D 1001 18  KONINKLIJKE BIBLIQTHEFKCOLLECTIE-THIERRY BRUIKLEEN van de Ned. Herv. Gemeente te 's Gravenhage    L YK ZANGEN.   OP PETRUS NIEUWLANE», ZALIG IN ZIJNEN BE .EK. ONTSLAAPEM DEN 30» VAN HERFSTMAAND MD C C XC V. ïn 'sQ R 4 V E N H A G Z ■ G. B A C K H U Y S E N, Boekverkooper in de Hoogfïraat.  In weinig tijds volmaakt geworden zijnde, heeft.hij lange tijden vervuld; want zijne ziele was den heere aangenaam, daarom heeft Hij gehaast hem uit het midden der boosheid weg te neemea. het Boek der Wijsheid Cap. iv vs. 13 & 14.  ( 5 ) j$_chting voor waart yerdienften en liefde voor den grooten nieuwlanb, deed in ons den wensch gebooren worden, om zijnen naam eene gedachtenis te /lichten bij de Gemeente van 's Graayenhaagê en bij allen die hem gekend en geacht hebben; en aan dien ivensch zijn deeze Lijkdichten hunnen oorfprong verfchuldigd. — men ontfange dezelven meer ah blijken van liefde dan van kunst! en de uitgecvers zullen hun doel bereikt hebben.   ( 7 ) M.OV W X X JLGT OP DEN BRIEENZEVENTIGJAARIGENBOETGEZANT, DEN WELËERWAARDIGEN ZEERGELEERDEN HEERE F E T;11LXT S -N I E "ü WIL é N'D» 'OUDSTEN EN RUSTENDEN BrJNGBLlBDIENAAA DER HAAGSCHEKERKGEMEENTE, naleng, haags cue Christcnfchaar! pleng vrij een' züten traan; M:n FLonkerttar is, san uw'tempel trans, verdweenen, Hhands gloorende- in haar fpheer,, verr' boven 't licht der maan: peeds, door den fchittergloed der Heilzon, rijk omfcheenen: Cw dierbre NIEUW LA ND is 't, dien ik vol fmart bedoel', «tart, Kruisgemeente! een'traan van 't allerteerst' gevoel!  C 8 ) *u rust die Grijsaart, moede fa* loof van >t akkerwerken des- e„ ,aat ,Manj lot ^ borsHn vreugde ontvonken* "ft* r°em G0^Z°rg', die, waakzaam VQOr Kerfc Cweêr een' i„ joh.nnes ^ heeft ^ees kalm van ziel; volg «w» geftorven Leeraar na; r^eer, uit zijn' 1 ee vensloop, de deugd oprecht betrachten; ^anfchouw Hem, door 't geloof, d,ar Hij, Iangs GolgotJa, Btf&btfdqfc Siön is gevoerd, op cherubsfchachten! Cair, zuchtend Keurvolk! blijft uw halmiend u verwachten. JOJIAN VAN HOOGSTRATEN. C) Dj. joimnnks he nr ic US ha CKg 'UqveatisU den y der Sijgtnuand 17514,  L IJKZ ANG; TER GEDACHTENISSË VAN DEN ZEERGELEERDEN IIEERE WAARDIG EVANGELIEDIENAAR IN DE GEMEENTE VAN *s G R A A V E N H A A G Ës SjJq Haagfche Kerk was nog, diepïreurend, neêrgezeten Aan 't graf van reguleth, die fteeds haar dierbaar blijft -» Wiens treffend fpreektalcnt zij nimmer zal vergeecen: ferwyl een ftilTe traan haar fteeds in de oogen drijft; Of deeze ontfpringt op nieuw een bren van jammerklagten, Daar zij ter neder zijgt bij 't ftoflijk overfcliot tan haaren oudften Vriend, en niets haar leed' verzachten —s Niefs haar vmrooften kan in haar zieltreffend LóU  C ™ ) Haar munnkemolen, die nu bijna vijftig jaarcn, Met zo veel Wijsheid , Trouwe en Godvrucht, haar geleid, •Gefficht, bemoedigd had, was biddende opgevaaren, Als op Elias koets, naar 'tRijk der zaligheid! Tot in de ziel ontroerd, bekommerd en verlegen, Slaakt ze andermaal een zucht, waar 't oog zich Troonwaards wendt. 'tWas ftil — maar aaklig ftil: en — haar Vertroofters zweegen! Schoon ze in dat zwijgen 'tgeen zij vreesde in eens herkendt. „Ook hy, (dus gilt zij uit) mijn NIEUWLAND ook me onttoogen „ Die zo veel Godvrucht paarde ajin hooge knndigheèn: „ Wiens taal zo heerlijk klonk door mijne Tempel boogen „Eu harten kweede als wasch, fchoon hard alsmarmerftcen!" Zij vliegt naar 'tkoude lijk in de aakligfte vervoering, Daar ze in 'tdoodbleek gelaat dc rust eens Engels ziet-. En 'tis of elke trek, tot troost in haare ontroering, Haar zegt: „ Gedenk aan 'theil dat ik omhoog geniet! „ 'k Aanbid nu 't Godsgeheim met meer verhelderde oogen: ,, Gevoele al 'tfchoone in kracht, dat u mijn Ambtgenoot „ Gemeld heeft uit mijn' naam ; dit moet uw traanen droogen! „ Die JESUS lief heeft, vindt het Leven in den Dood." Dit troost, dit beurt haar op, fchoon haar aandoenlijk harte Nog al de kracht gevoelt der diepfte treurigheid: Nog al 't vermogen van de grievendfte aller fmarte, Al is 'tdat de aandacht in haar Ziel wat kalmte fpreidtr Zij  ( ft ) Zij (laat het oog naar God, bij wien haar Vrienden keven, En JE SUS in dien kring, voor haar' belangens waakt: Die, wat haar ook begeeft, haar nimmer zal begeeven, En van haar Leeraars nu omglanfte Serafs maakt Verheven NIEUWLAND! verr' dat we u dit Lot benijden, Keurt JESUS evenwel een vriendentraan niet af: Hij nam u van ons weg! en wij — wij blijven ftrijden! Maar — ftrijden zonder hem, die zulkëen voorbeeld gaf!.... Wij zullen u niet meer (hoe grieft dit ons!) aanfchouwen! Ge ontvlamt niet meêr ons hart aan JESUS Liefdemaal! Uw Eidkracht wekt niet meêr ons levendig betrouwen; Of treft den Ongodist als met een, blikfemftraal! Die mond, die, voor Gods Eer, van Hemelwijsheid vloeide, Meldt niet meêr voor ons oor Mesflas Liefde en Lof! Dat hart, dat door Gods Geest van heilige ijver gloeide: 'tWordt al, in weinig tijds, een hoopje molmig ftof! Hoe diep verneedrend zijn voor ons toch die gedachten: Een NIEUWLAND ook ten prooij van 't wormenvoedend graf! Maar ne;n: die NIEUWLAND leeft door al de Nagedachten; De fcherpe fpcer des Doods fluit op zijn Schriften af; Die zullen, Eeuwen lang, nog bloem en vruchten geeven Voor harten, in die beemd der Wysheid ingeleid, Veel fchooner, dan zijn naam in marmer zij gedreeven : Want — op dat marmer toch ftaat ook: „ Verganklijkheid!1'' J5 a Neen;  ( 1* ) #feen; eedier Tombe is zulkëen nagedachtnis waardig, Die duurzaam, boven 'tpuin der Aarde, aanweezïg blijft: En wie, die NIEUWLAND kent, is hier toe niet volvaardig, j Dat hij in't dankbaar hart den naam van NIEUWLAND fchrijft? Wie toch , die waarde fïelde op 'sMans verheven gaaven: •Zijn heilig ijvervuur voor Gods Orakelwoord, Waar meê zijn voege mond nog JESUS Eer bleef ftaaven, Gevoelt niet fteeds de kracht van '*geen hij heeft gehoord? Ja wie zal, die, omhoog, omftuuwd van Cherubynen , Dien eedlen Geest ontmoet, niet juichen: „ ook door hem ?, Mogt voor mijn oog de glans der ijdelheid verdwijnen, „ Als hij ons 'theil/poor wees naar 't nieuw Jerufalem? „ Hoe groot, verbaazend groot was de onweêrfUanbre Zegen, „ Die JESUS paaide aan 't woord, dat van zijn lippen vloot!" En dan klinkt van rondom u wis dceze Echo tegen: „Voor ons wasNJEUWLAND ook in 'sHEEREN Geestkracht groot!" Verrukking! heerlyk Loon van zulkëen waardig Leven! Ja, NIEUWLAND! dit geluk geniet gij reeds omhoog, Die. vreugde is reeds uw vreugd, waar de Englen u omgeeven, Uw GqËL u begroet voor uwer Vrienden oog! pit zal uw vreugde ook zijn, als we aan uw zyde ontwaaken, En, met u opgevoerd in JESUS Wolkentroon, Van 't zelfde Hemelvuur voor GOD en JESUS blaaken, Ais ftauren in uw Kroon! T. VAN LIMBURG;.  GRAFSCHRIFT. Ilier ligt het Stofkleed van een' Geest van de eerfte waarde, In Koning JESUS Dienst recht Evangelisch groot: Die ons met Englentaal ■ 't Orakelwoord verklaarde, En fteeg ten Leven in uit de armen van den Dood. Zijn Werken volgen hem, waar NIEUWLAND door blijft leeven, Tot dit beklcedzel weêr, bij Salems vreugdeftoet, Op 't jongst Bazuingeluid Hem hemelsch zal omgeeveu Met Serafsgloed! T. FAN LIMBURG.  BIJ DEN DOOD VAN DEN TfrELEER VAARDIGEN, ZS 3 RG EL ES R »2 N HEERS , PETRUS NIEUWLAND, Mijn NIEUWLAND fterft — Hij daalt in 't Stof; Maar nimmer zijn verdiende Lof, Die blijft tot 'sHoogflen roem met breeden luister glooren. De Haagfche Kerk? zij treurt en zinkt droefgeestig neêr! Hij rijst! —— o Eeuwigheid! juicht, zaalge IJemelchoorenI (Gij hebt een Zanger meer! ff. VAN OS.  ( is ) AA.N MIJNE MEDECHRISTENEN in 'sgraavenhaage; BIJ DEN DOOD VAN HUNNEN WAARDIGEN LEERAAR PETRUS NIEUWLAND» Cjelijk op den Liban De heerlijkfte ceder, Zou praalde in ons midden i Nog onlangs een Vriend'. Oprechtlijk in alles. Getrouw en beminlijk, Zoo was hij op aard$; Nu -is hij omhoog I • Hij was hier een Engel». Ten dienfte der wijzen, Ten dienfte der zaalgen; Door Jefus beftemd. Getuigt dit gij hoorders, f Gij vrienden der waarheid^' i Gij vrienden van Jefus, Was NIE U WL AND. dat tuc-t?  C 16 y Zijn hemeïfche lesfen: Den honig der lippen! . . . Gij proefdet die zoetheid,Den vrijgeest ten fpijt. Hij trof als een blikfem Het woelen diens dwaazeh: Gij juichtet; ook juichte De Seraf met u! Van heiligen ijvsr Voor de eer des VerlosfcrS, (Gij hoordet dien ijver!) Ontvlamde zijn ziel! Hij kon hier geen' meettor, Waar aan hij zich boeide: Hij zag naar den Hemel, En koos er daar één'! Zoo werd hij geheiligd, Om heilige Oraklen Te ontwikklen voor 'tharte, Aan Jefus gewijd. Dus voerde, in verrukking Dié vüurige bidder, Die hartlijke danker, • Uw harten omhoog!  C 17 ) Gij denkt nog, o Chrifienf Aan 't nachtmaal des Heeren ; Daar troonde hij Jefus Bij u aau den disch. „ Verkondigt ( dus fprak hij ) „ Den dood van den Hcere, „ Tot dat hij zal koomeni" Zoo deed ook uw Vriend 1 Getuige zijn fterfuur; 6 Schoone getuige! Hier fpreekt voor den Richten De taal van het hart. Dank, dank, o mijn Chriften! Den Schenker der gaaven; Hij gaf u een' zegen Met NIEUWLAND op aard'. En mooglijk (vergun mij Deez blijde gedachten! Hij kent toch zijn vrienden) Bidt hij nog voor ons \ Koom dat wij de harten Ten Hemel nu heffen, Sn zien aan het einde Der loopbaan de kroon! C , Die  Die kroone heeft NIEUWLAND Van Jefus ontvangen! Zingt Jefus ter cere —-» De Seraf met hem ! Wy zingen op aarde Nog treurige zangen, Eens eeuwige blijde Met NIEUWLAND omhoog» , ^. VAN OSf  C *9 5 GEDACHTE^ OP HET AFSTERVEN VAN M IJ N* Vaardigen Vriend, den weleerwaarden hèMÈ den heee.ë ontslapen op woensdag den 30 SBPTËMÖtó Ijg in 'sgraavenhaagen. Juicht, Hemellingen! juicht, leidt zaalgen nieuwland bihhlf^ Zoo krijg' zijn fchoone ziel uw vast verblijf ter Wöön: Dan zacht...! welk een gejuich betoovert hart éü zinnen.,» Hoort, hoort hun zegegroet reeds galmen voor den thröbfrï „ gijt welkom in des Hemels zaaien, , Hier zult gij met de Lauwrën praaien,' „ Die uwe trouwe éü rrioed op aarde heeft verdiend : H wij juichen om" uw lot — zijt welkom \M triest f éi M  C 20 ) N" zijgt de Hemelling aan Jefus voetcn neder, , Zijn Godgewijde tong ontboet zich tot zijn' lof ; Hier vind ik (roept hij uit) ó God! mijzelven weder, (Hoe fchoon klinkt deeze taal door 't ruime Hemelhof) » Ja groote Goël, bron van liefde! „ Wat fmart mij ooit op Aarde griefde „ Die fmart is nu voorbije ik heb mijn' itrijd volftreén., » En vloog, aan de Aarde omrukt, tot mijn' Verlösfer heen! ' n Zoo week dan al mijn leed; zoo wcck dnn ;iT mijn „ En nu geniet ik reeds het loon mij voorbereid: t, De d.geraad brak door van dien gewcnfclncn morgen, „ Die mij moest voeren in het licht der Eeuwigheid: „ Zou'k nog om aardfche fmarten denken ? „ Neen! nu kan niets mij meerder krenken? m * Blijf nu m 't Vaderland — het Vaderland der rust, * Bij Jefus, mijnen vriend - mijn' God - mijn' levenslust.» Hier wierd mijn PETRUS taal door Jefus zelf vervangen: „ Kom , zaalge NIEUWL-ANE.' kom ontvang de kroon der deugd l 'kHeb uw gebeên gehoord - fk zag uw Kerk verlangen, " E" rIep u tot mij» RÜk - 'tgenot van Iidfit ca vreugd! " Laac nu' HM daukbre Hemelchooren, Het loflied der Verlosfing hooren, ,< Dfe 'k zelf heb daargefïeld voor 't menfchclijk geflacht, f T°e" * üklkP aa» h« fcmis; o Vader 'tis vrtbragt ' ;> Smaak  . c SI > Smaak nu, geliefde! fmaak de vruchten van mijn lijden, „ Getuig van mijn triumph, op dood en graf behaald'. », Mijn dood moest, NIEUWLAND! uin eeuwigheid bevrijden! „ Hier door hier door alleen hebt gij gezegepraald ; „ 'k Heb u den eerprys toegerekend, ,, In 't levensboek u aangetekend, " „ Juich dus met de Englenfchaar, en zing hen vrolijk na: „ Mijn losfer is mijn borg! — mijn God'. — Hallelujah!" j 2\u heft het zalig volk, door Jefus bloed verkregen, Het driewerf heilig aan en juicht, op blijden toon, Den zaalgen NIEUWLAND thands met dit triumphlied tegen: 'Zie hier dan weêr een prijs van 'tlijden van Gods Zoon! Dus mogen we onder zijn banieren Op 't luifterrijkfte zegevieren; Dus zwaaijen wij hem fteeds, tot roem van zijn gcnaèj Den dankbren wierook toe: triumph! Hallelujah! Treur des niet om zijn' dood; treur des niet 'sGraavenhaagen, Verheug u om het heil, dat thands uw vriend reeds fmaakt: Nu heipt hij voor Gods throon uw kerk, uw Sion fchraageu, • Zijt zeker dat hij rib reeds voor uw welzijn waakt. De blijde juichtoon, werd vervangen Door zorgen voor uw zielsbelangen, Zijn welbefpraakte tong draagt uwe noden voor, Straks breekt op zijn gebed voor u het heillicht door. C 3 Maak  ( * ) Maak Maat op zijnen moedI, gij kunt op hem vertrouwen; Hij kent zijn vrienden wel; zijn zorg vergeet u niet: Volg gij uw NIEUWLAND na , hier kunt gij vast op bouwen : Dan 'wagt u 'teigen loon 't geeft thands uw vriend geniet; Verheugt u ware broeders vrinden 1 — Verheugt u eedle Godsgezinden! f Dan zacht . . . . ! wat glans! — o ja daar daalt een Engel af >. En fchrijft, op Gods bevel, dees' leuren op zijn graf; G R A F S C H R I F T. Hier rust een vriend van God: zijn ziel, -deeze Aarde onttogen, Is reeds in 't blij gewest< het oord der zaligheên: Aanfchouw het ftil verblijf, waar VGodlijk alvermogen Zijn ftof met heerlijkheid en luilter zal bekleen; Wijdt zijn gedachtenis uw ftille 'hartctraanenl--■• En zie ook u den weg eens tot zijn* heilftaat baaner! Dan wordt d,i(r elke traan door hem van 'toog gekust f 'ja, ijaagfche Godskerk! ja, 't is NIEUWLAND Je hier rust. BOON FAN O S TA DE-  C £3 ) TER GEDACHTENIS VAN J>EN GROOTEN EN ZALIGEN NIEUWLAND, IK ZIJNEN HEER. ONTSLAAPEN DEN 30. SEPTEMBER l^S' Lszarts nzt vriend flaapt. JKSOfi- XX Hemel Juigcht! en de aardbewooners fchreies, Nu NIEUWLAND dees Planeet verlaat; De Christen weent! nu hij met blijde reien Met Seraphim ten reië gaat: De Christen weent !• - en NIEUWLAND ziet zijn wenfehea - Zijn zucht, zo vaak herhaald, verhoord, Looft nu zijn' Losfer niet op aard ~ niet onder menfehefl, Maar onder zaaligen, ca in het glansrijkst oord;  t n y h NIEUWLAND juicht met heel den Hemel En kent geen ftrijd of zorgen meer, . En de aardling, nog geboeid aan 't ondermaanfch gewemel, Ziet zijne blijdfchap niet, maar valt van weedom ncêrï ö Hoe kortzichtig zijn onze oogen I Hoe ongeloovig is ons hart! ——• Hoe ligt wordt het door de aardeen 't zichtbaar fchoon bewoogen.' En hoe verwijderd is de Hemel van dat hart.* Ach! waaren wij zo groot, als wij hier konden weezen , Als JESUS ons hier maakcn wil, Wat zoude ons hier dan fchaên - wat treuren doen of vreezen? Niets ! — al ffondt ook *t heelal in zijnen loopkreïts ftil. Dan deed geen doodsvallei ons immer traanen plengen, Dan flapten wij met vreugd door haare fchaduw heèn, Verzekerd dat zij ons in 't land der rust moet brengen En dat haar doornen zijn door JESUS ftomp getreên; Dan leidden wij een' vriend met vreugd haar fchaduw binnen! Met vreugd ! ja met die zucht: „ ach! ging ik met u mee.' :, Straks moogt ge in kalme rust de zaalgc haven winnen ! „ En (laat van daar een oog op deeze jammerzee!" Ach had het heilgeloof meer vuur •- meer licht en krachten! Hoe goedig waaren we üi'tgefchreid ! Ja: dan herfchiep wel haast ons uitzien en verwagtcn Deese aard' ten voorportaal der juigohcnde Eeuwigheid ! 'V' ' - \ Had,  C 25 ) ' Had MAR TH A dus geloofd, toen LASARÜS, geftorvea, Ruste in de graffpelonk, Hoe ras had dan haar hart die blijdfchap weêr verworven , '< Die JESUS woord haar weder fchonk; Ja: had zij dus geloofd, men had haar niet zien weenen, Noch JESUS zelf had om heur ongeloof gefchreid, Die 't zichtbaar fchoon met het onzichtbre kan verëenen, Die weent om de aard niet meer, maar tuurt op de EeuwigheKtt Want die in JESUS is, is waarlijk in het Leven, En ftervende ook niet in den dood; Neen: wen hij 'tkleed des doods aan de aarde weêr mag geeve» Dan voelt hij 't leven eerst, waarom hij 'tlicht genoot. Ja: Christnen fterven niet, al fchijnen zij te fterven, Of fterft het leven GODS — dat onverganglijk zaad? » Neen! dat is een vonk, die nooit zijn gloed zal derven -—3 ' Een kiem, die nooit vergaat! Een vonk van JESUS eigen leven, Dat, hoe bedekt, ons toch van Hem wierd meêgedeeid, Ja: is het hier nog vaak met fchaauw des doods omgeeven, Die fchaSuw wijkt éénmaal met het beeld! De — dood — de dood voert ons het echte leven nader —— Het leven dat in JESUS is! Eu ruste uw eigen Zoon ook eens in 't ftof ó Vader! Dan wijk' de fchrik des grafs en zijne duifternis! P Ja.:.  C ^ ) Ja: JESUS rufté in 'tftof, maar had den dood verwonnen, Den ftrijd, met bloedig zweet begonnen, In ftillcn vree voleind, met ziel-rust doorgeftreên, Zag aan den voet van 't kruis de Hel ter neergezegen, —« Der flang den kop vertreên; En Christen! heeft uw Borg zelve eens in 't graf gelegen, Hij zclv' verrees ook weêr! zie hier zie hier de Rots, Waarop gij fteunt, dat ook ons ftof weèr zal hcr'.ecven, Neen: thands behoeft ge ook niet meer voor het graf te becven, Want JESUS maalde 't ons als ecnen akker Gods: Voor Chriftnen is de dood dan doortogt naar den Hemel, En wen ik fchrei, 't is dan om zaalgen NIEUWLAND niet! Maar 't is om hen, die hij in 't ondermaansch gewemel Nog fchreié'nde achter liet; Om hen wier fteun en troost hy hier op de aard mogt wcezeu; Om hen wier hart aan hem hier was op 't naauwót verkleefd, M^.m GOD Iiiet Troofter! en wie zou hier fcheiding vreezen, ^ Die weet, dat NIEUWLAND leeft! "De dood ontrukt me een' vriend, dusfprëékt men', maar is 'tfterven Geen dood, en derft hy nooit, die in den Zoon gelooft, Dan kan ook 't graf ons nooit een enklen vriend doen derven, En Hechts infcliijn, zien we ons van NIEUWLAND dan beroofd; Ons hart blijft dan.vereend 'eu voor den throon der throonsu Gevoelt hij nog dien band, die hem op de aard verbond, I '  C 27 ) 1 Ja: de zaalge is flechts wat verder af gaan woonen, Hij woonde lang genoeg op dit beneden rond. Maar plaats, noch afftand kan vereende zielen fcheiden, Zo zeeker, als de beê van JESUS wordt verhoord; (*) ' Zo zeker, als zij ons in 't Paradijs verbeiden Zo zeker liefde darfr in al heur' luider gloort. Ja-' diir voelt NIEUWLAND ook voor ons nog 'thart ontgloeien, Waar vrienden zonder vlek en zonder rimpel zijn; Waar eerfl de vrieudfehap als in eigen grond mag bloeien', Dat dan dat fombre beeld uit onzen geest verdwijn 1 — Dat moordend denkbeeld van een fcheiden dat zijn harte Thands ongefchikt zou zijn voor 't peinzen op deeze aard; Neen: nam hij hier eens deel in onze vreugde en fmarte, Wij zijn ook daar hem nog dan een gedachte waard; Hij zelv' betoogde dit (t) cn wat dan mijn betoogen? De fchrandcre wijsgeer zag, door JESUS Geest verlicht, Reeds hjer hoe ciiristus kerk, met Christus kerk bewoogen, Ook aan haar deuken zal voor JES US aangezicht. dWnTm è,le .JZiin fterfbèdde betreffende, waaron er• ,ok d«» was; ciatde nederige man vreesde, dat men te veel tot zijn lof fpreaïï *l e» ta Ui durtoor van dwazen befpot zoude w.rden.  C 3* ) Ja: de ongodist verbleekt/... bevreesd voor zijne firaf En'leest met huivering deez''lettren op uw graf;. 4T'U.'r.3$ crrxjrf j* n ••• .1 . HIER RUST HET OVERSCHOT VAN BENEN VRIEND VAN GODf ELK DIE ZO LEEFT ALS HIJ, ZAL OOK ZO LIEFLIJK RUSTEN, EN ZALIG MET HEM ZIJN IN BLIJDSCHAP, ZONDER MAAT; MAAR DIE ZIJN RAAD EN WOORD VERACHT HEEFT OF VERSMAAB , ZAL ZICH IN EEUWIGHEID MET NIEUWLAND NIET VERLUSTEN. CORNELIUS VAN EPEN. S S. Theol, Stud,  t 33 ) a-v «g-* tr\ £ f* tt ■*ïïv 77 tvt \jt Jxi». «su> 1% V-j Jlji 4» ^ 9 B IJ HET GRAF VAN DEN WELEERWAARDEN, ZEERGELEERDEN HEERE PETRUS NIEUWLAND; OVERLEEDEN DEN 30a« VAN HERFSTMAAND MDCCLXXXXV. 2iou ik niet op uw graf, ö NIEUWLAND! traanen plengen, Met fnikkend rouwmisbaar —— met gadelooze fmart? Dit offer van mijn ziel zal ze u geduurig brengen, Of ftort God te vergeefs de vriendfehap in ons hart? Waartoe ons dan genoopt elkander te beminnen, Wanneer zij flechts beftaat in 'swaerelds wisfelloop? Dan is de vriendfehap maar beguicheling der zinnen: En hier op aard het eind' van reine liefde en hóóp. E Va»  C 34 > Van waar die aantrekkracht, die, als met zijden koord*, De zielen zamenbind, door werking der natuur? Waar zijn zij, die haar ftèra nooit in hun boezems hoorden, Of ftroomt ons God niet toe in 't heilig liefdevuur? En zou die vonk van God fiechts voor dit leven blaken, Verliest ze op eens haar gloed, haar onweêrfhanbre kraeht? Neen! zij moet hier oP aard dea ftervling vatbaar maken, Voor 'theil, dat voor Gods troon den broozen aardworm wacht. Gelukkig, die, bekwaam voor zoo veel zaligheden, De rechte vriendfehap thands aan Jefus zij geniet! Gelukkig, NIEUWLAND! gij, gij hcbfmv' ftrijd volflreden, Wij ftaamren van dat licht waarin ge uw Heiland ziet. Mijn NIEUWLAND5 ziel, zoo fchoon, zoo edel, zoo verheven, Vertoonde zich op aard aan ons in Englenfchijn: Maar m der Geeflcn fpheer, waar in hij thands mag loeven Daar moet hij 's Midlaars beeld, ja meer dan Engel zijn; Als Priefter ingeleid, die op gewijde altaren Voor ons het offerbloed ten zoen te fprengen plagt, En voor een menigte van vrijgefproken fcharen Dat offer op 't altaar voor hunnen Rechter bragt: Als Priefter in triumph in 't zalig choor ontvangen, Waar Davids harp gefpceld op heilig pfelmaccoord, Door duizend duizenden van Serafs wordt vervangen, Daar voelt — daar fmaakt zijn ziel dat zij san God behoord, Ja,  ( 35 ) Ja, dicrfcrc Jefus! ja, Gij hebt hem daar verheven, Hij was flechts onze vriend, maar uwe gunstgenoot: Hij zal, aan de Aarde ontrukt, nu zonder fmarten leeven En is door 't glorieloon met recht thands waarlijk groot. Heb dank, heb vurig dank, voor deze goedheids blijken; Veroordeel, Bron van heil! mijn treurig fchreiën niet: Ik kan noch zal met van mijn zaalgen NIEUWLAND wijken Offchoon mijn ftofiijk oog hem niet meer leeven ziet. Berei door uwen geest ook mij die heerlijkheden, . Leer me ook wat fterven zij op 't eeuwig heilverbond: Zoo juichc ik, NIEUWLAND! eens met u in 'themeisch Ede», Zoo vauge ik 't hallel eens uit uwen zaal gen mond! C. R. BILDERDTK, GEB. WOESTHOVEN. TREUR-t £ 2  ( 3* ) TREURZANG, OP HET ZALIG AFSTERVEN VAN DEN WELEERWAARDEN EN ZEERGELEERDEN HEER tUSTEffD iee,aa, p pe iikv0mid£ gemeente van jesus christus in 'SGRAAVENHAAGEN. ALDAAR O N T S L APEN den go** FAN II £ R F S TM AA N D MDCCLX X X X V. •S- valt hart een' dierbren boezemvriend, Die al onze achting heeft verdiend, Naar 'tftille graf te dragen; En 't is den zoon een duldloos lot Bij 'sVaders dierbaar oreifchot,! Ia pkats van aan zijn hart, zijn kloppend hart te klagenMaar om den Isatften plicht bij 't graf Van cenen NIEUWLAND te volbrengen, Waarvan geene eeuw een voorbeeld gaf, Dit kan geen menfehen k-acht geheugen. Wat  C 37 D Wat pooge ik deor een wijden plas Van traanen tot uw zalige aseh, o NIEUWLAND! heêa te dringen? 'k Zou doch uit de ongeltemde fnaar, Doorweekt door nokkend rouwmisbaar, Geen toon u waardig, maar wel traanen kunnen wringen: Hoe! daar een zon als gij verbleekt, De ftarren zich met rouwfloers dekken, . 't Verdriet uit ieders ogen fpreckt, Zou 'k dan mijn hand naar 'tfpeeltuig firekken? Dan echter, fchoon uw droef gemis Mijn hart den diepften doodfteek is, 'k Gevoel doch mijn verplichting: Welaan 'k fnel naar uw grafzerk toe, En ftort daar, God weet hoe te moe! Mijn zombren treurtoon uit, de klacht doch geeft verlichting; 't Verdriet zij mij ten Helicon; De rouw mijn zangder in mijn pogen; Mijne inkt een hete tranebron, Geplengd uit dik bekreten ogeu, Wie  ( 3S ) Wie weent er wen het eikenblad , Met zweet en bloedig ftof beklad, Om 's Veldheers kruin mag pralen? En wij, daar ge in het blank gewaad, Met Englenfchoonheid op 't gelaat , Ten Hemel infnelt om daar de eerkroon te behalen; Het loon van uwen zwaren drijd Uit Jefus handen moogt ontvangen, En bij uw God gelukkig zijt, Wij laten 't hoqfd aémechtig hangen. Zoo ge iets van 't Mof der aarde weet, Daar thands uw voet op ftarren treed, Door godlijk licht omgeven; Of zoo de klacht van Batos volk Te zamen opdijgt tot een wolk, Die wolk u te gcmoet voor 's Hoogden troon mag dreven ; Wreet, Hemel welk een zware plicht! Dat we u niet weer te rug begeren: Een blik van 's Heilands aangezicht Is meer dan nooit tot dof te keren, »1 - WaaK  ( 39 ) Waar is der zanggodinnen zoott, Die 't waagt, op onnavolgbren toon, De luit voor u te drukken? Het fchittrend licht van uw waardij Verblindt de fchoonfte Poëzij, En doet de poging zelfs van 't vluchtfte brein mifiukken; En ik, ik waag me in 't moeilijk fpoor 't Geen zoo veel helden kan vertzagen ? De naam van NIEUWLAND blinkt mij voor Ik zal 't op deze Noordftar wagen. , Wat melde ik eerst uw vlug verftand, Uw oordeel, dat in 't diepst verband Der zaken wist te dringen ? Doch welk een moeijelijke Hof! Oneindig boven aller lof, 'k Zag al mijn fnaren wis van 't elpen fpeeltuig fpringen: 'kMoest 't brein van Ariftoteles, Den geest des groten Romers malen Bij 't zout des wijzen Socrates, Zou flechts mijn fchets bij *t beeld niet falen. Ver»  C 40 ) Vergeeffche poging ! clan misfehicn Zai*k uw wclfprekendhcid doen zien, Gelijk aan Nectarvlieten? 6 Neen! al maalde ik eencn vloed Die met des Elikfems fnellen fpoed Van d'onbeftijgbren top der fteiie klip koomt fehieten. Die bergen uit haar plaats verzet, De rótfeu ftrooit als lichte voeren, Verbrijzelt 't geen haar loop beiet, Toch zou mijn fchets uw beeld 011 té'eren. Gelijk wanneer een vesting zwicht Voor 't onwêerftaanbaar ovcrwigt Vaa 's Veldheers dappren degen, En hij, op al wat hem begroet, Verwarring, eerbied, vrees ontmoet, Elk aan zijne ogen boeit, op 't allerdiepst verlegen; Zoo waart ge, o NIEUWLAND! wen ge uw ftem Door 't achtbaar kerkgewelf deed horen ; Haar kracht, haar ombctoombre klem, Kon ijzren harten zelfs doorboren. Maïr  C 4t ) Maar hoe de gloed van uwen geest Voor de eer uws Heilands is geweest, Dit kan mijn. hand niet teeknen: Een vuur dat immer heller blaakt, Door wccrftand meer aan 't branden raakt, Kan niets bij d'ijver van uw grote ziel beteeknen: Elk waande blijde in 't'hart verheugd, En door verrukking opgetogen, Een Paulus, 't beeld van alle 'deugd, Jn u te ontdekken met zijne ogen. Die uwe herderlijke zorg, Uw trouw voor 't rijk van uwen borgi Zal in zijn zang vereenen, Zij wis geen broze fterveling; Moet van een geest van hoger kring, Van eencn Trocnhcraut zijn gulden fchagt ontlenen i Dan zal zijn fchone fchilderij Ons 't levend beeld van NIEUWLAND malen') Dan doet de glans van uw waardij Onze ogen fcheemren door haar ftralen,  ( 4* ) Waar is het krachtige penfeel, Dat, in een heerlijk tafereel, Als ChriMen u zal fchetfen? Maal in bevallig coloriet Der deugden grensloos rijksgebied, tVoch zal die teekening het fchoon van NIEUWLAND kwetfeit En zoo 't een' blijk van grootheid ftrekt, Niets van zijn eigen roem te weten; Wie, fchoon met lauren overdekt, Wie kon als hij zich zelfs vergeten? Maar uw geleerdheid*.."..? neen! dit veld Wierdt vruchtloos door mij iugefneld, Hier zou mijn geest verwarren: HU, die dit ftuk voldingen zal, Meld ook het teileloos getal Der gidfen van den nacht, der fchitterende Morren: Zij Mreefde 't ruim der fchepping rond, Wist waarheid van den fchijn te fchiften; En 't geen haar Malen ijver vond, Bsval ze aan ouverdelgbre fchriften Zoo  C 43 ) Zoo iemand hief of daar een trek Van NIEUW LANDS groten geest ontdek*, Driewerf geluk mijn pogen! • Maar zou eens jongelings losfe hand Het Sieraad van zijn Vaderland, Hier zwijmt de fikde kunst, in maatgezang verhogen? o Neen! zoo min het mooglijk is. Den Adelaar op zij te dreven; Zoo is't een flauwe beeldtenis, Een' NIEUWLAND niet onwaard te geven. i Dat mijn offer aan uwe asfch Gewijd, u niet onwaardig was, Dien 'k damerend onteerdet 'k Was dan veel zaalger in mijn oog> Dan dat zich alles voor mij boog, En ik van 't heldren Oost dat de Avondkust regeerde! Ontfaug 't verachtelijkst gebloemt, 't Geen 'k gaderde om uw zerk te kroneqn Wie ooit mijn kreuple zangen doemt. Mijn liefde zal mijn zang verfchoneo. M  ( 4t ) Wat zie ik? hoe! een praalgcaicht Ter eer van NIEUWLAND opgericht! Waar toe zijne asfcfc te onteeren? Hij zelf hij heeft dit reeds gedaan, En ffichtfte door zijn wijze biaên Zich zelf een zuil, die 't woen der eeuwen afkan keren Zijn naam is boven allen lof, En weidfche loffpraak ver verheven: Men fchrijf Hechts op zijn heilig ftof Zijn naam, in kunftig goud gedreeve:.. PROEVE VAN EEN GRAFSCHRIFT. DIE aan zijn vaderland, neen ! 't mensciidom luister gaf, DE grote NIEUWLAND licht bedolven in dit graf. G. O U T H U IJ S, S. S. Thsol. Stud.  < 45 ) EPITAPHIU M, I"Ïic jacet eximius doctor fub marmore NIEUWLAND, Quem Mufse ftudiis excoluere fuis. CuiOjjie fenills, cuique vigil facundia nüpfitj Militi Ds- Johannes Henricm Hacke, beveiligd den 9 dar Slastmaaud 1-94.  ( 4^ ) OP DEN DOOD VAN DEN HA AG SC HE N KERK-LEE RA AR PETIUS NIEU W LAN 3D. pVERLEDEN DEN JJQRên. SEPTEMBER I^Oa- V » ▼ erneedrcnd denkbeeld voor de MenfchhcWl NIEUWLAND fterft! „ Maar trooftrijk tellens 1 zulk een Wijsgeer ftierf als christen!" De Haagfche Kerkbruid treur' daar zij dien Eenling derft! Zij zegeviert.' zijn dood veidt 's Vijarjds raagt en listen; Vcrftomde 't Ongeloof vaak voor zijn heilig vuur, Pen Ongodist bekeert zijn zijig tien e.:s - uur. BEMOEDIGING BJJ DEN DOOD VAN DEN IIAACSCHEN KERKCeERAAR PETRUS N'iïf ft AI Do "^Verflagen Godsvriend! wec-n! — dan, zoudt gij hooploos ween en? 6 Neen: gij mist uw' Vriend, uw licht! uw' NIEUWLAND fneeft! Die Zon ging onder, dan zij heeft hier- uifgefcheenen; Zij zonk voor 't ftervlijk oog, daar zij naar t eeuwge ftreeft! ~ Vuig zijn geloof en deugd! — aan zaalger hemel transfer}, Hal Zé eenmaal, onbewolkt, voor u weêr eindloos glarisfcn! — P. A. R. VAN OUWEN ALLER  C 49 ) GRAFSCHRIFT o p in leven PREDIKANT IN 'sG RA FE NIlAG E Die hier begraven ligt was d'eerste Predikant, Zoo wel in daad als naam , van d'eerde plaats in t Land, Daar ons de Bijbel leert, dat aandonds, na dit leven, Vergelding aan de Deugd, genadig, wordt gegeven; Js 't zeker, dat zijn ziel, gereinigd door Gods bloed, Nu reeds met Hemel-man, voldoende , wordt gevoed J Maar zoo, in 'tBovenrijk zijn onderfcheiden trappen Van luider, en de Deugd, gepaard met Wetenfchappen, Die dienstbaar zijn aan 't Woord, ontfangt den grootden loon; Dan is Hem d'eerste plaats bereid, naast JESUS throon. q Vit achtit®  ( 5o ) TER NAGEDACHTENISSE Van den weleerwaarden, zeergeleerden en nu zaligen heere OUDSTEN EN RUSTENDEN EVANGELIEDIENAARDER HAAGSCHE HERVORMDE GODS GEMEENTE Dat elk zijn' Icsfen, zoo belangrijk , nog waardeer' pp, door'bepeinzing, raad en troost daaruit te gaêren* Eerst kwam hij Nieuwhoorn's volk den hoorn des- lie'iij verklaareïi Verblijde Vlisfingen en Haarlem door zijn' leer Wat kon zijn vlugge geest daar zielsverrukking baareul Richt een gedenkzuil op, Hem tir onjierflijke eer* Herdenk zijne englentaal, zijn herderlijk verkeerd Wie kon dien Feniks in zijn preek kunde èvenaarerr? 1 Beminde u zijne ziel, gij hem niet niet minder teêrl Beween zijns asch! doch hoop.' blijf op zijn zege flaarin. i Vorst JESUS doe dien rouw door hacke's troost bedaareft3 Hij zie, van 'shemels troon, op Sions rampen neêrl fiij blljve ons bij 't genot der zuivre leer bewaaren. Zijn* tuehtroê treff' het doel — bedroeve ons niet te zeer; Treur, Haagfche Kerkbruid ! treur.... W. P. VAN STOCKUM,  c 52 r O P ' H E T O V E R L IJ DEN van den weleer waareigen , godzaligen sn zeer geleerden heere petrus ii-eïwland; In zijn leven, tedergelievden Evangelie -Dienaar in de Hervormde Kerk - Gemeente van 'sG RAAVENIIAAG E, ALDAAR OVERLEED,EN . b' -j/'.b,-5e\»S't>'\ &y<\\ léiM mms e 30^ ^ TV HERFSTMAAND M D C C L X X X X V. / II oe zigtbaar was de zorg van 't Eeuwig Alvcrmoogen Voor zijne-Kerk op aard, toen Hij ze een NIEUWLAND fchonfey, 's Mans deugd, en Godsvrugt was fteeds dierbaar in eiks oogen Zijn leer was JESUS Leer, die van den Kanfel Klonk. Hij had zijn werk volbragt; — GOD flaakte zijne Banden, Die hem van 't wagtend heil de reirifte voorfmaak gaf: Wraakt nooit het Albeftel vereenigt hart en handen En fielt tot uwen troos! decs Icttren op' zijn graf. GRAFSCHRIFT. Hier rust het koud gebeent, het, waardig Overfchot Van NIEUW LAND; treurt! maar zwijgt! wie nam hem tot zich ? GOD ! E. d. MAN.  C 53 ) 'AAN DE LEEDEN DER 'sGR AA VEN HA A GSCBÉ HERVORMDE KERKGEMEENTE, B IJ HET AFSTERVEN van DEN WE LEER WAAR Dl GEN ZEERGELEERDEN EN GODZALIGEN HËERE PETRUS NIEUWLAND-, DEN 3o"«> VAN HERFSTMAAND 1795. I>aat Godsdienst wijd en zijd op groote Mannen boogen, Ons Neerland bragt alléén flechts éénen NIEUWLAND voord; Hij, door het vuur ontvonkt van 't Godlijke alvermogen, ■ Was meer dan Demoftheen, in 't Haagfche LeeuwenöorcL Befproeit des vrij zijn grav, gedenkende aan zijn leeven, Gantsch Siön fchreir met u, en mist haar rechtehand: Maar! leeft hij nog in 't hart, zoekt hem dan naar te ftreeven Als volgers zijn 's geloofs, naar 't eeuwig Vaderland. TURNSULL DE MIKKER* ZERKLETTERS voor* wijlen Es. PETRUS NIEUWLAND. tïet wonder van zijn tijd, dat ons Jehovah gaf, De man van wien de Haag nog Eeuwen lang zal fpreekenj NIEUWLAND vol hemel vuur in 't heil orakel preêken Die grote Redenaar rust in het zwijgend graf; Zo ijver, — kunde, en trouw den dood ons deed ontkomen, Gewis, die Godsheld, was van ons nooit weggenomen. gOHAN PANTEKOEK, tx ttwporl  C 54 ) GRAFSCHRIFT O P DEN WELEERWAARDEN EN ZEERGELEERDEN HEERË. PETRUS NIEUWLAND IN LEVEN OUDSTEN EN RUSTENDE' LEER AAR. IN DE GEMEENTE VAN 's G R A A.VE N H AAGE N OVERLEEDEN DEN 30 FAN HERFSTMAAND ■ - ' -1795' ..... , - . H wbo • 1 Eerbiedig des zijn overfchot! En roemt zijn lott Want, fchoon aan de aarde ontrukt, leeft hij in zaalger kringen En ziet nu van nabij Gods onverwelkbreu glans, Die zich, eeuw in, eeuw uit, verfpreidt van trans tot trans, Voor 't helder ftaarcud oog der reine Hemcllingen. Pt R. DE BEER. Tu deugd, en Wijsheid waarlijk groot Natuurgenoot! Was NIEUWLAND: die hier ligt van zorg en. fmart ontilaagen; De Haag verliest in hem het wonder van zijn tijd; De Kerk een' Bijbeltolk, vol Hemel vuur en vlijt: Een man fteeds waard' den naam van Chriftenheld te draageu.  ( 55 > BIJ HET AFSTERVEN VAN DEN WEL EERWAARDIG'EN EN NU ZALIGEN NIEUWLAND, T J. rcur metteneer mijn ziel en zijt m GOD getroost Voldoe fiechts aan natuur! — een traantjen moogt gij weenen, Ja zo 't beklemde hart geen bange zuchten loost» Dan moet dat hart gewis van lieverleê verfteenen, En ó! — decs Chriftenheld is uwe droefheid waard' Hij wist het volk van GOD met vuur en kracht te (lichten, En daar hij wijsheid aan zijn Godvrugt had gepaard, Haar op het donker pad vertrooftend voor te lichten; Dus liep hij als een held tot aan het eind der baan Waar JESUS liefde hand hem de eerkroon toe wou voegen, En hem geheel en al van moeite en zorg ontdaan En eeuwig ruften deed naa al het aardfche zwoegen, Nu leeft zijn zialge ziel op 't eeuwig juigchend feest, Eu heft den danktoon aan met al de Hemcllingen; Ja: nu mag hij geknield voor Vader Zoon en Geest, Het eindloos galmend lied — der Englen lofzang zingen. ff. KEÜSCAMP.  ( 56 ) GR AF - SCHRIFT o P PETRUS NIEUWLAND, OUDSTEN EN RUSTEND I.EERAAR IN 'SGRAAVENHAAGE, IN DEN HEERE ONTSLAAPEN DEN&fte VAN HERFSTMAAND 1795. tïier rust het fterüijk deel, van eenen Godsgezant, Een Chriften in de daad, een vriend van 't Vaderland, De kroon der Prieftcrfchaar, de roem der Haagfe Kerk, Niet NIEUWLAND, maar zijn Mof, ligt onder deeze Zerk. ff. BOLDERMAN. Phil. Stud. OP DEN ZERK V A N • PETlüS NIEUWLAND. "^^"ie wist door zuivre Leer, door Heiligheid in Leeven De Apoftelen getrouw, en gloorrijk naar te ftreeven? Wiens dood trof 't volk van God als met eens Biikzemfchicht ? 't Was NIEUWLAND! - wiens gebeente in dezen Graf-Kuil ligt A. A. WOESTHOF, Phil. Stud.  ■