THEOPHRON, ©FES ERVAAREN RAADGEEVER.   T H E O P H R O NV OF DE ERVAAREN RAADGEEVER VOOR DE ONBEDREEVEN JEUGD, VAN J. H. C A M P E. EEN GESCHENK AAN Z Y N E VOEDSTERLINGE N EN ALLE VOLWASSEN JONGE LIEDEN, DIE 'ER GEBRUIK VAN WILLEN MAAKEN. Inter opus monitusque maduere genae, Et patriae trcmuert manus, O VIDIUS. TWEEDE DEEL. T* -AMSTERDAM, By de Wed. J, D Ó L L; mdcclxxxjii.   ut Merkwaardige L E S S E Ni getrokken uit de brieven van den graaf van CHESTERFIELD aan 2 Y N EN ZOON, Met de noodige veranderingen.   AAN Z TNEN ZOON. 7 ons aan, de godsdienst lokt ons uit, de pligten der zedenleer eisfchen van ons, dat wy de ellenden en de rampen van onze medefehepfelen zullen verzachten, zo veel wy kunnen ; maar dit is nog niet voldoende: want wanneer ons hart indedaad doortrokken is van liefde en welmeenendheid, zullen wy gaarne ook tot hunne tevredenheid en genoegen zo veel toebrengen, als op eene onfchuldige wyze kan gefchieden. Laat ons dan niet flechts weldaaden rondom ons verfpreiden, maar ook bloemen flrooijen voor onze reisgenooten op de ruwe wegen van dit lastige aardfche leven. Daar zyn menfchen, (en vooral in dit land maar alte veel) die, zonder de minste zichtbaare blyk van boosheid en eenen Hechten inborst, evenwel, naarhetfchynt, ten eenemaal onverfchillig zyn, en nooit den minsten wensch te kennen gecven, om anderen te behaagen, gelyk zy daarentegen ook nooit iemand met opzet beleedigen. Of dit traagheid, flordigheid, achteloosheid, of het een dof, zwaarmoedig zielsgeftel, of het eene ziekte, of neêrflagtigheid, dan of het een geheime norfche A 3 trots-  AAN ZYNEN ZOON. 15 In gezelfchap verftrooid te zyn, i>s onvergeeflyk, want dit is een blyk, dat men het gezelfchap veracht; ook is het daarenboven even zo belagchelyk als beleedigende. Daar is weinig onderfcheid tusfchen een' dooden en een, die verftrooid is; en dit onderfcheid verftrekt daarenboven nog ten eenemaal ten voordeele van den eerden, want iederëen weet, dat zyne gevoelloosheid niet willekeurig is. Zelfs zyn 'er menfehen, die zot genoeg zyn, om zich zodanig te houden, als of zy verftrooid waren; zy gelooven naamelyk, dat dit een merkteeken is van diepzinnigheid en groote wysheid; maar zy dwaalen zeer; want verftrooijing (dit weet elk) getuigt, wanneer dezelve natuürlyk is, van eene groote zwakheid van ziel; en is zy gemaakt, dan is zy de grootfte zothqid. (Maar wat ook de oorzaak van de verftrooijing zyn moge, het is zeker, dat een verftrooide een onaangenaam gezelfchapper is. Hy verwaarloost alle de gewoone plig- ten  Ï6 thb'6i*rritON $ goedé raad ten van beleefdheid; hy fchynt heden hem niet meer te kennen, waarmede hy gisteren gemeenzaam verkeerde. Hy neemt geen deel in het algemeen gefprek, maar breekt hetzelve veelmeer van tyd tot tyd af met eenen fchieiyken inval, alsof hy uit den droom ontwaakte. Dit is een vast kenmerk van een gemoed, het welk óf zo zwak is, dat het niet meer dan ééne zaak op éénmaal bevatten kan, óf zodanig door hartstogten aangedaan is, dat men moet vermoeden, dat het van groote en gewigtige dingen ingenomen en weggefleept wordt. IsaSk Newton, Locke en misfchien federt de fchepping der waereld nog vyf of zes anderen, moogen uit hoofde van de diepzinnige gedachten, welke het onderZoek der waarheid verëischte, eenig recht hebben gehad op deeze verftrooijing, Maar wanneer een jongmensen, vooral een man van dé waereld, die zodanige verhinderingen niet kan voorwenden, dit recht op de verftrooijing in gezelfchap wildeeisfehen en oefenen ; dan behoorde men zyne afweezigheid van geest door eene altoosduurende uitfluiting van al het gezelfchap, in ee-  18 THEOPHRON'S GOEDE RAAD byzonderen afkeer, of hun byzonder welbehaagen met opzichte tot deeze of geene dingen. Indien gy dan een mensch wegens Zynen afkeer van katten of van kaas, (en deeze is zeer gewoon) wilde uitlagchen, of hem uit baldaadigheid of achteloosheid, dezelven doen ontmoeten, daar gy het zoudt kunnen rnyden zou hy zich in het eerfte geval voor beleedigd, en in het tweede als met minachting behandeld oordeelen, en u zoWel het een als het ander betaald zetten. Maar uwe zorgvuldigheid, om hem dat geene, 't welk hem behaagt, te verfchaffen, en dat geene, 't welk hy haat, van hem te verwyderen, geeft hem een blyk, dat hy ten minften een voorwerp is van * uwe oplettendheid, het ftreelt zyne ydelheid, en haalt hem meer over, om uw Vriend te zyn, dan eenige gewigtige dienst zou hebben kunnen doen.) Een  2t> THEOPHRON's GQBDE RAAD waaraan gy dacht? Mfsfchien zult gy zeggen;',, dat het gezelfchap zo eenvoudig „ was, dat het uwe oplettendheid niet ver„ diende." Maar,, geloof my, myn waarde! dit is-het. geklap van een zeer eenvoudig mensen; want een man van verftand weet wel,, dat 'er geen gezelfchap zo eenvoudig is., het welk men niet by eene behoorlykc oplettendheid op de eene of andere wyze voor zich nuttig zou. kunnen anaaken. (Hy, die zyne. oplettendheid niet telkens op de tegenwoordige zaak vestigen , en in zekere maat geduurende deczen tyd alle andere gedachten uit zyne ziel bannen kan, 3s noch tot beezigheden, noch tot vermaaken bekwaam. Wanneer iemand op qsii hal, aan tafel,, of by een plaifiertochtje aan de oplosling van eene opgaave uit Euklio-a s wilde denken: zou. hy een alte Hecht gezelfchap zyn, en by de overigen weinige achting hebben. Indien hy integendeel, in zyn ftudeervertrek, de opgaave van een menuet overpeinsde, zou by, naar myn oordeel, een armhartige wiskundige zyn.) (Gy hebt elkeen dag tyds genoeg tóat  aan zyn en zoon. alles, zo gy flcchts ééne zaak te gelyk doet; maar m ilt gy twee zaaken tevens onderneemen, dan hebt gy in een jaar geen tyds genoeg. De Hollandfche Penfioiiaris de Wit nam alle aangelegenheden van. de Republiek waar, en had evenwel nog tyd genoeg over, om 'savonds in gezelfchap te gaan, en daar te fpyzen. Toen men hem nu vraagde van waar hy toch by mogelykheid den tyd haalde, om zo veele beezigheden te verrichten, en zich evenwel' nog des avonds -te verlustigen? gaf hy ten antwoord: dat 'er niets gemakkelyker was, dan dit; mêrt moest, zeide hy, flechts ééne zaak té gelyk doen, en niet tot morgen uitftellen, het geen heden kan verricht worden.) (Deeze ftand#astige oplettendheid op eene enkele zaak, is een vast kenmerk van een verheven geest: gelyk daarentegen overhaasting, verwarring en onrust onbedrieglyke merkteekenen zyn van een zwak en zot verftand. Leest gy uwe Hoa ati iis, let dan op de waarheid van zyne gedachten, de gelukkige keuze van zyne uitdrwkkirrgen, dé fehoónhei'd van zynè B a poë-  22 theophron s goede raad poëzy; maar denk niet tevens aan het boek van Püffendorf over den mensch cn den burger; en leest gy Puffendqrk, denk dan niet aan de Mad. de St. Germa in; noch aan Püffendorf, wanneer gy met Mad. de St. Germain fpreekt.) (Wat gy ook doet, doe het ter bereiking van uW oogmerk! Doe het volmaakt, en niet oppervlakkig! Dring door tot op den grond der dingen! Eene zaak, welkflechts ten halve gedaan of ten halve gekend wordt, wordt, myns oordeels, in 't geheel niet gedaan, in 't geheel niet gekend. Ja, het is nog erger; want het brengt u dikwerf op den dwaalweg.) (Naauwlyks is 'er eene plaats, of een gezelfchap, waarin gy niet iets leeren kunt, zo gy Hechts wilt. Byna ieder weet iets, en fpreekt gaarne van 't geen hy weet. Zoek, en gy zult vinden; zowel in deeze waereld, als in de toekomende, Befchouw alles, onderzoek alles! Uwe nieuwsgierigheid en uwe gedaane vraagen kunt gy verfchoonen met do manier, waarmede gy deeelven doet, Wam by de meeste dingen ba-  AAN 2YNEN ZOON. ' 23 berust alles voor 't grootfte gedeelte op de wyze. Gy kuilt by voorbeeld zeggen:„ik „ ben wel beducht, dat ik u met myne „ vraagen lastig val; maar niemand kanmy ,, zo goed onderrechten, als gy;" of iets Ja dien fmaak.) Maar uwe oplettendheid moet (en dit kan gefchieden, zodra gy Hechts wilt) zekere buigzaamheid hebben, datis, gymoet dezelve in een oogenblik van het ééne voorwerp op het auder,van den éénen perfoon op den anderen, naar dit voorkomt, kunnen vestigen. Bedenk, dat gy zonder zulk eene oplettendheid nooit bekwaam zyt, om in een goed gezelfchap of zelfs over 't algemeen in eenig gezelfchap te lee* ven; en het best, 't welk gy in dit geval zoudt kunnen doen, zou weezen, een Carthuifer monnik te worden. B 3 Wan-  24 theopiiron's goede raad, Wanneer gy voor de eerftemaalu in een gezelfchap vertoont, of van anderen inge^ leid wordt, doe dan uw uiterfte best, dat de eerfle indruk, welken gy maakt, zo voordeelig, als mogelyk, is.'t Geen gy daarby doen kunt, beftaat in zodanige dingen, welke menfehen van eene bondige denkwy" ze gewoon zyn, kleinigheden te noemen, naamelyk in uwe gebaarden, kleeding en aanfpraak. Hier geef ik u den raad, dat gy de Godinnen der bevalligheid om hulp aanroept. Zelfs is de kleeding, eene byzonderheid, welke anders op zich zeiven van weinig belang is, by zodanige gelegenheden geene kleinigheid. Gy moet noch de eerfte, noch de laatfte zyn in de mode. Kleed u zo goed, als menfehen van uwen (laat gemeenlyk doen, ja zelfs liever iets beter, dan Hechter; en zyt gy eens gekleed,laat men niet merken, dat gy weet, dat gy een kleed aan hebt; veelmeer moet elke beweeging, welke gy maakt, zo ligt en ongedwongen zyn, alsöf gy  AAN -ZY N E N ZOON. 3$ m in uwe flaaprok waart. Het is een zot, cic zich alleenlyk nfcar zyn kleed waardeert; maar een man van 'doorzicht zal ook zyne •kleeding niet verwaarloozen, voornaamelyknietin zyne jeugd. De groorftc zot, dien ik ooit heb gezien, was tevens het flordigftc mensen; want het gemaakte en zonderlinge in de Meeding-, aan de eene of andere zydc, maakt eigenlykeenen zot;en ■evenwel zal elk den al te fraai gcklecdcn gek nog hooger achten-; dan een flordig mensch. (De meesten der tjonge lieden hier ter ■plaatfe, gcevcn door Mfine sleeding de eène e-f andere denkwyzê té kennen. Eenigen maaken eene vrcesfelykè vertooning; zy draagen eenen'groeten hoed, met een* inagtig'en luts, eenen ontzagchelyken degen, een kort fca'mifool en zwarte das. Ik zou in de verzoeking komen, my door • een wacht, tégën hen te beveiligen, ze- ik niet overtuigd was, dat het zachtmoedige ezels zyn in leeuwen-huiden ) Anderen gaan in bruine^ kielen , leedere broeken,hebben groote eike knodfenin de hand, geen luts aan den hoed, geen poeijer B 4 in  28 tiïkophrok's goede raad dan altyd, zo veel in u is, dit air de douceur, het welk altyd eenen voordeeligen indruk maakt, zo het niet ontaard in een laf glimlagchen, of in een hoonende houding. (De menfehen worden meer beftierd door den fchyn , dan door het wezenlyke. Dus is 't niet genoeg, zachte , verdraagzaame en toegeevende gezindheden in het hart te hebben; men moet ook door zyn uiterlyk gedrag te kennen geeven, dat men dezelve indedaad innerlyk bezit. Weinige menfehen hebben fchranderheid genoeg, om meer dan het uiterlyke te ontdekken, noch oplettendheid genoeg, om meer waarteneemen, noch zorgvuldigheid genoeg, om meer te onderzoeken. Zy ontleenen hunne denkbeelden van de oppervlakte; dieper dringen zy niet door. Zy pryzen hem, die een uiterlyk bevallig gedraghoudt, als hetzachtfte.goedaardigfte mensen, fchoon zy mogelyk niet meer dan éénmaal in zyn gezelfchap geweest -zyn. Zachtmoedigheid in gebaarden, inden toon, in de wezenstrekken, voldingt de Eaaki n den beginne alleen; en zonder verder onderzoek,  AAN ZYNEN ZO OU. 39 zoek, misfchien zelfs by tegenövergeftelde eigenfchappen, wordt een mensen, die dit uiterlyke bezit, tot dat men verder in zyne kennis komt, voor den zachtmoedigfien, beleefdften en goedaardigften ouder de zou uitgeroepen.) (Deeze zachtmoedigheid kan zo gemakkelyk niet befchreeven, als ondervonden worden. Zy is het faamengeftelde uitwerkfel van verfcheidene dingen ; van gedienstigheid , rekkelykheid van zeden, welke echter niet ontaardt in eene flaaffche houding; van eene vertooning van zachtheid in wezenstrekken, gebaarden en uitdrukkingen: eene vertooning, welke altyd dezelfde blyft, het zy men met hem, waarmede men verkeert, indenkwyze overëenftemme of niet.) (Let zorgvuldig op die geenen, welke deeze zachtheid bezitten, die u en anderen zo zeer betoovert; uw eigen goed verIhndzal u de verfchillende deelen, waaruit dezelve faamengefteld is, welhaast helpen ontdekken. Vooral moet gy deeze zachtheid weeten te oefenen, wanneer gv u in de noodzaakelykheid bevindt, om Iets,  *ö theopiïrOn'4 goede raad 't géén men van u begeert te weigeren, of iets voortenellen, het wélk de toehoorders op zich-zelven niet aangenaam weezen kan. In dit geval is 't noodzaakelyk, eene onaangenaame pil te vergulden.) (Deeze zachte, bevallige en tevens vrymoedige houding, is het groote voorrecht van hen, die jong zynde, in goed gezelfchap gebragt en vroegtydig gewend zyn, met hun meerderen te verkeeren. Hoe vee* len heb ik gezien, die, nadat zy de geheele weldaad van eene bepaalde opvoeding zowel op laage als hooge fchoolen, hadden genooten, wanneer zy aan den Vorst wierden voorgefteld, niet wisten, of zy op het hoofd, of op de Voeten Honden! Sprak de Vorst hen aan, dan zonken zy als in hun zeiven weg. Zy beefden, zochten de handen in den zak te fteeken, maar zy konden 'cr dezelven niet in krygen, lieten den hoed vallen , fchaamden zich om denzclven weder opteraapen, in 't kort, zy plaatHen zich in elke houding, alleenlyk niet fn de rechte.dat is, in de ongedwongene ca natuurlyke.) (Het kenmerk van een wel opgevoed mensen  A.AN ZYN E N ZOON. 4'i Eenflecht gezelfchap is zodanig een, waaraan niet iederéén den naam van een goed gezelfchap kan toekennen : maar ook hier zyn verfcheidene trappen, even als by het goede ; en het is onmogelyk te myden, dat gy in de dagelykfche faamenleeving niet nu en dan in flecht gezelfchap zoudt komen; maar maak u van hetzelve los, zo dra en zo goed gy kunt. Sommigen van deeze gezelfchappen zyn zo verderffelyk.eti fchandelyk, dat gy, na dezelven tweemaal bezocht te hebben , zekerlyk reeds in uw verftand en in uw hart befmet zult zyn. Daaronder behooren de byëenkomsten vankrakkeelers, vechters,, valfche fpeelers, bedriegers en de laage zielen welke in den wyn en met de andere fekfe zich te buiten gaan, om niet te fpreeken van het gezelfchap der zotten. Maar wacht u ook, om tegen dit gefpuis uittevaaren en te prediken, gelyk een capucyner monnik, zolang gy nog jong zyt. De jeugd heeft nog geen roeping om dezeden en het gedrag te C 5 hei"  AAN ZYNEN ZOON- - 4S wordt, fchoon hy misfchien de grootfte zot in hetzelve is. Geloof echter niet dat ik, van gemeene menfehen fpreekende, alleen menfehen van eene laage geboorte bedoel; want geboorte acht iK in 't geheel voor niets, en ik hoop, dat uwedenkvvyze hieromtrent met de ,myne overèenftemt: maar ik doel met deeze uitdrukking op onbekende, niets-beteekenende lieden, ongekend en ongezien van het fyner gedeelte der waereld, menfehen, die door geene verdiensten of talenten uitmunten , dan alleenlyk daardoor, datzy dengeheelen avond onder hun fles zitten ; want drinken is gemeenlyk de gcheele dwaaze en onbetaamelyke beezigheid van zodanige lieden. Nog is 'er een ander foort van gezelfchappen, welke ik u in 't algemeen zou raaden te myden, hoewel het mogelyk on- fchadelyk zou kunnen zyn, dezelven nu en dan eens te zien; ik meen het gezelfchap van potfemaakers, vernuftelingen, theatergekken, na'aapers en vrolyke broeders, die gemeenlyk allen de onkundigfte lieden zyn. Wanneer gy eens uit enkele nieuwsgierigheid zulk een gezelfchap bezoekt, kom 'er dan  '4&* theophron's goeds raad dan niet in als een ftrenge wysgeer, met een gelaat, het welk verachting toont over hunne onedele vrolykheid, maar vergenoeg* u daarmede, dat gy een van de geringfte rollen onder hen fpeelt. Wordt geen vertrouweling van een der fpeelende perioonen ; want dit zoude hen recht geeven, om van u iets te vergen, het welk gy niet gevoeglyk zoudt kunnen doen, maar ook niet van de hand wyzen. Noem niet één van hen by zynen voornaam: Jan, Frans enz. maar wees beleefd jegens hen, en behandel hen wat cèremonieeler dan de zodanigen, die uws gclyken zyn; dit is het eenige werkzaame middel, om zulke voorbaarige en baldaadige knaapen op eenen behoorlyken afftand van u te houden.  AAN ZYNEN ZOON. 47 Een flecht gezelfchap kan men gemakkelyker befchryven, dan een goed gezelfchap; want al het flechte ziet-elk by den eerftcn opflagvan oog; en wie zal ooit gekkery, fchurken-ftreeken of toomeloosheid, met vernuft, eer en welvoeglykheid verwarren? In het goede gezelfchap zyn insgelyks trappen van het enkel goede tot het beste; enkel goed is juist nog niet pryswaardig.maar alleenlyk dat geene, waartegen men niets kan inbrengen. Tracht naar het beste ; maar welk is het beste? Ik oordeel, zodanig een gezelfchap van mans- of vrouwsperfoonen, of ook van beiden tevens, waarin befchaafde, gepolyste zeden en welgevoeglykheid met eenen hoogengraad van braafheid gepaard gaan. Befchaafde vrouwen behooren mede tot de noodzaakelyke verëischteh van een goed gezelfchap. De oplettendheid, welke men dezelven betoont, (eene fchatting, welke elk welopgevoed man haar gaarne betaalt,) dient daartoe, om den toon van welvoeg, ijk-  48 THE0PHR ON's GOEDE RAAÖ lykheid te houden, en maakt de goede levenswyze tot eene gewoonte; daar integendeel mannen , die alleen onder eikanderen in gezelfchappen verkeeren, niet door de \ zachtere fekfe geleenigd, ligtelykzorgloos, onoplettend en ruuw jegens eikanderen worden. In gezelfchap is de man, wie hy ook zyn moge, aan de vrouwelyke fekfe ondergefchikt; hy mag niet dan met eerbied tot dezelve naderen. Zulk eene eerbiedige oplettendheid jegens het andere geflacht, welke noch beneden de waardigheid van het onze is, noch iemand kan benadeelen, is tot ons goed geluk in de waereld noodzaakelyk. Want elke jongeling ontvangt, by zyne intrede in de waereld, den Itempel van zyne waardy voor het gezelfchap van de vrouwen. Tracht dezelven dan met de zorgvuldigfte oplettendheid en met de vriendelykfle beleefdheid ten uwen voordeele inteneemen. Ik heb het dikwerf genoeg beleefd, dat haare uitfpraak eene munt van flechte waardy goed en gangbaar maakte; welk eenen glans zal nu niet dat geene, 't welk indedaad echt en goed is, daardoor ontvangen! Vrouwen, (hoe zeer men  aan zynen zoon, 49 Bflen haar anderszins verftand toefchryft) hebben allen meer of min zwakheid, hoofdigheid, grillen, luimen, en voornaameHyk ydelheid: gebruik toegeevenheid ompent dezelven, zo veel gy zonder laagheid lof zonder verwaarloozing van éénen uwer spligten doen kunt, en offer' uwe eigene Ikleine luimen op aan de haare. Jonge lieden van ons geflacht vervallen pigtelyk daartoe, dat zy hun mishaagen, ja fZelfs wel hun afkeer en verachting voor joude en lelyke vrouwen te kennen gecjven ; maar dit is onrechtvaardig en onverstandig tevens. Want wy zyn aan de gejjheele fekfe, zonder uitzondering, eeneeertbiedige beleefdheid verfchuldigd; en hoe ^zouden gebrek aan fchoonheid en jeugd looit eene wettige oorzaak van verachting 'jkunnen weezen? Laat het over 't algemeen leene beftendigc les voor u zyn, om nooit tde verachting te laaten blyken, welke gy I dikwerf en wel te recht jegens eenig menIfchelyk wezen mogt ondervinden; want dit ivergeeft men u nooit. Elke beleediging cwordt gemakkelyker vergeeven , dan fpot en verachting. (Voor  5o theophron's goede raad (Voor 't overige moet men met vrouwen fpreeken, als met menfehen , die beneden de mannen, maar ook boven de kinderen zyn. Spreekt gy met haar te diepzinnig, maakt gy ze Hechts verward, en uwe moeite is vruchteloos; fpreekt gy met haar te kinderachtig, zy ontdekken daarin uw verachting, en worden 'er toornig over. De eigenlyke toon voor haar is die, welke de Franfchen entregent noemen, en die is ook indedaad de beleefde taal van een goed gezelfchap.) (Laat  AAN ZYNEN ZOON, 5» (Laat Iku nu de voornaamfte regelen bekend maaken, naar welke gy uw gezellig gedrag moet inrichten, zo gy toejuiching eh genegenheid wenscht te verwerven. (Breng vooreerst alle mogelyke vrolykheid en blygeestigheid, maar zo weinig jeugdelyke onbezuisdheid, als gy kunt; met u in de gezelfchappen ! De eerften zullen betooveren; de laatfie zal veelal, hoewel onfchuldig, onverzoenlyk beleedigen. Zoek eerst den inborst en omftandigheden te ontdekken, eer gy nog overgaat tot dat geene, 't welk uwe verbeeldingskracht ü Inboezemen zal te zeggen! In alle gezelfchappen zyn meer verkeerde , dan weldenkende harstenen, en veel meer die berisping verdienen, dan die dezelve kunnen verdraagen. Wanneer gy derhalven breedvoerig tot lof van eenige deugd mogt fpreeken, waaraan het fommigen in het gezelfchap waarlyk ontbrak, of tegen eenige ondeugd uitvaaren, waarmede anderen zeker befinet zyn ; zullen uwe befpiegelingen, al II. Peel. D wor-  54 theophron's g oede raad worden dezelven ook nog zo. algemeen en zonder eenige toepasfing voorgefteld,, evenwel, omdat ze zich gemakkelyk laaien toepasfen, voor perfoneele en zodanige gehouden worden , welke op deeze menfehen doelen.) (By deeze aanmerking moet ik u noodzaakelyk ook nog te binnen brengen, dat gy-zelf niet achterdochtig moet zyn, u niet moet ergeren, noch gelooven dat veele redenen op u zouden doelen, alleen omdat zy het kunnen doen. De zeden van welopgevoede menfehen beveiligen hem, die zich dezelven eigen gemaakt heeft, tegen, zulke van ter zyde linkfche laage aanvallen. Maar indien by geval een klapachtige vrouw of een onbefchaamde zot zich iets van dien aart mogt Iaaten ontvallen: is het beter zich te gedraagen als of men 't niet merkt, dan daarop te antwoorden.) Wachï  AAN ZYNEN ZOON. 57 Wacht u zorgvuldig, om dat geene, 'twelk gy in het ééne gezelfchap hebt gehoord, (ik doel hier niet op enkele boert) in een ander gezelfchap te herhaalen! Dingen,welke fchynen zeer onverfchillig te zyn, kunnen, wanneer zy verder komen, veel gewigtiger gevolgen hebben, dan gy u kunt verbeelden. Daarenboven heeft 'er in een gezelfchap een algemeen vertrouwen plaats, het welk ftilzwygende aangenomen is, uit hoofde van'twelke elk verpligt is, niets uit hetzelve te praaten, fchoon 'er niet uitdrukkelyk gezegd wordt, -dat het moet verzweegen worden. Iemand, die uit het gezelfchap praat, zal zich gewisfelyk in duizend krakkeelen en afgevergde verklaaringen wikkelen, en waarhy komt , zal men hem met vrees en ongaarne ontvangen.) D 3 Ia  sS theophron's goede raad In de meeste goede gezelfchappen zult gy menfehen vinden, die hunne plaats door een zeer verachtlyk recht handhaaven. Wy noemen zulk een mensch eene goede ziel; de Franfchen noemen hem un bon diable. De waare hoedanigheid van deeze menfehen is , dat zy geene gaave van fchranderheid, noch verbeeldingskracht, noch zelfs eenen eigen wil hebben, en dus bereidvaardig zyn om alles wat in het gezelfchap gezegd en gedaan wordt, goed te keuren, of toeteflemmen, en met eene evengelyke blymoedigheid het deugdzaamfte of ondeugendfte, het verftandigfle of eenvoudigfle ontwerp te omhelzen, het welk Hechts van het grootfte gedeelte van 't gezelfchap wordt op de baan gebragt. Deeze dwaaze, en dikwerf ondeugende toegeevendheid, ontftaat alleenlyk uit gebrek van eigene verdienftenO (Ik hoop, dat gy uwe plaats in 't gezelfchap uit eenen edelen grond, en wel (gy kunt immers zo veel woordenfpeelin" wel verdraagen) met uw brein zult handhaaven. Heb  AAN ZYNEN ZOON. 59 Heb dan meer eigen wil en uW eigen gevoelen, en blyf hetzelve ftandvastig aankleeven, maar met een vrolyk gelaat, met welvoeglykheid en beleefdheid! Want gy zytthans nog niet oud genoeg, om te moogen prediken of berispen.) (Alle andere foorten van gedienftigheid 'zyn in een goed gezelfchap niet alleen onberispelyk.maar ook noodzaakelyk Zich je houden alsof men de kleine zwakheden, de misflagen en het belagchelyke van het gezelfchap niet gade flaat, is niet alleen geoorloofd , maar zelfs in zekeren opzichte een pligt van welleevendheid. Doet gy't, men zal over u voldaan zyn: doet gy 't niet, men zal zich zekerlyk niet van u laaten verbeteren.) D 4 lH  00 THEOPHRON'S GOEDE RAAD Cln ieder groep der gezelfchappen zult gy twee hoofd figuuren vinden, de bevallige vrouwelyke fekfe, en de bevallige heeren, die voMrekt, ten aanzien van het vernuft, de taal, de mode, den fmaak, het gezelfchap wetten voorfchryven. By eene kleine maat van fchranderheid zult gy, nog eer gy een half uur in het gezelfchap zyt geweest , deeze twee hoofd-figuuren zeer Jigtelyk ontdekken; zowel uit den eerbied, welken gy ziet, dat het geheele gezelfchap aan hen bewyst, als ook uit het onbedwongen, zorgloos, vrolyk gelaat, 't welk de bewustheid van hun vermogen hen geeft. In dit, gelyk in elk ander geval, moet gy altyd het hoogfte in 't oog houden; wend u naar deeze hoofdperfoonen , met evengelyke.poogingen, om hen te behaasen, en van hen te leeren. Het zoeken van den fieen der wyzen, welke nooit zal gevonden worden, heeft duizend nuttige'ontdekkingen veroorzaakt, welke buiten dit niet zouden gefchied zyn.) (Het  6"a theophron's goede haad troffen worden, welke echter indedaad geene zekere kenmerken zyn van verdienfien. Vervolgens vreezen zy, dat men hen mogt verachten; hierom zyn zy ongemeen achterdochtig en ligt geraakt. Zy zynbegeerig en driftig in kleinigheden; en wei , omdat kleinigheden in den beginne hunne gewigtigfle aangelegenheden waren. Edele zeden behelzen het juiste tegendeel van dit alles Leer dezelven vroegtydig • Gy kunt 'er niet te fterk aan gewoon worden, en geen te groote hebbelykheid in ontvangen.) Clk zeg niets van de houding en de bekwaamheid des ligchaams, maar Iaat dit over aan de zorg van uwen dansmeester, en aan uwe eigene oplettendheid op de beste voorbeelden. Maar vergeet niet, dat het zaaken van gewigt zyn.) (Spreek  64 THEOPHROn's GOEDE RAAD naasten buurman uit, dien zy iets in 't oor zeggen, 0f ten minnen een aanhoudend geklap kunnen toefluisteren. Dit is nu zeer onbeleefd, en in zekeren opzichte een bedrog; want het gefprek is een gemeenfchappeiyk goed van 't geheel gezelfchap.) (Maar aan den anderen kant, wanneer zulke onbarmhartige fnappers u aanvatten , hoor hen met geduld, en ten minnen met eene fchynbaare oplettendheid, wanneer het menfehen zyn, die verdienen , dat men hen aan zich verpligt. Maar niets zal hen meer verpligten , dan een geduldig aanhooren; gelyk integendeel niets onaangenaamer voor hen weezen zou, dan dat men hen midden in hun gefprek liet zitten, of zyn ongeduld over de plaag, welke men moet doorflaan, te kennen gaf. Neem veelmeer den toon aan van uw gezelfchap, dan dat gy-zelf dien zoudt aangeeven! Hebt °y fchranderheids genoeg, dan zult gy die by elk onderwerp van het gefprek van zeiven meer of min doen blyken. Hebt gy geene bekwaamheden , dan doet gy beter, dat gy geheel eenvoudig fpreekt van de onderwerpen van andere menfehen, dan dat gy zelf eenigen op de baan zoudt brengen.)0 (Voor-  6"5 theophron's goede raad (Zwygt gy van u-zelven, dan zal noch ; wangunst, noch misnoegen, noch fpotterny, de toejuiching, welke gy indedaad verdient, beletten of verminderen. Maar wordt gy üw eigen lofredenaar, by welke } gelegenheid, onder welke gedaante, en hoe I fyn bedekt hét ook wezen moge: allen zullen zich tegen u verbinden, en gy zult I het doel, waar naar gy flreeft, zekerlyk misfen.) (Be-  70 T H* E 0 P II R 0 N S GOEDE R A A H (Ik heb, denk ik, niet noodig, om n te vermaanen, dat gy uw gefprek inricht naar de menfehen, waarmede gy verkeert. Want ik vertrouw , dat gy , ook zonder deeze waarfchouwing, niet van hetzelfde onderwerp, en op dezelfde wyze met eesicn Staatsdienaar, met eenen Bisfchop, met eenen Wysgeer , met eenen Officier, en met eene Vrouw zult fpreeken. Een man van de waereld moet, gelyk de kameleon in ftaat zyn, om alle kleuren aanteneemen.' Dit is geenszins eene ondeugende of laaghartige , maar noodzaakelyke pligtpleging: want zy is alleenlyk betrekkelyk tot het gedrag , niet tot de grondbeginfelen,) (Nog  AAN ZYN EN ZOONÏ 7* (Nog één woord zal ik zeggen van het vloeken; maar dit is, gelyk ik hoop en geloof, overtollig. Gy zult fomtyds in een goed gezelfchap menfehen ontmoeten, die hunne redenen met zweeren doorvlechten, en wel, gelyk zy zich verbeelden, om dezelven te verfraaijen. Maar gy moet ook aanmerken, dat zy, die zulks doen, nooit menfehen zyn, die op eenige wyze iets toebrengen , om zulk een gezelfchap den naam van een goed gezelfchap te doen verwerven. Het zyn altyd of .flechte menfehen, of menfehen van eene flechte opvoeding. Want deeze gewoonte is, behalven dat men 'er geene verzoeking toe kan bybrengen, even zo eenvoudig en laags als godloos. Doch hiervan genoeg!) Sn-  72 THEOfBKON's GOEDE RAAD Indien gy zo veel vermogen over u-zelven niet hebt, om uwe luimen te onderdrukken, (doch ik hoop, dat gy dit vermogen zult hebben, en elk redelyk fchepfel kan het hebben,) gaat dan ten minften nooit in gezelfchap , zolang die kwaade luim duurt. In plaa-s, dat een gezelfchap u in zodanige oogenblikken zou vermaaken, zult gy hetzelve mishaagen, gy zult 'er aanftootelyk voor worden , en 'er nooit zulke goede vrienden in laaten , dan gy 'er in gevonden hebt. Dus zo dikwerf gy by u-zelven gewaar wordt, dat gy op den weg zyt, om nors, tegenfpreekende en ftyfhoofdig te worden , neem dan vooral nooit de proef om u buiten uwe vier muuren daarvan te geneezen : want dit zou vruchteloos zyn. Blyf t' huis, laat uwe iwaade luim uitgisten, tot zy voorby is. Vrolykheid en eene goede luim, zyn onder alle de eigenfchappen van een mensch in gezelfchap de beminnenswaardiguen; want fchoon zy niet altyd gepaard gaan met  AAN ZYNEN ZOO N. 73 met goedaardigheid en eene befchaafde levenswyze, zyn zy echter genoegzaam, om de rol van de laatlten zeer goed te fpeelen, en dit is alles, wat 'er in een gemengd gezelfchap begeerd wordt. Met deeze vrolykheid en goede luim bedoel ik echter geenszins de raazende uitgelaatenheid en het luid gefchaater, waaraan men altyd het graauwen flecht-opgevoedde menfehen zekerlyk kennen kan : want de vrolykheid van dit flach van menfehen gelykt naar eenen ftorm. Hebt gy wel opgemerkt, inyn Waarde! dat het gepeupel dikwerf luidruchtig, maar nooit zachtelyklagcht; terwyl wei-opgevoede lieden dikwerf glimlagchen, maar het zelden luidruchtig uit fchaateren. Een geestige inval verwekt nooit een luid gelach ; hy vermaakt wel de ziel, maar hy vertrekt geene gelaatfp leren. Eene handtastelyke ongerymdheid, eene groote onbezonnenheid, een klugtige misflag in 't fpreeken en foortgelyke dingen meer, welke men gemeenlyk komiek noemt, kunnen onder wei-opgevoede menfehen wel een glimplagchen, maar nooit een luidruchtig of aanhoudend lagchen verwekken. E 3 CMen  /4 TIIEOPJIilos's GOEDE RAaq (Men zegt my, dat gy zeer levendig zyt. Deeze levendigheid zal u niet beletten, om in een goed gezelfchap -te behaagen, maar u veelmeer daartoe van nut zyn, wanneer dezelve door welgevoeglykheid gemaatig wordt, en met bevalligheden gepaard gaat. Maar ïk onderftel ook, dat het eene levendigheid van geest zyn moet; geenszins eene onrust, welke uit uw ligchaamsgefteldhcid voortkomt. De allerönaangenaamfle verbindtenis, welke ik ken , is die van flerke levensgeesten met een koel verfïand. Zulk een mensch is op eene lastige wyze werkzaam, op eene onnutte wyze beezig, op eene dwaaze wyze levendig. Hy praat veel, en denkt weinig; lagcht dies te meer, hoe minder reden hy 'er toe heeft. Daarentegen is, naar myne gedachten, een opgeruimde, vlugge geest by eene koele ligchaamsgefteldheid het volmaaktftc in de menfchelyke natuur.) Men  AAN ZYNE» ZOON. 75 Men heeft de opvliegende drift eene voorbyfnellende raazerny genoemd : eene raazerny is zy indedaad; maar de aanvallen van dezelve komen by opvliegende menfehen zo dikwerf weder, dat men dezelve eene aanhoudende raazerny zou kunnen noemen. Indien gy, het geen God verhoede! ongelukkiglyk daartoe mogt overhellen; tracht dan onvermoeid, om dezelve te onderdrukken, of ten minnen te verzwakken. Merkt gy, dat uw toorn aan het zieden geraakt, fpreek dan niet met den perfoon, welke denzelven verwekt, en antwoord denzelven niet, tot dat gy gevoelt dat uw toorn bedaart, en fpreek vervolgens met overleg. Ik heb veele menfehen gekend, die juist door de fchielykheid van hunne tong, tegen hunnen wil tot drift weggefleept wierden. Ik zal u een klein, en misfchien in uwe oogen belagchelyk middel, opgeeven, om te beletten , dat de toorn niet uitbarst, waarvan ik my herinner zelf de nuttigheid te heb. E, 4 ben  THEOPIIRON's GOEDE RAAD ben ondervonden. Doe alles, wat gy verricht, op de maat van eene menuet; fpreek, denk, beweeg u altyd op deeze maat, die van de alte traag voortkruipende en alte fchielyk voortrollende maat even zeer verwyderd is. By deeze beweeging zult gy altyd eenige oogenblikken winnen, om voorüit te denken, en de bevalligheden zullen alles1 kunnen verzeilen wat gy zegt of doet; want deeze Godinnen worden nooit rennende noch kruipende voorgefteld. Befchouw eens een mensch in het oogenblik van de hartstogt des toorns; zie zyne blik-femende oogen, zyn gloeijend gelaat, zyne beevende leden, zyne van woede ftamelende tong, en vraag dan uzelven in koelen bloede : of gy wel tot eenigen prys zulk een dier in menfehelyke gedaante zoudt willen weezen ? Zodanige fchepfels zyn gehaat en gevreesd in alle gezelfchappen, waarin zy vryeJyk los loopen; niemand bemoeit zich met hen, omdat niemand gaarne in de noodzaakelykheid wil gebragt worden, óf om hen den hals te breeken, óf zich van hen den hals te lasten breeken, Daarentegen moet gy trach-  $4 the0phr0n's goede raad aart moeten u hunne liefde te weeg brengen. Ontvangen de eerften van de laatften niet haare onderfteuning en bevalligheid, dan zullen zy wel der menfehen lof afpersfen, maar ook tevens hunne vreeze en nyd gaande maaken; twee hartstogten, welke met geneegenheid en liefde volftrekt niet ftrooken.) (Cesar bezat alle de groote ondeugden, en Cato alle de groote deugden, welke menfehen kunnen bezitten. Maar Gesar bezat tevens de deugden van den zachteren aart, waaraan het Cato ontbrak, deugden, welke hem zelfs by zyne vyanden bemind maakten, en hem de geneegenheid der menfehelyke harten iu weêrwil van hunne reden verwierven. Cato was niet eens by zyne vrienden bemind, in weêrwil van de hoogachting en I den eerbied, welke zy aan zyne deugden niet konden wygeren. Ik ben zeer geneegen te gelooven, dat, wanneer het Ce- I sar had ontbrooken aan deeze zachtere deugden, en Cato dezelven had bezeeten ; dat dan de eerfte de vryheid van Romen niet zou hebben kunnen aanranden, al-  aan ztnen zoon, 85 althans niet. met dat gevolg, en dat de laat (te dezelve niet zou hebben kunnen befchermen ) (\dd;sson zegt in zyn treurfpel.Cato genaamd, van Ces ar, en zo het my voorkomt te recht: „ Dit zyne deugden ver,j vloekt zyn ! Zy hebben zyn vaderland y in 't verderf gebragt " Hy doelt daarméde op de kleine, maar bekoorlyke deugden van vriendelykheid , fpraakzaamheid, gedienltigheid en blygeesdgheid.) . (De kundigheid van eenen Geleerden, de onvertfaagdheid van eenen Held, ert de deugd van eenen Stoïcyn zullen wel verwondering verwekken ; maar gaat de kundigheid met opgeblaazenheid, de onvertfaagdheid met trotsch, de deugd met eene onverzettelyke ftrengheid gepaard, dan-zal men den man nooit beminnen,) (De heldenmoed van Karei, denTwaalfden —- indien zyne onverltan- dige vermeetelheid dien naam verdient verwekte by de meesten verwondering, maar hy-zelf wierd nooit bemind. Daarentegen verwierf Hendrik de Vierde, die even zo veel onvertfaagdheid bezat, li deel. F eI1  86* theophron's goedk raad en vry langer in oorlogen gewikkeld watj door zyne geringer gezellige deugden , de liefde van ieder een.) (De opgeblaazene beleefdheid van een trotsch mensch is, misfchien, nog aanftootelyker, dan zyne onbeleefdheid zou kunnen weezen; want hy geeft door zyn gej drag te kennen, dat hy zyne beleefdheid alleenlyk befchouwt als eene verwaardiging van zynen kant, en dat zyne goedaardige heid dat geene alleenlyk aan anderen inwilligt, het geen zy niet met recht zouden kunnen eisfchen. Hy geeft, in plaats van zyne vriendfchap, zyne befcherming, door een genadig toeknikken, in plaats van door eene gewoone buiging , te kennen ; en toont daardoor veel meer zyne inwilliging dat de ander met hem gaan, zitten , eeten of drinken mag, dan dat hy 'er hem toe zou uitnoodigen.) (De taaije mildheid van een' man, die trotsch is op zyn geld, befchimpt den behoeftigen , die zy fomtyds helpt. Hy draagt zorg, dat de ander zyn ongeluk en het onderfcheid van hun beider toeftand ondervinden moet, en geeft te kennen, dat het een  AAN ZYNEN ZOON. een zowel als het ander met recht verdiend is, de armoede van den ander door deSzelfs dwaasheid, zyn eigene welftand door zyne wysheid ) (Een opgeblaazen Pedant deelt zyne kundigheden niet mede, maar vermaakt zich ïn die uit te trompe ten. Hy geeft ze iemand niet, maar dringt ze hem op. Hy heeft, indien zulks mogelyk is, meer begeerte, om anderen hunne onkunde, dan zyne eigene geleerdheid te toonen.) (Over het algemeen zal zulk een gedrag niet alleenlyk in de byzondere omftandigheden welke ik aanroerde, maar ook in alle andere,' den kleinen trotsch en eerzucht, welke iedereen in zyn hart huisvest, opfuijen,' en de dankbaarheid voor genootene gunden in ons verzwakken, dewyl zy ons de beweegreden, welke dezelve heeft voortgebragt,' en het gedrag, waarvan zy verZeld was,'te binnen brengt) (Deeze misdappen wyzen ons op de tegenöverda'ande volmaaktheden, en het is namuiiyk, dat uw eigen gezond verftand u dezelven zal aantoonen.) F a ln  90 theophron's goede raad zelve in, tracht denzelven by uitftek wel te treffen, maar neem nooit de vryheid, om den toon te geeven. Een goed gezelfchap duldt even zo min als een vry gemeenebest een oppergezagvoerder. Misfchien zult gy vraagen, en wel met recht, hoe gy kunt weeten, of gy vernuft hebt, dan niet, dewyl de eigenliefde en de ydelheid, waarvan geen mensch op aarde volkomen vry is, ons zo ligtelyk kunnen verblinden? Het beste antwoord, 't weik ik u daarop geeven kan, is dit: Vertrouw niet op uw eigen oordeel, want het misleidt u; vertrouw ook uwe ooren niet, want gy zult den wierook der vleijery altyd gaarne aanneemen, wanneer gy door het één of het ander verdient, dat men u die'i toezwaait; maar vertrouw alleenlyk op uwe oogen, en lees, wanneer gy in een goed gezelfchap zyt, in de aangezichten der aanweezigen, of zy dat geene, 't welk gyzegt, goedkeuren of laaken. Geef'ook zorgvuldig acht, of gy van goede gezelschappen gezocht wordt, of men u verzoekt, of men 'er (lerk op aandringt, om u tot medelid te hebben. En ook dit zelfs is  AAN ZYNEN ZOON. ©1 is nog niet voldoende, om u volkomen verzeekering te geeven, dat gy vernuft hebt. Laat u dan daardoor niet verleiden, om met uw vernuft in bon-mots, epigramma's en fcberpe antwoorden, flag op flag, de menfehen aantevallen. Gy moet nooit fchynen meerder, maar liever minder vernuft te hebben, dan gy waarlyk bezit. Een wys man weet met zyn vernuft even zo huis te houden, als met zyne inkomften. Laat u vergenoegen meteen oprecht verftand en een goed oordeel, welke op den duur de menfehen altyd inneemen ten voordeele van hem, die dezelven bezit. Komt 'er dan nog daarenboven vernuft by , laat het wellekom zyn, maar noodig' het niet uit. Iaat u deeze waarheid altyd voor den geest zweeven : hebt gy vernuft, men zal zich over u verwonderen ; maar niets dan een juist verftand en goede zedelyke eigenfehappen kunnen u bemind maaken. Zy gelyken naar de dagelykfche kleederen. Daarentegen behoort het vernuft voor de galadagen, wanneer de menfehen zich vertoonen opdat men zich over hunnen opfchik verwondere. F 4 Daar  $ï THEOPHRON'S GOEDlj RAAB Daar is nog een foort van minder vernuft, het welk fterkgebruikt, en nog meer gemisbruikt wordt; ik meen de fpotterny. Deeze behoort mede tot de ongelukkigfte en gevaarlykfte wapenen, wanneer zy in onbekwaame handen komt; en het is veel veiliger, om zich daarmede in 't geheel niet te bemoeijen, dan'er mede te fpeelen ; en evenwel fpeelt 'er byna iedereen alle dagen mede, fchoon men alle dagende voorbeelden van krakkeelen en verbitteringen voor oo'jen heeft, welke daardoor veroorzaakt worden Indedaad gefchiedt elke fpotternj in de onderftelling, dat de fpotter zich verheft boven hem, dien hy befpot; en zelfs het vermoeden van zulk eene behandeling is voor iederéén onverdraaglyk, "fchoon men fomtydsniet ongaarne ziet, dat 'er anderen onderleden. Dikwerf gebeurt het, dat eene fpotterny in den beginne volkomen onfcbuldig en niet grievende is, dat zy ook nïem-am beledigt; maar her gebeurt zelden , dat dezelve eindigt, zonder beleedigend te worden. Want  AAN ZYNEN ZOON. 93 Want dit komt alleenlyk aan op hem, die? befpot wordt. Wanneer dees zich niet langer kan verdecdigen, vervalt hy tot onbeleefdheden, en kan hy zich verdeedigen, dan vergeet de party zich zeiven dien het fpyt', dat de pyl op hem terug (tuit. Dit is een foort van beproeving van het vernuft, waarby niemand, gaarne zyne zwakheid zien laat. Het Charakter van een' Spotter wordt algemeen gevreesd en meest gehaat. Ik weet het uit de ondervinding, dat men in de waereld de onrechtvaardigheden van een flecht-denkend mensch veeleerder vergeeft, dan de fpotredenen van een' vernufteling; de eerlte tast onze vryheid en ons eigendom aan , daarentegen' belee ligt en krenkt de laatlte den geheimen trotsch, waarvan geen menfcheljk hart vry is. Ik beken't, dat 'er zekere foort van fpotterny is, welke niet alleen niet beleedigt, maar zelfs ftreelt, by voorbeeld, wanneer men door een fyne Ironie menfehen befchuldigt van zodanige feilen, welke ieder weet, dat zy niet hebben, en dat men dus de tegenovergestelde deugden aan hen toefenryft. F 5 Gy /  94 theophron's goede raad Gy kunt Aristides gerustelyk eenen fchurk, en eene zeer fchoono vrouw lelyk noemen. Maar vooral moet het Charakter van den man, of de fchoonheid van de vrouw niet aan de minde twyfeling onderhevig zyn. Doch deeze foort van fpotterny verëischt eene zeer ligte en tevens zeer vaste hand, om 'er gebruik van te maaken» Is dezelve Hechts een weinig te fterk, dan wordt zy ligtelyk als eene beleediging, is zy te murw, als iets grievends opgenomen , en dit is eene zeer haatelyke zaak. (Alie afgefleetene en doorgaands niet meer waare dan valfche fpotternyën over geheele natiën en beroepen in het algemeen , zyn de armhartige toevlucht van menf.hen die zelf noch vernuft noch vinding bezitten, maar die door geleend klaatergoud in gezelfchappen zoeken uittefchitteren. Zulke onbefchaamde zotskappen breng ik altoos buiten hun postuur, wanneer ik een zeer erndig gelaat vertoon , terwyl zy verwachten , dat ik over hunne boert zal lagchen ; of wanneer ik zeg: goed, en: vervolgens? even als of zy nog niet gedaan hadden, en het zinryke eerst nog  AAN ZYN EN ZOON. 9S nog komen moest. Dit maakt hen veiieegen; want zy hebben geene hulpmiddelen in zich-zelven, maar flechts een bepaald geral van aardigheden, om zich daarmede te behelpen.) (Lieden, die geest hebben, gebruiken nimmer zodanige ellendige hulpmiddelen, rnaar verachten dezelven ten uiterfte. Het ontbreekt hen niet aan gepaste ftoffe tot een nut of blygeestig onderhoud. Zy kunnen vernuftig zyn zonder Satyre en verfleeten boert, en ernftig, zonder zot te weezen. Het bezoeken van befchaafde en werkelyk geestige gezelfchappen is een middel tegen dcezen moedwil; de noodzaakelyke welyoeglykheid en omzichtigheid, welke men hier alleen leeren kan, verbetert zulke onbefchaamdheden.) Nog  g6 THEO Hl R O n'S GOEDE RA A B Nog is 'ereen andérefoort van vernuft—, doch neen ; laat ik liever zeegen van vrolykheid en klucht - ik meen bet»<7 'apen. "De gelukkiglte nabootfer in de waereld is altyd de zotfte kaerel, en de aap gaat hem oneindig verre te boven. Zyn werk is ,om zodanige n'atuurlyke feilen en gebreken belagchelyk te maaken, welke men aan geen mensch als feilen kan toereekenen, en door welker nabootfing hy zich zclven telkens even zo walgelyk en aanflootclyk maakt, als de geenen, die hy naiiapt. Doch ik mag niet meer fpreeken van deeze fchepTelèn, die alleen de laagfte foort van. menfehen kunnen verlustigen. Nog is 'er een ander foort van menfehelyke fehepfelen , die men gewoon is Hansworsten te noemen, wier beezigheid is, om het gezelfchap buitenfpoorig te doen lagchen. Dit gelukt hen zekerlyk altyd, zo dikwerf het gezelfchap uit enkel gekken beftaat; maar zy zyn ook even zo zeer be» fehaamd, wanneer zy zien, dat zy by een , ver-  AAN ZYN EN ZOON. 103 (Eene gemeene , lompe wyze van denken, van handelen of fprceken , onderftelt eene laage opvoeding en de gewoonte van eene laage verkeering. Jonge lieden neemen dezelve aan óf in de fchool, óf onder de dienstboden , waarmede zy te veel verkeeren. De foorten van laage manieren zyn oneindig. Ik zal my nietaanmaatigen, om dezelven allen optegeeven. Ik zal echter eenige voorbeelden aanllippen, naar welke gy tot de overigen een befluit kunt opmaaken.) (Een mensch van eené laage denkwyze is verdrietig en achterdochtig, driftig en onftuimig by kleinigheden. Hy heeft den argwaan, dat hy veracht wordt, en gelooft, dat men by alles wat 'er gezegd wordt, hem bedoelt. Lagcht het gezelfchap, hy gelooft vast, dat het over hem lagcht. Hy wordt toprnig en nors, zegt onbeleefdheden, en haalt zich neetelige omftandigheden op den hals, terwyl hy, zyns oorG 2 deels,  104 theophron's goede raad deels , eene behoorlyke kloekmoedigheid betoont, en zyn recht handhaaft.) (Een welleevend mensch onderftelt niet, dat hy het eenige of voornaamfte voorwerp van de gedachten, gebaarden en het gefprek van 't gezelfchap is. Hy heeft niet het kwaad vermoeden, dat men hem veracht of belagcht, zo hy zich niet bewust is, dat hy 't verdient. Is het gezelfchap, 't geen echter zelden gebeurt, zo zot en onbefchaafd, één van beiden te doen, hy Hoort 'er zich niet aan , indien de beleediging niet zo fterk en duidelyk is, dat dezelve eene voldoening van eenen anderen aart verdient. Dewyl hy zich boven kleinigheden verheft, betoont hy over dezelven noch hevigheid noch drift; en als 'er over kleinigheden wordt gefprooken , geeft hy liever alles toe, dan dat hy zou krak* keelen.) (Het gefprek van een gemeen mensch geeft altyd zyne laage opvoeding en gezelfchap zeer duidelyk te kennen. Het gaat voornaamelyk over zyne huisfelyke aangelegenheden, over zyne dienstboden, over de voortreffelyke gereegeldheid, welke hy > in  AAN ZYNEN ZOON. 105 Bp zyn huis onderhoudt, en over de kleine : gevallen, welke in de buurt gebeurenDit alles discht hy met zeer veel nadruk op, als zaaken van veel gewigts. Hy is eene klapachtige vrouw, in mannelyke gedaante.) (Het tweede onderfcheidend merkteken van eene laage opvoeding en gezelfchap is de gemeene taal. Een befchaafd man mydt niets zorgvuldiger dan deeze. Spreekwoorden en oude verfleetene uitdrukkin| gen zyn de bloemen der welfpreekendheid | by den gemeenen man. Wanneer hy zegI gen wil, dat het voordeel van den een I tot nadeel van den ander verftrekt, dan onI derfteunt en verfiert hy dit gevoelen met I het goede oude fpreekwoord, gelyk hy 't I dan met eerbied noemt: „ de een zyn , i,, dood is den ander zyn brood." Wil ieI mand „ met hem den gek fcheeren," gelyk hy 't noemt, geeft hy, denzelven naar i zyne uitdrukking op zyn beurt „ weder j wat om de ooren." Hy heeft altyd zyne i lievelings-woorden voor eenigen tyd, wel| ke hy, omdat hy dezelven zeer dikwerf ge-( ■ bruikt, gemeenlyk misbruikt; gelyk als G 3 ver-  ÏOÖ THEO Pil RON'S GOEDE RAAD verbaasd kwaad, verbaasd goed, verbaasd fchoon, verbaasd lelyk. Zelfs fpreekt hy gepaste woorden verkeerdelyk uit. Hy mengt 'er met veel gemaaktheid tot een fieraad harde woorden onder, en verminkt dezelven gemeenlyk gelyk een geleerde vrouw.) (Een befchaafd man neemt nooit zyne toevlucht tot fpreekwoorden en platte uitdrukkingen; hy beezigt geene aangewende woorden, of ruime gezegden, maar draagt vooral zorg , om volgens de taalkunde •recht te fpreeken , en de woorden behoorlyk uittedrukken, dat is, volgens het gebruik van de beste gezelfchappen.) (Eene lompe aanfpraak, oniiangenaame houding en handelingen, en zeker avrechts voorkomen, als ik niy eens zo mag uitdrukken, getuigen duidelyk van eene laage opvoeding en gezelfchap. Want het is onmogelyk te onderflellen / dat iemand 'goede gezelfchappen zou bezocht, en niet ten minften iets van derzelver houding en beweegingen zou geleerd hebben. Een nieuw-geworven foldaat onderfeheidt zich in het Regiment door zyne ongefchikte hou-  AAN ZYN EN ZOON. T.O7 houding. Maar hy zou onbefchryflyk dom moeten zyn, indien hy niet in één of twee maanden ten minnen de gemeene handöefeningen kon verrichten, en als een foldaat uitzien.) (Zelfs zyn de kleederen van een befchaafd man voor een mensch van eene laage houding een bezwaarlyken last. Hy weet niet, wat hy met zynen hoed moet "doen, wanneer hy niet op zyn hoofd is. Zyn rotting, zo hy by ongeluk een draagt, is geduurig in oorlog met elk kopje thee of koify, 't welk hy drinkt; eerst breekt hy 't, en dan valt hy met hetzelve op den grond. Zyn degen is alleen voor zyne eigene beenen gevaarlyk, welke hem misfchien fchielyk genoeg voor eiken anderen degen uit den weg zouden helpen, behalven voor den zynen. Zyne kleederen ftaan hem zo flccht, en veröorzaaken hem zo veel dwang, dat hy veelmeer hun gevangen, dan hun heer fchynt te weezen. Hy verfchynt in 't gezelfchap, gelyk een arme zondaar voor de rechtbank. Alleen zyn houding veroordeelt hem reeds. Befchaafde menfehen zullen zich zo weiG 4 nig  io8 theophron's goede raad nig by hem, als menfehen van een goeden naam by den te recht geftelden misdaadiger voegen. Deeze afwyzing dryft en verlaagt hem tot flecht gezelfchap; een afgrond , waaruit nog geen mensch, na zeieren ouderdom, zich heeft kunnen opheffen.) Ik  AAN ZYNEN ZOON. 103 Ik weet, myn Geliefde ! dat gy van natuur edelmoedig en goedwillig zyt; dit is zekerlyk de hoofdzaak, maar evenwel nog niet alles. Gy moet het ook fchynen te weezen. Ik meen niet, dat gy 'er op moet pogchcn ; maar gy moet u ook niet fchaamen, gelyk veele jonge lieden doen, om voor uwe gevoelens van menschlievendheid en goedwilligheid ook uit te komen. Ik heb verfcheidene jonge lieden gekend , die voor mannen van moed en onvertfaagdheid wilden te boek Haan, en om die reden zekere hardigheid en gevoelloosheid aannaamen, welke zy indedaad niet hadden; zy fpraken nooit anders, dan in eenen beflisfenden en dreigenden toon; zy waren alle oogenblikken gereed, om menfehen den hals te breeken , het venfler ïiittewerpen, hen de ooren aftefnyden, en wat dies meer is, en deeze fraaije redenen bekrachtigden zy met even zo zotte als vreesfelyke vloeken; — en dit alles , om voor menfehen van moed gehouden te G 5 wor-  tio theophron's goede raad worden. Eene fehrikkchke dwaaling, welke ons tot een van beiden doet befluiten: is het hen ernst 't geen zy zeggen, dan zyn zy beesten ; zo niet, dan zyn zy zotten, dat zy 't zeggen En evenwel is dit Charakter vry algemeen onder jonge lieden, Myd zorgvuldiglyk deeze ziekte , en vergenoeg u met eene bedaarde, ftille en echter vaste onverfchrokkenheid, wanneer gy-volkomen overtuigd zyt, ("at gy recht hebt; want dit, dit is waare moed. 't Geen men in de waereld gemeenlyk een man of eene vrouw vol moeds en vuurs noemt, zyn de verfoeijelykfte en verachtelykfte fchcpfelen onder de zon. Zy zyn ftyfhoofdig, twistziek, nydig ; zy beleedigen zonder oorzaak, en verdeedigen zich zonder verfland. Een man van dit flag vat by de minde gelegenheid zyn zwaard op, en eene vrouw gebruikt haare tong; en het valt moeijehk te zeggen, welk van beiden het fchadelyklle werktuig is. In  AAN ZYNEN ZOON. UI In vcele gezelfchappen is 't iets zeer gewoons, den toon van kwaadfprcekendheid aantegeeven ; eenigen doen dit, om de geftcldheid van hun hart na te volgen; anderen gelooven, dat zy daardoor hun vernuft te kennen geeven. Ik hoop, dat gy deezen toon nooit zult aanneemen. Befctaouw veelmeer de zaak altyd van devoordeeligfte zyde , en toon, zonder ronduit en op eene beleedigen.de wyze tegen te fpreeken, dat gy aan de waarheid van. de zaak twyfelt; ftel voor, hoe weinig fiaat men kan maaken op de meeste vernaaien, althans op de geenen, .waarin een byzondere haat zyn aandeel heeft. Deeze oprechtheid en maatiging zal de goedkeuring van het geheel gezelfchap, hoewel anders niet zeer oprecht gezind, wegdraagen, fchoon het een foort van fyue tegenfpreeking is tegen deszelfs ongunftige oordeelen; omdat de leden van het gezelfchap hoopen, als het ook hunne beurt eens wordt, in u mede zulk'eenen verdecdigcr te vinden. Daar  112 theophron's goede raad Daar is nog een ander foort van beleedigend gedrag;, het geen men zeer dikwerf in gezelfchappen ontdekt; dit beftaat naamelykdaarin, dat men eene duidelyke aanwyzing geeft, of een woord ter baan brengt, het welk flechts één of twee perfoonen in het gezelfchap op zich toepasfen en dus gevoelen kunnen, die dus daardoor in verleegenheid gebragt en te meer gekrenkt worden, dewyl zy niet gaarne Willen toonen, dat zy die duidelyke aanwyzing op zich toepasfen. Waak dan over u-zelven, dat gy nooit iets zegt, het welk of het geheele gezelfchap, of een enkel perfoon van hetzelve natuurlyk of waarfchvnelyk kwalyk zou kunnen neemen, en denk aan het franfche fpreekwoord : qu'il ne jaut pas parler de cprde, dans Ia maifon d'un pendu. Goedhartigheid draagt de algemeene goedkeuring weg, zelfs van hen, die de. zelve niet hebben, en het is niet mogelyk beminnenswaardig te zyn, zonder goedhartig óf te zyn, óf te fchynen. Ik  AAN ZYNEN ZOON. EI3 Ik heb u, myn Waarde! meer dan eens de oplettendheid aangepreezen, en ik zal nog dikwerf tot deeze doffe wederkeeren , want dezelve is even zo onüitputtelyk als gewigtig. Vestig uwe oplettendheid en uw oog op elkeen die met u fpreekt; en verfchyn nooit als een verdrooide van gedachten , of als iemand die droomt, en die naar hem in 1 't geheel niet luistert; want dit is het klaarde bewys van verachting, en by gevolg ten uiterfte aandootelyk. Het is waar, gy zult door deeze les fomtyds genoodzaakt zyn, om te letten op zodanige zaaken, welke in 't geheel geene oplettendheid van eenig mensch verdienen; maar dit is eene noodzaakelyke offerande, welke men aan de goede zeden in gezelfchappen moet toebrengen. Even zo noodzaakelyk is de naauwkeurigde oplettendheid op den tyd, de plaats en het Charakter der menfehen. Een bon mot in het ééne gezelfchap, is het niet in een ander, en wordt zelfs wel eene be-  114 iHEOPHRON'S GOEDE RAAD beleediging. Nooit moet gy boetten met menfehen , die gy op dat pas ernflig en peinzend vindt; maar fpecl ook nooit de rol van een zcdenleeraar in zodanige gezelfchappen , waarin boert en vrolykheid héerfchen. Veele menfehen verfchynen in gezelfchap enkel vervuld met dat geene, het welk zy voorgenoomen hebben, in hetzelve te zeggen , zonder daarby in het minst te zien op de geenen, die 'er tegenwoordig zyn, en vermits zy nu tot den hals toe overladen zyn, willen zy zich ook ontlasten, Iaat het kosten , wat het wil. Ik heb eenen man gekend, die een voorval met eenen fnaphaan wist, welke hy voor geestig hield, en geloofde dezelve goed te vernaaien. Hy beproefde het ééne middel vóór, het ander na, om het gefprek op fnaphaanen te brengen; maar dit mislukte hem. Eensklaps rees hy op van zynen ftoel, en riep: dat hy eenen fnaphaanfehoot had gehoord; maar dewyl het gezelfchap hem verzeekcrde, dat men niets diergelyks had gehoord, zcide hy : nu , het kan zyn, dat ik mis heb ; maar daar wy toch nu van fnaphaanen fpree-  AAN ZYNEN ZOON, fclg fpreekcn, en hier verhaalde hy zyne gefchièdenis tot het grootfte verdriet van het gezelfchap. Zo verre eer en onfchuld zulks toelaaten, moet gy trachten alles te worden voor allen, en gy zult u veelen tot uwe vrienden maaken. Kom ook anderen voor, en zeg of doe dat geene, waarvan gy vooraf weet, dat het den menfehen het aangenaamftc zyn zal, eer zy nog eenigen wensch daaromtrent uiten of zulks verwachten. Ik zou niet ten einde komen, wanneer ik alle de ontelbaare gelegenheden wilde opnoemen, welke een jong mensch heeft-, om zich te veniangenaamen, zo hy 'er flechts gebruik van wil maaken: uw gezond verftand zal u dezelven ligtelyk laaten vinden, en uw goed hart en zelfs uw belang zal u aanfpooren, 'er u ten nutte van te bedienen. Vooral is 'er veel oplettendheid noodig op tyden en omftandigheden. Spreek, by voorbeeld, aan tafel dikwerf, maar nooit lang achtereen; want het zotte gedruis der bediendennen dikwerf het nog eenvoudiger gefprek der gasten, 't geen meestal de keuken en kelder betreft, duldt gee-  ( iö theophron's goede raad geene verhandeling of aanëengefchakeld verhaal. Maaltyden zyn en waren van oudsaf uu« ren van uitfpanning voor de ziel, en uit dien hoofde toegewyd aan eene ongedwongene. blydfchap en gezellige vreugde. Voeg u naar deeze gewoonte, en breng 'er uw aandeel van vrolykheid aan toe ; maar laat U nimmer door de meenigvuldige voorbeelden tot onmaatigheid in eeten of drinken verleiden; het eerfte wordt onvermydelyk gevolgd van domheid, en het laatfte zelfs van raazerny. Onderzoek by alles, wat gy zeggen wilt, of het ook ter fnede is. Verkeert gy met voornaamc lieden, vergeet nooit, (hoe ongedwongen en vertrouwelyk gy ook met hen weezen moogt, en weezen moet,) de achting , welke gy aan hen verfchuldigd y.yt. Toon in de verkeering met hen, die u gelyk zyn, altyd eene ongemaakte gemeenzaamheid, en evenwel tevens alle beleefdheid en welvoeglykheid; maar uit eene alte groote gemeenzaamheid outftaat naar het oude fpreekwoord, veelal verachting en meenigmaalen krakkeel. Ik keu in de ge-  AAS ZtNïN 7Ö0M. 11 7 gemeene faamenleving niets moeijülykers, dan gemeenzaamheid behoorlyk te bepaateé: alte weinig is ongezellige ftyfheid; te veel neemt ook alle de aangenaamheden van de gezellige verkeering weg. De beste les, welke ik over het gebruik van de gemeenzaamheid kan geeven, is deeze: wees niet gemeenzaamer met eenen anderen, dangy zelf verdraagen kunt, en wenfehen zoudt, dat hy omtrent u zou weezen. ,Maar myd ook de onvriendelyke achterhoudendheid, de koelheid, welke gemeenlyk het fchild van de list of de dekmantel van domheid is. Het is een wyze grondftelling der Italiaanen : 11 volto fciolto , i penfieri firetti, dat is: uw gelaat moet open, maar uwe gedachten geflooten zyn. (*) Betoon jegens lieden van laagcren rang meer eene hartelyke geneegenheid, dan eene alte verre gezochte beleefdheid; want daardoor zoudt gy u by hen in verdenking brengen met hen te willen fpotten. By voorbeeld omtrent eenen landman moet O Naamelyk jegens zodanigen, wier vi'iendfchap gy nog niet beproefd en itandvastig bevonden hebt. II. DEEL. H  Ii3 THEOPHRON's GOEDE RAAD moet uwe beleefdheid zeer verfchillen van die, welke gy bewyst jegens eenen man uit de groote waereld. Wanneer gy den landman ontvangt, doe het dan op eene hartelyke en zelfs liever eenigzins boerfche wyze, opdat zyne bedeesdheid hem niet verleegen maake. Wees oplettende zelfs in 't gezelfchap van zotten; want fchoon zy zotten zyn, iunnen zy echter wel eens iets ter baan brengen of herhaalen, 't welk uwe oplettendheid verdient, en voor u van nut kan zyn. Zeg nooit in hun gezelfchap het fchranderlle, 't geen gy kunt zeggen; want zy zouden u toch niet verltaan, en misfchien wel gelooven, dat gy met hen, gelyk zy dit gewoon zyn te noemen, den gek wilde fcheeren; maar fpreek niets, dan het eenvoudigst gezond mcnfchen-verltand en zeer ernftig; want men moet met dit volk niet boenen. Over 't algeméén zult gy met de oplettendheid en dat geene, 't welk de Franfchen les attentions noemen, gewisfelyk overal aangenaam zyn: zonder hetzelve zult gy even zo gewisfelyk overal aanftoot geeven. Myd3  124 theophron's goeds raad (Wat is wel de geduurige en waare aanmerking over alle tooneelfpeelders op het tooneel? Is 't niet deeze, dat zy, die het meeste verftand hebben, altyd het best fpreeken , al is 't ook, dat zy juist de fraaiileiftem niet hebben? Zy Allen altoos duidelyk, verftaanbaar en met den behoorlyken nadruk fpreeken, laat hunne ftem zo ilecht zyn als zy wil. Had Rosciüs fchielyk, onaangenaam en te volmondig gefprooken, ik ftaa 'er voor in, dat Cicero hem niet zou verwaardigd hebben met de redevoering, welke hy ten zynen voordeele uitfprak. De woorden zyn ons verleend, om 'er onze gedachten door mede te deelen. Het is onbegrypelyk dwaas, om de woorden zodanig uitteftooten, dat de menfehen dezelven óf indedaad niet verftaan , óf niet willen verftaan. Ik zeg u in oprechtheid, dat ik naar uwe bevallige of onbevallige uitfpraak van uw verftandelyke gaven zal oordeelen. Hebt gy zulke gaven, dan zult gy 0ok niet rusten, tot dat gy eene hebbelykheid ontvangen hebt, om allerbevalligst te fpreeken; want dit verbeeld »k my, dat in uwe magt ftaat.) (Ver-  "aan zynen zoon, 125 (Verzoek uwen onderwyzer, dat hy u dagelyks overluid iets laat leezen, en u zo dikwerf, als gy te fchielyk leest, de behocrlyke zintekenen niet waarneemt, of eenen valfchen nadruk aan eenig woord geeft, u in de rec^e va^ en u verbetert. Draag ook zorg, om by het fpreeken uw mond wel te openen en elk woord duidelyk uittefpreeken, en verzqek alle uwe vrienden, dat zy u herinneren en fluiten, Wanneer gy ooit in een fchielyk of onyerftaanbaar gemompel vervalt. Gy moet ook, wanneer gy alleen zyt, overluid leezen, uwe uitfpraak naar uw gehoor Hemmen, en jn den beginne zelf langzaamer leezen, dan noodig is, om de fchandelyke gewoonte afteleggen, van fchielyker te fpreeken dan gy behoort. In 't kort, zo gy anders wel dbnkt, zult gy 'er op toeleggen, alle uwe vlyt daaraan befteeden, en 'er ver" maak in vinden, wel te fpreeken.) H 5 De  r«g THEOPHRON'S GOEDS RAAD hoorder, ten zy gy hetzelve met een geestl gen kwinkflag kunt afbreeken, en den goeden toon cp die wyze wederom herftellen, Hierby moet ik noodzaakelyk nog aanmerken, dat 'er niets in de waereld zo bekwaam is, om onaangenaame en verwarde gefchillen kort aftefnyden, of dezelven te ontduiken, dan een vrolyke en bevallige boertery. Dit heb ik door eene langduurige ondervinding bevestigd gevonden. Doch zulk een boertery moet niet te verre gaan, en in bitterheid ontaarden; zy moet ligt en bevallig, en evenwel niet beuzelachtig zyn; verftandig, echter niet te fpreekwoordelyk; in 't kort, zy moet zeker iets hebben, het welk iedereen gevoelen, maar niemand befchryven kan. Over't algemeen, myn Waarde! geloof ik, dat hy, die niet voor het grootfte gedeelte behaagt, voor het gezelfchap zo goed als dood is, en dat elk, die zich by aanhoudendheid benaarftigt om te behaagen, ten minden in zekeren graad behaagen zal. De  AAN ZYttEN ZOON. 129 De kennis der menfehen is zekerlyk voor dk zeer nuttig, maar voor u allernoodzaakelykst, voor u, die tot eene werkzaame, openlyke levenswyze gefchikt zyt. Gy zult met gemoederen van allerleien aart te doen krygen; hierom moet gy dezelven volftrekt leeren kennen, om hen met gefchiktheid te leiden. Deeze weetenfchap kan niet wiskundig geleerd worden; gy moet u dezelve door eigene ondervinding en waarneeming trachten te verwerven. Ik zal u daarvan zodanige wenken geeven, welke gy voor nuttige handwyzers by uwe voorgenomene reis kunt houden. Ik heb het u dikwerf gezegd , en het & een zeer gegronde waarneeming, dat wy met opzicht tot de menfehen geene algemeene gevolgtrekkingen uit zekere byzondere grondftellingen moeten afleiden , fchoon dezelven , over 't algemeen bcfchouwd , waar zyn. Wy moeten , by voorbeeld, niet ondcrflellen, dat de mensch, dewyl hy een redelyk fchepfel is, ook altyd  136 theophron's goede raad gevoelig, en zullen eerder eene veröng*. lyking, dan eene befchimping vergeeveti. Eenigen zyn meer argwaanende, dan anderen; eenigen denken altyd het ergfte; maar allen hebben zy zo veel ydelheid.dat zy zich door de minde blyk van minachting en verachting beleedigd vinden. Niet elk begeert een dichter, een wiskundige of een daatsman te zyn, en daarvoor tc boek te daan; maar elk meent genoeg verdand te hebben, en begeert zyne plaats in het gezelfchap met eene gewoone deftigheid te bekleeden. Uit dien hoofde vergeeft hy niet gemakkelyk de achteloosheid, zorgloosheid en minachting, welke hem beide deeze aanfpraaken fchynen te betwisten of te ontneemen. 1 Over  AAN ZYN E N ZOON. 137 Over 't algemeen kunnen de menfehen eerder gedoogen, dat men hen hunne ondeugden en misdryven, dan dat men hen hunne kleine misftappen en zwakheden onder 't oog brengt De eerften rechtvaardigen of ontfchuldigen zy, naar hunne gedachten, in zekeren opzichte door fterke hartstochten, verleiding en konstgreepen van anderen. Maar dat men zich zyne kleine misdagen en zwakheden zou laaten vóórhellen, onderftelt eene zwakheid van geest, welke te grievende is voor de eigenliefde en ydelheid, die van onze natuur ten eenemaal onaffcheidelyk zyn. I 3 Houd  138 Theophron's goede raad Wees Houd altoos die geenen verdacht, welke eenige deugd met eene byzondere gemaaktheid aanneemen, dezelve boven alle andere deugden ftellen, en niet onduidelyk te kennen geeven, dat zy 't alleen zyn, die dezelve bezitten. Ik zeg, houd hen verdacht, want zy zyn gemeenlyk bedriegers ; geloof echter niet vastelyk dat zy het altyd zyn! Want ik heb fomtyds heiligen gevonden, die indedaad vroom, pogchers, die indedaad dapper, verbeteraars der zeden, die indedaad eerlyk, en fynen, die indedaad kuisch waren. Dring zelf, zo diep gy kunt in de geheime gangen van uw hart, en neem nooit blindelijig het Charakter van een' mensch voor waar aan op het algemeen gerucht, het welk over 't algemeen befchouwd wel in de groote trekken goed, maar altyd in byzondere omftandigheden te wantrouwen is.  AAN ZYNEN ZOON. Wees op uwe "hoede omtrent de geenen, waaraan gy weinig kennis hebt, en die u hunne ongevergde en onverdiende vriendfchap opdringen. Want het is waarfchynelyk, datzy u alleenlyk om hun eigen voordeel ftreelen. Maar by dit alles wacht u, dat gy hen niet uit hoofde van deeze algemeene ouderftelling met onbeleefdheid afwyst. Onderzoek vervolgens, en geef acht, of zodanige onverwachte aanbiedingen uit een aandoenelyk hart en een eenvoudig brein, of uit een listig brein en een koel hart opkomen: want bedrog en dwaasheid hebben veelal dezelfde kenmerken. In het eerfte geval is 'er geen gevaar te vreezen, wanneer men dezelven voor zo veel laat gelden, als zy waardig zyn. In het laatfte geval kan het van veel nut zyn, wanneer men zich houdt, alsof, men dezelven aannam ; terwyl men evenwel by zich-zelven befluit, om 'er in 't geheel geen' ftaat op te maaken, maar veelmeer tegen hem, die deeze aanbiedingen doet, met verdubbelde omzichtigheid te waakqn. I 4 Daar  Ï40 theophron's goede raad Daar is onder jonge lieden, die zich alleenlyk tot gemeenfchappelyke vermaaken verëenigen , eene onmaatigheid in dè vriendfchap, welke zeer dikwerf kwaadé gevolgen heeft. Een aantal van gevoelige harten en onbedrecven verflanden, verhit door de vrolykheid van het gastmaal, en misfchien ook door wat te veel wyn, belóoven, en meenen het in dien tyd ook Werklyk, eene eeuwige vriendfchap voor eikanderen te hebben, en fchudden op eene onbedachte wyze wederzyds hunne geheele ziel jegens eikanderen uit , zonder de minfte achterhoudendheid. Deeze vertrouwelykheid wordt daarna even zo onbedacht herhaald, als zy in den beginne wierd gefticht; of nieuwe vermaaken en nieuwe plaatfen vernietigen deeze kwaalykbevestigde vriendfchap; dan wordt 'er zeer dikwerf van zulk een onövericgd vertrouwen een kwaad gebruik gemaakt. Speel gy uwe rol in het gezelfchap van jonge lieden beter. Overtref hen, zo gy kunt»  AAN ZYNEN ZOON, IAI kunt, in alle de onfchuldige blydfchap en vrolykheid, welke voor de jeugd betaaméïyk is, maar verberg uwe waare oogmerken Vertrouw die aan niemand, dan aan eenen éénigen beproefden vriend, die meerder ondervinding heeft dan gy, en Vanwien het, omdat hy eene levensvvyze verkiest, welke van de uwe ten eenemaal Verfchilt, niet waarfchynelyk is, dat hy uw mededinger zyn zal. Want ik zou u niet willen aanraaden, om zo zeer te vertrouwen op de menfchelyke heldendeugd, dat gy zoudt kunnen hoopen of gelooven , dat uw mededinger ooit in de ftrydige zaak uw vriend zal zyn. 15 Men  Ï44 THEOPH RON-S"GOEDE RAAD Hy daarentegen, die de meenigvuldige werkzaamheden van het hart en het verftand ondervonden en met zorgvuldigheid faefpied heeft; hy , die uit eene fchakeering den geheelen loop van kleuren kan afleiden ; hy, die ten gepasten tyde alle de verfchillende middelen, om het verftand te overreeden en het hart te bekooren, weet te pas te brengen, kan en zal wel vyanden , maar zal en moet ook vrienden hebben ; men kan zich wel tegen hem aankanten, maar hy zal ook onderfteund worden ; de begaafdheden van zynen geest kunnen by fommigen wel jaloersheid verwekken, maar zyne bevallige houding zal hem by nog meer menfehen bemind maaken ; hy zal gewigtig zyn, en als zodanig aangemerkt worden. Om zulk eenen man te vormen, om hem tevens eerwaardig en beminnelyk te maaken, moeten 'er veele eigenfebappen faamenloopen , en de kleinfte moet met de grootfte verknocht worden ; deeze laatfte zou zonder de eerfte niets baaten, en de eerfte zou zonder de laatfte niets waardig zyn. Geleerdheid wordt door het leezen van boe-  AAN ZYNEN ZOON, 145 I boeken verworven; maar de veel nood| zaakelyker geleerdheid, dé kennis der waeI reld, kan men alleenlyk ontvangen, wanI neer men de menfehen leest, en alle hun* : ne verfchillende uitgaaven onderzoekt. Doorgaans befchouwt men in elke taal veele woorden als gelykbetekenende; maar zy, die de taal met oplettendheid onder| zoeken, zullen vinden, dat het zo niet is; |. zy zullen by alle de woorden , welke men i naar gewoonte oordeelt hetzelfde te bete! kenen, een klein onderfcheid ontdekken. ) Het één heeft altyd meer nadruk, uitgeI breidheid, fynheid, dan het ander. Zodanig is 't ook gelegen met de menfehen. i Over 't algemeen befchouwd, zyn zy allen I' eikanderen gelyk, maar geen twee van hen I zyn het volkomen en in allen opzichte. ï Zy, die de menfehen niet zorgvuldig hebI ben waargenomen, kennen dezelven nooit I recht, zien de fchakeering niet, noch de trapsgewyze afwyking van die Charakters, welken aan eikanderen gelyk fchynen te '1 zyn, zonder het indedaad te weezen. Ge- : zelfchap, meenigvuldig gezelfchap is de : eenige fchool voor deeze kundigheid. TPait-  146 theophron's goede raad Waereldkennis is, naar myne gedachten, eene zeer waare, gelukkige uitdrukking, om te betekenen dat men bekwaamheid en eene goede houding heeft, en zich in alle gezelfchappen behoorlyk weet te gedraagen. Zy behelst naar waarheid dit, dat een mensch , die deeze volmaaktheden niet bezit, niet tot de waereld behoort. Zonder dezelve zyn de beste begaafdheden zonder werking; is de beleefdheid hinderlyk, de vrymoedigheid aanftootelyk. Een groot Godgeleerde, die in zyne cel te Oxford of Cambridge verroest, zal uitmuntende fluitredenen over 's menfehen natuur voortbrengen ; hy zal het hoofd, het hart, het vernuft, den wil, de hartstogten, de zinnen, de gewaarwordingen en alle de onderdeelcn der vermogens van 's menfehen geest naauwkeurig ontleeden ; en evenwel kent hy by ongeluk den mensch niet; want hy heeft niet met den mensch verkeerd; hy weet niets van alle de menigvuldige foorten , hebbelykheden , vooroor-  aan zynen zoon. Ï47 oordeelen en fmaaken , welke ftèeds invloed op hem hebben, en hem -veeltyds beltieren. Hy befchouwt den mensch, gelyk de kleuren op de prisma van Newton, waarin zich^flechts de hoofdkleuren vertoonen. Maar een ervaaren fchilder kent alle haare menigvuldige fchakeeringen en hoedanig dezelven op eikanderen volgen , zo wel als de uitwerking van haare vermenging. Weinigen zyn van ééne of eene vaste kleur; de meesten zyn gemengd en gefchakeerd, en wisfèlen naar de verfchillende gefbeldheden zo zeer af, als de fpeelende kleuren der zyde naar het verfchillend vallend licht. Dit alles weet een man, die waereldkennis heeft, uit zyne eigene ondervinding enwaarneeming. De verwaande, eenzaame wysgeer weet dit uit eigene grondbeginfelen niet. Zyne bearbeiding is ten deezen opzichte ongefchikt en ongerymd. Hy handelt even zo onhebbelyk, als die geene dansfen zou, die nooit anderen had zien dansfen, noch by eenen dansmeester geleerd , maar daarentegen alleen de nooten geoefend had, waarin .thans de dansfen.  148 theo'hron's goede raad fen, gelyk dè zangwyzen, worden opgefchreeven. Let op de taal, op de bevallige houding en de gewoonten van hen, die ivaereldkennis hebben, en volg hen naar. Bemerk, door welke middelen zy eerst gunfiige indrukfelen maaken, en vervolgens dezelven vermeerderen. , Deeze. indrukfelen zyn veel meer toetefchryven aan kleine oorzaaken, dan innerlyke verdienfte. De verdienfte is niet van zulk. eenen vluchtigen aart,, en doet niet zo fchielyk haare uitwerking. Ze-  AAN ZYNEN ZOONJ 149» Zekere Deftigheid van zeden is volltrekt noodzaakelyk, om zelfs aan den waardigilen perfoon óf eer te verfchaften, óf die voor hem te verdienen. Onbefchaafde boert, het vegtea met de vuist, een geduurig luidruchtig gefchater, zotte kluchten en eene gemeenzaamheid zonder onderfcheid, zal zo wel de verdienfte, als ook de weetenfehap tot zekeren trap van verachting toe vernederen. Op het best maaken zy eenen vrolyken potfemaaker uit; maar een vrolyke potfemaaker was nooit een eerbiedwaardig perfoon. Eene gemeenzaamheid zonder onderfcheid beleedigt óf perfoonen van een' hoogeren rang, óf maakt ons aan hen geheel onderwerpelyk, en tot ja-broeders en toejuichers van hunne invallen. Aan minderen geeft zy een gegrond maar lastig en ongepast recht op gelykheid. Een vrolyke vogel gelykt zeer naar eenen hansworst; en niet één van beiden heeft dc minfte aanfpraak op gezond vernuft, II. deel, K Hy >  J£0 THEOf HE Oti's GOEDE RAAD Hy, die om andere redenen, dan wegens zyne verdiende of wegens zyne zeden, in gezelfchappen wordt toegelaaten of gezocht, wordt nooit in dezelven geëerd, maar men bedient zich flechts van hem. „ Wy zullen deezen of geenen laaten ko„ men , want hy zingt fraai ; wy zullen ,, deezen of geenen op het bal noodigen, „ want hy danst fraai ; wy zullen deezen „ of geenen aan onzen avonddisch laaten 3, roepen, want hy is recht grappig, en „ lagcht altyd; wy zullen deezen of geenen Jt laaten haaien, want hy fpeelt alle fpellen „ hoog mede, of hy kan derk drinken." Dit alles zyn vernederende onderfcheidingen, ontëerende voorrechten , welke alle denkbeelden van hoogachting en waardeering uitfluiten. Hy die alleenlyk om eene enkele zaak wordt geroepen, is zelf niet dan die enkele zaak; men befchouwt hem nooit van eene andere zyde ; by gevolg Wordt hy nooit geëerd, laaten zyne verdienden zo groot zyn, als zy willen. De"  AAN ZYNEN ZOON. I3I K 2 Laage t)é deftigheid van zeden, welke ik u aailprys, is niet alleen even zo verfchillende van den hoogmoed, als waare dapperheid van gepoch, of gezond vernuft van koddigheid ; maar ftrookt ook geheel en al niet met denzelven. Want niets is 'er, 't welk meerder outëerd of verlaagt, dan hoogmoed. Men neemt de eifchen van den hoogmoedige meer aan met gelagch en verachting, dan met misnoegen; even gelyk men de handelaars uitlagcht en alte weinig biedt, wanneer zy op eene belagchelyke wyzé alte veel voor hunne waaren vorderen. Maar vordert iemand alleen eenen rechtmaatigen billyken prys , dan zullen Wy nooit lang dingen.  153 T II E 0 PHR O N's GOEDE RA AB Laage vleijery en onberedeneerde toejuiching verlaagen even zo zeer, als ons geduurige tegenfpraak zonder onderfcheid en. luidruchtig gekyf verveelen. Maar eene befcheidene handhaaving van zyn gevoelen, en eene vriendelyke toeftemming aan dat van anderen, handhaaven de deftigheid. Laage , boerfehe uitdrukkingen , ongevoegelyke houding en taal verjaagen hem die 'er zich aan fchuldig maakt, omdat zy óf eene laage denkwyze , óf eene laage opvoeding en laag gezelfchap te kennen geeven. Niets-  C AAN ZYNEN ZOON, JS3 Nietswaardige nieuwsgierigheid naar kleinigheden , een bekommerde oplettendheid op zaaken van geen belang, welke het overleg van één oogenblik noch verëifchen, noch verdienen , verlaagen een' mensch. Men maakt daarüit op, en niet te onrecht, dat hy voor grootere zaaken niet vatbaar is. Zekere graad van uiterlyken ernst in gebaarden en beweegingen geeft eene deftigheid, maar fluit vernuft en betaamelyke. vrolykheid niet uit, welke altyd op zichzelven iets ernftigs hebben. Geduuriga vrolykheid op het gelaat, en eene onrustige werkzaamheid van het ligchaam , zyn fterke blyken van nietswaardigheid. Wie zich onrustig gedraagt, geeft te kennen, dat de voorgenomene zaak te groot voor hem is. Haast en onrust zyn zeer verfchillende dingen. K 3 Ik  156" theophron's goede raaï Ik heb alleenlyk eenigen van de ftukkeo, opgenoemd, welke de menfehen, die in andere opzichten achtenswaardig genoeg zyn, in de oogen der waereld kunnen vernederen , en ook werkelyk vernederen. Maar ik heb niets gezegd van de zodanigen, welke den zedelyken goeden naam kunnen verhagen. Wie zich geduldig heeft laaten flaan en ftooten , kan even zowel aanfpraak maaken op dapperheid, als hy, die van ondeugden en euveldaaden befmet is, op deftigheid, hoe genaamd. Uwe zedelyke gemoedsgefleldheid moet derhalven niet flechts zuiver, maar ook, gelyk de vrouw van Ce sar, vry blyven van argwaan. De kleinite finet aan dezelve is verderfiyk. Niets ontëert en verlaagt meer; want het verwekt en verëenigt verachting en afkeer. Nogthans zyn 'er in de waereld ellendige menfehen, die zo godloos zyn, om met alle denkbeelden van zedelyk goed en kwaad den fpot te dryven , en te beweeren, dat deeze denkbeelden alleenlyk bepaald zyn aan zekere plaatfen , en afhangen van de gewoonten en moden der verfchillende landen. Ja  AAN ZYNEN ZOON. Ï57 Ja daar zyn, indien 't mogelyk is, nog dwaazer menfehen; ik meen zodanigen, die op eene gedwongene wyze zulke ongerymde, fchandelyke denkbeelden prediken en voortplanten, zonder dat ze die zelf gelooven. Dit zyn verfoeijelyke huichelaars Onthoud u, zo veel gy kunt, vsn het gezelfchap deezer lieden, die allen de geenen , welke met hen verkeeren , zekeren graad van oneer en fchande berokkenen Gy kunt echter fomtyds by toeval in zulk een gezelfchap komen; draag in zulk een geval vooral zorg, dat geene gecienftigheid, geene vriendelyke houding, geene drift van feestlyke vrolykheid u ooit een fchyn mooge geeven, alsöf gy op zulke fchandelyke leeringen niet merkte, veel rr.in dezelven goedkeurde of 'er uwe toeitem ming aan gaf. Aan den anderen kant moet gy ook hierover niet twisten, en geene ernftige gronden beezigen in eene ftoffe, welke zo diep beneden dezelven is. Laat het daarby berusten, met aan zulke Apostelen te zeggen: ,, dat gy wel wist, dat zy niet )j in ernst fpraken ; dat gy veel betere geK 4 dactf*  Ïg6 TH EOPHRON's GOEDE RAAD „ dachten van hen had, dan die zy uwü„ den inboezemen ; dat 'gy verzekerd M waart, dat zy de les, welke zy predik„ ten, zelf niet oefenden." Maar teken ze voor uzelven aan, en myd ze in 't vervolg voor altoos. Niets is zo teder, dan uw zedeiyke goede naam, en laat u'aan niets meerder gelegen leggen, dan om denzelven zuiver te bewaaren. Indien gy in verdenkinggeraakt van onrechtvaardigheid, boosheic , trouwloosheid en logen, dan zulien alle uwe begaafdheden van verftand, alle mogelyke kundigheden , u in dit geval nooit hoogachting, vriendfchap of eerbied verwerven. Een zeldzaame faamenloop van omftandigheden heeft wel fomtyds zee; booze menfehen tot hooge ampten bevorderd ; maar zy zyn op dezelfde wyze ten toon gefteld, gelyk de kwaaddoenders aan eenen fchandpaal, alwaar hunne perfoo. nen en misdryven, dewyl zy meer aan het gezicht bloot gefteld zyn, ook te meer bekend, verfoeid, befpot en mishandeld worden.  AAN ZYNEN ZOON. •57 De eenige zwaarigheid is, (echter ben Ik verzekerd , dat gy daartoe genoeg doorzicht hebt) om een onderfcheid te maaken tusfchen de waare gepaste eigenfchappen en de gebreken die 'er aan vermaagfchapt zyn. Want daar is niet meer dan ééne lyn, tusfchen elke volmaaktheid en derzelver aangrenzende onvolmaaktheid. Gy moet, by voorbeeld , ongemeen vriendelyk en beleefd zyn, maar zonder de lastige, ftyve houding van het ceremonieele. Gy moet eerbiedig en tot toejuiching bereidvaardig zyn, zonder daarom flaafachtig of laaghartig te weezen. Gy moet u openhartig betoonen, maar zonder veel gefnaps ; gy moet achterhoudend zyn, maar nooit een vies gezicht trekken. Gy moet de xvaardigheid van uwen rang handhaaven, maar zonder de minfte opgeblazenheid op uwe geboorte of tytels. Gy moet vrolyk zyn, maar altoos binnen de paaien van betamelykheid en eerbied; en ernftig, zonder eene gedwongene aanmaaK 5 tiging  158 theophron's goede Raad tiging van vvysheid , welke aan eenen ouderdom van twintig jaaren kwaalyk voegt. Gy moet wezenlyk kunnen zwygen, maar gy behoeft u daarom niet altoos duister en geheimzinnig uittedrukken. Gy moet ftand▼astig, ja zelfs ftoutmoedig zyn , maar met veel bescheidenheid. Niets  AAN ZÏREN JSOtfN. IS9 Niets heeft een jong mensch, by zyn» intrede in de waereld, meer te vreezen, en niets moest hy daarom ook zorgvuldiger trachten te myden, dan dat men hem van iets belagchelyks zou kunnen befchuldigen. Dit ontëert hem by de verftandigfte menigte der menfehen, maar by de overigen brengt het hem geheel en al ten val; en ik heb menig mensch gekend, die daardoor ongelukkig is geworden, dat hy oorzaak was dat men hem eenen belagchelyken bynaam gaf. Ik wilde om al de waereld niet, dat gy reden gaaft om u eenen bynaam te geeven, wanneer gy hier wederkeert. Ondeugden en misdryven verwekken haat en verwyt, maar misftappen, zwakheden en onhebbelykheden maaken ons belagchelyk. Menfehen, die alles na'aapen, maaken Jer gebruik van, die, fchoon zy-zelven dikwerf verachtelyke guiten zyn, nogthans veeltyds door hunne zogenoemde geestigheden betere lieden verachtelyk maaken. De kleine mis-  iïóu thüophkon's goede raad misfiagen in het gedrag, in de taal, in da aanfpraak, in de wezenstrekken , zelfs in de gedaante, worden, hoewel met de grootfte onbillykheid, voorwerpen van het I gelagch, en oorzaaken van • bynaamen. Gy kunt het u niet genoeg vooritellen, welke bekommering het my, en welk een nadeel het u zou veröorzaaken, indien men li, ter onderfcheiding van anderen, den mompelenden Stanhope, den verflrooiden Stanhope, den boerfchtn Stanhope , den lompen , den ftingerenden Stanhope noemde. Draag dan vooral zorg, om het buiten het bereik van het gelagch zeiven te Hellen, om u een van deeze kluchtige bynaamen te geeven. Want hebt gy hem eens, hy zal u aankleeven , gelyk een vergiftigd hembd. Dastr  AAN ZYNEN ZOON. igï Daar zyn zekere menfehen, die zichZelven een foort van logen vergunnen, welke zy onfchuldig oordeelen, en die het ook in zekeren zin is; want zy benadeelt niemand, dan hen zeiven. Deeze foort van logen is de bastaard van ydelheid en dwaasheid. Zodanige menfehen houden zich veel op met het wonderbaare. Is 'er iets merkwaardigs in een gezelfchap of in zekere plaats gebeurd of gefproken, zy zyn'er zelf tegenwoordig geweest, en geeven zich als ooggetuigen daarvan op, Zyi:zelven hebben dingen gedaan, welke nog | van niemand anders ondernomen of vol| bragt zyn. Altyd zyn zy de helden van Ihunne eigene loopjes, en gelooven daarif door achting of ten minften voor het tegenij .woordige oplettenheid te verwekken. Alles \ evenwel, wat zy 'er intfedaad mede behaaillen, is fpot en verachting, gepaard met I eene goede maat van wantrouwen. Want imen moet natuurlyker wyze befluiten, dat : hy,die alleenlyk uit ydelheid een logen op- discht,  Ifj2 theophron's goede raaö discht, geen zwaarigheid zal maaken, orüc: nog grooter logen tot -zyn voordeel tetj zeggen. Indien ik indedaad iets zo buitengë-3' Woons gezien had, dat het fchier als onge4 looflyk moest voorkomen, zou ik het veeli liever by my-zelven willen behouden, dartrl iemand een oogenblik lang gelegenheid tel geeven, aan myne liefde tot de waarheid! te twyfelen. Het is zeker, dat het voorl een vrouwsperfoon niet noodzaakelyker is,J den naam te hebben dat zy kuischis, damt voor eenen man, dat hy de waarheid be-4 mint. Om Gods wille bid ik u, beWaar toch» naar uw geweten en zelfs met yverzuchtl de zuiverheid van uwen zedelyk-goedenitl naam. Bewaar denzelven onbevlekt, on-il befproken, en hy zal in geen verdenking gr komen. Kwaadfpreekendheid en-lastering» doen indedaad geenen fchadelyken aanval, J indien 'er niet eene zwakke zyde is. Zy & vergrooten wel, maar fcheppen zelve niet< i Ik ken indedaad niets, 't geen ondeugen- -I der, laager en tevens belagchelyker is, dan :[ het liegen. Het is óf een uitwerkfel van 4 boos- f  AAN ZYNEN ZOON. I63 boosheid, óf van lafhartigheid, óf van ydelheid, en mist gemeenlyk by elk deezer oogmerken zyne bedoeling. Want logens worden altyd, het zy vroeg of laat, ontdekt. Wanneer ik eene boosaartige logen ten nadeele van het vermogen of den goeden naam van een' mensch zeg, kan ik hem wel eenen tydlang fchade toebrengen ; ik kan echter altyd verzekerd weezen, dat ikzelf eindelyk het meest daarby lyden zal. Want zodra men my ontdekt, (en dit zal zekerlyk gefchieden) verlies ik uit hoofde van myn fchandelyke onderneeming , om den goeden naam van eenen anderen eenen fmet aantewryven, mynen eigenen, en 't geen naderhand ten nadeele van hem gefprooken wordt, laat het ook nog zo waar zyn, gaat voor lastering door. Wanneer ik lieg, of dubbelzinnig fpreek, (want dit is hetzelfde) om iets, het welk ik gedaan of gezegd heb, te ontfchuldigen, en het gevaar der fchande, die ik vrees, te ontgaan : vermeerdere ik 'er die alleenlyk door. Ik itell' my ten toon als den laag. hartigften onder de menfehen, en ben verzekerd, insgelyks zodanig behandeld te wor-  ïö4 theophron's goede raad worden. Heeft iemand het ongeluk, om' eenen misflag te begaan of gedwaald te hebben, dan ligt'er in de vrymoedige belydenis van dezelve iets edelmoedigs. Dit is de eenige weg, om dezelve wederom goed te maaken, en vergiffenis te ontvangen. Integendeel dubbelzinnig te fpreeken , uitvluchten te zoeken, en konstgreepen te beezigen, om een tegenwoordig gevaar of ongemak te ontgaan, is iets, 't geën zo laag is , en zo veel lafhartigheid te kennen geeft, dat hy, die zodanig handelt, altyd (lagen verdient, en ze ook dikwerf ontvangt. Laat het u dan in uw gantfche leven tot een les verflrekken, dat niets, dan zuivere waarheid u, zonder uw gcweeten en uwe eer te krenken, door de waereld kan brengen. Zy is niet flechts uw pligt, maar ook uw voordeel. Ten bewyze hiervan kunt gy altyd zien, dat de grootfle zotten ook de grootfle logenaars zyn. Watmy betreft, ik oordeel altoos van iemands verftand, naar maate hy meer de waarheid fpreekt. Elke  aan zynen zo.on, iö5 Élke voortrefFelykheid en elke deugd is vermaagfchapt aan eenige ondeugd of zwak* heid. Gulhartigheid ontaardt veeltyds in verkwisting,zuinigheid in gierigheid,kloekmoedigheid in opftuivende drift, omzichtigheid in bedeesdheid en zo voorts. Uit dien hoofde geloof ik, dat 'er meerder omzichtigheid verëischt wordt, om onze deugden behoorlyk te oefenen, dan de daartegen overftaande ondeugden te myden. De ondeugd is, uit haar waar oogpunt befchouwd , zo verfoeijelyk, dat zy ons by den eerften opflag aanftootelyk voorkomt, en niet ligtelyk iemand verleiden zou, zo zy niet, althans in den beginne, het momaangezicht van deugd vertoonde. Daarëntegen is de deugd zo bevallig, dat zy ons op het eerfte gezicht betoovert;zy bekoort ons hoe meer wy haar van nader by kennen, ook van tyd tot tyd te meerder, en wy houden daarby, gelyk by alle andere * bevalligheden, het overmaatige voor onmogelyk. Hierom wordt 'er oordcel vcrII. deel. L eischt,  166 THE O P H R ON'S GOEDE RAA» eischt, om de werkingen van eene voertreffelyke oorzaak te maatigen en te bellieren. Ik zal thans het gezegde niet op eene byzondere deugd, maar op eene voortreffelykheid toepasfen, welke dikwerf by gebrek aan oordeel de oorzaak van belagchelyke en berispelyke uitwerkfelen Wordt. Ik meen groote geleerdheid, welke, indien een gezond oordeel haar niet verzelt, ons dikwerf verleidt tot dwaaling, opgeblaazendheid en pedantery. Dewyl ik nu hoop, dat gy deeze voortreffelykheid in 't vervolg In haare grootfle uitgebreidheid zult bezitten; zullen de wenken, welke myne ondervinding u hierover kan aan de hand geeven, waarfchynelyk voor u niet zonder nut zyn. Eenige geleerden, die zich op hunne kundigheden verhovaardigen, fpreeken alleenlyk om tc beflisfen, en wel zulke vonjiisfen, waarvan men zich op niemand kan l>eroepen. Het gevolg hiervan is, dat de menfehen, door de beleediging in 't harnas gejaagd, en door de onderdrukking befpot, zich'er tegen verzetten, en, om zich van  'aan zynen zoofr. 167 van de dwingelandy te ontdoen, zelfs een rechtmaatig aanzien betwisten. Hoe meer gy weet, dies te meer befcheidenheid moet gy bewyzen; en, ter loops gezegd, deeze befcheidenheid is de veiligfte weg, om uwe ydelheid te bevredigen, fchoon ik niet hoop, dat dit by u de beweegreden weezen zal. Zelfs dan, wanneer gy van uw gevoelen vast verzekerd zyt, moet gy liever fchynen te twyfelen; ltel eene zaak voor, maar bellis nooit; en wanneer gy anderen wilt overtuigen, betoon u zeiven bereidvaardig, om van anderen overtuigd te Worden. Daar zyn nog anderen, die, om hunne geleerdheid te toonen, of ook door de vooröordeelen van hunne opvoeding in de fchool, alwaar zy niets anders hoorden, altyd fpreeken van de Ouden alsöf zy meet waren dan menfehen, en van de nieuwen, alsöf zy minder waren. Zy draagen altoos één of twee der klasfikaale Schryvers in hun zak. Zy houden zich, zo zy het noemen, vast aan het oud gezond verftand, leezen niets van de beuzelingen der Iaatere Schryvers, en bewyzen op een hair, das L 2 men  3 68 the op h ron's goed! raad men federt de laatfte zeventienhonderd jaarcn in geene konst of weetenfchap gevorderd is. Ik eisch niet, dat gy uwe kennis van de Ouden geheel en al zult verloogchenen; maar nog veel minder, dat gy u op eene uitmuntende gemeenzaamheid met hen zult beroemen. Spreek van de nieuwen zonder verachting, en van de ouden zonder afgodery. Oordeel van hen allen naar hunne verdienden , maar niet naar hunnen tyd. Indien gy by toeval zulk een Elzeviers drukje van eenen der Ouden in uw zak mogt hebben, pronk 'er niet mede, fpreek 'er zelfs niet van.' Eenige groote geleerden ontleenen alle hunne grondbeginfels, zowel in het openlyke als in het gemeene leven, uit dat geene, 't welk zy foortgelyke ge-vallen in de oude Schryvers noemen; zonder te bedenken, dat 'er met opzicht tot het eerde federt de fchepping der waereld nooit twee gevallen volkomen geiyk aau eikanderen zyn geweest, en dat'er met opzicht tot het tweede, nooit een geval met alle deszelfs om- Handigheden van eenen Schryver, hoe genaamd ,  AAN ZYNEN ZOON. 16 naamd, geregeld voorgefteld, of misfchien recht gekend is. Deeze omftandigheden moet men evenwel weeten, .om recht te oordeelen. Gy moet het geval zelve met de daaraan verknochte omftandigheden overweegen, en daarnaar uwe handelwyze fchikken, maar niet naar de uitfpraaken der oude Dichters of Gefchiedfchryvers. Voeg 'er, zo gy wilt, gelyk-fchynende gevallen hy, echter alleenlyk als hulpmiddelen, niet als wegwyzers. Wy worden door onze opvoeding zo fterk door vooröordeelen ingenomen, dat, gelyk de ouden hunne helden, ook wy hunne zotten vergoden, waaronder ik, behoudens allen behoorlyke eerbied voor de oudheid, Leonidas en Curtiüs als twee van de allergrootften plaatfe (*). En even- O Kene en dezelfde daad kan eene roemwaardige tieldf nmoed of zotheid zyn , naar maate de drangre • denen, welke daarbv ten grondflag leiden, verftandig of dwaas waren. Maar wie durft onderneeraen , om na twee of drieduizend jaaren in de ziel van eenen man te willen leezen, van wien de gefchiedenis ons alleenlyk dat geene, bet ivelk by gedaan, en niet dac geene , bet weli by gedacht beeft , te boek heett gefteld? L 3  27° theophron's goede raad evenwel zou een rechtfchapen pedant in eene redevoering aan het Parlement, wanneer 'er over eene belasting van twee pence op het pond van deeze of geene waar wierd gehandeld, deeze twee helden ten toon Hellen als voorbeelden van dat geenet het welk wy voor ons vaderland behoorden te doen of te lyden. Ik heb gezien , dat geleerden zonder oordeel in deeze zotternyen zo verre gingen, dat het myin 't geheel niet zou verwonderen , wanneer een geleerde pedant by een onzer oorlogen met de Franfchen den voorflag deed, dat men een aantal ganzen in den Tower moest houden, om het groot voordeel, het welk de Romeinen in een foortgelyk geval van een troep ganzen in het Capitool hadden gehad. Deeze wyze van oordeelen en redeneeren zal altyd eenen armhartigen flaatsman en kinderaehtigen kwakzalver te kennen geeven. Nog is 'er een ander foort van geleerden, die wel minder pedantig en opgeblaazen tóaar niet minder ongerymd zyn. Dit zyn de fnapachtige fchitterende pedanten , die hun gefprek, zelfs met vrouwen, door ter fne-  aan zynen zoon. |f| foede bygebragte plaatfen uit het grieksch of latyn Gptooijen, en zich met de fchryvers in beide taaien zo gemeen maaken , dat zy gewoon zyn hen zelfs met zekere bynaamen aantehaalen; gelyk de Oudvader Homerus, de fimme Horatiüs, Maro in plaats van Virgiliüs, en N aso in plaats van Ovidiüs. Hierin volgen hen dan fomtyds gekken na, die in 't geheel geene geleerdheid bezitten, maar flechts eenige naamen en brokken van oude Schryvers van buiten geleerd hebben, waarmede zy gepast of ongepast in alle gezelfchappen pronken, in de hoop, om voor geleerd gehouden te worden. Wilt gy dus aan den éénen kant de befchuldiging van geleerde zotheid, maar aan den anderen kant de verdenking van onkunde myden, onthoud u van het geleerde pogchen! Spreek de taal van het gezelschap, waarin gyu bevindt; fpreek dezelve zuiver, en niet gelardeerd met woorden uit eene andere taal! Geef u nooit het aanzien, alsöf gy wyzer of geleerder waart, dan die 'er met u tegenwoordig zyn! Houd uwe geleerdheid, even gelyk uw repetitieL 4 h0'  Ï72 THEOPIIRON'S GOEDE RAAD" horologie, in den zak! Haal het niet uit, om het te laaten flaan, alleenlyk om te toonen dat gy een hebt! Vraagt menu, hoe laat het is, zeg het; maar roep het niet alle uuren uit, gelyk een ratelwacht. Het ongevergde uithaalen van het horologie geeft te kennen, dat gy het gezelfchap moede zyt; de ongevergde tentoonftelling van geleerdheid veroorzaakt dat het gezelfchap u moede wordt. Dit is over 't algemeen zeker: de geleerdheid , dat is te zeggen de Griekfche en Romeinfche, is een zeer.nuttig en noodzaakelyk fieraad, en dezelve niet te kennen, wordt by een' mensch, die eene geleerde opvoeding heeft gehad, voor fchande gereekend. Maar wacht u zorgvuldiglyk voor de aangehaalde dwaalingen en misbruiken , welke dezelve maar alte dikwerf verzeilen. Geloof ook, dat eene groote nieuwere geleerdheid veel noodzaakelyker is, dan de oude, en dat het beter zou zyn, den tegenwoordigen, dan den ouden ftaat van Europa te kennen; hoewel ik liever zag, dat gy in beiden bedreven waart. Gy  AAN ZYNEN ZOON. 173 Gy hebt thans eenen ouderdom bereikt, welke vatbaar is voor overleg; en ik hoop, dat gy doen zult, het geen van weinigen in uwejaaren gefchiedt, dat is, uwen tyd om uw zeiven wille ter nafpooring van Waarheid en nutte weetcnfchap befteeden. Ik wil voor u niét ontveinzen, want (waarom zou ik u myne geheimen niet ontdekken') dat het nog niet veele jaaren geleeden is, eer ik het waagen dorst, voor myzeiven te denken. Tot in myn zestiende of zeventiende jaar had ik niet veel nagedachten ; en veele jaaren daarna maakte ik 'er geen gebruik van, voor zo verre ik daarin gevorderd was. Ik omhelsde de denkbeelden van de boeken, welke ik las, of van het gezelfchap, 't welk ik bywoonde, zonder te onderzoeken , of zy gegrond waren of niet. Ik wilde liever eene kleine dwaaling waagen, dan tyd en moeite neemen om de waarheid te onderzoeken. Op deeze wyze wierd ik, gelyk ik federt dien tyd heb gevonden, ten deele uit luiL 5 heid,  X74 theophron's goede raad hcid, ten deele uitverftrooijing, ten deele uit eene kwalyk begreepen fchaamte, om denkbeelden te verwerpen, welke met de mode ftrookten, door vooröordeelen weggefleept, in plaats van door de reden geleid te worden. In plaats van de waarheid te zoeken, bleef ik berusten in de dwaaling. Maar federt ik de moeite nam, om voor my-zelven te denken, en moeds genoeg had, om te belyden, dat ik zulks deed, kunt gy u niet voordellen , hoe zeer myne denkbeelden wegens de dingen veranderd zyn, en uit hoe verfchillende oogpunten ik dezelven thans befchouw, daar ik ze tevooren alleenlyk befchouwde naar de leiding van het vooroordeel en op het gezach van anderen. Ja, het is eer mogelyk, dat ik nog veele dwaalingen behouden heb, welke uit hoofde van eene langduurige hebbelykheid by my misfchien werkelyke gevoelens zyn geworden.' Want het is zeer moeijelyk, om vroeg verkregene en lang gekoesterde hebbelykheden te onderfcheiden van de uitfpraaken van onze reden en overdenking. Myn eerfie vooroordeel (w.ant van de voor-  aan zynen zoon. 175 vooröordeelen van kinderen en vrouwen,, gelyk fpooken , verfchyningen , droomen enz. zal ik niet fpreeken) was myne dweepery omtrent de oude fchryvers, waarmede my de boeken, welke ik las, en de leeraars, die my dezelven verklaarden, bennetten. Ik wierd overtuigd, dat 'er federt de laatfte vyftienhonderd jaaren geen gezond verftand, geene gemeene braafheid in de waereld had plaats gehad, maar dat zy met de oude Griekfche en Romeinfehe Heerfchappyen teneenemaal uitgeftorven waren. Homerus en Virgiliüs konden geene ' misflagenhebben, omdat zy oud,Mhton en Tasso geene verdienfte, omdat zy nieuw waren. Ik zou met opzicht tot de ouden byna kunnen gezegd hebben, 't geen Cicero op eene ongerymde wyze, althans die voor eenen Wysgeer onbetamelyk is, van Puto zegt: „ ik wil liever „ met hem dwaalen, dan met anderen naar „ waarheid denken.'' (*) Daarentegen heb ik thans, zonder eene bui- (*) Cum' {«9 errtre maltin , ^umn turn aliis rects /emirs.  ■fVÖ the0ph ROIï's GOEDE raad buitengewoone infpanning van verftand, gevonden, dat de natuur voor drieduizend jaaren dezelfde was , welke zy nu is ; dat de menfehen toen zo wel als thans niets meer waren, dan menfehen; dat wel gewoonten en gebruiken dikwerf afwisfelen, maar dat de menfehelyke natuur fteeds dezelfde bly ft Ik kan even zo weinig toeftemmen, dat de menfehen voor vyftien honderd of drieduizend jaaren beter, dapperer of wyzer zouden geweest zyn, dan dat de dieren en planten in dien tyd beter waren, dan tegenwoordig. Ik neem thans ook aan , in weêrwil van alle de begunftigers der Ouden, te bewyzen, dat Achille s, de held van Homerus, tevens een wild dier en een fchurk Was, bygevolg in 't geheel niet gefchikt voor de rol van eenen held in een heldendicht. Hy toonde zo weinig achting voor zyn vaderland te hebben, dat hy tot verdeediging van hetzelve niet wilde vechten, omdat hy met Agamemnon wegens eene hoer getwist had; en daarna, alleenlyk aangezet door eigene wraakzucht, liep hy rond, en benam de menfehen op eene Iaag- har-  aan zynen z o on. *77 hartige wyze het leven; want dus mag ik het noemen, vermits hy geloofde, niet gekwetst te kunnen worden. By al zyn vermeende onkwetsbaarheid , droeg hy evenwel de fterkfle wapenrusting van de waereld. Ondertusfchen was dit, gelyk ik my in alle nederigheid verbeelde, een magtige dwaaling. Want een hoefyzer aan zyn kwetsbaare voet zou alleen voldoende geweest zyn. Aan den anderen kant beweer ik met Dryden even nederig tegens de bcgunftigers van de nieuwere fchryvers, dat de duivel eigenlyk de held is in het gedicht van Milton. Het ontwerp immers, het welk deeze aanlegt, voortzet en eindelyk uitvoert, is de hoofdinhoud van het gedicht. Uit alle deeze befpiegelingen leide ik het onzydig befluit af, dat de Ouden even zo wel als de Nieuwen, hunne verdienden cn feilen, hunne deugden en ondeugden hadden. Pedantery en gemaakte geleerdheid beflisfen duidelyk ten voordeele van de eerften, ydelheid en onkunde even zo yvcrig ten voordeele van de laatflen. Myne  iyÉ Theophron's goede raad Myne vooröordeelen in den godsdienst gingen denzelfden gang. Daar was een tyd, waarin ik het onmogelyk oordeelde, dat de braaffle manvan.de waereld buiten den fchoot der Engelfche kerk zou kunnen zalig worden. Ik befefte niet , dat onze gevoelens niet van den wil afhangen; dat het even zo natuurlyk ais geoorloofd is, dat een ander in gevoelens van my verfchilt, als ik van hem; dat wy, wanneer wy beiden oprecht zyn, ook beiden niet te berispen zyn; en dat 'er by gevolg van wederzyden toegeevendheid plaats moest hebben. Maar nu begryp ik zeerwel, dat dwaalingen in gevoelens, hoe grof ze ook moogen zyn, medelyden verdienen , geenszins beftraffing of fpotterny. De blindheid van het verftand is even zo beklagenswaardig, als de blindheid van het gezicht; en het is geen onverfchillig, maar het is ook geen ftrafwaardig bedryf, wanneer de mensch in beide gevallen van het rechte fpoor afdwaalt. De christelyke liefde eischt van ons, om hem, zo wy kunnen, door bewyzen of gefprekken te recht te helpen, maar tevens verbiedt zy, om zyn on-  AAN ZYNEN ZOON.' I79 öfigetuk óf te beftraffcn , óf uit te lag- cliën. Het verftand is de wegwyzer van elk mensch, en moet het ook weezen. Ik kan met even zo veel recht begeeren, dat elk mensch even zo lang, als ik, en van het» zelfde koloriet, als ik, zal weezen», als dat hy eveneens als ik zal redeneeren. Elk mensch zoekt waarheid; maar God alleen weet, wie dezelve heeft gevonden. Dus is 't even zo onrechtvaardig, om de menfehen wegens de verfchillende gevoelens, welke zy naar de overtuiging van hun verftand moeten omhelzen, te vervolgen, als het dwaas is, hen des wegen te belagchen. Hy, die leugenachtig fpreekt en handelt, Is ftrafwaardig, maar hy niet, die eerlyk en oprecht de logen gelooft. De vooröordeelen, welke ik vervolgens omhelsde, waren die van de galante waereld. Dewyl ik beflooten had, om in dezelve uittefchitteren, oordeelde ik, dat de zogenoemde voornaame ondeugden noodzaakelyk waren. Ik hoorde, dat zy noodzaakelyk geoordeeld wierden, en geloofde zulks zonder nader onderzoek. Althans ik  iSo theofhron's goede raad ik zou my gefchaamd hebben , om het te ontkennen, om my niet bloot te (tellen aan het gelagch van hen, d;e ik als voorbeelden van bevallige welleevei ïdheid aanmerkte. Maar thans fchaam ik my niet, zonder, fchroom te beweeren, dat deeze verkeerdelyk zogenoemde voornaame ondeugden flechts enkel zo veele fchandvlekkcn zyn , zelfs aan een' man van de waereld en van de bevalligfte wclleevendheid , en dat zy hem zelfs in de gedachten van de zodanigen vernederen, die hy daardoor denkt te behaagen. Dit vooroordeel gaat zo verre, dat ik menfehen gekend heb, die, in plaats van hunne waare ondeugden zorgvuldiglyk te verbergen, zelfs die ondeugden nog begeerden te hebben, welke indedaad niet by hen gevonden wierden. Maak gy gebruik van uw eigen verfland, en handhaaf het in allen opzichte! Overweeg , onderzoek en ontvouw alles, ten einde gy een gezond oordeel moogt vel. ]en! Laat geen enkel: die of die heeft het gezegd, uw verftand bedriegen, uwe daaden misleiden , of u voorfchriften over uw gedrag geeven! Wees vroegtydig datgee- ne,  AAN ZYNEN Z • O N. l8l ne, het welk gy, zo gy 't niet zyt, te fpade wenfchen zult geweest te zyn! Raadpleeg bytyds uw verftand! Ik zeg niet, dat het altyd een onfeilbaare rechter zyn zal; want het menfcheïyk verftand is niet onfeilbaar; maar het zal een van die wegwyzers zyn, welke de minfte dwaalen van allen, die gy volgen kunt. Boeken en gefprekken kunnen hetzelve onderfteunen: maar volg geen van beiden met een bli » deling vertrouwen! Beproef beiden naar het beste richtfnoer, het welk God ons tat een gids gefchonkcn heeft, het richtfnoer van onze reden! Ontflaa u onder alle andere bezigheden , toch niet, gelyk veelen doen, van het denken! Van den grooten hoop der menfehen kan men niet wel zeggen, dat hy denkt. En over 't algemeen befchouwd, geloof ik, is het best, dat het zo is (*)• Want de (*) By de tegenwoordige geiteldheid, waarin deeze groote hoop zich bevindt, is het wel zo. Anderszins ware het, dunkt my, eene lastering tegen den Schepper, te bewceren, alsöf het voor eenige foort van zyne met rede begaafde fchepfelen beter zoi? II. DEEl. M  iü2 theophron's goede raab> de gemeene vooröordeelen werken meerder mede tot orde en rust,, dan het eigen byzonder verftand van deeze menfehen, het welk zo weinig befchaafd en geoefend is, daartoe zou kunnen medewerken (*). Wy hebben in ons land veele zodanige nuttige" vooröordeelen, welke ik niet gaarne zou zien dat afgefchaft wierden (§). De oprechte overtuiging der Protestanten, dat dePaus de Antichrist en de Babilonifche hoer is, dient ons land tot een krachtiger behoedmiddel tegen het Pausdom, dan alle de opgegeevene bondige en onwederleglyke gronden van Chillin gworth (t). Het zyn , deeze reden onbefchaafd en ongebruikt te ïaaten, dan dezelve te oefenen cn te 'gebruiken, C. (*) Hieruit volgt echter geenszins, dat men deeze reden, welke tot dus verre zo weinig befchaafd en geoefend wierd, even zo rouw en onbefchaafd moet laaten, wanneer men de middelen :ter befchaaving in syne magt heeft. C. (§) Ik wel; indien 'er flechts geen ander vooroor» deel, maar wel eene wczenlyk redelyke kundigheid in hunne plaats wierd .gefield. C. (t) Eene werkelyk verlichte reden zou evenwel H0g veel krachtiger behoedmiddel daartegen weezen. C.  aan zynen zoon. 1^3 Het kinderachtig fprookje, alsöf de Pretendeut in eene tinnen waterfles by de ko< ningin in 't bed gebragt was,het welk geen grond, zelfs geen waarfchynelykheid heeft, is voor de zaak van de Jakobieten nadee'liger geweest, dan alles, wat Lokke en anderen hebben gefchreeven, om te bewyzen, dat de Hellingen van het onöphoudelyk erfrecht en van de onbepaalde lydende gehoorzaamheid van allen grond ontbloot en ongerymd zyn. De onnozele, trotfche verbeelding, welke men hier zich heeft in het hoofd gebragt, alsöf één Engelschman drie Franfchen zou kunnen verdaan, geeft evenwel den Engelschman moed, en heeft hem wel eens in ftaat gedeld, om twee Franfchen waarlyk te verdaan. Een Franschman waagt moedig zyn leven voor de eer van den Koning. Indien gy het voorwerp wilde veranderen , het geen men hem geleerd heeft, voor oogen te houden, en hem zeggen, dat het eigenlyk het welvaaren van 't vaderland betrof, misfchien zou hy het dan op een loopen zetten. M a r/'°-  184 THEC-PH RO'N'S GOEDE RAAB Zodanige openbaare en aan zekere plaatfen gebondene vooröordeelen, hebben over den grooren hoop der menfehen de overhand , maar kunnen befchaafde, welönderwezene en nadenkende zielen niet bedriegen. Daarentegen zyn 'er even zo verkeerde, fchoon niet zo ongerymde, vooröordeelen, welke menfehen van een grooter, befchaafd verftand alleenlyk daarom koesteren, dewyl zy de behoorlyke moeite niet doen , om de zaak te onderzoeken , noch de behoorlyke oplettendheid ter nafpooring, noch de verëischte fcherpzinnigheid ter onderfcheiding der waarheid in 't werk ftellen. Dit zyn vooröordeelen, waartegen gy u door eene manmoedige infpanning en oefening van uw denkvermogen moet beveiligen. Zie hier flechts één voorbeeld van duizenden, welke ik u zou kunnen opgeeven! Het is een algemeen vooroordeel, wel federt zestienhonderd jaaren voortgeplant, alsöf konften en weetenfehappen onder eene defpotieke regeeri&g niet zouden kunnen bloeijen ; maar dat, waar de vryheid ge-  &AN ZYNEN ZOONj I§5 geboeid wordt, de geest ook noodzaakelyk gekluisterd zou moeten weezen (*). Dit heeft nu wel eenigen fchyn, het is evenwel indeaaad valsch. Wel is waar, handwerken, manufactuuren, landbouw enz. zullen vervallen, wanneer de winst en het eigendom uit hoofde van de hoedanigheid der regeeringsvorm niet veilig zyn. Maar nooit heb ik kunnen ontdekken, waarom eene defpotieke regeering de genie van een' Meetkundige, van een'Starrekundige , van een' Dichter of Redenaar in boeijens zoude kunnen flaan (§)• Zy kan wel aan Dichters en' <*) Zekerlyk, wanneer men konften en weetenfchappen in zulk eene bepaalde beteekenis gebruikt, als waarin onze Schryver dezelven heeft gebeezigd, gelyk uit het volgende blykt, dan kan dit gevoelen; een vooroordeel Zyn; maar wanneer men daardoor eene voaare verlichting van den wen/chelyken geest over die voorwerpen, welke voor denzelven de gewigtigjien zytt, verft'aat: dan is het ontegenzeggelyk waar, dat eene defpotieke regeering , vooral wanneer dezelve gepaard gaat met Hiërarchie, regelrecht zulk eene verlichting tegenwerkt. (§) Dit wel niet; maar is het ook zo gefield, meï dennafpoorendengeest van onderzoekin godsdienftige, wysgeerige en zodanige andere ftoifen , welke de rech" sên van het menschdom betreffen? M 3  i85 thegphron's goede raad cn Redenaars de vryheid beneemen , om zekere ftoffen op die wyze te behandelen, als zy wel wenschten; zy laat hen echter nog flofte genoeg over ter beoefening van hun genie , zo zy die flechts bezitten. Kan een fchryver zich wel met reden beklaagen, dat hem de handen gebonden zyn, als 't hem niet vry ftaat, om godslasterlyke, onkuifche of oproerige dingen uittegeeven? Dit alles is immers by de vryfte regeeringsvormen, zo ze anders wys en welgeregeld zyn , even zeer verbooden. Dit is ondertusfchen tegenwoordig de algemeene klagte der Franfche Schryvers, indedaad echter alleenlyk van de fJcchten. „ Geen wonder, zeggen zy, dat Engeland (, zo veele groote geesten opleevert. De „ menfehen denken daar, zo als zy willen, en geeven uit, wat zy denken." Recht zo ! Maar wie belet hen dan , om te denken, gelyk zy willen (*)? Zekerlyk (*) Antwoord: de Baftille, ingevalle zy onvoorzichtig genoeg zyn, om hunne gedachten overluid te zeggen. C.  aan zynen zoon. j3? lyk, wanneer zy eene denkwyze hebben, welke voor allen godsdienst en goede zeden verderffelyk is, of die onrust in den flaat verwekt; dan zal eene defpotieke regeering hen gewisfelyk van de bekendmaaking van zodanige gedachten met meerder nadruk wederhouden, of daarvoor fixaffen, dan eene vrye regeering zou kunnen doen. Maar hoe kan dit den geest van eenen Heldendichter, Tooneeldichter of Lierdichten aan ketenen leggen? Of hoe kan dit de konst van eenen Redenaar op den kanfel of voor de rechtbank bederven? De menigvuldige goede Franfche fchryvers, gelyk Co r n e ille , Racine, Boileao, la Fontaine, welke fcheenen den gouden tydkring der Romeinen de loef te willen affteeken , bloeiden onder de defpotieke regeering van Lodewyk den Veertienden (*)• Zelfs de vermaarde Schryvers in de tyden van August v s.verkreegen hunnen roem niet eerder, dan nadat (*) Maar onder dezelfde regeering bloeiden ook bygeloof en dweepery, met alle hunne gevolgen van domheid, zucht tot vervolging en wreedheid. C. M 4  18? theophron's goede raad dat deeze wreede onwaardige Keizer het Romeinfche volk reeds in ketenen had geflagen. De tierftelling van de weetenfchappen kan ook niet aan eene vryë regeering toegefchreeven worden, maar aan de aanmoediging en de befcherming van Paus Leo den Tienden, en Francois den Eersten van Frankryk. De laatfte was zo defpotiek, als een Paus; de eerfte zulk een Willekeurig Vorst, als 'er ooit één heeft geregeerd. Verftaa my echter niet kwalyk, alsöf ik, 'dewyl ik alleenlyk een vooroordeel afkeur, voor de willekeurige magt zou willen pleiten. Ik ben 'er ten eenemaal afkeerig van, en befchouw dezelve als een openbaare en boosaartige inbreuk op de natuurlyke rechten van het menschdom. De  AAN ZYNEN ZOON. ISQ De geleerde pedantery, waarvoor ik u nu genoeg geloof gewaarfchuuwd te hebben, herinnert my aan eene andere, welke ik eene pedantery in de bezigheden noemen kan , en waartoe jonge lieden uit verwaandheid, omdat zy reeds jong tot beezigheden gebruikt worden, altyd gaarne overhellen. Zy houden zich alsöf zy vol gedachten zyn, klaagen geftadig over den last der bezigheden , geeven dit op een bedekte wyze te kennen, en fchynen zwanger te gaan van geheimen, fchoon zy die indedaad niet hebben. Spreek gy veelmeer nooit van bezigheden, dan jegens zodanige menfehen, waarmede gy dezelven moet verrichten; en wanneer gy het meest te doen hebt, gedraag u dan, alsöf gy niets te verrichten had! M 5 Nog  ïqo theophron's goede UAl Nog moet ik u waarfchuuwen voor eenen zeer gewoonen misflag van jonge lieden, Welke wel de zeden niet onmiddelyk betreft, maar nogfhans zeer dikwerf even zo treurige gevolgen heeft, als boosheid en ondeugd. Dit is de verkwisting. Een zot verkwist zonder eenigen roem en voordeel met ééne hand meer , dan een man van verftand met beiden uitgeeft. De laatste befteedt zyn geld gelyk zynen tyd; hy verkwist nooit éénen fchelling van het eerfte, noch éénen minuut van den laatften, zo het niet is voor iets, het welk hem of anderen nuttig zyn, of eene verftandige goedkeuring wegdraagen kan. Integendeel koopt een zot 't geen hy niet noodig heeft, en betaalt niet 't geen hy noodig heeft. Hy kan de aanlokfelen van allerlye fnuifteryen niet wederftaan. Tabaksdoozen , horologies , rottingbandjes enz. brengen hem aan den bedelzak. Zyne bedienden en ambagtslieden fpannen met zyne eigene traagheid famen, om hem te be-  AAN ZYNEN ZOON. I91 Vedriegen. Binnen eenen korten tyd vindt hy zich met verbaasdheid onder alle de belagchelyke, overtollige dingen, in een gebrek van waare behoeften des levens. Zonder zorgvuldigheid en eene geregelde orde zal zelfs niet het grootlte vermogen, maar met dezelven hetkleinfte toereiken, om alle noodzaakelyke uitgaaven daarmede te kunnen goed maaken. Betaal alles, wat gy koopt, zo veel gy kunt, aanftonds, en wacht u rekeningen te laaten oploopen! Betaal ook het geld zelf, en niet door bedienden, die'er óf zekere portie van voor zich bedingen, óf een gefchenk daarvoor vraagen, omdat zy, gelyk zy gemeenlyk zeggen, een goed woord gedaan hebben. Wanneer gy u rekeningen laat inleveren , by voorbeeld van eeten , van kleeding enz. betaal die regelmaatig elke maand, en wel meteigene handen. Koop niet, uit eene kwaalyk begreepene zuinigheid, iets, 't geen gy niet noodig hebt, omdat het weinig kost, noch ook uit eene eenvoudige verwaandheid, omdat het duur is. Bereeken in een boek alles, wat gy ont-  fö~2 theophron's goeds uad ontvangt en uitgeeft! Ik bedoel hiermede niet, dat gy elke fcheHing of halve kroon zult bereekenen, waarmede gy de huurkoetfen, opera's enz. betaalt. Dit is den tyd en inkt niet waardig, die het zou kosten. Laat zulke kleinigheden over aan gekken, die het op een penning aankomt. Draag zorg, dat gy in de huishouding zoWel, als ook in andere deelen des levens, eene behoorlyke oplettendheid aan behoorlyke dingen befteedt, en eene behoorlyke verachting jegens kleinigheden betoont. Eene fterke ziel befchouwt de dingen in derzelver waare evenredigheid, maar eene. zwakke ziel door een vergrootglas, het welk van een vloo een olifant maakt, alle kleine dingen vergroot, en groote dingen niet kan bevatten. Ik heb gezien, dat menigéén voor een' gierigaart wierd gehouden, omdat hy een oortje bezuinigde en om twee Huivers knibbelde, terwyl hy zyn vermogen verfpilde , meer uitgaf dan hy ontving, en geen acht floeg op gcwigtige uitgaaven, welke zyn verftand te boven gingen. Het zekerfte kenmerk van eenen gezonden,  AAN ZYNËN ZOON, r?3 den, fterken geest is, om in elke zaak de vastgcftelde perken te vinden , buiten welke aan deeze of de andere zyde niets recht is (*). Zy worden door eene zeer fyne lyn geteekend, welke alleenlyk door een goed verftand en oplettendheid kunnen ontdekt worden, en die voor gemeene oogcn veel te fyn is. By de zeden wordt deeze lyn welvoeglykheid genoemd; 't geen "boven dezelve- loopt, zyn lastige plechtigheden ; 't geen beneden dezelve blyft, onbetaamelyke flordigheid en achteloosheid. In de beoefening is zy de fcheidsmuur tusfchen eene grootfche, puriteinfche ftrengheid en eene ondeugende zachtheid. In den godsdienst fcheidt zy het bygeloof van godloosheid, en in 't kort, elke deugd van de ondeugd of zwakheid, die 'er mede vermaagfchapt is. O 8.us ultr* citmaue ttejult confiftcri [ree turn. Ai-  194 theophron's goede raad Allermeest moet gy u wachten voor het: verkwisten van uwen tyd, voornaamelyk van dien tyd, welke aan uwe fhidie of aam uwe bezigheden moet toegewyd zyn. In uwen tegenwoordigen ouderdom behoeft gy u niet te fchaamen, om hen, die u tot ontydige vermaakelykheden willen verleiden, te zeggen: dat gy om ontfchuldiging moest verzoeken; want dat gy genoodzaakt waart, om deezen tyd met uwen Hofmeester doortebrengen; dat ik , uw Vader, het zo begeerde, en dat gy niet anders zoudt kunnen doen. Geef my flechts alle fchuld, fchoon ik overtuigd ben, dat uwe neiging hieromtrent volkomen met de myne overëenftemt. Zulke zotte ledigloopers, die de tyd te lang valt, en die ons ook gaarne van onzen tyd zouden willen berooven, moet men niet alle gronden voorflellen; men zou hen daarmede indedaad te veel eer aandoen. Het kortfte en beleefdste antwoord is het best. Ik kan niet, ik mag niet; maar niet, ik wil niet. Want  AAR ZT-ÏEN ZOON. TOg Want indien gy u met hen inliet op de noodzaakelykheid van het leeren, en op de nuttigheid der weetenfchappen ; dit zou hen flechts ftoffe geeven tot hunne ongezouten boert, welke gy wel, gelyk ik begeer, niet achten, maar evenwel ook niet veröorzaaken moet. Ik zal eens onderflellen, dat gy u te Romen bevond , dat gy eiken voormiddag zes uuren achtereen met uwen Hofmeester de weetenfchappen oefende, dat gy de avonden in het best gezelfchap doorbragt, dat gy deszelfs zeden waarnam, en de uwen' daarna vormde. Vervolgens zal ik een aantal van ledigloopende, rondzwervende, ongeleerde Engelfchen ftellen, waarvan gemeenlyk eenigen te Romen zyn, die alleenlyk onder eikanderen leeven , in hunne wooningen tefaamen eeten,drinken en laat opzitten, en wanneer zy befchonken zyn, allerleie buitenfpoorigheden en rufie beginnen. Van deeze fraaije fnaaken zal ik één uitkiezen, en u een gefprek tusfchen u en hem leeveren, zodanig naamelyk,als ik wel zeggen mag, dat het aan zynen kant, en, gelyk ik hoop, dat het aan uwe zyde luiden zal- Hy.  ?y6 theopkron's goede raad Hy. Gelieft gy morgen met my te ontbyten? Wy zullen met ons vieren of vyven landslieden by eikanderen zyn Wy hebben rytuigen befprpoken, en zullen na het ontbyt een fpcclrcisje op het land doen, Gy Het doet my zeer leed, dat ik niet kan. Ik moet my den geheelen voormiddag t'huis houden. Hy. Wel nu, dan zullen wy komen en by u ontbyten. Gy, Dit kan ook niet gefchïeden. ik heb myn woord reeds gegeeven. Hy. Nu, Iaat het dan overmorgen zyn. Gy. Om u de waarheid te zeggen, het kan nooit voormiddags gefehieden. Want vóór twaalf uuren gaa ik niet uit, en houd ook geen gezelfchap aan myn huis. Hy. Wat wcêrgaê doet gy dan tot de klok twaalf alléén? Gy. Ik ben niet alleen; myn Pedagoog is by my. Hy- Wel, wat doet gy dan met hem? Gy. Wy oefenen ons In verfcheidene weetenfchappen , en fpreeken met elk'anderen. Hy. Waarlyk eene aardige tydkorting! Win  aan zynen zoon. 197 Wilt gy dan ook misfchien een geestclyke Worden ? Gy. Neen, maar ik geloof, dat ik de bevelen van mynen Vader moet gchoorzaamen. Hy Hoe! hebt gy niet meer verftand,' dan dat gy u ftoort aan dien ouden vent, die duizend mylen verre van hier is? Gy Indien ik my niet om zyne bevelen bekommerde, zou hy zich niet om myne wisfels bekommeren, Hy. Daarmede dreigt die oude gek u? Menfehen, die het meest gedreigd worden, leeven het langfte. Stoor u nooit aan bedreigingen. Gy. Ik kan niet zeggen dat hy my ooit in myn leven heeft gedreigd Maar my dunkt, ik doe toch best, als ik hem niet knorrig maak. Hy. Ha ! ha ! Gy zoudt misfchien eenen gemelyken brief van dien ouden knaap ontvangen; en dit zou het ook alles zyn. Gy. Gy kent hem niet recht. Hy doet altyd meer, dan hy zegt. Hy is, zo veel ik my herinner', nog nooit in zyn leven kwaad op my geweest. Maar als ik hem 11. deel, N kwaad  ig8 TïIEOPHRON's &OEDE RAAD kwaad maakte, ben ik verzekerd, dat hy het my nooit zou vergeeven. Hy zou in koelen bloede onverzettelyk zyn. Ik zou vruchteloos bidden en fmeeken , en my dood fchryven. Hy. Nu, dan is hy een oude fchurk; dit is alles, wat ik zeggen kan. Maar volgt gy niet ook als een vroom kind uw guardiaan? -— hoe heet hy ook nu? — Gy. Dit kan ik niet ontkennen. Hy. Dus plaagt hy u den geheelen morgen met grieksch , latyn , met logica en diergelyke zaaken ? Wel duivelsch! Ik heb ook zulk een' oppasfer; maar ik heb nog nooit in myn geheel leven met hem in een bock gezien. Ik heb hem de geheele week niet eens gezien; en het zou my niet kunnen verfcheelen, al zag ik hem nooit weder. Gy. Myn hofmeester vergt my nooit iets, 't geen niet redelyk is, en tot myn welzyn verfbekt. Hierom ben ik gaarne in zyn gezelfchap. Hy. Dit luidt waarjyk zeer hupsch en ftichtelyk! Op deeze wyze zal men u voor een recht vroom jongman houden. Gy.  AAN ZYNEN ZOOM. 190 Gy. Wel nu, dit zal juist zo nadeelig niet zyn. Hy. Wilt gy dan morgen avond by ons komen? Wy zullen met ons tienen zyn. Ik heb heerlyken wyn. Wy zullen eens recht vrolyk weezen. Gy. Ik bedank u zeer. Ik heb morgen voor den gèheelen avond myn woord gegeeven. Eerst moet ik by den Kardinaal Ar.BANi gaan; en vervolgens by de gemaalin van den Venetiaanfchen afgezant eeten. Hy. Hoe kunt gy 'er toch behaagen in fcheppen, om geduurig met buitenlanders te verkeeren? Ik zet geen voet over hun» nen drempel, met alle hunne vervloekte, complimenten. Ik ben in hun gezelfchap onrustig, en ik weet niet, hoe het kom*, maar ik ben befchaamd. Gy ik fchaam my niet, en vrees ook niet. ik ben by hen zeer te vrede, en zy zyn het in myn gezelfchap. Ik leer hunne taal, en flaa acht op hunne gemoedsgefteldheid , terwyl ik met hen fpreek Dit is immers wel het oogmerk, waarom wy buiten lands gezonden worden. Is 't niet zo? Na ffy.  20o theophron's goede raad Hy. Ik baat het gezelfchap. van zulke zedige vrouwen, van zulke ftaatsdames. Wat my betreft, ik weet in 't geheel niet, wat ik met haar fpreeken zal. Gy. Hebt gy dan ooit met dezelven verkeerd ? Hy. Neen, ik heb 'er juist niet mede verkeerd. Maar ik ben evenwel wel eens in haar gezelfchap geweest, hoewel zeer tegen mynen wil. Gy. Zy hebben u dan ten minden geen nadeel gedaan. Dit is naar alle vermoeden meer, dan gy van de vrouwen, waarmede gy verkeert, zult kunnen zeggen. Hy. Dit beken ik, het is zo. Maar met dit alles zou ik liever een half jaar met myn* chirurgyn te doen willen hebben, dan een geheel jaar met uwe ftaatsdames. Gy. Gy weet, dat de finaak zeer verfchillende is; en elk volgt altyd gaarne den zynen. Hy. Recht zo ! Maar, Stanhope! uw fmaak is dan weêrgaês vreemd. Den geheelen voormiddag zyt gy by uwe oppasfer, den geheelen avond i* deftige gezelfchappen , en den geheelen langen dag vreest  AAN ZYNEN ZOON. vreest gy voor uw oude Papa in Engeland. Gy zyt toch een wonderlykc knaap. Ik vrees, dat men niets van u zal kunnen maaken. Gy, Dit vrees ik indedaad ook. Hy. Nu, het zy dan zo ! Goeden nacht! Gy hebt'er evenwel, hoop ik, niets tegen, dat ik my deezen avond braaf dronken drink? Want dit zal zekerlyk gefchieden. Gy. In 't geheel niets; ook heb ik 'er niets tegen, dat gy morgen zeer ziek zult weezen. En dit zal even zo zeker gefchieden. Goeden nacht dan ! Gy zult wel zien, dat ik u niet de ontegenzeggelyke gronden heb in den mond gelegd,welke, gelyk ik met zekerheid weet, ti by zodanige gelegenheden zouden te binnen komen; gelyk pligt en liefde omtrent my, achting en vriendfchap jegens uwen hofmeester, zorg voor uw eigen zedelyken goeden naam, en voor alle de pligten van mensch, zoon, leerling en burger. Deeze gewigtige gronden zouden by zulke onkundige zotten flechts vruchteloos verfpild worden Laat hen over 't algemeen over aan hunne onkunde, aan hunne vuile, N 3 fchan-  203 THEOPHRON's GOEDE 8.AAS fchandelyke ondeugden. Zy zullen de uitwerkfelen van dezelven ftrengelyk ondervinden, wanneer het te laat zal zyn. Be^ roofd van de troostelyke toevlucht der geleerdheid, en gekweld van alle de ziekten en fmarten van eene geheel bedorvene maag en van een verlieten ligchaam, is hun ouderdom, zo zy die bereiken, onrustig en fchandelyk. Het belagchelyke, waarmede zulke knaapen de geenen, die hen niet gelyk zyn, trachten te bennetten, is, naar het gevoelen van alle verftandigen , de ontegenfpreekelykfte lofreden. Ik predik u thans niet, als een oud man, iets voor, over geestelyke of zedekundige teknen. Ik ben overtuigd , dat gy het best onderwys van dien aart kunt ontbeeren. Maar ik geef u alleenlyk raad als een'vriend, als een' man van de waereld, en als iemand, die niet hebben wil, dat gy in de jeugd oud worden , maar alle vermaaken genieten zult, welke de reden aanwyst, en waarvoor de betaamelykheid borg is. Ik ftel eens voor een oogenblik, (\vant anders kan men dit volflrekt niet onderzeilen) dat alle de oudeugden van die bal- daa-  AAN ZYNEN ZOON. 203 daadige knaapen op zieh-zelven volkomen onfchuldig waren ; dan zouden zy evenwel altyd hen, die dezelven pleegen, verlaagen en ontëeren, hunne verheffing in de waereld door de fchending van hunnen goeden naam verhinderen, en hen eene laage denkwyze en onedele zeden inboezemen,, welke in 't geheel niet ftrooken met de achting, welke zy anderszins in befchaafde gezelfchappen en in gewigtige bezigheden zouden kunnen ontvangen. Deeze befpiegeling zal, hoop ik, nevens uw eigen gezond verftand, voldoende zyn, om u tegen de verleidingen, uitnoodigingen of roekelooze verniaaningen (want verzoekingen kan ik ze niet noemen) van zodanige ongelukkige jonge lieden te waapenen Doch myd dezelven niet alleen met de daad, maar zelfs t.aar den fchyn, zo gy anders in een goed ,gezelfchap aangenaam wilt weezen. Want men zal zich altyd fchroomen hem te ontvangen, die uit eene plaats komt, alwaar de pest woedt, al ware 't ook, dat hy eene gezonde kleur had. N 4 Maar  2C4 theophron's goede raad Maar daar is nog een ander foort van verleiders, welken nog veel gevaarlyker zyn, dan deezen, omdat zy zich gemeenlyk van eene zeer verpligtende en bekooriyke zyde opdoen. Dit zyn de weigekleede en fraaifpreekende gelukzoekers en fcbuimloopers (*), die men in alle groote hoofdlieden, maar nergens meer, dan te Parys vindt lk zal u dit fchandelyk gebroedfel Wat duidelyker befchryven. Daar fpreekt u, by voorbeeld, zeker Marquis of Ridder in een fraai gegallonneerde rok en nette kleeding, in den fchouwburg of op eene andere openbaare plaats aan; hy verkrygt by den eerflen opflag van oog onëindig veel achting voor u; ziet, dat gy een vreemdeling van den eerflen rangzyt; biedt u zyne dienften aan, en wenscht niets yveriger, dan u, zo veel in zyn gering vermogen ftaat, de aangenaamheden van de plaats te doen genieten. Uy kent ceni- (*) Cbtvalitrs iTiiiiiujJrie.  AAN ZYNEN ZOON,' 20£ eenige vrouwen van rang, die een klein, aangenaam gezelfchap, eenen kleinen, allerliefflen avondmaaltyd met braave lieden, verre boven het gedruis en de verdrooijing van de groote waereld keuren. Hy zal met het grootfle vermaak van de waereld de eer hebben, om u by deeze voornaame Dames den toegang te yerfchaffen. Goed; maar wanneer gy nu deeze vriendelyke aanbieding aanneemt en met hem gaat, zult gy op de derde verdieping eene fchoone , geblankette , fchaamtelooze hoer vinden, in een verfchoten eertyds prachtig gewaad , uit de tweede of derde hand gekogt, in gezelfchap van eenige vry wel gekleede gaauwdieven, die met den tytel van Marquis, Graaf, Ridder enz. verëerd worden. Het vrouwsperfoon ontvangt u met de grootfle beleefdheid en bevalligheid. Hoewel zy de ingetogenheid bemint, en afkeerig is van de groote waereld, betuigt zy evenwel den heer Marquis ten hoogde verpligt te zyn, dat hy haar zulk eenen onfchatbaaren , weêrgaêloozen bekende, als gy zyt, bezorgd heef. Zy vreest alleenlyk, dat zy u geene aangenaame tydN 5 kor-  20(5 THE OPHRON's GOEDE B.AAB korting kan verfchaffen; want zy duldt in. haar huis nooit hooger te fpeelen, dan om één franfche Louis d'or. Maar indien gy mogt kunnen goed vinden, om tot den avondmaaltyd toe zulk een laag fpel mede te fpeelen, zou het haar aangenaam zyn. Nu neemt gy deel in dit laage fpel. Uw goed gezelfchap draagt 'er zorg voor, om u vyftien of zestien franfche Livres te laaten winnen, en neemt daaruit gelegenheid, om uw goed geluk en uwe bekwaamheid in het fpeelen te roemen. Nu wordt het avondëeten opgedraagen; en dit is heerlyk, dewyl men zich verzekerd houdt , dat gy het zult betaalen. De Marquifln bekleedt met de uiterfte bevalligheid de plaats van Tractante, praat van fraaije gevoelens en goede zeden, doormengt dit gefprek met boert, en geeft u van terzyde lonken, welke u te kennen geeven, dat gy in 't vervolg niet behoeft te twyfelen, haar byzondere gunsteling te worden. Na den avondmaaltyd wordt 'er toevallig gefprooken van Farad, Lansqueret of Guinee. De Ridder doet den voorflag, om één van die fpellen voor een half uurtje te  AAN ZYNEN ZOON. 2C7 te fpeelen. De Marquifin fchreeuwt daartegen, en zweert dat zy zulks nooit zal toelaaten Eindelyk laat zy zich echter overhaalen , dewyl men haar verzekert, dat 'er flechts om eene kleinigheid gefpeeld zal worden. Nu is dan het gewenschte oogenblik gekomen. De groote onderneeming begint. Ten minften verliest gy door bedrog alle •uwe gereede penningen; en blyft gy 'er tot laat in den nacht, men zal u naar alle waarfchynjykheid uw horlogie en fnuifdoos ontfutfelen, of misfchien wel veiligheidshalve zelfs het leven neemen. Dit is, gelyk ik u kan verzekeren, geenszins eene te verregaande, maar eene letterlyke befchryving van dat geene, het welk onbefchaafde, onbedrevene vreemdelingen in groote hoofdlieden dagelyks ontmoet. Leer toch alle deeze beleefde Heeren, die by den eerflen opflag zo veel behaagen in u vinden, zeer koe> te ontvangen, en draag zorg, dat gy altyd tevooren uw woord hebt gegeeven , laaten zy u vóórhellen, wat zy willen. Maar gy kunt ook fomtyds in zeer groote en goede gezelfchappen in handen van lis-  20§ 'theophron's goede raad listige menfehen vallen, die zeer begee!'ig> bygevolg ook verzeekerd zyn, om u uw geld aftewinnen , zodra zy u tot fpeelen kunnen overhaalen. Laat het dan voor u eene onveriinderlyke ftelregel zyn, om nooit met mannen alléén te fpeelen, maar óf alleenlyk met befchaafde vrouwen, en wel om weinig geld, óf ook met mannen en vrouwen tevens. Maar wacht u ook, wanneer men u fomtyds uitnoodigt, om hooger te fpeelen, dan gy lust hebt, om zulks met eene alte groote deftigheid en met zinryke fpreuken te weigeren, door aantooning van de dwaasheid, om dat geene in het fpel te waagen, 't welk evenwel elk niet gaarne zou willen verliezen, in vergelyking met dat geene, welks gewin men niet noodig hecfr; maar zoek deeze uitnoodigingen al boenende en met een vrolyke luim te ontduiken. Zeg, dat gy het misfchien zoudt doen, wanneer gy met zekerheid vooraf Wist, dat gy zoudt verliezen; maar dewyl gy even zo wel zoudt kunnen winnen, dat gy in dit geval fchroomde voor de lastigheden van den rykdom, federt den tyd, dat gy had gezien, hec lastig dezelve voor den  AAN ZYNEN ZOON. 209 den armen Harlequin was geworden, en dat gy uit dien hoofde had beflooten, om het 'er nooit op te waagen, van alle dagen meer dan twee Louis d'or te winnen. Deeze ligte, fchertfende wyze, om uitnoodigingen tot ondeugden en dwaasheden afteweeren, past beter voor uwen ouderdom, en voert tevens meer uit, dan ernflige wysgeerige weigeringen. Een jong mensch, die geen' eigen wil fchynt te hebben, maar alles doet, wat van hem geëischt wordt, noemt men wel een goedaardig, maar men houdt hem tevens voor een zeer eenvoudig jong mensch. Gy moet wyzer, volgens bondige grondbeginfelen , en naar waare gronden handelen, maar behoudt ze voor u-zelven, en fpreek nooit te zinryk. Noodigt men u,om te drinken , zeg dan : datgy het wel gaarne zoudt willen doen, maar dat gy zo weinigkunt verdraagen, dat het niet der moeite waardig zou weezen, om het te beginnen. Op deeze of eene foortgelyke wyze zult gy de ondeugende eifchen van zodanige onmenfchen van de hand wyzen, zonder in gevaar te geraakenjvanmet hen te moeten vechten. Gy  ■2lO theophron's Goede raad Gy hebt my dikwerf hooren fpreeken van Geörge, den zoon van mynen over» leedenen waardigen vriend, Sir W i l l e m F. Gy weet nog niet, door welke (lappen deeze eertyds zo veel beloovende jongeling in 't verderf is gedompeld. Dewyl dezel\'en zeer nuttige lesfen voor u kunnen opleveren , oordeel' ik, myne waarfchuuwing voor elke foort van verleiding en buitenfpoorigheid niet gepaster te kunnen bcfluiten, dan dat ik u eene korte befchryving van deeze (lappen geef. Nadat Geörge van de naauwe perken der fchool was vry geworden, beklom hy op de hooge fchool het tooneel van lediggang en verflrooijing. Toen hy eerst by de jonge medeleden van zyn nieuw gezelfchap kwam, merkte hy, dat hy overal met een koel gelaat vol onverfchilligheid, of met een zorgloos glimp* lagchen van verachting wierd ontvangen. Hy had te veel doorzicht, dan dat de oorzaak , waarom hy zo weinig geacht wierd , hem  AAN ZYNEN ZOON. 211 hem lang onbekend zou hebben kunnen blyven. Een hoofd, het welk door niets anders verfraaid was, dan 't geen de natuur hem had verleend, eenige neêrhangende krullen, een rok met zoomen, welke volle twee duimen langer waren dan de mode van dien tyd verëischte, hadden hem tot een voorwerp van eene dngemeene groote verachting gemaakt. Naauwlyks had hy deeze oorzaaken ontdekt, ofhy begon ook dezelven uit den weg te ruimen. Daar wierd een kledermaaker van den besten fmaak opgezocht ; en deeze bezorgde een kleed, het welk met de grootfle konst gemaakt was. De bekwaamheid van den hairfrifeur wierd byna uitgeput. Zyn hart blaakte , toen hy zich zodanig vond uitgedoscht, en met fnelle fchreden fnelde hy nu naar zyne makkers. Aangemoedigd door de fchreeuwende toejuiching, waarmede hy nu op alle plaatfen, waar hy verfcheen, overlaaden wierd, befloothy, om zich in' eenen goeden zin tot een aanvoerder op de hooge fchool opteWerpen. Tot dus verre had hy zich ver-  21» T H E O * H R O N?S GOEDE RAAD genoegd met geringe vermaaken, welke echter onfchuldig, en gepast waren voor den Maat van eenen jongeling, die zich op de weetenfchappen toelegt. Maar nu wierden zyne verbindtenisfen meerder uitgebreid, bygevolg ook zyne bedoelingen. Om nu den Man volkomen te vormen vond hy, dat het noodzaakelyk was, uittemunten door daaden, welke de krachten van eenen zwakken fchool-jongen te boven gingen. Welhaast was hy een welkistling, zonder van zyne hartstogten gedreeven te worden, en een dronkiiart, zonder liefde tot den wyn. Maar wat was' het gevolg van deeze fchielyke verandering? In de plaats van eene onfchuldige vrolykheid en eene natuurlyke blygeestigheid, kwam nu een gedwongen glimplagchen , een gemaakte ligtvaardigheid Hoewel hy berouw had over zyn gedrag, had hy echter niet ftandvastigheids genoeg, om hetzelve te verbeteren. Met tegenzin keerde hy weder tot zyne vermaaken, welke hy in z\ n hart verfoeide, om dus de aandringende nedachtea te keer te gaan, en zyn zedelyk gevoel meer  aan ztnen zoon. 213 nieer en meer te verdooven. De onderVinding had hem nu reeds genoeg getoond. Van de ondeugden, om hem eenen afkeer daartegen inteboezemen; ook hadden de ketenen der gewoonte hem nog niet zodanig gekluisterd, dat hy niet tot zyne voorige vryheid zou hebben kunnen wederkeeren. Maar dit was ook het beflisfend tydftip, waarin het nog voor hem mogelyk was, om terug te treeden; doch dit tydftip wierd verwaarloosd. Door de menigvuldige herhaaling van buitenfpoorige vermaaken, begon de ongelukkige jongeling het wantrouwen te verliezen , hetwelk den nieuweling in de ondeugd gemeenlyk nog eenen tydlang verzelt. Wanneer hy zyne voorige vrees en onrust herdacht, moest hy zich verwonderen over zyn kinderachtig gedrag. De zorglooze vrolykheid van zyne makkers, waarvan de meesten veel ouder dan hy, en reeds lang van het bloozen der zedigheid, van het gevoel der onfchuld, vreemdelingen geworden waren, bewoog hem, om op de loopbaan der dwaasheid voort te gaan; en hy geleek welhaast deeerften II. deel, U vau  114 THEOPHRON'S GOEDE RAAD van het gezelfchap in alledrie uitfteekendftc buiten fpoorigheden. Hoe volkomen is toch de aanmerking op waarheid gegrond, dat wy het goede cn het kwaade in onzen verloopen leeftyd nooit beter beöordcelen, dan wanneer wy op het ziekbed geraaken ! Onze jonge held wierd van eene hevige koorts overvallen, en men zeide rondüit , dat hy aan den oever des doods was. Nu gaf hy onder menigvuldige zuchten een gevoel van berouw te kennen, betreurde de dwaasheden van zyne jeugd, en befloot, dat hy, zo de hemel hem de gezondheid wederom mogte fchenken, hy zich aan maatigheid en deuo-d zou toewyden. De arts gaf eenige hoop en weini¬ ge weeken verliepen'er, ofhywas, gelyk tevooren, gezond en fterk. Hier was nu eene andere gelegenheid, om tot de bedaarde, onfchuldige vermaaken van een geleerd leven , van dat leven, waartoe hy gefchikt was , wedertekeeren. De hartstogienlagen in flaap , de inagt der gewoonte was overweldigd, Cn elke uitlokking was v;rre van hem verwyderd. On-  AAN ZYNEN ZOON. »IS Onze jonge ftudent omhelsde het gunftige oogenblik, blaakte van het gevoel van zynq eigene verbetering, in 't kort, hy was gelukkig. Da vrolyke waereld laat het zelden ontbreeken aan het opvolgen van de voorfchriften der welyoeglykheid. De bekenden van den herftelden jongeling kwamen hem met hunne gelukwenfchingen opwachten. In den beginne ontving hy dezelven met de koelheid van een'mensch, die alle zyne buitenfpoorigheden aan hun voorbeeld en hunne aanmoediging toefchreef. Nu zagen zy wel, dat hy hen niet naar den gewoonen vrolyken trant begroette. Dit echter fehreeven zy toe aan zyne matheid , ontftaan uit de onlangs doorgeftaane ziekte. Zy herhaalden hunne bezoeken-, en door hunne aanhoudendheid overweldigd,. keerde hy weder tot zyne verlaatene vrienden. Nu wierd zyn hart tegen den aanval van de innerlyke overtuiging onherilelbaar verhard. De jeugdige ondeugden, welke hy tot hier toe had gepleegd, kwamen hem verachtelyk voor. Zyn genie, hoe uitgebreid ook, vond echter in 't kort aan de O a ♦ ipeel-  2ï<5 theophron's goede Raad fpeeltafel overvloedige ftof van bezigheiden onderhoud. De fchielyk op elkander volgende vrees en hoop oefenden zyn gemoed zodanig, en verwekten geduurende den tyd van het fpel zulke hevige beweegingen in hem, dat hem in den tusfcheutyd, wanneer hy niet met kaarten of dobbelfteenen bezig was, het leven zelf onfmaakelyk en onverdraaglyk wierd. De fles is het nooit onfbreekende hulpmiddel van de zulken, die door vervecling genoodzaakt worden, om de konften van de verkwisting van het dierbaarfte van alle goederen, den tyd, te leeren. De dobbelffeenen te fchudden en den bokaal te bekroonen, was thans alleenlyk alles, waarmede Geörge zich bezig hield. De eerflen verzwakten zyn vermogen, en de laatfte vernielde zyne gezondheid. Doch ik zou geen einde vinden , wanneer ik de menigvuldige wisfelvalligheden van geluk en ongeluk, van verheffing ea vernedering, waaraan die ongelukkige was blootgefteld, zou willen optellen. Het zy genoeg, om u te zeggen, dat de deerniswaardige jongeling een meer dan toerei^ kend  AAN ZINEN ZOON. 217 kend vermogen verfpeelde, het welk hem in den ouderdom middelen zou verfchaft hebben, om in vrede rust te kunnen genieten ; dat hy eene ligchaamsgefteldheid en zielsvermogens verwoestte, welke hem tot een waardig lid van den Staat zouden hebben kunnen maaken ; dat hy zonder achting leefde, en zonder betreurd te worden ftierf. « 3 tk  Sl8 THEOPHRON'S GOEDE RAAD lk eindig dit breedvoerig ondenvys m.et eene bedenking, welke u zal opwekken, om elk voorfchrift, 't welk ik u heb gegeeven, naar uw best vermogen te beoefenen. By alle de leerftelfelen, het zy in den godsdienst, in de ftaatkunde, zedekunde öf in eenige andere weetenfchap, is altyd de volmaaktheid het voorgeftelde oogmerk, hetwelk echter by mogelykheid nooit bereikt wordt. Althans tot nu toe heeft hetzelve nog van geen' fterveling kunnen bereikt worden. Maarzy, die naar dit doelwit yverig trachten , zullen hetzelve buiten kyf nader komen, dan zy, die uit moedeloosheid, achteloosheid en traagheid, dat geene, het welk door bekwaamheid behoorde uitgevoerd te worden, liever aan het geval willen overlaaten. Deeze ftelliog kan ook zeer gevoeglyk toegepast worden op het gemeene leven. Zy, die naar de volmaaktheid trachten, zul-  AAN ZYNEN ZOON. 2Ip zullen dezelve oneindig veel nader komen, dan de lafhartige, moedelooze zielen, di.e in haare zotheid by zich zeiven denken : niemand is immers volmaakt; men kan „ toch nooit dé volmaaktheid bereiken; 3, zelfs is het beproeven daarvan reeds „ een harsfenfehim. Ik maak het zo goed, „ als anderen; waarom zou ik dan poo„ gen, om dat geene te worden, wat ik „ niet kan worden, en naar den gewoonen „ loop der dingen niet noodig heb te wor„ den, naamlyk volmaakt?" Ik ben verzekerd, dat ik niet noodig heb, om u eerst de zwakheid en dwaasheid van deeze fluitreden te ontvouwen, indien zy anders den naam van eene fluitreden verdient. Zy zou ons immers in het gebruik van alle onze vermogens tegenhouden , en hetzelve te keer gaan. Een man van verftand en moed fpreekt veelmeer op deeze wyze met zich-zelven: „ alhoewel het doel der volmaaktheid, „ uit hoofde van de onvolmaaktheid van „ onze natuur, niet kan bereikt wordenj ,, zal het echter aan myne zorg, aan ,, myne poogingen en oplettendheid niet O 4 „ ont-  22Q THEOPHRON'S GOEDE RAAD enz. ,, ontbreeken, om dezelve zo naby te „ komen, als mogelyk is. Dagelyks zal „ ik haar meer naderen. Mogelyk zal ik r, dezelve eindelyk bereiken. Althans (en i, ik ben verzekerd dat dit in myne „ magt flaat) ik zal 'er niet verre af bly„ ven." GE-  22.) GEDENKSPREUKEN. Eene gepaste ftilzwygendheid is het eenigfte geheim van verftandig'e menfehen : maar een achterhoudend voorkomen is de ftilzwygendheid van onnozele of arglistige menfehen. Hem, die niets zegt, of die alles zegt, zal men insgelyks niets zeggen. Wanneer een zot een geheim weet, zegt hy 't rondüit, omdat hy een zot is. Wanneer een bedrieger een geheim weet, zegt hy 't daar, waar zyn voordeel zulks met zich brengt. Maar vrouwen en jonge lie. den zyn zeer genegen, om alle geheimen, welke zy maar weeten, uit ydelheid bekend te maaken, alleenlyk, om 'er grootsch op te zyn , dat men hen dezelven heeft toevertrouwd. Vertrouw dus geen van bei. den ten deezen opzichte. O 5 On-  £22 GEDENKSPREUKEN. Onoplettendheid op de tegenwoordige bezigheid, zy moge beftaan waarin zy wil, of de proeve, om twee zaaken tegelyk te doen — zie hier een vast kenmerk van kleine en dwaaze zielen! Hy, die zyn gemoed, zyne oplettendheid en zyn gelaat niet in zyne magt heeft, behoorde zich in 't geheel niet te houden voor een' man van bezigheden. De onnozelfte mensch van de waereld kan zich de hartstogten van den wysten ten nutte maaken. Een mensch zonder oplettendheid kan zyne bezigheid niet kennen, bygevolg ook niet volbrengen. En hy, die zyn gelaat niet in zyne magt heeft, zou zyne gedachten even zo goed kunnen opzeggen, als hy dezelven aantoont. Moedig is thans een woord naar de mode. Moedig handelen, moedig fpreeken, betekent alleenlyk zo veel als driftig handelen en onbefuisd fpreeken. Een verftandig man betoont zynen moed door zachtmoedige woorden en eene vaardige handelwyze; hy is driftig noch bedeesd. Wanneer een verftandig man by toeval in dien onüangenaamen ftaat is, dat hy zich-  GEDENKS PR.EUKEN. 233 zich-zelven meer dan eens moetvraagen: wat zal ik doen ? zal hy zich-zelveri altoos antwoorden: niets! Wanneer zyne reden hem geenen goeden weg aanwyst> althans geen weg, die minder Hecht is dan den ander, zal hy blyven ftaan, en op licht wachten. Eene kleine werkzaame ziel gaat haaren gang in alle voorkomende gevallen, moet altyd bezigheid hebben , en vreest, gelyk een blind paard, geen gevaar, omdat zy geen gevaar ziet. Doch men moet ook leeren de verveeling uittehouden. Geduld is eene zeer noodzaakelyke eigenfchap in bezigheden. Menig mensch zou liever hebben , dat gy zyn verhaal aanhoorde, dan dat gy zyn verzoek toeftond. Men moet zich dan gedraagen, alsof men de onbillyke eisfcheh van de onbefuisden zonder verwondering, de langwylige verhaalen van de dwaazen zonder ongeduld aanhoorde. Dit is de geringde prys, welken men voor een' verhevenen rang moet betaalen. Het is altyd goed een bedrog te ontdekken en eene dwaasheid gewaar te wor-  224 gedenkspreuken; worden; maar het is dikwerf niet goed, dat wy zodanige ontdekkingen laaten mer' ken. Een man van bezigheden moet de oogen altyd open hebben, maar ook dikwerf fchynen, alsöf hy ze geflooten heeft. Een jong mensch, laaten zyne verdienden ook nog zo groot zyn, kan zich-zelven nooit alleen in de hoogte verheffen; hy moet, gelyk de klimop rondom den eik, zich om een' groot man van aanzien Winden. Gy moet eerst eenigen tyd den Minister toebehooren , eer iemand u zal toebehooren. Eene onwrikbaare verkleefdheid aan dien Minister, ook zelfs wanneer hy in ongenade mogt vervallen, zal u verdienden byzetten, en aan zynen opvolger aanbeveelen. De Ministers achten altoos de liefde voor hunnen perfoon hooger dan voor hunne party. Aan de hoven en over 't algemeen in de groote waereld zyn befchaamd- heid en bedeesdheid aan de ééne zyde even zo fchadelyk, als onbefchaamdheid en drift aan de andere. Standvastige vrypostigheid, bedaarde onbedeesdheid en eene  OEDENKSPREUKÉV. 22 ƒ eene befcheidene uiterlyke houding, maaken den waaren noodzaakelyken middelweg uit. Vraag nooit om iets, waartoe gy weinig waarfchynelykheid hebt van het te ontvangen. Want wanneer gy ongepaste dingen, welke gy niet kunt ontvangen, begeert, zult gy de Staatsdienaars gewennen, om even zo dikwerf een Weigerend ant* woord te geeven, dat het hen vervolgens zeer gemakkelyk zal vallen, om u de gepaste, veritandigfte verzoeken te weigeren. Het is wel eene algemeene, maar zeer kwalyk begreepen les aan het hof, om alles te vraagen, opdat men ten minften iets mooge verkrygen. Wel is waar, men verkrygt daardoor iets; maar dit iets is een weigerend antwoord en gelagch. Daar is zekere hooffche taal, zeker ge» fnap dat luttel beteekent en alleenlyk beuzelingen betreft, iets, het geen met veele woorden weinig of niets zegt. Voor zotten dient het in de plaats van 't geen zy niet kunnen zeggen, maar voor verftandige menfehen in de plaats van het geen zy niet willen zeggen. Het is de eigenlyke taal  22(5 GEDENKSPREUKEN'. taal van opwachting hy het opftaan enin de Antichambers; hierom is 't noodzaakelyk, dat men in dezelve geoefend is. Elk mensch, hy zy wie hy zy, moet beleefd en befchaafd zyn. Deeze mantel bedekt even zo veele dwaasheden, als de christelyke liefde zonden. Ik heb eenen man gekend van eenen hoogen rang, die een aanzienelyk ampt bekleede, die zeer geacht en geëerd was, wiens grootfle eigenfchap daarin beftond, dat hy opgeblaazen was met ootmoedigheid, en zot met beleefdheid (*). , Het valt moeijelyk te bepaalen, wie de grootfle dwaas is, hy, die de waarheid volkomen , of hy , die in 't geheel geene Waarheid zegt. Verfchil in gevoelens, zelfs in kleinigheden, maakt den toorn van kleine geesten gaande, vooral wanneer zy hoog in rang zyn, Maar het valt immers even zo gemakkelyk, om den kok of kleêrmaaker van (*) Hoe veel meer nog zal hy geacht worden, die met deeze beleefdheid en befchaafdheid wezenlyks befeheiclenbeid en verftand paart t C.  GEDENKSPREUKEN. 227 van een' voornaam man te looven, als hem te laaken, het eerfte is veelmeer nog de kortfte weg; en zaaken van dien aart verdienen even zo weinig, dat men over dezelven , als zodanige menfehen, dat men met hen twist. Het is onmogelyk hén te onderrechten ; daarëntegen zeer gemakkelyk hen te mishaagen. Een vergenoegd, gerust gelaat en ge» drsg zyn aan het hof, gelyk overal elders, van zeer veel nut. Dwaazen wordendaardoor bewoogen, om u alleenlyk daarom voor een' goedhartig man; en arglistigen, om u voor een mensch te houden, die zonder valschheid is. Daar zyn wel gevallen, dat iemand zyn geheim half zeggen moet, om het overige te verbergen ; maar zelden komen 'er gevallen, dathy het geheel en al zou moeten zeggen. Hiertoe wordt nu veel bekwaamheid verëischt, om te weeten, hoe verre men gaan, en waar men eindigen 'moet. Des menfehen eigen zedig gedrag beveiligt hem het best tegen de kwaade zeden van anderen. Niemand heeft ooit aan den  22% O e d e n k s p r e u k e n* dén Hertog Marlborough iets met orj» befcheidenheid gezegd. Niemand zeide ooit tegen Sir Robert Walpole iets wezenlyk verpligtends, fchoon men hem zeer vleide. Toen ten tyde van Koning Wi l l i a m hét oude befnoeide geld ter vermunting opgeëischt wierd, plaatsten zy, om het befnoeijen te beletten, op den rand van de kroonen, deeze woorden: Et decus et tutamen f*). Dit is juist het geval met de bevalligheid der zeden. De meeste konften verëisfchen langen tyd, eer zy geleerd worden, Daarentegen eischt de nuttigfte van allen, naamelyk de konst om te behaagen , alleenlyk de begeerte naar dezelve. Het is waarfchynelyk, dat een man van een gemeen verftand , die niet begeert te behaagen, in 't geheel niets begeert; want hy moet evenwel weeten , dat hy , zonder te behaagen, niets ontvangen kan. Een ernftig , donker, achterhoudend, geheimzinnig gelaat verjaagt de menfehen ; daar- (*) Zowel tot cieraad als ter befchermins.  GEDENKSPREUKEN. 229 daarentegen noodigt eene bedaarde, ongedwongene en gezette houding hen uit tot vertrouwen, en laat geen plaats voor argwaan over. De Hertog van Sully merkt in zyne gedenkfchriften zeer wel aan, dat hem niets meerder tot zyne verheffing had geholpen, dan eene verttandige zuinigheid, welke hy van de jeugd af had waargenomen, en door hulp van welke hy altyd Cenc fom so1rlc «ai dringende en noodzaakelykc gevallen in voorraad had gehad. Het is moeijelyk, om de juiste paaien van zuinigheid en milddaadigheid aantewyzen; ondertusfehen is zuinigheid de verdraaglykfle dwaaling van beiden. Want deeze laat zich herftellen, maar de andere niet. De naam van mildheid moet Voor eenen geringen prys gekocht worden. Dezelve hangt niet zo zeer at'van dat geene, het welk de mensch over 't geheel uitgeeft, als wel veelmeer daarvan, dat hy daar, waar hy geeven moet, op eene gevoeglyke wyze geeft. Wie by voorbeeld te H aan de bedienden van het huis, alwaar hy ten eeten verzocht is , een II. DEEL. P zcs-  •JÏO GEDENK s'p REUKEN. zesthalf gaf, zou voor gierig, en wie 'er twee gaf, voor mild gehouden worden; dus berust het onderfcheid tusfchen deezé. twee' tegenovergehelde benaamingen op een enkele zesthalf. De naam van een man in dit opzicht hangt voor 't grootfle gedeelte af van dat geene, 't welk zyne eigene en andere bedienden van hem zeggen. Eene énkele kleinigheid boven het gewoone loon, veroorzaakt dat dit gezegde gunftig wordt. Draag zorg, dat gy uwe fchikking met opzicht tot uwe inkomften en uitgaave altyd zodanig maakt, dat gy altyd iets over hebt tot onverwachte voorvallen, en tot eene wyze mildaaddigheid. Daar vergaat in het menfchclyke leven naauwlyks één jaar, dat 'er niet eene kleine fom gereed geld met zeer veel voordeel kan beneed worden.      THEOPHRON'S GOEDE RAAD AAN ZYNEN ZOON. J^e wensch , dat allemenfchen ons hunne dienstvaardigheid mogen bewyzcn , is algemeen; evenzo algemeen behoorde ook onze pooging te zyn, om onze dienstvaardigheid aan anderen te betoonen. Dit ligt mede opgeflooten in de groote grondwet vari alle zedelykheid: doe anderen, 't geen gy wenscht, dat men u zal doen. Daar zyn wel eenige pligten der zedekuhde, welke indedaad verhevener', maar niet die beminnenswaardiger zyn; en ik geloof, dat ik dezelven zonder fchroöln Zoude kunnen plaatfen aan het hoofd van die deugden, welke Cicero zachtere deugden (virtutes leniores) noemt. Een welmeenend, gevoelig hart oefent deezen pligtmét vermaak, en verwekt daarA a door  6 theophron's goede raad door vermaak by anderen. Maar de groo^ ten, de ryken, de magtigen deezer aarde deelen dikwerf hunne gunstbewyzingen toe aan hunne geringe broederen , gelyk de overgefchoten brokken aan hunne honden; noch mensch, noch hond, weet 'er hen dank voor. Geen wonder is 't, dat de gunstbewyzen, weldaaden, en zelfs aalmoesfen, welke men zonder verpligting uitdeelt, óf weinig, óf in 't geheel niet erkend worden. Want dankbaarheid is voor veele menfchen een last; zy willen 'er zich gaarne van ontdoen, of ten minsten, zo veel zy kunnen, zich denzelven gemakkelyker maaken. Dus is de manier op welke wy diensten of weldaaden bewyzen, met opzicht tot de uitwerking op hem ,die dezelven ontvangt, even zo gewigtig, als de zaak zelve. Wanneer gy dan gelegenheid hebt, om anderen aan u te verpligten, wacht u, dat gy deeze verpligting door de trotfche houding vaneenen begunstiger, of door een koel onvriendelyk gedrag niet wederom vernietigt: want dit fmoort de dankbaarheid in de geboorte. De menfchelykheid fpoort ons  t THEOPHROM'S GOEDE RAAS trotschheid is, welke ontftaat uit de bewustheid van eene gewaande vryheid en onafhangkelykheid , zal ik niet bcflisfen; want 'er zyn alte meenigvuldige beweegingen in 'smenfchen hart, zo wel als zonderlinge dwaalingen in zyn brein Wat dan ook hiervan de oorzaak weezen mag, dit is zeker, dat de onverfchilligheid, welke een gevolg daarvan is, zodanige menfchen (gelyk dit het uitwerkfel van alle onverfchilligheid is) verachtelyk en tot enkele nullen in de maatfchappy maakt. Zekerlyk zouden zy uit hunne traagheid omwaaien; indien zy eens de ontelbaare nuttigheden, welke de^poging om te behaagen voor hen zou opleevereii, in ernftige overweeging namen. Maar deeze nuttigheid is, dunkt my, van zelf klaarblykelyk, en behoeft niet beweezen te worden. Ik zal my dus ook niet daarby ophouden; een enkele wenk deswegen zal genoeg zyn. Hy, die zich onvermoeid bevlytigt om te behaagen, leent zyn kapitaal, 't welk mogelyk klein is, voorhooge renten uit. Welk een gewin zal nu niet eerst eene waare verdienste gcwisfelyk toe. bren-  aan zynen zoon. g trengen, wanneer zy ook nog in dit optooifel verfchynt! Met blydfchap zou een verftandige woekeraar tegens zulke aanzienelyke renten en met zo veel zekerheid zynen laatften fchelling uitzetten. Hy, die de konst verftaat, om zich liefde ie verwerven, maakt zich byna zo veele vrienden, als hy kennisfen heeft; naamelyk vrienden in den gemeenen zin, niet juistzodanige boezemvrienden,gelyk Py lades en Orestes, Nisus en EuryJlus, enz. voor eikanderen waren; iederjen zal hem ondertusfchen gunstig, en geneegen zyn om hem te dienen , zolang dit kan gefchieden zonder opoffering van eigen voordeel. A 4 Be-  70 THEOPHRON's GOEDE ïtAA» Beleefdheid is een hoofdverëischte in de konst om te behaagen; zy is eene vrucht van goedhartigheid en gezond verftand: maar deeze konst om te behaagen zet aan de beleefdheid luister, en aan de befchaafde leefwyze bevalligheid by. Men verwerft dezelve alleenlyk door de verkeering en de zorgvuldigfte oplettendheid op het gedrag der menfchen in goede gezel fchappen. Een eerlyk landman of vosfenjaager kan even zo wel beleefd willen zyn, als de gefléependfte hoveling; maar byden. eerften zal de manier alles bederven; daarentegen geeft by den man van eene befchaafde leefwyze de manier aan alles, wat hy zegt of doet, zo veel bevalligheid en deftigheid, dat dikwerf eene munt van geringe waarde wegens den fraaijen ftempel gangbaar wordt. Ook hier kan men te recht zeggen : materitm fuperat opus. De beleefdheid gaat veeltyds gepaard met veele plegtigheden, welke door de bevallige levenswyze wel verzacht, maar niet ten ee-  AAN ZTNEN ZOON. ï E eenemaal verwaarloosd moet worden. Zekere graad van pligtpleegiug is een noodzaakelyk buitenwerk voor de goede zeden, zo wel als voor den godsdienst; zy houdt den moedwil en voorbaarigheid op eenert behoorlyken afftand, en het verftandiger en zediger gedeelte der menfchen dringt desniettegenlïaande ligtelyk door dit affcheidfel heen. Wy leezen in het Vertelfel van de Ton s dat Pieter te veel van zwier en plegtigheden, en Jakob te weinig daarvan had: daarëntegen fchynt het gedrag van Maarten een navolgenswaardig voorbeeld te zyn , zowel met opzicht tot den godsdienst als tot de goede zeden, en deeze middelweg is 't ook, welken verftand en welgemanierdheid betreeden. A 5 De  ia thëofhron's goede raa» De middelen om te behaagen, myn Waarde ! veranderen naar den tyd , de plaats en perfoonen. Inmiddels is 'er eene algemeene les, welke iederëen kent. Zy is deeze: „ Doe moeite, om te behaagen, dan ,, zult gy gewisfelyk, althans in zekeren „ opzichte, behaagen." Toon, dat gy het voornaamelyk toelegt, om u vrienden te verwerven, dan hebt gy de eigenliefde der menfehen mede in 't fpel getrokken, en deeze eigenliefde zal magtig voor u fpreeken. Maar hiertoe behoort, gelyk byna tot elke zaak, oplettendheid, of om eigenlyker te fpreeken, dat geene , 't welk de Franfchen les attentions noemen. Dus moet ik u aanbeveelen, dat gy de zorg-vuldigfte , naauwkeurigfte oplettendheid vestigt op de omflandigheden van den tyd» de plaats en van den perfoon ; want zonder deeze loopt gy gevaar te beleedigen, daar gy evenwel bedoelde te behaagen: want de menfehen vergeeven in zodanige zaaken, welke onmiddelyk hunnen eigen . i r«-  AAN ZYNEN ZOON. 13 perfoon betreffen, geenen misflag noch achteloosheid. (De geftadige beoefening van deeze zogenaamde attentions is een noodzaakelyk nuk by de konst. om te behaagen. Zy bekoort meer, zy verwekt fterker aandoening, dan dingen van veel meerder gewigts. Ter volbrenging van de pligten van het gezellige leven is elk verbonden; maar zodanige oplettendheden zyn vryë daaden, gewillige offeranden der welgevoeglykheid en goedhartigheid, en zy worden ook als zodanigen aangenomen , onthouden en vergolden. Voornaamelyk heeft de fchoone fekfe hierop een recht; en elk verzuim van dit ft.uk is ten eenemaal onbeleefd.) (Zie hier een voorbeeld van diergelyke oplettendheden. Men onderzoeke, by voorbeeld , de kleine hebbsjykheden, de geneegenheid, den afkeer, den fmaak van de geenen , die men bekooren wil, en trachte dan hen dat geene, waarop hunne geneegenheid valt, te verfchaffen, en hen te beveiligen tegen dat geene, waarvan zy afkeerig zyn, terwyl men hen op eene beleefde wyze te kennen geeft, als of men had ge-  14 theophkon's goede raa» gemerkt, dat deeze of geene fpyj, dit of dat vertrek hen behaagde, en dat men 't uit dien hoofde had klaar en gereed gemaakt; of in tegendeel, dat men had ontdekt , dat deeze of geene fpys , deezen of geenen perfoon hen tegenftond, en dat men hierom had zorg gedraagen om dezelven wegtelaaten. De oplettendheid op zodanige kleinigheden ftreelt, gelyk gezegd is, de eigenliefde meer, dan grootere dingen; want zy brengt de menfehen tot het gevoelen, als of zy byna het eenige voorwerp van onze gedachten en van onze zorgvuldigheid zyn.) In  A.AN ZYNEN ZOON. I7 .eene werkelyke afweezigheid, ook naar het ligchaam, te veranderen.) (Van hoe weinig gewigts een gezelfchap ook zyn moge, geef hetzelve toch nooit, zolang gy 'er u in bevindt,te kennen, dat gy het daarvoor houdt; maar neem veelmeer den toon van hetzelve aan; voeg u eenigzins naar deszelfs zwakheid, in plaats van uwe verachting voor hetzelve te openbaaren. Daar is niets, 'tgeen de menfehen minder kunnen verdraagen of vergeeven, dan verachting; en eene veröngelyking wordt eerder vergeeten , dan eene befpotting Wiltgy dan liever behaagen, dan beleedigen: wilt gy liever dat men goed, dan kwaad van u fpreekt: wilt gy liever bemind, dan gehaat zyn : bedenk dan, dat gy altyd die oplettendheid hebben moet, welke de kleine ydelheid vaneikmensch' ftreelt, en welker verzuim, dewyl zy zyne trotschheid krenkt, nooit in gebreeken blyft om zyn e wraakzucht, althans zyne wangunst, gaande te maaken.) (By voorbeeld. De meeste menfehen, ik zou wel kunnen zeggen, alle menfehen, hebben hunne zwakheden, hunnen by-  AAN ZYN EN ZOON, 10 Een wys man is 'er verre af, om de zintuigen , welke hy heeft, ongebruikt te laaten; hy zou dezelvenliever willen vermeenigvuldigen, om alles op éénmaal te kunnen zien en hooren, 't geen in bet gezelfchap gefprooken of gedaan wordt. Wees dan oplettende op elk voorval, hoe klein ook, In het gezelfchap, waarin gy u bevindt; heb, gelyk men gewoon is te zeggen, uwe oogen en ooren altyd by de hand. Het is eene zeer zotte en evenwel zoalgemeene uitvlucht:,, waarlyk, ikdacht i, 'er niet om of: „ ik daehtjuistindien .4, tyd op geheel iets anders." Het meest gepast antwoordop zodanige zinrykeverfchooningen, en 't welk geene verdere uitvlucht gedoogt, is dit: Waarom dacht gy 'er niet om? Gy waartimmers tegenwoordig, toen men zulks zeide of deed. „ Ja, (zoudtgy „ kunnen zeggen) ik dacht op geheel iets „ anders,. " Indien dit zo is, waarom waart gy dan niet op eene geheele andere plaats„ juist gepast yoor de gcwigtige andere zaak, g waar*  30* theopkron's goedb raar In ft hair, en boötfen hunne ftalknechien, koetzieren en de lompfte boeren in het uterlyke zo goed na, dat ik in 't minst nie\ twyfel, ofzy zullen ook Innerlyk naar hen gelyken.) (Een verftandig man mydt al het byzondere in zyne kleeding. Hyis zindelyk voor zich-zelven; het overige gefchiedt om andere menfehen. Hy kleedt zich even zo goed en op dezelfde wyze, als andere verHandige menfehen van zynen Haat, in de plaats, alwaar hy is. Kleedt hy zich beter, om boven hen uittefleeken, dan is hy een zot; kleedt hy zich Hechter, dan is hy op eene pnvergeeflyke wyze achteloos. Indien het een van beiden weezen moest, 7-ou ik nog liever zien-, dat een jong mensch zich te net, dan dat hy zich te Hecht kleedde. Het overtollige aan deezen kant zal wegvallen, wanneer hy wat ouder en verfiandiger wordt. Maar is hy in zyn twintigfte jaarflordig, hy zal in het veertigde een zwyn wcezen, en in het vyftigfte misi'chien Hinken.) Gy  AAN ZYN EN ZOON; S? Gy moet met befcheidenheid in een gei zelfchap treeden, echter zonder bedeesdheid of blooheid, met onbefchroomheid, zonder onbcfchaamdheid, vry van alle ver. leegenheid, even als of gy in uw eigen vertrek waart. Het kost moeite, om zich deze gelukkige hoedanigheid te verfchaffen; zy verëischt dus de grootite oplettendheid ; het is niet wel mogelyk, om zich dezelve anders, dan door eene langduurige verkeering met de waereld en een naarftig bedoek van de beste gezelfchappen , te verwerven. Wanneer een jong man zonder waereldkennis voor de eerfte maal in een gezelfchap van voornaamemenfehen komt, waarin de meesten hooger van rang zyn, dan hy, is hy óf door eene ontydige fchaamte verflaagen, óf wanneer hymoed grypt,en nu gelooft, tot eene befcheidene vrypostigheid gekomen te zyn, vervalt hy tot onbefchaamdheid en wórdt laf; hy beleedigr, terwyl hy dacht anderen te behaagen. Draag B s dan  AAN ZYNEN ZOO.N. tji mensch is met geringen èonder opgeblaafcenfieid, met meerderen met eenen ongedwongen eerbied te fpreeken. Hy fpreekt onbefchroomd met Vorsten, hy boert met Vrouwen van den eerften rang gemeenzaam en vrolyk, maar tevens ook met eerbied, en praat met die geenen, die hem gelyk zyn, het zy hy 'er mede bekend is of niet, van algemeene, echter geen laffe dingen, zonder de minfte bedremmeling van geest, en zonder eene ongevoeglyke houding van ligchaam. Noch de ziel, noch het ligchaam kunnen zich met voordeel, toonen, zo zy niet volkomen ongedwongen zyn.) Wacht  33 T2IE0PII RON'S GOEDE RAAB Wacht u zo-rgvuMi'glyk, myn Waarde! voor de zucht van betoogen en redetwisten, welke veelé menfehen mede brengen in 't gezelfchap, en ser zich zelfs op verhovaardigen. Verfchilt gy in gevoelen van anderen, houd hetzelVe ftaande met befcheidenheid, bedaardheid en zachtmoedigheid; word nooit driftig, verdeedigu nooit met gefchreeuw. Vindt gy, dat uw tegenparty begint driftig te worden, maak dan op de eene of andere wyze door boertery een einde van het verfchil. Want gy kunt als eene vaste waarheid gelooven, dat, wanneer de twee beste vrienden met drift twisten over eene zaak, laat zy zo klein zyn en zo weinig beteekenen als zy wil, hunne harten zich, althans voor dat oogenblik, van eikanderen verwy deren. Over 't algemeenzyn gefchillen, waarover het ook zyn moge, een foort van tweegevecht van 't verHand, en kunnen niet anders eindigen, dan ten nadeele van de eene of de andere ne ondeugden zult hebben. Maar indien gy 'er by ongeluk eenigen mogt hebben, dan bid ik u ten minsten , met de uwen tevrede te zyn, en 'er toch de ondeugden van anderen niet by over te neemen. Ik ben overtuigd, dat het overneemen van vreemde ondeugden tienmaal meer jonge lieden in 't verderf heeft gedompeld, dan de natuurlyke neigingen.) (Dewyl ik niet fchroom, myne begaane misdagen te belyden, wanneerik denk, dat deeze belydenis u ten voordeele kan mekken; wil ik u wel bekennen.dat ik by myne eerfte komst op de hooge fchool, vry fterk dronk en fmookte, fchoon ik afkeerig was van wyn en tabak, alleenlyk omdat ik geloofde , dat dit fraai was, en my tot een' man maakte.) ( (Toen ik op reis ging, kwam ik eerstin Bs Gravenhage, alwaar toen het fpel vry fterk in de mode was, en alwaar ik veele lieden van hoogen rang en aanzien zag fpeelen. Ik was in dien tyd jong en eenvoudig genoeg, om te gelooven, dat het fpeelen eene van hunne volmaaktheden was. Dewyl ik mi naar volmaaktheden trachtte, be- fehouw;  AAN Zr NE N ZOON. 4i fchouwdeik het tptiï, als eenen noodzaakelyken ftap tot dezelven. Hierdoor verwierf ik my in myne dwaaling de hebbelykheid ia eene ondeugd, welke, wel verre van mynen inborst te verfraaijen, dezelve, gelyk ik nu verzekerd ben, tot eenen wezenlykefchandvlek heeft verftrekt.) (Volg derhalven met onderfcheiding eti oordeel de waare volmaaktheden na vaii het goede gezelfchap , waarin gy geraakt.' Leer in hetzelvej een zedige houding, een. befchaafd gedrag , een vry voorkomen, een welvoegelykheid in het redewisfelen. Maar houd daarby in het oog, hoe fchitterendes het gezelfchap ook is, dat evenwel deszelfs, ondeugden, zo het adders eenigen heeft*' even zo veele vlakken zyn, welke gy zo> weinig moet volgen, als dat gy eene kunstige wrat op uw gelaat zoudt plaatfen, omdat zeker fchoon mensch zo ongelukkig was, eene natuurlyke wrat op het zyne te hebben. Denk veelmeer, hoe veel fraaijer hy buiten dezelve nog geweest zou hebben!) (Nadat ik u op deeze wyze eenigen van myne misdagen beleeden heb, zal ik u nu ook iets van myne goede zyde J toonen. C 4 Waar  4a theophron's goede &aab Waar ik ook was, poogde ik altyd in hetbesi te gezelfchap te komen; en het gelukte my gemeenlyk. ikbehaagde eenigzins, voornaamelyk, dewyl ik eene begeerte te kennen gaf, om te behaagen. Ik droeg zorg, dat ik nooit verftrooid van gedachten was, maar lette veelmeer op alles, wat in het gezelfchap gezegd, gedaan of flechts gezien Wierd. Ik was altoos oplettend ook op de kleinfte beleefdheden en gedroeg my nooit wispeltuurig. Deeze dingen, maar niet myne misflagen, maakten my aangenaam.) Eefï  44 th EOPHRON's", GOEDE RAAD hervormen. Bewaar uwe eigene zeden zuiver en onbefmet, en laat menfehen van dit' flach over aan de rechtvaardige veröntwaar. diging of aan de verachting der braaven. Daar is nog een derde foort van gezelfchap, 't welk, hoewel niet zo fchandelyk, evenwel beneden de waardigheid van een verftandig man is, ik meen het gezelfchap van laage gemeene menfehen. Jonge lieden van ftaat en geboorte vervallen by hunne eerfte intreede in de waereld door zekere bedeesdheid, ontydige fchaamte en traagheid, welke moeijelykvalt afteleggen, ligtelyk daartoe, om zodanige gezelfchappen te beminnen. Wanneer gy flechts geduurende één jaar daarin geraakt zyt, zult gy 'er u nooit weder boven kunnen verheffen , en altyd even zo onbekend, van even zo weinig gewigts blyven, als zyzelven zyn. Ydele eerzucht is insgelyks eene groote verzoeking, om zich met zodanige gezelfchappen op te houden; want een aanzienelyk man is verzekerd, dat hy de eerfte perfoon is in dit gezelfchap, en dat hy het voorwerp van verwondering is en gevleid wordt  AAN ZYNEN ZOON,' SS Wacht u zorgvuldig, om van hulsfelyke aangelegenheden, het zy van u-zelven of van anderen, te fpreeken. De uwen raaKen anderen niets, en zyn voor hen te verveelend, en de hunnen gaan u niets aan; Die ftoffe is gevaarlyk; want het is zeer te duchten, dat gy den één of anderen op zyn zeer zult trappen. In dit geval moet men niet te veel vertrouwen op den uiterlyken fchyn, welke gemeenlyk zeer ftryd met de waare betrekkingen tusfchen mannen en vrouwen, ouders en kinderen, den eenen vriend en den anderen; zo dat men met het beste oogmerk van de waereld, veeltyds onaangeriaame misflagen begaat. £> g CMerk  56 theophron's goede raad CMerk hierby op, dat vernuft, luim en boert, in de meeste gemengde gezelfchappen alleenlyk van de plaats afhangen. Zy komen op deezen of geenen grond voort, maar laaten zich niet ligt verplanten. Elk gezelfchap heeft zyne byzondere omftandigheden, en heeft zyne eigen taal. Dit kan In het eene gezelfchap aanleiding geeven tot geestige gefprekken en vrolykheid, maar het zou in elk ander gezelfchap flaauw en onfmaakelykfchynen, en laat zich dus niet Wel herhaalen. Niets is 'er, 't geen ons een fimpeler figuur doet maaken, dan eene boert, welke van het gezelfchap niet ver. flaan of goedgekeurd wordt. Vindt men nu een diep ftüzwygen, wanneer men eene algemeene toejuiching verwacht, of't geen nog erger is, wordt men verzoeht, om het geestige in zyne gezegden uitteleggen ; dan laat zich de ongefchikte, verleegen ftaat, waarin men zich alsdan bevindt, eerder denken, dan befchryven.) CMaar om van het herhaalen te fpreeken: Wacht  AAN ZYNEN ZOON, Si (Het geen de Franfchen te recht edele zedsn noemen, kan alleen in de beste gezelfchappen verkreegen worden. Zy zyn de onderfcheidende kenmerken van volmaakte lieden naar de waereld. Zy, die eene laa. gere opvoeding hebben, neemen dezelven nooit jn zulk eenen graad aan, dat'er niet het één of ander gedeelte van de oorfpronglyke lompheid in zou doordraaien' Edele zeden dulden even zo min eehe ho' vaardige verachting, als eene laage jaloersheid.) Slecht-opgevoede menfehen in goede pmftandigheden, fraaije kleederen en rytuigen, betoonen eene hoogmoedige verachting jegens alle de geenen, die ook niet zulke fraaije kleederen en rytuigen kunnen vertoonen, en dieniet, gelyk zy zich uitdrukken, zo veel geld in de beurs hebben. Aan den anderen kant knaagt hen de nyd. Zy kunnen zich niet onthouden, om denzelven te laaten blyken jegens de geenen, waarvan zy in één van deeze Hukken overD s trof-  AAN ZYN EN ZOON. ÓJ (Spreek dikwerf; maar nooit lang! Behaagt gy in dit geval niet, gy zyt ten minften verzekerd, dat gy uwe toehoorders niet vermoeit. Betaal uwe eigene reekening, maar vergast niet het geheel gezelfchap! 'Dit laatfte is zelden betaamelyk, omdat de menfehen in de meeste gevallen niet begeeren vergast te worden, maar elk zich volkomen overtuigd acht, dat hy-zelf betaalen kan.) ' (Verhaal zeer zelden gebeurtenisfen , en volftrekt nooit anders, dan wanneer zy ongemeen bevallig en zeer kort zyn. Laat elke omftandigheid van-weinig belang weg, en wacht u voor uitweidingen ! Zyne toevlucht dikwerf tot vertellingen neemen, geeft een groot gebrek aan verbeeldingskracht te kennen.) (Houd niemand vast, noch by den rok, of aan de hand, opdat hy u mooge uithooren! Want zyn de menfehen niet geneegen om u te hooren, dan moet gy liever „.. l. ' „„AnnHpn Tïf>. uwe tong uil, aan uou «omvu -- meeste klapaarts kiezen altyd een ongelukkig man in't gezelfchap, (gemeenlyk hem, dien zy merken dat het ftilfte is,) of den naas-  AAN ZTNEN ZOON. 05 (Vooral, en by alle gelegenheden Wacht ti, indien 't mogelyk is, van u-zelven te jfpreeken! De natuurlyke hovaardy en ydelheid van ons hart is zo groot, dat zy zich Itelkens zelfs by lieden van het beste Charakter, onder alle de meenigvuldige gedaanïten der eigenliefde laat zien.) i (Maar vindt gy u in de noodzaaklykheid, :; om iets van u-zelven te vernaaien, draag ^dan zorg, dat gy u geen woord laat ontjglippen, het welk middelyk of onmidde'lyk i zodanig kan uitgelegd worden, alsof gy 'er ^toejuiching mee beoogde! Laat uwe ge: moedsgefteldheid zyn, zo als zy wil, zy [kal zekerlyk bekend worden , maar niemand izal u hieromtrent op uw woord gelooven. 3 Verbeeld u niet, dat alles, wat gy zelf 'j kunt zeggen, uwe misflagen zal kunnen verbergen, of uwe volmaaktheden eenigen glans byzetten! Veelmeer kan en zal het negen maal van de tien, de eerften meer I doen uitfteeken, en de laatften verduisI teren.) (Zwygt  AAN ZYN EN ZOON. 7 (Bevlytig u, dat gy nooit een duister, geheimzinnig gelaat vertoont: dit geeft niet alleen onbeminlyke, maar zelfs eene verdachte geSartbeld te kennen. Indien gy voor anderen achterhoudend fchynt te weezen, zullen zy het indedaad jegens u zyn, ^ en gy zult niets ontdekken. De grootfte bekwaamheid is, zekere openhartigheid en vrymoedigheid by eene wyze achterhoudendheid te toonen; dat is te zeggen, wanneer men met menfehen verkeert waarby de achterhoudendheid-noodzaaklyk 1S'(Zie de menfehen altyd aan, waarmede gy fpreekt! Wanneer men zulks niet doet, verbeelden zy zich, dat dit het merkteken is van een kwaad geweeten. Ook verliest ey daarby het voordeel, om op hun gelaat waarteneemen, welken indruk uw ge- fprek op hen maakt. Om de waare geaardheden der menfehen te ontdekken , vertrouw ik meer op myne oogen, dan op my-  <58 ' theophron's goede raad myne ooren. Want zy kunnen zeggen 't geen zy willen dat ik hooren zal; maar zy kunnen zelden vermyden, om dat geene door hunne gebaarden te verraden, het welk ik, naar hunne gedachten, niet weeten moet.) (Ge-  AAN ZYNEN ZOON. 6fc (Geloof geene ergerlyke gefchiedenis; aoch breid dezelve verder uit! Want hóe* Wel de verkleining van anderen voor één oogenblik de boosaardige verwaandheid van onze harten kan bevredigen, zal evenwel een bedaard overleg uit zulk een gedrag de nadeeligfte gevolgen afleiden; en in het o-eval van lastering zowel, als in het geval van berooving, wordt deheeler altyd voos zo erg gehouden als de fteeler.) ïl DE Et-,' (Ik  AAN ZYN EN ZOON. 77 trachten, om u overal eene geruste, bedaarde gelykmoedigheid eigen te maaken; de voordeden van dezelve zyn ontelbaar, en het zou te wydloopig zyn, om u dezelven opterekenen. Door zorgvuldigheid en overleg kan men zich aan zulk eene gelukkige gelykmoedigheid gewennen ; indien men dit niet kon doen, zou de reden, welke den mensch van het dier onderfcheidt, ons zonder eenig doel gegeeven zyB. Ook dit kan ons hier tot een bewys verftrekken: ik heb nooit eenen Quaaker in drift gezien , en ik kan my naauwlyks herinneren, van zodanig eenen gehoord te hebben. Indedaad, in deeze fekte heerscht zulk eene naauwkeurige waarneeming van de welgevoeglykheid,en zulk eene beminnelyke eenvoudigheid, als ik nog by geene andere fekte heb aangetroffen. (Hy, die zich-zelven niet genoeg in zyne magt heeft, om onaangenaame dingen zonder zichtbaare merktekenen van toorn of verandering van wezenstrekken , en insgelyks om aangenaame dingen zonder eenen fchielyken uitval van vreugd en opklaaring van gelaat aantehooren, ftaat zekcrlyk in E 5 de  7$ theophron's goede raad de magt van elk listiger) bedrieger of onbefchaamden gek. De eerfte zal hem met opzet tergen of ftreelen, om behoedzaams woorden of gebaarden optevangen, waardoor hy ligtelyk de geheimen van zyn hart zal ontdekken, waartoe men evenwel zelf den fleutel moest behouden, en dien aan geen anderen toevertrouwen. De laatfte zal door zyn ougerymd gedrag, zonder eenige bedoeling, dezelfde ontdekkingen veroorzaken, waarvan andere menfehen gebruik zullen maaken. Ik  AAN ZYNEN ZOON. ,79 Ik kan niet nalaaten u by aanboudendheid den raad van eenen der vörftaridigfte ouden ernstig aantepryzen, naamlyk deezen: om dagelykseh aan de bevalligheden met den grootften eerbied offeranden te brengen. Gy zult ligtelyk begrypen, wat hy daarmede wil te'kennen geeven. Wanneer zy ons gunftig zyn, kleeden zy alles in een bevallig fieraad, en neemen al' le harten voor ons in. Maar hangt het dan van ons af, om ons hunne gunst te verwerven? 6 Ja, myn Waarde! althans tot zekeren graad, en wel door oplettendheid of eene zorgvuldige waarneeming van onszelven, en door eene dagelykfche beoefening van de kunst, om ons bemind te maaken. Daar zyn bevalligheden zo wel van ziel als ligchaam ; de eerflen geeven aan de gedachten en de uitdrukking, de laatften aan de beweegingen, houding en geheele wyze van voordoen, eene bevallige gedaante. Mogelyk' is 'er nooit iemand geweest,  8c theophroh's goede raad weest, die dezelven allen te gelyk heeft bezeten ; zulk een mensch zou alte gelukkig zyn. Maar wanneer gy de inneeming en bevallige manieren , welke u in anderen het meest behaagen, zorgvuldig waarneemt, zult gy daaruit ligtelyk het befluit kunnen opmaaken, wat het is, waardoor gy anderen kunt behaagen ; gy zult het grootlle gedeelte van deeze Godinnen in uwe belangen ovcrhaalen; gy zult u van de meerderheid der Hemmen verzeekeren, en voor een beminnenswaardig jong mensch verklaard worden. Daar zyn menfehen , welke de Precieufe van Molliere fchoonzeer gemaakt, te recht, de tegenvoeters der Bevalligheden noemen. Wanneer de Natuur deeze ongelukkige menfehen mishaaglyk, lomp en Walgelyk gemaakt heeft, moet men medelyden met hen hebben, en hen niet berispen veel min belagchen. Maar de Natuur heeft gewisfelyk zeer weinige menfehen zo zeer onterfd. (Men kan zich de verfchillende uitwerking van dezelfde verrichte of gefprookene dingen, naar maate zy met of zonder bevalligheden , met of zonder uiterlyke bekoor»  aan zynbn zoon. 81. koorlykheden gepaard gaan, niet genoeg voorftellen. Zy baanen den weg tot het hart. Maar dit hart heeft zulk eenen Merken invloed op het verftand, dat het wel der moeite waardig is, om het in onze belangens te trekken. De geheele waereld der vrouwen wordt byna door niets anders beftierd; het heeft ook by mannen, zelfs by de bekwaamden, zulk een gezag, dat hetzelve in elk gefchil met het verftand, doorgaands de overwinning behaalt. De Heer de Rochefoucault zegt in zyne zedelesfen : „ het verftand wordt dikwerf van het hart verfchalkt." Had hy 'in plaats van dikwerf, gezegd, byna altyd; hy zou nader aan de waarheid gekomen zyn.) (Innerlyke verdiende alleen is hier niet voldoende. Deeze verwerft u wel de al'gemeene hoogachting van allen, maar niet de byzondere toegenegenheid, dat is, het hart van een eenigen ) QOm de toegenegenheid van eenig byzonder mensch te winnen, moet gy, behalven en by uwe algcmeene verdienften, nog eene byzondere verdienfte bezitten, met  fa theophron's goede raak niet betrekking tot dien mensch, het zy door aangeboodene of beweezené dienden, door uitdrukkingen van hoogachting eri eerbied, door diénstvaardigheid en oplettendheid, enz. De bevallige wyze, oni alle deeze dingen te doen, baant dezelven den weg tot het hart, maakt haare uitwerkingen gemakkelyker, of liever maakt ze zeker.) (Overweeg, volgens uwe eigene waarneeming , welk een kwaaden indruk het ongefchikte voorkoomen , de ilordige kleeding, de onaangenaame uitfpraak, van itameléry, binnen 's monds te prompelen, de ééntoonigheid, het laag gedrag, enz. \ran eenen vreemdeling by de eerde ontmoeting op u maaken, en hoezeer deeze dingen u tegen hem voorïnneemen, fchoon gy tevens weeten kunt, dat hy innerlyk verdand en verdienden bezit. Bedenk daarentegen, hoe zeer het tegendeel van alle deeze dingen u by den eerden öpflag inneemt ten voordecle van hen , die dezelven bezitten.' Gy wenscht, alle goede eigenfehappen by hen te moogen ontdekken ; gefchiedt zulks niet, dan wordt uwe  AA&ZtNENZOON. üwe verwachting in zekeren opzichte te leur gefield.) (Duizérid kleinigheden, waarvan men geene byzondere verklaaring geeven kan, looperi tefaamen, om dat bevallige, dat zekere: ik weet niet wat! uittemaaken, 't welk altyd behaagt. Eene fehoone gedaante, eene bevallige beweeging, een behoorlyke gepastheid van kleeding, eene aangenaame Item, een open en opgeruimd gelaat, eene duidelyke en gereegeld- afwisfelende uitfpraak; deeze en veele andere dingen zyn noodzaakelyke itukken van het faamengeftelde : ik weet niet wat, 't welk ieder gevoelt, maar niemand kan befchryven.) (Neem uit dien hoofde met alle zorgvuldigheid waar, wat u in anderen behaagt of mishaagt, en geloof vast, dat over 't algemeen diezelfde dingen u ook by hen behaaglyk of mishaaglyk zullen maaken.) (Groote gaven van verftand en groote deugden zullen u, indien gy dezelven bezit, den eerbied en de verwondering der • menfehen verwerven. Maar de mindere . gaven, de deugden van eenen zachteren aart  88 theophron's goede raad Indien God u een geestig vernuft mogt fchenken, myn Waarde .' — 'tgeenikniet zeer durf wenfchen, ten zy dat hy u ook eene gelyke maat vsm oordeel fchenkt, om dat vernuft onder bedwang te houden . draag hetzelve, gelyk uw zwaard , in de fchede, en laat het niet blinken tot fchrik van het gezelfchap. Wanneer gy waarlyk zulk een geestig vernuft hebt, zal het gewillig en van zeiven vloeijen, en gy zult het niet behoeven optepompen. Want hier is de les van het Euangelie omgekeerd: zoekt en gy zult niet vinden. Vernuft (gy weet van welk vernuft ik hier fpreek) is eene fchitterende begaafdheid, waarover zich ieder verwondert: de meesten trachten daarnaar, allen vreezen daarvoor, en weinigen beminnen het, behalven by haar zeiven. Hy, die eene groote maat van vernuft in anderen verdraageu zal, moet 'er zelf een aanzienelyk gedeelte van bezitten. Wanneer het Vernuft zich vertoont in Satyre, dan is 't eene kwaadaartige ziekte der ziel. Zekerlyk kan het vernuft zich wel in het kleed der Satyre toijen; maar Satyre is altyd geen vernuft, gé- iyk  AAN ZYNEN ZOON. 89 lyk veelen zich vcrkeerdelyk inbeelden. Een man van vernuft vindt duizend betere gelegenheden, om hetzelve ten toon te fpreidcn. Onthoud u van de reden van de Satyre op het allerzórgvuldigfte, al ware het ook dat zy geen byzonder perfoon van het gezelfchap ten doel had. Zy behaagt wel voor een oogenblik, uit hoofde der geheime neiging van hetmenfchelyk hart; maar, zodra men eenigszlns tot overleg komt, vervult zy alles met fchrïk. Elk denkt, dat ook de beurt welhaast aan hem zal komen; en in plaats van u verpligt te zyn voor 't geen gy niet van hem zegt, zal hy u haaten wegens het geene gy misfchien eerlang van hehi zoudt kunnen zeggen. Vrees en haat zyn de twee naaste verwandten. Hoe meerder vernuft gy hebt, dies te meerder goedaardigheid en welleevendheid moet gy betoonen, »pdat men geneegen zyn mooge, het u te vergeeven, dat gy in deezen opzichte anderen overtreft; want dit is geene gemakkelyke zaak. Leer u te bepaalen binnen de perken van het gezelfchap, waarin gy u bevindt. Val in den toon van hetp 3 zei-  AAN ZTNEN ZOON. 97 verftandig man zelfs geene verandering van ééne wezenstrek kunnen veröorzaaken. Dit is een allerverachtelykst Charaktcr, en wordt zelfs van die geenen nooit geacht, die zot genoeg zyn, om zich van hen te laaten verlustigen. Vergenoeg u-zëlven met een gezond; juist verftand en goede zeden , en geef het vernuft op den koop toe , wanneer het anders op zyn plaats verfchynt en niet beleedigt. Een gezond verftand zal u achting; goede zeden zullen u liefde verwerven; het vernuft zal over beiden eenen glans verfpreiden. In wat gezelfchap gy ook zyn, in welke verinaakelykheden gy ook deel moogt neemen, draag altyd zorg, dat gy zekere perfoneele waardigheid behoudt; ik bedoel daarmede in geenen deele zekere trotschheid op geboorte en rang, want dit zou alte zot zyn ; maar ik bedoel daarmede eene waardigheid van Charakter. Behoudt dan het Charakter vail uwe braafheid en eer onbevlekt, en zelfs onverdacht. Indien 'er ooit een rechtmaatig en gepast voorwerp van fpotterny is, het fchynt dé verwaande te zyn, omdat by zich de algemee-