11    D E VRIEND VAN •T VADERLAND. tb AMSTERDAM, bï JOHANNES ALLART. mdcclxxxvii.   INHOUD DER VERTOOGEN. N°o i. Aanleiding tot dit Weelblad. Doelwit van het zelve. Karakter van de Schryvers. 2. Geen Geluk zonder Deugd. Het zedelyk bederf heeft de Deugd voor ons moeilyk en hier door het geluk voor ons zeldzaam gemaakt. Waarde van den Godsdienst. 3. Invloed van de Deugd op den bloei en het heil van Landen en Volkeren. De uitmuntendfis Wetten en beste Staatkundige verbeteringen kunnen geen Natie, eenmaal door de weelde aan 't zinken, zonder waarachtige Zedenverbetering redden. 4. Gefprek tusfchen Cleanthes en een' Wysgeer over het Geluk op deeze Waereld. Zonder eene wyze bejliering onzer verbeeldingskracht en driften is het onverkrygbaar. 5. Aanfpraakyan een der Schryvers aan de fchoone fexe in Nederland. * 2 N°. 6.  a INHOUD N°. 6. Over de weelde, k i a , eene Chineefche Anec» dote. Uit het Franscb. 7. Brief aan dën Schryver voor de Vrouwen, over de ongelukkige gewoonte, die onder dezelve plaats heeft, van meer prys te (lellen op den heerfchenden toon van de Waereld^ dan op de deugd zelve. —— aan celis, een Dichtftukje. 8. Over de Voorzienigheid. Invloed van het ge¬ loof aan dezelve op Deugd en Geluk.] 9. Vervolg van N°. 8. 10. Schoonheid en Onfchuld, een fermoen aan de Meisjes. aan cyane. aan cel ia. Uit het Hoogduitsch. 11. De Franfche Welleevendheid, belagchlyk en nadeelig voor ons Volkskarakter. 12. Waare Grootheid is onafhanglyk van Ryh dom en Geboorte. Gefchiedenis van een Grysaart. Uit het Hoogduitsch. 13. Het gevaar eener toeneemende Zeden-verbas¬ tering voor de Vryheid. Invloed van de Ondeugd op de Jlaverny. 14. Vervolg van N'. 13. Beknopt tafereel van den toejland der Zeeden in ons Gemeenebest. aan de vyanden van nederland, een Dichtftukje. No. 15-  öer VÊRTÖOCËE v N°. ss> Karakter van Louife — van Juliana **■ va% Adelaïde — van Selinde — van Amelia van Minette. Élize, een voertreffelyk Meisje. 16. Over de valfche Kiesheid en Befchaafdheid. 17. Vervolg van N°. 16. Oorfprong, Voortgang en gevolgen deezer fraaie befchaafdheid in Frankryk. In het oog kopende gelykheid tusfchen ons en de Franfche Natie. 1%. Be Lente. Zedelyke genoegens, die ze aanbiedt* 19. Brief van judasspotter. Hy biedt zyne talenten om alles belagchlyk te maaken, Deugd en Godsdienst zelfs niet uitgezonderd , het Publiek aan. Edelmoedig antwoord van den Heer d'alembert aan een Zot je, dat ten koste van de Openbaaring geestig wilde zyn. 20. Onderzoek vrat Patriot te zyn zegt. De % aare Patriot. 21. De rampzalige gevolgen van de Weelde, of de Gefchiedenis van den Graaf van Z.... 22. Vervolg van N°. 21. 23. Vervolg en Jlot van No. 22. 24. Over den waar en aart der Eendragt, in ze * 3 verre  ri INHOUD verre zy de flerkte van een Land en de he-> fchermfier van een Volk kan genoemd worden. N°. 25.' Vervolg van N°. 24. 26. Over de blinde ingenomenheid van zommige Nederlanders voor de franfche taal. Invloed van dit gebrek op onze Zeden en fchriften. 27. De Spaarzaamheid, eene oude Nederlandfche Deugd. Gefchiedenis van lucillüs en sopiikoni a. 28. Over den groot en Oordeelsdag. Of alle men- fchen, die denzelven belyden, er in de daad aan gelooven ? — of wy waarlyk aan den dood gelooven? — Invloed van dit geloof op alle de pligten, die de Voorzienigheid aan ons toevertrouwd heeft. 29. De rampfpoedige Dichter, of de al te flcrke Eigenliefde gefiraft. Eene Engelfche Anecdote. 50. De weg tot het waar geluk, een fpeStatoriaale Droom. 3 r. De invloed van het Christendom op den bloei van den Staat en het geluk des Volks. 32. Vervolg van N°. 31. 33. Befpiegelingen by een Onweder. No. 34.  DER VER TOOGEN. vn No. 34. Over de Mifanthropie, naar wie land. 35. Naricht eener audiëntie van den Wandsbekker Bode by den Keizer van Japan. 36. Vervolg van N°. 35. 37. Vervolg van N°. 36". 38. Vervolg en flot van N°. 37. 39. Over den waar en moed. 40. Vervolg van N°. 39. 41. Of de Weelde in de daad in verband jlaat met eenen goeden fmaak , en of zy eenen voordeeligen omloop van geld bevordert ? 42. De waarde van een gerust geweten. 43. Demenschy een tegenjlrydig fchepfel. Mid- delen om zich boven dit gebrek te verheffen. 44. Geoorloofde en ongeoorloofde partydigheid om¬ trent zaaken, die het Vaderland betreffen. 45. De R.egent op zyn flerfbed. 46. De naarstigheid, eenmaal eene nationaale Deugd. Rampzalige gevolgen der Luiheid. 47. Vervolg van N°. 46. 48. Onderzoek, of de Burgeroorlog voor een Volk ah  INHOUD der VERTOOGEN, altyd zo nadeelig zy als men gewoonlyk gelooft ? Vaderlandfche zucht. Een Dichtftukje» 49. Vervolg van N°. 48. 50. Kentekenen van het bederf in de Zeeden^. Naar het Fransch. 51. Vervolg van N°. 50. £2. Redenen , die de Schryvers bewogen hebben hunnen arbeid te flaaken. Jffcheid aan de Lezers van hun Weekblad. D E  DE VRIEND VAN >T VADERLAND. Nunc illud tantum quaram , meritone tibi ftt SufpeSum gemis hoe faïbendi. H0RAT1UÏ. Alles wat men voor en tegen het uitgeven van een dierKelyk Weekblad, ais wy thans ondernemen, zeggen kan » reed zo dikwerf en zo wel gezegd, dat ik er mets wezenlyk* Z bytevoegen. De zaak, lieve Lezer ! komt hier op Te" Indien dit weekblad goed wordt en behaagt, dan zal \ oorftanders genoeg vinden, en of er dan geen o hon. j , r „WffPivVe eefcbrïften in de waereld zyn } of de fchryrd nood of door belanglooze zucht voor hunne SdSnooten gedreeven worden, of zy meermaalen eene go deÖ vertooning in de geleerde waereld ^ dan of zy voor 't eerst de pen opvatten; dit alles b m dat dan ot zy vo ontneemt iets aan de geval vry onverfchühg egeef J niet waarde van onze vertoogeft. Indien net A  2 DE VRIEND deugt, dan zal het niet gelezen worden , en de volmaaktlte nieuwheid van het zelve , de zuiverfte bedoelingen van de fchryvers, alles wat gy wilt, buiten het eene behaagen, zal niet beletten, dat het eerlang neder zal ftorten in dat eigen niet, daar het zich thans uit poogt te verheffen. De geleerde en lezende waereld bezit dan een last of eene gekheid, zo als zy het verkiest optevatten, te minder; de Schryvers ontvangen een' nuttigen raad of eene hevige ergernis, naar maate zy oordeel of inbeelding bezitten; maar de uitgeever zeker eene wezenlyke fchade, dewyl de hoop op zyn blaadje medogenloos in rook vervliegt. Dit is alles wat wy ter rechtvaardiging van dit nieuwe Weekblad in eene oude gedaante zeggen zullen. Eer een half jaar ten einde zal zyn, zullen onze Lezers zelve kunnen beflisfen, of wy een werk gekozen hebben, dat naar onze fchouderen gefchikt was, dan niet. Dat wy het gelooven fpreekt van zeiven, dewyl wy het anders niet ondernemen zouden. En dit werkelyk doende, zou eene betuiging van ons onvermogen hier eene dwaasheid zyn, of, op zyn best, eene gemaakte nederigheid , die aan eene wezenlyke verwaandheid tot dekmantel zou verftrekken, en dit opperkleed \yas ten tyde van den fchranderen van Effen reeds zo oud 'ert verlieten , dat er elk , die oogen in 't hoofd had , zonder moeite door heen zag. De ondervinding alleen , ik herhaal het, kan onze Landgenooten leeren , of wy wel of kwalylc over onze krachten geoordeeld hebben. Zie hier inmiddels Wat ons aanleiding tot dit Weekblad gegeeven heeft. Wy zyn drie boezemvrienden, die geregeld elke week eenen avond in elkanders gezelfchap doorbrengen. De oudlte van ons is een Predikant, een zeer waardig, godvruchtig man; maar die het ongeluk heeft van een kat altyd een kat te noemen , en meer prys te Hellen op de goedkeuring van zyn eigen geweten , dan op die van de geheele waereld. Ook is zyn fortuin zeer middelmaatig geweest. Hoe hy met zulke ouder*  VAN 'T VADERLAND. 3 ©iiderwetfche talenten nog in een Stad gekomen is, weet ik aiet; maar wel dat hy er weinig loop en nog minder aanbidders in heeft. Myn andere Vriend is een Arts, die, fchoon hy in alles, wat tot zyn vak behoort, uitftekende kundigheden bezit, buiten de armen, die hy met zyn geld en raad helpt, echter zeer weinig te doen heeft, om dat hy op de academie reeds de dwaasheid gehad heeft van eene gelofte te doen, dat hy aan zyne zieken nooit meer zeggen zou, dan hy wist, fen hy tot op dit oogenblik van zyn befluit niet aftebrengen is geweest, hoe zeer hy daaglyks ziet, dat zyne medebroeders hem voorby ftreeven, juist door hunne fchrandere welsprekendheid ten toon te fpreiden over zaaken, die ze niet weten. Doch ik moet er by zeggen, dat deeze hoofdigheid ook het eenig gebrek is, dat ik in hem kenne. Voor 't overige is hy boertig en deugdzaam. Nu zoude ik iets overmy-zeiven moeten zeggen, maar, lieve Lezer! dit is my eene zeer moeilyke taak. :Ook durve ik u plegtig verzekeren , dat gy by myne- ftilzwygendheid hieromtrent weinig verliezen zult. De rol, die ik tot dus ver op het tooneel van de waereld gefpeeld hebbe, is zeer gering geweest. Men noemt my Advocaat, en myne Bul verzekert my, dat ik het waarlyk ben. Hoe ik het ondertusJ'chen geworden ben, weet ik niet, want myne fchranderheid is er volftrekt niet töegefchikr. Ik kon, na alle mogelyke ïnfpanning, het nooit zo ver brengen, dat ik de gegrond» heid der eerfte zes zaaken, die men my als voorfpraak op < droeg, in zag. En dat dit aan my haperde blykt, dewyl myne ambtgenooten ze terftond aannamen, verdedigden, en wonnen. Kortom , ik deed my-zelven recht, erkende myne sminderheid, en liet de praktyk federd gewillig aan fchrandeier en meer doorziende vernuften over. Na deezen ftap gedaan te hebben, flyt ik mynen meesten tyd op myne kamer ïiisfcneo de boeken, en myne uitfpanning beftaat in gewoonA 2 lyk  4 D E VR IEN D* lyk alle achtermiddagen by de fchoone Sexe een kopje thee te gaan drinken , eene wandeling te doen , •als het weer zulks toelaat, en voor 't overige eenen avond in de week by myne beide vrienden door te brengen. Nu verfchoon my, Lezer! want ik heb- nooit zo veel van my-zeiven gefproken. Geduurende de droevige omftandigheden , daar ons arm Vaderland, dat wy regt hartlyk beminnen, zich federd den noodlottigcn Engelfchen oorlog in bevindt , loopen onze gefprekken gewoonlyk' over de publieke zaaken. Wy beginnen altyd met den Post van den Ncder-rhyn te lezen, en dat achtingwaardige gefchrift geeft ons dan (toffe genoeg om den avond vermaakelyk en leerzaam met eikanderen door te brengen. Eenigen tyd geleden hadden wy de volgende faamenfpraak, daar myn Vriend de Doktor aanleiding toe gaf. DE DR. Van welk een uitgebreid nut is dit Weekblad (hy had den Post nog in zyne hand) voor ons Vaderland geweest! Hoe veel menfchen zyn er omtrent hunne waare belangen door verlicht geworden ! Als ik de wezenlyke verbeteringen, die door middel van het zelve aan ons Staatswezen reeds toegebragt zyn, naga, kan ik niet ïialaaten deszelfs fchryvers hoog te achten» IK. Dit doe ik met u. Echter zyn er behalven de Post nog andere uitmuntende werken voor den dag gekomen, die het hunne hier mede toe gedaan hebben, en gy weet, ik heb een groot zwak voor de onpartydigheid, deezen wil ik ook niet achter de bank geworpen hebben. DE DR. Ik ben zeer ver van den geringlten Schryver, die lot het algemeene welzyn mede gewerkt heeft, te verachten. Neen ! ik fchat alle de overige werken met u hoog. Dit heb ik alleen maar willen zeggen , dat onze Landgenooten aan de Schryvers van den Post in de eerfte plaats hunne .•Erkentenis verfchukligd zyn ; want wie hun ook op zyde mogen fhan, of zelfs overtreffen.,, zy bezitten de oiiwedcr- fpreek-  VAN 'T VADERLAND. J fpreeklyke verdienste /van het ys gebroken te hebben. Zy hebben er op de grootmoedigfte wyze alles aan gewaagd, endat in een tyd, toen het nog gevaarlyk was te fchryven wat, men dacht, toen het eigenbelang nog vorderde, dat men juist eene tegengelïelde leer dreef, en er veel meer hoop van bevordering en toejuiching voor hunne antagonisten , dan voor hun was. Thans is het zeer gemaklyk voor de goede zaak uit te komen. Mooglyk van den kant van het eigenbelang zelf reeds verkiesbaar; en gy, die het menschlyk hart kent, gelooft gy niet met my, dat er reeds zeer veelen ;ot die party zyn overgegaan, juist om dezelfde reden, die haar eertyds aan de tegenparty verbond ? Zo lang eene keus hachlyk is, onderfcheidt zich de eerlyke man duidelyk van den huichelaar; maarzo dra ze voordeelig wordt, ontfnapt dit onderfcheid aan den geoeifendflen menfchenkenner. Eigenbaat neemt op eene meesterlyke wyze de gedaante van overtuiging aan. Wat zegt gy er van , Domine? DE PRED. Als de Godsdienst zelf niet vermag loutere belanglooze voorftanders te verwerven , is het niet waarfchynJyk dat eene eenige deugd dezelve bezitten zal. Er is overal goed en kwaad, en dit is er ten allen tyde geweest. Die wys is zal het kwaade om het goede draagen en moedig, maar liefderyk, trachten te verbeteren. Maar het is niet noodig hier langer over te fpreken. Wy Hellen alle drie den Post op zynen waaren prys, behoudens de verkregen achting van andere nuttige Schryvers. En wie er dan ook het hunne aan toegebragt hebben, dit is zeker, en hier ligt ons het meest aan gelegen, ons Staats-wezen is meer verbeterd, dan wy het by den aanvang van den Engelfchen oorlog ooit hadden durven hoopen, en de uitzichten, die er zich nog overal opdoen, zyn vleiende genoeg om den waaren beminnaar van zyn Vaderland en deszelfs vryheid hartelyk te verheugen, Een ding bedroeft my maar. Onder zo vecle voorueffelyke gefchriften , die over onze publieke zaaken hanA 5 d£leöa  6 DE VRIEND delen, is er geen een dat zich tot de verbetering onzer Na» tionaale zeden bepaalt. Wy hebben eertyds groote mannen gehad , die zich hier met een zeer gelukkig gevolg toe ver» ledigd hebben. Nu het meer dan ooit noodig was, is er niets van die natuur by ons te vinden. IK. Dat Hem ik toe , maar wat wilt gy dat men er meer over zeggen zou , dan er een Steele , eön van Effen , en anderen, reeds over gezegd hebben. Ook dunkt my is dit meer regtftreeks het werk van u en van uwe ambtgenooten, Domine! DE PRED. Uwe eerfte tegenwerping bewyst te veel. Zo lang er gebreken zyn, zo lang zyn er Zedenfchryvers noodig. En wat gisteren vergeefsch gezegd is, kan morgen zeerwel van uitwerking zyn. Ook veranderen de menfchen met de tyden. Een van Effen zal de gebreken van zyn' tyd gispen en een ander die van onzen tyd; beiden zullen ze aan hun oogmerk voldoen , beiden behaagen , en echter niets met eikanderen gemeens hebben , dan hunnen welverdienden lof. Maar gy begrypt myn plan nog niet. Ik wilde niet zo zeer dat er een Schryver opftond , die op het fpoor van de genoemde voorgangeren op algemeene verbetering van zeden mikte , maar meer bepaald een rechtfchapen Man , die , overtuigd dat de beste veranderingen in de regeringsvorm van een volk , nimmer alleen den duurzaamen bloei en het onv/rikbaar geluk van het zelve bewerken kunnen , indien er geene eenvouwigheid en zuiverheid van zeden mede gepaard gaan , en er zelfs tot zuilen aan veritrekken ; zyne vermogens in de eerfte plaats aan de verbetering van die gebreke» toewyclde , die meer lynrecht in verband ftaan met den on{iergang van ons Vaderland, en welke, zo wy er in verkiezen voort te gaan , ons van den zegen van God beroven , en juist hier door de beste pogingen van onze Regenten en Mcdeburgcren verydelen zullen. Dit zou, naar myn oordeel, tene zeer Patriottifche onderneming zyn.  van *t Vaderland. 7 IK. Uw plan hehaagt my genoeg; maar gelyk ik zeide, is dit niet meer voor den preêkftoel gefchikt? DE PRED. Geenzins! want behalven dat woorden zeer ras vervliegen, zo zyn er ook gebreken, welke op eenen jokkenden toon, die aan den kanfel niet voegt , met het gelukkigtte gevolg te keer kunnen gegaan worden, en wederom anderen, die te bepaald tot eene zekere clasle behooren, om ze, het zy ernftig, het zy boenende, immer tot het onderwerp van eene Leerrede, dat meer algemeen zyn moet, te maaken. Neem eens de verbetering van onze ftudeerende jeugd , die eenmaal op het kusfen zal zitten ; die van dat gedeelte der vrouwen, wier zeden die van den jongen Regent en Krygsman gewoonlyk vormen, en honderd anderen meer. DE DR. Wel, Domine! gy oppert daar zo wat. Uw plan behaagt my by uitftek. Wat zegt gy er van , indien wy met ons drieën zulk een Weekblad eens ondernamen ? Ik neem het boertige gedeelte van het zelve voor myne rekening, en het ernstige is voor u gefchapen. IK. Dus blyft er niets voor my overig? DE DR. Voor u? Eene zeer groote taak , myn Vriend! Al wat de fchoone Sexe betreft behoort onwederfpreeklyk tot uw vak. Gy kent de Vrouwen , dewyl gy er daaglyks mede omgaat, en gy bemint ze te veel om immer uwe beftraffingen op een' toon te uiten, die dit zaohtlTe gedeelte des Menschdoms vervaaren zou.... In 't kort, Lezer! wy kregen elk dien avond onze taak en wy belloten Heilig om ze ter uitvoer te brengen ; doch de Domine verbond zich om het tooneel te openen, en op welk eene wyze hy zich hier van gekweten hebbe , zullen de beide volgende vertoogen doen zien , die men als eene inleidinge voor alle de overigen, waarvan er voortaan eiken Maandag een te bekomen zal zyn, aan kan merken. De genegen Lezer kan inmiddels verzekerd zyn , dat wf geens  g DE VRIEND VAN T VADERLAND. geene moeite zullen fpaaren, om hem op eene nuttige wyze te vermaaken, en hier toe zullen wy ook het beste gebruiken , dat ons in de werken van buitenlandfche Schryvereu voorkomt, en tot hier toe aan de Natie niet bekend is geworden. Wy beveelen ons voor 't overige in de gunst Van alle de fraaie Vernuften , daar ons Vaderland thans van overvloeit; en daar geen van ons met die edele kunst begaafd is, en wy echter zeer overtuigd zyn met welk een vermaak een groot aantal onzer Landgenooten een goed dichtftuk leest, vooral in die der Dichteren, wien die naam in den volften zin toe* komt. Elk die ons werk met een ftaaltje van zynen geest verryken wil, zal ons niet weinig verpligten, mids hy het aan den Boekverkoper Allart te Amlïerdam doe geworden, en niet euvel neeme, indien wy in het begrip waren dat het in ons weekblad niet geplaatst moest worden. Wy beminnen te veel de vryheid om dit niet voor altyd ten eenenmaal aan ons te houden. te AMSTERDAM, by j. ALLART-  D E VRIEND VAN T VADERLAND. (N°. 2.) Codgewyde Deugd, die 't oog der ziel verklaart, Is meer dan Rykdom, Eer, Gemak en Welftand waard} Zy kan de waare rust, die vruchtloos in dit leven Gezocht word buiten haar, aan haare vrienden geeven. L. W. VAN MERKEN. Deugd en Geluk, myne Vrienden ! zyn onafTcheidbaar aan eikanderen verknocht. De oppervlakkige Befchouwer zal dit ontkennen en zich ter verdediging van zyn ongeloof op de ondervinding beroepen, maar deeze eigen ondervinding doet den waaren Wysgeer , die door de uitwendige n fchors  lo DE VRIEND fchors heên ziet, het zegel aan myne Helling flryken, deWyl hy, zonder uitzondering, het geluk vond overal waar hy de deugd aantrof, en de ondeugd nimmer zonder ellende ontmoet heeft. De reden van deeze zo verfchillende waarneeming is duidelyk. De eerste houdt voor geluk, wat het in de daad niet is. Hy vergaapt zich aan den valfchen glans der rykdommen en eerambten , aan de zinnelyke genoegens van dit leven, aan den prachtigen flaatfie-mantel der weelde, en waant dat het geluk in deeze oppervlakkige nietigheden gelegen zy. Nu beroept hy zich Houtmoedig op de ondervinding. „ Overal, zegt hy, loopt het geluk den booswicht mede. Geene gefchiedenis , of zy levert voorbeelden op van gedrochten, die door eenen flinkfehen handel goud en aanzien wisten te verwerven; en van rechtfchapen menfchen , die het flachtoffer hunner deugd werden , en in armoede en verachting hunne dagen afkwynden. Ja, geen fterveling heeft ooit in deugd uitgemunt of hy is in deeze waereld minder gelukkig geweest, dan hy met een' geringer graad van kieschheid en meerder infchikkelykheid zou geweest zyn." Zo is alles verwarring voor het oppervlakkig oog, wat onnafpeurlyke wysheid en verheven orde voor het verlicht verfland is. Zo redeneert de blinde over het geluk en de deugd, en hy ziet niet dat hy teffens lynrecht de Voorzienigheid aantast. Hy befchouwt de waereld zo als men ze in één uur befchouwen kan. Dan waanc hy ze volmaakt te kennen , en in zyne onbillyke verontwaardiging boezemt hy de volgende klachten uit: De ontboeide Hormwind huilt door zwangre hagelwolken, En blyft voor 't bang gekerm der hongrige armoé doof; Het oorlog fchuimt van woede in 't fiddrend oog der volken , En fchreeuwt naar bloed en roof. Wat is en eindloos wordt, in laage en hooger orden, Dreigt ieder oogenblik een eeuwig niet te worden;  van 't vaderland. ïï Deontembre vuist des Tyds verdelgt, finds dat ze ontfprootj Zelfs 't edelst fchepfel, dat Natuur ten proefltuk baarde, Gaat voort van finart tot fmart op deeze onzalige aarde En eindigt in den dood! De nacht eens kerkers rooft aan fchreiende onderdaanen Een' Vader, door geweld en boosheid overmand. Zyn zetel ryst van nieuw op meineed, bloed en traanen, Maar torscht een' Dwingeland! De Booswicht boeit het lot aan blinkende euveldaaden; Hy zinkt, met overvloed en aanzien overlaaden, Jn 't prachtig eeregraf, dat zyn gebeent verwerft; Terwyl de fchuuwe deugd, van groot en kleen mishandeld, Haar hobblig levenspad door dolk en fmaad bewandelt, En op een fteenklip fterft. De Wysgeer heeft de Waereld grondiger leeren kennen. De waarneemingen, daar hy zyne ondervinding op gebouwd heeft, zyn dieper doorgedrongen. Hy is overtuigd geworden , dat 'er geringere byzondere kwaaden noodig zyn, om het groot algemeen goed voort te brengen; dat ons naauwbeperkt verltand hier menig toeval eenen onfpoed keurt, dat van achteren blyken zal een zegen te zyn ; en dat de rampen van dit ondermaanfche leven dikwerf leermeesters van menfchelyke grootheid , en gidfen tot het waar geluk zyn, fchoon wy ze gewoonlyk in hunne waarde eerst*erkennen, als ze de zinnelyke fchillen van onze oogen afgeligt hebben, en wy door deeze pynlyke, en, zo lang wy konden , dwaaslyk afgeweerde, maar voor ons geluk zo noodzaaklyke bewerking in ftaat gefteld zyn van onze wezenlyke belangen te kunnen onderfcheiden, en door den nacht des grafs eenen toereikenden blik in de haven van onze beftenjB 2 ming  tl DE VRIEND tning te werpen. Ook bedriegt hem de fchyn niet meer, Hy fpoort het waar geluk tot op den bodem van het tnenfchelyk hart na , en daar befchouwt hy het op zich zeiven , afgezonderd van allen opfchik. en valfche praal. ), Ik heb ryke , vermogende Booswichten gevonden , zegt hy , maar nimmer een gelukkig mensch , die niet teffens deugdzaam was. De ondeugd kan fchatten bekomen, maar voor al het goud der waereld geen gerust geweten koopen en is dit laatlte niet even noodzaaklyk voor 't geluk, als het onaffcheidbaar van de Deugd is?" In de daad het is zo met de zaak gelegen. Wy kortziende wezens worden ligt door eenen uitwendigen glans verblind, en in die verrukking ontfnapt ons het hart, dat, door wroeging gefolterd , te midden van alle die zichtbaare heerlykheid geen dropje vreugd over zyn aanwezen gevoelt; maar zo wy altyd het hart zien konden, hoe menig, nu van ons zo zeer misgund, geluk zouden wy niet yverig afwyzen, indien wy hetzelve niet dan met het hart Van dien eigen bezitter , die ons nu zo zalig toêfchynt , Verkrygen konden, en hoe vaak zouden wy de hut aan den deugdzaamen arme misgunnen , indien wy den eigen Hemel, daar hy zo genoeglyk in rond zweeft, in dezelve vinden mogten ? Gelooft my , myne Vrienden! de 'hoogfte rampzaligheid kan zeer wel onder eenen vorstelyken mantel Vernachten , en men kan uitneèmend gelukkig zyn en op êen fleenklip derven. Dit is de korte gefchiedenis van het Geluk en de Deugd, myne Landgenooten ! door de ondervinding van alle eeuwen en volkeren bevestigd. En waar leeft nog de Boos'Wicht, die by zichzelven Hechts waant gelukkig te zyn , dat hy opkome en my vèrftomme ! Salomo , die zo oneindig veel waereld- en menfchenkunde bezat, was in zyne eeuw-  VAN 'T VADERLAND. 13 eeuw reeds zeer overtuigd, dat de goederen deezes levens den boozen niet gedyen , en dat de godlooze een valsch werk deed. En de gryze David, die meermaalen getuige was geweest , hoe ras een gewelddryvende Godlooze, fchoon hy zich uitgebreid had als een groene inlandiche boom , doorging en 'er niet meer was, belydt openhartig, dat hy in alle zyne verlopen jaaren den rechtvaardige nimmer verlaten had gezien. Ja, al het onheil dat 'er in de waereld is, Hoop er met dé zonde in binnen. De liefderyke Vader des Menschdoms wilde zyn meest begunftigd Schepzel zo gelukkigmaaken als het zyn konde , en hiertoe fchiep hy het oorfpronglyk deugdzaam. Hoe gelukkig was de mensch ook niet in Eden! De deugd was hem wellust, gelyk ze nog aan de Engelen is. Geene overwinning,0geen zelfverloochening was aan haare betrachting verbonden, ja, het was hem moeilyk om niet deugdzaam te zyn. Helaas ! hy verloor zyne onfchuld, en op het eigen tydftip was het geluk telfens voor hem verloren. Geen Eden kon hem dit meer aanbieden —— zo dra hy zyne deugd miste, wierd het hem eene huilende wildernis. Schaamte, vrees, berouw, wroeging, rilden nu door die eigen dreven , waarin nog korts de kalme rust en de zalige tevredenheid wandelden, en misvormden de geheele Natuur voor oogen, die opgehouden hadden zuiver te zyn. Hoe weinig verloor de mensch in dien toeftand aan het Pa_ radys ! De doornen van een befchuldigend geweten zou-' den 'er hem niet minder pynlyk in gelloken hebben , dan ze nu in de barre waereld deeden , die voor hem open lag. Sinds dien tyd kost het geluk moeite , myne Vrienden! •om dat de deugd voor wezens, die eene Heilige helling ten ;kwaade 'hebben , niet gemaklyk te bereiken is ; ja, zo de B 3 0H-  (4 DE VRIEND onuitfpreeklyke barmhartigheid van een eindeloos-genadig God niet tusfchen beiden ware gekomen , zy zou volftrekt onverkrygbaar geweest zyn. Dan eeuwig zy de Opper- fte - liefde er voor gedankt ! wy kunnen nog deugdzaam en derhalven nog gelukkig worden ; maar de weg, die tot de deugd leidt, is niet meer die hy eertyds was. Toen ver. toonde hy niets dan roozen aan het begeerig en op hem verliefd oog nu draagt hy in 't begin louter doornen, en ons verzwakt gezicht reikt niet verder dan dit terugftootend begin. Geduurige overwinning, pynlyke zelfverloochening, zyn de eenige gidfen , die ons tot de waare deugd leiden; maar zy geleiden er ons zeker, en verlaten ons op het oogenblik, dat wy ons geluk in de deugd zelve aanfchouwen, en eene gemakkelyke hebbelykheid bezitten om haar getrouw aan te kleven. Waar wy ons dan ook bevinden mogen, wy ademen weer in een Eden? Geen zelfverloochening , geen overwinning meer ! louter wellust , onvermengde zaligheid hier , zo ver het onze beperkte vermogens hier dulden — ginds, aan geene zyde des grafs , in de nog onbezochte dreeven van licht en onfterflykheid, onbepaald als de oneindige Goedertierenheid» Ons oogmerk , myne Landgenooten ! is om ons-zeiven en u tot de deugd op te leiden, en hiertoe wilden wy uwe genegenheid hartlyk graag winnen ; maar zo lang gy de deugd als eenen ondraaglyken last befchouwt, zo lang gy in de doodlyke verblinding fteekt, dat ze met uw wezenlyk eigenbelang niet overeenltemt , zullen onze pogingen nimmer met uwe toejuiching vereerd worden. Gy zult dan zeer ligt tot ons zeggen, wat eens Felix tot Paulus zeide: Voor ditmaal gaat heenen, en als ik gelegenen tyd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot my roepen. Dus wenschte ik u in de eerlTe plaats te overtuigen , dat wy waarlyk aan uw geluk werkten, en dat, zo de deugd al om haare eigen fchoon-  VAN 'T VADERLAND. j $ fchoonhcid niet verdiende oprecht bemind te worden , uw eigen belang u dan nog raaden moest naar heur bezit te Haan, dewyl er zonder haar geen beftendig geluk voor u mooglyk is. De moeite, die er by den aanvang aan haare gunst voor u verknocht is, wordt hier reeds rykelyk beloond, zodra gy het geringste lagchje van goedkeuring van haar verwerft . dan reeds gevoelt gy eene zaligheid , die gy tot daar toe nimmer gekend hebt. En zoudt gy u in uwe gevaarlyke fchynrust, in den bedwelmenden kring van zinnelyke vermaaken , daar gy angftig in omzweeft, niet voor eenige oogenblikken laaten ftooren hoe pynlyk die eerfte ontwaaking dan ook zyn moge ! indien deeze wenfchelyke onrust een waar , een onveranderlyk geluk voor u ten gevolge heeft ? Myne Vrienden! vergeet het niet gy kunt gelukkig worden voor den tyd en voor de eeuwigheid ! . Ach! zo gy nog altyd blyven kondet wat gy nu zyt . uw lot zou dan zekerlyk niet zeer te begeeren zyn maar ik zou zwygen en u beklaagen. Dan, gelooft het, eenmaal zult gy zeker ontwaaken. Gy kunt de gedachte hier aan door eenige kunstgreepen van u verwyderen , maar het zy gy er aan denkt of niet, de dood nadert u niet te min van oogenblik tot oogenblik, en de vereenigde magt van al het gefchapene kan hem geen enkele handbreed in zynen vaart te rug dryven. Zo dra hy zyne hand over u uitftrekt, zat al dat geene, daar gy nu uw geluk in fielt < of liever , daar gy nu uw geweten door poogt te bedwelmen , daar gy uwe ellende ("want ellendig zyt gy toch , en gy gevoelt dit, gy gevoelt dit in weêrwil van alle uwe pogingen) mee draaglyk poogt te maaken , voor eeuwig in het niet wegzinken , en dan... ongelukkige Wezens ! ■ dan zult gy het waar geluk zien, maar voor altyd buiten uw bereik zien. Uwe onrust zal dan eeuwig uwe rampzaligheid onherftelbaar zyn. Van het oogenblik , dat gy de deugd vaarwel zeidet, hebt gy afgeftaan van alle aanfpraaken op i he:  16 DE VRIEND VAN T VADERLAND. het geluk. Gy hebt meer gedaan. Gy hebt van toen af het geluk voor u onmooglyk gemaakt; want de Almacht zelve kan de ondeugd niet gelukkig maaken, en van hier de menigvuldige roepftemmen , die ze tot u komen doet, de menigvuldige middelen, die ze u aanbiedt, en die alle , terwyl ze u tot de deugd uitlokken, op uw wezenlyk geluk oogen. De overweging hier van , myne Landgenooten ! moet u reeds eenigzins voor ons doelwit inneemen. Maar er is nog meer voor de deugd te zeggen. Zonder haar zyn de welvaart en bloei even onmooglyk voor Landen en Volkeren , als het geluk voor elk fterveling in het byzonder is, of met andere woorden, alle de middelen, die wy thans gebruiken om ons Staatswezen te verbeteren , zullen vruchtloos zyn, indien wy er geen waare verbetering van Zeden byvoegen. Dit, myne Vrienden! wil ik u in een volgend vertoog doen gevoelen, dan zult gy met my overtuigd zyn, dat onze onderneeming waar-lyk Patriottisch is, en dat elk eenen wezenlyken dienst aan zyn Vaderland doet, die zich zeiven en zyne landgenooten poogt te verbeteren. ïe AMSTERDAM, by J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 30 Grootmoedigen, wier hart aan 't heil der Maatfchappy, Aan V heil van 't Vaderland geheel is toegeheiligd, Zal't waarlyk door uw hand zyn welvaart zien beveiligd, Ei ! dat uw zeden rein, uw leven vlekloos zy ! 7 Zy dat ge aan V hoofd van 'tvolk uw deugd dan voor doet lichten , Of in de laagfte hut een treflyk voorbeeld geeft: De braaffte Patriot is hy die deugdzaam leeft. Gy zult uw Vaderland ten duurfte aan u verpligten. Jongvr. J. C. DE UNNOV, M ooglyk zou het voor Christenen genoeg moeten zyn, te herinneren , dat de zegen van God over een Land aan de Deugd van deszelfs bewooners verbonden is, en dat even als de geringfte pogingen door middel van denzelven de geduchtlte zwarigheden overwinnen kunnen, zo ook de beste en meest beloovende ondernemingen, van deezen zegen beroofd, 'in rook verdwynen moeten; om tebetoogen, dat alle middelen, die wy thans gebruiken om ons Staatswezen te verbeteren, voor den welvaart van ons lieve Vaderland vruchtloos zullen zyn, indien wy er geene waare verbetering van Zeden by voegen, Hoe hartlyk zoude ik u geluk wenfchen, myne Landgenooten ! indien dit bewys alle overigen voor u overtollig maakte! Gewis , wy zouden dan de veder blymoedig uit de hand werpen, en genoegzaam verzekerd zyn, dat gy den grootC tien  i8 de vriend ften en gewigtigflen ftap tot uwe verbetering gedaan hadtj en dat al het overige zeer gemaklyk volgen zou. Een volk, dat den zegen van God boven alles fchat, is zeker deugdzaam , of 0p het punt van het te worden. Dan , daar eene treurige ondervinding ons leert, dat het gewoonlyk vergeefsch zy den Mensch zynen pligt voor oogen tc Itellen , indien men hem niet vooraf van de noodzaaklykheid, die er is om ze getrouw waartenemen, overreedt; zo wil ik meerbyzonderaantoonen, dat er verfcheiden gebreken onder ons veld gewonnen hebben, die uit hunne natuur zo naauw met den ondergang van ons Gemeenebest verbonden zyn dat ze dit rampzalig einde onbetwistbaar bereiken moeten , indien wy ze , van dit oogenblik af aan, met geen vereenigde krachten beftryden , dewyl het juist deeze gebreken zyn , die de beste wetten ydel maaken, en de waarde aan de onfchatbaarlte voorrechten ontrooven. Ik onderneem deeze taak met een vleiender vooruitzicht dan een Zedenichryver gewoonlyk heeft. Myne Landgenooten zyn uit dien gevaarlyken flaap van onverfchilligheid voor hun Vaderland en edelfte voorrechten, daar zy federdeen'zo germmen tyd als dooden in verzonken lagen, ontwaakt Het veelvermogend vuur cener rechtfchapen Vaderlandsliefde gloeit in den boezem van het beste en grootite gedeelte der Natie. Elk hunner is yverig bezorgd om mede te werken, dat de verwoestende feilen, die van lieverlee in onze conftitutie geflopen zyn, er voor altyd met den wortel uitgerooid worden , en de bloei en luister van Nederland eindelyk eens op omvnkbaare zuilen nederzinken. Nog meer! Het hartvergrootend gevoel van de waarde eener zuivere vryheid, oorfpronglyk door een' Capellen van onder de puinhoopen van valfche grootheid, overgedreven gezag , en nationaale verblindheid opgedolven, en nu in haaren helderiïen dag gefield , geeft aan den zwaklïen en befchroomdfïen Burger een' moed en kracht, welkende ftoutlte en vermogendlte beminnaar van zyn Vaderland voor eenige weinige jaaren nog, voor onmooglyk zou gekeurd hebben, en die alfezins de grootheid dier doorluchtige Voorouderen, die Nederland onder den Goddelyken «gen gefchapen hebben, waardig zyn. Magikby zulk eene alge-  VAN 'T VADERLAND. IQ algemeene zucht om alles aan te wenden wat ons Vaderland gelukkiger en roemrykerkan maaken, niet veilig veronderltellen, dat er by elk rechtfchapen Burger de verbetering van die zedelyke gebreken, die dit groote Patriottisch doelwit lyn. recht verwyderen, onder begrepen zyn, en dat hy ze met den eigen moed zal tegengaan , daar hy nu de dwinglandy en de aanranding op 's Lands wetten en voorrechten mede beftrydt, zo dra hy overtuigd is, dat het juist deeze gebreken zyn , die den Hechten Staatsman, den verraderlyken Regent, den kruipenden Burger,en den zwakken Krygsman maaken; die eeneuitgeledigdeSchatkist aan het Land geven, de algemeenebefpotting en geringachtingaan het Volk verwekken, en, in een woord, den gewisfen ondergang van het Vaderland veroorzaaken? — Myne Landgenooten ! indien ik zo ongelukkig was van my in deeze onderftelling te bedriegen; indien gy ongelukkig-genoeg waart van tegen de overtuiging van uw hart uwe byzondere zedelyke gebreken aan de hand te houden, en, by zo veel zucht en onderneming voor uitwendige voordeden, geene enkele poging voor de deugd overig hadt, dan zoude ik moeten befluiten, dat gy in de daad geen vonkje waare Vaderlandsliefde in uwhartdroegt, maar dat alleen de overreding datgy by eene verandering niet dan gewinnen kunt, en dus het haatlykst Eigenbelang, u in eenen yveraar hervormd had; of ten minften dat eene enkele zucht naar nieuwigheid u in alle uwe Patriottifche ondernemingen bezielde; maar dan durf ik u ook verzekeren, dat uwe pogingen ydel zullen zyn, en dat die God, die de Opperbeftierer der Waereld is, en aan wiens wenk de uitkomst uwerberaadflagingen en ondernemingen hangt; die in zo veel nadruk de God van Nederland geweest is, en het door oorfprongelyke Volksdeugden tot zulk eene verbaazende grootheid eenmaal gebragt heeft; dat die eigen God u eerlang aan de verachting, die gy zo rechtvaardig verdient , ten prooi zal geven, en uw Land aan de woede dier eigen wateren, die de bronnen uwer welvaart en magt geweest zyn — maar die nu reeds grimmen en dreigen - en alleen door zyn bevel, dat ze eerbiedigen,nog verhinderd worden uwe landpaalen inteflokken. In het algemeen is het reeds zeker (ik durf hier beflisfend fpreken, dewyl de ondervinding van alle volkeren, die beurC s te"  *ö DE VRIEND telingsop het tooneel deezer waereld verfcheenen, eene door. luchtige rol op het zelve Ipeelden , en eindelyk, verzwakt, veracht, en overwonnen , te gronde zyn gegaan, het leert) dat de weelde, in elk land daar zy ingang vond, de bewerklter en gewisfe voorbode van deszelfs naderenden ondergang is geweest, en dat zy eene gevaarlyke verleidfter moet zyn, dewyl zy voorftanders gevonden heeft onder de voornaamrten en fchranderften des Volks, die haar, van vooren befchouwd, voor geen weelde erkenden, maar ter goeder trouwe verdedigden, als eene waare bron van rykdom en bloei voor het land , en van gemakkelykheid en geluk voor het volk ; en die niet eerder van hunne gevaarlyke dwaaling te rug zyn gekomen, dan toen het te laat was, en de weelde, tot alle rangen en ftaaten, als een voortëetende kanker, reeds doorgedrongen, in haare verwoestende gevolgen door geen menschlyk vermogen meer gefluit kon worden. En waarlyk het gevaar der weelde is te grooter naar maate zy zich in den aanvang bekoorlykev en innemender voordoet. Zy is eene waare Syreen , wier toverachtig-welluidende uitnoodiging ons wellustig in haare armen voert, en die zich in haare waare gedaante eerst kennen doet, als zy ons werkelyk verflindt. Met deeze hoofd-ondeugd moet ik beginnen, dewyl zy in een land demoeder is van alle die zedelyke gebreken, die een volk ten ondergang brengen , en die niet by toeval, niet in zekere tyden; maar natuurlyk , maar altyd , uit haar voortvloeien } ik zal meer zeggen : aan deeze ondeugd zal ik my alleen bepaalen , als volkomen verzekerd zynde, dat aan haare overwinning die van alle de overigen verknocht is Ta myne Vrienden! eene ondeugd, die ons ons eenigfte geluk in het bezit van fchatten doet ftellcn, terwyl ze ons arm en behoeftig maakt , opent de deur van het menschlyk hart (dat by de besten verdorven.10 voorde ontrouw, het bedrog de verraadery, het geweld, in een woord, voor alles wat op het ongeoorloofd byeenfehraapen van goud uitloopt ; eene ondeugd, die ons onze zaligheid grooter doet vinden naar tnaate Wy meer aan onze zinnelyke gemakkelykheid voldoen kunnen, verflikt in onze zie! de oorfpronglyke zaaden **" M>ëh?id , beleid , en dapperheid ; zy yerllapr on, ligchaam,  VAN 'T VADERLAND. aï Mgchaam, maakt het onvatbaar voor eenige moeilyke poo-» ging , en te week om die gevaaren door te ftaan, daar geen volk op den duur van bevryd kan blyven, en die of kloekmoedig gedragen, en mannelyk overwonnen moeten worden , of zeker dooden; -— eindelyk, eene ondeugd, die, terwyl ze de ftille deugden, die aan geen rykdom of uiterlyke pracht verknocht zyn, en dikwerf inde nederigfte hutten het fchoonttebloeien; fchoon ze ook het voortrefFelykst fieraadvan den Troon zouden zyn; in onze oogen buiten aanzien ftelt, ons onze hoogachting voor den rykdom en de pracht afdwingt, en deeze afgoden , zelfs daar ze aan de laaghartigheid en ontaarting verknocht zyn , alleen doet bewierooken ; ver(tompt het hart voor het gevoel van belanglooze edelmoedigheid , ondergefchikte hulpvaardigheid, voor God alleen zichtbaare , maar voor de Maatfchappy dikwerf zo noodzaak- lyke, opoffering, in 't kort van alle waare grootheid. Gy voelt, myne Landgenooten! dat deeze gebreken rechtsreeks uit dé weelde ontftaan, en.niet minder, vertrouw ik, dat ze uit hunne natuur voor het geluk en den bloei van elk land nadeelig zyn. Maar bepaalen wy ons nu tot Nederland. Herinnert u vooraf, myne Vrienden! welke deugden wy noodig gehad hebben om te worden, wat wy eenmaal geweest zyn, en dat in een' tyd , dat de Mogendheden van Europa, niet waren, wat ze thans zyn; in een' tyd, dat eene algemeene Regeeringloosheid, traagheid, zwakheid, verblindheid voor hunne wezenlyke belangen, in alle ryken heerschten, en de meeste Vorsten den koophandel en zeevaart, die twee groote bronnen van onzen rykdom en bloei, voor zich zeiven verfmaadden. Toen leefde er geen Volk op den aardbodem, dat minder de weelde kende , dan de Nederlanders, dat derhalven weiniger behoeften bezat, en taaier en geharderwas voor gevaaren. Hunne goede trouwe, eenvouwige oprechtheid, ftandvastigenaarltigheid, allen deugden, zo onontbeerlykvoor eene Natie, die zonder den Handel niet beftaan kan, waren alom geacht en bewonderd. Zonder dezelve was Nederland, van Natuur het armfte en een zeer kleen land, nimmer Nederland geworden. De Gefchiedenis van de watergeuzen weet elk welke raenfchen waren dit niet! kan onze verfynde en beC 3 hoef-  22 OEVRIEND hoeftige Eeuw er zich een denkbeeld van maaken ? En wat de maat.gheid en goede trouwe aangaat — ziethier hoe me ?! ons naar waarheid vertoont : Ons land zelf weinig ftoffe tot pracht en overdaad verfchaffende, en de ingezetenen niet rvk genoeg zynde om dezelve van elders te ontbieden, waren vooral « den tyd van het begin der Republiek, gewoo aan eeneen.gztnsgedwongenezuinigdevenswyze; icLZZoZ te hun van kindsbeen aan eigen zynde, deed en, by h I ver" meerderen der Rykdommen door buitenlandfel en de hunne verteeringen niet vergrooten, neen maar alleen deöofd! fomme zelve: naar maate dat deeze vermeerderde, groei ooi de andel aan,tenvyl de aanhoudende zuinigheidoorza k . was, ^ men geeneonbehoorlyke winsten langs min eerlvke wegen zocht, dat alle vreemdelingen beter vertrouwenft- „ op de goederen, „a dat dezelve door handen van Holland che Koopheden gegaan, uitgezocht, en goedgekeurd waren d „ we , wanneer zy die van de plaatfen, daar de goederen zeÏ Wie», uit de eerfte hand onmiddelyk ontvini* Thans zyn de verfchillende Ryken geduchter,'da„ ze toen waren. Het gezag in onze dagen onafhangiyker gewor , zegt Raynal,ftelt de Monarchen in het bezaan voo dee ' welke een vrye ftaat nimmer zai genieten. De zucht tot d n handel en zeevaart is a!gemeener geworden. Elk Ryk is than IZeTlT" —^aazenden invloed det beide ftukken op zynen b]oei en welm zich van dag tot dag meer om ze in zynen fchoo te vesZen en UH te breiden. Dus zouden wy, alles gelyk gefteld zyde deopgeno emd edeugden ineen hooger trap moeten bezit n da onZe edele Voorvaderen ze bezeten hebben, om allee yk te behouden, wat zy verkregen hebben. En hoe ftaat het nu deren , myne Vrienden - wy hebben hier het zelfde belanff en ftaan of vallen te gelyk. Durven wy de volgend beSc i gingen ter goeder trouwe tegenfpreken • Delcn«'<» De weelde heeft by ons niet alleen voet gewonnen maar jukt van dag tot dag in Nederiand meer op d'en troon 'e zy hee dit reeds ten gevolge gehad. Wy hebben tallooze behoef! ten, daar onze Voorvaderen zelfs gee„ denkbeeld van hadden. De  VAN' 'ï VADERLAND. ij De Opvoeding onzer kinderen is vveeker en gemakkelyker, en zy wordt dit oogenblikkelyk meer. Nu reeds kunnen wy noch hitte , noch koude , noch gebrek, zelfs niet tot in een' zeer geringen graad, doorltaan, en het nageilacht moet natuurlyk nog zwakker van ligchaam, nog verwyfder van ziel worden. De menigvuldige behoeften, die ons rusteloos pynigen, maaken by ons de verteering van het geld noodzaaklyk, en by naar elk is reeds verpligt om alle zyne inkomsten by te zetten, en dan nog angstig op middelen bedacht te zyn om ze te vermeerderen. Middelen, helaas! daar men minder kiesch omtrent is, naar maate men zyn eenigst geluk meer in het verwerven van goud ftelt. Ongevoelig voor alles waar het denkbeeld van ryker te worden niet aan verknocht is, en van geene aanhoudende , maar maatige winsten meer kunnende beltaan, is de goede trouwe niet alleen fchaars byons geworden; maar zelfs is er geen Volk op den aardbodem, datligtvaardiger met den Eed fpeelt, dan die eigen Nederlanders, op wier eenvouwig woord de Waereld eenmaal vertrouwde. Onzefchande heeft zelfs voor het oog der Vreemdelingen niet verborgen kunnen blyven. Bloozen wy over het volgend getuigenis, dat Europa gelezen heeft: Laagheid, Ontaarting en kwaade trouw, zyn heden ten dage het deel der Overwinnaaren van Philippus. Zy dryven handel met hunnen Eed, even als met een Koopmanfchap, en zy zullen het uitfchot van 't Heelal worden, 't welk zy oveï hunne Werken en Deugden hadden doen verbaasd ftaan. Kunnen wy,na dit alles, gelooven, myne Vrienden! dat de uitmuntendfte wetten en bepaalingen ons, zonder verbeetering van zeeden, redden zullen? dat ze een Volk redden zullen , dat zonder den Koophandel, en hierom zonder het 011bepaaldfte vertrouwen, niet beltaan kan? Alles roept ons toe dat ons land door kunst beftaat ; wy verzetten byna geenen voet, vooral in de Provintie van Holland , of wy ontmoeten vaarten, dyken, wegen , Huizen, duizend andere gevaarten, welken ons land niet ontbeeren'kan, en die alle onnoemlykefommen tot onderhoud vereifchen, welke het land zelf niet op kan brengen en wy zyn het die onze fchatten ruira- fchoots in de alles verzwelgende kaaken der weelde ftor- ten? Myne Landgenooten! zo lang wy onze uiterfte poo-  24 DE VRIEND'VAN 'T VADERLAND. poogingen niet aanwenden om dit gedrocht uit ons Vaderland te verdry ven; zo lang elk van ons, onder het fchoonfchynend voonvendfel, dat zyne verbetering, byhet algemeen verderf, tot behoud van 't land weinig afdoet, zich aan een' pligt, die toch altyd pligt voor hem blyft , en hem als mensch reeds nader by het geluk brengt, onttrekt; zolang is het vergeefsch uitmuntende wetten , en voortreffelyke verbeteringen in ons Staatswezen te maaken; wy mogen er ons eenige ©ogenblikken in verlustigen; maar wy zullen er ons doelwit niet mede bereiken; wy zullen eerlang het voorbeeld van alle die Volkeren volgen, welke met de beste wetten, door die ondeugden, die wel niet onder het UTaffend rechtsgebied der waereld behooren , maar niet te min een' zeer gewigtigen invloed op den welvaart van een' Staat hebben, zodaanig verwoest zyn geworden , dat hunne nagedachtenis alleen overig is gebleven. Ik geloof met u, dat wy duidelyker begrippen van den aart der' Vryheid hebben, dan onze Voorvaderen dezelve immer gehad hebben; maar wat zal het ons baaten kunnen dit edelfte voorrecht thans op de hechtfle zuilen te gronden, indien erin ons Land overig blyven, die geduurig aan deeze zuilen kappen , en laag genoeg van ziel zyn om in het afgetrokkene hunne tydelyke, kortftondige welvaart (en welk eene welvaart nog, die met een wroegend geweten verzeld gaat!) onaf hanglyk van die hunner Landgenooten en kroost, door alle middelen, geoorloofd en ongeoorloofd, na te jaagen; zo langer gevonden worden , die het goud boven de deugd , de pracht boven waare grootheid, eenegemaklyke, maar flaaffche levenswyze, boven de edele, maar armmoedige Vryheid verkiezen? te AMSTERDAM by j. ALLART.'  D E VRIEND VAN T VADERLAND. (No. 4.) Toni les hommes font fous, Platon dans fon erreur Leur donna la raifon & leur fit trop d'honneur; Un trifte inftintï les porte a la vicijfitude; Leur vie eft un tableau de leur inquiétude; Emprefés d'obtenir, laffés de pofféder, Leurs veeux £? leurs deftins ne fauroient s'accorder. LE PHILOSOPHE DE SANS-SOUCI. ï"Ioe komt het toch dat Cleanthes zo onvergenoegd is? Hy bezit eene aanminnige Echtgenoote en drie lieve kinderen , en middelen genoeg om zich in zyn' ftaat alle die kleene genoegens van het leven te kunnen verwerven, die hier onze dagen zachtskens en zonder verdriet doen afrolD len.  25 DE VRIEND len. Echter beklaagt hy zich altyd , en zyn gelaat toont genoegzaam . dat hy waarfyk niet veel genot van zyn aanwezen heeft. Voorleden week viel hierover het volgend gefprek tusfchen hem en een Wysgeer voor. DE WYSGEER. Wat hebt gy redenen om u gelukkig te achten, Cleanthes! CLEANTHES. Ik my gelukkig! Helaas! 'er fcheelt veel aan, 'er zyn weinig ongelukkiger me'nfehen, dan ik ben. DE WYSGEER. Mooglyk behoort gy dan onder die onvergenoegde wezens , wien niets voldoen kan, en die in den hemel zeiven zouden zeggen: ft dit nu de Hemel? Ik had'er waarlyk iets beters van verwacht. CLEANTHES. Geenzins ! Ik kan zeer ligt genieten , en de geringfte zaak, mids dat ze naar myne begeerte is, kan my voldoen. DE WYSGEER. Maar waar hapert het u dan aan? CLEANTHES. Aan alles! DE WYSGEER. ' Waarlyk, dan zyt gy ongelukkig. CLEANTHES. Zie hier wat van de zaak zy. Sederd dat ik het geluk, 't welk men in de eerfte kringen geniet, heb leeren kennen, voel ik dat de wyze van leven , en de verkeering, daar my het lot van myne geboorte en middelen toe verwyst, zouteloos en verdrietig is, en dat, van myne Vrouw af te beginnen , elk wezen daar ik mede te doen moet hebben, gefchapen fchynt om myn ongeluk te vermeerderen. DE WYSGEER. Maar wat hebt gy toch tegen uwe Vrouw? CLEAN-  VAN T VADERLAND. ^ CLEANTHES. Niets, dan dat ze my den gantfchen tyd dat ik met haar om moet gaan, van verdriet doet geeuwen. O gy moest de minne vrouw van den Ton eens kennen de geestigheid, het vuur, de fmaak , de taal zelfs daar ze zich in uitdrukt, alles vermaakt, alles verrukt by haar, en men zou eene halve eeuw met haar op een eiland kunnen doorbrengen , zonder het verdriet te kennen. Voeg hier by, dat men daar alleen de genoegens van zyn aanwezen fmaakt. Alles lchynt 'er door eene Tovergodin verzorgd te worden , tot de kleenfte gemakkelykheden deezes levens toe. DE WYSGEER. Maar, Cleanthes! zouden 'er in die kringen, die gy zo hooglyks roemt, ook geen menfchen zyn, die u uw Haat en omfïandigheden misgunnen? CLEANTHES. Zo zy'er zyn, dan begryp ik dat men ze in een dolhuis op moest fluiten. DE WYSGEER. Voorzichtig, myn vriend ! Gy meent het geluk in een kring te zien daar gy niet toe behoort weet gy wel zeker dat het 'er waarlyk in is ? CLEANTHES. Of ik het weet? Het blinkt'er op aller aangezichten. DE WYSGEER. En dat gy het 'er voor u in vinden zoudt, indien gy tot dien rang van menfchen behoordet? CLEANTHES. Ik zou de gelukkigfte mensch van de waereld zyn! DE WYSGEER. Ach, Cleanthes! hoe na zyt gy by het geluk.' CLEANTHES. Wat zegt gy? ik naby het geluk?  28 DE VRIEND DE WYSGEER. Het is Hechts één voet van u verwyderd, en niets is gemaklyker voor u dan het te bezitten. CLEANTHES. Hemel! leer my dit, myn Heer! ik zal 'er u myn leven lang voor verbonden blyven. Wat moet ik doen? DE WYSGEER. Eene enkele beweging minder maaken, dan gy tot hier toe gemaakt hebt. CLEANTHES. Ik verfta u niet. DE WYSGEER. Ik zal my vcrklaaren. Het geluk is ten allen tyde maar een Hap van u af geweest, en het heeft niet opgehouden naar u toe te treden. CLEANTHES. Ach, waarom heeft het my dan niet bereikt? DE WYSGEER. Om dat gy telkens een ftap achteruit gedaan hebt, dus is het nimmer verder van , of nader by u geweest, dan het thans is, en zo gy op de eigen wyze verkiest voort te gaan, zal het u in eeuwigheid niet bereiken kunnen maar het zal uwe fchuld, en niet die van het geluk zyn. CLEANTHES. Ach, ik ontken dat het geluk tot my genaderd is, en dat ik achter uit geweken ben. Neen! nimmer heb ik dit gedaan. DE WYSGEER. Hier kan ik u toch zeer gemaklyk van overtuigen. CLEANTHES. Dat wenschte ik wel eens te zien. ti n |  VAN 'T VADERHAND. *S DE WYSGEER. " * Tot waar toe kunt gy « uwen verlopen leeftyd dmdelyk herinneren? CLEANTHES. fot... neen! — Ja, duidelyk van dat ik op de Latynfche School was. DE WYSGEER. Waart gy toen werkelyk gelukkig, of zaagt gy het geluk Êenigzins van u verwyderd? CLEANTHES. Ik ftelde toen myn grootfte geluk in Student te worden , ,aaÏ leen bepaalde zich myn vuurigfte wensch toe. DE WYSGEER. En gy bevondt u gelukkig toen gy Student waart I CLEANTHES. Helaas! neen. Het voldeed niet aan myne verwachting. DE WYSGEER. En waarom toch niet ? CLEANTHES. den en de Academie te verlaten. D E WYSGEER. Gy hebt uwe begeerte verkregen, en toen toch waart gy gelukkig? . CLEANTHES. « i. zo £V wilt; maar toen begon ik, die aan het D 3  S" D E v • I E M D „ . , DE WYSGEER, Vriend beken my, dat als men „ toen gevraag h,rf , «y van ai het overige geluk hi de ^ 'f^.' °f iland wildet doen mit< rf,, „ p!eguS' af" ,y -nder beraad 'h k , L"^" • CJeanthes! bet op deeze waereld worden kan wl £\? ^ en het zelfde gebrek. Onze' begeerten zyn^" 'T en de genoegens van dit leven bepaald 7'7 .eeren, dat wy by mimV^Jt^^ "f "** -beeldingskracht *Lï?^ ieder voorwerp, daar wy naar hunkeren « , * 'naaktheid en fchoonheid, en verg" ' T V°'ge. Maar zodra wy het C^ZZL Z 7^ zelve de verwachting niet evenaart 2 , *"* te  VAN 'T VADERLAND. 3» re wyten, waanen wy flat het aan het voorwerp zelf hapert,, en wy reikhalzen op nieuw naar een grooter, 't welk ons onze verbeeldingskracht weer door de eigen misleide oogen doet aanfchouwen, en zo tot in het oneindige. Herinner ü wat gy my van uwe begeerte om Student te worden, om den graad van Doktor te ontvangen, om uwe Echtgenoote te bezitten, gezegd hebt, en ontken dan, zo gy durft, dat het u eerlang juist zo gaan zou, indien gy nu naar uwe begeerte in den kring geplaatst werd, die u uwe verbeelding thans zo betoverend affchildert. Het waar geluk beftaat niet in alle onze begeerten voldaan te zien , want dan was 'er hier volftrekt geen geluk, dewyl wy niet ophouden te begeeren , en met een dollen Alexander, als wy de geheele waereld bezitten, nog wenfchen, dat 'er eene tweede waereld voor ons open mogt liaan; maar in onze begeerten naar aardfche genoegens door de reden te bepaalen en te betluuren, verzekerd zynde, dat de oneindige begeerte der ziele alleen door den oneindigen God kan vervuld worden , en dat zy dit in een toekomftig onflerflyk leven waarlyk zal worden, voor elk die 'er hier reeds zyne hoogfte zaligheid in Helde. Geloof my , het geluk woont nergens minder dan in die kringen, daar gy zo gunllig over denkt, en ik durf u verzekeren , dat alle die gelukkige wezens, die 'er uwe verbeelding thans in ziet, op dezelfde wyze het geluk op eenen zekeren afftand van zich zien, als gy nu doet. De goedertieren Vader des Menschdoms heeft het geluk wel aan geenen byzonderen kring verbonden, echter zyn 'er de orailandigheden van den eenen Mand gefchikter toe, dan die van den anderen, en zeker die van den uwen het allergunlligst. Maar wy hebben eene zeerdw'aaze gewoonte, Cleanthes! wy vergelyken altyd ons lot by dat van een' in onze oogen geiukkigér ftèrveting, en wy vergeeten, dat wy alle' cfe ongenoegens van onzen ftand kennen, en geen enkel vant den zynen.  32 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. zynen. Geloof my, indien gy met honderd van die denkbeeldige gelukkige menfchen, uw pakje naast het hunne zaagt liggen, gy de eerfte zyn zoudt, die uit verkiezing het uwe weerop zoudt neemcn, en bloozen, zo gy nog bloozen kondet, over uwe ondankbaare murmureeringen tegen eene alleswelverzorgende Voorzienigheid. CLEANTHES. Gy overreedt my, myn Vriend! en gy ziet dat ik nog bloozen kan! Ach, is het geluk zederd zo lang waarlyk maar éénen voet van my verwyderd geweest!... DE WYSGEER. Neen, dit herroep ik. 't Was nader by u. 'tWas in u, Cleanthes! en gy hebt het dwaaslyk buiten u gezocht. 6 *e AMSTERDAM by j. ALLARTJ  D E V R I E N EV .VAN 'T VADERLAND. (N°. sO Ceft alors que la beauté , embellie par les mceurs, commanderoit aux hommes , heureux tfétre afervis , G? grands data leur foiblejfe. THOMAS. "F, indelyk is het myne beurt geworden , en ik haaste my om eenige oogenblikken met u door te brengen , aanminnigst en tederst gedeelte des Menschdoms , betoverende Vrouwen! Zichtbaare Engelen in deeze waereld, van onder de vormende Almagt verrezen om de ruuwe loopbaan deezes levens met bloemen te beltrooien , en de roozen van verkwikking, en vreugde over aanwezigheid, in uwe zachte handen eene nieuwe aantrekkingskracht te leenen ! Naauwlyks ontlookt gy in Eden of de bevalligheden waarden met u door deszelfs dreeven , zy bliezen geest en leven over de geheele natuur, en de gelukkigfte Man gevoelde alle haare fchoonheden, tot een middenpunt -zinnelyk vereenigd, in u aan E zyn,  34 DE VRIEND zyn onfchuldig hart kloppen. Ja, gy zyt het, die aan de Maatfehappy.befchaafdheid, aan de deugd bevalligheid, aan de geleerdheid fmaak, en aan het gezellig leven den waaren prikkel geeft. Deugdzaam en groot zynde, boeit gy alles aan uwen zegewagen , en terwyl uwe overwonnenen een nieuw en tot daar toe ongekend geluk fmaaken, juicht u de waereld toe, dat gy haar uitflekende Mannen, en doorluchtig^ Helden gefchonken hebt. Zonder de leenigende toverkracht uwer oogen zoude ons gedacht woest, zouden onze zeden walglyk en hart-terugllootende zyn. Wy zouden by minder deugd meerder rauwheid bezitten, en het recht der magtigflen zou geduurig den eenen mensch tot vyand en verdelger van den anderen maaken. Van u is het dat wy traanen Ieeren plengen over de tegenfpoeden der onfchuld, en de waarde van'den kleenften traan weelderig verzwelgen , van u dat wy het mededogen , de fchaamte , en duizend genocglyke gewaarwordingen , die uit eene tedere gevoeligheid ontfpruiten , kennen en genieten. Edele Wezens! door uwen Schepper zeiven zo noodzaaklyk voor de hulp en het geluk van de Mannen gekeurd! wie zal het wraaken dat ik my tot u vervoege om byfland, dat ik uwe hulp affmeek om my-zelven en myn gedacht te verbeteren ? Gy zyt bet die over 't algemeen ons geluk en ongeluk, en dikwerf onze deugd en ondeugd, in uwe handen hebt. Gy zyt het die het karakter van den Krygsman en de zeden van den Staatsman vormt. Beiden gaan ze in die jaaren', die gewoonlyk over ons volgend leven bedisfen, in uwe aantrekkelyke kringen ter fchool, en het ftaat aan u om de eerfte wending aan hunne eerzucht te geven. Toont gy hunne wezenlyke en grootlle waarde te (tellen in alle die blinkende beuzelingen te bezitten, welke de heerfchende toon van de waereld eischt, en die niet verder dan tot den uitwendige» mensch doordringen, terwyl het hart er zich ondoordringbaar achter verfchoolen houdt» zy zullen onder uwe handen eer-  VAN 'T VADERLAND. 3 S eerlang bevallige vlinders en geestige beuzelaars worden', eer gcfchikr om een' dans aantevoeren of over e:ne mode ie beflisfen , dan om hun Vaderland kloekmoedig te verdedigen of luisterryk te regeeren. Veracht gy hen daarentegen , gelyk ze verdienen , wanneer ze laag genoeg van u denken , om zonder waare verdienften naar uwe gunst te durven ftaan ; hunne eerzucht zal fpoedig voor de deugd en de waare grootheid ontvlammen , en het Vaderland zal uit de handen eener fchoone Vrouw zyne edelfte Befchermers en belanglooste Regenten ontvangen. Och! dat de onderlinge verkeering der Sexen naar heure waare beftemming altyd zulk een gewenscht einde ten gevolge had'! Dat het vermaak hier op den pligt, en de pligt weêr op het vermaak uitliep ! Hoe ongelukkig zou het zyn , dat twee wezens , gefchapen om eikanderen zo gelukkig te maaken als deeze aarde toelaat, en voor een onfterflyk heil, in gemeenfchaplyke Tampen en zegeningen , in onderling verkeer en opwekking , te rypen , hoe ongelukkig zou het zyn , dat ze aan hunne beftemming trouwloos waren , en zich eenmaal te verwyten hadden , in die oogenblikken als het geringfte verwyt een waare- beul voor de ziel zal zyn, dat ze zich onderling alleen tot 'hinderpaalen op den weg der deuffd, den eenigen, die op een onveranderlyk geluk uitloopt , verftrekt hadden ! Beminlyke Sexe in Nederland ! het ftaat aan u om Nederland te hervormen. Welk een uitzicht! welk een heerlyk loon ! Ja , ik zeg niets te veel! De fchoonheid vindt geen tegenftand , en het ftugfte hart wordt week voor de deugd , die van 'twee bevallige lippen fpreekt. De Gefchiedenis van het geheele Menschdom bevestigt dit. Waar was immer grootheid in ons geflacht , die eene vrouw niet 't eerst ontltoken had ? Waar Heldendeugd, die haar voedfe'1 uit geen twee fchoone oogen trok ? Vergeefs beuzelt men , dat uw Gcflacht niet vatbaar voor waare Vaderlandsliefde , die grootmoediglle E 2 der  36 DE VRIEND der gewaarwordingen , zyn zou ; Spana , Rome , Nederland zelf, overtuigen my van het tegendeel. Zy, die den oorfprong deezer verwarmende aandoening by de mannen in een faamenmengfel van hoogmoed , zelfbelang , eigendom , hoop , herinnering aan hunne ltoute daaden of opofferingen , voor hunne medeburgeren gedaan, alleen waanen te vinden, en wier denkwyze onder eene Eenhoofdige Regcering gevormd is ; mogen met eenigen fchyn beweeren , dat , geene van deeze gewaarwordingen aan de Vrouwen voegende , de Vaderlandsliefde ook voor haar niet gefchikt zy ; wy , die de nagedachtenis van eenen Aristides, van eenen Leonidas, van eenen Ilegulus, van eenen Cato, eerbiedigende , gelooveu dat men zyn Vaderland hartlyk beminnen kan , bepaald om dat het zyn Vaderland is , en even als een kind zyne moeder boven alle vrouwen, op dezelfde wyze boven alle andere , fchoon door de natuur meer gezegende landen verkiezen; wy zyn ten vollen overtuigd, dat de Vrouwen, die Vaders, Broeders, Echtgenooten , Vrienden , Kinderen bezitten , en de tederheid dier betrekkingen zo diep gevoelen , in elk land , daar waare Vryheid heerscht , (want flaaven hebben geen Vaderland) even zeer voor de liefde tot het Vaderland vatbaar zyn, als de Mannen ; zo niet, uit den aart van haare grootere aandoenlykheid en heviger driften, vatbaarer. Eu de Geschiedenis van fommige dier doorluchtige Vrouwen der oudheid, die ons Plutarchus kennen doet, zo wel als die der laatere Heldinnen , die wy in de gedenkfchriften van ons eigen Vaderland aantreffen , bevestigen ons ten vollen in ons geloof. Och! dat myne pogingen mede mogten werken om dit edel vuur in uwe zachte harten te doen ontvlammen.' Het (laat aan u om de deugd voor ons gedacht gemaklyker te maaken, om nieuwe aanbidders aan den Hemel, en Helden aan uw Vaderland te gceven ; maar dan moet waare vcrdienöe de eenige neutel zyn, die uw hart openen kan, dan  VAN 'T VADERLAND. 37 dan moet geen glimlagchje aan de vleiery, geen lonkje aan jeugd en bevalligheid zonder verdienste , verkwist worden. Men zegt gy aast op overwinningen , en uwe aanminnigheid verdient ze. Waarom zoudt gy de ondeugd met vermaak en wellust tooien, en uwe beste dagen in den onyruchtbaaren dienst dier Verachtelyke verliezen ? Welk eene overwinning zou de uwe zyn, indien gy over de gebreken van onze eeuw zegepraaldet ! En dit kunt gy doen. Van het oogenblik dat gy de onzichtbaare deugd uwe gedaante leent, zullen de altaaren der ondeugd wierook ontbreeken, en de Christen zal voor u knielen kunnen zonder afgodery te begaan. Van dat oogenblik zal uw Vaderland groote mannen bezitten en aan uwe fchoonheid verpligt zyn. Ja, uw geluk zelf vordert dit van u, zo gy immer uw geluk in den Echt Hellen mogt. Of verwacht gy, dat hy , die zyn belang boven zyn Vaderland, de ondeugd boven de deugd Verkiest, ooit een rechtfchapen en getrouw Echtgenoot zal zyn ? De keus zelve van het hart eens edelen Mans is de zekere waarborg van de verdiensten in een vrouw. Maar waar is hier uwe. zekerheid ? Wie de ondeugd beminnen kan, onteert elke fchoone die hy zyne liefde zweert. Zyn haat alleen mag haar met recht hoogmoedig maaken. Zulk een moge alle die kunstige befchaafdheid en wellevendheid , die der onfchuld zo nadeelig , en der laaghartigheid £ii ondeugd zo gunftig zyn, ter uwer verblinding en overwinning misbruiken; maar het is zeker, dat u zyn hart niet meent, dat het u niet meeuen kan. Hy ziet zyn voordeel in uw bezit, en zo lang hy door eigenbelang gedreven wordt , zal hy altyd u , alleen 'by gebrek van een beter party , zyne verachtelyke hand aanbieden. Mooglyk dat hier op zyn best eenige laage drift bykome dan , gelooft de ondervinding en het eenpaarig getuigenis der fchranderfte kenneren van 't menschlyk hart , de fchoonftè Vrouw is niet in ftaat eene loutere hartstocht, na den volE 3 trok'  3« DE VRIEND trokken echt, lang in het leven te behouden. Zy vervliegt en Iaat in het hart , dat haar alleen tot dryfveer bezat, het verdriet en de walging over. Heeft zulk eene groove overwinning iets betoverends voor u ? Is een geluk van eenige weinige uuren uwe yverigde pogingen en de ellende , de onuitfpreeklyke ellende van een geheel leven waardig ? Waare Liefde maakt gelukkig , haare aanminnige handdrooit roozen op het hobbligst levenspad, endefcherpfte doornen van tegenheden vermogen niet tegen haaren verzachtenden en verfterkenden adem. Maar waare liefde woont niet dan in een edel hart, dat zyn pligt boven alles fielt , en juist dit laaide verzekert u van de duurzaamheid zyner liefde. De keus eener ziel , ik herhaal het , die de ondeugd boven de deugd , de aangebeden laagheid boven de verfmaade, maar waare grootheid kan ftellen, is weinig te vertrouwen , en de reden pleit vooraf zeker tegen haar nog eens ! waar is de borg dat ze omtrent u op verdiensten deunt? Enkel by het rechtfcliapen hart is de pligt de befchermer van het vermaak; het bloeit in zyne geheiligde fchaduw als een veldviooltje onder de boomen des wouds. Deezen dienst zou de pligt nimmer aan het vermaak leenen , indien dat hart iets buiten het beminde voorwerp kon beoogen. De drift moge hier vervliegen het belang tegenmorren gy, lieftallig Meisje! blyft dezelfde en u beminde hy eigentlyk. Zo lang gy blyft, blyft zyne liefde , in voor- en tegenfpoed ; in alle de kringen van het gezellig leven, en in eene eenzaame wildernis — Geen water bluscht dit vuur, Het edelst, dat natuur Ter waereld heeft ontfleken. Dit is het krachtigde ciment, Dat harten bindt, als muuren breken Tot puin in 't end. Ja,  VAN 'T VADERLAND. 39 . Ja', ik durf zeggen , dat uw geluk my voornaamlyk aan zal zetten om iets tot uwe zedelyke verbetering toe te brengen, cu ik ben verzekerd dat ik myn Vaderland hier telfens eenen wezenlyken dienst mede doen zal. Ik wil u de gebreken aanwyzen , dip onder u ingeflopen zyn, en die door de uitftekende bevalligheid , daar gy ze mede hebt weten te verfieren , aan elk , die minder zyn genoegen in mve aantrekkelyke verkeering gezocht heeft dan ik , ligt als deugden voor zouden komen , fchoon ze in de daad uwe wezenlyke waardy verlaagen en uw geluk ondermynen. Ik zal u de fchaadelyke gevolgen dier overgedrevene eigenliefde , die u in eiken gedienstigen jongeling een' verliefde, in eiken vleier een' Aanbidder doet aanfehouwen , aantoonen , en u overtuigen , dat het aan de minne vrouw ftaat om naar verdienfte geprezen, en zonder bloozing aangebeden te kunnen worden. Mooglyk zal ik iets toebrengen om de rampzaalige gevolgen der opvoeding van de beide Sexen tot eikanderen te beteugelen, en het wantrouwen en de geveinsdheid uit harten te weeren, die gefchikt zyn om zich eenmaal onderling gelukkig te moeten maaken. Ten minden ik zal u in ons gedacht het zyn van den fchyn leeren onderfcheiden, en u doen zien waar gy niet te zeer op uwe hoede zyn , en waar gy integendeel niet te blind vertrouwen kunt. Ik zal de fchoonheid de middelen aan de hand geven , die haaren bloei beftendiger en haare overwinningen grooter en doorluchtiger zullen maaken , de , minder door de natuur bedeelde , vrouw den weg aanwyzen , waarop ze met de fchoonfte naar den prys kan dingen, en beide tot het waar geluk poogen op te leiden. Ziet daar myne taak ! Gelukkig zo ik ze naar mynen wensch volvoeren mag ! gelukkig zo myne onderneming , aanminnige Vrouwen ! met uwe genegenheid hiertoe bekroond worde , en gy met de daad toont, dat , fchoon het gewoonlyk met u als met de Vorsten gelegen zy, aan welken men  40 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. men zeldzaam de waarheid zegt,.en die men meer uit eigenbelang of grilligheid , dan uit rechtvaardigheid hoogacht , gy echter de waarheid even graag hooren wilt, als gy in de daad verdient hooggefchat te worden. te AMSTERDAM, iv J. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (N°. 6.) Monftrum horrendum, informe, ingens. VIRGILIUS. De Weelde is het facit en de grenspaal van alle ondeugden tot haare volkomenheid gefteegen. Om deeze waarheid te ftaaven, is het noodig dat ik myne beginfelen vastftelle. De mensch,in den ftaat van zuivere natuur,is met verfchülende behoeften geboren. Wanneer hy door de drift niet bedorven is, zoekt hy ze te voldoen op eene wyze even «envouwig als de natuur zelve: zyne behoeften doen levenF dige  45 DE VRIEND dige gewaarwordingen geboren worden. Als de mensch zicïi aan een deezer gewaarwordingen met eene zekere overdaadigheid overgeeft, kan het gevoel, dat hem by verkiezing verbindt, drift genoemd worden. Befchouwen wy den mensch in de liefde , die hy voor zynsgelyken heeft; de behoefte van te beminnen doet lem eene gezellinne zoeken. Indien hy zich te fterk aan de aantrekkelykheid , die hem dit gevoel verfchaft, overgeeft , wordt dit gevoel hartstocht en bederft hem. Zyne ziel lydt nadeel en verlaagt zich, om dat de Schepper haar niet gemaakt heeft om enkel en met overdaadigheid een gefchapen voorwerp te beminnen. De mensch verliest van dat oogenblik af aan zyne eerfte fchaamte ; hy voldoet zyne behoefte van te beminnen op geene eenvouwige wyze ; hy begeert zonder ophouden; dikwerf zoekt hy een grooter goed dan het geen hy bezit; hy denkt het uit en kwelt zich ; zyne hartstocht zet zyne zinnen aan; hy roept alle de vermaaken tot zich ; hy geeft er zich aan over , en de losbandigheid leidt hem ongevoelig tot de ongebondenheid. Van daar af aan voldoet herrf niets meer; zyne toomlooze begeerten vermenigvuldigen zich ; zyne voortgedreven ziel neemt haare toevlugt tot de grootfte overdaadigheden : de weelde verfchynt, en derzelver luister wekt haar flechts voor een oogenblik op. Men moet den zelfden voortgang, de eigen opklimming, en redenkaveling volgen omtrent alle de behoeften van den mensch, en indien men vindt, dat het beginfel, 't welk ik gegeid hebbe , bondig zy , zal ik reden hebben om te befluiten , dat de Weelde de uitkomst en de grenspaal van alk ondeugden tot haare volkomenheid ge/legen is : ik zonder er zelfs de gierigheid niet van uit, dewyl ook deeze belang heeft  VAN 'T VADERLAND. 43 heeft by haare verfchyning, by haare aanwinst, by haare duurzaamheid , om er zich zelve mede te voeden en aantegroeien. De Weelde is de oorzaak van het ongeluk der Volkeren, en van de verwoesting der grootfte Ryken. Zy ontzenuuwt den mensch en verflikt de keenen der deugden in hem. Zo zy aan den eenen kant het goud ftort in de nyvre handen, die haar tropheeè'n oprichten, geeft zy aan de andere zyde behoeften, die men niet kende. Het fchynbaar voordeel, 't welk zy in eenen bloeienden Staat verwekt, is flechts de glans van een fchitterend licht , dat verdwynt, of liever 't is een vuur, 't welk nooit fterker verlicht, dan als het meest naby is om te verflinden. De Romeinen, bezitters van de waereld, bieden ons een ontzettend voorbeeld aan. De Curiusfen , de Camillen , werden in de armoede van Rome geboren ; zy waren gedwongen te ftryden , en die groote Mannen konden de wapenen niet in de handen hebben , zonder overwinningen te behaalen. De Fabiusfen, de Scipioos, de Regulusfen , verwekten door hunne deugden by 't Heelal de begeerte van onder de wetten der Romeinen te leeven. De rykdommen waren de verraderlyke hulde , welke alle volkeren aan hunne nieuwe meesters bragten, en de Weelde trad in triumf binnen Rome, in het gevolg van de overwinnaars der waereld. Cato verfcheen met de geftrenge deugden zyner Voorouderen, Verfchrikt van het bederf zyner Medeburgeren, zag hy niet meer in hen dan laage flaaven. Vergeefs ftreed hy eenen langen tyd voor het Gemeenebest. Toen hy 't zelve vernietigd zag , gaf hy zich den doodfteek. Rome verloor in éénen dag haare vryheid, haaren roem, en Cato. F 3 SyHa»  44 DE VRIEND Sylla, Marius, Catilina, Nero , verfcheurden den fchoot van hun Vaderland , terwyl de Weelde van Rome en van derzelver wingewesten het Ryk tot in zyne grondvesten oudermynde, en deszelfs val gereed maakte. De Jaarboeken van China bewaaren een voorbeeld, dat bewyst tot hoe ver de dronkenfchap der Weelde, en de uitzinnigheid van het menschlyk vernuft, gebragt kunnen worden. KIA heerschte vreedzaam over het uitgeftrekt gebied van China. Hy was geboren om een Held te zyn. Hy bezat een fchitterend verftand, eene levendige verbeeldingskracht, bevalligheid, moed, en eene zo buitengewoone fterkte, dat hy een' wagen,door briefchende paarden voortgetrokken, met zyne handen deed ftil ftaan; maar de overdaadige liefde tot de Vrouwen, en de geest van ongodsdienftigheid, verfpreidden in zyne ziel het gift der Weelde, maakten hem onmeedogend , en bedierven zyne zeeden. Zyne buitenfpooligheden , en verfcheiden daaden van godloosheid, vervreemden de harten van alle zyne volkeren van hem; ondertusfchen bleven hem nog drie getrouwe en yverige Bonzen overig, die hem het tafereel zyner ongeregeldheden voor oogen durfden houden : de verblinde en wreede Vorst verontwaardigt zich, en doet ze in zyne* tegenwoordigheid fterven. Hy werd fmoorlyk verliefd op eene eerzuchtige Vrouw, die hy Koningin laat uitroepen door 't gantfche Ryk. Zy herinnert zich dat de Keizer , om de gedachtenis van een Byzit te vereeren , twee honderd miljoenen in één' dag verteerd heeft: haare laatdunkendheid overreedt haar , dat haare fchoonheid nog meer verdient , en dat alle de rykdommen van China naauwlyks genoeg zyn voor de hulde, die men aan haare bekoorlykheden verfchuldigd is. Wat is het  VAN 'T VADERLAND. + e 'liet leven korc! zegt ze aan dien Vorst; moeten er duistere nachten de duurzaamheid nog van komen verminderen? Waartoe die eeuwige en verveelende opvolging van duisternis en licht ? Waarom zyn wy niet in een Paleis , daar een altoosduurende dag in doorblinkt, dat niet noodig heeft de wederkomst van den dageraad te verbeiden ! De hand der Goden heeft ontdoken bollen in de hemelen geplaatst, maar zy verduisteren zich en laaten ons in de donkerheid. Kan de hand van myn' Keizer geen andere Harren in zyn Paleis plaatfen, die het verlichten, en zich nimmer uitdooven? De vuuren van het firmament zullen voor het overige gedeelte van 't Heelal fchynen; de onzen zullen alleen voor my en voorublinken ;zy zullen aan geene verandering onderhevig zyn, en het zinnebeeld van onze gelukzaligheid worden. Laat ons toonen, dat wy de Goden misfen kunnen, vervolgde deeze verdwaasde Vorftin ; ze zyn ontelbaar in den Hemel ; gy zyt de eenigfte Koning op aarde; dat die gevoellooze Wezens in hunne tempelen door een bot volk aangebeden worden, zy heerfchen in den Olympus te midden van de narren , die hen omringen ; heersch over 't Heelal te midden van de Zonnen, die gy zult hebben doen geboren worden ; zyn er grenspaalen aan uwe magt ? Spreek dat uwe grootheid in het faamenftelfel dier nieuwe waereld uitblinke ! verwyder van u , en de venvisfelingder jaargetyden, en de onmaatigheid der lucht, en die veranderingen van gedaante , die de ftof over alle voorwerpen zweeven doet; maak ze duurzaam en ftandvastig, en laat ons onze zielen in vermaaken en wellusten dompelen ! misleiden wy den tyd , die zyne beledigingen tor over de harten wil uitftrekken ; en , wanneer het noodlot den draad onzer dagen zal komen affnyden , zullen onze beide zielen , vereenigd , te faamen naar de orjfterfiykheid der vermaaken vliegen. F 3 Da  46" PE VRIEND De verleiding gaat gemaklyk in zwakke zielen over, De ziel van den ligtgelovigen Keizer neemt het geheele ia. drukfel,dat hem eene listige Koningin geeft, aan: zyne blinde tederheid vleit zynen hoogmoed ; reeds gelooft hy zich een God te zyn , die over de Natuur gaat gebieden ; miljoenen van handen worden in beweging gebragt; een prafti» Paleis verheft zich ; het goud , het azuur , blinken er van alle kanten in uit. Van rondfom voor het licht van den dag gefloten, zyn eene ontelbaare menigte van bollen , allen met ontftoken lloffen gevuld , de zon en de ftarren , die het verlichten. Uitgelezen reukwerken vormen e'r de lucht, die men inademt; een zachte regen van welriekende vochten druipt van dien nieuwen hemel , en maakt dei» dauw uit. De Keizer en de Koningin treden in dit betoverd Paleis , te midden van danfen, concerten, en maaltyden. Zy vergeten er beiden de Natuur en 't Heelal ; de rykdommen van China ftorten er zich in neder en worden er in verflonden : maar weldra doet zich de kreet van een morrend volk hooren ; een nabuurig vyand fchiet de wapens aan, nadert, werpt dit fchandlyk gedenkteken omver, en zet zich op den Troon. Het gantfche Ryk fchikt zich onder zynen ftandaard; de ongelukkige KIA is verlaten; hy vlucht ; geduurende drie jaaren dwaalt hy van Landftreek tot Landftreek, en fterft eindelyk het flachtofter eener buitenfpoorige Weelde, de fchandvlek van den Troon, en de verachting zyner Volkeren. De overmaat der Weelde onderftelt de verbastering der zeden en de dwaling, van 't verftand. De Ongodsdienftigheid is het laatfte zegel eener buitenfpoorige Weelde. Dat men de Jaarboeken der Ryken doorlope, men zal zien dat zich de Weelde en Ongodsdienftigheid altyd by een gevoegd hebben om de leus en het tydftip van derzelver verwoesting te zyn. 't Is aan de zwakheid van de ftervelingen eigen,  VAN T VADERLAND. 4? eigen , dat zy zich niet tot de Goden wenden dan in het barnen der rampfpoeden. De Weelde verfchaft hun het geen hunne toomlooste hartstochten begeeren. Zy fchynert dan eene hooger Magt te kunnen misfen , zy werpen derzeiver juk af, en hun hoogmoed boezemt hun , in hunne eigen krachten, een vermetel vertrouwen in. Ik fpreek van alle Godsdiensten en van alle Ryken; eert eenige Godsdienst is ons inmiddels door den Hemel gegeven; 't is in denzelven dat de Mensch die onverwinnelyke fterkte kan vindenwelke de Wysgeeren der Oudheid vergeefs gezocht hebben in de Natuur , in de beginfelen dec Opvoeding, en in onze^zwakke Deugden. # # # Ziet daar een tafereel van de Weelde , myne Landgenooten! door eene meesterlyke hand gefchetst. Hoe innemend , hoe ftreelend, hoe betoverend is haar eerfte voorkomen! ■ "t Is eene jeugdige Schoone, die op roozen treedt, op wierwangen het vermaak bloost, en wier lippen tot wellust uitlokken. Hoe terugftootend , hoe fchrikverwekkend , hoe rampzalig zyn haare gevolgen! Zy is van achteren eene Harpy , op verflinden afgericht, druipende van het bloed cn de traanen haarer ongelukkige flachtoffers, en beftoven met het puin van fteden, door haar verwoest. Hoe zeer zouden wy dwaalen, indien wy ons veilig waanden voor haare geheclc overheerfching , na ons aan haare eerfte troetelingen te hebben overgegeven ! Misleiden wy ons niet gewillig. Wy hebben het vermogen om haare eerfte lonken tegenteftaan ; maar niet om ons aan dezelve te bepaalen. Zodra wy die eenmaal hebben ingedronken, wordt alles toverachtig om ons heen; in eene geduurige wellustige bedwelming ylen wy , als de mug het vuur, het verderf ia den mond, en wy vinden. ons  48 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. Ons op den bodem des diepsten afgronds eerst weder. Wy zullen , ik beken het, geen Kiaas worden, en ons Vaderland geen Rome; maar wy zullen in onzen kring even zo rampzalig worden als die Vorft in den zynen. Wy zullen, van den troon onzes geluks afgebonsd , in eene huilende woesteny, die de kleenfte behoefte niet bevredigen kan, omdoolen, en eenzaam en veracht in dezelve fterven. En Nederland zal in de rampen en verwoesting van Rome deelen. Het zal uitgeput , verzwakt, magtloos om zich te herftellen , door de eerfte hand,die het aantast,overwonnen worden, en ten fpot aan die eigen volkeren verftrekken, die het eenmaal van zyne wenken zag afhangen. Myne, Vrienden! wy bezitten de reden om het gevaar te kunnen voorzien waarom zou het ons de ondervinding moeten leeren ? Wy bezitten eenen Godsdienst, die ons geene onoverwinbaare fterkte weigeren zal waarom zouden wy onze verbetering hooploos opgeven ? 0 te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN T VADERLAND. Aux ufages repns il faut qifon s'accommode, Une Femme furtout doit tribut a la Mode. B0ILEAUX. Uit de fpoedige plaatfing van den volgenden brief en het daar bygevoegde Dichtftuk , zal de zender van dezelve, hoop ik, overtuigd worden, hoe zeer hy er ons gezelfchap door verpligt hebbe,en aangemoedigd, om onze lezers meermaalen op diergelyke vruchten van zynen geest te vergasten. MYN HEER DE ADVOCAAT! Daar gy uwe vertoogen aan de fchoone Sexe toewydt, en teregt begrypt,dat de,voor ons Vaderland zonoodzaaklyke, verbetering van zeeden by haar voornaamlyk gezocht moet G woïi (No. 7.)  50 DE VR IEND worden, zal het u mooglyk niet onaangenaam zyn het hief onderftaande Dichtftukje van my te ontvangeiï. Het berispt een gebrek , dat ik vooral by de vrouwen van de eerfte waereld heb aangetroffen, en dat, zo lang het ftand houdt, voor waare verdienden' in die kringen altyd hinderlyk zal zyn, terwyl het de ondeugd eene zekere ftoffe aanbiedt om zich ftraffeloos op te verhoogmoedigen. Ik doel op de ongelukkige gewoonte van meer prys te ftellen op den freerfchenden toon van de waereld, dan op de deugd zelve. In deeze kringen kan niemand verfchynen , dan die de daar eenmaal vastgeftelde taal en houding meester is, en de laaghartige, die ze bezit, zal 'er altyd den man van verdiende, maar die 'er van beroofd is, verduisteren. Behalven dat het er onmogelyk is het eene hart van het andere te onderkennen. Allen fpreeken ze op dezelfde wyze, en de woorden betekenen er zo weinig, dat hy, die er de menfchen, die ze voortbrengen, naar afwilde mecten, zich meer bedriegen zem , dan hy , die den man uit den rok wilde beoordeelen. Het eenigfte middel om by eene vrouw, met dit zwak bezet, ingang te vinden, is zyn waereld, gelyk men het noemt, wel te verftaan, en in die tovertaal uit te munten. Zy verfchoont zedelyke gebreken, maar geen feil tegen deeze valfche wellevendheid. Terwyl ze den Lichtmis , die voor eenige oogenblikken een proefftuk van zyne onbefchaamdheid en huichelaary by haar af komt leggen , duldt, wordt haare kieschheid door den rechtfehaapen, maar minder befchaafden, man tot walgens toe beledigd. Gy begrypt ligt, myn Heer ! hoe gevaarlyk deeze ingekankerde denkwyze van de eerfte vrouwen voor de deugd zy, en-hoe onmooglyk het is, dezelve ooit met de wezenlyke verdienden der mannen bekend te maaken, zo lang ze ftand houdt. Ondertusfchen is het in haare kringen, dat onze aanzienlykfte jeugd , die eenmaal op het kusfen zitten of een leger gebieden zal, gevormd wordt. - Ik  VAN 'T VADERLAND. iï Ik wensch voor 't overige even hartlyk, dat gy in uw plan van hervorming gelukken moogt, als ik het weinig verwachte. Uwe poging zal echter altyd achting verdienen, en ik zal niet te minder zyn, enz. AAN C E L I S. Ja, Celis! ja, uw teedre ziel Wordt door het leed eens worms bewoogen; Het hart, dat u te beurte viel, Straalt lieflyk uit uw wenende oogen. Aan aller vreugd en fmart ten doel, Schynt aller lot u aan te hangen; En beurtling fchept het fynst gevoel Een roos of lelie op uw wangen. By zo veel zielsaanminnigheên, Die 't fchoon uws ligchaams nog vergrooten, Ach! waarom is uw hart alleen Voor 't zuchtend Vaderland geflooten? G a I>«  $2 DE VRIENfc Dat Vaderland, dat zo getrouw Voor uwe deugd en voorfpoed waakte, En juichte dat een fchoone vrouw In Celjs zynen glans volmaakte? Gy bloost?... dat blosje fiert u nog —— Of heeft myn taal uw' moed ontdoken ? Ach, Celis! 't waar een wreed bedrog Indien ik anders had gefproken. Die laagheid... neen! ik gruwe er van» Zou ik by U de waarheid fmooren? Wie by een Celis veinzen kan,. Is ongevoelig of verlooren! Ja, als myn oog uw vrienden ziet, Die overal uw fchreên verzeilen, Wien Celis de eigen lagchjes biedt, Dan moet myn hart dit vonnis vellen. Gy duldt de aanbidding van 't Heelal Zo dra ze in zeekren toon mag deken, En zulk een flikkring ten geval Verfchoont gy ondeugd en gebreken. Di  VAN JT VADERLAND. 53 De Slaaf, die waare grootheid fmaadt, Maar kundig vleit, durft op u hoopen; De Krygsman, die zyn land verraadt, Kan voor zyn geest uw gunden kopen. Uw kiesheid, Celis! wraak ik niet 'k Erken, dat ze uw Geflacht verengeit —: Maar reine deugd, die 't hart gebiedt, Is aan geen geest of kunst gedrengeld. Het hart, dat kiesch gevoelt, is fchoon, Is edel, godlyk in myne oogen; Maar de aangenomen vvaereldtoon Heeft op myn ziel geen groot vermogen. De goede trouw, zo vreemd van praal.» Js uit uw kringen lang geweeken — Een ziel van kiel fpreekt de eigen taal, Die flechts 't rechtfchapen hart moest fpreken, Hoe! heeft uw Schepper al dat fchoon Zo mild aan uw geflacht gefchonken, Om, een' vernisten Guit ten loon, De blinkende Ondeugd aan te lonken? G3 0f  54 DE VRIEND Of is het maagdenhart voldaan Met flechts door bloemen om te dooie», Schoon onder heure ontleende blaén Een giftige Adder ligt verfchoolen? Neen, Celis! neen, gy dwaalt hier eér — Uwe onfchuld waant de deugd te minnen, Blaar de ingezogen waereld-leer Verblindt uwe onervaren zinnen. Verfmaad de fchors, hoe fchoon zy fchyn, Waar 't hart u naar zyn prys doet gisfen. Een fnoodaart kan bevallig zyn, Eene eedle ziel dien gordel misfen. De waereld-kennis fier de jeugd, De waare grootheid kan haar derven —. En ligt deed haar bezit de deugd In duizend zwakke harten fterven. Wie op zich zeiven zegepraalt, En God in waarheid poogt te vreezen, Is kiesch in 't oog dat nimmer dwaalt Zou hy 't in *t Vrouwen-oog niet wezen? Bit  VAN 'T VADERLAND. SS Dit, Celis! dit Hechts is uw vlyt Uwe achting waard, wat nooit kan rouwen, Wat, onafhanglyk van den tyd, In de eeuwigheid zyn prys zal houén. Hoe nuttig kon uw fchoonheid zyn, Om deugd en grootheid uit te breiden? Ach ! waarom zou een ydle fchyn Haar aan zyn' zegewagen leiden? Nooit zag de deugd een lieve Maagd Voor haar vergeefs de lippen reppen — Wat immer haar triumf vertraagt, De fchoonheid, Celis! kan herfcheppen. Ja, Celis! dat gezegend Oord Zou Scipioos en Catoos teelen, Waar elke Schoone, op deugd bekoord, De deugd flechts in haar gunst deed deelen. Kom, Celis! voel, beproef uw kracht, Durft eerst een blind vooroordeel tarten. 't Is billyk, dat men 't voorbeeld wacht Van haar, die 't meest vermag op harten. Dat  56 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. Dat dan de Roos ter aarde val —Zy heeft haar heerlykst wit befchooten! — 't Gebloemt, dat Eden fleren zal, Was eens in haar beilaan beflooten. Dan zal nog in uw' wintertyd 't Herdenken aan de Lentegaaveu, Zo vaak een wroegend zelfvervvyt! Uw avondflond met wellust laaven. Dan zal de minfte, die zyn hand Een Celis aanbiedt met vertrouwen, Een Held zyn voor het Vaderland Een Engel voor de fchoone Vrouwen i te AMSTERDAM, by J. ALLART.  D Ë VRIEND VAN >T VADERLAND. (N°. 8.) —■— Gods liefde is aan geen land of volk verbonden; God word van 't zoekend hart door V groot heelal gevonden'. Door V groot heelal, waarin zyn wondre wysheid blykt, ff'aardoor hy V all bezielt, in ftand houd en verrykt; Het wisslend lot beftiert der ondermaanfche dingen , En V heil en V onheil wikt van alle ftervelingen ; De boosheid fiddren doei ; ootmoedigheid verheugt En tot een' toevlucht ftrekt aan de onderdrukte deugd; Zelfs uit oogjchynlyk kwaad onfeilbaar goed doet ryzen; Het menschdom vordren doet door ftraf en gunstbewyzen; Altoos verbetert. Maar 'k verlies myzelv\ Wat licht.'... Het zalig englenchoor dekt zelfs hier 7 aangezicht. N. ï. VAN WINTER* Jets wordt meer beleden eri minder geloofd, dan dat'er eene alregeerende Voorzienigheid zy, die alles, wat eenmaal li op  58 DE V R I Ë N D op den wenk der Almagt uit het aaklig Niet te vóorfchyn trad, naar haaren wil, die de hoogde wisheid, goedheid en rechtvaardigheid zelve is, beffiert, en het, in weérwil van alle gefchapen pogingen , juist op dat punt doet ncderkomen ,dat Zy zag en bepaalde eer iets nog aanwezen had. De geheele Natuur predikt Haar echter. Zy doet racer zy toont Djrzelver heerlyk afdrukzel op alle haafe •werken. Die verbaazende inftandhouding der verfchilfende geflachten van het huilend gedierte des wonds, dat in de donkerheid des middernachts zyne holen verlaat en door geene eindige magt immer geholpen wordt ; en van miljoenen voor het ongewapend oog onzichtbaarc wonnen, van die by de duiftcrnis ifchynende Stippen op zee, die men ontdekt heeft dieren te zyn, dieren, die de. geringde aanraaking doodt, en die in de rusteloozc golven echter woo~ nen; en onder het geloei des ftormwinds , onder het ecuwig klotzen , opzwellen en breken der baaren , niet vernietigd worden. Die onnadenkelyke orde tot in de geringde gras- fpjer overal zichtbaar, zo ver de eindigheid onzer vermogens het duldt! van daar af bedwelmend, hart- en gedachten verbysterend echter in 't groote voor ons tastbaar, by de uitkomst, het facit van duizendmaal tienduizend, in ons oog, verwarringen, ongeregeldheden, vernietigingen! alle zo veele raderen, die tot het geheel behooren, daar nimmer een enkel van aan het doelwit, waartoe het zyn plaats beflaat, feilen kan, en die met eikanderen, in de volmnaktde orde, het groote einde, de belangen van een Heelal tot één flip veréénigd, bereiken zullen. Dan, ik vergeet my. Ik wilde de Voorzienigheid niet ftaaven. Voor oogen,die Haar zien kunnen,zoude dit overtollig zyn, dewyl ze op ieder voetftap goddelyk uitblinkt en de mensch er in omzweeft voor vernuften, die op het aanr fchou-  V A N 'T V ADER L AND. 50 fchouwen der Natuur, op het hooren dier geheime taal daar zy tot onze innigste gewaarwordingen mede fpreekt,het aanwezen' van God en van eene alrcgeerende Voorzienigheid niet gevoelen, vruchtloos. Ik'wilde alleen doen zien, van hoe veel invloed het geloof aan de Voorzienigheid op de menfchelyke deugd en gelukzaligheid is; hoe menigen pligt 'voor den werveling ónuitvoerlyk zou zyn, die onder het geloof aan eene Voorzienigheid volvoerd, en zelfs gemaklyk volvoerd-wordt; hoe menig benaauwend vooruitzicht alle de tegenwoordige genoegens des levens meêdogenloos weg zou roóven, indien het geloof aan eene Voorzienigheid het niet manmoedig leerde te gemoet Mappen, en de heldere Harren van oneindige Wysheid en Goedertierenheid voor den lyder ia den donkeriten nacht deed verryzen. Alle die pligten, aan wier volbrenging ons tydelyk voordeel verknocht is, alle die daaden, welke wy niet verzuimen kunnen, zonder dat wy er in 't een of ander opzicht by lyden,nlle die misdryven, die ons, indien wy er ons aan overgeven , met de verachting van onze evenmenfehen beloonen, kunnen wy betrachten en nalaaten , zonder juist daarom aan eene Voorziehigheid te gelooven. De Eigenliefde is er genoegzaam toe, en in de daad het is nog geen deugd. Maar wat zal ons aanzetten om een' pligt te betrachten, die hier op onze fchade uitloopt, en daar wy', fchoon onrechtvaardig, door onze na- tuurgenooten om veracht zullen worden? Wat zal ons getrouw aan die Goddelyke wetten maaken, die lynrecht met de wetten der Eeuw verfchillen, en dikwerf niet dan onder eene algemeene befpotting en vyandfehap in haar geheel volbragt kunnen worden ? Wat zal ons van ongeoorloofde middelen te rug houden, zo dra wy overtuigd zyn, dat ze het gefchiktfte zyn om ons doelwit te bereiken? —— Wat anders dan het geloof aan eene Voorzienigheid die alles regeert , Zonder wier wille niets gefchiedt, en die ai he't gefthapefleH 2 zo-  6o DE VRIEND zodanig in haare hand heeft, dat het zich tegen haaren wenk roeren noch bewegen kan ? Naar raaate wy meer aan eene Voorzienigheid gelooven, naarmaate worden de zwarigheden minder die aan onze pligten verbonden zyn, en de rampen verkecren dikwerf in zegeningen, of ten minften, de aanminnige hoop verryst onder dezelve in onze ziel, zo dra wy overtuigd zyn, dat alle de tegenheden getrouwe bedienden van God zyn, die nooit meer doen dan zyn bevel te volbrengen , en daadlyk te rugge keeren, zo dra ze zyn hcerlyk en liefderyk doelwit bereikt hebben. Het geloof aan de Voorzienigheid vormt den waaren Held, den onverleidbaaien Staatsman. De pligt roept den eerften in 't veld; gerust op de waakzaame zorg der Voorzienigheid, treedt hy onverfchrokken op zynen post; de ftryd verheft zich, maar zyne ziel blyft kalm; onder een hagelbui van kogels wordt zyn onoed niet ter neder geflagen; hy weet dat het dienaars des doods zyn, maar hy weet ook dat de dood zelf aan de Voorzienigheid onderworpen is; te midden van de fchynbaare verwarring, daar ze in rond woeden, is hy zeker dat elk een bepaald bevel gehoorzaamt; en hy is overtuigd, dat hy op zyne geruste legeriiede, onder eenen lieflyken envreedzaamen flaap,even zeer van de Voorzienigheid afhangt, dan te midden van duizend kogels en zwaarden. De liefde tot zynen pligt bezielt den laatflen, en het geloof aan de Voorzienigheid geeft hem moed om denzelven in weerwil van de tegenkantingen des afgronds te volbrengen. Het goud is voor hem geene verzoeking, de vrees geen dwingeland. Hy weet dat hy zyn befcheiden deel bezit, dat de zegen van God daar alleen aan verbonden is, en dat hem een' ryker overvloed op het oogenblik gefchonken zal worden, als de Opperde Wysheid het noodig en nuttig voor hem keurt. De wrok van een dwaalend en woedend volk verzet hem even weinig, als de gewette dolk, die in het donker op hem  VAN 'T VADERLAND. 6i hem loert; beiden zyn ze afhanglyk van eene Voorzienigheid, die haare almagtige Voorzorg aan den getrouwen, aan den belangloozen Volbrenger van zynen pligt beloofd heeft. Te midden vanfmaad, verachting, vervolging, folteringen, den dood , Maart hy haare wysheid en goedheid aan , en deeze befchouwing geeft hem, onder alle zyne wederwaardigheden , den voorfmaak in zyn hart van dien hemel, daar hy eerlang een gelukkig bewooner van zyn zal. Neemt het geloof aan de Voorzienigheid uit de ziel deezer beide edele ftervelingen weg, en gy zult hunne deugd wegnemen; de dapperheid van den eerften zal zorgelooze woestheid, ylhoofdige bedwelming worden; en de getrouwheid van dert laatften verfynde hoogmoed of vermomd eigenbelang. De Ruiter, onze groote de Ruiter, is van alle Zeehelden-, welke tot myne kennis gekomen zyn, de geene, die 't meest uit grondbeginzel dapper en onverfchrokken was. Zyne daaden zyn altyd de gevolgen van doelwit en overleg geweest. En wie heeft immer meer aan eene Voorzienigheid geloofd dan de Ruiter ? Wie heeft in den nood meer getoond dat hy veilig op Dezelve vertrouwde ? Maar het is niet ilechts het ryk der deugd dat de voordeelen van het geloof aan de Voorzienigheid geniet, ook de ellenden deezes levens verliezen onder deszelfs koesterende vleugelen haaren fcherpften prikkel ; zy veranderen daar in waare artfenyen, in liefdepanden van een' Vader, die zyn kind door middel van dezelve tot een hooger geluk wil opleiden, en de golven zich onderling met verdubbelde drift doet opvolgen, om het te fpoediger in de haven van onvcranderlyk heil te voeren. Hoe menig een lyder, na de geheele natuur vruchtloos om hulpe aangefmeekt te hebben, vond vertroosting in te gelooven, dat de eeuwige Wysheid en Goedheid zyn lot befchikt had, dat alle zyne traanen gewoogen, ajle zyne zuchten geteld waren, en dat op het eigen tydflip H 3 als  62 D E VRIEND als Ky den laatrten droppel uit den hem toegedeelden beker zal verzwolgen hebben, de Almagt haare item zal verheffen en de wolken en ftormwinden ylings voor eene nimmer ondergaande zon, voor eene eeuwige lente plaats zullen maaken. O gelukkige, te midden van de wocdendite rampen gelukkige, iïervelingen! die op het geleide eener wyze eu goedertieren Voorzienigheid de woesteny deezer waereld bemoedigd doortrekt, die nimmer de ftar, die u voorlicht, uit het oog verliest, en waar heur loop u te wonderlyk wordt, onder het gevoel uwer kleenheid de oneindigheid toejuicht', en rustig voortgaande, u zo kalm, zo bevredigd op Haar verlaat, als een zuigeling op den fchoot zyner Moeder! Gy, edelen! die de oogmerken der Gods - regeering , de voetflappen der eeuwige Wysheid daaglyks meer kennen leert, gy wordt daaglyks meer aan God gelyk, en uwe verwachting zal niet feilen in eeuwigheid! Reeds bezit gy hier eene vertroosting , die alle de fchatten der aarde te boven gaat. Hoe veele rampen waaren op dit tooneel van ellende in de ftilte en donkerheid rond, die voor niemand zichtbaar, dan voor den Lyder, dien ze aanranden, aan wiens hart ze langzaam, maar duldloos pynlyk, knaagen, niet te min doornen inhet vieesch zyn, die de vreugde des levens verre doen vlieden, en de verrotting, en het niet,boven de moeilyke aanwezigheid' feilen. De geheele Natuur biedt geen droppel verzachtenden balzerrt; de vereenigde gefchapen magt geen oogenblik verpoozing! De God der Natuur, de Vader des menschdoms alleen kan hier redden; maar het geloof aan zyne Voorzienigheid is de eeniglle weg, langs welken de peillooze bron van Goddelyke vertroostingen in de ziel kan ftroomen, en dit geloof bezit gy ! Door het zelve juicht gy, waar alles treurt; blyft gy flaan, waar alles wegzinkt; wordt gy door die eigen rampen, die anderen verpletteren , geduurig wyzer, grooter, edeler, en hier door op dit traanendal reeds gelukkiger. Wat zal het zyn, als gy de volle maate dier zedelyke grootheid, die  VAN 'T VADERLAND. 63 die voor u beftemd.was, zult bereikt hebben, en het gordyri der Eeuwigheid voor uw opgeklaard oog zal opengaan ! Als gy alle die wegen, die u hier als zo veele verwarringen voorkwamen, maar die gy echter aangebeden en geloofd hebt, in zult zien, zo als ze allen Goddelyke wysheid en goedheid zyn, en op uw geluk, ondergefchikt aan dat van een Heelal, uitloopen! Als gy alle die rampen, die u hier zo menigen bitteren traan gekost hebben, maar die gy echter gekust hebt. om dat ze van den grooten Bel'chikker uwer lotgevallen kwamen , als zo veele wilde baaren onder uwe voeten zult zien wegdryven, welke nu uitgediend hebben, maar waar van de laatlte zelfs nog noodig was om u in de haven van dat geluk,, daar gy vatbaar voor waart, en 't welk gy nu ftoorloos onveranderlyk geniet, te werpen! Myn oog fchemert hier en myne lippen Hameren! maar juicht gij, edele Lyders en Lyderesfen! juicht gy tot God, uwen Maker! juicht veilig deeze verwachting te gemoet, want zy is zeker als de eeuwigheid ! Zulk eenen invloed, myne Vrienden! heeft het geloof aan de Voorzienigheid op de deugd en het geluk. Er zyn verzoekingen, daar geen menfchelyk hart voor beftand is,indien het niet met de gedachte van eene alregeerende Voorzienigheid doordrongen is, en dit zyn alle die verzoekingen, welke onze eigenliefde aan heure zyde hebben,en op ons ingebeeld geluk fchynen uit te loopen. Er zyn rampen, die geen menschlyk vermogen dragen kan, indien het geene Merkte in de wysheid en goedheid eener- alregeerende Voorzienigheid leert vinden, en dit zyn alle die rampen, daar wy het einde niet van zien kunnen» en die boven de verkwikkingen der zinnelyke genoegens verheven zyn. Slaat de gefchiedenisfen der waereld op, leeft raad met alle de eeuwen die voor u verloopen zyn ,nergens vindt gy in den werveling, die waarlyk  64 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. lyk aan eene Voorzienigheid geloofde, een' Booswicht; nergens een' Wanhoopige of Zelfmoorden Dan om zulke gezegende uitwerkingen te hebben, moet, gelyk ik in het begin van dit vertoog zeide, de Voorzienig, heid niet flechts beleden, maar geloofd worden; en dewyl het my toefchynt, dat zeer veel menfchen deeze zo verfchillende daaden met eikanderen verwarren, wil ik in een volgend blaadje eenige zekere kenmerken opgeven . waaraan elk by zich zeiven weten kan of hy met een volkomen hart aan de Voorzienigheid gelooft, dan of hy haar uit, eenmaal werk» uiiglyk- ingezogen, beginfelen en gewoonte alleen maar belydt, t£ AMSTERDAM, ev J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 90 O cacas heminum mentes! o peiïora vanal D e vooroordeelen van onze opvoeding hebben zulk eene kracht op onzen geest, dat wy ons menigwerf verbeelden van eene zaak overtuigd te zyn, daar wy geen ander bewys voor te berde zouden kunnen brengen,dan dat wy het altyd 7.0 gehoord hebben. Onder deeze vooroordeelen behoort ongelukkig niet dan te veel de inbeelding, waarin een groot aantal menfchen fteekt, dat zy waarlyk aan eene Voorzienigheid geloovcn. Zegt aan een mensch, die belydenis van den Christelyken Godsdienst gedaan heeft, dat hy aan de Voorzienigheid niet gelooft, hy zal dit voor eenen hoon opvatI «n  66 DE VRIEND ten , en u ter goeder trouwe tegenfpreken; maar befchouwt hem in zyn gantfche gedrag, en gy zult'overtuigd worden, 'dat, wat hy ook voor moge geven, hy in de daad aan de Voorzienigheid niet gelooft, en zo gy de oorzaak van zyn voorgeven nafpoort, zult gy ras overtuigd worden, dat het een vooroordeel is, dat hy van zyne jeugd af aan heeft hooren beweereu hoe men aan eene Voorzienigheid gelooven moest, en het flechte menfchen waren die dit niet deeden, en dat hy hierop zich ter goeder trouwe verbeeld hebbe aan Haar te gelooven, fchoon hy nimmer onderzocht heeft wat de Voorzienigheid zy,en buiten zyne belydenis ook nimmer aan Haar denkt. Ik heb in myn voorgaande vertoog beloofd eenige kenmerken op te zullen geven , waaraan men weten kon, indien men dit begeerde te weten, of men waarlyk aan de Voorzienigheid geloofde, dan of men Haar alleen uit gewoonte beleed; in dit blaadje zal ik myne belofte trachten te vervullen , en hiertoe vooraf aanmerken , dat gelooven aan de Voorzienigheid niet zegt: voor waarfchynlyk te houden, dat er eene alregeerende Voorzienigheid zy. In dien zin zyn wy in de daaglykfche verkeering gewoon het woord gelooven te gebruiken. Zo zegt men: ik geloof het, maar ik weet het niet. Neen,hier zegt gelooven overtuigd te zyn dat er eene alregeerende Voorzienigheid is, zodanig, dat deeze overtuiging op alle onze daaden invloeie, en wy niet Hechts voor Haar pleiten, waar ons alles aanlacht, en ons geloof gewoonlyk niets anders is, gelyk zeker Wysgeer zegt, dan de weêrfchyn van onze gelukkige omftandigheden, maar ons ook veilig en blymoedig op Haar verlaten, waar, buiten onze fchuld, alles middernacht om ons heen is, waar de eene tegenfpoed geduurig voor den volgenden, veel treffender, plaats maakt; in de zekere verwachting, dat ter beftemder tyd  VAN 'T VADERLAND. 67 tyd het licht uit deeze duisternis, en de hoogfte orde uit' deeze fchynbaare wanorde verryzen zal. Hy gelooft derhalven aan geene Voorzienigheid, die geduurig over zyn lot mort, en nu ryker wenscht te zyn, dan in hooger ftaat te leeven ; heden naar kinderen verlangt, óver weinige jaaren murmureert dat hy er te veel krygt,en welke onvergenoegde taal meer de dwaaze fterveling voort moge brengen. Want die waarlyk gelooft dat er geen hair van zyn hoofd valt zonder den wil van zynen hemelfchen Vader, moet of overtuigd zyn, dat die wil altyd de beste niet is, of volkomen in zyn lot beruften en, zo lang hy aan zynen pligt getrouw is, geen oogenblik het zelve anders wenfchen. Immers is onvergenoegd te zyn over zyn deel, den Befchikker van het zelve wysheid of goedwilligheid te ontzeggen , en beide ftellig de Voorzienigheid te loogchenen. ■ Hy gelooft aan geene Voorzienigheid, die by fmartelyke verliezen , buitengewoone fchaden , pynlyke kwaaien, en welke rampen ook, zo dra hy zich zeiven niets te verwyten heeft, terftond den moed laat zinken en alles hooploos opgeeft, dikwerf in de hoogmoedige gedachte, dat hem ongelyk gefchiedt. Het geloof aan de Voorzienigheid, ik beken het, berooft ons niet van het gevoel, even weinig als het vertrouwen op den Arts den walgelyken fmaak van de medicynen wegneemt; maar wy nemen de laatften echter gewillig en uit keus in, om dat wy ons verzekerd houden, dat de kundige Geneesheer ons dezelve niet voor zou fchryven, wanneer wy ze niet noodig hadden. Indien wy waarlyk aan de Voorzienigheid gelooven, voelen wy het fmartelyke der tegenfpoeden wel, maar wy zyn teffens zodanig overtuigd, dat ons deeze bittere middelen noodig zyn, juist om dat ze ons de opperfte Wysheid, die altyd het beste einde door het kortfte middel bereikt, toedient, dat wy ze erkentelyk inI 2 nee-  68 D E VRIEND nemen, en, ver van te klaagen over de Voorzienigheid,over ons zedelyk verderf klaagen, dat niet dan met zulke hevige middelen kon geholpen worden, en de vaderlyke handkusfehen, die zich aan zulk een bedorven kind nog niet onttrekken wilde, Hy gelooft aan geene Voorzienigheid, die haare wegen altyd waant te kunnen uitleggen , en terftond alles voor vloeken of zegeningen verklaart, wat aan zyn kortzichtig oog als zodanig voorkomt, of Haar van onrechtvaardigheid verdenkt. Eene wysheid zou zeker de Oneindige niet zyn, indien wy eindige wervelingen haar altyd konden nagaan en begrypen. Dus die aan eene Voorzienigheid gelooft,welke hy altyd begrypen moet en waant te begrypen, gelooft aan eene harfenfchim, maar zeker niet aan de Voorzienigheid van den oneindigen God. Het gezegde van den grooten Locke mag hier met recht eene plaats beflaan: Indien wy zeggen, dewyl God dit zo gedaan heeft, is het zeker wel gedaan, redeneeren wy juist en overeenkomftig het gezond verftand; maar indien wy zeggen, dit moest zo gedaan worden en derhalven moet God het zeker zo gedaan hebben, of doen, zyn wy de zotften of hoogmoedigften aller wervelingen. Hy gelooft aan geene Voorzienigheid, die door fchandelyke middelen zyn doelwit poogt te bereiken; want indien wy waarlyk gelooven, dat de uitkomwen van alle gebeurtenisfen van een heilig en rechtvaardig God afhangen, en de beste goederen deezes levens, beroofd van den Goddelyken zegen, vloeken zyn , kunnen wy even weinig onze toevlugt tot misdaaden nemen om door dezelve gelukkiger te worden, als de zieke om zich te genezen tot het gift, dat hem dooden zou; en hy,die het zich veroorlooft, moet in een van deeze drie gedachten fteken, of hy moet waanen dat de Voorzienigheid noodig hebbe om door ondaaden geholpen te worden ;  VAN 'T VADERLAND. 69 den; of dat hy haare befchikkingen tegen zal kunnen gaan, of dat hy haaren zegen voor zyne welvaart misfen kan; en elk van deeze gedachten is juist eene ontkenning van de Voorzienigheid van een heilig en almagtig God, de eenige bron van wezenlyk geluk en voorfpoed. Die met de daad aan Haar gelooft, is zo verzekerd, dat hy juist bezitten, juist worden zal, wat haare wysheid over hem beflooten heeft,dat hy de middelen alleen gebruikt om dat God ze bevolen heeft, en waar die aan zyne verwachting niet beantwoorden, zyn hoofd gerust in haaren alverzorgenden fchoot nederlegt, zonder eene enkele poging verder te doen, of iets meer te begeeren. Hoe menige handelwyze wordt door dit kenmerk veroordeeld! Waar is de gelukkige ftand, waarin de Voorzienigheid met de daad niet dikwerf verloogchend wordt? De Koopman, die door onrechtvaardige winften ryker zoekt te worden, en zich voor zyn geweten met den nood van een zwaar huishouden zoekt te verdedigen, gelooft zeker aan die Voorzienigheid niet, die voor de jonge raaven, die tot Haar roepen, zorg draagt. De Staatsman , die door flinkfche wegen op het kusfen poogt te geraaken, en onder fchyn van Vaderlandsliefde zyne eigen grootheid zoekt, bewierookt vergeefs deuitrtekendfteenvanelk bewonderde daaden , welke hy verricht. Welk goed uit zyn kwaad ook voort moge komen , hy heeft door elk ongeoorloofd middel om dit goed te bereiken ftellig de voorzienigheid van dien God verloogchent, die op zyn' wenk een Volk redden kan, die de eenige uitdeeler van alles is, en die zyn vloek aan elk ongeoorloofd middel verbonden heeft. Eindelyk, om er niets meer by te voegen, de Leeraar, die door list, bedrog, kuiperyen, e» •welke ongeoorloofde middelen meer het verdorven vernuft der fterveliiigen pi-h - Dus,  VAN 'T VADERLAND. 7 5 Dus, een ding,dat'in zich geen waarde heeft, dat flcchts kort duurt, dat in huis van geen zonderbaar nut is, en niet eigentlyk liefde maakt; zoo'n ding is de Schoonheid. Meer is zy niet, en gy moet niet boos op my zyn, fchoone Meisjes! dat zy niet meer is. Ik wilde u daaromtrent zo gaarn recht kapittel-vast maaken. Want zy zullen 't u anders beduiden, zullen om u ftaan, en liefkoozen, en bewonderen. En dat mogt u be."ochelen veel met de Schoonheid op te hebben, en op eene fchyn-lamp achter haar, en andere kunstgreepen bedacht te worden: en dat zou jammer zyn om uwentwille! Schoonheid en Onfchuld zyn als de beide fchaalen van een balans; zodra de eene in uw gemoed ryst, zinkt de andere. En dat weeten de Liefkoozers ten deele, en verheffen juist daarom voor u de fchaal met de fchoonheid zo hoog, dat de andere met de onfchuld allengskens zinke. Zommigen helpen zelfs nog wel wat meê, en poogen u kuischheid en tucht als gekkerny en bygeloof voor te draaien. Maar vliedt den Man, die dat doet! En fchoon hy met goud en paarlen behangen ware, hy is een Booswigt. Is een giftige Raatel-flang! De Natuur heeft hem wel met den raatel verfchoond, wyl ze zich op zyne gaven en op zyne discretie verliet; maar hy was die grootmoedigheid niet waardig, en moest er een draagen, en ik deed ze hem graag in zyne hairbcurs, of hing er hem een aan 't oor , dat hy voor zich waarfchouwde waar hy kwame, Onfchuld des harten is'het erfdeel en het fieraad der Vrouwen. En weetet, onfchuld heeft haaren eigen Engel, die achter u omgaat en over u waakt, zo lang gy onfchuldig zyt. Vertoornt hem niet! en geloof voor zeker, dat wanneer hy van u wykt, uw geluk van u geweken is. K z Meis>  7valfche beginfelen, die wy van onze jeugd af aan ingezogen .hebben, reeds te veel toe bedorven. Maar wy .hebben kinderen, Mevrouw! indien wy, en dit ■kunnen wy doen, dezelve naar deezen flelregel: weest .altyd ■wat gy graag zoudt willen fchynen; en verfoeit alle geveinsdheid; opbragtcn, dan zou het volgend geflacht zeker zyn, wat wy nu moesten zyn, het zou uit beginfelen handelen, waar wy nu alleen uit zeer laage oorzaaken, of, op zyn •best-, uit gewoonte handelen, „Beken ondertusfehen ook, myn Heer! dat onze jeugd thans oneindig meer handleiding en middelen heeft om te Ieeren denken en uit heginfelen te handelen, dan wy in onzen tyd hadden. Hoe veel uitmuntende boekjes zyn er nu voor de kinderen, die alle naar hunne vatbaarheid ge-fchikt.zyn; en wy imoesten ons in onze jeugd troosten, met  VAN 'T VADERLAND. 87 niet dingenv au buiten te leeren, daar wy geen woord van begrepen; ïk weet nog zeer wel, dat ik tot verwondering der aanfchouweren kundig fcheen, toen ik myne belydenis deed, zodaauig was myn geheugen opgevuld; en waarlyk ik was het niet, want ik begreep zeer weinig'van al het fraaie, dat myn mond voortbragt." Waarlyk wy hebben hieromtrent gewonnen. Wie thans de Werkjes van een' van Alphen, Perponcher, en Campe heeft, bezit een fchat voor zyne kinderen. Maar gy voelt ook, Mevrouw, dat het voor Oudereu zo veel te onverantwoordelyker is, indien ze nu nog tot alle die zotheden van den ton hunne toevlucht nemen, om eene uitwendige gedaante aan die eigen kinderen te geeven, daar ze in den grond rechtfchapen menfchen van zouden kunnen maaken? Zulk eene handelwyze zou by alle volkeren grootelyks aftekeuren zyn; maar zeker by geen volk met meer recht dan by de Nederlanders. Ons Volkskarakter wordt er geheel door uitgewischt, en verliest zich in duizend nuancen, die geene bepaalde gedaante meer bezitten. Oprechtheid en goede trouw maakten eenmaal den Belg uit. Denkt gy , Mevrouw! dat eene handeldryvende Natie deeze deugden ongeftraft misfen kan ? „Ja, maar in die tyden bezaten onze Voorvaderen,by alle hunne verdienften, toch eene zekere rauwheid, die zeer onaartig was, en nu onverdraaglyk zou zyn." Om dat wy (deze fraaie befchaaving zy er voor dank gezegd!) reeds te veel verdorven zyn om waare grootheid, onafhanglyk van al het clinquant van den ton te kunnen gevoelen. Eene zekere ruuwheid is er by de deugd noodig, om ons te behoeden, dat wy niet met haar kwanfelen, of over haar met de aanlagchende ondeugd capituleeren. Duld dat ik u een plaats uit zeker boek, dat ik juist in myn zak heb, voor moog leezen, Mevrouw! zy betreft juist onze beval-  88 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. vallige befchaaving. Hier is zy: Wanneer ik de rampzalige gevolgen van deeze befchaaving overdenk; wanneer ik de menfchen, zo als zy thans zyn (my zeiven niet uitgezonderd) met den ruuwer, maar. ook fterker, edeler en zelfftandiger mensch der voorige eeuwen vergelyk; komt het my altyd voor, als of de kunst daarin gedaagd was, om een geflacht van Leeuwen in een geflacht van Voflcn te herfcheppen , en dat zy nu de proef nam , om er de laatfte hand aan te leggen, ten einde er eene familie van zwakke en potfige eekhoorentjes van te maaken. te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 12.) Nobilitas vera est atqiie unica virtus. JUVENALIS. Jt^ykdom en geboorte fchenken ons op zich zeiven geene waare grootheid. Men kan waarlyk groot zyn en beedelen. Dit laatfte zal ik in dit vertoog door een uitmuntend Ichildery ftaaven, en het eerfte tot eene andere gelegenheid beipaaren. Nog iets. Het ftuk is in 't oorfpronglyk boven alle vergelyking fchoon. Ik twyffele niet, of myne Lezers zullen er hier de vertaaling ook met genoegen van lezen, echter wilde ik hen, uit liefde voor 't origineel, vooraf onderrichten , dat het volgende alleen eene Vertaaling is. By den Heer van G... hadden eenige goede vrienden en M . be-  90 DE VRIEND bekenden , op een zyner landgoederen , het middagmaal gehouden, en reeds ftond men van tafel op, toen een bediende den Heer van G... kwam berichten, dat er aan de deur een Grysaart was, die hem wenschte te fpreeken. Nu was het geheele gezelfchap elk reeds zynen weg gegaan, en de Heer van G... bevond zich met zyne bedienden alleen. D-E II-EER van G. .Waarom laat gy een zo goed oud man niet rechtftreeks tot my? (De bedienden gaan af.) de grysaart. (intredende) Genadige Heer! zy wilden maai ik wilde niet. DE HEER VAN G. En waarom ? DE GRi'SAART. Ik fchaam het my te zeggen, daar ik u zie. Het ging my als den onrechtvaardigen Rentmeefter ik fchaamde my te beedelen. DE HEER VAN g. Vader! fchoon gy myn ligchaamlyke Vader waart ik zou my uws niet fchaamen. Dit hebt gy ondertusfeheu niet kunnen weten. Ik hebbe goede vrienden by my, wees Zo goed er een mede van te zyn. DE GRYSAART. Neen, myn Heer! wanneer ze ook alle waren als gy, ft heb geen tyd. —.— DE HEER VAN G. Wat hebt gy dan te doen? DE GRYSAART. Iets wigtigs, myn Heer! te iterven ik wil het wel alles zeggen als wy alleen zyn (luisterende) ik héb op zyn hoogst nog maar acht dagen te leven. DE HEER. VAN G. Hoe weet gy dat? DE  VAN 'T VADERLAND. Si DE GRYSAART. Dat weet ik zo! ik kan liet zelf niet zeggen, wyl ik het weet, wyl ik het voele, wyl het gewis is en nu! Myne Dochter en haar man , hebben my twee jaar onderhouden, —■ DE HEER VAN G. Daar hebben zy haar' pügt aan gedaan. DE GRYSAART. Ik had zo veel geld voor my verzameld om niemand op myn en ouden dag lastig te vallen. Hoe ging 't? ik leende dit geld aan een' Edelman! die at en dronk, en was vrolyk en goeds moeds tot hy niets weer kon geven. Verfchoon my, genadige Heer! gy zyt een Edelman, maar ik zeg da waarheid. DE HEER VAN G. En ik hoor ze zo graag, al betrof het my zelf, als gy ze immer zeggen kunt. ' DE GRYSAART. Vernuftiger ware het geweest, indien ik tot den dood toe gearbeid hadde. Daar viel ik eenmaal bleek en koud heen, en dat hield ik voor Gods wenk om in deeze waereld te befluiten. Genadige Heer ! ik heb niet den arbeid gefchuuwd, toen ik jong was genas ik my door arbeid, ik heb nooit andere medicyn gebruikt. Wat iemand in de jeugd verfterkt, verzwakt in den ouderdom ik kon niet, myn Heer, ik had reeds een half jaar bloot gebeden, en gezongen , daar ging myn geld verlooren! ik beproefde mynen arm, ik ving aan te willen, ik wilde in vollen ernst; alleen ik kon niet, ik kon niet. Vergeef deeze traanen. Ik heb geen bedroefder uur, dan juist dit beproevingsuur gehad, waar ik zo flecht beftond. DE HEER VAN G. Toen gingt gy naar uwe kinderen? DE GRYSAART. Ja, myn Heer! en zy kwamen my te geinoet. Ik heb maar M a eene  02 DE VRIEND eene Dochter , doch ik vond aan haaren man een' zoon! Wat zy hadden, had ik. Zy pasten my op, alhoewel ik hun geen penning nalaaten kon. God laave hen daarvoor aan zynen hemelfchen Vry-disch, ook uit Genade en Barmhartigheid , gelyk zy het hier aan my gedaan hebben. DE HEER VAN G. En thans, Vader! zyn ze tegen u koeler? DE GRYSAART. Neen, myn Heer! dat niet! maar ze zyn arm geworden. Het onweêr doeg hun huisje te grond. Zy hadden iets voor myne begraafnis weggelegd ik ben zo een oude gek op eene eerlyke begraafnis, en deezen fterfpenning, myn Heer! hebben ze aangetast — daarom ga ik beedelen. Als ik derf, nullen ze de onverwachte vreugd hebben, myne begraafnis befteld te vinden. Zy zouden geborgd hebben, myn Heer! om my na mynen dood ten gevalle te leeven, dat weet ik; alleen dit wilde ik niet. Dus ben ik, myn Heer! een oud man, maar een jonge Bedelaar! DE HEER VAN G. Waar woont gy dan ? DE GRYSAART. Myn Heer! om vergceving! dat zeg ik niet, mynent en myn er arme kinderen wegen! DE HEER VAN G. Vergeef my, Oude! dat ik het gevraagd heb; God itraffe my wanneer ik u nazie. DB GRYSAART. Dat is braaf! genadige Heer' binnen acht dagen ziet gy naar den Hemel, dan (God zy gedankt) dan is myne wooning niet meer geheim. ■ DE HEER VAN G. Maar waar geiooven u thans de uwen ? DE GRYSAART. Ik zeide dat ik eene gelofte op my had, en nog eenmaal Gods  VAN 'T VADERLAND. 53 Gods aardryk aanfchouwen moest; zy weten dat het myn laatfte gang is. DE HEER VAN G. Neem, Vader! God zy met ul DE GRYSAART. Myn Heer! zo veel1 Neen,myn Heer! zo was het niet gemeend.' My ontbreeken nog maar twee guldens, het overige heb ik niet noodig. In den Hemel heb ik niets van doen. — DE HEER VAN G. Geef het aan uwe kinderen. DE GRYSAART. Dat behoede God, myn Heer! Myne kinderen kunnen nog arbeiden — zy zeiven hebben niets noodig. DE HEER VAN G. Tot het huis, Oude! DE GRYSAART. Het ftaat reeds! DE HEER VAN G. Gy maakt my rood, Vader! DE GRYSAART. Nu, dan zyn wy 't beide. Ik ben het ook over en over, wyl ik twee guldens aangenomen heb. Bewaar het overige, genadige Heer! voor lieden, die langer voor u bidden kunnen , dan ik. ■ ' DE HEER VAN G. Gy beweegt my, Vader! DE GRYSAART. Ik hoop, ik heb ook God bewogen, die Iaate het u niet misfen! — DE H SER VAN G. Wilt gy wat eeten ? DE GRYSAART. Ik heb reeds gegeeten! melk en brood. M 3 "  94 DE VRIEND de heer van g. Maar meêneinen ? .de grysaart. Neen, myn Heer! ik wil den lieven God niet in 't ambt vallen. Alle menfchen., die my zagen, booden my eeten aan. Ik heb my echter de maag niet verdorven. Het ware een flechttn dank by den lieven God , als ik thans meêneemen zou. Doch! één glas wyn , een eenig! de heer van g. Meer, Vader! ■ de grysaart. I Neen, myn Heer I maar één. Meer draag ik niet. Gy Zyt het waardig, dat ik voor de laatfte maal van het °-ewas des Wynftoks by u drinke. Het zal de laatfte wyndroppel zyn, dien ik in de waereld neme, anders zou ik niet gevorderd hebben. Nu kan ik in den hemel vertellen, waar ik den laatften laafdrank genoot. Lieve God ! een «las koud water blyft reeds niet onvergolden. ■ De Heer van G. haalde den wyn zelf, de eude Man kief zyne handen naar den hemel, toen hy alleen was, enfprak: den laatften wyn! het Nachtmaal heb ik reeds voor acht dagen genomen , lieve God , verkwik den Geever! wanneer hem geen dronk meer verkwikt! -r— De Heer van G. bragt wyn. de heer van g. Hier, Vader! Ik heb my ook een glas meêgebragt, wy moeten te faamen drinken! de grysaart. (ten Hemel) Heb dank, lieve God, voor alles goeds, voor deeze waereld, heb dank! (Hy dronk een weinig) thans (tot den Heer van G. zy frieten te faamen) God fchenk u een zacht einde, zo als ik het gewisfeiyk hebben zal! ——— de  VAN 'T* VADERLAND. 95 de heer van g. Vader! blyf deezen nacht hier, ik bidde.»!':-Geen mensch zal u zien, als gy het zo wilt. de grysaart. Neen, myn Heer! ik kan niet. Myn tyd, zo als gy weet, is edel. de heer van g. God! groote God! waarmee kan ik u nog dienen ? 1 de grysaart. / Myn Heer! ik wenschte uwentwegen, dat ik nog meer behoefde. Gy zyt een goed Heer; alleen ik heb op de waereld niets meer , dan — nog een handfchoen noodig. Ik heb hem verlooren. de heer van g. Terftond. de grysaart. (alken) Voor de laatfte maal gelaafd! daar zal het beter zyn! de heer van g. (hem een paar handfchoenen brengende) Hier, Oude ! de grysaart. Den eenen heb ik niet noodig, Hechts een' heb ik gevorderd. de heer van g. Waarom den anderen niet ook ? de grysaart. Aan deeze hand feilt niets. Het is bloot de linker, die de lucht niet verdragen kan. Ik zal aan u denken! (Hy gaf den Heer van G. de rechter bloote hand.) de heer van g. En ik óók aan u! — o Oude! my is het zwaar myn woord te houden! de grysaart. Des te beter, myn Heer! voor u, als gy 't houdt.  96 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. DE HEER VAN G. Nog eenmaal uwe hand, Oude! Er is kracht, er is zegen Gods in. DE GRYSAART. , God zegene u! DE HEER VAN G. Eu helpe u! —— te AMSTERDAM, by J. ALLART-  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N«. 13.) Vryheid kan niet bewaard worden, zoo de zeden van '/ volk bedorven zyn; noch onafhanglyke Monarchy ingevoerd, zo zy oprecht en zuiver zyn: waaruit duidelyk volgt, dat dezulken, die vrye regeeringen beftieren, met kun uiterfte vermogen het bederf der zeden altyd behoor en te keer te gaan, dewyl ander-, zins zy, zo wel als hunne regeering, onvermydelyk te gronde gaan moeten. ALGERNON SIDNEY. Waanneer ik alle de voordeelen, die de waare vryheid aan een Volk fchenkt, nadenke, kan ik niet nalaaten my te verwonderen , hoe het mogelyk zy dat er een eenig mensch N leeft,  «8 DE VRIEND k-eft, die, ongevoelig aan haare waarde, het juk, dat op zyne fchouderen rust, niet alleen gewillig draagt, maar menigwerf zelfs als een eercteeken befchouwt en er zich op verhoograoedigt. Ondertusfchen leert de ondervinding te duidelyk, dat er zulke laaghartige en van hunne oorfpronglyke grootheid ontaarte wezens zyn, om er aan te kunnen twyflelen, en als wy met eene geringe maat van waereld- en menfchenkunde de zaak doordenken, verdwynt de onmooglykheid zodaanig, dat men ligt tot een ander uiterfte zou overllaan, en zich verwonderen, dat in eenen tyd, in welken de zeeden alom zodaanig verbasterd zyn, als in den onzen, er echter in ons Gemeenebest, dat zeker ruimfchoots in het bederf deelt, nog een gevoel van waare Vryheid is overgebleven. Ik wil in dit vertoog trachten aantetoonen, hoe gevaarlyk eene toenemende verbastering van zeeden voor de Vryheid zy, en hoe noodzaaklyk het, in onze daagen vooral, wordt, dat wy met eenpaarige krachten aan derzelver nationaale verbetering arbeiden, indien wy onze hoop op het edelde voorrecht'der menschheid in geenen rook willen zien verdwynen, of, in de plaats van waarlyk vry te zyn , tot eene regeringloosheid vervallen, die aan den fchyn der Vryheid de rampzaligde gevolgen der dwinglandy huuwt, en den eenen Burger in den anderen een tyran doet vinden, die zyn recht altyd naar zyne magt afmeet, en den onderdrukten buiten de mogelykheid delt van immer vergoeding voor zyn gefchonden recht te kunnen bekomen. Hoe zeer eene verbastering van zeeden de Dwinglandy en Overheerfching in de hand moet werken, is reeds duidelyk te zien uit het gedrag van alle die Vorsten en Overheden, die immer naar een onbepaald gezag Honden. Hunne eerde kunst-  VAN 'T VADERLAND. 99 ■kunstgreep was, om het zeedenbederf onder de grootcn eri het volk te vermeerderen, en wanneer derzelver nekken gewillig onder het juk geboogen waren, hunne veiligheid op de geduurige toeneming van het zelve te bouwen. De gefchiedenisfen der waereld leveren er duizend voorbeelden van op, te lang om ze hier allen bytebrengen. De volgende aanhaaling uit de uitmuntende Brieven oyer de Vryheid, onder den naam van Cato uitgegeeven, een werk, dat wy in onze dagen onzen Landgenooten niet genoeg aan kunnen pryzen , moge voor het tegenwoordige hier genoeg zyn. Plinius, zegt die Schryver, verhaalt van Trajanus, dat alle zyne Voorzaaten, Nerva en een of twee anderen uitgezonderd, hun werk maakten, om het volk tot ongebondenheid te verleiden, en door 't invoeren van allerhande ondeugden alle deugden te verbannen. Voor eerst om dat zy gaarn anderen zo zagen, gelyk zy zeiven waren, en ten anderen, om dat de gemoederen der Romeinen, door een' flaaffchen fmaak en ondeugden bedorven zynde, met meerder gedweeheid het juk der Keizerlyke flaaverny draagen zouden. Dus vernietigden deeze Beftierers en Vyanden van Rome de deugd, om hunne magt te vergrodten. Zulk eene Staatkunde was nogthans niet ten eenenmaale vreemd en nieuw. Dit was toen voor hun, en zal altyd de rechte weg zyn tot eene volftrekte Alleenheerfching, die uit haare eigen natuur een eeuwigduurende vyand js van alle vroomheid en eerlykheid. De Romeinfche Deugd en de Romeinfche Vryheid gingen beide te gelyk te grond. Dwinglandy en Zedenverbastering kwamen omtrent hand aan hand te voorfchyn. - Er zyn zo veele gewigtige redenen, waarom dit niet anders zyn kan, dat wy ons over de flaverny niet te verwonderen hebben, zo dra wy het zedenbederf aantreffen. Met de ziel van een flaaf is men toch niet zeer verre meer van de N 2 ' flaa-  loc D F, VRIEND flaaverny, en het is de ondeugd, en vooral die foort van gebreken, die, door de gewoonte en het gedrag der grooten eenmaal gewettigd, zo al niet voor deugden, aan zekeren rang en middelen verbonden , ten minften voor geene ondeugden gehouden worden, en dikwerf ten voorbedde aan het volk verfirekken om hunne uitmuntendheid naar af te meten, welken de ziel flaafsch maaken en zodaanig verlagen, dat zy altyd een Overheerfcher, onder wiens befcherming zy veilig en ongefloord aan haare fchandelyke begeerten bot kan vieren , verkiezen zal boven eene Vryheid, onder welke de wetten alleen heerfchen, en het onderfcheid tusfehen leden van dezelfde maatfehappy, in betrekking tot de uitvoering der wetten, geheel weggenomen is. Waar rykdom, eer, en wellust de drie groote zaligheden zyn, die men najaagt, en in welken men zyn eenigst geluk fielt, zal het hart van dag tot dag dierlyk- zinnelyker worden, en eerlang het edel gevoel van waare voortreffelykheid en kiefche betaamlykheid geheel verliezende, de grootfte losbandigheid alleen voor vryheid houden, en daar deeze voor een, of voor weinigen, ten koste van de menigte, nimmer onder eene waarlyk vrye regeering te verkrygen is, zal men zeer ligt wenfehen en medewerken om een Opperheer te bezitten , onder wiens vleugelen men ongeftraft onderdrukken, en verleiden mag; door wiens mildheid men aan zyne weelde en pracht ruimfchoots voldoen kan, en wien men met eene blinde aankleving en onbepaalde vleiery 'gemaklyk voor alles betaaien kan. Want het is lang opgemerkt, dat het gewoone middel om tot de gunsten van Vorsten, en hierdoor tot aanzienlyke en ryke eerambten te geraaken, ten allen tyde geweest , en nog. is , den Vorst, door 't waarnemen zyner luimen, 't vleien zyner ondeugden , 't bevorderen zyner vermaaken , 't koesteren zyner driften , 't voortzetten zyner fnoodfie voornemens', in te boezemen, dat m'en zyn perfoon lief  VAN 'T VADERLAND. 101 Hef heeft, en ten eenenmaal aan zynen wil overgegeven is; zo wel als dat het in Rome, zo lang dapperheid, naarftigheid, en wysheid de middelen waren om tot eerambten bevorderd te worden, niet gemaklyk viel voor iemand, die van zulke hoedanigheden ontbloot was , den Raad wys te maaken, dat hy dezelve in de daad bezat, terwyl Vorsten, welke alleen dezulken zoeken, die hen liefhebben, en alles doen wat zy bevelen, zeer ligt te bedriegen zyn, en, dewyl geen eerlyk man hunne onrechtvaardige bevelen zal gehoorzaamen, zy natuurlyk altyd van de fnoodften omringd moeten worden. Ondertusfchen begryp ik dat men hier eene aanmerking by moet voegen , als men niet onbillyk oordeelen wil, eene aanmerking, die aan den braaven Sidney, door de geftrengheid zyner zeeden, en te midden van de rampen, die hem zyne eerlykheid en onbaatzuchtige Vryheidsliefde op den'hals haalde, ontfnapt is. Zy is deeze. Alle menfchen , die den Vorst omringen, zyn juist geen fchurken. Er fchuilt, onder de vleiers zei ven ,een groot aantal, die ter goeder trouwe de fpeelpop eener uitwendige pragt en luister zyn. Vergelyken wy nu hier by den invloed eens, die de deugd op het hart heeft, dan ontdekken wy terflond, dat zy, de behoeften verminderende , de waare genoegens des levens vermeerdert. De Ondeugd fchynt prachtig, maar in de daad is zy arm. De deugd daarentegen draagt een eenvouwig wit gewaad, maar zy is onuitputtelyk ryk. Zy leert die fchitterende vertooningen verfmaaden, welke ons in de oogen van dwaazen voor gelukkigen en Halfgoden doen aanzien, terwyl het hart er zyne ellende niet onder verzwelgen kan. Zy leert ons de genoegens deezer waereld naar hunne inwendige waarde, en niet naar het getal hunner bewonderaars en aanbidders , hoogfchatten. Zy leert ons de meest nagejaagde goederen des levens uit den kring der wezenlyke genoegens fluiten N 3 zo  102 DE VRIEND zo dra een ongerust en de eenzaamheid fchuuwend geweten aan dcrzelvcr bezit verknocht is. Dus brengt ze onzen fmaak tot de eenvomvigheid der natuur weder. Wy nellen onder haare bcflraaling het huislyk geluk aan het hoofd der aardfche zaligheden. De opvoeding onzer kinderen, van zo veel aanbelang voor het Vaderland, mooglyk de eenige, althans een der voornaamfte waarborgen voor de vryheid van het volgend geflacht, wordt, ver van een ondraaglyke last te zyn, ons beste en edelfte vermaak. Hun aantal, zo noodzaaklyk voor den bloei van een land, onder het gebied der weelde voor een vloek gehouden, fchatten wy, die met weinig behoeften overvloed hebben , voor eenen wezenlykcn zegen , welke, ons huifelyk geluk vermeerderende , ons teffens rot nuttiger en verdienstelyker leden van de maatfehappy maakt tot welke wy behooren. Het eerlyk en noodzaaklyk Himwlyk, hier ■door geduurig veld winnende, verdryft de Verleiding, en het geluk der onderlinge Echtgenooten de Verkwisting, de Slempery , en het Overfpel. Indien ons land door den Koophandel beftaat, zullen wy zeer ligt de meeste Volkeren hier achter ons laaten. De weelde, en de hierdoor geduurig ontftaande, geduurig toeneemende begeerte naar goud, uit gebrek geboren , maakt de overmaatige en onrechtvaardige winsten noodzaaklyk , en het bedrog en de knevelaaryen toverachtig, en zy heeft haaren zetel in de meeste landen gedicht. Wy kunnen, aan haar gebied ontweldigd, alle die fchandelyke middelen misfen, en een geluk bezitten, dat de weelde nooit fchenken kan, dewyl wy op waare, eenvouwige, onfchuldige genoegens aazen, die weinig kosten, behoudens zeer maatige winsten kunnen verkregen worden, en hunne waarde voor ons hart ontvangen van het gevoel, dat wy dezelve door onze naarftigheid en trouwe verworven hebben. Hebben wy ons aan den dienst toegewyd, het Vaderland zal moedige befchermers, en belanglooze aankleevers in ons vinden.  VAN 'T VADERLAND. 103 den. Gevoelig voor de eer, maar enkel voor de waare, die niet dan door deugdzaame daaden verkregen wordt, verftnaa» den wy die dwaaze nederbuigingen en vergodingen, die aan eene ruime verteering of prachtige hofhouding toegebragc worden, zeer overtuigd, dat de rykdommen, door de ydelheid, die hen volgt, en de eer, die men hun dwaaslyk aandoet, in een land de eerfte wortel van alle kwaad zyn. In deeze edele gedachte ftekende, viel het een Curius, Eabrieius, Cinciunatus, Aemilius Paulus, niet moeilyk zich met een bekrompen ftaat te vergenoegen, als die hun niet belette, die eer te verkrygen, die hunne deugden verdienden , en het was, zo als Sidney te recht aanmerkt, eene dwaaze gedachte, een' man te willen omkopen , die met kool en groente uit zyn eigen tuin zyn maal deed. Want hy die 't geld niet noodzaaklyk oordeelt, kan door 't geld niet gewonnen worden. Dus, geen flaaven zynde van een eenige dier ongeregelde driften en begeerten , die eenen onrechtvaardigen, maar magtigen befchermer noodig hebben; geen behoefte kennende, die alleen door eene aanhoudende goudmyn kan voldaan worden, is er niets* dat ons immer voor de overheerfching en dwinglandy zou kunnen inneemen; en alle onze wezenlyke genoegens , zodaanig aan de vryheid verknocht zynde , zodaanig van haar alleen hunnen bloei, hunnen prikkel ontvangende, dat ze buiten dezelve ophouden genoegens te zyn, is het volftrekt onmooglyk, dat wy haar niet met onzen laatften droppel bloeds voor zouden ftaan, en blymoedig een leven voor haar opofferen, dat, zonder haar bezit, erger dan de dood is. Deeze fchets is zeer kort, myne Landgenooten, maar zo ik my verbeelde genoegzaam om een' onpartydige te overtuigen van de waarheid myner eerfte Helling , dat er naamlyk; niets nadeeliger voor de Vryheid in een la nd zy, daü eene toe-  104 DE VRIEND VAN T VADERLAND- toenemende verbastering van zeeden. In een volgend vertoog wil ik, na een beknopt, maar naar waarheid afgemaald, tafereel van den toefland der zeeden in ons Gemeenebest vooraf te hebben laaten gaan, u doen gevoelen, en dit was myne tweede Helling, hoe noodzaaklyk het in onze dagen wordt, dat wy met eenpaarige fchouderen aan de verbetering der nationaale zeeden arbeiden , indien wy onze hoop op het edelfte voorrecht der menschheid in geenen rook willen zien verdwynen, of, in de plaats van waarlyk vry te worden, tot alle de haatlykheden der Rcgeeringloosheid vervallen. te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (No. 14.) Ie feu facrè de la liberti ne peut étre entretenu que pdr Sts mains pures. R AYNAL. (Vervolg van N°. 13O Jvjimmer heb ik met meer aandoening de pen opgevat, dan op dit oogenblik. Echter moet ik aan myne belofte voldoen. Als Schryver reeds heb ik my plegtig verbonden om zo nuttig te zyn als in myn vermogen was, en daar het fpreeken thans noodzaaklyk is geworden, zou myne ftilzwygendheid eene misdaad zyn. Myne traanen zullen vloeien, zullen dit vertoog befprengen; myn hart zal, om van weedom niet te fcheureri, onder het fchryven de itille hoop op verbetering koesteren', envuurig aankweken; maar myne pen zal getrouw O zyn,  DE VRIEND zyn, en van hoe weinig invloed myne byzondere poging op het algemeen bederf ook zyn moge, wee myner, zo ik hier niet getrouw ben! O myn Vaderland!' o myn diepgezonken, zo hartlyk van my bemind, Vaderland! waar is de dewd uwer zo zeer bevoorrechte bewooneren, die deugd, welke Volkeren in bedwang hield , vyanden eerbied afdwong zwaarden ftomp llreedt, gronden fchiep, en, dat meer dan dit alles is, by den roem, die u tot een kroon der Landi'chappen verhief, uwe zalige en vrye dreeven met eenvouwige, onfchuldige, gelukkige menfchen bevolkte? Helaas! het langfaam ingeflopen , maar onophoudlyk toeneemend, zeedenbederf heeft alles verwoest; en hoe zeer zou men uwe waare belangen uit het oog moeten verliezen , hoe koud zou het hart voor u moeten zyn, indien men, door den uitwendigen blinkenden fchyn bedrogen, dien de verkwisting en fchaamteloosheid altyd aannemen, zich opdrong, dat de zeeden uwer bewooneren over 't algemeen niet verloren hebben , alleen om dat ze minder ruuw zyn; en door deeze ongerymde Helling de eenige mooglykheid van verbetering tegenging , welke de waare beminnaar uwer grootheid zo vuurig wenscht. Ja , myne Landgenooten ! wy blinken meer dan wy eertyds deeden. Dit veroorzaakt de weelde altyd. Maar zullen wy dwaas genoeg zyn van het geilepen kriftal boven den ruuwen diamant te ftellen? ■ en de inwendige waarde aan de val- fche flikkering opteofleren ? Eenmaal was onze grootheid op eenvoflwigheid, oprechtheid en naariligheid gebouwd , en de Godsdienst was de grondflag van alle die volksdeugden. Thans hebben wy geen zeeden, geen bepaald Volkskarakter meer. Alles is navolging, alles fchyn. Onze behoeften vernietigen den Koophandel, door 't bedrog en den woeker noodzaaklyk te maaken. Onze ambten onderftellen geen kundigheid of deugd meer. Uit louter gunst verworven, worden ze alleen om het goud  VAN T VADERLAND. 107 goud waargenomen, en het Vaderland komt er weinig, mooglyk in 't geheel niet, by in aanmerking. Onze hooge fchoolen kwynen hier door; de nayver en geoorloofde eerzucht Animeren daar, dewyl de onkunde en zeedenloosheid onder veelvermogende befchermvlcugcien de allccnftaande kunde en verdienfte naar het kusfen altyd voorbyftreven. Onze Krygsdienst mist die uitzichten, die by alle volkereu de prikkels tot waare grootheid en heldendeugd geweest zyn; 't is daar niet meer dat men enkel door verdiensten op kan klimmen , Of door den tempel der Deugd tot dien der Eer gaat. Ook zyn de denkbeelden van waare eer er in verlooren, en men eerbiedigt er enkel haare grootfte vyahdin de valfche. Met nimmer een tweegevecht , die barbaarfche uitvinding der middeneeuwen , welke in weerwil van Goddelyke en menfchclyke inftellingen ftand houdt, afteflaan,kan de Krygsman op zyne eer roemen, en fchoon het Vaderland in den. nood nimmer iets van zynen byftand te wagten hebbe, fchoon hy de onkunde zelve en een flaaf der ongcbondcnfte ondeugden zy, niemand zal weigeren met hem te dienen, en de en de. O 2 goede  K>8 DE VRIEND goede huuwlykcn byna onmooglyk, Hoe weinigen kunnen, zonder hunnen ftaat te verminderen, eene vrouw en kinderen onderhouden, vooral wanneer ze alleen met hunne genegenheid raadplegen? En dus is het huuwlyk , daar het nog plaats, heeft, by ons eene Koopmanfchap geworden, niet door het hart, maar door den hoogmoed en weelde uitgekoozen. En wat den Godsdienst betreft, ook deeze heeft by ons den heerfchenden fmaak aangenomen. Men roemt hem , waar men zynen naam noodig heeft, maar men befpot zyne getrouwe aanklevers. Men verheft zyne verheven voorfchriften, maar men volgt de beginfelen van onze eeuw, die er lynrecht tegen inloopen. Men bezweert hem voorteftaan maar de wetten tegen deszelfs openbaare aanranders blyveu in eenen diepen nacht fluimeren, en men lagcht hoonend om de onnozelheid van den enkelen man van geweten, die ter goeder trouwe genoeg is van zich over een zo fchandelyken meineed bezwaard te vinden. De onverfchilügheid zit op den troon van de edele verdraagzaamheid en wordt onder derzelver naam flinks aangebeden. Hier is de Godsdienst de mantel, daar zich Staatkunde, ginds het nedrig gewaad, daar zich hoogmoed in verhult. En zouden wy nu waarlyk ons nog verbeelden Godsdienst te hebben? Ik (preek niet van een byzonder mensch, myne Landgenooten! gelyk ik in dit geheel tafereel niet gedaan heb; maar van ons als een Volk befchouwd ; en ik herhaal myne vraag : hebben wy waarlyk nog Godsdienst ? Dat een bekend Sehryver het voor my beantwoorde! ziet hier zyn gezegde: Als Godsdienst Hoftaal heeft leeren fpreken , en geen Predikers geduld worden , dan die deeze fpraak kundig zyn; als de Bedienaars van den Godsdienst Vooripraaken van ftaatzucht moeten worden, en door middel van het woord van Waarheid ea Genade , Bedrog en Geweldenaary heiligen, of zwygen moeten; als Eer en waereldfche Grootheid het loon van bedriet gery en misleiding, maar verachting, Pynbanken en Kerkers de  VAN 'T VADERLAND. I09 de vergeldingen van een goed Geweeten en Godvrucht zyn* dan is al de kracht, al het voordcel van den Christelyken Godsdienst zo volkomen vernietigd en verlooren, als of hy reeds met der daad in een Mahometaanschdom veranderd was ; en behoudt men nog den naam ondertusfchen , 't is alleen om 'er misbruik van te maaken, en men magdenzelvea wel, zonder zonde, afleggen en vaarwel zeggen. Ziet daar eene ruuwe fchets, maar zo ik my niet bedrieg naar't leven getekend, en waarvan ik de byzondere deelen by volgende gelegenheden nader hoop optenemen. Wat dunkt u, myne Vrienden! heb ik veel papier meer noodig om myne tweede ftelling te ftaaven, dat wy, zo voortgaande, dat God verhoede! of onze hoop op vryheid in rook zullen zien verdwynerj, of tot eene volflagen Regeeringloosheid zullen vervallen? Het eerfte is uit myn voorig vertoog, met het tegenwoordige vergeleken, reeds duidelyk genoeg. Zo lang er zich geene verbetering van zeeden opdoet, welke alleen de leden van dezelfde Maatfchappy, daar een fchandelyk onderfcheid tusfehen plaats gegrepen heeft, weer tot die gelykheid brengen kan, welke waare Vryheid vereischt, zal er altyd een aandeel aterlingen in ons land overig blyven, dat de befcherming eens Overheerfchers noodig heeft, en by elke .gelegenheid aan zyne behoefte zal trachten te voldoen, en hierdoor vindt de Overheerfching altyd zeker een party in het midden "van ons Vaderland. Het andere wordt niet minder klaar, als wy nadenken, dat de flaaf van zyne behoeften en driften nimmer naar waare vryheid verlan* gen kan, zonder naar zyne zedelyke verbetering teffèns te verlangen; dat hy dus, voor de Vryheid fchynende te yveren en dezelfde blyvende, in de daad voor de Regeeringloosheid yvert. En hoe kan dit anders ? Het juk der Wetten voelt hy in weêrwil van zich zeiven knellen. Het belet hem in alles aan zyne begeerten den ruimen teugel te vieren, en doezen dwang wil hy van zich werpen door in den volften O 3 zin  ïio DE VRIEND fcin zyn eigen meester te worden. Verbeeldt u intusfchen, myne Landgenooten! welk een hol van Hangen en tygers een land moet zyn, waarin een algemeen zeedenbederf voortholt en de Wetten zwygen ! ' De volgende Lierzang , te midden van onze oneenigheden met den Keizer vervaardigd, en ons door den Dichter gunstig afgedaan, moge elk oprecht Beminnaar van zyn Vaderland , door de befchouwing onzer voorige grootheid en tegenwoordige hoop op herflelling, vuurig aanfpooren ,om in zyne eigen verbetering tot heil van een Land mede te werken , daar men eenmaal het volgende naar waarde van zeggen kon. AAN d e V IJ A N D E N van NEDERLAND. Wie zijt gij, die den Belg durft dreigen, En eerloos met zyn rechten fpot ? De Belg, nooit door geweld te neigen, Erkent geen Opperheer dan God! Belust om 't oorlog af te keren, Verfoeit hij 't haatlijk overheeren , En wenscht niets meer dan hij bezit. Maar wie zijn Schepping aan durft randen, jBefpringt een Leeuw met felle tanden, Door 't brullen van zijn kroost verhit. Ver-  VAN 'T VADERLAND. Verheft ge U op uw Legerknechten? Hoe talloos groot hun aantal zij Hij durft Natuur en hen bevechten, Zijn moed en grootheid ftaan hem bij! —— Vergeefs vertrouwt ge op duizend Helden; Waar 't Onrecht voortrekt in de velden Is aller arm van kracht beroofd! Wie voor hun dreigend ftaal moog beven , De Belg, door 't Recht ten ftrijd gedreven, Heeft de Almagt tot zijn Legerhoofd! Beeft, Trotfchen! uit wier laage harten Het juk de menschlijkheid verdreef! Gy durft een aantal Burgren tarten, Dat kleen , maar mensch, maar edel bleef! —* De Vrijheid en een hand vol benden Doen ligt een halve waereld wenden, Die voor een' vuigen zetel knielt. Een Moed , wien Gade en Kroost doen zwellen, Kan weêrloos duizend ilaaven vellen, Wie Hechts een luttel gelds bezielt. Ziet op den wenk der dappere Oudren In elk gewest van Nederland Het fier musket op duizend fchoudren, 't Gewette ftaal in ieders hand. Hoort daar den Burger moedig zweren Dat hij de Rechten zal verweeren, Hem door Natuur en God verleend; Den Dwang aan Vrijheids zetel klinken, Of in een aardrijk nederzinken , Geducht door 't ouderlijk Gebeent'! Qüf  Ii2 DJS VRIEND VAN 'T VADERLAND. Ontbreken Neerland donderklooten , Dat dondrend waereld- deelen won? —— Is al dat heerlijk bloed vergooten , Dat Magt en Vrijheid fcheppen kon Een Magt , die voor geen magten fchrooinde s Den trots der Elementen toomde, Het bed ontroofde aan d' Oceaan , Zich tegen wind en golven kantte, Haar' (landaard aan de Poolen plantte, En Volkren naar heur' wenk deed gaan! Nog ziet mijn oog door 't fcheemrig duister Van d'afgerolden eeuwen-nacht Die Eeuw van onvergangbren luister, Die Nederland heeft vooitgebragt • Hoogmoedig op haar teelt geboogen, Werpt ze in haar vlugt meelijdende oogeu Op de Eeuw, die Romcs Grootheid leidt ——* Zij ziet den roem der Griekfche Volken, Verheft haar hoofd tot aan de Wolken, En ftort zich trotsch in de eeuwigheid! 1784. te AMSTERDAM by J. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (N«. 15.) Lumière de mon emir! ö ma tendre Sylviel Rallumez le flambeau de la Philofophie; Que les Femmes par vous apprennent leur devoirl Que vos premiers efforts rempliffent notre efpoir! Et le Sexe éclairé, regevant notre hommage, Jouira dïun poüvoir qui fera votre ouvrage. Ik ben gisteren in een gezelfchap van eenige Meisjes van denton geweest,en daar ik federd een jaar gelegenheid gehad hebbe om deeze aartige wezentjes wat meer van naby te leeren kennen, bevinde ik my thans in ftaat, mynen Lezeren eene nadere befchryving van haare karakters en geaartheden mede te kunnen deelen. De eerfte, die toen ik binnen trad myne aandacht tot zich trok, was Louïfe, een Meisje, dat elk verrukt, wanneer ze in een groot gezelfchap komt treden , haar figuur aan een fpeeltafeltje maakt, of danst. Jammer is het maar, dat zy er nog niet eene enkele gaaf by bezit, die naamlyk van altyd te zwygen, waar louter gefproken wordt. Nu bewondert haar ieder jong Heer op de eerfte aanfehouwing, zo als hy de Venus de Medicis doen zoude, en als hy haar ziet danfen, volgt Zyn hart elke beweging, die zy met haare vlugge toverachtige voetjes op den grond maakt; maar zo dra zy haar' mond P open  H4 DE VRIEND open doet, wykt de betovering, en elk verftandig jongeling wordt zeer overtuigd, dat zy haare gaaven te duur gekocht heeft, en dat dezelve alle de oogenblikken, die zy ter verbetering van haar verftand en hart zou hebben kunnen hefteden , niet waardig waren. Ondertusfchen men moet Louïfe recht laaten wedervaaren ;zy zou met der tyd eene excellente moderne Aélrice, vooral in 't ballet, kunnen worden; maar voor Vrouw en Moeder deugt ze in 't geheel niet, en zeker zal er haar ook niemand toe verkiezen, of het moest een van die aartig gekleurde Vlindertjes zyn, die daaglyks door alle foorten van bloemen met dezelfde onverfchilligheid rondzweeven. Zulk een Vrouwen -zotje zou even zeer in het idé kunnen komen, dat men zyn geluk wel voor een bevallig danfend Meisje verwisfelen mogt, als Louïfe in dat gekomen is, van liever met fmaak haare kleine voetjes te bewegen , dan gezond te leeren denken, en edelmoedig te handelen. Naast haar zat Juliana, in veel opzichten een troetelkind der Natuur. Zy is zo fchoon, dat haar het gebrek aan geld niet beletten zou een zeer goed huuwlyk te doen, indien ze niet boven haare middelen groot gebragt was, en nu zoodanig aan eene kostbaare levenswyze gewend, dat haar geluk volftrekt afhanglyk van dezelve geworden is. Dit veroorzaakt, dat ze onder zeer veel minnaars, die allen op haar azen als de byen op een bloemptje, geenen enkelen kan tellen, die het in waarheid om haare hand te doen is. Want een rechtfchapen man , die met haar van dezelfde geboorte is en overeenkomftig dezelve leeft, durft haar niet vraagen, dewyl ze zyn aanzoek voor eene belediging zou houden, en een jnan van hooger geboorte zal haar niet vraagen, dewyl ze geen middelen genoeg heeft om haare burgergeboorte in zyn oordeel overtehaalen, en, fchoon haare bevalligheid hem al kluisterde , hy zelf in de omftandigheden niet is van aan haare menigvuldige behoeften te kunnen voldoen. Ik heb een voortreffelyk jongeling gekend, die middelen genoeg bezat om eeue weldenkende vrouw te onderhouden, en die  VAN T VADERLAND. "5 die- waarlyk verliefd was op de fchoone Juliana. Hy had reeds belloten haar zyne hand aan te bieden, indien ze , by. eene nadere verkeering, aan de verwachting, die hy van haar met betrekking tot zyn geluk bezat,voldoen bleef. Dan,hoe veel het aan zyn hart ook gekost heeft, hy is verpligt geweest van haar af te moeten zien, dewyl hy zyn onvermogen gevoelde van eene vrouw gelukkig te kunnen maaken, die altyd den luister van haare koets boven de trouwhartigheid van haaren echtgenoot zou gekoozen hebben, en de uuren minder van traagheid bcfchuldigd in een' fchitterenden kring van de waereld, dan in het gezelfchap van haar' man en op haare hulp wachtende kinderen. Ondertusfchen is Juliana meer te beklaagen dan te befchuldigen. Al haar ongeluk is door de dwaasheid haarer ouderen veroorzaakt. Zy was reeds aan eene weelderige levenswyze gewend, eer ze wist wat eenmaal haare bezittingen zouden zyn. Zelfs moest ze uit het gedrag haarer ouderen omtrent haar befluiten, dat ze ryk genoeg was om altyd op den eigen voet te kunnenblyven leven, daar ze eenmaal door dezelve op gezet was. Zo waar is het* dat alle ouderen hunne kinderen fchandelyk bedriegen , wanneer ze dezelve boven hunnen ftaat opvoeden, en dat van dit wreed bedrog het ongeluk van hun kroost gewoonlyk irt vervolg van tyd afhangt. Adelaïde befloeg den derden ftoel. Men kan niet zeggen , dat zy fchoon is, maar niemand zal haar eene ongemeene be* valligheid ontzeggen. Om haar inmiddels in eenen dag tezien , waarin alle haare aanminnigheden het fterkst uitblinken , is men verpligt, haar onder het een of ander voorwendfel een'bezoek te geven des morgens, eer zy haar toilet bezocht heeft; dewyl haare voornaamfte ftudie beftaat in zich minder lief te maaken, dan haar de natuur gemaakt heeft. Zodaanig is zy flaavin der mode, dat zy haar daar zelfs blyft aankleven , waar eene doordachte eigenliefde haar aanraden moest dezelve geheel te verhaten. Haar kapfel fchynt uitgedacht te zyn door een haarer. kennisfen, die van alle vrouwen het minne* nydigfte op haare bekoorlykhedeu was. Zy heeft een langp 3 wer-  «ff DE VRIEND werpig gelaat, dat, zo lang haar hair achteroverhangt en plat ligt, van twee levendige oogen en verfcheiden bezielde en harniomfche trekken geen geringe aantrekkelykheid ontvangtmaar 't welk terflond aan eene nachtuil doet denken, zo dra het harr naar boven gedwongen is en over 't voorhoofd heenfpnngt. Ondertusfchen doet geen vrouw in de Stad meer moeite, om haar kapfel naar boven en vooroverhangende te krygen, dan Adelaïde. Haare geftalte is uitnemend, zy fchynt door de handen der Gratiën gevormd te zyn, en geen meisje heeft haar ooit daaromtrent overtroffen ; maar Adelaïde verkiest niets boven eene lange Pellife, die de Koningin van Frankryk uitvond om eene te zeer in 't oog loopende zwangerheid te verbergen, en eene foort van halsfieraad , door eene nestige Paryferin, die een hoogen rug had, allergelukkigst uitgedacht. De natuur fchonk haar de (tem van een Nachtegaal en als zy ongedwongen fpreekt, verbeeldt men zich een aanhoudend muziek te hooren ; maar Adelaïde pynigt zich om halve woorden op de beste wyze onverftaanbaar uit te fpree*en, en elk in de gedachte te brengen, dat haar gorgeltje te teder is-, om het geringde moeilyke woord rechtfchapen uit te kunnen dryven. Met dit alles is Adelaïde een lief meisje mids men haar in heur nachtjakje aantreft, en tot haar kamenier hoort fpreeken. Selinde zou myne aandacht mooglyk het laatst tot zich getrokken hebben , indien het luidruchtig gefnap van twee zwierig uitgedoste windbuilen , waarvan de een een officiertje was, en die beide de gave fcheenen te bezitten van geduuric nieuwe blosjes van vergenoegen op haar koonen te kunne» verwekken, myn oog niet naar heure zyde had gelokt Eene zekere zucht om bewonderd te worden keur ik in eene jonge Juffrouw niet geheel af, mids dat haar dezelve echter geene andere middelen hier toe doe gebruiken , dan dezulken die de deugd wettigt of ten minden niet ftellig verbiedt. Maar by Sehnde is deeze zucht eene waare woede. Zy wordt er alleen door geregeerd en beoogt niets anders, in alles wat zy denkt, fpreekt of doed, dan bewonderd te worden. Indien men  VAN 'T VADERLAND. n7 men deeze dryfveer uit haar hart nam, zou zeylings, vau het levendigfte envlugfte meisje, in een loom Kegmatiek vrouwenbeeld herfchapen zyn; want nu reeds ziet men haar van oogenblik tot oogenblik opwakkeren of verilappen, naarmaate de wierookwolken, die haar eenigst element uitmaaken, toe of afnemen, en het getal haarer bewonderaaren vermeerdert of vermindert. Zo lang ze zich in een' kring van vrouwen alleen bevindt, gelykt ze volmaakt naar een rups-pop in den winter, die bewegingloos daar heen ligt en door een' onkundige voor dood zou gekeurd worden; maar zo dra er een man binnentreedt, wordt het Lente voor haar, het popje beweegt zich, en zal, by nog eene tweede verfchyning van die natuur, in het vlugfte en dartelendfte capelletje veranderen. Dit alles zou ondertusfchen nog te dulden zyn, indien deeze onmaatige zucht om aangebeden te worden de volgende hoofdgebreken in haar karakter niet had veroorzaakt. Selinde haat elke vrouw, die ze zich verbeeldt dat haar in bekoorlykheid overtreft; zy vervolgt ze onophoudlyk met haar tong , die dan fcherp en vernynig is als die van een flang, en de tederfte en van haare jeugd af gevormde vriendfchap kan in haar hart het verlos van geen enkel lonkje opwegen , dat aan heure zyde aan haare boezemvriendin, op het eigen tydftip de haatlykfte vyandin in haare oogen, toegewyd wordt. Van alle waare kieschheid, en byna van alle maagdelyke fchaamte, beroofd, bepaalt ze de verdienften in een man, naarmaate hy haar ryker weet te bewierooken, en ontziet zich niet dubbelzinnigheden te zeggen, die de deugd en zedigheid wraaken, zo dra ze in't begrip komt, dat dezelve haare levendige geestigheid zullen doen bewonderen. Reeds verzwelgt ze de overgedreven (le loftuitingen, die eene andere vrouw zouden doen bloozen, en die elk, buiten Selinde , voor eene belediging zou houden ; en eerlang zal de kring van haare zogenaamde aanbidderen en vrienden uit loutere zotten beftaan. Van den kant der fchoonheid is Amelia zeker misdeeld; ook kan zy veilig naast Selinde zitten, zonder in 't minst P 3 voor  na DE VRIEND voor haare tong te vreezen. Araelia heeft intusfchen veel vcrfïand, en indien zy van dee/.e edele gaaf party had weten te trekken, en er de kundigheden bygevoegd, die den geest van een vrouw verderen , zou er geen kring uit te denken zyn geweest, waarin Amelia de minste rol zou hebben behoeven te fpelen, en dewyl verltand, aan kennis en lieftalligheid gepaard , op den duur toch meer vermaakt dan fchoonheid, zou er geen gevaarlyker party voor Selinde geweest zyn, dan die eigen Amelia, op welke ze nu als op een onverfchillig wormpje nederziet en die ze zelfs met haare afgunst niet verwaardigt. Maar ongelukkig wil Amelia in weerwil van de natuur fchoon zyn, terwyl ze haar verftand verkragt, en geen prys ter waereld in deszelfs bezit ftelt. Geheel vrouw omtrent het eerlïe zwak, verraadt ze in haare gantfche kleding een toeleg, om zich door de kunst te wreeken over de karigheid daar de natuur haar gelaat mede gebeeld heeft, en verkwist de helfte meer pogingen om haar ligchaam fchooner te maaken , dat alleen belaglyker door dezelve wordt, dan zy noodig zou hebben, om met haaren geest uit te munten, en hart by hart met denzelvcn te vangen. Eindelyk werd de kring gefloten door de aandoenlyke Minctte , een fentimenteel nufje, dat 'er zo bleek als de dood uitzag, en zich uit vrees voor een toeval voorzichtig het naast aan de deur geplaatst had. Zeker kan men Minette niet befchuldigen over eene te groote fpraakzaamheid; neen, haare oogen zyn milder met traanen , dan haar mond met woorden; en zo zy nog fpreekt, beeft onder de tien klanken de naam van 't gevoel zeven maaien op haare lippen. Ook rekent zy den dag verloren , waarop ze ten minsten geen twee flaauwten en drie zenuwtrekkingen heeft. Van hier dat ze haar fchoothondje zo teder bemint, dewyl het haar, tel-, kens, als het aangeraakt wordt , gelegenheid geeft om met fmaak eene nieuwe attaque te kunnen krygen; en den zomer, wanneer de moorddaadige dood van elke vlieg haar met eene flaauwte verrast. Zie daar, dacht ik by my zeiven, alle deeze meisjes handelen  VAN 'T VADERLAND. 119 delen uit liet zelfde beginfel, en welke verfchillende uitwerk felen brengt het by haar voort! Begeerte om te behaagen, die grootfte dryfveer van het vrouwelyke hart, bezielt elk van dezelve, en het eenigstonderfcheid, dat er zich tusfchen haar opdoet,beftaathierin,dat eikeenen byzonderenweg verkiest om het zelfde wit te bereiken. Hoe verbazend de vlugge fprongen van Louife van de ftaatige flaauwten van Minette op de eerfte aanfchouwing ook verfchillen mogen, zeker is het, dat Minette danfen en Louïfe zenuwtrekkingen krygen zou, zo dra ze beiden begrepen, dat dit voor elk van haar een beter middel was om tot het eigen einde te geraaken. Rampzalige flachtoffers eener verkeerde opvoeding! hoe beklaagt u myn hart! Uit het eigen beginfel, dat u nu tot niets betekenende wezens gemaakt heeft, hadt gy waardige vrouwen kunnen worden. Waarom heeft men u van jongs af niet geleerd, dat de lof van dvvaazen en deugnieten de grievendfte belediging is, maar dat het waarlyk edel zy naar die van verftandige en rechtfchapen menfchen te ftaan, en dat men denzelven alleen door deugd en waare verdienften verwerven kan? Waarom heeft men u de toejuiching meer naar heure luidruchtigheid en uitgebreidheid, dan naar heure innerlyke waarde leeren fchatten? Met een verlichter oordeel zoudt gy in de eigen begeerte van te willen behaagen eene gemaklyke leidsvrouw tot de deugd gevonden hebben, en elke nieuwe poging zou met de verkrygingof den aanwas eener verdienfte bekroond zyn geworden. Helaas! men heeft verzuimd uw verftand te verbeteren toen het de rechte tyd was, en nu wat zal u nu van uwe dwaling genezen? Alles wat u omringt fteekt in de eigen vooroordeelen, en bevestigt u door het zelfde gedrag meer dan ooit in de uwen. Maar zeer weinigen zyn zo gelukkig als myne vriendin Elize ! Elize dacht tot haar vyftiende jaar eveii verkeerd als gy allen doet ; maar toen geraakte ze onder het opzicht eener waardige bloedverwante, die niet dan een klein , maar uitmuntend, gezelfchap zag. Hier  120 DE VRIEND VAN >T VADERLAND. Hier ontdekte ze met verbaasdheid, dat men weinig 0f -een prys Helde op alle die fchitterende kleinigheden die" ze daaglyks in het huis haarer ouderen had hooren bewonderen , en dat men integendeel alle zyne hoogachting over had voor eene grootmoedige daad, of eene edele gedachte Dit bragt haar tot nadenken. Zy leerde den mensch in zyne' wezenlyke waarde kennen , en brandde nu minder om de goedkeuring van anderen, dan om die van haar eigen hart te verwerven. Zy bezit ze nu beide, en vertrekt op haare beurt tot een voorbeeld aan die van haare fexe welke gelukkig genoeg zyn van toegang tot haar te hebben , en wys genoeg van haar gezelfchap te verkiezen. Ik wierp nog een oog van medelyden op de ellendig fchepfeltjes, die voor my zaten , en verliet toen in eenen treurigen luim het gezelfchap. Ti AMSTERDAM , by J. ALLART.  D E VRIEND VAN T VADERLAND. (No. IS.) Allez, profanateurs! fur les traces d'Ovide, Orner la Folupté de guirlandes de fleurs. Meditez dans fes vers Part indigne & perfide De féduire les cwurs; Poiguardez fans remords les Epoux g? les Mères; Déifiez le crime , & traitez de chimères, Et la foi conjugale, fif toutes les vertus: Ceft ld votre dcftin , Sacrilèges atroces, Plus barbar es cent fois que ces Peuples féroces Oui mangent les vaincus. Jvlen heeft uit een myner voorige vertoogen reeds kunne» ontdekken , dat ik geen groot voorftander van onze befchaafde opvoeding en levenswyze ben. Thans wil ik verder gaan. Ik hou ftaande, dat van alles, wat wy immer uitgedacht hebben om de deugd buiten prys te ftellen, en de ondeugd eene zekere waarde by te zetten, niets beter aan onze verwachting beantwoordt, dan die eigen befchaafdheid, die wy zo uitnemend fchoon vinden, zo lang wy ze met oppervlakkige oogen aanfchouwen, en welke vooral de Vrouwen zo yverig aanbidden, en najaagen, en dat het deeze zelfde befchaafdheid is, die ons hart voor het edel gevoel der Vryheid onvatbaar maakt, en voor de overheerfchingen dwinglandy voorbereidt. Ik zal my nader ver-iüaaren. Q Kent  122 DE VRIEND Kent gy iets, myne Landgenooten! dat nadeëliger voor de waare deugd zy, dan meer te letten op de wyze hoe eene zaak gefchiedt, dan op de zaak zelve, en alles deugd of ondeugd te noemen, naarmaate het zich blinkender of armmoediger vertoont? En is dit niet juist het korte famenftelfel, de waare geest, van onze befchaafdheid ? Beginnen wy met de taal. „ Waar, zal een Man van de waereld zeggen, wordt kiefcher en minder beledigend voor de vrouwelyke fchaamte en de eerbaarheid gefprooken, dan in die eigen befchaafde kringen, die gy veroordeelt? Men heeft nieuwe fpreekwyzen uitgedacht en men poogt er daaglyks anderen bytevoegen, om zelfs de denkbeelden, die de kuischheid kwetfen konden , te verwyderen. Elk woord, dat aanleiding tot eene ontydige gedachte geven kon, is voor altyd uit die byeenkomften verbannen. Waar beklaagt gy a toch over?" Juist over die kieschheid van uitdrukking, die gy zo zeer verhemelt. Zeg my, waarom is die noodzaaklyk geworden? Om dat ons hart reiner, en onze zeden onschuldiger zyn, dan die van onze voorouderen, welke in onbefchaafder eeuwen leefden? Geenzins! by de onfchuldiglte Volkeren vondt men ten allen tyde de ruuwfte uitdrukkingen. Zy noemen alles by zyn naam, en bloozen niet, dan waaneer ze beginnen verdorven te worden. Zie het aan een kind. Mooglyk kent gy de oude fchriften der Franfchen, die ten tyde van le Roman du Pabn, en kort daarna, gefchreeven zyn ? Hoe natuurlyk ruuw , alles zonder nadenken by zyn eigen naam noemende , is Maitre Euftache? En in de edele tyden der Ridderfchap Zou men thans de voorlezing van een brief, door een' Minnaar van die eeuw a fa mie gelchreven, verduuwen kunnen ? Hoe onfchuldig, hoe groot waren inmiddels toen de zeden in Frankryk. Hoe verbasterd waren ze reeds onder Lodewyk de 14. en het was juist toen, dat de taal die kieschheid begon te krygen, waar ze federd elk oogenblik in toegenoomen heeft. Nu is eene diepdoorgedachte kiesch-  VAN 'T VADERLAND. 123 kieschheid van uitdrukking zeker noodzaaklyk geworden. Maar ftem my toe , dat deeze noodzaaklykheid het echtfte bewys van de onreinheid van ons hart, en van onze verbeeldingskracht zy , en derhalven lynrecht tegen de onfchuld onzer zeden getuigt. Waarom bloost een Meisje over een woord, dat op zich zeiven onverfchillig is? Om dat het een denkbeeld in haar verlevendigt, dat ze zich fchaamt, niet van te bezitten, maar van aan anderen te ontdekken, dat zy het bezit, en naarmaate het gevolg verder door haar getrokken wordt, naarmaate het woord minder met het denkbeeld, dat haar bloozen doet, in verband ftaat, en zy echter bloost — houd het voor eenen ftelregel, die geene uitzondering duldt, naar die eigen maate is haar hart en verbeelding meer bevlekt, en zy minder onfchuldig. Ik heb vrouwen gezien, die op de tyding, dat een haarer kennisfen bevallen ware, bloosden, en ik heb er uit beflooten, dat haar verdorven hart dit denkbeeld niet ontvangen kon, zonder een ander teffens te ontvangen , dat nimmer in haare ziel vernacht moest hebben, en dat my ten eenenmaal overreedde, dat zy diep over dit onderwerp doorgedacht hadden, en dieper, dan de onfchuldige Hemïette van Moltere, die, terwyl haare kiefche Zuster Armande vond, dat het woord huwelyk de gedachten tot eene onreine befpiegeling geleidde, en de verbeelding kwetlte, eenvouwig beleed, dat ze dit woord hoorende aan niets dacht dan aan een' Echtgenoot, kinderen, en een huishouding, en dat dit geene zaaken waaren om over te bloozen. Zie daar reeds een clinquant dat misleidt! Onnozele Aanfchouwèr, wees er de fpeelpop niet van! Die eigen Vrouw, die gy over het woord ziet bloozen, fchaamt zich niet om de zaak zelve te bedryven, en er daaglyks aanleiding toe te bieden. 't Is my even onmooglyk om in dit vertoog alle de ondeugden op te noemen, die onze befchaafde eeuw als deugden heeft weeten te doen voorkoomen, mids ze maar aan zekere wetten, die even zo veele valfche en door het verdorven verQ 2 «uft  I24 DE VRIEND ruft willekeurig voorgefchreven grondftellingefl zyn , voldoen, als'ik in ftaat ben om alle de deugden op -te tellen, die men, om de eenige reden dat ze tegen die beginfelen ftieten, eene terugftootende gedaante heeft weten te le nen en als zo veele gebreken uit de goede kringen verbannen. Ik wil er ficchts twee van opgeven , maar twee van de fterkften, en men zal gemaklyk tot de overigen befluiten kunnen. Het overfpel , eene misdaad by de ruuwlle volkeren voor ftrafwaardig gekeurd , is by ons alleen gedrochtdyk , wat den naam betreft; maar de zaak zelve gelchiedt daaglyks, onder toejuiching en bemoediging van de befehaafde wyze op welke, 't Is waar , niemand zal zich tot een' verdediger van dit misdryf opwerpen; maar juist dit maakt het fchandelyke en gevaarlyke onzer handelwyze uit. Indien men de ondeugd ftellig aanprees, zou de ftem van 't geweeten zich in aller harten tegen den fnoodaart verzetten, en zyne pogingen zouden zonder vrucht onder de verachting, die ze xvaardig waren, verfmooren. Maar wat doet men nu? Men laat de misdaad daar, maar men pi.yst alle de wegen aan die er toe leiden. Onder den fchyn van wellevendheid en vertrouwen op zyn eigen deugd, heeft men eene vryheid in de verkeering.tusfehen de beide fextt, ingevoerd, die m de daad losbandigheid.is, en alle die kleine genoegens, die uit eene zuivere kieschheid van gevoel en waare edelheid.van denk• wyze ontdaan , medogenloos wegroqft. Men heeft fchoolen opgericht, om op eene befehaafde wyze .met de vrouwen te leeren,omgaan, en hem.den lauwer'toegekend, nis. aan den man, die de meeste waereld bezat, welke dit op de onbefchaamdfte en ongevoeligfte wyze wist te doen, die nimmer bloosde, en alles op dien trant wist te zeggen, waarop zich «lies in de groote waereld zeggen laat! Men is verder gegaan. Men heeft alle die foorten van optooifelen en vermnaklykhcden, die de driften begundigen, aangemoedigd, en om niets aan de befchaaving te doen ontbeeren, heeft men de urleiding eene oppasfing, het overfpel eene intrigue, en de owr- fpeel-  VAN 'T VADERLAND. 125 fpeelfler eene galante Vrouw geno.emd. Van dat oogenblik af aan hebben de huwelyken hunne heiligheid verlooren, en terwyl de Echtgenooten geenen onderlingen band meer eerbiedigden, beefden de moeders voor hunne Dochters, die ze verpligt waaren een gedeelte van hunne onfchuld te ontnemen, om het overige voor eene verleiding* die zich zelfs onder dé gewyde naamen van vriendfehap en liefde verfchool, en op niets minder dan op derzelver volkomen verderf- mikte, te beveiligen. Zie daar onze befchaaving ; de haatlykheid der naamen zyn weg gekunfteld; de misdaaden zelve zyn gebleven, en worden, onder eenen bevalligen tytel en byna voor deugden gehouden, meer dan ooit aangebeden. Zou men het kunnen geloven, indien de treurige ondervinding het niet leerde, dat een bleek, uitgeput, en fchandelyke onkuischheid verradend gelaat in een' man eene verdienfte te meer zy, om by een vrouw van de groote waereld te gelukken , en dat er onder ons geflacht zyn, die het hebben pogen aantenemen, om voorfpoediger ingang by de fexe te vinden , en die in hunne verwachting niet bedrogen zyn geworden ? De weelde en verkwisting, die beide waare groeven van het huislyk geluk, heeft men als deugden in onze eeuw opgeheven, 't Is waar, niet onder haare oude naamen. De weelde heet in de befchaafde waereld aifance, en de verkwisting air de grandeur. Men heeft de gierigheid met recht befpottelyk gemaakt, en toen onder ons van haaren zetel gebonsd; maar wat hebben wy er by gewonnen? men heeft de verkwisting, eene andere ondeugd,in haare plaats gezet, en deeze heeft de pryslyke zuinigheid , die hoofddeugd van ons Vaderland, welke zo na in betrekking tot deszelfs bloef ftaat, uitgerooid. Hoe veele beminlyke deugden, daarentegen, heeft onze befchaafdheid als ondeugden doen voorkomen. De onfebutd gaat in de groote waereld voor onnozelheid en gebrek van verftand door, de goede trouw voor .dwaasheid, de oprechtq j heid  iiff BEVRIEND heid voor onbefchaamdheid en belediging, de kieschheid vaii 't gevoel voor romaneskheid, de verkleefdheid aan den Godsdienst voor vooroordeel en zwakheid van geest; terwyl alle deeze deugden van den anderen kant in den grootilen fchyn hier gevonden worden, zo dat er byna elk op de eerfte aanfchouwing door bedrogen zou worden , en zeer ligt waanen , dat hy in eenen kring van Engelen was. En het ergfte hierby is nog (zeg ik met eenen grooten Menfchenkenner) dat ieder van deeze befchaafde menfchen zyne eigen denk- en handelwyze,met een vast vertrouwen, ook by alle andere menfchen vooronderftelt» Dewyl nu elk van hun wel weet, dat hy, by alle zyne woorden en daaden ,nietdegrondbeginfels van Godsdienst en Zedekunde, welke hy eertyds geleerd, doch korten tyd daarna wederom in den wind geflaagen heeft, maar flechts de vertooning van den uiterlyken fchyn van edelmoedigheid en braafheid, by eene werkelyk gewetenlooze en laaghartige geaartheid, in het oog houdt; maakt hy ook niet de minfte zwarigheid van zich zeiven een befluit op anderen te maaken , en zyne eigen denkwyze voor de algemeene te houden. Van hier komt het dan ook dat alle deeze menfchen, naar geest en hart verwaarloosd, meer of min hunne achting en gevoel hebben verlooren voor alle waare en ftrenge braafheid , welke haar oog vestigt niet op het enkel: wat zal men ervan zeggen? maar alleenlyk op dat geene, wat recht en onrecht is. Maar ik zeide in de tweede plaats, dat het deeze zelfde befchaafdheid ware, die ons hart voor het edel gevoel der Vryheid onvatbaar maakte , en voor de overheerfching en dwinglandy voorbereidde. Myne Vrienden! indien ik hier geen ander bewys dan de ondervinding voor by kon brengen, maar de ondervinding van alle Eeuwen, dan nog verbeelde ik my, dat gy moeite zoudt hebben om myne Helling te wederfpreeken. In alle landen vinden wy die edele ruuwheid der natuur, die voor een onverdorven gevoel, ver van iets walgelyks in zich te heb-  VAN T VADERLAND. 127 hebben, eene onwederftaanbaare aantrekkelykheid bezit; zo lang wy er de Vryheid vinden. Onder eene eenhoofdige regeering ontmoeten wy overal befchaafdheid en weelde, maar de vryheid woont er niet meer. Naarmaate de befchaafdheid veld wint, treedt de Vryheid achterwaards. Vergelykt Rome, nog een vry Gemeenebest zynde, by Rome onder Jiüius Ca;far en onder Augustus. Eerst ruuw, ftraks befchaafder; onder Augustus ten toppunt van befchaafdheid geftegen, maar volkomen overheerd. Dan er zyn ook tastbaare redenen voor te geeven. De befchaafdheid gewend ons meer en meer aan den fchyn te blyvea hangen, en hem boven de zaak zelve te verkiezen. Zy vermeerdert met de weelde, die altyd hand aan hand met haar gaat, onze behoeften. Het eerfte verblindt ons voor de haatlykheid der Dwinglandy , om haare luisterryke uitwendige vertooning te bewonderen en te aanbidden. De ondervinding leert, dat naarmaate de hofhouding prachtiger is, de overheerfching te gemaklyker wordt. Ook zien wy deeze kunstgreep door alle Vorsten in 't werk gefteld, en het gemeen er overal altyd de fpeelpop van. En in de daad, er behoort eene zekere fterkte van geest toe, om de gelykheid, die er tusfchen elk lid van den zelfden ftaat is, by zulk een verbazend onderfcheid van luister, als er tusfehen den Vorst en den burger is, niet uit het oog te verliezen. En wat zal ik van de Vryheid zeggen ? Kan haar eenvouwig gelaat de oogen van een volk tot zich trekken, dat zich altyd aan den fchyn vergaapt, en terwyl het de pracht voor grootheid groet, de waare grootheid zelve vertrapt, zodra ze door geene uitwendige vertooning onderfteund wordt? Het tweede maakt de grooten tot gewillige (haven van de hand, die gunsten uitdeelt,doorwelke zy aan hunne weelde alleen voldoen kunnen, en naarmaate zy derzei ver magt helpen vermeerderen, naar die eigen maate openen zyfehitterender uitzichten voor hunnen eigen trots en overdaadigheid, welke zich tot in het oneindige uitflrekken. Kun-  128 DE VRIEND VAN T VADERLAND. Kunnen wy na dn alles nog zo veel met de befchaafdheid van de waereld ophebben, myne Landgenooten, dat wy de menfchen, naarmaate van hunne vorderingen in dezelve, hoogfchatten, en ons afpynigen om ze aan onze kinderen mede te deelen ? dat wy ze in dezelve dikwerf boven die edele en eenige waare befchaafdheid ftellen, die ons uit grondbeginfel naar de flipte onderhouding van alle de pligten van den Godsdienst en van de zaamenleving doet yveren? Helaas! ik vrees, dat men met even zo veel grond aan onze natie verwyten kan, als Addifon het aan de Britfche natie deed,' dat wy zodaanig met de Franfche zeden ingenomen zyn, datwy, en vooral onze Vrouwen, die weelderige en oppervlakkige natie, tot in de grootfte buitenfporigheden, trachten naar te volgen; zeker tot groot nadeel van ons ooifpronglyk en waarlyk edel Volkskarakter. . Maar nog iets, myne Vrienden ! heeft die befchaafdheid ten minsten iets toegebragt om den kring van onze tydelyke genoegens en vermaaken te vergrooten ? Of heeft ze niets anders gedaan dan de ryke en waare genoegens der natuur voor ons fmaakloos te maaken, en ons verdriet en verveeling eene prachtige gedaante by te zetten ? Ik zal deeze vraag in dit vertoog niet beflisfen, maar mynen Landgenooten in een volgend den voortgang en gevolgen deezer fraaie befchaaving in Frankryk, in het meesterlyk en waarachtig fchildery van Thomas mede deelen, dan kunnen ze zien, in hoe ver of er de onze naar begint te gelyken, en deeze vraag zeiven beantwoorden. Och, dat dit antwoord op alle rechtfchapen Ouderen deeze uitwerking mogt hebben, dat zy hun kroost voor die barbaarfche befchaafdheid beveiligden, welke de deugd en het geluk voor hun zeiven zo moeilyk gemaakt heeft! te AMSTERDAM, ur j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (N°. 17.) O Tempora.' O Mores! CICERO. (Vervolg van N. 16.) Hoe zeer wy onze gemanierde befchaafdheid ook bewonderen , en de Franfchen, die er van alle volkeren het meest in uitmunten, als waardige voorbeelden om meerder vorderingen in deeze loopbaan te maaken , ook mogen aanmerken; haare afkomst is zeker de edeliTe niet. Het zyn de Barbaaren , die by den ondergang van het Romeinfche Keizerryk Europa overftroomden , welke met de verwoesting en brandfHchting den geest van galanterie en hoflykheid medebragten, die tot op deezen dag in ons waerelddeel heerscht : en het ftelfel, dat ons een beginfel van eer gemaakt heeft om de Vrouwen als opperbeheerfcheresfen aantezien, een ftelfel, 't welk zo veel invloed gehad heeft op onze gewoonten, zeden, gezelfchappen , fchriften , en taaien , is ons van de oevers der Oostzee en de wouden van het Noorden aangekomen. Men ziet over 't algemeen uit de Gefchiedenis, dat alle de Noordfche Volkeren den grootften eerbied voor de Vrouwen hadden. Tusfchen den jagt en het oorlog verdeeld , verwaardigden zy zich niet hunne woestheid te verzachten, dan voor de liefde. Hunne bosfchen zyn de wieg der Ridderfchap geweest. De Vrouwen waren er de belooning der dapperheid. Een krygsman ging verre af den ftryd en den roem zoeken, om zich zyner minnaaresfe waardig te maaken. De mededinR ging  DE VRIEND ging bragt de uitdaging voort. De tweegevechten, door de mm voorgefchreven , befprengden menigwerfde bosfchen en boorden der meiren met bloed ; en het recht van den degen beflisde over de huwelyken als over de pleitgedingen Welk eene verbazende omwenteling moest dit in de wvze van leven maaken ! De luchtdreeken van het Noorden verei fchen veel minder ingetogenheid tusfchen de Sexen. Geduurende de invallen , die drie of vier honderd jaaren aanhielden" gewende men zich de Vrouwen ouder de krygslieden ver' mengd te zien; en die zachte en befchroomde eerbaarheid , welke byna tot een wet voor de fchoonheid maakte zich aan teworden11 " °n"rekken' hield °? aIs een P«P aangemerkt Reeds ziet men het gebied der Ridderfchap aanbreken en zich vooral in Europa toebereiden. Deeze Staat- en Krygskundige indellmg werd aangevoerd door den loop der gebeur tenisfen en door de natuurlyke helling van 't verdand en de harten Het waare tydvak begint in de tiende eeuw. Europa, gefchokt door den val van't Keizerryk, had nog geen ftevigheid bekomen. Geduurende vyfhonderd jaaren was niets van • niets was, om zo te fpreken , te faamen gefmolten. Uit de' vermenging van het Christendom met d, oude gewoonten der Barbaaren ontflond een byna geduurige fchok in de zeeden ■ rut de vermenging der rechten van hetPriesterfchap en van die' des Ryks, een fchok in de Staatkunde en in de Wetten • uit de vermenging der rechten van de Opperheeren en van die' des Adels, een fchok in de regeering; uit de vermenging der Arabieren en der Christenen in Europa , een fchok in de Godsdienden. Zo veel onderling met eikanderen ftrydige verfchei denheden bragten de verwarringen de regeeringloosheid voort Het Christendom , 't welk niet meer in zyn tyd van yver en hartlykheid was, gelyk aan een veer ten halven verfiapt derk genoeg tegen de flaauwe driften, was het reeds niet genoeg meer om de hevige driften te beteugelen. Het deed de wroeging geboren worden , maar kwam de misdaad niet voor Men deed bedevaarten en men plunderde; men vermoordde en vervolgens deed men boete. De roofzucht en de overdaadigheid vereenigden zich met hetBygeloof. 't Was in dien tyd dat eenige edele en krygszuchtige lediggangers, een gevoel van natuurlyke billykheid en rusteloosheid, van godsdienst en heldhaftigheid bezittende , zich verbonden om met eikanderen te. doen  VAN 'T VADERLAND. 131 doen, 't geen de openbaare magt niet, of kwalyk deed. Hun doelwit was om de Mooren in Spanje te bevechten, de Sarrafeenen in 't Oosten , de Dwingelanden der Slooten en Kasteelen in Duitschland enFrankryk; om de veiligheid der Reizigers te verzekeren , gelyk eertyds de Herculesfen en de Thefeusfen deeden; en vooral om de eer en de rechten van de zwakfte Sexe te verdedigen, tegen de heerschzuchtige Sexe, die dikwerf de andere onderdrukt en beledigt. Eerlang mengde zich de geest eener edele galanterie met deeze inftelling. Ieder Ridder, zich aan de gevaaren toewydende, onderwierp zich aan de wetten eener Oppergebiedfter. 't Was voor haar dat hy Kasteelen of Steden aantastte, verdedigde, of overweldigde; 't was om haar te vereeren, dat hy zyn bloed vergoot. Geheel Europa werd een onmeetbaar ftrydperk, waar krygslieden, met de linten en cytTers hunner minnaaresfen verfierd , in een befloten veld vochten , om te verdienen van aan de fchoonheid te behaagen. Toen mengde zich de getrouwheid met de dapperheid, en de liefde was onaffcheidbaar van de eer. De Vrouwen , fier op heur oppergebied en het uit de handen der deugd ontvangen hebbende , vonden haaren roem in de groote daaden haarer Minnaaren, en deelden in de edele hartstochten, die ze verwekten. Eene fchandelyke keus zou haar bezoedeld hebben. Het gevoel vertoonde zich niet dan met den roem , en overal ademden de zeeden eene zekere fierheid , heldhaftigheid en tederheid. Nimmer misfchien oeffende de fchoonheid een zo vermoogend en een zo zacht oppergezag. Van daar die 20 aanhoudende hartstochten , welke onze ligtvaardigheid, onze zeden , onze kleine zwakheden, onze woede van zonder ophouden uitzichten en begeerten achter na te loopen, onze verveelendheid, welke ons plaagt en zich vermoeit om rusteloosheid zonder vermaak , en beweging zonder doelwit te zoeken, moeite hebben om te begrypen en daaglyks op onze toneelen, in onze byeenkomften, en in onze boeken, belagchïyk poogen te maaken: dan het is er niet te minder waarom, dat die genegenheden, door de jaaren gevoed en door de beletleien aangevuurd , waar de eerbied de hoop verwyderde, waarde liefde, van opofferingen levende, zich zelve altyd aan de eer opofferde; de karakters en zielen in de beide Sexen verfterkten ; meer nadruk aan de eene , meer verhevenheid aan de andere gaven; de mannen in helden herfchiepen , en de vrouwen eene fierheid inboezemden, die aan de deugd niet fchaadt. R 2 Dee-  r3* de vriend Deeze geest van de Ridderfchap bleef jaaren achter een in Europa heerfchen ; zo lang hy zyne zuiverheid behield, vloeide hy op de beste deugden fc, en de liefde in een man Was altyd de weg en de eerfte ftap tot zyne verbetering en grootheid. Langfaamerhand begonden de Vrouwen meer prys op de perfoon van haaren minnaar, dan op zyne verdiensten te ftellen, eueindelyk berekenden zy haaren roem niet meer naar de waarde, maar naar het getal haarer aanbidderen. Van toen af verloren zy haare hoogachting en gezag ; eene uitwendige vertooning verving de hartlykheid by de mannen, en warmen eertyds voor ééne vrouw wezettlyk gevoeld had, veinsde men nu voor alle vrouwen te bezitten. De befchaafdheid vermeerderde, maar de gewaarwordingen verloren haare eigen gedaanten , en naar maate het hart lediger was, poogde men zyn gebrek meer onder een ryk gewaad te verbergen. De natuur nam af en de kunst verving haare plaats. Onder Lodewyk de 14. waren de grondtrekken van het ka. rakter der Vrouwen wellust gepaard aan betaamlykheid, werkzaamheid op geheimen handel gericht, weinig kundigheden, veel aantrekkelykheid, eene fyne beleefdheid, een overblyffel van gezag over de mannen, achting voor alle de godsdienftige denkbeelden, die zich met deeze coquetterievm. zeeden paarden, en altyd de \vroeging aan de zydeof in 't gevolg-van de liefde! Geduurende de minderjaarigheid viel er eene omwenteling voor. De'laatfte jaaren van Lodewyk de 14de hadd.n een zeker iets ernftigers en treurigers aan het Hof, en op een gedeelte der Natie verfpreid. In den grond waren de neigingen dezelfden, maar zy waren meer beteugeld. Eene nieuwe hofhouding en nieuwe denkbeelden veranderden alles. Een driester wellust kwam in gebruik. Men bragt vermetelheid en hevigheid in zyne begeerten; en men verfcheurde een gedeelte van den fluier die de galanterie bedekte. De betaamlykheid, die als een pligt geëerbiedigd was geweest, werd zelfs niet bewaard als een vermaak. Men omfloeg zich wederzyds van de fchaamte. De onbeftendigheid voegde zich by de overdaadigheid, en er bereidde zich een bederf, te gelyk diep en beuzelachtig, 't welk, om over niets te bloozen, de party koos van met alles te lagchen. De orakeeringen in de geldmiddelen verhaasteden deeze verandering. Het uiterfte gebrek en de uiterfte weelde waren er de gevolgen van, en men kent hunnen invloed. Zelden is er by een volk een fchielyke fchok in de eigendommen, zonder  VAN 'T VADERLAND. 133 der eene oogenplikkelyke beweging in de zeeden , voorgevallen. Geduurende meer dan zes eeuwen maakte de galanterie het karakter der Natie uit; maar de geest der Ridderfchap , altyd met die gewaarwording gemengd, die geest, onaffcheidbaar van de eer, veroorzaakte ten minden, dat de galanterie naar de liefde geleek , en dat de ondeugd alle de deugd bezat, daar de ondeugd vatbaar voor is. Maar roen er weinig voet(pooren dier oude eer overbleven, verloor de galanterie zelve er by ; zy werd eene verachtelyke gewaarwording , die alle de zwakheden veronderftelde of deed gebooren worden. In den zelfden tyd, en door die algemeene helling, welke alles medefleept, vermeerderde den fmaak voor het gezelfchap der vrouwen. De verleiding gemakkelyker geworden, bood overal meer hoop aan. De Mannen verkeerden minder met eikanderen ; de Vrouwen , minder befchroomd , gewenden zich een' dwang aftewerpen , die haar vereert. Beide de Sexen verbasterden; de eene Helde te veel prys op de bevalligheid , de andere op de onafhanglykheid. Dewyl men zich meer toeleide om man van gezelfchap, dan om Burger te worden , trad men veel vroeger in de waereld. De jongelingen, door de vrouwen bedorven, voegden de gebreken van hunne jaaren en die van hunne gelukte pogingen te faamen. Over 't algemeen meer driften dan denkbeelden bezittende, het hoofd ledig hebbende en de ziel brandende , onftandvastig uit ydelheid , of hunne fmaaken verdubbelende uit verveelendheid, weinig prys Hellende op de mening van anderen, die voor hun nog niet beflaat, gaven ze aan een groot getal van Vrouwen hunne ondeugden en gebreken. Toen moest de last des tyds, de begeerte om te behaagen, den geest van gezelfchappen meer en meer verfpreiden ; en men moest tot het punt komen, waar deeze trek naar verkeering, tot het uiterfte gedreven , door alles onder een te mengen , eindigde met alles te bederven; en zoodaanig is mooglyk de tydkring, waarin wy leeven. Byeen volk, waarde geest van verkeering zo fterk heerscht, moet men het huislyk leven niet meer kennen. Dus moeten er alle de gewaarwordingen der Natuur , die in de afzondering geboren worden , en in de ftilte aanwasfen , verzwakt zyn. De Vrouwen moeten er derhalven minder Echtgenooten en Moeders zyn. R 3 De  134 de v r i e N d De zeden bellieren de vooroordeelen meer , dan de vooroordeelen nog de zeeden bellieren. Men moet derhalven dé getrouwheid aan de echtverbintenisfen tot het volk de op offeringen der vriendfchap tot de eenvouwige zielen ' de ver" voering der liefde tot de dooiende Ridders verzenden Dié gewaarwordingen zyn veels te uitfluitende; wat zou men er mede aanvangen ? Zy geven aan een enkele , wat aan allen moet behooren. Hoe meer de algemeene band zich uitzet, des te meer ver flappen de byzondere banden. Men fchynt aan de geheele waereld verkleefd te zyn, en men is aan niemand verkleefd Dus vermeerdert de valschheid. Naar maate men minder stevoelt, moet men meer fchynen te gevoelen. Door eene grillige tegenftrydigheid geraakt men in verrukking op het woord van gevoel; en elk waar en diep gevoel i< eene belagchlykheid. Misfchien gelooft men , dat het geen men met gevoelt, ook niet beflaat. Misfchien handelt men bdlyk genoeg met zich zeiven om te zien , dat men geen recht heeft op een wezenlyker gevoel. Nimmer moet het woord romanesk zo zeer in de mode se weest zyn. Dit woord voldoet dubbel de ydelheid Het ont flaat van de achting voor deugden, die men niet bezit; het ontflaat van te bloozen voor gebreken of zwakheden, die men beat/ Het maakt ons bovendien nog zeer te vreeden over ons doorzicht. Wy meenen alles op zyne waarde gefchat te hebben enby uitllek te zien wat de mensch is enwathy kan zyn Men moet veel van vermaak (breken, en het moet nergens te vmden zyn. De ziel (lort zich op de voorwerpen , wanneer men er zich op eenen zekeren afiland van moest houden De verbeelding laat ons koud, om dat ze niets meer te fchenpen heeft; men heeft de begochelingen verlooren Deeze ledigheid die men ondervindt, en het gebrek van veerkracht in de ziel, hebben de tydkortingen moeten doen geboren worden; een woord van ongevoelige geesten en van oppervlakkige zielen; een woord, 't welk van aangelegenheid geworden is , en dat belagchlyk moest zyn, door den ernst daar men het mede uitfpreekt ; een woord, 't welk veronderftelt, dat men niets meer door de deugd, en mooglyk niets meer door de zinnen is. Deeze tydkorting, dit, ik weet niet wat, dat noch met de vergelding, noch met den geest, noch met de ziel verbonden  VAN T V A D E R L A N D. 135 is, en mooglyk alleen in vertooningen beftaat; het eenig doelwit zynde, moet er zich alles toe betrekken. De lieftalligheden doen de deugden veronderftellen, doen de ondeugden vergeeven. Byna geen fterveling bezit de fkmtheid meer van het laage te verachten , wanneer het geen laag is, door de bevalligheid misleidt. De geest ziet Hechts kleine zyden ; de ziel verengt zich, en kronkelt zich rondom beuzelingen: te behaagen of te mishaagen, worden de groote woorden van de taal. Dewyl men zonder ophouden ten toon Haat, moet de eigenliefde, meer aangehitst, heviger zyn; maar die zelfde fmaak tot gezelfchap, die haar aanhitst, weet haar intehouden. Zy fmoort en herftelt zich weer; zy laat zich haar geheim ten halven ontglippen, en houdt het te rug. 't Is eene worfteling, waarin zy rustloos tracht te overwinnen, zonder de gedaante te hebben van te ftryden, en in welke zy haare pogingen ontveinst, om haare rechten niet te doen gisfen. Uit dit alles te zaamen moet by de beide Sexen eene woelige beuzelachtigheid en eene ernstige en bezige ydelheid ontdaan. Maar 't geen vooral de zeden moet kenfchetfen, is de woede van zich voortedoen, de kunst van alles in oppervlakte te brengen, het groot gewigt aan kleine pligten verbonden , en de groote prys aan kleine uitkomften. Men moet met deftigheid over de beuzelingen van den voorigen dag en over die van den volgenden fpreeken. Eindelyk moeten het verftand en het hart eene koude voortvaarendheid bezitten, welke hen over duizend voorwerpen verfpreidt, zonder hen aan een enkel belang te doen nemen, en beweging geeft zonder dryfveer te geven. Wat dunkt u, myne Landgenooten! zeg ik teveel, als ik zeg dat onze zeden in 't oogloopende gelykheid met die van ons model, de Franfche Natie, beginnen te krygen ? Dwaal ik , als het my tóefchyntdat een Volk alswy, 't welk, zo als men zegt, uit water en aarde faamengefteld is, voor zyn grondkarakter geen ongelukkiger voorbeeld van navolging kon uitkiezen , dan een natie, die, naar het getuignis van een haarer beste fchry vers, uit louter vuur en lucht is faamengefteld? Durven wy ftaande houden dat ons geluk er door vermeerderd is, dat wy te midden van onze befchaafdheid en' pracht die gulle vreugd kennen, welke onze cenvouwige voorouderen in hunne ronde verkeeringen en aan hunne weinig kostbaare maaltyden fmaakten? Neen, myne Vrienden! belyden wy het, ons verftand en ons hart beide zyn voor het geluk bedorven, dewyl wy  136 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND- wy voor ons Vaderland, voor onze vrienden, voor ons zei ven , en voor de deugd bedorven zyn. Ook by ons heeft geene deugd, geene verdienfte meer aantrekkelykheid in onze oogen, indien ze van bevalligheid , toejuiching , en het fchitterende der ondeugd beroofd zyn; en wy gevoelen dit, zo dikwerf wy de verfchooning van ons gedrag in de algemeene en heerfch.nde zeden en begrippen van menfchen van onzen ftaat zoeken, en het getuigenis van ons geweten , en de onfaalbaare voorfchriften der Goddelyke wet voorbyzien. Dan, hetgeen boven alles te beklaagen is , wy worden door onze rampzalige befchaafdheid van dag tot dag ontvatbaarer voor de verbetering van den grooten Leermeester des Menschdoms, onvatbaarer om door zyne uitlokkingen tot het eenig waar geluk getroffen te kunnen worden. Dit toch is zeker, dat er niets met den geest van het eeuwig Evangelie, 't welk op zelfverloochening, zuiverheid des harten, en hier uit voortvloeiende eenvouwigheid van zeeden aandringt, meer ftrydig is, meer ftrydig zyn kan, dan het ftelfel van befchaafdheid, dat ons alleen bezielt en beftiert, waarin de weelde geleerd, het zinnelyke nieuwe toverkracht bygezet, het behaagen als de eenige dryfveer en het groote doelwit van alle onze overleggingen en daaden ingefcherpt wordt; en dat het een vouwige waare overal altyd aan den prachtigen fchyn opoffert. Christen Wysgeer! hoe ligt zoude ik het u vergeven kunnen, indien u, op ons verbasterd Vaderland nederziende, met eenen edelen traan van medelyden in uwe oogen , de wensch ontglipte, dat Nederland in zyne oude armoede weêr neder mogt zinken, om zyne oude deugden wéér te bekomen. Mooglyk is dit er de eenige weg toe, mooglyk heft reeds een ontfermend God tot dat einde de tuchtroede op; maar zeker zouden wy voor alle onze verraderlyke Rykdommen de oude verkleefdheid aan Trouwe en Godsdienst, die wy verloren hebben, niet te duur te rug kopen! ïi AMSTERDAM, by J. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. • — -. (No. 18.) Die , lustig, rustig, wel te vreden, Befchouwt al wat Natuur ons geeft, Wat fchoonheid in haar aanfchyn zweeft, Wat Godlyk wordt door al haar leden, Van V diep verwondren aangebeden; Die in een lieffelyke ft reek, By 't ruifchen van een klaare beek, Zyn Landhuis fticht en Akkerwoning ; Wat is dat een gezegend Koning! VONDEL. Ik ben te gevoelig voor het genoegen der Natuur , om geen enkel vertoog aan de liefelyke Lente toetewyden , en ik vleie my met de toefteinming van de meefte Lezers. Immers het genoegen van de Lente is de vreugd der geheele Schepping; zy blaast, evenals de adem Gods, geest en leven over de natuur, die onuitputtelyke bron van vermaak voor alle gevoelige' en aandoenlyke wezens , en predikt in elk haarer voortbrengfelen een dier iïüle deugden, die voor ons geluk zo onontbeerlyk zyn, en die wy in den kring der woelige en prachtige vermaaken der Stad zo gemaklyk vergeten. Waant inmiddels niet, dat myn oogmerk zich alleen uitftrekke tot S eéna  138 DE VRIEND eene bloote befpiegeling van het jeugdig jaargety en van deszelfs verfchillende fchoonheden; neen! myne Vrienden ! onze pogingen blyven meer bepaald aan de deugd toegewyd , en als wy thans met u de bloemryke en welriekende velden der Lente verkiezen te doorwandelen, is het om haare Iieflykheden tot waare verbetering van ons zeiven en van u in te ademen , en die lesfen van haar te verzamelen , welke zy , elk land op zyn beurt, aan de geheele waereld toeblaast, en die geenfterveling, dan ten koste van zyn geluk, immer verfmaad heeft. De vier volgende aanmerkingen zullen ons op den weg helpen, om het genoegen der Lente zo nuttig voor ons te maaken, als dat der natuur uit zynen aart en volgens het liefderyk doelwit van deszelfs milden Schenker altyd is. De Lente kan ons in de eerfte plaats tot een' toetsfteen verftrekken, waaraan wy zeker weten kunnen, of ons hart de onfchuld en eenvouwigheid der natuur, die wy alle eenmaal bezaten , nog bezit, dan of wy reeds door de weelde en onmaatigheid der zinnelyke vermaaken verdorven zyn. De mensch wordt geboren vatbaar voor de genoegens der Natuur. De Nataur moest hem de eerfte verkondigfter van zynen Schepper zyn , en van daar dat zy met ontelbaare fchoonheden en rykdommen, en de mensch met een gevoelig hart begiftigd wierd. Haare voortbrengfelen mogen nog zo verfchillende zyn, hierin komen ze met eikanderen overeen, dat ze ,by onnafpeurlyke wysheid en onbezefbaare Almagt, in haar daarzyn eene liefde en goedertierenheid van hunnen Schepper voor den mensch vertoonen, welken dat verheven Wezen als den algemeenen en tederften Vader des Menschdoms, voor elk onbeneveld gezicht, Godlykkenfchetfen.' 'tls hier alleen dat de eigen voorwerpen alle volkeren , op alle jaaren, in alle tyden vermaaken, en een genot verkenen, dat nimmer uitgeput kan worden. Wy allen hebben eenmaal ondervonden, welk eene toverkracht de onfchuldige genoegens  VAN *T VADERLAND. 139 gens der natuur bezitten. In den uchtendftond van ons leven was de geheele natuur eenftemmigheid met ons, en de geringfte van haare fchatten was ons meerder dan eene kroon waardig. Indien wy oprecht willen zyn, zullen wy belyden, dat dit genoegen verminderd zy naar maate wy onze onfchuld verlooren. De fchoonheden der Natuur zyn van eenen zachten aart, zy worden niet dan door eene heldere en ftille beek te ruggekaatst. Zy ftreelen duurzaam, maar niet verdoovend; zy fchenken een genot, dat gematigd, maar voor eenen eindeloozen aanwas vatbaar, is. Een hart, door hevige driften gefchokt, door zelfverwyt en wroeging ontrust , of door de" weelde verdorven, is voor dezelve verlooren. Het moet voorwerpen hebben, zal het er voor één oogenblik minder door lyden, die bedwelmen, hevig roeren, verfcheuren. De natuur is duidloos voor het zelve. Elk haarer fchoonheden vertoont onfchuld, kalmte, Godheid. En wat zyn deeze anders voor hem dan wroeging, onrust, fiddering? Aanprikkelender vermaaken gewoon, die niet door hunne duurzaamheid ftreelen, maar alleen door hunne menigte en oogenblikkelyke opvolging de ziel van alle nagedachte aftrekken, het eenigst rampzaalig vermaak voor het fchuldig hart, vindt hy in de beminlyke eenvouwigheid der Natuur walgelyke eentoonigheid , in haare zachte ftilte de bewegingloosheid des doods, in haare ftaatige majefteit het fchrikverwekkende der eeuwigheid. Van daar afaan jaagt hy in eene dolle woede het geluk na, zonder het immer aantetreffen ; van daar af brandt hy in 't midden eener ftroomende rivier van levendig water, van den onlydelykften dorst, en fchoon het vocht tot aan zyne lippen reikt, hy kan zyn brandend gehemelte met geenen enkelen drop laaven. Zq heeft de fterveling de goedheid van zynen Schepper voor zich vruchtloos gemaakt; zo heeft hy den zegen van den mildften en liefderykften Vader voor zich in eenen vloek weten te ver- Keeren! Myne Vrienden! gy gevoelt het de Lente, de fchoonfte Dochter der Natuur, is de toetftgen van de zuiS 3 Yer-  I40 DE VRIEND verheid en hec verderf van ons hart. Indien wy de vreugd van eenen helderen Lentedag niet meer fmaaken kunnen ; indien wy met elk wapperend koeltje geen blydfchap over ons daar zyn inademen , met elk opfchietend grasje en ontluikend bloempje niet juichen; zo het gemurmel der beekcn onze ziel niet meer vertedert, de zingende nachtegaal geenen enkelen keer den toon van ons hart aanflaat dan zyn wy door de weelde en het misdryf verdorven, en wy maaken eene uitzondering van die fchepping , die thans met denzelfden plegtigen Lofzang den God der Natuur , den oneindigen Weldoener van alle zyne werken, verheerlykt en dankzegt. Ja, en dit is myne tweede aanmerking, de befchouwing der Lente is zeer gefchikt om ons hart tot God]te verheffen, en dat beminlyk vuur der dankbaarheid in onzen boezem te 'ontgloeien, 't welk een der levendigde en zuiverde genietingen voor elk rechtfchapen hart is. Eene geheele Natuur in beweging voor den mensch; velden, die voor hem leven , groen worden, bloeien ; winden , die voor hem fpeelcn , en met hunne zoele wieken hem de liefelyke uitwaafcmingen van tallooze kruiden en bloemen toevoeren ; eene Zon , die met vernieuwde koestering voor hem fchynt, en in wier jeugdigen gloed hy zich verlustigt zou dit alles, zouden nog duizend zaligheden der Lente meer, het hart van den fterveling tot den grooten Koning van 't Heelal niet opheffen , niet tot dien God verhemeien , door wien hy is, gevoelt en denkt, die het licht en de harmony te voorfchyn bragt, het leven en de vruchtbaarheid over de Velden verfpreidde , en de winden als gevleugelde dienaars zyner vaderlyke voorzorg gebruikte? £ou zyn hart zich hierby van ciankban-heid onthouden kunnen s wanneer hy zich zyne meuigv uldige itfiak«fi»gOH, ach ! — ook zyne tallooze moedwillige zonden , die hem zulk eenen zegen ten eenenmaal onwaardig maaken , te binnen brengt; zouden zyne oogen geen fpringbror.nen van erkentelyke traanen worden , als zy de eindelooze goedertierenheid van God op  VAN 'T VADERLAND. 141 op eiken voetftap uit de ryk'e Aarde zien voortfpruiten, en hy in ieder rookende grasplant, in eiken uitbottenden boom, de beminnelyke en aanbiddenswaardige trekken van het beeld zynes Maakers zinnelyk ontwaar wordt; als de geheele fchepping , grootsch om de eer van haaren Weldoener te verbreiden , hem onophoudelyk toeruischt : Onze verheven Koning , het zo dikwerf miskende , maar altyd onuitfpreeklyk heerlyke Opperwezen, is de goedertierenheid en ontferminge zelve. De eigen wenk, die de waerelden uit het ledige en de verwarring te voorfchyn riep, kon eene aarde, daar zyne verfmaaders op woonen , in de verwoesting en het niet ne- derftorten; maar ken den Oneindigen ! Ziet Hy doet zyne Zonne opgaan over boozen en goeden, Hy regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen! Geen wonder dat, ten derden , de genoegens der Lente, aanhoudend op het veld gefmaakt, ons hart onfchuldiger en onze zeden eenvouwiger maaken. De Steden mogen haare armmoedige pracht tot zekere kringen bepaalen , de Lente opent haare onuitputtelyke voorraadfchuuren voor de wae« reld. Elk aardbewooner, van den geringften worm af, tot aan den Alleenheerfcher toe , kan met dezelfde onbekrompenheid in haaren edelen wellust deelen. Niemand, dan de fterveling, die zich zeiven moedwillig uitfluit , behoeft er van verdoken te blyven. Onder alle haare genoegens is er geen of het is even onfchuldig als wezealyk. Het vereenvouwigt de begeerten om ze geheel te voldoen , het vcrteedert het hart om de kleenfle vreugd te leeren fmaaken. Geen aangenomen ftelregels vloeien op dezelve in , het zyn wezenlyke genoegens, genoegens der natuur, genoegens van het menschlyk hart, onafhanglyk van beginfelen, jaaren, en ftanden. De hoogmoedige fterveling, die het geluk tot hiertoe aan de weelde en de overdaadigheid geftrengeld waande, en zynen minder gezegeuden natuurgenoot met een verachtJyk medelyden aanzag, ademt in het gebied der Leute eene S 3 kalm-  H2 DE VRIEND kalmte, eene rast in, die hy in zyne vergulden Gezelfchapzaaien nimmer ftnaakte; en hy ziet den armen daglooner aan zyne zyde in de eigen vreugd deelen. Alles is op het Veld waarheid; nergens fchyn, nergens verblinding. De daauwdruppel aan de roozeknop is een voorwerp, dat niet te verfmaaden is. De Zonneftraal blinkt er in en tintelt door den zeiven in de ziel, die er zich over verheugt. De gonzende muggezwerm geeft een wezeniyk vermaak , hy kemt de driften in het hart glad , en wordt door het kabbelend geruisch eener beek in de verte geholpen. De kunst daar en tegen vindt hier geene aanbidders. Vergeefs ftrooit ze het goud met beide handen uit ; om te behaagen is zy verpligt zich in het eenvouwig gewaad der natuur te verfteken. En de prachtigfte Stadbewooner gevoelt , in weerwil van zich zeiven, dat hy, met de verkwisting van alle zyne fchatten, geen tapyten heeft weten te bekomen, die in pracht en luis. ter by het vernieuwde kleed des aardryks haaien , dat de Vader des menschdoms voor hem en voor den armften bedelaar met het eigen doelwit gefpreid heeft. Zou dit alles geen invloed op het hart en op de zeeden hebben ? Moet de verblindde fterveling er niet eindelyk uit zien, dat hy een gedeelte van zynen leeftyd weggeworpen heeft , om het vermaak angftig natejaagen , daar , waar het niet te vinden was; terwyl het voor zyne treeden ongezocht uit den grond rees, maar hy deszelfs eenvouwig gewaad miskende, en het voorbyzag en vertrad; dat de onfchuld het eenige zout der vreugde , de eenige faus der vermaaken zy ; en dat een dropje waare gevoelde blydfchap oneindig verkiesbaar zy , boven alle die fchitterende vertooningen van vreugde en genoegens, daar het hart van vervelendheid en verdriet onder wegkrimpt zonder een oogenblik te genieten, en welken men in de verdorven verkeering der Waereld de onbefchaamdheid gehad heeft van vermaaken te durven noemen ? Eindelyk , het genot der Lente kan ons verfcheiden gezellige  VAN 'T VADERLAND. 143 zellige deugden mededeelen , die even genoeglyk voor onseigen hart, als nuttig voor de maatfchappy zyn , daar wy een Lid van uitmaaken. De harmonifche natuur, die in de Lente met nieuwe toverkracht werkt, verzacht alle de pynlyke gewaarwordingen van haat , afgunst, gramfchap en diergelyken ; zy ftrooit, daarentegen , de zaaden van mededoogen en menschlievendheid in het hart , en leert ons het menschdom als één gezin van broederen aanfchouwen. Zo ligt wy in de onderfcheidingen der Steden, die hoogmoed en ongeoorloofde eigenliefde eenmaal uitvonden, de gelykheid, daar alle menfchen tot eikanderen in ftaan, uit het oog verliezen, zo moeilyk is het op het veld by de gaaven der Lente er niet aan te denken. De Natuur maakt geene uitzonderingen tusfchen fterveling en fterveling. Hofmeesteresfe der Godheid , deelt zy derzelver weldaaden aan het menschdom, alle kinderen van den zelfden Vader, met de naauwkeurigfte onpartydigheid uit. Zy kent geene andere tytelen, dan die van fchepfelen Gods, en voor elk, die er op roemen kan , bezaait ze de oppervlakte der aarde met de eigen zegeningen. Hoe zeer moeten wy in de verfchillende pligten der menschlievendheid toenemen , als wy in alle de Toneelen der Lente een' Weldoener ontdekken, door wien het geringde fchepfel niet vergeten wordt, die , ter-, wyl hy den mensch zegent, het teffens niet beneden zich rekent, om den worm in de algemeene vreugd te doen deelen. Gewis alle de werken der Godheid roepen ons daar met ééne ftem toe : 't Is een Godlyk vermaak wel te doen en gelukkigen te maaken , een Goddelyk vermaak uit het geluk van anderen zaligheid te kunnen fcheppen. Mogten wy, myne Vrienden ! op zulk eene wyze de bloeiende dreven der Lente bewandelen ; mogten er ons foortgelyke overdenkingen onder bezielen! Dan zouden wy, overeenkomftig het doelwit van onzen grooten Weldoener, de genoegens der Natuur met verdubbeld genot inoogften, en  144 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. en terwyl dezelve onze zinnen verkwikten, zouden zy onze zielen veradelen, en tot de reinere en hoogere wellusten der onftoffelyke toekomendheid voorbereiden. Zo zullen wy, by elke nieuwe inademing der lenteluchten , ,"n waare menfchengrootheid aanwinnen , en nimmer van het veld tot de ftad onzer wooning wederkeeren , zonder er nieuwe onfchuld, meerder eenvouwigheid, hartelyker Godsdienst met ons in te brengen. te AMSTERDAM by j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 19.) Vbus êtes perdu fi Von rit. In de plaats van een Vertoog , zullen zich onze Lezers, voor deezen keer , met den volgenden, ons toegezonden, brief gelieven te vergenoegen. MYNE HEEREN! Ik heb lang in beraad geftaan over de wyze op welke ik myn talent aan het Publiek zou bekend maaken, en myne dienften het zelve aanbieden. Eindelyk heb ik er uw weekblad toe uitgekoozen, uw zedenfchrift... Vergeeft het my, myne Heeren! dat ik het hier uit moet fchreeuwen van lagchen. Een plan ter algemeene zedénverbetering fchynt my eene waare klucht toe, en het denkbeeld van de deugd voor twee Huivers per week te kunnen koopen, de belagchlykfte zaak van de waereld. Doch dit zy zoo. Indien uwe blaadjes opgang maaken, heb ik niets meer te zeggen, dan dat gy gelyk hebt. De waereld wil toch bedroogen zyn, en zo dra men dit met een gelukkig gevolg voor zyn beurs of hoogmoed doet, komt het my vry onverfchillig voor, of het op een preekftoel, voor de balie, doormiddel van eenige vlescfajes en potjes, of in een weekblad gefchiedt; zelfs zou ik de laatfte wyze boven T die  I4« D E V R I g N D die op een „a de laatfte den voorrang geven; doch dit i, alleen om dat ik van jongs af een gemarkeerd zwak gehad heb tegen alle bloedftorting en halsbreekenden arbeid. Gy vermoort niemand, en juist dat behaagt my by uitftek in u lieden Verfchoont deezen uitflap, myneHeeren! of indien gy onder de regelmaatige koppen mogt behooren, by welken alles in den haak moet flaan, dat my uit fommige uwer vertoogen wel eens zo voorgekomen is, houdt het tot hiertoe gefchrevene dan voor een'Aanhef, voor eene imrodvMo ad captan- dam benevolentiam , of voor welk eenen beter tytel gy ook uit kunt vinden. Thans trede ik ter zaak. Ik bezit het onfeilbaar geheim om aan alle argumenten der- zelver kracht te ontneemen , en om de beste pogingen te doen mislukken. En dat alles eenvouwig door 'er mede te doen lagchen. Dit is geene nieuwe uitvinding, zult gy ligt zeggen; dat beken ik ; voor my zyn 'er meesters in geweest, en voltaire verdient hier in de eerfte plaats genoemd te worden. Dit durf ik u echter verzekeren, dat het, voormy, niemand zo ver m de kunst gebragt heeft, en dat ik ze tot zulk eenen trap van volmaaktheid heb weten te verheffen, dat er voor myne navolgers geene enkele naleezing is overgebleeven. I„ al'e nederigheid , alleen doordrongen van het gevoel myner waarde , blooze ik niet te belyden , dat ik in betrekking tot voltaire fta, als newton in betrekking tot descartes 't Is onmooglyk u hier eene naauwkeurige lyst van mVne bekwaamheid op te geeven; ik ken 'er zelf de eindpaal niet van; maar ziet hier eenige Haaltjes van myne kunst. Alle de zeden en gewoonten onzer Voorouderen weet ik van zulk eene fnaakfche zyde te vertoonen, dat men'er over van den floel meent te vallen, en elk zich zeiven hartlyk geluk wenscht , van in zo veel belagchlykheid niet te deelen. Ik begin doorgaans met het een of ander gering gebrek dier oude heeren, en zo dra ik gewaar worde, dat de perfoonen zelve reeds gelach verwekken, noem ik er, zeker oP hei effect myner kunst, hunne deugden ftoutmoedig by, en ik heb  VAN 'T VADERLAND. 147 heb altyd het genoegen van te zien, dat het gelagch er alleen door verdubbelt. De haatlykste ondeugden, en die foort van misdaaden, die, uit haar natuur als men ze noemt eenen zekeren fchok aan ons zedelyk gevoel geeven, weet ik van alle haare terugftootendheid te berooven. Myne meeste comique vernaaien zyn er uit faamengefteld; hier doe ik altyd onfeilbaar mede lagchen, en al lagchende maak ik de verbeelding myner toehoorderen zo gemeenzaam met de misdaaden zelve, dat zy ze eerlang even onverfchillig als de tegenovergeftelde deugden hooren noemen. Met dit middel heb ik de iterkfte proeven omtrent het overfpel, de onkuischheid, de verraadery enz. genomen, en ze zyn my allen gelukt. Ik ben er inmiddels de ontdekking van aan een toeval verpligt. Ik ving op een' avond een Vleermuis op myne kamer. Nu is van alle beesten de vleermuis dat, waar ik de meeste antipathie tegen heb. Ik liet hem tegen myn* fchoorfteen fpykeren, en in de eerfte dagen viel er nimmer myn oog op zonder dat er een rilling over myn gantfche lyf ging, en ik paste wel op, van altyd op den afftand van eenige voeten van myn fchoorfteen te blyven. Ongevoelig vond ik de Vleermuis minder affchuuwlyk , en door geduurig al nader en nader te komen, ben ik eindelyk zo gewoon aan dezelve geworden, dat ik haar nu zonder fchrik aanraaken en betasten kan. Een vernuft als het myne, myne Heeren! trekt voordeel uit alles. Ik dacht myn geval met de Vleermuis na, en myn middel was gevonden. Een hart mag zo gevoelig zyn als het wil , ik weet het voor de tederfte betrekkingen al lagchende te vereelten. Ik doe fpotten met de Huuwlyksliefde , met de Vriendfchap, met de Menschlievendheid , met het Mededoogen , met de Schaamte enz. Dit gedeelte myner kunst heb ik overgenoomen uit een gezelfchap, daar ik eertyds de eer had lid van te zyn, en aan het welke ik by deezen opentlyk myne erkentenis afleg. Het was daar, dat men met den vollen hoogmoed van een wezen , dat zyn Niet vergeet, altyd met alles fpotte , en eene ongemeene vaardigheid bezat , om de eruftigfte T o voor»  *48 DE VRIKND voorwerpen van eene belagchelyke zyde te vertoonen. Ik moet nog over myne onnozelheid lagehen, als ik my herinner, hoe ik in 't begin dikwerf bloosde over dezelfde zaak, daar alle de overigen hartlyk om lagchten, en hoe vreemd ik' ftond te kyken , wanneer men myne verheffing van deeze of geene goede hoedaanigheid, of myne afkeuring van 't een of ander gebrek, alleen met eenen woedenden lagch beantwoordde. Gelukkig , dat ik nimmer traag geweest ben ! Eerlang was ik zodaanig met den heerfchenden geest van deezen kring doortrokken , dat niets meer voor myne befpotting veilig was. Het heiligfte verloor zyne achtbaarheid in myne oogen, en ik leende my dikwerf gebreken , die ik niet bezat , om myne deugden, die ik nóg niet geheel te boven had kunnen komen, te ontveinzen. Zo vreeslyk woog de lagchblikfem van dit gezelfchap op myn hart! Eindelyk (want gelyk ik zeide , 't is my onmooglyk alles op te noemen) is het my gelukt, om den Bybel en den Godsdienst zeiven befpottelyk te maaken , en hier door derzelver uitlokkingen en bedreigingen buiten kracht te Hellen, en hunnen invloed op de zelfverbetering weg te doen lagehen NB. Van alles wat ik uitgedacht of volmaakt hebbe, ben ik op deeze uitvinding het hoogmoedigftc ; ook vindt gy niy hier in myne volle kracht en grootheid. Want ik moet het belyden , en denk zelf het vermoogen myner kunst hier eens uit naa , aan alles heb ik eene enkele belagchelyke zyde kunnen vinden, maar na de hardnekkigfte poogingen, in myne gelukkigfte en vlagde oogenblikken aangewend , aan den Godsdienst, aan den Bybel niet. Vergeefs liep ik dit laatfte boek, met myn' bavle en voltaire in de hand, door; ik vond duizend tegenwerpingen, maar by nader onderzoek geen enkele, of zy vloeide uit hoogmoed, of uit onkunde in de taal en in de' zeden, van dien tyd voort. Ook ftraalde my uit alle die ftoute beflisfingen eene zekere twyftelmoedigheid, en dikwerftegenftrydigheid ,in de oogen , die nimmer de duurzame gezellinne der waarheid is. Ik moest het derhalven op eenen anderen boeg wenden, en hiertoe bediende my myn vernuft op de mees-  VAN 'T VADERLAND. 149 imeesterlykfte wyze. Ik begreep dat het fyne van de mis hierin gelegen was, om de Schriften en de uitleggingen vart de Theologanten met den Bybel , en het gedrag der^neeste Christenen met de Zedelesfen zelve van het Evangelie te verwarren, en de zaak altyd van dien kant voortedraagen. Nu vond ik in den geduurig onderlingen twist, in de menigvuldige , byna alle elkander tegenfpreekende, faamenftelfels, in de onverdraagzaame, liefdelooze en weeldrige gedraagingen , zo veele befpottelyke zyden , dat ik my terftond gered rekende, en by de proef bleek, dat ik my niet bedrogen had. Ik fchilderde, by voorbeeld, de onmaatighejd en de lekkere en wellustige levenswyze van een' Predikant op de geestigfte en boertendfte manier af; ik beriep my op voorbeelden, die onder onze oogen voorgevallen waren, ik deed die op de comiekfte wyze met het armoedig en eenvouwig beftaan van de Apostelen en van de eerfte Leeraaren der Christen kerk contrasteeren , en wanneer ik dan alles wat my omringde hartlyk zag lagehen, trok ik er myn gevolg op alle de Predikanten uit. Indien gy zo overtuigd zyt, als ik ben, myne Heeren! dat het byna onmooglyk is, om veel achting voor, en veel nut van , iets te Jiebben , daar men eens mede gelagchen heeft; en dat de eene befpottelyke zyde van een voorwerp , die eenmaal indruk op onze verbeeldingskracht gemaakt heeft,, tusfehen de tien ernftigen , altyd het eerfte weer voor onze oogen zweven en de kracht der overigen ontzenuwen zal, dan zult gy terftond reeds, begrypen , dat de beste Predikanten eerlang geen nut ter waereld meer konden doen voor myne Leerlingen, en dat deezen de woorden van maatigheid en zelfverloochening, zelfs niet konden hooren noemen, zonder ten minsten eenen glimlach te verraaden. Oordeelt nu uit dit ftaaltje tot alle het overige. Ziet daar, myne Heeren! eene beknopte opgaave van myne kunstvermoogens ; maar die echter , denk ik , toereikende zal zyn om u te overtuigen, dat ik in het begin van deezen brief niets te veel van my opgegeeven hebbe ; integendeel dat ik in ftaat ben om meer dan dat alles te doen; en derhalT 3 vea  150 D E V R i E N D ven verbeelde ik my myn verzoek nu veilig aan u vr)n, rA kunnen Hellen Het beitaat kortelyk hierin: eenen «er redeiyken prys, dien ik met myne pr nc pIZ nader bepaa.en zal, myne diensten aan elk aan, T ri," van bedienen wil. Myne duurste lesfen zyn die ik n «ezuJken geef, die de volle genoegens van cfe waereld weelderig ünaaken zouden, indien hun de Godsdienstige begrip- genaame gewaarwordingen in hun geweeten , het -enot er van niet verpestten. Dewy, ik verpligt ben hun„e&ge e g neezerr/h n ' 1 " geneezen , behoort er de aanwending myner volle kunst toe en t is dunkt my billyk, dat ik er rykelyk voor betaaTd de. 0,n nuttige oogmerken en inftelli.gen te l,crea ZZ z^-zzvr::byna -2 -* - «zi anvang zyn, is het vry genmWyk, om z1 de bekwaamheid K, ten mmstenmy ls ailes meer tegengeloopen, naarmaate ik  VAN 'T VADERLAND. 151 ik grooter vorderingen in myne kunst deed ; en daar thans een vloek fchynt te liggen op de minfte zaak , die ik onderneem, moet ik u belyden, myne Heeren! dat ik van honger en gebrek vergaa. Hier komt by, dat het mytoefchynt, dat er geen gefchikter tyd kon zyn om myne gaven bekend te maaken, dan juist de tegenwoordige, waarin men op verbeteringen en onderneemingen van een lang gevolg uit is, welken ik allen aanneem krachtloos te maaken. Doch ik heb reeds genoeg gezegd; gy begrypt my ten vollen, myne Heeren! My blyft niets overig dan u, in de vleiende verwachting , dat gy aan myn verzoek ontwyffelbaar voldoen zult, te verzekeren , dat ik altyd met byzondere hoogachting en dankbaarheid zyn zal, Uwel Edelens onderdaanige en gehoorzaame Dienaar, judas spotter. P. S. Het fpreekt van zeiven, dat gy lieden nooit een duit zult behoeven te betaalen , voor alles waarin u myne kunst immer van dienst zou kunnen zyn , en dat uw Weekblad voor altyd voor myne befpottingen beveiligd zal zyn. Om het overige van dit blad te vullen, wil ik mynen Lezer eene kleine anecdote mededeelen, waaruit men zien kan hoe kinderachtig en verachtlyk het zy, wanneer jonge melkmuilen , die naauwlyks het fchoolftof ontworiteld zyn, zich de airs geeven van met den Godsdienst te fpotten, daar zy de eerfte beginfelen zelfs niet van onderzocht hebben. De Heer d'alembert , een waarjyk geleerd , en, van veele kanten befchouwd, een waarlyk groot man , had het ongeluk van Naturalist te zyn. Eens bevond hy zich in een gezelfchap, daar zich verfcheiden jonge, oppervlakkige Officiertjes met hem bevonden, en daar deeze laatfte» gehoord hadden,  152 DE VRIEND VAN T VADERLAND. den, dat de Heer d'alembert een Naturalist was, begreepen ze hunne fchranderheid niet beter voor zyne oogen, en voor die van 't geheele gezelfchap, ten toon te kunnen fpreiden dan door openlyk met de Openbaaring , en den geheelen Godsdienst, op de zouttelooste wyze te fpotten. De Heer d'alembert , die zich nimmer eene aartigheid over den Godsdienst.veroorloofde , vond hen in 't begin zyne aandacht zelfs niet waardig, en zag op hen neer, zo als men op eenige gonzende muggen doet. Zy verdubbelden hunne poogingen ; maar vruchtloos ; geen enkele fraaie trek die het oog van den Heer d'alembert tot hen trok. Eindelyk gaf hun de beledigde Eigenliefde een middel in, dat fcheen te moeten gelukken; aan het flot van eenen hevigen uitval, richtte een van hun het woord lynrecht aan den Heer d'alembert, en zeide: „ wat zegt gy er van, myn Heer ?" Niets' „ antwoordde de Wysgeer, dan dit, dat indien ik immer op „ gezag eenen godsdienst aan moest nemen, het zeker die „ zyn zoude , welken cartesius gelooft , en over welken „ newton gefchreven heeft." Ik weet het vervolg derAnecdote niet; maar 't is zeker dat de Officiertjes, indien ze een grein gevoel bezeten hebben, ,n hun Niet hebben moeten wegzinken, en van fchaamte tot aan hunne toonen bloozen. te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 20.) Ainfi d'une erreur dangereufe II riavale point le poifon: Et notre clarté ténébreufe N'a point ofufqué fa Raifon: II ne fe tend point a lui-méme, Le piège d'un adroit Syftême, Pour fe cacher la Verité. Le Crime a fes yeux paroit crime, Et jamais rien d''illegitime, Chez lui n'a pris Vair d'équité. J. B. ROUSSEAU. Ik moet het bekennen ; hetgeen myn Vriend de Advocaat in het eerfte blaadje van myn karakter gezegd heeft, is vry waar. Ik heb, zo ver myn geheugen gaat, ten allen tyde eenen onoverwinnelyken tegenzin gehad , om meer te zeggen dan ik wist, en hier uit vloeit van zeiven, dat ik er zeer voor ben om bepaalde en zekere denkbeelden te hechten aan die woorden , welken ik gewoon ben te gebruiken. V Heï  i54 de vriend Het fchynt my ondertusfchen toe, dat dit in onze dagen het gewoone zwak in Nederland niet zy. Men fpeelt vry algemeen met de woorden van Patriot en Vaderlandsliefde en, ik kan het niet helpen, my dunkt men hecht er altyd de waare denkbeelden niet aan. — Vrienden ! de Patrio' is zulk een grootmoedig fchepfel, de Vaderlandsliefde zulk eene beminnelyke deugd , dat het de moeite wel waardig is, ze beiden zo duidelyk te kennen, dat wy ze altyd van alle nabootzing en fchyn kunnen onderfcheiden , en nimmer in het geval komen van twee zeer eerbiedwaardige woorden ontydig , en met fchade voor de deugd , te misbruiken. Ik wil myne gedachten hieromtrent eenvouwig mededeelen, en zo het iemand beter begrypt, hartlyk graag van hem leeren. Is myn ge-eerde Lezer inmiddels van oordeel, dat ik in dit vertoog minder vrolyk ben, dan men uit de taak, die ik voor myne rekening genomen heb , verwachten zoude , hy gelieve in aanmerking te nemen , dat het byna onmooglyk zyn zoude, indien de menigvuldige treurige gebeurtenisfen, die men federd zo lang in onze Nieuwspapieren, en nog meer in de waarneming van het menschlyk hart onder de verkering , aantreft, geene ernstige wending aan myne ziel gegeven hadden, en ik, eenen enkelen keer ftellig over myn Vaderland fprekende , dit in onze tegenwoordige onhandigheden op eenen zeer vrolyken toon doen konde. Dan, Ut moet ter zaak treden. Wat Patriot te zyn zegt, komt my duidelyk genoeg voor. Patriot is elk, die eene waare Vaderlandsliefde bezit. Maar wat is eene waare Vaderlandsliefde ? Hier zit de knoop. Ik heb dit woord in twee zinnen hooren gebruiken, of als eene deugd, of als een losfe klank, die ter leus aan zekere party verftrekte, en in dien Iaatften zin betekende het niets meer, dan  VAN 'T: VADERLAND. 155 dan het werktuiglyk teken , dat een Vrymetfelaar met zyn hand, hoed, of glas maakt, en dat de Broederfchap onderricht, dat hy tot hunne orde behoort. Doch deeze zin is vast de waare van het woord niet. Dan zou de Vaderlands > liefde op haar best iets zeer beuzelachtigs, en dikwerf iets zeer verachtelyks zyn, en waarlyk de naam van Patriot was dan geen zeer groote tytel. Zy moet dus zeker eene deugd zyn, en dan hecht ik er dit denkbeeld aan. Hy, die uit eene belanglooze overreding, dat zyn pligt dit van hem vordert, en dat de Alwetendheid ooggetuige is , uit welke beginfelen hy deezen pligt volbrengt , door geoorloofde middelen alles toebrengt , wat in zyn vermogen is , om het geluk en den bloei van zyn Vaderland te bevorderen , bezit by my de waare Vaderlandsliefde, en is, in het oog van God, en van alle redelyke, onbevooroordeelde, menfchen, met de daad Patriot. Ik wil myne definitie nader uitleggen en ftaaven. De Patriot handelt uit overreding dat het zyn pligt is. Gy begrypt, myne Vrienden! dat de Vaderlandsliefde anders geen deugd kon zyn. De deugd handelt altyd uit beginfelen , en wy kunnen immers geen deugd noemen, iets te betrachten, daar ons of het eigenbelang , of een bloot initinct toe aanzetten ? Maar daar (het eigenbelang dikwerf zulk eenen fynen draad voor onze oogen kan fpinnen , en over 't geheel de doorkneedde Sophist is , voegde ik er by : uit belanglooze overreding. Zoudt gy kunnen gelooven , myne Landgenooten , dat de begeerte naar goud , naar eer , naar vermeerdering van magt, en andere ongeoorloofde begeerten van die natuur, dikwerf de gedaante van pligt kunnen aanneemen , en zor daanig op ons verftand invloeien, dat onze oogen beneveld worden, en wy waare pligten niet meer onderfcheiden kunnen? Het beginfel, daar onze daaden uit voortvloeien, V 2 geeft  I5<5 D E VRIEND geeft inmiddels de eenige waarde aan die daaden. Het komt dus hier, zo als by alle deugden , op het hart aan , en zo dra het daar niet recht zuiver zit , mogen onze verrichtingen zo blinkend zyn als ze willen , zy mogen de fchranderfte menfchen misleiden, gelyk ze dikwerf doen moeten, om dat de fchranderfte menfchen toch menfchen zyn , het is geen Deugd by God, die het hart ziet, zeker geen Deugd, 't Is niets meer en niets minder dan eigenbelang. En daar ik wist, hoe moeilyk het menigmaal voor ons is, het regte doelwit onzer daaden in ons hart optefpooren , daar den reinen pligt van het vermomd eigenbelang te onderfcheiden, en dan moed genoeg te bezitten, om den eersten ten koste van het laatfte getrouw op te volgen, fcheen het my toe, dat de waare Patriot zeer overreed moest zyn: dat de Alwetendheid ooggetuige is , uit welke beginfelen hy zynen pligt volvoert. Wy behoeven niet verder tc gaan, om reeds te befluiten, dat zy , die, uit overreding dat hunnen tydelyken welvaart In handen van den Vorst rust, zyne belangen altyd voorftaan , zonder te onderzoeken of die aan de belangen van 't Vaderland ondergefchikt zyn, even weinig den naam van Patriotten verdienen, als de zulken, die, uit onvergenoegdheid over mislukte pogingen, zucht om fortuin te maaken, begeerte naar vermeerdering van magt , vrees van minder ge-eerd te zullen worden , of ten prooi aan die Inquifitie te vallen , daar eene bovenliggende party byna nooit Öafaat eene onderliggende mede te achtervolgen , en wat dies meer zy , zich in de tegenovergeftelde party werpen. Zo dra wy de Vaderlandsliefde als eenen pligt erkennen, ftaat het ons niet meer te onderzoeken of wy er door aangebeden of veracht en gefmaad, in onzen tydelyken welvaart er door ryzen of zinken zullen. Wy moeten denzeiven volirengen , wat het ons ook kosten moge. Want eéne deuyd, die  VAN 'T VADERLAND. 157 die altyd .op het eigenbelang uitliep , zou weinig verdienste ia haaren betrachter veronderftellen. Zy zou de deugd van de geheele waereld zyn. Eindelyk zeide ik : dat de Patriot alles wat in zyn vermogen is toebrengt , om het geluk en den bloei van zyn Vaderland te bevorderen , maar dat hy het doet , door geoorloofde middelen. In het ryk der Deugd , myne Landgenooten ! heerscht de volmaaktfte eenheid. Het is zeker geen Deugd, die, om betracht te worden , noodig heeft dat men er andere deugden om vertrede. De Vaderlandsliefde zou dus geen deugd zyn , indien men haar ten koste van andere verpligtingen oeftenen moest , en zy , die dit doen , bezkten wat zeg ik ? kennen zelfs de waare Vaderlandsliefde niet. Die door middel van logen , lastertaal , vervolging van onfchuldigen , oproer , verfpreiding. van valfche geruchten , misbruik van zyn' geest op het bekrompen verftand des volks, den bloei van zyn Vaderland poogde te vermeerderen , zou in den eigen graad de waare Vaderlandsliefde bezitten , als hy de waare weldaadigheid , die zyn goed op eene onrechtvaardige wyze zocht te vermeerderen , om de nooddruftigen rykelyker te kunnen onderfteunen, of met Krispyn het leer ftal om er fchoenen voor de armen van te maaken. En hier ontdekt zich juist het onderfcheid tusfchen den waaren en valfchen Patriot, tusfchen de Vaderlandsliefde , die eene deugd is , en de loutere partyfchap , die zich onder haaren geheiligden naam verbergt. De eerfte verfmaadt het gefchiktfte middel om haar doelwit te bereiken , zo dra het een op zich zeiven ongeoorloofd middel is. De andere maakt geene zwarigheid om het kwaad ftellig te begaan , zo dra er naar haare gedachten het goede uit kan voortkomen. De'eerfte toont met haare daaden aan eene albcftierende Voorzienigheid te gelooven, in wier hand het lot der Volkeren rust, en dieeven zeer omeerd wordt, wanneer de ftervelingen, met verV 3 finaa-  158 DE VRIEND fmaading van geoorloofde middelen , op haar zondigen , al, wanneer ze haar door misdaaden poogen te helpen. De andere moge het voorgeven , maar zeker gelooft zy er nier aan , dewyl ze de gelukkige uitkomst haarer pogingen van fchandelyke en door God ftellig afgekeurde middelen durft verwachten. Dit verfchillend gedrag van den waaren en valfchen Patriot vloeit natuurlyk uit hun verfchillend grondbeginfel voort. De eerfte volgt zyn' pligt, jui« om da£ het zynphgt is; hier in vindt hy zyn hoogfte geluk, en hy zou dien dus volgen , fchoon er de ondergang van alle zyne aardfche bezittingen en tytelen aan verknocht wa,. Hy handelt zonder drift, en moet natuurlyk het beste middel verfmaaden , zo dra het hem ongeoorloofd toefchynt De andere volgt zyn eigenbelang , en waar hem dit toe noopt, ziet hy altyd zyn' pligt. Elk middel moet hem derhalven als geoorloofd, als pligtelyk zelfs , voorkomen, zo dra het de verdienfte bezit van korter op zyn doelwit uittelopen. Dit zyn, in 't kort, myne gedachten , lieve Landgenooten | over den Patriot en de Vaderlandsliefde. Zy worden u medegedeeld, zo als God weet dat ze in myn hart liggen En ik durf u verzekeren, dat er weinig menfchen leeven die belangloozer omtrend dit ftuk denken kunnen , dan ik doe Buiten de zuivere liefde voor myn Vaderland, win of verlies ik er niets by, welk eene party de overhand ook behouden moge ; er zullen in beide de uitkomften even veel zieken in myne ftad zyn , en ik zal er gelyk weinig om by geroepen worden. Oordeelt gy zeiven niet, myne Vrienden' gy, die gewoon zyt overeenkomftig uw geweten te oordeelen , dat myne gevoelens even onpartydig als waarachtig zyn ? * Maar mooglyk zullen fommigen onder u my hier ter goeder  VAN T VADERLAND. 159 der trouwe tegenwerpen : waarom maakt gy eene onder» fcheiding , niet flechts die den Patriot en Prinsman van een zet, hier hebben wy niets tegen; maar die het getal der Patriotten zelfs beperkt en kleener maakt? Is het niet genoeg dat de goede zaak bewezen zy, om haare aanhangeren zonder onderzoek van beweegredenen te dulden? Neen , myne Vrienden ! naar myne beginfelen niet. Ik geloof heilig aan de waarheid van mynen Godsdienst, maar hy, die den zynen verliet, en tot den mynen overkwam , om dat er meer fortuin in te maaken was , zou een fnoodaart zyn, en geen godsdienst hoe genaamd in myn oog bezitten ; en ik zou my zeiven als zodaanig eenen befchouwen, indien ik my immer veroorloofde mynen Godsdienst door dwang of geweld voort te planten. Deugd is by my deugd , en ondeugd ondeugd. Ik wil niet, dat men zulk een edel wit, als de welvaart van 't Vaderland is , door eene verachtelyke pooging onteere. En even min, dat men de waare Vaderlandsliefde met grond na zou kunnen geven , dat het onmooglyk ware haar te betrachten , zonder andere wezenlyke verpligtingen te overtreden. Zo pryze ik den rechtfchaapen Burger, die het geweer opvat en zich in ftaat ftelt om zyne voorrechten , als het de nood vereischt, te kunnen verdedigen. Maar ik veracht elk , die dit ten koste van zyn Huisgezin doet , en , onder fchyn van Vaderlandsliefde , de broodwinning , daar de ondergang van zyne vrouw en kinderen aan verknocht is , en daar hem de Voorzienigheid in gefteld heeft, met voeten treedt; even zeer als den zodaanigen, die, in zyn hart overtuigd van de menigvuldige voordeden, welke er uit eene gewapende en welgeöefFende Burgery voor Vaderland en Vryheid ontftaan, en 'er eenigen tyd van den dag, zonder verzuim van hooger verpligtingen, toe af kunnende zonderen, uit eigen belang of menfchenvrees, zich op eene broodwinning beroept, die hem oogenblikken genoeg  i6o DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. genoeg over zou laten, indien hy braaf genoeg was van ze uittefpaaren, op te zamelen, en naar de infpraak van zyn geweten te gebruiken ; en ik .zal nimmer toedemmen , dat de waare Vaderlandsliefde hen bezield hebbe , ten ware men my betoogde , dat de eene deugd tegen de andere ftryden kan. Ook bemin ik myn Vaderland te oprecht, om niet hartlyk te wenfchen, dat elk deszelfs belangen uit die zuivere bron voorltond , die boven alle verandering of opdrooging verheven is, en ik acht den waaren Patriot te hoog, om hem immer met den huichelaar , die het alleen uit eigenbaat is , en van het oogenblik dat de kans draait van party verandert, te verwarren. Gelooft my de Patriot, die uit het door my opgegeven beginfel handelt, is de echte ! hy is de hoogachting en liefde van alle zyne Landgenooten waardig ! op hem alleen kunt gy in den nood vertrouwen ! Daar valle dan wat vallen , daar verryze wat verryzen kan , zyn pligt blyft onveranderlyk , en deezen volgt hy altyd. Nu vleie ik my, dat men my verdaan zal , zo het immer weer te pas kwame, dat ik de woorden van Patriot of Vaderlandsliefde , in fommige van myne volgende vertoogen bezigen moest; en daar ik graag verdaan worde, als ik fpreek of fchryf, verbeelde ik my dat dit blaadje niet geheel vruchtloos gefchreven zy. te AMSTERDAM, bv j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (N°. 21.) Felix, quem faciunt aliena perkula cautum! E en van de redenen, waarom de Weelde aan elk, die haar nog niet kent, zo innemende voorkomt, is, om dat ze haar wezenlyk gebrek onder eenen prachtigen mantel verbergt. De menigte vergaapt zich aan het kleed , en denkt dat het een zeker bewys van onuitputbaaren rykdom en wezenlyk genot is. Wanneer wy een trotsch huis , eene wellustige landhoeve aanfchouwen; als wy derzelver Eigenaar aan eene tafel zien zitten , die door de menigte en keur van lekkernyen duidelyk toont, dat de meester van 't huis niets vergeefs behoeft te wenfchen , van al dat geene , dat voor geld verkregen kan worden ; dan verbeelden wy ons ligt, dat het waar geluk aan deeze dingen verknocht is , en dat hy alleen op deszelfs bezit met recht roemt , die zich zo veele genoegens verwerven kan. Ondertusfchen is het zeker, dat men het geluk nergens minder aantreft dan by de Grooten, en 't allerminst by de zulken onder hen , die aan  16* DE VRIEND eene maatlooze weelde overgegeven zyn , en hier door de fchitterendfte uitwendige vertooning maaken. De reden van deeze dwaaling is, om dat wy de natuur van de weelde nog niet kennen , wanneer wy dus oordeelen. Wy bezitten dan nog maatige begeerten, en elk van dezelve kan met weinig voldaan worden. Hier naar meeten wy den (laaf der weelde af, en wy weten niet dat de begeerten in zyne ziel esuwig ryzen en verdubbelen, tot dat ze ten Iaatrten door al het goud van de waereld niet meer voldaan kunnen worden , en door hunne onbepaaldheid alle genot voor hem verzegelen. Indien de onervaren Jeugd , die zich zo gemaklyk door dit klatergoud verblinden laat, gelegenheid had om alle die weeldrige Grooten van naby te leeren kennen, zy zou ras van haare dwaaling genezen zyn, en zich vroegtydig, wanneer het haar nog geene zeer moeilyke overwinning behoefde te kosten , aan een fpaarzaam genot van alle zinnelyke genoegens gewennen , om ze zekerer en langer te kunnen genieten. Zy zoude overtuigd worden, dat de weelde altyd op ongeneeslyke walging en eindelooze zelfverveelendheid uitloopt, en dat elk zinnelyk genoegen, daar men zich onbepaald aan overgeeft, nooit nalaat een dwingeland voor de ziel te worden , die er de zaaden der deugd in verRikt, het gevoel voor redelyke en onfterfelyke genoegens In verftompt , en ons geluk aan den draad van een fpinneweb bindt, die door het geringde windje kan verbroken worden. Het volgend verhaal moge de waarheid deezer aanmerkingen tastbaarer maaken.. De Graaf van Z... woonde in eene der voornaamfte (leden van Duitschland. Door een groot huuwlyk yings in het bezit  VAN 'T VADERLAND. 163 bezit van middelen gefteld , was zyn huis in korten tyd een waare tempel van weelde geworden. Alles wat eene wellustige gemakkelykheid en de meest verfynde fmaak begee* ren konden, vertoonde er zich in eene uitgebreidheid, die eindeloos fcheen, en de Graaf zelf, die aan zulk eene beto. verende levenswyze niet altyd gewoon was geweest, en er nu de vermaaklykheden eerst van begon te fmaaken, zonder er de pynlyke gevolgen nog van te ondervinden , wierp» zich ter goeder trouwe tot een der yverigfte verdedigers van de voordeden der weelde op. Overal beleed hy, dat hy nu het waar geluk eerst begon te kennen , en dat men, om deeze aarde als een Paradys te aanfehouwen , in het geval moest zyn van alle zyne begeerten te kunnen bevredigen. Zyn Broeder , die van een tegenovergefteld gevoelen was, geraakte over dit onderwerp dikwerf met hem in een vriendelyk verfchil , en fchoon deszelfs bewyzen wel zo fterk waren als die van den Graaf, begoochelden de eerfte draaien der weelde , en de aantrekkelykheid van een geduurig genot, het verftand van den laatften echter zodaanig, dat hy niet meer vatbaar was, om er door overtuigd te worden. In dien toeftand van zaaken beviel de Graavin van een* Zoon , en de vreugd over deeze gebeurtenisfe was zo groot, dat ze op de verteering van de geheele huishouding invloeide , en de pracht en overdaadigheid in dezelve nog eenige trappen ryzen deed. Maar nu begonnen de verfchillen tnsfehen den Graaf en zynen Broeder eene ernstiger wending te nemen. Dit Kind werd zoo week en wellustig opgevoed , dat het met zyn tweede jaar reeds eene lengte van behoeften had , die duizend menfchen niet kennen, en nimmer moest er eene enkele , hoe gering ook, van onbevredigd blyven, of men ontdekte duidelyk, dat het eene onaangenaame gewaarwording en zelfs fmart gevoelde. X 2 De  164 DE VRIEND De Broeder van den Graaf zag dit. Hy was overtuigd, dat men uit eene kwalykbeftierde liefde , uit eene , niet zeer diep doorgedachte , zucht om den kleenen Afgod in alles gelukkig te maaken, juist den weg infloeg om hem het geluk byna onmooglyk te maaken , en de deugd voor hem in deeze waereld op eene fteilte te zetten , die den grootHen moed veronderltelde in elk, die het waagen durfde haar te beklimmen. Dit kon zyne genegenheid voor een' broeder , die hem dierbaar was , noch de deelneeming in het aanftaande lot van zynen kleenen bloedverwant , dulden. Hy toonde den Graaf op de getrouwde en welmeenendfte wyze deszelfs ongelyk aan ; menigwerf tot kwaadwordenstoe. Hy riep Reden en Godsdienst tot zyne hulp ; maar vergeefs ! zelfs de voorbeelden van die ongelukkige Slachtoffers der weelde , die door eene foortgelyke opvoeding even zoo onvatbaar voor 't geluk als te week voor de deugd geworden waren , deeden op zyne overweldigde ziel geen kracht meer; tot dat eindelyk op een' avond de woorden zo hoog liepen , dat de Graaf, niets meer wetende intebrengen , en zuchtende onder eene overtuiging , die hy niet magtig was optevolgen , in eene foort van drift tot zynen Broeder zeide : wel nu , dit kind wil ik op myne wyze opbrengen ; het is er eenmaal aangewend ; maar zie daar zo dra myne Vrouw wéér bevallen mogt , zal ik u terftond het kind zenden ; #gy zult het volmaakt naar uwen fmaak opvoeden, en wy zuilen by (lot van rekening eens zien, wie van ons beiden uit de twee kinderen den gelukkigften mensch zal maaken. „ Ik houde u by uw woord , Broe„ der! hervatte de andere; doch, gelyk gy gezegd hebt, ik „ moet het terftond van zyne geboorte af hebben. Uwe „ Vrouw zuigt niet, en ik wil het op 't Land eene geheel „ andere min geven, dan men hier in de Stad vinden kan." Zie daar myn hand , fprak de Graaf, alleen moet gy my nu Dooit weer over mynen Zoon fpreken dit is myne voorwaarde ! j jet  VAN 'T VADERLAND. 165 .Het verdrag werd naar den letter volvoerd. De Graaf hoorde geene berispingen meer , die overtollig geworden, waren; en zyn Broeder ontving het volgende jaar den tweeden Zoon , dien Mevrouw de Graavin aan haaren Gemaal gefchonken had. > De jonge Karei, dit was de naam van dit Kind , genoot juist de tegenovergeftelde opvoeding van zynen Broeder Ferdinand. Zyn Oom gewende hem, van 't begin af, aan alle die kleine ongemakken, die hier de gelukkigde mensch niet altyd ontgaan kan , en die of onverfchillige kleinigheden of wezenlyke rampen worden , naar maate men er aan gewend is. Zyne gewoone tafel bedond uit gezonde inlandfche voortbrengfelen, die nimmer door fpeceryen aangezet waren, en zyn drank was bier. Geen dag ging er voorby zonder dat de jonge ten minden een uur in de open lucht gelopen had, en het weer bragt hier maar zelden verandering in. Hy ontving geen buitengewoon vermaak , of hy moest het door zyne vlyt en arbeidzaamheid verdiend hebben. Tot daartoe had hem zyn Oom geen ander onderricht in den Godsdienst gegeven, dan dat hy hem had doen begrypen , dat er een hooger Wezen was, dan de mensch, van wien alles wat was zynen oorfprong ontvangen had , en 't welk voor alles va- derlyk zorgde; dat dit Wezen enkel goedheid en liefde was, en voor al de verpligting, die wy aan het zelve hadden, niets anders eischte , dan dat de menfchen , zyne kinderen en allen onderling broeders , zo gelukkig zouden zyn , als zy worden konden; 1 dat dit geluk van zynen zegen alleen afhing, en dat die zegen onaffcheidbaar aan de deugd, en de getrouwe volbrenging van onzen pligt verbonden was, Nimmer verzelde hy zynen lieveling op eene wandeling, of hy deed hem altyd Gods goedheid en voorzorg voor den mensch, en bepaalder nog voor hem, in ieder voorwerp opmerken. De Zon fcheen om hem te verkwikken ; het X 3 bloempt-  16*6" DE VRIEND bloeraptje groeide om hem te verlustigen. Nu had de Alge* meene Vader des Menschdoms voor ham en zyne broedertjes de booinen met vruchten beladen ; dan de wouden met vogeltjes , de velden met fchaapjes , de vyvers met vischjesbevolkt. Hier by voegde hy zyn voorbeeld. - Nimmer noemde hy in Kareis tegenwoordigheid den naam van God, of het was met den diepflen eerbied , en wanneer hy bad, bad alles wat aan hem was mede. Het gevolg van deeze handelwyze kon niet ongelukkig zyn. Toen Karei den ouderdom van tien jaaren bereikt had, was hy een gezonde , fterke, arbeidzaame, goedhartige Jonge. Hy kende koude noch hitte, ten minften zy vloeiden nimmer op zyne genoegens in. Alles fmaakte hem even lekker, en er waren duizend verkwikkingen voor hem overig gebleven, die voor den enkelen keer, dat zyn Oom hem met dezelve vergastte, altyd een' feestdag voor hem maakten, en by die gelegenheid zyne wangen met een traan van dankbaarheid meer dan naar gewoonte befproeiden. Ook begonnen zich van toen af de voorzeggingen van zynen Weldoener omtrent Ferdinand te vervullen. Als Karei eens een' dag by zyne Ouders doorbragt, was hy louter vreugd en genot, terwyl Ferdinand belangloos en verdrietig daar neder zat. Alles wat er op tafel verfcheen was nieuw en prikkelende voor Karei; maar Ferdinand walgde er van, dewyl hy het alle dagen tot volle verzadiging toe gewoon was. De Wyn fmaakte hem niet beter dan Karei het Bier deed, en deeze werd verkwikt en verfterkt door den w-yn. Als het Zomer was kon Ferdinand van lusteloosheid niet fpelen of gaan, en eene openftaande deur, een eenigzins minder warm vertrek dan hy gewoon was , beroofden hem by den Winter van al de vermaaken , welken hem een kring van fpeelmakkers en eene welvoorziene tafel geven konden. Zo lang Karei zich by zyne ouders en by zynen broeder bevond, was hy geheel kind, geheel broeder. Hon- • derd  VAN 'T VADERLAND. 167 derd kunftelooze tederheden ontfnapten hem ieder oogenblik, en hy vond altyd meer genoegdoening , meer vermaak, in zynen broeder te vreede te zien, dan in het opvolgen van zyn' eigen zin , hoe weinig gevoel de jonge Ferdinand hier ook van fcheen te hebben. Wanneer hem zyn Oom by die gelegenheid vrieg : of hy niet moede wierd zyne eigen verkiezing altyd aan die van Ferdinand op te offeren, daar deeze hem er zo weinig erkentelykheid voor betoonde? was hy gewoon te zeggen : „ De algemeene Vader wordt niet moede „ my alle dagen op nieuw wel te doen , zonder dat ik hem „ ooit myne erkentenis kan betoonen lieve Oom ! de „ algemeene Vader doet dit zelfs als ik het niet verdiend heb en zou het my verveelen my eenen enkelen dag „ naar mynen Broeder te fchikken , wien God my beveelt lief „ te hebben en die ouder is dan ik ben ?" En dit zeide hy dan op zulk eenen onfchuldigen , welmeenenden toon, dat zyn' Oom de traanen uit de oogen fprongen , en hy hem hartlyk tegen zyne borst drukte. Zo waren er eenige jaaren verlopen, toen eene gevaarlyke Najaarsziekte den Graaf en zyne Gemaalinne binnen eenige weinige dagen wegrukte. Ferdinand was hier niet zeer gevoelig aan. De bewustheid van nu zyn eigen meester en ryk te zyn, haalde in zyne ziel de fmart over het verlies van Ouderen , die hem zo teder bemind hadden, over. Maar Karei was bitter bedroefd, en het nadeel dat hem zyne Ouders gedaan hadden, met hem half zo veel als aan hunnen oudften Zoon na te laten, ontnam niets aan zyne droefheid of aan de genegenheid , die hy voor zynen broeder bezat. Hy was te wel overtuigd, dat die meer behoefde dan hy , als nergens toe opgeleid zynde , en waarfchynlyk zyne dagen in eene weeldrige ledigheid zullende doorbrengen. Deeze laatfte voorfpelling werd naar den letter vervuld. De Graaf was naauwlyks een jaar dood geweest, of de Oom vond zich reeds ver-  168 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. verpligt, Ferdinand over zyne buitenfpoorige verkwisting tè onderhouden; maar vergeefs! verdrietig over zyne ontydige herinneringen en reeds magtloos om zich te bepaalen, brak hy opentlyk met deezen waardigen Bloedverwant, en verzocht hem op eenen fpottenden toon , deszelfs zorg voor zynen broeder te willen bewaaren, wien hy neffens hem kwyt fchold immer de moeite wéér te nemen van het land voor hem te verlaaten. De braave Oom moest zwygen en heen gaan, dewyl de Graaf de onverantwoordelyke dwaasheid gehad had van zyn' oudften Zoon geheel onafhanglyk te ftellen. Hy verliet hem en de Stad met een bewogen gemoed, en Karel deed nog verfcheiden vruchtlooze pogingen , om door middel van brieven den weg tot het hart van zynen broeder te vinden; maar deeze beantwoordde er geen een van. Deeze edele Jongeling had inmiddels, op aanraaden van zyn Oom , den dienst gekoozen , en daar hy nu binnen weinig weeken naar zyn guarnizoen moest trekken , dat meer dan veertig uuren van het Landgoed van zynen Oom verwyderd was, befloot de laatfte, als niets in de waereld boven zynen opkweekeling beminnende, en nu ten eenenmaal nutteloos voor Ferdinand zynde , hem voortaan altyd te verzeilen. Karei verheugde zich hartlyk over dit plan en ingevolge van het zelve werd het landgoed verhuurd, en eerlang bevonden zy zich beiden in M... daar het Regiment van Karei zich ophield. (Het vervolg hier na.") te AMSTERDAM, By J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 22.) Felix, quem faciunt aliena pericula cautum l (Vervolg van N°. Mi) Ik zal, om my te bekorten, mynen Lezer met een woord zeggen, dat de waardige Oom nog vyf jaaren het genoegen had van zynen Neef om deszelfs deugd en voorbeeldig gedrag van elk bemind te zien , binnen welken tyd Karei uit genegenheid met een zeer verdienstelyk Meisje getrouwd en reeds tweemaal in rang en inkomften verhoogd was. Ferdinand was ook in den echt getreden , doch hy had zich niet verwaardigd er zynen Oom de minfte kennis van te geven, 't Was deezen door eenen vreemdeling ter ooren gekomen. Nu was het aaklig oogenblik daar, waarin Karei zynen weldoener op deeze waereld voor altyd derven moest. De Grysaart ftierf, zo als een Christen derft, en zyn bitter bedroefde Neef floot hem de oogen. Het bleek dat deeze erfgenaam van alle zyne goederen was.} echter vond by eenen y ver-  170 DE VRÏliND verzegelden brief onder zyn Ooms papieren , waarin deeZé hem verlof gaf om er omtrent Ferdinand naar bevind van zaaken over te befchikken. Zo wel kende deeze braave Man de beginfelen, die hy in het hart van zynen Neef gelegd had. Vergeefs zocht Karei twee jaaren achter een gelegenheid om een' uitftap naar zyne moederftad te doen, en ooggetuige van zyns Broeders gedrag en omftandigheden te zyn ; in den aanvang van het derde gelukte hem dit eerst. Hy kreeg toen voor vier maanden verlof en begaf zich terftond op reize om aan zyne begeerte te voldoen. Aan deeze onderneming was zeker geen geringe opoffering verknocht; hy moest zich van eene beminlyke en aangebeden echtgenoote, en van twee lievu wichtjes losfeheuren; maar het denkbeeld dat hy aan een' pligt voldeed, overtrof in zyne edelmoedige ziel alle tegenbedenkingen. Hy volbragt zyne reis zo gelukkig als men ze gewoonlyk volbrengt, wanneer ons een deugdzaam oogmerk in dezelve bezielt, en den eigen avond toen hy te... aankwam, fchoon het reeds ftikdonker was, begaf hy zich nog naar het huis van zynen Broeder. Maar vergeefs fchelde hy aan het zelve. Verwonderd over dit voorval, en nog meer, dat het zo dood ftil in een huis fcheen , dat weinig jaaren te vooren van de geheele Stad het levendigfte was , geraakte hy in het denkbeeld , dat Ferdinand van wooning veranderd moest zyn. Terftond treedt hy in het eerfte burgerhuis, dat hy open ziet ftaan en vraagt : of de Graaf van *** niet meer in die buurt woonde? — „■ Neen, myn Heer! hy woont er niet meer." — Het gindfche huis behoort dan thans aan een andjr, myn Vriend? ,, Nog niet, myn Heer! maar het ftaat eerst- „ daags voor fchuld verkogt te worden." En de Graaf ("vervolgt Karei met eene zichtbaare ontroering) waar is hy? waar woont hy ? waar onthoudt hy zich ?... ,, In de gevange„ nis, myn Heer! daar hy".... Wat zegt gy ! myn Broeder in de gevangenis?Ach, myn God!" Hier zeeg de arme Kare'  VAN 'T VADERLAND. 171 Karei op een bank neder , magtloos om een woord meer te .kunnen fpreken. De burgerman reeds verlegen op het hooren dat hy tot den broeder van den Graaf fprak , geraakte door deeze uitkomst half buiten zich zeiven van fchrik. Zyn Vrouw fchoot op het gerucht toe , en beiden bragten ze het ten laatften zo ver, dat Karei weer bedaard genoeg werd om te onderzoeken , wie zo medogenloos met zynen Broeder gehandeld had. Hy verftoud toen dat een Jood zyn -voornaamfte fchuldeifcher was , en dat die hem had laaten vastzetten. „ Breng my terftond by dien man, myn Vriend! gy zult my. „ oneindig verpligten myn broeder zal deezen nacht in „ geen kerker doorbrengen!" - In 'tkort, hy kwam by den Jood. „ Hoe veel is myn Broeder u fchuldig ?" Uw broeder, myn Heer?... „ Zeg my hoe veel hy u fchuldig is, „ medogenloos mensch!" Veertigduizend guldens, myn Heer! „ Schielyk ontfta hem terftond, ik zal u tot een „ duit toe betaalen!" Maar... myn Heer!... hoe... wat... ik zeg veertig duizend guldens... „ Ach rampzalige ! gy vertrouwt my dan niet? Kom ga met my, ik zal u op'toogen- „ blik voor de geheele fom borg ftellen." ■ Hy ging met den Jood by een voornaam Bankier , daar zyn Oom eertyds gewoon was mede te wisfelen, en die zyne goederen zeer van naby kende. Naauwlyks had hy zich aan dien man bekend gemaakt of dezelve tekende op zyn verzoek voor de volle fchuld van den Graaf, en dien eigen avond kreeg de verheugde Karei het ontflag van zynen Broeder. Hy nam terftond een koets en reed naar de gevangenis. Verbeeldt u zyne ontroering op het zien van een uitgeteerd, verouderd, geraamte, dat in een akelig vertrek , achter dikke yzeren traliën , op eenige bosfen ftroo ter neder lag ? „ Myn Ferdinand ! myn „ Broeder!" gilde hy uit, en vloog op hem tóe , en drukte hem onder een' ftroom van traanen fpraakloos aan zyne borst."— „ Wie zyt gy, die met zo veel deelneming myne laatfte oogen'„ blikken komt verftooren?" vrieg de Graaf met eene treuriY 2 ge,  DE VRIEND ge, onverfchillige item. „ Myn Broeder! myn Broeder! „ kent gy my dan niet meer ? ach ! zegt u uw hart niet dat „ het niemand dan uw Karei zyn kan?" ■ Nu liet de Graaf zyn hoofd tegen de borst van zynen broeder zinken , en hy weende bitter. „ Neen, Karei! ik verdien zelfs uw me- „ dedogen niet, en gy zoudt my nog beminnen ? Ach ! laat „ my aan myn noodlot over — ik heb het verdiend en „ ik voel dat het niet zeer lang meer duuren zal — vergeet „ dat gy een' onwaardigen broeder gehad hebt!" — „ Myn „ Broeder! wat zegt gy ? ik u vergeten! ik u verlaaten! uwe „ belydenis heeft uwe geheele fchuld reeds uitgewischt! ik „ vindeop dit oogenblik eenen broeder weder, dien ik waan„ de dat voor my verloren was. Zie hier uw ontllag , myn „ Broeder! — kom volg my! gy moet geen oogenblik langer „ in dit verblyf van ellende vertoeven. ——> O hoe gelukkig „ kunnen wy nog zyn!" ■— De Graaf kusehte met eene itomme welfprtkendheid de hand van zynen edelmoedigen Verlosfer, die hem ophielp en in de koets geleide, zonder dat ze beiden verder iets meer dan halve woorden, fnikken, en traanen voort konden brengen, tot dat ze zich in het logement van Karei bevonden. Dien avond wilde Karei niet dulden dat hem Ferdinand omtrent iets onderrichting gaf. Zyne geheele zorg bepaalde zich tot alles aantewenden, wat hy begreep dat zyn' broeder verkwikken en herftellen kon, en hier hield hy niet mede op voor dat hy hem in een gemaklyk en warm bed zag liggen. Het zy dat de ontroering van den afgeloopen dag voor de uitgeputte levensgeesten van Ferdinand te groot geweest ware, het zy dat zyne voorige levenswyze en ellende het veroorzaakten , ten miniton hy werd dien nacht door eene fterke koorts overvallen, welke de kundigfte Geneesheer van de Stad den volgenden morgen reeds voor zeer gevaarlyk verklaarde. Vergeefs liet de medelydige en mistroostige Karei alles aanwenden, wat menfehelyke kracht vermogt; na zes dagen gaf dl  VAN 'T VADERLAND. 173 de Arts alle hoop op, en de Graaf zelf gevoelde dat zyn einde naderde. Nu wilde hy zyn' broeder alleen fpreken. „ Gy „ moet alles weten, zeide hy, eer ik fterf, en dat geduchte „ oogenblik is niet verre meer. Bezorg dat ons vooreerst „ niemand ftooren kome , en zet u dan hier by myn hoofd„ einde neder." Karei deed alles wat zyn broeder van hem vorderde , en toen ving deeze ongelukkige op de volgende wyze aan: „ Ik ben een levendig bewys,myn Broeder! hoe rampzalig de weelde een'fterveling maaken kan. Gyhebt my in eene zeer groote ellende aangetroffen;maar zy haalde nietby die, welke dit hart ondervonden heeft, toen ik in 't oog van de waereld alles fcheen te bezitten en een reeks van gedienstige geesten op myne wenken vloogen. Ik behoef u niet te zeggen, dat ik tot aan den dood onzer Ouderen te midden van den overvloed reeds zeer arm was. Gy hebt meer dan eens ooggetuige geweest, dat ik van toen afmeer behoeften ondervond, dan alle de toegevendheid myner Ouderen vervullen kondc. Ik raasde naar verkwikking en vermaak , en ik ontmoette het nergens meer. Alle de genoegens, die de jeugdige leeftyd aanbiedt, waren reeds tot walgens toe door my uitgeput, cn zy verwekten my voortaan louter verveeling en verdriet. Maar gy weet msoglyk niet welk eenen ongelukkigen invloed die weelderige opvoeding op myn hart en verftand had. Myn ligchaam was zo week geworden, myne zenuwen waren zo ontfpannen, dat ik tot geene oeffening, hoe genaamd, meer in ftaat was. Uit my zeiven nam ik nimmer e:n boek in handen; en als ik er toe gedwongen wierd, was het al geeuwende en oppervlakkig. Dus bleef ik van alle die kundigheden beroofd , die op de verbetering des harten zulk eenen invloed hebben, en ons edeler vermaaken, dan de louter zinnelyken zyn, leeren kennen. Het denken zelf verveelde my, zo dra er de geringde infpanning aan verknocht was , en ik zou eer alles betaald hebben wat men van my eisclue, dan Y 3 'de  174 DE V 11 I E N D de moeite genomen van eene zeer geringe rekening naar té zien. Myn hart werd van dag tot dag ongevoeliger en dierlyker. Voor het mededoogen, de weldaadigheid en alle de zachte pligten des gezelligen levens vereelt, kende ik naauwlyks onderfcheid meer tusfehen deugd en ondeugd, en beiden fchenen zy my haatlyk toe , zo dra er eenige moeite aan verhouden was. Aan deeze koelzinnigc lusteloosheid moet ik het dank weten, dat, zo ik aan den eenen kant zeer weinig pligten volbragt, ik aan den anderen kant van veel kwaad te rugge bleet". Niemand kon my , by voorbeeld , zo beledigen, dat de wraak in myn hart tegen de moeite van er zes huizen ver om te gaan op kon wegen. Zo toen ik meester van myne bezittingen was , nam ik voor alle de genietingen van dit leven nieuw voor my te maaken, en de weelde tot aan haare uiterfte grenspaal te verfynen. Myne eerfte zorg was om alle de waarde van het geld te genieten, zonder den last van het te behandelen te ondervinden. Men diende my in 't kort hier een man toe aan, wiens kunde en gefchiktheid ik liever gelooven , dan onderzoeken wilde. Nu kende myne overdaadigheid paal noch perk meer. Het eenigst verdrag, dat ik met mynen Rentmeester gemaakt had, was dit: „ Spreek my nimmer over zaaken , „ zo lang ik er u niet naar vraage. Alles wat ik v»n u eifche, „ is, dat gy maakt dat er penningen zyn als ik ze benodigd „ ben." 't Was om deezen tyd , dat ik my zo fchandelyk omtrent myn' Oom en u gedroeg. Uw gezicht veroorzaakte my , nicttegenftaande myne pogingen , nadenken en eenen zekeren zweem van berouw. Ik voelde, in weerwil van my zeiven , dat gy gelukkiger waart, dan ik immer worden kon , en toen hier aanmerkingen en beftraffingen bykwamen, zag ik niets meer in myn' Oom, dan een' lastigen getuige myner daaden en een' verderver van myne rust ; want ik was een' geheelen dag buiten myne fpheer, als ik hem gefproken had, en de bedwelming mistte dau haare verdoaveade kracht voor my.  VAN 'T VADERLAND. 17$ my. Zo waar is het, dat de deugd een zeker gezag blyft behouden, ook op de verdorvende harten ,en dat de rechtmaatige Bedraffer, te midden van de hevigde tegendribbelingen, toch altyd het geweten van den misdaadiger voor zich heeft. Uit deeze oorzaak verheugde ik my, toen men myuw vertrek bekendmaakte. Ach! myn Broeder! van dat tydftip begon myne waare ellende. Ik joeg in eene koortsachtige woede het vermaak na , en eeuwig ontweek het aan myne pogingen. Vergeefs verhief zich eene Item uit het binnende myner ziel, dat ik ongelukkig was , en van oogenblik tot oogenblik ongelukkiger moest worden ; 't gevoel myner behoeften , die allen reeds natuur voor my geworden waren;de moeite, de onoverzienlyke moeite van ze te overwinnen, overfchreeuwden haar geduurig, en myne grootfte zorg was om my voor my zeiven te verbergen, en in eenen eeuwigen kring van woelige en geduurig afwisfelende gezelfchappen te bedwelmen. Myne omftandigheden gingen hier zoodaanig door ten achteren , dat myn Rentmeester my eerlang berichtte , dat ik het niet zeer lang meer op dien voet uit kon houden. Ysfelyk bericht! ik zag er ylings door in een verfchiet, dat my eene waare hel toefcheen. Eene geduurig aanwasfende verteering kon my alleen voor nagedachten beveiligen, en myn geweten de oogenblikken om my te onderhouden ontroven; behalven dat ik honderd kleene wellustigheden, die alleen door't goud konden verkregen worden, even weinig meer ontbeeren kon, als andere menfchen het brood. Ik bedoor er het laatfte op te waagen; ik moest geld hebben of ik was rampzalig. Myne gedachte viel terftond op eene ryke vrouw , en myn dorst naar het goud was zo onmaatig , dat ik er uit liefde voor dit metaal eene uitzocht,daar myn hart anders eene waare afgryzing voor had. Myn plan gelukte ; ik was in 't kort getrouwd , in 't kort ellendiger, dan ik ooit geweest was. De eenige overeenkomst, die myne Vrouw met my had, beftond hier in, dat ze de weelde en de waereld even onbepaald beminde  :76 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. minde als ik deed. Voor 't overige haateden wy ons binnen weinige weeken zo fterk als men zich haaten kan, en wy zagen ons nimmer meer dan in 't openbaar. Myn Vrouw vond eerlang het middel om zich met een ander over myne onverfchilligheid voor haar te vertroosten. Ik zag dit, maar ik moet het tot myne fchaamte zeggen; myn hart was reeds laag genoeg geworden om er geen ongenoegen over te gevoelen. Ik kende geene andere eer meer, dan my voor my zeiven te verbergen, en de uuren van den dag medogenloos te vermoorden. De aanhoudende begeerte naar geld en naar nieuwe verftroojing had ons inmiddels beiden aan het lpelen gebragt. Hier yst myne ziel op 't verhaal. Nyd, woede, wanhoop , zelfvervloeking , beheerschten beurtling deeze rampïalige kringen, en verzelden ons, als wy by een onmaatig verlies 't huis kwamen , tot den volgenden fpeeldag. Myn Vrouw verweet my haar ongeluk , en ik verwenschte eiken dag het oogenblik dat myne oogen haar 't eerst aanfchouwd hadden. Dit duurde tot dat wy werkelyk gebrek aan geld begonden te voelen. Toen verdubbelde onze rampzaligheid , en wy vervloekten ons zeiven als twee verdoemden. (Het vtrvolg hier te AMSTERDAM by j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (N°. 23.) Felix, quem faciunt aliena perkula cautum! (Slot van No. 22.) O myn Broeder ! toen ben ik overtuigd geworden voor welke verzoekingen ons de weelde blootitelt! Ik zag in de geheele natuur geene grootere ellende, dan gebrek aan geld te hebben, en om dit verachtelyk metaal te verwerven, zoude ik myn Vaderland en myne Vrienden verraden, en den dolk door uw' eigen boezem gedreeven hebben. Elke misdaad verloor haare affchuuwlykheid in myne oogen , zo dra ze my een middel aan de hand gaf om ftoorloos aan myne weelde te kunnen voldoen, en God alleen zy er voor gedankt, dat het my aan de gelegenheid bleef misfen, anders myn Broeder ! ik had myn leven mooglyk op een fchavot geern- digdl u Nog een' geruimen tyd hielden wy onze huishouding ïtaande door middel van den Jood, uit wiens handen gy my gez red-  178 DE VRIEND red hebt. Helaas! dit waren Hechts doodftuipen, die myn gevaar eiken dag vermeerderden. Van de veertig duizend guldens, daar ik voor getekend heb , zal ik er naauwlyks vyftien duizend ontvangen hebben; maar zodaanig was myne verblindheid , dat ik telkens niets zag , dan het oogenblik uitltel , dat my vergund werd. Eindelyk weigerde hy my iets meer te geven. Dien eigen avond verloor myne Vrouw duizend Ducaaten , en haare ontlleltenis en wanhoop hier over waren zodaanig, dat ze, 't huis komende en van my het einde onzer uitzichten verftaande, onder het drinken van een glas koud water voor myne voeten dood viel. Van dat oogenblik af tot dat my de Jood aantastte en zetten liet kan ik weinig zeggen. Ik was in eene foort van vervoering, van wanhoop, van razerny. Zonder hoop, zonder uitzicht knaagden alle (langen vereenigd aan myn hart, en de overmaat van pyn en wroeging maakte my gevoelloos. In den kerker vond ik my weder, om myne ellende op nieuw te gevoelen en myn fchandelyk weggeworpen leven met heete , maar vruchtlooze, traanen te befproeien. Helaas! op den bodem des afgronds mat ik de misdryven na , die er my in geftort hadden. Alles was onherllelbaar en myn eenigjt uitzicht was de dood; maar voor den dood beefde ik met verdubbelden angst. Hoe beklaagde ik nu myn verlopen leven, dat, in zo veele moeite en kwellingen, de verkwikkingen niet gefmaakt had, die den geringften daglooner te beurte vallen! Nu eens wilde ik my tot u om redding vervoegen ; maar dan fcheen het my toe, dat ik de draf, die ik leed, te rechtvaardig verdiend had om eene enkele pooging te doen van my er aan te willen onttrekken. Dan weêr miskende ik eene edelmoedigheid, die ik nu ondervinde, dat, na zo veele beledigingen, nog dezelfde is. Eindelyk. verfcheent gy zelf, en ik za«hoe een ellendeling, als ik beu, zeer verkeerd over een hart, als het uwe is, oordeelt. Ik (terf, myn Broeder! alles roept my dit toe. Zeg my voor 't laatst dat gy my myn gedrag, omtrent  VAN 'T VADERLAND. 179 omtrent u gehouden , vergeeft , en God vergelde u uwe barmhartigheid en liefde!" ■ Alles, alles is u vergeven, myn Broeder ! riep de (hikkende Karei uit,' is u vergeven geweest van het oogenblik dat ik uwe ellende hoorde! Och, mogt gy herftcllen , mogt gy nog in myne armen door de deugd gelukkig leeren worden! Deeze wensch bleef onverhoord. De Graaf was te verzwakt , om het geweld van de koorts langer dan tot den volgenden morgen door te kunnen (laan. Toen blies hy met naberouw en angst den adem uit in de armen van zynen Broeder , en lag een leven af, daar hy niets van genooten had dat in ééuwigheid niet wederkeerde en daar zyn onveranderlyk lot van afhangen moest ! Karei deed het lyk van zynen Broeder by nacht in (tilte by het gebeente zyner vaderen zetten. Wat hy hier onder gevoelde , laat zich niet befchryven. Hy betaalde alle de fchulden van zynen Broeder, en vertrok toen weder naar zyne Echtgcnoote, met welke hy nog verfcheiden jaaren zeer christelyk en gelukkig leefde, God daaglyks dankende, dathy, onder het wys bellier van eenen waardigen bloedverwant, voor eene Syreene was bewaard gebleven, die , onder den fchyn van gelukkig te maaken, het ondermaansch geluk der (lervelingen meedogenloos verflindt. •Ö & ■& Uit dit geval, daar ik mynen Lezeren verzekeren kan dat de grond waar van is , en daar wy daaglyks de wee;rgaê van zien gebeuren, kunnen wy de volgende nuttige aanmerkingen trekken. De weelde fchynt alleen in het oog van hem , die haar by een ander ziet , ryk te zyn ; hy , die er zich aan ovcigegecven heeft, ondervindt niet alleen haare armoede, maar hy kan in de grootfte woelingen en aftrekkingen der waereld Z 2 het  180 de vriend het gebrek, dat hy in haaren dienst lydt, voor zich zeiven niet verbergen. Naar maate wy minder behoeften hebben, naar die eigen jnaate kunnen wy gemakkelyker gelukkig zyn in eene waereld vol wisfelvalligheden, daar de rampen en tegenfpoedcn hunne zetels hebben. Wie verzekert ons, dat de rol, die wy op dit tooneel van onbeftendigheid fpeelen, altyd dezelfde zal zyn, en dat wy morgen ons inde eigen omftandigheden zullen bevinden, die ons heden aanlagchen? Indien wy alle de genoegens van dit leven, die wy op onzen weg aantreffen, gebruiken , maar er ons niet aan verflaaven ; indien onze reden haar gezag blyft behouden, en onze zinnelykheid teugelt, daar waar zy eenen teugel noodig heeft, zullen wy by derzelver gemis niet geheel rampzalig zyn. Wy kenden ze in hunne rechte waarde, eer ze ons verlieten , en nimmer maakten wy ons geluk afhanglyk van dezelve, 't Is waar , wy befchouwden ze meenigmaalen zo als men eenen fchoonen Lentedag befchouwt, en wy verheugden ons in hunne koestering. Maar te midden van dit genot zagen wy hunne verdwyning even zeer te gemoet, als wy de duisternis des nachts deeden , die den helderen Lentedag vervangen heeft. Aan welk eenen zwakken draad hangt, daarentegen, ons geluk, indien wy ons den flaaf maaken van elk zinnelyk genoegen, dat ons aanzoekt, en er te dwaas op vertrouwen, als op een zuil, die het gebouw onzer aardfche gelukzaligheid fchraagen kan! Wy leven in eene waereld daar het geluk en ongeluk eene geduurige ©bbe en vloed inhouden. Geen mensch leeft er of hy wordt nu en dan van genoegens beroofd, die hem eenmaal eeuwig fcheenen te zullen verzeilen. Hoe oneindig veel rampzaliger moet hy dus niet zyn , die de fpeelpop van deezen fchyn geweest is, dan zyn evenmensen, die tegen deszelfs begocheling beftand bleef en haar door de kracht van Reden en Godsdienst deed verdwynen ? De genoegens verftrekken hem tot beulen, en derzelver verdubbeling tot eene vermeerdering van pyn. Ntai  VAN 'T VADERLAND. 181 Naar maate er hem meer aanlagchen, naar maate verflaaft hy zich aan te meer dwingelanden, die hem hier met eenen yzeren Scepter beheerfchen, geduurig met uitzichten van nieuwe geneuchten paaien, en, zo dra hy alle zyn verwachting alleen en geheel van dezelve doet afhangen, medogenloos verlaaten en aan de wanhoop ten prooi geven, i Eene wyze begeerte naar geoorloofde zinnelyke genoegens zelve moet ons beletten immer een enkel genoegen ten einde toe uit te putten. Er zyn verfcheiden zinnelyke vermaaken , die men niet ontkennen kan, dat geene onverfchillige genoegens voor een wezen zyn, dat in deeze plaats van vervreemding zo wel aan het dier als aan den engel vermaagfchapt is; maar de ondervinding leert, dat men zich aan elk van dezelve gewennen kan, en dat ze van dat oogenblik af aan hunnen prikkel misfen, en met de laagfte noodwendigheden des levens gelyk ftaan. Zo is de wyn voor den ryke, die ze door eene langduurige gewoonte niet meer misfen kan, niets meer dan het bier of water voor den arme; de laatfte moet wyn hebben om zich eens buitengewoon te verkwikken, en de eerfte een beter foort van wyn, dan dien hy daaglyks drinkt, doch zo hy zich daar ook weer aan gewende, zou hy eerlang al weer een nog beter foort noodig hebben, en zo tot in het oneindige of liever, tot dat er geen beter foort meer overig en dus geen verkwikking voor hem meer te bekomen was. En zie daar juist de natuur van de weelde, die eindelyk altyd arm maakt, zie daar juist de Landkaart van het ryk der zinnelyke geneuchten, welks uiterfte grenspaal walging is. Indien wy immer door den echt gelukkig wenfchen te worden en ons genoegen in denzelven ftellen, moeten wy ons in onze jeugd voor de aanlokfelen der weelde zorgvuldig wachten, dewyl zy het is, die den kans tot eenen gelukkigen echt minder en in verfcheiden omftandigheden zelfs onmooglyk maakt. Om dit tastbaar te doen zyn, behoeve ik Hechts te herinneren, dat de zuivere genegenheid tot elkandeZ 3 reu  lol DE VRIEND ren , uit onderlinge overeenftemming gebooren , een huuwlyk alleen gelukkig kan maaken, en dat de weelde ons in het geval brengt van aan eene andere dryfveer te moeten gehoorzaainen, indien wy niet van gebrek en kommer begeeren om te koomen. Hoe menig jongeling, eenmaal aan eene levcnswyze, die zyne middelen te boven gaat, gewoon, is verpligt eene waare genegenheid in zyn hart te finooren, alleen om dat ze op een voorwerp valt , dat van tydelyke goederen misdeeld is, en zyne hand aan eene andere te bieden, daar hy nimmer op gedacht zou hebben, indien het goud haar geene zekere verdienfte in zyne oogen had bygezet. Hy alleen, die met de onontbeerlykfte noodwendigheden deezes levens vergenoegd is, heeft eene vrye keus. Hy kan uit eene waereld verkiezen, waar de weelderige aan een klein getal verbonden is, en de gelukkige durft zyne genegenheid veilig volgen, om dat hy in zyne armoede altyd ryk zal zyn, dewyl zyne bezittingen zyne wenfehen verre te boven gaan. Voor u, edele Jongelingen , die een hart in uwen boezem gevoelt, waarvan u elke (lag waarfchouwt dat het voor de liefde gevormd is , voor u zy deeze aanmerking van nut! Uwe aardfche gelukzaligheid fluimen: onder de roozen van twee bevallige koontjes, maar de weelde poogt ze buiten uw bereik te houden, en het zal haar zeker gelukken, indien gy haar niet vroegtydig leert mistrouwen. Eindelyk moet de zekere verwachting van het ontzaglyk uur der ontwaaking ons van de weelde en haare verleidingen affchrikken, indien wy ons niet moedwillig rampzaalig willen maaken. Welk een ysfelyk verfchiet voor den zinnelyken wellusteling, die geen heil buiten de dierlyke genoegens des levens kende , en wien een oogenblik, waarin hy dezelve misfen moest, een eenig oogenblik in de eenzaamheid doorbragt, onverdraaglyk, hel was! Welk een ysfelyk verfchiet, wanneer de vast aannaderende dood zyne woning zal bereikt hebben, het gordyn voor alle die vertooningen , die hier zyne  VAN 'T VADERLAND. ,g3 zyne zaligheid uitmaakten, vallen, voor altyd vallen zal, en hy in eene eeuwigheid zal moeten flappen , die voor hem eentoonige, door geen enkele zinnelyke vreugde afgewislèlde, eenzaamheid zal zyn, en onveranderlyk zal moeten blyven. My dunkt ik hoor den ellendeling, op zyn jpnglte leger uitgeftrekt, van het klamme doodszweet omgeven, met de ftootende ftem van angst en vertwyffeling de woorden voortbrengen, die Young zich zeiven in den mond legt: Hoe droomde ik van onmoogelyke dingen! Had de flaap my wel erger kunnen misleiden ? Ik droomde van altoosduurende vreugde , in altoosduurende wisfeling; van gevestigd vermaak ,op hobbelende golven; van' onafgebroken zonnefchyn, in de normen des levens. Hoe heerlyk waren de vertooningen myner verrukkende middagdroomen, behangen met prachtige tapyten, rykbemaald met vreugde, vreugde op vreugde, in een eindeloos verfchiet; tot dat ik (op het kleppen van de doodklok , wier rusteloofe yzeren tong daaglyks millioenen toe zyne maaltyd vordert) vol fchrik ontwaakte, en zag dat ik verloren was. Waar zyn nu de prachtige verfierfels myner uitzinnigheid! De hut met fpinrag begroeid, met haar «-efcheurden wand van klei, is thans voor my een koninglyk verblyf. De allerfynfte gefponnen draad der fpinnekop is een koord, een kabel, in vergelyking van den zwakken draad, welke den mensch aan het aardsch geluk verbonden houdt: een draad, die door het minfte windje wordt van één gereten! Deeze aanmerkingen, myne Vrienden! zyn niet gezocht, zy vloeien uit den aart der zaake voort, en wy kunnen er door de daaglykfche ondervinding de waarheid van bevestigd zien. Hoe gelukkig zouden wy zyn, indien de aandachtige overweging er van ons aanzettede om voor de aanlokfelen der weelde, als voor gift, teyzen, of, indien wy reeds gedeelteiyk door haar bedroogen zyn, geene pooging te ontzien, die inbreuk op haar gebied maaken en ons onze vryheid weder kan  184 DE VRIEND VAN T VADERLAND. kan geeven! Indien wy moed genoeg bezitten om de weelde in haare waare natuur en zekere gevolgen na te denken, zullen wy ras boven haare verleidingen verheven zyn, en haare uitwendige fchitterende gedaante zal ons niet meer bedriegen kunnen. Wy zullen dan den prachtigen Weelderige, in weerwil van alle de blinkende tooneelen, daar wy hem op rond zien zweeven, niet meer met den gelukkigen mensch verwarren , en hem te midden van zyne valfche grootheid en heerlykheid geen traan van medelyden onthouden kunnen. Ons geluk zal van oogenblik tot oogenblik onaf hanglyker van de dingen, die vergaan, worden, en terwyl de dwaas zich aan den fchyn blyft vergaapen, en den ryken wellusteling bewierookt, zullen wy in het kalm gevoel onzer gelukzaligheid, met eenen dankbaaren blik naar den Hemel, lieflyk rondzwecven, en op de uitgezochtfte aanlokfelen en listen der weelde met de volle taal onzer zielen uitroepen: Een vliegend genoegen, Verkregen door zwoegen, Betaald met verdriet, Verlooren by 't zwerven, Vervloekt by het derven, Begeeren wy niet! 0 te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN T VADERLAND. (N°. 24.) Concordia res parva crefcunt, difcordia tnaxuma dilabuntur. SALLUSTIUS. ïïet is niet zo zeer om de waarheid van de bovenftaande fpreuk te ftaaven, als wel om den waaren aart der Eendragc, in zo verre zy de fterkte van een Land en de onverwinnelykfte Befchennlter van een Volk is, voor my zeiven en voor myne Landgenooten wat dieper door te denken, dat ik dit vertoog onderneem. Het eerfte is duizendmaal beweezen, en wie ook aan de kracht der bewysredenen twyffelen mooge, de Belg kan er zeker niet aan twyffelen. Het land, dat hy bewoont, dat hy vrygeftreden, dat hy gevormd heeft, beftaat uit zo veel verfchillende deelen, die elk op zich zeiven befchouwd geen weerftand aan den geringlten vyand zouden kunnen bieden, en door de natuur zelve op eene verwonderlyke wyze af hanglyk van eikanderen gemaakt zyn, dat hem zyn eigenbelang, A a fchoon  i8ö DE VRIEND fchoon geheel Europa ook van hem verfchillen mogt, by d« oppervlakkigfte kennis van den toeftand zyns Vaderlands aan moet fpooren , om de Eendragt te bevorderen , en alles aantewenden, wat eenigzins in ftaat zy om haaren gezegenden knoop, met zo veel wysheid door de doorluchtige Voorvaderen gelegd, en door de aaneengefchakelde Gefchiedenis van ons Gemeene-best voor nuttig, voor onontbeerlyk verklaard, naamver en naamver toe te haaien. Dan, het laatfte is zo duidelyk niet. Het menschdom, byna altyd oppervlakkig, altyd, door driften beftierd, door vooroordeelen misleid , aan de fchors blyvende hangen en het wezen der zaak Voorby ziende, heeft de kunst gevonden om zyn gebrek van duidelyke denkbeelden onder groote woorden en ftoute magtfpreuken te verbergen, en algemeene ftelregels voor de deugd te fmeden, die op de eerfte befchouwing voortreffelyk en voldoende fchynen, doch die van fiaby bekeken, aan ontelbaare Uitzonderingen onderhevig Zyn, en hier door de ondeugd ruim zo fterk in de hand werken, als zy de deugd bevorderen moesten. Onder deeze volksdwalingen behoort in de eerfte plaats de algemeene vergoding van de Eendragt, zonder haaren aart en natuur nader bepaald te hebben, en de daarop gebouwde ftelregel: indien uw Vaderland u dierbaar is, zo bewaar eu bevorder boven alles de Eendragt. Om hier van overtuigd te worden,behoeft men zich Hechts te herinneren , dat de Eendragt, in het afgetrokkene befchouwd, noch eene deugd noch eene ondeugd zy; dat ze louter haare bepaaling en waarde ontvangt van het doelwit waarop ze mikt, dat ze eene onontbeerlyke deugd voor een landzy, zo lang ze tot den waaren welftand en de wezenlyke verbetering van het zelve gebezigd wordt; maar een rampzalig verfchynfel, eene zekere voorbode van deszelfs naderenden ondergang, wanneer ze de algemeene verblinding voor wezenlyk« belangen, het voorthollend zedenbederf, de treurige ge-  VAN 'T VADERLAND. 187 gevoelloosheid voor Vryheid en Voorrechten voorftaat en bevordert. Eendragt in de Deugd deelt billyk in den lof der Deugd ; Eendragt in de Ondeugd deelt billyk in de verachting van de Ondeugd. Het zal der moeite wel waardig zyn , dat ik hier nog eenige losfe aanmerkingen over verfpreide, die de grenspalen der Eendragt, in zo verre zy de fteun van een land is, in een helderer licht ftellen ; en ons, vooral in eenen tyd , waarin de oprechte beminnaars van hun Vaderland zo zeer naar de waare Eendragt wenfehen , als zy de valfche, die alle onze rampen berokkend heeft , verfoeien, in ftaat ftellen om eene verdienftelyke Tweedragt boven eene ichuldige Eendragt zonder beraad te verkiezen. , Myne eerfte Helling is , dat de waare Patriot, die een wezenlyk nadeelig gebrek voor den voorfpoed en den bloei van zyn Vaderland ontdekt heeft , zich niet te rug moet laaten houden van zyne ontdekking aan zyne Landgenooten medetedeelen,yverigop verbetering aan te dringen, eninannelyk tot dezelve mede te werken, door de vrees van de algemeene Eendragt en Vrede te zullen verftooren. Ik zal myne ftelling nader ftaaven. Er is eene eeuwige oneenigheid tusfehen het licht en de duisternis, tusfehen de Deugd en de Ondeugd. Wie onder een Volk , dat aan algemeene dwaalingen, vooroordeelen, misbruiken , gebreken, ondaaden , overgegeeven is, de waarheid door wil doen breken , de vooroordeelen tegen gaan, de misbruiken herftellen, de gebreken verwinnen, de ondaaden uitroeien , zal tegenftand , hevigen tegenftand , ontmoeten: duizenden zullen in 't harnas vliegen en aan zynen ondergang hunne zegepraal verbinden. Hier zal de Hoogmoed beeven , dat zyn ftevigfte zuil met de dwaling vallen zal; daar het Eigenbelang, dat zyne vetfte inkomften met de vooroordeelen en misbruiken genoopt zullen worden. Aa a Ea  188 DE VRIEND En allen, die by de algemeene verbetering in magt, aanzien, geldmiddelen, en welke tydelyke voordeden ook, verliezen moeten, zullen, zo lang menfchen menfchen blyven, zich opentlyk of meer bedekt, met geweld of met fchoonfchynende redeneeringen , tegen hem verzetten ; de onrust en tweedragt moeten natuurlyk op zyne onderneeming volgen, en te fterker, naar maate zy krachtiger en meer in't oog Ioopende billyk en gegrond is. De Gefchiedenisfen van alle volkeren ftaaven deeze aanmerking , maar geene duidelyker dan die der Spartaanen. Eer Lykurgus de hervorming van Spana op zich genomen had , was 'er de regeering even wanftallig als er het Vojk ongelukkig was. Een beroemd Schryver geeft er ons het volgend tafereel van. Het onbepaalde gezag „ haarer Koningen , haare wanfehapen en naauwbeperkte „ wetten begunftigden de Staatzucht der Dwingelanden , „ welker buitenfpoorigheden de onderdaanen tot onge„ hoorzaamheid en muitery aanzetten. Geen teugel be,-, ftuurde het willekeurig gezag der Koningen , geen wet ' „ was vastgefteld om de algemeene vryheid te verzeke„ ren , en om te bepaalen , hoe ver zich dezelve uit„ ftrekte. De Spartaanen onbuigzaam , om dat het juk „ te drukkend was geworden , vielen in de verwarring „ der Heerfcheloosheid. „ Lykurgus, door het vermogen, 't welk de wysheid en „ verhevenheid van verltand iemand geeft boven menfchen , „ die aan driften en vooroordeelen verflaafd zyn, redde Sparta „ uit den diepften afgrond, om haar fchielyk tot dien trap „ van grootheid en roem te verheffen, welke haar het voor„ werp van nyd en fchrik haarer nabuuren maakte. Dit voor„ beeld is een overtuigend bewys, dat een groot man genoeg „ is, om een geheel volk in eene goede orde te brengen, „ om het van de verdorvenheid tot de deugd, en van de on„ gebondenheid tot de onderwerping te doen overgaan". On  VAN 'T VADERLAND. 189 Ondertusfchcn kon een Lykurgus zelf den tegenftand van den Hoogmoed en het Eigenbelang niet geheel voorkomen. Ziet hier wat er de aangehaalde Schryver byvoegt: ,, Dit werk van „ verhevenheid, by verltandigen bewonderd, verwekte hem „ gevaarlyke vyanden. Middelmaatige zielen fcheppen be„ haagen in het verkleinen van die daaden, waartoe zy zich „ zeiven onbekwaam gevoelen. De Koningin moeder, on„ derfreund door eenen magtigen aanhang, maakte zyne deugd „ verdagt, en terwyl hy fcepters en kroonen ter aarde wierp, „ zag hy zich zeiven verdacht, als of hy onder den bedrieg„ lyken dekmantel van gematigdheid de {baatzuchtige be,, geerte tot regeeren verborg. Het was by het afleggen van ,, het roer der regeering, wanneer hy oordeelde, het geroep „ der kwaadfprekendheid den mond te moeten floppen , en „ hoewel hy in 't midden van Sparta hadde kunnen leven, waar de gunst des Volks hem zou befchermd hebben , ver„ koos hy echter liever zichzelven eene vrywillige balling„ fchap op te leggen, dan in de noodzaaklykheid te zyn, om „ zich tegen de befchuldigingen zyner vyanden te rechtvaar„ digen, die, te zwak om zyne deugden natevolgen, nog„ thans behendig genoeg waren, om hem hunne ondeugden „ aan te tygen". Dus is het zeker geen wanorde en verwarring aanrichten, wanneer men het kwaade en booze , daar het plaats heeft en voor goed wordt gehouden, verdryven wil , fchoon er in 't begin de wanorde en verwarring, de haat en de vyandfchap, altyd het gevolg van zullen zyn. En wie ziet niet, dat hy zeer ongetrouw aan zynen pligt zou zyn , die, overtuigd van de waarheid , uit vrees voor den tegenftand , dien hy ontmoeten zou , de leugen op den troon liet, daar hy haar af zou kunnen flooten ? Wie ziet niet, dat door zulk eenen rampzaligen ftelregel het veritand en de deugd in een waarlyk groot Man van geen aanbelang ter waereld meer voer zyn Vaderland en Landgenooten zouAa 3 den  190 DE VRIEND den zyn , en dat hier door het middel, daar zich de Voorzienigheid gewoonlyk van bedient om een Volk te verlichten , de verwekking naamlyk van een doorluchtig mensch , ten eenenmaal vruchtloos gemaakt is ? > tu opzicht van zulk eene edele Tvveedragt, die door de Deugd , welke zich in haare gefchonden rechten herftellen wil , veroorzaakt wordt , zegt de Goddelyke Verbeteraar des Menschdoms zelve:" dat Hy niet gekomen was om vrede te brengen op de aarde, maar het zwaard 5 dat Hy gekomen was om den zoon tweedragtig te maken tegen zynen vader, en de dochter tegen haare moeder , zodaanig , dat de huisgenooten des menfchen zyne vyanden zouden worden." En de ondervinding heeft geleerd , hoe waar de goddelyke Mond gefproken had ; hoe hevig het licht en de waarheid door de duisternis en de dwaling , die toen den aardbodem' bedekten , beureden zyn ; hoe veel bloed en rampen het gekost heeft eer zy door de nevelen heen konden breeken, en heerlyk mogten zegevieren. Ik denk dat dit genoeg zyn zal om de gegrondheid van myne eerfte Helling te ftaaven, en dat elk onpartydige met my overtuigd zyn zal , dat het dikwerf eene groote verdienfte zy de Eendragt te verftooren , en dat het dit altyd is , wanneer er de ondeugd en het fchaadlyk vooroordeel tenens door geftoord worden , en de waarheid en deugd ïn arbeid geraaken om haare gedoopte zetels te herftellen. Alleen moet ik er nog byvoegen, dat het openbaar geweld nimmer zo fchadelyk voor nuttige verbeteringen is, dan de uitvindingen en redekavelingen van het Eigenbelang , dat zich eenmaal in het gewaad van pligt, deugden zelfs godvrucht, verhuld heeft. Weinig menfchen zyn zo verbasterd , dat zy ftellig tegen de dengd als deugd zullen optrekken ; of liever , de Deugd zelve heeft dit nog van haar oorfpronglyk gebied op de harten behouden , dat ze, zelfs waar ze niet bemind wordt, ten minften nog gevreesd wordt. Maar  VAN 'T VADERLAND. 191 Maar wat dan, als de pligt lynrecht tegen het eigenbelang inloopt ? Als er inkomften, eerambten aan moeten opgeofferd worden, en de weelde, daar men zich aan overgegeven heeft, die echter niet misfen, niet ontbeeren kan? Dan, myne Vrienden! wordt het Eigenbelang de grootfte Toveraar en de kunftigfte Sophist. Het neemt alle gedaanten aan en put het vernuft uit om het hart te misleiden. Nu eens yvert het bepaald tegen de Tweedragt, de ondermynfter der Ryken, de pest der Maatfchappyen ! dan weer vergeet het , dat de beste Verbeteraar een mensch zy, en deszelfs goeden zyde voorby ziende , valt het op kleine zwakheden , onverfchillige overhaastingen ; vergroot ze geduurig , vertoont ze aan anderen van den haatlykften kant, en bloost niet , om er het groote , het edele doelwit naar aftemeten en door verdacht te maaken. Zo , en op ontelbaare andere wyzen, fchynt eigenbaat voor pligt en deugd te yveren , terwyl ze indedaad voor zich zelve yvert. Wy vinden er in •de gewyde Gefchiedenisfen , die waare bronnen van menfchenkunde, een treffend voorbeeld van. De Apostel Paulus verkondigde met die mannelyke welfprekendheid, die hem zo eigen was , den eenigen waaren God te Ephefen , en trok van dag tot dag het volk meer af van den dienst der Afgoden. Zo ver het tydelyk voordeel hier niet mede gemengd was , ging dit zeer goed. Veelen werden door Gods krachtig medewerkende genade waarlyk Aanbidders van den waaren God; veelen vielen uit liefde voor de nieuwigheid de leer des Apostels toe , en beleden God , zo als zy de Godin van Ephefen, Diana, die er eenen prachtigen tempel bezat, beleden hadden. Demetrius alleen verdedigt openlyk zyne Godin hy bezielt eenen gebeeien drom yveraars vóórhaar. „ Hoe, zegt hy , zal de tem¬ pel van de groote Godinne Diana als niet geacht worden ? Zal haare majesteit, aan welke gantsch Afiën en de geheele waereld Godsdienst bewyst, ondergaan ?" Het gevolg is  192 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. is, dat zyne toehoorers vol toornigheid door de Had vliegen, geduurig in woede en verrukking uitroepende : „ groot' groot is de Diana der Epheieren ! „ Hoe meesterlyk neemt hier het Eigenbelang de gedaante van Godvrucht aan ! „Hoe menig Ephefer zal door den yver van Demetrius bedrogen zyn geweest en zyne verkleefdheid aan de Godin Diana ter goeder trouwe bewonderd hebben? Inmiddels zie hier den üeuteJ , die het hart van Demetrius onder deeze daad voor ons openen zal. Hy was een Zilverfmit en trok zyn voornaamfte voordeel van het vervaardigen van kleine zilveren tempels van Diana. Geheel Aflë nam die van hem , en nu beefde hy dat de ondergang van zyne kostwinning aan dien van den openlyken Eerdienst van Diana zou verbonden zyn. Dit, en dit alleen, deed hem voorde Godin y veren, zich tegen Paulus verzetten, en het Volk beroeren. Hoor hoe duidelyk hy zelf het aan zyne medearbeiders, die met hem een belang hadden , belydt: Mannen ! zegt hy , gy weet dat wy uit dit gewin onze welvaart hebben". Laaghartige Demetrius ! hoe veele navolgers hebt gy door de geheele waereld! — (Het Vervolg hierna.) te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. as.) Ctntordia res parva cressunt, difeordia maxumx dilabuniur. % ALLUSTIÜÏ» (Fervtlg van N;. 24.) ïïet geen ik in het voorgaand Vertoog gezegd hebbe , is genoeg om ons te overtuigen , dat het juist altyd geene verdiende zy, de eendragt te bewaaren , maar dat er in tegendeel by een algemeen bederf dikwerf veel deugd en Bb ee-  !94 de vriend een ftaalen moed vereischt worden om ze 't eerst te vefbreeken , en de fchandélyke rust , uit onverfchilligheid en weekheid geboren , .voor eene nookzaaklyke bezorgdheid , werkzaamen kommer, en vruchtbaaren yver , te doen wyken. Dan, daar gewoonlyk de beste voorfchriften en regelen door het verdorven hart der ftervelingen misbruikt worden , en het vernuft, eenmaal overgehaald om de verdediging der zaake op zich te nemen , zeer ligt den waaren geest er uit weet weg te redeneeren , en ze naar de byzondere belangens te plooien , zal het noodig zyn , dat ik ter nadere bepaaling van myne eerfte Helling , er nog eene tweede en derde byvoege , welken het misbruik van de eerfte voor zullen komen , by elk , die ter goeder trouwe naar waarheid zoekt, en, haar kennende, billyk en rechtvaardig genoeg is van haar optevolgen ; want voor hun , die onaffcheidelyk aan het zelfbelang verknocht zyn, en reeds zo laag zonken , dat ze) altyd te vreden met een fchoon voorwendzel , waar ze dit gevonden hebben naar de ftem van hun eigen geweten weigeren te luisteren , en de uiterlte pogingen aanwenden nm 7Ïrh uv»n,. te verbergen , en nimmer met hun hart in gefprek te geraaken , is het niet mooglyk nuttig te zyn. Zo dra zy met haare neigingen en tydelyke voordeden niet inftemde „, zouden de zulken de waarheid zelve , als ze in eene zicht, baare gedaante onder ons verfcheen , tegenftaan , gelyk ze nu haare helderfte ftraalen doen. Dan ik haaste my ter zaake. Myne tweede ftelling is , dat elke Verbeteraar zich zeiven volkomen bewust moet zyn , dat niet zyn byzondcr voordeel, maar het nut van het algemeen , het wezenlyk belang van zyn Vaderland , de dryfveer van zyne onder., neeming en werkzaamheid zy. Dit  VAN 'T VADERLAND. 195 Dit vereischte is van 't uiterfte aanbelang. Wy hebben reeds gezien hoe kunstig het Eigenbelang zich" voor onze oogen weet te verbergen , welke verfchillende , en eerwaardige gedaanten het weet aan te neemen. Wat'zal, wat kan ons hier voor de misleiding, voor eene misleiding , die alle de waarde aan onze pogingen ontrooft, beveiligen , dan het naauwkeurigst onderzoek naar de geheimfte dryfvecren van ons hart, de geduurige herinnering van de heerfchende drift des menschdoms, in alle gefchiedenisfen aangetekend, om aan het opperfte gezag deel te hebben, of in zo ver zich alleen aan het Vaderland gelegen te laaten leggen , als het voordeel en eer aanbrengt , cn boven al de goede trouw van voor zich zeiven het eerst opkomend zuchtje van eigenbelang , dat nog op den bodem van 't hart ligt, niet te ontveinzen , maar het naauwkeurig optemerken, geduurig te onderkennen , onbepaald te wantrouwen, en welmeenend te beftryden ? Ik beken, deeze pligt is moeilyk , en zy veronderftelt eenen man van de eerste groote; maar het is zodaanig een ook alleen, die tot een Verbeteraar des Volks gefchikt is , die er ftellig roeping toe gevoelt en moed en krachten der ziele genoeg bezit om ze volftandig en getrouw op te volgen. En hoe zwaar zyn taak dan ook zy, hoe fteil en ruuw hem deberg, dien hy te beklimmen heeft, ook voor moge komen, het loon, dat hem aan het einde van zyne loopbaan verwacht, overtreft dubbeld alle zyne doorgeftaane gevaaren en poogingen. Behalven de liefde van elk rechtfchapen en deugdzaam Landgenoot, die hy onbepaald bezit; behalven de toejuiching van zyn zalig geweten, en het volle gevoel van zyne eigen onafhanglyke grootheid, in welke beide hy, als in eene liefelyke Lentewolk, rondzweeft; verbeidt hem de tedere dankbaarheidvan een Nagedacht, dat nimmer eene zegening zal genieten , zonder zyne gedachtenis met erkentelyke hartetraanen r,e befproeien , dat nimmer zynen naam, in de gedenkboeken Bb 2 des  196 DE VRIEND des Vaderlands aan zal treffen , zonder hem op nieuw te vereeuwigen, en dien doorluchtigen naam tot een voorbeeld en prikkel tot groote daaden aan het opkomende gedacht, en tot een borstweering, daar al de fmaad en verguizing des ïrydi£ennagebuurs,alsde hollegolfflag op eenrotdeen, tegen afduit, voortedellen. De Gefchiedenisfen des Aardbodems, die treurige registers van zwakheden , vooroordeelen , en misdaaden , behelzen s onder duizend vernaaien van belanglooze Vaderlandsliefde, die de menfchenvriend aanneemt en gelooft, maar voor wier bronnen en dryfveeren de kenner van *'t menschlyk hart liefderyk zyne oogen duit, twee voorbeelden, die de menfchelyke Natuur even zeer veradelen , als zy het naauwkeurigst onderzoek des Wysgeers veilig kunnen doordaan. Het eerde is dat van Lykurgus, den grooten Herdeller van Spana. Na aan zyn Vaderland zyne rust, zyn oog, zyn verdand, alle de vermogens zyner Ziel opgeofferd te hebben, zag hy het naauwlyks tot dien trap van grootheid en geluk geklommen , daar hy het toe brengen kon, of de Edelmoedige onttrekt zich gewillig aan alle de voordeden, die hy uit zynen moeilykenra nut tigen arbeid genieten kon, buiten diegeenen, die hem zyn eigen hart aanboodt. Hy verpligt door eenen onbreekbaaren Eed de Koningen en het Volk tot de getrouwe waarneming zyner wetten. Hy doet hen zweeren , dat zy generhande verandering in de regeering, welke hy had vastgedeld, zouden maaken, tot dat hy in zyn Vaderland zou zyn wedergekeerd. Eii flraks hierop maakt hy zich gewillig balling, hy verlaat Spana om het nooit weder te zien, dyt zyne dagen op het eiland Creta , en bezorgt dat men. terdond na zyn overlyden zyne asfche in zee werpt, op. dat, zo ten eenigen tyde zyne overblyflelen naar Spana overgevoerd wierden, zyne medeburgers zich niet van hunnen eed mogten ontflaagen oordeelen , als of hy er levend terug ware gekomen. Men ziet er , zegt hier Turpin te recht, het kenmerk van ver-  VAN T VADERLAND. 197 vernuft van deezen groeten man in, die zelfs nog na zyn. dood burger zyn wil. Het tweede Voorbeeld is in onze dagen voorgevallen, en verfiert meer dan iets de Eeuw in welke wy lecven. Het is dat van den grooten Washinghton! Van den Held, die na goed en bloed voor zyn Vaderland onbekrompen opgeofferd te hebben, de Haf van onderfcheiding , door de deugd zelve in zyne hand geplaatst , en door de vereenigde item van geheel een Volk er in vastgeklemd, in den fchoot des Vaderlands ftaudvastig en blymoedig nederlegt, en tot den eenvouwigen , maar waarlyk grooten, rang van Burger eens vryen Vaderlands wederkeert , volkomen in het loon berustende , dat hem de bewustheid van getrouw aan zynen pligt geweest te zyn, aanbiedt. Ziet daar twee waarlyk doorluchtige Mannen ! Ziet daar den waaren Patriot in zyne volle groote. Ongelukkig hy , die deeze voorbeelden zonder aandoening leezen kan , en die , zo hy Belg is , zyn hart voor Nederland niet gloeien voelt! . Eindelyk is myne laatfte ftelling , dat elk , die zyne fchouderen onder de moeilyke onderneeming van zyn Vaderland en Landgenooten te verbeteren , vlyt , wel overtuigd moet zyn, dat hy om geene onverfchillige kleinigheden de algemeene rust verftoort; maar dat de bereiking van zyn doelwit al de tweedragt en onrust , die er in 't begin door veroorzaakt zyn , voor zyn Vaderland en medeburgeren dubbel zal vergoeden, Het is onmooglyk , dat alle de Leden, van eene Maatfchappy , zodra zy eenigzins uitgebreid is , volmaakt eenftemming in alles denken.. Ook is dit voor den algemeenen bloei van dezelve niet noodzaaklyk, indien er die onderlinge infchiklykheid maar gevonden wordt , door we'te her eene Lid geduurig iets van zyne byzondere. B b 3 voor  193 DE V' R. I E N D roordeelen en denkwyze ten genoegen van het andere Lid opoffert, om op zyne beurt de eigen toegevendheid te mogen ondervinden 5 zonder welke geene Maatfchappy op den duur beltaan kan. De gezichtpunten , waaruit wy naauwbeperkte wezens de voorwerpen befchouwen , zyn hier zo verfchillende ; de eigenliefde doet ons zo ligt gelooven , dat ons gezichtpunt het eenige waare is 5 dat wy niet te zeer op onze hoede kunnen zyn tegen dien geest van eigenzinnigheid en onverdraagzaamheid , die zich zo ligt van ons bemeestert, vooral wanneer wy onze meerderheid van verftand gevoelen , en die, als wy er ons onbepaald aan overgeven , nooit nalaat de verwarring te brengen in elke vergadering , daar wy lid van zyn , zonder de verbetering, die wy beoogden, op haar te doen volgen. Wat zal ons hier meer tegen behoeden , dan de getrouwe en vlytige nafpooring , zo dra wy een gebrek meenen ontdekt te hebben , vooreerst, of er mooglykheld zy om het te verbeteren? ten anderen, of de verbetering van het zelve de nadeelen, die uit de onrust en tweedragt, welke er door veroorzaakt zullen worden , voortvloeien , over kan haaien ? eindelyk , of de wegneming van een gering gebrek ook in verband ftaat met de infiuiping van andere veel grootere gebreken ? Om zich deeze vraagen wel te kunnen beantwoorden , behoort men de diepfte kunde in de gefchiedenisfen der waereld, vooral in die van zyn Vaderland, te hebben , en het menschlyk hart, zo wel als het echte Volkskarakter, waaronder men leeft, grondig te kennen. Alte deeze vereischten kan de waare verbeteraar zyns Vaderlands niet misfen; en zy worden hem te noodzaaklyker, wanneer hy in een' tyd leeft, als de onze is, waarin er werkelyk reeds epenbaare partyfehappen plaats hebben, en men zich, boven alle de overige menfehelyke zwakheden, nog voor eene foort van eerzucht te wachten heeft, die menigwerf de beste harten ongemerkt influipt. Ik meen die , van het tot in de grootfte  VAN 'T VADERLAND. ig9 grootfte kleinigheden nimmer eens te zyn met eene party, die in het hoofddoel van ons verfchilt. Deeze zwakheid, fchoon ze in de daad uit hoogmoed geboren wordt, is algenaeener en moeilyker te overwinnen, dan men denkt. Het fpreekt van zeiven, dat ik een tegenfpreken ter goeder trouwe bedoele, anders zou het allezins misdaadig, en den waaren verbeteraar, den rechtfchapen Patriot, den eerlyken man zelfs , ten eenenmaal onwaardig zyn. Neen , ik heb die gemelykheid onder het oog, die zich van het hart zo ligt meester maakt, wanneer wy met menfchen te doen hebben, wier by- en valfche-oogmerken ons honderdmaalen. gebleken zyn, die ons in het beste en nuttigde doelwit uit eigenbelang tegen gaan, en dikwerf ftellig verhinderd hebben de edelfte einden te bereiken. Hoe veel grootheid van ziel behoort er niet toe om de voorftellen van de zodaanigen altyd op nieuw aan te hooren , en zonder vooroordeel, niet naardeperfoonen die ze voortbrengen, maar naar de inwendige waarde van dezelve te wikken en te weegen* Ondertusfchen is het zeker, dat men duizendmaal ongelyk en een enklen keer gelyk kan hebben, en het behoort tot den taak van den Verbeteraar om dit te kunnen onderkennen, en nimmer tegen te fpreeken , dan waar de waarheid zelve dit vordert en het belang Van Vaderland en volk het noodzaaklyk maakt. Deeze aanmerking fchynt in den eerften opflag van weinig aangelegenheid te zyn; ondertusfchen heeft men meermaalen gezien , dat de beste pogingen mislukten, alleen om dat men in het tegengaan van verkeerde raadflagen door eene ontydige drift het geringe goede, dat er onder was, met het algemeene kwaade verwarde, en beiden dp de eigen wyze met dezelfde woorden afkeurde. Ik zal er thans niet meer byvoegen. Elk , die myne losheengeftrooide aanmerkingen doordenkt, zal de verkeerde  200 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. de Eendragt even zeer veraffchuuwen , als hy de goede beminnen en zoeken zal , en met my zeer overtuigd zyn, dat, fchoon Eendragt altyd magt maakt, die magt voor een Land en Volk dan alleen gezegend is, wanneer ze op derzelver vryheid en wezenlyke voorrechten uitloopt» te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E Y R I E N D VAN >T VADERLAND. (N°. 26.) Wat zal ik zeggen ? 't Neerlandsch luidt Enorm, als 't niet met Fransch wat klaarder wordt beduid. Als, par exemple: 'k Ben uw dienaar Heer, klinkt beeftig, Jefuis vêt ferviteur, Monpeur; Oh! dat is geestig. Hoe plat is dit: Myn Heer, 'k gebied me in uwe gunst. Mats je me recommande a vous, Monjieur; dat 's kunst, Dat 's aardig. Is het niet inpertinent te zeggen: Helaas ! indien ik u myn hart mogt open leggen, Gy zoudt het blaaken zien in eene zuivre vlam, Die uit de vonkjes van uwe oogen oorfprong nam. Maar hoor: Si de mon cotur, ik doen mogt ouverture, Gy zoudt er une flamme in vinden toute pure, Alleenlyk gecaufeerd door vos petits beaux yeux «« Mademoifelle, he? klinkt dat niet merveilleux? NlL volentibus arduum. Steele had gelyk; zo dra men zich eens ophoudt met Spectators of iets diergelyks te fchryven, woont men zelden meer een gezelfchap als onverfchillig aanfchouwer by. Alles wordt van aanbelang, alles wordt nuttig, tot de kleenfle beuzeling Cc *oe-  202 DE VRIEND toe. Dit is zo waar, dat ik gisteren in een gefprek gemengd ben geweest, dat my van te vooren mooglyk hartlyk zou hebben doen lagehen , maar zeker geen gelegenhdfc tot nadenken gegeven hebben, en dat my nu niet alleen aan 't philofopheeren gebragt, maar zelfs (toffe genoeg verfchaft heeft om dit blaadje met eenige losfe aanmerkingen te vullen, die van wezenlyk nut voor den bloei van myn Vaderland kunnen zyn indien ze gelezen , doorgedacht, en opgevolgd worden. ' Het gefprek, dat ik bedoele, liep over onze moedertaal in vergeiyking van die der Franfchen. De Vrouwen, en de meeste mannen , begrepen , dat het nederduitsch, 'by het Fransch vergeleken , niet alleen eene zeer armhartige taal was , maar zelfs dat men er niets bevalligs, niets geestigs in zeggen of fchryven kon, en ze beleden, dat het hun onmooglyk viel een eenig boek in 't neerduitsch te lezen. Vergeefs toonde ik hun aan, dat onze moedertaal oneindig ryker was dat een Schryver van dezelfde waarde veel meer met haar dan met het Fransch kon uitrichten; dat de beste Franfche Dichters zelve hier over klaagden, en honderd andere argumenten meer; ik won 'er niets mede, dan dat het gezelfchap zeer medelydend de fchouderen over mynen grooven fmaak ophaalde en my hartlyk beklaagde. Eindelyk zei de Vrouw van 't huis met de volle houding van zegepraal: Gy fpreekt van rykdom, myn Heer! ei lieve zeg my eens amemte, zeg my eens filk in 't Hollandsch? „ Amante minnaares, liefde...." Oef! 't is om flaauw te worden. „ En filk meisje." Ach, myn Heer, houd op 't is waarlyk niet om te dulden. Voelt gy dan voldrekt niet hoe zot, hoe archi-flaauw, die woorden zyn? Helaas, ik gevoelde niets, dan de krachtvan een vooroordeel, dat de reden niet meer overwinnen kon, en zweeg. Toen ik t'huis kwam overdacht ik dit gefprek nader. Eerst moest ik lagehen om de dwaasheid van menfchen, die, zonder den waaren aart der beide taaien te verdaan, zo ftellig over derzelver innerlyke waardy bedisten, en niet begrepen, dac ze zich Bier door befpottelyk maakten by elk gezond herten- ge-  VAN 'T VADERLAND^ as3 geitel. Zeker, dacht ik, is het by de meesten affectatie, en de bewustheid, dat de waereld er hunne geboorte en goede opvoeding uirafleidt, dus de ydelheid, fpoort er hen toe aan. By anderen is het echter meer ter goeder trouwe, en de ongerymde opvoeding, die ze ontvangen hebben, is oorzaak van alles. Zy hebben het Fransch eerder leeren fpreeken, dan het Hollandsch, en daar ze vervolgens de eerfte. taal in befchaafde kringen en nooit onder het gemeen, en de laatfte byna enkel door dienstboden en het graauw hebben hooren (preken, is het vry natuurlyk, dat ze voor de eerfte, en tegen de laatfte, ingenomen zyn, en dat ze, zo dra ze uit de. menfchen tot de taal redeneeren , in de gedachte moeten komen , dat men lief en geestig in de eene , en niet dan plat en onbefchaafd in de andere kan zyn. Naderhand werd ik echter ernftiger. Dit vooroordeel fcheen my eenen wezenlyken invloed op de Vaderlandsliefde te hebben, en zo veel als iets mede te werken om ons te verlagen en befpottelyk te maaken in de oogen van vreemdelingen. Ziet hier hoe ik redeneerde. Niemand ontkent, dat er een naauw verband is tusfehen de taal van een volk en tusfehen deszelfs denkwyze en karakter. Om er ons van te overtuigen, behoeven wy flechts de fchriften van dezelfde natie, die een of meer eeuwen na eikanderen vervaardigd zyn, met aandacht door te lezen. Wy zullen er juist die veranderingen in waarnemen, die ons de gefchiedenis van dat eigen Volk onderricht , dat waarlyk plaats gehad hebben. Wy zullen er hunne oorfpronglyke geaartheid, hunne toenemende befchaafdheid, de uitbreiding hunner denkbeelden en gewaarwordingen , hunne volksbegrippen, de natuur van hunnen nationaalen hoogmoed, de toeftand hunner zeden enz. zo duidelyk in aantreffen, als of wy de volledigfte gefchiedenis van hunne lotgevallen en bedryven voor oogen hadden, en zelfs duidelyker, dewyl zy er zich zeiven in fchilderen en wy, als 't ware, hen zien en hooren; daar de beste gefchiedfehryver by gebrek van gejioegzaaine kennis van 't menschlyk hart en van dien waaren C c 2 geest  204 D E VRIEND geest van Wysbegeerte, die zo zeldzaam en niet dan door eene langduurige beoenering van 't menschdom, in alle eeuwen en by alle volkeren, verkregen wordt; zeer ligt ter goeder trouwe dwaalen kan , en ons dryfveeren en oogmerken opgeven, die nimmer in de natuur plaats hebben gehad althans zeker by het volk niet, wier jaarboeken hy on* medegedeeld heeft. Hoe levendig vertoonen zich by voorbeeld onze oude, gulle, onfchuldige, zeeden, in een licht, daar nimmer Gefchiedfchryver ze in plaatfen kan , aan elk Nederlander die nog gezond verftand genoeg heeft om onzen waardi-en Cats met fmaak te kunnen lezen ? Alles is daar gulheid trouw , waarheid. De woorden hebben er hunne eigen betekenis, en geen woord wordt ontzien zo dra het de zaak beter uitdrukt. De zaamenvoeging is kunstloos, niet zo als de Geest, maar zo als het Hart ze aanbiedt; aergenscfaquant, overal natuur; nergens vergezochte kieschheid, overal goede trouw, waarheid van fentiment. Ach ! zo wy thans ongelukkig genoeg zyn van Cats lomp en onbefchaafd te vinden, 't is een treurig, maar zeker bewys, dat wy van ons volks! karakter en deugden afgeweken zyn, en juist zo ver als wy Cats ondraaglyk vinden. Eens vormden zyne fcbriften onze jeugd, en zo lang ze het algemeene handboek van dezelve waren, bleven wy onze gelykenis aan onze braave voorvaderen behouden. Om de oorfpronglyke Nederlandfche Vrouw te kennen, moet men Cats lezen daar ftaat ze naar 't leven. Als Meisje, als Minnaares, als Vrouw, als Moeder, in den geheclen kring van haar beftaan. Waar is zy thans meer te vinden? Is er zelfs een zweem van by onze moderne Vrouwen ? Hebben ze by hunne Franfche hervorming gewonnen ? Zyn ze onfchuldiger , openhartiger, reiner, tederer , godsdienftiger , er door geworden ? Vinden wy er hartelykcr, liefdcrykcr, getrouwer, huishoudelyker Echtgenooten aan? Bezitten er onze kinderen bezorgder, belangloozer, verftandiger, moeders door? Heeft het huislyk geluk, hebben de genoegens der zaamealeviDg er by gewon, Hen ?  VAN 'T VADERLAND. 205 nen ? Is de nationaale moed en dapperheid er door toegenoo- men ? Helaas! alles is verwoest, alles den bodem ingellaagen , en wy hebben de noodlottige kunst uitgevonden , om ons wydgaapend gebrek , onze innerlyke verbastering, eene prachtige en zindelyke gedaante te geven, en deezen onzen afgod rooken wy voor het waar geluk en de deugd. Dan ik voel dat ik te ver afdwaalen zou, indien ik alle de treurige gedachten , die my hier door het hoofd vloogen , op wilde geven. Het flot myner redeneering kwam hier op neër. De verachting onzer moedertaale fleept de verachting onzer Landgenooten met zich. Indien ons Nederduitsch ongefchikt is om iets geestigs en bevalligs te zeggen, welk een denkbeeld moet ik dan van het Volk hebben , dat het fpreekt ? Dat het een zeer plomp en onbevallig volk is ! Maar deeze taal (laat zeer naauw in betrekking met onze zeeden. —•— Welk een rampzalig denkbeeld voor de Vaderlandsliefde — hoe diep , hoe uitgebreid nadeelig ! Welke beginfelen kunnen Ouderen , met dit zwak behebt , aan hunne kinderen inboezemen ? Zullen ze hun de groote voorbeelden uit onze eigen Gefchiedenisfen ter navolging voorhouden ? Zullen ze de oorfpronglyke karaktertrekken van een rechtfchapen Belg in hun pogen te bewaaren en aan te doen winnen ! Geenzins ! dit alles ftaat in betrekking met onze taal, en die haaten zy. Zy zullen hun veeleer een fransch petit-maitre als model aanbieden. Hy fpreekt die taal , welke zy zo geestig vinden , op het bevalligst , en hoe volmaakt lief moeten hunne kinderen zyn , indien ze hem immer eens gelyken mogen ! Dus vloeit dit gebrek lynrccht op de opvoeding in , en berooft het Vaderland van kinderen, die het immer hoog achten , of beminnen kunnen. Welk eene onverfchilligheid moet hier uit geboren worden voor de wezenlykfte belangen van het zelve. Wie zal voer een Vaderland zwoegen, dat hy veracht; wie voor een Vaderland zyn goed en bloed ten besten geven , daar hy geene innige betrekking op heeft ? Het voordeel , dit leert de Rouieiufclie Gefchiedenis op het overredendlie , vervult dit Cc 3  to5 DE VRIEND- gebrek van waare Vaderlandsliefde op de armzaligfte wyze. Zo lang Rome door vrye Burgers, die niet door het goud , maar door de eer en de beveiliging van het Vaderland aangevuurd werden, verdedigd wierd , bleef het onverwinnelyk ; maar naauwlyks was het aan den moed van loontrekkende flaaven toevertrouwd, of men zag, van oogenblik tot oogenblik meer , de Adelaaren in de hand van elk volk , dat op Rome gram was en de wapens tegen haar op wilde vatten. Het is een ftclregel, die 't gezond verlïand opgeeft, en de ondervinding van alle ryken bevestigt, dat, zo dra geldzucht en hoogmoed op het kusten en in het leger de plaats van Vaderlandsliefde vervangen, het bloeiendfte en best gegronde ryk van dat oogenblik af aan naar zynen ondergang begint te hellen. Maar nog meer. Deeze dwaaze denkwyze berooft ons Vaderland van groote mannen in alle vakken. Zonder het uitzicht op de achting des Landgenoots kwynen de zaaden der uitflekendlte verdiensten in de ziel. Deeze edele belooning alleen geeft kracht om die menigte van beletfelen te overwinnen , welke zich altyd tegen de ontwikkeling van groote talenten verheffen. Men klaagt over de armoede en plompheid van onze taal; men verkiest er nimmer een boek, hoe mee'sterlyk ook vervaardigd , in te lezen; terwyl men onder begunstiging van het Fransch de zoutelooste Romans en de jammerlykite prullen leest. Is dit in de eerfte plaats het waare middel niet om den moed in onze Vaderlandfche Vernuften uit te Wusfchen en nimmer oorfprongelyke Werken te bekomen ? Is dit de weg niet om het haatlyk vooroordeel der Buitenlanderen , die, onbekend met de voortbrengfelen onzer beste Schryveren, met alle de onbefchaamdheid der onkunde ftaande houden , dat het de Nederlanders aan die levendigheid van geest ontbreekt, welke er tot het vervaardigen van een fchoon voortbrengfel vereischt wordt; niet alleen te billyken , maar zelfs kracht by te zetten ? Zy immers fchryven onze gewaande minderheid aan gebrek van vernuft toe, en hier zou eene enkele uitzondering van gevonden kunnen  VAN 'T VADERLAND. 201 ncn worden ; maar wy hebben de dwaasheid van het aan onze taal zelve te wyten, en dan is alles, zonder de geringde hoop van verbetering, voor altyd verlooren. Zo lang wy dan Nederlanders blyven, zou het voor de grootde Genie uitzinnigheid zyn , zich aan eene taal toe te wyden , in welke , uit haar eigen natuur, niets geestigs of bevalligs kan gezegd worden. Maar , ten anderen , fleept dit bepaald lezen van Franfche Werken , al zyn het dan de besten ook , met verachting van Vaderlandfche voortbrengfelen , niet ftellig het gevaar mede van eerlang ook de Franfche denkwyze omtrent den aart der Vryheid , de voordeden eener Eenhoofdige Regeering , en 'de blinde achting voor de kruin , die een kroon torscht , in te zuigen , ten minften van er zich gemeenzaam mede te maaken ? Het is de Franfchen meer dan eenige natie eigen afgodiesch omtrent hunnen Koning te denken , en altyd aanbidders van uitwendige pracht te zyn. Hoe doodlyk is dit laatfte vooroordeel voor de waare Vryheid! En echter niet hunne Prulfchryvers flechts maar een Boileau, een Molière , een Comeille , zyn vol van die trekken. Eindelyk, welk eenen nadeeligen invloed moet deeze denkwyze niet op de Vriendfchap , en Liefde hebben! Hoedaanig moet zy den noodzaaklyken band tusfehen Landgenoot en Landgenoot verbreken ! Niet meer de achting , niet meer de bedoeling van 't zelfde wit, niet meer de gemeenfchaplykheid van voordeden en rampen ; maar uitwendige bevalligheid en welbefnedenheid van tong zullen eerlang de zuilen zyn , daar de wigtigfte verbindtenisfen op gegrond worden , en de graad van gelykheid naar een Franschman zal by de Sexe het voorfchrift zyn, daar ze haare keus naar inricht , en haar geluk, dat van haare kinderen, en het welvaaren van 't Vaderland medogenloos voor wegwerpt. Ik fta bepaald op het laatfte ftil , om dat ik er het voorbeeld van voor myne oogen gezien heb. Ik heb eene Nederlandfche Vrouw gekend, die zodaanig tegen de Nederlanders en voor de Franfchen ingenomen was , dat zy opentlyk verklaar-  roS DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. klaarde de grove zeden van haar Vaderland niet te kunnen dulden, en nimmer haare hand aan een Landgenoot te zullen geven. Zy volbragt haar voornemen naar den letter , doeg verfcheiden aanzienlyke partyen, daar de achtingswaardigde jonglingfchap van Nederland onder was , af, en eindigde met haar lot aan eenen Franfchen Zwitfer te verbinden, die alleen zyne taal en manieren , en haar eigen vooroordeel, boven haare overige pretendenten vooruit had. Ik zal hier thans niets meer over zeggen; maar indien wy door willen denken, zullen wy duizend diergelyke vooroordeelen in ons Gemeenebest aantreffen , die in den eerden opflag beuzelingen fchynen, en die echter meer dan iets medewerken om de liefde tot het Vaderland langfaamerhand in onze harten uit te blusfchen , en hier door aan onze Vryheid en Grootheid de ftevigfte zuil te ontrukken. Ti AMSTERDAM by j. ALLART.  D E VRIEND VAN T VADERLAND. (N°. 27.) En daar de bloei van Folk en Staat '/ Eerst door den Wellust raakt aan 't kwynen, De Hoogmoed, Weelde en Overdaad 's Lands fterkfte zuilen ondermynen , Schuuwt hy die bronnen van '/ verval ; Zyn braaf gedrag toont overal Een Needrigheid, waarby geen Laagheid wordt geleden, Een Spaarzaamheid, die uit geen vuile Baatzucht fproot, Maar edelmoedig, in den nood, 't Ge/paarde durft voor '/ Land befleden. J. P. BROECKHOFF. Dat Spaarzaamheid eene oude Nederlandfche deügd is geweest , zal niemand , die iets van onze Voorvaderen kent, in twyffel trekken. Van waar anders zo'groote fchatten aart Dd de  iio DE VRIEND de nakomelingfchap overreikt? Van waar de hoogftygende verwondering der andere natiën over de eenvoudigheid , de min kostbaare-Jevenswyze van eenen de wit , de ruiter en anderen meer ? Van waar de veel ingetogener , de minder brillante wyze van leeven, in klederen, huisfieraaden en dergelyken ? Zegt iemand , de winsten waren meer, de levensmiddelen Honden op minderen prys , en de behoeften waren zo menigvuldig niet. Veele uitzonderingen zouden hier zeker op te maaken zyn ; en zo de geileldheid der tyden beter mogt geweest zyn ten aanzien der kostbaarheid , zal de fpaarzaamheid echter ryklyk haar aandeel gehad hebben aan de bewerking van dit voordeel. Maar zo zeker als dit is, zo ontegenzeglyk moet men ook toeftemmen, dat zy eene Nederlandfche deugd is geweest. Helaas ! dit is voorby, ten minflen by het gros der natie. Dit is duizendmaal gezegd, het gevaar hiervan aangetoond, de juiste grenspaalen tusfehen gierigheid en fpaarzaamheii aangewezen, de kragtiglte drangredenen, om tot der Vaderen voetfpoor weder te keeren, aangevoerd: maar wat is de uitwerking van dat al ? Men kan niet anders als hier op antwoorden: het is ge< zegd. Kragtiger drangredenen dan vooritellen zyn hier noodig om overtuiging te bewerken. Dit ondervond onlangs alcestes , die, by zyn' vriend lucillus een bezoek afleggende , denzelven zeer gefronst van aangezicht bevond, en naar de reden hier van vraagende, fen antwoord kreeg, „ dat onophoudelyk geteem van fpaar- „ zaa«  VAN 'T VADERLAND. 2i« £ zaamheid, voorouderlyke zedigheid , en dergelyke, maakt „' my den kop gek; ik kreeg daar een boek in handen, waar „ in ik geheel iets anders verwacht had, en daar was het al „ weder van vooren aan dezelfde Monnikkendeun , dien ik „ zo lang gehoord heb , men moet toch als een fatfoende„ lyk man leeven". algestes poogde zyn' vriend onder 't oog te brengen , dat de fpaarzaamheid voor veele huisgezinnen zeer noodig zou zyn , dat die met een recht fatfoendelyk leven zeer wel beitaan kan, dat de ryke zelfs daar door in gelegenheid komt om waarlyk edelmoedige milddaadigheid te bewyzen, en dat zy nimmer met recht tot een voorwendfel der vuige gierigheid gebruikt kon worden. Dan alles was te vergeefs, hoe zeer hy overtuigd was dat de omftandigheden van zynen vriend eene goede huishoudelyke berekening vorderden , lucillus was niet te verzetten, het gefprek moest over eepen anderen boeg gewend worden, Naeenigen tyd hervatte alcestes zyn bezoek en vond lucillus niet min uit zyn humeur; deze ontving wel ras de vraag: of hy weder een boek had gelezen waar door hy geftoord was ? Doch alcestes werd gewezen op eenige rekeningen van modekraamers ,die op de tafel lagen , waar over lucillus raasde dat zyne vrouw en dochters zo veel hadden vernield, waar by nog kwam dat zyn zoontje van veertien jaaren in deszelfs partytjes, binnen korten tyd,een goed getal ducaaten verfpeeld had, en van tyd tot tyd al meer en meer, met vry veel ftoutheid en met het aanvoeren der voorbeelden van andere jonge Heeren, opvermeerdering van weekgeld aandrong, het geene airede tot eenen merklyken prys geitegen was. alcestes vroeg wel dra: of nu het geteem der fpaarzaamDd 2 heid  $12 t> e vriend fleid beter gehoor zou vinden ? Terwyl lucii.lus een weinig bedremmeld werd, door de herinnering van 't laatstgehouden gefprek, ging zyn vriend dus met vraagen voort. Zoudt gy niet gaarn op de kleeding van uwe vrouw en dochters jaarlyks wat uitwinnen en evenwel niets tegen uwen ftaat doen? Zoudt gy het getal uwer dienstbooden niet wel gaarn wat ingekort zien? — Zoudt gy het geld, waar mede uw zoontje zyne partytjes houdt, niet liever tot noodzaaklyker dingen befteed zien ? Zoudt gy... hou op, viel lucilujs hem in de reden, ik hoorde al zo dikwerf dat zoudt gy, zoudt gy, en wat zal het baaten ? Wilt gy de predikers der Ipaarzaamheid hooren, gelooven en gehoorzaamen, dan zult gy veel baat vinden , antwoordde alcestes hem weder. Dit moest ik eer gedaan hebben, zeide zyn vriend! Beter evenwel laat dan nooit, hoorde lucillus daar op; en hy kwam tot de hem zo nuttige overtuiging, dat het nog tyd was. Het gefprek der beide vrienden bepaalde zich daar op over de wyze hoe zich best naar den zo heilzaamen raad der -enoemde zedeleeraars te gedraagen , waar toe alcestes een cordaat befluit en eene edele grootmoedigheid ten fterkften aanprees : hier aarfelde lucillus wel en fchroomde voorde aafpraak van menfchen die geen ziel hebben. Inmiddels was sophronia Lucillus huisvrouw aanhoorderes der redenwisieling geworden; deze, offchoon tot hier toe in verfpillende mgWW haaren wellust gevonden hebbende, begreep wel *as daar zy eene vrouw is van goed verftand, waaraan alkenlyk de oeffening ontbreekt, hoe kragtig het betoog van «n vnend van haaren man was; zy deed wel dra aan de waarheid hulde en overreedde haaren Echtgenoot, om waare Sroothe.d m de deugd te zoeken. „ Ook dit is een biliyke eisch „ van  VAN 'T VADERLAND. 213 „ van de deugd, zeide zy, onze uitgaaven behoorlyk te rej gelen, en onze eer daar in te ftellen, dat wy het wezenlyk \, belang van onze kinderen bedoelen, en die leeren leeven overeenkomftig de middelen van beftaan die zy hebben; daar zullen zy zich op den duur ontwyffelbaar het beste " by bevinden." Hadden gy en ik zulks eer begreepen, antwoordde haar echtgenoot! „ Daar over begin ik „ my te fchaamen, hervatte zy, de redenen van onzen vriend „ zyn zo klaar, zo kragtig, zy doen «zich van zeiven zo „ gemaklyk voor , dat elk zonder veel nadenken dezelve „ moest vatten , maar ik erkenne door eene drift tot het gene men brilleeren noemt, en eene valfche eerzucht om U toch niet minder dan een ander te zyn, fchoon hy de helf„ te middelen meer bezat, de reden overdwarst te hebben. Daarom wil ik nu ook gaarn de eerfte zyn, die myne fou„ ten verbeteren wil." Lucillus werd diep getroffen door het zeggen van zyne Gade: zy vereenigden zich famen in redelykeovertuiging; en dankten alcestes voor zyn' raad, die daarop zeer vergenoegd over de overwinning, welke hy ten voordeele van de deugd behaald had, van hun fcheidde. Sophronia en haar man hielden zich voorts bezig met het beraamen van zulke middelen, waar door zy, behoudens hunnen ftaat, aanmerkelyke uitwinften deeden. 't Was bezwaarlyk om dit plan ter uitvoer te brengen voor zo veel het hunne kinderen betrof. Dezen aan weelde en verkwisting gewoon, en voor redeneering weinig vatbaar, waren zeer ongezind om zich aan de ouderlyke voorflaagen te onderwerpen,, Dd 3 Zacht  ai* D E V It I E N D Zachtaartige overtuiging, aanhoudend geduld, en een voorZiehtig gebruik van ouderlyk gezag, bragten eehter, een gen tyd, te wege, dat de kinderen gewillig der oud ren fpl volgden enzich - zulkegezeifehappen onttrokken Zt " zmmghe.d en verkwisting haaren zetel gevestigd hebben. £e dochters werden arbeidzaam in huislyke bezigheden • de zoon vond zyn amufenunt in zyne affaires, en't huis'van ™s werd een voorbeeld van een Wig huT Toen de be.de Ouders hunne hoofden nederleiden, lieten Zy hunne kmderen in een beltaan , groot genoeg om gerust te kunnen Herven , en de matigheid van derzelver begeerten, de gewoonte, die hun natuur geworden was, van fpaarfaam te zyn, derzelver aanhoudende vlyt en nyverherd, verzekerden hun , dat ook zy tot hunnen dood toe geen gebrek zouden hebben. Nu herinnerden zy zich, hoe na zy eenmaal aan h„n- Tl fbed TS gTSt Ware"' e" h°e * fterfbed, daar ze hunne vermoeide leden nu zo kalm, zo vreedzaam, op uitrekten, voor hun geweest zou zyn Z dien er geen alcestes geleefd had Pn **"™ ta« - i ZZ m. °°' - »ede, ,e „o,K», „„ „„„„ O08„ 'X J *J E» I» de tod heI Me, 0„lzlg,yk 2>n_ Ï0M e|ken 0u_ der,  VAN 'T VADERLAND. 215 der, die de zachte, maar fterke banden der natuur niet geheel van zich heeft weten te werpen , zyn jongde leger door een aantal kinderen omringd te zien , die met zynen dood in armoede en gebrek nederzinken , en hier door aan duizend verzoekingen ten prooi vallen , welke ieder , die door zyne eigen middelen beltaan kan , niet kent, en nimmer kennen leert. Maar oneindig geduchter moet het zyn, zich in die bange oogenblikken te verwyten te hebben , dat het aan ons gedaan hebbe om onze kinderen voor eene rampzaligheid , die zulke vreeslyke gevolgen voor hun geluk en hunne deugd kan hebben, te beveiligen, maar dat wy uit liefde tot eene dwaaze en nuttelooze verkwisting , daar wy nu louter wroeging van in oogden, hun geluk, hunne deugd moedwillig verfmaad hebben; dat elke zucht, elke traan , die hun volgend noodlot hun uit de oogen zal perfen , onze grafrust op nieuw dooren zal , terwyl hun val , zo zy immer voor de verleiding van het goud zwichten , en hoe ligt zwicht de armoede daar niet voor ! tot God hunnen Richter op zal klimmen en daar telkens de fchuld , de wreede fchuld , der onmenfchelyke Ouderen verlevendigen en wraak voor hunnen verzuimden pligt zal af eifchen. Gelukkige Ouderen, aan welke deeze wroeging eeuwig onbekend blyft , die veilig in het midden uwer kinderen fterven , en de traanen met wellust inzamelen en fmaaken kunt, daar zy uw doodbedde mede befproeien! Uwe indui mering zal liefelyk en uwe grafrust verkwikkelyk zyn. Gy zult het voorbeeld zyn , naar 't welke uwe kinderen op hunne beurt met een beminnelyk kroost handelen zullen, en wanneer dit ook hunne liefde erkennen zal , zullen ze aan u.met een edel bewogen, harte denken en opnieuw uwe gedachtenisfe zegenen! Ge-  2i6 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. Gelukkig Land , dat op diergelyke rechtfchaapen Ouderen roemen kan! Uw Voorfpoed zal bellendig, UW rykdom onuitputtelyk, en het geluk uwer bewoonderen boven alle de ondermyningen der Weelde en de geduchte gevolgen der Armoede verheven zyn! De Hemel befchikke aan Nederland veel zulke Vaders en Moeders als lucillus en sophronia! te AMSTERDAM, bt j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND (N°. 28.) Gnote Dag , om welken alle andere dagen gemaakt wier" den! Groote dag van angst, bejlisfmg, wanhoop! Om hoog, rondom, beneden, alles is verbaazing. Schrik en gloria zyn in den hoogften graad veréènigd. Onze God in zfye grootheid, en onze waereld in brand! Dit tooneel, het laatfte in den gantfchen loop der natuur, is het eerfte in de gedach* tendeswyzen. young. Wy ichynen allen te gelooven dat er een oordeelsdag aan, ftaande is; maar gelooven wy het waarlyk? Gelooven wy, dat de Alwetendheid ooggetuige is, niet alleen van de minfte onzer daaden; maar zelfs van elk woord, dat over onze lippen gaat, van elke gedachte, die in ons hart opkoomt, dat eenmaal haare aantekeningboeken voor ons open zullen gelegd worden, voor het oog van alle waereldbewoo. neren, die immer uit het niet te voorfchyn kwamen, en dat wynaar inhoud van dezelve een eeuwig geluk of eene eeuwige rampzaligheid tot ons onveranderlyk deel zullen ontvangen ? Ik fpreek niet van den booswicht, die met Rugeroth het zonlicht haat om in onderaardfche holen misdaaden, zwart Ee ;]s  2i8 DE V R I E N D als de nacht, te plegen,en zich in de duisternis te verheugen; maar ik fpreek van het menschdom in 't algemeen, en zelfs van het beste gedeelte deszelven ; wy, myne vrienden! gelooven wy waarlyk aan eenen vast aannaderenden oordeelsdag , waarop al wat nu verborgen is, in het licht gefield zal worden, en elke gedachte blyken zal met het zaad des doods of des levens, met het zaad van onheil en wroeging, of met dat van zaligheid en vreede, voor eenen eeuwigen oogst bezwangerd te zyn geweest? Gelooft hy het, die zich in alle zyne daaden niets voorftelt, dan de kortflondige genoegens deezes levens, en om dezelve na te jaagen niet flechts alle die oogenblikken gebruikt, die hem tot het volbrengen van wezenlyke en met zyn eeuwig geluk in verband ftaande pligten verleend zyn, maar ook het doelwit van zyn aanwezen ftellig tegengaat, en zich van oogenblik tot oogenblik onvatbaarer maakt om aan zyne beflem- ming te beantwoorden ? Gelooft hy het, die de zinnelyke wellust boven alles wierookt en voor haare troeteling de rust van zyn geweten medogenloos opoffert; die het (lof aankleeft, als of het eeuwig; was, en de onftoffelyke geneuchte,daar hy voordeonfterfiykheid alleen gelukkig door kan zyn, moedwillig met voeten treedt? Gelooft hy waarlyk, dat alle die zichtbaare fchoonen die nu zyne aanbidding verwerven, eerlang in het niet weg zullen zinken, dat ze het zegel der vergangiykheid reeds op die eigen kaaken draageu, die hem nu verrukken, en dat hy zich dan in eene eenzaamheid zal bevinden, die het ftoutfte hare door de enkele voorftelling eene fiddering aanjaagt; waarin geeni enkel zinnelyk vermaak hem meer zal kunnen verftooreii, of voor één tydftip flechts van de bewustheid en het volle ge* voel aftrekken, dat hy voor altyd rampzalig is, en dat hy zyne geheele rampzaligheid aan zich zeiven alleen te wytea heeft ? Gelooft hy het, die in alle zyne overleggingen, voornemen <;  v A N 'T VADERLAND. 2I .„ens en daaden de Eerzucht blindeling gehoorzaamt, eh Tch gelukkig fchat naar maate hy hooger «ytelen en eerambten bezit of in eenen ryker wolk van loftuiungen rondzweeft * Gelooft hy waarlyk, dat de lof van ftervehngen , die niet verder dan het uitwendige zien en tot in het hart met door kunnen dringen, eene zeepblaas zy, J --"^ ner kleuren vertoont, dan op het oogenblik dat zy barften, en tot het niet weder zal keeren, daar ze uitgetogen «; en dat de eenige goedkeuring , welke onze yverigfte pogmgen waardigis, die van God, en van zynen onfeilbaaren Stedehouder, ons Geweten, zy? Gelooft'hy het, die in het oordeel van zyn evenmensen over zyne daaden berust, en zich zeiven deugdzaam keurt, om dat zyne kortziende natuurgenooten hem voor deugdzaam ho„ en, fchoon hy zeer wel zou kunnen ontdekken, indien £ voo een oogenblik in zyn hart wilde daalen dat e eenige Eigenliefde de bronwel van zyne beste verrichtingen gew est is, en dat hy even zeer de ondeugd alsdedeugdzou fevolgd hebben, en gewilliger zelfs, zo dra ze meer dan de deugd met zynen tydelyken voorfpoed in verbandhad gedaan? Ik wil hier geene vergeeffche vraagen meer byvoegen; wy allen myne Vrienden! als wy onze daaglykfche bezigheden, e„ ons hart onder dezelve, nagaan, zullen ons zeiven gemaklyk overtuigen kunnen, dat de bewustheid dat er een oordeelsdag aanftaande is, byna nooit op onze voornemens en gedragingen invloeit, en dat wy ze derhalven in de daad niet SeoriThe7rno7glyk aan dien plegtigen dag, waarop de Alwetendheid aanklagen, de Rechtvaardigheid beflilfen, en de Almagthet vonnis uitvoeren zal, te gelooven, zonder dat dit geloof op ons gedrag invloeie? Is het mooglyk te gelooven dat myn huis binnen een uur in den brand zal ftaan en echter ftil en gerust te zyn, en met Eea mVne  920 d e v r I e N d myne gewoone bezigheden voort te gaan, als of er niets t» beuren zou ? s ■ Gy waant echter aan den oordeelsdag te gelooven, myne benden! _ He.iaas, gy bedriegt u, gy gelooft even weinig aan denzelven , als gy aan den dood doet. Neen ik houde u niet voor dvvaazen, dan in een eenig „uk, dat'van UW eeuwig geluk naamlyk, en echter ben ik verzekerd dat de minfte iterveUngen aan den dood gelooven Ik weet het wel; wy zien onophoudlyk zommigen van onze evenmenfchen naar het graf draagen; wy hebb!reel allen eenige lieve bloedverwanten of vrienden in onze arme, zien lierven, en onze voeten treden daaglyks over het fflof onzer „atuurgenooten ; Wy moesten het dus wel gelooven gelyk wy het waarlyk belyden; ondertusfchen gelooven wy het met! Waar ,s de mensch, die geene ontwerpen tot in het oneindige maakt? De Jongeling belooft zich de Jaaren de Ouderdoms te zullen bereiken, en de Gryfaart kal zo oud uet worden, dat hy zich nog „iet met eenige jaaren vlei", en voornemens voor dezelve vormt, waarin hem de dood komt ilooren, eer hy er een ten uitvoer gebragt heeft" Wie ficher lebt der Mensch , dtr StauH Sein Leben ijl ein fallend Laub, Ünd dennoch Smeichelt er fielt gem; Der Tag des Todes fey noch fern. • Der Jüngling hoft des Gr ei fes Ziel, Der Mann noch feiner Jahre viel, ' Der Greis zu vielen noch ein Jahr, Vnd keiner uimmi den irrthum wlhr. Sprich  VAN 'T VADERLAND. 221 0 0 * Sprich nicht: Ich denk in Giiick ünd Noth. Im Herzen oft an meinen Tod Der, den der Tod nicht wei/er macht, • Hat nie mit ernst an ihn gedacht, (i) Vergeefs roept ons ieder lyk, ieder nacht, ieder dervend oogenblik , ieder pynlyk gevoel, ieder zwakheid, ieder ridderende polsflag toe: Bedelt uw huis, want gy moet derven: wy gelooven altyd nog eenige oogenblikken tg zullen leven en dus gelooven wy in de daad eeuwig te zullen leven ; wy hebben alleen de kunst gevonden om onze hoogmoedige aanfpraaken op een eeuwig leven in deeze waereld, in eene nederige gedaante te doen vcrfchynen. Wy daan flechts naar één ogenblik,dat nog niet tegenwoordig is, maar dit ogenblik verfchuiven wy op nieuw met eiken wensch, en het is nog toekomstig, wanneer ons de flag des doods leert, dat hy die eigen oogenblikken waargenomen heeft om ons te naderen, die wy zo fchandelyk verzuimd hebben om zyne komst niet verfchriklyk voor ons te maaken. Ja, wy geloven dat wy hier reeds onderflyk zyn. Wy waanen voor alle die kwaaien en onverwachte toevallen, die daaglyks onze natuurgenooten onder onze oogen wegrukken beveiligd te zyn , ten minsten wy poogen het ons optedringen. Dwaaze flerveling! de dood van anderen poogt u wysheid te leeren , hy wordt een Engel Gods,door eenen liefderyken Vader tot uwe zaligheid uitgezonden , en gy dopt uwe ooren voor hem , gy verfmaadt den vriend om voor hem als voor een' vyand te bukken. Zoek vry redenen op, die in u niet gevonden worden, wanneer uw Evenmensch ylings wordt afgefneden; het eigen noodlot kan u treffen, CO „ Hoe zeker leef: de Mensch, dat ftof! Zyn leven is een af„ vallend blad, en echter vleit hy zich gaarn met de verbeelding , ,, dat de dag des doods nog verre zy. Öe Jongeling hoopt op den „ leeftyd des Glysaarts ; de Man op nog veele jaaren; de Grysaart „ op nog een gaar by zo veele verlopenen; en geen hunner ontdekt „ zyne dwaaling. Zeg niet: Ik denk in voot- en tegenfpoed in myn „ hart mtnigwert aan mynen dood. — Hy , wieii de dood niet wy„ zer maakt, heeft nimmer met ernst aan denzelven gedacht. .Ee 3  222 DE VRIEND treffen, kan u treffen op het oogenblik dat gy □ het veiligfte waant, en dan is het oordeel, het zo ver gefielde, zo weinig van u nagedachte oordeel tegenwoordig, op het eigen tydftip, onherroepelyk, tot in alle eeuwigheid onveranderlyk, tegenwoordig ! Doch welaan, mag ik u hier met Danneil vragen, dat uwe verbeelding u geheel anders vorme dangy waarlyk zyt: altoos gezond, gelyk een jongeling; immer fterk gelyk een reus; althans verre genoeg van het graf, en beveiligd voor den vuist van uwen dwingeland: zal u dit vertroosten , zal dit uw reden konnen bedwelmen, en in die bedwelming houden? Gy ïchuuwt en verbant het gedenken aan den dood als een gevaarlyken vyand. Kunt gy, flechts door gedachtenloos te wezen , uwen vyand verwyderen? Zal dit hem niet nog driemaal gevaarlyker maaken ? Myne Vrienden! wy zyn allen zwakke flerveliugen, wy hebben allen driften die ons van het rechte fpoor voeren, hebbelykheden, die ons aan de ondeugd kluisteren, en die wy nimmer dan door behulp van den waaren Godsdienst, dat gefchenk eens Vaders, die voor alle de behoeften van zyne verdorven Kinderen in hetzelve voorzien.heeft, overwinnen kunnen. Poogen wy ons dien plegtigen dag der dagen, waarop elk onzer voor zynen alwetenden Rechter zal verfchynen, en alle die overleggingen onzes harten,die wy zo yverigvoor onze evenmenfchen verbergen; de minste dier daaden, die in de donkerheid en ftiite, maar altyd in de tegenwoordigheid van God, gepleegd zyn, voor het oog eener ontwaakte waereld bloot zullen gelegd worden , zonder dat ons getroffen geweten eene enkele verfchooning zal kunnen vinden; poogen wy ons dien doorluchtigendagmet dat doelwit geduurig voor oogen te ftellen, waarmede de .Opperfte Goedheid hem ons aangekondigd heeft. Ja, myne Vriendin ! hy zal dan eene waare hulp aan onze wagge' lende fchreden op den weg der deugd verleenen in alle die* betrekkingen, daar ons de Voorzienigheid in gefteld heeft. Wy zullen rechtfchapen Kinderen, getrouwe Vrienden, tederhar- tige  VAN 'T VADERLAND. 223 . tige Echtgenooten, yverige Vaders, deügdzaame Burgers, billyke Regenten, eerlyke Patriotten worden. En fchoon onze deugd en de zuiverheid onzer bedoelingen miskend wierd, te midden van den fmaad en de vervolging onzer kortzichtige en door hunne driften verblinde Evenmenfchen, zullen wy aan de zalige toewenking van dar Oog, dat tot op den bodem van het hart nederziet, genoeg hebben ; blinkende deugd, die door loftuitingen en vergodingen heenen flapt, is zelden de echte; de waare deugd is gewoonlyk verborgen, en van elk vergeten, behalven van hem, die alle haare pogingen gedenkt, alle haarezüchten hoort, alle haare traanen zegent, en die haar gewis eenmaal aan haar Vaderland en maagfchap weder zal geven. Wy zullen waarlyk zyn , wat duizenden fchynen. Doch dan moeten wy geen voornemen vormen, geen enkel voornemen uitvoeren , zonder ons denzelven geduurig levendig voorteftellen, zonder ons plegtig aftevraagen: hoe zal ik op dien dag des Gerichts en der algemeene vergelding wenfchen deeze zaak verricht te hebben? Mooglyk zal ons deeze voorftelling in het begin fiddering aanjaagen; maar dan is het een zeker bewys, dat wy nog niet zyn wat wy worden moeten , en zo wy er dit flechts uit leeren, zal ons deeze eerfte voorftelling meer dan al het goud der aarde waardig zyn; eerlang zullen wy er gemeenzaam mede worden, zo dra ons geweten geene aanklagten meer tegen ons intebrengen heeft, en wy aanvanglyk het geluk fmaak en. Van dat oogenblik af aan zal het Tooneel veranderen. Wat eenmaal fchrikverwekkend voor ons was en waaraan wy de flaauwfte gedachte van ons poogden te verwyderen als vuur, wordt dan het lieffte voorwerp van onze befpiegelingen, de mildfte troostbron in onze rampen , de blydfte bemoediging om rustig voorttegaan, ook waar eene waereld van hindernisfen zich tegen ons kant, en de genoegzaame fterkte om ze allen te overwinnen. En dat alles is, myne Vrienden! Op ons doodbed wie zou alle zyne fchatten niet gewillig afftaan om een kalm en gerust doodbedde te •  224 DE VRIEND VAN T VADERLAND, re mogen hebben? — Op M jongde leger, dat voor du?zenden eene hel, eene angstige, benaauwde, zweetdroppelen voortbrengende, hel is, zullen voor ons roozen groeien zach te, verkwikkende, verfterkende roozen roozen,die niet meer welken, maar tot in de eeuwigheid met geduurig aangroeienden luister bloeien zullen. De waare deugd, die in de leerfchool van Jefus Christus alleen geleerdt wordt, bevrydt ons, ik beken het, niet altyd van die rampen , die hier het erfdeel der zwakke menschlykheid zy„, maar zy geeft er zeker eene kracht en verkwikking onder , die de vereenigde gefchapen magt niet geven kan, en hoe hol de onftuimige zee deezer waereld voor den deugdzamen lyder ook gaan mooge, met welke golven hy hier te worstelen hebbe, het einde zal eenmaal onfeilbaar het werk bekrooncn; dit blyft zeker; want God heeft het gefproken: Let op den vroomen en ziet naar den oprechten, want het einde van dien man zal vrede zyn Myne Vrienden! dat de Reden ons wys maake , eer het de ondervinding doe - de eerste is hier de leermeesteresfe der.wyzen , de laatde die der dwaazen maar ginds in geene onveranderlyke waereltUal de treurige ondervindt zich haare vruchtlooze lesfen met ons hooploos onherftelbaar onheil doen betaalen! Kunt gy, in weerwil uwer vuurigde pogingen, uwe vrees en afkerigheid op de gedachte des doods met afleggen, volgt dan den welmeenenden raad van een' uwer Vnenden, die een Vriend des Menschdoms is: Spoed u dan verftandige Sterveling! fpoed u dan tot Hem, die u den dood leert kennen, verachten en overwinnen. Spoedu tot den Heer des leevens, die den dood zyn vergif ontnomen, en zyn' «. vreesden prikkel verbroken heeft. •np 11 AMSTERDAM ry J. ALLAR7".  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 29.) — Ha nuga feria ducunt In mala derifum. horatiüs. myn heer* JL~Iet volgende ftukje, oorfpronglyk in *t Engelsch opgefteld, en door my uit het fransch vertaald, zult gy mooglyk eene plaats in uwweekblad waardig keuren. Het bewyst niets tegen uwe ftelling, dat de deugd en het geluk altyd faamen gaan, maar alleen, dat eene al te fterke Eigenliefde ons aan vernedering blootftelt, en dat men den toon van de eerfte waereld kennen moet, indien men zonder befpotting in de eerfte waereld verkeren wil. Voor het overige fchynt er my het waare grappige in te heerfchen , en ik twyffele niet of het zal uwe Lezers even hartlyk doen lagehen, als het my gedaan heeft. Ik ben altyd enz. 4t 4* Schoon er veele onfpoeden zyn, waaraan alle menfchen zonderonderfcheid bloot gefteld zyn,worden echter zommige foorten van intellectueele rampen bepaald aan de fchuldigen toegekend. De verfchillende ongemakken van ziekte en armoede , van droefheid en fmart, worden dikwerf van anderen afgeleid; maar de fchaamte en verlegenheid worden veronderfteld uit onszelven te ontftaan, en geene andere oorzaak te hebben,dan een gebrek aan voorzichtigheid, 'twelk zy ftrafFf fen.  225 DE VRIEND fen. Deeze verónderftelling is in waarheid fchynbaar; maar ik ben overtuigd door de fterkfte klaarblyklykheid dat zy valsch is. Ik kan de ondervinding tegen de theorie ftellen; en dewyl men zien zal, dat ik eene aanmerkelyke fchade by myn getuigenis lyde, moet men toeftemmeu, dat myn verhaal het duidelykfte kenmerk van oprechtheid bezit. 't Was eenmaal myne begunftigde grondftelling, dat iedér ménsch gelukkig is, naar maate hy deugdzaam is. Ik opperde dit gevoelen in alle gezelfchappen. En door eene laatfte poging van myn vernuft ten voordeele van myne ftelling, voegde ik eene aaneenfchakeling van gebeurtenisfen by een om ze optehelderen, en te ftaven , en om de handeling in de plaats van 't verhaal te kunnen ftellen, fchikte ik een' reeks van daaden naar de toneelwetten, en met veel moeite en arbeid maakte ik een treurfpel. Toen het voltooid was, rustte ik uit als Hercules na zyne bedryveu, zegevierende over het voorledeneen het toekomende vooruit genietende. Ik las myn ftuk aan alle die geenen onder myne vrienden voor, welken my met een bezoek begunstigden, en als ik uitging, ftak ik het altyd in myn zak. Hier door raakte het aan een aantal van menfchen bekend, 't welk ieder oogenblik toenam. Eindelyk werd het met zo veel lof by een Vrouw van naam aangehaald, dat zy my tegen den anderen morgen om negen uuren op het ontbyt liet noodigen en my weten deed, dat een uitgekipt gezelfchap het vermaak' verwachtende was vari my de voorlezing van myn ftuk te hooren doen. De aangenaame voldoening, die ik op de befchouwing van myn werk ondervond , de lofrede, die myne vrienden er my over maakten, en vooral de vleiende uitnodiging van de Dame, dit alles was naar myne gedachten een proef van myne beginfelen, gegrond op de ondervinding van dezelve, en eene belooning van myne verdiensten. Ik ging zitten nadenken, met veel eigenliefde, over de klagten , welke men in 't algemeen deed, dat het vernuft zonder befchenning was , en befloot ftellig, dat alle die geenen, welken men verwaarloost had, de geringfte aanmerking niet verdienden. Ik waande dat myn fortuin niet alleen zeker, maar ook zeer naby was, en dat de vertooning van myn ftuk plaats zou hebben, zonder dat ik verpligt zou zyn van eenige vernederende ftappen of aanzoeken by den Beftierer van den Schouwburg te doen. Vervoerd door deeze gedachten, ftond ik heel vroeg op en my aangekleed hebbende, lang voor dat het tyd was uitte gaan, vermaakte ik mymet bymy zei ven de begunstigde plaatfen van myn treurfpel op te zeggen; de complimenten, die men  VAN 'T VADERLAND. 227 men my te maaken ftond op de gefchiktfte wyze beantwoordende en de pligtplegingen van myn bezoek vervaardigende. { Ik kwam er op den beftemden tyd, met zo veel ftiptheid, dat ik aan de deÜr klopte op het oogenblik toen de klok nog lloeg. Men had bevel gegeven van my binnen te laten. De Deurwachter afwezig zynde, gebeurde het dat de bediende die my aan moest melden, my in deszelfs plaats de deur opend , "n toen ik myn naam gezegd hadde, ging hy lynrecht voor mv in de zaal, zo dat ik binnen trad zonder dat men eene onmaatig groote ftaart van grys papier ontdekte die eenige fchalkachtige ftraatjongens met een kromme fpeld tusfc hen.de beide krullen van myne pruik hadden vastgemaakt. Ik volgde den knecht in een prachtig vertrek , daar ik, na binnen den omtrek van een zeer groot Indiesch windfcherm gekomen te zyn , vyf vrouwen en één heer vond. Ik was by myne eerfte aanfpraak een weinig verlegen , door den eerbied die men my bewees en door de nieuwsgierigheid met welke men de oogen op my vestigde. Niettemin , ik groette het gezelfchap, en my in 't byzonder tot de meestbefaarde Dame, die ik voor myne befchermfter aanzag , wendende, drukte ik myne erkentenis uit voor de eer, die ze met haare uitnoodiging my bewezen had, in eene kleine redevoering welke ik tot dat einde vooraf vervaardigd had. Maar ik vernam op het oogenblik dat de Vrouw, wier gunst ik erkende nog niet beneden gekomen was. Deeze misflag vermeerderde myne verlegenheid, want, daar ik dezelfde woorden niet herhaalen kon, begreep ik ligt, dat ik in de war zou zvn , tuist als ik myn compliment moest maaken. Het gezelfchap was geduurende dien tyd overeiid; ik keek derhalven achter my om te zien waar myn ftoel ftond, maar zo dra ik sezeten was, ontdekte ik dat elk pogingen deed om zich van lao-chen te onthouden. Ik verbeeldde my terftond dat ik eenige wanfchiklykheid in de etiquette bedreven had , en ik trachtte my te rechtvaardigen zonder te weten waarover;maar na een weinig gefloten te hebben, ontnam my myne hooggaande befchroomdheid de ftem. De vreemdeling deed my inmiddels op eene zeer beleefde wyze de oorzaak verftaan, die het gantfche gezelfchap lagehen deed, en uitvaarende tegen de eroove moedwilligheid van 't gemeen, maakte hy de ftaart van papier los, die myne eerbiedwaardige pruik beledigde. Deeze ontdekking bragt my zeer op myn gemak, het papier werd in 't vuur geworpen, en ik begon te lagehen als de anderen. Maar ik was altyd verlegen over de gevolgen van mynen misflag, en ik verwachtte de vrouw, die my verzocht had, met ongerustheid en vrees. ' Ff 3 Toen  i28 DE VRIEND - doIr°menfrSTad' ^W** °nderfcheiding met welke zy 3 noor menfchen, die zo ver boven my waren ontvans-enwipr/ met eene foort van befchroomdheid. Lve^oge^f™^ Sffi1 Trd/n °Pgefch0rt' en ik b^oot de gevoelen myfer dankbaarheid niet dan door eene nederige buigingendoor de S^fmtT"* UUte ^kkenr^ngevot hS Znflfr u.mjt/P°ed achter uit, en daar ik altyd met den omvï d6fe in'7bl,'g3n,birf' WierP ik ongelukkigden fcherm omver, die m zyn' val de ontbyt-tafel medefl-epte al het Term dde,ïvïn 2Ü? ™ M*S verminkt der een 2nrH f« r verwoesting was ik als een beeld, zonShrèemv dl v/Preken',.geheel verbaasd' getroffen van't lerammevaï irT™?'- h" janken van den hond, en het gerammel van het porcelem; terwyl ik my als de oorzaak van tn utZV^Tll1 befch0«wd^ geloof ik even veel ang L £'tgeftaan te ^bben, als iemand, die den ftrop om dea hals heeft om opgehangen te worden. P De fcherm werd echter ras weêr op zyn plaats gezet en nooSoonvl P°rCe'f w^dragen,PenyfchPoondeTond'het hoofdvoorwerp van de aandacht was, verwaardigde my deDa- ze T^2T,Z°^YdI h3are 00gen °P ^y 'e wenden: vanleiVJFJ* bfheidenfleivyze, dat ik dit ongeval als van zeer wem g aanbelang moest befchouwen; het porcelein Jan o^emTn^' °* Vf^ Zich dat Pompeus m^eï vVe s tel SÏLfgen had- Ik maakte eeniëe verfchooninhan.' 7tnZXVeel ontrofn"g en zonder den minden faamen- we" d' fóo?géd?end1;ter raakten Wy M 'l Zitte" en het ontbvt: Ik was by uitflek' befchaamd te zien dat het gefprek ten eenenmaal over de verdienden van Pompeus en ovlr de ge volgen yan zyn toeval liep; hy werd met veel oplettendheidNagezien , en men bevond dat het vel langs een van zyne voorpoo ten afgedroopt was. Na dat er een ligt verband omgelegd was, werd zyn kusfen in een hoek by■ zyne meesteresfe 4 sys,^fbZeTykfirekte er zich °p «Ksfs; ^opmS ifde' ik' SbeLdenda^ de, op nieuw m de mterde verlegenheid geraakte iets ontdek ïemhHw ' V?°r Va" myn' ft0d hi"g' ik meende'* het myn hembd was; 't was niets anders dan de punt van een fervet daar ik op was gaan zitten, en dat geduurende de wanorde b!yveneiigVgen.Vanden tt<ÉB ™°™^> °P dïnZeltas' Men  VAN 'T VADERLAND. 420 Men werd myne verlegenheid ras ontwaar, fchoon er dereden van onbekend was; en de Dame, hoopende er my uit te. redden, door my eene gunftige gelegenheid te geven om myne ta-* ienten te ontvouwen, zonder den dwang der plegtigheden, verzocht my haar het vermaak aan te doen, dat ze met ongeduld vervvagt had, en myn ftuk voor te lezen. Ik haalde myn treurfpel dan uit myn zak, en het oogenblik gevonden hebbende om de punt van 't fervet te bergen terwyl ik mynhandfchrift geopend op myne knieën hield, begon ik te lezen Schoon myn ftem eerst zwak, beevende, en ftootende was, caf ik echter eindelyk al myne aandacht aan myn onderwerp. Ik fprak met meer vuur en nadruk, en ik wilde de uitwerking waarnemen , die ik op myne toehoorers hoopte te verwekken ; maar ik was by uitftek vernederd te zien, dat eiken keer alsik ophield om tyd te geven tot het maaken van aanmerkingen of om my te pryzen, de tusfchenruimte vervuld wierd door eene iierhaaling van medelyden over den hond, die altyd op zyn kusièn bitter bleef fchreeuwen, en van welken men het noodlot in deeze tedere en aandoenlyke uitdrukkingen beklaagde: Ach! arm kleen fchepfeltje! _ Het gebeurde echter dat ik door eenige hindermsfen in het vierde bedryf de hartstochten fcheen opgewekt te hebben en ik was gereed my over den goeden uitflag te verheucen toen de Dame, die naast my zat, ongelukkig haar fuuifdoos openende ('t geen ze niet dan met moeite doen konde) 'er de fnuif uit deed vliegen en my vreeslyk aan t niezen bra-n De toeftand, daar ik my door deeze omftandigheid in bevond bragt my op nieuw buiten postuur. Ik zocht met drift naar my'n neusdoek, en met dezelfde ontroering als of ik een "eest gezien had, ontdekte ik, dat men ze my uit de zak gerold had. Midlerwyl had myn neus noodig gefnooten te worden en de oogen van 't gezelfchap, welken dit toeval tot my setrokken had, wendden zich af, aanduidende dat het medelvden niet beftand was tegen het belagchelyke van myne verflaeenheid. 't Geen ik in dat oogenblik leed, kan uitgedrukt noch bevat worden. Ik draaide, in de verwarring van geest, daar ik my in bevond, myn hoofd van den eenen kant naar den anderen, zonder te weten wat ik zocht; eindelyk, myn handfchrift voor myn aangezicht houdende, wasik genoodzaakt my van een der enden van myn das te bedienen, t wel* ik in myn vest verborg; na verfcheiden moeilyke pogingen vervolgde ik met lezen, en bepaalde de aandacht myner toehooreren op nieuw. Het vierde Bedryf was geëindigd, en men betoonde eene groote onverduldigheid om de ontknooping te hooren. Ik begon dus het vyfde Bedryf me: eene  230 DE VRIEND nieuwe vrypostigheiden ftoutheid. Maar eer ik éénebladzvde gelezen had, werd ik door twee heeren van rans- rn, w •gedacht der windbuilen behorende, geftoord,"?/met heï plaf^te geTeideen.°m " ^ e" "aar de — ik ftond, even als het overige gezelfchap, toen ze inkwa men op. Maar hoe groot was myne verwondering, zfende da de fervet, die ik ongelukkig met een end weggiftoken had van myn broekband tot op den grond hing! Ik we d echter U t deeze verlegenheid geholpen door den^ngen windbuü the naast my ftond, welke zyne verbaazing doofeen^eed be tmgende, de fervet uit myn broekband trok, en ze een' be- £.ddMd°Trpende' Zfide dat hv ^ aan dê rotten ontwel digd had, die ze onmerkbaar in eene plaats trokken , daar meri ze nooit zou hebben kunnen vinden. De jonge dames vvaren toen weinig minder befchaamd dan ik; de vro\uTan 'S icheen eenigz.ns verlegen; zy zag de ontroering daar ik in "oordeelde het noodzaaklyk de handelwyze van haa" ren Neef te verontfchuldigen. V Is een jonge losbol, zei ze kyfpeelt foortgelyke parten aan de geheele waereld; maar't il zyn karakter zo memand let er op. Toen wy gezeten waren verklaarden de n.euwgekomenen,op deftellifeweiger7ng der dames om uit te gaan, dat zy blyven zouden, en het vyfdf Bedryf van myn treurfpel hooren; maar de hevige ontroer n? ya„ mynen geest bragt my buiten my-zeiven ƒ eniwasiif vrees door de tegenwoordigheid van twee perfoonen dYe mv fcheenen aantezien, my en myn ftuk, enkel als voorwerpen om mee te boenen; ik zou graag afftand gedaan hebben va" alle myne uitzichten van den morgen om het gebruik myne? geesten , dat ik verloren had, weer te krygen, en ik bïeerde niets anders dan om zonder nieuwen ramofpoed in de vreed zaame wykplaats der vergetelheid te rug te keeren. De Dames inmiddels wilden niet geweigerd zyn, en ik was eindelyk verpligt haaren zin te doen. tiuueiys Ik was zeer voldaan en verwonderd over de aandacht, welke myne nieuwe toehoorers my fcheenen te verleenen toen ik met lezen voortging. De hond was ftil, ik verhief my£ ftem naar maate ik tot de ontwikkeling vorderde, en k vleidl my dat de Dichtkunst en de Waarheid altyd zegevierende zouden zyn; maar juist op het beflisfend tydftip verzoTmv de Jongman die my van de fervet verlosthadP, een oogdblfk op te willen houden er byvoegende, dat zyn geest door iets getroffen was geworden dat hy ligt zou tonnen vergeten indien hy het niet mededeelde. Zich vervolgens tot zjn makker wendende: Men heeft, zeide hy he l0M„Za- tut-  VAN 'T VADERLAND. 231 turdag te Smithfield den groot ft en Os verkocht, dien ik van myn. leven ooit gezien heb. Het belagchelyke van deezen kwaadaartigen inval was zo treffend, dat het medelyden en de betaamlykheid er voor weeken, en myne Befchermfler zelve het uitfchaterde van lagehen. De omdandigheid had by my eene geheel andere uitwerking; want indien ik betrapt was geworden op iemand de zakken te beitelen, zoude ik geen grooter fchaamte, ontdeltenis en verlegenheid hebben kunnen ontwaar worden. Het gefchater hield op, endeperfoon, die het veroorzaakt had, ontving eene duchtige beftraffing. Om de fchaamte, die ik doorgedaan had, te vergoeden,-betuigden de Dames het grootfte ongeduld om het flot van myn ftuk te hooren, en men moedigde my met verdubbelde loffpraaken aan om te vervolgen; maar fchoon ik nog eenmaal myne verftrooide geesten poogde te verzamelen, en ik den zin, in welke ik geftoord was geworden, op nieuw begonnen had, ik bleef niet te min altyd afgetrokken van gedachten. Myn ftem beefde, en ik hadnaauwlyks de kracht om den eerften zin te eindigen. Myne verwarring werd opgemerkt door mynen Vervolger, die, my terdond myn handfchrift uit de hand rukkende, zeide, dat ik geen recht aan myn duk liet wedervaaren, en dat hy het zelf ten einde wilde lezen,- maar de gemaakte deftigheid zyner houding, de weinig natuurlyke toon zyner dem, en bovenal de herinnering aan het laatfte verhaal van den Os, verwekten gewaarwordingen, die onbeftaanbaar waren met het mededoogen en den fchrik, en my by uitdek ongelukkig maakten, ziende dat het gezelfchap altyd op het punt was om 't van lagehen uittefchateren. In de hoofddaad van myn duk was de deugd door haare eigen waardigheid onderdeund geworden, en zy zegevierde 111 't genot van het zedelyk en onafhanglyk geluk , geduurende eene lengte van uitwendige tegenfpoeden , aan welken de dood een einde maakte; en de ondeugd was door het gelukken haaren ontwerpen tot fchande, verflagenheid en wanorde gebragt. Deeze uitkomden waaren in de daad natuurlyk, en derhalven bedoot ik dichterlyk, met alle de doutheid eener betoging, dat de kwellingen van den Tartarus en de gelukzaligheid van de Elyzeefche Velden ter rechtvaardiging van de Goden niet noodig waaren, dewyl, welke eene ongelykheid men zich in de uitdeeling der zichtbaare goederen ook voordelde, de vrede altyd het voorrecht der Deugd en het zedelyk ongeluk alleen aan het misdryf verknocht was. Maar het zedelyk ongeluk, 't welk ik op het oogenblik dat deeze begunftigde ftelling gelezen wierd, ondervond, bragt eene  232 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. eene onwederftaanlyke overtuiging voort dat ze valsch was, dewyl ik, uitgezonderd de vrees voor itraf, welke ik van ter Zyden ontkend had, al de foltering ondervond,die het misdryf verwekken kon. In het najagen eener onderneeming, welke ik deugdzaam waande, was de vrede aan myn hart ontrukt, door den faamenloop van een toeval en de gebreken van anderen; en de rampfpoed, welken ik doorftond, nam ylings toe, en ik had toen genot noch hoop meer. Myn ftuk, op 't welk't een en ander gegrond was, mislukte op de deerlykfte wyze, en ik was er zodaanig door getroffen , dat ik met de fchielykheid, die aan het ongeluk en de verflagenheid voegt, affcheid nain. Ik bekreunde my weinig-wat men van my zeggen zou als ik vertrokken zou zyn, en mooglyk was er op het oogenblik dat ik het huis verliet, geen menfchelyk fchepfel op de waereld ongelukkiger dan ik. Den volgenden morgen, na ernftig over deeze gebeurtenis nagedacht te hebben , zoude ik graag myne ondervinding met myne beginfelen overeen gebragt hebben, zelfs ten koste van myne zedekunde. Ik zou onderfteld hebben dat myne begeerte naar goedkeuring onmaatig was, en dat eene deugdzaame onverfchilligheid omtrent dj gevoelens van anderen myn geheel onheil zou voorgekomen hebben; maar ik was verpligt te erkennen , dat het niet mooglyk ware deeze onverfchilligheid te verkrygen, en dat niemand misdaadig wordt met het onmooglyke niet te beftaan; er kunnen zekere trappen van deugd buiten ons bereik zyn, maar om misdaadig te zyn, moet men of iets doen, dat in ons vermogen is te laaten; of iets verzuimen , dat in ons vermogen is te doen. Er bleef derhalven geen ander hulpmiddel over om een gedeelte van het crediet, dat ik verloren had, weêr te krygen, dan eene waarheid, welke ik onlangs op eene zo buitengewoone wyze ontdekt had, in een nieuw licht te ftellen. 't Is met dit oogmerk dat ik begeere, dat deeze brief gemeen gemaakt worde. te AMSTERDAM, bv J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 30.) T MYN HEER.! "Van de Schepping der waereld af tot nu toe heeft nimmer een Spectator, onder welken naam hy dan ook op het toneel verfcheen zo lang gefchreven, zonder eenen enkelen keer te droorfien. Hoe komt het toch dat gy alleen hier eene uitzondering van maakt ? Gy wist immers wel, dat een Spectator droomen moest, en zo gy het vooraf al niet mogt geweten hebben, van het oogenblik dat de zwaarwigtige post op uwe fchouderen gelegd is , kunt gy uwe onkunde hier omtrent BH geen fchyn ter waereld meer voorwenden, dewyl het zeker is,gelykRabener duidelyk zegt, dat wien de Hemel een ambt geeft, hy er hem altyd het verftand by geeft. Maar mooglyk begrypt gy, dat de flaap geen noodzaaklyk vereischte tot het droomen zy, en dat men het zeer wel waakende verrichten kan. Om u de waarheid te zeggen, dit is my onder het le» Gg zen  •34 D E V R I £ N D zen van zommige uwer vertoogen ook wel eens zoo voorgekomen, en zeker in dat geval zoudt gy allezins aan de wet voldaan hebben, en het zou my zeer kwalyk ftaan u te be fchuldigen. Wat hier van zy, ik heb voor u flapende ge droomd, en 't is de inhoud van dien droom, welken ik n in deezen brief mede wilde deelen; Ugt acht gy hem een plaatsje onder zyne broeders waardig. Eene 2 waare verkoudheid had my eenige dagen den haart doen houden, en dewyl ik myne eenzaamheid gewoonlyk door de eene of andere lectuur zoek te bezielen, had ik het Levenstafereel van Cebes uit myne Boekery gekregen en dit voonreffelyk overblyffel der Oudheid met even veel ver maak als nut op nieuw gelezen. De klok iloeg juist middernacht toen ik den laatften regel voleindigde, en terftond hier op myn vuur by een raapte, in 't bed flapte, en myn endje kaars uitblies. Na nog eenige oogenblikken aan de wysheid des Thcbaaners gedacht te hebben, geraakte ik in flaap en waarfchynlyk veroorzaakten de denkbeelden, die den geheelen dag in myne ziel gehuisvest hadden, den volgenden droom die zeker eene in 't oogloopende gelykheid met de vinding van Cebes heeft. 't Was een fchoone zomerfche morgenftond, en ik bevond my op eene dorre uitgebreide Heide, daar myn oog geen ander verfchiet aan zag, dan de wolken, die op den grond fcheenen te rusten. Den geheelen weg was bezaaid met wandelaaren, die allen, door dezelfde drift bezield, naar het elgen wit fcheenen te ftreeven. Verwonderd over deeze eenftemmigheid, vrieg ik aan een Jongeling,die het naast aan my ging, en wiens openhartige gelaatstrekken myne geheele ziel tot zich getrokken hadden: wat toch alle die menfchen by een verzamelde? wat ze bedoelden ? waar ze naar toe trokken" Myn reisgenoot keek my met een oog van bevreemding aan en  VAN 'T VADERLAND. *3S en fchecn myne onkunde niet te kunnen begrypen. Eindelyk beantwoordde hy echter myne vraagen. De zucht tot het geluk, fprak hy, verzamelt ons; wy bedoelen het bezit van het zelve, en wy trekken naar de poort, die er ons de loopbaan toe openen zal. Ik bedankte hem voor zyn onderricht , zweeg vervolgens uil, en' belloot de fchaare te volgen om de uitkomst van dit alles te zien en er my vervolgens naar te regelen. Tegen den middag geraakten wy vermoeid, bezweet en beftooven aan de poort, die van eene verbazende uitgeftrektheid was, en op de eerfte aanklopping door eenen eerwaardigen Grysaart met eenen langen witten baard terftond geopend werd. De menigte was zo groot en het gedrang zo fterk , dat er eenen geruimen tyd verliep eer ik binnen kon raaken; echter gelukte my dit ten laatften. Maar hóe verwonderd en verheugd was ik van eensklaps de geheele natuur voor myn gezicht veranderd te zien ! De fchoonfte Landftreek lag voor my uitgefpreid. Velden in het volle fieraad der Lente en met al den rykdom van de Herfst opge- jooid Wouden, die met hunne dichte en verfrisfen- de fchaduw tot rust en genot uitnoodigden. Beeken, •die haare kabbelende golfjes door het gebloemte flingerden of onder 't geboomte voort ftuuwden en overal aan de zyde des Wandelaars murmelden eene lucht, balfemryk als de roos en verfrisfende als de dageraad. In myne eerfte vervoering zag ik niets meer, en ik waande dat wy allen het waar geluk reeds bezaten. Toen ik weêr tot my zeiven kwam, befchouwde ik echter de voorwerpen meer van naby, en het eerfte, dat myne aandacht trof, was de nu verfchillende keuze en handelwyze van menfchen, die nog korts zo eenftemmig voortwaudelden, en op één wit boogden. Digt aan de poort bepaalden de meesten hunnen loop reeds, en knielden voor eene Vrouw, die aan den ingang van een boschje met haaren eenen voet op een kloot ftondt , en die met haare rechterhand goud, en met haare linkerhand Scepters en eertyGg 2 . «-  230- DE VRIEND telen uitdeelde. En het grootfte overig getal ging flechts eenige weinige fchreden verder en zonk aan de voeten van eene andere, maar veel fchooner, Vrouw neder, op wier gelaat de jeugd éri bevalligheden blonken, en die op een troon van bloemen aan de zyde van een ruifchend beekje zaten den voorbyganger tot vreugde uitnoodigde. Eenige weinigen maar zag ik verder voortgaan en onder een algemeen gefchaater en befpotting een fin al, doornig, en afzichtig pad verkiezen, dat naar eenen fteilen berg, van afgronden en draaikolken omgeven , leidde, op wiens top een gebouw fcheen te ftaan, 't&welk,' door eenen dikken nevel omringd, naauwlyks te ontdekken was en niets fraais beloofde. Terwyl ik hier op Haarde, en niet wist wat er van te denken verfcheen er eene Hemelfche Gedaante aan myne zyde. Sterfelyke, fprak eene hartinnemende ftem, welke zyn de overleggingen uwes harten? Ik bewondere de verfchillende keus van deeze menfchen, was myn antwoord ; zy handelden eenmaal zo eenftemmig, en nu, wie van hun kiest den rechten weg tot het waare geluk? Zekerlyk de laatften niet! Nietige ftof bewooner, hervatte myn Geleigeest, ik heb mededoogen met. u. Kom, volgmy, en bellis dan en kies. Ik volgde hem. Hy bragt my by de Vrouw, die by den ingang op een kloot ftond. Nu raakte hy met zyne ftaf myne oogen aan. Hemel, hoe verfchillend zag ik nu dezelfde voorwerpen ! De Vrouw was nog door eene even groote menigte omringd; zy fmeekten en baden haar nog even vicrig om haare gunften ; maar het was dezelfde Vrouw niet meer in myne oogen. Ik ontdekte dat ze blind was, én in haare fchynbaare weldaadigheid louter aan eene onwederftaanbaare en alle begrip te boven gaande grilligheid voldeed. Om haar fylfelden flangen en adders en pynigden de dwaazen, die uit haare handen het waare geluk waanden te ontvangen, en om haar nader te komen zich onderling het hart doorboorden. Ach, zeide ik, yzende, tot mynen Leidsman, breng my fpoedig van hier, het geluk woont er nier. Hy  VAN 'T VADERLAND. 23? Hy zweeg en geleide my. tot de Schoone, die op den troon van bloemen zat. Nog had deeze haare aantrekkelykheid voor my niet verloren. Myn Gids raakte haar met zynen ftaf aan en op het oogenblik zag ik niets dan loutere affchuuwlykheid_ De fchoonheden , die my eerst getroffen hadden , waren allen ontleend geweest; nu was het blanketzel afgevallen en een mager, ingevallen,ongevoelig gelaat ftond voor my;de bloemen, die haaren zetel fcheenen te vormen, waren verwelkt , en vertoonden een troon van beenderen en doodshoofden. Rondom haar woelden vlammen , en verfchroeiden haare aanbidders, allen jeugdige Grysaarts, die door het toverachtig gemurmel der beek bedwelmd, de woede van het vuur niet gevoelden, voor dat het hen , noch dronken van wellust, in een der graven, die zich by honderden achter haar openden , zuizebollende deednederftorten. Ik was gereed om in nog grooter afkeer uittebarsten dan de eerfte keer, toen een zonnellraal, die door zuiver goud te rug gekaatst fcheen, myne aandacht tot een ander voorwerp trok. Hoe groot was myne verbaasdheid, toen ik zag, dat de glans die in myne oogen ftraalde , van het gebouw op den top des bergs ontftond! De nevel was geheel verdvveenen. Een tempel van eene onuit1'preekelyke pragt, daar het oog zonder vermoeiing zich niet op vestigen kon, en die den gloed der Zon verdoofde, vertoonde zich aan myn verrukt gezicht. De geheele kruin des bergs was één Paradys. Een aantal wezens, op wier gelaat eene eeuwige jeugd haaren zetel fcheen gevestigd te hebben, en wiens lippen de hoogfte zielrust, de beminlykfte vrolykheid, bedaauwden,bewandelden met kroonen op hunne hoofden en palmtakken in hunne handen deszelfs zalige dreeven. Het pad, dat er heen leide, kwam my zo afzichtig niet meer voor; de doornen en het kreupelbpsch , die er my van afgefchrikt hadden, maakten alleen het begin van het zelve moeilyk, maar ze verminderden geduurig, en de weg werd eindelyk zeer recht en effen, 't Is waar , hy bleef fmal , en Gg3 t0E  238 de VRI£nd tot byna dc helfte der hoogte des Bergs aan beide zyde* met afgronden en draaikolken bezet, maar ik zag nu dat dit alles aan de Bewandelaars alleen gevaarlyk fcheen, om hen wys en voorzichtig en voor de geringfte afwykingen bevreesd te maaken;maar dat ze indedaad niets te fchroomen en boven alle gevaar verheven waren. Een onzichtbaare Engel geleidde elk van hun, ftelde zich overal tusfehen den afgrond en hen en verliet hen niet voor dat ze den top des bergs onder hunne' voeten zagen. Wel nu, vrieg my de Geleigeest, blyft gy noe. by de eigen keuze. Neen! antwoordde ik, ik zie dat ik ver kcerd, geheel verkeerd geoordeeld hebbe; maar myne verwondering is grooter dan zy immer geweest is. Waardoor hebben alle die menfchen, eenige weinigen flechts uitgezonderd , op eenmaal hunne begeerte naar het waar geluk verlooren ? Hoe kunnen ze dwaas genoeg zyn Vergeet niet , viel my de Genius in , dat gy voor eenige' oogenblikken de eigen dwaasheid zoudt begaan hebben. Helaas, zeide ik, hoe kon dit anders, dewyl ik toen de fchillen nog oP myne oogen had, die er uw ftaf heeft doen afvallen ? Welnu,fPrak hy, de eigen fchillen liggen op de oogen van deeze gantfche menigte. Alles wat op eenen zekeren afltand van hun vcrwyderd is, heeft zyne aantrekkelykheid voor hun verloren. Zy zien altyd alleen het tegenwoordige en verkiezen eenen valfchen glans, die hen misleid, maar echter in 't gezicht ftraalt, boven eene vlekkelooze heerlykheid, die zeker is, maar zich in den aanhef achter wolken verbergt. Gy waant, dat deeze geheele fchaare haare zucht naar het rvaar geluk verloren heeft. Gy bedriegt u. Luister, en ik zal u wysheid leeren. 't Is eene eeuwige waarheid, dat de mensch niets dan zyn geluk beoogt. De wellust is een wezenlyk goed, de fmart een wezenlyk kwaad. De wellust die tot de fmart geleid, is dus een wezenlyk kwaad. Te zeggen, dat de mensch het kwaad ziet en er zich aan overgeeft, is te zeggen, dat hy het goede ontwykt en het kwaade kiest 0171  VAN 'T VADERLAND. 139 om dat hy door het goede medegefleept wordt; 't welk ongerymd is. De vreemde tegenflrydigheid, die u in het gedrag deezer menigte getroffen heeft, is niet te zoeken in de aangcnaame voorwerpen, die hen verblinden, of in den wellust, die hen wegüeept, maar in een bedorven zintuig, dat hen in de dwaling ftort , en dat, het gevaar voor hun verbergende , hen in de onkunde laat der vreefelyke dingen, die hen omgeven, en der rampen, die hen dreigen. Hoe verfchillend de handelwyze deezer menfchen ook zy, 't is zeker, dat elk hunner . het waar geluk meent natejaagen; maar duisternis en dwaaling hebben zich meester gemaakt van hunnen geest, en berooven hen telkens van die wysheid, welke alleen leeren kan de grootheid der goederen en rampen naar waarde tegen eikanderen optewegen. Zy, by voorbeeld, die de Wellust op haaren bloemenzetel bewierooken, gelooven even zeer, als de weinigen die den berg beklimmen, dat ze naar het waar geluk ftaan. 't Is waar, zy ontdekken hier en daar wel eenige rampfpoeden , die hun de onmaatigheid en weelde bereiden, maar zy zien ze zo flaauw, zo verfchillend van het geen ze in de daad zyn, dat men het naauwlyks een zien noemen kan. Aan hunzelvcn , aan hunne driften en gebreken overgegeven , zweert alles faamen om hen te misleiden. Zy fchryven de rampen aan hun geitel, aan de omflandigheden, aan het noodlot toe; zy geven zich aan het tegenwoordige over, bedwelmen zich omtrent het toekomende, en de toorts der Reden verdwynt. De weetenfehap der wysheid is een gift van den Hemel; de weinige bewandelaars van den berg zouden even weinig dien weg gekoozen hebben als alle de overigen, indien de Engel, die hier geduurig rondzweeft, hunne oogen niet aangeroerd had; en elk van de dwaazen, die gy nu bewondert, zal uit de eigen begeerte, die hem nu voor de fortuin of wellusr doet nederknielen, met verfmaading deezer wufte Vrouwenen van allen haaren ontleenden flikkerglans, den weg tiaar den berg kiezen, zo dra hy door de eigen weldaad het waar  240 DE VRIEND VAN T VADERLAND. waar en valsch geluk van eikanderen onderfcheiden kan. Hi«r zweeg de Geleigeest, en ik was gereed om hem voor zyn onderricht myne erkentenis te betuigen en voordeel met zynen raad te doen, wanneer een ysfelyk geloei, gelyk aan dat van eene opkomende zee, die door een ïtormwind voortgedreven wordt, doormengd met het gillen en kermen van alles wat my omringde, my verfchrikt het hoofd om deed wenden. Hemel! hoe ontzettede ik , toen ik een ftroom van vuur met eene ouwederftaanbaare woede aan zag rukken, en alles wat hem weerftand bood in zynen vaart verflinden. De Fortuin en haare aanbidders, de Wellust en haare llaaven, alles, buiten de hoogte des bergs, die nu nog fchooner dan ooit blonk en de vreede zyner bewooners verdubbelde, alles was reeds door het vuur verteerd en ik zelf was op het punt om er de prooi van te worden. In den angst myner ziele, wilde ik my naar mynen Geleidsman wenden en zyne hulp' infmeeken; maar hy was verdweenen, en reeds voelde ik den gloed des vuurs. De fchrik deed my eenen ysfelyken gil geven en met een zweetdroppel aan elk hair ontvvaaken. te AMSTERDAM, Br j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND (N°. 3'0 Chofe admirable; la religion Chrêtienne, qui ne femble avoir tautre objet que la félicité de Pautrc vie, fait tncore mtrt bonheur dam celk-ci. ."VI 0 N T E S Q U 1 E U. Het zy my thans gegund, myne Landgenooten! u eenen korten tydts onderhouden over een onderwerp, het welk de aandacht van veelen uwer zeiden bezig houdt, maar het welk ik echter veilig onderftellen durf, dat gy allen gaarn behandeld 2ult zien , allen gretig leezen , allen naauwkeurig overdenken zult, zoo fpoedig gy begrypt, dat hetzelve eenen onmiddelyken invloed heeft op dat geen , waar toe thans zoo veel als ooit alle uwe wenfchen en poogingen zich uitftrekken. — Ik wil eenige oogenblikken met u fpreeken over het Christendom , over het Christendom dat gy voor het grootfte gedeelte belydt dat echter in den grond van zommigen onder u gehaat en van zeer veelen al te onverfchillig behandeld wordt over het Christendom ondertusfchen, waarvan gy allen de driftigfte voorftanders zoudt zyn, indien gy de voordeelen kendet, welke hetzelve aanbrengt. De segenwoordige tyd levert de onwraakbaarfte bewyzen op van Ha «we  242 D E V R H E N D uwe liefde voor den dierbaaren geboortegrond voor deszelfs belangen yvert gy dag en nacht flooft gy uw denk- vermoogen af roert gy vlytig de pen opent gy uwe fchatkisten torscht gy de wapens , waagt gy Uw le¬ ven. Loflyke poogingen ! maar, gelooft my , myne Vrienden! met dit alles zult gy aan Nederland geen beftendig geluk verfchalfen , zo gy 'er niet de beoeffening en betrachting van het Christendom by voegt, dat den allerfterkiten invloed heeft op den bloei van den Staat en het geluk des Volks. — Ik eisch niet, dat gy dit alleen op myn woord gelooven zult. Dit vertoog is gefchikt om 'er u van te overtuigen, met bewyzen , weikef bondigheid gy nimmer in twyffel zult kunnen trekken. Alleenlyk hoort my met die onpartydigheid en aflegging van vooroordeelen, zonder welke gy nimmer bekwaam zyt om de belangen van uw Vaderland voor te Haan. De Almagtige zelf heeft niet alleen op de blykbaarfte wys de Godsdienst van Jefus voor de waare verklaard, maar ook te gelyk gevorderd, dat een ieder, tot wiens kennis deze Godsdienst immer komen zoude, deszelfs voorfchriften op moest volgen. Wanneer wy aan dien eisch voldoen, dan hebben wy alle die gunstbewyzen van God te wachten , door welker belofte hy alle zyne wetten in het gemeen bekragtigd heeft, en dan kunnen wy byzonder ftaaren op de vervulling dier ruime toezeggingen, met welke de betrachting van het Christendom is aangedrongen. En hier uit begrypt gy reeds, dat een geheel volk, het welk dezen allerheiligflen Godsdienst tot een rigtfnoer zyner verrichtingen fielt, de gunst van God , de eenige bronwel van alle zegeningen , zeker deelachtig wordt. < Ik wil hier echter niet lang'by fti( ftaan. Myn oogmerk is niet op de ..Heilige belooningen, welke aan de getrouwe aankleeving van onzen Godsdienst vastgehecht zyn , aantedringen, maar u te overreeden, dat de voorfchriften van denzelven uit den aart gefchikt zyn, om een volk allergelukkigst te maaken. Het  VAN 'T VADERLAND. 243 Het is eene onbetwistbaare waarheid, dat een Land tot zy. nen ondergang neigt, zodra de Ingezeetenen, tot eene laffe onverfchilligheid omtrent het algemeen belang ontaart zynde, geene kennis meer hebben aan de warmte der Liefde voor het Moederland, dat hen voortg.bragt en gekoesterd heeft. Maar wie kan nu een Christen wezen, zonder tevens door dien heiligen Liefdegloed op het hevigst te blaaken ? Worden wy niet verpligt, om het doorluchtig voorbeeld van den verheven Stichter van onzen Godsdienst zoo veel mogelyk na te ftreeven, en heeft deze ons niet door de vuurigfte Liefde jegens het volk, waar onder hy gebooren en opgevoed was, tot deze uitmuntende deugd ten kragtigflen opge- wekt? Hoe zeer hy door het verbasterd kroost van Ja- cob ondankbaar behandeld werd, hoe veel bitsheid, fmaad, cn foltering hy van hun ondergaan moest, nooit echter verflaauwt zyn yver voor hunne dierbaarfte belangen ; en de bitterde vervolgingen, die hem aangedaan werden, bekoelden die liefdedrift zoo weinig, dat men dezelve , offchoon zy anders veelal als wateren worden aangemerkt, die het Liefdevuur in het hart van den wuften Sterveling blusfehen, in den Goddelyken Jefus echter veeleer als eene heilige oly befchouwen moet, welke hetzelve te meer ontvlamde. Vertegenwoordigt u de hevigheid van den gloed van welke hy brandde, toen hy aan deze zyne verdoolde Landgenooten het zuiverst zamenftel der belangrykfte waarheden verkondigde , toen hy hunne kranken genas, en hunne dooden op wekte, toen hy, om hun van nut te zyn, het geheele Land te voet doorreisde, en vermoejing noch ongemakken fchroomde. — Vertegenwoordigt u de plegtige traanen, welke hy fchreide op het akelig vooruitgezicht der donderwolken, die nu reeds boven Judea zamentrokken, om eerlang met al het geweld van den fchrikbaarendlten orkaan op hetzelve los te barsten: En, zo gy u dat goddelyk fchreien vertegenwoordigen kunt, zonder geheel gevoel te zyn, zonder op denHi! 2 zelfden  m DE VRIEND- zelfden Hond aan üw Vaderland eeuwig trouw te zweeren, dan zal dit weldaadig gewest van u a.thands nimmer eenige dankbaarheid , eenige zorg, te hoopen hebben. Maar verbeeldt u vooral den heiligen Jefus in het ontzettendst tyfl. flip van zyn leven , aan den kruispaal voor zyne vyanden biddende, en leert daar, hoe het Christendom, door met levende voorbeelden eene nimmer bezwykende burgertrouw te pred.ken, van den fterkften invloed is op den bloei van den Staat. Die gebeurenis heeft een' rousseau zeiven zoo gevoelig getroffen , dat hy 'er zich op deze wys over uitdrukte : „ Socrates den vergiftigen beker aanvattende zee„ gende hem , die fchreiende hem dien overgaf. Jezus in „ het midden van een vreezelyke ftaf, bad voor zyne „ bloeddorftige heulen. Voorwaar zoo het leeven en de „ dood van Socrates die van eenen wyzcn zyn, zoo is het „ leeven en de dood van Jefus die van eenen God." , Indien die in veele opzichten waarlyk groote Man bedagc had, dat deze vyanden van Jefus zyne volksgenooten waaren, en dat wy allen door dit voorbeeld gedrongen worden om ook dan zelfs de vuurigfte Liefde voor ons Vaderland té behouden, wanneer wy door hetzelve getergd, mishandeld zyn; indien hy zich erinnerd had, dat dit luisterryk voorbeeld van alle waare Christenen hooggefehat, en zoo veel mogelyk nagevolgd wordt, zou hy dan immer hebben kunnen fchryven, dat de Cliristelyke Godsdienst met de belangen der burgerjyke maatfchappy onbegaanbaar zy? Een ieder, die onbevooroordeeld de zaak befchouwt "ziét* duidelyk het tegendeel; en gy althands, myne Landgenooten! zult aanftonds erkennen dat de beste Christen de beste Burger is, wanneer gy u maar alleen de edelmoedigheid van een huig de groot te binnen brengt, die uit Christelyke grondbeginzelen , uit zucht om zynen Heer natevolgen , met even veel yver voor Neérlands welzyn zorgde, toen hy', van ïyne ondankbaare medeburgers uit het Land gebannen \ aan het  VAN 'T VADERLAND. 245 liet Franfche Hof geëerbiedigd werd, als toen hy nog het orakel van Hollands Raadzaal was. — Maar laat ik tot andere bewyzen overgaan. — De Vryheid , welke buiten tegenfpraak het grootfte goed van een volk is, en zonder welke wy van niets dat op dè waereld is een waar genot kunnen hebben, is daar altyd veilig waar het Christendom geëerbiedigd wordt. — Slaverny is altyd eene gezellinne der ondeugd ; zo dra te Athenen en in Rome de oude Deugd begraaven was, zogt de Vryheid naar eene andere verblyfplaats om; en zy, die op de fchouderen hunner medemenfehen een hard juk wenschten te leggen, hebben nimmer een zekerder middel gebruikt, om hun doel te treffen, dan wanneer zy eerst door het gif van euveldaaden de gemoederen poogden te verpesten; maar wat wordt nu fterker in den Godsdienst van Jefus veroordeeld, dan Ondeugd , dan de Onreinheid, welker eerfte aanritzelingen zelfs wy volgens zyne gouden Lesfen zorgvuldiger te myden hebben, dan het doodelykst flangenvcnyn! — Zoo dra een ingezeten de verhevenheid zyner Natuur uit het oog verliest, werkt hy der dwingelaudye in de hand ; en zo dra een Regent de oirfprongelyke gelykheid van alle menfchen vergeet , wordt hy voor de Vryheid zyner burgeren gevaarlyk. Maar zullen wy wel immer te vreezen hebben, dat de Heerschzugt door deze middelen ons voor haaren zetel zal doen bukken, indien wy onze denkbeelden en daaden naar den regel van het Euangelium inrichten? — Zullen wy ons immer aan laagheid van geest kunnen fchuldig maaken, zullen wy immer onze vryheid met voeten treeden, indien wy een levendig gevoel hebben van den adeldom van ons wezen , indien wy ons deelgenootIchap aan de Godlyke natuur , waarop de Bybel ons boogen doet, kennen, indien onze uitzichten niet beperkt zyn binnen de nauwe grenzen van den tyd, maar zich uitftrekkeh in het ondoorgrondelyk vergezicht der eeuwigheid? — „ E«n Godsdienst,"(ik gebruik hier de woorden vaneen uitHh 3 muntend  24ö D E VRIEND muntend tydfchrift) „ Een Godsdienst, die ons de verheven„ fte gedachten van onzen Schepper inprent , en met eene „ weldaadige genegenheid, ja met eene algemeene goedwil„ ligheid jegens onze medemenfchen vervult, is even ftrydig „ met den aart en gefteldheid eener eigendunkelyke regeering, „ als deze onbeftaanbaar is met den aart van den waaren „ Godsdienst, en deszelfs oogmerken vernietigt." Gy erkent gaarne, myne Broeders .' dat uwe Overheden nimmer tot welzyn van den Staat kunnen medewerken , wanneer zy op eene willekeurige wys heerfchen;gy vordert van hun, dat zy nimmer door regeerzugt of gouddorst zich zullen laaten vervoeren tot maatregelen, die fchadelyk zyn voor uwe belangen ; gy wilt, dat het heil des volks hunne eerfte wet zal zyn: uwe vordering is billyk: Maar, indien gy geheel en al billyk weezen wilt, zoo erkent dan ook, dat gy dezen uwen wensch nooit vervuld zult zien , zo niet de Godsdienst van Christus onder u geëerbiedigd wordt, en zo wel door uwe achtbaare Vertegenwoordigers, als door den geringften Ingezeten beoeffend. Die Godsdienst leert ons , da: wy allen uit één zaad zyn voortgebragt, dat wy daarom,hoe zeer in uitwendige omftandigheden van elkander verfchillende, echter op het naauwst verbonden zyn, en gehouden om elkander de allertederfte. liefde toetedraagen, welke ons immer tot ons eigen behoud bezielde. Het Euangelium vermaant ons, dat geboorte, rang, noch hoogheid iemand ontdaan kan van die eeuwige Liefdewet , welke de Onuitputbaare bron der Liefde eenmaal heeft ingefteld; dat alle waereldfche grootheid van God oirfprongelyk is, en dat ook aan hem eens reekenfchap zal moeten gedaan worden van het gebruik hetwelk van het verleende aanzien gemaakt is , wanneer van hun, die, in den ruimften kring geplaatst, de meeste gelegenheid hadden om nut te doen, ook het meest zal gevorderd worden. Oordeelt nu zeiven, of er immer voor een Regeerder flerker dryfveeren kunnen worden uitgedagt tot betrachting van zynen pligt ?  VAN 'T VADERLAND. 247 pligt ? Indien hy zyne burgers als zyne medemenfchen befchouwt, die door één God uit dezelfde klei gevormd zynde, cenerlei behoeften , eenerlei zwakheden , eenerlei gewaarwordingen hebben, dezelfde zugt tot Vryheid gevoelen, die allen tot hetzelfde doel belterad zyn , die één Heer en Vader aanroepen, op eene zaligheid hoopen, en dezelfde middelen bezitten om die te verkrygen , zal hy dan niet de rust , de vryheid, de welvaart van zyn volk met hetzelfde vuur behartigen als zyne eigene allerdierbaarfte belangen ? Zal dan immer de fcepter van geweld op het erfdeel der verdrukten rusten ? Zal dan niet door de getrouwe zorg der yverige Palinuren de bloei van den Staat behouden, vermeerderd worden ? — Daarenboven hoe fterk yvert het Christendom tegen het haatelyk Eigenbelang, en hoe onfeilbaar zeker is het, dat een volk, het welk dit helsch gedrogt beftendig met verontwaardiging befchouwt, nimmer ongelukkig wezen kan? Verbeeldt U een Gemeenebest , waar de Regent zyne eigene grootheid aan den algemeenen welvaart edelmoedig opoffert; waar de ambtenaar van Staat zyne bediening niet misbruikt om zich zeiven vet ie mesten, maar dezelve integendeel overeenkomltig het oogmerk en tot nut van het volk, dat hem betaalt, waarneemt; waar de gewyde Pricsterfchaar door geene ongeoorloofde wegen het hart van het gemeen Heelt, door geen laf gevlei zich den weg baant tot de tafels der Grooten, maar in het openbaar en in het verborgen Godvrucht en Deugd predikt en beoeffent, en ftandvastig, al ftrekte het haar zelfs totfchade, de waarheid fpreekt; waar de Krygsman nimmer door hoop op bevordering verlokt wordt, om der heerschzugt in de hand te werken, maar overeenkomflig eed en pligt de vryheid tot den laatften ademtocht verdadigt; waar ieder Ingezeten het geluk en de rampen van zynen broeder ter harte neemt; waar de Landman zo wel om het ftrandeu der kielen, die ryk geladen naar het Vaderland te rug ftevenden, fchreit, als de Koopman een misgewas en eene veefterfte betreurt; waar de  248 DE VRIEND VAN T VADERLAND. de Man van Letteren , de Kunstenaar, de Handwerksman zich voor elkander gefchaapen reekenen; waar ieder op den naam van mensch boogt , en nimmer iemand , welke dien naam draagt, voor een vreemde gehouden wordt- gy zuit my gaarne willen toeftemmen, dat in zulk een Gemeenebest de Eendragt noodzakelyk bevorderd, de goede orde bewaard aan verraad en omkooping de toegang geflooten , en door dit alles de bloei en welvaart uitgebreid en beftendig gemaakt moet worden. Maar is 'er nu immer een zamenftel van Godsdienst geweest, in het welk de Eigenbaat meer verfoeid de al*e meene menfchenliefde , het deelen in elkanders heil en' on fpoed meer aangemoedigd wordt , dan in dat van Tefus van Nazareth? - Ik zal u alleen maar eene les erinneren die dn alles voor my betoogen zal, en die éénmaal in het hart van ons allen ingefchreeven zynde , den welvaart van dit Land tot eene hoogte brengen zou, welke het nog nimmer bereikt heeft ; „ Een iegelyk zie niet op het zyne, maar „ een iegelyk zie ook op het geen dat der anderen is." — (Het vervolg hitna.') te AMSTERDAM n J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 3a.) De Godzaligheid is tot alle dingen nut PAULUS. (Vervolg van N . 31.) JR.egeeringloosheid is voor de belangen van een volk even nadeelig als heerschzucht en eigenbaat. Maar ook dit monfter vindt nergens fchuilplaats daar het Christendom gevestigd is. Onze groote Meester heeft ons door leer en leven de onfchendbaare gehoorzaamheid bevoolen aan alle die wetten, welke tot heil der maatfchappy dienen, en zyne getrouwe Leerlingen hebben hem nagevolgt in het aandringen op eerbied , hoogachting , liefde jegens allen die over ons gefteld zyn. Ook tuigt de oudfte gefchiedenis der Christenen reeds genoeg, dat zy altyd de getrouwde Burgers geweest zyn , en ook toen nog in flilheid gehoorzaamd hebben , toen de Overheid, voor welke zy baden in hunne vergadering , hen vloekte en ter brandlïapel fleepen liet. Het oorlog heeft nimmer den aanvaller eenig wezenlyk heil toegebragt; en de ondervinding heeft reeds lang geleerd, li dat  250 DE VRIEND dat voor ons Land in het byzonder niets voordeeliger is , dan een onafgebrooken Vrede. Maar hoe minzaam ftemt met deze gezonde Staatkunde de leer van Christus overeen. Hy beveelt ons aan niemand ongelyk te doen ; hy vervult ons met beginzels van menfchenliefde en rechtveerdigheid, en bewaart ons dus voor de verzoeking, om ter verkryging van een glekjen gronds onfchuldig menfchenbloed te vergieten ; hy laat ons alleen toe eene betaamelyke zelfverdeediging, wanneer wy aangevallen worden; en juist langs dezen weg maakt hy ons tot een volk dat voor niemand gevaarlyk, en in zich zelf volkomen gelukkig is. Dan 'er is meer. — Men kan volltrekt geene byzonderheid opnoemen , die tot het tafereel van eenen bloeienden Staat behoore, welke door' de heilige Godsdienst van Jefus niet zou begunstigd — bevoolen worden: en alles, wat hy verbiedt, ftrekt vroeg of laat tot een gewis verderf van het allergelukkigst volk. Ik zou geen einde vinden, indien ik dit alles uitvoerig betoogen wilde. Laat my eenige ftukken beknopt zamenvoegen, en weest gy zeiven Rechters over de billykheid van mynen ftelregel. — Gemaatigdheid en liefde jegens hen, die in Godsdienstige begrippen van ons verfchillen, is eene deugd, die herhaalde reizen in het Euangelium gebooden wordt. Wat ook onverftandige heethoofden ten voordeele van vervolgzucht en geweetensdwang moogen inbrengen , liefde blyft de ziel van onzen Godsdienst, en het is de grootfte onrechtzinnigheid en een vreemd vuurdatGode mishaagt , wanneer wy eenen dwaalenden beletten wilden, om het Opperwezen volgens de infpraak van zyn geweten te dienen. — Dit is de leer van het Christendom: en hoe zeer komt die overeen met den bloei van een volk! welk eene menigte van verftandige, yverige, deugdzaame Ingezeetenen , die uit onverdraagzaamc gewesten gebannen waaren, hebben wy door die grondbeginzels in ons Land gelokt! en welk een voordeel hebben wy hier van in het vervolg te wachten, indien wy die beginzelen verder Uitbreiden! Even veel hangt in alle andere opzichten onze bloei van de beoefifening van het Christendom af. — Onze Koophandel kan nimmer in ftand blyven , zo hy niet met naauwgezette eerlykheid voortgezet wordt; — Onze handwerken, welee? met  van t vaderland: 251 met zoo veel winst buiten's Lands vertierd, zullen wy haast geheel en al van onze nabuuren, van die geene zelfs, aan wicn wy die te vooren leverden , moeten inkoopen , zo onze nyverheid niet wederom herleeft ; — onze Rykdom, welke , gelyk zeker hedendaagsch Schryver met zeer veel recht heeft aangemerkt, de akker is die wy bebouwen moeten , en welke in een Land dat zyne Inwoonders niet voeden kan' van de grootfte noodzaakelykheid is, zal echter fpoedi"- 'vernield zyn , indien wy aan de verpestende weelde ge&en paaien zetten; Het vertrouwen, dat men buiten 'sLands op ons pleegde te ftellen, vermindert reeds merkelyk, en zal geheel en al vervallen, zoo wy voortgaan door pracht en overdaad de vermeerdering der bankbreuken noodzaakelyk te maaken; — zoo lang wy met volle teugen uit den beeker der wellust drinken, zullen wy ook te gelyk met dezelve de zaaden der wanhoopigfte kwaaien inzwelgen, en door de verflapping der vermoogens van lighaam en geest ons buiten ftaat ftellen tot dien arbeid, door welken onze Voorouders deze hunne fchepping tot zulk eene hoogte gebragt hebben; — Wanneer de Liefde van ons Kroost jegens hunne Ouderen niet toeneemt , wanneer wy aan hun geene gefchiktere opvoeding bezorgen , wanneer wy hun geene betere voorbeelden geeven, dan zal de naneef ons zoo veel in boosheid overtreffen , als wy den voorzaat, en onze nu reeds kwynende bloei geheel vernietigd worden; — wanneer de liefde en overëenftemming tusfehen Echtgenooten niet aangroeit, wanneer de rampzalige onteering der gewyde Huwelyks- Sponde niet beteugeld wordt , dan zal de wanorde alomme de overhand neemen , en even als een voortgedreeven zee, die eens den dyk doorgeboord hebbende geen be- letzel meer kent, in alles invloeien. ■ Dit alles zyn waarheden, welke niemand loochenen kan , die menfchen verftand heeft; en, indien gy dezelve toeftaat, zult gy tevens erkennen moeten, dat de Godsdienst van Jefus, als welke met zoo veel nadruk op eerlfkheid , yver , fpaarzaamheid , matigheid , ingetoogenheid, kuischheid aandringt, welke Liefde en Eendragt met zoo veel vuur predikt, niet wederftreefd kan worden , zonder even daardoor onzen algemeenen welvaart met voeten te treeden, en dat wy onli 2 feilbaar  252 DE VRIEND feilbaar het gelukkigst volk van den aardbodem weezen zullen , indien wy de beste Christenen zyn. . Ik weet wel, dat zommigen my hier zullen tegenwerpen, dat zeer veele van die Deugden, welke ik zo even heb opgeteld, met alleen door het Christendom worden ingefcherpt, maar, reeds lang voor de geboorte van onzen Godsdienst, in de fchriften der Wysgeeren zyn aangeprcezen geworden. — Dan , myne Vrienden ! indien deze aanmerking al gegrond waare,indien de pligten van Overheden en Ingezetenen,indien de gezellige en huifelyke deugden al met dezelfde duidelykheid en uitgebreidheid voorgeftcld waaren in de fchriften der oude Waereld-wyzeu, als in de Leerreedenen en Gefprekken van Jeius, en inde brieven van zyne Volgelingen (hetwelk ik nog met kan toeftemmen) zoo bleef toch de Christelyke Godsdienst zeer veel meer gefchikt, om de volvoering dezer pligten te bevorderen , dan eenig ander zamenftel. Het EuangeHum geeft hulpmiddelen aan de hand, door welke wy gefterkt kunnen worden in de betrachting van Deugden, welke anders voor onze zwakheid veel te zwaar zouden zyn; het Euaugelium levert drangredenen op, door welke een ieder , die denkt, tot het voldoen aan zyne verpligting moet worden aangemoedigt : en gy begrypt gemakkelyk hoe veel dit alles moet toebrengen om door vermeerdering van Deugd den welvaart van het volk te vergrooten. Verbeeldt u eene maatfehappy van menfchen , die van eenen verftandigen Wetgeever billyke wetten ontvangen hebbende, dagelyks tot betrachting van dezelve vermaand worden, terwyl hunne Dichters en Wysgeeren de fchitterendfte deugden op eenen weidfehen trant en met het grootfte vuur aan hun voordraagen. — Zy -leezen — hooren — worden verrukt. — Het Snneemend fchoon der Deugd bekoort hen; en nu neemen zy ten naar hunne gedachten onherroepelyk befluit , urn zich voortaan op de verbetering hunner zeden met allen yver toetelgggen. Maar meent gy niet , dat deze hunne drift fpoedig bekoel» zal worden , zo zy de hulpmiddelen niet kennen, welke alléén in ftaat zyn , om aan hun voorneemen '< ftendigheid te geeven , en hen van wankelen te bewaren ? — Indien gy het menfchelyk hart wel kent , zult gy dit gereedelyk toeftemmen. Wy kunnen ons foms met zeer veel  VAN 'T VADERLAND. *53 yeel yver tot dingen begeeven, welke onze kragten te boven gaan; maar, indien onze poogingen mislukken, gelyk zy in zulk een geval noodzaaklyk moeten doen , zullen wy altyd in eene veel grootere werkeloosheid nederzinken dan te vooren, en de hoogte , die wy ons hadden voorgeiteld , onbereikbaar ziende , zullen wy uit flaauwmoedigheid zelfs zoo verre niet opklimmen , als wy anders misfchien hadden kunnen doen. Tot eene ftandvastige betrachting van die deugden , door welken onze Staat alléén bloeien kan, is de menfchelyke natuur in de daad te zwak; wy hebben te veele moeilykheden, te veele verzoekingen te wederftaan: alléén de Godheid, die Deugd van ons vordert , is in ftaat om ter voldoening aan haaren eisch onze kragten te vermeerderen , eene nimmer bezwykende itandvastigheid aan onze voorneemens, en eene meerdere lievigheid en betere richting aan onzen werkzaamen yver te geeveu; en, dat zy dit doen wil, dat wy haar daarom aanroepen moogen en moeten , dit leert alleen het EuangeHum. Maar ik zeide, dat het Christendom ook nieuwe drangredenen aan de hand geeft , om in de betrachting der Deugd ilandvastig te zyn : En ook dit zal zeer gemakkelyk te betoogeu zyn. — De Deugd wordt in het Euangelium aangemoedigd niet alleen met beloften van dit leeven , maar ook van het toekoomende. En dit is het alleen , dat ons voor wan¬ kelen bewaaren kan in de betrachting van onzen pligt, wanneer wy om onze deugdzaamheid zelve op aarde mishandeld worden. ... , j Gelyk het toch in het algemeen waarachtig is , dat de Deugd op aarde meestal geene andere belooning heeft , dan die, welke in de goedkeuring van een kalm geweeten, en in hetbly vooruitzicht der Goddelyke gunst beftaat, zoo is dit in het byzonder'allerzekerst ten aanzien van die Deugden, door welke de bloei van den Staat bevorderd wordt. Zommige van dezelve kunnen niet uitgeoeifend worden dan met gemis van alles , wat dit leven veraangenaamt, dan met gevaar van dit leven zeiven te verliezen: anderen wederom worden doorgaans met afgunst , haat , nyd van ondankbaare medeburgeren — zomtyds zelfs met gevangenisfen , balhngIi 3 fchap-  M* DE VRIEND fchappen — moordfchavotten vergolden. , Hoe meeni„ getrouw Staatsman, die geene moeite te groot, geene opoffe* ring te dierbaar achtede om djn broei van den Staat na zvn vermoogen uittebreiden L is even da»c door de verachtine eener hem onwaardige Raadzaal , de vloek eener ontzinde Burgery, de zoon van den Kerker, de Erfgenaam des Doods geworden ! ■ Dergelyfce gevaaren dreigen in verfcheiden pmftandigheden icderen Burger, die zich de zaak des lieven Vaderlands pligtfchüldig aantrekt. Gy hebt thands, myne Landgenooten! het blikkerend heldenltaal aan de heupen ge gord; veelen uwer hebben zich met plegtige eeden verbonden om met hetzelve onze Godsdienltige en Burgerlyke Vrvheid' tegen allen aanval te verdeedigen , en voor haardfted-n en altaaren den laatften droppel bloeds te plengen. Indien dus de nood eens vorderde , dat* gy aan deze uwe verbmdtenis (welke ook behalvcn dezen plegtigen eed reeds op u als Burgers lag) voldoen moest, dan zoudt gy behalven het gemis van uwe gewoone verkwikkingen en uitfpanningen behalven de moeilykheden aan het beroep van een Krygsman' waartoe gy toch van jongs af niet gevormd zyt , natuurlyk verknocht, u aan het gevaar van eenen verhaasten dood ieder oogenblik moeten blootltellen , en Echtgenooten , en Kin ders, en Ouderen en Bloedverwanten, aan hun lot moeten overlaaten. Zulke onaangenaamheden , zulke gevaaren zyn dikwyls de gevolgen van eenen waakzaamen yver voor de algemeene belangen — van heldenmoed — en van alle andere Deugden , waar door wy den welftand van den Staat bevorderen kunnen. — Maar indien wy nu geene gegronde redenen hebben , om alle die gevaaren gering te achten , hoe zullen wy dan immer in de betrachting der Deugden, waarmede dezelve verbonden zyn, getrouw volharden kunnen?.. Wy zyn van natuure geene vrienden van moeilykheid, gevaar, onheil; onze zielen negen altyd naar rust, veiligheid , heil; en die neiging kan nimmer onderdrukt worden, zo wy niet voor eene geringere ppoffenng , welke wy doen , een grooter goed hoopen te ontvangen. -- Dit goed moet zoo groor en beftendig zyn, dat wy het ook door den dood niet verliezen kunnen ; anders vTrïcln'èn —^ ' om 0ns den dood te Maar  VAN 'T VADERLAND. 255 Maar dit goed wordt ons alleen in het Christendom op . zekere gronden aangeweezen. Die groote waarheid , dat wy voor eene eeuwigheid gefchaapen zyn , waarvan de weldenkendfte wysgeeren der Oudheid niet dan dubbend fpraaken, wordt in het Euangelium duidelyk geleerd en op onwrikbaare grondflaagen gevestigd. De Godsdienst van Jefus doet ons dit tegenwoordig leven als eene vreemdelingfchap befchouwen , en op deszelfs rampen en zegeningen des noods eenen zeer geringen prys ftellen. Hy leert ons altyd getrouw aan onzen pligt zyn , wat dan ook ons lot weezen mooge , en ondermaanfche verdrukkingen en onheilen geduldig draagen uit aanmerking eener toekomflige zaligheid. Deze gevoelens zyn het alleen, myne Vrienden! welke aan uwe vertegenwoordigers flandvastige deugd , aan u allen waaren heldenmoed inboezemen kunnen. Indien gy dezelve mist , dan zyn alle uwe beloften en voorneemens onberaadene flappen , en blyken van eene woestheid van charaéter, welke u geenzins tot eer en het Vaderland nimmer tot heil verflrekt; en gy zult dezelve even fpoedig wederom veroordeelen , als gy ze vuurig deedt. Maar indien gy met die gevoelens bezield zyt, dan zal u niets affchrikken van het yveren voor den algemeenen welvaart, en gy zult even zeer aan uwen pligt getrouw blyven in tyden , waar in gy zonder moeilykheid en gevaar niets goeds ondemeemen kunt, als in zulken, in welke u alles aanlacht. Dan ontzet u geen blikfemend musket , geen donderend kanon , geen ongunst van een opgeruid gemeen , geen dreigend gelaat van een tyran , geene akeligheid van den kerker , geen foltertuig , geen dood , geen graf. Wat anders denkt gy dat de Ruiter tot een held gevormd heeft, dan de troost, welken het Christendom geeft ; zonder denzelven was alle zyne dapperheid niets dan ruwheid, en tuffchen hem en den dapperen kryger onder de wilde Roovers geen het minfle onderfcheid geweest. — Wat anders heeft eenen de Groot in de akeligheid der gevangenis, in het midden van het fchreeuwendst ongelyk, die byna ongelooflyke kalmte van ziel verfchaft, dan de troost van onzen Godsdienst, van welks waarheid 'hy het eerst op Louveflcin in Nederduitsch dicht zoo treflyk zong? Volgt die voorbeelden na, myne Landgenooten! ■ Laat de  25cT DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. , de Godsdienst invloeien in alle poogingen , welke gy tot uw byzonder geluk, welke gy voor de algemeene zaak aanwendt. Dan alleen zullen dezelve gelukken. Ten minlten dan alleen zult gy den naam verdienen , dat gy op de rechte wys gewerkt hebt; dan alleen zult gy, wat dan ook de Uitflag uwer onderneemingen weezen mooge, altyd eene kalme ziel bezitten , altyd waarlyk gelukkig zyn. Leest nu, herleest, en overdenkt dit blacL; en de uitwerking, welke hetzelve by u hebben zal , moet beflisfen , of gy voortaan voor verftandige en welberaadene minnaars van uw Vaderland moogt gehouden worden, dan of gy alleen uwe onberaadene driften ligtzinnig opvolgt. En ach! dat ik nimmer genoodzaakt worde om van een deel myner mede-ingezetenen het laatstgemelde oordeel te vellen!... dat ik my nimmer behoeve te fchaamen één éénigen Nederlander mynen Landgenoot te noemen!.... ö te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 330 Zou mv geduchte ftem, ê Heer van dood en leven! Die V aardryk fiddren doet, de boosheid niet doen beeven 6 Ja, zy hoort ze en beeft. Maar V ongekreukt gemoed , Dat u, Jlmagtig God! bemint als wys en goed, Voelt zich door 't blikfemvuur tot u in liefde ontfteeken En hoort een Serafyn in uwen donder fpreeken. H oe fchorratelend raast de donder door de donkere wolken ! Nog rolt de eene rommelende over gindfche hen ■ velen, en het flikkerende blikfemlicht verkondigt alreê den volgenden , die geduurig met nieuwe verheffing uitbarst. Kk De  »S8 DE VRIEND De natuur zwoegt om my héén , het uitgedroogde aardryk fmacht, het byeengefchaard Vee heft den noodkreet aan, alles beeft behalven de ziel van den waaren Christen! Oneindig verheven Majefteit ! hoe ontzaglyk is uwe ftemme ! Eenmaal klonk zy door de diepten van den Banende Zon hoorde haar en ftond eerbiedvol ftille; de waerelden hoorden haar en fidderden in heure kreitfen. Eenmaal za! zy vreeslyker klinken door het harte der aarde en den afgrond der wateren, wanneer de tyd, zyne regeering voleindigd hebbende , den Scepter aan de Eeuwigheid te rug geven, en de Dood den hem toevertrouwden fchat in handen van het Leven en de Onfterflykheid ftellen zah Nu reeds trilt de boosheid , de Ongodsdienstigheid verbleekt , en den ftoutmoedigften fchender der Goddelyke Wetten ontzinkt zyne laatfte hoop. Vergeefs poogt hy zich de openbaaring als een menfchelyke harfenfchim, de deugd als'een vond van Maatkunde optedringen, zo lang de Donder brult hoort hy de eerfte van den hemel verkondigen , en de laatfte met goddelyke kracht rekenfchap van haare' gefchonden rechten aan zyne ziel afeisfchen. Angstig , met groote zweetdroppelen op zyn gloeiend gelaat, vliegt hy met ongewisfe fchreden van fchuilhoek tot fchuilhoek. Nergens vindt hy rust , nergens verademing. Overal ziet en hoort hy Almagt ! tot dat hy ten laatften , afgepynigd door de vrees , op de dorre aarde nederzinkt , en , zelf van allen troost beroofd , met vreeslyk vliegende oogen , wroeging- en wanhoop-verraadende trekken, bleekbeftorven lippen , de waarde van den Godsdienst , en de zaligheid der deugd aan anderen op de ontzettendfte wyze affchildert. Echter _ deeze zwangere wolken zullen hunne pylen affchieten of door de winden voortgerold worden , de gevederde borsten der kleine zangers zullen den door- bree-  VAN 'T VADERLAND. *59 breekenden Zonneftraal weêr te gemoet zwellen, en het verkwikte aardryk, bloeiend als Eden , zal den God der Natuur een geurig dankoffer toebrengen. Ligt ontkoomt hy aan het Onweder ! Ligt heeft de Vader der barmhartigheid, die hier zyne Zonne doet opgaan over boozen en goeden, die regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, de God, dienhy hoont,aan geenen enkelen blikfem bevel tegen hem ge- geeven ! En nu reeds flaat hy aan 't fidderen? ... nu reeds heeft de Wellust geen toverkracht, de Hoogmoed geen zelfverberging , het Goud geen 'vermogen meer voor hem? ... Rampzalige! Wat zal het zyn als de fchelle bazuin door uw grafzerk booren , en uw hart het almagtig: ftaat op gy dooden en komt ten oordeel, treffen zal ! Als de vereenigde donders om u heen brullen , en de verzamelde blikfems uw donker pad naar den Rechterftoel zullen verlichten ! Als de hoop u voor eeuwig ver¬ laten en de jongfte donderdag met fcheppend vermogen het onherroepelyk vonnis in uwe ooren zal ratelen ! Vader der Geesten ! oneindige Erbarmer ! beveel deeze voorbyrollende donders dat zy hem wysheid lceren, deeze afgekeerde blikfems dat ze zyn hart verlichten, en dat hem elke ademhaling, elk gevoel van aanwezigheid onder dezelve , uwe lankmoedigheid , goedertierenheid en genade predike ! Dan zal hy voor uwe Majesteit in het ftof knielen , en de verachtelyke boeien , die hem knellen, met heet'e traanen befproeien. Verfmaad dan den magtloozen Worm , den berouwhebbenden Ellendeling niet ! maat dat de donder voor hem de verheven klanken herhaale , die eenmaal op de toppen van Thabor klonken; Jesus christus is myn zoon , hoort hem ! ! Beminlyke Godsdienst! edele Deugd! hoe diep gevoelt myn hart thans uwe waarde. Gy geeft Merkte, waar al het zichtbaare wegzinkt, gy fchenkt troost , waar de. geheele Kk 3  2°"o de Vriend Natuur troostloos ftuiptrekt! Als de wapperende Westewinden de aannaderende Lente verkondigen en de milde vruchtbaarheid in tallooze zoele regendroppen op de Velden nederruischt, zyt gy het die de harten der menfchen met het vreugdelied der verjongde Natuur doet inltemmen , en ftille vreugde van aanwezigheid, warm , verkvvikkelyk levensgevoel in de ziel ftort. Vrolyk, ftiladcmend geniet zy de geheele fchepping, die niet effener, niet kalmer is dan haar gerust geweten; en de murmelende beek, het ruifchen. de woud, de gonzende muggezvverm, alles juicht haar toe, dat die God, op welken zy vertrouwt, goed is, dat Hy het licht voor de Rechtvaardigen gezaaid heeft, en de vrolykheid voor de oprechten van harten. Als de wolken zich m het zuiden op een pakken en donkerheid den aannaderenden Rechter, den God der Goden , omhult Als zyne blikfemen de waereld verlichten, het aardryk ze ziet en beeft. Als de bergen gelyk wasch fmelten voor het aanfchyn des heeren , voor het aanfchyn des Heeren der gantfcher aarde. Als de Hemelen zyne gerechtigheid verkondigen , en alle Volkeren zyne ecre Zien j dan zyt gy het , beminnelyke Godsdienst edele Deugd ! die de rust in het hart bewaart , en de aanbidding van daar op de juichende lippen voert; gy , die niet vreezen doet , al veranderde ook de aarde haare' Plaatfe en al wierden de bergen verzet in het harte der zee ; gy , die de onuitfpreeklyk zalige gewaarwording door de ziel doet ftroomen , hoe gelukkig hy zy , die den Almagtigen tot zyne hulpe heeft, wiens verwachtinge op den Heere der Heirfchaaren is. O myne Broederen - vergeten wy het nimmer, wy zyn voor een eeuwig geluk gevormd! Al het zichtbaare is de kleenlte begeerte van ons hart niet waardig! Nu moge het ons aanlagen, vleien, altyd bloeiende jeugd en ftoorloos genot ver- fpre-  VAN !T VADERLAND. 161 fpreken , eerlang zal het arm , magtloos voor onze oogen fchemeren ; en onze mistroostige , aêmechtige , ziel, met geen enkelen droppel laaven kunnen. In het zweet des doods wordt de waarde der Deugd gekend. Waar alles valt , alles wegzinkt, blyft zy der ziele die haar liefheeft, by; zy drenkt haar uit de fontein van het water des levens, en roozen van zaligheid bloeien op de vreedzaame fponde. Getuigt, o gy jongfte Legerfteden! gy flaatige nerf bedden! getuigt wat de Godsdienst en de Deugd vermogen in die beflisfende oogenblikken, waarin al het gefchapene niets vermag; getuigt hoe daar de herinnering aan den geringften getrouw - volbragten pligt, aan den minften dronk waters eenen armen Natuurgenoot blymoedig toegereikt, meer verkwikking aanbiedt dan alle de grootheid en fchatten der Aarde. Vader des Menschdoms ! hoe ontelbaar veel genoegens hebt gy op onze paden gezaaid, en ziet, zy bloeien alle• Ach! waarom zou de adem der ondeugd ze voor onze oogen welken doen, waarom zouden wy ons zeiven van uwe heerlyke Schepping uitfluiten? Neen ! gy hebt ons voor de vrees en de wroeging uit het Niet op geroepen, noch voor het onheil met gevoel van aanwezigheid begiftigd, maar wy hebben de rampzalige kunst gevonden om de natuur voor ons te vergiftigen, en elk oogenblik eeuwige uitzichten in het ftof te begraaven. Och dat ik myn aanzyn en alle myne krachten ter bevordering van uwe liefderyke uitzichten bellede! dat ik nimmer vergete dat my een bepaald getal oogenblikken ter voorbereiding gefchonken zyn, die niet ophouden naar de eeuwigheid te ylen, en het laatfte ontzaglyk tydftip nader te brenKk 3 gen.  2(52 DE VRIEND gen. Och dat deeze zelfde dag, waarin uw donder myne? kruin verfchoonde, met verdubbelden glans in het boek des levens blinken moge! Geen Deugd zy voortaan kleen in myne oogen ! Ook de geringd ■ zal haare heerlyke belooning niet misfen hier in dit traanendal in het binnenfte van 't hart , dien eenigen zetel van geluk of rampzaligheid , niet misfen ! Maar fchoon zy ook in eeuwigheid niet beloond werd... dat ik nimmer vergete , dat de volle hoogte der zedelyke grootheid van den mensch nooit dan langs klee- ne en dikwerf onmerkbaare trappen bereikt wordt; dat de Deugd , fchoon duizend grootere en kleenere takken verfpreidende , in de daad eene eenige plant zy en niet dan eenen enkelen wortel bezit ; en bovenal, dat het geringde voornemen , door de uitvoering opgevolgd , in haar Ryk van meerder waarde zy , dan de verhevende befpiegeiing , die niet verder dan het brein doordrong , of het vuurigde gevoel , dat in werkeloosheid vervloogen is. Veelligt zullen myne dagen weinigen meer zyn! Veelligt loopt myne reize door de wildernis naar 't einde! Eerlang zal ik in het dof des doods rusten ! Groote Gedach¬ te! zweef gy altyd voor myne verbeelding, leef gy eeuwig in myn hart Bekroon elk myner oogenblikken met eene edele gewaarwording , met eene goede daad ! Maak myne treden vast op deezen kruisweg, daar de Wellust, de Hoogmoed , en de Rykdom tot verfchillende paden uitlokken , en de afgronden met bloemen bedekt zyn! En gy, zalige Schimmen! wien hier reeds geene vreugd voldoen kon, of haare bron moest aan gindfche zyde des Grafs ontfpringen , die niets noodig had , dan uw fluier afte-  VAN 'T VADERLAND. 263 afteleggen om engel te zyn, en nu uwe laatfte hoop in genot, in onuitfpreeklyk, in naamloos genot verwisfeld ziet, verfterkt gy my in myne plegtige voorneemens! Mooglyk zullen er nog eenige ruuwe doornen op mynen weg ontftaan, mooglyk zal my de verzoeking met eene toverkracht aanlokken, die geen menschlyk vermoogen wederftand kan bieden, of de pligt op eenen prys komen te ftaan, die pynlyk van myn hart gefcheurd moet worden. O zendt dan een ftraal van uwe gelukzaligheid op myne matte oogleden neder , een ftraal , daar myn geheel tydelyk noodlot door verzwolgen wordt! Ook gy bewandelde eens deeze woesteny! ook gy bedaauwde eenmaal uw pad met traanen! En nu nu is de duisternis eeuwig licht geworden , uwe deugd onveranderlyk geluk , en uw ftryd volkomene overwinning ! Heerlyk Loon ! Goddelyk uitzicht ! wie zou voor u geen kortftondig leeven van ellende duizendmaal opofferen willen ! Maar ziet reeds zyn de zwarte wolken verdund , en een geurige regen verkwikt mensch en vee. Ach 1 zouden myne godsdienftige gewaarwordingen met het onweder afdryven , zou de ftroomende goedertierenheid van mynen Schepper my minder getrouw aan de deugd , myne zaligfte verpligting , myn dierbaarst eigendom , maaken , dan de flaauwfte fchets van zynen toorn en verbolgenheid , dan de vonken van het vuur , dat voor zyn aangezicht verteert , en zyne tegenftrevers verflinden zal ? Neen ! myn Weldoener ! u zal ik vreezen , u zal ik liefhebben , zo lang ik een bewooner van deeze uwe waereld ben — in het zuizen der lente en in het brullen des donders! in het glimmen der morgenzon en in het flikkeren des blikfems! Overal en ten allen tyde is in het onderhouden van uwe geboden een groot loon. Zo  25+ DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. Zo moge myn jongfte leger verkwikkelyk zyn en myn verfpiedende blik in de plaats myner langduurige wooning onwillig tot my wederkeeren ! zo moge eene geruste doodfiaap my liefelyk voor den eeuwigen uchtendftond verfterken , en de bazuinen der verryzenis , de donder des Richters , het ruifchen des koomenden Gerichts , zullen als zo veele ftemmen van Vredeboden welluidend in myne ooren klinken en my den grooten dag des Oogsts aankondigen ! te AMSTERDAM, b* j. ALLART.  D E V R I E N Ö VAN >T VADERLAND; (N«. 340 Ken u-ztlvenl Welk éefl nevël, o alcestès! Heeft zich over uw gelaat verfpreid, 't welk de Natuur tot vriendlykheid vormde ? —2 Van waar deezè mismoedige blikken, deeze rimpels op eeri voorhoofd, dat tot helderheid uitgefpannen is? Overwiert vertoornt gy u, alcestes? » Over geheel het mert- fchelyk Geflacht I De menfchen zyn wanfchepfelén eti LI S«"  Ï66 DE v t I E K B gedrochten in uwe oogen , die men of haaten of verachten moet. Hunne dwaasheid, hunne ondeugd, hunne inbeeldingen, hunne eigenzinnige ongelykheden, hunne valschheid' en boosheid , zyn u niet langer draaglyk. Gy befchouwt hen van alle zyden, gelyk gy meent, en kunt niets lievenswaardigs aan hun vinden. Zy moogen lievenswaardig geweest zyn, toen ze in hunne eerfte onfchuld uit de hand des Scheppers kwamen ; maar zo als zy kort? hierop geworden en tot hier toe gebleven zyn, vindt gy ze onverdraaglyk. Zy praaien op eene Reden , ivelke zy nimmer volgen, en bewonderen de Deugd meer, naar maate ze minder lust hebben om dezelve uit te oeffeuen. Ze zyn opgeblaazen en trotsch wanneer het hui» naar den zin gaat, en kruipen moedloos in het ftof, zo dra hun de kleenfte onfpoed bejegent. Zy flingeren altyd buiter. zich zeiven rond, en zoeken de gelukzaligheid overal, waar zy niet te vinden is. De Waarheid heeft by hen geen aanzien. De fchandelykfte Dwaaling bevalt hun onder een fchoon masker beter dan de Waarheid , welke onopgefierd het fchoonfte is. Zy haaten zich om Godswil, aan wien ze niet gelooven, behalven wanneer hen deszelfs donder aan Hem herinnert; of als ze op het gezicht van den dood door het bewustzyn Jiunner eigen-daaden , als door Furiën met flangenzweepen , voor zynen Rechterfioel gefleept worden. Zy maaken onophoudlyk wetten en onderzoeken wat recht zy. Zy maaken wetten , welke hunne driften beteugelen zullen , e„ deeze driften zyn de eenige' wetten hunner daaden. Veelen ontzien zich niet in het aangezicht van hemel en aarde Booswichten te zyn ; en de ovengen , die nog bloozen kunnen , hebben ter verheeJing hunner fchande valfche deugden uitgedacht, en ze in de plaats der waare Deugd gezet, van welke laatfte ze  VAN 'T VADERLAND, «ö? $e noch gevoel, noch< kennis hebben. De ongelukkU gen ! De Godsdienst zelfs, die hun eene eeuwigheid vol zaligheid tot loon aanbiedt, wanneer ze dat doen willen r wat ze uit eigenbaat doen moesten , fchoon er ook geen hemel ware de Godsdienst heeft hen niet kunnen overreden wys te worden. Welk eene verwarring , welk een geraas van zedelyke wanklanken is deeze meufchelyke Waereld! Hoe eerwaardig een fchepfel zou de mensch zyn , indien hy was , wat hy zyn moest ? De Engel der Aarde! Maar wat is hy thans, daar het zelfs aan 't vee tot eene fchande verftrekt met de menfchen vergeleken te worden? daar hy, een wys, goedaartig , gevoelig wezen, in een wreed , hoogmoedig , fchaadlyk monfter veranderd is, in een waar gedrocht > 't welk de Natuur niet voor haar voortbrengfel erkent, en dat ze gaarn in den afgrond uitfpouwen wilde, daar het alleen zyns gelyken vond." Genoeg, genoeg, alcestes! Gy zoudt nog da» gen achter een uit dit gezichtpunt en in deezen toon op de menfchen fmaalen kunnen. Maar wat befluit gy uit dit alles ? M Wat anders , dan dat het de hel eener rechtfchapen ziel zy onder zulke Gruuwzaamen te woonen , en of zwygende als een beeld, dat men niet fchuuwt , hunne fchandelyke daaden aan te zien ; of zich , wanneer men den mond open doet , alle oogenblikken aan hunnen plompen hoon , aan hunne fophiftifche kunstgreepen en boosaartige wraakzucht, bloot te ftellen. Kan men verftand en rechtfchapenheid bezitten , en hierby on- verfchillig blyven ? Neen ! ik wil niet dat my een vergeeffche yver verteere ! Ik wil in een woesteny gaan , in eene ontoegangbaare wildernisfe , waar het .gras nooit onder de treden deezer giftige dieren verdord is. LI a Lee»..  ï$l DE VRIEND Leeuwen en Ty.gers mogen daar hunne holen hebben. , Slangen en Draaken mogen om my heen fyffelen ! vau den aanblik der menfchen verlost, zal ik my in een Paradys gelooven !- En dat is alzoo uw befluit ? Dus wilt gy uwe omflan- digheden verbeteren ? — Door uwe eigen wysheid de feil der Voorzienigheid verbeteren , die u onder dé menfchen geplaatst had ? Ongetwyffeld zult gy het wonder van Orpheus nog verder dryven en de wilde dieren door de toverkracht uwer Wysbegeerte bekwaam maaken om uw gezelfchap te zyn. Want, geloof my , indien gy niemand hebt , ' aan wien gy uwe aanmerkingen kunt mededeelen ; niemand , die u billyken en beminnen kan , zo zult gy zeer langwylige oogenblikken hebben. Gelyk de Minnaars in de Romans met de boomeii te fpreeken , is flechts eenen korten tyd aangenaam. Maar duld ten minden vooraf, dat ik u vraage , wat de aanleiding tot deeze verbittering tegen het menfcheiyk geflacht geweest zy ? Beken het maar openhartig » gy zyt van eenen eerloozen gelasterd geworden , van eeu Mensch , aan 't welk ieder gezond verfland en rechU fchapenheid ontzegt , en dat echter lieden gevonden heeft , die hem geloofden. Dit heeft uwe galle zo opgewekt ! In de daad eene zwarte handelwyze , maar die geen zoodaanigen flórm in een verflandig man had. moeten kunnen verwekken. Want gy ziet ligt , dat het zeer onr billyk is , den toorn , welken een eenige verdiend heeft , op alle de overigen zonder onderfcheid uit te florten. -• Ja , zegt gy , wanneer ik niet wist, dat de overigen <»ten zo flim als deeze zyn. Wat is tegen de waarheid • - van  VAN 'T VADERLAND. $T VADERLAND. (N°. 36.) Liberius fi Dixer» quid, fiforte jocofius, hoe mihi juris Cum venid dabis. HORATIUS. (Fervolg van N". 35.) DE CHAN. 'Pizotto. 'Borat 'Haquiria. 'Tim 'HaquirlirumaNo. Gy zult zelf best weten wat gy zegt. Maar hoe ftaat het met de Philofophie? Men zegt hier, dat de Philofophen ia Europa op handen en voeten gaan. Nn ASMUS,  282 O E V R i E N D * ASMUS. 'Habu: 'Kipufer.:. In hunne Schriften veelligt; die heb ik niet gelezen /« natura is my 'er echter nog geen zo bejegent. 'Er zou wei eer, voor eemgen tyd deezen gang voorgeflagen hebben, maar bV onze afreize was dezelve, zo veel ik weet, nog onder hen niet ingevoerd. DE CHAN. 'Laila 'Haquiria, 'Putofi 'Bumone 'SchemiNto. Het is eene goede zaak de Philofophie I Zy klaart een Land op, en s voortreffelyk tegen Zotterny en Bygeloof, gansch voortrelFCyk. In myn Land Haat zy bovenin, nLs^t den 2?3EJr*maakt men in Europa veel werk ™ ASMUS. 'Priprafai. Veel en weinig, Sire! zo als men 't neemt. DE CHAN. 'Ruzzi 'Haquirli 'Buds-doNe. Hier geven de Philofophen aan de Priesters de handen vol werks. 1 DE HOF MARSCHALK. 'Atulamai: 'MemiNolulu :. 'CramaiNe 'Ritozzo. Ik moet by deeze gelegenheid eene alleronderdaanigfie gedachten uiten , welke ik reeds dikwerf gehad hebbe • of mamlyk Uwe Majeft. niet eenmaal zich verledigen wil eenen nieuwen, bruikbaaren Godsdienst te maaken? De tyden fchv ner, daar te zyn. Het oude Bygeloof blaet als een Geitenbok in het donker, en de tyd fchynt zelfs naar Uw Majefteits verheven Lumieres aan het zelve lang te vallen (Het liep my yskoud over den rug, toen ik hem zo ligtvaardig van zynen Godsdienst hoorde fpreeken, en ik zond heimlyk een' zucht tot God, dat Hy hem zyn ouveritand niet toe wilde rekenen.) DE  VAN 'T VADERLAND. sSf DE CHAN. 'Aika 'RumJVa 'SemNilo 'Potokai 'Jettafch. Waar is het, de oude Fabelen van het geflacht der drie en zeven hemelfche Goden, die het eerst, en van de vyf Halfgoden , die na hen Japan zo veele duizend jaaren geregeerd hebben; van de twaalf Jettas of Hemeltekenen enz. zyn in de daad tegen alle gezond verftand. ASMUS. 'Rambafito: 'Fitofai 'PuN::. Het is de loop van de waereld, Sire ! dat eenige Lieden Fabelen en hertellingen maaken , en andere Lieden daarover lagehen en ze weder affchaffen, In Europa heeft men echter veele voorbedden , dat de laatften niet altyd de wysten geweest zyn. Het misverftand in de waereld ontftaat gewoonlyk daaruit, dat de een den ander niet verftaat. DE HOFMARSCHALK. 'Qrmito 'Ifitataki. Ach! de vogel Ifitataki! dat is een gantsch vernuftige aartige vogel geweest. ('t Geen de Chan daar zeide van de drie en zeven hemelfche Goden, dat zeide hy niet zo uit zyn hoofd heên; het is werkelyk de oude overlevering der Japanners , myn Neef heeft dat alles in hunne Mythologie gevonden. Het wordt dus verhaald: de eerfte van deeze Goden zou een Zoon van den Chaos geweest zyn , deszelfs allerfynfte kracht toen hy het eerst aanving zich te bewegen, en daarna heeft immer een God den volgenden met behulp der over-en onder-hemelfche Elementen op eene verborgene wyze voortgebragt, tot dat eindelyk de zevende , Ifanami , in een ligchaamlyk wezen zy overgegaan , en de, onder menfchen gewoonlyke , aart van zyn geflacht voortteplanten van den Vogel Ifitataki geleerd hebbe. Vervolgens kwamen nu vyf Halfgoden enz. Nn a Dat  384 DE VRIEND Dat is zekerlyk donker; ik denke echter als het duidelyker had moeten zyn , hadden de menfchen 't immers wel duidelyker gezegd.) DE CHAN. 'BijiNami 'Bttrro. Maar die Ifanami moet een geheel onnozel heer geweest zyn! DE HOFMARSCHALK. 'Aio 'Rooft 'Sete. Indedaad, Roofi 's fcherpzinnigheid fchynt hem niet aangekleefd te hebben. (Roofi is ftichter der eene beroemde Philofophifche Sefte in Japan , en Sjaka de ftichter der andere. Sjaka leerde, dat de ziel onfterflyk en de deugd de weg tot gelukzaligheid was in deeze en in de toekomende wa;reld. Maar Roofi lagchte over de deugd en over de toekomende waereld , en ftatueerde , dat men niets verftandigers doen koude dan het zich in de tegenswoordige recht goed te laaten fmaaken , en dat lieden van vernuft en Bon Ton het er van ouds her ook zo voor gehouden hebben. De Dwaas heeft ook naar den Heen der wyzen gezocht, op dat hy en zyn aanhang regt lang liederlyk zyn konden.) DE CHAN, 'BoNoNte 'Roofi 'Matoddo. In Europa kent men waarfchynlyk Roofi en zyne leer niet? Hier vindt zy een' algemeenen byval, Sieur Asmus. ASMUS. 'Hogfutjo 'Rofoli. Dien vindt zy overal, Sire ! en zal hem vinden zo lang de waereld ftaat, want zy lagcht elk al te natuurlyk aan. DE CHAN. 'SomeNto 'Fikte 'Oschfa 'PituNi 'QuirlifehemiNto. De waereld is, zo als ik hoor, zich overal gelyk. Dus zal  VAN 'T VADERLAND. 285 zal 't ook wel in Europa aan tegenwerpingen en twyfFelingea cegen den Godsdienst nLt ontbreeken? ASMUS, 'LeschoNg 'BalmaNeroku 'Tif. De Heer Lesfing (1) heeft nog ganfch onlangs in zyne vierde Bydrage verfcheiden twyffJingen van eenen ongenoemde bekend gemaakt, waarvan 'er zommigen regt geleerden aartig zyn- Maar hy heeft ze wederlegd. DE CHAN» 'Tif Heeft hy ze wederlegd? ASMUS. 'Hairo, 'Pulote. Juist niet ftellig; want hy is onpartydig. / ^ D E C li A N. 'Butoquirk. De Heer Lesfing behoort toch op de bank der Philofophen? A S M U S. 'Ruto; 'Habnsfi'Rief. Ik zou toch echter raden, dat uw Majefteit hem liever zyn eigen floel gave. De gewoone Banken pasfen niet voor hem, of liever hy past niet voor de Banken, en zit ze alle neder. de c H A K. 'LamaiNowe. Hoe heeft hy 't dan eigentlyk met de twyffelingen gemaakt? ASMUS. :: 'Xipulxo :. Zo als hy 't immer maakt, Sire! Hy denkt, die recht heeft zal (•} Een der beste Schryveren en de üitmuntÈndlle Toneeldicluer van Duitsland. Be Lezer zal weten, dat de Man ongelukkig genoeg geweest is van op zynen ouden dag een Bock tegen den heiligden Godsdienst uittegeven. Ma 3  285 15 2 VRIEND zal we! recht behouden; die moet het ook behouden en behoeft het vrye veld niet te fchuuwen! en dus laat hy de twyfelingen met boven-en onder geweer opmarfcheeren • mar fcheert gy er tegen! Zoo'n troep Religietwyffelingen wondertusfchen als de ratelflangen, en valt over den eerften den K-sten weerloozen man; dit wil hy niet hebben en daarom heeft hy terftond elke twyffeling een muilband aangedaan of als uw Majefteit den muilband veellicht niet lyden kan' hy heeft elke twyffeling een ftuk rotsfteen met fcherpe hoeken in den hals geworpen, om daar aan te knaagen, tot zich er gens een geleerd en vernuftig Theologant toeruste. En zegt hy, eerlyk tegen den vyand te werk gegaan! En roepe niemand Victorie als hy een oude roeftige fnaphaan met los kruid afgefchooten hebbe ! En bezette geen hunner een grooter terrein dan hy fouteneeren kan , en dan de voet van den Godsdienst behoeft! enz. enz. O E CHAN. 'HalescfchoNg 'Seira. 'NipoNipol. De Heer Lesfing bevalt my. Zou hy wel lust hebben naar Japan te gaan? ASMUS. 'OrpauNcx. Ik weet niet, Sire! ten minften moet Uw Majefteit hem de voorwaarden zeer bondig en gedetailleerd voor doen leggen, want hy mag graag alles helder en klaar met zyne oogen zien. DE CHAN. 'TuNepioNe: Bambalté. Ik zou hem gewis meer houden dan ik hem verfproken had, en liy vooraf vermoeden kon. De Heilige wederlegging van de twyffelingen is dus nog niet gekomen ? ASMUS.  VAN T VADERLAND. 2g: ASMUS. iSammatta, '■Fammulo. Nog niet, zo veel ik weet, maar zy zal veellicht nog komen , veellicht draalt zy ook niet ; dat moet men afwagten , Sire! DE CHAN. 'Repi/t. U fchynt aan deeze wederlegging niet byzonder veel gelegen te liggen? ASMUS, <ƒ. Volftrekt niets, Sire! DE CHAN. 'Pipetoi. De Poëten zyn gewoodlyk fpotters en Hechtte heiligen; het gaat hier ook zo. ASMUS. 'AruNze:: 'PolPiter BrenhaNum. Dat is hier het geval juist niet. Maar ik zie , naar Heer Lesïings elektrifche vonken, den Godsdienst als eene artfeny aan, en den twyffelaar als Dokter Peter en den wederlegger als Dokter Paul, die van weerskanten de artfeny voor zich op de tafel hebben liggen en daarover ftryden. DE CHAN. 'BreNzeha. En waartoe wilt gy die beide Dokters gebruiken ? ASMUS. ::lXaNPolPiter: 'RobeNu. Wanneer ik nu krank en ellendig naast den Disch en de beide Dokters ftond en graag geholpen wilde zyn , en Dokter Paul behield recht , zo zoude ik toch niet gezond worden, als ik de artfeny niet inname ; en name ik ze in , en zy was goed , zo zoude ik gezond worden , en fchoon ook Dokter Peter recht behield. En dus is het recht behouden flechts voor  288 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. voor.de Heeren Auditores , maar het innemen de eigentlyke zaak , en een eenige Patiënt, Sire : die gezond geworden was, zoude, ook voor de Heeren Auditores, meer bewyzen en aanvoeren , dan honderd triumfen van de Pauls over de Peters. DE CHAN. 'Aibapirre. Dat is wel waar; maar het innemen is zo onaangenaam en gênant. asmus. 'Bugedompo, BaloNi. Nu dan blyft men krank; maar het gevoel der gezondheid is toch zo heerlyk, Sire ! en eene enkele proef, en, byzonder voor een' man, het beetje bitteren fmaak wel waardig. Qt Vervolg hier na.) te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (N°. 370 Liberius Jl Dixero quid, fi forte jocojius, hoe mihi juris Cum venid dabh. horatius. {Vervolg van N°. 36.) de c h a k. 'Soibe, lBarbalïa. Ik heb er niets tegen. Maar om op wat anders te koornen; hoe veel vrouwen heeft een man in Europa? asmus. 't/. Maar eene , Sire! de chan. *SeNe lR' ; • « u e Maar eene? Daar koomen wy niet mede uit, Heer Hof- marfchalk! de hofmarschalk. 'Hami 'NoperliNo. Ik ben gelukkig dat ik eenen Heer diene, wien ik daaglyks nieuwe proeven myner devotie geven kan. asmus. Umbatafo BaboNu. Daar 's ook een Volk in Europa , dat niet daarmeê uitkoomt, maar wy houden het beter flechts eene te hebben. Oo DR  Z9Q D E VRiEND tv-n ,r «V, D E cHan. Ttf//* 'Ze 'Suite. En waarom dan dat? Vier Canarievogels zingen toch meer toonen dan een. tnr /• 7 tv ASMUS. 'Naful: "-Xaremo:. Maar het is ons niet om 't zingen alleen by de Canarievogels te doen; zy moeten ons ook den geheelen dag op hand en fchonder huppelen, en uit den mond eeten, en uit onzen beker drinken. Met een woord, Sire! wy zien de vrouwen ook als onze vrienden aan , en beminnen ze van gantfeher harten: en kandeKeizermeerdan eens van gantfeher harten beminnen? 'Ip. I> E C IJ A N. Daar is wat aan. ASMUS. 'SpaNaNatnube:: 'Hom/. By de veelwyven heeft ook zelden een man zo veel kinderen als by ons, en is er iets fchooners en heerlykers in de Natuur, dan een Vader in eenen grooten zwerm van kinderen en naast hem de vrouw, die ze hem alle gebaard heeft? . m v n neef, by zich zeiven. h fttv yug th yt xpeis-a-os k»i gttei 'Avvp yvrf aroM' «Xyta $vivse den veroverd, als om dat hy eenmaal zyne hovelingen, die hem vleiden, opentlyk en ernftig gefcholden en met verachting van zich gewezen heeft. Er is daarvan een byzondere koperen plaat te bekomen. Laaten u de vleiers niet verleiden, lieve Keizer! en geloof hen niet. Zy zeggen u niet wat recht is , maar wat gy gaarn hoort , en het was toch jammer om uwe fchoone kroon, als gy ze ooit door onrecht onteeren zoudt. Zie om u , en wanneer gy, een' man in uw Ryk vindt, lieve Keizer, die u altyd de waarheid zegt, ook als gy ze niet graag hoort, dat is de rechte man, verkies dien tot uw Vriend en eer hem hoog, want hy is 't waardig, en acht en bemint u meer dan zy allen. PP 2 (De  300 DE VRIEND CDe Goud-ftaaven worden binnen gebragt.) DE CHAN. Daar, Sieur Asmus! zyn twintig Goudftaaven, neem die tot een aandenken van my aan. ASMUS. Ik dank u, Sire! ik kan ze niet meéfleepen; en bovendien heb ik Goudftaaven genoeg t'huis. DE CHAN. Ik kan u niet onbegiftigd van my Iaaten ; vorder dus eene andere genade van my. Zy betreffe wat ze wil, by myn kroon ! ik wil ze u verleenen. ASMUS. Dewyl de Keizer 't beveelt, zo wil ik gehoorzaamen. Maar deeze genade betreft Albiboghoi , en ik bidde om een van zynen ooren. DE C H A IV, Gy zult het hebben. (De Chan fchelde , dat zyn Chirurgus geroepen zott worden.) DE  VAN 'X VADERLAND. 301 de hofmarschalk tot my. 'Opupi 'Laipu 'Olemia 'Pipaft 'Pipoft. O gy allerwyste Europeer ! Gy allergrootfte Philofooph ! en Poëet! en Propheet! Ik bid u in myn hart aan , en heb u reeds lang in myn hart aangebeden. Wees myn Vriend , ik heb allerlei kleinodiën , en diamanten , en fchoone meisjes, en fmaragden , en landgoederen , en Paarlen. Kom toch , en fchouw het aan en kies. asmus. •JruNha 'Terremehu. 'Katalba Waita. 'Kirozzi. Ik kan niets van uwe Excellentie gebruiken , dan het oor , en dat wil de Keizer my geven. Voor het overige beklaag ik u, Albiboghoi ! dat gy zo een flecht man zyt , en kondet in de betrekking , daar gy in ftaat, 20 veel goeds bewerken , en kondet het zelf zo goed' hebben! Het eene oor is niet meer te redden, maak maar dat gy het andere met eere draagt. de hofmarschalk zeer heftig. Quelle Béte ! Ctpendant il atrapera mon oreille , Diable nfemporte. Diable, Diable! Mais mon Dieu, fa Majefté Japonoife ft éclairée comment a-t-elle pu accorder une gr ace comme ga a un Fanfaren d'Europe! (Hy kon alzo fransch , en fprak 't recht goed uit, zo veel ik daarvan verfta ; doch keerde terftond tot zyne PP 3 moe-  302 DE VRIEND moederfpraak te rug, en voer met drift voorten floeg daarby de handen over 't hoofd faamen.) 'Pairuzzo ■ 'KrapoNti. ' Maar dat is onrecht, hemelfchreeuwend onrecht! myn n e e T. ' 'JopetiNos 'TurNoba. Wat de Vorften behaagt is recht, en hunne neigingen zyn wenken der Goden. (De Bediende kwam berichten , dat de Chirurgus daar was , en de Chan ging uit en beval Albiboghoi hem te volgen.) be chan in 'f uitgaan, 'CapfuNo 'Asckmu. Wilt gy den kop ook, Sieur AsmusV asmus. 'A Waita. Slechts het oor , Sire ! (Albiboghoi fcheen van myn antwoord meer gefticht te zyn, dan van de vraag des Keizers , en volgde hem langfaam , en , zo als men zien kon , ongaarn na. Wanneer hy nu zo heen uitging , had ik toch byna medelyden met hem , en als ik niet geloofd had een Godsloon met het oor te verdienen , zou ik zelf weêr daar voor gebeden hebben. Ondertusfchen was 't my zeer lief dat de operatie buiten 't vertrek ge- fchied»  VAN 'T VADERLAND. 303 fchiedde. Toen zy weg waren , liet myn Neef de flip vallen en trad voor my: „ Maar Neef! zo waar ik uw famulus ben , gy zyt veel fchranderer in Afia dan gy in Europa zyt ! wat toch het Climaac doet! Voor 't overige hebt gy een kusch by my te goed. Kom , wy willen 't voort afmaaken." Inmiddels kwam de Chan weder binnen, en achter hem het afgefneden oor in eene porfeleine doos. Hy nam terftond affcheid , en was genadig genoeg om my zyne hand te geven.) DE CHAN. Vaarwel, Sieur Asmus ! Gy laat een' vriend in Japan terug. Groet den Heer Lesfing en hier is het oor van Albiboghoi. ASMUS. Vaarwel, God zegen u, en geef u een lang leven! (Ik ftak het oor by my, en bleef ftaan, en hielt nog de hand van den Chan.) ASMUS. Ik heb nog een ding op 't hart, Sire ! Wy hebben in Nagafaki zo veel Soldaaten en Canonnen gezien : zo gy ergens buiten toe kunt , lieve , goede Vorst ! zo voer geen kryg. Menfchenbloed fchreeuwt tot God, en een Veroveraar heeft geen rust. (En  104 DE VRIEND VAN T VADERLAND. (En hier mede drukte ik hem zyne hand , boog my en ging weg, en de traanen Houden my in de oogen. Zo dra wy te Nagafaki te rug kwamen , deed ik het oor in Spiritus, en bond het glas met een blaas toe.) te AMSTERDAM, by J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 39.) Mats de quelque fuperhe titre Dont ces Heros foient revêtus, Prenons la Raifon pour arbitre, Et cherehens en eux leurs Fertus. Je n'y trouve qu'extravagance, Foibleffe, injuflice, arrogance, Trahifons, fureurs, cruautez. Etrange Fertu, qui fe forme, Souvent de taffemblage enorme, Des Ftces les plus déteftez. J. B. ROUJSEAü. Er 5s mooglyk geen deugd, die meer genoemd en minder gekend wordt, dan de moed. Wy achten den fterveling, die denzelven bezit, hoog, en als Volksdeugd befchouwd verwerft zy al onzen eerbied. Ondertusfchen wat is waare moed? Qq i#  3o6 DE VRIEND Is het die zekere warmte van 't bloed, die de natuur aan zommige menfchen gegeven en aan anderen ontzegd heeft, waar door hy, die haar verwierf, geen gevaaren vreest en den dood zelfs onverfchrokken tart? Maer dan is de moed geen deugd; even weinig als de lafheid eene ondeugd is. Hy is dan niets meer en niets minder dan een gefchenk van de Natuur, en een middel te meer dat zy aan den mensch geeft, om zyne deugden te doen uitblinken of zyne driften nadeeliger en ontzaglyker te maaken. Wy verachten dan zeer onbillyk een Blodaart over het gemis van eene zekere gefteldheid in zyne vochten, die niet van hem afgehangen heeft, en wydcn even dwaaslyk onzen wierook aan den Hoogmoedige, Eerzuchtige, Kortziende, Onvoorzichtige , die haar gewoonlyk bezitten , toe. Vinden wy, vraag ik met een goed Wysgeer, de verheven trekken van den waaren moed in de ziel van dien dollen, van dien woedenden Krygsman, die enkel naer bloed dorst, en niets in het oorlog ziet dan de verwoesting van zyns gelyken ? Zyne dapperheid is eene loutere krankzinnigheid, eene koorts, die de ziekte van de ziel, en niet haare flerkte en deugd uitmaakt. Erkennen wy deszelfs gedaante in dien van fmart overftelpten Man? Hy ziet geene andere eindpaal aan zyn lyden dan den dood; zyne zwarte aanvallen Verdubbelen; zyne Reden, gereed om zich uittedoven, verleent hem alleen eene treurige flikkering; hy bedient er zich niet van dan om in het graf nedertedaalen. Is dit lafheid of deugd? Neen, 't is de ylhoofdigheid van den moed. Een Wyze uit het Heidendom lydt met rtandvastigheid alle de rampen van het leven. Gereed om de Vryheid te verliezen, kan hy haar niet overleven en geeft zich den doodfleek. Is dit lafheid of deugd? Neen, 't is het zwakke oogenblik van eene moedige ziel. Dus — alle die ftoute daaden, die wy zoo genoeglyk bewonderen, ontflaan uit het eigen beginfel, daer de fnoodfte misdryven uit ontflaan zyn? 't Was de eigen onverfchrokkenheid, dezelfde moed, die Alexander over de waereld deed zegepraalen, Lykurgus zich zeiven voor zyn Vaderland deed opofferen, ea Cartouche aan het hoofd van eene bende ftruik-' roo-  VAN !T VADERLAND. 507 roovers de fiddering van Frankryk maakte? Maar dan is de moed zeker geen deugd; hy is op zyn best dan eene eigenfchap, die in een edel mensch vallende hem nog edeler maakt, en mooglyk hem den laatften trap van grootheid doet beklimmen; maar die aan een booswicht eigen, hem nog affchuuwlyker, en mooglyk geheel monfter maakt. Uit liefde voor het Vaderland wil ik hartlyk gaarn het vooroordeel der Volkeren fpaaren. Ik wil de dryfveeren dier roekelooze en vermeetele daaden, die aan het Vaderland dikwerf zo nuttig waren, niet uit een zetten en ontblooten. Wy zyn toch eenmaal gewoon de bedryven naar derzelver uitkomften te beoordeelen, Maurits met den krans der zege op het hoofd fchynt ons nergens grooter toe dan in de duinen van Nieuwpoort. Welk eene ftoute , welk eene waarlyk moedige onderneming! Geheel Nederland hangt van den ftap af, dien hy ondernemen durft - - indien dezelve hem mist vervloekt men den waaghals uit eenen mond — genoeg, zy gelukt , en waar heeft immer een Krygsheld van grooter moed geleefd ? Ligt zou myne poging ook vergeefsch zyn. Het menschdom haat den naauwkeurigen navorfeher van doelwitten, zo dra de daaden yan achteren nuttig aan het zelve geweest zyn. Wel nu, ik wil toeftemmen, dat men uit eerzucht, uit zelfbelang, uit vrees zelfs (*) nuttig , waarlyk nuttig kan zyn; ik wil toeftemmen dat de Deugd alleen de Volkeren niet verdedigt; en dat wy eerlang in kluisters zouden zuchten, in- (*) Ja, menigmaal is de moed niets anders dan de vrees om het gevaar onder de oogen te zien. Onnafpeurlyk menschlyk hart! En wat de Eerzucht vermag — „ Ik heb een Oeneraal gekend, (verhaalt ons zeker wysgeerig Schryver, wien men by zyn fchandelyk moreel karakter en gedrochtelyke beginfelen, echter geene gegronde menschkunde ontzeggen kan} zeer beroemd door zyn moed en dapperheid, die fchreide zo dikwerf hy verpligt was een purgatie intenemen , en zich ten minden vyftigmaal kruiste eer hy ze binnen flokte. Er was echter vry meer gevaarin zich het eerst op de loopgraaven te verwonen dan eene zekere hoeveelheid Rhabarber of Manna inteneemen ; maar 't geval was dat myn Held in 't eerfte geval vyftig duizend getuigen om zich had, en dat hy in 't laatfte alleen zynen Kamerdienaar tot rechter had. Qq a  3o8 DE VRIEND indien het Vaderland niet dan het klein aantal van waarlyk moedige ftervelingen tot verdedigers had maar ik zal nooit bewilligen, om deezen algemeenen moed eene deugd te noemen en hem naast de Rechtvaardigheid, naast de Weldaadigheid, en naast andere deugden te bewierooken, voor dat men my aengetoond zal hebben dat hy enkel het erfdeel van edele en rechtfchapen Zielen is. Ondertusfchen is de waare moed zeker eene Zedelyke Deugd maar waar zullen wy haar aantreffen en waar in beftaat ze ? Zy woont in de Ziel des Wyzen, antwoordt Socrates en is niets anders dan de kennis der dingen, die verfchriklyk en der geene, die het niet zyn. ' Dit gezegde is dieper dan het in den eerften opflag fchynt De menschkundige Abt de Crillon, getroffen door het verheven licht dat 'er in doorftraalde, heeft zich verledigd om het te ontwikkelen, en het zal der moeite wel waardig zyn om op 's mans voetfpoor den Griekfchen Wysgeer te volgen en onzen Leezeren met zyne wyze van redekaveling bekend te maaken. Onze wil gaat nimmer uit dan naar het geene hem het meefte behaagt. Enkel het goede behaagt hem , of dat geene 't welk hy voor 't goede houdt. De natuur van den mensch is afkeerig om het kwaade, als kwaade, naartejaagen en wan neer men gedwongen is tusfehen twee rampen te kiezen zal men niemand vinden die de grootfte verkiest, indien het aan hem ftaat om de kleinfte te nemen. Ons geluk hangt derhalven van de keus tusfehen het vermaak, als een goed befchouwd en tusfehen de fmart, als een kwaad aangemerkt af- men is Hechts ongelukkig om dat men zich in de keus bedriegt Onze rampfpoeden ontdaan dus alleen uit onkunde, want niemand wil ongelukkig zyn. Ingevolge van deeze onbetwistbaare grondbeginfelen zegt Socrates, dat de moed niet anders is dan de kennis der ver fchrikkelyke dingen, en der geene, die het niet zyn; en om de tegenovergeftelde reden noemt hy de lafhartigheid de onkunde van die eigen dingen. De waare Wyze heeft altyd voor oogen het voorlcdene het tegenwoordige, en het toekomende. Zyne eenigfte Wysheid  VAN 'T VADERLAND. 309 ieid beftaat in de wetenfchap, die hy bezit, van, om zo te fpreeken, de grootheid en uitgebreidheid der rampen en goederen , welke hem omringen , en der geenen , die hy verwacht, te weten; de kennis die hy er van heeft is de maat van zynen moed. Hy ftaat naar de grootfte goederen met de eigen fterkte , die hy aanwendt om de grootfte rampen te ontwyken; hy is meefter over zich zeiven, over de voorvallen, en over zyne hartstochten. Welk eenen onverfchrokken moed moet deeze kennis niet voortbrengen ? In de daad de vrees is niets anders dan de verwachting van een kwaad; en wie is de fterveling die het geen hy vreest naar zal willen jaagen, wanneer hy het geen hy niet vreest met lievigheid te gemoet zal kunnen treden ? Hec geen de gegrondheid van 's Wysgeers redekaveling aantoont, is, dat de moedige en de lafhartige door het eigen beginfel gedreven worden. Zy verfchillen flechts van eikanderen door de kunde die de een heeft van de rampen en goederen, en door de onkunde die de lafhartige van beiden heeft. In de daad de moedige menfchen geven zich niet over aan de verfchrikkelyke dingen, dewyl dit een kwaad is; zy neigen zich derhalven tot die geene, die hun het grootfte goed fchynen te verwerven, en die hun het minfte gevaar vertoonen. De lafhartigen handelen op de eigen wyze; zy mikken op het zelfde wit ; ze zyn dus in de zelfde grondbeginfelen : maar de moedigen handelen altyd met kennis. Na de rampen en voordeelen berekend en afgemeten te hebben, bedriegen zy zich nimmer in de party, die ze kiezen; want zy kennen wat verfchrikkelyk, en wat het niet is. De lafhartige daarentegen handelt zonder kennis, en fielt de zekerheid waar het gevaar, en het gevaar waar de zekerheid is; hy bedriegt zich zonder ophouden, en omhelst het kwaad, terwyl hy waant zich aan het goed overtegeven. Tot hier toe Socrates en zyn uitlegger Crillon. Zeker verfpreidt dit een licht over den waaren aart van den moed en over dien der lafhartigheid , dat treft, en zo helder is als het immer door een Heiden kon aangebragt worden. Echter blyven er eenige zwarigheden in over, die uit de gegeven definitie van den moed zelve ontfpruiten en ons drkQ q 3 werf  3io DE VRIEND werf beletten moeten hem naar waarde te kunnen ken» fchetfen. De lafhartige en de moedige handelen uit het eigen beginfel. Recht! De e.rfte vlucht, de andere verdedigt zich — waarom? — Om dat de eerfte in de vlucht, de tweede in de verdediging het geringde gevaar ziet. Zo dra de lafhartige grooter ramp uit de vlucht dan uit de verdediging zag, hy zou ftand houden. Zo dra de moedige de grootfte zekerheid in de vlucht zag, hy zou vluchten. Dit alles is zeer klaar en overeenkomftig de kennis die wy van het menschlyk hart bezitten. Ook belet ons de redekaveling van den Griekfchen Wysgeer (en dit is eene tweede wezenlyke verdienfte) om voortaan den moed naar de uitkomften der daaden te beoordeelen. De eerzuchtige, die ligtvaardig zyn leven en het belang van zyn Vaderland waagt, enkel om de aanbidding van zyne Landgenooten te verwerven , moge het geluk nog zo op zyne zyde hebben, wy zullen hem te midden van zyne over. winning den waaren moed niet toe kunnen kenn.n , dewyl hy uit geen goed grondbeginfel gehandeld heeft, of liever om dat hy zonder kennis gehandeld heeft, ftellende de voldoening aan zyne roemzucht boven het welzyn van zyn Vaderland en het behoud van zyn eigen leven , dat de waare wyze niet doen kan ; en uit het eigen beginfel zeker de grootfte ondaad zullende bedryven, zo dra deeze naar zyne gedachten een rykcr voedfel dan eene edele daad aan zyne Eerzucht kan verfchaffen. Indien ik Alexander niet was, zou ik Diogenes willen zyn; natuurlyk, want na Alexander had Diogenes de meefte bewonderaars, 't Was dus in de daad niet de moed , die Alexander bezielde , maar de eerzucht. Deeze wierp een ondoordringbaar floers over de gevaaren, die hy doorteworstelen had, en vertoonde enkel de uitkomst' de Lauwerkroon, aan zyne oogen. Hoe had hy anders immer kunnen verkiezen Diogenes te zyn ? Hoe het hondfche leven in een ton, maar bewonderd en aangebeden , boven den glans van een troon, maar zonder bewonderaars en aanbidders kunnen verkiezen ? Nu is hy Alexander geweest en de waereld heeft zich voor zyne wapenen nedergebogen ? maar  VAN 'T VADERLAND. 3ir maar zo 'er voor hem geenen anderen weg naar de onfterflykheid had open gedaan , zou hy uit het eigen beginfel Heroitratus geweest zyn. Ten minsten in zyne aanbieding aan de Ephefiërs, om den prachtigen tempel van Diana binnen hunne muuren te herftellen , indien ze zynen naam in hec opfchrift voor denzelven wilden plaatfen, zie ik de eigen dryfveer, die ik in Heroftratus ontdek', waar deeze dit meefterftuk van Ctefiphon in afche legt. Tot dus verre is derhalven alles duidelyk en ontwikkeld by Socrates ; maar nu komt de zwarigheid. Alles rust by hem op de waare kunde der goederen en rampen van dit leven. De moedige heeft by hem niets boven den lafhartige vooruit dan deeze kunde. Maar is het voor den besten en wysten fterveling wel mogelyk deeze kunde in alle gevallen zodaanig te bezitten, dat hy er zich veilig naar richten kan en dat de uitkomst altyd volkomen aan zyne vervvagting beantwoordt? Zeker is de redekaveling van Socrates gegrond ; maar zy veronderftelt, by een naauwkeuriger onderricht van de waare goederen en rampen , dan ons de reden alleen , in onzen zedelyk verdorven toeftand, geven kan; de duidelykfte begrippen van de Onlterflykheid, in betrekking van welke duizend rampen wezenlyke goederen worden, en een aantal goederen , die in de daad fchyngoederen zyn, maar zonder gegronde inzichten in een leven na dit leven nimmer als zodaanig erkend kunnen worden, alle hunne waarde verliezen en ver onder de tydelyke rampen nederzinken. De Openbaaring, myne Vrienden! verfchaft ons beiden. Zy geeft den Christen die kunde volkomen, en maakt dat hy alleen in alle zyne ontmoetingen en lotgevallen uit het waare beginfel moedig kan zyn , zonder dat hy immer ('c geen de beste Heiden dikwerf gebeuren moest) behoeft te vreezen , van zich in de bepaling der goederen en rampen bedrogen te hebben. Wy zullen dit in ons volgend vertoog nader aantoonen. Het zal blyken , dat de definitie van Socrates waarachtig zy, doch dat zy op eene onmooglyke veronderftelling rust, en dat zyne waare Wyze nergens te vinden is, dan waar het licht der Openbaaring en hierdoor dat der Onfterflyk- heid  312 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. heid doorgedrongen , en denzelven met een Godlyk onderricht te hulp is gekomen. Deeze kan de waare kunde der dingen , die verfchriklyk en der geene , die het niet zyn, bekomen; de andere zal er vruchtloos naar zoeken, of zo hy ze al omtrent geringe voorvallen mogt gevonden hebben, zal hy er toch de ongenoegzaamheid in de hachelyklte omltandigheden van ontwaar worden, en hier door troostloos en verlegen, ftaan , waar hy 't meest moed en troost aoodig had. te AMSTERDAM, ït J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 40.) De Rechtvaardige is moedig als een jonge Leeuw. SALOMO. (Vervolg van No. 3p.) Indien de moed, als eene Deugd befchouwd, op de kennis der wezenlyke rampen en goederen deezes levens rus:, gelyk wy in ons voorig vertoog bewezen hebben, dan moet deeze kennis ons nimmer verlegen laaten. Zy moet zo volledig,, zo onfaalbaar zyn , dat wy er ons in de haglykfte gevallen veilig op verlaaten kunnen, zonder een oogenblik te twyffelen of onze keus is de beste en brengt ons even zo veej nader aan het waar geluk, als ons de tegenovergeftelde er van verwyderen zou. Rr Leg  314 DE VRIEND Leg nu voor een oogenblik de Openbaaring aan een zyde 5 en zeg my, voortreffelykst Wysgeer, maar Wysgeer die ter goeder trouwe nimmer uit die Goddelyke bron licht gefchept hebt, wat zyn hier waare goederen , wat waare rampen ? of om my van Socrates uitdrukking te bedienen , welke zyn wezenlyk verfchrikkelyke dingen , welken zyn her niet ? ' T 'T £T A TTT f"T,-P Is de verachting myner Landgenooten een wezenlyk kwaad? Zyn het armoede en gebrek? Is het de dood? Neen! zegt gy; waar de oorzaak edel is, die er u aan ten prooi geeft, zyn alle die rampen verkieslyk en worden wezenlyke goederen , die de wyze najaagt en voor Lauwerkroonen houdt. Dus uit eerzucht? Maar v.rgaapen wy ons niet aan blinkende woorden ; is zulk eene eerzucht zelve mooglyk ? Ik begryp , dat de hoogmoed zo ver gaan kan, dat ze ons den dood kan doen verachten voor de betoverende eer van na denzelven op de lippen van het nakroost te leeven en in de gefchiedenisfen met lof vereeuwigd te worden ; maar kan ze ons immer aanfpooren om den dood te verkiezen voor eene zaak, daar ons hart alleen de deugdzaamheid van gevoelt,, maar die door onzen evenmensen miskend wordt en ongetwyffeld de algemeene verachting in zal oogften ? Kan ze ons een arm , behoeftig , rhoeilyk , veracht , pynlyk , maar deugdzaam leven boven een ryk-, bloeiend , gemaklyk , aangebeden, wellustig , maar- in den grond ondeugdzaam leven doen ftellen ? Misleiden wy ons niet myne Vrienden! Neemt het volkomen geloof aan de oniterflykheid weg , aan een leven na dit leven , waarin de deugd, zeker beloond en de ondeugd zeker geftraft zal worden , en zegt my of de fchoonfte en verhevenfte deugden haar vermogen op het hart, haaren iterkften prikkel voor den  VAN *T VADERLAND. 3iS den mensch niet verliezen? 't Is waar, wy zullen deugdzaam zyn waar de deugd het beste middel is om hier gelukkig te worden, waar ze tot rykdom, eer, wellust leidt; waar haare overtreding met de wreekende gerechtigheid der Maatfchappy of de algemeene verachting en armoede gedreigd wordt. Maar dit zyn de geringfte deugden , indien men ze al den naam van deugden geven wil. Eene edele armoede te verkiezen , daar men zich met toejuiching aan onttrekken kon door zich naar den algemeenen geest der tyden te gedraagen; zich zeiven in de dierbaarfte genoegens, daar onze volle ziel naar helt, ten koste van vleesch en bloed, tegentegaan; den openbaaren haat voor eene fchitterende eerkroon te houden en liever den zcvenvouwigen gruwel des doods te fmaaken dan den geringften inbreuk op de deugd te begaan Zie daar deugden van een verhevener natuur, zie daar deugden, die de Zedeleer van Jefus Christus alleen predikt , en die zonder het uitzicht op een leven na dit leven nooit betracht 'kunnen worden. De rechtvaardige alleen is moedig als een jonge Leeuw, zegt Salomo, maar de godlooze vlucht waar geen vervolger is. En in de daad zonder een gerust geweten is er geen waare duurzaame moed te begrypen. Ook heeft men voorbeelden genoeg in de gefchiedenisfen van menfchen, die, zo lang ze voor eene goede zaak ftreden, om hunnen moed van elk bewonderd werden, maar die naauwlyks der deugd den rug toe keerden of hun moed was vervloogen en ze eindigden mee hun de algemeene verachting en befpotting door hunne lafhartigheid op den hals te haaien. Twee aanmerkingen zou men tegen het geen ik tot dus verre gezegd hebbe met eenigen fchyn in kunnen brengen.. De eerfte is, dat de rust van het geweten afhangt van het geen Rr t wy  3i6 DE VRIEND wy ter goeder trouwe voor deugd houden; en dat dus een Heiden , beroofd van de openbaaring , even zo een genist geweten zou kunnen bezitten als een Christen, en derhalven gelyk moedig zyn. De andere, dat men dezelfde heerlyke voorfchriften van deugd, 'de eigen vastftelling van de Onfterflykheid, in de fchriften van veelen der zodaanigen vindt, die de Openbaaring ontkennen. Wat de eerfte tegenwerping betreft, ik ftem toe, dat als wy verkeerd omtrent de deugd denken, ons geweten ons zeer wel toejuichen kan waar wy eene ondeugd begaan. Wy dwaalen dan ter goeder trouwe; maar moet de bewustheid dat wy ter goed.r trouwe, in de bepaling, wat deugd zy' dwaalen kunnen, ons reeds niet een merkelyk gedeelte van onzen moed ontrooven? Eindigt de waare deugd alleen, of ook de ingebeelde, in het'geluk? Van hoe veel waarde'een gerust geweten voor den moed ook zy, is het echter niet eigentlyk een gerust geweten , maar de waare kennis der din. gen, die moedig maakt, om dat ze tot het geluk voert zo dra wy haar opvolgen en altyd de minst verfchrikkelyke dingen kiezen; en wy dit z.ker doen, zo dra wy ze kennen , dewyl, gelyk wy gezien hebben, niemand ongelukkig wil zyn. En wat de andere zwarigheid aangaat, ja, wy vinden dezelfde heerlyke voorfchriften van Deugd, het eigen licht omtrent de onfterflykheid in de boeken van verfchillende vernuften, die de openbaaring niet erkennen. Maar, myne Vrienden 'van waar die kunde, van waar by de geringften onder hen eene duidelykheid en klaarheid, die wy by de fchranderfte vernuften der oudheid niet aantreffen ? Ach, dat ons de fchyn hier niet misleide. Zy hebben hunne kunde aan die eigen openbaaring te danken, die ze verworpen hebben; ze hebben aan de borsten der Goddelyke Wysheid gezogen en nu gebruiken ze hunne krachten om de Moeder te verdelgen. Zommigen heb-  VAN T VADERLAND. 317 hebben dit ter kwaader trouwe gedaan, anderen zyn bedroogen geworden door het licht dat ze rondom zich blinken zagen; ze hebben het op rekening van de Reden gezet, en uit het oog verlooren, dat het Euangelie als eene heldere Zon zyn' weldaadigen invloed alom reeds verfpreid had, zo dat de Reden nu uit haar eigen voorraad waant voortebrengen , wat ze in de daad alleen aan de openbaaring verpligt is. Hoe duidelyk wordt dit wanneer men de fchriften van de beste Wysgeeren der oudheid leest en daar duisterer, verwarder, onzekerer over de OnlTerflykheid en de byzondere deugden hoort handelen, dan er een baardloos jongeling onder volkeren, die door het licht der Openbaaring beftraald zyn, daaglyks over fpreekt; vooral wanneer men opmerkt dat juist de beftryders van de Openbaaring die voortreffelyke Zedeleer en die duidelyke begrippen omtrent de Onfterflykheid bezitten terwyl dezulken, die van geene Openbaring weten, ze derven. Van waar dit onderfcheid ? Van waar eene zo flerke Reden onder de Openbaring , van waar eene zo zwakke buiten dezelve? Dus, om te befluiten, de Christen alleen kan in alle gevallen alleen waarlyk moedig zyn. Hy kent de dingen die verfchriklyk zyn , en dezulken , die het niet zyn ; hy kent ze niet flechts zo als ze zich hier binnen den korten omtrek van dit leven vertooncn, maar in haar verband met de Onfterflykheid ; deeze Onfterflykheid is hem geen aangenaame droom dien hy graag wenschte te geloven, maar hy is er zo fterk van verzekerd als van zyn aanzyn. Hy vreest God , maar niets buiten Hem; hy ziet geene verfchrikkelyke dingen, dan zyn pligt te overtreden, en hy hoeft in moeilyke voorvallen nimmer angftig te zoeken wat zyn pligt zy; met zyn' Bybe! in de hand vindt hy tot de geringde deugd toe in haare laatfte volmaaktheid voor hem afgebaakend. En elk van die weet Rr 3 hy  3»8 DE VRIEND hy zeker dat op het waar geluk uitloopt. Maar dit waar, onveranderlyk , de begeerte van den redelyken geest alleen waardig geluk verwacht hy aan deeze zyde des grafs niet. Dus hebben alle de aardfche genoegens hunne medefleepende toverkracht voor hem verlooren, en hy haat ze zo dra ze hem in de nafporing en uitwerking van zyn waar geluk, of,'t geen het zelfde is, voor zyne deugd hinderlyk zyn. Daar en tegen bemint hy de rampen en tegenheden zo dra hem die nader aan de deugd verbinden en hem van zyne zinnelyke zwakheid voor de ondeugd genezen. Iiy alleen kan de armoede, de verachting , den dood juichend te gemoet treeden , en hy doet dit alle deeze fchynbaare rampen , als zo veele wezenlyke goederen, zo dikwerf hy tusfehen dezelve en de ondeugd kiezen moet. Heeft hy de befcherming van zyn Vaderland op zich genomen, met welk eene dapperheid moet hy voor het zelve flryden, hy die van alle verfchrikkelyke dingen het verzuimen van zyn pligt als de allerverfchrikkelykfte kent? De volgende. befchryving van den waaren Held mooge het ledige van dit blad aanvullen en voor onpartydigen voldingen, hoe valsch de befchuldigingen van het ongeloof zyn, wanneer het beweeren durft, dat de Christelyke Godsdienst van Helden Blodaarts maakt. De Dapperheid kent geen vreeze voor den dood , wan. neer ze uit de opoffering van het leven eenig voordeel ver. wachten kan voor het Vaderland. Zy laat zich niet door bloedige flagvelden , noch door bergen van opgehoopte lyken, noch door het fchitteren der zwaarden, noch door het donderen van hetgefchut, noch door de menigte, noch door de verwoedheid der vyanden affchrikken , om moedig den dood onder het oog te gaan. Ze onderfcheid zich, met haare nooit veranderde onverfchrokkenheid, en met haare ernftige gezetheid, van de fchuimende toornigheid der boozen , eq * van  VAN 'T VADERLAND. 31& Van de blinde woede der wanhoopenden, die hun leven haten, van de fchielyke hittigheid der beledigden, en van de dolle razerny der Dronkaarts. Een Held, zonder Godsdienst, zal zich op de eene of andere zyde te buiten gaan. Hy zal of den dood , dien hy niet kent (dewyl hy hem door den Godsdienst- niet heeft leeren kennen) waarvan hy dus ook niet het verfchrikkelyke noemen kan (dewyl hy hem niet met het oog van den Godsdienst befchouwt) vreesachtig ontzien; of hy zal den dood van welken hy niets anders vreest dan de herooving van het leven, (dewyl hy de leerdellingen van den Godsdienst omtrent de gevolgen des doods niet voor waarachtig houdt) overal opzoeken , en zich uit verdriet van het leven in de koude omhelzingen des doods werpen. Hy zal by het bezef van een zichtbaar levensgevaar bevreesd , de wapens uit de handen laaten glyden , en voor de meerdere magt van zyne vyanden verfchrikken (want hy houdt de leer van een almagtig God, die door een klein aantal van Christelyke Helden de geduchtde magt kan overwinnen , voor een verdichtfel) of hy zal zich door hittigheid vervoerd , zonder de wederzydfche magten in overdag te brengen , en zonder zekere berichten te hebben van de hoedanigheid en legging van het vyandlyke heirleger , in een treffen waagen, en met groot verlies te rug trekken. De Godsdienst verhoedt alle deeze buitenfpoorigheden. Hy vertoont aan den Held de kroon des levens, die hy te wachten heeft, wanneer hy in zyn beroep fn;uvelt. Hy doet hem denken aan de grootte van zyne pligten, die hy aan het Vaderland, aan zyn heir, en aan zich zeiven fchuldig is. Hy belooft hem by eene nuttige onderneeming de hulp van den Almagtigen. Hy daat hem op het'flagveld aan de zyde en fterkt zynen moed. Hy maakt hem zo bekend met den dood , dat hy aan denzelven meer wat genoeglyk , dan wat vêrfchriklyk is, ontwaar wordt. Hy bewaart hem voor de wanhoop, voor  320 DE VRIEND VAN T VADERLAND. voor verwoedheid en overyling, en laat hem niet toe, om met een dolle drift in een onvermydelyk gevaar te rennen. Hy leert hem het bloed van zyne krygeren (dewyl hy eerlang van eiken droppel rekenfchap moet geven) met eene wyze fpaarzaamheid vergieten. Hy geeft hem dus de wezenlyke Eigenfchap van een HeJd den waaren moed. te AMSTERDAM Ey j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 41.) Ut omnium rerum , fic literarum quoque intemperantia laboramus. SENECA. Schoon het naauwlyks te begrypen zy, is het echter zeker, dat de weelde ook haare verdedigers gevonden heeft. Ik fpreek thans niet van dezulken, die de weelde by haare eerfte verfchyning onder een Volk miskenden en ter goeder trouwe verdedigden, waanende den welvaart en bloei van hun Vaderland te verdedigen; maar van eenige, anderzins goede verSs < . fian?  322 DE VRIEND ftanden, die de weelde voor weelde erkennen , en dan nog niet koelen bloede ftaande houden, dat zy den bloei van een Land en 't geluk van een Volk bevorderlyk is. Waarlyk de tegenftrydigheden van het menschlyk vernuft moeten zo groot zyn, als ze in de daad zyn, om zich fchaamtloos ten verdediger van eene ongerymdheid optevverpen, die door de gefchiedenisfe van alle opgekomen êu weêr te grond gedaan e Ryken ftellig wederfprooken wordt; maar aan den anderen kant , wat wordt niet waarfchynlyk gemaakt, wanneer een groot Man de taak er van op zich genomen heeft en den geheelen voorraad van zynen geest uitput om er in te gelukken ? Myn voornemen is thans niet om alle de fchynredenen, die men voor de weelde heeft weten aantevoeren, na te gaan. Het kort beftek van myn vertoog duldt dit ook niet. Ik wil my alleen by een der voornaamlten, en die den meeften fchyn van waarheid heeft, bepaalen. Uit deeze zal men tot de overigen befluiten kunnen. Men zegt dat de weelde in verband ftaat met den fmaak, en dat deeze laatfte een Ryk voorziet van de beste kunltenaars in alle vakken; dat de omloop van 't geld hier door algemeener wordt, en een aantal menfchen aan 't brood geholpen worden, die anders gevaar zouden loopen om van gebrek om te koomen. Men beroept zich op de ondervinding van alle die Landen, waar de fraaie Kunsten en Weetenfchappen ooit gebloeid hebben, en vindt dezelve overal van de weelde verzeld. Men noemt verfchillende kunsten op , wier beoefFening men zonder de weelde niet begrypen kan , als daar is de Bouw-en Beeldhouwkunst, de Poëzy , de Schilderkunst, de Muziek enz. Eindelyk men beroept zich op de Eeuw van Augustus te Rome, op die van Leo de X in Italien, op die van Lodewyk de XIV in Frankryk; alle tydvakken, die niet minder door de weelde, dan door den bloei der Kunsten en Wetenfchappen, getekend zyn. ik  VAN 'T VADERLAND. 3*3 ïk Item gewillig toe, dat alle deeze fraaie redenen in den eerften opflag vry veel fchynen te bewyzen. Als men er echter de volgende aanmerkingen by in overweging gelieft te nemen, twyffele ik niet of zy zullen een aanzienlyk gedeelte van hunne bewyzende kragt verliezen. Voor eerst moet men de eerfte verfchyning van de weeld» by een Volk zeer naauwkeurig onderfcheiden van haaren voortgang en toppunt onder het zelve. Wy hebben in een onzer voorige vertoogen reeds gezegd , dat zy van vooren eene aanminnige fchoone geleek, maar van achteren eene verflindende Hydra was. Gewoonlyk is zy her gevolg van den rykdom en de welvaart by eene natie, maar zy laat nooit na de gedaante van den rykdom en de welvaart zelve aantenemen, en dit om deeze in 't oogloopende reden. Zo lang het geld in de kisten blyft en op de verteeringen niet invloeit mooge een land in de daad zo ryk zyn als het wil, het mist voor het oog dien glans, waaraan wy gewoon zyn den rykdom te kennen. Maar nu ontdekt zich de weelde in het eerfte gebruik dat wy van onze door vlyt verworven fchatten tot pns gemak en vermaak maaken. 't Is dus natuurlyk dat het •eerfte tydvak , waarin zich de weelde vertoont , voor het bloeiendfte by een volk gehouden wordt, dewyl het deszelfs fchatten voor aller oogen ten toon fpreidt. En waarlyk indien alles altyd op dien eerften voet bleef, men zou mooglyk geen reden hebben om zo fterk tegen de weelde uit te vaaren, of liever, de weelde zou geen weelde zyn. Dan 't ii haaren rampzaligen aart eigen van oogenblik tot oogenblik onmerkbaar, maarzeker, maar onophoudelyk, voorttegaan, en niet te rusten voor dat alle de eenmaal verworven fchatten uitgeput, en dat meer is, de bronnen, daar ze uit voortvloeiden , als de nationaale vlyt, de fterkte van ligchaam en geest enz. voor altyd opgedroogd zyn. Ziet nu de GefchiedenisSs s fa?  3*4- DE VRIEND Ten van die eigen Volkeren na , daar de verdedigers def weelde zich op beroepen, en gy zult bevinden dat ze allen door die eigen weelde te gronde zyn gegaan, die hen eenmaal zulk eene fchitterende vertooning, in het oog van andere waerelddeelen , deed maaken. Onder Augustus , by voorbeeld, om ons nu tot Rome alleen te bepaalen, zat de fmaak in die hoofdftad der waereld op den troon. Nimmer hebben er de Kunsten en Wetenfchappen meer gebloeid j nimmer is er de omloop van 't geld algemeener geweest. Maar behalven, dat de voornaamfte vernuften, die toen blonken, onder de vrye-en door geen weelde nog bedorven Republiek geboren waren, zo zegt my, indien de weelde met den fmaak waarlyk in verband ftaat, hoe het gekomen zy, dat van dien blinkenden tyd af tot den ondergang van Rome toe , de weelde geduurig aangewonnen, en de fmaak geduurig afgenomen hebbe? Wat onder eene onophoudelyk fteigende Weelde de oorzaak geweest zy van die barbaarscheid , die de Vorftinne der lieden te midden van haare boekeryen, van haare beelden, van haare fchilderyen, van haare gebouwen, en van alle de meefterflnkken der Griekfche Kunstenaaren t (overviel en kwynen deed; zodaanig zelfs, dat er, reeds lang Voor dat de zetel des Ryks naar Conftantinopolen overgevoerd wierd , geen enkele voetftap van fmaak te Rome meer . te vinden was ? Ten tweeden, eii deeze aanmerking ben ik aan een onlangs uitgekomen buitenlandsch werk verpligt, men moet een getoigtig onderfcheid maaken tusfehen eene tweederlei foort Van barbaarschheid, die beurtelings het menschdom verlaagd heeft. De eerfte ftaat in geen verband ter waereld met de weelde, maar weert juist altyd den fmaak niet, terwyl ze dikwerf het gezond verftand in de hand werkt. De andere is het zekere gevolg van de weelde en vernietigt overal altyd on-  VAN 'T VADER LAN D. 325 onfeilbaar den fmaak. " De eerfte ontfpruir. uit onkunde, bygeloovigheid, ruuwheid, gebrek van omgang met menfchen, een al te harde lev.nswyze, eene woeste eenvouwigheid. Zy is byna altyd verzeld door een zeer juist oordeel over zaaken, die men in ftaat is te kunnen kennen, en door veel fterkte van ziel. De andere wordt door de overmaat van weelde voortgebragt, door een aanmerkelyk bederf der zeeden, en de verftroojing van eene al te groote verkeering ; door de walging van Meefterftukken en het misbruik van 't vernuft. De eerfte duldt eenige groote verftanden, en men vindt ze byna onder alle Volkeren, daar ze gewoond heeft. Zy heeft by fommigen een gedclte van haare fchande door de nuttigde en voortreffelykfte uitvindingen uitgewischt. 't Is aan de barbaarfche midden-eeuwen , dat wy onze uurwerken, onze telescoopen , het papier, het buskruid , den zeilfteen , de drukkunst enz. verpligt zyn. Behalven, dat uit deeze barbaarschheid het licht altyd geboren is; 't is overal de nacht geweest, daar eene heldere morgenftond op gevolgd is. De laatfte, daar en tegen, ontneemt aan de ziel alle haare veerkragt; zy verzwakt het hoofd en maakt het vernuft valsch. Zy fleept de onkunde en bygeloovigheid in haar gevolg; niet by gebrek van boeken en onderricht, maar door de onverfchilligheid voor alles wat redelyk en grondig is, en door den affchrik , die de geringfte infpanning aan verzwakte en ontzenuuwde menfchen nooit nalaat in te boezemen. Uit beide deeze aanmerkingen blykt hoe verkeerd men de Weelde in verband met den goeden fmaak plaatst. Hoe weinig ik my ook geneigd vinde om de lofredenaar der eerfte foort van barbaarschheid te zyn, is het echter zeker, dat zy, wat haaren nadeeligen invloed op den fmaak betreft, niet haalt by de rampzalige gevolgen der weelde hieromtrent. De laatfte toch weert niet alleen die beminnelyke en edele eenSs 3 vou-  32Ö DE VRIEND vouwïgheid buiten welke er geen gezonden fmaak te vinden is; zy put niet alleen het geheele gebied van den fmaak uit en dwingt de kunstenaars, in alle vakken, die grenspaalen te overfchryden, welke het gezond verftand en de wyze oudheid voor alle fraaie kunsten gezet hebben, en zich in kinderachtige kleinigheden en Gothifche verfierfelen te verliezen, maar tast de bronnen zelve aan, daar een gezonde fmaak uit voort kan vloeien , vernietigende alle ziels- en lichaamskrachten ten eenenmaal. Werpen wy hierby nu nog een oppervlakkig oog op den tegenwoordigen ftaat der kunsten en wetenfchappen in Europa, wy zullen ten vollen overtuigd worden, dat de weelde allezins het graf van derzelver waare bloei en voortgang is, en teffens, dat wy volkomen op den weg zyn om tot die barbaarschheid te vervallen , daar voor de eerfte volgende genachten geen redden aan is, en die zelfs zonder tusfchenkomende allergeweldiglie omwentelingen, die als een nieuw geflacht van menfchen maaken, en uit nooddruft en armoede de nyverheid en fterkte van ligchaam op nieuw doen geboren worden, nimmer geheel overwonnen kan worden. De weelde is thans in Europa, over 't algemeen, grooter dan zy voor een eeuw geweest is; maar bezit Europa grooter kunstenaars dan zy in een eeuw bezeten heeft? Heeft Italië, Raphaëls, Corregioos, Titiaanen? Nederland Rubbensfen, van Dyken , Rembrands ? Dan zwygen wy liefst van de fchilderkunst; de vergelyking zou hier overbodig zyn; het onderfcheid ftraalt elk in de oogen. Maar de Poëzy ? waar zyn de Tasfoos , de Miltons , de Molières, de Corneilles, de Racines, de Crebillons ? Duitschland bezit nog een Klopftock, nog een Wieland, nog een Göthe maar Duitschland maakt hier eene uitzondering van den regel. Toen het ge-  VAN 'T VADERLAND. 327 gebied van den fmaak by alle volkeren reeds zichtbaar begon aftenemen, ftak Duitschland het hoofd moedig om hoog en verhief zich binnen eenen ongelooflyk korten tyd tot een toppunt, dat in de gefchiedenisfen van den fmaak mooglyk naar een weêrga zoekt. En de reden hier van is, om dat de weelde by de Germaanen nog onbekend was, toen ze reeds overal tempels had gevonden; dat ze 't laatst van alle die Volkeren , onder welke de fraaie kunsten en wetenfchappen gebloeid hebben, eene zekere rauwheid en onbefchaafdheid verlaten hebben, welke zo na met de fterkte van geest en verbeeldingskracht in verband ftaan. Thans heeft er de weelde haare altaaren reeds, en wie twyffelt of Duitschland heeft zyn blinkendst tydvak in de gedenkboeken der fraaie kunsten en wetenfchappen ook reeds gehad! 't Is waar, wy hebben in onze dagen eene zekere omwenteling ten voordeele van den fmaak zien gebeuren. In onze gebouwen en huisfieraaden heeft de gezonde , regelmaatige, antique fmaak de dwaaze zucht naar grillige, geduurig veranderende , en altyd gedrochtelyke gedaanten en verfieringen vervangen. Dan dat ons deeze fchynverbêtering niet misleidde. Zy is niet het gevolg van den fmaak, maar van eene toomlooze en door de weelde aangefpannen zucht naar nieuwigheid geweest. Het voorige was uitgeput; men walgde er van; het antique had de verdienfte van nieuw te zyn; maar eerlang zal het ons op zyn beurt walgen, en de eigen dryfveer , die er ons nu toe vervoerd heeft, zal ons even gemaklyk weêr tot de voorige dwaasheden of tot nog erger vervoeren. Zie daar juist den rusteloozen aart der weelde. Het nog openftaande wit van dit blaadje laat my niet toe er meer by te voegen, 't Is hier de plaats niet om de oorzaaken van  328 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. van den opkomst en het verval van den fmaak onder een vólk na te gaan, en aan te toonen, dat dezelve gewoonlyk de veranderingen in den Godsdienst, in het Staatsbeftuur en in de Zeden volgt, als welke drie wezenlyke voorwerpen lynrecht op de zamenleving en de wyze van denken invloeien. Ook is het voor myn tegenwoordig voornemen genoeg, bewezen te hebben, dat de weelde, daar wy hier bepaald mede te doen hebben, ver van den fmaak te bevorderen, denzelven verwoest en vernietigt. Elk zal hier uit tot haaren invloed op die kunsten en wetenfchappen , die zonder den fmaak onder een volk niet beitaan kunnen , gemaklyk van zeiven befluiten kunnen. te AMSTERDAM, by j. ALLART.  b e VRIEND V A N >T VADERLAND; (N°. 4=0 Wat ook V vermaak den zinnen ruimfchoots bied',, By feestmuzyk , verkwikkelyke wynen En keur van fpys, *'t verzacht den weedom niet Der droeve ziel, die om haar fchuld gaat kwynen. 't Gebrek, gevoed met bitter traanenbrood, En wreed vervolgd, heeft God' min leeds te klaagen'. Dan hy wiens geest, befchaduwd van den dood, Bekneld van angst, der zonden vloek moet draagen. Hem kan, tot troost, gezag noch overvloed, Noch menfchen gunst, noch pracht, noch aanzien baaten'. Maar vrolyk juicht der Vroomen rein gemoed, Al zien ze in nood zich van V heelal verlaaten. B. DE BOSCH. Onder alle de genoegens van dit leeven is er geen, dat in waarde by een gerust geweten haalt. De gelukkige, die het zelve bezit, is boven alle de wisfelvalligheid van het lot verfeeven ; hy kan arm, vergeten, vervolgd zyn, zonder waar- Tt m  330 DE GRIEND lyk ellende te gevoelen; hy kan meer — hy kan fterven, gelaten, kalm, vreedzaam, juichende fterven! Zyn fchat behoort hem zeiven in den volften zin toe; geen gefchapen magt kan ze hem ontrooven ; als al het zichtbaare zyne fchemerende oogen ontwykt en de geheele Natuur voor zyn fmachtend hart hulploos te rug deist; als het goud zyne armoede, de hoogmoed zyne nietigheid, de wellust haaren verwoestenden aart vertoonen * en met vereenigde prikkels op de matte ziel ftormen, wordt zy voor haaren bezitter een onuitputtelykë flroom van levendig water, die hem verkwikten verfterkt, juist waar hem alles verlaat en hy de meefle verkwikking en verfterking noodig heeft; ja zy volgt hem in den dood, maakt hem die eenzaame en ftikdonkere valleie vrolyk en licht, en brengt htm veilig in de beftendige haven van onveranderlyk geluk en onfterflykheid. De rampzalige daar en tegen, die het zelve mist, is te midden van alle de gunften des Lots, van al den voorfpoed der waereld, ongelukkig. De geheele Schepping kan zyn onheil niet van hem weeren. De lente is hem barre winter, de dageraad tastbaare duisternis. Geen enkele kalme ademhaaling valt hem te beurte, en met alle zyne fchatten kan hy dezelve niet koopen, fchoon ze menigvverf de geringfte daglooner aan zyne zyde met ruime teugen geniet. De Vriendfehap heeft geene genoegens, de huuwlyksliefde geene Zaligheid voor hem. De flang, die met onheelbaare beeten rustloos aan zyne ziel knaagt, weert de eerften, en de vuurige doornen , die op alle zyne paden groeien , booren tot in het binnenfte van zyn hart door de vereenigde roozen der laatfte, Het leven is hem een ftraf en de dood eene afgryzing. Eindeloos gejaagd , eindeloos afgedreven, put hy vergeefs de natuur en de kunst uit; hy vindt voor hem geene rustplaats; hy verfmacht te midden van den overvloed; maar het oogenblik nadert het ontzaglyk oogenblik! - dat alle die beuzelingen, die hem nu wel geenen troost verfchaften, maar die hem echter verftrooiden, menigwerf zelfs  VAN 'T VADERLAND. 331 bedwelmden en voor zich zeiven verborgen hielden, hem voor eeuwig ontzinken , en aan eene ftoorlooze eenzaamheid ten prooi zullen geven. Reeds rommelt de donder van verren , maar zyn oor hoort denzelven nog niet. Naauwlyks treft hem deszelfs ftemme of ongekende, naamlooze angst perst het klamme zweet uit alle zyne leden; het borrelt van zyn gloeiend aanfchyn, en maakt zyn jongfte leger tot een pynbank en zynen laatften fnik tot eene verfchrikking. Ziet dien genisten Landman. Het nedrig riet bedekt zyne ioerfche wooning en derzelver wanden zyn klei. Echter ademt de vergenoegdheid van zyne lippen en het geluk blinkt op zyn gelaat. Te midden van zynen arbeid rolt een vreugdelied door de velden en de gezondheid gloeit op zyne ftevige kaaken. Zyn disch is even eenvouwig als zyne begeerte , maar de rust van zyn hart maakt hem elke teug waters tot nectar, ieder kruimel brqods tot ambrozyn. Zyne gade ademt met eiken kusch zyne te vredenheid in en zyn Huuwlyksbed is door de yruchtbaarheid getekend, Met ieder Zoon vermeerdert zyn rykdom, met elke Dochter zyne dierbaarfte bezittingen, en zyn hart z.gt hem dat kinderen waarlyk een erfdeel en zegen van God zyn. Nimmer ontvlucht de flaap zyne oogenleeden , nimmer ontzegt hem dezelve verkwikking en verfterking , en zyne ontwaaking is altyd vrolyk, Hoe gelukkig is hy boven duizend anderen, die echter milder van het Lot bedeeld zyn! Van waar dit geluk, vau waar die verborgen Zegen ? Van zyn geweten, van zyn zalig geweten, dat met de Natuur inftemt, en het traanendal voor hem in een Paradys herfchept, • Aanfchouwt dien prachtigen Alleenheerfcher. Volkeren knielen voor* hem en Waerelddeelen gehoorzaamen aan zynen geringften wenk. De fchatten van het Ooften ftqrten zich aan zyne voeten uit en nimmer behoeft hy vergeefs te wenfchen , waar rykdom, grootschheid des levens, of wellust zyne begeerte vervullen kunnen. Echter ftaat zyn oog don* Tt | ker8  S3? DE VRIEND leer, zyn voorhoofd is met voren doorploegd , de zorgen flarneren in zyne trillende ftem en de angften dwarrelen in zynen onzekeren gang. Zyne triumfen ftreelen hem niet, Vrienden mist hy , en de yreugd des gezelligen levens is voor hem verloren ! Zyne dagen worden door kommer en kwelling afgedeeld en zyne nachten zyij flaaploos! Zyne Legerkoets is prachtig en noodigt tot (luimeren, maar van binnen draagt ze louter doornen, doornen die de rust en verkwikking verre doen vlieden. Hoort hoe Shakefpear een deezer Ellendelingen in de ftilte des nachts jammeren doet: „ Hoe veel duizenden van myne armfte onderdaanen liggen thans gerust te flaapen! o liefelyke flaap, aanminnige voedfler der Natuur! waardoor heb ik u zodaanig afgefchrikt, dat gy myne oogleden niet meer wilt nederdrukken, en myne zinnen in den vloed der vergetelheid dompelen? Of ligt gy, o flaap! liever in berookte hutten, daar gy u op harde bedden van ftroo uitrekt, en door de gonzende muggen in flaap gefust wordt, dan in de welriekende zaaien der grooten , onder kostbaare verhemelten, daar gy door de aangenaamfte melodie geftreeld word! ó Gy Ioome Godheid ! waarom ligt gy met den geringen in verachtelyke legerfteden en maakt het Kp» ninglyk Ledikant tot een wachthuisje met eene algemeene alarmklok? Kunt gy in den top van een' hoogen en flingerenden mast des fcheepsjongens oogen toezegelen, en zyne harfens wiegen , in de wieg der woeste en onfluimige zee, onder het gehuil der winden, die de bruifchende golven by den kop vatten, haare verfchrikkelyke hoofden doen krullen, en haar met een verdoovend geloei ophangen in het glibberig want, zo dat de Dood zelf van het fchuimend gerucht ontwaakt? Kunt gy , o partydige flaap ! uwe rust aan de* doornatten Zeeman in zulk een ruuw tydftip fcheriken, en dezelve weigeren aan een' Koning in een'allergerusten en flilften nacht, gepaard met alle de hulpmiddelen om dezelve te bevorderen ? Dan is de geringe Boer waarlyk gelukkig want een hoofd dat  VAN 'T VADERLAND. 333 dat eene kroon torsent, ligt zeer onzacht!'' Van waar die armoede te midden van den overvloed ? Is het onheil aan den troon verbonden? Zyn de zielsangften onaffcheidlyk van het purper? Neen! elke deugd heeft haare eigen belooning, en hy, die tot de hoogde geroepen wordt en dezelve getrouw volbrengt, is de gelukkigfte van allen. De gewoone fterve? ling moge door de deugd tot de volle vergenoegdheid doorbreken, de deugdzaame Koning is meer dan vergenoegd, hy ' is zalig als een Engel! Hy geniet by zyn eigen geluk de rente van het geluk van duizenden , die het allen door hein geworden zyn. Nog eens dan , van waar die ellende, die naamlooze ellende op den zetel ? Van het beroerd en wroegend. gewisfe* wiens fchelle kreeten door alle de ftemmen der vleiery niet overfchreeuwd kunnen worden! Helaas het gebrek dier zalige zielrust , die de waare prikkel der vreugde is, kan door al den luister eens troons nietVergoed worden. Haar gemis maakt de hut tot een' kerker, maar den zetel tot een pynbank, waar elke traan van verdrukte onderdaanen, elke droppel bloeds onfchuldig of onnodig vergooten als zo veele beulen de ziel martelen, en van oogenblik. tot oogenblik in woede en vervolgzucht nog toeneemen. Maar mooglyk denken myne Lezers, dat dit tafereelen zyn naar de verbeelding afgemaald en boven de Natuur verheven. Q gy, die zo denkeu mogt , doorzoekt vry de hutten der armen en de palleizen der ryken , en zegt my dan of er ergens eenen enkelen droppel onvermengde vreugde zonder een gerust geweten ingezwolgen wordt! Vindt gy eene eenige deugd, die immer zonder wroeging moedwillig vertreden is, vindt gy een enkel fterveling, die met een wroegend hart een oogenblik het geluk fmaakte, dan zal ik myne tafereelen voorhet oog van de waereld voor valsch verklaaren, en uwe befchuldiging openlyk rechtvaardigen. Maar tot daartoe kunt gy veilig geloven, dat ik niets overgedreven heb, en ik durf u vrymoedig verzekeren, dat gy aan het einde van het hardTt 3 nek-  3H BEVRIEND nekkigst onderzoek het zegel aan myn gezegde zoudt moeten hangen , of indien gy er eene berisping op vond , het zou deeze zyn, dat ik het geluk van een gerust en de rampzaligheid van een wroegend geweten met te fiaauwe trekken gemaald had en in de daad beiden zyn boven alle be- fchryving verheven! Myne Vrienden! waarom my te gelooven? waarom een angftig onderzoek aan te vangen? Zo gy geene vreemdelingen met u zeiven zyt, zo gy immer uw eigen hart nagedacht, naauwkeurig nagedacht hebt, o dat dan uw eigen hart beflisfe , dat het u herinnere , hoe het inihfte jeugdig grasfpiertje u by het aannaderen der lente menigwerf tot zaligheid was, wanneer uw geweten zich niets te verwyten had; terwyl gy by eene wroegende ziel onder den luisterrykften voorfpoed der aarde vreugdloos verfmachtte en het volle genot van uw aanzyn misfen moest. Of waant gy veelligt dat myne lofrede van e n gerust geweten overbodig , en elk van deszelfs Zaligheid even zeer als ik zelve overtuigd zy? Helaas! dit diende zo te zyn en in de Theorie geloof ik met u dat het waarlyk zo is. Maar in de praktyk Ach myne Vrienden! fa t menschdom heeft de rampzaalige kunst weeten te vinden om de praktyk door de theorie te vervangen, en, terwyl het voor d laatfte te vuur en te zwaarde ftrydt, voor de eerfte yskoud te blyven. Hoe veele heerlyke fchriften vol uitmuntende gevoelens over de deugd zyn er in de waereld, maar hoe weinig waarlyk deugdzaame menfchen? Hoe veele hoofden overladen met de zuiverfte Godgeleerdheid en de verhevenfle Zedekunde , hoe weinig waare Christenen! Ja, elk zal belyden, dat een gerust geweten de zaligde van alle bezittingen is, maar werpt flechts eenen vluchtigen blik op het grootfte aantal dier belyderen en gy zult met my uit hun gedrag befluiten moeten, dat hunne overtuiging de waare niet is, dat ze op zyn best onder de rangfchikking der gelukkige vooroordeelen behoort, die van jongs af daaglyks gehoord , daaglyks aangeprezen , hier of daar  VAN 'T VADERLAND. 335 daar in het heriengeftel zyn blyven hangen, maar nimmer tot in het hart nederzonken , of op de daaden en de keuze der ondermaanfche genoegens, invloeiden. Het beftek van dit vertoog duldt niet dat wy ons gezegde door aanmerkingen op het gedrag van verfchillende rangen van menfchen ftaaven. Bepaalen wy ons alleen nog een oogenblik by dat van regenten. Wy hebben gezien dat de Za» ligheid van een gerust, en de foltering van een wroegend geweten in verband liaan met de grootheid der pligten , die ons opgelegd, cn door ons getrouw volbragt of fchandelyk verzuimd zyn. Welk eene heerlyke beloning geniet dus de rechtfchapen Regent niet, en hoe verpest moet vroeg of laat het leven van hem niet worden, die zyn pligt, zyn Vaderland, het belang des volks * dat de Voorzienigheid aan zyne kunde en deugd vertrouwd had, en daar zy eens de ïTrengfte rekenfchap van zal vorderen, aan zyn eigenbelang, aan zyne geldof eerzucht zonder beraad medogenloos opoffert! Verre zy van my alle partyzucht als ik over de waarde van de deugd en de haatlykheid van de ondeugd fchryve ! Ook behoeven wy geen angftige keus tusfehen verfchillende gevoelens te doen. Indien er niet dan ter goeder trouwe dwaalende Regenten waaren, Nederland zou fpoedig gered, en de aanminnige binnenlandfche eendracht herfteld zyn. Tusfehen rechtfchapen harten moge de afftand zo groot zyn als ze wil, zo ze beiden uit dezelfde beginfelen van deugd ongeveinsd handelen, zyn ze zeer ligt te vereenigen, 't Is het verfchillend zelfbelang alleen dat zich nimmer laat vereenigen. Neen! myne Vrienden ! een groot aantal regenten ; zy mogen dan voorgeven wat ze ook willen, zyn in haar hart van de waarde van een gerust geweten niet overtuigd, anders zou hun belang zelf hun aanzetten om de kortftondige voordeden van rykdom en valfche grootheid juichende aan deszelfs bezit op te offeren. Leest de Gefchiedenisfen des aardbodems na, nergens, helaas! nergens zult gy myne harde beflisfing door d«  336 DE VRIEND VAN T VADERLAND. de meerderheid wederfprooken vinden. Ongelukkige wezens inmiddels! duizendmaal ongelukkiger dan de (laaf, die in ketenen zucht! Hoe hoog, hoe verheven uw zetel thans ook zyn mooge, hoe laag gy op den geringften Burger, zo er in de daad buiten de geene, die het door 't misdryf wierden , geringe burgers, in het oog van een' Vader des Vaderlands zyn , ook neder moogt zien , eens zal het oogenblik daar zyn, voor u daar zyn, dat gy het lot van den worm, die aan uwe voeten kruipt, misgunnen, en alle uwe grootheid, alle uwe bezittingen vervloeken, en voor een enkle van de tallooze dankbaare traanen, die het fterfbedde van den getrouwen Regent tot eenen hemel maaken, tien duizendmaal zult wcnfchen te geven. O waarde van een goed geweeten! gy zyt nimmer itraffeloos miskend geweest! te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (N°. 430 Voila rhomme en ejfet. II va du blanc au noir.' II condamne au matin fes fentimens du fgir. Importun d tout autre, a foi-même incommodè, II chdnge d tout momens d'efprit comme de mode: II tourne au moindre vent, ü tombe au moindre choc: Aujourd'hui dans un cafque, & demain dans un froc. b oil e a17. Geen mensch leeft er of hy heeft zyne luimen. Eer ik verder ga, moet ik aan dezulken van myne lezers, die met de woorden van een' Schryver omfpringen als de Jooden met de ducaaten, die ze ontvangen (men noemt ze critici Vt en  338 DE VRIEND en wysgeeren du ion) zeggen, dat ik luimen wel degelyk onderfcheide van nukken. Het eerfte is een lief fchoothondje, dat een geheel gezelfchap vermaakt en nooit byt, het laatfte een valsch katje, dat met haar pootje fpeelt zo dat er het bloed op volgt. Het eerfte doet lagehen zo als de beminlyke onnozelheid doet, het laatfte doet fchreien, of zo het eens lagehen verwekt , is het flechts by dezulken , die eenige overeenkomst hebben met de duivels van Milton. Ook is hun lagehen een affchuuwlyk grinneken, dat afgryzen in deii aanfehouwer verwekt. Nu meen ik toch dat myn ducaat gerand is, en dat elk onpartydig lezer even zeer begrypen zal wat luim en wat nuk is, als hy begreepen heeft wat geest en wat oordeel was, na de geleerde ophelderingen hier omtrent gelezen te hebben, die Triftram Shandy door middel van de knoppen, die op den top der leuning van den matten ftoel ftonden , daar hy zyne verhandeling over deeze onderwerpen op zat te fchryven , aan de geleerde waereld medegedeeld heeft. Geen mensch leeft er of hy heeft zyne luimen. By gelegenheid van zulk eenen luim was de aangehaalde Schryver eens zeer ernstig. „ By gelegenheid van een luim?... dat geloof ik wel! Het geheele Karakter van den Man was luimig." — Myne Vrienden , de Bellettristen ! ik hou dol veel van u, maar thans Wilde ik niet over de fraaie Kunsten en Wetenfchappen fchryven , maar over de Zedekunde. Waarom komt gy my zo ontydig invallen? Ik beef als ik er aan denk; nog een, op zyn hoogst, nog een zulk eene verftoring, en zie daar alle de eehheid zal uit myn vertoog wyken; en een kop als die van den geleerden Jood zelf zal er tot aan het einde toe uiets dan louter verfcheidenheid in vinden kunnen. Indien v ï • gy  VAN 'T VADERLAND. 339 gy twisten wilt, twist met dien wonderlyken Geleerde, die de. onbefchaamdheid gehad heeft van door middel van zeven lompe houten plaaten meer over de fraaie wetenfchappen te zeggen, dan gy er in de eerfte 'veertig Boekdeelen, daar Nederland nog voor vreest, over zeggen zult. Hoort vrienden! (want gy wilt toch eene uitlegging' hebben) wanneer iemands geheele karakter luimig is , wanneer hy eene hebbelyke en onwederftaanlyke eigenzinnigheid , die lagehen doet, bezit, en. dezelve in alle zyne daaden toont, dan noem ik luim per excellentiam in hem, wanneer hy voor eene enkele keer eens niet eigenzinnig is, maar fpreekt en handelt, zo als alle andere menfchen fpreeken en handelen zouden. Triftram Shandy altyd boenende, altyd onvarftaanbaar voor duizend Lezers, is op eene enkele plaats eens zeer ernftig en verlfaanbaar voor elk gezond herfenguftel; dit noem ik luim in hem. Immers by wien luim natuur is, moet natuur wel luim zyn ? — By gelegenheid van zulk een' luim was de aangehaalde Schryver eens zeer ernftig , en het zyn juist de woorden, die hem toen uit de pen vloeiden , welken ik mynen Lezer iH dit vertoog ter ernftige overweging wilde aanbeveelen. Hier zyn ze, . . vvat is de mensch in zich zeiven toch een ftrydig fchep- iel 1 geduurig kwynende aan wonden , die hy zelf geneezen kan! — zyn geheel levensgedrag eene geftaadige contradiftie van zyne kennis! zyne reden, die dierbaare gift des Hemels, hem (in de plaats van olie in te gieten) al-, leen dienende om zyne gevoeligheid op te fcherpen om zyne fmarten te vermenigvuldigen, en om hem dróefgeestiger en ongeduldiger onder dezelve te maaken! ellendig fchepfel, dat zo handelt! zyn er niet reeds onvermyde- lyke oorzaaken van kwelling genoeg in dit leven, zonder dat hy nog vrywillige tot deeze meenigte van zorgen toedoet! — Vv 2 fliy-  ■840 DE VRIEND ftrydende met rampen, die niet te ontgaan zyn, en onderworpen aan anderen, die hy met het tiende gedeelte der moeite , die dezelven hem veroorzaaken , voor altoos van zyn hart zou kunnen verwyderen! Zie daar wel den mensch! hoor ik myne vernuftige Lezers zeggen, en zy zeggen zeker wel.; maar myne Vrienden! ik had al zo lief dat gy gezegd hadt: zie daar wel my zeiven. Dit zou my tot een bewys verftrekken dat het in uw hart begon te dagen. Want dit weet gy toch denk ik, myne vernuftige Lezers! dat er eene zekere tovergodin in ons binnenfte woont, die zich geduurig in ondoordringbaar wolken hult, en dat deeze dikke duisternis ons altyd belet ons hart te befchouwen, fchoon wy alles volmaakt ontdekkeu kunnen wat buiten ons is; in dit ftuk naar onze oogen gelykende, die alles zien, uitgenoomen zich zeiven ? Nu zo" deeze tovergodin (zy heet Eigenliefde) u overreden mogt, dat Triftram Shandy den mensch volmaakt getroffen had, doch dat gy tot *ne uitzondering aan den regel verftrekte, dan, geloof my, bevestigt gy meer dan iemand de waarheid van zyn fchildery. Luistert eens, Vrienden! ik wil my zeiven en u op den weg tot nader onderzoek van ons zeiven pogen te brengen. Indien elk uur van ons leven £en' byzonderen getuige vaH het geen erin ons hart, binnen dat uur, omgegaan was, bezeten had, hoe vreeslyk zou het getuigenis, dat elk van dezelve afleide, verfchillen! Er is geen deugd, die ons door een van dezelven niet toegekend zou worden , geene ondeugd, zo affchuuwlyk, die men in ons niet waargenomen zou hebben. Zeker wy herinneren ons oogenblikken , daar zich de uhftekendfte fterveling eene eer van zou maaken; maar zo wy ter goeder trouwe zyn, kunnen wy er ons dan ook geene te binnen brengen, daar de grootfte booswicht over zou bloozen?  VAN T VADERLAND. 34.Ï zen? Hoe veel rampen zyn er daar wy niet ophouden over te klagen, en die wy echter geduurig vermeerderen en lief krygen, waar wy ze zouden kunnen verdryven! Deeze bedilt, gelyk Young zegt, de Natuur, dat zy hem te kort een fpanbreed tyds gegeeven heeft, en even dit fpanbreed, fchoon te kort, dunkt hem nog" verdrietig. Hy pynigt de uitvinding, en neemt allerhande proeven , tot vermoeiens toe , om de draaiende oogenblikken voort te zweepen, en, o gelukkige verlosfing! hem aan zich zeiven te ontworstelen. Geene beklaagt zich, dat hy onder de menigvuldige bezigheden van zyn beroep of omftandigheden de rust mist, ter zelfder tyd, dat hy nieuwe bezigheden , nieuwe beflommeringeii najaagt en niet rust voor dat hy zeker is , dat alle rust op nieuw voor hem verloren is. Deeze fpreekt en fchryfc over het waare geluk dat er het hart van open gaat hy kent het zeker en... beflis niet te fpoedig, Lezer! hy kent het zeker, maar hy bezit, hy zoekt het niet! Wysgeer in zyne kennis, maar louter zinnelyk dier in zyn gedrag, befpiegelt hy het waar geluk, terwyl hy het de rugge toekeert en er van afwykt in de geringfte beuzelingen deezes levens yverig na te loopen en er zich zeiven mede, te misleiden. Geene yvert voor de Vryheid. Het denkbeeld van dwang is hem zelfs oudraaglyk en ontrooft den prikkel aan zyne beste genoegens. Hoe edel is die fterveling!... Helaas! ik befchouvv hem meer van naby en ik vinde niets in hem, dan den verachtelykften flaaf van zyne begeerten en hartstochten. En wat de vreugd en droefheid betreft wy misleiden ons geduurig omtrent dezelve; wy waanen de eerfte te beminnen, en wy beminnen in de daad de laatfte. Zy is het die ons gevoel verfynt en ons hart voor nieuwe indrukzelen vatbaar maakt en opent. Zy is het die aan de gewaarwordingen zelve een' trek van verhevenheid mededeelt. Hier uit ontftaat het vermaak der droefheid, 't welk fterk genoeg is om ons derVv 3 ze!-  3+2 BEVRIEND zeiver voortduuring te doen begeeren, eii alles te doen afwenden , wat flegts een hinderpaal voor haar zou kunnen zyn. 't Is waar wy trachten ons zeiven geduurig te overtuigen, dat wy liever niet droefgeestig zouden zyn; maar wy bedriegen ons, en over \ algemeen haten wy het bedrog niet, dan wanneer het van een ander komt en dus onze ydelheid beledigt. Doorwandel den akeligen kring van tegenheden en rampen vry, die de waereld tot een traanendal en dit leven tot een moeilyk ftrydperk maaken; fpoort derzelver oorfprong na en zegt my dan hoe weinig leeds er overig zou blyven, indien ieder fterveling voor zich zeiven en voor anderen was, wat hy zou kunnen zyn ? Ja, Triflram Shandy heeft gelyk, de meefte fmarten haaien wy ons zeiven op den hals en wy klaagen er over; wy ftaan naar vermeerdering van kennis en wy handelen er in ons gedrag lynrecht tegen aan; wy verheffen ons op onze reden , en wy misbruiken ze om ons zeiyen te bedriegen en rampzaliger te maken. Welke tegenftrydigheden brengt het ide* van Mensch niet mede! ik verlies er my duizendmaal in. Zyn wy ongelukkig, wy zouden gaarn de geheele natuur in ons ongeluk doen deelen ; zyn wy'gelukkig, dan trachten wy ons met kracht van redenen te overtuigen, dat wy ongelukkig zyn, en fcheppen ons eenigst vermaak in dit denkbeeld. Als wy ons het geluk verbeelden als het middelpunt van onze beftetnming, dan is de mensch een volmaakte fpiegel van 't Heelal, ■waarin alles door vires centrifuge en centripeta (middenpunt zoekende en middenpunt fchuuwende krachten) in zyn beftaan blyft; en gelukkig voor ons dat wy zo gevormd zyn; waren alle onze krachten middenpuntfchuuwende , wy zouden wel haast bezwyken of ons zeiven verdelgen, en waren ze alle middelpuntzoekende , verbeeldt u dien ftaat van werkeloosheid, waarin wy als Epicurifche Godheden zouden omwandelen! Zou  VAN 'T VADERLAND. '343 Zou "het niet ein qua.flie van eenig aanbelang zyn, wie in zyn' tyd gelukkiger was, Demokriet of Herakliet? Zy verfchilden 'zeker zo veel van malkander als een Philanthrope verfchilt van een Mifanthrope, en uit dit oogpunt zou men. de geheele quaeftie misfchien ras kunnen beflisfen: die een. mengfel van deeze beide temperamenten had, was er mooglyk best aan toe; maar de gewoonte fchynt hier tegen eene onverzettelyke hinderpaal te ftellen, de gewoonte , die onze hartstochten in gevaarlyke hebbelykheden verkeert; gevaarlyk voorzeker hoe na grenst niet eene hebbelyke droefheid aan gemelykheid, en hoe ras zien wy dus niet, 't geen eerst het genoegen van ons leven uitmaakte, het zelve naderhand voor altyd vergiftigen! Dan ik wil my voor het tegenwoordige in deezen doolhof niet verder inlaaten; ik heb genoeg gezegd om myne Lezers gelegenheid te geven van myne aanmerkingen uit de waarnemingen omtrent hun eigen hart aan te vullen. Maar dit wil ik er echter nog byvoegen , voor dezulken die ter goeder trouwe onder de tegenilrydigheden hunner natuur lyden, en oprecht wenfchen uit een vast grondbeginfel te werken. Myne Vrienden! fmacht gy waarlyk naar het geluk? Wel nu, leert het dan ftellen in een bevredigd en gerust geweten al het overige is dwaasheid, kinder fpeelgoed, dat heden vermaakt en over een uur weggeworpen wordt en fielt gy het er daadlyk in, myne Vrienden! neemt dan van dit oogenblik af aan voor, getrouw te zyn aan hu licht van uwe reden, en aan dat van de Openbaaring, daar u de Hemel bovendien mede begunftigd heeft, en gy zult het zeker erlangen: gy zult onder alle de tegenfpoeden deezes levens zo gelukkig zyn als de fterveling hier zyn kan, en teffens het onderpand in uwen boezem dragen, dat er een volkomen, onveranderlyk geluk voor u weggelegd is, dat u by den dag des doods en der  344 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. der verryzenis zeker geworden zal. Maar ik voel dat ik om myne Lezers vrolyk te leeren worden, onmerkbaar zelf ernftig ben geworden. De mooglykheid dat dit anders ware! Daar er geen ander middel op den aardbodem is om vrolyk te zyn dan een gerust geweten , daar ik myne Lezers ruim zo graag vrolyk zag als zy zeiven het willen zyn moest ik dit eenige, zo zeer verzuimde, middel immers wel ernftig aanpryzen? te AMSTERDAM by J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 440 Qui didkit Patrits quid debeat. HORATIUS. "Van het begin af aan dat wy dit blaadje ondernomen hebben , is ons eenpaarig oogmerk geweest, volmaakt oripartydig te zyn, en zo wy niet ten eenenmaal verblind omtrent ons X x zei-  34« DE VRIEND zeiven en omtrent onze voortbrengfelen zyn, durven wy vrymoedig zeggen, dat het ons voorkomt, dat wy vry getrouw aan dit doelwit geweest zyn. Ik weet het wel, onpartydig te zyn zegt in onze dagen zo veel als geheel onverfchillig omtrent de belangens van het Vaderland te zyn, en men kan niet ontkennen dat zeer veel Nederlanders door hun veroordeelenswaardig gedrag crediet aan deeze betekenis van het woord onpartydig geven. Doch in dien zin ontkennen wy wel hartlyk onpartydig te zyn. Wy zyn integendeel volkomen overtuigd, dat de zaak van 't Vaderland de algemeene zaak van ieder Nederlander is, en dat het niemand vry fiaat zich naar de vermogens en krachten, die God hem verleend heeft, aan dezelve te onttrekken , of eene onkunde voortewenden, welke • in een Gemeenebest, dat, behalven een aanzienlyk aantal andere hier toe betrekkelyke werken, de uitmuntende Vaderlandfche Gefchiedenis van eenen Wagenaar bezit, reeds zeer misdaadig is. Elk immers is verpligt om zich in ftaat te ftellen, dat hy weete wat de maatfchappy, daar hy toe behoort, en elk lid van dezelve met recht van hem vorderen kan; en het klinkt in den mond van een Vader niet ongerymder : ik ben Vader doch onkundig omtrent de belangens myner kinderen en myne verpligtingen omtrent hunne opvoeding ; dan het in den mond van ieder Nederlander klinkt: Ik ben lid van dit Gemeenebest, doch ik weet niet wat dit Lidmaatfchap van my eischt, noch waarin ik het myne kan toebrengen om den bloei en het geluk van myn Vaderland te vergrooten althans niet den hartader af te Heken. Zo dit onpartydig zyn betekent, keurt geen fterveling welmeenender de onpartydigheid af dan wy doen, en wy wenschten vuurig dat er in dien zin geen onpartydigen Nederlander federd jaaren in ons Gemeenebest te vinden waare geweest ——  VAN 'T VADERLAND. 347 weest dan toch zouden zo veele welmeenende Vader- ïandfche pogingen by gebrek van aanmoediging en onderfteuning niet reeds in duigen gevallen zyn; dan zouden er daaglyks kloekmoediger, bedaarder, en meer doordachte flappen ter herflclling van onze gefchonden Voorrechten gefchieden kunnen, die nu om de fchandelyke onverfchilligheid en laauwheid van een groot aantal onzer Landgenooten of achter blyven, of aan eene drift, welke nooit nalaat de hoofdzaak te benadeelen, toevertrouwd moeten worden. Zo dit onpartydig zyn betekent na de vervloekte onderneming, die Dwinglandy en Geweld op de grootmoedige en aan de ouderlyke deugd zo getrouwe Burgeryen van Elburg en Hattum gewaagd hebben, dan verfoeit geen fterveling welmeenender de onpartydigheid dan wy! dan is ze in ons oog verraad, hoog verraad, tegen het Vaderland; tegen den Godsdienst, dien wy belyden; tegen God zeiven, den grondvester van onze Republiek, den eenigen fchenker van onze Vryheid en van onze Voorrechten. Grooter gefchenk dan de Burger-vryheid heeft de oneindige Beflierer van de ondermaanfche Lotgevallen aan geen Land gedaan. Wat zeg ik? 't Is een van die hooge giften, die Hy aan weinige Landen , aan een zeer kleen getal by uittrek bevoorrechte kinderen, gefchonken heeft. En wy, wy gelukkige Bewoo- ners van Nederland wy die ze voor het bloed van onze braave o van onze, boven allen lof verheven, Ouderen bezitten • wy zouden door ons fchandlyk onverfchillig gedrag toonen weinig prys op dit Goddelyk gefchenk te ftellen? Dit was meer dan onmensen te zyn; dit was God zeiven in het aangezicht te flaan; dit was, om alles in een woord te zeggen, duidelyk tebewyzen, dat wy even zeer in ftaat waren om jesus christus zeiven te verXx 2 too-  34S DE VRIEND loochenen , waar de belydenis van Zynen Goddelyken Naam op onze rampzalige bezittingen en fortuin ik zwygé op ons hoofd te ftaan kwame! Neen, myne Landgenooten! in dien zin zyn wy niet onpartydig. Wy houden de liefde tot het Vaderland voor een der heiligfte pligten; en zo wy dit al niet deeden, de trek tot onzen zaligen geboorte grond, die by ons inftinkt gewoiv den is, zoude ons aanzetten om goed en bloed voor een Land te wagen, daar wy zo menigvuldige betrekkingen op hebben, en dat, als t ware, uit de asch van onze dierbaare en doorluchtige Voorouderen famengefleld is. Maar wy wilden ter bevordering van de deugd en ter verbetering van die zeden fchryven, zonder welken de herftelling van onze Vryheid, van onze voorrechten , van onzen bloei by de gelukkigfte Staatsverbeteringen onmooglyk zyn , en wy denken hoog genoeg van het waare Patriottisinus om volkomen te kunnen geloven, dat elk die deugdzaame , en naar de infpraak van hun geweten belangloos luisterende Nederlanders maakt, zeker goede en getrouwe Patriotten aan het Vaderland geeft. Wy denken niet dat het nodig is partydig te zyn om eene zaak, die voor het eerlyk en onbevooroordeeld verfland bewezen is goed te zyn, voorreftaan, en zodaanig is die van het Patriottisinus. De Staatzucht en het Eigenbelang mogen tot zulke laage en verachtelyke kunstenaaryen hunnen toevlugt nemen, de zaak der Waarheid kan ze ontbeeren; zy verfmaadt ze openlyk en veracht elk Voorftander, die ze voor haar gebruikt. De eenvouwige onopgefmukte gefchie- denis het daaglyks voorvallende Eene vergelyking tusfehen het gedrag en zich duidelyk verradend doelwit van haare Voor- en Tegen-ftanders — Van de nooit te vergelden, pooit genoeg te beminnen Staaten van Holland, en de Staaten (hier  VAN 'T VADERLAND. 340 (Jaiermist onze taal een By woord) van Gelderland. — Zie daar alles wat zy vordert — en om haar in de hand te werken eisclu zy niets dan dat men de menfchen de kunst leere om naar hun geweten te handelen, ook waar tydelyke voordeelen en ambten van een ander oordeel zyn. Deeze kunst moest zeker voor redelyke en onfterfelyke wezens niet zeer moeilyk zyn, maar wy zouden de ondervinding in het aangezicht tegen moeten (preken, en eene zeer groote onkunde omtrent het menfchelyk hart verraden, indien wy (taande hielden, dat ze dit in de daad niet was. Verre weg de minde menfchen durven den pligt tegen het eigenbelang getrouw blyven , en , zonder waarlyk deugdzaam te zyn., kunnen ze 't ook niet. Men moet toch geleerd hebben , een gerust geweten voor den grootden fchat te houden, en eene eerlyke armoede en vergetenheid boven eenen fchandelyken rykdom en een dubbelzinnig aanzien te verkiezen,en in deeze keus volkomen gelukkig te zyn , om al zulke verzoekingen tegen te kunnen daan, daar een gemaklyk en onbekrompen brood en een zeker vermogen over zyne evenmenfchen aan verbonden zyn; voordeelen, die op hén zeiven het vergenoegen gewis niet geven kunnen, maar die het voor de meeste oogen echter fchynen ce geven, dewyl Heb- en Eer-zucht eene zekere zinnelyke gedaante van het geluk aan dezelve hebben weten te geven , die de harten inneemt en tot zich trekt, en voor het gevoel van verdienfte zonder glans, en deugd zonder inkomften, verftompt. Dus fcheen het ons de beste weg te zyn om Patriotten (het woord in den zin genomen, dien wy in een voorig vertoog bepaald hebben) aantewinnen, dat wy onze landgenooten omtrent hunne waare belangens verlichteden en hen de deugd blymoedig leerden verkiezen. Hiertoe hebben wy hunne aandacht op eene alregeerende Voorzienigheid pogen .je vestigen, die zeker altyd haar doelwit bereikt, fchoon zy Xx 3 te{'  3So de vriend teffens bevolen heeft dat wy naar de infpraak van ons geweten haare leidingen op zouden volgen. De overreding hiervan zet ons aan om eene goede zaak, juist om dat ze goed is, en niet uit partyzucht, aantekleven, en zo kiesch in de middelen ter bereiking van ons oogmerk te zyn, als aan wezens betaamt, die te midden van hunne yverigfte pogingen zeer levendig overtuigd zyn, dat een hooger magt de lotgevallen der waereld befchikt, en dat zy met éénen wenk den tegenftand van ftervelingen vernietigen kan. Hiertoe hebben wy meermalen de weelde in haare laatfte gevolgen afgemaald, om ons zeiven en onze landgenooten voor eene ondeugd te waarfchouwen, die zulke innemende en betoverende gedaanten heeft , en gewoonlyk een naauwlyks zichtbaar begin neemt om te zekerer met de verwoesting van Landen en Volkeren te eindigen. Hiertoe hebben wy de waare grootheid in onderfcheiding van pracht en rykdom aangeprezen en gepoogd te doen voelen, dat zy in de daad met geboorte en zogenoemde wellevendheid niets gemeens had. Eindelyk, om niets meer op'te noemen, hiertoe hebben wy geduurig ons zeiven en anderen herinnert, dat dit leven in betrekking tot de eeuwigheid ftaat, dat de Godsdienst de beste, de eeniglte weg tot de deugd en het waar geluk is, en dat er een dag aanftaande is, waarop elk aardbewooner, die immer geweest is, de naauwkeurigfte rekenfchap zal moeten afleggen van zyne daaden en oogmerken in dezelve. Zyn dit alle geene gedachten , die ons Voor de deOgd winnen, en van de ondeugd affchrikken kunnen , en is het mooglyk waarlyk deugdzaam te zyn en eene zaak niet aan te kleven, die onze Godsdienst, die ons geweten ons zegt goed en pligttyk te zyn? Zo wy ons niet geheel bedriegen, beantwoordende bovenflaande aanmerkingen twee tegenwerpingen, die men ons onlangs in eenen ons toegezonden brief voorgeworpen heeft, en  VAN 'T VADERLAND. 351 en die hier op neêr kwamen, dat wy, en niet geheel onpartydig waren, en ons dikwerf met onderwerpen bezig hielden , die geen betrekking hoe genaamd op het Vaderland hadden. Dit moeten wy er ondertusfchen nog byvoegen, dat het waarlyk ongelukkig is, dat men de liefde tot het Vaderland onder ons niet meer als eene zedelyke deugd befchouwt, welke in betrekking met alle overige deugden ftaar en die zonder dezelve nimmer getrouw en ftandvastig kan betracht worden. Zo lang dit inmiddels geen plaats heeft, is het onmooglyk eene waare Vaderlandsliefde te bezitten. Wy mogen ons dan verbeelden zo veel wy willen ons Vaderland aan te kleven; wy kleven indedaad ons eigenbelang aan; wy mogen ons zeiven zo ter goeder trouw als wy kunnen als Patriotten begroeten, wy zyn indedaad niets dan partyzuchtigen. Zo dra de zaak van het Vaderland wezenlyke opofferingen vordert, onzen rykdom, onze eerambten, ons hoofd vordert dan zal de begocheling verdwyn.n , en wy zullen bevinden — dan bevinden , als het Vaderland waare belanglooze aanhangers noodig heeft, dat wy geen kracht van ziel, of met andere woorden , geen deugd genoeg bezitten, om eene goede zaak te kunnen, te durven voorfiaan, die niets, volftrekt niets , voor zich heeft, dan haare billykheid en rechtvaardigheid, en die menfchen vordert, welke verder zien dan den uitwendigen fchyn , menfchen , die hunne waare grootheid en hun wezenlyk geluk in eene leven na dit leven, in eene onfterflykheid , die de Christelyke. Godsdienst allen aan het licht gebracht heeft, zien, en in de eerfte plaats najaagen. Myne Vrienden ! ons hart bloedt terwyl wy het zeggen, maar wy moeten hier in weêrwil van ons zeiven proprieten zyn zo lang wy niet edeler, niet deugzaamer omtrent  352 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. trent de Vaderlandsliefde leeren denken, zo lang zal de zaak van het Vaderland, by de beste Staatkundige veranderingen, hooploos, wanhopend flaan ! De menigte moge juichen en alles gewonnen rekenen; de weinig edelen de verlichte en oprechte beminnaars van hun Vaderland, zullen in de ftilte treurig tot God zuchten en den ondergang van een eenmaal edel en deugdzaam volk betreuren. te AMSTERDAM, by J. ALLART.  O Ë V R I E N Ö VAN JT VADERLAND. (N«. 45-) Arretlaique farrtrt cornet, S? vox faucibus hafit, VIRGILIUS. Xk kan my geen akeliger toeftand voor den geest brengen, dan die van een mensch, dat op zyn fterf bed ligt en zich daar, onder het levendig gevoel dat hy edel en groot had kunnen worden, en zyne laatfte en zo zeer troost en verkwikking behoevende oogenblikken in volle zielrust en eene kalme verwachting op onveranderlyk heil doorbrengen , te Yy ver-  354 DE VRIEND verwytcn heeft, dat hy de deugd, wier waarde hy nu ondervindt, verfmaad; en de ondeugd, wier rampzaligheid hy nu gevoelt, nagejaagd heeft, en dat deeze zyne onbezonnenheid voortaan onherltelbaare , eeuwig onherflelbaare gevolgen moet hebben. Maar onder duizend zodaanige ongelukkigen moet hy naar myne. gedachten de allerrampzaligfte zyn, aan wien God de belangens en het geluk van een groot aantal zyner medeflervelingen toevertrouwd heeft, en de genoegzaame vermogens verleend, om getrouw aan zyne verpligting te zyn, maar die zyne edele beroeping onteerd en de aan hem uit zulke goedertieren inzichten gefchonken magt misbruikt heeft, om zich zeiven te verlagen en zyne natuur- genooten in 't verderf te ftorten en dat om een hand vol winderige en valfche eer, om eenige fchyngoederen, die hy nu van zich af ziet vluchten om nimmer weder tot hem te keeren, die geen enkelen droppel vertroosting aan zyne mistroostige ziel kunnen fchenken , en niets in het hart, dat dezelve zo vuurig aangekleefd , zo geheel gezocht heeft, nalaaten , dan naberouw , wroeging, wanhoop eeuwige rusteloosheid! Ontzettende gedachte voor Vorsten en Regenten ! Gedachte , die den Zetel de gedaante van eenen terugflaanden blikfem , en het kusfen eenen rilling-aanjaagenden eerbied byzet! Zich zeiven ongelukkig gemaakt te hebben is betreurenswaardig, is aaklig. Maar zich by zyn eigen onheil dat van tallooze anderen te verwyten te hebben , zie daar eene rampzaligheid, die onuitfpreeklyk, die naamloos zyh moet! Verbeeld u , om de ysfelykheid van dien toeftand flaauw (want wie kan ze zich zonder te bezwyken levendig voorftellen) echter naar waarheid eenigzins te gevoelen, verbeeld u  VAN 'T VADERLAND. 355 n een' fterveling op zyn jongfte leger uitgerekt, gereed om binnen eenige weinige oogenblikken voor een alweetend God te verfchynen en eene rekenfchap te moeten afleggen, daar zyn onveranderlyk geluk of onherftelbaare rampzaligheid van af zal hangen en die in de naauwfte betrekking zal ftaan met het licht van zyn geweten en met elk aan hem gefchonken vermogen. Verbeeld u, zeg ik, zulk een'fterveling, die zich in dat ontzettend tydftip, waarin al het zichtbaare wegzinkt, waarin niets voor het hart overig blyft dan God, de Waarheid, en de Deugd, met de .volgende .alleenfpraak bezig moet houden, en bewust is, dat hy ze in weerwil van zich zeiven eerlang voor den Richter van Hemel en Aarde plegtig zal moeten herhaalen. „ Zie daar den tyd van myne voorbereiding ten einde ge„ lopen, en het beflisfend oogenblik van rekenfchap te geven „ daar! Geboorte, rykdom, aanzien, eerambten, dit „ alles kan my eerlang van den geringften daglooner niet meer „ onderfcheiden , noch eenig voorrecht byzetten. In het „ Graf woont de volmaaktfte gelykheid en de deugd alleen „ deelt orfder het gebied der Eeuwigheid kroonen uit. „ Ach! die deugd heb ik nimmer betracht, dje deugd, wier kleinfte vertroosting thans voor myn hart van meer waarde „ zyn zou, dan eene geheele, reeds aan myn breekend oog „ ontwykcnde, waereld. Myn God! hoe veele weldaaden, „ hoe veele voorrechten hebt gy my boven duizend anderen „ gefchonken — voorrechten, ja daar groote, daar geduchte ,, pligten aan verbonden waaren, maar die alle op myn geluk, „, op een geluk, even zo yeel grooter dan dat van gewoone fters, velingen, als die pligten moeilyker dan de hunnen waren , „ uitliep, en tot welke alle gy my telkens de noodige, de ge» „ noegzaame vermogens en krachten verleende. Gy befchikte _., my eene geboorte daar eene gewenschte opvoeding aan ver-. Yy 2 „ pon-  S5g DE VRIEND „ bonden was. Ik leerde vroegtydig myne pligten als mensch, als burger, als Christen kennen. Alle die wetenfchappen, „ die ik eenmaal in den ftand, daar gy my toe geroepen had, „ noodig zou hebben, ontflooten hunne heiligdommen voor „ my. Een vry volk vertrouwde hunne belangens in myne „ handen, en het had aan my geftaan om duizenden gelukkig te „ maaken, en door de deugd tot het hoogfte toppunt der waare „ Eer te klimmen. Helaas! eene valfche flikkering deed my #, reeds vroeg den weg verlaten, die gy zelve,o myn Richter! „ my voorgetekend had en aan welks einde alleen myne kroon „ hing. Nu was ik flaaf der Eerzucht, dan aanbidder van het „ goud. Hier kroop ik voor de voeten van hem, die aanzien„ lyke of voordeelige ambten uit te deelen had, en om dien te behaagen verfmoorde ik de ftem,die in het binnenfte my„ ner ziel fprak en my de waare grootheid zo duidelyk aan,, wees. Daar poogde ik my zeiven te verheffen en myne inge„ beelde grootheid op de puinhoopen van het geluk, van de ,, voorrechten van myne medeburgeren, te vestigen. Hoe ,, veele valfche eeden zyn over myne lippen gegaan! hoe veele j, plegtige verbindtenisfen door my verbrooken! Hoe menig„ maaien heb ik myn geweten, mynen Godsdienst Voor eenen „ enkelen oogwenk verloochend, hoe menigwerf de heiligfte „ rechten myner natuurgenooten fchandelyk met voeten getre3, den. Hoe veel vonnisfen leggen er voor myne rekening „ (die alle, o myn God! voor uwe vierfchaar nog openftaan) „ welke niet de rechtvaardigheid, niet de billykheid,• maar „ het eigenbelang, of de verachtelykftc vleizucht uit mynen „ mond dreeven! hoe veele traanen van weduwen en wezen! „ hoe veele aanklachten van verdrukte onfchuldigen! Wee my, ,, dat ik geboren ben! Wee my, dat ik den getrouwen vriend, „ die gy my in den boezem plaatfte, zo lang, zo hardnekkig „ gehoor weigerde, en my zeiven door duizend kunstenaaryen, s, door aanhoudende bedwelming wys poogde te maaken, dat „ ik  VAN 'T VADERLAND. 357 „ ik zyne item eenmaal geheel verdpoven zou! Nu — in dit, „ ontzaglyk en wraakvorderend oogenblik klinkt hy fcheller „ dan een donder in myne ooren ■ en van Vriend in „ den vreeslyklten en magtiglten Vyand verkeerd, eischt hy vergoeding voor eiken verworpenen raad, fchoon hun aan- „ tal duizendmaal tien duizend uitmaakt! Waar zyn nu „ myne uitvluchten ? waar myne verfchooningen'? Waar is de 5, hand, die my onderlteunde, die de zuil myner gewelde„ naarye fchraagde? Alles wykt van my, alles verlaat my • „ Niets, niets blyft my overig dan de zekere verwachting van een rechtvaardig oordeel; en de vreeslyke, de naamlooze 3, wroegingen , die my deszelfs uitkomst reeds gevoelen , duldloos gevoelen doen: " O Gy , wien immer een vry Volk zyne rechten en befcherming toevertrouwd heeft, gy , Regenten ! gy Vertegenwoordigers van het zelve! voelt gy, uit deeze flaauwe, naauwlyks by de waarheid zelve noemenswaardige fchets 9 het bloed reeds in uwe aderen ftollen, voelt gy met eenen fidderenden eerbied de waarde, de hooge waarde, van den aan u toevertrouwden post, van eenen post, die zo menigjverf roekloos begeert, en onbezorgd waargenoomen word, en echter zich eenmaal zo geducht, zo ontzaglyk aan u ver? ponen zal? Zegt my, wat het zyn zal, als het oogenblik zelve daar is als de angst het liair te berge en den geprangden boezem ftuiptrekkend naar boven zal jaagen? Als de Item van den geringften burger, wiens billyke klagten eenmaal fpottend verworpen, wiens heilig recht eenmaal hoonend vertreden wierd , een vergiftigde pyl zal wezen, die duldloos in het raauwe hart woedt; als elke op nieuw fmartlyk uitgedreven zweetdroppel de herhaalde leus zal zyn, dat het oordeel der Waarheid aannaadert dat oordeel , voor 't welk Vorst en Slaaf één zyn, waar zelfs de Yy 3 deugd-  358 D E V R I E N D deugdzaamfte genade en vergeving noedig zal hebben , en waar eene Almagt Rechter is, welke betuigd heeft, dat zy in nadruk de wreekfter wil zyn van de verfchoven onfchuld en van de verdrukte onnozelheid? ■ Myn God! wat verliest het eergeftoelte van zyne aantrekkelykheid , zelfs voor het oog der Eerzucht, als men aan de gewigtige verpligtingen , die het op onze fchouderen vleit, aan de vreeslyke verantwoording daar het ons aan onderwerpt , denkt! — Wie is de vermetele fterveiing , die er naar Haan durft? ' Neen, myne Vrienden ! hoe haglyk het lot van den Regent ook zy ; voor een hart, dat zich moedig genoeg kent om zyne pligten getrouw en belangloos te vervullen , voor een hart, dat zyne waare grootheid en geluk in een Wenna dit leven , in eene onveranderlyke onfterflykheid heeft leeren aanfehouwen; voor zulk een edel hart heeft het kusfen hooge, verhevene genoegens, onuitfpreeklyke, naamlooze zaligheden. Eene wyze en altyd goedertierene Voorzienigheid, die de niaatfehappyen geregeld en ingefteld heeft, verbond aan elke verpligting een evenredig loon. De geringde , en in den kleenften kring geplaatfte Burger kan door getrouw aan zyne betrekking te zyn tot het waare geluk doordringen. Maar zo weinig de zorgen en moeilykheden van den hem voorgefchreven loopbaan by die van den Volksvertegenwoordiger haaien , even zo weinig haalt de hoogheid en uitgebreidheid van zyne belooning , van zyn geluk , zelfs hier reeds in dit leven , by die van den aan zyne verheven roeping getrouwen Regent. Is het noodig dit te ftaaven ? Wie voelt het geluk niet van by een op roozenfluimerend ge=  VAN *T VADERLAND. 359 geweten, de liefde, de eerbied, de aanbidding van een geheel Volk te zyn — van een volk , dat door ons gelukkig is, door ons geduurig gelukkiger wordt ; dat dit belydt, ons zegent , voor ons bidt , zyne verpligtingen , zyne dankbaarheid in handen van de hoogde Goedheid fielt, en het aan haar overlaat om den deugdzaamen Vader des. Vaderlands naar waarde , godlyk te beloonen ? Hoe gelukkig moet zulk een edel fterveling hier in dit leven niet reeds zyn , onder alle de ondermaanfche rampen en tegenfpoeden , onder alle de doornen , die op zyn moeilyk pad groeien, reeds niet zyn ? Maar nog hooger klimt zyne Zaligheid. Dat eigen fterfbed , dat voor duizend anderen zo afzichtige fterfbed , zal het vreedzaame , het verkwikkelyke leger zyn, daar hy aan het einde van eenen heeten maar getrouw vervulden dag, zyne vermoeide leden vrolyk op uitftrekt; daar hem elke herinnering aan den volbragten arbeid eenen troostvollen en verkoelenden laafdrank verftrekt, daar het betoverend verfchiet van onveranderlyke gelukzaligheid zich voor zyne oogen begint te ontfluiten daar duizenden van erkentelyke en zegenende traanen om zyn fponde ruifchen , hem zyne waarde en grootheid van oogenblik tot oogenblik meer ontwikkelen , en zich met eikanderen tot één eenig gebed vereenigeu, daar zyne genietende en juichende ziel mede voor den troon van God verfchynt en de waare, de hoogfte eerkroon uit zyne hand ontvangt. O myne Vrienden ! wie gy ook zyn moogt, Vorst of Burger, Regent of Onderdaan , vergeet nooit —■— uit liefde tot uw gLluk , vergeet geen oogenblik . dat het tydftip aanftaande is, en voor elk aardbewooner eens tegenwoordig zyn zal, waarin alleen de Godsdienst eeuwig zal  3.rft zyne kaaken , zyn gang is rap, zyne oogen ftaan levendig, en de vrolykheid , die in zyn hart woont, fpreekt door alle zyne wezenstrekken ; een nooit verminderde eetlust geeft den aangenaamften fmaak aan alle de fpyfen, die hem worden voorgediend; hoe meer hy gezweet heeft om dezelve te winnen, des te vergenoegder zit hy aan zynen disch, en dikwyls bevogtigt hy zyne beete met zalige traanen van dankbaarheid aan dien God, die hem gelegenheid, lust, kragten , en zegen fchonk om zyn eigen brood te eeten. •—■ Daar Hy met het hoogfte regt in dat denkbeeld ftaat, dat zyne vlyt zich niet alleen 'bepaalen moet tot de goederen van dit leven, of tot verkryging van alles, wat voor zyn lighaam voordeelig is, befteedt hy zynen arbeid ook wyslyk tot de befchaaving zyner verftandelyke vermoogens. Het is er verre af, dat hy na het afdoen der zaaken van zyn beroep terftond vadzig naar rust zoude hygen, en zich aan ledigheid overgeeven; dan eerst begint het voordeeligst en genoeglykst deel van zynen arbeid; dan verlustigt hy zich in de fchoonheden van het gefchapendom; dan onderzoekt hy de heilige voorfchriften der gewyde bladeren,- dan maakt hy een dankbaar gebruik van den yver dier braaven, welker veder door menschlievendheid zelve beftierd werd, om overal, ook onder het onkundig gedeelte hunner natuurgenooten, de eerfte beginfelen van Waarheid en Deugd te verfpreiden. Door het vlytig A a a 3 ge-  374 D E VRIEND gebruik dezer hulpmiddelen wordt zyn verftand opgefcherpr, en zyn oordeel gezuiverd; hy verheft zich boven de vooroordeelen, die aan zyne eeuw, aan zynen kring eigen zyn, en juist dit voorregt maakt hem blygeestig en vol moeds wanneer zyne medemenfchen zidderen; hy is van een aantal dwalingen ontheven, welke een ieder, die daar mede befmet is in een groot gevaar en niet zelden in een knagend verdriet ftorten; hy heeft eene uitgebreide kennis van zyne verplichtingen, en tevens van de verhevene beweegredenen, die hem daar toe noopen; en, dewyl hy daarenboven de fchaadelyke gevolgen der zonde naauwkeurig heeft nagegaan , dewyl hy door de opmerkzaamheid, welke hem altyd vergezelt, den bedrieglyken fchyn van een aantal dingen, die men in het gemeen voor bekoorlyk en begeerlyk houdt, heeft leeren doorzien, overwint hy gemakkelyker de verzoekingen tot ondeugd, die hem zoo wel als anderen omringen , en wordt van dag tot dag flandvastiger in de betragting van zynen pligt. Van die zalige betragting wordt hy nimmer door vadzigheid te rugge gehouden. Die hem tot zynen vriend verkreegen heeft, die mag zich verblyden, dat hy eenen werkzaamen behartiger van zyne belangens vond, die hem altyd ontwyffelbaar gelukkig zal maaken, zoo dikwyls zyn geluk door vlyt te bevorderen of te bevestigen is. Voor den nooddruft der armen zwoegt hy met geene mindere arbeidzaamheid- dan voor zyne eigene behoeftens, en hy werkt gaarne een uur langer, om zoo veel meer te winnen, dat hy den hongerigen rykelyk kan fpyzigen. Overal, waar in verlegenheid raad, in droefheid troost, in ziekte onderfteuning te verleenen is, daar vliegt hy vaardig heenen, al kwam hy zoo op het oogenblik eerst van zynen zuurften arbeid te rug, al moest hy zyne zoo noodige nachtrust daar aan opofferen. Het Vaderland vindt in hem eenen werkzaamen voorftander van de algemeene belangens, voorregten, vryheid, en veiligheid; en zoo dikwyls hy in den dienst van hetzelve eenigen tyd befteeden moet, verdubbelt hy zyne naarfligheid, op dat zyn gezin daar niets by lyde. Dat onderhoudt en verkwikt hy mildelyk , terwyl hy door zynen yver alles toebrengt, wat tot veraangenaaming zyner Echtgenoote, tot vermeerdering van het heil van zyn dier. baar kroost kan ftrekken. En, twyffelt gy er aan, of hy in de betragting van deze en andere pligten gelukkig is, Haat dan alle zyne gewaarwordingen, die zich op zyn gelaat en  VAN JT VADERLAND. 375 en in zyne daaden zoo duidelyk vertoonen, aandachtig gade. Hoe moedig gaat hy daar heenen met een opgefteken hoofd, met oogen die van de zuiverde blydfchap tintelen, met dien bekoorlyken lach, die het duidelykst merkteeken draagt eener zalige vergenoeging ! Befchouwt hem in die oogenblikken, in welke hy gelegenheid vindt en gretig aangrypt om aan zyne broederen nuttig te weezen, om voor den bedrukten ligt en vrolykheid te fcheppen; of liever vraagt hem [want, hoe zeer ook de uitgangen van zyn hart op zyn gelaat te leezen zyn, kunt gy van dit hemelsch genot echter meerdere kennis hebben , wanneer gy hem fpreeken hoort] vraagt hem , wat hy in die gelegenheden gevoele? En, indien gy hem dan verrukt ziet door de blydfchap van eenen Engel Gods, indien de aardfche taal hem geene woorden verfchafc kragtig genoeg om zyne hemelfche denkbeelden uit te drukken; zoo oordeelt dan daar uit over de verhevenheid van zyn geluk, en volgt zyne voetftappen na, op dat ook gy hetzelve moogt deelachtig worden! Nog een trek, en dan zal ik aan het einde van myne teekening genaderd zyn. De yver, welke hem fteeds bezielt,onderdrukt de zaaden der begeerlykheid,die in zynen boezem woelen ; door geduurig te werken , door geduurig met heilzaame ontwerpen en deugdzaame werkzaamheden bezwangerd te zyn, geeft hy aan de ondeugd geene gelegenheid , om zyn hart ledig te vinden, en zich aldaar te vestigen ; en ook dit is voor hem een voortreflyk hulpmiddel tot vermeerdering van zyne deugd,en geluk;zoo ilreeft hy langs hoe meer naar de volmaaktheid, en hoe meer hy aan zynen dood nadert, des te meer is hy bereid om te fterven. Wanneer eindelyk dat uur nadert, waar in hy van zyne aardfche zorgen fchynt te zullen ontbonden worden, dan gaat er een jammerkreet op onder zyne medeburgers , 'dan is er een onophoudelyk bidden, zuchten, fnikken van zoo veelen, aan wien zyn leven dierbaar was. Zyn gezin verliest eenennoesten voorftander; zyne talryke vrienden eenen yveraar voor hun geluk en hunne genoegens; zoo veele armen, elendigen, onkundigen, eenen Onderhouder, Trooster, Raader; de gantfche maatfchappy een werkzaam lid, dat tot uitgebreid nut en fieraad ftrekte. Een ieder poogt de vluchtende ziel te rugge te houden; een ieder fmelt weg in traanen; Hy alleen is blymoedig; de algemeene achting is een balzem voor zyne ziel; maar nog meer de bewustheid dat God hem acht en lieft.  375 DE VRIEND VAN *T VADERLAND. Iieft. Zyn Maaker roept hem nu van zynen post af, om zynen werkzaamen yver in zaliger gewesten voort te zetten, te volmaaken, en alleen tot de verhevenfle onderwerpen te bepaalen. Zyne laatfte oogenblikken zyn nog yver voor het heil van hun die hem omringen; ook dan, wanneer de ftem hem begeeft, predikt hy door ftille gelaatenheid de voordeden der Deugd; men ziet het aan hem, dat hy gevoelt, wat hy te wagten heeft, daar hy zynen Vader van verre heeft nagevolgt, die tot nu toe werkt, en die eeuwig werkzaam blyven zal tot vermeerdering van het geluk zyner Vrienden en Volgelingen. Zalige verwagting 1 o myne Vrienden, laat ons, om ook in zulk een geluk te mogen deelen, werken, terwyl het dag is, eer de nagt komt, waar in niemand werken kan. ■ TE AMSTERDAM, bï J. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 48.) Les hommes font bien patiens; mais a la,fin, quand ils font trop outragês , ils fe reveillent de leur lithargie, dó~ yiennent furieux, G? reagisfent centre un pouvoir tyrannique, MER c IER. Onder de dwaalingen, die algemeene uitfpraaken, eenmaal tot magtfpreuken geworden , en vervolgens altyd zonder onderzoek als waarheden aangenomen, onder het mensch. Bbl* dom  378 DE VRIEND dom verfpreid hebben, behoort mede de algemeene befchouwing van den Burgeroorlog, als den grootften der rampen. Zeker is dezelve een van die hevige middelen, die nimmer goed te keuren en aan te pryzen zyn, dan in dien ongelukkigen en hooploozen toeftand, waarin een zekere dood het gevolg der kwaaie moet worden , indien men niet juist tot zulk een middel overgaat, dat uit zyne natuur wel bitter en pynlyk, maar hier by alleen nog in ftaat is om te kunnen redden. En in dit laatfte geval is de Burgeroorlog een wezenlyke zegen, die niet flechts Landen en Volkeren redt, maar dezelve gewoonlyk tot een vaster toppunt van Vryheid en grootheid brengt , dan ze te voren immer gekend hebben , dewyl in het laatfle geval de Vryheid niet het gevolg van een blind geluk , maar van een vooraf verfpreid licht, cn hierop gebouwde beginfelen is. Wy willen, om dit te ftaaven, de beide volgende vertoo» {en doen dienen. Het is eene aanmerking , die door de Gefchiedenis des tnenschdoms bevestigd wordt, dat gezonde en ryp doorgedachte beginfelen over het ftaatkundige zich zelden met moed en dapperheid onder een Volk te gelyk vertoonen. De laatfte eigenfehappen behooren aan die woeste Eeuwen , die nog geene befchaving, geene weelde kennen; maar de natuur in haare volle, ruuwe, grootheid vertoonen. Vastgefpierde en gewapende vuisten; krachten, die door niets afgeftormd worden; eene hardnekkigheid, die nooit buigt; drift, woede, voor oorfpronglyke Vryheid; zie daar de grondtrekken, die haare voortbrengfelen kenfehetfen. Zy duiden in het ligchaam, daar ze zich vertoonen, zeker het ftaatkundig le« vtn aan; maar een leven, dat om van nut te zyn, noodig heeft  VAN 'T VADERLAND. 37» heeft door wysheid beftierd en voor het algemeene belang opgekweekt te moeten worden. De eerfte voordeden, daar en tegen, zyn gewoonlyk het erfdeel eener befchaafde Eeuw. Duizend omftandigheden moeten faamenlopen , ora een Velk wys en verlicht over hunne eigen belangen te leeren denken , en men zou byna geneigd worden om te geloven, dat de weelde eerst de armen ontzenuwen, het ligchaam ontfpannen, de zielen ver» zwakken en verlagen, en den geheelen mensch van kracht en karakter moet berooven; eer men leert opmerken, nadenken, vergelyken, en befluiten. Waarom bewegen zich in het eerfte geval zo veel krachten en onverfchrokkenheid naar willekeur van eene blinde grilligheid ? of waarom worden in het laatfte zulke heerlyke en wyze beginfelen door geene krachten en moed onderfteund en ter uitvoer gebragt? Alle Volkeren, die oorfpronglyk vry geweest zyn, hebben die Vryheid bezeten, zonder recht te weten dat zy den grootften fchat der aarde bezaten. Door de Natuur gedreven, en door hunne krachten onderfteund, hebben zy eiken aanrander afgeweerd. Door geene begeerte naar vreemde genoegens aangefpoord en te vrede met de opkomften van dat gedeelte des aardryks, dat hun te beurte was gevallen wanende zelfs dat hun land het gelukkigfte. land der waereld was kon hen. niets aan de belangens van listige en op overheerfching aazende Nabuuren boeien. Maar naauwlyks vertoonde zich de Weelde onder hen of de grondflag tot hunne overheerfching en flaverny was gelegd. Zy leerden behoeften kennen, die hun land niet meer vervullen kon, ten waare in den aanvang de eene Landgenoot het vermogen van den Bbb s au-  380 d e v r i e n d anderen «an zich trok en verzwolg. Een ruuw leven op rotfen of in hutten, maar een vry leven, verloor zyne toverkracht in hunne oogen. Zy verkozen van lieverlee het gémak boven den arb.id en die in 't begin zo flrelende prikkeling, welke de verfcheidenheid en geduurige opvolging van vermaaken aan de zinnelytlieid bieden, boven de reine voldoening aan eene natuurbehoefte, door de beweging en eene hier uitvoortvloeiende mannelyke gezondheid alleen te onderhouden en op te wekken. Van dat oogenblik begon hun eigen grond hun arm en onvruchtbaar voor te komen. Zy begonden den nagebuur en vreemdeling noodig te hebben. Met de voortbrengfelen van andere landen ontvingen zy teifens derzelver gebreken. Het goud werd hun van oogenblik tot oogenblik noodzaaklyker, en eerlang het eenigfte middel om aan begeerten te voldoen , die geene paaien meer hadden. Nu werd de algemeene hoofdtrek om dit verraderlyk metaal te verzamelen en de hand, die het uitdeelen kon, was zeker van aangebeden te zullen worden. Om het zelve knielde men gewillig voor eenen Overheerfcher néér. De arme juichte in zyne flaverny onder het juk van den belonenden Ryke, en kende geen ander voorrecht meer dan geld te winnen. ' De Ryken , even behoeftig in hunne palleizen , dewyl hunne , bege rten daar zo veel te onbepaalder waren , bey verden zich even zeer om nog ryker te worden en bloosden niet om hier het nut van het algemeen aan op te offeren. De Hoofden des Volks werden natuurlyk deszelfs onderdrukkers, en vryheden, voorrechten, verbindtenisfen, eeden, moesten voorde rampzalige dorst naar goud en gezag wyken. Ziet hier hoe een voortreffelyk flaatkundig Schryver deeze verbastering in eene wysbepaalde Volksregering, van alle Regeringsvormen de vryfte en gelukkigfle nog, affchetst. „ Ook  VAN T VADERLAND. ;gi „ Ook deeze foort van Regeering, zegt hy, heeft haare klippen. De minfte verflapping wordt er van een veel gevaarlyker 'nafleep, dan in eenige andere. De geringde ftrafFelooshcid neemt er draks de kracht van wet aan, en de onmerkbaarde afwyking van den geest der Vryheid kan tot regeringloosheid en ongebondenheid voeren. De Aridokraaten , en die het poogen te worden, vrezende door hunne gedrengheid het volk te verbitteren , leenen zich zo veel te gemaklyker aan de verflapping der Zeeden, als zy er een middel in meenen te vinden om de geesten buigzaamer en onderworpener aan hunnen wil te maaken. Van eenen anderen kant lokt er de nyverheid, welke men byna altyd in Volksregeringen ziet bloeien, den geest van Koophandel, welke de rykdommen en met dezelve de ongelykheid van bezittingen en fortuin aanbrengt. De arme wordt, zonder het te befpeuren , de gewillige flaaf van den Ryke. Nieuwe overeenkomden dringen in de regering en vereifchen nieuwe wetten. De Ariftokratie der Rykdommen fpreidt er haare magt in ten toon. De zaaken worden er by verdrag in afgedaan. De ambten worden er nog wel aan de meerderheid der demmen ingegeven, maar deeze demmen zyn betaald en omgekocht. De feilen worden er door geld te recht gebragt en het goud bekleedt er de plaats van verdiende en deugd. De Zeden, minder ge-eer biedigd, toeven niet zich te ontdeden , en eiken dag van hunne oude en gelukkige eenvouwigheid verliezende, eindigen zy met even zo verbasterd te zyn als die van alle andere foorten van Regeeringsvormen." In dien toeftand van zaaken hebben de meefte Volkeren eenige Wyzen bezeten, wien de nood en hooggaande ellende , te drukkende om langer algemeen te kunnen gedragen worden , aan 't nadenken en opfpooren bragt. Zy hebben hun licht poogen te verfpreiden en de oorzaak des algemeeBbb 3 nen  382 DE VRIEND nen vervals en de middelen van herftel aan hunne landgenooten medegedeeld. Het gevolg is geweest, dat men hen of verdrukt , en vervolgd , of toegejuicht en gewierookt heeft; maar in beide gevallen ging aanvanglyk hun raad verlooren en den weg, door hun aangewezen, bleef onbetreden. Ook zien wy dat de meefte Volkeren , tot welk een toppunt van bloei en grootheid ook verheven , van het oogenblik , dat de weelde alle ftanden onder dezelve begon aan te tasten by de beste werken over de vryheid en het waar geluk gezonken zyn, om hunne hoofden nimmer weer op te heffen. De reden hier van ftraalt uit het reeds gezegde van zeiven in de oogen. Om by een algemeen en door jaaren ingeworteld verderf den weg van verbetering en volkomen herftel in te (laan,behoort een moed,die de grootfte ziels- en ligchaams krachten veronderftelt. Men moet niet alleen zich de vervulling van elke behoefte met vreugd ontzeggen, zo dra het goud, dat daar toe noodig is, met vrucht voor de belangens van het Vaderland zou kunnen gebruikt worden; men moet niet flechts eene harde, ruuwe, arbeidzaame, en door byna geene zinnelyke genoegens afgewisfelde levenswyze boven eene gemakkelyke, zachte, en weeke, uitliefde voor zynen pligt, kunnen verkiezen; maar geduurig zyn eigen belangens voor die van het algemeen opofferen. Nu wordt zulk eenen moed by een Volk, dat door de weelde verflapt en verdorven is, nooit gevonden. Van hier den algemeenen opftand tegen den Verbeteraar. Het licht is altyd haatlyk voor harten , die eenmaal beflooten hebben om het niet op te volgen. Men befchouwt in hem den Voorftander van eene gelykheid onder burgeren en landgenooten, welke door deugd en waare verdiensten alleen te verbreken is. Hoe natuurlyk verzet hier zich het ryke en magtige, dat by alle Volkeren doorgaans het flechtfte en door de weelde meest verzwakte gedeelte der natie is, tegen ? Beroofd van een vermogen en aan-  VAN 'T VADERLAND. 383 aanzien, dat ze enkel van 't goud of van uitwendigen luifïer bezitten, blyft hun niets overig, dat hen van de heffe des Volks voortaan onderfcheiden kan, dan de maatloosheid hunner begeerten, en een hoogmoed, die in 't vervolg niets dan verachting en fmaad kan inoogften. En het zyn juist deeze Ryken, van wiens wenken het Volk, in een land, daar de weelde heerscht, afhangt. (Het pot in den volgenden Nommer.~) Het volgende ons toegezonden Dichtftuk mooge het ledige van dit blad aanvullen. VADERLANDSCHE ZUCHT. ó Hemel! heeft myn Vaderland Zyn Vryheid ah een gave uit uwe hand verkregen, En wierd zy nimmer overmand Om dat uw dierbre gunst ons borg ftond voor dien zegen; Toon dan een liefderyken blik , Baar zoo veel boezems thands de diepfte zuchten faken, Die, fel beftreén door hope en fchrik, De nachten van geweld en heerschzucht zien genaken. 't Is waar , het Volk van dit gewest, Aan wien uw grootheid in zyn welvaart wierd verkondigd, Heeft de eer van zyn Gemenebest, Heeft uw weldadigheên te menigwerf verzondigd. Maar, als we uw hooge Majefteit, By 't grimmen van 't gevaar, om by ftand durven fmeken, Doe dan vernieuwde ootmoedigheid De oprfthte taal van 't hart in onze daden fprekcn. Ver-  384 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. Venverp der Braven pogir'g niet, Vooral wenze in V gebed voor onze Vryheid firyden. Ah deze zich gekluisterd ziet —— Hslaas! zou de eer uws naams dan minder aanftoots lydenf 6 Neen ! wanneer de Dwinglandy Het overheerde volk voor haren troon ziet knielen, Dan prangt welhaast de flaverny, Dat weet ons Vaderland, de vrygefchapen zielen. Doorzie het vryheidminnend hart, En zoo uw alziend oog daar fnoode ontwerpen vinde, Verdubbel dan zyn vreeze en fmart 1 Neen; dat gerechte wraak dan al zyn hoop ver/linde! Maar, heeft dat hart uw Eer ten doel, En V langverzuimd herftel van ''s Volks gefc-honden rechten;, Dan moge uw hooge Richterftoel, Eer V Land te gronde ga, ons flepend pleit bef echten '. 6 Hemel! geef dat deugd en trouw Uw by ftand in den ftryd der Vryheid fteeds ontmoeten ; Al waggelt dan ons ftaatsgebouw, De Heerschzucht zal dat leed met fchande en fchaamte boeten. 3 78*. d. J. te AMSTERDAM by j. ALLART.  D E V R I È N D VAN *T VADERLAND (N°. 49.) ". 48,) Zo vet ik my herinner geven de-Gefchiedenisfen geen voorbeelden op, dat een volk, eenmaal zo diep gezonken „ óp nieuw tot zyne voorige oorfpronglyke Vryheid en grootheid is wedergekeerd , of zy melden osc t«f«n«, dat zulk Cee e«ne  3SS D.E VRIEND eene groote en gelukkige omwenteling het gevolg van eenen Burgeroorlog geweest zy. Wanneer het juk zo ondraaglyk wordt, dat een Volk de rampen die het tot daar toe vry onverfchillig heeft zien affchetfen , zelf begint te gevoelen j wanneer de algemeene armoede het gevolg van de weelde begint te worden, en de Ryken zeiven meer onderdrukken moeten om in zulk eenen toeftand aan hunne eeuwig toenemende behoeften te kunnen voldoen, dan biedt er zich natuurlyk geen ander middel ter redding aan, dan dat het eene onderdrukte gedeelte des Volks in klachten tegen het andere overheerfchende gedeelte uitbarst, en, daar deeze klachten,' zo lang zy niets meer zyn, altyd verworpen of te leur gefteld worden, eindelyk de wapens opvat om hunne verloren gaande eifchen te onderfteunen en zich aan dwinglandy en geweld te ontrukken. Indien zy waarlyk tot dit laatfte middel hunne toevlugt nemen, is de zekere uitkomst, dat zy er of ten eenenmaal doorzinken (en dit zouden ze in eenige weinige jaaren toch gedaan hebben), of op nieuw tot het bezit van hunne oude, zo niet tot nog edeler, voorrechten geraaken. Het vuur der Vryheid is van eene verhevene natuur. Het laat geen middenkeus tusfehen overwinnen of fterven over. Zo dra het eenmaal in de zielen eener Burgery ontdoken is, rukt het alles in zynen gloed mede. Het verfterkt op nieuw de verflapte handen, deelt moed en krachten aan de zielen mede, en geeft door eenen aanhoudenden yver en het geduurig beoogen van een eenig alles overwinnend doelwit den doodfteek aan de weelde, welke in een land, daar enkel de nuttige arbeid beloond en de genoegens naar derzelver inwendige waarde gefchat worden, geen grondflag tot eenen zetel kan vinden. En deeze Vryheid , dit geluk van een Volk, wordt zo veel te grooter dan zy bet immer bezeten hebben, als het nu een m »«a ge-  VAN 'T VADERLAND. 38? gevolg van algemeen verfpreid licht en grondig doorgedachte beginfelen is , die door middel van den Burgeroorlóg alleen •tot ftand en in praktyk gebragt zyn. Want eer zy tot dit uiterfte kwamen, hebben zy door hunne eigen ondervinding •en het voorbeeld van andere Volkeren, het goede en kwaade van hunne wetten leeren kennen. De fchok , die hen vry maakte, heeft teffens de ziel hunner burgeren verheven en de oorfpronglyke krachten der menschheid in hun herfteld. De eigen moed , die hun gediend heeft om hunne kluifters te verbreken, dient hun nog om de vooroordeelen te overwinnen. Hunne wetten zullen voortaan de voortbrengfelen dier driften niet meer zyn , wier gevaaren zy hebben leeren kennen. Zy zullen vqorgefchreven en befchermd worden door den geest van ftandvastigheid, die hen in hunne edelmoedige pogingen onderfteund heeft, en dat eigen kenmerk van verhevenheid dragen , 't welk hen der Vryheid waardig maakte. Zy zullen er het indrukfel vertoonen van goede trouwe , van rechtvaardigheid , van eensgezindheid , van menschlievendheid. Hunne gewoonten , hunne gebruiken, hunne wyze van leven, zullen duidelyke blyken aanduiden van de behoefte, waarin zy fteken, om zich de algemeene achting te verwerven, om het vertrouwen in te boezemen, en om de andere volkeren aan hun geluk en behoud te verbinden. Elk zal er zich een punt van eer uit maaken om door zich zeiven den roem van zyn Vaderland te vergrooten, .roet de pligten van mensch en van Burger getrouw te vervullen , en men zal er alom den eedelen naaryver der deugd iZie.n h'eerfcheu. , Ik weet het wel, veel van die diepgezonken en door de -zinnelykheid verftompte wezens, welke geene voortreffelykheid meer,gevoelen kunnen, dan die op de. vervulling van hunne laage en door de weelde maatloos geworden behoeften Ccc 2 «it-  388 BEVRIEND uitloopt, zullen hier beweeren, dat de Vryheid een harfen» fchiin zy, of haar op eene listige wyze met de Regeeringloos» heid poogen te verwarren. Dan, behalven dat ik in een voo» rig vertoog reeds aangetoond heb, hoe de weelde, zo lang ze in een land gewierookt wordt, de rykften en magtigften altyd aan zal zetten om een Overheerfcher, onder wiens wieken ze veilig fchuilen kunnen, by, ende Vryheid, die gelyk» heid onder leden van dezelfde maatfchappy voortbrengt, af te vallen; zo zyn de gevolgen van de edele zucht naar Vryheid onder alle volkeren , daar ze immer in de harten ontfloken wierd, ook zo groot en tastbaar, zo wezenlyk bevorderend voor het geluk en den bloei van die eigen volkeren geweest, dat men, zich ondanks, belyden moet, dat of de Vryheid geen harfenfchim zy, of dat er geen wezenlyk voorrecht voor eene natie beftaat, dat deeze harfenfchim in voordeelen, in duurzaame voordeelen, overtreffe. En wat de Regeeringloosheid aangaat, zy is zo ten eenenmaal van de waare Vryheid ©nderfcheiden, dat niemand, die nadenken wil, haar immer met dezelve ter goeder trouwe kan verwarren. De eerfts loopt altyd op wanorde de laatfte op orde uit. Zucht naar Regeeringloosheid gaat met verfmading van Wetten--en akyd duurende veranderlykheid vergezeld. Een haarerbegunftlgde grondftellingen is: 't Is genoeg Regent te zyn om van een« Burgery niet vertrouwd te moeten worden. Zy handelt niet uit kennis en overreding, maar uit drift. Zucht naar Vryheid daar en tegen eerbiedigt de wetten boven alles, en zo zy er verandering in begeert, 't is dewyl zy er gebreken in ontdekt heeft, die het geluk des volks op te losfe fchroeven-ftellen en aan eene gevaarlyke verandering waagen. Zy bemint haare waardige Regenten en ' onderfteunr ze met IjiiÉr laatften droppel bloeds, waar zy in de getrouwe uitvoering van hunne Wezenlyke pligten deeze onderfteuning noodig hebben. In een woord; de Regeeringloosheid loopt op de geheele ver- woes-  VAN T VADERLAND. 389 woesting van een land uit, terwyl de Vryheid altyd met de) herftelling van rechten en misbruiken en met de aanbrenging yan vrede en bloei eindigt. Dan keeren wy tot ons onderwerp weder. Geen gezond verftand, dat aan een rechtfchapen hart gehuuwd is, zal, gelyk ik zeide, diergelyke tegenwerpingen ter goeder trouwe maaken. De volgende zeer juiste aanmerkingen van een fransch Wysgeer zullen de voordeelen van den Burgeroorlog in een helder licht plaatfen. Wy willen er dit vertoog mede befluiten. ■ " .... Waar gy de Dwinglandy aanfchouwt, is de Regeeringloosheid niet zeer verre meer. De Burgeroorlog, de afgryfelykfte van allen zonder tegenfpraak, is misfchien de eenigfte, die nuttig en zomtyds noodzaaklyk is. Wanneer een ftaat tot éenen zekeren trap van verderf en onheil gedaald is, wordt dezelve door duizend inwendige rampen beroerd. De Vrede,- welke het grootfte goed is, is aan dezelve ontfnapt en ongelukkig kan deeze vrede niet weder verkregen worden , dan door den Burgeroorlog. Men moet ze dan met de Wapenen in de vuist gewinnen om het evenwigt te herftellen. Het Volk, dat in eene weeke werkeloosheid fluimerde, het inklevend gebrek van den flaaf, zal zyne grootheid niet weêr aannemen, dan door deeze vreezelyke, maar om het te wederbaaren gefchikte, beproevingen te ondergaan, 't Is flechts door het zwaard te trekken , dat de Burger het voorrecht der wetten nog zal kunnen genieten, een voorrecht, 't welk de Defpoot in eene eeuwige vergetelheid zou wenfchen te begraven. Twee nabuurige en in krachten gelyke yolkeren, die zifh den Oorlog aandoen , winnen , na lange en hardnekkige Ccc 3 fchoki  39Q DE VRIEND fchokken, niets, dan eene wederzydfche uitputting. Zy ftooten zich onderling op eene altyd noodlottige wyze aan. Ze zyn in de onmooglykheid om zich in eikanderen te verftnelten, en de Oorlog doet by gevolg niets dan hunne wonder» te verergeren en te vermeerderen. De Schryver van den geest der Wetten zegt dat het leven van Ryken gelyk is aan dat der menfchen. Twee gewapende Natiën verwekken zich derhalven onherftelbaare rampen en het bloed wordt in nuttelooze flagen gefpild. Maar de Burgeroorlog is eene foort van koorts, welk eene gevaarlyke gevoelloosheid verwydert, en dikwerf het levensbeginfel op nieuw verfterkt. De belan-, gens van dien Oorlog zyn altyd bekend. Elk verftand onderzoekt ze, en na de aanflagen der Dwinglandy wordt hy zelfs onvermydelyk , dewyl hy dan oogenfchynlyk in het geval van natuurlyke zelfverdediging te rugge keert, en elk geroepen is óm zyne rechten ftaande te houden. Eene misdaadige. onzydigheid wordt voor de Burgers zelfs onmooglyk. De Eerzucht, de Dwaasheid, de ydele glorie van Familie - overeenkorriften, donkere, en grillige verbindtenisfen, belangens., welke byna altyd vreemd aan de Volkeren zelve zyn, maaken de overige oorlogen. De Burgeroorlog qntfpruit uit de noodzaaklykheid en het ftriktfle recht; de onbetwistbaarite voorrechten gefchonden zynde, wordt de herftellende Oorlog wettig , dewyl er geene andere middelen, voor de heledigde party overblyven. Deeze Oorlog , welken ik gewyd zou noemen, wordt waarlyk voor het heil van den ftaat ondernomen. En wat de gevolgen betreft, zeldzaam zyn zevoor dien eigen ftaat nadeelig. De Volkeren treden uit die inwendige beroeringên ontzaglyk te yoorfchyn. Het Staatkundig licht is algemeener verfpreid; de vuisten zyn vaster en meer geoeffend. De woede en hevigheid van dien Oorlog maaken hem zelfs van eenen korten duur. Hy kent even weinig die wrede opfchortingen, welke door belangloofe Hp.pfde.n uit  VAN 'T V A D E R L A N D. 3?t uit het diepde van hun Cabinet voorgefchreven worden , als die geduurige hervattingen, die de flagen vereeuwigen en het bloed der menfchen droppel voor droppel vloeien doen. Het bloed droomt juist van pas, en het loopt uit te grootmoedige aderen, dan dat de twist niet fpoedig bedecht zou zyn. De daat valt, of is herfteld. Slaat de Gefchiedenisfen na. Meest alle de Burgeroorlogen hebben, terwyl ze de zielen i verhieven, den moed verderkten, eene daatzuchtige dapperheid in aller harten verfpreidden , en dezelve voor het Vaderland gloeien deeden , de Republikeinfche Vryheid voortgebragt. De gefmoorde wetten treden onder het geraas der wapenen op nieuw te voor*fchyn. Ieder Burger bedingt opentlyk zyne eigen belangen, en de Natie , gewapend voor de groote zaak van het herdei haarer rechten, heft een bloeiend hoofd om hoog en dwingt haare nabuuren eerbied af, wanneer men haar onder haare puinhopeu begraven rekende. Dit is by de Romeinen gebeurd, dit in Engeland, in Holland en in alle de Staaten , welke thans eenige vryheid genieten. Dit is het geen wy in Amerika zien, waar zich de grondvesten geworpen hebben van een nieuw en uitgebreid Gemeenebest, 't geen de fchuilplaats gaat worden van de menschlykheid, in de oude waereld fchandelyk vertreden, In een woord, alle deeze Staatkundige fchokken hebben byna overal gelukkige veranderingen te weeg* gebragt. & Voor u, o myne Landgenooten! wier édele en menschlievende harten onder de benaauwende uitzichten van eenen inlandfchen oorlog lyden, zy dit gefchreven. Zeker wee hem, die  39e DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. die dit vreeslyk vuur heeft helpen noodzaaklyk maaken! —• maar troost gy u met eene uitkomst, die den deugdzaamen beminnaar van zyrt Vaderland zal doen juichen, en hem mooglyk eene rust en een geluk aanbieden, daar hy zo lang vergeefs naar gewenscht heeft. Zonder heftige fchokken was onze toeftand niet meer te verbeteren* Deeze tyden, ik beken het, zyn pynlyk en benaauwd voor een gevoelig hart; —■ poogen wy ze echter* door onberaden en uit onze oude voor» oordeelen ontfpruitende flappen niet te verkorten. Een van beiden is zeker, of het licht zal Uit deeze duisternis voort moeten breken, of het was reeds voor altyd voor ons Gemeenebest verleren « AMSTERDAM, b* j. ALLART.  D E VRIEND VAN 'T VADERLAND. (N°. 50.) De kloekzinnige ziet het kwaad en verbergt zich; dejlechten gaan heenen door, en worden geftraft, IALOMO. KENTEKENEN VAN HET BEDERF IN DE ZEEDE«6 (Uit het Fransch} "t Ts niet altyd door euveldaaden dat zich het bederf in de zeeden aankondigt. Eene maatfchappy zou met behulp van het vernis der befchaaving op het eerfte gezicht zeer wel Ddd niets  591 D E VRIEND mets kunnen vertoonen, dat tastbaar met de beginfelen van recht en billykheid ftreed; niets, dat opentlyk tegen de eerfte begrippenvan.de Zedekunde inliep; niets, in een woord, zeer terugftotends of verfchrikkelyks, en by eene nadere befchouwing echter niet nalaatcn het zaad van alle de ondeugden en het beginfel van allerlei verwarring in haaren fchoot te draagen. 't Is goed deeze verfchillende aanduidfels te ken. nen, om over de uitgeftrektheid en grootheid van het gevaar te kunnen oordeelen, en er de middelen en voorbehoedfelen tegen aan te wenden, die het gefchiktfte zyn om het voor te koomen. Poogen wy er eenigen van aan te wyzen. De verflapping in de Zeden is de eerfte trap van derzelver verval. Deeze verflapping zal zich in 't begin niet ontdekken dan door een weinig minder geftrengheid in het oordeelen. en weinig meer toegevendheid voor de gebreken, die in de waereld begaan worden, door die infehikkelykheid voor de zwakheden van anderen, wellfe ons de gewaarwording van •nze eigen inboezemt. Tot daartoe niets afkeuringswaardigs, niets onnatunrlyks, niets zelfs, dat ons de liefde en goedwilligheid voor onze evenmenfehen niet tot eene onvennydeiyke plicht maakt. Maar indien deeze infehikkelykheid voor den zwakken zich uitftrekt tot op den booswicht, indien to:n, uit kracht van alles te willen vergeven, den ftoutmoedigen misdaadiger, die gewillig in de ondeugd neêrzinkt en zich over zyne uitfpattingen toejuicht, vryfpreekt; indien men hem met den zodaanigen verwart, die zich niets dan oogenbHkkelyke zwakheden en onwillige feilen te verwyten heeft; is het niet twyffelachtig meer, of het bederf heeft reeds zeer geduchte voortgangen gemaakt. Eerlang zal men grondftellingen veld zien winnen, die geTthi&t zyn. om met den fmaak tot onafhanglykheid de verachting  VAN T VA D É R L A N D. §f$ ïm afftand deed van zich te doen eerbiedigen door zich zcIvéh iiiet te eerbiedigen. Van den anderen kant zal de jeugd het middel vinden om door haaren beflisfcnden toon, haar innemend voorkomen, haare onbefchaamde houding, te misleiden. Dus zal niemand noch den geest van zyne jaaren, noch dien van zynen ftand bezitten, en zich ook geen de minfte moeite geven om er de betaamlykheid van in acht te nemen. Men zal er van de zyde der krachten en gezondheid vroegtydig oud zyn; maar door zyn fmaak en hebbelykheden eene ' zeer lange jongheid bezitten. 't .Zal eene zeer geringe aanbeveeling zyn, voor een man van verftand door te gaan, en nog geringer voor een eerlyk man; 't zal langs dien weg niet zyn dat men tot eerambten en geldmiddelen geraakt, maar wel door heimelyken handel , kunstgreepen, laagheden, misdaadige toegeeflykheid. Men zal meer verkiezen gefmaakt, dan geacht te worden. Men zal de befpotting boven de fchande vreezen, en minder over eene kwaade daad bloozen dan over eene feil tegen de manieren der waereld en de gebruiken van de Eeuw begaan. Men zal zich verhovaardigen over dingen daar men zich over fchaamen moest. Men zal zich fchaamen over die geene, daar het geoorloofd kon zyn ziïh eene eer uit te maaken. Men. zal de ondeugden toelonken en met de deugd den draak fteken. Men zal bevallige Demokrieten met zulk eenen Hgtea en vrolyken toon over allerlei foort van ondeugden zien  400 DE VRIEND VAN T VADERLAND. zien boerten, da: inen niet weten zal of men ze haaten of beminnen moet, en het misdryf, onder begunstiging van den dag daar het in geplaatst wordt, zal flechts een voorwerp van kortswyl en fnaakery fchynen. (Het vervolg hierna} 9 te AMSTERDAM, iï j. ALLART.  'RE v . ,. VRIEND VAN T VADERLAND. (N°. si.) ï>e kloekzinnige ziet het kwaad en verbergt zich; de Jlechten gaan heenen door, en worden geftraft. SALOMO. (Vervolg van No. 50.) 'Ad. en zal weinig kieseh zyn in de keus van verkeering. Men zal er de minst deugdzaame menfchen in toelaaten, en zy zullen er zich minder misplaatst in vinden dan de achtingswaardigfte karakters. Deeze kringen zullen zich den naam E e e vaj»  402 DE VRIEND van goed gezelfchap geven. Zy zullen zich bycenkomften van fatfoenlyke lieden, van lieden zo als 't hoort, noemen, 't Zal niet noodig wezen deugdzaam te zyn om voor een eerlyk man aangezien te worden, noch een eerlyk man te zyn om voor goed gezelfchap te verftrekken. Men zal den naam van Vriendfchap geven aan Verbindtenisfen door het vermaak, het belang, of zelfs door overeenkomst van zedenlooze neigingen gevormd. Maar de waare Vriendfchap zal er fchaars bekend zyn. Het geld zal alle ftanden gelyk maaken, de vlekken jan geboorte doen verdwynen, de misdaaden uitwisfen, de talenten , de deugden, de diensten vervangen, en alles, tot de Uefde toe, zal baatzuchtig en te koopen zyn. De Rykdom zal zich geduurig trotfeher, onbefchaamder, en harder vertoonen, en de Armoede , altyd laager en kruipender, zal zich voor eenen verachtelyken prys aan de ver* mogende Ongerechtigheid verkoopeu. Men zal even zo veel groote middelen doorgebragt. zien a' *ls groote rykdommen onrechtvaardig verkregen. Men zal in de Echtverbindtenisfen enkel met den hoog*' moed en de gierigheid raadplegen ; men zal er de onge» huuwde geestgefteldheid in brengen en zy zullen minder vruchtbaar zyn. Men zal weinig prys op de genoegens van het huislyk leven ftellen ; het belang alleen zal de gezinnen bellieren en de onderlinge banden fuoerea. «e»  van *x Vaderland. 403 Het ouderlyk gezag, door de kinderlyke hoogachting en liefde niet meer onderfteund wordende, zal daaglyks van zyn vermogen verliezen. De band des Huuwlyks zal men alleen als eene huifelyke tchikking aanmerken , aan welke het altyd vry ftaat zich te onttrekken als het noodig is, en die geene andere byzondere fchikkingen uit moet fluiten. De ingetogenheid zal als eene klooster-deugd aangemerkt Worden, de fchaamte als eene herfenfchim, en de zedigheid als eene zaak van wellevendheid. De Moeders zullen infchiklyk zyn, de Echtgenooten toegevend, de Vrouwen vermetel. De Liefde zal de achting niet yeronderftellen ; zy za! ze integendeel als eene zeer lastige gezellinne pogen te verwyderen. De eerbied zal van alle foorten van hulde die geene zyn daar de vrouwen zich het minst mede gediend zullen rekenen, ook zullen zy naar haaren fmaak opgewagt worden. Men zal zo veel vat aan de kwaadfprekendheid verleenen, dat het niet te verwonderen is dat de laster zich ook doe hooren en ingang vinde. Men zal weinig aan de deugd geloven , om dat men zich weinig in flaat zal gevoelen tot de pogingen, die ze vereischt, en de eigen reden zal maaken, dat men geloof zal verleenen aan de ongerechtigheden en eerloosheden daar men de mooglykheid van in zyn hart zal Vinden, Eee 2 Ds  404 DE VRIEND De Vierfchaaren zullen dikwerf bezet zyn met fchandelyka pleitgedingen , in dewelke het misdryf, het bedrog, en de ongerechtigheid altyd verdedigers zullen aantreffen, wien het foms gelukken zal door hnnne fchaamteloosheid de Rechters te misleiden. Nieuwe behoedmiddelen , tegen de kwaade trouw noodzaaklyk geworden, zullen de voortgangen aanduiden, welke men in de kunst van te bedriegen gemaakt zal hebben , en niet altyd genoegzaam zyn om zich voor de ftrikken, door 't bedrog gefpannen , te behoeden. De Gerechtigheid zal er veil zyn, zo wel als de ambten, die opleggen öm ze uit te oeifenen. De magtige, de ryke, de listige, de onbefchaamde zullen altyd zeker zyn hunne zaak te winnen tegen den zwakken, den armen en den befchroomden, die geen andere toevlucht bezitten dan hun goed recht. Vaderland, Gemeenebest, algemeen belang zullen woorden zyn , zo niet ledig van zin , ten minsten van zeer luttle waarde. Men zal geene bedieningen fchatten dan voor zo verre men er een middel om zyn fortuin te bevorderen , 0f aan zyne eerzucht te voldoen, in ontdekt, en men zal dezulken verfmaaden , waar men zich nuttig in kon maaken , maar daar de algemeene achting en erkentelykhcid de voornaamlle beiooning van zouden zyn. Het gebruik van de uuren van den dag zal dat niet zyn , ' : volk de natuur fchynt aantewyzen. Men zal het goed gezel-  VAN 'T VADERLAND. 40 j zelfchap niet dan by het liaht der Waskaarfen zien ; het opgaan van de Zon zal door den enkelen Landbouwer ontdekt worden, en men zal den man van vermaak zyn bed zien herwinnen op het oogenblik dat de man van fmart het zyne verlaat. De oeffeningsfpelen , welke, terwyl ze de gezondheid van 't ligchaam onderhouden , ook die van de ziel bewaren, zullen ten eenenmaal verzuimd of aan het graauw overgelaten worden. De zittende fpelen, eerst door de weekheid en kinderachtigheid uitgevonden, zullen niet verder vermaaken , dan zy voor de begeerlykheid belangryk zyn. De weelde zal alle Handen aantasten; de zinnelykheid zal haare verfyningen tot in de Iaagftc kringen doen doordringen en men zal de laaghartigheid minder fchroomen dan de moeite. De walging van het leven in den weelderigen Rykaart , de kleinmoedigheid in den lyder , zullen er de zelfmoorden gemeen maaken. Ongelukkig de Natie , onder welke zich alle de treurige kentekenen, die ik opgenoemd hebbe, eenpaarig ontdekten. Waarlyk zo veel te meer te beklaagen, als zy, eenen even zo noodlottigen als bedriegelyken fchyn van gelukzaligheid genietende , geen enkel denkbeeld van het waar geluk hebbende , en in eene doodelyke gevoelloosheid gedompeld, de gevaaren van haaren toeiiand niet kent , en by gevolg geene enkele pooging doet om er zich tegen te befchermen. Van dag tot dag meer ontaartende , geduurig den fmaak van het goede en betaamlyke meer verliezende, zich Eee 3 week-  4*6 DE- VRIEND weektyk aan de gewoonten, die 't nadeeligst voor de deugd zyn , overgevende , bemerkt ze zelfs haar bederf en verdaging niet, fchoon beide reeds ten toppunt geftegen. Er is geen hulpmiddel meer overig, zegt Seneca , wanneer de dingen, die men eertyds als ondeugden en gebreken aanzag, ze* (len worden. Zullen myne Landgenooten, onder wier oogen dit en het voorig vertoog vallen mogten, wel zo veel liefde voor hun Vaderland willen bezitten , dat zy na derzelver lezing eenige oogenblikken aan eene bedaarde overpeinzing toe wyden, en ter goede trouwe nafporen of zich in Nederland ook eenige van die noodlottige tekenen , die ons zo zeer naar waarheid opgegeven zyn , vertoonen ? Niets , myne Vrienden ! niets zal ons dierbaar Vaderland den doodfteek geven dan onze eigen inwendige verbastering het Zedenbederf alleen ! Vindt gy waarlyk dat wy in het Godsdienstige en Zedelyke volftrekt niet achter uit gegaan zyn vindt gy dit niet om dat gy het wilt vinden maar na de sllernaauwkeurigfte en volledigfte nafporing, wel nu juicht dan ! juicht zonder vreeze ! Dat Europa op nieuw de Wapens tegen u aangorde, gy zult haare zwaarden ftomp ftryden en overwinnen. Deugd en Vryheid moeten dus nog by u op den hoogften prys flaan ; verdiensten moeten de eenige trappen zyn die tot de eer leiden ; de weelde moet u dan nog, zelfs by naam , onbekend zyn ; uwe zoonen moeten dan nog met de watergeuzen op de golven en in de ftormen leven kunnen, oi^der honger, naaktheid, en alje  VAN 'T VADERLAND. 407 alle de onheilen van lucht en armoede , vergenoegd , door de eer van 't Vaderland onderfteund, leven kunnen ■ Geloof my , Belgen ! zo dit alles nog als in de daagen van buds is , zult gy zegevieren. De verwinnaars van Philippus zullen een in weelde verzonken Waerelddeel, daar haar land de eenigfte uitzondering van is, veel gemaklyker teugelen kunnen; en inwendige Belagers uwer Vryheid en Voorrechten bezit gy dan niet. Maar vindt gy gelykheid eene vreeslyke, in 't oog*' lopende gelykheid tusfehen onzen toeftand en het opgehangen tafereel ■ Nederlanders! leg dan voor eeuwig alle aanfpraak op den tytel van Beminnaars uws Vaderlands af, of poog de Zeden van Nederland te verbeteren, en werken wy , elk in onze eigene perfoonen en huisgezinnen , hier toe mede. Het gezegde van Montaigne is hier waarachtig : Het bederf van de Eeuw gefchiedt door de byzondere toebrenging van elk onzer. Zo elk voor zich op verbetering bedacht is , zal de algemeene verbetering ras daar zyn. Dit is zeker en o mogt het eeuwig in onze 00- ren klinken onder alle onze Staatkundige verbeteringen onder het behandelen der Wapenen, die wy voor Vaderland en Vryheid opgenomen , en aanvanglyk zo waardig hebben beginnen te gebruiken eeuwig in onze 00- ren klinken! Zonder deugd en zeden gaat de roem- rykfte Natie te gronde, by alle ondernemingen, verbeteringen , gelukkige omftandigheden, gewis te gronde. Waar zyn de Gemeenebesten van Griekenland ? Waar is Rome ? 1 ach! waar zal over een Eeuw Nederland zyn ? myne dierbaare Landgenooten ! myn hart fcheurt my, maar wee my zo ik der waarheid ontrouw was! —— God weet het! God  408 DE VRIEND VAN T VADERLAND. .God verhoede het ! maar zo wy blyven wat wy zyn, zo wy niet ernftig en yverig op eene getrouwe Zedenverbetering bedacht zyn dan zeker in dat Niet verzonken; daar ons Godsdienst, deugd , verdiensten alleen uitgetrokken hebben! te AMSTERDAM, by j. ALLART.  D E VRIEND VAN >T VADERLAND. (No. 52.) In magnis voluife fat eft. Reeds federd meer dan maanden hebben wy in onze byeenkomst beflooten de, ons in 't begin zeker langer voorgeftelde, loopbaan mee het einde van 't loopende jaar te befluiten. 't Is billyk dat onze lezers weten wat ons tot dit voornemen bewogen nebbe, en daar dit het laatfte blaadje van 't jaar uitFff maakt,  4io DE VRIEND maakt, wil ik het ter mededeeling van onze redenen doe» dienen. Als men nuttig met fchryven zyn zal, moet men gelezeu worden, dat verftaat zich; maar nu was het geval, dat onze vertoogen in zo weinig handen kwamen, dat het der moeite niet waardig was om er mede voort te gaan en eenen tyd, dis tot iets beters gebruikt kon worden, er aan toe te wyden. Ziet daar de waare, de eenige reden, oprecht gemeld. Is dit onze fchuld of die van het Publiek geweest? dit blyft de vraag nog. Het eerfte zouden wy eenvouwig geloven , en het even • openhartig belyden als wy reeds beleden hebben niet gelezen te zyn geworden, ten waare dit ons geloof eene Heilige misachting voor het oordeel van een aantal onzer kundigfte Landgenooten zyn zoude , die ons door herhaalde brieven aangemoedigd hebben om voort te gaan en ons wel met hunne goedkeuring hebben willen beloonen. Het laatfte wint eenige waarfchyalykheid als men den heerfchenden fmaak van onzen tyd in aanmerking neemt. Men leest thans weinig of het moet ftellig partydig en hevig zyn, en zo dra het dit is, wil elk het lezen, voor welk eene party het dan ook gefchreven zy. In omftandigheden, als de onzen thans zyn, fchyn: het menschlyk hart zeer ligt in een van deeze beide toeHanden te genaken : Het wordt of fcherp en louter hartstocht , of onverfchillig en ten eenenmaale koel. In het eerfte geval is de mooglykheid om de waarheid te ontdekken voor het zelve verlooren. Zo dra het eens party gekoozen heeft, kan deeze party, in geene beuzeling zelfs, meer dwaalen , terwyl de contraparty , ook in geen enkel ge-  VAN 'T VADERLAND. geval meer , ooit gelyk kan hebben; en mooglyk heeft deeze rampzalige vooringenomenheid meer dan iets andera aan de goede zaak wezenlyke vertragingen en nadeelen toegebragt. In het tweede is men voor het Vaderland verlooren. Enkel de nieuwsgierigheid houdt ons in beweging. Men leest met het eigen genoegen den Post van den Neder-rhyn en k Courier du bas Min en zo dra men of met deeze koluur of met een gefprek over Staatzaken eenige uuren op den dag vermoorden kan , is men zeer wel voldaan , en men bekommert zich voor het overige weinig welke party aan het einde der zaak de overhand zal behouden. Deeze thans zo algemeene neigingen vonden zeker weinig voedfel in ons vveekfchrift. Een onzer hoofdbedoelingen was om ze tegen te gaan, althans te beteugelen. Wy waaren zeer overtuigd dat alle partydigheid uit drift geboren wierd, en dat de driften nooit nalieten eenmaal te verflaauwen. Eene werkzaamheid dus, die door geene edeler dryfveeren in beweging gebragt wierd, liep zeker ten laatften op eene koelzinnige werkeloosheid uit. Zo deeze aanmerking uit de natuur der menfchen niet volkomen te betogen was, zou de ondervinding, in onze Nederlandfche Gefchiedenisfen fprekende, er ons ten vollen van overtuigen moeten. Geen Natie heeft beurteling meer yveraars en meer flaauwhartigen bezeten dan Nederland. Nu wenschten wy ons dierbaar Vaderland, vooral in deeze beflisfende omftandigheden, waardiger Beminnaars toe; Beminnaars, die, overtuigd dat er maar een Vaderland voor den Belg op aarde is, dat Vaderland met een verlicht Verftand, en eene bedaarde, ftandvastige, en vrye ziel aankleefden en niets boven deszelfs bloei, en welvaart, uit beginfelen, een redelyk wezen, een Christen waardig, beyverden. Zulke Patriotten alleen (en wat men ook voorwenden mag, verdienen alle de overigen te midden van hun Fff 2 ™uc  4" D E V R I E N D vuur dien naam?) hangen van geen tyden of onhandigheden af; zy behooren van hunne geboorte tot aan hun graf aan hun Vaderland, en blyven er even trouw aan behooren of ze er mede ryzen of zinken moeten. De Vaderlandsliefde is by hen eene deugd en geen drift i„ de bedaardfte oogen- blikken dryft hen hun geweten het fterkst aan om ze te betrachten, en zo zy er in nalaatig zyn , ftraft het hen over pligtverzuim. Konden wy, uit zulke beginfelen handelende, immer de partydigheid in de hand werken ? immer een wezenlyk gebrek in de hand werken, dat, naar onze wyze van denken, aan Nederland, juist daar, waar het ftandvastige, bedaarde, kloek•zinmge voorftandcrs het meest behoeven zal, niets dan koude on. evoehge , weifelende , baatzuchtige Bewooners overigzal laten, die ver van het ten koste van hun goed en bloed bytefpnngen, eer tot een ballast aan zelve verftrekken zullen , waaronder het te fchielyker en gewisfer zinken móet? Dat het gezond menfchen verftand hier uitfpraak doe! Maar nog iets. „ Dat eeuwig geprevel over de deugd en zedenverbeiering. Dapperheid en moed is alles wat wy noodig hebben! Wapenen, Oorlogsfchepen, zie daar wat ons redden kan." P]0ïï oppervlakkig en zouteloos deeze taal in den grond ook zyn moge, zy heeft echter niet nagelaten een groot aantal lezers aan ons gefchrift te onttrekken. Wat het gevolg ondertusfchen ook geweest zy, wy verheugen ons dat wy ook hierin weer overeenkomftig ons licht en gewecten gehandeld hebben. Zonder Zedenverbetering fe ons dierbaar Vaderland naar ons inzien niet te redden. Zonder deugd is de moed een harfenfchim, die nergens gevonden wordt. Wy hebben dit meer dan eens aangetoond, en fchoon wy het niet ge-  VAN 'T VADERLAND. 413 welaan hadden, indien de Hemel niet krachtiger tot de inwoo„ers van Nederland fpreekt, dan er menfchen toe fpreken kunnen, indien deeze gelukkige Zedenverbetering niet fpoedig by ons gezien word, dan zal de treurige ondervinding zelve op de puinhoopen van onzen voorigen bloei, van onze eenmaal algemeen erkende grootheid, de waarheid van onze uitfpraak verzegelen. Wy weten zeer wel dat men met de deugd geen vyandlyke vloot overwinnen of aanrukkende heirlegers afflaan kan ; maar dit weten wy niet minder zeker, dat een Volk, 't welk niet geleerd heeft zich aan de weelde te verlochenen, ingeval dat het Vaderland ter uitrusting van vlooten en manfehappen buitengewoone fommen noodig heeft, altyd eer verkiezen zal aan zyne zinnelyke en onmaatig geworden behoeften te voldoen, dan aan den eisch van. het "Vaderland, zo dra eene inkrimping van huishoudclyite verteringen en de zo moeilyk gewordene matigheid en nederigheid aan dien eisch verbonden zyn. Dit weten wy niet minder zeker , dat eene Natie , door de weelde verflapt, noch die kracht van ziel, noch die fterkte van ligchaam bezit, die er ter afweering van alle dwingelandy en overheerfching en ter behoudenis der edele , maar zo moeilyk te bewaaren Vryheid , noodig is. En dus betoogt dit eene geval reeds , dat de deugd in de daad de fterkte van een Tand is, en dat gelukkig oorlogen en ingetoogen leven twee dingen zyn, die allernaauwst aan eikanderen verbonden zyn. Wy" zyn zeer verre van de beoeffening der Wapenen aftekeuren. Overal, waar het te pas kwame, hebben wy duidelyk getoond, zeer overtuigd te zyn, dat niets nuttiger en nood. zaaklykcr voor de Vryheid van ons Gemeenebest ware, dan eene verlichte en gewapende Burgery op den duur te bezitten , maar ons hoofddoel onder dit alles is geweest om iets tot 'verbetering van de Zeden aantebrengen en hier door PaFff3 -,ri_  ♦'♦ DE V K I g N „ wie waarlyk deugdzaam |s |, zet„ p . » ""• .voor*,, Wie „, a„es ge,™,, „m ^^<"' naauwkeung aan ons opgeven n'™ n , . uFè.eöev en plan voldaan hebben. Wv fcheenen in ons eerfte vertoog te beloven regelmaatiger over de Zedekunde, voor zo ver ze in betrekking tot den blo van een and en het geluk van een Volk ftaat, te z ent delen dan wy gedaan hebben. Indedaad dit is k , eerfte doelwit geweest. Maar zo dra wy ontwaa I de7 losler fchryftrant, die minder ingefpannenheid vereischte en eene grooter verfcheidenheid i„ onze vertoogen b g de gemoederen te winnen en vooraf aan ons blaadje te verhit den. En wanneer men meer op de zaaken zelv dan TL wyze waarop, en de orde waarin , ze voorgedragen zyn gel-e t te letten , zal raea J J ^ > hoofdoogmerk om nuttig te zyn, te midden van eene fchy baare wanorde, echter niet geheel uit her „ , y" gen , indien men ons een enkel-, het zy oorfpronglyk, het y vertaad vertoog, aan kon wyzen , dat niets ree aanleiding gaf om edeler te leeren denken. E„ fcho„ * OP eenige vertoogen zeer laag gevallen is, ftrekt geen gennge voldoening, dat het juist op de zoda 111 L * wy uit de beste buitenlandse Wie-  VAN T VADERLAND. 415 Wieland, een Thomas, een Crillon, en foortgelyken overgenomen hebben. Onze Landgenooten moeten zeker met dien fmaak nog niet vereenigd zyn. Mooglyk dat men hunne fchriften over eene halve Eeuw beter op hunne waarde zal kunnen ftellen. Ten minften wy rekenen ze onder onze beste vertoogen. Voor het overige betuigen wy onze hartelyke erkentenis aan elk, die onzen arbeid door eenige toegezonden ftukken heeft pogen te verlichten. Aan fommigen zyn wy eenige uitmuntende vertoogen fchuldig. 't Is waar, wy zyn zeer fpaarzaam geweest in het plaatfen van verfchillende ons toegezonden verfen en verhandelingen. Dan men laate ons het recht wedervaaren van te geloven , dat wy er ons niet te minder verbonden voor rekenen. Ons oordeel kon verkeerd zyn , maar wy konden niet plaatfen wat wy of onder het middelmaatige of ftrydig met ons plan keurden. Het eerfte heeft vooral zyn opzicht op de Dichtftukken, die men ons heeft doen geworden, het laatfte op de vertoogen, die met den eerften regel reeds een blinde en driftige partydigheid verrieden. Daar wy by ons eerfte vertoog de vryheid aan ons behielden om volkomen willekeurig te plaatfen of niet te plaatfen en dit aan elk onze leztren bekend gemaakt hebben, begrypen wy, dat men ons deeze onze gehouden handelwyze ook niet met grond ten kwaaden kan duiden. Thans weten wy er niets mesr by te voegen dat van eenig aanbelang voor onzen Lezer zyn zoude. Wy zullen zo dra mogelyk. een. Inhoud der vertogen en een gepast tytelblad Volgen laten , ten einde men de bladen by een voegen en lot eeu reg_ejjflatig boekdeel in kan dosa biudea» Wy  416 DE VRIEND VAN 'T VADERLAND. Wy befluiten met den weimenenden wensch, dat het Nederland welgaa , dat ieder Belg in den bloei en voorfpoed van het lieve Vaderland zyn eigen geluk aanfchouwen en genieten moge, en dat alle onze ge-eerde Lezers de zalige bewustheid fmaaken , dat zy door hunne deugd en rechtfchapenheid tot heil van het algemeen yverig medegewerkt hebben! $ §e AMSTERDAM, by J. ALLART.