THEOPHRON, OF DE ERVAAREN RAADGEEVER,   THEOPHRON, of db ERVAAREN RAADGEEVER voor de ONBEDREEVEN JEUGD, VAN J. H. CAMP E. een GESCHENK aan Z y n e VOEDSTERLINGEN en ALLE VOLWASSEN JONGE LIEDEN, DIE 'ER. GEBRUIK VAN WILLEN MAAKEN. Int er opus monitusque maduere genae, Et patrias tremuert manus. O v i d i u s. EERSTE DEEL. - Te A M S T E R D A M, By de Wed. J. DOL L; md cclxxxiij.   MYNE GELIEFDE KINDEREN! Hetgeen ik, gelyk gy weet, by het af nee. men van myne gezondheid, reeds voor eenigen tyd met bekommering in een duister vooruitzicht zag (*), is thans werkelyk gefchiedt. De Voorzienigheid heeft gefprooken; ons lot is bejlist; het is — Scheiden! Ik wisch myne traanen af, om in het midden van u nog éénmaal vrolyk.en met aandoeningen van liefde rond te zien ; mynog éénmaal te verkwikken met de groote hartJlerkende hoop, welke gy my hebt ingeboezemd, en welke ik 4 zo gaarne! zoude willen onderhouden; om nog éénmaal mynen hesten, innigflen, vuurigflen, hartelykflen zegen over u allen uittejlorten, en dan te blyven jlaan op den grond, op de plaats alwaar God my gebood flil te ftaan, en u hatezien, zo verre myn oog reiken zal, op den weg, waarop God u, zonder' my, nii verder leiden zal. * Gy C) Zie het (lot van PizaRkcS.  IJ Gy hebt, myne waard/ie kinderen! gezien, hoe lang ik geworfleld heb, hoe dikwerf ik weder moed greep, hoe ik myn neder zinkende hand op nieuws ophief, om' u verder te leiden op het fmalle ongebaande pad tot elke bekoor lyke deugd en tot het waar geluk: maar gy hebt ook gezien, en de Alziende was 'er getuige van, dat ik onder de infpanning van myne krachten bezweek, en dat ik btfluiten moest, óf om u in uwen loop optehouden, óf alleen achter te blyven. Ik verkoos het laatfle, fchoon ik wel wist, dat de onverftandige hoop der voorbygangers myne gronden tot deeze keuze niet begrypen zou, ook niet begrypen kon, om dat 'er ter beöordeeling en goedkeuring van een gemoedelyk gedrag verëischt wordt, dat men zelf gewoon is gemoedelyk te handelen. En helaas! — waarom moet ik u deeze treurige waarheid reeds zo vroeg ontdekken ? —• een grooter gedeelte der menfehen, dan men welgeloove® zou, is nog niet gewoon zodanig te handelen, Doch eer onze traanen vóór de laat/Ie maal famenvloeijen, verneemt nog, myne lievelingen.' verneemt met (lie gehoorzaamheid,,  III beid, waarmede gy myne getrouwe liefde ic uwaarts zo dikwerf beloond hebt, den laat' flén wil van eencn Vader, die zelf dan, wanneer wy van eikanderen zullen gefcheiden zyn, zo gaarne nog iets tot uwe gelukzaligheid zou willen toebrengen ! Gy verwacht misfchien, dewyl ik ü pp deeze wyze aanfpreek, dat ik andermaal alle de voorfchriften tot een braaf, algemeen ■ nuttig en gelukkig leven, waarnaar ik uwe jonge harten trachtte te vormen, zalherhaalen, en u by onze liefde, by uwe eeuwige welvaart bezweeren, om dezelven altyd getrouw te blyven ? Maar neen, Kinderen ! dit is thans myn oogmerk niet. Ik durf hoopen, dat elke gezuig tige les, die ik u gegeeven, en waarnaar ik u geoefend hebbe, met onüitwiscbbaare letteren in uwe harten gefchreevcn is; ik durf hoopen, dat het voortaan niemand van u meer mogelyk zal weezen, om voorbedachtelyk en opzettelyk tegen dat geene te handelen, het welk gy als goed en bekoorlykt als recht en Gode-welbehaaglyk erkend hebt; waartoe zou dan eene herhaaling dienen? Waartoe zou eene tweede vermaaning noodig zyn tot dat geene, 't welk gy gaarne,. * a *n  en hoe langer hoe ge-ivilliger en yveriger, uit eis.cn bêweeging doen zult ? By ge-volg heeft myn laatjle tuil een ander onderwerp. Hoort denzelvcn, myne Kinderen ! e:i laat dezelve li, tot uw eigen geluk , heilig zyn. Tot hiertoe was het tot uw geluk genoeg, dat gy omtrent myne voorfchriften gehoorzaam waart; dat gy al het goede, het welk gy erkend had, omhelsde, en met afkeer leefde op het gezicht van al het kwaade, 't geen u wierd voor gefield. Dit zal dan ook ver volgens, zolang gy nog aan de hand van eenen ervaar en leidsman gaat, tot uwe welvaart voldoende zyn. Maar, Kinderen.'de tyd nadert, en by eenigen van u is dezelve reeds zeer naby -— dat gy den hagchelyken weg des levens alleen moet bewandelen. Hier zult gy nu zeer veele verleidende bypaden vinden, welke zo wel ter flinke- als ter rechte hand door bekoorlyke landsdouwen loopen. Daar zult gy u dikwerf, en eer gy 't verwacht, midden in een ondoorgangkelyk dik boich bevinden, alwaar rondom en nevens u geen menfchelyk voetfpoor, en boven u naauwlyks een handbreed van den hemel  mei zal te zien zyn. Paar zult gy veelal fchielyk diepe groeven ontmoeten, met flruiken en bloemen ryke!yk begroeid; en een enhele onvoorzichtige flap, welken gy voorwaards doet, kan u voor altoos in 't verderf dompelen. Daar zullen eindelyk dik. werf in lagclende valcijen vergif te fangen en adderen, in het hooge gras verborgen liggen , welke op uwe hielen loeren, ook wilde dieren in het nabygeleegen bosch, welke op u af zullen komen in eenen tyd, dat gy u in uw hart, 't welk geen kwaad vermoedt en ligtelyk bedroogen kan worden, volkomen veilig oordeelt. Kinderen .' ik ben langs dien weg gekomen , en [preek niet van hooren zeggen, maar uit ondervinding. Gelooft dan een'' geloofwaardig' man, een' Vader die voor uw lot fiddert: het is tot eer.e gelukkige aanvaarding cn tot eene veilige volbrenging van de gevaarlyke reis des levens niet genoeg, om de jlreek te kennen, werwaarts men moet wandelen; het is niet genoeg, om met het vaste voorneemen te vertrekken van altoos den rechten weg te zullen vervolgen, nooit van denzelven af te wyken, en alle * 3 £e-  gevaarlyke plaat/en zorgvuldiglyk te vermyden; het is niet genoeg, dat men zich ge•wend heeft, om niemand van zyne medereizigers opzettelyk in den weg of op den voet te trceden; — met andere woorden: „ het „ is tot een gerust, vergenoegd en geluk„ kig leven, hier in de waereld niet genoeg, „ dat men tracht goed en van tyd tot tyd „ beter te worden; (fcloon deeze pooging het „ cerfte -noodzaakelyke middel is tot ons ge • „ luk,) maar men moet ook voorzichtig, 3, verfiandig en door ondervinding wys ge„ worden zyn, " Doch, helaas! deeze voorzichtigheid, dee-ze ondervinding heeft men gemeenlyk dan eerst verworven, wanneer de tyd, om 'er gebruik van te maaken, reeds verhopen is. Ongelukkige jongeling! dien de Voorzienig, heid niet eenen vaderiyken vriend gaf \ die uit zyne volheid dit gebrek vergoedde, en hem leende 't geen hy-zelf nog niet kon verwerven! Gy, myne Geliefden!. — ver. heugt u en dankt 'er God voor! '— :ult tot het getal van deeze ongelukkigen, die eerst door hun nadeel moeten verfiandig worgden , niet behooren. Ziet, ik geef u hier een  vir een boek over, waarin ik myne beste, veeltyds duur gekochte ondervindingen, voor u heb opgeteekend. Dit is de nalaatenfchap van myn hart, voor u en voor alle jonge waereld'burgers, die 'er deel in •willen neemen. Hoort nu, welk een gebruik gy 'er van maaien moet; dit is myn laat[le wil. Gy moet dit boekske bewaaren by s, dat geene, 't welk u onder alle uwe s, zaaken het dierbaarfle is. Daar s, moet hetzelve liggen, als een heiligs, dom, tot dat de tyd nadert, dat gy zonder ecnen leidsman in het groote s, men[chelyke leven treeden zult. Dan „ moet gy het ter die my kennen, zullen ook weeten, dat ik federt eenen geruimen tyd alle myne "vermogens, krachten en kundigheden hebtoegewyd aat? de eenige groote behoefte van het Mcnschdom, de opvoeding naamelyk. Gaarne zou ik op deeze loopbaan die zvel allermoeijelykst is, maar ook niet weinig geneugten oplevert, tot aan het einde van myn le. ven on fgc!rooken hebben voortgezvan deld i maar na vyfjaar en , die ik in eene gelukkige werkzaamheid doorbragt, befpeurde ik, dat de jlaat van myne gezondheid, en met denzelven de blygeestigheid, welke-tot dit werk zo voljlrekt noodzaakelyk is, zodanig in verval geraakte , dat ik my ^verpligt oordeelde, om myne kweelfchool, der opvoeding toegewyd, 't geen tot dus verre door de  de Voorzienigheid zo zichtbaar was gezeegend, af te/taan aan een' Man van eene fierker gezondheid en van onverzwakte krach' ten (*); om het overfchot van myn leven wel nog altoos aan de opvoeding, maar evenwel alleenlyk in die maate toetewyden, waarin de ftaat van myne gezondheid tot dit zwaar/Ie en gewigtigjle van alle menfchelyke bezigheden in /laat zal zyn. By deeze gelegenheid fcheen 't my dan een van myne laatfle pligten te zyn jegens de gcenen, die tot dus verre het voorwerp van myne vaderlyle zorgvuldigheid waren, om alles, wat ik van nuttige ondervindingen, van waereld- en menfehenkennis by my zeiven ontdekte, zorgvuldig opteteekenen, oni hun zulks ah een gefchenk natelaaten tegen ' dien tyd, dat zy de hagchelyke reis door het leven zonder leidsman alleen moeten aanvaarden. Op die wyze ontjlond dit boek, welks Eerfte Deel, gelyk men ziet , bejlaat uit twee Hoofdafdelingen, waarvan 'de eene Ondervindingen en Voorfchriften te.r geluk- (?) Dit is de Heer Trap, Hoogleeraar in de l;onsc der opvoeding op de hooge School te Halle.  xii lukkige inrichting van liet werkzaam lever?, en de tzueede die lesfen van voorzichtigheid behelst, welke ons moeten leiden in de verkeering met menfchen. Maar ik heb 'er ook nog een aanhangfd by gevoegd, 't welk het Tweede Deel van dit werk uitmaakt. Dit Deel behelst het wezen, lykjle en beste uit eene byzondere verzameling van brieven van den Graave van Chesterfield, welke gevoegd zyn by de Engelfche oorfprongkelyke uitgaave van 'sGraaven bekende Brieven aan zynen Zoon van den jaare 1770". Ik heb de inleidingen en het /lot van eiken brieft ook zodanige andere plaat/en weggelaaten, welke my toe ■ fchcencn, minder tot het oogmerk te dienen; cn ik ben verzeekerd, dat myne Lcezcrs met my zullen oordeelen, dat dezelve een van de leezenswaardigfte /lukken van Chesterfield'j werken uitrnaaken. Nog heb ik eetiige uitgezochte en voortreffelykc plaatfen uit de overige brieven van dkn Graaf, naar maatevan de omftandig- he-  xin heden, riu eens verkort of faamengetrokken, dan weder van elkander afgefcheidsn , en, zo veel mogelyk, naar hunnen inhoud'gefchikt , hierby gevoegd; dewyl, ik my niet kon vlei> jen , de voorfchriften, daarin vervat, in een bevalliger kleed te doen verfchynen, dan waarin zy reeds pronkten. En dit is de re. den dat ik deeze voorfchriften in myn eigen op/lel niet geplaatst heb, om dezelven aan myne Lcezeren liever met de woorden vat* zulk eene?i fynen menfehenkenner en bevat li gen Schryver , dan in myne eigene, telee. veren. . Om echter deeze uitgetrokkene plaatfen in eenig verband te brengen, heb ik dezelven ten detle de eerstgenoemde brieven zodanig ingelyfd, dat ik elk van deeze ingelaschte byvoegfelen tusfehen ( ) in/loot, en de plaats, alwaar het vertaalde /luk eindigde, door drie *** aantoonde. Deeze naauwkeurige aanwyzing oordeelde ik daarom noodzaakelyk, opdat men het geene, uit de eerst, genoemde brieven is genomen, niet zou verwarren met dat geene, 't welk ik uit  xiv uit alle de werken van den Graaf Ontkend heb. Men zou kunnen vraagal, waarom ik myne Leerlingen niet liever tot het gtheele werk van den Graaf heb gewezen, dan dat ik hen alleenlyk deeze uiitrckfels heb in handen te gceven ? Zy, die het boek zelf hebben gelee zen, en over zaaken, welke de opvoeding betreffen, kunnen oordeelen, zueeten reeds myn antwoord; voor de overigen moet ik aanmerken, dat het éénzydige hoofddoel van den Schryver, om naamclyk alleen de uitwendige zyde van zynen Zoon te befchaaven , ten einde dezelve meer glansryk en bevallig te maaken, eenen veel te nadeeligen invloed in verfcheidene van zyne oordeelvellingen over zedekundige Gnderwerpeti gehad heeft, dan dat ik het zou durven waagen, om het geheele werk eenen jongeling, wiens Charakter nog niet volkomen gevormd is, in de handen te geeven. Ilier'by komt nog, dat de Zoon van dien aansienlyken en vermogenden man van zyne wieg a reeds gefebikt was tot eene loopbaan,  XV baan, waartos jlcchts weinige jonge lieden djor hunne geboorte en uiterlyke omjlandigheden verordend zyn ; en dat dus ook veelc denkbeelden en lesfen, welke ten opzichte van deeze byzondere bepaaling met het oogmerk flrookten, voor meest alle overige jonge lieden ten eenemaal onnut, voor veelen zelfs ten hoogfle nadeelig weezen zouden. Uit dien hoofde vertrouw ik te moegen gclooven, dat wel niemand deeze myne onderneeming overtollig zal oordeelen, om de beste en nuttigjle lesfen des levens uit zo veele anderen voorfchriften, ten deele tot walgens toe herhaald, ten deele al te byzonder, ten deele op eene alte ligtvaardige zedekunde gebouwd, uittekippen, en dezelven te voegen by myn werkje, om aan het zelve hierdoor eene grootere volmaaktheid bytezetten. Voor het overige verzoek ik de geenen, die in 't vervolg e enige uitdrukking van den Lord zouden willen aanhaalen, dezelve niet uit deeze myne uittrekfels, maar uit 's Graaven werk zelf te neemen, omdat  XVI dat het verfchil tusfchen de zedekundigc grondbeginfelen van den Lord en de my tien, my fomtyds in de noodzaakelykheid bragt, om hem juist het tegendeel te doen zeggen, van 't geen hy indedaad gezegd bad. THEO-  I. THEOPHRON'S GOEDE RAAD AAN ZYNEN ZOON, Toen dezelve in den kring des beezigen levens flond over tt gaan.   T II E O P II RON'S GOEDE RAAD AAN ZYNEN ZOON. iet verre van W* ** leefde voor eenige jaaren, op eene kleine landhoeve, de oude Theophron: ('kzal hem dus noemen, dewyl zyn waare naam niets ter zaake doet;) een man van verdiensten, die in gewigtige beezigheden was grys geworden. Den avond van zyn leven, doorgebracht ten nutte van het algemeen, was door hem toegewyd aan eene wysgeerige rust en aan de welvaart van zyn klein huisgezin. Hy had éénen zoon .wiens welzyn hem zeer aan het harte lag Deezen zullen wy K h e ö n noemen. De tyd naderde , dat deeze Zoon den fchoot zyner familie zou verlaaten , en tot de openlyke beezigheden des levens overgaan. Zyn jeugdige geest was verrykt met de noodige kundigheden, en zyn A a hart  4 theophron's goede raad hart vervuld met de edelfle gevoelens; maar het ontbrak hem nog , waaraan het jonge lieden altoos ontbreekt — aan ondervinding. Zyn braave Vader wenschte dit gebrek, zo verre zulks mogelyk was , door zynen raad te vergoeden; en deeze is de inhoud van de volgende bladen.  aan zynen zoon. i Het was in een' beioorlyken zomerfehe» avondftond, welke door de Natuur recht gefchikt fcheen, om de gemoederen der ftervelingen tot ftille.heilzaame bezegelingen uittenoodigen. Alles zweeg; behalven dat eenpaar nachtegaaien in het nabyliggead bosch het geluk van hun beftaan en van hunne liefde vierden. De zon had haren loop volbragt, fchonk aan haare beminde aarde nog de laatfte affcheldsftraalen, en nu zonk zy allengs achter het westelyk gebergte neder. In zulk eenen avondftond was 't, dat Theophron zich met zynenZoon plaatfte op een klein heuveltje, waarvan zy de groote heerlyke landftreek konden overzien , welke in de bekoorlykfte fchakeering van hoven , bosfchen, beemden , akkers, rivieren en dorpen voor hen was ten toon gefpreid. Zy zweegen eenen geruimen tyd ft'Ü, daar elk zyne eigene gewaarwordingen den vryen teugel vierde. Eindelyk »reep Theophron de hand van zynen A 3 Zoon  6 theophron's goede raad Zoon,drukte dezelve hartelyk, en voelde ii» het zelfde oogenblik de lippen van Kleön met eenen warmen kindeiiyken kus op zyne lippen beeven. Myn waardeZoon.zeide hy,zyne oogen afwisfchende, de tyd is thans verfcheenen, dat wy van elkander moeten fcheiden. Gy «uit de gevaarhke reis des levens alléén aanvaarden, zonder in 't vervolg uwen vaderlyken vriend tot reisgenoot en leidsman te hebben. Maar myn geest zal u altyd met liefde, raad en goede zegenwenfehen verzeilen, werwaards de weg, welken de Voorzienigheid u nu aanwyzen zal, u ook leiden moge En wanneer_ ik-zelf niet meer hier ben ; wanneer onze gemeenfchappelvke Vader deezen mynen onfterffelyken geest naar andere gewesten van zyn onmeetelyk Heel-Al zal roepen: dan, myn Zoon! dan is Hy, onze goede Schepper zelf, evenwel nog altyd by u met raad en kracht, indien gy flechts beftendig op zyne wegen wandelt. En dit moet gy doen ; uw hart, 't welk ik geloof te kennen, is'er my borg voor. Omhels my, mya Waarde! en laat uw kloppend hart aan  aan zyn en zoon. san mynen vaderlyken boezem, myn hart de domme verzeekering geeven, dat't hem nooit zal berouwen , deezen borgtogt tc hebben aangenomen! Kleön vloog met eene blaakende drift in zyne armen, en lang omhelsden zy elkanderen in eene weemoedige , fpraakelooze aandoening. Eindelyk herftelde zich de Vader, en vervolgde aldus: Myn Zoon ! gy ftaat thans gereed , om ! eene onveilige zee te bevaaren , waar gy 2cer veele klippen , zandbanken en ftormen zult ontmoeten. Ik heb vóór u deeze vaart gedaan, liep dikwerf gevaar, ben echter eindelyk, Gode zy dank ! nog al vry ongefchonden, en met meenigvuldige ondervindingen verrykt, in deeze kleine ftille haven gelukkig ten anker gekomen. Toen ik uitvoer, had ik niemand, die my met goeden raad onderfteunde ; ik moest alle myne ondervindingen ten mynen eigen koste, vcaltyds duur genoeg, koopen. Maar nu ik dezelven heb , zullen zy niet met my ten grave daalen; zy zullen myn gefchenk zyn, het welk ik u , myn A 4 Eé^  8 T1IE0"PIIR0N?S GOEDE RAAD Lenige! zal nalaaten. O verblvd u , gy hebt eene ryke erfenis gedaan , wanneer gy daarvan gebruik weet te maaken! Hoor my dan met oplettendheid , en geef my eene herinnering, indien ik tot den gewoonen misflag van den ouderdom vervallen, en in omflagtige uitweidingen geraaken mogt. Want myn crnftige wcnsch is, om deezen avond niet meer en niet minder te fpreeken, dan u noodzaakelyk is te weeten, om uw aanftaande werkzaam ■leven op eene gelukkige wyze door te brengen. Voor^  aan zynen zoon. 9 Vooral merk dit aan, myn Kleön! Hy die met een gelukkig gevolg tot zyn eigen genoegen en tot genoegen van anderen buiten zich werkzaam wil zyn, moet vooraf op zich-zelven gewerkt hebben. O hoe veelen ken ik, die deeze waarheid te laat leerden, en den onherftelbaaren tyd, welke voor hen nutteloos verloopen is, zo zy konden, met hun bloed wel zouden willen koopen! Archimedes begeerde Hechts één vast punt te hebben , om den geheelen aardbol uit zyne plaats te beweegen. Ook in de zedelyke waereld heeft elk, die groote daaden wil verrichten, insgelyks zulk een vast punt noodig. En dit vaste punt moet in ons-zelven zyn. Wee hem , die zyne kracht op den omtrek vestigt, zonder het middenpuntbehoorlyk bevestigd te hebben! Ik zal my zonder leenfpreuk verklaaren. Hy, die uiterlyke bcezighcden, welke ds welvaart der menfchel^kc maatfchappy ten A 5 doei  jo theophron's goede raab doel hebben, op zich neemen wil (en ik voorönderftel , dat een man van eer en geweeten zich tot geen andere beezigheden zal laaten gebruiken) moet voornaamelyk een begin maaken, met zich zeiven te verbeeteren , zich zeiven in alles, wat goed en edel is, voor altoos te bevestigen, en zich daardoor eene maate van innerlyk genoegen te verwerven, welke zyn hart niet meer kan bevatten , en zich dus gedrongen vindt, hetzelve over andere weezens buiten zich te laaten vloeijen. Wie dit verwaarloost, en evenwel in hetgroote werkzaam zyn wil, gelykt naar een fchitterend , maar kortduurend luchtverfchynfel, het welk den glans van eene vaste fter nabootst, maar geene blyvende plaats heeft, fchielyk voorbyfnelt, en in een oogenblik is uitgcbluscht. En hier, myn Kleön! de hand op het hart gelegd, en dan met alle bedaardheid onderzocht, hoedanig het met u gefield is ten opzicht van dit ééne , het geen zo noodzaakelyk i» ! —>— Zyt gy by u zclvsn bewust, dat de liefde tot alles , wat Waar, wat goed en zedelyk fchoonis, inde-  AAN ZYNEN ZOON. Ij dedaad reeds diepe, onüitroeibaare wortelen in u heeft gefchooten ; dat gy u hebt benaarftigd en u nog dagelyks benaarftigt, oni alle uwe neigingen wel te regelen, en dezelven aan de geduurige leiding van reden en geweeten te onderwerpen ; dat elke ondeugd, hoe ook genaamd, zulk eene haatelyke affchuwelyke gedaante in uw oog heeft aangenoomen, en uw zedelyk gevoel zo teeder en zo gefcherpt is, dat gy het kwaade , onder elk momaangezicht, hoe bekoorlyk ook , door een fchielyk tegen» gevoel erkennen , en altyd verfoeijen en daarvoor yzen zult; zyt gy eindelyk by u 'zeiven bewust van het oprecht voorneemen, om u in deeze begonnen goede gezindheden dagelyks meer en meer te zullen bevestigen , en dus van trap tot trap tot het hoogfte toppunt van volmaaktheid, 't welk wy hier kunnen bereiken, te zullen opklimmen ? treed dan met God en eenen goeden moed in de loopbaan, welke de godlyke Voorzienigheid voor u zal openen, en twyfel niet, dat gy den loop voleinden en een aeerlyk doel bereikea zult. Maar  12 theophron's goede raab Maar kunt gy (en God verhoede, daj; g'y hierover nog nooit met u-zelven zoude geraadpleegd hebben , of wel in zulk eene gewigtige allesbeflisfende zaak voor de minfte geveinsdheid zoudt vatbaar zyn ! ) kuntgy, zeg ik, u-zelven hierop nog geen gerustftellend antwoord geeven : 6 denk dan toch vooral niet, dat gy geroepen zyt, om eenige andere beezigheid te beginnen , dan deeze noodzaakelykfte van allen ~— het werk van uwe eigene zedelyke ver- beetering! Want, geloof uwen ouden Vader, die immers indedaad geen reden kan hebben, om u te willen misleiden, en die u by dit zyn gryze hoofd en by de hoop van eene toekomende zaligheid hoog en duur verzeekert, dat 'er nooit eenig waar beftendig geluk voor een onverbeeterd mensch mogelyk is ; noch ook, dat hy, die zich-zelven niet door de bewustheid van zyne braafheid innerlyk geluk1 ig vindt, andere menfehen buiten zich gelukkig zou kunnen maaken. En dit is immers, hoop' ik, het doel, 't geen wy door onze openlyke beezigheden trachten te bereiken? Nie-  aan ztnen zoon. ï3 Niemand kan geeven 't geen hy-zelf niet heeft: dit is eene eenvoudige en ontegenzeggelyke waarheid. Wat volgt daaruit ? Dit, het geen ik reeds gezegd heb, dat men wysheid, goedhartigheid en gelukzaligheid aan anderen 'niet kan mededeelen, dan alleenlyk in dien graad, waarin men zelf reeds wys, goedaartig en gelukkig is geworden. Hoor, myn Zoon ! ik moet u eene treurige waarheid verkondigen : op deeze bevallige aarde, welke voor zodanige wezens , die de wetten der natuur de wetten van God — altyd gehoorzaamden , indedaad een paradys zou moeten weezen, leeven maar weinige gelukkige menfchen. Gy moogt deeze rampzalige waarneeming gerustelyk zolang gelooven, tot dat gy ze zelf zult bewaarheid gevonden hebben. De, bron van deeze algemeene ellende, waarin het menschdom is weggefleept, is niet gelegen in God, niet in de van hem gefchaapene Natuur, maar veelmeer in den mensen zeiven, in zyn weeldrig hart, dat door onzuivere hartslogten onöphoudelyk wordt ontrust. Onder  i4 THEOPHRON's GOEDE RAAD der deeze hartstogten zyn 'er voornaamëlyk drie , welke indedaad dat geene voor hem zyn, 't welk in de fabelleer de drie helfche gedrochten voor de gedoemden waren ; men noemt ze eerzucht, weelde en onkuischheid. Elke deezcr hartstogten is een bytende worm, welke zonder ophouden knaagt aan den wortel van de fraaije bloem, die gelukzaligheid genoemd wordt, en waarvan de Schepper het zaad in alle zyne geesten heeft gelegd. Wee het hart, waarin de eene of de andere derzelven eenmaal is ingefloopen ! En — helaas! by veelen, misfehien - ik beef, terwyl ik 't zegg' — misfehien by de meesten, hebben zy alle drie tevens den ingang tot de harten gevonden. Vandaar de algemeene misnoegdheid onder de menfehen. Vandaar de algemeene verflaauwing van alle oirfprongkelyke vermogens van het menschdom , en deszelfs merkelyk toer.eemcnde onbekwaamheid tot alles, wat edel en groot is1 Vandaar — doch deeze klagten zouden my te verre vervoeieu. Ik bedoelde immers alleenlyk, «m u oplettende te inaaken op deeze erf- vyan.  AAN ZYNEN ZOON. j 5 vyanden van het nienfchelyk geluk, deeze magtigfte verftoorders van een vergenoegd en algemeen nuttig leven , opdat gy het fterkfte harnas van reden en godsdienst tegen dezelven aangorden, en geduurig op uwe hoede zyn moogt tegens hunne aanvallen, die in den beginne naauwlyks bemerkt worden. Hebt  ié theöphron's goebe kaas Hebt gy nu op deeze wyze by zeiven begonnen; en gelooft gy , met de befchaaving van uw eigen hart in zo verre gevorderd te zyn, dat gy niet meer behoeft te vreezen door de duizendvoudige verzoekingen tot ondeugden, welke op u loeren , ooit te zullen overwonnen worden ; laat dan dit uwe naastvolgende beezigheid zyn, „ om uwe eigene krachten „ wel te beproeven , om vervolgens voor „ dezelven zulk eenen kring van werkzaam,, heid te bepaalen , welke naauwkeurig „ overeenkomt met haare grootheid." Juist dit hebben de edelfte zielen gemeenlyk verzuimd ; en deeze verwaarloozing alleen verklaart den naarftigen onderzoeker reeds voor een gedeelte het anderszins onöplosfelyk fchynend raadfel, waarom ookzy, die in het ryk van een' alwyzen en goedertierenen Regeerder der waereld een uitfteekend geluk zouden moeten genieten, niet zelden ellendig zyn. Maaj  aan zynen Zoon. 17 Maar hierby moetcrv voornaame'yk vier l lesfen in acht genomen worden, welke ik u zal mededeelen. De eerlte en gewigtigfte van allen is deezé :^ „ Gy moet, wanneer gy op het „ tooneèi van hét werkzaame leven ver„ fchynt, niet trachten te fchitteren, maar „ wel nuttig en gelukkig te zyn!" Waarlyk eene gouden les , wier opvolging genoegen, maar wier verwaarloozing onvermydelyke ellende ten gevolge heeft! En hoe zelden wordt dezelve evenwel opgevolgd ! De vlugge, fiere geest van den Jongeling, door eene dwaaze opvoeding en door het algemeene voorbeeld tot eerzucht ontvonkt , gevoelt naauwlyks den eerften bekrompen bloemknop van de vroeg-rype mannelyke kracht zyner ziel tot uitbotting zwellen , of hy ziet reeds begeerig rondom zich, en blaakt en hygt naar eene geI legenheid , waarby hy het, naar zyne gei dachten , verbaasd Publiek kan aankondiI gen : „ Ziet toch , ik ben ook hier ! " ff Heeft hy nu zulk eene gelegenheid' gevon1 den , en doet 'er zich dan misfchien eerr B dwaa-  i! theophron's goede raad dwaaze menfchenbederver op, die, uit ydelheid, om zich den naam van befchermer te geeven, of uit zwakheid en zotte beleefdheid acht flaat op zyn: Ziet toch!die den jongen zot ftreelt, hem zelfs uit den grooten hoop in 't klaare daglicht te voor» fchyn brengt, en zelf mede roept: Ziet toch! ö vaarwel dan befcheidenheid '. Vaarwel .dan alle oprecht, eenvoudig, zuiver menfehen-verftand! Vaarwel dan gelukzaligheid ! Van dat oogenblik af, is alle pooging van den jongen dwaas op niets andets gevestigd , dan dat hy de oogen van anderen tot zich moge trekken, en elk van hem doe fpreeken. De middelen, om dit oogmerk te bereiken , komen niet verder in aanmerking, dan in zo verre zy meer of min , fchielyk of langzaam , werken. Voor 't overige wordt 'er niet meer aan gedacht, of zy met de grondbeginfelen van waare eer en ftrenge braafheid ftrooken. Men tracht alleenlyk om vermaard H worden; wil het den bouwmeester , die den tempel bouwt niet gelukken , ftraks wordt het roemzuchtig manneke een He- R9-  aan zynen zoon. 1$ »ostiatus, die hem verbrandt. Immers hy heeft zich ook als dan eenen eeuwigen naam verworven! Nu is alle gevoel voor alte andere natuurlyk-goede, edele en groote geneugten, in zyne borst verftompt. De geheele bevallige Natuur met alle haare vermaaken is voor hem dood ; elk ftil befcheiden familiegeluk is voor hem walgelyk; elke bee» zigheid , al is zy nog zo nuttig, doch waarby hy niet fchitteren kan , is voor hem dor en fmaakeloos. Hy heeft voortaan Hechts ééne neiging, de roekelooze neiging tot lof en roem. Zolang deeze geftreeld wordt, is de waereld voor hem een hemel, de vleyer een Engel, hy-zelf een halve god. Eindigt het gevlei , dan wordt hy zelfs nog op die eenige plaats, waaj hy gevoel heeft, door berisping gekwetst : op het oogenbllk is dc waereld voor hem eene hel, elk mensch een duivel, hy-zelf een martelaar. Op deeze wyze heeft die ongelukkige flechts een' kleinen toegang tot zyn hart voor het genoegen open gelaaten , en daarentegen voos B a het  <2C\ THEOPHRON'S GOEDE RAAD het misnoegen duizend ruime poorten op.e» gezet. O, myn Zoon ! Indien ik reden had te vreezen , dat gy ooit , beimet door voorbeelden , tot deeze even zo dwaaze als gevaarlyke ziekte van roemzucht zoudt kunnen vervallen; ik zou God op myne knieën fmeeken, dat hy u alle vermogen, alle kracht tot eenige uitfteekende werkzaamheid , welke u toejuiching kon verwerven, mogt ontzeggen ; ik zou hem dag en nacht bidden, dat hy u toch niet meer vermogens van ligchaam en geest wilde overlaaten , dan een eerlyk houtkapper iioodig heeft, om zich voor gebrek te beveiligen. Want, zo waar als 'er een Alweetend God leeft, gy zoudt te gelukkiger weezen! „ Ja maar, zult gy mogelyk denken, de eerzucht is evenwel zulk een fterkefpoor „ en prikkel tot veele goede daaden, wel„ ke zonder dezelve niet zouden verricht „ worden!" — Ja, zekerlyk een fpoor — maar wee het traage paard, 't welk, beroofd van innerlyke aandryvende krachten, niet  AAN ZYNEN ZOON. 21 niet loopt, dan wanneer het van buiten met fpooren wordt aangezet! Het zal zekerlyk door de fpoor meer doen, dan zyne krachten toelaaten; maar ook welhaast afgemat en ftram tot niets anders bekwaam zyn, dan tot een gemeen karrepaard. Maak gy-zelf de toepasfing. Eene andere bedenking, welke men my zou kunnen tegenwerpen , is niet minder van grond ontbloot. „ Hoe, zou iemand kunnen vraagen, hoe toch zal een jong „ mensch zyn geluk maaken, wanneer hy „ niet vroegtydig tracht uittemunten en „ zieh boven anderen te verheffen?" Zyn geluk maaken P Dit zal hier naar alle waarfchynelykheid zo veel betekenen, als voordeelige eerarnpten, tytels en waardigheden ontvangen ? Wanneer dit de zin is van deeze fpreekwyze (gelyk ze dan in de algemeene manier van fpreeken zo gebruikt wordt,) dan had ik in myne jongere jaaren zo goed , als iemand van mynen ftaat, myn geluk ook kunnen maaken, en het hing alleenlyk van my zeiven af, om het nog verder te'doen. En evenwelmoet Jk u, als een eerlyk man, verzeekeren, dat B 3 ik  32 THEOPHRON'S GOEDE RAAD ik myne waare gelukzaligheid eerst fints dien tyd durf berekenen, dat ik vryvjülig afftand deed van dit reeds gemaakte geluk e'n't geen ik nog te wachten had, om, van de waereld vergeetcn , in dit ftil verblyf voor my en die my lief zyn te leeven, en zonder veel geruchts in myn' kleinen kring -zo veel mogelyk van nut te weezen. Doch dit afgezonderde , buiten het gewoel des openlyken levens, in eene ftille «enzaamheid, moet van niemand als een voorbeeld ter naarvolging aangemerkt worden , dan alleen van hem, die óf by zichzelven bewust is, dat hy de menfchelyke maatfehappy voor zyn aandeel reeds genoeg gediend heeft ; óf die zich wegens gewigtige redenen onbekwaam vindt, om in 't vervolg zyne dienften aan dezelve te betoonen ; óf eindelyk ook van hem, die middelen en wegen weet, om ook in de eenzaamheid een leven leiden, het welk voor zyne medemenfehen van algemeen nut is. En ik durf zeggen , dat , zo niet het eerfie, immers het tweede en derde geval dat geene geweest is, waarin uw Vader zioh bevond, toen hy het noo- dij  AAW ZYNEN ZOON. 23 dig oordeelde, om van het groot tooneel der waereld aftetreeden. Want God heeft zyne bekoorlyke waereld niet voor werkelooze, allecnlyk befpicgelcnde kluizenaars gefehaapen. Hy begeert dat de mensen gezellig zal weezen, en dat elk de maat van krachten , welke hem verleend is, ten algemeenen nutte zal beftceden. Ten dien einde moet gy dan nu ook gebruik maaken van de uwe; ook gy zult door zo veele edele daaden, als u mogelyk zullen zyn, uitmunten, zonder echter dit uitmunten tot de bedoeling van uwe daaden te maaken ; gy zult u daardoor den weg baanen tot eerampten en waardigheden , echter niet, als of deeze eerampten en waardigheden op zich-zelven iets wenfchelyks en het hoofddoeleinde van onze pogingen waren ; maar omdat zy middelen zyn , waardoor wy verhevener , en indedaad wenfchelyke oogmerken kunnen bereiken. En , geloof my, myn Zoon ! ter bereiking van deeze oogmerken is het niet noodig, dat men zich met geweld opdringt, 4 at sieu dgor eene gezochte fchittering , £4 de  24 thbophron's goede raad de oogen der 'menfchen tot zich trekt. De man van verdiende heeft reeds van zelve, als ik my eens zo moge uitdrukken, zekeren geur, welke de kenners op hem doet letten, en het is voor hem byna onmogelyk lang verborgen of onbekend te blyven. En al ware dit zo , wel nu ; dan zou hy ook in dit geval evenwel niet te vergeefs geleefd hebben; het zou met hem geleegen zyn , als met de zon , wanneer de dampkring met dikke wolken is opgevuld. Dan toch verlicht en verwarmt zy den aardbodem, zonder zelve gezien te worden. Maar is zy daarom minder Zon ? En zal zy , wanneer een kruipende rups op het koolblad haar niet bemerkt, daarom niet gezien worden van den koningklyken adelaar , die zich boven de wolken verheft ? - - ■ Crede mihi , bene vixit, bene qui latuit! Dl  AAN ZYNEN ZOON. 25 De tweede byzondere les , die mede voort vloeit uit die algemeene, welke ik u heb aangepreezen, is deeze: „ Laat uwen „ zedelyken kring van werkzaamheden in „ den beginne flechts tot die geenen be„ paald worden, welke u de naasten zyn; en „ zet de perken van denzelven vervolgens „ alleenlyk uit in die maate , waarin gy „ uw oogmerk by deeze reeds bereikt hebt, „ en nu nog vindt, dat gy krachten overig „ hebt tot uitgeftrektere werkzaamheden". Ik zal my hierover breeder verklaarcn. De bepaalde kracht van een' zwakken flerveling is immers niet almagtig. Zy kan immers niet, gelyk de kracht van God , omtrent alle wezens buiten zich tevens werkzaam zyn; by gevolg moet zy haare werkzaamheden telkens bepaalen tot enkele voorwerpen. Maar wie kan in alle gevallen nader en grootcr recht hebben op onze nuttige werkzaamheden, dan zy, die de natuur, of de goddelyke VoorzienigB S , heid,  26 theophsök's goéde raad heid her naau \ fle met ons heeft verêenigd > Zou het niet onüitfpreekelyk dwaas en tevens onrechtvaardig zyn, wanneer een geneesmeester , die zyne konst veritaat , zynen tyd daarmede wilde verfpillen, om geneesmiddelen te bereiden tegen de mogelyke ziekten der tegenvoeters, terwyl zyne -huisgenooten en medeburgers aan eene befmettelyke ziekte ter neder liggenen vruchteloos om hulp roepen ? Eerst moet hy deezen trachten te behouden ; vervolgens zyne landgenooten in de naaste dorpen , vlekken en ftcden , en zo al verder en verdér , naar maate God hem tyd en krachten verleenen zal tot uitgeftrektere werkzaamheden, Dezelfde pligt eencr wyzc bepaaling van den kring onzer werkzaamheden, ligt ook op den zedelyken geneesmeester. Heeft hy eene Vrouw genomen, dan moet deeze het naaste voorwerp zyn, welks zedelyke volmaaking hy nevens de zyne het moest moet behartigen. Vertrouwt de Voorzienigheid hem kinderen toe ; dan moet hy den kring van zyne werkzaamheden nog zo verre uitzetten, dat ook deezen daarin be-  AAN ZYNEN ZOON. 27 begrecpen zyn, en zorg draagen, dat zy, op de beste wyze, welke hem mogelyk is, worden opgevoed, 't Geen hem by deeze werkzaamheid aan tyd en krachten overfchiet,.-moet bedeed worden aan zyne huisgenooten, aan de geenen die het naast met hem vermaagfehapt zyn , aan zyne vrienden, aan zyne medeburgers. En zodanig moet de omtrek van zyne werkzaamheden van trap tot trap uitgebreid worden , naar maate hy befpeurt, dat zyne krachten toeneemen , en door eene meer beperkte werkzaamheid hem zekere onaangenaame gewaaarwording verfehaffen. Maar vooral moet hy zich hier zorgvuldig wachten voor zelfbedrog, het welk maar alte ligt mogelyk is. De mcnfchelyke geest, die volgens zyne natuur altyd naar 't oneindige ftreeft, en elke foort van beperking zeer ongaarne verdraagt, overreedt zich maar alte gemakkelyk, dat de naaste arbeid , waartoe zyn pligt hem roept, reeds afgedaan is; dat hy een beroep heeft tot iets grooters; dat hy krachten en vermogens in overvloed bezit, om aan de pligten van Echtgenoot, van Vader, van  2 8 theopiiron's goede raad van Vriend cn van Burger te voldoen, en evenwel ook nog omtrent het geheel werkzaam te zyn. Wee hem en zyne verlaaten familie, indien hy meer op dit verleidend gevoel vertrouwt, zonder eene langduurige en zorgvuldige beproeving , en wanneer hy aan zyne krachten, door een Wild bruisfehend Enthufiasmus opgezwollen, toelaat, dat zy de dammen doorbreeken ! Wat zal hiervan het gevolg zyn? Hy zal In eenen korten tyd zo veel fmaak vinden in groote en fchitterendé werkzaamheden, dat de kleine huisfelyke familie-tooneeleu hem zullen walgen; dat zyne ongelukkige Echtgenoote, zyne beklagenswaardige kinderen hem vreemd zullen worden; dat hyzelf met zyn hart en geest overal 3 maar niet te hals zal weezén. Geloof my, myn Zoon ! maar zeer weinige menfehen zyn geroepen, om Lichten der waereld te zyn. Maar, naar maate van zyne kundigheden, zyne Huisvrouw, zyne huisgenooten te verlichten, dit is een beroep, 't welk iedereen heeft, die de waardigheid van Huisvader op zich heeft genomen. „ Eén  AAN ZYNEN ZOO 17. 2tJ „ Een man," zegt zeker zeer vermaard Schryver (*) , „ een man van meer dan ge„ woone bekwaamheid, heeft nog genoeg „ aan zyne eigene verbeetering en volmaa„ king te arbeiden. Hy is tot deeze bee„ zigheid alsdan het meest bekwaam, wan„ neer hy begonnen heeft , door eene „ reeks van gewigtige ondervindingen „ zichzelven en de waereld te leeren „ kennen, en terwyl hy op zulk eene wy„ ze aan zi'ch-zehen arbeidt , arbeidt hy „ indedaad voor de waereld. Want dies te „ bekwaamer wordt hy , om voor zyne „ vrienden, voor zyn vaderland en voor „ de menfchcn over 't algemeen van nut „ te zyn, en in eenen grooter' of kleiner' „ kring, met meerder ,of minder zwier, op „ eene openlyke of min merkbaare wyze, „ ten algemeenen nutte van hetStaatsgeftel „ mede te werken." r Het is eene van de gevaarlykfte kwaaien, Welke in onze dagen voornaamelyk heerfchen, dat elke baardelooze knaap, die pas de roede van zynen leermeester ontloo- pen (*) Wiel and.  ao theophron's goede raad pen is , zich reeds bekwaam en beroeper» oordeelt, om een Leeraar van het menfchelyk gedacht te worden. Heeft hy eenige Romannen en kleine gedichtjes, eene menigte van zogenaamde geleerde nieuwspapieren en Bibliotheeken geleezen ; heeft hy een paar dozyn fraaiklinkende nieuw? jnodifche fpreekwyzen en gedwongen toeren opgedaan: 6 ftraks zet zich het geleerde gekje aan de lezenaar , om dezelven het lieve Publiek, het geen zich met foortgelyke zoete en laffe beuzelingen de maag leeds zo dikwerf heeft overlaaden , misfchien voor de duizendfte maal opgewarmd en verdund op nieuws wederom optedisfchen. Het zou een oriverdraaglyk gezicht •weezen, indien een fchilder eene vergadering van eerwaardige grysaards afmaalde , en voor dezelven eenen Ourang Outang in het profesforaal gewaad liet optreeden , om deeze vergadering met eenige grimasfen beczig te houden, en evenwel deeze ergerlyke vertooning moeten wy by elke jaarmis wel honderd en meer maaien werkelyk verdraagen. "Wacht, u, myn Zoon! voor deeze evea Z9  AAW ZYNEN ZOON. g| zo belagchelyke als fchadelyke fchryfziekte». Weet , dat die vreesfelyke vermenigvuldiging van boeken en de daarmede gepaarde geweldige hes lust, welke dagelyks meer de overhand neemt, een gevolg eiï tevens mede eene oorzaak is van het aangroeijend bederf van onze zeden en van het geheele menschdom. Wen fchryft en leest, niet om te verbeeteren, niet om verbeeterd te worden, maar men fchryft om uitteblinkcn, om geld en roem te verwerven, zonder dat men iets tot het af»ömeene nut, iets pryswaardigs behoeft te doen; men leest om de verllrooide, van alle nuttige werkzaamheid afgetrokkene ziel nog meer te verftrooijen , en in den fiaap der vergeetelheid van alle huisfelyke en burgerlyke pligten nog dieper in te wiegen. Men geeft lesfen en fchryft, opdat men niet behoeft te leeren en te denken; men leest , om van allen arbeid ontheven te zyn, en evenwel den tyd te verdryven. Tot vry verre in het midden van de tegenwoordige eeuw, was het over 't algemeen waar, dat in ons duitfche vaderland by  J2 THEOPHRON'S GOEDE RAA0 hy de menfchen het natuurlyke boven het zedelyke, het ligchaamlyke boven het geestelyke, een fchadelyk overwigt had. Dus zyn wy dankbaarheid verfchuldigd aan alle die geènen , welke op de een of andere wyze iets hebben toegebragt, om de krachten van het menschdom ook aan de verwaarloosde zyde aantekweeken ; om talenten en bekwaamheden in ons op te wekken , wier fluimerend beftaan wy zeiven naauwlyks dorsten vermoeden, en die daardoor het geestelyk gedeelte van onze natuur tot eenen trap van befchaaving bragten , welken het, zo algemeen, als thans, nog nimmer had beklommen. De fmaak is verbeeterd, de zedelyke aandoening verfynd, de verbeeldingskracht nieuwe wieken by gezet, net verftand en het geheugen met eene ryke maate van kundigheden vqrrykt, en tevens de geheele buitenzyde van den mensen door kunst met zekeren luister overgevernisd. Gelukkig , indien het hemelfche paard , volgens de gelykenis van Plat o, zynen aardfehen reisgezel met zich had opgevoerd op den top van die rots, waartegen men het met de fpooren had  AAN ZYNEN ZOON. 33 had opgejaagd, en indien zy beiden hunnen loop gemeenfchappelyk konden voortzetten ! Maar helaas! dit is niet gefchied. In dezelfde maate, waarin de befchaaving van den geest door konden en weetenfchappen wierd bewerkt, heeft men de ligchaamelyke krachten van onze natuur, heeft men tevens den lust en het vermogen tot allen arbeid , welke ons meer infpannen, en de verbeelding en befchouwende vermogens van onze ziel minder beezig houden, heeft men het aan de Duitfchers anderszins zo eigenaartig ftreeven naar vorderingen, en het onvermoeide uitharden in aanhoudende en riioeijelykc beczigheden, heeft men eindelyk den nationaalen moed in gevaaren.en de geruste en blymoedige oprechtheid by elke afwisfeling der lotgevallen, van tyd tot tyd meer zien afneemen, kwynen, wegzinken en nerven. En zou het by zulk eene gefteldheid van het menschdom, nog altyd voor eene uitmuntende verdiende gehouden worden, dat men de werktuigen van die ongelukkige eenzydige befchaaving vermeerderde ? dat men die tot in het oneindige vermeerderde ? Geloof C my,  34 theopiiron's goede raad my, myn Zoon ! bet is thans in de meeste gevallen een veel vcrdienftelyker werk, dat men ééne roede heyland in 't vierkant gebruikbaar gemaakt, of één kluwen vlas gcfponnen heeft, dan de Schryver van een tooneelftuk , van een Roman , of van een deeltje allcrlieffte gedichtjes te weezen (*). Tracht dus niet naar de gewaande eer, om uwen naam in de boeklysten geplaatst te zien. Bepaal veelmeer alle uwe zedelyke werkzaamheden tot u-zelven en die geenen , waarmede God 'u door familie-verbindrenisfen zal vereenigen. Alleenlyk dan eerst, wanneer gy, onder den goddelyken byftand , deezen gelukkig hebt gemaakt ; wan- (*} Wanneer de wyze en goede Antoninus de weFdaaden optelt, welke de hemel hem gedimrende zyn leven had beweezen, recker.c hy 'er voornaamejyk dit onder, dat dezelve hem bewaard had , voor een fraaije geest te worden. De Goden, zegt hy, „ moet ik het dank vveetcn, dat ik in de wclfpree„ kendheid, de dichtkunde, en in andere foortgelyke weetenfehappen geen grootere vorderingen maakte; „ want deeze konften zouden my, indien ik gelukki,, ger daarin gedaagd had , m ;?r aUe veel verftrikf „ hebben".  AAN ZYNEN ZOON. 35 wanneer uwe ziel, en die van uwe echtgenoot en kinderen door de zuiverde en tederfte liefde verbonden , genoegzaam in eikanderen geftrengeld zyn , en geene feheuring van deeze.heilige banden door de verftrooijingen en moeijelykheden, welke de werkzaamheid omtrent het Geheel onvermydelyk met zich brengt, meer te vreezen hebben; en wanneer dan uw hart van eigene gelukzaligheid zo vol is , dat het, zonder door ydeiheid en roemzucht daartoe aangefpoord te worden, magtig word aangezet, om deeze eigene gelukzaligheid op andere weezens , door het menschdom met hen vermaagfchapt, te laaten overvloeyën: dan myn Zoon! deel dan mede , 't geen gy bezit, en tot een algemeen nut verftrekken kan ; word dan Schryver, verbeeteraar van zeden ,. leeraar van het menschdom, en laat "uwe ziel den wellust, tot geluk van veele duizenden geleefd te hebben, met volle teugen drinken. C 2 Hoor  :\5 theophron's goede raat Hoor nu eene derde waarfchuuwing, welke insgelyks tot de nadere bepaaling van de cerfte algemeene les behoort. Zy is deeze: „ Wacht u, dat gy uwe krach„ ten nooit te veel vergt: want wanneer ,, dit gefchiedt, worden ;de krachten afge„ mat, en de ftaat van afgematte krachten ,, is altyd een ongelukkige toeftand". Ook hierin dwaalen gemeenlyk juist de edelfte jongelingen, wanneer de liefde tot eenig onderwerp en eerzucht hen ontvonkt hebben. Als met woede vallen zy telkens aan hunnen gelief koosden arbeid, vergeeten eeten en drinken, rust en verkwikking, en houden gemeenlyk niet eerder op , voor dat zy zich geheel magteloos en tot een verdere infpanning van hunne krachten geheel onbekwaam vinden. En dit is mede dwaasfelyk, zeer dwaasfelyk gehandeld. Want, om nu niet te melden, dat alle krachten , zowel van ziel als ligchaam daarby verliezen , en van tyd tot tyd ver- fpild  AAN ZYNEN ZOON. 37 fpïld worden : zou dit miibruik van dezelven alleen om die rede 1 moeten afgeraaden worden, devvyl een mensch, die deeze alte Kerke infpanning dikwerf ondergaat, alle de geenen, waarmede hy verkeert , voornaamelyk zyn huisgezin , en even daardoor ook zich-zelven, ten eenigen tyde zekerlyk ellendig maakt. Het is toch in de natuur zo wel des ligchaams als der ziele gegrond, dat elke te fterke infpanning van onze krachten, moet gevolgd worden van zekere onaangenaam heid, van zekere neiging tot een gemelyke knorrigheid , welke ons aanfpoort , om dezelve, zo wel als onze blyde aandoeningen , aan anderen medetedeelcn. Komt nu de onmaatigc arbeider uit zyn kabinet met zulk eene gemoedsgefteldheid in den fchoot van zyn huisgezin : wat is natuurlyker, dan dat hy geen behaagen vindt in de tedere liefkoozingen van zyne getrouwe echtgenoote, die naar zyne tegenwoordigheid reikhalst, en in het blyde gewoel van zyne omringende kir)de. ren,; dat hy dezelven door zyn gelaat en woorden van zich affchrikt; dat hem niéts C 3 be-  «8 theophron's goede raad behaagt, niets naar zyn zin is, en dat hy op alles wat te vitten heeft ? Dan moet de arme lydende vrouw haare fterkfte en aangenaamfte gevoelens van tederheid in zichzelven oplluiten ; dan moet zy ftom en treurig neder zitten, terwyl haar binncnftc van de aandoeningen der liefde kookt, en haar getrouw hart zich wel ieder pogenhlik zou willen losrukken , om zich aan den boezem van haaren geliefden maar ftuurfchen gemaal te hechten. Myn K l e ö n ! ik verhaal u dit uit een wee moedige aandoening van my-zelven. Waarom zou ik het voor u verbergen? öok ik zelf ben , geduurende myn werkzaam ven, niet zelden in deezen treurlgen misfiag vervallen. En indien alle de hoog-geroemde lieden , die ten deele onder den fchitterenden naam van MenJcUnvrifinden * bekend zyn, openhartig waren : gy zoudt de echo van deeze myne vrywillige belydcnis, uit duizend en meer dan duizend ftudeervertrekken hooren weêrgalmen. Maar men belydt niet gaarne zyne misdagen, eer men zich verbeeterd heeft. Dat gy u, myn Zoon! (piegelt aan deeze  AAN ZYNEN ZO ON. 39 ze voorbeelden, en u wacht, dat gy nooit tot dien zelfden misflag vervalt. Want weet, dat ik nooit ongelukkiger was, dan in dien tyd , fchoon ik eer, goederen des geluks en gezondheid in overvloed bezat, en van elk voor zeer gelukkig wierd gehouden. Immers waar geene liefde is, daar kan waarlyk ook geene gelukzaligheid wcezen En menfchenliefde zonder familieliefde , is het leuge-nachtigfte momaangezicht , waarmede eene menfehelyke ziel ooit pronken kan. Gy ziet, myn Zoon! dat ik telkens weder terug kom tot het zelfde groote punt, waarop ik u reeds zo dikwerf heb geweczen , op — huisfelyk geluk. Dit (ach , dat ik het allen jongelingen toch diep in de ziel kon drukken !) dit moet in alle omftandigheden van uw toekomend leven, by u boven allf:s gefield worden ; en befchouw toch alles als nadeelig, wat dit geluk belet, al mogt het u ook nog zo fraai toefchynen. Zoek door zachte goediiartigheid en voorkomende gedienftigbeid, geluk sn genoegen over allen die u dierbaar zyn, over alle uwe huisgenooten rondom C 4 u  4o theophron's goede raad u te verfpreiden: dan zult gy voldoen aar. uw eerst en heiligst beroep ; dan zult gy een veilige haven voor u gereed hebben, waarin gy, wanneer de normen der wederwaardigheden opfteeken, en de baaren der droefenisfen op u aandruisfchen, u zult kunnen bergen , en aan den getrouwen boezem uwer zielvriendin , die van liefde klopt, van alle uwe zorgen uitrusten, en voor alle uwe bekommeringen een verzachtenden balzem vinden. ElK-  AAK ZYNEN ZOON. 41. Eindelyk, myn Zoon! neem ook trouwhartig deeze vierde les in acht, welke aan de voorige insgelyks ondergefchikt is : „ Eer gy een ampt aanneemt, zo onderzoek „ naauwkeurig alle de beezigheden, wel„ ke met hetzelve verknocht zyn, en alle „ de onaangenaamheden, welke daarmede „ verbonden kunnen zyn. Neem dan de „ proef, of gy voor de eerften wel fterk „ genoeg zyt, en ondervraag uwen moed, ,, of gy de laatften kunt verdraagen : en „ alleen dan eerst, wanneer gy zowel tot „ het een als tot het ander genoegzaame „ kracht en Kerkte van ziel by u befpeurt, „ moet dit ampt van u worden aangeno„ men." De verwaarloozing van deeze les der wysheid is even zo gewoon, als de gevolgen daarvan gemeenlyk deerlyk zyn. Ik heb weinig Jongelingen gezien, die den tyd niet lang viel, eer zy tot eenig ampt bevorderd wierden ; maar nog veel C 5 min-  42 theophron's goede raad minder, die niet kort daarna berouw hadden over hunne voorbaarigheid, en wenschtcn dat zy zich we.lerom in hunnen voorigen ftaat mogten bevinden. Elke ftandplaats in de menfchelyke maatfehappy, hoe iehitterende ook, heeft haare groote ongemakken, waarvan men Hechts het geringde gedeelte -op eenigen afdand kan voorzien. Zo dikwerf men zich dus in zekere betrekkingen en verbindtenisfen wil inlaaten, moet men tevooren verzeekerd zyn, dat men dc aangenaamheden van dezelven door een vergrootglas, en daarentegen de onaangenaamheden door een omgekeerd en verkleinend glas befchouwt. Doet men zulks niet; delt men zich den toekomenden arbeid van zyn beroep alte ligt, en de daarmede verknochte voordeden alte bekoorlyk voor : niets is zekerer, dan dat misnoegen en berouw het onvermydeiyk gevolg van ons befluit zullen weezen. Het ergde in zodanige gevallen is dit, dat de jonge onbedreeven man, by gebrek van waereldkcnnis, de omdandigheden van elk ander mensch voor gelukkig, en daarentegen de zynen , ja de zynen alleen voor  AAN ZYNEN ZOON. 43 voor allerellendigst houdt. Dan gaat mengemeenlyk aan het vergelyken van zyn ei. gene talenten, van zyn eigene gemoedsgcfteldheid met de talenten en Charakters van andere menfchen; en de eigenliefde draagt 'er wel degelyk zorg voor, dat onze eigene waardige perfoon by deeze vergelyking het altoos moet winnen. Dan kan hy niet begrypen , dat deeze en geene , die evenwel in allen opzichte zo verre beneden hem liaan, in geluk en gemak. zo veel by hem vooruit hebben. Dan murmureert men tegen den hemel; en de on fchuldige hemel heeft ondertusfchen niets anders gedaan , dan dat hy den wensch van dien jongen dwaas vervulde, en hem plaatftewaar hy zo vuuriglyk had gewenscht geplaatst te worden Maar indien de hemel dit eens niet gedaan had , zou zyne regeering der waereld daarom minder berispt zyn geworden ? Indien de misnoegde jongeling die ondervinding reeds bezat, welke hy na tien of twintig jaaren hebben zal; indien hv eiken ftand in de maatfehappy, en alle de byzondere gedeelten van het werkzaame leven  44 f HE'ÓPiïRON'S g'ÖEDÉ "RAAD ven reeds onderzocht', cn daardoor wèl de onüangenaame, maar echter voor onze kennis zo ailernoodzaakclykfle waarheid had geleerd , dat 'er overal iets hapert: hy zou in den flaat, waarin hy zich thans bevind , geen denkbeeldige volmaaktheid verwacht, en zich in zyne rekening niet zo zeer bedroogen gevonden hebben. Een zorgvuldig onderzoek van onze toekomende pligten , een beproeving van onze vermogens en neigingen , naarftige poogingen , om ons vooraf te oefenen in 't geen wy in 't vervolg van tyd zullen moeten verrichten, gemaatigde verwachtingen en beperkte wenfehen, eene volmaakte overtuiging gegrond op eene genoegzaame waercldkennis, dat deeze onze moederlyke aarde, wel geen jammerdalmaar ook geen Arkadiê is , een moedig en manlyk beflüit, om de onvermydelyke moeijelykheden des levens ftandvastig te verdraagen ; en_ eindelyk een zorgvuldige vermyding om onze verdienften aan anderen optedringen , gevoegd by eene volkomene overgeeving aan dsn wil der allesbeftierende Voorzienigheid :  AAN ZYNEN ZOON. 45 Keid: dit, myn Zoon! dit zyn de middelen , welke wy moeten in het werk nellen, wanneer wy ons, by het aanneemen van een ampt, hoedanig het ook zyn moge, een vergenoegd en gelukkig leven met zekerheid willen voorlpellen. Laat  46 ïheophrok's goede raad Laat ons , myn Kleö.n ! van de alge. mecne lesfen ter voorbereiding, welke iku thans heb gegeeven, overgaan tot eenige byzondere voorfchriften , welke de werkelyke verrichting van uwe toekomende beroepsbeezigheden betreffen , nadat gy dezelven, gelyk ik hier vooronderftell', met eene wyze omzichtigheid zult gekoozen hebben. En hier , myn Waarde! moet gy u bovenal herinneren, wat ik u zo dikwerf uit myne veeljaarige ondervinding gezegd, uit myne innerlyke zekerfle overtuiging verzeekerd heb, en het geen ik my inzonderheid bevlytigde u , ook in den voortgang van uw eigen jeugdig leven te doen bemerken, de groote waarheid, naamelyk, „ dat „ aan Gods zegen alles geleegen is". Ik durf hoopen, dat myn onderwys, 't welk ik u tot dus verre heb gegeeven, en de zorgvuldigheid, welke ik befteedde , om u tot eene naarftige overdenking opteleiden van § Mm*.  54 theophron's goede raad Maar daarenboven, het gebed behoorde reeds om die reden tot de voortrenelykfte middelen , om zich tot eene gelukkige werkzaamheid voortebereiden , dewyl ons gemoed daardoor gebragt wordt tot die blyde rust, welke volftrekt onöntbeerelyk is tot eene uitfteekende werking van onze zielvermogens. Want gy moet wecten, 6 Jongeling! dat de vuurigc drift, waarmede men in uwe jaaren, zonder eene. voorafgegaane hoogstnoodige verzameling der gedachten , gewoon is op zynen gcliefdften arbeid aantevallen , indedaad maer verwart, dan ontwikkelt, meer belet, dan bevordert. Alte grooten haast in de beezigheden is, in den grond befchouwd, niet dan tyd verfpillen ; daar , integendeel , het dagelyksch verlies van eenige uuren, hefteed ter voorbereiding tot het bedoelde werk , een wezenlyk voordcel aanbrengt. Haast u langzaam , moet derhalven ook uw zinfpreuk weezen. „ Eer  AAN ZYNEN ZOON. 55, \t Eer gy dan tot eenigen arbeid van „ belang overgaat, gun u den tyd , orri „ uwe gedachten behoorlyk te verzamelen; „ om uwe fluimerende, of door te veel „ voorwerpen gedeelde zielvermogens op„ tewekken, en naauwer te bepaalen; tl„ we hartstogten te bevredigen , en uw „ geheel gemoed door het weldaadig licht „ van vergenoegdheid te vervrolyken". In ■deezen tyd der voorbereiding, verricht dan eerst uw gebed , als het eerde en werkzaamde middel ter bereiking van de genoemde bedoeling. Het nog overig gedeelte van den tyd moet gy bedeeden , om de „ mogelyke nuttigheid van dien arbeid „ te befeffen , welken gy thans denkt te „ onderheemen". Dit is insgelyks een beproefd hulpmiddel, om onze ziel tot groote werkzaamheden te ontvonken. Ik vooronderdel naamelyk , dat gy u nooit zult toewyden aan eene beezigheid, welke niet • op de eene of andere wyze de welvaart van uwen evenmensen tevens met de uwe helpt bevorderen. Laat dan zulk een arbeid zo beperkt, zo bekrompen zyn, als hy wil; hy heeft evenwel goede gevolgen, D 4 ea  56 THEOPHRON's GOEDE RAAD en doezen hebben weder de hunne , en wel in eenen aaugroeijenden ftroom, welke tot in de eeuwigheid voortrolt. Want alle de gebeurtenixfen der waereld zelfs de klcinfte , hangen onöplosfelyk te famen, envloeijen, gelyk de waterdroppe. len in eene rivier, zonder ophouden voort tot in het onëindige. Niet één van dezelven is van de andere afgezonderd; niet één is onvruchtbaar aan nieuwe gevolgen. ■Alles heeft veelmeer zyne uitwerking, gelyk alles Zyne oorzaak heeft. Deeze gedachte , wanneer wy dezelve ook by de kleinfte goede daad recht in 't oog houden, geeft aan onze ziel zekere leiding van' denken en handelen , waarvoor zy buiten dit niet vatbaar zou weezen. Wy befchouwen ons zelveu naamelyk in zodanige zalige oogenblikken als de bron , waarüit allengs een breede ftroom van zegeningen tot in de eeuwigheid vloeit, en die den onmeetelyken oceaan van het goede, gefchikt ter genieting van de geestenwaereld , helpt vergrooten. Laat het in den beginne Hechts een armhartig beekje zyn : hebben de geweldigfte land-rivieren ,  AAN ZYNEN ZOO-N. 51 rén , welke den rykdom van geheele koningryken op haaren rug draagen, wel een ander begin genomen, wanneer men tot aan haaren eerften oorfprong terug gaat? Uit de kleinfte oorzaaken kunnen dikwerf de grootfte gevolgen ontftaan. „ Dus moet nooit eenigen arbeid, wel„ ken uw beroep met zich brengt, en die op eenige wyze van nut kan zyn , „ uverachtelyk voorkomen"; gefield zelfs, dat gy in het oogenblikr als gy dien moet verrichten, by u-zelven gevoelt, tot iets grooters in ftaat te zyn , 't welk buiten den kring der werkzaamheid zou liggen, welken de goddelyke Voorzienigheid nu eens heeft goed gevonden u aantewyzen. Elk onzer heeft zynen aangeweezeii post in de waereld. Laat ons trachten deezen post waarteneemen , onbekommerd wat 'er misfchien by of rondom ons zou kun-nen gebeuren. Of gelooft gy, dat een Legerhoofd het den neuswyzen foldaat dank zou weeten, die zynen post verliet, omdat hy geloofde, elders van meerder nut te kunnen zyn? Integendeel, hy zou hem veelmeer als eenen wederfpanneling beD 5 ban-  gjj theophron's goede raad handelen en doen ftraffen, zelfs dan, wanneer hy ook de grootlle daaden, die hem echter niet bevolen waren, mogt verricht hebben; en te recht: want wat zou 'er van het geheele heirleger worden , wanneer elk flechts wilde doen 't geen hem goed dacht, en niet 't geen aan hem was opgedraagen? Laat een tamboer dan nog zo veelc talenten tot een legerhoofd by zich zeiven befpeuren: dit geeft hem evenwel geen recht, om zynen cigenlyken pligt te verwaarloozen, en zich tot legerhoofd optewerpen. Doet hy zulks, dan is hy een fjecht lid van het krygsligchaam, en waardig dat hy 'er van wordt afgefneeden. Ik geloof dat ik u deezen raad niet te fterk kan inprenten. Want het is eene gewoohe dwaasheid van de meeste menfchen, dat zy hunne eigenlyke beroepsbeezigheden, als iets van weinig belang, verzuimen, en zich liever beezig houden met zodanige dingen, welke geheel en al buiten hunnen kring liggen. De Dorppredikant werpt zynen herdersftaf weg , en Wroet , om zich beroemd te maaken, in eude handfehriften; de Rechter maakt punt- dich-  AAN ZYNEN ZOON. 59 dichten, terwyl de verdrukte onfchuld hem te vergeefs haare ellende klaagt; de Winkelier fchryft Romannen, in plaats dat hy de waereld zou verlosfen van die 'er reeds zyn; de Arts loopt de vlinders na, en laat zyne zieken kermen zo veel zy willen ; de Schoenmaaker, eindelyk, laat de menfchen barrevoets gaan, en zyne kinderen honger lyden, om in de herberg de nieuwspapieren te leezen , oorlog te verklaaren en vrede te fluiten, en de Koningen naar zyn welbehaagen aanteftellen en aftezetten. Voornaamelyk neemt deeze dwaasheid.tot groot nadeel van de menfchelyke maatfchappy, van tyd tot tyd meer toe onder de jonge lieden. Dewyl my eenige Hooge Schooien van naby bekend zyn, kan ik u verzeekeren, dat'er onder twintig, misfchicn onder meer jonge Studenten in onze dagen, naauwlyks één gevonden wordt, die de waare voorbereiding tot zyn toekomend beroep op eene behoorlyke wyze behartigt. Alle de Studiën , welke daarop doelen, komen hem als dor, onvruchtbaar en verachtelyk voor. Was het niet de vrees voor een aanftaand Examen; zy zouden  6o theophron's goede raad den ze in 't geheel vcrwaarloozen. Maar met alle drift van een' vuurigen minnaar vallen zy op elk zoet, laf, beuzelend gedichtje , verzwelgen dit droog, fap- en merg-bedervend voedfel met de grootfte gulzigheid, en loopen dan van huis tot huis, van toilet tot toilet, om dezelve met de Saus van fierke uitroepingen en een verdraaid gelaat, met nog meerder walgingen lafheid, weder over te gecven. Onder zulke armhartige beezighcden verbeuzelen zy de onherroepclyke jaaren , waarin zy zich moesten voorbereiden tot een vergenoegd en voor 't algemeen nuttig leven. En nu treeden zy in de groote waereld, het hoofd gevuld met diergcljke fratfenvan geestigheid, het hart opgeblaazcn van hoogmoed; men vertrouwt hen ampten toe, het zy omdat 'er bckwaamer voorwerpen ontbreeken, óf omdat zy gelegenheid vonden, hier de kabaalzieke vrouw van een vermogend man , daar de intriguante kamenier van eene vermogende Dame, nu op deeze, dan op die wyze, ten hunnen voordeele inteneemen. Nu moet 'er gearbeid ■worden: maar naauwlyks hebben zy hunne be-  AAN ZYNEN ZOON. 61 beroepsbezigheden met de lippen aangeraakt , of dezelven fchyrieri hen ook reeds eene ondraaglyke walging te verwekken. Zy meenen zekere bekwaamheid en eene roeping tot iets hoogcrs in zich-zelven te ontdekken (en dit hoogere is gemeenlyk het faamenflanfen van eenig laf poéetiesch of vernuftig werkje uit geftoolene beuzelingen , nieuwmodifche toefen , opgeraapte , maar onrype gedachten , en eenige zotternyen van eigen vinding) en het natuurlyk gevolg hiervan is , dat zy hun ampt , 't welk zy verachten , of als eene galei bcfchouwen, ten uiterften ilordig en mismoedig waarneemen , zelve allerellendigst zyn , en allen , welke van hen en hunne luimen afhangen, allerellendigst maadcn. O, myn Zoon! ik moet ons ontaard vaderland flegte tyden voordellen, indien 'er niet binnen kort fchikkingen gemaakt. Worden, om aan onze jeugd op laage*en hooge, fchoolen , meerder fmaak tot ernftigc zogenaamde dorre beezigheden inteboezemen , en hunne ligchaamen en zielen manlykev, harder, werkzaamer en on¬ ver-  02 THEOPHRON'S GOEDE RAAD vermoeider te maaken! — Doch, ik had immers voorgenomen , om niet in den misdag van den ouderdom te. vervallen. Dus geene verdere klagten; maar laat ons v/ederkeeren tot den eigenlyken draad van ons tegenwoordig onderhoud. Wltt-  AAN ZYNEN ZOON. 6| Wanneer u gelast wierd, een bundel faamengebondene garden te verbreeken : zoudt gy uwe handen vruchteloos vermoeijen , zolang de enkele rystakken met eikanderen verëenigd waren. Maar het zou eene kleinigheid voor u zyn, om na den band ontftrengeld te hebben , elk rysje in 't byzonder te breeken. Even zo verleegen is de man , die beezigheden heeft te verrichten, wanneer zich te meenigvuldige verrichtingen aan zyne arbeidende ziel op éénmaal voorftellen. Hy handele ook dan , gelyk hy in het voornoemde geval zou doen; „ hy moet „ de eene beezigheid van de andere fchei„ den, elke in 'tbyzonder onderneemen, „ en voor eenen tydlang vergeeten, dat „ alle de overigen in de waereld zyn: en „ dan zal hy tot alle beezigheden in fiaat „ weezen". Zulk eene verdeeling van onzen arbeid is van zeer veel gewigts. Want het  64 THEOPHRON?S GOEDE RAA» het denkbeeld , dat 'er veele en meenigvuldige beezigheden op ons wachten , brengt ons tot zekere angstvalligheid, welke onze zielvermogens beknelt, en elke vrye en groote werkzaamheid van dezelve onmogelyk maakt. Hoe veele zielvermo' rëns wy ook bezitten, wy zyn en blyven evenwel altyd menfchen, dat is, beperkte reesten, die hunne oplettendheid, als dezelve in zekeren graad zal werkzaam zyn, telkens alleenlyk op één voorwerp kunnen vestigen Hoe juister dit voorwerp bepaald is hoe naauwkeurigcr men hetzelve van andere voorwerpen heeft afgezonderd, en hoe onderfcbcdener wy ons denkvermogen daarop bepaald hebben ; dies te duidelyker en levendiger zyn onze denkbeelden , dies te werkzaamer, dies te magticci iö de geheele kring van onze werkzaamheid. De gelykenis van een brandglas, het welk de verltrooide zonneftraalen verëenigt, om daarmede iets in brand te fteeken , is even zo bekend , als hier toepasfelyk. Maak dan, zo veel als immer mogelyk is, by uwe beezigheden, welke gy telkens meet  AAN ZYNEN ZOON. 6~5 moet verrichten, zékere verdeeling, en verricht de een na de andere. Om deeze pooging gemaklyker te maaken, „ gewen . u"eiken avond , zo veel het gefchieden . kan . een gcreegeld ontwerp te maaken " van de beezigheden voor den volgenden dag , waarin de Orde van dezelven en " de uuren , waarin zy moeten verricht " worden, op? de best mogelyke wyze be2 paald zyn". O welk een heerlyke zaak is eene geregelde orde, voornaamelyk in beezigheden! Zy maakt onze poogingen op eene uitfteekendc wyze gemakkelyk , en ftelt ons in Haat, om niet veel minder verlies aan tyd en krachten , zowel meerder arbeid te volbrengen, als ook dat geene 't welk wy verrichten, beter te maaken, dan wy, zonder eene flipte waarneeming van dezelven, zouden in ftaat zyn. Met eenen woesten yver kan men in verwarde beezigheden weinig uitvoeren. Men werkt zich moede en verdrietig , en mist nogthans voor het grootfte gedeelte zyn oogmerk, of bereikt hetzelve flechts ten halve , terwyl een man, aan eene geregelde orde gewoon,by dezelfde bekwaamheden, E mct  66 THEOPHRON's ©O EDE RAAR met veel meer gemak en genoegen , en met veel minder tydverlies gerustelyk zyn doel nadert. Dus is de tyd, welke hefteed wordt aan zulk eene verdeeling van onze beezigheden , geenszins verlooren ; veelmeer wordt die by den arbeid zeiven met woeker vergoed. Geloof my, myn Zoon! dat ik dit ook uit ondervinding zegge. Maar  AAN ZYNEN ZOON. 6j Maar dewyl wy niet altyd onze eigen meesters zyn, die tyd en arbeid naar hun welbehaagen kunnen verkiezen en afmeeten: dewyl wy veelmeer dikwerf in zodanige omftandigheden en betrekkingen geraaken^ waarin onze beezigheden meer van anderen, of van het geval, dan wel van onszelvon afhangen: is 't noodzaakelyk, „ dat „ wy 'er ons vroegtydig aan gewennen-, om van de eene beezigheid tot de an„ dere , zelfs wanneer zy van eene ge„ heel ftrydigs hoedanigheid mogten wee„ zen , met zekers vaardigheid ovèrte. „ gaan ; om onze gedachten fchielyk en „ geheellyk van het voorige voorwerp af„ tetrekken, eu dezelven te vestigen op „ dat geene , het welk ons thans juist „ voor de hand ligt, zonder daarby in „ ongerustheid en verwarring te geraa», ken". Het verkrygen van zulk eene bekwaamheid is , gelyk de verwerving van alle andere hebbelykheden , alleenlyk de E a vrucht  ci theophron's goedé raad vrucht van eene naarflige oefening, en wel van eene oerening in jonge jaaren. Want wanneer men dezelve tot zekeren ouderdom toe heeft verwaarloosd, en de ziel eens gewoon is aan eenvormige, aanhoudende beezigheden ; kwelt men zich gemeenlyk vruchteloos , om dezelve wederom te brengen tot die buigzaamheid, welke verëischt wordt, wanneer zy, by veele verhinderingen en afwisfelingen, aan elke voorkomende beezigheid terftond haare geheele werkzaamheid zal te koste leggen. Ik ken Schryvers, die geheele Alphabetten van geleerde werken moeten verbranden , zo dikwerf zy vóór de geheele voltooijing van dezelven door eenige tusfchenkomende beezigheid ongelukkig genoodzaakt worden , den draad van hunne gedachten aftebreeken. Het is hen voljlrekt onmogelyk,. om denzelven weder aantehechten. Van hoe veel belang zou het voor deeze mannen niet weezen, indien zy nu nog hunne zielen aan eene meenigvuldigheid van beezigheden , welke in het werkzaame leven niet kan gemyd worden , konden gewennen , en dezelve daardoor in haare werkzaam-  AAN ZYNEN ZOON. Eaamheden minder van het geval afhangkelyk maaken! Maar nu is het te laat. Om deeze noodzaakelyke bekwaamheid te verwerven is 't goed, ,, dat wy in on„ ze jonge jaaren den arbeid van onzen „ geest dikwerf opzettelyk verrichten op „ zodanige plaatfen , waar wy zeer dikwerf „ zyn bloot gefield zowel aan het gedruis „ van het werkzaame leven , als ook aan „ werkelyke ftooringen en verhlnderin„ gen". Wel is waar, dat de geleerde Mufen de ftilte. beminnen, en dat de werken van vernuft, van wat foort ook, nergens beter flaagen , dan in de eenzaamheid. Maar hangt het dan van ons af, om de waereld rondom ons in (li 11e beemden, en alle derzelver bewooners in geruste en eenzaame herders te veranderen? Kan de huisvader , zonder een tyran te weezen , elk gedruis van zyne werkzaame huisge\ nooten, elk luidruchtig geweemel van zyne blyde kinderen rondom en nevens zich , ten allen tyde beletten ? Kan een Koopman op zyn kantoor, de Rechtsgeleerde in zyn kabinet, de MagiftraatsperE 3 foon  70 THEOPHRON'S GOEDE RAAS foon op zynen rechterftoel, het geruchtmaakend gewoel op de ftraat en het gedruis van allen weeren, die uithoofde van hunne beezigheid, by hen.uit- en ingaan? En dewyl zy dit niet kunnen doen , wat aou 'er dan van hen worden , zo zy niet idanin de iUte gewoon waren te arbeiden'  AAN ZYNEN ZOON. 7 I Maar hoe noodzaakelyk het uit hoofde der bygebragte redenen ook is, om zich vroegtydig eene vaardigheid te verwerven in afvvisfelende en meenigvuldige beezigheden : „ zo zeer moeten wy ook aan „ den anderen kant op onze hoede zyn, „ dat wy niet vervailen tot den tegenovcr„ geftelden misftap , van onbeftendigheid „ naamelyk en eene kinderachtige vervee„ ling by beezigheden van eenerleiën aart". Alle beezigheden van eenig aanbelang willen niet met horten verricht worden ; zy verëisfchen veelmeer eene aanhoudende pooging, welke het, zo niet tot het einde toe , echter ten minnen tot eene bekwaame afdeeling, kan uitharden. Het is erg genoeg voor den man (zo hy nog een man verdient genoemd te worden) , wiens ziel door eene averechtfe opvoeding , of ook daarna zich-zelven verwend hebbende, reeds zo flap is geworden, dat haare veêrkracht niet daa flechts eenige oogenblikE 4 ken.  72 theophron's goede raad ken inspanningen , welke terftond weder geftaakt moeien worden, kan verdraagen: een gevolg van de zo geliefkoosde befchaaving, of liever, van de laffe verteedering van onze ziels- en ligchaamskrachten , welke men al meede wil dat tot de voorrechten van onze tyden behopren: voornaamelyk een gevolg van de dagelykfche genieting van flerk-gekruide, geleerde lekkerbeetjes, toebereid door teergevoelige koks naar de mode (*) , waardoor het geestig verhemelte van onze jongelingen (als ik my eens zo mag uitdrukken) van tyd tot tyd zodanig verwend wordt, dat elke eenvoudige , kunsteloos toeCO Deeze zyn het, welken het verwyt recht eigenlyk treft, 't geen Cich.ro alleenlyk aan öe Dicliter< doet Videsne , 1'oëtae quid mali efferatiti l.amen* tantes indurunt firtisjïmos viros; moliiunt animos nostros ; ita funt deinde dulces, ut non legaxtitr m.odo fei etiam tdiscantur. Sic ad malam domesticim dlscifÜnam , vitamqus umbratilem et ielicatam cum acces/trimt etiam foëtae , ncrvos omnis virtutis elklum. Recte igitur a Platone edi-cuntur ex ea civitJte quam finxit ille , quum mores optimos et optimum rei publicae fttrtum exquireret. T ulc. qutEit, Lib. 2.  AAN ZYNEN ZOON. 7? toebereidde huismanskost, hen by den eerften beet tegenzin en walging veroorzaakt! Dit is niet de fpys, welke de bekwaamheden van onze ziel wasdom en gedyën geeft; dit zyn dus ook de menfchen niet, waarvan de Staat, in wat vak het ook zyn moge, eenigen dienst van belang kan verwachten , waartoe naarftïgheid en eene aanhoudende infpanning verëischt worden. Men behoorde hen , verre van openlyke ftaatsbeezigheden , eene plaats aantewyzen in de vrouwenvertrekken , alwaar het nadeel juist niet groot zou weezen , wanneer zy binnen een kwartier-uurs het naaikusfcn met het fpinnewiel, het fpinnewiel met het knoopwerk , en het knoopwerk met het borduuren verwisfelden. Maar ik vrees , dat men de vrouwenvertrekken welhaast te klein zoude vinden; zo zeer is het getal van zodanige verteederde halvemantien in onze dagen vermeerderd! Wat van den eerstvolgenden tydkring, indien dit zo voortgaat,nog worden zal doch dit moogen de geenen uitmaaken, welke door de Voorzienigheid tot voogden over de nakomslingfchap zyn aangefteld. Voor E 5 my.  74 theophron's goede raad my, aan wien in deezen tydkring alleenlyk nog de vaderiyke voorzorg voor u, myn Kleön! wierd opgedraagen, moet het genoeg zyn, wanneer ik flechts uwe ziel voor deeze fchadelyke verteedering beveiligen, en, met de hulp van God, dezelve in de geheole volheid van onverzwakte menfchenkracht, fterk en mannelyk, werkzaam en duurzaam, ten diende van onze medemenfchen blymoedig kan bewaaren. Om my van deezen zegepraal van myn vaderlyk hart (het eenigfte geluk , het welk my nog hier in deeze ondermaanfche waereld mag gebeuren) telkens en meer te verzeekeren, oefen u in het toekomende zeiven , myn Zoon ! gelyk gy tot dus verre onder myne aanleiding hebt gedaan, in eene mannelyke dandvastigheid ter volbrenging van zodanigen arbeid, welke eene aanhoudende naarftigheid en een onvermoeid geduld verëischt. De dorde en moeijelykde beezigheden zyn tot dit oogmerk juist van het meeste nut. Onderzoek niet, waartoe dat geene, 't welk gy tot zulk eene beoefening onderneemt , u of anderen dienen moet. Het heeft u en an- dé-  AAN ZYNEN ZOON. ?5 deren genoeg gediend, wanneer uw jonge geest daardoor aan geduld en ftandvastigheid, ook in zodanige beezigheden gewoon wordt, welke tegen uwe neiging en met eenige lastigheden verknocht zyn. Want gy moet weeten, o Jongeling! en hierin eenen man gelooven, dien de Voorzienigheid goed vond op meer dan eenen post te (tellen , dat gy zodanige bezigheden toch nooit zult ontgaan, in welk vak van arbeid gy u ook immer moogt begeeven. En hoe ongelukkig zou het voor u zyn, wanneer gy dezelven, zonder eene voorafgaande oefening, op uwe fchouderen moest neemen! Zekerlyk ftryden de voorfchriften en het voorbeeld van eenige onzer nieuwfte zedenleeraars (*) regelrecht met deezen mynen raad; en dit kan ik niet voor u verbergen, opdat, indien gy eens in hunnen kring (*) Hot gild van deeze pewaande zedenleerüars , het welk in den tyd , toen dit opftel voor de eeiftc maal gedrukt wierd, zo veel geruchts maakte, heeft ïedert dien tyd zyne korte rol reeds uitgefpeeld en is wedorëm afgitreeden.  76 theophron's goede raad kring mogt komen, gy u door deezetegenftrydigheid niet laat blinddoeken. „Doe, „ zullen zy u zeggen , indien uwe eigen „ zelfftandigheid u lief is, ten allen tyde „ niets, dan juist dat geene, waarby gy „ u wel bevindt, waartoe gy telkens eenen „ innerlyken onwederftaanbaaren aandrang „ van uw hart by u befpeurt. Is deeze „ drift voldaan , en vindt gy niet lan,, gcr behaagen in dezelfde beezigheid : „ ftap 'er van af, en breng liever uwen „ tyd door met niets te doen of met fiaa„ pen, dan dat gy, zonder een innerlyke „ roeping daartoe te hebben, en tegen u- ,, we neiging, zoudt arbeiden!" Dit is indedaad eene zeer gemakkelyke zedenleer voor den gunfteling der fortuin, die, onafhangkelyk zowel van eigenlyke beroeps-pligten , als ook van den wil van andere menfci en , voor het grootlle gedeelte alleenlyk voor zich-zclven leeven wil en kan : maar is zy het ook voor elk ander mensen? is zy het ook voor den man in een openlyk befticr, die even zo min voor zyn ampt, als zyn ampt voor hem gemist kan worden ? Die i  AAN ZYNEN ZOON. 7? Die Heeren hebben gelyk , zodra 'er gefprooken wordt van wérken van fmaak of louter genie Deeze kunnen zekerlyk niet gedwongen worden ; want de klok van de genie flaat niet op alle udren. Maar kan 'er ook iets gevonden worden, 't geen meer onbedacht is , dan de voorfchriften van het geestig fchryvén, de zedenleer van regellooze genieën te willen toepasfen op het gedrag van den Werkzaamën man in 't gemeene leven ? En hoe dikwerf ziet men evenwel, dat onze hedendaagfche jonge heethoofden zich aan deeze onbedachtheid fchuldig maaken ? Wacht  J§ THËOPHRÓN*S GOEDE RAAD Wacht dan met zodanigen arbeid, welke uw beroep van u eischt, en welke regelmaatig moer verricht worden, niet eerst na'ar de uuren , waarin gy door u zeiven daartoe geprikkeld wordt, (deeze uuren mogten eens uitblyven ,) maar verricht denzelven zodra de tyd daartoe verfchee»en is. Voornaamelyk „ wacht u, om bui„ ten noodzaakelykbeid eenigen arbeid tot „ op het laatfte oogenblik uitteftellen" ; en wend alle poogingen aan, om telkens uwen arbeid, wanneer het eenigszins doenlyk is, te volvoeren eer nog de tyd daartoe bepaald, verftrcken is. De grond van dit voorfchrift is op zich-zelven klaar genoeg. Hoe meer het oogenblik nadert, Waarin zekere uitgeftelde beezigheid voltooid moet weezen, dies te grooter WGrdt onze ongerustheid , dies te meer hindert ons de vrees , dat wy dezelve in den bepaalden tyd misfchien niet zulieirkunnen Verrichten; dies te minder gelukt het ons, om  AAN ZYNEN ZOON. 79 om tot ons eigen genoegen en dat van anderen daarin naar wensch te flaagen. Men arbeidt alsdan met zekere angstvalligheid, welke onze zielvermogens kluistert; men overhaast zich, men begaat misdagen, men legt den grond tot veele moeijelykheden, welke hadden kunnen gemyd worden , en twist dan vruchteloos met zichzelven , met anderen, en met zyn lot. Hierby komt nog dat wy nooit — hy zy dan wie hy zy, — vrye heeren zyn over ons-zelven , over onze gezondheid, over het befteeden van onzen tyd en van onze krachten. Helaas! het minde windje kan immers den weldand van deeze onze' verbreekelyke hut , en met denzelven de mogclykheid van het gebruik der krachten, welke dezelve verlevendigen , eensklaps wegwaaijen , en 'er kunnen zich duizend onvoorziene hinderpaalen opdoen, om onzen moedigden voortgang te ftremmen, en het voltooijen van eenen uitgedelden arbeid onmogelyk te maaken. En dan zien wy ons niet zelden in een groote verlegenheid gedompeld. Om deeze verlegenheid te ontgaan , ver-  80 THEOPHRON'S GOEDE RAAD verricht alles, wat tóch éénmaal moet gefchieden , zo vroegtydig als u eenigszins mogelyk is, én maak het u zeiven tot eene onverbreekelyke wet, om geené beezigheid, welke gy in dit oogenblik kunt verrichten , buiten zeer gewigtige redenen, ooit tot het volgende uitteftellen. Dan zal uw arbeid wel gelukken, en het rusten na denzelven zal dies te aangenaamer zyn. Wanï  AAN ZYNEN ZOON. Want ook aan de rust en aan de uit■fpanning moet, na den voltooiden arbeid-, een gedeelte vari den dag worden toegewyd. Onze krachten zyn immers te bekrompen , dan dat zy voor eene eindëlooze infpanning zouden vatbaar zyn. Zy hebben van tyd tot tyd eene geëvenredigde rust noodig , wanneer zy door eene te verregaande infpanning niet fchielyk zullen bczwyken, of langzaamerhand geheel verflappen. „ Bepaal derhalven, wanneer u„ wen arbeid in buitengewoone gevallen j, volftrekt niet kan uitgeftcld worden, van „ tyd tot tyd, eenige oogenblikken tot rust, „ en befteed deeze weldaadige tusfcheu,-, poozingen tot uwe opwekking , het zy „ door het befchouwen van de fchoone „ openleggende Natuur, en door eendanki, baar opzien tot den algoeden Vader Van dezelve, óf door een verfterkend tus,, fchenkomend genot van de alles zegei, nende liefde in den fchoot van uw huis-  SZ THEOPHRON'S GOEDE RAAD „ gezin, öf aan de zyde van een' beproef„ den vriend, die met uwe neiging over„ eenftemt". Dit zyn de kruideryen van een werkzaam leven , welke onzen ontkluisterden geest verfrisfehen en fterkén, en denzelven kracht en lust tot nieuwe infpanningen verleeuen. En dit is juist mede eene van de redenen , waarom ik u, reeds in den beginne, het gelukkig maaken van uwe toekomende familie, als het eerfte en voornaamfte goddelyk beroep , aanprees ; en waarom ik u thans de dagelykfche oefening van uwen fmaak aan de bevallige Natuur, als eene even zo noodzaakelyke voorbereiding tot een vergenoegd en voor het algemeen nuttig leven, insgelyks op de nadrukkelykfte wyze moet aanpryzen. Beklagenswaardige zielen , voor welken deeze twee bronnen van het zuiverfte en zaligfte genoegen, en van de aangenaamfte verkwikking na den volbragten arbeid, cnherflelbaar verftopt zyn ! En zodanigen zyn 'er, myn Zoon! Zy fchuilen zelfs onder de geenen , die de gronden van genoegen en misnoegen, de oorzaaken en hinderpaalen van een geluk'"" tt kig  AAN ZYNEN ZOON. kig leven, meer dan anderen hebben nagefpoord, maar geduurende deeze vlytige nafpooring tot hun ongeluk verzuimden, om uit de bronnen van gelukzaligheid.welke zy voor anderen zochten, voor anderen opdolven, ook voor zich-zeiven te fcheppen. Gy kunt van den rampzaligen toeftand van zodanige flagtöfters — het zy van eene te verregaande begeerte , om werkelyk van èen algemeen nut te zyn , óf van eene buitenfpoorige eerzucht God zy gedankt! u nog geen denkbeeld vormen; en 6 dat toch het denkbeeld daarvan u nooit door eigene ondervinding klaar mogt worden ! Maar geloof my, dat het een rampzalige (laat is, en beef zelfs voor de bloote mogelykheid, van eenmaal zelf daarin te kunnen geraaken. Want wat kan beklagenswaardiger zyn , dan de gefteldheid van een man' , wiens gewaarwording wegens de geneugte van familie, vriendfchap en natuur, op éénmaal alle kracht heeft verlooren, wanneer hy, uitgeput door zwaaren arbeid , of neêrgeboogen van zorgen en bekommeringen, hygt naar een droppel van verfterkende F 2 vreugd  84 tiieophron's goede raas vreugd, en denzeivcn nergens vindt, nergens ; noch in den (tillen fchoot van zyn huisgezin , 't geen hem vreemd of zelfs haatelyk geworden is, noch in de geheele, ruime, heerlyke Natuur, voor welker meenigvuldige geneugten hy voorlang reeds alle gevoel heeft verlooren ! Gefchouw hem hoe hy daar ftaat, gelyk een' vermoeiden vreemdeling in eene eenzaame, dorre, onoverzienelyke zandwoestyne , zo geheel alleen, geheel verweezen en hulpeloos, en nergens eenige rustplaats, terwyl hy nergens eenige verkwikking voor zyne afgematte verfmagtende ziel, nergens eenig mededoogend weezen ontdekt, aan welks boezem hy kan rusten, uit welks geöpendhart hy troost, verzachting en verkwikking' zou kunnen fcheppen ! Zie hoe hy zich nu genoodzaakt vindt, zyne laatfte wanhoopigc toevlucht te neemen tot het eenige , voor hem nog overige middel tot verdooving, door bruisfehende woeste vermaaken , of wel door een onmaaiig gebruik van Herken drank; even geljk een' zieken, die, van alle hoop op eene mogelyke geneezing beroofd , naar flaapmiddelen grypt, om  AAN ZYNE N ZOON. 85 om ten minden het gevoel der woedende fmarten, door een' ongevoeligen dcodflaap te ontgaan! — O myn dierbaar Kind! de algoede God laats u toch nooit het lot van zulke ongelukkige lecvenddóode flachtoffers eener onmaatige werkzaamheid ondervinden! Nóg bevangt my afgryzen en ontzetting , wanneer ik herdenk , hoe naby ook ik eens het gevaar ben geweest, om den hoop dier deerniswaardigen te vermeerderen. Om dit ongeluk • het grootfte , 't welk een' mensch hier kan overkomen, dewyl het hem tot alle waare gelukzaligheid.hoe ook genaamd, volltrekt onbekwaam maakt! — te vermyden, laat deeze myne raad met onuitwischbaare letteren in uw geheugen gefchreeven zyn: Maak die geenen welke het Gode behagen zal met u te verbinden , zo gelukkig als in uw vermogen is; tracht u daardoor eenen fchat van huisfelyke gelukzaligheid te verwerven , waartoe gy ten allen tyde toevlucht kunt neemen, zo dikwerf gy eenige opwekking noodig hebt; laat het alleszins uwe groote zorg zyn, om deezen fchat te bewaaren en F 3 te  8ö tkeophron's goede raa© 'te vermeerderen; geniet daarënboven met vuile teugen, zo dikwerf gy kunt, de onfchuldige , weldaadige geneugten der Natuur, welke zy zo moederlyk aanbiedt aan alle haare kinderen , die daarvan gebruik willen maaken ; oefen uwe ziel dagelyks, om het bekoorlyke , het verhevene , het onüitfpreekelyke ,'twelk haare befehouwin°oplevert, hoe langer hoe levendiger en fterker te ondervinden; laat ten dien einde nooit eene van de onnoemelyke heerlyke veranderingen van deeze altyd werkzaame , altyd fcheppende Natuur, welke dagelyks nieuw is in haare vercierfelen, ongenootcn voorby gaan, in welk jaargetyde het ook zyn mooge .— want elke van .dezelven is ryk in onbefchryflyke fraaiheden , ryk in duizendvuldige zegeningen ! het zy des morgens , wanneer het groote oog der waereld, de Zon, zich opent, of des avonds , wanneer het zich wederom fluit; hoed u daarby voor eene alte fterke infpanning van uwe krachten ; maak afdeelingen in uwe beezigheden, en laat rust en arbeid, in eene betaamelyke orde, altyd met eikanderen afwisfelen! Vergeet  AAN ZYNEN ZOON. 3j g3.;t nooit, dat gy een eindig en faamtn. gefield wezen zyt; het eerde, om uwe poog.ngen behoorlyke parken te ftellen , het üatfte , om niet misfehien het eene deel van u-zelven, mer. verwaarloozing en ten koste van het andere , te willen befchaaven en volmaaken. Gy zyt niet alleen ziel, gy hebt ook een ligchaam ; en uwe ziel is niet floehts ver tl and, zy is ook hart; zy bezit niet alleenlyk het vermogen van te kennen, maar ook van te ge. voelen. Overdenk ditwel, myn Zoon! en weet, dat de feta van uwe volmaaktheden — en dus ook de fom van uwgelukminder wordt, naar maate de beoefening van uwe krachten eenzydig is, waarin gy één deel van u-zelven , met verwaarloozing van de overigen, tracht te verbeeter;n en te verfterken. Zo vast, zo onfcheidbaar is de band , welke alle deelen onderling famenbindt. „ Hebt gy dus eenen tydlang alleenlyk „ het verftand gebruikt, draag dan zorg , „ om ook uw hart een befchaavend on„ derhoud door edele gevoelens te ver„ fchafFen; en hebt gy eenen tydlang alleenF 4 » tyk  88 ïheophron's goede raad „ lyk de krachten van uwen geest laatïti „ werkzaam zyn, draag dan zorg, om ock „ uw ligchaamelyk vermogen door bewee„ ging en handen arbeid te oefenen". Of. die wyze zullen alle uwe bekwaamheden in eene gelyke maate ontwikkeld worden; een gelukkig evenwigt zal onder alle uwe vermogens heerfchen ; eindelyk zult gy op deeze wyze, voor uw geheelen perfoon den hoogften trap van volmaaktheid bereiken , welken de goedertierenheid en wysheid van den Schepper in den tegenwoordigen tydkring van uw beltaar. voor u gefchikt hebben, Doel  AAN ZYNEN ZOON. 89 Doch niet alleenlyk in den fchoot van de levenlooze Natuur, maar ook in de verkeering met menfchen moet gy, na den volbragten arbeid, uwe uitfpanning zoeken. Want ook deeze, indien dezelve overëcnkomitig met het bedoelde einde verkoozen e'n ingericht wordt, is eene ryke bron van heilzaame geneugten, welke onzen vermoeiden geest een verfterkend voedfel verfchaffen. „ Wees dan gezellig, myn Zoon! „ zo veel zulks , zonder de pligten van „ uw beroep te verwaarloozen , maar ee„ nigszins gefchieden kan". Doch , om het genoegen van mededeeling en deelneeming in den gezelligen omgang in eene ruime maate te genieten , moet gy in de jaaren, waarin gy thans zyt, niet verzuimen, om het oorfprongkelyke menfchengevoel, het welk tot de wezenlyke deelen van onze natuur behoort, door naarflige oefening in u te verflerken en te veredelen. Want ook dit kan, gelyk alle andere kenzaden van onze natuur, door het geF 5 bruik  po theophron's gosdera/d bruik gefterkt , en door het nietgebruik krachteloos gemaakt worden. Gelyk 'er menfchen zyn , die voor dc meenigvuldigg bevalligheden der Natuur allengs alle gevoel verlooren hebben; die den op- en ondergang der zon , de yefelyke maan , den fterrenryken hemel, het heerlyk mengfel van eene bekoorlyke en groote landftreek, met dezelfde vluchtige koelhartigheid kunnen befchouwen, waarmede een bedaard man gewoon is ,: een ellendig fchaduwfpel aantezien: zo zyn 'er ook anderen , die, geheel in zich-zelven als verzonken, niet vatbaar zyn, om het genoegen der mededeeling van eigene ondervindingen , noch het blyde gevoel der deelneeming aan de geneugten en ellenden van andere menfchen, te ondervinden , ono-elukkigen.die met niemand kunnen overeenftemmen, die in 't gezelfchap van vrolyke menfchen mismoedig en nors , en daarëntegen op het gezicht van hunne lydende medemenfchen koelhartig en zonder mededogende aandoening blyven; en die dus voor een goed gezelfchap , 't welk methunne tegenwoordigheid bezocht wordt, het-  aan zynen zoon. 9> hetzelfde zyn, 't geen ia een Concert een ontlteld inflrujnent voor onze ooren is. En wat was de oorzaak van deeze ellendige bekwaamheid, om hun hart van alles aftetrekken, om hetzelve te verharden tegen alle vermaak van mededeeling en van deelneeming? Wat anders, dan de ongelukkige verwaarloozing der gezellige neigingen , welke onze harten zyn ingeplant; het zy dan , dat bedeesdheid en valfche fchaamte — de onöverwinnelyke gevolgen van eene flaaffche opvoeding; - of het zy dat eene alte onmaatige bevrediging van de liefde tot oefening in weetenfchappen en beezigheden, de jonge ziel inzich-zelven als deed inkrimpen, en in de ontwikkeling van het oorfprongkelyk menfchen-gevoel belette. Dit is mede een deerlyke toeftand, waarvoor de hemel u in genade bewaare ? Om denzelven te ontgaan laat de uitfpraak van Terentius: Homo [urn , nihil humani a me alienum esfe puto; altyd uw zinfpreuk weezen. Ontflaa u van tyd tot tyd van uwe beezigheden, en van het gezelfchap der dooden , naamelyk van de boeken , om uw hart in de verkeering met de loeven-  92 THEOPHRON'S GOEDE RAAD venden een recht menfchelyk genoegen te doen fmaaken. Omhels elke gelegenheid, fpoor dezelve op , om u door medcdoogen of blydfchap met anderen te verwarmen, en verheug u, als over eenen nieuwverworven fchat, over elke traan welke dan uw oog ontrolt. Schaam u zulke traanen niet; tracht ze niet te weêrhouden , maar laat haar den vryën loop, en weet, dat deeze voor uwe zedelyke waarde,en dus ook voor uw waar geluk dat geene zyn ,'t geen de geurige morgendaauw na eenen zoelen zomernacht voor de fmachtende veldvruchten is. Geloof my , myn Zoon ! dat hy, in tviens hart het gevoel over de natuur en voor de menfchen verftorven is, ook geene vreugd in God kan hebben. Want ons hart heelt even zowel, als ons verft'and, de trapswyze leiding van zyne werken noodig, om tot hem opteklimmcn; het verftand , om hem te kennen , het hart, om hem te beminnen, en door een levendig gevoel van zyne -wederliefde begunstigd te worden. Zyn wy dan zo ongelukkig geweest, om het innerlyk gevoel voor de bevallige natuur en voor het genot der men-  AAN ZYNEN ZOON. 93 menfchelyke verkeering te verliezen;alwaréri wydan ooknogzulke grooteWysgeeren;waa« re eerbiedigers van God zyn wy althans niet, kunnen wy niet zyn, omdat zowel onze kennis van hem, als ook onze liefde tot hem, in dit geval alleenlyk zinnebeeldig blyft.en nooit klaarblykelyk, nooit levendig kan worden. Dus behoorde ook, indien wy verdandig waren, dit het gedaadig opgaande pad te zyn , waar langs wy onze kinderen tot de kennis en tot liefde van den Schepper, of, 'tgeen hetzelfde is, tot den godsdienst opvoerden, dat wy naamelyk eerst trachten , om hen de zuiverde , innigfle, blaakendfte liefde jegens ons, hunne ouders en vrienden inteboezemen , en vervolgens hun menfchen-gevoel over 't algemeen te fterken en te verëdelen, en dan hun jong verdand en hun geopend hart met eene levendige kennis en gevoel van .Gods wonderbaare werken in de bevallige natuur vervulden, en eerst dan, wanneer hunne geheele ziel allengs daartoe gebragt was, dat zy niets, dan menschlievendheid en vreugd over de Natuur ademde , alsdan eerst tot de eerde bron van alle deeze ge- neug-  94, theophron's goede raad heugtén — tot God zeiven — opleidden. Deeze weg, deeze loop,zou voor de natuur van onze ziel recht gepast weezen. Maar wat doen wy ? Wy keeren de natuurlyke orde om; wy willen den gouden knoop op den toorenfpits plaatzen, eer dat wy nog het fondament tot den tooren zeiven gelegd hebben of zonder ge- lykenis — wy fpreeken met onze kinderen van God, eer dat zy nog ons, hunne Ouders, recht hebben leeren kennen; wy laaten hen gebeden Hameien , eer dat zy de woorden, welke zy moeten uitfpreeken, verftaan; wy onderrechten hen, dat God de Schepper is van het Heel-Al, wanneer zy nog naauwlyks een hand-breedte van het Hecl-Al gezien hebben , en cisfchen van hen, dat zy God zullen beminnen , vóór dat zy nog ooit ondervonden hebben, welk eene beteekenis het woord beminnen heeft. En wat is het gevolg van dit alles? -— Dit, dat de waereld krielt van bidders , en de zodanigen , die van godsdienst klappen, terwyl de waare aanbidders van God, die in de befchouwing en gehoorzaamheid van zyne eeuwige wetten,  AAN ZYNEN ZOON. 05 ten, hunne grootfte zaligheid vinden,byna zo zeldzaam zyn, als de fenix in de fabel. Doch deeze treurige aanmerking zou my te verre voeren voor ons tegenwoordig oogmerk. Ik zal dezelve dus niet verder vervolgen ; maar keer weder tot den raad, van welken ik deezen uitflap gedaan heb , en dien ik geloof u niet °enoeg te kunnen infcherpen , tot dien geWigtigen raad, zeg ik, dat gy toch vooral in den loop van uw werkzaam leven u bevlytigt, om de zucht tot het gezellige leven , welke zo wczenlyk tot den adel van onze natuur en tot ons waar geluk behoort, niet te verwaarloozen, maar veelmeer op alle wyze te oefenen, te ontwikkelen en te verfterken. Ongelukkige voorbeelden van zodanigen, die het tegendeel deeden , en daardoor ellendig wierden , hoewel hunne andere deugden een beter lot verdiend hadden, zult gy in het toekomende , voornaairtelyk onder het fyne en geleerde gedeelte van de menfchelyke maatfchappy , in eene groote meenigte ontmoeten , en u-zelven kunnen overtuigen, hoe goed en aanneemenswaardig ook deeze raad geweest is. Wees  gS theophron's goede raad Wees dan gezellig : „ maar wacht u ■ j, om de walgelyke, gemaakte, dubbelzinit nige verkeering naar de mode van de „ zogenaamde befchaafde waereld, waarby „ flechts de ydelheid, zo geen erger' harts„ togten, voedfel vinden, maar niet eene „ enkele natuurlyke behoefte van ons hart „ bcvreedigd wordt, of de byëenkomften „ van wellustige zwelgers, welke by gebrek van een verftandig onderhoud , waartoe noch hun brein noch hun hart „ in ftaat is , zich genoodzaakt vinden , „ om hun langwylig leven door fpeelen en „ het onmaatig genot van konflig-toebe„ reide fpyzen en bedwelmenden drank „ voort te fleepen, voor beöefeningen van „ de zucht voor het gezellige leven te „ houden". Neen, myn Zoon! beide deeze foorten van gezelfchap laaten in ons gemoed het juiste tegendeel achter van dat geene , het welk een verftandig gezellig leven , eene openhartige , hartelyke , leer- ry-  A A.N ZYNEN ZOON. 97 ryke verkeering met gelyk gezinde en wy* ze vrienden in ons werken kan. De eerften verzwakken, de laatfte verfterkt Onze ligchaams- en zielvermogens : de eerften verflikken , de laatfte ontwikkelt in ons het waar menfchelyk gevoel ; de eerften maaken ons door zekere verdooving onkenbaar voor ons - zeiven , zonder ons gevoelend vermogen op eenig goed en edel voorwerp buiten ons te vestigen ; de laatfte maakt ons hart ruimer, door het weldaadigst o-evoel van de Natuur en de vrlendfchap, en bewaart ons aan de eené zydë, dat ónze gewaarwordingen niet verdoofd wordert, én aan de andere zyde , dat zy ons niet op ons-zeiven alleen doen zien ; dé eerften eindelyk ontzenuwen onze zucht tot nuttige beezigheden , en maaken ons ltis^ teloos en traag tot elke foort van algemeen-nuttige infpanning; daarëntegen boezemt de laatfte ons lust, moed en kracht in tot eene nieuwe werkzaamheid , en doet ons, zodra wy wederom tot ons-zei^ ven komen, in den kleinen kring van uitgezochte boezemvrienden, deaangenaamfte en heilzaamfte uitfpanning vin*aai. G Om  o8 tmeophron's goede raad Om deeze mecnigvuldige voordcele.n van ,zulk een gczclUg leven te genieten, moet gy u, zo veel gy eenigszins kunt, onttrekken aan het luidruchtig gewoel van, het zogenaamde groote leven, en uwen omgang tot den kleinen kring van gelykdcnkende en bedroefde vrienden bepaaieu. Hebt gy zodanige vrienden aangetroffen ; hebt gy dezelven zorgvuldiglyk beproefd , en by elke beproeving hunne edelmoedigheid en hunne trouw telkens zuiver gevonden,; ö houdt hen dan in groote waarde , en zoek hunne liefde zorgvuldiger te bewaaren dan uw' oogappel! Ontlast uw geheel hart in hunnen getrouwen, boezem, en lnat wederkeerig de uwe. eene altyd geopende en veilige bewaarplaats van hunne eigene geheimfte aandoeningen zyn. Deel u-zelven geheellyk aan hen mede ; vertoon u altyd aan hen zodanig , als gy. indedaad zyt, zonder de minde, achterhoudendheid , zonder eenige geveinsdheid , en laat uwe vuurige , hartelyke declneeming hen aanzetten tot eene gelyke openhartige mededeeling. Dezelfde geest van. orde, van^naatigheid, van eenvoudigheid, van  AAN ZYNEN ZOON. 9t van ongemaakte zuivere zeden en vergenoegdheid , moet u en uwe huishouding bezielen. Weg met de gevloekte konden van weelde uit uwe keuken en kelder! Weg uit uwe vertrekken en kleederkameren met den geheelen armhartigeri pronk van ydelheid, welke het gebrek van -waare verdienden door eenen zotten, nietsbeteekenenden zwier, in kleeding en huisraad tracht te vergoeden ! Gy moet wel niet byzonder willen weezen , geene verachting van 't geen in het algemeen in gebruik is , geene buitenfpoorige naarvolging der natuur in onverfchillige zaaken vertooi nen : maar kan men dan dit momaangezicht , waarachter de ydelheid zich zoekt te verbergen, niet oritbeeren , zonder zich blindeling te dorten in den droom vari weelde en zogenaamde galanterie ? Kari. men zich niet toeleggen op eene welgeregelde orde en edele eenvoudigheid , zonder het ruuwe kind der natuur natebooffen , en hetzelve zo gemaakt als affchii* welyk te vertoonen ? Welgereegelde orde en eenvoudigheid! —^ O dat deeze twee — hoe zal ik ze noeG a men?  ioo tiieop:iro,\'s goeDe r a a ü men ? deugden ? neen, dit is niet ge^ Boeg ; — dat deeze twee moeders én voedfters van zo veele deugden , deeze twee befchermfters tegen zo veele ondeugden en zo veele onaangenaamheden des levens , dat deezen toch , als een roemruchtig familiezegel gedrukt mogtcn zyn op alles, wat het uwe is , op uwe daaden zowel als op uwe denkWyze, op uwe huishouding, zo wel als op uwe zeden! O, myn Zoon ! ik kan 't u niet befchryven , hoe zeer daardoor de gezondheid van ons Hgchaam en van onzen geest bevorderd, onze werkzaamheid vermeerderd en gemakkelyk gemaakt, onze huisfelyke gelukzaligheid bevestigd en de geheele weg van ons leven gebaand en effen gemaakt wordt. Dit moogt gy thans uit het voorbeeld van uwe Ouders, en in het toekomende, zo God wil, uit uwe eigene aangenaame ondervinding leeren ! Maar opdat deeze geest van geregelde orde en eenvoudigheid in onze geheele denkWyze en in onze daaden heerfchende moge worden, moeten wy ons, zelfs in kleinigheden, zelfs in geheeL onverfchillige dingen, daardoor laaten leiden. Verkies dus het natuur-  AAN ZYNEN ZOON. 1*1 tuurlyke boven het gemaakte, het regelmaatige boven het ouregelmaatige, ook in zodanige dingen,waarby zowei de kostelykheid en zeldzaamheid, als de fchoonheid of nuttigheid geen onderfcheid maaken. Verbind u zeiven ook, voor zo verre het mogelyk is , aan bepaalde plaatfen , waar gy uwe zaaken bewaart en nederlegt; aan bepaalde tyden van eeten, van flaapen, van opflaan , van kleeden, van arbeid en uitbanning; maar maak echter hiervan, voornaame.lyk in deeze uwe jongeliugs-jaaren , fomtyds met opzet eenige uitzondering, opdat het u niet lastig mooge vallen , om van de gewoone orde , als het zo zyn moet, eens aftewyken. Wilt gy den üeutel weeten tot het raadfel, 't welk geheel Europa heeft doen verbaasd Haan, tot het raadfel, hoe alleen de geest van een' thans nog leevend Koning alle de regeerings-beezigheden van zyneStaaten, meer geducht door hun innerlyke Merkte, dan door hunneuitgeftrektheid.en buiten zyn ftaatcn de ftaatkundige betrekking van den halven aardkloot, tot kleinigheden toe, alleen kan belatten? Deeze fleutel heet welgeregelde orde l G3 Ein-  ïc2 theophron's goede raa* Eindelyk , myn Kleön ! — want de, glans der ginds fchitterende Herren, maakt my indachtig , dat het tyd is, om ons ter rust te begecven , — laat my befluiten met eene waarfchuuwing, welke men aan yeelc menfchen niet noodig heeft te geeven, welke echter voor hen, die dezelve noodig hebben , niet genoeg kan aangedrongen worden. En myn vaderlyk hart vreest niet mistetasten, wanneer het u onder deeze laatften reekent. Zelfs het goede hart „ myn Zoon ! zo het niet door wysheid beftierd wordt, kan den man , die gewigtige en uitgeftrekte beezigheden heeft, dikwerf in groote verleegenheid brengen, wanneer hy uit eene alte groote dienstvaardigheid en gedienUigheid meer op zich neemt , dan zyne krachten toelaaten. Wees ook daartegen op uwe hoede, en ftel uwe begeerte om tö dienen de noodzaakelyke perken. Want weet,  AAN ZYNEN ZOON. 103 weet, myn Zoon! hy die alle menfchen dienen wil, dient niet één zo als het behoort, en oogst voor alle zyne moeite eindelyk niet anders in , dan ondankbaarheid. Ten rechten tyde, en uit-den rechten grond een weinig hard te fchynen , en daardoor voor een oogenblik eenigzins te mishaagen, is ook wysheid, is veeltyds meer de uitwerking van een goed en edel hart, dan eene alte uitgeftrekte en voorbaarige dienstvaardigheid, welke alle menfchen aan zich wil verpligten , en daardoor belet wordt ook ilechts éénen we- zcnlyke dienden te doen. Dit zy dan ook voor heden genoeg. Ik heb my thans alleenlyk bepaald tot zodanige voorfchriften , welke de verdandige en gelukkige waarneeming van uwe toekomende beezigheden betreffen : op eenen anderen tyd zal ik u ook die lesfen mededeelen (zo veel ik insgelyks uit myne eigene ondervinding heb afgeleid) welke u in uw gedrag jegens de menfchen moeten bedieren, opdat gy in vrede en vriendfehap onder hen leevcn, en met hen tevens werkzaam zyn kunt, zonder van de goeden G 4 over  104 theophron's goede raad enz. over het hoofd gezien, of van de boozen verdrukt te worden. Met deeze woorden ftond hy op , en ging , geleid van zynen Zoon , onder de aandoenelykfte gewaarwordingen, by het aanfchouwen van den fterrenhemel, terug in zyne land-wooning. II  u THEOPHRON'S GOEDE RAAD, Metreffende de toekomende verkeering van zynen Zoon met de menfchen.   THEOPHRON'S GOEDE RAAD AAN ZYNEN ZOON. 2°dra de dageraad den wederkeerenden dag aankondigde, fprong Kleön, of nieuws gefterkt, van zyne legerftede op, en vervrolykte zyne ziel door de befchouwing van de ontwaakende Natuur, wier offergeur ten hemel opfteeg. Des Jongelings hart fteeg mede omhoog , zweefde op de wieken van de vuurigfte dankbaarheid naar den troon van den algemeenen Vader , én fmeekte om wysheid en verftand , opdat' hy den nieuw gefchonken dag behoorlyk mogt belteeden. Thans verfpreide zich in eene plegtige ftilte de leevenwekkende gloed der zon over het bosch ; en Kléön begaf zich, volgens gewoonte, naar het vaderlyk flaapvertrek, om de hand van den beminnely- ken  ïo8 theophron's goede raad ken grysaart te kusfchen en zynen zeo-en te ontvangen. Hy vond hem reeds bezig met het genieten van den bekoorlyken morgenftond , en op zyn eerwaardig gelaat zweefde de ftille , geruste vrolykheid, gelyk die van eenen laaten zomerdag, wanneer de ftruiken reeds beginnen te verwelken , en de bladen aftevallen. „ Het is een grootsch en aandoenelyk „ gezicht, zeide Theophron, 't geen „ ons de opgaande zon verfchaft; maar ik „ ken nog een ander gezicht, het geen „ nog grootfcher, nog aandoenelyker is". En welkeen gezicht, myn Vader.' vraagde Kle ö n ? _ „ Dit , antwoordde de grysaard , van „ eenen jongeling te zien , die met het „ goddelyk vuur van wysheid en deugd in „ zyn hart , met gezonde en evenredig gevormde krachten van ligchaam en „ geest, voor de eerfte maal aan den ho„ rizont der burgerlyke mraereld als eene s, nieuwe weldaadige fter verfchynt, om „ licht en warmte, kennis en welvaart in den kring van zyne werkzaamheid te M verfpreiden". De  aan zynen zoon. IÖ9 De kaaken van den Jongeling bloosden, terwyl hy, met eene befcheidenehouding, zyn oogen naar den grond floeg. Kom hervvaards, rriyn Zoon ! vervolgde Theophron, met bevochtigde oogen , terwyl hy hem de hand toereikte. Ik zelf moet u nog eenen heuvel opleiden , van Vaar gy het oog vry-elyk kunt laaten weiden , en nog verfcheidene doolpaden des levens overzien: en dan moet gy zelf met God en eenen goeden móed alleenlyk de reis voortzetten. — Doch open my eerst dit venfter , opdat de verzachtende draaien der zon ongehinderd , en tevens de zuivere balzemryke morgenlucht in alle haare levenwekkende kracht my verderken: want 't geen ik u nu nog te zeggen heb, betreft de Menfchen , met welke gy in 't vervolg zult moeten leeven; en ach! myn i Zoon! het valt moeijelyk, om van hen te fpreekcn zonder gemelyk te worden. Een tóari, die een goed hart heeft, en de menfchen kent, moest het nooit waagen hen aftefchetfen dan in de vryë lucht, of ten minden by een open vender. Kleön  iio theóphrOn's goede raad Kleön opende de venfters, en Theophron vervolgde met een bly gelaat aldus : „ Van natuurè , myn Zoon ! zyn de „ menfchen indedaad een goedaartig ge„ flacht". Indien dit niet zodanig ware, en indien zy recht gezien hadden , die ons het menschdom , gelyk het nogthans uit de hand van zynen Schepper komt , met zulke naare en haatelyke kleuren fchilderen : hoe zou het dan toch mogelyk zyn, dat 'er by zo veele inrichtingen der maatfchappy, welke regelregt ftrekken om ons te verërgeren , dat 'er nog van goede menfchen zou gehoord worden , én dat 'er indedaad nog zo veele half-goede menfchen zouden gevonden worden? Dit alleen, dat alle menfchen nog geene duivels zyn , welke lyden en lyden veroorzaaken, daar 'er zelfs in befchaafde Staaten zo veel is , 't geen hen tot bedorven wezens maakt, dit alleen is het flerkfte hewys, dat de ftof, waarüit wy gevormd zyn, uitfteekend goed en aan een volftrekt Terderf nog zo ligtelyk niet bloot gefield moet  AAN ZYNEN ZOON. I ÏJ fnoe.t weeze.n. Hiermede ftemt dan . ook de wysgeerigc ontleeding van onze oirfprongkelyke eigenfehappen , zelfs de op* lo^fmg van onze ondeugden in haare laatfte kenzaaden, volkomen overeen. De uitwcrkfelcn van onze vermogens en neigingen mogen in derzelver uitvloeifelen nog zo troebel zyn • men gaa Hechts terug tot de eerfle bron , en men zal ze zuiver enklaar vinden. Ik dacht het noodig, deeze aanmerking, welker waarheid zowel door redenkundige lluitredencn , als door getroujv.e ,waarneemingen buiten alle tegenfpraak kan gefield worden , te laaten vooraf gaan , opdat gy u door dat geene * het welk ik 'er wegens de tegenwoordige algemeene wanfidlighcid van de menfehelyke natuur nog moet byvoegen, niet zodanig laat affchrikken , of aan u-zelven en aan het menschdom over 't algemeen zoudt wan. hoopen, 't Geen in zyn eerfte. oirfprong zuiver is , kan , wanneer het door zeker toeval troebel wierd , op de eene of de? andere,wyze ook wederom gezuiverd wor4.e[h Zie  iii theöphron's goede raad" Zie hier nog eene andere aanmerking , Welke den kenner der menfchen insgelyks êenigziris kan gerust {tellen : „ De men„ fchen zyn zodanig als zy dan zyn— goed • 0f kwaad — zeer zelden uit grondbe■ ginfelen , zeer zelden uit eigene vrye „ verkiezing, maar meestal uit eene on„ willekeurige gewoonte, meestal ook uit „ noodzaakelykheid en drukkende behoef„ te". Deeze waarneeming geldt zowel van hunne deugden als van hunne ondeugden , maar voornaamelyk van de laatften. Sedert dat de menfchen zich by duizenden, en deeze duizenden by millioenentot één Staatsligchaam byëengevoegd hebben; federt de Vorften , om dit ontzagchelyk groot ligchaam naar hun welgevallen te bellieren , het geweldige middel ter ontzenuwing, de fraaije konften met derzelve beltendige gezellin, de weelde , aan den gang wisten te helpen; en federt vervolgens, door eene alte verregaande befchaaving, de weinige oirfprongkelyke driften van het menschdom in onnoemelyk veele eertyds onbekende begeerten als 't ware verdeeld wierden : hebben zich de men- fche«  AAN ZYNEN ZOON. 11% fchelyke behoeften , en met dezelven de gelegenheden tot zo veele tegenftrydigheden, de aanleidingen en verzoekingen tot wederkeerige onrechtvaardigheden en misleidingen tot in het oneindige vermenigvuldigd. De een drukt nu den anderen , gelyk byeen' famendrang des volks in eene naauwe ftraat; de een zoekt den anderen van zich aftehouden, om zich-zelven lucht te verfchaffen ; de een trapt den anderen op de voeten, niet omdat hy trappen wil, maar omdat hy zelf getrapt wordt, en zich daardoor genoodzaakt ziet, zynen voet terug te trekken , en denzelven op den voet van zynen evenmensen te zetten. Slechts maar weinige ftandvastige zielen van Herkules-krachten en eene uithardende braafheid is 't gegeeven , om te^en den algemeenen aandrang vast té ftaan , onbeweeglyk te blyven , en liever het trappen der voeten van de indringende meenigte te verdraagen , dan zelf op anderen aantedringen en hen mede te vertrappen. Uit deeze ontdekking , voor welker waarheid elk kenner der waarheid u borg H z*i  ii4 theophron's goede raad zal zyn, vloeijen drie gewigtige gevolgen; het eerde voor u , myn Zoon ! en voor elk Jongeling, die, gelyk gy, gereed ftaat, om in het gedrang van de menfehelyke maatfehappy te treeden , het tweede voor den beöordeelaar der rhenfehen, en het derde voor de geweldigen deezer aarde, in wier handen de Voorzienigheid de welvaart en het ongeluk der volken heeft gefield. Ik zal het laatfte eerst ontvouwen. Indien het waar is en dit is het, by al wat heilig is ! —— dat de vermeerdering der behoeften eene ontegenzeggelyke hoofdoorzaak is van de verergering van het menschdom, en dus eene ontcgenzeggelyie voornaame hinderpaal van ons geluk : wat behoorden dan de Opzienders van het menschdom , (zo het hen niet zo zeer te doen was om de vermeerdering van hunne inkomften, als wel om de vermindering van de algemeene ellende , om de bevordering van alle bevallige deugden, en om de bezorging van het geluk van hun volk,) tot hunne eerfte en gewigtigfte zorg te maaken? Dit, 't reen zo ligt geen Staatsminister üie voor de inkomften moet zor-  aan zynen zoon. i is sorgen , zynen Vorst zal aanraadcn dat zy door eene daadelyke beteugeling der weelde, en door het verzorgen van een natuurlyker en eenvoudiger opvoeding, de behoeften zochten te verminderen, en den overloopenden ftroom der menfchelyke begeerten weder binnen zyne oirfprongkely- ke oevers te brengen. Maar of 'er wel één van onze hedendaagfche Antoni n u s s e n zich op zal toeleggen, om deeze vcrdienfte omtrent het menschdom té verwerven ? — Hoop, hier myn Zoon ! zo veel gy kunt, en verneem thans het tweede gevolg van onze waarneeming, welke voor den beöordeelaar der menfchen behoort: Zyn weelde, nood en behoefte indedaad de gewoonfte dryfveêren van menfchelyke daaden ; en is het werkelyk een zeldzaam verfchynfel, dat iemand-uit eene vryë keuze en naar eigene grondbeginfelen handelt: 6 laat ons dat geene toch niet op rekening van de fchuldelooze menfchelyke natuur ftellen , het welk de tegenwoordige gefteldheid van het menschdom , in den tegenwoordigen toeftand der waeH 2 reld  I 1(5 THEOPHRON 's GOEDE RAAD reld alleen moet te laste gelegd werden! Wanneer de beek, Welke tevooren ftil en helder tusfehen bloemryke oevers haaren zuiveren loop voortzette, door het afdammen gedwongen wordt, zich over eene ruime, kleiachtige vlakte te verfpreiden, die voor alle winden bloot ftaat, om hier een meir te vormen, waarop de Heer van dit landfehap zich kan vermaaken , of daar het fterk kasteel van eenen wreedaard ontoegangkelyk te maaken: is het dan haare fchuld, wanneer zy hier eenen hof, de vreugde van deszelfs bezitter, daar een kooren-akker, de hoop van den landman, overftroomt ; en wanneer haar water, nu buiten de oevers getreeden , en door geweldige winden beroerd, de kleur yan den bodem aanneemt, waarover zy zich moest verbreiden ? Het derde gevolg, en wel voor u, myn Waarde! Ik heb zorg gedraagen, dat uwe opvoeding zo eenvoudig en natuurlyk geweest is , als de invloed van veele dingen , welke niet in myne magt Monden , het eenigzins wilde gedoogen. Gy hebt geleerd , veele zaaken zonder misnoegen te  AAN ZYNEN ZOON. 117 te ontbeeren,welke andere menfchen tot de noodwendigheden deezes levens reekenen , en meenig gering ongemakzonder murmureeren te verdraagen , waarby andere menfchen zich in eenen hoogen graad ellendigzouden vinden. Gaarne zou ik hieromtrent nog ftrenger, of liever nog zachter, nog vriendelyker jegens u geweest zyn: gaarne zou ik uw geheel ligchaamelyk en geestelyk wezen vernederd hebben tot nog eenvoudiger behoeften: maar ik heb 't niet kunnen doen, omdat ik geen middel vond, myn huis tot een eiland te maaken , en u-zclven tegen allen fchadelyken invloed van buiten genoegzaam te beveiligen. Maar zo gy liefde voor u-zelven hebt; wanneer gy gemakkelyker, vryër van zorgen, gezonder en blygeestiger dan anderen door dit leven wenscht te gaan; zo gy u voor altyd wilt bewaaren voor de droevige noodzaakelykheid , om veel vermogende dwaazen te vleyën, en voor vermogende fielten te kruipen ; zo gy den pligt, om niemand te benadeelen, voor u-zelven gemakkelyker maaken , de gelegenheden tot verdrietige verfchillen met anderen verminH 3 de'  118 theophron's goede raad deren , en u-zelven in Haat wilt Hellen , om by alle uwe onderneemingen langs eenen rechten weg en met vaste onbefchroomde fchreden gerust te wandelen : 6 laat het toch vooral uw voornaamfte toeleg zyn , uwe geheele levenswyze , alle uwe driften en behoeften nog eenvoudiger te maaken; leer van tyd tot tyd meer dingen tot uwe gelukzaligheid te kunnen misfen, en u allengs meer te houden aan dat geene, waarmede de onbedorven menfchelyke natuur vergenoegd is, en het geen elk gezond en arbeidzaam mensch in eiken Hand gemakkelyk kan verwerven. Dan , myn Zoon ! zult gy minder vatbaar zyn voor beleedigingen en krenkingen ; dan zult gy de dwaasheden der menfchen en de kleine onöphoudelyke oorlogen van hunne hartstogten gerust en al glimplagchende kunnen aanfehouwen; dan zult gy, dewyl gy weinig te waagen hebt, wat u indedaad dierbaar is, by alle de bekrompenheid van uwen Haat en van uwen invloed, moeds genoeg hebben, om den ryken en magtigen wreedaard, die zyne eigenzinnige luimen voor u of voor anderen tot eene wet wil  AA.N ZYNEN ZOO ft. 110 wil maaken, u of anderen in rechtmaatige en algemeen-nuttige onderneemingen ftooren, u of anderen zou willen onderdrukken, gerustelyk het hoofd te bieden, en daarbenevens dikwerf de vreugde kunnen fmaaken om voor den zwakken een befchermcr, voor den onderdrukten een verdeediger te zyn, en dat zonder belooning te vorderen. Want, geloof my , een braaf man van weinige behoeften is een rots in de zee , waartegen de magtigfte golven moeten breeken en al fchuimende vruchteloos affluiten. H 4 Laat  I2Q THEOPHRON ?S GOEDE RAAD Laat ons thans wederkeeren , waar wy tevooren afdwaalden. Het befluit van myne voorafgaande aanmerkingen was, „ dat „ de menfchen dat geene, wat zy thans zyn, niet van natuur, maar door de op„ voeding , door eene kwaade gewoonte „ aan ontallyke behoeften , en door den „ algemeen wegfleependen vloed tot der9, zeiver bevrediging, zyn geworden". En Wat zyn zy nu daardoor geworden ? O myn Zoon ! al beevende vat ik het penceel op , om eene fchildery te maaken van myne en uwe broederen , waarvoor uwe jonge onfchuldige ziel fchrikken zal. Ik heb de trekken daartoe ten deele van myzelven, ten deele van duizenden myner tydgenooten ontleend , die ik gelegenheid en aanleiding had, in de verfchillende omftandigheden van myn leven wat naauwkeuriger te leeren kennen , dan wel gewoonlyk gefchiedt: oordeel nu, naar deeae belydenis, die ik wel gaarne overluid voor  AAN ZYNEN ZOON. 121 voor de geheele waereld wilde afleggen, omdat ik my-zelven tevens van een oprecht berouw over myne eigene kwaade gewoonten , en de beste poogingen, om my meer en meer daarvan te bevryden , bewust ben — oordeel, zeg ik, zelf, of ik reden zou kunnen hebben om de kleuren fterker te maaken , dan ik meen dezelven in de natuur gevonden te hebben? Maar hoor eerst, wat ik vooraf te zeggen heb, om aan de waarheid hulde te doen, en om niet kwaalyk begreepen te worden. " Vooreerst moet gy weeten , dat ik het j beeld, 't welk ik thans zal fchetfen, niet naar Origineelen uitbetgeringe,datis, beter \ foort van menfchen , maar naar zodanige i ontwerpen vormen zal, die tot dzlefchaafde, dat is, fynere en tevens meer bedorzene ftani den behooren. Wacht u dan, dat gy niet op den geheelen ftam en op alle de takken toepast , 't welk Hechts van eenige door de kunst verwaarloosde takken zal gezegd worden! Ten tweeden : ik zelf heb , God zy gei dankt! meer dan één goed mensch ook in ! deeze bedorvens ftanden , gekend en baI mind, wiens zedelyk gelaat van de meesH 5 te  123 THEOPH RON'S GOEDE RAAD te trekken in m>n afbeeldfel eene beminnenswaardige uitzondering maakte. "Wacht u dus, dat gy niet wanhoopt aan de mogelykheid , om ook onder de geenen , waarmede de goddelyke Voorzienigheid u zal verbinden , fomtyds eene foortgelyke uitzondering te vinden! Ten derden : hoewel verre de meeste menfchen uit deeze zogenaamde befchaafde Handen de meeste trekken van myn beeld verwonen ; onderfcheiden zy zich echter door eene Merker of zwakker fchaduw, door eene «roover of fyner vertooning der kleuren merkelyk van eikanderen. By fommigen Scheemeren deeze grondtrekken , óf omdat zy indedaad fyner zyn, óf omdat men dezelven met meerder konst wist te overfchaduwen, zo zwak door, dat 'er een geoefend oog van een menfchenkenner verëischt woidt , om dezelven te kunnen ontdekken. Wacht u dan, dat gy niet alle menfchen voor even bedorven aanziet; maar wacht u ook , dat gy niet terMond op het eerMe voorkomen eener afwyking van den regel, gelooft eene van die zeldzaame uitzonderingen gevonden te heb-  AAN ZYNEN ZOON. 123 hebben ! Dikwerf wierd een kwaal te grooter en ongeneeslyker bevonden, naar maate hy verborgen was. Eindelyk moet ik dit ook nog aanmerken, dat myne fchets met opzet e'énzydig zal worden, met opzet alleenlyk die waarneemingen vertoonen , welke gy-zelf tot dus verre nog geene gelegenheid hebt gehad te maaken, welke u ook van anderen, zo veel my bekend is, nog nooit medegedeeld zyn ; welker mededeeling echter thans noodzaakelyk wordt, opdat gy den grond van de lesfen der omzichtigheid leert begrypen , die ik daarüit voor u zal afleiden. Gy moet dus niet waanen, dat gy den geheelen Menscb voor u ziet, wanneer gy het beeld zult aanfchouwen , het welk ik thans voor uwe oogen zal ten toon itellen : t geen gy ziet is niets anders , dan de lelyke zyde van den meusch, door zedelyke ziekten , verminkt en mismaakt geworden. De betere zyde van den mensch heb ik u van uwe jeugd af te dikwerf getoond, dan dat het thans noodig zou zyn, u daarop te doen letten. Dit verftrekke u dan tot waarfchuuwing; en nu tot de zaak f „ AU  124 theophron's goede raad „ Alle menfchen , myn Zoon ! die het ongeluk hadden, eene befchaafde opvoe„ ding te genieten, en tot de nuttelooze „ konften , en de armhartige geneugten der „ zogenaamde groote levenswyze ingewyd „ te worden, zyn meer of min naar lig„ chaam en ziel verzwakt". Hoe zou dit ook anders kunnen weezen , dewyl men zich by zulk eene opvoeding en levenswyze byna alleenlyk toelegt op een onnatuurlyk verdraaijen, uitrekken en wringen van onze ligchaamlyke en geestelyke vermogens, byna alleenlyk op eene onnatuurhke prikkeling van onze zenuwen, en op een onöphoudelyk wryven aan ons geheele weezen, om aan hetzelve befchaafdhcid en glans te geeven ? Het meeste van 't geene zulk een mensch dagelyks ziet , hoort, ondervindt en doet ; het meeste van 't geene zyne vermaakelykheden uitmaakt , knaagt gelyk een worm aan den wortel van zyne krachten, maakt dezelven flap  AAN ZYNEN ZOON. Iüg flap door alte fterke infpanning , en lam door dezelven op eene buitenfpoorige wyze rekbaar te maaken. „ Wanneer ik, zegt ergens zeker on„ derzoeker van den mensch , de ramp„ zalige gevolgen van deeze befchaaving „ overdenk ; wanneer ik de menfchen, zo „ als zy thans zyn , (my-zelven niet uiti, gezonderd) met den ruuwer maar ook „ Merker , edeler en zelfdandiger mensch „ der voorige eeuwen vergelyk : komt het „ my altyd voor, als of de konst daarin „ gedaagd was, om een gedacht, van Leeu„ wen in een geflacht van Vosfen te her„ fcheppen, en dat zy nu de proef nam , „ om 'er de laatde hand aan te leggen . ,, ten einde 'er eene familie van zwakke „ en potfige eekhoorentjes van te maaken". Deeze vergelyking is beleedigende; maar zy is ongelukkig nog meer , zy is ook treffende. Waar het eindelyk heen wil met deeze befchaaving , en verzwakking van het menschdom ? Vraag daarna in Griekenland en Italië, en laat my thans in myne treurige befchryving voortgaan. „ Al-  126 theophron's goede raac „ Alle menfchen, die opzettelyk of door „ eene onvermydelyke noodzaakelykheid „ in den draaikolk van het leven der groo„ te waereld verzonken zyn, alwaar zy in „ draaijende kringen van konftige vermaa„ ken en van eene nuttelooze werkzaam„ heid zonder ophouden in 't rond geflin„ gerd worden, vinden zich meer of min, ,, naar maate hun brein van natuur zwak„ ker of fterker was, van eene zedelyke „ duizeling, van eenen ligtvaardigen tui,, meigeest bevangen, welke hen tot eene „ waare beöordeeling van zedelyke voor„ werpen, en tot eene hartelyke deelnee„ ming aan zodanige dingen , welke hun „ eigen voordeel of nadeel niet onmidde„ lyk betreffen , onbekwaam maakt". De zielen van zodanige menfchen gelyken naar een morsfig dwarrelend water , waarin zelfs de naaste en klaarfte voorwerpen zich alleen op eene duistere wyze en met mis- maak-  AAN ZYNEN ZOON. lay maakte trekken Spiegelen. En hier vraag ik wederom: hoe zou het anders kunnen zyn? Elke (land in de befchaafde waereld , elk ampt, 't welk flechts van eenig belang is, i itaat by de fteeds toeneemende verwarring der menfchelyke betrekkingen, reeds op zich-zelven met zo meenigvuliige en verj Schillende beezigheden in verband, dat 'er ; eene Soort van overaltcgenwoordigheid in :i ons vermogen van voorftelling zou verëiseht ; worden, wanneer men dezelven allen met i eene evengelyke oplettendheid bevatten ■i wilde. En hierby komen nog de onnoe1 melyke zwaarigheden , beletfelen en aflei£ dingen , welke het leven van de groote t waereld met zich brengt. Daarby komt i de hoedanigheid van deeze afleidingen , i welke zekerlyk niet ten doel hebben , om : den geest, door beezigheden afgemat, eene I heilzaame uitfpanning te verfchaffen, maar ■ Veelmeer denzelven door eene onüfgebrookeneoplettendheid,aan duizend nuttelooze ! kleinigheden, door de fterkfte infpanning te : bepaalen, en tevens zynen aardfchen med; gezel, het ligchaam , door een geduurig (, bedwang en door het genot van lierk prik- ke-  128 theophron's goede raad1 kelende fpys en drank ten eencmaal uittemergelen. En zulk eene gedeelde , zulk: eene ginds en herwaards geflingerde ziel, zou eindelyk niet een groot gedeelte van haare veêrkracht verliezen? Zy zou by de eindelooze verwarring van denkbeelden, welke haar doorkruisfen, nog in ftaat zyn* het een van het ander te onderfcheiden, en elk naar maate van deszelfs gewigt behoorlyk te behartigen ? Zy zou nog vatbaar zyn voor een ernftig, aanhoudend en grondig overleg? Zy zou het geen u en my betreft, (uitgezonderd alleen wanneer wy misfchien aanleiding gaven tot berisping of gelach) oprechtelyk kunnen ter harten neemen? Zyzou eindelyk nog ijl ftaat blyven, om over zedelyke voorwerpen, welke zo verre buiten haaren kring liggen , een gezond en waar oordeel te vellen? Ach, myn Zoon! ik heb het tegendeel daarvan zo dikwerf in myn leven moeten ondervinden. Ik heb zo dikwerf, wanneer ik zaaken, welke van den zedelyken kant befchouwd moesten worden, in het klaarfte daglicht meende gefield te hebben , het verdriet gehad, të  .AAN ZYNEN ZOON. rad te ontdekken, dat ik met menfchen fprak, die voor, iets diergelyks geen ooren hadden ! Ik heb zo dikwerf, zelfs by waaré vrienden, uit die klasfe van menfchen, zeer weinig hartelyke deelneeming gevonden in zodanige voorvallen , welke my het zy door vreugde of fmart aan de ziel gingen. De vluchtige oplettendheid van één oogenblik , eene even zo vluchtige deelneeming zonder gevolgen, was in diergelyke gevallen gemeenlyk de geheele armoedige tol, welke de tuimelgeest van onze dagen vergunde dat aan de vriendfchap wierd betaald. Ik open' u, dewyl ik u deeze en foortgélyke ondervindingen mededeel , zekerlyk geen aangenaam vooruitzicht in het leven: maar het is tyd, dat gy de waereld, waarin gy treeden zult, ziet gelyk zy is ; niet gelyk de zogenaamde menfchenvrienden zich dezelve op eene dweep'achtige wyze voorftellen , of gelyk de Romanfchryvers ons^dezelve zonder menfchen-kennls gemeenlyk vertoonen. Ik gaa dan verder; » Al-  130 theophron's qoede raa» „ Alle deeze menfchen , en wel verre „ de meesten uit eiken ftand , oordeelen „ niet naar werkelyke gronden der waar„ heid , maar naar vooröordeelen ; niet „ naar de innerlyke en wezenlyke kenmer„ ken van het goede en kwaade, maar al„ leenlyk naar den uiterlyken fchyn, naar „ de oppervlakte der dingen, zo als die in „ het oog valt". De zucht tot gemak , welke den mensch over 't algemeen eigen ÏS, en de byna doorgaande, ligtvaardige en vluchtige denkwyze der lieden van de groote waereld , gepaard met de eindelooze verftrooijingen van hunne levenswyze , maaken het hen onmogelyk, om met hun oordeel tot de natuur der zaak intedringen , en de waarheid by haar eigen licht te kennen. Zy vergenoegen zich dus in de meeste gevallen, om dat geene, Waarover zy willen oordeelen, Hechts naar den uiterlyken fchyn te befchouwen, en hetzel^ ve dan te beproeven aan den toetsfteen van zo-  AAN ZYNEN ZOOTf. *3>' zodanige gewaande grondftellingen , welke gemeenlyk Hechts half waai-, of geheel valsch zyn, doch iri beide gevallen gewisfelyk alleen vóoröriderfteld j maar niet gekend, niet doorgrond Worden. Hierby komt nog dit: dewyl dc geheele fconst dier befchaafde levenswyze daarin beftaat, om den innerlyken mensch met alle zyne ondeugden , hartstogten en gebreken te verbergen , en integendeel gewaarwordingen, geaardheden en volmaaktheden te verdichten , welke men in zichzeiven niet befpeurt: heeft men döor eene onvermoeide beoefening van deeze konst zich van de vroegftë jeugd af gewend, om zyne geheele oplettendheid, zowel omtrent zichzelven als anderen, alleenlyk te vestigen op het uiterlyke , en by alles, war men fpreekt en doet, flechts te zien op den indruk , welken onze woorden en daaden op anderen kunnen maaken. Zat men zyn oordeël zeggen over eene zaak, dan wordt 'er niet gevraagd , of dat geene , 't welk men met ja of neen beantwoorden moet, waar of onwaar is: maar alleenlyk, of dit j'a of neen de gunfflgft* •Ia I*  132 theophron's goeds raad gedachten van ons zal verwekken. Moet men befluiten, om iets te doen of niet te doen : men bekommert zich indedaad het allerminfte omtrent 't geene pligt en geweeten van ons eisfchen; de eenige groote aangelegenheid is , om te overleggen , wat de menfchen in het een of ander geval van ons zouden denken en zeggen. Ook worden de woorden en daaden van andere menfchen op dezelfde valfche weegfchaal gelegd , en niet naar derzelver innerlyke hoedanigheid, maar alleenlyk naar den uiterlyken fchyn, en naar 't geen men 'er van zeggen zal , gefchat. Verftandig en wys is hy — niet, die een verlicht oordeel en een welmeenend hart bezit — maar hy, die zyn gezelfchap het best weet te onderhouden , die zyne woorden en daaden zodanig weet te fchikken , dat zy aan de heerfchende gevoelens en vooröordeelen voldoen. Braaf en oprecht is hy - ■• niet, die by alles, wat hy 'doet , de grondbeginfelen van eene ftrenge billykheid in 't oog houdt — maar hy, die de menfchen zand in de oogen weet te ftrooijen , zyne baatzuchtige bedoelingen het  AAN ZYNEN ZOON. I c3 het best weet te bemantelen , door ftreelende woorden en vleyeryën elk weet te verpligten, en geler enheden te vinden , om te pronken met zoda ige daaden, welke voor edel gehouden worden , fchoon zy veeltyds niet eens goed,. noch pligtmaatig zyn. Het ergfte hierby is nog, dat ieder van deeze menfchen zyne eigene denk- en handelwyze met een vast vertrouwen ook by alle andere menfchen voorönderftelt. Dewyl nu elk van hen wel weet, dat hy by alle zyne woorden en daaden, niet de grondbeginfels van godsdienst en zedekunde , welke hy eertyds geleerd, maar korten tyd daarna wederom in den wind geflaagen heeft, maar flechts de vertooning van den uiterlyken fchyn van edelmoedigheid en braafheid by eene werkelyk gcweetenlooze en laaghartige geaardheid, in het oog houdt: maakt hy ook niet de min He zwaarigheid , van zieh'-Selven een befluit op anderen te maaken , en zyne eigene denkwyze voor de algemeene te houden. Vanhier komt het dan ook, „ dat alle dee„ ze menfchen naar geest en hart ver1 3 » waar-  134 theophbon's goede raad „ waarloosd, meer of min hun achting en „ gevcel hebben verlooren voor ahe waar „ re en ftr.enge braafheid , welke haar „ oog vestigt niet op het enkel: wat zal „ men 'er van zeggen ? maar alleenlyk 5, op dat geene, wat recht en onrecht is", Eene harde, echter zo veel ik heb ondervonden , helaas ! maar alte gegronde befchuldiging! O dat gy dezelve nooit bevestigd mogt zien ! My althans ging het niet anders : zo dikwerf ik in eenige zaak, uit eene zuivere gemoedelykheid, en zonder pp. myn eigen voordeel of op het oordeel van de menfchen te zien, handelde, moest ik altyd ondervinden , dat myn gedrag mat bitterheid berispt wierd , dat myne beweegredenen verkeerd befchouwd wierden , of, wanneer ik die zelf vertoonde, men my niet geloofde, maar dezelven voor mommcry hield, en my andere toefchreef, welke nooit in myne ziel waren opgekomen. Ik denkrhierby wederom aan een waar en groot gezegde, 't.welk zeker goed Vorst, die dezelfde ondervinding had gehad , eens over dit ongeloof der menfchen my te gemoet voerde: „ Thans zei- „ de  AAN ZYN EN ZOON. ■'25 „ de hy is liet in zekere gevallen de beste „ Maatkunde, in 't geheel geerie Staatkunde „ te gebruiken, maar oprechtelyk met de „ waarheid voor den dag te komen. Want „ omdat geen mensch meer aan waarheid „ en braafheid gelooft , zullen wy altyd „ onze goede bedoelingen, juist door eene „ openhartige bekendmaaking van dezel„ ven, meer verbergen, dan wy ooit door „ de fynfte konftenaaryen der geveinsdheid „ zouden kunnen doen". Hoe verre moet het toch met die menfchen gekomen zyn , by welke men , om verborgen en raadselachtig te handelen, Hechts openhartig en oprechtelyk behoeft te werk te gaan ! Dit leidt my op tot.de vyfde aanmerking, welke even zo treffende is: I 4 » Al'  i3ö tiieophron's goede raad „ Alle menfchen uit die klasfe, waarvan „ ik thans fpreek , zyn meer of min be„ drieglyk , zyn meer of min een luchtr. „ verfchynfel, 't welk van het wezenlyke, n 't geen daarvan de grond is , dikwerf „ nog meer verfchilt, dan de gedaante.welke „ wy in denfpiegel zien, van den fpiegel zel„ ven verfchilt". Gy ftaat hier over verbaasd, mynZoon? Ikftond ook verbaasd, toen ik voor de eerfte maal uit den zoeten droom der kindschheid ontwaakte, en nu eensklaps tot myne verfchrikking zag , dat alle die geflepene, beleefde, dienstvaardige, zachte , goedhartige, deelneemende, oprecht» en braave menfchen, met alle hunne gemaakte vertooningen van d,e zuiverfte goedheid , van de blaakendfte geneegenheid, met alle hunne befchaafde, verpligtende woorden, en met alle hunne verzeekeringen van vriendfchap, van hoogachting en verwondering, niets meer en niets minder waren, dan koude gevoellooze marionet'  AAN ZYNEN ZOON. 137 netten , die door den draad van den heerfchenden toon der waereld in beweeging gebragt worden, en by de levendigfte betooningen van goedheid en dienstvaardigheid, zelf niet meer ondervinden, dan de houten pop by de woorden, welke de man achter den fcherm haar in den mond weet te leggen. Doch laat ons billyk zyn, myn Zoon ! en niet elke onwaarheid, welke wy in het Charakter, in de woorden en daaden der menfchen ontdekken , terftond voor valschheid en bedrog verklaaren. Daar zyn meer dan ééne foort van dezelven, welke deezen harden naam niet verdienen, zelfs zodanig , dat een werkelyk braaf en oprecht man geen zwaarigheid behoeft te maaken, om zich dezelven te veröorlooven. Ik zal u deeze verfchillende foorten van onwaarheid in 't kort ontvouwen. De eerfte en verfchoonelykfte onder allen is, het bloote verheden der waarheid In alle die gevallen, waarin niet één van onze pligten de bekendmaaking van dezelve van ons vordert. Waar geene verpligting' plaats heeft, daar heeft ook geen onrecht I 5 plaats.  1^8 theophron's goede raad plaats. Dierhslven te zwygen , wanneer niet één van onze natuurlyke of gezellige pligten ons gebiedt te fpreeken, kan nooit onrecht worden genoemd; integendeel het kan veeltyds goed en wys en pligtmaatig weezen. Daar zyn veele waarheden, wieronvoorzichtige bekendmaaking voor zielen yan den gewoc nen ftempel even zo verderffel;> k zouzyn, als de fchielyke toelaating van het klaar daglicht gemeenlyk is voorhen, die. eenen geruimcn tyd in de duisternis leefden , of die men het vlies zo even eerst van de oogen heeft geligt. Zelfs in de natuurlyke waereld laat God het nooit op éénmaal dag worden ; eerst nacht, dan eene zwakke fchemering, dan de dageraad , en dan eerst de volle dag! Zo is het ook in het ryk der waarheid. Hy die het hier eensklaps dag wilde laaten worden , zou by veele menfehelyke zielen het geringe vermogen om te zien, het welk hen fomtyds nog ten dienfte ftaat, eensklaps vernielen ; en waartoe zal hen dan het daglicht dienen, wanneer zy geene oogen meer hebben, om hetzelve te ontfangen? Dus kan hier niet gefprooken worden van  aan zynen zoon. 139 ysn die foort van geveinsdheid, welke beftaat in eene wyze achterhouding van zekere waarheden , of in eene fpaarzaame uitdeeling van dezelven. Ook niet van eene tweede foort van onwaarheid , welke even zo onfchadelyk is, en waarvan niemand, die niet alle verbindtenis met de menfehelyke maatfehappy afbreeken, en met Diogen es in eene ton wil kruipen, zich kan ontdoen. Daar. zyn naamelyk onnoemelyk veele fpreekmanieren, onnoemelyk veele pligtpleegingen en gewoonten», waarby geen mensch, die niet federt gisteren uit de maan is gevallen , ooit op de gedachten zal komen , om dat geene te denken, wat de woorden eigenlyk te kennen geeven , of 't geen de uiterlyke tekenen, waarvan men zich hierby bedient, naar hunne natuur fchynen aantetoonen; maar welke enkel , door eene algemeene toeftemming, vastgeftelde tekens zyn , waardoor de een den anderen te kennen geeft, dat hy zynen ftand en den daaraan verknoehten graad van eer kent, en dat hy tegen het een noch het ander niets van belang heeft in-  140 THEOPHRON's GOEDE RAAD intebrengen. Ik kan u deeze foort van onfchadelyke en dus ook geoorloofde onwaarheid niet beter befcbryven, dan met de woorden van eenen bedreven waereldkenner, welke ik gisteren ergens aantrof. „ Wat betreft de uiterlyke achting , en „ het geen men etiquette, waereld, be„ kefdheid noemt, deeze kan men ook „ bev\ vzen aan hen , voor welken men „ geen achting voedt, zonder deswegen „ van valschheid of geveinsdheid befchul„ di?d te kunren M'orden. In het woordenboek des gemeenen levens zyn eene „ meenigte van uitdrukkingen , welke in „ 't acheel de beteekenis niet meer heb„ ben, weke door dc uitvinders der taal „ daaraan gehegt zyn. Het zyn als zo vee„ le afgezette rriuntfpeciën , welker ver„ minderde waardy elk weet, en waarme„ de dus niemand bedroogen wordt. Hy, „ die zodanige pligtpleegingen bewyst, hy, „ die ze ontvangt, en allen, die dezelven ,, hooren , zyn even vast overtuigd , dat „ zy valsch zyn. Zy gefchicden ook ze„ kerlyk niet met het oogmerk, dat men „ 'er geloof aan zal flaan. Zegt de een ' „ tot  AAN ZYNEN ZOON. 141 ,> tot den anderen : ik ben verheugdu voél te zien, dan betekent dit niets anders , dan: het is my onverfchil'ig , of „ het u welgaat, of niet. Gelukkig, wan„ neer het zelfs niet influit: gave God, dat „ het u niet wel ging ! Zegt hy by het af„ fcheid neemen : ik beveel my in uw aan,, denken , dan beteekent dit niets meer „ noch minder, dan: ik zal nu naar huis „ gaan. Dewyl nu alle menfchen het eens ,, zyn omtrent de waardy van zodanige „ uitdrukkingen; kan 'er in 't geheel geen „ misverftand ontftaan, en hy, die dezel„ ve volgens de verminderde koers bere„ kent, handelt noch valsch, noch onöp„ recht. Wie eenen afgezetten fehelling, „ welke tot een zestehalf verminderd is, „ voor een zestehalf onder de menfchen „ brengt, bedriegt niemand. Hy alleen „ zoude my bedriegen, die my denzelven „ voor eenen fehelling wilde aanreekenen. „ Ontegenzeggelyk is een algemeen ver. j, drag hieromtrent de zekere maatftaf, te „ meer, omdat de waardy van alle diu„ gen, de deugd alleen uitgezonderd, op „ een algemeen verdrag berust. Dus kun- „ nen  J42 theöphron's goede raad „ nen alle menfchen, buiten kyf, door een „ algemeen verdrag even zo goed vast ftel„ len, dat in het vervolg : Uw dienaar! „ den zin zal hebben: ik ben in 't geheel „ uw dienaar niet: als het alle grooten „ der aarde vry zou Haan, door eene al„ gemeene onder eikanderen uitgemaakte „ verordening te bepaalen , dat een hol„ landfchc Dukaat in 't vervolg niet hoö- * „ ger dan een Gulden gelden zou. Dan 1 „ zou hy alleen bedriegen, die denzelven „ nog altoos voor een Dukaat wilde uit„ geeven ; even hetzelfde zou hy ook „ doen, die ons de taal der complimenten „ voor de taal van het hart wilde verkoo* „ pen". Dus kan hier ook niet gefprookën worden van deeze foort van onwaarheid, wélke in de befchaafde menfchèlyke maatfchappy nu onvermydelyk is. -En, van welke dan ? — Van die, myn Zooii! welke gepaari gaat met opzettelyke valschheid ; met de bewustheid van het oogmerk , om anderen tot ons eigen voordeel te blinddoeken en te misleiden ; Van die, welke veroorzaakt, dat de genepen man van de waérëld van het  AAN ZYNEN ZOON. 143 liét hoofd tot de voeten toe in alle zyne trekken, gebaarden , woorden en daaden een enkel leugenachtig momaangezicht is, het geen van buiten enkel vriendelykheid, genegenheid , zachtmoedigheid , bescheidenheid, onthouding en eene onbaatzuchtige braafheid vertoont; terwyl het hart'; 't welk daarachter fchuilt, overvloeit van geheime bitterheid , vergiften nyd , verkropte woede, verborgen hoogmoed, wellustige begeerten en het baatzuchtigst eigenbelang. Hier is alles geblanket, alles toegelegd op misleiden. Men heeft de blikken der'oogen, zyne wëezenstrekken, elke beweeging van zyne gezichtfpieren, elke houding des ligchaams, zelfs den toon der ftem onder het bellier der veinzery weeten te brengen. Alle hartstogten en ondeugden zyn in het gewaad van de tegenövergeftelde deugden omgekeerd. De toorn toont zich niet meer door fchreeuwen, raazen en knarsfentanden, maar gelyk de zachte goedüartigheid der duiven, door kirren en lonken ; de nyd verfchynt niet meer in d'ie afzichtelyke, bleeke, uitgemergelde gedaante, welke ons de ouden af-  144 theophroh's goede raad affchilderden; maarniet de roozenkleur, en de bevallige zinnebeelden van het blymoedigfte mede-gevoel, van de hartelykfte declneeming aan onze welvaart; de wulpschheid flaat de oogen neder, zy bloost, gelyk de ootmoedigfle befcheidenheid, op elke ontdekking van haare voorrechten ; zy wil het volftrekt niet toeftaan , voorrechten te bezitten ; zy.fpreekt in de fterkfte grootfpraak van haare onvolmaaktheden en zwakheden, om hierdoor even zulke grootfpreekende loftuitingen wegens haare volmaaktheden en deugden by anderen uittelokken : de huisfelyke tieran van zyne vrouw , van zyne kinderen , van zyne dienstboden , fchynt in het tooneel der gezelfchappen de tederfte echtgenoot, de liefderykfte vader , de goedaartigfte en toegeevendfte Meester onder de zon te zyn; en de huisfelyke kwelgeest van haaren gemaal, de woedende furie in de keuken en het ïlaapvertrek, komt met het zachte, toegeevende gelaat van eene vroome lyderesfe, met de overvloeiende tederhartigheid van eene echtgenoote, gelyk eene tweede ?enelope,te voorfchyn. Zo- I  AAN ZYNEN ZOON. 145 Zodanig , myn Zoon! heeft thans alles zyne natuurlyke kleur veranderd; zocanig hebben de hartstogten en ondeugden zich weeten te verbergen achter het momaangezicht der tegengeftelde deugden, lederwil nu alleenlyk fchynen, niemand is het meer om het zyn te doen. Met veele menfchen. is 't zelfs reeds zo verre gekomen , dat zy, by de bewustheid van hun diep zedelyk verval, wanhoopen aan de mogelykheid, om voor goed gehouden te worden, en die, uit dien hoofde, hunne geheele eerzucht alleenlyk daartoe bepaalen , te wenfchen, dat men flechts uitevlyk veinzen zal, als of men hen voor beter hield dan zy indedaad zyn. Ongelukkiger}waarlykl Mogt myn treurige fchets hiermede voltooid zyn! Maarzy is het, helaas! nog niét; ik moet dan voortgaan. K Alle  146 theophron's coede raad „ Alle deeze menfchen, maar voornaam„ lyk die geenen onder hen, welke by el„ ke gelegenheid hun belangeloosheid, hun „ dienstvaardigheid, hun edelmoedigheid ten „ toon fpreiden , zyn zelfs in den hoogften „ graad baatzuchtig en inhaalig". Wel is waar, men geeft zich alle mogelyke moeite, om deeze dryfveêr van zyne daaden met de grootfte zorgvuldigheid te verbergen , en den fchyn van een edel, onbaatzuchtig en belangloos Charakter te handhaaven: maar vruchteloos. Het oog van den oplettenden opmerker dringt met weinig moeite door de dikke wolk van edelmoedigheid en groothartige opoffering van eigene voordeden heen, en ontmaskert de laage baatzuchtige ziel van alle de fchitterende drangredenen, waarmede zy zich zeiven en haar gedrag, tot verwondering van alle onkundigen, zo heerlyk wist optefmukken. Daar ziet hy dan, en hy ziet dit zo dikwerf, dat hy 'er zich niet meer over kan verwonderen -— dat de bodem, waar-  AAN ZYNEN ZOON. M7 waaruit de de luisterrykfte daaden voortkomen» een mengfel is van eerzucht, ydelheid, baatzucht, listige kunstenaary, zinlyke wellust en alle andere onedele hartstogten , terwyl hy, die deeze daaden verricht^ niets anders dan menschlievendheid, patriötismus , vroomheid, yver voor de deugd en de ftrengfte belanglooste braafheid fchynt te ademen. Mét één woord, hy ziet» dat dat geene * het welk een groot vvaereldkenner, dién ik in 't vervolg dikwérf irt myn plaats zal laaten fpreeken (*), van de Hoven zegt» thans met even zo veel Waarheid van de geheele zogenaamde groöte waereld kan gezegd worden: „ Hier omhelzén elkande5, ren de menfchen; zonder dat zy elkan,, deren kennen; de een dient den andeA „ ren , zonder vriendfchap ; de een beleé„ digt den anderen, zonder haat. Eigén„ belang, geenszins gevoel, is het voort„ brengfel van dién bodem". Het zonderlingfte hierby is dit, dat alle deeze onbaatzuchtige 4 edele en grootmoe" dl* C) C H55 TERriELB. K 2  I48 theophron's goede raad dige menfchen de een den anderen tot in de geheimfte piooijën van hun verborgen hart zien, en dat evenwel elk in 't byzonder zich vleit met de hoop, dat het hem , hem alleen, gelukken zal, zyn mommeryzo konflig te doen werken, dat geen menfchelyk oog in ftaat is,om het bedrog te ontdekken. Misfchicn is dit ook wel voor een gedeelte de reden, waarom de een op het gezicht van den anderen, gelyk de Haruspex van Cicero, op het gezicht van een'anderen googchelaar uit dezelfde eerwaardige klasfe , zich van het lagchen niet kan onthouden , dewyl elk uit de bewustheid van zyne eigene geveinsdheid opmaakt, wat hy houden moet van het fchitterende momaangezicht eener onbaatzuchtige braafheid, waarmede de ander, zo goed als hy zelve, pronkt. De een ontdekt in den anderen den Tooneelfpeeler, die de van buiten geleerde rol van een braaf man fpeelt; maar hoewel hy-zelf met hetzelfde oogmerk nevens hem op hetzelfde tooneel ftaat; heeft hy evenwel moeds genoeg om te hoopen, dat de ander hem als een bloot aanfchouwer in zyn natuurlyk Charakter zal  AAN ZYNEN ZOON. Ï49 zal befchouwen, en de ander heeft niet minder moed , hetzelfde ook van hem te verwachten. Op deeze wyze misleidt men zich-zeiven, terwyl men anderen tracht te misleiden, en zich verbeelden durft, dat men 't alleen is, die 'er afkomt zonder door anderen misleid te worden! — Ik vat myn zwaarmoedig penfeel nogmaal op, om 'er nog eenen trek van het menschdom, door befchaaving bedorven, by te voegen, een trek welke misfchien van allen de algemeenfte is. Ik meen: K 3 „De  |30 THEOPHRON'S GOEDE RAA.B „ De ydelheid." Waarfchynlvkishet.dat zekere graad van dezelve onmiddelyk uit de eerde en voornaamde drift van onze ziel, uit de eigenliefde, ontdaat Want men kan gerustelyk gelooven , dac alle menfchen, van den ruuwen wilde tusfchen de ysbergen , die zyn verkleumd ligchaannnet roode kleuren befchildert (*), tot den hofjonker van den grooten Mogol toe, in hun hart wenfchen, dat men iets fraais, iets bevalligs, iets prysfelyks in hen zal ontdekken , en hen daarvoor met oplettendheid en achting betaalen Doch ik wil uwe opmerkzaamheid thans niet vestigen op dit eerde uitfpruitfel van vdelheid, het welk alle, zelfs de beste cn wyste menfchen, in zich ontdekken ; maar op den grooten uitgebreiden boom, die in het hart van onze fraaye en galante mannen en vrouwen naar de (») Men beeft naamelvk duidelyk genoeg ontdekt, 4t deeze gewoonte der wilden meer gegrond is op 2ene (lerlic begeerte, om zich te vcrfraaijen, dan op jsnige natmlyke behoefte.  AAN ZYNEN ZOON. 15* de waereld, tot zulk eene hoogte daaruit is opgegroeid, dat hy boven alle overige driften uitfteekt: Quantum lenta foJcnt int erviburna cuprefi! Alle hartstogten en begeerten — zelfs de baatzucht zelfs de honger en dorst naar zinlyke vermaaken , ja zelfs de liefde tot het leven —• zyn gemeenlyk aan deeze (lerk-werkende dryfveêr van menfchelyke daaden ondergefchikt. Want waar is de offerande,hoe groot en hoe lastig dezelve ook zyn moge, welke men aan deezen afgod niet zou willen toe brengen? Geld en goed? — Hoe groot de begeerte daarnaar ook zyn moge, zodra de ydelheid het eischt, zal niemand weigeren, om het met volle handen uitteftrooijen. Gemak en welbehaagen? — Eene mode, welke voor fraai wordt gehouden , laat zy zo bezwaarlyk, zo pynigende zyn, als zy wil; de ydelheid begeert onderwerping, en men onderwerpt zich zonder murmureering. Gezondheid en leven? — Zy zyn ons zekerlyk dierbaar; maar nog tien maal dierbaarcr is ons de aangaapende verwondering der menfchen, en wy zyn dus gereed, om K 4 ook  i$i theophron's goede raad ook van deeze goederen, welke al he- overige in waardy te boven gaan, zo veel te verfp'Hen , als de ydelheid volgens haare alleenheerfchende mode wet van ons begeert Zie daar het heldhaftige van onze tydën! 't Geen de Spartaanen en Romeinen aan hun vaderland, 't geen de Wyzen der oudheid aan hunne jeugd opofferden, brengen wy met even zo veel zelf-verloogchening, en met eene even zo groote blvmoedigheid.voor het autaar der ydelheid. Ik zeg nog te weinig; wy moeten 'er nog meer byvoegen; want zelfs onze deugd, onze braafheid en vroomheid gaan ons niet zo zee:- ter harte, dat wy niet van dezelven zouden kunnen affcheiden, zodra het Hechts de ydelheid beveelt. Zelfs zouden de eeuwige geneugten des hemels, indien ze tegen de vermaaken, welke uit de bevrediging van deeze zo irfheemende hartstogt on titaan , wierden afgewogen, misfchien te lig-t bevonden worden De wyze, waarop de ydelheid der menfchen zich gemeenlyk openbaart, is zeer verfchillende. Eenigen geeven dezelve te kennen door eenen gezochten zwieï, an- H '' - ■ • v •••-»_ '*•• - i J_  AAN ZYNEN ZOON. 153 deren door eene fchynbaare achteloosheid in hun kleedy, waarvan zy echter op de voordeeligfte wyze weeten gebruik te maaken ; eenigen daardoor, dat zy ons alle hunne innerlyke en uiterlyke volmaaktheden, genoegzaam opdringen, zonder ons tyd te gunnen, om die zelf optefpooren; anderen daardoor, dat zy alle hunne verdiensten, alle hunne voorrechten ontkennen, en zich by elke gelegenheid alleenlyk daarom zo diep vernederen, opdat men hen tegenfpreeken en dieste meerder pryzen zal. „ Eenigen „ van de eerften fpreeken, zonder daartoe „ gedrongen te worden, ronduit op eene „ aanpryzende wyze van zich-zelven; en „ de laatften zyn onbefchaamd. Anderen „ gaan, gelyk zy zich verbeelden, listiger „ te werk; zy verdichten befchuldigfngen „ tegen zich zeiven , klaasren over nooit „ gehoorde lasteringen, alleenlyk om ter „ hunner verdeediging eene geheele lyst „ van hunne meenigvuldige deugden opte„ geeven Zy begreepen het wel, zeggen ,, zy, dat het zeer zeldzaam zou zyn, „ op zulk eene wyze van zich-zelven te K 5 „ fpree-  154 THEOPHROn's GOEDE RAAD „ fpreeken ; het was ook in 't geheel niet „ naar hunnen fmaak, en zy zouden het „ ook nooit gedaan hebben; geene marte„ lingen zouden hen daartoe hebben kun„ nen noodzaaken, zo zyniet op zulk eene „ onrechtvaardige en verfoeyelyke wyze „ befchuldigd waren; maar dat men in „ zulk een geval zich-zelven en anderen „ zekerlyk recht moest verfchaffen, en dat, „ wanneer onze goede naam word aange,, tast, men alles ter verdeediging mag zeg„ gen, het geen men anders nooit gezegd „ zou hebben. Dit dunne floers van be„ icheidenheid,waarachter zich deydelheid „ verfchuilt, is veel te doorzichtig, dan „ dat het de ydelheid, zelfs voor iemand „ van maatige kundigheden, zou kunnen „ verbergen. „ Anderen waanen, dat zy hunne zaak „ met meerder befcheidenheid en listigheid ,, beginnen, hoewel zy zich myns oordeels „ daardoor nog belagchelyker maaken. Zy „ fchryven zich-zelven, niet zonder eeni„ ge fchaamte en verleegenheid, alle hoofd,, deugden toe, terwyl zy dezelven'«erst 3, als zwakheden voorftellen, en vervolgens „ be-  AAN ZYNEN ZOON. |SS s, belyden, dat zy zo ongelukkig waren, om juist zulke zwakheden te hebben. Zy „ zeggen, dat zy niemand konden zien „ lyden , zonder hetzelve mede te onder- vinden, en zonder pooging te doen hem ,, te helpen Dat zy niemand gebrek kon„ den zien lyden, zonder hem verzachting s, te verfchaffèn, hoewel hunne eigene om3, Handigheden zulks indedaad niet wel 3, toelieten. Dat zy zich niet konden ont„ houden , om de waarheid te fpreeken, fchoon zy wel wisten, hoe onvoorzich3, tig dit was. In 't kort, dat zy wel wis. „ ten, dat zy by alle deeze zwakheden „ onbekwaam waren in de waereld te leeven, veel minder nog, om daarin ge„ lukkig te worden. Maar dat zy nu reeds ,, te oud waren, dan dat zy hiefïn eene 3, verandering zouden kunnen maaken, en ,,-dat zy thans zo goed door de waereld ,, moesten trachten te komen, als hen a, doeneïyk was." Dit is, voor het tooneel waarop die rol gefpeeld wordt, fchier belagchelyk en buitenfpoorig. En evenwel, geloof my op myn woord, gy zult 'er veele zodanigen op  156" theopheon's 'goede raad op het tooneel der waereld aantreffen. Deeze trek tot ydelheid en opgeblaazenheid is in de mcnfchelyke natuur zo fterk, dat hy zich tot de laagfte dingen verneedert. Men ziet dikwerf menfchen naar lof dingen in zodanige zaakcn, waarvan zy onderfield, dat alles, wat zy zeggen, waarheid was, C'r geen het echter, maar zelden is) evenwel nooit eenigen rechtmaatigen lof kunnen inöogften. De een geeft voor, dat hy in zes uuren honderd engelfche mylen gereeden heeft. Waarfchynelyk is heteen leugen. Maar gefield eens , dat het waarheid was, wat zou daarüit volgen? Dat hy zeer goed voor een postknecht weezen zou; en dit is het ook al Een ander beroemt zich, misfchien niet zonder de duurfie eeden , dat hy zes of agt kannen wyn heeft gedronken. Uit christelyke liefde zal ik hem als een' leugenaar aanmerken. Is het anders, dan moet ik hem als een beest befchouwen (*) By deeze bedenkingen voeg ik alleenlyk nog, dat veele menfchen niet alleen ydel, maar ook tevens verwaand zyn. Hy, die al- (*) Chesterfield.  AAN ZYNEN ZOON. 157 alleenlyk ydel is, kent zyn gebrek aan vol- ' maaktheden; hy weet, dac hy, nadat het blanketfel afgewasfchen is, noch uiterlyke noch innerlyke fchoonheid en voortreftelykheid heeft; en hy draagt voornaamelyk zorg, om te verhoeden , dat men hem niet in zyn nachtgewaad zien, en niet ontdekken mooge, welke natuurlyke en zedelyke lelykheid achter het klatergoud, waarmede hy zich inwendig en uitwendig weet optetooijen , verborgen ligt. Daarentegen gelooft een verwaand mensch werkelyk zelf, in zyne gedaante, in zyn gelaat, in zyne talentenen bekwaamheden uitfteekende voorrechten te bezitten, welke hy echter niet bezit; en hy vergenoegt zich dus niet, gelyk een ydel mensch, om onze verwondering op eene flinkfche wyze wegtedraagen, maar hy eischt dezelve als eene verfchuldigde fchatting, als eene hulde, welke zyne zeldzaame verdiensten te recht toekomt. Dit is een foort van menfchen , welke niet ligtelyk voldaan is, en althans tot eene duurzaame vriendfchap ten eenemaal ongefchikt. Ga, hen uit den weg, zo ■ ' veel  158 theophron's goede raad veel gy kunt; en waar dit niet gefchieden kan, draag dan ten minsten zorg, dat de verkeering tusfchen u en hen zo kort en omzichtig plaatihebbe, alsmaar eenigzins mogelyk is ! Nu nog één penfeeltrek, en dan zal de donkere achtergrond van myne fchildery voltooid zyn: v Zuchê  AAN ZYNEN ZOON. 159 „ Zucht tot vermaakcn die ons gemoed „ verftrooijen! " — Bégryp my echter wel, myn Zoon! Ik ben 'er verre af, om u de zedekunde der kloosters te willen prediken; ik ben 'er verre af om alle foorten van vermaaken der befchaafde waereld op zich-zelven voor fchadelyk, of, 't geen hetzelfde is, voor zondig te houden. Veelen van dezelven zyn veelmeer van dien aart, dat ook een befchaafd , deugdzaam gemoed , zonder nadeel voor de zuiverheid van deszelfs gezindheden, 'er deel in neemen kan. Maar het zo meenigvuldige mis* bruikvan deeze vermaakelykheden, de zo gewoone uitflappen buiten de paaien van maatigheid, van gereegeldheid, van zedig, heid ; en voornaamelyk het veel te meenigvuldig, veel te onmaatig genot van dezelven, dit, dit is het 't géén ook de onfchuldigften van dezelven in vergif verandert ; dit is het geen alle huisfelyk geluk vernielt, allen fmaak aan de geneugten der natuur en maagfchap vernietigt, alle do krach'  iöo theophron's goede raad krachten van geesten ligchaam ontzenuwt, en allen lust en bekwaamheid tot eene bcftcndige uithardende werkzaamheid in ons verflikt; hetgeen dan niets dan walging van onze beroepspligten, en een geduurig reikhalzen naar nieuwe bedwelmende verflrooijingen in de dronken ziel moet achter laaten. Men begint zich-zelven tot een' last te zyn, zodra men zich alleen, of in 't gezelfchap van zyne gewoone huisgenooten bevindt; de ziel, welke nu eenmaal gewoon is aan fterkere fpanningen, houdt op zich zeiven te gevoelen, zodra deeze fpanningen ophouden; alles komt haar zo naar, zo eentoonig, zo laf voor Zy befpeurt behoefte,i, en weet niet welken ; zy zoekt haar bezigheid nü in het een, dan iö het ander huisfelyk bedryf, en wordt door niet een derzclven bevredigd- Eindelyk komt de blyde uure van de asfemblee, van de komedie, van het gemaskerd bal of eene foortgelyke byëenkomst der fraaije waereld : dan ontwaakt zy uit den ftaat der vernietiging; haar veêrkragt is fpoedig wederom herfteld, en bly moedig fnelt zy weg, gelyk een visch, die eenen tydlang op het droo-  AAN ZYNEN ZOON. l6l örooge lag, en zich nu door eenen gelukkigen Sprong eensklaps weder in zyn element geplaatst ziet. Deeze zucht tot verftrooijingcn, en deeze walging van alles, wat eenvoudig, eenvormig, natuurlyk en huisfelyk is, is zulk een onvermydelyk gevolg van het Syne en groote leven, dat wry alle recht hebben, om dezelve, gelyk ik nu gedaan heb, mede te reekenen onder de voornaamste Charaktertrekken van het beSchaaSde menschdom. En  iö2 theophron's goede eaad En nu, myn Zoon! laat my nu eens adem fcheppen.—- Het heeft mygefmart, dat ik u een groot gedeelte van uwe medemenfchen van zulke zyden heb moeten vcrtoonen, welke ik voor uw hart, indien 't mogelyk ware geweest, liever voor altoos geheim zou hebben willen houden. Maar wat zou my dit geholpen hebben ? Vroeg of laat zouden u toch de oogen eerlang zelvcn geopend zyn, en wie weet, hoe duur gy deeze eigene ondervinding dan zoudt hebben moeten koopen! Opdat gy echter niet met alte veele angstvalligheid op uw toekomend leven zult uitzien; opdat gy u echter niet moogt beklaagen van in een befchaafd land en onder befchaafde menfchen gebooren te zyn ; verneem, myn lieve Zoon! de heilige verzekering van een' man, die een groot gedeelte van zyne dagen juist onder menfchen uit die klasfe, wier zedelyke gebreken hy u nu heeft a'gefchetst, doorgebragt, en 'er zich dikwerf met alle naarftigheid op heeft toe-  AAN ZYNEN ZOON. 163 toegelegd, om den geheelen toedand van het menschdom , in verfchillende tyden en onder verfchillende omftandigheden, met oplettendheid te onderzoeken en te vergelyken; de verzekering: „ Dat, indien myn afgeloopen levcns„ draad nog éénmaal moest afgefpon„ nen worden, ik met dat alles zou „ wenfchen in geen' anderen tyd en in „ geen ander land, als juist in deezen „ tyd, en juist in dit vaderland, myn „ aardfche leven weder te beginnen." Want nog nooit, nooit zyn de menfchen, over 't geheel befchouwd (om welke redenen doet 'er niet toe) ten opzichten van hun onderling gedrag, menfchelyker geweest, dan thans; nog nooit heeft men- minder behoeven te vreezen voor zyn rust, voor zyn eigendom en zelfs voor zyn leven , tegens de aanvallen van onrechtvaardigheid en een toomeloos geweld; nooit is de onderlinge'verkeering der menfchen zachter, ftiller en vredelievender geweest; nooit was een befchaafd mensch minder bloot gefield aan de baldaadigheid en de rauwheid van een woest en La on-  T 64 THE O P H & O N-'S GOEDE RAAD onbcfchaafd gemeen, dan by ons; nooit is mcngenegen geweest, om aan de onderdrukte reden en het geboeid geweeten , hunne rechten weder te geeven ; nooit zyn de Hiërarchie, het bygelocf, en de geest deivervolging, met beiden onaffchcidelyk gepaart, over't geheel bcfehouwd, beperkter, zwakker en dus ook onfchadelvker geweest; nooitheeftde waereld eene grooter en uitgebreider verdraagzaamheid genooten; nooit is 't den wyzen man en Vaderlandsvriend vergund geweest, om zyne ftem tegen de openlyke misbruiken , tegen fchadelyke vooröordcelen, ja zelfs tegen de inbreuken van dc magtigfte Allcenhecrfchers, midden in hufl eigen Land, vryër, fterker en met meerder nadruk opteheffen; nooit heeft de vryheid der drukpers en het daaraan verknochte recht, om zich zo wel op het geheele loevende menschdom, als op de nawaercld te beroepen, de magtigen dor aarde in liet aanmaatigen van eene onbevoegde magt, over 't geheel genomen , behoedzaamer en voorzichtiger gemaakt; nooit heeft de menfchelyke geest langs den weg van ondervinding, van waarneeming en van redenee. ring, op deezen beiden gegrond,in de uitvin-  AAN ZYNEN ZOON vinding, bevestiging en het gebruik van algemeen-nuttige waarheden en konsten meerder Vorderingen gemaakt; nooit heeft men deydelé en ftyve fchool-geleerdheid het listig verkreegeu kakelbont en onbevallig eergewaad vrymoediger, uitgetrokken , en daardoor de waare verlichting des volks, op eene zichtbaare wyze bevorderd; nooit heeft de geest van beproeving en onderzoek zich zo verre uitgebreid; nooit heeft de reden in den kryg met bygeloof, geestdryvery en dweeperyzo veel land gewonnen; nocitis 'er van de wysbegcerte, wiskunde en alle andere weetenfehappen met meerder naarstigheid en met een gelukkiger gevolg, met opzicht tot het leven en- de vermeerderingvan de openlyke gelukzaligheid, beter gebruik gemaakt; nooit heeft men de Godgeleerdheid van hetfchoolfche ontuig, nooit den Godsdienst van het kaf van menfchelyke byvoegfelen , met meerder moeds en zorgvuldigheids afgezonderd, en zich bcvlytigd om beiden meer naar de eeuwige waarheden der reden, en naar de zedelyke behoeften der menfchen, met alle naarstigheid en oplettendheid te fchikken; nooit heeft men aan de o-voeding der jeugd geL 3 ar.  1*5 tiieophron's goede raad arbeid met zo veel kennis van de menfcheIyke ziel, met zo veel toezicht op de „ wigtige verandering ondergaat. " Vindt gy dan, dat zyne achting en vriendfehap jegens u, even gelyk de actiën, ryzen of daa-  AAN ZYNEN ZO ON. *77 daalen, naar maate de Thermomeeter van het geluk, 'nooger of lager ftaat: dan weet gy immers, hoe het 'er mede gefchapenis, en nu kunt gy niet meer bedrogen worden Hoe veele voorgewende vriend, fchappen zag ik, grduurende myn leven aan dien toetsfteen verpletteren! Aan hoe veele van haare puinhoopen waren niet meer de charakteristieke grondbeginfelen daar van te ontdekken? — Het was alles eigenbelang! M Maar  i 7? theophron's goede raad Maar, myn Cleön! waarom vermaan ik u tot zulk een naarstig onderzoek van de waare geaardheden, hartstogten en zwakheden van uwe evenmenfchen ? Is het ook om bedrog door bedrog, om list door list te overwinnen? Of opdat gy u op uwe eigene grootere braafheid verhovaardigen, en met eene opgeblaazene verachting op uwe zwakkere medemenfchen zoudt nederzien ? Dit verhoede God! Waartoe dan ? Daartoe, dat gy van niemand meer moet verwachten , dan hy naar alle waarfchynelykheid doen zal; daarom , dat gy u nietmoogt laaten blinddoeken door den fchyn, den wolf niet voor een lam, den gier niet voor eene duif aanziet; en dus bepaaldelyk daarom , opdat gy omzichtig onder de menfchen moogt wandelen, en uwe welvaart niet fielt in de handen van de zodanigen, die 'er vermaak in zouden kunnen fcheppen, om dezelve te vernielen. Maar ten einde uwe menschkunde ook niet éénzydig mooge worden; ,, leg u skM H „ daar-  AAN ZYNEN ZOON. 179 „, daarop toe, myn Zoon ! om de deug„ den van uwe medemenfchen, nog veel „ yveriger dan hunne dwaasheden en on„ deugden natefpooren. " Verheug u in elke waare daad van rechtvaardigheid, van billykhcid, van edelmoedigheid, van menfchelykheid , welke gy in het verborgen ontdekt, als eenen aangroei van familie-luister, als eene vermeerdering van de geheele fom der menfchelyke gelukzaligheid, waarvan ook ü , gelyk elk ander byzonder lid van de Maatfchappy, een geëvenredigd aandeel ontegenzeggelyk zal toevloeijen. Want alle daaden en lotgevallen der menfchen , zelfs der geenen, die niet opzicht tot den tyd door dui enden van jaaren, en met opzicht tot de ruimte door aardgordels van eikanderen gefcheiden zyn, hangen, gelyk droppelen van den Oceaan, gelyk de fchaakels van eene enkele onmeetelyke keten, onatTcheidelyk aanëen, en het gevolg van elke goede of kwaade daad, welke op de aarde gefchiedt, loopt, gelyk een elektriek vuur, door de geheele keten van haare eerfte fehakel tot de laatfte. Gy moet echter niet alleen trachten.om M 2 goé-  180 theophron's goede raad goede, braave en'edele daaden uit haare duisternis optedelven ; maarlaathet voor u eene bezigheid zyn van veel belang, „ om „ in elk verwaarloosd menfchelyk Charak„ ter, de goede zyde, welke hetzelve nog „ heeft, by elke fleehte daad, welke u ter „ ooren komt, en die omftandigheden op„ tezoeken, welke zouden kunnen ftrek„ ken, om den mistastenden mensch ee,, nigszins te verfchoonen. " Want geene ziel van eenig mensch is zo door en door bedorven, dat 'er van haare oorfprongkelyk zuivere en goede natuur niet ten minsten eenige overblyffelen zouden kunnen ontdekt worden; en geene daad is zo fJechr, dat men in de geheele gefteldheid van hem, die de daad verricht, niet nog de een' of andere omftandigheid zou kunnen vinden, welke onze berisping moet verzachten. Benaarstig u, om die overblyffelen uittegraaven, en zo veele van deeze verfchoonende omftandigheden te ontdekken, als gy by mogelykheid kunt doen: dan zultgy eenen fchat van waare menschkunde en van goede geaardheden verwerven , welken gy niet zoudt willen verruilen tegen alle de oudheden van Italië. Ik  AAN ZYNEN ZOON. ■ 18 I Ik keer weder tot uwe eerfte iritrèede in de Maatfchappy, en tot de lesfen der wysheid, weikeu daarby moeten leiden. De eerfte indruk, welken men maakt op de gemoederen der menfchen , bepaalt gemeenlyk, indien niet voor altoos, althans voor eenen langen tyd, wat zy van ons denken. Men wil zyn verdand niet tweemaal de moeite geeven , om ons te beöordeelen, en laat het dus, zolang moge. lyk berusten by de eerde uitfpraak, welke hetzelve voor- of tegen ons gedaan heeft. En weê ons ! wanneer deeze uitfpraak ten onzen nadeele is uitgevallen. Om dit voortekomen , roep al uw overleg te faamen, en maak gebruik van elk middel, om u bemind te maaken, hetwelk met de grondbeginfelen van waare eer en oprechtheid drookt. En welke zyn deeze middelen? Misfchien, dat gy uwe begaafdheden en volmaaktheden met opzet ten toonfpreidt, om dc aanfehouwers terftond in den beginne een verheven denk. M 3 beeld  182 THEOPHRON'S GOEDE RAAD beeld van uwe verdiensten inteboezemen? Ach, neen myn Zoon! laat dit nooit gefchieden ! Hoe meer gy daarin flaagde,dies te minder zou men 't u vergeeven, dat gy toejuiching en achting, welke men gaarne als een vrywillig gefchenk geeft, als eene verfchuldigde fchatting aan anderen had afgedwongen. Terwyl het verftand van uwe toehoorders niet zou kunnen nalaaten u gerechtigheid te doen weervaren zou de gekrenkte ydelheid van elk magtig tegen u opkomen , en niet eerder kunnen rusten of duuren, voor dat het valkenoog der zucht om anderen te verkleinen, aan uwe verdiensten ergens eenig uitwasch had ontdekt, waaraan men dezelven 'kon vatten , en van haare hoogte wederom naar beneden rukken O het kittelt zó, een befchermer te worden van ' befcheidene en verborgen voorrechten ! Het fmart zo geweldig zich verootmoedigd te zien door uitfteekende voorrechten, welke gecne befchermer noodig hebben! Hoe meerder voorrechten van dien aart gy dus in betrekking tot het gezelfchap, waarin gy u bevinden moogt, by u zclven gewaar wordt, dies  AAN ZYNEN ZOON. dies te zorgvuldiger moet gy trachten dezelven te verbergen, opdat men dezelven flechts mogegisfen, maar niemand gedwongen worde om dezelven tegen zynen wil te erkennen. „ Waare verdiensten met waare befchei„ denheid te verbinden " - zie hier, myn Zoon! het kort begrip der geheele konst, om zich behaaglyk en bemind te maaken! Het één van deeze twee middelen zonder het ander, is niets; maar vereenigd zynde, zyn zy alles. Verdiensten zonder befcheidenheid kuanen wel koele verwondering, en befcheidenheid zonder verdiensten kan mededoagende goedertierenheid , maar welmeenende achting kunnen beiden alleenlyk iu verbintenis verwerven. Dus moet de eerfte zyde, van welke „ gy u als een' nieuwling zult aandienen, „ befcheidenheid zyn; befcheidenheid in „ kleeding, in tred, in houding, in ge„ baarden, in den opflag van uw oog, in ,; woorden en daaden, maar voornaame„ lyk — en dit is de hoofdzaak — in het binnenfte van uw hart. " Want heeft deM 4 zei-  ïS4 thfq»hion's goede raad zelve haaren ze el by u genomen, zy zal Zich van zelve en zonder dwang ook over uw geheel uiterlyk gedrag vsrfpreider ; zo niet,zullen de ydelheid en verwaandheid ondanks alle uwe grimmasfen van ootmoedigheid zich tegen uwen wil laaten zien , en voor den mcnfchenkenner niet verborgen blyven Maarzy z ilzekerlyk by u huisvesten, Cn een onüitwischbaare grondtrek van uw charakter worden, wanneer het vcrüandige en oprechte voorneemen u bezielt, om geen Schitterend, maar een recht algemeennuttig leven te leiden; wanneer gy by alle uwe poo-ingen, hoedanig dezelven ook zyn moogen, uwe oogen vestigt op werkelyke groote en Waardige bedoelingen; wanneer gy u vroegtydig gewent, om dikwerf en met eene aanhoudende oplettenheid in uwen eigenen boezem te treeden , uwe eigene onvolmaaktheden eri misïtappen recht onder het oog te zien, en altyd den verren afftand van 't geen gy zyt, en van 't geen gy wel behoorde te weezen, Wel ter harte te neemen; en eindelyk, wanneer gy op elke plaats van uw verblyf de gemeenzaame verkeering zoekt met zoda-  AAN ZYNEN ZOON. I85 danige mannen , welke in verdiensten, vooral in zodanigen, welke gy zelf'meent te bezitten, merkelyk boven u uitmunten. Zulk een dagelyksch meeten — of liever, zulk een opzien tot de hooste van verdienste, welke anderen in ons vakreeds bereikt hebben, kan edele jonge harten, die moed en lust tot naayver of zelfs wel tot het overtreffen in zich gevoelen, niet afSchrikken of neêrflagtig maaken; maar het bewaart hen voor de bedwelming van laatdunkendheid, welke hen zeer gemakkelyk kan overweldigen, wanneer zy geduurig terug zien op de geeuen, die nog beneden hen opklimmen. Maar wanneer ik u de beminnelykfte eigeufchap van een jong mensch, naamelyk de befcheidenheid aanpryze , „ moet „ ik u tevens waarfchuuwen voor die over„ maat van dezelve, welke in eene een„ voudige beSchroomdhcid, in eene dom„ me menSchenvrees ontaardt, " en een gevolg is van eene 'flaaffche opvoeding of ook van een alte ingetogen leeven in de jeugd. Zodanig eene bedeesdheid, angstvalligheid enbefchaamdheid.benadeelen ons M 5 in  l8f5 THEOPHRON's GOEDE RAAD in het gevoelen der menfchen even zeer als laatdunkendheid en onbefchaamheid; alleenlyk gefchiedt zulks op eene andere wyze. Het eerfte veroorzaakt, dat men ons minacht, omdat men ons voor eenvoudig houdt; de laatfte, dat men ons niet dulden kan; en beiden, dat men ons geen goed hart toedraagt, dat men niet geneegen is om ons te dienen. Zoek gy den rechten middelweg tusfehen beiden te treffen : en gy zult liefde en hoogachting tevens verwerven. En ten einde gy dit kunt doen , „ zo „ tracht, om door eene gemeenzaame ver„ keering met welopgevoede menfchen „ ook wel eens door het bezoeken van „ zodanige plaatfen, alwaar de zogenaam- de fraaije waereld tot gemeenfchappely„ ke vermaaken byëenkomt, die uiterlyke „ welgemanierdheid , en die ongedwon„ gen, edele en bevallige houding aante„ neemen, welke den man van eene goe„ de opvoeding en van de waereld te ken„ nen geeven. " Eene waare welgemanierdheid en eene werkelyk befchaafde levenswyze zyn, gelyk een man verzee- kert,  AAN ZYNEN ZOON. 187 kert, die ze zelf by uitftek bezat (*), een kleed, het welk even zo veele dwaasheden, als de liefde zonden bedekt. Maar zy zyn nog meer; zy z n tevens een fchild, 't welk ons in de meefte gevallen tegen de baldaadige beleedi;:ingen en onbeleefdheden van onbefchaafde menfchen beveiligt (f); zv zyn °°k een adres aan onbekenden, het geen in alle plaatfen en onderalle befchaafde natiën verftaanbaaris, en het geen ons gemeenlyk verder brengt in hunne gunst, dan alle gefchreevene brieven van aanbeveeling ooit kunnen doen. — Maar vooral wacht u hierby, dat gy de zotte grimmasfen en al het naapende van onze Duitsch-franfche zotskappen, welke den toon (*) C h ssterf 1 e l d. Op eene andere plaats zegt hy: deugd cn geleerdheid hebben, gelyk het goud haare innerlyke waardy; maar worden zy niet gepolyst, dan verliezen zy gewisfelyk zeer veel van. haaren glans, cn zelfs zal gefleepen metaal meerder liefhebbers vinden , dan ruuw goud. (t). Een zedig gedrag gaat gepaard met eene deftigheid waarvoor zelfs de baldaadigfte mensch eerbied heeft. Een zeden loos gedrag noodigt ook de allerbedeesten uit, en geeft hen recht, om den (pot met ons te dryven, Chesterfielb.  . 18 8 THEOPHRON'S GOEDE RAAD toon der waereld nabootfen, zonder datzy 'er de meubelen toe hebben , niet voor welgemanierdheid en een befchaafden leeftrant houdt! draag zorg, dat gy by de pooging om het gedwongene en betftyve van eenen pedant te myden, niet vervalt tot den tegenöverlïaanden mis'flag van een windrig voorkomen en van eene fïanfche onbefchaamheid! Draag zorg, dat gy in het befehaafde van uwe houdingen van uwe zeden nooit zo verre gaat, om daarby te ver-geeten, dat gy een man, dat gy een Duiticher zyt! „ Maar  AAN ZYNEN ZOON. 1S9 „ Maar vooral, myn Zoon ! tracht eené „ aanzienlyke maat-van blygeestigheid en „ opgeruimdheid te verwerven, opdat gy „ niet flechts by uwe intreede in de wae„ reld, maar ook daarna, by elke gezellige „ byeenkomst als een vriendelyk man, die „ gemakkelyk kan voldaan worden, en die „ vrolyk van aart is, in de gezelfchappeu „ verfchynt. " Eene vrolyke luim is overal wcllekom, maar een kwaade nergens; de eerfte opent voor ons de harten der menfchen, en baant ons een gemakkelyken ingang; de laatfte fluit dezelven voor ons toe; de eerfte veroorzaakt, dat men onze feilen, de laatfte, dat men onze deugden over het hoofd ziet; de eerfte is het veiligfte middel om misverftand en vyaudfchap voortekomen , ofwanneer die eens ontftaaffl zyn, dezelven fchielyk weder uit den weg te ruinen; de laatfte is een altyd openliggende tonder, welk by de minst beteekenende kleinigheden vuur vat en vonken verfpreidt, tot de harten van allen tegen ons, en ons hart tegen allen in lichte vla'mmeë ftaan. O, myn Zoon ! hoe gerust Zou ik u mid, den  190 TKEOPHRON'S GOEDE RAAD den in het gedrang der menfchen zien treeden, indien ik flechts verzekerd was, dat gy in elke toekomende omftandigheid van uw leven een opgeruimd en vrolyk hart, en eene nooit uitdroogende bron van blygeestigheid zoud bezitten ! Hoe gerustelyk kon ik my dan verzekerd houden, dat men u overal wel zou ontvangen, en hoe gerust zoude ik weezen wegens uwe geheele toekomende welvaart ! Zekerlyk is deeze blyde en vrolyke gemoedsgefteldheid eene gave van God, en wel de dierbaarfte en wenfchelykfte die ooit een mensch hier op aarden kan ontvangen: maar moeten wy, dewyl zy dit is, de handen in den fchoot leggen, en werkeloos verwachten , dat dezelve ons zonder ons toedoen, en als 't ware in den flaap zal verleend worden? Zyn gezondheid, begaafdheden en goederen des geluks niet insgelyks uitvloeifelen der Goddelyke milddaadighcd: maar wie zegt dan, dat het trachten naar dezelven, en onze pooging om dezelven te ontvangen en te vermeerderen, daarom overtollig zouden weezen? De Voorzienigheid deelt haare gaven niet uit  AAN ZYNEN ZOON. IQI uit door het rad der fortuin; zy begeert, dat wy 'er moeite om zullen doen, dewyl zy weet, dat toegeworpene goederen ons van geen nut kunnen zyn, noch in het ligchaamelyke, noch in het geestelyke. Maar begeert gy te weeten, hoe men 't, vooral in uwen ouderdom (want als 't ver. der komt, is het te laat!) moet aanleggen, om onze geheele wyze van denken en ondervinden in het roozenkleurig gewaad van dene goede 6n vrolyke luim te kleeden? Hoor hier eenen raad, welken gy met zekerheid beproefd zult vinden: „ Draag zorg, dat gy door maatigheid, „ döor eene natuurlyke levenswyze, door „ het vermyden van hevige driften, en „ door ligchaamelyke beezigheden uwe ge„ zondheid onderhoudt; waak zonder op„ houden over uw hart en over uw gewee„ ten, dat geene ondeugd dezelven be„ fmette, en geöne fchandelyke begeerte „ de tedere wortelen van zelfgenoegen „ af kdaage; roei alle ydele en eerzuchtige ,, oogmerken "met Wortel en tak by u uit, „ en plant in de plaats van dezelven het .,, edeler gewas van een yverig en werk-' daa-  I92. THEOPH". ON'S GOEDE RAAD „ daadig voorneemen, om genoegen en „ vreugde voor u en voor anderen rond„ om u te willen verbreiden; wacht udaar„ by voor alte verregaande infpanningen van geest, en laat op eiken arbeid eene „ geëvenreedigde rust, op elke rust eene „ geëvenreedigde beweeging des ligchaams „ volgen; eindelyk, myn Zoon ! wederftaa „ met alle de kracht, welke in u is, de „ eerfte poogingen , welke de booze geest „ van mismoedigheid en kwaade luimen in „ het werk ftelt,om uw hart te vermeeste„ ren, vast verzekerd, dat ook van hem », geldt, 't geen ergens gefchreeven ftaat: „ laat de booze geest u flechts by één hair „ grypen , en gy zyt voor eeuwig de „ zyne. " Maar zelfs dc blymoedigfte ziel heeft haare uuren van fomberheid, en het zou vruchteloos zyn, wanneer ik u vermaanen Wilde, om dezelven in 't geheel niet te hebben. Daar komen in het menfchelyke leven veele ftormen op, welke de zuivere beek van onze gedachten en gewaarwordingen kunnen beroeren ; en wie durftzich vleijen dat hy nooit van zulk een' ftorm zal over  A A M ZYNËN ZOON. ÏÓJ «vervallen worden? Dus is-'t beter, dat ik u in dit geval deeze les aanpryze: " dat, „zo dikwerf de mismoedigheid uwe „ ziel met wolken overdekt, indien 't ee„ nigszins mogelyk is, gy u moet onthou„ den, om eenig gezelfchap bytewoonen, „ het welk byëengekomen is om zich te „ vermaaken. " Men zal het u eerder vergeeven, datgyin een afgefproken gezelfchap verfchynt, zonder uwe fchotel bezorgd te hebben,' dan dat gy zulk een gezelfchap bezoekt, zonder uw aandeel van vernuft en blygeestigheid mede te brengen. Want een dof, mismoedig en gemelyk mensch brengt in het gezelfchap niet alleen niets toe ter vermeerdering van het algemeen genoegen, maar hy vermindert hetzelve ook door den gewisfen invloed, welken zyne kwaade luim op andere menfchen heeft. En gy zult bevinden, dat de menfchen ieder anderen inbreuk op hunne rechten veel geduldiger verdraagen, dan de berooving van hun genoegen.  i§4 theophron's goede raad Ik keer telkens op nieuws weder tot uwe eerfte intreede in een gezelfchap; want wanneer deeze eerfte u gelukt is, heeft het met alle de overigen zo ligt geen zwaarigheid. Laat ik dan voortgaan, om u hieromtrent mynen besten raad mede te deelem „ By het begin van eenige nieuwe verkeering in eene vreemde plaats, waarvan „ de gefteldheid, de menfchen, de zeden „ en heerfchende vooröordeelen u dus „ niet kunnen bekend zyn, vrees altoos „ achterhoudende en neem zorgvuldig alles „ waar, doch zonder het één of ander te „ laaten merken." Oordeel ze'f zo weinig als mogelyk is, maar zoek het gefprek zodanig te leiden, dat zy, die gy wenscht te leeren kennen, hun eigen oordeel over veele zaaken moogen te kennen geeven. Daardoor zult gy in eenen korten tyd hunne denkwyze, hunne grondbeginfelen ea den graad van hunne verlichting onderfcheppen. Kunt gy u in zulk een gezelfchap zeiven gelegenheid verfchaffen tot kor-  AAN ZYNEN ZOON. IOS korte , (let wel op!) tot korte vermaakelyr ke vertellingen, en gelukt het ü-', die zodanig te vernaaien, dat het gezelfchap werkelyk daardoor vermaakt wordt, dan hebt gy zeer zeker een' gunftigen indruk gemaakt, en u den weg gebaand tot de genegenheid en tot de vriendfehap niet alleen van deeze, maar ook tevens van veele andere menfchen. Want nu zal het oordeel: „ dat gy „ een waardig, een allerliefst, dat is, een „ amufant man en uw gezelfchap zeer waardig zyt;'' van huis tot huis voortfnellen, en in elk volgend gezelfchap be. hoeft gy flechts de helft van vernuft en geestigheid te befleeden, om het goede vooroordeel 't welk men nu eenmaal van u heeft opgevat, te bevestigen. „ Maar geef, zo dikwerf gy anderen aan„ zet, om in uwe plaats te oordeelen, elk„ een, zo veel gy kunt, gelegenheid, om „ te fpreeken van 't geen, waarin hy — „ laat het Indedaad, of flechts naar zyne „ verbeelding zyn by uitftek bedree- „ ven is, gefield ook, dat gy zelf daarïri „ ten eenemaal ëen vreemdeling waart." De'gronden van deezen goeden raad, zyrt N a klaaf*  jg6 theophron's goede raad klaarblykelyk. Want voorëerst zult gy misfchien daarvan dit voordeel hebben, dat gy van uwen man, wanneer hy fpreekr over zaaken, welke binnen zynen kring liggen, indedaad iets leereri kunt; en ten tweeden 3 zult gy hem zckerlyk daardoor aan u verpligten. Want in dezelfde maat, waarin gy aan zyne ydelheid gelegenheid geeft, om verftand en kundigheden ten toon tefpreiden, zal hy van uw eigen vérffiihd en van uwe eigene kundigheden, welkë gy niet voor hem tentoon gefpreid hebt, met verwondering fpreeken. Gy zult wederom „ een waardig, een allerliefst man ! " genoemd worden; maar gy zult dan ook reeds van zeiven weeten te befefferi, dat de zin van deeze uitroeping in dit geval geen andere is, dan deeze.: „ hy is een „ mensch, die my gelegenheid heeft ge„ geeven, om te toonen, dat ik — zelf een waardig man ben ! " Over  .AAN ZYNEN ZOON. 1.97 Over 't algemeen, myn Zoon! kunt gy itfeij te veel ftaat maaken op de ydelheid der menfchen, en by gevolg kunt gy de ■les> „ dat meq by elk mondeling en fchrif„ telyk onderhoud meer daaröp moet toe„ leggen, dat de ander zyne eigene waar„ dy, dan daaröp, dat hy de onze onder„ vindt," zonder gevaar om mis te tasten, voor een van de algemeenfte grondftellingen houden van de groote konst, om zich bemind te maaken. Maar vooral moet gy my niet zo verkeerd verftaan, om beducht te weezen dat ik, dewyl ik u deeze grondftelling aanprys, u zou willen onderwyzen in de fchandeiykc konst van te vleijen. Myne ziel heeft 'er in 't geheel geen denkbeeld van, hoe een mensch zich-zelven zo zeer kan verlaagen, om voor eenig ander mensch al ware het zelfs een koning, -— als Qen vleijer te kruipen., Zy verfoeit en doemt de laaghartige gedienstigheid of liever valschheid, om zwartwit, om het kromme recht te noemen, en dwaaN 3 ling,  i$$ theophron's goede raad Hng, dwaasheid en ondeugd als waarheid, wysheid en deugd met ophef te roemen. God verhoede, dat ik u óóit tot zulk eeno fchandclykegeveinsdheidzou aanmoedigen! Maar, zult gy vraagen, waartoe dan eigenlyk die grondftelling, welke by dert eerften opflag zo zeer voor de vleijery fchynt te pleiten? Daartoe, myn Zoon! 'dat gy de menfchen befchouwt gelyk zy zyn, dewyl het nu toch niet meer van u afhangt, om van hen te maaken, 't geen zy behoorden te zyn; daartoe, derhalven, dat gy leeren moogt, uwe eigene ydelheid tot iïW groot voordeel aan de ydelheid van anderen opteöfferen ; dat gy nooit tracht uwe eigene voorrechten ten toon te fpreiden, maar Veelmeer gaarne het uwe toebrengt, dat andere gelegenheid ontvangen, om de hunnen op de voordeeligfte wyze- te vertoonen; dat gy u in gezelfchap nooit beezig houdt met uwen eigen perfoon, met uV/e eigene kundigheden cn verdiensten, om aan den perfoon, de°kundigheden en verdiensten van andere menfchen eene dies r.e grooter oplettendheid te befteeden; dus findelyk daartoe,dat gy,indien 'er u geen by.  A.AN ZYNEN ZOON. *99 zonderen pligt toe verbindt, u niet geroepen oordeelt, om anderen in het goede gevoelen te do oren, het welk zy van zichzelven, van hunne kundigheden en van alle hunne wezenlyke of gewaande voortreffelykheden, zonder uw toedoen, eenmaal hebben opgevat, en het geen zy niet van voorneemen zyn ten uwen gevalle weder afteleggen. N 4 Licht  £QO THEO F H RON 's GOÉDE R A KB „ Wacht u uit dien hoofde voor den geest „ van tegenfpraak, en zoek nooit uwe ei„ gene gevoelens en overtuigingen hard„ nekkig doortezetten, ten zy dan, dat „ pligt cn geweeten zulks van u eisfchen." Want in dit geval moet ons, wanneer wy oprechte en braave menfchen zyn , niets zo dierbaar weezen, dan het geen wy voor waarheid erkennen, en wy moeten moeds genoeg hebben, om dezelve, met opoffering van elk voordeel, zelfs van onze eer, Zelfs van ons leven, zelfs van onze vryheid, te doen gelden Dan moet het groote voorbeeld, van Thei/istokles ons befiïeren , die, gelyk u bekend is, zich door niets, zelfs niet door den opgeheven ftaf van het Spartaanfche Legerhoofd, liet affchrikken, om dat geene te beweeren, waarvan hy wist, dat het voor zyn Vaderland nuttig was. „ Slaatoe, zeide hy, maar be„ ken dat ik recht heb! " Even zo onvertfaagd en kloekmoedig snoet gy, myn Zoon! ook fpreeken en hant  AAN ZYNEN ZOON. SS>V delen, zo dikwerf het 'er op aankomt, om jets doortezetten, 't welk de algemeene welvaart verëischt, of waartoe pligt en geweeten u eenmaal hebben geroepen. Maar in alle andere gevallen, welke uitloopen riiet op daaden, maar alleenlyk om flechts gelyk te hebben, wees daarby altoos de toegeevenple party, en fpreek nooit tegen, jngevalle zulks misnoegen en verbittering kan veröorzaakcn, hoe gy anders qok van uwe zaak overtuigd mogt zyn. Want elke tegenfpraak veroorzaakt eene ftremming in den loop der denkbeelden van hem, dien dezelve treft,en het ftrookt met de natuur der mcnfchelyke ziel, dat zy elke ftremming van haare werkzaamheid niet misnoegen bemerkt. Daarby komt nog de liefde tot gemak, welke allen menfchen insgelyks zo natuurlyk, en oorzaak is, dat men zich niet gaarne door de .tegenfpraak van anderen genoodzaakt ziét, om eenë zaak, welke men reeds beflist had, andermaal en wel van meerdere zyden in overweeging te neemen. Voeg eindelyk nog hierby de gevoelige ydelheid der menfchen , Welke elke tegenfpraak aanmerkt als eene N 5 ftOH-  5f0S THEOfHïON's GOEDE RAAD ftoute twyfeling, welke men tegen de rypheid van huil verftand en van hunne kundigheden oppert. Moet het dan niet onaangenaam zyn, zich te zien tegenfpreeken.daar 'er zo veele gevoelige zyden van het menfchelyk hart tevens door gekrenkt worden? Maar zo dikwerf gy nu in de noodzaakelykheid gebragt wordt, om iemand van eenig voorneemen, befluit, of gevoelen te moeten aftrekken: „ maak dan altyd daar„ mede een begin, dat gy het goede en , verftandige, 't welk 'er misfchien in gev vonden wordt, ontwikkelt en pryst; „ en laat dan eerst , wanneer de ydel„ heid van den anderen don zoeten „ reuk van deeze offerande heeft opgefno- ven, allengs uwetegenredenen, hoewel „ altyd nog in het befcheiden gewaad van „ bedeesde rwyfelingen, optreeden." Dcöze weg tot het hart is zekerlyk niet de al lernaaste; maar veeltyds zyn de omwegen, gelyk gy weet, veiliger, en brengen ons in eenen korter tyd tot het doel, dan het allernaaste pad Ik heb een zeer braaf, verftandig en beminnelyk man gekend , die nie-  A'XN ZYNEN ZOON. '20^ niemand ronduit tegensprak, en evenwel geen vleijer, en evenwel zeer onderhoudende in gezelfchap was. Hy bVagt naamelyk zyne tegenfpraak altyd met de volgende of foortgelyke woorden voor : „ gy „ fchynt volkomen recht te hebben; maar „ enz." Volg dit voorbeeld; dan zult gy altyd uw oogmerk bereiken, en uwe te, genfpraak zal niemand b.leedïgen. „ Maar vooral wacht u, zodanige dwaa» „ lingen of misflagen van oordeel tè önt„ dekken en te verbeteren, welke eene „ grootere onkunde onderftelleh, dan hy, „ die mistast, gaarné van zich zóu wil„ len bekennen, of welke om derzelver „ ongerymdheid belagchelyk zyn." Want nooit zal hy uw vriend worden, die ce;,s weet, dat gy iets in hem ontdekt hebt, 't geen ongerymd of belagchelyk is; hy zal voorönderftellen of weeten, .dat gy "er aan anderen van zult fpreek'en, en ten einde uw oordeel over hém, indien 't mogelyk is, krachteloos te maaken, zal hy elke gelegenheid omhelzen, om uwen goeden naam verdacht te maaken, en u in het gevoelen v'an andere menfchen te vèrneëderën. Dusis  304 theophron's goede raad is het beste in zodanige gevallen , en wanneer de mistastende zyne dwaaling of zelf ontdekt, of van anderen oplettende op dezelve gemaakt wordt, dat men het gelaat en de taal van iemand, die verflrooid is, aanneemt, om hem in de aangenaame verbeelding te laaten, dat het belagchelyke, 't welk daarmede gepaard ging,ons gelukkiglyk ontfnapt is ; of ingevalle zulks niet wel mogelyk is, dat men, in plaats van te lagchen, eene verfchoonende omftandigheid opzoekt, welke het ongcrymde van den begaanen misfiag, zo niet geheellyk wegneemt, nogthans eenigszins verzacht, en hem, die befchaamd wordt, met zyn eigen verftand wederom verzoenen kan. „ En hier vind ik my gedrongen, om u w nog voornaamelyk te waarfchuuwen voor „ het misbruik van uw vernuft en verftand, ingevalle gy daarin boven anderen uit„ munt." Maar, men misbruikt het ecu zowel als het ander, wanneer men dezelven daartoe befteedt, om hen , die zwakker zyn, in verleegenheid te brengen, hen belagchelyk of misfehien wel Verachtelykte maaken. Wacht u daarvoor, myn Zoon! met  AAS ZYNÊN ZÓÓN. 20^ met alle zorgvuldigheid,en overtuigd uzeiven ten alle tyde dat vernuft, fchranderheid en verftand,zo dezelven niet verzeld gaan van eene beftendige goedaartigheid, ons noch liefde noch waare achting kunnen verwerven. Zy zyn een mes, hetgeen ons gegeeven wierd, om den armen van geest ons brood te fnyden, en niet, om hen hetzelve in 't hart te duuwen. Wee dien onvriendelyken bezitter van dezelven, die 'er zulk een misbruik van maaken kan! De. wellust van edele zielen — zich bemind te zien — zal hem nooit ten deel vallen. En al ware het ook, dat zyne vernuftige invallen nog zo zeer door een luid gelagch en handgeklap wierden toegejuicht i hy zal 'er nogthans nooit meer by winnen, dan een baviaan, wiens valfche aaperyën ook wel belagcht worden, maar op wiens nadering elk terug wykt. — (*). Hoe (*) „ Hebt gy vernuft, bedien u daarvan om te „ behaagen, maar niet om te benadeelcn. Gy kunt wel uitfehitteren, maar niet ar.deis, dan de zon in „ gemaatigde luchtltreeken, zonder te verbranden. Hier is dezelve gewnscht; maar onder de linie is „ m?n'er bang voor. Chesterfield.  èCÖ THEOPHRON *S GOEDE RAAD Hoe veel gelukkiger is het, door goedaardigheid ,door eene befcheidene en zachtmoedige vertooning van onze gavën des geests, en door een verpligtend uitlokkend gedrag aan allen , die ons leeren kennen, den wensch tot eene nadere verkeering en een grooter vertrouwen jegens ons inteboezemen. — Maar niet allen, die zich by ons opdriugen, zyn daartoe gefchikt, om onze vrienden in eenen eigenlyken zin te zyn; en al waren zy het ook, de omzichtigheid zou evenwel van ons eisfchen, en eene noodzaakelyke bezuiniging van den tyd zou ons gebieden, om den band van waare vriendfchap alleenlyk te ftrengelen met eenige weinige uitgekoozcu zielen, welke met de onze in grondbeginfelen, gevoel en befchaafdheid meest overeenftemmen. En hier ben ik op eene plek gekomen, welke te glibberig is, dan dat ik het daarby zou kunnen laaten, om flechts ter loops uwe oplettendheid daaröp gevestigd te hebben. De keuze van onze boezem-  AAN ZYNEN ZOON. 20? zemvrienden — zie daar, myn Zoon! de gewigtigfte en tevens de hagchelykfte aangelegenheid van eenen nieuwen burger der waereld, waarby myn raad, gegrond op de ondervinding, u niet moet verlaaten. Het eerfte, -waarvoor ik u hierby moet waarfchuuwen, is de by alle goedhartige jonge zielen zo gewoone misftap van voorbaarigheid. De onbedreeven jongeling komt op eene vreemde plaats; brieven van aanbeveeling of zeker toeval brengen hem by zodanige menfchen, die óf uit gewoonte, óf uit baatzuchtige oogmerken, hem met beleefdheden te gemoet komen ; deeze beleefde menfchen verzekeren hem van hunne onbeperkte hoogachting, van hunne hartelyke geneegenheid, en van hunne innige begeerte, om hem op de een of andere wyze te dienen: en de jonge mensch, die dit alles voor gereede munt aanneemt, is van blydfchap als buiten zich-zelven; hy gelooft onder Engelen gekomen te zyn. Zyne , eerfte brieven aan afweezige bloedverwanten en vrienden zyn vol van uitroepingen over alle de voortreffelyke, edele, heerlyke zielen, waarmede zyn gelukkig lot  Sl08 t he ó p h r o n *s goedé raad lot hem verbonden heeft; hy kan den overvloed van zyn geluk niet bevatten, en indien 'er nog iets is, 't welk hem eenig misnoegen veroorzaakt,het is alleenlyk dit, dat hy van zyne geheele maagfchap de eenige is, dien de hemel in dit zachte zielsklimaat geplaatst heeft, waarin vriendfchap en liefde, gelyk de vruchten van den gouden tydkring, zonder eenige aankweekiug volkomen van zelve opgroeljen, en elk wandelaar haaren rykcn zegen ter verkwikking voor niet aanbieden. Arme, misleide Jongeling! Hoe zult gy te moede zyn, wanneer na eenige maanden misfchien reeds vroeger, mis- fchien laater — de betoovering ophouden, en uwe ziel uit de hooge denkbeeldige hemelftreek, gelyk Ikarus , met gefmolten vleugelen neerploffen en in den verkoelenden Oceaan van werkelyk beftaan zal wegzinken! . 1 Om uw hart te ontheffen van deeze wisfelvalligheid, de dccrlykfte, welke ooit een jong gevoelig gemoed kan overko*■ men, breng u, zo dikwerf gy merkt dat uwe ziel zich by eenige nieuwe verkeering  AAN ZfNEN ZOON. 200 flng boven den gewoonen kring van het menschdom wil verheffen, de toeroeping van Daedalus te binnen: . Medio ut Umite curras , — — moneo; ne, ft demisfior ibis, Unda gravetpennas tfi celftor-, ignis adurat, Intcr utrumque vola! Dat is: „ houd de menfchen, die gy leert „ kennen, vóór dat gy dezelven uit daaden „ kunt beöordeelen, ngch voor buitenge„ woon kwaad, noch voor buitengewoon „ goed, maar, tot dat het zich in't vervolg „ nader ontwikkelt, voor dat geene, het „ welk tusfehen deeze twee einden in 't „ midden ligt;" dan zal uw voor'afgeveld oordeel in de mee Me gevallen, gewisfelyk het naast aan de waarheid zyn gekomen. Nog eens dan: „ Wees niet te voorbaa„ rigby de keuze van uwe vrienden in den „ eigenlyken zin;" zoek veelmeer by elke nieuwe verkeering zulk eene houding aanteneemen, dat gy, indien 't zyn moet, wederom achteruit kunt gaan, zonder dat;, gy noodig hebt eenen knoop, welken gyO Wit  210 theophron's goede raad uit onvoorzichtigheid gelegd hebt, op eene geweldige en dus fmarte yke wyze wederom te verfcheuren- Eene vuurig begonnen vriendfehap, tot eenen koeleren graad te Willen verminderen, beleedigt altyd : wees uit dien hoofde niet eerder vuurig, voor gy met zekerheid weet, dat gy 't altoos zult kunnen blyven. Doch ik durf 't niet Jaaten berusten by deeze algemeene les, indien ik u niet wil bloot ftellen aan 't gevaar, om by de ftiptfte opvolging van dezelven, nogtbarts dikwerf mistetasten. Want gy zult menfchen ontmoeten, wier perfoon, charakter en zeden niet flechts in den beginne, maar ook nog by de voortduurendc verkeering , zeer veel bevalligs en uitlokkends bezitten; ja wier braafheid en onbaatzuchtigheid eenen vry langen tyd zelfs de proef in daaden fchynen doorteftaan, daar het evenwel in 't geheel niet raadzaam zou weezen, met dezelven eene naauwe vriendfehap aantegaan. Deeze moet ik u nu wat breeder befchryven, en opdat gy hen dies te beter kunt leeren kennen, zal ik ze i:i zekere klasfen verdeelen. „ Voor-  AAN ZYNEN ZOON. 311 „ Vooreerst, myn Zoon! wees voor alle „ die geenen op uwe hoede, waarby gy „ eene alte verregaande vriendelykheid ont„ dekt, en die u, zonder eene tastbaare „ reden , terftond na hun eerfte verkeering „ eene buitengewoone genegenheid be„ toonen." Shakespear zegt: „ men kan „ vriendelyk lagchen, en altyd vriendelyk „ lagchen, en evenwel een ichurk zyn; " eene ontdekking, welke uit de volheid van eene waare menschkunde gefchept is. Eene bovenmaatige en dus gemaakte vriendelykheid , getuigt ten minften altyd óf van een zeer gemeen verftand, óf van een hart, 't welk zyne redenen heeft, om zich niet zodanig te toonen, gelyk het indedaad is; en by zulk een mensch heeft elk verftandig man reden genoeg om voorzichtig te zyn. Maar eene buitengewoone genegenheid , welke men ons zonder voorafgaande verkeering betoont, is, in de meeste gevallen regen zonder wolk, zonnefchyn in den middernacht, zedelyke O 2 gOOg"  fcVa THEOPHRON 'S GOED ERA A t> googchelaary, welke niemand dan een 011. kundig kind of domoor voor iets wezenlyks kan houden (*). Over 't algemeen is 't zeer raadzaam , omtrent alles, het geen door eenen fprong fchynt te gefchiedcn, of wel de gewoone paaien der natuur te omwyken, wantrouwig te weezen ,zo lang tot men deswegen eene nadere opheldering heeft. Maar nu ligt het niet in de natuur, dat iemand zonder ophouden by onverfchillige of zelfs by verdrietige dingen vrolyk lagcht, behalven het eenig geval van gro.ote lompheid: het ligt niet in de natuur,althans niet in de gewoone natuur, dat men op eene huitenfpoorige wyze voor iemand ingenomen is, met wien men zo even eerst in kennis is geraakt: dus veréischt dc omzichtigheid in bei- 1 (*) De gevallen, dat twee ccr.frcmmige zielen zich terltond op het eerfte gezicht kennen, en door eene wederkeerige Sympathie op eene onwederftaanbaare wyze tot elkaiuleren getrokken worden, zyn zuü; eene zeldzaame uitzondering, d.t zy de algemeenheid van deeze les weinig kunnen tcgenfprcekeu; en dm , wanneer zy indedaad plaats hebben, weet het hart Via zelve, hoe het zich moet gedraagen, en heeft verder geen onderwys noodig.  A A-N ZYNEN ZOON. 2 ■keiclc gevallen, dat men zyn oordeel over menfchen, waaraan men het één of het ander ontdekt, — ten minften opfehort. Wat in 't byzonder betreft die vriendfchappen, welke zonder eene genoegzaame wederzydfche kennis, met eene buitenfpoorige di-ifr een begin neemen, kan ik u verzeekeren, dat ik niet ééne van dien aart beleefd heb, welke niet even zo fchielyk weder verkoeld , of welhaast met onverfchilligheid, of zelfs met de bitterfie vyandfehap is geëindigd. „ Menfchen van uwen ouderdom bezit„ ten gemeenlyk eene onvoorzichtige open- hartigheid en ligtgeloovigheid, welke hen „ ligtelyk tot een prooi en fpel van de lis„ tigen en bedreevenen maakt. Elk be„ drieger of dwaas, die hen zegt, dat hy „ hun vriend is, houden zy 'er indedaad ,. voor, en vergelden de duure verzeeke„ ring van geveinsde vriendfehap met een „ onbedacht en onbepaald vertrouwen, al„ tyd tot hun nadeel, veeltyds zelfs tot hun „ bederf. — Wacht u voor zodanige aan„ geboodene vriendfehappen! Neem dezel„ ven wel aan met veel beleefdheid, maar O 3 „ ook  314 THEOPHRON'S GOEDE RAAD „ ook met veel ongeloof, en beantwoord „ dezelven alleenlyk met pligtplecgingen, „ maar nie$ met vertrouwen. Laat uwe „ ydelheid en zelfliefde u nooit de verbeel„ ding inboezemen, als of de menfchen op „ het eerfte gezicht, of by eene geringeken„ nis uwe vrienden zouden worden ! Waa„ re vriendfehap groeit langzaamer, en „ komt nooit tot ftand, zo dezelve niet „ gevestigd is op eenen voorraad van bo„ kende wederzydfche verdienften (*)." (•) CHlSItHrlSLD.  AAN ZYN EN ZOON. 215 De tweede hiertoe behoorende klasfc van menfchen, die den aandoenelyken jongeling insgelyks ongemeen kunnen bekoo. ren, zonder dat zy tot eene waare en ftandvastige vriendfehap bekwaam zyn, is de klasfe der aandoenlyken. Aldus noemt men een foort van ongelukkige en voorde waereld onnutte menfchen, wier.ligchaamelyk en geestelyk ondervindingsvermogen door eene weelderige opvoeding en door het leezen van beuzelende boeken naar demode, ten nadecle van hun verftand en van hunne geheele natuurlyke gefleldheid, uitfpoorig befchaafd en gevoelig is geworden ; die daarenboven zeer valfche denkbeelden hebben ingezoogen van onze beftemming hier in de waereld, van de rechte waardy der menfchelyke natuur, van onze pligten en van 't geen goed en edel verdiend genoemd te worden; en die eindelyk, door eene alte verregaande hoop en buitenfpoorige verwachtingen geduurig misleid, de waereld voor een jammerdal houden, waar0 4 in  3l6 THEOPHRON'S GOEDE RAAD 'in men niets beter doen kan, dan kermen, zuchten , weenen en klaagen. Menfchen van dien aart flaan in hunne gewaarwordingen, in hun oordeel, in hunne uitdrukkingen en daaden nooit den middelweg in; alles wat op hun gevoelig zenuwgeftel indruk maakt, is by hen óf heerlyk, hemeisch, goddplyk, óf onüitfpreekelyk verfoeijelyk en fchrikkelyk; zelfs de menfchen zyn in hunne oogen óf engelen óf gedrochten, naar maate zy met hunne verhevene bovenaardfche aandoeningen óf overcenftcmmen, óf daartegen ftryden. Daarby zyn zy bv uitftek mededoogend jegens verdrukten en noodlydenden, het zy mensch of dier, koning of bedelaar, olifant ofinfekt; maar het is te beklaagen, dat hun medegevoel niet zelden werkloos blyft, omdat de overmaat van hun geweldig gevoel hen veelal de kracht beneemt om te helpen. Het is te beklaagen, dat 'er gemeenlyk zo weinig overéenftemming in hun gevoel en daaden hcerscht, en dat by voorbeeld dezelfde zachte ziel, die by het ongemak, 't welk een mug treft , de fmartelyklte zenuw* rekking ondervindt, dikwerf met koelen biofh  AAN ZYNEN ZOON. 317 bloede haaren echtgenoot kwellen, haar huisgezin wreed behandelen, of noodlydenden ambagtslieden het verdiend loon onthouden kan! Ondertusfchen zyn veelen van haare daaden werkelyk zo edel, haare zachte houding, welke van medelyden en goedaartigheid getuigt, indedaad zo ongemeen bekoorlyk, en haare taal, zelfs over de geringfte voorwerpen, zo geestig, zodanig vol van verhevene engelachtige gezindheden, dat elk goedaardig mensch, voornaamelyk wanneer hy zelf nog jong, gevoelig en oirbedrceven is, magtig daardoor wordt aangedaan. „ Maar het befluit, (zegt zeker „ Schryver van eene uitgebreide en diepe „ menschkunde (*)0 het welk men veeltyds „ van de verhevenheid der denkbeelden en gewaarwordingen van eenen perfoon, „ of van de hebbelykheid, om zekere taal „ der verrukking te fpreeken, welke a-an „ alle zaaken andere naamen geeft, zonder „ dat de zaaken zeiyen daarom iets anders „ zyn, dan onder haare gewoone naamen het beiluit, 't welk men gewoon is, „ hier- (*} Wl ELAND. o s  2i8 theophron's goede raad „ hierüit afteleiclen op eene buitengcwoo„ ne voortreffelykheid van h«t charakter „ van zulk een perfoon, is even zo valsch, „ als het vooróórdeel, 't welk veelen op„ gevat hebben tegen eene bedaarde en be„ fcheidene deugd, eene deugd, welke „ (zonder zich dooreenen plegtigen zwier, „ hoogdraavende denkbeelden , voorge„ wende bevryding van de gebreken der ,, menfchelyke natuur, en onverbiddelyke ftrengheid jegens dezelven ten toon te „ fpreiden) alleenlyk daarom weinig fchynt „ te belooven.om met de daad dies te meer „ te verrichten." Hoe goed en edel echter dc grond van het charakter deezer menfchen ook zyn moge, moet ik u nogthans den raad geeven, om u met hen nooit in eene naauwe vriendfehap intelaaten, omdat ik met meer dan enkele waarfchynelykheid voorzie, dat uwe verbindtenis óf van geen' langen duur zou weezen, óf tot uw nadeel afloopen ; het eerfte, wanneer uwe ziel heden of morgen te traag gevonden wierd, om ten allen tyde de hunne gelyk te weezen in verhevenheid; het laatfte, wanneer de proeve  AAN ZYNEN ZOON. 319 ve, hen daarin gelyk te worden, u indedaad gelukken, en gy eindelyk beginnen mogt, zelf fmaak te vinden in alte verregaande bevindingen en denkbeelden. En geloof my, myn Zoon! het ontbreekt niet aan meenigvuldige voorbeelden, welke bewyzen, dat deeze zielsziekte befmetteiyker is, dan eenige andere. Hierby komt nog, dat menfchen van dit flag, volftrekt onbekwaam en ongeneegen bevonden worden tot de gewoone beezigheden des levens, vooral wanneer dezelven eene aanhoudende pooging verëisfchen, en van dien aart zyn, dat zy op het tooneel of in een roman eene flegte vertooning maaken kunnen ; en dat dus ook elke verbindtenis met hen, ter gemeenfchappelyke bezorging van zodanige beezigheden, onmogelyk duurzaam of van goede gevolgen zyn kan. „ Zo dikwerf gy derhalven „ iets onderneemt, waartoe gy de hulp van „ andere menfchen noodig hebt, laat het „ vooral uwe voornaamfte zorg zyn, dat „ gy niemand tot uwen mede-arbeider ver„ kiest, die van deeze zielkoorts aange„ tast is" al ware hy voor 't overige ook  S20 THEOPHRON's GOEDE RAAD ook nog zo bekwaam , en nog zo rvk van zielvermogens ! Want hoe ras zoudt gy 't beleeven, dat hy elke aanhoudende infpanning te lastig, uwe gemeenfehappelyke beroepsbeezigheden als te eenvoudig, te eentoonig, als te weinig voedfel voor geest en hart opleeverende, zou aanmerken, en dat hy óf zyn aandeel in den arbeid op eene geweetenlooze wyze zou verwaarloozen, óf den band, welke u verbindt, fpoedig en geweldig wederom verfcheuren! By vlaagen, by rukken, kan dcaandoenlykemisfchien zo goed, als iemand, misfehien nog beter werkzaam weezen; maar misfehien kan hy dan ook fchielyk de handen weder laaten neervallen, ftil ftaan , ter zyde uitfpringen, en uw gemeenfcharpelyk werk meer verbrodden, dan bevorderen. En de meeste beezigheden van het werkzaam leven zyn een weg, waarop wy tot gezelfchap noodig hebben, iemand, die geen luchtfprongen maakt, maar hand aan hand, en ftap voor ftap, gerust en bedaard weet te Wandelen. — Doch genoeg hiervan!  AAN ZTNEN ZOON.' 221 Ik gaa over tot een derde foort van menfchen, die zeer na aan de voorigen grenzen , en waarvoor ik u insgelyks moet waarfchuuwen; ik meen „ de klasfe der „ dweepers en geestdryvers." Maar laat ik u eerst zeggen, welke menfchen onder deezen naam begreèpen zyn. Gy weet, myn Zoon! dat de goedertiercne Schepper 's menfchen natuur met eene ons onbekende meenigte van grondbeginfelen, bekwaamheden en krachten begunftigd heeft,waarvan elke tot eenen verwonderenswaardig hoogen trap kan befchaafd, verheven en verfterkt worden. Gelyk nu de geëvenreedigde befchaaving van alle deeze vatbaarheden dat geene waartoe wy gefchikt zyn, en de daardoor bewerkte regelmaatigheid van alle onze ligchaamelyke en geestelyke vermogens, onze mogelyke volmaaktheid uitmaakt: moet ook elke eenzydige beoefening en verfterking van enkele vermógens, en het daarüit voortkomende overwigt van het één boven het an-  222 THEOPHROn's goedb vraad ander, noodzaakelyk nadeelig zyn voor de" volmaaking van den geheelen mensch. Dit is nu het geval by hen, die men dweepers en geestdry vers noemt, en wier hoofdchatakter beftaat in een fchadelyk overwigt van de verbeeldingskracht, van de fantafy en het ondervindingsvermogen boven de reden en het oordeel. Maar hoor nu ook , op welke wyze dit overwigt zich gemeenlyk openbaart. De dweeper ontdekt in alle voorwerpen voor zyne denkbeelden gemeenlyk flechts ééne zyde, en wel die, welke juist naar ! hem toe gekeerd en hem het naaste by is. Hierop is zyn geheele ziel-oog gevestigd. ; Voor alle overige zyden van hetzelfde voorwerp heeft hy van dat, oogenblik af noch oog noch oor. Deeze naauwe beperking van zyne denkbeelden op eene enkele plek, is het vonkje, waardoor zyne verbeeldingskracht vuur vat. Straks ftaat dezelve in lichte vlammen, welke om zo te fpreeken een tooverlicht over het geheele voorwerp verfpreiden. En nu is hy een ziender, een dweeper, een mensch, die buite^ alle na- ■ tuurlyke en workelyke betrekkingen in ver.« ruk-1  AAN ZTNEN ZOON. 223 rukking is; die dingen hoort cn ziet, of veelmeer waant te hooren en te zien, welke geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en welke in geen hart van eenig ander mensch zyn opgekomen. Wonderbaare beelden,harsfenfchimmen en aaperyënzwerven in een fchemerlicht voor den fpiegel van zyn verbeeldingskracht; hy gelooft dezelven met ligchaamelyke oogen te zien, met handen te tasten en te grypen, en is niet fterker, niet krachtiger overtuigd van zyn eigen beftaan, dan van het beftaan dier dingen. Zyn bloed geraakt daarby aan 't zieden, zyne ftem verheft zich, zyne taal is de taal van een' verrukten, naamclyk even zo duister, even zo verward, even zo hoogdraavend en fterk. Met medelyden en verachting ziet hy neder op alle die zwakke, koele en laffe zielen, welke niet in ftaat zyn om zyne godfpraaken te bevatten, zyne gezichten te zien, de hooge vlucht van zyne verbeeldingskracht en fantafy naartevliegen ; maar die met looden voeten nog altyd aan dc aarde gehegt blyven, daar hyzelf reeds voorlang boven de hoogde fter verheven is, terwyl de zodanigcn zich zelfs  22 4 THEOPHRON'S GOEDE RAAD zelfs verftouten, om het voorwerp van zyne verrukte denkbeelden omtekeeren, opdat zy het ook aan de overige zyden kunnen befchouwen. —— In de meeste gevallen is elke dweeper tevens een Geestdryvcr, dat is een dweeper in godsdienflige zaaken. En dit is zeer natuurlyk: want zyne wilde verbeeldingskracht vindt nergens een ruimer veld, dan juist hier, zodra zy zich eerst over de enge grenzen van eenen redelyken en opgeklaarden godsdienst in de eindelooze ruimte van het bygeloof heeft begeeven. Hier is het eigenlyke klimaat der dweepery; hier fchieten droomen enharsfenfchimmen, even gelyk de paddcftoelen in eenen moerrasfigen grond, ligt en fchielyk op. Hier zyn zo veele Oosterfche leenfpreuken, zo veele gelykenisfen, duistere of verminkte fchriftuurplaatfen , aanleidingen tot droomeryen , fchynbaare bewyzen ter onderfteuning zelfs van de allertegenftrydigfte grillen. Hoe zou de dan nu hy, die eenmaal lust en neiging heeft tot dweepery, niet liever hier willen raaskallen, alwaar het oneindige voor hem open ftaat, dan zich binnen de paaien van  AAN ZYNEN ZO ON. 22£ Van natuurlyke dingen te beperken, alwaar de reden en de ondervinding nu hier, dan daar, den flagboom vry onbefcheiden voor hem toelluiten? Reden en ondervinding — zie hier, myn Zoon ! de twee volflagen vyiinden van dweepery over 't algemeen, en van geestdryvèry in 't byzonder! Zie hier eenen onbedrieglyken toetsfteen, waaraan gy deeze twee laatlten met zekerheid zult kunnen kennen! Zo dikwerf gy naarfielyk nogtwyfelt, of iemand van uwe bekenden, door deeze gevaarlyke zielsziekte werkelyk befmet is of niet, laat flechts, alsof gy 'er geen acht op floeg, het woord Reden uit uwen mond vallen, en houd uwen man in 't oog. Ziet gy, dat hy hierop vuur vat, terwyl zyne oogën blaaken, zyne lippen beeven: twyfel dan niet langer, noch zorg dat gy hem hierdoor zult veröngelyken. Want het is onmogèlyk, dat hy, die een verachter is van de reden, niet ook een dweeper en geestdryver zou weezen, ten ware dat hy een domoor was, en eene alte ftompe verbeeldingskracht had. Dweepersen geestdryvers zyn een ftroom P% isi  zz6 theophron's coede raad in het woud , vol van bruisfchende en fchuimcnde watervallen, niet zonder alle nut in de natuur, ook niet onwaardig, oni de oplettendheid van den onderzoeker beezig te houden; maar gevaarlyk voor hen , die aan zyne oevers woonen, gevaarlyk voor hem, die het icheepje van zyne welvaart aan den brui j Tellenden vloed van denzelven wilde toevertrouwen. Houd gy u, myn Zoon! zo verre vaii hem af, als gy kunt, vast overtuigd zynde , dat elke naaüwe verbintenis met hem het zy vro g of laat, gewisfelyk tot uw verdriet zou eindigen. Ik heb het te noodiger geoordeeld, om u te waarfchuuwen voor deeze menfchen, die niet te vertrouwen en in veele opzichten indedaad gevaarlyk zyn , dewyl ik geloof ontdekt te hebben , dat het getal van dezelven in onze verlichte tyden , in dezelfde maat toeneemt, als zich het licht der reden en der ondervinding dagelyks verder en verder verfpreidt. Dit zou vreemd kunnen fchynen, wanneer wy niet gewoon waren, om alle jaaren iets diergclyks in de natuurlyke waereld te zien, wanneer de $ kiaar-  AAN ZYNEN ZOON. 227 klaarde cn warmde zonnefchynen niet alleenlyk vruchten en zaad ryp maakt, maar ook demeedelnfekten te voorfchyn brengt. Het is nu eenmaal zo, dat de menfchen niet verkiezen om den waaren middelweg inteflaan, en dat zy gemeenlyk, wanneer zy het uiterde aan den eenen kant willen myden, overfpringen tot het uiterde aan den anderen kant. Hierom heeft men ongeloof en bygeloof, wysbegeerte en dwee« pery, gelyk licht en fchaduw in een fchildery, telkens met eikanderen zien afvvisfe- len. Maar het is tyd, dat ik deeze menfchen verlaat, om u bekend te maaken met anderen, waarvoor gy u insgelyks moet wachten. p '% Daar  228 tiieophron's goede raad Daar is naamelyk ten vierde een byzonder foort „ van eensdeels werkelyke, aiï„ derdeels fchynbaare zedelyke dweepers," die gy ook niet moet verkiezen tot uwe boezemvrienden , maar op zulk eenen afirand van u houden, dat het waare of verdichte vuur van hunne eenzydige temperaments-deugd, of van hunne Farifeeuwfche braafheid, u niet branden of verblinden kan. Laat ik u dezelven eerst wat duidelyker befchryven. Ik heb menfchen gekend, die fcheenen bezield te zyn van de vuurigfte en werkzaamfte milddaadigheid, menschlievendheid en dienstvaardigheid. Zy fcheenen geen ander beroep te hebben, dan ongelukkigen en noodlydenden optezoeken, om hen met raad, troost en hulp te onderfteunen. Voor elk arm mensch was hun beurs open, voor elk ongelukkigen hun huis, voor elk bekommerde hun hart. Zy weenden met de weenenden, en het gezicht van de fmarten van anderen fcheen pynelyker voor hen te  AAN ZYNEN ZOON. 229 te zyn, dan dat zy-zeiven de lyders waren geweest. Hunne vroome liefdewerken gaven dagelyks nieuwe ftof tot gefprekken en verwondering. Nu eens hadden zy een kind uit het water, eenen zieken of zwakken uit het vuur gered; dan, onder het uitdrukkelyk verbod, van hunnen naam toch niet te noemen, de kerk met deeze of geene nieuwe fieraaden verrykt;dan weder hadden zy tot den opbouw van een fchool of armengelticht, zulk eene milde gift gefchonken , welke die van alle anderen van hunnen ftaat en van hun vermogen, verre te boven ging. Met één woord, zy fcheenen niets dan menschlievendheid, medelyden, weldaadigheid en algemeene dienstvaardigheid te ademen. Wat dunkt u, myn Zoon! dit moeten immers beminnenswaardige menfchen zyn — Althans het fchynt zo. Maar, dewyl medelyden jegens ongelukkigen, weldaadigheid jegens noodlydenden, milddaadigheid met opzicht tot openlyke fchikkingen, niet de eenige deugden zyn, welke het charakter van een braaf man uitmaaken: laat ons nu ook het gedrag van deeze fchynbaare P 3 men-  330 theophron's goede raad menfchenvrienden, ten aanzien van alle do overige pligten van den mensch en den burger, wat van naderby befchouwen. Dezelfde menfchen -— kunt gy het wel gelooven? •— dezelfde menfchen bedreeven dikwerf de grootfte onrechtvaardigheden en bedrog in den handel; zy maakten 'er zich veeltyds geen geweeten van, om het bange zweet van den behoeftigen ambachtsman te verkwisten, of den geenen, die hen iets geleend had, zyn rechtmaatig eigendom te onthouden; zy waren ongeregeld in hunne beezigheden , achteloos in de vervulling van hunne eigenlyke beroepsplinten; lieten hunne eigene huishouding in verwarring en verval geraaken ; veronachtzaamden de opvoeding van hunne kinderen; waren de twistziekfte plaaggeesten van hunne vrouwen, dc onredelykfte tierannen over hunne dienstboden en van alle de geenen, die het ongeluk hadden, om van hen aftchangen. Met één woord, deeze vuurige, werkende, rustlooze menfchenvrienden , die elke gelegenheid tot fchitterende werken van milddaadigheid en barmhartigheid najaagen, waren niet zelden een gees-  AAN ZYNEN ZOON. 331 gcesfcl van de overige geheele maatfchappy, terwyl zy de befchermengelen van behoeftigen fcheenen te zyn. Gy ftaat verbaasd, myn Zoon! Gy kunt niet begrypen, hoe 't mogelyk is, dat 'er zo veel bekoorlykheid cn lelykheid.zo veel zachtheid en ruuwheid, zo veele deugden en ondeugden, in.ééne ziel tefaamen kunnen huisvesten ? Zie hier den fleutel tot dit raadfel. Alle menfchen van dit (lag, zo. veel ik 'er ooit van heb lecren kennen, laaten zich gevoegh'k in twee klasfen verdeelen. Sommigen naamelyk zyn 't geen zy fchynen , indedaad uit eene innerlyke drift van een aandoenelyk en mededoogend hart; maar anderen zyn 't uit ftaatkundige list of loosheid. De eerften tasten daarby mis door eene dwaaling van 't verftand , dewyl zy zich in hunne dwaasheid overreeden, dat de geheele deugd van den mensch alleenlyk in zodanige betooningen van medelyden en weldaadigheid jegens ellendigen en behoeftigen beftaat, en dat men dus als mensch, als burger en als Christen, aan alle zyne P 4 Plig-  232 THEOPHRON'S GOEDE RAAD pligten volkomen voldoet, wanneer men flechts zeer veele in het oog loopende werken van barmhartigheid verricht; de laatlten gebruiken zodanige werken tot lokaazen, om goedaardige, maar tevens zwakke en eenvoudige harten te vangen, om overal invloed te hebben, zich overal noodzaakelyk te maaken, zich overal gepreezen en een voorwerp van verwondering te zien. Bygevolg kunnen immers beiden by all' hun wezenlyk cn geveinsd medelyden jegens armen, zieken, naodlydenden en behoeftigen, altyd nog zeer onbillyk, zeer onrechtvaardig zyn, en zich fchuldig maaken aan rligtvcrzuim omtrent anderen , die niet tot de voorwerpen van hunne gewaande menschlievendheid behooren,omdat zy noch arm, noch ziek, noch behoeftig zyn. Ook kunnen de fchittercndfte blyken van hunne weldaadigheid , waarover menfchen van een bekrompen oordeel zich verwonderen en hen vergoden, indedaad zeer berispelyke en ftrafwaardige daaden zyn , wanneer dezelven naamelyk gefchieden met verwaarloozing van eenen hooger of gewigtiger  AAN ZYNEN ZOON. 233 pligt (*). Houd dan op, om u te verwonderen over het tegenftrydige in het charakter van deeze menfchen, en verneem nu hoe gy 't moet aanleggen, om u van hunne eenzydige of zelfs geveinsde deugd niet te laaten verblinden of misleiden. Zo dikwerf gy iemand ontmoet, die van menschlievendheid en van begeerte naar werken van milddaadigheid fchynt te Maaken; tracht eerst, voor dat gy over hem oordeelt, omtrent de volgende vraagen volkomen verzeekerd te worden: Heeft d3 man, die zo milddaadig is, ook zyn eigen huis bezorgd? Is 'er onder zyne maagfchap, huisgenootenen vrienden niet één, waaraan dat geene wordt onttrokken, 't welk zyne milddaadigheid aan vreemden befteedt? Is hy niemand iets fchuldig, en onthoudt hy den arbeider nooit zyn verdiend loon? Is (■*) De tegenwoordige Aartsbisfchop van Parys, die nog fchulden heeft te benalen, ea dus zynen voorganger in milddaadigheid niet kan eveniai! en, zei onlangs hierover de volgende woorden, welke zyn verftand en hart tot eer verftrekken: ,, eerdat „ ik weldaadig zyn mag, moet ik eerst de pligten van f, een eerlyk man vervullen," P 5  234 THEOPHRON'S GOEDE RAAD Is hy niet flechts weldaadig, maar ook rechtvaardig jegens iedereen : niet flechts mededoogend, maar ook naarftig, regeimaatig en getrouw in zyne beroepsbeezigheden ; niet flechts goedertieren jegens ellendigeu en noodlydenden, maar ook billyk jegens; zyne huisgenooten .nfllddaadig en vriendelyk jegens allen, die van hem afhangen, of in verbindtenis met hem ftaan? Verricht hy het goede, 't welk hy doet, in 't geheim, zonder op eene Farifeeuwfcbe wyze daarmede te pronken, zonder lof en verwondering daarvoor te eisfehen , zonder zich daardoor tot ydelheid en hoogmoed te laaten verleiden? Verzuimt hy ook, terwyl hy dienstvaardig is, niet één van de plig, ten, welke tot zyn eigenlykberoep behooren, en tot welker vervulling hy bovenal verbonden is?. Met één woord, verricht hy nooit eene waare of fchynbaare daad van goedaardigheid met achterftelling van de rechtvaardigheid jegens anderen, en is hy nooit geweetenloos, om Hechts weldaadig en edelmoedig te fchynen ? Indien alle deeze vraagen naar waarheid tot zynen lof kunnen beantwoord worden, ' be-  'AAN ZYNEN ZOON. 23a betoon dan uwen eerbied, myn Zoon! zo dikwerf gy zynen naam hoort noemen; want het is de naam van den edelften fterveling.van eert volkomen braaf man. Maar kan dit niet gefchiedpn , en is 't klaarblyker lyk, dat medelyden en weidaadigheid de eer nige afzondarlyke deugden ia zyn charafo ter zyn; houd dan op, u over hem te verwonderen: ontwyk hem, wanneer hy zich aan u wil opdringen, en heb. zo weinig gemeenfchap met hem, als gy kunt. Waiit gewisfelyk is hy in dit geval of een mensch, die van zyne pligten flecht onderweezeii en zeer zwak is, of — een opzettelyke huichelaar! Ik  336" THEOPHRON's GOEDÉ RAAD Ik kom tot eene vyfde klasfe van menfchen, met welke ik u, tot uwe waarfchuuWing, insgelyks nader moet bekend maaken. „ Het zyn naamelyk de geenen, welke op „ eene gemaakte wyze eene byzondere „ vroomheid vertoonen, en in alle hunne „ redenen, zelfs over de nietswaardigfte „ kleinigheden, zich zonder ophouden op „ God en Christus , op godsdienst en „ naauwgezetheidvangeweeten beroepen." Merk hierby aan 't geen de groote kenner van het menfchelyke hart, Shakesfear, zegt: „het gebeurt maar alte veel, dat „ men by het aandachtigst gelaat, en by de vroomfte gebaarden den duivel in 't „ hart heeft." Eene waare aanmerking, welke volkomen ftrookt met de algemeene ondervinding! Een vat, 't welk klinkt, is zekerlyk leedig; en een mensch, die God en braafheid altyd in den mond heeft, heeft beiden gewisfelyk niet in 't hart. Want hy, die indedaad godsdienst heeft en naauwgezet van geweeten is, ia-  aan zynen zoo»; tacito gaudet Uk finu, verheugt zich in zynen fchat in de flilte , onbekommerd, of anderen denzelven ontdekken, of niet; even gelyk gemeenlyk niet de man, die werkelyk gegoed is, maar hy die gaarne voor ryk wil aangezien worden, zonder dat hy het is, op zyn verworvene fchatten pogcht. Ik heb menfchen gekend, die met het beste hart en de oprechtfte braafheid de ruuwfte vloeken konden uitbraaken ; vloeken, waarvan Sterne zegt, „ dat de notu„ leerende Engel in de kanfelery des he„ mels eene traan daaröp laat vallen, om „ ze weder uittewisfchen:" maar nooit heb ik rechte fchynheiligen gezien, menfchen, die in hun gelaat, wezenstrekken, gebaarden en woorden eene buitengewoone vroomheid zochten te kennen te geeven, waarvan men niet ras kon ontdekken , dat zy huichelaars waren; die hunne geheele braafheid in eene geduurige mengeling van vroom-klinkende woorden, in de geduurige aanhaaling van bybel-plaatfen, en in de flipte waarneeming van godsdienstige gebruiken fielden , zonder daarby de al-  2^8 THEOPHRON S GOEDE RAAD algemeenfte pligten van eerlykheid eri rechtvaardigheid te vervullen. Dit zyn gevaarlyke menfchen, myn Zoon! waarvoor men zich niet zorgvuldig genoeg kan wachten: want wat heeft men niet alte duchten van hem, die, dat geene, 't welk voor de menfchen het heiligde en eerwaardigfte is, tot een' dekmantel van zyne boevenftukken maakt; die den Bybel, gelyk de duivel in de gefchiedenis der verzoekinge, aanhaalt, om eene listige valschheid en bedrog te verfchoonen, en daarby den godslasterlyken waan voedt, dat een godsdienst, welke alleenlyk in woorden, alleenlyk in bidden en zingen en in eene angstvallige waarneeming van heilig gehoudene plegtigheden beftaat, een volmaakten losprysvoor elke fchuld, hoe groot ook, en eene voldoende ontheffing van alle natuurlyke en burgerlyke pligten is. Ontwyk toch deeze Christelyke Farifeeuwen; en keer, zo dikwerf de keuze aan u ftaat, veel liever in by tollenaaren en zondaaren, vastelyk overtuigd zynde, dat de openlyke roekeloosheid nooit zo gevaarlyk is, als geveinsde vroomheid. Ik  AAN ZYNEN ZOON. 23^ Ik verlaat deeze verfoeijelyke fclasfe van menfchen, om u eene andere bekend te maaken, welke het voortbrengfel van de laatstverloopeiie twaalf jaaren, cn, gelyk ik hoop, flechts een fchielyk verdwynend verfchynfel was, 't welk in het toekomende 'niet dan in de gefchiedenis van onze letterkunde en van onze zeden beftaan zal. Daar deeden zich naam elyk eensklaps eenige jonge menfchen van eene blaakcnde verbeeldingskracht, cn van een levendig en fterk dichterlyk gevoel op, die onze tot hiertoe gebruikelyke taal voor hunne gewaarwordingen, onze tot hiertoe gebruikelyke regelen der konst voor hunne verbeelding, en de waereld zelve voor de veerkracht van hunnen geest, die geene bepaaling dulden kan, veel te beperkt vonden. En wat deeden deezen? Zy braken, gelyk een' alles wóglTeepertden vloed, door alle omheiningen, welke het taal - gebruik , de gegrondfte 'regelen en de welvocglykhéid "tegen den aanval van hunne geweldige aandoe-  -S4° THEOPHRON's GOEDE RAAD doeningen gefield hadden ; zy vormden è& ne nieuwe taal, deeden telkens hun gevoel in de plaats der regelen gelden, tooverden zich eane waereld zonder orde, zonder wetten en bepaalingen, en bevolkten dezelve met menfchen, die voor zulk eene waereld voegden. Deeze nieuwe fchepping wierd aangekondigd door zulke menfchen, welke indedaad den ftempel van buitengemeene begaafdheden droegen, welke uit dien hoofde ook een algemeen opzien, en eene algemeene beweeging in onze letterkunde veroorzaakten. Tot hiertoe was alles nog tamelyk wel. Want hadden wy van dit verfchynfel terftond in den beginne een behoorlyk gebruik weeten te maaken, en de daarin liggende zuivere natuur van den troebelen droesfem die een bruisfchcnd enthufi'asmus verzelt, het waare goede, fterke en verheevene van het uitfpoorige, zonderlinge en belagchelyke met eene behoorlyke omzichtigheid weeten te fchifteri: dan zouden taal en letterkunde, hart en geest niets dan zuivere winst, zonder eenig nadeel, daarvan hebben ingeoogst. Maar nu veranderde het tooneel ten eene-  AAN ZYNEN ZOON. nemaal: de komeeten ontvingen eenen ftaart, welke van het hoogfte punt des hemels , waar zy Honden, tot aan den gezichteinder reikte ; eene waterachtige, dampige ftoflfe, welke, zonder zelve eene fterre te zyn, nogthans pronkte met den glans aan de fterren eigen, en dreigde, om alle wezenlyke lichten des hemels in één oogenblik uitteblusfchen. De meenigte ftond verzet; de zwakke viel neder op de knieën, om aantebidden; de vcrftandige glimlachte, en ging in zyn vertrek, om met de wederkeering van het gewoon daglicht,het einde van dit verzierde luchtverfchynfei gerust aftewachten. Met andere woorden: het ongewoone vuur van die geesten blaakte by veele jonge lieden de harsfenen zodanig, dat zy in eene foort van woede geraakten, waarin zy zich, gelyk de zinnelooze menfchen gemeenlyk doen , verre boven alle andere ftervelingen verhieven; zich voor buitengewoone wezens hielden, die een meer dan menfchelyk gevoel, en eene ongehoorde kracht hadden om werkzaam te zyn; alle banden der welvoeglykheiden goedezedenf Q niet  242 THEOPHRON's GOEDE RAAD niet flechts in hunne boeken, maar ook ia de verkeering met anderen verfcheurden ; eene ruuwe, lompe,onbeleefde,gemaakte, onnatuurlyke houding aannamen ; van niets anders fpraken, dan van een verheven gevoel, kracht, genie en innerlykenaandrang; die alle weetenfehappen, welke niet, gelyk de gave der dichtkunst, aangebooren worden, maar mer naarftigheid en infpanning van vermogens moeten geleerd worden, als de ellendigfle en nuttelooste pooging van zwakke zielen , van harten verlichtten, en op onze groote mannen, zo wel onder de geleerden als in den burgerftaat, die de grootfte verdiensten hadden, neder zagen met een zelf behaagen en eene minachting, welke even zo belagchelyk als ergerlyk was. Het kwaad verfpreidde zich; jongelingen en mannen, jonge dochters en vrouwen wierden daarvan befmet; men zocht de grooten mede hier intewikkelen, en binnen eenen korten tyd onftond 'er eene fektc uit, eene foort van vrymetfelaary, welke haare geheime zinnebeelden en tekenen van onderfcheiding had. Men noemde dezelve de Sekte van genie; en van dien tyd af ïsia i - is  AAN ZTNEN ZOON. 243 is dit woord, hetwelk eertyds de bekwaamfle cn grootfte ftervelingen beteckende, een fpotnaam geworden. . Dit ging nu alte verre. Smaak, taal, letterkunde cn zeden naderden reeds tot eene algemeene verderfclyke omwenteling, wanneer zich by geluk verfcheidene kloekmoedige en braave mannen met den gcesfel van de fatyre in de hand edelmoediglyk in de bres fielden; mannen die het niet achtten, dat zy in den beginne met flyk wierden geworpen, maar die zodanig by aanhoudenheid en met nadruk op den rug dier genie-zuchtige zotskappen toegeesfelden, dat deeze befchaamd of wanhoopig wegfloopen, en in 't vervolg niet meer gezien wierden. Of nu die ziekte daardoor volkomen is weggenomen, dan of zy nog hier en elders in 't geheim fchuilt, kan ik niet met zekerheid bcpaalen. Maar dewyl het laatfte geval, indien niet met meerder, toch met even zo veel waarfchynelykheid plaats heeft, dan het eerfte, kan ik niet voorby, •om u ernftig te waarfchuuwen voor menfchen van dien aart, ingevalle gy ooit zoQ 2 da-  244 theophron's goede raad danigen op uwen weg mogt ontmoeten. Want uit de befchryving, welke ik u daarvan heb gegeeven, zult gy van zeiven kunnen oordeelen, dat zy noch tot eene verftandige en duurzaame vriendfehap, noch tot eenige aanhoudendegemeenfehappelyke werkzaamheid bekwaam zyn, maar wel, dat zy integendeel in alle hunne beezigheden en verbindtenisfen niets dan verwarring, wanorde en tweedracht moeten veroorzaaken. Over 't algemeen, myn Zoon! dring u nooit in eene te naauwe betrekking met zogenaamde Virtuofen, zieners, fraaije geesten en dichters, ten zy gy alvorens uiteen langduurig onderzoek , en uit veele overeenftemmende daaden met zekerheid weet, dat zy tot de zeldzaame uitzonderingen behooren , wier hoofd boven het wierookvat van den lof, het welk hen zo dwaasfelyk in het aanzicht wordt gezwaaid, niet duizelig, en wier hart door de verbeelding dat zy eene byzondere foort van geesten zyn, boven alle anderen verre verheven, niet bedorven is. Maar maak u-zelven ook door eene verftandige hoogachting van élke  AAN ZYNEN ZOON. 24S ke verdiende, naar maate van haare nuttigheid, los van het dwaaze vooroordeel, hetwelk talenten van dien aart op de ladder van het roemwaardige den hoogden trap aanwyst, fchoon de tyden, waarin zy indedaad voor uitmuntende verdienden konden gehouden worden, reeds lang voorby zyn. Dit zyn naam el yk de tyden, waarin eene Natie pas begint, uit den nacht van woestheid tot den dageraad der verlichting overtegaan. Dan is 't eene waare verdiende , het" pas ontdoken licht der wysbegeerte, welks zuivere heldre fchyn dc waereld nog niet kan verdraagen, met het lantaarn-glas der fraaije weetenfchappen en dichtkunde te omringen, opdat het den menfchen in eenen verzachten glans in de oogen valle, en door her waaijen van nachtdormen niet uitgebluscht mooge worden. Maar is 't niet belagchelyk, dat wy voor een lantaarnpaal daarom, dewyl hy ons by nacht van nut was, op den klaaren middag den hoed afneemen, en de hooggerezen zon niet achten, wier overweldigende droom van licht den zwakken glans der lantaarn reeds lang heeft dood gefcheenen? Q 3 Hier  345 THEOPHRON'S GOEDS RAAD Hier kan ik niet nalaaten, om u een geheim te ontdekken, het welk eene Orde betreft, -waartoe ik eertyds zelf behoord heb — de orde der Schryvcrs! Het geheim zeifis dit: „ de meeste menfchen zyn ge„ meenlyk'geheel anders in de natuur, dan zy in hunne fchriften verfchyncn." Maar, myn lieve Kleön! de hand op den mond, opdat wy toch niet een wespennest roeren! Voor de waarheid van dit naricht zou ik voor 't overige met myne geheele nafpoorende ondervinding u borg kunnen weezen, zo niet een getuige van meerder gevvigt, dien ik by kan brengen, myne eigen getuigenis overtollig maakte. Hoor hier zyne woorden : „ Daar zyn ten allen tyde men„ fchen geweest, die nergens dan in hun„ ne fchriften deugdzaam zyn; menfchen, „ die de bedorvenheid van hun hart door „ eene geveinscle vertooning van de ftreng„ fte grondftellingen in de zedekunde wil„ len bedekken; in 't kort, menfchen, •* die van elk zouden veracht worden , zo met de ^.rootfte hoop gedoemd was, om „ zich  AAN ZTNEN ZOON. 247 „ zich door maskers, wezenstrekken, ge„ baarden, toonval, verdraaide oogen en „ foortgelyke dingen te laaten mislei „ den (*) " Wees gy, myn Zoon! wyzer dan de groote hoop , en laat u door dit alles niet bedriegen. Voeg u nooit met uwe ftem by de gewoone verrukkende uitroepingen over alle de waardige en heerlyke mannen, die men nog niet anders kent, dan uit hunne fchriften ; maar wacht met uwen lof, tot dat gy gelegenheid hebt gehad , om den mensch even zo goed als den fchryver in hen te leeren kennen. 'Dan zal de eerfte drift van verwondering, naar alle vermoeden, grotelyks verflaauwen ; en eenige weinigen van zulke ontdekkingen, welke gy in het vervolg by honderden zult kunnen maaken, zullen voldoende zyn, om u van de mogelykheid te overtuigen , dat men befcheiden, vreedzaam, gemaatigd.menschlievend, vroom en oprecht op het papier, en ten zelfden tyde verbaazend ydel, hoogmoedig, twistziek, buitenfpgorig, baatzuchtig, geweetenloos, in het kort, een fchurk kan weezen. (*) Wielamö. Q 4 Ook  248 theophron's goede raad „ Ook van dc grooten deezer aarde — „ hoe goedertieren en dienstvaardig zy zich „ ook tot u moogen vernederen — moet „ gy geene waare vriendfehap verwachten, „ geene aanhoudende genegenheid, gee„ ne duurzaame dankbaarheid voor 't geen „ gy van uw vermogen, van uwe rust cn ,, van uwe gezondheid voor hen opoffert " Het zou een wonder boven alle wonderen zyn , wanneer deeze menfchen, die van hunne vroegfle jeugd af gewend worden zich-zelven voor het middelpunt der fchepping, voor de algemeene zon te houden, om welke alle andere wezens als planeeten of trawanten, zich op eenen behoorlyken afftand moeten beweegen , om licht, glans en.warmte van hen te ontvangen,wanneer deeze menfchen, zeg ik, iemand in ernst als een wezen van hun gefiacht konden befchouwen ; wanneer zy hem meer dan hunnen jagthond, dan hunnen aap , dan hun lieffte paard beminnen, hem voor dat geene, 't welk hy voor hen doet of lydt, werkelyk zich  AAN ZYNEN ZOON. 249 zich tot dankbaarheid vcrpligt oordeelen, en hem daarvoor van harte geneegen kónden weezen. Kunt gy dan voor uw vaderland, of voor uwe medemenfchen nuttig worden, zonder daarby in den onmidddykcn dienst van de goden deezer aarde te treeden: 5 verheug u dan in uw geluk, en laat u vooral door geene aanbiedingen , hoe groot ook, bekooren, om de weinige vryheid, welke aan het menschdom nog is overgelaaten,geheel en al aan hen afteltaan: Want ketenen zyn ketenen, al waren zy ook van goud gefmeed en met diamanten bezet. Ook zyn de diensten der grooten , gelyk Lessing en de ondervinding zeggen, in meer dan éénerlei opzicht .hagchelyk en gevaarlyk: zy zyn de moeite, den dwang, en dc vernedering, welke zy kosten, niet waardig. Myd dus dezelven, zo gy kunt. Maar is u dit onmogelyk, let dan ten minde op de volgende lesfen der voorzichtigheid, om dezelven altyd in 't oog te houden: i. Hoe meer de grooten zich tot u vernederen door liefkozingen en vertrouwen, dies te eerbiediger moet uw eigen gedrag Q 5 je-  950 theophron's goede raad jegens hen zyn, en dies te zorgvuldiger inoet gy u wachten, om in den toon van gemeenzaamheid welken zy voeren met hen te fpreeken. 2. Tracht hen zo veel achting voor u ïhteboezemen, dat zy nooit op den ongelukkigen inval voor u zeiven geraaken, om u tot hunnen byzonderen lieveling te verkiezen. Want indien u dit mogt overkomen , zou óf uwe rust, óf uwe veiligheid, óf uwe deugd verloren zyn; en dit zyn dingen, welke voor u van meerder belang moeten zyn , dan alle gunstbewyzen; 3. Maar kunt gy het niet vermyden , dat een Groote eene foort van geneegenheid voor u opvat, en wordt gy door hem als genoodzaakt, om, wanneer gy by hem alleen zyt, gemeenzaam met hem te verkecren: tree dan ten minften, zodra 'er een derde by komt, op het oogenblik weder binnen de paaien van eerbied, en verberg den begunftigden vriend onder de ootmoedige houding van eenen onderdaanigen dienaar. Meenigëen, die u onder vier oogen met tederheid omhelst, en die u gebiedt u gemeenzaam naist hem te plaat- • fen  AAN ZYNEN ZOON. 251 fen cn vry met hem te fpreeken, zou het u nooit vergecven, wanneer gy op een' cour-dag u een duim breed minder diep voor hem nederbuigde, dan het gebruik zulks verëischt. 4. Laat u van geen grooten, onder welke voorwaarden ook, gebruiken tot een bevorderaar van zedenloozc vermaaken, al zou uwe weigering u ook al zyne ongenade op denhals haaien. Want, behalven, dat men Code meer moet gehoorzaamen, dan de menfchen, is 't beter éénmaal als een braaf man te vallen, dan dagelyks alseen fchurk te moeten kruipen, cn zich met voeten te laaten treeden. En dit zou toch heden of morge* gewisfelyk het gevolg zyn, indien gy 'er u toe liet gebruiken, om de vertrouweling en bevorderaar van zyne lusten te zyn. Want zelfs de ergfte wellustling onder de grooten, veracht in zyn hart elk, die hem ter voldoeningvan zyne driften de hand biedt, en zal zicli altoos van dien laaggeestigen trachten te ontdoen, zodra hy hem kan misfen. 5. Gebeurt het dat gy verftandiger, van meerder doorzicht cn edeler zyt, dan de groo- \  25- theophron's goebe raad groote, (en waarlyk daartoe behoort lömtyds niet zeer veel;) wacht u, hem zulks te 1 laaten merken,zolangu aan zyn gunst nog iets gelegen ligt. Tracht veelmeer al het : goede, 't welk gy zegt of doet, zodanig te zeggen of te doen,-dat het fchynt, als of' hy-zelf zulks, zo niet gezegd of gedaan, ten minden gedacht en gewild had: en wees verzekerd, dat het u gantsch niet zwaar zal vallen, hem dit in ernst te doen gelooven. <3. Wil hy iets, 't welk op zifti-zeiven wel doenelyk, ook uwer niet onwaardig, hoewel moeijelyk is, door u uitgevoerd, hebben: houd u dan niet op, om hem de zwaarigheden der onderneeming onder het oog te brengen, maar toon hem cp het oogenblik uw vaardig befluit, en begeef u terftond aan de uitvoering van de zaak. Want niemand is den grooten meer tot last, dan hy, die hen zwaarigheden onder'toog brengt, welke hunnen wil in den weg liaan, en hen daardoor in de lastige noodzaakelykheid fielt, om de zaak zelf te overleggen. Zelfs zyn menfchen, die alte verlegen, alte befluiteloos en zwaarhoofdig zyn , ook 011-  AAN ZYNEN ZOON.1 25$ onder ons eikanderen tot last; gelyk aan den anderen kant een vaardig, fpoedig en werkzaam man by allen wel gezien is. Zekerlyk zyn dit flechts zeer weinige en onvolmaakte voorfchriften,om den aanftaandcn hoveling te vormen; maar dewyl ik op de goddelyke Voorzienigheid vertrouw, dat zy u eenen beteren en gelukkiger kring van werkzaamheid zal aanwyzen, fchynt het my overtollig langer daaröp te blyven ftil ftaan. Laat ons dan wederkeeren tot den gemengden hoop van het grooter gezelfchap; „ Ook  254 theophron's goede raad * „ Ook dc eenvoudige en domme menfchen: „ verdienen onze oplettendheid." Maar byy deezen moet gy twee foorten wél onder-fcheiden. De eene naamclyk zyn 't geeni zy zyn, uit eene natuurlyke zwakheid vani verftand, de overigen daarentegen uit ge-: brek aan befchaaving en onderwys, over-eenkomftig met hunnen Haat. Laat ons de: eerften Eenvoudigen ,cn de laatlten Dammen: noemen. De eenvoudige is gemeenlyk eeni goed, dikwils zelfs een beminnelyk flach' van een mensch befcheiden, zacht- \ moedig ,toegecvend, verdraagzaam, dienst-' vaardig en goedaardig; maar daarentegeni is de domme byna altyd ftyfhoofdig, krak- ■ keelzuchtig, nydig, hoogmoedig en boos-' aardig. Myd deeze laatlten , maar voeg u i gaarne by dc ccriten, en verfmaad hunnes liefde niet; want zy verdienen het dat menu hen genoegen tracht te verfchaffen, en dittt doen wy daardoor wanneer wy ons naar] hen voegen; maar verfmaad ook om u-zel-« ven hunne liefde niet; want wanneer gy»; de  AAN ZYNEN ZOON. 25S de ééne of andere goede daad wilt verrichten , waartoe ligchaamelyke moeite, oplettendheid op kleinigheden en een taai'geduld, maar juist geene uitmuntende bekwaamheden van geest verëischt worden ; wees. verzekerd, dat deeze eenvoudige menfchen dc bekwaamde en bereidvaardigde werktuigen zullen zyn, waarvan gy u kunt bedienen. Ik kan met waarheid zeggen, dat ik aan menfchen van dien aart, zo wel met opzicht tot zodanige dienden, welke myn eigen welzyn betroffen, als ook met opzicht tot den goeden voortgang van myne werkzaamheid omtrent anderen, meer dank moet weeten, dan aan de meeste vernuftige en fchrandere manneg, welke my met hunne vriendfehap verwaardigden. De eerden dienen ons gaarne en met geheel hun hart, en zónder daarby op hun eigen belang te zien: maar deeze laatden daarentegen hebben gemeenlyk eerst zo veele zwaarigheden, zy moeten eerst zo naauwkeurig het oog daan op zichzelven en op anderen, om te zien, of hun eigen voordeel daardoor niet lydt, of niet het goede gevoelen, 't geen anderen  E56- tiieophron's goede raad ren van hen hebben,by den één of anderen mensch zou kunnen verzwakt worden, of 'er niet eenig ongemak voor hen-zelven mede gepaard gaat. De eerften zyn 'er zo verre af, om ons hunne diensten boven dc waarde aantereekenen, en eene uitfteekende dankbaarheid van ons te begeeren, dat zy zich veelmeer voor het vertrouwen , 't welk wy in hen ftellen, en voor de gelegenheid, welke wy hen gaven, om voor ons nuttig te worden, voor onze fchuldenaars houden: daarëntegen willen de laatften eiken kleinen dienst, welken zy ons bewyzen, op woeker uitzetten, en begeeren binnen eenen korten tyd het kapitaal met meer dan joedfche renten te rug. — Nog eens dan: verfmaad de liefde der eenvoudigen niet, en vestig —- ten zy de ondervinding u daartoe berechtigt — niet alte zeer uwe hoop op de vriendfehap van hen, die wyzer en vernuftiger zyn. Het één zowel als het ander zou u kunnen berouwen. Mis-  AAN ZYNEN ZOON. 257 Misfehien zou meenigëen, wanneer hy ons tegenwoordig onderhoud bywoonde, zich verwonderen, dat ik u tot dus verre nog niet met een enkel woord heb gewaarfchuuwd tegen de geihcenzaame verkeering met zodanige menfchen, die openbaar buitenfpoorig , baldaadig , - ondeugende en fchandelyk leeven; dewyl 'er immers ook onder dit uitvaagfel van het menschdom indedaad veelen zyn, die met een hart vol van ligtvaardigheid, wulpschheid en gewee* ténloosheid, zo veele uiterlyke bevalligheden en eene bekoorlyke houding verbinden, dat een onbedreeven, goedaartig jongeling zeer gemakkelyk van hen kan ingenomen worden. Maar, indien niet alb onderwys, aanleiding en voorbeeld, welke gy tot dus verre genooten hebt, ten eene- maal verlooren werk is, en hoe zou ik dit toch kunnen vreezen? — durf ik wel gelooven, dat ik door éene waarfchuuwing van dien aart uw verftand en uio hart tevens zou beleedigen. Uw verftand R zal  3S3 theophron's goede raad zal den dronkaart, den fpeeler en den ligtmis ook onder de bevalligfte gedaante, met zekerheid vvceten te ontdekken,en uw hart zal het gewisfelyk met den uiterften afkeer verfoeijen. Nooit, nooit zult gy 'er toe overgaan, om de minfte gemeenfehap met hen te hebben; vast overtuigd zynde, dat de pest zelve niet befmettelyker, niet verderffelyker is voor het ligchaam, dan de gemeenzaame verkeering met zodanige menfchen voor de gevoelige ziel van een Jong mensch. Tien maal liever zult gy u aan hun misnoegen , aan hunnen fpot en aan hunne vyandfehap blootftellen , dan uit eene dwaaze gedienstigheid of eene fchandelyke vrees in hunne beestachtige buitenfpoorigheden willen deelen. — Is 't niet zo, myn Kleön? ik vergis my niet,'wanneer ik deeze hoop van u voede, en wanneer ik vast overtuigd ben, dat gy dezelve nooit te leur zult (lellen. Kleön wierp ziHi in de armen van zynen Vader, en zcide: dat hy het vertrouwen tot God had, dat hy hem het gefchenk des levens liever thans in de armen van zynen Vader wederom ontneemen wilde, dan  AAN ZYNEN ZOON. 259 dan hem hetzelve langer laaten, indien zyne alweetenheid mogt vooraf zien, dat hy hetzelve ooit door opzettelyke ondeugden en buitenfpoorigheden zou kunnen helmetten. ».. '. Goed dan, antwoordde de ontroerde Vader; ik zal dus ook alle overtollige herinneringen myden, en wederkeeren tot zodanige voorfchriften, welke ook voor eene welbefchaafde en deugdlievende ziel van nut kunnen worden. R 2 Het  SoÖ T ÏI E Ó P H R O N 'S GOEDE RAAD „ Tiet is niet genoeg, myn lieve Zoon! „ dat gy uwe eigenlyke vrienden met om„ zichti'gh'eid verkiest; maar de keuze van „ uw bloot gezelfchap moet insgelyks met „ dezelfd : omzichtigheid gefchieden." Want het is zeker, dat een jong mensch heden of morgen meer of min de denkwyze, de zeden en manieren van die geenen aanneemt, waarmede hy dikwerf verkeert, en dat dus elk goed gezelfchap hein zekerlyk beter, maar elk Hecht gezelfchap ongetwyfeld erger maakt. Dit is echter niet het eenig gevolg,'t wélk de keuze van ons gezelfchap voor ons heeft. Ook het denkbeeld , 't welk de menfchen van ons charakter en van onze begaafdheden vormen, is n.aauwkeurig gefchikt naar het gevoelen, 't welk zy hebben van de geenen , waarmede wy verkeeren. „ Zeg my, met wien „ gy verkeert, dan zal ik u zeggen , wie „ gy zyt;" dit is een even zo bekend als waar fpreekwoord, naar het welk alle menfchen gemeenlyk hunne gedachten over ons  AAN ZYNEN ZOON. 26" t ons bepaalen. Zyn de geenen, waarmede wy gewoonlyk verkeeren, goede, braave, oprechte menfchen; men houdt ons insgelyks, zonder verder getuigenis te begeeren, voor zulke menfchen. Zyn zy het tegendeel, wy worden hen ook gelyk geacht, wy moogen het verdienen of niet. Hoeveel is !er dan niet aan geleegen, dat men ook dc enkele veikeering goed weet te kiezen ! Hiermede wil ik niet zeggen , dat gy alle de ■geenen, die uwe vriendfehap of ook uwe nadere verkeering onwaardig zyn, juist voor het hoofd zult ftooten, om u eens voor al daarvan te ontdoen. Dit zou ook zeer onwys zyn. Want wie niet bekwaam is, om als vriend voor u van nut te zyn , zal dies te meer bekwaam cn genoegen zyn , om als vyand u te benadeelen. Ook hierover zal ik u eene uitdrukking' van dien grooten kenner der menfchen aaupryzen, dien ik u nu reeds zo dikwerf genoemd heb. Hy zegt: „ daar zyn onnoeme„ lyk veele dwaazen en rieken; cn ik „ zou liever eene veiiige onzydigheid „ met hen willen onderhouden, dan \a een R 3 ver-  2Ó2 THEOPHRON'S GOEDE RAAD verbond of oorlog met hen trceden. Gy „ kunt een volflaagen vyand zyn van hunne „ ondeugden en dwaasheden, zonder dat „ het noodig is, dar zy in u eenen vyünd van hunne perfoonen vinden. Naast „ hunne vriendfehap is hunne vyandfehap „ de gevaarlykfte zaak. Oefen altyd eene „ waare achterhoudendheid jegens hen, „ maar nooit eene fchynbaare. Want het „ is zeer onaangenaam, om achterhouden„ de te fchyn en, maar zeer gevaarlyk, om „ het niet te zyn. Weinige menfchen vin3, den den waaren middelweg. Veelen zyn „ op eene belagchclyke wyze met kleinig„ heden geheim , en veelen zyn met de „ grootfte onvoorzichtigheid openhartig jc„ gens iedereen (*)." Maar begeert gy te wecten, hoe men 't moet aanleggen, dat de goede menfchen in alle plaatfen ons gaarne by zich zien, en ons zelfs met hunne vriendfehap te gemoet moogen komen? Ik kan u een onbedrieglyk middel opgeeven in vier woorden; dit middel heet: verdiensten, befcheidenheid, be. val- (*) Chesterfield.  AAN ZYNEN ZOON, 263 vallig voorkomen en een goed gerucht, het welk van het eene oord naar het andere voor ons heenen loopt, en ons de plaats bereidt. Hy, die deeze vier ftukken bezit, kan verzeekerd zyn , dat het hem nergens aan vrienden en gezelfchap van de edelfte en waardiglte menfchen zal ontbreeken Slaa voornaamelyk acht op het laatfte onder de genoemde ftukken; en weet, dat dc goede of kwaade gedachten, welke wy als kinderen den menfchen van ons inboezemen , ons gemeenlyk door ons geheele leven aan elke nieuwe verblyfplaats verzeilen. Wanneer men dus zynen goeden naam eerst flechts op ééne plaats heeft wel gevestigd, behoeft men zich omtrent het gronden van denzelven aan elke andere plaats niet te bekommeren. Het nimmer rustende gerucht heeft het reeds op zich genomen, om de befte en kraehtigfte brieven van aanbeveeling voor ons rond te draagen, ook zelfs vóór onze aankomst. En gelukkig hy, die van zulke adresfen wel voorzien is! Doch dit ftuk verdient nog eenige nader overweeging. / R 4. Ia-  264 theophron's goede raad Indien ik een vriend was om van eenvoudige gedachten wonderfpreuken uittedrukken, zou ik zeggen: het oordeel der menfchen over ons en over onze daaden is dc gevvigtigfte en tevens de nietswaardigfte zaak van de waereld; het hangt ten eenemaal van ons af, en het hangt ook volftrekt niet van ons af; het verdient onze zorgvuldige oplettendheid, en het is volftrekt niet waardig, dat wy 'er ons in het minfte om bekommeren. Maar dewyl ik meerder tyd en woorden zou moeten gebruiken, om deeze zinryke tegen (trydigbeden optelosfen, dan ik noodig heb, om de geheele zaak in haare natuurlyke en eenvoudige gedaante voor te ftellen, zal ik liever den laatlten weg infiaan. Zekerhk is het oordcel der menfchen over ons eene zaak van zeer veel gewigts, dewyl ons gelukkig voortkomen in de waereld en onze geheele ülteriyke welftand daarvan afhangt. Dus verdient hetzelve zekerlyk onze geheele oplettendheid, en het  AAN ZYNEN ZOON. 265 het is zeer omzichtig en wys gehandeld, clat wy toeleggen om niets te fpreeken of te doen, 't geen met grond kan berispt worden. 'En zekerlyk hangt dan ook eindelyk onze goede naam voor zo verre van ons af, dat wy het door een voorzichtig en braaf gedrag zo verre kunnen brengen, dat ten minden de wysten en hraafften onder onze medeburgeren niet anders, dan eene goede meening van ons kunnen vormen. Dit alles is van zelve klaarblykelyk, en behoeft dus niet beweezen te worden. Maar laat ons nu ook de andere zyde befchouwen. Ishet recht, op het oordeel der menfchen te letten, wanneer reeds pligt en geweeten op duidelyke gronden de zaak beflist hebben? Hangt het in elk geval van ons af, om ook de ligtvaardigen, om ook de dwaazen , om ook dc nydige en kwaadfpreekende menfchen door ons gedrag 'te voldoen? En is 't dan wysheid, de berisping van zulke menfchen ter harte te neemen, ons daarover te bedroeven, en zich zelfs in rechtmaatige en pryswaardïge daaden daardoor te laaten ftooren. Het fpreckt ook R 5 hier  266 THEOPHRON S GOEDE RAAD hier va» zclven, dat alle deeze vraagen met neen! beantwoord moeten worden. Laat ons nu, na deeze ontwikkeling, op die lesfen voor ons gedrag merken, welke daaruit afgeleid kunnen worden. De eerfte les: „draag vooral zorg, dat „ uw gedrag in allen gevalle de toejuiching „ der wyzen en braaven wegdraagt." En zo verre zultgy 't in de meeftc gevallen geWisfelyk kunnen brengen, wanneer uw gedrag ten allen tyde rechtmaatig en gemoedelyk is. Ik zeg in de meeste gevallen; want men komt zekerlyk fomtyds wel in zodanige omftandigheden, welke geene menfchelykeziel, buiten de onze, in ftaat is van alle kanten te overzien, en welke eene wyze van handelen verëisfchen , die van aile menfchen, zelfs van goede en wyze menfchen moet gelaakt worden, vermits alle de gronden van ons gedrag aan niemand, dan ons-zeiven en den alweetendeu God bekend_zyn. Maar wees in zodanige gevallen zeer gerust, myn Zoon! Want wanneer ons geweeten flechts zuiver is geoleeven, kunnen wy verzeekerd zyn , dat de rechtmaatigheid van ons gedrag vroeg  AAN ZYNEN ZOON. 26; vroeg of Iaat in een klaarer licht verfchynen, en de kleine vlekken, waarmede de onverdiende berisping onzen goeden naam bezwalkte, volkomen wederom zal uitwisfchen. De tweede les: „ maar in alle zodanige „ gevallen, waarin de uiterlyke fchyn te,, gen u is, omdat de waare beweeggron„ den van uwe daaden alleenlyk Gode en „ u bekend zyn, verhovaardig u dan niet „ zodanig op uwe deugd, dat gy de beris„ ping van goede menfchen voor niets zoudt „ achten. Onderrecht veelmeer, indien 't „ eenigszins mogelyk is, ten minden ee„ nigen van hen, van de waare oorzaaken, „ welke u bewoogen hebben, zodanig en 5, niet anders te handelen, en verzoen daar„ door hun verftand en hun hart wederom „ met het uwe.'' De derde les: „ maar indien het echter „ gebeurde, dat reden en geweeten iets „ van u begeerden, waarvan gy kunt voor„ zien, dat het oordeel der geheele wae„ reld daartegen zou opkomen, en dat 't „ u onmogelyk zoude weezen, om een „ eenig mensch van de rechtmaatigheid van „ uw  268 theophron's goede raad „ uw gedrag te overtuigen: veracht dan „ edelmoedig en ftandvastig het oordeel „ der geheele waereld, en doe kloekmoe„ dig al dat geene, het welk reden en ge„ weeten van u begeeren. " Want de goede meening welke de menfchen van u voeden, moet u nooit dierbaarer zyn, dan de bewustheid, om voor Goden uw geweeten recht gedaan te hebben; al ware het ook dat uwe geheele aardfche gelukzaligheid den ondergang wierd berokkend. De bewustheid dat gy als een braaf man gehandeld hebt, zal voor u eene genoegzaame vergoeding weezen. De vierde les: „ veracht voor 't overige „ van harten hetgeklap dei kwaadfprcekend„ hcid, als eene zaak, welke niemand ont,, gaan kan, dan alleenlyk een niets bctce„ kenend cn werkloos me ',sch, wcike ech„ ter ook uwen eigenlyken goeden naam „ in 't geheel niet benadeelt, en bygevolj niet waardig is, dat een man van door„ zicht en menfehenkennis zich deswegen „ bekreune." Want hoe meer gy zult uitfteeken, hoe grooter de deugden, hoe blinkender de verdiensten zullen zyn, welke  AAN ZYNEN ZOON. 269 tce u boven anderen doen uitmunten: dies te minder zal men u en uwe daaden kunnen bevatten, dies te minder zal men 't u vergeeven, dat gy niet zyt gelyk andere menfehenkinderen; dies te yveriger zal meii trachten, om u Uit uwen hoogeren tring in zynen eigenen aftetrekken (*). En dit zullen juist die geenen het meest doen, die u de meeste loftuitingen in 't aangeef „ Hoe gnoter de rol is, welke wy fpeelen, „ hoe meer wy door de bei rekking, welke ftaat, be,, roep en begaafdheden ons omrent de maatfehappy ,, geeven, aan het openlyke oog bloot gefteld zyn, „ dies te zekerer kunnen wy 'er op rekenen, dat wy „ van den grootften hoop noch recht, noch toegeevend„ heid te verwachten hebben. Duizend oogen zyn „ met geen ander inzicht op ons gevestigd, dan om „ misflagen in ons te ontdekken, en wee dan hem, „ die niet de omzichtigheid heeft, als Alcibiaues, „ om fomtyds eene dwaasheid te zeggen óf te doen, „ om den geest van kwaadfprcelcendheid door eene vrywillige offerande te bevredigen! Wee hem, die „ denzelven door de zorgvuldigfte pooging, om in 't „ geheel geen' /nis/lap te doen, hoopt ie bevredigen! De wyste, de deugdzaamfte, de onberispelykfte man, „ zegt Plat0, zou juist die zyn, tegen wien eindelyk de geheele waereld zou faamenrotten —„ en nooit, ó goddeljke Plato! hebt gy eene grooter' waarheid gezegd." Wielanq.  270 THEOPHRON'S GOEDE RAAD gezicht zeggen! Ook dit dient gy te wee* ten, ten einde gy niet in onkunde koperen penningen voor dukaaten houdt, en Tiiet lreunt op eenen rykdom, waarvan 't welhaast, wanneer men aan 't verwisfelen gaat, ten klaarften zal blyken , dat dezelve geheel en al uit valfche munt beftaat. Met anderewoorden: „ wanneer men u pryst, „ maak 'er dan vooral geen ftaat op, dat „ men u indedaad hoeg acht, indedaad be„ mint of zich over u verwondert! Men „ pryst, om wederom gepreezen te worden, „ of omdat men u juist noodig heeft, of „ om zyne eigene kundigheden, zynen ei„ genen fmaak, zyn eigen oordeel te flree„ len, of uit fpotterny, of eindelyk de„ wyl men niets anders weet te zeggen. „ Zelden, zeer zelden is het hart de bron „ van den lof!" Maar over 't algemeen moet gy weeten, dat de menfchen, om recht en onrecht, om het edel en onedele van ons gedrag te meeten, eenen dubbelen maatftaf hebben, één naamelyk voor zich en hunne vrienden, den anderen voor ons. Vandaar de klaarblykelyke tegenftrydigheid in hunnen lof  AAN ZYNEN ZOON. Ü7I lof en in hunne berisping by daaden van dezelfde natuur en hoedanigheid: alleenlyk zyn 't verfchillende perfoonen, die dezelven verrichten! 't Geen de eerfte maal goed, fraai en edel was, is zeer zeker de tweede maal flecht, vgrfoeijelyk en onedel. Waarom? Omdat de handelenden in het eerfte geval wy-zeiven waren, of een vriend van ons, en in 't tweede geval een vreemde of iemand die men benydde. En wat volgt nu uit dit alles? Dit, 't geen ik u niet beter en nadrukkelyker zeggen kan, dan met de woorden van dien voortrerTelyken Schryver, dien ik reeds meer heb aangehaald: ,, Gelukkig is de man , die, meerpoogen,, de de toejuiching der menfchen te ver„ dienen, dan dezelve te ontvangen, zy„ ne pligten jegens hen vervult, zonder „ zyne vergenoegdheid van hunne verge„ noegdheid, van hunne rechtvaardigheid „ of dankbaarheid afhangkelyk te maaken ! „ Getrouw aan zyne eigene overtuiging, „ gcbillykt van zyn eigen hart, bevestigd „ in beiden door de beproevende toejui„ ching van de wysten en besten van zy- >» ne  272 theopiiron's goede raad ne tydgenooten, verbeterd door hun» „ ne berisping en door eene onvermoeide „ bearbeiding van zich-zelven, bewandelt t „ hy zynen eigenen weg, onbekommerd i „ wat al dat gefis, gefchuifel en gekras; „ zou kunnen beteekenen , het geen i „ rondom zyne ooren fuist. (*)" O Wie land. Di  AAN ZYNEN ZOON. 271' s „ Urn De hoogte van de zon herinnert my,dat het tyd is, om myn langduurend geklap te eindigen, zo ik niet te veel wil vergen van uwe oplettendheid. Ik zal uit dien hoofde het gewigtigfte van dat geene, 't welk ik u nog moet aanraaden, zo kort, als mogelyk is, te faamen vatten, en u hetzelve mededeelen in korte Hellingen , zonder eenig verband. „ Waehtu,zo dikwerf u het hoofd gloeit door eenige hartstogt, hoe genaamd, om „ iets te befluiten of te verrichten,'t welk „ niet hoog noodzaakelyk is.- "maar wacht, tot uw bloed bedaard is geworden, cn de reden wederom het roer in handen heeft. Elke hartstogtelyke toeftand is eene foort Van uitzinnigheid: door welk geluk toch zou dat geene, het welk wy geduurende dientoefland befluiten, verflandig en waarlyk raadzaam kunnen weezen?  274 theophron's goede raad # # * ,, Leer beleedigingen verkroppen, zo». „ der dezelven te wreeken; u te laaten „ veröngelykcn, zonder voldoening te eis„ fchen." Want hoe aangenaam ook het bevredigen van de wraakzucht is, benadeelt het echter gemeenlyk ons-zelven het meest. Dikwerf is 't zeer nuttig, in 't geheel niet eens te laaten merken, dat men zich beleedigd acht. — Een der oude wyzen geeft over de manier,hoe men veröngelykingen moet verdraagen, de volgende onwaardeerbaare les: „ Elke zaak heeft twee zyden; eene, waarvan „ zy zich al, de andere, waarvan zy zich niet „ laat draagen. Wanneer uw broeder,u on„ rechtvaardig behandelt, laat dan die ons, rechtvaardigheid de zyde niet weezen van „ welke gy zyn bedryf befchouwt ■ want dit „ zou juist die zyde zyn, waar gy haaren last niet zoudt kunnen draagen. Laat veel„ meer het broederlyk gevoel, endeherin- nering, dat gy met hem zyt opgevoed, in u „ levendig worden, en gy zultde waare zyde „ aangrypen, waar gy den last van het aange„ daane onrecht op u kunt neemen." „ Mis-  AAN ZYNEN ZÓÓN. 275 „ Misverftand en een verkeerd oogpunt, „ waarüit men de dingen befchouwt, zyn. „ buiten kyf de oorzaakeu van de meeste „ vyandfchappcn en moeijelykheden onder „ de menfchen." Breng hen,- die uwe woorden of daaden niet wél verftaan hebben, de zaak met alle vriendelykheid aan 't verftand; breng hen het voorwerp van hun misnoegen liefderyk onder het oog, en toon hen het waar oogpunt, waarüit zy hetzelve moeten befchouwen. Indien de geheele zaak indedaad niet dan een misverftand was, zal 'er onder honderd gevallen niet één zyn, waarin gy niet flaagen Zult, om hun misnoegen in de geboorte tefmoóren, en de goede verftandhouding tusfehen u en hen wederom op den ouden voet te brengen. S 2 » Maar  Q76 theophron's goede raad „ Maar wacht u , om zodanige opheld^„ ringen van een gereezen misverftand 3, fchriftelyk te geeven." Ik kan u vooraf verzekeren, dat gy langs deezen weg, in honderd gevallen negen- en negentig maal uw oogmerk niet zult bereiken. Want heeft de ander eerst eenmaal vuur gevat, fchryf hem dan nog zo liefderyk, ontvouw de zaak nog zo klaar: hy zal desniettegeniïaande in de onfchuldigfte uitdrukkingen nieuwe aanprikkelingen tot misnoegen, en 3n de klaarfte gronden nieuwe redenen Tinden, om u van onrechtvaardigheid jegens hem te befchuldigen: te meer daar zyne verbeeldingskracht uw gelaat een anderen trek, of in uwe ftem een' anderen «oon, of uwe woorden een andere beteeienis, of fterker nadruk, of misfehien wel een'verkeerden toon aan uwe uitfpraaktoefchryft. Alle deeze misvattingen zyn by |;efchreevene ontwikkelingen van kwalykjbegreepene dingen onvermydelyk, doch vervallen, zodra men zich mondeling deswegen onderhoudt. » Ver-  aan zynen zoon. 2-;: „ Vertrouw nooit op éénzydige berich„ ten, laaten zy hunnen oorfprong hebben „ van wien zy willen." Fieldin g zegt: „ laat een mensch zo oprecht zyn als hy „ wil, zyn eigen bericht van zyn gedrag „ zal, zelfs tegen zynen wil, zo voordee„ lig luiden, dat de ondeugden, om zo te „ fpreeken , gezuiverd ,van zyne lippen „ vloeijen, en gelyk een onzuiver water, ,.. wanneer hetzelve wel doorgekleinsd „ wordt, alle onzuiverheid achterlaaten. j, Hoewel zyne daaden zeiven te voor„ fchyn komen, zullen echter de drang" redenen, omftandigheden en gevolgen, „ wanneer een mensch zyne eigene ge„ fchiedenis verhaalt, en wanneer zyn „ vyand zulks doet, zodanig verfchillen, „ dat men naauwlyks ontdekken kan, dat „ het dezelfde zaak is." Vergeet dus nooit, eer gy'er over oordeelt, het: audiatur & altera pars! S 3 Wilt  278 theophron'ï goede raab „ Wilt gy iemand overtuigen, ofbewee-* „ gen tot iets., waarvan hy afkeerig is; „ wend u nooit rechtftreeks tot zyn ver-' „ Hand, maar getroost u de geringe moei-; te, om den langeren, doch ook des te; „ veiliger weg inteflaan, welke door het: „ hart en de hartstogten de menfchen ge-: „ wisfelyk tot hun verftand opleidt;" dat is: tftel altoos de zaak aan uwen man voor van die< zyde, waarvan dezelve den voordeeligilen indruk maakt op zyne meest geliefkoosde! neigingen of zwakheden. Het verftand is de gemakkelyke huisvader in den leuning-, ftoel; hartstogten enzwakheden zynvrouWi en kinderen: hoe dra kan de eerfte over-' tuigd of overfchreeuwd worden, wanneer 1 de laatften flechts eerst gewonnen zyn! Het fpreekt, hoop ik, tusfehen u en my van zelve, dat ik hierby eene zaak onderftell'. welke recht en billyk is, en welke dus,: geenszins kan uitloopen op bedrog of verfchalking. » Het  aan zynen zoon. 379 ,. Het oordeel van den man over ons, „ wordt gemeenlyk door het oordeel van ,( de vrouw, en het oordeel van de vrouw „ over ons, door het oordeel der bedienden. „ en dienstmaagden gezwaaid. Daal dan, „ zo dikwerf gy wenscht de geneegenheid „ van zeker huis te verwerven, met uw» „ beleefdheid, vriendelykheid, en, zo gy „ kunt, met uwe milddaadigheid, neder „ tot den geringften; en dit zal u zekerlyk „ opleiden tot de gunst van de opperften." De Kardinaal Retz, wiens gedenkfchriften ook van hem , die geen Staatsman wil warden, verdienen geleezen te worden, zegt: „ zich tot den geringften te vernede„ ren, is het veiligfte middel, om zich tot , de grooten te verheffen." S 4  ïtO THEOPHRON'S GOEDE «.AA© „ By elke onderneeming van eenige uit„ geftrektheid , maak 'er vooral geen ftaat „ op, dat uw werk juist in zulk eene rech„ te lyn zal voortgaan, gelyk gy hetzelve „ in uwe harsfenen of op het papier hebt }, ontworpen." De meeste zwaarigheden en hinderpaalen openbaaren zich gemeenlyk eerst geduurende de uitvoering van eene zaak. Onze faamengeftelde handelwyzen gelyken naar eene togt te water, waar by men fchier nooit volkomen lynrecht voortgaat, maar veelal door wind en golven genoodzaakt wordt, om ter zyde aftewyken, of zeer langzaam te laveeren, of zelfs wel eenen tydlang voor anker te liegen. Het is voor een jong Huurman goed, dat hy dit vooraf weet, ten einde zich daartoe gereed te houden. „ Wilt  AAN ZTNEN ZOON. „ Wilt gy iets, wat het ookzyn mooge, onderneemen , waartoe gy de onder„ fteuning en medewerking van meerder „ menfchen noodig hebt, maak dan in „ 't geheel geen ftaat op de drangre„ denen, welke gy van den godsdienst, „ van den- pligt der menschlievend„ heid, van den pligt om iets ten voor„ deele van het algemeen te doen, „ zoudt kunnen ontleenen; tracht veel„ meer uw ontwerp zodanig te regelen, „ datzy, die tot hetzelve moeten toetree„ den ,hun eigen perfoonlyk voordeel daar„ in moogen ontdekken." . Hebt gy in 't byzonder te doen met Koningen en Vorsten, wees nooit zo dwaas, om hen eenige andere drangreden voorteftellen, dan zodanig een, welke ontleend is van de vermeerdering van hunne inkomsten en vermogen. Want hieraan is 'doorgaands zelfs de ydelheid der begeerte van zich grooter te maaken, ondergefchikt. Maar wat betreft de tyden , waarin men algeS 5 meen-  2§2 THEOPHRON'S GOEDE R A A B meen-nuttige zaaken uit godsdienftige drangredenen ondernam of bevorderde; dient gy te weeten, dat deeze lang voorby zyn, en dat men in onze dagen hem, die de menfchen van deéze zyde tot milddaadigheid wil overhaalen, gemeenlyk in 't aangezicht uitlagcht. Het tydgewricht, waarin wy thans leeven, heeft een geheel ander Charakter; want hoewel het niet de gouden tyd is, kan men echter gerustlyk neggen, dat het den tyd van 't goud is. „ Zoek  AAM ZYNEN ZOON. 283 „ Zoek om die reden, door zuinigheid en „ nyverheid uwe uiterlyke omftandigheden „ zo bloeijende te maaken, als mogelyk." Want het is helaas maar alte waar,dat men in de oogen van de meeste menfchen alleen juist zo veel geldt als men bezit (*)■ Nu zyn 'er veele gevallen, waarin het ons op verre na niet onverfchillig kan zyn, wat de zotten van ons denken; het is integendeel fomtyds goed, dat wy ook by hen van eenig gewigt zyn, en dit gewigt geeft ons het geld. Daarenboven is het ook goed, dat wy niet met zorgen der neering gekweld worden. Het is ook goed eenen nood-penning te hebben , tegen alle onvoorziene, en ze- ker- Ik heb een' rykeh vrek gekend, die, wanneer by eenen onbekende hoorde noemen, terflond vroeg: boe veel bezit by ? en die, wanneer het antwoord minder was dan honderd duizend guldens, nooit in gebreken bleef, daarby te voegen: de igerel is een hondsvot', 't Geen dit liefdeloos mensch zei'ie, denken anderen, alleenlyk mislchien op eene minder groote wyze. Tanti, mihi $s, auantutn fosjsjes.  234 'THEOPHRON'S GOEDS" *AAö kerlyk niet uitblyvende gevallen. Het is eindelyk ook goed, zekeren overvloed te bezitten, om de hongerigen te kunnen fpyzen , de naakten te kleeden, den nederzygende onder de armen te tasten , den naarftigen aanvanger de hand te bieden, en honderd goede nuttige zaaken ten gemeenen beste te kunnen onderneemen, tot wier uitvoering geld veréischt wordt. Wees dan zuinig en een goed huishouder , maar zonder een vrek te zyn; wees naarftig om iets te verwerven, en naarftig in het vco> uitzicht, maar zonder gierige hebzucht, ftreeken en onrechtvaardigheid , milddaadig zonder verkwisting, edelmoedig zonder tt pogchen i „ Laat  AAN ZYNEN ZO OW.' $S, eerlyken naam, en niet zelden uwe vry„ heid en al uw tydelyk geluk in de waag„ fchaal te ftellen. " Denk nooit: ik zal dien of dien dag zo of zo veel ontvangen, en kan dus ligtelyk het geen ik uit die kas geleend heb, vóór den tyd van dc uitleevering wederom vergoeden. Want ook de allerzekerfte geld-bronnen worden dikwerf door een zonderling en geheel onverwacht toeval toegeftopt, en zelfs de eerlykfte en gegoedfte menfchen laaten ons fomtyds óf uit vergeetelheid, óf uit onvermogen, tegen alle onze verwachting, in.verleegen. heid. Wee hem , die deeze ondervinding eerst verkrygt, wanneer hy ze met verlies van zynen eerlyken naam en al zyn ty-  JtS8 THEO PHRON's GOEDE RAAD -tydelyk geluk moet koopen! Onderzoek dit by de vestingbouwers en in de gevangenisfen, en men zal u overal de deerlyke voorbeelden toonen van zulke ongelukkigen , die zich te laat over hun onvoorzichtigheid beklaagden. p> Maai  AAN ZYNEN ZOON. 289 „ Maak alle uwe verdragen, beloften cn „ verbintenisfen zo bepaald en duidelyk „ als eenigzins mogelyk is, en, zelfs zo „ het kan gefchieden, altoos fehriftelyk." Overdenk daarby met alle oplettendheid én overleg, zo veel uw doorzicht toelaat, elk mogelyk geval, waarby misverftand en kwaade opvattingen zouden kunnen plaats hebben, om dezelven voortekomen. De menfchen zyn doorgaands zo geneegen om verbonden, van welke natuur zy ook zyn moogen, van achteren tot hun voordeel uitteleggen, en óf meer te eisfchen, dan wy hen , óf minder te doen, dan 't geen zy ons beloofd hebben, dat men hieromtrent in zyneomzich igheid niet te verre gaan kan. Vergeet ook niet, om u van alles, wat gy betaalt, de behoorlykö quitantiën te laaten geeven. Bewaar dezelven zorgvuldig ,* om by het einde van elk jaar een byzonder pakje daarvan te maaken, en vervolgens dezelven — niet tö verbranden, maar op eene gefchikte plaats voor altoos te bewaaren. Deeze voorzichtigheid heeft meer dan eens, my voor wëzenlyke nadeelen bewaard. T fi Héb!  290 theophron's goede raad „ Hebt gy de keuze , om u eene ftand„ plaats in de menfchelyke maatfchappy „ uittezoeken : verkies dan, raade iku, „ een zodanige, waar by gy in uwe nutv tige bezigheid de medewerking van ande„ re menfchen gevoeglykst kunt ontbeeren." In hoe minder betrekkingen gy tot anderen ftaat, enhoemindergy in uwe werkzaamheid van andere menfchen afhangt; dies te geruster zal ook uw toeftand zyn, en dies te aekerer zult gy voor de gevolgen van uw eigen arbeid kunnen inftaan. „ Over  AAN ZYNEN ZOON. 301 0, Over 't algemeen, myn Zoon! tracht f, zo onafhan'gkelyk te worden, als het by „ de tegenwoordige gefteldheid van het „ menschdom mogelyk is." Maar daartoe wordt voornaamelyk verëischt, dat gy uwe behoeften op alle wyze zoekt te verminderen, en zulke begaafdheden te verwerven, welke u uw onderhoud — onafhangkelyk van de gunst of ongunst der menfchen — kunnen verfchaffen. Dan durft gy uw hoofd gerustelyk opheffen; dan behoeft gy voor niemand te kruipen, en dit zal ook niemand van u begeeren. Onafhangkelykheid! O myn kind! indien gy reeds begreep, welk een uitgeftrekt geluk door dit enkel woord, welk een meenigte van ellende, door het tegengeftelde van. hetzelve wordt uitgedrukt, gy zoudt niet eerder kunnen rusten of duuren, tot datgy waarlyk groote en uitgeftrekte verdienften verworven hadt, en uwe behoeften tot op de wezenlyke noodwendigheden der natuur verminderd en bepaald! T a Eia-  2$t2 THEOPKRON'S GOEDE R A Aö Eindelyk, myn KlêSn! laat ik nog ten laatfte een ftuk aanroeren, 't welk de klip is, waartegen de welvaart van de meefte jonge lieden wordt verbryfeld. Ik meen de verkeering met de andere fekfe. Het veiligfte voor een jong mensch zonder ondervinding, zonder waereld-kennis, en zonder diep gewortelde grondbeginfelen van eer en deugd , zou zekerlyk weezen, om zich geheel en al te onttrekken aan een geflacht, het geen voor zyne onfchuld en voor den aangroei van zyn volmaaktheden zo gevaarlyk is, tot althans zolang, dat het voor hem de tyd is om zich eene vriendin en gezellin zynes levens te verkiezen. Maar ongelukkig is 'er geen ander middel, om ondervinding, en kennis van de waereld en van de menfchen te verkrygen, dan juist dit eenigfte, om zich in de fchool van deeze gevaarlyke leermeesteresfen te begeeven. Want zy zyn 't, en zy alleen, die de konst verftaan, om het ongelyke van onze uiterlyke zeden tebefchaa- ven,  AAN ZYNEN ZOON. 293 ven, bet ruuwe te polysten, en ons geheel voorkomen met dat vernis der waereld te beftryken, zonder 't welk de beminnelykfte deugden niet gekend, en de grootfte verdiensten verwaarloosd worden. Zy zyn het, waardoor wy met ons eigen genacht, ja ik zou fchier zeggen, met onszelven, eerst recht bekend worden; dewyl het niet alleen hun belang is, om in^e toegefloten harten der mannen binnen te fluipen, maar ook omdat zy 'er meerder gelegenheid en meer natuurlyke bekwaamheid toe hebben. Zy zyn 't eindelyk, die zich het monopolie van lof en berisping, van een goed en kwaad gerucht in de maatfchappy, hebben aangemaatigd, en hiervan zodanig gebruik weeten te maaken , dat onze goede naam met den graad van haare toejuiching altyd in de naauwfte betrekking ftaat. Men kan dus dezelven in't geheel niet misfen, men moet haar wel zoeken te behaagen; en de vraag is derhalven alleenlyk: hoe men 't moet aanleggen, om met haar gezelfchap voordeel te doen, zonder daarby gevaar te ioopen, van 'er zynen wasdom in volmaaktheid , zyne deugd , zyne geT 3 zond»  394 theofhron's goede raad zondheid en het vergenoegen van zyn geheel leven aan opteöfferen ? Hoor dan ook 'hierover mynen besten raad, en laat dezelve u, zo gy uwe eigene welvaart lief hebt, toch altoos heilig blyven! „ Voorëerst moet het uwe voornaamflc „ zorg zyn, om nooit met iemand van de vrouwelyke Sekfe in eenige gezelfchap„ pelyke verbindtenis, te geraken, dan met de zodanigen, die in den ftrengften zin eérlievend, zedig en volilrekt onbefpror „ kenzyn." Maariet toch vooral op het laatfte ; want de twee eerfte hoedanigheden kunnen veelal mommery weezen, doch de laatfte niet zo ligt; althans maar in zo verre, datzy die zich te buiten gaat, indien zy list genoeg bezit, haaren goeden naam misfehien eenen tydlang zal weeten te bewaaren , maar niet inzo verre, dat zy, wier zedigheid openlyk in twyfel wordt getrokken, ooit geheel onfchuldig zou weezen. Erken het veelmeer, zolang tot gy-zelfge. noegzaame ondervinding hebt, voor eene beftendige waarneeming: dat een vrouwsperfoon, die éénmaal een' kwaaden naam verkreeg, maar zelden tcneenemaalonfchul. dig  AAN ZYNEN ZOON. S9S dig was, al ware 't ook, dat alles, wat het gerucht van haar vertelde, logentaal was. By eene waarlyk zedige en deugdzaame . vrouw fchittert de zuiverheid van het hart op zulk eene ontegenzeggelyke wyze uit in oogen,wezenstrekken, gebaarden, klee» ding en houding, dat zelfs de fnoodfte kwaadfpreekfter het niet zou durven waagen , om eene fchaduw van verdenking over haar te verfpreiden. Of hebt gy ooit gehoord, dat men elkander wegens de zedigheid van Carolina **** of Maria *** iets in het oor fluisterde? Immers neenl En evenwel zyn beiden vooral geene fchynheiligen; en evenwel hebben beiden even zulk een blank vel, en even zo veele bevalligheden van geest, als anderen! Maar waarom integendeel koestert men zulke twyfelachtige denkbeelden wegens de deugd van Wiluelmina * * *? Misfehien omdat men iets onbetaamelyks van haar gezien of ondervonden heeft? Geenszins! Men trekt alleenlyk dit befluit: een vrouwsperfoon het geen weet, dat men uit deeze of geene vryheid.hoe onfchuldigook óp zichzelven, aanleiding neemen kan totverdenT 4 king  2qö~ theophron's goede raad king, en die zich echter deeze vryheid veroorlooft, moet waarfchynelyk zich in eenen zeer hartstochtelyken toeftand bevinden. En ik neem aan tebewyzen, dat dit befluit in de meeste gevallen gegrond is. Want te zeggen, dat zulk een vrouwsperfoon, het misfehien uit eene byzondere grootheid van ziel durft waagen, zich a*n den brommenden naam van eerbaarheid en het gepraat der menfchen niet te kreunen; of wel dat zy door haar volmaakte zuiverheid van hart, zich niet verbeelden kan, dat zy in verdenking zou komen ; wat wil dit anders zeggen dan, dat men het teder gevoel van dit geflacht omtrent lof en berisping, dat men den altyd wakkeren argwaan omtrent dingen van dien aart, maar weinig kent? Neen, myn Zoon !een vrouwsperfoon kan omtrent haaren goeden naam nooit onverfchillig worden,ten zyzyweet, dat dezelve voor altoos onherflelbaar verlooren is; en de vrouwelyke onfchuld, al is ze zo zuiver als die van eenen engel, kan nooit zo zorgloos worden, dat zy, uit loutereonbedachtzaamheid, een'wandel zou .voeren, die haare onfchuld in het minste twy- fel  AAN ZYNEN ZOON. SQ7 twyfelachtig zou kunnen maaken. Dus heeft zy, die tot een kwaad vermoeden aanleiding gaf, hetzelve ook in de meeste gevallen .althans in zekeren graad, verdiend; en dus behoort zy ook niet tot de geenen, welke gy eene uitfteekende achting en oplettendheid moet bewyzen. Ten tweede: ,, vervul uw hart met ee„ nen diepen en levendigen afkeer voor , alle fchaamtelooze, vvulpfche en eerlooze maagden en vrouwen, die in haa„ rc oogen, gebaarden,kleeding, redenen , en bedryven het bord der onkuischheid ' uithangen en die zelfs zo verre gaan , „ dat zy het 'er voorbedachtelyk op toeleggen, om duizend verleidende val3, ftrikken voor de onfchuld te fpreiden, ten ,, einde dezelve in 't verderf te trekken." Zulk een diepgewortelde afkeer kan u alleenlyk behouden, wanneer uw verftand mogt bezwyken; en deeze afkeer zal zich in uwe jonge ziel wel degelyk hechten, indien gy nu op myne verzeekering dat geene gelooft, het welk gy in het vervolg aan duizend ongelukkige jonge flachtöffers van den wellust met uwe eigen oogen zien zult, T 5 naa-  298 theophron's goede raad naamelyk, dat de verfoeijelyke gemeenzaamheid met zulke fchandvlekken van het menschdom, voor de gezondheid zo wel van ligchaam als ziel even vernielend is, dewyl het geheel zenuwgeftel daardoor verzwakt en verwoest, een vergif, 't welk in zyneuitwerkfelenfchrikkelyk en vroeg oflaat in de fchandelykfte en verderfelykfte ziekten uitbarst, aan het geheel ligchaam medegedeeld, elke ontluikende kracht van den jongeling in haare wortel aantast, zyn verftand en geheugen van tyd tot tyd zichtbaar verzwakt, zyne verbeeldingskracht bezoedeld,' zyn moed verlamd, zyne geheele ziel krachteloos gemaakt, en de vergenoegdheid van zyn geheele leven voor altoos vernietigd wordt. Dit zyn verfchrikkelyke gevolgen , myn Zoon! Wie kan dezelve lecren kennen, zonder daarvoor te yzen? Eu evenwel —— vergeef het my, myn Waarde! indien uw hart zich door myne vrees, die misfehien alte verre gaat, mogt beledigd vinden — en evenwel, wanneer ik denk aan alle de aanlokfelen en verzoekingen tot onkuischheid, welke gy te gemoet g-at,  AAN ZYNEN ZOON. 899 gaat; wanneer ik het vermogen van een algemeen voorbeeld, de toomeloosheid van onze zeden , de onbegrypelyke ligtvaardigheid, waarmede men gewoon is, om-over gruweldaaden van dien aartzelfsin befchaafde gezelfchappen te boerten ; wanneer ik de uitwerkfelen van aanzettende fpyzen en drank, de verrasfchingen van onvoorziene geweldige verzoekingen,en alle de helfehe konsten tot verleiding door uitgeleerde boeleerfters in het werk geltcld", overweeg : Ö dan beeft myn hart van angstvallige bekommering, en ik zou wel willen opfpringen, u aangrypen en vasthouden, op dat °y toch geen voet zette in eene waereld, waarin de ondeugd, gelyk een flang, onder de bloemen fchuilt, en het verderf, onder het momaanzicht der vreugde.al riaosfende, op den onvoorzichtigen jongeling loert, om hem in den diepften afgrond neèr te ftooten. Maar myne armen zinken neder; zy zullen welhaast in het graf liggen: en wat zou het danbaaten, om u Hechts zo lang vast te houden? Gy zoudt toch éénmaal het gevaar, 't geen op u wacht, moeten te gemoet gaan. Gaa dan, myn Dierbaars-  goo th eophron's goede raad banrfte! maar waapen u te vooren met alles, wat reden en godsdienst ons ter befcherming aanbieden; gaa, maar vergeet nocit, dat de eerfte ftap tot de ondeugd de laatfte is op den weg van deugd en waare gelukzaligheid ! Doch by deeze waarfchuuwing tegen het fchuim van het menschdom en groove dierlyke buitenfpoorigheden, kan ik 't niet laaten berusten, indien ik u niet de helft van het gevaar verbergen wil, waarmede uw geluk gedreigd wordt. Weet dan, dat zelfg de verkeering met waarlyk deugdzaame vrouwen voor uwe onfchuld, voor uwe welvaart gevaarlyk kan worden, zodra gy de paaien van hoogachting of eene eerbiedige vriendfehap te buiten gaat, en zodanige aandoeningen den teugel viert, welke de band van het huwelyk alleen kan heiligen, en voor onzen wasdom in volmaaktheid en geluk weldaadig maaken. Geloof de verzekering van een' man, die een merkelyk gedeelte van zyn leven befteed heeft, om de natuur van den mensch te onderzoeken, en op te merken wat voor dezelve nuttig wat nadeelig kan worden; de ver-  aan zynen zoon. 30I verzekering; „ dat zelfs de zuiverde en onfchuldigde liefde voor de ziel van ee„ nen jongeling, wien het zyn jeugd en „ uiterlyke omftandigheden nog niet ver„ gunnen de gezellin zyns levens ten hu„ welyk te verkiezen, een verderfelyk vergif is, het welk dezelve ontzenuwt, „ elk grondbeginfel van het goede in zyn „ hart verflikt, hem lusteloos en onbekwaam „ maakt tot alle edele infpanning, en ter „ verwerving van roemwaardige verdiens„ ten " Of denkt gy misfehien, dat myn ouderdom en myne grondbeginfelen my tot eene onbehoorlyke ftrengheid in de zedenleer verleiden: hoor dan het getuigenis van een' man , van wien niet ligt iemand zal vermoeden, dat hy in gevoelens van dien aart te verre gaat. „ Zelfs de on„ fchuldigde liefde, die liefde, welke in „ jonge vuurige zielen zo goed met de „ deugd fchynt overëen te ftemmen, gaat „ gepaard met een fluipend vergif, welks „ uitwerkfelen te gevaarlyker zyn, dewyl „ het langzaam en by onmerkelyke trappen „ werkt." Dus fpreekt Wieland, een van de fcherpzinnigfte kenners vanhetmen- fche-  302 theophron's goede raad fchelyke hart, en tevens met hem de ondervinding. Wilt gy nu de voordeden genieten, welke een betaamelyke verkeering met zedige vrouwen kan opleeveren, zonder daarby gevaar te loopen, van uw hart of geest te bederven : weet dan, dat gy dit oogmerk niet anders zult kunnen bereiken, dan door eene flipte waarneeming van de volgende lesfen: 1. „ Blyf altyd binnen de paaien van ee„ ne eerbiedige hoogachting jegens dezel- ven, zelfs dan nóg, wanneer uwe kennis „ met haar ook reeds een foortvan vriend„ fchap geworden is; en myd in uwe re„ denen en daaden met de grootfte zorg. „ vuldigheid alles, wat tot eene onbetaame„ lyke gemeenzaamheid aanleiding zou „ kunnen geeven." 2. „ Wacht u, van ooit by monde of ook „ in brieven, den toon van gevoelige teder„ heid met haar aanteneemen; vastelyk over„ tuigd, dat eene geestige zielsliefde tus„ fchen jonge perfoonen van een ver„ fchillend genacht, heden of morgen  AAW ZYNEN ZOON. JOJ „ in de grootfte en fchandelykfle zinlykheid „ pleeg te ontaarden. 3. ,, Ontdekt gy nogthans by u eene by„ zondere neiging tot een perfoon van het ,, vouwelyk gedacht; myd dan toch voor„ al elke gelegenheid, met haar alleen te „ zyn, maar voornaamelyk elke gelegen„ heid tot eenige aanraaking van haar lig„ chaam," dewyl het vuur van den wellust in deezen opzichte gelykt naar een elektriek vuur, het geen uitbarst, zodra het geëlektrizeerde ligchaam wordt aangeroerd. 4. „ Wacht u voor de gewoone dwaa„ ling van veele goedaartige jonge men„ fchen, die met het vaste voorneemen, „ om de deugd altyd getrouw te blyven, „ geen zwaarigheid vinden, om zich over„ tegeeven aan de eerfte volkomen on> „ fchuldig fchynende trappen van eene „ hartstochtelyke tederheid, dewyl zy ver„ keerdelyk waanen, dat het immers flechts „ alleenlyk van hen afhangt, om het daar„ by te laaten berusten , en nooit verder „ daarin te gaan, dan deugd en betaame„ lykheid toelaaten." Dit geeft te kennen, dat men de natuur van het menfchelyk hart, dat  304 THEOPHRON 's GOEDE RAAD dar men de onwederfïaanbaare voortloopende drift van eene hartstogt niet wel kent; dat is, zich van eene fteile hoogte neder* werpen, dewyl men zich verheelt, het in zyne magt te hebben, niet dieper te vallen, dan men wilde. Misleide Jongeling! vanwaar zoudt gy toch de kracht hebben , om u al zweevende in de vryë lucht te houden? Geloof my, dat ook deeze drift, evenals alle overigen, in de geboorte moet gefmoord worden, indien zy niet binnen eenen korten tyd ons over het hoofd zal groeijen , en ons verftand met zichweg voeren. Principiis obfta \ 5. „ Arbeid, maatigheid en foberheid in „ eeten en drinken, zyn het eenige veilige „ behoedmiddel daartegen; gelyk daaren„ tegen lediggang, onmaatigheid en ver„ hittende drank onv'ermydelyk tot de „ fchandelykfte buitenfpoorigheden aanlei„ dinggeeven." Ziehier, myn Zoon! geneesmiddelen aan de eene, en vergif aan de andere zyde: kunt gy nog twyfelen, wat gy moet verkiezen? 6. „ Onkuifche afbeeldingen en boeken, „ waarvan de huizen der ryken en de boek- ,, ter-  AA» ZYNEN ZOON. 305 vertrekken der wellustlingen krielen, „ zyn werktuigen der helle, opgeflelddoor „ gedrochtelyk fnoode menfchen, om de ,, verbeeldingskracht van jonge zielen te „ befmetten, en dezelven te berooven van „ van haar dierbaarlte kleinood, 't welk „ door niets herfteld kan worden, hun 011„ fchuld naamelyk. " Waapen u daartegen met eenen diepen hartelyken afkeer, opdat uwe oogen daaröp niet gevestigd blyven, opdat uwe ziel nooit daardoor bevlekt Worde! 7. „ Eindelyk, myn Zoon! laat u niet ^ alleen uwe eigene onfchuld, maar ook „ de onfchuld van andere menfchen altyd „ heilig zyn." Bedenk, wat het te zeggen is, eene bron troebel te maaken, welke eens verontreinigd zynde, in haaren loop altyd onzuiver blyven, en onzuiver in de zee der eeuwigheid vloeijen zal! Wee het gedrocht , het geen opzettelyk daaröp toelegt, maar wee ook dien ligtvaardigen, die het van zich kan verkrygen, om door verleidende woorden, lonken, gebaarden en daaden het minfte daartoe medetewerkeu ! Beter ware het voor beiden, dat zy nimmer gebooren waren. V En  30Ö theophron's goede raad En nu, myn Zoon! — vervolgde Theophron, terwyl hy oprees, en zynen Zoon de hand reikte geloof ik u den weg welken gy moet bewandelen, zo wel als deszelfs meeste bypaden en glibberige plaatfen , duidelyk genoeg te hebben aangewezen. Want het geen u verder nog te weeten mogt noodig weezen, heb ik u afge* fehreeven uit een boek, waaiïn het te verftrooid en met te veel andere denkbeelden, minder tot ons doel behoorende, vermengd was, dan dat ik u het geheele boek zou in de hand geeven. Laat ons nu beiden, gelierkt door de blyde hoop van elkander weder te zien in een land, waarin eeuwige vrede en volmaakte gelukzaligheid onze oprechte poogingen ter oefening van deugden braafheid zullen beloonen, onzen weg aanvaarden; gy, myn Waarde! den weg door het leven; en ik .— 6 wensch my geluk met het eindigen van myne vreemdeling- fchap! den weg naar het graf. Kleön viel by deeze woorden in zyne ar-  AAN ZYNEN ZOON.' armen, en weende overluid; terwyl de gryfaard in eene ftille aandoening zyne oogen ten hemel ophief, en den lieveling van zyn hart, van wien hy nu fcheidcn zou, overgaf aan de allesbeftierende goddelyke Voorzienigheid.