is der zaligheid van het Paradys ■, zal uwe belooning „ op aarde weeztn ! ö „ Op  mirsa. .171 „ Op het hooren van deeze woorden ftond ik niet min verbaasd, dan byaldien de berg, waar op ik my bevond, onder myne voeten was weggezonken. Ik vernederde „ my in het ftof. Ik keerde weder na de Stad, deifde my„ nen begraaven fchat op, en maakte 'er een goed gebruik ,, van. Myne kennis in de geneeskunde van de kwaaien de* lichaams verfchafte my veelvuldige gelegenheden om ook „ die der ziele te herftellen. Jk nam het heilig kleed aan, „ en het is door het goedgunftig welbehaagen des Konings, „ dat ik de eer heb thans voor zyn aangezigt te ftaan. ,, Verwaardig u , ó mirsa ! om myne lesfen ten goede te „ houden. Ik maak hier geene vertooning van eene kun„ digheid my byzonder eigen ; gelyk het zand, 't welk de „ regendroppen of den morgendaauw indrinkt, ben ik een „ zandkorrel, die de lesfen van den Propheet heb ingezo„ gen. Twyfel, derhalven , niet, of de meening van dit „ alles komt hier op neder. Alle kennis , die op uzelven „ uitloopt en in uzelven eindigt , is veragtlyk : een leeven , in befpieselingen befteed , is nutloos. Wanneer de poorten van het Paradys voor 11 zullen geopend worden , zal „ uwe ziel terftond verlichting ontvangen : hier ftapelt gy „ flegts dwaaling op dwaaling; in die wereld des lichts zult „ gy waarheid op waarheid hoopen. Streef dan na dien volheerlyken ftaat; laat de Arend het voorbeeld uwer naftree„ vinge weezen : hoe meer gaven gy ontvangen hebt, hoe „ meer 'er van u zal verwagt en geëischt worden. —— Schoon het de Almagtige alleen is , die Deugd geeft, kunt „ gy nogthans , met het gezag van den Vorst bekleed , tot „ weldaadigheid de zodanigen opwekken , die geen anderea „ beweeggrond voor hunne daaden hebben dan zelfbelang. „ Gy kunt, het is waar,' het beginzel niet doen ontftaan , „ maar evenwel nieuwe kragt aan het bedryf byzetten. Het „ verfchilt voor den armen weinig, of vertoonm.3aking dan liefde de bron is van de hulpverleening; het uitwerkzel des voorbeelds is hetzelfde. Laat ons ftreevfn na de gunst „ van god en Menfchen ! Zet aan uwe Deugd de grcotst„ mogelyke uitgeftrektheid by : en met zodanig een gedrag , „ indien geloof met eerbiedenisfe gepaard gaat, kunt gy ver„ zekerd zyn van aangenaam te weezen in de oogen des AI. „ lerhoogften .' ■ Vaarwel. De gunst van Hem , die in „ den Hemel der Hemelen woont, verblyde voor altoos uwe „ ziel.' en uw Naam zy gefchreeven in het heilig Boek zyns „ welbebaagens.'" De Koning, wiens tivyfelingen , zo wel als die van mirfa, verdreeven waren , zag cosrcn aan met een lach van goedkeuring , die 's Mans edel hart van vreugde deedt opfpriagen. Hy liet mirsa weder trekken na het verblyf van diens Landbeftuur, en gat' last, dat deeze Gebeurtenis zou opge-  Ï7^ mirsa. teleend en san de Naakoinelingfcbap overgeleverd worden, ten ftandhoudenden gedenkteken , dat geen leeven der men- schen gode aangenaam is , dan 't geen besteed wordt ï£i\ nutte des menschdoms ! iets over washington. In het midden der wanordes en der buitenfpoorigheden, di'e onaffcheidelyk zyn van een Burgeroorlog , nam de menschlievendheid fteeds haare toevlucht onder de tent van Washington , en wierd nooit te leur gefield. Zo wel in het mid. den der _ t genfpoeden , als van luisterryke overwinningen, was hy fieeds zo gerust als de Wysheid , cn zo eenvoudig als de Deugd. Steeds was zyn hart geneigd tot barmhartigheid en verfebooning , fchoon het belang der zaak , welke hy verdeedigde, geftrengbeid en wraak fcheen te wettigen. Het bekend geval van den jongen Asgill ftrekt hier van ten bewyze. Met hoe veel medelydende zorge flelde hy niet alles in het werk, om een vonnis uit te liellen , 't geen , volgens de wetten des oorlogs, voor alle verhaasting vatbaar was? En naauwelyks vroig het Franfche Hof verfchooning voor den fehuldigen, of hy maakte daar gebruik van , om aan de inboezemingen van zyn eigen hart te voldoen , en etn onfchuldig flagtofFer te fpaaren. Eene daad, die verdient geplaatst te worden by de fchoonfle trekken, die het onafhangelyk en roemruchtig America eere aandoen. Washington bezat niet die ftoute en eerbied verwekkende trekken , die de ftoute geesten doen verdommen. Hy bezat in zyne denkbeelden meer orde en uaauwkeurigheid, dan kragt en veihevenheid. In het byzonder bezat hy, in een zeer hoogen trap, die deugd, welke men zo algemeen fchat, en die echter zo zeldzaam is, die hoedanigheid, die niet minder nuttig is tot het regeeren van een uitgebreiden Staat, dan tot het wel beltieren eener burgerlyke huishouding; te weeten , het gezond verftand. •Op het einde van zyn leven blonk deeze voortrefTelyke ÏVIan uit, door alle mogelyke huishoudelyke deugden , die thans de plaats bekleedden dier uitmuntende Staatkundige en Krygskundige verrichtingen , door welke hy de Vryheid onder een groot en magtig Volk had gevestigd. Geheel America zag fteeds met eerbied neder op de verbiyfplaats, die door haaren verdediger wierd bewoond. Uit deeze afzondering, in welke deeze uitmuntende Held zyne overige dagen verkoos te flyten, gaf hy ech'er dikwyls raadgevingen, die eveneens wierden geëerbiedigd, als ware hy nog in de kragt van zyn Oppergezag geweest. America hoopte, dat hy haar nog lang ter vraagbaak zou kunnen verlbckken. Doch een onverwagte dood rukte hem weg, in htt midden der bezigheden van een eeivolleu ouderdom.  MENGEL WERK, tot fraaije letteren, konsten en weeten schappen, betrekkelyk. bedenkingen over het oorspronglyk chris' tendom, en de heilige koeken, de leer des christendoms behelzende. (Naar het Engelsen.") Christianity can never have its fret courfe among men if itvproved ttnderftandings, and even among rational creatures in general, while grosf misrepentations of it are fubftitued in the place of the Jimple and perfeêl original. Aartsbisfchop neWcome. Het ten Opfchrift geplaatfte zeggen des Aartsbisfchops newcome , 't welk op deezen zin nederkomt : „ 't Christendom kan nimmer deszelfs vryen loop heb„ ben onder menfchen van een verlicht verftand, of by „ redelyke ichepzelen in 't algemeen, zo lang groove ,, misduidingen van 't zelve in plaats gefield worden „ van het eenvoudig en volmaakt oorfpronglyke," verdient aller verftandigen volle toeltemming. Doch behelst het waarheid, dan volgr, by de wettigfte gevolgtrekking, dat het van de grootfte aangelegenheid moet gerekend worden , de Menfchen, in 't algemeen, op te wekken en in ftaat te ftellen om eene behoorlyke onderfcheiding te maaken tusfehen het echte Christendom en die Godsdienstleeringen , welke men , fchoon van louter menschlyke vinding, met dien eerwaardigen naam beflempeld heeft. fc Wanneer men , naar eisch , in opmerking neemt de neiging, welke wv door Opvoeding verkrvaen, den in¬ vloed van vastgettelde Leerbegrippen, en de kragt der Hebbelvkheid, met haare Gezellinne Vooroordeel, oa de werkzaamheden van verftand en hart, zal het den onderzoeker blyken, dat het eene veel moejlyker taak menu. 1800. no. 5. N iï,  174 BEDENKINGEN is, dan men doorgaans veronderftelt, de Christenbelydcrs tot het maaken dier zo hoogst noodige onderfcheiding te beweegen. De Christen-Godgeleerden, over 't algemeen gefproken, want 'er zyn, gelukkig, uitzonderingen op deezen regel, hebben hunne geliefde woorden en fpreekwyzen, die, fchoon oorfpronglyk niet uit de Gewyde Oirkonden ontleend, of daar in met mogelykheid te vinden, fchoon nimmer door den Opperleeraar jesus Christus , of diens onmiddelyke Afgezanten, gebezigd; woorden en fpreekwyzen, aan welke zy zo zeer gehegt, en op welke zy dermaate gefteld zyn, dat zy het Christlyk Geloof, of niet, of zeer gebrekkig, zouden voorgefteld agten, indien deeze werden agterwege gelaaten. Eeniger Godgeleerden byzonder Stelzel mag, in zeker voege, vergeleeken worden by het bedde van procrustes; en de Leer van het Euangelie moet verkort of uitgerekt worden, tot de by hun vereischte maate. In deezer voege, niet opregt handelende met zichzelven of met het erkende voorwerp hunner hoogagtinge, ftrekt het geen men met den naam van Onderzoek beftempelt alleen om hun in de diepgewortelde vooroordeelen te ftyven, en hunne reeds fcheemerende oogen nog digter te fluiten; zo dat zy het fchoone beeld des Oorfpronglyken Christendons niet aanfchouwen. Van hier eene bedroevende waarneeming voor alle welwenfchers des Christendoms, dat de Schriften, nu en dan het licht ziende, welker pooging blykbaar ftrekt om de misduidingen en verkeerde begrippen , van de Christlyke Leere gevormd, te recht te brengen, zo luttel goed onthaals ontmoeten, en ongeleezen blyven; terwyl Boeken by Boeken, die Godsdienstleere betreffende , welke op de aangenomene Leerftelzels gebouwd zyn, greetig gezogt en met graagte geleezen worden. De eenige troost, in dit geval, beftaat in de bedenking , dat de tred der Waarheid langzaam is, maar zeker en vast; terwyl de hardnekkige Dwaaling, fchoon bewust, dat zy, in het ^inde, zal moeten wyken, en het hoofd in een befchaamenden nagt onderhaalen , by aanhoudenheid tegenfpartelt, en geen duimbreed gronds , dan tot het uiterfte gedwongen, wykt. Nogthans, met al den weerwil der Christenbelyderen, in 't algemeen , in het dus verre door ons te nedergeftelde, 't welk niets minder is dan eene volkomene daad-  OVER. HET OORSPRONGLYK CHRISTENDOM, ENZ. 175 'daadzaak, moeten zy bekennen, dat, wanneer wy ons onmiddelyk op de Leer der Schriftuure beroepen, de afbeelding des Christendoms, gelyk onze Godlyke Meester zelve die heeft opgegeeven, zo eenvoudig is als bekoorlyk — dat het geen Leerftelzel is, gegrond op afgetrokkene befpiegelingen, maar geheel en al ingerigt om de beste en edellïe neigingen op te wekken, en een daar aan beantwoordend gedrag by de Belyders te vormen — dat de hoofdfom, de Alpha en Omega, is, Liefde tot god, Liefde tot den Naasten; zuivere en wydftrekkende beginzels. Vergelyken wy den Christlyken Godsdienst met den Joodjehen, waar uit dezelve gezegd mag worden, in zeker voege, voortgefprooten te zyn, is de Eenvoudig, heid van denzelven wonder treffend. Het Christendom heiligt noch wettigt een lastigen byplegtigen toeftel; zelfs fchryft het geene flipte regels voor, ten aanziene van den openbaaren Eerdienst. In niets van dit alles beflaat het Weezen des Christendoms. Dienstdoende Priesters, prachtige Tempelgevaarten, omflagtige Plegtigheden, en andere inrichtingen, welke men mag oordeelen vereischten te weezen tot GodsdienfHg Onderwys en gemeenfehaplyken Eerdienst, worden niet verboden; aan de Christen-Gemeenten wordt het overgelaaten, deeze byzonderheden te regelen, op eenen voet, welken zy gefchiktst oordeelen; maar zy moeten zorg draagen om deeze zaaken niet te verwarren met het weezenlyk Christendom, 't welk den zetel in het Hart gevestigd, en ten oogmerke heeft om de gevoelens en geaartheden naar het beste voorbeeld van Deugd en Godsvrugt te vormen. De Geloofsbelydenis in den éénen waaren god en in Christus , dien Hy gezonden heeft, is hoogst eenvoudig, en gefchikt naar de bevatting van het gros des Menschdoms (*). Naauwer onderzoekenden en dieper denkenden mogen een aantal van gevolgen (*) Dit Stelzel heeft lockf. in 't breede uitgewerkt, in zyn dierbaar Gefchrift, getyteld: The Reafonablenefs of Christinnity, Chap. IV; en is het ook te vinden in de Verhandeling van tb.trus loosjes adz. , in de Beantwoording der eerite Vraage, over het Weezen des Christendoms , voorhanden in het Ifle Deel der Werken van teyler's Godgeleerd Genootfihap, bl. 851, enz. N 2  i?6 bedenkingen gen uit die twee hoofd leeringen afleiden ; maar deeze' hebbe men aan te merken en te onderfcheiden als Gevolgtrekkingen des Christendoms, die niet geoordeeld moeten worden noodzaaklyk te weezen tot het Geloof van eenen Christen. Niet noodig is het, hier tot byzonderheden te treeden — niet noodig , de Leerftelzels van onderfcheide Christen-Gezindheden naa te gaan, en by dien toets te toonen, hoe veel als hout, hooi en floppelen, om hier met den Kruisgezant paulus te fpreeken, zou wegvallen , en als ondienftig aan de zaak des Christendoms moeten afgekeurd en verworpen worden. Deezen arbeid laaten wy den heufchen Waarheid- en Godsdienstvriend over; en zal hy denzelven gereedlyk kunnen verrigten, met, volgens den Grondregel der Proteftanten, de H. Bladeren te onderzoeken, en voor zichzelven te kiezen en te oordeelen Genoeg, dat wy hier wenken gegeeven en aanwyzingen gedaan hebben. Dan noodig, en beantwoordende aan het opfchrift deezes Vertoogs, zal het weezen, dat wy nog iets zeggen van de Heilige Boeken, de Leer des Oorfpronglyken Christendoms behelzende. De Boeken des Nieuwen Ver honds bevatten een getrouw en geloofwaardig berigt van de Christlyke Leere, welke het waare Woord van god, als door diens hoogften Afgezant verkondigd, mag heeten : dan , die Schriften , op zichzelven be1'chouwd, zyn het Woord van god niet; ook neemen zy nergens dien tytel aan. Men mag zelfs zeggen, dat het zeer oneigen is, van dezelve als zodanig te fpreeken ; dewyl zulks onoplettende Leezers in den waan brengt om te veronderflellen , dat ze gefchreeven zyn onder den invloed van eene volkomene Ingeeving van boven; een voorregt, waar op geen der Gewyde Schryveren ooit eenigen eisch maakt. Begrippen en voortellingen van dien aart ftellen het Christendom noodloos bloot aan de veelvuldige tegenwerpingen, virteryen en befchimpingen des Ongeloofs, welke, wel ver- (*) Wy kunnen niet voorby, hier onze Leezers te herinneren aan de uitfteekende Verhandeling over dit onderwerp, gefchreeven door p. van ijemert, in het Xlde Deel der Ver. handelingen van teyler's Godgeleerd Genootpeltap, bl. i, enz.  OVER HET OORSPRONéLYK CHRISTENDOM, ENZ. Ï77 verre van dus gezogt, zo veel mogelyk, ten zorg vuldigiten, moeten vermyd worden. Veele Schryvers onder de Christenen zoeken hunne hoogagting voor de Heilige Schriften aan den dag te leggen, door derzelver algeheele Ingeeving ofte beweeren, of als beweezen aan te neemen — door dezelve, zonder onderfcheiding, het Woord van god te noemen — door Text by Text aan te haaien, zonder agtgeeving op den zamenhang, zonder voeglyke verklaaring, zonder iets toe * te kennen aan eene figuurlyke wyze van uitdrukken, of Joodfche Spreekmaniere; of zonder eenige pooging aan te wenden om de egtheid van ten dien opzigte betwiste plaatzen aan te toonen; afgebrookene en dikwyls uit den zamenhang gerukte plaatzen aanhaalende , als zo veele ingeblaazene magtfpreuken ; met een vol vertrouwen berustende op den gewoonlyk aangenomen Text, als of het gezag der Uitgeeveren (*) gelyk ftondt met dat der Apostelen; en, waarfchynlyk, onkundig van alles wat verrigt is door den onvermoeiden vlyt en doordringende fchranderheid van laatere Oordeelkundigen, die in dit vak, met zo veel vrugfs, gearbeid hebben (f), om den Text te verbeteren en nader aan het oorfpronglyke te brengen. Zy verlaaten zich geheel op de Overzetting in hunne Moederfpraake, en hegten, zonder des ooit of ooit te twyfelen, of eenig onderzoek , hoe genaamd, in 't werk te ftellen , dien zin aan betwiste uitdrukkingen, welken zy geleerd hebben daar aan toe te voegen uit de oude Geloofs - artykelen en Belydenisfen; de voortbrengzels, grootendeels, van eene Eeuw, die naauwlyks uit den bajaard der onkunde cn barbaarschheid hervoortkwam, toen men noch de Taal der Heilige Schrift, noch de Leerftellingen, daar in begreepen, ver- (*) Erasmüs , robertus stephanus en beza , die Uitgaven bezorgden van het Griekfehe Testament, uit de Handfchriften , welke zy bezaten, in de XVlde Eeuw, zints welken tyd in den algemeen aangenomen Text weinig verandering gemaakt is. (f) Meer dan driehonderd Handfchriften zyn zedert de XVlde Eeuw vergeleeken , uit welke de algemeen aangenomen Text, op veele plaatzen, gewigtige veranderingen ondergaat. N3  178 bedenkingen verftondr. Dit, nogthans , is, naar de mee¬ ning van veelen , waaren eerbied toedraagen aan het Woord van god. Dan, volgens de maatflaf van gezond verltand, betoonen zy de rechtfchaapenfte hoogagting voor de Schriften des Nieuwen Verbonds , die de Gewyde Schryvers aanmerken als bekwaame en getrouwe Getuigen, en van de Leer door jesus verkondigd, en van de bedryven, welke zy verhaalen —- die , niet over. boodig gereed om eenige afwyking van de Wetten der Natuure toe te ftaan , waar de noodzaaklykheid zulks niet blykbaar vordert, de Ingeeving, den Schryveren des Nieuwen Testaments gefchonken , in geene gevallen toeftaan, waar zy zelve zulks niet uitdruklyk vorderen ; die geen arbeid of moeite fpaaren , om, zelfs ïn de Canonyke Boeken , af te fchêiden wat op Godlyk gezag rust van het geen enkel eene menschlyke herkomst heeft — die gelooven , dat de Euangelifche en Apostolifcht Schriften een volkomen en echt berigt behelzen van de Leer en den Godsdienst van jesus — die hunnen eerbied voor die Schriften betoo>> nen, niet door alles met een blind vertrouwen aan te neemen , maar op een naauwkeuiig onderzoek na deEchtheid van elk Boek, geen Boek in hunnen Canon duldende, 't welk geene voldingende blyken met zich draagt van rechtmaatige aanfpraak op Apostolifche herkomst — die niet haastig toeftemmen in de onfeilbaarheid van den doorgaans aangenomen Text dier Boeken, ■welker gezag over 't algemeen erkend is — die denken , dat de Uitgeevers der Schriften des Nieuwen Verbonds van de XVlde Eeuw , hoe eerlyk, fchrander en naarftig, even zeer blootftonden voor misvatting" en vooroordeel, als laatere Uitgeevers dier Schriften, en geen bevoorregte aanfpraake altoos hebben op onfeilbaarheid —— die, begrypende, dat veele nieuwe bronnen van onderrigting, in de twee laatfte Eeuwen, geopend zyn, en dat 'er veel, zeer veel, gedaan is om den aangenomen Text te zuiveren en te verbeteren , geene plaats als echt willen laaten gelden in weerwille van de beste Handfchriften, van de oudfte en beste Vertaalingen , en van de vereenigde getuigenisfen der vroegfte Christen- Schryveren — die, in deezer voege een Text verkreegen hebSier.de, zo naby mogelyk komende aau de oorfpronglyke z ui verheid, zich ernftig toeleg-  over het oorsprongen christendom > enz. 179 tareen om de waare meening uit te vinden van de Ooster)^^fv£&ies fchryfwyze, als mede van het Jood^ wSeieeï—Sdie, weinig'ophebbende met overzettinS enkel od gezaV berustende, of met meeningen, IfmekeurS SieS aan de taal der Euangel efchryveren willekeurig gen.gr. ^ voetfpoor drukken van den en Apostelen, het ^Ja™f ^ de Heiiige Schriften fee SSge én duistere plaatzen ophelderende , S de geiS vaonde'ftelling van .ro.fche en onkundigeSchriftverklaarders, die gewoon zyn de taal S»? r?»vde Schrvveren te duiden en te dwingen, om o efvf Se «Eg te doe» tiggsggèg* h£ %efHerfleidnfe.oonen -J. ïï&&'£8*«i, Manneg o7 gdSheiS S o^enoeiyS, dan of de blinde hoogagtmg der Srftên! en meS waaroig^zy om <^%£ N 4 SRisP  l8o BRIEF V.\N HTJGH KlACKAY. BRIEF van den eerw. hugh mackay aan DE SCHRYVers van de Algemene Vadcrlandfche Letteroefeningen. Medeburgers! Onlangs, terwyl ik bezig was met het lezen van Profesfor hufeland, over de Kunst om het menschlyk leven te verlengen, vond ik, in de Leeuwarder Courant van Woensdag den 26 Febr. ifioo, ene bekendmaking 'van 't overlyden van zekere ongehuwde johanna van breuckele, te Leeuwarden j:eftorven den 21 Febr. 1800, oud Honderd en Vyftien jaren. Ene bekendmaking, welke my, hoe ik dezelve befchouwde- aan. merkelyk voorkwam. Immers, fchoon , gelyk hufeland opmerkt, meer vrouwen-dan mannen oud worden , bereiken de mannen anders toch ajleen het hoogfte levensperk. Dit zeldzaam mensch was ongetrouwd, en de Jenafche Hoogleraar waagt het te zeg- fen, dat 'er geen één voorbeeld beftaat, dat een onge. uwd perfoon boven de Honderd jaren oud geworden is : deze regel,- zegt hy, gaat aoor, zo wel in opzicht tot de vrouw lyke, als tot de manlyke Kunne. Dat meer is, johanna van I3Reuckele was te Leeuwarden geftorven; waar uit ik opmaken moest, dat zy, zo niet daar geboren, ten minllen enen zeer geruimen tyd haar verblyf daar gehouden had : het was toch gantsch niet waarfchynlyk, dat zy federd 30 of 40 jare'n verhuisd zou zyn; en fchoon men, geiyk hufeland ook erkent, in de Nederlanden wel oud kan worden, ftrekt zien de keftyd daar toch zelden tot aan het Honderd/te jaar uit, en, wanneer dit nog al gebeurt, dan is 't meest op 't land, in onze Friefche Woudftreek — in Drenthe — in Twente —- of op de Veluwe; maar niet in de grote en volkryke Steden, als Leeuwarden. Dit een en ander bewoog my, ten einde enig nader bericht aangaande dit zo geheel buitengewoon Janglev - id mensch te bekomen, enen brief te fchryven aan den Mr. Timmerman j. .schaap te Leeuwarden , enen der ondertekenaren van opgemeide Bekendmaking in de Leeuwarder Courant, aan wien ik enige kennis had, die ook de vriendlykheid had my fpoedig te and woorden,  BRIEF VAN HUGK MACKAY. l8l den, en hoofdzakelyk te melden: „ dat zy ge „ boren was dicht by Arnhem in Gelderland; — dat „ zy hare ouders vroeg verloren had, en , van haar „ derde jaar af, door twé oude lieden was opgevoed; ,, — dat zy, nog heel jong, aan 't dienen geraakt was, „ eerst by particuliere lieden, doch vervolgens, gedu5, rende den tyd van 6 jaren, by de Vorftin van 01- denburg; — dat zy daar na als Zilver-meid gediend „ had by Prins willem den Vierden , gedurende „ hoogstdeszelf's verblyf aan de Academie te Frane3, ker, en Zw H. gevolgd was, op deszelfs reizen naar „ zyne Duitfche Staten; — dat zy, na zeer vele on„ gemakkeu te hebben uitgedaan, geplaatst was , ten „ einde ze her wat gemaklyker hebben kon, als meid „ by Mevrouw de jonge Prinfes carolina, en einde„ lyk in 't jaar 1747 met een jaarlyksch penfioen van „ 180 guldens begiftigd was, het welk ze, tot verle„ den jaar toe, getrokken had; ~ dat zy kort gedroti„ gen van perfoon was , van een Zeer hecht geftel , „ zeiden of nooit ziek, doch in 't laatst krom vaif Jicht; — dat zy lang een fterk gebit, en zulk een uitne,s mend fcherp gezicht had, dat ze, reeds 113 jaren „ oud, nog in ftaat was, by helder weêr, de Couran„ ten zonder bril te lezen; — dat zy zulk een ongemeen „ geheugen had , datze, maar twé jaren voor haren „ dood, nog aan Mr. schaap een geregeld verhaal doen „ kunde, van 't geen zy op dien dag in een van de „ Boeken der Koningen gelezen had ; — dat zy, wel „ van een driftig Temperament was, doch tevens by „ uitftek goedaanig en mildadig jegens de armen, door- eerlyk, en uitermate gezet op de bywoning van den „ openbaren en ftatelyken Godsdienst, zo lang ze nog „ met een krukje over ftraat konde gaan; — dat zy, „ dit niet meer kunnende doen , haren tyd geheel be„ fteed had aan 't lezen van Gods woord en ftichtelyke „ boeken; — dat zy hare eeuwige belangen met einst „ behartigd, tot kort voor haren dood met veel vuur „ gebeden, en nog met ftervendc lippen een geestlyk „ lied had aangeheven; en eindelyk — dat zy, gedu„ rende de drie laatfte dagen van haar lang leven , zeer „ met den dood te worftelen gehad had." Of fchoon myn Vriend schaap niets bepaalds meldt aangaande haren leefftyl of dieet, welligt omdat hy daar gene nauwkeurige kennis genoeg van droeg, zou N 5 ik.  l8a brief van hugh mackay. ik evenwel haast overhellen om te denken, dat het zelve, wanneer ik haren levensloop, en de betrekkingen waar in zy geweest is, naga , niet van het ftriktst geweest zal zyn, althands gedurende de eerfte 60 of 70 jaren van haar leven. Ik neem de vryheid dit bericht UI. te doen toekomen, opdat gy, indien gy het van zo veel belang mogt keuren, 'er gebruik van zoudt kunnen maken voor uw Mengelwerk, als ene kleine bydrage tot de gefchiedenis van 's menfchen lang leven ook in ons Vaderland: en heb intusfchen de eer te zyn UI. beftendige Lezer Twyzel, hugh mackay, den 20 Maart iL'oo. pfedm u Ty/yzd m brief van den heer lalande aan de schryvers van het Journal de Paris, over een geschil , 't geen niet behoorde te bestaan. Dagelyks ontvang ik brieven, in welke men my vraagt, of het jaar 1800 behoort tot de Achttiende Eeuw, of niet. Gy lieden, zo wel als ik, hadden reeds dit vraagftuk beantwoord ; doch deeze lastige brieffchryvers verpligten my, om 'er myne gedagtén nogmaals, in het korte, over te zeggen. Het fchynt veelen toe , dat men in eene nieuwe Eeuw getreeden is, omdat men thans 18 telt, in de plaats van 17: doch dit is eene vergisfing. Wanneer men immers honderd Hukken geld moet uittellen, begint men met één, én komt over negen-en-negentig tot honderd; men fchreedt dus over het tiental, zonder het volle honderdtal te hebben. Op wat manier men ook moge reekenen, men begmt fteeds met één, en men eindigt met honderd. Het is nooit iemand in de hersfens gekomen, om eene telling met nul te beginnen en met negen - en - negentig te eindigen, om honderd te bekomen. Het jaar 1800 behoort dus onbetwistbaar tot de Achttiende Eeuw. Dit gefchil is intusfchen niet nieuw; want in 1700 kwamen 'er insgelyks verfcheidene Stukjes over in het licht. Ik bezit 'er vier van in myne boekverzameling, en ik  brief van lalande. 183 ik heb ze Vast niet alle, hoewel ik veel moeite heb gedaan, om myne Sterrekundige Boekverzameling zo voltallig als mogelyk is te maaken: te meer, daar ik thans bezig ben met het laaten drukken eener Sterrekundige Bibliotheek, die 800 pag. in 4to. zal beflaan. eene aanmerkelyke verbetering in de graveerkonsï. De Burger boudier heeft, aan het Nationaal Inftitut te Parys, vcrfcheidene ftaalen van Graveerze Is op Glas aangeboden, , gemaakt om daar mede Wislelbrieven, Paspoorten en gelykzoortige papieren te drukken, waar van het zeer belangryk is.de namaaking en vervalfching te beletten. De Commisüe , aan welke het onderzoek dier zaak was bevolen, heeft gerapporteerd, dat men deeze uitvinding als nuttig en belangryk: mag befchouwen , omdat de nevelachtige mdrukzels , ivelke hier door in hst papier kornen, byna met geene moaelykheid zyn na te maaken. Wy zyn dus aan den Burger boudier veel danks verfchuldigd, voor eene vinding, waar door hy het namaaken van gewistige papieren zo bezwaarlyk heeft gemaakt. Voorts verdient hy allen lof en aanmoediging, wegens eene eeestige vinding, om, door middel der rolpars, met llaazen plaaten te drukken , die zekerlyk eerlang m een algemeen gebruik zal komen. Den Franfoien komt de eere toe, dat zy de eerfte zyn geweest, die van de bekende glasöntbindende eigenfehap van het Vloevfpaat-zuur gebruik hebben gemaakt m da Graveerkunst. Deeze bewerking is niet alleen aartig, maar zeer nuttig: dewyl men dus plaaten kan maaken, die niet vatbaar zyn voor roest, en die niet afflyten, gelyk die van Koper; waar door men van eene plaat zo veel afdrukzels kan maaken als men wil, zonder dat de laatfte plaat iets in duidelykheid van de eerfte proetdruk zal verfchillen. Naar maate de Koutten zich volmaaken, zal men de 'gewoone manieren van fpreeken moeten veranderen. Voor deezen zeide men graveer en op Koper, om het denkbeeld van een duurzaam gedenkteken daar te ftellen. In deezen zin zal men m het toe*  134 eene verbetering in de graveerkonst. toekomende kunnen zeggen, graveeren op Glas. De ontdekking, om dus, tot het vervaardigen van duurzaame gedenktekenen, de broosfte ftoften te gebruiken, as eene der gelukkige byzonderheden onzer Eeuwe; waar uit men under anderen ziet, hoe veel de Scheikunde kan toebrengen tot volmaaking der Fraaije Konften; grlyk ook, welk een groot verband 'er dikwyls tusfehen Weetenfchappen en Konften beftaat , die anderzins niets met elkander gemeen fchynen te hebben. bericht , aangaande de maatregelen, onlangs in het beijersche genomen, tot uitroeijing der bedelary ; ontwor' pen en uitgevoerd door den graaf van rumford. Vóór de oprichting van het openbaar Werkhuis te Munchen, was de Bedeiary aldaar tot eene verfchnkkelyke hoogte geklommen. Zo het fchynt, hebben ten dien einde de byzondere gefteldheid van het !ard', ft ?atulfr ?er Regeering , en de Godsdienftige hebbelykheden der inwooners te zamen gewerkt. De Armen maakten in den Staat eene zoort van politiek lichaam uit , 't welk door den tyd die vastigheid had bekomen, welke het byzonder belang aan dergelyke verzamelingen van perfoonen bezorgt, en welke aanzienelyk genoeg icheen, om alle voorgeflaagene hulpmiddelen onuitvoerbaar, en alle klagten en bedreigingen onnut te maaken. De aard van dit onheil , en de uiterften, tot welke het was opgegroeid , gelyk ook deszelfs invloed op de zedelykheid, op het Nationaal charafter, en op alle takken van de burgerlyke huishouding, maakten het noodzaakelyk , niet alleen, om de verdere voortgangen van het kwaad te ftuiten, maar ook om hetzelve in zyne bronnen aan te tasten en geheel te vernietigen. Óm zulks met eenige hoop van goed gevolg tot Aftand te brengen, moesten verftandige uitzichten, weldaadigheid en dwang vereenigd werken. Deeze zyn ook de wapenen , met welke de Graaf van rumford deezen verfchrikkelyken vyand van alle befchaifde Volkeren t'onder gebragt heeft, wiens beftaan de befchaaving zel¬ ve  OVER DE UITROEIJING DER BEDELARY. Io£ we, als gebrekkig en barbaarsch, zou befchuldigen, zo het beweezen was, dat men geene genoegzaame middelen bezat om hem ten onder te brengen. Menigvuldig waren de voorzorgen, die de Graaf van rumford neemen moest, om zyn ontwerp te doen gelukken. En wel in de eerfte plaats moest 'er gezorgd worden voor het aanfchaffen der noodige penningen. Een gedeelte der noodige kosten kon gevonden worden uit ^Lands kasfe, en uit de boeten, die, betrekkel.yk tot dit vak, konden worden opgelegd; doch uit deeze bronnen was in geenen deele dat geene te bekomen,'t welk men behoefde om zulk eene groote en gewigtige inrichting op den duur te doen werken, vooral met betrekking tot het onderhoud van ziekelyke of bejaarde perfoonen. Om hier in te voorzien, nam men zyne toevlucht tot eene openbaare infchryving. Doch Iigtelyk begreep men, dat dezelve niet genoegzaam voldoende zou zyn , zo men niet de voornaame infchryvers teffens uitnoodigde, om in het beftuur en opzicht der op te richtene inftelling te deelen. De Graaf van rumford liet het niet by deeze voorzorg ; maar om van de te doene infchryving alle mogelyk goed gevolg te verzekeren, om de tegenwerpingen, die men hem maaken kon, op te los~ fen, en om de vooroordeelen weg te neemen, die natuurlykerwyze gebooren waren uit het kwaad gevolg, het welk tot hier toe alle onderneemingen, tot het beteugelen der Bedelary in 't werk gefteld, hadden gehad, begreep hy best te zyn, de inftelling eerst in werking te brengen. Ten dien einde wierd 'er een Collegie van Opperbeftuur opgericht, en een ruim en gemakkelyk gebouw, met al het noodige voorzien , om een groot getal Armen te bergen en aan het werk te helpen. Na het voltrekken dier voorloopige maatregelen , bragt de Graaf van rumford zyn plan in werking, op den i January 1790. Met byftand van de Beijerfche Magiftraatsperfoonen en Krygslieden , die door het geheel Keurvorftendom en door de verfchillende kwartieren der Hoofdftad Munchen verdeeld waren, deed hy alle Bedelaars, die te vinden waren, op eens opvatten. Men liet ze vervolgens loopen , met aanzegging dat de Bedelary verboden was, en hen nodigende om zich 's anderen daags in het Werkhuis te vervoegen, alwaar zy dagelyks van onderhoud zouden kunnen verze-  iS5 bericht, aangaande maatregelen zekerd zyn, en gelegenheid om te werken zouden vinden* Het Werkhuis van Munchen is ook in der daad, in zynen aanleg, onderfcheiden van alle andere inrichtingen van dien aard: dewyl het geen gevangenhuis is, maar alleen eene werkplaats, in welke men den Armen de voortduuring van zyn beftaan niet doet koopen, ten koste van zyne vryheid, zyne gezondheid en zyne zedelykheid, noch hem afrukt van zyne naauwfte betrekkingen. De arme man houdt hier niet op, echtgenoot, vader en burger te zyn. Zeer Jeezenswaardig zyn de uitvoerige verhandelingen , in welke de Graaf van rumford de inzichten en middelen, van welke hy tot het daarftellen zyner inrichting gebruik heeft gemaakt, in het breede heeft opengelegd. Hy heeft het lot der elendigen, met welke hy te doen had, niet getragt te verbeteren, door voorfchriften, vermaaningen, of door ftraffen, maar, door hen hun waar belang te doen gevoelen , en door hen te overtuigen van de voortreffelykheid en aanneemelykheid zyner maatregelen, met hen kragtdaadig onder het oog te brengen het groot geluk, 't geen daar door hunne voorige elende zou vervangen. „ Tot hier toe ([zegt „ de Graaf van rumford) heeft men gemeend, dat „ men, om deeze klasfe van verwilderde en aan zich „ zeiven overgelaatene fchepzels te verbeteren, begin„ nen moest met ze deugdzaam te maaken; maar zou „het niet oneindig beter zyn, deeze orde om te kee- ren , en te beginnen met ze gelukkig te maaken ? „ Indien het geluk en de deugd van eikanderen onaf„ fcheidelyk zyn, zal aan dat oogmerk, zo wel door „ het een als door het ander middel, worden vol,, daan." De Graaf van rumford heeft het genoegen gehad, om zyne voortreffelyke inrichting met het gezegendst gevolg bekroond te zien, en hy beroept zich, ten dien einde, met reden, op den bloeijenden ftaat der verfchillende handwerken, tot welke de Armen thans in het Beijerfche worden gebruikt, en niet minder op de vroiykheid en nyverheid deezer lieden , welke aan den vreemdeling een belangryk tafereel opleveren, 't geen een zo treffend contrast verfchaft met hunnen voorigen ftaat van elende, werkeloosheid en vernedering. De Graaf van rumford heeft in zyne inrichtingen, na  tot uitroeijing der bedelary. 187 i na het bezorgen van eene goede verblyfplaats en van goed voedzel, inzonderheid gelet op de reinheid. De dagelykfche waarneeming toont op het overtuigendst den invloed der zuiverheid op het beftaan van verfchiïlende zoorten van dieren. Ook is die invloed met minder aanmerkelyk op de gezondheid en het zedelyk geftel van den mensch. Van den weldaadigen invloed deezer voorzorg verwagtte de Graaf van rumford grootendeels het gezegend gevolg zyner ontwerpen, en hy bedroog zich daar in niet. „ Het meerendeel deezer elendehngen ("zegt hy) was gewoon in elendige kotten te lee. v ven, omringd met allerlei vuiligheid en ongedierte, | of te flaapen op ftraat, of onder heggen, half naakt, V, en blootgefteld aan de wislelvalligheid der zaizoenen. ,' Om hen te bergen, bragt men eene ruime en gemak. kelyke wooning in gereedheid, waar in zy dagelyks ,, voor niet vuur en licht konden bekomen , benevens ' eene goede maaltyd, gelyk ook eene trouwe en zm,: „ delyke oppasfing voor die geenen, die wegens hunne i „ iaaren of andere toevallen niet in ftaat waren zich i „ zei ven te helpen; terwyl daarentegen die geenen, die „ in ftaat waren om te werken, onderwys en werkftoi„ fen bekwamen. Voorts wierd gezorgd, dat de Armen ' op het vriendelykst wierden behandeld door een ïe! 1 der, die eenige betrekking had op het beftuur dee' zer inrichting : want in deeze vryplaats, gefchikt voor de ongelukkigen en de noodlydenden, £zegt de ; Infteller) verdraagt men geenerlei kwaade behande| ' ling, noch onheufche woorden tegen iemand, wie hy „ ook zyn moge. 'Er zyn nu vyf volle jaaren verloo' pen, zederd de oprichting van dit gebouw, zon Ier dat „ iemand een klap ontvangen heeft; zelfs niet de kw| „ deren, die ongehoorzaam zyn aan de bevelen hunner " Na dus,' door het volkomenst goed gevolg, de voorI treftelykheid van zyn ontwerp te hebben beweezen, j deed de Graaf van rumford eene vrywillige infchryving openen voor alle hoofden der Familien, die, I dus verlost van het zo lastig pak der algemeene Bedelary, zeer gaarne het noodige fchonken, tot de mftancïhouding eener zo nuttige inftelling. Een ieder icnreei zyn naam op eene gedrukte lyst, benevens zyne woonplaats, en de fomme, tot het maandelyks betaalen van welke by zich verbond.  188 OVER DE UITROEIJING DER BEDELARi*. Onder andere zaaken van gewigt, heeft de Infteller van deeze navolgenswaardige inrichting zorge gedraagen voor het fteeds bezorgen van een gezond en overvloedig voedzel. De maaltyd der werklieden beitaat uit eene kragtige foupe, gekookt van erwten en gerst, met kleine ftukjes wittebrood daarin geweekt , en daarby nog een ftuk zeer goed roggenbrood. De kinderen ontvangen het zelfde aandeel als de volwasfenen. Geduurende den zomer worden hier doorgaans duizend perfoonen gevoed, doch in den wintertyd groeit dit getal wel eens aan tot vyftienhonderd. Drie koks kunnen al het benoodigde , voor duizend menfchen, koeken : terwvl de dagelykfche kosten der brandftoffen ongeveer vier en eene halve ftuiver bedraagen ; het geen moet toegefchreeven worden aan eene geheel byzondere inrichting der ftookplaatzen, in welke, met de minstmogelyke hoeveelheid van brandftoffen, de grootstmogelvke uitwerking wordt te weeg gebragt. NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN GRIFFARD. (Ontleend uit de Hiftoire Naturelle des Oifeaux (PAfrique, dOOr FUANCOIS LE VAILLdNT.) Het is uit de betrekkelyke evenredigbeden van de deelen des hchaams, dat de Natuurkenners, op de beste wyze , de onderfcheidende chara&ers der Dieren kunnen opmaaken. De gedaante des lichaams bepaalt doorgaans de hebbelykheden en leevenswyze ; terwvl de verfchillendheid van kleur, byzonder by de onderfcheide Geflachten van Roofvogelen, wier pluimadie zo grootlyks verandert op onderfcheide tydperken van hun leeven , flegts zeer twyfeiagtige onderfcheidingen opleevert. fc De Africaanfche Arend, onder den naam van Griffard bekend, en welken wy hier befchryven, bekleedt een onderfcheidenden rang onder die Roofvogelen, die by uitftek begaafd zyn met moed, fterkte en afweerende wapenen. De grootte van den Griffard is bykans gelyk aan die van den Koninglyken Arend, van welken dezelve zich onderfcheidt, door de fterker gefpierdheid der dyen, door de fterkte van zyne klaauwen, en door de lengte van zyne beenen: zo dat hy gereedlyk kan  NATUÜRI.. HIST. VAN DEN GRIFFARD. 189 kan onderkend worden, niet alleen in een Vogelkabir net, onder andere Vogelen van dit Gedacht, maar zelfs i in de vlugt, door de lang afhangende pooten. Haazen, en de kleiner foort van Antelopen , vallen i hem doorgaans ten prooy , welke hy doodt op eene , wyze, die zeer zyne fterkte kenmerkt. De moed van 1, den Griffard fpreidt zich nogthans op het onderfcheii dendst ten toone in den kryg , welken hy voert met , andere Roofvogelen. Zo ras een derzelven zich zoekt in te dringen in het wyduitgeltrekt gebied , 't welk \ deeze gewiekte Monarch gekoozen heeft, wordt hy onI verwyld aangevallen en verdreeven. Het gebeurt fomI wyleu, dat geheele benden van Gieren en Ravens zich \ vereenigen om den Griffard van zynen prooy te ont; zetten ; maar de ftoute en onverfchrokke houding van l- deezen Vogel, gevestigd op den door hem gevangen \ prooy , is genoegzaam om de geheele bende van plunE deraaren op een afftand te verwyderen* Deeze Arend leeft, geduurende het geheele Jaar, met s zyn Wyfje; doorgaans vliegen zy te gader, en zweeV ven niet buiten hun eens gekoozen grondgebied. Zy I plaatzen het nest op den top van eenen zeer hoogen I boom, of op den ontoeganglyken hoek van een rots* I Het nest is plat, tusfehen de vier en vyf voeten over ij kruis, en omtrent twee voeten dik, fterk genoeg om i de zwaarte van een mensch te kunnen draagen. Indien I het ongeftoord blyft, kan het een reeks van jaaren l duuren, en waarfchynlyk zo lang als het leeven van I het Vogelpaar. Hetzelve beftaat uit een aantal fterke I houten, van verfchillende lengte, rustende op de vorks* 1 wyze boomtakken, zamengevlogten door tusfehengeftoo* 1 ken dunnere takken ; hier boven op ligt eene laage j droog mosch, bladeren, hooi, enz.5 eindelyk treft men I eene derde laage aan, beftaande uit kleine ftukjes droog 1 hout; hier op legt het Wyfje, zonder eenig bedde van I dons of vederen, haare eijeren. De Griffard bouwt zyn nest, by voorkeuze, op een I hoogen alleenftaanden boom, van welken hy op eenen I verren afftand eenig naderend gevaar kan ontdekken. I Jn de rotzen is zyne wooning meer blootgefteld aan 5 den inval van de kleinder vleeschvreetende viervoetige l Dieren , die te geduchter zyn van wegen derzelver i kleinheid. meng, i8qo, no. 5. Q Het  I90 NATUURLYKE HISTORIE Het Wyfje legt twee witte eijeren , bykans rond, en meer dan drie duimen over 't kruis. Terwyl het Wyije op het nest zit te broeden, en tot dat de Jon gen groot genoeg zyn om alleen in het nest gelaaten te worden , is de zorg om fpys te verzamelen geheel aan het Mannetje overgelaaten. Maar de vraatagtigheid der Jongen wordt by derzelver opgroei zo groot , dat Mannetje en Wyfje, niet dan met moeite, dit fteeds van honger fchreeuwend gebroedzel kunnen voldoen. De menigte van voedzel, welke zy aanflee- pen, is zo groot, dat een Gezin van Hottentetten my verzekerde, dat zy twee maanden lang het leeven behielden, door een nest by hun verblyf dagelyks te ledigen van den aangabragten voorraad. Dit verhaal fchynt my toe geenzins onaanneemelyk te weezen, naa dat ik zelve getuige geweest ben van de vraatagtigheid van een Griffard, dien ik eenigen tyd in 't leeven hield. Zyn vleugel gebrooken en den gevangen ftaat ongewoon zynde, weigerde hy drie dagen lang iets te gebruiken, van alles wat hem werd voorgefteld; doch, zo ras hy begon te eeten, bleek hy geheel en al onverzaadelyk te *" weezen , en het gezigt van een ftuk vleesch maakte hem volftrekt woedend; hy zwolg geheele brokken van een pond in , en weigerde nooit iets, verflindende zelfs dat gedeelte, 't geen hy te vooren genoodzaakt geweest was uit te braaken; geene foort van vleesch weigerde hy; de rompen van andere Roofvogelen, en zelfs van een anderen Griffard, door my ontleed, lloeg hy binnen. Wanneer deeze Vogels te roesten zitten, Haan zy, van tyd tot tyd, een affchuwelyk fchreeuwend geluid, gemengd met een ruwen droefgeestigen toon , die zich op een verren afftand laat hooren. De vlugt van den Griffard is zo hoog, dat zy dikwyls het oog ontwyken, terwyl het geluid , 't welk zy onder het vliegen liaan,-nog genoegzaam kan gehoord worden. Allereerst ontmoette ik deezen Vogel in het Land van de Groote Namaquois, op omtrent 28 Graaden Zuider Breedte, aan den oever van de Groote Rivier. Zy werden veelvuldiger, toen ik den Keerkring naderde ; maar zy worden niet gevonden in het Kafferland. Men zag ze ten eenigen tyde zo verre na 't Zuiden als de Kaap ; maar toen de Volkplanting zich uit-  VAN den griffakd. ioi uitbreidde, zyn alle de grootere Vogels en Viervoetige Dieren, inzonderheid de zodanige, die een wyde ftreek lands ten leevensonderhoud noodig hebben, genoodzaakt geweest de wyk te neemen voor de befchaaf- de Menfchen nog geweldiger verdelgers dan die Dieren zelve. eenige byzonderheden, betreffende maria wollstonecraft. „ Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandfcht Letteroefeningen. „ Medeburgers! „ T eevensberigten vallen byzonder in mynen fmaak, JLv en Gy voldoet daar aan menigwerven, in uw Mengelwerk. Billyk dat ik daar toe ook iets bydraage voor Leezers, die met my dien zelfden fmaak hebben. Hier toe vond ik te deezer dagen aanleiding. De Beoordeeling van Mejuffrouw wollstonecraft's Brieven,gefchreeven geduurende eene Reize door Zweeden, Noorwegen en Deenmarken, in de Algem. Vaderl. Letter oef. des Jaars 1799, bl. 530", leezende , vond ik my opgewekt om my die Reize aan te fchaffen. Ik vond dezelve overeenkomftig met UI. beoordeeling ; dan 'er bleef my eenige duisterheid over, ten aanziene van deeze en geene byzonderheid. Om dezelve opgeklaard te zien , ging ik te raade met de Korte Schets van het Leeven van maria godwin, geb. wollstonecraft, en haaren Letterkundigen Arbeid, in de Nieuwe Algem. Komt- en Letterbode, X D. bl. 33, waar toe aan den voet det bladzyde, in de Beoordeeling, ge weezen werd: ik kreeg eenig meerder lichts; doch het was my niet genoegzaam. Eene gunftiger gelegenheid moest ik afwagten , om de by my begeerde ophelderingen gebooren te zien. Deeze trof ik aan, by het doorleezen van The Monthly Review for November 1798, waar twee Werken beoordeeld worden, het een getyteld: Memoirs of the Author of A Vindication of the Rights of Woman , by wiLUAM godwin i het ander, Posthumous Works of the O 0, Au*  19a byzonderheden Author of A Vindication of the Rights of Woman. Ik vond my Opgewekt om het geen tot nader kennis aan die Schryfiter kan ftrekken daar uit te ontleenen, en het UI. ter plaatzing toe te fchikken. Het zyn» 't is waar, Fragmenten; doch het licht,'t geen zemy gaven, en 't welk my aangenaam was, zal, hoop ik, een deel uwer Leezeren niet ongevallig weezen. In allen gevalle, vindt Gyl. reden om het niet te plaatzen, dan heb ik een weinig te vergeefsch gearbeid , en arbeidende my vermaakt." # & *■ * "\Y/aar Mejuffrouw wollstonecraft geboorefi werd, W betuigt haar Egtgenoot godwin niet te weeten. Zy ving de loopbaane, op welke zy Lettereere behaalde, aan , gelyk milton , Sir richard blackmore , Dr. johnson , en anderen, die eenen naam in de Geleerde Wereld maakten, met eene School te houden — vervolgens zette zy zich tot voor de Drukpers te fchryven , en maakte eerst eenigen naam door tegen Mr. kurke de pen te voeren, over de Rechten der Menschheid; dan was zy de meeste vermaardheid verfchuldigd aan haare Verdeediging van de Rechten der Vrouwen. Benevens Aanmerkingen over Burgerlyke en Zedelyke Onderwerpen. „ Door dit Werk heeft zy," naar het oordeel van haaren Leevensbefchryver en Man godwin, „ meer weezenlyken dienst aan de zaak van haare Sexe „ gedaan, dan alle andere Schryvers, zo manlyke als „ vrouwlyke , die zich immer aangedreeven voelden om „ de pen op te vatten, ten behoeve van verdrukte en „ beledigde Schoonheid." Een Vooritandfter der Omwenteling in Frankryk, tot dat het Schrikbewind haar van de ongebondenheden aldaar wendig maakte, vervaardigde zy een Historical and Moral View of the Rife and Progresf of the French Rsvolution; doch van dit Werk zag flegts het eerlle Deel het licht. Zy zelve bevondt zich eene wyl te Parys. Aldaar onthieldt zy zich eenen korten tyd, en fchreef den 15 Feb. 1793 eenen Brief over het tegenwoordig Charaöter der Franfche Natie. Ongelukkig leefde zy, in Frankryk, in Huwelyks-geBieenfcbap , doch ongetrouwd, met Mr. imlay , die haar  BETREFFENDE MARIA WOLLSTONECRAFT. 193 haar bezwangerd verliet, en eene andere verbintenis aanpins THet Kind, uit deeze Gemeenfchap gebooren,'is, naaf alle waarfchynlykheid, dat Kind, 't geen, m de Brieven over de Noordfche Ryken, menigmaal op eene zo aandoenlyke wyze voorkomt, en ons de gezegde onopgehelderde duisterheid baarde.] Dit was meer dan tePlatonifche Liefde , welke zy voorheen voedde voor Mr fuseli, een Schilder. De trouwlooze behandeling, haar door Mr. imlay aangedaan, zette haar aan om in de Theems een einde aan haar Leeven te willen maaken ; dit, door de Nieuwspapieren van dien tyd vermeld , werd van veelen toen voor laster gehouden , doch haar Egtgenoot godwin erkent het ten V°Niet afgefchrikt door de trouwloosheid van Mr. imlay, leetde zy eenigen tyd met Mr. godwin, eerst als Vriendin; doch deeze Vriendfchap veranderde eerlang in Liefde. „ Vóór onze wederzydfche Liefdesverklaring," fchryft Mr. godwin , „ voelden wy ' ieder ons van de opregtfte toegenegenheid ten halven verzekerd, doch tevens eene beevende bezorgdheid om deswegen volkomen zekerheid te bekomen. > Maria leunde met haar hoofd op de fchouder van II haaren Minnaar, hoopende een hart te zullen aan! treffen, waar aan zy veilig haar geheele wereld van genegenheid mogt toevertrouwen, doch tevens vree" zend! eenen misftap te zullen begaan; nogthans voed' de zy dat edelmoedig vertrouwen, t welk in eene edelaartige ziel nooit wordt uitgedoofd. Ik had, tot I! deezen tyd toe, nog nimmer bemind, of ten mmlten ,, de Liefdedrift niet gevoed tot die rypheid, of een " Voorwerp ontmoet, zo ten vollen de hartlykite Lier,, de waardig." , . Bv dit verilag , wegens de opregtheid en vuungheid van deeze wederzydfche Liefdedrift, voegt hy: „ Wy „ trouwden niet!" Welk niet trouwen hy op deeze wyze tragt te verdeedigen: „ Het is bezwaarlyk eenig ding ter algemeene aanneeming aan te pryzen, ftrvdig met de vastgeftelde regelen en vooroordeelen van-het Menschdom ; maar zeker kan er niets zo ' belachlyks weezen, of zo ftrydig met den algemeenen , loop des Gevoels (Sentiment), als te vorderen, dat „ de overvloeiiingen der ziele wagten na eene PlegtJE' " O 3 « aeia,  194 byzonderheden „ heid, en dat, het geen, waar kieschheid en verheel« „ ding beftaat, van alle dingen het meest een byzon„ der heiligdom is , met trompetgefchal aan te kondi„ gen , en het oogenblik , wanneer zulks het hoogfte „ toppunt beklommen heeft, te vermelden." De Heer godwin, begrypende, dat deeze verfynde en fentimenteele redeneertrant de wereld niet zou overtuigen van de voegelykheid der handelwyze in deezen gehouden, voegt 'er by: „ Daar waren andere „ redenen , waarom wy niet onmiddelyk trouwden. „ Maria was volkomen overtuigd van de voegelykheid „ haars gedrags." —- Dit zou men met reden mogen in twyfel trekken. Haare eigene ondervinding, in het voorgevallene met Mr. imlay, van de jammerzalige gevolgen, waar aan eene Vrouw zich bloonlelt door eene Verbintenis buiten Huwelyk, moest haar ten minrten geleerd hebben de Onvoorzigtigheid, om de Wetten der Maatfchappy, ten opzigte van het Huwelyk, te miskennen en te verfmaaden. Geen kwaad kan 'er ontltaan uit het doen eener Gelofte van Liefde; maar veele onheilen moeten 'er gebooren worden uit het verfmaaden des Huwelyks, gewis een der eerfte Inftellingen, weezenlyk behoorende tot de Maatfchappylyke Orde, om des niet meer te zeggen. Ten aanziene van dit Onderwerp geeft de Heer godwin ook hier veeleer zyne eigene gevoelens op, dan die zyner Vrouwe; of hy ftelt de haare voor, gekleurd met de verwe van zyne eigen begrippen. Dit is mis.fchien ook het geval met het verflag, door hem gegeeven , wegens de Godsdienstbegrippen zyner Egtgenoote. Hy vermeldt 'er dit van: „ Haar Godsdienst „ hadt, met de daad, weinig gemeenfchap meteenig „ Stelzei, en zy heeft my menigmaalen betuigd, dat de„ zelve veel meer gegrond was op Smaak, dan op de mug„ gezifteryen van gefchilvoerende onderfchciding. Haa„ re Ziel hegtte zich beltendig aan het verheevene en „ beminnelyke. Zy fchiep een onuitfpreekelyk genoe„ gen in de fchoonheden der Natuure en in de fchitte„ rende verrukkingen der verbeelding. Maar de Na„ tuur zelve, begreep zy, dat niet beter zou weezen „ dan een groot niet, indien de ziel van den Waar„ neemer haar niet aanvulde met iets bezïelends. Wan„ neer zy wandelde, omringd van de wonderen der Na- „ tuu-  betreffende maria wollstonecraft. I95 tuure.was zv gewoon te verkeeren met haaren God. Zy r fchilderde dat Weezen in haare ziel af, als met min 1 beminnelyk en goedertieren, dan groot en verheeven. ' Zv hadt in haare jeugd weinig on ierwys in den Godsdienst genooten, en haar Godsdienst was bykans geil heel vin haar eigen maakzel. Maar zy was er, uit „ dien hoofde, niet minder aan gehegt, of minder zorg„ vuldig in het volbrengen van 't geen zy GodsdienstV «lieten agtte. Zy kon zich den tyd met herinneren, I dat zv geloofd hadt in de ftraffen des Toekomenden ,, Leevens! De begrippen van haar Stel zei fprooten „ voort uit haaren eigen zedelyken fmaak , en haar „ Godsdienst was, te dier oorzaake, voor haar altoos „ eene voldoening, nimmer een fchnk geweest. Zy „ verwagtte eenen Toekomenden Staat; maar zy wilde „ niet gedoogen, dat haare denkbeelden van dien Staat zouden gewyzigd worden door de begrippen van een , Oordeel of Vergelding. Uit deeze fchets is het ge„ noegzaam openbaar , dat het genoegen, t welk zy ' fchiep in nu en dan de Leerredenen van Dr. pjuck „ te hooren, niet vergezeld ging met eene fchroomval„ liee aankleeving van diens Leerbegrippen. . Zy woonde tot den Jaare 1787 de Openbaare Godsdienstver" rietingen, voor het meèrendeel naar de mrigtingen der " Kerk van Engeland, vry geregeld by. Naa dien tyd :I bezogt zy de Kerk zo geregeld met, en het leedt niet lang of zy liet zulks geheel vaaren. Ik geloot het mag voor een grondregel aangenomen worden , , dat niemand van een welonderlegd verftand, die de „ ingewikkelde onderwerping der jeugd heelt algelctiud, I enPeeën yverig voorftander is van eenige Sede, zich L kan fchikken naar den openbaaren en geregelden loop van Leerredenen en Gebeden." Het Huwelyksgeluk, 't welk Mr. godwin met zyne maria genoot, was van korten duur. Zy trouwden in April van het Jaar 1797; en den tienden van September, daar op volgende, ftierf zy in het Kraambedde , acht en dertig jaaren bereikt hebbende. Op den wftienden dier Maand werd zy begraaven op het Kerkhof van St. Pancras, Middlefex. Eenige weinigen van de zodanigen , die zy meest agtte, woonden de Lykplegtigheid by. Op haar Graf wordt een eenvoudig Gedenkteken opgerigt , door eenigen haarer Vrienden , met dit Opfchrift, haar als Schryffter aanduidende van O 4 naar  ï<$ byzonderheden haar voornaamfte Werk, de Verdeediging van de Rechten der Vrouwen. ö ö ' mary wollstonecraft godwin 9 Author of A Vindication of the Rights of Woman, Bom XXVII April MDCCLIX. Bied X September MDCCXCVII. K;S^f™;teüS,nog iets zesgen van haare Posthui mous Works Zy behelzen een Roman, onder den Tvtel u.e Rampzaligheden der Vrouwen, of maria. Dit bëflaaü twee van de vier Deelen; het mag, als niet afgewerkt, liever een Fragment van een Roman heeten. Naar het Oordeel der Boekbeoordeelaaren, uit wier arbeid wy dit overneemen, verliest de wereld niet by het onvoltooid laaten; en zou dezelve dit Werk, ten aanzien van de bevordering m Zedelykbeid, wel geheel hebben kunnen imslen , als ten opzigte van het Huwelyk veele tot losbandigheid aanleidelyke Hellingen behelzende, en uit- l°£Pe^°m "H ^L0IS^ Uit, te roePen : torvLkt zyn alle Wetten , behalven die de Liefde heeft voorgefchreeven! — Lesfen voor een Kind. - Brieven aan een Heer, waarfchynlyk Mr. imlay van wien wy gefprooken hebv 71 l? over het tegenwoordig Chara&cr der Franfche Natie, gefchreeven uit Parys, ir Feb i7qï — ten Inleidende Brief, over het opvoeden van Kinderen; met de lyst der Hoofdflukken voor een reeks van Brieven over dit Onderwerp. _ Brieven aan Mr.jonn60n, den Boekhandelaar. - Uittrekzel van het Hol der Verbeelding Eene Vertelling. - Eene korte Pr Ze Tr fLtft'lchthunds™ om genoegen in de Schoonheden der Natuure. - Werken, voornaamhk beftemd om sevoegd te worden in het tweede Deel der Vcrdeediging van de Rechten der Vrouwen. * De Brieven aan Mr. imlay , die het derde en een gedeelte van het vierde Deel beflaan, zouden, hoogstwafrfchynlyk, door andere Egtgenooten dan de Heer godwin ag awege gelaaten zyn ; dan hy geeft ze niet alleen in • u 1' ffiaar verSezsl* 2e met eene Voorreden , waar m hy betuigt, „ dat die Brieven de feboonfte voorbeel„ den benelzen van de taal des Gevoels en der Liefde. „ drilt, ooit der wereld aangeboden, en eene treffende » ge-  BETREFFENDE MARIA WOLLSTONECRAFT. 19? ' eelvkvormigheid hebben met den beroemden en zo gevoe" Efchreevenen werther." - „ Die Brieven zyn, Veiighv 'er by voegt, „ de afftammelingen van eene g Jloeiende verbeeldingskragt, en van een hart, diep " loordrongen van de Drift, welke zy tragt te befchryw JeS "-Onder het leezen hebben wy ons beklaagd, dat een Hart, zo vervuld met waare Liefdedrift, zulk eene Koele en ilegte bejegening van Mr. imlay ontmoette. H,e p t jifde ging niet gepaard met eene genoegzaame Sa e vinVooSldSbadTdit was misfehien de bron der eknde, van Iele deeze Brieven nu ten ftandhoudender. blyke ftrekken. Eenige uitdrukkingen, daar m voorkomende, zyn de kieschfte niet. Wy geeven hier een gedeelte van den tweeden Brief, als betfekking. hebbende tot het Kind, 't: welk ojj de meergemelde duisterheid baarde. Zy icnrylt aan M,r,' ïk gehoorzaam aan de beweeging van myn hart,'t ., welk my deedt denken om U, myn Waarde, goeder, nagt teWchen, eer ik my ter ruste begeef , met tederder aandoeningen vervuld , dan op morgen myn ^ geval zal weezen, als ik in haast, een^ regel of ^ twee onder het oog van Colonel zal lchiy- " VGGv kunt U bezwaarlyk verbeelden , met welk een genoegen ik den dag vervroeg, wanneer wy zullen II Sn" zamen te leeven? gy zoudt glimplachen als ik tl vermeldde, hoe veele plans yan bezigheid ik in myn hoofd heb , nu ik my verzekerd houd, dat mvn hart rust gevonden heeft m uwen boezem! — " Kweek met my die waardige tederheid aan, welke ik ' alken in U gevonden heb! En uw eigen dierbaare Meid zal tragten in een beftendige werkzaamheid te Ken dat gevoel, 't welk U fomtyds> flnerj verooj- " 7aakte la, ik houd my verzekerd, dat ik ver- il dien gelukkig te weezen; en, als gy my bemint, kan ik niet weder vervallen in dien elendigen ftaat, de „ my het leeven tot eenen last maakte, bykans te zwaar „ om te draagen. . * „ Maar, goede nagt! God zesene U ! „ Sterne zegt, dat dit met een kus gelyk ftaat . , nogthans zou ik U liever een kus op trouw geeven, ! gloeiiende van dankbaarheid aan den Hemel, en van 1. genegenheid tot U, — Het woord Genegenheid be• O 5 « naa3r  I98 BYZONDERHEDEN VAN MARIA WOLLSTONECRAFT. „ haagt my, dewyl het iets hebbelyks aanduidt: wy „ zullen elkander welhaast zien , om te beproeven of „ wy moeds genoeg hebben om onze Harten warm te „ houden. „ Ik zal op morgen , een weinig over tien uuren , „ aan de Barrière weezen. De Uwe " Dit was eene afïpraak; en wy worden in eene aantekening onderrigt, dat een Meisje het gevolg was oeezer ontmoetinge, en daarom de Barrière - Don ter eeheeten. 0 ° UITTREKZEL EENER reize RONDSOM DE WERELD» in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door j. f. G. de LA tcrouse. UlTGEGEEVEN VOLGENS BESLUIT der NATIONAALE VERGADERING VAN DEN 2,2 VAN GRASMAAND 179I , DOOR M. L. A. MILLET - MUREAU. (Vervolg van bl. 156.) Eer r-êRousE met zyne Tochtgenooten, die zo veel reden hadden om zich wegens het aandoen van Port ae Frangais te verheugen, deeze Haven verlieten, wedervoer hun een deerlyk ongeluk. Twee hunner Booten, waar in zich eenige Officiers en Matroozen bevonoen , geheel ten getale van twintig, uitgevaaren om peilingen te doen, en andere verrigtingen tot het wel opneemen deezer Havenplaatze, verongelukten met de manfehap. Op deezen ramp ftaat de Heer pênousE met veel deelneemings ftil. Hy hervat het verhaal, met verdere byzonderheden , de Inwoonders betreffende, mede te deelen, en een Opfchrift te vermelden. Niets bleef ons naa dit ongeluk onzer Tochtgenooten over, dan, zo fpoedig mogelyk, een Oord te verlaaten , waar wy zulk een droeven ramp geleden hadden. Dan wy waren nog eenige dagen verfchuldigd aan de i<_amilien onzer ongelukkige Vrienden. Een al te fpoedig vertrek mogt tvvyfelingen en ongerustheden in Europa veroorzaaken : het mogt het Volk daar niet ter oo-  UITTREKZEL EENER REIZE1 RONDSOM DE WERELD. I90 ooren komen, dat de ftroom zich niet verder dan een mvl uitftrekt buiten het Kanaal, dat de Boots, en die 'er in omkwamen, tot geen grooter afftand konaen gedreeven worden, en dat de woede van de zee te dier olaatze alle hoop op hun wederkomen affneedt. Indien, tegen alle waarfchynlykheid aan, eenigen van hun m ftaat geweest waren om weder te keeren, kon dit alleen gefchieden in de nabyheid van de B iay , dit deedt inv eenige dagen toeven; maar ik verliet de ankerplaats van het Eiland, en nam die op een zandgrond, aan den . ingang van de Westkust. Vyf dagen bel eedde ik aan deezen overtocht, fchoon flegts céne myl lang Geduurende deezen tyd vonden wy ons blootgefteld aan eene windvlaage, die ons in zeer groot gevaar zou gebragt hebben, waren wy niet geankerd geweest op een zagtgrondisc ankerplaats: gelukkig dat onze ankers met doordingen , want wy bevonden ons op minder dan een kabellengte van het ftrand. De wind tegen zynde, hieldt dit ons langer op dan ik ten oogmerk had te blvven, en wy gingen eerst op den dertigften van Hooimaand onder zeil, achttien dagen naa het verlies onzer Reisgenooten , de befchryving van welk verlies my zo veel finerte gebaard heeft, en de herdenking van t welk mv fteeds ongelukkige oogenblikken zal baaren. _ Eer wv vertrokken, richtten wy op net Eiland, in 't midden van de Baay, waar aan ik den naam gaf van het Cenotaph Eiland, een Gedenkteken op , ter gedagtenisfe onzer ongelukkig omgekomene Reisgenooten. De Heer de lamanon vervaardigde het volgend üpfchrift: aan den ingang van deeze haven kwamen twintig braave zeelieden om, leezer, wie gy ook moogt weezen, vermeng uwe traanen met ds onze. Aan den voet van dit Gedenkteken begroeven wy een vies, met dit berigt: „ Op den dertienden var> H001„ maand des Taais 1786 kwamen de Fregatten BoufolU en AfirolabL die op den eerften van Oogstmaand in den Taare 1785 uit Brest zeilden , in deeze haven. ' Door de zorge van den Heer de la reiiousE, OpJerbevelhebber op deezen Tocht, van den Viscount S langle, Bevelhebber van het tweede Fregat,  SOO UITTREKZEL EENER REIZE „ van de Heeren clonard en de monti, tweede Ca„ piteins der beide Schepen, en van de andere Officie" «n en Chirurgyns, hadt geen dier Kwaaien, welke de „ Zeelieden veelal op lange Reizen beloopen , onze „ Scheeplmgen aangegreepen. ■ De Heer de la pê- „ rouse vondt zich gelukkig in de herdenking, gelyk „ alle zyne Tochtgenooten, dat zy van het eene einde „ der. Wereld tot het andere gezeild waren , zonder „ eenig gevaar geloopen, en Volken, voor Barbaaren „ bekend, bezogt te hebben, zonder één druppel bloeds „ te ftorten. Op den veertienden van Hooimaand „ gingen drie Boots, 's morgens ten vyf uuren , van „ boord, om de peilingen, in de Baay gedaan, te be„ paaien. Deeze Honden onder het bevel van den Heer „ d'escures , Scheeps - Luitenant en een Ridder van „ St. Louis. De Heer de la pörouse hadt hem „ fchriftlyken last medegegeeven, hem uitdruklyk bevee„ lende, den Stroom niet te naderen ; maar, op het „ oogenblik dat hy begreep nog op eenen genoegzaa„ men afftand daar van verwyderd te weezen, vondt „ hy zich daar door weggefleept. De Heeren de „ la borde, Broeders, en de flassan, die zich in „ de Boot van het tweede Fregat bevonden, fchroom„ den niet zich aan gevaaren bloot te ftellen, met hun„ ne Reisgenooten in dit gevaar te hulp te fnellen ; „ maar, helaas ! zy deelden in het zelfde ongelukkig „ lot. De derde Boot werd beftuurd door den „ Heer boutin, Scheeps-Luitenant. Deeze Officier, „ met moed worftelende tegen de breekende Zeegol„ ven, eenige uuren lang, deedt de volyverigfte, doch „ helaas! vrugtlooze poogingen, om zyne Vrienden, in „ dien nood, te helpen; en hadt hy zyne eigene be„ houdenis alleen dank te weeten aan het beter maak„ zei van zyne Boot, .aan zyne eigene zeer verlichte „ voorzigtigheid, gepaard met die van den Heer la„ prise mouton, Luitenant van het Fregat, zyn twee„ den in het bevel, en aan de werkzaamheid en wil„ vaardige gereedheid zyns Scheepvolks, beftaande uit „ jean marie, Koksmaat, lhost1s, le I1AS, cozen- „ tin iers en moners, vier Matroozen. De Indiaa„ nm lcheenen deel te neemen in onze diepgaande droe„ femsfe. Dan, niet mismocdigd door dit ongeluk, ons „ wedervaaren , zeilden wv den dertigften van Hooimaand heenen, om onze Reis te vervorderen." Door  RONDSOM DE WERELD. SOI Door ons verblyf aan den ingang van de Baay, kreesen wv eene veel nadere kennis aan de Zeden en Uewoonten der Indiaanen, dan wy met mogelykneid zouden hebben kunnen opdoen aan de andere ankerplaats. -— Onze Schepen lagen naby hunne Dorpen voor anker. Wv bezogten hun alle dagen, en hadden ook alle daeen reden over hun te klaagen, fchoon ons gedrag ten hunnen opzigte nimmer veranderd «was, en wy nooit opgehouden hadden met hun blyken te geeven van onze goedwilligheid en milodaadigheid. ^rnnian Op den twee - en - twintigften van Hooimaand bragten zv ons eenige brokken van de wrakken onzer Booten, door de Zet op de Oostkust zeer digt by de Baay geworpen. Door tekenen gaven zy ons te verftaan, dat zy een onzer ongelukkige Tochtgenooten, door de golven op ftrand geworpen , begraaven hadden. Op deeze aanduiding richtten de Heeren de clonard, de monneron en de monti terftond hunnen weg na de kust, vergezeld door die zelfde Indiaanen , die wy ryklyK met gefchenken begiftigd hadden. Onze Officiers gingen drie mylen verre over fteenen en een akehgen weg. Elk half uur gaans vorderden die Gidfen op nieuw betaaling , of zy weigerden verder te trekken ; in 't einde koozen zy den weg na het tSoscri, en lieten ons de hielen zien. Onze Officiers ontdekten te laat, dat hun verhaal enkel een list geweest was, uitgevonden om ons meer Gefchenken af te prachen. Zy zagen op dit tochtje onmeetelyke bosfchen van zeer groote Denneboomen — zy namen de maat van eenigen , die vyf voet over kruis waren, en meer dan honderd'en veertig voeten hoog fcheenen. Wy ftonden geenzins verwonderd op het verhaal, t eeen zy gaven van dit gedrag der Indiaanen : hunne behendigheid in 't fteelen gaat alle denkbeelden te boven _ De Heeren de langle en lamanon hadden, met verfcheide Officieren en Natüurkenneren, wee dagen vóór de laatstgemelde gebeurtenis, een landtochtje Westwaards gedaan ; het oogmerk hadt mede betrekking tot dezelfde bedroevende nafpeuring, en liep even vrugtloos af, als het andere ; maar zy ontdekten een Indiaamch Dorp, op den oever van eene kleine Rivier , geheel bezet met ftaaken tot de Salmyisfcnery. Wv hadden zints lange vermoed , dat deeze Visch van dit gedeelte van de kust kwam, maar hadden des gee-  &Ö2 UITTREKZEL EENER REIZE ne zekerheid ; deeze ontdekking voldeedt onze nieuwsgierigheid. De Salm, de rivier opzwemmende, ontmoet deeze ftaaken ; niet in Haat om 'er over heen te komen, poogen zy na Zee weder te keeren, en ontmoeten by het wederkeeien eene foort van teenen fuiken, waar uit het ontkomen onmogelyk is. Deeze Visfchen zyn hier in zulk eene menigte, dat het Scheepsvolk van beide de Schepen, geduurende ons verblyf, 'er veel van kogt , en eik Fregat zoutte twee Vaten vol in. Onze Landreizigers zagen ook een Morai,of Begraafplaats, dezelve wees uit, dat déeze Indiaanen gewoon • waren hunne Dooden te verbranden, en het hoofd te bewaaren. Zy vonden een Bekkeneel, in verfcheide vellen omwonden. De ontdekte Begraafplaats beftaat uit vier redelyk fterke ftaaken, die een kleine houten kamer onderftutten , waar de asch in daar toe gemaakte koffertjes berust. Zy openden dezelve, en ontwonden de vellen om het Bekkeneel gewonden ; dus hunne nieuwsgierigheid voldaan hebbende, plaatflen zy zoiwvuldig alles weder gelyk zy het gevonden hadden, én voegden er nevens eene groote menigte gefchenken van onderfcheide yzeren werktuigen en koraalen. De Indiaanen, die getuigen waren van dit Graf bezoek betoonden zich eenigermaate aangedaan; doch zy Weeven niet in gebreke, om de gefchenken, door onze Reizigers nedergelegd , fchielyk weg te haaien. Andere nieuwsgierigen vervoegden zich, den volgenden dag, na dezelfde plaats , vonden 'er niets dan de asch der doo« den en het Bekkeneel. Zy lagen 'er nieuwe gefchenken neder, welke het zelfde lot als die des voorieen daags ondergingen. En ik hou my ten vollen verzekerd, dat de Indiaanen zeer blyde zouden geweest zyn indien wy onze bezoeken, op die wyze, verfcheide maa-' len op één dag herhaald hadden. Maar, indien zy met eenigen wederzin ons eerfte bezoek by deeze Begraafplaats zagen, het was zo niet gelegen ten opzigte van hunne Hutten; welke zy ens egter niet wilden töelaaten te naderen, vóór dat zy eerst hunne Vrouwen uit dezelve verwyderd hadden , fchoon deeze Vrouwen voor ons de wanfmaaklykfte fchepzels op den aardbodem waren. Ten allen dage waren wy getuigen dat vreemde Canoes m de Baay kwamen; alle dagen voeren ook geheet le  RONDKOM DE WÈRELD. 203 le Dorpen uit, en ruimden hunne woonplaatzen in aan smderen. Deeze Indiaanen fcheenen groote vrees te hebben voor het vaaren in dit Kanaal. Zy waagden het nimmer dan by effen water. Met behulp onzer VerreIcvkeren, bemerkten wy zeer onderfcheiden, dat, wanneer zy zich tusfehen de beide punten bevonden, de Opperlte, of althans hy die boven anderen fcheen uit te iteeken, oprees, zyne armen tot de Zon uitbreidde, en gebeden tot dezelve fcheen uit te Horten, terwyl alle de anderen uit hunne ganfche magt roeiden. Wanneer wy na de beduidenis van deeze gewoonte onderzoek deeden, kreegen wy berigt, dat, eenigen tyd geleden, zeven groote Canoes daar ter plaatze vergingen met verlies van al de manfehap; doch dat de achtfte behouden bleef. De Indiaanen , die dit onheil ontkwamen, heiligden deeze Canoe aan hunnen God, of aan de Naagedagtenis hunner Landslieden ; wy zagen deeze Canoe aan de zyde van een Morai, die buiten twyfel de asfche bevatte van eenigen deezer Schipbreukelingen. De Canoe, welke wy daar aantroffen, was van een ander maakzel dan die des Lands; laatstgemelde waren enkel een uitgeholde boom , aan de zyde met planken opgeboeid; de eerstgenoemde beftondt uit planken met inhouten , gelyk onze Booten ; het houtwerk, t welk zeer wel gemaakt was, vonden wy bekleed met de huid van Zeedieren , die tot eene dubbeling ftrekte,;en zo volkomen zamengenaaid, dat de beste werkman in Europa bezwaarlyk het zou nadoen. Dit bekleedzel, waar van wy met zeer veel naauwkeurigheid de maat namen, was in de Morai geplaatst nevens de asch; het houtwerk van de Canoe, op ftaaken gezet, bleef daar bloot naast de Morai. Ik gevoelde grooten trek om dit Canoebekleedzel mede te neemen en na Europa te voeren: wy waren volftrekt in 't bezit van 't zelve; dit gedeelte van de Baay niet bewoond zynde, kon geen Indiaan ons hier in verhinderen; daarenboven hield ik my ten vollen verzekerd, dat de Schipbreukelingen vreemdelingen geweest waren. Doch 'er beftaat een algemeen erkende heilige onfehendbaarheid der Begraafplaatzen; het eerbieden hier van wederhieldt myne begeerte ter wegvoeringe. . Eindelyk gingen wy, den deitigften van Hooimaand; 's naa-  fe04 UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD. 's naamiddags ten vier uuren, onder zeil, met een flap koeltje uit den westen, 't welk niet ophieldt eer wy drie mylen in open zee waren. De horizont was zo helder , dat wy den Berg Saint Elias, ten noordwesten, op een afrtand van ten minften veertig mylen zagen, 's Avonds ten acht uuren was ik gevorderd tot drie mylen zuidwaards van de Baay, en peilde negentig vademen waters op een modderigen grond. (Het Vervolg ter naaste gelegenheid.') de verheffing van den huize bragan2a tot den troom van portugal, Portugal was na de dood van Koning antonio, die in 1580 zonder mannelyke erfgenaamen ftierf, door Koning filips li, gedurende de beroerten en verwarringen in dit Ryk, met het zwaard in bezit genomen, en uit den rang der zelfbeftaande Staaten vernietigd geworden. De eervolle naam dezer dappere Natie fcheen onder de Spaanfche heerfchappy vergeten, ae roem der Portugeezen fcheen met hunne regering ten grave gedaald te zyn. De rykdommeti des lands verdwenen, de naamen zyner helden verloren zich ondèr de Spaanfche opperbevelhebbers , en zyne eertyds zo dapper veroverde bezittingen in Indië en Afrika wierden van tyd tot tyd byna algemeen de buit der Engelfchen, Franfchen en Hollanders.' De naamen der gama's, almeida's , sousa's, faria's, albuojjerque's en noronha's verfchrikten en vervulden de Volken niet meer met verwondering, en het eertyds zo beroemde Portugal verzonk in den oceaan der Spaanfche Monarchie. De Spaanfche filipsen, die zich Koningen van Portugal lieten noemen, maar tyrannen der onderdaanen van dit Ryk waren, regeerden dit land met yzeien fcepters, en hunne Ministers vernederden dit edele Volk tot den flaavenftand. Zo erfde filips IV dit ongelukkig Ryk met'de Spaanfche Kroon, in het jaar 1621. Hy voerde een' bloedigen oorlog tegen Oostenryk, Engeland en Holland, waarin de Portugeezen met hunne bezittingen in andere waerelddeelen betalen moesten. Zy voelden den last van hun juk, zy voelden de zwaarte hunner ketens, zy zagen hunne fchande, en olivasez, de trotfche Minister van filips, was de beul, die heiF pyuigde, om hen, het geen hy niet vermoedde, aan te fporen om hunne boei te verbreken. Hy kende den haat der Portugeezen, die hy zelf van gantfcher harte haatte, tegen hunne onderdrukkers; hy begon de ver-  BE VERHEFflKG VAN DEN HUIZE SRAGAÏJzA. 2°5 vcrtwvfeling der Natie te duchten,- hy wilde haar geheel ten «ironde brengen, en verhaastte daardoor, het geen hy naderhand met fiddering bekennen moest , haare plotslinge ver- heDegGrooten des Ryks wierden door bem vernederd, den Adel ontnam hy zyne voorrechten , het Volk geld en brood, enf de°jonge manfchap .des lands zond hy naar de flagvelden in vreemde Staaten, om de hoop dezer moedige Natie zelfs in de geboorte en geheel te vernietigen. Nogthans, dit alles had een ander als het van hem berekend gevolg De Portugeezen , die thans byna niets meer dan hun leven verliezen konden, die geen verzagting van hunne elende geen vermindering der hen opgelegde belastingen te hopen hadden , begonnen zeer ernftig naar eene verandering van regering te verlangen, wenschten, hoopten, en wierden door het befluit bezield om het geen zy wenschten te I ^Margarztha van savoye, Hertogin van Mantua, regeerde te di-r tyd (1638) het Portugeefche Ryk, in naam als ViceKoninain , maar had indedaad niet de geringde magt m han. den: zy voerde niets dan den prachtig klinkenden tytelj de gantfche heerfchappy berustte in de handen van miguel vasIoncello, een geboren Portugees, die, wel is waar, den ledigen tytel van Geheimen Staatsfecretaris voerde, maar indedaad regerend Minister en Beheerfcher des Ryks was. Hy was een gunfteling van den Hertog olivarez , die hem tot zvne oogmerken geftemd vond, en hem zyn onbepaald vertrouwen met zyne magt gefchonjsen had. Deze ruwe , trotfche man, laagdenkend en gierig , perfle, met eene voorbeeldelooze gevoelloosheid, de geldfommen uit zyn Vaderland,die de Minister uit hetzelve hefte. Hy zoog het land met nimmer zatte teugen uit, verdeelde de voornaamften des Ryks, ontzenuwde de magt des Adels, diende de fchande en den Minister volgens zyn verlangen, en wierd algemeen gehaat enOLirvAREZ' geloofde zichzelven en zyn ftelfel tamelyk ver* zekerd: maar het Huis eraganza, en de Hertog van dezen naam, Don tuan, wiens geboorte hem het naaste recht op de Kroon van Portugal gaf, was, in zyn ontwerp, en op den weg, dien hy ingeflagen had, de grootfte fteen des aanftoots, dien hy niet uit den weg ruimen kon. Don iuan leefde, zo als hy gaarne leefde, gerust en ftil, als een bvzonder burger , in eene verftandige werkeloosheid, te Vüla-Vifoza , fcheen zich in het geheel niet met de openbaare zaaken te bemoeijen, en bragt zyn leven in veritrooijmigen, feesten en vrolykheden door, zonder een enkelen flap j te doen, die hem in Spanje verdacht had kunnen maken. De mekg. 1800. ao. 5. F *or"  20Ö DJE VERHEFFING VAN DEN HUIZE BRAGANZA Portugeezen hadden op hem, als op hunnen redder, des oogen gevestigd; maar hy fcheen zich met niets dan met zy-. ne feesten en jagcpartyen te bekommeren. Evenwel ontftond 'er buiten zyn'weten iets, dat in Spanje: een groot wantrouwen en flechte vermoedens tegen hem verwekken moest. u Door den last van onopbrengbaare belastingen op het heviglte gedrukt,was het te Evora tot een' opentlyken opftand geko-. men. Het volk had de Spaanfche amptenaars en wachten mishandeld; men had zich overluid over de dwinglandy der rege-. ring, in hevige uitdrukkingen, beklaagd, en openbaare wenfchen voor het Huis braganza aan den dag geleed. Olivarez vreesde voor ernfb'ge gevolgen, en was tevenss bedacht om den Hertog uit zyn Vaderland te verwyderen; hyt deed hem, uit naam des Konings,hef aanbod van het Gouvernement van Milaan; doch de Hertog verantfchuldigde zich metl zyne onkunde en den Hechten ftaat zyner gezondheid. De Minister fcheen deze verontfchuldigingen te laten gelden; maar hy gaf nogthans zyn ontwerp, om zyn' gevreesden vyand uit Portugal te verwyderen, niet op. Hiertoe gaf hem de opftand der Cataloniërs, in 1639, ge-, legenheid. Hy fchreef aan den Hertog, dat zyn meester, de Koning,, .hem genadig beval met Portugals Adel op te zitten, en met: hem tegen de oproerigen van Catalonië te veld te trekken. De Hertog ontfchuldigde zich nogmaals met geldgebrek, het: welk hem deze kostbaare toerusting onmogelyk maakte. „ De Hertog," zeide olivarez, ,, was my altoos gevaar-„ lyk. Thans begin ik hem voor zeer ilim te houden, en te 1 „ vrezen." Omftreeks dezen tyd naderde de Franfche Vloot de Portugeefche kusten , en de nood vereischte een' Opperbevelhebber over de tot dekking der kusten befteinde troepen te zoeken.. Olivarez vond dezen in den peifoon des Hertogs. Hy zond hem het patent, met zulk eene willekeurige magcoefening,dat het fcheen alsof men hein de regering in handen gaf. Nogthans kreeg de Spaanfche Admiraal, Don lopez osorio , in 't geheim bevel , om met zyne Vloot die haven binnen te lopen, by welke zich de Hertog bevinden mogt, hem daar op een gastmaal op zyn fchip te nodigen, en hein gevangen naar Spanje te voeren. Maar een itorm ve'rftrooide osorio's Vloot, noodzaakte de geredde fchepen naar Spanje terug te keren, en her ooamerk des Ministers was verydeld. Dus redde een toeval den Hertog van den hem zo listig gelegden valftrik. Olivarez fchreef een' tweeden uiterst verpligtenden brief aan den Hertog, maakte hem het ongeluk der Vloot bekend, en  TOT DEN TROON VAN PORTUGAL. 207 en verzocht hem, uit naam des Konings, dringend, om de moeite op zich te némen van alle grensvestingen en havens te befchouwen, en alle nodige verdediging tegen eene vyandelvke landing in het werk te ftellen. by dezen brief waren veertigduizend dukaaten gevoegd , tot wervingen en andere nodige uitgaven. Maar te gelyker tyd kregen alle Spaanfche Bevelhebbers in de vestingen en havens den geheimen last, om den Hertog, als het zonder opzien en in ftilte gefchieden kon, aan te houden en naar Spanje te zenden. • De al te groote vertrouwlykheid, vrierdelykheid en dienstvaardigheid van den Minister kwamen den Hertog verdacht voor Daar hy zich echter zo hoog geëerd en met zulk eene onbepaalde magt bekleed zag, befloot hy ook zich daarvan te bedienen, en nam het hem opgedragen Opperbevelhebberfchap aan Thans was het, dat voor de eerftemaal de gedachte aan de mogelykheid om de Kroon zyns Vaderlands te verkrygen in hem opkwam, en hy befloot ook tevens den weg in te Haan, langs welken hy ten Troon zou kunnen ftygen, indien het seluk flechts met hem wilde medewerken. Hy maakte drrhalven van de hem opgedragen magt gebruik, zette aan en af, en vervulde voomamelyk de beste posten des" lands door mannen, die Portugeezen, en lieden waren, op wier verkleefdheid hy ftaat maken kon. Hierdoor verydelde hy des Ministers ontwerpen en verwachtingen. Het gevolg des Hertogs was talryk, en beftond enkel uit vertrouwde lieden. Zonder dezen was hy niet te zien. Hy bediende zich van zyne waardigheid, verfcheen altoos met een fchitterende pracht , trok daardoor de oogen des volks tot zich, en verkreeg de algemeene opmerking, die hy wenscbte te verkrygen. Waar hy kwam, gaf hy opentlyk gehoor, hoorde ieder aan, en fprak met den genngften zo vriendelyk en innemend als met de voornaamften. Hy beftrafte de overtredingen der Soldaaten, prees verdienftelyke Krygslieden, befchonk het Volk, eerde den Adel, beloonde en hielp op ftaanden voet, en maakte met het Spaanfche geld zich overal vrienden. . ■ f-, '' , Zo verfbreidde hy rondom zich tevredenheid, en waar hy kwam verftomden de klagten voor zyne weldadigheid; overal juigchte men zyne aankomst' te gemoet, zegende zyne tegenwoordigheid, en beklaagde zyn affcheid: Dit alles hoorden en bemerkten de vrienden des Hertogs met genoegen, en bedienden zich van de gelegenheid om de gevoelens der Patriotten uit te vorfchen. Inzonderheid liet zekere juan pinto ribeiro , Agent van den Hertog te Lisfabon, zich aan de zaak gelegen zyn. Hy was een ervaren, voorzichtig man, van een beproefde en onwrikbaare trouw voor zyn' Heer, den Hertog; daarby p 2 ' was  208 de verheffing van den huize braganza was hy in aanzien, geëerd, en by den Adel zeer bekend en geacht. Het zy dat de Hertog hem iets van zyne geheime wenfchen toevertrouwd had , of dat hy doorflepen genoeg was om dezelven in zyn hart te lezen, genoeg, hy vormde het voornemen, in de hoop, wanneer htt den Hertog gelukte de Kroon te verkrygen , alsdan ook geen gering aandeel in de regering zyns Vaderlands, waartoe hy zich bekwaam achtte, te zullen bekomen, om den weg te bereiden, die eenmaal tot den Troon geopend zou worden. Ook vermoedde men, dat de bekende Cardinaal de richelieu, in Frankryk, die by de Omwenteling in Portugal mede eene mastiga hand in het fpel had, dezen man gekend en behoorlyk aangefpoord hebbe, om Portugals afv;d van Spanje te bewerken, waaraan -hem zelf veel gelegen was. Men had, zo als gezegd is, kort te voren den Portugeefchen Adel tot den veldtocht tegen de Cataloniërs opontboden, en pinto bediende zich van de gelegenheid, om hen dezen veldtocht juist als eene verbanning uit hun Vaderland af te fchilderen , als eene verdei flyke verwydering , en die daarby nog met groote onkosten verzeld was. De Burgers maakte by opmerkzaam op hunnen door de' Spanjaarden in den grond vernielden koophandel, op hunne armoede, op de geldzucht hunner beheerfchers, en op de elende des lands onder eene vreemde regering. De Geestelykheid bewees hy , hoezeer zy verdrukt wierd; hy toonde dat de Bisdommen aan vreemden weg^efebonken, en zy van tyd tot tyd van hooge geestelyke waardigheden uitgefloten zouden worden. En zodanig trachtte hy zyn voordeel te doen met de belangen van ieder' Hand , om hen allen veréénd daar heen te brengen, waar by hen wenschte te zien. Zo won hy in flilte en in korten tyd de gemoederen der misnoegden op de tegenwoordige regering, en bragt weldra eene aanzienlyke 'vergadering by elkander, die de Aartsbisfchop van Lisfabon, uit den Huize acunha, als het hoofd derzelve bywoonde. De Spaanfche regering had hem , die van de Portugeezen zo zeer bemind was als hy van de Spanjaards gehaat wierd , juist den Aartsbisfchop van Braga, een gunfteüng der Vice-Koningin, in het voorzïtterfchap by de Kamer van Opace voorgetrokken , en veroorloofde hem daardoor deel aan het beftier der flaatszaaken te nemen. De overige Edelen, die zich by de eerfle vergadering bevonden , waren Don miguel almeida , een man van groote rechtfehapenheid en onverzoenlyken haat tegen de tyrannen ayns Vaderlands; Don anïonio de ai.mada, de beste .vriend van den Aartsbisfchop; zyn Zoon Don ruis; zyn Schoonzoon Don luis de alcunha; de Opperjagermeester mello; Don george, zyn Broeder; Don pedro de mekdoza furtado; Don  TOT DEN TROON VAN PORTUGAL. 200 Don rodrigo de saa; de Marquis fereira, en nog eenige braave en edele mannen, die, beledigd, ontevreden met de Spaanfche regering, befloten hadden hun Vaderland te be- ^Men verbond zich onderling, door woorden en eeden, ter uitvoering van dit voornemen, het juk af te werpen, en een' Koning uit de Edelen des lands te verkiezen , van welken eenigen in aanmerking kwamen ; doch door het beleid van den Aartsbisfchop en pikto viel de keus op den Hertog van braganza , wien tinto dit fchreef, en hem verzocht zich thans naar Lisfabon te begeven. ... ■ De Hertog vertrok daarop met een prachtig gevolg, bezichtigde, ingevolge zyn' last, de omgelegen fterke plaatfen, en ging eindelyk naar Liófabon, alwaar hy by de Vice-Konmgui een bezoek aflegde. ■ -er, Zyn intogt in deze Stad geleek een algemeene triomr. De vreugde des volks was zichtbaar en wierd luidruchtig. Derhalven verliet de Hertog, om de Spanjaarden geen gelegenheid tot argwaan te geven, de Stad aanftonds weder, waar zyne ontrangst hem de gevoelens des volks duidelyk genoeg getoond had, en ging naar Almada. Hier was den i2den Oftober 1640 de tweede vergadering der misnoegden , die intusfchen hun getal nog door eenige aanzienlyke leden vermeerderd hadden. Van hier begaven zich almeida, mendoza, almada, en de Bisfchop van Evora , naar den Hertog. Het was nachs, en zy fpraken hem in zyn kabinet. Mekdoza nam het woord, en zeide hem, dat hy, uit naam des Volks en des Adels, hem de Kroon, het wettig erfdeel zyner Voorouders, aanbood ; dat het tyd ware het fmachtend Vaderland te verlosfen, wiens redding de Hemel zelf fcheea te begunftigen. .. , . „ „Nu, of nooit." voer hy voort. „ Thans houdt de Spaan, fche Dwingeland onze vestingen flecht bezet; hy heett oor' log in het binnenfte van zyn Ryk en zyne afgelegen Fro' vintiën; Frankryk ftaat ons by, zyne Vloot is op de ree; ' het Volk zucht naar een' redder, en vier Edelen vragen 11 „ in den naam der Natie: Hertog! wilt gy haar redder, wilt gy onze Koning zyn ? " , • .."_'„ . De Hertog, nog niet geheel zonder vrees, wist niet waartoe bv befluiten zou, antwoordde de afgezanten zeer verpligtend, beval zich in hun vertrouwen, en fcheen tyd van beraad te vorderen. Hy begaf zich met tinto naar Villa-Viloza, om daar met hem , zyne Gemalin en zynen Secretaris antooio r-aes viegas, wiens raadgevingen hy zeer waardeerde, dit aanbod rypelyk te overwegen. Pinto fprak met vuur en nadruk, bewees den Hertog, net p 3 - geen  910 de verheffing vast den huize braoanza geen hy ook de geheele waereld beloofde te bewyzen, deszelfs gegrond recht op ds Kroon van zyn Vaderland, wegens zyne afkomst en de Rykswetten des lands, die filips II met het zwaard vernietigd had; vervolgens bad hy hem dringend om de Kroon ten besten zyns Vaderlands aan te nemen. Nog was de Hertog befluiteloos, toen viegas hem vröeg : welke party hy kiezen zou, wanneer zyn Vaderland, om zich van het Spaanfche juk te ontflaan , zich voor eene Republiek verklaarde. ■ Zonder bedenken antwoordde hy: dat hy de party zyns Vaderlands tegen de Kastiliaanen kiezen zou. „ Goed dan," voer viegas voort; „ als het zo is, dan ,, hebt gy onzen raad niet meer nodig; en gy zyt verpligt „ eene Kroon aan te nemen, die men u, als den eerften des », lands, aanbiedt." De Hertog deelde hierop zyne Gemalin zyne en zyner vrienden mening, hunne hoop en zyne bedenkelykheden mede. Deze, eene Spaanfche van geboorte , was eene Zuster van den Hertog van medina sidonia , eene der fchoonfte , edelmoedigfte en verftandigfte vrouwen van haaren tyd, die zich door haar gedrag in Portugal genaturalifeerd , en de hoogachting des gantfchen Volks verworven had. Zy ried haaren Gemaal hetzelfde, wat zyne vrienden hem rieden; zy fprak met waardigheid , en befloot: „ En welke gevaaren kunt ay „ fehroomen? Veelligt de dood? Voorzeker is het edeler „ om het bezit eener Kroon te fterven, dan zonder vrees „ een flaavtnleven te lyden." Hierop verklaarde de Hertog aan mendoza dat hy bereid was, en deze ylde naar zyne vrienden met die verklaring. Ondertusfchen had het Hof te Madrid tyding gekregen van de vreugde, waarmede het volk te Lisfabon den Hertog ontfangen had, en was hier over niet zonder ongerustheid: derhalven zond olivarez een' courier aan den Hertog, en verzocht hem, om zich van zyn perfoon te verzekeren , te Madrid te komen, alwaar de Koning met hem over de oorloeszaaken van Portugal fpreken wilde. De Hertog ontfing dit opontbod niet onverfchillig, en bemerkte duidelyk daarvan de reden. Hy gaf zyne vrienden kennis van dit voorval, en zond dadelyk een' zyner edellieden naar Madrid, die zyne aanftaande komst aldaar aankondigen, een paleis huren, en prachtige toebereidfelen bezorgen moest. Eenigen tyd daarna overhandigde deze den Minister een' brief, waarin de Hertog zyn vertoeven met eene onpaslykheid verontfchuldigde ; en eindelyk , toen de Minister ongeduldig begon te worden , zond hy eene memorie, waarin om de bepaling van den raag des Hertogs by het Hof verzocht wierd.  tot den troon van portugal. 5,1 wierd. De Minister bezorgde dit alles zo fpoedig als mogelyk'. was De Hertog kon nu geene verontfchuldigmgen tot vertraging zyner reis meer vinden, en dit verhaastte de mtvoerins van het beraamde ontwerp. De faamgézwoornen waren intusfchen niet werkeloos geweest; zy hadden geworven, overlegd, en befloten fchielyk ^ Zvrkvergfderden den aSften November voor de laatfte maal , en bepaalden de uitvoering van hun ontwerp tegen den iften December. De dood van vasconcello wierd met algemeene ftemmen befloten. Dat niet een gelyk vonnis over den Aartsbisfchop van Braga geftreken wierd, had deze alleen aan de voorfpraak en het verzoek van den wakkeren almeida te danken. . ;• ' , " . Nu bleef 'er niets meer overig, dan de orde van den algemeenen aanval geregeld te bepalen. [ Nadat alles onderling befloten was, gingen de faamgezwoornen uiteen , zwoeren elkander trouw en fulzvvygend. heid , en beloofden elkander den iften December met eer en onverfchrokkenheid te zullen wederzien. : Pinto maakte fchikking dat dagelyks eenigen der faamgezwoornen in het hof van het Koningryk paleis ronddwalen en op alles een opmerkzaam oog houden moesten. 's Avonds vóór den dag der uitvoering van |het groot ontwerp zag men vasconcello zich op den laag ïnlch.pen. S vreesde dat hy argwaan had opgevat , dat het ontwerp verraden was , en dat deze doorliepen ftaatsman toebereidfekn maakte, om de op de naaste dorpen leggende foldaaten herwaart te laten komen. m„i„t, Eenigen der faamgezwoornen legden hunne vrees duidelyk aan den dag, en eene algemeene ontroering fcheen het verbond Te bedreigen, toen de uitgezette wachten bericht gaven, dat vasconcello onder muziek en gezang weder terug gekeerd was ; hy kwam van een banket , dat men hem ter eere gegeven had. Het was de laatfte vreugdedag zyns lG Door nieuwen moed bezield , ging nu elk der verbondenen, wier getal thans ruim vfcrhondera beliep, naar de beHemde plaats, en allen verfchenen ftiptelys, met het grootKe vertrouwen óp den gelukkigen uitflag hunner rechtvaardige ZaHet merkwaardigfte was, dat by zulk een groot getal van Priesters, Burgers en Edellieden, waaruit de famenzwering beftond, waarmede ieder een ander byzonder oogmerk verbond , echter geen was , die in gebreke bleef om zyne belofte naar te komen. Ieder wachtte met ongeduld de btflisting der gewaagde kans om vryheid en leven , alsoi hy ze.t  212 BE vebheffikg vak EEN HUIZE BKAGANZA het hoofd der overwinnende party, ja, alsof de Kroon voor riem de prys zyner poging zyn zou. Zelfs vrouwen waren van die gevoel doordrongen - [de Ge* fchiedioiryvers bewaren ons onder anderen den naam van zulk eene Vaderlandfcbe heldin ; het was Donna filippa de vilhe. wa,Gravin van Atouguia, die haare beide Zoonen, Don gerokimo en Don fsancisco cotikgo, zelve tot deze onderneming wapende; zy deed hen de wapenrusting aan, en gaf hen den degen in de hand, met deze vermaning: „ Gaat, myne Zoo„ nenj om de tyrannen te verdelgen, en ons op onze vyan„ den te wreken, ó Dat ik eene vrouw ben, en niet met u „ kan gaan! maar myn hart volgt u toch. Laat my horen „ dat ik mannen gebaard heb; en gelooft zeker, dat, indien „ de uitflag onze hoop niet met geluk kronen mogt, alsdaa „ ook uwe moeder het ongeluk van zo veele dappere en „ edele menfchen niet overleven zal." Ieder verwachtte thans het afgefproken teken. Met der» flag van agt uuren des morgens, toen hun vriend de Aartsbisfchop van Lisfabon zich reeds in de kerk bevond, en gebeden voor de zege der veréénde wapenen ten Hemel op. zond, gaf pinto met een' piftoolfchoot het fein, en de aanval gefchiedde van alle kanten fchielyk en vol moeds. Almeida greep met zyn gevolg de zwakke Duitfche garde aan, die, mets kwaads vermoedende, meerendeels zonder teweer was, en byna zonder tegenweer, uitgenomen twee mannen, die ncderlyk vochten, en niet eer weken voor de eene viel en de andere zwaar gekwetst was, overmand wierd. De veVe7bioed')g °P dezs beiden betaalden de Portugeezen met De Opperjagermeester mello , zyn Broeder acukha , en het grootfte deel der Burgers gingen op het fterke corps der Spaanfche Lyfwacht los, die de wapens gegrepen , en den toegang in alleryi verfchanst had. Een Priester, emInuel da maya genaamd, die zeer yverig ten besten der famenzwering in den biechtfloel geworven had , toonde zich ook hier all een waardig en dapper medelid derzelve. Met het beeld des Gekruifigden in de linker- en den degen in de rechterhand ttelde hy zich aan de fpits der bevreesde Burgers , en riep hen toe : „ In den naam van God! volgt my naar Het „ geldt de vryheid van uw Vaderland. God is met ons I" Moedig volgden zy op deze aanfporing hunne aanvoerers naar, grepen de Spanjaarden aan, dwongen hen het geweer neder te leggen, en hen naar te roepen: „ Leve de Hertog „ van braganza, de wettige Koning van Portugal'" Ondertusfchen drong pikto aan het hoofd der zynen in het paleis, en regelrecht naar de kamer van vasconcello Hv ging met zulk een' moed en vertrouwen te werk, dat', toen hem  TOT DEN TROON VAN FORTI GAL. 213 hem een bekende ontmoette, en fldderend vroeg, wat hy aan het hoofd van deze gewapenden doen wilde , hy gelaten antwoordde: „Niets dan de regering veranderen een tyraa „uit de waereld helpen, en Portugal een' wettigen Koning " nTcorregidor soarez , anders een bemind en vreedzaam man, die juist van vasconcello kwam, wilde zich, toen hy de faamg zwoornen ontmoette, van zyne reduerlyke magt bedienen , en fprak hen ftout aan. Toen hy in plaats van »«woord, van allen het vreugdegejuigch : „ Leve de Hertog ! van"raganza, onze Koning!" vernam, meende hy dat het hem voegde het tegendeel te zeggen ; met luiderJem riep hy: „ Leve onze Meester, de Koning van Spanje! Het waren zyne laatfte woorden : een piftoolfchoot «ome hem aanftonds ter aarde. Antonio cokreia, eerfte Commisfans van vasconcello „ vide het gedruis te gemoet. Hy , een geesfel der Portugeezen en algemeen, gelyk zyn Heer, gehaat, onding dadelyk van Don antonio de menefez een dolkfteek tot welkomst. Grimmig zag hy zyn' aanvaller in het gezicht, en nep hem toe • Hoe! gy waagt het om my aan te grypen ? Het. antwoörd'dat hy kreeg waren eenige herhaalde do kfteeVen, die h°m ter aarde deden ftorten. Tot zyn ongeluk waren deze fteeken niet dodelyk , en hy behield thans het leven om het naderhand, wegens een' aanflag op het leven des Ko• nings, veel fchandelyker door beulshanden te verhezen. Thans waren de faamgezwoomen voor de kamerdeur van vasconcello. Hier ftond een Spaanfche Capitein, Don diego ïalcha, die met den degen in de vuist den ingang tegen de ^dringenden moedig verdedigde; doch een fteek in dea arm noodzaakte hem welhaast den degen te laten vallen. Hy wierd het venfter uitgeworpen, en brak een been. Nu drongen zy woedende in vasconcello's kamer, alwaar zy hem niet vonden. Zy doorzochten alle hoeken de bedden , kasfeij en kisten; zy geloofden dat hy zich -langs een verborgen trap , die naar de rivier leidde, gered had , en wanhoopten byna hem te vinden. Eindelyk wierd hy in een achter de tapyten verborgen kas ontdekt/waarin hem een oude dienstmaagd verborgen had, die thans , door bedreigingen verfchrikt, zyne fchuilplaats openbaarde. In deze kas zat hy geheel met papieren overdekt; men rukte hem 'er uit. Doodsbleekheid lag op zy i gelaat, en zyne oogen vonkelden van wanhoop. Hy trok onwillekeurig den degen, en kon geen woord fpreken, niet eens om ontferming bidden. Don iiodrigo de saa gaf hem den eerflen piftoolfchoot, en de andeien doorboorden zyn ligchaam met razende woede.  214 DE VERHEFFING VJ1N DEN HUIZE EKAGANZA Zy wierpen hem uit het venfter op de flotplaats , en riepen juigchende de aldaar vergaderde menigte toe : „ Vryheid " de » iJJratnUg3,|;,eval,en! Leve Don JÜAN DE VI^D2, Koning van Het volk juigchte dezen uitroep naar, en viel fchuimbekkende op het ligchaam van vasconcello. Men rukte hem den baard en de oogen uit, verpletterde het hoofd, doorboorde net ligchaam met dolkfteeken, en fcheurde hem byna in duizend ftukken. Zo lag hy thans voor de voeten zyner voormalige flaaven, die hunne ketenen verbroken zagen en vreesfelyk ontwaakt waren. Lang lag het ligchaam des ongelukkige», tot een' affchuw der yoorbygangers, naakt ten toon, tot eindelyk de Barmhar. «ge broeders het op de kar der misdadigen van daar voerden en in hunne keik ter aarde bedelden ; hetwelk zv echter met zonder den byiïand van Don gaston cotinha en zyne manfebappen hadden durven wagen. 'Het overfchot van vasconcello wierd met de grootfte vrees in ftilte weggenomen. Hy wiens rykdommen zo groot wjren , hy, die een geheel Ryk regeerde , wierd in eene voor de aalmoesfen der «armhartige broeders gekochte deken gewikkeld, èn in een' afgelegen hoek begraven. Zulk een einde had de trotfche dwingeland zyner land»enooten van allen vervloekt , van geen eerlyken Portugees btk.aagd, als een waarfchouwend voorbeeld voor alle Volkstyrannen. Zyne door geweld en afpersfingen faameefchraapte rykdommen wierden een roof des verbitterden volks Ondertusfchen had de Vice-Koningin het gerucht verno- uaS "r Vna,n h6t Ven,fteï en rieP : » Pwtugeezen! wat „ is dat? Gedenkt aan uw' pligt !" Maar de faamgezwoomen naderden haar vertrek en vonden bet gefloten; zy klopten aan, en geboden met luider ftem de deur onmiddelyk te openen. De Vice-Konin^n zelve deed hen open, verzeld van haare «dderendd ftaatjufters en den Aartsbisfchop van Bra;a. ; Men verhaalde haar het gebeurde. Zy vernam het elendig einde Van VASCDNrFim h<.0f J,„J„„_j/ r.i j_ . ö i j t> ' " ucuaaru , ïuijcen aü gereente wraak der Portugeezen aan hunnen dwingland, die van haar, uit hoofde zyner trotschheid, zelf g.haat was, te billyken, ot ten rainlten te vergeven , eu gaf te kennen, dat zy hoopte, men zou nu de wapens, na bevredigde wraak, nedeneggen. Daarby beloofde zy de faamgezwoomen by den Koning vergiffenis voor hunne daad te b.-werken , indien zv zich van nu aan fhl gedragen wilden. Maar menefez antwoordde haar: „ Hertogin! kunt gy ge„ loven dat zo veele Edelen de wapenen opgevat zouden heb„ ben om niets daarmede te doen dan een' elendigen zyn nog „ clen-  TOT DEN TROON VAN FORTUGAL» 2IS „ elendiger leven te benemen, dat hy door beulshanden had „ moeten verliezen ? Neen, daarmede is het niet afgedaan: wy erkennen geen Koning rrLirs meer. Wy hebben de „ wapenen opgevat om den wettigen Koning Don juan van „ braganza op den Troon zyner Voorouders te zetten , die „ hen zo fchandelyk en tot ons verderf ontweldigd wierd." „ Gy fchertst," zeide de Vice - Koningin, verlegen. „ Wy hebben .ons in u bedrogen, en gy bedriegt u in ons: „ wy zyn geen fpotters," antwoordde almeida. De Aartsbisfchop verkondigde zyne tegenwoordigheid met harde woorden, fprak van oproer en gruweldaaden, en vergat zich zeiven zo verre, dat hy een' der omftaanders den degen ontrukte. Zeer gebelgd wendde almeida zich tot hem , en zeide: „ Laat af, Aartsbisfchop ! en zwyg. Het was vooraf reeds „ ook op uw hoofd gemunt. Dat gy het lot van vascon„ cello niet met hem deelt, zyt gy alleen aan myne voor„ fpraak verfchuldigd. Spreek verder, en ik zal u niet meer „ kunnen befchermen." Toen de geestelyke heer zo hoorde fpreken, veranderde zyne grimmigheid in fchrik. Hy verliet de Vice - Koningin, en maakte zich fchielyk weg. Deze wilde naar buiten by het volk. Noronha verzocht haar, dat zy zich aan geen gevaar zou blootflellen. Niet zonder trotschheid vroeg zy: „ En wat kon men my wd „ doen?" „ Niets meer dan uwe Hoogheid uit het venfter werpen," antwoordde noronha. Zy verfchrikte en trad verlegen terug. Men zeide haar, dat zy zich gerust op haar kamer houden, en als eene gevangene der Natie befchouwen moest. Toe haare zekerheid bleef almeida by haar, tot zy als gyzelaarfter in betere bewaring gebragt wierd. De overige faamgezwQornen verzekerden zich intusfchen van de voornaamfte Spanjaarden. De Opperhofmeester der Vice-Koningin, de Marquis puebla, de Admiraal de castro, de Opperftalmeester beinetto, en veele anderen van magt en aanzien, wierden in ftilte gevangen genomen. De kerkers wierden geopend , en de gevangen Portugeezen in vryheid gefteld , die zich dadelyk met hunne bevryders veréénigden. Maar nog was de Citadel door de Spanjaarden bezet, en deizelver bezetting, onder welker kanonnen de Stad ftond, kon den Portugeezen de vreugd zuur doen opbreken : derhalven begeerde men van de Vice-Koningin een bevel aan den Gouverneur om zich over te geven. Zy weigerde ftandvastig te voldoen aan het geen men van haar vorderde; maar toen men haar met  2I Staat, de grenzen van hun Land, ten koste en tot een I onvermydelyk nadeel van andere Volken , uit_ te breiI den, hunne nabuuren uit te putten en door hst ot gei weid onder het juk te brengen, en alzo hunne overwmi ninaen , indien het mogelyk ware, tot aan de einden > der aarde uit te ftrekken. Hoe wys en voorzien- i tia gedroeg zich dan jesus , dat hy van deeze Leer ; zweeg, dat hy herodes en pilatus by hunne waare C*) Luc. XXIII: 2. (+' Ioh XVIII: 35 In deeze vraag van pilatus tot jisi s |- U deeze veraciitina duidelyk te zien. Hoe hooueud voor de Jooden was het Judtus Jpella by hor. S. i. Q3  234 OVER. EEN SCHYNBAAR GEBREK of vermeende regten onaangevogten liet, en zyne Aan- ■ hangers geene burgerlyke, maar alleen zedelyke wetten i voorfchreef! Maar, ten tweeden, zo onvoorzichtig dit.geweest wa- ■ re, even zo onnodig was het ook, den toeftand der • .eerfte Christenen in aanmerking genomen zynde, dit gebod in te fcherpen. Al vroeg moesten de eerfte 3 Christenen, tot wien toch in de eerfte plaats de bevelen van het Christendom waren ingerigt, om de be- \ lydenis van het Euarigelie hun Vaderland veriaaten, en -onder vreemde Volken als ballingen omzwerven; ner- Q ,gens maakten zy een afgezonderd Volk uit , nergens hadden zy byna een vaste woonplaats, en dus ook nergens een Vaderland. Hoe treurig was in dit opziet hun lot ! Overal vreemdelingen, wierden zy, uit hun Vaderland verdreven zynde , flegts in andere Landen I toegelaaten: nauwlyks hadden zy zich daar neergezet , E of zy moesten in eene gedurige vrees voor nieuwe ver- l! volgingen verkeeren. Hoe onnodig, ia zelfs hoe fcha- I delyk, had zulk een gebod voor hun'kunnen worden daar hunne treurige omftandigheden niet weinig wierden verzwaard, wanneer jesus hun, door zulk een ge- fi bod, of aan hunnen geboortegrond, of aan de plaats I waar zy zich ophielden , als verbonden had ! Hoe ongelukkig waren zy geworden., wanneer zy, hierdoor te nauwer aan hun Vaderland gehegt wordende, blootgefield wierden , om in de algemeene rampen , welke hetzelve boven het hoofd hingen, te zullen omkomen! i Met welk eene bekommering moesten zy worden aangedaan, wanneer zy, in de hitte der vervolgingen, in- I dachten, dat zy, hoewel zy om de beste zaak der wae- I reld leeden, en om den Godsdienst alles wat hun hier op aarde dierbaar was verlieten , evenwel aan dit be- I vel van jesus ongehoorzaam fcheenen ! Hoe fchlelyk I kon de gedachte in hunne harten opkomen, dat zv even daarom wel degel yk verpligt waren , om zich tegen elk, die hun uit hun Vaderland, of de plaats waar zy zich bevonden, met geweld wilde verdry ven, J anet alle hunne macht moesten verzetten ! Hoe weinig gelegenheid hadden zy dan gehad, om de vyanden van den Godsdienst dcor hun 'geduld en onderwerping te befchamen , en de alles overwinnende, ja de Godclelyfce kragt van dien Godsdienst, welken zy beleeden, in I hun eigen voorbeeld te toonen! In welke nieuwe ge-  IN DE ZEDELEER VAN J. C. 2a3 gevaaren moest zulk een bevel hun dompelen, en welIe zigtbaare verwarringen wierden hierdoor onder de SnSers van jesus aangerigt ! Daarenboven, hoe zeer ftfeed Lik een bevel mef een ander, door jesus zelf gegeeven : „ die Vader of Moeder, Zoon of , DÓaer,'' en dus ook de plaats , waaraan hy door ft.™- tedere banden gehegt is, „liefheeft boven my, d1s myns niet waardig ! " Eindelyk bedenke men he nadeel, 't welk aan de uitbreiding van het Qins; ïeiidom ware toegebragt, indien de Apostelen , en de i eerfte Belvders van den naam van jesus , zich alleen by hun Vaderland bepaald hadden, en Gemeente zich verder dan de plaats, waar zy zich ophield, uit- ' eeD?toeftand der eerfte Christenen vorderde dus , dat i tesus deezen anderszins zo gewigtigen pligt onaangeKerd liet. Doch, ten derden, was het gebod van ! Vaderlandsliefde , in de Zedekunde van| jesus , waarin Algemeene Liefde de inhoud van alle de Geboden wis eeheel overtollig. Niemand, die het Vader- \ Tandslifvend gedrag/in de berigten, derEuajgeh*» ons ter befchouwing voorgefteld , niet met opzet over het hoofd ziet, zal %n Leeraar der voortreflykfte Zedïunde du^n befchuldigen, dat hy daarom geen opzettdyk gewag van deezen pligt maakt, omdat hy i deSelven min glwigtig keurde, daar hy zelf het aanbelare van deeze edele deugd door zyn voorbeeld in het feerlykfte licht ftelde, en derzelver betrachting aan zvm Belyders hierdoor ten fterkften aanprees. Nkmand befchuldige eok my, als of ik: het voordragen van eenen pligt , d e zo veel invloed op net gefuk var^ een Volk Veft, overtollig rekene , daar het alleen myn oogmerk is te toonen, dat de aanpryzing ' van deezen pligt in de Zedekunde van jesus overtollig ^ waaTnXfefde, zuivere, belangloze , werkzame en onpartydige Liefde, den inhoud van alle de: Geboden uSkt Wie, die de Vaderlandsliefde als eene Deugd befchouwt, zal ontkennen, dat haare phgten . even zo in de deugd der Algemeene Liefde zyn vervat, als de vrugt van een boom m deszelfs ftam en wortel; zy is dus eene fchoone plant, die, zal zy heif- (*) Mattb. X: 37- Q4  234 OVER EEN SCHYNBAAR GEBREK zaam zyn, alleen oP deezen viugtbaaren erord moer geteeld en aangekweekt worden, ja die zelf! fcnadelvk wordt, wanneer zy op eenen anderen grond ten voorfchyn komt. Was het dan niet overfoMg voor den Suchtervan onzen Grdsdienst, die ons gebood onze Lefde tot allen, ja zelfs tot onze vyandenf uS te ftrek- uï de Ll?de tot die menfchen , die met ons denzelfden grond bewoonen, door een byzonder Gebod aan te pryzen? Waar moet onze Liefde , zo dra vvï de zelve uitoefenen, het eerst werken, dan in dat Land waarin wy geboren en opgevoed zyn ? W e zvn in de Jrikdte betekenis van befwoord, AndersAW L dan onze vrienden en onze landgenooten? Wie hebben het naaste regt. op onzen dienst* en aan wien zvn wv de opregtfte Lierde verfchnldigd, dan aan hun S? niet ons het zelfde belang hebben , emet ons in den welftand van dien grond , welke het Vaderland ^ noemd wordt , deelen ? Wat is natyurlvke? dan wy het welzyn van hun, aan wien door'afïomst voordeel en genoegen verborden zyn, naar ovsvSSo gen bevorderen? doch wat is dit anders dan de dóór het Christendom voorgefchreeven Liefde des NaaTn* Hoe veel zekerder moet deeze wet, waarin de Br?ederlyle en de Algemeene Liefde zaamverboi den zvn en ttrLCrf hgf 18' in de E^ederlyke ook de Algemeene Liefde te bewyzen , werken , dan ooit de dt ideh kül wet van Vaderlandsliefde kond'e doen! Door deeze wierd de eene mensch van den anderen, het eenfVolk van het ander, zo menigmaal verwyderd; terwyl door eeele £de Chnstelyke Liefde namdyfo alle menfchen en Vol ken zaamverbonden worden/ — De befchuldWiS tegen de Zedeleer van jesus in dit opzicht tgcbnt fehod ZViïlgen fchvTn."ebben , wanneer , door Sm gebod van Algemeene Liefde, de verbintenis «waf Zoor wy door de Natuur zelve aan onTvaderiand £" hegt zyn, flegts eenigermate verbroken wierd £ het tegendeel heeft plaats. Het Christendom verbied? dan alleen de Vaderlandsliefde, wanneer zv de alt» aen.van Billykheid en RechtvaWdigheid ovMfchrvdt en in eenen bitteren haat en verachting n£ Volken eindigt ; dus wanneer 2y ophoudt eene DenJd te zyn; wanneer zy derhalven tevens door de Wvsbf geene wordt veroordeeld. Voor 't overige is V hïl Christendom, % welk de Vaderlandsjiefd^veredelt, de ban-  IN DE ZEDELEER VAN J. C. banden , door de Natuur gelegd, nog nauwer toehaalt , den haat, den nyd en het eigenbelang uit onze harten verbant, en ons tot de edelfte en grootmoedigIte daaden opwekt, ja ons beveelt, wanneer de nood het vordert, het leeven voor de Broederen te zetten, Eindelyk, ten vierden, daar jesus zweeg van het geen men Vaderlands- en Volksliefde noemde, daar ontdekt de onbevooroordeelde onderzoeker der waarheid niet alleen geen gebrek in zyne Zedeleer, maar veeleer een zigtbaar bewys van den verhcvenen en Goa- Men oorfprong van het Christendom. Het oogmerk der komst van jesus hier op aarde was nimmer zo bepaald, dat liet zich tot één Volk uitftrekte ; maar veeleer moest hy allerley zoort van Volken, hoe zeer door Geboorte - grond , Regeeringsvorm en Godsdienst onderfcheiden, tot de vereering van den eenen en waaren god roepen, tot de betrachting van de zuiverite Deugd verpligten , en door de Waarheid en de Lietde op het nauwfte tot één lichaam zaamverbmden. Hoe verheven is het doel van dien Man, die zich voorftelt, om niet flegts het geluk van zyne landgenooten, maar, terwyl hy daartoe niets onbeproefd laat, en hieraan onvermoeid werkzaam is , tevens dat der waereld te bevorderen'! De Burgerlyke Wetgeever, die flegts de uitwendige welvaart van zyne landgenooten regelt, ma? Staatswetten en Burgerpligten voorfchryven; maar de'Hemelfche Wetgeever, die het zedelyk geluk zyner aanhangeren moest bevorderen, londe niet anders dan de Wet der Algemeene Liefde voordragen; eene Wet, die het onderfcheidend kenmerk droeg, dat zy aan den Vader der menfchen , die de Liefde zelve is_, haaren oorfprong verfchuldigd was;eene Wet, die nooit dubbelzinnig uitgelegd of verkeerd kon worden toegepast ; eene Wet , waarby het Vaderland nimmer eenig wezendlyk nadeel leed, maar welker weldadige uitwerkingen zich zo wel tot het land onzer geooorte als tot het ganfche menfchelyke geflagt moesten uitftrekken; eene Wet, die, wanneer zy de eénige drytveer van elke Staats-inrichting was, elk burger, onder wat Regeeringsvorm hy leefde, even vry, even zeker, even gehoorzaam aan de" wetten, en dus ook (ven gelukkig maakte. Wy eindigen dit Betoog met de woorden van oen voortreflyken jeruzali.m :' „ 6 Goddelyke Godsdienst, Q 5 " dle  216 OVER DE ZEDELEER VAN J. C. „ die den menfchen zulke edele aandoeningen geeft !! „ die hun allen, zonder de orde der waereld te vet- ■ „ ftooren, als Naasten en Broeders aan elkander ver-„ bindt! die de waereld weder in haaren edelften luis-„ ter, en de menfchelykheid in alle de groote voorregteni „ herllelt, welken door den nyd en het eigenbelang van de aarde waren verbannen (*)!" En voegen wy' hierby, hoewel met eenige verandering , de woorden i van iselin : „ Welk eene gelukzaligheid mogten zichi „ de Volken niet belooven, indien eens hunne BeiTie-- rers deezen Godsdienst tot een grondregel van hum „ Bellier aannamen, indien eens deeze geheel redelyke 9, Godsdienst in de Kabinetten en in de'Raadzaalen ze- ■ „ gevierde ! Welke heerlyke wetten zouden 'er niet: „ ontdaan, en met welk een yver zouden wy die niet; „ opgevolgd zien Cf)!" (*) jEEUZiLEM, Verzam. van Leerr. II D. pag. 201. (f) Iselin, Cefchied. der Menschkeid, II D. pag. 340. Aan den Sehryver van het let over de Kamiaanfche Byheherklaaring, by gelegenheid van de uitlegging van Joh. IV: 24, door c. w. rENZENicuFFüR, geplaatst in de Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek, iVde Deel, No. 4 , in 't Mengelwerk, bl. 157. npot naricht van den onbekenden Sehryver van dit Iet 1 over de Kantiaanfche Byheherklaaring, willen wy wel de moeite neemen, de volgende verklaaring hier ter neder te fchryven. 1. Dat de uitlegging van Joh. IV: 24, door penzenicuffek. , als eene proeve van uitlegging van het Nieuwe Testament, naar de Kantifche leéwyze, door ons in de Letter oef. geplaatst (*), geenzins is gemeengemaakt, om de Kantiaanfche Wysbegeerte, als wel beftaanbaar met het Godlyk gezag van Jefus en de Apostelen, te doen voorkomen; en nog minder, om de Ba- (*) Zie boven, Meng. bl. 51,  aan DE bibliotheek-schryvers. 227 Bataaffche Natie, zoo als de Sehryver van het Ut zich heeft gelieven uit te laaten, door zoodanige bedekte handelwyze, als ftrekkende tot vernietiging van het gezag der Godlyke Openbaaring, te misleiden. Neen' men heeft alleen onze Leezers, die veel van de nieuwe Kantiaanfche Bybelverklaaring mogten hebben hooren fpreeken, zonder 'er zich een regt denkbeeld van te kunnen vormen, door deze proeve, met dezelve eenigzins nader bekend willen maaken; wel verre van -daarom te willen gerekend worden, 'er de minfte goedkeuring aan te geeven. 2. Dat wy zoo min de Kantiaanfche Bybelverklaaring, als de Kantiaanfche Wysbegeerte, (twee dingen, 'die de Sehryver van het Iet wel wat beter had mogen onderfcheiden,) toegedaan zyn, en nog minder gezind , om de verdediging van de Penzenkuffcriaanjche verklaaringen, waarop, onzes erachtens, veel te zeggen valt, op ons te neemen. \ 3. Dat wy ook geen behaagen fcheppen in maentfpreuken, allerminst in de zulken, waarmede de Sehryver van het Iet de Bataaffche Natie van het onderzoek der Kantiaanfche Wysbegeerte, en Bybelverklaaring naar de Kantifche leerwyze, fchynt te hebben Willen affchrikken. Wy zyn nog in 't geheel niet overtuigd , dat men alle uitleggingen van Bybelplaatzen, naar de Kantiaanfche leerwyze, hebbe aan te zien voor zoo veele intrigues en bedriegeryen , om de eenvoudigen te misleiden , en de Openbaaring te zekerer te vernietigen ; en nog minder, dat men genoegzaamen grond hebbe , om aan den grooten kant een vyandig opzet tegen het Christendom toe te fchryven, en 'sMans leerftelzel daarmede ten eenemaal onbeftaanbaar te noemen. En hieromtrent zyn wy het eens met groote, en jegens het Christendom welgezinde mannen, die, met kennis van zaaken, en behoorlyke befchcidenheiu en waarheidliefde, hun oordeel over het boek, die religion innerhalb der grenzen der blosfen vernunft, en andere ,-chriften van kant, aan de geleerde waereld medegedeeld hebben. A. A. eni*  *a8 PROEVEN enige proeven over de bevriezing, en " oorsprong der luchtbelletjes In'heÏ £ Door j. a. uLLKü ns , A. L. M. Ph Dr en Predikant tc Eenrum. Wanneer ik in myne Phyfifche leszen de proef met ^^^^^^^ doorliet, hetwelk na a dagen reeds 'ene 3 JV"er van omitreeks 3 duimen hfogte^^glirSS* l/le Proef. «echts hetg ff""Z"e- J« nyne blydfchaf was door meerdere SSf.vSï &fÈU? JSg» uit  OVER DE BEVRIEZING, ENZ» 22$ uit bleek dus reeds, dat ook die ontwikkelde lucht zich bv het water wederom gevoegd had , zo ras het tot enen vloeibaren ftaat was te rug gekeerd. Sooedig was het befluit daar, om over dit ftuk meerAerf nroefnemingen te doen, te meer, daar ik reeds fSLPgSXt h%,om den invloed der konstluchten op de bevriezing te onderzoeken. 2,de Proef. Tot meerdere bevestiging van deze eerfte proef, liet ik in 3 kleine glazen, beide met een blaas luchtdigt gefloten , gekookt en ongekookt water bevriezen ; by verkoeling wierdt noodzakelyk de blaas op het warme glas water inwaards gedrukt; maar by ene volkomene bevriezing was de blaas van-het koude water fterk bol gefpannen, gelyk de eerfte reis, en het ys geheel vol Stallen. De blaas van het twede glas, met het hete water , was thands flap vlak ; daar het ys yele luchtbelletjes, doch kleinder dan in het andere glas, VeBv°nontdoojing door zonnefchyn wierden de blazen wederom inwaards gedrukt, gelyk vóór de bevriezing, ten bewvze dat de voorheen ontwikkelde lucht zich met het water wederom verbonden had, gelyk m de eerfte proef. Men fchryve de gefpannenheid _ der blaas by de bevriezing niet toe aan de meerdere uitgebreidheid van het ys; dit flechts één tiende zyner dikte bedragende, konde deze uitzetting met veroorzaken ; __1 veel meer zal integendeel de lucht doos koude zyn ingekrompen. %de Proef. Vervolgens onderzocht ik, of 'er in deze blaasjes werkelyk lucht aanwezig was, dan of dezelve door waterdamp geboren waren; tot dat einde het ys met water overdekt hebbende, opende ik door ene naald die blaasjes, en zag alstoen de lucht uit dezelve zeer duidelyk door het water naar boven gaan. 4de Proef. Tot meerdere bevestiging deed ik in een weinig groter crisc. nnaeveer s oneen bevattende, water; liet het be-  ÊS° PROEVEN vriezen , zo echter dat het in 't midden nog onbevro. zen was, en 'er zich flechts j duim ys rondsom SS had. In dit water vond ik enige luchtbelletjes df/ met het glas in onderfcheidene fichtingen^teToudffl' Ssrz,ch bcwosen'cn boven aan h« 5de Proef. Ook onderzocht ik de blaasjes in het buiten-vs, on grachten en andere wateren, en vond overal lucht in dezelve, en boven moerasfige plaatfen, in grote luchtbellen, veel brandbaar gaz. ë nt 6de Proef. Om insgelyks dit met volkomen luchtledig water Cin zo verre hetzelve van lucht beroofd kan worden,SCS onderzoeken, nam ik ene, i duim wyde, van onderen toegefmoltene, en van boven in een Vrbm^Vfi trokkene , glazen pyp ; door dezelve eerst te verwfr^oT'u? vervo]gfnJs he; da"in opgetrokkene water te doen koken, en alsdan in water om te keren, vulde ik dit glas byna geheel, bracht het tot fterk"koker ei dit enigen tyd geduurd hebbende, fmolt ik, bym onder het koken, het hairbuisje in de lamp digt. D?t water was nu zo veel mogelyk van lucht eeluiverd zo wel door koken , als door de Jucnfledi-?ÏSmte, die 'er by verkoeling boven hetzelve SStond bevestiging daarvan deedt het ook de vereischte: nrü ven van den zogenaamden Waterhamer. Dit glas'pfeat fie ik des avonds in de buitenlucht, en offchoon 'er ene koude van 10 en i2 graden Fahr. p aats had vond ik nogthands, tot myne verwondering, rdoordien het door den wind , want het was in ene boom ge" plaatst, bewogen wierde) hetzelve nog geheel oft domd Ik fchudde het fterk heen en weer, en oS bhklyk was geheel het glas vol ys, nogthands minder lZtJa\mdeiS> meCSt, 8elykendeynaar met water verzadigde fneeuw, terwyl zich enige grote ïuchtblaasies vertoonden, die door deze half vloeibare en Cf va L ftof zochten heen te dringen. * 7de Proef. Deze proef herhaalde ik voor de twede reis, met twee,  OVER DE BEVRIEZING, ENZ. fijl twee, op dezelfde wys gevulde, glazen, en ook deze uil ene ftrenge koude blootgefteld hebbende , vond ik des morgens het ene geheel bevrozen, met vele luchtbelleties- het andere,minder aan den wind blootgefteld zynFe was no» vloeibaar; maar door fchudding wierd het, teven als in de voorgaande proef, tot ene min of meer Saste vsftof, met enige zichtbare luchtbelletjes, gebracht. 1 Dat het luchtledige water, zelfs by 10 en meerder «aden koude , niet anders dan door fterke fchudding lolde, koomt, myns inziens, dat zich als dan zulk fcne aanmerkelyke hoeveelheid van lucht niet kan ontwikkelen, die ene fchudding, de bevriezing ten fterk3ften bevorderende, in de innerlyke deeltjes van het Later veroorzaakt: want om dit te onderzoeken, nam ik de volgende ISfle Proef. Ene met kwik gevulde glazen Barometerbuis keer1de ik in een kopjen met kwik om , en liet toen op dit kwik enig water lopen ; fpoédig drong het door Set kwik heen, en klom langs het kwik en het glas hot boven in de Barometerbuis; thands nam ik de buis bit het kwik in het kopjen, en liet dezelve, 't welk ene Ifterke trilling en fchudding veroorzaakte, leeg lopen , twanneer ogenbliklyk het glas van binnen geheel bevrozen was , zo dat door deze fchudding het water, •het welk zich tusfehen het kwik en het glas gezet Ihad, tot ys was geftold. qdc Proef. < Offchoon my tyd ontbrak , om de werking der on■derfcheidene konstluchten op de bevriezing te onderhoeken , bezwangerde ik nogthands enig water met ivaste lucht, en ook het overig gedeelte van het glas amet vaste lucht vullende, zocht ik. het onder water met i!cen blaas toe te binden, en ftelde het zo aan de kou\ de buitenlucht bloot. . I Dit ys was geheel met luchtftipjes en groote luchtI bellen doordrongen , terwyl de blaas ten fterkften was i uitgezet, en geheel bol gefpannen. By ontdooiing had i] het zelfde als in de ifte en ade proef plaats, il Ik had te gelyk een glas met gekookt en gewoon 5 ongekookt water 'er nevens geplaatst, insgelyks met & een  -32 fROEVEN een blaas gefloten; maar konde weinig of geen onder-. fcheid in het tydltip van bevriezing ontdekken, het welks ik anders, volgens de 8fte proef, verwacht had, en eeni verder onderzoek met alle de konstluchten waardio- is Misfehien had het hier minder plaats , om dat* delucht zich niet vry ontwikkelen konde, maar onder de' blaas moest worden famengepeist. De uitkomst «dezer proefnemingen , benevens de on-middelyke daar uit afgeleide gevolgen, fchynen metï de gedachten van den Hoogleeraar p. driessen niett overeen te ftemmen , gelyk men zien kan uit zvnen i onlangs gefchrevenen Brief aan den Burger van marum , geplaatst in No. 308, Vryd. den 12 Nov., der' Nieuwe Komt- en Letterbode van 't voorgaand' jaar En welk een afftand ik ook gevoele, dat 'er tusfehen' dezen groten Scheidkundigen , mynen nimmer te ver- > getenen leermeester , en my, zynen leerling , is zo wyge ut het nogthands, uit deze proeven dat geen te befluiten, wat 'er, myns inziens, van zelf uit voort-, vloeit. Dat, namelyk, of het water op generhande wyze volkomen van alle lucht kan worden beroofd, zo dat, Chemisch met hetzelve verbonden, door ene Mechanifche fcheiding van hitte en het luchtledige, het water van alle lucht niet kan worden bevryd; maar dat 'er nog enige lucht, waarvan de hoeveelheid bezwaarlyk kan worden bepaald, mede verbonden blyft, die onder de kristallizering van het water, of bevriezing zich ontwikkelt, en de luchtblaasjes gedeeltelyk in het ys formt, gedeeltelyk met de dampkringslucht zich verbindt. Of , het welk my minder waarfchynlyk voorkoomt, dat 'er ene ontbinding van het water of enige daarmede verbondene grondftoffen, en nieuwe vereniging met de warmteftcffe tot lucht of gaz, onder de bevriezing plaats heeft; welke lucht by ontdonjing wederom ontbonden wordt, en ophoudt in enen gazformigen ftaat te beftaan. # Zo lang dit nogthands door juiste proefnemingen niet volkomen bewezen is , fchynt het my te Hypothetisch om aan te nemen : weshalven ik geloof, dat die lucht met het water altoos Chemisch verbonden is en alleen door bevriezing daarvan gefcheiden wordt ' Dat de luchtbelletjes uit het water zelf, zonder 'den invloed der buitenlucht, ontftaan, bewyst het in luchtje-  over de bevriezing, enz. 233 l^rliff en luchtdigt gefloten water, dat ook by bevrieSvol uchtbelletjes is; beneyens alle de proeven, h ef over genomen en voorgefteld: want wanneer door de verbinding van de in 't punt van bevriezing vrywordend warmteftoffe met het water deze blaasjes in het Y " ontftonden, moesten dezelve of luchtledig wezen of, gelyk de Hoogleeraar p. driessen denkt, door'het indringen der buitenlucht ook met lucht zyn opgevuld. Luchtledig zyn zy met : dit bewyzen de woeven ; en hoe konde de buitenlucht onder de bevrieSng £? dezelve dringen? hoe konden de blazen gefpan3 worden; 't welk vermeerdering van lucht bewyst, ^geSs vermindering? hoe konde 'er, by ene langSme geheel ongemerkt toenemende, koude van het waTer of het verlies van warmteftoffe, juist by der13a» Fahr . zulk ene grote vermindering van warmteftoffe plaals hebben, dal deze in ftaat ware om waterdamp Fe formen , daar dan en water en ys byna ene gelyke empemuur heeft? Bovendien heeft de 4^ PJif d??* S.dat zich werkelyk lucht uit het water affcheidde. Hier koomt by , dat het door koking van lucht beroofde water, in het luchtledige bevrozen, ene grotere ™rte heef , dan het gewone, volgens de proeven ï»mariotte en mairan. Als ook dat 'er by fchudXr van het glas , volgens de 6de en 7^ P™-f; ys sêboren w£dtg, waarin ten duidelykften luchtbelletjes lichtbaar waren. Dit water onderging toch door fchuddina gene verandering van temperatuur; 'er wierdt Senl wa mteftoffe vry, die watergaz konde formen , I,! ook Se "dit gaz geen ogenblik beftaan, daar het ftoedie tot water moest wederkeren, door het ver-, lies Ün het ene beginfel, het welk nogthands geen PlOo een volgenden winter hoop ik omtrent de bevriezing meerdere proeven te nemen, welke insgelyks, lo leTets gewigtigs leren mogten, zullen worden medegedeeld. Eenrum, Maart 1800. MENG. l800. NO. 6. R  &3benr! te zo ontzettende gezigten opleveren , doch die t'effens zo fchilderagtig zyn , dat ze het bezoek der liefhebberen zouden uitlokken, moest men ze niet ah 't fc?Kén ^ Wyd *fgeleSen uithoek der'wereld De oorfpronglyke Bergen van Granit, met'altoosduurende fneeuw bedekt, waar men noch boomen noch p.anten aantreft, ftaan in zee, en vormen aan ftrand eene foort van Kaay. Deeze loopen zo fteil op df/-er,W1ide^G^Ite^n Z,e niet h0°Ser dan tot op twee of driehonderd Toifes kunnen beklimmen; alle de tusfcnenruimten , die ze vaneen fcheiden , zyn onafmeetlyke ysbeddingen, welker toppen niet kunnen gezien worden, terwyl de zee den voet befpoelt. Od een kabellengte van het ftrand is geen grond te peilen, dan op honderd en zestig vademen diepte. v De zyden van de Haven worden gevormd door bergen van de tweede foort, wier hoogte niet meer is dan acht  rondsom de wereld. S47 acht of negenhonderd Toifes. Deeze zyn bedekt met Pynboomen en met groente bekleed ; fneeuw ontdekt men alleen op de toppen. Zy kwamen myvoor, geheel uit Schift te beltaan, welke het begin is van een ftaat van ontbinding. Zeer moeilyk valt het, deeze bergen te beklimmen ; doch ze zyn niet volftrekt ontoe^analyk. De Heeren lamanon, de la martiniere°, collignon, de Abbé monges en Vader receveur , yverige en onvermoeide Natuuronderzoekers, wisten bykans den top te beklimmen; dan het was niet dan met veel moeite, dat zy tot eene aanmerkelyke hoo-ne kwamen: geen fteen, geen gruis, ontging hunne nafpeuringen. Te kundige Natuurkenners waren zy, om niet te weeten, dat in de valeijen ftaalen kunnen gevonden worden van alles, wat deeze bergklompen uitmaakt. Zy verzamelden Oker, Vuurfteenen met Koper, Schift, zeer zuivere Quartz, Mica en Kool: eenige deezer zelfftandigheden wyzen uit, dat dit gebergte Koper- en Yzer-erts bevat; doch wy zagen geen de minfte blyften van eenig ander Metaal. ' De natuur heeft aan dit zo veel ontzettings baarend Land Inwoonders gefehonken, welke zo wyd verfchillen van het Volk in befchaafde Gewesten , als de Landen, zo even befchreeven, onderfcheiden zyn van onze bebouwde vlakten; zy zyn zo ruw en barbaarsch, als de grónd, door hun bewoond, rotzig en dor. 'Zy bewoonen , zo 't fchynt, deezen oord alleen om gedierte te verdelgen : met hetzelve in geltaagen oorlog, verfmaaden zy het gebruik van voedzel uit het Plantenryk. Ik heb Vrouwen en Kinderen gezien , die eenige bezien aten; maar deeze zyn ongetwyfeld al te laffe Ipyzen voor Mannen , die öfe aarde leeven gelyk de Gieren m de 1'ugt, of de Wolven eh Tygefs in de bosfchen. Hunne Kunften zyn eenigzins gevorderd, en, in dit opzigt, heeft de belchaaving groote vorderingen ge. maakt; dan alles, wat hunne woestheid verzagt en hunne zeden befchaaft, is nog in een' ftaat van kindschheid. De leevenswyze, welke zy leiden', alle foort van ondtrgefchiktheid uitfluitende, voelen zy zich fteeds gedreeven door vrees of wraak. Gereed om in toorn te ontbranden, en opftuivend van aart, vallen zy veelvuldig elkander aan, met den dolk in de vuist. In den Winter blootgefteld aan het jammerlykst gebrek , 't welk hun met omkomen dreigt, dewyl zy met geen geluk kunnen ju-  2^8 UITTREKZEL EENER REIZE jjaagen, leeven zy 's Zomers in den grootflen overvloed:,; dewyl zy in minder dan een uur eene genoegzaame hoe-3 veelheid van Visch kunnen vangen , tot onderhoud vanJ hun Gezin. Het overige van den dag brengen zy inj rust door, afgewisfeld door fpel, waar aan zy zo zeer;J overgegeeven zyn, als eenigen der Inwoonderen onzerl groote Steden. Dit fpeelen is de groote bron hunnerl twisten. Indien zy, by alle deeze verwoestende ondeug-J den, ongelukkig kennis kreegen aan dronkenfchap ver-I wekkende dranken, dan zou ik niet twyfelen te ver-J klaaren, dat deeze Volkplanting eerlang geheel zoui uitgerooid weezen. Vrugtloos mogen eenige Wysgeeren tegen deeze fchildery fchreeuwen. Zy fchryven boekeq op hunne kamen gezeten, terwyl ik, geduurende het verloop van dertig' jaaren, my op reis onledig heb gehouden. Ik ben ge-' tuige geweest van de onregtvaardigheid en bedriegery; van dit Volk , 't welk zy ons befchreeven hebben alss zo goed, dewyl zy zeer naby aan den ftaat der Natuurezyn : maar deeze zelfde Natuur is alleen verheeven ini *t groot, maar vertoont zich onagtzaam, als 't op bv-zonderheden aankomt. Het is onmogelyk, door te dringen in wouden, welke de hand van den befchaafden mensch met doorganglyk gemaakt heeft; onmogelyk, vlakten door te trekken , gevuld met fteenen en rots- ■ brokken , en overltroomd van ondoorkomelyke moe- . rasfen; het is onmogelyk, met één Woord, in maatfchappy te leeven met menfchen in dien ftaat der Natuure , dewyl zy barbaarsch, bedrieglyk en boos zyn. In dit gevoelen ben ik verflerkt door myne eigene be- • droevende ondervinding. Intusfchen heb ik nimmer voeglyk geoordeeld, gebruik te maaken van de magt, waar mede ik bekleed was, om het onregt, door deeze Wilden gepleegd, af te weeren , en hun de geduchte les te geeven, dat de Menfchen Regten hebben , welke niet ftrafloos mogen gefchonden worden. De Indiaanen bevonden zich, in hunne Canoes, fteeds rondsom onze Fregatten. Zy bragten 'er twee of drie uuren door, eer zy begonnen eenige Visfciien of twee pf drie Ottervellen te verruilen ; zy namen alle geledenheden waar, om ons te befteelen ; al wat yzer was, en gemaklyk te bekomen , namen zy weg ; en bovenal fioegen zy zorgvuldig gade, hoe zy onze waakzaamheid, geduurende den nagt, zouden verfchalken. Ik deed  rondsom de wereld. M9 deed de voornaamfte Perfoonen onder h'un aan boord van myn Fregat komen. Ik gaf hun eene menigte gefchenken ; nogthans ontzagen zich deeze eigenfte heden , die ik by voorkeuze begiftigde , niet, om kousfen en yzerwerk te fteelen. Wanneer zy een zagtaartig en vriendlyk voorkomen aannamen, hadden zy iets geftoolen, fchoon ik dikwyls my geliet het niet te bemerken. Uitdruklyk had ik bevolen, de Kinderen deezer lieden minzaam te behandelen, en aan dezelve kleine gefchenken te doen. De Ouders betoonden zich ongevoelig voor dit blyk van goeddaadigheid, 't geen ik gedagt had dat overal zou werken. Het éénig denkbeeld, t welk dit bedryf by hun deedt opkomen , was te verzoeken, dat zy hunne Kinderen mogten vergezellen, als ik ze aan boord noodigde. Verfcheide keeren had ik, tot eene les voor my, gelegenheid om waar te neemen, dat de Vader het oogenblik , als ik het drukst met het Kind bezig fcheen , waarnam , om alles, wat hy van zyne gading binnen zyn bereik vondt, weg te neemen en onder zyne kleederen te verbergen. Zomtyds gaf ik , onmiddelyk naa het uitdeelen van gefchenken, myne begeerte te kennen, om iets van zeer geringe waarde, deezen Indiaanen toekomende, te molen hebben; doch dit was eene proeve op hunne edelmoedigheid , altoos te vergeefsch door my te werk gefteld. „ ' , Ik wil toeftemmen, indien men zulks verlange, dat het onmogelyk is voor eene Maatfchappy, te beftaan, zonder eenige deugden; maar ik ben verpligt te eikennen, dat het my aan doorzigt haperde om ze te ontdekken. Steeds waren zy oneenig onder elkatideren, onverfchillig omtrent hunne Kinderen, en volftrekte dwinglanden ten aanzien van hunne Vrouwen , die zy beftendig tot den zwaarften arbeid doemen. Ik heb nooit, onder dit Volk,iets gezien, 't welk my vryheid geeft om de kleuren dee2er onbevallige fthildery te verzagten. , , , , •, Nimmer begaven wy ons aan land, dan welgewapend en talryk. De Indiaanen waren zeer bang voor ons fchietgeweer, en acht of tien Europeaanen te gader konden een geheel Dorp in ontzag houden. De Opperchirurgyns van onze twee Fregatten, onvoorzigtig genoeg geweest zynde om met hun beiden op de jagt te gaan, werden overvallen door de Indiaanen, die hun menu. 1800. no. 6. S poog-  25° UITTREKZEL EENER REIZE poogden te ontzetten van hunne fnaphaanen; doch zy Haagden hier in niet. Dus maakten twee man, zonder eenigen anderen byftand, eene genoegzaame verdeediging om hun tot wyken te noodzaaken. Dit zelfde ondervondt de Heer lesseps, een jonge Rusfifche Tolk, tot wiens byftand eenigen van het volk uit onze booten toefchooten, en tydig kwamen te zyner reddinge. Deeze beginzels van vyandfchap kwamen hun zo gering voor, dat ze hun in 't minst niet wederhielden van aan boord te komen; zy dagten nimmer, dat wy in ftaat waren om wederwraak te oefenen. Ik gaf den naam van Dorp aan drie of vier houten gebouwen, van vyf-en-twintig voeten lang en vyftien breed, aan de windzyde alleen bedekt met planken of boom-bast. In 't midden derzelven lag een vuur, over 't welk eenige Platvisch of Salm te rooken hing. Achttien of twintig Perfoonen waren gehuisvest in elk van deeze lootzen. Aan den eenen kant woonden de Vrouwen en Kinderen, aan den anderen de Mannen. Het kwam my voor , dat elke hut eene kleine volkplanting vormde, onafhanglyk van die de andere bewoonden : elk hadt zyn Canoe en eene foort van Opperhoofd. Elk der Hutbewooners nam de planken en visch weg, vertrok, of voer elders in de Baay op, zonder dat de test van het zogenaamde Dorp zich zulks fcheen aan te trekken. Myns oordeels mag men beweeren, dat deeze Haven alleen bewoond wordt in het daar toe gunftig jaargetyde, en dat de Indiaanen 'er nooit den winter overbrengen. Ik zag geen hut tegen den regen gedekt, en, fchoon 'er nimmer driehonderd Indiaanen te gelyk by elkander in de Baay verzameld waren, werden wy door wel zeven- of achthonderd anderen bezogt. Geftadig voeren de Canoes in en uit de Baay. Elk bragt aan, en voerde weder mede, en huis en huisraad; dit laatfte -beftondt uit eene groote menigte kleine dcozen, waar in hunne voornaamfte goederen waren opgellooten. Deeze doozen plaatften zy aan den ingang hunner hutten, die zo morsfig en ftinkend waren, dat het leger van het morsfigfte dier in de wereld 'er niet mede in vergelyking komt. Zy verwyderen zich van deeze wooningen niet verder dan twee fchreden, tot het verrigten van eene noodzaaklyke boodfchap; om deeze te doen,, zoeken zy geen bedekte plaats, maar neemen de  RONDSOM DE WERELD. Ö5I ie eerfte waar, als geen oogenblik te verliezen hebbende. Komt hun dit over, wanneer zy zitten te eeten, zv verwyderen zich niet verder dan vyf of zes voeten, en keeren weder tot het geftaakte bedryf. De houten vaten in welke zy hunne fpyzen toebereiden, of hun visch'kooken, worden nimmer gereinigd; deeze dienen hun voor ketel en dischfchotel; dewyl dezelve niet tegen het vuur kunnen, maaken zy het water aan t kooken, door 'er gloeiend heete fteenen in te werpen , die bv tusfehenpoozen vernieuwd worden , tot dat de fpys geheel gaar is. Zy hebben ook de kunst van hunne fpys te roosten; dit doen zy op eene wyze, welke niet verichilt van die onzer Soldaaten in het Veld. Het is hoogstwaarfchynlyk , dat wy flegts een klein gedeelte van dit Volk gezien hebben, die naastdenubk een groot gedeelte van den Zeeoever bewoonen. Geduurende den Zomer zwerven zy in onderfcheide Baaijen rond, om hun voedzel te zoeken; des Winters dringen zy dieper landwaards in, om Beevers en andere Dieren te vangen , waar van zy ons de overblyfzels bragten. Schoon zy altoos blootsvoets gaan, is de voetzool egter niet met eelt begroeid , en zy kunnen niet dan met moeite over fteenen gaan. Dit fchynt uit te wyzen, dat zy hunne reistochten alleen in Canoes doen, of op de fneeuw met fneeuwfehoenen. (Het Vervolg hierna.') IETS OVER DE RIVIEU DE DOMMEL , HET GESCHIEDKUNDIGE BETREFFENDE. Door W. C. ACKERSDVCK, in den Bosch. Daar het Zevende Departement van 't grondgebied der Bataaffche Republiek, welks Adminiftratie in den Bosch vergadert, naar de Rivier de Dommel benoemd, en 't bevaarbaar maaken van die Rivier, van den Bosch naar Eindhoven, by het agtfte der additioneele Artikelen van de Staatsregeling vastgefteld is, zal het thands niet ten onpas komen, het volgende omtrend die Rivier, welke niet algemeen bekend is, mede te deelen. , , Zy neemt haaren oorfprong uit een Moeras, genaamd de Donder/lag, in de Luikfche Kempen, komt eerst by het Dorp Schaft, in de Meijery van den Bosch, in de Bataaffche Republiek, en loopt van daar, met verfcheide kromten en omwegen, door de Meijery, tot dat zy door een Waterpoort, ge-  *S* IETS OVER DE IUVI1R BE DOMMEL. naamd de groote Hekel, binnen de muuren van den Bosch ilroomt, en, zich aldaar met de Rivier de Aa vereenigende, den naam van de Bieze aanneemt, welke by de Schans Cre. vecceur in de Maas valt. Haar loop is beter met het oog op de fraaie Kaart van de Meijery, door den burger h. verhels uitgegeeven, te ontdekken, dan te befchryven. Men vindt van die Rivier al jn den aanvang der agtfte eeuw melding g-emaakt, en wel als Ioopende door het Latidfchap, toen genaamd Taxandrie, in het welk zich, volgens het getuigenis van ammianus marcellinus , Lib. XVII. Cap. 8, de Saliers hadden nedergezet , en de bewooners van welk Landfchap reeds by plinius , Lib. IV. Cap. 17, onder den naam van Toxanders voorkomen; daar ook zyn waarfchynlyk de vermaarde Salifche Wetten gemaakt, zo als onder meer anderen heeft aangetoond god. wendelinus, by zyne uitgaaf van die Wetten, te Antwerpen in 1649 gedrukt. De melding, welke men al in de agtfte eeuw van de Rivier de Hommel vindt, komt voor in Giftbrieven, waar by Frankifche inwooners van Taxandrie van hunne bezittingen aldaar aan den Euangelieprediker willebrord wegfchonken ; en in den uiterften wil van dien willebrord zelf, waar by hy zyne goederen maakt aan de Abdy van Epternak, in de voorniaalige Provincie Luxenburg gelegen. Het fchynt wel, dat de Dommel te dier tyd zeer bekend was,zo dat men de landflreek,in de nabuurfchap van dezelve gelegen, met de benoeming dier Rivier aanduidde; want men vindt plaatzen benoemd, als ligg- nde by de Dommel, fchoon op een meerderen of minderen afftand yan dezelve verwyderd. Zekere aangilbald gaf, in den Jaare 704, aan willebrord zyne goederen, in de plaats of het Dorp IVaderlo, by de Rivier Dutmala, volgens het Diploma , te vinden in de Verzameling van e. martenb en u. durand, Tom. I. fo. 14, en willebrord maakte vervolgens dat goed aan het Klooster van Epternak, by zyn uiterften wil van den Jaare 726 , te vinden in a. anr^ii eodice donat. piar. Cap. 8, Operum Diplomatic. Tom. I. pag. 12, alwaar de plaats genoemd wordt Wadradoch, by de Rivier Dutkmala, waar voor waarfchynlyk moet geleezen worden Wadraloch, 't geen met IVaderlo overeenkomt. Nog tegenwoordig is die plaats zeer wel bekend, en genaamd IVaalre, of Waaldre, aan de Rivier de Dommel', in 't Quartier van Kempeland, in de Meijery van den Bosch, gelegen. Men vindt dtzelve nog in de veertiende eeuw Waderle genoemd: de goederen, door 't Klooster van Epternak aldaar bezeten, komen ter dier tyd onder dtn naam van St. Wilkbrords eigen voor; hebbende 't zelve Klooster, tot de roadie veranderingen toe, de Grondheerlykheid en de Tienden aldaar bezeten.. Ze-  iets bvee be rivier de dommel. «53 -Zekere Nonne bertilindis gaf, in den Jaare 710, aan denzelven willebuord haare goederen , in eene plaats by de Rivier Dudmakt gelegen ; welke plaats in het Diploma genoemd wordt Hoccafcaute; by e. martsne, Tom. I. fo. 17. Willebrord meldt ook onder de goederen , die hy aan 't Klooster van Epternak befpreekt, die , welke hem de Nonne berethinda had gefchonken , welker ligging in zyn uiterften wil by AKRffius genaamd worde Bobanfchot, doch in de aanteekening Bocanfchot, en in de uitgaaf van t. e. van goor , achter zyne Befchryving van Breda, bl. 402, Hokanfchot. Het is vry duidelyk, dat by den Giftbrief van de Nonne bertilindis , en in den uiterflen wil van willebrord, dezelfde plaats bedoeld wordt , zo als blykt door den fchranderen 3. wagenaar ook te zyn opgemerkt, in zyne Vaderlandfche Historie, Ifte Deel, bl. 53; hoe zeer o. van loon 'er twee plaatzen van maakt, .in zyne aloude Regeeringswys van Holland, Ifte Deel, bl. 61. Het is niet onwaarfchynlyk, dat men in den Giftbrief Boccafcaule, en in den uiterften wil Bocanfchot moet leezen, en dan verfchillen die naamen zo veel niet. Onder de verfchillende gislingen naar de plaats daar door aangeduid, is denltlyk die de rechte, welke 'er door verftaat Bajchot, een gehucht van het Dorp Diesfen, in het Quartier van Oosterwyk, in de Meijery van den Bosch, alzo ook het Dorp Dies/en zelf in dien uiterften wil is vermeld, en de geheunenis van willebrord daar nog wordt bewaard, onder anderen ook door de Cynfen, die het Klooster van Epternak onder Bafchot, tot de laatfte verandering toe, bezat; die plaats nu, fchoon van de Rivier de Dommel verwyderd , ligt echtar in dezelfde landftreek , waar die Rivier door loopt. Ansbaldus gaf, in den Jaare 712, aan willebrord zyne goederen, in eene plaats by de Rivier Dutmala gelegen, welke plaats in den Giftbrief, by e. martene, Tom. I. fo. 19, genoemd wordt Levetlaus; doch volgens de aanteekening van j. veldius op 't verhaal der Mirakelen van St. Remalus, Cap. a, te vinden in de Atta Sancïorum Belgii Selecïa, gedrukt te Brusfel, 1785, Tom. III, pag. 499, zou men daar moeten leezen Lethernau, of Ledernaus, en zou dstar door bedoeld worden Lerneux, in 't land van Stablo, op den weg van daar naar Luik, gelegen; maar die plaats ligt niet naby de Dommel; en, zo midsdien die plaats door voorzeide benaaming is aan. geduid, heeft die Rivier haaren naam ter dier tyd vry ver uitgeftrekt. En dit zal genoeg zyn ten blyke van de overoude bekendheid der Rivier de Dommel. Wat den oorfprong van den naam der Dommel betreft, men zal die veiligst zoeken op de wortel- of zaak-deelen, demp, damp , domp , in de tweede Proeve van geregelde afleiding S 3 van  254 iets Over de rivier de dommel. van u ten kate, 2de Deel, bl. 614 , of, zo men Dutmala voor de oorfpronglyke benoeming wil houden, kan men de afleiding vinden op de worteldeelen, dat, det, dot, of dut, in voorzeide Proeve, bl. 017, en op de wortel- en zaak-deelen, mael en moei, in de eerlte Proeve, bl. 283. De Rivier heeft aan eene plaats, by dezelve geleden, dea mam gegeeven , te weten het Dorp Dommelen, in 't Quartier van Kempeland, in de Meijery van den Bosch, 't welk meer bekend is geworden, door dat aldaar geboren was simon VEREr/Gus, op 'c eind der zestiende eeuw Canonik der Cathedrale Kerk in den Bosch, en beftuurder der toen bloeiende School aldaar, welke zich een naam van deugd en bekwaamheid verworven , en verfcheide kleine Werkjes uitge« geeven heeft, zo als te zien is in de Bibliotheca Belgica van j. f. foppens, 'fom. II. pag. 1103 en 1104. Deeze plagt zich , uitwyzends een en ander zyner Werkjes, naar zyne geboorteplaats, Dcmmelanus of Dommelaar te noemen; zo dat, indien zulks de naam van die van het Zevende Departement van de Bataaffche Republiek mogt worden, dezelve naam niet geheel nieuw zou zyn. Schoon de Rivier de Dommel geenen Stroompoëet, zoo als deYftroom eenen antonidm , de Rotteftroom eenen sMiTs,de Amftelfiroom eenen van winter, voor haar gevonden heeft, zo wordt zy echter ook by Dichters vermeld. Zekere daniel soütërius, in een Gedicht over de Nederlandfche Oorlogen, Belgidos five de Bello Belguo, Lib. 2, pag. 22 en 41, drukt haaren naam verkeerd dus uit: „ turgebit tumulata „ Drumala fiucïu ," en : „ Drumala dives aqute; " maar de Jefuit en keurige Dichter sidsoniüs hosschius, de overgaaf van den Bosch , van de Spaanfchen , aan de Vereenigde Staaten, in 1629, betreurende, voert haar beter dus in, Lib. 2. El. 7. „ Moerens captivas Dommela volvit aquas." En eekere j. smith , in een Lofdicht op den Bosch, in 1648 te Npnegen gedrukt, meldt van dezelve, onder andere Rivieren, aldus: „ Plura fluenta vides, hic Dommela jungitur Adte * „ Et Diefee nostro volvitur urna finu" VfR-  EENIGE NIEUWE WYZEN VAN SPREKEN EN SCBRYVXN. 255 verv0l6 van aanmerkingen over eenige nieuw ingevoerde wyzen van spreken en schrïven. (Zie blaclz. 31.) De tegenwoordige Spraak-neologie ftelt zich ten regel, om de woorden in 'c fchryven zooveel mogelyk tot hunnen oorfprong te rug te brengen. En zie daar eene ryke bron van nieuwerwetfche Taalkunde, waar van onze vroeger Schryvers or niets geweten hebben , of welke door een vorig langdurig gebruik wordt tegengefproken, en fomtyds vreemd klinkt. Hiertoe breng ik, in de eerfte plaats, 6. Eensgelyk, voor insgelyk. Alles wat hiervoor te zeggen is, zal hierop nederkomen. Insgelyks , dus lang gebruikt, is verbasterd ; 't is afkornftig van een en gelyk. Nu vordert de taainetheid, dat men de woorden zoona mogelyk aan hunne oorfpronklykbeid te rug brenge. En, gelyk men goed zegt, eensdeels, eensweegs, eensgezind, eensgezindheid, die by rt gebruik erkend worden, zoo behoorde men ook te zeggen: eensgelyk. Dit laat zich hooren. En was het ftandvastig gebruik niet insgelyk, zoo eischte dit de regelmaat. Maar dit is zoo niet, en 't is dus eene nieuwigheid, die denklyk nooit algemeen in fpreken en fchryven zal doorgaan. Maar ook heb ik myne bedenking tegen de algemeenheid van dtn bovengemelden regel. Indien dezelve doorgaat, en in zyne uitgeftrektheid gelden moet: zal men niet alleen het Gebruik, 't welk reeds horatius in zynen tyd als den taaikeurmeester, regel, ja dwingeland der taal erkende , geheel ter zyde moeten zetten , maar men zal rare fpraken , geheel nieuwe talen, kryien. Men weet, hoe de Franfche Taal haren oorfprong meest uit het Latyn en 't oud Frank-Duitsch gekregen heeft: indien men nu by haar dien Regel invoerde : wat vreemder verfchynfel ! Men denke om autre voor aultre, Lat. alter; nótre voor nostre, Lat. nostra ; plus outre voor oultre , Lat. ultra. Zoovele woorden, die S wegwerpen, en wel S als een wortelletter, zoo uit het oud-Duitsch als Latyn, en dié daarvoor de e plaatzen, gelyk" fchool,efchole, nu école; fchors, escorce, icorce ; fchuim , escume , icume ; fchot , éscot , icot; fluis, esclufe , éclufe; fchoren , escores, icores; fchriftuur, escriture , icriture; fchuren , escurer , icurer ; fcutum, escut, escu, écu, en honderd diergelyken. Zal men dit te rug brengen , omdat men Yan fchermen nog in 't Fransch de S behoudt by (escarm in) S 4 escar-  2J< OVER BENIGS NIEUW INGEVOERDE WYZHN euarmuch*, of van dat zefde fchermm nog gebruikt mer en Mm Maar blyven we by oTïiilS oude ij voor 't Lat. of unquam , by kiliaan be kend, is gebruikiyk in de woorde,, iet, iedel, ie Ier eel tegelyk, iemand, zoo als 06S en «V,W; maar de Tbi temanD is overtollig. Kim aan zegt te recht dat dit l voor ,V«*„, (een iegelyk man,-) maar ook kent hy t-'tV w-»«r; waar voor thans immer, immermeer; men fchrjvê dan nu en ie -mer, En vrage zich af, of dit niet belachlyk zoude zyn daar 't gebruik zich op ™J!er £ temand bepaald heeft? Bekend en zeer gebruikiyk zyn by ons de woorden etmaal, etgroen ; niemand twyfelt ot het zv voor eetmaal eergroen, en kiliaan kent nog' d e fpèllng' maar l y heeft ook eetzaal, eetwaar. Wel nu men fcbvvê Maar zoude men zelve hierom niet lacchen ? Zulk een A^WW> hooghartig, zyn bekend, maar hier tegen z.gt men hOOvaardlg, hOOvaardy. Evenwel gelvk ^" en W*»*, zoo is ook koivaardig , hS^JS by kiliaan bekend. En dit is 't rechte. Het K van hoog. Men fchryve dan ook nu hoogvaardig, en men vrage of men den blaam van niemverwetsch zal kunnen mvden ? Niets is 'er by ons aan meerder losheid en onzekerh^fd on StVhi aonipiïi£!1,'n? T ar' «« ïebrunfalleen moet nier ontkheideo. In fommigen heeft het gebruik nnomets bepaald, in anderen wel degelyk. Bar!*h*ntehï% bertig, bermhartig, bermhertig, ^nog ontT^Smeen en /marter,. zyn onverfchi%. Maar zoo is fn et m e? W en W, r>««.) Kiliaan kende in zyn' tvd herd ZJZl terdIl\Tn harLh"dm' M"n fchryve 'nftens 2% men aZ7 men> men ^'lle « eensta; onifa>men erbermen , wermen. 't Bleef niet hnirpn h» xlxf/Ardat.men Ë de ^etyming vanT voÉt , Pf' XXXVIII las; Jty, /„ jr(Wfrf ö„,y^fe dennen dien m* fcwlbg ™ 1, by iluu, ^ It ^nS,T"i v/n daar  VAN SPREKEN EN «CHRYTEN. 257 daar bv hem de fpreekwys, den zang eenkelcn, eenkeling Men fpelle dan ook eenkei', 't Woord elk is verbasterd mt een -lil welaan dan nu eenlik , eenlik - ander,voor elk , elk. Zer."'Maar nog «erker in de woorden elf twaalve. Ten kate, Spraakk. D. II, bl. 78 en 1*7, be wvst dat elf en twaalf afkomftig zyn van een- hf en tweedat nog het oud-Alam. heeft ein-lif, en 't Moefogotisch Si-/»/, twee-lif, zooveel als ^» en twee boven Hen: ja de «falen V-*fc» *«-«'«». acht-tten , negen- fSlooneï aan . dat *r-//«, *«r-/i«i. (zooveel a,s ^ ™v£ boven tien) verbasterd zyn uit *""* Men fchryve dit dan voortaan, in plaatze van Ar/»«, v«r««. In de Tientalen heefr men vjftig, zesttg, zeventig; de lUhnaat en afkomst toouen dui Jlyk, dat de Uitgang /Vf Cvtn een oud woord */ge«, achter rjf zes zeven ge- ■plaatst, ook te huis behoort by twee-tig {2o)dr,e-ttg (30) lier-tig (40); men fchryve dan tweetig , rfw/ig , T^y, enz. cn niet twintig , dertig veertig. Wie nu 3 zulken redeneertrant van ongerymdheid vryfpreken? Deze regel, alleen op den oorfprong gegrond, is dan geen Regel, waVeer '< Gebruik reeds zyne vastigheid verkregen heeft. Ik kon dit op vele nieuwe thans voorkomende fpelhngen toepasfen, by voorb. onverfchelig, verfchelen,voor■ verfchtlTen; bevoordelen voor bevorderen; afkoomst, afkoomfltg, voor afkomst. Wat voor dit onver fchelig pleit, is my onbekend. Het oorfpronklyk woord is fchil, verfchlhg, verfchillend, onverfchTllig. Zegt men : het gefchiedt om 't van een ander woord fchillen\ den bast of fchil aftrekken te onderlchei. den: zoo is de willekeurigheid dier reden boven reeds getoond Onze oude taal kent wel fcheele , fcheeael, van waar hoofdfcheedel, en van hier fcheelen ook .n den zin van fcheiden. Doch zy kent ook -verfcheeden , m plaats van verfcheiden. Doch verfchelen voor verfchtllen , onverjchehg voor onverfcdllig, kwam my nooit te voren. Het Werk. XrJ bevoorderen, voor 't meer gebruiklyke bevorderen heeft meer grond tot voorfpraak. Men zegt: het gefchiedt om 't zelve te onderfcheiden van 't Werkwoord vorderen, fopeifchen, ter ftraf vorderen, rechtsvordering); men zegt: het gefchiedt om zyne afkomst van voor, voord, voor der, en van hier voorderen, bevoorderen , (meer voorwaards gaan, behulpzaam zyn.) De eerfte reden zoude genoegzaam zyn , indien '/ gebruik die onderfcheiding genoeg gevestt.d had , en 'er geen fchyn van nieuwerwetschheid onderlpeelde De tweede reden is geen reden, of zy geldt ook by bet eerfte vorderen, epeifchen. Want 00k dit komt van voor , voord, voorder. En gaat dit door, dan mag men voortaan wel fchryven voorst, voorjlen, in phats van vorst, lorflem* S 5 ^*  SJ8 eenige nieuwe wyzen van spreken en schryven. Cprinceps) om het te onderfcheiden van vorst (bevriezen } ten wire men ook dit, om zynen oorfprong van vriezen, nu wilde fchryven vrost, in 't Hoogduitsch niet onbekend. Van afkoomst hierna. 7- Zoo langer zoo meer, voor hoe langer hoe meer ; zot eer zoo beter, voor hoe eer hoe beter. Boe langer hoe meer, hoe eer hoe beter, by kiliaan bekend, zyn tan die eigenaardige fpreekwyzen, die in * Lat. met quo en eo worden uitgedrukt: quo quis indoclior, eo impudentiorhoe ongeleerder, hoe onbefchaamder. Elke Taal heeft hareigenfdmp Hier voor, in navolging van 't Latyn , te zet«tl , *»^W«", ZOO (of dies te) onbefchaamder, Ifcrydt tegen ons Taalgebruik. De HoogJuitfcher zegt wie-wie (by ons hoe - hoe) m de fpreekwyzen , wie alder wie gecker {hoe ouder l.oe gekker ;) wie alder wie geitziger {hoe mtder hoe gieriger;) wie alder wie hofertiger (hoe ouder hoe hoovaardiger,) (t welk elders, met andere diergelyke voorbeelden, in een oud Handfchrifc, als Characlertrekken van zekere Natiën gevonden wordt.) De Heer huydecoper , Proeve van Taalk. D. II, bl. 210, keurde het zeggen van vondïl af, waar hy fchreef, langer ongeruster, voor hoe langer hoe ongeruster. Doch hy wilde wel tosgeven , dat men zeide, langs hoe ongeruster, 't welk ik aan zyne plaatze Jate; maar hy kende, naar 't fchynt, ten zynen tyde nog niet hst nieuwerwetfche zoo langer zoo meer. . (Het Vervolg hierna.) berigt wegens de uitgave van een chineesch woordenboek, doos dr. hager. Wy zyn yerzogt, het volgende berigt te plaatzen, raakende een Woordenboek der Chineefche taaie, het welk te* Perfe ftaat gebragt te worden, zo ras z:ch honderd Inteekenaars zullen hebben aangeboden. Het zal ongeveer ro,coo karakters bevatten, nevens derzelver onderfcheidene veranderingen; een getal groot genoeg om de meest bekende Chineefche boeken te kunnen leezen, en over allerlei onderwer. pen te fpreeken. De karakters zelve zullen niet gerangfehikt worden, als in de Chineefche Woordenboeken Ching-fu-tm* ef Su guet , Us weeten, volgens de Sleutels, of geiyk in het Woordenboek, waarvan menzelius eene uiigive ondernam , ia  BSRIGT WEGENS EEN CHINEESCH WOORDENBOEK. 259 ja negen Deelen in folio, in de naastvoorgaande eeuwe. In het tegenwoordig Werk zullen zy gerangfchikt worden volgens de uitfpraak en de klanken, die met Europefche teekens en karakters zullen uitgedrukt worden. Hierdoor zal de uitgebreidheid deezes Werks merkelyk bekort, en het geheel in één Boekdeel omvangen worden. Aan het hoofd zal eene korte en duidelyke Grammatica geplaatst worden , met de noodige aanwyzing raakende het gebruik van het Woordenboek, met vermyding van die verwarde en ondraaglyke Woordenrykheid van fourmont's Meditationes Sinicte, wiens zwellende ftyl beter gefchikt is om den Leezer te verwarren dan op den weg te helpen. De Accenten zullen getrouwelyk aangeweezen worden , even als in diaz's Gefchreven Woordenboek te Berlyn , en in de Gefchrevene Woordenboeken van Canton , te vinden in de Boekery der Koninklyke Maatfchappy te Londen; als mede volgens de twee fraaie Affchriften, onlangs uit China herwaarts gebragt door den Heer titsingk , Nederlandfch' Afgezant te l'e-king. Door het aanwyzen van de Accenten , zullen de misflagen voorkomen worden, welke, by mangel aan dit behoedmiddel, in bayer's Mufeeum Sinicum ligtelyk kunnen inlluipen ; ook zal het Werk van dienst zyn voor hun, die de Chineefche taal verlangen te fpreeken. Agteraan zal men eenen Index plaatzen , waardoor het Woordenboek tot het dubbel oogmerk zat kunnen dienen , te vertaaien uit en in de Chineefche taaie. Gelyk het vinden van de karak¬ ters dikmaals bezwaarlyk valt, deels om de verandering van gedaante, welke verfcheiden Sleutels ondergaan , wanneer zy aan anderen worden verbonden , deels van wegen het getal der regels of lynen , of andere omftandigheden , zal men den eerstbeginnenden die zwaarigheid, zo veel doenlyk, befpaaren , 't zy door de onder fcheidene gedaanten der Sleutels , in de Tafel der Sleutels zelve, zamen te voegen , of door ten dien einde gepaste regels voor te fchryven. — Naa de uitgave van de meest nuttige en noodzaaklyke karakters, zullen alle de overige, begrepen in de Hai-pien , of Sakai, zo wel als de Shuen - Shu , of de karakters , in Op' fchriften en Zegels gebruikiyk, of andere gedaanten van Oii» neefche en japanfche karakters, ten dienfte der weetgraagen, jn een Aanhangzel kunnen geplaatst worden. BC<  2f*6 «EDENKINCBN BEDENKINGEN OVEH HET WAAR GENOT VAN VRIENDSCHAP EN LIEFDE. Qnder alle de natuurlyke behoeften van den mensch, is er geene noodzaaklyker, dan voedzel, tot onderhoud des leevens, dewyl, zonder het genot daarvan, het leeven yerlooren gaat. Even zo noodzaaklyke behoeften zyn 'er voor onzen rede yken geest , zonder welke dezelve zyne werkzaamheid verliest, en verkwynt; ten minften heeft zulk» l m by z.elen , met waar menfchelyk gevoel begaafd. En welke zyn deeze behoeften? Zy zyn Vriendfchap en Liefde: deeze tyn niet zelden gezellinnen. Zyn zy van den egten itempel, o dan hebben zy bedoelingen , verre verheeven boven de gemeene bedoelingen der waereld, en der laagbezielde weezens, die veelal met het ftof beginnen en daar mede eindigen, uit eigenbelang werken, of verkeerde ooemerken hebben daar integendeel waare Vriendfchap en Liefde onfloflyk zyn, en haare uitzigten in de Eeuwigheid hebben Jn,v,eb m Vflfch^. llj te eerfte plaats genoemd , omdat zy niet zelden de bron is der zuiverfte menfchenliefJe, en da edelfte bedoelingen heeft; en wanneer ik van Liefde fpreek , bedoeie ik niet zo zeer die hartstocht, tusfehen de onderfcbeidene genachten plaats hebbende, als zodanig op zichzelve befchouwd, en die dan meest dierlyk is; maar ik bedoeie de edele menfchenliefJe, de waare zugt voor het welzyn onzer Natuurgenooten, die egter ook in de onderfcheidene geflachten, buiten eene tedere en gelukkige Echtverbintenis, vallen kan, (en dan behoort zy onder de voortreffelykite,) zonder dat zy de paaien der eere te buiten treede; en befta^rLi yCen' °mdat dS ee"e buiten de andere niet Elk gevoelig hart mag te regt vraagen: hoe is het mogelyk, dat er, m t algemeen, zo weinig Vriendfchap en Liefde gevonden wordt? daar het ccn zo noodzaaklyke behoefte voor het hart is, dezelve te genieten en te oeiFenen; aandoeningen, den mensch zo waardig, verzeld met uitwerkzelen, zo noodzaaklyk in de menfehelyke zamenleeving, ia in 't algemeen van zo veel belang ten goede, dat, wierden dezelve algeuieener geoeffend, mer, den voortmaak des Hemels op deeze aarde zoude genieten. Hoe is het dan mogelyk, dat zo weinige redelyke weezens 'er vatbaar voor zyn, en het groote gros des menschdoms dezelve niet oeffent, en 'er geen belang in Helt? Aan den eenen kant n;oet dit verwondering verwekken; maar wanneer wy het menfchelyk hart eenigzins heb. ben ieeren kennen, dan zal onze verwondering merkelyk ver-  OVEB. VRIENDSCHAP EN LIEFDE. 2ÖI kwirintWn wanneer wy de meeste der bedoelingen leeren IZefTn^ZT o7dertusfchen ffffig*^** |» gewaarwordingen onbeken zyn f ^%Ï^LJs rnisfen dat genoegen, ^elk ^n ne zyn;maar,aan verfchaft, en ons doet Spelen y , ^ ^ den anderen kant, zyn *e ^ treft, en fo.ns verteSTsg' Het1$ Joor n e vol. Bwydk «n taerljk fevod , »enfcbenlirfde ^««v™ ; «WIvp wederkeeris te gemeten.' Al de waarae van oen S b lot'SL, 8««0*n; alleS ve„„„ge„sSa- I ten In beweeging, .tan»;"1™» '^SSw'wSlTkW k n Een fl v^n droefheid en naargeestrgheid oedek alle 0' Prinsen • hv vindt geenen weg , langs welken de ^^™^r^s?*J™^ Zich Wendt" kunnen'7 ^f^ffièbl^ WS geïieSS^eï: i SnndeismhynfÏnd r°zynfrn^menfchen waaJge voorI tegen, is ny, u« voiri uinHt die vatbaar zyn voor weder^^^^^^ Zyn "omryds hunner keenge netue . wj> ' , ,Ipftelnci- ja hoe dikwils gebeurt ï?VdfoSedi ^ «SS menfchelyke weezens, d^ 'één eenige u t d nggeheelen drom zyne aandagt boeit, en dat een eenige & , . , bindt, die onverbreek- £r^C^^ US.t de verftandige menfchen. Sneden ff jSSftïS Jan den' SrS kant f rit « agterhoudend, u> het vutdee-  au>J BEDEKKINGEN len zyner liefde, aan iemand, die met gulheid en opregtheid zyne vriendfchap verlangt. Hy breidt den kring zyner Trien, den en vriendinnen ook niet te wyd uit, omdat het onmogelyk is, veele zyner medemenfchen op eénen pry te ftellen niet teTeel ï SÈ^^ «beid 3 ni?eedZat hrviennShhP!yke Hefde Veredek den Reling ziltig , dat hy, offchoon op een verren afftand , de Godheidnavolgt, die in ae zending van den Zoon zyner Liefde uiri &éSS£^V0 ved ëeI»ks verfpreid! e" h grootfte hen daargefteld heeft* en hoe voortreiTelyk is het niet, de; volmaakte Bron aller weezens eenigzins te gelyken ! Komt derhalven alle oprechte menfchenvrienden , vereenigen wy onll nl T. Zl?S a ' en verfla™wen vvy nimmer in algemeen geluk te verfpreiden. voor zo verre zulks ieder in zvnen krins^ buiteneden- g7i' diC fU§t ZOnder vriend of vrS?tofd5; SheJ ^ dêr vertee"ng. door verfchillende omftan-. digheden, u bevindt, en wiens harte vuurig wenscht, zich in waare vnendfchap te kunnen verlustigen ~ Gy die Vel vrienden vindt, maar niet van den regten ftempel/noch voor uw hart geftemd 6 denk, dat 'er meer zodanigen zy,Ja fijnen™ £ h°ek d^Ifde zugtfn flaakèn! Ie zieken d, we,ke;".troo« voor u, dat 'er meer edele: ziekn zyn die g7 misfehien nog wel eens ontmoeten zulten hoe d.kwds fmeult het vuur lange onder de asfche ™ar kandookew'Thdft0fI"rb7 kT ^^ * Shaaire lhpnrn!=°nif«e veJ.kser,in? de5 h™™ ontftaan, zonder hchaamlyke kennis. Hoe diftwHs werd dezelve door briefwis- SJSSEÊÏÏSSfer^ V,00rafSaailde «"«noedng, begonnen en onderhouden! En daar de waare vriendfchap onftoflyk is heefe zy niet altoos lichaamlyke kennis noodig. Zelfs door publieke SS" doornh,TydWerrkHen ka" de 7rimd(§haP "nahouden wo' den , door harmon.fche antwoorden op enkele wenken eelvk de myne zyn , te geeven. En welke gevolgen kunnen die niet i F>u'vïhlSHhet Piet an?,deeZR Z*devan hec graf" altn ns Tn ten Ico ffen d 'ƒ waarn V^d*haP en Liefde\olkon,en zuleni gcotitend en ongefloord genoten worden, en, door feius liefde^ voor zyne aanhangers, alle beletzelen zulle^wS nemen worden, en eenmaal op de volkomenfte wyzT,S0p eene gezuiverde en heerlyk vernieuwde aarde, en op waeref. den zonder getal, in het onmeetbaar Heelal zal gemften worden, met een genoeglyk en bewonderend, eenWtend eï» zd,g aandenken aan de aardfche vriendfchap, hoe onvolkomer! ook! Daar zal men de minfte betrekkingen tot dit edd onderwerp in het heerlykst verband gefteld vinden , ot de vol' komende volkomenheden toe! a vcl Myn hart verblydt zich, wanneer ik ftoffe tot vriendfchap vmde. Hoe menig verrukkend uur ileet ik in dezelve; e£ hoe  6ver vriendschap en lieïde. 2öj hoe zal myn hart zich verder verblyden, wanneer ook deez_e mvne wenken iets mogen toebrengen tot derzelver aanwakkering , onder een, over 't geheel genomen, voor dit edel gevoel ongevoelig menschdom! Treurigheid, daarentegen, vervult mvne ziele, als ik te vergeefs naar vriendichap zoeke; en hoe menigwerf, helaas! gebeurt dit niet de gevoel igfte ziel l En hoe zoude het my fmarten , indien geheel geen acht op mvne poogingen geüaagen wierde! Maar ik laat deeze gedagte vaaren ; ik wil moed fcbeppen, en de uitkomst den God der Liefde aanbeveelen. S 1800. ^ eene waare anecdote. (Uit de onlangs uitgegeevene Memoirs of Mifs bellamy.) TVTistrefs godfrey, zich, na eene gevaarlyke ziekte, iet» JVx beter dan te vooren bevindende, kleedde zich, op eenen Zondag morgen, om naar de Kapel te gaan. Eensklaps viel zy ter aarde neder, en gaf alle blyken van dood te zyn. Op hët sefchreeuw van haare Kamenier en van haare Moeder, kwam de Kolonel godfrey ylings in de kamer. Waarfchynelyk herinnerde hy zich, op dit oogenblik, eenige voorbeelden van lieden , die men voor dood gehouden hadt ? en die naderhand wederom levend geworden waren; hy beval uit dien hoofde, dat men zyne Vrouw op het bed zoude leggen , en dat twee perfoonen beftendig aan haare zyde bleeven, tot dat haar lighaam onfeilbaare bewyzen van den dood opleverde. Het gevolg toonde het groot verftand van den Kolonel In weerwil van het gevoelen der Geneesheeren, die eenpaarig verklaarden, dat het leeven was uitgebluscht, en in weerwil van den raad zyner vrienden , die hem fterk aandrongen om het doode lighaam ter aarde te doen bekeiien , verzette hy zich hardnekkig, daartegen, en liet het tot den volgenden Zondag bewaaren;den dag, op welken zich ,. juist op het zelfde uur, dat de flaauwte begonnen was, tekens van leeven vertoonden. Het oogenblik der ontwaking bear,dwoorade zo juist aan dat der flaauwte, dat Mistrcfs godfrey weer tot zichzelve kwam op dat zelfde tydftip, dat de klok van de Kapel voor de tweede maal luidde. Dit geluid baar bet werk , waarmede zy bezig was, toen zy dat toeval kreeg, te binnen brengende, beknorde zy haare dienstboden , van haar met vroegtyJig genoeg gewekt te hebben , om naar de Kerk te kunnen gaan, zoo als zy van voornemen was. De Kolonel godfrey maakte van deeze omftandigheid gebruik: uit vrees  srT4 ieme waare ahecbote; van zyne Vrouw te bedroeven, door de kennisgeving van Th*' gevaar waar in zy geweest was, gaf hy bevel, om haar ow generbande wyze te (preeken van 't geen 'er gebeurd was; e5 het is, waarfchyneyk, tot haaren dood, voor haar verborgean gebleeven. —De doorlugtige Perfonagie, welke deeze Anecdo* te betreft, was de beroemde arabella churchill, Zuster van* den niet minder vermaarden Hertog van marlbohoboh: we!4 ke, alvorens met den Kolonel godfrev te huwen, by denti Engelfchen verjaagden Koning jacobus den Tweeden , twe« Zoons , beiden beroemde Krygsbevelhebbers in Franfchenn dienst, den Hertog van berwik, en henduik fitzjames zoJ beroemd onder den naam van den Groot-Prior en eene D02 1 ter, die Milord waldcravs huuwde, gehad heeft 1 DE OVERTUIGENDE ÏNGELSCHMAN. Niemand, g.loof ik, zal tegenfpreeken, dat de Engelfche^ 1 ?f ƒ IfMde,f; Europiiche Volkeren, ja dit der geheele bekende Waereld, in grootheid, met betrekking tot Kul t f en Wetenfchappen, Uitvindingen en Verbeteringen, de> loef affleekt. Maar even zo zeer wint zy het ook in , Dolhgheden van Caraétertrekken. Waar toch vindt men deweergade van het volgend voorbeeld? Een Hollander geraakte, al wandelende, met een Enael v **"  a8i over de dwaalingen alleen twyfelde hy aan ééne daad. Wanneer zyn Iee-4 ven ten einde fpoedde, voegde hy zyne hem omringen-i-i de Vrienden toe: „ Myne woorden en daaden zyn ,| „ in den loop myns langen leevens, meest alle zodall „ nig geweest, dat ik deswegen geen berouw beh )ef$ „ te hebben; 't geen gy misfehien weet, dat waarheid! n is- Zelfs, op dit oogenblik, ben ik verzekerd, data „ ik nimmer iets deed, welks herdenking my onrustI „ baart, uitgenomen ééne daad, van welke ik onzekera „ ben, of dezelve regt dan onregt ware. Ik zat eens,] „ nevens twee anderen, als Regter , om te vonnisl'eni „ over het Leeven van een Vriend. De Wet luidde! „ in zuiker voege, dat hy noodwendig moest veroor-1 „ deeld worden: zo dat hy, buiten tegenfpraak, zyn! „ leeven moest verliezen, of ik de Wet kreuken. Naai „ veel raadpleegens by my_ zei ven, begreep ik een zeer! „ fchadeloos redmiddel uit deeze myne verlegenheidj „ gevonden te hebben. Stilzwygend veroordeelde ik\ „ hem by my zeiven, maar haalde de andere Regters 1 „ tot de vryfpraake myns Vriends over. Die daadï „ baart my thans eenige ongerustheid, dewyl ik vrees! „ dat het niet vry te fpreeken is van trouwloosheid enl „ misdryf, anderen over te haaien om een vonnis tel „ vellen, ftrydig met myn eigen oordeel." Dit is één voorbeeld uit duizenden, welke zouden■ kunnen aangevoerd worden, om de onbeftaanbaarheidl en onvolkomenheid van de Zedekunde der Ouden tel bewyzen. In het gemelde geval zagen wy een van del bekwaamften der Griekfche Wyzen dubbende of eenel daad van onregt en openbaare trouwloosheid kwaad! was; en twyfeïende over een vraagft.uk, 't welk ei.nl kind in de Zedekunde thans, zonder één oogenblik in 1 twyfel te hangen, kan bellisfen. De waarheid der zaa-1 ke is, dat de Ouden de Vriendfchap, en zekere maat-f fchappyelyke genegenheden, in een zeer verheeven lichtj befchouwden, en niet bedagten, dat de waare Deugd 1 niet gehengt, de eene goede daad, ten koste van eenel andere, te doen. De Ouden waren onkundig van del waare drangredenen tot Deugd , de Vreeze gods en de 1 Hoop der Onfterflykheid : en wy mogen , overzulks , I veeleer behaagen fcheppen in het goede , 't welk wy Ij by hun aantreffen, dan ons verwonderen , dat zy zo ij dikwyls gebrekkig en ongeregeld waren in een Stêlzel,| £> • 't welk 1  uit vriendschap gebooren. 283 t welk nimmer volkomenheid kreeg vóór de verkonding van den Christlyken Godsdienst. I Dan het is een Vraagftuk, der overweeginge waarlig van ons , die tyden van grooter licht in de Zedesunde beleeven, of de Vriendfchap onder uns niet mis-. iruikt wordt op de wyze der Ouden, of, met andere woorden, of wy niet dikwyls Vriendfchapshalven ot dezelfde of ibortgelyke dwaalingen vervallen ? 1 Welke waardye wy ook aan de Vriendfchap hegten, Jtoos behooren wy te bedenken , dat op ons verbindende verpligtingen rusten van eene hoogere foort i lat , by voorbeeld, geene vveezenlyke of by ons geformde begrippen van Vriendfchap dién invloed behoo* ien gegeeven te worden, dat zy de gewigtiger eifchen (Un "R.egtvaardigheid en Waarheid verkorten. In le daad , ik vrees , dat, indien wy het onderwerp uit Sit gezigtpunt befchouwen, wy ons genoodzaakt zullen finden om veele bedryven onzes leevens te veroordee- ien en met meer ftrengheids te wraaken, dan het regtmaatig zou weezen te gebruiken omtrent de Ouden , welke die kundigheid niet bezaten van de waare toronnen en beweegredenen van zedelyke bedryven, weite wy bezitten. Het onderfcheid tusfehen hun en ons as een ftuk van ernftige overvveeging, en, in zommige ópzigten, voor ons vernederend. Een Landman, die flegts genoeg van de Voorfchriften der Euangelieleere weet, om dezelve zich herinnerende te pasfe te torengen , is een beter Zedekundige dan zeno of dio13enes, wiens ongebondenheid men zich, zonder afschrik , niet kan herinneren —— dan lvcurgus , die net pleegen van Diefftal tot een gedeelte der Opvoeding maakte dan plato, aristoteles of de ca- Iro's , die allen hunne zwakheden en ondeugden hadHen. Maar of de Geleerden, de Belchaafden , de iflyken onder ons op een voorrang boven de gemelIe Heidenen kunnen roemen, is eene andere zaak. Hedendaagfche Schryvers, die het fterkst voor de >rVriendfchap gepleit hebben, vormden zich deswegen, '10 ik denk, regtmaatiger denkbeelden. Zy merken als het hoogde toppunt van Vriendfchap aan, dat wy ons Eigen voordeel en belang aan dat van onzen Vriend öpofteren ; als mede, dat, naar maate van de grootte ai de veelvuldigheid dier opofferingen , de maate onzer i/riendfehap moet gerekend worden. —— Dan niemand Va hun-  284 ©VER DE DWAALINGEN hunner heeft, zo verre ik weet, immer beweerd, da; eenig zedelyk beginzel mag of moet opgeofferd worden om een' Vriend ten dienfte te ftaan : integendeel heeft dai tweeftryd tusfehen Vriendfchap of Liefde en Pligt der .grondflag uitgemaakt van de meeste en beste Schrifi ten, onder den naam van Zedelyke Romans bekend: Het is een ftryd., om welken te ftryden weinigen be-; kwaam zyn* maar de overwinning wordt zo hoog ge brandftoffen te befpaaren. Byna in alle groote Steden van Europa hebben weldaadige menfchen, op het voorbeeld van het ten dien einde opgericht Genootfchap te Londen, zich vereenigd, om edelmoediglyk hulp toe te brengen aan de algemeene elende. De beftierders der voornaamfte Hospitaalen , en van andere openbaare Inrichtingen , hebben zich gehaast om gebruik te maaken van des Graaven bedenkingen en ontwerpen , welke hy heeft voorgedraagen in zyne derde en zesde wysgeenge Verhandeling. Op zyne beginzelen werkende, heeft men groote zaaien met geringe kosten verwarmd, en gebruik gemaakt van zyne goedkoope foupes, die met zo veel voordeel, in de plaats der gewonne en duurdere voedzels, kunnen gebruikt worden. Zelfs heeft men van de Rumfordfche foupes gebruik gemaakt tot het voeden der Rusfifche troupes, welke zich thans op de Eilanden van Terfey en Guernfey bevinden, die daar over zo wel voldaan zyn geweest, dat zy zich naauwkeurig hebben laaten onderrichten , aangaande de beste manieren, om dezelve gereed te maaken, om ze dus ook in hun vaderland te kunnen bekomen. De naam van rumford, als van een der groote weldoeners der menschheid, zal dus ook zelfs tot in het hart van 't afgelee- ?en Rusland bekend worden, en de Armen van alle ïewesten zullen den man zegenen, die zo veel verligting aan hun lot heeft toegebragt. In eenige laatere onlangs uitgekomene ftukjes zyner Verhandelingen heeft de verdienftelyke rumford zich voornaamelyk bezig gehouden met het overweegen van het gebrekkig maakzel der Keukens en Fornuizen, door eene betere inrichting van welke eene aanzienlyke hoeveelheid van brandftoffen zou kunnen worden befpaard. TefFens handelt hy over een aantal misbruiken in de Keukens, door welker verbetering insgelyks veel voordeel zou kunnen worden behaald. Onder anderen veroordeelt hy ten fterkften de gewoonte,nm,met groote kosten, het water, waarin vleesch tot foupes gekookt wordt, fteeds in een ftaat van heevige kooking te houden. Hy bewyst met voldoende proeven, dat men aan hetzelfde oogmerk kan voldoen , met het water maar even kookend heet te maaken, en hetzelve in dien graad van hette te houden met een klein vuurtje; waardoor men  *9a NIEUWE UITVINDINGEN men dus de uitwaazeming van het water meerendeeït belet, en met noodig heeft, 'er fteeds koud water by te doen, en dat weder, met merkelyke vermeerderingvan brandftoffe, aan de kook te brengen. Om o? der5 ze wyze eene uitneemende foupe te kooken uit hSnderd ponden vleesch, met driehonderd ponden water en eenige andere ingrediënten , heeft hy maar negenentwintig en drie vierde pond pynboomenhout, of zestien ponden fteen. kool, noodig; veronderfteld, dat de ketel geplaatst wo?de op een wehngericht fornuis, in ft welk men hef vuur naar behooren kan beftuuren. Niet minder kS de Sehryver over de braadfpitten, die door m ddfl van den rook worden gedreeven, CTournebrolhes a ft mie) als verflinders van onbedenkelyk veel vuur Dar. daar deeze handgreep , buiten Engeland , weinig be. te merVenf °nn°0dig m' daar 0ver meer aa" De keukens en haarden, van welke men doorgaans in Engeland en in Duitschland gebruik maakt, zyn, volgens de waarneemingen van den Graaf humford, ten hoogften gebrekkig, omdat zy geheel open zyn, en dus het meerendeel der brandftoffe onnut doen vLfpillen in rook en damp tot nadeel teffens der gezondheid van de bewooners dier vertrekken. Het éénig middel, om dit te verhelpen , ,s het maaken van gefïooten fornuhzen, voorzien met aschgaten en kleine fchoorfteentjes die, door middel van fchuiven, meer of minder geopend kunnen worden, terwyl men, wanneer het nofdK de warmte nog kan aanzetten, door eenige togtgften gewoonlyk Registers genoemd. Zyn deSetelsf van welke men gebruik maakt , zeer groot , dan raadt de Wysgeer aan , het maaken van tene opening in he? fornuis , boven den rooster, om de brandftoffe door te kunnen gooijen. c Aangaande de ketels en bekkens, van welke men in eene op zyne wyze ingericht» keuken gebruik zal maaken geeft hy de volgende aanmerkingen op. Het zelfde for' miis kan dienen voor ketels van verfchillende groone mits dat zy maar dezelfde middellyn hebben; de vSfchillende grootte wordt dan bepaald door de meerdere of mindere diepte en hoogte. Wanneer een groote ketel of bekken, weinig diepte heeft, moet de Modern zeer dun zyn , dewyl de Sehryver heeft waargenomen dat liet vuur veel eerder dikke dan dunne bodemsTeïniek; iets  TOT MET BESPAAREN DER. BRANDSTOFFEN. 2J>J acts wonderlyks, 't welk tot hier toe onbekend was. Ieder ketel, bekken, pan, enz. moet een dekzel hebben met een dubbelen bodem. Deeze dekzels moeten uit blik gemaakt worden, omdat de Graaf heeft waargenomen, dat het blik de warmte beter bewaart dan alle andere metaalen. De ketels , enz. moeten alle genum» merd zyn op derzelver buitenrand , om te weeten tot welk fornuis zy behooren : insgelyks moeten de fornuizen ook genummerd zyn , om alle verwarring voor te komen. De afmeetingen van de fornuizen en van de ovens, gefchikt tot bakken of braden, moeten volgens de plaatzelyke omftandigheden zeer verfchillende zyn, zo dat men daaromtrent niet dan algemeene regelen kan mededeelen. Het best zal men zich dienaangaande kunnen onderrichten , door gebruik te maaken van de uitvoerige afbeeldingen en plans der voornaamfte groote keukens, welke de Graaf rumford zelve heeft gebouwd , en waar van hy de befchryving heeft in het licht gegeeven. De beste dier keukens is, volgens het getuigenis des bouwers zeiven , die van den Baron lerchenveld, Grootmeester der Keukens van den Keurvorst van Beijeren, te Munchen. 'Er is niets aan Hefbaard, om deeze keuken gemakkelyk, net en aangenaam te maaken: met dat alles was de Kok van den Baron lerchenveld in den beginne maar maatig voldaan over de nieuwe inrichting , en het had veel moeite in, om hem te overtuigen van het nut en de voortreflykheid der nieuwe keukengereedfchappen. Zo veel vermogen oude vooroordeelen en gewoonten! In zyne nieuwe groote keukens maakt de Graaf rumford een groot gebruik van den rook, om daardoor water tot verfchillende gebruiken heet te maaken, 't geen tot eene aanzienlyke bezuiniging der brandftoffen verftrekt. Ten dien einde moet men zich zyne regels eigen maaken , ftrekkende tot het recht gebruik zyner fchuiven en registers, om vooral daardoor de te lpoedige verbranding en verfpilling der brandftoffe voor te komen. Het is zekerlyk voor een Kok zeer gemakkelyk, dat hy, door het gebruik van zodanige werktuigen, de kragt van het vuur oogenblikkelyk kan aanzetten ot verminderen. Doch hier toe is oplettend- en goedwilligheid noodig. Het is dus te vreezen , dat de Rumfordfche vuurhaarden niet gemakkelyk in de keukens van byzondeie lieden algemeen zullen worden, en dat  494 NIEUWE UITVINDINGEN. derzelver gebruik zich voornaamelyk zal blyven bepaalen tot groote openbaare inrichtingen, in welke dageivks een groote voorraad van fpyzen , met weinig kosten, moet gereed gemaakt worden. fa ' Het Patriottisch Gezelfchap te Hamburg , aan het welk de Armen zo veele fchoone inrichtingen verfcbuldigd zyn, heeft zich ook bezig gehouden met het beraamen van middelen, om de duurte der brandftoffen. door verftandige maatregelen, draaglyker te maaken. In het voorleden jaar heeft, op deszelfs verzoek, een zvner leden, de Heer voght, een man, bekend, zo wel door zyne menfchenhefde , als door zyne uitmuntende bekwaamheden, dienaangaande ernftige onderzoekingen gedaanten, na het neemen van verfchillende proeven, heeft hy een kagchel uitgedagt, en in zyn huis te Flot! beek laaten bouwen, welke, met het noodig keukeneereedfchap voorzien, ten vollen aan de verwagting heeft voldaan. Deeze kagchels zyn reeds in meer dan zesti" gemeene woonmgen in de Voorlieden van Hamburg aangenomen en kunnen voor minder dan dertig guldens Ho landsch gebouwd worden: terwyl eene huishouding de helft der brandftoffen, die zy anders benoodigd is, daar door befpaart. Om het gebruik deezer ka«chels nog algemeener te maaken, heeft de Heer voght aan zyne medeleden het voorftel gedaan, om een van deeze kagchels te doen plaatzen in een der openbaare vertrekken van een der aanzienlykfte Hamburgfche Godshuizen, en teffens gratis een bericht uit te deelen, aangaande de groote voordeelen deezer inrichting, met aanbod eener belooning voor een ieder, die zal kunnen goedvinden, om, binnen Hamburg, zodanig eene kagchel in zyn huis te doen plaatzen. ö De Heer voght, verlangende om het nut zyner vinding niet alleen tot Hamburg te bepaalen, heeft eene uitvoerige befchry.vmg. zvner uitvinding medegedeeld aan den Graaf rumford, welke hem, in een Brief van 17 July i7yy, betuigd heeft, dat hy nog nooit iets zo voortreffelyks van dien aard heeft gezien. Het is te hoopen, dat de Armen, door de vereenigde poogingen deezer twee uitmuntende Geesten, eerlang zoTaelukkig zullen zyn, om in hunne hutten een gemak en genoegen te kunnen genieten, 't geen hun voorheen geheel onbekend was. to KORT  BERICHT, AANGAANDE STEVEN MONTGOLFIER. 40$ kort bericht, aangaande steven montgolfier. De beminnaars van Kontten en Weetenfchappen betreuren thans het verlies van steven montgolfier, een dier beide Broederen, aan welken wy de uitvinding der Luchtbollen te danken hebben. Hy ftierf onlangs te Annonai, zyne geboorteplaats, m den ouderdom van ongeveer twee-en-vyftig jaaren, en eindigde dus de loopbaan van een leven , roemryk door een aantal van nuttige uitvindingen. Gebooren mt een geflagt vermaard door fchranderheid en kunde, wydde hv zich, ter vroeger uuren, toe aan de beoeffening der Werktuigkunde en der Scheikunde, vooral om daar van nut te trekken, tot het verbeteren der konst van het napier maaken, waar in hy groot belang had, als zynde bezitter en directeur eener groote Papiermaakery. Ras deed hy verfcheiden ontdekkingen, die niet weinig tot verbetering zyner konst dienden ; zo door het daarftellen van nieuwe en gemakkelyke werktuigen , als door het uitdenken van zekerder en gemakkelyker handgreepen Onder anderen was hy de eerfte, die m hrankrvk het zogenoemde papier vetin bereidde, het geen de Franfche Boekdrukkeryen tot een zo hoogen trap van volmaaktheid heeft gebragt, en dat voorheen alleen in de Vereenigde Nederlanden wierd vervaardigd. In gemeenfchap met zyn' Broeder joseph montgolfier T den metgezel van alle zyne onderzoekingen, een man insgelyks van byzondere verdienden , en die nog in leven is, deed hy die wonderlyke ontdekking det I Luchtbollen, welke den nayver van alle andere Natiën opwekte: eene uitvinding, die het menfchelyk vernuft eere aandoet, en die befchouwd mag worden als een nieuw middel, gefchikt om de magt van het mensch! dom uit te breiden , en den cirkel zyner kennisfe te i vergrooten. Anderen hebben,'t is waar, nieuwe lucht' zoorten voor de Luchtbollen uitgevonden, die nog hgï ter zyn dan de verdunde lucht des dampknngs: dan hier door zyn zv niet geworden de uitvinders, maar | alleen de verbeteraars eener groote uitvinding, die reeds vóór hen was gedaan. Dee_  ÖQÖ BERICHT, AANGAANDE STEVEN MONTGOLFIER. Deeze glansryke uitvinding gaf draks aanleiding tot t eenige belangryke proeven, die niets gemeen hebbeni met die, welke by herhaaling in onze dagen zyn ge- ■ nomen, zonder eenige nuttige inzichten; waarom zv? alleen den naam verdienen van ydele fchouwfpelen. jammer is het geweest, dat bet de Gebroeders mont* ' golfier aan genoegzaame middelen ontbrak, om die proeven m het werk te Hellen, door welke zv hoopten ' middelen uit te vinden, om de Luchtbollen te bertuurem De reeds toen aanwezende verwarring der Franfche geldmiddelen liet der toenmaalige Regeering niet toe, hier aan veel gelds te befteedem Dit was denkelyk ook de reden, dat de Uitvinders door het Hof alleen beloond wierden met eenige titels, die thans zonder eenige waarde zyn. Even weinig hebben zv eene gepaste belooning ontvangen onder het Republicainsch Beduur, fchoon hunne uitvinding voor hetzelve van groot nut is geweest. De overwinning van Fleurus, tot welke het gebruik der Luchtbollen zo veel heeft toegebragt, heeft zelfs niets kunnen bybrengen om onze Wysgeeren uit de vergetelheid te trekken : terwvl zy , die van deeze uitvinding, tot verdediging huns Vaderlands, hebben gebruik gemaakt , daarover de gedagten der Heeren montgulfijsr niet hebben ingeroepen. 8 Het eenige voordeel, 't welk steven montgolfier van zyne uitvinding trok, was, dat hy daar door in kennis geraakte met veele der uitmuntendde mannen van zynen tyd , onder welke onder anderen verdienen genoemd te worden malesherbes , larochefoucault en lavoisier. Deeze uitmuntende mannen eerst met montgolfier bekend geworden door de uitvinding der_ Luchtbollen, geraakten ras tot kennis zvner overige menigvuldige deugden en bekwaamheden, /.y llooten met hem eene vertrouwelyke vriendfchap. die niet dan door den dood wierd ontbonden. EENI-  BYZONDERHEDEN BE TREK LYK OLIVIER CROMWEL. Ü07 eenige byzonderheden betreklyk olivier cromwel, Prote&or van Engeland. (Medegedeeld door den Heer r. arrenberg, te Rotterdam) Olivier cromwel, fchoon een man van burgerlyke afkomst, heeft zich zoo berugt gemaakt door zyne izonderlinge bedryven, dat dezelven een onderwerp voor ide vermaardfte Historiefchryvers geworden zyn; en geen ■wonder! een man, die reeds veertig jaren oud was ge(iworden, eer zyn naam bekend werd, wist zyn wettii'gen Koning op het fchavot te brengen , het hoofd te >idoen afïlaan, en vervolgens het koninglyk gezag, on[jder den naam van Protc&or, op zich zelf te doen overbrengen. I Zyne openbare daden en het voorgevallene onder zyne regering zyn genoeg bekend; doch by uitheemfche :Schryvers vindt men egter nog eenige byzonderheden ibetreklyk dien Protector, welken eenig nader licht omntrent zyn karakter verfpreiden , en doen zien , welk ieen invloed dikwils een enkel perfoon toevallig op eene iganfche Natie hebben kan. 1 Na dat cromwel, in bet jaar 1622., een veldtogt in de Nederlanden, onder het bevel van Prins frederik •hendrik, had bygewoond, en in Engeland terugkwam, iftond hy in beraad, of hy een Kerklyke of een Krygsman zoude worden , en werd het naderhand beiden; idan terwyl hy zich hier over beried, kreeg hy geletgenheid , om , onder den naam van Theologant, in adienst te geraken by den Heer williams , destyds Bisfchop van Lincoln ; doch die Prelaat federt ontdekt ihebbende, dat cromwel een fterk aanklever was van de gevoelens der Puriteinen , de gëflagen vyanden van ihet Bisfchoplyk beftuur, zette hy hem uit zyn dienst, in dit was de oorfprong van cromwel's fortuin; want ihet Parlement zich op dien tyd reeds tegen de Koningjlyke en Bisfchoplyke regering verklaard hebbende, i&reeg cromwel , door zyne vrienden in het Parlement, welhaast, als Predikant, eene aanzienlyke ftandplaats, ;n 'er zyn in Engeland nog predikatiën voorhanden , welken hy opgefteld heeft; doch toen Koning karel de I de Stad Huil 'belegerde , begaf cromwel zich t meng. 1800. no. 7. X der-  Sü8 byzonderheden derwaart, en hielp die Stad, in hoedanigheid van vry. williger, tegen den Koning met zoo veel dapperheid verdedigen, dat het Parlement hem niet alleen een gefchenk deed van zesduizend kroonen, maar ook tot den rang van Kolonel verhief, en hem federt, zonder eenige andere rangen bekleed te hebben , de waardigheid van Luitenant-Generaal opdroeg. Zoo dra hy tot dien post verheven was , maakte hy eene foort van verbindtenis met de Kolonels van zyn Leger, welken vervolgens te famen aanlpanden, om den toenmaligen Opperbevelhebber af te zetten , en cromwel in zyne plaats aan te dellen. Toen hy vervolgens had weten te bewerken, dat Koning kakel verwezen werd om onthoofd te worden, zag hy , met zyn Schoonzoon ireton, de uitvoering van dat vonnis aan, uit een klein venfter in het bankethuis van het paleis te Whitehal. Spence verhaalt, in zyne Anecdotes, dat men, eenige nagten na den dood des Konings, een man in het wit gekleed, en zyn aangezigt met zwart floers bedekt, en die men onderftelde dat cromwel was , het deklel van de kist van dien Monarch had zien opligten, en na het lyk eenigen tyd bezigtigd te hebben , in het henen gaan , tegen de zynen gezegd had: droevige noodzaaklykheid ! Na den dood des Konings vermeerderde de magt van cromwel van dag tot dag, waar tegen zich niemand durfde verzetten. Het Parlement hem misnoegen gegeven hebbende, ging hy, op zekeren dag, naar die vergadering, en fmeet, by het inkomen , zyn horologie tegen den grond aan duizend ftukken, zeggende : zoo zal ik u ook verbryzelen. Op een anderen tyd in het Parlement komende, en den vergulden Scepter, voor den Spreker van het Huis, op de tafel ziende leggen, zeide hy tegen een van zyne volgers: neem dat narretuig maar weg; en joeg vervolgens alle de Leden, na hun veelvuldige, verwytingen gedaan te hebben, het Huis uit, en plaatfte zich aan de deur, daar zy allen, hem een voor een voorby gaande, eene diepe buiging voor hem maakten ; doch een dier Leden , dit niet Goedvindende, ging hem voorby met den hoed op het oofd ; maar cromwel rukte hem den hoed af, en fmeet dien tegen den grond. Ik zal u leeren, zeide hy, my te eerbiedigen. Het ftond dus aan cromwel , die nu reeds al de magt  iietreklyk olivier cromwel. 299 ma<*t in handen had, om zich Koning te laten maken; ook wil men, dat hy het in de daad van zins was; doch daar het hem door zyne vrienden, en byzonder door den Heer calamy , een Predikant onder de Dolenters , met wien hy gemeenzaam verkeerde, Merk ontraden werd, en hy ligt vooruitzag, dat dit hem nog meer vyanden zoude verwekken, nam hy ten laatften het befluit, om, onder een anderen naam, zulk een volftrekt en willekeurig gezag te oefenen, als hy wel wist, dat zyne Natie in geen Koning konde dulden. Toen ook naderhand de Marfchalk van villeroy aan lockhart, Ambasfadeur van cromwel aan het Fisnfche Hof, vroeg : waarom zyn Meester den tytel van Koning niet had aangenomen V Om dat by ons Engelfchen,, gaf hy ten antwoord , wel de magt en voorrechten van een Koning bepaald zyn, maar met die van een Protector. _ *.' , „ Zoo dra hy, in hoedanigheid van Protector, de Regering aanvaard had, zond hy zyn afbeeldfel aan christina, Koningin van Zweden, die de eerfte was, welke , .-!. ,)„ „.„„r,^;nv.p;,i wan Prnteftor der drie Konmgrv- ken erkende ; ook zonden iedert genoegzaam alle de Sou- vereinen van Europa Amoasiaueuis uun vunn™ cromwel, en de Kardinaal mazarin joeg naderhand, om hem te behagen, de beide Zoons van karel den I uit het Franfche Ryk; de Franfche deden zelfs nog meer zy veroverden voor hem de Stad Duinkerken en zonden hem de neutels, en na zyn overlyden nam het geheele Franfche Hof den rouw aan, over een man, die nog maar weinig jaren te voren een huisbediende van den Bisfchop van Lincoln geweest was. Gedurende den tyd, dat hy bezig was om zyn oogmerk, ter verkryging van de oppermagt, ter uitvoer te brengen, vertoonde hy den Godsdienftige; hy had altvd een Bybel by zich, en de meeste van zyne Omeieren in zvn Leger hadden aan hunne zadels een Nieuw Testament hangen : ook ontbrak het niet aan GeesteIvken, die hem, in hunne leerredenen, by Mozes, Jo fua en Gideon vergeleken; doch toen hy Protector geworden was, maakte hy weinig werk van het middel, door welk hy de grooie man geworden was; zelf fpotre hv 'er mede; want op zekeren tyd met zyn Schoonzoon ir e ton , fledwgod en st. jean lustig zittende te drinken, ftond 'er in zyn voorkamer eene Deputatie van X 2 °*  3°0 by/onoerheden de Presbyteriaanfche Kerk, om gehoor, by hem, te wagw. ten; doch hy zond hen weg, en liet zeggen: dat hy he-ztg was den Heere te zoeken; waar mede men in dien tvdl gewoon was te kennen te geven , dat men bezig wass met bidden. Toen hy ook naderhand eene Vloot, tot eene» geheime onderneming , liet uitrusten , kwam 'er eeni dweeper by hem, die de onvoorzigtigheid had te zeggen dat de Heere wilde weten, werwaart die Vloot beftemdl was. De Heere zal het weten en gy ook , gaf cromwel j hem ten antwoord, en terftond aan de bel trekkende kwamen 'er eenige foldaten binnen, welken hy bevalI om dien knaap terftond aan boord van de Vloot te> brengen. Maar zonderling is de Anecdote, die een ongenoemd1 Sehryver van hem verhaalt. „ Gedurende den tvd I » Ogt hy; dat het Parlement, in 1657 , cromwel , „ aanzette om de Kroon en den tytel van Koning aan „ te nemen, arbeidde Lord broghill, die federt den I tytel van Graaf van orery verkreeg, heimlyk aan 1 „ een huwelyk tusfehen Juffrouw francina, de jong-. " fte ?r0g!f-r yan ^en, ^rote^ > en Koning karel , „ den II, die destyds buiten 's Lands, als een balling. „ omzwierf. Het goed oogmerk van den Lord broo- . „ hill was om den wettigen erfgenaam van de kroon 1 „ te herftellen. Dees Lord, die een vertrouweling van » cromwel was, wist zelf hier op de toeftemming „ van Koning karel te verkrygen, die hem ten fterk-! „ ften verzogt de onderhandeling door te zetten. I ord „ broghill begon het werk met de Vrouw en Dogter „ van cromwel zyn ontwerp fmaaklyk te maken; ver„ volgens deed hy het gerugt van het vcorgeftelde „ huwelyk overal verfpreiden, ten einde den Protector t „ er te gemaklyker in te doen bewilligen. Kort daar„ na, op zekeren avond, zich met den Protector alleen b „ bevindende, en door hem gevraagd zynde, of bv niets L „ nieuws gehoord had ? zeide broghill : ja, ik heb k „ een zeer vreemde zaak gehoord, die evenwel te wen» ï „ fchen was dat waarheid mogt wezen. Wat is toch „ vroeg cromwel , die zaak , welke zoo vreemd is en \ „ te wenfehen was? Broghill, een tydlang gewei- l „ gerd hebbende het te zeggen , zeide hem einuelyk- [ „ men verzekert, dat gy uwe Dogter fkancina zult b „ uittrouwen aan karel , en hem, onder zekere voor- l „ waarden, op den troon herftellen. En wat zegt men \ „ van  betreklyk olivier cromwel. jci „ van dat nieuws? vroeg cromwel. Ydereen, her, nam broghill , is 'er verblyd over, en hoopt maar , ', dat het geen valsch gerugt zal wezen. En wat zoudt ay my raden ? zeide de Protector, onderwylen zyn 1 vertrouweling fterk aankykende , die hem ten antl woord gaf, dat hy, naar zyne gedagten, niets beter , doen konde , want dat dit huwelyk bem voor het „ vervolg tegen alle gevaarlyke ondernemingen m veils lisheid zoude ftellen. „ Cromwel fcheen, door dit gezegde , uitermaten „ getroffen te wezen, en na zeer fchielyk zyn kamer ,, verfcheidenmaal op en neder gewandeld te hebben , , verzogt hy eindelyk aan broghill , dat hy hem eens 1 de redenen wilde mededeelen , waarom hy hem zuIk "_ een raad gaf. Broghill bragt daar op den Protec' tor onder het oog, hoe weinig ftaat hy konde maken op de getrouwheid van zyne aanhangers , die men ? wist dat gereed waren om tegen hem op te ftaan en " hem te verlaten ; dat zyn toeftand niets minder dan & gelukkig was, dewyl hy afhing van eene menigte menfchen, die , om dezelfde reden , welke hen bet wogen had hem te verheffen , hem ten eenigen tyde " van zyn post zouden verftooten; dat, aan den ande" ren kant, karel, wien reeds zoo veele rampen be" iegend waren, om uit de ballingfchap en de onder" drukking, onder welke hy leefde, te geraken, waarfchynlyk alle de voorwaarden , die men van hem " wilde vorderen, zoude onderfchryven; dat hy, voor" al als zyne Dogter francina kinderen kreeg, als " Schoonvader van den Koning , op eene vreedzame " wvs een groot gezag zou kunnen oeffenen, en zich " buiten bereik bevinden van allen, die iets tegen hem " wilden ondernemen. Cromwel, deze redenen, met zeer veel oplettendheid, aangehoord hebbende, zweeg eenigen tyd ftil ; " doch toen opftaande , en met groote flappen door " zvn kamer gewandeld hebbende, zeide hy : Neen , H karel zou my den dood van zyn Vader nooit ver- " f/ï!or"d broghill deed egter nog alle mooglyke pogingen om in onderhandeling te geiaken, doch kon cromwel nimmer van zyne opgevatte vrees afbren- " gen, die federt aan allen , die hem over dat huwe- 2 Ivk onderhielden, ten antwoord gaf: dat het onmoog- X 3 »> v*  3°* byzonderheden „ lyk was, dat, indien karel op den troon gezet werd „ hy de beledigingen , die men hem aangedaan hadl, „ en den dood van zyn Vader, zoude vergeten en onse.. „ wroken laten. ° „ De Protector bleef dus onbeweeglyk, en het ont-. „ werp van den Graaf orery bleef deken, wat moeite: „ de Vrouw en Dogter van cromwel ook deden om i „ het ter uitvoer te brengen." Cromwel bragt den laatden tyd zynes levens in i wroeging en gedadige vrees voor zyne perfoonlyke vei- • hgh;id door. Pro vost baillie, die zich ten tyde van i OLivrERs dood in London bevond, fchryft: „ de Pro„ tector was voornemens om zyne kinderen te bezor-, „ gen, doch de dood overviel hem, eer hy een testa- ■ „ ment konde maken, en hy had nog maar even het „ vermogen om zyn wil mondelyk te kennen te ge„ ven , ui tegenwoordigheid van thurloe en good- ,, WIN. Cromwel ftierf eindelyk den 3 September 16*8 . na ruim vier ja aren den tytel van Protector gedragen te hebben. Na zyn dood geraakte alles in verwarring. Zyn Zoon richard , die hem in de waardigheid van Protector opvolgde , had daar toe noch verltand noch bekwaamheid, maar daarenboven was hy zeer zagt van aart, en had een afkeer van bloedvergieten; hy zou zich zeiven in zyne waardigheid nog hebben kunnen handhaven, indien hy had kunnen belluiten om vier hoofden van zyne tegenparty den hals te breken; doch hier toe wilde hy met verdaan. Hy ftond, zonder weerzin, het Protectoraat af, begaf zich op het land, om aldaa? als een vergeten burger te leven, en ftierf in den hoogen ouderdom van 90 jaren. 6 _ Het was niet te verwonderen, dat de Engelfche Natie zoo ras verzadigd was van alle de nieuwigheden van het Protectorfchap, met welk zy in het eerst zoo veel ophad : want het geheele gefchil tusfehen den Koning en het Parlement was ontdaan over eene belasting van tweemaal honderd duizend ponden Iterlings; doch cromwel bragt de Natie op eene vermeerderde koste var, twee millioenen jaarlyks, en vond, toen hy aan de Regering kwam, agtmaal honderd duizend non- 1 den gereed geld in de kas van het land, maar liet by zyn 1 ter ven die kas met een fchuld van twee miliiuenen en vyfhonderd duizend ponden bezwaard 'Na  betreklyk olivier cromwel. 303 Na vele partyfchappen en oneenigheden , waar door het Rvk op den oever van deszelfs ondergang gebragt was werd eindelyk het Koningfchap herfteld , en de Zoon van den onthalsden Koning, onder den naam,van kArel den II, tot den troon van Groot-Brittanje inge- r0nfschrvver der Anecdotes of fome dijiinguhhed Perrons zegt, dat het nog hedendaags eene oude overleveK in Schotland is f dat door een foopje brandewyn de herftelling van karel den II bewerkt werd. Hy verhaalt , dat de Generaal monk, die zich al tyd uiterTvl als een yverige Parlementsgezinde gedragen had, doch in Sn hart voor de Koninglyke Regering was, en die in Schotland het opperbevel over het Parlement - Leger voerde, van tyd tot tyd brieven en orders van het Parlement ontfing door een Staten -BoSe wehke daar door in Edinburg bekend was geworden Een Sergeant van den Generaal monk , op zekeren dag , doof die Stad gaande , ontmoette dien Bode aan wien hy vroeg , of hy brieven aan den General gebrS had? doch hier op ten antwoord gevende lat hi 'er geen voor den Generaal , maar wel een'voor den Gouverneur van het Kasteel gebragt had, SÏÏwekte dit by den Sergeant eenige agterdogt, die diaram den Bode in een kroeg bragt, daar hy hem een gfa, brandewyn fchonk, het welk door een tweede en derL gevolod werd; zoo dat de Bode dronken geworden zvnde de Sergeant daar door gelegenheid kreeg om hem den briefte ontfutfelen , welken hy terftond h? deT Generaal bragt. Monk , dezen brief geopend hebbende , vond daar in eene order aan den Gouverneooenue ,, vu' h gevangen te nemen en s;;h mi: c^LdS^ Wt Snlvk de ugrgekregen van zyne heimlyke denkfchynlyk de iufat g * g die ordef met ter KJoer gebragt werd,maar ÏÏoeg terftond met zyn fller naar Engeland op weg, alwaar hy bewerkte, dafhet oudT Parlement ontbonden, en een nieuw, meest uit Koningsgezinden beftaande beroepen, werd het welk vervolgens Koning kare- op den troon riep, en dus werd monk de herfteller der Koninglyke waardigheid. X 4 uit-  $°4 UITTREKZEL EENER REIZE UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM' DE WERELD IN DE JAAREN MDCCLXXXV, MOCHT VYYUr MDCCLXXXVII EN^MDCCLS%^^ J- F. G. DE LA rCROTJSE. UlTGEGEEVEN VOLGENS BESLUIT DER NATIONAALE viii-x UKN 22 VAN GRASMAAND I7QI , DOOR M. L, A. MILLET - MUREAU. (Vervolg van bl, 251.) Tn Pon de Franpais zyn de Honden de ééniee DJ*, i ren , met welke de Inwoonders eenige gemefnfchaï 5 SSSTff ^rhrdsn- Drie ofvg tref m S er aoorgaans m elke hut aan. Deeze Hnndpn ™« ïveiBUFFONge,y7PM ffieest°P de" ^phSe^HSd flLn een ;pi„?f,dfam, b,affen deeze bonden , maar j- J' y zyn 20 Wlld en w°est, dat zv tot ander* De tt re/eö^ t0< befcI^e Volken. * van ooren "e'? neuf ThanLn^3?^6"^^ ^edt' £v?t? "ten dien eTnde" g? t0t het ^vlelch "oeaf" fefen^beÖn met £ ™"e ^ fs hunne grootfte ^^^^,4^ voor dezelve i/a£e'n n X hh,f?°n1 W°!f Ebbende; a-gt, maar niet S dfefte lt f 7-, een Hond in den en levert eeTfytiVonfKVS^"? is  RONDSOM DE WERELD. 3°5 voor de hoofden der Familien. De fchouders zyn enkei bedekt met een beestenhuid; het overige des lyfc is volftrekt naakt, uitgenomen het hoofd, doorgaans bedekt met een kleinen hoed, niet onaartig van ftroo gevlogten; doch zomtyds zetten zy op het hoofd tweehoornige bonetten van arendsvederen, en zelfs geheele beerenkoppen , binnen welke een houten hoofddekzel zit 'Er is eene groote verfcheidenheid in deeze hoofdcieraaden; dan hun voornaame doel in alle dezelve fchynt te weezen om zich verfchriklyk te maaken, misfehien om hunnen vyanden ontzag in te boezemen. Eenige Indiaanen hadden geheele voorfchooten van Ottervellen, en de doorgaande kleeding van een groot Opperhoofd was een fchort van een getaande Elandshuid , geboord met een franje , zamengefteld uit beestenhoeven en vogelbekken , welke, wanneer zy danfen, het geluid van eene foort van bellen nabootst. Die zelfde foort van kleeding is zeer wel bekend onder de Wilden van Canada en de andere Volken , die de Oostlykfte deelen van America bewoonen. Nimmer zag ik eenig tatooneerzel dan op de armen van eenige weinige Vrouwen , die eene gewoonte hebber aangenomen, welke haar allerafzigtigst maakt, en die ik naauwlyks zou hebben kunnen gelooven dat beftondt, was ik 'er geen ooggetuige van geweest. Alle Vrouwen, zonder uitzondering, hebben de onderlip tot den wortel van het tandvleesch , ter geheele wvdte van den mond, opgefneeden : zy draagen eene foort van houten bal , die tegen het tandvleesch aan rust, welke aan deeze gefpleeten onderlip ten fteunzel dient, derwyze dat het benedengedeelte van den mond tusfehen de twee of drie duimen uitfteekt. Dit is een der wanfchiklykfte modes, welke de wereld ergens oplevert. De Jonge-dogters hebben alleen een naaide door de benedenlip fteeken; het draagen van het bovengemelde andere mondcieraad, zo als hit hier befchouwd wordt, is alleen het voorregt van getrouwde Vrouwen. Wy haalden deeze, eene enkele keer, over, om dit cieraad af te leggen , waar toe zy noode bewilligden ; zy betoonden zich hier over zo verlegen, en maakten dezelfde gebaaren, als eene Europifche Vrouw, wanneer men de borst ontbloot. De onderlip viel by dit wegneemen op de kin neder, en die vertooning was niet bevalhger dan de voorgaande. _ X 5 Des-  3P6 UITTREKZEL EENER REIZE Deeze Vrouwen, in de daad de afzigtigfte en walchlyktte op den geheelen aardbodem , bedekt met Hinkende beestenhuiden , dikwyls onbereid om 't lyf geflaagen, konden egter den lust der omhelzinge by zommigen opwekken ; daar aan te voldoen, hadt niet weinig moeite in. By den aanvange gaven zy veel tegenzins, en door hunne gesten te kennen, dat zy gevaar van haar leeven liepen; doch, door gefchenken overgehaald , hadden zy 'er niet tegen , dat de Zon getuige was van dit hun bedryf, en weigerden volftrekt, zich in eenig houtgewas te gaan verfchuilen. Ik moet hier by aanmerken , dat de Zon ongetwyfeld de Godheid deezes Volks is; veelmaalen Horten zy voor dezelve hunne gebeden uit; doch ik beipeurde geen Tempels , geen Priesters, noch eenigen voetftap van gezetten openbaaren Eerdienst. De lyfsgeftalte deezer Indiaanen komt de onze zeer naby. Hunne gelaatstrekken zyn zeer onderfcheiden, en geeven geen byzonder chararïer te kennen , dan alleen in de uitdrukking hunner oogen , die nimmer een enkelen Oraal van gevoelige tederheid uitgeeven. De kleur van hun vel is zeer donker, ontftaande uit het geduurig blootgelleld weezen aan de lugt; de Kinderen zyn , by de geboorte , zo blank als de onze. Hun baard is minder zwaar dan die der Europeaanen ; dan egter genoegzaam, om allen mogelyken twyfel, dat zy een baard hebben, te verbannen. Het begrip, dat de Americaanfche Indiaanen baardloos zouden weezen, is eene al te ligt aan- en overgenomene dwaaling. Ik heb gebooren Indiaanen gezien van Nieuw Engeland , Canada, Acadia en Hudfons - Baay , en onder die verfchillende Volken verfcheide Mannen met baarden aangetroffen; 't geen my doet denken, dat de baardloozen, die wy ook aantroffen, de gewoonte hadden om den baard met wortel en al uit te trekken. Hun lichaamsgeftel is zwak ; ik geloof, dat de minst fterke onder onze Matroozen , in het worftelen, den fterkften Indiaan zou hebben kunnen meester worden. Eenigen zag ik 'er, wier gezwollen dyen tekens opleverden, als of zy aan de Scorbut onderheevig waren; doch hun tandvleesch was in zeer goeden ftaat. Ik twyfel egter zeer , of zy wel tot eenen hoogen ouderdom opklimmen, ik zag maar ééne enkele Vrouw, die zestig jaaren fcheen bereikt te hebben. Zy genoot geen voorregt hoe-  RONDSOM DE WERELD. 3°7 hoegenaamd, en moest met andere van haare Sexe ar- ^,ffKf.rde üite. vL het binS^Safcïï^i&S. SNoordlyklle deelen van Amc rica' ^ • ™n van de andere Indiaanen onder- l^AÖ.' Zy™>>k»Tan -Ik? lyn een viseh£Lf™ i werpen die in 't water ; van elke Cablaas vast, en »r vvftien yntn W- wan- ne^TPvlschyaKtW. K«& de'blaas in beweeging8, en de Canoe vaart 'er heen: twee man  308 UITTREKZEL EENER REIZE kunnen, in deezer voege, twaalf of vyftien lvnen 0D. JoSn'o " m°dte deZdVe in handen * • Bfez^If3^iaa^n hebben grooter vordering gemaakt ir. de Kunften dan in de Zeden ; zy zyn verder in vlytbetoon, dan de Inwoonders van de Zuid zee Eilanden. Ik zonder hier egter den Landbouw uit, die door den mensch tot t'huisblyven te verpligten tot verzekering van zyn beftaan, en hem te vervullen met eene vrees van het land, door hem bearbeid, verwoestte zien, misfehien het beste middel is om zyne zeden te verzagten, en hem gefchikt voor de gezellige zameS wooning te .maaken. ° ^wen De Amerkaanen van Port de Francais weeten vzer te {belten, koper te fineeden, het bak van verfcheSenerlei dieren te fpmnen, en, door behulp van de naald, met dit gaaren een weefzel te maaken , gelvk aan onze tapyten : zy mengen in dit weefzel fmalle ftreepen van Otterhuiden, 't welk aan hunne man het voorkomen geeft van de fynfte zyden gewerkte ftoffe. In geen oord der wereld kunnen hoeden en mandjes van net met meer kunsts gevlogten worden ;"ymli S ïrrJu \Q}e™£™ «Pi ook weeten zy dSlyk goede afbeeldzels van menfchen en dieren uit hout en rteen te maaken. Zy leggen doozen met parlemoer m, en geeven 'er eene bevallige gedaante aanfzv vervaardigen ook cieraaden van ferpentenfteen , waar aan zy de gladheid van marmer weeten te geeven De aanvallende en verdeedigende Wapens d'er Bewooneren van Port de Francais*'zyn de Dolk , reeds befchreeven, een werpfpiets van hout, aan 't einde gehard in het vuur, of met een yzeren punt, naar den minderen of meerderen rykdom des eigenaars; en, eindelyk, boog (*) Zy «aagen zeer wel in hunne Visfcherv, w»lke zy voortzetten op eene zonderlinge wyze. Zy aazen hunne hoeken met eene foort van vischj die rat den grond hebbent de laaten zakken maaken zy een blaas, als een boelvZ aan t einde van de lyn; oordeelen zy één blaas nier eenoezaam , zy voegen 'er een tweede by. Deeze lynen zyn zeer fterk gemaakt van zenuwen van beesten. Eén man «s le noegzaam om bet oog te houden op vyf of zes van deeze boeijen, enz. Dixon's Fijage. (Franfche Uitgeever )  rondsom de wereld. 305 boog en pylen, welke punten van koper hebben: niets bvzonder merkwaardigs hebben deeze boogen, en zyn dezelve Qp verre na zo fterk niet als die van veele andere Volken, , „ . . Ik vond onder de fnuisteryen deezes Volks ftukjes ceel Amber ; doch ik weet niet te zeggen of dit een voortbrengzel huns lands is, dan of zy het, even als het yzer, van het oude Vasteland ontvangen hebben, door hunne zydelingfche gemeenfchap met de Rusfen. Reeds heb ik vermeld, dat*'er zeven groote Canoes aan den ingang van de haven op ftrand lagen: deeze Canoes waren vier-en-dertig voeten lang, vier voeten breed en zes voeten diep. Deeze afmeetingen maakten dezelve zeer gefchikt om lange tochten te doen. Dezelve waren met Zee-honden huiden overtrokken , naar de wyze der Exquimaux; 't welk ons deedt denken, dat Port de Franfais als een Stapelplaats was aan te merken, alleen bewoond geduurende den vischtyd. Het dagt ons mogelyk , dat de Exquimaux uit de nabuurfchap van de S/iumagin-Eitenden , en van het Schiereiland door Capitein cook ontdekt, hunnen handel zo verre als dit gedeelte van America uitbreidden; dat zy hier yzer en andere goederen bragten, en teffens, met voordeel voor zichzelven, Ottervellen medenamen, welke zv met allen vlyt overal opfpeuren. Het maakzel en de gedaante van de daar fchipbreuk geleden hebbende Canoes, en de groote menigte van Huiden, welke wy inhandelden, en die hier zou kunnen worden opgedaan, om ze aan vreemdelingen te verkoopen, fchynen deeze gisflüg te onderfteunen, welke ik egter niet zou waagen , ware het niet, dat dezelve ftrekte , om, beter dan eenige andere, den oorfprong te ontvouwen, hoe het bykome, dat zy hier in 't bezit waren van yzer en andere Europifche koopwaaren. In 't voorbygaan heb ik iets gezegd van deezer Indiaanen gezetheid op het fpeelen ; het Spel, waar aan zv zich met de grootfte greetigheid overgeeven, is een volftrekt Dobbelipel. Zy hebben dertig houten ftukies, elk onderfcheiden gemerkt, gelyk onze dobbelfteenen; van deeze verbergen zy 'er zeven. Elk fpeelt op zyne beurt; en hy, wiens worp het naast komt aan het getal op de zeven verborgen ftukjes gemerkt, is de winner van den prys, om welken men dobbelt ; deeze beftaat doorgaans in een ftuk Yzers of een Byl. On-  310 UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD. der dit fpeelen zyn zy ernftig , tot het droefgeestige toe. Nogthans heb ik hun by andere gelegenheden hooren zingen. Wanneer het Opperhoofd by my aan boord kwam om een bezoek af te leggen , roeide hy doorgaans zingende rondsom het fchip ; de armen , ten teken :.van Vriendfchap , kruislings houdende. Aan boord komende, fpeelde hy eene Pantomime, die uitkwam op het vertoonen van een ftryd , op eene ver- rasfing, of den dood. Het Gezang , 't welk die Pantomime voorging, was aangenaam en redelyk in den toon. (Het Vervolg ter eerstkomende gelegenheid?) AANMERKINGEN, OVER HET GEBRUIK DER BOEKEN, TEN DIENSTE DER LETTEROEFENENDE JONGELINGSCHAP. (Ontleend uit Dr. campbfll's Lectures on Ecckfiaftical Hiftory.) ,, Ccrioon de volgende Aanmerkingen meer byzonder „ O ingerigt zyn tot de zodanigen , die zich op de „ Godgeleerdheid toeleggen, en deezen onder onze Lee„ zers daar van dus byzonder gebruik kunnen maaken, „ hebben zy eene wyder ftrekking, en kunnen door al„ len, die zich op eenig vak van Letteroefeningen toe,, leggen , met nuttigheid geleezen en met vrugt ge„ bruikt worden." * •* * * Het is myn oogmerk, noch ten .aanziene van dit vak der Godgeleerdheid , de Kerklyke Gefchiedenis, noch ten opzigte van eenig ander, u het leezen eener groote menigte van Boeken aan te pryzen. Niets valt gemaklyker voor eenen, die Lesfen geeft in deeze Weetenfchap, dan den Studenten eene breede lyst op te gee« ven van Schryvers, die, met meer of minder roems, verfcheide deelen daar van bearbeid hebben. Een half uur zou genoegzaam weezen om u de Tytels op te geeven van meer Boeken , dan in uw geheelen leeftyd zouden kunnen worden doorgeleezen. Verfcheide. redenen  AANMERK. OVER HET GEBRUIK DER BOEKEN. 3IX nen doen zich op, welke my beweegen eer fpaarzaara ^ifde^rfteplSS'. is 'er in het opgeeven van een lanee lvst van Boeken en Schryvers, in Boek by Boek te voegen, Foliant op Foliant te napelen, iets affchrikkends, en den jongen Leerling ontmoedigends. Het werk doet zich in eene onuitoogelyke uitgertrektheid op, de zwaarigheden fchynen onoverkomelyk. Het werk, dat hy tl doen heeft , de zwaarigheden , welke ?iy moet te boven komen, doen zich, in volle «ootte , aan zyn oog op. Dit gebeurt op een tyd, f er hv zo veel gevoels heeft van de aantrekkelykheden "er weetenfcbap, dat hy 'er hartlyk toe gezind is , en bezield met het voorneemen om het werk door te ■Sten, ondanks alle moeilykheden, weke hem voorkomen, en in weerwil van alle hinderpaalen , welke hem °ntHeteaeleide der natuur te volgen, is, in dit opzigt, ver beter De natuur bedekt de eerfte zwaangheid met een fcherm, waar door de tweede aan het oog ont, Solken wordt ;'de tweede vindt zich op deze fde wyze bemanteld, eer wy een derde on» « ^ gaat, op dezelfde wyze, voort. By het overtrekken van ten bergreeks, als de Alpen of de Pyreneen ,.denkt de reiziger, by het naderen van eiken bergtop, dat deeze de hoogfte is; en niet voor dat hy denzelven beKlommen heft, wordt hy gewaar, dat hy nog hooger te klmimen hebbe. Dit zal hem herhaalde keeren weLvaa" Nu ligt 'er dat voordeel in deeze trapswyze ' oSg van het werk, 't geen ons te doen ftaat, dat i de tvd , welken hy aireede befteed , dat de zwaarigheden , welke hy reeds overwonnen heeft, de dringend. £ redenen opleeveren, om dien tyd en arbeid niet vrugüoos te koste gelegd te hebben, door als dan verSn a°rbdd te ftafken! Hoe verder hy vordert,hoe ; meer sewigts deeze redenen krygen. En in deezer voege laf iemand, door het behulp van aangroeiende» Tvef en volftandigheid, met eere en voordeel zegevieïend afkomen van eene onderneeming, welke hy, waren alle de zwaarigheden in den aanvange hem voor oogen gekomen, nooit zou hebben aangevangen. lenweede rede voor deeze myne hande wyze beftaat in de groote verfcheidenheid van Studiën, waar £Tüi^Godleïerde"ncodzaaklyk eenige bedreevented  511 AANMERKINGEN moet bezitten. Geen deezer kan, zonder dat hv fchade aan zyne agtmg lyde, zonder nuttigheid te derven, door hem verwaarloosd worden. Hoe grooter nu dè verfcheidenheid der Onderwerpen is in deeze Letteroefemng, des te meer moet het onderzoek in elk derzelven vereenvoudigd worden , ten einde de Kweekeling niet in verwarring kome , of zich zeiven verlieze in eene lastige overmaate van bezigheid , noch zich dermaate bepaale aan éen vak der hem noodige weetenfchappen, dat zulks al den tyd wegneeme, welken hy noodzaaklyk aan andere vakken moet wyden. Hy moet gebragt worden m elk gedeelte van dit wyduitgeftrekte land; de hoofdwegen moeten hem worden aangeweezen; eene volkomene kennis van elk derzelven is het werk van tyd, en de vrugt van zyn eigen vlytbetoon en onvermoeiden arbeid. Of, om onverbloemd te fpreeken, hy moet van elk byzonder Artykel zyner uitgebreide Letteroefeningen , in dien leeftyd, eenige algemeene denkbeelden opdoen: eene uitgebreide kennis daar van te verkrygen, is veeleer het werk van 's Menfchen leeven, dan van de weinige jaaren, in de oefenplaatzen der Geleerdheid gelleeten. In deeze, eelvk ook in andere Kunften en Weetenfchappen , wordt op de Hoogefchoolen alleen de grondflag gelegd, en de wyze van bouwen aangeweezen. De Student mag vervolgens het gebouw zo hoog optrekken als zynl neiging en bekwaamheden toelaaten. Nu is het mvn oogmerk, hier een breeden grondflag te leggen, waar op, met den tyd, een grootsch gebouw kan gevestigd worden fchoon ik flegts weinig zal vorderen, in het optrekken der muuren, 't geen op een klein bellek niet wel zou flaagen , dewyl, in dit geval, het gebouw, hoe hoog ook opgetrokken, uit hoofde van de^ engheid des befteks, gering en ongemaklyk zyn Ik voer nog eene derde rede aan , waarom ik mvne Leerlingen met verveel met hun eene groote verfcheidenheid van Boeken aan te pryzen. Jonge lieden vervallen maar al te gereed tot het-denkbeeld, dat leezen en leeren t zelfde is , en dat een man , naar gelange hy meer geleezen heeft, ook des te geleerder is Min kan geen grooter misvatting begaan. Voedzel is noodzaaklyk tot hchaamsonderhoud, en, zonder een gepast aandeel van t zelve, kunnen wy noch gezondheid genie-  over het gebruik oer boeken. 3^3 nieten, noch fterkte behouden. Dan wy zouden den man niet voor welberaaden aanzien, die hier uit afleidde dat een mensch, naar maate hy meerder at, ook de» te gezonder en fterker moest weezen. De ondervinding leert ons, in tegendeel, dat, wanneer men zekere maate te buiten gaat, die lichaamsvolkomenheden, ge- zondhe d en lterkte, verzwak wuiuu, «w. — middelen, die, met maatigheid gebruikt, dezelve zou- den in ftand genoucien en vcimccmuu ^uw*. Dit zelfde gaat volkomen door, ten aanziene van het kezen 't geen voedzel aan de ziel yerfchaft. Het geheugen kan overlaaden worden in dit geval, gelyk de maag in het andere. Wanneer wy m beide te veel en mee? neemen dan wy kunnen verteeren, kan het nooit tpn nutte gedven. men neen vuwutuuu. g",.wU Ske helüoms librorum, zulke Boekverflmders, die veel gelvkheids hadden met de Koenen m koning phaveei gciyiviiv-iuo npdaane Koenen hao s gezigte, uic, u- —-— --- -■>- Jpgeëeten te hebben, even mager en ongedaan 3er uityjien als voorheen. . , 't Is, in de daad, noodzaaklyk, dat wy leezen; ras ar het is des°elYks noodzaaklyk, doch veel bezvvaarlyker, dat wv ons gewennen te denken. Vastbepaalde tyden ■mo-ten wy houden voor beide deeze verngtingen; dan S° het iLtfte moeten wy in >i byzonder onze beste wwiniren veelvuldige maaien inrichten. Ten deezen 5XwSik>2. beter hulpmiddel, dan dat wy ons m de noodzaaklykheid brengen, om , fomtyds in getprekken fbmtyds in gefchrifte, onze gevoelens uit te drukken over de onderwerpen, waar van wy geleezen hebben. Het gebruik , 't geen de Student maakt van het ^edzel der ziele, heeft veel overeenkomsts met het ï?n herkaauwende dieren van het genuttigd voedzel liaakem Zy werpen het weder op, en hebben 'er ten Sen maale genot van, met meer voordeels dan de S- refze. Gelykt deezen in die byzonderheid; herSwt memgnraalen, wat gy leerzaams hebt aange- tI0Ee!é vierde en laatfte rede, wélke ik hier heb by te brengen , komt hier op neder. Wanneer een groot aanS Boeken, ten aanziene van elk hoofdonderwerp, wordt voorgefteld en aangepreezen , vindt de Student hTmoeilyk, zal ik niet zeggen, maar onmogelyk , die alle ï verkrygen, of zelfs een goed aantal van dezelve meng. iöoo. no. 7- * ö  3H AANMERK. OVER HET GEBRUIK DER BOEKEN.\ raagtig te worden. Vrugtlooze poogingen , meniemai herhaald , blusfchen de frootfte driff metden fjïuï en een gedeelte van onze taak onuitvoerbaar vindend he len wy zeer natuurlyk over , om ten aanziene v* het geheel onbezorgd te worden. Eenige weinige o( derngtingen , itipt gevolgd, brengen meer toe tot onr, vordering, dan een veel grooter aantal, weinig ter har: mejuffrouw mango. Een Charatïer (*). Mejuffrouw mango ftamde af van een aanzientyk Kruid nier m Londen, die, een aantal Dogters hebbende, h raadzaam en voordeelig keurde , de fchoonfte , maar t yens m den huize de ongemaslykfte , na Bengale te zt den , op den kans af om daar een ryk Huwelyk te doen. In Bengale gekomen, hadt zy bet geluk van te behaagt aan de oogen van den Heer ma-i\go , korten tyd naa dat de. ze een grooten fchat gewonnen hadt, door het dryven eer zeer gelukkigen handels. Aanhoudend waren zyne bezoeke by.de jeugdige Londenfche Schoone. Hy deedt haar de groo Ite aanbiedingen, en koesterde eene geruime wyl de vuur» noope, om in zyne wenfehen , te haarer verkryginge , i flaagen , zonder eene Huwelyksverbintenisfe aan te gaai Dan zy, eener lesfe der Ondervinding, voor dat zy Londt verbet, gedagtig, verwierp alle voorflagen , boe fchitteren en aanlokkerd ook, welke buiten de daadlyke Egtverbintenisl omliepen. De Heer mango , naa een harden tweeftryd dooi geftaan te hebben tusfehen Voorzigtigbeid cn Drift, liet d laatfte de overwinning wegdraagen, en hy trouwde de jong juftrouw figgs. De Heer mango behoorde tot dat talryk genacht van men fchen , die een zeer groot belang ftellen in alles , wat te: hunnen eigen gemak ürekt, en zich luttel of geheel niet be kreunen aan 't geen het leevensgeluk van anderen bevordert Schooi (*) Otitleewd uit mordaunt, een nieuwlings in Engeland uitsekomei R'.man , gefchreeven door john moore. M. D. in ons Land zo voor deeltg beHsjgd door zyne ltejih„uwa? der Maatjïhappy cn Zeden i, F;a.kryk, Zwiztrlar.d, ümtuhland en ItaUt bi j. yntema in 17J tótgfgeeveo; en in >7oi voor de tweede ina'j] gedrukt. Dooi M «11 uie, in twee Dceltn, by ke we». :yn/euA en z<,on, thans liu licht ztpi ; al, mede door zyn Dagvtrlwal van hel gebeurde in FranA ryi., van het be:;m van Juqaslus tol hel midden yan December 1702. Ti Haarlem, by a. looïjes, fz. 1703. ' . *'  mejuffrouw mango. 315 Schoon lieden van deazen ftempel geenzins fchaars te vinden zvn bezat de Heer mak co deeze geaartheid in eene meer dan itewoone maate. By hem ontftondt dezelve egter niet, gelyk bv veele anderen, uit eene gezette wreedheid van aart, maar enkel uit eene ongevoeligheid van inborst, welke hem belet'e om ooit te denken over de aandoeningen van iemand, dan die van zichzelven. In de Oost-Indiën, waar Lieden van zyn' ftaat en middelen in palanquinen reizen, en flaaven hebben om de vliegen van zich af te weeren, wanneer zy te llaanen liegen , en fteeds omftuwd zyn door eene menigte van afhangelingen, die op hunne wenken vliegen, kan deeze foort van Zelfvoldoening, en Vergetelheid van anderen tot eene veel hooger maate worden opgevoerd dan ra Engeland, zonder eenigzins in 't oog te loopen, of eenigen aanftoot te T^n'Sat Huisvrouwe was de Heer mango de les verfchuldiad welke hem leerde, dat ook een ander Perfoon in zyn Gezin , behalven by zelve, een wil hadt; en dat het tot de Tust zyns leevens veel zou toebrengen, den wil van die Perfoon, in ftede van zyn eigen, te volgen. Deeze taak volvoerde zy, zonder eenig behulp van vernuft, en zonder eeni$e bekwaamheid, hoe genaamd, dan alleen van doordryven ; want in alle andere opzigten was zy eene zwakke Vrouw. 7v ftelde het zich ten.onveranderlyken regel, om, met eene irer aflaatende volharding , aan te dringen op alles wat zy zich hadt voorgefteld, tot dat zy het verkreeg. Door deezen eenvoudiger» regel beftendig aan te kleeven, Haagde zy, nu eens vroeger, dan eens laater, in alle haare maatregelen: want "welk punt zal een Man niet liever opgeeven, dan ai le dagen dezelfde verveelende maar te hooren roeren. Naa dat Mejuffrouw mango het groot oogmerk haarer Reize na de Oost-Indiën bereikt hadt, was haar bepaald doel, om haaren Man tot het wederkeeren na Engeland over te haaien ■ het kwam haar veel aangenaamer en ftreelender voor, daar te leeven, in den pragtigen ftaat, waar van haare verbeelding de heerlykfte tooneelen fchilderde, dan in het genot van •diefde Oosterfche weelde en overvloed, thans ten haaren bevdle traande De Heer mango bragt haar onder 't ooge, dat de ftaat zyner zaaken volftrekt vorderde, met zyn Ge- " zin nog dat jaar in de Oost-Indiën te blyven.' Zy, beweerde, in tegendeel, „ dat hec beter voor hem en , zyn Gezin zou weezen , zo fpoedig mogelyk, en nog m " het taifoen wanneer zy het voorftel deedt, na Engeland weder te keeren." Zy herhaalde dit eiken dag , eu op elk uur eene maand lang Zy won het, door dit lastig aanhouden, en het Gezin ging daar op fcheep. Un de Reis na Engeland was Mejuffrouw mango fteeds opseruimd en vrolyk, zelf* wanneer het flegt weer was; terwyl • y 2 naar  3IÖ MEJUFFROUW MANGO. haar Egtgenoot klaagde, zelfs by het fchoonüe weêr. Kon ten tyd voor dat zy te Portsmouth kwamen, beleedt hy aan een zyner Reisgenooten , dat het laatfte Contracï, doo.c hem geflooten , het ongelukkigfte was , 't geen hy imml floor. De Heer mango kende in Londen naauwlyks eenig mensch i en hy vondt zich niet zeer getrokken by de Familie zyne* Vrouwe. Mynheer en Mejuffrouw mango vonden zich zel.-l den byeen, en hy fcheen eenigen tyd naa de aankomst iui Engeland droefgeestig; wanneer zyne Eqtgenoote hem egtet vroeg, hoe hem het leeven te Londen aanftondt, gaf hy tem antwoord, „ dat hy, over 't geheel genomen, net betet „ vondt dan aan boord van een fchip." Door gewoonte werd het leeven te Londen hem min on-i geval hg; en daar hy zich weinig met zvne Egfgenoote op.) hieldt, en eene menigte nieuwe kennisfen'opgedaan hadt,wiet gezellchap hem behaagde, bekwam hy allengskens van zyn» naargeestigheid. Dan zyne Eg'genoote opende hem welhaast een nieuwe bron van kwelling, die tot het einde zyns lee* vens duurde. De Doopnaam van den Heer mango was jeremtas. Nog; een Schoolknaap zynde, hadden zyne fchoolmakkers hem, uit; eene grillige opvatting , als zy hem wilden plaagen, Sir te■Remias geheeten. Niets maakte hem boozer, en hy behieldt, zints dien tyd, altoos een afkeer van dien Naam. Nimmeri fchreef hy jeremias, maar beftendig j. mango. Lieden, met'l welken hy briefwisfeling hieldt, hadt hy verzogt, de brieven) aan hem, even gelyk hy zyn naam tekende, te fchryven. Ontving hy 'er een, waar op jekemias voluit te leezen ftondt,,' zulks bragt hem, voor een geheelen dag, van zyn ftreek. Zeer ongelukkig voor onzen mango , was een Egtgenoot j( yan een der Kennisfen zyner Huisvrouwe Schildknaap fewor- J den; en diens Egtgenoote, gevolgelyk , van Mejuffrouw lotion, Lady lotion geworden. Dit ftrekte tot groot» zielskwelling van Memffrouw mango, die zich boven haare Vriendin verheeven waande, om dat haar Man ryker was, en de- ' wyl zy, ^ gelyk zy beweerde, van een ouder en astenswaardi- i ger Famuie van Kruideniers aftrainde, dan de andere op kon i boogen. ^ De Heer mango 1 op zekeren dag , in een vrolyker hu- I meur dan gewoonlyk t'huis gekomen om te eeten voerde I zyne vrouw hem, naa eenige andere woordwi'feling ta » gemoete, „ Dat zyne Vrienden zich verwonderden dat ji hy er geen werk van maakte om Schildknaap te worden " • Op het hooren van dien voorflag, werd de Heer mango 1 doodbleek; het klamme zweet brak hèm uit. Hy b Schoon ik menigmaal hoor van Vrouwen, die haare Manl' nen lastig vallen om zich tot Schildknaap te laaten bevorf deren is die vervloekte gril nooit by myne Vrouw opgei" komen; en ik hoop halletjes uit deeze wereld te flippen, s!' zonder gebrandmerkt te worden met den fchriklyken naam ;,, van Sir jeremias." f Dewyl dit de gevoelens van den Heer Mango waren, valt ihet gereedlyk te bevroeden, hoe zeer hy zich getroffen voelde over dit voorftel zyner Wederhelft. Hy gaf 'er geen onimiddelyk antwoord op; eene flaauwe hoop voedende, dat het leen fchielyk opgekomen denkbeeld was, 't welk weder zou éverdwynen, zonder ooit weder te keeren. Maar, toen ^Mejuffrouw mango haar voorftel herhaalde, bragt hy haar .■met alle bedaardheid onder 't ooge, den gruwzaamen afkeer, iiwelken hy gevoelde, op het denkbeeld, dat hy den by hem zo zeer gehaaten naam van Sir jeremias zou moeten voeren; "dat deeze htm, dag aan dag, met zielsverdriet zou in de • ooren klinken: hy verzogt haar op het einftigfte-, te willen «afzien van een plan , 't geen hem aan zo groot eene kwelllina alle de overige dagen zyns leevens , zou blootftellen. I Hier op gaf Mejuffrouw mango hem te verftaan, dat hy igroot ongelyk hadt, in zulk eenen wederzin te bctoonen van ■den naam van jeremias; dat, fchoon die naam geen Ko«tninglyke naam was , gelyk die van david , salomo , of je; roboam . en anderen, het nogchahj een naam was, uit de }Heilige Schrift ontleend, zo wel als de gemelde, en de naam ;van een groot Propheet; dat, fchoon de Franfche Omwenteling den naam der Koningen verminderd hadt, en die der Propheeten vermeerderd , nogthans een groot Propheet eene : zo groote zeldzaamheid was als een groot Koning, en binnen kort, misfehien , giooter zou weezen,* dat de benaaming van : Sir jeremias ten minften zo eerwaardig was als die van Sir, , welk een Naam men 'er ook byvofgde. Zy voegde, - ten naderen aandrange , 'er by , dat elk Mensch van eenig i fatzoenlyk bedrvf in Londen , die de helft hadt byeenge: fchraapt van 't "geen hy bezat , zich bevlytigde om Schild/ knaap of Baronet te worden; dat een van beiden haar om 't ev-n was, en het hem, daar hy geen kinderen hadt, ook het> Y 3 zelf*  I 318 mejuffrouw mango. zelfde moest weezen; maar dat hy onvermydelyk het een of il ander moest worden. De Heer mango kende zyne Huisvrouwe te wel, en haare e ni.:t loslaatende geaartheid, als zy eens haaren zin op iets ge-fteld hadt, om de mintte hoope te voeden, dat hy, naa deeze a eens zo ftellig gedaane verklaaring, haar zou beweegen om 1 van deeze grilligheid af te zien. Hy wist, dat dezelfde voor- • dragt in hartiger bewoordingen by hem zou gedaan worden i: onder het ontbyt, by het middageeten, by het avondmaal, , dat hy het in 't bedde zou moeten hooren, tot dat zy het : ftuk gewonnen hadt. Best oordeelde hy, derhalven. dit niet : langer te betwisten; maar, van den nood eene deugd maa- >' kende, vervoegde hy zich by eenen Vriend, die ten Hovch eenigen invloed hadt: kort daar op werd hy Schildknaap, en werd. tot zyne groote kwelling, Sir jeremias geheeten , en zyne Vrouw kreeg, te haarer groote voldoening, den naam van Lady mango. Naa deeze naamsverandering, gaf Lady mango pragtiger onthaalen, dan ooit voorheen: zy noodigde op dezelve ade haare kennisfen, die fmaak in Oost- en JVest-Indifche grootheid vonden. Zy praalde op de Asfemblees, met goud en juweelen vercierd, gelyk de Koningin van Scheba op een Boerenkermis; en het mist nimmer, dat zy zulk eene menigte noo- digt, dat het (likkend vol is. lk was op een dier partyen tegenwoordig by zeer heet weder; veele van de JufFerfch;ip vielen in flaauwte. Eene zeer zwaarlyvige Dame, in 't zware gekleed, met een bos witte pluimen op 't hoofd, kwam ten oogenblikke dier bezwyming binnen treeden. De Heer travers , die by my ftondt, zeide: „ Dank zy den Hemel l „ daar komt een lykkoets om de lyken weg te haaien." Maar de ongelukkige Heer mango overleefde den naam van I Sir jeremias niet lang. Deeze ftrekte hem ten geftaagen I hartzeer; ontzetting was op zyn gelaat te leezen, zo dikwyls bj zich Sir jeremias hoorde noemen. Hy nam zigtbaar af, I en ftierf niet lang naa dat hy de eere van Schildknaap gedraal I gen hadt. Schoon dit zyn lot, verfcheide weeken vóór dac het daar 1! was, zigtbaar te ontdekken ware, wilde zyne Egtgenoote nooit II erkennen, dat hy in eenig dreigend gevaar verkeerde. Zy ver- ' anderde niets in haare woelige leevenswyze. Zy vermeldde aan haar gezelfchap, dat hy genoegen fchiep in elk rondsom hein , ▼rolyk te zien. Maar, wanneer zy berigt ontving, dat hasr Man weezenlyk geftorven was , betoonde zy deswegen de uiterfte verbaasdheid en diepfte rouwe; hy was, in haar oog te midden van de volmaaktlte gezondheid, door een toeval vaa beroerte weggerukt. Haare droefheid egter werd daad'yk, toen 's overleden Mans laatfte wil aan den dag kwam. Zy wist, dat hy een Testament,  mejuffrouw MANGO. _ 310 ment gemaakt hadt , by welk hy haar eene groote fomme Gelds befprak; maar zy was onkundig, dat hy, laater, een an. der hadt doen opftellen, het eerfte omverftooiende, waar by hy alle zyne Bezittingen aan zyne naaste Bloedverwanten naaliet; zo dat zy niets overhieldt dau de Huwelyksgave, haar befp'rooken by het aangaan der Egtverbintenisfe. Deeze is nogfhans genoegzaam, om haar in ftaat te ftellen tot het voldoen aan haare hoofdneiging, het geeven van Plaifierpartyen, waar op zy zich even belachlyk aanltelt als ten dage van baars Mans leeven , fchoon het pragtige en kostbaare niet weinig is ingekrompen. de hoop. Een Allegorifcke Droom. (Uit het Engekck van johnson.) Ik peinsde onlangs over het zonderlinge noodlot, dat onopJ houdelyk den mensch aanfpoort om zichzelven te bedrie■ gen, en zich over te geven aan de verleidingen der Hoop , wier beloften hy boven de gefchenken der Fortuin verkiest, Geheel verzonken in de gedachten, die dit onderwerp in my deed ontftaan , wierd ik door een' Droom overvallen, en ik vond my eensklaps in een* grooten tuin overgebragt, waarvan myn oog vergeefsch het einde zocht. Alles rondom my gaf zich over aan de vreugd. De hemel was zonder wolken, de zonnehitte gematigd, en de lucht met balzemgeuren vervuld. Duizend verfchillende bloemen verfierden de aarde met haare gefchakeerde kleuren tot in het oneindige, en de echo herhaalde onophoudelyk de fmeltende toonen des nagtegaals. Teruggekomen van de verwondering, die het fchouwfpel, dat ik genoot, my in het eerst veroorzaakt had, ondernam ik dezen heerlyken tuin aandachtiger te befchouwen. Ik befpeurde met verrukking, dat alles zich verfraaide, by ieder' ftap, dien ik deed. De bloemen wierden fchitterender, haare geuren aangenaamer , de beeken helderer, de boschjes frisfeher, die ter fchuilplaats verftrekten der vogelen, die hunne bevallige melcdy deden weergalmen. Duizend onbekende boomen verfpreidden een bevallig groen; hunne takken, gekromd onder de vruchten, nodigden my om die te plukken. Ik naderde met drift; maar ik bemerkte, dat by myne nadering de luister der bloemen fcheen te verwelken, dat de vruchten afvielen, , vóór ik ze aangeraakt had, dat de vogels voor my hénen vlogen, doende op eenigen afftand weder dezelfde toonen horen, waarmede zy myn oor verrukt hadden. Het genot, Y 4 da£  2 BLINDE SCHOOLMEESTER VAN PONTREMOLI. eerder een metaalen ftandbeeld dan een leevend fchepfel geleek, zeide hem de Koning, dat, indien hy wenschte petrarcha te ïpreeken, hy zich haasten moest denzelven te volgen ; dewyl hy Napels reeds voor eenigen tyd had verlaten, en zich gereed maakte om weder na Frankryk te keeren. De oude man gaf den Koning tot antwoord, dat hy zulken Man wilde nareizen tot in de afgelegenlte deelen van Indiè". De Koning, nog meer verwonderd over zyne volharding, onthaalde hem met eere, en voorzag hem van alles wat hy noodig had om met gemak te reizen. De oude man ging na Rome, vernam daar, dat petrarcha die Stad verlaten had, en keerde, met groote droefheid, weder na Pontremoli. Hier, evenwel, hoorende, dat de Dichter te Panna was, ondernam hy eene nieuwe reis; trok over het Apennynfche gebergte, dat nog met fneeuw bedekt lag; kwam eirdelyk te Parma , en werd geleid na het huis, waarin petrarcha zyn verblyf had. Het is onmogelyk de verrukking te befchry.en van deezen ouden blinden reiziger, toen hy zich in de tegenwoordigheid van eenen zo grooten man bevond. Hy deed zich door zynen Zoon en door eenen zyner Schoolleren, die hem nu verzelde, beurtelings oprichten, om het hoofd te omhelzen, dat zo fchoone denkbeelden had gevormd, en duizendmaal de hand te kusfehen, die ze gefchreven had. De goede oude man bleef drie dagen te Parma, geftadig om petrarcha waarende. Veele menfchen kwamen om zyne buitengewoone vereering van den Dichter te sanfehouwen. Op zekeren dag, befpeurende, dat hy midden in eenen drom van volk was, zeide hy tot petrarcha: „ Ik ,, vreeze, dat ik u lastig val ; maar ik kan my nimmer verza„ digen met u aan te zien; en het is niet meer dan billyk , „ dat gy my een vermaak gunt, om welks genot ik zo ver '„ gereisd heb." Toen de blinde fprak van den Dichter aan te zien, borften fommigen van het pezelfchap uit in een luid gelach: waarop hy, petrarcha aanfpreekende, zeide: „ Ik „ laat u zeiven oordeelen, of het niet waar is, dat ik, zo „ blind als ik ben, u beter zie , dan deeze poetzenmaakers „ met hunne twee oogen ?" — Eene vraag, welke de Spotters volmaaktlyk tot ftilzwygen bragt. Azzo, de Heer van Correggio, vol van verwonderince over den yver en de hoogachtinge voor zielsgaaven, welken deeze ongemeene oude man aan den dag Ieide, liet hem eindelyk weder vertrekken, met betaamelyk eerbewys en belooningen. Dit geval wordt door petrarcha zeiven verhaald in eenen zyner brieven; doch zal gewisfclyk nieuw zyn voor verre de nieesten onzer Leezïren.  MENGEL WE R K, TOT FRAAIJÈ LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. BEDENKINGEN OVER DE BELOONINGEN DER DEUGD EN DE STRAFFEN DER ONDEUOD IN DIT TEGENWOORDIGE LÉEVENi (Naar het Engelschl) Die afkeerig van harte is, zal van zyne wegen verzadigd Worden j maar een goed man van zichzelven. SALOMO. Eer aantal Zederchryvers hebben, zints lange, als een grondregel te nedergeiteld, dat de Deugd haare eigene Belooning met zich brengt, en de Ondeugd haare eigene . Straffe. Deeze grondregel werd met grooite sreétigheid aangenomen door de zodanigeh, die in t •begrip ftohden, dat Hoop óf Vrees, uit den Godsdienst ontleend , niet zo gefchikt waren om invloed op het Menschdom te hebben, als die yerwagtingen, welke ivan eenen tydlyken aart zyn; eri die, zonder de eerfte te verfmaaden, zich verbeeldden, dat zy doör de laatfte konden verfterkt en bevestigd worden. I Maar de ondervinding leeraarde een ander flag van Zetüefchrvvers, deezen Grondregel als valsch aan te meriken, en dus ongefchikt om aangedrongen te worden: zy Helden het voor fchandelyk, deugdzaame daaden en gevoelens aan te pryzen door 't geeri het voorkomen rvan bedrog hadt: want het moest, naar hun zeggen < /blykbaar weezeri voor eiken waarneemer van der men» Ken bedryven, dat Deugd en Ondeugd ze erZelderi (■beloond of geftraft wierden in dit leeveri; dat zy dikwyls beftonden, zonder deeze gevolgen te wege te B 3 n0,,^,«m Msn 7vn wheele leeven brengen; aai ecu ^"ö"*»1"" «r* & ° uM I MÊNG. l80Q. NO. Cl « AanS  3*6 OVER DE JREEOÖNINGEN EN STRAFFEN lang met armoede en verdrukking worftelt, terwyl duit' zenden van Ondeugenden niet weeten wat elende is, eJ in vol genot van allen tydlyk genoegen hunne daaej ilyten. ö I Dit gefchil tusfehen twee Partyen, die in gedagted zo wyd uiteen loopen, is, nu en dan, met eenige hel] tigheid gevoerd , en de overwinning fcheen op de zydJ van hem, die in Haat was om het grootfte getal leel Vende voorbeelden by te brengen tot ftaaving van zyJ gevoelen ; -—- een bewystrant , die de perken vatl menschlyke kundigheid zeer naauw doet worden ; del wyl dezelve de zodanigen , die 'er zich van bedienen I bepaalt tot den zeer engen kring, welken zy bei fchryven. Het is omtrent even juist, als of iemano] beweerde, dat 'er niets beilaat buiten de ruimte, waal over hy heen ziet. Het oog der ziele zou als dan bel vonden worden van zulk eene verfchillende fterkte tel zyn als dat des lichaams; en de benaaming van kortzigtiA of by ziende mag men met alle voeglykheid toepasfen opl de zodanigen, die niets meer van het Menschdom weeJ ten, dan de bepaalde plek gronds , welke zy bewooJ nen , hun in ftaat Helt om te verneemen. 'Er is eertl tyd geweest, waar in de Chineezen geloofden, dat zvl het middelpunt des Heelals uitmaakten, en zich hoogst! verwonderden te hooren van Weezens, in eenisj andetl gedeelte des aardbodems, die wandelden en fpraken 1 even als zy deeden. 'I Het is bykans volftrekt overtollig aan te merken d-itl een Christen m geenen deele in dit gefchil gemengd isI of de Deugd hier op aarde haare eigene Belooning ei de Ondeugd haare eigene Straffe met zich brengt; dei wyl hy gelooft, dat de geheele inhoud der Chïïstlvkl Leere er zich tegen verklaart, en het gezond verftandl onafhanglyk van het Christendom, dit zelfde gevoelpril grootendeels toeftemt. fa " ! _ Maar by menfchen van eenen anderen ftempel, die! zich gaarne bezig houden met vraagftukken en wonderfpreuken van hun eigen brein, en het der moeite waardig oordeelen dit gefchil gaande te houden, mag men inl aanmerking neemen, dat de Gefchilvoerders in dit lluki zeer naby aan eene volkomene vereffening zouden kol meni, indien zy geene zeer aanmerkelyke omfiandigheid/ hadden overgeflaagen, zonder welke het geheele eefchil een woordenftryd wordt, en niets meer. De:  IN DIT TEGENWOORDIGE LEEVEN. 32? i De omftandigheid, op welke ik oog, is deeze. Waneer zy beweeren of ontkennen, dat de Deugd haare •jgene Belooning en de Ondeugd haare eigene Straffe iet zich brengt, hebben zy niet bedagt ons te onderfgten wat zy verdaan door de Belooning der Dmgd, if wat zy meenen door de Straffe der Ondeugd. Indien jy dit punt juist bepaald hadden, zou, myns agtens, de ■oofdfom hier op zyn nedergekomen, dat, fchoon geen igemeene regel kan vastgetteld worden, Deugd, noghans , zeer dikwyls haare" eigene ( Belooning met zich iraagt, en altoos daar toe firekt, 'en dat Ondeugd zeer akwyls haare eigene Straffe medebrengt » en altoos ten pleeger in gevaar van dezelve te zullen moeten fden. ■ f Maar, fchoon zy niet gekomen zyn om dit voorafaand punt vast te ftellen, waar door zo veel verwariïigs zou hebben kunnen vermyd zyn, is het zeer niogeyk uit de voorbeelden, welke zy aanvoeren, ten voor» leele hunner onderfcheidene begrippen, dat al de Bcloo\ing der Deuqd, welke zy verwagten dat dezelve zou Solgen, in Rykdom beftaat, en dat al de Strafte, die de boosdoeners te duchten hebben , Armoede is; en , zo ing als dit hun gevoelen blyft, mogen zy het gefchil toen voortduuren tot het einde der dagen, zonder immer Et eene overeenkomst te geraaken. Indien Ryk te weeJen is Deugdzaam te zyn, en Atm te weezen ten be!/yze van Ondeugd ftrekt, moet de wereld tot twee üasfen gebragt worden, die ik denk, dat men zal toekan, dat geene evenredigheid tot elkander hebben ; ïaamlyk de bewooners van Paleizen , en die in Hutten rjich onthouden. Dit moge, gelyk het waarlyk is, een |ry ongerymd voorkomen hebben; maar het is eene onterymdheid, welke alleen ter verantwoording komt voor e zodanigen , die Voorfpoed of Geluk aanmerken als lerbonden aan de tegenwoordigheid of het afweezen der iykdommen. ( Dewyl zommigen hebben leeren kennen wat het is Irrh te zyn , veronderftelt men het eene gemaklyke iaak te weezen, te weeten wat het is Ryk te zyn; toch ik vertrouw, dat ik een groot aantal der Ryken jan myne zyde zal hebben, wanneer ik beweer, dat 'er iVeinig leevensftanden zyn, meer door zorgen gekweld, aeer door gevaaren omgeeven, dan die van een Ryken, n dat, in ftede van de Rykdommen te ftellen als de Z s Be-  3*3 OVER im BELOONINGEN EN STRAFFEN Belooningen der Deugd, men het als een grondregeM gegrond op de algemeene ondervinding , mag aannee men, dat het de grootfte maate van Deugd vereischti met veiligheid Ryk te weezen — met veiligheid voo< de verzoekingen, welke iemands character en vrede der ziele in gevaar brengen, tot fchande en knaagint vervoeren. Ik geloof dat 'er geen Character meer misnomen worc dan dat van een Ryk Man. De eenige perfoonen, dl het door en door kennen en niet benyden, zyn dienr Dienstboden ; nogthans befchouwen wy deezen als ii een ftaat van flaaverny, en hem als de oppermagtigf Beheerfcher. Van waar komt het, dat de Menfchen i in het algemeen, zo grof mistasten in het Chira&er vas een Ryk Man? Het ontftaat daar uit, dat zy zich t vrede houden met het gezigt van het uitwendig vei toon. Het heerlyk huis, de fchitterende equipagie, dc ruim en lekker voorziene tafel, zyn de eenige kenmer ken, waar op zy, in hunne oordeelvelling, afgaan: ee waren deeze de eigenlyke kenmerken , zy zouden eet regtmaatig oordeel ftryken : want deeze dingen zym op zichzelve aangemerkt, niet te verfmaaden ili zeg meer: zy brengen veele gemakken en aangenaamt heden mede; maar zy maaken geen van de beftanddeeleni Cmag ik dit woord bezigen,) uit, welke de ziel va; een Ryk Man zamenftellen. Hy moet 'er van ontbloc weezen, eer gy hem kunt kennen, even als een armi die pyn heeft, om te weeten of dezelve gewond is^ en den aart der wonde te kennen. Het geval, waar in de Arme Man zich bevindt, word niet veel beter begreepen. Waarlyk, 'er zyn geene om derwerpen, te welker aanzien onze begrippen verwar der zyn, dan die Armoede of Rykdom betreffen. Bef zwaarlyk treft men 'dr twee aan, die overeenkomen iii de bepaahng dier beide: om dat, wanneer de Menfchei hun geluk in den Rykdom ftellen, men 'er naauwlyk! twee vindt , die weeten aan de begeerte daar toe paa; len te ftellen. r- Men ziet, dat de Armoede een ftaat is, waar aai veel ontbreekt. Maar enkel iets te ontbreeken , flui niet in, dat het verkrygen daar van een geluk zoii wee zen. Buiten de leevensnoodwendigheden, en, om eenet ftap verder te gaan, om aan de gefteldheid der wereld 20 als dezelve is , iets toe te geeven, buiten de ver kwik  IN BIT TEGENWOORDIGE LEEVEN. 329 kwiklvkheden des leevens , is het alles opvatting en inbeelding, welke zich onledig houden met voorwerpen, die weinig voldoenings fchenken , en waar van het bezit, veeleer dan het gebruik, de heerfchende zugt Uit* "Yndlen wv zeggen, dat de Deugd niet. beloond wordt in dit leeven , om dat zy zich niet begiftigd vindt met zodanige zaaken, als wy laatst vermeldden; vormen wy zeker zeer vreemde begrippen van de Belooningen der Tieuffd Wv willen veronderftellen, dat, in een geval als dit", de Menfchen alleen op het bezit van fchatten gefteld waren, uit hoofde der bewustheid, dat hunne Deugd bykomende belooningen verdiende; en dat de zodanigen, die Rykdommen verkreegen hebben door verdrukking en bedrog, niet bedoelden eenig nadeel toe te brengen aan de zodanigen, die zy beroofd en uitcefchud hebben, maar alleen zich voorftelden, belooning te fchenken aan die voortreflykheid en waarde, welke zv voelden te bezitten, en die de wereld te traag was om te erkennen. Dit, nogthans, .geloof ik, is zeldzaam het aeval, wat ook zommigen daaromtrent mogen zeggen. De Man, die duizenden gewonnen heeft, door een gelukkigrvzen derFondfen, denkt meer aan zyn vooruitzigt dan aan zyne Deugd; en hy, die een leelyk oud vel trouwt, om de fchatten, welke zy ten huwelyk brengt, toont meer onbefchaamdheids dan Deugd. De kruipende afhangeling , die een voordeeligen post veriaeegen heeft, zal nooit voorgeeven, dat hy minder ondeugden E anderen hebbe; en hy, die Rykdommen ge chraapt heeft, de behoeftigen beroovende, door de ftreeken van bedrog en opkooping, zal niet pochen, dat hy een Goed E is, of het moest op de Beurs weezen, en in den kring van lieden van zynen ftempel , die fchraapzugt onder de Deugden plaatzen, en het Goud als een blinkenden Afgod dienen. Om derhalven, de gevoelens overeen te brengen van de zodanigen, die beweeren of ontkennen dat Deugd cn Ondeugd haare eigene Belooningen of Straffen hebbenV is hit noodig ons naauwkeuriger begrippen te vor- men, zo van Belooning als van Straffe. Aan den Sn kant, kan knaaging des geweetens, veragting, der wereld gèduurige te onvredenheid en te leurftelling, a oufy', trots en toorn , geen ontzag , dan 't welk fn Bschheid beftaat, geene liefde of agting, dan  33° over. de belooningen , enz. in dit leeven. die gebouwd zyn op verwagting, — geene evenredige beioomng der Deugd genoemd worden , fchoon deezen in zo ontelbaar veele gevallen, den Rykdom vcrget zeilen. Aan den anderen kant, kan men het gemhi van den overvloed der aardfche wellusten, die de zies verflaaven, door haar te onderwerpen aan de grillighe< den der Mode, geene Straffe noemen, fchoon zulks hes geval zy van allen, die zich, by vergelyking gefprooo ken, m eenen armoedigen ftaat bevinden; en die, im vrede der ziele, bedaardheid van gefteltenisfe, gefchiktt heid tot opmerking, veiligheid voor nyd , jaloufy eni naams-onteenng, een grooter troost vinden, dan Eerzugt kan opleeveren, dan Rykdom kan aanbrengen. geneeskundige verhandeling over warmte en koude. Door c. J. nieuwenhuys, Mcd. DoStor te Amficrdam. De Schriften der vroegere Geneeskundigen Ieeren ons, dat Koude ten allen tyde algemeen voor een der beste verfterkende en antifeptifche Medicamenten wierd gehouden. Men zogt dit te ftaaven , onder' voorgeeven , dat bier door de vezelen geconftringeerd wierden; daar Warmte moest verzwakken, om dat zv dezelve relaxeerde. Tot baown's tyden toe, heeft! men dit hardnekkig, zonder nader onderzoek, aangenomen. Men vroeg niet: wat Warmte en Koude zv, nochi welk een onderfcheid hier plaats had ? daar V toch i eerst, na dit onderzoek, voor ons mogelyk wordt eeniir zins te beoordeelen, welke werking Warmte en Koude" op het levend Organismus voortbrengen. , De benaamingen Warmte en Koude zyn voor ons rela tive begrippen, daar dezelfde Temperatuur voor Irt eeri Individuum koud, voor het ander warm, en zelfs" voor een derde heet kan zyn. -Warmte isidus niets anders dan den indruk , dien de vrye warmteftof veroorzaakt' wanneer deeze uit een ligchaam, dat haar in overvloed' bezit, in een ander levend overgaat Koude, wanneer de Warmte, uit het voelend, in een ander daarvan minder bedeeld, ligchaam overgaat. Heeft nu ieder Individuum zyne byzondere ca pacueu, (eigen vatbaarheid voor de vrye Warmte,)  OVER WARMTE EN KOUDE. 331 ï is ook het zelfde Individuum, naar verfchil der of mindere incitabiliteit , met eene verS lende hoeveelheid warmte bedeeld ; zo meet j^pivt de warmte eene verfchillende werking Z deoSiifche weezens ten gevolge hebben. Het ïï rfoe cïbeweezen , of Koude een ahfplut negatief beerip v?n Warmte is. Brovvn twyfielt hier met beer p v*u . onderzoeken : het zal nCt„ Sn ons oogmerk voldoen, Koude hier alleen, 'ffs eegne vermndeiing van warmte, te befchouwen Dan afweezigheid van alle warmte kan door ons met r^n waargenomen: wy zouden dan ophouden te ee^WaT^^S^iervan denkbaar is, valt buiten onï'nlan Wy moeten ons, zo als gezegd is, verge?I hier alleen van den verfchillenden graad der Ste tffPre S, om daaruit te deduceeren dat de Sensve rigtingen door de warmte, en met door de levL isverrig ii)|c d van warrnte) verfterkt k0U£; C Wv zïlkn dud: verfchillende gronden, die tetStóSS vemogen der Koude febynen te ^3KÜ3K^ men, tot verdeoïging alSDe koude trIS de vezelen te zamen; warmte, daarenSi verflapt dezelve. Daar im de fterkte der fpieren " nSe te zamentrekking beftaat, en haare yerOapping " verzSking veroorzaakt, zo verfterkt de koude , en „ vcrzwaKKiiij- v waar, de onder vin- £2?S5 7at eenïge Saaien dOör de' warmte word/ng S^t die in de koude weder te zamen trekken; Shoe d ster zy zyn, ook zo veel fterker zyn. iat een S?™, daaruit dat koude de levens-funétien verKtV ?n warme dezX verzwakt? Dit fchynt zig S?in'bv onbeStuigde ligebaamen te bevestigen, en a,1£ «E? hv X; want de ondervinding leert, dat veeSLhaamen z g in dè warmte te zamen trekken: b. v. vleS neemt n de warmte in zyn volumen af; leder, vleesc i neemr. fó zamen> IJet ,s Hn, pïene at'emeèn geldende ondervinding, dat alle IigSam^zlgta^e loude te zamen trekken, en m & WaAf?vamenwv voorts voor zeker aan, dat de warmte ae^lgSmen'altoos uitzeg en de koude dezelve  33* GENEESKUNDIGE VERHANDELING tfi! zamen trekt; en dat dit zelfde ook fteeds by levende ligchaamenplaats had: zo volgt daaruit nog niet VMlterkt, en warmte verzwakt. De fterk e by levende hgchaamen heeft haaren grond immers niet in finï 1"TA d' L > hTe miride?e of meerdere uhzetïing, zo ais by eenige onbewerktuigde plaats heeft - maar wel in verfterking der levensbeweging, lë JSgten de?S gamfche vezelen worden niet naar haare te zamenzetline Wer'kt'ru'na^ .^^>»fiS»d. kelino mai™z? meening, dp Warmte, als prik-' ïv nrTmvEPiT 1,Êch1aam» 20 moet zy de plaats, daar dL Tu dfr ydVf^bragt W01,dV het «st prikkelen: üaar nu dit de huid en uiterlyke vaten zvn zo wor Dit ïenTv1 ITï d"?lheen ^voerd^iSdcxd -uit zien wy ook hy die geenen , die in een al te warm bad gaan , of te lang daarin vertoeven • hunne hu cl wordt fcharlakenrood;60ok vallen zy dikwyls in worden'' T^J' 1™*^ vaten van bioVoXiïï hn 'n f'? hei zig te zeer j" & uiterlyke ophoop. De Koude, daarentegen, die deeze prikkeling vermindert, vermindert ook den 'toevloed1^5)^ de vaten vallen zamen , cn zyn dus niet meer zf ver! vuld met vogten.als voorheen. Is dit nu eene te zamen offtS dWilVmened?t — Het » fl^WE toeitanci. Wil men dit eene te zamentrekkine en afl-iui ten noemen, zo moet de al te groote he te de liechaa" men nog meer te zamen trekken. Men ziet immefs dat ijvcxgroore prikkeling het ligchaam, en bvzonderlvk d* huid en uiterlyke vaten, OndirecTO verzwakt heeff en qeuelver afzonderende werkzaamheid veffiert H?* IS dus klaar, dat de te zamentrekking geene vermeerderd^ merkwaardige gefchiedenis verhaa ft HeHfileer Sn feer^^^a^ïv'dr0 3,8 ft aderlS * fc^pïï geeren 8 waar by de zieke dikwyls in flaauwte valt, liet C*) WPWiïs Entwurf^ 2te Auflage, f. i70. tino- ,;7 ; ** . 1IU niC "J"juere or meerdere uitzetSin lanli?lee5,ge,onbe^erkmigde PIaats heeft; maar  OVER WARMTE EN KOUDE. 3S3 het ligchaam zeer te zamen «g^a-.^ft ook krampen en convulfien, die zeker de fterkfte te zamentrekking zyn, ^^^^^ Af^'^ Laatftelyk heeft men voorbeelden, waar de koude de Whaamen uitzet; b. v. by waare ontfteekings-ziekten ïdSffl d? huid drooi hard en de transpiratie belet ; hier wordt deeze door koude week, vogtig, zo dat daarna de zieke begint te zweeten , hetgeen voorzeker geen teken is van te zamentrekking, maar wel VaïlUEenigen'willen, dat de koude kenbaar als een excitans werkt, en zeggen: „ Welke prikkeling voelt men niet by koude ?" Dit is egter juist een bewys voor de exciteerende kragt van Warmte: daar ons door koude de warmte fchielyk ontroofd wordt, zo veroorzaakt zv. terwvl zy ons ligchaam verlaat, en door ne huid gaat eene prikkeÜng i even als de Eleftrifche materie die wy op een ifoleertafel door ons ligchaam Ken ftroomen. Zodanig kan ook afwisfelende koude voor een oogenblik verfterken (*). n,nrn„a III. Een algemeen begrip is nog: Dat des Zomers veele rotkoortzen en weinig ontlr.eekings-.ziekten voorkomen; doch dat deeze mening valsch is, hebben wolney ft). J- ™ank Cl) en roschlaub (§) getoond, WoLNEVzegt, dat in Egypten de pest altoos des Winters heerscht ; de anderen bewyzen, dat in hunne Hospitaalen, zo wel als in hunne privaate praftyk, des Winters meest ziekten, uit zwakte gebooren, voorkomen; dat als dan de meeste recidiven ontftonden, en de ziekten zeer hardnekkig waren; dat zelfs op dien tyd de longnntfteekingen door de roboreerende en exciteerende methode genezen wierden, en dit kan ik zelf door eigene ondervinding ook getuigen. Doch gefteld eens, dit ware zo; zou dan daardoor de inciteerende kragt der koude beweezen worden? Vergeeten wy hier niet, dat ook de warmte, zo als ieder overmaatig excitans, door haare al te fterke prikkeling, eene (ïndirecTre) zwakte kan (*) Vid. Introd. p. frank ad rat. inftitut. Clinic. Ticin.. p. LXVII. (+) Reizen door Egypten. (1) Erlauterungen , § 23—16- (|) Pathogenie, 2ter Theil, S 986. * Z 5  534 GENEESKUNDIGE VERHANDELING veroorzaken , en op deeze wyze gemakkelyk Typhi i voortbrengen? Hieruit laaten zig dus de ontftee- kings-ziekten des winters verklaaren: zy ontftaan gewoonlyk by landlieden, die van hunnen zomerarbeid uitrusten, zig nu by hunne vuuren met goede kost voeden, daar zy des zomers zeer flegte genoten. En dat hier deeze voorheen ongewoone fpyzen en levenswyze te fterk prikkelen, en ontfteekingen kunnen veroorzaaken, is hgtelyk te begrypen. Ook hebben humboldt, girtanner, fontana dl medicus door proeven ge- toond, dat de warmte de incitabiliteit vermindert. Beftaat nu de koude alleen in eene vermindering van warmte, zo moet die eigenfchap koude vermeerderen. Daar nu eene kleine prikkeling op eene opgehoopte incitabiliteit verfterkte levensverrigtingen voortbrengt, zo kunnen fterke lieden , die aan de koude zyn blooteefteld geweest, en alzo incitabiler zyn geworden , door de gewoonlyke of iets fterkere incitamenten, gemakkelyk Sihenijche Ziekten bekomen. IV. Eindelyk pleit de geheele Natuur voor het inciteerend vermogen der warmte. In warme landftreeken zyn bloemen en vrugten vol geur en kragt; de geest- en ligchaamsvermogens der menfchen ontwikkelen zig daar eerder: terwyl de Laplander, onvolkomen in beide zyn geheel leven vast in ongevoeligheid doorbrengt en zig by eikels, distelen en doornen, de eenigfte producten van zyn onvriendelyk Vaderland, geftadig moet warmen. Ook zien wy eenige Dieren en Planten des winters m eene zoort van asphyxie vervallen, en in de lente weder van nieuws herleven. V. Naauwlyks zal hier nog nodig zyn de antifeptifche kragt der koude te vermeiden , die alleen van de doode Natuur ontleend is, en onvoorzigtig genoeg zonder op andere omftandigheden te letten, op de levende wordt overgedragen. Het is waar, koude verhindert de verrotting der organifche ftoffen: de oorzaak is deeze , dat zy opdroogt en de affiniteiten der elementen belet. En hoewel zy by doode hgchaamen de rotting verhindert, kan zy daartoe by levende aanleiding geven. Doch zo lange de levensvermogens werkzaam zyn , behouden de vaste en vloeibaare deelen hunne eigene vermenging , en de, kragt , om geduurig nieuwe ftoffen af te zonderen en de oude uit het ligchaam te Icheiden. Wordt egter het levensvermogen verzwakt, zo  over warmte en koude. SS5* zo ondergaan de Elementen andere vermengingen, en naderen meer tot de doode Natuur Zwakte van het levensvermogen veroorzaakt bederf der vogt en . Men ziet dus, hoe nadeelig en verkeerd de aanwending der koude , in zogenaamde rotkoortzen , zyn moet: daar hier immers alle de toevallen gevolgen van zwakte zvn, zo moeten zy noodzakelyk door koude vermeerderd, daarentegen door warmte verminderd wor- dC De bewvsgronden voor de verfterkende kragt der koude die" men van de verzwakkende werking eener al te groote warmte afleidt , zyn verwerpelyk : op dien voet zou 'et immers geen verfterkend middel ra de geheele Natuur beftaan. Zo wel warmte, als alle andere prikkelende en verfterkende middelen, hebben dit met eikanderen gemeen, dat zy, door een te erooten graad van. prikkeling , die zwakte veroorzaken , welke brown de indirecte noemt, en die wel zorgvuldialvk van de direlte moet onderfcheiden worden. Hoewel nu de warmte verfterkende is, kan dezelve egter niet zo algemeen , als andere innerlyke roboreerende middelen, aangewend worden. Daar warmte alleen plaatzelyk aangewend kan worden , moeten wy ook op de fecundaire werkingen zien , die voornaamelvk in den antagonismus der innerlyke en uiterlyke deelen te zoeken zyn. De warmte, die alleen op de huid aangebragt wordt , vermeerdert, door haar zagt prikkelend vermogen , de werkzaamheid der huidvaten en der hun omgeevende zenuwen ; en de innerlyke deelen behouden hunne vorige temperatuur. Door deeze vermeerderde activiteit der huidvaten , meet de circulatie in dezelve, en alzo ook de lecretie, vermeerderd worden , by gevolg het hart en andere inwendige deelen in hunne werkzaamheid verliezen , en dus eene onevenredigheid van werking, tusfehen de innerlyke eu uiterlyke deelen , ontftaan. Even zo worden, door de uiterlyk aangebragte koude, de huidvaten en zenuwen zo vrzwakt, dat zy hunne werkzaamheid verliezen ; het welk ten gevolge heeft, dat de circulatie en lecretie in de huidvaten vermindert, en in de innerlyke deelen vermeerdert. Daarom kan ook zomtyds, by zwakte der innerlyke circulatie, uiterlyke koude voor een korten tyd van nut zyn, b. v. by flaauwten, den lchynJ dood,  336 GENEESKUNDIGE VERHANDELÏiVG dood, bloedvloeijingen, enz.; op deeze wyze is zy oofc goed by ingeklemde breuken ; doch dat zy hier alleen palliattve haare dienften doet, en, aanhoudend tot radicale «meezing aangewend , in tegendeel meer na- dan voordeehg zyn moet, is ligt te begrypen. Daarom verwerpt vogeler ook haare aanwending bv bloedy.ejjmgen, omdat zy krampen veroorzaakt; en de bloedvloeijingen toch wederkeeren. Ook zeg ik , voor een korten tyd ; want lang aangewende koude moet, daar de warmte de wetten van het evenwigt volgt, de inwendige warmte onttrekken, en dus algemeene zwakte veroorzaaken: het zou alzo ongegrond zyn, koude in ziekten, b. v. Rotkoortzen, te willen aanwenden, om de inwendige kragt van het hart te'vermeerderen. Doch met even weinig grond heeft brown, myns bedunkens, by plaatzelyke ontfteekingen, koud drinken en koude omflagen aangepreezen, omdat koude verzwakt. Men moet hier fteeds de voorgemelde onevenredigheid , die daar door ontftaan zou , in acht neemen. Dus moeten, by voorbeeld, koude omflagen op de borst, by longontfteekingen en het zydewee, zeer nadeehg zyn ; niet omdat de koude de prikkeling en ipanning vermeerdert, maar omdat zy ophoopingen naar de ontltookene deelen .veroorzaakt, en by gevolg de bezwaarlyke ademhaaling en pyn vermeerdert : om dezelfde reden moeten koud drinken en omflagen by de lonceteering zeer nadeelig zyn. b Om de warmte op de evenrediglte en beste wyze in het ligchaam te brengen , en hiermede de nette maat te houden, is wel niets gefchikter , dan warme baden, daar wy hier ook nog het voordeel hebben, dat het ligchaam gezuiverd wordt. By de aanwending dier baden moet egter niet alleen op de temperatuur van dezelve , maar ook op het voorwerp, gelet worden. Warm kan een bad genaamd worden , wanneer het den mensch, welke daarin gezet wordt, niets van zyne vrve warmte ontneemt; heet, wanneer aan een mensch noz meer warmte gegeven wordt ; koud, eindelyk, als het hem van zyne vrye warmte berooft. Wy zien dus, dat de graad der warmte zeer betrekkelyk is : wat voor den eenen heet is, kan voor een anderen koud zyn. Zo is by fchyn-bevrozenen het ys- of fneeuwbad m den beginne nog zeer warm. Men moet hier op de ge*  OVER WARMTE EN KOUDE. 337 itevoelisheid des voorwerps zien: zo haast hetzelve vSr net voorhoofd zweet, is het een teken, dat het "Deerne Een3 worden nu by de meeste Ziekten aangeprezen. MaRkard (*) heeft van eene groote menige warme baden nooit verzwakking gezien; m teSeel zyn veelen daardoor verfterkt. In het Hospitaal fe Weenen , heb ik, onder mynen waardigen Leeraar, i frank, niet zelden, met groot voordeel, de watme baden , in zogenoemde Rot- en Zenuwkoortzen , zien aanwenden. De Zieken bevonden zig daarop veel vroIvker, en verlangden, met groote begeerte, weder naar dezelve Ook verzekert urandis (tj, dat, wanneet bv Zieken, aan Zinkingkoortzen laboreerende, de verfterkende en exciteerende geneeswyze, in haaren geiiceen omvang, zonder nut, was gebruikt, hy dezelve door warme baden heeft genezen. Voornaamelyk worden de warme baden aangeweezen , wanneer de zwak e In de oppSvlakte des ligchaams heerscht; want dewylhet bad dSrop het fterkfte werkt, zo moet hetzelve hier door het best verfterkt worden. Om dezelfde reden komt het ook te pas, wanneer een Typhus met pyn in de leden, S in het Ivf, vergezeld gaat. Daarentegen wordt het bad nadeelïg bevonden , wanneer de Zieke fterk daarop Tweet omdat hy door deeze ontlasting meer verzwakt wordt, dan het/het bad heeft kunnen verfterken. . Uit alle deeze daadzaaken kan men met recht befluiten dat de warme baden de levens-fimftien verfterken , en dat dienvolgens de koude baden dezelve verzwakkenDit: fchynt hippocrates reeds geweten te hebben', doordien hy zegt (p : „ dat het koude bad convulfie, regt-ftyvigheid (tetanus), enz. veroorzaakt; " dït hèt fchadelyk voor de Zenuwen , Herzenen en J Ruggenmerg, daarentegen warmte voordeelig is. (*•) Ueber die tiatur und gebrauch der Bader. W) Journal der Erfindungen theorien > £ w. ({) Hm. Aphoriim. Seft. V. Aphor. XVII, XVIIÏ. eeni-  338 BYZONDERHEDEN EENIGE BYZONDERHEDEN WEGENS DE ZEEBEEREN. (Ontleend uit Mr. tooke's View of the Rufian Empire during theReign of cathar ne the Second,and tothe Clofe of the prefent Century.) " TV ,,Heer JT00^E? van wien wy deeze Byzonderhe„ JL^ den, de Zeebeeren betreffende, overneemen „ ichryft zelf ten dien opzigte , dat ze zo vreemd en „ ze dzaam zyn, dat men de opgave voor een verdicht' „ zei zou houden, ware dezelve niet bekragtigd en voor „ egt erkend door een fchrander en geleerd Waarnee. „ mer. Wy geeven dezelve, gelyk wy ze aantroffen." By de Zeebeeren is de genegenheid der Moeder tot de Jongen verbaazend groot, enzypoogen, tot weder, vergelding haar te vervrolyken, door veeier5e Sgê fpelen. Wanneer men deeze fpelen ziet, fchyn hetals of zy zich in het worftelen oeïenen; dè een zoekt den ander te doen vallen ; indien de Vader grommend daa? by komt, fcheidt hy de worftelaars , val den overwinnaar aan , er. poogt dien ten gronde te werpen W meerder wederdands de laatfte bbiedt , hoe mïer hy de liefde der Ouden fchynt te verdienen, aan welkenTan! derzins, hunne traage of vreesagtige kinderen wèiS vreugde fchynen te fchenken. ,g Sc'ioon de Veelwyvery by de Zeebeeren plaats en zomm.gen een vyftigtal Wyfjes hebben, past elk ester met eene verregaande jaloufy, op zyne aftomst, en be! T? na'bv komt W°7ÏfdeH' indkl1 een v«emdeltag «l te naby komt. Zelfs dan, wanneer zy, bv grooten getale, op den oever liggen, zyn zy altoos FLflTewV. ze, in hoopen verdeeld; ook zwemmen zy in dier ge in den Oceaan. y vuc De oude Zeebeeren, die niet langer Wyfjes hebben leeven eenzaam, en zyn de grimmigfte v?n alle.?• d?! wyls brengen zy eene geheele maand* aan ftrand'lïaapende door, zonder eenig voedzel te nuttigen; maar wan neer eenig mensch of beest hun gena kt, vaE zv £ met de grootfte woede op aan. ' Zy er Zomtyds voeren de Zeebeeren onderling bloedige oorlo- gen;  WEGENS DE ZEEBEEREN. 339 gen; de oorzaak der vyandfchap is doorgaans de twist over Ie Wvfies, of het elkander betwisten van eene goede leg«laats In gevalle 'er één tegen twee vegt, bo nen artcSe de zwakfte party te hulpe; geduurende het gevegt fleeken de zwemmende toekykers de koppen boven de eolven uit, en zien den ftryd, voor eenigen tyd, met bedaardheid aan , tot zo lange zy eene reden mecnen te vinden om zich in den ftryd te mengen. Het geoeurt zomwylen, dat deeze ftrydende legers van Zeebeeren een Sek gronds van twee of drie Werden op 't ftrand beflaan; Se lugt weergalmt als dan van hun fchnklyk getier en Sullen Niet zeldzaam gebeurt het, dat de ftrydende Partyen een wapenftilftand van een uur maaken, om,geduurende dien tyd, de kragten te herzamelen. Zo lang Se wapenftilftand duurt, liggen zy vreedzaam, zonder eenig gevaar, by elkander. Vervolgens ftaan de beide PartfeS fchièlyk op, en hervatten het gevegt met verdubbelde woede. Dit gaat zo verre, en loopt tot die hoogte , dat zy elkander in zee vervolgen; wanneer de overwinnende Partv de overwonnene na den oever lleept, STïTS^^yt en mishandelt, dat hy verzwakt en kwynend nederlegt, en voorts afgemaakt wordt door de Suwen en fnavels der rondsom zwervende Roofvo- geHet gezag, waar mede de Mannetjes de Wyfjes en hef Kroost regeeren, wordt menigmaal, op eene zeer dwinglandfche wyze, betoond. Wanneer de Wyfjes., door de Taagers aangevallen, de Jongen verhaten en uit vreeze de vlugt neemen, zo dat de Jongen den Taageren ïn handen vallen, ftaaken de Mannetjes terftond het vervolgen van den gemeenen vyand, en vallen op het Wyfje aan om 't zelve , als 't ware, rekenfchap af te vorderen 'wegens het geen van de verlaatene Jongen geworden ren wegenne y tmdm, en fmyten ze me? geweld tegen^e rotzen: de Wyfjes, door deeze behÏÏeHng geteisterd, werpen zich neder, en kruipen voor de "oefen van haaren dwingeland , doen allerlei SoozinTen ja men wil dat zy eer. vloed van traanen ilorten Terwvl het Mannetje voortvaart met de ltratoefenTng, gaathy grommende heen en weder, de oogen rollen hem in dïn kop, even als by de Landbeereni , wanneer dezelve toornig zyn ;. doch de woede bedaard zynde, vangt ook het Mannetje aan met den dood of het gemis der Jongen te beweenen.  340 slekkenvoeding. slekken voeding in het canton van appenzeel-. (Ontleend uit de Sckilderung der GebirgsvSlker der Schweitz, door JOHN GOTTFKIED EBEL , M. Z>;_) » Onuer de VoedzeIs » waar van zommioen op het „ KJ hooren van den naam walgen, en die" van ande„ ren voor eene Lekkerny gehouden worden, mag men, „ met regt, de Slekken tellen. In ons Mengelwerk voor „ den Jaare 1797, bl. 337, deelden wy deswegen onzen „ Leezeren eene en andere byzonderheid mede. Wy „ vermeldden van een Slekken-foep, in Spanje voor eene Lekkerny gehouden ; van een Slekkenfokkery, door 3, een Spanjaard in Engeland, by Banflead in Surry, „ aangelegd: wy willen hun niet onthouden, 't geen de „ Heer ebel fchryft, dat ook in Zwhzerland hierom„ trent plaats heeft. Hy vermeldt ons:" Onder de veelvuldige wyzen van vlytbetoon in Innerooden C) > mag men het Slekkenvoeden tellen. In da kleine Tuingronden, langs de Rivier Sitter, wordt in den Zomertyd zulk een aantal Slekken gehouden en ge* yoed , dat men het knauwen op den afftand van eenige ichreden kan hooren. Men zamelt jonge Slekken op in de omliggende ftreeken, en brengt ze zamen in de ge-; melde Tuitten, wier eigenaar dezelve aldaar voedt, tot dat zy, by het naderen van den Wintertyd, zichzelven oplluiten. By het voedzel , 't welk zy aldaar op den grond aantreffen, en die de Kersfenboom, in eiken tuin geplant, hun verfehaft, wordt die voorraad vermeer» derd met falade en koolbladen, en die van andere planten , waar door deeze Dieren fchielyk en verbaazend vet worden. Eenigen tyd vóór de Vasten, pakken de Eigenaars de geflootene Slekken in Vaten, en brengen ze te koop na de Kloosters in Zwaben, Beyeren en Oostenryk, zelfs tot in PPeenen toe, waar men ze als Lekkernyen opkoopt. Door dien Slekkenhandel hebben zommigen, naar hun doen, vry veel gelds gewonnen. (*) Het Canton Appenzell is verdeeld in Innerooden, of h»t binnenfte gedeelte, en Ausferooden, 't welk de Landen be* grypt, aan de grenzen gelegen.  leevensberigt van shaftesbüry. 341 leevensberigt van anthony-ashley cooper , derde Graaf van shaftesbüry. (Uit het Engelsch.) Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. Medeburgers! w/anneer ik verre genoeg in de Engelfche taal ge, \V vorderd was, om meer dan een Nieuwsblad» £ of iets van dergelyken aart, te leezen , fchafte ik my de Characteriftics des Graaven van shaftesbuI ky aan, en vond in het herhaald gebruik maaken van ,, dit Werk, zö vol verfcheidenheids,. een zonderling „ genoegem 's Mans vrye denkwyze en fchryftrant », was my vooraf van elders bekend. Veel bezwaars, daar tej>en ingebragt , had ik geleezen 5 en kan ik „ niet ontkennen , dat men eenige welgepaste aanmer„ kingen op dezelve, in vroegeren en laateren tyde * „ gemaakt heeft. Dan deeze Sehryver trof ook zyne „ Voord-anders aan. Het I Deel a Stuk van de „ Kerklyke Gefchiedenisfe der achttiende Ecuwe, van dert „ Hoogleeraar ypey , in handen krygende, was ik zeer h, nieuwsgierig , wat hy van deezen my voorlang be„ kenden Sehryver zou zeggen, dien ik gerangichikt „ vond onder de Grove Deïsten, bl. 253-263, en als „ zodanig in 't breede ontleed. My viel in, dat ept„ phanius , over de Ketters in de vroegfte Eeuwen des Christendoms fchryvende, befchuldigd, en mis„ fchien met veel regts befchuldigd wordt van over„ dreevenheid, om derzelver beeldtenisfen in den haat„ lykften dag te zetten ; zou dit , dagt my, ook niet „ wel het geval omtrent den Graaf van shaftesbüry, s,, in 't opgemelde Werk, kunnen weezen? —— Ik be„ floot tot eene herleezing van de Chara&criftics , met „ oogmerk om de daar uit aangetoogene plaatzen na te „ gaan, en te bezien, of'er al dat haatlyke, verkeer„ de, en den Christlyken Godsdienst vyandige, m lag s, opgeflooten. Welhaast ondervond ik het moeilyke meng. 1800. no. Ü» Ai n eri  34* leevensberigt „ en omflagtige dier Beoordeeling, en ftaakte dien vew „ drietigen arbeid. „ Dan onlangs een der beste Engelfche Maandwerken;] „ m handen krygende, vond ik daar in een Leevensbe.: „ rigt deezes Mans, gevolgd van eene Eeoordeeling zy „ ner Schriften : in beide deeze ftraalde, myns agtens, „ eene onpartydigheid in de opgave van 't een en an„ der door ; in beide deeze trof ik zo veel onderrig„ tends aan, dat ik my niet kon wederhouden dezelve „ te vertaaien. Uw Mengelwerk , Medeburgers! dagtt „ my eene gefchikte plaats, om het mynen Landgenoo- „ ten te bieden. Ten dien einde zend ik UL. „ thans het Leevensberigt diens Graaven, met oogmerk, „ om, indien het zo veel goedkeurings by UL. moge „ aantreffen , dat het geplaatst worde , ook het andere; „ te zenden. Ik blyf, enz. (*). Anthony-ashley cooper, wien men onder de Geleerden en Wysgeeren geene plaats kan weigeren, werd I den zestienden van Sprokkelmaand des jaars 1670,, te Exeterhoufe , in Londen , gebooren. Dit was ten 1 dien tyde het Stadsverblyf zyns Grootvaders, den eer-, ften Graaf van shaftesbüry , een Staatsman van groote uitfteekenheid, maar van een zeer betwist Cha- ■ rafter. Zyn Vader was anthony-ashley cooper,, naderhand tweede Graaf van shaftesbüry ; tot Moeder had hy Lady dorothy manners , Dogter van john, Graaf van Rutland. Ten aanziene van zynen Vader is 'er zulk een diep ftilzwygen in de Gefchiedenisfen van dien tyd, en de Gedenkfchriften der Familie, dat men daar uit hoogwaarfchynlyk moge opmaaken , dat hy een Man van een zeer weinig beduidend Charaéter geweest hebbe, of ten minden geheel niet uitftak door zielsvermogens. Dryden fpreekt van hem met de diepfte veragting, in zyn Abfalom en Achitophel, als een ongevederd tweevoetig ding, een gedaantlooze klomp, gelyk Anarchy. Indien deeze taal betrekking heeft tot 's Mans uitwendige gedaante , is dezelve geheel onregtmaatig ; want, bly- (*) Wy zien het verder beloofde van deezen onzen Eegun. fliger te gemoete.  VAN DEN GRAAF VAN SHAFTESBÜRY» 343 Jblvkens de van hem overgebleevene fchilderyen, is Ps Mans gedaante eer fchoon dan leelyk geweest. Mea jheeft gefteld, dat zyn leevenseinde verhaast wierd, door zvne begeerte , om een uitwas , 't welk zyn gelaat misvormde, te doen wegneemen. Eene verkeerde toediening van geneesmiddelen bragt ongefteldheden voort , die hem verzwakten , en welhaast het leeven deeden eindigen. De derde Graaf van shaftesbüry was beltemd om in de wereld een geheel andere figuur te maaken* Onmiddelyk naa zyne ter wereldkomfte, vatte zyn Groot¬ vader eene zo groote gcuc^cmi^ «~— -r » dat hv de zorg zyner opvoedinge op zich nam. Be- u 3 -i «.Alb-o rvntfl-nan int pen wust van ae groote vuuiucciui, w^...^ fchat van letterkunde, oordeelde hy geen tyd te moeten verzuimen, om zynen Kleinzoon vroegtydig daar in op te kweeken. Om deezen zo fpoedig mogelyk de letterbaane te doen intreeden, verkoos hy eene leerwyze, gefchikt om hem, als 't ware ongevoelig, met de oude Taaien bekend te maaken , door iemand by hem te plaatzen , zo bedreeven in het Grieksch en Latyn * dat hv deeze beide taaien met gemak en vloeiend fprak. Deez perfoon was eene Vrouwe , Mejuffrouw bikch, Dogter van een Schoolmeester in Oxfordshire of Berkshire • en eene Vrouw , die deeze zeldzaame taak op zich'nam en volvoerde, verdient met lof vermeld te worden onder de geleerde Vrouwen van Engeland. Zo groot en gelukkig was de uitflag van haar onderwys ? dat haar Kweekelirg, toen hy flegts elf jaaren bereikt hadt, Griekfche en Latynfche Schryvers, met eemak, kon leezen. , Die iaaren bereikt hebbende, zondt zyn Grootvader hem na eene byzondere School, waar hy bleef tot diens dood In 't einde van den volgenden Zomer, 1683, werd hy door zyn Vader gefchikt na de School te Winchester , toen onder de bezorging van Dr. haRRK. Hier werd onze jonge Edelman met vry veel onverfchilligheids behandeld, behalven door zynen Leermeester, en ftond veelmaalen ten doel van hoon en imaad , uit hoofde van zynen Grootvader, wiens uaagedagtems zeer ^ehaat was by de yveraaren voor volftrekt gezag. De^onaangenaamheden, ashley te Winchester aange• daan, bewoogen zynen Vader om hem van die School te neemen , en zyns Zoons begeerte, om eene buiten-  344 leevensberigt landfche reis te doen, in te willigen. In gevolge hier! van ving hy zyne Reis in den Jaare 1685 aan , onder J het opzigt van Mr. daniel denouwe , een ScIiotscM. Edelman van groot verftand en braafheid , en in al led opzigten geichikt tot een toevoorzienden Gids. Del Leevensbefchryvers van deezen derden Graaf van shaf-I teshury hebben hem veelal doen voorkomen als voor-l naamlyk opgevoed door Mr. locke. 'Er valt niet aanu te twyfelen , of deeze groote Wysgeer ftelde veel be-| langs in het opkweeken van den Kleinzoon zyns zeerr hartlyken Boezemvriends, en het is hoogst waarfchyn-lyk , dat diens gevoelen ingenomen en gevolgd wierd,, ten opzigte van de Opvoeding deezes jongen Edelmans., Maar dat de Heer locke immer rechtftreeks deell genomen hebbe in diens onderwys of opzigt, is eem gevoelen , zonder genoegzaamen grond aangenomen. Naa een driejaarig veiblyf buiten 's Lands, keerde: Lord ashley, in den Jaare 1689, weder in Engela?id;; hem werd, van wtgen eenige plaatzen, waar in zyne; Familie goederen hadt, eene plaats in het Parlement: opgedraagen. 'Er waren nogthans verfcheide redenen ,, die hem bewoogen, deeze aanbieding, op dien tyd, niet: aan te neemen; en het geen hem meer dan iets anders bewoog om dit af te Haan, was 's Mans genomen be- ■ fluit, om zich geheel en al op de Letteren toe te leggen , en den voorraad zyner kundigheden, ten aanziene: van de belangrykfte onderwerpen , uit te breiden, la deeze oogmerken Haagde hy by uitftek gelukkig, en lag den grondflag om een Geleerde te worden , naar een uitgeftrekt en teffens vry plan. Bykans vyf jaaren lang zich met allen yver op de Letteren en Weetenfchappen toegelegd hebbende, werd hy, naa den dood van Sir john trenchard, voor Pook, in Dorfetshire, tot Parlementslid gekoozen. Niet lang hadt by in het Parlement zitting gehad, of hem werd eene gelegenheid gebooren, om dien geest van Vryheidsmin, welke htm tot het einde zyns leevens bybleef, en die zyn gedrag eenpaarig, by alle gelegenheden, regelde, aan den dag te leggen. De gebeurtenis, welke wy op 't oog hebben, viel voor ter gelegenheid van het inleeveren van een Biil, om de Regtspleegingen te regelen in gevallen van Hoog Verraad. Een gedeelte van die Bill in 't byzonder, 't welk een Raads- • man toeftaat aan den Gevangenen, weid door de meeste  VAN BEN GRAAF VAN SHAFTESBÜRY. 345 ts Vrienden der Vryheid aangezien als eene zaak van het uiterfte aanbelang. Te deezer oorzaake hadt l,ora ashley een Vertoog, ter beweeringe daar van, opgeüeld 't geen zv, aan wien hy het het zien, zeer gepast te deezer gelegenheid keurden. Maar, toen zyne Lrdfchap opftondtf om in het Huis der Gemeente het woord teF voeren, werd hy met zulk eenen fchroom bevangen , door de menigte der Toehoorderen , dat zyn geheugen faalde , en hy met geene mogelykheid, 't geen hy ten oogmerke hadt voor te draagen, kon uitbrengen. Het Huis der Gemeente, hem eenigen tyd gegund hebbende om zich te herftellen, begeerde voleindig dat hy zou voortvaaren, 't geen hy deedt in de volgende bewoordingen : „ Indien Ik, myn Heer. Vzich tot den Woordvoerder wendende O die alleen " opgeftaan ben om myn gevoelen te zeggen over de BW, thans het voorwerp onzer beraadflaagingen, zodanig ontfteld ben, dat ik my buiten ftaat bevmde nm iets te zeggen van 't geen ik voorhad mede te "Sen ~- boemoet dan de gefteldheid weezen ! van een Man , die , zonder eenigen byftand , pleit voor zyn Leeven, onder de fchrikbaarende omftan' digheid van hetzelve te zullen moeten .derven ! 2- Deeze vaardige wending behaagde het Huis der Gemeerite by uitftek , en men gelooft dat dezelve meer ïïtwerkings baarde, dan een der overige bewyzen, ten voordeele daar van aangevoerd. Geduurende het overige van deeze Zitting des Parlements volhardde Lord ashley in dezelfde wyze van gedrag, altoos volyverig deel neemende in elke voordragt , «rekkende tot het verzekeren der Vryheid , en, fchoon zodanige voordragten dikwyls kwamen van lieden , met welken hy geen Staatkundige verbintenis haat, en die behoorden tot eene Party van eene andere benaaming, oordeelde hy het nogthans zyn pligt, deKlv by te vallen en te onderfteunen als hy besreet), dat de gedaane voorftellen ten diende des Ryks konden ftrekken. Zeer was het te bejammeren, dat een Man , vervuld met deeze beginzelen en van die. bekwaamheden , door de zwakheid zyner gefteltenisfe, S in ftaat was om de bezigheden van bet Huis der Gemeente geregeld by te woonen. Deeze hadden zulk uitwerking op zyne gezondheid, m weinig jaaren , A a 3 _ öat  s46 leevensberigt dat zyn zwak geft 1 hem noodzaakte , naa de ontbinding des Parlements, in 1698, hetzelve niet meer bv te woonen. • ■ J Lord ashley , nu in vryheid zynde om eene leevens wyze , meer met zyne geneigdheid ftrookende, aan te vangen, toog rechtftreeks na Holland, waar hv zvn tyd fleet in de verkeering met bayle , le clerc , en veele andere fchrandere en geleerde Mannen daar te Lande. Het vermaak en de leering, voortfpruitende uit de verSeenng met deeze Geleerden, was voor zyne Lordfchap zo groot, dat hy 'er meer dan twaalf maanden bleef. Beflooten hebbende om niet geftoord te worden in t geen een zyner voornaamfte bedoelingen was zyner reize na Holland, het voortzetten zyner Letteroefeningen , hieldt hy zyn naam en tytel verborgen, voorgecvende een Student in de Medicynen te weezen. Het was alleen onder dit Character, dat hv eene gemeenzaame verkeering hieldt met bayle. Dan, kort voor zyn vertrek na Engeland by bayle bekend willende worden onder zyn eigen naam, befchikte hv, dat de Heer bayle by een Vriend ten middagmaal zou genoodigd worden om Lord ashley te ontmoeten. Dien eigen morgen de Heer bayle toevallig bv zyne Lordfchap zynde , en door hem gedrongen om te blyven, antwoordde hy, dit in geenen deele te kunnen doen , dewyl hy een affpraak hadt om Lord ashley te ontmoeten, en flipt moest weezen in het houden van zyn woord. Het onderhoud aan tafel veroorzaakte by de ontdekking, gelyk men ligt kan denRen , niet weinig vermaaks ; en die ontdekking bragt liet haare toe, om den vriendfchapsband, aireede gelegd, te verfterken en naauwer vast te haaien; en bleef die vnendlchap, door eene beftendige briefwisfeling onderhouden, duuren tot bayle's dood. Staande deezen tyd, was 'er te Londen eene zeer onyolkomene uitgave gefcb|ed van Lord ashi.ey's Inquiry concerning Virtue. Het was iteelswyze ontleend uit een ruwe lchets, door hem ontworpen, toen hy even twintig jaaren bereikt hadt. Zyne Lordfchap, daar over5 geheel te onvrede, kogt den geheelen druk op, eer er veele van verkogt waren , en zette zich om dit Onderzoek wegens de Deugd te voltooijen , gelyk het naderhand verfcheen in het tweede Deel van zyne Cha rac-  van den graaf van shaftesbüry. 347 ratteriHics De perfoon, die hem deezen 'onvoeglyken ^&ld haSt, wei fchielyk ontdekt Mr john toland te zyn, die, door dit bedryf, met ondankbaarheid eenen' zeer edelmoedigen weldoener liegt beloonde. Korten tyd naa Lord ahsley's wederkomst in Engeland werd hy, door het overlyden zyns Vaders, Graaf van shaftesbüry. Naardemaal ; hy de voorzigtigheid hadt van het oog op zyne eigene zaaken te houden, vondt hy zich met zulk eene menigte van bezigheden overkropt, by het aanvaarden der op hem vefftorvene goederen, dat hy belet wierd m het Huis der Lords te%erfchynen, geduurende de eerfte Ziting naa dat hy tot de Graaflyke waardigheid was opgeklommen - Ook verfcheen hy niet m dat Huis by de twééde Zitting, tot dat zyn Vriend Lord sommers hem door een Boode deedt weeten, dat zyne tegenwoordigheid noodig was, uit hoofde van het VerdeelÏÏ -Verdrag, ten dien dage by het Parlement in overweging! Kt was in Sprokkelmaand des Jaars i7oo. De Gi-aaf van shaftesbüry vertrok onmiddelyk na Londen; en fchoon Lord sommer's Brief hem gebragt werd op een tyd, dat hy zich boven Bridgewater ■, m sZer}ftstire/bèvondt, en zyne lichaamsgefteltemsle hem niet toeliet eene buitengewoon? vermoeienis uit Ïp ftaan reisde hy met zulk een fpoed, dat hy den volfenSen dag zich in het Huis d/r Lords, bevondt, dus een blyk van fpoed opleverende, welk in die dagen zeldzaamer was, en bezwaarlyker te verngten, dan fegenwoordig. Geduurende het overige van die Zkting volvoerde hy zyne Parlements-verngtingen zo veel zyn zwakke ftaat van gezondheid gehengde, zich een ernftig voorftander bewonende der maatregelen van Koning william , toen bezig met het vormen van het groot Verbond. Niets kon, volgens het oordeel van Ihaftesbury, die onderneeming meer oegunfligen, dan de keuze van een goed Parlement. Hy ttelde, derhalven alle zyne kragten te werk, om dit oogmerk ^olvTeren ^zodanig"was de uitflag, by de verkiezing van een nieuw Huis der Gemeente, (daar de Partven ot> dien tyd genoegzaam gelyk Honden) dat de KomngPhem beWde, dat hybde fchaal hadt doen averflaan Zo hoog was het denkbeeld, 't welk de Koning zich vormde van 's Graaven bekwaamheden en chaïacter, dat hem de aanbieding gedaan werd om den A a 4 Pos|  S48 leevensberigt post van Secretaris van Staat te bekleeden. Dit, ce-rer was eene aanbieding, welke zyn afneemende Haat van l gezondheid hem met toeliet te aanvaarden. Maar,fchoon i by zich buiten ftaat bevondt om die' loopbaane van staatsbezigheden m te treeden, vondt hy zich in ftaat om zyne Majefteit met zynen raad te dienen, die hem dikwyls over zaaken van het hoogfte aanbelang raadpleegde Ja, men heeft vernamen, dat hy.een groot aandeel hadt m het opdellen der laatfte aanfpraak van Koning wil liam, overgeleeverd op den 31 van Wintermaand des Jaars 1701. I By de komst van Koninginne anna op den Throon, Keerde Lord shaftesbüry tot zyne afgezonderde leevenswyze weder; diens raad werd , ten opzigte van Staatszaaken, met langer ingenomen. Ten zelfden tvde werd hy ontzet van het Vice-Admiraalfchap ces Lands van Dor Ju, welk geduurende drie opeenvolpende ge» «achten in zyne Familie geweest was. Deeze ontzetting, fchoon eene zaak van weinig beduidenis, was de eenige welke hem kon worden aangedaan; zynde hadt ' WSt y imn]er Van d^ Kï00n Sehad Met den aanvang des Jaars 1703 deedt de Graaf eene S?eTJ?ln ™mcM™ van geftrengheid moest neemen. Dit gaf gelegenheid tot 's Graaven fchryven van diens Letter concermng Enthufiasm. Deezen Brief over dl Geestdryvery zondt hy aan Lord sommers, toen ten tyde Voorzitter m den Raad. Dezelve werd naa goed keuring van dien Edelman en andere Heeren , in den Jaare 1708 uitgegeeven, fchoon zonder des Schryvers naam, of den naam van den Perfoon, aan welken de- f lT ■ 's Graaven Moralist, a PhiL fophtcal Rhapfody , being a recital of certain Converfa- ttons, on natura-l and morai Subjecls. - De Ztdeleer tZSnl U^rig Mengelmoes, of een verhaal van ze- ■ iterc Gefprekken over Natuurkundige en Zedelyke Onderwerpen, verfcheen 111 Louwmaand des Jaars 1700, en in filoeimpnd da^ op volgende zyn Senfus Vommunis, m » Ei"  van den graaf van shaftesbüry» 349 Esfay, upon the Freedom of Wit and Hwnour , in a Letter to a Friend. De Algemeene Gewaarwording, mie Proeve over de Vryheid van Vernuft en Geestigheid, in eenen Brieve aan een Vriend. Drie Werkjes, te Londen gedrukt. . , , ' n/r Ten gemelden jaare tradt hy in 't Huwelyk met Meiuffrouwe jane ewer, jongde Dogter van thomas ewer, Esq. van Lee in Hertfordshire. By deeze Vrouwe , die hem in Bloedverwantfchap beftondt , hadt hy een Zoon, de geweezen Graaf van shaftesbüry. Het is zeker , dat deeze Misf ewer het eerfte voorwerp niet was van zyne genegenheid, en dat hy niet dagt om eenen Huwelyksvoorflag by haar te doen, voor dat hy in zynen toeleg op eene andere Lady , van grooter middelen en aanzienlyker afkomst, niet gedaagd was. In het aangaan van dit Huwelyk fchynt hy voornaamlyk op het aanraaden zyner Vrienden afgegaan te weezen : zeker tradt hy in die Egtverbintenisfe met met zeer hoogvliegende denkbeelden van liefde en geluk. 's Graaven Soliloquy, or Advice to an Author. Alleenfpraak, of Raad aan een Auteur , verfcheen met oen Taaie 1710 in 't licht. Terwyl hy zich deezer wyze onledig hieldt met Letterkundige opftellen te vervaardigen, nam zyne gezondheid dermaate en zo lchiclyk al, dat hem geraaden werd een hulpmiddel in eene zagter lugtftreeke te zoeken. Daar toe een belluit genomen hebbende, nam hy, by brieven, affcheid van verlcheide zyner kennisfen: onder deezen was robert harteey, Graaf van Oxford, onlangs tot die waardigheid verheeven. Hy vertrok in Hooimaand des Jaars 1711 na Napels, en den weg over Franknk neemende, was hy genoodzaakt door het Leger des Hertogs van nERWicK heen te trdkken , toen aan de grenzen van Piedmont liggende. Hier werd hy op het allervriendlykst onthaald door dien Generaal, en kreeg hy allen byftanu om veilig op het grondgebied des Hertogs van Savoyen te komen. , . Shaftesbury's reis na Italië was van geen vrugt.tot herdel van zyne gezondheid ; want naa omtrent anderhalf jaar te Napels zich onthouden te hebben , zag hy het einde zvner dagen, op den vierden van Sprokkelmaand, O. S. 1712, in het twee-en-veertigfte jaar zyns ouderioms. , ., '. De eenige Schriften, welke hy voltooide, naa dat hy A a 5 111  35° leevensberigt in die Stad kwam , waren The Judgcment of Hercules, Het Oordeel van Hercules , en The Letter conceruingi Dejign, Een Brtef over de Tekenkunst. Deeze laatst.' gemelde werd gevoegd in de Uitgave van de CharacJeriftics van den Jaare 1732. In het Jaar 1711 kwam de; Uitgave van de Charaólerijlies, in de orde als wy dezelve thans hebben, aan den dag. Dan deeze Uitgave» niet geheel aan zyne Lordfchap voldoende, befteeddl hV' het laatfte gedeelte zyns leevens om van zyne Schriften 1 eene f raaijere Uitgave te bezorgen. Met deeze werd de i wereld kort naa 'sSchryvers dood, in den Jaare 1713,' begiftigd. De verfcheidene Prentverbeeldingen, eeFst1 111 die Deeltjes verfpreid, waren allen door hem uitgevonden, en getekend onder zyn opzigt: ten dien einde' gal by zich de moeite om eenige zeer naauwkeurigp yoorfchnften op te geeven; van deeze wordt het Handfchnft tot heden in de Familie bewaard. Ten einde 'er geene drukfeilen in het Werk mogten weezen , nam de Graat zelve de moeite van de Proeven na te zien. In de drie Deelen onder den Tytel Chara£teriftics of Men, Mannen , Opmions and Times - CharaBertrekken van Menfchen, Zeden , Begrippen en Tyden — begreep hv het geheel van zyne Werken, welke hy der wereld onder het oog wilde brengen. Niet lang vóór zynen dood hadt hy een plan gevormd om eene Verhandeling te fchryven over de Schilder-, Beeldhouw- en andere beeldende Kunflen. Dit zou , indien hy hadt mogen blyven leeven om het te voltooijen1, een aangenaam en nuttig Werk hebben opgeleeverd, naardemaal hy een kiefchen fmaak bezat, ten aanziene van onderwerpen van deezen aart: dan zvn vroegtydige dood belette hem, ten dien opzigte, eenige vorderingen van aanbelang te maaken. Met den Jaare 1716 zagen te Londen het licht, Several Letters, wrttten. by a noble Lord to a young Men at the Univerfity. —- Verfcheide Brieven, gefchreeven door een Edelen Lord aan een jong Heer op de Univerfi. ten. Vyf jaaren laater, in 1721, zag men eene andere Verzameling van denzelfden aart, getyteld: Lettersfrom the rtght hon. the Earl of shaftesbüry , to robert molesworth, Esq. now Lord Viscount of that name ; mfh two Letters written by the late Sir john cropley, to whtch is prefixed a larger IntroduSion by the Editor Brieven van den Graaf van shaftesbüry , aan ro-  VAN BEN GRAAF VAN SHAFTESBÜRY. ggS «obert molesworth, Esq. nu Markgraaf van dien naam; benevens twee Brieven van vylen Sir john cuopr voor welke een breedtr Inleiding gevoegd is door den Uitgeever. Deeze Uitgeever was Mr. toland , die in het tegenwoordige , zo wel als m het voonge eeval zich eene vryheid aanmaatigde, der Familie met leer aangenaam. Naar derzelver oordeel, waren die Brieven, als meest van eenen bepaalden toeleg en aan iemand byzonder gerigt, niet gefchikt ter openbaare uitgave Doch , wat daar van ook zyn moge, zy zetten 's Graaven braafheid in een allerbevalligst licht. Wat Mr toland's Inleiding betreft, dezelve is op gisüngen gebouwd , en veele daar in voorkomende zaaken zvn volftrekt valsch. . De Graaf van shaftesbüry hadt hoogagting voor de Werken der beste Engelfche Godgeleerden. Een aanmerkelyk voorbeeld heeft liy daar van gegeeven , met een Voorreden te fchryven voor Dr. wichcot s Sermons, in den Jaare 1698. Affchriften van deeze Leerredenen waren onder het uitfpreeken gemaakt, en de Graaf hadt-'er een zo hoog gevoelen van, dat hy ze niet alleen met gezegde Voorreden ter wereld m deedt treeden, maar ze liet drukken onder zyn byzonder opzigt. In zyne Brieven aan een jong Heer op de Univerfiteit , fpreekt hy van Bisfchop burnet , en ür. hoadley, met veel goedkeurings, en hy heeft regt laaten wedervaaren aan de verdienften van tillotson, harrow, chillingworth en hammond, als de voornaamfte pylaaren der Kerke, om dezelve tegen Geestdryvery te onderftutten. Maar welk eene hoogagting zyne Lordfchap ook mogt koesteren ten opzigte van eenige onzer Godgeleerden, het waren de Schriften der Oudheid , die 's Mans bewondering meest trokken. Zy maakten het hoofdvoorwerp uit van zyne Letteroefeningen ; uit dezelve ontleende hy zyn ftelzel van Wysbegeerte, die men Burgerlyk, Maatfchaplyk en Theïstisch mogt heeten. Zyne meestgeliefde Boeken waren de Zedelyke Werken van xenophon, horatius, epictetus en marcus antoninus. Deeze Schryvers voerde hy altoos op zyne Reizen met zich, en zy zyn nog in zyne nagelaatene Boekery voorhanden, doorgaande met kanttekeningen, overvvyzingen en verklaaringen , eigenhandig geichreeven. Men mag by deeze Boekenlyst ongetwyfeld plato voegen,  S53 LEEVENSBERI8T VAN SHAFTESBÜRY. gen, een Sehryver door den Graaf van shaftesbüry met alleen naaritig geleezen, maar hoogst bewonderd en yveng nageftreefd. - Van simpucius fprak hy, blvkens zyn Brief aan een Student, met veel goedkeuring! — in bet Supplement tot de Biographia Brittannica wordt lucianus vermeid als een der oude Schrvveren, waar mede zyne. Lordfchap hoog liep. Dan dit is ze. leer een misdag; want het blykt, in tegendeel, dat hv een byzonderen afkeer van dien Sehryver hadt Betredende zyns Lordfchaps Broeder maur'ice ashley cooper mogen wy aanmerken dat hy de Vertaaler was van xenophon's Cyropmdia. Van deeze Overzetting getuigt wylen Mr. james harris : „ dezelve is „ gemaakt met al de zuiverheid en eenvoudigheid van „ het oorlpronglyke; de Overzetter heeft 'er eene recht „ wysgeerige Opdragt voor gevoegd aan myne Moeder, „ eene zyner Zusters. Ik agt het eene eer, deezen Schrv„ ver myn Oom te mogen noemen; niet zo zeer van we„ gen diens Rang, maar veeleer om zyne Geleerdheid „ en onbelmette deugd; hoedanigheden , welke de zuat ' „ tot een afgezonderd leeven (waar in hy dagt dat de„ zelve best konden worden aangekweekt) hem aanzette „ om ze veeleer te bedekken dan 'er mede te vcorfchvn „ te treeden." 3 Het éénig Kind, door den derden Graaf van shaftesbury nagelaaten, was anthony-ashley cooper, de vierde Graaf; een Edelman, ten wiens opzigte men aangemerkt heeft, dat 'er nimmer iemand leefde van grooter goeddaadigheid, zedelyke waarde, en waare Godsvrugt: terwyl hy diepgaande hoogagting hadt voor zyns Vaders Characler, en diens Schriften hoog , waardeerde, ftemde hy met zynen Vader niet 2a? ! men in die gedeelten , waar in hy zich als een Twvvooardroetten °PZ,Ste Va" de" Chrinl3k™ Godsdienst, KORT  VERSLAG. VAN DE BEGRIPPEN DER TURKEN. 353 KORT VERSLAG VAN DE ALGEMEEN HEERSCHENDE BEGRIPPEN DER TURKEN, OVER DE STARRE KUNDE , DE AARDRYKSKUNDE, DE OUDE GESCHIEDENIS , EN DE DICHTEN LETTERKUNDE. (Ontleend uit eton's Survey of the Turkish Empire.) TVTanneer ik hier fpreek van de algemeen heerfchende W Begrippen des Turkfchcn Volks, hebbe men daar door niet alleen te verdaan de heffe d/ts Volte , maar ook de zodanigen, die voorgeeven Geleerden in hun geilachte te weezen. , . , Starrekundc. Van den Mufn tot den Boer is het een algemeen aangenomen gevoelen, dat 'er zeven Hemelen zvn, van welke de Aarde onbeweeglyk hangt aan een lange keten; dat de Zon een zeer groote Vuurbal is, ten minden zo groot als het geheele Ottomanmfche Rvk enkel gefchikt om licht en warmte te geeven aan de Aarde; dat de Maanverduisteringen veroorzaakt worden door een grooten Draak , welke dat Hemellicht dreigt te verllinden ; dat de Vaste Starren aan ketenen van den hoogden Hemel afhangen. • Deeze onge- rvmdheden worden voor een goed deel onderlteund door getuigenisfen van den Koran. De Starrekuniigen, zo als zy genaamd worden, hebben allen zeer veel op met de Starrewichelaary. Deeze Voorzegkunde is by'de Turken in een zo hoog aanzien, dat het Hof een bezoldigden Starrewichelaar heeft, en de meeste Ryksgrooten houden 'er eenen. , T Aardrykskunde. Van de betreklyke ligging der Landen tot elkander zyn de Turken, tot het belachlyke toe, onkundig, en alle hunne verhaalen van vreemde Volken zyn opgevuld met de bygeloovigfte verdichtzelen. Vóór dat de Kusfifche Vloot in de Middellandfche Zee kwam, wilden de Staatsdienaars van de Porte met gelooven , dat het voor eene Rusfifche Vloot mogelyk was, Conftahtinopole te naderen, dan cioor de Zwarte Zee. De Capitein Pasha, of Groot Admiraal, beweerde dat die Vloot over Venetië zou kunnen komen. Uit dit en duizend andere dergelyke, door goede ge-  354 verslag van be begrippen getuigenisfen bekragtigde, berigten, is hunne onkunde,, wegens de ligging der Landen, openbaar. In 't alge?! meen gelooven zy, dat Indie een verafgelegen Land is. waar men Diamanten, fyn Lynwaat In groote Ryk! ! dommen vindt; doch dat het Volk weinig bekend fi| dat het meerendeel uit Mohammedaanen beftaat , doch 1 die het Kaltfai van hunnen Sultan niet erkennen. Zv houden het daar voor, dat de Perfiaanen ttn fnood Volk zyn; dat zy alle veranderd zullen worden in Ezels, en dat de Jooden in de hel op dezelve zullen ryden. Zv ' ftellen vast, dat de'Europifchc Volken alle uit flegte Ongeloovigen beftaan, bedreeven in de kunst des Oorlogs, die fomtyds gevaarlek is; doch dat zy alle, met den tyd, zullen overwonnen en aan den Sultan onderworpen worden ; dat men hunne Vrouwen en Kinderen gevanglyk moet wegvoeren , hun geen woord houden, en dooden, twelk, indien zy weigeren Mohammedaa. nen te worden, een verdienstlyk werk is. — Noff thans loopt'er onder hun eene Voorfpelling, dat de Zoonen der Jfellpwnesf" door welken zy de Rusfen verdaan, Lonjlantinopola zullen inneemen : de Rusfen houden zv nnd°er Sn1113''"^ ^ ^ ^ bV hu" bekel^ onder gen naam van de Groote Ongeloovigen. Het denkbeeld, dat Rusfen de Hoofditad ten eenfgen tyde zullen bemagtigen, is zeer algemeen; zy weeten zelfs de poort aan te wyzen , door welke die Overmeesteraars zullen intrekken, naar luid dier oude Voorzegginge. De Grooten zyn zo verre van die zwak- en bygeloovigheid tegen te gaan , dat zy den Stfiatïfchcn oever aanzien als de veilige wykp aats om de woede dier Ryksvermeesteraa- ren te Orttwyken. De £«^//^„ yhoude? zy voor magtig ter Zee de Franfchen en Duitfchers te Land. Ouae Gefchiedenis. De Turken hebben gehoord van eenen alexander , die de grootfte Monarch en Ver. meesteraar was, de beroemdfte Held in de geheele we- l„i.^i rtanScVe,rgeIvken zich dikwvIs lnet hem, in hunne Schriften. Sultan mohammed de IV noemt zich in eenen Brieve aan Czaar alexius michailovitch! „ Heer van t Heelal , en gelyk in magt aan alexan„ der den grooten." Steeds fpreeken zy van alexander als een Held, wiens voorbeeld moet gevolgd woraen; doch zy weeten niet, wie hy was —— Salomo, zeggen zy , was de wysfte Man en de grootfte To-  der turken. 355 Tovenaar, die immer beftondt. Palmyra en Baïbck beweeren zy dat gebouwd werden door Geesten, op net bevel van Koning salomo.» . , , v , Dichtkunde en Letterkunde m t algemeen, bvüe Turken vindt men weinig Dichters. Hunne Opdeden zvn meest kleine Gezangen en Balladen; maar m .deeze Dichtwerken , zo wel als in hunne Gefchnften in ondicht verfchillen zy hemelsbreed van de eenvoudig- ■ heid der Arabieren, dewyl zy vol zyn van verkeerde begrippen; de taal is een jammerlyk mengzel vanTurksch, Perfiaansch en Arabisch. Dit zal het best m 't oog vallen, als wy veronderftellen, dat, in het volgend voorbeeld het Latyn Arabisch, en het Fransch Perfiaanschms : dan zou een Turksch Mufti, als het Nederduitsch zyne Moedertaal was, in deezer voege fchryven. — ,, lk wil niet deplorare vitam, als veelen, eri « dflfaPe'fe' cerunt. Ik beklaag my niet geleefd te hebben, dewyl ik ainfi vecu, dat ik mttfrufira me natum exijtimem. Ik beweer niet, dat tcidium vit cc meer ontitaat " uit gebrek aan vastheid in onzen waaien Godsdienst, ' dan van atra bilis. Indien een man zich zeiven om , hals brengt, is hy of infanus en een heilige Gek, ot ?! met een Demon bezeten, of hy is un Athfe — een On! geloovige of een Frank. Bidt Deum, dat hy u be„ waare tegen de zodanigen , die blaazen op nodos fu- num. en in 't oor fluisteren." " Taal van een Turkfchen Dichter. „ De oogen van „ Vabbreuveufe (*) maaken my meer dronken dan Ie vin en fes fleches doordringen la mode des mes »s ?,' fchielyker dan die van een boog." Dit is het eerfte couDlet van een Zang in zuiver Arabisch, (door een Arabier opgefteld) 't welk ik in deezer voege geichreeven heb, om te toonen, hoe een Turk het zelfde denkbeeld ten opzigte van de Taal zou uitdrukken: .de ooripronglvke Turkfche ftukken zyn vol belachlyke grootlpraak. Men hebbe hier by in aanmerking te neemen, dat weinigen onder hun, die hunne Gefchnften of Gefprekken in deezer voege doorfpekken met Arabifche en PerCiaanfche woorden en fpreekwyzen, m deeze taaien zeer bedreeven zyn; maar zy hebben eenige zeer algemeen,in zwang gaande woorden en fpreekwyzen geleerd, en weeten de betekenis, zonder elk woord op zichzelven te verftaan, of eenig denkbeeld van de Spraakkunst te bezittea. (*) Dit wil zeggen: Zy die den Wyn fchtnlt.  356 Ï>E fcAADLtKG WYSGEER. DE DAADLYKC WYSGEER. (Naar het Fransch.*) My eenigen tyd m een der Diiïricten van Branknk onthoudende, deed ik eene wandeling in « ! verre van de plaats myns verblyfs ge R^'-SJ eenen geruimen tvd omgedoold te heboen, verlanjde ik oS myn ouden weg weder te keeren; maar, naa verfcheide nol gingen ontdekte ik den weg verloeren te hebben ik kon dien niet wedervmden : dit brast m» in , i L zag „iets dan boomen, en hoo',5 r^s "a tt^* De langdimrigheid myner wandelinge , gepaard met J onzekerheid waar k zou bel?ndPn L . &fPdllra met de rnoViiénis te wege. Jn " einde Zr2 S-,de grootfle ver' het bosch, en ontdekte een Man ttee 'LT .«3 heenen diyvuide. Ik vroeg l m 'nf T «Jt" V00f zich Dorp, wal Jk my„ ffi^f '<£ g „ er meer dan twee mylen van verwvderd '* faf 7 5 woord, „ en ik vrees dat gy 't zelvé ■vóAr 'hJ' A J ten ^ „niet zuit bereiken, indien 4 den ^ W°rdt „ de op den top van eene kleine hooe-2 ? » rtbeantwoord hebbende, voer hyvoon g Vol?" "V" „ gy zult 'er een bed m ■ " Vo,S my dan; trlffen." v ?emge ^rverfchingen aan? Dit aanbod aanvaardende, wandelden Mn* onder het gaan het adie-le lïïn 7 °°rt Ik "alH zyne wyze van uitdrukken', de vSv&WOT,Mte ^d ' dinge gaven my alle ftoffè tot vSfi ZJ™ Mee- . wdk,den armtn veE*7add?wts z;lg By de huisdeur gekomen, verzögt hy mv zvn V i t bezorgen, en keerde, dit vemtn hZ,7Jy le, mo^ün rug. Een venfter openende ' welk ?n d-n 'tI?°§enbl"d>'k * hy driemaalen den naam *Wl0e*i; MWSffï* Jonge-dogter te voorfcryn , en fchoon 2„ . ° ' eeUe wonderd en ontüeld van my te zien° l/aft£ / een,ëzlns ^erzedige houding, en vroegVaar' Vadef of 'hft ^ "I1 ee"G Hy fprak: „ Ja, myn kLi gy moet Uw beVin v"hnf]e' „ zen Vreemdeling, die van L I ™t °5" °? dee" ik  be baadlyke wysgee1. 357 ik haar hier in behulpzaam wilde weezen , weigerde zy het met een lieven lach , my verzoekende myn gemak te houden Terwyl zy met alle deeze werkzaamheden bezig was, kon' ik niet nalaaten de vaardigheid en bevalligheid haarer bewegingen te bewonderen. Jn een oogenblik was de tafel aaneerigt; op dezelve Honden de aangenaamfte vcrverfchingen room, koekjes, en eene verfcheidenheid van uitgeleezene' vrugten. Aan tafel fchikkende, gebruikte ik met grooten fmaak het my voorgezette; zigtbaar was op het gelaat van den Vader en van louisa de voldoening, dat my dit onthaal zo zeer geviel. In de ruimte daar van genuttigd hebbende, kon ik niet nalaaten myn Gastheer toe te voegen : „ De Hemel bewaare u, dat gy niet dikwyls zulke zwervende en verdoolde Reizigers krygt; gy zoudt meer voordeels hebben met hun een wegwyzer te bezorgen." —— ,,lk zal,* herv-itte by „ my altoos gelukkig rekenen hun hier te 'te brengen', indien zy zyn gelyk gy my voorkomt; en gy " moogt u verzekerd houden , dat, zo lang de Natuur haare ),' milde gaven aan my fchenkt, het my geen bezwaar kan ver% wekken, zulk een onthaal te geeven." Dusdanig een antwoord verwekte in my een mengzel van dankbaarheid en bewondering , en ik verlangde meer te weeten van dit verfchynzel , 't welk eenvoudigheid en grootheid te zamen paarde. Hoe kan het, dagt ik by my zeiven, mcelyk weezen, dat een Man van zulk een voorkomen, van zulie gevoelens , deezen laagen Leevensftand verkoozen heb. *be? Waarom woont hy in eene Landhutte? En zyne Dogter' die zo veele bekoorlykheden in haar perfoon vereemgr, kan die alleen aan de Natuur die voordeelen verfchuldigd zyn ? Vanwaar mag zy dit zo bevallig, zo zedig, zo inneemend' Voorkomen ontleend hebben ? Deeze denkbeelden waren ter loops mynen geest doorgevlogen wanneer myn gastvrye Vriend (want zo durf ik hem vrvH'k noemen) dus voortvoer : „ Gy moet niet verwagten hier op een bed van dons te zullen rusten, noch dat ! " gy den dageraad zult zien aanbreeken door kostbaare " bedgordynen; vols my egter, en zie de rustplaats voor u : " beftemd." De bekoorlyke lohisa ftondt op, nam een i licht in de hand, en bragt my, met haaren Vader, in een zeer i net kamertje , vercierd met eenige fraai getekende Landfchapi pen aan den wand hangende. Het- huisraad beftondt uir een- i voudige kamerbehoeften. „ Hier," fprak myn Gast- II heer willen wy u laaten om te rusten; tfw llaap zy zo > , geruit als de plaats, uws verblvfs." .» Wonderbaare f Man'" riep ik uit, zyne hand drukkende, „ uw gedrag " verrukt my. Indien gelukzaligheid in de deugd beftaat. moet ? j„ ^i„irj,;.,n-o iiipr fifTVfliniren weezen!' —~ ■- Louisa MWG. i?03. ho. 8. » Ü  3f S D£ DAADLYlCE WYSGEER. en haar Vader gingen heenen , en lieten my in eene ver* warring van denkbeelden over de geheele ontmoeting , voor my onontknoopbaar. Ik voelde my geheel vervuld met hoogagting , me* deelneeming in de bekoorlyke Dogter en haaren Vader. Er ftraalde eene ontzagwekkende grootheid door in de eenvoudigheid van beider zeden en leevenswyze 1 oen ik in den morgen ontwaakt uitkeek, zag ik den gastvryen Man bezig met in den tuin te arbeiden. Ik vervoegde mv te hemwaards, bedankte hem voor de verleende huisvesting met bygevoegde verklaaring van myn oogmerk om heenen te gaan; maar hy wilde niet toeftaan , dat ik zou vertrekken, zonder eenige ververfching genomen te hebben, 's Mans beminnelyke Dogter vertoonde zich nog fchooner, nog inneemender, dan in den voorleden avond ; de vrolykheid der onfchuld was op haar gelaat te leezen. , Ik heb : " wmi?aIMm myn ifY^n'" rieP ^ vol verrukking uit, „ het beeld van goedheid en geluk aanfchouwd' - Ta vervolgde ik, myne oogen rondsom heenen wendende, , hier „ is haar iempel!" ' " „ Helaas!" fprak hier op myn Vriend , „ Ik koesterde „ ten eenigen tyde de gevoelens, die de menfchen algemeen „ omhelzen ; myne dwaaling kostte my de beste jaaren myns „ leevens. Misichien," voegde hy 'er nevens, „ zult g» „ niet ongaarne verneemen , hoe ik tot het belluit kwam "^fT e.eP?a.amheid tot myne woonplaats ie kiezen;: „ en welke middelen ik by de hand neem, om de vervee. : „ hng te ontgaan , welke u mag voorkomen hier onvermyds. yk te weezen." Ik verzekerde hem, dat ik dikwyls in bekoonnge gekomen was om hein juist deeze vraagen te „ ik werd gtbooren," hervatte hy hier op, „ in die groo. „ te Stad onzes Lands, waar de misleidingen der hoope zo „ vcelen elendIg maaken. Myn Vader hadt langen tyd met „ veel roems, eene Overheidsplaats bekleed: zyne al te groote „ gemakiykheid van aart, en eene begeerte om het voor„ komen van een ryk man op te houden , deedt welhaast „vry groote m.ddelen en derzelver inkomflen opkorten " &a% fne 3f3?l worfteling met fchaarschheid aan geld „ ftierf hy met fchulden overlaadcn. Myne Moeder gaf het " $TÏ k fdedte h3arer bez^''ngen , om de eiichen der „ fchuldvprderaaren te voldoen, en de eer van haaren over! " nd .,n Stgen°r °P t£ h0uden- Maar W overleefde hem n met lang, en liet my, nog een Kind zynde, aan de zorge " y,acn,een Voogd over> ^ zo zeer voor zich zei ven waakte „ als hy onagtzaam was ten mynen opzigte. Men zondt my „ na een Leeifchool, tn ik moest binnen kort voor ml „ zeiven aorgen. Men hieldt my voor oogen, welke heer-  BE DAADLYKE WYSGEER. 35* I Ivke vooruitzigten de loopbaan der Regtsgeleerdheid opende; maar het is niet genoeg , bekwaamheden te bezitten ", om in de pleitzaal te fchitteren; de gelegenheden om ze ten toon te fpreiden heeft men noodig. Toen ik meerder- " iaaria werd, bragt myn Voogd my in rekening wat hy voor L my hadt uitgefchooten; dit ontzette my van myne geringe ' Eene Vrouwlyke Bloedverwante ftierf ten dien tyde, en ; Het my twaalfduizend 'Franken naa : met deeze bezitting E wendde ik vernieuwde poo^ingen aan , om een beroemd I Regtsgeleerde te worden. Maar te onvrede over de yreea1 zaame geaartheid in den geheelen kring myner kennisfen , i' deedt my dit van plan veranderen , en ik gaf my over aan f de Geneeskunde, befteedde tweeduizend Kroonen om m die 1 kunst de noodige bekwaamheden op te doen. Ik ftreelde Ë my met het vooruitzigt, dat ik welhaast in de Stad zou f ryden, gezeten in een heeilyke koets; maar ik zag in myi" nen kring geene andere dan gezonde aangezeten en vrof, lyk huppelende Dames, die over myn ernsthaftig voor: komen lachten. Geene dan Vriendfchapsbezoeken at te " leggen , was myne bezigheid. Op een deezer werd ik " verliefd op eene jonge ïuffrouw van geene middelen , " maar ryk van zielsbegaafdheden ; ik zogt en won haare K wederliefde. — Het Huwelyksleeven diende alleen om myf* ne zorgen te vermenigvuldigen. Ik had het geluk van Vader te worden; maar ik verloor de Moeder van myn E KmTe midden van dien ramp zag ik de aannadering van behoefte , en beefde op het verneemen van de verhaas. f" ting haarer fchreden ; doch ik wist geen raad om haar " te ontwyken. Eerlykheid en bekwaamheden ftellen ons " menigvoud voor die fchroomlyke aanvallen meest bloot. "Te vergeefsch breidde ik den kring myner kennisfen uit, " en toonde mynen yver om de lydende menschheid te ", hulpe te komen: niemand bekreunde zich over myne bevordering; de Vrouwen van de mode fpraken nooit hoog " van myne geneeskundige bekwaamheden. De arme on' gelukkigen liepen my alleen ter hulpe , en het gezigt „ van de eene elende was genoegzaam om my kwyt te maa„ ken, 't geen ik van de redding eens meerder vermogenden „ ontvangen had. Myne Dogter, onder myn oog opgevoed, werd my van dag tot dag dierbaarder ; haare kinderlyke vrolyk, „ beid , haare onfchuldige liefkoozingen , deeden by wylen de donkere wolken, welke rondsom my heenen dree, , ven , verdwynen, en ftrekteu tot verzagting van myne , ' zorgsn: dan, te midden van dit alles, was het Geld, door W b b 2 »  DE DAADLYKE WYSGSEB. „ my geërfd, bykans ten einde, en ik had geen uitziet, hoe«i „ genaamd, om weder dergelyk een toeflag te krygen- nietst „ deedt zich aan mynen geest op, d^n fchande, armoede M „ volilaagen gebrek , en daar in met myne Dogter te fier!' »» Yen- In deezen alierkommerlykiïen toeftand fprak: „ ik by my zeiven , myn Kind aan myn hart drukkende I „ Neen ! gy zult zo n et fterven. Uw Vader zal broodi „ uit de aarde delven , om u en zichzelven te onderhoud „ den! ,, Dit belluit genomen hebbende , liet ik, zo min heul»! „ in de verkeenng met het Menschdom genooten hebben-; „ de , zat van myne onbeantwoordde vooruitzigten rnyua< „ gedagten gaan op een nieuw daar mede overeenkomuig^ „ leevensplan. Ik maakte my af van zodanige Huiscieraaden „ als nutloos of te fraai waren voor myn bedoelden ftaat „ van af^onderinge , en verliet Parys , toen de verblyfplaats I „ van flaaverny en weelde. I „ Ryker op het land met drieduizend Livres, dan ik imi „ mer met veel meerder fchats in de Hoofddad geweest! „ was, kogt ik deeze Landwooning, en bragt dezelve ia i " 2en t5e"w?P1'd|§en fond; de hof, dien ik met eigen han* ■ " * bearbeid, brengt zo veel vrugten voort als wy noo-". „ dig hebben, en meer; myn Vee verfchaft my overvloed \ „ van melk , en een Boer uit de nabuurfchap verkoopt ons ■ " °verfch?t ln de naastbygelegene Stad. Myne Dogter be- i „ fteedt haaren tyd in vrouwlyke handwerken, die ter Stej, de zeer gezogt zyn ; dit maakt ons beftaan ruim " „ Deeze woorden uitende , lachte hy zyne Dogter toe , die zich m zyne armen wierp „ Zie," veivolgde hy daar- op, „hoe ik vrede en geluk, die ons fcheenen te ont» y.ieden , verkrergen heb. Geloof my, met mannenmoed „ te befiunen, en dit door te zetten , is alleen genoeg „ om een Mensch gelukkig te maaken. Bemind by myne „ nabuuren, die ik met raad en daad , in gevallen van ziek- • „ te , byftand verleen, benoemen zy my menigmaal tot . „ feheidsman in hunne gefchillen; en ik heb het geluk, de " Ple,iged!ngeI1 te voorkomen, die , of wel of kwalyk uitval- ! „ lende, hun ongelukkig zouden maaken." ,, Maar," zeide ik, „ wanneer de Winter komt, hoe „ houdtgy u dan bezig, of waar gaat gy heen?" _ ' Kom „ hier , antwoordde de Wysgeer , „ en zie hoe ik de „ ftrengheid van het Winterfaifoen braveer." ■ Dit z=ft gende bragt hy my in een klein vertrekje, waar een draaibank itoridt, met het daar toe behoorende en verder timmergereedfehap. — „ Hier," fprak hy, „ kunt gy ver. „ neemen hoe ik de ledigheid verdryf, door my m t nutte zaaken bezig te houden. Ik vooizie myn huis van kleine » be-  DE daadlyke WYSGEER. 3^1 ï, benoodigdheden, en vervaardig de werktuigen tot het tuin- * werk noodig; zomtyds neem ik iets dat meer moeite kost hand. Hier is een klavecimbaal, 't welk ik heb poot gen te herftellen; het is my gelukt, en myne Dogter be- taalt my de moeite, daar aan befteed, door de airtjes die " ik vervaardigd heb, voor my te fpeelen. In dien hoek ziet ev eenige Boeken; het leezen daar in kort ons den avond. * 6y ik zag ze in; zy kwamen my voor met goeden fmaak êev0e°voIlgens bragt hy my in den tuin: in het heenen saan 2ag ik verfcheide Byenkorven ; het werk dier yverige Dierties bragt hem voordeden aan. Ik bewonderde de kunst, waar mede hy d» natuur overal, als 't ware, dwong om hem fchattinge te geeven, of het oog te verlustigen Boornen met vrugten belaaden , Wynftokken vol druiven , en fchuitingen met Perziken en Abricoofen , tekenden overvloed van verkwikkingen , en beduidden meer dan beelden vaazen en andere nutlooze hofcieraaden. Alles was met voordeel aangelegd, overdaad nergens te zien. Naardemaal ik verlangde na de plaats myns verbly s weder te keeren . verzogc ik van mynen gastvryen Vriend verlof om aflcheid van zyne Dogter te neemen. Toen ik haar naderde, lag zy haar naaldwerk neder, en wilde my uitgeleide doen tot de deur van de wooning, waar zy naa. «gdagen in de bevalligfte onfchuld fleet. — Haar Vader zeide! dat hy na het veld ging om zyn Vee te bezien, en begaf zich met my op weg. „noria :v Od eenigen afftand van het huis verwyderd , voerde ik hem te gemoete : „ Hoe gelukkig zyt gy, op uwe wederkomst eene Dogter zo beminnelyk als uwe louisa thuis !! te vinden!" Hy hervatte daar op: ,, Uwe aanmer¬ king is welgegrond ; myne Dogter is het geluk myns lee! vent, maar misfehien is zy het, die my zomtyds vrees en onrust baart. Elke dag daagt voor my onbewolkt, en de zon fchynt alleen onder te gaan om my tot rust te „ noodigen. Wanneer ik my op de hoogte des bergtops bevind die over deeze geheele vlakte heenen ziet, be", merk ik niemand boven my. Het vertoon van eenig ander mensch verfchaft my geene lioffe tot vernedering. Ik geef aan myn Vaderland de verfchuldigde fohattiag, zon]' der murmureeren; doch de maaker der natuure is het „ éénig Weezen , voor 't welk ik my verne.'.er. Ik vrees , niet voor de Magt van dat Weezen , dtwyl ik weet dat het Regtvaardig is. Ik bid niet om rykdommen of over' vloed; maar ik bid dat hy myne Dogter befcherme, en " haar bewaare voor de dikwyls deerlyke uitwerkzels van '„ die geweldige drift, welke, te veel botgevierd, traanen , en elende met zich brengt. Zy bevindt zich thans in die B b 3 » la*-  3^* de daadlvke wysceeb. „ Jaaren , dat zy de betoverende item der Liefde zal hooren' „ Zy zal zich dan misfehien verre van haaren Vader verwy! „ deren,- zy zal iets verveelends in deeze afzondering vinden; „ dit LanJeeven zal voor haar niets bekoorlyks hebben. „ Gy ziet deeze geheele Landftreek is alleen en fchaau „ bewoond door Land- en Werklieden ; geene gefchikte " Per.loon.en1TO°' ,myne Dogter. Wanneer ik my niet meer „ onder de leevenden bevinde , zal zy na de Stad keeren , „ en aan de Invvoonderen bckoorlykheden vertoonen, in yde„ le hoope verwelkt. Dit vooruitzigt ftoort menigmaal my" "e ,vreupde' en ^eekt myne gelukzaligheid af!'-' Under dit gefprek bereikten wy den weg, die tot het Dorp leidde werwaards ik heen moest. Affcheid van deezen daadïynen Wysgser neemende, beloofde ik hem, zo het fchikte meermaals te bezoeken, om zyne door daaden verfterktc lesfen te hooren. Dan, eemge dagen daar naa, vorderden rnyne zanken dat ik na Parys zou gaan. Te midden van de vermaaken en uitfpanningen, welke deeze Stad aanboodt, kon ik niet nalaaten het lot van deezen Wysgeer te benyden. Hoe veel vernederings, hoe veel boezemfmerts , zouden veelen der ongelukkigen, daar als opeengehoopt, ontwyker. indien zy by de Natuur dat geen wilden zóeken, ■ ,,TR,vken, en de Tr°tfchen aan hunne hoope ontzeggen ! Wilden deeze menfchen hunne eigene waarde kennen, de fchoonheid en kragt der onafhanglykheid gevoelen , en hun aanweezen door flaafschheid niet verhagen' Heeft hy Vrouw en Kinderen, dat hy voor geen veelvuldig gebrek cn holoogde behoefte vreeze. De Aarde zal hem en de zynen uit haaren fchoot voeden : die onderltand kan dan alleen ophouden, wanneer vlytbetoon ophoudt. In deeze korte Gefchiedeni.s van den daadlyken Wvsgeer, vindt de Leezer het afbeeldzel van den Man , dien veelvuldig kwalyk gegeeven naam waardig; den Man die door lesfen en voorbeeld toonde , dat de waare Rykdom beitaat in gemaatigde begeerten, door Natuur en Deugd geregeld, en gepaard met aanhoudend vlytbetoon. dk arbeid, het genoegen en dje gez9ndheid. Eene Allegorie. Ty Arbeid, Zoon der Noodzaaklykheid, en Vader van de Khid~?elZ?n tlldu-he\ GenoeSen> »ecfde gelukkig met zyne runderen in eene kleine hut, op het hangen van een' ber- od een geruimen afftand van Londen. Zy hadden nooit met' de Grooten verkeerd, cn kendea geen ander gezelfchap dan dat der  BE ARBEID , BET GENOEGEN EN BB GEZONDHEID. 3^3 der Boeren, hunne nabuuren. Maar op zekeren dag kregen zy lust oin de waereld te bezien, en, verlatende hunne Vrienden en hunne vreedzaame woning, begaven zy zich op weg. De Arbeid ging langzaam zynen weg ; hy had aan zyne rechterhand de Gezondheid, wier levendige gefprekken en vrolyke liedjes de moeilykheden van den weg verminderden ; aan zyne linkerhand ging het Genoegen , wiens vrolykheid zyn' Vaders fchreden onderfteunde, en de levendigheid zyner Zuster fcheen te vermeerderen. Zy gingen dus door Bosfchen, Steden en Dorpen, en kwamen eindelyk in de Hoofdftad van het Koningryk. By hunne intrede in de groote Stad gebood de Vader zyne Kinderen hem nimmer uit het oog te verliezen j „ want het is de wil , der Goden," zeide hy, „ dat onze icheiding onzen gefaI', mentlyken ondergang moet naar zich liepen." Maar de Gezondheid was te ligtzinnig om aan zulke wyze raadgevingen geloof te flaan: zy liet zich verleiden door den Overdaad, en baarde de Ziekte, waarvan zy in het kraambed ftierf. Het Genoegen bezweek, in de afwezigheid zyner Zuster, voor de aanlokfelen der Ledigheid, en liet welhaast niets meer van Zich horen. De Arbeid, ondertusfehen, die zonder zyne Kinderen niet leven kon , ging hen overal zoeken ,• maar onderwegen overvallen door de Vermoeidheid, ftierf hy in de armen van het Gebrek. de bril en de gordel. De Moeder der Goden , de oude cybele , lag eens een bezoek af by de Moeder der Bevalligheden. ' Hoedanig was het oogmerk van dat bezoek? OngetwyfFeld de begeerte om te berispen, de gewoone kwaal des ouderdoms. Mars was zo even weggegaan, en de Godinne van Paphos was glansryker dan ooit. Men begrypt hieruit wel, dat het bezoek kort was, en men l;an den toon der redekaveling gemakkelyk gisfen. Kwaadaartige verwytingen van de oude knorrepot, fpotterny en uitvluchten van de ligtekooy: het gaat op den Olympus ongeveer gelyk hier beneden. Cybele had haare Bril een weinig ter zyde gelegd , om zich minder te kwellen over het gezicht eener fchoonheid, die haar wanhoopig maakte. Weggaande, vergat de Godin haare konstoogen, en liet dezelve leggen op de kaptafel van venus , raast dien kostelyken Gordel , welke , zo men verzekert, het geheim der bevalligheden, en der konst van zich beminnelyk te maaken, bevat, dien juno telkens ter leen vroeg, wanneer zy een ontrouw geworden Echtgenoot weder aan zich wilde verbinden. De Gordel, trots op zyne verhevene eigenfchappen , nam deeze nabuurfchap zeer.  j(?4 DB BRIL EN DE GORDEL. zeer kwalyk. „ Elendi^e metgezel van den ouderdom en der zwakheid ," zeide by , ,, hoe durft gy verfchynen aan ; de zyde van het betoverend zinnebeeld der jeugd en des vermaaks ?" „ Zagt wat," antwoordde de Bril, „ laat u niet te veel I voorllaan op uwe gewaande voortreffelykheid. Zo 'er onderfcheid is tusfehen ons, vanwaar komt dat ? Alleen van het verfchil der geene, tot welke wy behooren. Het zyn de bevalligheden van vekus , die u verheffen; en het is de ouderdom van cybele , die my vernedert. Maar zo het de jeugd eens in het hoofd kwam , om my in de mode te brengen, aan wiens kant zou dan het vodrdeel zyn ? De fchoonheid deelt, in haaren bloei , haare bevalligheden mede aan alles, dat onder haar bereik valt; en de'belagchlykfte dingen zelfs behaagen , wanneer jeugd en fchoonheid zich daarmede willen opfchikfcen. Rondsom den dikken buik van cybele zoudt gy al uwen glans verliezen, en maar een dagelykfche fjerp zyn. Doch zo ik geplaatst was op het bevallig neusje van venus , zou ik alle hoofden op hol helpen." byzondere trek van weldaadigheid. De Heer joseph wilcocks, in het jaar 1791 in Engeland' overleden, was een man van ruime middelen, van een geoefend verftand, van waare geleerdheid, en, hetgeen hem meer dan dit alles tot eer verftrekl, van ernftige Godsvrucht en uitgebreide Weldaadigheid. Van hem wordt getuigd dat by jaarlyks een derde , zo niet de, helft van alle zyne inkomften, ter fomme van meer dan 2000 pond. fterl., aan Liefdewerken befteedde, behalven nog den opbreng van één byzonder Landgoed, welken hy geheel daartoe fchikte. Boven dit alles wist hy nog foinmen te vinden ter aanmoediginge van Konften en Weetenfchappen, enz. Sommigen oordeelden wel eens, dat hy zynen mededogenden byftand al te onbedacht uitfirekte tot de onwaardigfte voorwerpen. Een Vriend, die by hem was, wanneer een perfoon van dien ftempel zich voor hem vertoonde om deel te hebben aan eene uitdeelinge, konde zich niet wederhouden van uit te roepen: „ Mynheer, die kaerel is een van de grootfte deug„ nieten, welken wy In het kerfpel hebben i" Wilcocks zeide op dat oogenblik niets; maar zond eenigen tyd daarna om den man, tot welken men hem hoorde zeggen: „ Naar „ ik bevind, hebt gy u zo fieebt gedragen, dat gy geenen „ vriend in de waereld hebt: daar is eene halv.e guinje om 11 „ tegen onmiddel lyk gebrek te beveiligen; en doe "nu uw best „ om u' beter te gedraagen," Vit het keven van den Heere joseph wilcocks, voor de tweede Uitgaave van deszelfs Roman Converfations.  MENGEL WERK, TOT fraai je letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. bedenkingen over het vermogen en de bron* nen van kloekmoedigheid, ten aanzien van de rampen deezes leevens. Een rein geveeten, vry van klaagen, Mag tegen alle harde /lagen, Mag tegen duizend duizend rampen. Een hart, in God gejlyfd van binnen, Wat kan daar 't bros geval op winnen ? Zyn pyl moet ftomp te rugge fckampen. TVTanneer wy een aigemeenen oogilag laaten gaan W over het doorgaande menschlyke leeven, mogen wy daaruit een gevolg trekken, vol van vertroostinge, in de meest treffende omftandigheden ; naamlyk , dat het Ongeluk zelve niet zo fcherp en hard is in fmert te veroorzaaken , als de Mensch fchrander en vaardig bevonden wordt in bet uitdenken van middelen om dezelve te verzagten. Konden wy de geheele ondervinding onzer Medemenfchen raadpleegen» hoe gering zou het aantal niet weezen van de Leevensonheilen, welke v wy niet te boven kunnen komen ; hoe weinig de kwaaien , tegen welke wy geen Geneesmiddel zouden I vinden! Ziekte, de minfte onder alle menschlyke onheilen , 3 dewyl dezelve alleen het lichaam aantast, is misfehien 9 de éénige, welke wy niet gereed zyn met gelaatenheid t te ontmoeten en met kloekmoedigheid te draagen. De I rede , waarom het hiermede zodanig gefteld is, mag urnen vry zoeken in de wyze, op welke deeze ons overRotnt. De Ziekte overvalt ons, wanneer wy gelukkig, I en ongewillig zyn dien ftaat van geluk te verlaaten ; \ wanneer wy lehynbaar gezond leeven, en onbewust I van den ramp der beroovinge van dit pand; wanneer wy (jong zyn , en 'er niet aan kunnen denken, om de meng. i8co. no. 9, Cc Ver-  366 HET VERMOGEN EN DE BRONNEN vermaaken, aan dien leeftyd eigen, vaarwel te zeggen; wanneer wy ons in de drukte en woelingen der we-; reld geftooken , en plans gemaakt hebben, die fchielyk! verydeld ftaan te worden ; of wanneer wy oud zyn, en door hebbelykheid aan het leeven vast gehegt. —— Ziekte is bovenal onwelkom , dewyl wy haar niet ge-:< noodigd en tot het ontvangen daarvan geene toebereidzels gemaakt hebben: deeze kwam niet in het plan onzer* veelvuldige berekeningen ; zy overvalt ons, indien als een vrierd , wanneer wy denken zodanig een vriend, niet noodig te hebben; indien als een vyand, wanneeri wy niet bereid zyn . tot het bieden van wederltand.! De Ziekte rtaat in geene betrekking tot onze vroegere; ondervinding, waartoe wy dezelve begceren te brengen.] Wy weeten, dat Ziekte en Dood het algemeent lot des Menschdoms zyn; maar wy Itreelen ons met de hoope , dat wy langen tyd die beide ontgaan zullen ; en dat, indien ons overkomt 't welk allen menfchen befcliooren is, zulks zal gebeuren, wanneer wy( des leevens zat, en tot die ftandsverwisfeling volkomen toegerust zyn ; wanneer onze dagen ons ten last verltrekken, van welken wy gaarne ontheeven worden; wanneer onheilen onze denkbeelden kommerlyk maaken, onze vooruitzigten verdonkeren, en begeerig doen worden na dat verblyf, „ waar de fnooden ophouden „ van onrust aan te rigten, en de vermoeiden rusten van „ hunnen arbeid." Zodanig zyn, over 't algemeen genomen, de aandoe-' ningen en gewaarwordingen der Menfchen , ten opzigte; van Ziekte; en mogen wy 'er byvoegen, dat, behalven de te onpasfe komende ftoorenis, welke dezelve veroorzaakt in het verdonkeren onzer blyde vooruitzigten , de Menfchen de Ziekte nog te minder genegen! zyn in een gunftig licht te befchouwen, omdat dezel-f ve niet alleen een voorbode is van eene mogelyk! zagte ontbinding, maar niet zelden vergezeld gaat metl pyn en frnert, in eene maate, dat wy het draa-J; gen daarvan onmogelyk agten , en tot welker vvegnee-e ming , of verzagting zelve, de kunst geene middelen! aan de hand geeft. Dan geheel anders is het met ons menfchen gelegen,11 wanneer ons eenig ander onheil wedervaart. Hierjs moet onze verwondering ten top klimmen, by de over-fc weeging, dat de Mensch zo veel en zo geduldig kanjf ver- 4  Van kloekmoedigheid. 367 ^erdraagen ; dat hy een held is , te midden van een heirleger vyanden, en eene kloekmoedigheid ten toon ifpreidt, wanneer hem alle verdedigingsmiddelen fchynen ontnomen te weezen. Wat, in de daad, zou van de 1 wereld worden , indien dit het geval niet ware ? Wat izouden wy hooren in elke Stad, in elk Dorp, in elke Straat, dan de hartbreekende klagten van icbreiende armoede, dan het grommend gemor van te leur gefielde eerzugt, dan diepgehaalde fnikken van gevallene grootheid ? In lïede hiervan, is de diepgaandlte verontwaardiging kortttondig ; het gejammer der fmerijte wordt maar eens gehoord; eene bedaardheid en ftaad^vastigheid ziet men rampen te boven komen , die , in ■tfen eerften opflage, onherftelbaar fcheenen , en Men* ,'fchen met dit leeven verzoenen , die , als 't ware, gereed Honden om zich aan 't zelve met een fnoode jhand, door zelfmoord opgeheven, te Ontrukken. I 'Er blykt in 's Menfchen ziel een groote kragt te huisvesten, om de aanvallen des rampfpoéds het hoofd te bieden : een onophoudelyk werkzaam vernuft om imiddelen uit te vinden tot verzagting van den last, en* igene gelukkige vergetelnis van 't geen, fteeds herdagt, >,ons beftendig ongelukkig zou maaken. In de daad , Wanneer wy de menigte van menschlyk onheil befchouwen , vergrooten wy dezelve door misvatting. Wy •vestigen het oog op eenige dingen , als de éénige oorszaaken van geluk , en denken, dat allen, die deeze derven , ongelukkig moeten weezem Dus wordt een algemeen gevoelen van medelyden verwekt, 't welk feeën zigtbaare oorzaak heeft; en wy betoonen ons onpoldaan over het lot der menschlyke natuure, zonder ibene in 't oog loopende oorzaak. Onze waardeering iyan menschlyk Geluk is veelal valsch , dewyl wy rerrjenkavelen uit hetgeen wy ons verbeelden d-it ons ge* fukkig zou maaken ; en nogthans gian wy in die uefekenïng voort, tot dat wy ons verward vinden door Je ingewikkeldheid der fomme , en niets kunnen ontlerfcheiden , dan hetgeen ongelukkig, duister en heil* Joos is. A Maar dit. is de waare ftaat der dingen nief. Laaten ivy flegts een enkel ftuk in overweeging neemen 't yelk in 't algemeen als een ongeluk woidt aangemerkt: flrmoeck. Het is zeker, dat de menfchen, in de eerfte ilaats, niet overeenftemmen wat weezenlyk Armoede Cc a is, <<  368 HET VERMOGEN EN DE BRONNEN is , noch, in de tweede plaatze, of dezelve te regt aljl een ongeluk konne aangemerkt worden. De meerder* heid, hoe onnaauwkeurig zy ook in derzelver begrip} pen omtrent dit onderwerp zyn moge , fpreekt fteedsl, van iets, 't geen dezelve Armoede noemt, en vood een groot ongeluk houdt. Indien wy eenige weinige honderden in een Land uitzonderen , die, om de gee woone fpreekwyze te gebruiken , ryk gebooren zyn 1 dat wil zeggen, gebooren tot het erven van Schatten door hunne Voorouderen verkreegen, zullen wy fteeddj ontwaaren , dat menschlyke vlyt 'er altoos op uit gee; weest zy, om het kwaad der Armoede af te weerenr. Allen worden wy gelyk en even arm gebooren ; maaii wy beginnen niet te denken of werkzaam te weezen ij of wy bezigen onze bekwaamheden en kragten om Rykdommen te verkrygen. De oneindige moeite, art beid , en de veelvuldige gevaaren , welke de menfchea neemen en ondergaan ter bereiking van dit oogmerk t zyn met de daad verbaazend. Wy zien menfchen ui den laagfr.cn leevensftand, door geduld, door arbeid'i onvermoeiden yver, tot eene hoogte van Rykdom op| klimmen , welke hun in ftaat Helt om uit te ftrooijetf tot het heil van anderen — en dit alles zonder eenigd blykbaare uitfteekenheid in talenten of verdienfter Verdienften, 't is waar, zyn wy zeer ongenegeij aan Rykaarts toe te fchryven; maar het zou niet recht maatig gehandeld weezen, hun de verdienften te betwis ten van het verkrygen der bezittingen , voorheen huJ deel niet, en 't geen anderen hebben poogen te verkry gen, zonder daarin te flaagen. Die zelfde volftandigheid, dat zelfde geduld, di zelfde moed, noodzaaklyk om de elenden der Armoe de af te weeren , zien wy fteeds werkzaam in het ver] minderen, of afweeren, van alle andere foorten van leej vensrampen. Het verlies van rykdommen, van vrier! den , van rang, zyn alle groote rampen. Wy denke onder dezelve te zullen bezwyken, en nooit weder tc eenigen gelukftaat op te klimmen, indien dit ons over! lj0me- Maar hoe groot is de bedrieglykheid va zulk eene veronderftelling! Wy overleeven dezelve wy komen ze te boven; wy herkrygen de verloorene ryk dommen; wy krygen andere vrienden , in ftede van d, verloorenen ; en wy leeren het zeer wel ftellen zonde dien rang, welke wy nu ontdekken dat het vooij wer  VAN KLOEKMOEDIGHEID." 3O9 werp was eener te verregaande en daarom dwaaze ^Wanhoop is den Mensch niet natuurlyk. Het is wonderbaar, dat, onder zo menige duizenden gevallen van diepe elende, welke wy zeker weeten dat eiken dag voorvallen, wy zo weinig voorbeelden van Wanhoop ontmoeten. Zeldzaam , in de daad , komt dit voor, dan by lieden, die zich wanvoeglyke denkbeelden van de Godheid gevormd hebben , of met de afr fchuwelykfte misdryven overlaaden vinden, welker volle overtuiging hun onmogelyk te draagen viel. Dit alles is wonderbaar; doch waarom ? omdat wy de Leevensrampen , van welke wy geene ondervinding hebben, in onze verbeelding vergrooten. Hoe gereed is de mensch, die zich in het daadlyk genot bevindt van al het geluk , 't welk overvloed, vriendlchap, huislyk geluk, en vryheid kan opleeveren, om eene gevangenis met den diepgaandften affchrik te befchouwen, als eene plaats , waarin hy zich geen maand , geen week, geen dag, zou kunnen onthouden ! Maar is dit daadlyk het geval in die verblyfplaatzen van wee i Zien wy 'er niet veelen , die het boven befchreeven Leevensgeluk bezaten, en daaruit in eene _ gevangenis geworpen, bedaard, en veel getrooster dan iemand zou verwasten? , , Vanwaar dit verfchynzel ? Vanwaar anders dan uit die oorzaake, welke wy dagelyks zien werken, te weeten, dat wy altoos veel bezwaarender over Onheil denken , dan 't zelve verdient , en dat niemand kan zeggen, welk een last van onheil hy konne draagen, eer het der Voorzienigheid behaage hem 't zelve te laaten overkomen. Menfchen, die zich in het vol genot van aardfche gelukzaligheid bevinden, en als t ware nooit uit den bitteren kelk der wederwaardigheid eene teug Gedronken hebben, te hooren ïpreeken, hoe zy zich San zouden aanflellen, brengen enkele klanken van geene beduidenis voort. Een man in volkomene wapenrusting berekent niet, hoe groot zyne magt zou weezen , als hy zich volkomen naakt bevondt. Kunnen wy ons van lachen wederhouden, wanneer wy de menfchen hooren oochen , hoe zy zouden handelen, indien zy door dieven overvallen wierden; naarderaaal de ondervinding ons leeraart, dat wy de verdeediging niet kunnen berekenen, zonder den aart des aanvals te weeten i Cc 3 Nog  370 het vermogen en de bronnen Nog dwaazer is de gewoonte om te fpreeken vaw: eenig onheil als voor ons ondraaglyk. Geen der Stervelingen weet, welk een vragt van rampfpoed zyneei fchouderen kunnen torfchen. Laaten zy, die vermeenen naauwkeurig de fom varri hunne kragten, ten deezen aanziene, berekend, en hun*» ne kloekmoedigheid in eene weegfchaalc opgewoogenl te hebben, die zich verzekerd houden wat zy al kunnenr draagen , wat niet, laaten die berekenaars de verhaalem leezen van eenen beigh', van eenen trenck, van eener» de la tude, en dan bepaalen wat een Mensch kanrf verduuren, welke gevaaren hy kan braveeren, hoelangleevend het taai geduld is, hoe onuitputtelyk het ver-:| nuft, en hoe groot de maate van kloekmoedigheid. Del Mensch leevert altoos een fchouwfpel van verwondering! op. De Mensch, in gevaar, in nood, is een toonbeeld! van verbaazmg. De Natuur heeft ons een beginzel ingedrukt vanji fterkte , een beginzel, waarvan veelen altoos onkundig!; blyven, ter oorzaake van den zagten, effenen en eenpaa-i ngen weg, welken zy bewandelen. Zy weeten zeld-f zaam, of nooit, wat de ingelchaapene zugt tot zelf-I behoud en zelfverdeediging inboezemt , hoe taai dej hefde tot het leeven is. In de daad , de ondervinding li leeraart, dat wy alle onze kragten infpannen, om hetzelve* te verdeedigen tegen de ruwe en onverwagte aanvallen 1' van gevaar en onheil, onder veelerlei fchrikbaarende se- i daanten rondsom ons heen waarende. - Wy weeten { dat wy gebooren zyn om te fterven ; maar fchielyk te I fterven, ten prooi te ftrekken aan geweld en dwinglan dy, valt met onder onze gewoone berekening, eni wyf vinden ons voorzien met een fterk vermogen om die ii onverwagte deerlyke lotgevallen te verdrasgen De 8 Schriften door de verbeelding ingegeeven , en voor de verbeelding gefchreeven, vertoonen veelal den Mensch I als bezwykende onder de elenden en de teleurftellin- I gen ; dan men mag vrylyk van deeze Schriften zeggen, dat ze met gegrond zyn op de kennis der menschlyke natuure. F Vanwaar ontftaat dan die Kloekmoedigheid? Vanwaar L komt het, dat de Mensch, fchynbaar een zo zwak 6 Ichepzel, meestal zo ten aanziene van het lichaam te li meermaalen zo ten opzigte van den geest, zodanige'se- P Vaaxen. en zwaarigheden kan overleeven, als hy, in § eenen i  van kloekmoedigheid. 371 eenen aardsch gelukkigen ftaat, niet zonder affchrik zich kan voor den geest ftellen ? Wat , behalven de Christlyke Godsdienst!eere, kan zulk eene Kloekmoedigheid inboezemen, door de Hoop op den bestmogelyken grondflag te vestigen, door de menfchen te overtuigen om te vertrouwen op die Magt , welke nooit de verdrukten en onfchuldigen verlaat ? —- Men moet toeftemmen , dat allen, die voorbeelden opgelecverd hebben van die Kloekmoedigheid, over welke ik fpveek, misfehien zich niet aangedreeven gevoelden door de Hoope, welke de Christlyke Godsdienst fchenkt. Ja, wy treffen voorbeelden van Kloekmoedigheid aan, langen tyd vóór dat dit Stelzel geopenbaard was door den Godlyken Leeraar , en by Volken , die nimmer dén naam van jesus hoorden. Doch deeze voorbeelden , met de andere vergeleeken, zyn veelal eer aan te merken als de uiterfte poogingen des dierlyken leevens , dan als de uitwerkzels van dat vast en volkomen vertrouwen op een middel van behoudenisfe ; fchoon wy ook voorbeelden, die ons met regt verbaazen, aantreffen, en de fchemeringen van Hoop op een Toekomend Leeven, by de zodanigen, die van de Christlyke Openbaaring onkundig waren, welke fomtyds, te midden van grievenden druk , de taal der Kloekmoedigheid deeden hooren. De Dichters der Oudheid hebben die taal te rneermaalen uifgeboezemd , en op eenen toon van een Toekomend Heil gezongen, welke ons met rede verbaast (*). Wat laateren betreft, dwaalen wy dikwyls , aan het Christendom niet toefchryvende al het goede, 't welk 't zelve in de wereld gedaan heeft. De indrukken daarvan, die zich van geilacht tot genacht hebben voortgezet, zyn niet geheel verlooren geraakt. De menschlyke natuur is 'er grootlyks door befchaafd, fchoon veelen zich ongenegen toonen om te erkennen, vanwaar zulk een heil ontfproot, en 't geen men aan de Openbaaring heeft dank te weeten, aan de daardoor niet onderfchraagde Rede willen toefchryven. Men laa- (*) Wy roepen hier tot getuige in, een groot gedeelte der Vertaalde Fragmenten uit oude Dichteren, betrekkelyk op den Staat der Ziele naa dit Leeven; in de Gedichten van riETER jnieuwland, bl. 87, enz. Cc 4  37^ HET VERMOGEN EN DE BRONNEN laate zich door zulk eene verkeerde afbeelding niet begochelen. Menschlievenheid, Goedwilligheid, Ver-' giffenis van ongelyken , Vredelievenheid, zyn recht-, ftreekfche gevolgen van de verkondiging der Christlyke! Leere; en nooit ontbreeken die Vrugten, dan waar ditt Leerftelzel niet gepredikt, of, verkondigd zynde, uitt verlcheidenerlei oorzaaken in veragting gekomen is j M™r' w£ met verbaazi"g den grooten "moed I des Menschdoms befchouwen in het verdraagen van on-telbaare rampfpoeden deezes leevens, hebbe men nimmer uit het oog te verliezen eene allergewigtiafte en noodzaak vkfte hedenkina . Hst rln nrn^Ua„° ,. Kloekmoedigheid alleen Onfchuld kan weezen — Onfchuld alleen is het , die ons boven de aanvallen des Onbeils kan verheffen. Eene fchuldige ziel is vol van laaghartigheid; haare fporrelingen, indien zy 'er eenige jnaakt, zyn de Ituiptrekkingen van wanhoop, kwalvk beftuurd, blind, en ongelukkig. Doch in Onfchuld is eene aangeboorene waardigheid, rechtpasfend gevoel en eene vastheid, genoegzaam niet alleen voor de algemeene lotgevallen deezes leevens , maar zelfs voor buitengewoone gebeurtenisfen. Het is de ydeiheid zelve, ioortgelyke uitkomften van tegenovergeftelde oorzaaken te verwagten. Het is te vergeefsch, zich te verbeelden, dat een onderdrukker zyn' val met moed, dat een fnood eerzugtige zyne teleurftelling met koelheid, of dat hv, die een bedrog gelraeed, of eene verleiding beoogd heeft, met bedaardheid zyne hoop verydeld, en zvne plans omvergeworpen ziet. Deezen zyn de Mannen geenzins, die de aandoenlyke vertooning opleeveren van een Mensch, worftelende met tegenfpoed. Waarop kunnen zy zich verlaaten , daar zy het gevoelen der verftandige en braave wereld tegen zich hebben, daar verontwaardiging hun fteeds op de hielen volgt, en zv met in zichzelven kunnen treeden om ernftig na te denken, of het eerfte denkbeeld dient te hunner befchaaming en veroordeeling? Den zodanigen blyft geen andere troost over, dan die der wanhoope , en daaruit voortvloeiende euveldaaden. Mannen van opregtheid en braafheid hebben weinig te vreezen van het ergfte, 't welk hun op deeze wereld kan treffen , en alles te verwagten van de hoop op een beteren ftaat. Hunne ondervinding behoort ons te overtuigen van 't geen zy door hun voor- beeld  van kloekmoedig heid. 373 fcppM hekrafftiffen: dat, naamlyk, de Rampen en On- iheilen deezes leevens in de daad veel minder zyn dan in de verbeelding , en nimmer kunnen verzwaard worden, dan door de bewustheid van misdryf, het opyolieen van ten fnoode losgelaate drift, en het verwaarlooizen van die Wysheid, ,,}wier wegen heliykheid, en '„wier paden Vrede zyn!" bericht , aangaande de geneezing eens zeer hardnekkig en lutslags , vooral in het aangezicht. Door den Heer siebold, Hofraad te Wirtzburg. Een volbloedig, fterk en gezond meisje, achttien jaaren oud , 't welk nooit eene huidziekte had gehad, kreeg in Hooimaand van 1796 aan haar linker beneden-arm een klein waterblaasje, 't geen zy meende het gevolg te zyn eener kwetzuur met een naald, of van den beet van eenig vergiftig diertje , zonder dat zy echter daaromtrent iets met zekerheid kon be- ^Lht'in den beginne verwaarloosde blaasje breidde zich in drie maanden tyds uit tot de grootte van een daalder. Uit deszelfs oppervlakte vloeide eene menigte van helder water, en dewyl het van tyd tot tyd grooter wierd, hield men het voor eene zoort van Kwaad-zeer (Herpes} ; hoopende men fteeds, dat het, zonder gebruik van uit- of inwendige middelen, van zeiven zou verdwynen. Daar intusfchen, na verloop van zes maanden tyds , fteeds verergering van dit ongemak wierd befpeurd, vond men eindelyk noodig, daar over een Heelmeester te raadpleegen , die het ongemak met plaatzelyke middelen behandelde , en de oppervlakte der huid, op de aangedaane plaats, deed wegbyten, door middel van Zoutgeest, helfchen Steen, enz. in hoope, dat hy dus, na het vernielen der fponsachtige oppervlakte, gezond vleesch zou kunnen bekomen. Dit, echter, mislukte volkomen; want, na het afvallen der doode korst, kwam het vuil vleesch even fponsachtig en lekkende voor den dag, als voorheen ; ten bewyze , dat het ongemak niet enkel plaatzelyk , maar aan eene inwendige oorzaak was toe te fchryven. Een 1^ c 5  374 GENEEZING Geneesheer, dien zy vervolgens raadpleegde, ried haarfd Bockeher- water te drinken, en haar arm dikwyls in ij koud water te baaden : hier door wierd het vel droog,J en de vloeijing van het vogt bleef, geduurende eenige i dagen, achter, doch keerde ras, met verdubbelde woe-• de, weder. Wat laater maakte de Lyderesfe, uit ei--I gene beweeging, gebruik van den gewoonen Weener :| purgeerdrank, die haar, zonder eenige beterfchap, ruimeï| ontlastingen bezorgde. Daarentegen befpeurde zy, dat tl 'er op haar aangezicht eene menigte van jeukende :| puistjes voor den dag kwam, 't geen by haar eene ge-I weldige bekommering verwekte voor het verlies haarer 1 fchoonheid, en haar dus ten fterkften aanzette om el-1 ders hulp te zoeken. In Herfstmaand van 1797 door dit meisje geraad-J pleegd zynde , fchreef ik haar zuurtemperende Zwa-1 velpoeders voor , benevens eene wasfching uit Rooze- • water, Loodzuiker en Zwavelmelk. Door deeze ge- ■ neeswyze hoopte ik de Lyderesfe te geneezen, dewyl ik door middel derzelve eene vyftigjaarige vrouw, die1 een gelykzoortigen bardnekkigen uitflag in haar gezicht; had gehad, grondig had herfteld. Ik wierd intusfchen in myne verwagting bedroegen ; want niettegenftaande ik de gemelde middelen, van den vyfden van Herfstmaand , tot aan den eenentwintigden , onafgebrooken liet aanwenden , befpeurde ik niets dan verergering ,\ dewyl de kwaadzeerige uitflag zich thans over het geheele lichaam verfpreidde, en het aangezicht met korllen bedekte , eveneens als by den Dauworm der kinderen plaats heeft. Thans liet ik de poeders achter, en deed het lichaam weder eenige keeren , door een verkoelend purgeermiddel, zuiveren , om vervolgens [ van een warm bad gebruik te maaken, in het welk Zwavellever was ontbonden: terwyl ik, tot een dagelykfchen drank , een afkookzel voorfchreef uit Graswortel , Heemst en Zoethout. Edoch , in plaats van hier door iets te winnen, befpeurde ik niets dan verergering. Gezicht, armen en handen, wierden thans door eene affchuwelyke kwaadzeerige korst overdekt, waarby zich eerlang fluipkoortzen en flaapeloo'sheid voegden, 't geen den toelland der Lyderesfe vry bedenkelyk maakte. Vervolg ens viel ik op het denkbeeld , of niet dit on- I gemak iets van den aart des Dauworas had, waarom ik  eens zeer hardnekkigen uitslags. |75 | ik myne toevlucht nam tot de zo geroemde jfacea, of | driekleurige Vioolbloemen. Dit middel wierd, geduui rende zes weeken, onophoudelyk voortgebruikt, zonj der dat echter eenige fchyn van beterfchap wierd ver1 nomen. Integendeel namen de etterende korden, de j vermaagering , de flaapeloosheid , en de fluipkoortzen, i by aanhoudenheid toe, zo dat de Lyderesfe wanhoopig, i en haar toedand waarlyk zeer bedenkelyk wierd. Thans was goede raad duur; ik gaf echter geeni zins den moed verlooren , maar nam thans myne toei vlucht tot de vereeniging van Kwikzilver met Zwai vel en Spiesglas, en fchreef het volgend poeder voor: Flor. Sulph. Aethyop. Mineral. Aethyop. Antimon. aa %0. M. F. Pulv. *" ' S. Dagelyks drie reizen zo veel van in te neemen, 'j als met een mespunt kan worden opgevat. Nadat dit middel geduurende veertien dagen was gebruikt , begonnen de korden in het aangezicht te droo| gen en af te vallen. Twee weeken laater gebeurde { zulks over het geheele lichaam, en nadat 'er nog een I week of zes verloopen waren , hadden wy het genoe| gen, ons, tot verbaazing der geenen, die haar voorheen 1 gezien hadden, over eene volkomene herdelling te kun1 nen verheugen. I, Van hoedanig eenen aard deeze fcherpte der vogten I geweest is » zal ik hier niet nader onderzoeken, de| wyl ik my toch tot enkele gisfingen zou moeten be3 paaien. Zeker is het, dat wy de herdelling van deeI zen zonderlingen en byna hoopeloozen toedand alleen I aan dit middel hebben te danken gehad, en dat hetzelve dus, in alle dergelyke gevallen, die zich tegen de :* gewoone ontlastende middelen verzetten , verdient bei( proefd te worden. Byvoegzel van den lieer hufeland. Zo wel de Minerale als de Antimoniale Aethyops i hebben my veelmaalen in Huidziekten de voortrefteJ lykde dienden beweezen, en in dergelyke gevallen zyn i zy myne gefiefdde middelen. Ik begryp niet, waarom J deeze middelen by zo veele Artzen geheel in het vergeet-  37$ GENEEZING EENS ZEER HARDNEKKIGEN UITSLA GS.3 geetboek zyn geraakt; en zo ik niet mis hebbe, is des leere van de werkeloosheid derzelve, op het menichelyki lichaam, alleen gegrond op eene valfche fcheidkundige» onderftelling, en geenzins op de ondervinding. Meer-maaien heb ik door deeze poeders huidziekten genee-zen , die niet luisterden naar de middelen van Plum-mer, en zelfs niet naar den Sublimaat: waarby mem nog het voordeel heeft, dat men deeze middelen, vooral by kinderen, veel veiliger kan gebruiken, dam de fcherpere kwikmiddelen. Ondertusfchen moet men i niet al te bekrompen zyn in de giften deezer poeders.. Kinderen van twee jaaren moeten dagelyks ten min- ■ ften van acht tot tien greinen gebruiken; kinderen vani meerder jaaren bunnen 'er ook ruimer giften van ver- ■ draagen , en aan volwasfenen geef ik die poeders dikwyls dagelyks tot een vierde lood. BEDENKINGEN OVER DE MIDDELEN OM DE HETTE TB JJEPAALEN EN TE GELEIDEN. (Ontleend uit Count rumford's Experimental Esfays, I'oHlical, Economical and Philofophical.) Het bepaalen der Hette is, met de daad, niets anders, dan het uitkomen daarvan uit het heete lichaam, waarin dezelve beftaat, en waarin men verkiest dezelve te behouden, te beletten; en dit kan alleen gefchieden door het heete Lichaam te omringen met eenig bekleedzei , zamengefteld uit eene zelfftandigheid, waardoor de Hette niet kan heen gaan , of waardoor dezelve zeer bezwaarlyk eenen uitgang vindt. Indien men een bekleedzel kon aantreffen, volftrekt voor de Hette ondoordringbaar , hadt men grond om te gelooven , dat een heet Lichaam, daardoor geheelenal omgeeven, de Hette voor altoos zou behouden; doch wy kennen geene zodanige zelfftandigheid, en het is niet waarfchynlyk dat "er zulk eene beftaat. Zodanige Lichaamen, in welke de Hette vrylyk of fchielyk doorgaat, noemt men ConduStors of Geleiders der Hette; zodanige, door welke dezelve met groote moeite of zeer traaglyk doordringt, noemt men Nonconduttors, Nist-geleidsrs , of flegts ConduStors van Het-  MIDDELEN OM DE HETTE TE BEPAALEN. 37? ] Hette De bynaamen goed, flegt, onverfchillig, uitSunténd, enz" worden onverfchillig gebruikt, zo ten aanziene van ConduStors als van Non-conduBors. Een loede ConduBor, by voorbeeld, is zodanig een, we ke He Hette vrylyk doorlaat; een goede Non-conductor zulk een, waardoor de Hette met groote moeite heenen komt; en een onverfchillig ConduBor mag, zonder eenige onvoeglykheid, een onverfchillig Non-conduBor heeten. Zodanig Lichaamen, welke de flegtfte Conduöors, of liever de beste Non-conduétors van Hette zyn, mo7m wv de best gefchikte keuren , om dekzels tot het benaalen of bewaaren der Hette uit te leveren. Alle Metaalen zyn uitfteekend goede Corduftors van Hette? Hout, en in 't algemeen alle hgte, drooge en fbonsa°tige lichaamen zyn Non-condudors.-— Glas, fchoon een teer hard en vast lichaam, is een Non-conMo? __ Kwik, Water, en vloeiftofïen van allerlei foort zvn Conductors; doch Lugt, en in /t algemeen alle veerkragtige vloeiftoffen , damp zelf niet uitgezonderd, zvn Non-conductors. Eenige Proeven, die ik onlangs genomen heb, doen my vermoeden, dat Water, Kwikzilver, en alk andere onveerkragtige vloeiftoflen , niet toelaaten dat de Hette Som dezelve: heen gaat van deeltje tot deeltje, gelyk dit ongetwyfeld gefchiedt by het gaan door vaste Lichaa5 maai dit derzelver fchynbaar geleidend vermogen ïïeezenlyk afhangt van de uitfteekende beweeglykheid der deeltjes: met één woord, dat zy veeleer de Hette overdraagen, dan 'er een doortocht aan verleenen. Maar ik w l thans niet vooruitlopen, ten aanziene van een ftuk , 't geen ik my heb voorgefteld, in vervolg van tvd, breedfpraakiger te verhandelen. Het geleidend vermogen van eenig vast Lichaam in een vasten klomp is veel grooter, dan dat van het zelfde Lichaam tot poeder geftooten, of m veele kieine ftukies verdeeld. Een yzeren ftaaf of een yzeren plaat, S ^voorbeeld , is een veel beter Conductor van Hette öln vylzel van yzer; en zaagzel een beter Non-conductor dan hout. Drooge asch van hout is een beter Nonconductor dan beide; en zeer drooge houtskool, tot poe5efgeftooten, is een der beste Non-conduftors, tot nog bekend; en dewyl houtskool geheel onbrandbaar is, als dezelve zich beflooten vindt in eene plaats , waartoe de verfche lugt geen toegang kan hebben, kan dezelve won-  S?8 BEDENKINGEN OVEU DE MIDDELEN wonder wel tot een middel dienen om de Hette te hem» fe'ttfrS' ^ He"e ' V00^eteebbepPaaa:' Maar onder de verfcheidene zelfftandigbeden, van wel* ke men zich kan bedienen tot het vervaardigen van beichutzeien om de Hette te bepaalen, is tg geen % welk met meer voordeels kan gebruikt worden, dan'de gewoone Dampkrmgslugt. Van dezelve bedient zich de Natuur, tot dat oogmerk 5 en wy kunnen niets beters doen dan de Natuur te volgen. De Warmte van de Wolie of bet Bont der Beesten en van de Vederen der Vogelen, moet ongetwyfdd toège" ichreeven worden aan de Lugt, in deïzelver tusfchfl ruimten begreepen: deeze Lugt, fterk aangetrokken wordende door die ze fftandigheden , wordt bepaald en vormt een afichutzel , 't welk niet alleen belet dat de koude winden het lichaam van het Dier naderen, maaï teffens een bykans onoverkomelyken hinderpaal ftelt aan het uitbaten der Hette van het Dier in den dampkring" Op dezelfde wyze dient de Lugt in de Sneenu/nm de Hette der Aarde in den Winter te bewaaren ^! De Warmte van alle foorten van kunst-kleeding, kan men aantoonen, dat van dezelfde oorzaak afhangt? En was deeze byzonderheid algemeener bekend, of werd de zelve meer algemeen in agt genomen, het zou niet kunnen misfen, ol daaruit zouden zeer groote verbeteringen in de behandeling der Hette ontftaan. Een groot Ie' deelte onzes leevens befteeden wy in onszelvfn te befchutten tegen de uiterften van Hette en Koude, en in werkzaamheden, waarin wy het gebruik des Vuurs niet kunnen misfen ; en nogthans, hoe weinig vorderingen heeft men gemaakt in de nuttigde en belangrvkfte kunst — het Beftuur der Hette! -sryMte Kunst Dubbele Venfterraamen zyn, zints veele jaaren, in de meeste der Noordlykfte deelen van Europa in Gebruiken derzelver groote nuttigheid, om de Huizen ^daarmede voorzien, warm en genoeglyk in den Wintertvd te maaken, wordt a gemeen ondervonden en eenpaarig erkend — maar ik heb nimmer gehoord, dat het iemand in den zm gekomen is, om van dusdanige dubbele Veniterraamen gebruik te maaken, ten einde de vertrekken koel te houden in den Zomer - nogthans, gemaklyk en natuurlyk is de overbrenging en toepasfing van eene zo eenvoudige en nuttige uitvinding! "indien dubbel» Glas-  OM DE HETTE TE EEPAALEN EN TE GELEIDEN. 37$ Glas- of Venfterraamen kunnen beletten, dat de Hette, welke in een vertrek is, daar uitgaat, zou men denken, 1 dat 'er geen groote infpanning van geest noodig is, om te ontdekken, dat dit middel even kragtdaadig zou werken , om te beletten,dat de Hette ,van buiten komende, in een kamer indringe. — Dan, hoe natuurlyk dit befiuit i ook moge voorkomen, geloof ik dat het tot nog nie;tmand inviel; ten minllen houde ik my ten vollen verj zekerd dat ik nimmer dubbele Venfterraamen gezien heb in Italië, of in eenig ander heet Gewest door my j "Maar de nuttigheid van dubbele Venlterraamen en j dubbele Muuren, zo in heete als in koude Landen , ] is een ftuk van zo veel nuts en aangelegenheids, dat ik ten oogmerk heb , daarover ten eenigen tyde myne na| dere aanmerkingen mede te deelen. Intusfchen merk ik | tegenwoordig alleen aan,dat het de befloote Lugt is, tus1 fchen die dubbele Venlterraamen vervat, en niet de dubbele Glasruiten, welke den doorgang der Hette zo zeer bezwaarlyk maakt. Was dit enkel aan de vermeerderde dikte van het Glas toe te fchryven, dan zouden Glasruiten, van tweemaal dikker glas dan het gewoone gemaakt, dezelfde uitwerking baaren; maar de vermeerderde dikheid van het glas bevindt men niet dat eenige merkbaare uitwerking te Avege brengt, om een kamer warmer te doen worden. Dan de Lugt is niet alleen een Non-conduclor van Hette; maar dit niet geleidend vermogen kan men grootlyks vermeerderen. Ten einde in ftaat te weezen om zich een denkbeeld te vormen van de wyze , op welke de Lugt een flegter Conductor van de Hette kan worden , of, hetgeen hetzelfde is, een beter Non-conduélor daarvan, dan in den natuurlyken onbeperkten ftaat, is het noodig in aanmerking te neemen, de wyze, waarop de Hette door de Lugt heen gaat. Het blykt uit eene I menigte van Proeven, ten dien einde genomen (*^,dat, i fchoon de deeltjes der Lugt, ieder deeltje op ztchzelvc, I Hette kunnen ontvangen van andere Lichaamen, of desi zelve aan andere mededeelen, 'er nogthans geene geil meenfchap van Hette plaats hebbe , tusfehen het eene , Lugt- (*) Deeze zyn voorhanden in de Philofophical Transailians, I fur 1792.  SÖO MIDDELEN OM DE HETTE TE BEPAALEN. Lugtdeeltje en het andere Lugtdeeltje. En hieruit volgt/ dat, fchoon de Lugt de Hette Jgvoere, en d H overbrengt: van de eene plaats of van het eene lichaam tot het andere, gelyk dit kan gefchieden, en met dd daad gebeurt, nogthans een kolom van Lugt in een; ftaat van rust, of van welke alle de deeltjes in rust zyn, kon dezelve tn dien ftaat blyven, volftrekt ondoordringbaar voor Hette zou weezen; of dat zulk een ko^ lom van Lugt een volkomen Non-conductor zou ople-i veren. r Indien nu de Hette in een kolom van Lugt enkel in* dringe in gevolge van de beweeging, die dezelve in de: L-ugt veroorzaakt , wanneer zy door deezen hinderpaal in haaren loop wordt belemmerd, is het, in dat geval, klaar, dat alles wat tegenftand kan bieden, of de: inwendige beweeging van de Lugt verhinderen, teffens: moet ftrekken om het geleidend vermogen daarvan te' verminderen. -En dit heb ik bevonden, dat met de daadl het geval is. De ondervinding leerde my, dat eene ze-kere hoeveelheid van Hette, die in ftaat was door te gaan door eene zekere hoeveelheid beflooten Lugts een i hall duim dik, m 91 minuuten, aif minuuten noodig hadt, om door dezelfde hoeveelheid door te dringen! wanneer de inwendige beweegin die weleer door de Egypten aaren wierden aangebeden. Voorts gingen wy Rondwandelen in de valey , in welke de galeryen der dnummien gegraaven zyn. De uitgeftrektheid van deeeen grond, dien men, met de Pyramiden van Gyzéh, san befchouwen als het kerkhof van Memphis, beflaat iene uitgebreidheid van tien uuren gaans in het rond. Wy vonden in dit dor aardryk niets, dan keifteenenl Joodsbeenderen en gebrokene lykbusfen* Dd a Na  384 egyptische byzonderheden. Na hier alles te hebben opgenomen, kwamen wyj te Methaïne , welk Dorp, een myl van Sakkara geJ legen, volgens alle ingekomene berichten, op den grond van het aloude Memphis gebouwd moest zyn,< Dat hier de vermaarde Hoofdftad van Egypte gezochti moest worden , begreepen wy ook ras zeer overtuigen-i de, uit de menigvuldige blokken van granietfteen, die alomme verftrooid lagen , en met allerhande hierogly-| phifche beelden vercierd waren, op eene vlakte, voü ruïnen, van drie uuren gaans in den omtrek. Zo 'et| intusfchen nog eenige reden had beftaan, om hier aati| te twyffelen , zouden wy een overtuigend bewys , vooii de waarheid onzer meening, kunnen afleiden uit del hier door ons gevondene overgebleevene ftukken vari een der Colosfaale beelden, die, volgens het getuigenis van herodotus , door Koning sesostris , voor der Tempel van vulcaan, waren opgericht geweest. Vol gens de evenredigheden der deelen des menfchelyken lichaams, tot het geheel, moeten wy uit een der vuisf ten van deeze Colosfen, welke de Burger tacotin: gemeeten heeft, opmaaken, dat zodanig een geheel Standbeeld vyf en veertig voeten hoog is geweest. Geduurende de vier dagen, in welke wy deeze Rei* volbragten, zagen wy geene zwervende benden van Arabifche rovers; maar toen wy, op onzen terugtogt, aar. de Pyramiden van Gyzéh kwamen, klaagden ons dd inwooners der Dorpen Chabramint en Zahouéh, dat eer vyftigtal dier rovers hun vee had weggenomen. Ik gaf den Adjudant - Generaal boyer last, om hen meai vyf en twintig mannen te paard te vervolgen. Nar! verloop van anderhalf uur, haalden zy de rovers oofet in, die, geen lust hebbende om te vechten, den gemaakt ten buit in den loop lieten, en zich ten fpoedigften wegmaakten. Dus bekwamen die arme lieden alles tc rug, dat hun ontftoolen was. ver'  VERSLAG VAN INRICHTINGEN IN LONDEN. 385 VERSLAG VAN ALLE TEGENWOORDIG IN LONDEN BESTAANDE OPENBAARE INRICHTINGEN VOOR GODSDIENST, OPVOEDING, ZEDELYKHEID, ^ OPKLAARING EN WEETENSCHAP, PHILANTROPIE EN GERECHTSOEFENING (*). I. T)1aatfen voor openlyke Godsdienstverëering ; te JL farnen 502, en wel 1. Kerken voor den heerfchenden Godsdienst, (of Ê Bisfchoplyke Kerken,) 246, daaronder 1 Kathedraale I Kerk van den heil. Paulus, 1 Abtdy Westmunfter, i 114 Parochiekerken, 130 Kapellen. 2. Godsdienftige Verzamelplaatfen voor Disfenters i 207; namelyk Kapellen voor Non-conformisten en Prest byteriaanen 82, voor Independenten van verfcheidene I clasfen 56, voor Baptisten 23, voor Kwakers 32, voor zulken , die den vastgeftelden eed weigeren, (dat is \ van de Bisfchoplyke Kerk in Schotland) 3, voor Mug' gletonianen 4, voor Roomsch-Katholyken 4. 3. Kapellen en Godsdienftige Verzamelplaatfen voor I vreemden 43, als: voor Franfche Proteftanten 8,'voor I Hollandfche 6, voor Zweedfche 3, voor Deenfche 4, f voor Helvetifche 4, voor Roomscb-Katbolyke 6, voor die v van de Rusfifche of Griekfche Kerk 4. 4. foodfche Synagogen 6. II. Geftichten voor Opvoeding en Onderwys; te faI men 4050. Gerichtshoven en Cancelaryen voor die geenen, welI ke zig op de Rechtsgeleerdheid toeleggen, 16. ColleR gien 5; namelyk voor de vorming van jonge Geestely| ken ; voor Theologie en Aftronomie , Greshams-ColK letrïe genoemd; voor Artfen ; voor de ftudie van de 1 Burgerlyke Wet, en de Wapenkunde. Schooien , of openbaare Seminarien , 16 , van weili'ken de voornaamften zyn, die van Westmunfter, van (*) Overgenomen Uit A Treatife 011 the Police of the Me| tropolts, by a Magiftrate , (Coulquehem) p. 374 , nair dc Ij vierde uitgave, die, in 't zelfde jaar met de eerfte, in 1797» 1 ten bewyze van goed vertier, is verfchenen. Dd 3  386 VERSLAG VAN ALLE OPENBAARE INRICHTINGEN van St. Paulus , van Martius, en de Blaauwroks-« fchool (*); in welke allen te famen ongeveer 5000 ion- -I ge lieden opgevoed worden. Schooien, die tot de onderfcbeide Parochiekerken be- • hooren, 237, in welke omftreeks 9000 kinders. van het: mannelyk en vrouwelyk geflacht , in leezen, 'fchryven 1 • yn rekenen , onderweezen worden. Byzondere Schooien voor de onderfcheidene takken I der mannelyke en vrouwelyke opvoeding, 3730; daar--; onder begreepen eenige inrichtingen voor dooven en J Hommen. III. Tot bevordering der zedelykheid: j. Het Genootfchap , gefticht 17^7 , om de Procla-1 matie van den tegenwoordigen Koning van Engeland, 1 tegen ondeugd en zedeloosheid , in werking te brengen. 1 2. Het Genootfchap tot bevordering van Christelyke i kennis, gefticht 1699. 3. Het Genootfchap tot uitbreiding des Euangeliums :| in vreemde Landen, 1750. 4. Het Genootfchap tot bevordering van Godsdien-1 ftige kennis, door uitdeeling van boeken onder de Ar-1 men, 1750. 5. Het Genootfchap tot bevordering der Vry-fchoo-1 len in Ierland (f). 6. Het Genootfchap tot Godsdienst-onderwys voor de 1 Negers in West-Indiën, in 't jaar 1793. 7. Het Genootfchap tot verhoeding van het Steelen 1 door de vervolging van alle foorten van bedriegers^ | valfche fpeelers, gaauwdieven, enz. 1776. 8. Het Britfche Genootfchap tot aanmoediging dei 1 Huisgezinnen, 1792. IV. Voor nuttige en fchoone Kunften. 1. Het Koninglyk Gezelfchap tot bevordering van I nuttige kennis, opgericht 1663. I 2. Het Genootfchap tot de Oudheden behoorende, l 3751. [ 3'Het I (*) Dus genoemd, omdat de Kinderen van dit Huis in 't fclaauw gekleed gaan. Zie wendkborn , ftaat van Groot-Brittanje, II Deel, bl. 200. (t) Opgericht in 1730, en door een Vrybrief van geor.. • gcuicB. van een algemeen, het geheele lichaam beftierend, toezicht, en aan de veronacht. zaaming van alles, 't geen Volks-opvoeding heet. S?f0n,en'. mef ec.n,e ede,e toerpeeliDg op dien weldaadigen Samaritaan, m de fchoone gelykenis van Tefus. welke zi? over eenen gewonden reiziger, niet alleen op die plaats zeéf weldaadig erbarmde, maar ook voor zyne , na de eerfte toe' gebragte hulp , nog overige behoefte zorgde. „ Verzot hem, en zoo gy meer doet, zal ik het u betaald Schting Syrabolutn van deze eerwaardige philantropifche UIT-  uittrekzel eener REIZE rondsom DE wereld. UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM de WERELD, in de jaaren MDCCLXXXV, M DCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIH, door J. F. G. DE LA pêROUSE. UITGEGEEVEN VOLGENS BESLUIT der. NATIONAALE VERGADERING VAN DEN 22 VAN GRASMAAND 179I , DOOR M. L. a. MILLET - MUREAU. (Vervolg van bl. 310.) Het gedwongen vertoeven van de la pêROUSE , te Port de Francais, deedt hem zyn plan van vaart langs de kust van America veranderen. Alle zyne befchikk'mgen waren ondergefchikt aan de volftrekte noodzaaklykheid om op het einde van January 1787 te Manilla te zyn , en in February in China, ten einde den volgenden Zomer te kunnen befteeden aan het bezoeken der kusten van Tartaryen, van Japan, van Kamt. fchatka, tot aan de Aleutiene Eilanden. Hy zag met leedweezen , dat een plan, zo uitgebreid , hem niet toeliet dan de voorwerpen ter vlugt te befchouwen , en geene gelegenheid gaf om eenigen twyfel op te klaaren; verpligt om de Mousfons in deeze Zeeën waar te neemen, moest hy of een jaar verliezen , of te Monterey den tienden of" vyftienden van September aankomen, en aldaar niet meer dan zes of zeven da • gen vertoeven tot het inneemen van water en hout, en vervolgens, op de fcbielykite wyze hem mogelyk, den grooten Oceaan overfteeken, op eene ruimte van meer dan 120° lengte, of byna tweeduizend en vierhonderd Zeemylen. De Zeereis volbragt la p£rouse juist in den tyd, dien hy zich hadt voorgefteld. Op den dertienden van September ontdekte hy een zeer dik beneveld land. Schoon hy , uit veele verkenningen , z:ch verzekerd hieldt, dat hy zich in de Baay van Monterey bevondt, kon hy het Spaanfche Kasteel door den zwaaren nevel niet zien. By het vallen van den avond hieldt hy van land af, en 's volgenden daags, onder een dikke mist, weder na land; deeze klaarde niet voor 's middags op. Dit gaf hem gelegenheid om de kust digter te nadeD d 5 ren;  S99 uittrekzel eener reize ren; in den naamiddag ontdekte hy het Kasteel eni twee Sterkten, aan drie masten, op de reede geplaatst.. Tegenwinden veroorzaakten, dat zy niet vóór den vyf. . tienden het anker konden laaten vallen. Het was op., merkelyk, dat in die reis, te midden van de dikite ■ nnsten , beide de Schepen zo naby elkander bleeven ,, dat men van het een het ander beroepen kon, en de-1 zelve zich met verder verwyderden , vóór dat pcrouse aan het andere Schip last gegeeven hadt, om den ingang van de Baay van Monterey te gaan opneemen. Monterey is een der voornaamfte plaatzen van Noord- . California. In het berigt van dezelve ontmoeten wy een vry breed verflag van de Spaanfche Zendelingen, hun Godsdienftig beltuur, en den opgang daar gemaakt. Men zal wel eenige infehiklykheid willen gebruiken omtrent de wyze, waarop onze Sehryver van die Godsdienftige Inrigtingen fpreekt; en is 'er geen reden om te twyfelen aan de waarheid zyns berigts , wat de daadzaaken betreft. Vooraf willen wy onze Leezers berigten, dat 'er in Noord-California tien Prefidenaes; de oudfte derzelve jaartekent zich eerst in t Jaar 1769 , en de Franciscaan/the Zendelingen rekenen het getal hunner Bekeerlingen onder de Indiaanen op vyfduizend éénhonderd en drie en veertig. Dan laaten wy het Reisberigt op deeze Reede van naderby volgen. Op den veertienden van Herfstmaand ankerden wy op twee mylen afftands van het ftrand , in t gezigt van dePrcfidency, en van de twee Schepen , op de reede liggende. Zy hadden alle vierendeel uurs gelchooten om ons de ankerplaats te doen weeten , welke de mist voor ons oog mogt verbergen, 's Avonds ten tien uuren kwam de Capitein van de Corvette la Favorite met zyn groote boot aan myn Schip, aanbiedende onze Schepen ter haven in te lootzen. De Corvette la Pnncesfe hadt desgelyks niet de groote boot een Loots aan boord van de AJlrolabe gezonden . Wy ontdekten , dat deeze beide Spaanfche Schepen waren, onder bevel van Don estevan martinez, Luitenant op een Fregat van het Departement St. Bias, in de Provincie van Guadalaxara. Door het Spaanfche Landbeftuur wordt eene kleine Zeeraagt in deeze Haven gehouden, onder bevel des Onderkonings van Mexico ; dezelve beftaat uit vier Corvetten van twaalf «ukken, en één Golette; derzelver byzondere beftem- ming ren; in den naamiddag ontdekte hy het Kasteel eni nnsten , beide de Schepen zo naby elkander bleeven ,,  rondsom de wereld, 391 iriïng is, de Preftdencies van Noord-California van het i noodige te voorzien. Deeze zyn dezelfde Schepen, die ; de twee laatfte Spaanfche Tochten deeden op de Noord, west-kust van America; zomtyds worden zy mede als i Paketbooten gezonden na Manilla, wanneer het noodig ; geoordeeld wordt, bevelen van het Hof fpoedig der1 waards over te brengen. 's Morgens ten tien uuren ligtten wy het anker , en kwamen op den middag ter reede. Met zeven kanon-. . fchoten werden wy verwelkomd, die wy met even zo ) veele beantwoordden. Ik zond een Officier aan den i Gouverneur met den Brief van den Spaanfchen Minister, i my vóór myn vertrek uit Frankryk gegeeven. De. i zelve was ongezegeld, en gerigt aan den Onderkoning ; van Mexico , wiens gezag zich uitftrekt tot Monterey, : fchoon elfhonderd mylen te land van zyne Hoofdftad ] af gelegen. De Heer fages, Bevelhebber van het Fort der twee ' Califomias, hadt reeds bevel ontvangen, om ons dezelfde beleefdheden te bewyzen als aan Schepen van • zyn eigen Vdlk. Deeze bevelen werden, op de verli pligtendfte wyze, volvoerd , en verdiende de ontmoeting onzen hoogften dank. Het bepaalde zich niet by ) heufche en verpligtende woorden ; Osfen , wortelen , i groenten en melk werden ons in overvloed aan boord i gezonden. Dezelfde vuurigheid om ons dienst te doen I betoonden om ftryd de Bevelhebbers der twee Corvet; ten; elk poogde den ander en den Bevelhebber van het ; Fort voorby te ftreeven in het verzorgen van onze bexhoeften; en wanneer wy de rekening zouden fluiten , i was het noodig hun te dringen om geld te ontvangen. -Wortels, groenten, melk, vogels, de arbeid der 5 Krygsbezetting om ons te helpen in het water en hout haaien , hadden wy voor niet: de osfen, fchaapen, en het koorn van verfcheidenerlei foort , werden gefteld op een zo zeer maatigen prys, dat het blykbaar doorftraalde, hoe zy ons een rekening gaven omdat wy 'er op hadden aangedrongen. De Heer fages voegde by deeze edelmoedige daa» den het verpligtendst gedrag ; zyn huis was het onj ze , en alle zyne Dienstbaaren ftonden te onzer be) fchikking. De heilige Vaders der Misfie van St. Carel, twee mylen van Monterey af woonende, kwamen welhaast aan  39» uittrekzel eener reize aan die Hoofdplaatze. Even zeer verpligtend als dc( Officiers van het Fort en der twee Fregatten, noodigden zy ons by hun ten maaltyd te komen, en beloofden ons berigt te zullen geeven van de regelen huns Zen- < deliagfchaps, van de wyze waarop de Indiaanen lee-, ven, van hunne kunften, van hunne nieuw aangenomens zeden, cn kortom van alles wat de nieuwsgierigheid 1 van Reizigers mogt verlangen. Wy namen gaarne°dee-■ ze aanbiedingen aan, omtrent kundigheden , die wv, waren wy zo heusch niet voorgekomen, zouden ver- jo..su m-uuu *c viaageu. men Kwam overeen, dat wv ■ hun zouden bezoeken. 3 De Heer fages verzogt ons te mogen vergezellen , en nam het op zich ons paarden te bezorgen. Naa een ' Kleine vlakte, bedekt met kudden vees, en waarop alleen eenige weinige boomen ftonden, om deeze dieren tegen den regen of te fterke hitte te befchutten, overgetrokken te zyn, beklommen wy het gebergte en ftonden verfteld op het gelui van verfcheide klokken , die onze komst aankondigden; van deeze waren de Monniken verwittigd door een man te paard, door den Gouverneur vooraf heen gezonden. Wy werden ontvangen als Heeren van een Landgoed, wanneer zy er voor de eerfte maal komen. De Voorzitter der Miffie, gekleed ih zyn Kerkgewaad, met de wykwast in de hand, wagtte ons aan de Kerkdeur; de Kerk was verlicht, even als op hooge Feesten: hv geleidde ons tot voor het hoog Altaar, waar het Te Deum werd aangeheeven , ter dankbetuiging voor het gelukkig vervorderen van onze Reis. Eer wy ter Kerke intraden , waren wy eene plaats overgegaan , op welke de Indiaanen van beiderlei fexe an een rei gefchaard ftonden : hun gelaat kondigde niets aan , waaruit bevreemding te leezen was; en het bleef ons twyfclagtig , of wy het onderwerp van hun gefprek vervolgens op dien dag uitmaakten. De Parochie-Kerk is zeer net, fchoon met riet gedekt; dezelve is toegeheihgd aan St. Carel, en vercierd met vry goede Schilderyen, Copyen van Italiaanfcke Stukken. Onder andere zagen wy 'er eene SchiJdery van de Hel, waarin de Schilder een weinig van de verbeelding van callot fcheen ontleend te hebben; maar dewyl het vol- ' ltrekt noodzaaklyk is, op de zinnen deezer nieuw bekeerden te werken, houd ik my verzekerd, dat eene der-  RONDSOM DE WERELB. 393 dergelyke vertooning nooit meer diensts in eenig land gedaan heeft, en dat het volftrekt onmogelyk zou weezen voor de Proteftantfche wyze van Godsdienstoefening, welke beelden en Bykans alle andere plegtigheden onzer Kerke verbiedt, eenigen opgang onder dit Volk te maaken. Ik twyfel zeer, of de Schildery van het Paradys , welke tegenover de afbeelding van de Hel hangt, op hun zo veel uitwerkiogs baart. De ftaat van rust, welke dezelve verbeeldt, en die ftille weltevredenheid der gezaligden, welke den throon des Allerhongften omringen, zyn denkbeelden, te verheeven voor de begrippen deezer onbefchaafde lieden ; dan het was noodig, de Belooningen tegenover de Straffen te ftellen, en een Godsdienftige pligt, geene de minfte verandering te maaken in de afbeelding van het geluk der gezaligden , 't welk de Catholyke Godsdienst belooft. Wy gingen , ter Kerke uitkomende , aoor dezelfde rei van Indiaanfche Mannen en Vrouwen , die, geduurende het zingen van het Te Deum, hunnen post niet verhaten hadden. De kinderen alleen waren een weinig verwyderd, en vormden groepen rondsom het huis der Zendelingen * 't welk tegenover de Kerk ftaat, gelyk ook de verfcheidene Voorraadshuizen. Aan de regterhand is het Indiaanfche Dorp, beftaande uit omtrent vyftig hutten , die tot woonplaatzen verdrukken van zevenhonderd en veertig perfoonen van beiderlei fexe, de kinderen daaronder begreepen, welke tot de Zendelingen van Monterey behooren. Deeze hutten zyn de jammerhartigrte , welke men by eenig Volk aantreft. Dezelve zyn rond, zes vceten over 't kruis, en vier voeten hoog. Eenige ftaaken , ter dikte van een arm, in den grond vastgezet, en aan den top boogswyze elkander naderende, maaken 'er het timmerwerk van uit: agt of tien bosfen ftroo , vry liegt over deeze ftaaken gelegd, befchutten de bewoortders, zo goed of liegt mogelyk, tegen regen en wind; en meer dan de helft van zodanig eene hut blyft open by goed weêr: de éénige voorzorg, welke zy draagen, beftaat hierin, dat 'er by elke hut twee of drie bosfen ftroo by de hand zyn, om des noods te kunnen dienen. Alle de aanmaaningen der Zendelingen hebben geene verandering in die algemeene bouworde kunnen te we-  394 uittrekzel eener reize ge brengen by de Californiaanen. Zy zeggen, dat zV) genoegen fcbeppen in de vrye lugt; dat het hun zeel wel komt, den brand te kunnen fteeken in hunne woo* ningen, wanneer zy daarin als opgeëeten worden door • eene te groote menigte van vliegen; en dat zy, in min. ! der dan twee uuren, eene andere kunnen vervaardigen De onafhangiyke Indiaanen, die, als jaagers, zeer dik- \ wyls van woonplaats veranderen, hebbeh daartoe een nog fterker beweegreden. De kleur deezer Indiaanen is die der Neseren Het huis der Zendelingen, hunne pakhuizen van fteén gebouwd en met kalk beftreeken, de vloer van aarde, od welken zy het graan bergen; de osfen en paarden; met één woord, alles herinnerde ons aan de Inwoonders van St. Domingo en andere IVcst-lndifchc Eilanden. . Wy vermelden het met leedweezen , dat de gelykvormigheid zo volkomen is, dat wy mannen en vrouwen met ketenen belaaden, anderen in den ftok (*) gellooten zagen, en ook het gekletter hoorden van de zweep; welke ftraf hier ook plaats heeft, fchoon dezelve niet met veel ltrengheids wordt uitgevoerd. De Monniken gaven ons, in hunne antwoorden od onze vraagen, wegens de inrigting en het beduur van deeze foort van Godsdienftig Landbeftuur, het volkomenfte onderrigt. Godsdienftig Landbeftuur, fchryfik; want geen andere naam mag met welvoegelykheid gegeeven worden aan de Wetten hier in zwang. Die Geestlyken zyn de Oppermagten, zo in 't geestlyke als in het tydlyke; de voortbrengzels des lands ftaan geheel onder hunne befchikking. Zeven uuren op den dag zyn beftemd tot den arbeid; twee uuren tot het gebed; en vier of vyf op Zon- en Feestdagen, welke geheel der ruste en Godsdienstverrigtingen gewyd worden._ Lyfftraffen worden zodanige indiaanen van beiderlei Sexe aangedaan, die deeze Godsdienstverrigtingen verzuimen; en verfcheide zonden, welker ftraffe men (*) De Stok is een boom, in de lengte doorgezaagd, met eene holte , ter grootte van eens mans been; een yzeren hengzei vereenigt een der einden; het andere is open, om 'er het been in te fteeken ; waarop het itraftuig wordt digtgeflooten; en de daarmede beladene moet in een zeer pynlyisen ftaat blyven liggen.  RONDSOM DE WERELD. 395 nen in Europa aan de Godlyke Regtvaardigheid overlaat , worden hier met ketenen of den ftok geftraft. [n 't kort, om in geene verdere vergelykingen te treeden , van het oogenblik af, dat de Bekeereling gedoopt is, verkeert hy in denzelfden ftaat als hy, die eene uelofte voor altoos gedaan heeft. Indien hy wegloopt, pm tot zyne Bloedverwanten weder te keeren, in de onafhangiyke Dorpen woonende, daagen zy hem tot drie keeren op ; als hy niet gehoorzaamt, vorderen zy den byftand van den Gouverneur , die Soldaaten zendt Din hem uit het midden zyner Bloedverwanten te haaien C) ■> en weder te brengen tot het Genootfchap , waar hy verweezen wordt tot zweepflagen. Deeze ïieden zyn zo 'zeer van moed ontbloot, dat zy nimmer den minften wederftand bieden aan drie of vier Soldaaten, die, ten hunnen opzigte, het regt der Menfchen zo zeer fchenden. En deeze gewoonte, waartegen de rede met luider ftemme zich zo duidelyk verklaart, blyft h ftand; dewyl deeze GodgeleerJen beflist hebben, dat Ie Doop, in goeden gemoede , niet bediend kon worden aan lieden zo wankelbaar, in gevalle het Gouver-. nement niet eenigermaate verantwoordelyk wierd voor hunne volharding, door zich als Doopvaders te ftellen. 1 De Heer philip de neve , de Voorzaat van den Heer fages, voor omtrent vier jaaren overleeden, Bevelhebber der binnenlandfche Provinciën van Mexico, ;en man van groote Menschlievenheid , en met Chris:en-wysbegeerte bezield , heeft zich tegen die gewoonte verklaard. Hy was van oordeel, dat de prediking des {Geloofs veel meer opgangs zou maaken, dat de gebeden der Indiaanen het Opperweezen veel welgevalliger zouden zyn, indien zy ongevergd gefchiedden. Hy begeerde ;ene Inrigting, min op den leest der Monniken gefchoeid , welke meer Burgerlyke Vryheid aan de Iniiaanen verleende, en minder willekeurigheids overliet lan de uitvoerende magt der Pre/idencien ; welker beiuur kon vallen in de handen van geldgierigen en wreedlartigen. Hy oordeelde het ook noodig om derzelver ^ezag te beperken , door het daarftellen van eene Majiftraat, ten dienfte der Indiaanen, met genoegzaam-ge- zag (*) Wanneer deeze Volken met hunne nabuuren ia oorlog srn, kunnen zy zich op geen verder afftand dan van twintig jf dertig mylen begeeven.  39<5 UITTREKZEL EENER REIZE zag bekleed om hun tegen mishandelingen te dekken r Deeze regtvaardige Man hadt zyn land, van zyne jeugd* ai , gediend , doch was vry van de vooroordeelen , aanji zynen ftand meestal verbonden; hy wist, dat een Krygs-sbeftuur tot veele ongelegenheden aanleiding geeft, in.i dien hetzelve niet gemaatigd wordt dopr eenige tusfchenij beiden komende magt : dan hy zou egter ondervonden! hebben , hoe veel mceilykheids het in heeft , om deli botz.ng van drie Magten, in een landfchap op zo groot) een afftand van het algemeen Gouvernement van MexiJ co, te weeren; naardemaal de Zendelingen, die zo god-li yrugtig en agtbaar zyn, zich reeds in openbaaren twistil bevinden met den Gouverneur, die, zo het my voor--< *omt, een Krygsman is , getrouw aan zyn post enri Wy begeerden tegenwoordig te weezen by de Spys-mtdeelingen, welke by ieder maaltyd gefchieden; enj dewyl de eene dag, volgens de hier ftandgrypende in- • ngtingen, gelyk is aan den anderen, kunnen onze Leezers, met een dag te weeten, het beloop van een ge-heelen jaarkring opmaaken. De Indiaanen, zo wel als de Zendelingen, ftaan mett . het opkomen der Zonne op, gaan na het Gebed en de ■ Misfe; dit duurt een uur. Staande 't zelve wordt 'er,ï op t midden van het plein, in drie groote kerels, een i pap gekookt van geroosterd meel; de indiaanen noemen i deeze Ipys Atole; zy zyn 'er zeer op gefteld, fchoon i er zout noch boter inkome, en dezelve voor ons geheel \ fmaakloos zou weezen. Uit elke hut zendt men derwaards, om het befchei-• den deel te haaien voor alle de bewoonders, in een vat van boombast gemaakt: by de uitdeeling heeft geen de li minfte ongeregeldheid of verwarring plaats; en wanneer I de ketels genoegzaam ledig zyn , wordt het overfchot gegeeven aan zodanige kinderen, als hunne lesfen of ca- I techismus best opgezegd hebben. Deeze maaltyd duurt drie vierendeel uurs: naa denzelven keert elk tot zynen arbeid; eenigen gaan den grond met osfen ploegen, anderen fpitten den grond om; met één woord, elk is bezig in verfcheide huislv- < ke verngtingen , en altoos onder het opziet van een of 1 twee der Zendelingen. De Vrouwen worden met weinig zaaken belast, dan I met het zorgen voor de huishouding en de kinderen , met het !  RONDSOM DE WERELDi 397 tièt roosten en maaien van de onderfcheide graanen. Dit laatfte werk is vry langwylig en zwaar; dewyl zy geene andere wyze Van maaien hebben, dan om met een rol od een Iteen het graan te verpletteren. De Heer de IjAngle , deeze wyze van bewerking ziende, gaf zynen Handkoornmolen ten geichenke aan de Zendelingen ; een grooter dienst kon hun niet wel be weezen worden^ naardemaal door dit middel vier vrouwen op een dag zo veel konden maaien als anderzins honderd, die dart den tyd overhielden om de wol der fchaapen te fpinnen en grove ftoffcn daarvan te vervaardigen. Tot duslang hebben de Monniken , meer bezig met de bejlangen des Hemels, zo zy waanen, te bezorgen, dan i om het tydlyk welvaaren hunner onderhoongen voort te zetten, het invoëren van algemeen nuttige kunften verwaarloosd. Zy leiden zelfs een zo geftreng leeven < idat zy geene ftookplaatzen in hunne kamers hebben* fchoon 'er de winter zomtyds vry koud valt: de meest onthoudende woeftyniers leefden niet voorbeeldlyker (*"); , Op den middag werd de eetenstyd aangekundigd door het luiden der klok. De Indiaanen naakten hunnen arbeid, en zonden om hun aandeel van fpyze, even als 's morgens by het ontbyt. Dit tweede kookzel was dik■ker dan het eerfte; 'er was koorn, maiz en boonen in3 öe Indiaanen noemen het Poafole. Zy keeren weder na Ihunnen arbeid ten tweeuuren^ en werken tot vyf uuren; 'vervolsens woonen zy de avondgebeden by, die omitrent een uur aanhouden. Hierop volgt weder een opfchaffing van Atole , gelyk aan die tot het morgen- |0ntbyt. Deeze drie uitdeelingen van fpys zyn ge- inoegzaam voor dit aantal Indiaanen; en die onkostbaare foup zou misfehien by ons, in jaaren van fchaarsheid , met veel vrugts kunnen gebruikt worden : iets prikkelends zou 'er dienen bygedaan te worden. De ■geheele kunst der kookery beftaat in de kunde om het traan te roosten, eer het tot meel gemaalen wordt. Naardemaal de Indiaanfche Vrouwen geen aarden of metaalen va- (*) Vader firmin van Suen, de Preftdent der Zendelingen ia Nieuw California, is ten der agtbaarfte mannen, die ik |oo:t ontmoette.; zyne zagtaartigheid en liefde omtrent de i Indiaanen is onbefchryflyk groot. MENü. i8o®. NO. 9. & 8  393 UITTREKZEL EENER REIZE vaten hebben tot die bewerking, verrigten zy dezelve in groote bakken van boombast, boven gruis van bram dende houtskool. Zy fchudden die houten bakken met zo veel behendig- en fnelheids, dat zy het zwellen ern barften der graankorrels te wege brengen, zonder die£ bakken te branden, fchoon vervaardigd van zo listt vlamvattende ftoffe; en ik moet betuigen , dat de bestf gebrande koffy niet beter gebrand is, dan dit koorn; door die vrouwen gebrand wordt. Een voorraad van hetzelve wordt haar eiken morgen gegeeven, en op del minfte oneerlykheid, welke ontdekt wordt by de we-' dergave, ftaat de geesfeling met zweepilagen; doch zeen zeldzaam is dit het geval. Deeze ftraffe wordt volvoerd door Indiaan/cue Over-i heidsperfoonen , Caciques genaamd. By elke Zending! vindt men drie deezer, gekoozen door het Volk, uit ded zodanigen, die door de Zendelingen niet zyn uitgemond fterd. Maar, om een regt denkbeeld te vormen vani deeze Amptenaaren, of, zo gy wilt, Overheidsperfoo-1 nen, moeten wy zeggen, dat die Caciques, even alss de Opzieners van Plantadien , lydelyke weezens zyn 1 blinde uitvoerders van den wil der hoogere Magt, eni dat hunne voornaamfte bezigheid beftaat in als oppasfersf in de Kerk te dienen, daar goede orde te houden en] het waarneemen der welvoeglykheid te bevorderen. . De Vrouwen worden nimmer in 't openbaar met de] zweep geftraft, maar in eene-beflootene en dikwyls afgelegene plaats , misfehien opdat haar gefchreeuw geen i al te fterk medelyden zou opwekken , en de mannen i tot opftand aanzetten. De ftrafoefening aan de Man-' nen gefchiedt, in tegendeel, voor 't oog van alle hunne' medeburgers, opdat dezelve ten affchrik diene. Door-' gaans fmeeken zy om vergiffenisfe; in welk geval de' volvoerder der opgelegde ftraffe de felheid zyner Hagen ' vermindert; doch van het opgelegd getal wordt nooit afgegaan. De belooningen, voor deeze Indiaanen gefchikt,. be-' ftaan in kleine uitdeelingen van koorn, van welke zv kleine dunne koekjes bakken, over gloeiende kooien Qp groote Feestdagen krygen zy eene bedeelinp- osfenv' vleesch. Veelen hunner eeten 't zelve rauw, inzonclerbeid het vet, 't geen zy gelyk ftellen met de beste boter of kaas. Zy villen alle Dieren met de grootfte behendigheid; en als dezelve vet zyn, maaken zy, ge- '  RONDSOM DÉ WÈRÈLÖ. 393 3yk de raavens, een gefchreeuw van vreugde, eetende, als 't ware, de beste deelen met greetige oogen op. Dikwyls wordt het den Indiaanen vergund , voor Zichzelven te jaagen of te visfchen. By de wederkomst doen zy doorgaans een gefchenk van wild of visch aan de Zendelingen; doch zy regelen altoos de hoeveelheid naar 't geen zy oordeelen voor zichzelven Volftrekt noodig te hebben, teikens zorg draagende om dit gefchenk te vermeerderen, indien zy verneemen dat de Zendelingen gasten gekreegen hebben. De Vrouwen voeden Vogels by haare wooningen ; de eijeren geeven zy aart de kinderen. Deeze Vogels zyn een eigendom der Indiaanen, gelyk ook hunne kleederen en andere huishoudelyke noodwendigheden, alsmede het jaag- en vischtuig. 'Er is geeii voorbeeld dat zy elkander beftöolen hebben* fchoon het éénig flot aan hunne hutten beftaat in een bos ftroo, fchuins voor den ingang gezet, wanneer de Inwoonders van huis zyn. (Het Vervolg hiernaal) TWEEDE VERVOLG VAN AANMERKINGEN OVER EENIGE NIEUW INGEVOERDE WYZEN VAN SPREKEN EN SCHRYVEN. (Zie bladz. 31 en 255.) 8. Lag voor legde, legde voor leide, leide voor leidde, en voor leed. "T\aar zyn vier foorten van Werkwoorden, die, hoe zeer U van zin verfchillende, echter vry naby elkander komen in /peiling en in zin. Zy zyn dezen: 1) liggen , 2') leggen j 3) leiden, 4) lyden, vooral in hunne buigingen. Welk eene Verwarring, of liever nieuwetwetschheid , in dezen thans plaats hebbe, zal de eenvoudige onderfcheiding hunner beteekenis; en buiging in den onvolmaakten tyd en in het Deelwoord, van zelfs aan wyzen. De beteekenis , 1) liggen (Lat. jacere, pofitum esfe) is Onzydig, en beduidt eene geruste en lydelyke plaatzing van een onderwerp ; dit Stad ligt aan de zee; ik lig gerust te bedde. 2) leggen (Lat. ponere) is Daadlyk met een Naamval, en beduidt eene dadelykheid van nederzetting of plaatzing; hy legt zyn' hoed op tafel; ik leg die zaak voor u open ; ik leg my op de {ludie ter. . 1,, E e a I)  4CO OVER EENIGE NIEUW INGEVOERDE WYZEN 3) leiden (Lat. duccre~) is ook.dadelyk, en beteekent de dadelykheid van eene brenging of verbrenging naar eene plaats. Be Herder leidt zyne Schapen. De Kapitein leidt zyn Folk ten ftryde. 4j lyden (Lat. pati) dadelyk, beduidt het dragen, het on lergaan van ziels- en lighaamsfmarten of aandoeningen. Hy lydt zware pynen. Deze Werkwoorden onderfcheiden zich geheel of ten grootHen deele door de buigingen. 1) liggen, lag, gelegen. 2) leggen, leide, geleid, ook wel gelegd. 3) kiden, leidde, geleid, nooit gelegd. 4) lyden, leed, geleden. Het eerfte, liggen, lag, gelegen , met alle zyne zaamgezetten, die allen onzydige beteekenis hebben, als aanliggen, aanlag , aangelegen ; nederliggen, byliggen, voorliggen, vooraanliggen, venoont zich in de uitdrukkingen : dat hy met zyn gasten aanligt of aanlag; dat hy nederligt of nederlag in 't gras. Deze buiging heeft geene bedenking, en Ioopt°regelmatig af, liggen, lag, gelegen, even als bidden, bad, gebeden , zitten, zat, gezeten, waarby de korte I, in bidden, in 't onvolmaakte, verandert in A, (zat) en 't Deelwoord in de zachte E, gezeten; doch welke verandering van I in A 'er niet zyn zoude, indien bidden, zitten, liggen, hunne oorfpronglyke woorden nader by gebleven waren. Voorheen toch fchreef men beden , zeten , legen , waarvan nog vele Naamwoorden overig zyn. Zie ten kate, Spraakk. D. II. 42, en I. 565. En in zoo vetre ftaan zy gdyk met andere Werkwoorden, die, de E in 't Deelwoord behoudende, alleen de A verkrygen in 't Onvolmaakte; als treden , trad, getreden ; geven , gaf, gegeven ; lezen, las, gelezen ; genezen, genas, genezen; meten , mat, gemeten; vergeten , vergat, vergeten, enz. Een byzondere opmerking, die ik hier in 't voorbygann aanroer, is, dat liggen zich in 't Deelwoord voegt met hebben en met zyn , even gelyk ook zitten , zoodat men ze^ge ik heb gelegen en ik ben gelegen, ik heb gezeten en ik ben gezeten, maar met dit wezenlyk onderfcheid, dat heb aanwyst den voorleden tyd , ik heb den ganfehen nacht gelegen, ik heb hier lang gezeten; maar ben de tegenwoordige geltalte aanduidt, die Stad is op eene hoogte gelegen , d. i. ligt óp eene hoogte. JJy is gemaklyk gezeten, d. i. hy zit op zyn gemak. Omtrent dit Werkwoord nu valt geene bedanking , of '6 moest zyn , 't geen onze Taalkundige ten kate , II. 271, die zoo weinig door onze nieuwe Nederduitfche Taalfchryveis fchynt gelezen te worden , zegt, „ dat voor dit liggen in de 9, daaglykfche fpreektaal, en daardoor, by gebrek van toever„ zicht, ook in 't febryven, zelf by geleerden, in Praef en „ lnfin.  VAN SPREKEN EN ECÏIRYVEN. 4<3t S Mn. gemeenlyk leggen genomen wordt, en, in gevolge van " dat, ook hy legt voor hy ligt, {jaeet). Deze verwarring is f we[' van 'c beste niet, dog 't Gebruik (zegt hy) is ook n meester van gebreken. Echter houdt men in Praeter. nog ' meestentyd onderfcbeid tusfehen liggen en leggen; want geen " Sehryver van naam zal, in fteê van hy leyde ('t boek) daar " neder, ponebat illic, zetten : hy i.ag V daar neder, 't gene l ei^enlyk zegt , jacebat illic ; noch ook niet, dat land is " cel 1gd, voer , dat land is gelegen, regio ifta jacetl" Maar Koe wenschte ik 'er by te kunnen voegen, uit de fchryfwyze van deze dagen : geen Sehryver van naam zal, in plaatze van hy lag daar neder, jacebat illic, zetten, hy leide (of, 't geen nog verder afwykt, hy legde') daar neder, 't welk eigenlyk zegt, ponebat. Het tweede Werkwoord is leggen , leide, geleid, ook we! gilegd; met alle zyne menigvuldige Zaamgezetten , als, omleggen, cvci leggen, opleggen, toeleggen , wederleggen, uitleggen , verleggen, aanleggen, in: 't verband aanleggen, enz. Dit daadlyk Werkwoord fchikt zich even als zeggen, zeide , gezeid, ook wet gezegd, zoo dat de G, die in 't onvolmaakte voor de D of T komt, om de Euphonie, of meerdere zachtheid van kfank, in I verwisfeit, zoo dat men niet fchryve of fpreke zegde of le'de, maar zeide en leide, offchoon het Gebruik voor gezeid en geleid nog behouden heeft gezegd en gelegd. Het is dit nieuweiwetfche , ik legde, ik zegde, in plaatze van 't oude, beproefde, en by alle vroeger Schryvers alleen bekende, ik leide, ik zeide, (ponebam , dicebam) , 't welk myne aandacht vestigde. Daar is in onze Taal geene letter,, die zoo veel en zoo ligt verandering onderging als onze G in /: Ik fpreek hier niet van 't Hoogduitsch , noch van ons Neierduitsch segen in jegen , begegenen, bejegenen, gunfte en jonfte , gicht, jicht, Genever, Jenever; ik bepaal my alleen, wanneer de G voor'een confonant fluit, door tusfehenkomst van een vokaal. Op die wyze werd ons tegenwoordig peil, zeil, dweil, fieil, teil, oulings en oorfpronklyk gefchreven, pegel, zegel, dwe niet in kyde> maar integendeel k\de door * de, Nle.uwen veranderd fchynt in legde : welke Nieuwen fchl l6Vn -fer ,^ein 'S¥ zyn'" Zie daar h« »iettwerwet, serie iegde t welk ook den ooren onbevallig fchynt te zvn * door den Heer huydecoper reeds aangeklaagd. Echter h'eft tle Ueer lelyveld, uit eert MS. Matei ie der fonden, en 't Boek:  van spreken en schryven. maar ten dage als gy daar van eet; iets te kost leg¬ gen,  408 eenige NIEUWE wyzen VAN SPREKEN ES SCHRYVErf. gen, te kwaad zyn , te last leggen , doch hier tegen teni koste van zyn leven, ten kwade duiden, ten laste van iemandi komen. De Heer alewyn zoekt dit keurig onderfcheid irtr het meer fpreekwoordelyke der eerfte woorden te huis, tei goed, enz., als waarin de letterlyke zin van 't woord min of meer verdonkerd wordt. Dit kan wel zyn. Maar daar zyrn by hem nog andere voorbeelden, dat te en ten ia 't zelfdet woord de rust of de beweging , gelyk by 't Latyn in loco enn in locum, aanwyzen. Dit fchynt zichtbaar in: de pot Haat tei vuur, te vuur zetten, maar iets ten vure doemen; ik kom tei. avond (t' avond) by u, maar de dag neigt ten avond (dat is,, naar den avond), ten avond van zyn leven-, ik zag hem tet einde de laan (dat is, aan het einde), maar weder, iets ten i einde brengen, de laan ten einde gaan : waartoe dan ook be-hooren , ten einde voor opdat, ten einde van zeven dagen.. Maar ik keer weder tot ten Jlotte, ten fiote, of ten Jlot. Alss men acht geeft op foortgelyken , als daar zyn ten fpot, tem flrot, ten fpyt, die allen in T eindigen , fchynt ten Jlot vryj veel vooruit te hebben boven ten Jlote, en nog meer boven 't onduitsch ten Jlotte ; of wel men fchryve eenvoudig tot, Jlot, even gelyk tot bejluit , en men late ten jlote, ten befluite, over voor den meer deftigen ftyl van Redenaren. jets in antwoord op de zedekundige bedenkingen 0vir liefde en vrindschap (*;. Byaldien onderlinge overeenftemming van gevoelens den waren grond der Vrindfchap uitmake, dan durf ik den; Sehryver der Zedekundige Bedenkingen te recht myn Vrind 1 noemen; hy denkt even als ik: fta mv des toe, myn onbe-.kende Vrind! dat ik nog eenige oogenblikken by uw fchooni onderwerp ftillta; ten einde u daar door te doen zien, hoe: zeer ik in uwe poogingen inftemme, en uwe uitzichten demy-nen wenfche te noemen. Gy hebt recht; byna is het een wonder, Vrinden te vin-., den, welken met recht dien vereerenswaardigen naam dragen : en dat, daar de behoefte tot vrindfchap , door elk hart dat niet ten eenenmaal van alle menfchelyk gevoel ontblooï is, zo zeer gevoeld wordt. Ach! Maar 'er zyn,buiten de rede-, nen, die in het verkeerde menfchelyk hart zelve fchuilen, ook nog andere beletzelen : fyn gevoelende harten, dikwerf'door teleurftellingen gefolterd, vreezen zich bloot te geven: dikwerf zoch* (*) In h:t Mengelwerk van No. VI. der Vaderlandfche Letiemfenvagen , b!. 260. *  IETS OVER LIEFDE EN VRINDSCHAP. AOJS zochten zy, vol verlangen, den blik der vrindfchap, die hunne gevoelens verftondt, en vonden dien niet. Hoe weinii gen zyn 'er ook (fchoon, anders goede vereerenswaardige menfchen) gefchikt, de gevoelens dis harten , in de ttille ; welfprekende taal des gelaats , zonder woorden te kunnen { verltaan; en zal zulk eene ziel, geen antwoord op zyn weli fprekend zwygen ontvangende, het wagen zich verder bloot te , geven? ik geloof het niet: liever iluit zy zich in zich zelve, en zwygt voor anderen ; en dit bertempelt men met-den i naam van ongevoeligheid: is 'er evenwel iets verkeerder te : bedenken? Ziedaar reeds iemand, die, fchoon hy fmaehtend I naar vrindfchap uitziet, echter liever den eenzamen weg gaat, I dan zich bloot te geven aan zulken, die hem niet verftaan. j En ö! het is zulk eene zoete gewaarwording voor ons zeiven , | te zien, dat al de fchynbaar tegenftrydige handelingen van 't i menfchelyk hart niet allen uit onedele bronnen voortvloeien; I en dat menig gevoelige ziel eenzaam blyft, niet om dat hy, 3 door verkeerde bedoelingen, zich zelf dat geluk ontroofde, I maar om dat hy te fyn gevoelt om eene alledaagfche vrind. l] fchap te kiezen. Dit is het nog niet al: menig eenen ;| wierd, door een onverwacht toeval, door miskenning, door i duizend omftandigheden, de Vrind zyner jeugd ontrukt: kan ij men het den zulken ten kwade duiden, dat zy geene andere Vrinden zoeken ? liever alleen blyven ? — Of het geheel van | dweepzucht is vry te pleiten, onderzoek ik niet; maar zyn 1 'er ook niet, welken, door zo veele fmarten der Vrindfchap ] geleerd , liever het korte eind levens alleen willen gaan, om I over de grenzen des grafs, waar geene miskenning , geene I verandering woont, dierbare Vrinden te ontmoeten, of aan I ouden ,rein,Godlyk zalig, wedergegeven te worden, om eeu1 wig gelukkig te zyn , en geene fcheiding meer behoeven te ] vreezen ? Zie eens, als men de zaken uit dat oogpunt beI fchouwt, ó dan zullen 'er zo velen zyn, die buiten hunne 1 fchuld zonder Vrinden bleven : en dit wilde ik (want ö ik ï kenne dezulken) u, en der menfchelyke maatfchappy, onder 1 de aandacht brengen. Behoef ik, na dit alles, te zeggen, hoe zeer ik my met den i wensch vereenige : „ Ach! dat elks hart voor Vrindfchap en I Liefde (in uwen zo juist onderfcheidenden zin naamlyk) openI ftondt." ö! Menige traan ontvalt my, als ik zie, hoe jam1 merlyk die fchoonlle levensvreugden verdorven zyn; hoe nyd, ■ haat, wantrouwen, partyfchap, de plaats 'er van hebben inge• nomen, hoe zeer dezen ook tegen den aart onzer natuur fchy. I nen in te loopen, en met de fchoone Voorfchriften des ChrisI tendoms ftfyJen. Myn hart bloedt by zulke menschbeid onti eerende tooneelen, waar de broeder tegen den broeder, de t vrind tegen den vrind het wraakzwaard wet. ö! Waar een vonk  4-IÖ IETS vonk van partygeest, of andere hatelyke drift, het gemóeêi verhit heeft, is men reeds geen mensch meer; en hoe zou mem dan de heilige vreugden der menschheid genieten kunnen? Nog meer; het allernoodzakelykfte vereischte, om de zaligen genietingen der Vrindfchap en Liefde te kunnen fmaken is' een Chrisren te 2yn : het Christendom veredelt ons , gééft' hogere bedoelingen aan onze daden , vervult ons met de ver-;' hevenfte uitzichten. In een welgefteld hart behoort de Vrind*l fchap haaren aanvang uit Godsdienst te nemen: die toch is het! eerfte, het voornaamfte middel ter onderlinge vereenigingj Als de Vrind zynen Vrind aanziet, hem, in fpraaklooze woor-' den der Vrindfchap, trouwe zweert, in al zyn lyden deelt-• zeg my, waar zou hy den troost voor het lyden, waar de: bevestiging zyner trouwe vinden, indien 'er geen God geen i beter leven ware? ó\ Als de Chris ten-Vrind nu naast'zynen i Jnedgezel ftaat, hem de tranen droogt , na den Hemel Wyst,, en zegt: „ daar zal geen lyden meer zyn!" als zy zamem nederknielen,God om de bevestiging hunner vrindfchap fmee-'. ken, en opftaande het verbond vernieuwen, om vroom na i dat betere leven te wandelen : zie dat is v/are Vrindfchap f' dan alleen kan men eeuwige verbintenis hopen; en al komen' 'er dan ook duizend omftandigheden, welke voor dit leven eene fcheiding maken, wen zy vasthouden aan God, beiden den eenzamen Weg na den Hemel gaan; dan zeker zal de Eeuwigheid ryke vergoeding gevenook voor die finarten des levens! Welk een Godsdienst is de onze, die ons zo veele vertroostingen aanbiedt, en ook aan de edelfte bedoelingen dei mf-nschheid zulk eene verhevene wyziging geeft! Komt dan gy allen, wier harten hooger dan die van het gewoone gros der menfchen geftemd zyn, vereenigt u in dierbare gevoelens van Liefde en Vrindfchap, wordt Christenen} I deze eernaam opent u de écnige bron van waarachtig men- ' fchen-geluk , dat fmarte noch dood kan rooven en alle andere menfchen-zaligheden verhoogt. Komt dan, vereenigen wy ons in die zalige gevoelens; fmaken wy zo , eenzaam of in drerbre vereeniging, het geluk dat God ons bereid heeft. Gaan •y den levensweg blymoedig heen; dan zal de ftryd ons r.iet I te zwaar, de weg niet te veel zyn: en al ftierven wy dan ook eenzaam; vonden wy, het geheele lange leven door, geen hart dat als het onze floeg; al drukte dan, op het fterfbed, geen weenend Vrind onze brekende oogen toe; geen nood': al de behoeften der menschheid, die in een volgend leven voortduuren, worden daar volmaakt vervuld, ó Hoe zal het u zyn, wen, in de waereld der geesten, een ziel, als de uwe'geftemd, zich aan u mededeelt, en verlengende den dag der verryzinge afwacht, om, in volmaakte menschheid, nevens u, ten trone des ontfermenden behoeften-vervuilers te ftygen! —1 I? Era |  OVER LIEFDE EN VRINDSCFUr. 4.U Eti nu op het veld der Opftanding! 6! dan ylen harten, die u •hier miskenden, u te gemoet, bekennen hunne dwaling; en gy vindt Vrinden, daar, waar uw hart zich in dit leven niet jkon, niet durfde mededeelen. In onfterflyke jeugd ftaat gy daar piet de deelgenooten der Vrindfchap: lachend met weenende oogen ziet gy hen, en gevoelt: zy waren voor u bereekend: Üiu fnelt gy met hun ten Hemel, en dankt den Schepper der üVrindfchap, naast uwe dierbare Vrinden, die gy thans hervonden hebt om nooit weer te fcheiden; of die u in dit aardfche lieven onbekend, door God voor den oogstdag des eeuwigen levens bewaard waren. Menschheid! ftreelt u dit zwakke ta- freel niet? Kom, onderzoek, kom, beproef, of ik te reel gezegd hebbe van dit heil! I En gy, die door uwe wenken my aanleiding gaaft, hier over, poe onvolkomen ook, eenige myner gedachten ter neder te ([tellen , ontvang dit als eene proeve, of ik de gedach:en uws harten wél verftaan heb; en indien dit zo ware, indien ik uwe wenken eenigzins harmonisch had beantwoord, geloof dan dat myn hart juichende den genen Broeder aoemt, die op zulk eene wyze iets wil toebrengen aan het algemeen geluk: en hebt gy ook my verftaan,dan behoef ik niet s:ezeggen, hoe gaarne ik daar aan wil medewerken. Ga voort; God fchenke zegen op uwe poogingen; leer de menschheid naar waarachtig geluk kennen, en ontvang op den grooten :>ogstdag honderdvouwige vruchten op uw zaaizel, en de goediieuring van Hem, dien wy beiden vereeren: ook my zult gy Han niet meer onbekend zyn. I Dierbare Medemenfchen! ach! dat deze myne zwakke pooMngen gefchikt waren , u den rechten fmaak voor Vrindfchap l:n Liefde in te boezemen, in vereeniging met de toekomst! |5od der. Lief de! zegen daar toe ook myne woorden; U beveel ik dezelve! H. 24. Juny 1800. M. ZONDERLINGE GEWOONTEN IN ZOMMIGE CANTONS VAN BRETAGNE. irn eenige Dorpen van Bretagne kan een jongeling aan geene 'L vrouw komen, of hy moet haar rooven, gelyk weleer plaats md by de Samniten. Zo ras men weet, dat twee ionge lieden iet eens zyn, verbergt men de Kruid, en de Bruidegom moet Bkwyls drie etmaalen lang zoeken, eer hy haar kan vinden, n andere plaatzen van dit Gewest mag de Bruidegom zyne iruid niet aanraaken, dan op den derden nacht na het voltrokken  AT?- ZONDEK LIFGE GEWOONTEN IN BBETAGNE. ken huwelyk5 geduurende den eerflen nacht flaapen Bruid m Bruid, gom met de Bruidegoms broeders en Broids zusters te< zamen. In het Land van Ivlorbihan heeft wederom eene anderef zonderlinge gewoonte plaats. Wanneer aldaar de jonggetrouw' den zyn naar bed gegaan, plaatst ztch een der Bruidegoms! broeders op de bedplank, met den rug naar de jonggetrouw-'.; den gekeerd, en met eene aangeftookene kaars in de hand; ini welke houding hy daar blyft zitten, tot dat de ten einde ge* brande kaars hem de vingers brandt. De Kleermaakers zyrtj doorgaans de Makelaars der huwelyken , en zyn in deeze be* zigheid zeer kenbaar, omdat zy in 'c waarneemen derzelve «ril pligt zyn, aan hun eene been eene roode, en aan het anderi eene blaauwe kous te draagen. Zy letten zeer zorgvuldig opi alles, wat eenige hindernis zou kunnen aanbrengen: wanneeri zy, by voorbeeld, op weg zynde, een zwarte Kraay zien vlie-.| gen, gaan zy fpoedig ie rugge, dtwyl zy overtuigd zyn, datl een zodanig kwaad voorteken hunne onderneeming op dit.ui dag zou bederven. Scaer, eene afgelegene plaats, op welke? men niet gemakkelyk komen kan, heeft veele gewoonten varri de oudlle tyden overgehouden. Hier worden de meisjes tenrf huwelyk gevraagd door Redenaars en Poëeten , van het hoofd 1 tot de voeten geharnasd. Een ridder van dat flag gaat naar l het huis der vryfter, doch mag niet binnen gaan, omdat hy daar gekeerd wordt door een anderen gewapenden Dichter,] die het meisje niet wil laaten volgen; het geen een geweldigen f irrya in verzen ten gevolge neert. ivien vernaait dienaangaande eene aardige ftreek van zulk een ten huwelyk vraagenden Dichter, in de nabuurfchap van Landerneau, welke, om zyn party fchaakmat te zetten , 't geen hem ook gelukte, zyn verzoek om het meisje dus eindigde: Is zy nog maagd? geef haar dan my; Is zy V niet meer? houd haar dan vry* In het Diüriér. van Cotréjou zyn de vrouwen zeerotiderworpen aan de mannen, en hebben niet veel in te brengenï Onder anderen heeft aldaar, onder de boeren, de volgende gewoonte plaats. De Meester des huisgezins eet het eerst; daar op volgt alles wat mannelyk is, naar rang der jaaren en dienstbaarheid : terwyl de vrouw van den huize de tafel niet durft naderen , eer de geringfte der boerenjongens verzadigd is. Hoe veel verfchilt niet een maaltyd in 't Land van Corréjou, ten opzichte der gebruiken, van eene theeparty te Parysl  MENGELWERK, TOT fraaije letteren, konsten en we etenschappen, betrekkelyk. myne gedachten , omtrent de predestinatie , de voorschikking , of voor verordinering. Die van Bereen waren edeler dan die van Thesfalonica , onderzoekende dagelyks de Schriften, of die dingen alzoo waren. hand. XVII: ii. Dat de Pradeftinatie, of Voorverordinering , gelyk dezelve in de Hervormde Kerk geleerd en beleden wordt , aan andere gezindheden , buiten ons, hard is voorgekomen, een afkeer van onze Kerkgemeenichap , ook by zulken , welken anders 't naast en meest met derzelver leerftukken overeenftemmen , verwekt heeft, en veel oorzaak tot tegenfpraak en zware befchuldigingen gegeven heeft, is bekend genoeg; gelyk mede, dat 't ook aan geleerden, in dit Kerkgenootfchap, met ontbroken heeft,welken daar omtrent wat ruimer gedachten gemaakt hebben, en 't harde, daar by voorkomende, getracht hebben te verzachten en weg te nemen. Ik moet ook bekennen, dat ik dit leerftuk, naar t gevoelen der Hervormden, vastgehouden, voorgeftaan en verdedigd heb; naderhand, echter, wanneer ik, met aflegging van vooroordeelen , ook de leerltukken der Hervormden, fchoon daar aan toegedaan , onderzocht heb, de zwarigheden , daar tegen ingebragt, bedaard gewikt en overwogen heb , is 't my voorgekomen, dat dit leerftuk, naar 't gemeen gevoelen, en in deszelfs ftrengen zin, niet wel beftaan kan, uit de plaatzen der H. S., daar voor bvgebragt, niet kan afgenomen worden', als die eene zachter verklaring toelaten, en zwarigheden behelst, welke ik niet kon oplosfen en te boven komen. Dit heeft myne gedachten, daar omtrent, eene meng. iüoo. no. 10. F f reeks  414 GEDACHTEN reeks van jaren, nu reeds tot eene hoogte geklommen,, bezig gehouden, en my, ten laatften, tot eenige veran- ■ dering van bevatting, omtrent dit leerftuk, gebragt. . Ik fchrome niet, dit openlyk te belyden, en der waat^ heid hulde te doen, daar ik thans niet meer in de open- . baare Bediening gefteld ben , en fteeds den naam van j rechtzinnig in de Hervormde Leer gehad en behouder» : heb. Dit heeft my aanleiding gegeven, om myne bedenkingen hier omtrent op te geven, en aan 't oordeel van onbevooroordeelden over te laten; vasthoudende aan 't woord van den Apostel: beproeft alle dingen, behoudt het goede. Ik weet wel, hoe men ook omtrent dit leerftuk denken moge , dat men vroeger of later in zwarigheden valt, voor welke wy moeten ftilftaan, en ons tot eerbied brengen voor de diepte van Gods wegen en raadflagen, onze bevatting en doorzicht te boven gaande. Men kan dit, daartoe lust hebbende, nagaan by den gel. stapfër, in 't laatfte Deel van zyne wederleggende Godgeleerdheid. Omtrent de verkiezing, gelyk ze genoemd wordt, is 'er, myns oordeels, minder of in 'r geheel geene zwarigheid, en deze wordt, naar myn inzien, indien men aan de klaare en duidelyke Leer van Gods woord plaats geeft, zoo voorgehouden , dat ik daar omtrent ook nu, hoe zeer en vair alle kanten overwogen, geijtV bedenking of twyfeling kan hebben. Zeker , is 't hoge Opperwezen niet vry, in de bedeling zyner goedheid ? mag Hy, aan zommigen , in een meerder of minder getal, geen groter genade bewyzen, dan aan anderen? wie durft dat ontkennen of tegenfpreken? God is ih den Hemel, Hy dset alles, wat Hem behaagt. Pf. CXV: 3. Is dit niet duidelyk te befpeuren, in den weg van Gods voorzienigheid, beide ten opzicht van 't lighamelyke of tydelyke, en 't geestelyke en eeuwige? Is de eene, ook zonder zyn toedoen , niet in ruimer omftandigheden geplaatst , dan de andere ? Genieten dezen niet veel meer lighamelyke zegeningen en weldaden, dan genen? Draagt 't zich mede niet zoodanig toe, ten opzicht van dat *>een, 't welk betrekking heeft tot de eeuwige zaligheid? Velen worden geboren, en leven, in een land, daar 't licht des Euangeliums zuiver, helder en overvloedig fchynt; daar velen ook leven in een land van donkerheid, en nauwlyks eenig fchemerlicht genieten. Is 'er geen groot onderfcheid , omtrent de middelen der genade en zaligheid, en derzelver mede- de- reeks van jaren, nu reeds tot eene hoogte geklommen,, bezig gehouden, en my, ten laatften, tot eenige veran- 'I dering van bevatting, omtrent dit leerftuk, gebragt. ,| Tk frhrnmp nipt. rlir nnpnh/lr tp hph/rlpn on Aar ,.,nn~ I  OMTRENT DE PREDESTINATIE. 415 jdeling, hier in eene ruime en overvloedige mate, eliders geheel niets of gantsch weinig? en is, omtrent de jeerften, ook geen groot onderfcheid te belpeuren ? en hebben zommigen niet eene veel gunftiger gelegenheid, om te geraken tot de kennis der waarheid, welke naar 3, de Godzaligheid is , in de hoop des eeuwigen lei vens ? Dat ontdekt zich overal ; en is dit niet een ; zoort van Verkiezing, alleen verfchillende in trap en 1 maate ? \ Maar, ten opzicht van 't Befluit der Verwerping, is 't anders gelegen. Men befchryft dit doorgaans: 'ü voornemen Gods, om andere menfchen, te weten die niet uitverkoren zyn, in hunnen zonden/laat te laten, en ter zyner tyd, wegens hunne zonden, te ftraffen, ter betoning van zyn magt en regtvaardigheid. Men brengt hier, niet zonder reden, tegen in: Kan zulk een befluit beftaan met Gods Deugden en volmaaktheden ? Komt 't met zyne gerechtigheid overeen, menfchen, welken, zonder hunne eigen fchuld, door de ongehoorzaamheid van hunne Voorouderen , in eenen rampzaligen zondenftaat vervallen zyn, uit welken zy, door zichzelven , noit konnen geraken, niet alleen te laten, maar ook, wegens hunne dadelyke zonden, aan welken zy zich, door de vej dor venheid van derzelver natuur, door de geboorte ontvangen, meer of min fchuldig maken, en dat ze noit konnen vermydcn en voorkomen, tot eene zwaare en eindelooze llraf te veroordelen , en daar aan over te geven ? En fchoon dat met een allerflrengst recht zoude konnen beftaan, is dat met de billykheid, met eene befcheidene gerechtigheid, overeen te brengen ? Zoude men, ten opzicht van deze wereld, met opzicht op zich zei ven, dat konnen goedkeuren? of zal men zich hier alleen op Gods Souveraine 1 Oppermajefteit beroepen, als of deze van zyne deugden en volmaaktheden konde afgefcheiden zyn? Ik kan niet anders denken, indien men de verkleefdheid aan dit leerftuk van zyne Kerk ter zyden fielt, of 't zal hard en aanftotelyk voorkomen ; zyn eigen geweten zal 'er j tegen inroepen. Nog veel meer zal dit plaats vinden, ; wanneer men hier by voegt, Gods Goedheid, zyns Liefi deen Barmhartigheid. Zeker, hoe konnen deze, met : opzicht op Gods eigen ichepzelen , 't werk zyner han■i den, by zulk eene handelwyze, bewaard blyven,*veel i min uitblinken en doorfchyn'en, daar deze deugden, i» Ff 2 de  4i6 GEDACHTEN de H. S., ten opzicht van God , zoo zeer geroemd,, en met verheffing aan God toegeëigend worden? Is datt Goedheid, om ongelukkige menfchen nog meer te ver-derven ? Is dat Liefde , daar alle blyken van genegenheid onthouden worden en achterblyven? Is dat Barm- • hartigheid, ongelukkige menfchen niet alleen in derzei- ■ ver rampflaat te laten", maar dien nog te vermeerderen i en te verzwaaren ? Misfehien zal men zeggen : zy gaan i1 gewillig en moedwillig in hunne zonden voord; zy keu--; ren hunne ongerechtigheden goed , vinden in dezelve vermaak; God bewyst hun veel lankmoedigheid en wel- ■ dadigheid, zy verfmaden dezelve,; zy genieten genade- > middelen, en verwaarloozen dezelve, ten minften ma-' ken 'er geen behoorlyk gebruik van; reden genoeg voor ' den Heiligèn God, om zynen toorn tegen dezelve te: openbaren. Dat heeft al eenigen Ichyn; dat laat zich,, oppervlakkig befchouwd , wat aanpryzen: maar zal 't ,, wat nader ingezien, wel veel of iets afdoen ? Die aan de leerltukken van de Hervormde Kerk vasthoudt, belydt immers, dat de mensch onder de magt en heerfchappy der zonde vervallen is, zoo dat Hy een gewillige Haaf der zonde is, dood in zonden en misdaden, onbekwaam zynde en blyvende ten goede, tot dat Hy, door Gods voorkomende en kragtig werkende genade, vernieuwd wordt, en een beginzel van een nieuw en geestelyk leven ontvangt. Daar Hy nu, als een verworpene, daar van verdoken blyft, en God befloten heeftom zoodani0en met deze genade niet te verwaardigen; wat baat 't dan, of Hy al 't licht ter natuure geniet, onder de Bediening der genademiddelen leeft ? Men mag daar door deze en geene zonden nalaten , uitwendig meer of min Godsdienitig zyn; men blyft, in den grond, onveranderd en onbekeerd ; om de verfmading van 't Euangelie, en de ongehoorzaamheid daar aan, maakt men zich te meer fchuldig, en men zal een zwaarer ftraf ontvangen.. Deze dingen worden wel, by Godgeleerden der Hervormden, ingezien, ook, op hunne wyze, beandwoord en opgelost, maar, naar 't my voorkomt, niet voldoende, indien niet met 't voorgaande onbeftaanbaar ; en 't wordt meer bemanteld , dan bondig weggenomen. Zal men nu, hier door in engte gebragt, zich beroepen op 't woord van den Apostel, en alle tegenredenen den mond floppen: wie zyt -gy, 6 mensch ƒ die tegen God andwoordt ? Zal ook V maakzel tot zynen Maker zeggen, waarom hebt gy  OMTRENT DE PREDESTINATIE. 417 my alzoo gemaakt P Of heeft de Pottebakker geen magt, enz. , Kom. IX: dan wordt alle redekaveling, hoe gegrond ook, afgefneden ; dan kan men leeritukken verdedigen, : hoe hard dezelve ook mogen zyn , hoe zeer dezelve te- > een de gezonde reden ftryden; en of men, dusdoende, ! van God, die de hoogfte reden zelf is, geen onwaarS dige gedachten maakt, en die woorden van den Apos■ tef, tegen zyn oogmerk , misbruikt en te ver uitftrekt, f laat ik voor anderen om te beoordelen. Men kan daar j over nazien de aanmerkingen van den Heer venema, j te vinden by de verklaring van den Brief aan de Re- I' tiieincn, door den Heer s. de na ais. 't Zy hier mede zoo als 't is; 't heeft, ten minften, op my die uitwerking gehad, dat ik geoordeeld heb , eene zachter bevatting van 't Befluit der verwerping te moeten maken, en daar aan,met eenige verandering, eene andere gedaante te moeten geven, 't welk ik wat nader zal opgeven. - , Ik begryp het Befluit der verwerping als t voornemen j Gods, waar door Hy vastgefteld heeft, de menfchen ! te veroordelen, en aan de eeuwige verdoemenis te on- > derwerpen, die niet alleen onboetvaardig en hardnekkig 3 in de zonde voordgaan, maar ook aanhoudend verfma'\ den alle middelen der genade, genoegzaam tot hunne bert kering en eeuwige behoudenis. Wanneer ik fpreek van Genademiddelen, genoegzaam J tot bekering en zaligheid, wil ik dat verftaan hebben, 1 dat alle menfchen, meer of min, gelegenheid hebben, ) om tot de kennis van de Godlyke openbaring te geraI ken, en door dezelve, gepaard met eene meer gemeene i genadewerking van den H. Geest , tot de kennis tvan f hunnen zondigen en verloren ftaat konnen geraken, tot 3 eene begeerte, om de verlosfing, in Jefus Christus, te i erlangen, en tot het aanzoeken van eene meerder en krag{• tiger genadewerking , tot alles, wat nodig is om de I eeuwige zaligheid, naar den inhoud van 't Euangelie, deelachtig te worden, 't welk voordvloeit uit de algenoegzaamheid en oneindige waardy van Christus ver1 dienden, en uit de algemeene aanbieding van genade I door 't Euangelie, indien dezelve niet ernftelops zal zyn, I en eerder een vloek dan een zegen. Ik kan dit met een voorbeeld ophelderen. Neem I eens, dat misdadigen en doodfchukligen , aan - eene rechtmatige veroordeling, tot ftraf, onderworpen zyn; F f 3 dat  4l8 GEDACHTEN dat 'er, van dezen, velen, door de genade des Rich-• ters, van de verdiende ftraf worden vrygefteld; en dat: anderen , onder zekere voorwaarden, welke zy konnen i volbrengen, pardon wordt aangeboden, en zy, om 'tl volharden in hunne weerfpannïgheid, en 't verfmaden dier voorwaarden, naar verdienften geftraft worden; dat zal aan niemand hard en onrechtmatig voorkomen, en met 't voorgemelde genoeg overeenftemmen. Dus blyft 'er ook geen plaats over, noch voor zorgeloosheid, want die 't einde wil, wil ook de middelen, noch voor wanhoop, dewyl allen leven onder de mogelykheid van zaligheid. Laten wy nu nog zien , of de plaatzen der H. S., welke voor het befluit der verwerf ing worden bygebragt, eene andere bevatting vereifchen en medebrengen. Voor alles beroept men zich op de Leer van den Apostel patjlus, Rom. IX: %i: of God, willende zyn toorn bewyzen en zyn magt bekend maken, met veele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot "t verderf toebereid. De lankmoedigheid, van welke de Apostel gewaagt, is eene zekere gunst en goedheid aan de vaten des toorns bewezen. Maar hoe kan dit beftaan, indien zy, door en onder dezelve , niet tot bekering hebben konnen geraken , en, wegens hunne onmagt, noit 't verderf konnen verhoeden , gelyk 't zyn moet, indien zy van de genoegzame genade zyn uitgefloten? Daar te boven, wanneer de Apostel zegt van de vaten des toorns, dat ze tot V verderf zyn toebereid; en, in 't volgend vers, van de vaten der barm. hartigheid, dat God dezelve te voren, let wel, heeft toebereid tot Heerlykheid; wie merkt dan niet een aanmerkelyk onderfcheid tusfehen 't een en ander ? 't Laatfte wordt uitdruklyk voorgehouden , als van God voordgekomen, door eene voorgaande fchikking ; maar 't eerfte wordt onbepaald uitgedrukt, tot h verderf toebereid; 't welk men dus niet, gelyk 't andere , volftrekt aan God kan toel'chryven, of men zoude Hem voorftellen als de oorzaak van derzulker verderf; dat verre zy ! Dus is 'er niets over, dan die toebereiding tot 't verderf op te vatten, dat zy, door hunne eigen verkeerdheid , voor 't verderf gefchikt worden, en dat 't niet anders konde, of 't moest aan hun toegebragt worden, en zy daar in ter nederftorten. Is dit de natuurlyke cn eigenaardige verklaring dezer woorden, dan ligt 'er  omtrent de predestinatie. 410 j -er niets in voor '/ Befluit der verwerping, naar de gewoone opvatting van 't zelve by de Leeraars van de Hervormde Kerk. Of dit by anderen, buiten ons, op deze wyze begrepen wordt, doet niets af, indien aan de kragt en eigenaardige betekenis dier woorden niet te kort gedaan w^rdt. Ik heb, by dit fchryven, met (anderen, in en buiten ons, niet geraadpleegd, en alleen •, myne eigen gedachten gevolgd, zoo als 't my natuurlyk \voorkwam; ik dring 't ook aan niemand, welke anders i oordeelt, op. Wat de andere plaatzen der H. S., welke men, tot ibewys van 't befluit der verwerping, gewoon is by te 1 brengen , belangt; deze zullen, wel ingezien zynde , inaar°myn oordeel, niet dat geen te kennen geven, 't i welk men daarmede wil beweren. Immers, wat aangaat 't woord van den Apostel peJ trus , dat de ongehoorzamen, die zich aan 't woord \ floten, daar toe gezet zyn, 1 Pet. II: ii; wat zegt dat meer, dan 't geen zimeÖin, in overeenkomst met den «Propheet jesaia, betuigt, dat de Mesfias, J. C, geI zet is tot een val voor velen in Ifraël, Luc. II ? Brengt ; dat mede, dat J. C, door 't befluit van God, gefchikt 1 is, om velen in 't verderf te Horten? Onze Godgeleerden I geven daar omtrent eene zachter verklaring, namelyk, dat 'er, onder 't Godlyk beltuur, zoodanig iets, by den ii, Mesfias, zoude plaats hebben , waar uit de Joden, met 3 verkeerde vooroordelen bezet, aanleiding zouden ne- II men , om den waren Verlosfer van 't menschdom tc ii verwerpen, tot een groot ongeluk voor hun zeiven. Dus j waren ook de Joden gezet om zich aan ,t woord des t Euangeliums te'floten, omdat't, onder de Godlyke voor6 zienigheid, door hunne ongelovigheid, uit vleeschlyke > vooroordelen ontftaande, op die wyze gefchieden zouI de. Niet anders is 't gelegen met de betuiging van den Apostel judas , dat die godloozc menfchen , tot ,t eordeel, te voren, op ge fchreven zyn, Jud. vs. 4; 't welk I alleen leert, dat God in zynen raad bepaald en te voren uitgeïproken heeft, de werkers der ongerechtigheid te 1 verdoemen, in 't byzonder, zynen toorn uit te gieten, I over de genen, welken de waarheid in ongerechtigheid I onderhouden , ja die misbruiken tot een oorzaak voor '< vleesch. Dus kan de Arostel 't oog hebben op de bedreigingen en vloekfpraken, welke Hy, van tyd tot tyd, door zyne Dienstknegten, de Propheten, tegen de verleiF f 4 ders  420 gedachten ders en valfche Propheten, heeft laten aankondigen, eni ti voren bekend maken, in hunne fchriften. Zulk eene: verklaring geven daar aan onze regtzinnige Uitleggers., Moet ik 'er ook bydoen 't woord van salomo : de i heer heeft alles gemaakt om zyn zelfs wil, ook de God- ■ lozen lot den dag des kwaads, Spr. XVI: 4, als of Godl godlooze menfchen tot de zonde en 't verderf gefchapen 1 had ? Wie kan daar aan zyne toeftemming geven ? 't: Zegt niet anders, dan dat God moedwillige en onboetvaardige zondaren fchikt en verordent tot de rechtma-. tige en verdiende ftraf. Zeker, wanneer wy , met de gezegden der H. S. ,, op de Verwerping betrekking hebbende, en door ons ; overwogen, vergelyken andere betuigingen van de H., Schryvers, welke niet minder fterk, en, naar den uitterlyken fchyn en klank , hard voorkomen, zullen wy te meer reden vinden , om aan eene zachter verklaring plaats te geven. Men leest in de H. S., dat God de menfchen verhard heeft, verblindt, en zendt een kragt der dwaling, om de leugen te geloven, en wat diergelyke meer zyn; maar alle onze Godgeleerden verlclaren die fpreekwyzen zoodanig , dat God daar by niets doet, 't welk met zyne Heiligheid onbeftaanbaar is, of Hem tot een onmidlyke oorzaak van dat kwaad zoude ftellen ; maar dat zulks, onder Gods heilige befturing, door hunne eigen begeerlykheden, en de verleiding van den Satan , aan welken zy, wegens hunne verfmading der genademiddelen, rechtvaardig worden overgelaten, veroorzaakt wordt. Eischt de gelykheid der zaak, en ook der uitdrukkingen, niet, dat men, ook in 't ander geval, op dezelfde wyze te werk gaat, en eene verklaring omhelst , welke met Gods deugden beftaanbaar is, en den mensch geheel en ten eenemaal fchuldig fielt ? My dunkt , men zoude anders aan zich zeiven niet gelyk blyven, en in 't eene geval verwaarlozen , 't welk men in 't andere te baat neemt. Ik laat my, in dit ftuk, met andere redenen en tegenredenen niet in ; dat is overvloedig elders te vinden. Deze bedenkingen hebben lang by my plaats gevonden , zyn dikwils, met alle bedaardheid, onzydig overwogen, en ik kon 't op eene andere wyze niet goedmaken. Komen deze opvattingen ongegrond voor, meent men reden te hebben, om dezelve niet aan te ne-  omtrent de predestinatie. 43* nemen, ik betwist niemand de vryheid , welke ik voor my zeiven begeer, en die elk behoort te hebben, t Is by my geen ftuk, waar aan de zaligheid hangt ; gelyk ik alle bekende vyf Articulen , eertyds zoo zeer met de Remonftranten betwist, niet van dat belang reken. Trouwens , hoe kan men anders de Lutherfchen', welken daar aan vasthouden , als Broeders erkennen , en , niettegenftaande dat verfchil , Kerkgemeenfchap met dezelve begeren? En bleef 't daar by, dan zoude de kerkelyke vereeniging , onlangs door de Remonftranten voorgeflagen, zoo veel verhindering niet ontmoeten ; ten minften, indien ik wat kan en mag oordelen. Ik ben lang by my zeiven in beraad geweest, of ik deze myne gedachten zoude openbaarmaken; maar ik ben, ten laatften, by my zeiven daar toe bewogen, of 't nog tot eenige opheldering mogt verftrekken. Ik weet wel, en ik heb 't in mynen leeftyd genoeg ondervonden, hoe veel 't inheeft, om van de bevatting, welke men omtrent deze en gene leerftukken van de Kerk, tot welkers gemeenfchap men altyd behoord heeft, koestert, af te gaan, en anderen daar van af te brengen; dat men by dezen te ver daar van afwykt, by genen te weinig; en dat men, doorgaans, met verlating van den middenweg, anders, naar 't gemeene fpreekwoord, veilig gerekend, tot uitterften overilaat, en hier door verder van elkander afwykt, dan anders zoude gefchieden, en oorzaak geeft tot verfchillende gedachten en twistredenen , welke men kon vermyden; waartoe ik overhel, indien men , met de waarheid, ook den vrede kan liefhebben. Sloten, in Friesland, j. kramer, 31 July 1800. Rustend Leer aar. natuurlyke historie van den oricou. (Ontleend uit de Hiftoire Naturelle des Oifeaux d'Afrique, door franqgis le vaillant.) De Gier, onder den naam van Oricou bekend, is, gelyk andere foorten van dit Vogelgeflacht, een bewooner der bergen : in de holen derzelven heeft hy F f 5 zyn  4^» NATUURLYKE HISTOIUE zyn nest; daar brengen zy den nagt dóór, en het ge— deelte van den dag, 't welk zy niet befteeden in het t zoeken van voedzel. By het opgaan der zonne ziet : men de Oricous in grooten getale, zittende op rotspun- > ten voor hunne wooningen. Zy vormen, in dien ftond, eene lange ongeregelde lyn , zich uitftrekkende in de | geheele lengte van een keten bergen. De ftaartpennen zyn afgefleeten door het fleepen langs de rotfen; daar de Arenden, integendeel , veel min gewoon te loopen, en op boomen te roesten zittende, de ftaartpennen veel ongefchondener bewaaren. Daarenboven zyn de Gieren genoodzaakt, de ftaarten met kragt tegen den grond te dringen , en in dien ftand eenige ftappen voort te loopen, eer zy in ftaat zyn om zich van de vlakte in de hoogte te verheffen ; maar, niettegenftaande deeze fchynbaare bezwaarlykheid om de vlugt aan te vargen, betoonen zy, zich eens van den grond opgebeurd hebbende , een verbaazende kragt in het vliegen, 't geen zy meesterlyk doen, tot zulk eene hoogte opftygende, dat zy het oog geheel ontwyken. Niet gemaklyk valt het te begrypen, hoe die Vogels, tot zulk eene hoogte in de lugt opgefteegen, in ftaat zyn om te ontdekken wat 'er beneden op den grond omgaa, de Dieren waar te neemen, op welke zy losgaan, en zich, als in een oogenblik, op een kreng neder te werpen. Indien, nogthans, een Jaager een Dier velt, te zwaar voor hem om het na huis te draagen en hy heenen gaat om hulp te zoeken, mag hy ftaat maaken, dat hy, naa een zeer korten tusfchentyd , het gevelde Dier bykans geheel verllonden zal vinden, door eene bende Gieren , van welke 'er geen één enkele weinig minuuten te vooren, in 't gezigt was. Menigmaaien heb ik , ten mynen nadeele, de ondervinding gehad van deeze verbaazende waakzaamheid der Gieren en andere verflindende Vogelen. De eerfte proeve, welke ik deswegen had, was op een tyd, dat ik groot gebrek leed aan wild ter Ipyze , en dit drukte deeze les te dieper in myn geheugen. Ik was zo gelukkig geweest, dat ik drie Zebraas doodde; wel voldaan over dit gelukkig flaagen, keerde ik na onze Legerplaats te rug, op omtrent eene myl van de plaats waar het jagtgeluk my dus begunftigd hadt, om last te geeven, dat men een wagen aanvoerde ter weghaalinge. -— Myne Hottentotten , kundiger in dit ftuk, dan ik, zei-  VAN DEN 0RIC0U. 425 » zeiden my, dat zulks aan myn oogmerk niet zou be1 antwoorden, dewyl de Zebraas zouden verflonden weei zen, eer wy weder by dezelve gekomen waren. Wy toogen egter heenen. Ter dier plaatze wederkeerende, ■ zagen wy de lugt met Gieren vervuld; eene menigte 1 deezer Vogelen was op den grond nedergeflreeken; de ; Zebraas waren reeds verflonden ; niets was 'er van overgebleeven, dan de groote beenderen ; en de Gieren j kwamen nog alle oogen blikken van alle kanten aanvliegen, eene bende uitmaakende van by gis wel duizend in getal. Begeerig om ooggetuige te weezen van den grooten en fchielyken toevloed deezer Vogelen, verborg ik my eens, na het vellen van een groote Antelope , in een boschje ; ik liet het gedoode Beest liggen ter plaatze waar het viel. Oogenbliklyk daarop verfcheenen 'er eenige Ravens, onder een groot gefchreeuw boven de gevelde Antelope zweevende ; weinig minuuten laater verzamelde zich een vlugt van Kiekendieven en Havikken; een oogenblik daarnaa opwaards ziende, ontdekte ; ik, op eene verbaazende hoogte, eenige Vogels, met allen fpoed op het doode Dier nederfchietende; onmiddelyk kende ik die bende voor Gieren, die als uit de bovenlugt losgelaaten fcheenen. Zo ras de voorfte zich op myne Antelope gezet hadden, kwam ik uit myne fchuilplaats te voorfchyn ; waarop zy bezwaarlyk wegvloogen, en zich by hunne makkers vervoegden; derr zeiver getal nam uit alle oorden toe, nederfchietende uit de wolken, om deel aan den prooy te neemen. eene byzonderheid , de paarlen betreffende. Door b. faujas-de-saint-fond. „ T7AUJAS-de-saint-fond, Lid van het Nationaal „ £} Inflituut, en Hoogleeraar in de Geologie in het „ Mufeum der Natuurlyke Historie te Parys, deelt, „ onder veele andere byzonderheden van zyne Reis na „ Engeland, Schotland en de Hebrides , in den Jaare „ 1784 ondernomen, om den Staat der Kunften, Wee„ tenfchappen en Natuurlyke Historie in Groot-Brit„ tanje op te neemen, de volgende niet onaartige ont-, moeting, de Paarlen betreffende, mede." Met  AH EENE BYZONDERHEID Met myne Reisgenooten my aan de Rivier Tay bevindende^ was ik begeerig om iets te verneemen van de: Paarlvisfchery aldaar. Ik huurde twee Vislbhers af,, die byzonder hun werk maakten van de Paarlvisfcherv. Zy bragten ons na de Rivier, die met een zeer zuiver water over zand of gruis loopt. Welhaast bragten i de Visfchers ons verfcheide douzynen fchelpen van drieI en een half tot vier duimen lang, en weinig meer dan \ twee duimen breed; de kleur van buiten was donker' bruin, een weinig op liet groene trekkende. De bovenichelp was dik, en van binnen van eene fchoone paarlkleur, een weinig doormengd met' een roozengloed. Ik zag deeze foort van fchelpen aan als behoorende tot de Mima piEtorum van linneus, of althans als daarop. zeer gelykende. v De Visfchers wilden deeze fchelpen in ons byweezen i wel openen, maar bedongen de Paarlen voor zich, indien zy er eenige vonden. — Ik verzogt dat zy dezelve zouden opendoen voor myne Reisgenooten, terwyl ik my vermaakte met andere fchelpen te zoeken; doch dat zy mv zouden roepen, wanneer zy een Paarl ontdekten. .—- Weldra werd ik geroepen. Men vertoonde my een Paarl,fyn,volkomen rond, en van eene zeer goede kleur. Ik bekeek de Paarl en de fchelp , en verklaarde daarop, dat de Paarl niet gevonden was in de fchelp, welke zy my vertoonden. De Visfchers verzekerden het tegendeel, en zy werden onderiteund in die verzekering door myne Reisgenooten. Ik bleef het egrer ontkennen en verzogt myne Reisgenooten in 't vervolg naauwer toe te zien. Ik ging weder weg; dan weinig fchreden gevorderd zynde, werd ik terug geroepen; zy hadden'er op nieuw een gevonden. Ik kwam, en de fchelo beziende, deed ik andermaal dezelfde uitlpraak,dat men die Paarl in de fchelp hadt laaten glippen. De Visfchers betoonden zich des hoogst verwonderd; want het was by hun zeker gelyk het ook met de zaak zo beftondt, dat ik hunnè verrigtingen niet kon gezien hebben. Myne Reisgenoo- w. t r^™, nauuen zy oeclroogen : zo wel waren die Visfchers op het fpeelen van dien trek afger.gt. De verzekering, die ik gaf, kwam den Paarlyisfcheren zo bovennatuurlyk voor, dat zy het bedrog beleeden, en ongevergd andere Paarls vertoonden , ten  de paarlen betreffende. 425 ten dien zelfden einde medegenomen. Zy betoonden zich zeer begeerig om myn geheim te mogen weeten , als 't welk hun de moeite zou befpaaren om een zeer groot aantal fchelpen te vergeefsch te openen ; want zelden vonden zy meer dan één of twee Paarls in den tyd van een week. Naardemaal zy geene andere dan de Erft taal verflonden, kon ik myne meening hun alleen door tekenen en gebaaren te verftaan geeven. Myn geheel geheim beftondt in den buitenkant van de fchelp te bezien ; en wanneer geen der deelen van de fchelp doorboord was, of eenige holligheid hadt, maar eene gladde en effene oppervlakte vertoonde, durfde ik, zonder eenigen fchroom van mis te zullen tasten, verze» keren, dat 'er geen Paarl in die fchelp te vinden was. leevensberigt van den generaal washington. (Uit het Etigelsch.) De Generaal Washington, die boven alle bynaamen, gewoonlyk aan groote Mannen gegeeven, verneeven is, werd in de Parochie van Washington, in Westmoreland, in Virginie, gebooren, op den 11 van Sprokkelmaand des Jaars 1732. Hy was de derde Zoon van den Heer augustin Washington , een Planter of Landeigenaar van uitfteekende bekwaamheden, algemeene hoogagting, en groote goederen in Virginie. De Voorouders van deezen Washington toogen, omtrent het Jaar 1657, uit Torkshire, in Engeland, na Virginie, en zetten zich in King George's Land neder, waar de Generaal, by den aanvange der Orawentelinge, nog drie Broeders in leeven hadt, te weeten samuel, john en charles, allen Bezitters van groote Landeigendommen, en ééne Zuster. De Generaal was de eerfte vrugt van een tweede Huwelyk. Een byzonder Onderwyzer , onder het opzigt zyns Vaders, regelde zyne vroegfte opvoeding, die alleszins ri was ingerigt om een vast en fterk Lichaam voort te i brengen, en den Geest net en bondig te doen denken. (Deeze Onderwyzer maakte hem bekend met de beginjzelen der Latynfche Taaie, onderwees hem in de Engelfche, en in de beginzelen der Wiskunde. Wan-  4213 leevensberigt Toen onze Washington flegts tien jaaren bereikt I hadt, itierl zyn Vader, en het toe voorziet over eenai groote Familie kwam op zyn oudften Broeder , eau- ! rence Washington. Deeze jonge Heer, met de i meest beloovende talenten begiftigd, hadt een Capi-! teinsplaats by het Krygsvolk der Volkplantinge tegen Carthagena, onder den Admiraal vernon. Van deezen tocht te rug gekomen, trouwde hy de Dogter van den Heer william fairfax, van Belvoir, en zette zich op zyn Vaderlyk Erfgoed neder , 't welk hy den naam gaf van Mount Vernon, ter eere van den Admiraal, van wien hy veele beleefdheden ontvangen hadt. Hy werd naderhand aangefteld tot Adjudant-Generaal der Krygsmagt van Virginie; doch overleefde die aanftelling niet lang. Hy liet ééne Dogter naa, die jong ftierf; en zyn tweede Broeder mede, zonder kroost naa te laaten, gellorven zynde,verviel het Familie-Erfgoed en een zeer uitgellrekte Land-eigendom, aan den Generaal. Eene omftandigheid, onzen Washington betreffende, moeten wy hier plaats geeven, te weeten, dat hv vvftien jaaren bereikt hebbende, in den Zeedienst tradt, om dien aan te vangen aan boord van een Ensehch Oorlogfchip, kruislende op de kust van Virginie - zvn goed was gepakt en gereed om aan boord gezonden te worden , wanneer zyne Moeder, toen Weduwe, haaren tegenzin in dit beroep haars Zoons betoonde, en oorzaak was, dat men dit plan liet vaaren. De post van Adjudant-Generaal, opengevallen door den dood zyns Broeders, werd, in gevolge van de wvduitgeftrektheid des Landlchaps, in drie Dirtricten verdeeld ; en de aanrtaande Held van America be»on eer hy zyn twintigfte jaar vervuld hadt, zynen Krygsdienst, met den rang van Major te bekleeden. Weinig meer dan twintig jaaren tellende, viel 'er iets voor, t welk washington's groote talenten uitlokte, in werkzaamheid bragt, en openbaar bekend maakte. De Franfchen van Canada , geholpen door de Indiaa. nen, ten dien einde gehuurd, deeden, in den ïaare 1753» invallen op de westlyke grenzen, langs de Allegany- en Ohto - Rivieren. De Gouverneur dinwïddib en de Raad van Virginie kreegen uit Engeland last, om, gewapenderhand , deeze indringingen te keer te gaan. Men keurde het egter raadzaam , openbaare vyand-  van den generaal washington. 427 ' vyandlykheden voor te komen , door het doen van vriendlyke, maar tevens ernftige voorlteilen aan de fran\ fchen , en bevredigende maatregelen aan dè Indiaanen. voor te (tellen. Men koos den Major Washington tot het bekleeden rvan dit gewigtig en gevaarlyk Gezantfchap. In gevol! ge hiervan werd hy door den Gouverneur afgevaardigd, ) met een brief aan den Opperbevelhebber der Franj'chen \ aan de Rivier Ohio, klagten inhoudende , wegens de inbreuken, gemaakt op de verdragen tusfehen de beide ; Kronnen; tevens voorzien met last en volmagt om te f handelen met de zes Volken en andere Stammen van de I West er-Indiaanen, en hun aan de belangen van Engeïland te verbinden. Washington ving de reis aan in i't laatst van Wynmaand, vergezeld van vyftien man; 1 hy verduurde de moeilykheden der reize met moed, en voerde den hem opgelegden last met kloekmoedigheid en beleid uit. Wanneer hy wederkeerde met het l antwoord van den Heer st. pierre, en verllag deedt Ivan het welgelukken zyner onderhandelingen met de llndiaanen, ontving hy de goedkeuring en den dank uzyner Landgenooten. 1 Niettegenftaande dit alles werden de vyandlykheden ]in dien oord voortgezet, als een gedeelte uitmaakende iivan het beraamde plan eens algemeenen aanvals op de [Volkplantingen van Groot-Brittanje, In deezen ftand ader dingen kreegen dezelve uit het Moederland last om 3zich te vereenigen, en tot zelfverdeediging gereed te imaaken. De Vergadering in Virginie ging voor, en tjbeftemde, vroeg in den Jnare 1754, eene fomme gelds iten Landsdienfte, en ftemde toe in het oprichten van pen Regiment, vierhonderd man fterk, tot verdeediging rider grenzen dier Volkplantinge. 'De Heer frï , een per Hoogleeraaren van het Coilegie van William en Ma\y, werd tot Colonel van dit Krygsvolk benoemd , en ÏMajor Washington , toen omtrent drie-en-twintig jaaren pud, bekleedde den post van Luitenant. Colonel fry Sftierf korten tyd naa zyne aanftelling, en liet zyn Reijgiment en het bevel over aan den tweeden in rang. 1 Colonel Washington betoonde zich onvermoeid in Jalle poogingen om zyn Regiment in orde te brengen, ifnagazynen aan te leggen, en de wegen te baanen, om jjnet eerst in bezit te geraaken van een' voordeel igen ».oost, by den zamenloop der Allegany- en Monsngahela- Ri*  428 leevensberigt Rivieren, (thans Pittshurgh,) door hem, ten dien ein-i de, in het voorgaande jaar, aangepreezen. Ten vollenr overtuigd van de noodzaaklykhsid om dit werk te vol4 voeren, begon hy zynen optocht derwaards in Bloei-i maand , zonder de verfterking af te wagten van een detachement onafhangiyke geregelde troepen en eenwf ge compagnien Provinciaalen uit de omliggende Volk-:| plantingen. Op zynen weg derwaards ontmoette hy, op eene» plaats, Red Stone genaamd, eene fterke party, beftaan-1 de uit Franfchen en Indiaanen ; met deezen geraakte! hy in een gevegt, en dreef ze op de vlugt, naa het} dooden en gevangen neemen van een vyftigtal der vyan-| den. Onder de Gevangenen bevondt zich de beroemde! Heer de la force, en twee andere Officieren , vanl welken Colonel Washington kundfchap ontving , datl de magt der Franfchen aan de Qhio beftondt uit meeri dan duizend geregelde troepen en verfcheide honder-| den Indiaanen; dat zy reeds eene fterkte hadden aan-l gelegd op de plaats, welke hy voorneemens was te be-t fiaan , door hun het Fort da Ouesne geheeten. —— l Deeze kundfchap bekomen hebbende, floeg hy zynei kleine Legermagt neder op eene plaats, bekend onderï den naam van Great Meadews, door hem gekoozen, uitl hoofde van de welgelegenheid om leeftocht en andere I noodwendigheden te krygen; bier verfterkte hy zich,] om zynen voorraad te dekken, door het aanleggen vanl een Fort, 't geen hy den naam gaf van Necesfuy. Al-Ï daar wagtte hy op de verfterking uit New-Tork en Pen.* fylvanic; doch kreeg aldaar by zich Capitein m'kay,| met diens geregelde Krygsknegten , waardoor zyne ge-I heele Krygsbende uit omtrent vierhonderd man be-| ftondt. Ongemoeid bleef hy daar tot in Hooi-f maand, wanneer hy berigt kreeg, dat eene fterke par- 1 ty van den vyand in aantogt was om zyne Legerplaats op te neemen ; hy deedt een uitval en verfloeg dezel- f ve. Dan hierop werd hy aangevallen door een Leger,li zamengefteld uit Franfchen en Indiaanen, begroot op f vyftiennonderd man , aangevoerd door den Heer de ï villiers. De kleine bezetting verweerde zich dapper, r verfcheide uuren lang, in welken tyd zy omtrent twee-c honderd der vyanden vernoegen, en meer dan een der-p de gedeelte van hunne eigen manfchap was gedood of c gewond. De Franfche Bevelhebber, ontmoedigd door V zulk \  VAN DEN GENERAAL WASHINGTON. 4»$ zulk een ftoutmoedige tegenweer, floeg eene onderhandeling voor, welke in eene eerlyke daadiging emdigde Colonel Washington ontruimde het Fort, volgens affpraake, met alle krygseer, zyn krygsvoorraad en andere goederen medevoerende; maar de Franfche BenaiviaKKpf. r.f nnmflcrriflr of oneeneeen om zulks te be¬ letten, liet de Indiaanfche hulpbenden toe, om de Provinciaalen te plunderen, en eene groote ilachting onder menfchen , vee en paarden aan te ngten. Naa dit ongeval keerde het overfchot der Virginifche Krygsmagt na Alexandrie, om zich te herftellen. De Groot-BHttannifche Afgezant aan het Hof van Verfailles hadt last om by het Franfche Hof een vertoog te doen tegen het verbreeken van de Artikelen van de bovengemelde daadiging. En dit mag aangemerkt worden als het tydftip, waarop het Franfche Wol zich beeon te ontmaskeren , en te ontdekken , dat het gedrag van deszelfs Gouverneurs en Officieren m America geheel ingerigt was overeenkomftig met de bevelen van daar ontvangen. Naa deezen tyd werden door de Franfchen , met verdubbelde werkzaamheid , op de grenzen , krygstoerustingen gemaakt, en voortgezet in den Winter des Jaars 1754 en het voorjaar van 1755. Geduurende deezen tyd wierf het Gouvernement van Virginie een nieuw aantal Krygsvolk , die het Fort Cumberland en het Fort London bouwden, en eene Legerplaats aanlagen by WMs Kreek, eene plaats, gefchikt om den aanval des Vyands aan de Ohio wederftand te bieden. In alle deeze krygsdienften, en bovenal in het aanleggen der Forten, werd Colonel Washington voornaamfyk gebruikt. In Bloeimaand des JaarS 1755 kwam de Generaal braddock, uit Engeland, te Alexandrie, met twee Regimenten welgeoefende Soldaaten uit Ierland; by deeze zouden de Krygsmagten der Americaanen gevoegd worden, en braddock, aan het hoofd deezer Legermagt, de beftookers van de grenzen der Volkplantingen verdryven. In gevolge van eene Koninglyke verordening op de Krygsrangen, „ kon geen Officier, die met on,,middelyk van den Koning zynen lastbrief ontvangen hadt, het bevel voeren over eenen, die dusdanig eene Z aanftelling hadt." In gevolge hiervan lag Colonel Washington zyn post neder, en vervoegde zich ais meng. i3oo. no. 10. G g Vry-  43° leevensberigt Vrywilliger en buitengewoon Aide de Camp by den Ge- • neraal braddock. Het Leger trok onmiddelyk aan op het Fort du Ques- • ne, langs den weg van Wilh Kreek. Niemand was in i de wegen zo kundig als Colonel Washington , en geen i ander Officier in de Volkplanting hadt een naam van i Kry-jsbekwaamheid, gelyk aan den zynen. Hadt mem genoegzaam agt geflaagen op zyne raadgeevingen, dam zouden waarfchynlyk de kort volgende nadeelen voorgekomen of afgewend geweest zyn. De Generaal brad- ■ dock ontmoette op zynen weg, onverwagt, en dus ón«| voorbereid, een groot aantal der vyanden. Hierop volgde een hevige en bloedige flag, eindigendein eene vol-, komene nederlaage van braddock's Leger. Colonel wasüxngton was de éénige Officier, wiens: post het medebragt, geduurende den flag te paard te bly- • ven, die niet gedood of gewond was. De Voorzienigheid i fcheen hem te bewaaren om het overfchot van een ge- • flaagen Leger voor volftrekte vernieling te bewaaren., Des/.elfs overtocht van de Monongahela bewerkftelligd I hebbende , en ziende dat de vyand deszelfs behaalde: voordeden niet voortzette, haastte hy zich om maatregelen te neemen tot verdere beveiliging, met den Colonel. dumbar, die op eenigen afftand gebleeven was inde Ag- ■ terhoede, met de tweede afdeeling des legers en de zwaare i bagadie. De openlyk uitgegeevene berigten van dit Krygsbedryf, zo in Engeland als in America, waren i niet fpaarzaam in washington's lof, wegens de wee- ■ zenlyke dienden, welke hy, in eenen zo neteligen toe- ■ ftand, zyn Land beweezen hadt. Niet lang naa dit voorval, werd het Reglement op de: Rangfchikking der Krygsbevelhebberen, zo beledigend I voor de Officieren in de Volkplantingen, tot hun genoegen veranderd, in gevolge van het betoond misnoegen der Officieren en de verklaaringen van Colonel Washington. Het Gouvernement van Virginie, geheel, doordrongen van een gevoel der verdienften deezes i Mans, gaf hem eenen nieuwen en zeer uitgebreiden last, het Bevel naamlyk over alle de Krygslieden, reeds geworven , of nog in die Volkplanting te werven. Deezen last behieldt hy, met uitfteekenden lof voor zichzelven, en voordeel voor zyn Vaderland, tot den Jaare 1759, wanneer hy, de rust herlteld zynde op de grenzen  van den generaal Washington. 431 gen der in 't midden gelegene Volkplantingen, en zyn geftel zeer verzwakt en gevaarlyk zynde door eene oude longkwaaie, zyne Krygsbediening nederlag. Zints dit Tydperk tot den Jaare 1775 kweekte Washington de Kunften des Vredes. Kort naa het nederleggen van zynen Kfygspost, in den Jaare 1759, herkwam hy tot voorige kragten, en trouwde de tegenwoordige Weduwe Washington , toen Mev. martha custis , eene beminnelyke en fchoone Weduwe ; met haar behuwlykte hy twintigduizend Ponden Sterling, welke zy van zichzelve bezat, behalven haar Weduwengoed in een der voornaamfte gedeelten van Virginie; hy zette hierop , als een Planter en Landbouwer, zich neder op zyn geliefde Landgoed Mount Vernon. De Generaal Washington was waarfchynlyk de grootfte Landbezitter in de Vereenigde Staaten van Ame. rica. Behalven de uitgeftrekte Landeryen, welke aan hem kwamen door zyn Huwelyk , en door den dood van Mev. washington's éénige Dogter, (geheel dertigduizend Ponden Sterling bedraagende,) bezat hy uitgeftrekte ftreeken overheerlyk land in verfcheide deelen van den Staat, welke hy, in voorigen tyde, toen hy Landopzigter was, zelve ontgonnen, of gekogt hadt van Officieren, die ze tot belooning voor Krygsdienften verkreegen hadden. —- Hy vergrootte ook , op eene zeer aanmerkelyke wyze , zyn Landgoed Mount Ver non, 't welk in den Jaare 1787 uit omtrent negenduizend Acres beftondt, geheel onder zyne eigene aankweeking. Het inkomen , 't welk hy van zyne Landgoederen trok, werd, in den Jaare 1776, berekend, ten minften vierduizend Ponden Sterling 's jaars te bedraagen; en men veronderftelde, dat dezelve by verkoop meer dan honderd en zestig duizend Ponden Sterling zouden gegolden hebben. En valt 'er niet aan te twyfelen, of die Landbezitting is, zints dien tyd, onder zyn opzigt, nog veel verbeterd. Niet minder ftak de Generaal Washington uit als Landbouwer dan als Krygsheld of Staatsman. Hy ondernam alles in 't groot, overeenkomftig met zyn grooten en veelbevattenden geest; terwyl zyne naauwkeurige -en voorbeeldige wyze, om alle zyne zaaken te verrigten, hem in ftaat ftelde om meer uit te voeren, en op een volkomener en voordeeliger wyze, dan misfehien eenig man van deeze eeuw. Hy hadt, in één jaar, zeGg a ven-  433 leevensberigt van washington. venduizend fchepels Tarwe , en tienduizend fchepels Indiaansen Koorn, op zyn Landgoed Mount Vernon geteeld. In een volgend jaar kreeg hy van zyne Kudde tweehonderd Lammeren, zaaide zeven-en-twintig fchepels Vlaszaad, en plantte meer dan zevenhonderd fchepels Aardappelen. In hetzelfde tydsverloop Jiadt hy onder zyn oog doen vervaardigen zo veel linnen en wollen ftoffe , als genoeg was voor de onderhoorigen van zyn huis, die omtrent duizend zielen uitmaakten. Zyn Land, tot de teelt gefchikt, hadt hy verdeeld in even groote perken, en de gewasfen , welke 'er geplant moesten worden, voor veele jaaren aangeweezen. Op Saturdag-middag in elke week was hy gewoon berigten te ontvangen van alle zyne Landopzigters, wier verflagen naauwkeurig gefteld werden in daartoe aangelegde boeken: zo dat hy, op het einde van het jaar, in ftaat was, juist op te maaken, welk een arbeid in de onderfcheidene verdeelingen gedaan was, en het beloop van de opbrengst. Orde en huishoudelykheid heerschten in alle zyne verrigtingen, zo binnen als buiten 's huis. De Landbouw was zyne meestgeliefde bezigheid, en hy zette dien voort op eene wyze, zyns waardig. Eene groote zaak, welke hy altoos in 't oog hieldt, was het invoeren of vermeerderen van de aanteelt zodaniger artikelen ,- welke hy oordeelde, in derzelver gevolgen, voor zyn Land het heilzaamst en voordeeligst te zullen weezen. Volgens dit beginzel zag hy reeds vroeg af van het Tabak-planten, en bevlytigde zich op andere akkerbezigheden. Om daarin oefenende kundigheden op te doen, hieldt hy briefwisfeling met Dr. a.ndekson en den Heer arthur young, in Engeland, en met veele landbouwende Heeren in America. Naardemaal verbetering bekend ftondt 's grooten Mans oogmerk te weezen, ontving hy zeldzaame zaaden, en berigten van den uitflag der proefneemingen in andere oorden. Hy maakte desgelyks breedvoerige aantekeningen, ten aanziene van zyne eigene proefneemingen, de gefteldheid der ihifoenen, den aart der gronden, over welke hy zeer goed oordeelde, als mede over de onderfcheidene foorten van bemesting, met één woord, over alle zodanige onderwerpen, als tot verbetering van den Landbouw konden ftrekken. (Het Vervolg fiiernaa.') iets  ïets over. de lazzaroni. 433 iets over de lazzaroni. De Lazzaroni, welke een byzonder foort van menfchen uitmaaken, en als een waar zedelyk verfchynzel kunnen befchouwd worden, hebben altyd de opmerkzaamheid der reizigers door Napels tot zich getrokken. Deeze lieden hebben zich, vooral in den tegenwoordigen oorlog in Jtaliën , te merkwaardig gemaakt dan dat zy niet een nader onderzoek zouden verdienen ; te meer, nadien men ze gemeenlyk als bedelaars befchouwt, en hun byzondere toeftand, dien zy als een eigen corporatie, en in zeker opzicht als een flatus in ftatu hebben , niet overal bekend is. Het zyn lieden van een' laagen en armoedigen ftaat, die alle gemakken des levens met eene Stoïcynfche onverfchilligheid verachten; die geen bezigheid, eigendom, wooning of levensonderhoud hebben, en ten uiterften armoedig zyn; maar nogthans in een zekere verééniging leeven, en in Napels,, alwaar zy zich, volgens de verzekering van archenholz , alleen ophouden , een getal van niet minder dan 40,000 uitmaaken. Den naam Lazaroni, of Lazzareni , hebben zy ontleend van den armen Lazarus , die naakt en hulpeloos voor de deur van den onmedogenden ryken lag; men noemt ze ook ipotswyze Banchieri (Bankiers} , wyl ze des nachts, by gebrek van bedden en herbergen, onder voordaken en overdekte galeryen op banken flaapen. Schoon allen zich wel niet in deezen toeftand bevinden, is echter, over het algemeen, hunne kleeding zeer eenvoudig, liegt en morsfig. Alleen de feestdagen maaken hiervan eene uitzondering. Alsdan ziet men ze, volgens het bericht van swinburne, in deszelfs Reizen (*) In het Jaar 1792 gingen rle Lazzaroni de Franfchen, welke met een magtige Vloot voor Napels kruisten , en daar eene landing wilden onderneemen , gewapend te keer, waarvan ik voor een gedeelte ooggetuige geweest ben. Het is ook bekend, dat zy in het begin van 't Jaar 1790, veréénigd met het Landvolk rondsom Napels, gepoogd hebben hun Vaderland te verdedigen, het Franfche Leger by Capua aanvielen, en hetzelve het indringen in het Ryk van Napels voet voor voet betwistten. Gg 3  434 iets over de lazzaroni. zen door de beide Siciliën, zeer bont verfierd , met een geborduurd wambuis , met gevlamde kouslèn, en met gespen van buitengewoone grootte op de lchoenen. De Lazaroni van het vrcuwlyk geflacht verfchynen ook op feestdagen in haar gala, gelyk ze het noemen; dat is, haar hair met een geele geweeven muts en met fcharlaken netten bedekt. By dit alles zyn zy met hunnen toeftand niet alleen zeer te vreden , maar denzelven ook zeer toegedaan. Toen moritz, op zyne reis door Italiën , zich te Napels eenigen tyd ophield, woonde hy in een huis, vcor het welk eene foort van vergaderplaats der Lazaronis was; hy zag daar den gantfchen dag uit zyn vcnfter grysaards, mannen en jongelingen, zich half naakt in den zonnefchyn legeren, en deeze Philofophen, gelyk hy ze noemt, fcheenen hem het gebrek van tydverdryf zoo weinig te voelen, dat zy eikanderen niet eens tot eenig fpel aanzetten, maar halve dagen lang met de armen overeengeflagen zaten, ftonden of lagen. Nooit befpeurde hy, dat het gevoel van armoede en naaktheid drukkend voor hun was. Zy jammerden niet,' zy klaagden niet, maar kortswylden en lagchten onder malkanderen, en uit hun gelaat en gebaarden kon men niets anders befluiten, dan dat zy het goed hadden. Zekerlyk heeft de ongemeen groote vruchtbaarheid van het land, de heete luchtftreek en de vadzigheid deeze klasfe van lieden voortgebragt. Een Lazarone vergenoegt zich dikwerf geduurende eenige weeken om flechts van vruchten te leeven, welke de aarde aldaar zoo voortreflyk en overvloedig oplevert. In hunne geringe behoefte is een kleine winst, welke zy op zeer onderfcheiden manieren verkrygen, toereikend. Meh gebruikt hen voor daghuurders, dragers, boodfchaploopers,.enz. en zy zyn met een geringe beloon ing te vreden. Met is, volgens swinburne, onwaar, dat ze, gelyk fommigen beweeren, hun leven volftrekt in de open lucht doorbrengen, en 's winters en 's zomers, welk weder het ook zyn mag, op ftraat flaapen. In den zomer is zulks te Napels zeer aangenaam; maar in den winter zou geen hond het guur weêr uithouden , niet zoo zeer wegens de koude, als wel om de nattigheid, die inden iegentyd veroorzaakt wordt door de geweldige plasregens, welke gewoonlyk verfcheiden weeken agter elkander duuren. In deezen iegentyd neemen de meesten hun-  IETS OVER DE LAZZARONI. 435 hunne toevlugt tot de onderaardfche holen onder Capo di montc. Het Ipreekwoord , armoede leert veel kwaad, geldt gelukkiglyk niet by de Lazaroni. Zy toonen byna niet de minde losbandigheid , fchoon hunne talryke menigte hen daartoe ligt kon verleiden; zy zyn, integendeel, demoedig, verdragende met geduld de verachting en beledigingen, die hen van het ander gepeupel^ worden aangedaan; het geen zeer gelukkig is; „ want," zegt archenholz , „ indien dit ligchaam telkens een ieder van deszelfs leden wilde befchermen en wreeken, zou Napels een moordkuil worden." Met hunnen toeftand niet alleen wel te vreden, maar denzelven ook toegedaan zynde, benyden zy het beter lot der aanzienlyken geenszins; zy plegen geen ongeiegeldheden, zy fteelen en rooven niet. Nimmer namen zy deel aan de misdaaden, welke in Napels gepleegd wierden. Zy geven de armoede den voorrang boven den rykdom ; en daar armoede en ellende twee zeer verfchillende zaaken zyn, mag men deeze eerlyke, goede en in menig opzicht achtingwaardige menfchen wei arm, maar niet ellendig noemen, en dezelve niet plaatfen in die laage klasfen van gepeupel, welke het fchuim der natie uitmaaken, en uit dieven en fchelmen beftaan. De Lazaroni hebben altyd een Opperhoofd, waaraan het Hof en de Ministers fteeds achting beweezen hebben. Aan dit Opperhoofd is opgedragen, om het volk eenig aanzien te verfchaffen, en te verhinderen, dat aan hetzelve geen onrecht gedaan worde. 'Er is nog geen voorbeeld van , dat zich een van deeze Opperhoofden ooit heeft laaten omkoopen. By een' opftand wordt hun Opperhoofd een veel beduidend perfoon ; alles verzamelt zich dan rondsom hem. In dergelyke gevallen blyft 'er voor het Hof niets anders over, dan den een' of anderen Predicante (Prediker), die by de L,azaroni bemind is en in een reuk van heiligheid ftaat, te betaalen ; deezen gelukt het altyd, de woede van het volk te bedaaren. De Lazaroni hebben hunne byzondere wetten. Zy vergaderen zoo vaak het hen belieft , en de Regeering laat dit gerust toe. Het zou ook niet raadzaam zyn, om hen tot eene flaaffche gehoorzaamheid te willen dwingen. Hun Hoofd heeft ork zyne Asfesfiri (Byzitters;, en is in de daad een TribuGg 4 . nus  436 IETS OVER DE LAZZARONI. tius phbis (Gemeensman); offchoon hy geen ambtskleeding draagt en geen lyfwacht heeft, echter laat hy zich toch van zoo veele zyner medebroederen vergezellen, als hy meent noodig te hebben. Hy heeft het recht, om aan den Koning en deszelfs Ministers voordellen te doen. By zekere plegtigheden aan het Hof heeft hy zyne beftemde plaats. Hy woont het trekken van het Lotto, eenige Kerjdyke plegtigheden en alle feesten ten Hove by, zonder op zyne kleederen een onderfcheidend merkteken te dragen; maar wordt desniettegenftaande altyd geëerd. Want 40,000 mannen , waarby zich, in gevat van nood, nog de fchippers, de visfchers van Chüïga, en — gelyk men voorleden jaar gezien heeft — al het janhagel voegen, ftaan hem ten dienfte. Wanneer de Koningin in "de kraam komt, zenden de Lazaroni hun Opperhoofd, onder goed geleide, naar het Hof, om zich te overtuigen , dat het Kind van het gewenschte gedacht is; men reikt hem hetzelve over; hy kuscht het, vertoont het aan het volk, en doet daarby eene redenvoering, waarin echte welïpreekenheid doordraait; want de Lazaroni fpreeken, over het geheel genomen, zeer goed en met orde, maar altyd in hun Koeter-Italiaansch, en met veel gebaarden. H. byzonderheden, betreffende de canarïsche eilanden , het lichten van het zeewater , en een gemaklyk middel , om bedorven zeewater wederom drinkbaar te maaken. Door LA BILLARDlèRE. T"Tit de vlakte van Teneriffe komt men, niet zonder V-/ moeite, op den top van den Vulcaan. De weg is zeer oneiten, en loopt overal over fcherpe deenen. Ongemeen groote blokken van bergen zyn als op elkande. ren geftapeld, eer men aan den voet van den zomwylen brandenden kegel komt. De laatfte heester, welke men, m het opklimmen, ontmoet, is eene zoort van Brem ; doch eene tedere zoort van viooltjes , met langwerpige getande blaadjes, wordt nog veel hooger  ÓVER DE CANAtUSCHE EILANDEN, ENZ. 437 ger gevonden , en zelfs byna tot aan den top des bergs. De top der Piek eindigt met een breeden rand, die naar bet Noordoosten het hoogst is, terwyl men, aan den Zuidwestkant, eene groote laagte befpeurt, denke'lyk veroorzaakt door het inftorten van den grond. Ten tyde deezer Reize was de Vulcaan geheel in ftilftand; eenige enge gaten, naby den top, uitgezonderd, uit welke, met een gedruis als van een zwerm byen, een damp wierd uitgedreeven, die den Thermometer ongeveer tot de hoogte van, kookend water deed klimmen. Wanneer de bergtop, geduurende den winter , met fneeuw bedekt wordt, verdwynt dezelve ras in den omtrek deezer heete openingen. Voorts zyn dezelve van binnen vercierd met fchoone, veelal zeer geregelde, zwavelcryltallen: terwyl het zwave'zuur, 't geen met den waterdamp door deeze gaten wordt uitgedreeven , eene zonderlinge werking heeft, op de in het rond verfpreide vulcanifche producten, die teffens, door het vogt befproeid, de gedaante aanneemen van eene witte, tot het bereiden van fyn vaatwerk zeer gefchikte , kley. Ook doet de werking van het zwavelzuur op de vulcanifche voortbrengzels een aluinachtig zout gebooren worden, 't welk, in de gedaante van zeer fyne naalden, over het aardryk verfpreid is. Onder het beklimmen van den bergtop befpeurde de Reiziger een verfchynzel, 't geen hy voorheen meermaa]en had waargenomen op de hooge bergen van Kesroan in Klein Afie. Hy zag den geheelen omtrek van zyn lichaam, met de fchoonfte kleuren van den Regenboog, afgefchilderd op de wolken, die beneden hem, tegen ovér de zonneftraalen , dreeven. Dit verfchynzel ontftaat uit de ontbinding der zonneftraalen in de oorfpronglyke hoofdkleuren, in hunnen loop, langs de oppervlakte der lichaamen, die zy ontmoeten (*). De (*) Zeven jaaren na dat de Canarifche Piek door den Heer LA EiLLAEDièRE bezogt wss , ontbrandde deeze Vulcaan, na geduurende twee en negentig jaaren geheel gezweegeti te hebben, op nieuw, met groot geweld, aan den Zuidwestkant. In de eerfte dagen der uitberfting telde men tot vyftien vuurmonden, die echter ras tot twaalf wierden verminderd, tn na verloop van eene maand , waren 'er maar twee meer over, die ge. duurig ftroomen van Lapa en van fteenen uitbraakten. Gg 5  438 BYZONDERHEDEN De bewooners van de Canarifche Eilanden zyn zeer yverige Cathohken: zo dat de kinders onzen Reiziger, zelfs dikwyls op itraat, ondervroegen, of hy van hunnen Godsdienst was. De ryke vrouwen gaan hier op de Franfche manier gekleed; doch de overige dekken haare fchouders met een grooten lap grof laken,;'die eene zoort van fchoudermantel maakt, 't welk in eene zo heete luchtftreek zeer ongemaklyk moet zyn. Voorts draagen zy een grooten zwarten hoed, om zich tegen 't vermogen der zonneftraalen te dekken. Door de vermenging der Europeaanen met de inlanders, hebben zy eene merkelyk bruine kleur bekomen , en zyn over 't algemeen gantsch niet fchoon. De gedeelten der Canarifche Eilanden , die tot den Landbouw gefchikt zyn, brengen een grooten overvloed voort van allerlei levensmiddelen. Men vindt hier alle peul- en boomvruchten van Europa; doch de Papayaen Dadelboomen, die hier in zommige tuinen voorkomen , zyn enkel voorwerpen van liefhebbery, en worden zelden geëeten. Geduurende den tocht van de Canarifche Eilanden naar de Caap de Goede Hoop, had de Heer la bilLARDièRE gelegenheid , om de • lichtgevende Diertjes waar te neemen, die eene der gewoonite oorzaaken zyn van den vuurigen glans, waarmede het Zeewater zomwylen fchittert. Het Schip was in de Golf van OpperGuinea, met doodftil weder, geduurende den gantfchen dag; doch met den avond wierd de lucht bedekt met pikzwarte wolken, die een zwaar onweder dreigden. Het kwam hier echter niet toe; maar, omtrent middernacht , kwam eene zeer uitgebreide kolom van licht beneden deeze wolken te voorfchyn, welke de oppervlakte des zeewaters begon te verlichten. In het eerst zag men het licht alleen bv ftreeken, en 'er bleeven groote duistere plekken , tusfehen de verlichte, over. Ras verfpreidde zich het licht, als een vuurig laken, over de gantfche Zee; 'tgeen echter niet lang dus voortduurde, dewyl het zich eerlang bepaalde tot de punten der golven en der verdere oppervlakte des Oceaans, die door de zeilende fchepen, als anderzins, het meest in beweeging was; alle welke plaatzen veel meer verlicht waren dan naar gewoonte. Om iets naders aangaande de oorzaak van dat licht te bepaalen, deed de Reiziger eenige vlesfen vullen met dit  WEGENS DE CANARÏSCHE EILANDEN, ENZ. 439 dit lichtend water, en hetzelve door filtreerpapier gieten. Het dus doorgezygde water was van alle licht ontbloot, terwyl de lichtende Diertjes op het papier bleeven, en bevonden wierden kleine flymerige Diertjes te zyn, van eene ronde gedaante , en ongeveer van eene halve lyn middellyn. Wanneer die Diertjes wederom in het water wierden geworpen, herkreeg hetzelve zyn lichtgevend vermogen. „ Deeze proef (zegt de Sehryver) heb ik dikwyls herhaald , op zeer verfchillende afftanden, doch altoos met het zelfde gevolg. Ondertusfchen zyn het niet alleen deeze Diertjes, die het vermogen bezitten, om het water lichtend te maaken, maar 'er beftaan ook verfcheidene zoorten van Krabben en van groote flymerige Zeedieren, die zomwylen van den bodem der Zee opryzen, om derzelver oppervlakte te verlichten." Men weet, dat het water, aan boord van een Schip, vooral in de heete Gewesten, op dezelfde wyze door bederf wordt aangedaan, als in een ftilftaand moeras. De hoeveelheid van brandende lucht, die zich alsdan daarvan affcheidt , is ongemeen groot: zodanig, dat men , zonder behoorlyke voorzorgen gaande in eene plaats, alwaar veele zodanige vaten liggen, in groot gevaar zou geraaken van te ftikken. Doch daar deeze lucht veel ligter is dan de lucht des dampkrings, en daar dezelve niet zeer naauw met het water vereenigd is , kan men het water zeer gemaklyk_ hiervan berooven, en hetzelve zyne oorlpronglyke zuiveiheid wedeigeeven; zynde het tot dat einde voldoende, het water aan eene aanhoudende beweeging, geduurende een quartiersuur, bloot te ftellen. Aan boord van het Schip van den Reiziger was een werktuig, ten vollen tot dit oogmerk gefchikt; te weéten, eene tob, die ongeveer een Oxhoofd vogt kon bevatten. Over dezelve wierd een kruis, met een gat in het midden doorboord, vastgemaakt, door hetwelk eene yzeren as liep, die in het middenpunt van den bodem der tob een fteunpuiit had, en in derzelver lengte met vier groote windvleugels voorzien was, door middel van welke het water in eene geweldige beweeging kon worden gebragt, wanneer, naamelyk, de yzeren as, door middel van een handvatzei, met groote ïhelheid wierd in 't rond gedraaid. Aartig was het te zien, hoe gemaklyk het water, door deeze kortduurende be-  440 over de canarïsche eilanden, enz. beweeging, van zyne brandbaare lucht wierd gezuiverd en daarentegen wederom wierd voorzien met zo veel dampkringslucht, als in goed drinkbaar water vereiVht wordt; waardoor dit water, hoe Hinkend ook een oogènblik vroeger, zo goed wierd, als het frischfte , dati men kon begeeren. UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD, Mtv-ft vlv^?CCLXXXV' MDCCLXXXVI? MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J. F. G. DE LA PêROUSE. UlTOEGEEVEN VOLGENS I3ESLUIT DER NATIONAALE VERGADERING VAN DEN 22 VAN GRASMAAND 1791 , D00R M. L. A. MILLET - MUREAU. (Vervolg van bl. 309.) T7oor zommigen onzer Leezeren zal de voorbefchreeV vene Leevenswyze deezer Bekeerde Califomiers , dat vertrouwen hunner huizen op eene fluiting hunner hutten met het fchuins ftellen van een bos ftroo, vry aartsvaderlyk voorkomen, als zy niet bedenken, dat 'er £een huisraad in deeze wooningen gevonden wordt, t welk voorwerpen aanbiedt om de begeerte gaande te maaken van den bewoonder der nabuurige hut. Deeze Indiaanen, verzekerd dat zy hun voedzel ten beftemden tyde krygen, hebben geene andere behoefte , dan kinderen te verwekken, die niet misfen kunnen even dom en verflaafd te weezen als zy zeiven. De Mannen , in deeze Christen - zendelingfchappen woonende, hebben aan het Christendom veel meer opgeofferd dan de Vrouwen, omdat zy aan de Veelwvvery gewoon waren , en zelfs om de Zusters van een en het zelfde Gezin ren egt te neemen. De Vrouwen, m tegendeel, hebben het voordeel verkreegen van de omhelzingen van éénen Man alleen te genieten. Ik erken , egter , dat ik, niettegenftaande het eenftemmig berigt der Zendelingen van deeze voorgewende Veelwvvery, niet kan begrypen, hoe dit een vast doorgaand gebruik by een wild volk heeft kunnen zyn; want het ge-  j; UITTREKZEL EENER. REIZE RONDSOM DE WERELD. 44I i getal der Vrouwen by dezelve vry gelyk zynde aan dat i der Mannen , moet een gedwongen onthouding daarvan 1 het gevolg voor veelen geweest zyn; ten ware de hui welykstrouwe daar min Hipt is in agt genomen, dan m > de Zendelingfchappen, waar de Kloosterbroeders zich als wagters voor de kuiscbheid der Vrouwen gefteld * hebben. Een uur naa het ontbyt draagen zy zorg om de Vrouwen, wier Mannen afweczig zyn, op te fluiten, eelyk ook de jonge Dogters, die boven de negen jaaren lyn, en worden deeze geduurende den dag toevertrouwd aan het opzigt van oude Vrouwen. Zo veele voorzorgen zyn egter ongenoegzaam , en wy hebben Mannen 111 den ftok en Vrouwen in ketenen gezien, omdat zy de waakzaamheid deezer Oppasters, die niet fcherp genoeg toezagen, ontdooken geweest waren. De bekeerde Indiaanen hebben alle de oude gewoonten behouden, welke hunne nieuwe Godsdienstbelydenis hun niet ontzegt; zy hebben dezelfde hutten , dezelfde ftelen, dezelfde kleedirg. De kleeding der rykften onder de Mannen beftaat in een mantel van Ottervellen, die de lendenen bedekt, en beneden de liefchen hangt: de armften hebben ilegts een linnen doek, hun door de Zendelingen gefchonken , om hunne naaktheid te dekken en een fmalle mantel van Konynen - vellen hangt hun over de fchouders , met een touw onder de kin vastgemaakt; het hoofd, en de rest des lichaams, is volftrekt naakt; eenigen hunner hebben nogthans hoeden van ftroo op, vry net gevlogten. Een mantel van beestenvellen, liegt toebereid, maakt ' der Vrouwen kleeding uit: die in de Zendelingfchappen woonen, hebben de gewoonte van een klein lyfrokje met mouwen te draagen; dit is haar éénige opfchik, met een kleinen voorfchoot van riet, en een rok van harten - leder, welke haare agterdeelen bedekt en tot het midden der beenen hangt. De jonge Meisjes, beneden de negen jaaren, hebben enkel een gordel om den middel ; de Kinderen van de andere Se'xe loopen geheel naakt. Het hair der Mannen en Vrouwen is tot op vier of vyf duimen van den wortel afgefneeden. De Indiaanen van de Rancheries (*;, die geen fchaaren hebben, verlig- (*) Rmcheries is de naam yan de wooningen der Onafhangiyke Indiaanen,  44a UITTREKZEL EENER REIZE rigten deeze bewerking, door het tot die hoogte af tel branden. Zy hebben ook de gewoonte om hunne lichaaj men rood te verwen , en met een zwarte kleur te be-1 «ryken als zy in den rouw zyn. De Zendelingen heb*| ben deeze eerstgemelde wyze van zich te befchiIderen i verboden; maar zich genoodzaakt gevonden de andere3 te gedoogen, dewyl dit Volk aan hunne vrienden zeen naauw verknogt is. Zy (torten traanen, wanneer derzelver naagedagtenis voor hunnen geest wordt opgeroepen, fchoon zy dezelven langen tyd geleden verlooren hebben ; en zelfs wanneer iemand toevallig onvoorziene die naamen noemt, agten zy zich beledigd. De banden i van Bloedverwantschap zyn by hun minder fterk dan i die van Vriendfchap. De Kinderen erkennen naauw"' lyks hunne Vaders; zy verhaten diens hut, zo ras zv' m ltaat zyn om voor hun eigen leevensonderhoud te zor-. gen; maar zy behouden eene veel langduuriger verknogtheid aan ae Moeders, die hun, me! eene uittteekende tederhartigheid, opvoeden, en nimmer flaan , dan wanneer zy bloohartigheid ontwaaren in de kleine kindereevegten met hunne jaar- en fpeelgenooten. : DJ; oude Mannen in dc Rancheries, die niet langer m ftaat zyn om ter jagt te gaan , worden onderhouden op kosten van het geheele Dorp, en men draagt hun doorgaans vry groote hoogagting toe. .De onafhanglv-ke Indiaanen vinden zich dikwyls in oorlog; doch de vrees voor de Spanjaarden doet hun de Zendelin^fchan. pen ontzien, en dit is misfehien geen der minfte oorzaaken van de vermeerdering der Christen-buurten — Hun wapentuig beftaat in een boog en pylen met 'een gepunten fteen , vry kunftig bearbeid. Deeze boogen zyn van hout; de pees beftaat uit gevlogte osfenzenu- Jo^Te^ralfais^ Ü* Wy werden verzekerd, dat zy nimmer hunne gevangenen opaten , noch ook hunne vyanden, op het flaeveld gedood; dat zy niettemin, de overwinning behaald, en eenigen op het flag veld nedergeflaagen hebSfft d1 Ho?{den< ot' Mannen die groote* dapperheid hadden doen blyken, eenige ftukjes ten lyve floegen ; mm tot een teken van haat of uit wraakzu^t , dan als een eerbetoon aan hunnen moed, en in &de volle verzekering, dat dit voedzel zou (trekken om ook hun hart met moed te vervullen. Zy neemen dc bek- ke-  RONDSOM DE WERELD. 445 - keneelen der overwonnenen af, even als in Canada, en haaien hun de oogen uit, en bezitten de kunst om de- i zelve tegen bederf te behoeden , en als heerlyke zegete- i kens hunner overwinninge wel zorgvuldig te bewaaren. i Hunne gewoonte is , de dooden te verbranden, en de s asch op hunne Morais te brengen. Twee Spelen zyn by hun in zwang, aan welken zy \ al hun ledigen tyd belleeden. Het eerfte, by hun To- i kerfia geheeten , beftaat in het werpen van een fmallen hoep, van drie duimen over 't kruis, op^een vierkant vlak, 't welk de ruimte beflaat van tien vierkante roeden, zonder gras, en met een heining afgeflooten. Ieder der twee fpeelderen heeft een roede in de hand , van de grootte eens gewoonen wandelftoks, vyf voeten lang; zy tragten deezen ftok te fteeken in den hoep, terwyl dezelve in beweeging is ; als hun dit gelukt, winnen zy twee ftreepjes ; wanneer de hoep enkel op hun ftok hangen blyft, één ; drie ftreepjes te krygen is winst. Dit fpel geeft eene fterke beweeging, dewyl de hoep of de ftok in eene geduurige beweeging is. Het andere Spel, Tousfi% genaamd, is gemaklyker; zy fpeelen het met vier perfoonen, twee aan elke zyde: elk verbergt op zyne beurt een ftukje houts in zyne handen; terwyl de fpeelmakker duizenderlei gebaaren maakt, om de oogen van party af te trekken. Het is voor de omftanders zeer aartig te zien , hoe zy, tegen over elkander gezeten, de diepfte ftilzwygenheid bewaaren , wagtende op de gelaatsveranderingen en de ge» ringtle omftandigheden, welke hun kunnen dienen om de hand te ontdekken, waarin zich het ftukje hout bevindt: zy winnen of verliezen een llreepje, naar gelange zy raaden of niet raaden; die winnen, hebben 't regt om het houtje op hunne beurt te verfchuilen; vyf ftreepjes moeten 'er gewonnen worden , en 't geen verfpeeld wordt beftaat meestentyds in koraalen. By de onafhangiyke Indiaanen fpeelt men in deezer voege om I het genot der vrouwe. Dè onafhangiyke Indiaanen hebben geen kennis van | eou of van eenen Toekomenden Staat, uitgezonderd by I eenige der Zuidlykfte Natiën, die , vóór de komst der | Zendelingen, het Paradys in 't midden van de Zee ftel1 den, waar de Gelukzaligen eene koelte en frisheid geI nooten, die zy nimmer flnaaken in hun brandend zand ; de  444 uittrekzel eener reize de Hel plaatften zy in de diepfte holen van het gebergte. ° De Zendelingen , in gevolge hunner vooroordeelen en misfehien volgens hunne eigene ondervinding, over- • tuigd, dat het zedelyk vermogen deezer lieden zeer gering en bezwalkt is, houden dit voor eene genoegzaame> reden om hun fteeds als kinderen te behandelen. Zy! laaten flegts een klein getal tot de gemeenfchap der: Kerke ten vollen toe ; deezen zyn de eerfte vernuften i in de volkplanting, die, gelyk oescartesen newton hunne eeuw zouden verlicht hebben, door hunne tydgenooten te leeren , dat tweemaal vier agt maakt; eene berekening, verre buiten het bereik van het grootfte aantal. Het plan , door deeze Zendelingen gevolgd, is by' lange na niet gefchikt om de Inwoonders deezer ftree- ■ ken uit hunnen ftaat van onkunde te redden; alles is i ingerigt om hun de belooningen in een ander leeven te doen erlangen; en de algemeenst nuttige kunften,, zelfs die van Dorpsheelmeesters, worden onder hun niet beoefend. Veele kinderen fterven aan breuken, door de geringfte kunstbewerking gemaklyk te geneezen : onze Scheepsheelmeesters waren gelukkig genoeg om een klein getal deezer te helpen, en hun het aanleggen van windzelen te leeren. Men moet bekennen, dat, indien de Jefuiten niet liefhebbender of Godsdienftiger waren , dim de tegenwoordige Zendelingen, zy ten minften meer bekwaamheden bezaten. Het trotsch gebouw, 't welk zy in Paragua eenmaal oprigtten, moet de grootfte verwondering verwekken; dan hun eerzugt en hunne vooroordeelen zullen altoos ten verwyt ftrekken van dat ftelzel van gemeenfchap, zo ftrydig met de beginzelen van belchaaving, maar al te flaafsch gevolgd in alle de Zendelingfchappen in California. Het beftuur, daar ingevoerd , is voor de Indiaanen weezenlyk eene zogenaamde Godsregeering. Zy gelooven, dat de Geestlyken, aan welken zy zich onderwerpen, eene onmiddelyke en dagelykfche Gemeenfchap met god hebben, en dat zy deezen dagelyks op het Altaar doen nederdaalen. Onder begunftiging van dit denkbeeld , leeven de Vaders hier met de grootfte veiligheid te midden van de Dorpen ; zy fluiten zelfs des nagts hunne deuren met, terwyl zy flaapen, fchoon de gefchiedenis dee- zer  rondsom de wereld. 445 *er Zendinge het voorbeeld oplevert van den doodflag ■ eensMelezendelings. Dan het is bekend, dat die moord t het gevolg was van eene beweeging , veroorzaakt door «nvoorzmtigheid ; want doodflag is een misdryf, zeer zeldzaam "lus onder de onafhangiyke Wilden: by hun , wordt dezelve egter alleen met algemeene veragtmg geft aft ; maar indien iemand fneuvelt onder de Hagen i van verfcheide perfoonen, veronderltelt men dat hy dit \ ïot verdiend hebbe, dewyl hy den haat van zo veelen ( od zich gelaaden heeft. -: • ^No.rd-California, de Noordlykfte Vastigheid, waarin t St. francis gevonden wordt, ligt op de Breedte van ?7° «8', en heeft, naar het gevoelen des Gouverneurs van Monterey, geene andere grenzen dan die van Ameï tieas en onze Schepen, zo verre opgevaaren als de IBer^ Saint Elias , hebben de emdpaalen daarvan met ber(ïïkt By de beweegredenen van Godsdienst, die oorfpronglyk de Spanjaarden aanzetten om zo groote fommen te koste te leggen. tot inftandhouding der Zendelingfchappen en Prefidencies, komen tegenwoordig de magtile beweegredenen van Staat, welke de aandagt des Rykèbeftuurs zullen wenden tot dat winstbeloovend gedeelte van America , waar de Otteryellen zo algemeen zyn als op de Aleutiaanfche Eilanden, en die der andere Zeeën, door de Rusfen fterk bevaaren. _ Wv vonden te Monterey een Spaan/enen C om mis la. ris, vincent vassadere y vega geheeten, hy hadt bevelen aan den Gouverneur overgebragt, om alle de Otte huiden , van zyne tien Zendelingfchappen en vier PreE te verzamelen; dewyl het Gouvernement dm handel in dezelve, by uitfluiting z.ch voorbehouden hadt. De Heer fages verzekerde my , dat hy iaarlvks twintigduizend Otterhuiden kon keveren; met iyvoeging, dat, indien de handel op China de verkoop van dertigduizend mogt vorderen, twee of drie Vastigheden ten Noorden van St. Francis hem welhaast m ftaat zouden ftellen om dien Handel ten voordeele zyns V°Het is niet* wéinig te bevreemden, dat de SpanjaarS den, Landen bezittende zo naby , en zo veel gemeen3 fchaps hebbende tusfehen Manilla en Chtna, tot heaen , toe, onkundig gebleeyen zyn van de waarde deezer Pel- ] Tï's aan den Capitein cook en de uitgave zyner meng. i8oo. No. io, H h  446* UITTREKZEL EENER REIZE Reizen, dat de Spanjaarden deeze kundigheid hebben i dank te weeten , zo zeer met hun belang ftrookende, en welke voortaan de rykiïe winden zal opbrengen. In deezer voege beeft die groote Man gereisd ten alge- ! meenen beste der Volken, en zyne eigene Natie be- • houdt alleen de eer der onderneeminge, en die van den grondflag gelegd ie hebben. De Otter is een Dier van beiderlei leeven, zo algemeen langs de geheele Westkust van America van den fl8° tot den óo°, als de Zeehonden in Hudfons Baay en op de Kust van Labrachr. De Indiaanen, die geen zo goede Zeelieden zyn als de Efquimaux, en wier vaar* tuigen te Monterey flegts van riet (*j waren, vangen de •Otters op het land in firikken , of flaan dezelve dood met zwaare Hokken, als zy dezelve op een afdand van 'het ftrand aantreffen : ten deezen einde houden zy zich agter de rotzen verborgen; want dit Dier verfchrikt op het minde geluid, en begeeft zich onmiddelyk te water. Ten jaare vóór het thans loopende, was een Otterhuid niet meer waardig dan twee Hazenvellen: de Spanjaarden dagten nooit, dat 'er zo veel vraags na zou weezen ; zy hadden ze na Eurota gezonden ; Mexico was een te heete lugtftreek, om le veronderflellen, dat die Peltery 'er eenige waarde zou hebben. Ik ben van begrip, dat, binnen het verloop van weinige jaaren, eene groote verandering zal plaats grypen in den Handel der Rusfen te Kiatcha, uit de bezwaarlykheid, welke zy zullen ondervinden in wederftand te bieden aan zulk eene mededinging. De vergelyking. door my gemaakt , tusfehen de Ottervellen van Monterey en die van Port de Franfais, doet my befluiten, dat de Huiden van het Zuiden de minde zyn ; doch het verfchil is zo gering, dat ik 'er niet zeker in gaa, en twyfel, of dit onderfcheid in den prys tien ten honderd zal bedraagen. Het is bykans zeker, dat de nieuwe Handelmaatfchappy te Manilla tragten zal dien in eigen handen te krygen; en zou dit eene allergeluk- > "rigde zaak voor de Rusfen weezen , dewyl het de ei¬ gen (*) Pe Inwoonders van het Kanaal van St. Barbe en St. Diego hebben houten Canoes, gebouwd op bykans dezelf- I de wyze als die der Bewoonderu van Mewee ; doch zonder •uitleggers ten iteuri op zyde.  rondsom de wereld. 44? gen aart is van alle door uitfluiting bevoorregte Handelgenootfchappen, dat dezelve , in eene zeer groote maate, alle takken van vlytbetoon knotten; aan welken de vrye Handel alleen den bloei kan geeven, voor welken zy vatbaar zyn. Op den vierentwintigften van Herfstmaand 1786 verlieten onze Reizigers Monterey en de Kust van Amcri* ca. Zy bielden Z. W. aan, tot dat zy in de Passaatwinden kwamen, en (levenden toen na China; zonder eenig ander land , behalven twee Eilanden van weinig beduidenis, aan te treffen. Den tweeden van Louwmaand des Jaars .1787 ankerden de Zeereizigers op de Reede van Macao. De ontmoeting aldaar, en de befchryving dier Plaatze, is zo nut als onderhoudend; waarom wy het Reisberigt bykans geheel zullen volgen. De Chineefen , die ons gelootst hadden na Macao, weigerden ons te brengen tot de ankerplaats van Typa-; zy betoonden de grootfte drift om met hunne booten weg te gaan; en wy ontdekten naderhand, dat de Mandaryn van Macao van ieder hunner de helft van het ontvangene lootsgeld in dit geval zou gevorderd heb» ben. Deeze foort van afkneevelingen worden veelal voorafgegaan door verfcheide harde ftrafople^gingen. Dit Volk, welks Wetten men in Europa zo zeer roemt, is misfehien het ongelukkigfte, het bezwaardfte cn eigendunkelykst beftuurdfte van alle Volken op den aardbodem; althans, indien men over het Chineefche Ryksbeftuur mag oordeelen naar het Despotismus des Mandaryns van Macao. Het zeer nevelagtig weder verhinderde ons de Stad te ontdekken. Met den middag begon de lugt op te klaaren; wy kreegen de Stad in 't gezigt. Dezelve ge* naderd zynde, vaardigde ik een boot na den wal af, onder bevel van den Heer boutin , om den Gouverneur te verwittigen van onze aankomst en voorneemen om eenigen tyd daar ter reede te vertoeven, ten einde onze Schepen naa te zien en ons Scheepsvolk te verfrisfen. De Heer ijernardo alexis de lemos, Gouverneur van Macao, ontving deezen Officier op de verpligtendfte wyze; hy boodt ons allen byftand aan, die in zyn vermogen zou weezen , en zondt onmiddelyk een Malytfchen Loots aan boord, om ons op de ankerplaats van Typa te brengen. Met het aanbreeken H h 2 van  44*? UITTREKZEL EENER REIZE Van den anderen dag gingen wy onder zeil, *s Mor, jgens ten acht uuren bevonden wy ons op drie en een half vadem water., modderigen grond. De Stad Macao hadden wy ten Noordwesten, Wy lieten het anker vallen naast een Framch Fluit» Jchïp onder bevel van den Heer richery , Framch Vlag-officier; het kwam van Manilla, door de Heeren d'entrecasteaux en cossigny beftemd om op de Oostkust te kruisfen , en onze Koopvaardy te befcherrnen. Wy hadden toen eindelyk, naa het verloop van achttien maanden, het genoegen van niet alleen Landgenooten , maar ook kennisfen en makkers te ontmoeten, De Heer de richery hadt 's avonds te vooren den Malytfchen Loots vergezeld , en ons een ruimen voorraad van vrugten , moeskruiden, versch vleesch, en, met een woord, alles aangebragt, 't geen hy kon denken dat aangenaam zou weezen aan Zeelieden, naa 20 lang eenen zeetocht. Onze blykbaar goede ftaat van gezondheid fcheen hem te verwonderen. Hy onderngtte ons wegens den ltaatkundigen toeftand in Europa, die zints ons vertrek uit Frankryk niet veel ver^ anderd was. Doch alle zyne nafpeuringen, te Macao, gedaan, om te ontdekken welk fchip daar gekomen was rnet Brieven voor ons , waren vrugtloos geweest, en het was meer dan waarfchynlyk, dat geen brief, voor ons beftemd, in China was aangekomen; het fmèrtlyk denkbeeld kwam by ons op, dat wy vergeeten zouden weezen by onze Landlieden en Vrienden. Ongelukkige omftandigheden maaken zomwylen de menfchen onregtvaardig De Brieven, welker gemis ons zo zeer fpeet, hadden kunnen medegegeeven zyn aan een Schip der Compagnie, 't welk van den koers was afgeraakt. Het daar mede gezeilde was dit jaar alleen aangekomen, en de Capitein hadt berigt, dat liet grootfte gedeelte van het geld en alle de Brieven gezonden waren met het andere fchip. Misfehien bedroefden wy ons meer dan de Kooplieden, over het ongunftige weder, 't welk de aankomst van dit fchip belet hadt; en wy konden niet nalaaten, tot onzen ipyt, op te merken, dat van negenen- twintig Engelfche, vyf Ilollandfche, twee Deenlche , fén Zwecdsch en twee Franfche Schepen, het éénige, t: welk den koers gemist hadt, van onze Natie was Naardemaa! de hngelfchcn het bevelhebberfchap over fiunne Sghjpen pooi? toevertrouwen dan aap Mannen bV  RONDSOM DÈ WËUÈLB. 449 hy de Zeevaard opgewiegd, komt zulk een ongeval hun zeldzaam over; en wanneer zy, te laat in de Chineefche ' Zeeën komende , bevinden dat de Noordoost Pasfaatwind heeft beginnen te waaijen, zoeken zy met moeite deezen tegenflag te boven te komen ; zy zeilen doorgaans Oostwaards na de Philippyne-Eilanden; en Noordwaards aanhoudende in die zee die veel ruimer is, en waar minder ftroom gaat, komen zy 'er weder in, ten zuiden van de Bashee- Eilanden, zoeken het land van Piedra Blanca, en zeilen , gelyk wy deeden, ten noorden van de Groote Lamma. Wy zagen een £«• gelsch Schip aankomen, 't welk, naa deezen koers gevolgd te hebben , tien dagen laater dan wy te Macao ten anker kwam, en onmiddelyk daarop na Canton ftevende Myne eerfte zorg, naa het ankeren der Schepen, was aan land te gaan , vergezeld van den Heer de langle , om den Gouverneur dank te zeggen voor de verpligtende wyze, op welke hy den Heer boütin ontvangen hadt, en hem verlof te vraagen om aan ftrand te mogen gaan tot het oprigten van een Obfervatorie, en rust te fchenken aan den Heer dagelet, die zeer vermoeid was van de Zeereis , als mede aan den Heer rollin , onze Chirurgyn - Major, die, naa alle moeite aangewend te hebben om onze gezondheid te bewaaren en fcheepsziekten af te weeren, bykans bezweek voor de reisvermoeienisfen, en het bezwaarlyk ééne week langer zou hebben kunnen uithouden. De Heer de lemos ontving ons als of wy Landgenooten waren. Elke gunstbetooning , welke wy verzogten , werd ons toegeftaan, met eene beleefdheid, zo verpligtende, dat geene taal woorden heeft om dezelve uit te drukken. Hy boodt ons zyn huis ten verblyve aan, en, dewyl hy geen Framch fprak, diende zyne Vrouw, eene jonge Portugeefche van Lisfabon j hem tot tolk. By antwoorden van haaren Egtgenoot voegde zy beminiiolykheid en bevalligheid van zich zel- (*) De Heer d'entrecasteaux deedt, in den Jaare 1787, eene Reis van Isle de France na China, tegen een Pasfaatwind worftelende ; hy doorkruiste gedeelten van de Zee, meesï onbekend , ontdekte eenige klippen en droogten , op geene Kaart gemerkt. Fkansche uitgeever. HIJ3  450 uittrekzel EENER REIZE RÖNDSOM Tlt WE&ELfl, zelve, en dit ia zulk eene maate , dat Reizigers zfch met wel kunnen voordellen, het zodanig in de voornaamfte Steden van Europa te zullen ontmoeten. Donna maria de saldanga was, twaalf jaaren geleden , aan den Heer de lemos te Goa getrouwd f en vry kort naa het voltrekken diens huwelyks, kwam ik te Goa, toen ten tyde bevelvoerende over het Fluitfchin La Setne. Zy was zo vriendlyk om my dit Voorval te herinneren, my bylange niet vergeeten ; 'er zeer yerpligtcnd by voegende, dat ik haar oude kennis was Hierop nep zy alle haare kinderen, met betuiging, dat zy zich dus van dezelve omringd altoos aan haare Vrienden vertoonde; dat zy 'er groots op was van derzelver Moeder te weezen, welken trots zy verzogt dat wv ten goede zouden houden , dewyl zy beflooten hadt kennis met ons te maaken met alle haare zwakheden De wereld kan geene fchooner fchildery opleveren dan de ichoonfte Kinderen rondsom de beminnelykfte Moeder wier zagtaartigheid van zeden zich uitfpreidde over al' les wat haar omringde. Welhaast werden wy verzekerd, dat zy by haare beKoorelykheid en byzondere deugden een vast charafter en verheven geest voegde ; dat in verfcheide netelise gevallen, waarin de Heer r>E lemos zich met de CMneefen nu en dan ingewikkeld vondt, Mevrouw de leMos haaren Man onderfteund en gelterkt hadt in zvne edelaartige denkwyze ; dat zy beiden onwankelbaar in het begrip ftonden,dat zy niet, gelyk hunne Voorzaaten, de Eer van hunne Natie aan eenig belang, welk ook, behoorden op te offeren. Des Heeren de lemos beftuur te Goa zou voor die Volkplanting een uitfteekend tydperk geweest zyn, indien het Ryksbewind hadt kunnen goedvinden hem een langer tyd dan die van drie jaaren op dien post te laaten, en tyd gegeeven ora de Chmetfen te gewennen tot een tegenweer, waarvan zy, meer dan eene eeuw her waards , allen denkbeeld verlooren hebben. O Vervolg hicrnaa^  TESTAfcXT VAK KANG-HT. 4JI testament van kang-hv (*), Keizer van China, Noorden Oost-Tartaryen, enz. Sedert de grondlegging des Keizerryks tot op de regerende linie, is 'er geen Keizer geweest, die het zich niet tot eene wet gemaakt heeft, den Hemel te eerbiedigen, en bet .voorbeeld zyner voorouderen te volgen. j Volgens deze Wet, die de grondflag van ieder goed beftuur is,is de voornaarnfte pligt van een' Keizcr.de orde, de vrede en den overvloed in het Ryk te handhaven, zonder ophouden te waken,om alles van zyne onderdaanen te verwyderen, wat hun geluk en genoegen zou kunnen ftoren , de vreemdelingen met goedheid te behandelen, een wederzydsch verdrag met andere Natiën te onderhouden, en met hen de rykdommen te genieten, die de vier Zeeën bevatten. Gelukkig de Vorst, „die van dezen heiligen pligt den onfehendbaaren regel van zynt gedrag maakt! '{ Wat my betreft,ik bereik thans het negentigfte jaar myns ou* derdoms en het één-en-zestigfte myner regering. Het is geenszins aan myne zwakke deugd te wyten, dat ik zolang geleefd % en geregeerd heb: dit dubbel voorrecht ben ik verpligt aan j de befcheiming des Hemels en der Aarde, aan de gunst van . den Geest, die alle gedachten befchermt, en aan de zeldzaai me verdienften myner voorouders. i Ik heb aandachtig de gefchiedenis der Monarchie doorgeI lezen, federt de regering van hoang-ty , derzelv-r ftichter , i) tot heden. 'Er zyn vierduizend driehonderd en vyftig jaaren i verlopen. Van de driehonderd-één Keizers , die den troon 1 gedurende deze drie-en-veertig eeuwen bekleed hebben, heeft I niet één het Ryk zolang geregeerd als ik. Ik verwachtte | zulk eene lange loopbaan niet : toen ik het twinriyfte jaac I myns ouderdoms bereikt had , rekende ik niet op myn dertig. 1 fte; ik durfde my niet vleijen met myn veertigfte. Welk een f onderfcheid, welk eene gunst dat de Hemel my gefpaard heeft I tot het negentigfte! Wy lezen in den Chu-king, dat een lang leven , rylidomI men , ligchaamsilerkte , gevoegd by bedaardheid van geest, 1 liefde tot de deugd, en een zagte dood in een' hoogen ou)l derdom, de voornaamfte bronnen zyn des menfehelyken ge- luks: 1 (*) Kang-hy was de Zoon van c.hun-tchi. Stamvader der reae*-ende 0 linie, genaamd tai-tsing; hy beklom den troon in liet Jaar' itföa j volgens onze tydrekening, en regeerde 6i jaaren. Het overige v.in zyn* >] leven is by geheel Europa genoeg bekend; ten anderen is zyn Test»- 1 jnent geiioegiaam toereikende om hem te doen kennen. Hh 4  45* testament vajj feite i waaruit men befluiten moet, dat zeer weinig menichëM gelukkig zyn; want het is zeer zeldzaam, dat deze laatfteJ bron van geluk met de vier eerften veréénisd is. Ik weetl niet, en kan niet voorzien, welke de laatfte dag van myn le->| ven zyn zal; maar in den gevorderden ouderdom, waarin ilj'i ben, reken ik my ten toppunt van het geluk. Meester van j een magtig Ryk, bezit ik alles wat de vier Zeeën bevatten,} die China omringen; hoofd des huisgezins , verzekeren myne' Zoonen en Kieinzoonen, die een getal van honderdvyftig bedragen, my eene lange en fchitterende nakomelingfchap; teni anderen, geen oorlog, geene onlusten in myne Staaten; vani het eene einde des Ryks tot aan het andere genieten myne • onderdaanen , onderworpen en getrouw, de volmaaktfte vrede. _ Wanneer ik nadenk over de gebeurtenisfen myner reeeringi , Zie ik niets dat myne gerustheid ftoren kan, en indien ik be- • den myn loopbaan eindigen moest, fchynt het dat myn hart [ volmaakt gerust zou zyn. Niemant is onkundig van de kabaaien verdeeldheden , listen en knevelaryen, die den Staat i verflonden en verontrustten, toen de Hemel my verkoos om ■ dien te regeren. Ik zou my de zonderlinge gebeurtenisfen, die zo gelukkig den ftaat der zaaken veranderden, en my op* den nog waggelenden troon bevestigden, niet durven toefchryC ven; doch ik kan, zonder de zoetfte vertroosting, de orde, de vrede, den overvloed en de krygstucht niet zien, die in den gtheelen omtrek myner uitgebreide Staaten heerrenen Deze glorieryke omwenteling, ik beken het, heeft my' veel moeite en een' onbegryplyken arbeid gekost. Op het voorbeeld der Keizers der drie eerfte liniën , heb ik altoos eeri waakzaam oog gehouden op de vier deelen van het Ryk. De partylchappen en oproeren verheften zich van alle kanten verfcheurden ieder oogenblik myn hart, verwarden myné denkbeelden, ftortten my in dodelyke ongerustheden , en lieten my nacht noch dag rust. Welke tegenfpoeden heb ik met moeten doorftaan ! welke zorgen moeten aanwenden en welke hinderpaalen te boven komen! Wanneer in my alle de verlegenheden te binnen breng, alle? de ligchaamsvermoeijingen, die ik doorgeftaan heb, dan ben ik met meer verwonderd , dat de Keizers der vorige liniën niet langer geregeerd hebben. Neen, het is geenszins de overdaad en de wellust,gelyk eenige ligtzinnige Historiefchryvers bewe^ ren , die behagen fcheppen in zelfs de onbefprokenfte Keizerst te hekelen; het is geenszins, zeg ik.de overdaad en de wellust, die hunne dagen verkortten; het was het ondraaglyk gewigs I der ftaatszorgen , de onafgebroken keten der moeiten en neté- I ligheden der regering, die hun einde verhaast hebben: zy be- I zweken onder den last des Ryks, gelyk de Tohu-Kt leang be* 1 zweekj- I  TESTAMENT VAK KAK G-H Y. 453 ; gweek , die zyne glorieryke loopbaan eindigde, uitgeput en jl afgemat door moeite en arbeid, ó Wat zyn 'er weinig ftaatsi dienaars, die het gedrag van dezen grooten man pogen naar ; te volgen} Een minister neemt het beftier der zaaken, en legt zyn* post neder wanneer hy wil. De band, die hem aan den Vorst i hecht , wederhoudt hem flechts zolang hy yver Toor zyn* j dienst heeft; zodra deze hem walgt, ontdoet hy zich van zyn* I post, verwydert zich van het hof, en keert in het midden zyns huisgezins weder, alwaar hy , bevryd van alie zorg en bekommering, het genoegen heeft zyne kinderen te omhelzen , en zyne kleinzoonen te ilrelen , en , na een gelukkig, zagt en aangenaam leven , ziet hy met een gerust oog zyn laatfte ocgii.blik naderen. Wat is het lot van een' Keizer onderfcheiden! Zodra hy den teugel des beltiers in handen genomen heeft, hoedanig zyn gedrag ook zy, is het hem niet geöorlofd dien in vreemde handen te geven ; zyn geheele leven is flechts een famenweeffel van zorgen, bekommeringen en arbeid. Dat men de gefchiedenis van chun en yü leze, en men zal zien, dat deze beide Keizers geen oogenblik het roer der regering verlaten hebben, dat zy zeiven alle de belangen hunner onderdaanen behartigden , dat zy flechts voor hen leefden, en dat zy beiden geftorven zyn , uitgeteerd door arbeid en vermoeijingen, verre van het hof en hunne maagfchap; de eene te Zfanou, en de andere te Eoei-ki-kien, Dat men den T-kitig raadplege, dat heilig boek, waarin het goed en het kwaad, de deugd en de ondeugd, zonder vermomming zyn blootgelegd, en gefchetst met de juiste kleuren; men vindt 'er geen trek van verwyt in, wegens het gedrag der Keizers. indedaad, nergens een rustplaats hebben, altoos in bekommering leven, zyne krachten ui'putten, ziedaar liet lot en het deel eens Keizers. Doch onder de geenen, die den Staat mee wysheid befiierd hebben, durf ik zeggen, zal men 'er geen vinden, wiens regering z~> onrustig geweest is als de myne. flet was geenszins de afgunst, de drift naar glorie, noch de heerschzucht, die myn geflacht op den Chineesfchen troon plaatfte. Volgens de onéénigheid, die tusfehen de linie van de ming en de myne heer^chte, had myn Vader het recht haar den oorlog te verklaren, en de onlusten, die China te dier tyd verfcheurden, maakten hem de overwinning gemaklyk: het was zelfs het gevoelen zyner ministers en legerhoofden, dat hy zulk eene fchoone gelegenheid niet moest verliezen , om zich getij ducht en ontzien by zyne nabuuren te maken; maar bedenkende jdat hy tegen den wil des Hemels zou handelen, wanneer hy Ihet Ryk aan eene linie ontroofde, die het federt byna drie eeui^wen wett'g bezeten had, wederftond hy allen aanzoek, en kon . niet  454 testam'nt VAN KASO-hï, niet befluiten tot zulk een uiterfie over te gaan. De onlusten l pndertusfci-en, namen van dag tot dag in het Ryk toe'l Y-tching was meester van Peking; de Keizer tsong-tching | had zich uit wanhoop verhangen. Het gantfche Ryk, in ont-1 roering en ontiieltenis, vestigde toen zyne oogen'op myn"l Vader, en fmeekte zyne hulp af tegen de dwingelandy van J den overweldiger. Getroffen door de rampen dezer Natie,] die reeds tot den hoogften graad geftegen waren , voldeed i| myn Vader aan haar verzoek. Hy kwam in China, verdelgde \ den wederfpanneling en zyn' geheelen aanhang, en op deI luide item der Grooten en des Volks wierd hy Keizer ver- j klaard en als zodanig begroet. Zyne eerfte zorg was", blyken van achting te geven voor | den Keizer tsong-tching , door h;m de laatfte eer , over- • éénkomftig zynen rang, te bewyzen, volgens de gewoonte van i het Ryk. . Zo wy opklimmen tot de vorige liniè'n, zullen wy zien, , dat han-kao-tsou , Stamvader der iinie van de han, flechts: een eenvouwdig arbeider was ; dat ming-tai-tsou, Stamvader | van de ming, als knecht gediend heeft in een klooster der Bonzen ; tot, op het einde der linie van de yuen , de Generaal tching-yuenleang, aan het hoofd van een magtig leger, tot dui troon was geraakt, die hem weldra ontweldigd wierd : door den Stamvader van de ming. Myn gefiaeht ftamt af van de Koningen van Oost-Tartaryen , en nam bezit van den troon , door eene byzondere befcb'kking des Hemels, en met toeftemming der Natie. In tyden van onlusten en regeringloosheid , wanneer alles in een' Staat in verwarring is, wor^t de geen, wien het, door zyne wysheid, gezag of ongemeene bekwaamheden, gelukt,' daarn de i rde en de vrede te herftellen, daarvan altoos de meester en wetiige bezitter; dit is uit de gefchiedenis genoeg bekend. Geen mensch kan alleen door zyne krachten zich tot de oppermagrige beftiering verheffen ; want het is de wil des Hemels, die over de fcepters en kroonen befchikt. Hy, op wien zye keus valt, heeft niets van de menichen te fchromen; indien de Herr el hem eene langdurige en vreedzaame regering beftemt , alle menfchelyke magc zou die niet kunnen ftoren, noch derzelver duurzaamheid verminderen. Sints myne tederfte kindschheid heb ik de geleerdheid der : ouden en hedendaagfchen beoefend, en ik ben niet onkun. dig van het geen zy merkwaardigs en nuttigs leren in ieder vak. In den bloei myns levens kon ik een' boog van honderdvyftig ponden fpannen , en eene pyl affchieten van dertien fpannen lang. Legers gebieden, fteden belegeren , veldflagen leveren, zyn kunften, waarin ik zeer bedreven was. Ondertusfchen, hoewel ik een grcot krygsman ben, fchoon ik  testament van kanc-ht. 453 jk opgevoed ben onder het gedruis der wapenen, kan men my niet verwyten, dat ik ooit de rechten dep billykheid en der menschlykheid gefchonden heb. Ik heb in rnyn gantfche léven geen mensch onrechtvaardig doen fterven; zo (k de drie Koningen heb doen omkomen en het geflacht van mo-pe uitgeroeid heb, ik was hunne dood en itraf aan de veiligh j I deelte des vermaaks, waar mede dezelve woidt geleeli a zen,  4<50 OVER DE OOSTERSCHE DICHTKUNDE, zen, fchryft men met reden toe aan het oordeel des: Dichters, door van verre meer aan te duiden dan de; woorden zeggen. De voortellingen van cassandrai floegen de frojaanen niet gade; en daar van was, mis-fchien , de waare reden , omdat ze niet begreepeni wierden. Duisterheid fchynt de onderfcheidende karaktertrek; geweest te zyn van alle fchriften, die op voorzegging; aanfpraak maakten. Gewisfelyk vermeerderde zulks; hunne dichterlyke verdienfte , hoewel dezelve , by de; Grieken en de Romeinen, waarfchynlyk, niets anders; dan eene voorbedagte kunstgreep was, om, ingevalle: de uitkomst de voorzegging logenftrafte , de aantyging 5 van bedrog te ontduiken. Aldus wierden de Godfpraa- ■ ken van apollo in dubbelzinnige fpreekwyzen voorge-draagen, welke, dikmaals, voor eene tegengeftelde, al-tyd voor eene twyfelagtige uitlegging, vatbaar waren. Zonder deeze kunstgreep zouden zy haar gezag niet: zo lang gehandhaafd hebben. Herhaalde misval, zon- ji der eenige uitvlugt om het waarzeggend vermogen tegen agterdogt te behoeden , zou welhaast de Eelfifche 1 Priesteres tot zwygen gebragt hebben. Doch terwyl de " raadzelagtige voorzegging de waardigheid van bet Ora- r kei handhaafde, door het inboezemen van godsdienflig " ontzag, diende dezelve ter haater verzekeringe, door * den weg ter ontduikinge te baanen. De gewyde voorfpeliingen bezitten die duisterheid, " welke deeze foort van fchriften kenmerkt. De eindöor- " zaak, egter, daar van was, het geloof en de fchrander- 1 heid des menschdoms te doen te werk ftellen. De " fchoonheid, welke daar van op de Dichtkunde afdaalt, !' kan niet onderfleld worden, haaren grond te hebben id £ bedrevenheid in Dichtkunde als eene kunst, maar is n het toevallig gevolg van natuurlyke welvoeglykheid. En niemand , dan de Ongeloovige , zal onderltellen, ^ dat, even als de Delfifche Godfpraaken , dezelve, ora ï eene dubbele uitlegging te gedoogen, voor eene twyfelagtige uitlegging vatbaar waren. De Voorzeggingen van jesata vloeien over van de fchoonheden der Oosterfche Dichtkunde. Letterlyk is 0 de overzetting, die wy daar van hebben (*); en hoe- f» wel I n (*) Hoewel het hier gezegde, regelrecht, op de Engelfche W Over-  met naamë die van je8aia. 461 wel een lowth of een kennicot dezelve onnaauwkeurig noeme, geloof ik, egter, dat zy, in kragt, eenvoudigheid en .nadruk , naauwlyks voor verbetering vatbaar is. Zy doet eere aan de gewaarwordingen der Overzetters, die , hoewel zy hunne taak met zo veel vernufts volvoerd hebben, nogthans niets anders dan getrouwheid bedoelden. Op fieraad en fmaak maikten zy geene aanfpraak, en de gelukkige afdoening van hun werk moet aan de voortreffelykheid van hun natuurlyk gevoel worden toegefchreeven. Van de oude Dichters bezitten wy verfcheiden letterlyke vertaalingen, die van fchooljongens gebruikt worden. Geene kenmerken ontmoeten wy aldaar van die fchoonheid, welke, zints den beginne, door alle eeuwen geroemd wierdt. Weinige van deeze zyn zo getrouw, woord voor woord , uit het oorfpronklyke overgebragt , als de gewyde Schriften ; die, egter, in weerwil deezes nadeels, de verhevenfte en belangrykfte boeken in onze taal zyn. „ Over deeze voortreffelykheid, denkt, veelligt, 1e„ mant, hebbe men zich niet. te verwonderen. Zy heeft „ haaren grondflag in die eigenlyke Ingeeving, op wel,, ke de vermaarde Schryvers der oudheid alleen aan- „ fpraak maakten. Èn indien de Geestdrift, wel- „ ke de i?igebtelde hulp eener verzierde Godheid verwek „ te, dien wegfleependen geest over de werken eens onge„ wyden Dichters verfpreidde, welke alle de volgende „ eeuwen heeft bekoord, loopt het befluit van zelf in't „ oog, dat de echte, aanbiaazing des Grooten Veroorzaa,, kers van 't Heelal een werk van uitneemende en on- „ lochenbaare fchoonheid moet daarftellen." Schyn heeft zulk eene redekaveling; niet onvoegzaam , egter, zal het zyn, in het tegenwoordig geval, aan te merken, dat de Godlyke Ingeeving voorbedagtlyk niet verder ging, dan tot het voordraagen (dikieeren} van waarheid der afbeeldinge,en tot het openleggen van tooneelen der toekomttigheid; en dat de fchoonheden, in het voertuig des Overzetting flaat, mag het ook op de Nederduitfche worden toegepast. Dat, egter, ook in onze taal.de Oosterfche Dichtkunde van verre kan worden naagevolgd, heeft onze verdientfelyke Landgenoot van hamelsveld doen gevoelen in zyne volfchoone Overzetting.  Sf6% OVER. DE OOSTERSCHE DICHTKUNDE, des opftels kenbaar, door hetwelk deeze hoofdöoameM ken bereikt worden , niet meer dan zylingfche en on-1 dergefchikte uitwerkzels zyn. In dit licht geplaatst I bezeft elk mensch van gevoel,dat zy in hunne foort al-J lesovertreflende zyn; en indien hy, den leiddraad van het tl kenmerk zyner onvervalschte gewaarwordingen volgen-1 de, oordeel veile,moet hy erkennen, dat hoewel zy by] homerus zomtyds eenige overeenltemming aantreffen ,J «ldaar zelden geëvenaard, en nooit overtroffen worden,] Befchouw de dichterlyke fchoonheden enkel als del voortbrengzels van jesaia , een' zeer oud Joodfch'1 Dichter, en zyne fchriften zullen voorzeker de opmer», king eens mans Van letteren wekken , zo wel als dia' des inboorlings van Smyrna of van Afcra. Zy , die zich boven vooroordeel verheven waanen verraaden de beuzelagtigheid hunner aanmatigingen, wanneer zy de algemeene bewondering van de gewvdé1 fchriften, in de hoedanigheid van lettervrugten, toe-I fchryven aan begrippen, in het vroegite tydperk der • kindschheid ten voordeele van dezelve ingezogen De> waarheid der zaake is, dat de vooioordeelen welke zy zelve zonder reden hebben opgevat tegen de leeringen uit die oude boeken ontleend , zich zelf tot den ftyl' dier boeken uitthekken. Maar, waarlyk, onaangezien i de Godsdienlhge ftrekking, en de bewyzen voor deechtheid dier boeken, hebben zy aanfpraak op een hoo-■ gen graad van eerbied om hunne oudheid, en wekken 1 met reaen de aandagt der Oordeelkunde, als keurige ! proeven van Oosterfchen fchryftrant. Van den algemeenen fmaak, welke tegenwoordig voor < de overblyfzels der aloude Engelfche Dichtkunde gang" ineemt, zou men, inderdaad, verwagt hebben, dat die j fchnfren welke met reden roem draagen op eene hooger ou iheid , dan eenige lettervrugten van Noord- of Zuid-Butanme, m meer byzondere aanmerking zouden gekomen zyn. Maar terwyl men het ftraatlildtie van 1 eenen fpeelman, fraai misfehien, en wel bewaarens" waardig, uit het ftof opgedolven , en van buiten geleerd heeft, laat men den Huis-Bybel ongeopend liggen, of wordt dezelve, door menig eenen, eeniglyk gebruikt met mtzigt op moeilyke vermeerdering van kennisfe 1 zonder eenigen inval te hebben omtrent de morelvkheid 8 om u.t denzei,en de (treelende genoegens van letterkundig vermaak te raapen. ■ • I Dit, !  MET NAAME DIE VAN JESAIA. 463 Dit . egter , geldt, in deeze tyden, alleen omtrent hen, wier gebrekkige of kwalyk beftuurde Opvoeding de beginzels van fmaak niet heeft aangekweekt, wetken de Natuur, inderdaad, in zekere maate, aan allen heeft gefchonken, doch die, gemeenlyk, immer ïlaapt, of verkeerd werkt, ten zy door gunftige omftandigheden gewekt, en door oordeelkundige tucht geleid. Sints onlangs is de geleerde Leezer op den weg geholpen , om de Gewyde Boeken als Werken van vernuft en fmaak (Clasfics) te beoeffenen, die, zonder zich iet kunstmaatigs aan te matigen, fchoonheden ten toon fpreiden, welke de Kunst flegts van verre kan naavolgen. Intusfi-hen gevoelt dikmaals het gros der Leezeren alle de uitwerking deezer fchoonheden, aan welke zv geenen naam weeten te geeven, en worden door eene fterke aandoening van vermaak geroerd, terwyl zv alleenlyk uit bezet van pligt, of om eeftigt te worden, de Schriften leezen. Inderdaad, onder hen, welker natuurlyke fmaak door valfche verfyning met bedorven is, die, misfehien, het talrykfte,hoewel met het meest aanzienlyk, gedeelte der Gemeente uitmaaken, wordt de Bybel geleezen, als in den hoogften graad de aangenaamheid van ftreeiende Dichtkunde en vermaakende Gefchiedenisfe aanbrengende. Men ontmoet, in de tegenwoordige eeuw, eene zeer talrvke klasfe Leezers, die hunnen fmaak en oerikbeelden geplooid hebben naar de Schriften der Wysgeeren van Geneve , en naar de Twyfelaary en Drogredeneerkurde onzer eigene (Engelfche) landgenooten. \ Is bekend, hoe zeer zy aanfpraak maaken op een onpemeenen graad van verfyninge, in hun oordeelvellen Iver fchryftrant; en hoe zy ieder Werk veroordeelen, hoedanige kenmerken ook van doordringend, hoewel onbefchaafd, vernuft het vertoone, waar aan de minlte toets van kieschheid en naauwkeurigheid ontbreekt, en 't welk niets gelykends bezit met die hedendaagfche lettervrugten, met welke alleen zy bekend zyn. Met alle hunne hooggeroemde vlugheid van Geest, lchynt het ' hun te mang-len aan denkbeelden, die als grondbegin' zeis mogen aangemerkt worden tot het vellen van een ( iuist oordeel over Werken , die vóór de uitvinding van fyftematifche regels gefchreeven zyn, en voordat ' het natuurlyk gevoel verdrongen wierdt door de zwak' ke gewaarwordingen, het gewrogt van eenen verre geli 4 vor-  4^4 OVER DE OOSTERSCHE DICHTKUNDE, vorderden ftaat van befchaavinge, Onder zulke pngiiJ ftige vooringenomenheden, vertoont zich aan hun at tfybel als een mengelmoes van plompheid en platheid -■ welken zy, derhalven, zonder zich over deszeift echt'' ïf,n 'LVerk]aaren,' ™l ]eezen' in de« waan dat dezelve hun geen vermaak zal aanbrengen, en uit vreeze van hunnen ftyl te zullen bederven. U Ten aanzien van deezen zou'men een gewigtigen fta» gewonnen hebben, zo wel om hun zeiver wS e als teS beste der zamenleevinge, indien zy konden overgehaald worden , „nmers tot zoo verre hunne vcoroordeelS af te leggen , dat zy het boek inzagen , en uit hun eigen gevoel en opmerking , naa eent> onpartydige oordSS veljmg, daar over oordeelden. Indien zy eenmaal konden befluiten om het met aandagt te leezen, in het voor^ uitzigt op lettervermaak, zou het bezwaarlykkunnen S1 rapten'!3' ™l B^fiW^SS In eene eeuw als de onze, in welke bykans alle ftanden van menfchen werk maaken van leezeï, zou hv gewisfelyk, aan den Godsdienst, en gevolglvk aan & zamenleeving grooten dienst oo'en, cfie gSJÏn maafc met Godgeleerdheid paarde, en de aandagt der ernsSoo. lfnelTfieUd$a by di,e boekcn bePa^e, hetTeezen lh nWwG b-CZef van- P1^1 gebiedt , door derzelve* fchoonheden m een ^nieuw en fterker licht te plaa? (*) Wie durft van hamelsvelo den lof ontzeswn Lm~. «iet meer gedaan, immers daar toe den w^SdThebteS BERICHT WEGENS DE GENEEZING EENER GEWELDIGE BLOEDBRAAKING. Door DORFFMULLER , Geneesheer in 't Osnabrugfche. jy Bloedbraaking, een toeval, 't geen doorgaans met ff, zeer gevaarlyke toevallen vergezeld gaat, en niet zelden, niettegenftaande de konstmaatigfte behandeling, een fpoedigen dood veroorzaakt, komt heden ten dage tfn minften ,n onze landftreek, door de vermeerderde zwakheid der vezelen welke wy aan het misbruik van warme vérflappende dranken te danken hebben, meermal len  GENEEZING EENER. ULOEQBRAAICING» 4Ó£ i ?en voor , dan weleer. De oorzaaken deezer kwaaie I zyn zeer menigvuldig, gelyk bekend is: dan daar het t myn voorneemen niet is , eene algemeene befehouwing [ over het Bloedbraaken in het licht te geven', maar my I alleen te bepaalen tot die zoorte van dat ongemak, welke tot het geval, 't geen ik thans wil mededeejen , betrekkelyk is, zo zü ik alleen de gewoonde klasfe van oorzaaken in aanmerking neemen, welke zyn, ver-r fchillende prikkels der maag en twaalfvingerigen darm ; dus doorgaans fcherpe gal en onveiteerd voedzel. . De eerfte geneeskundige Aanwyzing fchynt hier wel : iteeds te zyn, de prikkelende ftoffe door een Braakr middel te ontlasten. Dan daar dit dikwyls door de omftandigheden der Lyderen zeer bedenkelyk wordt gemaakt , moeten wy ons veelmaalen vergenoegen met het inwikkelen en onfchadelyk maaken der prikkelende} oorzaak. Is hier door de naaste reden des toevals weggenomen , zo houdt hetzelve daarom niet aanftonds- op. Want daar de hevige krampachtige beweeging der Maag een gewigtigen invloed heeft op het geheele lichaam, en, door middel van een lympatifchen invloed, krampachtige zamentrekkingen in de kleine vaten van de geheele oppervlakte des lichaams verwekt, zo wordt het bloed met meer fnelheid naar het midden des lichaams gedreeven, en ontlast zich dus te fpoediger door de ge-, kwetfte vaten. Zal, derhalven , zodanig een bloedvliet worden geneezen, zo moet de prikkelbaarheid der Maag bevredigd en de 'krampachtige zamentrekking der vaten van de opperhuid worden weggenomen. Op den 14 Maart 1796 wierd ik, tegen den avond, by eene kranke Dame, 'van ongeveer drie-en-dertig jaaren, geroepen. Haare kleur was bleek en kwaadzappig , -hebbende zy haare beste kleur verlooren door zeven kort op elkander gevolgde Kraambedden en aanhoudende kwynende ziekten , onder welke eene geweldige Heupjicht, die haar geduurende een jaar was bygebleeven, | geen der geringfte was, Met dat alles had zy zich |: thans na dien tyd redelyk wel bevonden, tot den 12 Maart | diens jaars, op welken dag zy, in de zevende maand I van haare zwangerheid, de Maag met heete pannekoei ken had overlaaden, hetgeen haar eene drukking in het I hartkolkje , vergezeld met misfelykheid , had veroor. . zaakt, Schoon dit kwaad gevolg haar voor nieuwe misI i 5 fla- ■  466 GENEEZING EENER BLOEDDRAAKING, flagen in de Dieet had behooren te waarfchuwen, zen belette zulks haar niet, haare Maag, op den 14 daar-aanvolgende, met ingeleide fnyboonen en zivynenvleesch 1 te overlaaden. Dit had ten gevolge, dat zy in deni avonditond wierd overvallen door eene flaauwte, vergezeld met huivering, duizeligheid en eene hevige braa-. kmg, waar door vooreerst alleen het genootene, met' eene groote menigte flym , wierd ontlast , doch ook vervolgens eene groote hoeveelheid van bloed. Zy braakte vervolgens onophoudelvk, en fteeds bloed, ie, der keer van eene halve tot twee oneen. Het ontlaste 1 bloed - was meerendeels dik en zwartachtig van kleur, Eene zo ruime ontlasting van bloed veroorzaakte ras koude der ledemaaten , een kleinen neependen polsllag, Irnert in de lendenen, beeven der knieën en pynen in t onderlyf; tekenen , die alle deeden vreezen voor eene ontydige verlosfing: ook viel zy, 't geen den toeftand nog bedenkelyker maakte, van tyd tot tyd in flaauwte. J In deeze allergevaarlykfte omftandigheden wierd ik by haar geroepen. Myn eerfte werk was, haar eene bekwaame ligging te bezorgen ; naardien zy nog op een ftoel zat, die thans voor haar zeer ongefchikt was, omdat dezelve niet eens een leuning had. Hierom liet ik haar te bed brengen , zodanig dat de lendenen en het hoofd eenigzins verheven lagen, Teffens wierd haar wat thee te drinken gegeven, om de aanhoudende mislelyl.ar twee lepelsvol ea nu bleef het braaken een half uur acbter. Doch hier* op kwam het weder met een vernieuwd geweld , zo dat de Lyderesfe op nieuw veel bloed verloor. jNu wierd het lichaam yskoud, de polsflag verdween, en ?er openbaarden zich geweldige ftuipen, zo dat ik vreesI de dat de dood aanflaande was. Door het befprengen met water en kouden azyn, kwam de Patiënte eenigzins by , en nog meer, toen zy op nieuw een lepelvol van het drankje nam, met nog agt druppels Laudanum ■Uquidum. Tien minuten laater liet ik haar nogmaals het zelfde neemen, met dat gevolg, dat er nu een uur tvds verliep, eer zich het braaken op nieuw openbaarde, Thans braakte de Lyderesfe ook veel gemakkelyker, en 'er ontlastte zich niets, dan het ingenomen middel met een weinig bloed. Thans maakte ik wederom gebruik van het Laudanum, en gaf nu agt druppen m twee lepelsvol van de Mixtuur. Hierop wierd de Kranke veel beter; de neiging tot braaken hield op, de ftuipen verdweenen , eene aangenaame warmte verfpreidde zich over het geheele lichaam, en 'er kwam een geruste llaap, die tot den volgenden morgenf/tond ten zes uuren aar> hield De Lyderesfe, nu ontwakende, bevond zich dorftia dronk een groot glas met limonade, kwam 'er van aan het braaken, doch thans zonder ontlasting van eenig bloed. Nu liet ik enkel alle uuren een lepelvol van de Vermelde Mixtuur voortgebruiken. . , ., . Dewyl de Lyderesfe verftopt was, ried ik haar een Lavement te doen zetten ; doch hier toe kon ik haar niet beweegen. Dit bewoog my, haar eene ontbindende , zagt purgeerende Mixtuur voor te fchryven , die ook tegen den avond by herhaaling een aantal (tinkende ftoffen'deed ontlasten. Tot aan den 17 voeren wy nu met de vermelde middelen lepelswyze voort; terwyl tot voeding gebruikt wierden dunne verkoelende zoupes,met wat zuur en wat ingeleide vruchten aangezet; behal¬ ven  46*8 geneezing eener bloedbraaking. ven Limonade, Broodwater, enz. Vervolgens fchreef ik haar op dien dag den volgenden drank voor: l«A Tamarind.p Spir Vitriol. 9iv. Aq. Rub. fdaei 5viij Syr. Ljusd. M. D. Alk uuren een lepelvol met een kommetje Gerflewaler. F " een Onder het gebruik van dit middel wierd de Lvdere ik nog m deezen ftaat blyven?" De Doctor ant- (*) Het is uit hoofde van dit gedrag van Washington, ™""^ Franffe Schryvers zich niet ontzagen, openlyk te verklagen , „ dat washikgton zj»t eer overleefd kadtf  VAN DEN GÉNERAAL WASHINGTON. 475 antwoordde: „ Niet lang, myn Heer!" Hieiop betuigde hy met de gro<»tfte rustigheid: „ Ik vrees ,, niet voor den Dood, Dichjr!" —— Zyne ademtiaaling ging allengskens korter, en hy lag het leeven zagtlyk af. Volgens het getuigenis zyns Geneesheers, „ was hy, van den aanvange zyner ongefteldheid, en „ door alle de tydperken van dezelve heenen, vast in „ het begrip, dat dezelve in den dood zou eindigen : „ hy onderwierp zich aan de poogingen , te zyner her„ ftellinge aangewend , eer uit pligt, dan in de ver„ wagting van eenige baat. Hy hieldt de aannadering „ zyns doods voor gelyktydig met den loop zyner „ Kwaaie ; en verfcheide uuren voor zynen dood gaf hy, naa herhaalde poogingen om verftaan te worden, „ te kennen, dat hy wenschte, zonder verder gemoeid „ te worden, te mogen fterven." De Generaal Washington was kloek en welgemaakt van lyfsgeftalte, ongemaakt van houding. Hy hadt blaauwagtige öogen , geenzins uitpuilende ; zy gaven diepdenkenheid te verftaan , en geen geringe maate van leevendigheid ftraalde 'er in door , wanneer hy zich in groote bedryven bezig vondt. Zyne gelaatstrekken waren fterk,manlyk, en maakten een diepen indruk; uit den aart was hy ftil en ernftig; zyne houding bedaard, ernftig, en tekende gevoel. In zyn geheele voorkomen ftraalde eene ongemeene waardigheid en bevalligheid door , welke op 't oogenblik een diep ontzag en hartlyke hoogagting verwekten. Hy fcheen gebooren om i onder zyne medemenfchen eenen uitfteekenden rang en ihet bevelhebberfchap te bekleeden. In zyne Staatswaar1 digheid ontving hy die om gunstbetooningen verzogten, len beantwoordde hunne verzoeken, met die bevalligheid len goedaartigheid, dat elk van hem heenen ging in het 1 denkbeeld, dat hy in de gunfte des Opperhoofds deelde. IHy bezat een uitfteekend en welgeoefend verftand, een iveelbevattenden en onderfcheidenden geest, een zeer jvast geheugen, een juist en zuiver oordeel, en hieldt Jzyne driften onder volmaakt bedwang. Hy was een jman van de ftriktfte eerlykheid in alle zyne handelin|gen, en flipt in het houden van aangegaane verbintenissen. Uit den aart was hy zagt en edelmoedig. Braaf* }heid, gemaatigdheid en eenvoudigheid maakten uitfteejikende trekken in zyn character uit; doch, wanneer het Kk 3 tiooc  47<5 leevensberigt van washington. noodig was, betoonde hy een onverfchrokken moed, vastheid van geest, en onafhangelykheid van anderen. Hy was een tederlievend Egtgenoot , een getrouw Vriend, een menschlievend Meester, en een Vader voor de Armen. Hy bragt zyne dagen door in het betoon van eene hebbelyke geregeldheid, maatigheid en vlyt. Hy ftondt by het aanbreeken van den dag op, en ging doorgaans 's avonds ten negen uuren te bedde. Alle de uuren van den dag waren beftemd tot het volvoeren van eenige bezigheid. In zyne tydsverdeeling was de Godsdienst niet vergeeten. Gevoelende, 't geen hy zo dikmaals erkende, zyne volflaagene afhangelykheid van god, begaf hy zich dagelyks, op vastbepaalde tyden, naar zyne binnenkamer , om god te vereeren , en diens gunst af te fmeeken. Hy was zeer ftrikt in het waarneemen van den Zondag, en voorbeeldlyk in het bywoonen van den openbaaren Eerdienst. beschryving van eene onderaardsche reize naar de steenkoolgroeven by valenciennes , ondernomen door heinrich sander, Hoogleeraar aan het Gym. nafium te Carlsruhe. [Medegedeeld door den Eerw. jan van den bebg, Predikant te Jispl\ Met genoegen herdenk ik nog fteeds aan die genoeglyke dagen, die ik onlangs, in de maand July, jn Valenciennes heb doorgebragt. De Stad zelve , de Vestingwerken, het Arfenaal, het groote Hospitaal, de Batist fabrieken , de vrolyke nutte gezelfchappen der Burgers en inwoonders, de pragtige vruchtbaare landftreek, de heerlyke vlasbouw, het ftille blinken van de rivier de Schelde tusfehen haare breede oevers, welke het oog niet afmeet, de Abdyen St. Vicorne en St. Amand, met derzelver groote en ryke Kerken, de Baden en Bronnen by deze Abdyen, het vrye natuurlyke leeven, de zuivere en gezonde lucht, die men in Parys vergeeten moet — dit alles was voor my weezenlyk voedzel en verkwikking. De Steenkoolgroeven trokken egter inzonderheid myne aandacht tot zich, te meer, vermits  reize naar de steenicoolgroeven. 477 mits d. morand, te Parys, my de ^rkfte verzekermg gaf, my alles te zullen laaten toonen, wat de Akademie door hem in koper laat graveeren. Een eerlvk oud man, matthieu, die nog leeft, en door zynen Zoon thands de zraken laat waarneemen, heeft, gelyk men my zegt, voor 50 jaaren, het eerst dit gewigtig mineraal in deze landftreek ontdekt De Koninglyke Intendant, Monfeigneur de senac, het dezen ouden man, door zynen Secretaris desault, een zeer befcheiden en voor my onvergeetelyken vriend, beveelen, dat hy my alles zou toonen, en tevens yoor myne veiligheid te zorgen had. De weldaadige natuur heeft het geheele land in de diepte met de heerlykfte fleenkoolen opgevuld. De oppervlakte is. met defchoonfte zaadvelden en akkers bedekt. Eenige particulieren Sebben ze in pagt genomen. 'Er zyn vyf groeven en even zo veele vuurmachines, die tamelyk digt by eikander ftaan. Voor de poort naar Mons hebben anderen ook beginnen-te graaven, maar zyn reeds agt jaaren beziggeweest, zonder bruikbaare kooien te vinden; intusfchen zvn 'er goede teekenen voorhanden , om m de diepïe betere kooien te verwagten. Eer men goede kooien vindt, ftoot men op een foort van blaauwagtige fteenen, die men egter niet gebruiken kan om te branden. In de oudfte groeven zyn reeds zulke groote wyde gangen uitgegraaven , dat ze ten deele tot onder de Stad loopen. Men zondert de groote. of goede kooien van de kleine of flegte af, het gruis genaamd De eerfte kosten 22 fols, de andere flegts ir fols, de emmer. Ik had den'voormiddag van den 19 July afgezonderd , en my tot de fosfls du Jardm bepaald, omdat dfcde fchoonfte en rykfte groeve is. Deze wordt zo genoemd, omdat eertyds op de plaats, waar thands de groeve en de vuurmachine zyn, tuinen waren. Men heeft egter de boomen en al het overige weggeruimd. Matthieu oordeelde, dat ik op 't veil.gfte in den korf Ca paniek zoude neerdaalen. Georg boisseau, egter de opziender over de arbeiders, of de klimmers, zo als wv deze menfchen zouden noemen, ontried my zulks, omdat, voor tegenwoordig, de touwen aan den korf liegt waren. Gemaklyker ware het zeker geweest, vermits men egter, by zulke onderneemingen, op gemak n et:«ienW, zo verkoos ik den anderen weg op de ladders Qar EcheUef), en zo klom ik in tet  47^ onder aardsche reize midden tusfehen boisseau en iniceur, die de arbeiders by het uitflappen de loode teekenen ter betaaiing op het burtaux toetelt, in een groot kwartier uurs uo 1 >>iles, oï oóo Franfche voeten , naar beneden. Men gif my een gryze broek en vestje, van vooren met een kn >op toegemaakt, een muts van dezelfde ltoffe en boven op dezelve een flappen hosd. Zo komiek h=b ik 'er van myn leeven niet uitgezien. Myne kleederen wierden egter boven in een koffer geflooten. Op de linkerfchouder hegtte men my nog eenige kaarsfen vast. Myne beide begeleiders namen hunne kaaisien op den hoed, en de agterfte moest nog eenige kaarsfen in voorraad medeneemen, in gevalle ik benedtn lang vertoeven wilde. Ik moet de eerlyke getrouwheid, de zorg¬ vuldige waakzaamheid, de liefderyke bezorgdheid, de geduldige oplettendheid van deze lieden op my en od alle myne vraagen , wenfehen en behoeften, dankbaar roemen. De eerfte 40 toiles liep de weg recht naast de waterpomp naar beneden. Hier was het nu met anders, dan alsof 'er een door kunst verwekt onweder rondom ons heen gehoord wierd. Het water *'t welk geduurig overal nederftort, maakt iemand zo nat als de regen, en de flagen der Machine klinken in den hollen naauwen gang zo geweldig, als de donder in de luent Op de diepte van 40 torfes beginnen de onderaardlche gaanderyen, die men in de fteenkoolmynen gemaakt en thands met hout onderfchraagd heeft. De mvn loopt oost en west, en heeft haaren val tegen het zui- £en\, , ader in de?en 2,an§ is derti£ duim of drie voet breed. Andere zyn 'er llegts van 20 a 25 duim. In verfcheidene boven elkander aangelegde verdiepingen wordt elke ader uitgegraaven, en alle reeds uitgeleefde gangen zyn boven en aan beide kanten met hout onder fteund, opdat de losgewordene fteenen niet naar beneden vallen, en den weg vernielen zouden. Elke verdieping heeft een trap, waarlangs men droog, gemakkelyk, en zonder het minde gevaar, naar beneden kan klimmen Dan loopt van de eene verdieping tot de andere een weg, waarin men zekerlyk niet rechtop ftaan kan tot aan de deur van een nieuwen trap. Maar tusfehen 'twee kaarsfen in het midden komt men zeer goed voorwaards en ziet men aan weerszyden de overblyfzels van de reeds uitgegrauvene myn. In deze onderaardfche gangen is het geel ftil en gerust. Men ziet en hoort nog niet  NAAR DE STEENKOOLGROEVEN BY VALENCIENNES. 47? niet wat beneden omgaat, en de bovenwaereld is ook reeds lang uit oog en oor verdweenen. Recht majeftueus, dónker en ftil is het hier beneden. Het was iuist een donkere regenagtige dag, doch in de diepte noch warm noch koud. De ademhaaling wierd my in het minst niet ongemaklyk. Van tyd tot tyd ontmoette my een van de arbeiders, die hun dagwerk beneden voltooid hadden; en deze lieden zyn zo gewoon onder de aarde te leeven, dat zy, met hun kaarsje op den hoed, daar rondkruipen , even als wy in onze vertrekken rondgaan. Zy arbeiden telkens maar 6 uuren agter elkander; dan worden zy afgelost en klimmen weder naar boven. , ,. , Toen wy eindelyk beneden aan de myn, dte werkeiyk bearbeid wierd, aangekomen waren, gingen wy i Links af naar de plaats, waar de emmers op en neer geheesfeu worden. Hoe dit boven den grond ingericht is, zal ik naderhand zeggen. Hier was het fchoonfte gezigt voor my, dat de leege van boven terug komende emmers nog meer dan C6o voeten naar beneden gingen. Men zag de kaarsfen der arbeiders op eenen verren afftand zeer flaauw, maar, in het duister en in de diepe ftilte, ongemeen lieflyk fchee- ^.^Gingen wy rechts af, geduurig onder de onderfteuningen van hout, in de gaandery, ook zo ver binnenwaards, dat wy de arbeiders zelve aantroffen. Dit was nog een weg van 140 toifes of 840 voeten lengte, in de diepte van 660 voeten. Door het Kompas weet men, in welken oord men is. Wy gingen onder -de groote breede Schelde door, zonder dat een dropje water eraens doorfyperde. In deze wegen kan men maar zelden rechtop ftaan. Men moet zich bykans geduurig buigen, zich dikmaals nederzetten en uitrusten , en in 9t voortzetten der reize geduurig op een klein ftuk hout fteunen. Daar men nog niet lang gearbeid heeft, ontmoet men zomtyds plaatzen , waar men zich geheel op den grond leggen, en op handen en voeten voortkruipen ^Iif'de groeve ziet men duidelyk de bovenfte en benedenfte laag van fteenen , tusfehen welke de fteenkoolen worden uitgebroken. De menfchen zitten daar in eene kromme lastige houding , zwart over 't geheele lichaam, gelyk men duivels maak, en verrichten waarK k 4 lyk  4So ONDER AARDSCHE REIZE lyk zuur werk. Het licht ftaat nevens hun. Elk is da hoogte van zyn werk, door een plank, liggende boven een p0St, die tusfehen de boven- en'beneden-]aag der fteenen , tusfehen welke de koolader loopt , inge, ftoken is, voorgeteekend. Boven dezen zit weder een; boven deren nog een. Zo ziet men hier en daar kaars' jes, en hoort aan de vaste harde myn kloppen Zv dry ven, wanneer zy van onderen lang met den fpitzeh hamer losgehakt heboen , groote fterke kuilen tusfehen beiuen en fplnfen zo hun ftuk, verkleinen alsdan de groote helften geduurig meer, en verkloppen ze weder. Ik heb het zelf beproefd, ora een ftuk los te liaan, en heb ondervonden, dat het waarlyk een harde arbeid is, De itotte, uit de groeve losgebroken, wordt met lchoppen m groote emmers geworpen, en eenige daar-, toe beftemde lieden, welke men Traineurs noemt, moeten dezelve in de gaanderyen van tyd tot tyd naar de plaats voorttrekken, op welke zy naar boven worden opgewonden. Tot dat einde is aan de emmers een foort van leeren gefpan met twee kettingen, waarin zich die lieden infpannen gelyk de paarden. Een moet het al, toos tien toifes voorttrekken. Dit eind wegs is door ftukjes hout afgebakend Ook dit is een zuure en zwaare arbeid. Ik het my infpannen, en kon naauwlyks zulk een gelaaden emmer van de plaats trekken. In alle groeven rondom Valenciennes werken eeftadi^ 1500 menfchen. Het werk gaat zonder ophoudel zon, en feestdagen uitgezonderd , dag en nacht voort ; en voor deze menfchen , die geduurig by de kaars wer ken, en van de waereld niets zien noch hooren, is dag en nacht het zelfde. Allen werken volgens eene opgeK de taak. _ Kunnen zy hun werk binnen 6 uuren verrict ten, dan is het hun voordeel. Gebruiken zy o uuren zo betaalt men hun toch niet meer dan hun bepaald wérk Een Mineur moet 3 voeten 9 duimen hoog in da' myn inhouwen, en daarvoor betaalt men hem 17'- fols Een Trameur moet den gelaaden emmer tien toiles voorttrekken, en ontfangt daarvoor 15 fols De opzienders over de arbeiders ontfangen maandelvks ï8 kleine daalders of 54 Livres. ""diiauyKS Diegeene, die aan \ einde der gaanderv aan ,1™ trap zit en de arbeiders de zo genaaWe A,nbs CzZ de egter geene looden, maar geftempelde koperftuldS Uitdeelt, ontfangt dagelyks aa fols. k0Peritukken) Op  ff AAR DE STEENKOOLGROEVEN BY VALENCIENNES. 481 Op de ladiers is gansch geen gevaar. De fporten worden alle veertien dagen door daartoe aangeitelde lieden bezigtigd, omdat het de gewoone weg voor alle arbeiders is. 'Er werken beneden tien- ot twaalrjaarige knaapen en meiden in broeken, cn klimmen uit en in zo vaak zy willen. Onlangs wierd een dik en vet man by 't opklimmen amegtig , doch kwam egter door 't gebruik van versch water ras weder tot zichzelven. Het bezwaarlyke opklimmen wordt daardoor merkelyk verligt , dat men overal krui uitrusten. ——En welk eene vreugde, wanneer men het daglicht , de zon, wederziet! Deze lieden weeten, uit eene langduunge gewoonte, in deze diepte den tyd zeer naauwkeung. Een man , die reeds om drie uuren naar beneden geklommen was, raadde thands, dat het half tien ware: ik zogt onder da kleeren myn horologie, en 't was half tien. : Om de ileenkoolen ftöar Vo«/en te brengen , is boven de groeve een groot huis gebouwd; boven de opening is een bei'chutfel, even gelyk om een put. Het geheele overige gedeelte van het huis bevat eene machine, dia van drie, en wanneer de groeve zeer diep wordt, van. vier paarden gedreeven wordt. Een groot wiel urytt eenige kleindere, en aan deze hangen, ar.n tanven, groote emmers , die in de groeve nederdaalen. lerwyl de eene klimt, daalt de andere. Beneden zyn lieden tot het vullen, en boven tot het ledigen van de emmers. De paarden gaan zo lang tot dat een emmer boven komt. Alsdan kan hun de geleider, door eenen byzonderen toon, waaraan de in eenen kring loopende blinde dieren reeds lang gewoon zyn, doen Itilftaan, en weder door een byzonder geluid doen voortgaan. Uit eene groeve van 110 toifes kwam een emmer'in weinige minuten boven. Men (laat beneden , wanneer de emmer gevuld is, eenige kleine kettirgen in 't kruis daarover, om te verhinderen dat de ileenkoolen 'er niet uitvallen. Boven trekt men met haaken de kooien 'er uit, en werpt ze met fchoppen in kruiwagens; met deze worden ze in de magazynen gebragt, uit welke dagelyks eene menigte verkogt wordt. Onfhet water, dat anders de groeven zoude opvullen, uit de diepte te pompen, zyn de vyf vuurmactnnes voor de poort naar Tournay aangelegd. Men bedient zich van het vuur en de lucht, om het water K k 5 , uit  4** ONDERAARDSCHE REIZE w. * f i - y ' ziet men van verre den rook- in h*» > betadij wPa,er «SrgWta* Sr' 2e omtrek is des te grooter. * e Alle dampen, die van' dit kookende water onftvrren verzamelen zich in een wyden srontpn rwi;^i yg ^' boven den ketel hangt. ^^0^ „"elve'n 1vn'vef fcheidene kleine gangen aangelegd. Men kan zïch v£ 5Ktf gezegd té, ^l^T^7 £" "* onderzoekingen te zullen 'mST verSen'" Sr kan men zien, hoeveel lucht in 't water s 1'hoe ver baazend dezelve kan verdund worden - en hoe gaarne" dezelve zich m eene breede ruimte uitbreidt DoX i£ den Cylmder wordt deze memW »„ l':, j jCÖ in aanuoni gedempt ^nt "Sf^m r[ & duurig ryst en valt, door middel van eenvzere ftanf' die dan voorwaards gaat, dan terugflootT deeze{ Chineefche Mandarynen te overtuigen , dat daaj den van onregt, gelyk de hunne, allen paal en perk ) overfchreeden. ■ ,, De Portugeefen hebben nog meer reden van klaagen } over de Chineefen dan eenig ander Volk. De agtbaare f tvtel op welken zy Macao bezitten , is welbekend, t De gift van den grond, op welken deeze Stad gebouwd { is, ftrekt ten gedenkteken van Keizer camhy's dank, baarheid. Dezelve werd den Portugeefen gegeeven, de•i wyl zy op de Eilanden , digt by Canton gelegen , de I Zeeroovers, die deeze Zeeën ontrustten, en alle de kusI ten van China beftookten, verdelgd hadden. Het is een louter voorgeeven, aan te dringen, dat het misbruik, t geen zy van hunne voorregten gemaakt hebben, derzelver verlies veroorzaakt beeft; hunne misdaaden hebben alleen beftaan in de zwakheid vau het Gouvernement. De Chineefen hebben hun van tyd tot tyd met nieuwe beledigingen overlaaden, en by aauhoudenheid nieuwe vorderingen gedaan; aan deeze heeft het Portugeefche Gouvernement nooit den minften wederftand geboden; en deeze Plaats, vanwaar eene Europeefche Natie,eenige veerkragt bezittende, den Keizer van China zou kunnen  4">6 UITTREKZEL EENER REIZE doen beeven, is, in zeker voege . niet mper Chineefche Sud, in welke de fi*^»"^aaS woonen, fchoon zy een ontwyfdbaar regt LX óm •er het hoog bewind te voeren, en de midde én om zich gevreesd te maaken, indien zy '£r flïït, eene bezettmg onderhielden van tweeduizend E%ro?Tatu? Soot gatteü' ee"lge Co'vetten> e° ^n BoKLeert Macao ^ gelegen aan den mond van den Tisris kan vier-en-zestig OoriogfchePen op de reede aan den in ^^itepe^W SmiWÏ1^ 30 ' ÖoSeVSgle. M 40 B,eedt£' en °P 1110 De ingang van de Haven wordt verdediVd rW Sterkte, betraande uit twee batteryen? dimenbv het S en' "KM^ ¥ binne" een Piftooïchoot ymS naderen. Drie kleine Forten, voorzien met twaalf ki nonnen, en één met zes, hevmren het zuidlykst gedee te der Stad tegen alle onderneemingen der cSS Deeze Sterkten, die zich in den flfgtftej,1 ftaat be vin.' den, zouden geenzins geducht weezen voor Europeaa. tien; maar zy zyn te over in ftaat om de geheele Zee magt der Chineefen in ontzag te houden. DaSb^n is 'er een berg, die het land beftrykt, en op Sen een Detachement Krygsvolk een langduurig belte S kunnen uithouden. De Porti^ee^ Vm g 11 Godsdienftig dan Krygsbafng? httnTenfSk S bouwd op de pumhoopen van eene Sterkte, die deezen bergtop tot een ondoordringbaar post maakte Aan de landzyde wordt Macao verdedigd door twee Forten: het een telt veertig kanonftukken, en kan eene bezetting van duizend man bergen; 'er is een waferbak en 'er zyn twee wellen loopend wa'er, en cSatïïn tot het bergen van Krygsvoorraad en MoSdbehSten" een ander Kasteel met dertig ftukken voorzien kan met meer dan driehonderd man bergen; het heefteen ryke waterwel, die nimmer drong tfordr ngeSe Sterkten beftryken het geheele land C tWee r,?f ^enZ!ü dCr f°;euS^ «bekken zich niet veel verder dui ééne myl van de Stad uit: deeze zvn af? perkt door eenen muur, bewaakt door een Sdaryn met  RONDSOM DE WERELD. 487 met eenige weinige Soldaaten. Deeze Mandaryn is met de daad de Gouverneur van Macao , en de Perfoon, dien de Chineefen gehoorzaanien : hy heeft het regt niet om te flaapen binnen de grensfcheidingen der Portugeefen; maar hy mag in de Stad komen, de Sterkten bezoeken , de voorraadhuizen bezigtigen , enz. By deeze gelegenheden zyn de Portugeefen verpligt, hem met vyf kanonfchoten te begroeten. Dan het ftaat geen Europeaan vry, den voet op Chineefchen grond te zetten ; eene onvoorzigtigheid van dien aart zou hun tèr genade van de Chineefen ftellen, die een grooten losprys zouden vorderen, of den overtreeder gevangen houden. Eenigen der Officieren van onze Fregatten waagden het egter; doch deeze daad van roekloosheid was gelukkig van geene onaangenaame gevolgen. Men mag de geheele bevolking van Macao op twintigduizend zielen fchatten; van deezen zyn 'er éénhonderd Portugeefen van geboorte , omtrent tweeduizend halfflachtigen of Portugeefe Indiaanen , en even zo veel Cafer-flaaven, die by hun als huisbedienden leeven; de overigen zyn Chineefen , in den Handel gebruikt, en in veele andere bezigheden , waardoor de Portugeefen aan hunnen vlyt fchatting betaalen. Deezen, fchoon meest allen Mulattos, zouden zich onteerd agten , als zy eenig handwerk uitoefenden, en hierdoor hunne huisgezinnen bezorgden ; dan hun trots vindt zich in 't minst niet beledigd , door beftendig, met het lastigst aanhouden, eene liefdegave van de voorbygangers te vraagen. De Onderkoning van Goa benoemt de bekleeders van alle Burger- en Krygsposten te Macao. De Gouverneur wordt door hem aangefteld, alsmede de Raadsheeren , die met hem het Burgerlyk Gezag deelen. Hy heeft bepaald, dat de Stadsbezetting beftaan zal uit honderd-en-tachtig Indiaanfche Stapoys, en honderden - twintig Soldaaten: de dienst van dit Krygsvolk beftaat in by nagt ronden te doen; de Soldaaten zyn gewapend met ftokken; de Officier heeft alleen het regt om een zwaard te draagen, maar in geen geval kan hy 't zelve tegen een Chinees gebruiken. Indien men een dief van dit Volk ontdekt, een deur openbreekende, of eenige goederen wegvoerende, mag hy daarin belet worden, doch met de grootfte omzigtigheid; en wanneer een Soldaat ongelukkig genoeg is om den dief te doo- den i  4^3 Uittrekzel eener reize den , dan wordt by aan den Chineefchen Bevelhebber overgeleverd, en op 't midden van de maikt opgehau. gen, m 't byzyn van dezelfde wagt, waartoe hy voor- revu uuuL-uiuc, cu ju icgenwooraigneia van een Fortu- gecjcncn maguiraarsperioon en twee Chineefche JVJandarynen, die, by hun vertrek uit de Stad, naa de regtspleeging, begroet worden, even als by het inkomen ; maar indien, integendeel, een Chinees een Portugees doodt» wordt deeze in de handen van Regters zyner eigene Natie overgeleverd,die, naa hem gegcesfeld te hebben,zich gelaaten alsof zy hem verder in regten zullen vervol¬ gen, uulu uuiii uuuos taaien ïoopen, met luisterende na de eifchen deswegen gedaan , welke nooit de geringde voldoening erlangen. De Portugeefen hebben onlangs een moedige daad uitgevoerd , die in de gedenkboeken van den Raad met groote letteren mag geplaatst worden. Een Stapoy een Chinees gedood hebbende , fchooten zy hem neder in tegenwoordigheid der Mandarynen, en weigerden deeze zaak aan de beflisfing der Chineefen te onderwerpen. In Macao beftaat de Raad uit een Gouverneur 'die de plaats van Voorzitter bekleedt, en drie Fercadores, die de Geldmiddelen der Stad beheeren. De inkomften beftaan uit de belastingen op de koopwaaren gelegd , die alleen in Portugeefche Schepen in Macao binnen komen. Zy zyn zo blind voor hunne eigene belangen, dat zy niet willen gedoogen, dat eenige andere Natie goederen in hunne Stad aan land brenge, zelfs de daar op geftelde belastingen betaalende; even of zy vreesden hun eigen inkomen te vermeerderen, en dat der Chineefen te Canton te verminderen. Het is zeker, dat, indien de Haven van Macao tot eene vrye Haven gemaakt wierd, en de Stad van eene Bezetting voorzien, in ftaat om den eigendom der Handelwaaren, welke daar opgelegd worden, te befchermen , de Inkomende Regten zouden verdubbeld worden, en, buiten twyfel, genoegzaam weezen om alle de kosten des Gouvernements goed te maaken ; maar een klein byzonder belang kant zich aan tegen eene fchikking-, door gezonde Staatkunde voorgefchreeven. De Dndprknnincr van flnrt \;»rb-n™-.t Z>„w,,„.„r„i,.. n ■ ~ " o y. , ^«'«igreycw ^LinmiS- l hen aan de Kooplieden van verfcheide Natiën, die Van het eene gedeelte van Indie op het andere handel dryven; deeze zelfde Gelukzoekers doen gefchenken aan  rondsom t3e Wereld. 485* Sail den Raad van Macao , naar gelange van de aange! legenheid hunner handel - uitzigten : en die onderlinge i fchikkingen veroorzaaken misfehien een onverzetbaaren 1 hinderpaal tot het openftellen der Haven van Macao; i *t geen die Stad tot een der bloeiendfte Steden van ; Afia zou maaken, en honderdmaalen beter dan Goa » 1; welke Stad nimmer van eenigen dienst zal weezen (1 Voor de Hoofdftad des Ryks. Behalven de drie Vercadores * van welken ik gefproo* ï ken heb, volgen in rang twee Regters der Weeskinde* f, ten , belast met het toevoorzigt van de eigendommen ï der Minderjaarigen, het volvoeren der Uiterlte-willen» j de benoeming van Voogden, en, in 't algemeen, met Ialle zaaken , tot de opvolging in bezittingen betrekkelyk; van hunne uitfpraak mag men zich op het Geregtshof te Goa beroepen. De andere Burgerlyke of Lyfftraflyke zaaken worden Ook, in de eerfte plaats , behandeld door twee Raadsheeren, Regters geheeten. De Tol-inkomften worden É door een Schatbewaarder ontvangen , die ook, op last ] van den Raad» de onderfcheide Jaarwedden en verfcheif de andere zaaken betaalt; dit moet egter op last van £ den Onderkoning van Goa gefchieden, indien de fom t boven de drieduizend Piasters loopt* De allergewigtigfte Overheidspost is dié vart Prooi* I reur der Stad. Hy is het middelwerktuig van gemeen{ fchip tusfehen de twee Gouvernementen van Portugal I en China; hy is verantwoordelyk voor alle Vreemde:< lingen, die den winter te Macao overbrengen; hy ont» • vangt i en verzendt na de beide Gouvernementen , de \. wederzydfche klagten der beide Natiën, Waarvan een t Sehryver, die zelfs geen raadpleegende ftem heeft, een >" register houdt, gelyk mede van alle de raadpleegingen des Raads. De Procureur der Stad is de éénige Perfoon, die niet, naar welgevallen, van zyn post kan ontI flaagen worden: de bediening van Gouverneur duurt drie jaaren; de andere Magiftraatsperfoonen worden allé , iaaren veranderd. Eene zo geltadige vernieuwing, aanloopende tegen alle welgevestigde Regeeringsvormen > heeft niet weinig toegebragt tot de vernietiging van de oude Regten der Portugeefen; en zou dezelve buiten twyfel niet voortduuren, indien de Onderkoning van Goa zyne rekening niet vondt in veele Posten te verkoopen te hebben: want de zeden en gewoonten in JJia wettigen deeze gisfing. f , ,f meng. l803. no. II. 1« l Vat»  400 uittrekzel eener reï2e Van alle de Befluitea des Raads kan men zich osi de mtfpraak van Goa beroepen; de bekende onbekwaam^ heid dier Raadsheeren maakt die wet hoogst noodzaaklyk. De Medebeftuurders des Gouverneurs van Macao,] die een Man van groote verdienften is, zyn PortuseeA fche Inwoonders dier Stad, zeer trotscb, en onkundiger J dan onze Dorpsregenten in Frankryk. De Stad Macao heeft een aangenaam voorkomen Des overblyfzels van derzelver ouden rykdom zyn verfcheide' fraaije Huizen, in huur uitgegeeven aan de Supercar-' gos van de onderfcheide Compagnien, die verphVt ,zvn'i den winter aldaar door te brengen. De Chineefche Re- • geering noodzaakt hun, Canton te verlaaten, by het ver- • trek van het laatfte Schip, tot hunne Natie behoorende, en laat niet toe, dat zy aldaar terugkomen, vóór' het wederkeeren der Schepen uit Europa in het volgend faifoen. Macao is eene zeer aangenaame verblyfplaats, geduurende den Winter; dewyl veelen der Supercargosi doorgaans Menfchen zyn van uitfteekende verdienften, kundige Mannen, en die zo veel inkomen hebben, dut zv een uitfteekend huis kunnen betrekken , en op eenen aanzienlyken voet leeven. Het oogmerk onzer Reize ftondt zo hoog by hun te boek, dat het ons een zeer ltreelend onthaal bezorgde: hadden wy geenen anderen tytel bezeten dan die dut wy Franfchen waren, wy zouden hier als verlaatere weezen verkeerd hebben, vermids de Franfche Oosl-Indifche Compagnie aldaar od dien tyd, geen Vertegenwoordiger hadt. Een openbaar getuigenis van dankbaarheid zyn wv verfchuldigd aan den Heer elstockenstorm, de voornaamfte Agent van de Zwecdpbhe Oost-Indifchs Maatfchappy, wiens verpiigtend gedrag niet alleen dat was van een oud Vriend , maar dat van een Landgenoot yverig voor de belangen van onze Natie. Hy nam, Ly ons vertrek, gereedlyk op zich de verkooping onzer Pelteryen, welker afkomst moest verdeeld worden onder onze Schepelingen; en hy was zo goed om te b*Iooven, dat hy dezelve zou overmaaken na Isle de France, De waarde dier Pclteryen was tienmaal minder dan ten tyde dat de Capiteins oor* en icing te Canton kwamen , naardemaal zes tochten dit jaar ondernomen waren door de Engclfchen na de Noordwest-kust van Amertca; twee Schepen hiertoe waren uitgezonden van Sompas, twee van Bengalen, en twee van Madras. De tweg  RONDSOM DE WERELD. 491 twee laatstgemelde waren de éénige wedergekeerde, en flegts met weinig Pelteryen voorzien ; maar het gerugt van die uittochten hadt China bereikt, en het was niet mogelyk, meer dan twaalf of vyftien Piasters te maaken voor een Bont van dezelfde hoedanigheid, als, in den Jaare 1780, honderd Piasters zou gegolden hebben. Wy hadden een duizend fluks Huiden, door een Portugeesch Koopman gekogt voor negenduizend-vyfhonderd Piasters; doch op het oogenblik dat wy gereed ftonden Om na Manilla te zeilen, maakte hy, in ftede van den bedongen prys te betaalen, onder verfcheide voorwendzels van geene beduidenis, zwaarigheid, om den koop geftand te doen. Dewyl alle andere mededingers om dezelve te koopen, naa het fluiten van dien koop, zich des niet meer bemoeiden, en ook na Canton vertrokken waren, verwagtte die Portugees zeker, dat wy, met die Pelteryen verlegen, dezelve hem zouden laaten voor zodanig een prys , als hy 'er voor wilde geeven; en wy hadden alle reden om te vermoeden, dat hy andere Chineefche Kooplieden aan boord zou zenden , om een nog veel kleinder fom te bieden; dan, fchoon weinig gewoon aan die Koopmans treeken, ftaken ze te geweldig door, om niet in het oog te vallen. Wy weigerden het verkoopen volftrekt. 'Er bleef nu geene zwaarigheid over, dan die goederen aan land op te Haan , en ze te Macao in. een pakhuis te brengen. De Raad, by welken onze Conful, de Heer vaillard , zich met een verzoek ten dien einde vervoegde , weigerde zulks volftrekt; doch de Gouverneur, onderrigt dat die Pelteryen een eigendom: -waren van onze Matroozen, die zich verhuurd hadden tot het volbrengen van een Reistocht, welke nuttig kon zyn voor alle Zeemogenheden van Europa, oordeelde , dat hy aan de oogmerken der Portugec fche Regeering ten vollen zou beantwoorden , als hy, ïn dit byzondere geval, afweek van de regels , hem in 't algemeen voorgefchreeven ; en ging hy ten dee» zen opzigte met zyne gewoone heuschheid te werk. Op den vyfden van Sprokkelmaand verlieten de Schepen Macae, en bereikten in 't laatfte dier maand Manilla. (ft Vervolg hiemaa.y hl * »i  49* DE RUSSISCHE SOLDAAT GEKENSCHETST, DE RUSSISCHE SOLDAAT GEKENSCHETST. (Ontleend uit beaujolin's Pbyage de deux Francois, &c.) " TYa£wy' in den voorleden jaare, op oud Hollandf „ JL/ Noorderdeel, de ongelukkige gelegenheid gekree„ gen hebben, om Rusfefche Krygsbenden, in grooten ,, getale, ontfcheept, deels gevangen genomen, en voorts „ weder ingefcheept te zien, leerde ons dat geval die „ Benden, uit het Noorden opgedaagd, kennen. Der„ zeiver aangezigten tekenden domheid, woestheid, en „ weezen genoeg uit, wat wy van die Hulpbenden der ,, Engelfchen zouden te wagten gehad hebben, indien zy „ doorgedrongen waren, om de rol, op eenige Dorpen „ in »t gemelde Oord gefpeeld, in andere ftreeken on- „ zes Vaderlands te herhaalen. Wy vonden in 't „ opgemelde Werk, eene kenfchets van een Rusfisch ,, Soldaat, reeds m den Jaare 1790 of 1792 opgemaakt. „ en deelen dezelve hier mede." Vb * ■»».:. m ■ De Rusfifche Soldaat ftaat vermoeienis uit, Jydt fionger en dorst, zonder ooit te morren. Hy is een gebooren Slaaf; en van het oogenblik af, dat hy in ftaat is om iets te begrypen, bemerkt hy, dat hy een meester hebbe, wiens wil hem tot eene wet ftrekt Gemeenzaam geworden met dit denkbeeld, 't welk'al zvne aandagt inneemt, onderwerpt hy zich aan volftrekt lydelyke gehoorzaamheid. Het bevel van den Souverain verzamelt duizenden van Stryders onder de Keizerlyke Veldbanieren. De Rusfen, die dit lot ten deele valt, geeven en ontvangen het Vaarwel van hunne Ouders en Vrienden, die zy niet verwagten ooit weder te zullen zien ; en zy treeden met ongevoeligheid den dood in den ftryd onder 't ooge. Zy laaten tich voor eene Battery plaatzen, even als zy, in tyd van Vrede de,uwa,gu be"ekken. Dit is dan de post,waarop hun Bevelhebber hun brengt; een post, dien zy niet zullen verlaaten. Tot deeze onverfchrokkenheid draagt ook hunne Godsdienstbelydemsfe het haare by. De nleeste Rust fche Boeren gelooven vast in de Voorbefchikking; en wel-  de russische soldaat gekenschetst. 493 welke gevaaren zal iemand, die deeze Leer beleeft, niet te gemoet treeden? Schraalheid van onderhoud is by den Rusfifchen Soldaat eene hebbelykheid geworden. Van een klem kind \ af is hv aewoon te leeven van Ui jen, (en deeze beeft hy bylange na niet altoos) flegt Brood en Moeskruiden die hv veelal raauw ten lyve flaat. De Militaire fland ; brengt geene verandering te wege in zyne leevenswyze f Dan delze, hoe onthoudend en lchraa ook, ftrekt zich , niet uit tot fterke dranken, waarvan de Noordfche Volken zich niet dan noode verftooken vinden, en die hy, ze anders niet kunnende bekomen, fteelt. De Rusfifche Soldaat ftaat vermoeienis, koude en hitte uit dewvl zyne opvoeding hem aan dit alles gewent; hï'em vanyhet eene uiferfte van koude of hitte tot het andere over, zonder het als 't ware te bemerken. Te deezer oorzaake hebben Rusfifche Regimenten geen een enkel Man verlooren, geduurende reistochten , welke grootverdeling onder ander Krygsvolk zouden te we|e gebragt hebben. Wanneer een Legerplaats van Leefmiddelen fchaars of niet voorzien is , wordt er eene Vaste van twee of drie dagen uitgefchreeven, als door den Souverain bevolen. Het Leger onderwerpt zich, zonder morren, aan die Vaste, dewyl het gods en des C nrwerktui'slyke gehoorzaamheid van den Rusfifchen Soldaat doet hem onbeweeglyk ftaan voor het vuur van den Vyand, en herhaalde keeren, des noods, eene batten- beklimmen of een bres invliegen, fchoon de dood zich onder verfcheide gedaanten aan zyn oog opdoet. " Een allerfterkst blyk van gehoorzaamheid m den Rusfifchen Soldaat, zelfs buiten den kryg, leeyert het < volaend geval op. Op den twee-en-twmtigften van Herfst, maand des Taars 1777 viel 'er te Petersburg eene fchieSke overftrooming voor, die zich zeer verre uitftrekte. ne KeSta, van haar balkon ziende, dat het water kwam to? dèn Schildwagt voor het Paleis, nep den houdenden Soldaat toe, dat hy «a binnen zou gaan De Soldaat weigerde zulks. De Keizerin vroeg hem Tof hy haaf kende. Hy antwoordde, ja; maar /iar hoewel hv haare Majefteit kende, memand dan zyn Cor'nS hem van zyn post kon aflosfen. Het water SsTen klom ter halverbeen van den Soldaat. De Keizerin zondt verfcheide Boden na hem toe; maar alles L1 3 • viu&i'  494 »e russische soldaat gekenschetst. vrugtloos. De Corporaal moest geroepen; deeze lag tet flaapen m het wagthuis , en hy moest bykans zwemmen, om den Soldaat af te losfen, die op dat pas hoofd I en fchouders alleen boven water hadt: hy zou gewis met alle gelaatenheid daar den dood afgewagt hebben ondanks de herhaalde bevelen der Keizerinne. ÜDU1" ///edsluelde beweegreden, zweeft fteeds by i den Rusfifchen Soldaat, als hy in den Oorlog dient, de i hoop op Pundering voor zynen geest; ook werkt hier ; fcragtig mede de zekerheid , dat hy van achteren den dood te wagten heboe, indien, 'er ier ware, »t geen hem «oldin""611 verlokken om aan zyn Soldaatspligt niet te iets over de gouverneurs en taalmeesters in rusland. (Ontleend uit beaujolik's Foyage de deux Francais, &c.) Me^cZwZL°h ^f^1 .verbeelden, dat, in een Land at aIs,iet .rusj''eh RJk' waar men veronderftelt, dat de ^ugtftreek zelve ongunilig \s voor de liefhebbers en aankweekers van Kunllen en Weetenfchappen , het onderwys in dezelve alleen verkreegen kan worden voor veel gelds, en met moeite. Dan weinig Landen zvn nogthans zo ruim voorzien van Leermeesters en Opvoeders van allerlei flag. Alle deezen komen van buiten Derzelver verbaazend aantal, bovenal in groote Steden , moet eenig agterdenken baaren. ten aanziene van derzelver hoedanigheid, en moet de Ouders omzistig maaken m de keuze der geenen, die zich komen aal bieden; maar veelal ziet men het tegendeel gebeuren, en hy, die zich voordoet fa die hoedanigheid, wordt 4nd ^"^DOrr;gaa"rVft00nt ^ zich in de gedaante van een Franfchen Taalmeester ; dit is genoeg; de Vf der vertrouwt hem de Opvoeding van eeni Wei die misfehien den besten aanleg en de fcboonir/talen ten bezit, die, by gebrek van behoorlvke opkweekin"" voor altoos bedekt blyven. " ^"•vvcl-wg* De Graaf van anhalt , zich te Moscow bevindende kreeg een verzoek van een perfoon , die hem afzonde ' lyk verlangde te fpreeken. De Graaf, ongenegen om zyn  over de gouverneurs, enz. in rusland. 495 zvn Neef, toen by hem zittende, weg te zenden, bes'eerdp, dat de Vreemdeling in diens tegenwoordigheid fyne zaak zou voordraagen. Dit ging op deeze wy*jê toe» „ Kent uwe Excellentie my niet?' Uwe' Excellentie zal zich mogelyk nog herinneren „ eenen lajunesse, Trommelflager in uw Regiment m „ Pruis/ent en dien gy door de fpitsroede hebt doen .V ^at^v'iU gy daarmede, Knaap ! en wat hebt gy hier. te ^j^fn Preceptor by de Familie, waar uwe Excellentie • 'hed?wordtteSt^ff**'08 ^ die*' aandoeningen van eenen y-J nlT6 ' 27 verwekt in ons :; ftS ^^Bër^'-^ „ « hoe meer M'Si,S hol 2e"' „ neemt. Niets le doen Iha, ta dkf maï ZS l F „ van Vin b^XXS^A?^ „ wanneer dezelve zich ledig of zonder bei^he i Se' „ oud beginzel der Peripate%fiL^^^^aLvl?\ ,Het „ ran het Ledige een affeirik hebhe ^ryXyi op hetvïSd „ worden toegepast, als 't welk ^y "P net: verltand „ of misdaadig^ zelve ook mof ^ wïzen Sliev5%KTd „ ten, dan geheel zonder voorwer^zen _ m ?rt^ ,neer al te ^ L^eTiZZo^Z^l^ „ loo«  MËKGELGEDAGTES OVER DE LEDIGHEID» gOÏ loozen invloed: waarlyk, de Mensch moet met weinig opmerkzaamheids op zichzelven of op anderen zyne dagen door!' gebragt hebben, die niet weet dat Ledig en flegt te zyn een „ en het zelfde is, of dat het een het ander als de fchaduw " het lichaam vergezelt." VAN EENE ZONDEK.LINGE SECTE IN ENGELAND. Noch ALBERTr, noch windeborn geeven, zoo veel wy ons erinneren, verflag van eene zonderlinge geheel nieuwe Sefte, die men ontdekt heeft in 't Prinsdom Waks. Men noemt zé daar Jumpers, dat is Springers. Zeker Reiziger heeft 'er eenig bericht van medegedeeld in Centiem. Magaz. ^"'t Geen'hy\5an9deze Seae had hooren zeggen, kwam hem» eer hy het nader onderzocht had, ongelooflyk voor. Hy befloot dan in de Stad Caernarvan, (de Hoofdftad van het Landfchap van dien naam,) een Zondag over te blyven, om haare Godsdienstoefening eens by te woonen. Zie hier, hoe hy 'c aldaar vond. 'Er waren, 's avonds om zes uuren, ongeveer honderd menfchen byeen , voor welken iemand, die wel naar een daghuurder geleek, met veele onftuimige beweegingen redevoerde tot dat hem de fchuim voor den mond kwam. Hy saf zich geen tyd om adem te fcheppen , en wierd geheel Sverftelpt door een onophoudelyk en alleivreesfelykst gehuil en geiteen, 't geen door de vergaderde menigte gevolgd en zoo verbaazend iterk gemaakt wierd, dat men fomwylen de itein van den prediker in 't geheel niet meer kon onderkennen Eindelyk viel de man, nu geheel uitgefchreid, als een dronken mensch , in onmagt neder. Daarna wierd een psalm eezongen, dien de Koster aanhief, en waarmede de gantfche gemeente inftemde. Midden onder 't zingen fprongen eenigen Sn en maakten, in hoopen van drie of vier, met eikanderen, al flaande op de borst, de vervaarlykfte beweegingen. De vrouwen waren, in 't fpringen, fchreijen en huilen, nog heftiger, dan de mannen. . . Een van de reizigers, die in Siberië geweest is. verbeeldde zich thans in dat land , by de verëerers van de Lama, tegenwoordig te zyn. 't Is waarlyk betreurenswaardig, dat in een Christen-land zulke dingen gefchieden. ■ Zy komen Woensdags en Zondags famen. Men ziet m de Kapel geene zitplaatzen, die 'er ook niet by te pas komen. Eenmaal in 't jaar wordt een byzondere dag gevierd, wanneer "t meermaalen gebeurt, dat vrouwen de ysfelyke bewcegmgen, die zy dan maaken, befterven. Telkens ziet men eenigen van die Springers in onmagt vallen, 1 zon-  5^2 zonderlinge voorzecgiko. ZONDERLINGE VOORZEGGING VAN JOACHIM GREULICH OVER VRANKRYK, OMTRENT HET MIDDEN DER VORIGE EEUW. Ioachim greülich, een Neurenberger, dweepachtig van urf J en voorzien van eene zeer leevendige ver^beeldineskracht ten fterkften aangehitst door de omftandigheden^ dlftvds waarin hy leefde, liet zich voorftaan, door1iemeucririn?laJ' zmgen, geroepen te zyn, om de menfchen t« boete Te be weegen, en alzoo, zonder aanzien des perfoon, tot beterêi gedachten te brengen. Hy ohtzag zich niet, om zyne rede zelfs tot Koningen en Vorilen op een hoogen oon in lichten, die hy de ernftigfte waarheden in,?°f n,eSt durf! de zeggen, met aankondiging van verfchrikkeïyke oSeil-n tl T^l voo%hu"!le gruuwzaame euveldaaden b"-' vra t hoofd hingen. Zyn byzondere haat tegen VrankrVk fchynt hem, omtrent het midden der vorige %tL CT£J) eene voorzegging over dat Ryk ingegeeven te hebben Hti' vergeleken met * geen wy hcbben%Vn gebSneni wel zeef merkwaardg moet voorkomen, maar zich desnie toAfo ui»II rffiyk°:rZaken Semkke,yk ,aaC V£tkla-« T völgThS „ En na dézen fprak de Engel Gods weder tot mv • ft moest naar den hemel zien , die 'er zoo bloed.v uitzae ' frï nu ontdekte ik daar als een bebloed zwaard; en dïa/boveï op een kring , en ter rechter zyde van bet zwaard ftond Ie fchreven met gouden letteren: Zyne Keningljke MaSeifiü Frankryk- en ter linker zyde: Veerijk Frankryk, TzaUaZ merlyk met u gaan. Toen vraagde ik den Engel Gods, wat d« beduidde. En hy zeide tot my: zie wel toe, hoe dTLTm ïn \°ni,g VUn Vrankr7k' aan den hémel' verdon™ kerd en geheel uitgegaan is; dit beteekent. dat hv me' ftervfn^ Veriaasd e'3 bedorve11 worden' H7 Sl ook In een tweede gezicht wordt hem vertoond, hoe de Konmglyke Kroon, en Scepter, en ryksappel verroest, en hoe" tLlT^t ^ K°ninSlyk£ -fierfeJentvannaLe Uitvoeriger narichten van dezen Dweeper en zvne Voor.  fROCES van den HEILIGEN JANUARIUS. 5QJ PROCES van den heiligen januariws, te NAPELS. De Junta van Staat (zeker Gerechtshof te Napels) voert een volftrekt gezag, niet alleen over de menfchen, maar Ook over de Heiligen. Kort geleden heeft zy zich bezig gehouden met het proces van den heiligen januarius op tp maken. Tot recht verftand dezer zaak dient men vooraf te we. ten, dat, na de zegepralende intrede van het Rusch-Turksch. Engekch Christenleger , st. januarius befchuldigd wierd van Jacobinisme, omdat hy mirakelen gedaan had onder de regering der Franfche Ketters en der Napohtaanfche Republiek einen< De Cardinaal ruffo vernoegde zich toen met hem Vervallen te verklaren van den rang van Capitein-Generaal, waarmede hy door Koninglyk gezag bekleed was, gelyk ook van den tytel van Befchermer van Napels en den Staat, in deze laatfte hoedanigheid wierd hy opgevolgd door st. amtonius, onder wiens magtige befcherming men den troon weder opgericht en de ongelovige Napohtaanfche en Franfche Republie.' keinen uitgeroeid had. De Junta van Staat, willende thans den Jacobyn januarius in forma veroordelen , heeft gedacht zich vooraf te moeten verzekeren, of de vloeibaarwording vati het bloed plaats gehad had, in den tj^d der ongelovige Republiekeinen, op de gewoone wyze , dan wel of zy ook daartoe eenige kunstgreep gebruikt hadden. Ten dien einde begaf zich de vermaarde spezziali , een der Rechters van de Junta van Staat, naar de Kapel van den Heiligen, verzeld van Doctors, Chirurgyns en Chymisten. Hy ondtrvroeg eerst de Kapellaanen, of de Republiekeinen in de twee flesfen met bloed , of wel in bet hoofd van den-Heiligen iets gedaan hadden, dat de vloeibaarwording te weeg kon gebragt hebben. (Het is bekend, dat het mirakel niet gebeurt, of men moet met de Hes het hoofd naderen.) De Kapellaanen verklaarden onder eede , dat noch het een noch het ander aangeroerd geweest ware. De Rechter en de Geleerden deden vervolgens een ftreng onderzoek aan het hoofd en het bloed van den Heiligen, en vonden geen verandering hoegenaamd. Zy befloten , dat het wonderwerk , als gewoonlyk, gefchied was op eene bovennacuurlyke en mirakuleuze wyze. Uit deze klaare bewyzen bleek het, dat st. januarius zyn mirakel alleen heeft gedaan uit genegenheid voor de ongelovige Franfchen en Napolitaanen; en in gevolge van dien verklaarde de Junta van Staat st. januarius te zyn Jacobyn, fchuldig aan hoogverraad, vervallen van alle zyne waardigheden, en z\ne goederen verbeurd. Uit kracht dezer formeele fententie, hebben de Koninglyke Agenten zich meester gemaakt van zyn' ryken en aanzienlyken fchat, en dien aanftonds naar Sicilië gezonden. CMS-  5*1 geestig zeggen, enz, geestig zeggen van ganganelli, naderhand VAVS clemeks de XIV. (Ontleend uit Fie de voltaire , par T. J. D. V. ) TNe Baron van gleiken, na Italië reizende, trok over Fef • JLS ney Een bezoek by voltaire afleggende, vroeg hv r toordnd« 3t 7L r ^gSen hadt? Voltaire ^nl ' AfSjn ¥ % 1Jeillgheld is zo goed van my Medailles, , „ Aflaaten en zelfs zynen Zegen te fchenken; maar ik wilde „ bever, dat gancanelli my de Ooren toefchikte van deö ' ^n^Tlnqi"fiteUr" ~T De Baron ^ boodfchS woordlyk over; en vervolgens weder by voltaire komende, ,ogTntlS^ntW00rd V»5 den Paus: ZeS voltaire , dat „ 20 lang gaivganelli Paus is, de Opper-Inquifiteur noch „ ooren, noch oogen zal hebben!" intPu«teur noch wonderbaare leevensrekking en uitredding. (Ontleend uit warner's Second Walk through Wales in August and September 1798.) ' ^wee of drie jaaren geleden ftortte de kruin van een Myfl x in, Wales; zo fchielyk en onverwagt in, dat een Arbeider zich onm.ddelyk overdekt vondt door den hem omringenden grond. Op dat tydftip gelukkig ftaande onder het befthutzel van een rots , ontkwam hy het ongeluk eener on- Z?,Sp rP'etteringL m,af,' daar 'er ve^e dl»'zend tonnen aarde boven zyn hoofd lagen , hadt hy het al'erdroe- vig* vooruitzigt yan een zekeren en langzaamen dood het nerven van honger en dorst allerfchrikbaarendst TiïW»A\~r f0e" de i^ortinS Sleurde, hadt hy een half pond kaarsfen fa zyne hand; met deeze en het druDDeend water, t geen door de fpleeten van de rots zypelde , Zil^-^J^' e1 20 ,anK» tot dac zyne getrouw* medearbeiders,-die, met de grootfte zorgvuldigheid, welke hunner menschhevenheid eere aandoet, langzaam aan ne^en dagen en nagten bezig waren, eer zy hem, alles wegwerkende, bereikten, en verlosten uit die verfchriklyke aevange- floo^rjo'ndt. 7 ' met de akeHsfte v.°oruiE2iSte». 0P§e*  MENGEL WERK, TOT fraaije letteren, konsten EN WEETENschappen, betrekkelyk. verklaaring der zeden-wet van jooden EN christenen. Eerfte Proeve, De 11"et der Tien Woorden of de Wet der Zeden word, van Jooden en Christenen , voornaarnlyk gerekend onder die Zedenlyke wetten, welke God Jehovah weleer op Sinai , onder donderen en blikfemen , den [fraëlleren bekend maakte. Deeze Wet der Tien Geboden munt vooral uit onder alle de i: zettkgen , welke de Almagtige aan jakob heeft bekend gemaakt. Die wet wierd met meer plegtigheid afgekondigd, dan andere wetten zy wierd door Gods Vinger, dat is, door de Godlyke Almagt, in fteenen tafelen ingegraveerd, buiten allen twyfel, wyl zy tot een eeuwig getuigenis moest weezen voor de Kinderen Ifraëis, en dezelve betrekking had op het zedenlyk gedrag van jakobs nageilacht. L''', ','Z'm* Alhoewel ik de Tien Geboden eene Zedenlyke Wet noem, zoo wil ik echter hier mede niet te kennen geeven, dat deeze wet zich uitftrekte, gelyk de meesten willen, tot alle zedenlyke gedragingen, niet alleen uitmaar ook inwendige ; ik geloof, integendeel, dat die Wet voornaarnlyk, of liever geheel, (het tiende gebod misfehien uitgezonderd) zag op het uitwendige, even gelyk de meeste Wetten onder Ifraël. De, Ifraè'lle- ren waren immers, toen zy die Wet ontvingen , nog niet vatbaar voor eene plotslyke zedenlyke verbetering; hun (*) Misfehien, om dat jehovah toen een begin maakte, om van tyd tot tyd zynen wil aan Ifraël te doen kennen —— Misfehien ook, op dat deeze en Tolgende Wetten zoo veel te fterker indruk op hun hart zouden maaken. MENG. 1800. NO. 12. M 111  SQ6 VfiRKLAARING DER ZEDEN-WET hun uitwendig gedrag moest eerst verbeterd worden eer zy voor eene inwendige zedenlyke verbetering vatbaar waren. Of - zou de Alwyze, die altyd door middelen wei kt ter verbetering van bet hart, als zulks gevoeglyk kan gefchieden, hier van zyne gewoone wyze (Iaat het my zoo eens uitdrukken; van werken af geweeken zyn ? Zou Hy terftond een begin gemaakt hebben met het zedenlyk inwendige , daar het Volk van Jlrael nog zoo veel verandering ondergaan moest ten opzigte van het uitwendige, zoo wel in het burger- als zedenlyke? Moest Ifraël niet eerst te regt peb'ragt worden van die zonden, die hetzelve, door naarvoH'i^ van de ^Egyptenaars, aankleefde? b * Uit het geen ik tot hier toe gezegd heb, leide ik dit fceiiuit al: dat de misdaaden, die in de Wet der tien Woorden verboden worden, zeer in zwang gingen bv de /Lgvptenaars, en misfehien, of liever zeker, ook bv de Ilraehten , die dezelve van dat Volk, onder hetwelk zy zoo lang verkeerd hadden, hadden overgenomen ; pok worden m die Wet deugden geboden,"die toé, ichien by de Inwooners van ^Egypten verwaarloosd wierden. Tegen beiden moest Ifraël gewaarfchuwd worden. Misfehien maakt iemand hier deeze bedenking- Wv 2ien echter ook zaaken in die Wet verboden , waaraan zich de /Egyptenaars niet fchuldig maakten, ten muitten volgends het verhaal van fommige Schrvvers. De reden hiervan, dunkt my, is, onder verbetering, deeze: Wierden aan de Ifraëlleren veele misdaaden verboden , waaraan niet alleen zy, maar ook de ./Egyptenaaren fchuldig waren ; zy moesten echter niet denken , dat alle zeden van dat Volk niet waren naar te volgen: ö neen! bet goede mogten en moesten zv behouden. Andere Volken waren misfehien minder deugdzaam dan dc Inwooners van yEgypten; derzelver zondige gewoonten zou Ifraël misfehien liever of laat my bepaalder fpreeken, zou Ifraël zeker in volVndè tyden naarvolgen ; dit blykt zonneklaar uit de sefchie. denis van het Ifraëlitifche Volk. Of zou men niet mogen denken, dat ieder Gebod ziet op een misbru'k, by de ^Egyptenaaren in zwang ? want — waren de oude ^Egyptenaars wel zóó deugdzaam , als men ?er gewoonlyk over denkt ? Wie zegt ons iets van de alleroudlte zeden en gewoonten van dat Volk,  van jooden en christenen. 5O7 Volk, en wel met eenige zekerheid, dan alleen moses? Men ontmoet ten minften by de ongewyde Schryvers over de gewoonten en zeden der ^Egyptenaars een zeer groot verfchil ; de een pryst hen hemelhoog, en de ander weder verlaagt hen zeer fterk. Nog eens : Weeten wy wel zeker, hoe zy zich in en voor moses tyd gedroegen ? Kunnen de Egyptenaars zich niet veel verbeterd- en veranderd hebben , vooral na den uittogt van Ifraël ? of zouden zy alle de plaaten, die zy ondergaan hadden, even zoo fchielyk vergeeten hebben, als zy dezelve hadden ondervonden? Moest dit hen, ten minften de verftandigften , niet opmerkzaam maaken op de If'raëliten? Eh kon dit geene verandering in hun zedenlyk en godsdieriftig gedrag gemaakt hebben, ten minften eenigzints? Eindelyk — Is het wel zeer waarfchynlyk, dat, dewyl Ifraël met geen ander Volk verkeerd had , en aan even dezelfde gewoonten verilaafd was , God hun Wetten zou gegeeven hebben , aangaande zaaken, die zy nog niet kenden, en wel terftond by de Wetgeeving op Horeb? Wanneer de Wet der Tien Woorden alleen of voornaarnlyk op Egyptifche gebruiken ziet , hoe veel te meer moest zy dan Ifraè'l betreffen ! ——■ Uit dit alles leide ik dan dit befluit af: de Wet, welke wy exod. XX. en deut. V. aantreffen, ziet op /Egyptifche zeden en gewoonten; zy regelde alleen het uitwendig gedrag der Ifraëhten. Echter ftaa ik zeer gaarne toe, dat men uit dezelve zeer veele zoo genoemde geest lyke of inwendige zedenlesfen kan en mag^afieiden; de vraag is nogthands hier niet: wat zy kunnen, maar wat zy moe ten betekenen. Laat my nu ieder gebod, op deezen gelegden grond, afzonderlyk over weegen. I. In het eerfte gebod, wil God tehovah, die Ifraël uit iEgyptenland , waar het reeds lang onder de hardfte llaaverny gezucht had , door eene magtige hand had uitgeleid, aan dat Volk herinneren, dat zy geene andere Goden, dan alleen den jehovah, mogten verëeren. — Volgends het Hebreeuwsch zou men kunnen vertaaien: Gy zult, gy moet geenen anderen God nevens my hebben. Eigenlyk: Geen andere — geen vreemde — geen Mm a «fr»  503 VERKLAAIUNfl DER ZE OEN-WET uitlandfche God zy u nevens my ! of — Hebt geenen cin- • deren God tn myne tegenwoordigheid. ik vertaal I O'VIN arthit in het enkeltal, omdat het betrekking • ïnfi °P *?r voo/£aa"d. werkwoord nW, het geen een I enkelvoud (fingularis) is Men moet hier ook niet vertaaien in den toekomenden tyd (futurum) Gy zult, , maar m de gebiedende wyze (modus imperativus) hebt]' want de toekomende tyd (futurum) word altyd in het Hebreeuwsch gebruikt.in een verbod, en nimmer de gebiedende wyze (tmperativus modus) (*) ; ook betekent het woord nvi., wanneer het met een b, zynde een teken van den derden naamval (dativus), gelyk in HrJebod ,p,aats heeft Ök lees hier ~b m* ah), <*eConftrueerd word, nhyd hebben (f). 1 - *7J' b niet nndn-gHe,i0,d zkt^ Wetgeever, myns bedunkens, e 1 'yVP de gewoonten der Egyptenaaren, óLflV flo°gften.God osiius, wien zy onder de gefelLIT ee^n vltten ,Suer vereerden/en buiten twykennï H°arirlZ0n' ¥. fchoonfte der ^ beHe'lldllcht,en veerb4edigden; zy hadden echter, 5 w k0°iften ?od> 00k eene tallooze menigte andere Goden van minderen rang. — Het is wei niet beweezen , dat de Egyptenaaren alreeds ten tyde van moses eenen witten Stier, vereerden, fchoon veelen ^u" ^,lien be,wyzen' dat aa'r°n voor de Ifraëteft Horfb ^een gulden kalfgoot; want het Volk van Ifraël noemde hetzelve zyne Goden , die het uit zvne flaaverny hadden uitgeleid, en aüron beiteLpèïde het met den naam tehovah ; derhalven konde het Volk onmoog yk 'er den Egyptifchen osiris onder verftaan • het wist, dat hun God, en niet de Egyptifche hen gered had. Schoon ik nog niet zekefVweet, of de Egyptenaaren alreeds ten tyde van moses de Zon onder de gedaante van eenen Stier aanbaden, zoo is het echter by my zeker dat zy de Zon als den Hoogften God , en de Maan benevens eenige Starren als ^e"i«Grdheden' ^"geëerbiedigd hebben; dit w s deoudfte foort van afgodery; derhalven komt het my waar- 6 339 V'de C1' N" G' SCHR0EDERI Btbr, pag. 53 (tj SCHROEDXR 1. 1. pag. 332,  van jooden en christenen. 509 -waarfchynlyk voor, dat moses hierop zinfpeelt. Ifraël moest niet, gelyk de Egyptenaars, voor andere Goden, behalven den jehovah, nederknielen. _ Vertaalt men hier in het enkelvoud Goa, en met Goden, dan klemt dit gebod nog lteiker, even a's of 'er ftond : niet een enkel Wezen, zelfs niet ééne Godheid. Dit is nog duidelyker uit het tweede gebod, waarin dit laatfte nog nader word ontwikkeld. II. Had God in het eerfte gebod verboden, zelfs met ééne enkele Godheid in zyne tegenwoordigheid te hebben; in dit tweede gebod word verboden, ook geene beeldtenisfen, geene afbeeldingen te maaken van Zon, Maan en Starren ; van Menfchen , Dieren of Planten; van Visfchen of eenig Schepfel in de Zee of de Rivieren , om dezelve te aanbidden of te verëeren. De Bewooners van Egypten hadden zeer veele Go» den, en wel onder allerlei afbeeldfels; deeze vereerden zy nevens hunnen hoogften God. -—— Zouden zy toen ook reeds de Zon afgebeeld hebben ? of is het niet waarfchynlyker, dat zy , daar zy daaglyks aan eenen helderen hemel (Egypten heeft meest altyd eene heldere lucht) de Zon langs haaren loopbaan, in al haaren luister, zagen voordgaan, een beeld van dezelve maakten, maar dat zy dit eerst m volgende tyden verricht hebben? Ifraël mogt dit niet doen, en derhalven niet alleen den jehovah niet afbeelden, maar ook geene andere zaaken , welke zy ook weezen mogten. Da reden voegt Ifracls Wetgeever 'er by, als Hy zich noemt een yverig, een jaloersch God, bezoekende (eigenlyk ziende) de misja„«a /'Wipr Af. nfanderifi der Vaderen in de Kinderen, 111 het derde en vierde Lid der geenen, die hem haateden, dat is: die hem niet lief hadden, omdat zy andere Goden vereerden. Het woord xy& betekent eigen- lyk • niet liefhebben , verzuimen, minder achten. ■ 3Ér ftaat dan tot hiertoe in dit gebod: „ Beeldt op gee, nerlei wyze eenig Schepfel af, om hetzelve te ver- eeren , omdat ('D) ik een jaloersch God ben aan' gaande den dienst, de vereering, die My alléén toe' komt. Ik zie zelfs nog, als 't ware , in het derde en vierde lid uwer kinderen de misdaad (afgodery) Mm 3 « der  510 verklaartng der zeden-wet. „ der voorouderen, als uwe nakomelingen my verzui-i' „ men, minder achten dan andere zoo genoemde God-li „ heden." God wil dan zeggen : dat, als kinde-'J ren hunner ouderen afgodendienst volgden, Hy noge'i zelfs in het derde en vierde lid de afgodery der vade-' olie oplosbaar, en zich wederom door koude affcher- '■ dende. ■ Zommigen hielden bet voor een zout Neuman, mever en bucholtz verklaarden het voor ' Campher, offchoon het ook eigenfchappen bezat, met den aart der Campher niet overeenkomende. Gaubius vond het in een glaasje met oude ol. aurant. curasfa- vic, en hield het voor een natuurlyk zout. Men heeft deeze ftoffe gevonden in ol. Fceuicul. — Petrofe lin. — Sasfafras, Cafcarilla; in deeze hield men het voor een krystallyne ftoffe; - mol. Cinnamom. — Plor. Cas-/ia, — Aurant. - Macis, — Major ana: in deeze hield men het voor een zout; - in ol. Lavendul _ Rosnmarini, - Menth. Piperit. - PulfatilU, voor eêne waare Campher. Omtrent deeze afgefcheidene ftoffe of dit Samenftremzel , vindt ,men eenige Waarneemineen van marcqueron in de Annul. de Chym. T. XX p i%i .Vóór eeniêe dagen las ik in het Journ. der Ph'armacte van tromsdorf, 1800. B. VUL St. 1. f 22c eene , voor den Scheikundigen allergewigtigfte, Waar-' neeming van den Heer proust, welke de aanweezenheid der Campher in zommige deezer Oliën buiten allen twyffel fielt. Zie hier een zaakelyk uittrekzel. Zif^ï ver^fcheen 'er in j^ovw een Werkje, onder den 1 itel : Refuhado de las experiencias hechas fopra el Alcanfor de Murcia. Cen licentia , en Segovia por • Bon Antonio Efpinofa. De Sehryver hiervan is de Heer proust, een Franfche Scheikundige. De Heer proust had waargenomen, dat 'er zich, in , ic".'?e.t Lavendel-olie gevulde vies , verfcheidene krvifalhfatien, uit op elkander zittende oiïoëdren, boomswyze hadden famengehoopt; zelfs vond men buiten aan de v,es, waarlangs een gedeelte olie gevloeid was, een ïtreek eener ftoffe zo wit als fneeuw. Dit bragt hem op de ontdekking der Campher. Hy vermoedde dat ze ook gevonden wierde in andere Lipvormise planten welke overvloedig in Murcia groeijen , en waarvan men de weezenlyke olie bereidt. Zyne proefneemingen toonden hem,. dat de uitdamping in de vrye lucht voldoende was ora de Campher uk deeze oliën af te fchei- den,  in de ^etherische ouen. 515 den, bv eene temperatuur van 6 a 10 gr. volgens Reatj- mur» C47-56 fahr.) HY Zette. °Pjen ft,üe plaats p vrceleine fchaaltjes met Kosmarcin-, Majoraan-, Salie- en LavendeMie in de opene lucht. Uit de Rosmarein-oWz verkreeg hy ?\, uit de *Wtf*«-olie uit die van Salie J, uit die van Lavendel \ Campher. Uit de Lavendel-o\k fcheidde zich de Campher reeds af na 24 uuren, als kleine op elkander liggende blaadjes ; de aankleevende olie fcheidde zich van de Carnpher af, in een tregter , by de temperatuur van ie ar Bv een fpoediger uitdamping fcheidt ze zich in ia'uuren af. In een heet jaargetyde neemt de olie by de deftillatie zo veel tot zich, dat zy zich hy de verkoeling af fcheidt. Een Apothekar uit Madna verzekerde den Heer arezula, dat men reeds zedert langen tyd de Campher uit de vlugge oliën van Murcia affcheidde , en dat men de halve Kilogramma voor ic Decimen verkoft ; genoegzaam 17 oneen voor n tot i" gr De olie van Salie laat de Cam¬ pher lanszaamer vallen ; de Majoraan- en Rosmaremolie nog traager. De tusfehen vloeipapier gezuiverde olie was droog, wit, glanzig als fneeuw. Als men Lavendel-olie in een vLk waterbad , by eene warmte iets minder dan van kookend water, overhaalt tot men \ verkreegen heeft , en na de verkoeling de overige 4 'er uitgiet, dan kryftalleert de Campher ; men drukt 'er, door een hairen zeef, de one uit Men behandelt de overgeblevene olie op dezelfde wyze; de kookende hitte en de verdere dan tot 1 voortgezette oveihaaling doen de Campher in de helm fublimceren: op deeze wyze geeft_ de olie de helft van haar gewigt aan Campher. Drie bewenun«en zvn voldoende om alle Campher uit Lavendelolie af te fcheiden. Doch men verkrygt, in plaats van een vierde, altoos een vyfdc. De overgeblecvere olie heeft nog 7\ in zich. De Heer proust gelooft, dat, zo men in 't groot werkte, men, in p aats van \\ daarin voorhanden zynde Campher , \\ verkrygen zoude. , , _ ... Bv de zuivering der Campher door fublimatie, garn 24 deelen van dit produiï 11 deelen zeer witte en zuivere vaste Campher. Het bydoen van Kalk maakt de fublimatie gemakkelyker , en geeft \\ zuivere Campaer: uitgeloogde asch doet denzelfden dierst.  5IÖ OVER DE CAMPHER IN DE OI,IEN. Beide deeze byvoegzels moeten zeer droog zvn *V„ ffSï JE* 'laf 7?^ - - 'zoTï| vuÜ? ter ^^^^^^^^^ mee? gelooft : en dit is ook het eenfge mSdel om df Pim pher d.gt en doorfchynend te maaken m?a£is dit het geheim der Hollandfche Rafinadeur ^b" ST^SSS^ bIyft * ^es 5 ^«öïi ten alles , het gewin nog op 6o tot 63 per Cent £ Campher der olie van ^ geeft ia tot ' « Cent; de Maj.raan-olis 10 tot 11 en\ » 3 pCr olie 4 tot 5. 101 en de Rosmaretn- De proef neeming met Campher uit Murcia Pn de gewoone Campher , verlooreÊ be de , met SaToe^r zuur behandeld, 25 op 100 deelen. aaipeter- . Niets verwondert my meer, dan dat ik tot nor trm an geene der Duitfche Journaalen, van deeze fo SL* wigtige bewerking iets heb geleezen ge Ik heb twee oneen Lavendel-olie in een etewn fchaaltje laaten uitdampen , maar geene teekeS vS Campher gez.en; 'er bleef { taaije TerpemvSLdS ftoffe terug: hieruit bleek, dat deeze oliePvwvaö is dit ook de rede , waarom in het heete C imS van Murcm zo veel Campher in de planten1 gevoS wordt. Ik bezit nog een ftuk Campher-hou? uft S ftalhfeerd is: deeze is de zuiverfte Campher dfêlm EEN-  middel tegen ongedierte op de hoofden. 517 eenvoudig doch zeker middel tot verdryving van het ongedierte op de hoofden der kinderen» Door .... Apotheker te .... in Zeeland. Ora de hoofden der kinderen van ongedierte te zuiveren , maakt men doorgaans gebruik van Witte PraeCipitaat, Roode Prsecipitaat, of van Staver-zaad, of Sebadille ^ zaad, getrokken op Genever of Brandewyn. Het eerde is wel minder fcherp en vergiftig dan de Roode Prfficipitaat, en kan dus veiliger in het hoofdhair geftrooid worden , doch wordt doorgaans te zwak bevonden. Het tweede middel is wel veel fterker, doch terTens een knaagend vergift, 't geen de hoofden openby.t en jeukte verwekt , waardoor de kinderen, tot krabben genoodzaakt, hetzelve ligt op hunne boterhammen of in andere fpyzen kunnen laaten vallen, 't welk veelerhande gevaarlyke toevallen kan veroorzaaken. Het aftrekzei van Staver-zaad, of van Sebadille-zaad, mislukt ook dikwyls, doordien het niet genoegzaam afgetrokken, of te veel geestnk vogt, in evenredigheid van het zaad, genomen wordt. Hierom is het my voorgekomen, dat de gediftilleerde Oliën tot dit oogmerk beter gefchikt zouden zyn , en vooral de Anysolie , zo door haaren fterken reuk , als omdat zy de; minst kostbaare is. Ook heb ik ondervonden, dat dezelve beter aan 't oogmerk voldoet, dan de gemelde eevaarlyker middelen. Om dezelve met goed gevolg te gebruiken, moet men het hoofd des avonds daarmede befmeeren, en met eene flaapmuts dekken, die met een lint of kousfeband wel wordt vastgemaakt; waarna men, op den volgenden morgen, het hoofd wel moet kammen, en met warm Zeepzop afwasfchen. Op deeze wyze wordt men fpoedig, en zonder eenig ongemak , van dit onaangenaam gezelfchap verlost. VER-  5Io> vergelykende tafel vérgelykende tafel, tusschen de kinderpokken en de koepokken. benevens eenige waarneeminoen. Door Doctor thornton. Kinderpokken. Koepokken. ip. De puistjes der Kinderpok- i°. De puistjes der Koepokken bevatten eene diklie Hof- ken bevatten eene dunne ftoffe, die bet ftaal der Lancet- fe, door welke het ftaal der ten niet fterk aangrypt. Lancetten zeer fterk wordt aangegreepen. 2°. De Kinderpokjes wer- 2". De Koepokjes werken ken doorgaans zeer fterk op doorgaans in 't geheel nitt op de lichaamsgeflellen der Ly- de geitellen der Lyrters, die ders, die door dezelve wor- door dezelve worden aanbeden aangedaan, en veroorzia- daan, of ren minften zo weiken dus dikwyls eene zeer ge- nig , dat het niet onder' het gronde bekommering voor een bereik onzer zintuigen valt. flegten uitflag. 3°. De Kinderpokjes be- 3". De Koepokjes zyn al- flaan doorgaans in puisten leen opgevuld met eene zeer vol van een kwaadnartige etter, goedaartige ftoffe, die in 't geheel geen kwaad kan doen. 40. In de Kinderpokjes, die 4». Niets van dit alles is van eene kwaade zamenvloei- toepa=felyk op de Koepokjes; jende zoort zyn, wordt het in dezelve heeft geere etteraangezicht ontzierd door nra- koorts plaats, de f.yders iooden en pokputten. Het ge- pen geen gevaar van de blindzicht wordt door gevaarlyke heid, of van de mismaaktheid toevallen bedreigd. De Lyder des aangezichts. heeft groote fmerten uit te ftaan; en zo hy al niet door de etterkoorts omkomt, blyft Jiy dikwyls voor zyn geheel leven blind, of ten minften mismaakt. 5°. De ftank der Kinder- 5°. De Koepokjes ver-' pokjes is zeer onaangenaam. fpreiden geen ftank hoegenaamd. ; 6». De Kinderpokkeu zyn 6°. De Koepokken bezit- aecr befmettelyk, ten geenerlei befmettend vermogen. Waar-  TUSSCHEN DE KINDER- EN KOEPOKKEN. Waarneemingen. Het onderfcheid van kwaadaaitigheid en hevigheid, tusfehen de Kinderpokken en de Koepokken , is zo groot, dat geen redelyk wezen een oogenblik over de verkieslykheid der laatstgenoemde in twyffel kan ftaan. Zy, die de Koepokken gehad hebben, kunnen ten vollen verzekerd zyn, dat zy de Kinderpokken nooit zullen krygen; een groot aantal Proeven heeft my hiervan zjdanig'overtuigd, dat ik 'er my gerust voor tot borge durf ftellen. By herhaaling heb ik een aantal kinderen , die de Koepokken' gehad hadden , met de ftoffe der Kinderpokken ingeënt, en ze ook doen fpeelen en flaapen met kinderen, die door zamenvloeijende pokjes waren aangetast. Ik heb hun de pokjes een voor een doen aanraaken, zonder dat zy 'er ooit door befmet zyn geworden. Desgelyks is het my door herhaalde Proeven gebleeken , dat de Koepokjes niet bel'mettelyk zyn. Ik heb zoogende kinderen met de Koepokken ingeënt aan de borst der moeders, die nooit Kinderpokjes of Koepokjes gehad hadden, met dat gevolg , dat de kinderen de Koepokjes bekwamen, zonder dat de moeders daarvan eenige aandoening gehad hebben. Om my des te meer van de bel'metteloosheid der Koepokjes te overtuigen, heb ik , in verlcheidéne huisgezinnen, de kinderen, het een na het ander, met eene aanmerkelyke tusfehenruimte van tyd, met de Koepokj s ingeënt, zonder dat myne of der ouderen verwagting hierin ooit is te leur gefteld geworden. Het goed gevolg heeft dus in deezen fteeds de verwagting overtroffen, door de byzonder gunftige hoedanigheid van deeze geneeswyze. De Koepokken kunnen dus met recht befchouwd worden , als maakende een gedenkwaardig tydperk in de Jaarboeken der Geneeskunde, en zullen de nagedagtenis van Doétor jenner vereeuwigen, die het geluk heeft gehad, deeze fchoone en heilzaame uitvinding te doen, en derzelver weldaaden uit te breiden. AAN-  520 aanmerkingen over de schriften aanmerkingen over' de schriften van lord shaftesbüry. Aan de Schryvers der Algemeene Vader land fche ■ Letteroefeningen. Medeburgers! „ Tn gevolge uwer beufche uitnoodiging op nivn aan„ I bod, ter gelegenheid dat ik UI. eenige Leevensbe„ ngten van den Graave van shaftesbüry toefebikte, „ draal ik met met het beloofde UI. ter hand te ftel„ len. De Leezers van UI. Maandwerk, deeze Aanmer„ kingen leezende , gelieven mynen Brief, ten geleide „ der opgemelde Leevensberigten UI. toegezonden en „ door UI. geplaatst (*), na te liaan of zich te herin„ neren. Ik blyf, enz. # Van Lord shaftesbüry, als Sehryver aangemerkt, zyn, naar t oordeel van den geleerden, welwikkenden en braaven Dr. kippis ,. de wydst uiteenloopende oordeelvellingen in 't hcht gekomen; hy is, in die betrekking, zo zeer toegejuicht en zo zeer veroordeeld, dat het noodzaaklyk is , zal men den Man eenigzins od zyne weezenlyke waarde fchatten , ons met die Schriften wat nader bekend te maaken. Het eerfte Stuk , 't geen in 's Lords CharaSteriflics voorkomt, is zyn Letter concerning Enthuftasm - Brief over de Geestdryvery Het oogmerk , waarmede de Sehryver deezen Bnef in t licht gaf, was lofwaardig, als meenet om de Vervolging, aan de zogenaamde Frahl fche Propheeten en dier Aanhangeren ten dien dage gedreigd, te voorkomen; en men zal heden niet lochenen, dat het beter ware hun met veragting dan met ftrengheid te behandelen. - Wat de Verhandeling, briefswyze ingengt, zelve betreft, komt het ons voor, dat dezelve tot geene hooge maate van loffpraake geregtigd is. Niemand kan ontkennen, dat er over 't algemeen eene leevendigheid in heerscht, en dat 'er op veele plaatzen geestigheid (*) Zie hier boven, bl. 341. 10  van lord shaftesbüry. 5** in doorftraalt; maar, over het geheel genomen, is het een weinig samenhangend opftel , waarin het geenzins ontbreekt aan plaatzen, op welke vry veel zou vallen aan te merken. Men treft 'er weinig naauwkeungheids jn aan, en draagt het luttel wysgeerige bedenkingen, de Geestdryvery betreffende, by. Dan, des niettegenltaande, verwekte die Brief, by het eerst in 't licht komen., zo in Engeland, als daar buiten, met weinig °P"sTordfch3ps volgende Verhandeling is getyreld, Senfus Communis, an Esfay on the fretdom of wit andhumour —■ of Proeve over de Vryheid .van Vernuft en (Geestigheid. •Dit ftuk heeft eene grootere uitgebreidheid dan het voorgaande , doch is bykans van 'denzelfden ftempel. De edele Sehryver is verre van zeer onderfcheiden te weezen in het voordellen zyner denkbeelden. Van eenige zyner gevoelens, in deeze Verhandeling beweerd, hadt hy wenken gegeeven in zynen Brieve over de Geestdryvery; dan, dit Vertoog fchryvende, treedt hy in eene breedfpraakiger verdeediging van de toepasfing der Spotterny op onderwerpen van eenen befpiegelenden aart, en onder deeze op Godsdienftige begrippen Voorftanders van zyne Lordfchap hebben beweerd, dat men dikwyls onregtmaatige voordragten gemaakt heeft van de ftellingen, door deezen Sehryver op dit ftuk ten dien aanziene medegedeeld. Dit erkennen wy volkomen met de waarheid overeenkomftig en juist te weezen; maar teffens kan niet gelochend worden, dat Lord shaftesbüry, door zyne onnaauwkeunge en onbehoedzaame fchryfwyze, zich bloot gegeeven heeft voor aanmerkingen en berispingen van gemelden aart. — Veelen hebben hunnen verregaanden afkeer betuigd van 's Schryvers denkbeelden over het bezigen van Vernuft en Geestigheid. Zyn Lordfchaps begrippen- ten deezen opzigte bloot te leggen en te wederfpreeken , is de inhoud der eerfte Proeve van Dr. brown over de CharaBerifiics. Die Doftor beweert, met veel npeiw hartigheids , dat het Belachlyke eene foort van Welfpreekenheid is; dat Rede alleen de Ontdekfter is van valschheid en de toetsfteen van waarheid; dat het Belachlyke nooit eisch kan maaken op die hoedanigheid ; dat dit een der vermogendfte werktuigen is,waardoor men dwaalinf kan beweeren en voortplanten; en dat de eisenlyke':,voorwerpen van het Belachlyke zyn, dwaasheid meng. 1800. no. is. N n in  522 aanmerkingen over de schriften in gedrag , en bovenal gemaaktheid in 't zelve. —«t Geen Dr. brown beweerde, werd niet zonder weder-. fpraake toegeitemd. Verfcheide Schryvers traden terr verdeedigmg van Lord shaftesbuuy te voorfchvn Mr. charles buekley , een verftandig en geleerd i Leeraar onder de Dis/enters, gaf eene Verhandeling in i t hcnt, tot verdeediging van 't geen Lord shaftes* • BuuY_over het Belachlyke gefchreeven hadt. In een Werkje , toegeëigend aan wylen Mr. ramsay , den I Schilder, poogde de Sehryver te toonen, dat het Belachlyke van tweeërleyen aart is, en zo wel op Gevoe ens als op Zeden mag toegepast worden. Dc- gewoone voorwerpen, in de daad, van het Belachlyke zyn zekere onvoeglykheden en byzonderheden in iemands Character en Gedrag; en in 't algemeen te beweeren , dat het een toetsfteen van waarheid onleevere, is eene valfche (telling aanvoeren. Rede is ongetwyfeld de waare en eigenlyke toetsfteen , welken men hebbe te gebruiken, om waar van valsch te onderfchek den. Dan, des niettegen(taande, mag men het Belacht lyke, in zommige gevallen , regtmaatig op begrippen toepasten. 'Er zyn (tellingen , zo dooffteekend ongerymd , dat het niet gemaklyk valle zich te wederhou, den om uezelve in een belachlyk en befpotlyk licht te ftellen, en misfehien is het zomtyds de beste weg om dezelve m dat licht te brengen. Dat eenige Leerbegrippen der Room fche Kerke deeze wyze van toetzen ruet kunnen doorftaan, is meer dan ééns gebleeken en bovenal ftraalt zulks door in tillotson's Regelmaat des Geloof. Wy kunnen, nogthans, niet nalaaten te erkennen, dat het Belachlyke, toegepast op ernftige en gewigtige onderwerpen, een gevaarlyk wapentuig iss dat men het met de uiterfte zorgvuldigheid hebbe aan te wenden, en dat men het dikwyls op eene zeer onvceglyke wyze bezigde. Lord shaftesbüry treedt in zyne Soliloqm, or Ad. vice to an^uthor , (Alleenfpr aak, of R?aad aan een Sehryver) in zyn Letterkundig character te voorfchvn • in dit Stuk komen niet veele zaaken voor, die aan veel beïispings blootftaan. Dr. brown fpreekt van die Ver handeling op een toon van de hoogfte goedkeuring : Dr. kippis oordeelt egter, dat die loffpFaake op eln hooger toon geftemd is , dan ftrenge waarheid en regtmaaugheid toelaaten ; en dat hy, by eene herleezing in  VAN LORD SHAFTESBÜRY* $ï$ fti meer gevorderde jaaren, die bewondering niet voelde, welke hem in jeugdiger leeftyd onder het leezen verrukte: hem kwam 'er by de herleezmg te veel onbepaalds in voor, om niet te zeggen te veel beuzelagtiss Hy erkent, egter , dat 'er overvloed van uitmuntende ftoffe in voorkomt, cn dat hetgeen de edele Schrvver aanvoert tot aanpryzing van zelfs-onderzoek, en tot verdeediging van de Cntieken en het maaken Van Critiekes , aller gezette overweeging verdient. Het tweede Deel van de Charaüerijtics opent zich met the Inquiry conceming Viriue ; — een Onderzoek wegens de Deugd. . Tot het vervaardigen van dit Onderzoek hadt de Sehryver de toebereidzels gemaakt door veeia begrippen in de voorgaande Verhandelingen. Over het "eheel genomen is dit een welbewrogt Stuk ■, keurIvk gefchreeven, behelzende eene uitmuntende ten toon fpreiding van den aart, de (trekking en de uitwerkzelen van deugdzaame en goeddaadige gefchikt- en werkzaamheden. Hier, indien ergens,. moet men toeftem* men dat Lord shaftesbüry zich in 't voordeeligst licht'vertoont. Wy willen, dit zeggende, niet beweeren dat het Werk volkomen is, en in geenerlei opzi2té aan berisping onderhevig. Schoon men het zints de eerfte uitgave hoogst bewonderde* en het langen tydmet goedkeuring geleezen werd, gaf het egter reeds vroeg voet tot verfcheide aanmerkingen. In het Onderzoek wegens de Deugd vertoonde zich Lord shaftesbüry in de gedaante van een ftreng Re* denkuhftige, en fpreekende op den trant eens Leeraars. Maar m de Moralists, a Philofophical Rhapfody, neemt hv een hooger vlugt, en verfchynt in een nieuw Character Hiér giet hy zyne gedagten in den vorm eener Zamenfpraak, en is een navolger der Ouden, en byzonder van plato, in den ftoutften dichterlyken trant van dien Wvsgeer. Wat 'er ook moge te zeggen vallen op eenige byzonderheden in deeze Moralisten, of dit Wysgeerig Mengelmoes, en bovenal op den hoogen toon , waartoe de Sehryver zich dikwyls laat wegrukken, is dit ftuk* over 't geheel genomen , van groote en uitfteekende verdienften. Dr. brown heeft gezegd, dat Lord shaftesbüry den Godsdienst, welke ook* heeft zoeken befpoüyk te maaken. Doch Mr. btjlkley, hief boven vermeld, heeft, in tegendeel, beweerd, dat did Helling zo verre van de waarheid afwvkt, dat de ge-  524 aanmerkingen over de schriften heele Verhandeling, waarover wy thans fpreeken , ge-,J fchreeven is tpr verdeediging van go» en van de God- j lyke Voorzienigheid , en dat de zaak van het zuivere, ,1 egte en volkomene Theismus daarin beweerd wordt, met tl zulk een fterkte van oordeel , met zulk een kragt van i| redeneertrant, met zuik een vermeesterende welfpreeken- \ heid, en met zulk een verheeven gevoel van Godsdien- -I ftigheid, als niet anders dan de hoogfte aanpryzing ver- | dienen van allen, die belang ftellen in dat allerhoogst I en allergewigtigst onderwerp. Ten opzigte der' wyze van opftel, in de Moralists gevolgd, rangfchikt de tegenwoordige Bisfchop hurd hetzelve onder de beste vsn die foort in de Engelfche Taal voorhanden. „ Daar zyn," fchryft die'Bisfchop, „ in het Engelsch „ drie Zamenfpraaken, en llegts drie, die gefchikt zyn om „ ten deezen opzigte melding te verdienen; alle zyn ze „ op haare wyze overheerlyk opgefteld , gelyk zulks „ erkend moet worden door de befchaafdfte en beste „ onzer Schryveren. De Zamenfpraaken , die ik be„ doel , zyn de Moralists van Lord shaftesbüry, £ Mr. addison's Treatife of Meidals, en de Minute „ Philofopher van Bisfchop berkeley." Wegens het derde Deel van de Characleriflics valt weinig byzonders te vermelden. 't Zelve voert ten Tytel: Mifcellaneous RefleStions on the preceding Treati- fes, and other critical fuhje&s. Mcngelgedagten over de voorgaande Verhandelingen, en andere critifche onderwerpen. Het is eene foort van verdeediging en verklaaring van het voorgaande. Dit Boekdeel vloeit over van fcherts, en behelst een aantal vernuftige aanmerkingen; dan wy kunnen het niet befchouwen met een oog, 't welk hetzelve tot eene hooge maate van toejuiching geregtigt. Over 't geheel is het gefchreeven op eenen losfen trant, en komen 'er verfcheide plaatzen in voor, op welke met regt aanmerkingen vallen , inzonderheid ten opzigte van den Geopenbaarden Godsdienst. Lord shaftesbury's Voorftanders en Verdeedigers hebben zich veel moeite gegeeven, om bet verband aan te wyzen, 't geen 'er beftaat tusfehen 's Schryvers onderfcheide Werken. Dat 'er een zeker verband plaats hebbe tusfehen de Verhandelingen van onzen Lord, en dat hy zodanig een verband bedoelde, kan niet gelochend worden ; maar of dit verband zo naauwkeurig en zo fluitend zy, als de Opftellers van the General Diötiona- ry  van lord shaftesbüry. 5^5 ry 't zelve hebben voorgedraagen, mag met reden in twyfel getrokken worden. Misfehien zouden de Brief over de Geestdryvery en de Prove over Geestigheid ■en Vernuft 'er van afgefcheiden kunnen worden , zón.1 der eenig nadeel ten opzigte van .het hoogst fchathaare S gedeelte zyns oogmerk s ; even 't zelfde mag gezegd ( worden van de Mengelgedagten. De Raad aan eenen Sehryver mag men aanmerken als eenigermaate eene inleiding tot het Onderzoek wegens de Deugd, en tusfehen dit laatfte en 's Mans Moralists is een weezenlyk en in 't oog loopend verband. Op dit verband doelt hy biykbaar, en wordt ten vollen aangeweezen in 't laatfte der gemelde Werken des Schryvers. — The Hiftorical Draught or Tabulative of the Judgement of Hercules, en the Let- ter conceming the Art or Science of Defign De His« iorifche Afbeelding of Tafereel van het Oordeel van Hercules, en de Brief over'de Tekenkunde, zyn twee by komende Stukjes, aan de Characleriflics toegevoegd, zints de Uitgave van den Jaare 1713. Ten opzigte van die Stukjes is het genoegzaam, op te merken, dat zy blyk opleeveren van 's edelen Schryvers liefde voor de fraaije Kunften, en de maate van fmaak, welke hy in dezelve veikreegen hadt. Over het geheel van Lord shaftesbury's Character als Sehryver is 'er veel tot zynen lof en ook veel tot zynen blaam gezegd. Mr. bulkley, Lord monboddo , en anderen , hebben met de grootfte aanpryzing van hem gefproken. Veele der Schryveren , die zich onderfcheiden en bekend gemaakt hebben door hunne tegenkanting tegen veele der gevoelens, hier en daar in de Characleriflics voorkomende , hebben , egter geen geringe Loffpraake gemengd onder hunne berispingen. Onder deezen mag men Mr. balguy, Dr. brown en Dr. lel and tellen. De gevoelens van laatstgemelden Sehryver mogen wy aanpryzen, als een Man, die een volkomen tegengift ter hand ftelt, ten opzigte van alles , wat , den Godsdienst betreffende, wederfpreekenswnardig is in de Schriften van zyre Lordfchap. Met groote ftuk , waarin Lord shaftesbüry zich haatlyk gemaakt heeft by de Voorftanders van den Godsdienst, beftaat daarin, dat hy, in zyne Characterifiics, eene menigte van wenken geeft, die een ongunftig aanzien hebben voor de zaak der Openbaaring. Het j>f n 3 heeft  gftö AANMERKINGEN OVER DE SCHRIFTEN heeft egter niet ontbrooken aan veelen onder zyne b&s wonderaaren en hoogfchatteren, die denken, dat hy ae* heel ten onregte op de rolle der Dei/lifctie >chry veren; aangetekend wordt. Ter onderfteuning van het gevoe-v' len, dat zyne Lordfchap in den C/iristlyken Godsdienst^ geloofd hebbe, mag men aanvoeren eene Voorredjn,, door hem gefchreeven, voor wichcot's Sermons, ené zyne Brieven aan een Student op de Univerfiteit ; in| welke beide Hukken hy zich van eene taal bedient, dies' fchynt aan te dui ien, dat hy vveezenlyk een Christen! was. Ten opzigte van de gemelde Brieven mogen wy/, 'er deeze aanmerking by voegen , dat ze gefchreeven zyni inde Jaaren 1707; en 1709, niet veele jaaren vóór j s Mans overlyden. De ongunihge aanmerkingen , door den Graaf van I shaftesbüry gemaakt ten aanziene der Heiige Schrif-J ten, zyn menigmaal opgehaald en ten vollen wederlegd.I Dat een Man van zyn uitlteekend character , en wiens I beginzels, m zo veelerlei opzigten, zo gun (tig waren I voor Godsvrugt en Deugd, zich eenigermaate vyandig i gedraagen hebbe ten opzigte van de Openbaard, heeft f HofFe van bejammering opgeleverd voor veele zyner 1 Bewonderaaren, en moet het, in de daad , doen by al- [ len , die 's Mans bekwaamheden en character op den l |uisten prys fchatten. I De Styl van Lord shaftesbury's opftellen heeft aanleiding gegeeven tot verfchillende en recht tegen elkander ftrydende oordeelvellingen. Geduurende eenen geruimen tyd werd hy geoordeeld een onzer befcha?fdfte en fraaifte Schryvers te weezen. Dr. knox gaf nog onlangs getuigenis ten zynen voordeele. Daarentegen merkt Lord oxforo (beter bekend als Mr ho- ' race walpolej op, dat de Schriften van Lord shaftesbüry meer te agten zyn om de deugden der ziele welke zy ademen, dan uit hoofde van den ftyl en de' fchryfwyze; dat hy zyne Leeringen voordraagt in eea verrukten ftyl, gelyk een der Magi, die Philofophifche Gezigten voor de ooren der Oostciiingen ophaalt. Het is egter voor elk openbaar , dat deeze berisping alleen doel treft ten opzigte van een klein gedeelte van s Lordfchaps Werken , inzonderheid de Mennleeda: ten , in de Moralists voorkomende. Dr. SLmr heeft bet volledigst pn beklonkenst oordeel over den ftyl van SHAf-  van lord shaftesbüry. 527 shaftesbüry geveld, in zyne LecJures on Rhetoric and the Belles Lettres, Vol. I (*> Het lot van Lord shaftesbüry , als een Sehryver, ; kan eene nutte lesfe opleveren voor de zodanigen, die : hunne hoope op Lettervermaardheid bouwen. Geduu1 rende eenen langen tyd ftondt hy in hooge agting, als een der befchaafdfte Schryveren , en werd door veelen s aangezien als een voorbeeld van fraai opftellen. 's Mans •; naavolgers, .zo wel als bewonderaars, waren talryk, en hy j werd gehouden voor het hoofd der Schoole van Senti} menteele Wysbegeerte. In de laatfte jaaren is hy doorï gaans zo diep vernederd. als voorheen hoog opgehemeld: t in beide de gevallen heeft men in uiterften geloopen. Ein\ delyk is het te hoopen, dat hy de plaats, hem voegen\ de in de rangfehikking der Geletterden, zal vinden; en: [ dat men , zonder hem buitenfpoorig hoog te verheffen, i hem by aanhoudenheid zal blyven leezen , om hem in j een en ander opzigt te bewonderen. Maar, wat 'er ook worde van Lord shaftesbury's 1 Character als Sehryver, hy was een uitfteekend Mensch. J Dit blykt uit alle getuigenisfen, ten zynen opzigte gef geeven. „ Men moet bekennen," fchryft Bisfchop war» 1 burton, „dat deeze Lord veele uitfteekende hoedanigi „ heden bezat , en als Mensch en als Sehryver. Hy } „ was maatig, kuisch, eerlyk, en een liefhebber zyns ] „ Vaderlands." 'Er is eene plaats in een der Brieven I des Graaven van shaftesbüry aan robert molesI worth , Esq. welke onze optekening en aandagt verI dient. „ Ik ftel vast," fchryft zyne Lordfchap, „ my j „ volkomen verzekerd te mogen houden, dat geene OnI „ deugden by my zullen inwortelen; want altoos heb i „ ik my in opregtheid benaarftigd, om zo goed te Iee:t,, ven als my mogelyk was , en tot geen ander einde ; „ te leeven." — Een Man, die in deezer voege wegens i zichzelven kan fpreeken, is geregtigd tot grooten lof in het Zedelyke, '*) Dit alleruitfteekendst en te weinig geje^zen Werk is in : 't Nederduitsch vertaald, onder den Tytel: Lesfen over de Rei denkunst en Fraaije Weetenfchappen , van Di. fiUGH blair. 1 Het eerfte Deel zag het 1" ht in 'en Jaare 1788, te Deventer j by l. leemhorst. Zie Nieuwe Algem. Vaderl. Letteroef. iU i D. 1 Stuk, bl. 505; over het II D. het V D. bl. 28; het fll 4 Diel, Aid. bl. 227. Nn 4 uit-  528 uittrekzel eener reize UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD, MDLLLXXXVH en MDCCLXXXVIII, door J. f. G. DE LA FeROU3E. UITGEGEEVEN VOLGENS BESLUIT DER NATIONAALE VERGADERING VAN DEN 11 van GRASMAAND 1791 , DOOR m. L. a. MILLET-MUREAU. (Vervolg van bl. 491.) In ons laatfte Uittrekzel deezer Reize vermeldden wy de aankomst van de Aftrolabe en Bousfole te Manilla. Van deeze plaats geeft pêROUSE niet alleen eenige byzonderheden op, weetenswaardig voor den Leezer in *t algemeen, maar veel onderrigts behelzende voor elke handeldryvende Natie. De Stad Manilla, die vry groot is in haaren omtrek, wordt gelchat met agt-en-dertig duizend zielen bevolkt te zyn, onder welke zich niet meer dan duizend of twaalfhonderd Spanjaarden bevinden; de overigen zyn Mulatten, Chineefen, of Indiaanen, die alle kunften uitoefenen en allerlei werk verrigten. De arm ften der Spaanfche Familiën hebben één of meer rydtuigen, die zy voor een zeer geringen prys kunnen houden; 't geen hun wel te ftade komt, dewyl 'er geen land is, waar men meer een rydtuig behoeft. De Ommeftreeken van Manilla zyn vermaaklyk; eene fchoone rivier, zich in verfcheide takken verdeelende , vloeit er door; de twee voornaamfte takken loopen uit m het Meir van Bahia ; dit beroemd Meir ligt zeven mylen landwaards in ; de oevers zyn bedekt met meer dan honderd Indiaan fche Dorpen,-gelegen in eene allervrugtbaarfte landftreeke. Manilla, gebouwd op den oever van eene Baay, die denzelfden naam draagt, en meer dan vyf-en-twintiz mylen in den omtrek haalt, ligt aan den mond van eene Rivier, welke zo verre bevaarbaar is, als het meir, vanwaar dezelve ontfpn'ngt; deeze Stad is zo vermaaklyk gelegen als éénige Stad in de geheele wereld. Alle de leevensnoodwendigheden zyn 'er in den grootften overvloed en goedkoop; maar de lakens, ftoffen en goede-  RONDSOM DE WERELD. 529 deren van Europa zyn 'er zeer hoog in prys. Mangel aan "avver, verboden , en allerlei flag vm bepaahngen or> den Koophandel, maaken 'er de voortbrengzels en KEoPwa *en van China en Indie ten rninften zo duur als/ totiuropa; en deeze Volkplanting, mettegenftaande de tol-inkomften aldaar bykans agthonderd-duizend Posters bedraagen, kost aan Spanje alle jaaren vyf tienhonderdduizend Livres, van Mexico derwaards gezod en. De onmeetelyke bezittingen der Spanjaarden m America hebben het Rvksbeiluur belet om de aandagt naar eisch te vestigen op de Philippynfche Eilanden ; zy zyn nog geïyk de bezittingen van groote Heeren, die, fchoon zy onbebouwd blyven, nogthans in ftaat zyn om veele Fa- ftSJoTiiette beweeren, dat een groot Volk 't welk geene andere Volkplantingen hadt, dan de Philippynfche Eilanden , en daar een goed RegeeringsbeS vestigde, alle de Europeefche Bezittingen in AfnZ in America zonder de minfte aandoening van nyd zou kUS«^dSSde Eilanden zyn met drie milhoenen Inwoonderen bevolkt, en dat van heef: er om¬ trent een derde van. Deeze heden zyn, myn» oordeels , riet beneden de Europeaanen te ftellen. Zy bebouwen den grond met genoegzaame kunde ; zy zyn fmits in Yzer en Goud, weevers, metzelaars , timmerlieden. Ik heb hunne Dorpen bezogt, de BevvooS Spraak-, herbergzaam en eerlyk gevonden. Schoon ^ Spanjaarden laag Van hun fpreeken , er. hun met veragüng bejegenen , heb ik ontdekt, dat de ondeugdenwelke zy op rekening der Indiaanen ftellen, met reden moetentoegefchreeven worden aan het Beduur, onder hun ingevoerd. — Het is te over bekend ,, dat de greetigheiu na Goud , en de zugt om Overmeesteringen te maaken, waardoor de Portugeefen en Spangarden twee eeuwen lang beheerscht werden, gelukzoekers onder die beide Volken de Zeeën deeden doorkSsfen en de Eilanden opzoeken onder de twee halfronden, enkel in de hoope van dit kostbaare metaal te zullen aantreffen. - Eenige Rivieren , die GoudftofFe opleverden, en de nabyheid der Specery-e.landen waren ongetwyfeld de redenen, om zich op de Philippynfche Eilanden neder te zetten; doch de opbrengst evenaarde geenzins de opgevatte hoope. 3 Nn 5 ^e  53° UITTREKZEL EENER REIZE de^^iSén^föStT Go^dienst (verving j 'er het CAm/^TLSg ^«.rd, gefchikr om: oogst, dat de onderfch?fde banden «ifiüï WM H'\ negenhonderd Christenen telden W,c fh *St ag£ of Jicht geweest door ee'nehlK vaTwy^begeene 1.' van dit ftebel Pn h« u n t • d00r "et omhelzen Vrouwen, byde Kerkdeur °PTOCed' T)e fe" ƒ" meer gefchikt om Geestdrvvers te «X Vi7„ ' eigen voordeele, eenige befchikktag; te* Sen o» erouse gegeeven , 't welk hier eene voeglyke plaats zal vinden. , .. „. In dat gedeelte myner Reisbefchryvinge, t welk Manilla betreft, heb ik getragt myne denkbeelden voor te draagen, wegens de nieuwe Compagnie, onlangs m Spanie opgerigt; doch het zal eenige byzondere aanmerkingen vorderen, om te toonen, met hoe veel gemaks deeze Volkplanting door eenen Vyand zou kunnen overweldigd worden. De Spaanfche bezittingen op de Philippyn fche Eilanden bepaalen zich tot het éénig Eiland Luconia, 't welk in de daad vry groot is, en omtrent negenmaal hondefdduizend Inwoonders telt, wei bedreeven in den Handel en in den Landbouw. Deeze Inlanders ver; meng. l800. no. 12. O o lOd-  53? UITTREKZEL EENER REIZE foeijen de Spanjaarden , die hun veragten en verdrukken. En ik hou my verzekerd, dat eenig Volk,''t welk hun van wapenen voorzag , gereed eenen opftand op dit Eiland zou verwekken. De éénige band, welke hun aan hunne overweldigers verbindt, is die van den Godsdienst. Het grootfte gedeelte der Inboorelingen van Luconia beftaat uit volyverige Rcomckgezinden :■ zo dat geen Volk zich vast onder hun zou kunnen nederzetten, dan met ontzag te betoonen voor hunne Kerken, Priesters, met één woord voor alles wat hunne Godsdienstoefening raakt; en dit zou met des te minder veiligheid kunnen gedaan worden, dewyl de meeste Parochiën thans voorzien zyn van Indiaanfche Priesters, die in hun hart denzelfden haat tegen de Spanjaarden koesteron, als in de borst van de rest hunner Landgenooten gloeit. De Baay van Manilla ftaat open voor allerlei-vaartuig , en kan alleen door Schepen verdeedigd worden 5 weshalven , in een tocht tegen deeze Volkplanting , eene befliste meerderheid van Scheepsmast vereischt wordt. De vestingen der plaats, fchoon geregeld aangelegd en wel onderhouden, zouden flegts de bemagtiging der Stad eenige dagen kunnen vertraagen, als welke geen kans heeft om uit Europa of van elders eenig ontzet te wagten. De Bezetting beftaat uit een enkel Mulatten-Regiment, tweehonderd Artilleristen , en honderd-en-vyftig Dragonders ; doch deezen zyn flegts Americaanfche Krygsbenden ; en fchoon de Spanjaarden zich laaten voorftaan,. dat deezen met het Krygsvolk van Europa kunnen gelyk gefteld worden, ben ik zo volkomen van het tegendeel overtuigd , dat ik niet zou fchroomen , niet vyftienhonderd man geregelde Manfchso, my in perfoon verantwoordelyk te ftellen wegens de overwinning van tweemaal dat getal. De K-ygsmagt op het Eiland moge men op agtduizend man ftellen, bekwaam om te veld te trekken, gelyk zy deeden in den oorlog des Jaars 1760, naa dat de Engelfchen de Stad Manilla vermeesterd hadden ; maar de omftandigheden zyn thans geheel andets, en het zou gemaklyk vallen, de rest van het Eiland te doen opftaan tegen dat gedeelte, 't welk de zyde der Spanjaar. den hieldt; indien het niet veel waarfchynlyker mogt ge-  RONDSOM DE WERELD. 539 gerekend worden, dat het Krygsvolk zou weigeren te veld te trekken ; inzonderheid als men middel wist te vinden om eenigen der Indiaanfche Priesteren over te naaien , en hun te beduiden dat de Invallers zo goede Catholyken waren als de Spanjaards. . In 't kort, de vermeestering van Manilla dunkt my zo gemaklyk en-zeker met eene meerderheid van Zeemagt, en eene landmagt van vyfduizend man, dat ik aan deezen Krygstocht verte den voorrang zou geeven boven een tegen Formofa, en ik zou gerust voor het welflaagen durven borg ftaan. Maar men hebbe de Spanjaarden veeleer aan te merken als goede en getrouwe Bondgenooten, dan als Vyanden. Ik moet dus liever toonen, dat deeze Volkplanting van geen dienst kan weezen in eenen oorlog op het Vasteland van Indie, liggende in de Chineefche Zeeën, alleen met de Mousfons bevaarbaar. Het is onmogelyk, dat de Bevelhebber van eene Franfche Vloot ooit kan denken om hier te kalfaateren: want Isle de France, 't welk , ter oorzaake van den grooten afftand van Indie, in 't algemeen zo nadeelig gerekend wordt voor Krygs-uitrustingen, zou honderdmaal voordeeliger weezen. De weinige Koophandel, te Manilla gedreeven, zou het bykans onmogelyk maaken, eenigen_voorraad van leeven smiddelen te krygen ; vermids de inwoorders alleen eene hoeveelheid teelen , welke tot eigen onderhoud kan toereiken. Het zou egter mogelyk zyn, eenige weinige laadingen Ryst te bekomen, en eenig daar gefiaagen Touwwerk, 't welk egter veel llegter is dan Het Europifche, alsmede eenige weinige Masten ; maar het zou volftrekt noodzaaklyk weezen , deeze Artykels met onze eigene Schepen over te voeren, en zich niet te verbeelden , dat ze van Manilla op eene enkele order zouden gezonden worden; en naardemaal de Chineefche Zeeën alleen bevaarbaar zyn met de Mouslons, zou het noodig weezen, op een grooten afftand van tyd, te voorzien in de bezorging van alle noodwendigheden , en daarenboven te bedenken, dat de Schepen, op hunnen tocht van Manilla, een koers zouden moeten neemen , die hun waarfchynlyk aan de ontmoeting van vyanden zou blootftellen; weshalven het vohtrekt noodig zou weezen, een gewapend fcheepsgeleide mede te geeven. ö O o 2 , Ik  049 uittrekzel eener reize ronbsdm de wereld, Ik ben van oordeel , een / voorbeeld te mogen ontleeïien van het gebeurde in den lauden oorlog, wanneer da uitrusting van den Heer de suffrein van het «rootlre voordeel was aan de Volkplanting van Manilla, dewyl dezelve de geheele magt van den vyand ophieldt, en verhinderde eenigen krygstocht te doen, en dat Manilla, integendeel, hem van geen dienst zou he ben Kunnen weezen, dan door eene leening van Piasters; maar dewyl deeze geene voortbrengzels des lands zyn, zouden zy daar heen hebben moeten gezonden worden van Mexico, dewyl het Gouvernement aldaar voor een vasten regel heeft , niet meer te zenden , dan noodig is voor de dringendite behoeften der Volkplanting. Men rekent, dat het geheele Eiland Luconia niet jneer telt dan twaalfhonderd Creool/ene of Europifcha Spanjaarden; en het verdient onze opmerking, dat geen een enkele Spaanfche Familie 'er vier gedachten lang ftand gehouden heeft, terwyl de bevolking der Inwoon-? deren naa de bemagtiging is toegenomen, vermids deeze Volkplanting die verdervende Sletaalen niet in haaren fchoot heeft, welker bewerking verfcheKe Millioenen menfchen , in het beloop van elk menschlyk geilacht, heeft weggerukt. Eene kleine hoeveelheid van Goud, 't is waar , heeft men ontdekt onder het zand van eenige Rivieren ; maar de arbeid in het verzamelen levert geen voordeel op, eyenaarende aan dat van ande» ye arbeideren. De Spaanfche Souverainiteit in de Zuidlykfte der fhilippynfche Eilanden is weinig meer dan een bloote naam , gelyk aan die des Konings van Sardinië over Cyprus en Jerufalem , of des Konings van Engeland pver Frankryk. Zy hebben eenige weinige Prefidencies op Mindanao en de nabuuiige Eilanden; maar derzelver grondgebied is niet uitgeftrekter dan dat vwi Ora® en Ceufa op de kust van Africa. (ft Vervolg hy de naast? gelegenheid.^ uit-  fevEfc öe fontein Van moses» £4* UITTREKZEL UIT DE WAARNEEMINGEN VAN GASPAR MONGE * AANGAANDE DE FONTEIN VAN MOSESi Vier uuren gaans , ten Zuiden van Suez, op deri Westkant der Golf van dien naam , vindt men de bronnen , de Fontein van Mofos genoemd : een na^n, die, volgens de aanmerkingen van den. geleerden Sehryver, niet ouder is, dan de invoering van het Christendom in deeze Gewesten, 't geen ook toepasfelyk is op de meeste bematningen van verfcheidene andere aanmerkenswaardige plaatzen in deeze landttreeken. Het water van deeze bronnen is wel iets ziltig, maar desniettegenftaande van groot nut voor de Rar..vaar,en, Voorheen was deeze thans woeste oord Iterk bewoond, en men vindt 'er nog de overblvfzels Van een groot pakhuis, waarfchynelyk gebouwd in die dagen , in welke de Ve-* netuanen hier hunne vlooten uitrusteden, om naar OostIndiën te vaaren. BjhalVen het belangryke deezer bronnen * met betrekking tot de Gefchied- en Aardrykskuude, leveren zy ins* gelyks een aanmerkelyk waterweegkundig verfchynzel op, door monge op de volgende wyze befchreeven en verklaard. ., . , . H , De verfchillende Bronnen, met elkander de Fontein van Mofes uitmaakende, zyn agt in getal , en worderi alle gevonden op de toppen van zo veele heuveltjes, die boven, in de gedaante van een omgekeerden kegel uit- tehold, een bekken maaken, waaruit het water van ele bron, langs de kegelagtige oppervlakte der heuveltjes» door natuurlyke riooltjes, naar beneden loopt. De hoogte deezer heuveltjes is verfchillende, zynde het aanzienlyklte ongeveer veertig voeten hoog boven de oppervlakte van den grond; doch de bron van dit hoogde heuveltje is reeds voor langen tyd uitgedroogd, en het bekken met zand gevuld, waarin men nog de overblyfzels vindt van een hoogen Dadelboom, die daarin gegroeid, en vervolgens door de Arabieren is afgehouwen. Het fchynt ons niet bezwaarlyk , den oorfprong te verklaaren van de heuveltjes, uit welker toppen deeze bronnen afftroomen. Het vogt, 't geen het water eerlef bron in de rondte Verfpreidt, onderhoudt aldaaf een O o 3 aai-  542 OVER DE X'ONTEIN VAN MOSES. aanhoudenden groei van plantgewasfen. De dus geboorene dammetjes en takjes breeken de kragt der winden, en houden de zandkorrels op, die anders her- en derwaards zouden vertluiven. Deeze , teffens bevogtigd, verkrygen dus een nog meer wederftand biedend vermogen tegen fterkere windvlaagen. Ondertüsfchen vereenigt zich hiermede het aardagtig zout , dat in het bronwater wordt bevat, 't geen thans uitdampende tot cryftallen fchiet, en dus eene fteenlym vormt, die den zamenhang nog veel fterker maakt. Op deeze wyze wordt de omtrek 'van het waterhoudend bekken een weinig verhoogd. Doch daar deeze ophoogende oorzaak fteeds voortwerkt, moeten de gevolgen daarvan, hoewel langzaam voortgaande, aanhoudende zyn; zodat eindelyk de bron , diè voorheen op de vlakte was, zich thans op den top van een heuveltje bevindt, 't welk beftaat uit een zandagtigen Druipfteen van een ziltigen fmaak. Dewyl de bron van het hoogfte heuveltje is uitgedn ogd, is het waarfchynelyk, dat de hoogte van veertig voeten in deezen een maximum is, niet zo zeer bepaald door de drukkende kragt, die het water in de hoogte brengt, als door het onvermogen der kanaalen, die het water aanvoeren , om aan eene grootere zylin*. fche drukking te wederftaan: zodat het water, tot deeze hoogte gekomen, de wanden dier waterleidingen heeft doen berften, en dus nieuwe bronnen in de laagte beeft gemaakt, die zeef natuurlyk aan de oorfpronglyke het water onttrokken hebben, en die dus doen uitdroogen; zynde de kleinere heuveltjes, op welker toppen zy zich thans bevinden, ongetwyfeld allengskens daaraefteld door dezelfde oorzaak, welke het eerfte heuveltje had voortgebragt. Niets is derhalven waarfchynelyker, dan dat de zogenoemde Fontein van Mofes, in lang verloopene eeuwen, alleen die eenige bron gehad heeft, die thans geheelenal js uitgedroogd; en dat de thans beftaande zeven watergeevende heuveltjes, van eene geringere hoogte, naderhand zyn voortgebragt, of door het berften der wanden van de waterleidende buizen, of door het uitdelven der omliggende plaatzen, tot het leggen van grondflagen voor de gebouwen, welke men hier ftichtte, in die dagen, in Welke deeze landftreek bloeijend en bewoond was.  MIDDEL OM DRUIVEN TE BEWAAREN, 54$ MIDDEL OM DRUIVEN TE BEWAAREN. Mert neemt eed vat of ton , welks duigen volkomen waterdigt zyn. Men moet ook zorgen om nr» den oven gedroogde zemelen , of gezifte asch, té hebben Men legt hiervan op den bodem van het vat een genoegzaam dikke laag; hier op legt men de drmventrosfen, welke op een droogen dag, namiddags , era eer de vruchten volkomen ryp zyn, moeten gelneeden worden. Men wagte zig wel om twee .trosfen op elkander te leggen of zoo te plaatfen dat de eene den anderen drukt* Op de trosfen ftrooit men een nieuwe laag zemelen of asch , en zoo vervolgens beurtelings , tot het vat gevuld is; doch zoodanig, dat men altoos met een laag zemelen of asch eindigt. Men kuipt vervolgens het vat digt, zoo dat de lugt 'er niet indnn* pen kan; dit is het wezenlyke van de zaak. h.n men kan verzekerd zyn, dat, wanneer men, na verloop van agt of tien maanden, zelfs van een iaat, het vat opent, men de druiven zoo gezond , en byna zoo Versch zal vinden , als toen men ze 'er in gedaan heOm de druiven haare volkomene frisheid Weder te geven „ fnydt men den fteel der trosfen een weinig af, en even gelvk men een ruiker bloemen in 't water zet, doet men met haar ook, met dit onderfcheid 4 dat men wyn in plaats van water neemt ; in acht nemende, dat men aan witte druiven witten wyn geven moet , en aan de anderen rooden. De geest van den wyn zal, door de fteelen opklimmende , in de druiven indringen , en haar wedergeven, hetgeen zy van haare hoedanigheid mogten verboren hebben. HTS OVEH DE LÏVIGHE1D DER GEESTLYKEN. Daar een agtenswaardig lichfiam der zamenleevinge , de Geestlykheid, dikmaals in een belachelyk licht wordt ge" plaatst, gefchiedt het met een zuiver oojmerk, en om haar van eene voetftoots aangewreeven kladde te zuiveren dat " de volgende bedenkingen, ter plaatzinge in uw Mengelwerk, „ gezonden worden door fj „ KLERIKOFILUf. 004 Ly-  Lttïn!? ' °"der de Geest,yl luiheid en fleinpzucht de fris ?&«?tsrw&V:* dat de beweeging van eeii hv/nnH..f rLi ,• Iltna'»nis, ert byzondere wyze? bekkend iï ot' ttó °P eene meester, e. z DefnnM J?6 beenen van een Dï»s>-=icr , e^4. ue longen, derhavtn, van ffnpn r,<.«>i„i,n ttMX'sa&s fféis « ™ ■en fpreeken. Niei zonde, uitzondertas deie ,« £eld,?S s s™ - fftfE£ Men werpe hier niet tegen , dat Dorppredikers eit allen veel  OVEB. DE LYVI©HEID DER GEESTLYKEN. S4S veel fbreekens de voedende verrigtingen der longen beletten, en aldus magerheid voortbrengen ; om nu te zwygen , dat vee Z di -aals'in het openbaar te moeten fpreeken met veel ft^de n en zitten in onmiddelyk verband (laat : zynde djt Szo eene tweede reden, weike de voeding van het lichaam ^"tmy, by manier van Naafcbrift, hier nevens voegen, ,,,t "L' «vallen van teeringafctlge ongefteldheid zyn, m wdk h t ^nSÏe middel voor'de lyders of lyderesfen zyn «oude dagelyks eenige uuren, en vooral één uur voor het iSa'grS iW van de gevolgen eener zwakheid , welke de rang en de hoe, danigheden des Overwinnaars niet konden regtvaafdfeen belTf ' zy z.ch naar haare kamer. en hadt moeds genoeg, ™ £ fchoon galaat te fchenden, met hetzelve over een brandend vuur, waarin zy zwavel wierp, te houden.-. Francojs m> l hoogst ontroerd over deezen trek van Deugd, liet aani de Vn. ge Dogter eene fomme Gelds geeven, d.e haar teffens terHuw. lyksgaave en ten onderpand van s Vorften hoogagting ftrekte. stoutmoedigheid en edel aart tGHEÏD Va'4» hendrik den IV, Koning van Frankryk. ATn DE 1V g|00£e O^erfchrokken. Xi heid en Edelmoedigheid omtrent zyne Vyanden 7elfi omtrent die, door geestdryvende woede aangedreeven' zvn keven zogren. De Gefchiedfchryver le grain vermeld een geval, 't geen deeze Vorst hadt met eenen Capitein m CHAu die voorgr den Spaan/eken dienst verlaatenden dien van' hendr: \ den IV omhelsd te hebben, met oogmerk on" eSe gelegenheid te vinden tot het vermoorden van dien Koning Hendrik de IV , in het Bosch van Mas jaagende, bemerkte J dat Cap.te.n lyiïCHAu hem naazette, ten vollen gewapend en met een paar gelaaden Piftoolen. De Koning bevondt zich alleen; Jaagers dwaalen vaak van elkander tf. H™ michau ziende naderen , zeide op een Houten toon • S m.ciiAn , f?yg af. Ik wilde wel eens beproeven , of Jw Paard io uttfteekend goed is, als gy 'er van hebt opgeleelen Mi chau gehoorzaamde. De Koning fteeg op 't paard en zeide de twee Pjftoolen in de hand neemende: Hadt gy het opmerk 'n iemand te doode» ? Men heeft my gezegd, Zat uw foelel was my van kant te helpen ; thans is het in myne mart » be de de Pdioolen in de lugt af, en geboodt michad hem te volgen. De Cap.tein maakte duizend verfchooningen doch vertrok twee dagen daarnaa uit het Ryk, zonder zien ooft weder te vertoonen. ' 01C anekdote, raakende den heer de st. evremond. T\e Heer de st. evremond , door zyne Schriften veelen U onzer Leezeren niet onbekend , ontbiéldt zich , gerui- mtn  anekdote, baakenpe den heer de st. evremond. 547 men tvd . als Franfche Vlugteling, in Engeland. Rekrompem heicl van tydlyke omftandigheden noodzaakte hem , van tyd tot tvd zich bv de Staatsdienaars te vervoegen, met het vetwek om in '«Konings wcldaaJi4heid te mogen deelen. Goede woorden en fchoi-ne beloften Oi.tving hy in ruime maate,, doch vondt, in de vervulling daar van, z ch telkens teleurgefteld Vermoedende dat de Staatsdienaars hunnen invloed op den Koning niet behoorlyk hadden doen gelden,nam st. evremond, op zeke.en dag , zyne Majefteit m het Park ontmoe. tende, die gelegenheid te b.at, om zich aan derzelver voeten 'te werpen, en haar te bedanken voor den post m welken de Koninkïyke weldaadigheid hem gefteld hadt. De Koning, verwonderd over zulk eene ontmoeting , verklaarde , ya0 zulk eene aanftelling geene kundfchap te draagen ja zelf , ten zynen behoeve, nooit eenig aanzoek gehad te hebben. Groot is uwe Majefteithernam hierop st. evremond., " door de blyken uwer eigen weldaadigheid u niet te herrn- .' neren; doch vermits Milord en Sir john , , hier beiden tegenwoordig, zich myne zaak hebben a^ngetrokken, kan $k niet twyfelen,of zy zullen gelu kig gedaagd " zvn <• „ Gy zelve zult geen vergeetfchen aanzoek " gedaan hebben,» hernam de Koning, „ hoewel zy u b.dro' gen hebben, indien gy my op ftaanden voei wilt berigten, wat av van my verlangt , en in myn vermogen is u te " fchenken "— „Ik ben een liefhebber van het.oppasten van " Eendvogels," hervatte de Franschman; „ hier is uwer Majefteits Eendekooi; maak my Gouverneur van dit Eiland, met 1 'eene kleine jaarwedde. Hoewel dit geen ampt is, thans be\ kend , behoeft'het uwer Majefteit flegts een woord te ! kosten , om dit nieuw ampt te fcheppen." Zyn verzoek vondï schoor, en hy wierdt aangefteld tot gouverneur yan het Eendvogelen-Eiland, {.Duck hland) 't welk, tot heden, toe, ggn pfzonderlyk Gouvernement :s gebleven. voltaire en renée de vap.icourt. Voltaire hadt, in zynen ouden dag, Mejuffrouw de varicourt , die nog in 'c prillle van haare jeugd was , to. zvne Dogter aangenomen , en was gewoon haar Belle en Bonne (de Schoone en Goede) te noemen. Het gez g e.ner Schoone van zestien jaaren en de vaderlyke goedhartigheid en dankbaarheid' van een zwakken tachtiJaarigen Grysaart maikte een zonderling contrast. In haare tegenwoordigheid fcheen hy omheeven van het gevoel zyner toeneemende zwakheid eti daadlyne ongemakken. Zv w s hem als een Befcherm-en el. Xoffy, op welken drank voltaire zeer gefteld was, als den  548 voltaire en renêe de vartcourt. geest vervrolykende zonder dien te bedwelmpn Jen, by zodanige gelegenheden, „ zyn het dierbaarst V, „ toverendst gefchenk , 't welk de MeLch van de hand' „ der natuure ontvangen heeft. In onze jeugd brengen zv het „ haare toe tot onze uitgeleezenfte vermaaken; in oS oudm „ dag zyn ze ons ten troost en bevorderen 0117? Ï^aZ -a* Wanneer Mejuffrouw de varicourt hnre ml gezondheid* pf hy te rnterSnï; ee ÏSffiS g verftaan, dat zy haar roosverwig gelaat L„ l 'ZZ l g e bleeke en fchrompelige kin! o , ei 5 hv Jrh f bï Zytt drukte tegen een W'^^ffig " Fn geen l^J" f D°°d' el^er ombe-zende " in geen Le' ^-tvdperk en in geene verbintenis i,™,. voltaire zo fchuldioos en zo beminnelyk voor 7s in zv ne verknogtheid aan , en goedheid jegens dee^e LrZ ZY' mene Dogter. 's Mans ouderdom , zniet' haare tS eer* ontluikende jeugd , weert allen denkbeeld van onku? SS SeohDeid;d:n ï ^J»»,yke genS^heid°ndko ; door het onderfcheid van Sexe. ' gt en verteederd schoone TIÏK en tegenwoordigheid van geest van een huurkoetsier, ^^^^^^X die e eenzaame ftraat gekomen; deze niel/oöglnbHHy §ftn foS" zyn magt. Mynheeren ! hier wordt een mensch vermZr! gy zyt met uw vieren, en ik ben de vyfde: komtrSki Op deze woorden namen de fchelmen de vlug? gelovenl dat er werkelyk reeds vier mannen uit bet rydfuig fo o ?„ Sden yrr?nTren'/e.ide de Huurkoetfie^^egegn SS gy? £ ÏÏ^^Ï > dat dit een nieuwe valftrik was , airfeSe SI % gedrag en een ja.rlyks inkomen van 8co LiW zchv ]eefJe- Deze b^veïfuurkoetfier heet cla^-p^ jSJj  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weeten" schappen, betrekkelyk. eenige byzonderheden, betreffende het ge" zag, *¥ welk jesus betoonde, en de waar" dighbid, waarmede hy sprak en handel* de. Met eene vergelyking tüsschen dien besten der menschen en mahometh. (Ontleend uit Discourfes relating to the evidences of the Revealed Religion, delivered in Philadelphia hy joseph priustley, LL. D. F. R. Ó'O Nooit heeft eenig Mensch alzo gefprooken als deeze Menfche* joannes viï: 46. Eene der zeldzaamfte omftandigheden in de Gefchie* denis van jesus is de groote Agtbaarheid, welke Hy vertoonde, en de Waardige Wyze, op welke Hy eenpaarig fprak en handelde, uitfteekende boven die van eenig Propheet, welke Hem was voorgegaan, gepaard met eene volkomene voeglykheid in zyn geheele gedrag. En, wanneer men op zyne Leevensomftandigheden agt geeft, zal dit alleen een bewys opleveren, dat Hy geen Bedrieger was, maar handelde onder eene volkomene overtuiging, dat Hy van god gezonden was. Op deeze veronderltelling was zyn geheele gedrag natuurlyk, doch op eenige andere het onverklaarbaarfte. Zyne eenpaarige wyze van fpreeken en handelen moet ontftaan weezen uit eene volkomene bewustheid, dat Hy meerder was dan andere Menfchen. Dit gaf na. tuurlyk een Zelfvertrouwen , en eene genoegzaatne maate van kloekmoedigheid, zo dat Hy niet befchroomd werd door de tegenwoordigheid der zodanigen , met welken Hy omging , en nooit die verlegenheid gevoelde, welke de menlchen meest; ajtoog aangrypt in het meng. 1800. no. 13. P p by-  55° byzonderheden, betreffende het gezag bvzvn van hunne meerderen, of by een grooten volkstoeloop. Verder , die byzondere waardigheid, met welke jesus z ch altoos gedroeg, was van zulk eenen aart, dat dezelve niet alleen berkomftig moest weezen uit regtmaatige, maar ook uit groote beginzelen; beginzelen van di.n aart als boven het gewoon bereik zyn; vordererde een grooter vatbaarheid der ziele, en een uitgebreider inzigt, dan Menfchen, zelfs in verheeven leevensftanden, bereiken; een grooter zelfsbewind over de lusten en driften, een meerder ontflaagenheid van trotschheid en eerzugt, het taaifte geduld onder aangedaan ongelyk en fmaad, de edelaartigfte Goedwilligheid, zich zelfs tot de vyanden uitftrekkende, en een ongeveinsde Gödsvrugt, of eene onbeperkte onderwerping aan 't geen Hy wist gods wil te zyn. Enkele onbefchaamdheid kan, ongetwyfeld, zich Gezag aanmaatigen , en het voorkomen van Waardigheid aanneemen; maar, met niets meer dan bedrog om zulks te onderfteunen, zal het niet misfen, den man, die zich dit toeeigent, te vertoonen als ongerymd of uit laage beginzelen handelende. Zodanig eene eenpaarige Waardigheid, gepaard met eene doorftaande voeglykheid van gedrag , als wy in de Leevensgefchiedenis van jesus aantreffen, moet uit eene andere oorzaak ontftaan weezen. Hy moet de volkomenfte overtuiging met zich omgedraagen hebben, dat god met Hem was, dat god door Hem fprak en werkte. Zulk een Perfoon als Hy, ten mterlyken voorkomen , mogt niet verlegen geweest zyn , als Hy zich tot zyns gelyken vervoegde in denzelfden ongeagten hoek des Joodfchen Lands, dewyl Hy deezen met zich op eenen voet ftelde ; maar buiten de bewustheid van iets meer, dan de Natuur en de Opvoeding Hem konden fchenken, zou de moed Hem ontzonken hebben , als Hy ter groote wereld intradt en in een wydllrekkender kring ging werken, dan Hv immer gedaan hadt. Jesus, nogthans, handelde, in deeze omftandigheden , met eenpaarige Voeglykheid en Waardigheid, door de Zelfbewustheid, dat Hy niet alleen gelyk, maar. meerder was dan iemand, wie Hv ook ontmoette. 3 Noch volkstoejuiching, van welke Hy, by zommige gelegenheden, een goed deel hadt, noch volksbeledj-  EN de waardigheid VAN jesus. ggt gjïhg, waaraan Hy zich te meerniaalen vcndt blootgefteld > deedt Hem immer vervallen om eene taal te voeren, of eene handel wyze te houden, zyns onwaardig» Desgelyks ontdekken wy in Hem niets , dat naar trotschheid of hoogmoed fmaakt ; alles , in tegendeel * is zagtaartigheid en toegeeÜykheid. Zyne gevoelige deelneeming in hetgeen anderen betrof vertoonde zich in eene menigte van gevallen ; dit maakte zyn' gedrag niet alleen deftig, maar verpligterd. In zyne wyze van leeraaren, by het doen zyner Wonderdaaden , betoonde Jesus, dat Hy grootsch en oorfpronglyk te werk ging, en met een volkomen gezagbetoon handelde : hierin ftak Hy uit boven alle voorgaande Propheeten; en dit kon alleen hervoortkoraen uit de zelfbewustheid , welke Hy van zyne hooge Zending omdroeg. Het geheele beloop der Leevensgefchiedehisfe van jésus kan ons een recbtmaatig denkbeeld van diens Character doen vormen. En laaten zy * die de meeste kennis aan de Menschlyke Natuur hebben, verklaaren, of het niet alle kenmerken van waare Grootheid tlraage, overtreffende alle groote Mannen, die Hem voorgegaan of gevolgd zyn. By lieden van genoegzaame kundigheid en opregten harte zal deeze bedenking een voldingend bewys van de waarheid des Christendoms op* leveren. —U In de daad, de Euangeüeboekers waren de Schryvers niet, in ftaat om een Chiracter als het Character van jesus te verzinnen, of een reeks van bedryven en reden voeringen, waarin dit Character met zo kennelyke trekken doordraaide, uit te vinden. Het is eenig, volftrekt eenig ; zy konden 'er zich geen begrip Van vormen. En, indien dit waarlyk het Character van jesus was, blyft de vraag voor een wysgeerig onderzoeker ; Hoe kon zich zulk een verheeven en eenig Character vormen ? Want zulk een in 't oog loopend uitwerkzel moet een daaraan geëvenrediade oorzaak hebben. Het antwoord is voorhanden: — Het kon alleen ontftaan uit de volkomenfte overtuiging, welke jesüs met zich omdroeg, vin zyne Godlyke Zending, en gevolglyk van de groote belooning, welke Hem in het toekomende te wagten ftondt; eene belooning, welke in eene allerovervloedigfte maate zou vergoeden en opweegen al het lyden, 't welk Hy hier te lyden hadt om den wil van god te doen. Pp a Ze-  552 byzonderheden, betreffende hetgezag Zodanig eene eenpaarige voeglykheid van gedrag, vry van alles wat onbegaanbaarheid of' buitenfpoorigheki mag heeten, fluit tevens het denkbeeld uit van Geestdryvery, of de werkingen eener verhitte verbeeldingskragt. Indien ooit eenig Mensch altoos zyns verftands meester en nimmer verbysterd was, het was jksus. En niemand van gezond veritand kan de Leevensgefchiedenis van jtsus leezen , of dezelve met eenige opmerking nagaan , en 'er anders over denken. Het eenige wettige gevolg, derhalven, uit al het bygebragte is, dat jesus eene waarlyk Godlyke Zending hadt. Op deeze veronderftelling is alles in zyne Gefchiedenis, hoe zeldzaam dezelve ook moge weezen, volkomen natuurlyk. Laaten wy ten deezen aanziene jesus met mahometh vergelyken. Mahometh hadt de eerzugt om de Stichter te worden van eenen nieuwen Godsdienst; hy kende het Christendom, en was van de Godlykheid dier Leere overtuigd; dan in deeze zyne pooging bleef hy zo verre van 'er eenige verbetering aan toe te voegen, dat alles, wat eenige waarde heeft in zyne Godsdienstleere, uit de Christlyke ontleend is; en dat, wanneer hy van die beginzelen afwykt, alles het kenmerk draagt van onbezuisdheid en ongerymdheid. Hieruit mogen wy afleiden, dat van de meerdere voortreflykheid der Godsdienstleere van jesus geene voldoende reden kan gegeeven worden, dan door de veronderltelIfhg, dat Hy voordeden bezat van eenen bovennatuurlyken aart. De wyzen, op welke die beide Godsdienst-leeren verkondigd en, voortgeplant werden, toont ten overvloede aan, dat die beide Stichters uit verfchillende en zelfs tegen elkander overgeftelde beginzelen te werk gingen. Het gedrag van jesus wyst met de kennelykfte trekken uit, dat Hy eene volkomene overtuiging met zich omdroeg van eene Godlyke Zending, en dat mahometh verzekerd was geene Hemelfche Zending altoos te hebben. Hunne handelwyze om Bekeerelingen te maaken week geheel van elkander af. Indien wy beider Charaéters met elkander vergelyken, kan de uititeekende meerderheid van jesus zich voor niemand verbergen. Mahometh , fchoon niet feheel zonder Godsdienst, bezat niets van die redelye en nederige Godsvrugt, welke met zo kennelyke als  en de waardigheid van jesus. 555 als fchoone trekken in jksus doordraaide; mahometh betoonde geene merktekens altoos van die vuurigt en belanglooze liefde tot het Menschdom m t algemeen, of tot zyne Leerlingen in 't byzonder, welke jbsus aanzette om voor hetzelve te lyden en te üerven. . . . Mahometh's drift tot wellustige genietingen en zyne wraakzugt, van welke bclie geen vermoeden zelfs op it-sus viel, maaken hem een zeer ongefcrnkt voorbeeld van navolging; terwyl jesus in zyn gedrag een volmaakt voorbeeld van alle menschlyke deugden gat. Vanwaar toch kon dit groot verfchil in het Character en het gedrag deezer beiden ontftaan, beiden Stichters van nieuwe Stelzels van Godsdienstleere ? De eenige veronderftelling , welke voldoende rede van dit verfchynzel geeft, is, dat de volle bewustheid , welke tesus met zich omdroeg van zyne byzondere en naauwe betrekking tot god, Hem dien geest van hebbelyke Godsdienftigheid inltortte , welke de egte Moeder is van alle andere deugden; en het zekere vooruitzigt van de groote vergelding, welke Hem in het toekomende te wagten ftondt, fchonk Hem die verhevenheid boven alle laagere najaagingen en voldoeningen. Mahometh , in tegendeel, by zichzelven overtuigd dat hy een Bedrieger was, kon geen ander voorwerp hebben, dan wereldlyke grootheid en voldoening van zinlyken lust. En welke ook mahometh's Godsdienftigheid in den beginne moge geweest zyn, hy behield 'er naderhand niet meer van over dan 't geen bevorderlyk kon weezen voor zyn plan; en eindelyk, gelyk dit ook waarfchynlyk het geval was met olivier cromwell , werd zyne Godsdienftigheid geheel verzwolgen door zyne Heerschzugt. beschryving van den tecamez-bast , eene nieuwe zoort van koortsHast j met eenige aanmerkingen over den brazie- schen koortsbast. Door Dr. friese, van Breslau. De Tecamez - bast is zyn naam verfchuldigd aan het gering Indiaansch Dorp Tecamez, gelegen in D Pp 3 Spaanscn  gS* BESCHRYVING VAN EENE NIEUWE «QQRT Spaansch-Zuid-America, op de Zeekust van Quito. In Engeland is dit geneesmiddel eerst bekend worden in 1796; doch tot hiertoe is het flegts in geringe hoeveelheden aangevoerd, en daardoor fteeds duurder gebleeven dan de Konings-kina, Met de eerfte bezending van deezen bast wierd ook overgez mden een tak met de bladeren, doch zonder eenige bloemen of vruchten. Uit de vergelyking hiervan, met alle de tot heden bekende zoorten van de Cinchona of Koortsbast, is het volkomen gebleeken, dat de boom, die deezen bast oplevert, van alle de tot hiertoe bekende zoorten van dit geflagt verfcbilt; niettegenftaande alle kentekenen fchynen aan te wyzen , dat dezelve wel degelyk tot dit geflagt behoort , en dus daarvan denkelyk eene nieuwe zoort moet zyn. Alles, wat wy , aangaande deeze nieuwe zoort va» Koortsbast, weeten , is gegrond op de berichten van een Bmlchen Scheepsheelmeester,met naame M. brown, welke dit voortbrengzel befchreeven heeft in een Brief, gedagtekend den 5 September 1796, aan den Heer lambert, Viceprafident van het Einnieaansch Genootfchap te Londen. Deeze brown kwam, als Heelmeester, met een Schip , ter Walvischvangsr op de kusten van Peru uitgerust, by Tccamez aan land ; hebbende de Scheepsbevelhebber zulks noodig geoordeeld, om ververfcningen m te neemen voor de menigte van zieken, die aan boord waren. Brown zich dus in het Vaderland van den Koortsbast bevindende , wierd zyne weetlust natuuriykerwyze gaande gemaakt, om den boom te leeren kennen, die dit onfehatbaar geneesmiddel voortbrengt. Hy zogt intusfchen te vergeefsch naar den in iSuropa georu.kelyken bast; men bragt hem daarentegen een anderen , die hier inheemsen was, en tot dezelfde oogmerken gebruikt wierd. Brown bevond deeze zoort yeiichillenue van alle andere bekende zoorten; en hy deed zyn best, om alles, wat weetenswaardig was, ten optteaEe van de inzameling en het gebruik deezes middels, magt g te worden. Volgens bet bericht van brown, groeit de boom , die dee.-.en bast_ voortbrengt, op een droogen. onvruebtbaaren grond, in het hangen van een heuvel. De wortelen hg-'.en niet diep in de aarde, en loopen fterk voort, JJe grootlte boomen waren ongeveer vier-en-twinti? voeten tflüug, en hadden twee voeten omtreks, Geen cierzeive had  van koortsbast; 555 had toen ter tyd bloemen of vruchten; kunnende de •waarneemer niets van het zaad bekomen, vooral daar de Inlanders, al hadden zy 't gehad, het hem niet zouden gegeeven hebben, dewyl zy zeer mistrouwende zyn, en zelfs den boom niet dan ongaarne aan vreemden toonen jonge tweejaarige boomen geeven den besten basr, die 'bros, fpeceryachtig en zamentrekkende is. Dikke ftukken, die van ouder hout komen, zyn minder krag'tig, en worden dus weinig geacht. Wat de inzameling van den bast betreft, de Indiaanen ontblooten den itam, en fnyden den bast weg , in Hukken van twee voeten lengte en twee duimen breedte, waarna zy de afgeichilde ftukken in bundels binden van twee-en-dertig ponden zwaarte, die zy eenige dagen in de fchaduw laaien ijg■ren, eer zy ze in den zonnefchyn te droogen zetten; dit gefchiedt om daardoor het rimpelen van den bast te beletten , doch heeft dikwyls ten gevolge , dat dezelve fchimmelt, en dus een gedeelte van zyne kragten verliest ; terwyl ook de fchoone oranjekleur hierdcor in eene yzeikleur overgaat. Men deed derhalven beter, met omzichtiger in het droogen te zyn , en den bast nooit in te pakken, voor dat dezelve beendroog is. Van Tecamez wordt deeze bast naar Guayvil verzonden, en aldaar voor ongeveer dertien ftuivers Hollandsen per pond verkogt. Volgens de kentekenen, welke brown opgeeft, fchynt het proefje van deezen bast, 't geen ik onlangs van Londen ontvangen heb , zeer goed te zyn. Het beftaat uit ftukken, die meerendeels eene halve el lang, en eene lyn dik zyn; dezelve zyn pypvormig en in elkander gerold, gelyk de beste kaneel. De oppervlakte is zeer glad, zonder fcheurtjes en oneffenheden, die anderzins in den gewoonen Koortsbast zo menigvuldig zyn; zynde voorts de opperhuid zeer vast met de oppervlakte van den bast verbonden. In het doorbreeken der beste ftukken befpeurt men duidelyk eene dubbele orde van vezelen: te weeten eene uitwendige, die eene fchoone oranjekleur heeft, en ten vollen met de kleur der zogenoemde Konings-kina overeenkomt; en eene inwendige, die donkerbruin is, en in welke de glinfterende punten een grooten overvloed van harst en gomachtige deeltjes aankondigen. De bast, gelyk ik dien ontvangen heb, heeft, zo lang hy geheel is, genoegzaam geen reuk, maar fteeds een P p 4 Dlt"  556 BESCHRYVINQ VAN EENE NIEUWE ZOORT bitteren lpeceryacbtigen fmaak ; doch fyn geftootcn zynde is hy kennelyk door zyn asngenaamen geur. Het bittere van dit middel is minder fterk , en ook minder onaangenaam, dan dat van den Brazilfchen Koortsbast. Het zamentrekkend beginzel iaat zich ook proeï ? L u "«zelve is minder hefpeurbaar, en f zo riet ïcnynt, dieper m de andere beginzels ingewikkeld, dan in de andere zoorten van Koortsbast. . De bewooners der Tccamelche Zeekusten bedienen Zich van deezen bast in alle gevallen , waarin elders de gewoone zoorten van Koortsbast gebruikt worden ; en, naar hun zeggen , is dit middel veel kttedtór ctan het gewoone. K 't byzonder wordt deeze bast zeer geroemd m de algemeene zwakheid des lichaams , in de zwakheden der eerfte wegen, de zaadvloeijingen' de zogenoemde nadruppers, enz. Men ichryi't dit middel voor onder allerhande gedaanten , die alle door de maag zeer wel verdraagen. worden. Een afkookzel van deezen bast in water is fterker en aangenaamer, dan een dergelyk afkookzel van dezelfde gifte van gemeenen Koortsbast. Ondertusfchen houdt mei een koudïtrek" zei voor de beste bereiding van dit middel. Ten dien fiï&™ZLTn ?-6ne °nce grof P°eder' vier uuren l^g, trekken met zestien oneen water, waarna men 'er twle oneen brandewyn bydoet, waarvan ieder gifte bepaald 5?dLïïr^l' lepeiS ,V0L Zomwylen bereTdt meïook yit dezelfde hoeveelheden een warm aftrekzel. De Heer haalt eenjSe voorbeelden aan van tusfehenpoozende koortzen, die hy door dit middel veel gemakkelyker genas, dan met den gewoonen Koortsbast zou hebben kunnen gefchieden. vaïn 'ge mfniea vond ^ gelegenheid, in twee geSil 'e^"e pr?efte neemen van de kragt van den Bra, zilfchen Koortsbast. Een Huis van Negotie alhier om fahogninT797 Ponden van deeze» »«« uit Lis labon. Te vergeefsch vroeg men van de afzenders een naauwkeurig bericht, aangfande het eigent yke vader" groeit heTeïZV ^ ' °P>ke11 ^ ïwJ. .cll'naat' de man'er van inzameling, enz SfÜ ™VJüge1 bast,Aezat alle hoedanigheden van dia door comparetti befchreeven is onder den naam van Pemviaan&heri Koortsbast, welke te vinden S  van koortsbast. 557 by römer , Annalen der Arzneymittellehre, I B ** ; Ingevolge van deze gewigtige byvoegfels tot de na tionale kundigheden, had dl WSscheÏ deeer dat hem door de Unive.fiteit Vin JSf de ranï «es te aanzienlyker voor hem was, omdat dit geleerd Lighaam niet gewoon was die Academie-eer aan andere ajfdn:zyT te bieden' ^ <** binnen rzyS Sen Doctor herschel heeft, federt hv, jn 't i;,ar i-8t het eerst een ftuk in de PhilofopMcaTranslnÓn.s hl* treklyk de ontdekking van de' Nieuwe^ SS 'geleverd had, nog verfcheiden Verhandelingen daarin ge' plaatst. Sommigen van dezelven zyn zeer keudg , ?n behelzen zulke nieuwe gedagten omtrent dZ?n m andere Planeten, als men vm niemant anders, dan wagten ™ naauwk^»gen waarnemer/konde ver- In zyne fterrekundige onderzoekingen werd hv eeftadig geholpen door zyne Zuster ka^olina herÏchel welk,,-door zich toe te leggen op deze hoogf weten' fchap, een beroemden naam%erworven heeft? en aïn de Koninglyke Sociëteit verfcheiden oordeelkundige be" ngien en waarnemingen heeft medegedeeld S , Doftor herschel is een man van ongedwongen manieren lugtig en vrolyk in gezelfchapPhybeft zulk een fterk hghaamsgeftel , al/hoognoód g is voór een fterrekund.gen waarnemer, in eene Inbreekgefvk aan die van Engeland. Het is te wenfehen, dat UW naam zoo lang. zal duren als het Planeetge tel ?oï S heeSeldenng hy gen0egzaara zyn geneeTkven be! LEE-  leevensberigt van ric hard wilson. 565 leevensberigt van richard wilson, een en» gelsch landschaps-schilder. (Overgenomen uit nlkington's DiBionary of Painters.j Richard wiLsoN werd in den Jaare 1714 in Wales geboren, en ftrekfé door zyn uitfteekend kunstvermogen eerlang aan zyn geboorteland ter eere. Men wil, dat hy eerst als Pourtraitfchilder de kunstbaane intradt, doch hierin zo middelmaatig Haagde, dat hy, naar 't oordeel over zyne Stukken geveld, het daarin niet verre zou gebragt hebben. Dan etn klein Landichaps-ftukie van zyn penibel, op een losfen en geestigen trant geicbilderd , kwam by toeval onder 't oog van zucêarelli, en behaagde dien Italiaan dermaate, dat hy wilson op het eniftigst aanmaande , om in dit vak voort te vaaren, als meest voor hem gefchikt, en waarfchynlyk den weg tot eer en voordeel. De ftreelende goedkeuring, ontvangen van eenen Kunftenaar als zuccarelli, wiens kunde en roem hem ten bevoegden aanpryzenden Regter maakten, hadt zulk eenen invloed op wilson, dat hy bedoor het Pourtraitfchilderen voor het maaien van Landfchappen te verwisfelen; en zette hy zulks met yver en eenen daaraan beantwoordenden uitflag voort. Aan deeze toevallige ontmoeting is men verichuldigd de eer, die wilson aan zyn geboorteland fchonk, en zelfs over Italië yerfpreidde, welks landtooneelen te meermaalen de onderwerpen voor zyn Kunstpenf'eel opleverden. Wilson , die een zuiveren fmaak bezat, en dien wenschte aan te kweeken, door het Vaderland der Schilderen te bezoeken, ging na Italië, waar hy, vlyt met Kunstdrift paarende, zyne bekwaamheden meer en meer ontwikkelde. Hier arbeidde hy eenigen tyd onopgemerkt, en gevolglyk zonder eenig voordeel. Bewust van zvne bekwaamheden, en te grootsch om befchermers en bevorderaars op te zoeken, leefde hy van weinig; doch met dat weinige met een wysgeerig genoegen, gegrond op zyn denkbeeld van onafhanglykheid: verfmaadende eenige aanbeveeling voor zyn penfeel te zoeken, het hv het alleen op zyne verdienften aankomen, en won 'er zyn dagelyks onderhoud mede. De Franfche Schilder vernet bevondt zich ten dien zelfden tvde te MENG. l800. NO, 13. Q 1 K0'  5^0 leevensberigt Rome, en hadt het toppunt van zynen kunstroem befteegen; deeze bezogt de fchilderplaats van wilson, en getroffen door het fchoone vaneen zvner Landfchapnen, verzogt het te mogen hebben in ruiling voor een ftuk van zyne hand.! Wilson itetnde volvaardig in een hem zo vereerenden voorflag, en gaf zyn ftuk over, 't welk de Franfche Kunftenaar edelmoedig liet zien aan allen, die hem bezogten, en, 't geen zeldzaam onder dit flag van Ku^stbeoefenaars voorvalt, prees hy zyn Mededinger Het mag vrytyk van wilson gezegd worden, dat hy mets te vergeefsch beftondt. Zyn fmaak was zo zoiver, zyn oog zo keurig, dat alles, wat van zyn Ezel kwam,'het kenmerk van fraaiheid en waarheid droes De onderwerpen, door hem gekoozen, droegen blvk van zyn oordeel. Verkiezingen met fmaak gedaan, en 't zv dezelve iti t eenvoudige, het fraaije of het verheevene vielen, alles voerde hy even gelukkig uit. Indedaad, hy bezat het vermogen van verwisfeling in kunst ; zo dathy, op t eene oogenblik, vergeleeken mogt worden niet een Arend hoog in de lugt ftygende, en op't an- gcTdoSnftrSik mngJe' ZingendC ? een Dederi" Wilson's ooloriet was doorgaans leevendig en natuurlyk ; zyn toets geestig en vry; zyne zamenftellmg eenvoudig en fraai ; zyn licht en donker wel verdeeld; zyne middeltinten hadden altoos eene gelukkige zamenftelhng; zyne ftukken maakten over het geheel een beval- hgen indruk Men heeft wilson te meermaalen den hngelfchen claude geheeten ; doch boe z^er ten onregre, daar de ftyl dier twee Schilderen zo wyd van elkander yerlchilde! Deeze twee Kunftenaars by elkander yerge ykende, mag men zeggen, dat de Framchman menigmaal het oog vermoeit door de uitvoerigheid al le d.1^, fot de kleinigheden der natuur zich inlaatende ~ hy lchilderde haare minuim. Wilson, integendeel eeeft de natuur in 't groote , en bepaalde zich tot die trekken, welke de aandagt bovenal gaande maaken. Claude er op uit om de wereld te toonen, hoe wel zvn oog zag ten opzigte van verfchieten in de lugt, vervaardigde eene menigte van ftukken, waarin haagen, oevers holen, enz. voorkwamen, om zyn kunstvermogen in dat vak te doen uitfchitteren, 't welk,'fchoon zeer verre van veragtelyk te weezen, egter op een verren af-  van rïchard wilson. 567 afftand is van de hoogere vlugten , welke de kunst neemt. Claude voert, by wylen, groepen in van onbeduidende beelden ; wilson is 'er zeer fpaarzaam mede, en plaatst 'er geene , dan' die waarlyk een gedeelte van het ftuk maaken. De ziel van wl son zweefde in 't hooge; de ziel van claude in een meer werktuiglyken kring. Het penfeel van claude was alleen in ftaat, om de natuur, zo als die zich doorgaans vertoont, af te beelden; dat van wilson, om dezelve met fraaiheid en grootschheid te bekleeden. Claude , geen afgetrokken denkbeeld van fchoonheid bezittende, was bepaald tot de eenvoudige veruienfte , om een tooneel, zo als het zich opdeedt, te fchilderen; wilson, integendeel, begaafd met het verrukkend Ideaal, kon tooveren door het verbinden der voorwerpen. Claude was, om het zo uit te drukken , eene aartige, eenvoudige landdogter; wilson eene fchoonheid van hooger rang , die haare bevalligheden onder haar bedwang heeft, _ en het vertoonen daarvan met eenvoudigheid vereenigt. Claude fchilderde fomtyds groote tooneelen, doch zonder ziel voor het groote ; wilson , integendeel, kon grootheid aan de gemeenfte voorwerpen byzetten. Claude, zyne eigen denkbeelden opleverende , was een Ca. flraat in de kunst; getuige zy de Landing van ;eneas in. Italië. Koe armzalig is het tooneel! eene onderneeming, ontbloot van beweeging — eenige weinige ilegte fchepen, met eenige beelden, meer gelykende naar Hollandfche Matroozen te Londen aan wal flappende, dan vaartuigen, geland met Krygslieden om het Romeinsch gebied te grondvesten. Wclson , daarentegen, was, als 't ware , een Hercules in de kunst. Wanneer het onderwerp groot was , bekleedde hy het, om zo te fpreeken, met een donder; getuigen zyn celadon en amelia, zyn niobe, enz. Vergelykt men de werken deezer beide Kunftenaaren, die verbeeldingskragt vorderden, het is de vergelyking tusfehen fterkte en zwakheid — de vergelyking van de twee elendige ftandbeelden van johnson en howard, in de St. Paulus Kerk, en de beelden van eenen fraxiteles. Claude, met één woord, was de eenvoudige Landfchaps-befchryver; wilson de Dichter, die het fchoone 'er van bezong. Het is te bejammeren, dat wilson en reynolds, die twee Aartskunftenaars, Broeders wat het kunstvermogen betreft, in eene zo verregaande en berisplyke «ïaate Qqs na-  568 leevensberigt van richard wilson. nayverig omtrent elkander zich aanftelden. Eene koelheid, aan veragtmg grenzende, vertoonde zich maar al te dikwyls in beiden: kortom, zy konden elkander naauwlyks beleefd bejegenen; zo als blykt uit het volgende geval. Op een maaltyd van de Leden der Schilder-academie weidde Sir joshua reynolds (niet ontdekkende dat wilson naby hem was) uit in de verdienften van gainsborough, en betuigde onder andere, dat hy de eerfte Landfchaps-Schilder in Engeland was. Wilson viel hierop in: „ Neen, gainsuorough is de eerde „ Landfchaps-Schildtr in Engeland niet; maar elk be„ voegd Kunstregter zal bem den eerden Pourtrait* „ Schilder noemen." — Hetgeen zy beiden beweerden was zo zeer ontbloot van opregtheid als waarheid ; dan men moet teffens bekennen, dat gainsborough zich in eenen kunstkring bewoog, niet veel minder dan deeze beide, door drift vervoerde, hem miskennende Kunstregters (*). Wilson overleedt in den Jaare 1782. (*) Van deezen beroemden Engelfchen Schilder Thomas catnsbouough hebben wy een Leevensi erigt gegeeven , in onze Nieuwe Algem. Vaderl. Letteroef. V D. 2 St. bl. 65 'enz. byzonderheden wegens de kwakers in noordamerika. Door den Heer petit-raoel, Arts. Indien 'er een geloof zy in leerftellingen , meest bevoegd ter bevorderinge van het geluk der menfchen, t welk ieder lid der zamenleevinge handhaaft in die wederkeenge afhanklykheid, waarin hy ten algemeenen beste zich moet bevinden, 't welk de eenvoudigheid met de betragting der deugden verbindt, die men immer moet bedoelen, wanneer men met zyns gelyken te doen heelt, even zeer als wanneer men alleen aan zichzelven rekenfchap van zyne daaden is verfchuldigd, 't is, ongetwyfeld, het geloof, welk de Kwakers by hunne eerde opkomst beleeden, en waar van nog heden dezulken onder hen belydenis doen , die aan hunne vroegfte inzettingen getrouw zyn gebleeven. Deeze waardige vereerers van de hoogde Majefteit, zich meer toeleggende op de befchouwmg van haare magt, dan op den eerdienst,  BYZONDERHEDEN WEGENS DE KWAKERS. 5Ö9 ■dienst, met welken anderen meenden haare weldaaden ?e moeten betaalen, Helden, by hunne= vereffl^ niets op prys, dan een rein geweeten ^ het vbytig toe leggen op daaden van goedwilligheid. Van hier da ae frhitterende metaalen , w er nieuwe aanwinst het bloea v^ zTveek llagtofferen in de Nieuwe Waereld deedt ftroomen, hunne Vergaderplaatzen met verfierden. Tafcreelen zag men 'er niet, in welke het penfeel, de NaSSnaa^otzende, den praal eens harsfenfchimmigen Godsdienst, vertoonde, welken eke eeuw met eemge voorvallen hadt vermeerderd , dikmaals ook met leuïeS ?over welke de onkunde of het belang naar goedSunken befchikte. Op uitgeleezen ">» f ^ de beitel voor deeze gewyde plaatzen die beltudeer de houdingen niet, welke onze beelden verderen en hen met alle de kieschheid , voor welke zy vatbaar zvn bezielende, hun het leeven niet fchynt te geeven , dïï om iï de ziel des aanfchouwers denkbeelden te doen ontdaan, aan de gelegenheid kwalyk voegende. Volgens o" voordanders vin dit geloove,waren deeze temPels , met alle hunne fieraaden , minder het huis eens God , dan een tooneel van kwakzalvers, beter gefchikt om de onkunde te misleiden, dan om tot den eerbied by tè: draagen,welken ieder mensch aan het Hoogde Weezen molt bewonen. Alle plegtigheden als nutteloos, zelf ats belachelyk aanmerkende, hadden zy geene^Leeraars, neene Geestlvkheid. Wanneer zy godsdiendig vergaEd waren "rees elk geloovige, die den leevendmaakenden Geest van omhoog ontving, overernde, bedagt zi?h een oogenblik, en openbaarde aan anderen, t geen hem was ingeblaazen. Eu wanne* de overtuiging de zSïenkraetdaadig roerde, wier beginzel van gewaarwordTng iftelyk in beweeging kon gebragt worden, zag men dikmaals, dat elk^van hun, naar gel nge, van zyn opftel de Vrouwen n 't byzonder , van ltuiptrekKingen Sar gen wierden, van langer of kotter duur van meerdere of mindere hevigheid. De naam van Kwakers: of Beevers heeft hier van zynen oorfprong ontpit' Geloof, welk Duitschland tot wieg hadt, deedt zich kennen en verkreeg nieuwe derkte te Londen en n v^hSn Steden vJ Engeland en won aldaar veele aanhangers, die, vervolgd wordende, omdat zy vol itandigbleeven weigeren, aan de Engelfche Geestlyk^  570 byzonderheden wegens de kwakers beid Tienden te betaalen, penn verzogten, ben te willen aanneemen onder de geenen, die hem na de Nieuwe» Waereld moesten verzeilen. Het beleid des Opper-" hoofds van de op te richtene Volkplantinge diende tem hinderpaal voor hun verlangen. Doch een verftandie vooruitzigt deedt hem in het aanzoek van een tweedui-' zendtal dier heden bewilligen; en dit berouwde hem niet, toen hy onder die Gezinte alle de hulpmiddelen aantrof, welke zyn ontwerp moesten begunltigen in de landen, welke de Engelfche Regeering hem in eigendom hadt afgedaan. Deeze eerfte Volksverhuizing wierdt welhaast gevolgd van eene tweede, en fpoedig van meer andere; die, hunne hulpmiddelen medebrengende, te gader met de ftrengheid hunner grondbeginzelen, nevens eenige andere in Engeland vervolgde Godsdienftige Aanhangen, in de kosten droegen, die tot het leggen van de eerde grondflagen der Stad , welke zy zouden bewoomn , vereischt wierdennen die zy met gemeene toedemming, de Stad der Broeder-Vrienden (Philadelphia) noemden! Zyn plan beraamde penn indiervoege , dat zich in het middenpu^d? Eikelboom vertoonde, onder welken hy, met ae Wilden, het Koopverdrag van zyn grondgebied hadt gefloten. Ik heb dien zeer zwaaren boom gezien ; hv ftaat in de Lhesnut-jtrcet (Hazelnooten - ftraat), voor een burgerhuis , welks bewooner voor denzelven eene godsdienftige zorge draagt. Veel fterker, naar evenredig, heid, was de toevloed der Kwakers na Phüadelphil dan van alle andere Gezinten. De ftrengheid hunner grondbeginzelen en zeden, en hun inneemend karakter, bezorgden hun de achting en vriendfchap van william penn en van alle zyne aanhangers ; 't welk ten gevolge hadt, dat zy met een aantal ampten en bedieningen bekleed wierden, die in geene betere handen konden vallen. Naadat deeze wyze Wetgeever eene Conftitutie hadt vastgefteld, volgens het Óktrooi, hem veïgund, en naadat de opkoomende Volkplanting dezelve eenpaang hadt aangenomen, vergenoegden zich de Kwa kers, geene posten kunnende bekleeden, die eenen Fed vorderden, met het waarneemen van de zulke , die on de oeffenmg van weldaadigheid betrekking haddèn. VaS de Wetgeevende Vergadering wierden zy niet uitgefloten ; doch wanneer omtrent het een of ander belofte rif verzekering moest gedaan worden, vergenoegde men zich met hun op hun woord te gelooven. De otige- 1 ftoor-  IN NOORD-AMERIKA. i 571 ftoorde vryheid van GodsdienstoefFeninge, wélke de Kwakers in de nieuwe Volkplanting genooten; de voorfpoed, welke alle hunne onderneemingen verzelde; het gunftig gerugt, welk deswegen zich wyd en zyd verfpreidde : dit alles deedt hun telkens nieuwe Volkplanters toevloeien, die niet flegts Pennfyfoanie, maar ook de Staaten van Delaware, de Westkust van Nieuw-Jerfey en de Provincie Nieuw-Tork bevolkten. Koophandel is de heerfchende neiging der Kwakers. Doch vermits die leevensdand geene gepaste hulpmiddelen vondt in een nieuw land, alwaar alles van den grond af moest opgehaald worden, wierden veelen van hun Lmdbouwers, een groot aantal Molenaars, en nog meer, hunne oorfpronklyke neigingen niet geheel kunnende vergeeten, Makelaars. De "Kwakers , door den geest van menschlievendheid bewogen, die hen immer bezielde, waren de eerden, die by het Moederland om een Wetboek aanhielden, t welk de dooddraffe verminderde, zoo algemeen voordat de Regeering het befluit hadt genomen, een groot aantal misdaadigen na Botany-Baai te zenden. Zints de erkentenis van de Onafhankelykheid van Amerika, wierden zy in ftaat gefteld om hunne inzigten, ten dien opzigte, beter te volgen. Hunne herhaalde aanzoeken hadden eindelyk ten gevolge eene herziening van het Lyfftraffelyk Wetboek, in het üktrooi vermeld, aan penn door Koningin anna vergund. Niet weinig wierden zy hierin geholpen door de beginzels, welke, in de opkoomende Staaten, het onfchatbaar Werk van beccaria, omtrent deezen tyd in Europa in 't licht verlcheenen , deedt ontwikkelen. Ten langen laatfte gelukte het hun, de doodftrafFe te doen bepaalen tot mandag, vrouwenkrant, brandftigting en verraad;veel was dit in het tegenwoordig tydperk. Ongevoelig gingen zy verder, mdiervoege dat zy de Wetgeevende magt overhaalden tot het maaken van eene nieuwe verbetering in het Lyftraffelyk Wetboek, by eene Akte van den vyfden April des jaars i7qo, welke de eerfte ftraften affchafte, en dezelve door openbaaren arbeid, geldboeten en gevangenis deedt vervangen. Eene vierfaarige ondervinding was genoeg om de hooge Regeering van den goeden uitflag deezer veranderinge dermaate te overtuigen, dat zy, zoncer den afloop des tydperks, door de Wet beftemd, af te wagten, in d" maand April des jaars 1794 eene Akte uitgal, die de doodftrafFe over alle misdaaden affchalte , uitgezonQ q 4 derd  57i BYZONDERHEDEN WEGENS DE KWAKERS SiidC misdaad, ïan voorbedasten manflag , door middel van vergif of anderzins gedaan. Niet te vergelyken zyn de Volksverhuizingen in de Noordlyke Volkplantingen, in de Vereenigde Staaten van Noord-Amenka wat het oogmerk aangaat, niet die op onze (Franfche) Eenden, in de Oosterfche Volkolan llnS? T KAe 0ost"Indien plaats hebben Hebzucht voert den Europeaan na de^ laatstgenoemde oordenhy zet er voet aan land, voorzien van geringen eigendom , of van brieven van aanbeveelinge , welke hem tot zyne eerfte vestiginge dienen. Indien hy wys Zv en van elders hulp ontvange, krygt hy, binnen korten tyd , middelen m handen, die hem tot een ryklvk zom tyds tot een fchitterend fortuin, den weg Snen bat nen. Berooidheid, daarentegen, mangel aan bloedverwanten , yolilagene onbekwaamheid om" in eenigerlei S gelukkig te kunnen flaagen, noodzaaken de anderen, om aan allerlei voorflagen, die hun gedaan worden, be oor te leenen mids men vooraf den dringenden eisen del Safnfche en" Softr?1 f ^ ^ A™' xikaanlche en Hollandfche Kapiteinen een goed aantal deezer ongelukkigen uit Zeeland, Holland, S?houand en Ierland afhaalen, en na de voornaamfte havens der Veree" mgde Staaten overvoeren, alwaar de landzaaten de zulken. die hun best voegen, in hunnen dienst verbinden Met ftdzwygen gaan wy voorby het onderzoek, welk omtrent t IrlUWely-l feXf gefchiedt' * welk niet ka i naTaaten de eerbaarheid te kwetzen, wanneer het te verre word! u.tgeftrekt. Men fluit den konp met den Kan tein die Vnite, t\eVe"eenlgelyk een NegerhandeiaarPaan eenen Volkplanter een bewooner van Mozambique of Van de Kust.yan. ingola verkoopt. De voorwaarden worden in gefchnft gefield by eenen Alderman, die de™yd bepaalt, welken de elendeling by den geenen, die hem neemt, moet vertoeven, als mede waar toe deeze zich omtrent den eerften verbindt. De Kapitein ontvangt den bedongenen prys voor vragt en kost van den man of de vrouw , welke hy aan boord hadt genomen. Al deeze toevoer yan rampzaligen voorziet dl groote Steden van mannelyke en vrouwelyke dienstboden, die de losblndigheid in de huizen overbrengen of vermeniïvu S of zich ten platten lande verfpreiden. Zy neemen dfen"t by bouw- of akkerlieden, en vullen alzo bet mznSÏ aan, door de .jaarlykfche fterfte aan ziekten of2 toe-  IN NOORD-AMERIKA. 573 toevallen veroorzaakt, die, meer dan elders, den grond van Noord-Amerika ontvolken. . De eerden waren de Kwakers, die tegen de misbruiken van zulk eenen handel de ftemme veihieven. Doch de Regeering, de noodzaaklykheid gevoelende , om, door alle mogelyke middelen, een land te bevolken, welk dag aan dag kaaler wierdt , was doof voor alle hunne vertoogen. Al wat zy konden vei werven , was, dat de kooper zich verpligtte, de zulken, die zich aldus voor eenen tyd aan zynen dienst verbonden, te leeren leezen en fchryven ; en ten deezen opzigte hadden de verbondenen geene beter voorfpraaken dan de Kwakers , om . in gevalle van gefchil, hunne zaak te bepleiten. De geest van orde, de naauwkeurigheid en de eerlvkheid, kenbaar geworden in alles wat bet nefluur van armengelden betreft, de Kwakers boven burgers van andere godsdienstgezinten ten allen tyde hebbende doen uitmunten , was zulks eene voldoende reden, om hunner zorge toe te vertrouwen het beduur van liospitaalen, Verbeterhuizen , Gevangenisfen en andere plaatzen , alwaar de elendeling, tot heelinge yan zyne Imarten, den heilzaamen balzem der vertroostmge wagt. In 't laatst van den Jaare 1793, wanneer de geele koorts, alle haare woede te Philadelphia uitoeffenende, van de kranken alle de zulken verwyderde, die hun eenige hu'p zouden hebben kunnen toebrengen , wanneer elk een, flegts voor zich zei ven zorgende, de atad verliet, zvne bloedverwanten en vrienden aan hun rampzalig lot overlaatende, deelden de Kwakers, menschhevender dan de anderen, in het algemeen gevaar. De Regeering, het aanleggen van Barakken , aan den oever van de Schuylcbill, buiten de Stad, bevolen hebbende, om de toevloeiende kranken aldaar te ontvangen, waren deeze hutine hulp- en redmiddelen eenigiyk verfchuldigd aan de geftadipe oppasfingen der Broederen , die hen van alles verzorgden , aan hunnen toeftand voegende. _ Maar indien de Kwakers dus ter hulpbetooninge dienstvaardig zyn jegens de zulken, die in godsdienftige begrippen van hun verfchillen , is het te denken, dat de zelfde geest nog meer hen zal bezielen omtrent leden, van hunne eigen gezinte. En in de daad, allen bieden elkander over en weder byftand ; en tot hunnen lof mag gezegd worden , dat men zelden eenigen van hun ^ aangegaan! verbintenisren ziet fchenden. Zy leenen eikander geld tot eene maatige rente, en houden aldus Q q 5 de  574 BYZONDERHEDEN WEGENS DE KWAKERS. de zulken (bande, die in het geval zyn zouden vam eene bankbreuk te maaken , of door ftildand van "eS linge hunne Gezinte te fchandvlekken. Intusfchen heeft' men ÜARCEAY, Voorzitter van de Bank der Vereenigde Staaten, m den Jaare 1797, eene bankbreuk zien maï ken van tweemaalhonderdduizend dollars; doch dh te l^°T^meidr\fp°^ door de Broed^ a ngevuld, en het Genootfchap leedt des geene fchande S Meer dan men zich kan verbeelden nadeelig was de oorlog, die aan Amerika de vryheid bezorg Je voor de grondbeginzelen der Kwakers. Dezelve deedt eene fcheunng onder de broederfchap ontdaan, tusfehen de geenen , die zich vasthielden aan het oude geloof, en de zodanigen, die van hetzelve waren afgeweeken, '? zy door verflappmg in den Eerdienst, 't zy door het aanneemen van posten in het Leger ■ iets 't wpiL tt gen de drengheid hunner grondbeginzelen aanloopt Van hier dat zy , m onderfcheiding van de overigen , vZ Kwakers genoemd wierden. Hunne kleeding % een wei! mg fierlyker ; hun kapzel is meer in den hedendSfchen jmaak ; zy hebben knoopen op hunne kledS zomtyds zelf van metaal; zy verfchynen in de fcSw. burgen en m openbaare gezelfchappen , bezoeken dé vergaderplaatzen der ander! Broederen niet?of indien zy het doen, worden zy als vreemdelingen aange" merkt, en ter bywooninge van de maandlykfche zamenkomden met uitgenodigd. De grondbeginsels der waterlbren-?en mede' zich niramer «et den 00" log te bemoeien, en, onder welk voorwendzel ook geene wapens te voeren. Zelf weigeren zy geldI te Seven , welk van hun ter dier Zaak°e zo.u kunnen vvorden afgevorderd. Nogthans wanneer zy daar toe «enoodzaakt wordende, de fomme, op welke zy |eichat zyn, hun wordt aangekondigd , luidt hun eerde antwoord , dat. zy het niet zullen gèeven. Doch Z lyk zy nog met zo vast op hun lïuk daan als onze yroegde Martelaars, leggen zy op de tafel eene groo ter fomme, dan van hun geëischt was; den geldheffer tevens te gemoet voerende: „ Nooit geeven „ wy iets tot den, oorlog; doch naardien gy de derk ,, de zyt , kunt gy neemen zo veel gy vvilt" Door wTZf>en,rmaafregd mf}en W §eena in^«k op hunne ^erdelhngen, en voldoen aan den wensch derRegec. (Het overige in ons volgend Stukje?) UIT-  uittrekzel eener reize rondsom de wereld. 575 uittrekzel eener reizé rondsom de wereld, in de taaren MDCCLXXXV, M DCCLXXXVI, SlDCCLXXXVlI en MDCCLXXXVIII, door j. f. g. de la PêROUSE. uitgegeeven "volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van grasmaand 179I , door m. l. a. millet-mureau. (Vervolg van bl. 540.) De Bousfole en Aftrolabe zeilden van Manilla af op den 9 van Grasmaand 1787. Het Eiland Formofa voorby vaarende, zagen zy eene Chineefche Vloot, bemand met Krygsvolk , gezonden tegen de Formofaanen, die hunne onderwerping aan de Chineefen verbrooken hadden. . . Eenige Canoes vervoegden zich den 5 van Bloeimaand aan de Schepen , komende van een Eiland, 't welk pêROUSE veronderftelt, dat, op de Kaart van Vader gaubil, Kumi genaamd wordt. Hy wenschte wel op hetzelve te hebben kunnen landen ; het hadt met meer dan drie of vier mylen in den omtrek ; doch de fhoomen zetten hem zo verre lywaards af, dat hy dit ontwerp moest laaten vaaren. Verfcheide kleine Eilanden voeren de Schepen voorby, en hadden nevelagtig weêr tot den aiften, toen zy het Eiland Ouilpaert zagen op 33fl 14' N. Breedte. Het voorkomen deezes Eilands was uitlokkend ; doch zy konden 'er geen ander dan ilegts een gezigt van verre van bekomen. Op den 25 van Bloeimaand zagen zy een gedeelte van de Westkust van Japan, en voeren door de ftraat van Corea. Zy zeilden digtst by het vasteland heen, en konden de huizen en fteden op den oever zien. Op den top van eenige bergen ontdekten zy Vestingwerken , niet ongelyk aan Europifche Forten , welke zy gisten aangelegd te weezen ter verdeediging tegen de Japanneefers. - Den 2Qlten voeren de Schepen voorby een Eiland, omtrent twintig mylen van de kust van Corea af gelepen , weinig meer dan drie mylen in den omtrek haaiende. De wind Z. Z. O. loopende, Huurde  57 uittrekzel eener reize de PêROUSE Oostwaards aan na de kust van Japan m Op den 6 van Zomermaand zagen zv een a&Zt' d.Japanfche kust welke *A%^d$g&*d™ Notu te weezen. Naa de Lengte en Biwd£«an P Kaap bepaald te hebben, hieldfn zy kust. Zy kwamen op de kust van rh;„ iafpaarJcne op omdreeks 4*2 Noorder Breedte. ^^w2rdfaK houdende langs eene groote uitgedrektheid van die kus? ontdekten zy geene Inwoonders; zy zagen alleen Beeren en Hertebeesten, gerust langs Land gaafde Od verfcheide deelen van deeze kult, waar !vaan' land gingen, ontdekten zy tekens, welke uitweezen dat 'er onlangs menfchen geweest waren ' öat er Noordwaarts aan devenende bevonden zy zich in een Kanaal, gevormd door de Tartaar fche kust aan de en door het Eiland Segalien aan de andere zyde 0Q deeze kusten vingen zy visch in overvloed , bóvenaS Kabbel aauw en Salm. Eindelvk landen „ Puvenal Baay oP het Eiland ^W, walvin V^ns^n' tVengeeveOnn.tm°etIng0n ' ^ breeder ™**7n\ol Op den ia van Hooimaand, in den avond, de zuidewind ophoudende , naderde ik het Land , en liet he anker op veertien vademen vallen , in een modder- en zandgrond, twee mylen van een kleine kreekwaarin" een rivier uitdroomde. " v ' waann De Heer de langle, die één uur vóór mv gean. kerd was , kwam onmiddelyk by my aanboort- hv hadt reeds zyn groote en kW booten uitgezet' I San Z SfiSS ^ VÓÓf de" ^ond SnTnd e gaan, om er kundfchap van op te doen, en te bezien len^e k?vgen3SD0wï>nLg van deVwS aeren te Krygen. Door behulp onzer verrekvkeren had den wy eenige Hutten en twee Eilanderontdekt dt hem, dit hy den £ SriN^Abt' j£ff3g zich zou neemen. Naa dat het Schip in orde g-bS was en de zeden opgebonden waren, bemande 15 parus, onder bevel van den Heer de clonard ge" volgd door de Heeren oucné, prevost en rnr eignon, hun beveelerde zich te verwegen bv den Heer de langle, die reeds in de Baay galand waf De twee eenlge kleine huizen aan dee«SBa?y vSden zy  rondsom be wereld. 577 zy verlasten; doch zeker zeer korten tyd geleden: want het vuur .brandde nog. Niets van het huisraad was weggenomen; 'er was ook een nest met jonge honden, wier oogen nog digt waren; en de moeder, welke zy in het bosch hoorden blaffen , deedt hun veronder ftellen, dat de Bewoonders zich op geenen grooten afftand bevonden. De Heer de langle lag 'er bylen, verfcheide yzeren werktuigen , glazen koraalen , en met één woord alles neder, 't geen hy dagt nuttig en aanwenaam voor deeze Eilanders te zullen weezen ; verzekerd , dat de Inwoonders , naa zyn vertrek na boord, derwaards zouden wederkeeren, en dat onze gefchenken hun zouden overtuigen , dat wy geene vyanden waren. Ten zelfden tyde hadt hy een gedeelte des fcheepsvolks aan het visfchen gezet, en in twee werpen met het groote net hadden zy meer Salmen gevangen , dan noodig waren om het fcheepsvolk meer dan een week lang te voeden. Op het oogenblik dat hy gereed ftondt om weder na boord te keeren, zag hy zeven man uit een canoe aan land ftappen , die in geenen deele wegens ons aantal vervaard fcheenen. Zy haalden hun vaartuig op het ftrand, en gingen op matten in 't midden onzer matroozen nederzmen , met eene houding , welke gerustheid aanduidde; dit boezemde ons een gunftig denkbeeld van die Eilanderen in. Onder deeze zeven waren twee oude mannen met lange witte baarden, gekleed in eene ftoffe van boombast gemaakt, zeer gelykende op de kleederen te Madagascar. Twee van deeze zeven Eilanders hadden een foort van blaauw Nankin-linnen aan, en de gedaante van de kleeding verfchilde weinig van die der Chineefen: de anderen hadden flegts een langen rok aan, alleen vastgemaakt met^een gordel en eenige kleine knoopjes ; zy hadden geen broeken aan. Hun hoofd was ongedekt ; alleen hadden twee of drie hunner een band van een beerenhuid om 't hoofd geflaa. gen; de kruin des hoofds en de baarden waren gefchooren ; al het hair agterwaards hangende hadt de lengte van tien of twaalf duimen , doch was op eene geheel andere wyze dan dat der Chineefen gefchooren , die alleen een ronde kuif laaten, welke zy Pentfec noemen. Allen hadden zy laarzen aan , gemaakt van Zeehondenvellen, met een voetzool naar de wyze der Chineefen, vry kunftig gemaakt. Hunne wapens beftonden uit .beogen,  5?8 u.ttrekzel eener reize gen, pieken , en pylen met yzeren punten. — De oudfte deezer Eilanderen, aan welken de anderen veel ontzags beweezen , hadt zeer zwakke oogen, en droeg l£t?r/ynvh?0m ee? £herm' om dezelve tegen 5f he heid des lichts te befchutten. De houding deezer Eilanderen was deftig, edel, en zeer treEle De lieer de langle boodt hun het overfchot aan van hetgeen hy na land medegenomen hadt, en gaf S door tekenen te kennen, dat hy, van wegen den vallenden avond, weder na boord* moest T raaar dl by S nmrmg?rne S an^Cren daa^s °P deeze ^lfde plaats zou ontmoeten, om hun nieuwe gefchenken te doen Zy gaven, van hunnen kant, door tekenen te verdaan, dat zy daaromftreeKs gingen flaapen, en dat zy op den bedemden tyd zouden wederkomen. y P Wy veronderdelden in 't algemeen, dat deeze lieden de eigenaars waren van een pakhuis met visch, 't welk wy gevonden hadden aan den oever van eene kkdne rivier , op daaken daande , vier of vyf voeten boven den grond verheeven De Heer de langle , 't zd5e bezlgtigende, betoonde 't zelfde ontzag voor de eS dommen, als hy in de verlaatene hutten hadt doen blyken. Hy vondt in dit pakhuis gedroogde en gerookte Salm en Haring, en vaten gevuld met Vischtraan ook Salmvellen zo dun als pefgament De vS a d-' verzameling was zeker te groot voor het ondSud van één Gezin; en hy oordeelde, dat deeze heden "n die onderfcheide artykelen handel dreeven. [iet was s avonds omtrent elf uuren, eer de booten weder lan de fchepen kwamen; en het verdag, my gegeeven wekte myne nieuwsgierigheid ten derkden ^pfgeeven» Met ongeduld wagtte ik op het aanbreeken van den dageraad, en bevond my met de groote boot en barf aan land, eer de zon opgegaan was.8 De Eilanders kwamen kort daarop aan de kreek. Zy naderden omf uit het Noorden, waar wy ook vermeend hadden, d« hun Dorp gelegen was. Welhaast werden zy gevolgd door een tweede Canoe, en wy telden twee-en- tw mig inwoonders. Onder dit getal bevonden zich de Kaan der hutten, waarin de goederen, door den Hefr de langle agtergelaaten , vertrouwen hadden ingeboï zemd: geen één enkele Vrouw liet zich zien ; fn wv hadden alle reden om te veronderdellen, da? de mS nen zeer jalours waren. Wy hoorden in de bosfchen de  rondsom de wereld. 579 | de honden blaften,, en naar alle waarfchynlykheid bleeI ven deeze dieren by de Vrouwen. Onze jaagers wilI den derwaards gaan ; doch de Eilanders deeden , op hunne wyze, de ernftigfte verklaaringen tegen het voori neemen om te trekken na de plaats, vanwaar het geblaf der honden kwam. Ten oogmerk hebbende hun eenige gewigtige vraagen te doen, en hun vertrouwen willende inboezemen , gaf ik bevel om hun in geen geval tegen te fpreeken. De Heer de langle, vergezeld door de voornaam" I fte zyner Officieren, kwam zeer kort naa my aan land, J en vóór ons onderhoud met de Eilanderen werden alij lerlei foort van gefchenken uitgedeeld. Zy fcheenen alleen waarde te hegten aan dingen , die nuttig waren. Yzer en ftoffe tot kleeding waardeerden zy boven alles: zy kenden de Metaalen zo wel als wy; zy ftelden Zilver boven Kooper, en Kooper boven Yzer, enz. Zy waren zeer arm; flegts drie of vier hunner hadden Zilveren Oorringen , vercierd met blaauwe glazen koraaien, volkomen gelyk aan die ik gevonden had in de Grafdede in de Baay van Ternai, en door my voor armbanden gehouden. De andere kleine cieranden waren van Kooper, gelyk aan die in de gemelde Begraafplaatze. Hunne pypen en ftaalen om vuur mede te liaan fcheenen van Chineesch of Japansch maakzel. Met de hand na 't Westen wyzende, gaven zy ons te verftaan, dat het blaauw Nankin, waarmede zy gekleed gingen , de koraalen en de vuurftaalen , uit het Land der Mantchou Tartaaren kwamen, en zy fpraken dien naam volkomen op dezelfde wyze uit als wy. Vervolgens waarneemende, dat elk onzer een pen en papier in de hand hadt, om een woordenlyst van hunne taal te maaken, gisten zy ons oogmerk : zy voorkwamen onze vraagen; uit eigene beweeging onderfcheide voorwerpen toonende , met byvoeging van de benaaming daar te lande : zy hadden daarenboven de I beleefdheid om die benaamingen vier of vyf maaien te I herhaalen, tot zy zich verzekerd hielden , dat wy de I uitfpraak wel begreepen hadden. De vaardigheid, 1 waarmede zy onze meening gisten, deedt my veronder1 ftellen, dat de Schryfkunst by bun bekend was ; en » een van deeze Eilanderen, gelyk wy vervolgens zullen ij zien, maakte voor ons eene aftekening van bet land, en li hieldt het penceel op dezelfde wyze als de Chineefin. Het  53o UITTREKZEL EENER REIZE Het bleek dat zy zeer op onze bylen en ftoffen gefteld waren, en zy fchroomden niet om dezelve van ons te verzoeken; doch zy betoonden zich zeer omzistig om mets te neemen, dan 't geen hun daadlyk elgeeven was. Het was openbaar, dat Hunne denkbeelden yan dievery volkomen met de onze zamenftetnden , en ik zou met gefchroomd hebben bun de bewaarine onzer goederen toe te vertrouwen. Hucne oplettendheid ten deezen aanziene ging zo verre, dat zy geen één enkele namen van de Salmen , door ons gevanfen , fchoon ze by duizenden op den oever verfpreid lagen ; want onze visfcheiy was andermaal zeer gdukkia se. flaagd: Wy moesten hun by herhaaling , als 't ware, dwingen , om 'er zo veele van te neemen als hun behaagde. In 't einde waren wy zo gelukkig, dat wy hun deeden begrypen, hoe wy wenschten hun Land te befchrvven, alsmede dat der Mantchous. Een oer oude lieden rees toen op, en trok met zyn ftok de kust van Tartaryen ten Westen , loopende ten naastenby Noord en Zuiden. Ten Oosten , daar tegen over, en in dezelfde rigting, vertoonde hy ons hun eigen Eiland , en zyne hand op zyn borst leggende, gaf hy daarmede te kennen, zyn eigen land afgetekend te hebben: hv hadt een Straat opengelaaten tusfehen zyn Eiland en tartanen ■ en zich na onze Schepen wendende , die van het ftrand konden gezien worden , gaf hy met een trek te verftaani, dat zy 'er in mogten vaaren. Ten Zuiden van dit Eiland beeldde hy een ander af; en teffens een tusfehen beiden loopende Straat tekenende, gaf hv te kennen, dat onze Schepen ook daar konden zeden De fchranderheid van deezen Eilander in het "sisfen onzer verlangde kundigheden was zeer groot, maa! nog minder dan die van eenen anderen Eilander, naar het voorkomen dertig jaaren oud. Deeze, ziende dat de hguuren in het zand getrokken verlooren gingen , nam een ftuk papier en een onzer potlooden; on dit panier tekende hy zyn eigen Eiland, 't welk hy Tchoka noemde: door een ftreek met de pen duidde hy aan de kleine Rivier, op welker oever wy ons bevonden, en plaatfte dezelve op twee derden van het Eiland , van het Noorden na het Zuiden. Vervolgens maakte hv eene tekening van het Mantchou - land _ l3QtPndo n^..u j„ _ man gedaan hadt, een Straat aan het beneden-einde, en, tot  rondsom de wereld. 581 tot onze groote verwondering, voegde hy daar nevens de Rivier Segalien, welker naam deeze Eilanders eveneens als wy uitfpraken; hy plaatfte den mond dier Riviere een weinig ten Zuiden de Noordpunt van het Eiland, en zeven flippen met de tekenpen maakende, duidde hy daarmede aan , hoe veele dagen een Canoe te befteeden hadt, om van de plaats, waar wy ons onthielden, tot den mond van de Rivier Segalien te vaaren. Dan dewyl de Canoes van dit Volk zich nooit verder dan een piftoolfchot van de kust verwyderen , fteeds de bogten van de kreeken volgende, mogen wy veronderftellen , dat zy weinig meer dan negen mylen op éénen dag afleggen, alles in een rechte lyn genomen. Naardemaal de kust gedoogt dat zy allerwegen kunnen landen, maaken zy daarvan gebruik ora hunne fpyzen te kooken, hunnen maaltyd te doen, en, naar alle waarfchynlykheid, flaapen zy menigmaal aan ftrand. In gevolge hiervan gisten wy onzen afftand van het uiterfte des Eilands op ten meesten drie - en • zestig mylen. Die zelfde fchrandere Eilander herhaalde,'t geen ons te vooren verteld was , dat zy het Nankins linnen en andere Koopwaaren kreegen door hunne gemeenfchap met het Volk, 't welk de oevers van de Rivier Segalien bewoont. Met eenige ftreepen duidde hy aan, hoe veele dagen 'er noodig waren, voor eene Canoe, om die Rivier op te vaaren tot de plaats, waar zy hunnen koophandel dreeven. Alle andere Eilanders, hier vergaderd, waren getuigen van dit onderhoud, en gaven door hunne gebaaren hunne goedkeuring te verftaan van 't geen hun Landgenoot ons mededeelde. Vervolgens verlangden wy te weeten, of deeze Straat vry breed ware : wy deeden wat wy konden om htm ons denkbeeld te doen begrypen ; welhaast begreep hy Jt zelve, en zyne beide handen evenwydig van elkander rechtftandig zettende op twee of drie duimen afilands , gaf hy ons te verftaan, dat hy daarmede uitdrukte de breedte van de kleine Rivier, aan welke wy ons versch water innamen : voorts fpreidde hy zyne handen wyder van elkander, aanduidende, dat die tusfchenwydte de breedte was van de Rivier Segalien ; en dezelve nog veel wyder vaneen zettende, gaf hy daarmede te verftaan de breedte van de Straat, welke Tartaryen van zyn Land fcheidde. De diepte des waters wilden wy desgelyks weeten: wy namen deezen meng. 1800. No. 13, R r Ei-  5&2 LUTTRiLKZfcL EENER. REIZË Eilander na den kant der Riviere, van welke wy flegts tien fchreden af waren , en ftaken 'er een piek overeinde in ; hy fcheen onze meening te vatten , en zyn eene hand vyf of zes duimen boven de andera plaatzende, veronderftelden wy , dat hy in diervoege ons de diepte van de Rivier Segalien te kennen gaf, en vervolgens zyne armen zo wyd mogelyk uitfpreidende, diende zulks om de diepte van de Straat te verftaan te geeven. — 'Er bleef voor ons nog overig, verzekering te bekomen, of hy daardoor verltondt de volftrekte of betrekkelyke diepten: want, volgens de eerfte veronderflelling, zou deeze Straat flegts de diepte van één vadem gehad hebben, en dit Volk, wier Canoe3 nooit aan onze Schepen gekomen waren, mogt denken, dat drie of vier voeten waters genoegzaam voor dezelve waien, daar zy flegts drie of vier duimen voor hunne Canoes noodsg hadden; maar omtrent dit ftuk was het onmogelyk verdere opheldering te bekomen. De Heer de langle dagt, nevens my , dat het in allen gevalle van het grootfte aanbelang was, te ontdekken , of het Eiland j 't welk wy langs gezeild hadden, het Eiland ware, aan 't welk de Aardryksbefchryvers den naam van Segalien.Eiland gegeeven hadden, zonder de uitgeftrektheid van hetzelve ten Zuiden te vermoeden.,Ik gaf bevel, dat onze twee Fregatten gereedheid zouden maaken om den volgenden dag .te zeilen. De Baay , in weike wy ten anker lagen , gaven wy den naam van Baie de Langle, naar den naam des Capiteins, die dezelve het eerst ontdekte, en 't eerst aan den oever landde. Wy beftemden het overige van den dag om het Eiland te bezoeken, en het Volk daarop woonende. Zints ons vertrek uit Frankryk hadden wy geen Volk aan wetroffen, 't welk meer onze nieuwsgierigheid trok, en rterker onze bewondering opwekte. Wy wisten, dat de talrykfte Volken, en misfehien die, welke het vroegst befchaafd waren, de landftreeken bewoonden, die aan deeze Eilanden grenzen; doch het blykt niet, dat zy dezelve ooit vermeesterden : 'er deeden zich ook geene voorwerpen op , om hunne begeerte gaande te maaken : en het liep zeer aan tegen onze denkbeelden, onder een Volk uit Visfchers en Jaagers beftaande, en die geen vee hoeden, noch aardvrugten teelen, zeden aan te treffen, over 't algemeen deftiger en beleefder, en een verftand,  RONDSOM DE WERELD. 583 flanel, misfehien uitgeftrekter , dan by eenig Volk van Europa. De kundigheden der best onderrigte Klas- fen van Volk in Europa maaken hun, in alle opzigten, zeer verre uitfteekende boven deeze een-en-twmtig Eilanders , met welken wy een onderhoud hadden aan de. Bak de Langle; maar onder het Volk van dit Eiland is de kundigheid veel aigemeener verfprejd, dan onder de laagere Volksklasfen in Éuropa: allen, hoofd voor hoofd, fchynen zy daar dezelfde opvoeding ontvangen te hebben. In.tegenoverftelling van de ftomme bewondering der Indiaanen van Port de Francais, werd de aandagt der Inwoonderen van Baie de Langle getrokken door onze kunften en bewerkte ftoffen: zy keerden de laatstgemelde om en om; zy fpraken daarover met elkander, en poogden de wyze, op welke zy vervaardigd waren, tc ontdekken. Zy hadden kennis aan de Weversfpoel. Ik nam vandaar mede een Weefgetouw, waarop zy linnen vervaardigden, volkomen gelyk aan het onze; behalven dat de draaden beftonden uit bast van den Willigen, boom, welke zeer algemeen op hun Eiland groeit, en my toefcheen zeer weinig van dien in Frankryk te ver- , fchillen. Schoon zy den grond niet bearbeiden, weeten zy, met veel beleids, de eigene voortbrengzels van den grond ten gebruike te bekeeren. Wy vonden in hunne hutten een groote menigte wortelen van een foort van Lelie, by onze Kruidkundigen bekend onder den naam van de Geels Lelie of Saranne van Kamtfchatka. Zy droogen dezelve tot hunnen winter-voorraad. Zy hadden desgelyks een overvloed van Look en Angelica-WTortelen; Planten, welke aan de kanten der bosfehen groeijen. Ons kort verblyf liet ons niet toe, te ontdekken, of deeze Eilanders eenigen Regeerirgsvorm hebben ; deswegen kunnen wy alleen gisfen ; doch het was zeer blykbaar , dat zy voor de Ouden groot ontzag betoonden , en dat hunne zeden zeer zagt waren: zeker, indien het Herdervolk geweest ware, en zy groote kudden vees geweid hadden, zou ik geene andere denkbeelden hebben kunnen vormen van de zeden der Aartsvaderen. Zy zyn, in 't algemeen, welgemaakt, fterk van gefteltenisfe, zeer bevallig van houding, en zwaar gebaard; hunne geltalte is kort; ik zag niemand onder hun, die meer dan vyf voeten en vyf duimen haalde; veelen waren beneden de vyf voeten. Zy ftonden onze tekenaars toe, hun R r s af  5^4 uittrekzel eener reize af te beelden; maar het verzoek van den Heer rollin, onzen Chimrgyn, die de maat wilde neemen van onder^?e'd,e. afmeetmgen hunner lichaamen , weigerden zv. Misfehien verbeeldden zy zich, dat dit eene toverkunltige bewerking was: want de reizigers Weeten, dat dit denkbeeld van betovering zeer wyd heèrscht in China en lartaryen; alsmede, dat verfcheide Misfionarisfen daar voor de geregtsbanken gebragt zyn, befchuldigd van Tovenaars te weezen, omdat zy, by het toedienen van den Doop, de handen op 't hoofd der kinderen lagen. Deeze weigering, alsmede het onttrekken der Vrouwen aan ons oog, is het eenige, 't welk wv ten hunnen laste hebben. 3 Wy houden ons ten vollen verzekerd, dat de Bewoonders yan dit Eiland een welgeregelde Volksmaatlchappy uitmaaken; maar zo arm , dat zy voor langen tyd niets te vreezen hebben van de eerzugt der overwinnaaren, of de fchraapzugt der Kooplieden: een weinig Iraan en gedroogde Visch zyn de eenige Artykels van uitvoer. Wy konden niet meer dan twee Martervellen te koop krygen; wy zagen Beeren- en Zeehonden-huiden tot kleederen gefneeden, doch in geringe hoeveelheid : de Pelteryen van dit Eiland hebben voor den handel mets te beduiden. Op het drand vonden wv kleine ronde flukjes kool, maar geen brokje, 't welk eenig blyk droeg, Goud, Yzer of koper in zich te bevatten. Ik bel over om te denken, dat in hunne bergen geen Yzer- of Kopermynen gevonden worden. Het geheel gewigt van de zilveren cieraaden deezer een-entwintig Eilanderen zal geen twee oneen bedraagen hebben. Eene Medaille, hangende aan een zilveren kettingje, welke ik om den hals van een oud man hing, die my de voornaamde of het hoofd deezer Eilanderen toefcheen, was in hunne oogen een duk van onfehatbaare waardye. Elk deezer Inwoonderen droeg een breeden ring aan den duim, gemaakt van yvoir, hoorn of lood Zy laaten hunne nagels groeijen 'op de wyze der ChU neefen; zy groeten gelyk dit Volk, met te knielen, en zich voorover op den grond neder te werpen; hun nederzitten op matten is ook gelyk aan dat der Chineefen; ook eeten zy gelyk deezen met kleine ftokjes. Indien zy met de Tartaaren en Chineefen een zelfden oorfprong hebben, moet hunne fcheiding van die Volken zeer  RONDSOM DE WERELD. 5^5 zeer langen tyd geleden zyn, dewyl zy in perfoonlyke geftalte daarop geheel niet, en in. hunne gebruiken WeDegCte}?« , die zich by ons aan boord bevonden, verflonden geen enkel woord van de taal deezer Eilanderen; maar zy begreepen volkomen die van i twee Mantchou Tartaarcn, die , veertien dagen of drie weeken kleden , van het vasteland op dit Eiland gekomen waren, waarfchynlyk om eenigen voorraad van visch op te doen. Wy troffen hun eerst in den namiddag aan. Zv fpraken terftond met een onzer Chineefen, die den Tartaar ten vollen begreep. Zy gaven hem juist dezelfde berigten van de Aardrykskundige gefte temsle des lands, veranderende alleen deNaamen, dewyl, naar alle waarfchynlykheid , dezelve in elke taal hunne byzondere hadden. De kleederen deezer Tart aar en waren van grys Nankin, gelyk aan die der Straatdraageren van Macao. Hunne hoeden waren van boombast, en gepunt; zv droegen den hairlok of Pentfec, op de wyze der Chineefen; hun voorkomen en zeden waren in geenen deele zo aangenaam als die der Eilanderen. Zy onderrigtten ons, dat zy agt dagen reizens opwaards de Rivier Segalien woonden. Alle deeze verhaalen, gevoegd by hetgeen wy op de kust van Tartaryen gezien hadden, welke wy op eenen zo korten afftand voorby gezeild waren, deeden ons denken, dat de Zeekusten van dat gedeelte van Afia, van den 42 Graad af, of de grensfcheiding van Corea, zo verre als de Rivier Segalien, zeer fchaars bewoond waren ; dat misfehien onoverklimbaare bergen die Zeekust van h-t overige van Tartaryen affcheiden , en dezelve alleen ter Zee te naderen is, en door het opvaaren der Rivieren, fchoon wy geen deezer ontdekten van eenige aanmerkelyke grootte (*). . De hutten deezer Eilanderen zyn met kunde gebouwd, alle voorzorge tegen de koude is in den aanleg gedraagen: zv zvn van hout, gedekt met den bast van Berkenboomen; daarboven is een getimmerte, bedekt met droog ftroo, ge- (*) Deeze Eilanders hebben ons nimmer te verftaan gegee. ven dat zy eenigen handel dreeven met de kust van Tartaryen, zeker by hun bekend , want zy tekenden dezelve af; maar alleen met het Volk , 't welk op een afitand van agt dagen reizens op de Rivier Segalien woont. Rr 3  5S6 UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD. gefchikt gelyk de daken onzer Boerenhuizen in Frank- ZeCr ^ ™£ePh™ in het einde van het afdakzei; de yuurftede is in het midden, onder eene opening m brt dak welke den bok uitlaat; eenige banken, agt of tien duimen hoog, ftaan in't ronde, en de bmnenzyde is met matten bekleed. De hut, doormv zo even befchreeven, ftaat in het midden van roozenboomen, omtrent honderd ichreden van den zeeoever; deeze roozenboomen ftonden in bloei , en verfpreidden een zeer aangenaamen geur; doch dezelve kon den ftank niet weeren van oen visch en traan, dien alle de reukwerken \M\ Arabie met zouden hebben kunnen verdooven ' Wy verlangden te weeten, of de aangenaame aandoeningen van reuk, even gelyk die van fmatk, van gewoonte afbuigen, k reikte aan een der oude lieden, van welken ik te meermaalen gefproken heb, een vlesie met reukwater over; hy bragt het aan den neus, en betoonde denzelfden wederzin als wy op het ruiken van zyn traan - Nooit was de Tabakspyp uit hunnen mond. Hunne Tz'. bak beftondt uit groote bladeren, en was zeer goed fk begreep, dat zy denzelven uit Tartaryen kreegen! dan zv gaven ons duidelyk te kennen, dat hunne pypen uit eeh Eiland ten Zuiden gelegen kwamen, ongetwyfeld Japal — Ons voorbeeld kon hun niet beweegen om fnuiftabak ie neemen; en , mdedaad, men zou hun ondienst gedaan hebben, met hun aan eene nieuwe behoefte te gewennen Zeer ftond rk verfteld, dat ik, in hunnftaale" hét woord Shp voor een Schip vernam; dat zy, tellende two tree, voor twee en drie gebruikten. Moeten 'deeze kZet fche woorden met erkend worden een bewys op te leve ren, dat eenige gelykklinkende woorden, in verlchillende taaien, niet genoegzaam zyn om ten bewyze te ftrekken van gelykheid van oorfprong? * (JHet Vervolg hierna.')  587 DE OROMMERS G?. KENSCHETST. DE GROMMEl'-ï fiEKEK SCHETST. (Naar het Engelsen.) fphat 's more miferable than difcontent ? SHAKESPEARE. gezwooren hebben, over alles ,wai i ' Schoon wy" eTvS^S verfpreid dit Gellacnt zeer 'w>,. st aan in gr0cte Steden ; iS', JTdJindeTroöufe volkomenheid te vinden; en ook zyn ze daar in _ae ëru"u O,,ervlofcd,>st voedzel en ongeen wonder: daar vinden zy ne. °v%vl°e"'| 11 ;ens hoog. hK ge"Sl'=kbeTnE/zyn Nis Koophandel, de liegle de rechtlchaape °, fï^J;^ ^ «|3deil BMftS Als „agaat,gy zult geen een enkden &^fö»JK 0f iets ve behoorde te weezen. Wy w z'u' WwntiPT is Gelooft ey veronderftellen, dat mmg^jggg 'le Zon fchy? S&'of "Se °i5£de .«es «dUmtafc «Mffcg i\ r 4  588 D* BROMMERS GEKEHSCHETsr. een onafeewisfelden zondvloed van regen - de Wffefto * M le voorgaande beftendipbeid verlooin •e.",hebben aI' ooit. Het Weerglas Km Z^^Xo^f^^ en zou z nts lance het epwiat a V van eitriden, verontwaardiging f^akté als een onfchuldig werktuig , en nJe te VnlJ n 3anZag ^vSSSL^ °~" * £~ £*3 uit^rL^dX^TJe ^g^^ b^ Stad;het is 'er zo overmaatsefn™l i (aVs dan in de fchütting tegen de ^S^^&^^'^^A aan in de Stad, wanneer de luim vZPmmZT- uC gy hem en die werkt bykans geftadi t JTT .'"Omwerkt, verftooken zyn van a.if véféMfS^'LjfS 2yn dat ge^S «kei» ja de wegen zelfs zyll onbruikbaar, en zulks om ritP welker eene de andere een Pehenl ^ r Wee redenen, of half gevuld met wLr? ^d^/K!." draag^k va,t; met éèn wootd , S'/^« ^ Jïï f/4%daeanS^t°mVy zuitTeX^ °>« weinige Stuivers koopt; dat*elk •« od ,> ;< "d V°°r eeniSe gen; dat alle winkels zo vlet\X P °m u te becfrie* en elk gereed is om u HPn , " P?en zyn om u te vangen, willen woonen. d.e eeniefkenS h 'f 1 F."Iemand in zou kouSn fflSTS? ~g voor* fchillen» i me: S d«r,e h ° ^ van,zichzel^n te ver deren. 'n* beftLTweS l,k^V«£ "1?" T ^ Grommer zo veelvuldig twist alsf^tPr!rh i' waarmede een waarlyk eene foort val wónde werk S?zdven;, en het 2°« van deezen ftempel on^tte Z f» ' 3,8 gy iemand *** Boeken, «to', b^.&.^^g^^; ai-  DE "GROMMERS GEKENSCHETST. 589 alles is flegter dan het behoorde te zyn, en flegter dan by immer gezien heeft. Niemand hunner , «wanneer hun eenig ongeluk treft; wanneer, by voorbeeld, een vogel te gaar ^ebraaden is, of een bankier ophoudt met betaalen; wanneer de lupfen de boomen afknaagen , of hy een dukaat, die te ligt is, ontvangt; wanneer de wind hard opblaast, of de wyn na de kurk fmaakt; wanneer het osfenvleesch een Huiver of twee meer dan gewoonlyk het pond kost; wanneer hy geen plaats kan krygen , by het fpeelen van een nieuw fpet , in den Schouwburg; wanneer hy zyn parapluï vergeeten heeft, als het begint te regenen, of een Leeraar hoort, die flegt preekt; —— in alle deeze, en ontelbaare geiykioortige omftandigheden, roept hy uit: Ik ben de ongelukkiaite Mensch op den aardbodem! Voor lieden van het boven befchreeven Cbarséler zal het niemand bevreemden, dat Staats- en Regeerings-za.iken ruime ftoffe van klagten verfchafren. In de daad, die ftukken, zo als zy menigmaal voorkomen , geeven ruimte van misnoegen. Behalven andere zanken zyn wy akoos zeker van nieuwe Belastingen, en wie klaagt deswegen niet? Het is dan ook geenzins te verwonderen , indien de meesten deezer Grommers zich voegen by de Party in den Lande , die te^tn de bovendryvende Party overftaat; niet uit etne byzondere verknogtheid aan zeker (lag van Lieden, niet uit eenige beweegreden van ongezindheid omtrent de Regeering, maar alleen omdat die Party zich het oplettendst betoont in het maaken van aanmerkingen, het vinden van misdagen, en het uitboezemen van berispende taal, zo zeer in den fmaak der Grommeren. En fpreekt het van zelve, dat zy met de verandering van party ook van party verwistelen, niet om der zaake, maar om des grommens wille. By beurten fchreeuwt elke party, dat het Vaderland, indien men dus of zo handelt, bedorven is! Dit gefchreetiw is een aangenaam onthaal voor de ooren des Grom. mers, die niet nalaat 'er de Echo van te weezen, en in alle gezelfdnppen de weeklagten te doen wedergalmen. Dan , fchoon uit alle de opgegeevene trekken in het Characterbeeld des Grommers blyke , dat menfchen van dit flag in klagten vermaak fcheppen, is het nog geene uitgemaakte zaak by de zodanigen, die op dit ftuk gedagt hebben, van welk eenen aart dit vermaak zy; en heeft men dit tot nog niet onder de bronnen van vermaak opgeteld. Des niettegenftaande moet men toeftemmen, dat een en ander, onder de befchreevene foort van menfchen behoorende, daaruit genoegen raapen; want men kan niet wel veronderltellen , dat eenig mtnsch, wien een greintje gezond verftand is overgebleeven, voor een geruimen tyd zyns leevens zich aan eenig ftelzel zou vasthouden , rechtdiaads ftrydig met het algemeen denkbeeld van geluk, zonder daarin iets te vinden , 't geen hem voldoening fchenkt; dan 't welk te diep verhooien ligt voor het oog van anderen. Rr s Dee-  S$° de srgmmers gekenschetst. Deeze vraag moet , derhalven , onbeflist blyven , tot zr> lange iemand der grommende Broederfchappe, op de wyze van rousseau en anderen, zyne Belydenis deswegen in 't richt brenge, en ons het geheim ontdekke, van wee^enlyk gelukkig te zyn, door uitwendig elendig te fchynen; van het'meeste genoegen te fcheppen , terwyl men bet hoogde ongenoegen te verftaan geeft , en volkomen te vrede te weezen , wanneer alles , naar zyn gevoelen , fleet eaat. Zulk eene ontknooping van aandoeningen zou ongetwyfeld eene groote zeldzaamheid weezen in de gefchieJenis van 't menschlyk harte. En indien 'er iemand onder uwe Leezers gevonden wordt, en ik twyfel niet of ook Grommers neemen de Vaderlandfche Letteroefeningen wel eens in handen, al ware het om 'er iets in te vinden, 't welk hunner Grom-greetigheid nieuw voedzel verfchaffe , hy zou veelen een ongemeénen dienst doen , door de beginzels van zyn gedrag, welke eene zo zeer duistere zyde hebben, te ontvouwen. Intusfchen zal ik deeze Characterfchets beiluiten door eene Schildeiy van dit flag van Menfchen, opgemaakt door eene andere hand. Hy benoemt ze met den Daam van SchreettwUtlen , en zegt 'er dit van. De Schreeuw-Uden fchynen vast m het denkbeeld te verkeeren , dat de groote bezigheid des menschlyken leevens beftaat in klaagen, en dat zy tot geen ander einde gebooren zyn, dan om het geluk van anderen te verftooren , om de weinige aangenaamheden des leevens weg te neemen, en de kortftondige vermaaken van ons beftaan nog te verminderen , door fmertlyke herinneringen van het voorledene, of droefgeestige voorfpellingen van bet toekomende. Hunne eenige bemoeijing is, de opwellende hoope te neder te flaan, de zich vertoonende vrolykheid by de opkomst re dempen , cn de gelukkige uuren van hlydfchap te vergiftigen met den hantlyken droesfem van leed en kwaad vermoeden. -— Voor de zodanigen , wier zwakheid van peest, of befchroomdheid van aart, hun onderhevig maakt aan és indrukken, welke zy van anderen ontvangen, en dus blootftaan , om , als 't ware, by betovering te lyden, en in de befmetting van elende te deelen, is het hoogst ongelukkig, als zy leeven binnen het bereik van het gekras deezer Schreeuw-Uilen: want het zal menigmaal hun gehoor treffen, in een uur van kleinmoedigheid en neerflagtigheid; hun eene vervaardheid inboezemen, welke zy, aan zichzelven overgelaaten, niet zouden gevoeld hebben ; hun verdrietig maaken, door ingeboezemde zorgen, op een dag, anderzins door hun befteed in bezigheid of vermaak : het zal het hart bezwaaren •met noodlooze mismoedigheden , en , voor een tyd , dien wellust des leevens verftooren, welke noodig vereischt wordt •n eenige onderneeming met lust aan te vangen, met kragr door te zetten, en gelukkig te voleindigen. MOR-  MOBGENZANG. MORGENZANG BY BE WIEG VAN MYNEN ZUIGELING C*)' Ik wye aan u myn Morgenzang, Myn ZuigelingI * heb ü, lang, Met fmart gedragen onder t harte! ... Maar, eer myn oog u hadt aanfchouwd, Waart gy aan God reeds toevertrouwd, Aan Hem, voor u en my een zek're hulp in fmarte! Voor God, zoo goed, zoo wys, zoo mild, Die vaak uw vroege finarten ftilt, Zal ik myn dankbaar hart verheffen ; Slaap zagtelyk den flaap der deugd; 't Gefchrei van uwe lieve jeugd _ Zal my niet hinderen den toon eens lieds te treffen. Daar klimt, van agter gindfchen top Des donk'ren heuvels, 't zonlicht op ! —* Hoe glansryk is de fchoone morgen! Een morgen, die de Lente draagt, Die alle nevelen verjaagt, £n de Armoe, zwaar gedrukt,ontheft van*s Winters zorgen. Zyt gy het, Eerstling van Gods hand! 6 Dageraad! — ja, 't werkzaam land Verkondigc u reeds allerwegen; 't Ryst alles uit het rustend ftof, En fpreekt van 's Allerhoogften lof! —God hoort het, en zyn mond gebiedt alöm de» zegea. Zoo f*ï Dit Gezang is ons zo fraai voorgekomen, dat wy hetzelve, met onze dankbetuiging aan den Zender, gaarnehier eene plaats tarinmen, en denken, dat onzen i.ezeren geen ondierst zo» .Setzeden, indien wy ra de gelegenheid waren, hun, au en dan van die zelfde hand iets ts kannen "aanbieden.  Sn morgenzang. Zoo daalt, in de uitgevrooren kluit, De Lente-regen, en ontfluit Des akkers vastgezwollen vooren; Het veld verandert van gewaad, En 't pas gebotte winter-zaad Belooft een ruime fchoof van 't allerbeste koren. Maar welk een fomb're Majefleit Wordt aan den Hemel uit^efpreid? ... God daalt in grimmig-donk're wolken!*" Ziet ge, in den blikfem, zynen voet ? Bid aan, ó Mensch! — Die u behoedt. Befluit, in zynen fchicht, het welzyn veeier volken. Al dreigt de donder zyner kragt, Gods goedheid heeft geen minder magt: Het reed'loos dier bukt wel naar de aarde Maar beft ook flraks den Herken kop Om zek're hulp, ten Hemel op En brult zyn* Schepper aan, die hem'zoo vaak bewaarde. Wanneer myn God in donder fpreekt Gebiedt Hy de aarde hem, die fmeekt. lot eenen kostelyken zegen! Dan ftroomt de goedheid uit zyn hand, tw 7 C fmachtend op 't kwynend land Door Zomer-vuur verdroogd, herleeft in frisfen regen. Straks rypt de tarwe óp 't vruchtbaar veld. Terwyl de maaityd nader fnelt; Wie telt dan al de ryke fchooven? Nu eet de fchaarschheid 't duure brood Voor minder prys — nu deinst de nood, Wie zou zich in den oogst geen beter tyd beloóven? De Almagtige vervult den wensch Zoo gaarne van een lydend mensch: De tranen kan Hy niet verdragen, Wanneer de folterende fmart . Het diep ter neêr gedrukte hart In t moedeloos gebed van uitkomst doet gewagen. Ja.' God veragt zelfs 't muschje niet, By t tjilpen van zyn morgenlied; Ü cJ* zyn nest b? 'l AItaar bouwen! üeett Hy u dan zoo fchaarsch bedeeld ? Gy, wien Hy vormde naar zyn beeld, Zoudt gy niet, op den God yan al uw heil, vertrouwen ? On.  MORGENZANG. 593 Ondankb're! flaa uw oog bier neêr, Op dat dit Afóm: dier u leer', Wat God zy! en, door 't kunstloos zingen, Uw ziel verheffe tot de bron, Waar 'c rustloos uur zyn loop begon En weêr voleinden zal na 't wenflen aller dingen. God heeft u niet, voor korten tyd, 6 Mensch ! ten leven toegewyd; —— Het dier moge in de graven flapen: Men wekt u eenmaal! Ja, uw Goa Beftemde u tot een hooger lot: .lit.M.,.nGy leeft niet te vergeefsch — gy zyt tot mensch gefchapen. Hy fchiep den wentelenden kring Des jaars voor u, 6 Sterveling ! Ten baak; voor u herleeft de Lente; Voor u draast boom en plant zyn ooft, En 't geen de Zomer hadt beloofd, Brengt u de ryke Herfst, by fchooven, in uw tente. De barre Winter bouw' zyn' top Van fchitt'rend ys ten Hemel op, Gevestigd in onpeilb're kolken; Vergeefsch fpeele, op zyn held re rots, De zwakke itraal der zon; heur trots Moet zwigten wyl natuur verftyfc in nevelwolken. 't Is vreeslyk, wen hy huis en hof Vermaalt tot puin en vliegend Hof, Wen 't water opftygt, en de Dyken, 's Lands borstweer, voor zyn felle kragt En voor der ftroomen overmagt, Ondanks der menfchen hulpe, al deinzende bezwyken. Dan dreigt verfchrikking ons den dood! En, in dien allerhoogften nood, Blyft ons niets ov'rig dan te vreezen! ... Geen nood! der jaargetyden God Beftiert, fteeds wys en goed, uw lot. Zie daar, kortzichtig mensch! de gunst van mensch te wezen! Hy vormt den fneeuwvlok in zyn hand, Tot vruchtbaarmaking van het land; De'rym en vorst fchyne overbodig: Noem vry des winters leven, dood: Natuur fchiep nimmer kragt zoo groot, Of 't flapend rusten was, toe groter kragt, hcur nodig. .  ja, hecrlyk klimt dan, v& den top Des fomb'ren heuvels, 't z<\Icht psl Hoe fchoon is dan de nieuwe morgen! Een mórgen , die de Lente draagt, Die alle nevelen verjaagt, En deArmoê, zwaar gedrukt, ontheft van 's Winters zorgen. 't Ryst alles uit het rustend (lof, En fpreekt tot 's Allerhoogften lof! 't Roept alles om my: leven! leven i Heeft de A-lma,>t de Aarde op nieuw gevest? Bloeit Eden in een nieuw gewest Dat in myn luistrend oor der Eng'len toonen zweeven ? En gy, myn Lier.' uw fterflyk lied Verftomme voor.de Godheid niet' Schoon, boven u, der Sterren tranfen U ov.er f temmen in gefchal, En, in het fchaduwagtig dal Des doods, myn nev'iig oog te zwak zy voor heur glanzen. Gefchraagd door Goddelyke gunst, Zie ik u met het oog der kunst, Hoe gy, ter eer uws Scheppers, flonkerto Firmament! ons kort gezicht, 't Is waar, dwaalt op uw loopbaan ligt; Voor. wien , en hoe gy zyt, blyft nog voor ons Verdonkerd. Maar eerlang nadert ook de tyd Dat ge ons niet meer verborgen zyt • Geen nevel zal ons dan meer hind'ren' En, op deeze aarde, heeft ons God' Zoo veel gegeeven , als het lot .Gelukkig maken kan van onderworpen kind'ren. Zing dan voor de aarde, zwakke Lier! Gy klinkt niet fteeds zoo laag als hierDat vry.uw toonen fterflyk fchynen! ' Span uwe zilv'ren fnaren hoog' Gy galmt eens, boren gindfchén boog Des Firmaments, zoo fchoon, als 'e lied der Cherubynen. Wat fluuwt de ontembare Oceaan Den vloed, nu gindsch, dan herwaart, aan. En brengt zyn' visfchen ons tot fpyzen? Zoo goed is overal myn God, Dat zelf de zee, op 't zagt gebod Der raaane, de Aard ten dienst, na daalen moet, dan ryzen. Zie  VOR6EN2ANG. SSS Zie, gindsch , het wriemelend getal Des dïeren-ij&s, in 't ruim heelal Des Oceians, zich went'lend keeren! Hoe dartelt elk in zyn beftaan ! Het lagcht de bron zyns levens aan; En dit, dit is, voor hem, God, als zyn' Schepper, eeren. Wie leerde 't Monfter der natuur Zyn kronk'lend pad? wie wees hem 't uur, Het ogenblik, dat hy moet fneeven? Hoe ftaat hy, in zyn forfche kragt, Den dood in 't aanzicht.' maar geen magt, Hoe aroot ook, wederfiaat den vyand van het leven.' Hy fpeelde op golven; 't hart der zee Was, hoe onftuimig, ras gedwee, Wanneer de wellust hein deedt (huiven; Zie, hoe hy 'c fchuim ten Hemel voert! Dan weêr d'onpeilb're kolk beroert; Zoo eert hy God, zelfs wen hy meiren doet vciftuiven. Ook hier is God oneindig goed Voor 't wormpje, dat één dag flegts voedt. De vrees doe hem in 't zeewier fchuilen; Hy vindt, hoe klein ook, in den nood Een vryplaats, veilig voor den dood. Zoo wel als Leeuw en Wolf, wanneer ze om redding huilen. V ., „ c ^ , V'.'^r Maar welk een fomber nachtbeeld waart Daar op de duinen? ... Zie, hoe ftaart Zyn half-gebroken oog ter zyden!... Zyn voet dwaalt naar den kerkhof at: Ligt, dat een geest op 't kille graf, 2ÜL,JWaar hy zyn' vriend verliet, hem 't laatst vaarwel gaat wyden. Neen, 't is de Dood! heur vinger wenkt Het leven, dat aan 't graf niet der.kt; Wie zou, voor zulk een' wenk, niet beeven? Ga, fterfling, zoo ge in God gelooft! — Maar, wen gy dat gevoel verdooft - Ach, wie zal u dan moeds genoeg tot fterven geven? 't Is tyd , dat gy den licht-ftraal ziet, Dien 't onbedriedyk graf u biedt: Men krygt 'er moed, of ftof tot vreezen: De Christen wagt 'er zynen vrind; Maar gy, die God verloochent, vindt In hem een' wreeker, die uw Heiland wilde weezen. Wie  $'jS MO B O EN Z A rfG. Wie gy ook zyt. of flaaf, of vomf De graf-worm Knaagt aan uwe torst; S omz'et, §een èouóen kroonen: Het marmer fphntert voor zyn feis : r„iJ?A ^°°d om^deh het paleis, Gelyk de leemen hut, en vraagt niet, 'wie daar woonen. De fchameie Armoê kuscht haar hand tn ytndt, aan 't graf, zyn vaderland \ Waar in geen rinkelende keten Hem boeit, maar 't eigendunklyk hart Des Aarts-geweldenaars de fmart Diep, diep, in zich gevoelt van 't knagende geweten. WvPJT^ myn, Zu«'ge,ing! welaan, Wy wüen 't pad ten grave gaan: Ach ™ 86 °°k G°d ten Gids verkiezen? GtL^H8» voor zvrle Üem' n°°* doof! Geloof Hem! zonder dat ffeloof Myn lieve Zuigeling, zoudt ëy L aan\ graf verliezer*. Slaap nu in zorgelooze rust : Gy reist met my naar beter kustDaar zal Gods liefde ons eens omringen: Dan fiert weêr de onfchuld uw gelaatDan fpreidt een eeuw'ge dageraad Den blos der zaligheid op uwe roozen-wangen • ANEKDOTE VAN DB GENEBAALS MACft EN CHAMPIONNET. T^ene^aiMSr nld^t ï zyïeTor,™  MENGELWERK, TOT FRAAItE LETTEREN, KONSTEN EN weeten» SCHAPPEN, BETREKKELYK. Predikant in de Aeverwyk. Onder de verrichtingen van onzen gezegenden Zaligmaker , welke Hem in de oogen van het Ongeloof tot een voorwerp van berisping gefteld nebben, verdien vooral het wonderwerk, 't welk Hy in t land l TGadarcncn aan eene kudde zwynen deed onze.opmerking 't welk ons met eenig gering verlchil in de ^pgaveT'dat ligtelyk overeen te brengen » , verhaald wordt Mat. VIII: a8-34, Mare. V: 1-1?- en Luc. V1H- "6-^7. Men geeft voor, dat jesus een groot ongeiyk gedaan heelt *aan de eigenaars dier zwynen * SS Yde faferny, welke in dien bezetenen was «.da Varkens te doen overgaan, met dat gevolg dat g- zich in de zee ter nederftortten en verfmoorden , terwyl de dolleman erkende, dat. jesus 1^^'^^ mons, welke hy overtuigd was, dat ^Al$J*S? veroorzaakten * in den afgrond te doen nederdaaien. Men zegt, is niet overeen te brengen met de waardtgheid van eenen eengebooren Zoon van God I,dat hy aan een kwaadaartig verzoek van duivelen voldoet, ten ïmste van onfchuldiee dieren en menichen. . Verfcheidenoplosiïngen van deeze zwarigheid zyn my lakend; maar, dewyl dezelve rriy niet voldeeden, hebbe ffmy bev ytfgdy eene andere te vinden, niet maar met oogmerkI onf tot allen prvs myne eens verkoozeü Sty^SThet Christendom'traande te houden maar omdat ik verzekerd was, dat my het een ol andér', t welk tot deeze daad van jesus betrekking had, onbekend Soest zvn; dewyl zyne heiligheid en godlyk ge5dvarelde?syonwrikbyaar "beweezen warer,; en nu yerheelde ik my hetzelve ontdekt te hebben. Misfchuai meng. ï8oo. no. 14* * s  GEDAGTEÏf hebben anderen vóór my, zonder dat ik het weete hier over reeds zoo gedagt; wisc ik dit, ik zou > geëerde Schryvers van dit Maandwerk niet verzogt hebben, myne oplosfing te plaatzen: maar nu verbeelde ik my, hier door iets te zullen doen tot verdeeJigfna d? eere van Hem, op wien alleen onze hoop is. b Ier zaake. Myn aandagt is bezonder gevallen on de uitdrukkingen, welke jesus in den ftyl de^ feden gebruikt by toepasfing, Mat. XII: en Luc X>s.4-,26 aangeteekend, welke woorden in den letter!vk-ri zin beteekenen, dat, als een Dsmon uit een Sch bedreven is, dezelve overal, bezonder in woeste p altzen , omzwiert, en, over zyn lot te onvreden, weder dien zelfden mensch zoekt dol, of anders ongelukkig te maaken, door in hem plaats te vinden; edok dat hem dit niet gemaklyk valt , en hv d^rnm E zoekt by veele andeje Da^n™ SLr wïertt ftand hy zyn oogmerk bereikt, en welke dan te zamen den toeftand van zulken eens verlosten veel erger maakten, dan die te vooren geweest was. En in de card, wanneer een dol mensch geneezen is, b^int 1 v zelve de dwaasheid van zyne voorige verbeeldingen en woestheden te bezeffen ; hy wordt dikwyls dooi feaenkavelmgen en overdenkingen tegen dezelve geSrkt en ltZlTïnSA°-1 dC V°°rig? G^iMdlJd eeSlap overvallen ,* en dat m eenen veel ergeren trap dan voor- Daar het nu by de oude volkeren zeker ging, dat de Demons ,n dier voege handelden; zoo zelfs,gdat men hèeld nnS^Viln ^ vdIi* een ophelderend voorbeeld ontleende, om aan te toonen, hoe het met DerIconen en volkeren ging, die eenigzins te ru?gekoomen van hunne zedeloosheid, maar niet door kragtdld ge Genade in den grond geneezen waren; namelyk dat deeze door tydsverloop. en omftandigheden zoms ^deugende? waren ^eifSferPWierdeV dan te vcoren glweS waren , is het geenzins te verwonderen , dat zy be¬ vreesd Ma2 üxm^TniT ybi?,fId getai voor een onbePaald h. ,r[; ', ! , X}15: 4' gebruikt, omdat hetzelve.bet hoogfte getal ,s , beneden het lidtal tien , t- welk niet dan door zichzelven kan gedeeld worden.  'over de-bezetene zwynen* 539 Vreeset waren voor de kwaade onderneemingen van uitgedreven Demons. ,. Het geval nu, 't welk wy verhandelen, is van dien aart dat een gansch legioen Daeinons uit ée>n raadenden gedreeven wierd, welke te vooren verzog ten , dit testjs hen niet naar den afgrond, noch uit die landftreeken verzenden zoude. Wat gevolg was r.a hier uit natuurlvker , dan dat de Gadarenen moesten vreeën dat die Damons alle in en omtrent hun-gewest* en 'wel in de woestynen , waar in de bezetene te vooren rondgedwaald had, zouden omwaaren, en flegts op eene gelegenheid wagten, om weder in andere menichen «laats te neemen;- want om in dien zelfden perfoon te keeren, daar was niet veel kans toe, dewyl hy van een seheel legioen geneezen was 5 van waar, Konden zv denken , kan dit legioen een genoegzaam aantal helpers vinden , om van "zulk een perfoon nog met meerSS magt zich meester te maaken? En hoe grooter aan* tal dat legioen daar toe nam, hoe gevaarlyker hun hunne eigen lanuftreek voor de inwooners in volgende tyrlen moest voorkoomen. \ Had nu tesus geboden, dat de Demons naar den afwond zouden vaïren, of alleen, datze den bezetenen Sd^vStaten, dan hadden.de Gadarenen geen in »t oog loopend bewys, (hoedanig een zy, wegens hunne domheid, welke blykt uit hunnen angst en verzoek d« tesüs uit hunne landftreeken wilde wechgaan, nodÏÏ hadden) dat zy van die gevaarlyke bywooners verloft waren; en uit dien hoofde zoude jesus weldaad dan flegts ten halven voor hun verricht geweest zyn : daarom laat Hy hen voor oogen zien, dat dezelve eene andere plaats genomen hadden , en 'er dus met meer voor ?e vreezen was. Uit dien hoofde kogten zy, door ITt verderf hunner zwynen, de rust voor eenen genn- SeMÏÏS'misfchien zal iemand zeggen, het was tog geen gering verlies voor hun, dien de zwynen toebefoorden. Dan denklyk was het zeer gering, dewyl er SS veel vertier in varkens , omftreeks het Joodfche land, zyn konde: zelfs is het niet beweezen, da die d* eren eenen bezonderen eigenaar hadden - en niet een eêmeenfchaplyk goed der Gadarenen waren ; m welk feval %r SS dlrzelver ondergang eene gemeenfchap-  6oo GEDAGTEN lyke gerustheid voor zichzelven verkreeg en ,«,*. i mand onrecht leed. DesgelyksXf dèe!" t $ ^ heid opgelost, indien deezediereT het e^en^Wang' weest zyn van den geenen, die geneezen gw«°mHge" ten voordeele van denbezeS en van alle de' E5" r«i«« gehandeld voor eenen prys,dien hl\t °ada" eigen mond daar toe gefteld had ^ ^-fy • et zynen was (daar een n^T^^^^^^ naar ae weldaad, die hv en He rw p j£an„flu«en> zyne verlosfinge nielydenmoesS« T"' Wdke door gen. Maar gf nomen,3?^wïSl^s ïnderS" °r,fin" eigendom geweest; was zyn e gen rUst en L^T zynen en van zyn volk, hem daJ iiL »J Van de waardig? Wat is tog ongeluÏÏiger E Tn J?° -VeeI angst te leven ! En lat, indien K ligenaar dfr ^"^" ook eens eigenaar geweest u vsm Z •f eI zwynen fchryvers , enkeld de: gSrnTffen i 8 P,Storiebedagt zyn op alle vittefyen" weïke' h£ ffelonf"^ volgende tyden zoude weeten uit S denken °"2eloof » Maar misfehien denkt iemand H»f«' ring door jksus gegeUn?ge&g^^^ om de Gadarenen gerust te ftellen - £ z°uoezyn, hunne domheid en ongeloof. ' ier teêen %dt • Alleen fchynt het vreemd, dar t-c»,« ju de fteilte deed Horten zoo da Tri» r * *Yynen va« dit was het werk van \™« nl?y verfmoorden : maar Demons. En h er uk ff Z J EZü*? Vf,dit der den bezetenen geweest waS , enK* t?°lhdd Van sus over de Demons had; daa? zoo Lef. 6 magt JE" te Dsmons op zyn wcotd' » ftaat waren eene geheele kudde ^TSfcvïi! len p  •ver de bezetene zwynen. ooï len en nu, verdeeld zynde onder die alle, zich nog zoo ïaaze^d aanftelden, dat die menigte geen.onder, cheid mee? zien konde tusfehen den grond en de diepte, en dol van boven neder in de zee ftortte. Boven dit alles was het eene nieuwe weldaad van tpsus in het oog van hun , die hier zyne belher.ng in Irl ennei dat Hy het door een wonderdaad zoo fchikte - want' varkens , die met dolheid geflagen zyn, kunnen geene gemakl 'ke nabuuren in een land zyn; en dus wierdgen deginwooners door deezer dood weder van eenen ""wisTen wï geboet welke denkbeelden de oude volkeren hadS van dln toeftand, in welken de Demons Srt Sen, na dat de dieren, die door hun beleten§aeweeSwaren, niet meer leefden , misfehien zouden w| dan weeten, dat dit nederftorten verfmooren en Soklvk het heenen dryven en verzinken deezer dieferSrekken moest om de rust deezer menfchen voh A°DaVheTgeten'wy weeten is genoeg, otn ons door eene ongegronde fpotterny over deeze gebeurn.s, uit het vffi vernuft van Deïsten voortgefprooten, h et ?e laaten over ftaag zetten, en onzen gezegenden Zahgmaaker ook in deezen te rechtveerdigen. verslag, wegens eenen man, die van groote hoeveelheden raauw vleesch leeft. In eenen Brieve van Dr. johnsto*,Commisfaris van de zieke en gehvetfie Zeelieden, aan Dr. blane. Het Verflag, 't geen wy hier mededeelen, is zo zeer zonderling, dat wy het onzen Leezeren "niet onder het ooge* zouden gebragt hebben, waren " wv van de echthtid niet genoegzaam verzekerd ge" wees? De Naamen van hun, die het Bengt onder" bekenden, verbieden ons , aan de waarhe.d te twy"felenren, fchoon zommige voorbeelden van derge" lvk èen^n aart te meermaalen zyn bygebagt, ia l'X, Shien, in de Gefchiedenis der gedrogtlyke  603 verslag wegens een* man, „ afwykingen van natuurlyke Spysgraagte, geen zo oamerklyk als het volgende." 0 6 e -® Sammerfet Place, Oei. 2.8, 1799, Aan cilbert blane , M, D. F. R. s. Waarde Heer! In de jongstverloopene maanden Augustus en September moest ik, amptshalven, eene reis doen, om uit de Krygsgevangenen de zodanigen uit te zoeken, die, uit hoofde hunner ongefteltenisië of zwakheid, gelchikt waren, om , zonder een gelyk wederom te ontvangen, onl flaagen te worden By myne komst te Liverpool hoorde ik een verhaal, dat een deezer Gevangenen eene Eetgraagte en Spysyerteering bezat, zo verre teboven K?itall-e voorbeeden> d|e ik ooit ontmoet, of van welke ik immer geleezen of gehoord had , dat ik begeeng werd my des te verzekeren , en 'er byzonderbaden van op te doen, door 'er ooggetuige van te wel komen onlochenbaare getuigenisfen deswegen te be, rerPt1; C/^H?AN!' Lid Van hf Collegie der Geneesheer ren te Edii.kurgh, en onze Agent te Liverpool, is gelukkig een Man, op wiens getrouwheid en naauwkeurigheid ik my ten vollen kon verhaten Ik verzogt hem, onderzoek te doen.omtrent dit voorwerp, reduS rende myn verblyf te gemelder plaatze. Ik fluit hier in een affchrift van het deswegen gegeeven gè uigenil Naardernaal hetzelve u, even als hit my voorkomt J waarfchynlyk belangryk genoeg zal dunken, zo uit een geestkundig als natuurkundig oogpunt befchouW, öm beEend gemaakt te worden, verzoek ik u, hetzelve eenplaats te bezorgen in eenig geagt Maandwerk. Naardemaal my verder, zints myne wederkomst in de Stad eenige byzonderheden en vraagpunten , de£ zpn Man betreffende, le binnen kwamen, ZOnd k dezelve m de gedaante v.n vraagen aan Dr! cochranÏ die my met voldoende antwoorden heusch • Vereerde' Deeze laat ik u, nevens het bovengemelde getuigfebrift, toe-  die van raauw vleesch leeft. -003 toekomen, waarby ik verzoek , dat gy -ulke aanmerkingen voegt, als, uws oordeels, op dit onderwerp pasien. Ik ben, enz. johnston. Charles domery, geboortig van Bcnche, op de grenzen van / ooien, een-en-twintig jaaren oud, werd op den i Feb. 1709 in de Gevangenis te Lmrpool gebragt, Soldaat geweest zynde in Franfchen dienst aan boord van óThoc&, genomen door de Vloot onder bevel van Sir '■^TÏÏ^^ISede». die, nevens hunnen Vader, uitftaken in verflindende greetigheid na fpyze Allen traden zy vroeg in den Krygsdienst; en de byzondere Vraatzugt van deezen Jongeling nam eenen aanvang met zyn dertiende jaar. Hy kreeg twee Portien in het leger, en door zyne buiten krygsdienst verdiende gelden , of de toegeevenS zyner makkeren, verkreeg hy hetgeen 'er verder 01wïmVr , als hy zich in 't veld bevondt , brood of vleesch fehraal omkwam, vulde hy het gebrek aan met dagelvks vier of vyf ponden Gras te eeten :.111 één Sar verflöndt hy 174 Katten (zonder de huid), dood of leevend Hy verklaarde dikwyls een harden post "eind te hébben, in deeze dieren om te brengen; daar zv, door krabben en byten, het geweld, hun aangedaan? wederftand booden: zomtyds doodde hy deztlye vóór het eeten; doch, zeer grooten honger hebbende, warmte hv 'er zo lang niet mede. Honden en Ratten moesten even zo onder zyne verdei-rende kaaken lyden; en, zeer fterk door den honger geperst zynde, ftrekten hem de ingewanden van alter- feTaieren ten prooy. ■ De bovengemelde gevallen worden verzekerd door picaro, een geloofwaardig man, die met hem in het zelfde Regiment aan boord van de Hoche diende, en zich thans by ons bevmut -Deeze verzekert my, dikwyls gezien te hebben, dat hy gemelde dieren ten lyve floeg. Wanneer het Schip, aan welks boord hy zich bevondt, naa eene hevige verweering , zich overgt geeven hadt, voelde domery, haar gewoonte, gfpóten nonper ; en hem niets anders voorkomende dan het atgefcbootetv been van een man, op het dek hggenae, vatte s s 4 fly  &>4 VERSLAG WEGENS EEN' MAN, rukte, en hcc>el„er?eb„„ïrw,hem.te" "" * hMd weesi was. S ' * y "> gewoon ge, cond^aafsf/n'"™' ty een Ka'««er Hauw, eet drie degevangene» hel va!K5„U LÏ'E^,"5 ffie" hun voorgefchreevene Oenee ^ddS' b k'SSJ* wyl hy^Lr ^JTl^cl^^} »^e èt™' SrSf" Svolgende wvze tV-u? v"atvermogen op de ponk raS^Os^lees^h Saïf" oV00r^zet V en een vl^Porp : J^s' haTï voorgezet^ vleesc™ ^£*S, °P "-w drie vlesfenMer. Hy'was'to'en" ffSnSS"^ fioo- Ren, hoofd voor hoofd, d™ lasting door de huid, en te bewyzen , dat langs deezen weg , meer dan door de ingewanden , de deelen des voedzels ontlast worden; dat 'er eene wonderbaare zamenwerking is vastgefteld tusfehen de huid en de maag, door middel van die zamenftemming der deelen, zo in 't oog loopende en zo noodzaaklyk tot de andere deelen der dierlyke huishouding; en dat het oogmerk des voedzels niet alleen dient om den groei en de inftandhouding des lichaams te bevorderen, maar ook, door deszelfs grootte en aandrang, de organen, weezenlyk tot het leeven behoorende, in beweeging te houden. berigt wegens drie brandende bergen in de maan. Door william herschèl, LL. D. F. R. S. (Overgenomen uit de Philofophkal Transaftions*) "Vfoodig zal het zyn, iets te laaten voorafgaan, by JA manier van Inleidinge tot het berigt, 't welk ik gaa mededeelen raakende eenige verfchynzels in de Maan, op den 19 en 20 van April 1787 door my waargenomen. De verfchynzels der natuure, inzonderheid de zulke, welke onder de opmerking des Starrekundigen vallen, moeten niet flegts worden opgemerkt met de gewoone agtgeeving op de gebeurtenisfen, zo als zy voorkomen, maar ook met het oog des verftands en der ervarenisfe. Hier, egter, mogen wy van klaarblykelykc vertooningen niet afwyken, hoewel derzelver oorfprong en beteekenisfen door de duidelykst kenmerkende trekken niet worden aangekondigd. Wanneer wy, derhalven, ©p de oppervlakte der Maane een groot getal hoogten gewaar worden, van eene halve tot eene en anderhalve myl hoog, hebben wy het cnlochenbaarst regt ©na  ÖrïO BERIGT WEGÉNS DRIE BRANDENDE BERGEN om dezelve Bergen te noemen. Doch wanneer wy agt : geeven op derzelver byzondere gedaante, ten aanzien I van welke veele derzelven met de -Kraters onzer bran- • dende bergen overeenitemmen, en daar uit befluiten, dat zy hunnen oorfprong aan de zelfde oorzaak zyn verfchuldigd, welke veele der gemelde bergen gefatibereerd heeft, dan mogen wy gezegd worden , by het licht der overeenkomst, of met het oog des verftands te zien. In dit laatfte geval ru, hoewel het voegzaam i moge weezen, over verfchynzels fpreekende* zich van uitdrukkingen te bedienen , die door redekaveling uit de daadzaaken ?elve alleen kunnen verdeedigd worden , zal het gewisfelyk de veiligfte weg zyn, eene volle* dige befchryving van dezelve niet over te flaan, opdat het aan anderen moge blyken, in hue verre wy geregtigd geweest zyn, het verftandlyk oog te baat te neemen. Dit vooraf hebbende aangemerkt , mag ik tot eene opgave van myne Waarneemingen, veilig overgaan» April 19, 1787 ; 10 U. 36 M. Starretyd* Ik ontdekte drie brandende bergen, op onderfcheidene plaatzen van het donker gedeelte der Nieuwe Maane.. Twee derzelven zyn of ten naasten by uitgebrand, of zyn in eenen (bat van welhaast te zullen uitbarften; 'twelk zich, veelligt, by den volgenden Maanefchyn zal ontwikkelen. De derde vertoont eene daadlyke uitbar* fting van vuur, of lichtende ftoffe. Ik mat den aflbnd des Kraters van den Noordlyken rand der Maane, en bevond dien te zyn 3 gr. 57 min. 3 fee. Veel helderer is deszelfs licht , dan de Nucleus der Komeet, welke de Heer mekchain , op dtn tienden deezer ' Maand, te Parys ontdekte. April 20, 1787; 10 U. 2 M. Starretyd, Hevi ger brandt de berg dan in den voorgaanden nacht* Ik geloof dat de middellyn niet kleiner zyn kan dan U Dewyl Jupiter zich in de nabyheid bevondt, draaide ik den Teleskoop na deszelfs derden Wagter, en rekende dat de middellyn van het brandende gedeelte des Volka iv geljk was aan ten minften tweemaal die des Wagrers. Hieruit mogen wy afleiden, dat de lichtende of brandende Hoffe meer dan drie mylen over 't kruis moet beflaan. Dezelve is van eene omegelmaatige rpn% de  IN DE MAAN» t5ll de gedaante, en loopt aan de randen zeer fcherp toe* Veel nader aan het middenpunt der Maane liggen de andere brandende bergen, en gelyken naar tamelyk flaauwe wolkjes, die na het midden allengskens helderer worden ; doch geene duidelyk afgebeelde lichte vlek kan in dezelve onderfcheiden worden. Duidelyk kunnen deeze drie plekken van de overige merkteekens op de Maan onderfcheiden worden: want de terugkaatzing der Zonneftraalen van de aarde is, in derzelver tegenwoordigen ftand , helder genoeg, om , met een Kyker van tien voeten , de Maansvlekken , zelf de duisterde derzelven, zigtbaar te doen worden. Soortgelyke verichynzels had ik in den voorgaanden Maanefchyn niet vernomen, hoewel ik toenmaals, met hetzelfde werktuig, omtrent de zelfde plaatzen myne Waarneemingen deed. De fchynbaare gedaante van 't geen ik het weezen» lyk vuur of de uitbarfting eens brandenden bergs geroemd heb, geleek naar een klein ftukje brandenden houtskool, wanneer dezelve met een dunne laag witte asch bedekt is, welke dikmaals daar aan kleeft, wanneer hy eenigen tyd gegloeid heeft; en de trap van helderheid is na genoeg gelyk aan dien , welken zulk een kool, by een. flaauw daglicht gezien zynde, zou vertoonen. Alle de naastgelegene deelen des brandenden bergs fcheenen door de uitbarfting flaauw verlicht te zyn, en vertoonden zich allengskens donkerer, naar gelange van hunnen afftand van den Krater. Veel overeenkomst hadt deeze uitbarfting met die ik on den vierden Mey des Jaars 1783 heb waargenomen; eên berigt daar van, nevens verfcheiden merkwaardige byzonderheden , de brandende bergen in de Maan betreffende, zal ik, by voegzaame gelegenheid, aan de Koninklyke Maatfchappy mededeelen. Zeer aanmerkelyk, egter, verlchilde dezelve in grootte en in helderheid : want de brandende berg van den Jaare 1783, hoewel veel helderer dan die tegenwoordig brandt, was op verre na niet zo uitgebreid in de afrneetingen van deszelfs uitbarftinge ; de eerfte , door den Teleskoop gezien, geleek naar eene Star van de vierde grootte , zo als zich dezelve aan het bloote oog vertoont; deeze , daarentegen, vertoont eene zigtbaare fchyf van lichtende ftoffe, wyd verfchillende van de fchiiterende helderheid van het Starrelicbt. BZ-  6li byzonderheden wegens de kwakers byzonderheden wegens de kwakers ïn noord. amerika. Door den Heer petit-radel4 Arts. (Vervolg en Slot van bl. 574.) Eene reize van drie maanden door verfcheiden Stedetf van Amerika gedaan, en vyf maanden te Philadel. fhia myn verblyf hebbende gehouden, maakte ik, ftraks naa myne aankomst , kennis met caleb lowner* een der Kwakers, om de ftrengheid zyner grondbcinzelea meest vermaard. Hy was opziener der Gevangenisfen, welke hy my in alle derzelver deelen deedt kennen; en aan zyne vriendfchap ben ik het plan verfchuldigdmgelascht in het werk, welk ik eerstdaags over dit on* derwerp denk in 't licht te geeven. Dikmaals viel ons1 geiprek op die dolzinnigheid, van welke dorst na menfchenbloed een der voornaamfte toevallen is. Te gader beklaagden wy het lot van hun, die 'er door aanfetast worden, zo wel als de akelige omftandigheden der zulken, die 'er de flagtoffers van zyn; en, ten deezen op* zigte, ftemden onze gevoelens volmaakt overeen. Caleb lowner hadt in Engeland gereisd; met genoegen fprak hy over landen , welke hy niet verder dan uit de befchryvingen van dezelve kende. Het Fransch fprak hy niet, maar verftondt het genoeg om onze beste Schryvers te kunnen leezen. Nooit was hy beter in zyn fchik, dan wanneer by, zittende by een goed vuur, onder een kopje Thee, my aangaande alle myne reizen konde ondervraagen. Daar hy 't meest belang in ftelde * was het geluk der menfchen ; wel gaarne zou hy ze in eénen rang hebben willen plaatzen. Doch wanneer ik hem onder 't oog bragt, hoe veele menfchen het Europa hadt gekost, en misfehien nog zou kosten, om de dingen , indien in geen beteren, immers in eenen ftaat zo goed als de oorfpronklyke, te herftellen , trok hy zyne fehouders op, zuchtte, en een kopje Thee nee* mende, zeide hy: Brother, men are and will be for ever fools: „ Broeder, de menfchen zyn zotten, en zullen 't „ altoos blyven." Door middel van caleb lowner kreeg ik kennis aan veele andere Kwakers; doch, om redenen van ftaat, hield »k den meesten omgang met den Apotheker aliot, wiens»  m NOORD-AMERIXA. 6lJ wiens kundigheden met de myne meer overeenftemden. Veel vriendfchap genoot ik in zyn gezin en die met hetzelve verkeering hielden, deels uit hoofde van myn beroep , deels omdat ik zeer veel toebragt, om de Sdgefprekken aan de Theetafel leevendig; te houden Door myne verkeering ten deezen huize en elders wierd ik beter in Haat gefteld om het karakter eens Kwakers te leeren kennen, die nooit buitenslands geweest was. Over 't geheel genomen « ^Jj» en in gevolge daar van eigenzinnig en ftyf op hun ftuk ftaande. Hoewel vyanden van de flaayerny, doen zy , egter, hunne dienstboden alle het gewigt hunner meerderheid gevoelen. Misfehien is dit een werk van noodzaaklykheid, om te beter bediend te worden : want van ?e vier Waerelddeelen, welke ik bezogt heb, heb ik .een land aangetroffen, van huisbedienden zo liegt voorzien als de Vereenigde Staaten van Amerika. Hun zedfg voorkomen belet niet dat ze fterk gezogt worden, van wegen de fynheid van hun linnen , yan hunne kledeïftofti, welke altyd grys van kleur is, van hunnen hoed, dien ze-nooit afneemen , en die altoos onopgetoomd is en van ééne kleur. Alle de vrouwen gaan m laken opkleed of in ervs latyn ; doch haare hoeden en al wat fot het hoofdSel behoort is van het fyhfte . batist. Het hair poederen zy niet; doch de jonge meisjes beSenen zich van welriekende oliën, en binden het te zamen met niet minder zorgvuldigheids dan onze Europefche Schoonheden aan haare huitafels. Op haar hoofd Lagen ze een hoedtje van grys fatyn , t welk de blankheid van haar vel kragtig doet affteeken Zeer zorgvuldig zyn ze omtrent het verbergen van haare bekoorlykheden , doch wanneer zy binnenshuis zyn , en zich van de klederen , waar mede zy in 't openbaar verlchynen, ontdaan hebben, vertoont er zich genoeg S van door het fynfte batist, welk die bekoorlykheden bedekt, om 'er al het voordeel, welk zy verlangen, van te trekken. Zy weeten, hoe veele u.twerkmg ten fraaie arm en een fraai been doen; doch vermits dc eerbaarheid haar verbiedt, zelf haare voeten te vertoonentollen zy zich des fchadeloos, door het vertoon maaken met haare armen binnenshuis. Zeer bevallig en blank zyn, over 't geheel genomen , de Kwakennnen, zv hebben kastanjebruin hair; zelden ziet men de roozen onder de leliën van haar gelaat uitbotten i t welK, MENG. l803, NO. 14. * 1 °  6ï4 EYZONOERHEJÜEN WEGENS DE KWAKERS gepaard met de geringe beweeging, die zy met haare oogen maaken, haar een kwynend voorkomen geeft \ welk met zonder uitwerking is, wanneer zy de opmerking eens Europeaans voorhebben te wekken. Altoos trouwen de Kwakers onder elkander; en indien het gebeure, dat ïemant ouder hen eene Vrouw van eene an, dere Gezmte neemt, of eene Kwakerin met een perloon, die niet van haar Geloof is, in 't huwelyk treedt inydt men de gemeenfchap met dezelven af, en fluit hen uit van de Broederfchap , zonder voortaan' immer in dezelve wederom te kunnen worden aangenomen. De huwelyks-inzegening gefchiedt in hunne Godsdienftige Vergaderplaats. De Bruidegom en Bruid vertoonen zich te gader in de volle Vergadering aan de Oudften, die op een eenigzins verheven geltoelte zitten , en verkeren , dat zy elkander tot echtgenooten gekoozen hebben. Men houdt daarvan aanteekening in een Trouwboek , welk de ondertrouwden niet onderteekenen; en hier mede neemt de geheele plegtigheid een einde. Te Philadelphia, even gelyk in alle andere landen, houden de Kwakers alleen verkeering met elkander Een myner bekenden , die, hun geloof hebbende aangenomen, dikmaals in hunne gezelfcbappen wierdt genodigd, heeft my verhaald, dat zy zich, in hunne huizen, alle vermaaklykheden des leevens veroorloflien, zelf de Muziek, die, als ftrydig met de befpiegeling, hun hoofdleerftelzel, hun verboden is. Ook is het thWn onder veele jonggehuwden in gebruik geraakt, zints de overkomst cn het verblyf der Franfche Volkplanters, die, om het leeven aangenaam te maaken , alle hunne nyverheid te wer/k gefteld hebben. Zeer gefteld zyn op dit vermaak, en geeven 'er zich aan over, wanneer zy verzekerd zyn, niet te zullen gezien worden. Doch, wanneer er een vreemdeling binnen treedt, kan me» zich naauwlyks verbeelden, hoe vaardig zy de vertooning van gëftrengheid wederom aanneemen. - ii K£/akers bebben den naam van ftrikte eerlykheid m alle hunne verbintenisfen. Ongemeen werkzaam zvn zy m den Koophandel, die, gemeenlyk, alle hunne aandagt trekt. Hun gelukkig flaagen, ten dien opzigte, heeft de fpotterny der kwaadwilligheid gewekt. Te Philadelphia heeft men een fpreekwoord, volgens 't welk een «roeder ten aanzien van de Jooden het zelfde is , als ' de Zon met opzigt tot de Starren; aanduidende, dat, zo ras  ïn noorö-amerika. 6i$ tas zich een Kwaker vertoont* de Jooden verdwynen, Zeker is het, dat, overal daar de Kwakers de meerderheid hebben , de Jooden fchaarsch zyn; zeer weinigen van deezen ontmoet men te Philadelphia, doch zeer vee* len in Virginie en in de Staaten van Masfachufet, alwaar men integendeel zeer weinige Kwakers- vindt. Intusfchen , hoe veel gefchreeuws hunne vyanden mogen gemaakt hebben, niet' minder waar is het evenwel, dat hunne eerlykheid en goede trouwe buiten allen gefchil is; en zo algemeen bekend is dezelve, dat de beste huizen van Koophandel van deeze Gezinte, wanneer hun geld wordt aangeboden , hetzelve aanneemen en 'er voordeel mede doen , zonder dat de Geldleener van hun een bewys van den ontvangst vordere; in gevalle van gefchil, vertoonen zy hunne boeken , die aan hetzelve een einde maaken. Dikmaals heb ik de Vergaderplaatzen der Kwakers, zo te Londen als te Philadelphia , bezogt, op Zondag voormiddag. Geene teekens vertonnen deeze huizen van eene verzamelplaats , aan de Godsdienst-oeffening gewyd. De banken Haan ginds en elders verfpreid, en aan het einde ftaat eene verhevenheid , op welke de Oudften zitten. Uuren agtereen beerscht 'er de diepifte ftilte in de Vergaderplaats. Ieder een, onverichilhg van welke fexe, vat het woord op , zo ras hy zich verbeeldt, door eene hooger magt te worden aangeblaa* zen ; en, op zyne plaats opryzende , brengt hy alles voort, wat inwendig zyn gemoed roert, weidt zomtyds uit over huislyke byzonderheden, zonder iemant te noemen ; dit maakt van zvn gefprek zulk een mengelmoes van aardfche en hemelfche dingen, dat een Europeaan , aan onze zedekundige verhandelingen gewoon, zulk een ftaal van winderigheid hoorende, zich niet dan met moeite van lachen kan onthouden. De oude Vrouwen munten hier in inzonderheid uit; dikmaals zyn zy de vertrouwelingen en zelf de tolken der jonge Kwakerir.nen, welke de onervarenheid of de fchaamte om haare gedagten te uiten, haar byzonder eigen * dikmaals onbekwaam maaken tot deeze zoort van welfpreekendheid. Op den cerften Zondag in de maand September houden zy eene algemeene Vergadering, van welke allen worden uitgeflooten, die, geduurende het jongstverloopen jaat, de tuchtiging der Broederfchap , 't zy dan om welke reden ook, verdiend hebben. T t a *K  6l6 BYZONDERHEDEN WEGENS DE KWAKERS Ik zal dit berigt eindigen met eenige byzonderbeden , raakende de laatfte pligten , welke omtrent vofeiniTaker' ,naaJat hy ^ ^^^enloo^Teef voleindigd, worden waargenomen. Zeer eenvoïdig 2 des Kwakers huislyk leeven ; niet zeer menXldig zyn zyne genietingen. Indien gy de vermaS ui zondert we]ke hy in den fchoot van zyn^ S ge met, het genoegen, welk hy ondervindt door iets bv te draagen ten nutte van verfcheiden ftichtingen, va? welke het. beftuur aan de Broederfchap is opgedraa" K 'HPenfeint"yk ee"ige uitllaPPen m buiten °Pf„ weI- th, a« on1116" °VCVn WCder eIkander bezoeken, hebt gy alles genoemd , waar mede de Kwaker zich verlustigt. De Bybel is het boek, welk zv meest leezen; hun geest, altoos in befpiegeling opgetogeT S voor het leezen van andere boeken ni« ffiênd luJel ]6U'1d af.onde^eezen, zich naar alle voor-' vallen en ontmoetingen te fchikken , zien zv de aan genaamfte en de treurigfte lotgevallen met Vt zei?-" de oog te gemoet. Menfchen f aldus zich ged aa/ende, kunnen derhalven den dood niet dan met de kalm te te gemoet zien, welke den waaren Wysgeer kS." merkt. Van hier dat zy, om aan te duiden da ie mant geftorven » , gewoon zyn te zeggen Thheeft afgedaan. In deeze treurige omftand&heiJ be?e{ ZZaCiï dö Kwakers ' vo"raf *™ toe genodild voetftoots , mannen en vrouwen , na het huis de^ over eedenen, en verzamelen, met de grootfte def tigheid, voor hetzelve. Welhaast wordt gèt Lvk uit" gedraagen , liggende in een Kist van Kajaater-of vin ander hout , met de kleur daar van gefchilderd,mtt zilveren of verzilverd beflag , naar lelanee van T.l vermogen des geftorvenen. ïl'y wordf doof het gezS gedraagen. De Vrouwen, de Kinderen , naar gefanï van hunnen ouderdom, omringen hem met alle blvkfn yan droefheid; daaraan volgen de leden der Broeder fchap en zyne bekenden, by paaren. Alle rytuigen dié ^tëEl&rt^T*"*™ ffi,ll,aan b" hftnnad ! ren oer ^ykitaatlie. De rouwe maakt zich niet ken baar door de kleur, zynde elk in eene kleur gekleed die hem goeddunkt, maar wel door traanen In zom tyds fnikken. Gekoomen aan het Kerkhof ? S midden in Philadelphia openligt, fchaan zich e]Tom het graf, waann de Broeder eerlang voor ahoos mSeï ne-  IN NOORD-AMER.IKA. 6lf nederdaalen. Men plaatst het Lyk naast het graf 5 de diepfte ftilte heerscht 'er, geduurende agt of tien minuten , naa verloop van welke het Lyk in het grat wordt neergelaaten. Gemeenlyk vat alsdan een Broeder het woord op , en naa het uitfpreeken van eene korte Lvkrede,' eindigt hy zyne rede met eene vermaaning om beter te leeven. Op zekeren dag voorby het Kerkhof gaande, had ik gelegenheid getuige te zyn van al wat ik verhaald heb. Groot was de menigte ; ik drong door 7.0 verre ik kon , en had welhaast gelegenheid om eene zeer aandoenlyke Redevoering te hooren van eenen Broeder, die 'er zeer treurig uitzag , welken ik m de Vergaderplaats meermaalen had gehoord, t Geen meest mvrie aandagt trok, was zyne wyze van aanhef; op eene zonderlinge manier rekte hy zyne woorden, zodat een vreemdeling gemaklyk 'er de kragt van konde gevoelen ; en wanneer hy twee of drie volzinnen hadt gefproken, hieldt hy ftil, en zweeg drie of vier minuten. Thans hervatte hy den draad zyner rede, op eenen toon yan de diepfte droefheid , houdende geftadig de oogen hemelwaarts geflagen ; indiervoege , dat ik, hoewel tegen hem over en digt by hem flaande, niets anders dan het wit zyner oogen zien konde , zynde zyne oogappelen in eenen ftaat van aanhoudende trillinge, naar ftuiptrekking gelykende. UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVI1I, door j. F. G. de LA PêROUSE. UlTGEGEEVEN VOLGENS BESLUIT DER- NATIONAALE VERGADERING VAN DEN 22 VAN GRASMAAND I7QI , DOOR M. L. a. MILLET- MUREAU. (Vervolg van bl. 586.) Onze Reizigers kwamen op den 28 van Hooimaand des Taars 1787 in de Baay van Cajlries. Van deeze levert het' Reisverhaal de volgende befchry- ™Dz°Baay van Caflries, in welke wy ten anker gekoJ J Tt 3 men  6l8 uittrekzel eener rei2e men waren , is gelegen in het diepst van een Golf, tweehonderd mylen van de Straat van Satigaar, de éénige doortocht , welke ons met zekerheid uit de «2 panfche Zeeën bragt. De Zuidlyke Winden waren beftendiger en fterfcer, dan in de Zeeë:. van C/W waaruit zy waaijen : dewyl ze bepaald zyn tusfehen twee kusten, was derzelver grootfte verandering flegts twee ftreeken ten Oosten en ten Westen; zelfs met een flap Koelde liep de zee zo hoog, dat wy bekommerd wierden over onze masten; daarenboven waren onze Schepen zo fnelle Zeilers met, dat wy hoope konden fcheppen om tweehonderd mylen wmdwaards op te zeilen vóór het einde van het goede faifoen, in zo naauw een kanaal waar bykans geduurige nevels het in den wind opvaa' ren hoogst bezwaarlyk maakten. Het eeniee, ep-ter datons te kiezen ftondt, was. dit te beproeven of arfi den JJoord-Moufon af te wagten, 't welk tot in Slachtmaand zou hebben kunnen duuren. Ik liet dit laatfl-P denkbeeld naauwlyks een oogenblik in mynen -eest vertoeven; integendeel keurde ik het noodig, onVwerkzaamneid te verdubbelen, om in den komt moeelyken tyd onze noodwendigheden van hout en water in té neemen, en ik gaf te verftaan, dat ons verblyf niet langer dan vyf dagen zou weezen. J g r Zo ras wy voor anker lagen werden de byzondere bezigheden bepaald, voor alle de kleine vaartuigen der beide Fregatten, door den Heer de langle I mv deeze zouden beftendig weezen, geduurende den tyd on! zes verblyfs De lange boot zou water haaien, de bark ons hout: haden; de kleine boots werden toegefchfkt aan de Heeren blondela, bellegarde, moütcn ™ nizet en prevost Junior, die bevel hadden om de aeheele Baay op te neemen; onze jollen, die zeer wein% diep gingen , _ waren beftemd tot de Salmvisfcherv n eene kleine rivier, die des vol was; einde/vk zouten onze pmasfen den Heer de langle en- my dLen om er mede heen en weer te zeilen, het oog op de onder? fcheidene werkzaamheden te houden, en ons met dé Natuurkundigen te brengen na het Tartaarfchc Dorn na de onderfcheide Eilanden, en overal heenen, waa? iets gewigtigs vie! waar te neemen. 7* 1 s De eerfte en alleraangelegenfte verrfgting was , onze Zee-uurwerken na te gaan ; en onze zeilen waren n^auw tyks geborgen, of de Heeren dagelet , ÏZZTrox  rondsom de wereld. 6x9 cn darbaut hadden hunne Inftrumenten geplaatst op een Eiland, op een kleinen afftand van onze Schepen gelegen; zy gaven 'er den naam aan van Islc d'Obfirva"toire. Dit Eiland diende ook aan onze Timmerlieden om timmerhout te hakken , 't welk zy zeer noodig hadden. De Quadrant en de Seconde-flinger werden geplaatst met eene maate van vaardigheid, welke een beter flaagen verdiende. De Starrekundige werkzaamheden volgden elkander onafgebroken op. De kortheid van den tyd onzes verblyfs, door my bepaald, vergunde ons geen oogenblik rust. De voor- en naamiddag waren beftemd om de overeenkomende hoogten op, en de nagten om de hoogte der Starren waar te neemen. De vergelyking van den loop onzer Zee-uurwerken was reeds begonnen. Het Zee-uurwerk No. 19 liet ons in weinig onzekerheids, dewyl de uitkomften, vergeleeken met die van de waarneemingen van den afftand tusfehen Zon en Maan, altoos dezelfde waren , of althans niet meer verfchilden dan de aart van zulke werktuigen medebrengt. Het- was in diervoege niet gelegen met No. 18, aan boord van de Ajlrolabe: dit Zee-uurwerk was zeer ongeregeld geweest in den loop, en de Keer de langle , zo wel als de Heer lauriston, was niet in ftaat geweest, om met de minfte zekerheid den daaglykfchen voortgang van het fchip te bepaalen. De domheid of agtloosheid van een onzer Timmerlieden verydelde bykans al onze hoope in het doen der waarneemingen: hy hieuw een boom om, digt by onze Aftronomifche tent, die in den val het glas van den Qua? drant brak, den flinger van vergelyking van zyn ftel bragt, en daardoor den arbeid van den voorgaanden dag bykans verydelde. Onze Ankerplaats lag, volgens het gemiddelde der gedaane waarneemingen, op 510 29' Noorder Breedte, en 139° 41/ Ooster Lengte , volgens het Zee-uurwerk No. 19, het dagelyks verlies op twaalf Seconden berekend. De tyd van hoog Water , by nieuwe en volle Maan, berekenden wy op tien uuren, en de grootfte ryzing, op die tyden, vyf voeten en agt duimen ; de ftroorn liep ten minften een halve knoop fterk, De Star- rékundigen, door de gemelde voorvallen gedrongen hunne waarneemingen tot het voldoen hunner nieuwsgierigheid in andere opzigten te bepaalen , vergezelden ons de twee laatfte dagen op alle onze tochten. Van alle Tt 4 de  6üO UITTREKZEL EEtfER REIZE deBaaijen, door ons bezogt op de kust van Tartaryen. was die van Caftrics Ae eenige, welke dien naam verdiende ; dezelve verfchaft eene verblyfplaats by flegt weder, en zou het zeer mogelyk weezen, den winter daar door te brengen. De grond is modderig, en klimt allengskens van twaalf tot vyf vademen , als men de kust nadert, welke omringd is door eene droogte, op drie kabeltouwen lengte van het ftrand; zo dat het, bv laag water, vry moeilyk valt, daar te landen, zelfs met een boot Daarenboven zyn 'er groote beddingen van Zee-wier en onder deeze flegts twee of drie voeten water ; dit Zee-wier biedt een onvervvinlyken wederftand aan alle de poogingen der bootsgezellen. r u?5n ?ee Is 'er' die §rooter overvloed heeft van verlcbeide foorten van Fuci, en onze fchoonfte grasvelden zyn niet groener, of beter met planten uit het groeiend ryk bedekt Een vry groote bogt, aar, de zyde waar het Tartaar fche Dorp lag, en die wy in 't eerst veronderftelden diep genoeg te weezen om onze Schepen in te leggen , dewyl het hoog water was toen wy in de Baay ten anker kwamen, vertoonde zich twee uuren laater als een uitgeftrekt veld van Zeeplanten. Wy zagen daar de Salmen fpringen, zo als zy uit een riviertje kwamen , 't welk het water onder dit Zee-wier ontlast ; wy vongen 'er meer dan tweehonderd op één De Inwoonders, wier zekerst en overvloedigst voedzel m deezen visch beftaat, waren, zonder des eenig ongenoegen te betoonen , getuigen van onze voorfpoediae vischvangst; ongetwyfeld omdat zy verzekerd waren, dat de veelheid van visch onuitputlyk groot is 's Daags naa onze aankomst in de Baay landden wv by het Dorp: de gefchenken, door den Heer df eancle, die er eerst landde, gedaan, bezorgden ons aldaar vrienden. In geen gedeelte der wereld treft men een beter flag yan menfchen aan. De Opperfte, of de oudfte Man, kwam om ons op den oever te ontvangen , vergezeld yan eenige andere Inwoonderen. Ons eroetende wierp hy zich voorover op den grond neder naar de wyze der Chineefen, en bragt ons%ervolgens „a zy- ne ,„C2-D/-ee/f ZeJ;P!anten of «V zyn even dezelfde als die men  RONDSOM DE WERELD. 6a I ne hut, waar zich zyne Vrouw, Dogters, Kinneren en Kindskinderen bevonden. Hy deedt een zuidelyke mat uitfpreiden, waarop hy ons verzogt neder te gaan zitten Een klein graan, 't welk wy niet kenden, werd met Salm op het vuur gezet, ora het ons ter fpyze aan te bieden. Dit graan is hetgeen zy voor de lekkerfte ipys houden, eri zy gaven ons te verftaan, dat zy het kreegen uit het Land van Matuc/iou: zy gaven dien naam bepaaldlyk aan een Volk, zeven of agt dagreizens vandaar gelegen, aan den oorfprong van de Rivier Sesalien, en die onmiddeljk gemeenfchap hebben met de Chineefen. Door tekenen gaven zy ons te verftaan, dat zv behoorden tot de Natie der Orotchys, en ons wyzende op de vier vreemde Canoes, welke wy dien dag in de Baay haddefi zien aankomen, noemden zy die fcheepslieden Bitchys: zy gaven ons te kennen, dat deeze laatstgemelden verder Zuidwaards woonden; maar misfehien op een korter afftand dan zeven of agt mylen: want deeze Volken veranderen , even als die van Canada, naam en taal by elk groot Dorp. Die Vreemdelingen, van welken ik nog nader zal moeten fpreeken , hadden op den oever een vuur ontftooken, digt by het Dorp der Orotchys, waar zy hun visch en graan kookten in een yzeren ketel, hangende aan een yzeren haak, vastgemaakt aan een mik, uit drie ftaaken beftaande. Zy waren van de Rivier Segalien gekomen, en bragten na hun land terugge graan en nanluns ftofïe; naar alle waarfchynlykheid hadden zy dit in ruiling ontvangen voor traan, gedroogden visch, en misfehien voor eenige harten- en beerenvellen , die, met de Eekhoorntjes, de eenige viervoetige Dieren zyn, van welke wy eenig blyk zagen. Het Dorp der Orotchys beftondt uit vier hutten , op eene hegte wyze gebouwd uit boomftammen ter volle lengte, aan de hoeken net afgerond; een raam, redelyk goed gewerkt, onderfchraagde het dak van boombast. Een houten bank, even als in de hutten van het Eiland Segalien, liep bykans het geheele gebouw om; de vuurhaard was, op dezelfde wyze, in het midden geplaatst, onder eene opening, groot genoeg tot het doorlaaten van den rook. Wy hadden rede om te denken, dat deeze vier huizen aan vier onderfcheidene Familien behoorden, die te zamen in de grootfte vertrouwlykheid leefden. Eene van deeze Familien zagen wy vertrekT t 5 ken  623 uittrekzel eener reize ken op eene reize van eenige uitreftrektheid • »m« on ^hh "rf ^tder' ^uurend?!de vyf'da-S 4? le£jeS e,§endoms' dat wyonze zaikS mtt££D£t tolden: geen het min1tTbb% hTbbenTy SurTZ eenig misbruik van ons vertrr UWen ; "n hv ™ f ,V tót deeze Baay, hielden wy o^rS^ dïllTSe woonders zelfs geen vermoeden hadden , dat 'er zodW aets als dievery beftondt. zodanig *™ke hui Was omrir'gd met eene plaats om Saim f(. droogen; deeze rustte op ftaaken, biooteefteld aan £ ■ ITa de%zon' °P de"e worden de visfchen-eïead naa drie of v.er dagen over het vuur gerookt te ?v ' De Vrouwen, met dit werk belast, draaa difvok ^ als dat van Segalien Edand, om den duim draaat TW ze dien bun ter befchutting in hu fnyden en vfl ln van den Salm met een zeer fcfaérp mes, »t welk zv allen den gordel draagen. y alien aan Het  rondsom de we rei 15» 6^3 Het Dorp was gebouwd op de tong van een laag moerasfitf land, 't welk ons in den winter onbewoonbaar fcheen; maar aan de overzyde ftondt, op een hooger gtond, en na het Zuiden open liggende, aan den ingang van een bosch, een ander Dorp van agt hutten, grooter en beter gebouwd dan de evengemelde. — Daarenboven bezogten wy, op een kleinen afftand, drie onderaardfche wooningen,volkomen gelyk aan die der Kamtfchatdaalers, door cook in diens laatfte Reis befchreeven. Deeze waren ruim genoeg, om de Bewoonders der agt hutten, geduurende de ftrengheid van den winter, te herbergen. Daarenboven zagen wy op de zyden van dit Dorp verfcheide Begraafplaat zen , grooter en beter gebouwd dan de huizen : elk deezer bevatte drie, vier of vyf lykberries, net gemaakt, vercierd met Chineefchs ftoffe ; eenige gebroceerde ftukken , boogen , pylen, vischlynen, en, met één woord, de meest waardige artykelen by dit volk, hingen aan het binnenfte gedeelte deezer begraafplaatzen ; een houten deur floot den ingang af. Hunne huizen waren, even als deeze begraafplaatzen, met goederen voorzien: zy fchynen geen deezer weg te neemen'; kleederen, huiden, fneeuwfchoenen, boogen,pylen , pieken, alles was gebleeven in het verlaaten Dorp, waar zy zich alieen geduurende den winter onthouden. In den Zomer woonen zy op de andere zyde van de Baay , waar zy zich toen bevonden. Zy zagen ons in hunne Winterwooningen gaan, en dat wy hunne Begraafplaatzen bezogten, zonder dat zy ons immer vergezelden, of eenige vrees betoonden, dat wy iets draagbaars vandaar zouden wegneemen , welk zy egter wisten dat wy gaarne hadden, uit de ruilingen met hun gedaan. Onzé Matroozen , zo wel als onze Officieren, voelden zich getroffen door dit blyk van vertrouwen; fchande en fmaad zou hy zich op den halze gehaald hebben, die laag,en fnood genoeg geweest was, om in dit land van vertrouwen den minften diefftal te plee* gen. Het bleek uit alles, dat wy de Orotchys alleen in hunne Landwooningen bezogt hadden, waar zy hunnen oogst van Salm inzamelen , die, even als het Koorn in huropa, de hoofdzaak van hun leevensonderhoud uitmaakt. Ik vond by hun zo weinig huiden van hartenbeesten, dat ik grond heb om te vermoeden , dat de jagt by hun  «524 uittrekzel eener reize Saratme, welke de Vrouwen «eraS5ï„ yj f,™ tot een klein getal SbSt hadt S»T?!g geflacht de waarfchynlykfte veronderCrwf/ ]aZ /°f-n- Dan biedenis van Hi> »c.'"u'iaente'1)ng is, dat de diepe eer- Onder de Inwoonde™ omdeffik6»een eken, „m onderfcherde rangen; dit zelfde kan fan de D™S deren worden aan de open C bïïotï.S*e,'-nw00?op een baar, onderfcbSgd Tor wff'vie,'^ ioog; maar allen hebben6 zy by ST hunne boo/en pylen, netten en ftukken ftoffe , geplaatst bv huTlvk' en O Eiland is een van die , welker naam de grootfte me-  RONDSOM DE WERELD. <5aC én aan geen geregelden Regeeringsvorm onderworpen was. De zagtheid hunner zeden, hun eerbied voor den Ouderdom , weeren by hun mogelyk alle de onheilen van regeeringloosheid. Wy vernamen 'er nimmer eenig gefchil. Hunne onderlinge toegenegenheid, hunne tederheid jegens de kinderen, verfchaften ons een aandoenlyk tooneel. Maar onze zintuigen werden flegt onthaald op den leelyken ftank van den Salm, die niet alleen hunne huizen, maar ook de omliggende ftreeken vervulde. De Salm-graaten lagen overal verftrooid, het bloed tot op de haardftede ;°greetige, doch anders vry tamme honden verflonden het overige. De morsfigheid en ftank van dit Volk zyn allerwalglykst. Daar beftaat mogelyk nergens een Volk van zwakker gefteltenisfe , of wier gelaatstrekken meer verfchillen van die , aan welke wy het denkbeeld van fchoonheid hegten: doorgaande is hunne grootte tien duimen beneden de°vier voeten , en hunne lichaamen zyn rank ; hunne ftem is zwak, en gelykt op een kinderllem; zy hebben uitfteekende kaakbeenderen , kleine blaauwe oogen, in een diagonaalen ftand ; een grooten mond, een platten neus, een korte kin, weinig of geen baard, een olyfkleurig vel, gevernisd met traan en rook. Zy laaten het hoofdhair groeijen, én binden het omtrent op dezelfde wyze als wy gewoon zyn. Het hair der Vrouwen hangt los over de Ichouderen , en dier gelaatstrekken komen volmaakt overeen met de zo even befchreevene der Mannen. Het zou bezwaarlyk vallen, haar van de Mannen te onderkennen, ware het niet door een klein verfchil in de kleeding en den blooten hals. Zy vinden zich egter niet onderworpen aan harden arbeid , die, gelyk by de Americaanfche Indiaanen, de fraaiheid van haare gelaatstrekken zou wegneemen, hadt de natuur haar met dit voorregt begunftigd. Haare werk* zaamheden bepaalen zich tot het fnyden en naaijen der kleederen, het te droogen hangen van den visch , het oppasfen der kinderen, waaraan zy te zuigen geeven, tot dezelve drie of vier jaaren oud zyn. Ik verwonderde menigte van veranderingen heeft onder de Aardryksbefchry. yers: op de oude Kaarten treft men het aan onder de volgende benaamingen : Sahalicn, Ula-hata, the Black Rivcr, Saghalien, Anga-tata, Amitr, Ar,wr7 enz. (Fr* Uitg.)  I 6l6 UITTREKZEL EENER REIZE de my zeer, een der kinderen te zien, die, naa een kiemen boog gefpannen, met een redelyk goede juistheid afgefchopten , en een hond verfcheide flasen aegeeven te hebben , als een kind van vyf of zes maanden, t welk op de knie der moeder te ilaapen lag, aan haare borst ging leggen. s De Vrouwen fchy nen by de Orotchyt vrv veel in opmerking te komen. Nimmer llooten zy met ons een koop , zonder vooraf met hunne Vrouwen te raadpleegen: de afhangende zilveren oorringen en koperen fnuisteryen fchikken zy hunne Vrouwen en Dogteren toe. JJe Mannen en kleine Jongens zyn gekleed met een wambuis van nankin, of de huid van een hond of visch , gemaakt in de gedaante van een voermans rok. Indien dit beneden de knie komt, draagen zy geen broeken; zo met dan hebben zy die op^de wyze der Chmeefen Allen hebben zy laarzen van zeehonden-huiden, ooch bewaaren die voor den winter; allen hebben zy , ten allen tyde, en van allerlei ouderdom, even beneden de borst een lederen gordel, waaraan een mes in een fcheede, een ftaal om vuur te flaan, een pVp, en een klein zakje tot tabak. pyp' De kleeding der Vrouwen verfchilt eenigermaate van die der Mannen.. Zy bedekken zich met een grooten mantel van nankin, of van Salmvel, 't welk zy volmaakt weeten te bereiden en zeer buigzaam te maaken. Dit kleed daalt af tot den enkel, en is zomtyds seboord met een rand van koperen vercierzelen, die het geluid van kleine fchelletjes maaken. Die Salmen, van welker vellen men kleederen maakt, worden nooit in den zomer gevangen, en weegen van dertig tot veertia ponden. Die wy in Hooimaand vingen waren niet zwaarder dan drie of vier ponden; doch dit nadeel werd ruim vergoed door liet aantal en de lekkerheid van fmaak: eenpaang oordeelden wy, nooit beter Salm geeeten te hebben. Het is ons onmogelyk, iets van den Godsdienst dee* zes Volks te zeggen. Tempels noch Priesters hebben wy gezien; maar eenige ruw gemaakte Figuuren, misfehien Afgodsbeelden, afhangende van het dak in hunne hutten. Deeze verbeeldden kinderen, armen, handen, beenen, en zy hadden zeer veel van de uit hoof. de van geloften opgehangene ftukken in de Franfche Dorpkerken. Het is zeer mogelyk, dat deeze beelden, wel- tv  RONDSOM DE WERELD. , »5l7 welke wy verkeerd voor afgodsbeelden namen, alleen dienden om in hun geheugen te herroepen een kind door beeren verfcheurd, of een jaager door die dieren gewond. Daar is egter maar weinig waarfchvnlykh:id, dat een Volk van zo zwakke gelleltenisfe vry van by- geloof zou weezen. Wy geraakten zomwvlen in het vermoeden , dat zy ons voor Tovenaars hielden. Zy beantwoordden veele onzer vraagen met een zigtbaaren wederzin, doch zeer beleefd; en wanneer wy°eenige trekken op papier maakten, fcheenen zy de beweeging van de hand, die fchreef, voor tovertekenen te houden , en weigerden ons te antwoorden op hetgeen wy vroegen , ons te verftaan geevende dat het kwaad was. Groote moeite en veel gedulds moest de Heer lavaux, Chirurgyn van de Jlftrolabs , betoonen, om eenige woorden van de taal der Orotchys cn der Bitckys op te zamelen. Ten deezen opzigte konden onze gefchenken hunne vooroordeelen niet overwinnen; zy ontvingen dezelve met huivering, en weigerden ze zelfs zomtyds volftandig. Ik verbeeldde my te kunnen bemerken , dat zy in het aanbieden der gefchenken eene meerdere kieschheid verlangden; om te beproeven of dit vermoeden gegrond ware , vervoegde ik my in een hunner hutten; nedergezeten haalde ik twee* kinderen van drie of vier jaaren na my toe, ftreelde dezelve, en gaf elk een ftuk gekleurd nankin , in myn zak medegenomen. De leevendigfte voldoening was te leezen op het gelaat en in de houding van geheel het Gezin ; en ik houde my verzekerd, zy zouden dit gefchenk geweigerd hebben , jndien ik het regtftreeks aan hun gegeeven had. De man tradt de hut uit, keerde fpoedig terug met zyn fchoonften hond, en verzogt my dien aan té neemen. Ik weigerde zulks, hem tevens tragtende te beduiden, dat die hond voor hem van grooter nuttigheid was dan voor my. Doch hy drong 'er op aan, en bemerkende dat het zonder uitwerking bleef, deedt hy de twee kinderen, die het nankin van my ontvangen hadden, naderen, en de kleine bandjes op den hond gelegd hebbende, gaf hy my daardoor te verftaan, dat ik geen gefchenk van zyne kinderen behoorde te weigeren. Zulk eene verregaande kieschheid in zeden kan geen plaats hebben , dan by een zeer befchaafd Volk. Het fchynt my toe, dat de befchaafdheid van een Volk, 't welk  628 UITTREKZEL EENER REIZE RONDSOM DE WERELD. 't welk geen vee heeft en geen landbouw kent, niet wel verder kan gaan. Noodzaaklyk is het, hier aan te merken, dat Honden by deeze lieden een allerdierbaarfte eigendom zyn. Zy fpannen deeze Dieren voor kleine , zeer ligte fleeden, zeer wel gemaakt, en volkomen gelyk aan die der Kamtfchatdaalers. Deeze honden, behoorende tot het ras der Wolfs-honden , zyn, lchoon middelbaar van grootte, zeer fterk , leerzaam, en goedaartig; zy fchynen het charaéter hnnner Meesteren aangenomen te hebben ; terwyl die van Port de Francais, fchoon van dezelfde foort en veel kleinder , woest en wreed zyn. Een hond , uit Port de Franfats medegeaomea, en verfcheide maanden aan boord gehouden, wentelde zich in het bloed, wanneer wy een beest of fchaap gedood hadden , liep de vogels agterna als een Vos, en betoonde meer de eigenfchappeo te hebben van een Wolf, dan van een Huishond. Deeze hond viel in zee, by een zwaare dyning, in den nagt; misfehien over boord geworpen door een Matroos, dien hy het eeten ontnomen hadt. (JJet Vervolg hierna.') IGT en OMSTANDIG EEfilGT. WEGENS HET moorddaadis leevenseinde VAN JACOBUS DIsN I, KONING va» SCHOTLAND. (Ontleend uit. john pikeeton's Pliftery of Scotland front the Recesfion of the Houfe of Stuurt to that of Mary, i797.) „ f^efchiedkundige waarheid, tot byzonderheden afdaalenda. „ is te meermaalen uit zeer verfchillende oorzaaken, " v.00*de,hatt naakomehnglcbap bewaard, doch moet e'k , „ die dezelve bemint , fchoon Iaat opdaagende . aangenaam „ weezen. In de Gefchiedenis van Schotland maakt de Moord " rVhATU,S DEN 1 gepleegd een dusdanig (tuk uir. De " %tle5 5'T W K03*™*™' die ons dè Gefchiedenis va* „ Schotland , geduurende de Regeeringen van Koningin maria " Vu ]AC°T DEN Vl m diem komst op den Engel. ,, fchen Throon benevens een kort ver/lag der Schot fche Ge. „fchsedemsfe vóór dat Tydperk , gegeeven heeft, roert dezel„ ve, overeenkomlt.g fflet m piail ? flegts ^ in ,t V00B-  w.oohd»aadiq leevenseinde van jacobus den I. 62£ , bygaan aan (*); doch 't geen hy van dien Vorst en diens uitgang zegt, wekt de nieuwsgierigheid om des ruimer vol" daan te worden. Deeze voldoening fchenkt ons pikerton , " in het boven aangeduid, onlangs uitgegeeven, tn in Enge" land zeer toegejuicht Werk. Wy oordeelden deeze iiy" dra^e tot de Gefchiedenis onzen Gefchiedenislievenden " Leezeren niet te moeten onthouden. Pikerton ontleende ï dezelve uit een Handfchrift ten dien tyde opgetleld , teffeas ') de aanleidende oorzaaken opgeevende. Zie hier 't zelve.' Sir robert gr ah am , Oom des Graaven van Strathern, naderhand van Menteith, was in den Jaare 1425, om welke ootzaake is onbekend, gevangen genomen. Twee jaaren laater hadt jacobus het Graaffchap Strathern aan zich getrokken, zo 't fchynt onder voorwendzel . dat het bepaald was tot manlvke Erfgenamen; hy hadt het Graaffchap gegeeven aan zynen Oom walte*, Graaf van Athole voor diens leeven; ter vergoedinge hiervan het Graaffchap Menteith fchenkende aan maiis graham , den voorigen Graaf van Strathern. —— Robert graham moge mifnoegJ geweest zyn , wegens deeze wisfelirg van de waardigheid zyns Neefs ; maar het valt niet gemaklyk te begrypen, dat zyn wraak, hierover ontfïooken hem tot den moord van zynen Vorst zou hebben aangezet-'en nog veel minder, dat hy zou hebben kunnen wenfchen om der Eerzugt ten dienfte te ftaan van athole, op wien zyns Neefs voorig Graaffchap was overgegaan. De lisriaheid van deezen Man fchynt zyne ftoutmoedigheid geëvenaard te hebben; en hy moest athole, die thans zyr1 zeventigfte jaar telde, zo hy niet onder was , aangelokt hebben tot deeze zamenzwecring, door uitzigten van Staat- of Eerzugt, Alleen gefchikt om de dwaasheid dts Ouderdqms, of de onervarenheid der Jeugd, te beleezen, zo dat deeze door graham werd overgehaald alleen om diens eigen wraaklust voldoe, nine te verfchaffen. Dit denkbeeld wordt begunftigd door hec To'e-nd verhaal,'t welk ook de geweldige oorzaaken aanwyst, welke hem ten Koningsmoord aanvuurden ; maar het zou noch'een'wonderfpreuk, noch laakenswaardig zyn, te beweeren dat athole en diens Familie weezenlyk onfcbuldig, en thor graham befchuldigd waren, dewyl athole zyns Neefs Goederen en Rang bezat. Ik zal hier alleen by voegen, dat Sir robert stuart , Kleinzoon van athole , aan wen de Zamenz' eerders voorgaven de Kroon te willen fchenken , de 7oonÏÏ van d!v.d , Oudlhn Zoon des meergemelde* IraaveT voor jacobus in Engeland als Gyzelaar gehrtg, (») Zie robertson's Gtjthkdenis van Schotland, i Peel, bl. 66. MENS. 1800. mo. 14. V y  30 HET MOOlUWAAniG LïEVEJÏSEIMnjJ mts diens komst ten tbroone, en die Waarfchynlyk daar fherf vóór den tyd deezer gebeurtenis , of kort daarnaa. ' ' Volgens bet oud v.rüaal, 't welk ik volg, hadt tacobus de Edelen tegen «leb verbitterd door ftrenge maLregelen ten hunnen opzigte genomen: zy beweerden, dat ™ KoS *Gj£ ngheid hem aanzette om zich de Landgoederen der Edellieden toe te eigenen, en zyne Regtvaardigheid geen deel hadt in die handelingen. Het Volk was hem des^elvk, ongezind oorsaake van de opgelegde Belastingen , welke bSe voor fc£dy%!drUkt hadden" H" Ld< ^eVegeetVvoo; In deezen ftand der dingen, en waarfchynlyk in den laar,1434 , naa dat march in de gevangenis geL was, met verbeuKverrlaaring zyner Landgoederen, ftelde Sir robert gra kam, toen uk diens eerfte gevangenis omflaage,, en verbir" terd wegens dien hoon hem aangedaan, in efré Vergader??; der Heeren en Aanz.enlyken voor , dat hy hunne befwaaref den Koning wi de voordraagen , indien z/hem wilden^ onder fleuren. Dewyl hy wellpreekend en in de kenn^ d r Re ten bedreeven was ftemden zy zulks gewillig en geree lyk 'toe — Graham-s geweldige en doordryvende aart deedt hem de lastgeevmg te buiten gaan, op de naastvolgende Parlementf vergadering, gehouden wegens de verbeur™akSrd« goederen van march, op den i january des Jaars Z ? Meï een verftoord gelaat en verwilderde bbudingr/es hv0d-^n S Konings Zetel naderende , vatte hy den Vorst ^l ieSZ' d kpe!m^ geVangen in dei> naam der drié Staaten 5 het vSffiwM * Seeg/end°uw;CnogeJyldn ö &*&$^kt fènWns |aWs ^^f^ff^p^ De Koning verwees den Uoutmoedigen BeftrXr ! £ vangenis, werwaards hy onverwyld werd hïnïevoeM gÖ* een ftreng verwyt over de laagheid va ïèSblZn,'^ de zodanigen die beloofd hadden hem by^te zullen °ha„ °F Korten tyd daarnaa werd ghaham in hallLfc an &L, en alle zyne goederen aan den Koning wS Zfi™^* ftoutmoedige Balling vertrok na de verftehZhnd'nt^ * land, op niets dan wraak bedagt. Hy vemakr ,^ C\°U alle verbintenis aan den Koiiina ën £LI £daar vohm inhoudende, dat jacobus doó' fcï ^éfeSnl^ ayneVrouw en Kinderen van E^^|&%jf*»> roofd hadt; met bygevoegde bedrei>ino- w . e,g,endora bemet eigen hand zo/doodlfl Sf^K toe  VAN JACOBUS DEN I. «31 toe mogt aanbieden. Naa deeze bedreiging werden, by openbaare afkondiging, drieduizend Demies aan Goud, elkeen halve Engelfche Noble waardig, beloofd aan een ieder , die graham, leevend of dood, den Koning in handen ftelde. Intusfchen hadt graham's vuurige en van wraak ziedende geest zich onledig gehouden met het plan te beraamen om d n Koning den doodlyken flag roe te brengen. Hy vervaardigde boden af aan verfcheide Parlementsleden , geduurende de Zitting in Oétober des Jaars 1436, met aanbod om den Koning te vermoorden, en de Kroon te fchenken aan Sir robert sttjart, den Kleinzoon van athole, Neef en Gunfteling van Koning jacobus. ^Vï'.'ll^ Hec Hof hieldt hst Kersfeest te Perth. Gefchiedfchryvers Van dien tyd vermelden verfcheide Volksvertellingen, wegens ongunitige Voortekens ten opzigte van jacobus. Het iiegtfte cn'zekerde voorteken was zyn geweldig Ryksbeftuur, 't welk hem veele vyanden verwekte; onder welken zich de Zamenzweering verfpreidde , even als het vuur by brandbaare (toffe; het drong zelfs door rot de voornaamften der Hovelingen, zonder eenig vermoeden te baaren. Drie keeren naderde christophür chambert , een der Zamenzweerderen f die in vroegeren tyde Schildknaap geweest was van den Hertog van Albany, tot den Koning, om hem het gefmeede velraad te ontdekken; doch telkens ontviel hem de moed , :t zy by toeval, 't zy uit een bezef van getrouwheid aan zyne Medepligtigên, of medelyden met het lot, 't geen hun te wagten De Zamenzweering in 't einde tot volkomene rypheid gekomen , werd 'er een avond of nagt tot de volvoering bepaald. Deeze'was die van den tweeden Woensdag in de Vaste, volgens monstrelet , of den 27 February des Jaars 1437; doch naar de opgave van bowar , welke my toefchynt der waarheid nader te komen , de eerfte Woensdag in de Vaste, tusfehen den 20 en 21 February des gemelden Jaars. De Graaf van athole en Sir robert stuart bevonden zich dien avond ten Hove, welke voor en naa den avond, maaltyd tot laat gefleeten werd in de tydkortingen toen gebruikiyk. Eene lerfcke of Hooglandfche Vrouw, die voorgaf de kunst van voorzeggen te verftaan, hadt, eene geruime wy, le geleden , den Koning een wenk gegeeven van een verraad tegen hem gefmeed; dit werd als belachlyk verworpen. Zy hadt zich dien avond weder aangemeld , doch was weggezonden met te zegg n, dat de Koning bezig was met het fpel, en haar niet te woord kon ftaan ; op morgen zou mea haar fpreeken. 1 Een uur daarnaa beval jacobus , dat de beker om een goeden nagt te wenfehen zou worden ingefchonken. Het gezelfchap ledigde denzelven en ging ter ruste. V v 2 Mea  P3* BÉT MO^KÏJDAAniG LESiVSKSETNBI _ Men'wil, dat Sir robert stuart, die den post van 'sKo, Bings byzonderep Kamerdienaar bekleedde, en diens Gunfteline Was , dé ileutels van \s Konings vertrekken weggenomen zou hebben, ten einde dezelve niet zouden kunnen worden afaei flooten; men fchryft ook aan hem toe, het doen leggen van planken over een diepe gragt, rondsqm den tuin van het Do minicaancr Klooster te waar Koning jacobus zich thans onthieldt, opdat de Zumenzweerders daarover eenen in°ang zouden vinden: maar deeze dienstbetooningen fchynen verriet te zyn door medegenooten van een laager rang, en de mede phgtigheid yan athole ep diens Kleinzoon is twyfelagtig Naa middernagt tradt graham, van omtrent driehonderd ■perfoonen, meest, gelyk men veilig mag "veronderftellen . door hem geworvene Hooglanders, verzeld, den Hof in. De Koning bevondt zich, op dat pas, in zyn flaap vertrek, liaan de voor het vuur, in zyn nagtrok, vrolvk praaiende met de Koningin en de Hofdames. Qp hef oogenblik dat hy vervolgens zvn nagtrok uittrok om na bed te gaan, boorde by een groot geraas gelykende naar de aankomst v.m gewapenden, die met grooten aandrang yerfgheenep; hy werd ook toörtslicf.t gewaar. Vermoedens van verraad reezen terftond in zynen geest op De Koningin en de Hofdames liepen na de kamerdeur, maar' konden die niet fluiten, dewyl de fleutels weg waren De Ko ning verzogt haar, zo 't mogelyk was, de deur digt te houden. Hy poogde door een venfter te ontkomen., doch vondt hetzelve met yzers geflooten. Geen andere uitkomst weetende, rukte hy met de vuurtang, in angst buitengewone kragt te werk ftellende. een luik in dep kamervloer open, en zich hebbende laaten zakken , viel het luik weder toe. Hy bevondt zich m een dier ongemaklyke affcheidingen, niet zeldzaam in oude gebouwen;maar kon egrer niet rep huize uit komen: want. alsot het oi.gsluk hem agtervolgde , een plein, waarop die plaats uitkwam, was, drie dagen te vooren, met fteenen gevuld, op s Konings eigen last, dewyl de ballen daarin wee' raakten als hy kaatfte. Niettemin zou hy hier veilig hebben iunnep blyven, indien zyne eigene onverduldigheid hem niet ■ verraadep hadt. q ■ De Zamengezwoorenen drongen intusfchen de kamerdeur open. Veele der Hofdames werden verzeerd, byzonder gelyk dit verflag meldt,catharina bouglas, die,met een geestdrift haaren naam waardig, haaren arm gebroken hadt, door denzelven, ter fluiting van de deur, in ftede van een boom te doen dienen. De Hofjuffers, door (chrik bevangen weeken na dep verften hoek der kmer; maar dc Koningin was dermaa te door ontfteltenisfe bevangen , dat zy ftokftyf e„ fpraakloos ftondt: een Onverlaat bragt haar eene wonde toe,en zou haar verder mishandeld hebben,was 'er een Zoon van graham niet tusfehen beiden gekomen, zagende: „ Wat wilt gy doen ■,, aap  Vak jacóbüs ren li ' &3*3 3, aaii de Koningin? Foei,fchaam u! Zy is flfgts eene Vrouwe „ Laat ons den Koning gaan .opzoeken.*' « De Koningin kreeg daaiop vryheid orri te vertrekken; teiwyl de Hofdames bleeven, geheel ontllelteni?fe en zwemmende in traanen. De Zamengezwoorenen zogten den Koning overal in de kamer en in een daar aan volgend vertrek , zonder hem ts vinden. De meestcn waren 'er uit gegaan om herh elders op te fpeurerï. Hieruit ontftond voor eene poos ftilte; wanneer de Koning» zeer ongelukkig,eenigen tyd geen gerugt gehoord hebbende, dagt, dat zyne Belaagers. vertrok)', en waren. Hy riep de Hofdames toe, dat zy hulpmiddelen wilden befchikken om hem uit dat ongemaklyk veiblyf te redden. Elizablth douglas, dit poogende te doen, viel neder by den Kcniig; en chambekt , een der, Eedgenooten ^ rnèt een toorts toeloopende , ontdekte dén Koning en elizabeth douglas. Hy riep , op een vrolyken toon, zyne Medemakkers toe: Heeren! de „ Bruid , na welke wy den geheelen nagt ge?ogt hebben \ is „ gevonden." Een ander hunner , Sir john Hall , fprong*nederwaards met een' dolk in de hand; dan de Koning vatte hem van agteren , èn wierp, hem onder zyne voeten. De Broeder van hall beftondt het zelfde, en ontmoette het eigenfte lot. 'Vrugtloos poogde de Koning den een en den ander den dolk te ontwringen; hy wondde zyne handen, en maakte zich onbekwaam tot verdere verdeediging. Graham zelve kwam nu in 's Konings wykplaats; deeze fmeekte hem om lyfsgenade ; maar graham voerde hein té gemoete: • „ Wreede Dwingeland ! gy hebt flooit genadé betoond aart „ uwen Adel, noch aan iemand j verwagt geen genade!" ■ Tacobus voegde hem toe: „Ik bid u, dat ik,ter behoudenisfe „ myner zielë, eenen Biegtvader mag hebben." Maar graham 'riep: „ Gy zult geen Biegtvader hebben, dan dit Zwaard!" Waarop hy den Koning eene wonde toebragt, die te vergeefsch om lyfsgenade riep , en, voor zyn leeven, de helft zyns Koningryks aanboodt.— Graham,eenigzins aflaatende,ftondt bp 'tpunt om terug te treedéri; wanneer zyne Medeftanders , boven traande, hem verzogten het oogmerk te volvoeren', en dat hy anders zelve den dood van hunne handen te wagten hadt. Graham en de beide hall's volvoerden daarop den Koningsmoord, ert maakten hem af door veele wonden. Zo kwam' jacobus de I om 't leevéri, in het vier-en-veertigfte jaar'zyns ouderdoms, het een-en-dertigfte van zyne Re» geering in naam, doch het dertiende zyns daadlyken Ryksbaftuurs. V t i UMM»  6*3+ OPWEKKING TOT MILDDADIGHEID, LIERZANG, A E N MYNE LANDGENOTEN, TER OPWEKKING TOT MILDDADIGHEID, IN DIN TEGENWOORDIGEN NOOD DER ARMEN. W^endt, neergebogen Landgenoten! Die eigen leed aen 't harte knaegt, De looden zorg, voor uwe Loten, Op de afgematte fchouders draegt, f Een oogenblik uw treurige oogen, Met warm gevoel van mededogen, Van uwen eigen rampfpoed af, En richt die, met ontroering', henen, Waer de Armen bloed en tranen weenen, En prooijen worden van het graf; * Waer 't naer Gebrek zyn dorre fchreden Zet in de woning, waer de Deugd, In haren kleenen kring te vreden, Weleer zich ftreelde met de vreugd ; Die vreugd, die 't hemelsch mededeelen In 't open — teeder hart' kan telen, Aen wien de Menfchenmin behaegtj Die God, in liefde en teederheden, Van verre, zelfs poogt ria te treden, En dus het beeld der Godheid draegt! Wendt uwe natbekreten oogen Ginds, waer de dolle honger woedt, De wanhoop, door haer wreed vermogen,' Den mensch zyn aenzyn vloeken doetj Waer naekte en uitgeteerde Telgen, Voor voedzel, heete tranen zwelgen, Zich wringen om der oudren kniên; Slechts om één kruimpje broods hun fmeeken* JMaer zich, (het fteenen hart moet brekenl) Wanhoopende, afgewezen zienl Zie  IK D:W TËOElfWOOKDIÖEN NOOD DEtt AttMBN. *S35 Ziet hier die kwynende Gedichten, Waer, eertyds, lagchende Overvloed De volle tafels aen kon richten, Waer 't Weesken werd gekleed — gevoed» Hier zelfs treedt thans 't Gebrek u tegen; Hier is de, voormaels, ryke zegen Venvisfeld met den hoogften nood! Hier misfen zelfs der Weezen Vadren (Wien ftolt het bloed niet in zyne aedren?) Voor 't fchaemle Weesken % fchrale brood J * Het tagchend blosje, dat op *t Wezen Der ouderlooze prille Jeugd, In blyder dagen, was te lezen, Als 't merk van fchuldelooze vreugd, Is weggefchreid — verbleekt -— verdwenen» De zon des heils heefr uitgefchenen; Dit voelt bet nog onnoozel Kind; 't Deelt in uw lot, ó Landgenoten! Daer 't zelfs de handen ziet gefloten Van d'eertyds milden Menfchenvrind! * Indien de ziel, in hooger kringen. Van 't log — 't ontbindbaer ftof ontboeid, Nog voor haer aerdfche Lievelingen , Voor 't Kroost van hare liefde gloeit; Dan wordt, in 't ryk der zaligheden., Der oudren teeder hart bedreden, Daer zy hun Weeskens lyden zien, Die men, by hunne jongfte fnikken, In hunne foltrendfte oogenblikken, Uw Liefde, ftervende, aen zag biênl # Het .Weesken, van wiens jeugdige oogen Uw eertyds altoos milde hand De droeve tranen wist te droogen, Door liefderyken onderftand, Voelt nu eerst wat het zegt, by 't fterven Der Oudren, hulp en Brood te derven; Voelt wat het zegt, in dees woestyn, In donkre — treurige Oorlogsdagen, Der zorg van vreemden opgedragen, Een vroeg verlaten Weeg XS> zya.1 Vv 4 Wendt,  Ö"3C OPWEKKING TOT MILODADIGUEID, Wendt, eertyds bloeiende Bataven ! Beroemd door uw milddadigheid, Die u, in 't hart van alle Braven, Een eeuwige Eferzuil heeft bereid, Wéridt, kan die Eer u nog bekoren i TJw open hart — uw luistrende oóreri Naer'de Armoede, in haer' veeg™ ftaei:; Daer , Waer zy, met haer liefdepanden , Haer dorre blaeuw getvroneen handen, Wanhoopend, naer den Hemel ilaetl Het kleerïe deel j dat ge, uit de rampen, Tot heden,, nog gewoekerd hebt, Waerdpor Gy, in het foltrend kampen Met Neêrlands lot, nog adem fchept^ •Deelt dit met uw Natuurgenoten, Met arme en ouderlooze Loten, Die, aen het naer Gebrek gewyd, Zich, in hun nooden, tot u keerert, En u. voor 't oog van God, bezweren, Wat Gy aen hen verfchuldigd zyt! Zegt niet, dat eigen onvermogen De neiging van uw hart verdrukt; Dat ge, onder last by last gebogen , Reeds zelf voor 't woên der rampen bukt; 6 Neen: 't moet edle zielen üreelen, Van weinig, ryklyk meê te deelen; üehoefie zelfs ontflaet u niet; Ook deze kan nog blyven geven, Zoo hng haer, in dit zorglyk leven; Een bete broods nog overfchiet! * En Gy, die, uit 's Lands tegenfpoedeni, Door Goud, nog goud en fchatten puurt, Hierdoor uw baetzucht weet te voeden, En op den ramp uws Naestens tuurt, Die, daer ge uw rykdom ziet vergrootenj Het brood, aen uwe Landgenoten, En aen hun fchreiend kroost, ontfteelt, Het naer den vyand heen durft voeren, Op vuile woekerwinst blyft loeren, En 't doi Gebrek in Neêrland tteltj Di*  fs dbn tioehwoobdioeh nood des armen. £37 Die valfche (treken durft gebruiken; 't Gevoel van Eer en Plicht verraên; De Wet verkracht, of weet "te ontduiken. Om fnopden handel voor te ftaen ! Durft Gy 'nog langer, zonder blozen, De Wet van God yerrukeloózen, Die u dé Menfch'enmjn gebiedt? Kunt Gy uw fchatkist vól zien ftampen, Daer de Armen met den honger kampen; Of bloost de vuige Baetzucht niet? p Zoo de Eeuwige Qorfprong aller dingerj j 't Gewoel des worms ook gadeflaet; Zoo de Almacht ooit met itervelingen, Met u, in 't hoog Gerichte gaet; Dan ftrekt de fnood gelioién zegen, Op uwe ilinkfche kronkelwegen, Ten vloek aen u — aen uw Gedacht; Dan weigert God u, vroeg en fpade, Zyn' troost'—■ zyn' byftand — zyn genade, Daer Qy zyn liefdewet verkracht. * Dan worden vroeg uw kinders Weezen ¥ Om dat Gy ook den Wees verftiet; Terwyl uw trots, ten topp' gerezen, Zich ras' door 't lot vernedren ziet. Dan zullen, eenmael, nog uwe Erven, Verarmd', als balling, henen zwerven, 't Gebrek ten doel ftaen, "tot aen 't Graf; Om dat ge, in plaets van meê te deelen, Zelfs aen den Armen durfde ontftelen Het deel, dat, hem Gods liefde gaf. * En Gy, die, nog van weelde dronken, Daer alles om u zucht en' fchreit, Door niets tot vreugde zyt te ontvonken, Dan door den toon der dartelheid; Die flechts naer grove zinvermaken, Nooit naer 't verfynd gevoel blyft haken, Hetgeen het Hemelsch weldoen geeft, Hem, die zyn' Heilflaet ziet vergtooten, Als hy, voor zyn Natuurgenoten, Zoowel als voor zichzelven leeft! En  <3* ePWJEKKIHG TOT MILDDADIGHEID, En Gy, die, in de trotfche zalen, Waer de üverdaed de tafels richt, De Gulzigheid, by Feestpocalen , Een redenlooze blydfchap nicht; Die, aen de nietigfte ydelheden, Gul, uwe fchatten durft hefteden. Of oftren aen verboden lust, In d'arm van laïs vastgekluisterd, Uw' edlen rang, als mensch, ontluistert, Daer Gy den Dood in 't aenzicht kuscht! Gy, die, in alle die vermaken, Nooit om den nood der Armen denkt, Wier klaegftem nooit uw hart kan raken, Aen wien Gy nooit uw' byftand fchenktj Koon.t, dat een deel van uw vermogen Dien vreemde Goden worde onttogen, En tot een edler doel gericht. Zoudt Gy den Bael uwe offers wyden, Terwyl uw medemenfcheu lyden? Duldt dit uw hart? duldt dit uw Plicht» # Koonit, neêrgebogen Landgenoten! Laet elk van u, in zynen kring, Aen de Armen — aen hun fchaemle Lote»„ Van 't aerdfche deel, dat hy ontving, Ruim — onbekrompen mededeelen, De vreugd in 't lydend harte telen, • De Naekten kleên en de Armen voên. Het reinst genoegen, dat dit leven Aen 't welgeplaetfte hart kan geven, Beftaet in aridren wel te doen. Misfehien wordt, «loor het Alvermogen, Wiens liefde menfchenliefde loont, In *t eind met Neêrlands ramp bewogen, Die weldaed met zyn minst bekroond: Zoo iets aen de Almachfkan behagen , Zoo iets haer zegen weg kan dragen, Dan is het hy, die ryklyk geeft, Die deel neemt in des Naestens fmarten; Een plicht, dien God in onze harten, Met eigen hand, gegriffeld heeft. Dm  in den tegenwoordige» nood der armen. ó3« Dan zien zich trotfche Dwingelanden, Voor wien het Rot der Slaven bukt, Die de Ooriogsfakkel nog doen branden, Van hunne zetels afgerukt! Dan zal het Menschdom ademhalen, De Vryheid, waerlyk, zegepralen, In (chaduw der Olyvenblaên ; Dan zien wy Spietfen weer tot Spaden, En Zwaerden, die in 't bloed zich baden, By 't vreugdgejuich, tot Sikk'len flaen! E|,-iatD a;.,;r.b süiI.a..fc ■ .n^j aitiar ,rj tuitouw Hage, j. verveer. 8 Nov. 1800. de hoogleeraar james beattie en zyn vyejaauig zoontje james hay beattie. Eene Opvoedings-Les. „ T~\s Hoogleeraar j. beattie, onzen Landgenooten uit ee» nige belangryke Werken, in 't Nederduitsch ver- „ taald , bekend, eenige Mengelwerken van zynen Zoon , in „ den bloei zyner jaaren hem ontrukt, in 't licht geevende, „ voegt 'er een verflag van diens Jongelings Leeven by, „ doorvlogten met leerzaame aanmerkingen. Hoogst mededee- „ lingswaardig dagt ons de volgende byzonderheid. Dó „ Vader laat zich in deezer voege hooren : De eerfte regels van Zedekunde, welke ik myn Zoontje leerde , waren: altoos de waarheid te fpreeken ; en eën toevertrouwd geheim te bewaaren. En ik heb nimmer ontdekt, dat hy, iri eenig geval, ooit een dier beide hoofdregelen gefchonden heeft. De Leeringen van den Godsdienst wenschte ik het gemoed myns Kinds in te drukken , zo ras het voorbereid was om dezelve te ontvangen ; dan ik zag geene voegelykheid altoos in de gewoone handel wyze, om hem God eleerde uitirukkiri' | gen, of eenige andere, welke hy onmogelyk kon verftaan, te I doen van buiten keren. Ik begeerde eene proeve te neemen, t hoe verre zyne eigene Rede, met een weinig behulps , het zou I kunnen brengen, om het groot en eerst Beginzel van allen i Godsdienst, het Beftaan van god, uit te vnden. Het volj gend geval breng ik by , niet als een blyk van ongewoon* fchranderheid in myn Zoon, (want ik twyfel in geenen deele, of de meeste Kinderen zouden, met hem in dergelyke omftandigheden gefteld, het zelfde doen) maar enkel als eene zede. lyke of redeneerkundige Proeve. Myn  5^8 JAMES BEATTfE EK SÏN 200NTJ*. Myn Zoontje was tusfehen de vyf en zes jaaren oud; hy Jtende de Letters, en kon een weinig leezen; dm hy hadt tQ6 dien tyd toe geen hyzonder onderrigt wegens den Oorfprong van zyn weezen ontvangen , dewyl ik vistltelde , dat hy voor zulk een onderrigf. nog onvatbaar was, en de ondervinding rny geleerd hadt, dat het doe) opzeggen yan woorden, welke men piet verthat, allemadeel'gst is voor de kinderlyke vermogens. In den hoek van een kleinen tuin fchreef ik, geheel alleen zynde, en zonder desweg p iemand iets te zeggen , in den gro id de voorletters van den naam myns Zoons, zaaide 'er 'Juinkers in. en maakte den grond effen. Tien dagen daarnaa kwam het Kind na my toevliegen, met ontzetting op zyn gelaat, èn vertelde my, dat zyn Naam in den tuin groeide. — Ik lachte op dit zeggen , en hield my alsof ik 'er weinig agts pp floe«. Dan hy hieldt aan, en verzogt my op het dringendst om met hem te gaan, ep te zien wat 'er gebeurd was. Ter plaatze komende, zeide ik koeltjes: „ Ja, ik zie het „ is zo; doch het is van geen beduidenis; het is louter toe- „ vallig;" en ik ging heen. Hy volgde my, en my by myn kleed vasthoudende, zeide hy op eenen eenigzins ernltigen toon: ,, Dit kan niet by enkel geval weezen: 'er moet }) iemand geweest zyn , die maakte dat die Letters daar kwa- „ men." ,, Zo denkt gy dm ," zeide'ik, „dat hetgeen „ zó geregeld voorkomt als de Letters van uw Naam , niet by Ge- „ val kan weezen?" „ Ja," iprak het Kind , met een vol vertrouwen van de znak wel gevat te hebben, „ dat denk ik! Op dit zeggen ging ik voort: „ Zie op uzelven , bekyk uwe „ handen in vingers , uwe beenen en voeten , uwe andere deelen des Lichaams; komen ze u niet geregeld voor, en zyn „ ze u niet nuttu? " —— •„ Ja!" was het onverwylde antwoord. ——— „ Kwaamt gy dan hier," vroeg ik , „ hy Ge- ~ va[?" ,, Neen!" luidde het antwöord , „ dat kan ,\ niet weezen; iets moet my gemaakt hebben."- Ik vervolgde: ,, En wie is d:;t iets?" ,, Dat weet ik niet," was 'sKinds antwoord. (Ik lette 'er byzonder op, dat hy niet Zeide , gelyk kous'eau zich verbeeldt dat een 'Kind in dergelyk eene gelegenheid zou zeggen, dat zyne Ouders hein gemaakt hadden.) Ik had thans het punt, waartoe ik myn Zoontje brengen wilde, gewonnen, en zag hoe zyne Rede hem leerde, (fchoon hy het niet kon uitdrukken) dat wat beginzel heeft eenen oorfprorg moet hebben, en dat hetgeen geregeld gevormd is een vtrftandige oorzaak aanduidt. Hierop noemde ik hem den Naam van het Groote VVeezen,'t geen hem en de geheele Wereld gemaakt hadt ; wegens wiens aanbiddelyke Natuur ik hem zulke denkbeelden gaf, als ik oordeelde dat zyn Kinderlyk Verftand zou kunnen bevatten. Dee- zs Les trof het Kind diep , en hy vergat dezelve nimmer, noch ook de omftaadigheid, by welke dezelve hem gegeeven werd.  MENGELWERK, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. kort én zedig antwoord op den brief van den wel eerw. heer j. klinkhamer, Pi&- terz., rustend Leeraar te Alkmaar, wegens myne gedachten omtrent de predestinatie , of voor■ verordinering. Ik hid niet verwacht, dat men myne gedachten omtrent dit ftuk zoo terftond , als of 'er gevaar op handen was, zoude aanvallen , en zyne tegenbedenkingen in 't licht brengen. Ik h«d daar mede geen ander oogmeik, dan om 't leerftuk der Verwerping wat aannemelyker en meer bevattelyk te maken; 't harde, en 't geen velen, ook onder nadenkenden in onze Kerk, meest itootte , weg te nemen; gelyk ik reeds by ondervinding geleerd had, dat myne gedachten, by eene zamenfpraak over dit leerftuk, en geopperde zwarigheden daar tegen, daar toe geftrekt hadden; gelyk ik nu ook vernomen heb, dat 'er zyn, aan welken myn opftel behaagd heeft, en die daardoor aangefpoord zyn geworden, om, by 't lezen daar van , dit "deel der Letteroeffening te ontbieden en zich eigen te maken. Had men deze myne gedachten, by gelegenheid, en daar 't te pas kwam, tegengefproken, en, om redenen, welke men meende te hebben, verworpen, ik zoude dat aangezien en met ftilzwygen aan zyn plaats gelaten hebben ;doch daar de Eerw. klinkhamer goedgevonden heeft, deze myne gedachten , in openbaren druk, rechtuit en onmidlyk tegen te fpreken, en zynen Brief des wegen aan my te zenden, ben ik, meer of min, in de noodzaaklykheid, om daar óp, ten minften met weinige, te antwoorden. Ik zoude byna denken , 'dat de Eerw. klinkhamer myn opftel wat te haastig gelezen en daar op niet bedaard gelet heeft, en dat zyn Eerw. , uit eenen groten yver voor de'rechtzinnigheid , zelf tot 't kleinfte toe, meng. i8co. no. 15. Xx wat  643 ANTWOORD AAN J. KLINKHAMER, V Zi wat geraakt en onthutst is geworden, dat een oud Lëeraar , die de leerltukken der Hervormden in 't gemeen is toegedaan, en te voren daaromtrent ancèis, en gemeen met anderen, gedacht heeft, nu een verfcbillend gevoelen, hoe gematigd ook, deswegens te berde bragt en in 't openbaar mededeelde; dan 't zy hoe 't zy, 't komt my ten minften voor , dat de Eerw. klinkhamer 't ftuk wat oppervlakkig behandeld heeft, en 't wezenlyke, daar de knoop zit, is voorbygegaan en onaangeroerd gehiten heeft; en ik bedrieg 'my, indien onbevooroordeelden en oordeelkundigen hier in met my niet inftemmen, en misfehien denken, dat ik dit antwoord wel had konnen achterlaten. Echter, om minkundigen, en die niet genoeg onderfcheiden * te gemoet te komen , en 't een en ander wat meer licht by te zetten, heb ik 't volgende, met weinige, en met alle befcheidenheid, willen mededelen. De Eerw. klinkhamer betuigt zyn leedwezen, dat 'er in mynen hogen ouderdom zwarigheden en bedenkingen tegen een leerftuk der Hervormden zyn ingekomen, dat ik in voorgaanden tyd verdedigd en vastgehouden heb. Maar die zyn nu niet eerst of onlangs by my opgekomen: ik heb dezelve reeds voor vele jaren gehad en gemerkt, gelyk ik duidelyk gezegd heb. Hier by komt ook 't oude en nieuwe niet te pas: ik heb die gedachten reeds gehad , eer men van *t oude en nieuwe licht zoo veel gerucht maakte; daar ik in dezen met den Wel Eerw. ci.amsse betuig, noch aan 't oude flaafachtig vast te kleven, noch 't nieuwe, om dat 't nieuw is, aan te gapen. Behalven dit: is 't zoo vreemd, en te beklagen, dat men in vroeger jaren een leerltuk heeft vastgehouden én verdedigd , en by een meerder en bedaarder inzien en nadenken bemerkt heeft dat 't niet beitaan kan, en zwarigheden ontdekte, om welke men 't zelve moest laten varen, en andere bevattingen daar van moest maken ? Wien is dat niet meermalen gebeurd ? *t Is by my braaf, lofFelyk , oprecht en edelmoedig, wanneer men merkt dat men van 't een of ander eene verkeerde opvatting gemaakt heeft, zulks te laten varen, te veranderen en te verbeteren, ja, daar 't te pas komt, openlyk te bekennen ; en dat zoude ik doen, al gebeurde 't my in mynen ouderdom; ook is dit nu niet ontydig, maar allezins gepast, fchoon anderen zich beyveren om dit leerftuk te ontkennen, te befpotten en te  r OVER DE PREDESTINATIE. C43 te lasteren; immers, daar toe wordt de oorzaak weggenomen en de aanleiding verminderd , wanneer men 't llrenge daar van verzagt, en hetzelve op die wyze begrypt en voorftelt, dat 't zich meer redelyk opdoet, aan minder tegenfpraak onderworpen is , en ook met andere betuigingen van de H. S. meer overeenftemt. Nu zal ik de redenen, tegen myne gedachten ingebragt, wat nader overwegen. Ik had my beroepen op Gods Rechtvaardigheid, als met 't ftrenge gevoelen der Hervormden niet beftaanbaar. Men moet myne woorden hier by vergelyken, en dan zal men terftond ontwaar worden, dat men myn gezegde niet naar waarheid heeft opgegeven. Ik heb gefproken, niet van eene ltipte, maar van eene ftrenge rechtvaardigheid; ik heb niet erkend, dat 't daar mede was overeen te brengen ; ik heb vooronderftellend gefproken , indien 't al met eene jtrenge rechtvaardigheid be ftaan kon, maar daarom keurde ik zulk eene handelwys niet goed; neen : ik weet dat 't ftrenge recht is 't hoogfte onrecht, 't welk ik niet gaarn aan 't Heilig Opperwezen zoude toefchryven, en ook onder menfchen gewraakt wordt; dat heeft geen plaats, wanneer men in 't gemeen naar de wet handelt, en misdadigen volgends dezelve ftraft, maar wanneer men 't vonnis van de wet in alle kracht toepast op zulken, welke ongelukkig zyn geworden door misdaden buiten hun eigen fchuld, of op eene wyze, die dezelve merkelyk verzagt, zonder eenige verfchoning, en matiging van 't geen 't volftrekte recht konde eifchen. Komt het met 'c gewoon gevoelen der Hervormden overeen, dat de Verwerping zich alleen uitftrekt over menfchen, weike alle middelen, genoegzaam tot hunne bekering en zaligheid, aanhoudend verfmaden; daar men leert, dat God, by de Verwerping, bepaald heeft, andere menfchen, welke niet uitverkoren zyn, in hunnen zondenftaat te laten liggen , welke hier door van zulk eene genoegzame genade zyn buitengefloten en verftoken? Met myne reden , van Gods Goedheid en Barmhartigheid genomen , is 't even eens gelegen. Dat vat .zyn Eerw. op, met opzicht op uitverkorenen: hoe zoude ik dromen, met opzicht op dezen , dat 'er geen goedheid en barmhartigheid geöeffend v/ordt ? Neen : ik fprcek van die deugden Gods, met opzicht op verworpenen ; dat raakt men niet aan, en vcrlchilt dus te veel; en Xx a men  Ö44 ANTWOORD AAN J. KLINKHAMER, ÏZ. men moet 't aanmerken als eene ffilzwygende erkentenis» dat die dan verloochend wordt. 't Geen men 'er meer bydoet, omtrent het aanbod van eene algemeene genade, ltrookt even min, en men vat myne woorden geheel verkeerd op , als of die met elkander onbeftaanbaar waren. Elk, die myne woorden in derzelver verband en zamenhang leest, kan dit terftond bemeiken , en dus iaat ik my, om kort te zyn, daar over niet uit. Neen: men moet eens anders woorden in zyn kracht en juist oogpunt opvatten, wanneer men dezelve wil wederleggen. Ook wordt myn bevvys, uit de Lankmoedigheid van God, over de vaten des toorns, zoo als ik 't heb voorgehouden, in zyn geheel gelaten, en 't geen men daaromtrent aanmerkt, raakt het ftuk niet. Eik, die de moeite neemt om myne woorden met 't gezegde van zyn Eerw. te vergelyken, kan dat zien, en daarom wys ik 't niet byzonder aan. 't Geen tegen myne verklaring van de plaatzen der H. S., tot bevvys van de verwerping , naar 't gemeen gevoelen, ftrekkende, wordt voordgebragt, zal ook weinig beduiden, 't Is zoo, de Apostel gebruikt twee onderfcheidene woorden; doch onze Overzetters hebben dezelve opgenomen, als 't zeilde betekenende, en daarom gelyk vertaald door bereiden. Doch daar komt 't niet op aan : ik heb alleen opgemerkt, dat, van de vaten des toorns , het. bereiden , zonder 't woordeken te voren , ook onbepaald wordt voorgefield , daar het, met opzicht op de vaten der Barmhartigheid, aan God, en wel vóór derzelver aanwezen , wordt toegefchreven; en dat maakt hier 't onderfcheid. De plaatzen vaii de Apostelen petrus en judas heb ik vergeleken met deigelyke plaatzen der H. en gezegden, daar mede gelyk, en daar in voorkomende ; en wanneer men eene gelyke opvatting omtrent gelyke gezegden plaats geeft, dan is 'er niets in opgefioten voor zulk een beiluit der verwerping, 't welk men daar uit beweert; en dit is niet aangeroerd. De verdere redenering, daaromtrent opgegeven, raakt de zaak niet, en dus houd ik my daar mede niet op. Ik heb met geen genoegen, maar met tegenzin , dit gefchreven , omdat ik 't niet wel geheel kon nalaten; daarom heb ik 't zoo kort gedaan als mogelyk was. Wy kunnen onze hoge jaren, en den korten leeftyd, welken wy beiden hebben, wel beter belleden; en daarom zal ik my niet wederom in- la-  over be predestinatie. 6^45 laten , fchoon iemand ook mogte goedvinden zich op nieuw daar tegen te verzetten; terwyl ik my verblyd, dat de Eerw. Heer klinkhamer ook dit ftuk niet van zulk een belang heeft aangemerkt, dat het de grondleer der zaligheid raakt ; immers dat befluit ik uit het ftilzwygen omtrent myne gezegden desaangaande. God doe ons de waarheid met den vrede liefhebben, en heilige ons door dezelve !. j. kramer, Rustend Leeraar. onderzoek, wegens het gewigt, aan de hette toegeschreeven. Door benjamin, Graaf van rumfort, F. R. S, Qrc. (Ontleend uit de Phiïofephhal'TransaBions of the Royal So~ cicty of London, for the Tear 1799,. P. II.) De Proeven, door den Graaf van rumfort, op het Gewigt of de Zwaarte der Hette , in den Jaare 1787, genomen, deedt hy ter gelegenheid van die in 't werk gefteld werden door Dr. fordyce , vermeld m het LXXV Deel der Paüofophical Transacltons-, en waaruit deeze befloot, dat Water eene vermeerdering van Zwaarte verkreeg, door tot Ys bevroozen te zyn. • De Graaf van rumfort, den noodigen toeftel zich aangefchaft hebbende, beftaande uit een zeer naauwkeurige Balans en twee glazen Vlesfen, gelykende op de bekende Florentynfche Flakons, gemaakt van dun glas, van dezelfde gedaante en afmeetingen , deedt in eene derzelven eene zekere hoeveelheid van zuiver gediftelleerd Water, en in de andere dezelfde zwaarte van flappen Wyngeest; beide de Vlesfen hermetisch verzegeld hebbende, hing hy dezelve aan de armen van de Balans, en plaatfte dien toeftel in eene ruime kamer, waar de Thermometer van fahrenheit op omtrent 61" ftondt. Wanneer de Vlesfen in dien toeftand genoe uuren lans 6i« was: het ingedane in de twee eerststme'ldg Ylesfen bleek . naar utwyzen der ingeltookene Thermometers., gely\eu g aad van warmte te hebben; zorg ulhü werden zy afgedroord, en men het ze twee uuren hangen: daarop werden zy alle ge^ gen, en in het naauwkéurigst evenwigt gebrast.. Ver. olgens ftelde hv »e in eene -la.it>. «yaar de Thermometer 30° teke-ue; dair Wreven divdve agr-en - veertig uuren. - De twee eerstgemelde Vlesfen A en B ningen aan de arm.n van ec zeer naauwkeurige Balans, en de derde Vies C was op' eene ge:yke ho gte et-banger) aan den arm van een ftandaart, daartoe eema:kt, en zo naby mogelyk by de Balans geplaatst, met eene zeer ligt aangedaa-e. l.ierroometer, ter zyde daarvan gehangen. Naa verloop van agt-en veertig uuren ftonden de drie Tnermometers op'dezelfde hoogte, naamlyk 29" faiirewheit, en de' Vlesfen A en B bleeven in hit volmaaktfle evenwist Bi Thermometer A in de Vies A was in een vatten klomp ys beflooten. De geheele tpèftel werd daarop overgebragt in een warm vertrek, en bleef daar tot dat het vs in de Vies A ontdooid was, en de drie Vlesfen de warmte van de lugt, dezelve daar omringende, bekomen hadden. In deezen ftand bleeven derzelver ge' wigten onveranderd. Deeze Proeve herhaalde de Graaf verfcheide keeren, en altoos met denzelfden uitflag: „ Het Water bleek in geen deezer gevallen de minfle zwaarte te winnen of te verliezen , 't zy bevroozen of ontdooid ; ook „ waren de betieklyke zwaarten der Vloeiltofkn, meen X x 4 •>■> der  648 ONDERZOEK, WEGENS HET GEWIGT DEK HETTE. „ der beide andere Vlesfen, niets bet allerminst veran-. „ rierd, door de onderfchente Graaden van Hette of „ Koude, waaraan men dezelve hadt blootgefteld." Van_ dit onderwerp ftapt de Graaf af met de volle overtuig-rg', „ dat, indien de Hette met de daad eene 55 zelfjlandighsid of (toffe is - eene vloeiiloffe fui ge„ nerts, gelyk men yeronderfteld heeft — die, van het „ eene lichaam in het andere overgaande, en opeenge„ hoopt zynde, de cnniddelyke oorzaak is van de verfchynzels , welke wy in heetgemaakte lichaamen „ waarneemen, ("waaromtrent ik egter niet kan nalaaten „ te twjfelen) dezelve iets moet weezen zo oneindig „ dun, zeffs in den meest verdikten ftaat, dat het alle j, onze poogingtn, om de zwaarte daarvan te ontdek„ ken, te leur Itelt. En , indien het gevoelen , door „ veelen onzer bekwaamde Wvsgeeren omhelsd, dat de „ Hette niets meer of niets anders is dan eene inwendi„ ge fchommelende beweeging van de deelen , die een s, heetgemsakt lichaam zimenftellen , welgegrond is , „ blykt het klaar dat de zwaarte dier lichaamen op „ geenerlei wyze door zulk eere beweeging kan wor„ den aangedaan." In deezer voege fch'y'at de Graaf van rumfort door de bovengemelde Proeven beweezen te hebben, „ dat 9, eene hoeveelheid van Hette, gelyk aan die, welke „ 4314 Greinen (of omtrent o| UZ.) van Goud zoude „ vereifchen, om die te verhitten van de koude van vrie„ zend water tot gloeiend heet, geene zigtbaare uitwer„ Icing heeft op een Balans, in ftaat om eene zo gerin„ ge verandering van zwaarte aan te wyzen, als die van i-> tswot van dat lichaam ; en, indien de zwaarte van Goud noch vermeerderd noch verminderd wordt, een „ milhoen gedeelte, naa van het punt van vriezendwa„ ter tot dat van gloeiend heet overgegaan te zyn, dunkt „ het my veilig te mogen befluiten , dat alle poogins, gen, om eenig uitwerkzcl te ontdekker, yan de Hette „ op de blykbaare zwaarte der Lichaamen, yrugtloos „ zullen weezen." IETS  character van josephus, 649 iets over josephus en fra paolo sarei. (Ontleend uit Dr. campbel. 's Leclures m Ecckfiasticat v Hi tery.) Eervgen tyd geleden gaven wy onzen Lezeren (*)» uit het bnvengemelde Werk des H lógleeraars CAMPBEiii. , eenige Aanmerkineer, over ■ hei gebruik li der Boeken, ten aienfle der Lettcioefenende Jongeling.,.jchap, uit deii Ive i itek , hOê zeel hy 'er tegen was, om met de opgave var, een groote B> ekenlyst zyne „ Leerlingen te over kroppen; dan hy laat hun van de ,' voornaam lte Schavers niet onkundig; terwyl de wy« ze, op welke hy bun dezelve leert kennen, verre 2 verwyderd is van die niet ze! en gevolgd wordt by ., Hoogleeraaren in dit vak. Ten bewyze hiervan ', ftrekken de twee voorbeelden , een van ouden , en 11 een van laateren tyde . welke wy thans mededeelen; „ het eerfte betreft den Joodfchtn Gefchiedboeker jose„ phus , het tweede fra vaolo sakpi." character van den joodschen geschiedschryver josephus. Dat josephus een Man was, die , by eene groote maate van bedrevenheid in de Joodfche Geleerdheid van zyne dagen , eene vry goede maate van Griekfche en Latynfche Letterkunde voegde, is een eharactertrek,, welke hem, myns oordeels, niet met regt kan betwist warden. A Alf Gefchiedfchryver moet men toeftaan, dat, in alle gevallen, waarin zyn verhaal, by een behoorlyk onderzoek, bevonden wordt met dat in de Heilige Schriften te ftryden, 's Mans verbaal geen geloof in 't geheel verdient. Wanneer hy gezegd mag worden de Ge- wyde Boeken niet te wederfpreeken, doch 'er verre van af te w\ken, door het uitweiden over bykomerrie omftandigheden , zal het voegelyk weezen, onderfcheid te maa- (*) Zie ons Mengelwerk, hier boven, bl. 3I0« Xx 5  %0 character van josephus. maaken _ tusfehen de vroegere Tydperken zyner Geicniedemsie en de laatere Eeuwen. Ten aanziene van de eerfte hebben wy volftrekte zekerheid, dat hy geene andere echte befcheiden bezat, om zyne berigten uit op te maaken , dan die wy, ten deezen dage , nog m handen hebben. Deeze zyn mozes en de Propheeten, die in tydperken naast aan dat van dien Wetgeever kwamen. Ten aanziene van de laatfte, fchoon begreepen in het Tydperk, waartoe de Schriften des Ouden Verbonds reiken , zyn wy zo zeker niet, dat hy den byftand konne gehad hebben van geloofwaardige Bengtfchnften , ten zynen tyde voorhanden, fchoon thans verlooren. Twee byzonderheden, nogthans , doen zich op, in het Character deezes Gefchiedboekers , welke op zyne wyze van fchryven invloed hebben, en eene byzondere opmerking verdienen. De eerfte byzonderheid is eene al te groote gemaaktheid om den trant der Griekfche Gefchiedfchryveren te volgen. Dit blykt uit den ftyl , w.lken hy doorgaande voert, ov^r \ algemeen , doch wel byzonder uit de poogingen, welke hy aanwendt om zyn Verhaal op te eieren met lange" Aanfpraaken , welke hy den voorkomende Perfoonadien in den mond legt ; eene armhartige kunstgreep , om de talenten der welzeggenskunst des Schryvers veeleer te toonen, dan de Charaéters, welke de Gefchiedenis aanbiedt, te duen kennen. Ik kan niet afzyn hiervan cén voorbeeld op te haaien, waarin josephus, door eene onoordeelkundige pooging om te verbeteren en op te eieren', een der fchoonfte aanfpraaken, welke ons ergens in de Gefchiedenis voorkomen , bedoiven heeft. De aanfpraak , door my bedoeld, is die van juda tot zynen Broeder joseph , toen Beftuurder van Egypteland, zich aanbiedende tot gyzelaar voor zynen Broeder benjamin, door de opoffering van zyne eigene vryheid. Het is onmogelyk voor iemand, die fmaak kan vinden in echte eenvoudige natuur, niet ten diepften getroffen te worden door de taal, welke hy voert , zo als dezelve ons by mozes voorkomt. Dezelve leezende , vinden wy ons volk-omen voorbereid om het uitwerkzel te wagten, welk zy voortbragt by zynen hem onbekenden Broeder. Wy zien, wy voelen, het was onmogelyk voor de menschlykheid, voor natuurlyke genegenheid , het langer uit te houden. By  tHAïlACTER van josephus. 65I — By tosephus is het een geheet ander ftuk, fomtyds zo koel, zo vergezogt, zo gekunfteld, en in gevoelens , en in bewoordingen, dat het meer gelykt naar de taal van iemand, opgevoed in de Schoole der Griekfche Sophisten, dan van eenen eenvoudigen, kunstloor zen, aartsvaderlyken Herder. Eene andere byzonderheid, welke onze opmerking verdient, ten aanziene van deezen Gefchiedboeker, is de verregaande vrees , welke hy betoonde, om zich bloot te ftellen aan de belaching van zyne Griekfche en Romdnfche Leezers, op wier gunstbejag hy fleeds uit is. Dit heeft hem bewoogen . ora zich , ten aanziene van zommige ftukken , zo twyfelagtig uit te drukken , dat veelen hem voor geen vr^st geloover hielden in den Godsdienst door hem Leieden/ Doch dit zal , op een n3der onderzoek, geheel ongegrond bevonden worden, in tegendeel laat hy zich niet weinig voorftaan op de onderfcheiding zyns Volks van alle andere Volken, door de kennis en den dienst van den waaren god. Maar hy fchreef zyne Gefchiedenis niet om Aankomelingen tot het Joodendom te maaken, en verkoos daarom, aan die gedeelten van zyn Werk, welke hy dagt dat hem meest zouden blootftelien aan den fchimp der Ongeloovigen, zulk een voorkomen by te zetten, als het gangbaarst zou maaken by Heidünfche, en zelfs by Philofophifche Leezers, (want hy hadt het oog op beiden) onder welken hy wist, dat de Jooden met het merk van Ligtgeloovigheid gebrandmerkt, en zelfs tot een Spreekwoord geworden waren. Veelligt zou men denken, dat josephus, ten aanziene van het oudfte gedeelte zyner Gefchiedenisfe, dewyl 'er niets , wat de gebeurtenisfen zelve betreft, uit gehaald kan worden, 't welk men niet, en beter, in den Bybel vindt, van weinig of geen dienst altoos kan weezen voor den Christen-leezer. Maar die gevolgtrekking zou niet regtmaatig weezen. Naardemaal deeze Gefchiedfchryver, volgens zyne eigene bekentenis, een Pharifeër was, een tydgenoot der Apostelen, en iemand, die leefde naa de verdelging van der Jooden Staat en Tempel door titus vespasianus , kunnen wy uit 's Mans dwaalingen zelfs leering raapen. Zy kunnen dienen om te toonen, welke de ftellingen van die Secle ten dien tyde waren, welke derzelver begrippen, zo ten  053 character van josephus' en S bouwing$? TerrS'k ;,n3.g ' ZmtS de" tyd der her" S wy bezittJen PHÜS al ^ f character van fra pa0l0 sarpi, Fra paolo sarpi, de beroemde Gerchiedboeker v»» de Trentfche Kerkvergadering, was een Man ri?JL De Bisfchop van A/ow* noemt hem een toot,ff**,* en een Calvinist onder een Monniken-gewaad DnZ, to de Calvinisten niet behoorde 5" voJfïrekt Hfr5™ï uit veele gedeelten zyner Schriften. Ik denk-ookveS daaruit te mogen opmaaken,- dat 'er, ten zvnen tvt8 geen Aanhang onder de Proteftaraen was ^met wW Leerftelungen diens Mans beginzels viïknn™ IZ overeengedemd hebben. Het fggdf £gg £g*g heeft , myns agtens, zo veel als eeni/dir2? t?eSh»« «Sast» '-ssifsffiSs Hierin handelde hy op eenen geheel r L 1 7' de zodanigen die/om^ardschg'ezinde ^merkeTl bè «aken, belydems doen van fteflingen, welkez^nkt gl l0O'  CHARACTER VAN FRA PAOLO SARPI. 65$ looven. Lieden van deezen flegten ftempel zyn doorgaans, ora hunne veinfery te beter te vermommen, de fterkfte fchreeuwers om hunne hoogagting en bewondering te betuigen ten aanziene van een Leerftelzel, 't geen zy in hun hart veragten. Dit was de handelwyze van fra ï?aolo sarpi in geenen deele. De vryheden , welke hy nam , zouden hem reeds vroegtydig het gewigt der Kerklyke wraake hebben doen gevoelen , hadt de Staat van Venetië , in welken hy een allernuttigst Burger was, hem de befchermende hand niet boven 't hoofd gehouden. — Inj't einde nogthans werd hy het üachtoffer van den haat zyner Vyanden, dien hy zich op den halze laadde door zyne onverbreeklyke gehegtheid aan de waarheid , zo in zyne Gefprekken als in zyne Schriften. Heimlyk werd hy vermoord door eenen Monnik, een Zendeling van den Heiligen Stoel. • , . ,. Fra paolo sarpi fchreef in 't Itahaansch , zyne Moederfpraake ; maar 's Mans Werken zyn in 't Latyn vertaald , en deels in verfcheide Europ/che taaien overgezet. Zyne Historie van de Trentfche Kerkvergadering , en zyne Verhandeling over de Kerklyke Beneficiën , zyn beide meesterftukken. Wie dezelve leest, weet niet of hy zich meest te verwonderen hebbe over de Geleerdheid, het fchrander Oordeel en de edelei vryheid van denken, allerwegen in 's Mans Schriften doorftraalende. Alle deeze zo zeldzaame als hoogwenschlyke hoedanigheden hebben nog het voordeel van zich by den Leezer aan te pryzen door de grootfte naauwkeurigheid in het opftellen, en de uiterlte klaarheid in voordragt. Deeze fchatting kon ik niet nalaaten te betaalen aan de gedagtenis van eenen Sehryver, aan wien de Republiek der Letteren zo gansch veel verfchuldigd is, en dien ik de grootfte hoogagting toedraag. ES  #54 ÖOOD EN BECB.AAFENIS van MOOMOOEj ba Doon vast moomooe , koning van tongataboö DIUNS begea \f£NIi>SE , en een daarop VOLGüND ïlsfcST. ' (Ontleend uit ^ Misfionary Voyage to the Southern Pacific Oeean, performed tn the Tears 1796, 1707 and 17985 De oude Koning van Tongataboo, moomooe, was by de aankomst der Zendelingen, gevaarlyk ziek. Diens Zoon toogahoüwe deedt een Jongeling, zyn eigen jonger Broeder wurgen, opdat zyn Vader mogt herftellen. Het graf van die nacbtoffer ging hy dagelyks bezoeken, om hem te beweenen t Welk hy deedt met op het graf te gaan zitten, de elboo-en op de knien houdende, en het aangezigt met zyne handen bedek Kende. Een geruimen tyd zat hy dus peinzend Uil 03 's 'hoeders Grar, en verliet het in eene even peinzende houding. De oude Kening ftierf, binnen weinige dagen. Vreemd, woest cn bloedig was het Rouwbeklag' zeldzaam de Begraafenis. Het Volk kwam van Noogolisva (dus heette de plaats, waar de overledene Koning lag) met door Iykim's baar opgereete aangezigten ; het was in grooten getale zame'ngcvloeid. In ftede van hunne gewoone kleeding droegen zv matten om 't lyf geflaagen, en een tak Van een Kastanjeboom om den hals : dit is net rouwgewaad deezes VoIks. Het lyk des overleden Konings, liggende op een baar van boomtakken gemaakt, werd door twintig mannen gedraagen. Veelen der Bloedverwanten gingen het lyk vooruit. Een Vrouwen¬ opperhoofd, fefkkk -duatonga genaamd, die het befte! over de Lykftatie fcheen te hebben , werd op een Zetel van bamboes door vier mannen gedraagen. Haar volgde futtafaihe een aanzienlyk Opperhoofd, te voet, en ook twee Vrouwen; beide Wyven van den overledenen , beftemd om ter pelegei had der begraarenisfe geworgd te worden. De eene febreide?; maar ae andere fcheen weinig aangedaan. Eenigen onzer gingen .mede na de Fiatooka, (dus wordt de Begraafplaats geheeten) waarheen thans het Lyk gebragt werd, en nedergezet in een gebouw, ten dien einde vervaardigd met zwart doek behangen. In het midden van de Fiatooka is het Sjraf; de zyden, de einden en de vloer zyn van koraalfteen. desgelyks het dekzel. De Begraafenis van Koning moomooe , die den apften van April geftorven was, greep op den aden van Mey plaats Omtrent vierduizend Perfoonen vervoegden zich na dl Fiatooka. Wy begaven ons derwaards. Weinige minuuten naa onze komst hoorden wy een groot gefchreeuw en geblaas op kinkhoornen. Welhaast vertoonden zich omtrent honderd mannen, gewapend met Hokken en fpecren; op een plein in. flut-  iHET EEN DAAROP VOLGEND FEEST. ÖJS Huivende, begonnen zy zichzelven op eene deerlyke wyze te liaan en te mishandelen: veelen wondden hunne hoofden, dennaate met hunne Hokken, dat het bloed 'er uit gud.-de. Anderen, met fpeeren voorzien, bragten zichzelven wonden toe in de dyen, de armen en de wangen; onder dit bedryf roepende om den overleden Koning* op eene zeer aandoealyke vry ie. Hen Inbooreiing van Feegee, die den Vorst als kaegt cediend hadt, fcheen geheel dol; hy kwam op het plein mee vuur in de hand, en vooraf zyn hoofdhair met olie beltreeken hebbende, ftak hy 't zelve in brand, en liep met dit vlammend hoofdhair rond. Eenigen , die aanzicnlyke posten by den overledenen bekleed hadden, gaven zich twee, drie, ja vier fpeerfteeken in de armen j en dai/sten zo het plein rond ; eenigen braken de fpeeren, en lieten de einden in het vleesch Heeken. Zich voldaan hebbende met deeze zelfwonding, zaten zy eene poos neder, floegen zich met vuisten in het aangezigt , en gingen heen. Eene twei.de party deedt zichzelven dergelyke lyfskwelladien aan. Naa bun volgde eene derde party, op fchelphoornen blaazende. Vier der voorfleri hadden Heenen in de hand, waarmede zy zich de tanden uit den mond floegen. In den naamiddag gingen eenigen onzer weder na de Fiatooka, wam wy de Inboorelicgen van beide de Sexen nog met dit droevig en wreed lykmisb.aar bezig vonden. #Niet lang hadden wy 'er ons onthouden,of wy hoorden op eenigen afitand een zagt geluid, doch 't geen de diepfte droefenisfe en weeklage aanduidde. Dit was eene bende van omtrent honderd-én-vcertig Vrouwen, in een rei een voor een elkander volgende; elk haarer droeg een bakje met zand : tachtig Mannen volgden op dezelfde wyze. Allen zangen zy, in gemelder voege voortgaande , woorden, die op deezen zin liepen : Dit is een zegsn voor den dooden! Dit gezang werd door de Vromven beantwoord. Naa nog eenige pligrpleegingen van dien aart werd het Lyk ten grave gebragt op een grooten hoop zwart doek ; hiermede en met fyn gevlogten matten bedekten zy 't zelve. Een overvloed van gefchenken voor den Dooden volbde, beftaande uit baaien doek, fyne matten, ea verfchd le andere Anykeien, welke alle by het Graf werden nedergelegd. Ontuiddelyk hierop verfcheenen zestien Rouwklaagers , die zo even den kleinften vinger hadden afgefneeden. Het Graf werd overdekt met een gehouwen Heen, omtrent agt voeten lang, Vier breed , en één dik, welken zy opgehangen hadden aan zwaare touwen, aan twee fterke in den grond gedreevene ftaaken. Terwyl zy dien zwaaren Heen langzaam lieten daalen, maakten Vrouwen en Kinderen een 'luidrugtig geween, en zorgen een zing, nederkomende op de uitdrukkingen: Myn Vaderl wyn Vader! Beste der Konin* gen!  ÖJf) dood en begraaïenis van moomooe. gen! enz. Eene andere paity tradr te voorfchyn , zich od dvoorneen befchreevene wyze mishandelemie. — *£ deet f^nT" e° ***** V3n d™*»*» zaten zy eene wyl tu ftilt ncde ; en toen zy het touw van den gnffteen lo ae maakt hadden, hieven zy een groot gefchreeüw 7aM° fr? Yarjfiumie halzen; en ue menigte verfpreidde zkh Deeze wreede LyfcpJegttgbeden werden , kórt "daarop 2evJg« . iene, ru,me ">t een Feest "°n 'groot Vermaak-onthaal, 't welk zy een memen , werd op den i:den s ..vonds, door de Vrouwen gehouden Meer dan honderd-en-dertig Varkens werden gebraaden en met drie honderd fchotelen Yams, door toogLouwb uitT^d Op den volgenen dag werd toogahoowe in itede van fM oc.aeed. Zyn naam ieesow toogahouwe verwi-ieldf hy voor aen van tai.uat^o , den God hunner l^m he en niemand zyner Onderdaanen mogt hem vervolgens ooTïraff' des doods, by zyn vuotigen naam noemen. g ' 0p ltrdffe LOFREDE op GEORGE WASHINGTON, door FRANC. ADR. van der KEMP. Uitsproken den 22 Febr. r8oo, te Oldenbameveld', in het Landfchap Oncida, in den Staat vm Nieiw-Tork. Aan den Redakteur der Vadertandfche Leiter-oefeningen. „ Qngetwyfeld herinnert gy u den naam van f. a. van der " „V M/'/n dle,nS betoon van wa™e Vaderlandsliefde „geduurende de woelingen van den jaare 1787. feR "nuisd" ëng2S bM Zy"' 113 ^Umer7a\Z „ huisd en met Washington, zo als ons van goeder hmd " f"'8' f'. Pe;foonly'K .^kend geworden, kon h« niet mis„ fen, of 's Mans Vryheidsliefde moest in zynen boeze n een „ vuur van hoogagtinge voor den Vrymaakerva\ Amertkl „ meer dan ééne DoopfgeZinje Gemeente i fons V der and " TJ0i ? toeJuichnS «te» 'ianzej heeft bètreedenffS ** thans, als een eenvoudig La. dbouwer, in Noont JwerZ kerende. Eea AfiChrifc dkl LoffeJe; * Tingtch tl „ Held,  f.'A. van der kemp, lofrede op georgië washington. 6*57 fteld, viel my in handen , en bekroop my llraks de lust, " wne Landgenooten op die vrugt van den Amenkaanfchen erend te onthaalen. Om niet te veele ruimte tn uw Men. " fetwerk my aan te matigen, heb ik de Inleiding agtergelaa,"fen die, daarenboven, eenigzins uitgebreid is. Zte niet ',' de Karakterrehets/' (*) '*, Deeze Vertaaling was reeds ter perste, wanneer ons eene and-re onder het oog kwam, vvaarlchynlyk naar een ander AfU.hr ft fervaardigd , en by den Boekhandelaar g. warnars afzonuerlyk uitgegeeven. * *• # Washington's karakter, zints zyne optrede in het openbaare leeven, geduurende den gantfehen loop van hetzelve was niet flegts onbevlekt, maar hoogst geëerbiedigd bv allen, die tot zyne verkeering wierden toegelaaten. Zyne werkzaame voorzigtigheid beftuurde zynen onvertfaagden moed; Zn waakzaame geest, nimmer bezweeken m den neteliger, toeüand! wierd! immer verleevendigd door eene manlyke godsvrucht; en alle deeze deugden, nevens een levendig gevoel van zyne eigen innerlyke waarde, hadden alleen haare wfdprsne in zvne Nederigheid. GedUiR dat hy een mensch was, gebruikte Washington alle redelyke infchikkclykheid omtrent de broosheden der menschlyke natuure , verfchoonde derzelver zwakheden en hadt medelyden met haare dwaasbeden zo dikmaals dezelve door ondeugden niet bevlekt wierden, of het algemee, lt welzyn het oeffenen van ftrenge ftraiTe niet noodzaaklyk m Vedén van u , G. H. zullen zich den Franfchen oorlog herinneren £ zoo zegevierende door Grm-Britanme geeinK, door de kragt van het nog kindsch Amerika gefchraasd Weinigen, egter, zullen weeten, hoe verdienftelyk OMe Washington by lyn Vaderland zich maakte, naaibraA STarnpzalige nederlaag, en eene Burgerkroon verdiende, door bet redden van zyne landgenooten, toen het behaalen kr overwinninge de menschlyke kragten te boven ging. En ^ter hadt hy voorshands onlochenbaare proeven van zyn be, kid en onversaagdheid gegeeven, in het volbrengen van eenen t icc aan den Heere de sr, pierre C*). Geen wonder dat Washington, een der eerfte beftryde;* »an Grocit-Briianniés ontzettende eifchen, door- het getoete r*\ Tn den Winter van den jaare 175?, doorkruiste hy, te voer, J2 me^ên enkelen reisgenoot', en diende ^ f H zyocn rug, eene wi!,.eruis van de Westerfche bosfchen hun beftendig verblyf houden. Zoo z:d ons laatfte naageflagt volharden in het vermelden van dq deugden en het bezingen van den lof van onzen goeden en grooten Washington , en de gantfche Waereld als ééne Rey§ gezamentlyk aanheffen ; Washington de groots! washiiNGtdn dé gsede! ik heb gezegd. leerhy1ce spreuken. (Uit het Engekch.~) Het is beter te gaan flaapen zonder avondeeten, dan op to ftaan met fchulden. Een valsch vriend is als de fchaduw van een zonnewyzer , die zich vertoont wanneer de zon fchynt, en die verdwynt by de aannadering van het kleinfte wolkje. Een onbefcheiden mensch. is een ontzegelde brief; iedereen; kan hem leezen. Eerzucht, ontbloot van waare begaafdheden, brengt vroej of laat ongenade aan. - . . Hy, die de fpotter wil zyn van een gezelfchap, heeft juist zoo veel verftand, als noodig is om een zot te weezeu. Doe niets in een oogenblik van toorn. Zoudt gy u m het midden van een onweer te febeep begeeven? Bittere fpotterny is het vergif der vriendfchap. De leugen gaat Hechts op één been; de waarheid op twee. ° Dcnlj  £6(5 LEIRRYKE SfREUKEN. Denk tweemaalen voor dat gy ééns fpreekt; gy zult 'cr tweemalen beter door fpreeken. Bereid u voor bet erg ie, en hoop het beste. Een welgeregeld leven is de beste Wysbegeerte, en een rein geweeten de beste wet. De eenvoudige eerlykheid is de beste wellevendheid, en dc jnaaiigheid de he.ste Geneesheer. De rykdom dient den wyzen en beftuurt den zot. Het onderwys is het fieraad der ryken en de rykdom dep armen. Niets bewyst meer de ongenoegzaamheid der beloften, dan de gewoonte van den eed. Het onderwys is een fchat ; de arbeid is 'er de fleutet van. Ziekte vergezelt onmaatigheid, en armoede luiheid. Hoe fraai een zot zyn kleed ook borduure, hy zal toch altyd het kleed van een zot draagen. Men overwint eene kwaade gewoonte gemaklyker heden dan morgen. Hy, die zich zeiven wil onderwyzen, neemt niet zelden pen dwaas tot zyn leerling. Zet een bedelaar te paard, en hy rydt op een galop. ■ De nadeeligfte wind waait tep voordeele van den een of ander. iets over het b ui k s p r e e k e n, Fitz james, een handig Buikfpreeker , at onlangs met eenige zyner vrienden, op een avond, in een herberg. Toen men het defert had opgedischt, wilde hy aan zyn gezelfchap een proefie van zyne bekwaamheid geeven ; ten welken einde hy gebruik maakte van een kagchel, welker pyp in een digtgemetzelden fchoorfteen uitliep, ter zyden van welke de tafel, waaraan de gasten zaten, geplaatst was. Fitz james, die naast den fchoorfteen zat, begon een discours met iemand, dien men niet zag . maar wiens ftem, go als alle aanwezende meenden uit den fchoorfteen kwam. De door verwondering getroffene gasten luisteren yverig toe: de meester des huizes ftaat verfchrikt , en de meiden haaien de nachtwagt. Ondertusfchen houdt fitz james aan, met zyne redekaveling, op dien voet dat niemand twyffelt, of 'er zit een fchelm in den fchoorfteen opgefloottn, die 'er niet uit kan komen, die grooten honger heeft, die zyne misdaad bekent, en die fpys verzoekt, met onderwerping aan de ftraf, die hy bekent verdiend te hebben. De wagt komt aan , en ondervraagt den vermeenden gevangei nen,  iets over het buikspreeken. ^ó? ïien , die antwoordt als voorheen. Men fpreekt van dea fchoorfteen open te breeken | doch om deeze onnodige moeite voor te komen, plaatst zich fitz james voor de *agchel, en beftiert thans zyne ftem zodanig, dat de antwoorden van den vermeenden dief thans uit de kagchel fchynen voort te komen; terwyl de in fchyn opgeilootene verhaalt, dat hy door honger vermagerd, door de pyp in de kagchel is gezakt. Thans wierd het tyd dat de aardigheid een einde nam. Fitz james openbaart het geheim aan het gezelfchap: hierop vertrekt de wagt al lagchende, en elk herneemt zyne plaats aan tafel en in den keuken, na aan den Buikfpreeker zyne verwondering te kennen gegeeven te hebben over de zonderlinge bekwaamheid, met welke de Natuur hem heeft begunftigd. , —wp<— u. het canadiaansch bïgeloof. (Uit American Sketches, hy Mr. weld.) Op den avond eer wy te Quebec kwamen , hielden wy fti! in het Dorp van St. Augustin Calvaire; naa 'er eenigen tyd omgedwaald te hebben , keerden wy weder na het Boerenhuis , waar wy ons nagtverblyf zouden neemen. Men hads visch gekookt, die gevangen was terwyl wy onze wandeling deeden; alles ftondt by onze wederkomst gereed; wy zetten ons tot het avondeeten neder by het licht van een lamp, die aan een koorde van den zolder afhing. Het flaauwe licht, 't welk dezelve gaf, ftelde ons naauwiyks in ftaat om te zien wat 'er op tafel ftondt Wy klaagden over de donkerheid by den Man des huizes. Hy fnoot de pit af, deedt nieuwe oly in de lamp, en zette die op tafel. Het licht bleef gebrekkig. Vol vuurs riep hy uit : Sacre Dieu '. Gy zult uw Visch nut in het donker eeten'. Dit gezegd hebbende ging hy na een klein kasje , nam 'er een Kaars uit , ftak dezelve aan, en zette ze by ons neder. Alles ging toen heeriyk; wanneer de Vrouw, die eenige minuuten uit het vertrek geweest was, wederkwam, en een vloed van de verfchriklykfte vervloekingen tegen haaren armen Man uitbraakte, om hetgeen hy gedaan hadt. De Man, buiten ftaat om een en- kei woord te antwoorden, ftondt verflaagen , niet weetenda wat hy gedaan hadt om haar in zulk eene woede te ontlteeken ; en wy waren even onkundig van de oorzaak, welke haar die vlaag van raazernye ingaf. Terwyl wy naauwiyks tyd hadden om 'er over te denken, nam zy de Kaars weg, en deedt dezelve onmiddelyk uit. Zy fprat  66i WET CANADIAANSCH BYGELtjOff. fprak tot ons op een zeer beklaaglyken toon, en ontvouwd» het voor ons duistere geval. Het was de heilige Kaars, la flhandelle benile , die haar losfe Man op tafel gezoet hadt; eene Kaars, in eene Kerk in de nabuurfchap gewyd. Èene Kaars, die door die heiliging het vermogen gekreegen hadt, om, ontftooken zynde, by de verfchriklyklte onweersbui, het huis, de koornfchuur , en alles wat daartoe behoorde, tegen allen gevaar te beveiligen. Eene Kaars, die, wanneer iemand van het Huisgezin ziek werd, by het ontfteeken terftond herftelling aanbragt. Zy hadc dezelve, dien eigen dag, 's morgens, van den Dorp-Priester gekreegen, met de voile verzekering, dat dit Kaarslicht het wonderdoend vermogen bezat, om het geheele Gezin tegen allen leed te befchutten; en, zy hieldt zich ten vollen verzekerd van de waarheid des Priesterlyken woords. Vrugtloos zou het geweest zyn, eenige poogingen aan te wenden, om deeze Vrouw beter te onderrigten: dan wy poogden , om het geraas te doen ophouden, 'haar neder te zetten; en dit gedaan hebbende gingen wy voort met onzen avondmaaltyd, en nuttigden den opgedischten visch meest by den tast. LIST VA^ EEN' BRIEVENSQHB.Y VER. Zeker man, hoewel vry flecht fchryvende, kreeg in zyn hoofd , een bureau van brievenfchryven op te zetten. Om kalanten te winnen, ftreelt hy de eigenliefde der goede lieden, die zich by hem vervoegen, door hen aan tc raden, om hunne afwezige bekenden te doen geloven, dat zy fchryven geleerd hebben, federt zy in de Itad geweest zyn. Ingevolge daarvan begint hy de brieven zyner nieuwelingen met deze woorden: „ Waarde vader! (of moeder!) ik heb fchryven ge„ leerd,om het genoegen te hebben om zelf u tyding van my „ te geven, enz." De brief gefchrevén zynde, beveelt hy wet uildrukkelyk, dat zy weder by hem moéten komen, als zy' weder iets te fchryven hebben; hen doende opmerken, dat het belagchelyk zou zyn, als het fchrift niet van dezelfde hand ware; en indedaad, men draagt wel zorg, daarin niet nalatig te zyn : door dit middel heeft hy een ordentelyk beftaan. Op zekeren dag vervoegde zich een man, in een' mantel gewikkeld, by hem, die, gezeten zynde, hem den inhoud voor-; zeide. De fchryver, een nieuw gezicht ziende, verzuimde niet, den brief met zyn gewoon formulier te beginnen : „ lk heb. „ fchryven geleerd, enz." De brief gereed zynde, las hy dien zyn' man voor, die, zonder hem te antwoorden, zyn' mantel afwerpt, en hem toont, dat hy Hechts twee ftompen, in plaats van armen, heeft. „ Vergiffenis, 'mynheer! ik zal ,, den brief verfchryven."    *