WïSGEEklGE BESCHOUWING VAN DE GEHEIMEN DER NATUUR,   W Y S G E E k I G E BESCHOUWING VAN DE GEHEIMEN' DER 3T 4 T X7 T7 .Tl. Opgedragen aan i3e iieeren van DALBERG, HERDER en KANT. Uit h Hoogduitsch DOOR JAN HENDRIK van DONGEN» Te AMSTELDAM, Dy WESSING en vanher H E Y. MDCCL XXXIX.  Want zyne onzienlyle dingen worden van de fchepping der wereld aan , uit de fchepfelen verfiaan ende doorzien, beide zyne eeuwige kracht en goddelylheid , op dat zy niet te verontfchuldigen en zouden zyn, Rom: I: vs. 20.  VOORREEDEN VAN DEN VERTAALER. TTebbcn zoo vccle groote mannen der oudheid, en in hatere tyden zoo _ vcele fchrandere en diepdenkende wysgeeren en natuurkundigen, aan dehccdendaagfche wereld een trap van be« fchaafdheid en verlichtheid in het oordeelen over de uitgebreide werken deiNatuur , door de aimagtige hand des opperften Vaders gevormd, bygczet; zoo zyn er ook veelen gevonden, die*hetzy uit dweepzucht, of uit onkunde (zaaken die van elkander niet zeer vervreemd zyn!)alle zugt tot naavorfching in de ziel van den werkzaamen Mensch hebben getracht te verdoovcn , door eenc voorgewende ftraf waardigheid in de bedoeling om door bedaarde en verA 3 ftan-  vi VOORREEDEN ftandige befchouwingen, tot de geheimen der Natuur doortedringen. Anderen wederom hebben zig niet ontzien , om by de ontdekking van ecnigen dcczer geheimen tefpotten, enmet fchaamtelooze verontwaardiging, de min verlichte christenen overtehaakn tot bet verwerpen van dingen, die by een oppervlakkig oordcel belachlyk kunnen fchynendoch die zekerlyk by een weinig naadenken, ons moeten opleiden tot het bewonderen van Gods almagtige werken , die in de Natuur en-in de Regeering der wereld geopenbaard zyn. — Wy zullen met eene Rilzwygende verachting die Philoofoophjeos voorbygaan y die zig beroemen durven dat de grootfche werken der Schepping enkel natuurlyke gevolgen ecner Natuurlyke zaak zyn. Dergelyke wrakke Syftcmas vervallen ook wederom zoo draa zy gebooren zyn; en de moeite der zulken j om den invloed der god--  van den VERTAALER. vit o-oddelyke openbaring te verminderen, (zeekereene roekdooze onderneeming voor beperkte weezens), ziet zig maar fchaars beloond door de toejuiching van hun, die in den kring der vry werkende fchcpfelen de veragtlykfte plaats beflaan: — vvy bedoelen de zogenaamde Petit •nmitr.es en andere fpottertjens, die de lafheid uit de oogen kykt. Maar! daar de werken des opperden Weezens alleenlyk ten doelwit hebben om het Menschdom, door het befchpuwen van dezelven , als met de hand opteleiden tot den liefdcryken Verzorger van" al 't gefchapenc; zoo hebben wy gemeend onze landgenpotcn geen ondienst te zullen doen, omditwerkje het welk volgends de beste grondflelfels gefchreeven» en tot bereiking van dit heerlyk doeleinde ingericht is, in het Nederduitsch te vertalen; — elk maake er zoodanig gebruik van , als het best met zyiie kundigheden . overceakoomt. — A 4 Nio  vin VOORR. van den VERT: Niemand zy onvoorzigtig genoeg om het geheel te veroordeelen , en ook diend elk wel te bedenken dat men het noch hemelhoog verheften, noch fterk laken moet voor dat men het verRaat! — — — Eik mooge zyne keus voldoen, ter> wyl ik onder de vcrtaaling my heb genoodzaakt gevonden met den koning», lyken psalbïzingér uittcroepen: Hoe groot zyn, Heer, uw werkent Hoe ver gaat uw beleid ? Gy fielt, niet Mogenbeid, Elk deel zyn juiste perken. Een ziel, aan 't ftof gekluisterd, Bcdfc uw daaden niet: Geen dwaas weet wat hy ziet: Zyn oordeel is verduisterd. Psalm XCil: ys. 3. IN-  I N L E I D I N G. By den tegenwoordigen graad van verlichting worden er zeer veele rechtfehapen Mannen gevonden, die zig zeiven met hec Geloof aan de gefchiedenis dcc Godheid onder de menfehen, en den daar op gegronde Godsdienst niet langer kunnen voldoen; — met dezulken die niet willen, heb ik niets te verhandelen. De bron van dit niet kunnen, is, mynsbedunkens, de volgende: uit het fchoolfyftema der Philofophie (wysgeerte) , en uic Cosmologifche- (Wereldkundige) , PhyJijche (Natuurkundige) en Chymifche (Schei, kundige,, waarneemingen en proeven, zyn allengs veele fchyngronden ontdaan, die men als befchouwende oordeelvellingen tot dea grondflag van alle verliandige weetenfehappen gemaakt heeft, en die aanftonds zoo diep in de ziel van den jongeling doordringen , dat by er naderhand als een waarheid onderzoekend man , in 't geheel niet aan denkt, era zulke Grond-ideen of denkbeelden te beproeven. Daar nu deeze aan de recden natuurlyk geworden, onderftellingen ten dcelen onge, A J grond;  IO I N L E I D I N G. grond zyn , zoo is 't in 't geheel geen vonder, dat ook uit de allerjuiste, op dezelfde gegronde Dernonjlratie of betooging* lustende onderftellingen, geheel valfchc gc\ oprekkingen, moeten voortvloeien. Deezen zyn nu daar gefield; — men is overtuigd., dat zy onloogbaar zyn, en toch. zyn ze dikwerf rechtsdraads ftrydig mee den inhoud des Bybels , en met de? zelfs zo» beminlyke, alle menschlyke behoeften zoo zeer vervullende Godsdienst. Daar zit dan de rechtfehapen waarheidonderzoeker, gelyk een voorzigtig koopman by zyne boeken ,. wanneer zyn Journal en Groot Boek niet ovcrecnflemmen; wanneer zy niet eensluidend zyn; en toch heeft hy, zo 't fchynt, goed overgeboekt — wel gcreekend, en hy w ord toornig. Indien toch de Reed en goed gedemenftreerd of betoogd beeft , en de Bybel (temt er niet mecde over één , dan moet immers by hem de' fout liggen ; en dus orjtftaan dan de bepaalingen, onder welke men hem hedendaags als eene openbaaring van God en zynen wil aan de menfehen bdchouwt; van daar de è la modifche fariöcnecring van den. Gods.  i n l e r d i sr «. ff Godsdienst, en deszelfs trapswyze verlaaging tot eene koele krachtlooze zeedenleer; met één woord, zyne toepasüng uit de heerfchende wysgeerige irelfels, Ik zal de Godlykheid van den Bybel hier riet bewyzen; Maar! zoo veel moet toch elk' gezond vernuft vermoeden, dat de alwyze Schepper zyne menfehen, ten aarzien der vervulling van zyncn wil en hunn.; plichten, niet in onzeekerhekl zal gelaten hebben; het kleinfte deel waarlyk,. kent den Bybeïr .en het grootfte deel is aan zyn zedenlyk gevoel overgelaaten f maar dat toch deezen kleinen hoop o.ntcegenfpreeklyk het verst in de algemecne verlichting en in de kennis van G..d en zynen wil gevorderd is , dit moe^t immers by iederen waarheidonderzoeker den; hoogden graad van waarfchynlykheid ■■. e~ ven kunnen nopens de Godlykheid des; Eybels. Geen volk had ooit onder alle Kiasfen; zoo veele en in een zoo hoogen graad' edele mannen als voormar.ls de IsraëliLcen cn naderhand de Christenen; (die nu hier tegen ftryd, die toond,. dat hy of weinig, M <5 virs  12 INLEIDING. van de gefchiedkunde weet, of dat hy niet gelooven wil); en even dus had eene Natie ook nooit zulke fnoode booswichten als deezc twee volken. Dit Bcwyst beide verwonderlyk veel voor de Godlykheid des Bybels. Daar tecgen over flaat de Reeden ; — hoe ver is dan dceze hooggeprcezene Godin zeedert zes duizend jaaren gekoomen? — Daar, alwaar geen B\bel is, heer* fchen veelgodery , domheid, bygeloof, en eencn Itikdonkcren nacht by den grootiten hoop, en de wysten onder hen, waren immers armzalige vernuften, tegen cenen enkelen waarefi Godgeleerde onder de Christenen. Deeze ontwyffelbaare waarneemingen van de ongenoegzaamheid der Reeden , dienden de rcchifchapen onderzoeker der waarheid volltrekt mistrouwend omtrent z\ne eigene befluiten en gevolgtrekkingen te maaken; hy diende over hec geheel den Rcchterftoel niet aan de Wysgcortc inte> ruimen , want haare Geloofsbrieven van Godlykheid en waarheid, zyn immers oncindignwalca onzekcrer dxn die geenen, wc!.  I N I. E" I D f N G, 13 welke de Bybel kan verwonen. De waarheid is enkelvoudig, tweemaal twee is vier, es? is hier geen tweede of geen derde, gevolglyk is er der halven ook. maar éÓN éÓNIC waar PfllLO- sophisch system-a, en dus geen tweede en geen derde. Zoo lang die eenig waar wysgeerig Syjlema nog niet als ecnen Tempel van God is daargeftelt, zoo lang houdc men de Bybel in hoogachting: Het Collegic van Philofophen is het immers nog niet eens. — Men Late dan de voogdes dcrMcnschheid toch zoo lang regeeren, tot.dat zy de zaak, voldongen hebben. Dit eenig waar wysgeerig Syjlema moec d'e voeclilerling zyn, van eene allcrgezuiv.crlte en allerverlichtfre Reeden. Dceze meet haare Proeven en Waarncemingen .uit die bron fcheppen, en alle gevolgtrekkingen die zy daar uit op eene geheel grondige wyze afleid , moeten tot volmiaking van den mensc.h, dat is, tot vcrkryging zyner moogejykfte Gelukzaligheid, de allerwerkzaamftc en tot den naasten weg leidende JEischregels (Pofiulüta) zyn; A. 7  14 INLEIDING. Ik geloof, zonder verderen omflag, devolgende Hellingen als ontwyffelbaar en als de grondflagen der eenige waare Phüo* Jophie te moogen opgecven. God is het hoogfle voorbeeld ter naavdging van alle reedenlyke wet* zens, gevolglyk ook der Menfchen. Hem der halren te leer en kennen, moet hunne grootfte plicht zyn; dit word ook nog daar door onweerlegbaar , dewyl zy van hem met werktuigen om deeze kennis te verkrygen, begaaft zyn. Deeze werktuigen zyn de Zinnen en de Reeden, door middel van dezelven y worden wy de febepping,, dat Meesierfluk van God gewaar; uit haar den Schepper te leer en kennen en uit deeze kennis de beste Zeedenleer afgeleiden , moet immers het voorwerp der waare Philofo^hiezyn. Maar  INLEIDING-. !ƒ Maar waar tc beginnen en waar te eindigen in deezen onafmeetelyken doolhof •van Krachten , Lichaamen , Werking en Wonderen ? hier ligt. de knoop-. Het is in de daad onbegrypelyk , hoe men een zaamenweeffel der Weezmüeer ^ van bloote logicaals ( Redeneerkundige ) grondftellingcn van verf tand en ver; uft voor Meiaphyfica ( Bovennatuurkunde ) voor vruchtbaare bctocgen (Dcmonjh atien}, die uit de Pbyjica (Natuutfcjade) volgen; (want dit is eigcnlyk de bercekenis van bet woord Metaphyfica) , houdenkan. Kan wel iets duidelyker en zcekererzyn,. dan de volgende ftelling ? Phifica (Natuurkunde), Chymie( Scheikunde ) , en Natuur. Ge- fchiedenis ma aken de waarc Weezensleer, de voorbereiding rot dePhilofophie ( Wysgecrte) of waare Metaphyfica (.Bovennatuurkunde)uit. De waarc Metaphyfica ontleend dan uit dee-  3 5 INLEIDING'. deeze kundigheeden het waare wysgeerfge Syjlema; terwyl zy met de éénvoudigftc krachten, en met de cénvoudigfle ftofFen (Materiën) begint, en-dan door ontwyffelbaare phyjifche bewyzen aantoond, hoe een zonnen- of wereldjlelfel ontltaat; dit is dan eene waare Cosmologie. Door de uitwerking der wereldkrachten komt de {toffe {Materie) nader tot Organifatie of zintuiglykheid; deeze geeft aan die krachten nog-meer t'zaamgeftelde r-icfa tingen, deeze wederom meer t'zaamgcitclde Organifatie of zintuiglykheid, en zoo voorts, tot dat de Organifatie of zintuiglykheid , zoo wel als de krachten, in de mensen den hoogllcn trap bc:eiken; dus ver derhalven de' Dynamik of krachtkunde, door alle Drie de. ryken der natuur.. In de mensch koomt de Reeden by de krachten der Organifatie of zintuiglykheid , dus ontftaat 's.menfchen ziel, in welke Geest en Jloffs aan elkander grenzen ; men trekk' er al het (toffelyke van af, dan heeft men den Geest; van deeze zenderci men al het bepaalde af, dan verfchynt de Godheid, ia zoo ver zy zig in. Jiaajre wcrkiDgen ge- epen.  INLEIDING, I;7 openbaard heeft. Dus ontftaat er eene ge. gronde PJ'ychoiogie (Zielskunde), Bmunm tologie (Geestenleer) cn natuurlyke Godgeleerdlidd. Thands zonderd men de zeedenlyke, dat is-, de naavoigbaare volmaaktheden van God: af, en men ftelt zig die als Eischreegels. (Pejlulata) ter volmaaking en ter gelukkigmaaking der menfehen voor, dus ontitaat de Ethica of zcedenkunde , welke ik in 'c Recht der Natuur en Zeedenleer QMorale). verdeeld heb. Eindelyk zoekt men ook in ieder fchepfel het karaüer van 't geen in het zelve godlyk , fchoon en goed is , door welks vermogen het vergenoegen van den mensch wordt verwekt; men leid van deeze waar*, neemingen de Regels der waare Schoonheid en Goedheid af, die men vervolgens als Eisch-Reegels der Mjlhetica gebruikt, of dezelve ook verder als bronnen van kennis in de Natuurlyke Godgeleerdheid kan aanwenden ; in dit geval zou er eene MJlhe*. tifche Godgeleerdheid omltaan. Indien nu dit Syjlema waar, en in zoo. I N G. 19' lïoofd-afdeelragen bragt ik reeds voer vyf. tien jaaren zeer gemaklyk tot ftand, maar de uitvoering had meer om 't lyf; doch in 't jaar 1774. kwam. ik in eens op een, zoo ik hoop, gtlukkig fpoor ; Ik vond het kleine nog niet geopende poortje, ik befloot uit veele oraftandigheden , dat dit den ingang tot den koninglyken weg moest, zyn; ik zogt den flcutcl op en vond hem, met vreugde waagde ik ecnen flap , en ging, ging geduurig verder, en ik geloof het°hcerlyk einde, het hooge wit gezien* te hebben. Myne ontdekkingen zal ik in de volgende bladeren mede dcelcn, ik weet wel, dat er nog veel aan ontbreekt, dat veel van het gefielde nog niet volkoomen gegrond zal zyn» en. dat myn Syjlema der wysgeerige Natuurbtjehouwing, zoo als ik deeze- weetenfehap liefst wil noemen , flechts eene enkele aanwyzing is , hoe toch dit groot en hccrlyk Gebouw mag aangelegd zyn, maar myn beroep, dat allefins gewichtig en omflagtig is, veroorloofd my niet dit geheei te vükooijcü ; Ik moet ook bekennes, dast  20 INLEIDING. dat de voorbereidende vveeteniehappcn , als Phyfica (Natuurkunde), Chymte (Scheikunde) en Natuurgeschiedenis, my te veel tyd beneemen , en niet onmiddelyk tot myn vak behooren. Myn oogmerk is derhalvcn alleen, om die edele Mannen , welken tot dit ten hoogften heilzaam werk lust hebben , en welken meerdere voorbereidende kundigheden bezitten , eene opwekking aan de hand te geeven , en ik hoop zelfs, dat zy het een en ander van myne hier medegedeelde middelen zullen kunnen gebruiken. Deeze 'geüeldheid der zaaken zal, hoop ik, ook rechtfehapene reeën/enten bcweegen, dat zy dit werk uit* het rechte oogpunt befchouwen; Gefchiedenisfen, Leevens- en Reisbefchryvingen, ook wel gedachten en LeerÜclfels , moeten aan de geftrengfte beoordeeling onderworpen worden; maar eene enkele proeve, befchouwing eener weetenfehap , Fragment , en voor iets meer geeve ik dit werk niet uit, moeten flechts aangekondigd, en deszelfs waar-  INLEIDING, af waarde moet volgends den aanleg van liet geheel en volgends zyn doeleinde, doch niet en détail of in 't bijecde beoordeeld worden.. Dit is een voorbehoud voor zulken , die een Leer- of Schoolboek over inyn Syflema beleeven zullen. Ik heb myne Proeve, myne wysgeerige Befchouwing van de Geheimen der Natuur, opgedragen aan de Heeren Stadhouder van Dalberg, Herder en Kanï. Deeze drie groote Duitfche wysgceren zyn my uit hunne fchriften als Mannen bekent, die het best van deeze Fragmenten zullen kunnen oordeelen. Ik verzoek hun derhalven plechtig en openlyk mits deezen om myne gedachten te beproeven , en waar het moogelyk is, het bruikbaare van hun en myn Syjlema te vereenigen, e.t dus het wit te bejaagen. De Gisting des Lichts en der Duisternis, die thands overal zoo algemeen is, moet ook eene nieuwe betoogde wysgeerte, beneevens den gezuiverden Godsdienst doen gebooren worden , op dat de beide Zusters céadrachtig het menschlyk Gcflacht zon-  S2 INLEIDING. Ssondcr verdere omweegen tot zyn groot doeleinde mogen opleiden. COS-  CO S MO LOG IE O F WERELD KUNDE. §. si Wanneer wy de fchepping der wereld willen leeren verftaan, (en dit is wel het eerfte in de wereldkunde) (Cosmologie); zoo behooren wy ons eerst de ruimte van een zonneftelfel als geheel ledig te verbeelden , vcrvolgends deeze ruimte met Mathemalifche (wiskundige) Punten aanvullen. §. 2. Indien deeze wiskundige (Mathematijche) Punten allen elkander aanraakten, zouden zy alle te zaamen maar een wiskundig {Mathematisch) punt uitmaaken ; — dewyl geene deezer punten ecnigc uitgeftrektheid heeft, zoo is dit befluit volkomen gegrond. Er zou als dan geene ruimte plaats hebben , en geene wereld kunnen ontftaan, dus moeten wy ons alle de wiskundige QMathematifclie) punten, als  2£ COSMOLOGIE -als van elkander onderscheiden , vcorüelleu. §• 3- Als de wiskundige (MathematifcJie) punten allen van elkander zyn afgezonderd, dan zyn ze allen van elkander verwyderd, want geene derzelven heeft cenige uitgeftrektheid; dus kunnen zy noch te zaa. men hangen , noch op elkander werken 5 gevolglyk kan er geen lichaam en nog veel minder eene wereld ontftaan. §•4. Maar indien nu de almagt aan elk wiskundig {Mathematisch) punt eene kracht byzette , om rondom zig , in alle richtingen, het gien haar naderd terug te houden , dan zou daar door de onmoogelykheid ontftaan, dat het eene punt met het ander te gelyk op eene plaats zoude kunnen zyn; — van Uaar ruimie en uitgejlrekthsid. §• 5- Deeze kracht of vermogen , zal ik de kracht of het vermogen der ondoordringbaar» heid ncernen , zy werkt van het middelpunt in alle richtingen teegen den omme- kring  OF WERELDKU2JDE. 2$ kring met eene afhoudenden terugflooting. Indien deeze kracht in alle punten gelyk wasj dan kon er geene beweeging, geene wereld ontltaan, alles zou eeuwig in rust zyn. §. 6. Indien dan de kracht of het vermogen dezer punten onderfcheiden , en de eene grootcr is dan de andere , zoo heeft elk punt met dcszelfs kracht, zyne beperkingen rondom zig heen, boven welke deze kracht niet werken kan. Deeze beperkingen vulde de Schepper met ftoffe aan, cu deeze noem ik ftcfdeeltjens. Aanmerking. Wat is flof? — die dus vraagt, bedenke, dat men van de allereenvoudigfte dingen geene verklaring gecven kan; men leezé flegts verder, en dan zal men de zei ven nader leeren kennen. % 7- Wanneer de beperkingen der ftofdeehjem alle van dezelfde-grootte zyn, dan is ook wederom de kracht of het vermogen in allen gelyk; want zy is, volgends aller ondervinding, evenrecdig aan derzei ver Masfa; — B ge.  26 COSMOLOGIE gevolglyk ontftaat er wederom geene bevvceging, geene wereld, maar alles blyft in rust. Daarom moeten deze fiofdeeltjens jn grootte verfchillen. §. 8. Door de beperkingen, waarmede de Iracht of het vermogen der ondoordringbaar, leid van ieder jlofdeeltje, als 't ware beiloten is, moet ook ieder jloj'deeltje eene gedaante bekooraen; indien deeze Figuur en of gedaanten b: v: allen rond waaren, dan zouden zy allen, wanneer zy elkander aanraakten , elkander flechts in een punt aanraken, en in dit punt zouden zy niet verder op elkander werken , dan voor zoo ver het eene aan het andere zou verhinderen om zyne plaats inteneemen; dus zou dan alles wederom eeuwig in rust zyn. §• 9. Even dit zcu echter ook by allen flechts moogelyke geftalten, by alle boekachtige Figuurcn of gedaanten gefchieden, indien er niet wederom eene nieuwe kracht bykwam: want de grootlte oppervlakten zouden elkander ook maar aanraken en verder in rust blyven. §. io.  OF VVERELDKUNDE. 2J §. 10. Wy hebben dus eene tweede kracht nooc]jg. _ indien wy nu vooronderftellen, dat deeze rondom het ftofdecltje in die beperkingen haare verblyfplaats hebbe, en juist in dezelfde evenredigheid teegen het middelpunt werkt, als de cerlïe kracht teegen do beperkingen; wat zal er dan ontftaan? §. ii. Dewyl deeze kracht ook niet buiten die beperkingen kan werken, zoo gefehied er wederom niets, voor dat twee ftofdceltjcns elkander aanroeren; doch zoo dra dit gefehied, fluiten de beperkingen dier beide ftofdeeltjens aan elkander, en uit beide de beperkingen word als dan flegts eene beperking of bepaling gebooren, b: v: n is het eene ftofdecltje , b het andere, in c raken zy elkander aan: zoo ver deeze aanroering , die evenredig is aan die der kleinfte deeltjes van de aanrakende oppervlakten, gefehied, zoo ver vallen de be» B 2 per-  28 COSMOLOGIE perkingen weg , en in zoo verre zyn de beide Jlofdeehjens tot eene Masfa vercenigd; welke Masfa eene algemecnc beperking of bepaaiing heeft. §• 12. Als nu de tweede kracht van de bukenite beperkingen na het Middelpunt toewerkt, en de beide bovengemelde ltofdeeltjens ine voor zoo ver zy elkander aanraaken, vereenigd zyn, dan moet noodwendig deeze kracht flegts volgens de aanroering van d totc, en van e tot c werken: dat is, zoo dra twee ltofdeeltjens aanroeren, zoo dra moeten zy elkander aantrekken , cn rnct dezelfde graad van kracht te zaamenhmgen, die evenredig is, aan de grootte der aanraaking. §• 13- Deeze tweede kracht noem ik de fzaamenhangende kracht; zy is ook evenredig aan de Masfa, dat is, aan de beperkingen; maar zy werkt niet flerker Op andere lichaamen dan naar maaten de aanraaking groot is. $. 14- Indien alle ltofdeeltjens rond waren, zouden zy alien elkander flechts in een en»  OF WERELDKÜN D«E. 29 enkel wiskundig (Mathematisch) punt aanraken, alfchoon zy ook in grootte onderfcheiden waren; dus zou dan ook de zaamenhang volkomen dezelfde zyn, en op deeze wyze kon er geen wereld ontftaan. S- 15- Dewyl ronde ftofdeeltjcns Hechts in een Punt zaamenhangen, en zig rondom elkander bewecgen kunnen, zonder dat deezen zaamenhaag werd afgebroken ; zoo is eene groote mcenigtc van ronde ftofdeeltjcns vloeibaar, en al deeze vloeibaarheid moet of uit enkele ronde ftofdeeltjens beftaan , of in haarc vermenging eene groote mecnigte van zulke dceltjens bevatten. 16. Indien alle ftofdeeltjens hockachtig waren , zoo zouden zy allen met zekere groo» tere , en kleinere oppervlakten van aanraking zaamenhangen, en dus zou de geheele wereld een enkele klomp, nergends zou beweeging, maar overal rust zyn.. §• 17- Gevolglyk moeten wy de chaos of de ruwe ftof der wereld op de volgende wyze bepalen: zy beftaat grootendeels en meest B 3 uit  30 „C O S M O L O G I E uit ronde ftofdechjens, die van de fynfte vlocibaarfte , tot de grootfte vloeibaare ftoffe, gedurig grooter, misfehien ook Jioekachdger worden. Als mede uit veele boekachtige ftofdeeltjens, die wederom van de meesthockige naby de ronden grenzende, to: aan die geenen, welke de minfte hoeken en dus de grootfte vlakten hebben , trapsgewyze voortgaan , en daarom , wat haare Figuur of gedaante betreft,, oncindchk verfchillen. §. 18. Nu verbeelde ik my in den chaos alle deeze ftofdeeltjens door elkander gemengd; doch zoo, dat zy allen elkander aanroeren, allen t'zaamenhangen ; want indien zy elkander niet aanraakten, konden zy immers niet op elkander werken. Dienvolgends is den chaos , uit hoofde dat ver weg het grootfte deel der ItoiTe (Materie) vloeibaar en dun is, een groot damp- of nevelachtig lichaam. Aanmerking. Ik zal toch niet noodig hebben te herinneren, dat de wyde onmeetbaare JEther of hemellucht ook een zaamenhangend vloei-  OF WERGLDKUNDE. 3t vloeibaar lichaam is, welke mee de overige ftnffen (Materiën) in den chaos vermengd was, De hockachtige ftofdeeltjcns kunnen allen zeer klein zyn, allen omtrent dezelfde grootte hebben , indien zy maar in derzelver Figuur of gedaante onderfcheiden zyn; want wanneer zy elkander aanraken, hargen zy te zaamen, en vormen fteeds grooter en grooter Masfas of klompen. §• 20. Wy zullen in het eerfte ontftaan van de chaos, ons de ftofdeeltjens allen door elkander gemengd , en elk met zyne twecleedige kracht of vermogen voorzien, voordellen ; Indien nu de ronde ftofdeeltjens ver weg de meesten zyn , dan zyn de hockachtige overal onder hun verdeeld, en geen een daar van raakt het ander aan. §• 21. Thands kan men het groot raadzel van de aantrekkende of de zwaartekracht ligtlyk rplosfen; — men toetfe myne volgende ftelling op het naauwkeurigst: — wanneer twee B 4 groo-  32 C O S M o L O G I E grcote ftofdeeltjem in eene fynerc vloeibaare ftoffe (Materie) van elkander verwyderd zyn, dan hangen zy t'zaamen met het vloeibaar lichaam, dat tusfehen dezelven is, en dit vloeibaar lichaam vereenigd ze met elkander. Er is derhalven eenen t'zaamenhang der deden van het eene ftof. deeltje met het ander. Zoo dra twee ftofdeeltjens zaamenhangen, trekken zy elkander in de daad aan met eene kracht, die gelyk is aan de Masfas; gevolglyk trekken ook de van elkander vcrwyderde ftofdeeltjens, wyl zy door middel der vloeibaare ftoffe (Materie), die tusfehen hen is , t'zaamenhangen , in de daad met eene kracht te zaamen, die aan elle de Masfas der hoekachtige ftofdeeltjens, en der ronden die tusfehen hen ia liggen, gelyk is: Maar even daarom, dewyl deeze ftoffe (Materie), die de deeltjensvan elkander verwyderd, vloeibaar is, zoo trekken zyook werklyk naar elkander toe, de vloeibaare ftoffe (Materie) wykt weg, en dan hangen zy met eene kracht te zaamen, die evenredig is, mee de aanrakende oppervlakten.. Aar\*  OF W E R E L D K U N D 331 Aanmerking: wyl deeze zaak ten uiterfte gewichtig is, zal ik die, door de volgende Figuur , wiskundig (Mathematisch) bewyzen» f lier verbeelden de twee Qiiadr aten of vierhoeken , twee hoekachtige ftofdeeltjens r doch de cirkels die er tusfehen zyn verbeelden de vloeibaare ftoffe (Materie). De trek van den zaamenhang, gaat in beiden de ftofdeeltjcns van a tegen b, en van daar in de punt c; nu is 't zeeker: als de krachten b, c tot zig trekken, dat als dan de ftofdeeltjcns b zig zelfs en ook de ftofdeeltjcns in c uit elkander dry ven, zoo dat nu b en b te zaamenhangen; dus zyn de hoekachtige ltofdeeltjens elkander zoo veel genaderd, 13 5 Nu;  y$ COSMOLOGIE Nu is de gefteldheid andermaal dezelfde. De mitsgewyze richtingen der krachten, trekken geduurig in de middellyn (Diagonaal), en dus moeten de boekachtige ftofdeeltjcns zoo lang teegen e'kandcr aannaderen , tot de ronde ftofdeeltjens op beide zyden zyn weggeweeken , en de hockachtige nu werkelyk zaamenhangen. Men kan rhy teegenwerpen: dat de ronde ftofdeeltjens immers ook ih d t'zaamenhongen, en wel met eene kracht, die gelyk is aan alle de overige krachten of vermogens van den zaamenhang, gevolglyk ware het onmogelyk te begrypen, hoe de aantrekking uit a tot ft in c, den znamenhang in d zou kunnen fcheiden. Men vcstigfe «en dien cirde het oog, nog op de volgende verklaring. De krachten des t'zaamenhangs zyn zeker evenredig met de aanroerende punten, maar die der aantrekking zyn ook evenredig aan deMasfas: wy kunnen die uit de dagelykfche ondervinding befluiten: — de zwaarte is immers evenredig met de Masfa , en de zwaarte is de kracht der aantrekking. — In de teegemvoordige Figuur kunnen wy den graad  Of WERELDKÜNB& graad dier kracht, door de middellyn (Diagonaal) bepaalen , gevolglyk is dc kracht der aantrekking in d-b tot b, maar de daartecgenwerkende kracht is — a tot Ir tot c, en dus een halve middellyn Herken Men denke deeze zaak tot op den grond door, dan zal er geen twyffel overblyven, terwyi men door deeze verklaaring alle verfefaynfelen der zwaarte in de lucht en in de luchtledige ruimte , zeer ligt' kan ontwikkelen. Men moet ook by dit alles zig wel voordellen , dat de vloeibaare ftoffe (MaterieJ uit onbedenklyke kleine kogeltjcns beftaat', doch dat de hoekachtige ftofdeeltjens doör' het aantrekken gedurig grooter worden; maar hoe kleiner deeze kogeltjens der vloeibaare ftoffe (.Materie) zyn, in des to grooter getal raaken zy een boekachtig, lichaam aan. Dus zyn er, des te meer punten van aanraaking, des te fterker is de? aantrekking, en eindelyk ook des te melkt, dewyl de fyne kogeltjens Ikkcr daa de grooten wegwj ken. §■ 23- Dus oiuftwt er dcrhalvcn uit de kracht: J3- 6 dcs>  30 COSMOLOGIE des zanir.enhangs eene wcrklykbewecgende kracht, die wy da aantrekkende kracht noemen , en deeze is de derde kracht der ftoffe (Materie); door middel van dezelve trekken de van elkander vcrwyderde hoekachtige ftofdeeltjcns elkander aan, worden gedurig grooter, en daar door word derzei ver santrekking ftecds krachtiger. §• 24. ,. Terwyl de hoekachtige ftofdeeltjens elkander aantrekken, zoo dry ven zy de vloeibaare ftoffe (Materie) zydelings weg , en 't eene ftofdecltje der vloeibaare Materie floot het ander voor zig heen , want de kracht der ondoordringbaarheid gedoogd niet, dat het eene in de ruimte van het ander indringe. §• 25. Van daar ontftaat r,u eene nieuwe kracht, die wy de kracht der botzing noemen , door middel van dewelke een ftofdecltje , als het zig beweegd, teegen het rustend ftofdecltje aanbotst en dat voor zig heenen dryft. De kracht der botfing is de levendig geworden kracht of het vermogen der ondoordringbaarheid.  OF WESELMUSDÉ, 3^ §. 26. Als twee ftofdeeltjens elkander aantrek* ken, zoo bewcegen zy zig in eene rechte lyn naar elkander toe, zy dry ven als dan de vloeibaare ftofdeeltjens die tusfehen beiden zyn , zydelings weg, waar door eene kruislyn ontftaat. Deeze doorkruisfing of (Decusfatie), die in de natuur van veel gewicht is, en waar over zoo veel gepocht en gezwetst is geworden,. word dus uit de kracht der aantrekking en der botfing gcbor> reD; _ hoe meer de krachten en de ftoffe t'zaamgcfteld zyn, des te grooter cn gewichtiger is de doorkruisfing of (Dscusfatie}. §. 27. Thands zullen wy de Masfa van alle ftofdeeltjens, die tot een zonneftelfel beftemd zyn, te zaamen neemen: zy raaken allen elkander aan, hangen allen onderling t'zaamen, en maaken dus allen te zaamen een groot vloeibaar nevelachtig-lichaam uit. §. 28. In dit groot nevelachtig lichaam werken de krachten even zoo als in ieder byzonder ftofdecltje : uit het middelpunt werkt de kracht der ondoordringbaarheid in alle rigB l tin.  38 COSMOLOGIE tïngen na den omtrek , van daar de uitgeftrektheid en de ruimte des zonneftelfels; doch van den omtrek werkt de zaamenhangcnde kracht in alle rigtingen naar het middelpunt; daar nu den geheclen chaos vloeibaar is, zoo vormd dezelve zig daar door tot een groote dampkogel. Dit zal mis» fchien het Chaotisch Ei der Egyptenaars, waarop Knuph broeidde, weezen, alhoewel daar door ook de aarde kaa verftaaa worden. §• 29- Dewyl in deez' groote kogel allcrwCegen groote en kleine, ronde en hockachtige ftofdeeltjens onder elkander vermengd zyn, zco moeien ook de krachten der aantrekking en der botfïng allerweegen werken. Van daar ontfpruit eene alomtegenwoordige innerlyke bewceging, welke uit onbefchryffelyke meeriigvuldige doorkruisfingen , aantrekkingen en botfingen t'zaamgeiteld zyndc, eene wezenlyke gisting en heeoi; fpronglyk beeld van alle gistingen is, die in de natuur liggen opgeflcoten; want deeze beflaan insgeh ks uit niet anders, dan uit de werkingen van die vier krachten, te weeten. de kracht der ondoor. '• dring-  OF W E R E L D" K ü N D E. 39. dringbaarheid, de zaamenhangende kracht, de aantrekkende kracht en de botfende kracht, Ik noem deeze groote alles bcweegende vyfde kracht of werking der vier oirfpronglyke krachten, dechaotifchegisting of de gisting van de chaos. §• 3°- Dewvl r.u de hoekachtige ftofdeeltjens oppervlakten hebben , met welke zy aan elkander blyven hangen wanneer zy elkander onderling aantrekken , zoo worden zy ook gedurig grooter. Nu is de hecviglieid der aantrekking evenredig aan de Masfa, gevolglyk vermeerderd met de aanwas, iing der ftofdeeltjens de hcevighcid der innerlyke beweeging of der gisting. §• 3-- Van hier ontftaat nu eene nieuwe werking in den chaos ; de hoekachtige ftofdeeltjens trekken elkander voor en na alom te zaamen, en dus ontftaan de vaste ftoffen (Materiën) voor de Wercidbchaamea of Planeeten. Doch hier door worden de ronde ftofdeeltjens zuiver ; en gevolglyk ontftaat dan ook door de chaotifche gisting de zesde, krachtgcftalte of het vermogen- der  40 C O S H O L O C I 2 der Jlolling of roming, en uit deeze kracht ontftaat de zeevende, te wectcn de vorming der vaste en vloeibaare ftoffen (Materiën). Aanmerking. Het is van het uiterst gewicht, dat men deeze zcevcnleedige beftemming der twee oirfpronglyke krachten geheel naauwkeurig overdenke, en zig ten duidelykfte van haare wyze van werken, en van de voleinding haa~ res werks , door zeeven graadcn volleedig overtuige. De zceven krachten, die ik tot dus ver verklaard hebbe, maaken den grondflag der groote zaak, die wy de Natuur noemen, uit. In het vervolg zal zig dit alles nog duidelyker en vrugtbaarer ontwikkelen. Tot meerdere opheldering zal ik eene gewoone gisting ten voorbeeld ncemen : In het druivenfap zyn zuure, olyachtigc en vaatryke (fpontieufe) deeltjens, door middel van een ilym in het water gemengd; als er nu de behoorlyke warmte is , orh den zaamenhang van alle die deeltjens te irwatigen, dan beginnen de uit de kracht der  OF WERELDKUNDE. 4T der ondoordringbaarheid, en uit de t'zaamenhangcnde kracht, ontftaanc vermogens der aantrekking en der botfing, te werken; dat is: de gisting begint, de vaste deelen trekken eikander geduurig meer en meer aan, worden van tyd tot tyd zwaarer, en zinken derhalven op den grond; de lichte deelen ftygen by wyze van blaazen naar de oppervlakte , en zoo word de geestige drank van den droesfem of de moer ge. fcheiden, en beide de deelen worden daar door gevormd. §• 3ti Het is zelfs voor myn wysgeerig (telfel (Syjlema) zeer nuttig, indien wy ons de Plaatzen deezer graden van kracht of vermogen volkomen duidelyk maaken: de kracht der ondoordringbaarheid , en de zaamenhangende kracht (laan met elkander gelyk (Pararel) ; zy werken te gelyk en in teegenovcrgeftelde richtingen, even zoo ook de krachten der aantrekking en der botfing. Maar de drie volgende trappeaj te gisting, tejlolling, of liever defcheiding, en de vorming volgen verder op elkander; het zyn drie trappen, langs welke de hoofdkracht  42 cosmologïe krachten in haare vereeniging opftygen, om derzelver werk te voleinden. Hier van ontitaat de volgende fchets (Schema). Eerste Lit van den wysgeerige natuurkeeten. Schepping der stoffe (Materie). i. 2. De kracht der on- De zaamenhangen" doordringbaarheid. de kracht. 3 4. De aantrekkende De kracht der boc< kracht, fing, 5- Gisting. 6. Stolling, of fcheiding. 7- Vorming. §• 33- Den geheel en chaos is een verbaazende groote kogel , die zeer fyn en vloeibaar is , en nu eene gevormde vaste (toffe (Materie), doch in vergelyking met hetgeheelal in eene zeer geringe meenigte in zig be.  0F WERELDKUNDE. 43 bevat; dit geheel groot lichaam zien wy als een éénig ftofdeeltje aan, in welke de krachten volgends dezelfde regels werken. (§. 28.) §•34'- Wanneer een vast lichaam tegen een ander aanbotst, zoo wederftaat het geftooten lichaam aan het ftootende , met eene graad van kracht, die aan den ftoot en aan de Masfa gelyk is; deeze kracht van wederJlando? van traagheid is-een gevolg der ondoordringbaarheid en van den zaamenhang .teevens ; dus maakt zy den cerften trap van kracht van het tweede lit uit, en is eigenlyk de kracht der vastigheid, of het vermogen in de vaste ftoffe (Materie). §• 35- Dewyl zig de ftofdeeltjens der vloeibaare ftoffe (Materie) niet vergrooten kunnen, om dat zy rond Zyn en flechts in punten t zaamenhangen, zoo werkt hier de kracht der botfing geheel anders : het vloeibaar lichaam bied ook teegenftand , maar hét laat te gelykertyd het aanbotfend lichaam door zyne ruimte doorgaan, terwyl zyne deeltjens uitwyken ; daar door word het moo«  44 COSMOLOGIE moogclyk, dat vaste lichaamen zig in vlo:ibaare lichaamen beweegen kunnen. De< ze eigcnfchap der vloeibaare lichaamen noem ik, de krachtgejlahe der vloeibaar- of doordringbaarheid ; zy is de tweede van het tweede lit. Aanmerking. Als hier of daar iemand wcegens deeze myne befchouwing ( Theorie) der vloeibaare lichaamen op de gedagten mogt koomen, hoe het dan toch moogelyk is dat water ys,en dus tot een hard lichaam worden kan, indien 't waar is dat zyne ftofdeeltjens flechts in Punten zaamenhangen ? Dan verzoek ik denzelve zig gerust te ftelien, tot dat ik in 't vervolg bepaalder van deeze zaak zal fpreekcn. §• 3<5. De kracht der aantrekking is evenredig aan de Masfa; de grootere Masfa trekt de kleinere tot zig ; de meeste Masfa is in een kogel uit alle rigtingen naa het Middelpunt toe opgcflootcn, gevolglyk heeft ook de gehcele Masfa van de chaos zyne rigting na het middelpunt, van daar omftaat de  OF WERELDKÜNDE. 45 de kegelachtige gedaante van het gantfche itelfel en van alle wereldlichaamen. §• 37- Wanneer de grootfte Masfa de kleirifte aantrekt, dan word ook de vaste ftoffe (Materie), die in de vloeibaare zwemt, na het middelpunt van den chaos aangetrokken, om dat in deeze rigting de meeste Masfa is; gevolglyk zinkt alle vaste ftoffe (Materie) naar dit middelpunt toe; deeze beftemming der aantrekkende kracht noemen wy de zwaarte, zy is de derde krachtgeftalte van het tweede lit. §• 38. De beweeging der zwaartekracht verhaast zig op haaren weg, zy neemt in fnelheid toe ; de oorzaaken van deeze verhaasting worden in de natuurkunde verklaard ; de volgende fchynt my eene gewichtige te zyn: Hoe nader twee lichaamen die elkander aantrekken, tot elkander naderen, des te meer neemt de hun wcerftandbiedende vloeibaare ftoffe (Materie), welke de ruimte tusfehen hen aanvuld, af, derhalven neemt de weerftand ook gedurig af, en gevolglyk vermeerderd de aantrekkende kracht,  4(S COSMOLOGÏE kracht , want deeze beiden ftaan in eéne omgekeerde evenredigheid. §• 39. Daar nu alle zwaareMasfas naar het middelpunt van den chaos naderen, zoo neemt ook haare fnelheid met eene verhaaste bcweeging toe. Hier in worden ook de vaste ftoffen (Materiën), door de zwaarfle vloeibaare ftoffen (Materiën), als wateï en lucht, naagevolgd. Gelyk nu de vaste ftoffen (Materiën) t'zaarocntrekken , zoo vloeien de vloeibaare ftoffen (Materiën) in alle rigtingen weder naar de omtrek toe, want gelyk de vaste ftoffen (Materiën) zig omtrent het middelpunt zoeken te vereenigen, zoo dry ven zy de vloeibaare ftoffen (Materiën) uit haare plaats, en dus ftroomen en ftormen dezelven terug na den omtrek (Peripherie) toe. §• 40. Deeze ftroomen van grovere en fynere vloeibaare ftoffe (Materie) ontleenen haaren oirfprong van het middelpunt, en neemen haaren loop na den omtrek toe; dit is het gevolg van de kracht der botfing: maar wyl ook de aantrekkende kracht van den om-  OF WERELDKUNDE. 47 omtrek (Peripherie) na het middelpunt werkt, zoo zwenken zig deeze ftroomen wederom allengskens zydelingsom, gelyk de ftraal eener waterfpuit eene kromme lyn befchryft. §• 41. Dewyl de vaste Masfas en ftoffen na het middelpunt van den chaos elkander zaamcntrekken, en daar een groote moddcrkogel trachten te vormen, zoo begecven de ftroomen der vloeibaare ftoffen (Materiën) zig van daar, in alle rigtingen en ftoocen uit na den omtrek (Peripherie); maar nu zyn de vaste Masfas overeenkomftig met haare vastigheid zeer onderfcheiden , want dit vloeid voort uit myne befchouwing ( Theorie) over de oneindige verscheidenheid der hoekachtige Figuuren of gedaanten der ftofdeeltjens , §. 17. Gevolglyk is ook de fterkte haarer aantrekking na het middel* punt, of haare fnelheid onderfcheiden. §. 42. De kracht der botfing is evenredig aan de kracht der aantrekking, doch deeze is wederom gelyk aan de grootte en aan de vastigheid der Masfas; daar nu deezen in dit  48 COSMOLOGlE dit geval zeer veiTchillen , zoo verfchild ook de kracht der botfing , en gevolglyk ook de fterkte en de fnelheid van de beweeging dier ftroomen.' § 43- Daar Is derhalven eene ftreek in den chaos, alwaar deeze ftroomen het hevigst' zyn; dewyl zig nu deezen allengs weder naar eene zyde ommezwenken, zoo zullen zy, de naastgcleegen zwakkere ftroomen, ook naar deeze zyde met zig voortfleepen, hier door verfterkt den ftroom meer en meer, tot dat hy voor en na alles met zig vereenigd , en dus de geheele chaos naar eene zyde voortftroomt, dat is om zynen as omloopt. §. 44. Deeze verklaaring van de oorzaak des omloops van de chaos is de gemaklykfie en de natuurlykfte; Dat er zoodanigen omloop in de daad is, daar aan twyffelt niemand, nadien alle wcreldlichaamen (Planceten) rondom de zon als het gemeenfchappclyk middelpunt (Centrum') van den voorigen chaos loopen. De geheele kogel van de chaos vloeid dus naar eene rigting rondom zy-  OF WEREL.DKUNDE. 49 zynen as, en wel op dezelfde wyze, als een vac vol water wanneer men her, met de hand omroerd. §• 45- Doch deez' omloop van de chaos veroorzaakte nu verbaazende veranderingen: wanneer zig een vloeibaar lichaam rondom zyn as beweegt , en wanneer het zelve eene zwaarcre (toffe {.Materie) in zig bevat, dan verwyderd zig deeze ftoffe (Materie) weder van het middelpunt; want wanneer denteegenftandofde traagheid overwonnen is, dan vloeid dezelve in den vloeibaaren ftroom met eene fnelheid voort, die evenredig is aan de botfing. Deeze beftemming van de kracht der botfing noemen wy de voortvliegende kracht , zy is de vierde krachtgeftalte van het tweede Ik» §. 46. Zoo draa dan de chaos begon rond te loopen, verhefte zig ook de donkere pit der vaste ftoffe (Materie) in het midden, en begon mede omtedraaien. Maar nu is het eene gegronde natuurkundige (Phyjifche) waarneeming, dat zwaare lichaamen, wanneer zy zig om eenen as beweegen, uit hoofde c der  50 CÖSMOLOGIE der voortvliegende kracht, zig, evenredig met den graad haarer zwaartekracht, zoo lang en zoo ver verwyderen , tot de voortvliegcnde en de zwaartekracht even tierk zyn; derhalven zwemmen zy thands met de ftroom in den eeuwigen cirkel rondom. §. 47- Als een gevolg van dien verhefte zig de geheele Masfa of klomp der vaste ftoffen (Materiën) uit het middelpunt, de zwaarftcn verwyderden zig het verst' van den. zeiven, en de lichtcren overeenkomftig de evenredigheid haarer zwaarte, bleeven denzeiven fteeds nader by. Deeze vercenigde zwaarte en voortvliegende kracht, voerd derhalven alle Masfas of klompen , met den JEtherifchen ftroom van het geheele zonne» ftelfel mecdc rondom het gemeenfehappeJyke centrum of middelpunt; — Ik noem de beftemming deezer krachten tot den omloop, den graad of de gejlalte van de kracht des cirkels, zy is de vyfde van het tweede Ut. In dezelve veieenigen zig de krachten der vloeibaarheid en der vastigheid , der zwaarte en der voortvlieging- §. 48.  OF WERELDKUNDE. 51 §. 48. Het water en de lucht zyn naast de vaste (Materiën) of ftoffen de zvvaarfte, zy moeten dus allen ongetwyfeld uit de allergrootfte ronde ftofdeeltjens beftaan; gelyk de zwaarc Masfas of klompen door den gcheelen chaos omliepen, zoo trokken zy allerweegen alle de zwaarere vloeibaare ftoffen CMateriën) aan zig, en vormden modderklompen, die cenen verbaazenden dampkring rondom zig hadden. Daar door wierd derhalven de fyne tëther of hemellucht van alle grovere ftoffen (Materiën) ten vollen afgefcheiden en gezuiverd. De JEtherifche opheldering of de opheldering der hemellucht is dus de zesden trap van kracht in het tweede lit, zy ontftaat uit dezelfde oorzaaken als de fchciding in het eerfte lit. §• 49- Dewyl de Masfas of klompen der vaste ftoffe ook veel water in zig bevatten, waren zy eigenlyk eene half vloeibaare modder ; iedere Masfa of klomp moest ook ten aanzien zyner zwaarte van de anderen zeer verfchillend zyn: zoo is Saturnus met zynen ring en maanen veel zwaarer dan JupiC 2 ter,  COSMOLOOIE ter, dcczc is zwaarcr dan Mars , deeze zwaarer dan de aarde, Venus lichter dan de aarde, en Mercurius lichter dan Venus. De verfchillendheid haarer zwaarte moet derhalven evenredig zyn aan derzelver afftanden (Dijlantie7i), ook dan wanneer men die als 't ware omgekeerd befchouwd. §■ 5°- By iedere Planeet of wereldlichaam wer. ken nu de krachten even zoo als in den gantfehjn chaos , ieder derzelven maakt wederom met zynen dampkring een eigen chaos uit. Ik bepaal my hier alleen tot onze aarde, en befchryve enkel haare vorming, want van de andere Planeeien of wereldlichaamen hebben wy geene ondervinding. Dewyl ons wereldlichaam van alle andere Masfas of klompen afgefcheiden in zyne loopbaan voortliep, zoo moest deszelfs halfvloeibaare modderftof zig tot een kogel vormen: want de aantrekkende kracht werkte in alle rigtingen naar het middelpunt. Doch nu ontftond wederom dezelfde werkin" als voormaals in de chaos , zie §. 'ic'.-U. — (Men doorleczc deeze Helling op-  OF WEÏIELD KUNDE. $3 opmerkzaam.) De aarde was een waterkogel met veele vaste ftoffe (Materie) vermengt, de zwaarfte Steen-Masfas of klompen drongen het fterkst naar het middelpunt toe , de lichtere aardftoffen langfaamer, daar door ontftonden derhalven fterkcre en zwakkere ftroomen §. 40—43. en gevolglyk de omwenteling der aarde. §• 52. Naar maten de aarde begon omtewentelen , zoo moest de vaste ftoffe (Materie) zig weder van het middelpunt verwyderen; doch uit hoofde haarer groote meenigte en evenredigheid met het water, kon zy zig. rjiet in klompen verdeden , maar er verhefte zig een kogelvormige korst van ftyvc modder en Steen-Masfas tot op eenen zeekeren affland van het middelpunt, alwaar de zwaartekracht der vaste aard-Masfa mee de kracht der omwenteling in evenwicht ftaat. In deeze grootte loopt zy nu in vierentwintig uuren van het westen naar het oosten rondom haaren as. §• 51- Uit deeze verklaring vloeid voort, dat onze aarde inwendig hol is, en dat zy raet C 3 lucht  54 COSJMOLOGIE lucht en JEther of hemellucht moet aangevuld zyn. Wanneer wy in het vervolg de vorming der zon befchreeven hebben, dan zal het zeer waarfchynlyk worden, dat er in het middelpunt der aarde misfchien eene kleine glansloofe zon belTaat. Voor wien mag dit vcrblyf toch wel gefchikt zyn ? §■ 54- Naar maten de aarde omdraaid, trekt zy ook haaren dampkring tot op cencn grooten affland met zig voort; dus gaat deeze wenteling der aarde tot aan geene zyde van de loopbaan der maane. Deeze gantfche dampkring beweegd zig dus even als de aarde van het westen naar het oosten. §• 55- Wanneer een vloeibaar Lichaam om zynen as beweegd, dan beweegen zig ook alle deszelfs deelen met gelyke fnelheid. Naar maten nu de cirkels van het middelpunt af tot aan den uiterften omtrek gedurig grooter worden, zoo hebben ook de deeltjens in dezelfde evenredigheid gedurig langer tyd noodig, eer zy haaren cirkel voleinden. '§■ 56. Daar uit kan men opmaken, dat alle Pk-  OF VVERELDKUNDE. SS Planeeten in ons zonneftelfel niet geïjks fnelheid in den grooten Mtherifchm ommezwaai rondom de zon draai;en; en waarom Mercurius de kortfte, de volgende gedurig langere, en eindelyk Satumus den allerlangden tyd tot zyncno.n'oopnoodig heeft. §• 57- Dit pas ik nu op den ommezwaai van onze aarde toe : of naby de Aard-Masfa, of geheel met dezelve vercenigd, was er eene veel zwaarere klomp van vaste ftoffe (Materie) en van water; zoo dra de aarde begon omtedraaijeu , moest zig deeze, klomp, nadien hy veel zwaarder was Jan de aardftoffe (Materie), zoo ver van dezelve verwydcren , tot zyne voortvliegende en zwaartekracht in evenwicht ftonden; dus liep hy in zyncn cirkelbaan met den zwaai der aarde om, en dewyl hy ook halfvloeibaar was, zoo vormde hy zig tot een kogel , en dus ontftond de maan. Aanmerking. Zou de ftoffe (Materie) der maan niet daar geweest zyn, alwaar de groote wccreldzce is? en zou dezelve door haare ver- C 4 *y-  S6" COSMOLOGIE wydering aan het water geen ruim. te gegeeven hebben? §• 58. De Maan keerd de aarde altyd maar eene zyde toe, deeze zyde moet derhalven de zwaarte zyn, en van daar komt het, dat zy ook niet om haaren as beweegcn kan. Haare naar de aarde toegekeerde zyde, is denkelyk voor het grootst gedeelte vast land, en de andere zyde water. Aanmerking. Deeze gedachten is aanneemlyk: dewyl een dag in de maan zoo lang is, als agtentwintig van onze dagen, en dus ook de nacht. Zoo word gedurende deezen langen nacht haar bewoonbaar deel door de aarde verlicht, die aldaar veel helderer en grooter glinfïeren moet , dan de maan voor ons ichynt. §• 59- Gelyk de Planeeten om het algemeen Centrum of middelpunt, de zon naamlyk, met de ftroom des geheelen JEthers of Hemellucht omdraaijen , even zoo draaid ook de maan met de ftroom van 's aardryks om-  OF vv E R E L D K U tï D E. 57 ommezwaai rondom de aarde, en met dezelve rondom de zon. §• 60. De oppervlakte der aarde was nu eene ftyve-modderachtige Masfa; De Heen- en rotsachtige Masfas, als de digtfte en zwaarfte zynde, verwyderden zig het verst, cn kwamen het naast by de oppervlakte,, alwaar zy zig op eene ongelyke wyze verheften , en dus den aanleg der Bergen, vormden. Het water, dat zig met de aardftoffe (Materie) verwyderde , ftroomde naar de laagere oorden , en bereidde ce weegen derwaards, die wy Daalen noemen. Aanmerking. Die my tegenwerpt, dat men immers in eene groote diepte nog altyd rotfen vind, bedenkt niet, dat die diepte tot welke de menfehen kunnen nedcrdaalen, by de dikte van de korst der aarde in 't ëchecl niet te vergelyken is. § 6ï. De Planeeten hebben zig allen met haar maanen, wel is waar, op dezelfde wyze als onze aarde gevormd ; maar dat haare, C 5 zwaa-  58 COSMOLOGIE zwaarere of ligtere ïloffen (Materiën) nog. andere beftemmingen of verordeningen, ten aanzien der bergen, daalen en andere emftandigheeden te weeg gebragt hebben , valt gemakkelyk te begrypen. De hoedanigheid der vaste en vloeibaare ftoffen .(Materiën) en haare evenredigheid aan eikander, konden ook zeer veel tot haare onder fcheidenefpecificaiie of foortenlykheid toebrergen. §. 62. Nu is de vorming van de zon nog overig : als het waar is, dat het geheele zonneftelfel om zynen as draaid, en dit wel met eene groote fnelheid , gelyk wy uit het ihel voortfehieten der Planeeten of dwaalftarren wceten , dan is het volflrekt onmogelyk, dat de zon tot de zwaare Masfas of klompen zou kunnen behooren, in dit geval zou zy zig ook van het middelpunt moeten verwyderd hebben. §• 63- De volgende Theorie of bcfehouwing fchynt my toe dat op de natuur en de reeden gegrond is: hoekachtige ftofdeeltjens moeten noodwendig ia eene vaste cn zwaare ftof.  OF WERELDKUSDB, 52 ftoffe (Materie) veranderen , hoe grooter de oppervlakten, en hoe minder derhalven de hoeken zyn, des te vaster, en gevolgiyk ook des te zwaarer word de daar uit gevormde ftoffe (Materie); inteegendeel hoe kleiner de oppervlakten en hoe meenigvuldiger de hoeken zyn , des te vlocibaarer zal de ftoffe (Materie) worden. Geheel ronde ftofdeeltjens vormen dus ook eene volkomene vloeibaare ftxffe (Materie), die nooit bevriezen kan , want zy hangt flechts in een punt t'zaamen. § (54- » Daar uit volgt, dat het water zecker uit zeer groote ronde ftofdeeltjens moet bolbaan , om Hat het vloeibaar is; doch deeze ftofdeeltjens moeten ook te gelyk zeer veel hoekachtige veelhoeken (Polygonen) zyn, zoo dat zy, wanneer de warmte die niet langer van elkander kan afhouden, t'zaamenhangen en een vast Lichaam kunnen vormen. §. 65. Daarentegen beftaat de Lucht misfehiert uit oneindigmaalen hoekachtigere en veel kleinere kogeltjens dan net water; daarom C <5 fan  ÓO COSMOLOGIE kan zy uit hoofde der warmte, die altyd in het geheele zonneftelfcl toch een zeekere graad heeft , nooit vast worden. Wat warmte is, zal ik weldra verklaaren kunncn. Aanmerking. Dat het kwikzilver zoo zwaar als, en toch vloeibaarer dan water is, ja dat vaste lichaamen door hec fmelten vloeibaar kunnen worden, ontneemt niets aan myn Syjlema: of fchoon het kwikzilver uit zeer groote ronde ftofdeeltjens beftaat, kan het niettemin zeer zwaar zyn. En wanneer den t'zaamenhang der hoekachtige Atomen, of ondeelbaare ftofdeeltjens door het vuur gefcheiden word , zoo zyn zy gevolglyk, in dit vloeibaar lichaam, het vuur naamlyk, ontbonden, en mitsdien vloeibaar. §. 66. Ik ftel dan het volgend befluit vast: hoe grooter de oppervlakten der ftofdeeltjens zyn , des te vaster en zwaarer word de daar uit ontftaane ftoffe (Materie); nadien nu de zon zig in het middelpunt van den chaos  OF WERELDKUNDE. 6$ ehaos gevormd heeft, zoo kan haare ftoffe (Materie) niet uit ftofdeeltjens beftaan, welke groote oppervlakten hebben, maar haare oppervlakten moeten onder allen ftofdeeltjens, die zaamenhangende lichaamen vormen , de kleinfte zyn., of liever zy zyn volmaakt rond.. §• 67- Wanneer de ronde ftofdeeltjens zeer groot; zyn , dan ontftaat daar uit een vloeibaar lichaam, welks zwaarte evenredig is aan de grootte der ftofdeeltjens,,nadien nu dezonzig niet uit het middelpunt verwyderd heeft, en het water en de lucht daarentegen zig by de planeeten gevoegd hebben , zoo moet haare ftoffe immers lichter, dan water en lucht , en wel gelyk zyn aan de. fynfte of dunfte ftoffe (Materie) van Mer. curius. §. 68. De geheele ruimte van 't zonneftelfel» van het middelpunt af tot aan den ommekting, is met eene vloeibaare ftoffe (Materie) aangevuld, welke rondom den as haars middelpunts ftroomt , zy beftaat dus uit ronde ftofdeeltjens, die allen omtrent van C 7' de  62 COSWOLOGIE dezelfde grootte zyn; IIc noem deeze ftoffe (Materie) Mther of Hemellucht. §. 69. Dewyl de zonneftoffe (Materie)1 in deeze Mther of Hemellucht in het middelpunt gezonken is, zoo moet zy zvvaarer zyn dan de Mther of Hemellucht, en dewyl zy door de omwenteling van de geheele chaos niet meedegefleept is kunnen worden, zoo moet zy veel lichter zyn dan de ftoffe (Materie) van Mercurius. Ik zal deeze zonreftoffe (Materie) het Hoofdjioffelyk vuur noemen. §• 7<* Zoo draa zig dan in den chaos de zwaarfte ftoffen (Materiën) in de planeeten hadden t'zaamengevoegt, en nu in hunne baanen omliepen, zoo trokken zy ook zeeker een menigte hoofdftoffelyk-vuur in haaren ommezwaai met zig meede, maar de groote Masfa van 't zelve, die niet zoo nahy de planecten was , zonk van lieverleede uit alle oorden des Mihers of der Hemellucht naar het middelpunt. §• ?r. De zonneftoffe (Materie) of het hoofd- - fto£-  OF \V E R E L D K U N D E. 63 ftoffelyk vuur verzamelde zig rondom het middelpunt, en wel op eencn af (land van het zelve, die gelyk is aan het evenwicht der zwaarte en des omloops; hier vormde dan deeze ftoffe (Materie) eene vuurige vloeibaare rondte, of holle kogel, die wy de zon noemen; op haare oppervlakte is de omwenteling van het zonneftelfel in vyfentwintig dagen voleindigt, want in deezen tyd loopt de zon rondom haaren as; in de baan van Mercurius duurt de ommezwaai reeds agtentagtig dagen , Vernis heeft twee honderd vierentwintig dagen noodig, de aarde drie honderd vyfenzestig dagen, en zoo vervolgends, want naar den buitenften omtrek word de ommezwaai gedurig, langfamcr. §. 55, 56. Aanmerking. De zonnevlakken beftaan in even zoo lichte ftoffe (Materie) als het hoofdftoffelyk vuur, bchalven dat zy geene beweeging maaken van vuur enlichr, waar van wy wcldia zullen fpreeken ; hier door fchynen zy don* ker. Mislchien bevat de zon allerwcegen eene groote mcenigte dcczer  04 e O S M O L O G I E' zer vlakken, doch zy zyn op dien grootcn afftand te klein om gezien te worden. Vermoedelyk be. ftaan zy in bewoonbaar land , gefchikt voor heerlyke en voortreffclyke fchepfelen. Deeze zonneaarde moest dus uit kogeltjens beItaan, die Polygonen of veelhoeken en verder met de ftofdeeltjens van haare vuurzee van cvengelyke grootte waren. §• 72. Thands hebben wy een zonncftelfel gereet, en alle zyne lichaamen hebben zig gevormd . de oirfpronglyke krachten zyn derhalven een lit verder gevorderd. Men vergelyke de fchets (Schema) §. 32. met de volgende. T w E E-  of' w e r e l d k u n d 5. 6$ Tweede Lit van den wysgeerigen natuurkeeten. Schepping van een. Zonnestelsel. T. 2- Kracht der traag- Kracht der vloei, heid. baarheid. Zwaartekracht. Voortvliegende. kracht. 5» Loopkring van het Zonneflelfel. 6. Zuivering van het geheel -r jEtherifche opklaaring. 7- Vorming der Hcmellichaamcn», §*73^  66 COSMOLOGIE §• 73- Van dit tweede lid gaan nu de krachten of vermogens verder, en vormen zig op iedere planeet of wereldlichaam tot eene u yzondkre N a ï n u r , om de zintuiglykheid (organifatie) op den voor ieder beftemden hooglten trap opteleidcn , en derwaards zelve geleid te worden. Natuurlyker wyze moet ik my hier enkel tot onze aardplaneet bepaalen. §• 74. Om te koomen op de eerde, in de geheele zintuiglykheid (organifatie) ten hoogden werkzaame kracht, moet ik een weinig terugtreeden in de Natuurgeschiedenis van het zonnedelfel: Toen zig de zwaare doffen (Materiën) van het middelpunt van den chaos verwyderden, en zig nu tot planeeten vormden , zoo wierd dit middelpunt van alle zwaare doffen (Materiën) geheel ontlast, er bleef in het zelve niets terug dan fyne zuivere Mther of Hemellucht , in welke de dofdeeltjcns van 't hoofddoffelyk vuur rondvloeidden. §• 75-  OF WERELDKUNDE. 6? §• 75- Er is oneindig minder vuurftoffe (St&tÖrie) dan Mther of Hemellucht, daarom zyn derzelver ftofdeeltjens van elkander verwyderd, en vloeien in de Mther om. Alle ftofdeeltjens van alle ftoffen (Materiën) moeten volmaakt hardt zyn, anders kon er niets bepaalds uit gebooren worden, iedere ftoffe (Matme) ?ou in elke andere kunnen veranderen. De ftofdeeltjens der vuurftoffe (Materie) zyn derhalven ook volmaakt hardt, volmaakt rond, en ongelyk grooter, dan de ondeelbaare ftofdeeltjens (Atomen) des Mthers of der Hemellucht. §• 7«- Zoo draa eene plaats van alle groove ftof. fen (Materiën) gezuiverd is, en er in dezelve niets anders dan hoofdftoffelyk vuur en Mther gevonden word, dan worden de ondeelbaare ftofdeeltjens, de Atomen van het vuur door niets verhinderd om elkander onderling aantetrekken 1 gelyk ik boven §. 21 enz: het aantrekken der groote hoekachtige ftofdeeltjens tot een vloeibaar lichaam befchreeven hebbe. Poch hier is de werv  68 COSMOLOGIE werking der aantrekking ten hoogften onderfcheiden. §• 77. De hoekachtige ftofdeeltjens trekken elkander tot eene zwaarere vloeibaare ftoffe (Materie') aan , dewyl water en lucht by hun met de Mther of Hemellucht vermengd zyn, daarom is derzelver beweeging teegen elkander langzaam en traag. Maar hier is niets dan de fynfte, ligtfte en beweegbaarfte Mther een enkelvoudig vloeibaar lichaam, en in het zelve*vloeien de Vuur-Atomen of ondeelbaare ftofdeeltjens, die veel grooter en zwaarer zyn; gevolglyk moeten deeze elkander met onbedenkelyke fnelheid onderling aantrekken. §• 78. De hoekachtige ftofdeeltjcns hebben op. pervlakten, zy trekken elkander aan met eene kracht , die evenredig is aan haare Masfa, maar zy hangen flechts met eene kracht te zaamen, die evenredig is aan de aanraaking; Dit nu is ook hier het geval. De ftofdeeltjens van het hoofdftoffelyk vuur trekken elkander ook met eene kracht aan, die aan haare Masfa gelyk is, maar  OF WERELDRONDE. 6$ zy hangen flechts in een Mathematisch of Wiskundig punt , dat is , byna geheel niet t'zaamen, dewyl zy volkomen rond zyn. §• 79- De Vuur-Atomen of ondeelbaare ftofdeeltjens zyn ook volmaakt hardt; dewyl nu harde lichaamen, wanneer zy fnel teegen elkander aanbotfen , wederom terugspringen , zoo gefchied dit ook aan de ftofdeeltjens van het vuur ; maar terwyl zy van elkander afdeinzen, trekken de zydelings liggende ftofdeeltjens in de kruislyn elkander aan, waar door de terugdeinzing der eerfte nog eene botfing krygt; daar nu de zydeeltjens ook terug deinzen, zoo trekken de cerlten elkander weder aan, en die gefchied met de onbedenkelykfte fnelheid; dus beftaat derhalven de werking van het vuur in eene buitengemeen fnelle en kruisgewyze aantrekking van deszelfs deeltjens. Aanmerking. Op dat dit alles volkomen duidelyk cn verftaanbaar worde, zullen wy ons vier VuurAtomen of ondeelbaare ftofdeeltjens in de zuivere Alther of He-  •70 COSMOLOGIL Hemellucht op cie volgende wyze verbeelden; a, b, c, d, zyn hier vier ftofdeeltjens; wanneer nu a en c elkander aantrekken, gefchied zulks met eene kracht die aan haare Masfas gelyk is, zy fchieten dus fnel te zaamen; Terwyl dit gefchied, ftroomd de tusfchenliggende ftoffe (Materie) met b en d zydelings weg , maar nu deinzen a en c weder terug , om dat zy hardt zyn , en geene oppervlakten hebben , met welken zy t'zaamen kunnen hangen ; terwyl zy terug fpringen, koomt de ftoffe met b en d weder; doch b en d trekken elkander ook aan, als dit gefchied, dan worden a en c nog daarenboven van elkander weggeftoo- ten,  OF WERELDKUNDE. 71 ten, nu fpringen b en d wederom terug, en a en c koomen weder zaamen, en zoo gaat dit onophoudelyk voort — Dit is evenwel flechts de allereenvoudigfte voordel. ling deezer zaak, om die bevatlyk te maaken; want de vuurbeweeging word in de Natuur nog door oneindig veele gronden van bepaaling, veranderd, verfterkt of verminderd. § 3o. Ik pas deeze befchouwing (Theorie) op de natuur toe, en vervolg dezelve nu overeenkomftig §. 74: z°° draa het middelpunt van den chaos gezuiverd wierd, en niets meer dan vuurdeeltjens en Mther of Hemellucht in zig bevatte, zoo ontftond volgends de bovengemelde Theorie aan deeze plaats de vuurbeweeging , en wel op de volgende wyze: de aantrekking der ftoffe (Materie) trekt gedurig van alle rigtingen af naar het middelpunt toe, om dat naar 't middelpunt toe de meeste Masfa is, gevolglyk neigen alle deeltjens naar 't middelpunt, op 'tzelfde oogenblik vliegt de Mther of Hemellucht met de fnelheid van 't licht in alle punten, naar alle rigtingen buitenwaards, maar  72 COSMOLOGIE maar nu deinzen ook alle Vmr-Atomen of ondeelbaare ftofdeeltjens van 't middelpunt wederom in alle rigtingen terug , en de Mther of Hemellucht ftroomd weder naar binnen, dit gefchied met eene onbedenkelyke achtereenvolgende fnelheid, zoo dat het door ons oog niet kan worden onderfcheiden, dewyl het eene werking is in het oneindig kleine. Aanmerking. Het zaamentrekken en verflappen der fpieren van 't hart, heeft met deeze zaak eene flaauwc gelykheid. §. 81. Deeze onbegrypelyk fncllc en fterkeaan» trekking der vuurftoffe (Materie) brengt natuurlykerwyze, alle de ftoffen, die haar omringen , in dezelfde aantrekkende beweeging tot op eenen zulken afftand, alwaar de teegenftand der rustende lichaamen , de vuurbeweeging eindclyk geheel verzwakt heeft. §. 82. Dit geweldig trillen, cn heen en weder\ lieten der Vuur -Atomen of ondeelbaare ltofdeeltjens, werkt op eene verftoorende wy-  O r IV E R E L D K ü N D E. 73 «wyze in de kleine tusfchenruimten der vaste lichaamen , en fcheid derzelver zaamenhang overeenkomftig de gefteldheid der ftoffen (Materiën), hier uit kan men de werking van het vuur verklaaren. Aanmerking. Dat ons aardsch vuur eene beweeging van de lucht noodig heeft, koomt daar van: dat onzen dampkring met veel te veel groove vreemde deelen is aangevult , welken de vuurbeweeging tegenftand bieden, en eenen aangeftooken vonk fpoedig totftilftand brengen , wanneer zyne beweeging niet door de aanbotfing der lucht onderhouden wordt. Dat ook: een vuur in eene lugtleedige ruimte moet uitdooven, is natuurlyk, want de ontbondene deeltjens der : verbrandende ftoffen (Materiën) vervullen weldra deeze ruimte, en zyn zoo zwaar en zoo traag, dat zy de vuurbeweeging ftremmen. NB. In deeze mynebejchouwing (Theorie) van het vuur, worden alle de voorl D fid.  74- cosmologie Jlellen en raadzels van dit wonderbaarlyk Element opgelost ; doch niets maakt dezelve waar. fchynlyker, dan de Elektiuc a a l e waarneemingen ; men denke Jlechts op het E l e k t r i • c a a l E licht in de luchtleedige ruimte. Ik kan met waarheid zeggen, dat men door myn wysgeerig ftelfel (Syjlema) verbazende en gewichtige geheimen der natuur kan ontwikkelen. §• 83. Wanneer de beweeging van het vuur ook door zwaare en vaste Masfas heendringt, en de deelen waar uit dezelve beftaan eene gelyke trilling byzet, zoo noemen wy deeze werking van het vuur de warmte , welker graad evenredig is aan die trilling. De •warmte is wederom de eerfte kracht van het derde Natuurlit. §. 84. Wanneer de bewecging van het vuur op gelykfoortige lichaamen, als daar zyn Mther , lucht, water, glas en wat dies meer zy, aanbotst, dan maaken dezelvea in  OF VVERELDKUNDE. in deeze beweeging geene verandering, om dat zy gelykfoortig zyn, dat is, uit volmaakt gelyke ftofdeeltjcns beftaan, zy planten deeze trilling naar de andere ?.yde juist zoo voort, als zy die op de eerfte zyde ontfangen hebben. Het oog wordt dit trillen gewaar, en dit noemen wy 't Licht. Aanmerking. Ik beroep my hier op de Theorie van Euler over het licht, die geheel met myn Syjtema overcenkoomt. Warmte en Licht zyn in den grond van eenerlei oirfprong, maar de eerfte is heevig, fterk, ongeregeld en gevoelig, doch de laatfte zeer dun, geregeld en flechts zigtbaar. §• 85- Gevolglyk ontftond er in het gezuiverd •middelpunt van den chaos, Licht en Warmte , zoo draa het van alle groove ftoffen (Materiën) ontheeven was; en zoo draa het zelve voor en naa gezuivert wierd, breidde zig het licht gedurig verder uit, eD de warmte nam toe. § 86. Toen de Planeeten zig volmaakt hadden D 2 t'zaam*  7<5 € O S M O L O G I E f'zaamgetrokkcn, toen de JEtherifche opklaaring voleindt was, §. 48. zoo fcheen het middelpunt van den chaos gelyk de dageraat voor de opkomst van de zon, en haare Schemering breidde zig tot op de uicerfte grenzen van den chaos uit; dit is een Corolla. rium (gevolg) , het weikuit alles, wat ik tot hier toe gezegt heb, onweerlegbaar wordt. §• 87. De ftofdeeltjens van het Hoofdftoffelyk vuur, zyn naast de JEtherifche de ligtfte; daarom trokken zy elkander eerst het laatst van allen t'zaamen, gevolglyk was de zon het laatfte lichaam van het zonneftelfel, want zy wierd het laatst vaardig. §. 88. De werking der zon vloeid enkel uit haare zee voort, die uit louter vuurdeeltjens (Atomen) beftaat, welke zig juist in die geüeldheid en aan die plaats bevonden, waar zy hunne aantrekkingen , zoo lang geene uitwendige oorzaak het zonneftelfel verftoort, eeuwig en onverandert kunnen voortzetten; dat de vlakken der zon misfchien bewoonbaar land zyn, heb ik reeds boven in de aanmerking op §, 71 gezegt. S. 80.  OF WERELDRONDE. 77 §. 89- De warmte doed door haare trilling alle' lichaamen uitftrekken: De zon of het vuur' brengen de Mther en de lucht in eene trillende beweeging , de lucht beftaat even daar door eene grootcre ruimte, dus ook: de /Ether; daar nu deeze beiden, alle tusfchenruimten der lichaamen vervullen, zoo moeten zy, terwyl zy zig zelfs uitftrekken, ook die lichaamen , waar in zy zig bevinden , doen uitftrekken en haaren t'zaamenhang verminderen ; daar door maakt de warmte elke beweeging gemaklykcr, en zy is 't derhalven ook die elks leven bevorderd en gemaklyk maakt. Zy is eene levendige kracht der ondoordringbaarheid. §. co: Even gelyk de vuurdceltjcns (Atomen')' de warmte, als de moeder des leevens, en het verkwikkende licht voortbrengen, zoo brengen de hoekachtige ftofdeeltjens of devaste ftoffen (Materiën) door haare t'zaamentrekkende kracht eene geheel tegenovergeftelde werking voort, welke zelfs in eene zeer werkzaame kracht veranderd ; wy noemen- ze de koude, zy trekt te zaamen, D 3, ver-  78 COSMOLOGIE verhard cn vormd een lichaam, zy verzagt de hitte des vuurs , en veroorzaakt dat deeze de natuur niet verftoord, gelyk de warmte verhinderd, dat de koude niet alles verftikke en alle beweeging ftremme. De koude is de tweede kracht van het derde Ut. §• 91, De warmte en de koude zyn wel algemcene krachten van het zonneftelfel, die op iedere planeet werken, maar die misfchien in ieder , van alle andere onderfcheiden werkingen voortbrengen , naar gelang der ftoffe (Materie) die zy ontmoeten ; doch hier kan ik flechts van onze aarde fpreeken, tot welke ik my nu ook alleen wen-, den, en mynen draad wederom aan de 60- § zal aanhegten. §• 92. Zo draa de warmte op de oppervlakte der aarde begon te werken, welke wy ons te dier tyd als een modderklomp moeten verbeelden , droogde de modder op ; er llccg een neevel naar omhoog, die de wolken vormde. Volgends myne befchouwing (Theorie) van 't vuur, en ook volgends- de  OF W E R E L D K U N DE. fO> ie ondervinding, is de warmte op de oppervlakte van een vast lichaam het fterkstjdaarom ftygen alle deeltjens die lichter zyn dan de lucht, naar omhoog. §• 93- Door de werkingen der warmte en koude koomen zeer veele vuurdeeltjcns (Atomen) in de vorming der vaste ftoffen (Materiën) op de oppervlakte der aarde; want ik heb hier boven reeds in de 70e § gezegt, dat de planeeten in den beginne ook eene meenigte van Hoofdftoffelyk vuur hebben aangetrokken, dat zig dus in de vaste ftoffen (Materim) door de medewerking der warmte cn der koude ,. tot een lichaam vormdt. § 94- Maar deeze beiden krachten geeven ook aanleiding tot eene foort van gisting op de oppervlakte der aarde, waar door de t'zaamenvoegingen wederom van elkander gefcheiden werden; nu worden, wel is waadde vuurdeeltjcns (Atomen) weder vry, maar zy zyn echter met zwaarere ftoffen (Materiën) orngeeven en daar mede verscnigd, dus ftygen zy naar omhoog in de D 4, lucht  8o COSMOLOGIE lucht tot aan het wolkengewest, alwaar de koude heerscht, en de lucht ook zoo dun is, dat niets, het welk aardsch is, hooger klimmen kan; Hier verzameld zigderhalven alles weder by een , en komt in de gedaante van Regen, Hagel, Sneeuw en dcrgelyken wederom naar bcnecden op de aarde. § Q* Deeze tot een lichaam en vast geworden vuurftoffe (Materie-) noeme ik vast vuur, Phlogijion of ontvlambaare lucht, Phlogistifche lucht, enz. Maar ik zal liever by de benaaming der oude wyzen biy ven, en dezelve de Zwavel der natuur noemen; zy is de oorzaak van alle zwavels, alle oliën, alle vastigheid, en alle vlambaarheid; want zoo draa zy de vuurbeweeging aanraakt, worden haare deeltjens terfrond in dezelfde bevvecging gebragt, daar uit ontltaat haare lichte cnciTeeking , en de moogelykheid van verbranden. Deeze zwavel der Natuurmaakt de derde krachtgejlalte van het derde Ui uit. Aanmerking. Wanneer in de zomer door. eenen hoogeren graad van hit-  9Ï «ER'HDKüSDE. 8* hitte, de gisting op de aarde het üerkst is, dan ftygd eene groote meenigte deezer fyne ftoffe (Materie) naar omhoog; wanneer zy, nu door eene ekiïricaale vonk wordt aangeftooken, dan ontftaat daar door de blikfem. In denieuwe natuurkundige (phyfijche) waarneemingen, heeft men de ontvlambaare Luchtfoortcn reeds cenigermaaten leeren kennen. §. 96. ■ Op dezelfde wyze koomen ook veeleWater- en Luchtdeeltjens (Atomen) in de Samenvoeging der vaste Koffen (Materien) op de oppervlakte der- aarde ; endaar zyn koude en warmte insgelyks werkzaam. Wanneer nu in de algemeene gisting, door de kracht der warmte, deeze Water- of Luchtdeeltjens, uit haare t'zaa-menvoeging weder ontwikkeld worden ?. zoo zyn zy ook even zoo veranderd en mee hoekachtige ftofdeeltjens omgeeven ; dus, ftygen zy ook naar omhoog in den dampkring , en zyn nu onder de naamen van .Natuurzuur of- van vaste Lucht bekend; jj j maar'  g2 eOSMOLOGïE maar ik blyf wederom by de oude benaaming. en noem dezelve het zout der Na» tuur; dit maakt de vierde kracht van het derde lit uit. §• 97- Het natuurzuur of het zout der natuur is veel meer t'zaamentrckkend, dan alle andere vaste ftoffen (Materiën) ; zy is de tot een lichaam gevormde koude, gelyk de Phlogijlon een, tot een lichaam gevormd vuur uitmaakt. De t'zaamentrekkcnde kracht is evenredig aan de oppervlakte; hoe grooter dus de oppervlakte in dezelfde ruimte wordt, des te grooter wordt haare-aantrekkende kracht. Wanneer nu de water- of luchtdeelen , doch voornaamlyk de eerften , veelhoekige kogels zyn , die gedurende haare zaamenvoeging met andere vaste itoffen (Materiën) , op alle haare oppervlakten , kleine hoekachtige deeltjens (Atomen) aantrekken , dan bekoomen zy eene zeer vergrootte oppervlakte : doch dit flechts in het voorbygaan. §. 98. De Natuumvavel en het Natuurzuur fly-  OF WERELDÏÜN DE. 83 flygcn beftendig met de waterachtige en andere dampen uit de aarde naar omhoog, daar verecnigcn zy met elkander, en daalen vcrvolgends in Regen , Sneeuw cn Hagel wederom naar beneeden. §• 99- Op de wyduitgebreide oppervlakte- der zee, gefchied het zelfde, war op het droo. ge land gefchied ; dewyl echter de zee geene planten, maar alleen dieren in zig bevat, zoo wordt hier eene geheel andere natuurzwavel en een geheel ander natuurzuur in de verrotting ontwikkeld ; deeze zyn van eene veel fcherper en heetpr na« tuur, dan op. het vaste land. §. 100. De algemcene gisting op de aarde en in de zee , waar door de dubbelde Natuurzwavel en het dubbeld Natuurzuur ontftaat, is de vyfde kracht van het derde Natuurlit, de groote moeder van al wac leeft, voornamenlyk in 't Ryk der Planten, zy betoond zig in de Lente byzonder werkzaam. Deeze gisting bewerkt nu de fcheiding en afzondering der fyne vliegende ftoffen (Materiën') en de. zeiver opftyging ia Do" bet  $4 COSMOLOGIE het wolkengewest; deeze opftyging is de zesde trap van kracht. §. lor. Door de bcweeging der lucht over land en zee, worden de beide Namurzwavels, cn de twee Natuurzuuren , met elkander vermengd , vereenigd , en door den geheelen dampkring veripreid; Deeze wonderbaarlyke ftoffe (Materie) is nu die groote zaak, welke de ouden den Wereldgeest. de algemeene Mercurius, en de eerfte Stoffe (Materie) van het geheelal noemden. Dit weezen is de alles bezielende geest, de grondflag van alle mineralifche (delfftoflyke), vegetabilifche (groeibaare) en dierlyke krachten, derhalven met recht de zee-vende kracht van 't derde lit. §. 102. Deez' wereldgeest wordt in de zee tot een lichaam gevormd , tot zeezout; doch op het drooge tot Jalpeter; wanneer hy de daar toe behoorende ftoffen (Materiën) aantreft. Deeze beiden zyn Sol en Luna, man en wyf der alchymisten cn goudzoekers. Wanneer zullen deeze arme lieden :och eens beginnen wys te worden, en.  OP WERELD KUN D EV 8gp sn in plaats van het mineralifche-, het goud: der. Natuur, de waare wysheid zoeken ? Aanmerking. Dat het Jalpeterzuur uit zuur en ontvlambaare iucht ([Phio*gifton) beltaat, is even zoo zeeker, ais dat het zuur van het zeezout uit dezelfde hoofddeelen bcfleat: zonder nu nog eens van CAymijche waarneemingen te reppen, is dit immers bewys genoeg, dat men het zeezout zeer gemaklyk in wezenlyke falpeter kan veranderen, en dat gevolglyk het zuur van 't zeezout, in het Jalpeterzuur overgaat ? al het zeezout , 't welk men in de falpeterbergen of hcapen mengd, is na verloop van jaar en dag in falpeter veranderd. Het knappen van de falpeter bewyst mede, dat de Natuurzwavel met dit zuur verbonden is. Die hier of daar nog twyffelt, of er ook eencn zodanigen wereldgeest in de lucht is, die bedenke , dat immers de verwelfde wanden binnen een paar jaaren falpeter verwekken. Dy. De  g<5 COSMOLOGIE OF'WERELDRONDE,- De vruchtbaarheid van den aardbodem» berust ook grootendec's in het zwavelachtig weezen, dat aan haar door de mist wordt meedegedeeld. Derde Lit van den wysgeerig e n N a t u u r k e e t e n. Schepping der aard* s c h e Natuur. Ii 2. De warmte. De koude. 3 4Naiuurzwavel. Natuurzuur. 5- Gisting van 's aardryks oppervlakte. 6. Vervlicging. 7- Wereldgeest; algemeene Mercurius, •  D T NA MIK(k rachtkünd *)3 o f ORGANOLOGIE (zintuigkunde> §• 103. tt» ]k picraellichaam is ecnc woonplaats van veele fchepfelcn eener veehuL dige inrichting ; die van de ecnvoudigfte ftoffe (Materie) af, tot aan de hoogfte en kunftigfte Organifatie (zintuiglykheid) even als de,fchakels van eencn kecten, opklimmen; door deeze geduurig kuniüger organifatie worden de krachten der natuur ook geduurig meenigvuldigcr en kundiger gebyzonderd (gefpecificeerd) , en dus verkrygen zy dan ook weder het vermogen om nog kundiger organifatien voort te brengen. Ten minften kunnen wy dit alles van onzen aardbol met zeekerheid ftaande houden. §• 104. Op onze planeet heeft de aardfche natuur, volgends voorgaande aanmerkingen, twee hoofdftoffen (Materiën) gevormd: naam-  SS dymanii(krachtkusde); mamlyk het algemcene natuurzuur, en de' algemcene brandbaars ftoffe (Materie); de' coifle is de verblyfplaats der fzaamentrekkende kracht , cn de tweede die der uit. jlrekkend.e, uit elkander dryvende kracht. §• 105. Gelyk nu de t'zaamen trekkende en uitItrekkende krachten , welke met de aantrekkende en botfende gelyk Haan, de moeders en oorfprongen aller krachten zyn; zoo zyn ook de bovengemelde twee ftoffen (Materiën) de grondflagen der geheele organifatie of zintuiglykheid ; Elk waar Natuurkundige weet, dat vettigheid en zuur of zout , het wezenlyk voedfel van alle' organifche lichaamen uitmaken. In deeze berden hoofdzelfftandigheden (fubftantien), zyn alle dc krachten der natuur als't ware vereenigd. §'. 106. De ftoffe is reeds in haare ftofdeeltjens zeer onderfcheiden , §.17. en op andereplaatfen meer; maar door de vermeenigvuldiging der kracht-wyzigingen (Modifi' catien) en derzei ver beftendige voortduurende werkingen, waar door geftadig nieuwe'  OF ORGANOLOGIE (zINTUIGKUNDE) 89* we t'zaamenvoegfels en ontbindingen op 'saardryks oppervlakte ontdaan , worden oneindig veele aardfoorten, myn- en delfdoffen en dergelyken gebooren. §. 107. Maar dewyl toch al deeze werkzaamheid-1 volgends bedcndige regelen voortwerkt, zoo worden er geene nieuwe noch nooit o udaane doffen (Materiën) voortgebragt, maar haare oneindige menigvuldigheid gaat geduurig in den Cirkel rond : er ontftaat niets nieuws, maar er gaat ook geene doffe.: (Materie) verlooren. §. 108; Deeze onuitfpreekelyke menigvuldigheid der doffen , brengt ook in dezelfde menigvuldigheid de krachten tot onderfcheiden foorten (fpecificatien) en wyzen (modificatkn); hier door wordt derhalven de geheele natuur, en de geheele doffe (Mate*rie), tot het onbegrypelyk groote en mcenigvuldige ryk der organifatie of zintuiglykheid voorbereid. §. 109. In deezen dcolhof van krachten cn doffen kan men ligt verdwaalen, en van de baaa^  00 dynamik (krachtkund e) baan der weezcnlyke wysgcerte (Philo» Jophie) afraaken ; om dit te verhoeden, moeten wy ons ten fterkfte vasthouden aan den draad der ervarenis en der waarneeming. Dat de Phlogifton of ontvlambaare lucht, en het natuurzuur , zoogenoemde Elementa fecundaria of de grond hoofdiloffen der organifche lichaamen zyn , is een ieder waar Phyjicus en Chymicus (Natuuren Scheikundige) bekent. Deeze waarheidvoerd ons'nu verder heen. §. 110. In de onbegrypelyke menigvuldige meenigte der ftoffen (Materiën), onderfcheid zig eene klasfe, die ook uit verfcheiden Materiën of ftoffen beftaat , doch deeze byzondere eigenfehap heeft , dat zy de yuurjlof, het Natuurzuur en het water met eene uititcekende fterktc aantrekt, en zig. daar meede verbind : wy noemen deeze klasfe van ftoffen (Materiën) Alkalifche Sub» Jlantien.. §• Ui. Dewyl nu de Alkalifche Subflantien met de phlogistifche ftoffen (Materiën), met het zuur, en met het. water, welke toch ge- dcel.  OF ORGASOLOGIE (ZINTUIGKUNDE). 91 deeltelyk met elkander ftrydig zyn , ge. meenfchap hebben, en dezelve tot nieuwe, lichaamen verbinden en vercenigen kunnen, welke lichaamen niet alleen wederom zeer werkzaam in de natuur zyn, b: v: de zeepachtige lichaamen , en de middelzouten; maar die ook het geen tot ons oogmerk nog opmerkenswaardiger is, Lichaamen vormen van eene beftemde regelmatige, zig Jleeds gelykblyvende gedaante , en daar door de ftoffe (Materie) eenen trap nader by de organifatie brengen , derhalven is het ontegenfpreeklyk , dat de Alkalifche Jubftantien tot onze krachtlyst behooren-, en dus de derde kracht van het vierde lit uitmaken, gelyk de Natuurzwavel, en het. natuurzuur de twee eerfte zyn. §. 112. De vuurftof en het natuurzuur zyn vlugge ftoffen (Materiën), welke in de waterachtige luchtverfchynlelen op 's aardryks oppervlakte, als de bewaarder der menigvuldige ftoffen (Materiën), nederdalen;, hier worden zy in de nieuwe t'zaamenvocgfels , die in de gisting ontftaan, ingelyft ; daar door worden dus kleine lic- haamp»  91 D Y N A M I K (li R A CH T K TJN DE) haampjens gebooren, die uit deeze vuurftof, uit het natuurzuur, uit eene dunne aarde, en uit water beftaan. Indien nu in de nieuwe gisting door de warmte al het vlugge weder naar buiten wordt gedreeven, danblyven deeze lichaampjens fponsachtig en zwamachtig over , die als dan by iedere gelegenheid haare eigenaartige ftoffen (Materiën) weder aantrekken. §• n3. Dit is eene zwakke proeve om de natuur der Alkaliën te verklaaren, doch aan w elker waar- of onwaarheid weinig gelccgenligt. De vlugge Alkaliën of zouten onderfcheiden zig van de vaste zouten daar in, dat zy dun genoeg zyn, om in de hoogte te kunnen ftygen, doch de andere nier. §. 114. Deeze Alkaliën leiden ons als by de hand op tot eene nieuwe krachtvolle ftoffe (Materie), die met dezclven, met de vuurftof, en met het water, andermaal eene groote gemeenfehap heeft ; dit zyn de fpecifique of zoortenlyke zuuren, naamlyk het mineraal of mynftoffelyk zuur, het Salpeterzuur, het plantenzuur, het Phosphorzuur en derge- lyken.-  OT-ORGANOLOGIE (ziNTUIGKUNDE). 93 lyken. Daar nu deezen zeer werkzaam in de natuur zyn , en tot de vorming van regelmatige lichaamen even zoo , in de middelzouten het hunne bydraagen , zoo maaken .zy ontegenfprceklyk de vierde kracht uit. § 115- Dit wordt uit de volgende aanmerkingen nog duidelyker. De zuuren hebben eene groote gemeenfehap met de Mineralen en Metaalen ; met haare kalken verbonden, vormen zy onder de daar toe behoorende omftandigheden , met dezelven insgelyks regelmatige kryftallen, cn brengen die dan ook nader by de Organifatie of zintuiglykheid. §. 116. Elk organisch of zintuiglyk lichaam heeft zyn zuur, dit moet derhalven ook in de organifatie nuttig, of wel noodzaaklyk zyn. Dit alles wordt nog zekerer, wanneer wy bedenken , dat alle zuuren tot lichaamen geworden Natuurzuuren zyn; cn eindelyk geeft dit aan de zaak den volkomen uitflag , dat de Alkaliën verftoorend , ver. deelend, verwarmend , en even als de warm.  94 DYNAMIK (KR ACHTKUNDE). warmte en het vuur werken; doch de zuuren verkoelen en trekken te zaamen, gevolglyk bevatten dan de Alkaliën en de zuuren de twee oirfpranglyke krachten geconcentreert en gefpecificeert in zig. §• li> Wanneer deeze vier krachtftoffen (Materien) of ook flechts de twee laatftcn, die toch echter in de natuur meestendeels, indien niet akyd met de eerften verbonden zyn, in een vloeibaar of ook maar halfvloeibaar lichaam ontbonden zyn, zoo werken zy met een geweld op elkander, dat aan den graad van haare krachten gelyk' is, zy trekken elkander onderling aan, en veroorzaaken derhalven eene innerlyke bewecging, die eene foort van gisting is; en dewyl door het groot geweld deczer krachten , de vuurdeeltjcns , welke zig in de fusfehenruimte ophouden , in bewceging worden gebragt, en er dus eene warmte ontftaat, zoo wordt deeze innerlyke bewceging de Ef'rvescemie of de opborreling genaamt, zy maakt de vyfde krachtgejlalte van het vierde lit uit.  OF ORCAPOLOGIE (ZÏNTTJIGKtANDE). 95 §. 118. Men moet echter deeze krachtgeftalte der Natuur, of de natuurlyke gisting (Effervescentie) niet met de Chymifche verwisfelen, deeze ontftaat door de kunst, en vind derhalven in onze philofophie of wysgeerte geene andere plaats, dan dat zy ons lccrd, dat er valftrckt eene gisting (Effervescentie) ontltaan moet, wanneer de zuuren cn Alkalifche fubjl antien (zaameDÜdkh), t'zaamenkoomen. §. 119. Dewyl nu de oppervlakte der aarde vol van alkalifche en zuure Subftantien is, welke deels uit aardfoorten zelfs, deels uit de verrotting van het Ryk der Organifatie of Zintuiglykheid ontftaan, zoo moet er ook in 's aardryks oppervlakte eene beftendige voortduurende gisting (Effervescentie) plaats vinden, welke zig met de algemeene Natuurgisting vereenigd, dezelve met eenen graad verfterkt, en derhalven tot eene algemeene moeder van het plantenleeven verhoogd. §. 120. De koude trekt de ftoffen (Materiën) t'zaa»  5>r5 DYNAMIK (kRACHTKUNDE) t'zaamen, maakt dezelve vaster, en ver= -hindcrd dus dc beweegbaarheid; De warmte daarentegen ftrekc de ftoffen uit, maakt ze iponsachtig cn bevorderd derhalven de beweeging ; deeze beiden krachten leiden de algemeene gisting met haare zagte Effervescentie, volgens de hoogst wyze beftemming der Natuur zoo , als de inrichting van den eerden trap der Organifatie of Zintuiglykheid, dat is het Plantenryk, zulks vorderd. §. ixu Wanneer men Zuuren en Alkaliën in een vloeibaar lichaam volgens bekende ChymiJche proeven behandeld , dan ontdaat er eene Effervescentie of gisting; door deeze fcheiden zig zoodanige deelen , welke met elkander gemeenfehap hebben, van andere ongelykfoortige deelen af, en vormen dus een geheel nieuw lichaam , eene nieuwe ftoffe (Materie). % 122. Dat juist dit zelfde in de oppervlakte der aarde, doch in de daad zagter en volgends de racenigvuldige wyzigingen der krachten en ftoffen, ook op eene onder- fchei-  CF 0'RCANOLOGIE (zTNTUrGKt'XDE). gj fcheiden wyze gefc'ded, bewyst het was. fen der Salpeter aan zulke oorden , waar de natuurlyke Effervescentie plaats vind; mlsfchien behoord ook daartoe fchimmel, cn de zoo meenigvuldige grocibaarheden (vegetatien), welke men als fpeelingen der Natuur in verfcheiden verrottende, gistende, natuurlyke en konftige Masfa's aantreft. §• 123- • Deeze fcheiding , als eene onfeilbaare werking der Effervescentie of gisting, waar door de gemeenfehappelyke ftoffen (Mate. rien) van de vreemden afgefcheiden , en tot een nieuw lichaam of eene nieuwe ftof. fe (Materie) gevormd worden, is nu even als in de vorige Ieeden , wederom de zesde trap van kracht van het vierde lid. §• i?4'. Wanneer in de Chymifche of Scheidlamdige proeven een zeekef zuiver zuur, zig met eene zeekefe zuiver Alkali in de Effervescentie van de vloeibaare lichaamen en andere ftoffen afgefcheiden en verbonden heeft, clan vormen zy gcènfins eene onvoegzaame Masfa, maar zy ftollen tot eene regelmatige Mathematifche of wiskundige E Fi.  <)8 DY NA MIK (iCR ACMTKUNDE). Figuur , welke aan deeze Zouten rteeds eigenaartig is. Hier verfchynt derhalven de eerfte en verfte aanleg tot de organifatie of zintuiglykheid, waar in ook alle lichaamen eene regel matigen enzigaltydgclykende vorming hebben. §. m* De ondervinding en de geheele Natuur leert ons dat het voedfel van het Ryk der planten, en de algemeene gisting (Effervescentie) van s'aardryks oppervlakte wordt voorbereid, cn dat de bekende mist de Hof tot dit voedfel gefchikt, op het rykelykst in zig bevat. Indien wy nu deeze itoffen (Materiën) naaukcurig betrachten, dan vinden wy, dat het Phlogiflon of ontvlambaare lucht en het Natuurzuur, of een Zwavelachtig weezen , het eïgenlyk voedfel van het Ryk der Planten is. Zie §. 93 tot §. 102. §. 126. Er zyn nog andere onwedcrlegbaare bewyzen voorhanden, dat het zwavelachtig wcezen het voedfel van alle gewasfen is; maar dewyl alle waare natuurkundigen daarin overeenfternmen, en deeze zaak voldongen  OT ORGANOLOGIE (zïNTUIGKÜNDE). 99 sen is, zoo houde ik my mee zoodanige ■O bewyzen verder niet op. §. 127. Het Zwavelachtig weezen, wanneer het door de Effervescentie of de gisting afgefcheiden is, vormd zig in zeer tedere veezeltjens, gelyk men dit in alle Salpeter voortbrengfelen dagelyks zien kan. Maar dewyl in de oppervlakte der aarde nog veelerly ftoffen (Materiën) , byzonder olyachtige deelen met het voedfel ftof der Planten vermengd zyn, zoo koomen deeze voornamenlyk rneede in de t'zaamenftelling van die Zwavelachtige Vezelen; cn vormen derhalven de weezenlyke hoofdpffeiyke vezelen tot het Planten-Ryk. Aanmerking. In laatcre tyden heeft meer ontegenfprecklyk beweezen dat de Oly met het Zwavelachtig weezen verbonden, hetwezenlyke algemeene voedfel der planten uitmaakt. §. 128. Elke M'athematifche of wiskundige Figuur, heeft kromme en rechte lynen tot haace hoofdftoffen; even zoo heeft ook elke OrE 2 gfl"  ioo dynamik(krachtkunde) ganijche of zintuiglyke Figuur lichaamlyke lynen, dat zyn de hoofdftofTelyke veezelcn toe hoofdftoffen; dit vind in het planten en dieren Ryk plaats , en het is zoo zeekcr, dat ik niets meer behoef te zeggen. §. 129. Zoo Kryftallifeert zig ook de Zwavelachtige Wereldgeest, wanneer hy door andere vermaagfehapte ftoffen 'Materiën) en krachten , nog hooger gefpecificeerd (verfoortenlykt,) gemodificeerd (gewyzigd,) en volmaakt geworden is , in de oppervlakte der aarde, als de moeder van alle gewasfen, tot enkele hoofdftoffelyke vcezelen, uit welke nu grootere veezclcn , veezelbundels , blaadjens , blaasjens , pypjens, huiden , fchorsfen , blaaderen , met een woord, het geheele Planten lichaam wordt gevormd. Deeze Kryftallifatie is de zeevendc fcrachtgeftake van het vierde lid. Aanmerking. Hier kan my iemand tegenwerpen , dat dan op deeze wyze alle Planten Salpeterachtig zouden zyn : Ik antwoorde : die vulgt even zoo min, a's dat alle koorn en veldvruchten uit mist bc.  OF ORGANOLOGIE (zHNTUIGKUNDE). ISI beftaan, of mistagtig moeten zyn. Door het Organismut of ïhet zintuiglyke der planten word nog veel er ganijche- ftoffe (Materie) in het fap ingezoogen, en met de veezelen doorweeven ; even dus word ook veel wederom afgefcheiden, het welk uitwaasfemt ; en toch gaan alle géwasfen by de verrotting weder in dat zwavelachtig weezen over. Men moet myne ftelling recht verftaan en overdenken , dan zullen zoodanige tegenwerpingen lichtlyk worden opgelost. Vierde Lit van den wysgeerigen Natuurkeeten. Vorming der ORGANISCHE hoofdstoffe, ti 2. Vuurftof. Natuurzuur. 3- 4 Alkalifche Subfhn- Spccifique Zuu- cien. ren. E 3 5*  Ï20 DYNAMI k (kRACHTKUSDe) 5- EfFcrvesccnrie der Natuur. 6. Scheiding der nieuwe ftoffen. 7- Vorming der hoofdftofFelyke veezelen of Kryftalhfatie. §• 130. Tot hiertoe, kan men alles uit de veelmatige gevormde ftofdeeltjes , en haare twee grondkrachten verklaaren , maar nu koomen wy niet verder met deeze drie Principia (beginfelen) te recht. Maar op dat wy op onzen weg niet verdwaalen moogen , zoo moeten wy wederom de na« tuur raadpleegcn. § *3*. Het Planten - Ryk grenst naast aan de Organifche hoofdftoffen ; van deeze leid: de naaste weg tot de eerflen. Wy vinden in alle planten eene, gedurende haar geheele leeven voortduurende werking, waardoor onophoudeljk eene fyne ftoffe (Materie') wordt afgezonderd, die geftadig uitwaasfemt: deeze uitwaasfeming worde door  CF ORGANOLOGIE(ZINTUIGKUNDE). IC3 door de warmte bevorderd, en door de koude verhinderd. §• 132. Dat deeze uitwaasfeming eene werking van de kracht der botfing, der voortvlicging, der vuurftoffe, met een woord der uitfirekkende krachten zy , is beweezcn. Maar dat flechts die deeltjens uitwaasfemen, die aan het planten lichaam onnut zyn, dat derhalven deeze uitzondering met oogmerk en keuze gefchied, dit legt niet in de natuur deezer krachten opgeflooten. §• 133- Even dus worden ook in het PlantenLichaam, allerhande ftoffen (Materiën) af. gezonderd, als daar zyn Gom,Hars, Bloemftofen dergelyken, die insgelyks oogmerk en doelwit in het plantenleeven hebben, en wederom noch in de ftoffe (Materie) noch in derzelver tot hiertoe bekende krachten gegrond zyn. Wy vinden derhalven, dat de Schepper in het Planten. Ryk de uitftrekkendc krachten verhoogt heeft, zoodanig dat zy, al het geen voor het Planten - lichaam onnuttig is, weg doen, en dat geen, het welk anE, 4- der*  ?S4 NA MIK (KRA CHT KUNDE) ders byoogmerken heeft, afzonderen. Deeze verhoogde uk /trekkende kracht noem ilc na de kracht der affcheiding (Secretie), zy is de eerftg van het vyfde lit. §• 134. Wederom vinden wy de aantrekkendekracht in het Planten-lichaam zeer werkzaam: want dit zuigt met wortelen en bladeren deszclfs voedfel uit de aardeen den dampkring in; ook dit gefchied met oog. merk cn keuze. Doch voornaamlyk vertoont zig deeze van het bruikbaare in de inwendige Organismus of zintuiglykheid der planten: aldaar worden niet alleen de bruikbaare deelen van het voedfelfap afgefcheiden aangetrokken, en de onnuttige door de kracht ckr affcheiding (Secretie) uitgezonderd, maar de ftoffen (Materiën) worden ook ge-. lykvormig gemaakt, en de planten Natuur veranderd. » .§• '35. Wy vinden derhalven wederom, dat ook de aantrekkende krachten in 't Planten. Kyk in zoo ver verhoogd worden, dat zy flechts de bruikbaare ftoffen (Materiën) aannekken, cn dezelve in de Natuur van hei. Plan-  OF ORGANOLOGIE (zINTUIGXUNDE). Iö| Plantenlichaam veranderen. Deeze verhoogde aantrekkende krachten noem ik nu met een woord: de kracht der Asfimilatie o-$ gelykmaaking , zy maakt de tweede kracht uit van het vyfde lit. Het is evenwel niet genoeg, dat ik zeg., ge, dat deeze beide krachten der ftoffe (Materie), naamlyk de uitftrekkende en aantrekkende , verhoogd zyn geworden*: maar ik moet ook onderzoeken , hoe dit heeft kunnen gsfchiedcn : God fchiep de ftofdeeltjens der ftoffen (Materiën) in oneindig veelvuldige Figuuren of gedaanten ,, en verfcheiden in grootte , daar uit kan men de toevalligheid der ftoffe {Materie) en der wereld ontegenfprecklyk bewyzen. §• r37- In zoo verre de fchepping uit deeze Atomen of ondeelbaare ftofdeeltjcns en hunne' krachten kon worden gevormd, was ergeerilc nieuwe fchepping noodig; maar! waar nu deeze Atomen en derzelver krachten den Schepper tot zyn Plan (ontwerp) niet toereikend waren,, daar koos hy nieuws ftofT E 5 deel-  Ï0<5 DYKAM1K (KRACHTKUNDE) deeltjens, even zoo als hy de andere met wiskundige (Mathematifche) Figuuren had uitgekcozen; uit de Qrganifche of Zintuiglyke hoofdjloffen, als uit het hoogde voortbrengfel (Produel;) der onzintuiglyke (inerganifche) natuur , fchiep hy derhalven voor elk plantcngeflacht een georganijeerd Zaadje, en bezielde hetzelve door zyn fcheppend Woord ; deeze georganifeerde zaadjens zyn de nieuwe flofdecltjensï welke voor als nu noodig waren. §• 138. Zoodanig zaadje bevatte derhalven de geheele Planten - StruRuur of inrichting van zyn gedacht in zig, zoo dat de krachten der gelykmaaking (Asfimilatie) en affcheiding (Secretie) flechts noodig waren, cm het zelve te voeden en te ontwikkelen; daarom verordende God de aantrekkende krachten van 't zaadje, die buiten dat reeds in deszelfs doffe (Materie)hagcn opgeflooten, zoo dat zy flechts de zoodanige deeltjens van het algemeen zwavelachtig aardfap aantrokken, die bruikbaar waren, zoo als de Magneet of Zeilfleen flechts het yzer aartrekt; en dan, dat zy deeze deeltjens ent-  OP ORGANOLOGIE (ZINTOIGKUXÜE). r Of ontbonden en t'zaamendclden, zoo als het de Natuur vorderde. §• 139. Even dus verordende hy (God) ook deui tftrekkende krachten, dat zy fleehts zoodanige deelen, die het plantenlichaam onnuttig waren uitdreeven; zoo als zig ook de gelykfoortige Poolen van den Magneet verwyderen. Jn de Figuur cn den aanleg van het eerde zaadje, en vcrvolgends h* de Chymifche vermaagfc happingen van deszelfs (Materie) , naamlyk der gelykmaaking (Asfimilatie') en affcheiding (Secretie) , ligt de grond van het geheele Plin-tenleeven, en verder is er niets meer noo* dig. Wil iemand deeze beiden verhoogde krachten, als meede het denkbeeldige (1de-aale) van de Figuur des zaads, Plantenzie-Ïnoemen, dan heb ik er niets tegen. §. 140. Indien er verder niets by gekomen ware,.dan zouden de eerst gefchapene plantenzaaden zig allen ontwikkeld hebben , en dan geftorven zyn; doch dit was tegendrydig aa het Plan (ontwerp) van de" Schepper, zy moesten voortplanten en yerE rj mcQ-  Ï08 DYNAMIK (KR ACHTKUNDE)' mecnigvuldigcn; dit is eigenlyk het weczenlyk doeleinde der Planten, alle andere zyn byoogmerken» §• HL . De Planten doen onophoudelyk van jaar tot jaar, ki oppen, takken, bladeren enz.., uitbotten; iedcren knop, eiken tak, zelfs veele bladeren , kunnen ieder voor zig zelfs tot eene byzondere groote Plant worden, wanneer men dezelve wortels byzet; yan daar wordt eene voortbrengens (Produftie) kracht, welke , gelyk bekend is, zig in het Merg bevind, door de geheele Plant verfpreid. §. 142. Wanneer door de krachten der gelykmaaking (slsjimilatie) en der affcheiding (Secretie), het lap in 't Merg zoo gezuiverd is geworden, dat hetzelve niets dan gelykfoortigc deelen zyner planten bevat, dan zullen deeze deelen , welke de zoo evengemelde krachten in ecnen hoogen graad in zig bevatten, zig tot een kiempje vormen of Hollen , op even dezelfde wyze, cn naar dezelfde regels , als zig de ZLUt\ormeeringen tot een geregeld wis-  OF ORGANOLOGIE (zINTUIGKUNOE). (Of wiskundig (Mathematisch') Figuur vormen. §• H3- Op deeze wyze zou derhalven de geheele fpons- of biaasachtige fubftantie van, het Merg eener plantc , met enkele zeer kleine , ook voor het gewapent oog onzigtbaare ftofzaadjens aangevuld zyn. Wanneer nu de op elkander volgende blaasjensvan het Merg in de rondte doorbreeken» dan wordt het voorde zaad vry; het krygt, voedfel uit de plant en uit de lucht, en dus ontltaan knoppen , takken en blaaderen. Aanmerking. Dit alles itemt geheel naauwkeurig overéén met de waarneemingen der beste Natuur-Onderzoekers: Hales, Bonnet,, Gleditsch, Diedeuich en meer anderen. Derhalven vervalt het Syjlema der ontwikkeling. §• 144» Dit vermogen der voortbrenging van het zaad, of de zaadftolling, is, gelyk uit .de rjatuur der zaak voortvloeit , eene voorE 7 naame  110 DYNAMIK (KRACHT/KUNDE) naame werking der asjimilatiekra.eht of het vermogen der gelykmaaking, of fchoon de affcheiding (Secretie) ook daarby werkzaam is: Want ieder lichaam moet immers door de t'zaamentrekkende krachten gevormd worden. Door deeze nu kan eene plant zeker geduurig grooter worden, geduurig meerder knoppen , takken en bladeren doen uitbotten , maar daarom ontitaat er nog geene nieuwe van de oude afgezonderde plant. §• H5- De eigenlyke voortplcintingsbezigbeid van het Plantenryk beltaat in de volgende flukken: i) moet een zaadje van alle afgezonderd worden; a) moet dit zaadje zig vormen, het moet wortels krygen, en in de moederplant zelfs zoo fterk worden, dat het, wanneer het van 't Helmpje afvalt en op de aarde komt, van zelfs kan wortel fchieten en voortwasfen ; dewyl nu de ltofzaadjens in het merg niet tot deeze vorming kunnen geraaken, tot zy als knoppen , voor den dag koomen , en door de kracht van de algemeene wereldgeest be. zield worden, zoo heefc dit in het Helm- jfykje  OFORGANOLOGIE(zINTUIGKUNDE). iii' ftyltje verborgen zaad der voortplanting 3) eene byzondere kracht noodig, die ter zy-. ner plaats doordringt, en het zelve met leeven bezielt; eindelyk 4) wordt door de krachten van dit zaad een voedfel afgezondert, dat zy aantrekken, vormen, en dus ontftaat het zaadmerg, of ook.vruchten cn zaaden. §• 146. Tot alle deeze werkingen is eene byzon. dere organe of zintuig noodig , welke wy de bloem of de bloesfem noemen; doorgaands cefchied de voortplanting van het Planten, ryk door de bloesfem., of door eene gelykfoortige organe. Ik behoef immers niet te herhaalcn ; dat de ftoffe (Materie) met haare krachten geen organe of zintuig kan vormen, maar dat de Schepper in de eerfte kiemen van ieder plantengeflacht, de bloemen gelyk alle haare imenfive (inwendige) deelen en organifatie (zintuiglykheid) worden ingefchapen. Plet Frodudtie (voortbrengens) vermoogen , of de zaadftolling in het merg, vormt derhalven ook in alle ftofzaadjens de geheele Figuur (gedaante) met haare gantfche Organifatie (Zintuig- lyk.  112 dynamik (krACHTKUNDE) lykheid) en Intenfive (inwendige) vorming in het kleine. §• 147- De wezenlyke deelen van de bloesfem zyn: i) Het Stampertje of de vruchtknop, onder in het middelpunt van de bloem: door de opening van het Helmftyltje, klimt het met zaadjens aangevulde merg tot in de vruchtknop; van hier gaat nu dc Jïofweg opwaards, en deeze eindigt booven in den Helm. §• 148. In de Ajuinhloemen vertoonen zig omtrent of naast het ftampertje meerdere vezels of draaden , die Helwjlyltjens genaamt worden; deeze zonderen van het Merg der beleeyende kracht, de Manlyke Zaaien af, en verzaamelen die in het Mondje, dat zy boven op haare kruinen draagen. S 149. Wanneer de manlyke {tof niet hy het zaad koomt, dan vormt het zig niet, cn gaat ook in de aarde niet op; het wast der» luilven niet. De kracht des wasdoms is uitItrekkend; gevolglyk moet de manlyke ftof és. uitltrekkcnde krachten in zig bevatten», het.  OF ORGANOLOG1E (zI'NTÜÏGKUNDE). 113 het moer. de leevendige Zwavel der Natuur zyn. De ondervinding leert, dat de bloemftof een vet, brandbaar geestig weezen is,, de wasdom beftaat ook meestendeels uit bet zelve. . . §• 150. Wanneer de bloemftof volleedigontvormd en gereed is, dan ontfpringen de ftofbuidels , en ftrooijen dezelve op den bol van den ftofweg: door denzelven dringt zy nu door naa beneeden, en bezielt den naaste kiem in de vruchtknop, terwyl zy in denzelvcn indringt , en deszelfs krachten in werkzaamheid , in eene iborc van gisting brengt , die nu door Asfimilatie (gelykmaaking) cn Secretie (affcheiding) voedfel aan zig trekt, en de Vrucht- en Zaadlichaamen vormt. Waar de manlyke en vrouwlyke deelen van de bloeisfem van elkander zyn afgefcheiden, daar voert de wind het manlyk ftof op de bollen» Dit alles is bekent. §•■ 151. Zoo draa het vruchtlichaam en deszelfs. zaaden volledig ontwikkelt zyn, dan word; de vrucht ryp en. valt af. Thands ligt de* ont»  T 14 DÏNAMIK (kRACHTKÜNDe) ontvouwde kiem in zyn Merg; is dit droog, en trekt het niet ligt de vogtigheid van de lucht aan, met een woord , kan het niet gisten j dan kan men de zaadcn lang in deezen toeftand bewaaren, maar niet wanneer het tegendeel daar is. §• X52. Wanneer het zaad in de aarde koomt, dan dringt de zwavelachtige vogtigheid in deszelfs merg, ontbind het, en maakt het tot eene vloeibaare melk; daar door word den kiem vry, en trekt dit voedfel aan , wordt groot, en nu voed zy zigzelve met deszelfs wortels uit de aarde. Met de bevrugting in de bloeisfem neemt derhalven Het Plantenlesven een begin , het welk den inhoud is van allen tot hiertoe omfchreeven werkingen, en het duurt voort, tot dat de Plant van ziekte of ouderdom verdort en fierft. Uit dat geen , wat ik tot hier toe van het Planten Ryk gezegt heb, is het duidelyk : dat i) de uitftrekkende krachten tot de kracht der Secretie (affcheiding), en i) dat de t'zaamentrekkende krachten tot de kracht dsr  OP 0RGAN0L0G!E(ZINTUIGKUNDE) u& der AsfimüaOe gelykmaaking), verhoogt worden. 3.) Klimmen de uitftrekkende en Secretie of affcheidingskrachteninhetManlyk Bloemenjlof een graad verder, gelyk 4 ) de Secretie of affcheidingskracht in het ProduBie of voortbrengen* vermogen , of in de zaadftolling verhoogt wordt. Op deezen hoogden trap der krachten in 't PlantenRyk vereenigen zig deeze krachten 5) m de Leevensgisting of bevruchting; daar door wordt het Zaad 6) eene afgezonderde fub. fiantie, die zig nog uit de moeder voed,, tot dat zy 7) afvalt, in de aarde haare wortelen fchiet, en dan in haar individueel Planten leeven voortleeft. Gevolglyk ont> ftaat wederom Het vyfde Lit van den wys« geerigen N a t u u r k e e t e n. Vorming der Planten. I. 2' Kracht der Secre- Kracht der Asflmitie. latie' Manlyk Bloemen. Zaadftolling. ftof. 5*-  Il6 DYNAMIK (KRACHTKU NDE) jr. Leevensgisting, Bevruchting. 6. Vorming der vruchten en zaadcn. 7- Plantenleeven. §• 154. Het Dicrenryk grenst aan het Plantenryk, maar het ftaat in de Organifatie of Zintuiglykheid een aanmerklyken trap hooger ; dewyl nu de Dieren zig of uit het Planten- of uit hun eigen Ryk voeden, zoo moet in het Plantenryk de ftoffe (Materie) voorbereid en tot het dierlyk Organismus bekwaam gemaakt worden. § 155- Wanneer wy het Dierlyk leeven naauwkeurig bcfchouwen, dan vinden wy, dat het wederom in den grond uit niets anders, dan uit de krachten der Asfimilatie (gelykmaaking) en der Secretie (affcheiding) beftaat ; er is geen werking of verrichting van eenig zintuig in het Lichaam, of 't behoord tot eene deezcr beide krachtklasfen. Men moet echter wel opmerken , dat de aantrekkende en wegftootende, of de t'zaamen.  OF ORG'ANOLOGIE (ziiJTUIGKUNDE). 11 f_ imntrekkende en uitftrekkende krachten mcede daar onder begreepen zyn, want deezen vind men voornaamlyk in alle in- en uit-, wendige beweegingen van het dierlyk Lichaam. §. 156. De krachten van het Plantenryk worden, derhalven door het dierlyk Organismus (Zintuiglyke) verhoogt, doch dit kon wederom even zoo weinig door de enkele Plantenkrachten ontftaan, als deeze door de algemeene Natuurkrachten ; gevolglyk was er andermaal eene tusfchcnkoomst van den Schepper noodig, die van ieder. Dierengeflacht een paar uit de toebereide ftoffe (Materie) fchiep, en dezelve overeenkomftig het in zyn oneindig verftandleygende (Ideaal) denkbeeld vormde. §• 157. De krachten der t'zaamentrekking en der uitftrekking, neevens de krachten der Asjimilatie (gelykmaaking) en der Secretie (of fcheiding) zyn echter tot het Dierlyk leeven nog niet toereikende , zy worden verhoogt tot beweegende en gewaarwordende krachten. — ——> De Beweeging heeft ha:-  2l8 DYNAMIK (kRACHTKUNOE) haaren grond in de aandoenlykheid (mi. tabiliteit) der fpiervezels , en de leevensgeesten, die haar aanprikkelen; zy grond zig op 't fzaamentrekken en uitftrekken, gelyk zulks aan ieder Phyfiologist of Natuurkundige bekent is. De Aandoenlykheid is derhalven eene verhoogde kracht der t'zaamentrekking, cn even dus eene verhoogde kracht der uitftrekking. §• 158. Het Dierlyk lichaam heeft werktuigen van Gewaarwording, naamlyk de zenuwen; deeze worden in vyfderlei organen, of zintuigen tot de vyf zinnen gefpecificeerd: door middel van dezelven wordt het Dier dat geene gewaar-, 't welk op zyn lichaam werkt. Te gelyk is zyn Organismus of zintuiglykheid zooingerigt, dat alles, wat hem fchaadelyk is, onaangenaame, en wat 'hem nuttig is, aangenaame gewaarwordingen voortbrengt. §• 159- Dewyl nu de krachten der Asfimilatie (gelykmaaking; ook het gelykfoortige aantrekken , en het ongelykfoortige verwyderen , zoo vinden wy wederom, dat de  OFORGANOLOGtE(ziNTarGKUNDE) IIQ de Gewaarwording niets anders is, dan eene verhoogde kracht der Asfimilatie (Gelykmaaking). §. 160. De kracht der Beweeging en de kracht der Gewaarwording zyn derhalven de twee eerfte krachten van den zesden trap of van het Dieren Ryk; zoo ver zyn nu reeds de krachten der Natuur verhoogd geworden. Het is van zeer veel gewigt in myn Syjlema , dat men de graaden der verhooging, en dat 't geen , het welk de Organismus of Zintuiglykheid daar toe bydraagt, wel onderzoeke, op dat men eindelyk ondervinde, wat door de ftoffe (Materie) mooglyk en onmooglyk zy. Het vrouwlyk Dier verwekt in deszelfs Eijerftok zaaden voor het jonge Dier, het bevat derhalven in zig de krachten der Asfimilatie of gelykmaaking, in een tot het dierenzaad gcfchikten verhoogden graad. Deeze voortbrenging der zaaden gefchied op dezelfde wyze in den Eijerftok, gelyk, in het merg der planten , de ftofzaaden ftollen. §. 162,  T20 D Y N A M I K (KR AC3TKUNDE) §. 162. Doch het manlyk Dier bevat het leevendigmaakend Principium (beginfel) deezer zaaden in zig, het zondert de zaaden in de geboorte organen (zintuig) af, en wanneer het zyne gewaarwording te werk ftelt, dan brengt het dezelven in de Bevruchtiging by het zaad in den Eijerftok van het wyfje. ) Het is derhalven wederom geheel duidelyk, dat het Manlyk Dier de verhoogde Secretie (affcheidings) krachten in zig bevat. §• 163. Even zoo duidelyk is het, dat de t'zaamentrekkende, door de Organismus (Zintuiglykheid) gebyzonderde (gefpecificeerde) krachten, de kiem of Embrijo (ongebooreh vrucht) , maar de uittrekkende op dezelfde wyze door de Organismus (Zintuiglykheid) belïemdc krachten de Manlyke zaaden vormen: de kiemen zyn aan en op zig zeiven dood , tot dat zy door deeze geestige krachtvolle Zaaden Geest en Leeven bekoomen. §• 164- Ik gaa fpocdiger by deeze lloffcn (Materiën)  of ORG.ANOLOGfE (zINTOTGKUiVDe). I2T run) voort, dewyl dat geen, het welk ik van het Planten-Ryk gezegt hebfae , ook hier toepasfelyk is. Die zuMcs derhalven regt bevat heeft, zal my hier ligt] verdaan, en myne gedachten op het fpoorkunncn naarvolgen. Bovendien fchryf ik immers ook maar eene fchetfe. De kracht der Manlykheid en de kracht der vrouwelyke Zaddftolling, maaken derhalven wederom de derde en vierde kracht van deezen trap uit. §• 165. By de Paaring koomen van de kant van het manlyk Deel, de krachten der gewaarwording cn der Secretie (affcheiding) en van den kant van het vrouwelyke, de krachten der gewaarwording cn der Asfimilatie (gelykmaaking; op den hoogden trap; de manlyke cn de vrouwelyke Natuur vereenigen , zig hier tot voortbrenging (Productie) van een nieuw Dier met elkander. De bevruchtiging is den vyfden trap van kracht van het zesde Lit, zy vercenin alle dierlyke krachten, in zig. §. IÖO. Door de Paaring wordt eene kiem Ieevendig gemaakt, deeze Embryo of ongebooren * vrucht  122 dynamtk (üRACHTKUNDE) vrucht wascht, en werd nu een afgezonderd op zig zelf ftaandc Dier, het welk in de baarmoedergevormd en gevoed wordt. Deeze vorming, of deezen toeftand der krachten, zoo als zy deels zclfftandig zyn, en deels nog van de moeder afnangen, maakt den zesden trap van kracht van het vyfde Lit uit. §. 167. Op deezen zesden trap word het Dier gebooren; thans is het geheel van de moeder afgezonderd, cn beftaat nu op zig zelf alleen; de gantfche inhoud van het Dierlyk leeven, maakt wederom den zcevenden trap van kracht uit, alwaar de geheele voleindigde werking van alle krachten in éêne enkele bcgreepen is; gelyk men zulks in alle leeden van den wysgeerigen keeten zal hebben opgemerkt. Het  ce org ANOLOGIE (zINTÜIGKUKDE). 123 Het zesde Lit van den wysgeerigen Natuur Keeten. Vorming der. Dieren. r. 2- Kracht der Bcwee- Kracht der Gewaar» ging wording. 3- 4. '"Kracht der Manlyk- Kracht der Vron- heid. welykheid. 'Verhoogde Secre- Verhoogde AsfimU tic. lade. 5- Bevruchtiging. Gisting der gewaarwording, 6. Vorming van de Embryo. Leeven in de baarmoeder. 7- Dierlyk Leeven. Inhoud van alle Dicrlykc krachten, F 2 PST.  PSYCHOLOGIE O F ZIELS KUNDE. §. 168. Het onderfcheidcndc 'Karafter der Die- ! ren, is, dat zy zig beweegen en gewaarwordingen hebben, maar ook flechts enkel beweegen cn gewaarworden. Zy kunnen nooit te kennen gecven , waarom ' het gefchied. Zy erkennen haare gewaar, j wording niet, maar zy ondervinden flechts ! het onaangenaam en aangenaams, het eene ontwyken zy, wyl het met hen ftrydig is, en het ander zoeken zy aan zig te trekken , dewyl het hun weldocd- Wanneer men enkel zyne gewaarwording volgt , zonder tc onderzoeken, waarom men die volgt; dan handelt men volgends de Natuurdrift of het Injlintt. Het InflinSt geleid derhalven de Dieren alleen , en alle derzelver wonderbaarlyke kunstwerken leggen enkel in hun Jnjtincl opgeflooten. Aan-  PSYCHOLOGIE OF ZIEUKUN'DE. 125> Aanmerking. Behoef ik dit te bcwyzen! — Ik denk niet dat het noodig zal weezen; voor zulke verhandelingen heb ik geen ruimte genoeg, ieder onbevooroordeck Dei ker weet dit reeds , of kin het toch weeten, §• i6o. Op de Dieren volgt de monsch: wat zyn Lichaam aangaat, is hy 'eigenlyk een weezenlyk dier en verder niets. Behalven dat de mensen het voorrecht der kunstdrift, die de Dicren hebben, niet heeft, maar hy heeft dit ook niet noodig, dewyl hy dezelve door de Reede vergoed. Derhalven moet ik thands onderzoeken, waarin de mensch dan van de Dieren onderfcheiden is. §. 170. Wanneer wy de mensch naaukeurig onderzoeken, dan vinden wy, dat zyn voorrecht daarin beftaat, dat hy zig zyncr gewaarwordingen, en een groot gedeelte zyner beweegingen zelfs bewust is; hy kent die volgens haare ondej-fchcidingsreekenen , en kan die door middel van dezelve ook F 3 aan  126 PSYCHOLOGIE aan andere men fc hen , door tot kenen en fpraak meededeelen. De Dieren worden alles, wat in hunne zinnen valt, gewaar, maar zy erkennen het niet, hebben desaangaande geene bewustheid, de mensch erkent het; hy kent derhalven uit de ondervinding de oor/a,ken en haare werkingen, hy ziet die werkingen uit de oorzaaken vooruit, en befkrt dus, wat 'er zal volgen; hierdoor ontiïaatnu de wil, die de ontbeering. van het InfiinSt der Dieren vervult; de Mensch wil dat geen , het welk hy voor af als goed, aangenaam, cn nuttig erkent heeft, cn dan handelt hy. §. 172. Hier vinden wy derhalven de krachten der Natuur op eenen glinfterenden trap:5y. de Eieren blyfi de kracht der Secretie (affcheiding) by de ftoffe (Materie), maar hier werkt zy ook te gelyk op het Ryk der vaar. keid, op het godlyk verftand , want dit is het Ryk der waarheid, de Mensch ontdekt in iedere gewaarwording eene Waarheid, want dit is juist het zelfsbewust zyn, dat de Dieren niet hebben ; hy kent de eene waar-  OF ZIELS KUNDE. 12/ naarheid buiten de andere,-en verzamelt hier door eene meenigte van kundigheden , die den graad van zyn verftandbeftemmen, dus ontftaat uit de kraeht der Secretie (affcheiding) de erkentenis kracht der waarheid, als de eerfte in het zeevende Ut ; zy is de uitftrekkende kracht in de geesten-wereld. §• i?3- Doch men moet wel onthouden, dat de mensch beneevens zyne verhoogde krachten, te gelyk ook de Diercnkrachten bezitten dat zyne ziel met der Dierenziel vercenigt wierd; hy heeft zyn Inftincl zoo goed als de Dieren, door middel van het-zelve wcrkc het ftoffelykc (Matericelc) aangenaam en onaangenaam op hem; maar' ru werd het Inftincl; door het licht der waarheid tot hartstogt verheeven, welke hy lie. ver volgt dan zyne erkentenis van het geen hem goed of niet goed is. §• 174- Even dus blyft ook de kracht der Atfimila. tie (gelykmaaking) van de Dieren by de ftoffe (Materie,) Jlaan, maar by de Menfchen gaat zy ook, tevens in het Ryk der waarheli over, zy verbind die beiden met elkanF 4■ der]  128 PSYCHOLOGIE der; de mensch trekt derhalven ook in de ftoffe (Materie,) in de liehaamlyke wereld het aangcnaame aan zig, het mooge hem dan nuttig of fcnadclyk zyn, of fchoon zyne kennis der waarheid hem den rechten weg wyst. Hier heerscht derhalven ook wederom Hartstocht van den uil. De tot eene kracht van den wil, verhoogde kracht der Asjimilaile (gelykmaaking,) maakt de tweede Kracht vjn het zoevende lit uit. §• 175. Ey de Dieren vervoert de drift van het Inftincl ter voortplanting des gefhchts,hun ook op zekere wyzen, tot eene gczelfchap. lykc t'zaamcnwooning cn onderhouding; dit alles vind ook by de menfehen plaats; maar in fteéde dat het Dier fkch;s naar zyn Inftincl: te wetk gaat, voert de duidelyke kennis cn de wil, door de Hartstocht geleid, de mensch tot in het oneindige; wan: dewyl de duidelykheid der Der kbeelden, den wil zeer leevendig en ondernee. mend maakt, doch het Inftincl denzelvc als een gewicht aanhangt, zoo geniet de mensch naarmaate van zyne kennis, en niet naar de erkentenis van het nuttige; aangezien nu deeze  OF ZIELSKUND-E. 129 ze tot in het oneindige voortgaat, zoo gaat ook het genot van het vergenoegen tot in 't oneindige voort,daarvan damt alle weelde (Luxe) en iedere overhelling tot verderf af. Aanmerking. - Hier was wel de plaats om van de vryheid van den wil te fpreeken; maar myn ontwerp is daartoe te klein. Ik zal flechts dit zeggen : waar het InjlinEï alleen heerscht, daar is in 't geheel geenen wil, mitsdien ook geen vryheid ; waar in 't geheel geen InftinEt is , maar waar den wil geheel alleen van de kennis der waarheid afhangt, daar is de wil volkoomen vry. ïhands kan men de zaak gemaklyk bcflisfen: een flaaf der Hartstochten heeft geen vryen wil , maar de waare wyze heeft hem. Waartoe dan te twisten ? Die door de waarheid is vry gemaakt, is geheel vry. §. 176. Dit alles wordt door het volgende nog duidclyker; de ondervinding leert, dat de F 5 mensch  130 PSYCHOLOGIE mensch geduurig wat nieuws zoekt; wanneer hy eene nieuwe waarheid erkent, of iets verkrygt, dat hem vergenoegen aandoet, dan duurt dit vergenoegen niet lang, hy ftreeft geltaadig naar nieuwe Kundigheden en Bezittingen. Die is zoo waar en zoo zeeker, dat ik 'er niets byvoegen kan. §• m- Gevolglyk wordt de Erkentenis Kracht van den mensch in 't oneindige verhoogt; zy zoekt zig in 't oneindige uitteitrekken; deeze overhelling tot oneindige erkentenis is de derde Kracht van den zeevonden trap. Deeze Honger naar de Eeuwigheid is iets groots, de waare wyze óverdenke hem. §• m Even dus gaat ook de wil tot in 't oneindige; het geen de mensch als goed en fchoon aanziet, dat wenscht hy te bezitten , en wanneer hem geene onoverwinlykc hinderpalen in den weg ftaan, dan werkt hy ook met oogmerk om het te verkrygen. Daar nu de drifc tot kennis oneindig is, en de mensch geduurig wat nieuws zoekt, zoo is ook de drift van zynen werkzaamen kring oneindig; of met andere woorden.; hy zoekt zyn  OF ZIELS K U N D E. ï^l' zyn beftaan (Exifteniie) door ruimte cn tyd oneindig re m3aken. Die overhelling tot oneindigheid, des werkzaamen Krings, is de vierde Kracht van het zeevende lit. §• 179. Thands zien wy, het geen in de ftoffe (Materie) in het Planten- en Dieren Ryk, van de manlyke en de vrouwlyke zyde, voortplantings en Produclie Kracht is, dac wordt in 's menfehenziel vermeerdering der kennisfe en vergrooting, verhooging of' uitbreiding van het beftaan of Exiftentie. De Dieren blyven by hun hiJtinQ; ftaan, maar de mensch haakt naar oneindige voortduuring , en naar oneindige verhooging van dat geen, het welk hy volmaakt acht te zyn. Aanmerking. Wat Licht deeze Helling over de Zeedcnleer (Morale) verfpreid , dat zullen wy in 'c tweede Deel van dit werk zit n De tot hier toe zoogenaamde bekwaamheden (E aculteiten) der zielen , gehcugenis en verbeelding , zyn geene afgezonderde grondkrachten , maar enkele Erkenteniskracht F'6 ■ van 1  132 PSYCHOLOGIE van het voorleedene of tegenwoordige, afwcezende of toekoomende, demalven maar eene kracht. Maar dat erkennen en willen de twee Grondkrachten zyn, cn dat de overhelling tot oneindige kennis en willen, andermaal de verhooging deezer grondkrachten is, dat is immers al bcfüscht. §. iSo. Het erkennen cn willen , als mede de drift tot oneindigheid in beiden te zaam'ge-. noemen, noemen ik het Gemoed. Hier is alles in beftendige bewceging, a'tyd dnurende kennis, aandoening, willen , poogen, verlangen en trachten gaat fleeds in eens voort, dit wonderbaare Een , het Gemoed, is de vyfde trap van kracht van liet zeevthde lit. §. iSf. Wanneer het Gemoed deszelfs bewust zyn, op het gelykvormige in twee onderfcheiden waarheden of zaaken vcstigd, en daar dóór eene derde nieuwe ontdekt, welke het voorheen niet wist of het geen 't zelfde is : wanneer het uit de oorzaaken de uitwerkfels of omgekeerd uk de uitwerk- fe-  O F" Z I E L S K V N D E. Ï33 felen de oorzaaken ontdekt, dan noemen wy dit vermogen de Reeden , zy is eene kracht in het Ryk der waarheden, om in het Godlyk verftand te zien , en daar in ontdekkingen te doen: De Reeden is dt zesde trap van kracht van hel zeevende lit. §. 182. Door de ftceds voortduurende werking der Rceden, ontftaan voor cn na eene menigte befluiten (Rezultaten) van waarheden en afgetrokken denkbeelden (Abftractien), die veelof min gezuiverd, meer of min meening, geloof, ongeloof, bygeloof of zeekere waarheid zyn, deezen gehcelen inhoud van beflischte als 't ware bereekende Ideen of denkbeelden, noemen wy het verftand, dit is nu de zeevende trap van kracht van het zeevende lit. §• 183. Het gemoed is derhalven, de uit alle de vier grondkrachten beftaande werkzaamheid, de leevensgrond der Zielen, het ding, het welk zeggen kan: Ik weet, dat ik ben, waarom ? — ik denke. Maar de Reeden is eene verhoogde wyzigirg (Modificatie) van het gemoed , waardoor het naamlyk F 7 waar-  134 PSYCHOLOGIE waarheden zoekt en naavorscht, cn hit verftand is eindelyk de inhoud van alle erkende waarheden3 het Licht, dat de Reeden geduurig meer verlicht, en waar toe het gemoed de olie veiTchaft. ■ §. 184. Thands kan men taamelyk duidelyk onderfcheiden , wat eigenlyk de menschlyke ziel is. De Natuur is de verzameling der zcevenvoudige krachten der ftoffe (Materie); De Planteuziel is de ter affcheiding (Secretie) en gelykmaaking (Asfimilaiie) verhoogde Natuur; de Diiriyke ziel is dc :er beweeging en gewaarwording verhoogde Planten Ziel; en dc Menfchelyke Ziel is de ter oneindige kennis en willen verhoog-de Dieren ziel. Aanmerking. Daar word ik nu in eens tot ketter. — Neen dar worde ik niet, men wachte flechts, tot ik gereed beu. § t.»> Iedere kracht is een leevendig woord van God, en het is een ellendig befiuic, wanneer men zegt, dat ?y tot het weezen van de-ftoifc (Mttierie) behoord. Lieven IJee- mcl l  OF ZIELSKUNDE. J35 mei! wat is dan ftoffe (Materie)? is dan > deeze ook niet het woord Gods ? Zy is immers zoo toevallig dat niets toevalliger zyn kan; had God dan ook niet andere krachten met de ftoffe (Materie) kunnen verbin- • den, had hy geene andere ftoffen kunnen fcheppen? Dat ons dc uitftrekking en t'zaanv..nhang weezenlyk toefchynt, koomt hier door, dewyl wy flechts enkel zinnen voor de Extenfie of uitgeflrektheid, maar geenen voor de Intentie of ingefpannenhcid hebben. §. 186. En wanneer ook deeze krachten aan de zaak, die wy ftoffe (Materie) noemen wee» zenlyk zyn, wat volgt er dan uit? Zeeker niet, dat dan ook onze ziel voor haar lichaam noodzakelyk is; wanneer de ftoffe (Materie) niet zonder kracht zyn kan, dan volgt daarom niet , dat ook geen kracht zonder ftoffe (Materie) beftaan km? Kracht kan op kracht werken , zonder dat ftoffe (Materie) er iets by te doen heeft, gelyk zulks in de Geestenleer (Pneumatologie) zal worden beweczen. . 5. i27»  136 psychologie §. 187. Wanneer ik derhalven zegge, dat iedere kracht een Schepfel van Goj is, het welk hy met eene daarvoor vcegzaame (toffe begaafd heeft, en nu hier eene krachtverwUfeling aanneemt, door welke de krachten in eene gcduuiig volmaaktere zintuiglykheid (organifatie) geplaatst, cn eindelyk in den mensch tot eene redenlyke Ziel verhoogd worden, volgt er dan wel uit, dat deeze Ziel met het Lichaam moet ophouden? of is zy een minder edel Schepfel, dan indien God haar onmiddelyk, ook iedere wellusteling in zyncn duisteren gloed van ondeugd ten gevallen fchiep? §. 188. Uit de Natuur kan niemand bewyzen, dat de ziel onfte'rflyk is, maar wel vermoeden; doch uit de eigenfchappen van God kan zy volkomen beweezen worden. Men lette op het volgend befluit, en beproeve het onpartydig: Wanneer het Allerwyste Weezen in een zaak eene wezenlyke drift tot iets ingelchapen heeft, zoo is dit iets het doeleinde, 't welk de zaak bereiken moet. Maar du is de drift  OF ZIELS KUNDE' 137 drift naar oneindigheid aan de mcnschlyke Ziel eigen , gevolglyk moet de mcnschlyke Ziel oneindig zyn, verder: Wanneer het Allcrwyste Wcezen eenSchepfel talenten cn bekwaamheden geeft, dan, wil het dat dit Schepfel deeze talenten en bekwaamheden geheel ontwikkelen en gebruiken zal;doch wanneer nu demenschhke Ziel, ongeacht alle moeiten en p.pogingen ook aanwending der beste middelen in dit leeven, niet daartoe koomt, dan is 't immers ontegenzeglyk, dat zy in een ander leeven dit einde bereiken moet. Noch eens. De allervolmaakte hoogde Liefde, die ieder van haar fchepfelen lief heeft, kan niet gèdoogen , dat er aan eene onrecht gefchied , znnder dat de overtreeder ter zyner verfaeetering geffjaft, cn de lyder.de naar maate van zyn lyden beloond wordt. Dit is immers het waare begrip van GodsGerechtigheid; maar nu gaat het in dit leeven , de beste menfehen dikwils zeer kwalyk, en de booste zeer wel, gevolglyk moet er nog een leeven koomen, waar in zig Gods Gerechtigheid ten vollen rechtvaardigt. §. 189.  33S PSYCHOLOGIE" §• 189. Maar kan by de onfterrFelykheiJ de Ziel niet in cenen anderen coefland overgaan , b. v. kon zy niet wederom de Ziel van een klein kind worden, of in eene andere wereld, eenen geheel anderen rol fpee3en, zonder zig haar leeven op deeze wereld ooit meer te herinneren? Deeze gedachten fehynt moogclyk te zyn, en indien die wezenlyk plaats vond , Hemel! hoeveel, dat thands voor Vrienden en Fcbrgenooten zoo gerustftellcnd is, zou dan vervallen?" Hoe kommervol'en ontroostlyk zou ons dan de dood van onze lieve kinderen zyn? Maar God dank! het is in den grond vak eb... en dat zal ik bewyzen, Zoo dra een zaak zyn weczen verliest»-, houd hy aanitonds op die zaak te zyn, maar 'nu is het zelfsbewust zyn aan de menschlyke' ziel wcezenlyk, zoo dra zy derhalvenhaar zelfsbewust zyn voor altyd verloor, dan was zy even zoo goed als dood, mitsdien iterflyk. Men kon my tegenwerpen, dat zy haar zelfsbewust zyn niet verloor, maar met haar. lichaam alle haare begrippen en denk- beel-  OF Z I E L S K'U ND E *39 beelden (Idem) afleidde, .cn in een nieuw lichaam wederom andere leerddc ; doch met flechts een weinig nadenken is dit alles ten cenemaal niets: hoe ongercimd zou het zyn , het volgend geval flechts voor waarfchynlyk aan tencemen? veronderfte'd, ik had voormaals als mensch geleefd, ware geftorven, en myne ziel ware in het lyf myner moeder weder in eene Embryo of ongebocrene vrucht overgegaan ; indien ik voormaals een booswicht waare geweest. cn ik had thands ftraf te wagten, dïn kon ik. onmooglyk overtuigd zyn, dat ik met recht leed, en dit is toch by alle itraffen 't wcezenlykc ; anders was zy immers geheel en al zonder oogmerk. §. 190. Ik mag my by deezen ongereimden inval niet langer ophouden; iedere bedaarde en onbevooroordeelde waarheids Vriend zal de volgende ftelling goedkeuren ; de Ziel wordt in dit leeven gevormd , hier verkrygt zy haar bepaald en onvcranderlyk karafter. Door den dood koomt zy met dit karafter, dat zy eeuwig behoud, in een ander leeven, in eene andere gefteltheid, waarin zy, over.-  140 PSYCHOLOGIE" overeen kom fl ig haat karafter handelt, en waarin zy, by aldien dit karafter deugdzaam is geweest , geduurig aanwascht en toeneemt in eene met haar karafter overeenkomft'ge hoogst vverkzaame gelukzaligheid. Aanmerking. Deeze (tellingen liggen alleen in de voorgaande op^eflooten , en men heeft weinig moeite noodig -om dezelve daar uit te bewyzen Men lette flechts op de trapsgcwyze voortgang van 'de Organümus of de Zintuiglykheid en haare krachten , zonder verandering , geheel met behoud van het karafter van ieder ding. Dit is de Eeuwige wet der geheele Natuur. §• ior. De verbindtenis tusfehen Lyf en Ziel, die tot hier toe aan de godgeleerden en wysgeeren zoo veel heeft te doen gegeeven, kan men nu ook gemakkelyker verklaaren: wanneer ik zegge, kracht is ftoffe (Materie), of de menfehelyke Ziel is ftoffe (Materie), dan ben ik een Materialist; maar wanneer ik geloof, dat kracht, kracht, en ziel,  OF ZIELS KUNDE. T^I ziel, ziel , maar geene (toffe (Materie) is., dan ben ik geen Materialist; wat ik hier zegge, is belachlyk, maar het is om der zwakken wil noodig. §. 192. Zelfsbewust zyn , kennis der waarheid maakt het weezen van eenen Geest uit, (zie de volgende afdecling) maar de lichaamlyke wereld , kennen, gewaar worden, op dezelve werken en bewerkt worden, vooronderrtelt ook (toffelyke (Materieele) werktuigen; een Geest derhalven, die de Lichaamlyke- en Geesten - Wereld kennen zal , moet noodwendig met eene (toffe (Materie) verbonden zyn , cn dit is het geval by den Mensch. §• 193- Maar hoe kan een Geest op (toffe (Materie), en deeze wederom op hem werken? Zoo als iedere kracht op (toffe (Materie), en (toffe (Mateiie) op kracht werkt. In de Zenuwen des Menfchen en in zyn harsfengedcl, houd zig eene hoogst fyne (toffe (Materie) op , die aan de Elektrike in veele (tukken gelyk is, door deeze werkt de ziel op het lichaam, en het lichaam op de  J42 PSYCHOLOGIE dc ziel; de Leevens geesten zyn het werkzasme beginfel (Principium) van alle beweegingen en gewaarwordingen. §. 194. De Lecvensgeesten zyn eene zeer gezuiverde en met de t'zaamenvocging van alle verhoogde Natuurkrachten aangevulde ftoffe (Materie); deeze krachten heeft dc Schepper nog het zelfsbewust zyn, of den Geest toegevoegt , en dus zyn zy eene mcr.fchenziel geworden , die als Natuurkracht cp het lichaam werkt, en als geest de waarheid erkent; ligt hier in iets tegenftrydigs opgeflooten , en is dit niet alles overcenkomftig allen anatomifclie of ontleedkundige, Phyfioleeifche of Natuurkundige en Psychologifche of Zislskundige waarncemingen? §. 195- Zoo lang de Lcevénsgecsten in het groove Dierlyke Lichaam beflooten zyn, en op de groove ftoffe (Materie) door aantrekking en botfing werken moeten , worden zy vermoeid, verfleeten , en moeten derhalven ock uitrusten, flaapen en geduurig verfterkt worden. Doch met de dood houd dit  O F ZIEL S K U N D E. 143 0k alles op, de Leevens Geesten zyn zeer fyn en vlug, zy waasfcmcn uit, en met hun derzelvcr krachten beneevens het zelfsbewust zyn; dat nu deezen adem te zaamen vereenigt blyft, zig niet van elkander fcheidt, dit ligt reeds in de natuur der aantrekkende krachten opgeflooten , maar indien nog het zelfsbewust zyn, de drift naar oneindigheid, het herdenken (Reminiscentie) van het voorleedene, en dc verbeelding van 't toekomende er by koomt, dan blyft de menfehclyke Ziel het gcea :z.y is. §. IJ* Dewyl de Lecvensgeesten den grond van alle gewaarwording in zig bevatten , en zonder dezelve geen plaats vinden , zoo moeten zy na den dood, waarin de groove ftoffe (Materie) hen niet meer verhinderd nog veel gevoeliger zyn ; zy moeten ook de dunfte weezens , die hun omringen, waarneemen, en de ziel zal zig alles wat ftoffe (Materie) is, met de hoogfte leevendigheid voorftellen; haare kenuismoet daardoor fpocdig aanwasfen. §• 197.  144 PSYCHOLOGIE § -197- De Organismus of Zintuiglykheid des lichaams, vormt de leeveosgcesten; doch in dezelven ligt den grond van deszelfs phyjïsch of Natuurkundig karactei', dit zullen derhalven ook de leevensgecsten hebben en ecuwig behouden; dewyl ook haare ftoffe (Materie) dun, vloeibaar cn vlug is, zoo zullen zy zeeker menschbkc gedaan, ten vormen, maar deeze gedaanten zullen de neigingen meer gehoorzaamen, cn daardoor zal men aan hun derzelver.gez luiheden geheel erkennen kunnen. §. 198. Door de aar trekkende krachten zullen zy ook groovere ftoffen (Materiën) met zig veréénigen, en zigtbaar kunnen worden; het verfchynen van zoodanige weezens heeft derhalven niets tegei.itrydigs , maar of dit des niettegenftaande overeenkomftig met hunne betrekkingen , en gcvocgljk zy, dit vordert andere onderzoekingen. § 199. De fynheid en vlugheid der leevensgeesten, betoonen zig reeds in het lichaam; zy beweegen zig in een oogenblik van het hars-  OF 2 I E L S K U N D E. 145 barsfengéftel naar de verfte Deelen;en men «moet omtrent in eenen bekwaamcn Klavierfpeeler, maar nog meer in een goochelaar de fnelheid bewonderen, die aan de fpieren door de Jeevensgeesten word bygczet; hoe groot zal dezelve zyn , wanneer de zwaare Masfa of Klomp haar teeniger tyd niet meer hindert.' §. 200. De ziel beftemt de leevensgcesten tot beweegingen ; zy hangen derhalven van haar af; doch het zwaare lichaam maakt dczelvcn in dit leeven langzaam en bezwaarlyk; maar wanneer de ziel met haar fyn voertuig (vghiculum) daar van bevrydïs, dan zyn haar alle beweegingen ia de grootfte fnelheid moogelyk. §• 201. De opftanding of verfyning van het afgeftorven lichaam, welke chr istus het eerst beftemd, geleerd cn beloofd heeft, heeft in dc wysbegeerte (Philofophie) wel vermoedens en waarfchynlykheden voor zig , maar geene zekerheid : deeze verkrygt zy daar door, wanneer ik eens zal be weezen hebben,dat het geen,wat chhis- G TUS  psychologie TUs geleerd heeft, het onbcdrieglyk woord van god is. Aanmerking. By deeze fchetze der Phyfchologie, laat ik het voor dit maal berusten, Het zeevende Lit van den wysgeerigen Natuurkeeten. Vorming der Menschel yke Ziel. i. Kracht tot Erkentenisder waarheid. O. Overhelling tot oneindige kennis. 2. Kracht van den wil. 4. Overhelling tot oneindige werkzaamheid. 5- Het Gemoed. Zielen Leeven. 6. De Reeden. Ondcrfcheiding van het fchoonc en goede. 7- Het Verftand. A&n*  OF ZIEL SKUNDE. I47 Aanmerking. Dikwils is 't my reeds ingevallen , dat , dewyl geduurig zeven, en flechts daar , waar de ons beleende ftoflyke (Materiale) wereld ophoud , juist zevenmaal zeven trappen en Lceden voorkoomen , meenig een denken en zeggen zal: dat riekt naar Dweepery. Wat kan ik 't helpen ? Ik vind' het dus in de Natuur, cn dan maak ik er immers nog geene gevolgtrekking uit; die het getal zeven niet behaagd, die denke er zig, mynentwegen, tle afdeelingen en hoofdrukken by; er zyn Leeden, die waarlyk geene dweepers zyn , deezen zullen my zeer bedanken. PNEU. G 2  PNEUMATOLOGIE O F G E E S T E N-L E E R. §. 202. Of cr ergends buiten God nog een geest zy, die in het geheel niet met (toffe (Materie) verbonden is , daar van fpreeken wy hier nog niet; miar om tot kennis der waarheid te komen , om ons een recht denkbeeld (Idéé) van eeren geest te verfchaffen, moeten wy al het ftoffelyke (Ma» lerieele) uitzonderen. §• 203.' Wanneer van den geest al het ftoffelyke (Materieele) is afgezonderd, en wyons denzeiven dan als een werkend weezen voorftellcn , dan werkt hy niet op de (toffe (Materie) , en de ftoffe {Materie) werkt niet op hem, hy heeft derhalven geen begrip van de lichaamlyke wereld, behalven dat hy misfehien haare krachten eenigfins gewaar wordt, cn daaruit befluit,of en wanneer hy in Gods verftand toegang heeft. §. 204.  PNEUMATOLOGIE OF GEESTEN • LEER. 149 §• 204 De Geest kan derhalven alleen op zyns gelyken werken, en van zyns gelyken bewerkt worden; wanneer er dus een eigene wereld was, die uic enkel zulke wcezens beltond , dan zou deeze wereld van de lichaamlyke wereld oneindig onderfcheiden zyn. Wy zullen het fpoor van de Reeden regelrecht volgen.. §■ 205. Het eerfte, wat vaneenen Geest kan worden gedacht, is ontegenzeglyk dit, dat hy zig zelfs bewust is; Ik weet, dat Ik ben, is de ftcm van zyn weezen, het tegendeel zou geen Exiftenüe of beftaan , het zou eene regelrechte ftrydigheid zyn. Hier vertoont zig derhalven wederom de groote heerlyke Analogie, de evenredigheid tusfehen de Lichaamlyke en Geesten - Wei eld : want het bewust zyn van zig zelfs , de zelfskennis, is geheel evenredig (Analoge) met de uiijlrekkende kracht ; deeze beftemd ruimte cn plaats , dc zekerheid van het beftaan (Exijientie) van iets: even dit. duet ook dc Zelfskennis in de GeestenG 3 wc-  ï$0 PNEUMAT0L0GIE wereld. Zy is derhalven wederom de eer/ft Kracht van het achtjte lit, §. 2C6. Een geest weet dus, dat hy is, en terwyl hy het weet, wil hy 't ook; want indien hy 't niet wilde, zoo moest hy zig ongelukkig bevin.icn te zyn; nu is het evenwel van het hoogfïe Weezen niet te denken, dat het Schepfe's zou fcheppen, die voelen dat zy ongelukkig zyn, (zonder dat zy eenige fchuld hebben, want dit geval behoord hier niet) in 't tegendeel moet hun beftaan (Exijlentie) hen tot geluk verfkekken, cn vergenoegen aanbrengen; gevolglyk wil de Geest ook zyn Exijlentie of beftaan; in zyn weezen fprcekt derhalven wederom de ftcm der Natuur: Ik wil, dat lk hen. §• 207. Deeze wil tot eigen beftaan is met de kracht des t'zaamcnhangs evenredig (Anologe): het Willen en Aantrekken is aan elkander gclykvormig. Willen, dat men is, cn het aantrekken der deeltjens , die de zaak uitmaken, ftemt overeen. De wil tot be-  OF GEESTEN-LEER. 151 beftaan (Exijlentie) is derhalven de tweede kracht van het achtfte lit. §. ao8. Wanneer ecu Geest niet anders weet en kent, en wil, dan zig zelf, wanneer dit in zyn weczen ligt, dan is hy wederom niets, hy heeft dan geen kundigheden, dan die hem misfehien ongefchapen mogten zyn, en dit kan men niet denken; hy moet dingen buiten zich weeten, gewaar worden , op dezelve werken, en van hun bewerkt worden. Ik zeg buiten zig. Dit is eene Ma. terieele of ftoffelyke uitdrukking, die aan den Geest niet toekoomt, ik verftaa daaronder : een Weezen, dat niet hy zelf is. §. 209. Daar uit volgt derhalven, dat een Geest dingen buiten zig kent; deeze kracht, Din. gen buiten zig te kennen, is de derde kracht van het achtfte lit , zy uit zig , door de belchouwing deezer waarheid: lk weet nog andere Dingen buiten my. §. aio. Deeze Kennis van andere Dingen moet eene werking op hem doen. Zy moeten hem meer of minder Vergenoegen of hem G 4 w*  152 P N E U M A T O L O G I E Ugtnfiaan; indien dit niet zoo ware, dan kon hyniet werken, hy zou werkeloos cn een onnut weczen in de fchepping zyn; doch zoodraa dit plaats vind, dau zal hy dat geen , wat hem vergenoegt, beminnen, aantrekken , met zig vereenigen , en bet geen hem tegen ftaae, zal hy haatcn,. van zig vervvyderen. Dit is de kracht der Gelykmaaking (Asfvnilatie) in dc Geestenwereld, ik noem' die hier de krach dn volmaaking, zy is de vierde van liet achtfie Ut, cn haar Karacler is; Ik wil dat, hei het welk my volmaakter maakt. §• 21 r. Maar welke zyn toch dc voorwerpen, die op den Geest werken, en op dewelke hy werkt ? ■ , , . , Stoffen (Materiën) Grondfloffen der lichaamen kunnen 't niet zyn, §. 202, 203 , 204. gevolglyk Waarheid; de waarheid is de ftoffe (Materie) der Geestenwereld , de Geesten worden elkander onderling door en in de waarheid gewaar. §• 212. Het Ryk der waarheid, bevat alle flechts moogelyke waarheden in zig; maar gelyk de  OF GEESTEN-LEES. I>3 dè fchepfelen der lichaamlyke wereld oneindig verfchillend zyn , volgens derzejyer goedheid, fchoonhcid , geftalte en dergelyken, zoo zyn ook in de Geestenwereld waarheden naar hunne goedheid , fchoonhcid en geftalte onderfcheiden. §. 213.. Alle waarheden in de Geestenwereld, welke tot de byzondcre en algemeene gelukzaligheid der Geesten werken, moeten Goed zyn, cn derzelver goedheid is evenredig aan den graad van het nut dat zy doen. De waarheden van het tegendeel zyn Kwaad. §.214. Alle waarheden , die den Geest vergenoegen aandoen, zyn fchoon, cn de graad haarer fchoonheid , is derhalven ook evenredig aan den graad van het vergenoegen; ik fpreek niet van dc wezenlyke fchoonheid , maar van dc betreklyke (relative) fchoonheid ; doch een onbedorven Geest heeft ook alleen zyn vergenoegen aan wezenlyke fchoonheden , gevolglyk hebben ook de wezenlyke fchoonheden betrekking (relatie) op hcm~ G'j §• 2*5^  154 pneumatologie §• 215. Het Middel, waardoor dc Geest de waarheid gewaar word, is zyn weezen; zintuigen, (organen') kan hy niet hebben, in zoo verre hy enkel Geest is; het Ryk der waarheid, op het welk de Geest, of het welk op den Geest werkt, is 't Goddelyk Verftand, hy moet derhalven ook naar zyne evenredigheid de Godheid gewaar worden, wordt hy de Godheid gewaar, zoo heeft hy '1 vermoogen ook andere Geesten gewaar te worden. §. 216. Wanneer hy andere Geesten gewaar wordt, dan wordt hy de waarheden gewaar die in dezclven zyn; want wat kon het anders zyn? hy kan derhalven hunne waarheden aanneemen of verwerpen: op even dezelfde wyze wordt hy ook van andere Geesten gekend, §• 2i? Wanneer Geesten door ftoffen (Materie) op elkander werken, gelyk zulks by den Mensch 't geval ,is, dan moet het door de zinnen, door aanraken , fmaaken, rieken, zien of hoorea gefchieden. Geesten zonder  of geesten- LEEK ïff der ftoffe (Materie) hebben deeze zinnen niet, zy kennen geen plaats noch ïuimte, hunne plaats is niet anders dan derzelver ftand in 't Ryk der waarheid, dc graad hunner kennis; zy zyn derhalven niet van elkander verwyderd, zoo als wy ten onzen opzigte de verwydering noemen, maar de vcrwydering der Geesten is evenredig aan den graad der ovcrëenüemming hunner waarheden, of der ovcreenfternrning hunnes verifands. §. 218. Hoe evenrediger derhalven de Geesten aan elkander zyn, des te nader zyn zy by ■ den ander; en hoe evenrediger zy zyn, des te meer beminnen zy elkander. De vriendfchapsliefde is de gewaarwording der evenredigheid; van de geflachts- of voortplantingsliefde, fpreeken wy hier in 'z geheel niet. §. 219. Hoe evenrediger de Geesten aan elkander zyn , des te meer werken zy op elkander; en wanneer den een in sa t urn u 5, den ander in de verftc vaste Starren was, zouden zy elkander toch gewaar worden en G 6 0$  ]56 PNEUMATOLOGIE op elkander werken , zonder dat hunne lichaamen zig behoefden te naderen , indien zy andcis lichamen hadden, en deezen hun niet hinderden. §. 220. - Uit dit alles is zeekcr, dat ook Geesten op de menschlyke Ziel werken kunnen, want deeze heeft ook een Geest; zonder dat ftoffe (Materie) of Zinnen daar toe no :d:g zyn. Hieruit kan men deontwyffelbaare voorgevoelens verklaarcn, en éven hier op is de Leer van den Godsdienst en dc gene de- gegrond. §. 221. Maar dewyl in de menschlyke Ziel, zinneb ke gewaarwordingen, hartstochten, bcfluitcn van de Reeden en nog veele andere aan zig zelfs onbekende krachten op verftand en wil werken, zoo kan men zeer zelden den invloed van een ander weezen, van onzen eigen aandrift onderfcheiden, daarom is hier eene groote voorzigtigheid nodig. §. 222. Ik kon uit deeze voordellen nog zeer gewigtige waarheden afleiden; doch ik moet dit  OF GEESTEN-LEES. 157* dit alles tot op eene andere .gelegenhcii uitftellen , en hiér alleen by de hoofdzakelyke begrippen blyven. Dc vier grondkrachten van den Geest: Ik weet dat ik hen, ik wil dat ik ben, ik weet nog andere dingen buiten my; en ik wil dat geen, het welk my volmaakt doed worden;, t'zamen tot één gcrangfehikt, gelyk zy dan ook maar één zyn, noeme. ik het Grondweezen, in het welk het leeven van den Geest beftaat, het is de vyfde Kracht van het achtfte lit: §• 223 Het gevoel van het waare cn het vaifche, der graaden van waarheid, fchoon*. beid en goedheid, of de onderfcheidingskracht der Dingen , met een woord, de. Reeden is de zesde kracht van het achtfte lit. §. 224. En eindelyk is wederom de t'zaamenvoeging (Agregaat) aller kundigheden, beneevens derzelver ondeelbaarheid (Individualiteit), en gelykheid met anderen, naamlyk het Verftand, de zeevende Kracht van het achtfte lit. §.. 225. Thans zal ieder inzien, dat de mensch G 7 uil  158 PNEUMATOLOOIE uit Lichaam , Ziel cn Geen beftaat ; het lichaam wordt met de ziel door middel der doffel} ke krachten , cn de Ziel met den Geest, door het zelfsbewustzyn, verbonden , dus grenst derhalven het Dier in den mensch aan den Engel. Wanneer wy nu aannaamen, dat alle Geesten tot op God toe. volgends den graad hunner waarde ook met ftceds fynere cn krachtvolle ftoffe (Materie) verbonden waren, en derzei ver (organen) zintuigen evenredig waren aan den graad der fynheid, dan zou de Lichaamlyke met de Geestenwereld verbonden zyn , en het koomt my voor, dat dit het meest overëenkomftig is met de wysheid en de goedheid van het hoogde Weezen. §. 226. Maar wanneer ook de hoogere klasfen van verftandiger weezens, gedurig derker en heldeier gezicht op de inwendigheid (Intetifia) der Geestenwereld konden vestigen, dan zou dit hunne volkomenheid nog meer vermeerderen ; zy zouden ook geduurig meerder kennis van dc Godheid bckoomen, dit is Gode betaamend', cn wat God be-  OF GEESTEN'LEER. 159-- betaamlyk is, dat zal ook wel in de daad beftaan (Exijleeren). Het achtste Lit van den wysgeerigen Natuur . Keeten. Vorming van den geest. r. 2. Zelfskennis. Wil (er Exiflentie. Ik weet dat ik ben. Ik wil dat ik ben. 3- 4Kennis van andere Kracht en wil ter Dingen. volmaaking. Ik weet nog ande- Ik wil dat geen re dingen buiten watmy volmaakt my. maakt. 5- Grondweezen van den Geest. 6. Reeden. 7- Verftand. THEO-  T H E O L O G I E O F DE NATUUR-LEER VAN GODw §. 227: TTct geheele Aanweezcn der Schepping» -t JL ftelt reeds een formeerder van dezelve vast, en het is onzinnigheid om eenen God te willen loochenen; maar de nadere kundigheden van deezen oirfprong aller volmaaktheden, fchoonheden cn goedheid , kunnen wy niet beter verkrygen , dan wanneer wy op de Hemelsladder der Natuur , zoo als ik tot hier toe gedaan heb, tot dezelve opklimmen, en vervolgends het vergezigt der overëenftemming van rceden en redekaveling uit de fchepping te baat nccmen en befchouwen. §. 228. Of de weinige en duistere kundigheden, die wy uit de Natuur cn de Rceden verkrygen , gegrond zyn , kan men daar uit kennen. 1.) Wanneer men uit deeze kun. dig-  THEOL. OF DE NATUURL. VAN GOD. t6* digheden, enkel Gode betaamlyke eigenlchappen, die niets tegenftrydigs in zig bevatten , kan afleiden , en 2 ) wanneer zy niet de eigenfehappen, die God in de beftiering des menschlyken geflachts geopenbaard heeft, dat is met den bybel ovcréenftemmen. §• 229. Wanneer God niet het eeiflc weezen was, dan zou hy den grond zyns beltaans (Exiftemie) in een ander hooger weczen hebben, doch dan was hy geen God, maar dat hoogere weezen zou God zyn; God isderhalven het eerfte weezen , cn heeft dusden grond zyns beftaans (Exijlentie) in zig. § 230. De eerfte kracht van eenen Geest is de zelfskennis, ik weet dat ik ben. Maar het eerfte weczen moet alles in zig bevatten, wat tot het eerfte weezen behoord, wat. liet eerfte weezen uitmaakt, en van deeze. diepte der Godheid moet het zig zelfs bewust zyn; het kan niet toe noch afneemen,het is, eens voor al, dat geen wat het is; het kan niet ontftaan zyn , dewyl het anders van een ander afhing enz. van daar is het Syrxh  1Ó2 THEOLO GIE, Symbolum of de Zinfpreuk der zelfsken» nis van God de volgende: Ik weet dat ik alles ben, nat ik zyn kan. Deeze Eigenfchap druk ik door den naam n< jah uit. §• 23L . De tweede Eigcr.fchap van een Geest heet: Ik wil dat ik ben. Deeze kracht om zyn beftaan (Exijlentie) te willen , is et enwel by alle afhanglyke weezens gcenfins de oorzaak derzclven , want zy konden immers niet willen voor dat zy beitonden (Exijleeren), maar om den grond van hunne Exijlentie te verhoogen en met vei genoegen voert tc zetten. Doch in het eerIte wcezen is deeze wit tot beftaan (Exijlentie) ook tc gelyk de oorzaal» van het zelve : want dewyl het geenen aanvang heeft, zoo wilde het altyd, cn 't was derhalven ook altyd; en dewyl het de volheid van alle gelukzaligheid in zig bevat en geniet, zoo kan het ook nooit ophouden te willen, gevolglyk ook nietig zyn, daarom heet de tweede Eigenf'chap van 't goddclyk veezen: Ik wil dat ik ben, daarom ten ik; en ik beftcmpcl die met den naam el. §•.232.  cf de natuurleer vam god. 163 §. 232. De derde Eigenfchap van den Geest is : Ik weet nog andere Dingen buiten my. Hier is iedere eindigen geest ook bepaald, hy heeft eene zeekere Sphcere van kennis, die wel is waar fteeds verandert en vermeerdert , en zyne Richting beftemt , maar nooit alles bevat. Het eerfle weezen daarentegen moet alles weeten : want dewyl het kenlyke iets vooronderfïek, waar van 't gekend wordt,anders was er immers iets kenlyks, zonder gekend te worden , dat is: er zoude eene waarheid zonder grond beltaan (Exijleeren) , dus is het ontegenfpreeklyk, dat God het geheele Ryk der waarheid bevat: daarom'is zyne derde Eigenfchap dc volgende : Ik weet alles wat mooglyk is, dat is Algenoegzaamheid, dus nocme ik deeze Eigenfchap met den naam »?^ schadoaï. §• 233- Dc vierde Eigenfchap van eenen Geest heet: Ik wil dat geen het welk my volkoomen maakt; maar nu is 't hoogfte weezen volmaakt, want het is alles wat 't zyn kan, gevolglyk gaat dit gedeelte der Godlyke Na-  164 THEOLOGIE,- JVatuur daar heen , oni weezens, zig zelj gewaarwordende, weezens tc fcheppen, dezclven vervolgends tot de hoogde volmaaktheid, waar voor zy vatbaar zyn, te doen opklimmen, en hen gelukkig te maaken. Dewyl God het grootde goed wil, zoo heeft hy ook zoo veele redenlyke weezens gefchaapen , als het mooglyk was, zonder dat zy elkander onderling in dcrzelver gelukzaligheid en volmaaktheid hinderlyk zyn. Aanmerking. Wanneer wy gcloovcn, dat de eene Mensch de andere in zyne volmaaktheid, of gelukzaligheid verhindert, dan is dit Hechts een bedrieglyk ftelfel , aangezien de mensch meestendeels door zulten tegendand., in de daad volmaakter wordt, of het toch worden kan. § 234. Deeze Eigenfchap van God , zyn wil tot het bedaan van redenlyke weezens , derzelver fchepping, plaatfing in die omdandigheden om volkomener te worden en zig gelukkig te maaken , cn derhalven hunne re-  OF DE NATUURLEER VAN GOD. 165 regeering cn leiding tot het hoogde geluk., is de vierde Grond Eigenfchap van het godlyk weezen,- zy wordt door den naam niïOï zEiuoTH de God aller weezens uitgedrukt. §• 235. Deeze vier Grondkrachten noeme ik de Eeuwige Natuur, in welke alle waarheden, al wat mogelyk is, verborgen ligt. Alles wat met het weezen Gods en het weezen van iets hier of daar llrydig is, noeme ik eene ontkennende waarheid; zy kin niet tot werkzaamheid koomen : en alles wat aan het weezen van God, en het weezen van iets betaamenlyk is, noeme ik eene jlellige waarheid, deeze kin en moet tot werkzaamheid gebragt worden; in de Eeuwige Natuur zyn er geene onverfchilüge dingen QAdiaphora") alles is of goed of kwaad. §. 236. Wat goed is, blyft Eeuwig goed , en zoo ook het kwaade: hierom is het zeeker, dat niets kwaads in het Goddelyk weezen ooit goed kan worden, en dit goed nooit kwaad. Wanneer een Geest derhalven iets kwaads bcdryft, zonder het met al des-  166 THEOLOGIE, deszelfs gevolgen te verbeteren, dan kaB er geene vergiffenis van het Goddclyk weezen verwacht worden. Dit is zoo klaarblykelyk , dat er in 't geheel niets tegen kan worden ingebragt ; op deeze (telling is het i'pinozisme gegrond , welke (telling volmaakt waar is , wanneer men gecnen Verlosfer aanneemt, maar dan wee! wee! het menschlyk gedacht. §- 237. De Deïst neemt geen Verlosfer aan, en toch gelooft hy eene vergeeving,eene vergeeving zonder voldoening of hcrftclling; anders moest hy immers ook (tellen , dat dc Mensch van zyne geboorte af tot op zynen dood zedelyk (Moralisch) volmaakt moest zyn, en dan waren wy het eens; maar dewyl vergeeving der zonden verlosfmgis, dan moet de Deïst ook toegeeven dat er een verlosfer is, en deeze Verlosfer moet God zyn , want niemand kan de zonden vergeeven dan God. De fchynbaare tegenftrydighcid: dat er in het Goddelyk weezen geene vergeeving plaats vind, en dat God nochtans de zonden vergeeft, zal zig in 't vervolg van zelfs oplosfen. §. 238.  OF DE NATUURLEER VAN GOD. ï6j §• 238. Dc Eeuwige Natuur, die in de bovengemelde vier Grondkrachten beftaat; maakt het weezen der Godheid, god den vader uit, wyl zy de oirfpronglyke vöortbrengfter van al dat geene is, het welk een beftaan heeft, zy is de eigenlyke Perfoonlyke Godheid; haar koomt den naam van wrhx elohim in het meerder getal toe, dewyl zy viervoudig is ; hier op doelt die groote Bybelfche Hieroglyphe of Beeldfpraak, van de vier loevende weezens om den Troon Gods, en van de vier Raderen in eikanderen; hy die op den Troon zit, is Elohim , de Vader. §■ 239. Ieder Geest bezit rceden, door welkers vermoogen hy, door vergclyking, waarheden ontdekt, het waare van het valfche onderfcheid: in deezen zin kan men zig in het hoogst volmaakte wcezen geen reeden verbeelden: want Gjd ziet alles op eenmaal tot in het diepfte weezen door; Hy heeft van alles,eene in den hoogften graad volmaakte befchouwende kennis, hy heeft de begrensde hulp der vergelyking en af- ge-  163 T H E O L O G IE, getrokken redenkavelingen niet noodig-, gcvoiglyk de Rceden niet. §• Ho- Zoodra God redenlyke weezens buiten zig fchept, dan moeten zy eindig zyn , want oneindige weezens zouden Hem gelyk zyn , zouden Hy zelf weezen, en dit is eene tegenftrydigheid. Tusfehen den grootften, eindig bepaalden Geest, en eenen oneindigén heeft in het geheel geen evenredigheid plaats; de oneindige ziet alles ruimte en tyd, volgends Extenfie of uitgebreidheid, en ïntenf.e of inwendigheid op eens, maaide eindige alles na elkander , het eene voor, het andere na. §. 241. Een Geest leeft in de kennis der waarheid; zonder deeze kennis zou hy een weezenlyk onding zyn. Maar nu is God de bron aller waarheden, mitsdien ook van alIe kennis; dewyl nu in God alle waarheden op eens, cn niet agtcrëenvolgende befchouwd worden; zoo is het ieder eindige Geest onmoogelyk , het geringde in God de Vader of dc Eeuwige Natuur te kennen. Men overdenke alle deeze begrippen naar be-  of de natuurleer van god. 1ÓO behooren, dan zal men dezelve wcezenlyk i 1 dc Natuur gegrond vinden. §; 242. Gevolglyk moest zich de Godheid aan de (indige weezens openbaar en; maar nu blyft de Kcuwige Natuur des Vaders cnveranderlyk, hy is wat hy is, ejeh ascher ejkh, fprak jekovah tot mozes, ik zal zyn die ik zyn za1. Er was dus een wee. aten noodig, dat aan de eene zyde, de geheele volheid der Godheid kende , zelf God was , cn aan r'e andere zyde , alle waarhede.i die de eindige Geesten nuttig waren, achter elkander uit de diepten der Godheid afzonderde en ontwikkelde. § =43- Dat is: de Godheid bedemde een Middelpunt, een Punctum fixim, het welk evenredig is, aan iederen eindigen Gecs', derhalven ook aan den mensch; eene kcnnelyke Godheid, eene vertegenwoordiger (Reprefentant) der Godheid, die in eenen gelyken graad- met den Vader de hoogde godlyke volkoomenheden bezit, maar die alle waarheden ' agterëen volgend ( fuccesfive ) openbaart, en derhalven het lid tusfehen H Ein-  I^O THEOLOGIE, Eindigheid en oneindigheid is. De Perfen noemden dit weezen ormuzd, de God des Lichts, dc Grieken A»y.5 logos, de Jooden rwv jehovah, de Egyptenaar: JtNEPHüf'knüph, en de Christenen noe. men het de Zoon Gods, het woord Gods, en houden ftaande , dat het in jesus christus Mensch geworden is. §. 244- De Zon is het fchoonfte Zinnebeeld (Symbolum) van den Zoon Gods, wat zy in der Lichaamen-wereld werkt, dat werkt, en is Hy in der Geesten - wereld. Wanneer iedere eindige Geest van dc waarheid in dc diepten der Godheid leeft, en dezelve erkennen moet, of hy kan niet beftaan, dan geld dit ook by den mensch; dewyl nu deeze zekerlyk door de uitwendige zichtbaare Natuur tot de kennis van God geraaken kan, offchoon deeze weg, onder Millicenen naauwlyks voor éénen kennelyk is, aangezien de mensch van ecrlten af zyne neiging tot de zinnelykheid wendde ; zoo wilde God de menfehen van deezen nu nnbetreedbaaren weg volkomen overtuiging verfchaffen , terwyl hy hen op denzclven leid-  of de natuurleer van god. 171 leid Je, en dcor vier duizend Jaaren alle verhinderingen leerde kennen. §• 245- Maar nu was 'c noodig, dat de Zoon Gods, in denwelken zig de Vader tot de eindige Geesten ncderliet, ook tot de menfehen op den ondeiften trap nederdaalde, cn hen in alles gelyk wierd, behalven dat hy de hoogst volmaakte zedelykheid, en het hoogst volmaakte verftand behield. Dus leerde hy nu de menfehen God en den weg tot derzelver hoogfte volmaaktheid kennen. §. 246. Deeze ftellingen zyn zoo Gode betaamlyk, en zoo ontwyffelbaar waarachtig, dat het zeldzaam is , hoe men daar aan kan twyffelen; zeker is het, dat de eindige den oneindigen niet begrypen kan; dat hierom de oneindige zig tot den eindigen nederlaatcu, en hem gelyk moet werden, om hem. fteeds nader aan zig te brengen. §. 247. Dat je sus christus deeze GodMensch is, heeft hy daardoor beweezen, dat hy als een God werkte, doordien hy H 2 wer-  Ijl theologie, vveiken der Almacht en der Alweetcnheid uitoeffcnde, en tc 'gelyk dc hoogde en meest doeltreffende Zeedenleer (Morale) lecrdde. Doch dit bewys behoord voor deeze reis tot myn oogmerk niet. §• 248. Het lyden en derven van Jefus Christus, cn de daarop gegronde verlosfi >g van den mensch, heeft ccnen grond , deels in de gedeldheid der Geesten - wereld , en dewyl wy deeze niet wecten , zoo begrypt haar de Rceden niet; deels ook in de verbeelding die de oude volken van de offers hadden ; de redenlykde gedachte is deeze, dat de menschlyke Perfoon van Christus door het verheevende voorbeeld van geduld , zagtmoedigbeid en liefde, tot den hoogften trap der zedenlyke (Moralifche) volkoomenheid is opgeklommen , en zig even daardoor bekwaam gemaakt heeft , om 1.) alle wanorde en al het kwaade, dat door de zonden der menfehen was veroorzaakt, goed te maaken, te herdellen, cn 2 > de zedenlyke (A7orfl/t/c/je)Wilskrachten zyner trouwe Aanhangers zoo te verhoogen, dat  of de natuurleer pan god. 1^3 dat zy de bekooringen der ziur.elykb.cid kunnen ugetftaan. §• 249. Wy vinden in de gantfche Schepping al. lezins LceTcn en Beweegirg , tJ.ic is de wetking haarer krachten; maar waar door zyn die krachten Kracht? Al door de wille Gods! gevolgelyk werkt Gods wil op do krachten, en wel van de allercenvoudigfhï Atomen krachten af,totopdemcestt'zainigevoegde krachten der orgawfatie (Zintuiglykheid), tot op de mehichelyke ziel, cn op iederen Geest. §. 250. Iedere eenvoudige Kracl.t, en iedere eenvoudige Werking js eene gedachte van ,God, eene waarheid in het goddelj ke weezen; dewyl nu de logos den openbaarer der Goddelyke waarheden is, zoo brengt hy (om verftaanbaar te fprceken) iedsre waarheid op haar tyd en plaats uit de diepten der Godheid, als het waare te voorfchyn, en geeft aan dezelve een w#ezen; thans werkt zy op haar plaats, deeze fteeds voortduurende uitvlotijing (Emanatie) van de waarheden des Goddelykeu II 3 wee.  174 THEOLOGIE, weezens is de onderhouding aller Dingen,, den invloed van God op de wereld. Doch er zyn tweeleedigc krachten m de wereld ter zyn Stóffèlyp (Materiele') krach, ten, deeze werken naar de Eeuwige wee ten , gelyk zy in het Goddelyk weezen gegrond liggen , voor zoo ver zy niet van andere vrywerkenue Geesten geftoort worden , onverhinderd voort. Maar er zyn ook Moralifche of Zedenlyke Krachten .Geesten, die door de kennis der waarheid en hunne vryen wil beftïerd worden. Hoe werkt de Godheid op beiden? §• 252. Hoe zy op de ftoffelyke (Materkele) krachten werkt, heb ik in de 250 §. verklaard, maar hoe het op vry werkende wee» zens gefchied , dit moet nog ontwikkeld worden; doch dit is volgends het' Systema der Scholaftiekc wysgeertc een zwaare knoop, en hier hebben wanbegrippen verfchriklyke fchadens aangerecht. §• 253- Heeft God voor de fchepping der wereld een Plan gemaakt,, naar het welke alle  OF DE NATUURLEER VAN GOD, 175 le ftoffelyke (Materieek) en zedenlyke (Moraiifche) krachten bepaaldelyk moeten werken , dan is alles noodzaakelyk , men mooge zig met enkel voorweeten en ingebeelde menfehen vryheid draaijen en wenden j zoo men wil; en wat voor ongerymdheden en fchaadelyke dwaalingen voor de zedenlykheid daaruit ontfpruiten, is bekend. Wolfs begrip van de beste - wereld, is in der daad en waarheid , ongeacht alle voorbchoudingen (Referves) hetzelfde. §. 254- Het is derhalven eene voldongen zaak, dat een zedenlyke Geest een vrywerkend weezen moet zyn, of zyne Reeden is enkel bedrog (lllujio); maar hoe kan dit met de hoogst volmaakte waaragtigheid van God overeenftemmen ? ook al het zelfsgevoel,. het recht der Natuur, en de Eigenfchappen van God zeggen overluid, dat eeneredelyke Geest vry is. §■ 2.55. Doch dan treffen wy eene andere zwaarigheid aan, die even zoo onoploslyk fchyntals de voorige , naamlyk : wanneer alle Geesten vrywerkende weezens zyn , dan H 4 heeft  I^Ó" THEOLOGIE, heeft God eene oneindige meni0te van Mede-Regenten , die uit den aart van hunne vryheid geduüiig tegen het oogmerk van God kunnen werken , er was geen Plan van eene wereld racogelyfc, en derhalven ook gcece wereld. «S 256. Dit fchynbaar bcfluit grond zig op kortzigu'gheiJ cn zwakheid des verltands; men flaa op myne volgende ftcllingeri acht, dan is het geheele Raadfel opgelost : God is Alwcetcnd, dat is: hem was voor de Grondlegging der wereld, elk vry bcfluit, van ieder en vryen wil van eiken Geest met alle de gevolgen bekend, welke in de ftoffelyke (Materieele) en zedenlyke (iWoi alijche) wereld tot in Eeuwigheid daar uit ontftaan konden. Men bedenke deeze onafmeetlykheid van het Coddclyk veritand , cn dat deszelfs Alweetenheid weezenlyk cn noodzakelyk is. §• 257- Nu lag God het Plan def wereld zoo aan, d3t wanneer ook ieder Geest vry werkt, niet te min alles zoo ingericht en aangewend is, dat het oogmerk der hoogde goedheid  CF DE NATUURLEER VAM GOD. 1/7 heid bercikc wordt. Dit is AhvyheiL Thands bedenke men , of iets dat Gode meer betaamlyk was , kon worden uiigedacht ? Werkt een Geest zoo , dat daar door het oogmerk onbereikbaar wordt, dan tzyn er tegenltellingen die zyne wciking tegenhouden , achteruit zetten of vernietigen. §• 258. Doch wanneer een Geest zoo werkt, dat zyn vry befiuit, 't welk, misfehien op duizenderlye wyzen ,moogclyk is,ook demoagelykheid van het bereiken des goddelyken oogmerks niet verhinderd , zoo gaat de loop der Dingen door alle de duizende vry verkoozene weegen gedurig tot het groot oogmerk voort, in elk geval zyn de middelen daar, die den weg zyne richting geeven. §• 259. Thands is het gebed een verheeven voortreffelyk Middel, ik bid om iets, ik geef myne Hem (votum) aan de Regcering der wereld;indien bet my nuttig en het flechts moogelyk is, dat het oogmcik van God, zonder een fchepfel daar door te benadeeH 5 ' Jen*  178 THEOLOGIE, Jen, kan worden bereikt, dan worde ik in de daad verhoord, ben derhalven weezenlyk en in waarheid een Mede-Regent der wereld; myn Gebed is een vry bcfluit tot eene verandering in 'tSystema, en het wordt in werkzaamheid gebragt , wanneer het flechts Gode betaamelyk is. §. 260. Maar wat is de beftemming der vrywer* kende weezens? niets anders, dan de kennis van het volgens hun gevoelen grootfte goed; hoe duidelyker derhalven de kennis van het goddelyk oogmerk is, des te overcenkomftiger is hunne werkzaamheid met de goddelyke doeleindens, des te volmaakter cn gelyker zyn zy met God. §. 26r. De mensch heeft een dubbeld genot,, het genot van 't zinnelyk en geestlyk vergenoegen , in het befchouwen der waarheid. In zynen tegenwoordige!) toeftand maaken de zinnelyke geneugtens een veel fterker indruk op hem dan de Geestlyken , daarom fchynen zy hem toe het grootfte goed te zyn, en zyn vrye wil wordt zeer dikwils en meestendeels door dezelven bepaald en ge- leid  of de.natuurleer va» GOD. 1^ leid. De Gcestlyke waarheden zyn veel te zwak om de zinnelyke menfehen te be■paaien. §. 262. Wanneer nu de eeuwige liefde geen middel had uitgevonden, oin deeze zinnelyke bekooringen eenen beftemmende grond, die de menschlyke vryheid onfchadclyk is, tegen te ftelleu , dan zou zy de Eeuwige liefde niet zyn, en dit Middel is de ver. losftng door christus. §. 263. De verlosfer was een volmaakt Mensch, met wiens ziel zig de logos of 'c woord Gods in plaats van den Geest onaffcheidelyk vereenigd heeft; hy verkoos den nederigften ftand en de uiterfte armoede,lyden en den fmaadelykften dood, om het hoogde en verheevenfte voorbeeld ter overwinning der zinnelykheid te geeven , die voorbeeld is de eerfte Beftemmingsgrond voor de menfehen. §• 204. Toen leerde hy de meest met het oogmerk overëenkoomftige Middelen- om de zinnelykheid- te overwinnen , cn deeze H 6 Leer ,,  iSo THEOLOGIE, Leer, zyn woord, is de tweede Beltemmingsgrond. §• 265. Maar dewyl dit alles ook blootc geestly* ke v.aarheden zyn, zoo maaken zy op de groove zinnelyke menfehen nog geenen gencegzaamen indruk, gevolglyk is 'er nog een machtiger, daadelyker Middel noodig: dc kracht Gods, die van 't Goddelyk weezen uitgaat, en die de logos op de we. reld , volgends het gelukzaligheids ■ Plan der Godheid, in werkzaamheid brengt, en dje wy de Heiligen Geest noemen, werkt op den menschlyken Geest; terwyl deezen het voorbeeld en dé Leer van jssus, of anders eene zedenlyke waarheid denkt, zoo maakt den Heilige Geest de verheelding deezcr waarheid leevend, zoo dat de mensch fterker daar van wordt aangedaan', en derhalven kracht gevoelt om de zinnelykheid te wederfïaan. §. 166. Dat hier door de vryheid van den wil riets lyd , is duidelyk ; zy lyd even zoo min, als wanneer my een vriend wegens eene zaak voorÜcllingcn doed, cn ik hem in„  OF DE NATUURLEER VAN GOD. igr involg. Mannen derhalven, die de waarheid zoo leevendig en met zulk een \ uur voordragen, dac zy de menfehen als weg. fleepend ovenuigen en bekecren, worden van den Heiligen Geest gedreevcn. §• 267. Wanneer wy nu aanneemen dat thands de Menschheid van Christus den hoogften trap der volmaaktheid beklommen heeft; en dewyl de logos of 't woord Gods, buiten dien van Eeuwigheid WereldRegent was, nu met denzelve vereenigd, ook Wereld-Regent is; zoo moet de van Vader cn Zoon uitgaande Geest, door de verheerlykte Mctschheid des Ver.'osfcrs, •ook met de menfehen gelykfoortiger (Homogener) gemaakt, en derhalven tot eenen werkzaamen Beuemmingsgrond worden. §. 268. Wanneer de wil van een Mensch beftendig daarheen'ftreeft, om volkomen of volmaakt t» worden, en hy daarom in fteedsduurend verlangen naar de medewerking des Heiligen Geest vei keert, dan trekt hy daardoor deeze kracht van God in eene altyd grootere maate aan , en bereikt zeker H 7 zyn  182 T II E O L O G I E, zyn doelwit. De maate van den Heiligen Geest is evenredig met den ernftigcn wil van een mensch ter zyner volmaaking. §. 269. De Heilige' Geest is overal tegenwoordig, en Iteeds op alle menfehen werkzaam ; alwaar de zinnelykheid heerscht, daar wordt zyne werking niet ondervonden, of flechts in eenen zeer zwakken graad; maar daar geenen wil meer tot volmaaking is, daar houd zyne werking geheel op. §• 27°- De Heilige Geest is derhalven de gantfche fom der waarheden, die tot de Regeering en gelukzaligheid der geheele wc reld behooren, gelyk de logos haar uif de volheid der Godheid ontleent, met leeven en weezen voorziet, en overal te. genwoordig, alle ftoffelyke (Materieele) en zedenlyke (Moralifche) krachten bezielt. Daarom noem ik dit Goddelyk weezeri ^ix ADONAi den Albeheerfcher. §. 271. De Heilige Geen is derhalven dat geen, het welk de zedenlyke weezens van de Godheid gewaar worden; hy is dc ge- hce-  OF DE NATUURLEER van god; ï 83' heele geopenbaarde Godheid zelfs , maar Hechts in zoo verre, als zy betrekking op de fchepping heeft; gelyk wy uit een Bock den Geest van den Schryver leeren kennen. Thands is het duidelyk , in zoo ver den onbegrypelykcn begreepen kan worden, op wat wyze de Heilige Geest van Vader en Zoon uitgaat, en hoe hy de derde Perfoon der Godheid kan genaamd worden. Met Ne»-  184 theol. of de natuuul». vau god. Het neegende Lit van dejï wysgeerigex Natuur Keeten. Beschouwing van het weezen van God. I. 2. J a h. E t. Ik weet dat ik alles Ik wil dat ik ben. ben wat ik zyn kan. Daarom ben ik. 3- 4- SCHADDAI. ZeBAOTH. Ik weet alles wat Ik wil de Exiftentie mooglyk is. ' (het beftaan van alle weezens, die gelukkig worden, en gelukkig maaken kunnen. 5- Elohim. God de Vader, e". Jehovah. Cod dc z00.1. 7- a r>ö n a 7. God de Heilige Geen.  AANMERKINGEN OVER 'T VOORGAANDE WYSGEERIGE SYSÏEMA. Wanneer ik het heilig Zeevental ende driemaal drie weggelaaten , en myn Sysiema alleen maar volgens den loop der denkbeelden (Ideen), zonder Hebrcewfcfie Naamen, en tcefpeelingcn op de Oosterrche Becldfpraake (Hieroglyphe) had voorgeftcld , zou ik misfehien wel by een groot gedeelte myner Leezers meer goedkeuring gevonden, en zomtyds niet veel en geheel afgefchnkt hebben, om myn werk door te ltudeeren. Laat ons eens onpartydig over de zaak oordeelen : hoe veele groote geleerde Mannen hebben zig moeite gegeeven, om den fleutel tot de Egyptifche Beeldfpraaken (Hieroglyphen) te vinden, en wie berispt hun desweegens, wie pryst hen niet veel eer? Hoe veel is er over de Fabelkunde (Mythologie) der Grieken en Romeinen gefchrceven, onderzogt, gezwetst en niet  l86 AANMERK. OVER 'T VOORGAANDE gezwetst geworden? en ieder houd zulke Schryvers voor pryzenswaardig, en hunnen arbeid voor belangryk : Anquetcl de perron reisde naar het Oosten, om den Godsdienst der Per/en te onderzoeken, en zyn werk heeft de geleerde herder de vertaaling waardig geoordeeld ; wel nu, men beoordeele my dan ookbillyk, wanneer ik dat geen het welk van ouds af in den Godsdienst eerwaardig was, onderzoek en aanwyze : dat de Oosterfche Bybel-Hie» roglyphe geenfints enkele Phantafie of verbeelding, of wel bloote Pedagogie (Kinder onderwys,) een Orbis PiSius of Prentenboek voor kinderen is geweest. Jk begeer' in het geheel niet, dat men myne zeeven en neegen , en de Bybelfche naamen der Godheid voor het weezen zelfs moet houden : mynentweegen blyve men eenvoudig by de waarheid ftaan , en laat myne. vcrdeeling geheel aan zyn plaats; maar wien het daarom te doen is, over' tuigd te worden ; dat myn Systema over het geheel, het Systema der Myfterien of verborgentheden cier oude ivyzen is geweest, dien moet myne waarneeming der zeevtn en  WYSGEK1UGE SYSTEMA. iZf cn neegen , neevens andere mc.kteekena welkom zyn. Maar ik moet voor alle dmgen hier waarfchuwen: Ik boude in het geheel niet ftaande dat de oude zoo volkoomen naauwkeurigc Phyjici of natuurkundigen geweest zyn , dat zy alle waarheden van myn Systema zouden hebben ingezien , doch dar zy het gantfchc gebouw ten minde den aanleg gekend hebben, dat geloof ik vast , cn zal zoo veel my moogelyk is, de waarfchynlykheid daar van beteogen. Volgends het geen ik in de Voorreeden, of Inleiding gezegt heb, gaat myn eigenlvk doelwit daarheen, omtebewyzcn; dat de Bybel met al deszelfs Hieroglyphen of Beeldfpraaken , geheel digt aan de ware wysgeerte (Philofophie) grenst, met dezelve overëcnitemt, en derhalven geheel en al de openbaaring van God aan de menfehen uitmaakt; en dat het oude Testament voor dc Christenen even zoo gewigtig is als het nieuwe, dewyl het eene, zonder het andere, geen grond heeft, en niet eens recht kan worden verdaan. Ik zal toegeeven, dat myn Systema, het welk.  i 88 aanmerk. over 't voorgaande welk ik hier vooren heb voorgedragen, nog buitengemeen veel gebrekkigs en bouwvalligs heeft, maar dts nietteginftaande boude ik ftaande, dat het g< heel, het plan cn den aanleg ongetwjffeld goed, en dat de Trappen die ik heb opgenoemd, de eigenlyke ware en rechte trappen zyn , op welken de wyze door de kennis der Natuur tot de Godheid moet opklimmen, en dit is voor myn doeleinde genoeg. Betere Natuurkundigen moogen de moeite doen om het te polystcn, wanneer zy flechts aan den aanleg zelfs niet veranderen. Myne Befchouwing (Theorie) van de Schepping , is in de krachten der Natuur gegrond, zy was op deeze wyze moogelyk; maar wanneer r,u het oudftc Gedenkjhk van het begin van ons Zonncnllelfel of van onze aarde, naamlyk het Dichterlyk verhaal van mozes over deeze zaak, naauwkeurig daar mede overëenkoomt, dan moet myne Cosmologie of wereldkunde , en dan moet mozes verhaal waarachtig zyn. Hier kan men niet denken, dat mozes eene Hyioihefe of onderflelling zoo als de myne in een dichterlyk gewaad geftceken heeft, want  WYS GEURIGE SYSTEMA. 189 want hy fchryft oogenfchynljk een Volkslied der eerfte wereld van de fchepping af; dit zien veele verftand ige en geleerde Mannen in, maar even daarom, dewyl het een Lied is, leggen zy hetzelve geene andere dan Dichterlyke waarde toe, het wordt weldraa belachlyk te gelooven, dat de waare Gefehiedenis der Schepping in dat Gedicht zou verborgen liggen (*), cn dat het Na- tuur- (*_) Dit gezegde, wy bekennen bet, koomt wat ■paradox voor, maar zoo men het vervolg leest, en in aanmerking neemt, dat het Boek genesis weezenlyk een Lied is, zoo als veele geleerden ook tevens over job denken, en daar by overweegt, dat de Schryvcr van dit werkje , zyn grond op dat Boek en op eene gezonde hedendaagfche Phyfick vestigt, dan lydt onzes oordeels dit gezegde geene de minde bedenking , en wy houden het althans voor geene Kette-. rij, vooral niet, indien men over de wy.-e van Schepping wysgeerig denkt, en men eene ft'elïing van de mógetykneia der wyze waar op zulks geTihied zouda kunnen zyn, voor zig of zyne Lee-ere.1 a.nncemr. Wy weeten als Christenen 'er niet meer van , dan het éénvoudige God' Schiep, Dit is zeeker genoeg. Maar de wyze op welke God zulks gedaan beeft, ons te vertegenwoo digen , behoudens zyne Almacht, neemt van dén Goddeiyken luister niets af. Philofö- phisch te gelooven, is geheel iets anders dan éénvou1 %  190 AANMERK. OVER 'T VOORGAANDE tuurkundig (Phyfisch) en Philofophisch echt en waarachtig zou zyn. Of ik eene Theorie heb uitgezogt, die met mozes gefchiedenis overeenkomt, dit laat ik ieder onpartydige beoordeelcn; cn wanneer ik het gedaan heb, dan is 't genoeg, wanneer zy een waare Phyfifche ervarenis, of op dezelve gegrond is; doch ik wil met zulke nietsbeduidende invallen den tyd niet verkwisten, maar veel liever de oude oirkonden of befcheiden met myn Systema vergelyken., dan zal zig alles van zelfs oplosfen. Het Lied of het verhaal van dc Schepping , heeft zyne betrekking alleen op onze aarde, die ohs het meest aangaat, aan den Hemel en zyne lichaamen, is als 't waare, flechts in. het voorbygaan gedacht. De woorden: In den beginne schiep god den hemel ende de aarde, zyn alleen de hoofdfom van den gantfehen Inhoud, dig als een Christen te gelooven. Het laatfte is men verplicht, en het eerfte doet ons over het laatfte eene verheevener en God verheerlykender wyze denken. de vertaler.  wysgeerig e systema. 101 houd, en willen Hechts zoo veel zeggen: dat God de Schepper is, en dat Hy,by het begin des tyds, alles gcfchaapen heeft. Tot dit Vaers behoord al dat geen, het welk ik van het begin af tot op de jofle §. afgehandeld heb. Verder is het: de aarde nu was woest ende leedig en de duisternisse op den afgrond, en de geest gods zweefde op de waateren. Dit alles is volgends myne Wysgeerte (Philofophie) volkoomen goed: in den beginne was onze aarde eenen waterachtigen modderklomp, met eenen verbaazenden Stroom van Damp en Nevel omringd; deeze Klomp was zeker nog ongeregeld, en nog met geeneZintuiglyke(Organifche') Lichaamen, die hem zouden bcwoonen, voorzien , maar de roack elohim, de krachten der Natuur broeiden op hem, en vormde hem. Dat het duister op het aangezigt des afgronds, dat is ia de wyde wereld ruimte was, is gemakkelyk te begrypen, want er was nog geen Licht. Vs. 3, 4, 5, Ende god zeide: daar I 2 zy  T$2 AANMERK. OVER 'T VOORGAANDE zy Licht, ende daar werd Ltcht, ENOp deeze klip lydcn alle Philofophifche verftanden fchipbrcuk, want zy neemen de Helling, dat er voor de Zon geen Licht kon zyn, als een Axioma, of als eene Grondftelling aan, en dat is niet goed.; het Licht ontllaat door de beweeging der Lichtsftoffe f Materie) in de luchtleedige ruimte, gelyk dit door de Elektricaale proeven beweezen wordt; men leeze daarover myne Parag»* phen van den 74&e tot de 86fte met opmerkzaamheid door. Het Elektricaale Licht ontitond met de Vorming der Pianeetcn in het middelpunt van den Chaos,breidde zig allengs uit, en nu trok eerst, naa de t'zaamentrekking der zwaare ftoffen (Materiën) in 't Hemels lichaam, de Zon ook van allengs te zaamen , en zy wierd volgends alle dc wetten der Natuurleer ten laatften voltooid. Dat de Maan niet eer maan kon worden, voor dat zy van de zon verlicht wierd, fpreekt van zelf; ja, dat zy misfehien eerst met de Zon voltooid geworden is, maakt  WYSGEERIOE SYSTEMA. JO/J. maakt de Leer van haare fchepping waar. fchynlyk. Zie §. 57. enz. Dewyl God nu zag dat het Licht was;dat het zyn moest; aan zyn doeleinde voldeed; dat het goed was; zoo fcheidde hy het van de Duisternis ;. dat is, de 'nacht ontlfond achter de Planeeten ; of het Licht was Licht,, en Duisternis was Duisternis. Dit vers is : Dichterlyk. (Poëtisch) en is overeenkomftig met het eenvoudig men. fchen verftand. Thands was het eerfte Dagwerk volbr-agt; uit den voormaali. gen nacht, en de nu ontftaane Dageraad des Lichts, wierd de eerfte dag,gebooren. Zoo draa het Licht begon te werken,, ontftond ook de warmte §. 83, 85. enz. Maar deeze hefttc, overeenkomftig haare werking , de Nevels en Dampen van de aarde naar omhoog, en vormde daar de wateren boven het uitfpanfel, naamlyk de wolken; deeze werden daar door van de wateren onder het uitfpanfel, naamlyk van die, welke op de aarde zyn, gelcheiden ;■ dus ontftaat de-zuivering van de Lucht, I 3 ' en.  194 AANMERK. OVER 'T VOORGAANDE. en de Lucht-Hemel, welke het tweede Dagwerk uitmaakt. Door de met de Natuur ovcrëenkomftige Vorming van onzen aardbol , welke §i. 49 — 6i. omftandSg bcfchrecvcn is , en aanftonds van den beginne af, toen het oorfpronglyk Licht aanving tc fchemcren, reeds begon; omftond nu na de zuivering van de Lucht, dc droogc aardkorst en de Zee. Dan hier daagt wederom eene zwarigheid op; men vraagt naamfyk: Hoe kon er zoo veel in eenen dag of in 24uurennatuur- lykerwyze gefchicJen? — Hoe kon by voorbeeld op den derden dag dc oppervlakte der aarde droog worden, cn de zee zig vormen ? Hoe konden Gras en Kruiden zoo groot worden, dat reeds, na verloop van een paar dagen , de Dierenvoedfel daaraan vonden ? dat dc mensch op den zesden dag aanftonds reeds Type vrucht en volwasfen boomen voor zig zag? De Godgeleerden helpen er zig door, met te beweeren : dat God door eene machtfpreuk alles volmaakt en volwasfen heeft  WYSGEERIG E SYSTEMA. IQ5f heeft daargeitelt; dit heet den knoop met het zwaard doorhakken , en dc waare wysgecr kan hier tegen gewichtige zwaarigheden inbrengen. De zaak is gemakkelyk te begrypen, wanneer men dezelve flechts van de rechte zyde en in 't waare Licht befchouwt:Het Sluitvaers (Refrairi) was reeds in de vroegfte tyden der Dichtkunst gebruiklyk, en wy vinden het hier in de woorden, uoe was het avond geweest, ende het was morgen geweest, die of die dag. Als er een gewigtig deel der Schepping geëindigd of voltooid was, dan wierd dit een vieravond j een dagweik van God genaamd;-, nu was het avond, nu was het morgen geweest', het cerlle Dagwerk , het tweede enz. Hoe veel Dagen, Wecken, Maanden en Jaaren daar meedc zyn toegebragt, daar aan ligt niets geleegen. Vervolgcndswierd het getal der zes Dagwerken, Heilig gemaakt, het wierd op enkele dagen bepaald, cn op den zevenden dag ruste men cn vereerde God. Vandaar ontftaat hetoppervlakkig begrip der Heilige Zeven voor den gemeenen Man, maar de Philo* I 4 fooph  ieó aanmerk. over 't voorgaande fooph doorgrondde die dieper, zoo als het vervolg Iccren zal. Het eerfte Dagwerk van God bevatte derhalven, de vorming van 't Zor.ncftelfel, in zoo verre, dat alle Hemelfche Lichaamen zig tot een kloot gevormd hadden, tot de xthtr of Hemel - Lucht zuiver begon te worden, en van daar het Licht ontftond; zoo ver gaat het eerfte tydperk (Periode.') Het tweede Dagwerk bevat in zig de vorming van den dampkring eens Planccts; «— dit ftuk der fchepping is ten hoogden gewichtig, want die myne Theorie van §. 73 tot §. 102. geleczen heeft, die zat bevinden, dat in dit tweede Dagwerk den grond der geheele Zintuiglyke (Organifche) 3SIatuur ligt opgeflootcn. Jn het derde Dagwerk vormde zig de zee en het drooge land , en toen begon de logos , de denkbeelden des elo. hims van alle foorten van Gewasfen met leeven en weezen te voorzien, en op de aarde in de ter Organifatie voorbereide ftoffe (Materie) te zaaijen. In het vierde Dagwerk wierd de Zon in het Middelpunt van den Chaos voF- tooid.a-  WYS-GEERrGE S YS-TEMA. 19/' tooid, desgelyk de Maancn- of Plancetenwachters , deeze worden door dc Zon verlicht , en maaken nu de Nachtlichten uit. Toen zyn- ook de overige Planceten voltooid, en dit drukt mozes uit met de woorden: dat God op deezen dag de Zon en Maan cn daartoe ook .Siërra gefcha. pen heefti Op den vyfden dag maakte detocos Lucht en waatcr levend,.en cp den zesden het drooge. My dunkt, dat het hier niet meer mo-« gelyk is aan de Echtheid der mozaïsche Scheppings gefchiedenis te twyffelen. Maax hoe veel daar door reeds in onze tyden gewonnen is, dit kan alleen door dien geencn beoordeeld worden, die haar kent. Myne befchryving der Schepping is op de Natuur gegrond, en deeze oude dichterlyke oirkonde , die zoo eenvoudig en fchoon de zaak verhaalt,.is er naauukeurig meede vereenigd; beiden koomen over een. Het heet overal, God fprak, en het gefchiedde zoo. Eerwaardiger en verheevener kan men aan den onkundigen Ge. I £ mees- l  108 AANMERK. OVER *T VOORGAANDE meene Man geene waarheid diets maa» ken. Maar wie kan de oirfpronglykc wereld uit dit Lied van de Schepping ontwaaren? Er zyn maar twee gevallen moogelyk: of er was een Man, die in de Natuurkunde zoo ver gekoomen was, dat hy juist op dezelfde wyze, als ik in het voorgaande, de regels der Cosmologie of wereldkunde inzag; of God openbaarde de gefxhiedenis der Schepping op de eene of de andere wyze aan eenen zyner lievelingen, en deeze vereeuwigde die door eene dichterlyke befchryving, volgends de gewoonte van alle oude volken. In het eerde geval is het niet gelooflyk, dat de verhaaler zoo geheel by het algemeen zou hebben blyven (taan, maa? hy zal veel eer leerftellig Dogmatisch befchreeven hebben, hoe zig de zaak heeft toegedraagen. - Doch wanneer men bedenkt, dat, in deeze kindsheid der Menschheid.nog in \ geheel geene natuurkundige Byïfche waarneemingen en betrachtingen konden worden gemaakt, welke tot  WYSGEERIGE SYSTEMA. jgg) die'doeleinde toereikende waaren, dan vervalt deeze onderftelling of Hypothefe geheel cn al; en'het is derhalven niet anders moogelyk, dan dat God zelfs den Mensch van de Schepping, in zoo ver onderricht heeft, als rnet zyne toenmaalige Denk* beelden en behoeften meest overeenkoom* fb'g was. De Gefchiedenis van den yal dér eerfte Menfehen word op dezelfde 'wyze beftrec den : — dat het Menschlyk Geflacht een» flerkere overhelling tot Zinnelykheid, dan tot het Geestlyke , Schoone en Goede heeft, leert de ondervinding; — dat hem, vcrvolgcnds deeze flerkere overhelling niet is ingefchapen, is daarom zeeker, dewyl God niet het kwaade, maar het beste wil en doet: — volgends myne Theorie of befchouwing van den vryen wil, en volgends myne denkbeelden van God en zyneRaadsbefluiten, zoo als ik die in 't voorgaande ontvouwd heb, vervalt hier alle zwaarigheid; de Mensch kon van zyne ingefchav pen volmaaktheid afwyken , hier- in ligt niets moeilyks of onbegrypelyksin tegendeel gaf deeze vil aanleiding tot nogI Schepping, en zy ontdekten geduurig meerdere en vruchtbaarer waarheden, die deels regelrecht ftrydig waren met de heerfchende weelde, Luxus, en met de uit ftaatkundige fystemas ontltaanc Priester, Volks- en Staats Godsdienst; maar deels ook door misverftand, dwecpery en dergelyken fchadelyk konden worden: daarbykwam nogee* ne omüandigheid; deeze groote Mannea ken»  200 AANMERK OVER 'T VOORGAANDE kenden de zeer fterke overhelling tot zinnenlykheid, zy verborgen daarom hunne ontdekkingen achter eene heilige Duisternis , maakten er gewichtige geheimen van, van welker de grootfte menschlyke gelukzaligheid afhong. Daardoor rekten zy de verwachting der Leergierigen tot op den hoogften Graad uit, zy verbonden met dc openbaaring der geheimenisfen , de grootfte zuiverheid der zeeden, voerden hunne kandidaaten aan door zwaare en geheimvolle zuiveringsproevcn, en maakten derhalven uit hun voortreffelyke menfehen ; wanneer hun dan eindelyk de geheimenisfen ontdekt wierden, zoo hadden zy door hunne volmaaking reeds genoeg gewonnen, en daar de geheimenisfen zelfs ook verheeven waarheden waren, van welke de ongewyde geen gevoel had, zoo zaagen zy zig heer]yk beloond. Deeze drieleedige oorzaaken , maaken derhalven den grond uit van alle oude en nieuwe Myfterien; haare geheele inrichting was een voorn effelyk middel ad interim of hulpmiddel, om de zeedelyke krachten te verhoogen, en dezelve tegen de overhelling  W YSXEER IGE SYSTEMA. 20J ling der zinncnlykheid te doen opweegen. De Vrymetzelary heeft denzelven oirfprong en het zelve doeleinde 3 (*) maar He. mei! hoe diep is deeze vervallen! Doch (*) Zou dit niet te veel van de orde der Vrymetze. laren gezegt zyn, om de ooren te kwetzen van zulken , die in luinne dweepery zoo ver gaan, dat zy zelfs ronduit durven (taande houden, dat hy, die één Vrymetzelaar is; in geen befchaafd gezelfchap behoorde geduid te Worden; terwyl zy deeze harde taal door niets anders weeten te rechtvaardigen, dan door de geheimhouding, die by.deeze orde heerscht, als misdadig af te fchilderen. — Wy bekennen dat zodanig oordeel, is zoo als de Duitfehers zeggen, Pöbelhaft i of juist gefchikt voor den gemeenen man ; trouwens wat baaten ons zulke ellendige denkbeelden, te meer daar het gezegde van iselin thands nog meer dan waarachtig is; dat namenlyk het gemeene volk overal nog even zeer aan Spokeryen, zwarte Kunden enz. gelooft, cn juist daarom nog even bnrhaarsch is , als in de vroegere Eeuwen. Dat de orde der Vrymetzelaaren zeker meer tot een gewigtig en goed , dan tot een kwaad einde is ingericht , bewyst de mildadigheid, menschlievenheid en trouw, waar mede zy onderling hunne noodlydende medebroederen behandelen; en wat de Geheimhouding aangaat, waar mede zy hunne daden voor het oog van anderen verbergen; deeze is zeer wel te verdedi. jeu, want dikwils word. eene Philofophifche befpie- ge-  $08 AANMERK. OVER 't VOORGAANDE. Doch met deeze voortreffelyke fchikkingen vermengde zig ook het verderf allengs» kens; men nam ryke of voornaame lieden by uitfiuiting aan, zogt meer Connexien of verbindtenisfen, dan volmaaking; en zoo wierden zomtyds de hervormingen (Reformatien) noodig. Mozes is de eerfte verbeteraar van den Scheppings- Godsdienst, en hy verzeekert als een eerlyk man, dat hy alle inrichtingen van God zeiven verkreegen heeftin den Levitifchen Godsdienst word iedere ware oude Hieroglyphe of Beeldfpraake opgelost. De Voorhof, het Heilige en het Allerhciligfte hebben hunne betrekkingen op de Heilige driemaal drie; de zeven Kandelaars op de Heilige Zeven ; de Ar- geling of handélwys , wanneer zy aan liet verftand boomt van oppervlakkig denkende geesten (waar uit toch de wereld het meest beftaat; als Kettery ofbeV^chlyk uitgemaakt; daarom doen gematigde lieden wel van zekere ontdekte waarlieeden te. ontrekken, aan het oog van zulken die voor dezelven even zoo min vatbaar zyu, als voor liet befef van hun eigen geluk: — en in dit afpelt befchouvvd. redeneert onze SsJiryver zeer wel. de vertaler.  WYSGEERIGE SYSTEM A. 209 Arke des Verbonds op den uitgehouwen Steen ; de twee Cherubims op de twee Grondkrachten enz. Doch hier wil ik liever befluiten , om niet te ver in den Tekst te koomen, die oogen heeft om te zien, die zie, en die ooren heeft om te hooren, die hoore de Stemme der Goddelyke Openbaaring. Ik was voorneemens myne aanmerkingen verder voorttezetten, maar eene waarschuwende Stemme beveelt te zwygen. LEEZER OORDEEt, NIET , VOOR DAT G\' OORDEELEN KONT!!!!!!