JvJfy GESCHIEDENIS DER AAP E N, e n T 7T1 ~T~\ O TT S~\ Tl T T> T-i ■» T 'v jC/ XV O 7"2 L/ iv IJ V. VOOR IN en NA den JA ARE MDCCLXXXVII. * *- * * * In HOLLAND. 1 7 9   INLEIDING. D e ganfche waereld weet, dat 'er in het hartje van Oostindien een Koningrijk ligt, Klipkrariko geheeten , het welk, zo men mij verzekert, door een zeker foort van aapen bewoond word, die alomrae bekend zijn onder den naam van ourang-outangs, en door eén flag van honden , algemeen betijteld met den naam van keezen. Deeze ourang-outangs, — [want eene uitvoerige befchrijving achten wij overtollig , (*) ] — hebben een zeer naauwe over-' e enOO Zo ik het wel heb, zijn er in hetCabinet der Natuurlijke Zeldzaamheden van Z, A EVH.'  co Ik geloof, dat ik meer de gedaante van een Schrijver van imaak zal hebben , wanneer ik mijn reisverhaaVbij wijze van Brieven voorftcl. Hierin zijn groote Mannen mij niet fiegts voorgegaan, maar genoegzaam alle liedendaagfche Reizigers gceven, indien trant, de leezende Waereld het grootfte genoegen. De Leezer, — (vermits ik op het wij. de Waereldrond thans geen eenen Vriend heb,) — zal dus de Man zijn, aan wien ik mijne Brieven addresfeer. Ik beloof hem met de grootfte openhartigheid, en vooral met de grootfte waarheidliefde i hem mijne ontmoetingen cn opgegaarde kundigheeden te zullen mededcelen^ Kom ik, gelijk zeer mogelijk is, in deeze loopbaan te ftruikekn, te vallen of te fterven, hij fla het gwnftig oog op mijnen goeden wil, en de barmhartige Hemel hebbe mijne ziel! Is mijne be« fchrijving dan onvolkomen, hij vcrleencj «dezelve echter een plaatsje bij alle andere Reisbefchrijvers , wr.ar onder er tot mijn troost gevonden zullen worden', die in alles mij gelijk zijn , uitgezonderd" hierin , dat zij eeriige groot octavo of quarto Deelen meer in de Waereld ge~ linoten hebben dan ikv EE R-  C5) EERSTE BRIEF. DE SCHRIJVER KEERT ONDER BE POORT TE RUG. Tot nog toe ben ik niet verder daneven onder de poort. Ik weet niet wat mij wcderhoud, wat mij bekruipt, bijna op elke fchrcde, die ik voorwaards doe. Ik geloof dat mij zoete gebeurtenisfen voor de deur ftaan: dat ik ten fpeelbal van, geluk en ongeluk zal ftrekken , en dat derhalven mijne Reisbei'dirijvingeene dermerkwaardigfte en leezenswaardigfte van alle de verwonderlijke Reisbefchrijvingen zal worden. Vraagt gij waarom mijn Leezer? • Ik weet geen andere reden te gecvcn dan mijn voorgevoel. Ik heb mij- reeds zeventienmaalcn in 't gras nedergezet, uit een foort van moedeloosheid, of liever befluitlooshcid, geduurig aan mij zelf vraagende, waaiv om zal ik toch zo verre van huis, de onheilen en jammeren der Landen, die onder een vreemden en brandenden Hemel leggen, leeren kennen? Wat dank zal ik er bij behaalei? bij het ftugge en ftuuA 3 re  ( 6 ) re Menschdom, aan wien het weinig ver« fcheelt of er orang-putangs onder de zon ademen of niet? In hoe verre zullen, metdeeze mijne reis, de weetenfchappen en kundigheeden vermeerderd, de zeden verbeterd en de ftervelingen befchaafd worden? enz. . Maar, antwoord ik dan, eenigzins ver-, ftoord, mij zelve: hoe komen deezé vraagen te pas, alvoorens ik de reis gedaan, mijn reis befchreeven, en de copie van mijne reisbefchrijving verkogt heb? en dan — de Schoolmeester! Als elk Reiziger deeze vraagen vooraf aan zig zeiven deed, en er zig nageüraagen wilde, van de honderd zouden er negen en negentig, zoniet meer, te huis blijven. Maar, eerst na dat men gereisd heeft, moet men zig zelve ten deezen opzigten onderzoeken. Want dewijl wij vooraf niet kunnen weeten, wat ons overkomen zal; dat wij dus ons naar de omflandigheeden zullen moeten fchikken, en met die omflandigheeden zo veel nut en goed doen als wij zullen vermoogen, is de rekening ook niet op te maaken, dan na dat wij zeker zijn van de uitgaaf en ontvangst. Het  C7> Het befluit derhalven is op reis te gaan. De noodzaaklijkheid zal ftraks blijken. Een uur na den middag. Er komt een verfchriklijke donderbui opzetten. Ik geloof dat ik best zal doen met eenige Happen te rug te keeren, tot onder de poort, waar ik tegen den ftort^regen veilig zal zijn. Ik vaardig deezen aanftonds per expresfe af. -r Ik weet niet wat mij over kan komen, en dan kan de Waereld ten minften zien, op wat hoogte van den aardbol ik verongelukt ben. Ik ben, enz. TWEEDE BRIEF. EEN VERSCHRIKLIJK ON W E DE R. Terwijl het op een allergedugtfte wijs donderde, blikfemde, hagelde en ftortregende, kwam er een lang, mager man bij mij ftaan, van een vriendlijk inneemend gelaat, en met al het voorkomen van een eerlijk, braaf, verftandig caracter. DE LANGE, MAGERE MAN. Dat is een verfchriklijke bui. A 4 DE  CS) I) E SCHRIJVER. Dat is het ook. DEL. M. M A N. Mijn Heer fchijnt op reis te gaan. DE SCHRIJVER. Dat is mijn voorneeinen, mijn Heer! DE L. M. MAN. 't Is het mijne ook. DE SCHRIJVER. Ah! zo! gaat mijn Heer ook op reisl Mag ik ook vraagen, waarheen? D E L. M. M A N. Waaromniet? Ik ben voorneemenshet Rijk van Klipkrariko te gaan bezien. DE SCHRIJVER. Wel dat is zeer toevallig! Ik ga ook daar heen! DEI- M. M A N. Dan kunnen wij goed gezelfchap aan . elkander hebben, zo gij het begeert. DE SCHRIJVER. De donderbui zij gezegend! ■ Ik ben ten uiterften blijde u aan te treffen. DE L. M. MAN. 't Is altoos vermaaklijk in gezelfchap te reizen. DE SCHRIJVER. Maar weet gij den weg. E E  C 9) DE L. M. MAN. Zeer wel. Ik wagt niet ongeduld na liet ophouden van de bui, Mijn Reisgenoot fchijnt een allerbest man te weezeri: een man die den weg weet, en waarmede ik dus reizen kan, even als of ik op een kruiwagen zat. .Wij gaan op reis. Ik ben, enz. DERDE BRIEF. t> E ARISTOCRATISCHE SCHOOLMEEST ER. Ik en mijn nieuwe Reismakker hebben reeds' de grootfte kennis aan elkander, die men in een halven dag aan elkander krijgen kan. Hij is een Menfclienkenner door en door. Wat zijn eigenlijk beroep is, weet ik nog niet. Maar hij heeft mij in die weinige uuren reeds zo veel gezegd, dat hij van den Hemel fchijnt afgezonden te weezen , om de dooiende Stervelingen te onderwijzen. Indien ik een Perzoon van eenig belang op den aardkloot ware, zou ik mij vast. Verbeelden, dat hij onder de poort was A 5 ko-  C 10 ) komen liaan, met geen ander oogmerk, dan om mij tot een Mentor te verftrckken. Toen de regen ophield, en de lieve zon het lachend gelaat over mij en mijn Wijsgeer verhief, teegen wij den weg op. Hoe zullen wij den weg neemen? vroeg ik aan mijn Reisgenoot, die mij gezegd had, onder den naam van Pococurante , door de Waereld te willen zwerven. POCOCURANTE. Om dat wij tijd in overvloed hebben, zullen wij, niet zo zeer den kortften als wel den leerzaamften en vermaaklijkfien weg neemen. SCHRIJVER. Maar zullen wij daardoor niet te veer tijd verzuimen? Het Koningrijk Klipkrariko ligt twee iaaren reizens hier van daan! POCOCURANTE. Dat zij zo, maar wat verletten wij toch, als wij er drie jaaren over bezig zijn? SCHRIJVE R. De ourang-outangs zijn de Hoofdzaak, waarom wij eigenlijk de reis aanvangen. ru-  pococurante. Gij zult dra uw bekomst van dit wreevelig gedierte hebben. s c u r ij v e r. Hoe dat, mijn Vriend? pococuran te. Laat ik u vooraf vraagen, wat de eigenlijke drijfveer van uw reis is. schrijver. Vermits wij buiten de poort zijn, zal ik u die openhartig zeggen, mits, —— dat het onder ons blijve. Ik heb tot het jaar een a twee en tagtig toe, een leevenswijze gehouden, die mij genoegzaam van alle menfehen afzonderde, en die mij met geene andere redenlijke Weezens bekend deed worden, dan met die geenen, welken de fierlijke en gevoelvolle Romanfchrijvers ons affchilderen. In dat fchool heb ik mijne denkbeelden van ,1e'; Menfehen gevormd, en tot dien tijd toe gedagt, dat de Menfehen weezenlijk zo beftonden, als ze daar omfchreeven werden. pococurante. Eene dwaaling, die vrij gemeen is. s c h r ij v e r. Dan, inde gemelde jaaren, itakikden be-  C ia ") beaschten kop buiten de deur, en weldra waaide de wind er al het boekenftof af. POCOCURANTE. Gij kwaamt dus op uw tweede fchool | — Dat was voortreflijk ? SCHRIJVER. Hoe! voortreflijk ? POCOCURANTE. Zeer zeker! In de boeken leert gij de Waereld kennen, zoals ze ten naaften bij zou kunnen beftaan, doch zo als zij geenzins beftaat; — in de faamcnlceving der woelige Stervelingen komende, ziet gij de Waereld regt zo als zij is. 't Is eveneens omtrent of gij, vanfraaïe dingen droomende, dooreen ontzagte hand word opgewekt, en wakker wordende denwaaren toeftand van zaaken befchouwt. SCHRIJVER. o! Waarom ben ik niet blijven flaapen ? POCOCURANTE. Om dat uwe beftemming zo wel is om te waaken als te llaapen. Maar ga voort. S C H R IJ V E R. Ik vrees dat mijn verhaal te lang zal Wórden! Po-  C 13 ) POCOCURANTE. Vreest gij dan, dat wij op een reis van driejaaren, geen tijds genoeg zullen hebben? SCHRIJVER. Gij hebt-gelijk. In de Stad, en dit is een iegelijk bekend, is van onheuchelijke tijden af een beroemd Privilegie geweest, naamlijk, dat er maar één Schoolmeester mogt weezen, en dat alle Burgers verplicht waren, om nergens anders dan daar hunne Kinderen fchool te befteeden. I-O COC UR ANTE.' Een liegt Privilegie; SCHRIJVER. Zo begreepen de Regthaizen het ook,1 POCOC URANTE. Regthaizen! . Wat zijn dat? SC HR IJVER. Uit mijn verhaal zal blijken , dat dit weldenkende lieden zijn. Als ik u nu vooraf breedcr verklaaring geef, zal ik mijn historie zo afgrijslijk door een haspelen, dat gij veel liever derevitie van die akelige donderbui zoud willen hoorenv- POCOCURANTE. Vervolg, zo als gij het goedvind !< i SCHRTJ-  SCHRIJVER. Deeze gepriviligeerde Schoolmeester bezat alle flegte hoedaanigheeden. Hij had, om zo te fpreeken, een vliegend vernuft, dat opmerking verdiende, alleen, om dat het door een goed geheugen onderfteund werd. Als menzomtijds van Schoolzaaken fprak, dan wist hij uit de oude Historiën veeltijds voorbeelden hï] te brengen, die regt ter fneede kwamen , doch louter bij geluk. Dikwijls daarentegen beging hij de grootfte zotheeden; hij liep over de Kermisfen, even als een Boerenjongen , die nimmer in de Stad is geweest. Hij wandelde zomtijds zweeft op den rand der doodlijkfte wanhoop , want hij leeft zonder zijn Panja* gello. * * * Den ganfchen nagt, in den pekdonier, op een onbekenden aardkloot heb hem gezogt, die mijn Vriend geworden is. Hier ftruikelde ik over een boomftronk ; ginds viel ik in een grep , en daar buitelde ik hals over kop in een modderfloot. Echter liet ik niet af, met mijn Panjagello te zoeken ; totdat mijn balftuurig Noodlot mij eengrooten mesthoop, die aan de randen droog was, geworden, voor een heuveltje deed aan zien: mistrooftig en moede, wil ik mij op die hoogte wat nederzetten ; , Ik doe rasfche fchreden naar den top van het bedriegend Strontbergje; bereik dien weeken top, en verzink eensklaps, tot aan mijn ooren toe, in den drek. Helaas! van 'snagts een uur, af tot 's morgens zes uuren toe, heb ik in die benaauwde geftalte geftaan, even gelijk een paal, die in den grond geheid is, en effentjes den kop uitfteekt. Het was rijklijk half zeven uuren eer «enige werklieden , die gelukkig voorC a bij-  C 36) bijkwamen, mij uit dien hoop gefpit eri gegraavcn hadden. Eeuwiggchaatte Schoolmeefter ! dit zijn de deerniswaardige gevolgen uwer zotte en dolle Schooltijrannij< Ik heb een Paard gekogt, en zal daadlijk opzitten, om mijn Panjagello te zoeken. - Een nieuw Dag van dooiende Ridder* Ik ben, enz. POCOCURANTE. NEGENDE BRIEF. HET DEERLIJK MISHANDELDE LIJK VAN PANJAGELLO. t)e' ongelukken van den edelen , verheven1 , grootmoedigen Panjagello zijn voltooid, zijne lijdens en Wmpfpoeden hebben een einde , en de wraakgierige Schoolmeefter triumfeert volkomen over de onfchuld en rechtvaardigheid. Zweet en tfaanen droopen in compagnie van mijne kaakcbeencn. Het witte fchuim bedekte mijn vliegend Ros, en mijn hart had een langwerpige gedaante aaa-  C 37) aangenomen, uit hoofde van mijne vrugtlooze wenfchen , en onophoudelijke en allenvreedlte te leurftellingen. In deezer voegen belandde ik in een klein ftadje. Het eerfte dat mij in 't oog viel, was een gedrukt papier, op een lantaarnpaal geplakt. En aldaar las ik. ADVERTENTIE, Alzo men den 26 laastlccden •> even luiten de Plunderpoort, gevonden heeft een lijk van een Manspersoon , V welk, uitwijzens de deerlijke mishandeling, (als hebbende men van het zelve het hoofd, de armen, de bcenen en den onderbuik afgefneeden,) op een gruuwlijke wijze vermoord is geworden , en de Juftitie ten hoogften er aangeleegcn ligt , dat dergelijke gruwelen, ten voorbeelde van anderen , rigoureuslijk geflraft worden , zo is 't , dat mijneheeren van den Gerechte beloovcn een premie van een honderd en zeventien Permisfiefchellingen, aan den geenen , of de geenen , die den Moordenaar, of Moordenaars van dit lijk zullen weeten aantewijzen, zo dat dezelve in handen van de Jujlitic geraaken en van het fait C 3 over-  C 38 5 «vertuigd worden, zullende des Aanbrengers naam , des begeerende, gefecreteerd worden. onderftond, enz. Zegt het voort. Toen ik dit geleezen had viel ik, geheel van mij zelve, van mijn paard, en kwam niet eerder bij mijn kennis dan den volgenden dag. Ik bevond mij in een Logement, onder een Zundvloed van azijn, waarmede ik gewasfchen en gewreeven wierd, toen ik bijkwam. Zeer fchielijk errinnerde ik mij de advertentie, en nog fchielijker zweefde mij het Lijk van den armen, beenen , hoofde , en onderbuiklooze Panjagello voor de ontroerde verbeelding. Ik wil u niet lastig vallen, mijn Leezer! met mijne gillingen, uitroepingen, iraanenvloeden en bezwijkingen. Ik zal u alleen zeggen, dat mijn gezondheid in een gevaarlijken toeftand is. Ik denk hier te vertoeven, tot ik een weinig meer bij mijn kragten ben, en als dan is mijnvoorneemen, ornnaareen land  C 39) land te vertrekken, waar geen Schoolmeefters zijn. Ik ben POCOCURANTE, TIENDE BRIEF. DE KASTELEIN VERDWIJNT. Heden morgen, na een taamlijk gerusten nagt gehad te hebben , kwam de Kaftelein naar den ftaat mijner gezondheid verneemen. KASTELEIN. Hoe gaat het nu al, Mijnheer? POCOCURANTE. Vrij redenlijk, mijn goede Kaftelein! Ik breng een hoope desorders in uw" huis. KASTELEIN. Het doet mij leed van uwen wegen , mijnheer! maar anders is de moeite gaarne genomen. Wij zijn immers Christen menfehen onder elkander. POCOCURANTE, bij zig zelf. » Die Man is geen Schoolmeefter." C 4 KAS-  { 40) KASTELEIN. Maar naar een ding ben ik nieuwsgierig, Mijnheer ! POCOCURANTE. Dat is mooglijk , mijn Vriend! KASTELEIN. Maar ftaat het mij vrij, om er naat te vraagen ? POCOCURANTE. Waarom niet P KASTELEIN. Hoe kwaamt gij toch in den tocftand, waarin wij u gifteren bij den Lantaarnpaal gevonden hebben ? POCOCURANTE. Vermits ik er geen geheim van maak, zal ik het u zeggen. Het lijk, dat, volgens de aangeplakte Advertentie zo godvergeeten barbaarsch is vermoord geworden, is een mijner beste vrienden. KASTELEIN. Wel goede God! — dat is droevig! POCOCURANTE. Hij is over eenige dagen pas van mij afgeraakt •> zonder dat ik hem heb kunnen wedervinden, dan, helaas! nu in deezen droevigcn toeftand! KAS»  C4ï ) KASTELEIN. Dat moet u onbegrijpelijk hard yal« Jen. POCOCURANTE. Dat kunt gij denken. KASTELEIN. Maar weet gij niet, op wat wijze en door wie en waarom men hem dus mishandelde ? Op deeze vraag van den medelijdenden Kaftelein verging het mij eveneens als het de Digters vergaat, die bij den aanvang hunner eeuwige zangen , met een hemelfchen invloed verwaardigd worden. Ik kan mij niet onthouden om vooraf, met een uitmuntend fransch Digter, de waarheid aldus aantebidden. Je t' implore au jourd' huy, févère Veritc : Bepans fur mesEcrits ta force et ta clarté. Que 1'oreilledes Roiss' accoutumeat' eiitendre, C'est k Toi d'annoncer ce qu'ils doivent apprendre : C'est h Toi de montrer aux yeux des Nations, Les coupables eftets de leurs Divifions. Dis, comment fa discorde a troublé nos Provinces: C 5 Dis,  C 4a ) Dis les malheurs du Peuple, et les fautes des Princes : ,Viens, parle , et s'il est vrai, que la Fa« ble, autrefois, Söt a tes fiers accents mêlerfa doucevoix, Si fa main delicate ornata tête alticre , Si fon ombre embelllt les traits de ta lu- miere; 'Avec moi fur tes pas permets lui de marcher» Pourorner tes attroits, et non pour lescacher! ——— Terwijl ik bezig was , om dit met al het vuur van een Heldenzanger optedreunen, vouwde de Kaftelein zijn handen zeer eerbiedig faamen en floeg zij* ne weenende oogen zeer aandagtig ten hemel. De goede flokkert verftond geen fransch. KASTELEIN. Wel nu, MijnheerJ weet gij nu wie den moord gedaan heeft? POCOCURANTE. Ja ! dat weet ik! Op deeze woorden fchoot de Kaftelein als een voorjaarsblikfem de kamer tót, en tot heden nademiddag heb ik hem niet weder gezien. nademiddag ten drie uuren. De  C 43 ) De Kaftelein komt nog met Weder. Wat gril de Man in 't hoofd gekreegen mag hebben, weet ik niet. ten half vijf uuren. Ik moet mijn brief fluiten, want de post vertrekt op "t oogenblik. Gij zult met een volgenden brief meer weeten, ten minften weeten waar de Hospes gebleeven is. Ik ben, POCOCURANTE, ELFDE BRIEF. GERECHTLIJK ONDERZOEK. Even had ik mijn brief naar u afgevaardigd toen de Kaftelein binnen trad , door het ganfche Gerecht van de Stad vergezeld. Dit gezigt ontzettede mij een weinig. Wie weet, dagt ik bij mij zelve, of ze mij niet voor den Moordenaar houden, en of hier geen Schoolmeefters zijn. Ik ontving hen zeer vriendlijk en zij van hunne zijde, maakten een menigte complimenten. Daar-  C44) Daarop begon het gefprek. de schout. Gij zult het ons niet kwalijk neemen, Mijnheer! dat het weledel geftreng Gerecht deezer Stad thans een bezoek bij u aflegt ? wij zien dat gij buiten ftaat zijt om bij ons te komen. pococurante. Uw bezoek, Mijnheeren ! vereert mij ten hoogften. de schout. Zonder complimenten. Wij twijfi felen niet, qf gij zult de goedheid wel hebben, om ons op eenige vraagcn te willen antwoorden, waaraan de heilige Juftitie ten hoogften geleegen ligt. pococurante. o! Zeer gaarne, als ik maar kan. de schout. Hoe is uw Naam ? pococurante. Pococurante. p r. schout, tegen den secretaris, Schrijf op, Po-co-cu-ran-te. tegen mij. Van waar en wanneer gebooren ? pococuiu n.te. Van Tirlartrevrerton ! — den 16 feptember j757. de  C 45 5 DE SCHOUTj Dat moet een groote Stad zijn. DE SECRETARIS. Aan den naam te hooren, althans; ' DE SCHOUT. Waar is uw reis naar toe ? POCOCURANTE. Naar het Koningrijk Klipkrariko. DE SCHOUT; Om wat te doen ? POCOCURANTE. Uit loutere nieuwsgierigheid, om' de cbmpleete Hiftorie der Ourangoutangs, der Aapen en der Keeshonden te hooren. DE SCHOUT. Waarom kwaamt gij in deeze Stad? POCOCURANTE. Om er door te reizen , vermits ze in mijn weg ligt. DE SCHOUT. Wat hebt gij geleezen? PO CO CURA NTE. Dé advertentie , wegens dien verfchriklijken moord, den 26 laastleeden gepleegd.- DÈ SCHOUT. Wat gebeurde u daarop? PO-  C4« j POCOCURANTE. Door aandoening viel ik van mij zelve. DE SCHOUT» Wat verder. POCOCURANTE. Dat weet de Kaftelein best, ■ want ik was geheel buiten mijn kennis. De Schout vervoegde zig daarop tot den Kaftelein en deed hem negenendertig vraagen, waarmede, uit hoofde van de breedvoerigheid van den praatzieken Logementhouder, het weledel geftreng Gerecht bij de drie en een halfuur doorbragt. In al dien tijd kon ik niet anders gisfen, of men hield mij verdagt van den moord; want al deSchepens keekenmij, geduurende deeze ondervraaging , zeer ernftig aan, en vermits zij gansch geen verftandig of oordeelkundig voorkomen hadden , verbeelde ik mij, dat ik alles te vreezen had. Toen de Kaftelein zijn les had opgezegd vervoegde de Schout zig wederom tot mij. DE SCHOUT. Zijt gij ia die flaauwte gebleeven? m  < 47) (Ik keek hem eens aan.) Zijt gij in die flaauwte gebleevcn ? vraag ik. (Ik bleef hem aankijken.*) Hoort gij niet? zijt gij in die flaauwte gebleeven? (De Schepens werden bleek yan kwaadheid.) Gij kunt immers wel fpreeken, dat weet ik. POCOCURANTE. Gij weet dat ik fpreeken kan, en gij vraagt of ik in die flaauwte gebleeven ben, dat is, of ik nog flaauw ben? DE SCHOUT. Ik moet de leiding van ons Rechtsformulier volgen, en gij moet antwoorden. POCOCURANTE. Nu, neen! Ik ben niet meer buiten mijn kennis. DE SCHOUT. Hebt gij, Dan! hij deed mij nog zo veel vraagen , dat ik het niet waagen durf, om zeu tefchrijven. De Secretaris, die nu reeds twee boeken papier vol gefchreeven had, verzogt hem zig wat te willen beurten. Kind-  C 48 ) Eindlijk kwam de groote vraag, waarom al deeze vervaarlijke oniiïag gemaakt was, er uit. de schout. Weet gij , wie de Moordenaars van dat lijk zijn ? pococurante." Ja'- de secretaris, tusfchen de tanden pruttelende. „ Hij had immers die vraag in den eerften kunnen doen !" de schout, zijn zweet tifyeegendc. God dank! wij hebben het er uit! tegen het gerecht. De Heeren zullen zekerlijk wel vermoeid zijn, en eenige ververfching begeeren ? Het Gerecht boog zig.Straks werden er pijpen , flesfehen , glazen enz. gebragt, ende het weledel gefrreng Gerecht ruftede van zijnen arbeid, tot dat den dageraad aanbrak. Ik ben, enz. pococurante.' TWAALF-  C49) TWAALFDE BRIEF. POCOCURANTE IN DE GEVAN-' GE NIS. ïntusfchen had ik mij ter rust begeeven. Dan! hoe verwonderd en verbijsterd keek ik op , toen ik mij, wakker wordende , door den Onderfchout en eenige Dienders bewaakt vond. Ik vloog overëinde, en vroeg watzij daar maakten ? en waarom zij voor mijn bed zaten ? Wij hebben order, zeiden zij, om u niet in uwe ruit te ftooren. POCOCURANTE. Gij hebt die order voortreflijk uitgevoerd. Et E ONDERSCHOUT. Ik ben gezwooren Onderfchout, en moet mijn pligt betragten. POCOCURANTE. Maar wat order hebt gij, wanneer ik nu uitgeflapen heb? DE ONDERSCHOUT. Om u dan te laaten opftaan, onver» hinderd. © p e-  POCOCURANTE. En als ik nu niet opfta ? DE ONDERSCHOUT. Om u dan te laaten leggen. POCOCURANTE. En als ik blijf leggen ? DE ONDERSCHOUT. Om dan hier , zo lang gij legt, de tvagt te blijven houden. POCOCURANTE. Is die heilige Juftitie hier altoos zo uitvoerig en zo langzaam? DE ONDERSCHOUT. Tegen haar gewoonte is zij nu met zeer veel overhaasting te werk gegaan. POCOCURANTE. God bewaare ons! Heet dat over- haaften ? DE ONDERSCHOUT. Gij moogt blijde zijn, als gij in drie jaaren tijds met de; heilige Juftitie gedaan hebt! POCOCURANTE. Hoe ? Ik? Ik heb er niets mede te doen. DE ONDERSCHOUT. Dat geeve God, dat gebogen zij I Ik heb in lang niets verdiend, en de heilige Juftitie, — *Q-  C5* ) pococurante* Is dus verpligt, om u wat aan mij ta laaten verdienen? niet waar? de onderschout. Elk bid om zijn daaglijks brood. pococurante. Is hier ook een Schoolmeefter? de onderschout. Er zijn er verfcheiden. De Hoofdfchout is er een geweest. pococurante. Gij zult geld aan mij verdienen ! ftel u gerust. Onder deeze faamenfpraak had ik mij aangekleed. Wat nu ? vroeg ik aanmijn Wagter. de onderschout. Ik heb order om u te boeïen. pococurante. Dat zal nooit gefchieden. de onderschout, Ztjfl dcgett trekkende. Mijnheer! ik verzoek hetu zeer vriendlijk. terwijl de dienders met hunne, rottingen dreigen. Wij willen geen geweld gebruiken. D a Gij  Gij zult wel zo goed zijn, om u te haten binden. POCOCURANTE. Dewijl gij het zo vriendlijkverzoekt, wel aan! Dus werd ik geboeid , erger als de Philiftljnen Simfon deeden, en aldus in een der Berghokken van de heilige Justitie geplaatst. En zie daar, mijn Vriend en Leezer!: de Lotgevallen van Pococurantc Ik zit in de Gevangenis! waarom ? de heilige Juftitie heeft mij beloofd, dat -ik zulks ten langften binnen vier maanden weeten zal. Ik' moet het mij getrooften. Deeze brief mogt ik nog aan u fchrij- ven, maar meer niet, dus in geen vier maanden, of veelligt in geen vier jaafen befcheid van uwen ongalukkigen POCOCURANTE. DER-  C53) DERTIENDE BRIEF» HET SCHOOLMEESTER" L IJ K RECHT. Zekerlijk, heer Leezer en Vriend! moet gij mij al voorlang op de Kerkhofslijst gezet hebben: want in drie jaaren tijds is het de eerfte brief, dien gij van mij ontvangt. Ik zal u niet ophouden met een gefchiedverhaal mijner. Lotgevallen in de gevangenis ; aldaar rolde mijn keven zo ééntoonig voort als een kloot over een kolfbaan, zomtijds eens te rug botzende, doch dan al weder gelijkgronds voortzukkelende. In die drie jaaren ben ik flegts negenmaal verhoort geworden. De eerfte drie verhooren liepen over een gewigtig ftuk, te weeten, over een letter in mijn naam; ik gaf op dat ik Pococurante heette, en in de doopceel, welke de heilige Justitie van mij deed ligten, ftond duidlijk Pokocurante. Over deeze verfchriklijke verzinning van mij of van den kerkljjken Doopboekhouder, was het eerwaardig Gerecht een volflagen jaar bezig. Bij het D 3 dar.  (54) derde verhoor bleek het, dat ik gelijk: had, want de Doopattestatie was fout gefchreeven; in het Doopboek zelf ftond duidlijk Pococurantc Dit ontdekte men, toen, in de twee en vijftigfte week van mijn gevangenis, de Schout den gelukkigen inval kreeg, om de attestatie met het boek eens te confronteeren. Het over mijn naam eens zijnde, deed men drie verhoorcn, ten einde te onderzoeken wat middelen van beftaan ik had. Door eene noodlottige geldeloosheid in de Justitiekas, was het Gerecht genoodzaakt om in de eerfte plaats hier op te denken, dewijl, zonder een genoegzaam fonds, men geen kans zag om de kosten goed te maaken. Ik bewees fchriftlnk drie maanden lang, dat dit in 't geheel mij niet aanging. Zes maanden lang kreeg ik tiid om tot bedaaren en bedenken te komen, en toen ik de heilige Justitie geliik "af, verliepen er nog drie maanden, ten einde de lijst, welken ik van mijne bezittingen gemaakt had, te vergelijken met demeubilen en effecten, die ik er op aangetekend had. Dit was dus het tweede jaar. Met het zevende verhoor kwam men  C 55 ) een ■flap nader. Vijf en zeventig Vraagetj deed men mij, alleen om te verneemen, of ik aan de lantaarnpaal de Advertentie, aldaar aangeplakt, geleezen had? 't Welk ten einde van dit verhoor duidljjk bleek waarheid te zijn. Negen maanden verliepen er, tusfchen het zevende en agtfte verhoor. In dit agtfte verhoor, werd ik onderhouden over mijne bezwijming. Onder de Heeren Scheepens bevonden zig twee Doctoren, die in een hevig verfchil geraakten , van wat natuur mijn flaauwte geweest mogt zijn. De Hoofdfchout klopte wel met zijn hamertje zo hard, dat niemand, zelf de twistende Schepens niet, het eene woord van het andere onder- fcheiden kon, maarte vergeefschi want vermits de twistende partijen geleerde lieden waren, gingen zij voort, in weerwil van alle geraas en geklop. Ten einde het gistende bloed in de Rechtbank tot bedaaren te brengen, op dat men geen driftig vonnis floeg, werd ik nog drie maanden naar de gevangenis te rug gezonden. Na het verloop van deezen tijd, zijnde het nu drie jaaren in 't geheel, dat ik in D 4 de  C50 de gevangenis gezeten had, gefchiedehet negende verhoor. Dit was zeer kort en wel dus: de schout. Pococurante! hebt gij nietgeaegd, dat gij de Moordenaars van dat lijk kendet? pococurante. Ja! mijn Heer! de schout. En zoud gij ze nog kennen en kunnen noemen? pococurante. o Ja! zeer gemaklij k. de schout. Wie zijn ze dan ? p oc o c uran t e. De Moordenaars van deezen ongeluk* kigen zijn niemand anders dan die geenen , welken op den boom te * * * hebben doen aanplakken de volgende ADVERTENTIE. Alzo een zeker Panjagello, Burger te + * * zig niet ontzien heeft, om lasterlijke en eerroovende pasfagies te fchrijven, in eenige brieven, (aan zijne Vrienden alhier geaddresfeert,) betreffende en injuriecrende den hoogbenHnden en heiligen Per- z'ooa  C57) zoon van onzen Stads Schoolmeester, en wij met geen goede oogen dergelijke hoogst' ftrafbaare beleedigingen aan onzen geliefden Kinderkoning kunnen aanzien, maar in. gemoede, en volgens «'ePlaccaaten van den Schoole, verpügt zijn, dergelijke beginzels van muitzugt en eerrooverij te jlraf. fen; Zo is 't, dat wij bij deezen belooven een Premie van 973 Permisfiefchellingen , aan allen en een iegelijk die bovengemelden Panjagello zal weeten aan te. wijzen, zo dat hij in handen van de Juftitie zal komen tegeraaken, zonder dat het noodig zal'zijn, dat gemelde Panjagello van het fait overtuigd worde. Item, een Premie van 975 Permisfiefchellingen aan den geenen, of de geenen, welken deezen meergem. Panïagello leevendig of dood, heel, half, quart, ef met mindere gedeelten, aan de Juftitie met eigen handen zal overleveren , mits dat het volkomen blijke, ingevalle van gedeeltlijke leevering van het lighaam van Panjagello, dat die gedeelten weezenlijke gedeelten van het lighaam van Panjagello zijn, of geweest zijn, en dat die gedeelten uit niet minder dan twee armen, twee beenen, het hoofd, of de buik mogen beftaan. Zullende den naam van den Aanwijzer of D 5 Over-  C 58 ) Overleveraar, des begeer ende , worden gefecretterd. (onderftond) ...... enz. zegt het voort. Deeze Advertentie klonk als een donderflag in de ooren der heilige Justitie. De Schout en Scheepens werden beurt- lings wit, rood en paarsch. Er heerschte eene bedremling, waaruit zij zich in het eerfte niet redden konden. — Eindlijk rees er een Scheepen op. de sc he e p en , zeer grimmig. Karei I weet gij wel, dat gij een Misdaad van gekwetfte Majefteit begaat? pococurante. Neen! dat weet ik niet. de scheepen. Gij maakt den Souverein tot een Moordenaar. pococurante. Als de Souverein zodanig een Advertentie heeft doen aanplakken, dan is het zo. de scheepen. Gij houd hetdanftaande? Gij verdient gegeesfeld cn gebrandmerkt te worden! po-  C59) POCOCURANTE. Wie heeft de Advertentie gefchreeven» die op de lantaarnpaal aangeplakt is ? HET GANSCHE GERECHT. Dat hebben wij gedaan! POCOCURANTE. Dan verdient gij opgehangen te worden, wantin die Advertentie worden zij Moordenaars genoemd, door wiens toedoen dit lijk dus mishandeld is geworden. Er word zelfs een premie van eenige Schellingen meer beloofd , in de eerfte Advertentie , die den armen lijder heel, half of quart zal overleveren. Had de eerfte Advertentie er niet geweest, er zou geen moord gefchiedzijn, ergo, enz. Ik had niet veel werk om mijne gezeg- dens te betoogen; dan, dewijl het de heilige Justitie niet betaamde, zulk eene verfchriklijke misftap gedaan , en zulk eene fchandlijke ergernis gegeven te hebben, wierd ik geordonneert, om nog drie weeken te water en te brood te zitten en alle de kosten, die de heilige Justitie om mijnen wil had gelieven te maaken, te betaalen, en dat wel, alvoorens ik uit de gevangenis kon komen. Zo  C 60 ) Zo als ik voldaan had en de deur van mijn hok, om er uit te gaan, in mijn hand had, werd er een ander misdaadiger in gebragt. Deeze was door de wroeging van zijn gewisfe, zijn eigen Aanklaager geworden. Hij was de Moorder van dat lijk, en N. B. hij was het geworden, om de premie van 975 permisfiefchellingen te verdienen. Hij had een Buurman van hem, waarmede hij in onmin leefde, op een eenzaamen wegweeten te lokken; was hem aldaar verraaderlijk aangevallen, en had hem vermoord. Hij zou gaarne het ganfche lijk na * * * gebragt hebben; doch vreezende, dat men den bedoelden Panjagello te welkende, om voordeszelfs lijk, een zijner Buuren, aan dé heilige Justitie in de hand te floppen , befloot hij , om letterlijk de voorwaarde te volgen, die de Advertentie bepaald, van naamlijk, twee armen, twee beencn, het hoofd en den buik, aan het Gerecht te leveren. Deeze afgehakte ledenmaaten flopte hij in een zak, en liep er mede naar * * *, in dc vaste verwagting van de premie te zullen ontvangen. Het Gerecht verblijdde zig met deeze op-  C6f) oproerige armen en beenen. De Schoolmeester inzonderheid, was er zeer mede in Zijn fchik. Om evenwei, . (want de Schoolmeester betoogde dat de geheele Panjagello geen halve permisfiefchelling waardig was, —-) zo veel geld niet uit te geeven, verzon men 'er dit op, dat de brenger middagklaar bewijzen moest, dat deeze afgehakte Ledenmaaten, de Waare en weezenlijke gedeelten van Panjagello waren; — de brenger, geen Advokaat noch Schoolmeester zijnde, zag hier geen kans toe, en ging ftil zonder permisfiefchellingen naar huis. ; Ik vervoegde mij daadlijk bij eenige Advokaatcn, ten einde, tegen deeze heilige Justitie, mijne bezwaarcn te doen gelden. Dan de Verftandigften en Eerlijkften haalden de fchouders op. Dit is, het Schoolmeesterlijk recht! zeiden zij. Ik ijlde de Jurisdictie van deezen Rechtbank uit, en rigt nu regelregt den gang naar Klipkrariko. Van daar weder een brief. Ik ben, enz. VEER-  C6a> VEERTIENDE BRIEF» DE REIZIGERS VERTREKKEN MET EEN IUGTBOL. Verheug u, Leezer! Verheug u tot opfpringens toe! .—. want Panjagello, mijri beste Vriend is gevonden! is gevonden leevendig, gezond, wel te pas, vrolijk, veilig en in den besten ftaat van de Waereld. Toen hij in 't Logement van mijne zijde oprees, nam hij het befluit, om zonder iemands weeten zig weg te pakken. Als een pijl van den boog vloog hij den weg op; vond een rijtuig met zes paarden; maakte beding met den Voerman, en deezen bragt hem binnen vijftien dagen in de haven van * * *, waar hij een fchip vond, dat hem naar Klipkrariko zou brengen. Panjagello ging met dit fchip onder zeil, doch vijftien maanden onder weg geweest zijnde, ftootte het op een ijzerklip en verzonk. De goede Panjagello was gelukkig genoeg, om door middel van een bierton, die fn zee dreef, zijn keven te behouden. Hi  Hij landde, aan een onbekende kusf> Waar hij een menigte flofgoud, paarlen en diamanten vond ; hij voorzag, van deeze kostbaare waar, zig zelve rijklijk, en wandelde landwaards in. Hier had hij de vreemdfte, de zeldzaamfte, de ongeloofh'jkfle ontmoetingen, waarbij die van Robinlbn Crufoe maar wisfewasjes zijn. Eindlijk kwam hij aan een Colonie, waar de Inwoonders in flede van met paarden of fchepen, met lugtbollen op reis gingen, die zij naar hun wil en begeerte beftuüren konden. Hij kogt een lugtbol en fteeg er mede ten Hemel. Niet gewoon om zulk een voertuig te regeeren , rees hij zo almagtig hoog, dat hij de geheele aardkloot uit het gezigt verloor. Hij liet zig derhalven zakken, op Gods genade, en kwam, omtrent tien rhijnlandfche voeten van mij af, neder; niet verre van * * *.. Gij begrijpt onze 'omhelzingen en verwelkomingen ! Ik vaardig in haast deezen brief af, en flap met Panjagello in de lugtbol , om aldus naar Klipkrariko te  C64) te reizen, of, den hals te breeken. Ik ben, enz. POCOCURANTE. V IJ F TIENDE BRIEF. C A R A C T E R S C H E T S VAN D E OURANGOUTANGS. Thans bevinden wij ons in het Koningrijk Klipkrariko. Ik u zal geen verhaal van onzelugtreis doen, hier over zullen eerstdaags drie Deelen in groot quarto uitkomen , welken bij infchrijving' gedrukt worden. Panjagello keek met zeer veel bevreemdheid in de rondte. In 't eerst, dagt hij, dat wij verkeerd, en in het Schoolmeesterlijk gebied, waren te rug gekeerd. Ik verbaasde mij, dat de Landen onder de zon zo veel raport op elkander hebben. Het grootfte onderfcheid beftond voornaamlijk in de Bewoonders van dat en ons Land, en nog was dat onderfcheid, voor zo verre het mij oppervlakkig voorkwam, alleen inde uitwendige gedaante te zoeken. Een  C°5) Een groote Ourangoutang, die, uitwijzens alle bijkomende omflandigheeden, een aapsperzoon van gezag was, liet een wit klein hondje gevangen zetten, alleen om dat dit beestje de vrijheid genomen had, om van verre eens aan het gat van den Ourangoutang te ruiken. Een ander van dit groot gedierte hield in elke poot een klein weerloos aapje, het zelve onbarmhartïglijk langs den grond, door flijk enfleenen, heen fleurende, en dat om geene andere reden, dan omdat deeze aapjes, toen zij, nog. twintig flappen van den ourangoutang af zijnde, niet op zijde waren gefprongen, en hun nedrig compliment tegen zijne Grootheid gemaakt hadden. Elders zagen wij eenige jongens van de ourangoutangs eene verfchriklijkellagting onder de aapen en honden aanrigten. Zij deeden dit weereloos geflagt allerlei folteringen aan. Men floeg ze blaauwe oogen; de tanden aan bloed; men bond ze aan de boomen; wierp ze in 't water; hakte ze de pootenaf; of beroofde ze van andere ledemaaten; andere jonge ourangoutangs waren bezig met de aapennesteri en hondenhokken af te breeken, en deri E in-  (66) inboedel te verbrijzelen of in t water te fmijten, en foortgelijke buitenfpoorighecden meer. Dat is canailje , dat is jongenswerk, zei Panjagello. pococurante. Dat is het ook. panjagello. Het verwondert mij, dat dit zo onverhinderd in zijn werk gaat. pococurante. Mij ook. Maar zekerlijk zullen er geen oude ourangoutangs tegenwoordig zijn; v/ant wat vader zal zulke barbaarschheeden van zijne kinderen zien en dulden kunnen. panjaget. l o. 't Is mooglijk. Maar Godweet, ~ pococurante. Wat ? panjagello, omkijkende. Of hier ook al geen Schoolmeester is, , of de zulke die, —- geduurig omziende, Advertenties uitfehrijven en aanplakken! pococurante. Dan zouden wij, bij mijn ziel! weinig gewonnen hebben, met herwaards den wijk te neemen. p AN*  Q67j panjagello. Zedert ik de Waereld heb leeren kennen, vertrouw ik ze niet meer. ■ » Deeze ourangoutangs zijn alleen door hun fatzoen van de menfehen onderfchciden. Dus praatende fchoot ons een aapje op zijde, dat er zeer mager en vervallen uitzag. . Het had een lederen riem om zijn buik, waaraan een inktkoker, eenige pennen en wat fchrijfpapier hing. aapje, zagtjes. Wees voorzigtig, mijn heeren! pococurante. En waarom, vriendje? a a p je. Gij fchijnt een foort van aapen of keeshonden te weezen, en dat loopt hier gevaar öm mishandeld te worden. poc ocurante. Maar wij zijn noch aapen, noch honden! aapje. Gij gelijkt er echter veel na. . Keurt gij dat gedrag der Ourangoutangs kwaad of goed? pococur an te. Vblftrekt kwaad! E 3 aaï-  (68) aapje. Gij zijt aapen of honden, er is geeft twijfel meer aan; dit is een vast kenteken. v öcocurAnte. Maar wij doen immers niemand kwaad ? aapje. Juist daarom zullen de öutangoütangs het u doen. panjagello. Maar in wat verdoemlijk Land zijn wij dan? aapje. Stil! ftil! dit is de doödlijkfte vraag, die gij doen kunt. pococurante. Gij verbaast mij! aapje. En gij bedroeft mij! pococurante. Hoe dat? . aapje. Om dat gij de ourangoutangs niet kennende, ü te midden onder dezelve begeeft, Waar woont gij ? panjagello. Te * * * van waar wij geweeken zijn, om dat, enz, (Hij verhaalt de garifche historie, j aap-  C69) aapje, We! zo! wel zo! \ panjagello. Maar zijn hier ook Schoolmeesters ? aapje. Neen! maar uwe Schoolmeesters zijn niet anders dan de flaauwe copien van deeze ourangoutangs. Om hiervan een overtuigend bewijs te erlangen, hebt gij nog maar eenige oogenblikken alhier te blijven ftaam panjagello. Maar ginds komt de wagt van gewapende ourangoutangs! aapje. Juist daarom loopt gij gevaar, pococurante. Zullen dan deeze bewaarders der rust , ■ aapje. * Het werk voltooien. Adieu! Het Aapje keerde zig om en verliét ons, wij bedagten er ons niet op , maar volgden onzen gulhartigen waarfchuuwer. Mijn God ! riep Panjagello , hadden E 3 wij  C 70 ) wij nog een lugtbol noodig, om van het vagevuur naar de hel te reizen? Ik ben, enz. POCOCURANTE. ZESTIENDE BRIEF. DE WAARHEID ONDER DE AARDE- Toen wij geheel buiten het gczigtdeezer wreede Ourangoutangs waren, keerde het Aaoje zig om; gaf ons elk een poot, en verzogt vriendlijk, dat wij het de eer zouden aandoen, van in zijn wooning eenige vcrverfching te gebruiken. Wij volgden gewillig, en vermits dit Aapie een zeer eerlijk en verftandig voorkomen had, vcrwagteden wij , dat wij er veel inlichting in de Landshiftone van bekomen zouden. Wij moeiten door een bijna ondringlijk kreupelbosch heendringt ; over bijfter fteile rotfenheenklauwteren; door vrij diepe waters en moerasfen heen baden , en eindlijk een hoogen berg beklimmen , van waar wij ons, met een koord, dat het Aapje bij zig had, in het  c 71) liet middenpunt lieten nederzakken, ter diepte ten minften van agt honderd voeten. Toen wij in deeze afgrijslijke diepte waren, floeg onze Geleider vuur, ontftak een licht en opende een deur, waar men naauwlijks een deur vermoed zou hebben Toen wij binnen,getreedenwaren , Hoot hij de deur zorgvuldig agter zig toe, en deed er wel zeven of agt grendels op. Wij bevonden ons nu in een lange , pikdonkere , fmalle en akelige gang, die op verfcheiden plaatfen door aeuren was afgeflooten, en waarin een menigte van bijpaden waren , die ten oogmerk hadden , om eiken vreemdling te verbijfleren en van den weg afteleidcn. Na een menigte draaijingen, wendingen en verwarringen , deed het Aapje een deur open, en bragt ons in een zeer fchoon gemeubileerd vertrek, waar in alle de kenmerken gevonden werden , dat er een Geleerde in huisveftedo. AAPJE. Hier woon ik, mijnheeren! PANJAGELLO. God zij geloofd! ik begon al te E 4 den-  C 7* ) denken, dat uw huis in 't middenpunt der aarde ftond. poc ocuran te. Gij woont hier veilig ten opzigte van Uwe Natuurgenooten, maar bij een aardbeeving zijt gij er om koud. aapje. Ik wil liever door de aarde verzwolg gen, dan door de Ourangoutangs gemarteld worden. panjagello. Gij hebt gelijk. Als er geen Schoolmeefter te * * * woonde , zou ik zekerlijk zo diep niet in de opperkorst der aarde verzonken zijn. pococurante» Maar hoe is hetmooglijk, dat gij in ftaat zijt, om zo veel voorzorgen te gebruiken ? a a pj e , lachende. Maar hoe is het mooglijk, dat gij zulk eene altnagtige verre reis hebt komen doen , om met een Aapje eenige voeten diep in den grond te kruipen? pococurante. Gij antwoord mij zeerwel. Maar zouden wij het geluk niet mogen hebben , on»  C 73 ) om iets naders van dit verwonderlijke Land te mogen weeten? aapj E. Waarom niet ? Gij kunt u nooit beter addresfeeren dan aan mij, I want ik ben de Hiftoriefchrijver van het Koningrijk. pococurante. Hoe ! en gij hebt noodig in dit onderaarsch verblijf te woonen, en erza veel behoedmiddelen voor uwe veilig, heid in acht te neemen? aapje, eenigzim toornig. Ziet gij mij voor een Schelm of Pasquilfchrijver aan ? pococurante. In 't geheel niet. Ik geloof, dat gij een eerlijke Aap, en een zuivere waarheidsfehrijver zijt? aapje. Hoe kunt gij mijda«ivraagen, waarom ik noodig heb alhier te woonen? * * * Ik ben, enz. pococurante, E 5 ZE-  C74 ) ZEVENTIENDE BRIEF. DE NAAMSVEREEUWIGING BOOR GEWELD. Toen wij ons zeer delicaat ververscht hadden verzogt ik het Aapje mij de Gefchiedenis der Ourangoutangs, Aapenen honden te willen verhaalen, —— en , vermits dit zijn amfeagt was , om zo te fpreeken, was hij daadlijk vaardig. Dus begon hij: AAPJE. Het begin onzer Gefchiedenis is vei> looien. Veelen Geleerden hebben op een vervaarlijke wijs hun hoofd gebrooken; om onzen eerden oirfprong te ontdekken. Men wees allerlei wijzen aan waarop wij zouden hebben kunnen voortkomen , men voorönderftelde eenige wijzen , die hoogstwaarschijnlijk waren, doch onder de verstandige Aapen is niemand-, die het met zekerheid heeft kun* nen b^vakn. PANJAGELLO. Dat 's ongelukkig. Dan zijn wij er beier aan. AAP*  ( 75 ) aapje. Wat verfchilt het ons, wanneer wij ilegts gelukkig beftaan, of wij weeten, wie de eerfte Aap geweest is? panjagello. Dat is ook waar. aapje. Gij mensch weet tot op een uur na , wanneer uw gcflagt een oirfprongnam, maar zoud gij niet liever wen- fchen , dar gij nimmer geweeten mogt hebben, wat een Schoolmeefter was ? panjagello. Welk eene zalige onkunde zou dat zijn! aapje. Ik zeg ook, dat onze verftandige Aapen het met geen zekerheid durven bepaalen: maar daarom ontbreekt het ons aan geene dweepende Ourangoutangs, die het tot op een minuut na , u precies weeten te zeggen. po cocurante. Er moet vrijheid van zeggen zijn. aapje. Zulks heeft mooglijk in uw land plaats. panjagello. Maar hier? aap-  C7<5) AAPJE. Heet het geheel anders. Hier moet men alles gelooven, wat de Ourangou? tangs zeggen, op zwaars ftraffen. PANJ AGELLO, Dat is barbaarsch! POCOCURANTE. Dat heelt in de waereld meer plaats, Maar nu? AAPJE. Ik laat dus onzen oirfprong in 't onzekere. Denklijk echter is 't, dat de eerfte Aapen, Ourangoutangs en Keeshonden, elk een geflagt op zig zelve hebben uitgemaakt, die onafhanglijk van elkander beftonden, en een iegelijk hun eigen regeering hadden. PANJAGELLO» Hun Koning? AAPJE. Juist dien naam droeg het opperhoofd der geflagten niet. Wij vinden in onze vroegfte gefchiedenis wel den naam van Vader, t uuften en eerften , doch een naam, d;e Koning betekend, niet. Deeze Vaders, oudften, of zoals ze dan anders geheeten mogten hebben , vormden derhalven zo veele op zig zelf ftaan-  t 7?) ftaatide Regeeringen, als er huisgezinnen waren. PANJAGELLO. Dat móet een vervloekt lecven gemaakt hebben: want veel hoofden veel zinnen; AAPJE. Dat deed het ook : doch al de onlusten , twisten en bloedige oorlogen zijn geheel eh alleen aan de Ourangoutangs toé te fchrijven. Deezen waren niet te Vreeden, met in hun eigen huis den baas te fpeelen, maar zij moeiten ook over' anderen héerfchen. Die dus de ftcrkfte was bragt de zwakkeren te onder, en met geweld overwinnende, werd er een verfchriklijk recht uit gebooren, dat als nog ftand grijpt. PANJAGELLO. En Wat is dat recht? AAPJE. Dat de overwonnene de flaaf van deri Overwinnaar werd : welke laatste dè volkomenfte magt behield, om met dèn eerften naar welgevallen om te fpringeiL PANJAGELLO. Dit was de natuur in 't aangezigt vliegen. A AP-  C 78 ) AAPJE. Dat was het ook; maar de Ourangoutangs hadden eenige fpreukcn, die zij, Cmet den geesfel in de hand,) leerden, die oneindig boven de infpraak der natuur verheven waren : en ingevolgen dier fpreuken, moeiten de kleinen voor de grooten bukken, en ftilzwijgende en zegenende alle verongelijkingen, beleedigingen en verdrukkingen opkroppen. POCOCURANTE. Ei ! ei! AAP J F. Zo het gebeurde , dat bij deezen of geenen, die al te fel getrapt werd , dé natuur fterkef was, dan de ingedampte en gepriviligeerde fpreuken, en hij aantoonde , dat de tijrahnifche Ourangoutangs ongelijk hadden, dan werd zodanig een fchuldig verklaard, als dehooge Majefteit gekwetst te hebben. PANJAGELLO. Heeft dat in den ouden tijd al zo geweest ? AAPJE. Door zodanig een handelwijs geraakte het Aapen en Hondendom weldra inde flaavernij der Ourangoutangs: want de laats-  t 79 5 laatsten wilden volftrekt regeteren, en de eerden hadden er niets tegen, dat zij geregeerd werde. Dus werd de overheerfching gebooren uit de inhaligheid van den eenen, en de toegecvenheid van den anderen kant. PANJAGELLO. Dat is haast net zo als onder de menfehen; AAPJE. Dat kan zijn. POC OCURANTE. Misfchien hebben de Ourangoutangs het van de Menfehen afgekeeken. P ANJA GELLO. Dat is vast; -want deeze dieren zijn zeer goed van aanneemen en ongemeen leerzaam. AAPJE. De eerfte Ourangoutang , die wij als* van belang kunnen aanmerken , was Nimrod. PANJAGELLO. Nimrod? dien naam heb ik meer gehoord ? POCOCURANTE. De naam doet niets tot de zaak. Ik " merk dat de Aapen niet ilegts hunne han- de-<  delingen, maar ook hunne fpreekwijzeri en naamen van de menfehen ontleenen. AAPJE. Dat wil ik gelooven. Deeze Ourangoutang kreeg het in den kop , om eenige Geflagten te onderwerpen aanzijn willekeur, en ze in Maatfchappijen te Verdeden, die hij koningrijken noemde, Hij fpeelde den grooten Heer over alles, en dit is de eenige reden, waarom hij in onze Gefchiedenis vereeuwigd is geworden. PANJAGELLO. Op zodanig eene vereeuwiging fchijnt men thans grootsch en zeer gezet te weczen, want Mannen en Vrouwen; Grooten en Kleinen leggen er zig uit alle magt op toe, om door geweld en jbyerheerfching alleen zig een onfterflijken haam te maaken. A.fl p j E. Zij kunnen verzekerd weezen, van ér een te zullen hebben. 13ij ongeluk viel de koffikan om, dit was de leden, dat ons Aapje vooreenigen tijd in zijn verhaal geftbord werd. Ik ben* enz. POCOCURANTE; AGT-  c8o AGTTIENDE BRIEF. na au we overeenkomst, De koffiekan herfteld hebbende ging onze gefchiedredenaar aldus voort. aapje. Op Nimrod volgde een menigte Ourangoutangs , die allen in hunnen kring medewerkten , om het Aapen en Hondendom op de fchreeuwendfte wijs te onderdrukken , doch waarvan de meeften niet in vergelijking kunnen gebragt worden met den Tijran Nimrod. panjagello. Maar wij wenschten die Ourangoutangs wel wat van nader bij te kennen. aapje. Ik zal er u eenige opnoemen, —; en dan ftaat het aan u, omzo veele vergelijkingen en toepasfingen temaakenals gij wilt. po.cocurante. Wees maar voorzigtig! panjagello^ Waarmede ? F po»  C ) pococurante. Dat de koffiekan niet andermaal ortl Iterre valt. G'j zoucl u leelijk kunnen branden. panjagello. Wij zullen er het oog op houden. tegen het aapje. Gelief nu maar voorttegaan. Ik geloof dat wij veel ftof voor onze nieuwsgierigheid zullen opgaaren. aapje. De Ourangoutang Scfostris werd reeds voor zijn geboorte tot een Aapendwingeland voorbefchikt. panjagello. Om geen tijd te kort te komen! aapj r. Elk haastede zig om een Tijran te worden; dus waren de Vaders eropuit, om in dit geval voor hunne K inde rente zorgen, eer zij nog gemaakt waren. pococurante. Ei zie, is die mode al zo oud ? aap je. De Vader van Scibbtris deed alle de Ourangoutangs, die cp den zelfden dag.ids zijn Zóón ter waereld kwamen, opvoeden als Krijgsluiden, die ten eenigeuJ-i- ge  C H ) ge eens met zijn Zoon, ten werktuigen . moesten ftrekken, om de waereld te mishandelen. Er waren zeventienhonderd van deeze aankweekelingen, die hij, toen ze bekwaam waren , tot Legerhoofden verhief, welken eene magt onder hun bevel hadden van zes honderd duizend Voetknegten, vier en twintig duizend Ruiters en zeven en twintig duizend Oorlogswagens , en een Scheepsvloot, die allerontzaglijkst was. PANJAGELLO. Dat leverde een heerlijk vooruitzigt; AAPJE; Het hoofd van alle deezé vèrfcheui-ende Ourangoutangs betoonde zig dft zorgen zijnes Vader waardig. Hij toog door de Landen der Aapen en Keeshonden , en vermits hij de fterkfte Was , deed hij alles buigen of barsten, verwoestende , plunderende , moordende , brandende en zig over alle deeze vernielingen beroemende, even als een rechtfehapcii Ourangoutang betaamt. PANJAGELLO. Het Aapendom bewonderde heni zekerlijk. F 1 AAP-  C84 } AAPJE. ' Het vervloekte hem in 't hart, : maar het droeg zijn beeldtenis op de borst, PANJAGELLO. Welk een tegenftrijdigheidï AAPJE. Zij werden er toe gedwongen door de Ourangoutangs ? Dezen droegen doodsbeentjes , gedroogde menfchenöoren, vingers , teenen of iets dergelijks, bij wijze van cocarden, boven de ooren, ter eere van Sefostris. P ANJA GELLO. Afgrijslijke eer < hoe kan er iemand op gefield weezen! POCOCURANTE. En moesten de Aapen en Honden dee2e verfoeilijke verlierzels ook draagen ? AAPJE. Zeer zeker! Het was zelf een Souverein gebod. POCOCURANTE. Maar hoe kwam men aan deeze bloc« dige cocardes ? AAPJE. Men fneed ze de overwonnen Aapen en Honden af, en die dat niet doen kon, 01«  (85 ) onder de Aapen en Honden , fWant de Ourangoutangs waren wel voorzien,) deeze moesten hun eigen ooren of vingers af- fhijden. Het was ter eere van Se- fostris. PANJAGELLO. Vervloekt Apenland! POCOCURANTE. Denkt gij wel om de Schoolmeester, die armen en beenen, hoofden en buiken liet afkappen? PANJAGELLO. Gij hebt gelijk, maar dit neemt niet weg, dat die Sefostris ook een vervloekte knaap was. AAPJE. Hij beterde zich echter, want na een groot deel van de bewoonde Aapenwaereld omgewroet te hebben, hield hij zig onleedig met het bouwen van pragtige Tempels, kunftige waterleidingen en dergelijke ongelooflijk veel arbeid en geldkoftende dingen, PANJAGELLO. En voor wiens rekening kwamen die kosten, en wie moesten dien arbeid verrigten? F 3 AAP"  C 86) aapje. Dat is een ftornme vraag! panjagello. En waarom dat ? aapje. Om dat het van zelffpreekt, dat de Aapen en de Keeshonden er voor moesten opdraaien. pococurante, tegen V Aapje. Neem hem dit niet kwalijk, hij dagt dat het onder de Aapen anders was, dan bij ons. * * ♦ Ik ben, enz. pococurante. NEGENTIENDE BRIEF. de boozen zijn de straf vai? zig zelve. Deeze Ourangoutang, dus vervolgde het Aapje , werd echter door een andere Ourangoutang , die op 't punt ftond om een Keeshond te worden, om dat hij overwonnen was, — » pan-  PANJAGELLO. (En dus niet langer een Ourangoutang blijven kon.) AAPJE. Eenigzins tot ftaan gebragt. Het geval was dus. Sefostris , om zijn grootheid aan de waereld te vertoonen, liet zijn wagen, wanneer hij Tempclwaards reed , in ftede van door paarden , door overwonnen Vorften voorttrekken. POCOCURANTE. Dat zomtijds nog gebruiklijk is, met dit geringe onderfcheid, dat het nu geen overwonnen Vorften, maar overwonnea Canailje, Bedelaars , Houthakkers enz. zi n. AAPJE. Eenmaal gebeurde het, dat Hij, dus voortgetrokken wordende, een der Vorstüike Trekkers telkens naar het wiel zag omkijken. Wat doet gij? vroeg de gekroonde Ourangoutang. Ik zie naar 't wiel, zei de ander. En waarom ? o Koninglijke Ourangoutang! hernam de ander , het rijzen en daalen der wielen brengt mij in gedagten de beurtwisfelingen der Fortuin; want gelijk ieder deel van het rad nu onder dan boF 4 ven  C 38 j ven is , zo gaat liet ook met de Menfchen, welke den eenen dag op den troon zitten, en den volgenden dag", in deuiterfte ellenden en flaavernij ftorten. panjagello. Een heerlijke ftaatles. Wat uitwerking had dit op den Ourangoutang? aapje. Hij gevoelde deeze aanmerking in al haar kragt , en deed de Vorften uitfpanïien. pococurante. Voortreflijk gehandeld ! thans worden er wel veel heerlijker Staatsiesren gegeeven, maar men houd zig doof, en die in 't gareel gefpannen is, moet er in blijven voorttrekken. panjagello. Dan hebben die oude Ourangoutangs toch beter geweest als de hedendaagfchen. aapje. Ik zal u niet ophouden met de tijdrekenkunde en nog veel minder met een aane'énfchakeling onzer gebeurtenisfen. Ik zal u flegts eenige uitgekipte voorbeelden voor den aandagt brengen. po-  C 89 ) POCOCURANTE. Dat is het gefchiktfte middel om ons wakker te houden. AAPJE. Ninus was een andere Ourangoutang, die door de afgrijslijke lust bevangen werd , om, ten kosten van millioenen leevens van aapen en keeshonden, een onmeetlijk Land te bederven en te verwoesten. Vervolgens, om een variatie te hebben , bouwde hij een vervaarlijk groote Stad. Dit wederom moede zijnde , teeg hij andermaal, met het zwaard in de vuist, het pad op, om de aarde met het bloed haarer beste en fchuldelooste bewooners te drenken. POCOCURANTE. Een Vorftelijke uitfpanning. PANJAGELLO. Een gekroonde Moordenaar. r AAPJE. Het wijfje van een zijner groote Ourangoutangs die in zijn Leger commandeerde, kwam hem inzonderheid beminlijk voor, om dat zij met een ongemeenen heldenmoed voorzien was, en die, zo als de gemecne Luiden zoUden zegF 5 gen,  C9o) gen, een roof van voor de deur der hel zou weggehaald hebben. pococurante. Het model veeier voornaame vrouwen. aapje. De Goden deeden dit wijfje aan Ninus prefent. Semiramis, dus heette deeze Ourangoutin , toonde dat niets haar, te groot viel , om te ondertebrengen. Zij heerschte niet flegts over haar Man , en over zijn ganfche Rijk ; maar het liep zelf zo verre, dat zij Ninus in alle hoeken zettede, waar zij begeerde. panjagello. En liet deeze flagter der Aapen en Keeshonden zulks toe? aapje. Hij moest wel, —■— zij was eene Vrouw, en maar ik weet niet hoe de Vrouwen in uw land zijn. pococurante, dc fchouders. gph aaiende. Wees zo goed, om maar voorttegaan! aapje. Door dit traitren der Ourangoutin geraakte Ninus aan den drank ; hij zoop allerlei liqueren, en vooral, —,—-  C 90 POCOCURANTE, Eene ongelukkige toevlugt ! AAPJE. Hij was ook een biizondcr Liefhebber van andere Ourangourirmetjes, en, dit zien de wijfjes niet gaarne. Althans hij raakte de klus geheel kwijt. Hij ftak ook op een zonderlinge wijs den moord. Semiramis kon, zo als zij zig uitdrukte , dien dronken Duivel niet langer op den troon dulden, PANJAGELLO. Misfchien waggelde hij te veel. AAPJE. Neen ! hij befpoog ze. PANJAGELLO. Welk een vuiligheid! AAPJE. Na zijn dood heersehte zij, zo goed als een Ourangoutang. Zij bouwde; zij plaagde; zij liet bannen; plunderen ; vergeeven; vermoorden; trok in 't veld; oorloogde, en PANJAGELLO, Overwon ? AAPJE. Neen! werd geflaagen ; op de vlugt ge-  C92 j gedreeven, en ftierf, als een Ourangoutang. POC OCUR ANTE. Dat wil zeggen, werd gepreezen, bewonderd, bewierookt en verzonk in het diepst van de hel. AAPJE. Sardanapolus was een Ourangoutang , die de Haaf der Ourangoutangen was , en in plaats van zijn Onderdaanen en Licfftens te beveiligen, er zig zelve mede verbranden liet. PANJAGELLO. Eene zonderlinge verkiezing. POCOCURANTE. Thans geheel uit de mode. AAPJE. Elders trad een andere Ourangoutang ten toneele, doch willen wij niet eerst wat eetcn ? Deeze vraag gefchiedc zo regttijdig , dat wij zonder bedenken er, ja! op zeiden. Ik neem deeze geleegenheid waar tot het fchrijven van deezen brief. Gij moet wel zeer het compliment hebben van Panjagello. Hij begint te zien»  C93 3 2ien, dat de Schoolmeester nog al draaglijk is. Ik ben, enz. POCOCURANTE. ' TWINTIGSTE BRIEF. STAALTJES VAN DWINGLAND IJ. Gulhartiger en gastvrijer Aapje heb ik van mijn leeven niet gezien. Hij dringt ons het eeten op , even gelijk een Baker op een Doopmaal. Na dit vriendlijk tra&ement verzogt ik mijn geleerd Aapje voorttegaan, 't welk het deed. AAPJE. 't Is of het een vitraf voor het Aapenen Keezendom was, dat zij altijd Ourangoutangs moesten hebben, die, de fchoonfie geleegenheid hebbende , om hen wel te doen, hen altoos kwaad deeden. Cijrus was een Ourangoutang, die een groote magt bezat, doch die dezelve gebruikte om een geheel Rijk het onderst boven te keeren. Door een zee van aapen en keezenblocd heenbaaden.de , gaf hij de  C 54 ) de ontzaglijkfte uitgeftrekfheid aan zl;n Rijksgebied. Onder de overwonnen Vorften bevond Z'g een Ourangoutang,Crefusgeheetcn; deeze had Cijrus te veel in de kaart gekeeken, en zie daar, overvloedige reden» om dien Crefus leevendig ten brandftapel te veröordeelen. POCOCURANTE* Dit is een gelukkige inval van de Ourangoutangs , dat zij het zomtijds in 't hoofd krijgen, om elkander optevreeten of te vernielen! Had dit geen plaats, hoe ongelukkig waren de Aapen en Keezen er dan niet aan toe! AAPJE. De Ourangoutang Crefus ging haarden Houtftapel, om verbrand te worden; er op geklommen zijnde, riep hij : o So- lon ! Deeze uitroep maakte de nieuwsgierigheid van Cijrus gaande, en men deed onderzoek bij den Ourangoutang , waarom hij dit riep. „ Deeze Solon", antwoorde hij, g was een verftandige, eerlijke Keeshond. Ik was grootsch op de fchatten die ik had, en vroeg hem , toen hij dezelvcn gezien had, of hij niet bekennen moest j dat ik .ge*  C 95 ") gelukkig was? Hij trok zijn ooreft op, en fchudde den kop. Geen Aap, zei hij, en nog minder een Ourangoutang ■» kan zig voor zijn dood gelukkig noemen, dewijl hij niet in ftaat is vooruitgezien* wat hem voor zijn fterven zal overkomen. En Cijrus ! gij groote Ourangoutang ! dit is een waarheid, welke ik nu , op het droevigst, ondervinde ! daar gij mij verbranden zult"! Cijrus had voor deeze keer het gevoel Van een Aap en de edelmoedigheid van een Keeshond. Hij herriep het barbaarfche vonnis en kreeg een vlaag van medelijden met het Aapendom. Hij ftierf als een vcrdienstlijk Ourangoutang : want ruzie krijgende met Tomijris, eene ftoutmoedige Ourangoutin, werd hij door haar verwonnen. Deeze Heldin maakte kort fpel: zij rukte hem den kop van den romp, en ftak denzelven in een kuip met Aapen- en Keezenbloed: Daar, zei zij, zuipt u nu zat aan. het bloed, naar 't welk gij zulk eenen onleschbaaren dorst gehad hebt. POCOCURANTE. Het zou een toepaslijk en fraai verWijt geweest zijn , had flegts dat bloed'  Co6} bloed geen Aapen en Keezenbloed» «re« weest. to PANJ AGELLO. Die arme Drommels moeten overal het gelag betaalen. AAPJE. Cambijzes was de Zoon van den Ourangoutang Cijrus. Deeze was een wreedaart in folio. Hij rigtede, om een beuzeling , die alleen de Ourangoutangen betrof, een verfchriklijke flagting onder de Egijptifche Aapen en Keezen aan. Hij braadde de jonge Aapjes en Keesjes aan 't fpit en liet ze door de Ouden op» vreeten. PANJAGELLO. Wat raonfter was dat! AAPJE. Te Pelulium woonde een zeer bijgeloovig foort van Aapen en Honden, . PANJAGELLO. Dan zijn de Aapen en Honden ook niet volmaakt. AAPJE. Gansch niet, maar hun onvolmaaktheid berokkend hen alle onheilen, daar de onvolmaaktheid der Ourangoutangen hen altoos voordeelig is. PO*  C 97 J POCOCURANTE. Vervolg , als 't u gelieft;] AAPJE. Cambijfus kwam om deeze Stad en ai derzelver Bewoonders te verwoesten i offchoon hij er nimmer door beleedigd was geworden. PANJAGELLO. Dat is een vervloekt werk; AAPJE. De Aapen enKeezengeloofden, dat de katten , fchaapen en andere dieren Go>j den waren: dit wist Cambijfus, die daarom , toen hij ftormenderhand zou aanvallen, katten, fchaapen enz. in de voorfpits van zijn leger ftelde : de Pelufiümers dat ziende, dorften geen èenë pijl op hunne vijanden fchieten, uit vrees van hunne Goden te zullen faaken, en dit was van dat gevolg,1 dat Zij overwonnen en geflagt werden. POCOCURANTE- Dit aapt men thans meefterlijkna. Aan het hoofd van een berïde Heerschzugti-" gen, die uitgetoogeft zijn órh te onderdrukken en te verdelgen,' ftelt men een Afgod van 't Gemeen, het zij een kar? hagedis, zwijn, of.iets dergelijks; en o m  C 58 j Zit daar de Krijgslist, waardoor veelal de beste Maatfchappijenteondergebragt worden. PANJAGELLO. Bij voorbeeld, (om uw gezegde optehelderen,) zo als de Schoolmeefter te * * *. AAPJE. Cambijfes ging den weg van alle geweldige Ourangoutangen. Na de waereld beroerd, en in haar bloed gedom. peld te hebben, werd hij onmaatigtrotsch op zijn vermoogen. Hij verbeelde zig, dat voortaan niets meer tegen hein beltand was. Hij zond verfpieders in het Land der Ethiopifche Aapen; doch een verftandige Keeshond , die aldaar regeerde , liet dezelven opvangen, alhoewel zij onder het voorwendzel van Afgezanten kwamen. PANJAGELLO. Ha! toen zullen ze er van gelust hebben. AAPJE. Zijt gij vergeeten, dat ik u gezegd heb , dat deeze Regeerder een Keeshond was ? PAH.  (99Ï PANJAGELLO. Wel nu? AAPJE. Dat wil zeggen, dat hij aaplievend , edelmoedig en deugdzaam was ! - en derhafven, dat hij buiten ftaat was, om onrecht te doen, of het recht der Gastvrijheid of der Volken te fchenden. POC OC UR.AN TE. Wat deed hij dan? AAPJE. Hij zond de verfpiedende Ourangoutangen weder naar Cambijfes te rug, hen zijn boog me^e- geevende. Gaat, zei de grootmoedige Keeshond , brengt deezen boog aan uwen Vorst , en raad hem van mijnen wegen, om dan eerst de Ethiopeè'rs te beoorloogen „ wanneer zijne Peefen fterk genoeg zijn* om deezen boog zo gemaklijk te fpan-* ncn, als mijne Mooren dat doen! kunnen zij dat niet, laat hij zig dan te vreeden houden, met die bezittingen, welken hij verkreegen heeft: eer dat zijne heerschzugt zijn ftraf worde , en hij, de gevaarlijkfte hoogte beklimmende , in den diepften afgrond nederploife ! — G a Zegt  ( roo ) Zegt hem ook, dat gij hier een Keeshond gezien hebt , die ziine Onderdaanen gelukkig maakt, (terwijl hij zelve gelukkig is,) door hen, niet als een TijTan , maar als een Vader, volgens de rechten der natuur en de eifchen der menschlievenheid, te regceren, en door Zie te vreeden te houden met zijn eigen heerfchappij , zonder die, ten kosten van ftroomen onfchuldig bloed, totover de grenzen zijner Nabuuren te willen uitbreiden. POCOCURANTE. Heerlijke grondbeginfels! PANJAGELLO. Een lieve Keeshond! Hoe liep dit af? AAPJE; De Ourangoutang Cambijfes grijnsde op het hooren van deeze boodfchap, en ontftak in een hevigen toorn; want dergelijk een taal, was een vervloekte Leer { en een misdaad van gekwetste Möje< iteit, Voor de vierfchaar der Ourangoutangen! PANJAGELLO. • Dat is een verdoemd geflagt! AAP-  AAPJE. De vertoornde Ourangoutang verzaamelde zijn leger en lloeg den weg naar deezen fleren Keeshond op, zonder eenige maatregels te neemen, of zig genoegzaam van alles te voorzien, wat tot zulk een verre togt noodig was. POCOCURANTE, Hij was gewoon te overwinnen, AAPJÈ. De weg derwaards was dor, woest en leverde weinig of geen onderhoud op. Toen Cambijfes te verre was om weder te keeren, ondervond hij dit, en zag hij zijn Lcgermagt , de fteun van zijn geweld, de grondflagzijnertrotschheid, door honger en kommer omkomen , en vond hij zig verpligt, om met fchande wedertekeeren. PANJAGELLO. Dit zal hem zekerlijk wijzer gemaakt hebben. AAPJE. _Dat bleek, want te huiskomende liet hij Smerdis zijn eigen broeder vermoorden , om dat deezen , op een weinigje na den gezonden boog van den Keeskond fpannen kon. G 3 ?o-  C 10a > POCOCURANTE. Möoglijk was hij, door deeze fcliande , te meer tegen de Aapen en Honden verbitterd ? AAPJE. Dat was hij voorzeker. POCOCURANTE. Als Ourangoutang kon hij niet anders. AAPJE. Prexaspes , die wel geen Ourangoutano-, maar ook geen Aap was, was een Eiiner Gunstlingen. Aan deezen vroeg hij eens: wat toch de Aapen en Keezen wel van hem zeiden , en hoedanig zij hem beoordeelden? Men ftaat verwonderd , antwoorde Prexaspes, over uwe m-oote bekwaamheeden, maar men zegt, dat gij u te veel aan den wijn overgeeft. POCOCURANTE- Ongelukkige Prexaspes! AAPJE. Zij verbeelden zig buiten Wijffel , jprak de Ourangoutang, dat de wijn mij van mijn verftand beroofd , doch ik zal u binnen kort in ftaat ftellen, omteoordeelen, of zij mij dit met reden te last leppen. Oosenbliklijk begon hij op het ' nll-  C 103 ) omnaatigst te zuipen. Vervolgens beval hij den Zoon van Prexaspes, zijn Schenker , om aan het einde van de kamer regt tegen hem over te gaan ftaan, met de flinkehand op zijn hoofd. Fluks nam hij zijn boog; fpande dien ; mikte op het hart des Jongelings en doorfchoot het zelve. Vraagende te gelijk aan den Vader , met een fchampere lach van zegepraal: Is mijn hand wis genoeg? PA NJAGELLO. Barbaar! AAPJE. Ten bewijze nu dat Prexaspes geen volkomen Aap of Kees was, fchoon hij vrijmoedig de waarheid had durven zeggen , dient zijn antwoord : Apollo zelf, zei de ridderende Hoveling, zou het niet netter getroffen hebben. POCOCURANTE. Hij was waardig zijn Zoon te verliezen. * * * Ik zou u voorzeker verveelen, waarde Leezer en Vriend! indien ik deezen brief nog langer uitrekte. Wees gegroet van Panjagello. Ik ben, enz. POCOCURANTE. G4 EEN-  C 104 ) EEN en TWINTIGSTE BRIEF. 't Is te verwonderen , zei Panjagello » dat de Aapenwaereld zig altoos door die vervyenscbte Ourangoutangs heeft laaten regeeren. aapje. Het is niet, vermits zij altoos defterkften waren. Evenwel zijn er tijden geweest dat de Keeshonden het opperbewind in de pooten hadden. Men twijffelde zedertlang, of het wel mooglijk ware, dat het Aapen- en Keezendom anders dan door Ourangoutangs kon beheerscht worden. De aardfche omttandigheeden, zeiden eenigen , zijn van die natuur, dat geen maatfchappij immer in ftand kan blijven, zo zij niet met de uitterfte geflrengheid, die allen zweem van tijrannij heeft , beftuurd word; —— want wat is de beste Maatfchappij anders dan een groot fchool vol ondeugende Jongens ? ° Anderen begreepen , dat het weinig helpen zou, of er een eerlijk, verltandig, rechtvaardig en edelmoedig Vorst kwame: want, zeiden deezen, wat zou het baa-  C ™5 ) baaten, wanneer alle de overige Bewindvoerders van den Aardkloot het tegenpvergeftelde van zulk een Vorst waren? Hij zou er even eens bij ftaan , als een verllandig, eerlijk, edelmoedig en rechtvaardig Man , die men in het Dolhuis wierp. Nog anderen beweerden , dat de Aapen en Keezen volftrekt niet anders waardig waren, dan door Ourangoutangs getraiterd te worden, en dat zo deezen het niet deeden, zij het onderling elkander zouden doen. PANJAGELLO. Dat laat zig vrij wel hooren. AAPJE. Er kwam evenwel een Keeshond voor den dag, die alle deeze praaters leugenftrafte , en die door zijn voorbeeld toonde, dat er eerlijke, wijze en braave Regenten konden zijn, en dat zij de wae.r reld gelukkig konden maaken. PANJAGELLO. En wie was dat ? AAPJE. Dit was Lijcurgus, de Zoon van een der Spartaanfche Koningen , Eunonius geheeten. G 5 Dee-  C 106 ) Deeze Keeshond had een ouder Broeder, Polijdectes, deeze regeerde», doch kwam fchielijk te fterven, laatende een zwangere Vrouw agter. Lijcurgus beklom den troon, om denzelven voor het kroost, van zijn overleeden Broeder te bewaaren. Hij was zo eerlijk , tot verwondering en verbaaring van alle Ourangoutangs, dat hij , op dien troon hebbende kunnen blijven, er evenwel geen vaste plats op begeerde. PANJAGELLO. Dat was jammer. AAPJE. Het was niet. PANJAGELLO. Hoe dat ? AAPJE. Hij zou dien troon voor een misdaad hebben moeten koopen, en dit doet een Ourangoutang, maar geen Keeshond. PANJAGELLO. Voor een misdaad? AAPJE. De nagelaaten Vrouw van zijn Broeder was eene Ourangoutin. Onder de menigvuldige gebreken haarer Sexc, bezat zij ook het zwak , van bij uitftek man-  C i°7 j mangraag te zijn. Onze Keeshondzager zeer wel uit, en was daarenboven zeer beroemd en bemind , ook trok haar grootsch , ijdel hartje wel, om mede deel in 't Rijksbewind te blijven behouden, althans hij werd het voorwerp haarer fmoorlijke verliefdheid. panjagello. 't Was immers haar zwager? aapje. De Ourangoutinnen zien m dit geval zo naauw niet. Er zijn voorbeelden dat, pococuR-ante. Wij kennen dergelijke voorbeelden in menigte. aapje. De Ourangoutin ftelde al haar kunstjes te werk : Zij lonkte; zij knipoogde ; zij raakte zagtlijk aan zijne ooren; zijn pooten; ligtede nu en dan zijn ftaartecns op ; fnuffelde, panjagello. Met een woord zij deed zo als de verliefde Meisjes in dat geval altoos doen. aai'je. Recht zo. TAN-  C 108 ) panjagello. En dit had voorzeker een gewensch gevolg ? aapje. Het had niet. panjagello. Hoe is dat mooglijk? aapje. Om dat Lijcurgus een Keeshond was, f—< Zij deed hem het voorftel, omzijn Vrouw te worden , en ten einde dit gemaklijk temaaken, en hem van den Troon te verzekeren, beloofde zij hem de vrugt 'te zullen afdrijven ! p anjagello. Verfoeilijk! aapje. Lijcurgus grauwde van dit voorftel, doch hij ontveinsde zijne verontwaardir ging. Hier door won hij tijd ; de Koningin beviel van een Zoon, en Lijcur^ gus voedde dien Prins , met al de bezorgdheid van een Vader, op, en heerschce midlerwijl in dehoedaanigheid van Voogd. pococurante. Een grootsch bedrijf, dat den waaren Keeshond duidlijk kenichetst. aap-  C i°9') AAPJE. Zulk een verheven gedrag berokkende' hem een geweldigen nijd der Ourangoutangs , die nimmer kunnen dulden dat anderen edelmoedig zijn en weldoen. PANJAGELLO. Waarom niet ? AAPJE. Om dat de edelmoedigheid en het weldoen zulke overheerlijke zaakcn zijn ; dat ze door elk een gepreezen en toege- uicht worden, en die, wanneer de waereld meer aan zig zelve werd overgelaaten , veele Naarvolgers zouden vinden ! Dit moet noodwendig de fchande der Ourangoutangs vermeerderen ; hen den grootsten haat op den hals haaien, want braave Regeerders doen altoos goed, en zij altoos kwaad, en dit moet hun rijk eh willekeur eert verfchriklijke afbreuk doen. PANJAGELLO. . Gij hebt gelijk; Maar hoe ging hét verder ? Hij was mooglijk tegen de Ourangoutangs wel beftand geweest; maar hij wilde zijn Vaderland de juiste waardij van een Vader des Volks keren kennen. Hij be-  C no ) fcegaf zig derhalven i„ cen vrijwillige *allB3gfchap , bezogt veele vreemde landen , en verrijkte zig met de nuttigfte kundighecden. uiuö«e PANJAGELLO, Edele Keeshond! AAPJE. Geduurendc zijn afweezigheid fpeelden de Ourangoutangs , die zijn deugd en burgerhefde zo zeer gelasterd en verdagt hadden poogen te maaken , niet weinig den baas. Zij deeden alles wat zij begeerden. Zij befchermden het canailje, dat zomtijds geld trok , om den wrok van den een of anderen grooten te wreeken: — POCOCURANTE. Ei! ei! AAPJE. Dat hier en daar , ter betaaling hunner dienftcn en muiterijen , onder de hand vrijheid had, om de beste Ingezetenen te plunderen, te Haan, en ook wel om hals te brengen! PANJAGELLO. Ei! ei! AAPJE. Recht was er voor den goeden niet. Men  Men hoorde alleen naar den bozen. B> Pleitbezorgers, (die eerlijk waren,) flooten hunne boeken, want, zeiden ze, zij komen niet meer te pas! POCOCURANTE. Ei! ei! AAPJE. Met korte woorden, alles liep zo almagtig in de war en zo boos, dat men met een vuurig reikhalzen naar den uitgeweeken Lijcurgus uitzag , en dien , doch niet zonder groote moeiten, eindiijk overhaalde om weder te keeren. POCOCURANTE. Dat gefchied overal en altijd niet. AAPJE. Wederkomende had hij een genoegzaam gezag t om de beste herftelling te bewerken. Hij ontwierp de fchoonfte wetten en voerde ze in. Hij nam zijne maatregelen in diervoegen , dat de Koninglijke magt in geeneDwingkndij, en de vrijheid des Volks in geene losbandigheid nochregeeringloosheid kon ontaarten. Hij maakte het Volk tot gehoorzaame , deugdzaame en gelukkige Kinderen, en deszelfs Opperhoofden tot verftandige en rechtaarte Vaders. Van hem  C ttd ) hem is het, dat onze Gefchiederiis ge^ tuigt: Dat hij ten oogmerk had , om van het geheele. Aapen en Keezenland maar één enkel Gezin te maaken , waar in alle de Leden , elk in zijn rang ert volgens zijn bekwaamheid , tot het algemeene welzijn zouden mede werken^ en geheel aan het Vaderland en deszelfs waare belangen zouden geheiligd weezen. panjagello. De Keeshond moet verfchriklijk gehaat geweest zijn , bij de Schoolmeesters, pococurante. Gij verfpreekt u , bij de Ourangoutangs , wilt gij zeggen. panjagello: Dat wil ik ook , maar die verdoemde Schoolmeester maalt mij nog zozeer door den kop , dan ik van geen Qurangoutang kan hooren fpreeken, of ik denk aan hem. pococurante. Uit hoofde misfehien van veele overéénkomflen. aapje; Deeze fchrandere keeshond dien grond- Hag  C 113 ) flag gelegt hebbende, bouwde er zijn Republiek op, die volgens dien tijd en, deszelfs omftandigheeden, zekerlijk zeer nabij aan het hoogstmogelijke Volksgeluk kwam. PANJAGELLO. Zij zal niet lang geduurd hebben. AAP JE. Vrij lang, en zulks kentekende de Wijsheid en het doorzigt van der* keeshond des te meer: want hét geer» elders de militairen arm verrigt, deeder* hier de Wetten en de Zeden, dat is zij hielden verfcheiden eeuwen het- Aapen-i en Keezendom in een bloeïenden gelukftaat. PANJAGELLO. Dan was dit een volmaakt geflagt? \ AAPJE. Hoe kan die gedagte u in het hoofdl komen ? Een volmaakt geflagt ? Eu het ademde onder de Zon! POCOCURANTE. Deeze Spartaanfche Aapen hadden ongetwijfièld hunne gebreken. AAPJE. Onze gefchiedenis zegt er dit van: De Spartaanfche Aapen en Keezert H zou-  C "O gouden gelukkiger geweest zijn en mee? lof verdienen, bijaldien de zagtaartighekt hunne veelal te ftrenge zeden geleenigd had, en de aaplievenheid eene bij hen meer geoeffende deugd geweest ware. Het is de veragting der Rijkdommen, de zugt tot roem, de liefde voor het Vaderland, de gehoorzaamheid aan de Wetten en de verwonderlijke Heldenmoed, clie hen boven andere Volken verheven hebben. Zij bezaten over 't algemeen de grootheid van Ziel van dien Pedaretès, die, niet toegelaaten zijnde tot het getal der driehonderd Leden van den Raad, daar over betuigde verheugd te zijn, dat Sjparta driehonderd Burgers gevonden had beter dan. hij was. POCOCURANTE. Zulke Pedaretesfen vind men thans fliet meer. PANJAGELLO. Maar wat werd er van dien eerlijken' Keeshond ? Want een gemaklijken dood kan hij gewislijk niet gehad hebben. AAPJE. Zijn dood was, even- als zijn leeven, zijn Vaderland van nut. Om zijne wetten onfchendbaar te niaaken, ging hij de  C "5> de Godfpraak te Delphos raadpleegen, en liet, voor zijn vertrek,de Spartaanett zweeren, dat zij zijne wetten zouden onderhouden, tot hij weder bij hen kwam. De Godfpraak bekragtigde die wetten, en verklaarde dat Spaita, met al haar Aapen en Keezen,door de onderhouding dier wetten hoogstbcroemd en gelukkig; zou weezen. Lijcurgus, ten einde de Spartaanen te beletten, dat zij zig van hunnen eed ontfloegen, hongerde zig dood. Maar leest -de Gelchiedenis zelf; ik zal ze u krijgen; intusfchen zal ik wat eeten. * * * Qns ijverig Aapje klom op een Stoel en kreeg een groot dik boek; Panjagello wilde het aanvatten, doch greep mis, en de Spartaanfche Gefchiedenis viel op zijn teenen, met dat gevolg, dat er twee van dezelve zwaar gekneusd werden. — Dit ftrcmde zo wel de Verklaarder als de Toehoorders. Bij het afgaan der Post zijn de teenen van Panjagello niet buiten gevaar. Ik ben, enz. POCOCURANTE. H % TWEE  C «ff) TWEE en TWINTIGSTE BRIEF. het gevvoone loon der beste vaberl anders. Mijn goede Vriend Panjagello is zederi veertien dagen zeer onpaslijk. Hij moet het bed houden. Dus heb ik een Zieken op te pasfen. Het getrouwe, liefderijke Aapje houd ons gezelfchap en bedient ons van alles wat wij noodig hebben. Het gaat intusfchen voort met zijne Historie der Ourangoutangs, Aapen en Keeshonden te vertellen. Maar, vroeg ik, deeze Keeshond Lijcurgus heeft zekerlijk meer Naarvolgers gehad? aapje. 't Is onmooglijk om u eene volleedige Historie te verhaalen. Ik zal er maar eenige uitkippen. po co cur a;'n t e. Gij behoeft u niet te bekorten, want niets is leerzaamer dan het onderzoek der •Gefchiedenis: wij leeren de Aapen en Ourangoutangs er door kennen, en in tegenwoordige gefteldheid van zaa- kerjj  C «7 ) i ken , is dergelijk een kennis onontbeerlijk. aapje. De Keeshond Miltiades is onze be; fchouwing overvvaardig. , Hij levert een voorbeeld van edele Vaderlandliefde op, die door de fnoodfte ondankbaarheid vergolden word. panjagello, zig omkeerende. Zulke zaaken heb ik meer gezien: zijn I die in de oude tijd ook al gebeurd? aapje. Darius was een Ouranoutang in Perfien; Hij bezat een groot Rijk, maar nog' grooter begeerte. Niet te vreden met het geene hij had, en zig beleedigd agtende, door de Griekfche Keezen en Aapen, fmeed hij het ontwerp om geheel Griekenland te onder te brengen. pococurante. Altoos op verwoestingen uit. aapje. De Joniërs, een ander flag van Aapen , waren tegen deezen Perfifchen Ourangoutang opgeftaan, om dat hij hen i tijrannifeerde. Zij hadden het echter te .kwaad tegen dien geweldigen, en verli 3 zog-  CH8) zogten hulp bij de Griekfche Aapen, die hen greetig onderfteunden. PANJAGELLO. De Keezen helpen toch altoos elkander. AAPJE. In het Grieksch Gemeenebest was de zugt tot vrijheid ongemeen fterk : het was de drijfveer, die tot alle grootfche onderneemingen aanfpoorde. Darius kende het geweld dier hartstogt, en vaardigde Gezanten af, ten einde door fchrfle van eifchen te beproeven, of Griekenland zig onderwerpen wilde; dan dit was olie in 't vuur, en de oorlog ber- flede uit. Ik zal u het een en ander kortlijk uit onze historie voorleezen, dewijl zij met in elks handen is. „ Darius had een Landmagt, en eene Zeevloot gezonden, om zijn ontwerp « te volvoeren. De Vloot leed Schipbreuk in het omzeilen van het Voor" gebergte Athos, (thans bekend onder " den naam van Monte Santo,) deThra" ciërs vielen, in den nagt, het Leger " te Land aan, en vernoegen 't zelve. „ Mardonius een jong ourangoutang, zon- n der  X «9 J „ der ondervinding, voerde het gebied daar over. Veel talrijker Krijgsmagt, „ onder beter Veldheeren, kwam Attica overftroomen, na Eretrië, op het Ei" land Eubea, vernield te hebben. De „ Atheners vervoegden zig, in dit hach„ lijk tijdsgewricht, tot de Bondgenoo„ ten , en verzogten den noodigen bij„ ftand. . Sparta belooft Krijgsknegten „ te zullen zenden; dog verklaarde , „ dat dit eenige tijd uitftel moest lijden, „ om dat een Godsdienftig gebruik hun „ verbood , ooit een' heirtocht anders, „ dan op volle Maan, aantevangen;eene bijgeloovigheid,zeer kwalijk voegende _ aan dat anderzins verftandig en dapper " Volk. De andere Volken van Grieken„ land hielden zich ftil van verflaagen„ heid. Platea alleen zond duizend ftrijd. „ baare Mannen. Men vond zich, voor „ de eerfte reis , verpligt , de Slaaven „ te wapenen. „ Het Leger der Atheners beftond uit }5 tien duizend Kcezen en Aapen, dat „ der Perfen beliep meer dan honderd „ duizend Ourangoutangs. De verbaa„ zende ongelijkheid van magt mogen wij _ misfehien voor een minder kwaa.d aanH 4 „ zien,  C ia» y „ zien , dan de verdeeling van het Krijgs„ bevelhebberfchap onder tien Veldhee„ ren, door tien Stammen benoemd, en „ die elkander, dag aan dag, opvolgden. 5, Hoe kon men hoopen, dat zij een een„. paarig plan zouden in 't oog houden, „, en eenftemmig handelen; dat de mis» Hagen van deezen de bekwaamheid van s, geenen niet nutloos zouden maaken? „ De onvoorzigtigheid der Atheners ver«, toont zich in dit gebruik, door eene verkeerde ijverzugt voor de Vrijheid vastgefteld. Gelukkig was Miltiades, a> een deezer Veldheeren, en hij had wel- meenende Aapen en Keeshonden tot fc, zijne Amptgenooten. Dit ftrekte tot behoud van Athene. „ Men moest befluiten den Vijand aan » te tasten, of hem in de Stad aftewagV, ten. Het laatfle fcheen het zekerfte, 9> en hier voor waren de meeste ftemmen. 6, Miltiades had moeds genoeg het eerfte „ aan te dringen, en het was onvermijdes, lijk noodig in eene omftandigheid, waarw in men een heldenftuk moest uitvoeren. „ De braaven Ariftides, een Keeshond „ van het beste foort, een der Veldhee«i reri? 0Bdcrfchraag4e het gevoelen van }j Mil-  C 121 ) „ Miltiades, en deed het overweegen. „ Vervolgens overtuigd, dat de uitvoe„ ring best aan één bleef aanbevolen, „ betoonde hij zig edelmoedig genoeg, „ om, als zijn dag van Krijgsbevelheb„ berfchap verfcheen,dien grooten Kees., hond in zijne plaatste ftellen; alle de » overigen volgden zijn voorbeeld. » De flag van Marathon was de ze» gepraal van de Liefde des Vaderlands. „ De Krijgskunde voorheen weinig be„ kend , onderfteunden in denzelven de „ Dapperheid op het heerlijkst. Miltia„ des had zig geplaatst aan den voet „ eens Bergs, de zijden zijns Legers be. „ dekt, om niet ingeflooten te kunnen „ worden, en de voornaamfte magt in „ de Vleugels gebragt, om daar door te „ meer Volks te befpaaren. De Grieken „ toogen ten ftrijde. Hunne onverwagte „ heftigheid, in 't aanvallen, verbaasde „den Vijand: de beide Vleugels, de „ regter en flinker Vleugel der Perfen op devlugtgedreevenhebbende, wend„ den zig na de Middelhoede, waar men „ geen wederftand meer bood; ze brag„ ten dezelve in wanorde, en behaalden i> de Overwinning. Hippias een OurangH 5 „ OM'  , outang werd in den flag gedood; daar „ hij zig, buiten twijfel,had voorgelicht zijn Vaderland het juk der flaavernije „ op te leggen. „ Het ontzaglijk Leger, 't welk last „ had, om alle de Atheners, in boeijen „ gekluisterd, tot Darius te brengen, ' en reeds voorzien was met Marmer, „ om 'er de Zegeboogen van te maaken, „ vlugtte in aller ijl, naar de Schepen, * van welken er zeven genomen , en „ veele andere, door de Overwinnaars, „ verbrand werden. 's Anderen 9 daags kwamen de Spamanen, na een „ fterke marsch van drie dagen afgelegd te hebben. Zij hadden zeker dit ver» wijlen zig voor eene misdaad toegere„ kend, had het Bijgeloof het tot geen Pligt gemaakt. „ De roem was toen de belooning van „ groote Keezen en Aapen ; als eene ge„ noegzaame prikkel voor de Deugd der „ Gemeenebestgezinden. Ter eere en ter „ gedagtenis der gefneuvclden, werden Gedenktekens op 't Slagveld opgerigt, n praaiende ,met hunne naamen. Men „ fehilderde den Marothonfchen Slag, „ in welk fchilderftuk Miltiades, aan 't „ hoofd  C i23 ) hoofd zijner Medeveldheeren, ftond; " den kriigsknegt aanmaanende, en ge„ reed om flag te,, leveren. Wie zou gelóoven, dat de Behouder „ zijns Vaderlands ten llagtoffer der on„ dankbaarheid ftrekte? Doch de Athe„ ners waren, ten allen tijde, zo agter„ dogtig, dat het minfte kwaade ver„ moeden hun de grootfte dienden deed „ vergeeten. Miltiades , hun verzogt „hebbende, om eene Vloot, tot het „ ftraffen der Eilanderen, die het alge„ meen welzijn verraaden hadden, mis„ lukte in zijne Krijgstocht, tegen het „ Eiland Paros, en kwam,na eene lange „ belegering gewond te rugge. 't Zij dat „ beweegredenen van bijzonderen haat, „ hem aangezet hebben tot deeze onder„ neeming, 't zij dat men hem niets, „ dan zijn ongeluk,kon ten laste leggen, " het onregtvaardig Volk behandelde „ hem als een Misdaadiger. Hij werd „ befchuldigd, en veroordeeld tot een „ Geldboete van vijftig Talenten; eene „ fomme gelijk aan de kosten, tot den „ tocht naar Paros gemaakt; hij ftierf „ in de gevangenisfe, onmagtig zijnde ff om zq veel gelds op te brengen: dit „ wa»  C 124 ) „ was het einde van een Held, 20 veel „ te agtenswaardiger; daar hij, om zijü „ Vaderland te dienen, de oppermagt in >, Cherfoneius weigerde te bekleede]!. panjagello. Dat was vervloekt ondankbaar. pococurante. Het gewoon beloop der Waereld. — De eerlijke Miltiades had zig zelve voldaan, en kon zig verzekerd houden dat alle goeden Luiden hem zegenen zouden! Wat had hij met de Dommen en Boozen dan ook verder noodig. * * * Ik ben, enz. pococurante. DRIE en TWINTIGSTE BRIEF. de eerlijkheid geeannen. Het verwonderde mij dat Panjagello niet ongeduldig was over zijn bezeerde teenen, en dat hij het boek niet vervloekte, hetwelk erop gevallen is. Ik vroeg hem hier de reden van. Hij  1125 3 Hij is een gek of nog erger, gaf hij mij ten antwoord, die op de Gefchiedenis boos zou worden, wanneer hij er bij ongeluk door geraakt en bezeerd word. Dit antwoord vond ik zo gepast, dat ik mij niet onthouden kon van het u daadelijk te fchrijven. Het Aapje, altoos er op uit om ons te vermaaken en te leeren, las het volgende Hoofdftuk: „ Twee andere beroemde Keeshonden, „ Ariftides en Themiftocles, hadden,na „ den dood van Miltiades, den voor„ naamften invloed op de Staatszaken. „ Van hunne jeugd af had het verfchil p van cara&er en beginzels tusfchcn hun „ Cene zeer verregaande verwijdering ver„ wekt. Ariftides, een Kees vanftrenge „ deugd, tegen de verzoeking beftand, » verfoeide alles wat niet overée'nftemde » met den ftrikften regel van regtvaardig„ heid, en verdiende de toepasfing, wel„ ke men op hem, in den vollen Schouw» burg maakte, van het Vers vanEschij„ lus, hij wil Regtvaardig zijn en het „ niet fchijnen; eenen volkomen loffpraak n van een braaf Man. —>— Themifto. „ cles?  C ia*») j, cles, half Kees en half Ourangoutang, „ vol vuurs, door eerzugt en ftoutmoe„ digheid opgeblaazen, geenzins kiesch „ omtrent de middelen, kon hij zig van „ dezelven maar eenen gelukkigen uit„ flag belooven ; gereed om zijne be» grippen, naar eisch der omftandighe„ den, en zijn belang te fchikken ; min „ zoekende agtenswaardig te vveezen , „ dan hoogagters en aanhangers te heb„ ben, moest, door zijne uitmunde be„ gaaftheden , gelijk zijn Leermeester „ voorfpeld had, den Vaderlande veel 8, voordcels toebrengen , of veel ramps „ brouwen. „ Athene was altoos een tooneel van „ Staatsonluften. Wanneer het Staats„ beftuur, in een vrij Land, verkeerd to is, ontftaan er eindlooze gefchillen over de Regeering zelve. Ariftides, vervuld met de grondregelen van Lij„ curgus, die het Volk aan den noodi" gen band lag, helde tot de adelheer^ 1'chappij over. Themiftocles verklaar* de zig voor het Volk, 't welk te vleien „ met zijne belangen ftrookte. De bije, naam van den Regtvaardigen , in 't t> algemeen zijueu jnededinger gegeeven, ,, ftond  f, ftond zijn hoogmoed niet in den weg: m dewijl hij voorzag, dat een zo uit„ fteekende Tijtel ook den geenen, die „ denzelven aan hem gaven, met den j, tijd, zou mishaagen, en eene beweeg» „ reden van jaloersheid en haat worden. „ In de daad, om zig van zulk eenen „ veelvermogenden Mededinger te ont„ Haan, als Ariftides, die ftecds gevoe„ lens, tegen de zijnen aangekant, ftaan„ de hield, bediende zig Themiftocles „ van den Eernaam, die getuigenis droeg „ van de braafheid diens Keeshonds. „ Hij fchilderde Ariftides af als een Op„ perregter in zaaken van gefchil, als „ een Vorst, wiens gezag tot een Wet „ verftrekte, zonder dat hij den toeftel „ van eenen Throon behoefde. Luiden, „ die van zijne hand vloogen, vervulden „ den gantfchen Staat met agterdogt; en „ het Volk vorderde, in 't einde, het „ Oftracismus. Eene Regtspleeging, bij „ welke men de gewoonte had om den „ naam des geenen, die men voor tien „ jaaren wilde uitgebannen hebben op „ een fcherf te fchrijven. Een Land„ man, die geen letter kon zetten, Aris„ tides niet kennende, vervoegde zig tot „ hem  » hem, met verzoek , om den naam van „ Ariftedes op zijn fcherf te fchrijven. „ Wat kwaad heeft die Keeshond u' ge„ daan? vroeg Ariftides. Geen kwaad „ altoos, antwoorde de Boer, maar het „ verveelt mij, hem overal den Regt„ vaardigen te hooren noemen. Ariftides „ volbragt het verzoek. Zes duizend „ ftemmen waren er, ten minften, tegen „ hem, want dit aantal was er noodig M om het vonnis te ftrijken ; hij ontving „ het met de grootfte gelaatenheid, en „ fprak, toen hij in ballingfchap ging: „ Ik bid de Goden, dat de Atlicners „ nooit den dag mogen zien, op welken „ zij reden hebben om aan Ariftides te v denken. panjagello. . En na dit gezegd te hebben? aapje. Bleef hij evenwel gebannen. p'a njagello. o Verftandig Aapje! Welk eene lofrijke keus hebt gij gedaan, dat gij u in deeze diepte begraaven hebt! aapje. En waarom dat? san-  C ia? > panjagello. Om dat, zo wel de faamenleevingen der Aapen als der Menfehen, het geluk van het bijzijn der Eerlijken en Wijzen onwaardig zijn! * * • Ik ben, enz. pococurante. VIER en TWINTIGSTE BRIEF. ft e t lot van een philosofhischen keeshond. Ik moet vooral niet vergeeten, aldus begon het Aapje andermaal zijn verhaal, om u het Lot van een onzer verftandigne en eerlijkfte Keeshonden te verhaalen. panjagello. Hij zal zekerlijk niet gelukkig geweest Zijn. aapje. Athene was dat gedeelte van het Koningrijk Klipkrariko, waar de Wijsheid op den troon zat, en zelf door de Ourangoutangs geëerbiedigd werd. v ■ j po-  < -3S ) POCOCURANTE. Zekerlijk maar in zo verre als zij hunne heerschzugtige oogmerken dienjlig kon zijn. AAPJE. Verder niet, zo als blijken zal. —— Socrates woonde aldaar. Volgens het getuigenis van geloofwaardige Aapen, was hij de eerfte die, als 't ware, de wijsheid uit den hemel troonde, om onder de ftervelingen gemeenzaam te worden. Hij deed dezelve invloed hebben op de zeden en pligten des maatfchaplijken leevens, en ftelde ze ten rigtfnoer van goed en kwaad. PANJAGELLO. Gevaarlijke Kees! POCOCURANTE. Voor de Ourangoutangs! AAPJE. Deezeregtfchaapen en verftandige Kees ftrekte zelf ten voorbeeld van die deugden, welken hij aan anderen leerde en aanprees, en maakte er zijn hoofdwerk van, om vooral de Jeugd op het pad des waaren geluks te leiden, door hunne harten tot deugd te vormen.  C 131 5 panjagello. Hij zal in den haat komen! aapje. M Hij veragte de Drogredenaars, wier „ ijdele fnorkerij, door een nietsbedui„ denden omflag van geleerdheid verge„ zeld, over alles beflischte, zonder iets » te weeten, en een menigte van woor„ den bezigde, om geene dan valfche „ Denkbeelden te bekleeden. poc ocurante. "Welk een verfchriklijke menigte van Vijanden moet hij zig langs dien weg niet verwekt hebben! panjagello. En zou hij heden zig niet nog verwekken ! vooral onder de gebefte Zwartrokken. aapje. „ Hij beleed den Godsdienst van zijn „ Vaderland; doch verhief zig boven de „ Volksvooröordeelen. pococurante. Dit betaamt een verftandig Man. panjagello. Het zijn gekken , die tegen zulk een vervaarlijken ftroom willen oproeien. 12 po-  C i3») pococurante. Of zig door den nog verflindendet ftroom van vooröordeelen laaten medefleepen. aapje. ' Hü ftortede voor den eenen waaren „ God de gebeden uit, welke het gros „ zijner Landgenooten, aan de verheide Goden toebragt. panjagello. Die Keeshond moet fchielijk van Vant' 't kan niet anders zijn! —- Hij vertoornt en befchimpt de geheele waereld. aapje. „ Bijgevolg moesten de Bijgeloovigeii en geveinsden hem haaten. panjage llo. 't Had anders een wonrfprwprk geweest. aapje. . Deeze gevaarlijke Menfehen fpanden faamen, om Hem te verderven. pococurante. En niets was gemaklijker, want zeer gevoeglijk kon men den Godsdienst tot een voorwendsel necmen. pan*  C 133 ) panjagello. Dit is een Jap die alle gebreken bedekt : waar door men de braafften uit de baan knikkert, en de flegtften op den troon tilt. —— De Vorst is rechtzinnig! heeft men flegts te zeggen, en zijn heerschzugt en geweld, zijn zotheiden wellust zijn gerechtvaardigd. aapje. „ Augustus en Melitus, twee boosaar„ tige Ourangoutangen, waren !de Hoof» den eener faamenfpanning tegen den „ Keeshond. Ariftophanes, wiens dar„ tele en fchimpendc blijfpelen aan So„ crates niet fmaakten, buiten twijffel „ geraakt en misnoegd wegens den voor. » rang, dien deeze wijze Keeshond gaf » aan de Treurfpelen van Euripides, « bragt hem de eerfte flagen toe, door „ hem ten toneele te voeren. panjagello. Onze Keeshond loopt op zijn laatfte beenen. aapje. » Ziïn fmaalend Blijfpel, ae Wolken „ getijteld, befpotte het geduld van den „ Wijsgeer. Hij was bij het fpeelen van w het zelve tegenwoordig, en verdroeg 1 3 « ge-  C i34 j geduldig riet openbaar 'gelach; en toen " hem iemand zijner Vrienden vroeg, of het hem niet fmertlijk viel, dus be" handeld te worden,was zijn antwoord; „ Geenzins! Ik verbeeld mij, op een feest te zijn, waar ik al het volk vermaak. POCOCURANTE. Verheven grootmoedigheid! PANJAGELLO. Het waar Caracber van een Keeshond! AAPJE. „ Melitas eindlijk het masker afligtende, befchuldigde hem van het beder- l ven der Jeugd, en het invoeren van w nieuwe Goden ! PANJAGELLO. Daar gaat hij! AAPJE. „ Socrates had nu reeds veertig jaaren „ lang onderwijs gegeeven; elk kende " ziine Lcere; deeze hem, zo laat, als " een misdrijf te last leggen, was eene " in het oogloopende ongerijmdheid; doch " de drift fchaamt zig over niets, kan.zij " ilegts voldoening vinden. p A N J AGELLO. Inzonderheid de drift der Geleerden en der Geestlijken; dat de wijze Socrates zelf in onze dagen ondervond. aap-  < r35 j AAPJE. „ De befchuldigde Keeshond, zonder „ Voorlpraaken of Zaakbezorgers te wil„ len hebben, rechtvaardigt zig, door „ het eenvoudig betoon van zijn gedrag. POC OCURANTE. Heerlijke verdeediging! AAPJE. „ Ik geloof, betuigde hij met de groot» fte ernsthaftigheid, beter in het beftaan „ van God, dan mijne Befchuldigers, » en ik ben zo volkomen overtuigd, dat ik mij aan God en aan u overgeef, ten „ einde gij mij oordeelt op zulk eene wijze als u het beste toefchijnt voor „ u en voor mij.. Terftond werd „ hij veroordeeld, zonder bepaaling der „ ftraffe. Hij kon het betaalen eencr „ geldboete verkiezen : zijne Vrienden „ wilden deeze voor hem voldoen. Hij „ floeg dit edelmoedig af, vreezende, „ daar door zig ftrafwaardig te erken„ nen, daar hij, ten aanhooren des Volks, „ betuigde, veel eer verdiend te heb„ ben, uit de algemeene Schatkist onder„ houden, dan in eene geldboete befiaa- „ gen te worden. bit vertrouwend « voorkomen , dit zeggen, verbitterde I 4 de  C 13* > „ de Geesten der Ourangoutangs. Vol„ gens gewoonte werd 'er ten tweede „ maale gevonnisd , en hij veroordeeld „ om dolle kervel te drinken, dit was „ de doodftraf. Met bedaarden gemoede „ fprak hij zijne Regters aan: Ik fterf, „ volgens uw vonnis; de Natuur heeft „ mij, van den dag mijner geboorte af, „ tot den dood voorgefchikt ; doch de „ waarheid zal welhaast mijne béfchul„ digers tot fchande veroordeelen. „ Zijne Vrienden wilden hem uit de „ Gevangenis verlosfen , en baden hem „ te vlugten; hij merkte dit aan als een „ fchennis der wetten. Op den dag der „ ftrafFe onderhield hij hun over de On„ fterflijkheid der Ziele, en de gronden, „ op welken wij een ander Leeven mo„ gen verwagten: hij beweerde, dat die „ waarheid , wanneer dezelve alleen twij„ felagtig was, het gedrag van elk rede„ lijk Mensch behoorde te regelen. Hij „ fprak ter hunner bemoediging, en „ troostredenen vloeiden van zijne lip„ pen. De vergiftige Beker werd ge„ bragt, hij dronk dien onverfchrokken; „ ftervendc zeide hij tegen Crito : Ik H ben Ef?culopia§ CSHSP ,Uaan fghuldig , bc*  037) „ betaal dien voor mij , verzuim het „ niet! „ De Atheners, met fchaamte vervuld en door berouw getroffen, wegens het ombrengen van eenen rechtfchaapen '„ wijsgeer , vereerden zijne nagedagte„ nis met de grootste loffpraaken, ftraf„ ten zijne beichuldigers ftrenglijk en „ verfoeiden een ieder die deel had aan „ dezamenfpanning, tegen hem gefmeed. „ Het was bij deeze middclzoortige die„ ren niet zeldzaam , ja eene gewoonte , „ fchr'eeuwende misdrijven te pleegen, „ altoos daar over berouw te hebben , „ en zig nooit te verbeteren. Om de „ dwaasheid ten hoogften top te heffen , „ ftond men aan de Dichters toe, op het „ Toneel , de Goden te befpotten, en „ men ftrafte de wijzen , om dat zij de „ Burgers denkbeelden, der Godheid en w der vrijheid waardig , inboezemden. " De dertig Tijrannen hadden Socrates " gefpaard , fchoon hij zig openlijk tegen hunne Dwinglandij verklaarde. " En 't was maar weinig tijds na hunne *' verbanning, dat het vonnis des Volks " hem deed fterven. Een onbeteugeld I 5 „ VolK  C 138) „ Volk is de onregtvaardigfte en wreeds, fte Dwingland ". PANJAGELLO. Heb ik het niet welgedagt en gezegd, dat deeze Keeshond van kant moest? — Hij was veel te braaf, te eerlijk en te verftandig! POCOCURANTE. Met dat alles is het oneindig beter, roemrijker en wenschlijker tot het getal van zulke Keezen , dan tot dat van zulke Ourangoutangen te behooren. De Nakomelingfchap, die de eigenlijke Rechter over onze bedrijven is, kan niet anders , dan de eerften zegenen en de laatsten vervloeken. Men moge alles hebben wat men begeere, zonder deugd , zonder edelmoedige Menschlievenheid is er geen rust, geen vreede , geen geluk op deeze aarde. De Tijran fchittert op den troon; alles wat hem omringt riddert en bukt, .— maar befchouw hem in zijne eenzaamheid ! doorgrond zijn hart in zijne ilaaplooze nagten! bereken zijne gevaaren, zijne kwellingen, zijne wroegingen! en gij zult geen oogen- Uikft beraad ftaan, om hem den ongeluk-  C 139 3 lukkigften van alle redenlljke weezens te noemen. panjagello. Deeze onderfteunende vertroofting hebben wij hoognoodig. * * * Wees verzekerd , dat ik met waare hoogachting ben en blijve, enz. pococurante. VIJF en TWINTIGSTE BRIEF. het kwaad straft zig zelvë het meest. Maar, vroeg Panjagello, diebijftervcrftoord was over het lot van Socrates , werden deeze vervloekte Ourangoutangs niet mcermaalen geftrafd? 0' Mijn lieve VriendM zij ftraften onophoudlijk zig zelve. Ik zal er u een klein ftaaltje van leveren. panjagello. Dat zal mij aangenaam weezen. De griekfcheAüuriïgoutangen waren onderling niet weinig verdeeld. Elk hun-  C 140 ) ner wilde heerfchen, enhetwas onmooglijk, dat de een de grootheid enden aanwas van den anderen met goede oo°en kon aanzien. panjage llo. Dat geloof ik. a ap je. „ Verdeeld door dwaazen naarijveren „ zugt tot de Opperheerfchappij, gaven „ zij zig over aan alle de buitenfpoorig„ heeden van haat en woede, veelwree„ der tegen elkander handelende, dan „ de zodanigen, die zij, fmaadender wijs, «, Barbaaren noemden. po cocurante. De ftraf des Hemels. aapje. „ Eindelijk na het verval der begin„ zelen, der wetten en der zeden, door „ tweedragt veroorzaakt, werden zij zo „ diep vernederd, dat ze voor die Bar„ baaren , zelfs zonder overwonnen te „ zijn, kroopen , en ftaatlijkerwijze de „ vrijheid opofferden dier Volkplantin„ gen , welken zij voorheen van het ■;■> juk der flaavernij ontheeven hadden. panj ageleo. De Miftótk van onzen tijd! 1, Dus-  C 141 ) AAP JE. Dusdaanig een uitwerkzel had de fteedswoelende naarijver des Opper1 bewinds tusfchen Sparta en Athene. Welk een onderfcheid doet er zig op l tusfchen deEerzugt, die prikkel tot , groote en edelmoedige daaden, en de ]; Heerschzugt, die langs wegen van on„ recht, op het verderf uitloopt! PANJAGELLO. Eene juiste aanmerking, waarvan elk de toepasfing in ftilte gelieve te maaken! AAPjr. „ Sparta , wien het oppergezag over „ Griekenland , door andere Ourangou„ tangen ontnomen was, kreeg het zelve , weder, om dat zijne Ourangoutangen de fterktten waren, doch van dat „ Opperbewind maakte het een even üegt „ gebruik als te vooren, PANJAGELLO. Het bleeven Ourangoutangen! AAPJE. „ Dit gemeenebest floeg op nieuw over „ tot de Dwinglandij , zonder door zo yeele proeven geleerd te hebben, dat dee-  C 142 ) „ deeze de oorzaak van zijnen onder„ gang was. pococurante. De Heerschzugt behoort onder de verblindfte driften. a a p je. „ Phebidas, een derfpartaanfche Veld„ heeren , bragt de Krijgsbenden in „ Thracien, om het Gemeenebest van „ Olijnthus , 't welk het juk der Atheen►» fche Ourangoutangen had afgcfchud, a, en welks aanwasfchend vermogen vrees „ verwekte, tot gehoorzaamheid te bren„ gen. p anja gello. Dat Gemeenebeat bezondigde zig ook verfchriklijk. aapje. 5> Dat, bij Thebe gelegerd zijnde, „ waar twee Partijen het Volk verdeel* den, pococurante. Ei! aapje. „ Begunftigde hij de inzigten der voornaamfte Oproermaakers, pococurante, £l! . . AAP-  < 143 ) aapje. „ En maakte zig , bi] verrasfing.' „ meefter van de fterkte , Cadmea ges, heeten. pococurante. Ei! aapje. „ Deeze gevveldnaarij was, in tijd van „ vollen vreede , een gruuwzaam be„ ftaan. panjagello. Dat was het, bij mijn ziel! aapje. „ Toen men hier over te Sparta klaag. „ de , achtede Agezilaus, een oorlog„ zugtige Ourangoutang , het genoeg „ nuttig was, dat men alles , wat met „ het belang des Vaderlands overée'n5, kwam, uit eigen beweeging , kon en „ moest doen. pococurante. Van dit origineel gezegde, hebben veelen copie genomen. aapje. „ De uitkomst zal welhaast toonen , „ dat het waar belang van een Volk , „ onaffcheidlijk is van de rechrvaardig„ heid. PO*  C i44 ) POCOCURAN T E. Dit ondervinden alle volken. PANJAGELLO. Maar altoos tot hun fchade. AAPJE. „ Na deezen weg ingeflagen te heb„ ben, moesten de Spamanen , of on„ verwinnelijk weezen, of bloedige om. „ wentelingen vervvagten. Meer dan „ vier honderd Thebaanfche Keeshon„ den hadden zig, met harten, branden„ de van wraak, naar Athene begeeven: „ een Staatsbefluit van ballingfchap deed „ dezelven nog meer ontvlammen. POCOCURANTE. De geftrengheid, die een Dwingland oeffent, na dat hij zijne wederpartij overwonnen heeft, werkt altoos tegen hem zelve. Het belang van een Overwinnaar vordert, dat hij de overwonnen aan zig verpligte en in zijne vrienden herfcheppe ! PANJAGELLO. De onftaatkundige Schoolmeefter, die zijn Leerlingen braaf de rokken heeft uitgeklopt, jaagt henopftraat, vanwaar zij hem kunnen uitjouwen en uitlachen , zonder dat hij ze kan naarloopen of ftraf- fen,  t 145) Fèn. fntusfchen is het een zegen zo wel voor de Aapen als de Menfehen; dat de Ourangoutangen en de Schoolmeefters de grootste Staatkunde niet be« zitteii. aapje, „ Peiopidas bevond zig onder het ge„ tal der ballingen. Zijne geboorte, zijn „ rijkdom; maar bovenal zijn werkzaa„ men aart, zijn moed, zijne deugd j „ fielden hem in den voornaamilen rang der Burgeren. Hij had ten vriend Epa4 „ minondas, even edel, even moedig ,• „ doch arm; een wijsgeer aan de letter» ,i oeffeningeri overgegeeven, en diende „ verdrukkers van Thebe als iemand „• „ van wiën zij niets behoefden te vree„ zen, inde Stad gelaaten hadden. Wij ü zullen zien hoe deeze twee Helden ^ hun Vaderland wraak verfchaften op' * de püinhöopen van het hoogmoedig La» cedemon. „ Peiopidas; nog zeer jong , óndernarri „ het Thebé te verlosfen. Hij boezem-* » de de drift, die hem bezielde, alle de i, Ballingen in: hij bediende zig wijslijk v, van verftaiidhoudingen binnen dé Stad, « en komt ?er heimlijk, niet twaalf zijK mi  C m6 ) „ nar medegenooten binnen; en fchoort „ het geheim des aanflags uitbrak , vol„ voerde hij zijn oogmerk met zo veel „ geluk als onverfchrokkenheid. De „ voornaamfte Overheidsperfoonen, alle „ Ourangoutangen, waren op een groot „ Feest bij elkander. Een hunner ontving „ een brief van Athene, om hem kundfchap „ van de gemaakte zamenzweering te „ geeven. Hij laat dien ongeopend , zeg„ gende : gewigtige zaaken ftel ik tot „ morgen uit. Deeze overheidsperfoc* „ nen worden vermoord, terwijl zij dus „ de zaaken van den Staat lieten drijven. „ Men breekt de deuren der gevangenis. M fcn op, en noodigtde ThebaanersCalle „ de Keezen of Aapen) uit, om vrij te „ weez.cn. Epamihondas, die dus „ lang zijnen ijver bedwongen had, uit „ vrees van Burgerbloed te plengen , „ voegt zig bij de verlosfers des Vaden „ lands. Alle de Ballingen kwamen 'san„. deren daags., gevolgd door een leger „ van vijfduizend en vijfhonderd Athe„ ners. De Steden van Beötie haastten „ zig ook om hun hulpe toe te fchikken. „ In 't einde word het Kafteel belegerd; „ en de Spartaanen vonden zig genood- „ zaakt  „ zaakt de poorten te openen. Zij vèf„ zoeken heen te trekken werwaards zij „ willen, en krijgen vrijheid. De Spar„ taanfche Krijgsmagt naderde met dé i, gewoone traagheid. Zonder dit mani, gel aan vaardige volvoering hadden zij de plaats behouden. Ziet gij wel, dat alle getijden hunne wedergetijden hebben ? PANJAGELLO. Het was anders ook niet om uit té houden. POCOCURANTE. Het gaat er mede als met de vliegert ën andere Infecten. Deeze verflindert eerst hunne kleinderen; daarna wordert zij zelf door de vogeltjes gevreeten; verVolgens worden deeze vogeltjes den buit van grooter roofdieren, en zo al voorts tot dat alle de Tijrannen, grooten en kleinen , van het toneel verdwijnen en tot ftof wederkeeren. PANJAGELLO; En wij verdrukten, mishandelden, ver. jaagden, én gebannenen met dezelvèn! p oc o c URAN TE. Maar tot dat voor ons zalige einde', örri K 2, door  C 148) door de hoogste Rechtvaardigheid beoordeeld te worden. aapje. Wee dan de Ourangoutangen! panjagello. Wee! wee dan de Schoolmeesters! * * * Ik ben, enz. pococurante. ZES en TWINTIGSTE BRIEF, de opperste der ourangoutangen. Hoe zeer ik, dus ging ons Aapje voort, niet opzetlijk de voorbeelden uitkippe, kan ik echter niet voorbij om u de wonderbaarlfkfte van alle onze Ourangoutangen te ïeeren kennen. Ik i-angfchik hem onder de Ourangoutangen, om dathij, in weerwil van alle zijne Keeshondfche hoedaarii'gheedén en deugden er onder behoort. Ik bedoel den vermaarden Alexander.Een Ourangoutang, door de Goden, zo 't fchijnt, verordend, om alle de cveri- geri  C 149 ) gen Dwingelanden van het Aapenland te kaftijden , te ftraffen en te beteugelen , en die eindlijk , na getoond te hebben , wat een ftoute, allesonderneemende Ourangoutang vermag, van het toneel verdween , even gelijk een Ourangoutang Verdient. Het Aapje doorbladerde het dikke Gefchiedboek en vond weldra het geen hij zogt. Wij luisterden met den grootsten aandagt, terwijl hij aldus las: ,, Om de plaats van eenen Philippus, „ een groote Ourangoutang, te vullen, „ was er een Alexander noodig. De jeugd „ van deezen laatstgeinelden beloofde „ alles groots. De lesfen van zijn Va„ der, gevoegd bij die van Aristoteles, „ hadden zijn verftand gefcherpt in Staats „ en Oorlogszaaken, en hem in de wijs„ begeerte en de letteren opgewiegd. Zijn fmaak in de Iliade van Homerus „ was de fmaak van een Held. Zijn „ eerzugt vlamde op eere , hem voegen„ de : op de vraag zijner Vrienden, of n hij niet zou dingen na den prijs, in „ de öiijmpifche 1'pelen, waarop Philip„ pus zo zeer gefield was ? gaf hij ten „antwoord, dit ongetvvijfTeld te zullen K 3 doen*-  C 15° ) j, doen , als hij Koningen tot partijen „ had. Niets ontdekt ons beter zijn Caracter, dan de wijze , op welke hij „ eens de Afgezanten des Konings van ?, Perfie, mede een Ourangoutang, on- derhield. „ In ftede van hun te vraagen, we„ gens de zeldzaamheden van de Aüati„ fche pragt en grootheid , het voor5, werp van de nieuwsgierigheid veeier „ reeds bejaarden, zogt hij onderrigting te erlangen, van de wegen in het bo9, venfte gedeelte van Afie, van den af„ ftand der plaatzen, de magt des Volks, „ den aart der Regeeringe en het ge„ drag der Vorften. Men verhaalt, dat „ de Afgezanten, des geheel verbaasd, s, onder elkander zeiden : Die jonge Vorst is groot, de onze is rijk. Door„ dringende vernuften konden, uit die „ trekken, wel opmaaken, dat hij iets „ meer dan gemeen was, en groote din9, gen, ten eenigen tijde, zou ondernemen. „ Hij ontveinsde de Heerschzugtniet, „ welke hem geheel en al bezielde. Op het ontvangen der tijding van eenige „ roemrugtige daad en welgelukte on- derneeming yan Philippus, zeide hij L tot  C 151 ) tot zijne Vrienden : Mijn Vader zal alles afdoen, en jvoor ons niets over11 laaten. Gediertens van deezen ftenv „ pel zijn, ofeencieraad, of een fchand„ vlek ; of een zegen , of een geesfel „ des Aapendoms ; naar dat zij hunne „ bekwaamheid en magt wel ofkwalijk „ gebruiken. „ Toen Alexander, twintig jaaren bf „ reikt hebbende, den Throon beklom, „ verbeeldden zig alle Volken , door „ zijnen Vader te onder gebragt , vnj „ te weezen. De Barbaaren vatten ter„ ftond de wapens op. Demosthenes , „ veel bedrevener in de kunst van over„ reeden , dan in de kennis der Men„ fchen, zette de Grieken aan om zig „ te veréénigen tegen een' Kind , een' „ onvermogenden , (deeze naamen gaf „ hij aan den jongen Vorst,) wiens zwak„ heid zijn eigen Koningrijk in gevaar „ ftelde. De Macedoniërs , ver- „ fchrikt door deeze beweegenisfeu, van„ alle kanten opkomende, raadden Alex„ ander, om den zagtsten weg in te „ flaau, en, door minzaamheid, de har„ ten te winnen. Hij oordeelde het be- ter, de itoutneid zijner vijanden, door K 4 „ tref-  C 152 ) „ treffende flagen te vernederen. De „ Triballers, delllijriërs, deThraciërs » de Geten, en andere Barbaaren, vver„ den de eerfte, wegens hunne onvoor» zichtige ftoutheid, geftraft. DeOver» win"aar viel, na dit bewijs van helden» moed en dapperheid gegeeven te heb» ben, op Griekenland aan. „ De Thebaners hadden een gedeelte „ der MacedonÜche bezetting afgemaakt. „ Alexander komt voor de muuren; hij „ laat vergiffenis aanbieden, onder voor „ waarde , dat rnen den fchuldigen in v handen leverde j hij overwint de tot „ hun ongeluk halftarrige Thebaners , „ neemt de Stad in, geeft die ten roove ,, en plundering over, en verdelgt ze „ geheel. Hij fchonk vrijheid aan de „ Priesters en de Afftammelingen van „ 1 mdarus; doch omtrent dertig duizend ,, Burgers werden verkogt. Schrikkelijke v ftraffe der wederfpannigheid ! - » egte Ourangoutangs ! », Timpclca , eene aanzienlijke Thev baanfche Agpin , door een Legerhoofd „ een Ourangoutang, gefchonden, wees „ hem een put, waar in zij verklaarde II haar £cld en Kostbaarheden geworpen te  C-53) „ te hebben. Hij nadert op den kant „ derzelve, en zij had moeds genoeg om „ 'er hem in te ftooten, en met fteenen „ te bedekken. Alexander, des onder„ rigt, fchonk, wel verre van haar te „ ftraffen , haar de Vrijheid. De „ daad van een Keeshond! „ Athene. beevende op 't hooren van „ deeze maare, zond een Gczantfchap, „ om den Vrede te verzoeken, Demos„ thenes maakte een van dit Gezantfchap „ uit. De vrees greep hem onder den „ weg aan, en hij fchèidde zig af van „ zijne Medegenooten. Welk eene ftrij„ digheid tusfchen zijne gevoelens en „ zijne gefprekken ! Alexander , die , „ in 't eerfte, wilde, dat men hem tien „ Redenaars, die het fterkst tegen hem „ uitgevaaren hadden , in handen zou „ leveren , hield zig te vrede met het „ uitbannen van Charidewes. Hij gaf „ aan de Athcners blijk van zijne goe„ dertierenheid, daar hij de Thebaane?s „ de ftrengheid zijner wraake had laa„ ten gevoelen. „ In e'e'n enkelen Veldtochtmeestervan „ Griekenland geworden zijnde , deed ^ hij, te CoriBthe , de Afgevaardigden, K 5 » uit  C 154 ) „ uit alle de Steden, bijéénkomen, ftel, „ de hun het groot ontwerp voor , om » het Perlifche Rijk te onder te brengen, » en doet zig tot algemeen Legerhoofd, n in dien Krijgstocht; benoemen. Phi„ lippus was, geduurende zijne geheele „ Regeering, nauwlijks zo verre gcko- » men. De voornaamfte Burgers , » en ook de Wijsgeeren, gingen hemge» luk wenfchen. Diogenes, een norfche „ Keeshond, verfchecn niet; Alexander » werd begeerig om een zo zonderling „ Dier te zien, die 'er zijn eer in Itel„ de, om alles , wat anderen zogten, te „ verfmaaden. Hij was ooggetuige van » de hoogmoedigfte onafhanglijkheid in „ de dieplie armoede, en kon zig niet we» derhouden van uitteroepen : Was ik „ Alexander niet, ik zou Diogenes wil„ len weezen ! „ Naar Macedonië wedergekeerd,haast„ te hij zig in het vervaardigen van den m toeftel, en om den optocht te begin» nen. Hij weigerde te trouwen , om » geen tijd in de Huwelijksplegtigheden „ en Feesten te verfpillen. Hij deed „ groote gefchenken van Landerijen en v Bezittingen aan zijne Vrienden , wier * ver-  ( 155 > verkleefdheid aan hem zo noodzaakl lijk was. Een hunner , vraagende : " Wat hij dan zou overhouden ? kreeg " ten antwoord ; de Hoop. Ante- pater werd, met omtrent dertien dui" zend Ourangoutangs en Aapen, het ?, bewaaren van Macedonië aanbevolen. Het Leger des Konings beftond uit „ vijf en dertig duizend zo Aapen als Our „ rangoutangs, alle afgerigte en bekwaa„ me Krijgslieden, onder hetbeftuur de» „ uitmuntendfte Legerhoofden. Hij ver„ trok daar mede ; geen meer gelds , „ dan zeventig Talenten, tot betaaling " der Krijgskosten , en flegts voor een " maand Leevensmiddelen , mede nee„ mende. w Volgens alle regelen van voorzichtigheid, was het eene dolle roekloos" heid, met zo gering eene magt, en zq l zwakke middelen , de vermeeftenng * van Aüe te onderneemen. Een kwaade flag kon het verlies van Macedonië "„ naar zig fleepen, Alexander fteunde " op zijn geluk, en rekende op de zwak?-beid van den Koning, wiens Throon " hij zogt te overweldigen, onder het " voorwendzel van Griekenland te wree- f, ken »  C 156) „ zij als beledigend voor hunnen hoog„ moed aanmerkten. Charidemes; een * Athener, die na Perfie gevlugt was, « moest het gecveh vaneenen raad,dien t> men had behöoren te volgen, met den hals boeten. De flagj bij Isfusr i, geleverd, deed den grooten Koning * wel?  C 1*1 ) welhaast zien, welk eenen onvoorzich„ tigen ftap hij gedaan had. Hij leerde; i, tot zijne fchande en fchade, dat een >, bijkans ontelbaar Leger; 't welk on„ der geen goede tugt ftaat, en nogver„ keerder word aangevoerd, niets betej, kent tegen wél afgerigte Krijgskneg„ ten, onder het bevel van een Held. „ Dertig duizend Grieken , die Darius „ in huur had , waren de eenigen die „ Alexander de overwinning betwisten; „ hij dreef ze egter op de vlugt, deove„ rige verilaagen hebbende. Darius gaf „ blijk van zijne eigene dapperheid, en „ verliet den flag niet voor dat de Paar„ den zijns wagens geveld lagen. Het „ verlies van den Perfifchen Monarch ,, werd op honderd en tien duizend Mart „ begroot, Quintus Curtius tekent aan, dat ér vari Alexanders Leger flegts „ vijf honderd en vier gewond, van de „ Voetknegten tvvee en dertig en van de „ Ruiters honderd en viftig gedood wa» ren. PANJAGELLO. o Dat is maar een beuzeling! AAPJE. Onze Ourangoutangen rekenen nimmer' L heE  ( i6a ) het verliezen van Onderdaanen. Dit is iets, dat rijklijk vergoed word door de overwinning, die e'Jijke dub enden tnfchuldige Leevens aan den Vijand kost. panjag i llo. Op een Keeshond of Aap min of meer komt het ook niet aan. aapje. Gij weet het zeggen van den romeinfchen Ourangoutang Vitellius? panjagello. Wij willen het gaarne hooren. aapje. Deeze Vitellius tot de Keizerlijke waardighcid gekomen zijnde trok daadlijk naar Italië, alwaar hij het' Slagveld ging befchouwen, 't welk met meer dan veertig duizend lijken, (in een burgeroorlog ten zijnen gevalle geveld,) bed CiCt W3S» Hij toonde alle blijken vsn vergenoeging op dit afgrijslijk gezigt, en ontveinsde geenzins, dat zo veel burgerbloed hem aangenaam was. „ Bemerkende, dat de flank der Doom den walging verwekte bij eenige Ho„ velingen, voegde hij hen deeze woor„ den toe; -n Een gedoodde Vijand riekt altoos » goed,  i, goéd , en allerlieflijkst wanneer het een „ Burger is. pococura nt e. Er zijn tijden waarin men alleenlijk denkt, het geen anders openlijk gezegd Werd. panjagello. Van deezen Keizerlijken Ourangoutang kan men wel gisfen wat hij in zijne regeering geweest is. aapje- De Gefchiedenis zegd van hem : „ Römen had in hem een dom , driest „ dwingeland, nu in Wijn verzoopen , * dan in bloed baadende, wiens vraatzugt milliocnen vcrflond; ten allen „ dagen werden in zijn Hof, als 't ware, „ Bachusfeesten aangeregt. De Soldaa„ ten, zijn voorbeeld volgende, en oö „ allen overdaad verflingerd, verweki} ten allerwegen, ongeregeldheederi eri i, fchrik, enz. panjagello. Zo de Waard is zijn ook zijn gasten; wij weeten het bij ondervinding. * * * Met alle toegcneegenheid blijf ik. enz, pococurante; l 2 Agt  C i«4 ) AGT en TWINTIGSTE BRIEF'. vervolg van het voorige. hadden zo veel fmaak in de historie van dien grooten Ourangoutang Alexander , dat wij ons Aapje verzogten om er mede voort te gaan. Het is, afitwoorde hij, offchbon de Gefchiedenis wat lang vatte * echter ten uitterften leerzaam, die te weetcn, en daarop las hij: „ Alexander toog, den flag bij Lfus „ gewonnen hebbende, naar Sijrie. Par,. menio vermeestert Darhascus , wer„ Waards de fchattcn, en al den kost* „ baaren roeffel, welke Darius gewoon „ was, met zig te veld te vbefetf, waren „ heen gebragt. Er word verhaald, dat „ hij zeven duizend Lastdieren, met den „ buit, dien hij daar vónd, belaadde; „ dat 'er drie honderd negen cn twintig „ Bijwijven des Konings van Pe.rfie, en „ een nog vrij grocter aantal Hovelingen „ en mindere bedienden waren, gefchikt „ om de Overdaad van den Vorst te „ vertoonen, cn zijnen wellust voldoe^ Hing te geven. Een Oorlogsfleep, die » al-  C i*5> w -alken eene nederlaage ko*r voorfpel- „ len. Darius fchreef een. Brief „ aan den overwinnaar, op eenen trot„ fchen toon, zijne Moeder , Vrouw en „ Kinderen te rug eifchende, en hem „ aanmaanende, om van eenen onregt„ vaardig aangevangen Oorlog een einde „ te maaken. Het antwoord is doortrok „ ken van den hoogmoed eens overvvin„ naars. Alexander fchrijft daar in als „ Opperheerfcher van het Aapenland , „ en wil er voor erkend worden. „ Alexander had den Vijand moeten, „ nazetten, zonder hem tijd te gunnen „ om weder tot zijn verhaal te komen. „ In ftede van dit te doen, trekt hij na „ Tijrus; hij verzogt daar binnen gelaa„ ten te worden, om eene offerande te „ doen aan Hcrculus een vergoodde Ou„ rangoutang. De agterdogiige Tijriè'rs „ flooten hunne poorten; de gramfchap „ zette hem aan om die Stad te bemag„ tigen; en hij had, behalven deeze. „ drift, andere redenen, die hem aan„ zetten tot deeze groote en hachlijke „ onderneeming. Hij wilde zig meester „ ter Zee maaken, 't zij om Egijpte te » overwinnen, 't zij om de Grieken te L 3 „  Ci6d) „ bedwingen, die hij met reden wan„ trouwde: want men had te Damascus, » Afgezanten van Sparta „ Thebe en Athe„ ne ontmoet, belast om met de Perfen „ in onderhandeling te treeden: naarde„ maal deeze voorfpoedige overwinnaar „ hun nu meer onrusts baarde dan de „ groote Koning. „ Het nieuwe Tijrus, op een Eiland, „ niet verre van daar het oude gelegen v had, gebouwd, fcheen,zonder Vloot, „ onveruinbaar. Alexander, die zig, „ door geene hinderpaalen,liet affchrik„ ken, ondernam het, dit Eiland, met „ een Dijk, aan 't vaste Land te heg9 ten. Met onvermoeiden en onnaden„ kelijken arbeid werd het werk voort„ gezet; doch de Tijriërs deeden alles „ om het te vcrtraagen en te verwoes,, ten: gelijk eens gelukte. Alexander „ liet niet af, maar hervatte zijn begon- nen werk, met verdubbelden ijver. De „ Sidoniërs, en andere Volken, door v Alexander gunftig bejegend , verfchaf- ten hem, in 't einde Schepen. Hij „ zette het beleg voort. Van den eenen zo wel als van den anderen kant word g alles, \vat de Krijgskunde van dien 0 tijd  C 1*7) „ tijd kon verzinnen , gebezigd. De „ Belegeraars en de Belegerden deeden „ even zeer hunnen bekwaamheid en „ moed blijken. Na eenen hardvogtigen „ wederftand van zeven maanden, werd „ de Stad ftormenderhand ingenomen. „ Omtrent acht duizend Tijriërs fneu„ velden ; de gevangenen , ten getale „ van dertig duizend, werden verkogt, „ en de overwinnaar deed zijne offeranfe den aan Hercules , den Befchermgod „ van Tijrus , op de puinhoopen der „ Stad. PANJAGELLO. Dat deeze Ourangoutangs hunne Natuurgenuoten in koelen bloede om hals brengen en het aardrijk dronken doen worden van het bloed haarer eerlijkfte en onfchuldigfte Bewooners is verfoeilijk in den hoogften graad; maar dat zij de boosheid zo verre durven drijven, dat zij openlijk met den Hemel den 1'pot fteeken ; door de opperfte Liefde en Goedheid hunnen dank te betuigen , voor dat zij gezegend en onderfteund zijn geworden, in de onrechtvaardigfte overweldigingen , de fchriklijkfte omwentelingen , plunderingen, overheerL 4 fchin-  C 168 ) fchingen, moorden en nog erger zaaken, dit gaat alle begrip te boven! wat Denkbeeld vormen zij zig toch van het Opperweezen ? POCOCURANTE. Zij houden den Godsdienst niet anders dan voor een loutere list der Staatkunde, waardoor de Volken best in bedwang te. houden zijn. PANJAGELLO. Hoe zuur zal hen dit eenmaal opbreeken. POCOCURANTE. Zij hebben altoos Geestlijken bij zig, die men zeer gevoeglijk Charlatans kan noemen, welke altoos geheimen bezitten, van Spiritusfen en balzems, waarmede zij alle gebreken en verouderde kwaaien kunnen geneezen. Hebt gij wel poit voor de Vorften hooren bidden? PANJAGELLO. Zeer dikwils. POCOCURANTE. Nu dan hebt gij ook wel gehoord, dat zij weinig of geene zonden hebben AAPJE. „ De Stad Gaza, dapper door Betis » verdeedigd, voor de overwinnende „ War  dop) „ Wapens van Alexander gebukt zijnde,1 s, trok hij voort naar Egijpten, en werd „ daar met vreugde ontvangen. 'De Per„ fen hadden zig bij de Egijptenaars, m, een ander foort van Aapen, gehaat ge„ maakt, bovenal door de i'maadlijkö „ wijze, waar op zij de Goden, onder „ dit Volk met diepen eerbied bejegend, „ behandelden. Hij ftond den Egijpte„ naaren toe, volgens hunne Landge„ bruiken en Wetten te leeven : een „ kragtdaadig middel om hun zijne heer„ fchappij draaglijk, en boven die der „ Perfente ftellen. Eene zotte eer- „ zugt zette hem aan om den Tempel „ van Jupiter Ammon te gaan bezoeken, „ door de brandende Zandwoeftijnen, „ waarin Cambijfes vijftig duizend Ou„ rangoutangen zijns Legers verlooren „ had. Alle de Gefchiedfchrijvers verklaaren , dat hij, op eene wonderdaa„ dige wijze, de gevaaren van gebrek s, aan water, en het verdwaal en op den „ ongebaanden weg, ontkwam. Hij wilde „ zig , voor een Zoon van Jupiter doen erkennen: de Godfpraak gaf hem dien Eernaam : want wie kon hem wederftreeven? Maar zijn Moeder Olijmpia: L 5 „ fchreef  C 170 ) fchreef hem boertende, dat bij zorge „ zou draagen, om haar met Juno Hiet „ in twist te doen geraaken. Hij „ ftigte Alexandrie in Egijpte : eene on- derneeming een zo grooten Ourang•„ outang waardig, en ongetwijfeld veel „ roemrijker dan de beiligfchendende „ vlijcrije des Priesters van Jupiter. „ Darius had, door een tweede Ge„ zantfchap, Alexander tien duizend Ta,, lenten, zijne Dogter ten Huwelijk» en alle de Landen, tusfchen den Eu91 phraat en den Hellefpont , doen aan„ bieden. De Wijsheid kon over deeze „ aanbieding niet lang in beraad ftaan, s, Parmenio verklaarde, dat hij deeze „ aanbiedingen zou aanneemen, als hij „ Alexander was. En ik ook was het „ vaardig antwoord des Konings als ik „ Parmenio was. Hij verwierp ze met „ verfmaading; alles willende verkrijgen, ,, ftelde hij zig in gevaar alles te ver- lieze-n. Hij zeide: Dat de Wereld noch „ rwee Zonnen, noch twee Heeren kon „ dulden. „ Darius had tijds genoeg gehad om „ zeven of acht honderd duizend Man5, nen büeén te zamelen, Alexander, « al-  C 171 ) „ altoos van 't Krijgsgeluk vergezeld , „ toog, zonder tegenftand te ontmoeten, „ den Euphraat en den Tijgris over, „ en den Vijand onder het oog. Hij „ vertrouwde op de bekwaamheid en „ dapperheid zijner Krijgslieden. De „ Raad, welke Parmenio hem gaf, om „ in den Nagt, op den Vijand aan te ,, vallen zou de afgerigtheid zijns le,, gers van geene betekenis gemaakt, en „ aan de giootere meerderheid derwaak„ zaame Vijanden voordeel gegeeven „ hebben. Hij antwoordde, met zo veel „ voorzichtigheid als grootheid van Ziel, „ dat het hem niet voegde eene Over- „ winning te iteelen. De wijdver- „ maarde Slag van Arbela voerde zijne „ overwinninge ten hoogften toppunt. „ De flinker Vleugel, onder het bevel „ van Parmenio, liep gevaar; de Rui„ terij van Darius was reeds bezig om „ de Legerplaats te berooven. Alexan„ der, die aan de regter vleugel den „ zegen bevogt, zond bevel aan Parmc„ nio, om zig over den Krijgsvoorraad „ niet te bekreunen, en alleen op over„ winnen bcdagt te weezen. Dit bevel had den gewenschten uiiflag: welhaast volg-  070 volgde eene volkomen overwinning. „ Arrianus fteld het getal der gefneuv, velde Perfen op driemaal honderd „ duizend, en dat der gevelde Macedo„ niërs op min dan twaalf honderd. Da- rius had, in zijn talrijk Leger, maar „ weinig Soldaaten, dien naam waardig, ,, Dit was een voornaame oorzaak zijner „ nederlaag. In den flag ontbrak het 9, hem niet aan moed; maar hij werd „ weggerukt door de vlugt des Legers, „ Men kan zo min nalaaten lof te gce„ ven als zijn medelijden weigeren aan „ dien ongelukkigen Vorst, het flacht„ offer van eens anders Heerschzugt; „ edelmoedig en vreedzaam van aart „ zijnde, onderging hij het lot, 't welk „ Dwingelanden verdienen. Na, in zijne „ vlugt, eene Rivier overgetrokken te „ weezen, verbood hij de Brug af te „ breeken; zijn leeven niet willende be„ houden ten koste van dat zijner On„ derdaanen, die hij daar door aan 's „ Vijands zwaard opofferde. Ver- „ volgens verraaden door Besfus, een' „ zijner Landvoogden, wilde hij het „ bewaaren zijns Perfoons niet vertrou- wen aan Grieken, die zeer aan hem •>■> ver-  C i73 ) iverknogt waren, om den Perfen geene ,, fchande aan te doen. Steeds vervolgd *, door Alexander , en van Besfus moordi, daadig doorftooken, ftierf hij; eeneal ,, Macedoniër, met ftervende lippen, i, belastende Alexandertebedanken voor „ de goedertierenheeden, beweezen aaii 5, zijne Moeder, aan zijne Vrouw, en „ aan zijne Kinderen. „ Babijlon, Sufa, Perfepolis, en Eci, batana waren reeds in handen des „ Overwinnaars. De ongeraeete rijk„ dommen, welke hij daar vond, ftrek- ten welhaast ten bederve zijner Kriigs„ lieden: en het in brand fteeken van „ het Paleis vanXerxes, te Perfepolis* mogen wij aanzien als een voorfpel ,* van de buitenfpoorigheden , waarin „ Alexander zig vervolgens verliep. Ar„ rianus fpreekt geen woord van de Hoer Thaïs, die naar het verhaal ,•> van andere fchrijvers, hem, op een „ wellustig en overdaadig gastmaal, tot ,* die Barbaarfehe vernieling aanzette. „ Voortaan vinden wij naauvvlijks ee- nig fpoor van die braave gevoelens, waar van hij, in vroegere tijde, zo * veelvuldige ipreekende blijken gegee- „ ven  < 174 ) „ ven had. De wellust,-de wreedheid* „ en de ondankbaarheid bevlekken en ,, ontluisteren zijnen verworven roem; » Hij bragt dagen en nagtendoor inFees« ten en Gasterijen; hij, die weleer geeh ne andere Koks kende dan Lichaams» oefening en foberheid. Hij bootfte de „ pragt en den opfchik na der Koningen „ van Perfie, nog onlangs zo veragrlijk » in zijne oogen. Hij verfmaade de klee» ding en de zeden der dappere Mace» doniers,de werktuigen zijner behaalde n overwinningen. Hij zogt aangebeden „ te worden, en Helde zig bloot aan 't » morrend ongenoegen en het gevaar «> van opftand. „ In de Legcrplaatze werd eene za- * menzweering gefmeed. Philotas , de „ Zoon van Parmenio, des verwittigd , „ verzuimd daar van te fpreeken, dewijl u hij het voor een valseh gerugt hield; * en word, als een verraadcr geliraft. » Zijne weezenlijke misdaad belfond in » 's Konings hoogmoed , beledigd te » hebben. De ongelukkige Parme- » nio , zo hoog gefchat door Philippus* „ en zonder wien Alexander niets groots „ uitgevoerd zou hebben, word, op 's 0 Ko-  C 175) „ Konings bevel van kant geholpen 5 „ waarfchi:nlijk uit vreeze, dat hij deri „ dood zijns Zoons zou vvreeken. Zo „ groot was, ondertusfchen de agting „ der Soldaaten voor Alexander, dat hij0 „ met éè'n woord fpreekcns, de oproeri* gen ontwapende. poc ocurante. Wanneer groote en verheeven Zielen van het fpoor der deugd afwijken, flaan zij veelal tot de. uitterfte ongebondenheid en boosheid over. panjagello. 't Is een befchikking des hemels, dat de dwinglandij doorgaands zig zelve verwoest. AAPJE. Een groote troost voor de Aapen eö Keeshonden. * * * Ik ben , met alle achting, enz. p o c o c ü r a n t e.' NE-  NEGEN en TWINTIGSTE BRIEF. vervolg van het voorigen. Ik zend u, waarde Leezer! den inhoud aller onzer gefprekken. Veelen der verhandelde zaaken zullen aan eenigen uwer zeer wel bekend zijn, doch voor de meesten is dergelijk een verhaal, in deeze Schoolmeesterlijke tijden hoognoodzaaklijk. Wij verzogten onzen Verhaalder te willen voortgaan: Hij deed het, op de volgende wijze. aapje , kezende. „ Alexander zette zijne overwinniu. „ gen in Bactric en Sogdie voort. Bes„ lus had daar den tijtel van Koning aar.„ genomen , en leed de ftrafte zijner „ misdrijven. De Scijthcn werden, on„ danks den naam van onverwinnelijk, „ die hun naging, geflagen. ik ga eene i, groote menigte van bijzonderheden * i, ltilzwijgende, voorbij. „ Het geen ons meer raakt cn eene' „ allernutfte lesfe behelst voor alle Aa„ pen en Keeshonden, is het droevig „ tooneel, 't welk de moord van Clitus „ ous  C 177 ) i, óns voor oogen fielt. De Krijgsman s, Clitus , de Vriend van Alexander* „ wiens leeven hij, in eenen Veldflag,„ gered had, behield de vrijmoedige koenheid der oude Macedonieren. Een „ gastmaal, waar op hij wat fterk gei, dronken had, gaf gelegenheid tot zijn „ jammerlijk uiteinde. Alexander,"door }i den Wijn verhit, verhief zig op zijne „ Heldendaaden, en verkleende die van » zijnen Vader Philippus, om dus te „ hooger boven hem uit te fteeken. Cli„ tus vergat zig zeiven zo verre, dat hij „ den Koning door redenen, naar ver„ ontwaardjging en veragtingfmaakende, „ beledigde. De hoogmoedige en ge„ hoonde Vorst doorftak hem met eert „ werpfpiets. Berouw en wanhoop volg„ den dit misdrijf op de hielen; maar „ de Hovelingen wisten die ongemak„ lijke aandoeningen te verdrijven. Men „ maakt een befluit dat de moord vari „ Clitus eene daad Van regtvaardigheid t, was; en voortaan was de vrijheid bij-,-, kans in de harten vernietigd. „ De Macedoniërs konden ondertush fchen bezwaarlijk tot die laagheid koi, men, om, even als andere kruipende' M „ Grie-  C 178 ) Grieken , op het voorbeeld der Per„ fen, den Koning Godlijke eer te be„ wijzen. Tot zulk een ftaatlijk als on„ gerijmd bedrijf was alles beraamd, en Anaxarchus, een listig Hoveling, en „ inde drogredenkunde door en door er„ vaaren, drong het aanbidden van Alex„ ander, in eene voorafbedagte Reden„ voering, aan. Callisthenes, eenftreng „ en onbuigzaam Wijsgeer, wederfprak „ hem, met een manmoedige taal, vol „ van waarheid : in welke Alexander „ niets anders dan een' geest van op„ roer meende te befpeuren. Callisthe„ nes proefde eerlang de bitterheid van „ 's Vorften wraak. Hij werd aange„ merkt als een medepligtige , in eene „ zamenzweering , welker belhamel , » Hermolaus , met hem eenige verkee„ ring gehouden had. Zonder bewijs „ werd hij in de gevangenis geworpen , „ en ftierf om deeze ingebeelde misdaad j „ den Koning deonuitvvischbaarefchand„ vlekke van eene voorbedagte onregt„ vaardigheid nalaatende. „ Indien Alexander de Staatkunde en „ de voorzichtigheid zijns Vaders bezeil ten had, zou hij min gezogt hebben zij  C 179 > „ zijne vermeefteringen uit te breiden l „ dan die te bevestigen , en niet getrapt „ hebben meer te omvatten dan het „ menschlijk vermogen kan omarmen. „ Maar hoe meer begunftigd door het » geluk , hoe hij, zig te meer aan de „ krankhoofdigheid der eer- en heersch„ zugt overgaf. De paaien van de Per„ fifche Monarchij fcheenen hem tp „ nauw , hij zogt de voetftappen van „ Hercules en Bacchus na te treeden, „ en ondernam het, de Indien te doen „ bukken. Wij zullen hem op zij- „ nen heirtogt derwaards niet volgen. „ De gevaaren, welke hij uitftond, zou„ den maar weinig dienen om hetdenk„ beeld, 't welk wij reeds van zijne on„ verfchrokkenheid en moed gevormd. „ hebben, tevergrooten. Taxiles, een „ der Koningen deezes Lands, kwam „ hem te gemoete trekken, en fprak den „ Overwinnaar , bij de eerfte ontmoe„ ting, op deeze zonderlinge wijze, aan: „ Waar toe zullen wij elkanders Onder„ daanen vernielen, zo het uw oogmerk „ niet is ons van onze vrugten en van het „ water te berooven, de eenige dingen „ tiot het leeven noodig , en dus ook de M 3 n eeni-  C i8o ) eenige , waardig om" des te oorlogen ? * Wat de dingen betreft* die de wereld rijkdom noemt, bezit ik bier van meer „ dan gij , gij zult, met al mijn hart, „ daar aan deel hebben; ben ik des min „ voorzien, ik wil zeer wel aan u ver„ pligt weezen, en zal niet ondankbaar '.' zijn om uwe gunften te erkennen. Alex*' ander verklaarde hier op: Denk niet, l Taxiles , dat gij , door deeze fraaije „woorden, het twiften met mij zult " ontdaan. Ik wil mij zo min door be"„ leefdheid, als door oorlog, laatenover" winnen; doet derhalven wat gij wilt, ,', en ik zal u nog meer verpligten. Hier ■ 0p aanvaardde hij de gefchenken van "„ Taxiles , deed hem groote wederver" geldingen, en nam hem aan onder zij- „ ne Vrienden. „ Porus , een ander Indiaanseh Koning, en Ourangoutang veel herder " en moediger , fchikte zig om den „ Overwinnaar het hoofd te bieden. Dee- " ze trok de Rivier de Indiës over, en kwam op den oever van den vloed ti Hijdaspes, aan welken Porus , met een talrijk Leger, op hem wagtte : „ Alexander bedroog den Vijand door een  t r3i > ^, een krijgslist, toog gelukkig die brea„ de Rivier over, en verfloeg de Indi „ aanen, fchoon ze Elephanten in hun „ Leger , en een moedig Vorst tot Aanvoerder, hadden. Overwonnen heb,, bende, gaf hij last, dien Koning, die „ zig als een Held verdeedigde, tefpaaren. Hij werd voor Alexander gebragt; deeze hem vraagende , hoe hij 5, wilde behandeld worden ? kreeg tot antwoord : als een Koning. Alexan„ der fprak hier op; dit zal ik doen om „ mijn zelfs wil. Hij hield zijn woord, en verwierf daar dooreenen getrouwen ,, Bondgenoot. ,, Na ongelooflijke vermoeïenisfen uit„ geftaan, en de hachlijkfte tochten vol„ voerd te hebben, vond hij ziggenood,, zaakt te rug te kceren; de Krijgslieden „ weigerden hem te volgen in die onbe„ kende Gewesten; hij ging op den In» diés fcheep, om den Oceaan re zien. „ De vloed en ebbe verfchrikten de „ Stuurlieden, onkundig van dit verfchijn„ zei. Hij bezogt twee kleine Eiland9, jes, om zig op eene ongehoorde on„ derneeming te kunnen beroemen. Dit M 3 n is  C 18a) £ is alles wat hij van deezen tocht naaï de Indien wegdroeg. „ Indien het waarheid is, gelijk men „ verhaalt, dat Alexander den vloed „ Hijdaspes overtrekkende , uitriep : „ 6 Atheners, denkt gij, dat ik mij aan 5 zo vecle gevaaren blootftelle, om uwe ,' toejuiching te verdienen ? Indien hij , wenschte zig zeiven eenigen 'tijd als ,', te overleeven, om getuigen tè weezen „ van den indruk, welke het leezen zij„ ner Gefchiedenisfe maakte , had de „ rede hem moeten leeren zig de on„' fterflijkheid te verfchaffen, door nutte ;, Gedenktenen : en om tweezenliiken „ roem hooger te fchatten, dan hetijdel „ gerugt van vermaardheid , 't welk zo „ wel laster als lof vereeuwigt. Eros„ tratus had, om zijnen naam oufterflijk „ te maaken , den Tempel te Epheze „ verbrand: was een verwoeftend Over• winnaar geen andere Eroftratus ? ■ „ In Pcrfie wedergekeerd, vond hij „ het noodig, dc wanordes, door zijne „ afweezigheid veroorzaakt, te herftel„ len. Hij ftrafte de Landvoogden, die „ zig 'hadden laatenomkoopen , enftilde ,, den opltand der Krijgslieden : ook „ trouw-  ( 183) „ trouwde hij twee Perfifche Prinfesf@n, van Koninglijken bloede; en om „' de Macedoniërs" en Perfen aan elkander " te verbinden , wekte hij de eerstge„ melden op , om in dergelijke verbin„ tenisfen te treeden. Nogmaals deed „ hij een 'tocht na den Oceaan, langs de „ rivier Eulecis. Hij vormde nieuwe „ ontwerpen van vermeesteringen , en „ deed nieuwe tochten ; doch was tot „ de eindpaal zijns leevens genaderd. „ De dood van zijnen Boezemvriend „ Hephestion, door buitenfpoorig drin„ ken veroorzaakt, ftrekte hem tot geen „ affchrikkenden 1'piegel. Hij ftiett op „ dezelfde wijze te Babijlon, flegts drie „ en dertig jaaren bereikt hebbende. „ Men zegt, dat hij aan zijne Leger„ hoofden, op de vraage, wien hij het „ Rijk naliet? antwoordde , den waar„ digften; 'er bijvoegende, wel tevoor,, zien, dat men bloedige Lijkftatienzou „ vieren. Zo veele vermeefterde Lan„ den dreigden , in de daad, niet an„ ders dan Inlandfche Oorlogen , en i, het onvermijdelijk van één rijten eens „ Koningrijks, veel te groot om onder „ het beftuur van één Mensch te Haan. M 4 PAN-  C i§4 ) PANJAGELLO. Ën zie daar dan het einde van een taamlijk edelmoedigen Ourangoutang, die zo veel figuur in het Aapenland maakte, alleen om een zeer twijffelagtigen roem te behaalen! PO COCURANTE. Om bij de Nakomelingfchap voor een gedugt Overwinnaar te boek te Haan , verwoest hij de GeÓagten van zijnen tijd , en om uittefchirtercn op deezen aardbol, vcrwoeltede hij haare aanzienlijkfte plaarfen! AAPJE. Gij hebt goed prediken», mijneheeren! die er door verbeterd moesten worden, willen u niet hooren. ♦ + * Ik ben met zuivere hoogachting enz, POCOCURANTE. DERTIGSTE BRIEF. EEN BESTE ARISTOCRAAT. Mijn zwakke Reisgenoot beklaagt zig M aanhoudenheid over de verdoemïijke tijrauuij yaq den Sehoolmeeftcr. Dee- ze,  C 185 ) ze, zegt hij, is de eenige oorzaak van alle mijne onheilen, —. cn hij is het, om dat ik, welgedaan heb, a a p j e. Laat ik u andermaal vertrooften, mijn lieve Panjagello ! met de voorbeelden van hen , die het Aapendom de voortreflijkfte dienften beweezen hebben, en juist daar door ongelukkig werden. pococurante. De vervolging is doorgaands tegen de beften ingerigt : • want de goeden verbeteren ; maar vervolgen niet. panjagello, Laat hooren. aapje. Phocion had zijn Vaderland onbetaalbaare dienften beweezen. Hij was een Keeshond , doch in zo verre een Ourangoutang , dat hij de Ariftocratie voorftond., evenwel in een goeden zin. Hij begreep, dat de Atheenfche Aapen, en over 't algemeen alle Aapen, wanneer zij zelf moeten regeeren, er bijfterfiegt aan toe zijn. Het Volk, zei hij, is geheel onbekwaam en onbevoegd, om zelf hun eigen belangen te beftuuren, Het is eveneens er mede gefteld, als in een M 5 groot  C i8tf ) groot huisgezin , waar de kinderen den Meester fpeelen, en zelf de onbepaaldfte befchikking hebben, over eeten en drinken, flaapen en waaken, fpeelen en leeren! hoe drommel! kan het daar ooit Wel gaan? POCOCURANTE. Hij had gelijk. < ■ Nooit is het de beste Regeering , en nooit kan het de beste Regeering zijn , waar onkunde , Vooroordeel en drift de wet ftellen. AAPJE. Phocion echter was de deugd zelf. Volgens zijne yerdienften had hij de liefde en achting der geheele Aapenwaereld behooren te gewinnen , — want zelf dat geene, 't welk men hem als een misdaad aantijgt, zijn voorflaan van de Regeering der besten naamlijk, kwam bij hem voort uit eene zuivere Vaderlandliefde , die niet anders dan het algemeene welzijn bedoelt. POCOCURANTE. En is een Ariftocratie die onontbeerlijk is. AAPJE. Dan! meer dan eens hebben wij reeds gezien, dat de Weldoenders der waereld,  C 187 > reld de grootste ynanden hebben en de gedu'gtste tegenwerking ontmoeten. Het had niet veel werks in, (zegt de GefchiedenisOhem misdaaden aarthijgen. De Redenaars voeren eg n " hem uit. Men hield hem verdagt, " onaam hem het Bevelhebberiehap over " ffier" waarop de befchuldiging van " verraad, en de veroordeeling ter dood ftraffe, volgde, dit alles gefchiedde "fn eene Vergadering, waar het wild " gefehreeuw des Volks de meerderheidhad. Volgens gewoonte gevraagd , " welk eene ftraffe hij zig waardig keur" I, verkoos hij de doodftraffemits "men de andere befchuldigden , die verdagt en onfchuldig waren , gelijk " hij, fpaarde: "Allen werden ze verwezen om Dollen kervel te drinken. De " eenige last, welkenThocion, denvei" eiftigden kelk drinkende, zi;nen Zoon ^ deed geeven, was, dat hij moest^vergeeten welk een ongelijk de Athe. " ners zijnen Vader aandeeden! op die - wijze eindigde die wijsgeenge Held ! zijn leeven. Phocion paarde met eene doorkneede Staatkunde en ervaarenheid lm krijgszaaken, moed en deugd :. tot  „ overtrof hij hem in W evenaaide» van ^. ■ ftet waarneemcn " Va" de f «wgtigfte posten. Naardemaal de verdienfte der Ge » fchiedemsfe bovenal beftaat Tn vol" " £nnTardige belden „ Ut " trêJl tC Zette"« ZU,len wij nog twee rgeeven1 ^■ ^f* ^raihefd o^? des 1Jn Scho™n, Chari- ,..es • gedagvaard en te re2t eeftcM Jl If 18 ge,d genomen had, weièefr " ken \ Zijne" V00rdeele te fpfee- " *0t ^«oonzoon aangenomen : doch " "enken , hij antwoordde vrijmoedip • 55 ter  ter eere van Phacion. Dit ftandbeeld , I gelijk zo veele andere, verweet hun 'onophoudelijk de verongelijkingen* der braafheid aangedaan, en zij ver" beterden nooit deeze hunne verkeerd„ heid. panjagello. Ik kan mij niet onthouden van tusfchen beiden ook kwaad op het Aapen enKeezenhondendom te worden. POCOCURANTE. En waarom? aapje. Om dat zij, als de Ourangoutangs niet wrevel en boos genoeg waren, zelfs medewerkten, om de beste Keeshonden onder hen, den dood aan te doen. pococurante. Dit is het lot der faainenleevingen , die altoos beroerd moeten worden , is het dan niet door de boozen, het is dan door de zogenaamde goeden, welken in weerwil hunner verdienften, aan grillen, vooroordeelen en zvvakheeden onder- heevig blijven. panjagello. Dat is juist ge;n aanprijzing voor dit keven. ^  C 190 ) _ pococurante Dat is waar, n,„r ,t i , aerr van «„e ^ Jk ben, enz. po cocurante. EEN en DERTIGSTE BRIEF. iets dergelijks. Nog een ander voorbeeld, vervolgde het Aapje , levert ons de Gefchiedenis op, in Demetrius Pbalereus Geduurende de Atheenfche Aapen en Keezen onophoudelijk bezig waren, om m hun eigen ingewanden te wroeten, — panjagello. Een dugtig bewijs van hunne onvolkomenheid ! poco curante. Geen verftandig , onpartijdig beöordeelaar heeft hen ooit de volmaaktheid toegefchreeven. — Dat zij er veeltijds op uit geweest zijn , 0m zig. zelve te bederven, levert flegtseen blijk op, hoe hoognoodig het zij, dat zij door■ verftan- di-  C 191 ) dige, deugdzaame en eerlijke Bewindsluiden beftuurd worden. AAPJE. Terwijl zij dus bezig waren , zeg ik, maakte de Ourangoutang Casfander zig meefter van de „ flaven te Athene, en ,, fcbrijft den InwoonderendeVoorwaar„ den van den Vreede voor. Hij legt „ eene bezetting in het Kasteel , her„ ftclt de Regeering der besten, endoed „ een' Burger verkiezen om het opper„ bewind te voeren. Men verkoos De„ metrius Phalereus, een' Leerling van „ Theophrastus, wiens verftand door de „ weetenfchappen befchaafd was : wiens „ kundigheden en braafheid zig veree,, nrgden om het algemeene welzijn te „ bevorderen. Hij regeerde tien jaa„ ren, met de grootste gemaatigheid en „ regtvaardigheid ; zonder vleien , 's ü Volks hart winnende, en, zonder ,, verbitteren , dé misbruiken verbete„ rende. De Geldmiddelen vermeerder„ den, de Stad werd opgecierd met ge„ bouwen ,- die den Burgeren weezenlij„ ken dienst deeden : want Demetrius' „ keurde de onkosten , alleen tot praal „ gefehikt, gelijk die vaii Pericles, af; «hij  c w) „ hij had iri alles de nuttigheid op 't „ ooge, en bedwong de weelde , die ,, enkel ftrekt om ijdelheid en verwijfdheid te voldoen t „ Zijne aandagt veftigde zig op de „• zeden: vermids het heil des Burgerj, ftaats daar van afhangt. Hij wilde , „ dat de jeugd bovenal ter deugd gein vormd wierd ; dat deeze, in huis „ zijnde, de Ouders eerde, cn, buiten „ het ouderlijk oog , eerbied voor zig „ zeiven had. Bedwongen door het „ Vaderlijk gezag, beheerscht door die ,, gevoelens van eer, welke niet toelaa- ten in 't heimelijk iets te doen, waar ,, over men zig in 't openbaar zou fchaa„ men, zouden zij hunne Voorvaderen waardig geworden weezen, indien de ,, wetgeevende magt, in korten tijd, de „ ondeugden van een bedorven Volk had ,, kunnen ontwortelen. „ Maar welhaast veranderde alles van „ gedaante. Demetrius Poliorcetes , ,, Zoon van Antigonus; vertoonde zig , „ eenige jaaren laater, voor de haven ,, van Athene , zeilde daar binnen, en „ verklaarde , van zijnen Vader gezons, den te weezen om de Atheners te ver=  C 193 > \i verlosfen, en de Volksregeering të herftellen. Hij werd met groote vreug* ,, debetoonihgen ontvangen , met de „ verregaandfte vleijerijen begroet, en „ met den eertijtel van Befchermgod „ beftempeld. Demetrius Phalereus, ,, voor heen bemind, was nu het voor„ werp van 's volks haat, die 't zelve vervoerde , om hem als een Verraad „ der of Dwingeland te mishandelen. Men rekende het hem als een misdrijf >, toe, tien jaaren lang een Macedoni„ fche bezetting in het Kasteel geduld „ te hebben; Dit was ook de misdaad ,; van Phociön. Zo de een als de ander „ had dit gedwongen ingewilligd; voorts ,-, dit bedwang noodig oordeclende om '$ „ Volks woede te beteugelen. De ftand„ beelden van Demetrius werden neder„ geworpen. De Gefchiedfchrijvers ver„ melden , dat 'er meer dan drie hon„ derd, te zijner eerè, opgericht waren.- „ Hij vertrok, een vrij geleide van Poli„■ orcetes gekreegen hebbende. Op het ho„ ren van de verwoesting zijner ftandbeeli,, den, verklaarden hij rustig: zij zullen „ egter de Deugden, waardoor ikze ver- vvorven heb, niet vernielen. Door hard-  C 194 ) m nekkigheid ter doodftraffe verweezen, „ ging hij naar Egijpte, waarPtolomeuis „ hem met zijne vriendfchap vereerde. . Ik ben, enz. pococurante. TWEE en DERTIGSTE BRIEF. de grootste ourangoutang van zijn tijd. Panjagello begint langzaamerhand te beteren. Wij houden hem beftendig gezelfchap. Het Aapje vertelt de Gefchiedenis des Lands op zijne wijze, of hij leest dezelve voor. Dit geeft ons de aangenaamfte tijdkorting van de waereld. Gisteren hielden wij ons onleedig met het verhaal van een der gedugtfte Ourangoutangs, die ergens in het Aapenland den kop opftak , en voor wiens gevestigd bewind , eerlang het geheele Keezenland ridderde en bukte. Deeze Ourangoutang was Romulus. Hij was, zo de Ourangoutangs zeiden, van hemelfchen afkomst, zekerlijk, zei panjagello. Om daardoor gezag en eerbied in te boe-  C 195 ) boezemen, aan allen, die onder zijne tijrannij den nek kromden. POCOCURANTE. OngetwijfFeld! en nog heden ten dage , nu men de tijrannifche Koningen en Prinfen niet meer de Zoonen der Goden durft noemen, noemt men hen echter, Godvrugtigen, Steunpilaaren der rechtzinnige Kerk en dergelijken. PANJAGELLO. En, even gelijk het domme gemeen toen geloofde, dat hunne onderdrukkers in den Hemel gefabriceerd waren, gelooft men nu ook, dat veele jakhalzen, Dronkaarts en Hoerendoppen, Heiligen van den eerften rang zijn. AAPJE. Het Aapenland was in dien. tijd woest, dom en onbefchaafd. De veelvuldige. kleine Heerfchappijen, die genoegzaam allen op zig zeiven en onaf hanglijk van elkander beftonden , berokkenden zig onderling onöphoudlijke verdeeldheeden en oorlogen. Elk wilde gelukkig zijn, en de Ourangoutangs, die altoos voorgaaven, tot dit groote oogmerk te willen medewerken, hitften geduurig de Aapen en, Keezen aaa? om elkander te beleeN ü Ai'  C 19Ö) digen en te vermoorde», ten einde gelukkig te worden. POCOCURANTE. Maar in de daad, om altoos meester van het fpel te blijven. Zij kenden den verdoemlijkert Staatsregel : Verdeel en heersch ! AAPJE. „ Te midden van deeze ongerijmdhee* „ den zien wij Romulus, het hoofd ee„ ner bende Roovers, den moordenaar „ zijns broeders Remus, hutten bou„ wen, op den grond van de Stad Alba; „ en, met omtrent drie duizend Man* „ nen, den grondOag leggen van eenen „ Staat,die de grootfteOpperheerfchap* „ pijen verzwolg. Wij zien hoe hij het ,, getal zijner Onderdaanen vermeerdert, „ door een veilige wijk te verfchaffeïl „ aan alle Schelmen cn Onverlaaten* „ die hem wilden gehoorzaamen. De „ Sabijnen weigerden hem Vrouwen, ter „ bevolking zijner Stad; hij lokt ze der. „ Waards,door Spelen te geeven,neemt „ de jonge Dogters, gewapenderhand, „ weg,en geeft ze aan zijne Krijgskneg,, ten tot Vrouwen. Tot den oorfprong „ der meeste Rijken opklimmende, zullen  C i97 ) „, len wij desgelijks niets dan rooverijea - en gewelddaadigheden vinden. * „ Indien Romulus niets meer geweest „ was dan een ftoute waaghals, zouden J, de nabuurige Volken, ongetwijffeld, „ de Stad Romen in de geboorte ge„ fmoord Hebben. Maar hij had Staatkun„ dige inzigten , en bevestigde zijn be„ gonnen werk, zo wel door de kragt der „ wetten, als door het geweld der wa„ penen. Het Staatsbeftuur van Romen „ verdient , van den eerften oorfprong „ af , onze opmerking. Het was eene „ gemengde Alleenheerfching, overée'n„' komftig met het Charader en de ge„ woonten der Barbaaren, die de groots„ te vrijheid behielden, door Koningen „ aanteftellen. Romulus, met den „ tijtel van Koning bekleed , bemerkte „ wel, dat het Volk zig niet zou laaten „ onderdrukken, en dat hij aan 't zelve „ een gedeelte des Bewhjds moest af„ ftaan, of zelve het roer der Regeerin- „ ge laaten glippen, Terftondver- „ deelde hij het Volk in drie Tribus , „ dat is wijken, en elke Tribus in tien „ Curice, ofkerfpelen. Vervolgens vcrdeelde hij zijn klein Landgebied in N 3 n drie  C 198) s, drie ongelijke deelen. Het een was „ toegeheiligt aan den Godsdienst, het „ ander moest de inkomften van den „ Staat goedmaaken ; het derde was voor » de Burgers, die elk omtrent twee mor- „ gen Lands bezaten. Wijders ftel- „ de hij den Raad aan, beïtaande uit „ honderd Perfbonen, deeze moesten op „ het onderhouden der wetten agt gee» ven, over zaaken van aangelegenheid s. raadpleegen, en hunne overleggingen, aan de Volksvergaderingen voorfteilen. „ Het regt van beflisfen behoorde het „ Volk; doch die beflisfingen moesten „ bekragtigd worden door den Raad. — „ Het bevel over de Krijgsmagt, de za9, menroeping des Volks en Raadsvergas, deringen, het oordeel over de zwaar. fte ftukken, de waardigheid des Op„ perpriesterfchaps, behoorde den Ko„ ning. „ Door dus de drie magten onder één „ te mengen, had Romulus het middel „ gevonden om het Volk genoegen te gee„ ven, en zijne eigene heerschzugt te „ voldoen. Hij kon den Raad , welks „ leden aan zijne keufe ftonden, beftuun ren. De Krijgsmagt, de Godsdienst, ?, het  C 199 ) m het Regt, hield hij in handen , 0» „ het Volk in onderdaanigheid te hou„ den : en , fchoon hij aan 't zelve de „ voornaamfte regten der Opperheer„ fchappije gelaaten had, in het geeven van „ wetten, het kiezen van Overheden ■> „ het beftemmen van Oorlog of Vrede, „ had hij de middelen , om de Hemmen „ te beftuuren , in zijne magt, 't welk „ hem, de zaak in den grond befchouwd „ zijnde , eenigzins tot Opperheerfcher „ maakte. Twaalf Gerechtsdienaars (Lic„ tores) vergezelden hemalsLijfwagten, „ elk een bundel bijl draagende, het ge„ woone merkteken der Heerfchappij on„ der de nabuurige Hetruriërs; zulk een „ vertoon zette de Koninglijke waardig„ heid agting bij. Hij voegde daar ne„ vens eene bende van drie honderd uit„ geleezene Jongelingen. Zij waren alle „ Ruiters, doch ftreeden te voet en te „ paard, naar dat de gelegenheid eisch„ te, of de grond wilde toelaaten. Hij had dus allen fchijn van billijkheid aan zijne onbepaalde ftaatzugt gegeeven, en had alle magt in handen, om dezelven te handhaaven. Deeze Ourangoutang lag dengrondflag N 4 van  C aoo ) van het Roomfche Aapenland, dat, de grootste uitgebreidheid verkrijgende, de: waereld de wetten voorfchreef. Gij kunt zelf er de Gefchiedenis op naarleezen. Wij hebben ons verder onledig gehouden met deeze Gefchiedenis te doorbladeren , terwijl ons Aapje bezig was, met eenige verfnaperingen voor ons gereed te maaken. Gij kunt verzekerd zijn, dat ik altoos met alle hoogachting ben, pococurante. DRIE en DERTIGSTE BRIEF. DOOD VAN DEN VADER DER PROpTSTE OURANGOUTANGS. De Ourangoutang Romulus, dus vervolgde het Aapje, fchijnt het model geweest te zijn vaü de meesten der volgende gekroonde Ourangoutangs. Hij maakte goede en kwaade wetten, — niet om dat ze goed of kwaad op zig zelve waren , maar om dat ze aldus in zijn kraam te pas kwamen; hij was edelmoedig en wreed j vreedzaam en oorlogzugtig, en " dit  C SOI j dit alles was enkel, om er zijn heerschzugt den ruimen teugel door te vieren. POC OCURAN TE. Die kunst verftaan de Menfehen ook, PANJAGELLO. Maar hoe kwam deeze knaap aan zijn einde ? AAI J E. Het middel dat hem groot maakte heeft hem ook ten val gebragt. POCOCURANTE. Zijn Heerschzugt? AAPJE. ■ Na dat zijn Troongenoot Titus Tatius om hals was gebragt, en Romulus, zijne overwinningen verder uitbreidende, te trotfcher werd, vertoonde hij zig in de volfte kragt van een Ourangoutang. Hij verliet zig geheel en al op zijn Zoldaaten, en zag niet verontwaardiging op de Aapen en Keezen, die zijnen Raad uitmaakten, neder. Zijn troon was het oogpunt, waar op zeven en veertigduizend Onderdaanen, en dat wel voor het grootste, gedeelte Ourangoutangs , zig blind moesten kijken , en waarop en waarom alle hunne verrigtingen moesten Uitloopen. Hij liet misfchien een fchaN 5 duuvv  C S02 > van Recht in zijn ftad blijven; doch daar de Rechters volftrekt van den Dwingland af hanglijk zijn, en zig geen ander ngtfnoer , ter volging in hunne uitfpraaken, dan den wil van den Heerschzugtigen vooritellen, kunt gij wel begrijpen , wat recht er voor een armen drommel van een Aap of Keeshond te behaalen was! PANJAGELLO. Wij begrijpen zulks zo leevendig, als of wij zelf Aapen waren. AAPJE. De Ourangoutang tijrannifeerde ' dus onbepaald, cn het was gelukkig voor de Aapen, dat hij ook de ftoutheid had om de Ourangoutangs op den kop te komen. PANJAGELLO. God dank! dat zij ook eens een beurt kreegen! AAPJE. Maar dit kan nooit lang duuren. Zo lang als het op knevelen en verdrukken van Aapen en Keeshonden aankomt, dan fpanncn de Ourangoutangs met vereende kragten faamen, maar wan- neer een hunner het waagen durft, om zijn  C 303 ) zijn Makkers op den huid te vallen j dan lïeeken zij brommende de oorenop, en rusten niet, voor dat hunnen Geweldenaar , 't zij door list of geweld , van kant geholpen is. PANJAGELLO. Welk een zegen is het dan voor een Land, waar veele Ourangoutangs zijn, wanneer er een den Baas over allen fpeelt ! Dan heeft men niet flegts het vermaak van zulk een geweldigen Jaager, door zijn eigen Honden te zien doodgebeeten , maar ook het ge¬ luk , om er van verlost te worden. POCOCURANTE. Helaas: ■ men word van dien eenen als dan verlost, maar in plaats van eenen Dwingeland komen er dan honderd en meer , die heerschzugtiger zijn dan hij , die verdelgd is, uit zijn asch te voorfchijn. AAPJE. Romulus had een Raad, (alleOurangoutangs,) welken hij gehouden was in veele zaaken te kennen. Dit was een vernedering in zijne oogen. Hij liet den Raad aan zijn plaats en deed zijn zin,. 3?0;  C 204 ) POCOCURANTE. Dat moet hem eenmaal kwalijk bekomen. AAPJE. Dit deed het ook, want de Raadshceren maakten eene heimlijke faamenzweering en — vermoorden hem. PANJAGELLO. Voortreflijk! POCOCURANTE. Maar de Raad zelf bleef er toch! — AAPJE. Romulus was genoeg door zijne woeste Onderdaanen bemind, om onder hen gedugte wreekers te vinden. De Raad wilde dit voorkomen, en ftrooide onder het Volk uit, dat de Held, de godvrugtige Romulus ten Hemel gevaaren was. PANJAGELLO. Zo als dergelijke knaapen nog daaglijks ten Hemel vaaren! POCOCURANTE. Ten minsten door de Geestlijkheid er in gezet worden. AAPJE. Deeze list gelukte, en de Raadsheeren bekleedde, bij beurtwisfeling de Koninglijke waardigheid. po-  tococurante. Ën dus kreegen de ongelukkige Aapert en Keezen zo veele Romulusfen als es' Ourangsoutangs waren. * * ♦ Panjagello word hand voor hand beter* Echter zal het nog eenige dagen aan* loopen, eer hij volmaaktherfteld is, dus nog al meer hiftorieele brieven. Ik ben, enz. pococurante.- VIER en DERTIGSTE BRIÈF, de geschiedenis vervolgt.- Gij ziet , (zei het AaPje te§ens onS i het dikke Boek der Gefchiedenisfen op zijn ichoot houdende,) dat ïkgeèfieuit* gezogte Hiftorietjes van de Ourangoutangs en Keeshonden aan u mededeel. Ik fla hier en daar het boek open , en lees of verhaal de daadcn v2n hem, die inrj onder 't oog valt. Maar verveelt het u niet, Heereh? panjagello. Geenzins! ik word er hoe langer hoe ge-  gemoedigder door: want ik zie, dat van ©nheuchlijke tijden af, de Keezen cn Aapen in de verdrukking 2ijn geweest, om dat zij goed en deugdzaam waren, en dat de Ourangoutangs altoos tengeesfels hunner natuurgenootenftrekten^ om dat zij trotsch, wreed en boos waren. Het ongeluk van anderen verligt zekerlijk het lijden der edelmoedigen met; maar, wanneer dit den loop der dingen is, van ouds her af, dan getroost een verftandig Man het zig, en hij kan zelf lachen, om het rollen van den aardkloot. pococurante. Maar, op welk een Ourangoutang zult gij ons nu vergasten ? A A p j e , het boek openflaande. Wij zullen zien welken wij aantreffen, panjagello. Ik geloof dat gij weinig mis kunt in dat Boek. aapje. Zo min als in de waereld. Hier Vi„d ik Tarquinius Superbus , een Ourangoutang, die onze opmerking verdiend. ** pas-  C *°7 > panjagello. Laat hooren! aapje. „ Tarquinius bijgenaamd Superbus, of „ den Trotschen , ter aanduiding van zij„ nen hoogmoedigen aart, en verwaand » gedrag, bevlekt met het bloed van den „ allerfnoodften Vadermoord , zette zig „ zei ven , zonder den Raad of het Volk „ gekend, en derzelver goedkeuringver„ worven te hebben, op den Throon ; „ zijne geaartheid, en de wijze waarop „ hij zig de heerfchappij had aangema„ tigd, maakte het bijkans onvermijde„ lijk dat hij als een Dwingland regeer„ de. Onregtvaardigheid en geweld na„ men de plaats der wetten in. Doch „ als een bekwaam Dwingeland verzuim„ de hij niets wat ftrekken kon, om zij„ ne magt te verfterken en uit te brei„ den. Door de onderdrukkingen haalde „ hij zig den haat der Burgeren op den „ halze; hij zogt zijne flerkte en fteun „ in de krijgsknegten: van welken hij, „ door gunstbewijzen en weldaaden, een „ gedeelte op zijn zijde trok. Eene tal„ rijke lijfwagt van vreemdelingen waak„ te te zijner befcherminge i terwijl de „ aan-  C 3ö8 )' jj aahklagten en de ftraffen overal fchrik h verfpreiden, en men geen hulpmiddel j, over had om zig tegen de onderneeJ} mingen der Dvvinglandije te verzetit ten, de Volksvergaderingen, bij open» ,i baare Bevelfchriften, verboden zijnde. „ Zie hier een' loozen ftaatkundigen » trek van Tarquinius. Verlcheide liem den van Raadsheerlijken range, na Ga» bii, eene itad der Latijnen, gevlooden ,-, zijnde, hadden de Invvoonders tegen ,j den Koning opgehitst; Zijn Zoon Sex- tus, wiens gangen hij beftuurde, gen liet zig tegen zijnen Vader, ter oor» zaake van eenige onmin en kwalijke » behandeling ingenomen , hem vijan» dig te weezen, waarop hij zig na die „ Stad begaf. Daar binnen met vreugde „ ontvangen, fpeelde hij zijnen verrader» lijken rol zo wel, dat hij het bevel » over de Krijgslieden kreeg. Hier op » zond hij zijn Vader een vertrouwden »> Boode, om te verneemen hoe hij moest >? handelen. Tarquinius wilde nog mefc ti woorden zijnen last laaten overbren» gen, nog dien aan gefchrift vertroü1) wen, en bragt den Boode in den Tuin , ii floeg, in diens tegenwoordigheid de  ], toppen van de hoogstopgefchoote flaajS„ bollen af, en liet hem , zonder eenig i, ander antwoord, heenengaan. Sextus i, begreep het gegëeven teken, bragt de „ voornaamste Gabiërs om hals, en zette „ de poorten der Stad voor zijnen Vader ■„ open. „ De Dwingeland Voegde dapperheid j, bij zijne wreedheid. Hij behaalde de ,, overwinning op alle zijne Vijanden. „ De Raad was magtloos ; het verdrukte „ Volk droeg het knellend juk, zonder ■„ te durven klaagen. Rome feheeh aan „ 't kwijnen, en in dien moedlóozenftaat „ gebragt, waar mede doorgaands dé ,, flavernij der Volken eenen aanvang i} neemt. „ Een ftaatkundig bedrog, (Vaht meri * kan va" dit ftuk niet wel een ander „ denkbeeld vormen.) nam het Bijgeloof „ te baate om het Volk nog onderwerpen fe lijker te maaken. De Gefchicdfchrijvers vermelden, dat zekere onbekende Vrouwe ten Hove vcrfcheen, met nei, gen Boekdeelen , welke zij aanbood „ te verkoopen; doch waar voor zij ee-= „ ncn zeer hoogen prijs vorderde. Warw j, neer Tarquinius weigerde zo veel geld» O jj daa#  C „ daar voor te geeven, ging zij heeneri „ en verbrandde er drie van. Eenigen „ tijd daar na kwam zij weder, eneisch„ te dcnzelfden prijs voor de zesoverge» bleevene. Hier op werd zij als eene „ zinnelooze aangezien , en met fmaad / „ weggedreeven. Niet te min waagde „ zij het , na er wederom drie ver» brand te hebben, ten derdenmaale H weder te komen , en begeerde zo » veel voor de drie overige , als zij n voor alle negen gecischt had. Tar„ quinius deed die Boeken in de hann den der Wichelaaren ftellen ; dce„ zen erkenden ze voor de Godlpraa» ken der Sibijlle van Cuma, en hiel» den ze voor een' onwaardeerbaaren „ fchat, dien de Koning, tot welk een „ prijs ook, moest koopen, Tarquinius » volgde hun raad ; de Vrouw ontving „ de geëischte fomme , en verdween. „ Deeze Boeken, op 't allerzorgvuldigst „ bewaard , waren in de handen van „ den Vorst, en vervolgends van den „ Raad , de onfeilbaare uitleggers van „ den wil der Goden; Uitleggers, die' „ men deed fpreeken als het nodig was, „ ea van weike men de Godfpraaken , „ naar  (zii ) g.naar eisch van zaaken , ontleende. I Met dusdanig een werktuig voorzien, I zou men een bijgeloovig Volk geheel | naar zijn zin zetten. Ik ben, enz. pococurante. VIJF en DERTIGSTE BRIEF. het tegenovergestelde vaNï hebt uwe vijanden lief. I Is onbegrijplijk , riep Panjagello met een ibort van geemlijkheid uit, dat er Menfehen gevonden kunnen worden; die lust en vermaak hebben, pm hunne Natuurgenooten te kwellen en te vervolgen ! aapje. , . .. Dezelfde uitroep zou ik ook, ten opzigten der Ourangoutangs, kunnen doen." panjagello. Maar, in den naam der Goden ! wat voor vergenoegen fteekt er toch in het plaagen van anderen? pococurante. Geen ander, dan het genoegen van onÖ' 2 b'è-  ( ais ) bepaald het gebied te voeren en volkomen zijn zin te hebben. PANJAGELLO. Maar, POCOCURANTE. Maar, hebt gij ook niet gaarne uw zin % PANJAGELLO. Wie leeft er die niet gaarne zijn zinheeft? POCOCURANTE. Gij hebt nu uw zin , om de waereld te'; willen wel doen, en anderen om ze kwaad I en alle onheilen te berokkenen. PANJAGELLO. Maar hoe kan ? - POCOCURANTE. Hoe kan? hoe kan? Ik kan u at- les met beantwoorden. Dit kan zeer wel weezen, om dat de Menfehen niet verftandig, niet deugdzaam , niet volmaakt zijn. P AN JAGELI O. Wat moet ik dan van de waereld den- I ken ? -' POCOCURANTE. I Dat zij een fchool Van voorbereiding en beproeving tot -'de' eeuwige volkomenheid is _ Het Toneel, 't welk zig  C ai 3 ) zig aan ons vertoont, is maar een klein ' ftukje van het groote Schouvvfpel, Waar van wij het geheel niet kunnen zien. Alles is een ordenlijke ketting , geregeld aaneen hangende , doch wij befchouwen er flegts een enkele fchakel van. De wijze ziet, en fchort zijn oordeel op, tot het laatste bedrijf, wan* neer alles zig ontknoopen zal. aapje. Mijn lieve Panjagello! gij knort op de Menfehen, maar hoe zoud gij niet knorren op de Ourangoutangs, wanneer ik u de gewoonte verhaalde der Romeinfche Ourangoutangs, die de vervolging zelf tpt na dit leeven uitrekte ! panjagello. : Van den Kanzei heb ik dit onder 't Menschdom zomtijds ook wel gehoord, fchoon ik dan altoos dagt, dat de vervloekers, door hun al te groote geleerdheid tot raazernij ovërflocgen. —r- Maar heeft dit indedaad een volksgewoonte geweest? AAPJE. o Ja! en dat wel bij het beroemdfte Volk, bij de Romeinfche Ourangoutangs, O 3 Het  C«4-> Het Gefchicdbeck openende. De grumvelen van den Oorlog hadden i zekerlijk alle bedekzelen noodig, 'twasj onvermijdelijk , dat de Natuur er een i afgrijzen van had, en wanneer men niet! voorzag in de uitwerkzels van het Me- • delijden en de Menschlievenheid, dan ftond het gefchapen, dat de heerschzug-tige Ourangoutangs wel dra verfteekeni zouden weczen, van alle die bloedige: en doodlijke middelen, waardoor zij huni ijzeren juk aan de Aapen en Keeshonden i opdringen. POCOCURANTE. Dat is juist aangemerkt. AAPJE. Men heeft daarom het plaagen, 'mishandelen cn vermoorden van wcereloo-■ zen en onfchuldigen , met een zweem i van Godsdienst bedekt. Men heeft een i denkbeeld doen gebooren worden, als of het Opperweezen behaagen fchepte in het wreed vermelen van onnozele wee- ■ zens, welken men den Naam van Vijan- . den toevoegden. „ De Romeinen, zeg ik, vervloekte : „ llaatli kcr wijze hunne Vijanden, en I „ weezen ze den helfche Goden toe. Dus ■  Dus leezen wij van Scipio, die , Cop depuinhoopen, van Carthago, en op de Lijken der verflagenen, die reeds Romens wrok met bun bloed voldaan hadden,") deezen Vloek uitfprak: o Vreeslijke Pluto! en gi], onder„aardfehe Schimmen! laat ftgm -h* Cartaaafche Volk angst , fchnk en wraak los! Laat de Volken en de Steden die tegen ons de Wapens opge: va?Lbben Vernield worden! Ik lever ■„ aan u, o helfche Razernijen! over, al e l Vijanden van mijn Gemeenebest, m ' mi nen Naam, in den naam van den Raad en het Volk van Rome. pococurante. Tegenwoordig is het formulier anders , fchoon het in't zaaklijke op een uit komt. aapje. De aanmerking van onzen Histonefchrijver is uwer aandagt waardig. Dus laat hij er op volgen. Zig tegen de Dwingland)] van Romen te verzetten, was derhalven ge; noeg, om een Slagtoffer der helfche „ Goden te worden. Dergelijke Vervloe„ kingen vermeerderden buiten twijffel, 0 4 °en  C fli6 ) w den moed en het vertrouwen des 201,, daats; doch hoe zwaar moeten ze niet „ gevallen zijn voor een Mensch, die „ een aandoenlijk en gevoelig hart in den „ boezem droeg! POCOCURANTE. Men ziet er zekerlijk de verregaande Kwaadaardigheid en wraakzugt van Geestlijken en Waereldlijken in, maar eene zaak is er, die alles afdoet, en die, in dergelijke gevallen, den Onfchuldigen niet alleenlijk vertroost, maar hem over dit foort van Vervloekers ook hartlijk kan doen lachen! PANJAGELLO. En wat is dat? POCOCURANTE. Dat is, dat deeze Vloeken nooit yerhoord worden. _ Dat is waar ! zei Panjagello en liet zig voor dat oogenblik met de Waereld bevreedigen. Ik ben, enz. ?OCOCURANTE„ ZES  ZES en DERTIGSTE BRIEF. een wreede ourangoutang, Met blijdfchap kan ik uberigten dat Panjagello thans zo goed als geheel betiteld is. Wij genieten de grootfte vriendlijkhcid en gastvrijheid bij ons Aapje. Wij flijten den tijd niet het nuttig onderzoek der gefchiedcnisfcn. Wij maaken vergelijkingen tusfchen deeze Ourangoutangen ; en de Menfehen, en de tijden elkander opweegende,kunncn wij onmooglijk vinden, dat wij er beter aan toe zijn, dan onze Voorvaderen. De dingen, (op zijn best genomen,) zijn alleenlijk van naam veranderd, en de Menfehen hebben eenige andere uitwendigheeden en vooröordeelen aangenomen. p a n j a g e e e o. Als dit zo is, gelijk ik geloof, dat het zo is, dan is het best, om zig maar te vreeden te houden, en de zaaken te neemen zo als ze vallen. aapje. Wanneer ik voortging met u uit de Gefchiedenis nog' eenige Haaltjes voor O 5 te  C Ji8 j te Ieezen, dan zoud gij volkomen overtuigd worden, dat de Waereld altoos, wat het zaaküjke aangaat, zig zelve gelijk is gebleeven. Altoos waren, en nog zijn er Heerschzugtigen en Dwingelanden! Altoos waren, en nog zijn er bloedgierige, wreede en onverzoenlijke Vorften! Altoos waren, en nog zijn er, wellustige, dronke en zotte Prinfen ! Altoos waren, cn nog zijn er Aapen en Menfehen, die voor dergelijke Monftcrs deiNatuur nederknielen en hen ten dienfte ftaan. 't Verveelt u immers niet nog eenige kleine (taaltjes te hooren? panjagello. In 't geheel niet. aapje. Luistert dan, wat de Gefchiedenis van Caligula zegt: „ Caligula baadde zig in bloed. Hij „ maakte eenen aanvang met den moord „ van Tiberius en Macro. In wreedhee„ den fchicp hij vermaak. Bloedfchande „ met zijne Zusters, overfpel met veele „ Vrouwen van rang te pleegen,fchaam„ de hij zig niet; hij fchaamde zig alleen „ den grooten Agrippa, die van laage „ afkomst was, ten Grootvader gehad „te  „te hebben; en wilde doen gelooven, „ dat zijne Moeder Agrippina voortgefprooten was van Augustus en Juha, de Dogter van Augustus. —- Hij „ fpeelde de pcrfonadie van alle Goden , deed zig aanbidden , nu eens als " Jupiter, dan eens als Bachus, Hercules, enz. Eindlijk behandelde hij, l door een gadelooze zotheid vervoerd, „ zijn Paard als zijn gunfteling, en kreeg " het in den zin om 't zelve tot de üurl gemeesterlijke waardigheid .te verhef» len. Deeze en dergelijke (tukken, veronderftellen eene baarblijkeÜjke kraijk! zinnigheid, en men kan zig niet wel ' verbeelden, hoe de Romeinen een zp " woedende dolleman konde gehoorzaamen. Het berigt van zijne verkwis■ tingen,' rooverijen, en dwingelandlche l afperfingen / gaat alle waarfchijnhjkheid te boven. Het zijn daaden van * zotheid, of ongelooflijke buitenfpoo„ righeden. ■ Alle mogelijke wreedheid is begree„ pen in eenige gezegrien van Caligula , als bij voorbeeld: Slaat hem in dieren veege , dat hij gevoel van zijn dood heb. „ bel  * be!. ~ Gave (I™ Hemèl dat het " mC"fhe V°!k ™«* één hoofd L % " %k »«é.nen Jlag kon alka^J. " en ! °P zek«-en dag bij de BUr*o » barfrende, zeide hii- //, j , « met één 00ZeTk l'Ij"^ „ombrengen" kon do™ v CaliguJa, zo lafhartio- ojc w„ j • » lig, kreeg het in den i bIoed8^- • hoofd van^ij Le4r tP 7, -V* * * fn gaf een ^^Z^^ » h«d de Gefchiedfchrijvers rnoge ï » D0S vergrooten. Hij Jiet yA °f "J* » oever des Rlnjns brengen, aVgereed " ,Cen g^eelte zijns Lijfwagts in een ;,t " „''' d«d 2iJ»e Soldaat™ fchul . 1*" zoeten, en, trotstl, op deezen roof ,, des  j, des Oceaans , keerde hij na Rome „ weder, om de eer eener zegeftatie té M ontvangen. „ Hoe zeer de Romeinen , door flaaf„ fché onderwerpinge , Ook vernederd 0 waren, kon het niet anders weezen, „ of eene zo fchriklijke Dwiriglandij eens „ harfenloozen moest zamenzweeringen „ veroorzaaken. Cherea , Krijgsgemeens„ man eener bende Lijfwagten, verloste „ Rome van dit Gedrocht, zonder het a te ontheffen van de ondeugden, die „ de onheilen van den Staat deeden ftand „ houden. De Dwingeland werd , in „ het vierde Jaar zijner Regeeringe, „ vermoord. PANJAGELLO. Om juist Paarden tot de waardigheid Van Burgemeester te verheften, dit is thans geheel buiten de mode. PO COC URA NTE. Misfchien ware het wenfchelijker Paarden, dan Zotten en Boozen aan 't hoofd te hebben.- PANJAGELLO.- Men kon ze ten mintlen nog op ftal zetten. p o~  £ 232 ) POCOCURANTE. En zig voor hun agterfte pooten wagten. PANJAGELLO. Die Veldflag tegen den Oceaan was ook een Haaltje van zotheid. POCO CURA NTE. Dat is waar! maar 't is oneindig beter tegen de Zee, dan tegen zijn eigen Burgers, met een bloedgierig voorneemen en onbeperkte wraakzugt, te veld te trekken. PANJAGELLO. Vat gij het pleit op voor Caligula? P O C OC UR A N T E. o Neen! Maar ik kies van twee kwaaden het minfte. * * * Ik ben, enz. POCOCURANTE^ NE-  C 223) ZEVEN en DERTIGSTE BRIEF. iets wonders! een vorst, wiens wijf baas is. Ik kan mij niet onthouden, riep het Aapje, het Gefchiedbock verder doorbladerende, om u nog iets voor te houden , dat mooglijk onder de Menfehen hooit is voorgevallen. panjagello. Dat zou meer dan een wonderwerk moeten weezen! pococurante. Uwe Ourangoutangen hebben niets op1 de onzen vooruit. panjagello. Laat hooren wat het is. aapje. Het is een Vorst, die vrij goedaartig van humeur is j maar die door zijn Wijf .geregeerd en bedurven word. pococurante, hahlijk lachende. Gij maakt een pusquil op ons, geloof ik. aapje. Gebeurt dat dan onder de menfchclijke Vorften ook? V a n"  C 224) PANJAGELLO. o Neen! neen! neen | in -t „eheei met cn vooral in deezen tijd niet, POCOCURANTE. Laat ons de Historie hooren. AAPJE. De Vorst, dien ik bedoel, xvas Claüdius, een Keeshond zo lang hij aan zig zelve gelaaten werd , doch een Ourangoutang zo dikwils hij kwaade Raadsluiden, PANJAGELLO. Of zijn Wijf gehoor gaf. AAPJE. Hij was Keizer der Romeinfche Aapen; Dg Gefchiedenis tekent hem dus: „ Hij was, fchoon reeds vrij bejaard, nog in een foort van kindsheid, zwak i} van geest, ftomp, PANJAGELLO. Door zijn onmaatig zuipen, misfchien? AAPJE. Dat weet ik niet. „ Hij was onbekwaam tot alles,'* PANJAGELLO. Behalven evenwel om zig tot een werk^ tuig van geweld, door zijn Wijf te laaten gebruikem AA P-  C ai5 ) aapje. „ Eene nieuwe fchetsvaneen Mensch; „ zo als zijn Moeder hem noemde. ZijB „ ongepast lachen, zijne zotte houding, „ zijne laagheeden, weezen uit dat hij „ een flegthoofd was. panjagello. Maar hebt gij geen abuis? Spreekt dé Historiefchrijver daar van een Vorst, die reeds dood is? aapje: Ja ! hij fpreekt van Claudius. pococurante. Zoo! zoo! aapje. Ik zal met leezen voortgaan." panjagello. Als het u gelieft. pococurante. Gij kunt daarom uwe aanmerkingen wel tusfchen beiden maaken. panjagello; Ik geloof, dat zulks niet noodig zal zijn , want de Eenvoudiglte Toehoorder kan er zonder verder onderrigting gemaklijk het zijne uitneemen. pocöcurante. Die dc Schoen past trekke hem aan; P a a p-  C 226 ) A A P JE. „ Door eenen Caligula op te volgen, „ kon Claudius van natuur goedaarrjg, „ zonder veel moeiten aan te wenden, ., zig doen aanbidden. Hij flaagde in „ den beginne, door een gedrag, tegen „ dat zijns Voorgangers overgefteld. Hij ,, verbrande twee gefchriften, getijteld „ bet Zwaard cn de Dolk, waarin dat „ Monfter de Naamen had opgeteekend „ van allen , die hij ter doodftraffe ver„ wees. Hij fchafte de nieuwjaarsge„ fchenken , (eene laage en haatlijke „ kneevelaarij,) af; hij verbood elk, die „ Vrienden had, den Keizer tot erfgenaam „ te benoemen; een ander fchandelijk „ middel, waar door de Vorften ,zonder „ fchaamte , zig verrijkt hadden. De » goedertierenheid en mensch] ievenheid » fcheenen de wreedheid en ontmenscht„ heid op te volgen. Maar men mogt billijk m de zwakheid van een hoofd , vatbaar ,, voor allerlei indrukzelen , wantrouwen, „ als 't welk goed of kwaad zou doen, naar n maate het goeden of kwaaden raad kreeg. „ Eene Vrouwe , dc fchandvlek haarer sa Sexe. Mesfalina, de Echtgenoote des a Keizers, vertrouwde alles aan èéïvèr- gee-  C 237 J „ geeten Bedienden, aan eenen Narcis„ fus, eenen Pallas, en andere vrijgej, maakten; Schelmen, wier verbaazend „ groote rijkdommen niets anders dan de „ oogst hunner misdrijven konden wee■■' zen. Men gevoelde eerlang, hoefchrik- lijk het gezag is in zodanige handen. „ Deeze Vrijgemaakten verkogten alles; „ beftuurden de daadcn en eenigermaate „ den perfoon huns Meesters; openden; „ en flooten den toegang tot hem, voor ,, wien het hun behaagde ; fchreevert „ zijne bevelen, of veranderden ze, naar , welgevallen; met één woord, zij re„ geerden op zijn' naam, en Mesfalina „ bediende zig van hun, tot het vol„ voeren haarer verfoeilijke ontwerpen, j „ Deeze fchaamtelooze en geile Vor- ftinrie blaakte in liefde tot Silanus } v haaren Stiefvader.' Hem niet kunnende verleiden , zwoer zij zijn verderf. Zij , beraamde met.Narcisfus de middelen, " ter volvoering van dit fchelmftuk. Op' een vroegen morgen ftoof Narcisfus, • geheel verbaasd, de Kamer des Kei"n zers in, en zegt hem, in een droom " gezien te hebben , dat Silanus hem' l doorftak: Mesfalina betuigt, verfcheiV z i, deft  ( 228 ) „ den nagtèn dit zelfde gedroomd te heb„ ben. Op dit eigen oogenblik verfcheeri 3, Silanus , door een verzonnen bevel op' „ ontbooden. De vreesagtige Claudius, „ wiens inbeelding , door de vertelde „ droomen getroffen was, geloofde zij„ nen Moorder te zien, en deed hem, „ op 't eigen oogenblik ombrengen. Uit' „ dit ftaal kan men over andere bedrij„ ven oordeelen. panjagello.' Dat was een Duivelin! aapje. De Vloek van 't Aapendom! pococurante. En echter nu en dan naarvolgingswaardig geoordeeld. aapje. Men vind altoos Weezens, die grootsch zijn op gruwelen. panjage1l o. Die verleid worden door ftaatzugtige Hovelingen. pococurante. Die toejuichingen en Lof van baatzugtige Dweepers ontvangen. panjagello. En door het gemeen ais Godinnen woriicii aangebeden. aaf-  aapje. Wilt gij nog meer dergelijken uit de Historie? pococurante. Dat zou overtollig weezen, want wij hebben de Natuur voor ons. * * * Houd u van mijne achting verzekerd, cn geloof, dat ik ben, enz. pococurante. / AGT en DERTIGSTE BRIEF. nero. Het Aapje was regt op zijn dreef. Hij merkte , dat wij een uitfteekend genoegen in zijne verhaaien en voorleezingen fchepten. Wij ftaan er eveneens bij , zei Panjagello. Als de zieken, die gaarne van ziekten; als de kraamvrouwen, die gaarne van bevallen, en als de meisjes , die gaarne van trouwen en vrijen fpreeken. pococurante. Vermits wij ons in 't geval bevinden, hooren wij gaarne van iets dergelijks vertellen. P 3 AAEi  C as© ) AAPJE. Dat vertrouw ik ook. PANJAGELLO. Maar, mijn lieve Aapje! waarom trekt gij uw ihuitje zo lelijk op? AAPJE. Om dat juist mijn oog valt, op deleevensbefchrijving van een Romeinfchen Ourangoutang, die de wreedfte van allen, en door alle eeuwen heen berugt en vervloekt is. PANJAGELLO. En wie is dat ? AAPJE. Dat is de Ourangoutang Nero. s P A N J A G E L L O. Laaten wij zijne gefchiedenis weeten! AAPJE. „ Nero , reeds bedorven door zijne ,, vleiers , verfmaadde Oclavia, zijne „ doorlugtige Egtgcnoote, om zig in de „ armen te werpen van Acte, eenefchoo„ ne vrijgemaakte Slaavin , Seneca, nog „ Burrhus, kantte zig aan tegen deeze „ minnedrift ; dugtende dat het weder„ ftreeven dezelve te meer zou doenuits, bariten. Maar Agrippina, woedende, „ dat  C 231 ) „ dat zijhaaren vermogenden invloed ver„ looren had , nam deeze gelegenheid' „ waar, om de heftigheid haars toorns „ te toonen. . Zij bedreigt haaren Zoon„ dat ze zig ten vourdeele van Brittanni„ cus, in vrpegeren tijde door haar be„ nadeeld,.zal verklaaren. Deeze was „ nu tusfchen de dertien en veertien „ jaaren oud, en kon, binnenkort, voor „ Nero een gedugt Mededinger wors, den. „ Toen hield Nero op met zig langer „ te bedwingen, en beltond eene aller" fchriklijkfte misdaad. Hij liet den jon- gen Vorst, op een gastmaal , in zijne tegenwoordigheid , en in die zijner l Moeder, vergif drinken. Hij vcrdeel" de de geroofde nalatenl'chap des omge* bragten aan Eurrhus, Scneca, en de \\ voornaamfte Hovelingen ; waarfchijn" lijk om hun op zijne zijde te trekken, " en aan zig te verbinden. Hij verklaar" de , bij een openbaar Bevelfchrift, dat " hij, geene Broeder meer hebbende , " alle zijne hoope op het Gemeenebest " vettigde. Agrippina raast van toorn. 'I Zij word ten paleize uitgedreeven, en van verraad befchuldigd, Zij verdeeP 4 » digd  C S3a ) „ digd zig, en nam een voorkomen aan, „ 't welk den Keizer nederzette. „ Na het pleegen van zulk een misdrijf „ in koelen bloede , is het geenzins te „ verwonderen, dat Nero alla welvoeg- lijkheid en betaaralijkheid met den voet „ fchopte: in zo verre zig zeiven en de „ Keizerlijke waardigheid vergeetende , „dat hij, bij nagt, vermomd, langs „ de ftraaten rinkelrooide , in 't gezel„ fchap van jonge losbollen ; deezen be„ leedigende , geenen beroovende , zig ,, blootfcellende aan ontelbaare mishan„ delingen, die hij ook, onbekend, ont„ ving» en eere ftclde in deeze laaghen den. De Raadsheer Montanus, hem, „ in een dier nagtzwervingen , ruwelijk „ bejegend hebbende , ontdekte dat het „ de Keizer geweest was , cn had de n onvonrzigtigheid hem een briefte fchrij„ ven, om vergiffenis te verzoeken. Hij „ ontving dit kortbondigantwoord : Hoe, „ leeft een Keeshond , die Nero geflaa„ gen heeft, nog! Hij wist zig niet te „ redden , dan door zelfmoord 's Keizers „ wraak te ontvlieden. „' De Staatszaaken, beftuurd door de m handen van twee kundige Staatslieden _ lee  C 233 5 „ leeden weinig door deeze ongeregeld,, heden van den Vorst. Verfcheidebe„ lastingen werden opgeheeven; een bil„ lijke regelmaat verhinderde de Tolle„ naars in de afperfende knevelaarijen. „ Niet veel is ?er noodig, om het kpr|„ zigte Volk , 't welk alleen op het te„ gcnwoordigc ziet, zonder zig over het „ toekomende te bekommeren, te bekoo„ ren. Maar de moord van Brittanicus, „ de fpoorloosheden en dwaasheden van „ Nero voorlpelden alle deverfchriklijk„ heden der Dwinglandije ; nog Sene„ ca , nog Burrhus, kon langer 's Vors„ ten vertrouwen bewaaren. Eene „ fchaamtlooze Vrouwe deed hem tot „ nieuwe euveldaaden overflaan. „ Poppea muntte te Rome uit door haa„ re fchoonheid, bevalligheid, geest en „ rijkdom; zij had alle cieraauen haarer „ Sexe, de deugd uitgezonderd. Otho, „ een losbandig Jongeling , zonder be„ ginzels, en aan de ondeugd overgegee„ ven, troonde haar, die tusfchen Man „ en Overfpeelder , geen onderfcheid „ maakte, van haaren Echtgenoot Cris\\ pinus af, en ging met haar een huwe„ lijk aan. De Keizer werd welhaast op P 5 „ dee-  C 234 ) i, deeze Vrouwe zijns vriends Otho, die » hem lteeds van haarc bevalligheden op » 't verrukkendst fprak , fmoorlijk ver» Hefd , en zij haakte na Nero's bedge„ meenfchap. Voorziende, dat Agrip„ pina het verftooten van Octavia , op „ geenerlei wijze, zou dulden, bcfloot M zij den val van 's Keizers Moeder te v berokkenen : wekte den naijver des „ Zoons tegen deeze hoogmoedige Vor„ ftinne, haar met de zwartste kleuren » 1'childerende; ondermeer andere rede» nen, van gelijken aart, voerde zij hem „ te gemoete : Dat hij als onder vocgdije „ ftond, dat het hem aan magt om te ge» bieden en vrijheid ontbrak , onder de » heerfchappije zijner Moeder. In 't ein„ de haalde zij hem over tot moeder„ moord. „ Vermids nog ftaal, nog vergif, ge. „ fchikt fcheenen tot het volvoeren van „een zo fchendig ftuk, een gruwel, „ die in de ondoordringHjkfte duiilernis,, feu diende bedolven te worden, ftelde » een eervergeeten Vrijeling voor , een „ Schip , indiervoege toeterusten , dat „ een gedeelte daar van eensflags, in » volle Zee, na den grond zonk, en „ haar  C ^5 ) haar uitwierp. Niets beters kon 'er „ bcdagt worden; want wat was aan zo ,', veel hachlijkheids onderworpen als de '„ Zee, en indien zij, door fchipbreuke, '| wierd weggerukt , wie zou onbillijk ',, genoeg zijn om het op fchelmerij te „ duiden, 'x. welk de winden en de Zee zouden misdreeven hebben ? Nero veinsde , om.zijne Moeder in den ge" fpanncn ftrik te lokken, eene weder„ bovenkomende kinderliefde ; dit be„ nam haar vreeze en agterdogt. Zij ' ging hem te Bajcn zien. Het bedrieglijk vaartuig, pragtig opgefchikt, lag „ gereed, zij begeeft zig fcheep. De „ kundige toeftel deed de verwagte uit\\ werking niet; en zij bereikte, terwijl „ een deel haarer reisgenooten het lee„ ven verloor , eene ligte wonde bekp„ men hebbende, den oever. ,, Op 't hooren dier maare Mond de „ Keizer, verzet. Hij verbeeldde zig, „ zijne Moeder, de Soldaatcn, en het „ Volk tegen hem gewapend te zien. Hij „ ontbied Burrhus en Seneca. Deeze „ Staatsmannen, die men twijfeld of zij „ wel onkundig geweest zijn van het „ mislukte ontwerp , zweegen beiden n ee- /  C*36) „ eenen langen tijd, dog traden einde* lijk, 't zij door eene fchandelijke laf„ heid, of haatlijke Staatkunde, in de «, gevoelens en maatregelen van den „ Vorst. Men geeft bevel tot het mis„ drijf; de vrijeling Anicetus neemt het „ greetig aan te volvoeren. Agrippina „ voegt het hoofd der Moordenaaren „ dit woord toe: Doorfkek deezen buik, „ die een Nero gedraagen heeft, en werd „ door veele wonden afgemaakt. Hoe „ veele misdaaden zij ook gepleegd had, „ om haaren Zoon te verheffen, of lie„ ver, om nevens hem te regeeren, „ was het die Zoon zelve, die haar, „ door een allereislijkst fchelmftuk , „ ftrafte! „ Weinig fnoodaarts zjjn verhard ge„ noeg in de boosheid, om gevoelloos „ te weezen voor de knaagingen van het „ befchulJigend geweeten. Nero werd ,, daar door van een gereeten, en de „ vrees, gevoegd bij de betigtingen van het verwijtend gewisfe, dreef hem bij„ kans tot wanhoop. Een al te kortduu„ rende ftraffe voor Moedermoord! De „ ftreelende ftem der vieienje wist deeze » ontfteltenisfcn, welke den Keizer,'s  C 437 ) ,, nagts geen rust vergunden, en voor „ het opkomend daglicht, als zou het hém verderf toebrengen , deeden bee" ven , te doen bedaaren. Burrhus ftel* „ de hem gerust, door de verkleefdheid „ der Hofbenden aan zijne Moeder hem voor oogen te houden, en geluk te „ vvenfehen , dat hij het onvoorzien ge„ vaar, en de fchelmfche laagen, ont„-fnapt was. Seneea, dien des geen „ goede lof nagaat, fteld'e voor hem een „ Verdeedigfchrift op, waarin hij Agrip- pina valschlijk eene zamenzwetrïng „ aanwreef. Kort daar op liet de Raad, „ het Leger en het Volk, hunne vreug„ de blijken, over eene zo fchrikvolle „ gebeurtenis, en werd dit gruwelfbuk „ eene ftoi'fe van Feesten en Ouèrani, den. * * * lk ben, enz. P O C OG UR ANTE, NE-  C *38 ) NEGEN en DERTIGSTE BRIEF. nog eenige voorbeelden. * * * aapje. zulk een Monftfcr Ourangoutang , als deeze Nero was, zullen wij alvoorens het Gefchiedboek der voorige eeuwen te (luiten, nog een braaven Keeshond en eenige anderen laaten volgen. panjagello. Gij zoud ons anders met droevige denkbeelden , wegens het Aapenlend, laaten zitten. pococurante. De menfchelijke Geest fchijnt als uittérusten en adem te haaien, op het hooren van de Gefchiedenis der Deugd en Rechtvaardigheid. a ap j e. De Vorst, welken ik bedoel , was Titus. Deeze beklom Romens Rijkzetel, met het verheven oogmerk,om zijne Onderdaanen gelukkig te maaken en als een Vader het Opperbewind te voeren. pococurante. Een uit duigend! aap.  C *39) aapjf. Hij offerde zijn driften en anderzins wettige begeerte aan het welzijn van deri Staat op. Dus zond hij Bérenice, de Dogter van Koning Agrippa , waarop hij fmoorlijk verliefd was , weder te rug; „ Enkel, zegt de Gefchiedenis," om zig niet gehaat te maaken in de 00gen der Romeinen, door het trouwen eener Uitheemfche. POCOCURANTE. De befcheidenheid voor de Onderdaanen , word thans door de Vorsften zö verre niet meer gedreeven. PANJAGELLO. Het blaadje is omgekeerd. AAPJE. Hij onderfchikte de vermaaken aan dé verpligtingen door de Regeering hem opgelegd. POCOCURANTE. Veelal thans het tegendeel, daar men' zijne pligten onderfchikt aan zijne genoegens en wellusten. AAPJE. „ De zugt om goed te doen was de „ heerfchende zugt van deezer Keizer, ï> AN-  C 240 ) PANJAGELLO. Dat om kwaad te doen is de drijfveer der meesten hedeidaagfchen. AAPJE. „ Mijne Vrienden! ik heb deezen dag „ verlooren! was zijn zeggen op het einde n van eiken dag, waarop hij geen gelee„ genheid gevonden had, tot het betooM nen van eenige uitfteekende Weldaad! PANJAGELLO. Hoort zulks, o Vorften ! en bloost! AAPJE. Hij bewees gunst aan zijne Hovelingen, doch geenzins ten kosten van het algemeen. Den een bevorderende hield hij de belangens der overigen altoos in 't oog. POCOCURANTE. Deeze Gefchiedenis fchijnt een rechtvaardig pasq'uil op oiue Ourangoutangs te weezen. AAPJE. „ Zijne grondregel; Dat geen Ónder„ daan ongetroost uit de tegenwoordig„ heid van een Vorst moet vertrekken: „ is alleen uitmuntend in den mond van „ een yerftandig Vorst, die, naar eisch * töeftaat 01 weigert: en wiens gocder- 'u'é-  C mi ) „ tierenheid zelf in zijne weigerigen „ doordraait. POCOCURANTE. Veele Prinfen volgen anders dien grondregel vrij wel. Zij laaten niemand ongetroost uit hunne tegenwoordigheid vertrekken, doch in hunne tegenwoordigheid verfchijnen zelden anders dan vleiers en veragtlijke kruipers. AAPJE. Hij bezorgde het Volk de openbaare vermaaklijkheeden, van fchouwfpelen , enz. welken het niet ontbeeren kon. „ Dan hij verdiende en verwierf bovenal „ de tedere Liefde der Burgers, door „ ruime gaven en liefderijke oiaderfteu,, ningen, na eene fchriklijke uitbarfting „ van den Berg Vefuvius, en een zeer „ vernielenden brand te Romen. PANJAGELLO. Schouwburgen bouwt men nog, maar het andere vergeet men vrij dikwils, of men doet uitdeelingen van gaven en gelden tot geheel andere oogmerken, — tot omkoopingen van muiterij. AAPJE. „ Titus, het Opperpriesterfchap aan„ vaardende, verklaarde bij die geleefd » gen-  „ geilheid, hoe hij, als Priester, zig „ verpligt oordeelde , zig nooit met Ro„ meinsch Burgerbloed te befmetteh , », en nimmer heeft hij een druppel ge„ Mort. Hij bewees vergiffenis, of ftraf•» te op eene zagte wijs. De doldriftige „ Domitianus, zijn Broeder en Vijand, „ deelde in zijne gunst. Hij liet twee 9, Raadsheerlijken, van het fineede eens „ vloekverwantfchaps overtuigd, en door „ den Raad ter doodüraffe verweezen , „ aan zijne tafel eetcn, en bewees hen „ vergiffenis. Alleen ftreng tegen de „ aanbrengers, zuiverde hij den Staat „ van die Pest. pococurante. Het kan niet misfen of deezen Vorst moest zig bemind maaken. panjagello. Hoe ftief hij ? aapje. lii vreede! gezegend en geroemd, cn met den heerlijken Lofnaam van d e wellust van het mensch- dom. Jammer is het, dat hij flegts twee jaaren regeerde! panjagello. De kwaaden worden grijs, en de goeden flaan naauwUjks de oogen op. aap-  C 343 ) AAPJE. Zijne regeering (leekt te heerlijker af bij zijne Opvolger Domitianus, een af. gnjshjken Ourangoutang, die teffens een Caligula en een Nero, in dwaasheid en wreedheid was. Slegts dit enkele Trekje " °P zekeren dag, had hij het bar-' „ baar che vermaak, om de voornaamfte Ridders en Raadsheeren bij een te » doen komen in een Zaal, met rouw„ Wederen behangen, en hen ter maal» tijd te houden, te midden van alle toe" befcldzelen tot den dood, en hen ver" vo'gcns heen te zenden, in de vaste » verwagting, dat zij flagtöffers zouden - wcezen zijner wreedheid. Na zig mee » hunnen angst en doodlijke verleeeen « genheid vermaakt te hebben, vertroost» te hij hen door gefchenken. PA NJAGELLO. ^Welk eeiae verdoemlijke Ourangou. POCOCUPvANTE. 't Zijn de fchaduuwen der Menfehen. PANJAGELLO. 'Hoe verfchrikiijk moet zijne regeering met geweest zijn? . . 0 Qa AAp-  C »44 ) AAPJE. Hebt gij lust om hetkortlijktehooren? PANJAGELLO. Zeer gaarne. AAPJE. De Gefchiedenis zegt, met weinig woorden , er dit van. „ Een Opftand in Germanie, welhaast „ gedempt, verfchafte aan den Dwin„ geland geleegenheid, om zijner dolle „ woede den ruimen teugel te flaaken 1 „Toen werden, geboorte, rijkdom, 3, eere en bovenal deugd, misdaaden. ,, De belooningen der aanbrengeren wa„ ren zo haatlijk als hunne boosheid „ zelve. De Burgemeesterlijke waar„ digheid, het Priesterfchap, en de voor„ deeligfte Bedieningen, werden aan de „ fnoodflen gegeeven. Men kogt de „ Slaaven om, ten einde zij hunneHee„ ren zoude aanklaagen; en de Vrienden „ verkeerden, als het dus met hunne „belangen overéénkwam, in Vijanden. „ De beste en agtenswaardigften Burgers „ fneuvelden alsMajesteitsfchenders.De „ Raad was hun Regter, dat is te zeg„ gen , het gedwongen werktuig der „ DwingUndije. Ai'  C 245 ) „ Alle de Wijsgeeren werden geban„ nen, uit vreeze dat er eenige voet- flap van de 'deugd zou overblijven. „ Dio Chrijfostomus en Epietetus, de „ twee beroemdften, vertrokken zonder „ brood. De Keizer fpaarde Hogdefraaije „ Kunften , nog de Welfpreekenheid , „ fchoon min gefchikt om hem hinder„ lijk te weezen. In 't einde, belette „ een fchriklijk onderzoek te hooreri en „ te fpreeken, men zou zijn geheugen „ zo wel als zijne ftem verlooren heb„ ben, indien 't zo wel in onze magt „ ware te vergeeten als te zwijgen. * * * Het Aapje floeg het Gefchiedboek wat verder open, en las als volgt: aapje, kezende. „ Men ftelle zig voor oogen een'recht„ fchapen Wijsgeer, ten throon verhee„ ven, bekleed met alle Deugden, en, „ zo ver de Aaplijkheid gehengt, vrij „ van gebreken; zijn geheele leeven aan „ 't algemeene welzijn toewijdende: een M Burger onder zijn Burgers, een'* Vader „ des Vaderlands, niet enkel in naam; v want dien eertijtel fchonk men zom„ tijds aan de flegtfte Keizeren; maar in Q S „de  C 246") „ de daad, 't geen vrij meer zegt dan „ de ijdele klank. Zodanig iemand was „ de wijze Antonius, afkomftig van M„ nus , gefprooten uit een oud Gedacht, „ nu eerst onlangs luisterrijk geworden. „ Indien een' Tacitus hem ten Gefchied„ boeker en Leevensbefchrijver had mo* „ gen gebeuren, zou zijne Regeering, „ van twee - en twintig jaaren, de heer„ lijkfte voorfchriften van deugd en „ menschlievenheid opleveren. Wij vin„ den er flegts, hier en daar, eenige „ trekken van. Het zal genoeg weezen „ zommige deezer plaats te geeven. „ Van den aanvang af betoonde An„ toninus zijne goedertierenheid, door „ bet ftaaken van bet opzoeken der leden „ eener zaamenzweeringe ; zeggende : „ Welk een ramp zou het voor mij wee„ zen, als men bevond, dat een groot „ aantal mijner Medeburgeren mij haat- „ te! Niet alleen hield hij de geld- „ midd'den van den Staat wel te raade; „ maar merkte zin eigen goed aan, als „ het g^meenebest toebehoorende. Als „ zijne Vrouwe Faustina hem berispte, „ dewiil hij zijne eigen bezittingen gew bruikte, om het geld van den Staat „ te  C H7j „ te fpaaren, gaf hij ten antwoord: Wij „ hebben, na dat wij den Rijkszetel be« v klommen , geen bijzonder eigendom „ meer. Hij ontnam verfcheide onnutte „ perfoonen , die door Adrianus met „ Jaargelden, uit 's Lands Schatkiste» „ befchonken waren, deeze inkomften „ verklaarende het niet te kunnen dul„ den, dat de Staat opgectcn werd door „ lieden, die er geen dienst aan deeden, w maar in luiheid, ten kosten van ande„ ren, leefden. Zulk een verftandig bes, (tuur van de gemeene middelen was, „ ongetwijfeld, veel beter, dan dekwis„ tige milddadigheid van Titus. „ Hij verkoos tot Beftuurdersder Win„ gewesten geenen , dan Mannen van n bekende opregtheid ; en men zegt,dat hij nimmer eenen onwaardigen tot ee„ nige Bediening bevorderde. Ook blee„ ven zommigen hunne Eerampten en „ Waardigheeden , den gantfchen tijd » zijner Regeeringe behouden: want hij „ was ongenegen, de zulken, die hnnne „ bedieningen, tot algemeen genoegen, „ waarnamen, af te zetten, of zij moes„ ten zelve hun ontflag verkiezen en ver„ zoeken, Q 4 n Ver-  C 94*) „ Verfcheide wijze en goedertierens wetten worden aan Antonius toege„ fchreeven. Hij verbood iemand, die ,? eens vrijgefprooken. was, wegens de„ zelfde misdaad, verder te vervolgen.— „ Hij fchafte de gewoonte af, die aan „ 's Lands Schatkist, of aan andere Ro„ meinfche Burgers, de goederen deed „ vervallen, nagelaaten door een' Va„ der,met het Romeinfche Burgerfchap „ begiftigd;doch wiens KindersBurgers „ van het oude Vaderland gebleeven waren. De Kerkvader Augusti- „ nus prijst eene derde vastftelling dee„ zes Keizers, uit kragt van welke een „ Man, die zijne Huisvrouwe in rechten „betrok, wegens Overlpel, even als „ zijne Vrouw moest geftraft worden , „ indien hij aan het zelve misdrijf fchul„ dig ftond. Maar fchoon dit misdrijf, „ in zijn eigen aart befchouwd, bij bei„ den even fnood zij, heeft het, ten „ opzichte van de Maatfchappi e, de„ zelfde gevolgen niet: en dit onder„ fchekl verdient de opmerking deswet- „ geevers. Bijzonder verdient het „ onze opmerking, dat zijne goedertie„ rcnheiden menschlievenheidderChris-  C H9 ) „ tenen, die in weerwil van de Wet, l door Adrianus gegeeven,de dolle drift „ der vervolginge moesten lijden, van „ Godloosheid en Godverzaakerije be„ fchuldigd, begunftigde; na Aiie, waar zij „ het meeste geplaagd en verdrukt wer„ den, een Bevelfchrift afvaardigende, „ waar in deeze merkwaardige woorden „ voorkomen : Indien iemand, in het „ toekomende, de Christenen mogt ont„ rusten, of hun, alleen uithoofde van „ hunnen Godsdienst , befchuldigen ; M laat de Perfoon, dus befchuldigd, ge„ ilaakt worden, hoewel hij bevonden „ worde met de daad een Christen te „zijn, en laat de befchuldiger, naar "„ het ftrenge der Wet, geftraft worden. " „ Antonius werd, fchoon hij in den „ hoogen ouderdom van drie en-zeven„ tig jaaren ftierf, beweend, als of hij „ in den bloei zijner jeugd ware wcgge„ rukt. De rouwe over zulk een Vorst „ was zo opregt als algemeen. PAN JAG L L O. Wie zeg-nt zulk een Vorst niet! en wat Vorst wenscht niet zijner gelijk te weezen, indien hij waarlijk gelukkig wil Zijn! Q 5 AAP-  C 250 ) aapje, kezende: „ Mahometh, geboorcn te Mecca in „ Arabic, van een nrmlijk doch aanzicn» lijk Gedacht in dat Land, in denfchoot » der onkunde opgevoed, had, van ee„ nen Nestoriaanfchen Monnik eenig „ drnkbeeld van den Christlijken Gods„ dienst gekregen hebbende, het groot » en wijdflrekkend ontwerp gevormd, om „ een nieuwen Godsdienst en eene Heer» ichappij te grondvesten. Deeze behen„ dige Bedrieger, en Itoutmoedige Geest„ drijver, begon, na de gemoederen lis» tig voorbereid te hebben , in den Jaare „ DCXIV", vier-en -veertig Jaaren oud „ zijnde , zig; voor een Propheet uit te „ geeven. Hij predikte onder de Ara„ bieren,^zijne Landsgenooten, (door„ gaans Saraceenen geheeten,) zijnen „ nieuwen Godsdienst, waar in men een „ mengzel vind van het Christendom en „ het Joodendom,en ondertusfehen even „ zeer tegen de Christenen, de Tooden „ en de Afgodendienaars aangekant: eer„ waardig door het Leerftuk van Gods „ Eenheid, en liet voorfchrift van Lief„ daadigheid; voor het overige vol van „ zotte verdichtzelen en buitenfpoorige „ bij-  C 251 ) bii^elooviglieden; doch uit den aart * gefchikt om die oveiwinnehjke Geest* " drijverij in te boezemen, welke de ge- * vaarén veragt, en den dood ftuutmue" dig onder de oogen ziet. " Twee Leerftellingen van Mahometh s Leere ftrekk.cn tot dat einde: de eene, " dat het Paradijs het zeker loon is van * een Geloovïgen, die in den oorlog „ fncuveld-, de andere , dat de onveran, " derlijke bcfluiten van God zodaniger* " wijze den duur van het menfchehjk keven bepaalen, dat het geheel nood, „ loos is, tot behoudenis van 't zelve, " eenige voorzorgen aan te wenden. . " Wonder ftrookte ook zijne Leer met " de zeden en begrippen der Oosterfehe Volken,en de ondeugden waar aan zij l meest zijn overgegeeven, het opvolgen " van vleeschlijken wellust. " Deeze nieuwe Propheet ontmoette, in den beginne, wederfpraak cn tegen" ftand. Genoodzaakt zijnde uit Mecca te vlugten , vond hij eene fchuilplaats * te Medina, waar de Christenen en ',' Jooden hem begunftigden. Zijne wel,', fpreekenheid, zijne bekwaamheid, brag. w ten eindelijk alle de Stammen der Ara- „ bie.  C 252 j „ bieren , tot nog verdeeld en onafhang» 'Jk, onder zijn /landaard; en hij werd » hun Vorst en Priester. De Hegira, of de vlugt van Mahor T het gr,00t Tiidperk derMahome" thaanen> valt in op het Jaar DCXXII, „ onzer gemeene tellinge. Hunne Jaa! ren zijn Maanjaaren van drie honderd „vier-en-vijftig dagen, acht uuren en „ acnt en veertig minuten. Men brengt „ ze met de onze overéén door verre„ kening. Indien mcn er één van de „ drie-en-dertig hunner Jaaren afneemt, „ is het verfch.il maar zes dagen , te n veel daar af genomen. „ Mahometh lei, door zijnen Koran of „ Alkoran, met het Zwaard in de vuist „ verkondigd, de grondingen van een * w" U'teC,ftrekt Riik Hii l^t de Vor„ Ken en Volken noodigen om het Is„ maehsmus, deezen naam gaf hij aan „ zyne Leere, aan te neemen. De Land„ Voogd van Bostra, een Saraceen, aan „ s Keizers dienst verknogt, den Afge„ zant van Mahometh gedood hebbende, „ wel deeze op de Romeinen aan.Caled M de vermaardfle zijner Oorlogshelden; * dien hij het Zwaard van God noem- „ de.  . de, verfloeg een talrijk Leger met een hand vol volks. Dit was het begin eens meer dan acht honderdjarigen " Oorlogs,zo nadeelig en zo fchandehuc " voor den Christlijken naam. . Mahometh ftierf, in den Jaare DCXXXH, drie - en - zestig Jaaren be" reikt hebbende: bij zijn afftervcn be" val hij drie zaaken aan zijne Vrienden; " Zig aan het Gebed over te geeven ; alle " de Afgodendienaars in Arabie uit te " rooijen; en, allen Aankomelingen,alle de voorrechten der Mufulraannen te " verkenen. Deeze drie ftukken wer',; den geëerbied als Godlijke bevelen. Hii gaf voor, en het vond geloof bi] I zijne Aanhangers, dat een gedeelte „ van den Koran hem, door den Engel 1 Gabriël, uit den Hemel was overge. leverd. De Godgeleerden, onder deezen Aanhang, hebben gefchil, of dit " een Gefchapen dan Ongeichapen werk " is De Opfteller zeker heeft grooten " opgang gemaakt: hij vormde Helden, „ inet zijnen geest bezield , vuunge „ Geestdrijvers, die, met eenen verbaa„ zenden fpoed, verwonderlijke vonder„ neemingen volvoerden.  r C ^54 ) cn Overweldigers. Willekeur n?i «... . , , panjagell0. JU hebben gen9eg van d; toatfte Ourangoutang reeds een voorbeeld uit de nieuwe Gefchiedenis was. Ik ben, enz. pococurante. VEERTIGSTE BRIEF. E 5 N D e der oude gesciuedenis, H.t zaI u zekerIijk niet langer « de oude °* dwaalen ? vroeg het Aapje. fANJAGU.1,0. ik twijffel niet of in de nieuwe Go POCOCURANTE JJ v^ooderfleId dan, dat de Ourang-  C 255 ) rangoutangen nu boozcr zijn dan ze in vroeger eeuwen waren. PANJAGELLO. Zeer zeker! POCOCURANTE. En waarom dat? PANJAGELLO. Om dat ze zig even heerschzugtig, even trotsch en even barbaarsch vertoonen niet alleen, maar om dat ze, meer yerftand en befchaafdheid bezittende , dan hunne Voorzaaten , daar door in ftaat geraaken, om hunne helfche driften en bedoelingen, bijna volkomen te kunnen bevreedigen en uitvoeren. POCOCURANTE. Ik wenschte u te kunnen tegenfpreeken. / AAPJE. Door de oude Gefchiedenis verftaan wij hier te lande het verhaal der Lotgevallen van die Rijken en Staaten, welken of in het geheel geen beftaan meer hebben, of door Lotwisfelingen dergelijke veranderingen ondergaan hebben, dat zij niet meer als de zulken. die ze voortijds waren, ten toneele kunnen treeden. PO-  C 356 ) POCOCURANTE. Wij zijn met die onderfcheidinge zeer wel te vreeden. PANJ GILLO. Onze Schoolmeester verbeelde ze in de heidenfche en in de Christlijke Gefchiedenis. AAPJE- In de oude Gefchiedenis anders zijn nog eene ontzaglijke menigte voorbeelden van Ourangoutangen en Keeshonden voor handen. Die of het Koningri jk Klipkrariko beroerd, gefchikt, met bloed en brein befraet, of die het der tijran- nij ontrukt en aan een volkomen maatfchaplijk geluk wedergegeeven hebben. Reeds heb ik u gezegd, dat ik niet voorbedagtlijk de fterkfte en treifendfte Gebeurtenbfen heb uitgezogt, maar het boek, zo a's gij zaagt, hier en daar heb opengeflagen. Ik twijffel niet, of dit weinige zal u reeds hebben doen opmerken, dat van onheuchlijke tijden af, de Ourangoutangs over 't algemeen, de fchrik der Aarde, de vervloeking der Volken en de verworpenen des Hemels zijn geweest; dat de Aapen en Keeshonden, (behoudens eenige uitzonde-  C 357 3 tieringen,)altoos de lijdende partij,maat teffens ook de rechtvaardigden en ach* tingwaardigften waren! Dat de eerden in alle gefchiedenisfcn met verontwaardiging herdagt, en de Naamen der Laatden met zegening' genoemd worden! Panjagello ! verdrukte en vervolgde Vriend! Laat het opgehangen Tafereel u troosten ert bemoedigen! De School-meester! 't is waar, heeft den allesgebiedenden plak in handen, maar de blikfem , die hem verbrijzelen zal, zweeft reeds boven zijn kop! — terwijl gij, de zoetheid van een onfchuldig geweien frtiaakende, pp een ontderflijken roem kunt rekenen. Wij bedankten oös Aapje, die daarop het dikke boek weg legde. Ik ben, enz. fOEÖCUHANTJÏi R EEN  EEN en VEERTIGSTE BRIEF. t>e tegenwoordige ourangoutang. O ns gefchiedkundig Aapje had reeds de nieuwe Gefchiedenis op zijn fchoot» toen Panjagello deeze vraag deed. Zoud gij alvoorens ons het een en ander uit deeze Historie te vernaaien, mijne nieuwsgierigheid niet kunnen voldoen , daarmede, om ons eerst iets van den tegenwoordig regeerende Ourangoutang te zeggen ? aapje, het boek ter zijde leggende. Van harte gaarne. pococurante. Wij kunnen altoos den draad weder ppvatten, daar wij hem gelaaten hebben. panjagello. Of zelf het boek in de hand neemen en op ons gemak leezen. aapje. Gij hebt gelijk, dat kunt gij ook. panjagello. Mag ik u dan verzoeken een begin te maaken. AAP-  t m > aapje. De Vader van onzen tegenwoordigëri Ourangoutang heette Kroaflohderentronk, die taamlijk veel oordeel had • doch hetzelve misbruikte, om zijn gezag te vermeerderen, en het Aapenland te kluisteren. — Hij was eerst niet fterk getrokken, doch door het oproerig geweld van dreigende en fchreeuwende Ourangoutangen maakte hij zig geacht. pa njagello. Eene zonderlinge wijs, om achting te krijgen. & aapje; Hij kreeg een Zoon, ten minsten zijne Ourangoutangin beviel van een Zoon* zo men zegt. p a NJAGELLO. Dus twijffelagtjg. aapje. Deeze jonge Ourangoutang ontving den naam van Slenderhinke. PANJAGELLO. Een Wonderlijke Naam! aapje. Dat is een Naam uit de nieuwe Historie, en die zijn meest allen wonderlijk; K. a De<*  C rfoj Tjeeze Slenderhinke , een lomp (tuk vleesch en een zotte ligtmis,genoot de Opvoeding van een Overheerfcher. H J lustige Vriendinnen omringd, die a in et broze, 't welk de opvoeding aan hem geaard, of vergeeten had, weldra m L hart overdorteden. Het geheel Alpenland floeg het oog op hem; de onkundig** en baatzugtigen verblijdea want het liet zig aanzien dar h j Lmakliik ten haaren voordeele zou te feweegen vallen; want, zelf domende kon hij geene verdienden onderfcheiden ei had hij veele zotte afhangelingen noodig, die blindelings van de wenfen zijnei heimlijke Beftuurders v.oo„11 en gaarne gevleid wordende, fad'de fchfaapzügt overvloedig kans om haar lust te boeten, want Slenderhinke was milddaadig. De Verdagen en Fprliiken zugteden om hem. Deez^ ïSSSnkef.eideü -^ ons de gedugtfte onheilen berokkenen want al de fleeft hoedanigheeden zijnci Voorzaal bezittende , is hij verfteeken van hunne verdienden en bekwaamheeden. p 0.  C 261 ) POCOCURANTE. En dus zal hij ten werk tuig van listige en booze Hovelingen, Vrouwen en Hoven verftrekken. / AAPJE. Zo als ook het geval was. PANJAGELLO. En zekerlijk beantwoorde hij aan de verwagting, die de veragtte Hoop van hem opvattede ? AAPJE. Volkomen. Bij der gratie van andere groote uitheemfcheOurangoutangs, trouwde hij een Ourangoutangin, die , bij al de gebreken haarerSexe, eene onverzoenlijke wraakgierigheid en onbeperkte heerschzugt voegde. PANJAGELLO. Rampzalig Aapenland! AAPJE. Slenderhinke, de mond en de hand, van onregt en Dwmglandij , begeerde alles naar zijn pijpen te doen danzen. Hij had een groot Leger van Ourangoutangs, die door duizend kunstnarijen ten naauwften aan hem verbonden waren, en waarmede hij alles kon doen, wat hij R 3 ge-  gewild zou hebben: dit Leger was nog te klein naar zijn zin. pococurante. Wreede en bloode! aapje. Er ontftond een hevige twist tusfchen eenige Ourangoutangs, die de eigendommen der Aapen onder zig verdeden wilden. Slenderhinke vervoegden, volgens zijn initinct, zig bij de Onrechtvaardigften. panjagello. Dat was natuurlijk. aapje. Dit twisten duurde verfcheide jaaren, ten kosten der Aapen en Honden, die ■70 mager werden als brandhouten, en het in 't eerst taamlijk geduldig verdroegen. pococurante. Om dat zij het zedert onheuchlijke tijden gewoon waren. aapje. Toen men ons eindlijk de beeten uit den bek rukte, en wij geheel en al de fpeelbal onzer buuren werden, {taken wij het hoofd op, en klaagden over zulk t^vp onbillijke handelwijs.  pococurante. * Welk eene ftoutheid! aa pje. Dat zei Slenderhinke ook. Deeze nam Oüs zomtijds bij de ftaart op, en draaide ons boven zijn kop, met een geweldige hevigheid rond, en wanneer wij dan, gelijk natuurlijk was , begonden te fchreeuwen, deed hij breedvoerige vertoogen, dat wij ondankbaare, muitzugtige en ftraf baare Aapen waren. panjagello. Om dat gij geïchreeuwd had? aapje. Om niets anders. pococurante. Dit zo zeer niet, als wel om dat gij gelijk had. aapje. Dat is waar, want hij deed alle moeite om te bewijzen dat wij ongelijk hadden. * « * Ik bea met achting, enz. POCOCURANTE» r é twee  C 264 j TWEE en VEERTIGSTE BRIEF, slot van het werk. Maar, vroeg ik, deeden de Aapen en Honden niet anders dan klaagen? aapje. Tot het uitterfte getart, beflooten zij, op raad en aandrijven van eenige misnoegde Ourangoutangs, om Slenderhinke eens dugtig agter ?t gat te zitten. pococurante, En dus hen zelve te wreeken. aapje. Meer niet. Wij liepen naar een groote bei en plukte aldaar de nodige Geesfelroeden. Slenderhinke grijnsde ons van verre te gemoete, en voelde reeds naar zijn agterfte deelen. De groote Ourangoutangs, die ons opftooktcn in 't heimlijk, en waarop Slen-' derbink e zig verlaaten had, verlieten hem, en hier door kreegen wij de banden ruim. Wij vielen op Slenderhinke aan en geesfelden hem, dat hij fchreeuwde even als een geftoorde Mosch. panjagello. •Toen hebt gij uw hart opgehaald.  065) Niet zo 't behoord: want zijne ©urangoutangin fchoot toe; greep hem in haar klaauwen, en klaauwterde er mede in een hoogen boom, waar wij niet bij hem konden. panjagello. Dat was jammer. aapje. Vermits 'wij toch aan het afrosfehen waren gaven wij de Ourangoutangs, die hem gelijk waren, ook een beurt. panjagello. Braaf ook! pococurante. De grootite onvoorzigtigheid. aapje. Ons ongeluk. Want de afgeroste Ourangoutangs, onze handen ontfnappende, retireerden insgelijks den hoogen boom in, en vermits alle Ourangoutangs verdienden geklopt te worden, en wij onvoorzigtig en lomp genoeg wartn, om ze te kloppen, was de bo< m binnenkort zo vol, dat de takken boogen, en men geene bladeren meer ondericheiden kon, ' De veritandige Aapen zagen toen wel, dat wij het fpel zouden verliezen, want (gr, waren nog wel Ourangoutangs onder K 5 °M  C 266 j ome. Buuren, die . ons hulp beloofden, doch, pococura nte. Dit waren ook Ourangoutangs. aapje. Daarenboven. de Boomourangoutangs hadden ook Buuren, dat, —— pococurante. Ook Ourangoutangs waren, AAPJE. Alle de Boomourangoutangs begonnen eindelijk op eene vervaarlijke wijze te fchreeuwen, waarop er een menigte onbekende Ourangoutangen te voorfchijn fprongen, die, met zulk een woede op het ongelukkig Aapendom aanvielen , dat wij hol over bol de vlugt naamen, of, met gevouwen banden, de beleedigde Ourangoutangs hartgrondiglijk om genade fmeekten. poe ocurante. • En wat deeden de Ourangoutangs dio u beloofd hadden te zullen helpen? aapje, Deeze dansten een menuet, fpeelden Comedien, of hielden Spiegelgevegte^. panjagello. En hoe kwam er het Aapendom af? aap*  C a«7 > DoodongelukktgV — Wij werden gerukt en geplukt, gejaagd en gepljjgd. beroofd en vermoord , mishandeld engebannen. Met een woord, wij werden onthaald als het uitfchot der Waereld, ■ POCOCURANTE. Wij hebben er een ftaaltje van gezien. AAPJE. Slegts een klein ftaaltje. De Ourangoutangs hebben ons aan eene eeuwige mishandeling en vervolging overgegee- ven i Zij zijn zig zelve volmaakt selijk gebleeven, en gaan even eens te werk als hunne Voorzaaten, waarvan ik er u eenige weinigen opgenoemd heb. — Wij leeven in holen en fpelonken en durven naauwlijks onzen adem haaien alvoorens eerst rond, te zien. Maar waartoe meer verhaal, zie hier een boek, Cvoor als nog voor het tegenwoordige eeflagt geflooten, maar voorzeker geopend, voor de onpartijdige Nakomelingschap O waar in $ al de wreedheedetl der Ourangoutangs en de barbaarfche mishandelingen van het Aapendom lee- po- ?en kunt. *  C 253 > , pococurante. Staat het mij vrij, dit boek onder het Menschdom waereldkundig te maaken? aapje. o Ja! mits dat gij'maar zorg draaft, aat er geerJe Exemplaaren in de pooten «er Ourangoutangs vallen. panjagello. ■fcn waarom dat niet? aapje. Om dat deezen er zig zelve zo leevendig en treffend in afgefchetst zouden vinden, dat elk een van hun de DoodVijand van den Schrijver zou worden. pococurante. Ik beloof u zorg te zullen draagen , dat het met anders dan door redenlijke menfehen zal geleezen worden. panjagello. Draag dan ook maar zorg, dat het met onder het oog van den Schoolmeester kóme! Want deeze zou zig vast verheelden, dat men Ourangoutangs genoemd en Hem en de zijnen gemeend had. aapje. Dan zou hij zig zelve al te duidlijk verraaden en langs dien weg veele flaa- pen-  C a6*9 ) pende Wolven wakker maaken. • — Als de Schoolmeester wel wil doen, dan leeze hij de Gefchiedenis en, — POCOCURANTE. Lache er om ? AAPJE. Neen! verbetere zig. PANJAGELLO. Willen wij niet aan de nieuwe Gefchiedenis beginnen. AAPJE. Als het u gelieft; * * * Het ^apje had reeds het boek op den fchoot toen er met een geweldige flag, op de deur geklopt werd. Panjaa-ello fprong verbaasdlijk op , roepende Hemel! wie mag dat zijn? Andermaal werd er furieus geklopt. Wie daar? riep het Aapje. De Schoolmeester ! werd er geantwoord. . God bewaare ons! riep Panjagello en fchoot als een blixfemfiïts dooreen klem venftertje heen. Ik verzogt het Aaoje, met opendoen tc willen wagten, tot dat ik mij geabfenteerd had. ^  *?! derha,ven deezen few, &• *eed ftaande, om door het kleine vengenje te kruipen, en den vlugtenZ PanjageJloagternateloopen Zllm verloopt er weder een jaar eer £ den armen Drommel wedervinde. Vaarwel p0C0CURANTE4 EINDE.