LETTER-OEFENINGEN.   NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN, WAAR IN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Weetenfchappen betrekkelyk. Eerde Deels, Eerde Stuk. Met Plaaten. 4" 4* 4 4 4- 4 .4* + .4- + 4 4 * ♦ »4 4" 4 »r + t t *.* 4- Te AMSTERDAM, By A. van der K R O E, en By J. Y N T e M A. MDCCLXXXVI.   jV |.«.js U W E A L ü E M E E N E VAD E RL ANDSCHÉ L ETTER-OEFEN IN GEN* waar in de BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyics in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. Proeve van Aanmerkingen over het regt en onregt gebruik der H Schrift, voornamelyk in het behandelen van de praÜyk der 'Godzaligheid, door c. swavjng, Predikant Te Maarden-. Vyfde Stukje. Te Utrecht by A. v, Paddenburg en G, v; d. Brink, Jansz. t?8$. I» gr. oStavo-, Het gewigtig onderwerp, het Volks'characïer van 't oude WL in bet vierde Stukje aenvanglyk overwoogen , word in dit vyfde verder behandeld De Eerwaerde Staving bad zich, gelyk we gemeld hebben f*), in 't vuori»e bepaeld, ter ontvouwinge der voornaemtte byzonderheden van den aert der Hebreen, om dan vervolgens de kern des Volks, de Godvruclitigen, na te pen * Én in overweging te nemen, in hoe_ verre de volksaert ook de hunne was, wnertoe hy zich in dezen verledigt; Vooraf echter gaet, als een tweede byvoegzel op het bovengemelde, ene nadere onderrichting en opheldering, nopens etlvke byzonderheden in het reeds behandel de, als mede wegens de fchikking der Verhandehnae zelve. Hierin komt bovenal in opmerking , s Mans onderzoek , of hoogmoed dan a^godery voor den voornaemften trek van 't Nationael cbarafter van het Jooaendom te houden zy? en zyn Eerwaerde toont ten klaerfte, dat het eerfte, het overoud hooge volksgevoelen, „ wy al' „ leetl (*) Zie Alg. Vad. Lewroef. JVde D. bi. 303i. DEEL. n.ALC.LETi'. no. I. a , _  * C. ÜWAVIHC „ leen zyn het heilige volk," hun beftendig en algemeen hoofdcharacter geweest is, dat zelfs ook nog helen n redenen ïlt' "V**, ^ ■** Worde" ' onder de redenen welken velen hunner, ook in onze dagen, wederhouden van den Christclyken Godsdienst te omhelzen. De overweging 'hiervan geeft hem voorts aenkiding, ter !ï£5 ïrt'Ugff Sl] bevestïgïnge van 't geen hy reeds gezegd had, betreffende den invloed van der Jooden zinJykeo aert op hunne Afgodery, waer door ze te gereeder tot dezelve overlloege: én by die gelegenheid merkt hy tevens, aen, dat het onder hen heerfehend bygeloof, het welk hun nog heden aenkleeft, ook grootlyks daer aen zy toe te fchryven. VVyders zyn hier nog bygevoegd enige vragen, welker onderzoek, met betrekking tot dit onderwerp Zyne nuttigheid zou kunnen hebben. hL f be^cl,k'ngen. tot het voorheen behandelde beftoorende, afgegèveti te hebben, vangt zyn Eerwaerde ïnVr% Retdte Va" ^ onderwerpen, om he Joodfche Charaéler te befchouwen met opzicht tot hei beste deel des volks. In de overweging hiervan doet hy ons zien, dat de i7Pfl?T 'aV11,, 1,1 lsraël» Choe onderfcheiden ook van de he le des Volks, ten opzichte van hun Godsdienftig ge dragO evenwel het algemene Volkscharacter bezaten, en het eigende nationael charaéler als hunne overige Landsgenooten droegen. Intusfchen wil hy hieromtrent enige nadere bepalingen gade geflagen hebben, fi.) De Jooden, hoe zeer afgezonderd van alle andere volkeren, bleven echter niet geheel en al onvermengd van vreemdelingen,; die Toodengenooten, en in dc Joodfche burgerschap ingelyhl werden; hier door ontftondveelligt.dat hun character wat min zuiver Joodsch bleef, (a.)'Gelyk onder alle andere Natiën, zo zullen 'er ook onder de Jooden, buiten tegenfnnek, wel enigen geweest zyn, öie,_by en onder her nationale, iets byzonders hadden, waerin zy van hunne broederen enigzins verfchilden. (3.) JJe Godlyke genade, waerdoor de Godvruchtige Jooden geheiligd en befluurd werden, maekte hier zeker een kennelyk onderfcheid. En (4.) de Geloovigen, van welken ons het meest in den Rybel is nagelaten, waren gemeenlyk niet uit de heffe des volks, des men met rede, uit hunne opvoeding en andere bykomende onhandigheden, inoge verwachten, dat hun characler aen de flechtfte zyfte verbeterd, en aen de beste zyde verhoogd zal zyn ge-  GEBRUIK DER H. SCHRIFT. 3 geworden. En uit dit laetfte leid zyn Eerwaerde af, dat dezulken niet weinig toegebragt kunnen hebben tot de befchaving des Volks, zo lang hun getal nog enigzins aenmerkelyk was; maer dat, de ondeugd de overhand kryaende, met het afnemen van den invloed der Godvruchtigen, het (oodfche Volk ook ten ondergang moest neigen; het welk de Gefchiedenis onwraekbacr bevestigt. De' Eerwaerde Swavingi deze bepalingen breeder ontwikkeld hebbende, oordeelt, dat 'er, onder die bepalingen, gene zwarigheid zy, in vast te Hellen, „ dat de Gelo- vigen en Godvruchtigen in Israël over het algemeen het „ zelfde nationaal karakter voerden als hun ganfche Volk, en gcvolglyk deszelfs beste en flegtfte zyde, in de voo„ rige verhandeling breeder opengelegd, met het overige „ deel der natie gemeen hadden." En hy toont vervolgens dat zelfs die gemaekte bepalingen, in ftede van zyn plan om ver te werpen, zeer gefchikt zyn, om hetzelve te bevestigen. , , „ Men zal de hier gemelde voorafgaende ophelderingen^ en deze verdere ontvouwing van 't Volkschara&er van t oude Israël, met geen minder genoegen doorbladeren, dan men het voorige Stukje^deswcgens gedacn heeft; daer de Autheur, door ene oordeelkundige en oplettende behandeling, zyne denkbeelden nopens dit onderwerp ten bon digfte ontvouwd, en in een volkomen daglicht gefteld heeft. j?en recht inzien van dit onderwerp is van te meer gewigt, om dat hetzelve van een uitftekenden dienst kan zyn, in 't ophelderen veler plaetzen der Heilige Schriften; die dikwerf aen vreemde verklaringen onderworpen zyn, wanreer men, geen agt gevende op den byzonderen aert der Israëlitifche Natie in vroegere dagen, dezelven naer onze tegenwoordige denkwyze verltaet en opneemt. Het is ook dit, dat den Eerwaerden Swavmg byzonder bewoogen heeft, om 'er bepaeldlyk op Uil te flaen; en men verwacht eerlang, volgens den aert van dit zyn Gefchrift, en zyne herhaelde toezegging, m een volgend Stukje, verfcheiden proeven hiervan; in welken hy ons het recht en onrecht gebruik van zodanige Schnftuurplaetzen in de praöyk der Godzaligheid zal ontdekken, en verder keren onderfcheiden. A * Ör  4 W. L. KR I E OER Gefprekken en Overdenkingen over het Lyden en Sterven van onzen Hecrc \. chkistus, door w. l. kkiegek , Predikant te Zwolle. Eerfte en tweede Stukje. Te Amfierdam, by J. Wesfmg Willemsz. 1785. Behalvcn dc Voorrede, 554 bladz. in gr. oclavo. Tn deze Gefprekken en Overdenkingen bedoelt de Eer-. -■■vvaerde Krieger niet, ene gezette letterkundige ontvouwing van de l.ydens-gefchiedenis te geven; met acnmerkingen van die natuur houd hy zich niet breeder op, dan volitrekt noodig is-, ten rechten verftaude van een of ander byzonder gedeelte der gefchiedenisle. Zyn voornacmlyk beoogde is ltichtelyke overdenkingen nopens dit onderwerp mede te dcelen; en den Lezer op te leiden tot Godvruchtige bel'piegélingen by de overweging van 't zelve. Hiertoe heeft zyn Eerwaerde, naer zyne denkwyze, alles zeer wel ingericht, en ernftig uitgevoerd; des 'er een opwekkclyk gebruik van gemaekt kunne worden. Het Gefchrift is, eenltemmig met den titel, op tweeërleie wyze uitgevoerd, beftaende deels uit gefprekken, deels uit overdenking n. By den aenvang ontmoeten wy twee achtereenvolgende Gefprekken, die ten onderwerp hebben den waren aert van 's Hcillands borgtochtlyk lyden; waerover de Eerwaerde Krieger, zo als hy zich uitdrukt, indezervoege denkt. ,, Ik begrijp al het lijden van Jefus, zo wel als 3, zijn dood , als tot zijn plaats, vervangende borgbetaa„ ling te behooren, w;.ardoor de ftraf volgens Gods von„ nis, voor alle zonden van Gods keurvolk gedraagen, en dus aan den eisch der ftraffende gerechtigheid van 5, God volkomen is genoeg gedaan. //: erken ook wel de3, gelijk, dat men uit de bijzondere lijdens des Heilands ,, dc tegcnoverftelling van misdaad en'ïtraffe, volgens het 5, vonnis van den Opperrechter, moet zoeken te onrdek„ ken. Maar ik meene met even zo veel duidelijkheid „ te zien, dat men met ï;een grond aan het eene gedeelte van dit lijden het betaalen voor deze, en aan een an5, der deel wederom het voldoen voor eene andere zonde „ kan toeeigenen." Met hier. aen volgende Gefprek gaet over de wyze, op welke wy, by het befchouwen der lydensgefchiedenisfe, behooren te verkeeren. En het vierde Gefprek vervat een beknopt voordel, van 't gefchakeki verhael der Euangelisten 9 aengaende het laetde lyden vaa  GESPREKKEN EN OVERDENKINGEN. 5 van Jezus. Met het afloopen van dit Gefprek zegt Filo aen zynen medgezel Menander toe, het mededeelen van zyne Overdenkingen nopens dit lyden, zo als hy dezelveu , naer den leiddraed van dat voordel, van tyd tottyd op het papier zal brengen. Hieraen volgt dan een elftal van Overdenkingen ; welken beginnen met de befchouwing der voorzegginge van Jezus en de raedplee- ging der Jooden , Matth. XXVI. i 5. Mare. XIV. 1, 2. en Luk. XXII. 1, 2. doorloopende voorts het gefchiedv'erhael tot op den bloedigen en aenhoudendeu ftryd van lezus in Gethfemane, Luk. XXII. 43 46. Matth. XXVI. JA% 46. en Mare XIV. 41 , 42- Op deze over¬ denkingen , hiermede voor ditmael afgebroken, _ volgen wyders nog twee Gefprekken, waer van de ene dient ter nadere verklaringe van het onderwerp, in de twee eeifte Gefprekken verhandeld; en het andere enige byvoegzets by de voorgaende Overdenkingen behelst , _ die grootlyks n-èfchikt zyn , om enige byzonderheden, in die Overdenkingen voorgedragen, op te helderen : het zy dat ze tot het hoofdonderwerp behooren , of als van ter zyde inkomen. En Filo belooft, in 't Hot, zyne Overdenkingen ter gelegener tyd te zullen achtervolgen. Dc peinzende Kristen, of bundel van flichtelyke Gedachten voor de Eenzaamheid, door petkus b-oes. Predikant te Amjleldam. Vierde Stukjen. Te Am/lerdam, by P. Schouten en J. We>fmg, 1785. In gr. odtavo, 155 bladz. Gedachten van denzelfden aert , en in den eigenden fmaek uitgevoerd , als ons de voorige Stukjes aen de hand geven ; des onze vroegere aenmerkingen over dien arbeid, niet noodig te herhalen , ook dezelfden blyven. Alleenlyk is ons, buiten dat, in 't doorbladeren van dit Stukje voorgekomen, dat de Eerwaerde Broes meer, ten minfte naer wy ons van de voorige Stukjes kunnen herinneren, in zinnelyke voordellen valt; 't welk deze gedachten, hoe dichtelyk velen derzelven ook zyn, nog minder gefchikt maekt voor hun, die fmaek hebben in ene welberedeneerde dichtende befchouwing van Godsdienftige onderwerpen. Men neme tot ene proeve een ge¬ deelte der peinzingen van dezen Kristen , op de gedachte, A 3 fff  6 P. BROES Heden nachtmaal, eerlang biddag. Cy die gelegenheid laec hy zich onder anderen aldus uit. ,, Heden ontvange ik de dierbare, de onfehatbare eeleegenheid , om , eer het biddag is, myne byzondère zaken met God, myn Vader, af te doen in jefus naam, en met rijyne perfonecle fchuld te komen tot het bloed der verzóenitige, en om voords, ontheeven van het verwyt van eigene fchuld, en met een gewisfe, dat door 's Heilands bloed gereinigd is, de handen ruimer te krygen, en meer onbelemmerd, op den biddag, met de algemeene belangen te kunnen opkomen voor Gods troon. — Zoo worde ik, in eenige mate, gelyk aan lsraëls aartspriester, zoo als hy eerst met zyne eigene fchuld, en daarna met de fchuld des volks , voor God verfcheen. En , mug ik héden aan het nachtmaal de kenbare vergeving van myne eigene fchuld, tot verwyding van myn hart, ontvangen, die gewaarwording zal geen inbreuk maken, op de herhaling der gevoeliglfe belydenis niyner dwaa heden; neen! (let gevoel van vergeevende genade zal de belydenis en uitvoeriger en ootmoediger doen zyn. Op Nederlands biddag zal myn hart van aandoening en fchaamte wegvloeien, wanneer ik denken zal: God vergeeft. Hy vergeeft geënte. En hy, zulk een , hy is het, tegen wien myn vaderland eh ik zicli zoo vergreepen hebben. Heden wordt my de weg geopend, om my by den groten den eenigen Mi ,delaar van God en der menfehen aan te melden by het avondmaal, hem te verzoeken, dat hy, door den verworven Geest, my leere bidden. ■ Jofef gaf zynen broederen de woorden in den mond, die zy voor Farao fpreeken moesten. Ik zal myn Heiland, myn oudften broeder, aan het nachtmaal imeken, dat hy my zegge wat en hoe ik bidden mocte op Nederlands verbodsdag ; dat zyn Geest my, gelyk een kind, dat fpreken leert, alles voorzegge, en my naar God doe bidden, naar deszelfs wil, overeenkomfHg deszelfs welbehagen ; dat zyn Geest my inzien in alles geeve, verftand van kermen fchenke, pleitredenen aan de hand geeve, en in eenige'mate, op my ruste, als wel eer op zyne Mofes- fen en zyne Daniels. Aan het nachtmaal zal ik myn Heiland vragen , weenende vragen, dit hy in het bidden voor myn vaderland voorga, den voortocht houde. Ik zal hem , dien oppergünfteHrig aan het hemelhof, dien Zoon van Gods welbehagen, by voorraad, den gantfehen bundel van dankzeggingen, belydenisfen en gebecden,die, op  de peinzende christen. r 7 ao den verbodsdag van myn vaderland , uit binnenkameren en heiligdommen plechtig zullen opgaan naar den troon, in handen geeven, met een aangedrongen verzoek: S Middelaar! wiens zoendood ik thans befpiegele o Middelaar • zal ik, en zullen myne landgenoten, eerlang de Gebeden nederleggen op den gouden altaar, die voor den woon uvvs Vaders is , ei ! doe 'er uw reukwerk by, en Kt de rook daarvan, met de gebeeden uwct vrienden_en de mvnen, van uwe hand opgaan voor God. —;— uus Sat de peinzende Christen, gelyk by ui t begin dezer befchouwinge betuigt , „ aan het nachtmaal, Jaar de bid,, dag nadert, een geopend oor befpreeken by den God der " 'Er~is in dit alles zulk erne Kerke zamenvlcgtmg van zinlvke voorllellingen, dat wy moeite hebben , om derzelver E5«r^te-dV<* onze« «W^™ Godsdienst over te hreneen En is'het dat wy te kort zien , hgt 'er iets wezenlik*'in het hier voorgcftelde verband tusfehen het nachtmaal en den biddag, dan zou het, dunkt ons , de opmerk^emheid van de Beftierdereri der Kerke wel vorderen, eens bedagtelyk te overwegen, of het niet raedzaem zou zyn gewoonlyk het nachtmael te onderhouden, kort voor het vieren van den biddag. Alle de Werken van plavuis josephus,»^ aanmerkingen uitfceeeven door \. f. mautinet , M. L. A. Ur. flut. &IS^--£uai^ * Zeeu^che Maalfchappyen tc Haarlem en Vlisfingen, en Predikant te Zutphen.Derde Deel, met nieuwe Plaaten (*). Je Amfterdam, by AUart en Holtrop, 1785. fr. o£tavo, 347 blad,. T Tet gefchiedverhaal van de lotgevallen der Joodfche JrXNatie, onder de laatere Koningen van Juda en Israd, f*ï Bv de optrave van deezen Tytel, herrinneren wy ons, A wy Vn Leezer nog te berigten hebben . hoe de^ Boekhandelaar \an Gulik, voor een-gen tyd , een J« rt uitgevoerde Plaaten afgegeeven heeft, om gevoegd ™ in het tweede en derde Deel, van het door « « g° Werk, onder den tytel, Alle de Werken van tlay™ verkort, met een Vervolg, in welk laatfte de M''"^?00™ tot op den tegenwoordigen tyd gebragt wordt. Men zieden A 4  $ VL. JOSEPHUS WERKEN. van derzelver wedervaaren in de gevanglyke wegvoerina en van de herttelling van een gedeelte des Volks in hun Vaderland, mitsgaders van de onderdrukkingen, waar onder de Jooden vervolgens zugtten, en van hunne poodngen om zig van dat juk te ontflaan, tut op den dood van den beroemden Judas Machabtus, maakt den inhoud van dit derde Deel uit. De Eerwaarde Martinet vervolgt zvne.i arb.ia op denzelfden pryswaardigen voet, waarmede Jiy dien begonnen heeft; waarvan het in dit Stuk gemelde, wegens de komst Van Koning Akxandcr te ferüfalem , op nieuw ter proeve kan (trekken ; doch het zal ten rechten veritande, noodig zyn, vooraf kortlyk te melden, wst er aanleiding toe gegeeven hebbe Alexander naamlyk had, na de op Darius behaalde overwinning , zyne legermagt in Syrië gevoerd; nam DamasfW-jn* veroverde Sidon en belegerde Tyrus. „ Tervvvl by, zegt de Historidchryver, „ met dit beleg bezig was fchreef hy aan Jaddus, Hoogepriester der Jooden! dat hy drie zaaken van hem begeerde , te weeten, hulp penen vryen handel met zyn heïr, en denzelfden byltand welken hy aan Darius gaf; verzekerende hem, dat, indien hy zulks deecit, hy geen oorzaak zou hebben van zich te beklaagen dat hy zyne vriendfchap boven die van anderen gelleld hadde. De Hoogepriester antwoordde, dat de Jooden aan Darms mn eede beloofd hadden, dat zy nooit de wapenen tegen hem opneemen zouden,en dat zy daar-' Jn niet nalaatig konden zyn, zo lang hy leefde. Dit antwoord vertoornde Alexander dermaate, dat hy hem liet weeten, dat, zodra hy Tyrus zou bemagtigd hebben, hy met zyn heir hem tegen sonde trekken, om hem en al de £Sd te t00',en ' aA° wie" hy eed moest houden." Hieruit nu ontftond het,dat Alexander, na het overmeesteren van lyrus, en voorts van Gaza, tegen Jerufi&m optoog; waarvan ons Jofephus het volgende bengt geeft. , „ loen deeze roemruchtige Overwinnaar die plaatzen ingenomen hadt,trok hynaar Jerufalem •/i): dan de Hoo- n gé- verflag van de gefehiktheid en nuttigheid van dit GefcMft in Z vi f Letteroefeningen, 11. D. hl. 206. 871 VI, D. Ut. 412. " » (a) Sommigen onder de Geleerden verdeedigen de waarheid jan y^t :us verhaal ter deczer plaatze; anderen twyfelen; en «enigen verwerpen dat geheel. De Jaatften brengen by, dat «e pu,qe genrvvejs van alkanders leven dit geval geheel ve#J zwj-  FL. JOSEPHUS WF.BREN. 9 gepriester jaddus , wien des Konings toorn tegen hem wel bewust was, ziende zig met al het Volk in een onvermydelyk gevaar, nam zyne toevlugt tot God, Helde openlyk gebeden in, om hem zynen byfhnd te fmeeken, en offerde hem offerhanden. Hier op verfcheen de Heere hem den volgenden nacht in eenen droom, en beval hem, de Stad met zwygen, dat arrianus, curtius , diodoros siculus en andeTen eenpaarig verhaalen.dat alexander op den zevenden dag, na dat hy van Gaza was vertrokken, in Egypte gekomen is, welke tyd te kort is, om te (teilen, dat hy eerst Jerufalem zou hebben aangedaan, de omliggende Steden veroverd, bettelling gemaakt omtrend de Samaritaanen , [gelyk Jofephus hier vervolgens te kennen geeft,] en, evenwel, op den zevenden dag in Egypte zou gekomen zyn. Ook fchynt het aan deezen vreemd te"zyn, dat alf.xahdep. den waaren ood te Jerufalem zou hebben aangebeden, en den goeden uitflag van zynen togt uit daniels Boek verdaan. Dan de Hoogleeraar ha: melsvelu heelt, onlangs, gevvigtige redenen aangevoerd, om de waarheid van josephus Verhaal te (taaven. Volgt 'er uit, vraagt hy, dat deszelfs Berigt onwaaragtig zy, al is het iets.op-r gefierd ?" ftemmen niet de Jooden en Krtstelyke Oudvaders met josephus overeen? Heeft de Gebeurtenis geene waarfchynlyk* neid, daar Jerujalem in alexanjdeks togt naar Gaza en Egyite lag, daar hy altvd den Jooden gunst beweezen heeft? En doet het flilzwygen van andere fchryveten hier wel veel uit, daar ^ wy flegts Uitlchryvers van alexanders leven hebben, en de egte Gedenklchriften ons ontbreeken ? Of heeft de haat tegen de Jooden, en de onkunde aangaande die Natie, geene aanleiding tot dit flilzwygen gegeeven ? Maar zou de Tekst van josephus niet bedorven zyn? Moet men de woorden Gaza bemagtigd hebbende, [zo toch 'luidt de Griekfehe Tekst bepaaldlyk 'by'den aanvang van dit verhaal,] niet doorhaalen, en Tyrus leezen? En kan hy, geduurende tiet beleg van Tyrus, niet gekomen zyn met eene afgezonderde bende te Jerufalem? ; Voorts is het ongelooffyk, dat men hem daniels Boek vertoond hebbe? En kan b y , ten aanzien der Droomen , niet gelyk geftaan hebben men nebucadmezar ? Indien deeze redenen de gemaakte tegenwerp.ngen overweegen, dan ziet men hier Gods Opperheerfchappy over de Koningen der Aarde; nevens deszelfs bewaaring en zorg voor de Joodm , zyn Volk, om het zelve uit alle zwaarigheden te redden : eindelyk men heeft hier een byzonder bewys voor de Oudheid van daniels Boek. Wy winnen veel, zo de waarheid deezer Gefchiedenis vast 'gaat, maar de Beftryders van den Godsdienst niets, zo dat Verhaal moet verworpen worden." A'5 '  Iü fl. josephus werken. met bloemen te doen bcftrooien, alle de Poorten te doen openzetten , en nevens alle de Priesters in 't priesterlyk gewaad gedost, met de andere Ingezetenen in 't wit gekleed, alexander, onbefchroomd te gemoet te gaan en zich op de godlyke befcherming tc verlaaten. Jadd'us hier over verheugd, maakte den Volke deeze Openbaaring bekend, en elk bereidde zich, om in dien ftaat de komst des Konings te verwachten. Toen men verftondt, dat hy naderde, ging de Hoogepriester, verzeld van de andere Priesters en de Burgery, met zulk eene fraatelyke praal, zo veel van die van andere Volken verfcbillende, hem te gemoet , tot aan eene plaats genaamd Sapha, betekenende , zo veel als Uitkyk, om dat men. van daar de Stad jerufalem en den Tempel kon zien. Dc Feniciërs en Chaldeen, die in 't heir van alexander waren, twyfelden niet, uit hoofde zyner gramfchap tegen de Jooden, of hy zou hun toelaaten Jerufalem te pionderen, en den Hoogenpriester, anderen ten voorbedde, te ftraffen. Maar 't viel heel anders uit: want zo dra zag deeze Vorst niet die groote menigte van Menfchen, in *t wit gekleed, de Priesters met hun linnen gewaad , den Hoogepriester met zynen Ephod van hemelsblaauwe koleur met goud verperd, en zyne muts op 't hoofd met eene gouden plaat, waarop de Naam des Heeren gefchreeven ftondt , of hy naderde alleen tot hem, aanbadt dien heiligen Naam, en groette den Hoogepriester, die van niemant anders nog gegroet was. Toen omringden de Jooden alexandfr, en wensebten hem, met luider flemme, geluk en voorfpoed ; maar de Koningen van Syrië en andere Grooten, die hem vergezelfchapten, ftonden hierover geheel verbaasd, meenende, dat hy zyn verftand verlooren hadr. Zelfs pakmemo, zyn groote gunftelhig, vraagde hem, waarom hy, die van al de waereld aangebeden werdt , den Hoogenpriester der Jooden aanbadt (b) ? „ 't Is niet, ant- (6) Driebergen merkt hier aan, dat josephus , of een ander, die, voor hem, jaodus ontmoeting met alexander opgpfteld heeft, hadt behooren te letten, dat ze met geene omftandigheden bekleed werdt, die valsch en met de bekende Historie van dien Vorst ftrydig zyn, hoedanig de vraag van parmsJvio is: waarom hy, die van al de Waereld aangebeden werdt, den Hoogenpriester der Jooden aanbadt? tarmenio kon toen deeze vraag niet doen, dewyl alexander , op dien tyd, van niernandt aangebeden werdt. Dit was een Perfiaanscl', maar geen-  el. josephus werken. II antwoordde alpxanoer , de Hoogepriester, dien ik aanbid; maar 't is de god, wiens dienaar hy is; want toen ik no* te Dio in Macedonië was, en overlag, hoe ik Me zou kunnen bemagtigen, vertelleen hy my in eenen droom, in dit zelfde gewaad vermaande my niets te vreezen, beval my onbefchroomd de engte des Hellefponts over te trekken , en verzekerde my, dat hy myn Henzonde geleiden, en my 't ryk der Per/en doen veroveren. Hierom kan ik, nooit te vooren iemant met zodanig een gewaad, gelyk deezen, die my in den droom vertelleen, gezien hebbende , niet tvvyfelen , of't is door eene godlyke beitiering, dat ik deezen oorlog ondernomen heb, en dat ik darius zal overwinnen, het ryk'der Perfen Vérnietige», en dat alles my naar wensch gelukken zal. Alexander , aldus tot parmbnio gefproken hebbende , omhelsde den Hoogenpriester, en de andere Priesters, en, daarna,ui h»n gezelfchap voortgaande, kwam hy dus te Jerufalem, alwaar hy naar den Tempel opging, en code offeranden offerde op zodanig eene wyze als de Hoogepriester hem beval, vereerende hem en de Priesters op eene ongemeene wyze. Uceze Opperpriester toonde hem vervolgens het Boek van daniel in 't welk gefchreven ftondt , dat een Gneksch Vorst' het ryk der Perfen vernietigen zou (d) , het geen hem, geenzins een Macedtmisch gebruik, welke eer hy zich niet heeft willen aanmatigen, dan toenhy, na darius dood, meester geworden was van de Perfiaanfche heerlchappy. Indien derhalve deeze vraag verzonnen is van iemand, die in alexanders Hiftorie onbedreeven was; voor welke munt moet men dan houden het voleende breede Antwoord, het geen oie Koning op parmenioV Vraag gezegd wordt gegeeven te hebben d Of'heeft josephus de tvden niet genoeg onderfcheiden , toen hy parmenio dus liet fpreeken, gelyk zo dikwerf den Historiefeh-yveren gebeurt? Heeft hy de woorden, die van al de wertid aangebeden werdt, als ziende op het toekomende, ijl deezen zin, die haast van al de waereld zult aangebeden worden, aangemerkt, (dewvl het toch binnen kort gebeuren^zou J dan zal de bovengemelde zwaarigbeid weggenomen zyn." , (c) Heeft men regt om deezen droom van alfxandeti te verdenken, en als een verfierfel aan te merken ? Is aan kebucadnezar, die mede een Uitvoerder van den Goddelyken Vut was. niets dergelyks wedervaaren? Het aanbidden der Heidenfche Vorften, te Jerufalem, is daarna, meer dan eens, gebeurd. „ (d) De Hoogepriester zal hem vertoond hebben, de rolle.  52 EL. JOSEPHUS WERKEN. hem , toen hy het op zichzeiven toepaste , zeer verheugde. Daarop iiet hy de menigte vertrekken. Des anderen daags deedt hy hen weder te zameu komen, en beval hun te zeggen, wat gunst zy van hem begeerden. De Hoogepriester antwoordde, dut zy hem baden, hun te willen toelaaten, volgens hunne vaderlyke wetten te leeven, en hen, in 't zevende jaar te ontdaan van den tol, dien zy hem jaarlyks betaalden. Hy Mondt hun dit toe; en verder verzocht zynde, dat de Jooden, die in Babilonië en Media uV^L' !"s§e,yks volgens hunne wetten mogten leeven , beloofde hy zulks mede; en zeide, dat indien eeniaen van hun in zyn heir wilden dienen; hy hun zou toelaaten aldaar volgens hunnen Godsdienst te leeven, en hunne gewoonten te onderhouden; waarop veelen zich onder zyne banieren vervoegen. Na dat deeze Vorst dit te Jerufalem verricht hadt, trok hy naar de nabuurige Steden , en werdt aldaar met open' poorten ontvangen." waar op HooTdftuk VIII. en XI. 3. van daniels Voorzegging gelctireeven ftonden, naamclyk het aangetekende van den Ram en den Geiten'iok. De laatlle beduidde ecnen Koning van Griekenland, die de Meden en Perfen zou te onder brengen." Handelingen van het Geneeskundig Genootf-hap, onder de Zinfpreuk: Servandis Civibus. Tiende Deel. Te Am' ftèrdam, by P. Conradi, 1785. ƒ* gr. Svo. 787 bladz. Tn dit Boekdeel ontmoeten wy eene zeer fraaije en uitge-1-werkte Verhandeling van de Hecren n. van der eem en l. van leeuwen, Medicina Docïorcs te Amftcrdam, over de / ergiftcn ; zynde een Antwoord op de voorgeftelde Vraag: wat is voor het Menschlyk Ligehaam vergif? En welke Vergiften kunnen in de Geneeskunde, zo uit- als inwciidig, onder de vereischte voorzorgen , een nuttig gebruik heqèen ?■ De Toxicologie, of de leere van de Vergiften , is een veld dat tot hiertoe nog zeer onvolledig is bearbeid, en waaraan nog, onaangezien de verdie Hen van eenen in, Boe?haave* Tisfot, dc Haan, HU lef e ld, GmeJtin, de Mcza, en andere, nog zeer»veel ontbreekt. De gevoelens der meeste Schryvers omtrent de waare natuur der Vergiften zyn nog zeer verfchillende , en derzei ver geneeskundig gebruik nog zeer onbepaald: zommiffen hebben de beteckenis van het woord Gift, of Vergijf, in ee• . nen  HANDELINGEN VAN HET GENOOTSCH. SERV. CIVIBUS. 13 pen te ruimen , anderen wederom in eenen te bepaalden, zin genoomen: en hier van daan al die dubbelzinnigheid en tegentlrydigheidi omtrent het Geneeskundig Gebruik derzelven,hier v'an daan de verfchillende oordeelvellingen omtrent de waare natuur en eigenfchappen der Vergiften. —• Deeze en foortgelyke bedenkingen fchynen dan ook het Genootfchap Jtot het voordel der gemelde Vraag bepaald te hebben; en het Antwoord, door de Heeren van der Eem en van Leeuwen daarop toegezonden, en door het Genootfchap met den gouden Eerenprys bekroond, is zo wel uitgewerkt, dat wy deeze Verhandeling, met recht, voor het beste Werk houden, 't welk tot hiertoe over dit Onderwerp gefchreeven is. De Schryvers. die zich reeds door hunne Academitche Strydfchriften, als echte Kenners der Geleerdheid hebben gekentekend , geeven in deeze Verhandeling niet alleen de duidelykfte blyken,dat zy het onderwerp volkoomen meester zyn , en de beste .^chryvers daar over geleezen en doordacht hebben; maar hun voordel is daarenboven zo duidelyk, en by den rykdom van zaaken zo kort, dat wy ons durven verzekerd houden, dat deeze Verhandeling de' algemeene goedkeuring zal moeten wegdraagen, doch laat ons kortelyk den inhoud daarvan aanftippen. In de eer/te Afdétling , word de betekenis van het woord Vergift naagefpeurd en bepaald. By de Grieken en Romeinen was de betekenis der woorden, welke zy bezigden om het denkbeeld van een Vergift uit te drukken , zeer verfchillende , ja zelfs gautsch tegenltrydig. Het woord . 6i. (*.) Bybel 1477. (7) bl. 65. a. («O f. XX.d.HS. (ii)GIosf. Suee-Cotk.h.v. C 2  36 taalkundige mengelingen. fchynt my toe wel zo veel (treek te houden, als de vergezoete, welke ons skinneros opgeeft (o), het A-S. gif van flifat dare afleidende, en dan zoude het zo veel als dato, nair'zra zeggen heteekenen. tfo is in het Ysl. twyfelen , dubitare " ' Laatstlyk verleent ons dn Stukje nog eene Lijst van vcrrehkmg tusfehen de Laplandfche en Neder duitjche taai ■ waar h ons een aanta van meer dan vier honderd woorden medegedeeld wordt die reeds eene merkbaare overeenkomst tusfehen deeze SSJtto Tn?? ^aarfchynlyk heeft men dezeZ, volgens den Opfleller deezer Lysté, daaruit af te leiden du men de Laplanders voor de eerfte inwoonders van het oude Scandmavte hebbe te houden; by eene volgende geWenheid ftaat d,t onderwerp verder nagevorscht en ontvouwd te worden. 00 Zie JUNius in Ety.ii. Angl. V. II'. Befpiegelingen van de vier Leevensflanden. Eerfte Stukje Te Haarlem, hij A. Loosjes Pz., 1785. In gr. octavo , 99 bladz. U*d*J?iW%hV,?0r?it eer«erS.tukje geplaatst, bemerken wy dat de Opfteller deezer Befpiegelingen voor heeft, den Menseh m zyne Kindsheid, Jeugd, %iddelbaaren LeelensftZ en Ouderdom te befchouwen; van ieder deezer Handen een tr™, tC ma -en' hy-!'?t "Utt,'ge en aangenaame zal S ^ vereen.gen. Ter bereikmgs hiervan zal hv het oog vestigen op de voornaamffe om Handigheden van ieder derzelven üig van een ongedwongen fchryftrant bedienen, en het'Proza' nu en dan met de Poëzy verwisfelen. Naar dit Plan !L ? r-eerfte- StUkjeJ "et welk de Kindschheld ten onderwér™ .U]t^evoerd °P eene, wyze, die te gelyk leerzaam is en vermaak verleent, bovenal aan de zodanigen dien de Opvoeding der Kinderen rs aanbevolen, en aan alle dezulken die met eene zekere genoeglykheid de ontwikkeling van de werkzaamheden der Kinderen gadeflaan. De Autheur vangt aan met eene aa'ndoenlyke befchouwing van het treffende tydfhp der geboorte eenes Kinds, en van de hartiyke vreugde des Huisgezin*, op de heuchelyke v JoTfinV ?Z kkmi d?r Voorz;enigheid , in het magtlooze khfd het gefchiktfte voedzel te doen vinden in 's Moeders melkvoJ len boezem, trekt voorts zyne aandagt. Vervolgens houdt hy onzen geest aangenaam bezig, met eene aflehetzing van de ftrcelende trekken der tedere KindschhéTUdie, zo ze niet door een vroegtydigen dood afgebroken, maar flegts door df ongevallen van het opkomende gebit bezvvalkt worden! elk welgefteld hart vervrolyken. Hier mede nadert hy tot den lulj ïm men..den eit5en'yken aanvang der verftandJyke en zedelyke opvoeding mag noemen; hy doorloopt het eerfte tyd- pèrk  BESPIEGELINGEN OVER DE VIER LEVENSSTANDEN. 37 perk van dezelve, met eene gepaste ontvouwing van 't geen zij/ in de Kinderen opdoet, en 't geen de Ouders, in die dagen , ten hunnen opzigte in agt hebben te neemen. Niet ongepast wordt dit onderwerp hier afgebroken, door een meewaarig oog te liaan op de woedende kinderziekte, die zo vaak al het dus ver aangewende ftoort, ja ook wel geheel vervdelt. Een treffend tafereel doet zig by die gelegenheid voor ons op: eene bedroefde Moeder fmelt in traanen op het gezigt van haar lydend kind,- en haare droefheid klimt, op deszelfs overlyden, tot een te hoogcr trap, om dat zy geen gehoor geeeeven heeft aan-de menschlievende raadgeevingen, om haar beminde Dogtertje by tyds in te enten. Wanhoop zou haar hart overmeesterd hebben, was zv niet opgebeurd en vertroost door een verftandig en Godvrugtig Leeraar; dien 't fpyt dat zyne vroegere raadgeevingen niet opgevolgd zyn, terwyl hy hoopt, dat dit zo fmertelyk ongeval, aan andere Moeders , tot eene heilzaame les zal ftrekken. Dit akelige wordt vervangen door eene vrolyker fchildery, welke ons de kinderIyke vermaaken en bedryven vertoont, waarin te gelyk hunne natuurlyke geaartheid veelal ten duidelykfte doorfchittert; zo dat dezelve aan opmerkzaame Ouders, welken ook hier m het gedrag der Kinderen regelen , niet kunne ontgaan. By de voorige Schooloefeningen van Leezen en Schryven komt nu mede het Rekenen; en 't Kind wordt vatbaar voor 't aanleeien van zodanige weetenfchappen, die aan het zeive tot eene vermaaklyke uitbanning mogen verftrekken, waar van eene verftandige opvoeding een nuttig gebruik maakt. Wel_ byzonder wordt het nu ook tyd, om de oppervlakkige kundigheden van Godsdienst, in vroegere dagen het Kind ingeboezemd, eenigzins uit te breiden, en overtuigend voor te draagen,zonder het egter in te wikkelen in befpiegelingen, die deszelfs vatbaarheid te boven gaan. , Ter duidelyker voorftelhn- ge hiervan fchetst ons de Autheur de leerwyze en het gedrag van eenen in het kennelyke en betragtelyke van den Godsdienst geoefenden Huisvader, die zynen kinderen de vereiscnte kennis van Godsdienst en Zedekunde eenvoudig en overtuigend inprent; die hunne afwykingen van hunnen p.igt met ongemerkt over 't hoofd ziet, maar hen in bedaardheid gemaatigd kastydt, en tevens leerzaame lesfen van gedrag geeft; het welk de waare gehoorzaamheid, die uit eerbied en liefde ontffaat, in de kinderen vestigt. Eene ziekte, die den Vader het naakende fterfuur fchynt aan te kondigen, geelt gelegenheid tot het voorftellen der iaatfte Vaderlyke lesje; waarby de gehoorzaamheid aan, en de liefde voor, de Voogden hyzonderlyk aangedrongen wordt. En door dit bezef van ouderloze Kinderen wordt de Autheur natuurlyk opgeleid , om te denken op het nut der Weeshuizen. Hierop keert hy weder te rug tof het gedrag van overblyvende Ouderen, omtrent C 3 hun-  38 bespiegelingen hunne Kinderen met betrekking tot hunne verdere Jeevenswv ze, ter aanvaard.nge van 't eene of andere beroep datTifn een eerlyk beftaan zal kunnen leveren. En dit brengt hem tot den overgang, uit den (laai der Kindschheid, in dien dTr Jongehngfchap, welks befchouwiflg voor een vnWn,i s V? gefchikt is, dat hem hier mede doet aftreekenfg&ndc'fff leenlyk ten flot er nog aan eenige opmerkingen, of den aart en de goede gefteldheid der Kinderen. o /l 11 gave van het beloop deezer Befpiegelingen , nog eèn (taal Vin" derzelyer uitvoering te geeven, zullen wy het oo" fla n od het volgende tafereel der (tredende Kindschheid ö P >J\l\ el.V Z?gt de Authetir> met het hoogde rept '* Is er beter taferee van wezenlijke bevalligheid te fchetzen dan een fchoon kind, dat met zijne poezelige armen den hals zii L"S4enhttot%riVtatten?-De ft'mdende SÜv* wonderlijke wendigen en tongvallen opdoen deeZB 't Kind krijgt trek tot kinderfpelen; 't Grijpt met vreugd den rammel op, En verheugt zich in het tooizel Van den grappigen hansop, 't Grijpt na vruchten, bladen, bloemen, Kleuren, die affteekend zijn , Jan! fchept lachend welbehaagen In den teedren maanefchijn. i-ül T,e gelijk met deeze pooeingen der keemende menseh lijkhe.d beginnen de eerfte tanujcs te botten. De bhjde Ses verdwijnen van het vriendelijk gelaat. daar de gr eSfte pH Wisfe"en. ^ b,effkhe'd het ^lijk bios doen at „ Niet vreemd zeker, dat deeze fmarten de kinderen doen kwijnen , daar een verder gevorderde Leeftijd tegen foort°e- ' hjke pijnen bijlange na niet is opgewoogen. ioonbe- „ Hoe veele bloemen, pas ontlooken, vallen niet voor dfrI!p(fh0/-?mnd,ned^; maar wanneer 'een ander lot doo oetcnoren is, dan klimt de vreugde ten top. 't Botten van de fcherpe tandjes Baart het kind dien overlast, Daar het fchreijend met zijn handjes Na de harde kevels tast. Jaa  OVER Dlï VIER LEVENSSTANDEN. 39 ' Jaa het klein , 't gevoelig lichaam Wordt door deeze pijn ontjield, Daar 't voor 't woeden deezer fmarten Als de Jneeuw voor 'f zonlicht fmelt. Doch dat vrij die pijnen knellen, Droefheid gaat Jlechts vreugde voor. Hoor de Moeder juichend roepen : Zie 'er is een tandje door. Tot dus lang is 't lieve wichtje Met de Moedermelk gefpijsd, Doch Natuur, die met den vinger 't Menschdom zijn bejlemming wijst, Leert de Moeder 't kind te fpeenen. Daar zij weigert met verdriet, Zegt zij: fchrei niet lieve kindje'. 't Is Natuur, die mij 't verbiedt. Eindlijk, eindlijk door den honger Fel geneepen proeft het kind Mondkost, die hem eerst niet fmaakte , Maar de nood dra lekker vindt, Daar een rij van witte tandjes, Snijdend fcherp en fchoon gekast, Al de fpijzen fijn vermaalen, Waar de tong zich op vergast' O hoe blij is nu de Moeder, Als zij 't wichtje gade flaat, Daar 't bij 't hart betoovrend lachen De Elpen tandjes blinken laat. , Naa de aanwinst der tandjes krijgt de fpraak vast meer en meer eene gevestigde wending. De woorden, die alleen het ouderlijk gehoor door genegenheid en gewoonte veritondt, beginnen veiftaanbaar te worden voor den vreemden : en het kind zelf fchept genoegen in het nabootfen van de woorden zijner ouders. . .. . ,. , „ De liefelijke naamen van Vader en Moeder zijn het kind in den mond beftorven: die vriendelijke woorden op eenen ftreelenden toon, der Kindschheid bijzonder eigen, uitgebroken, verrukken het ouderlijk hart, én winnen deszelts volkomen genegenheid; en hoe gelukkig is dezelve! Immers hoe veele deezer jonge fchepzeltjes zijn alleen aangenaam voor het hart van den vaderen demoeder, daar de ongemakken der vroetrC 4 fte  4° bespiegelingen over de vier levensstanden. !SnKn»f«S?,'d r1!", ?naanSe"aa'» maaken in liet OOfvanvreem den Gelukkige Ichikking, gelukkige gefreldheid derSnC™ J, I juist die zwakheid dikwerf % bron del ffl jffiI'S'dat „ Ieder rechtfehapen vader immer boezemt, met den dichter riemsnijder , omtrent z,jne kinderen in verrukking uit, Lieve Ttïgen, waardfle fchatten, Speelt vrij om en op mijnfehoot'. Als mijn armen u omvatten , Ben ik als een Vorst zo groot ; Uw geflamel, hoe gebroken, Is welfpreekenheid voor mij ! Proeve van Mengelpoëzy. Door isaak van haastert. Te Lev den, by A. en J. Honcoop, 1785. ln.gr. octavo, 85 bladl EZerdm£ ,taa'\ee,le M. gepaste versmaat, en cper,yke behandeling zyn de algemecne kenmerken van dee- rL 'S V°°ry munSde Heer uit, In het zag fch.lderen. Zyn verheerlykte Middelaar en Taferee van het ï/^.pvr° Joen ons, fchoon zeer goede Dicbtflukken op zich zelve befchouwd, met ,n vergelyking met zyn' Lentezang en dergelyken. Hoor, hoe bevallig in den gemelden Zang de Dchter van dat lieve jaargetyde zingt; zy zelf, die h«Rym! 3 n^rtpn ""^«W ^re.schte der Nederduitfche Dichtklm.s ™erken, zullen toch een.g fchoon in deeze zoet vloeijende en gemaklyk rollende regels moeten erkennen. VIve>jenQe Gy, vroegtyd, geeft de f pieren Des flroeven Grysaarts krachten; Gy fchildert purpren blosjes Op de aangenaame kaken Van 't jeugdig/ie der fchonen, Dat aller tong u roemen, Uw' lof ten top verheffen! i Kroon der Jaargctyden! En wat laager. Ontrolt de Nacht heur flnyer, Dan zie ik 't bleke Maanlicht Door 't fchomlend lover blinken, Ter.  i 1. VAN HAASTERT, MENCELPOEZY. /$! Terwyl het Nachtegaaltje Zyn aangenaame tonen Doet golven door den Luchtkring. Ook haalden myne klanken By u voltonig orgel, 0 Blyde Filomele! Dan rees de Lof der Lente Naar eisch uit mynen boezem. Met eng beperkt vermogen, Met flanerende tonge, Betaairtt het yder fchepzel, Door dankbaar vuur ontftoken, Den Schepper van die fchoonheén, De bron dier Zaligheden, Mét hart en ziel te pryzen. Dat al wat leeft u love 6 Oorfprong aller di7igen l Hier en daar helt de Schryver tot het Sentimenteele wat fierk over, dat wy als het wezenlyk gebrek in deeze zyne Proeve aanmerken, en wel als zodanig een gebrek, dat in Haat is, om al het waarlyk mannelyke en kragtige, dat anders een' Dichter door den tyd eigen wordt, ontzenuwt, en bederft. Leerzaame Fabelen en Vêrtelfels. Met plaaten. Te Leyden, by W. H. Gryp. 64 Bladz. in gr. octavo. TT ene gansch niet onaartige Verzameling van Fabelen en Vêrtelfels, getrokken uit Efopus, Phedrus en andere Fahelfchryvers. De voordragt is zeer duidelyk en ligt bevatbaar. De Beryming orjtbreekt het gansch niet aan vloeibaarheid, en de Navolging is over 't algemeen natuurlyk en los. Tot een voorbeeld en ter ftaaving van ons gezegde diene de Fabel met het opfchrift. DE BYGELOVIGE BOER EN DE SPIN. Een Boer, zo wys en vroom als Boeren zyn, {En dus vanjongsaf aan dotr By geloof bezeten) Lag zeekren tyd op 't krankbed vol van pyn, De fleepende uwen af te meeten. Hy vreesde qfgryfelyk voor kist, voor laer, en graf. C 5 M  4a LEERZAAMS FABELEN EN VERTELSELS. Al nep Magister Klaas: „ 'k zweer Kryn (je komt 'er af. Het baatte niet... Myn Heer Pastoor moest komen, En hooren in de biegt zyn zonden aan. Nu kwamen: water in de melk gedaan, Verkorte tienden, en gefchonden 's Heeren hoornen, Ook vis/eken, diefsch by nacht zyns buurmans fuik ontnomen, tn... maar hier bleef de tong van Krynin 't biegten flaan. „ Hoe nu toch Kryn! wat gaat u aan?" Och lieve Heer Pastoor!... Wie zou niet fchroomen! ' „ Een kleppertje... hoor! hoor!... daarJlaet het, droeve nood! „ Dit fpelt gewis myn dood. De goede Priester fpant al zyne kragten fzamen Om Kryn deez' zotterny te praaten uit het hoofd. Hy zegt, dat die gedachten niet betaamen, En dat hy zich behoort te Jchaamen, Dat geen verjlandig Man zulke ydelheên gelooft ; Vergeefsch! hy praat het Kryn niet uit zyn hoofd. „ Men mag Amfion zyn, en rots en woud vervoeren, „ Men overtuigt nogthans geen boeren." Een oude Spin, die aan de bedjlêe zat, En t recht der Gastvryheid by Kryn lang had genooten, Had alles aangehoord, en 't heeft haar zeer verdrooten Dat zulk een dwaaze waan haar vromen waard bezet; Zy heeft dan kort en goed het heel gefchil beflooten; Want langs haar fpindraad afgefchooten Heeft zy het kleppend diertje fluks gevat. » Zie, riep zy, dwaaze Mensch van waangeloof bezeten, j, Zie wat ik in myn nypers hou, „ 't Is uw Profeet!... zoo ik vertrouw, „ Gy zult uw dwaasheid nu vergeeten „ Zeg toch hoe zulk een diertje uw dood zou.weeten, „ Dat van zyn eigen noodlot 't minst niet wist, „ En dat ik voor uwe oogen op zal eeten ? „ 6 Kryn, 6 Kryn! gy hebt uw grof vergist. Wil'  willem de I. 43 Willem de Eerfte, Prins van Oranje, Treurfpel. Te Haarlem, by ]. van Walré, 178S- In gr- 8vo., 68 bladz. Een zeer geregeld en fraai Treurfpel, behelzende de Edelmoedige daad van Mandeftoo, in het fpaaren van het leeyen van Prins Willem de Eerde. De la Brize , het contrast van Mandetloo, is een allereislykst Charaóter, en door den Dichter vercierd Het Dichtkundige is zeer wel in agt genomen , en het Chara'der van Willem de Eerfte, gelyk ook der overige Perfoonaadien, voornaamlyk.dat van Aldegonde, in het waarelichtgeniaatst. Het gebrek aan Vrouwen in dit Treurfpel wordt door de'kragt van zeggen en overige fchoonheden genoegzaam vergoed- en wy gelooven, dat de onbekende Dichter van dit Stuk'op den règten weg is, om in dit vak der Dichtkunst voort te werken. Proeve van de Dichtkundige Letteroefeningen, over den Gysbrecht van Aemflel en Lucifer, van vondel ; over hooft, als Dichter en over de Elegyen. Derde Deel, door j. macquet, Ud van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde, te Leyden. Te Utrecht, by de Wed. J. van Schoonhoven, 1786. In groot octavo , 246. bladz. T\t deel bevat, gelyk de twee voorige (*), zeer juiste en oor-L^deelkundige Verhandelingen over de opgemelde onderwerken De Heer Macquet belchouwt de Gysbrecht van Aemjtel, hoe' veele fchoonheden dezelve bezitte, met de naauwziende oogen van eenen keurigen en kiefchen Kunstrechter: toont verfcheide fouten in het zelve aan, en zet de fchoonheden in een helder daglicht. De tweede Proeve behelst eene diereelvke befchouwing van den Lucifer. De derde bevat eene ftreuge, maar tevens, naar ons voorkomt, eene billyke beooreeling van den grooten Hooft als Dichter. De Schryver vindt de k'ragt van dien grooten Man, als Dichter, gelegen m den Anacreontifchen Lierzang. Het vonnis over zyne Treurfpelen loopt ten uitenten ongunftig, doch de Heer Macquet heeft zulke bondige redenen voor zyn gefielde , dat wy ons, onaangezien de hoogachting voor Hooft in andere opzigten , verpligt vinden, daaraan ons zegel te hangen. De vierde Proeve saat over de Elegyen, welk zoort van Gedichten de Heer Macquet het middelfoort ftelt te zyn tusfehen den verheven Lierzang en den Anacreontifchen; zynde deeze uitvoerige Proeve door verfcheide voorbeelden opgehelderd. De vergelyking tus- C) Zie Alg. Vai. Lett. II. D. bl. 309 en V. D. U. 582.  AA J. MACQUET Sin™ 0vidius> Cats en Racine, welke deeze Proeve beflnfc SShl101 eC'3 V°°rbeeId der beha"de"""g onz°een te2eJs' RefchK Va" °vidius h aengenaem, behaeglyk, en zeer S^^Êltt^r^"'.18 merken' k«n£ iiaé de werke ^ T ïe Iiger zenden' d™ zynBuften even 7- " Zy? Hlm',yk» zyn Trouwring, te zsfe-Pn •' zyiJ al,e vo' aengename, bevallige, zoeJvkïfe °? COn 0lFmeen Ryk vernuft , dat alles bébael- * ^êluiTnMth V,0eiJendbeid d« verzen, dfeevï, toon gaen wae T °P denzeIfden met dien van den Snf,L nt00n'g Wordün' koorat volmaekt zeer lewzaem dar h " h"er °Vereen-, Alles is daerenboven op eenê,™ r"6 W raekt' en tot het verftand * cn /8«i vgaC' V,ZenprKeAkt^,cn behoeve de ^ maer te lezen h2fr' D,c*tftu,k*en van een langen adem, Cats zyn ukgedrukt lvf^'%^S t £ Werke" "an onzen lykheid on war i , • be'de die groote gemakmeene flfi9AD'la VerZen-te, bren«en 5 die ongele bepa^lSS?de^ïïfSedagte"' dle naeuwlyksch weet en met andere wó?rde^Lfhk °nder verrr?ei'de" oogpunten, In het Frantrhfcnm? Vo oefchouwt' en fchier geheel uitput. DichterV overeen ™R.a«ne verfebeiden zaken met deze twee zyne T^euffi '7vn' d,at 'e,r ver£*e>den Tooneelen in aenfchen fmaek vJJ' £°ï V0,ma(!kte , ™ den Ovidivm zyne fehhïeeten'/e'^.,kre?ds met een w«ord Trenrlfof niet om hï h r uH',er vindt men die fterke treffen Hp ü ■ hartli met fchrik en d'ep medelyden te «ï, doctwaeSn fe[ de L£de Va" A* voor van S ,y n,et ka" voldoen, om dat de wetten trouw? 7^S n gelaten, dat de Keizer eene Koningin ZTTe\Z -Berenice oekiaagen zich in tèere aerdigead zeg.'én is 1™,^ ^^^^Melankolyezyn.ervvat zy ' riSnen die Ji ^' da° de tael van verliefde Helden of JE SE 'wïr;W i^i?V2erS aenduiden, en volmaekte JfftL fn hunn»' i > V e,kanderen over de hardheid der wetten ui hunne ongelukkige Liefde beklagen. Men vindt zelfs bv P&S^^P hec maken der verzén? wSoor to* f„« g v,oe,lcn«doch even als die van Catj en Ovidius tot zoo vele ZZLlïT^' °'"dat al,es 20 zaSl is' zo zoet vloeit, seTeXeïh ' ?>n-, gGd!gten tO0nt' en, zonder Oudie en groote neme vï! L * ^nde"en te bezitten, verllaen wordt. Ik neme waer, dat zélfs zulke lieden, die geen vermaek in het le  proeve van dichtkundige letteroefeningen. 45 1f-7pn van Poëten vinden, echter iets van Ovidius, CatsenRacmt kunnen lezen. By de teeve fekfe, door de weelde der groote Steden niet bedorven, en met eenigeu fmaek begacfd worde* deze Dichters met ongemeen genoegen gelezen. Het moet al een zeer onaerdig mensch wezen, en voor alle aendoenmgen fchier onvatbaer, die in de Ovidiaenfche Pcëzy geen genoegen vindt".. De Dankbaare. Eene Franfche Gefchiedenis, door w. imme, teJmJlerdam.by P. J. Uylenbroek, 1785. In gr. Svo., 187- We*»- De Heer Imme, bekend door zyn Tooneelfpel Lucas en Lucinde f*), waarvan wy met lof gewaagden (f),geeft m da Stuk nieuwe proeven zyner bekwaamheid. Eene nette, vloetiende en gepaste ftyl fielt in het bovengemelde Stuk, eene waarfchynlyke , treffende en leerzaame Gefchiedenis voor; waarin de Dankbaarheid, voldoende zulks aan den tytel, met b-walligfte kleuren gefchilderd is. Zo lang ons Vaderland vernuften oplevert, die ooTfpronglyk zo zuiver en bekoorlyk weeten te fehryven, mogen de dweepaebtige Voortbrengzels vm nabuurige Volkeren vry onvertaald blyven liggen, jaa gebed vergeeten worden. De inhoud dezer fraaije Gelchiedems komt hoofdzaakelyk hierop uit. _ Lyzander, de Zoon van eenen Landbouwer, die, dooi eenen onrechtvaardigen Broeder van de geringe erfportie zyns Vaders beroofd, oorfpronglyk opgeleid tot de Letteren , hem eene zeer goede eenvoudige opvoeding gegeeven hadt, verliest d'en braaven Vader in den aanvang zyner jonghnglchap: L^ ander zich door zynen Vader van alles ontbloot ziende, vervalt in de diepfte zwaarmoedigheid; door deeze gedreeven, werpt hy zich op het graf zyns braaven Vaders m den avondftond neder. De ^ontcourt, een edelmoedig Heer, die omftreeks het dorp van Lyzander een Lusthof hadt, waarheen by zich met 'er woon begaf, vindt den jongeling half dood van droefheid in deeze omttandigheden. Hy neemt hem m zvne koets, brengt hem op zyne Hofflede, en leidt hem, door alle middelen, zoveel van zyne zwaarmoedige denkbeelden af als hem maar eenigzins moaelyk is. Lyzander geeft hem een verflag van zynen Vader, en deszelfs lotgevallen. DeMmtcourt getroffen door het edel hart van Lyzander, neemt hem g-ehee'l by zich, en, den volgenden winter, weet hy hem by den Heer Orpon op het Comptoir te bezorgen. Daar zynde verlièft Lyzander op Henriette, de dochter van Or,gwijen Hen- (*) Dit Tooneelfpel is te vinden in het Zcdeljk Toonee^uitgegeeve^ by /}. van der Kroe. iXj Zie J!g. Fad. Le», IV. Deel, bl. 606.  46 W. IMME nette, bezettende de moeijelykheid, jaa bykans onmoeelyklieid van de bewerking eener verbintenis ruslchen haar en Lyzander, die mede, uit hoofde van zyne geringe afkomst zich nooit aan haar ontdekt hadt, flort in"eene kwyning. Defchrandere de Montcourt weet door zyne tuslchenkomst' de oorzaak deezer kwyning uit te vorfchen, en bewerkt by den Vader het huwlyk_ deezer twee gelieven, het welk ras gefJooten en met twee lieve Kinderen bekroond wordt. Oreon flerft en Lyzander volgt zynen Schoonvader in deszelfs ampt van Notaris op. De Montcourt overreedt Lyzander, naa eenigen tyd, zyne zaaken in de Stad vaarwel te zeggen , en geheel by hem buiten te komen. Lyzander voldoet'daaraan, naa eenige tegenftribbeling. Daar woonende, ontvangt by een brief van zy. nen Oom, die zynen Vader van het weinige beroofd hadt, en met een vrouw van middelen gehuwd na Engeland overgeltoken was , zonder eenige acht op deszelfs geringheid te liaan. JJie brief, ingericht aan dien Broeder, komt Lyzander in handen, en bevat eene betuiging van het diepgaandst berouw over zyne verregaande ongevoeligheid, en een dringend verzoek, dat hy zo fpoedig doenlyk zich na Engeland zal begeeven, ter oorzaake van de zwakke lichaamgefteltenis , waarin hy zich bevondt. Lyzander, zynen Oom van het overlyden zynes Vaders bericht gedaan hebbende, vertrekt, naa een zeer teder aflcheid van de Montcourt, aan wiens zorg hv zyne Kinderen beveelt, met zyne Henriette na Engeland. "Terwyl zy daar vertoeven, en de kragten van den Oom merkelyk afneemen, dat hun verblyf daar ter plaatfie volftrekt noodzaaklyk maakt, ontvangt de Montcourt een bezoek van eene Nicht, zynde een gering en arglistig Vrouwsperfoon. Dit ondeugend (cheplel vyeet de brieven van de Montcourt aan Lyzander, en wederkeeng van Lyzander aan de Montcourt te onderfcheppen. De Montcourt verneemt intusfchen na den welfhmd van Lyzander en Henriette, en denzelven door eenen Vriend in Engeland , buiten hun wee'en, vernomen hebbende, fchryfthy deezefchynbaare ftremming der Briefwisfeling aan de verkoeling van de edelmoedige gevoelens van den nu ryk geworden Lyzander toe. Het llinkfe wyf weet middelerwyl te bewerken, dar de Montcourt , die reeds de Kinderen van Lyzander van zich verzonden hadt,zyn uiterften wi! geheel, ten haaren voordeele, verandert. Naa hierin gedaagd te zyn , doet zy den braaven de Montcourt, zo zy meent, vermoorden , en ook was de wonde , hem op een' eenzaamen weg toegebragt. van dien aart, dat hy, dooreenen weldaadigen houthakker geherbergd, eenigen tyd aan dezelve hakkelde, en, toen hy zich meende bekend te maaken, inylekoortzen verviel, die hem bykans van alle bezef beroofden. Naa dus langen tyd geheel vermist te zyn, was zyn landgoed verkogt en zyne goederen waren in de magt van die baatzugtige Vrouw , reeds na haar eigen landgoed vertrokken. Daarop befJuit de Mont-  de dankbaare- Montcourt na Engeland over te fleeken ; daar aangeland, vindt hy hebbende dus lang van zyne kleinoodien en goudbeurs , die hem door den omgekogten Moordenaar niet ontnomen waren, het ellendige leeven onderhouden, zich genoodzaakt zyn brood te bedelen. Lyzander, die intusfchen, niets vermoedende vani den gepleegden moord, den dood van de Montcourt vernomen hadt, by zyne komst in Frankryk, hadt, uit hoofde van het gemis van eenen zo waardigen Vriend-, dat Koningryk verhaten, en woonde in Engeland, waar hy op zyn landgoed een Gedenkteken met het opfchrift, aan den edelmoedigsten menschf.isvkind montcourt, oprichtte. Lyzander ontmoet den ongelukkigen de Montcourt in zyne omftandigheid van Bedelaar: deeze vermomde hem zodanig, en het verloop van tyd, waarin Lyzander gelyk ook zyne Henriette door de afwislelende omllandigheden , en vooral door de treurigheid over het gemis van de Montcourt, merkelyk van gelaat veranderd waren, hadt hun voor elkander onkenbaar gemaakt. Lyzander , aangedaan met den ongelukkigen Grysaart, neemt denzei ven in zyn huis; en, naa eenig verblyf daar ter plaatze, volgt de ontdekking by het Gedenkteken. Daarop befluit Lyzander in ftilte het Landgoed van de Montcourt in Frankryk weder in te koopen; het geen hy gelukkig door een goed Vriend, met de noodige bedektheid, volvoert. Naa zo gelukkig dit Landgoed magtig geworden te zyn, vertrekt Lyzander met zyn geheel huishouden, en de Montcourt, na Frankryk. De verrukkingen de natuurlyke gevolgen van den geheimen koop van het Landgoed,, waarvan de vruchten by de aankomst daar ter plaatze de Montcourt zo duidelyk, zo treffend,blyken, worden op degevoeligfte wyze befchreeven. Hierop verfpreidt zich het gerucht van het leeven van de Montcourt; en de boosaartige arglistigheid der gierige Nicht vindt, egter, een middel, om, zonder zich te ontdekken , het Landgoed en de bezittingen aan de Montcourt weder in eigendom te bezorgen. — Dus zegepraalt. in dit Stuk, de Deugd op eene zeer bevallige wyze over dearglistigfte boosheid , terwyl de Dankbaarheid, eene der bevalligfte Deugden, volgens het gemaakt ontwerp van den Schryver, de hoofdrol fpeelt. Fanny Belton, of de Gefchiedenis eener ongelukkige Juffer: geJ volgd naar het Engelsch. Hde Deel. Te Amfterdam, ly J. Weppelman, in 8va. 253 11. "T)eeze kleine en onderhoudende Roman, van welken wy by ■"-^de uitgaaf van deszelfs eerfte Deel met genoegen fpraken (*) blyft den gegeeven lof volkomen waardig. Kortlyk is het vol- (+) Zie Alg. Vai. lettcroef. VII. D. bl. 407.  48 F A N N Y JEI.TOS. volgende het beloop der gefchiedenis, welke met dit Deel eindigt. Fanny, dan uit het huis haarer Tante verftooten en van haar geld beroofd zynde, komt te Londen, doch bevindt, dat de Dame, aan welke zy geaddresfeerd was, reeds lang gefiorven is; dit brengt haar in groote verlegenheid, waaruit zy egter Jiatuurlyk en gelukkig gered wordt. — Zy onthoudt zich eejugen tyd als Gezelfchaps-juffer, by Juffrouw Barlow , naa welker dood zy ten huize van Mevrouw Wehvood komt, eene Dame ten uiterfien van haaren Letterkundigen fmaak; hier vertoeft zy eenen geruimen tyd* doch, tot haar ongeluk, maakt zy «ver een van de Dichtftukken dier Mevrouw, eenige niet zeer gunfhge aanmerkingen, en hierdoor vervalt zy eensklaps uit derzelver gunst. Die ftelt haar tot een prooi der Behoefte. Zy ontkomt de fm'kken, die haar deugd door een eerloozen Lord gefpannen worden, op eene moedige wyze, en wordt Cfchoon dit gevalüg genoeg inkomt, om de waarfchynlvkbeid te houden) door eenen bloedverwant van Juffrouw Barlow, op eene zeer edelmoedige wyze, met penningen bygeftaan door middel van zeker getrokken Lot. Hierop volgt haar Huwlyk met eenen onbekenden Geleerden, den Heer Benfon; doch naa deeze Verbintenis ontvangt zy van Graaf Charles, die tegen zyn dank getrouwd geweest was, eenen brief met eene volflagen liefdesverklaring. Dit maakt haaren toeftand vry ongelukkig, doch haare rampen neemen merkelyk toe door het ondeugend Characfervan Benfon, die, haar fchelmagtig bedroogen hebbende, haar vermogen geheel uitput, en door zyn fchandeJyk buitenlpoong leeven haar deugd geduurig op de fferkfïe proef brengt. Naa zeer veele rampfpoeden , naa het verlies van haar Dochtertje, de vrugt van haar ongelukkig Huwlyk iterft zy in eene gevangenis, die, door de fchulden van haaren Man haar verblyf geworden was. ' Het beloop van deezen Roman is zeer natuurlyk , en de Schry. ver, die zich ten oogmerk fchynt gefield te hebben om de eigenlyke beflemmmg der Vrouwlyke Bekwaamheden , en derzelver behoorlyke aanleg aan te toonen, als mede het gevaar van een onbezonnen Huwelyk, heeft,onzes achtens, zyn doelwit getroffen. Fanny Belton is voor alle Meisjes, die meêr met de pen dan de naald ophebben , en den welfpreekenden Minnaar een gereeden toegang verleenen , een waarfchuwend voorbeeld.  i NIEUWE A L G li M E E N E VADERLANDSCHE LE TTER - OEFENINGEN. Dy bel der Natuur. Uit het Hoogduilsch overgezet, en met aanvullende toegiften en aanmerkingen voorzien, door L BiEilBR , Lid van de Hott. Maatfch. der Wcetenfchappen, ie Haar hm , en Predikant in Twyzel en Kooien Tweede Deels eerfte Stuk. Te Amfterdam, by M. de Bruin, 1785. In gr. oftavo, 652. bladz. I n dit tweede Deel word een aenvang gemaekt, van de ....„m„„„:„^. ,w „r,rM-,npmftp hv/.onrierheden . die tot den aert van dit Werk behooren, Welke in t Boek, Exodus geheten . voorkomen, riet begmr. ues mei itt ueuuuuou» van Mofes in een bootje van bic zen, en leid ons voorts tot zyn leven als Schaepherder, zyn gezigt van het brandend bosch, en het verdere wonderdadige by die gelegenheid voorgevallen. Het befnyden van zyn Zoontje door Zippora, en 't einde waer toe Isracls Volk, by 't vervaardigen der tichelfieenen , ftroo moest verzamelen, komt dan verder in opmerking. En hieraen volgt ene befchouwiiif, zo van het eerde wonderwerk van Mofes en Aaron voor Pharao, als van elk der tien achtereenvolgende plagen over Egypte; met de bevryding van het Land GoJen, daer Israël zich onthield. By de befchouwing der laetfte plage, of den dood der eerstgeboorencn 111 Egypte, word ook onze aendacht nog afzonderlyk gevestigd, op de keuze en het eeten van het Paeschlam; als mede op de fprcekwyze Exod. XI. 7- gcm Hoild zal z3n\ t0"S roeren. Ene uitdrukking die men juist niet naer de letter maer als een fpreekwoordlvk gezegde heeft op te nemen; ter aénduidinge van de diepe ffilte 111 de wooningen der Israëlieten, terwyl onder de Egyptenaren alles in volle onrust gedompeld was. Wyders verleent men ons ophelderende aenmerkingen over Israëls uittogt uit Egypte, het geleide door de Wolk en Vuurcolom, benevens den doortoet van Israël door de Roode Zee, en den ondergang van 't heir van Pharao in dezelve. En hierby komt I. UEEL. N. ALC. Llil T. tiO. 2. D Vel-  go bycel der natuur. vervolgens nog ene overweging van 't geen Mofes verhaelt, wegens het zoet maken der bittere wateren te Afof«, betre&epde de Palmboomen te Elim,eti het Man na der Israëlieten in de vvoestyne. . De Eerwaerde Meiier zynen aengevangen arbeid , met ene oplettende oordeelkunde, voortzettende, heeft, even als in 't voorgaende met alleen hier en daer zyne aenmerkhigen geplaetst maer er ouk enige Hukken, die te breedvoerig waren om onder de aentekeningen gebragt te worden, by manier van Toegitte, er_ aen gehecht. By de befchouwing van Israëls mttogt uit Egypte, deelt hy ons mede een naeuwkeurig onderzoek na t Land Gofen ,• by de overweging van 's Volks doorgang door dc Roode Zee, verleent hy ons ene nader ophelderende Verhandeling over dit onderwerp; en by de melding der Palmboomen te Elim, geeft hy ons no<* een uittrekzel,uit ene keurige Verhandeling van den kruidkundigen Olaus Celftus over de Palmboomen , die verfcheiden Ipreekwyzeu der heilige Schryveren desaengaende in een duidelyk licht (telt. Om uit deze opgemelde onder¬ werpen nog ene byzonderheid, tot ene nieuwe proeve van dit Werk voor te dragen, zullen wy ons oog flaen op het gemelde , wegens de oorzaek van den ondergane' van 't Leir van Pharao in dc Roode Zee. Scheuchzer feeft deswegens het volgende op, en hier by zyn, door Dmat en Meijer de verdere aentekeningen, flaende op de aengewezen plaetzen , gevoegd. „ De zee kwam wederom, zegt moses, tot haar e kracht, dat is tot vloeibaarheid, beweging en droom. Clericus fchnjft dit toe aan den wind - en beroept zich op de woorden in moses lied. Exod. XV7. 8, 10. (i.) Toen de natuurwetten wederom in haare voorige werking herfteld waren, moest het water wel door zijn eigen zwaarte te rug vallen, en het ontledigd ruim wederom fchielijk vervullen. Men kan ondertusfehen ook toeftaan , dat die werking door een tusfehen gekomenen wind bevorderd zij'. Maar, naar de mening van clericus,die tot afbreuk van liet wonder vcrklaait, zouden de raderen der wagens aan harde klippen en fteenachtige zeegewasfen zich geftooten hebben, en daarvan geborlten , of in (tukken gefprongen Zijn. Maar hoe kon dan moses gezegd hebben; de heer ft iet de raderen van hunne wagens weg,en deed ze bezwaarlijk voortkomen ?'(2.) Of hier nu enkel natuurlijke middelen gediend hebben, dan of 'er ook bovennatuurlijke gebruikt zijn, laat zich niet lichtelijk bepaalen. (3.) De geheele na-  BYBEL DER NATUUR. ji natuur is God gehoorzaam en Hem dienstvaardig. ;—■ Niemand zal ondertusfchen zwaarigheid maken, om iets voor een Godlijk wonder te houden, waarbij God zich ook van de natuur bedient. Stelt men dan nu, dat hier een Wind en wel een fterke wind ontftaan was, die natuurlijk niet zoude ontltaan zijn, of ten minfte zoo niet zou geftormd, en die uitwerkfeleti niet gehad hebben, die hier gemeld en zelf vooraf voorfpeld waren, zou die niet voor 6en wonder moeten gerekend worden? (4.) Wen Mofes het Volk in dien vrijmnedigen en niet minder verzekerenden toon 'aanfprak : Vreest niet, fiaat vast, en ziet het heil des heeren, het welk Hij heden aan ulicden doen zal. Want deeze E-iptcnaars, die gij heden ziet, die zult gij nooit' •weder zien; zou men daar geen wonder te gemoet zien ? (1.) Calmet 'ziet het gevoelen van clericus zoo aan3 als of dezelve een wezenlijk wonder hier erkende, en woSbeim bevestigt dat oordeel. Bibl. Vntcrfuch, II- Th. p: 7©. Dan dit wonder beftohd bij hem in den Herken en buiteiigewoonen wind; die echter , wen wij den Heer michaeLis"hooren, hier ook Hechts natuurlijk was. Beide nemen zij ondertusfchen eene zeer fterke ebbe hier aan. Naar die onderftelling nu moest die wind ten eenemaal opgehouden he ben, en met ftille kalmte verwisfcld zijn, om het tegengehouden water wederom met zijnen gewoonen loop in den Arabifchen zeeboezem in te dringen , en het ftrand bij Sucz te vervullen. Of men moest eenen tegengellelden, uit het zuidoosten wnnüenden, wind aannemen , die den vloed zo veel te fcbiclijker kon voortdrijven. (a.) Asafs dichtkundig vertoog in den LXXVIlften Ps; Vs. 16 21. heeft ongetwijfeld deezen-doorgang der Israëlieten door de roode zee tot een onderwerp. Daar meldt nu de Dichrer van water uit de wollen uitgtffort van het kraakend geluid des donders, van de fchitterende blik emen s als zoo veele Godspi len , en van het daveren der beroerde i dsr trillende aarde. J Dat geeft licht aan deezegehetm nis, en ontvouwt ons dé geduchte uitwerkfelen, die MOSfS nopens de Ëgiptenaars in de zee befehrifft. Wen wij ons vrirftellen, "welk eene ontzachlijke menigte van water eene enkele 0 wederswolk behelst en uitftorten kan ; (en dat dié Vrij veelis , verzekeren ons de Natuurkundigen, die het gewigt Van zulk eene wolk wel eens op 10.666,666 pondenbegrooten -,) wen wii, op het gezag van den Dichter, aannemen dat zulk een ftortregen op de Egiptenaaren gevallen is; kunnen Wii ons ook lichtelijk voordellen, dat de grond daar yüf! Ds |tiB=  52 bybec der natuur. fiibui2fl,H WiUer overftroomd> ^ de tocht voor hm ten uiterften zwaar moet geworden zyn; eerder nog, dan zij van de wederom uropmende zee verrast en eensklaps door haar water overftelpt wierden. eensklaps HÏÏ Iï.700rden K ïen Sroi,dtekst! door de onzen vertaald, mZfiÊn y*"***™* "«ar scheuchzers , en rnisfchien de Zunchfche overzetting, ƒƒ# ,We 2e onjlujmghcid en van lutherus vertaald door,//// y?0«£ °"J*m'ëh"(i™* men van een ftormwind voor oe Egiptenaaren zeer belemmerd en nadeelig, of beter van het traag en zwaar voortkomen der wagens, welker raderen van de as door zwaare fchokken en ftooten, afvoe- ïa r' ü r.kUnne''; T De Hr" MiCHAKUs vertaalt ze dus: en teder tred, ofte (tap, viel hun zuur. Maar de natuur van den donder maakt eenen itorm, vaak daarmede verzeld, zeer bcgrijplijk. Hij beroept zich ook dfe LT°1nr K l*- en ™cilt' dat veellicht die wolk, tot het hen- der Egiptenaaren genaderd, door vreeslijken donder en bükfem f hunne paalden fchuw gemaakt hebbe: waardoor de, meest uit ruiterij en wagens he laande legermacht der Egiptenaaren in grootfte wano de geraakt de raderen der wagens zouden gebrooken, en zij dus verhinderd geworden zijn van verder voort te gaan: een voorval het welk voor een heirleger, daarin de wanorde de overhand krijgt, zeer ongelukkig is „ LUit vertoog van asaf, waarin deeze verlosling van Israëls volk, geluk mt vs. 16 en ai. ontegenzeggelijk blijkt bezongen word, heeft, bij zijn verfchil van moses vertoog, ecuter veel overeenkomst daar mede. Moses meldt wel niet van een onweder, van plas- óf (tortregen, van donder en bhkfem; hij zegt Hechts: de Ikere zag in dc vuur- en wolk-kolom neder op de Egiptenaars. Maar de Dichter geeft ons eene nadere verklaaring van dit zien het welk, aan God toegefchreven, doorluchtige werkin' gen, blijken van deszelfs geduchte tegenwoordigheid 't zij tot voordeel, t zij tot een oordeel over ftervelingen m den Ibjl der gewijde Schrijveren, dikwijls te kennen geeft, en hier ui het verhaal van Gods wonderen, b de roode zee gebeurd, m den Iaatlten zin zekerlijk gebruikt is „Urn nu aan zijne befchrijving van dit verbazend onderl werp hebt leven fterkte en eene roerende kracht bij-te zetten, gebruikt de Dichter wel dezelfde uitdrukking van moses, dog met eene andere wending en toepasfing. Want het geene moses nopens de Egiptenaaren zeide, dat brengt de  bybel der natuur. 53 de Dichter over op levenlooze onderwerpen, en bedient zich gelukkig an dien meesterlijken trek der wellpreekenheid dien men eene perfoonsverbeelding (profopopna) noemt' van eene even zoo roerende wederopbaaling\anaphoraj: van eene opklimming in zijn vertoog (gradatie*): en van een verzuim der voegwoordjes (afyndeton); Itukken die zamenwerken, om een voorllel duidelijk, üerHik ' levendig en roerend te maaken, zo wel als om den ernst en de aandoening van den fpreker uit te drukken. De peribonsverbeeldiug beerscht in alle de deelen van dit'voorltel. De wateren zagen U, 6 God! Indien ze gevoel en aandoening gehad hadden, ze zouden bczelt hebben, dat God, met verontwaardiging en in toorn, op de Egiptenaaren neder zag, en omtrent hen aangedaan was; dat Hij hen zijn heilig ongenoegen thans op de geduchtlte wijze wilde doen ondervinden: zij zouden zich gehoorzaam ten dienst van Hem hebben aangeboden , om de werktuigen in zijne hand te zijn tot ftraf over zijne vijanden , aan welken Hij zijne wreekende rechtvaardigheid wilde verheerlijken, waartoe ze ook van Hem thans gebruikt wierden. Dit voordel word nog eens weder opgehaald : De wateren zagen U. -. En deeze verklaaring fchiint ons hier beter te Ürooken, dan dat men het zien voor ondervinden, het geene zomtyds daardoor betekend word, hier nemen wilde, en, met toelpeeling op oorlogende partijen, die eikanderen gezegd worden te zie», de wateren, als tegen God aangekant en ftnjdende, doch Gods Almacht ondervonden hebbende, voor Hem zwigtende en onderworpen, zich verbeeldde: hoedanig de llr. vunema deeze fpreekwijs verklaart; die ons, dewijl men de wateren, gelijk de andere elementen, m dit beloop, als aan God gehoorzaam en dienstbaar, heelt te begrijpen , zoo goed niet voldoet. • ; 'Er vobn zonder koppelwoord, ofte aaneenschakeling, ziCbéefden ,■ of waren in barensnood, om, voor eenen tijd geftremd in hunne natuurlijke werkingen, nu dezelve m kracht te hervatten; nu de verloste des Heeren beveiligd waren, zouden ze .derzelver vijanden en yervo geren vernielen. Deeze uitdrukking en de volgende gebruikt moses omtrent de Egiptenaaren: God verfchrikte het leger der ' Egiptenaaren ; maar de Dichter van de wateren en afgronden : daar is DDH, hier VlM welker betekenis m de zaak op het zelfde nederkomt. „Eene opklimming,en fterker wordende reden is hier in " D n "-et  • 54 bybel t)er natuur, het volgende voordel: ook de afgronden wierden beroerd Gods doorluchtige werking op, en die verbaazende verandering aan, de roode zee word hier door uitgebeeld • dee ze , ten voordeele der Israëlleren gebeurd , bevorderde hunnen doortocht, maar haalde den Egiptenaaren het verderf en den ondergang op den hals. Dit is Ps. CX1V. : -i te paaren weer. De volgende woor¬ den bevatten geenzins eene herhaaling van het voorke1 UWaï eene verheffing en uitbreiding van het ijsfen'jk , denkbeeld , door ontvouwi ;g van de uitwerkfelen van 1 ' {een WWheen befchreeven was.' Het geluid Uwes dit rond: de ratelende dondcrllagen klon1 -n, maar klonken van het eene aspunt tot het ander, en vervulden met een voortrollend vreeslijk getater den wijden omvang van lucht en kemel. De blikfe-  eybel der natuur. 55 ken verliehteden de weereld, fchittercnde, vreeslijk fchitterende en fchieïijk elkander vervangende bhklemichichten fcheenen door hun zwavelachtig vuur ver en nabij alles te ontfteken , alles in lichte laaije vlammen te zetten. De aarde werd beroerd en daverde: de trdler.de lucht en haare geweldige fchokkingen, bij de losber tende donder, flagen, teisterden dc aarde, en fcheenen haar te «.mudden te doen beven en Adderen op haare grondvesten enz. Men verfchoone ons deezen uitflap, in welken wij het fraaie en verhevene van dit dichterlijk vertoog eenigzins poogden op te helderen. De Fert.~\ V fh Het komt mij voor, dat, wanneer men fte.t, dat Godl bii het verdrinken der Egiptenaaren, dat beleüel, waardoor de natuurwetten en werkingen voor een wijl geftremd wierden , flechts had doen ophouden , men dan geen wonder verder noodig hebbe. Ondertusfchen ontdekt zich veelligt nog iets daarbij, het geen als een wonde! kan aangemerkt worden. Want het opgepakt en als een muur opgereezen water fchijnt niet overal even Iclueïïik neder te florten , maar zijnen val eetst aan die tfgiptifebc kust te beginnen. Vermids 'er gezegd word, dat de Egiptenaaren vluchteden, ongetwijfeld na hunne kust, daar ze van daan gekomen waren, en nu wederom poogden uk te komen ; ondertusfchen vluchteden zij de zee ie gemoet, die over zulks van dien kant, derwaarts zij zich om uitkomst wendden, eerst wederom vlot wierd, inflortede, en haaren ftroom wederkreeg.. Dus wierden | van het water ingeflooten, en wel fchiehjk geheel en al overflelpt, en midden in de zee nedergeftort. En dit denkbeeld daartoe de befchrijving van moses ons van zelve leidt, is geheel wat anders, dan het geene men van ebbe en vloed natuurlijk denken kan. . (*■) Hierbij zal het niet ondienftig zijn het bericht van den Heer niebuhr , in zijne Befchrijving van Arabic, bl ma. in het oog te houden, dat naamhjk de wind op den Arabifchen zeeboezem gewoonlijk zes maanden in eene ftreek zijne richting houdt , en , bij afw.sleung , dan eens zes maanden uit het zuiden, dan wederom zoo lang uit het noorden waait. Maar hier waaide dezelve, binnen 24 uuren , uit twee vlak tegengeftelde gewesten. ——— [De Heer pococke, in zijne Befchrijving van het Oosten, 1 D. 2. St. bl. 335. heeft ook aangemerkt, dat er twee foorten van wind, te weeten, de noord- en ziude-wmd, meestal waaijen in Egipte.J" D 4 'ST*  5f r« schut t e Willemsz., i785. ^ norbericll'£bkSÏ tft gr. octavo. 9 OMaz* Voor hun, die, na het doorbladeren veler Schriften over v s Hetllands borgtostlyk lvden in rl«„ u? I' . heden 't wdk nn?P r« i J i 7 ' dtszelis byzonderncatn l welk onze Godgeleerden zo verfchillend verkliren deswegens nog niet voldaen zyn, en ft na ene duidclyker verklaring van de Leer der Kerke nopens dit onderwerp verlangen, kan deze Verhand;™ nopens ,rtlt ben: daer hy ten oogmerk heeft, en zyn ''JSte te™ kundig Godgeleerde fchrauder uitvoer , de oude e „welbeproefde Leer van onze Kerk," f"o als Tv zie u«drukt ,;) „ te verklaren en te verdedigen " y 1 en dien einde handelt hy eerst over "de Voldoenin* ^r^VrrA^TV^" KenV- deze vier iShS beweert. ,, (i.) Alle lijdingen van fef'us ziin nlmcwr ;: ESkagenn v,T ïffS^t?^ « •iIIp h« n-roffi.r, M i J ntett' door t voldoen ««« " iJnA i - . V°WaAB voor aIie fle zonden. (4.) Hij „ eed hier als de tweede Adam en de Borge der^um- n~T7 ,Ur nadere Opheldering^ hier van vestig onze Godgeleerde, voorts, de aendacht op de tCd ftelhnge van den eerften en tweeden Adam; waer uit b v dan afleid, op hoeuamg ene wyze men dit Stuk Tiebbc te be fchouwen en omzichtig voor te dragen. By die geegcl. Sr 'y™de on? tegen twee uherllai. wachtenJ h'J 5 °ns hier voor twee "iter,te" wachten. Aan den eenen kant voor 't lochenen van die gewignge waarheid dat alle de lijdingen vaï Chrï tu G5othd:e"pnarr-tUn^n draa«en van&Bethlehem f tot Gnlgotha toe geluk zijne arme geboorte, fchoon Hij uit koninglijken bloede van eene maagd van DavSs huis gè fprooten het recht tof Davids troon had. Zijn vliS uit f''J1 tK-lmjdems, fchoon Hij zonder fmet ontvangen en gebooren was enz ten opzichte van den fimSSBSfi. TC&é m?* ^TOngende ftraffen zijn geweest, "ct?e ''ell,s' naar r Godlik vonnis in 't Paradijs geveld , als  over het b0rgt0gt. lijden in deszelfs bijzonderh. 57 als Borge voor Adam en zijn verkooren kroost heeft uitgeÜaan. '"Aan den anderen kant is 'er een uiterfte van fpeelingen des vernufts,die fijngefponnen in een' Dichter draaglijk, en eenige misfchien niet geheel van waarlchijnlijkheid ontbloot zijn, gelijk de Voorzienigheid ook zomtijds wilde fpeelen , in de wereld haars aardrijks; maar die, van nabij . befchouwd, geene genoegzaame vastigheid hebben, om ze in den rang van een betoog te plaatfen. ,, Ook wenschte ik wel, dat men eenige niet zeer gefchikte, en vooral fommige zeer onbefchaafdc uitdrukkingen , welke of valfche, of ten minde geene juiste, denkbeelden opgeeven, zorgvuldig poogde te vermijden. Gelijk, bij voorbeeld: „ dat de Borge door ieder bijzondere leidi ;0 voor ieder bijzondere zonde zou voldaan hebben (*); H dat Hij ontkleed en ineen fpotgewaad seftooken, voor " de zondige kleederpragt ; over dorst klagende, met gal en edik gedrenkt, voor de dronkenfchap; door de voe" ten gefpijkerd, voor het zondig dansfen; 's nagts lijden" de, voor baldaadigheden , die in den nagt gepleegd wor" den; enz. zou vo- daan hebben." Dit is oi onwaaragng, of, zo 'er al iets waars , hier of daar, in is, dan wordt het door die ruwe uitdrukkingen in zulk een gewaad geftoken, dat men het waare naulijks vinden kan, of dat ten voorwerpe ftelt der fpotlust van dartele vernuften. Neen! zoo denk ik 'er niet over, en zoo moet men, mijns oordeels, 'er niet over denken. Zoo onbefchaafd behoort men zich niet uit te drukken." Om deeze en dergelyke mi vattingen en wanichiklyke voorttcllingen af te keeren , en tevens te toonen, hoe men, zyns oordeels, dit onderwerp hebbe te verhandelen, verledigt zyn Eerw zich nog, in de derde en laetfte plaets, tot het mededeelen van enige atnmerkingcn, welken hy als grondflage legt, waerop men agt behoort te geven, „om in het overbrengen der bijzonderheden van Jefus lijden een vasten (treek te houdenen dan vestigt hy eindelyk daerop enige uitlcgregels, „ die men, zegt hy, in het ver„ klaaren van 's Heilands borgtogtelijk lijden,mijns beduu„ keus , in 't oog moet houden; welke ik aan elk, dienauw], keurig oordeelt, tet toetfing overgeeve." f*) Nopens dit denkbeeld heeft zyn Eerwaerde al vroeger in deze Verhandeling gezegd. „ De voldoening door ieder ,, bijzondere firaf, voor ieder bijzondere zonde, is een hers,, fenfehim; zulk een borgbetaling wordt van de Hervormde „ Kerk niet geleerd." n D 5 De  58 J. NEWTON De grondlegging der Christen. Kerk, benevens haare gefieldhad en lotgevallen , geduurcnde dc eerfte Eeuw, in eenise byzonderheden overwoogcn. Door j. newton, Predikant te Londen. Uit het Engelsch vertaald, door m. van werkhoven, en uitgegeeven, mei een Voorbericht, door c. brem. Te Amfterdam, by M. de Bruyn, 1785. Behaiven het Voorbericht, 472 bladz. in gr. oStavo. Het gefchiedkundige van de eerfte Eeuw der ChristenKérke is het hoofdonderwerp van dit Gefchrift; doch de Eerwaerde Newton heeft zich niet zo zeer voorgefteld het zelve gefchiedkundig, als wel zedekundig, te behandelen. Hy legt de gefchiedenis tot een grondflag, en deelt daeromtrent zyne zedelyke overwegingen mede; het welk ons ene leerzame en ftichtende ontvouwing van dit onderwerp verleent, dat de Autheur, in drie Boeken, als drieledig befchouwt. In het eerde Boek , betreffende de Gefchiedenis der Kerke, van s Heillands geboorte tot zyne Hemelvaert vestigt zyn Eerwaerde onze aendacht eerst,op Gods Wys' heid en Goedheid, zichtbaer in de bepaling van het tydperk der komfte van Christus in de Waereld; het welk hier opgehelderd word, door ene korte befchouwing van de gefteldheid des Menschdoms, voor en op den tyd van 's Heillands geboorte. Verder ontvouwt hy ons den waren aert en de eigenfehap van het Euangelie, afgeleid uit de Leer en het Voorbeeld van onzen Zaligmaker. ' ■ Hierop verledigt hy zich, tot het nagaen der ware grondbeginzelen van den tegenftand, welken de Heer Jezus, in den loop zyner Bedieninge op aerde, ontmoette; als mede der tegenbedenkingen en kunstgreepen, van welken zyne Vyanden zich bedienden, om het Volk tegen hem voor in te nemen, en 't omhelzen zyner Leere te beletten. En daer by komen voorts enige aenmer- kingén over de roeping en de karakters der Apostelen en Discipelen onzes Heren, voor zyne Verhoging, Het tweede Boek gaet over de uitbreiding van het Euangelie, na \s Heillands Hemelvaert, tot op het einde der eerlle Keuwe; en behelst, in de eerde plaets, ene rchtervolgende befchouwing van het geen de Euangelist Lukas deswegens in het Boek, de Handelingen der Apostelen genaemd, heeft aengetekend; welk gedeelte van dit Gefchrift met regt aengemerkt mag worden, als ene bgknop.-  be grondlegging der christen-kerk» te geregelde opheldering van, dat gefchiedverhael. Voorts ontvouwt ons de lierwaerde Newton kortlyk de verdere lotgevallen der Kerke, inzonderheid geduurende de vervolgingen, door de Roomfche Keizers tegen dezelve aengewend; en, by die gelegenheid, hecht hy daer aen pen onderzoek, nopens de beweegredenen, die de Heide* nen alle'gelegenheden deeden aengrypen, om de belyders van het Christendom zelfs geweldig tegen te ftaen. Ten belluite van dit Bock komt hierby nog ene algemene befchouwing van den toeftand der Christen Kerke tot op het afloopen der eerfte Eeuwe, zo ten aenzien van derzelver zuiverheid, als ten opzichte van de befmetting, die hare zuiverheid al vroeg begon te bezwalken. Op deze laetstgemelde algemene befchouwing, volgt wyders, in het derde of laetfte Boek, ene overweging van etlyke byzonderheden, rakende de gefteldheid der Kerke in die eerfte Eeuwe. Vooraf gaet ene Proeve over het Karakter van den Apostel Paulus, als een Patroon of Voorbeeld van een Dienaer van Jezus Christus. Daerop ontvouwt ons de Eetwaerde Newton de ongeregeldheden en ergernisfen, welken zich in de Apostolifche Kerk openbaerden. En ten laetfte geeft hy ons een berigt van de dwalingen , door valfche Leeraers, ten tyde der Apostelen, voortgeplant. Twee Veldpredicatien, gedaan, voor het tweede Battaillon van ' het Regiment Infantery van zyne Exc. den Heere Lieutenant Generaal onderwater , gecampeerd by de linie des Lands van Axel, 'in Staats Vlaanderen ; door j. scharp , Meedebedienaar'des Euangeliums in de hervormde Gemeente van Axel en Zuiddorpe. In 's .raavenhaage , by ]. A. Botivink, i 85. Behaiven de Voorreden, 97 bladz. in groot oftavo. Bvzondere aenzoekingen van geagte Krygsofficieren hebben den Eerwaerden Scharp overgehaeld , om, fchoon geen commislie als Legerpredikant hebbende, deze twee Veldprecatien voor 't opgemelde Bataillon te vervaerdigen en uit te fpreken. De verkiezing der verhandelde, onderwerpen en de wyze van uitvoering loopen te zamen , om de Lezers, zo wel als de Hoorders, een loflyk getuigenis van % Mans oordeel en bekwaemheid af re vorderen. Het onderwerp der eerlte Predicatie, gedaan den tienden yan  ÓO J> SCHARP IZ^efnK^Ss^'^ * ^^kheid der Godsvrucht voo> een Krygsmm. Ier ontvouwinge hiervan fteit zvn Eemaerde zich voor „ (,.; te onderhoeken , of hy die „ boven anderen, Godsvrucht en deugd betracht, niet de „ beste krygsmanis.- en (2.) nader te bepaalen, vïe de " t i7,Zht Zy' d'e.hvdei' Krygsliedenaanpryst ,c.ï welke " lï ïfe' d-1£ Zy V001'al te betrachten hebben!» De tweede Pred.catie, veertien dagen later uitgefproken enigermate een vervolg der voorige" (trekt on ?e t00 en' zou 'SST* Vm Wynreede'nen, waa.r YneedTmeu zou m/len bewyze» dat de voorheen aangepreezene GoddmTughetd en het flipt Godzalig leeven van een Krynman met kan worden gevorderd. Zulks doet zyn EervSen „ (i.) onderzoeken het voornaamftc waardoor men zich " ITgA terr7^™> ^t men Godsdienst en euangén- " ïèt vtrtnZ^^T^ iYT Va" een g^d foSt " n,et verSen lcan- E" (2.) daar het gewoonlyk vloeken „ zweeren en ontheihgen van Gods naam eene voorn a„ me hoofdzonde der heden van den oorlog is, zoo ovel „ weegt hy verder, in het by-zonder, het geen men Zr „ voor ter verfchooning zou kunnen bybrenfen?'™ Ieder Predicatie word met ene manlyke flofvermaning be- rug houden om Godsdicnftig te leeven, dè deugd tóbetr chte pbruike'n llg6n ™m V3" G°d Vreeze «eSfd ,, Gaat dan nu heenen, en vermaakt u in de ongerechtigheid vloekt, zweert, dobbelt, hoereert, trap? f eer Ivkheid, de braafheid, de orde met voeten onteert den Godsdienst, fpot met alle vermaaningen, acht met dë deugd: maar verloochent dan ook uw christendom, ver iest God™"111 ykG e" braave folda«ên, en beeft vóof „ Liever dan uw geweten bevryd, uw geluk befnrnVd 3fMsS£*<8* ™Vr-s • - op aarde goede dagen, i„ vreede genoegens, inS Sf! glonepalmen, en in den hemel pryslaurieren yö „ Zoo lang deugd en braafheid fchittert by het blinken van  VELDPREDIC ATIEN. 61 van uw krygsgeweer, zoo lang zal het den Lande wel gaan, en onze vryheid en de roem des Lands, door uwe dappere vuisten, beveiligd blyven. ,, Zoo lang elk eerlyk en verftandig Vaderlander zyne dcnkwyze door reeden beftuurt, en overtuigd is, dat een krygsmans kleed, een net manuaal , en eene cierlyke exercitie alleen geen braaf foldaat maakt; maar dat, voor eene fobere belooning , zyn keven altoos in de hand te draagen, onder de ftrengfte krygstucht, honger en dorst, kommer en ongemak te lyden, aan alle oorden des Lands de zwakfte plaatzen te befcherinen, in het open veld de woede der vyanden, in gevaar van gevangenis, verminking en dood, te braveeren, en, naar vermogen, in het draagen der gemeene lasten, het zyne toe te brengen, tot onderhoud des Lands, en van zich zelv' ten minlten eenige erkentenis verdient van den genisten Burger ; zoo lang zal elk braaf militair in achting, en elk deugdzaam krygsheld met onderfchciding behandeld zyn by menfehen, en gezegend by God." Zyn Eerwaerde fpreekt hier recht in den toon, welke enen Leeraer voegt, die het woord tot Krygslieden voert; en even dit houd hy, in het geheele beloop zyner Predicatien, beftendig, ongedwongen in 'toog. Hieraen gedachtig, vermyd hy ook omzichtig alle ingewikkelde redeneringen, en Itelt zyne denkbeelden voor in zulk ene klaerheid, en met zodanig ene manlyke tael, dat zyne voorstellingen ook voor den gemenen Soldaet vatbaer, en gefchikt zyn om ingang ie vinden, by elk, die niet geheel verbasterd is. Wel byzonder neemt hy (leeds in agt, dat zyne Toehoorders tot verfchillende Christelyke Gezindhede behooren, als zynde Gereformeerde , Lutherfche en Roomfche; uit dien hoofde vermyd hy alle zodanige overdenkingen , die uit byzondere geloofsbegrippen afgeleid zouden worden; en bedient zich alleen van zodanige kundigheden , die van allen , welken het Euangelie eerbiedigen, erkend worden; om langs dien weg, zo veel 't mogelyk ware, allen in 't algemeen, en ieder in het byzonder , dienftig te zyn. Ook kan men, uit deze onze opgave van den inhoud , genoeg afnemen, dat 's Mans Predikatiën,hoewel inzonderheid voor Krygslieden gefchikt, echter ook grootendeels van anderen, met ene leerzame opwekkinge ter ernuige Deugdsbetrachtinge, gelezen kunnen worden.  Gi DE DENKENDE CHRISTEN. De denkende Christen. Vifde Siuk'e. Te Amfterdam bi] J. v. d. burgh en Zoon, 1785. In gr. 8vo. 104 bt T~Vt Stukje behelst weder een drietal van Verhandeliti -■/gen, over onderwerpen, welken de eindige overweging van denkende Christenen vorderen. De eerfte raekt de geoorloofdheid der Zelfyerdediginge- en nadien de enige bedenking,-welke met fchyn van rede hi'er tegen mgebragt kan worden, haren grond heeft, in de woorden van onzen Hemelfchen Leermeester, Matth V TT zo verledigt zich de Schryver, inzonderheid', ternafp..erin" ge van den zin dier voorftellinge. Hy toont, f^v de ontvouwing van vers 387—41, ten bondigfte, dat dezeivéfl in genen deele betrekkelyk zyn tot de Ztlfverdedigh.omaerïot het nemen van wraek, of het ftraf vorderen "bv den Regter, over geringe verongelykingen. „ Invocge men, zo als hy zich uitdrukt, „ die woorden van on„ zen Zahgmaaker,overeenkomftig met het oogmerk den „ zamenhang , en de onhandigheden , op deeze wijze fchiint ,, te konnen uitbreiden." - Gij hebt gehoord, dat gezeU is, „oog om oog en tand om tand, enz. en hieruit neemt „ gi) gelegenheid om een gelijke vergelding te eifchen 3, over de geringfte en beuzelagtigfte beledigingen. die in „ geene vergelijking komen bij de pijn en het nadeel di» „ liet verlies van een oog of een tand u kosten. Maar „ ik, die gekomen ben om de Wet te vervullen, en van „ valfche tutlegginge te zuiveren, zegge u, dat gv in " Zff ,gTngC Seval,e,n' die niet het leeven, het lichaam „ of de ledemaaten raaken, den boozen niet zult wed * ^atcfei trek der fiagfchadnwe van het blok R. ■ INaaroiui u'de maln ü, loodlynig of verticaal, boven hetf0ognunt e ftaat, en dus in het midden van het tatieei, Tvólgt datVe flagfehaduwen ter wederzyder,1 van het oogpunt, ©, afwyken, (zo het fchynt,) oir ciat haare gSynen, V q, s f \ in het oogpunt, indien ze verlengd werden, zouden zamenkomen. 6 Indien nu de ziener, na het vinden van den hoek, onder welken hy de maan boven den horizont ziet; als by voorbeeld in dit tafreel 24 graaden , zig van beneden oogenbliklyk op den zolder begaf, dus 21 voeten boven £ f vlak dVes vloers verheven, en aldaar weder evenas te vooren beneden gedaan is, den hoek peilde ouder welken hy als dan de maan zag, zou hy wedei het zeilde getal, naamlyk 24 vinden. De rede daar van is, dat zyn horizont met hem opklimmende, en de maan ri'dien korten tyd eWg^/^ft. ^^g£ de , zulks geene verandering in den hoek der zien nge tot de maan kan voordbrengen, niettegenftaande he hem voorkomt, als of de maan met hem opklom t .want, gelyk de maan ons fchynt te vergezellen m het all ggen eener horizontaale lengte (*), even zo fchynt het ons ook toe, dat dezelve met ons eene verticaale hoogte op'klimt." (*) Dat de maan niet met ons voordgaat h "iJj&^twS volgende te bevatten: ftel dat, in een zelfde tydftip. twee perfoonen, de een met zyn aangezicht naar de maan gekeerd, en de andere met zyn aangezicht van de maan at, 'o°rdwandelen, dan zal het den eenen toefchynen , dat de ma n, voor hem wykt, en als vooruit loopt, terwyl 't den andeien,, op het zelfde tydftip, zal voorkomen, dat de maan hem van aenteren volgt f nadien nu geen ding, te gelyk m een ze.feen tyd, voor- en achterwaards kan gaan, zo volgt, dat de voordgang der maane of zonne niets dan eene fchynvertooping is. E 4  72 J. VAN MAERLANT Spiegel Historiaal 0f Rymkromk van BLfC"e ,V0Örige, Selegenheid , hebben wy onzen Lee/e —'ren reeds een breedvoerig verflae -ewL . f de voortreflykheid deezes We.-\\ \ f8 ' ° vau rchiedkundigye) en de Smeid^/^nJ^deele jEf! als uit de weinige SteekenS™ rf? V Zy"e fchriften » voorhanden, zyn^ Sft ^SS 'optaaïen ?T8 wf Leenze'°diêndfene n°deI°°Ze «erhLlingen t'e valle zen naar teffK ee",g ^ Ve'Ian# 'te *5 ilV lde Deel 011zer Letteroefeningen Shè Saan" V0'g'' e" voISc»s onze belo Yf da't veruag gedaan , nu wat breedvoeriger v\m *i,uL V Be ten, beteekent niet alleen de equo aliove animali de /eendere, gelyk het dikwils gebruikt word E'Vaaf ™ -fhooïere ^ alleen nederdaale», nederkomZ W Te/ Chevalier preux vaillant, Large, courtois, bien bataillant, Doit par tout astre hein renu , Loué, m$ & chier tMU, Het  SPIEGEL HISTüïUAAL. ?'ó Het byvoeglyk woord dorper komt ons^ hier voor in de beteekenis van onedelmoedig: Hi es dorper die finen viant Slaet , aldaer hi leget in 't fant. De twee Befchuldigers van Snfanna worden door Daniël by onzen Dichter, dorpere genoemd. Dorperlyk voor valfchelyk, vindt men mede by onzen Dichter. In de beteekenis van inurbanus, die kiliaan ook aan dorper geeft, leest men by onzen Dichter: Ne wes niet dorper indinen luuU d. i. lomp, ongcfchikt. Hoerery bedryven is, by maer- lant, ookpernie DOEN. DoRPERHEID ftelt r. visscuer, tegen over alle foete en boertige pract. Sinncpoppen, bl. 180. kerende, hoe iemand zich gedragen moet, die zich by Vrouwen aangenaam wil maaken , die moet (zegt hy) hem /lellen om haer te dienen met een foete, boertige, vermaeckelyke praet, mydendc alle dorperheid en vilonie. Vilonie en uorpeuheid, betcekenen hier byna het zelfde. Onbefchaafdheid van Schryfflyl, noemt een onzer latere Schryveren , dorperheid van styl, Tydwinst in led. Uur. in de Voorr. Dorper wordt ook dikwils als een zelfftandig naamwoord gebruikt, en dan beteekent het 't zelfde als Dorpman. Wy zouden tegenwoordig zeggen Buitenlieden , Dorplieden , ■ want Boer is eigenlyk geheel iets anders , hoewel huidecoper deeze woorden als fynonima gebruikt. Boer is verkort uit Bouwer , zo als huidecopek te recht geleerd heeft in zyne Proeve van T. en D., B. I. vs. 125. en dit niet had behooren tegen te fpreeken in zyne Aant. op M. Stoke, D. 1. bl. 408. Voor een Bewooner van een Dorp genomen, leest men het in den Bybel 1477 ; en voor dorpf.r heeft de Bybel 1531 Dorpman, onze Bybelvertaalers hebben Landman, 't welk Griekfche veefy»? 't best uitdrukt. Een eenvouwig man, wordt van onzen maerlant een simpel dorper genaamd. Het dorpman llusticus, van hiliaan, ftaat by v. velthem, daar die Dorpmannen befchreven worden zulke dappere daaden gedaan te hebben in den Slag van Woronc, als of zy Ridderen waren. Integendeel vindt men Dorpman gebruikt , om het griekfche woord «i*«»«f«s van Lucas [XVI. 1.] E 5 uit  74 j. van MAERLANT uit te drukken, in eene oude Griekfche Vertanling van het N T, Een rycman was hi hadde eenen dorpman. -!2 Doefeide die Dorpman in he felue wat Jal ic doen Hkt is dorpman geheel iets anders dan by Kir iaën' of v velthem. Dokpman is hier. het zelfde met Meijer, dat onder anderen ook volgens kiliaen beteeken/colonil prx/eaus. Die h,er dorpman genaam 1 wordt hie hv maerlant een Meije, waarvoor men zekerlyk Meiier lee zen moet. . In de verwandfchapte taaien , vindt men ons dorp, villa, weinig gebruikt, en nog veel minoer zal men eenige daar van afkomende woorden aantreffen. Ulphilas gebruikt altoos bJlM in zyne vertaaliug van de Évangeliën. De A~S. heeft Cun. het eerfie i if f ™!kt laatlle ons tuin, hortus, Locus /eptl Hier uit ziet men wat het verloop van tyden en het gebruik ,n de taaien al vermag. Tuin is by ons een rond. om brtloote wooning voor weinige menfchen. Het A-S ?atritfd, idPn0mpee" ?ehee,e "Mfchappy van menfchen aan te duiden. Eveneens is het met het Zweeds-Goth torp het vvelk ook voor een alleen (taande huis, in eene vlakte of bosch , gebruikt wordt. Op het woord oere, waarover onze Schuwer reeds breedvoerig gehandeld heeft in zyne Taalk. Mengel» bl i3- en volgg. erinnert hy den Leezer, dat oherI beteekent begeerte en bepaalt zich thans alleen, vooreerst om het gebnnk van het werkwoord gheeren, zonder het augmentum /yllabicum cue nader door voorbeelden te ltaven; en ten anderen eene derde beteekenis, waarin ons woord ohere, by onze Ouden gebruikt wordt, op te geeven. Ghere , nameiyk, beteekende by hen ook een geweer , het zy dan meer bepaaldelyk, werp/pies/en of ook wel zwaarden. By onze taalverwanten , vind men dit woord ook in dezelfde beteekenis gebruikt. De A Sax hebben ^an. dat lye , Diclion. Sax. & Goth. Lat vertaalt . jaeulum. telum, arma. De Sueo-Goth. geir De oude Hoogduitfchers hadden o;r, door schilter, IrlosJ. reuton. Gladius, door scherz., glos/, germ. tnedK ave, telum mlsfiie, jaeulum, vertaald. iNGHEsntDE is huisgezin, huisgenoten, bepaaldelyk huisdienstboden, het gevolg van den Heer. Kiliaen teekent ingiifsi-vde op als een oud Vlaamsch woord,en verklaart het /amiha. Ihre Glos/. Sueogoth. inoesinne , familia famulitium, dat hy afleidt van inne domus, en dan zal ons huisgezin juist overeenkomen met het oude |nBhe* SKsf.  spiegel historiaal. 75 sïnde , waarvoor de oude Hoogd. hebben ingesinde, "by sciierzius, glosf. germ. med. c&vi, vertaald, famulitium. Jus. Prov. Alem. Cup. CCC §. 2. daar gezegd wordt: dat een fchuldenaar, die, noch zyn fchuld voldoen, noch borg (tellen kan, door den Rechter aan den Schuldeifcher zal worden overgegeven, dan (vervolgt de wet,) fal 'er, behahen reht, als fin inghefinde. Hunc ille penes fe retinere valet, uti alios famulos fiuos. Ingesinde wordt ook in de oudfte beteekenis gebruikt voor een bedienden, en zo gebruikt ocfridus ook Diufeles gefinde voor Diaboli minister.- Dat deeze de oudltê beteekenis des woords is, zegt wachter, Glosfiarium Germanicum, v. oesind , Famuti-. tium; naderhand echter, vervolgt hy, is het genomen voor het geheele huisgezin, voor den geheekn (toet van dienstknechten. De afleiding van dit gezind, welke ons wachter geeft, is dus aanncemelyk , dat het namelyk zynen oorfprong heeft van gefind, Comitatus, (welks oudfte beteekenis is comes, reisgezel,*) om dat het gezin, de flaven en flavinnen, hunnen Heer overal, byzonder ook op reis, vergezelden ; van denzelfden oorfprong is , buiten twyfel, ons inghefinder, en het oude Hoogd. ingefiudc, behaiven dat men hier door bepaaldelyk zal verdaan moeten, hunne bedienden, hunne knechten , famuli domcfiici, zo als ingezinde , door haltaus , Glosf. I. c. vertaald wordt. Ope. Onze Ouden hielden de h nooit voor eene letter, en voegden dezelve dikwils voor eene klinkletter, alwaar wy de h thands nooit meer bezigen ; doch deeze aanblaazing wordt ook by dezelfde oude Schryvers achtergelaaten, in woorden, waarby wy dezelve voegen. De volgende voorbeelden, door onze Schryvers uit maeri.ant opgegee- ven , kunnen dit bevestigen. Ope voor hope, fpes. Alsberg voor Halsberg. Alf voor half. Elle voor Helle, orcus. Out voor hout, getrouw, fidelis. Agelen voor hagelen, grandinare, ■ voor Hameide, ftagboom, zo als men by velths m leest, of Hameeden, zo als maerlant heeft, fchryft jan van heelv. , /lag van Woerd. , ameide. Voor Hymne, Hymmts, gezang, heeft onze Dichter ympnen , voor welk ympnen hy ook jmmene fchreef. Dingen verklaart ons k iliaen ,Disceptare, contendere, certare, caufas agere, Mies agere, litigare, judicio concertare & Sax. Judicare, cognosrere caufas, vulgo bannire. i)och alle deeze beteekenisfen zyn ma,»r oyerdrachtelyk. De eer-  ?s j- van maerlant niet te vinden. len zynen tyde zal die deiikelvk a] «eheel «(«f iafit van oen Kaerlinghen Myn Jcriven bliuen en myn dinghen. Zeer wel verklaart de geleerde huidecoper deeze plaat, ons tegenwoordig vooral op Dorpen f zee?in Uruik'zvn i^b» SSSSK? l^fS v.velthem VQOt DMghujt, Rechthuis. ^ ^'"^ baten. Op gelyke Jyze ooT, £ tfare/ vromelike, Verwonnen menech Ccmincrike, Haddi acbtinge, t Neerland overtrekt. Die t vollik fiecht en recht, tot lóch en dróch verwekt. en B. VI. vs. 472. / Om onmaats,,uistgoeds end' öok onverzaadheids boet, Komt men tot lóch en dróch, dieft, moord, roof, overmotd. uJm be?U1"te ZUlIe" wv hier n°S *«» byvoeeen wetreni bet woord callen, 't welk in de eerfte grondbeteeTeni vocare, roepen, beduidt, welke hwekeSJwSSSï ab  spiegel i1ist0riaal* 77 alleen' met de Zweeden en Yslanders behouden heeft, die bet ook nog heden met de Engelfchen gebruiken. Kalachtig , roepachtig , clamofus , ftaat in den Bybel, 1477. By kiliaen vindt men de beteekenis van fpreefzen , loeui, dicere, als de oudfte gemeld, en deeze is by ons ia Holland zelf niet meer bekend; doch in Gelderland nog m gebruik; dus hoort men nog daaglyks in Venkr.w* caltgc? voor: wat zegtge'? Voorbeelden van kallen, dicere, loquit narrare, verfchaft ons ook onze Dichter op verfcbeickne piaatfen. Kallen bcteekent ook fermocinari, fabu/art, praaien. In deeze beteekenis wierd het oudtyds, en in eenen goeden cn in eenen kwaaden zin genomen. Het iaatfte is by ons behouden, het eerfte is verkoren geraakt. -—■ In eenen goeden zin leest men het in eene gefchreeven overzetting van het N. T. Lucas XXIV- Ende het gefchicde callede en mit malcader vraghede dat ilis felue daer bi buam. Bybel 1477. Job VII. icfal callen vutter bitterheid myner ziele. De Vulgata heeft: Confabulator: onze Over- zetters: Klagen. Hier van callinge, by kiliaen niet bekend. In een kwaaden zin vindt men het, Bybel 1477. Ecclefiafiic. Vlll. En flride niet mit ene oliënde menfehe. Die van 1531. heeft ghetongden. Dus ook callinge. Bitier uren des doods, HS f. 35. b. alle dwafe callinghe, en ydel voerde zyn , teghen die vcr- bkdinghe Gods. Eenige Zeeuwfche Oudheden, uit echte Stukken opgehelderd en in het licht gebragl. Zesde Stukje. Té Middelburg, by W. Abrahams, 1784. In gr. oStavo. Van het oogmerk en de nuttige uitvoering deezer Verzamelinge hebben wy, by de uitgave der vyf eerfte Stukjes, gewag gemaakt (*);nu ons het zesde Stukje ter hand gekomen is , zien we dat dezelve agtervolgd wordt, en 3at men nog meer van dien aart te verwagten heeft; het welk den onderzoekeren onzer Vaderlandfche Oudheden niet anders dan aangenaam kan weezen. In het Voorberigt tragt men de bezitters van oude befcheiden en aantekeningen aan te moedigen, om dezelven mede te deelen , door het dankbaar vermelden van het gulhartige vertrouwen van den Heer Mr. Jacob van Citters,tn den behulp- zaa* (*, Alg. Vad. Lettemf. V. D. bl. 174.  7S EENIGE ZEEUWSCHE OÜDHEDEN. zaamen arbeid van den Heer Verhege van Citiers, met betrekkinge tot het geene in dit Stukje vervat is Ook vleit men ons met de hoop dat 'er , uit de aan^ienlv^ verzameling van Stukken, raakende Zeelïid ond ?SS gemelden Heer berustende, vervolgens nog wel heeen en t ander te voorlchyn zal komen, dat ter opheld dnge der Zeeuwtche Oudheden kan dienen; het welk een des te gunlbger vooru.tzigt op des Auteurs verderen arbeid verHet Stukje , dat wy thans in handen hebben, behelst eene befchryvmg van het Slot en Ridder Hofftad Pookens burg, kennen,de merfykheid Sint Laurensl H^ctrcn. —- Het Slot zelve, dar van zeer oude herkomst i* eni althans ,n den jaare I29o reeds aanweezig waS Vo d't hief in de eerfte plaatze befchreeven , met nevensanande aanmerkingen over deszelfs inftandhouding, 11 e?nkort bengt van deszelfs tegenwoordigen ftaat." By ddaarón volgende melding der Eigenaars blykt het. datdeeze Ridde-Hofftad uit het gedacht Van Poppeki„sbarg%„£. gaan is in het Huis van van Borsfelevan Brigdamme ^ v "dfn HeernMrhewe S «^oTweS van aen «eer Mr. Jacob van Citters. De Voorreen e-n Vryheden benevens de Agterleenen, mitógaders d? ItZ ftrektheid gronds tot dit Huis behoorende , en V in daaromtrent verder in opmerking komt, wordt voorts af gehandeld, en hier op geeft de Schryver in de tw eï plaats een nader berigt\an het Dorp en'^Heerhkhefd van Sint Laurens, in welke HeerlvkhpJH c^Juer^kneta Slot gelegen is. «eerjykheid het opgeroeide midden*v»mb^,biï,eerlykheid' liggende genoegzaam in 't midden van Walcheren , te vooren onder den naam van Popkensburg bekend, heeft den naam van Sint Laurlfs verkreegen, by gelegenheid van 't ftichten eener Kerke £ daar (naastdenkelyk door Heer Claes van BorsfiTe \ 't Jaar aan dznt Laurens toegewyd; blvvende den naam van Popkensburg alleen aan 't Slot gehegtf Dit heeft Öï °T S/hryVer ^«kt.waarfchynlyk voorts te meer ftand gehouden , om dat het Slot en deeze Heer vkbeicï E°,,§e"S,' T°-r rigen tvd" ieder byzonderfl genaar hadden: doch m laatere dagen zyn ze weder, gelvk al voorens onder één Heer en beftnur gebragt en dJsden opgemelden Heere Citters in eigendom? geworden Met de befchryvinge deezer Heerlykheid geeft men ons h er een verflag van het voorgevallene deswegens ^ en verdeT een be-  éenige zeeuwsche oudheden. 7$) berigt van den toeftand der Kerke in deeze Heerlykheid, tot op derzelver verwoesting in die dagen, toen men de meeste Kerken van Walchers platte Land Hoopte, en de Roomfche Leer tot in leevtnlooze dingen vervolgde. Voorts meldt ons de Authttir de Kerklyke fchikking , met de prediking der Hervormde Leere , alhier ingevoerd ;_by welke gelegenheid ook , in den jaare 1644, eene Kerk in deeze Heerlykheid gebouwd werd, welke tevens voor de Gemeente van het nabunrige Brigdamme diende, welker inwoonders in het Kerklyke aan bet Kerkdorp Stat Laurens onderhoorig zyn. De voornaamlle byzonderheden, daartoe betrekkelyk bygebragt zynde, wordt deeze befchryving beflooten met een berigt van de Magiftraat en het Regtsgebied aldaar, mitsgaders van de Heerlyke Regten des Am! achtsheeren, en het Wapen deezer Heerlykheid: waar by dan ten laatfte nog eenige Bylagen , met een Aanhangzel gevoegd zyn, (trekkende ter bevestiginge of nadere ophelderinge van eenigen der aangevoerde byzonderheden. Bedenkingen over de Schaarsheid van Zeevaarend Vrik in het gemeen, en het verval onzer Nationaale Zeevaart in het byzonder. Door Mr. c. titsingh. Te Amfterdam , by H. W. en C Dronsberg, 1780. In groot oEtavo, 50 bladz. By eene ons gedaane herinnering, dat wy in onze Letteroefeningen , wat vroeger of laater, geen gewag gemaakt hebben van deeze hier boven gemelde Bedenkingen, kwam zulks ons in den eerften opfiag vreemd voor; doch op het nagaan hebben wy het zo bevonden. Vermoedelyk zal dit Stukje , al vroeg, hier -of daar verlegd, voorts onder andere papieren geraakt, en dus in vergetelheid gekomen zyn. ■ Wat hier van zy, wy kunnen niet nalaaten dit verzuim te herftellen, door melding te maaken van een Gefchrift , 't welk aanleiding gegeeven heeft tot eene den Lande zeer nuttige inrigting; waar door de Heer en Mr. Titfingh het ongemeene genoegen heeft van te zien, dat het door hem in dit Gefchrift voorgeftelde, by zyne Landzaaten, een gewenschfen ingang gevonden hebbe. Het onderwerp, door hem behandeld, is ook zekerlyk yan 'dien aart, dat het eene byzondere opmerking vordere , t bovenal vfk) verdiene, dat eene Natie, welke het grootfte Delang in de Zeevaart heeft, 'er haare aandagt op vesti- ge;  8° O. TIlsrNGM ge; als zynde met minder, dan de oorzaaken van het verval en de middelen van herftel onzer Nationaale Zeevaar ofeigenlyk zo als wy het liever zonden benoemen, van Nationaale Zeevaarende Perlbonen. Onder dc eerfte telr hy voornamentlyk : „ i ) Dat 'er veelal een kleinachting, „ zo geen verachting, door den tyd, aan het Zeevaaren „ by ons gehegt is: 2.) gebrek aan aanmoediging: O neet vooruitzigt voor de meesten." En dit heeft, gelyk zvn Ld. voorts opmerkt, zo zeer geen plaats omtrent Vreemden m onzen Zeedienst; want, „ t.) de Zeedienst is onder „ hunne Landlieden eerder een titul van meerdere recom„ mandatie: 2.) hen ontbreekt geen aanmoediging, om dat „ er door hen beter zorge gedraagen word van de hunnen „ tot dat vverk op te leiden; en 3.) hun vooruitzigt is uit dien hoofde beter." ö Wy kunnen, zonder te breedvoerig te worden, het eehcee redenbeleid van den Auteur niet volgen; en zullen derhalve alleen maar eenige Haaltjes van 's Mans gedagten no. pens dit gewigtige Stuk , overneemen; die op langduuriae waarneemingen gegrond zyn, en waaromtrent hy bvzondere gelegenheid gehad heeft, om dezelve te maken u^uuacrc De meesten neemen, volgens zyne o merking , dienst in hunne jeugd, als Jongens, zonder 'er behoorelyk toe opgeleid te zyn: en weinigen daar onder zyn Kinderen van voor- iiaame Burgers, min nog van zeer aanzienlyke Familien . Veelal zyn de besten hunner, Kinderen van misfchien'zeer braave , maar behoeftige , Ouders; wien het vermogen ontbreekt , niet alleen om hunne Kinderen eenig onderwvs hoe gaarne zy zulks wenschten, te kunnen laaten geeven ' maar zelfs om ze te voeden en ordentlyk groot te brengen • de kommer en clenden, die zy met deeze Kinderen lyden ' doet hen beflmten, dezelven, zo haast ze maar kunnen' zo als ze zyn, aan den Zeedienst over te geeven, om zig zeiven te ontlasten, en hunnen Kinderen brood te verfchaf ten; hoopende , dat het hen wel moge gelukken Een an der zoort zyn Kinderen van Ouders, waarvan, zowel Vader als Moeder, om beftaan voor het talryk en behoeft^ Huisgezin te vinden, verpligt zyn, den ganfehen dag uithuizig te moeten weezen. Deeze Kinderen zyn als geabandonneerd loopen op de firaaten zwerven, of, zo zy al ter fchool , of op ambagten, befteld worden, misfen de geduurige nodige toezigt hunner Ouderen, om hen hunnen plicht vlytig te doen waarneemen:'zy groeien op, zonder iets wel geleerd te hebben, of hun zogenaamd Ambacht te verflaag en  OVER DE SCHAARSHEID VAN ZPEVAAREKD VOtKi 8t ■ A * nn zvn best ten fealye gefchikt, om de kost té ^7j3È£i,Mb& „ito, 1cU,»an,^ed-ens S , 7n dit " ze Wv meenen dat de Ëngelfche Sociëteit der Marine niet InTitt heeft Zeelieden bekwaam te maaken, als ^f'önvermoSden e,! Kinderen, die geen beroep hebben, Sft Sereen dank, naar Zee te zenden, en van een uitrusting te voorzien. ra v .  84 C. TITSINCH , OVER DE SCHAARSHEID VAN ZEEV. VOLK. Dit voorliet is allen Vaderlanderen zeer aangenaam «ïff^HeVÏ fZ ™T] heef^' 20 ^ verneemen?tfet heeft ól l -Ü iiai't0e in??fchreeve«? maar ook beeft.de zagt tot zodanig een etablisfement zig uitgeftrekt tot de Colonien voornajnentlyk in de Oost indien van waar een aanmerkelyke^nderiland daartoe is overgemaakt; ook hebben de Kooplieden, door alle onze Steden; eene vrywilhge gifte van hunne Schepen daartoe aangebooden. Wyders heeft's Lands Hooge Overheid deeze inrSg met recht, haare zorge en befcherming waardig geoordeelden daarom het aanzienlyke Gebouw, door de Stad van Amfterdam tot een Kwcekfchool gefchonken, en door dezel 2 V,vbdHVryh'K Vai] ^ads impolitien vereerd, ooï niet de Viyheid van s Lands impoütien begiftigd. Voorts wordt nu deeze Vaderlandlche onderneeming geheel tot effeft m die de nadeelfofte »oo, de M, ° 'wC"Bdc° e" de '»»daaden , iït/le af, en dï™2ï »„„¥ajl|el»ppye „n, op het haare. aan de Groenland voor L hpr"S d'T" te' ZeIver tyd r*cetó Werden Ufo ^voSaSh? beiert De^6^,' G" fft syn de verSameIplaatZe|^^S5eif •' ie-  DE WALVISCHVANGST. &7 hootdcvan /yin-£ verkreegen hee ft, en van zyne kennis twyffeld om dat deez. Kam, men draag[ hem niet geopend is voor den toegang. u^ , 'd zinlyklieid wB, (wan, to;fX1en%E» dTft&|. »» * melding gemaak, ^"J^^Kbe» de Coeiilanmeene bensping verdien,. ——— ' , hun ff» s-sjss ™«±e ftMÖE -woonte." Ijv WovIHp dat bv aanhoudenheid den n de uitvoering van dit We rkje, dat oy heb lof verdient , dien wy «eds meermaa en f hgnk ben toegekend, en als een zeer nuttg enaa L B voor de Jeugd kan worden aangemeik , gaa Land& dezelfde wyze, als m de voor,ge ^cUje > ^ GefprekGefchiedenisfen op «ene bevallige w ze m ken af te fchetzen. De draad dei Gclc. i&f: voorafgaande Deeltje by het Ontzet der Stad^^ [o£ gebroken, wordt thans wedei■opgenomen, en ó , den dood van Prins Willem den eejften, wien de wpij.^ f  88 OESCHIEDEKISSEN DER VEHEGNIGUE WEDERLANDEJg. in navolging van Watjon', ten belluite van dit Deel, met da volgende trekken, onparrydig en naar waarheid aflbhildeTt ,, Nimmer was een man gefchikter tot het volvoeren van moe.lyke onderneemingen, om een verdrukt volk van hé nk fifrnrL^lngI^dS re ontheffen, ^n Willem de Zyné h , vyanden, erkennen', dat hy wakker , onvermS h"idp béSt'om Hchrander *rien Gene **^*S2Sk Sbh « - m de gene?enheid van anderen te beftuuren tot zich te trekken en te behouden. , De deu "den'v,„ grootmoedigheid, rechtvaardigheid en gematigleïf b«ï „?e" mand oitin grooter maate. Tè midden van alle Lotgevallen was hy nimmer opgeblazen , nimmer neerflagtig. Het zv de zaaken mede of tegenliepen, hy was zich zei ven alïyd gelyk rTIItT g'nge" gierigheid en fchraapzucbthem te iaste gelegd zyn woorden zonder bewys. —Die v7n bedrog en geveinsdheid, fmaadredenen in het wild uitgebraakt. vaTI^E aangaa,t Zy"e onS°dsdienrtigheid , hy Vas vry Plichtengvan dn,, r IT™ VW Vfvo]^ • en beoefende de Pi'cnten van den Godsdienst naauWkeurig; maar zyne mensrh jieve^eid btehe/n zulken die anders 6>cE,Tlt 1™ ïiïiZT^T^r e5" woord' hy verdiende de eernaamen tvlJn » ^ Fad'rlal\ds ' Van B^h»mer der Vryheid er ™ Vn Zr i Va" HrUlaaver van Mn gezuiverden Godsdienst Ln met deeze verhevene eertytels daalde hy , in den oaZl' hem ™n Wt'qfg "linder dan 52 >m - ten gravé alwaar wï hem zuüen laaten rusten, en dit Deel eindigen." y Request aan H Ed. Gr. Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, ingeleverd door vyf Clasfen der S landfche Synode Met de nodige Byïagen?J Te Hoorn bit Vermande, 1785. In gr. 8vo. 33 bladz. ' y - Misbruiken door toegevendheid ingeworteld te keer te gnen gen nb^en;f NÏfi8 thherftel,ing de;regtei1 tC ^'fi ,n , ■ 'e thans meer dan ooit; en zulks heeft niet alleen plaetsm 't: fiurgerlyke, maer ook in 't Kerklyké Vyf Cfaslen der NoordhoIJandfche Synode , te weten die V,n SïïfVi HafIem' H°°rn' Enchuyfen en EdTmf dóór dit denkbeeld gedreven, opgemerkt hebbende, hoe 'er «e ze den enigen tyd een misbruik, in 't begeven der !,nLTi„ meer of min profitabele Synodale comnfisIn,hunneroofdÏÏlf was ingefloopen, zyn te rade geworden hunnehanden in él' Randeren te flaen, om dit misbruik te weren, eS de zake» SrifeS tstXS ^T^" voet te brengen.''Er is'tend en' emoe een vast Flan, of Rooster gearrefteerd, voleens welt,.,, de begeving dier commisfien, onder de Predikantef der Stedea W \ ^ op een egalen vw, Ion£ prïjS  k e q u e s '1'. 8§ Uicie van enig Lid, gebragt zou mogen worden. De meerderheid der Leden dier Clasfen vonden dezen Rooster goed j dan 'er waren, onder dezelven, ook zulken die er geen genoegen in namen. En 't gevolg hier van was, dat deze voor«reOagen fchikking,op de laetsteehouden .Synodale Vergadering, te Hoorn, geheel en al verydeld werd; dewyl men aldaer goedvond, door het in train brengen van Hemmen per capita, van den Rooster af te gaan, de commisiien op den zogenaemden ouden voet te begeven, en een ander plan ter begev.nge van dezelven, in 't vervolg, de Clasleu ad referendum op te dringen De tegen deze handelwyze protesten zyn geweigerd, en de protesteerende Leden hebben niets meer kunnen verkryfren dan de bloote aentekening in aBis Synodahbus, dat zy Seorotesteerd hadden , en dat hunne overhandigde protesten quaü in de Synodale kist gelegd zyn. Op dit voorge¬ vallene, zo als het in dezen Requeste gemeld, en door de nevensgaende Bylagen breeder opengelegd word, hebben de bovengenoemde vyf Clasfen beflooten deswegens aen den hoogstgeë'erbiedigden Souverain te doleeren, en H. Ed. Gr. Mog. het volgende verzoek voor te dragen. De vyf Clasfen fupplieeren en verzoeken by deezen allereerbiedigst UEd. Gr. Mog. dat het UEd. Gr. Mog. gunltig behagen mag aan de ftem der Clasfen, immers in geheel domehcque zaaken, eene vrye en onbelemmerde ctufuste doen geworden, ten einde den, by groote meerderheid der mtes-eerende Leden der Noordhollandfche Synode, wettig geartefteerdéo Rooster erTeft te doen forteeren, en wyders zodanige efflcacieuze voorziening te doen , dat i" het vervolg nimmer op de H. E. Synodale vergadering, byzondere leden hunne inftructien te buiten gaan, en door het capilalim uitbrengen der Hemmen, in zaken, op welke zy gelast zyn, volftrektelyk tegen de intentie van hunne principalen aangaan, of dezelve illuderen. of wel . De byzondere Clasfen te quahficeren, om zodanige gedepu'teerdens, in zodanige gevallen, door kerkelyke middelen van conftrainte tot hun pligt te brengen, te ftraffen , of te mu ctereri, zo en indiervoegen , als de Clasfen, volgens kerkelyke wetten, èn deeze van UEd. Gr. Mog. by ditfupphcq geimploreerde dispofitie, zullen meenen te behooren.'' — ■ Wet hier op verleende Appoinctement van H. Ed. Gr. Mog. ïuia MDeStaaten van Holland cn Westvriesland vinden goed, dat deeze Requeste eelleld zal worden in handen van de Heeren Gedeputeerden der Stad leiden , en onder Hun Ed. Gr. Mog. Gecommitteerden tot de Kerkelyke zaaken, om dezelve te exammeeren, en de vetr. padering datrop te dienen van Hunne confideratien en advis, F 5 $rie~  S R i e v e S Brieven van eenige Jooden, over den tegenwoordige toefland van den C.mstehjken Godsdienst en Het Christendom XrzamUi eTin t hcht gegeven door c v. s. Te Haarlem blC v d V 1786. Behaiven het Voorbericht 356 bladz. in gr. octavo Eden Gh°5 rfrde R°man over et,yke VeffcMBende denkbeeltelvïé LeL l enen' TT5 vèr^ei_den lukken dér SSSlel-^dk 't lr i : J?oden opzeHyk navorfchen en beoorhoudt zich !n "r nh , eGTd 1,1 J ma<-'ro»ze Romanfehryver K w »rï , f 6 6 °e,oop van dit Gefchrift, niet zeer aen t waerfcbynlyke; een Man, zyner uitflekende bekwaem- der^£,St' bU,d Z1'Ch J'UiSC Diet aen dö" "SïïjJSTSJ iv£C iWCf h?Pfdperronadien zyn Jofeph deL..., een gemoed dlelzó'al hv0: \UIterl>'ke e?" J°od ™* allenGods- weia-ms , teeven kan als Hans Potagie met zün muts Aen verwacnten, daer zulk ene correspondent e ten boogfle onei gen is; dan de Heer c. v. s. heeft zulks mogelyk" bes «oor deeld om dus terftond een fterk contrast te maken enX'r door het Stuk te verlevendigen np'vlr A\, i ' , gantfche Gefchrift doofSdToud. ffij ftadig in een befpotlyk licht; en Jofebh de L df daer over belïrafr, vordert intusfehenfzoveel1 men'beme kt geen voetftapop den weg, om een Christen te worden"mae? Israël C... fchynt enigzins tot ernftiger gedachten f kon en bewogen door het gerust derven °van zynen Christelvk2n Tuinman, d,e éne der medewerkende oorzaken geweest fa der meerdere overhellinge van Jofeph de L...tot h7t Chris tendom Deze Tuinman is een^ielmenend mensch S'hv word hier byzonder in een gunftig licht gefteld, om dat hv van denl bd hf^V^ de>egkundef zich aen de ef/ér van den Bybel houd. Hy ,s echter een Proteftant. en de Heer Romanfchrvv'ef me\ Ms een,: ******* heeft a,ze Bvbel du7 ien\,Jl eenv.ouwig Jetterlyk verftaen van den Bybel dus aen te pryzen, met gedacht aen de woorden dit &T,« R -T1 rdrCh ,wie is ook aItvd even oplettend 1~ Rabbf10£e«W rns kT nog V Mef van V™ «ra J,é »■ ' * •■'' *,erievens het antwoord van dien Rabhooren 1 ZJZr^^ "iet 20 zeer tot de" Roman beHeer r 7 u^tf tot het hoofdbedoelde van den Heer c. v s., in het opftellen van dezen Roman Er worden naemlyk, volgens het oordeel van dien Heer, thans.  VAN EENIGE JOODEN. 9% thans velen onder de'Christenen gevonden, die zodanige denkbee'dcn van den Christelyken Godsdienst vormen, dat ze daer Hoor denzelven geheel ondermynen: dezulken ten toon te Keilen is, naer het geheele beloop van dit Gefchrift, het hoofd- bedoelde van dezen Roman. Hieromtrent komen byhcm boven al in opmerking, de Injlellingen van den Natuurleken en peoDenboerden Godsdienst, benevens dc Gejchiedenis van't bederf des -Christendom, door J. Priestley gefchreven; mitsgaders het Sameniïel der zuivere Wysbegeerte of de leere d~r Gelukzaligheid, vohens het Christendom, opgefteld door G. S. Steinbart. Verder heeft hv het oog op ene ganfche reeks van Schriften van Hoogduitfche Godgeleerden, die veelal in 't Nederduitsch vertaeld en uitgegeven zyn, door dezulken, die de daerin voorgedracen leeringen enigzins toegedaen zyn. By dezen komen ook nog andere zo binnen-als buitenlandfche Schriften; en daernevens ook de denk-leer en handelwyze van velen in ons Vaderland , zo in als buiten de publicque Kerk. Hy iteit dit alles, als opgemerkt door fooden , in 't fterkfte licht, en doet Israël C...., mistgaders Ifaac M..., hieruit afleiden , dat het wel dra gedaen zal zvn met den Christelyken Godsdienst; waerop dan de Joodfche Godsdienst zal zegepralen; waei-tegen nochtans inloopen de gedachten van Rabbi Jojua B... L.. •., die deze flikkerende hoep, ten minfte voor als nog, geheel uitbluscht. Naer het beloop van alles, wat onze Romanfchryver dezen Tooden in de pen legt, komt ons de Heer c. y. s. voor, als ware by de Man, die den echun proefiïeen der Christel}Ke Leere, byzonder, in handen heeft, en by wien alles, wat maer met zyne denk wyze, zelfs ook in 't uitlegkundige, niet overeenkomt , niet alleen verkeerd, maer ook terftond mm ot meer gefchikt is, om den Christelyken Godsdienst te ondermynen. Alle dezulken, die in Godgeleerde Hellingen enigzins van den gewoonen weg afwyken, zyn, in 's Mans oogen, Deïsten, of zodanigen, die het Ongeloof in de band werken. Hy vind dat in hunne denk-leer-en handelwyze, of regelrecht of zydlings, ten minfte by ene eerfte, tweede of derde gevolgtrekking, en foreekt beftendig geheel uit de hoogte- t-r heerscht in alles zo fterk een geest van waenwysheid, bitterheid en kwaedaertige verdraeijingen, als men maer zeldzaem in enig Godgeleerd gefchrift ontmoet j en 't geheele Gelchritt is op zodapig ene wyze uitgevoerd, dat de Schryver .indien hy, gelyk men denken moet, 'er mede beoogd heeft, deze en gene leerfteUingen, zo veel in hem was, uit te rooien, by gebreb van een goed doorzigt, een geheel verkeerden weg ingeflagen hebbe. ; •'-' Hy brengt den Lezer ene menigte van Leerftelhngen onder st oog, die hy gevaerlyk agt, en welken hy niet wederlegt: des het Kgtlyk kunne gebeuren , dat velen ze hier door leeren  ^2 BRIEVIiV VAN EENIGE JOODEN. lezen van ene lyst A JW^^&r^&ï S van dien aert ter hand gekomen i Alle Krthff 255? lyk onder een gemend, met historietjes opgehakt e n //it Schryvers, die in ene vrv algemene hooeaS h», ri. " deelen , worden 'er in tén toon gefl dif a! wJe' vT"™ met de Óngeloovigen. Israël C fcbrvft rfït »i? . y r eens een trant-, dat iemand *4 nog enK\% *"£Linrizo'"ch«e feS? "Sks'h^r^ da" ve^ntwaT tgSg &£ Jezen. Zulks heeft hier te meer plaets, daer men bwrvnl dat dezelve aen losfe en onbedagtzame S^iïEfë hagen, en men ongetwyfeld te wachten heeft, dat^zeva^vefc lyk recht in zyn element ware. -—-Daer dit iSh elg0"van daer zy, komt ons het opfleüen wz^kS^gï* mmfte voor, als een flap van de uiterfte wwzStoeUl Z Is ons althans ten hoogfte vreemd, dat de Heer c l lS ■ Z hy waerlyk een Godsdïenltig Manzy , zu?keenBrief hJ??™ nen febyven , ter drukperilfebikke? «^openSSeenm of het moet zyn, dat het hem, in ene driftsvervoering oordeel gemangeld hebbe, en dat hy bv èebrJtf Menfehenkennis", het. gevaerlyke hiervan nie^tteurde ^ Wat er van zy, 't is om 's Mans eer te weneeri torn paem d,en hy zo wel verborgen heeft, dat men zich ieivk SnV^S V°0rrede rC ken"en ^.•»4k mijne Gartrol 'er'niet%an uit, alles moest de wapens van m,jn Heer de" fk^emaSe' ook om die redenen een groote Biblicth'lk alleen om mijn Wapen op elk boek te doen zetten; en leende die boeken aan elk die 'er na vroeg; zelfs las tk KOOiSk0MfdviVtUu'z£dTroonen aan een opfteller van geflachtrp.'kters, die mij- deedt afdammen van lodewijk den dikken ,ir de vrouwelijke linie, en die kostbaare geflagthjst hing ik, n! de aanzienlijkfte plaats van mijn zaal, aan den wand. P Iemand, aan mijn tafel fpijzende, zeidé, dat alle menfehèn uit één ftam fprooten, dat de Adel alleen op penoonhj^ £ verd'enften moest gegrond zijn; ik hield (taande,, dat men een Edelman moest gebooren zijn, om in de waereld te vorderen ; en fchoon de andere op dit overtuigend antwoord zweeg, om dat hij zijn maag braaf vulde, deed ik hem aan mijn deurwagter opmerken, om hem , wanneer hy wederkwam, niet tce te laaten. ■ ^ Een ander gast hield (taande, dat zoo de Groote Heet lust kreeg om zig te doen doopen, men hem met als Kanunnik in een Duitsch Kapittel zou aanneemcn, wijl hij geen bevviis van den kant zijner moeder kon bijbrengen: deezen betoonde ik eene bijzondere Vricrdlchap, wij! hij mij dikwerf Xe, dat ik, volgens mün geflagtlijst, agt kwartieren kon fLnm Dit geftaadg te hooren zeggen overtuigde mij- zeiven' van de waarheid, en ik eerbiedde een grooten deugniet van een zoon, om dat hij een graad edeler was, dan ik. Mevrouw de Baronnes viel in flaauwte, als men een Burgerman aankondigde. Zij deedt mij koopen le Nobiiiaire en rart Heraldique, in welke boeken zij bijna den gantfchen dag las, en volgens haar zeggen ontdekte ik, ontegenlpreekhjk, dat'onze adeldom van eeuwigheid was. Onze daaglijklche gefprekken gingen meest over t onderzoek wie de adelijklte Vorst in Europa was. Verfcheide gekroonde hoofden verloeren bij dit onderzoek, en hun kroon verbleekte voor *t doorziend oog van Mevrouw de Baronnes : in tegendeel had zij een geestelijken eerbied, voor een klein Vorst wijl zij beweerde, dat het bloed,van tweedoorlugtige huizen vereend, edeler was dan van elk in 't bijzonder. . Ik herhaalde haare zeggingen in elk gezeirchap: zij beloonde mij als dan met een teder glimlagje dat mij verrukte: want Zeedert lang had zij mij overtuigd, dat een ftetke liefde alleen haar hadt overgehaald om mij tot man te neemen. Daaelijks ging ik ter jagt .eö zoo een boer ongelukkig een haas doodde, deed ik hem in een donkeren kelder werpen, die ik een gevangenis noemde, en daar hij bijna van de rot-  meucier's suai-müts.' teneni muizen werdt opgëgeeten. Ik woonde altoos de höoaè ren\eMdonr^r^r°nnüf m'> > om nu e" da" de Boe- " °"dergeichikt te maaken, ik volg- moerte mii eea nI?' te beWaaren- Een dIer boeren ontgevoed bewii, L ee™re? Weg, en leerde mij door een fohhr 'It p J ldat..de ""g^'jkheid der (landen een hersfenfch m was. Een bewijs, dar ik Mevrouw de Baronnes niet ve? haalde, om dat», de moogfijkbeid 'erTan nooKde?effi dekt 'hZ. 3gt Va" ' bI°ed Z,'S 200 vroeS in SS Vor',fMTP°nUlde ?ar0!1"-es befch0"wde mij als een verdwaald u?rsV dJ?n, d.0,or z,^n duistere geboorte een kroon gemist had ■ haar teederbe.d troostte mij dikwerf; mij vöXfdende allö de zorgen en ongerustheden aan een kroon ve°knogt z"i deedt m.j opletten, dat een mijner kleinzoonen opvolger zou z itfvan ven, zonder nieuwe vrugten te geeven. t^mt'l^J^00^ denkbee^en, drukten wij elkaar 2e dP „T, ^°rTu] Vïneel WI'J' de aanflaande waarronne wns .^h "e 'ïgrcha? ^^den. Mevrouw de Badeugdepf Her Vnr^f J SefPrekken, geheel vervuld met de meiKch tt hïuf ' e" verne?derde zig, een boer als een J^ïtólRIeSi^?,ndefdaad ziJ was met eene „ Mijn dogter werdt groot: zij kende, in een iuis-e order ■ en zonder verwarring, onze genetlijst gehëef va, buLn en de Wapenfchildknnde was haar liefhebberij. Mevrouw de Ba ronnes befchouwde alie Burgers als gevogelte dat opTenvoo J plein loopt, niet vreezende dat haar dogter ooit zou Sd ' kef ekÓndenrhbUrrSVdie ^ hii Ind'aa"^ve gt leek, konden haar fpreeken en vergezellen: dog eeri Edelman jttS'nK ^eï^ï Tvrouwle Baronnes, geheel woedend, ontdekte dit onge uk aan^m i ik hier door mijn Qamboom vernietigd ziende! verviel n' een ~™S^i^:ZePi«  N I E U IF E A L G K M E E iN E VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen over de Reize der Israëlieten in de IFocst ine en eenige bijzonderheden van Jerufalem en desJ"m omtrek. Door *, schüttc , in-. leeven Predikant U Amfterdam. Te Utrecht bij G. T. en A. v. Paddenburg, te Rotterdam bi] J. Bosch «rR. Arrenberg, rXfe-^ Itf M. de m-uyn, i-85-. Behaiven het Voorberigt van /. c. MOHR , 229 bladz. in gr. o£tavo. Nier luid van 't Voorbericht, is deze ontvouwing van Se Reize der Israëlieten door de Woestyn het laetfte Werk van den hooggeagten Schutte , 111 zyn zes- en zeven igfte aer gefchreven; na dat hy dit onderwerp, m IfoeS jaren, zo dikwerf, en van zo onderhielden zydenhad JoverYvoogen, dat hy meermaels.plag te zeggen: Ik heb wel even veel jaaren die YVoestijne doorgereisd " lis de Israëlieten zelve daar in hebben doorgébragt. 'öo toon e wyze van uitvoering ten klaerfte, dat het Veer, overhaest Werk is, nadien het aiomme de diudelyk£ kenmerken van een nnuwkeung leende overweging draegt. ï.ciuaeiue „«.i ons hier, in &de eerfte^plaetze, een achtervolgend verflag van dereize der Israëlieten, uit Egypte door Arawe naer Kanaan , met ophelderende aenmérkmgen over hunne LceeSetzen, en het merkwaerdigfte hier en daer voorgelen— Vervolgens deelt hy ons mede ene tyd- SeSundige ontvouwing van die reize; welke ons den tyd 2 htm verblyf in hunne Legerpbetzer, en dentyd van hunne verfchillende tochten onder t oog bunat. Aen deze twee de geheele reis der .Israëlieten doorloopende' VerUdetingen is gehecht ene derde Verhandeling, welke bvzonder gaet over Israëls reis van S.na. naer Hor ; SSkeiJïS opheldering, van ^g^^^S verhael Deut. X. 6, 7- en Exod. XXXIII. I 'fc.ïL bleken met Num. XXXIII. 31 3.3- *»J*J E komen nog vier Verhandelingen ,n welken zyn herL DEI L. N. ALC. LE1T. NO. 3- G  9$ R. SCHUTTE n& r sr&r&r s^ös** w?"**- over de Uponi^teZ&^Jr*^ volgende gebrailc dar. bv rnaek ,? ' h,e,r W die"e het de gelegenheid ™n > Sft; Zy" wegens naem yk dit Gebergte r,- nn w • / ~F~,— Men heeft worden, vervolgt dacrop indezervoege. 1 vereffend Gen XXvjf o „?. gte■ Ser" >, naar de beek Jabbok, «uk Elan daar weder ten trok, vs. 4 M„™ i*! enboven dn? r„,V ^ \ ö^7~9- Die verhaalt daar- V jA?,,*? nU d,e zwat.Hgheden op Bl SdTeS ITÏ, lga a a,,ee"aan de» zuidkant van het èeberete S 'heef ttagdenar^ijvn,ijk de berg T° W^gel gen ncetc tot den berg Sttiai toe: (i.) Hoe komt bet. da*  TSRACLS REIZE IN DE W0ESTYN. 99 dat Takob booden zendt van de béeke Jabbok, naar 'f: noorden van Kanaan gelegen, om zijns broeders aangezichtin 't vriendelijke te mogen zien? (a..) Hoe komt bet dat Efau, heel van de ftreek omtrent Smai, naar de beeke labbok trekt? (3 ) Hoe is het te begrijpen, dat Jakob Snen broeder kan belooven, dat hij bij hem te Seri* komen, het Oosten door 't Overjordaanfche, zoo men zich verbeeldt , omtrekkende , daar hij aanftonds de Jordane overtrekt' en naar Sichem ten westen van de Jordane IC1St Brocardus heeft deezezwaarigheden gezien : Hij meent, dat' 'er twee Seirs geweest zijm; een aan t oosten van de Tordane in de halve ftam van Manasfe, en een omtrent de woestijne Paran digt bij de Roode zee, ra de befchr. van 't H. land C. V. p. 174. .Dan * kan met zien, dat men noodig heeft, twee zoo wijd van elkander afrefcheidene Seiers te Hellen : dat men het noordelijke bij de beek Jabbok zou moeten zoeken. — En men ontmoet geen voetfpoor bij de beek Jabbok, noch van den Berg Seir, noch dat de Edomiten ooit zoo verre met der woon zijn doorgedrongen. Integendeel daar was, gelijk bekend is, de woonplaats, met der Edomieten, maar die der Ammonieten, Amoneten, enz. , De Edomieten woonden ten zuiden van kanaan , en in 't geheel niet ten Oosten, gelijk ik tegen den Heer Voltaire, die Midian voor een deel van het Edomitdclie houdt, en door eene onverfchoonlijke onkunde , tusfehen. de Arnon en de Zered plaatst, onwederleggelijk heb bewezen (*). Ik heb klaar getoond, dat Ptolomeus, integendeel, een ftreek van Idttmea geheel aan t wester. der Jordane meldt,wanneer hij lchnjft:(t) [Steden] van [dat) Idumea, 't welk geheel is aan 't westen der Jordane. Eigenlijk aan 't wisten der Doode Zee. Doch hu begrijpt de Jordane, als ot ze doorliep tot het zuidelijk end deL Doode Zee. Deze Landbefchrijver ftemt dan overeen met Brocardus, die het Edomitiesch Seir in t zuiden van Kanaan,tot digt bij de woestijn Maön doet joopen. Maorx nu wordt gemeld bij Hehron, gelijk ook bij Carmel, dat maar tien, en bij Ziph, dat maar acht Rom. mijlen van Hebron lag. Men vergelijke Jof. XV. 45 . "55 - met het Naamboek van Eufebins en Hieronymus in de naamen Ar- (*) In de Acad. der Ge!. 1 D. bl. 315. (t) Geogr. L. V. C. XVI. n. 141G z  R' SCHUTTE zaim tJfer ' LH°mitJesc^ ^ geIeg«ihebben , genoegbreedte van sVSJKL d"nD^ fee, 0p de „oordeV Hebron alwaar Et 3' UL,r of wat ten zuiden van de, «nJS^^lS ^ V3n J*°6 en Êfau woon. ne wederlcon ;f ,t ft b t0t* Z1JDen ouden Vader> na zijjaar van de,?ïui tPi a" Ari-m' WeIke omtrent het 20/5 bij hem in Vl n'. jdk,pV00rviel'was te ™S gekeerd, om voo en JfflïïJi tC,Kma.th Arba' weïk is Hebron, ™ deri/ï & bl"mf™Ad te r°rn'zich mct Gen XXXV. I0-!L--lo '-ethlenem had neergeflagen, kohs tenifflrnmA' . „ ?°' De groote Usher brengt Ta. ^oo moet men .Mofes aantekening vcrflaan, Gen X5TVVT la^e8nzS\;;,d£^el,ende' «eli|k ik beweez^K lijk beamwóorden WWgBn< wc,keik sedaa» ^be, gemak! w erd J Jffi l °m' alS dee.vr«hap letroffén thé1 te B, h , aan' CC'"St te Sichcm' daar°p te Ce. ziinen oudri v^' en venrnISe"s hij Hebron , (ten einde zijnen ouden Vader tot onderfteuning t" wezen S mer y\; itnicdcn, -bijaldien de broeders in onmin met eikanderen y leef-  ISRAÜLS REIZE IN CE WOBSTYN. 101 leefden Ca ) Dan ziet men, dat Efau, niet van Paran en Sin.; 't ."ene wel vier graaden of 80 uwen gaans van de bSe T bbok lag • maar tit Kanaan gekomen is, van den ïerg SeP,wat zuidelijker dan Hebron,alwaar bij gfifc en dat maar ï\ graad of <\o uuren van de jabbok was. £ ) DanTs, inderdaad, Jakob, volgens zijne belofte tot ziinen bloeder gekomen, te Seir in Kanaan:.bi] wien h*j, Z wel alsf bij zijnen ouden vader Ifaak, met alleen: een bezoek za hebben afgelegd , na zijne te rugkomst uit Padda^Vm maar i.ï wiens buurfehap hij zelfs is komen woonel En men moet vooral begrijpen waarvan, hier■ veel afhangt, dat Efau, zoo wel als Jakob, hunne reizen det dt 't&o'verjordaanlthe aan de oostzijde maar aan, deze zvde der fordane, de westkant langs, gedaan hebben 't Verleerde begrip van deze reize, en van de waare geïegenhek van dat Gebergte Seir, aan welks voet in Ka> naangE?au "dier tijd wtionde, is dfpfy-g«*ï5 alle de verwarringen, waar in men zich, en ten opzicnte de aïdrefchrijviilg/eh met betrekking tot de tn^emng, geftort heeft; weetende niemand, buiten dat, raad W de famenwooning van de twee broeders, Jakob en Elau, m t land ES en 't vertrek van Efau naar een ander land, gemerkïSne-ba^ te veel was, om toen te wonnen recht in de tiidrekening te plaatfen. Dit is , naar mijne ge- woonen: wanneer de Broeders ,n vriend klap Scheiden zijn, en Jakob te Hebron gebleven; maar Efa° waard opgetrokken is , en 't ganfche noordelijk <£™*" Seir, 't welk God aan hem gaf, na't verdrijven der Cho- ^i^^'AeW moesten de Israëlieten daarom", ten ti de van Mofes ƒ aan de Edomieten haten;mU lende God liun van dit land.niets geeven, pok"SSfiS betreedinge van eene voetzoole: maar door het .uidetijte K, dat deGhorieteri behielden, zouden ze dwars en langs rond trekken. Deut. II. i—6.' G 3 Ou-  102 J- PfENKINGER Oude Joodfche Brieven, Samenfpracken en Vcrhaelen van fommige tydgenootcn des Zaligmaekers, ( béhlZnde lZ VSS£% ^gelie.gejtkiedei^n. Èyolgd^r liet Uoogdiutsch van j. K. pfknninger, Prediker in de fecshuiskerk te Zurich. Eerfte Deel. Te LeydenbyL Her dingh, 1785. MOM*» dc 'rokreden, 8$ TfandfihJi6!Verhad djrrE^ngelisten, nopens'S Heillands geboorte, omwandeling op aerde, fterven ooftan duig en hemelvaerd, met te meer levend gl eid en nflruk Sen"if^ U Hf"'- °°k ™ minSgeoefemdS ïe brengen, ,s de Heer Pfenninger te rade geworden, enigermate een nieuw plan te vormen , of althans het zelve hf/o der Hv heeff'3 ^ ™^ IraKn y ft getragt ZIcb die denkbeelden eigen te maken, welken men, natuurlyker wyze, mag vooronder- SnzÊS£ 1 t£ h£5ben « by de' VdBenoSten van onse erTf^Xll^T voortvloeiende overdenkin¬ genen redeneer ngen, in deze en gene onhandigheden ven khryven, of onderlinge redew sfeüng voeren , en brengt verhalen van de zodanige,, te berde, in welken zy bericht geven van t geen hun wedervaren is, en 't geen zv in hun ne ontmoetingen opgemerkt hebben. De Peifoo"en die v du? mvoert zyn, buiten de zodanigen, welkenTn dè Buatl geUfcheGefchiedenisfen genoemd worden, menfchen van al l^föl^ fh!eV,iet a,leen' maer ook menfcbS van v rlclullende «aertheid en denkwyze , hoedanige 'er in die dagcn, als uit: het Euangelifche verhael blykt, in ene groote verscheidenheid gevonden werden: 't welk hem de gelegenh id geelt, om de voornaemfle gefchiedenisfen van alle zyden te befchouwen, en de daer omtrent te maken overwegiS in opmerking te nemen. Zyn Eerwaerde heeft d£ Pbn_, by mtftek, leerzaem en ftichteivk uitgevoerd- des al Ier e,e fooiten van opmerkzame Lezers 'er een uutt g'gebrul va" kunnen maken. Bovenal heeft by, 't geen in zu een fchiy ftrant een gew; gtig vereischte is, de Natuur n " aS ,meen,en de verfchillende geestgefteldheid der menfchen in t byzonder zo wel gade geflagen, dat men veelal zich fonKr? ÏTne V^«lden, ten minfte zich ei,enaenig voorileJlen dat men de bedoelde Perfoonen hoore fpreken of een Brief door den zodanigen opgefteld leze. Men oordeele hier over uit de twee volgende Brieven van Maria aen  oude joodsche brieven. i°3 ï eu/d fyl e gnoedsgcftalte , op het verdryvenivanalte SSkheil desaengaende uit het «moed v JfA , r^rilvlrpn droom, die hem van de kuiscnncia z> S-SS^JSff ^ hier dezelven, zo als ze in dit Gefchrift voorkomen. maria aen elisabeth. (Vergelykt Mattheus I. vers 18, 19.) „ God zy geloofd voor al die vergenoeging en zegeningen, voor alle uwe liefde en weldaden, welke ik,mal Sn'tyd van myn verblyf by u, genoten hebb e! Dietbae e V hzabeth ! ik kan byna niet gewennen van u at te z> GedS verbeelde ik my, dat ik u moet fpreken, dat ft uwn cngelachtigen Joannes in flaep moet zingen ls w nog welvarende ? Ziet by u nog fteeds »ct zo v Sy" van kennis acn? -ik zag nog nimmer zu ken kind,- het is geduurig, als of by met zyn gezicht, als t ^ffSSS^wm voorfpoedig, en ik hebbe de mynen wel gevonden, ik danke den Heere nog dikwy^me een byzondere blydfchap, dat ik met genood*,ekt was voor uwe verlosfing berwaert te kecren »°e f° t0Jy de indruk zoo fpoedig verflauwen van alles, g voorvielen, onder ons, ^.««WffE lyk gevoeld werd; 't welk alles een zoo krachtige tteikte grf TenTek^gfrbaert my nog fteeds niet weinig komme" Maer hetg is my goed dat ik my opk daerin .eft mynen God houde, dat ook myn hart n et wankem vertrouwen en overgegevenheit aen God. Ik heb deernis met mynen Minnaer. Hy bemint my»-^JuS was niet zoo geliefd by Israël, als Jofcpsbart veikl_eefd is aen het myne; en ik beminne hem als ntyn leven Nazareth heeft geen éénen zoo braeven meer in zig. WelkTtwyfeltngen moeten hem myneutlialven kwellen en fol' teren?yHoe°kan, boe durft hy op myn ^JJg^ loven, wat my God bet wedervaren? God alleen v,eet G 4  304 h P-PENNINCER S ^nry'v^ol^ geheele we- wederftaen. Helaes ■ I v »3 ™ yn ^°feph kan z«lksniet door zyne wondervole L(1u»S f' indien God' fchande maken zaH y J^S?' des hef"rhoedf' Tü daertoe is hy al te goedaer^. Maer ZOo fl 1 lk V<*zekerd5 ten fcheidbrief! — ik _ L„ i■ ? . ,d,t zal hydoen. ^hartl ook offchoon hy ge«Jftr'in"/*rmy-i°.°r, Plaetst, die myne eer bezwalken kan r " dei;*heidbnef bet zy zoo! ook dan wan,IJ, ~~ In Gods naem! wanneer v^Tj^^-^^ verlaef, ~ zelve my verlaet om w;»„c y-„, • , "' — wanneer hy l- 'r- , i < n*M Mawrp hem betrouwen, zullen niet Jchuldig verklaerd worden. , ' DAVll). T nof met my den Heere! want Hy heeft de ftemme tnvnev fmeeking gehoord, en zyne ooren gunlbglyk geneigd me het gebed zyner dicnstmaegd. Gisteren kwam Jofeph by my; hy kende myne onOhnld- hv wist die verborgenheit des Heeren! Zyn gelaet, me een beminlyken blos van fchaemte overtogen verraeddïzvn opgeruimde eu vreugdevolle ziel. „ 6 Myn Jofeph! friepik hem te gemoete) „ de Engel des Heeren is u • verfchehen^ — „Ja, myn vvaerdel hy is my " verfcSen; vergeef het my; de Heere heeft het my " verbeven!" lik gebood hem te zwygen van vergeven; Ja toen eaf hy my dit bericht. 1 Ik beiammerde myn noodlot, en het uwe, en bad "uuriglyk voor u tot den Heere.. Vermoeid van fchreien en bidden viel ik in flaep; cn m den droom ftond de " lWdes Heeren voor my. Geloof my, Maria lal ons waken is droomen, in vergelyking der klaerheit en zekerhcit van dezen droom; en de Engel zei: „ Jofeph, " Zoon van David! fchroom geenzins, Mana uwe bruid " " in uw huis te nemen; want, 't geen zy onder haer " " hart draegt, is gevormd door den Geest des Eeuwi" " een' Zy zal eenen Zoon baeren, en gy zult zynen " " naem Tefus noemen, want Hy zal zyn volk verlosten " " "an deszelfs zonden." ó Maria boe ras hoe ras " werd ik uit de diepte myner hevigfte droefheid overge" voèrd tot een hemelhooge vreugde en vrolykbeit door " de baud des Almagtigen! Het geen ik, in bet ergfte " oogenblik van kwaad vermoeden, anders nooit gevreesd " moest hebben, dat heb ik voor waer• gehouden, —" en 't geen myn hart, ook in het zaligde oogenblik der " kloekfte hope, nooit'gewaegd had te hopen dat is nu " waer Maria is de Moeder van Gods Gezalfden ! Ach 1 S ging 5*og een wyle tyds voort ,; „ Ach! myne MaI if hle lang"femmeldc ik, en hoe bezwaerlyk kon ik " Sluiten tot deze vèrbindtenis! hoe lang het. my de " Se toeven, eer ik eene keuze deed, waer.n myn " G 5 " blUI"  I0(i J- PFENKINGER „ ganfche hart zich kon vergenoegen. Thans wie AU - „ — ja tot m eeuwigheid in het Ryk uwes Zoons fchikking maeken, om mv in 't knr? w1; u' e nodlSe „ Meden kwam hy ook voor weinige oogenblikken nm my te groeten, en te verhalen, hoe z'eer het hem had ge™ troffen dat men in de Synagoge juist die ohets »» ■ma gelezen had waerin ^^T^i,^ W/f^r « **/ «„tf« Zoon baren, en%y rult zynen naem noemen Immanuèl! (*) la Amen' PnW is met ons door Hem, dien ik verwaidigd b?n oSe? myn hart te dragen 1 ja waerlyk is God met ons ook aen mynen Jofeph werd door Gods Enge weder™ gezegd, dat het Godlyk Kind Jefns heeten modest en zvn volk van deszelfs zonden verlosfen zou. Ik weet nfe van waer het komt Elifcbetfa! maer, hoe vast ik öók gelove, hoe ontwyfelbaer ik ook vertrouwe op des Hee, ren toezegging zoo fterkt toch eene zoo juist met al het overige ftrookende gebeurtenis, eene zoo duidlyk herhaede voorfpelling, fteeds op nieuw myn geloof! Ó! hoe zie ik verlangende uit nae dat uur, wanneer Hy zal daer zyn en over Hem uitgefproken zal worden, 't geen de Engel nu tweemael gezegd heeft : jesus," h Op deze Brieven volgt een ftuk van een Brief, 't welk (*) Jef. VIL 14. Wy  OUDE joodsche BRIEVEN. I07 wy hier nevens zullen voegen , om dus nog een voorbeeld van ene andere natuur aen de hand te geven. Rabbi esra aen Rabbi eleasar.. (Slukswyzc.) 'rGeen cv voorts op 't laetst van uwen Brief fchryft, is ^ J ulsi \ien *\ •" en wederom „ uit bion , aie auer fa hoptzÏÏzdveom'verre , daer i^-g^* ™% dien de Mesliah baeren zou, eene van Nmreth vergeten wat Micha voorzegd heef oma^n• Bethlehem FobWa ? laet ons niet voorbarig zyn in deze zake. P En al ware het eens zoo, ,wat voordeel , zou ons dit onderzoek doen? de aenvang zyner Regeennge zou toch in onze dagen niet gebeuren. C*) Luc. III. 6. vergeL Pf. XCVIH. 2. en Jef. LH. 10. (t) Ps. L. 2. Verhandeling van De°rfuee Godgeleerden. Zondag XXV tot XXXVLLl. vei Te Deel Te Utrecht, by S. de Waal en G. van den Brink, Jansz. 1785- ** Sr- odtavo' 47» bladz- Onder de voortzetting van dezen arbeid boud de Godgeleerde Uitgever beftendig denzelfden voet gelyk ook de Lemedene van den overleden Godgeleerden in denz Ifde^ fmaek ingericht zyn; des de ««voering volkomen b yve beantwoorden aen 't groote oogmer^ da fflen zich aenvanglyk met de afgifte dezer Verhandehnge heeft voorEI Men behandelt de zaken en fpreekwyzen zo als fe n den Catechismus voorgedragen en Uitfgj***»* nauwkeurig; cn toont in de toepasfingen het gebruik der oehandc de'Voorftellingen met een ernft.gen nadruk aen. De  io5 P- H. VA» LIS DefiZr Jft lm 9Zag dcr Formulieren van Fcnhheid M druk gemeen te maken • ten ' C" düS door den den, om die denkwyze tegen Te fi3en W Mn S W?' oogmerk fielt hy zich M 1, ,f • ~T~ ,Met dat fche lesfe aen Timo heus Jrlverklanng der Apostoliding der vier VÓJgeïdTHookVr^n voor3* ^ ^^r' d£;*^ '-rt.begrip het op de regte wyze eefSdi Y fV",?'^ als voorfchryven,Szoo I^ol^ dat den>tSLm^Cvofge,^a^Se1df"» f0^"" *• de Gemeente over denken K vpii~~ h?e moet er en welk gebruik moet 7y "er au „Jl ' n"g bywoonen , VT^:in-"mh ^ P^'ffwagteü?^ Wdk£ Ue Ëcrwaeide ^ behandelt dit onderwerp, en be-  l f. e r r e d enen. 100 i i « vrnvon ik een ernftig Voorïïander der beantwoord deze Vragen als een { Formulieren van Lenigheid in t a gemeen, enj^ S^rL^e^K'dat zyne voi voe,i'1ï^n^oityd2» dezen arbeid enigen chrnkby , , Kerk en Medebroeders te behalen. Aen t fSfte twvfeS wy geenzins, dewyl de manier van uitvoeri ove'/' tgheel op zodanig ene wyze ingerigt ,s dat ze /vnen Medeu-anderen moete behagen. En wat dezulken begft ° £ denkwyze in het tegengeftelde loopt ze zu len hoewel niet overtuigd wegens de gegrondheid van t beS erhte* indien ze 't onpartydig overwegen, geSvk' zo w^v mouwen, erkennen, dat de Eerwaerde Sn Lil niet™ 't wilde febermt, maer zyn Stuk geregeld en met een verftandig overleg voorltaet. Tc Amfterdam, by J. van Selm, 1785fcfóp Voorwerk, 120 ö/. «« ^vo. x nt 5tf,ir ontmoeten wy verfcheiden Waarneemingen, Iü- ™- in Soefeïaaren der Heelkunde inderdaad ge-Idie yooi den Bcoetenaaren a yer_ Wichtig *y"»™ en met veel onzydige ! r rtfgsffjsSS f^de horst — Verfcheiden zo inwendige als uitwen1Geneesmiddelen wierden vruchteloos aangewend; eindSyk bS de Heer van wv , met goedvinden vaneen  IIO G. J. van WY, heelkundige mengelstoffen ie reent aan, dat de toediening van d t middel 70 wel i., wendig als mtwendig, volgens de opgaave van e.T I Ieer" MARTiNET, in zeer veele gevallen nie? toéreEide is en dat men hieraan misfehien moet toefchryven ! wanneer' d middel 111 zommige gevallen nier Ap JrLli ,• heeft /• vei langde uitwerking Üfi ^ i ™t Recenfcnt wenscht, by dee?e geleden- heid, dat ook andere Heelkundigen in ™ S f g ten verledigen,, om dit 0"*!^ m?ntog^e!" maaien goede uitwerking gezien 'heeft , nader \ leJro Sne7^ynT^^dde„ar £ 5EB2KJB* ^V £/ Waarneming wegens een Breuk of Uitperfing van tS' bvSevoeSde Proevenen vAJflSC E befffieneS'™i f"«SWVZe eens Beenbreuks, W?*ffï fiJ?ïttSüf, teflï Heer S m;„t i,,„jau „ 1 vjyfffi en .st.m'c H aarnee- ming handelt oyer het zelfde ongemak. De zevende Waarneeming behelst de Geneezing |an een zo^danig onge 1ü3k' dJV/",eene ^nerifchen aan was en w2 n£ thans de Methode van van der haar 1 gewensch"te uT werking had; hierby zy nog gevoegd, eenigl Briefwisfelingen over verfcheiden heelkundige gebreken. —_ £ ^r^reW Waarn«™ïi> vind men'eene Genee5-g-«J\ 1 zeldzaame e" zeer aanmerkelyke Tongwond die inderdaad de kundigheid en tegenwoordigheid! vS g est des Schryvers eere aandoet, en waaruit men tendSfd? ondernneem,ngd1nednee 611 onbeMide Ver-  j. incenhousz , verhakdelingen. III Verzameling van Verhandelingen over verfchillende Natuurkundige Onderwerpen,dóór 1, inobnhousz, M. ü. liof■ d en Lyfarts van zyne Keizerlyle en Koninglyke Maj. enz. Vertaald door j. van brf.da, MD. Raad m de Vroedfchap en regeerend Schepen ie Delft enz. 1 weede Deel. In 's Gravenhage, hy J. van Cleef, Ï785. Behaiven het Voorbericht. 446. bl. tn gr. o&ayo. r\\t tweede Deel behelst een zestal van Verhandelingen , D iet min merkwaardig dan de Stukken in het eerde Deel vervat , waarvan wy onlangs verflag gegeeven hebhen $ weshalven de Liefhebbers van natuurkundige navorfchiiigen te over reden zullen vinden, om deswegens vn Ham te zvn. In de eerfte plaatze wordt ons hier g eve d ee? korten inhoud van het Leerftelzel. van den lieer Franklin, betreffende de Eleftriciteit; waar in het bef™« , „ dat Stelzel. het welk men dagelyks nog meer en neer, door aanhoudende proeven, bevestigd ziet, beknoptvk wordt voorgedraagen j en wel op zodanig eene wyze , dYa bet tot ee^gefchikte handleiding kunne dienen, om zig een al4meen geregeld denkbeeld van de Eleclnfche werkingen teCmen. Tot eene breedere ontvouwing hiervan ftrekt eene volgende Verhandeling, door eene verklaard der verfchynzelen van den Eledtrofhorus, gefchikt naar de grondbeginzelen van bet Franklynfehe Leer ftelzel, aan de hand te geeven. 't Is veelen naamlyk voorgekomen, dat öt verfchynielen der EleBrophore het Leerftelzel van Frankfu , als daar mede niet overeenkomstig, uuennaatt^verzwakten zo niet geheel n duigen deeden vallen. Dan de Heer [nglnhot ftoont hier, na eene voorafgaande ontvouwing van v richeiden wetten', welken de verfchillende beweegm. gen der Elektrieke Vloeiftof fchynen te volgen; dat die verfchvnzelen, wel verre van dit ftelzel eenigzins te verzwakken in egendeel grootlyks dienen, om het zelve ten fterkfte te beSen: het ontvouwen biervan plaatst de voorige S£ve van d!t Stelzel , en ook daar door het Stelzel zelve, ,1 een helder daglicht. By deze twee Verhande¬ lden , die de Electriciteit betreffen, komt eene derde, welke ten onderwerp heeft , den aart der gedephlogisteerde lugt, de wyze om dezelve te verkrygen, en 'er gebruik van (*3 Zie Alg. Vad. Lett. Vilde Deel, bl. 546.  n" J- INCENIIOUSZ te maaken ter genezing van ziekten. De natuur- en geneeskundige Ingeïhousz doer ons by den aanvang zien " hi ei gegronde , en door proefncemingen bevestigde , reden zvn om te.beweeren, dat het inademen van gedephSeSê lugt, in veeierle,e ziekten, van ukfteekemT vei dienst kan zyn. Zulks doet hem vervolgens, ter bevorderinge van het gebruik van dit hulpmiddel, gewaagen van de zelfflandigheden tnt welken men die lugt bekomen kan, en va, de byzondere hoedanigheden dier lugt, op onderfcheidc wyze, uit verfchillende lichaamcn getrokken; waarbvS komen byzondere aanmerkingen over de wyze, om ecde* phlogisteerde lugt uit Salpeter te trekken (f). Vervolgens ontvouwt hy ons de manier, om de gedephlogisteerde lugt gemaklyk te ademen, en dezelve te zuiveren van het lu«zuur,ofvde vaste lugt, met welke zy altoos belaaden wordt, m dat zy door de longen gegaan is: en cindelyk hegt hv hier aan een verflag van eene korte manier om de gedephlogisteerde ugt te toetzen. Op deeze Verhandeling volgt eene vierde gaande over den graad der gezondheid "van de Dampknng-lugt in volle zee, vergeleekcn met dien der lu-e naby de Kusten, en verre van de Zee. In dezelve geeft de Heer Ingenhousz een naanwkeurig berigt van zyn daar omtrent gemaakte waarneemingen in Engeland, op eene reis van daar door 't Kanaal, na Ostende, voorts door Rraband en Vlaanderen na Holland, en verder na Parys. Alle zvne waarneem.ngen bevestigen eenpaarig het gunftige denkbeeld da men veelal van de Zeelugt voedt; daar 't alleszins blykt' dat de Dampknng-lugt, in volle zee en aan de Kusten Gezonder is, dan in het hart van 't Land, verre van de Zee leder deezer Verhandelingen vordert, met volle regt, de op- (*) Nadien de Heer ïngenhousz, in de overtuiging van het heilzaame gebruik der gedephlogilteerde lugt, gaarne wensch tedat men dezelve in den vereischten overvloed goedkooo bekomen konde, en zulks tot nog niet doenlyk is, zo maakt ' hy er byzonder zyn werk van, om althans de vei/felle en mmst kostbaare manier, om ze te verkrygen, te ontdekken En du heeft insgelyks den Heer Breda bewoogen, om buiten' het geen hy, bv manier van aantekeningen, op deeze V'erhan deling, bygebragt heeft, in zyn Voorberigt voor dit Deel zv ne nadere opmerkingen desaangaande te melden, en die'aan de verdere beproevingen van Scheikundigen aan te heveelen • noopende hen tevens tot bet nafpooren van een middel om erlangend' gCm'dklykcr dan toc B0? Sefchicdt, uit Salpeter tc  VERHANDELINGEN. opmerkzaamheid der Natuuronderzoekeren ; maar zulks mag vuS in den fterkften zin, gezegd worden van de daasIa,! vozende vyfde Verhandeling, als welke eene nieuwe on dekking aanbiedt, die der verdere: navorfchinge aanbevolen b ft: ze betreft de zogenaamde Groene StofVW den Heel priestley. Toen de Heer■ Pnestley, naamlyk, ontdekte, dat 'er in water inzonderheid in pomp wateraan' de zonnefchyn blootgefteld, eene groene dof ïebooren wordt, welke eene ryke bron van zuivere, gedepblopisteerde lugt is, of welke, ten minfte, de medewcikende oorzaak der voortbrenginge van die lugt is, was hy ten uiterfte vlytig om deeze ftoffè na te fpooren Zyne opme kzaame waarneemingen leidden hem tot het denkBd dat dezelve noch tot het Dieren- noch tot het Planïnrvk behoorde, maar een op zigzelve ftaande Weezen (Mftantia fut generisy was, dat met den algemeenen naaht Jan Groene Stof benoemd moest worden: en hy hield ze voor eene uit het water nedergezonkeu ftof, zonder we ktmslykheid, welke groen wordt, als zy aan de zon boot ftaat - dari laatere navorfebingen hebben den Heer Ingenhousz' 'er geheel andere gedagten van doen vormen. — —Zvn Kd. vermoedt, dat de Heer Priestley deeze ftof al ken befebouwd heeft, toen zy reeds in een vry ver gevorderden ftaat was ; dat hy daaruit dit zyn denkbeeld oplemaakt had, en 'er wel dra .anders over gedagt zou nebben , indien by zyne waarneemmgen over den aart dier VSU*  ÏI4 J- INC EN II OU SZ wanneer zy in de daad in den rang der Planten is overE^iff miufte hl dÊI1 ranl dkr wce»'« »Vl oo Sin. ?' ' y' Zeg,ik' door eene zonderlinge Ómwen- SS'fiÖ??;^ "ieC ,by,ZCkCre omtó»digheden plaats heeft (t)) op nieuw wederkeert tot het Ryk, uit het tS2 23 b,e!l0^e"dan. gelyk de Heer Ingenhousz vervolgens oont onder de Tremella en Conferv*, welken men tot Wer toe aiS draadagtjge waterplanten , onder de bewerktuigde weezens van het Plantenryk gelchikt heelt. i-vveiKtui0ae «i-HlJ ÏLj}* '" ^ de IIeer Inêm^usS, daar hv vervolgens he Itl ^1 Sewaa§i« ^'ee of driemaal gezien , in he begin van de Zomer, dat de groene ftoffe, na reeds een geheel jaar m een open waterbak geweest te zyn , da" Ze de gedaante van eene Tremella,(gewoonlyk ondfr de Pa] termosfery betrokken,) had aangenomen, ontbonden en rottende IPr^°S; Cn dat hct waCer.tjet welk tot dien tyd toe bit der gebleeven was , troubel en groen geworden is. Deeze couleur wierdt veroorzaakt, door eene verbazende menigte van het zelfde Poort van kleine groene Infeclen, als in het voorgaand jaar de eerfte groene couleur verwekt hadden „n7 . r ■ "euZMnIeUWe Jnlcaen zy" vervolgens naar den grond gezakt, en nebben eene nieuwe groene flymige korst gevormd juist eveneens als de eerfte. Deeze van zelfs gefSSc ontbmd.ng der groene ftoff, gebeurt zeldzaam; en fchynt^an eenige toevallige omftandigheid af te hangen. Ik J L dat deeze nieuwe rottige gisting aan de.? gang was gebijt door eenige Dierlyke of Plantaarde zelfftandi&Tdiefin de bakken gevallen zynde, 'er in vcrrottede." in deeze gisCIs hy bevestigd geworden, door die nieuwe rotting, met Hl" den u, I lag, meer dan eens willekeurig voort te brengen! én op de melding hiervan laat hy z!g over°deeze gedaanrf-wisSg aldus uit. Indien de groene doffe, eene Tremella gewordeS zynde , indedaad tot het Plantenryk behoorde, verlaat zv he zelve op nieuw, wanneer zy verrot, verliezende allen ferm van eene Tremella; en de nieuwe groene couleur, dóo? deeze verrotting veroorzaakt, niet anders zynde als eené groote menigte van dicrgelyke Infeöen, als in het voorig jaar in het wt ter waren voortgebragt, fchynt het my toe, dat men beflu én mag, dat deeze zelfftandigheid, eene Plant geweest zynde Ondier, de Tremella dien naam verdient,) opgehouden heeft eene Plant te zyn, en in Infeöen verander!I is; of om drSn Vi^ESï aangenomen ftelzel van onzen tyd rit te ^tfJE^^ baarmWder' üf hct voedzel ^ een  VERHANDELINGEN. « "5 het welk zy was voortgekoomen; en dat zy vervolgens ten tweedenmaale wederkeert tot'den rang dier weezens, der Planten namelyk, welken zy verlatten had. Van dit zonderlinge verfchynzeU en deeze venvonderlyke gedaante-wisfelingen, geeft de H«r Ingcnhomz, in deeze Verhandeling , een uitvoerig verflag ; met eene ondericheidenlvke melding van zyne waarneemingen op deeze Hol, van derzelver oorfprong af tot op den verderen voortgang haarer gedaante-wisfelingen; 't welk, in eene nevensgaande Plaat door naauwkeurige Afbeeldingen, ons ten dmdelykfte onder''! oog gebragt wordt. Zyn Ed. gaat dit onderwerp van alle kanten na, tragt het zelve, door de overweeging der byzonderheden, die 'er in voorkomen, op te helderen, en toont ons tot welke gevolgen deeze nafpetinng aanleiding fchynt te geeven. De Heer van Breda bevestigt, in zyn Voorberigt, door herhaalde proeven, de waarueemingen van den Heer Ingênhpasz>moedigt anderen aan om dit Stuk door verdere proefneemingen nog nader 00 te helderen, en toont wat men hier omtrent in agt hebbe te neemen. Raakende het befluit dat men er uit op te maaken heeft, laat hy zig, daar dit onderwerp nog een nader onderzoek vordert, voorzigtig aldus hooren. Of deeze groene ftoffe indedaad, by derzelver zonder, •linse gedaante-wisfelingen , van het Dieren- tot het Planten-ryk overgaat, dan wel of dezelve, in haar begin duidelvk als dierlyk te kennen zynde, zich naderhand, fchoon abvd dierlyk van aart blyvende , verbergt onder de gedaante van een weezen,'t welk gerekend wordt onder de Planten te behooren, en 't welk men tot hier toe meende op de wvze der Planten te groeijen, zal fk niet beflislen; beide deeze denkbeelden zyn nog aan zwaangheeden onderheeVig welke volgende Proeven misfchien zullen ophelderen. Thans zoude ik niet vreemd zyn van te denken, dat deeze Diertjes, welke de groene ftoffe uitmaken , de zelfftandigheid . welke door linn^eus Conferva nvulam, (gewoonlvk Flap geheeten,) genoemd is, en welke men onder de waterplanten gerangfchikt heeft voortbrengen: dat namelyk deeze Diertjes, In zekere oittftaHdigheden en tvdncrken van hun leeven, zich wooningen vormen, welke de draatagtige holle buizen der Conferva zyn, en waarvan misfchien de witte beweegende veezeis de eerfte aanleg zvn De groene couleur van deeze zogenoemde wa¬ terplant fchynt alleen aan de couleur der Infeften van de -roene ftoffe, welke zich in de holligheid der buizen ont* ' \\ 2 hou-  116 J. INGENIIOUSZ houden , ree te fchryven te zyn. Men ziet met een goed Microscoop de groene diertjes in de witte en op zichzelve geheel doorichynende buizen van de Conferva, én wanneer men eenige Conferva in gedestilleerd water bevoorens we zorgvuldig gewasfclii, in gedestilleerd w^e^; waarin fnvd ffFnJ*?0* DkfjcS b?vinden> verfcheidemaal doorinyd of kneust, zo dat veele buizen gebrooken worden ziet men dat water met groene diertjes vervuld ; zelfs zaè ik meermaals, gelyk de Heer Ingenhousz dit ook heeft waargenomen, voor het Microscoop, de Dierties uit de afgebrooken einden dier buizen uitvloeijen. Zy fchynen dan leevenloos, althans men ziet ze als dan in den beginne geene dierlyke beweegingen verrichten; eenmaal echter meen .k gezien te hebben, dat deeze Dierties , zo dra zy wt de buizen van de Conferva waren uitgekomen , zich begonnen te bewsegen en te zwemmen " E.ndelyk behelst dit Deel nog een aantal proeven met óm Eudiometer van Fqntana, welken toonen, dat verfchillende foorten van water verfchillende uitkomfren, by het tomen van Dampkringlugt / te vvege brengen, en de nuttigheid aanwyzen van ten allen tyde, tot die proeven, gedestilleerd water te gebruiken. Dezelven zyn genomen door den Heer van Breda, en door hem briefswyze voorgedraagen aan den Heer Ingcnhomz, die ze vervolgensoncierzogt, en op herhaalde proefneemingen bevestigd heeft • van waar hy 'er z.g ook op beroept, "in eene aantekening op de hier bovengemelde vierde Verhandeling, over de zeelugt. _ Ter dier gelegenheid maakt hy aldaar mede met lof gewag van den opgenoemde.! Eudiometer, oïLugts. gefleldheulmeter van Fontana; welken hy, benevens de Heer van Breda, insgelyks in eene aantekening op de derde Verhandeling, over den aart en het gebruik der gedephlogisteerde Lugt, ten fterkfte aanpryst, als het allergefchiktfte werktuig , dat tot hier toe bedagt is, om de mindere of meerdere zuiverheid der lugt met naauwkeurig- heid te toetzen. De Heer van Breda, die 'er in zyn Voorbengt mede het gunftigfte getuigenis van verleent, bevestigt het zelve wel inzonderheid uit deeze zyne Proeven, ter oorzaa'e van derzelver gelykvormige verfchillende uitkomften, in verfchillende foorten van water. De beitendigheid , zegt hy, van deezen verfchillenden invloed van onderfcheiden water, op de uitkomst der toetzen van Dampkring-lucht, lecvert, zo 't my voorkomt, een bewvs op, van de zcekerheid der Proeven, welke met dit werktuig  VER ii AN-DELINGEN. Il7 tui. .enoomen worden; want indien die Proeven onzeeker , ■r, het zv uit hoofde van het faamenftel van het Smig zelve, of van de wyze der behandeling, of wél Hnnr eenige onwisheid uit de Nirerlucht voortfpruitende, Sk fommige gedagt hebben, zou het onmooglyk zyn, Bar hét verfchil van-eenige weinige graden het welk tusfrLW de Proeven, by welke de buis van den Eudiometer met Reegenwater, en die by welke dezelve met Putwater Gevuld is, Plaats heeft, beftendig en ten allen tyde de f ,, tcolom , welke na de vermenging der twee luchten overblvft, langer deed zyn, wanneer uien Putwater, dan. wanneer men Reegenwater gebruikt heeft. Tafereel der Algemecne Gefchiedenisfe van de Vereenigde Nederlanden, gevolgd naar het Fransch van den Heere l M. CERisiFR. IXde Deels ifie Stuk. Te Utrecht, by 13. Wild, in gr. ivo. 278 bladz. Ons Vaderland in den Oorlog wegens d«Spumfche Naa. laatenfchap ingewikkeld, en dien met wyfclenden kans voerende? vah den Jaare MDCC1I tot op de U^echtfc Vredehandeling, maakt het grondwerk uit van dit. iV^' de Deels Eerfte Stuk des Tafereels, by onze Landsgenooten reeds bekend, door zo veele aankondigingen in ons Maandwerk, en nog meer door het fterk vertier. ■ Velto Scheepsftryden , Aangevangene en Afgebrookene Vredehandelingen, bovenal die te Geertruidenberg, vinden wy hier geboekt. De Heerschzugt, rie Staatkunde , fpeelen groote en verwonderlyke rollen in ah: ae^enkw^dig Tydvaki Dit alles hier, in den ftyl en \nf d Naa"o gersten den Franfchen Gefchiedfchry ver «reboekt te vinden, zal den Leezer een genoegen verfchaffen gelyk aan 't geen hy uit de voorgaande Deelen haalde. Wan , fchoon het Franfche Werk naar des Franfchen Schryvers eigene betuigingen , in de laatfte Deelen, bezweeken, en de voorgaande niet gelyk is,heeft de Naavolser de eer zyns Werks opgehouden. Twee Legerhoofden, van grooten naam, voerden het Le^er der Bondgenootcn tegen Frankryk aan. — Ue een Prins rocenios, in Frankryk gebooren, afdammende van den Graave de soissons, uit den Huize vm Savoye, en van olympia mancini , ttne der Nigten van den Ordinaal mazakin. „ Hy ftondt," zegt onze GcfchiedfchryH 3 »» v«l,  HS nederlandsche geschiedenissen te agten: maar aie ^*Td^tS^^& Jgftig was geknikt om de zodanige.,, die hem geen r£ gedaan hadden, berouw te doen krygen." -~g Z £ wy %&CÏÏ^S-'J&$™ &rlborougK J*£; S teioffi? •ffuP- " Hy behoorde tQt het jgro aas r^TSf^ril ke Koningin anna omhelsde. Door dit ULTS'ten dV v [lef "S' ,n h£i Staatsbefgw van O- voorgeZyne ESnoore71^f!]^ te" üpziSte ™ hem te wegt heel inefnEn Pn ' d'" gCe^ der Ilieuwe Vorltinne geneeiii igenomen, en mag men, m zekeren zin, zeggen dat cJ^^t m- de" tyd' datdebóogmS'der1 . Krvgshenden dP,- r1„jI P ' n' naa iedcr Zomer de hï, ° i . «ondgenooten aangevoerd te hebben deedr Jy zyue bekwaamheden, als Onderhandelaar del ï Wfoteï SvoS^ÖS y CESfVR ve^leeken; doch andereen ^^,T^TS^^^ hebben een niet wedden hem onder op te tekenen w, lem den In, meest altoos ongeluk- nhfg de 0ve™J - t*»n ffl 7 f Js ^a;lr ' hy moest den Kryg voeren Ki W nbf.Wfme hfgfhopfden : doch het was de mcerderhctl zyner bekwaamheden niet, welke hem de overhand gaf; maar ny genoot veelal het voordeel, om het Sï tydftip waar te neemen zonder daar in bele te worden er wyl zyne tegenpartyen geen ftap konden doen of iets uit voeren zonder last van een Hof ontvangen te hèbbe, waar" ™ -^rgeestdriftfeS ©vei te ftellen, die gegaste tegenwoordigheid van geest, wel-  naar cerisieu. li9 welke in een fl*g> hem als boven het flagveld verhief , uit welke hoogte hy een uitneemend oog vestte op de be.de Legers, en vervolgens de eenige party koos, welke het zyne van de overwinning kon verzekeren. Zyne verregaande Geldzu-u en Inhaalighcid waren niet gefchikt, om hem dc ^ne-euheid der mindere Krygsbevelhebberen te doen ver* SJorven ■ doch hy keurde het genoeg van hun ontzien en SS ïïjS en de eerfte Wpoed zyner Wapenen vervulde het Krygsvolk met zo veel vertrouwen, dat het, onder zyne Standaarden ftrydende, altoos dtigt den weg der overwinning op te ftreeven." ' . , Te deezer oorzaake ftondt hy hier te Lande in de bhakendfte gunfte; een allerfpreekendst voorbeeld hier van trekt, dat, wanneer zekeren Veldllag, door hem en ouwerkers beraamd, door den Generaal .slangenberg afSaaden, en door de Afgevaardigden te Velde by meerderheid van (temmen afgekeurd, hy zich des in eenen Brief aan de Staaten beklaagende, bet misnoegen tegen de Afgevaardigden ten boogden top rees toen deeze Liicl, door de bezorging van den fagtffclusn Afgezint,.ten fpoedifften het licht zag; een misnoegen, 't geen te Amjterdam bv geen mompelen bleef berusten; een hoop Burgers be^af zich na het Stadhuis om over de Afgevaardigden te Velde te klaagen, die den Hertog van marlborough, zo zy zeiden , geen gezags genoeg lieten. Men zette hun met goede woorden af: en, fchoon de Afgevaardigden hun gehouden gedrag in eenen Brieve verdeedigden, en dit het misnoegen eenigzins deedt bedaaren, moesten de Staaten den Hertog nogthans deeze voldoening geeven, dat zy het «redrae der Afgevaardigden eenigzins wraakten, anderen "voor 't volgend jaar benoemden, en het belluit namen, dat slangenberg in het Leger niet langer onder marlborough zou dienen. Dan hoe zeer als Krygsheer en Veldheer ook gevierd, hadt men, uit anderen hoofde, rede om van hem afkeerig te worden. „ Wanneer hy," gelyk on^e Gefchiedfchryver optekent , „ in den Jaare MDCCVIII kennis kreeg van de opening tot een naderenden Vrede, mogt hv by herhaalinge betuigen, te verlangen na een goeden verzekerden Vrede, het Belang en de Eerzugt Jpraken anders in zyn hart, dat den Staaten het bezit der Spaan'fchc Ned&rlandcn misgunde , op welker Landvoogdy hy vlamde. Koning carel hadt ze hem meer dan ééns aangeboden ; doc'nhy hadt, althans naar zyn voorgeeven, alb H 4 t0'^  ï2q nedehxanbscke geschiedenissen toos aftand gedaan van deeze waardigheid: dewyl hy vernam dat zulks den Staaten onaangenaam zou zyn, waar, om hy er ook voor altyd van afzag. De Hertog deedt deeze .fterke betuiging: Indien men my in Holland bet „ Stadhouderfchap aanboodt, by god en myne Verdoe' „ menisl ik zou het van de hand wyzen. Ik weet wel „ waar van men my verdagt houdt; doch men bedriegt „ zich zeer ten mynen opzjgte. Ik zoek niets dan een „ goeden en duurzaamen Vrede; waar naa ik na mynent „ meen weder te keeren. Zo 'er, intusfehen, een Land„ voogd in de Nederlanden noodig ware , zie ik niet „ waarom ik den Staaten minder aangenaam zou zyn dan „ een ander Maar ik verzeker u, andermaal, dat ik 'er „ met aan denke!' . Ondanks deeze volernftige 1 tiugmgen, verzekert men, dat hy onlangs nog nieuwe opene Brieven tot het waarneemen der Landvoogdye voor zyn leeven ontvangen hadt .*;. . ten ILT derhalven dat hy zich aankantte tegen Vr?de?voSagen' welke teSfaanfche Nederlanden, in andei? ham?e 8dan d e van Koning carel delde. Men vondt onder de S waren, bannen, febrander genoeg om de baat- en ftaatzuguge oogmerken des Hertogs te doorgronden; van hier dè Generaals cfï? F^f i ¥V™Ad™ te Velde, hunSe LTLiieiaals en het Engelsch Legerhoofd; van hunne zugt om den Vredehandel te agtervolgen " S nD"d^HSra" marlborough"hadt zo veel invloeds op deeze handelingen, en zo veel belangs in den Vrede ffmiV wï0°TA d8t Ü CT ^arigheS nauwT^s verI b> °f de andere kwam baane. De fchhte- rende beloften ten voordeele van den Koophandel kón- brènin Wj M ST"SChte «itwerkingP niet ,è wge biengen. Her Gemeenebest, verblind door de vooringenomenheid tegen Frankryk, en trots op de rol van TSt man onder de Krygvoerende Mogenheden van Surfi zag niet dat het ten flachtoffer ftrekte van de belargefdes Engejohen en Oouenrykfchen Ho/s. Het liet zich Teftuu ren door den Pvaadpenfionaris heinsiüs, een Man meer afgengr op hat beduur van zaaken, dan gefleepën in de Staatkunde, een aanbidder van het plan vanS den hem met zyn vertrouwen vereerd hadt, en een werktuig der Staatkundige inzigtcn des Hertogs van marl"  naar ceri3ier. ï2ï «oroügh, die dc knust bezat, om elk, die zich niet verfe boven den gemeenen kring verhief, naar zynen zin te ZetDen'Markgraaf torcy geeft van deezen Staatsdienaar de volgende in dit Werk medegedeelde kenfchets. „ HeinIiüT Raadpenfióhatis van Holland, was onder belche.ming van den Prins van Oranje, naderhand Koning van Groot-Briltanje. Deeze Vorst, overtuigd van .^««5*"» van zyne geneigdheid tot zyn Perfoon en Huis , Helde op hem een volkomen vertrouwen. Naa de Nseuwmeegfche Vrede; was hy na Frankryk gezonden, om te handelen over her Prinsdom van Oranje, en hadt daar te doen gehad met Te onsemaklyke geaartlieid eens Staatsdienaars, meer gewoon net harde woorden Krygs-Officieren te gebieden , dan om met Vreemdelingen te handelen, 't Was hem met ver-eeten, dat deeze Staatsdienaar hem eens met deBastille drefade. Hy was door en door bedreeven in zaaken, waar van&eene lange ondervinding hem lesfen gegeeven hadt. Naauw verknogt aan Prins eugenius en den Hertog van marlborough, vormden zy zamen ontwerpen , en beltemden den tydder volvoeringe; zy allen belcbikten den loop der zaaken en de middelen; zy waren als de Ziel van het Bondgenootfchap. Doch de Raadpenfionaris wordt niet beIchuldigd, dat hy zo veel genoegen ichiep in de magtbetooning, welke de Oorlog fchonk, dat hy dien wilde doen voortduwen, noch ook van baatzugtige inzigten. _ Geen pracht vertoonde zich in zyn huis en huishouding;niemand zou daar uit opgemaakt hebben, dat hy zich by. een Heet van zo veel gezags bevondt. Vier- en twintig duizend Guldens was zyne wedde, meerendeels voortfpruitende uit zyn Zegelbewaarderfchap. Zyn voorkomen was koel en niet ruw, de beleefdheid draalde door in zyne verkeering, en zelden werd hy in het gefchilvoeren driftig. De Verdraaien der Verdeeling, zo wel als die des Grooten Verbonds, wate door zyne hand gegaan. Hy was ten vollen kundig van de voornaamfto zaaken, die vóór den Oorlog gebeurd waren, en 't geen, geduurende denzelven* voorviel,en,by gevolge, zeer bekwaam , om de wegen, tot den Vrede Itrekkende, te kennen en te baanen (*). Hoe veel zich die Franfche Staatsdienaar des het voorftaan , de aangevangen* Onderhandelingen te Geertrmdenher-t werden afgebrooken. Marlborough was hier van de b gtQO- (f) Tqv-cx, Mem. Tom- II- p- 2. • lis  122 nederlandsche geschiedenissen Eer- en Geldzugt, de twee heerfcheS VÏÏ?g' yne hart yoIdoeningVchonk.daar d ver ntriSin hï ^ MfA Staatsbeftuur eene verandering var S« " kondigde. Zy lieten zich, bffiKS^/S^'»! den glans der rolle welke zy Ibeeld^ '/JTn > ' do.or dat zy zich nitpntten voor Lf/SSS? geland; dat zy nauwlyks deel hadden ,„ ! J T voordeelen op Frankryk behaald • „ 1 , , , • rocm der Schoon de Koning van de iiel?zvner W Prins eugenius liet zich door hem beleezen• en z7n~^7 noegen tegen het Hof van Frankryk "evoeid hv ^ natimrlyke geneigdheid tot den Oorlog' welk/ de L zaak [dit moet zeker hoofdtrek weezenf in zvn cL^d' zette hem aan om alles te wederSen wat S k^f' denng den Vrede kon dienen. üTstaïïn ten Te" Geertrmdenberg, eene gelegenheid voorbySen wHk "iet wederkwam. En de Fn?elfrhp «.,0», -1P ' • inboezemingen zy ^enSSfe2!^TSS5 hadden, verliet hun eerlang. -^r-TTeri?SBd hy veel verfmaad.ngs ondergaan; hoonendetSgingeTen (*-\ jt t r> j. • , fchimp-  naar cf.risier. I23 r i • „„Mtrlften ftrckten tot loon zyner dknften: het Volk fchrimpJr;e„ HeldI voorheen door 't zelve als een Afgod befpotte_den neioi,voo geweld, afknevdji»- tt^&-eo^2&^^bein ten laste gelegd, Ste^-SRi* Veldheer dapperheid te midden van den v^i^S van charaéïers van SÏS^ ^ Vadcrlandschtooneel Liea iip„ .nrvnerden willen vermelden. Wat zv, zo groote roden.«^oegeJ' ™n in al den verwarden aeWg?^^«^des Taferee,s'waar heen wy den Leezer verzenden, hem voor oogen. rhmnxkvan de Stad der Batavieren, waarin, nevens de beq fSh%in7^n Nymegen, de eerjle oorfprong van f^e Tanden de gryze oudheid deezer Stad ,de voortreflyhheid van haare Vryheden en Voorrechten en de gedenkwaar- dZ!leGZbelrLifen van de vroede tyden aangetoond worden door joiiannës smktius , uit de ei pTndtge aantekeningen voorts vervolgd tot den jaare CfOI JCCLXXXiy. *f**7 ZVen by A. van Goor, Stads- en Ouartierdrukke,. Behaiven het Voorbericht, a96 bladz. m gr. oclavo. T-tit Chronykie is door den Uitgeever op aanhoudend Xy^SXV^^ overhandigd, nadat het zelve f 11 eio-enhan'ige bvvoegingen van zynen Oud-OverSSotvItejohlïnes SmWJ* Zoon, vergeleken en, na fle Rekeningen van zynen Vader uit oude Gedenkftukde aante.K » derc byzondere papieren, weke"lenÏgzaS alseverborgen liggenVgefloten eenjB2verbeterd, vermeerderd en vervolgd was. Het hg helst den eerften oorfprong en gryzen ouderdom dei otad . NvmeJcï, de voortreflykheid van haare Vryheden en VoorSh en , a'e gedenkwaardigere Gebeurtenisfen en veele Zeldzaambeden, die elders te vergeefs gezogt worden, Ierwyl wv overal by wyze van aanteekemngen de bronnen vn den Segeeven, waaruit een weetgierig leezer het aangefnpte opgegeevLii, Schriften van deezen aart nLf vel voo u t rSelen vatbaar zyn zullen wy hever de evei gemelde bronnen, waaruit de Schryver g;P«J§* vollens het Voorbericht, kortelyk opgeeven, en dan .met  ï2+ j- smet ius eenige byzonderheden uit de aanteekenimfen n«~» a regeering van Nymegen, befluiten S ' n°pCns de de"eD,en-r^te gedaSte»is ™ wetenfchap,welke wvwoens de eeiite Bcwooners deezes lands. eedum-end» Vu ö _ macht der Romeinen , hebben , ^»g£HSyÊi°S de Gedenkboeken van julius cesar blykt, datde Rtm Vieren, toen eerst by de Romeinen bekend geworden£ voor zynen tyd deeze ftreek bewoond hebbenl"citu?g welke ons, ter gelegenheid van den oorlog tusfche dê Batavieren onder het beleid van ClaudiW r?li?;?« 1 Romeinen onze Batavifche toïïnSfS h^jSSJ? die getergd en gedrukt voor de Vryheid ftreëden heéf? leeren kennen, fpreekt, omtrent honderd ja ten na, onze gewoone tydreekening, van de verhuizingderBatavieren als van eene oude gebeurtenis. Ook meldt hv van he? oppidum batavorum (*) , of de STAD n»R n*l ren, naar welke ClaudW Civilis, „'dlby 'Ur^Ve* tera, tegens de Romeinen ongelu'kkiglyk had Xeden zich begeven heeft, en uit welke, abT hy die mf de wV penen niet langer befchermen konde , alles , wat ülbaar was, medefleepende, en het overige verbrandende hv mar het eiland der Batavieren geweken was Y „ Zo dra ons Tacitus begeeft is de aloude gefchiedenis deezer landen byna geheel in het duister. Bystrabo pomponius mela, fl0rus , vellejus PATERcSluI P,l' mus, süetonius, plutarchos, ptolomaeus en dio ££ si- f*) Deeze fchynt de eeniglte Stad geweast te zvn die t 2T\Wiï -\adden' ™ daarom de stad deZtm brÏ by uufteekendheid genaamd te worden, Hut. Lib. V cat10 5?bi■S?flt« rifcr fv beweert' » «avolgmgvan Lipfius, dat er by lacitus niet opidum mzw opida moet geleezen worden zo als zulks m twee oude handlchriften gevonden wordt ên dat de naam van Nymegen van eenen Celtifchen oorfprong me de Stad even oud is , dien zy al voor de komst der Batavie ren moet gehad hebben. Na de aankomst der Romeinen heb ben de Batavieren meer Steden gebouwd . als te zien is bv Ptolomaeus, Ltk II. cap. 9. Zie ook het ïtlnerariuml orM en de Tabula Itmeraria, een Werk, zo men acht, van de vvf de eeuw, welke het eerst na Tacitus van deeze' Stad rewa?  curokvk der stad nymegen. t9& MA laatfte de krvgstochtcn van Drufus omftandig gros, welke la^utepnaIvKr^iee Dichters, pedo albinova- brfChreScANUS; SS-SScS., JUVENAUS en m art1KUS , wcanus, M enkde ichaduwen. alis, vindt men nu eni u , op de hoogtens bo- ven de Stad»^ndeii «gJJJJ leeren ons met hulp den dezelve en Jders g«v het Iünerar{Um van 2», Sde nand- en legerplaatfen der Romeinlche ^T^r!f in deeze^ landft ecken kennen:en dat de BataKeurbendenihi dee«lan n e£r yan E0NDGENÜ0 vieren by hunne aiouoe * n v0lks en ryks,na de ten en vrienden ™ E en z0 min als te vooren getroffene Viede, gebleeve zy , ^ ^ R en verpligt geweest om een ,e ^ ^ ^ eq te betaalen, die zien &euuj, Verbonds, van hunne zy, volgens de voorvvaaiden hadden. ftrydbaare Manfchap en VUpwen 5er Batavie- ,,Na de invallen dei lianken m Ro_ rneinfche Ryk begon te VOPISCUSj trebellius polgang te hellen, trett rnen ny mamertinus, eü-, uo, EUTH0PIUS%A"RrEALTUs en andere Lofredenaars eenw ge dingen aan, die hier t. Gefcbiedfchryvers amWat l^'^J ^TGnSfch. zoziMUs', ook ee m.anos'"J*®^vfde, zesde en zevende Eeuw, ontnig verflag. Vani de vywe» der Gottlfche e„ breeken byna GedenkltuKkcn• k onWeetendbeid. andere onbefc^afde ^ claudianus, dan, een enkel voorbeeld op vorsteN, die, „Onder het hoog ^ d« ^"{Sden, als een gera het vertrek Jet hebben beZ£tenj deelte van het Kylc van mm ' eginhartus den vervolgens, vindt meby^^„o frisingensis, Geheimfchryver van C^mms, be jntrommm AnonjinnifggHsi^irjenertus gemblacen- ï.ambertus aschafnabürgensis^sigl ^ ^ sis, adelmus, H"MANBÜS ^«^y^g. Men heeft ?u/:;:rs^ aangaat ii kus ,  12<^ j- saietius de herbomving van het Hof van Nv-mcsen , door Keizer Frederik Barbarosfa , en eenige Stv>tm« %, r;i' , ! Roomfche Koningen en Keizeren- aS?«*iS* emi der in die Eenwen U*. lï^^ door de verpanding van Willem van tfiSSaS- R 1,7 fetffag, aa„ Graaf Otto „en DerdeS 5n dien 2 den jaare 1248. deeze aloude Rvksfbd in rl r !< ' • gely/d. Met die Eeuw ^SaM^S^g^ Ten tyde van Hertog Arnold en Adolphjicfiom wiS' sius benhemius toe,de eerlte GeldeHWh» ^Ir u- jr u HEL' Van zyn Cfctf*A *doZ%ldril R nS^^S^1 wordtin hanafchrift, met ^^^^ fcheide Stukken, deeze Stad raakende en aZ ,u mist, fchynen hem bekend geweest te z'vn Ooi vin i ^ eenige d^a, tot de Stad nWdAtf^ïS^S Hanous geldenhaüRiOs, mitsgaders in hef CwS« 7? lenfe ophoudende met den jaare 1400 onder HenT a " noId;en in de KeulfcheKronyil, gedrufc? in den jaa 1 » Zie daar de voornaamde bronnen , waande deeze C&a nyk is; famcngefteld. Wat betreft andere nukken in de aanhaahngen vermeld , waarvan eenige nooit -edrnï- zvn geweest, acht de Uitgever het genoeg te meldfn fVr i waare en waarfchynlyke gefchiedkundigeXnteekebL^ meestentyds van Tydgenooten, dat is van Se dTe ffrï naast aan de tyden gefchreve» hebben, in welke dfzVaken zyn voorgevallen , of uit egtc en onwraakbareledenïSnï ken ontleend zyn; terwyl naakte,onzekere en1 nS v3Sc£ %S$S* VCrhaaIei1' aa" h3are ^ Schrvverr;'!zynOm een enkel Haaltje van des Uitgeevers kunde in 's Lands Gefchiedenis en Staatsgefteltcnis op te geeven, zullen wv hier laaten volgen het geen hy wegens den aloudS1 S-S iingsvorm en GrpndconlKtutic der Stad Nymegen heeft SS geteekend om dat hier uit blykt, dat eene bdio ïivl , vloed der Burgery op de Regeering, reeds van oud de Conlfitut.e zelve deezer Stad is gevestigd geweest ' ,, Volgens deezer Stads alouden Regeeringsvorm en radi- ke tyden af, beftierd geweest door haare eieeue Burgers Raad en Ingezetenen. De oudfte Keizerlyke %TkcZ& Brieven van henricüs richardos, rodolphus™u tl tos, iuooviccs en andere Keizers en RoonwXkonfeaeu zyn gegeeven aan hunne beminde en muy^^gerlnfal  chronyk der stad nymegen. 12? at rMeks tiostri dileCti cives de Noviomagio') W ffb Nymegen. (/f't,";'';| 1V. en vojgende Keizeren, vindt fefdfbeS flSmbZfhu^ ae aliorum cftvium civitaUs Novioma- ■ '*i,ïifo^i.tte*^Ulïto«flB duidelykby SLfovXcbt van Bufgermlflertn , Schepenen en Reet tn MeTflfrcf ^n funtcrClats gilde mijt tcn'Jfadtoyb en lualte'Ju. ' ƒ Ueve vmewen avond anunctatioms \AA7 ? Tb^o&& uc.iieven, gelyk by en rf5tó2DT*il^ wa*> bebnen Raad fopt M^. vaVit PK,c% de Fl,rftefl gen de AtBpten, W^en^^L0^^* van we" drachten en ftatuuten aem?ak> n ?n'r ?i v^te van over" re Borgherye J^^^iSS^^ Z^ke" ilna' «fa», UfcS^ S^T Mage/chei. pen, Volmachten, GHt^ëetfvSfö-i? * MmimrMap- len en diergelykê. ^S^^g^. twyfelachtige pointen van rechten Ch deZT^A Cenige bt. Claes Gdde, van weaehs de Ainm™ r*i\l v ' vm ne Rnrn-prpn tó ,~ i ° ib ÜL /imPteu, Gilden en gremeene jjorgeren, te rade gegaan met de Furltëh van f v maar hebben de Artikelen nmr 4!-^,, ULULl' vau Gehe, daarop van SchefiSSetfn W^l.^e,8Wllden • om (weiken Stads SKlï Scheffenen van Aken, Keizeren aan dePS™Nyme "en ïld^ïï^*0"^ en ver verkhnrinrr f- ÏTouu y s medegedeeld zyn,) derzei- den laaten wedervaaren. Geld PI p f n • zou" fe tyden <%S^S^^S^S^S ffi"?^ de gemeene Burgeren of wel derzelVer R^r , "eV/DS 1»/ 4 s» ' h 10' 1U 16> > l8- Vergeleekeu met lland-  handvesten enz-. van nymegen. **9 iT^dvcsten en onuUgegeevene Charters behoorende tot de ffte^*7™-cknnj* van Nymegen en vervattend STJLr vermelde voortrefllke Vryheden en Voorrelden, door de Roomschkcizeren en Koningen, mtsga. ■ Heeren Graaven, Hertogen, enz. aan de ótad ' iXrievan Nymegen verleend: met een Jyst van Zndveïe^Ltdle/en door de Frankifche Koningen V^Lrhkeizeren seseeven op den Burg of het ValkTAl?Nw%; "» v™ eenige aldaar voorgevallene en fJhunverandelde zaaken. Te Nymegen, by A. van jen den Blachyzer, 338. bladz. in gr. octavo. TTpt u uel,cnd eelvk de Verzamelaar en Uitgeever van Hdeeze Handv sten en Charters in zyn Voorbericht wel aanmX dat Nymegen, f «R^,f^S^ ^ reeds in de eer uc ttuw »* heroemd was, naden '"l d de a nzSki?Verbandendie de Hertogen van ÏÏl de V, en ph.lips de II, toen ter tyd de »agtu£* ' l. deel. n,alg.lett.n0,3, i'  handvesten, ESZ. ! r^™ Europa, allerplegtigst hebben moeten zwee11 nV.ny 8e" e 1 haare Bur?erye by de oude herkomftcn , h , L' JTT htf e" zomens, en byzonderlyk by' de e ele Vryheden door de Roomschkoningen en Keizeren verleend te zullen ftandhouden. Keizer Iudolph dI ten einde de hooge waardigheid der Stad door de verpanding aan den lande, van Gelre niet verminderd mogte woi den, beeft, in den jaare ?agi, by een byzonder handvest daarn geheven te voorzien, en Keizer frederik de LU heeft, by vernieuwing der oude voorrechten, die carei de Groote aan Aken gefchonken had, in den jaare 144. omma jurf Supertorttatis territorialis met het geene daar' aan « gehecht, en al wat rykfteden onder dei? naam van Regahaen Jura Prtncipis bezitten, aan Aken en AW $en. uitdrukkelyk bevestigd; door Keizer ruoolph de f £ rZr]lZe 1576 aan.Ncyme§en op nieuw bekrachtigd , by de toetreeding van d.e Stad tot het Verbond der Unie \\ den jaare 1579,by een byzonder Renyerfaal voorbehouden en ten tyde der ReduBie van dezelve aan den ftaatTn den jaare 1591 onverkort verbleven; van alle welke de oorfprongkdyke handvesten en giftbrieven, als zo veele dierbare kleinodiën en eereteefcenen van der Burgeren ftandyastige trouw en langduurige dienfien aan de KeizJren en het Roomfche Ryk bewezen, in de Archiven te Aken, en in de hoofdkerk te Nymegen, ter piaatze, door de oudheid met den naam van den Blok bedempeld, bewaard en wegens de zorgvuldigheid , die ten allen tyde daarom! trentu betoond, als in een heiligdom geflooteu gehouden Het was dus te wenfcben , gelyk onze Schryver verder aanmerkt dat het aan kundige en omzichtige Leeden van den Raad en Gemeente geoorloofd was die plaats naar welgevallen re mogen paderen, te doen ontüuiten , en Charters der gryze oudheid, welke in een groot aantal voor ban en moeten zyn, naauwkeuriglyk te doorzoeken en na bevind van zaaken gemeen te&maaken, dewv 'er niets heilzaarm-r is om de zekerde bewyzen van de oorfprongkelyke gefteldheid en gefchiedenisfen der Steden en «ül^e rWnr'f bur.ger]yke VryheH en Voorrechten voor de nakomehngfehap in weezen te behouden en op te helderen , dan zodanige handvesten te doen drukken. Uit dien hoofde heeft dan ook de Uitgeever van dit Werk ettelvke Handvesten en Gtmstbrieven, zo der Roomsen Koningen en Keizeren, als van andere Furfteh in de zo even aan- ge-  van nymegen. I3I i j- Aa fht-ftnvif v?n Nvmegen aangehaald, ter Druk- g„^'„ï S Sên'eSs « vergeefs »*» .*. rr;M(» tuf mm■>» Opvoeding, minorfin (hor eenige 1785. /« 8vo. 453 G,1vk het eene onbetwistbaare waarheid is, dat onze Surlyke en zedclyke opvoeding op ons geheele be„ n ' hpr vervol" een' verbaazenden invloed heelt, is ftaan, itt het vervolg ceu zkh h het even z.eknefn'd^ wat in hun vermo¬ eten rekenen, alles aaite w ischte bekwaarn. 1 n u1, m veel eretigbeid zyn geleezen. Deeze oprechtelyk te veuieu en. met mij,en voorbedde ftrekken, hoe zee™n , b dit aang£. S^mS^!-^^^ °^eders niet naam verlcnyntei iets,t mit7achlvke menigte naa- weinig in ^^^^^^^^ behelzende óf melyk van meer of min u*™"»'e "\( Vte'Begrippen van ken ; terwyi er ui.c«_ » > f der üu, altoos bet beste te verkiezen.^ Dee_  I34 j< h. camfe Deeze bedenking werkte ook by den beroemden campr, een Man die ach meer dan twintig jaaren met de praktikaak opvoeding had bezig gehouden, en wiens verdienden in ™ , p\ l?hT.fd0OT 2y" bibliotheekvoor Kinderen, zyn Beknopte Zedeleer en Zielkunde, zyn Theophron Robtnfon Crujoe, Ontdekking van America, enz zo n l uitschiand als elders en ook by onze Landgenooten , volmondig zyn erkend. Hy zag met overtuiging dat 'er 'voor de Opvoeding wel veel gedaan, maar ook nog veel te K was; dat men, by het reformeeren, ook hier wel eens te verre was gegaan, en verkeerdelyk had gehandeld; dat men wel eens iets verdraaglyks had weg/efmeeten/zmder iets beters daar voor in de plaats te feilen • dat men gelyk hy het zelf befchryft, zich met faSSS^Sfe heeft opgehouden, die alleenlyk by denkbeeldige Kinde' iSS^S^TWige ^^PPy, zouden Tunnelg l lllStl■ t i m hU W3t hcc ^evo'S va» dee^ waarneeming by onzen campe? Het edelrte, dat men zich kan voordellen. Niet minder dan het grootsch ontwerp verft ndÏePr0C^n' / f* W^ de fiSSSfe veiftanden, onder de beoefenende wysgeerige Opvoeders yan onzen tyd, tot eene gemeenfchaplyke werkzaamheict te vereenigen, ten einde de bovengemelde gebreken te verbeteren of te herdeden; uit den genoegzaam» voorraad van gebruikbaare bouwftoffen, hier en "elders verfpreid, Zlg„f^ee"/We beraldeU P?an' ffiet vereenigde krachteh S.^ ftenrk S^ouw op te rechten,en dus een volledig Leerftel van Opvoeding te vervaardigen, — was 'er ooit een tydftip,. waarin dit kon gefchicden, was 'eT ook een Land, waarin men dit met de heerlykfte uitzichten kon beproeven het was zekerlyk in onze dagen, het was in Duitschland. „ De gedachte was te bekoorlyk, zegt de " r, ,f CAMPB Vda" daf ik 'er in hebben kunnen be„ rusten om ze blootelyk gedacht te hebben." Hv maakte zyn ontwerp waereldkundig, en had het onbefchryflyk genoegen, te zien, dat de grootfte Vernuften, de feundigftó Mannen, het zelve goed keurden, en zich genegen toonden daartoe mede handen aan het werk te flaan Een busch, eulers, cedike , mor1tz, rezewitz, stüvé trapp, wileaume , lie13erk11hn , saltziman en zo vedl anderen, booden zich aan, om, als gewoone en buiten- fe rarheid^^ru6221' ^«fchappy, ren algemeenenmte te arbeiden Elk van hen verkoor zulk een gedeelte of doffe, tot welker bewerking hy by zich zeiven den mees- ten \  OVrtt DE OPVOEDING. *33 r«n lust en de meeste bekwaamheid vond. Dank nu blee2, lw 0"k nog eenige Hakken over, die tot het geheele behoorden, en waarvoor zich nog geen bewerker £ 3lvk had op-egeeven. Menbeüootderhalven zodanige ffi ï ' gaaien voor te dellen , waarvan de ingekofn ne amwooSen, door de gezamentlyke Leden van dit renootfchap, beoordeeld zouden worden,en aan de SchryT25aoedpekeurde Verhandelingen, voor ieder gedrukt ES Sn8SloS van drie Hollandfche gouden Dukaaten Sele'd Waatlyk een edelmoedig voordel om fajenenS hier en elders* verborgen, of door ongunft.ge omftan\- bedrukt, uit te lokken en aan te moedigen! De £55 op welkemen aan dit groote Plan arbeidt is met •y 1" flnnmerkelvk. Kortelyk komt ze hierop uit. Elke vÏÏMndS he voortbrengfel van elk Medearbeider, Verhandeling , n < { * h zidl zelve„ meest ^fwSm oordeelt , wordt aan elk gewoon Lid van het bekwaam oomeeir, * f hoten nand. S^tfSC'ÏÏ* geJooii Medelid verplicht Sch om zyne aanmerkingen en verbeteringen daarby e f^rvven Vervolgens is het de zaak van elk Opde Ier o, vin deeze aanmerkingen en verbetering naar zyn best doorzicht, een gemoedelyk gebruik te maaken, en dezelJvn' arbeid in te lyven. Wordt hierby iets gevonden , ïweTde Schaver zelf voor geen verbetering houdt a s dw treedt hy daarover in briefwisfeling met den Verbete£ pn de een zoekt den ander te overtuigen, of zichSvèn teïaaSrovettuigen. Zo men het hieromtrent op L Pene of andere zyde niet eens kan worden, dan blyit ÏpI het aangetaste gevoelen van den Opfteller (vooronderfteld da? ïueenlyk de een of de ander, en niet het grootSe c'edeelt der Leden deezer Maatfchappy zich daartegen ïerkharen mogten,) onveranderd; paarde daartegen ingewte te"enbedenking wordt 'er, in eene aanmerking, by aevoega,°en de breedvoerige ontleeding der gronden vóór fn telen, tot eene nadere gelegenheid mtgefteld. Niets ech er wordt aangenomen, dan 't geen door de meeste Leden dewer Maatfchappy eenpaar g wordt goedgekeurd.— fxl deeze befchryving zal men ligtelyk kunnen opmaakeu, wat men van zulke vereenigde vermogens, onder het beftier^aSzulk een' bekwaamen Stylvoerder, als .de Heer ï»mpeheeft te wachten. Doch het is thans met meer bloote ve waehüng. Men kan uit dit eerfte Stukje, in eèn goede Nederduitfche Vertaaling overgebragt, reeds^ge-  I34 J. II. CA MPE deeltelyk over de uitvoering oordeelen. Hetzelve behelst fiechtsvier Vernandelingen. De eerde, over het óógmerk der Opvoeding, die men, in zekeren opzichte, als de platte grond van het geheele gebouw zou kannen aanmerken, is opgedeld door den Heer bah^t; van wien men echter, gelyk wy uit de Voorrede zien, geen meerdere «ukken heeft te wachten: een Verhandeling,die fwat men anders ook ten laste van dien Schryver mogt hebben in te brengen) zo veel teekens draagt van oordeel, menfehenkemns en wysgeerige naauwkeurigheid, dat zy met recht aan t hoofd van dit uitmuntend Werk verdient te pronken Wy zullen ons niet inlaaten, om 'cr den byzondcren inhoud van op te geeven, zo min als an de volgende. dewyl Hukken van die rykheid geen uittrekfel dulden en wy vertrouwen dat een algemeene opgaave voldoende' zal weezen, om weldenkende Ouders en Opvoeders aan te fpooren , dit Werk zelve te leeren kennen, waarvan zy zich in t vervolg zo veel heerlyke vruchten kunnen belooven De tweede Verhandeling, over de verëischten eener goede Opvoeding, van de zyde der Ouderen, vóór en na de geboorte van een kind, is door den Heer campe zelv' opgedeld, met al dien nadruk, levendigheid en klaarheid welke hem zo byzonder eigen zyn. De derde handelt over de algemeene grondbeginfels der Opvoeding, afgeleid uit eene waare kennis van den mensch , met opzicht tot zyne verordening, tot zyne ligchaamlyke en gee lelyke natuur en derzelver naauwfte verbindtenis, tot zyne vatbaarheid voor geluk en zyne verordening voor de Maatfchappy; — en de vierde over de algemeene grondbcginfelen van de lichaamlyke Opvoeding; welke beide Hukken men aan de bekwaame pen van den Heer stove, Reetor te NieuwReppin, heeft re danken. Wy verlangen naar een vervol" van deezen arbeid, en hoopen dat dezelve door geen on" voorziene _ toevallen moge geftoord worden. Het Plan is zekerlyk uitgebreid ; doch met menigvuldige, gelykwerkende, krachten, kan men ook veel verrichten. Klein„ moedige Leezers zullen (dus belluit de Heer campe zyn „ voorbericht) gelyk ik vermoede, na het doorleezen van „ dit veelbeloovend Plan, grootelyks twyfelen of de uit» „ voering van hetzelve ook mogelyk zal weezen. Ik zou „ zelf nooit van deeze mogelykheid hebben kunnen droo„ men, indien het my niet gelukt ware, om zo veele, zo ,, menigvuldige zulke geoefende en werkzaame vermo,, geus te verëenigen , en hunne algemeen nuttige poogingen op een en het zelfde doel te doen vestigen. Maar „ aan  OVER DE OPVOEDING. 1jS aan de hand van zodanige geleiders, als de Vooraemg" heid my heeft toegevoegd , is het geoorloofd om een " doel vast te dellen , waarby enkele , verdrooide krachten \ te recht zouden wanhoopen van het ooit te zullen be- " De^Nederduitfche Uitgeevers van dit Werk, hebben befloten ieder Deel van hetzelve te doen verzeld gaan van pen klein ftukie, meer onmiddelyk voor dc jeugd zelve gefchikt, waarvan thans het eerfte mede het licht ziet, onder den tytel: Leesboek voor Kinderen; met Plaaten. Eerde Deels, Eerfte Stuk. Welle Leesboek beftaan zal uit een verzameling van Tooneeldukjes, Zedelyke Tafereelen, meer en min »£voe. rige Vertelfels, Fabelen enz., in 't kort, uit het beste, wat men hier en elders, voornaamlyk in andere Iaaien , aantreft, en 't welk men gefchikt oordeelt, om den Kinderen ter inboezeming van goede gevoelens, en ter uitbreiding van nuttige kundigheden, in handende geeven. Dëuülion en Pyrrha. Tooneelfluk. Te Amfterdam by ?■ ]■ Uylen- broel; , 1785. in gr. 8vo. 33 bladz. T\°ukalion en Pyrrha, volgens de Fabel-leer, de twee Men-^feben, die naa den algemeenen Watervloed op Aarde Waren over eebleeven, en gehouden voor de eerfte Bevolkers der N:euwe Waereld , worden hier ten Tooneele gevoerd. Dit Stukje fchynt ingericht om aan te toonen, dat de Liefde eene wez-nlyke behoefte voor het me.nschfyk hart zy. De uitvinding is oorfprongelyk en geestig de voorftellmg na- tuurlyk en zoetvloeijende. Juliet Grenville, of de Gefchiedenis van het Menschlyk Hart. In Twee Deelen, door den Heer hkooke , uit het Engelsch vertaald. Tc Arnhem, by W. Troost. 1786. 2 Deelen, in oüavo , 610 bladz. rfuliet Grenville , eigenlvk de Dochter van den Graaf van J Cranfteld, was in haare kindschheid op céne School, met Thomas Cranfield, eigenlyk de Zoon van Grenville: (Deeze verwarring was door de Minnen veroorzaakt, en is te wydr loopïg om hier ceplaatst te worden.) Thomas Cranfield verheft aldaar op juliet', en wel in eenen zeer hoogen graad, en Juliet blyft gantsch niet onaangedaan voor zyne licfkoozingen. De Vaders? deezer twee Kinderen , zeer groote Vrienden , krygen over een beuzeling een zo hoogloopend ongenoegen, dat Graaf Cranfield de verbintenis, welke hy anders met genoegen zich  I3<5 Jl'liet grenvilu". zich en zynen vriend , uit de aanwas/feilde liefde hunner Kin. deren, voprfpelde, in eens aan flarden rukt, door 77;omax, die Juliet wat voor uit was in Jaaren, buiten Lands te verzender. Dit fchofct den jongen Minnaar zodanig, dat by eenen zeer langen tyd, in eene Yizinnigheid doorbrengt, en eenigzins herfteld zynde, weet hy het waakzaam toevoorzigt zyner oppasferen te ontglippen, en zwerft daarop gejieel Europa door, in het geloof, dat zyne Juliet geftorvcn is ; doch naa lang zwervens, fpreekt hy te Napels eenen Landsgenoot, die hem bericht geeft, dat Juliet nog leeft, en een der groot He fchoon. heden van Engeland is. Op dit bericht fpoedt hy zich na Engeland, en weet toegang te krygen in het huis van Grenville, doch zeer vermomd , en zyne licbaamsgeftalte van een ander aanzien gemaakt hebbende: by ontdekt zich niet aan Grenville noch aan Juliet, uit hoofde van de nog niet geheelde vriendfchapsbreuk tusfehen de beide Ouders. Terwyl hy na middelen omziet, waardoor hy in het heimlyke die breuk zoekt te heelen, doet een zeer onverwacht Tweegevecht, waarin zich Grcnv'lle voor. de eer van Cranfield, die gehoond werdt, waagde, die gelukkige verzoening ftandgrypen: hierop verfchynt Thomas Cranfield, in zyne eigene houding, aan zyne Juliet en alle overigen; de Htiwlyksdag word bepaald; doch 'er ontftaat eene verwarring, waardoor het fchynt, dat Thomas en Juliet Zuster cn Broeder zyn, welke evenwel zeer gelukkig door de Minnen zelve,de onkundige oorzaaken dier dwaaling,ontknoopt wordt: waarop een zeer gelukkig en gezegend Huwlyk volgt. Dit is het Geraamte van deezen Roman, door den fchrarderen en geestigen erooke gefchreevenmen weet uit zyn Zot van Aanzien, (*) hoe hy in zyne eigenlyke Gefchiedenis zeer veele Tusfchen-Gefchiedenisfen invlecht,en dathy eene gantsch byzondere manier van verhaalen heeft. Dezelfde eigenfehappen ten dien aanziene heeft deeze Roman mede. Wilde brooke hier en daar minder den vernuftigen Man fpeelen, zyne Roman zou nog natuurlyker zyn ; vooral hindert dat vernuft in gefprekken; hoe geestig de Figuuren der Redenkunst dikwyls zyn, egter wil de hevige aandoening van het menschlyk hart, dezelve, in zo menigvuldige maate en zo verfynd.niet dulden. Met dat alles is brooke, en deeze Roman fïrekt hiervan tot een zeer fpreekend getuige, een dier groote Schryvers , welke tot dehahfyne rocrleJs van de menschlyke bedryven doordringen. (*) D eze fiaaiie Roiu.in is gedrukt, te Amfterdam., by y. v. i. Bmgh en Zoon, in 5 deeltjes, in gvo. De Schim van Bocatius , of de Geneesmeester, der Z^aarmoedigen. Te Keulen by de Erve van ]. Gaillard , 1785. in 8vo. 248 bladz. A Imanachskltigten en Grappen van het laagrfe foort, op veele plaatzen de goede Zeden en den Godsdienst kwetzende , zycj de voornnarniïe middden die deeze Geneesmeester te^cn de Zwaarmoedigheid voorfchryft. — Wat fenryft men niet om Geld i  Isf I E U W E ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. t g eichhorn, Prof. te Jotw}, Inleiding in het Oude *'n)temS, Uti het Roogduilsch vertaald, door y. van lestam.m. L s ; ^ Gadeel, te Ut- ^oT" Derde \el! 'A^erdeun, tfi Weppelmati, 1785. Behalve» het Voorwerk, 693 bladz. m gr. octavo. np de befchouwing der Historifche O^^gg UTestamemes, van t Boek Genefis af tot et boek ftfifr- ingéflootert , in 't .voorige Deel, volgt 1 n h? « genwoordige, de overweging der .qvenge^l^, nae«. Jvk die der Propheten, het Boek der Pfalmen, dat mi Yob en tl K acgliedere 1 van Jeremia, benevens Salomons f&rfkl Hoog'elied en Prediker, De .^gjgfi^ vouwt zvne gedachten over den inhoud dezei berinnen, 1° de onderwerpen hier toe betreklyk , met ene foortgelyke vrym edigheid, als hy in 't geheele beloop van dit zyn WeY betoond heeft. Men. zal hier derha ven , even als in 't voorige, en vooral niet minder, veel ontmoeten, waeraen men'zo gereedlyk zyne &^^W^M ven, ia dat men, met den geagten NederduitfÜien Veruier, "als ongegrond zal wraken; dan met dat alles zal Len gelyk zyn Hoogeerwaerde zich Uitdrukt, „ defcbraoderheid en het vernuft van den geleerden Eichhout " achtende, alle dingen beproevende en het goede behou" dende, reden vinden om Hem te danken, dat Hy, no" pens den Kanon van het O. T. over het algemeen zo , veele nieuwe zekerheid gegeeven heeft. Hy' bouwt, wel is waer, dikwerf, in zyne byzondere opheldeungen op gewaegde onderftellingen; doch hy zelve geeft ze ook niet hooger op dan als onderftellingen, die hy den oordeelkundigen ter toetfe in handen geeft.; en m zomnugen derzelven wat fterk gewaegd, men vind er ook aiidereu, die hare waerfchynlykbeid hebben, en zeer wel tegen andere algemeen aengenomen onderfteUingen kunnen ^ I. deel.n. alg. leïï. ko.4- & °P"  J3$ j. g. eic hiiorn opwegen. Wy zullen 'er ene van de laetfle foort, met be. trekking tot den oorfprong van onze Verzameling der Pfalmen, tot ene proeve hier van, in dezen onder 't oog des Lezers brengen. 6 De Pfalmen, naemlyk, zyn op tweederleie wyze verdeeld; eerst m twee deelen; vervattende het ene de eerfte 7-, en het andere de volgende 78 Liederen: voorts zvn ze op deze wyze in vyf Boeken gerangfehikt. Het eerfte Boek behelst Pst 1-XLI; het tweede Ps. XL1I-LXX1I; het derde Ps LXXIH-LXXXIX; het vierde Ps. XC-_CVD en het vyfde Ps. CV1I—-CL. In ene onderfcheiden opgave der Pfalmen, in ieder Boekgeplaetst, toont ons de Hóogieeraer, hoe eik Boek Pialmen bevat, welker Opftellers °enoemd worden, en ook zulken die van ongenoemde Dichters zyn; en wyders merkt hy aen, dat "'er in derzelver IcüiKking ene fchynbare wanorde zy, in welke echter ook weder eenigzins ene orde fchynt plaets te hebben. Het ene en t andere levert byzonderheden op, die bare duisterheden hebben, welker opheldering, zyns oordeels in den eigen aert van den oorfprong onzer verzameling der Pfalmen gezogt en gevonden moet worden. Zyn Hooggeleerde vind gene voldoening hier omtrent in het gewoo«e voorftel des aengaende; volgens het welke men de verzameling der Pfalmen, niet alleen in het eerfte, maer ook m het tweede Boek, aen David zeiven toeeigent; waerop men dan voorts ffiskia befchouwt, als den verzamelaer der Pialmen in het derde en vierde Boek vervat; en eindelyk de verzameling van het laetfte Boek van £sra en Nehemia afleid. _ Tegen het laetfte heeft de Hooglecraer niets byzonriers in te brengen, dewyl de verzameling van dat Boek ten minften tot hunnen leeftyd behoort; maer tegen het beweerde nopens David en ffiskia heeft hy enigé bedenkingen die toonen dat zulks vry omvaerfchynlyk is. Zie hier zyne gedachten over dit onderwerp. „ Zekerer, zegt hy, en zonder eenig gevaar van dwaaJen, kunnen wy onderftellen; dat, reeds in vroege tyden van Godsdienftige Hebreën de Liederen van hunnen david 111 byzondere Verzamelingen gebragt zyn , en dat zulk eene Verzameling de eerfte grondlegging van ons Pfalmboek geworden is. Het is natuurJyk dat aan zodaanig eenen bvzonderen Verzamelaar veele ftukken van den Zangryken -david ontfnappen moesten. Als zy andere Verzamelaars van foongelyke Bloemhoven van Hebreeuwfche Dichters in banden vielen, dan gaven zy aan dezelven eene plaats h, hun*  INLEIDING IN JIE* O- ft hunne lafttere Verzamelingen. Als zulk een byzonder VerÏSaar den naam van david alleen daar voor de Liederen Saatst heeft, daar hy dien in de Affchritten, die hent fnPhande.i vielen, alreeds vond, of ze zelfs bygevoegd, , Sar hv "eker wist, dat david de Opfteller was, dan is het I verklaard waaróm in de eerde Verzameling , die grootenSS LièdS van david bevat, fomtyds^«gn Dichters ontbreekt; en elders (^zo als Ps; XVIil.cn XXXvy K S van david met den eertitel van den knecht da «efren '^gevoegd, en waarom de 18de Pffm met Ui ™ wtalaktfe vornt' ingevoegd is. Daar wdde de:V«* Klaar niet loutere gisfingen volgen, en lncr voor deft KS«dvken Dichter zynen eerbied betuigen, en van dett i X^%^hy deyUitgave, of bet Affchrift, dat hent ïn h Zodaanfi' eene byzondere Verzameling var, DAvidS Ge'zau'en moest vroeg'of laat, by herhaalde Afhr.ften» mef Gezangen, deels van david, deels van andere Dichters als nieuwe Bylagen, dan toevallig, dan opzettelyk * verrykt worden. Bleef'er pp eene huid eene g^Jffi te over, dan vulde men die wel aan, met Wn ot tweê Liedlren, die niet in het Oorfpronglyke Jonden,, datmert affchreef. Men kon ook by een nieuw affchrift die fchikking maaken, dat een ander klein Gezangboek nog plaag S op dezelfde huid, en dat men dit, om zo vee meet od ééne Rolle te hebben, by de eerfte grootere verzameZ° iet voegen. Dus verklaar ik my het ontdaan va«i * e\ Hoofdgelansboek, het welk de eerfte grondflag vart ons Pfalmboek geworden is; of f&>^J*fZ2?^ van david, 8 Liederen van de &^\*%^Êl % voor een gedeelte uit laater tyd zyn,) een Ljalm van asaph, en nog eenige Liederen van david, konden koI men te ftaan. WW ^rV*^r*^ f^ twistbaar, voor hunne famenvoeging met de ovengeni, een afzonderlek geheel uit, het welk door bj —106.j) ftonden billyk voor het Mengelboek, het welk SK nIK,ei'e" 00k de liederen, onder en na de Babylomkhe Balhngfchap , zou bevatten. Thans nam men het oogmerk, om het Pfalmboek even als de Boeken van moses ,„ 5 deeie„ _te bréngen;. Drie Boeken kon men gemaklyk onderfcheiden; het 5de, 4de en 3de, dewyl\ Joeken, het 3de en 4de, (af het Boek der Zangmeesters van david en der ongenoemde Dichters,) reeds voorheen op byzondere Rollen ftonden, en het 5de eene Mengeling van kleine Zangrollen formeerde, eer zy tot één ^eheel famenvereenigd waren. Alleen, van waar kon meide twee nog ontbrekende Boeken bekomen ? Natuurlyk kwam men op de gedachten, om de buiten dien reeds zo fterke eerfte Hoofdverzamcling (Vs. 1—72.) in twee deelen te verdeelcn; en het eerde Boek daar te eindigen, daar men davios naam op ééns ophield te verneemen, en daar de naam der kinderen van Korah volgde, bv den 4iften F.alm. Dus is ons Pfalmboek omtrent ontdaan, en tot zyne tegenwoordige gedaante en verdeeling gekomen'. „ Ik kr>n wel dit voordel met geen getuigenis bewyzen, (en wie zou dit ook eisfehen ?; maar de oorfpronovah onze Verzameling der Pfalmen moet toch door eene vnderttfelhng verklaard worden, en ik zal my zeiven gerechtvaardigd hebben, als ik aantoon, dat deeze niet vóór de voet opgeraapt, mtfir uit de overweging'van het geheel, gevormd is. En indien de gegrondheid eener onderItelmig als dan blykt, wanneer alle verfchynzelen, die te Verkföaréh zyn, daardoor natuurlyk worden opgelost, dan hoop  inleiding in het o. t.' 14t hooP ik ook, dat de van my ingenomen -ondcrttelling Boeken; asaphs ^™e" Tëmbei.en Fecst-P amen zyn lahieun by eikand ren 8e rem^lm^ onderfch^D&n^ezè'^nS heerscht echter '1 2* 1,/i ederen, die dan door denzelfden naam, h"fremmina verbonden zyn^ voigtu vy meesters van david forrnee re" ^J]_ Q^ de Reis- (ps; ^7Pt>'20dl^ yokn op et- hederen .(Ps. i|o ,134)» « mct Licd famengei kanderen. £.n ais» ci ui ,Vp7pnlvke of gewaande — SS V„ StaSSi inhoud««meld „are,,, defen onder eikanderen, en waarop j K 3 »' 3  I4& j. o. eichhorn, inleiding in het o. tv _ „ 5. In de verzameling, die door davids naam on het einde yereenigd word, Liederen daan, by wyze van aanhangzel, die van zo onderfcheiden Opftellers en uit zo onderfcheiden tyden zyn. Zy zyn dan Aanhangzels, dan Bylagen, die men by eene oude verzameling in laater afichnften gevoegd heeft. _ „ 6. Thans begrypt men, waarom onze Pfalmen eerst m twee Deelen, en dan weder in vyf Boeken verdeeld zyn. De eerde verdeeling is by toeval, en alleen deeze tweede met opzet ontdaan. De eerde moest ontdaan, dewyl men de eerde Hoofdverzameling (de grondflag van ons Plalmboek,) met derzelver oriderfchrift Ps. 72. afkhreef; door de laatde wilde men het Pfalmboek met de boeken van moses in eenig verband brengen, waartoe het gebn.uken van afzonderlyke Gezangboeken aan de Rangichikkers de eerfte aanleiding geven moest. „ 7- Eindelyk begrypt men ook, waarom deeze vyf Boeken zo ongelyk verdeeld zyn. Men volgde daarby de lterkte en zwakte der verzamelingen van Liederen, die byeengevoegd zouden worden." Ontwerp eener volledige gefchiedenis van de Godsdienst-ge. voelens der eerfte Christen-Eeuwe, toegepast ter verklciarmge van Paulus Brief aan de Romeinen. Tweede Deel. Uit het Hoogduitsch overgezet, onder de zinfprcuk\ Altislimo annuente viribus meis. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1786. Behaiven de Voorreden, 4« bladz. m gr. octavo. J^ "\Jaer den leiddraed van het plan van dit leerzame Ge•*■1 ichnft, van welks nuttigheid wy voor enigen tyd gewag gemaekt hebben, (*) is dit tweede Deel gefchikt ter opheldennge des Bnefs van Paulus aen de Romeinen, wel inzonderheid met in agtneming der Godsdienst-gevoelens in die dagen, waerop de Apostel in 't fchryven van dezen Lnef het oog gehad heeft. Ter duidelykcr voordragte hiervan gact de Autheur vooraf, in zyne Inleiding na den toeltand der Gemeente, welke den Apostel aenleiding gat tot het fchryven van dezen Brief; by die gelegenheid ontvouwt hy de heerfchende grondbeginzelen der Heidenen en Jooden 111 de Chnstelyke Gemeente te Rome, welken foiejE O, Zie Alg; Fn4, lm- VI D. bl. \6&  ONTW. EENER GESCHIED. VAN DE GODSDIENST-GEVOEL. 143 Se2eseeDnef, to 5ktveddaring hy vervolgens overga* ÏÏeTWzondere gezichtspunt, het welk de Hoogleeraer zich voorSTd heel, en behendig in 't oog houd om, naenr Ivk dezen Brief wel inzonderheid op te helderen , uit de iefchiedenis der toen hcerfchende Godsdienstgevoelens, £ïï ehïïdeling hiervan *« ™£ S/vÏÏlcSSlSnfe omvouwen. Wy zouden ligtlyk te breed uitweiden wannee7 wyeen of ander ftuk zyner verklarmge geheel SverSeïi ; wy zullen ons des liever bepalen tot het ESylte voordel van 's Mans ge-den nopens d n zin van 's Apostels woorden, Rom. yj^gfca3^e' i'Pn hv niet ten onregte, onder de mocilyklte piaetzcn id ezen Br ef elt, niet Hechts in de bewoordingen, maer inzonderheid in de' zaek zelve; waeromtrent hy ons de ^^^S^dïv^8^ dat men dehzanièi'htgV^in'he?loog houdt* De T—,." t orhrtiende vers tegengegaan, moet onderlteld woioen . „ w a om erven wy niet reeds hier, indien wy kinderen " Tn eXn ame„7an God zyn? waarom valt het lyden " 1 t! beurt 9" Blykbaat wil hy deeze vraag door eene n'adere voordiagVophSderih. Maar deeze voordragt maakt nnf de zaak Sister; ten duidelyken bewyze dat de zaak, Sr"meï de Apostel zyne (legts duisterer is, dan ze voor de Skf^SSr De foodfehe Volksgevoelens kunnen des ook hiei deeze, anders weridyk onoplosbaar* , plaats licht byzetten. t Is Mesfias, onder eene by uitftek hecrlyke geltaite, vuwa i «n - zv'fpreeken van dezelve met de verhevenfte en ftaaSvkfte bewoordingen. Deeze vcriienngen nu moeten hem , dte deLe & verklaaren wil, meer dan andere kundigWpJLH zvn Onder andere hiertoe behoorende S&ËftSk cieeze dat de gantfche Natuur, by 1\ 4  144 OxTwS&P EïtïEtt G^S2-n!ï 5 de komst van den 'Mesfids, van den Vloek, waaronder zv zedert Adam? Val, lag, ontheft, en in eenen veel fraaier . en heerlyker ftaat gefteld zoude worden. Dit gevoelen nu legt de Apostel tot eenen grondflag, en hy konde drt 70 veelte meer doen, alzo'er toen eene algemeene verwaatine van den Mes/tas was, ja zelfs de Heidenen op de komst van een byzonder Man wagtten, onder welke de °-eheele Natuur zig zou veranderen. De Talmud geeft Sus de denkbeelden der Jooden nopends dit tydftip; even ik viRoruus bekend Herderdicht ons raakende de verwa"tin ge der Heidenen kan onderregten. Zoude dicnvol4nds de Apostel geene aanleiding uit dit gevoelen neemen en er tot zyne bedoelde ftelling uit kunnen bcfluiten? ?t te volftrekt zeker, dat de Jooden*, gelyk ik ftrakszeidè toen inzonderheid met hart en ziel,en wel binnen weinig t'vds op de komst van den Mesfias wagtte; daar nu ook die ééne der dwaalingen der Joadschgezinden was dat ze o-e loofden, dé komst des Heeren, of des Mcsfias^ss nabv " zoude dan dit, met deeze hoop vergezeld gaande, ^vóelen paulus geene aanleiding kunnen geeven, om& zvne ftelling te bewyzen! Hy belluit dan op deeze wyze —— vers 18. Ik maak het gevolg" op vérs 19 Zi\ ?i<* het Schepzel, dat is al het gefchapene, (alle Schepzelen* onbezielde zo wel als bezielde,) by de komst van den Mcslias verbeteren; dan zal ook dit , gewis, by de Gcloovio-en gefchtfden. Dat wagt evenzo hartelyk,als gy verdrukt wordende Christenen, op den dag, wanneer'net van zynen Vloek? even als gy van uw Lyden, ontheft zal worden. — De Autheur vind zich, zyns agtens, genoodzaekt deze Volksmening der Jooden hier ter plaetze te hulp te nemente meer. daer de peifoonsvcrbcelding, welke men het weord Schepzel in de bovengenoemde uitgeftpekte 'betekenis, welke hier vereischt word, verftaende, tog alles zins moet erkennen, veel te hard zy, dan dat ze fauius in zulk ene plaets , als de tegenwoordige is , gevoeglyk kou maken, indien hy niet op dit gevoelen der Jooden za* „ bene gewoonte, vervolgt hy, den Apostel zeergemeen dat hy, uit gevoelens en ftellingen der partye, zyne ftellin' gen bewyst, en waarom zou. hy 't ook niet in deeze plaats kunnen doen? Ik ondetftelle als waarheid, dat paühs in dien hy niet op een gevoelen van dit dag hadt gezien, voor de Romeinen even zo onverfiaanhaar als voor ons hadt moe ten zyn; het welk nogthans, daar dit eene verklaaring zvn zal, niet gevoegelyk wezen kan. Des moet, noodwendig, zulk  VAN DE GODSDIENST-GEVOELENS. 145 7ii1k een gevoelen onderfteld worden. By de Heidenen vind K«n lelytcfoorcig, hierop pasfende; des moet het ondergde Jooden gèzogt worden: en hier is wel geen algemeeuer bekend, dan het vooraf gegeevene. —- Op dien grondllag omfchryft de Autheur des Apostels woorden mdezervoege.^s ^ ^antfche Schepping ziet, 't geen „van" Gods kinderen zal worden, met verlangen te gc- " mv?: 20. Want alle Schepzelen zyn, 'thans, in eenen Yocftaud, waarin zig niets, dan ydel-en yerganglykheid, " bevindt, niet vry willig; zy hebben veeleer een toeleg, " om uit deezen toedand te komen; zy doen zulks, om " dat Gods orde dus medebrengt, in hoope^an eene ge" lukkige verandering aan hunnen toedand.' " vs 21. Dewyl o$ het fchepzel van zyne vergang. 'ivkh'eid zal vrygemaakt worden, waaraan het zig thans " ondervverpen moer, in dat tydftip, wanneer de met " arooter heerlykheid gepaard gaande vryheid der Geloovi- len haaren aanvang zal neemen (*). • " ö vs 22 Want ons is bekend, dat alle fchepzelen(t;, m een beangst en fmertlyk zuaten na de vrymaaking met " ons als eene gemeenfehaplyke zaak maaken. " Is o° Niet nu deeze alleen, maar ook wy zelve, de ADOstéien, die wy de gaaven des geestes ryklyk hebben " omvangen, hebben een hartlyk verlangen, dat wy wel " dra als kinderen Gods daar gedeld, en dat onze hghaa% men van den ftaat der fterflykheid- verlost mogen wor" den." n Nee. r*ï D-eze plaats laat zig, zegt onze Autheur, by de nadere verklaring zyner omfchryvinge , zonder de gemelde onderSha n et ophelderen; want juist in het tydperk, waann de Sfil zaT ve'rehynen, zal te gelyk fchapene Israëliteu beginnen, en de Natuur haaren toeltand weder verkrygen, waarin ze voor den Val was. m D» uitdrukking in den tekst, het gtmfche^ Schepzel. ftaet hier naer des Autheurs oordeel, zonder rede, indien deApostè? alle Schepzelen niet op het oog gehad hadde; en daer de Anns el zegt, wy weten, is het. zynes agtens , blykbaer, dat de Apostel zich; hier, beroept, op ene den Romeinen bekende zaek „ Ik trek, (voegt hy 'er by,) 'er het gevolg uit, maar weet niet, of het echt is, dat de Apostel op een. be" end vooroordeel zien moet, naar alle waarfchynlykheid, " op het vooraf aaegenomen vooroordeel der Jooden..  I4<5 ONTW. EENER GESCHIED. VAN DE GODSDIENST-GEVOEL." „ Neemen wy mi, „ vervolgt onze Autheur, na deze od„ gegeven en verder verklaerde omfchryving," neemen wW nu het gemelde gevoelen der Joodsgezinde Christen^ aan als het geen waarop paulus doelt, wanneer hy zyne ftelling wil bewyzen; dan wordt alles duidelyk. Gv «™ „ looft, wil hy zeggen, dat de Natuur, door der men-" „ fchen zonde vervloekt, by de komst van den Mesdas „ vernieuwd zal worden; hoe vuuriglyk zoude zy dit tyd„ ftip wentellen, ind.en ze konde denken? Mogen wv ons „ dan niet wegens deszelfs toekomst verblyden! daar wv „ van den éénen kant, zo kommerlyke tyden beleeven „ en, aan de andere zyde, eene zo zalige veranderde heb! „ ben te wagten?" Indien ik nu al onderftelle , 4 zy onwaar, dat de Natuur zugte, en eene verbetering van hïren toedand verwagte, zo kan ik evenwel tog, buiten kyf, van deeze onwaare, hoewef in haaren aan als echt aangenomen ftelling gebruik maaken, om 'er eenè waarheid SS^wT'- 13 da" dÊfZe Wyze vanbenuitr»on|d rymd? Wordt ze met, veel eer, van de fcherpzinnigfte Wysgeeren gebezigd ?" 1 ""UIbul- Het oogmerk der komst van den Zoon des Menfchen, verklaard in eene Leerreden over Lucas XIX. 10. üitjte fprooken den 6 November i?85. in tegenwoordigheid van t geheele Stadhouderlyke Hof, door G. kuypers ; Hoogl. der Godgel. en Academieprediker op de Ho"l School te Groningen. Te Groningen, by J. Bolt en L Huifmgh, 1786. Behaiven de Voorreden, blad? in gr. oStavo. 0 TV Hoogleeraer ontvouwt hier, in de eerfte plaetze, 's J-^Hedlands voordel Luk. XIX. 10, als ene beantwoording der genen, die zyn gedrag bedilden, om dat hy den Tollenaer Zacheus met zyn bezoek vereerde, zeggendehy is tot een zondig mensch ingegaen om te herbergen. „ Ja» zegt Jezus, dit is zoo; maar het is geen misdaad" » " ■ integendeel dit was myn plicht. dit vorl „ derde het oogmerk myner komst. deeze man was „ een zondaar, een verlooren fchaap. dezen heb „ ik opgezocht, en der zaligheid, welke ik verkondig „ deelachtig gemaakt. en dus heb ik myn plicht gedaan." — Aen deze opheldering van den tekst is voorts gehegt ene aenwyzing van de toereikende gronden  O. KUYPERS, LEERREDEN. 547 den van zekerheid voor die troostryke ftelling, in 's Heillands woorden vervat: „ Gods Zoon is neergekoomen onder de menfchen, en dat om ons te zoeken en te " zaligen " De Hoogleeraer, dit voorgedragen hebbende'als ene .in de gevolgen, doorloopende waerheid door alle tyden, fchikt eindelyk het laetfte gedeelte zyner Leerreden, om zyne Toehoorders te doen opmerken, hoe wv allen, die onder de bedeeling der Euangeheieere leven ook nog heden deelen in dat heilvolle oogmerk der komfte onzes Zaligmakers; welker dierbare voortreflelyk, heid hy ontvouwt; met ene nevensgaende vermaning en aenmoedigende opwekking, voor menfchen van allerleien rana en ftaet, om 'er een recht gebruik van te maken , tot zaligheid hunner zielen. .Zyn Hopgcerwaerde heeft dit onderwerp op ene alleszins dichtende wyze behandeld; en zich, daer hy, in.de tegenwoordigheid van het Stadhouderlyke Hof, voor een aental van Toehoorders van verfchillenden rang en denkwyze het woord voerde, geheel onthouden van alles wat tot Godgeleerde ot Staetkundige verfchillen enige betrekking mogt hebben, met in agtneming van 'f geen de Waerheid en de aenzienlyke Rang van enigen zyner Toehoorderen vorderde; des hy op goeden grond mogte gelooven, gelyk hy in zyne Voorreden betuigt, dat deze zyne Leerreden kerklyk *n Staatkundig Rechtzinnig zy, als niets behelzende, dat er tegen inloopt. De taal van Hollands Souverain, of de Vaderlandfche Bededag. Door gerrit paape. Te Rotterdam, by de Leeuw en Krap, 1786. Behaiven de Foorreden, 38 bladz. in gr. oEtavo. Ene verftandige, en Godsdienftige uitbreiding yan de voortreftelyke uitfehryving van den laetstgchouden Bededag Dc Heer Paape ontvouwt de denkwyze, de taer, de begeerte der Vaderen des Vaderlands, in vollen nadruk, en tracht zyne Landsgenooten, ten ernftiglte, te bewegen, om 'er alleszins aen te beantwoorden. Hy behandelt dit onderwerp met het zuivere vuur van een Vaderlandlievend hart, en ene Godsdienftige ziel; waer door hy de bevordering van tydlyke en eeuwige belangen , als onderling aen een verknogt, ten levendigfte aendringt; zonder zich echter door een vuur van onbezonnen drilt  148 G. PAAPE, DE TAAL VAN HOLLANDS SOUVERAIN. te laten vervoeren; behoudende fteeds, onder de levendigfte voorftellingen, de bezadigde befeheidenheid van iemand, wicn de Godsdienst en 't welwezen des Vaderlands recht ter harte gaet. Men mag des, uit dien hooide, dit Gefchrift wel ten eindigde aen Nederlands Volk acupryzen; als zynde, ook nog lange na den Biddag, der herhaelde lezinge overvvaerdig. Chemifche Oefeningen voor de Beminnaars der Scheikunst in 't algemeen, en de Apotheekers, Fabrikanten en Traficanten in 't byzonder: door p. j. kasteliïjjn. Vierde en Vyf de Stuk. Te Amfterdam, by A. J. van Toll, 1786. In groot 8ve. De onderwerpen, welke in deeze twee Stukjes voorkoo,rnen , zyn voor den Beoefenaarcn der Natuur- en Scheikunde van geen minder belang, dan die der voorgaande Stukjes. En de wyze, op welke de Schryver dezelve behandelt, verdient even zo zeer onze goedkeuring. Wy mogen met reden veroiiderllellen, dat zy, die eenigen lust voor de Scheikunde hebben, reeds lange, met den Inhoud derzelven bekend zyn, en onthouden ons dierhalven om eenig verder uittrekzel daarvan mede te deelen.^ — Echter kunnen wy den Brief van den Heer Kasteleijn, (geplaatst in 't Vyf de Stukje) niet geheel met ftilzwygen voorby gaan: deeze Brief betreft onze laatfte recenfie en de daarin opgeworpen vraag; omtrent het geneeskundig gebruik, of'liever de geneeskundige werking, van den Liquor Anodynus. De gewoo- ne Liquor van Hofman bezit, zonder tegenfpraak, een ingemengd Vitriool-Zuur, en hier van' hebben ons de Waarneemingen geleerd} dat het in de daad een krampftil-leud vermogen bezit, _ en het zoude ons niet moeilyk vallen, om aan te toonen, dat de uitvinder van dit geneesmiddel, aan het ingemengde Vitriool-Zuur, zelf in de befchouwing, en als het ware a priori, eenig krampftillend vermogen heeft toegekend. Zeer gaarne Hem¬ men wy toe dat dit gantfche bewys niets tegen den Heer Kasteleijn zoude afdoen, maar het gaf ons tog eenig recht, om in onze voorgaande recenfie de vraag op te werpen: Of een Liquor Anodynus, geheel van Vitrioolzuur bevryd, ook werkelyk den naam van Liquor Anodynus verdiende? Of een zodanig vocht, ook in de daad ecu Kramp'  p. j. kasteleijn, chemische oefenincen. Mo rt-^ëiïïenS vermogen bezitten zoude! en zo ja, langs ^e kln weg men zi/van het ontvangen van zulk een ztuZr'LiZr zoudeSunnen verzekerd tyf^^^* woord.ng dei eerde vraag hoe vf^chy'"^^.S ?e /e?ven, volgens welke men, in d t'zoStan bó „ d Genccshecren d.gdyks «. de S e.en "e d °™ dit middel te beproeven, z,g mogte, v geiegennem « ni,amvkenr ge Waarneemingen te be- S; hlerS SSe"™ Geneeskunst waarlyk geen gering voordeel aangebragt worden. B^e^\^^^ hct^:tef "'SI rb-r Jï'etenfchappen te Vltsjmgen, htpe Deel. i c imu» tlburgïb, P. Gillisfen, 1786. Behaiven het Voorwerk, 508 bladz"in gr. octavo. "* üene beantwoording eener prySvmge , j«^*^J •tWheersbouw, is bet eerfte ftuk 't welk ons d t ueei levert De vS luidt: „Hoe groot moet é**fi&°& zvn van het Voor/chip of de zogenaamde Boeg, indien ' " ZIJwe.Iziï gefchikt zyn, om het water zagt te khe" tfi tofbevo dering van eenen vaardigen voortgang, 7vr nn de lvn van het nêergeladen lchip, ter neyor " derin»ïanhet fpoedig wenden, zoo wel voor den wind alslJ "en wL?'' Op deeze P^vghandelinj den beoefenaaren deezer weetenfehap, met eene  1JÖ VERHANDELINGEN oordeelkundige opmerkzaamheid, de behulpzaame hand biedt ter nadere kennisfe en behandelinge der Febres Catarrhlks* Zyne Verhandeling naamelyk ftrekt tot een Antwoord on de Vraag: Wat is 'er tot nog toe in de Nederlandfche „ taal over de Febres Catarrhales, welke federt eeni"e „ jaaren zich meer dan voorheen in deze Landen vertoond „ hebben, gefclireven, en, wat ontbreekt 'er aan? Welke „zyn haare gewone kentekens, loop, fymptomata en „ compkcatien? Zyn 'er eenige redenen te ontdekken „ waaruit blyken kan, waarom deeze ziekte meer dan „ voorheen plaats heefc? Welke is haare veilige en zekere ,, geneezing in alle haare onderfcheidene foorten?" . Benevens die twee Prysverhandelingen, behelst dit Deel nog etlyke dukken , die ons eene verfchcidenheid van onderwerpen ontvouwen. De Profesfor Honorarius P. Hoffledc behandelt hier iu f uSt ,r', het0ve*hil ov« de waare kleur van den edelen or bybellchen óorekwyn; en toont, met eene uitgebreide lefture, geleerdlyk, dat de bewyzen, welken men aanvoert, ter beweeringe van deszelfs ligt-geele koleur on yerre na niet gewigtig zyn; en dat alles veeleer zamenloopt om te dellen, dat dezelve van eene purpcr-roode koleur geweest zy. By die gelegenheid toont zyn Hoo^eleerde ook uitvoerig, dat (wat er ook zy van de beneten der Reizigers, nopens den hedendaagfehen wynteelt ui Canaan, als leverende meerendeels vitten of ook seeleu (Khynsagtigen) wyn, en flegts fpaarzaam rooden wvn ) dat egter oudtyds de roode wyn, in Canaan, niet alleen de overvloedig/ie,xazta ook de edel/ie of"uitgelcezen/le gen, en, was er mogelykheid op, geheel uit den weg a/, VU/im/n* , *t i"Iet vervaardigen van een Chrisie- lyk Godgeleerd Zamenfiel van die natuur, waarin, met rei zycle ligging van alle byzondere zamenllellen, verKiaard en ontvouwd werd, de algemeene van alle Christenen eenfiemmig erkende Leer, nopens de hier opgenoemde Hukken, zou ongetwyfeld van zeer veel nut kunnen zyn voor de Christelyke Kerk; en 't zou dus, hoe men anders ook moge denken over die beoogde Kerkelyke Ver- iclirdt te bearoeiden, hoedanig iets toch in gereedheid Jchoorde te zyn, eer men verdere maatregelen tot z«k £3 V^-m Tme- VeelliSt zou de EerwaardeivSland, die dit onderwerp opzetlyk doorgedagt heeft, één der gefchiktften zyn, oin der Christen-Kerke* ten minfte een provifioneel plan van zulk een Chrislelyl Godgeleerd Zamenfiel te leveren. : "gwc?.» Voorts ontmoeten we hier eene Verhandeling van den Eerwaarden G. Kuipers, in welke hy, opgemerkt hebben" .de, dat men maar al te dikwils onbedagtzaam handelt in 5Z£*T£ By,belbla Uit de^erichten der ReTJg.' \ * °P om aan te toonen wat men daar- omtient te -betragten en te vermyden hebbe. Zyn Eer. waarde geeft hier deswegens verfcheiden oordeelkundige keil" nnf,aan- f -,I]aiIci' die kunnen Kk- mu om het misbruik van deeze foort van Uitlegkunde vorder,.1' ^' ** recht nu£tiS F^nik te be- „'3* ^eezf Verhandelingen komen nog eenige Stukken, taakende de Natuurlyke Historie, te wceteii: Eene befchryving van de Malakfche ïin-erts, en derzelver My. door, Dr' M- Houtmyn , dienende tot een vervol zyner voorheen verleende befchryving van eenige Oostïn- chfche lin.ertzen. Waarneemingen ovei?de voor - teeling van de zoetwater Raderdierrjes, door J. Water. lf \Zfv dfe,ze.die«i«, geduurende twee Jaaren, met fn^nn' VkeUn'?,heid SadeSeflaagen heeft. Hy houdt, ze Snh?fditonar,a waaEfchynlykl?eM, voor eigenlyke Heren. verleent ons, met eene nevensgaande afbeelding, eene juiste befchryving van deeze diertjes, van hun-  VAN HET ZEEUWSCHE GENOOTSCHAP* ?5$ * i ,,;r He eities af. tot dat zy den ftaat vatl r fe,sgA&KÏÏ ££££ de" Örfta t ™, S« Hy toont numlyk, dooi ome! Si'^ï%*™°&*!*f; d»t l»t, by vriend 1 SI S^^^1S«t dn, tt noe'zaam bevroozen zyn, eer 'er op den bodem Ys_gevormd wordt. Zie bier zyne verklaarmg der vorm nge v Tr ,n^n\iunde Grond-ys,'t welk men met m dille, j ^>1cSt wSJ èn foeluroomende Rivieren aanU Wanneer 'er eene fcberpe vorst fcbielyk, vooral met eenen doo waalenden Oostenwind opkomt*, poogen wel de ' Wateten volgens de gewoone wyze toe te gaan; maat j wSdï 't zv door den fnel vlietenden droom, i derzelver beioenng, \ *o , «..Tpoplrli* 'r ?v door den Wind, veroorzaakt, belet de guegeLüê formeering de Ysplaatjès, Ystakjes enz., die men m een ïm' W er kan zien geformeerd worden. In weerwil deezer verhinderingen, werken egter de vnesdeelen det ingt, 0; de oppervlakte'der Wateren ^gj^g^g ze formeeren, deeze rustloos zynde, En geene Ysbe.e& lino- duldende, wagens de telkens veranderende gevolgen, flels kleine Ysfchilfers of dunne Ysplaatjès. Deeze, zich £ kunnende boven houden noch "^k tocneemen wa» den door de golven of de beweeging der Wateien, telkens om en om geflagen. Alle Ysfchilfers kenteren dus, Sn onder elkfnd'ereii, worden naar de diepte gedrevenen? «oor de voortgaande bekoeling der Wateren onder derzelver oppervlakte met ontdooid. De Vaat en Wind aanhoudende, vermeerderen deeze Ysfchilfers by mil oenen*. Alles wat zy onder Water aantreffen grypen ?v aan en hegten 'er zich aan vast: fcheenen,fchnlpet-« fteenï zand, touwen, netten, febuiten, niets Myt vry, Zo dra nu de Wind bedaart, en 'er eenige thlte komt, of deeze Ysplaatjès in een ónnoemelyk getal veimemgvul* I. DEEL. N. ALC. LETT. KO. 4' L - U!Sd  m VERHANDELINGEN VAN HET ZEEUWSCHE GENOOTSCHAP. ^^f^^^'^SSt^i ,°f gr°0ter telen in eene nVdSffpS ^Dé^S'fSSS f -f"1?* k«n. Het Grond-xs Lat ~) ic,h.yilt c1an te ko°- tot den waan, dat d«ze Sr J" n VaanIei.dlng gegeveii, VVatercn gS^ «* ,W cea dunne pap, met een f£4£i\L de- Zee' aIs zynde dan dunne YsfiSai» . egd' met anders •» rtiSnde WÏÏS die Til1?5 b,eriD ^hilknde te ver' v! c h" bereik. der vingeren vallen, doch hunne rifnw! Zyfl' en 'n te vee verenede holtens Sinjen. " °mvat ™d™'> bygevoegde Aan- \  F. W. PÜSTEL, NATUtJRL. RECHTSGELEERDHEID. 155 U ê?o«*n der ^^J^tójStl? t:Jr^Nal Tferde u£laVe uit het Latyn JZfaald door Mr. fredrik. van bkeda , <«; IrfmZht by G. T. van Paddenburg, «j te Gou- Dl* «irmuntend Werk van den kundigen Hoogleeraaf %sTel 'welk niet alleen tan eene uitgebreide nuttigfcrid'i^ voor de geenen die zichbepaab^lyk oj.de kenms i - ivrotimrlvke Ree htsgeieercuieiu iocicsüi.u, u«.n ~ S?S^£^ iPfcfcSftó» die 0VCr deeZ£r WCtellfchaE 1 L het licht gekomen, zeer verre overtreft, maar ook Zy" Pin ieder divan zyne plichten een verlichte kenV0°r ee" ' erianeen. — Dit Werk, zeggen wy, heb£PwfrSS^!?l«HW. by tegenheid van deszei & £ nl wprrmlina in zynen aart en beloop,onzen leezeÏ^I^TSÏN^S* wy de zulken, die deswegen* r ll^r «erflae begeren, naar dit ons aanpryzend beeen gezet verilag+ De?cer^ , gelegenheid der aan* richt verzenden Cp.E^ daar wy^^rtnhfche Ver. ^TlSS^^Jm hebben medegedeeld nopens de Sadelyke gevolgen der weelde; roeenen wy thans onitn leezeren geen ondienst te zullen doen, met hen, by ^5 van dit Tweede Deel, weder eene proeve uit het zelve op te geeven nopens de aankweeking en aanmoe^„incr eener redelyke Vaderlandsliefde, dat is, volgens den Soo4 m , zulke eene liefde, die bedaat in eene aanw,dpnde bevlvtiging om zich m het vermeerderen van de Soofdeekn^defvade^lands te fchikken naar de weften der Natmvolgens welke men verplicht is, het voordeel van die'«'eenen het meest te bevorderen, welken men het meeste nut kan en moet aanbrengen. Het is een oud vraagduk, zegt hy, eener uitgebreide V ;,j «vprwiardiT: Het bene middel te vinden, om ;SS: S ?W» de Regeerde van hun land beminnen , en de hun opgelegde wetten met houten, Zar die atl nuttig en noodzakelyk voor zich zeiven eer* biedigem '^„„en , zvn de fefmndere aanmerkingen die de'doorluchtigeMontesquieu, het Üeraad zyner eeuw, ovef {*} Zie Bed. VaL Letteroef.W. Deel, bl. a<3*  15*5 F. W. P E S TE t, deeze ftof gefchreven heeft, waardie aiïetm * Wfll niemand, met meer &l^S&SS5^S^Si Volken en der Regenten ontvouwd hppfr ^™ule, a? de verborgenfte Kabinetten zo Li 7»' nv, als m wetten al" de dryfveéren? wamZr zy' dïzTver Kt bewaarden, heeft opgefpeurd. Aan de drie RemeSÏ STVTv? ')y dC Staaten verd 'n,,.rnrr aitva duure? nooit tyd, en vooral m W*J^ 0«^ f^Jfg & ,W2 in ,va«ftoo/> emdige ? ^^W*»^ inz0nderbeid & G«nllen geweest Wtl zyn , d t lewyst in^na /Hteifctóf ^ G»^£ ,^;"Swerp vin aller haat is j "iet verderf vanf hen, d«e g^X^, Ve de allcen" geworden; zegt walm- fulke""^ f'hi vcrkcercn, Eeerfching in eem-wj^ong J?JSSSe« 's Volks SSVStï - - ^ ■*%Jffn?n«Ï'oS?iS3SaS^« «oen -« de wyze tuigenis, ge.qonlyk gefchiedt. Verzameline van »j ^o*« initeiunöcti ,11 Per/bonen, die over De middelen, waarvan i-^i beletten dat memand, Burgeren even ryk te nu«k-n, en te ducu ^  f. w. pestel Genjeenebest, 't welk uit veele Inwoonderen beftondt, zich meer magts zou aanmatigen, dan hem tof Un f tfS a $ a£ bovVl w&rcn zou uitfteekehl En hoelang behield het Roomfche Gemecnebest zynen b oet in de gen dei edele Gedachten te fnuiken , en te zomen dat Edelen en Oneaelen even veel deel krêegen in de Rcoee \ hvorderde nie , levendig■ bezef der talryke voordeden, dS zyuit de eerbiediging der Wetten en het Jlaande houden der Regeenngswyze te wachten hebbe, ten tweeden de zucht tot gZ^ze^ZttWte l^dbeginzelspasfen op alle Re„Om het eerde werkdellig te maaken,moeten de Regeerders zich zo gedragen,'dat de Burgers zich overreed'houden dat al hun goed ook een gedeelte van het temeen goed zy ; en dat ook in alle burgerlyke inrichtimren niets voor algemeen goed gehouden worde, 't geen ook niet e gelyk A« ÓW byzondere leden uitmaakt Want wat s het algemeen goed anders dan een overvloed der noodi/e krachten om het goed van den gantfehen Slaat,en van eiken tiurger . te handhaaven en te vermeerderen ? Laat den Bur ger reden hebben om te hoopen datzyne lydzaamheid en noodzaakelyke gehoorzaamheid aan hem ook, is het dan niet regehecht, ten minden van ter zyde, vruchten zullen aanbrengen of laat hem die reeds genieten; dan zal hy,bc*rip hebbende van zyne voordeden, het voor dwaasheid reekenen, zich re verzetten tegen iets, dat ter inftandhouding der regeenngswyze of ter vermeerdering van het algemeen welzyn vastgefteld wordt, of zyn byzonder belang^ '* algemeen te fcheiden Hy tog gevoelt dan, dat hy zich zeiven benadeelt, als hy 't gemeen belang niet bebartiet en dat het fraai gezegde van marcus antoninus waarach t.g is, dat het geen voor de ganlfchc byenzwerm niet Voed rs, ook voor elke bye niet nuttig is." b VPl!?y daaiide f?tfle h0üp. hlind lVten MWïfen van het verband van hun belang met die Indellingen , welker fmer, ^Vtónitwefking in het beteugelen der neigingen, die der gan iche Maatfchappy fchadelyk zyn, zichVak"'doeï22 voelen , terwyl derzelver heilzaame gevolgen zich eerst lams. mm opeubaareiij }S de kundige Schryvèr van oordeel, dat 'et  NATUURLYKE RECHTSGELEERDHEID. l6l 'er geen beter middel is om deeze onkundigen te bettuuren dan de Prikkel van Navolging. „ Het Gemeen toch, zegt l7v houdt de oogen gevestigd op de Grooten; zy bootten d^zelver gedrag na; als ware alles zo veel beter, naarmate het Dat da? de Regenten van Gen.eenebe.ten, en de Aanzienlyklen des Volks,uitmunten door zulk een levenstrein welke mèest overeenkomt met de Regeenngswyze en he vooniaame welzyn van eiken Staat, (by voorbeeld den b loet Z Koophandefs.) Dat zy, voorbeelden.geven van zuiver* Vaderlandsliefde, of die 'er ten minden het naaste by komt. Dat zy Godsdienst en Deugd m eere nouden. Eeni ied Rureer te zyn, verfchaft een edelen waar vermaak: hoe veel edeler isVt dan door zyn voorbeeld veele eoede Burgers gevonden te hebben. , ,imn„ S De menigte zal hen , die zy als aanzienelyk door hunne vermen! e , of uitdeekend door* hunne geboorte en waardigheden befehonwt, blymoedig navolgen , als. de vormers. hnrer zeden en van haren yver tot vermeerdering van s bands heü De er en het genoegen, dat uit de algemeene goed* kcurin* onlftaat, zaf elk aanfpooren tot edele bedryven. lDTp%1baalefchaamte, dat is, eene %^fP^J^ de welverdiende bejlrafng, wegens eene daad, die tegen de hmnfheid Hrvdt, zal de ondeugd beteugelen. . "Gehikk fRome, toen de wet van Valeriusirachtig ge* MïtbïSgd Ws, fchoon ^^^T^SStm Amdat de°overtreder der zelve ^ VerrichteW Van waar, zegt livius, kwam die/chroom acU^idb]le menfchen: daar men thans naauwlyks een heelden regeerden de harten der leerzaame Jeugd; de openSe"ed noemden overeen met de hulslyke opvoeding , en Se treflvke daaden wierden zodanig door eene algemeene Swoffiing bekroond, dat die aller harten ontvonkten om de gelvke te doen (tot nayver) en tot Vaclerlandsh fde. Helrivk is het gezegde van scino, toen hy eene jonge Doener, die in&Spanje zyne gevangene geworden was, en wdker f^oonheidPhem gevangen had aan, haarenBruidegom met deeze woorden te rug gaf: Zy ts bewaard, opdat fkze u, onsefchonden, en als een gefehenk, myns en uw taard z, zoude kunnen aanbieden. De cen gfte vergeldt, die ik van u voor zulk eene gift, beding, ts, dat g %t vriend VW het Roomfche Ryk zyt. Dit was recht  7ÓZ f. W. pestel, natuurl. rechtsgeleerdheid. Romeinsch,geene bedingen te maaken voor zich maar voor het Vaderland! En hoe verheven is het eee e hv S byvoegde. E!«, zo gy my voor een braaf Man ifoTdt waar. voor myn Vader en Uom al overlang by'deéze VolkZ'beknel ftonden, zo weet, dat V in de Stad van RomeZtvln onzer gelyken zyn. Toen gevoelde scipio zyne g Srheid daar hy zynen roem niet droeg op deeze grootmoedZeid* als hem byzonder eigen, maar rondborftig bekÏÏe' da hv veelen zyns gelyken had." ö «wwaoB , nat ny De Geest der Wetten , door den Heere Baron de montesQuieu, u,t hetPransch vertaald door Mr. dirk hola %?S'?t' }aüd "'/j rneWW ™ oud Schepen de. Stad Schoonhoven Lid van het Provinciaal UtrJchts Genootfchap van Kunflen en Wetenfchappen. Met ZL geertge en ftaammdige Aanmerkingen, zo van e nen onbekenden als van den Vertaalde,: %rftcn deels tw edc ZZZiSÈ. T' AmJlerdam » W/Holtrop, i783, Bynidn«5gve,T het eer(len Deels ecrfte Stuk deezer , nieuwe Vertaahng, van dit onfterfclyk Werk van del beroemden Montesquieu, hebben Wy reeds doen zien pmt1\^He^rrbUitSaVe pryst. ( ) Het is thans ons oogmerk van tyd tot tvd eenige aanteekenmgen van den kundige,, Heer van NooYen za2eia t^'e^to^v?1"!^1211' T im ™ de ™dVd£ zonder on, 5X ,\ * ^ te kunnen oordeelen, zonder ons voor het overige mtelaaten met de natuur, inhoud en het beloop van het Werk zeiven, terwyl wv de, leezer, welke diens aangaande eenig ber cht ver angt te rug wyzen naar de Nieuwe VaderL Letter oeiIT%'b Iü?anbh w ! Vaderh Letteroef' I- E bl/aaó en cjt2enrHee, d^ MomeWi™, in het eerde Deels tweede f oëk' IfK ,0Vei' dÊ, PyllbMk en bet pynlyk onder! zoek dei Misdaadigen, als een gebruik dat reeds door veele kundige Schrvvers en frhran^W» \rj' r ■ r 1'Pnrri x,r^l j üy ïcnrandeie Vernulten is afge- k«g , Heef mn Nooi™> hier tc"e aamcekenin* by, die zo wel zyn hart als zyn verftand eer aandoet n Gave de Hemel (zegt hy) dat, h, onze vrye en vry. ''Li kmk C J Algemeene Faderl. Ltetertef. VI. D. bl. 331. en vrigg.  DE MONTESQUIEÜ , DE GEEST DER WETTEN. IÖ3 heidüevende Republiek, dit der Natuur en Menfchelykheid onteerend overblyfzel van de oude Gothifche Rechtspleging , eens eenmaal geheel wierd afgefchaft 1 Wat men ook ten yoordeele van dit geweldige en tegen den aart van gematigde Staaten ftrydende middel uit de Crimineele manier van Procedeeren moge aanvoeren, dit is altyd zeeker, dat geene redenen by een gevoelig, en de rechten van de nienschlykheid eerbiedigend hart, kunnen opweegen tegen dat éëne denkbeeld, dat een oni'chuldig mensch, die, hoe zeer alle omdandigheden tegen hem zyn, hoe zeer hem de misdaad op de allerwaarfcbynlykfte wyze beweezen wordt, echter van dezelve geheel vry is , veeleer tot de bekentenis, van iets, dat hy nooit bedreven heeft, door bedreiging en daadlyke ondervinding van deeze onmenschlvke pynigingen zal vervallen, dan een booswigt, die aan •een ruuw leven gèwoon , minder gevoelig js voor zodanige folteringen. Een mensch van eenen zagten aart, die van eene gruwlyke misdaad befchuldigd, alle de voorbereidfelen tot de Pynbank ziet, die, hoe onlchuldig ook, egter voorziet, dat hy op het punt Haat van, voor al zyn 1 ven van het gebruik zyner ledemaaten berooid, en een voorw'erp van de uiterfte clende te worden, zal al zeer dikwils liever eenen gewisfen en fchandclyken dood verkiezen, dan alle die pynen te ondergaan. 'Er behoort eene -7eer groote ftandvastigheid van geest, een onbezweeken moed toe, die waarlyk niet algemeen onder de menfchen gevonden wordt , om onder het geweldig uitrekken yan Ivne ledemaaten, onder het uitftaan van de aherwreedite pvni • y/"2Jterd'J!!!> van den ichenden gees 7van SE^^'^iW?6 ec»e» heermet de zuiverfte d^kteeSen van Sl,keinfche> vermengd welk de Koophandel van1 mif anï w .""'f ,bekng 1 crediet heeft, ontdekken en ?,£ Y een wel ?ev'«tigd denkbeelden'der 3^ moeten dar de Montesquieu fpreekt in he?S', Va" welke de He« eenen burger, d e in eene reDnhliPlT\L meInsc'1 . van moeten altyd in 't oos Jbn Sin V° Vee! beIanP is» fchuldeifche'rs m<^^^™^^*"™ eerlyke handelingen van bedriegers ll Z g zyn feeen mishtt onverwachtst aoor&e nen eerloo/en PW. ■ *" op de beste zaaken van de waereld ?nr 1 u ^t,er ' uit te kunnen worden, or» de zekIfte »v« ede'Zak'pehraS£ worden." ' e zekeilte wyze gerust gefield te Brie.  rhynyis feith, brieven» I67 Brieven over verfcheiden onderwerpen , door Mr. rhynv» Tkith Lid van verfcheiden Genootfchappen Tweede Deel Te Amfterdam, by J. Allart, 1785. Behaiven hei Voorbericht, léi bladz. in groot octavo. Met even het zelfde bedoelde, waar mede het Eerfte Deel deezer Brieven afgegeeven is (*), ziet ook het tweede het welk weder een zestal Brieven vervat, het licht Het hoofdonderwerp in dezelve verhandeld is de Genie, welker aart en werking de Heer en Mr. Fctth op eene leerzaame wyze ontvouwt, tevens wonende wat men, in derzelver beoordeeling en bediering, in agt hebbe te nUmen Deeze Drieven U°men g- ter beantwoordinge van drie gewigtige Vraagen::,, Waaraan kent men de Genie? Waarin onderfcheidt ze zich Jj van den Smaak?En hoe vertonen zich Genie en Smaak " Ónze Autheur vangt aan met eene ontvouwing van de kenmerken der Genie, in haare eerstbeginnende en voortt ™de werkzaamheden; en heldert zyn gezegde deswegens nader op, door, in eenen tweeden Bfjef, mede te Sn , het geen de Heer Bodmer , by mamer van eene ïerfoonsbefdrryving, voorgedragen heelt, nop^s de ontwikkeling van het Poëtdche naturel. - Naast deeze Sikkfling der Genie komt voorts de Smaak, mitsgade s deszelfs waardy, in den derden Brief, in overweegin«% het welk den Schryvcr tevens aanleiding geeft om over liet waare fchoon te handelen. —- Hierop gaat hv in den volgenden Brief, over, om de middelen, die teVve"betèringeg van den Smaak werkftelhg gemaakt kunnen worden, aan de hand « geeven; tonnende te gelyk aan hoe de Smaak de Genie behoort te regelen, zo om haar voor misvattingen omtrent het waare fchoon te behofden als om haaf alle mogelyke voordeel van alks wat SykVchooTis ,in alle SA byzonderheden te doen trekken. En dit verleent hem een vasten srondflag , op welken hy het onderfebeid tusfehen de Genie enden Smaak, benevens derzelver vereeniging, kan aanwyzen. Z 'Om het daarover voorgedelde in een nog duidely- ker licht te plaatzen, bedient by zig in den vyfden Brief van een Stukje, getrokken uit het vierde Deel vanjte (*) Zie Algtm. Vad. Letteroef. VII. D. bl. 2$).  ï6S rhynvis feit» Sammliche Werke des Wandsbecker Bothen , betreffenda de egtheid en nabootzing der gewaarwordingen, over welker onderwerp hy verder eenige aanmerkingen opgeeft, m den laatften Brief, in welke hy, ten bclluite, nog nader aanwyst, hoe de Genie en Smaak zig vereenigd vertoonen. In den vierden Brief ontmoeten wy de volgende korte beantwoording der voorgeftelde Vraagen. ,, Waaraan kent men de Geiiie? Aan'de oorfprorHiik' heid haarer voortbrengfelen. Waarin onderfcheidt ze*zich •van den Smaak? Juist door. deeze oorfpronglijkheid. De genie brengt voort, de fmaak beoordeelt het voortgebragteen zo hi] immer zelf voortbrengen wil, mist 'er zeker altijd dat oorfpronglijke aan- Hij weet wat 'er tot het fchoone behoort, maar hij heeft geen kracht om het voort te brengen. Eindelijk, hoe vertoonen zich Genie en Smaak •vereenigd? Wanneer 'er niet alleen kracht is, om het fchoone oorfpronglijk voort te brengen, maar het zelve zó zuiver, zo volmaakt, zo juist ter plaatze voortgebragt wordt, dat het in alle deeze opzichten geen verbetering toelaat." ° De Fleer en Mr. Feith neemt vervolgens deeze antwoorden één voor één op; doch wy kunnen het deswegens voorgeftelde met geheel overneemen, zonder te uitvoeriger te worden. Zie hier het hoofdzaaklyke. Op het voordel, men kent de Genie aan de oorfpronglykheid haarer voortbrengzelen, valt natuurlyk de vraag: doch waarin beltaat deeze fchoonheid der Genie? In ''t beantwoorden hier van begint hy 'met aan te tooncn , waarin ze niet gelegen zy. Te weeten: niet in de uitdrukking op haar zelve, en ook niet in de vloeibaarheid en gemaklykheid van zig uit te drukken, noch in de geestigheid der gedagte. Onze Autheur, dit breeder ontvouwd hebbende, merkt aan, dat de fchoonheid van Genie zodanig iets moet zyn, het welk volmaakt onafhanglyk is van alle uitdrukking en kunst, fchoon het van beiden dienst kunne ontvangen, even als het zetten en flvpen aan den diamant geen meerdere waarde geeft, fchoon het deszelfs luister verheffe. En hierop ontvouwt hy ftellig, waarin de fchoonheid der Genie , naar zyne gedagten, beftaa. „ Dezelve beftaat, vervolgt hy, in de natuurlijke af- drukking van de gevoelige ziel des kunftenaars , hij zij dan Dichter, Schilder, Beeldhouwer, of wat gij wilt. Wij beminnen in een werk van genie de gewaarword in"- die de vervaardiger van het zelve gehad heeft Vat jnij wel 5  brieven. i«9 wel niet die hij kun/tig nagebootst, maar die hij gehad leeft Wij denken op dat oogenblik aan geen kunst, wij voelen de natuur zelve. En juist hierin onderlcheid zich de Genie van den Smaak. In het verwekken van gewaarwordingen kan de laatfte het met verder brengen , dan men df einde door kunst bereiken kan Als Inj alleen werkt loopt hij gevaar van in het kleine beuzelacntige te vallen Het gebrek van natuur poogt hij door bijkomende Seringen en keurige befchaafdheid te j vergoeden. Van hier dat bij alle volkeren dat tijdvak, waarin de Smaak 7ich meer en meer verfijnd had, maar geen Gemen meer 'voorhanden waren, juist dat der kleene verteringen en seestiee beuzelingen is. Horatius, die altoos gewoon is zeer veel zaaken in zeer weinig woorden te zeggen, treeft het beste en eenigfte middel aan dc band, om aandoeningen te verwekken. Dichters! Schrijvers ! zo gij wilt dat ik fchreien zal, fihreit gij dan eerst. Hoe waar is deeze regel! Hoe kan een Dichter verwaenten, dat de lezer van zijn vers in die aandoeningen zal geraken die hii zelve niet bezeten heeft, toen hij het Vervaardigde? De Genie alleen doet dit. Zij bezit werkelijk de hartstocht die ze uit wil drukken, en brengt haar eigen gewaarwordingen eenvouwig op 't papier. Het gevolg is, dat de eigen gewaarwordingen in de zielen van alle de gevoelige lezers overgaan; en het gevolg is natuurlijk, om dat de aandoeningen van de genie de aandoeningen der natuur die van het menschlijk hart zijn. De Smaak gevoelt wel het fchoone, het natuurlijke in de werken der Genie; maar als hii alleen ook aandoeningen wil verwekken, kan hij ze zich zeiyen niet oorfpronglijk geven, en ze dan als eigen vrucht aan anderen mededeelen. Hij moet zijn toevlugt tot de kunst nemen cn de Genie imitceren : zo bij uit al volmaakt doet, is het toch [geene oorfpronglijke gewaarwording, maar de copie Hechts van een origineel. Maar de kunst alleen imiteert nooit volkomen de natuur, en eene paslie, die kunst verraadt, behaagt geen lezer. Ook raakt de Smaak, alleen werkende, .altijd m een vari beide gevallen; of hij overdrijft de natuur, of hij blijft onder delelve en wordt flaauw; en elk van die ontdekt aan den lezer zeer ligt, dat dc Dichter de pasfie, die hij verwekken wil, zelf niet gevoeld heeft, en derhalvcn voelt hij ze ook niet. In het eerfte geval lagcht hij, in het tweede geval geeuwt hij. Hoe veel lükzangen zou ik hier tot een voorbeeld kunnen aanhalen. De Dichters van dezelve zijn I.dkel.n.alg.lett.n. 4. M Waar-  l7° s RHVNVIS FEITH waarlijk niet treurig geweest, toen zij ze vervaardigen en de lezers blijven 'er kond als de dood onder Kegels zijn voortreffelijk; maar een treurzang, die geene andere fclioonheden.bezit, dan dat ze naar&d'e rege! ^er kunst Vervaardigd is iS bij mij een gedrochtlijk voortbr^el fb^tSSïïf^k ,d" 1£ TT inflaaP verwekkend lid mets toegeeft. Ook volgt de Genie geen regels, als regels bcfchouwd Zij drukt de pasfieuh die ze gevoelt , die haar overweldigt, en zij is wel verzekerd, dat dezel- hier^r hp'l Vl' deVVijl ^ -Ze ?00 Sevoeld heeft- ^n vZe rteCr^C!1°?ne °uder !s' dan de re§elen van het Sn?h^S2? bl'agt het..rch°one voort, de Smaak ging het ontleden, en trok 'er zijne regels uit" J£* ïKügï c"S dc Anfml> m" betrekking tot de vraag, „ hoe de Smaak en de Genie vereenigd zich ver,, toonen, in zynen laatdeu Brief nog het volgende ond^r t oog. Gewag gemaakt hebbende van gessnek, kleits en klopstock, zegt hy: vP;,>i1",dieeZndri^ Dicl\ers vertoont zich Genie en Smaak vereenigd . De Genie heeft hen Dichters gemaakt de Smaak heeft hun geleerd hoe hunnen rijkdom te gebruiken! Aan den Smaak zijn zij de juiste tepasbrenging, en de onvermengde zuiverheid van hunne fchoonheden verpligt 20 wel als de keurige keus en de bevallige temglating van gedachten en gewaarwordingen, die, wel natuwlijkfmaa? niet fchoon natuurlijk zijn, en in de natuur ze ve nooit behagen. Ook alle die mindere fchoonheden, die de kiefche bewerking en nette befchrijving aan een'werk geven kunnen en die hunne Dichtüukken in de daad bezitten" dV r W- °P i t0C hïl e^rfte moet de Smaak vereenigd ZJi GfemS Wer¥n: de Genie vo]^ voortbrengende de voorfchritten van den Smaak, zonder 'het te weeten • ze zijn haar zo eigen, zo geheel eigen, dat zij ze niet veriaten kan, en datze altijd aan dezelve gehoorzaamt, ook daar zij aan haare eigen invallen alleen meent te Gehoorzamen. Indien de Smaak zodanig met de Genie nfet vereenigd is, kan de eerfte in alles, wat het plan en de uitvoering van een Dichtftuk betreft, geen voordeel aan de laatfte doen Want zo de Genie aan de regelen van den Smaak, ,n de gelukkige oogenblikken van voortbrenging denken moest, zou dit zulk een dwang aan haare verbef dingskracht geven, dat alles koud als de dood voor den T,f z™ ******* i» de plaats van dat edel vuur, dat de Genie in alle haare voortbrengfelen karakterifeert' ee-  BRIEVEN. I?I , np „n rpo-eimatiae fchoonheden zou vinden, nT VaTde Sma* Ja» tón. in deeze dingen pen ftelST »n elw 5'ttoonheden, die * «™5 SS, Jn Dichttok «even kan , « "«."^™*«{.f £ Smaak me. de Geme «re n,fd 2,. ktWI ter vuur van Genie toe zou noodig zijn, iset mjo 1 * ver en nuttiger het nuj s. WMneejr net mij vermogen is." ^!:J^:z: t-sas. ftflfeö *£! ifS^iï*. Conradi, « ^Aèf^y V.van der Plaats, 1785 in «roet oSavc, 170 Warfa.  J72 WEDERLAIÏDSCHB RÊIZEW. Oostindiën, welke, in 't jaar 10T3 uitgevaren, na eene af weekheid van zeventien jaaren, Reduurencfe wélken hv der » Maatfcbappjte u.tfteefcenJe dienden gedaan had,i,*enÜré 1Ö30 weder te Amfterdam kwam; alwaar hem de% aaVhan pv. m de dankbaare erkentenisfe zyner verrigt . gÏÏ , met jnl ■ t0UdF>n Y^l< tür waarde *'a» honderd Se ^s veree de. Hierby komt voorts een toet van 'Wc p de Molakfche Eilanden, door Sc St"af ZjC^'t jaar ,614 in Zee geftoken zynde, keerde, hy in 'f j !" '16 7 den Aardkloot rond gezeild hebbende, weder in het Vaderland te rog. _ Men heeft in dit Deel, buiten vyf P aaten dfe op byzondere onhandigheden (laan, ook nog eevoeed"eene pla te Kaart der geheele Waereld, waarop, zf viel df rulmrp P • Voor"aaT-rte t0^° der Nederlanderen in déeze geheele Reisverzameling verhaald, aangeflipt zyn- waardoor men dezelven gereediyk kan nagaan. _1_P Beide delze Re? v"" ÏÏT een aama1 v™ byzonderheden, " tenopzfete van veele Gewesten en derzelver bewooneren als ten aaS van t wederbaren deezer Reizigers. Zulks heeft a? Snrénde\SÜivSd:?'V'ing ™, ^ "» * dfi fu ter Zei Va" vee'e J™ dit Waereldsoord heef DeZelvè trc£ nVr, ?P verreh"!endre doorkruisd «at ^rz\x ^WJssuti^ het Komptoir te yflJM,„ m een Kasteel veranderd werd 'c ^ •roS^'bSvS Le£Zer hCt —-keiykfte daar van Het verraaderlyk neemen van een Holland^ ZWARTe LEEÜVv, door de Engel^,^tJS;^ h;n ',ce" onze" Koophandel en Zeevaart ' belemmerde en dST u'„ga,f " aanleiding toe; en derzelver aloezv e^r fterkte, die zeden hun MwSkTT^^S^ worden is, Op het ingekomen hcrigt van dat verraadt lyke voorval, naamlyk by het afloopen van het aar 6r8 werd men te rade de BolWche Logie, in de na'b hekf der re Sn V*atra' Iepen ?ver d= Engelfche Logie. "gelegen te vetfterken, en tegen de invallen der Engclfeheó *jS£ï te v,ffn.Weer 'e ftd!e"- De JavaW begonnen 4 in Lïvks e Ncftcrkcn, en werpen eene battery op in de &L|§BÏ2 Bie. Men vorderde van de Engelfehen, da. zv ffive z™ den wegneemen ; en op de webring hiér van/d -ed de Hol" landlehe Generaal zyn Volk de Wapens opvat en Zy ft 2£ eerlans het eene en andere Kwartier in brand, en Tt^en d"  NEDERLANDSCHE REIZEN.' *7J Loeta en de Battery der Engelfchen in kooien: ondertussen werd 'er verfcheiden maal, doch vruchtloos, op hen gefchoo-, Ook begonnen de javaanen uit de Stad te telneten; waaregen de Snder. herder op toeleiden, om in de Stadsmuur hrls te fchieten, dat egter niet gelukte. .Van dien tyd afhadden 'er herhaalde Vyandh'kneden, zo hier als elders, zelfs S ter Zee , tusfche/de Hollanders en Engelfchen, plaats ; en de Hollanders verfterkten fleeds hunne veifchammgen, onder het aanhoudend tegenftand bieden, aan de Javaanen , die zulks Sogden te verydeïer. Eerlang egter kwam men overeen > Eet treffen van Vredes voorflagen, en de rust fchcen hei ft? 1c , doch 't was niet meer dan fchyn. Bnttr van den W, geduurende de vyandlykheden tot EapKeio-iMajoor aangefteld, en verder, op hei in Zee gaan van den Generaal*»™ om aan de Engelfche Vloot het hoofd te bieden, ^t öpr'^f hebber van de Logie benoemd, kwam , na t fluiten der vre, de, op het aanftaan van den Komng, ten Hove , doch hy was 'er naauwlyks, of hy werd gevangen genomen. Voor den Koning en den Engelfchen Generaal gebragt zynde, Heten deezen hem de handen en moeten binden ; en gebooden hem aan die van het Fort te fchryven, dat zy zigop (taanden voet moesten overaeeven , of dat "men anderszins hen daar toe zou noodzaaken Die van 't Fort, het verraad verdaan hebbende, weieerden de overgaave; en de vyandlykheden namen weder een aanvang, weiken by aanhoudendheid voortgezet werdentot dat die van 't Fort, eindelvk , onmagtig om het anger uit. te houden, het oor leenden aan de, hoenadeelige ook, voorhagen der Engelfchen. Het getroffen verdrag werd den eerftcn van Sprokkelmaand des jaats 1619 getekend, door ÏVydurcK Karna, Koning van Jaccatra, en Thomas Deal. Engellchen Generaal, benevens alle de Leden van zynen Raad, aan de eene, en door alle de bezettelingen in het Fort, aan de andere zydej maar men verftond egter nog niet, dat van den Broeck na het Fort wederkeerde. , „ Dus (tonden (zo vervolgt het verhaal O de zaaken, wanneer 's anderen daags morgens, tot heil der Maatfchappye,, net volgende gebeurde. De Pangoran van Bantam, gemoediad door de'beloften en aanbiedingen, uit naam van van den Broeck hein gedaan, (*Yen daarenboven met een nydig oog aanlchouwende . den • (*•) kort na het aevanaen neemen van van ten Broeck, naa'mlyk, was de Koopman rti&»m'en van tUmtc.m by lum geKèmen. etrhad hem heugt, dat hv do.* den-Panaoran van Bantam geronden was, om duj \ rci.o tus. men den Koning en de Hollanders te beuerUun. Maar van den {lipeck was van verftand, dathy ten fpocdif.llen mdest wedetoepiia B(lli{im, on van den Pattaortn hulp verzoeken, om hem, ware het rnoselyk, uit de gevangenis te verloslen; welk verzoek, ongétwyfcld, met groette Klotun on, öerReund geweest aü zy-n. M 3  *74 neder candsche reizew. den vetten buit, welke in handen des Konings van faccatrm zou vallen, zondt fpoedig den Dommagon met 2000 man, om hu fltfiten van den vrede te voorkoomen, en van den Broeck te verlosfen Straks na zyne aankomst vervoegde zich de Don ! magon by den Koning, die niets ergs vermoedde, en Bê hem ter hand een brief van den Pangoran. Dewyl bv d ée hoor niemand tegenwoordig was, zette hy den Vorst'den doik op het hart, deedt vervolgens, door zyn volk, alle de toegan gen bezetten, en zich eindelyk meester maaken van de ft d" „ De Koning, zich dus ziende in de magt des Dommagons d,e hem den dood dreigde, bewilligde in alles wat hy bS de Dit was een voorbode van zynen volgenden rampfpoed • met zyne Vrouwen en zynen oudften Zoon wierdt hy , eerlantr" mt zyn Komngryk verjaagd, en dieper landwaarts gedreeven' vanwaar hy egter wierdt genoodzaakt weder te keeren en met vLsfehen in een fchuitje den kost te winnen De Engelfchen, ziende van den Broeck uit hunne mast ontrukt en na Bmtam gevoerd, en dat hun geheele toelel mis lukt was, verzogten verlof, hun gefchut, (het welk zy om het Fort kragtdaadig te befchieten, aan land gebragt hadden^ wederom te mogen aan boord brengen. Het Fort bleef dus omringd alleen van Bantameezen, die, om te toonen dat tl vrienden der Hollanders waren, derwaards ververfchingen brasten, op voorwaarde, dat zy niet meer aan de Vestingwerken zouden arbeiden. '"^wt-rntn „Van den Broeck wierd'na Bantam gevoerd, en in het Paleis des Konmgs naauwkeurig bewaard; nogthans genoot hy allerlei beleefdheden, m de hoop daf de Generaal Koen het Fot aan den Vorst zou overleveren. „ Midlerwyl voeren de geenen , die in het'Fort 'waren vvem voort, om, zo heimlyk als hun doenlyk was. aan de rol. tooijing der Vestingen te arbeiden. Op raad van van den Broeck noemden zy het Fort BATAVIA, enïchreeven dien naam met groote letters boven de poort. Zo dra de Werken voltooid waren, dceclen de Hollanders aanhoudende aanvallen tegen de Javaanen. Van den Broeck liep hier door meer dan eens gevaar, om met een ponjaard te worden afgemaakt. V °P de" 2sflen van Lentemaand kwam de Generaal Koen onder het Fort Batavia, ten anker. De Vloot, met welke hv van de Molukfche Eilanden kwam, beftondt uit 17 Schenen tiy nam het kwalyk, dat men , buiten zyne kennis, het Fort eenen naam hadt gegeeven, en deedt dien uitwisfeben. 's Anderendaags ontfeheepte hy zyne Troepen, en bemagtigde e»rJang de Stad Jaccatra. zonder eenigen tegenftand te ontmoeten. Aan de zyde der Hollanders Iheuvelden twee, en aan die der Javaanen drie man. „ Naa dat hy de muuren geflcgt, en de huizen hadt afgebroken, verlcheon hy voor Bantam. Hier deedt hy terfiond van deit  NSDERLANDSCHE SEIZEN. 17» den Broeck van den Pagoran opeifchen, nevens 7e andere gevangenen weleer op het Schip de zwarte Leeuw bemagtigd. Zeer hard was deeze voorflag voor den Pangoran, die, daarvan de fchuld wytende aan van den Broeck, hem dreigde te dooden 's Anderendaags fchreef de Generaal een tweeden brief, en zondt hem dien met twee van de zynen; door welke hy hem daarenboven, by monde, deedt weeten, dat, indien zy allen in 24 uuren niet aan boord waren, hy wel zou wee en, wat hem te doen ftondt. Drieenzestig gevangenen werden hier«reetokt, doch van den Broeck, met nog zeven, vastgehou- Sn - Nogthans werdt hy, den volgenden dag , met de ^even andere gevangenen genaakt. Met de Vloot keerde hy wederT Batavia; hy wierdt 'er met blydfchap ontvangen, om dat men, meer dan eens , voor zyn leeven hadt gevreesd. Voor s bleef men, gelyk het verhaal verder meldt, ter Zee n0g eenigen tyd kruisten op de Engelfche Schepen, die nog geen ïvdine van den Vrede, of berigt hadden, dat de Vrede tusfchen&de twee Maatfchappy en geflooten was. En 't liep aan tot den oden van Zomermaand des jaars 1620, eer de Vrede tusfehen dc Engelfchen en Hollanders, afgekondigd , en in het Fort en op de Schepen, met openbare vieugdebedryver.gevierd werd. !__L_ Ter deezer gelegenheid hadden de Engelfchen eene ^nl,g-te Batavia verzegt, ter plaatze daar zy dezelve! voorheen gehad hadden; doch vermits dezelve digt by het Holland, fche Fort was, zo werd dit verzoek afgetogen , en hun eene plaats aangeweezen , niet verre van den grond, op welken het Koninglyk Paleis geftaan had; waarover de Engelfchen met zeer voldaan fcheenen. Historie van den Heer willem leevend, uitgegeven door e. bekkeb Wed. Ds. wolff , en a. deken. [Met vertaald. 1 Agi Deelen. In 's Gravenhage, by J. van Cleef, 1785. -1» gr. octavo. »ï?ene groote verfcheidenheid van characters, die zeer fterk ^uit eikanderen loopen, en ieder in hunne foort beftendig aan zigzelven gelyk blwen , maakt deeze uitlokkende Historie van den Heer Willem Leevend , voor een groot aantal Leezers, by uitftek gevallig. Bykans ieder een tog, die met eenigen (maak leest, fchoon hem dit of dat character in 't byzonder, in eenige opzigten, niet moge behaagen of voldoen , treft er egter andere characters in aan, die hem, zo door 't character zelve, als, wel voornaamlyk , door de natuurlyke en tevens kunstrjke wyze, waarop het hier werkftellig gemaakt wordt, dermaate ipneemen, dat hy , door het genoegen, het welk hy daar in vindt, het overige dat hem min of meer mishaagt, als over het hoofd ziet.- des hy, niettegenftaande etlyke in hem opkoM 4 me"~  I?6 E. UEKKER EST DEKEN'S WILLEM LEEVEND. mende ongunflige bedenkingen, evenwel ten flor betuig» " d1' 'S V»er«ffa,'t.is!' dat me«S£erJyk uitgevoerd is, in deezen „ Roman . Uit die verlcheidenheid van characters ontftaat ook eene aanmerkelyke verlcheidenheid van onderwerpen die op verfchillende mamefen voorgedraagert, of uit verfchillende «e. Z.gtspunten befchouwd worden, het welk deezen Romsn w leerzaamer maakt; te meer daar veelen deezer onderwerpen! met betrekbnge tot het Burgerlyke en Godsdienftige Jo voorl ï™6™ *!*6 de" Leezer inleiding geeven en als opwek&n M Veidlr ,tG d6nke"' S" 'ef ^volgen uit af te leiden. Men mag derhalve., deeze Histotie van den Heer Willem Leevend, met het hoogfte regt, in veelerleie opzigten, leerzaam noemen; en derzelver leezing als nuttig en aan^I naam aanpryzen. Dan, als men dezelve der feugd in handen geeft, is het, onzes agtens, raadzaam, haar wel ernftig onder t oog te brengen, dat ze, om de mispasfen, door dien Heer begaan, te vermyden ten naauwfte op haare hoede behoort te zyn, tegen de eerfte beginzels van een verkeerd gedra-; en Zig vooral te wagten van verfchooning te zoeken in 't opvol, gen van haare zwakke zyde. Zulks wenschten we wel, dat inzonderheid ten opzigte van het character van dén Heer WiU lem Leevend, in deeze Historie, wat meer in agt genomen ware. Men kan deswegens naauwlyks te omzigtig zyn, daar veelen zo ligtlyk overhellen, om zig, uit hoofde van hun zwak, (daar ieder tog, gelyk men zegt, zyn zwak heeft,) in deezé en geene verkeerde bedryven , vry te pleiten, en daardoor den grondflag te leggen, tot verdere afwykingen; doordien hun zwak Hgtlyk ongemerkt rot eene overheerfchende neiging en gezette hebbelykhe.d kan overflaan. Bedenkingen van die natuur zyn ons, onder t leezen deezer Historie, maar al te dikwiis voorgekomen; en wy zien, met genoegen, dat dit misbruik, »t S/i v.an smaakt zou kunnen worden, in 't flot van 't SÏÏTw 6 ' °f deBedenkl"gen door den Heer Willem Leevend. der G.avmne Henneïte van B. toegezonden, vry wel tegence- geflaagen te wMT"' l°* ? l der fIist0rie ove" Romeo en Julia, Tooneelfpel; naar den Heer weisze Z>*w BiJTE\\ Je P°ff^> h A- Blusfé en Zoon', jysZ behaiven het Voorbericht , en beoordelend Nabericht, 182 hl m gr. ivo. . Hf °"dera'erP en de fchikking van dit Tooneelfpel is Ófazel r»m ?n sh «en «en?eSzaam bekend; eene Vertaalinge ih onrym, ïn den Spectator.aaien Schouwburg te vinden; twee Vertaahngen m rym, en de verfcheide keeren, dat hetzelve reed» ten  EOMEO EN JULIA , TOONEELSPEt. J77 ♦en tooneele hier te Lande gevoerd is, maaken hier een verflag van den inhoud overtollig. Wy hebben dus alleen te doen met de tegenwoordige nieuwe ueryimug vaij u™ B fremery, welke, volgens getuigenis van het Nabericht, m het jaar 1776 onderhanden genomen, en in het jaar 1783 eerst ter persl'e gekomen is. Deeze Beryming is (ierlyk, verheven en keurig, zo in het Taalkundige als Dichtmaatige. Zy draagt, od elke Bladzyde, in ieder regel, bykans de tekens van de fyn» ên naauwkeurige fchaaf, welke de Dichter in het opmaaken van.zyn Kunstwerk gebruikt heeft. Wy ftemmen volkomen met hem in, dat veelen zich te zeer verhaasten met hunne Lettervruchten, ruw en ongelikt, in de waereld te ftooten- maar, met dat alles, gelooven wy , dat de beichaaving ook zo verre kan gaan, dat zy te veel kunst verraadt. De vraag by een Kunstwerk is niet , hoelang de Kunltenaar aan hetzelve gearbeid hebbe? maar hoedanig het Kunstwerk op zich zelve zy. Het Dichtkundige is voortreffelyk keurig, in deeze Navolging, waargenomen , doch ons komt de Natuur op veele piaatzen te zeer verktmfteld voor. De Heer fremery, die omtrent anderen, eene eiken Leezer toe komende vrsheid gebruikt, zal ons deeze aanmerking niet euvel kunnen duiden. In zvn beoordeelend Nabericht, zegt zyn Ed. „ Het eerfte Be, dryf, allerwege zo vol van teedere en zielroerende trekken, ',' en, in het fchoone en verhevene , alzins zoo meesterlyk uit,\ muntende, zal veelen, nevens ons, zeker watflaeuw fchynen ', af te loopen ; dewyl Julia, na het doorftaen van de hevigfte fchokken der droefheid, en vol gevoel van eenen rouw, die haer. zulke fterke tafreelen van fmert en wanhoop doet " fchilderen , ten Hotte van het Tooneel, tot Laura zegt: S „ Laura! thans komen 'er tranen, ku zal ik wel wat „ beter worden. Wy laeten daerom, na de uiting van dit veers, Daer komen tranen. 6 Vriendin! dit wil my laeten.... „ Julia, na een korte rust, nog tien regels uitfpreeken." Schoon deeze tien regels in-zich zeiven zeer goed zyn , komt ons bet (lot van den Heer wkisze, hoe eenvoudig, egter voor als het ware verhevene, en alles, 't geen daar van blydfchaps-fchittteringen op volgen moge, moet eer het einde verzwakken, dan verfterken. De Leezer, of Aanfchouwer, blyft in grooterverrukking en begocheling, als hy het Bedryf ziet eindigen , of het Gordyn vallen", daar Julia uit haare Bedwelming van droefheid flechts bekomt, door de ruimte, die zy in haare traanen vindt.—■ Dezelfde gedachten voelen wy ook over den Weeklagt van Mevrouw Capellet, (vierde Bedryf zesde Tooneel j Hoe ongekunsteld is de taal der droefheid, die de Heer weisze haar in den mond legt, Ach, Julia! Julia!Julia '.Myn Kind '■ Myn eenig geliefi Kind l  *7S ROMEO EN JULIA , TOOKEELSFEL.' Kind! hoe natuurlyk is deeze taal voor eene zo fel gefchokte moeder: hoe onwaarfchynlyk daar en tegen, dat iemand, in zulk eene uitbarftmg van droefheid, omtrent 40 regels allen jn uitgezogte Leenfpreuken en cierlyke Wendingen, zal kunnen yoortorengen. Dit immers dunkt ons niet te voldoen, aan de les van Vader vondel: „ De treurftyl arbeit.om de menfchen „ week in den boezem te maeken , fcbildert de Hartstogtcn „ naer het leven af." AI heeft hy dezelve nu en dan zelf verwaarloost ; zy blyft egter waarheid. De uhboezem.ng van Mevrouw Capellet, weder afgefcbeiden van 't ftuk befchouwd, is kunftig.ja zelf zeer fchoon. Hoe nuttig verder de Lectuur der Oude Hollandfche Dichters zy, hoe veele fchoonheden vondel bezitte, hoe navolgenswaardig het fpoor van dien Letterheid moge wezen; in die Eeuw, heerschte eene geestneiging, om overal kunst en vernuft te doen uitblinken, ten koste zelvé der Natuur; een fmaak van uitheemfche herkomst: dus hebbe de Leezer , de Navolger vooral, behoedzaam te zyn , om niet alles wat blinkt voor goud te neemen: en fchoon wy dit niet m volle ruimte op den Heer fremery willen hebben toegepast egter gelooven wy, dat Zyn Ed niet geheel vry is, van eenê eemgzins te fterke vooringenomenheid met de werken van vondel, en zyne keurigfte Tydgenooten. Wy hebben over de beryming van dit Tooneelfpel meer, dan naar gewoonte, uitgeweid, om dat wy geloofden, dat de Heer fremery liever zou zien, dat wy onze gedachten eenigzins omtrent zyne Naavofgmg ontwikkelden , dan , dat wy met eenen regel zynen Kunstarbeid , eene zeer goede Naavoiging van een fraai Stuk noemden, daar wy, naa alle. deeze aanmerkingen niet alléén Zyn Ed. geen ongelukkig Navolger van weisze noemen, gelyk dat de rykjie loon is, 't geen Zyn Ed. begeert . (zie Voorreden b . 23) maar ook Zyn Ed. hartelyk geluk wenfcheh, met /.yn welgellaagde en door en door bewerkte Naavoiging van een zo heerlyk Origineel. b b Myne Minderjaarige Zangfter. Te Utrecht, by H. van Emenes, 1785. Bulten het Voorbericht, 55 bladz. in gr. octavo. Leevendige verbeeldingskragt en een weelderig vernuft kcnmerken het grootst getal der Dichtftukjes, onder deezen Tytel ons aangebooden. Hier en daar erkennen wy, is deeze bunde met vry te pleiten van alle dartelheid, fchoon dezelve zich IZZre'/eTm?n5t? hebbe: maar wy gelooven tellens, dat als deeze Minderjaarige Zangfier de lesten van een bedaarden en deugdzaamen Voogd inneemt, van haar, in vervolg, meer weezenlyk goeds te wachten zy, dan van al die zwaarmoedig dweepende en in fchyn deugdleeraarende Minnedichten van deeze Eeuw;  MYNE MINDERJAARIGE ZANGSTER» Eeuw ; het volgend Tweeregelig Versje zy een proefje van dit Werkje. PIET ONKUNDIG IN DE TAAL DER MEISJES. Loop heen, zei Mesje, maar al iachgend, tegen Pief. Piet ging, want hy verjlondt de taal der Meisjes niet. De laatfte Heloïza, of Brieven van Junia Salisbury , gevolgt naar het Franseh. II Doelen, 's Hage by H. H. van Drecht 1785. 276 bladz. in oiïavo. \7olgens het Voorbericht is de bekende J. J. Rousfeau deoorVfprWh'ke Uitgeever, en grootendeels de Schryver, van deezen Roman, welks Motto, op den tytel geplaatst, is: waartoe moet de Mensch beltand zyn? te lyden, te zwygen en te flerven. De goede Voorzienigheid , welke: in dit Werk, niet en daar,als zodanig fchynt erkend te worden, heeft den Menfchen, over het algemeen, met zoveel zegeningen , den een wel wat meer den ander wat minder, op deeze waereld belchonJken dat wy ons niet kunnen verbeelden, hoe het iemand van gezonde harsfens en van een welmeenend hart, immer in het hoofd gekomen zy, de waereld zo pik zwart af te beelden, in Romaneske Schilderyen, dat dc Godheid, indien dezelve in die betrekking en met die omdandigheden voorgevallen waren, niet alleen ftrydig met den aart der menfchen, maar zelf geheel ftrvdig met zyne eigene Natuur zou hebben moeten handelen , en met dat alles, is dit het zwak van zeer groote vernuften. Rousfeau(zo hy de Schryver is) geeft in dit Gefchrift een nieuwe proeve van deeze wanfchikkelyke handelwyze; en Ichoon dit foort van Boeken, als roofgoed verbonden wordt, door een zeker flag van menfchen, die, ik weet niet welke ydelzinni"-e of geheel dwaaze denkbeelden van God en zich zei ven , van de onderlinge betrekking der dingen, en van de geheiligde orde der zaaken, vormen, kunnen wy niet nalaaten, by elk zodanig gefchrift, dat ons ter beoordeeling onder de oogen komt, onze hoogde afkeur te betuigen.  580 I. J. G. SCHELLER's WOORDENBOEKJE. Klein Woordenboek der Latynfche Taaie, in 't Hoogduitsch uhgegeeven door i. j. c. scheller, en thans, ten dienjle der'Nederlandjche Jeugd, volgens de laatjle zeer verbeterde en vermeerderde Uitgave, in 't Nederduitsch overgebragt. Te Amjlerdam by P. den Hengst, 1785. Behaiven het Voorwerk 4ó2bladz. in prooi oïïavo. b Tn het vervaardigen van dit Klein Woordenboek, heeft de Heer Scheller eigentlyk het cog gehouden, op de Jeugd in de Latynfche Schooien ; om hun een Woordenboek in handen te geeven, waar van zy, met opzigte tot het Schoolonderwys , een vrugtbaar gebruik kunnen maaken; tot welk einde het zelve zeer . wel ingerigt is; des het op goeden grond ten Schoolgebruike aangepreezen moge worden. Hy heeft zich met dat oogmerk bepaald, tot het bycenverzamelen en uitkiezen van zulke woorden , die der Jeugd te (fade komen ; en zich benaarftigd om derzelver betekemsfen juist op te geeven en naauwkeurig te verJtlaaren; dezelven daarenboven met voorbeelden op te helderen, ter aanwyzinge in welke gevallen zy eigenlyk gebruikclyk zyn, waartoe ook het bybrengen der gemeende fpreekwyzen dient: zynde alles inzonderheid ingerigt ter verklaaringe en ophelderingevan zulke woorden en fpreekwyzen, welken in die fchriften voorkomen, waar van men zich gemeenlyk in de Schooien bedient. Voorts heeft hy 'er byzonder zyn werk van gemaakt, om de Genealogie, of de afkomst van het eene uit het andere fteeds te doen opmerken, waarom hy ook zyn Woordenboek in eene Etymologifche orde gefchikt heeft,'twelk ongetwyfcld by 't leeren der Latynfche Taaie, van veel dienst kan zyn. Dar! Jner uit ontflaat één ongemak voor de Jeugd; dat ze naamlykhet bedoelde woord zomtyds niet gereediyk vinden kunnen , zo lang ze in de Etymologie niet genoeg ervaaren zyn. Edoch ter gemoetkominge hiervan is 'er, aan 't einde van 't Werk, geplaatst een Latynsch Register van de afgeleide woorden, van't welke zy zich, in geval van verlegenheid, bedienen kunnen; 't welk hen ongevoelig met de Etymologie gerneenzaamer zaï maaken. Wyders is 'er nog bygevoegd een Hollandsen Register, ten dienfte der Jeugd , wanneer het de Latynfche betekenis van een Hollandsch woord begeert op te zoeken. . De Autheur heeft insgelyks een groot Woordenboek vervaardigd, 't welk voor me?r gevorderden gefchikt is; ende Vertaaler van dit klein Woordenboek is van zins, het zelve, op eene dergelyke wyze als dit, te vertaaien , en met de noodige verbeteringen, die het op zommige plaatfen vereischt, hierop te laaten volgen.  NIEUWE 1 ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTE R-OEFEN ING EN. i-W der Natuur. Uit het Hoogduitsch overgezet, en \et aanvullende toegiften en ^rMnjen vo^en Jnnr i MFiiER, Lid van de Hol/. Maa/fli. Ost 06** ten Tweede Deels, tweede Stuk. 'Ie Amfterdam, by M. db'bruin, 1785. & èf- 616 Met de voortgaendc befchouwing der _ mcrkwaerdigbeheden, in 't Boek Exodus vermeld, die in 't plan dezer overweginge vallen, komen hier eerst in opmerking de Kwakke n,&waer mede de Israëlitei^efpyz.gd en het wier uit de Steenrotze, waermede zf en-hun Vee geKkt werden Voorts verklaert men ons hoe de onderfl^TJ^d2% Mozcs, by het flag leveren aen SellAmgalekiten te verftaen zy; ^^^«iS Pnrk liefde en voorzorg, hyod. XIX: 4, by Atcnas vieu trekn vergeleken worde. Hier aen volgt ene opheldering fanVvoorS op Simü, by de Godlyke Openbaring, mhsg de?s v .1 enige wetten', welken inzonderheid het OeSerte betreffen. Verder ontvouwt men ons, boe de Horfelen, Exod XXIU: ,8, gezegd konden worden de kanaa- Sten en Hethiten te verdryven; als mede wat men te denken hebbe van den Sapphierto ,n het verha^van Gods luisterryke verfchymng Lzod. XXIV. o. gemeld, m1, no voorts aenmerkineen volgen, over net vcuug daegfcht Sen van Moze, Wyders verleent: men hier nogbeen aental van overwegingen , dje tot den J»^g. en het daer toe behoorende betrekkelyk zyn. als daer is, het eeven der vrywillige giften, de Vetbpnda-Atk, de Tafd der Toonbroden3, de Gordynen des TgttgWj, het oprechten van den Tabernakel, de brandoner-Aitaer, ÊSpS des Tabernakels, ^Go^KwJWg^ rlp Olv om daer n te branden, de-borstlap vaii xvauu., Oneven* Je verdere Kleederen des Hongenpnesters, en "byzonder de Urim en Tbummim, de Offerhanden, ter In- I. DEEL. N. ALG. LE'iT. KO. 5- 1N 3  ls2 bybel der natuur. wyinge der Priesteren, de Reukaltaer fa h** u •■• beHige Zalfolie en het beUi&E^^^Èf,*^/** zy , ais mede, hoe men de Irh-nrinrr i-^.- j v"-luliul medegedeeld worden. Men neeme»™Awg;n daar God bun £»5 XHII: ïbtS./l- fïT1' En da «„„.«„gZwtt woVd 'ó„rf/ vertoond, daar <;0d deeze «„eun li? d™ ?- alge Josden in lin ,e .erthaSt'" s *»*».* «oim. eg yr*^ neemen moete, die de verbande Vol-  bybel der natuur. l8* bSunngen en wooningen verdreven werden. D«. fteken T k Ln APe7& Infekten, veroorzaakt en betekent her- * /t JX [Jitleeaers, van £odwrt en anderen.- En wamïe mn tt^nnfffi gezegde nagaat daar reeds validen fchrik en de verzaagdheid die de Landvolkeren van Kanaan bevangen zou gefproken was, vs l- t H E uv . MpiaefL8^^^ behelzende ophelderingen van eenige inent te vvère • f laet/le f,chnJte" de* Nieuwen TestaJuf rf/ f ": va" den Brlef aar> de Hebreen af tor ^S^Z^?TTS toe' brengt de'Eerwaeiïe zeerU i,.?f^TS leer«™« arbeid gewag gemaekt, als zeer gekl ikt ter beantwoordinge aen zyn groote oogmerk Z :L~Z°nTYl- d°°V- zyne SchriftSurlykeoÖ ™i * donkerheden , misvattingen en verkeerde werkzaemheden van mingeoefende Christenen te verbeteren de?en fL™ pr°T hier van verftrekke nog in cezen t geen zyn Eerwaerde aenvoert, ter opheldering van de zo memgwérf jammerlyk misbruikte S va?lï trus,  C. BRINKMAN , OrHELD.VAN EENIGE PLAATSEN DES N. T. Ï8J mis i Pet. 4: 8. Indien de rechtvoerdige nauwlyh zatiTword, waerzalde godlooze en zondaer verfchynen? 0 Het is my, zegt hy, van overlang en meermaalen , tot'fmerte geweest, dat men onder ons vry algemeen deeSwSen^zo opgevat beeft, als wilde^^eeren, dat zelfs waare Godvrugtigen met dan zeer i***^** /lests ter naamver nood, zouden zalig worden, en dat er TI 0, voor eenen Goddeloozen en Zondaar geene hoop ter waereld overig kon blyven. Wy hebben twee tewigtigereedenen van een verdrietig ongenoegen over deèz: opvatting. De eerfte is, om dat ze alleszins ongeTr0yrvalsch is. Ende andere, om dat ze zeer /cl leeïr ziet uit dit gezegde genoeg van £f"«£ 7Je deezer opvatting, het komt 'er dan maar op aan, dat ïfeSS ongVgronde en valfche daarvan wntoone. ■ I! Dit kunnen wy met den minden omOag doen, als wv de waare meéning' vooraf opgeeven. Deeze nu is. WjByaldien opregte Godvrugtigen, waare Gehorig ge" liefde Kinderen van God, niet zalig worden, dan la g " den we? van veele verdrukkingen, kastydmgen en vej" vofgingen In deezen tvd , Jlke de tieemelfchejader hun toefchikt op dat zy de zonden ^^vk en ve^ heiligheid deelachtig worden; hoe ononlkomcl}k cn1 vet " fchrikkelyk zal dan, in den dag des o»M»lSpJ '' der eeuwigheid , W ^P^^^SulL deloozen en Zondaren, die hier ^8££gfc „ tot geloof en bekeering zich hebben willen ™ecJ>f*J£, l Ca) Het.geheugt ons -er wel een verbaal gentfjd te dat het Zverlhnd van deeze woorden de oorzaak van W° ™ir Stukie is een Vervolg op de korte Catechifatie van l>het £ve gemélde Voorbeeld, door Jan Nupoort opffeftcld waarvan wy voor enige aren gewag gtmaekt hebhe, ais zeer wel gefchikt ter in&herpinge van dat Leerbelcid (*) Nadien dezelve zich bepaelde tot de bewyzende Geleerdheid, en dus de wederleggende Godgeleerdheid Se^behandelde'zo is de Eerwaerde van Èmdrerm'sU>^ dood fzvnde hy vervolgens Predikant te Batavia geworden èn aïaer overleden,) aengezogt om deze taek op Sch te nemen. En met de voltrekking hiervan is deze handleiding indiervoege voltooid, dat men 'er nu van de ÏÏe én1 andere zyde.zo ter ftavinge als ter wederleggnige, gebruik van kunne maken. ' (*) Zie Hed. Fad, Letteroef. VI. Deel, bl. 151-  *94 brieven Tweetal Brieven over de orde of plaatzinge der Voorwerpen 2 %°dr T& ,Saa^»*. In ove%enflemmingePmet r , ff ieVfiUür Cn * F°™<^ren van df Het vormde Kerk. Opgedragen aan ph.ladklphus , met een aanfpradk aan de Hervormde Gemeente te Rotterdam Door een Beminnaar van het Waare en Oude. JZn te bekomen. Behaiven het Voorwerk 83 bladz. in gr o S. Brief aan piiiladelphits over zyne uitgegeevene Brieven en de twee Verhandelingen van %% EerwZrdfgln schutte , over Gods Testament en Verbonden. Door iNeENüOS ALETHOPHiLus. Alom te bekomen. In Z octavo, 37 bladz. ° • ■Deide deze Stukjes gaen,in 't algemeen, over het zelfde JDondeivverp; te weten, het bekende ve'rfchil nopens d- P/ Lib0"den; C-Wdk w^ vo]§ens de opgave vm Philadelphus, voor eenigen tyd , voorgedragen (*) en zedert,volgens de verklaring van den Eerwaerden Schutte nader vermeld hebben (f). In het Tweetal Brlvtn toml ons eerst voor een Brief van een Schrvver van 't S noemde Oude Licht, die, de bewyzen voor zyne gr-ffi ten opgegeven hebbende, een ander Perfoon raedplee? Z7Kr v °ZStT CVmfChtiO0Za' der tege"bedenS|en wn Party: Ln deze Brief word vervolgens door dien Perfoon beantwoord. Dan deze Schryve? is een Voor" Itander var, 't zogenoemde Nieuwe Licht, dat hy als het ware Oude Licht volgt; en waervau hy den vooH 'en Brièffchryver, met wederlegging zyner aengevoerde fivzen tracht te overtuigen. Deze Brieven worden aan Phi. ladelphus met ene dankbare erkentenis voor zyne pooX gen jn 't handhaven dier Leere opgedragen; en ene daar nevensgaende Aenfpraek aen de Pvotterdamfche Gemeente £ ingericht om die Gemeente te nopen , om het licht dat onder hen is opgegaen, het welk men ten onrene Nieuw noemt als het ware Oude Licht wel inStJ nemen. —-_ De Brief aan Philadelphus ftrekt -rootlvks tot zynen lof, daer hy aengemerkt word, als zKSSf die de ware en echte Leer der Kerke, de genoegzaem ver! getexi Leer der Vaderen, betreffende het Verbond der Ge- (*) Zie Algen. Vad. Letteroef. VI. D. hl. 31-7 (t) Mi. VII. D. bh 454.  AAN PHILADELPHUS. *S5 nade en de Sacramenten, in het rechte licht gefield heeft. Het niet wederleggen van Philalethes, zo door den Voorftander van den Doop der Bejaerden, in tegenllelling yan die der Kinderen, als mede door die Leeraren der kerke, welken ene andere leiding dan Philadelphus volgen, ziet deze Brieffchryver aen als een zegenprael der Waerheid. Edoch 'er ontbreekt, zyn eragtens, nog iets aan de volkomen overwinning; en, ter verkryginge hier van, poogt hy Philadelphus aen te zetten, ter wederlegginge der Stellingen van den Eerwaerden Schutte over de Verbonden; en bovenal den aert, natuur en 't oogmerk van 't Avondmael op ene dergelyke wyze te ontwikkelen, als hy voorheen het ftuk van den Waterdoop behandeld heeft. - Men is, zo als we uit deze en vroegere foortgelyke Schriften opmaken, nog niet verre gevorderd in 't vereffenen van deze verfchillen, die maer al te veel onlust onder de Leden der Kerke maken; daer men,in ftede van verdraegzaemheid te oefenen , elkanders zogenoemde Licht den naem van Duisternis en Onrechtzinnigheid geeft. r- Wv verenigen intusfchen onzen wensch en bede, met dien van den laetften Brieffchryver, in 't flot van zynen Brief: dat het licht van jesus Euangche van dag tot dag alle " verdonkerende fchaduwen en Systematifche verduisterin?? gen meer en meer doe verdwynen, op dat zyne ver" kwikkelyke en verlichtende ftraalen, ons allen, op den " weg van kennis, geloof en zuivere godzaligheid, voeH ren en beftuuren!" De Ontleedkunde volledig verhandeld, of naauwkeurige Befchryving, van alle de Dcclen des Menfchclyken Eigchaams, door den Heer sabatier , van het Hcelkuiidige Genootfchap, IcParys, enz. enz. Tweede Deel. Uit het Fransch vertaald, en met verfcheiden nuttige en nieuwe Aanmerkingen vermeerderd, door j. L. van drr vvagt, Medicina Doctor te Rotterdam. Te Amfterdam by P. Conradi, 1785. in gr. oei. 590 bladz. TAe Vertaaling van het Eerfte Deel deezer OntlecdkunjL/de zyn wy verfchuldigd , aan den Heer Lentfrink, een Man, door wiens dood de kunst een kundig bevorderaar verlooren heeft! De meèsten onzer Heelkundige Landgenooten kennen reeds, door deeze Vertaaling, het Werk van den Heer sa-  '9° SABATIEU, ONTLEEDKUNDE. sabatier, en het zal dus noodeloos zyn, hen nader met de verdienllen van deezen uitmuntenden Heelkundigen en zynen geleerden Arbeid, nader bekend te maaken: • en het was ons ten uiterften aangenaam, toen wy de Vertaaling van dit tweede Deel zagen in het licht verfchy- nen. De Heer van der wagt heeft , ten beste zyner Land- en Kunstgenooten, deeze taak wel gelieven op zig te neemen, en nog boven dien , door bygevoegde Aanmerkingen, dit Werk trachten te vermeerderen en te verbeteren. Dit Tweede Deel bevat eene Ontleedkundige Befchouwing der verfchillende Ingewanden des Menschlyken Ligchaams. De Schryver begint met die. des Hoofus, en be- fchryft ons niet alleen het maakfel der zachte deelen die in het hoofd zyn bevat , maar toont ook den aart, en werkzaamheid , deezer zintuiglyke werktuigen , op het menschlyk Ligchaam, en derzelver dierlyke verrichtingen. ■ Dit zelfde doet hy ook vervolgens met betrekking tot de Ingewanden van de Borst, en den Onderbuik. Daar zyn, zedert de uitgaave van dit Werk, verfcheiden zeer gewichtige ontdekkingen en waarneemingen gedaan, zo ten aanzien van de Ontleedkundige kennis des menschlyken Ligchaams; als ook met betrekking tot de Phyfiologie. Dit vermindert geenszints de verdien- lten van den beroemden Sabatier, nog de waarde van zyn Ontleedkundig Werk; dit kan alleen door de hand des kundigen Vertaalers'vergoed worden; en de Heer van der Wagt heeft dit ook werkelyk door de bygevoegde Aanmerkingen beoogd: dan wy hadden gaarne gezien, dat zyn Wel Ed. nog wat meer gebruik had gemaakt van Jaatere ontdekkingen. De Vertaaling zelve is zeer wel uitgevoerd en naauwkeurig. De Opdragt aan den Heer Bleker is vol van overtollige Loffpraaken, die, hoe billyk op zich zeiven, een man van Verdienfien niet altoos aangenaam kunnen zyn.  VERHANDEL. van TEYLEIi's GODCEL. GENOOTSCH. 197 Verhandelingen , raaiende den Natuurleken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegceven door teyleu s Godgeleerd Genootfchap. Vde Deel. Ie Haarlem by h Eik fchedé en Zoonen, en J. van Walré, 1785- Behaiven de Voorreden, 283 bladz. in gr. ejuarto. Hoedanig" (dus luid het Voordel van 't Genóotfehap, in deze vier Verhandelingen, welken dit Deel behelst , nagefpoord,) „ Hoedanig was de Haat der Christenheid, vooral in de Oosterfche Kerk, ten tyde der " opkornfte van den zogenaamden Propheet mohammed, en heeft dezelve niet zeer veel toegebragt tot de aan" vanglyke verfpreiding zyner Leere?" ——— leder dezer Verhandelingen behelst deswegens geichicd- en oordeelkundige aeninerkingen, die ons de toenmalige omftandio-heden met de gevolgen hiervan, grootlyks ten voordeeleövan Mohammed en deszelfs aeuhang, op ene leerzame wvze vermelden. - '" in de eerfte Verhandeling befchryft ons de Hoogleeraer Michaël Pap Szathmari, met veel nauwkeurigheid de iammerlyke gefteldheid der Kerke, zo ten aenzien van derzelver uiterlyke als inwendige gefteldheid; en geeft ons te gelyk een beknopt berigt van Mohammed, inzonderheid, van deszelfs Leer, Aeuhang en omdandigheden. Dit aigehandeld hebbende, brengt hy ons verder onder t oog, hoe de voomaemde byzonderheden, in die befchryving opgemerkt, gediend hebben, om den voortgang van Mohammed te begunftigen. Ene volgende Verhandeling van den geleerden Heer Jeronimo de Losch levert ons een weluitgevoerd onderfcheiden bericht, van de gefchillen der Christenen in die dagen over de Leer der Drieeenheid , mitsgaders van de daeruit voortgefprooten onlusten, llierbenevens maelt hy ons een treilend tare.rcel van de onkunde , het bygeloof, en de zedeloosheid der Christenen , zo als dit in dezen tyd de overhand verkregen had. En hier op toont hy, tevens in aenmerking nemende, het characler van Mohammed, den aert van deszelfs Leer, en de gedeldheid van zynen aeuhang, hoe Burgerlyke en Godsdienftige omdandigheden, als 't ware, zamenipanden, om Mohammed de behulpzame hand te bieden. De Eerwaerde P. A. C. Hugenholtz fchetst ons, in de derde Verhandeling , beknopt en juist den befchreienswaerdigen toedand der Kerke, uit hoofde der onkunde, der heertellende I. d£el. N.AjLG. lett.no. 5. O geest-  108 VERHANDELINGEN geestgezindheid der godsdienftige inrichtingen en der vPr deeluheden Hy geeft ons dnerbenevens een^elSwiS ve " flag van Mohammed, characïer, de geaerthekf en tóVlland" zyner latere, tJet ontvouwen van d t alles leid h^m „ö om te doen zien, dat deze gefteldbddva„ \Jen "ve ■ toegebragt heeft , tot de aenvanglvke verfpre.din? zvner Leere ; waeronnrent hy wel inzonderheid* nopL'kSS geSè fvSLdeüS ^ de" SS/fenden Tfï ^ Slotkoor, Dezeive0 ontvouwt gevaerlykewaer aen uitgebreide Ryken bloot géfk f Wrt en de Autheur brengt die befchouwing over op de toeftma' hge gefteldheid van het Oosterfche Ryk; toonende dat les zo m t Burgerlyke als in't Godsdienftige Sede' werkte tot deszelfs Val; waerop hy ons vooSSaV ïoe zeer zulks Mohammed, j„ zamenftemminge n£zfnè bv zonticre omftand.gheden re ftade kwam, ter bereiki e zv er oogmerken Het Ryk, naemlyk, 'was verzwak? S «e gemoederen des Volks waren verdeeld ; de ArabierS (Wh.(irred,Sr 60 dC van MohafJed pS de zich vrywel naer veler inzichten; terwyl tevens ec , mentoop van omftandigneden, naer de g ewobne he öelin" WannMr men deze Verhandelingen met npmerkznemheid doorbladert, zal men ten duttelykftc gewaer lw men z,cn met zeer hebbe te verwonderen, over de fpoedte verbreding der Leere van Mohammed, daer een ac inl vfn omlia,,di,heclcu, zo in 't Burgerlyke als in 't (Ssdien^e te zamen hepen, om dezen voortgang bevordérlyk te zv„' Dezelven (teilen ons inzonderheid ten nadruklykfte voor oó gen ,n hoe jammerlyken toeftand de Christenheid , en Voo? 'al de Oosterfche Kerk, in- en- uitwendig, zich bevond 1 Set waeï^ ^TT* van Mohammfd] L-ei, waer door dezelve met alleen cramagtig was, om hem  vam teyler's codgeleerd genootschap. 199 hem behoorelyk het hoofd te bieden; maer veel eer van ter efen ZS^^*^^ ^cerfchf y* Ir II het reeds ten val neigende Keizerryk dagelyks nog leer veSvSen. En de Godsdienst had te meer zyn invloed op hlf In verloeren nadien men denzelven met tolde hi 't handhaven van ware kennis en deugd, maer m " voorden van deze en gene gevoelens over ingewikkelde leerftell ngen, niets beduidende befpiegelingen, en beuzelag£ Schillen; mitsgaders in 't waernemen van uiterlyke SfechShcden en menschlyke inftelhngen; waerdoor de on, bunde aengaende het wezenlyke van den Godsdienst, het hSok en de zedenloosheid hand over hand toenamen. Rv het: ontvouwen hier van toonen ons de Heren Op elfeïs dezei Verhandelingen ten klaerfte, hoe dit alles gefchikt ware om dc Christenen magtloos te maken, en hunne v in 'r rngunfti4e licht te ftellen; waervan zich Mohammed met z er veel vruchts kon bedienen ; terwyl hy ! "al ónWtendheid gebruik maekte van alles; wat, zo tode?™^ ^^«*P' als onderde ChriSteneI1 ëh andere habuurige Volken, het voortzetten van zyn aen- 1 l wnnfHwie - In zulke omdandigheden was de KrylsS oef Christenen vooral niet bedand tegen d e ^Mohammed', en 't kon niet wel anders zyn , of de hetstVei riemde moest gewoonlyk over de eerden zegenpraen Zulks plaetst ons de Heer Slothouwer, onder andere bed'enki "en wegens het geen Mohammed natuurlyk moest doen 0 gen , me? het afmalen van een juist contrast m een treffend lichV, wanneer hy, op het voordragen van den toe'ftand des Oosterfchen Ryks , indezervoege vervolgt Tot dus verre hebben wy den Burgerlyken en Kerkelyke" Staat der Christenen, voornaamelyk in't Oosten, befeïouwd. En wie zal nu ontkennen, dat ze beiden op de oever des verderfs ftonden, en, zoo ze aldus nog wat Slaande zouden blyven , byna door een wonderwerk hadden mnnrpn onderfchraagd worden ? Nu "uien wy eens kortdyk affchetzen de groote gefchiktheden om wel te flaagen, die Mahomet en zyne Op- VÜ'f'wd'aan'd'an , laat zich ten ftryde aangorden^*  200 VERHANDELINGEN volk, 't [welk de jeugd van een nieuwe Heerfchappy allerwakkerst en moedigst maakte, 'twelk, zoo als, in de voorgaande Eeuw, in Engeland Cromwels aanhangelingen tegen de Komiigsgezinden, van eene door Geestdryvery ontvonkte drift brandde, en daarom nergens voor (tond alle ^eviar dorst tarten, 't welk uit dien hoofde eene famenftemmende en lchier in een gelmolten eenftemmigheid op het naauwst met elkander vereenigde; hiaten de Mahometaanen te velde brengen hunne, met krygsdapperheid bezielde, Ruiters di° met fchaars by hen waren, en waarvan ze in die ftreeken voomaamelyk dienst konden hebben ; hunne Saraceenen van welker uitmuntende hulpe de Christenen en Perliaanen zich in den oorlog voormaals zoo dikwyk bedienden • die e n lichaam hadden , dat gehard was door arbeid en nioeilykheden, die honger, dorst, koude, ftof, en 't brandend fteeken der zon, van kindsbeen af geleerd hadden te verdraagen; laaten, zegge ik, de Mahometaanen dit volk uit een ruw en onbebouwd land, uit Arabien en de omliggende dorlhge ftreekeu, naar Syrien naar Egypten ten ftryd vervoeren, 't welk beide vetfte landsdouwen waren, die overvloeiden van alle gaven van natuur en kunst. ,, Laaten hier de Christenen nu tegen hunne benden in orde fchaaren: laaten de wteede, wellustige en door godgeleerde hairkloveryen en bygelovigheid verbysterde Keizers, die den, door geweld en fchehnery van hun vérkreegenen, Scepter door de fehrikkelykfte dwingiandy onteerden, en daarom veracht en gehaat waren by hunne ouderdaanen; laaten * zegge ik, dusdaanige Keizers hunne troepen ten ftryde aanvoeren tegen de Mahometaanen; hunne troepen, dewelkcn noch hoop op buit, die van een arm volk niet te haaien was , noch liefde voor Vaderland of hunnen Vorst bezielde , dewelke uit de verst afgelegene landen wierdeu opontboden , en daarom dikwils door de groote reizen vermoeid en afgemat waren , wanneer men 'er dienst van hebben moest, of veeltyds dan eerst aankwamen, wanneer de kans reeds verkeekeh was; die 'aan geene krygstucht gebonden waren, die uit de verfchillendfte volkeren en natiën waren faamgepakt, die om de verfchillen in Godsdienftige begrippen eikanderen doodelyk haaren, en ''e een van den ander byna niet aangeraakt wilden worden. En zal iemand nog een oogenblik kunnen twyffelen, welke van beide partyen de overhand'behoorde te krygen? Zal iemand nog aan 't geval of noodlot  VAN TEYLEll's GODGELEERD GENOOTSCHAP. 201 lot toefchryven, 't geen de gefchiedenisfen verhaalen gebeurd te zvn? .: , F/* co«A/« rörf /««, T/OT temperatam DU fuoqüe provehunt In majus; iidem odere vircs Qmnc nefas animo moventes. Redenvoering van m.jóukn luzac , ten betoogt dat de CeZ ^h eïd de voedfler is der Burgerdeugd voora <.n een vrfvemeenebest; openlyk uitgefproken, by het plecht% aanvaard n van het Hoogleer aar ambt tn de Griek- Ïï/Se ^ T r LaHd fHolJe fchooIé te Leyden. Den XXIV van Herfstmaand rtfhTte'L&vJvcrtaald, door jan de kr^byff. fe feyden byf UÓdift Mostert, 1786, in gr. 8v*. 74.«**- Wanneer men de Gefchiedenisfen van alle tyden raadP?eegt, zal men bevinden, dat het lot van fcykep en Volken, al vd , in eene zo naauwe vereeniging ftopd m t re aelvkclyk toe-en afgenomen zyn, beiden gelyke yk gebloeid hebben en ten gronde zyn gegaan. Athenen en Rome ftrekken hiervan tot onwederlpreekbaare bevvyzen, om niet te melden van die Eeuw, welke de etteren heeft zien herbooren worden, toen, met de hertelling der Weferfchaoïra de zuivere Godsdienst vernieuwd werd, de S^fhSS'ondT de Volken herleefde, de luistervan geheel Europa begon te daagen, en vooral de Vryheid van dk ons Vaderland, zolang onder de fchandelykfte flavemy o-ebükt moedig het hoofd verhief. , & Het was opS deezen grond; dat eertyds de beroemde hfyne by openbaare Redenvoenng betoogde dat de fnïyï Kien en Lettert 'een ivezenlyk voordeel trekken. Doch daar die zelfde grootfee drift, welke der Vryheidsliefde voedfel geelt,.,, edelSti- zielen teffens dc zucht voor Wcteiilchappen doet oSanin , zo is het aan de andere zyde niet minder waar dat de Vryheid van den Staat, zo wel als haare SSndlge aezellinne, de Burgerlyke deugd, een yyeezenIvk voordeel trekt uit den bloei' der Letteren en fchoone Kunnen! Eu daar dit onderwerp tot bier toe door inemand naar eisch behandeld was heeft de Heer luzac, uit den ftroom der drukfte bezigheden en de woelige piei -  202 J. luzac, zaak in eene ftillere loopbaan der fraaye Letteren overgevoerd , by de aanvaarding van zyn Hoöglèeraarambt inöde Griekfche Taaie en Vaderlandfche Gefchiedenisfe, het niet ongeichikt geoordeeld te betoogen, dat de Geleerdheid de voed/Ier is der Burgerdeugd of Vaderlandsliefde, vooral tn een vry Gcmeetiebest; eene (toffe, die zo wel wegens het gewigt der zaake, als de tterlykheid van taal en Ityl , waarmede de redenaar dezelve behandelt heeft, wel waardig is, dat wy 'er onzen leezeren een weinig langer dan naar gewoonte mede onderhouden. In het eerfte gedeelte deezer Redenvoering, heeft de Hoogleeraar in eenige aanmerkingen kortelyk opn-e«-eeven wat, naar zyn oordeel, Geleerdheid, wat Burgerlyke'deugd, te noemen zy De Geleerdheid, die in de daad de beschaafdheid zelve is , beiraat geenszins , gelyk veelen zich inbeelden, in eene bloote kennis van woorden en lettergreepen, _ van fpreekwyzen, gezegdens en figuu- rv' f z s 111 eene dorre'fchoon uitgebreide,geT lcniedlumde; dit ruuwe en ongefchikte mengzel in een taai geheugen verwardelyk famengepakt, verdient den naam van waare Geleerdheid niet! Hy alleen is den naam van Geleerden waardig, die zynen geest met nuttige Wetenfehappen, van welken aart dan ook, met de kennis inzonderheid der fraaye Letteren, op zulk eene wyze verrykt heelt, dat hy uit dezelve zich niet alleen lesfen van waare deugd ter befpiegeling weete te vormen, maar die zeilde lesfen ook in alle zyne bcdryven getrouwelyk volge. dat de Hoogleeraar dit met eenige voorbeelden heeft opgehelderd, gaat hy over om te doen zien, wat .Burgerlyke deugd moge heeten. Deeze beflaat in die voortreflyke Ziels hoedanigheid, waardoor iemand, onder de getrouwe vervulling van alle Burgerplichten, zyn Vaderland zo beminne, dat (gelyk cicero zegt) in deeze liefde alleen, alle verdere loflelyke geneigdheden jegens allen liggen opgellooten. De juistheid deezer verklaaring blykt nader, daar hy de byzondere deelen, welke de Burgerlyke deugd uitmaaken, ordentlyk opgeeft. Deeze nu zyn tweeërlei, en kunnen tot het hart of tot het verftand gebragt worden. Tot het hart behooren, een oprechte en openhartige inborst, de zucht byzonder voor al wat eerlyk en betaamlyk zv, matigheid , 'bedaardheid, onbaatzuchtigheid, verfmaading zelfs der rykdommen, en een afkeer van alle flinksch gezochte eerambten. lot het verftand behoort die iugefcha^eue llerktc van geest,  REDENVOERING. C03 eeest die, als met den eerden opflag, het waare van het Se weet te fcheiden; en daar yerkregene kunde: dit ifdiaSvermogen (naar het getuigenis van horati s) S'eïeTdaar oefeningen de.**-Jjf^»^ Sfldelyk! verens', en het najagen van hetlzaame ^De» ** B»r^gd worden L Cr hvzonderlvk ontwikkeld en aangetoond, nS v«lnKnder braafheid van Ziel noch braafJ 'S S zonder veriland, eet, goed Burger e n Sr Hef hebber van zyn Vaderland, kan uitmaaken, daar, S?ïe eerde geval een welfptekend mensch, der gemeene naken kundig! een zogenoemde Volksvriend en yvere vStaniër der'Vryheid ,^och die te gelyk o^erneemend, «nrnsiitr eergierig, gezet op nieuwheid is, en, dooi auerteKunstSef«ï/&h by de menigte weet aangenaam te mnl e, een om zich den weg te baanen tot. gezag en eercr sten nooit een deugdzaam, een waardig Burger , 'n vee een Demades , een Catilina dan een Cato of Irkrides zvn zal; - en daar in het andere geval de gÊSzr, zonder bykomend oordeel, of een geSndeh Geesf oikwils meer gevaarlyk dan voordeehg k wan daar h are onnozelheid eiken listige,, oproerzaayer onvoorz cl, elyk ten werktuige dient, deelt zy dikweif in S^SSÏ "ener hachgelyke onderneeming, 'wier^vruch- ren door anderen geplukt worden. Manden Sdelyk aan heidenen is'ér zo weinig verftan l als biarf- . hpid des harte dan beevt! en verwacht van zuilt een ai ïeriri «nbëdr'yven in den Burgerifaat; even min, bezorgd als bekwaam om het goede, van het.kwaad,, he billyke van het onbillvke, het nuttige van het fchadelyke te on derfebeiden , zal hy alles ^en, h^o^ ^ keeren wetten met voeten treeden, rechtbanken venma.i den, en geene Vryheid kennen, dan die ontaart zy m los- "v«SS*É nu met zulk eenen Cannulejus of Spurius Maeliusrden Man, die «ïch ^"{S^hSFUSi derfcheidt. Door eene natuurlyke leiding in al.es het reent en de bil ykheid volgende, zal hy noch de regeerder* om dat zv regeerders zyn, noch het volk, als het volk, haa,en mïï den trotfeuen, zo wel als den oproengen, in weiken rang hy ook moge geplaatst weezen, ten ftandv su 4 to  404 J. LUZAC, of zoekt, dan alleen de troostryke en eerefedele dierbaare, vergelding, de hew»«h,;/ le Z,ele Na dus verklaard te hebben watr«l"i ju -j Burgerdeugd te noemen zy : gaat de Hot' Wat het tweede deel zyner Redenvoer 11S ™ogleeraar over tot te toouen, hoeveel icSSdiu' "affle,yk,' 3311 king der Burgerlyke DeH f 1 "^V" aankweeRe^ngsfom/&^d^5°qdf!|yï onder eene vrye ren ööor den Hooglee ''Jekbwn l***?* f *?? voornamelyk tot de "kennis de f aye Lettere?3?, *dl getrouwe beoefening der oude en, l^L™ « ï ' 1 eene zonder der Griekfche en LatvnfrL a ScJhrvvers, byten, in fpyt deM^iLlvkhSS S °mft deeze Schriffche tot on deezen di zvr! ld' T al, het ondermaanSchryveren^ e" den ftrekken, dat hy, die derzelver i " £Mnen ver" voudighe'id best weet^Tto^.,*!! fieflyke m> recht voor den besten ScnJ veTfe o'uden ^SST " °* Vier foorten van Schryvers komen h^, . aanmerking, de Dichters nimelvV a v bv*onder m Wysgeeren'en Gefchffiry ere 'van welken'^T8 "'■ d,e byzonder de Hoogleeraar aamtoont d y z^veeTe fnch ' daadige hulpmiddelen zyn ter verkrveino- „ ,? , , • van de Burgerdeugd; waarna hy, SeL i,^ l"'i ng Plaats,overgaat, om aan te toon?, , dde be"1'È£" 1 ! fraaye Letteren nergens meer de BureervL ug dert dan ouder eene vrye Regeerh gs£ fn ^ bevor" liet  REDENVOERING. 205 iw derhalven uit de Schryvers van zo Veela Eeuwen, geeneaSn de woede des tyds ontwortelen, en tot de naSnmSineïchap overvoeren, dan die eene der beide aaien ÏZ ld hadden welke door vrye Volken gebruikt en betód zyn. Hieruit nu fpruiten deeze twee voordeei»„. «nrrppvst* dat wv, zo vaak wy de Grieken of Ro£toe? S,^^» 5"di™ wV wys.zyn, kunnen E ^ "n wat toï den bloei dier Gemeenebesten, wat: tot derzeiver 'ondergang, meest hebbe toegebragt: ten tweeden , dat Srzelvef Schrift n overal zulke edele gevoelens ademen, ïs welke en u , en door alle Eeuwen heen, de Vryheid,itfdTkuni'en on vonken, en in grootmoedige Zielen, aanvuuren. Betreffende het eerfte: voeden wy Belgen een onVerwn"yken,maar rechtmaatigen, af keer van alle eenhootdi?"Keering, en is het met recht 111 onze oogen de hoogftegBurlerdeugd, de eerfte haarer plichten, eiken aauftag on de Vryheid kloekmoedig afteweeren; waar, om van de Grieken niet te fpreeken. waar is dan voor ons leerzaamer Schoole dan de Gefchiedenis der Romeinen welke ons, me^ verfcheiden voorbeelden, door den Hoogkeraar opgenoemdten duidelykften leeraart, van welke noodlottige smoken het zy voor een Gemeenebest de macht te telfen hi handen van éénen. Niet min ondragelyk is de toomelooze heerschzucht der Grooten en om deeze in alle ïaare 'ruwelen, in haare volle haatelykheid te leeren kenen is 'er wederom geen beter middel, dan de Griekfche "11 Rorneifcne Gefchiedenisfeu doorbladerd te hebben, die ons met de hier aangehaalde voorbeelden doen zien, dat de overheerfching van weinigen nog ondragelyker is dan Set juk van eeneu. Men denke echter hieruit niet dat de Hoo-eeraar hier voor de Volksregeenng pleite, daar by Set niet minder vuur beweert, en met treffende voorbeelden ui de Gefchiedenisfeu van Athenen en Rome aantoont dat'er -een verderfelyker Regeeringsform is, dan een Volks bering. Maar, zal mei: zeggen mishaagt hem het gebied van éénen, - van de aanzienlykften, e^van het geheele Volk, - welke dan toch is_, naar de kere der oude Gefchiedenisfeu, de beste Regeeringsform ? ! En de Hoogleeraar antwoordt hierop: „ De beste Regeeringsform (ten zy de uitgebreidheid des gebieds zulk een inmengzel van Koninglyke macht vordert, als door Manmuiel wordt aangepreezen) is d.e'.welke, door een Sikkige fameuvoeging, de macht des Volks en der aanz Ivkften te gelyk zo verbonden, en zo van een geCchet-  206 J. LUZAC, Sb.^^JSA.SJ ^ ket volk noch deel ninge des recht en dat in1 n°ch invloed op de bediemin* van ^^^^^1 an,deren kant»de be"°ede fiemme de? Bu?«iS ° ,a^anSkeJvk ge.maakt worde van handen hebben zielnie! Zy' dI£ het bewind » ders, van Sn.at' bebouwen' W?*"' maar als be(lierArist'o- Democratie'wc Ja LnonS Ta.7 gC?fgd? tevens een wenfchelvke wSLT ' ■ 3 (ze& W zal danige, die naade^ llemS P'f ff VTden ' niet de * maar zulk eene die Sr ^ meerderheid, allen het zelfde, waardigheid èerè en kwr.dïilPV"'*"» dk ,laar zV"è ze Voorouders oUder hil 2»a N°oit zoude" on- dye, en iet ves gen v,n 7 da' Wreedfte d™ngela£ veel belei « Jn, hunne» van onze Vryheid zo SS by he woede "^ geVaare" ' 20 veel «sïfg! en wetten, fidd^S^S?' ,S ^ ^ zulk een beminntar d rtette e„'^'h r' SS,^ leerdheid £r^L^Bn^II*a 7"e zucht £« Ge- den man, wLnS roem^t da? nfet dffSaJEb^ °P zeiven vergaan zil m „/ den Bafaaffchen naam «• wi ste ^rjssrsr^ on-  redenvoering. £07 „„„«r^lte Sïdicf &g „oodlot «■*ï'5^£^*&ri «erftand, «" inborst met geflest ware door«o 8 derQudBeld, eenen geest, zo atHi tóS*" Ketter, Me Sr de £1» mi -* '» «F*«'fe ^Uoe^ -r'Vootige tyden te rttg met vroegere eeuwen kunne toebrei g y kennis van het menfchelvk hart, en o d jfc ging m-^^tóLSS wiensTol'wy nog u één Man voor den geest nerro p , herltelbaaren flag heden betreuren, als eenen bitteren^ en^ loüevvvk voor deeze Hooge Schoo e — den ^ CASPER VALCKENAAR. "J'^Z^l^V dief ftille af- jeugd af was deeze jo Bio°t *emnnaar ^ zich zondering, welke de vriendiris o£ ' llust zyne geheel der publieke zaaken onttrok, en SagC? «fat toffle£l?Xhêd& waarlyk groote paard gaat. Dan mu. w Rnr derf nederfforte." Ei-  so8 J. EMMERENS , ZWEEUSCHE OUDHEDEN, Eetïd ?neem'ffe ?u?hed™ * echte flukken opgehel. da cl en tn het licht gebragt. Behelzende de HeL L van Vecre uit den huize van Porsfe/cn Jnr - \ ~ emmerens, Te Middelburg, bs^km L^^ 17M. In groot oStavo, i7o bladz, Abiahams , T\it Stukje, behelzende de bedryven en lotgevallen Her MHeKe,ren va" Veere «» den huize van Sorcfffe " a den Liefhebberen der Vaderlandfche Gefchiede Sn ènnJ1 beden niet onaangenaam zvn omdaï Hu ■ . 0lid" baare bevvyzen die ve-l hrht \1 loortgelyke onwraak- verloren zvr1 Her «. bvzetten> dik wils vLMuic.ii zyn< jriet is dan ook uit d en hnnfrle Hot- a den een e Hcht fcvÏJE m f°mm,ge Struiken dier ty* Op dit Stukje zal de Schryver laaten vo£a de bef.br. ven is. y zelven> bJ'"a in vergeerenis bcgra- Abu  ABU BECRI IDYLL. ARAB. &C S0> Ahu Becri Mohammedis Idyllium Arabicum, Latine redditum et brevisfimis fcholiis illuftratum, in ufum pralcctionum Academicarum edidit everardus scheidius. Harderovici Gelrorum apud J. van Kasteel 1786. Absque Prxf. et Vita'Abu Becri, 92 pp. in quarto t. mai. Historia imperii vetustisfimi Joétanidarum .in Arabia felice , et Arabicis Scriptoribus. Accesferunt denuo hac editione Monumcnta Vetustiora Arabis five fpecimina qua> dam illustria antiqua: memorise et linguas, ex manufcnptis Codicibus , excerpta ab alberto schultens, et Colonia loftanidarum deducta per s. bochartuw. Harderovici Gelrorum apud J. van Kasteel 1786. Absque Prieff. 367 pp. in quarto. TV f et bet herleeven van de beoefening der Arabifche TaaiVIle in de overtuiging van derzelver onontbeerelyk nut, ten rechten verftandc der Hebreeuwfche Spraake, doet men aan veelen een weezenlyken dienst, met hun gelchikte middelen aan de hand te geeven, welken ter bevordering deezer oefeninge ftrekken,' waaronder de hier boveno-emeldc Gefchriften met regt geteld mogen worden. b De Hoo«leeraar Scheidius had deezen opgenoemden Veldzang van Abu Beker Mohammed, een der beroemdfte Arabifche Dichters, al voor eenige jaaren in t Arabisch gemeen gemaakt, en doet denzelven thans te voorfchyn komen, met eene Latynfche Vertaaling, die vergezeld gaat van oordeel- en taalkundige aanmerkingen, waardoor dit Meesterftuk van Oosterfche Dichtkunde opgehelderd wordt; en waarvan zy, die zich op deeze oefening toeleggen, met vrugt zullen kunnen bedienen. i'.y de afgifte , hiervan heeft de Bockverkooper van Kasteel zich, zo wy agten, niet onvoegzaam van deeze gelegenheid bediend, om het mede opgenoemde Werk van den Hoogleeraar Schallens, reeds voor etlyke jaaren gedrukt, op nieuw aan te kondigen; daar 't, fchoon by meer geoefenden bekend en geagt, veelh'gt by jonger beoefenaars min bekend geworden zy. ■ Men vindt, 111 t eerfte gedeelte , in 't Arabisch met een nevensgaande Latynlche overzetting, by een verzameld de merkwaardigfte hukken, die men by de Arabifche Schryvers ontmoet, wegens het aloude Ryk der nakomelingen van Joktan, een der zonnen van Heber. gemeld Gen: X. =5-20» — De eerfte plaats ' 3 be-  aio ABU BECRI IDYLL. ARAB. &C. bekleedt het bengr van AbülfedT behelzende eene lVst der Vurften uit Joktan voortgefprooten, die over het ^ ukk.ge Arab.e het gebied gevoerd hebben: hier by kom dat van Hamza Ibu Elhafan ; waarin het tvdrekenkundige, hoewel in veele opzigten onzeker, meer inag: Z£ men is en t welk ook tevens etlyke merkwaardige byzonderheden nopens dit Ryk aan de hand geeft: als mede dat van Auwarius, die de voornaamfte lotgevallen van dar Ryk breeder ontvouwt Wyders verleent men ons 't geen Abu Gjafar Mohammed en Mesoudius wegens de omkeer t van dat Ryk gemeld hebben; geevende de laatfte te Sk een verflag van eene aanmerkelyke overltrooming, waardoor het Ryk der Sabeers vernield werd. Mer hp trekking toe dit Ryk der Kinderen van Joktan ontmoet men, ,n het nevensgaande gedeelte, de oordeelkundige aanmerkingen van den geleerden Bochdrt deswegens overgenomen tut zyne Geographia Sacra L. 11. C XIV—'XXX • waarin ons een ophelderend berigt van de onderfcheiden Volkplantingen der nakomelingen van Joktan medegedeeld wordt — Behaiven dit gefchiedkundige, levert ons dit gedeelte nog eene verzameling van beroemde Dichtltukken der Arabieren , m de Arabifche Taal met eene daarby gevoegde. Latynfche Vertaaling, by welke Dichtftukken de Hoogleeraar Schultens zyne taal- en gefchiedkundige aanmerkingen over dezelven gemeen gemaakt heeft; welk alles den leergierigen Letteroefenaar veel leerzaams aan de Mengelwerk. VlIIjle Stukje. Tcndimus ad Ccelestem Patnain. Ie Utrecht, by de Wed.], van Schoonhoven, 1760. In gr. oêtavo, ng bladz, T>y den aanvang ontmoeten we hier het treffende DichtJ/lUik van den Heer van Haller, getyreld, de Alpen, uit het Hoogduitsch in 't Nederduitsch, in rymelooze'verzen, overgebragt. In hetzelve fchetst-ons dc Dichter, op eene aangenaame wyze, het geluk van de bewooners der Alpen, in hunne eenvoudige manier van leewm in het Dèwaaren hunner zuivere zeden, cn het volle genot hunner ongekrenkte vryheid; welk alles hV te fterker doet allteeken, door eene leevendige vergelyking van hunnen ftaat, met het tegengeueldc lot veeier bewooneren der Waereld, die hunne leevenswyze lasiig gemaakt, hunne ze-  MENGELWERK VAN TENDIMUS AD CCEL. PATRIAM. 211 zeden Verbasterd, en zig min of meer aan een flaafs.ch ïnk van üverbeerfching onderworpen hebben. J Een hieraan volgend Gefchrift behelst Gedagten over het Sentimenteek van deezen tyd, en itrekt voornaamlvk om de Leezers van Sentimenteele Schriften tegen het misbruik, en derzelver Schryvers tegen het overdreevene van he? Sentimenteele te waarfchuwen; 't welk hier, op eene waarlyk leerzaame wyze, die opmerking vordert, voorgedraagt wordt. De Schryver ontvouwt ons met een kon doch zeer nadruklyk, voorltel de tut! eekende waarde van een teergevoelig hart: en daarop brengt hy ons onder het oog derzelver fchadelyke uitwerkzelen , wan«er men haar" misbruikt en bederft waartoe veele Schryver eelyk hy doet zien, maar al te dikwerf, fchoon te Jen hun oogmerk, aanleiding geeven. Du doet hem verder een ieder ten ernftigtte tegen dit misbruik waarfchouwen, en noopen, om zyn gedrag daadlykzo in te Ti "ten nis de kring, waar in de Voorzienigheid ons geplaatst'heeft, van elk onzer eischt; in ftede van zig een fSmenteel ideaal te vormen, waardoor wy, dikwyls m« vervvaarloozing van de gewoone phgten der menschlvHieid ons, te vergeefsch, als boven het mensch yke Sn verheffen. ——■ Zie hier den proeffteen welken hy ons in handen geeft, om de waare teergevoeligheid des harten te toetzen, met eene aauwyzmg der gevolgen, die uit eene omhelzing van het ideaale, in plaatze van het weezcnlvke , natuurlyk voortvloeien. Wilt gy, (dus luidt des Schryvers taal,) wi t gy beoo'rdeelen, of iemand de waare teergevoeligheid bezit ^of dezelve, by hem, haaren zetel daar heeft, daar zy den hebben moet, in 't hart en niet in de verbeeldingskracht, «aa dan de daadlyke uitwerking van zyn bcltaan na , en lie, wat het zelve, in de Maatfchappy, te weeg brengt. Volg hem ook, tot in de geringer byzonderheden van den sezèlligen omgang. Ziet gy dan, dat hy zig met, naar anderen , fchikt, maar anderen, naar hem, wil fchikken • dat hv zig niet, zoo veel mogelyk, zoo veel oe rede toelaat, naar de aangenoomen regels en begrippen , voegt, maar alles, naar zynen maatftaf, wil omgearbeid hebben; dat hy, op alle laager (dat is flechts anders-) denkende zielen, uit der hoogte nederziet, als of hy alleen den Ileutel, tot de volmaaktheid der weezens, bad gevonden; ziet gy hem. te pas en te onpas, fraai gefchüderde, maar overdreeve tafereelen, met een, op zig zelven, te rug ziend  21:1 MENGELWERK. / welgevallen, ten toon fpreiden; en gaat hy, wanneer dit oogenblik van verrukking over is, of daar zyne zwermerv penen opgang maakt, in hem zeiven gekeerd, misfchien half verdrietig, ftil nederzitten; ontfnappen hem ondertusfchen die kleine geleegenheden, daar hy , in eene geringheid, zyne gevoeligheid, tot genoegen van een der byftanders, met de daad betoonen kon; terwyl hy, met de be. fpiegelmg zyns ideaals geheel inaenoomen, 'er niet op let maar zig misfchien, by hem zeiven, tot die groote aeleegenheden toerust, die zo zelden voorkomen, en op dewelken hy vruchtloos wagt; of valt hy in het tegengeftelde uiterfte ; maakt hy grooten ophef van eene kleinigheid ; ziet gy hem yverig beezig , om de ganfche teederheid zyner hartsgevoelens, by eene beuzeling, uit te ftorten; vliegt hy in verrukking op," daar een ander't zeilde ltil en bedaard verrichten zou; grypt de nimmer vervulde ruimte van zyn hart fteeds naar meer en meerof, zyn zyne gevoelens van eenen anderen , dan menichenaart, heeft hy boezemvrienden by douzynen , voor alle dewelken hy zyn hart, in fteeds vernieuwde vloeden van verteedering, uitftort, of maalt hy integendeel zyne volitrekt uitfluitende vriendfchap, voor éénen, alleen bevoorregten, op 't eerfte oogenblik der ontmoeting, als door een ftraal des heemels, by opepbaarjng aangeweezenen, alleen voor hem geftemden, alleen alle de volmaaktheeden des menschlyken geflachts in zig vereenigcnden fterveling, af met zulke trekken, met zulke kleuren, die geen menfclienhar-t regt vatten, geen menfchengezicht regt naoogen kan, maar die zig, in een duister veiichiet van zwermen' verliezen: bellis dan, in deeze gevallen, gerust, dat hv de waare teedergevoeligheid niet bezit; dat zy hem niet mep in 't hart, gezonken, maar naar 't hoofd, gevloogen is; dat zy niet is de teedergevoeligheid der menfchen maar dat zy veeleer, tot eene zeedelyke dooiende ridder! lchap, behoort. De waare teergevoeligheid tog is bezadigd en bedaard zy viiegt niet fteeds, boven lugt en wolken, maar wan! deit, m eenvoudigheid, onder de menfchen, en voegt zig naar hunnen aart, mengt zig, onder hunne gemeenfte bcezigheden, onder hunne geringde uitbanningen , werkt ook niet genoegen, onder die kleine nietigheeden, waar meê de meiischlyke zwakheid zig zoo dikwils ophouden moeten vindt daar, in eene kleinigheid, haar ftil, naauwlyks Êtaut, maar egter inwendig genooten , vermaak. Ook werkt zy  VAN TENDIMUS AD C' , nl fche hchaamsgeftef, met des te meer kragt en te erger S. volgen, uit, daar deszelfs fynfte en edelfte dee i cent zyn aangetast. Maar, dat nog het ergfte is: de z el êc. went z,g teevens-, aan deeze.te fterke8werkingen de Ie voeligheid aan deeze vlugr der verbeeldingslragt, den Jryen reugel te vieren, ja voedt dezelve, en"verliest eindelyk al haar vermogen, om ze te beteugelen, of zelfs JyK, zig geuuiiüg door de enkele verbeeldingskragi met verheevene, verteederende, dc ziel zoo lieflyk ftreelende Zoo geheel inneemende tafereelen en gevoelens bezie te houden, Me fch1Id t ,„ a„es 200 bekoor yl , ïoö0. ! heel. als men 't gaarne had. De grootfte opolferingèn kosten ci zoo weinig; daar men alles, alles opgeeft, eTeJ ter m de daad nuts verliest; terwyl men zig ondertusfchen 'il',ÜVer der nC P'e*elü»de gereedheid, tot deeze opoffe- "28 men0^ld!Sot0fJU'd^ Tot,zo° we»»g kostenverJiett men zig, zoo hoog, boven 't menschJyke, dat men Vvel altoos, m deeze bechuicheling des harte, der verbef dmgskragt en der zinnen, in deeze aangenaame duSelinê der ziele zou willen blyven. Vooral daar men, uit deezf fZZ'ï ÓCÏ eiil^le befpiegeling, tot de toon den de? daadlyke werkzaamheid , te rug keerende, om in dezelven Zn *°C!CrV 1 gecn men' °P deeze'doolenSe Rlddertogten, had bedagt, alles zo geheel anders, zoo sehell omgekeerd vmdr. Duizend kleine teleurftel&éïtofout gew nïeheffrarJHdie 1? Z°ete hi,nno,lie' w" "S zig gewend heeft, door alles naar wensch te fchilderen °eheiï *ïn°ZeV T, duizend kk'ine ''"nangenaamh e èn& S »ea zig daar bloot gefteld, die de hoofgeftemde, en, tot ligt  VAN TENDIMUS AD CCEL. PATRIAM. 21$ ti*r geraaktheid toe, fterk gefpannen gevoeligheid, doorhgt g^aaKttiem toe^ s ff . zi nUj onder een W° ^h'ee ander daglicht, voordoen, dat men zig, misr gefchikt vindt, tot.de daadel ke'we kzaamheid, m deezen kring, als men zig meer, niet de enkele befpiegeling, heeft opgehouden. -— Sar dit zoo%ynde, wat heeft men dan by alle deeze fraai e toeten, m 't land der hersfenfchimmen gewonnen? Nie l anders, dan dat men beiden ziel en lichaam minder Sik^ om aan den werklyken taak ons, g li Wven ongeleed, te voldoen. Het is derhalven ^iin^io^ fêntimenteele helden en heldinnen, vin hunne togten, boven lugt en wolken, wederkeeren; Te?is meer dan tyd, dat onze Schryvers het fentimenteele, de eereevoeligheid uit deeze verdichte hemelgewesten, tot de menfchen, te rug brengen, gelyk Socrates weleer de wysgeene van zynen tyd,uit haaren hemel, tot de aar- deT^6Sz? Gedagten over het Sentimenteele komen wyj y in Hh Stukie nog twee kleine Gefchriften, die hun fSaam e opwïkÖ nut hebben Het .eerfte brengt ïfn« oïder 't oog, hoe wy ons waar Geluk niet hebben te fte len in 't genot van de toevallige dingen deezer waereld maar in't bezit en de ernftige betragtmg der Deugd, onder een onwankelbaar vertrouwen op den volmaak goeden e aC» Beftierder van 't Heelal, En t laatfte ehelt eenige Fragmenten, getrokken uit de Zedelyke Voorfchrifti EpBetus, die, fchoon door een Heiden WgeM^fo overdenkingen der Christenen wel waardig zyn. , ..,..„ *„<:Trh>n Ap Familie en Belenden van den Vriend TeHaarZ h C. H. Bonn en Zoon 1785. In ivo. 164 bladz. ATadien deinrirting en uitvoering van dit Stukje volkomen NeSvt, aan"'r geen we voorheen, van 't oogmerk van d t voor dlïened leerzaam gefchrift , gezegd hebben, (♦) zo zal- K^ekk^^^^ - antwoord^ (*) Zie Alg. Vad. Lctt. VII B. bl. 39»-  2I,5 b kiepwisseling. den Brief van Karei aan Lysje, voorheen geplaatst fin hy het ongelukkig uitvallen van haare SilhoE^ het ongunluge humeur, waarin ze zig by de^nWS^,?0 moet hebben ,) komt ons hier toe zee* gefchig V? ^ ,, Had gy; (dus vangt zy haaren brief aan O in hPr \-^<\a gedeelte uVes briefs niet weder gued Mmaafcthiï „ het eerfte bedorven hebt, ey hadI a'thanTil Tri fT ëY m antwoord te rug bekomen' ^vi^iS&^JS d^duLend« ik zoude hem braaf afgerost hebben DanTa s ifc hf, wp! bedenk, moge ik my zeivan eerst wel wat afk± ««"S moe nn van agteren u bekennen, dat ik zekerlyk ?r Eeer goe Wou 2Z3h deWy' * juist met nieu«'e gr uwe hoedfe dn? h5 t d vTeeSt zyn : ''"^fchen beweerde de tlkWr en dat my„ geheele eisch'en begeeïtebu'ht*'den°g was? Maar zeg my rog eens, lieve Broeder! SSiTde r^tef dat ,k forntyds .ets wil of niet wil, waarvan ik ne«l w ini' gen tyd daarna, het ongerymde en zotts, dat 'eflïfitefkt" zien kan? Ja jomryus zie ik het ogenbliklyk terwyf iL bet be' geere en volhard dan nog zelfs een poos in die begeerte ais deze vra'fe loSe'TwT5' Man,a< ZT' «*ïi2 aeze vrage vooiit-lle, (want gy weer dat k noe al een 7nnt meisje ben ais ik maar half mynen zin mag hebben o" u2 „ is inwendige hoogmoed en koppigheid. Ik denk da! her „ myh verftand weinig eers aandoen zoude . wanneer ik £s „ verkoos of voornam te doen, het welk andCTrmenfchen „ met reden wraaken zouden; of ik zou het "Es S „ zeker affront voor my zelve houden, by nader "nzLT dan „ openlyk te moeten bekennen, dat ik dwaalt nf J~ „ gedwaald had." Mama verhaalde verder dar d;t ^t« het geval geweest is by fommige hSSSi^J^l hoogmoed om tets, dat zy ee.sr met baisftarrigbÏÏ ftaandë £ houden hadden, niet te herroepen, tot dc allmmffl!Z S fte dwalingen vervielen. Dit kan ik my' DiSüfS t° Tp" Want, wel ingezien zy„de,zcu ^&^SSS&1^. waand-  BRIEF WISSELING. 21/ m „,_7pn Lieden van jaaren of rang zeggen wel als myne oogen miskyken konnen, in een neei fpook.'een museh voor een leen >k of een pad «o ^ |fc „.„oh aan K Mn:™ da? »onze daaden, zo als blinde waan , eigenzinnigheid of 1^ iujmen vastlyk voorgenomen, my niet woder door ^gj, te trekken, te laaten beheerfchenviezen0^^jy^%mmer is het en myne wonderlyke invaller. door te dryven ^ maar' daHZlkrde'nDan be ee^e SeTik reeds gedaan; maar ^°emdet dl!al gelo've U evenvvel, dat ik over het geheel ^HÏSba» vrouwe genomen ; want ik nag zogaarne z , ^ menfchen beloond worden; en wat meip pei um beter was dan die eigenzinnige Princes *» haar VfdeHr euf hadyy'fizoga.rLlzè v°eVeer f Sofèen" Student ver medegedeeld had , zo ais uw» k ander gezigtpunt vaarüigd, en vervolgens door hem, ut een and r g ^ befchouwd, voorg-draagen *J,t£&h n0g hem te kennen, hoe. zy, .m^lf.J°^tl^Ai Heer op een anderen draai en leenrg P«=v n-f"e tavlïlencle gedagten ritus de goedheid gehad "eelt, va« h.are mvalene ë &erf in verzen te brengen; waarop ^ he° ^e ijbei_m tot eene andere leering overgebragt , toezendt d eene foort van leerzaam fpel , om de W oefenen, e Heer ^Mftu verhaalt, dat de overleeden Heer zyne jeugd veel ophield, met de Fabelen van wop te verkleeden, naar den e.genlyken ?art ^er^"n^epasfelyke fpreekende ingevoerd worden, om 'er zo eenige toepas y leeringen uit te trekken. DicHoefeningtn van ket ^nst^nde ^oo f^ onder ^ reuk Stud urn Scientiarum Genetnx, en rryi „ B Deel Te Leyden, by G. van Hoogeveen Junior, 1785. Bc halven het Voorwerk, 368 M. in gr. dvo. T.UVyfdeDeél .beftaat uit eepeantaj^sv^^^  215 DICH TOEFIMINSEH. v.d.Palm, Dc. * IV. Busfmgh, L. v. Oyen, Cf. P. Weiland ■ tn u I: T L"nZw£' henevens een aantal Verzen, betrek kmg hebbende rot de algemeene Vergaderingen, en de Uitdeelmg van de Lerpryzen aan de gemelde Dichters Deeze bundel bevat dus een aantal van aangenaame Dichtoefeningen, van Lieden, de een in meerdere, de andere in mindere niaate.in de fchoone Dichtkunst bedreeven. Uit het Dichtfluk Het Oorlog van den Heer van der Palm, waarmede hv den Gouden Eerprys behaald heeft, zullen wy een enkelen trek ontleenen. 1 ireu Zie 'k menfchen (Hemel waer 't jlechts waen) Oie in elkanders Hoed zich baên? ' Of zie 'k verwoede tygerditren, Die door den honger aangerand, Hun prooi met open klaeüwe en tand, Vervolgen, door de Bosfchen 'gieren? Geen tyger loert op tygerbloed; Neen! menfchen, die de kragt befeffen Van pligt en reden, overtreffen De tygers hier in euvelmoed. Hier waert de bleeke dood, alom Treft beartling , jeugd en ouderdom, Ze ontziet geen rang; geen fchat kan baten: Hier wordt een dappere Oorloos Held, In 's Levens eèlften bloey geveld, Omrukt aan Vaderland en Staten. Daar valt en fneeft een gryze kop, Door 't vuur der bliksmende musketten; Gtndsch zien wy 't lyk van hem verpletten , Wiens arm 's Lands glorie voerde in topp\ Hier valt een dierbaar kind ter neêr; Gewond door 's Vyands moordgeweer, Doen 's Vaders zorgen hem herleeven. Maer naeuwlyksch ziet hy weêr het licht, Gf Jtraks doet een verwoede fchicht Hem, in zyn's Vaders armen, f neven'. 71 nr Z'e '* een ziel vo1 tederheên, J) e flervind roept om zyn beminde , ^y» hart, nog kloppend voor Selinde, tVordt door een briefchenti ros vcrtreêa. Ginds flrydt een teeder vricndenpaer, irotjeen het dreigend doodsgevaer. ~— Het  oïchtobfêninCeS. 2,9 Het /norrend lood velt een dier beiden, En de andere met zyn brein befpat, Wreekt ylings , dóór een yslyk bad ranfiroomend bloed, zjris Vriends verfcheiden. Met eerlyk zweet en ftof bemorst, Keert hy tot zynen halsvriend weder, Zyst op het koude lyk ter neder , En fierft aan zyn verkleumde borst. Cefchenk voor de Jeugd. Vierde Deels Èerfte Stukje Te Amfterdam, by J. Allart, 1785. In oQavo 128 bladzyden. T\P Eerwaarde Opftellers van dit leerzaame Gefchrift voor de D eugThebbeen dn Stukje gefchikt ter ontvouw: van e SfcStf^KiS lever; tot he? bSer verftaan veeier fpreekwyzen der Heiige Schrvveren die daarvan ontleend zyn; 't welk in deezen u Sd wordt o'p eene wyze, ^ >W!gg^ otl |en Men zie, tot een voorbeeld, de ZamenipraaK over den' Tandbouw, welke indeezervoege ingerigt is. ^Wtf verftaat gy daardoor dat Kanaan een Land wis overvloeiende van melk en honig? Exod. III. 8. Zoon Dat zeggen betekent een Land, dat overvloed hadt van aTerleïe voedende en wel fmaakende inkomften. V En Koningen! Profeeten, of andere aanz.enlyke Mannen gelyk saulen elisa, gingen daar agter den ploeg! 1 Sam. XI. 5 l. DTlS'iten'leefden, alleen, van de inkomften van hun land , en waren dus boeren. V. En daar ploegde men met Osfen? 7^>*XX. 24' Z Dit was wel bedacht, om dat de Osfen fterker zyn dan Paarden, en hun onderhoud veel minder kost. V. Waarom gebruikt men ook daartoe de W*?X^t 7 Men fbande . eigenlvk, hen met voor den ploeg , maar ]ief hen d? wetktufgen draagen, die men tot ploegen nood.g h3V.' En men bondt Eenhoornen aan de vooren des akkers. Job XXXIX. 13. Hoe kon toch dat gelchiedeiW Z. Dat kon zeker niet gefchleden; maar dat M op het werktuig, waarmede men de vooren m den akker fmaakt, V. Hoe is het te begrypen, dat de Osfen het graan uitdorscntGnz? Sr wel:' t.nt de Graanen werden in eenen w d kting op den harden grond uitgefpre.d , ™ daarover eenen zwaarerj Os aan een touw rond, die de Graankorrels uittrapte. ^ y £n  220 GESCHENK VOOR DE JEUGD. V. En men mogt eenen dorfchenden Os niet muilbanden? Deut. XXV. 4. Z. Neen! Terwyl hy tog dus dorschte, moest men hem toe. laaten, nu en dan wat op te neemen van de Graanen en te eeten , het welk tot eene zedeles kan dienen. V. Men moet nog eene andere manier van dorfcben gehad hebben ? want men leest : ik hebbe u tot eene Icherpe nieuwe donchjlede geftelt. Jef. XLI. 15. Z. Dit' is zo : want men gebruikte ook eene dorschflede onder voorzien met Icherpe fleenen, of met rolhouten, waarin yzeren pinnen gezet waren. V. Wat fpande men voor zulk eene (lede ? Z. Twee Osfen, die gemend werden door eenen Landman over het Graan, dat in eenen kring uitgefpreid 'ag. V. Hoe maakte het een Ploeger, als een Os niet voort wilde» Z. Dan prikte hy hem in de verzenen of hielen met eenen Hok, in wiens onderde eene yzeren pin of prikkel gezet wis V. Wat betekent her zeggen, ha is u hard, de verfenen tegen de prikkels te jlaan? Hand. IX. 5. Z. Dit betekent, dat men door al het tegenfireeven meer fmert lvdt: want, als een onwillige Os agter uit floeg, gingen de Icherpe prikkels des te dieper in zyne hielen. V. Wat leerde de Heere Jezus met te zeggen: myn juk is zagt? Matth. XI. 30. J J Z. Hy leerde daardoor, dat zyn Evangelie gemaklyker was, dan de eigen Inltellingen der Jooden. V. Leerde hy dat door die (breuk? Z. Ja; want zy ziet op den disfel of het dwarsfluk, dat men de trekkende Dieren aan den hals hegtte; het geen zwaar was zo het van yzer, maar ligt als het van hout, was gemaakt V. 't Is goed voor een man . zegt jeremias (Klaael. UI. 27.) dat hy het juk in zyne jeugd draagt ? ZWD}i bs eene vraag, die aan eene zeer verfchillende oplosfing onderwnrnen is De Natuurftaat van den mensch heeft zwaangbeXn en de uiterfte Befchaafdheid is eene met min vruchtbaare moeder van dezelve. De Schryver van Vernuft kan, naar maa„ hv zvn beftek genomen heeft, den mensch m zynen oorfproneelvken toeftand volftrekt gelukkig, of een der rampzahgfle wezens van deezen aardbodem maaken. De bevallige Schryver mercier fchynt in het ftukje, dat thans vertaald onzen Tandgenooten aangebooden wordt, een proef genomen te hebben om midden door te gaan; zyne fchryfwyze is bekoorIvk- zvne voorftelling leevendig, maar zyne Wildeman, aajres'achtens, te groot een Wysgeer. Wederfpraken de Reisbefchryvers , getuigen in dit opzigt meer dan den Romanfchrvver te vertrouwen, in het algemeen zyne voortellingen niet wy zouden ons zeer verheugen in den oorfpronglyk zo voor'treflyken ftaat van den mensch. Maar het geval van zynen Wildeman is zo allerbyzonderst, dat zulke individua maar " wei-  221 DE WILDEMAN, 222 DE WILDEMAN. weinig kunnen gegeeven worden; en hoe gereed is de mensch om van het een tot het ander te befluiten. Zidzm en Zaka verkeeren in bykans onmogelyke omdandigheden, want om dit, Cgelyk de Inleiding eenigzins fchynt aan te duiden) voor iets op de waarheid gegrond, aan te neemen, gaat niet aan. Met dat alles is dit gefchrift uitlokkend, en kan den Leezer ten muitten toonen, hoe de Mensch by mogelykheid zou kunnen zyn. Om iets van den Inhoud te zeggen { Zidzem en Zaka zyn Kinderen van Azeb, een Amerikaanfche Vorst, door de Spanjaarden uit zyne fieerfchappy verdreeven, en, met de twee genoemden, in hunne onnozeilte kindschheid gevlucht. Zidzem en Zaka voedt hy, van alle menfchen afgefcheiden , op, in eene plaats door rotzen omringd, en iaat hun geheel aan de Natuur over. Zidzem verheft door den tyd op Zaka, en krygen een Dochtertje. De geest van Zidzem verheft zich aliengskens tor zynen bcnepper: zyne Zaka met hem van hunne verblyfplaats verwyderende, vinden zy zekeren Lodever, een Engelschman. in eenen allerdeerlykden toedand; door mede.'vden genoopt, herbergen zy hem, deeze geeft hun kennis aar de be- Icliaafder Zeden der Europeaanen, aan de waarde van het Goud, en doet hun yvervuur ontbranden, om die plaatzen te belcuouwen Het hart vm Zidzem krygt kennis aan eerzucht en daar hy de toegenegenheid van Lodever en Zaka jegens elkander bel peurt, ontvlamt zyne minyver. Azeb ontydig en onverhoeds r/eftorven zynde, verhaten zy hunne rotzen in eene vaartuig dat zy met behulp, en naar 't ontwerp, van LoïeZ zamengefteld hadden. Lodever hadt vruchteloos gepoogd, om Zakas L.efdc van Zidzem zodanig af te trekken, dat zv de hoogde gunst eener Vrouwe aan niemand anders dan aan Zuhem wilde toeflaan; daarom bedient hy zich, naadat zv eenigen tyd gevaaren hadden, van den flaap van Zaka, om zich van Zidzem, die met zyn Dochtertje in zyne armen zat, door een onverwachte overhelling van het Vaartuig te ontdaan, dat ook gelukt. Zidzem fchiet met zyn kind uit het Scheepje; doch • omkomt met haar het leevensgevaar, in eene onvruch haare woesteny. Zyn Dochtertje fterft van gebrek. Hy vindt e n dcfyk een dam Wijden, waaronder hy eenigen tyd verkeert doch door de redding van eene Portugeefcbe maagd, die od het punt ftondt om aan de Godheid van dien Voiksdam opge üfterd te worden, verlaat hy met haar dat Volk, en onder eene ander met haar gekomen zynde, treft hy daar een fefuit aan die nem m de gronden van den ChristJyken Godsdienst TwtZlt1' a- t°OÏ Wie" hY naderhaild gelegenheid'vindt om zyne Zaka, die den naam van Marianne aangenomen had en w^-m ,00f er geraakt was, om haare, onweetend bedroeven, broedfehande te boeten, te fpreeken. By haar, door dweep! acntige gevoelens verblind, waren zyne minzaame en erndigfte vertoogen te vergeetsch; en merkelyk benaadeeld door een  DB WILDEMAN. 223 een Bisfchop,fteekt hy over na Engeland, doorreist Europa, en kiest na die reis,in het Züidcrgeoeelte van Ierland zyne woonPlaats, waar hy Sn afzondering zyne dagen aan de Letteroefeningen toewydr. De geheele Roman is uoorzaaid met nieesterlyke trekken omtrent het mensctalyk hart. Leven en Character van Dr. MattUas TheopMlus Spitsbaard. Uit het Hoogduitsck. Te Amfteldam, by H. Gartman en J. ae Jongh , 1786. In. 8vo. 377 bladz. Deeze Roman is een Satyre op de Tdëaalkramers, gelyk ■de ^Schryver ze noemt, dat is de zuiken, d.e in het Huk der opvoeding zich met denkbeeldige dingen ophouden , die alleenlyk bv denkbeeldige Kinderen in een denkbeeldige Maat fchappy zouden kunnen gebezigd worden. Uit dit oogpunt belchouwd verdient deeze Roman haaren lof, te meer, daar zy over het geheel niet onvernuftig gefchreven is , fchoon het vernuft, dat in dezelve doorfiraalt, juist altyd niet van het fynfte en 'er veele platte en lompe uitdrukkingen en plaatzen voorkomen, die een man van een kiefchen fmaak ltooten moeten. Ook fchynt de Schryver zyne hekelzucht met flegts.bepaald te hebben tot die winderige Enthufiasten , die, gelyk hy Z'chuitdrukt, hun neus naar de maan verheften, en met hun voe en inde klei der aarde blyven fteeken, maar zelfs den k unciiten Bafedow,en andere foongelyke Schryvers, te hebben willen gispen , daar ondertusfchen de Schriften van deeze mannen1 wet veel goeds behelzen, daar wy ook in ons Land, waar het weezen over het geheel 'er nog zeer flegt uitziet, en eene hoognodige verbetering in veele opzichten vereischt, een zeer nut tig gebruik van kunnen maaken, gelyk wy zélfs de heilzaam, uitwérkzels hiervan, zo wel in de huizelyke opvoeding ^kundige Ouders, die hun grootfte vermaak vindënmde 0"™^ ling en aankweeking van de zedelyke en verftandelykevermo. geus hunner Kinderen, als in die weinige Schooien, wwmM zich van deeze Schriften bedient, met zeer. veel genoegen neIpeurd hebben, en daar het by ons een uitgemaakte zaaK is, dat eene verlichte opvoeding de eenige weg *_ om een neter nagcflagt aan te kweeken, dat gefchikt is , om dit, zo laa gezonken Gemeenebest, vooreen volkomen ondergang-te oenoe den , uit het ftof op te beuren, en, ware het mogejvh., tot *ynen ouden luister en grootheid weder te verhenen. Too-  224 t00neel-aantekening en. Tooneel-Aantekeningen, vervat in een omftandigen Brief, aan den Schryver van het leven van jan punt, geplaatst in het Leven van eenige beroemde Nederlandfebe Mannen en Vrouwen, dienende ter ophelderinge van verfcheide tanken daarin vervat, en waarin des Schryvers mistastingen, zoo wel ten opzichte van gemelden punt, als in vele andere, in zyn werk voorkomende, op het duidelykfte en naar waarheid worden aangetoond; door m. corver, thans rustend Tooneelfpeler. Te Leyden, by Cornehs Heyligert, 1786. in gr. octavo , 206 bladz. Vier Zamenfpraaken; nopens de Aanmerkingen van den rustenden J.oonceljpeler m. corvm , op het Leven van jan punt; geplaatst m de Levens van beroemde Nederlandfohe Mannen en Vrouwen. Te A.nfterdam, by P. Confadi, en te Har linnen, bv V. van der Plaats 1786. In gr. octavo 37. bladz. gy de melding der hier bovengenoemde Levensberchryving van Jan Punt, hebben we reeds te kennen gegeeven, dat derzelverOpiteller zig, naar ons oordeel, wat al te fterk uitliet ovet-anoere Tooneelfpeelers, en byzonderheden makende den Amlterdamlchen Schouwburg (*); 't welk hy te eerder gevocgelyk agterwege had konnen laaten, daar hv, buiten dat tover gelegenheid had, om Punt in een treffend licht te piaatl zen. Ware dit vermyd geweest, veelligt zou M. Corver tegen die Levensbelchryving niet opgekomen zvn; nadien het, uit aen inhoud, van zyn Brief, genoegzaam blykt,'dat hy ten hoogfte gebelgd is, over eenige aanmerkingen, die zvn Perlbon en zonimigen zyner Tydgenooten betreffen;en dat zulks de grooted'-vf veer van zyn fchryven geweest is. Wat hier van zy, zyn Brief behelst verleheiden berigten, die ons nog al etlyke byzon derheden van 't voorige Amfterdamfche Tooneel leeren kennenen zo ook hier en daar eenigen, die tot den levensloop van runt behooren; doch wcezenlvke misvattingen in de Levensbelchryving, dezelve uit dat gezigtspunt, waar in ze baarblyklyk gelcnreeven is, befchouwende, vinden wy'er niet byzonder in aangeweezen. En de Opfteller der Vier Zamenlproaken, welke dit onderwerp meerendeels raillant behandelt, toont in verfcheiden opzigten , dat Corver veelal het Stuk niet in deszelfs rechte licht befchouwd heeft; en meermaals, terwyl hy den Levensbefchryver berispt,'juist zoodanige berigten verleent, die veeleer ftrekken , om het verhaalde te bevestigen, dan te verzwakken. (*) Zie Atg. l-'ail. I.ctteroef. IFit Deel, U. 75. Korte Schets van een Latynfrhe Grammoticaf gefchikt om de feu*d de eerfte gronden der taal, op een gemakfyke en redclykewyze te loeren. Meestal uit vossius, scioppii Grammatica PhiJolb phica en de sanctii Minerva door përizonius geillustreert zaa men getrokken. Te Groningen, by A. Groenewolt en I. Ooirkens 1785. In oElavo 66 bladz. gene geregelde handleiding, waarvan men zig, bv het gebruik der gewoone Schoolboeken, tot eene berbaalerlde oefening der Jeugd, met viugt kan bedienen. %  NIEUWE ALGEMEENE VADERLAN. DSCHE LETTER-OEFENINGEK t>, Rvbel verdeedlgd, door y. van hamelsveii.d. Vde D?el T Mkhaelis , hezkl , enz. vergtl. .byzonder fases, in Hist* Mannes inter Hebrest.  DE BYBEL VERDEEÖICD* '^7 als eene eigenlyke fpyze, maar alleen als toefpyze gebruikt So.d men eet het by de fpyze in plaats van zinker mei gebruikt het als kaas. Doch als men nu het gebruik, het 5 de Israëliten van hun Manna maakten daar :mede vereelvkt blvft 'er dan wel zo veel overeenkomst i Un ierden, laaons eens zien,wat Mofes van het Manna der Israël ien getuigt. Wanneer het Manna het eerst viel, zo Sn de Israüliten Man hou. Indien men deeze woorden v aagwyze neemt wt is dit? dan zal de vraag reeds te kenneTgeven,dat de Israëliten niet wisten wat het was? Ei s d i t gelooflyk, indien het gewoon Manna was, hcc geenhun nkft onbekend kon zyn ateayndem Egypten en de nabuurige Gewesten overvloedig * Neemt men cie borden" aehigfrwyze: Het is Mant «f twyfelachng « het Man P dan word 'er wel verhaald, dat de «raLliua liet op het eerfte voorkomen, gehouden hebben voot Het gewoone Manna word ook wel s morgens vooi Z.onne opgang verzameld, en van de bladen op een doek gefcbudfeu is dan het beste Manna; en als het s morgen, vroee niet afgefchud word, en dat er een 1 cete dag iZt, dan ffilt het van de Zon, doch het verderft daarom niet maar hoopt zich al meer en meer op de bladen, zo dafz'y hoe tenger hoe dikker worden Om nu ook d. Manna te krygen , brengt men zo veele bladen naar huis nis men wil, of voortongen h*. werPt water, of wel in kookend water, en verzamelt zo het Manna, het welk als oly boven op het wam diytr ( }* Het Manna der Hebreën, tot > anderen daagstamOl wordende, vervuilde en werd Hinkende en vol wurmen , terwyl dat, het welk voor den Sabbath verzameld werd, goe?bleef gelyk ook dat, het welk ter gedachtenisfe- m een gouden kruik bewaard moest worden. Hier verandert geheel de natuur van het gewoone Manna, het welk lang foed blyft, en bewaard, ia overal heen verzonden word. Is het Manna der Hebreën het gewoone Manna , dart • CO Niebühr , Befchr. van Jrabie, bl. o8,  2^8" y. VAN HAMELSVELD is hier een Wonderwerk , het welk men niet zoude verwagen, van het welk men geene reden kan opgeven. Men is geneigd, om het getal der Wonderwerken te verminderen, en ondertusfchen hier vermeerderen dezelve vol- gens deeze onderllelling. —Het Manna van Mofes valt zes dagen en op den zevenden valt het niet: op denzclven was het niet, Exod. XVI. 26. en zy, die uitgingen op den zevenden dag, vonden het niet. By het gewoon Manna word dit onderfcheid der dagen geenszins opgemerkt Het Manna der Israëliten viel geduurig en peftendig, geduurende 40 jaaren der reizen van de Israe iten 111 de woestyne, en by hunne komst in Canaan hield het op, Jof.V. 10 ,2> om dat zy van het koorn des Lands aten. Het gewoone Manna heeft zyne gezette tyden, op welke het verzameld word, en word no° heden verzameld. Indien de Israëliten het alleen als "eene toefpyze hebben gebruikt, waar by zy meel mengden waarom houd het op, na dat zy van het koorn des Lands gegeeten hebben ? Het Manna der Hebreen was ais Conanderzaad, en werd door de Israeliten met molens semaalen of 111 mortieren geftooten, enz. Nam XI 7 8 Dit past op 't gewoon Manna zeker niet. Het is'waar* daar is een flecht foort van Manna, wanneer de bladen der ltruik met het Manna door malkanderen geftooten wor* \„gelyk NIEBUI111 ons bericht, maar dit is niet hetzuiyer Manna, het welk, voor dat het door fmelten verdikt is, verzameld word; en echter verzamelden de Israeliten dus hun Man, voor dat de Zon heet werd. . Uit dit alles befluiten wy, dat het Manna der Hebreen niets dan den naam, en misfchien eenige uitwendige omftan Ikheid of gedaante met het gewoone Manna gemeen "-ehad heeft gelyk dan ook Mofes het een brood noemt: het welk de Heer hun gegeven heeft, vergel. Dcut. VIII 3 en XXIX. 6. en de PialmdicKter Ps. LXXVIlf. 24 2^' Hemels koorn en het brood der magtigen, teerkost tót vet', zadinge, Ps. CV. 40. Rn NEHEMÏA IX. 15. Brood uit den Hemel voor hunnen honger, vergel. foli. VI. 31 (*) — Volgends deeze gedachte, vervalt dan 'de eerfte" Tegenwerping, dat hier geen Wonder zou hebben plaats gehad , en ook alle die laffe fpotternyen , welke men daaruit afleid, dat het gewoon Manna geene fpyze is, gefchikt , (*) Vergelyk lh.tenthal, IXde Deel, bl. 181. volgg. ook js met onti van dezelfde gedachte na the, in pentat , p. 283,  CE BtfBEL VERDEEDIGD. *29 arcn» nm ' onde-werp, en vooral met het wyd uitgeftrekre voorbeeldige; Stifche niet veel op hebbe, het zyn Lerwaerden niet ten kwade duiden, dat hy ene by hem hooggefchatte cefëSingTnaer zyn vermogen, voorftae. 's Mans ontvouwing dezer kerwyze in dit Gefchrift is zeer we geregeld cn, iuS gifcbtó naer zvn bedoelde; zo dat het, na^dte  339 J' KLINK H AM rm denkwyze, den zodanigen gevallig moete zyn; en tevens kunne dienen, om ook anderen, die lust hebben, om het zelve na te lpooren , het regelmatige beloop dier leerwvze nader te doen ieeien kennen. O vereer: koddig met de opgemelde drieledige benoeming; der Godgeleerdheid, dus onderfcheidenlyk befchouwd is de hoofdverdeehng van dit Gefchrift mede drieledig Het eerde gedeelte gaet over de Profetifche Voorbeeldige' Godgeleerdheid , dat is ^ kennis, verklaaring en betooging van de Gefchtedewfen en Plegtigheden, die, voor en na de Stnamfche Wetgeving , Schilderyen waren van den Mesfias en zyn genaderyk..onder de Euangelie • huishouding op te richten. Hiertoe behooren des en Plistorifche en Cel femomele voorbeelden. De Plistorifche zyn , de gefchiedenis der Schepprage; de lotgevallen der Waereld, voor in en na den Zendvloed, tot op de Wetgeving op Sinaï» en van dien tyd tot op de komst van, en volkomen genoegdoening door, den Mesfias En de Ceremoniële zVn de heilige plaetien, heilige pe.foonen, heilige zaken, en laetstlyk heilige tyden. Zyn Eerwaerde dit alles doorloopen, en de betekenis der merkwaerdigfte voorbeelden aengewezen hebbende, gaet daer op over tot het ontvouwen der Zinnebeeldige Godgeleerdheid, welke in dezer voege omichreeven word. Zy is eene kermis en betoog van de afbeeldje Is, die van natuur lykc zaken en werkzaamheden zoo uitgedrukt zyn, dat wy, zelf. op het aanfehouwen dier natuurlyke zaken en werkzaamheden, onderwezen en opge. fpoord worden, om de Godlyke zaken en werkzaamheden, die m dezelve, als in tafereelcn, zyn afgefchetst, te zien, te erkennen, en tot een zedelyk gebruik over te brengen. Deze Zinnebeelden zyn aen te merken, als natuurlyke, huishoudelyke , Jlaetkundige en werktuiglyke Zinnebeelden, in welke rangfehikking de Eerwaerde Klinkhamer derzelver betekenis onderfcheidenlyk opheldert. Ten laetfte komt de Leeraer tot het ontvouwen der Profetifche Godgeleerdheid; beflaeude in een kennis en betoging derzaken, dte God, of door zich zeiven, of door zyne Profee. ten. aangaande de lotgevallen der Wereld en der Kerke, tot oefimng van ons geloof en godsvrugt, voorzegt, en, na atedc omjlandtgheden der zaken, plaat fin en tyden, door de uilkomt zelve heeft vervuld, en voortgaat te vervullen , tot aan de vo iooijing aller dingen. In de verdere verkla! ring hiervan bepaelt zyn Eerwaerde zich, tot de voorfpelüjg§H, dW riafe betrekking hebben op de Euangelifcha  KORTE HANDLEIDING. ft3l f uilen; welken hy..ve*Srinaen- waervan wy thans den zesden „jg,. het aüoopen van dit tydperk; ge van den Antichrist, r f dan na ene doch welke uitrooijmg ^J^rB^J7^e\ zo als zyn £fJS Z tfSS voo,b«elde„ wenneet «* rfbef te MES* voorbad ™ * v!'wei, ettan. gij dan ook.ee,, P™pl,cetisch vooAeel ji?V betekenis tusfehen de Heilig, en a. Wat de bijzondere begeertens betreft. i'. Hij bidt eerst meer in 't gemeen om de ondervinding der Godlijke gunfte, vs. 8", ° %. Dan hi 't bijzonder om eenige bijzondere uitwerkingen daarvan: als Godlijk onderwijs m den weg d en ffi te gaan hadde, vs. 8*: verlosfmge van den hst en 't geweld zijner vijanden, vs. 9: »M8 wanneer hij geen groter heil kende, dan des Heeren wil daadl.jk te betragSS, waartoe hij van den Heere zelfs begeert bekwaam gemaakt te worden, vs. 10 • , h Wat zijn gelovig vertrouwen betrert, vs. 10 , 11 ia. In dit laatfte voorftel komt de fpreker meer vertrouwende voor, dat de Heere alle zijne reine begeertens vervullen konde. Hij fchijnt op dat vorig roepen metkragt in zijne ziele verfterkt te zijn. Hij vertrouwt J j Dat hij 't goede des Heeren zal zien, zoom te wandelen'in 't midden van de paden des regts, vs.io*. als om op eene regte wijze werkzaam te zijn, vs. ii«. 2 Daarbij, dat de Heere -hem verlosfen konde uit alle ziine benauwdheden, en hem over zijne vijanden doen zegenpraalen: grondende de fpreker zijn vertrouwen op Gods naam, geregtigheid en goedertierenheid, mitsgaders op zijne ondervinding van de Godlijke hulp in vroegere dagen, en zijne verbindtenis met God, als des rieeren knegt , vs. nb, 12." (*) De Eerwaerde ten Brink vertaelt dit gedeelte van den gr!"ÏÏwSgoede Geest zal mij geleiden in een effen land, 6 Hee~ .J e, 'om Uwes Naams wille, zult Gij mij levendig; maken. * Gij zult mijne ziele uitvoeren uit de benaauvvtheid, om Uwe gerechtigheid, ende Gij zoalle mijne,vijanden u.troejen om Uwe goedertierenheid, immers hebt Gij omgebragt, alle die n mijn? ziele beangftigen , want ik ben Uw knecht. Het  *3C J» C0TJWEN HOVEN Het Orgel/pel, niet alleen beftaanbaar met, maar zelfs bevorderlyk tot , de Godsdienstoefening in de Christelyke Vergaderingen; betoogd in eene Leerreden over Ps. CL. 4*. By gelegenheid, dat men, voor de eerftemaal, by de openbaare Godsdienstoefening , gebruik maakte 'van liet Orgel, in de Kerk de Zon, te Amfterdam, den iz Febr. 1786. Gedaan door j. couwevhovbn, Leeraar dier Doopsgezinde Gemeente. Te Amfterdam, by I. Yntema, 1786. Behaiven het Voorwerk, 65 bladz. in gr. octavo. Op ene gepaste wyze bedient zich de Eerwaerde Couwenhoven, ter aenleidinge zyner Redenvoeringe, by de opgemelde gelegenheid, van des Dichters tael,Ps. CL. 4 . Looft hem — met het Orgel; als ene gefchikte aenmaning om den Heer ook metfpeeltuigen te verheerlyken. Hy brengt zynen Toehoorderen kortlyk onder het oog, dat de in dit Vers opgenoemde ipeeltuigen in 't algemeen, en zo ook het Orgel in 't byzonder, juist gene Ipeeltuigen aenduiden, zo als wy heden bezitten; maer dat, (hoe dan ook de fpeeltuigen der Ouden geweest mogen zyn,) men uit den zamenhang kan alnemen, dat de Dichter het verheerlyken van God met Ipeeltuigen, ook in zyn Heiligdom , in de Godsdienftige Vergaderingen, aenpryst. En, overeenkomffig met die opwekkende vermaning, fielt zyn Eerwaerde zich voor, te toonen, ,, dat het gebruik van het Orgel niet j, alleen zeer beftaenbacr is met, maer zelfs zeer opwekkc„ lyk is tot, de Godsdienstoefening in de Christelyke Vergaderingen." Men vind naemlyk nog menfchen, die, uit zogenoemde Godsdienftige beginzelen, het Orgelfpel in de Christelvke Vergaderingen afkeuren; dit noopt den Eerwaerden Couwcnlioven, om, in h bovengenoemde eerfte lid van zyn voorlid , de bedenkingen der zodanigen beknopt en bondig tegen te gaen; mitsgaders de opgemelde beflaenbaerheid te toonen, niet alleen uit de zang- en fpeelkundige gemackte inrichtingen in den Tempeldienst, maer bovenal uit de Godlyke goedkeuring van die fchikking , waeromtrent hy zich beroept op 2 Chron. V. n-14 en XXIX. 25. Hierop gaet zyn Eerwaerde over tot het tweede Lid, en doet overtuigend zien dat het wél gebruiken van recht gefchikte fpeeltuigen inderdaed opwekkelyk is; zo uit overweging der sienschjyke natuure, ais uk de beftiering van het Gezang door  OVER HET ORGELSPEL» «37 door het Speeltuig; van waer ook, gelyk hy in 't voorbyeaen aeninerkt, alle befchaefde Volkeren ., door alle tyden , Spe" en Zang veelal in hunne Godsdienftige Vergaderingen vereenigd hebben. Het gezegde wegens dit nut van t Speel"brengt hy vervolgens kortlyk over op het Orgel m t bvzonder met aenwyzïng van deszelfs gefcbikthe.d tot het Sgeb uikTb.t welk hem voorts aenleiding geeft tot een beknopt verflag der opiichtinge van het Orgel m deze Godsdienfthje Vefaderplaets der Doopsgezinden en jer daeromtrent gemaekte fchikkmgen. — Aen dit alles St zyn Eerwaerde enige wel ingerichte toepas elyke aenS ngen, waerin hy zyne Toehoorders, na dat;hy hun onder 't oog gebragt heeft hunne verplichting aen s Lands Vaderen^ als%oorftanders en handhavers der Vryheid van Godsdienst, opwekt om een recht gebruik van hei Orgel te maken , waèr toe hy hun deze en gene nutte onderrichtingen aen de hand geeft. Wel byzonder tracht zyn Eerwaerde, onder atidere opwekkende bedenkingen, die tot het Godsd enftise zingen behooren, der Gemeente in te boezemen, ' ene^ hooger waerdeering van het openbare Gezang in de Godsdienftige Vergaderingen, dan veelal onder de Proteftanten plaets heeft ; welke vermaning, als van een algemeen nut, wy in dezen nog zullen -overnemen. Houdt, (dus luid zyne aenfpraek,) Houdt toch het Gezang voor een zeer voornaam deel van den Openhaaren Godsdienst. Indedaad het zelve is niet flechts een by werk. Gv hebt 'er een wezenlyk belang in, dat gy ook by het Gezang tegenwoordig zyt. Wy volgen in onzen Eerdienst de gewoonte van de overige Protestanten deezes Lands ; maar't ware te wenfchen, dat de Proteftanten deezes Lands. Si dus ook wy, 'er die verbetering inbragten, dat er meer plaats gegeeven wierdt aan het Gezang. Zulks zou niet alleen de aandacht verleevendigen, maar het zou ook de Godsdienftige aandoeningen meer opwekken. Het zou aiSan oneindig beter zyn, dan die langdraadige Gebeden, die nu dikwils de plaats van't Gezang moeten vervullen; en onder welken de ernstigfte Bidder, doorgaans, tot zyn leedweezen, ondervindt, dat zyne aandacht meer dar. eens van de woorden des Leeraars afdwaalt. —-— Waai lyk. her Gezang is één van de weezenlykfte deelen van uwen Swendigen Godsdienst. Dewyl Hechts één Mensch alleen fpreeken moet, indien het eene ganfche Vergadering zal kunnen verftaan, zo moet gy, onder de Gebeden en Dankzeggingen des Leeraars, fiechts Toehoorders zyn; en  S38 J. COUWENHOVEN, OVER HET ORGELSPEL, ai ware uw hart daaronder zo fterk geroerd, dat gy rit dien overvloed van uw hart gaarne uwen mond zoudt Jaaren fpreeken , zoudt gy nochtans moeten zwygen, om dat gy anders de goede Orde verbreeken zoudt. Maar in het Gezang is het gansch anders. Het zingen is een fpreeken, dat door veele honderden te gelyk ingoede Orde gefchieden kan, om dat het een fpreeken is op éénen zelfden Toon, en in ééne zelfde Maat. Derhalven, als 'er onder onzen Godsdienst gezongen wordt, dan is niet Hechts de Leeraar, maar de ganfche Gemeente, in eene openbaare werkzaamheid; dan behoeft gy uwe verzuchtingen en uwe dankbaare gevoelens, niet in uwen boezem te fmooren; maar dan kunt gy, uit het volle hart, uwe Gebeden en Dankzeggingen met luider ftemme ten Hemel op doen klimmen. -■ En gelyk men Yzer fcherpt met Yzer, zo voelt dan ook een Mensch, wiens hart inGodsdienftigen Yver blaakt, dat dat Vuur nog meerder in hem wordt aangeblaazen, wanneer hy zyne Stem paart met de Stemmen van eene ganfche Gemeente, in welke hy onderftelt, dat (hoewel niet alle; ten minfte zeer veele opgewekte Menfchen zyn, die , ter zelfder tyd, nevens hem door dezelfde Gebeden en Dankzeggingen, God zoeken te verheerlyken." Alle^ de Werken van favius josephus met aanmerkingen uitgegeeven, door j. f. martinet, A. L. M. Plu Dr.Lid van de Hollandfclie en Zeeuwfche Maa'fchappycn te Haarlem en Vlisjingen, en Predikant te Ztttphen* Vierde Deel, met nieuwe plaaten. Tc Amfterdam, by Allart en Holtrop, 1785. In groot octavo 475 bladz. TAit Deel behelst de Joodfche Gefchiedenisfen, zints den -■--'dood van Judas Machabeus, tot op den tyd der regeeringe van Plerodes den Grooten, toen hy zyne Zoonen Alexander en Aristobulus in de Vergadering te Beryte, aanklaagde, deed veroordeelen, en vervolgens' ombrenoen : geduurende welk tyd verloop de Joodfche Natie veele wisselvalligheden ondergaan heeft, waar toe de onderlinge verdeeldheid veelal het haare toebragt. Tot een ftaal hiervan yerttrekke de onmin tusfehen Aristobulus en Plyrkanus. die den grondflag gelegd heeft tot de overmagt der Romeinen over de Jooden. Ark-  alle de werken van flavius josephus. 239 , Aristobulus naamlyk en Hyrkanus, Zoonen van Alexan. der en Alexandra, geraakten, na 's Moeders overlyden, die op den dood van haaien Vorstlyken Gemaal, tot Rvksvoogdes verklaard was, oneens over het Opperbewind: en zulks had, gelyk Jofephus in 'tbreede verhaalt, eerlang ten gevolge, dat de beroemde Veldheer der Romeinen Pompejus Jeruzalem belegerde, en den Joodfchen Staat overmeesterde , waarvan ons de Gefchiedfchryver dit opmerkenswaardig verflag verleent. Op de aannadering van t heir van pompejus was de eantfche Stad Jerufalem verdeeld. Sommigen zeiden, dat men de poorten voor hem moest openen: die van aristobulus aanhang, daarentegen, begeerden, dat men ze voor hem fluiten, en zich ten oorlog toerusten zou. fc-n , zonder zich langer te bedenken, maakten zy zich meester van den Tempel, braken de brug af, waarmede dezelve aan de Stad gevoegd was, en Helden zich in ftaat van tegenweer. De anderen ontvingen 't heir van pompejus, en leverden alzo de Stad en 't koninglyk paleis aan hem over. Daarop zondt hy zynen ftedehouder piso met zyne benden, om die plaats in bewaaring te neemen; terwyl hy zelf de huizen en andere plaatzen omtrent den Tempel deedt vertierken. Doch aleer hy tot eenig geweld kwam, boodt hy dien van binnen voorwaarden van vrede aan: maar toen hy zag, dat zy die niet wilden aannemen, verfterkte hy 't geen 'er rondom lag, met eenen muur, waartoe hyrkanus blydelyk alles wat noodig was verfchafte. Pompejus koos, om den Tempel te beltonnen, de noordzyde, om dat die de zwakfte was, alhoewel zy voorzien was van hooge en fterke toorens en eene wydegragt, die met groote moeite in een diep dal gemaakt was: want aan de zyde van de ftad, alwaar hy zyne wyk genomen had, waren niet dan fteilten, welke men niet over kon komen nu de brug afgebroken was. De Romeinen, inmidjdels, waren met eene onvermoeide vlyt bezig, om ftornifchansfen op te werpen, en hakten, tot dien einde, alle de boomen daar omtrent om verre , vullende ook tevens de gragt, met geene geringe moeite, wegens de geweldige diepte. Dit gedaan zynde, begonnen zy den Tempel met ftormtuig te beuken, 't welk pompejus van Tyrus hadt doen brengen, en waarmêe men zwaare fteenen wierp. Maar zy zouden hunne ftormfchansfen niet voltooid gehad hebben, indien de onderhouding onzer vaderlykeWetten  34» ALLE DE WERKEN ten O)» die ons verbieden op den Sabbath te werken« den belegerden niet belet hadt, dat werk te (tuiten. Want' de Romeinen, zulks bemerkende, fchooten toen met geen fchichten , noch deeden eenigen aanval; maar hielden zich allcenlyk bezig met het opwerpen hunner hoogten, en 't aanvoeren van hto ftormtuig, om het, 's anderendaags, te gebruiken. Hieruit kan men oordeelen, hoedanig onze yver voor god, en de onderhouding onzer Wetten is, nadien de vrees van overweldigd te worden, de belegerden van het doen hunner offerhanden niet kon afhouden (b). De Priesters lieten niet éénen dag voorbygaan, zonder gode 's morgens en ter negende uure te offeren, hatende zich door geen gevaar, hoe groot het ook ware, daarvan afhouden. - En als, in de derde maand des belegs, de Tempel op eenen Vastdag, in de honderd negenzeventigftc Oümpiade, toen Burgemeesters waren cajus antonius en marcus tullius cicero, ingenomen werdt, alhoewel de Romeinen al wat hun voorkwam om 't leeven bragten, kon egter de vrees des doods niemand der geenen, die met Godlyke plegtigheden bezig waren, daar in fluiten: want zy hielden 't voor de grootfte zonden de Altaaren te verlaaten, en de onderhouding hunner Wetten te verzuimen. En tot een bewys, dat hetgeen, 't welk ik zeg, niet flechts eene vertelling is, om de godvruchtigheid onzer Natie op 't breedfte uit te meeten, behoeft men maar na te zien, wat anderen, die van de daaden van pompejus fpreeken, als sïrabo , nikolaus , en inzonderheid titus livius , die de Roomfche Historie gefchreeven heeft, daarvan vermelden. Doch om den draad van ons verhaal te hervatten; toen de grootfte tooren door de ftormtuigen aan 't waggelen gebragt was, en dathy, nedervallende, ook den muur, die 'er by ftondt, deedt inftorten, drongen de Romeinen in door die opening. De eerfte, die 'er op klom was kornelius faustus, Zoon van sylla, gevolgd van krygsvolk waarover hy geboodt. Fu- „ (a) De Vaderlyke Wetten zyn hier niet de Wetten van moses ; maar de Inzettingen der oude Leeraaren, of de Overleveringen.'" „ ffc)-Was het offeren, en zich niet te verdeedigen op eenen Sabbath, een waare yver voor god, en eene zuivere onderhouding der Wetten? Kon het een en andere, het offeren en zich te verdeedigen, niet ten zelfden tyde gefchieden?''  VAN FLAVIUS JOSEPHUS. 24* r « ^ trok van een anderen kant met zyne Furius, de liopman, nou va met de zynen | bende in; ett^HiS, deT ' ï£3? llv;e eC1t S\v^e"orTl ■ yslyke/«^«v JdflJrS fneivelden maar een hynio» ÏÏr va» ia»«aJfete, nte* by die gelegenheid deedt dat ZneTZgdZbelaLeiyk b^ "tÏÏ^S^K cm 'er gobe offerhanden op te ojpeien. Ve'dheer nier, hebben. Maai nu rr,iui i j « . rekent, nieuws- wegens de verovering , zld.mee f^^f1^ ^t men daarin gierig om te weeten.hoed™ de^P«£a 'Schoon men dit Tempels niet te °vemeeden, zou eg'e' d^ ^ daarom, des hemels m.^^^^y^m^KÓst in volgende t**^^£&. ^tfe regt. Was 'er geene  242 ALLE DE WERKEN kandelaars, de gouden fchaalen, een menigte van reukwerk, en in de heilige fchatkist omtrent tweeduizend talenten. Zyne godvruchtigheid wederhieldt hem echter iets daarvan aan te raaken, en hy deedt by die gelegenheid mets, dat zyner deugd onbetaamelyk was (4). Den volgenden dag beval hy den Amtenaaren des Tempels, dat zy dcnzelven zouden zuiveren; om 'er Gode offeranden op te offeren. Hy gaf aan hyrkanus het Ampt van van Hoogenpriester , zo om den byftand van hem genooten, als om dat hy de Jooden wedeiiiouden hadt van aristobulus party te kiezen. Daarop deedt hy de aanlrookers van den oorlog onthoofden, en gaf aan faustus en anderen, die de muuren eerst beklommen hadden, belooningen, op hunne dapperheid pasiende. De Stad Jerufalem maakte by cynsbaar aan de Romeinen; ontnam haar de fteden welke zy in Neder SyriS veroverd hadt; bi val, dat zy haare Stadvoogden gehoorzaamen zou; en bclloot alzo de magt onzer Natie, voormaals zo groot en verheven binnen haare eerfte paaien. De (tad Gadara. eenigen tyd te vooren vernield, deedt hy herbouwen, ten gévalle van Demetrius, zyn vrygerr.aakten, die van daar geboord» was. De Steden, die landwaard in lagen, te Veeten ° Hippon , Schylhopolls, Pella, Dion, Samarie, Mar is fa', Azoie, Jamnia en Arethufe , als mede die, welke door den oorlog ten eenemaal verdelgd waren, gaf hy weder aan haare oude lnwoonderen ; en" dc Zeelieden , als Gaza, Jofpe, Dora en Straio's tooreii, die herodks naderhand prach- regtvaardigen oorlog aan te doen, zonder eenige oorzaak daar toe te hebben, zonder te vooren van hun beledigd te zvn; op Sabbathdagen, toen hy wist, dat zy rustten, zynen arbeid in 't beüorme.n voort te zetten; den Tempel op eenen plegtigen Vastendag, terwvl zy bezig waren met den Godsdienst , te beftormen; de Priesters voor den Altaar te laaten ombrengen,■ veele der aanzien lyk (la Jogden, die gevonden werden in den Tempel , in koelen moede te laaten dóoden, aiieen om dat zy hun Vaderland en hunne Vryheid hadden willen verdeedigen. ' Waren alle deeze bedryven niet oneindig zwaar er en fnooder, dan jii den Tempel te gaan?' (_d) Met dit verhaal ftrookt het getuigenis van den beroemdPen Romeinfchen Redenaar cicero, die, in zyne Redevoering voor flaccus, pompejus ingetogenheid verheft, met te zeggerï, dat hy, Jerufalem ingenomen hebbende, niets,''als Overwinnaar, in deszelfs Tempel Itteft aangeraakt.'"  VAN FLAVIUS JOSEPHUS. 243 wachtte deedt herbouwen, en met havens en franje Tempelen verderen,'den naam toen in Ccfarea veranderende widè hy dat vry zoude blyven, en een gedeelte van bet l 'ewlst uitmaaken. Aldus was de verdeeldheid van hyrkanus en aiustobulus , waaruit zo veele onheilen ontilondep, oorzaak, dat wy onze vryheid verboren , en aan de Romeinfche heerfchappy onderworpen werden, Wnde eedwongen weder te geeve» alles, wat wy door de waneneii «i Sirl'é gewonnen hadden. VVaaioy nog komt, d« deze nieuwe 'Heeren ons niet lang daarna meer dan tienduizend talenten afeischtèn, en de koninglyke waardigheid die te vooren in 't priesterlyk genacht was aan pe|. foonèn van gansch geen doorluchtige geboorte opdroegen. Poaipmüs beval dan aan scaukus (O de regeering van Ncder-Syrïi tot aan den Eufraat en de grenzen van F*viat> toog met twee Keurbend n door Cutcie, en ging vmi daar met 'er fpoed naar Rome; voerende ,ristobulus gevang n met zich, nevens zyne twee Dochters en twee Lonen, welker oudfte, genaamd alrxanokr , bet oWvlut'tte, maar de jongde, geheeten antigonus, werdt met zyiie Zusters uaar Rome gevoerd (/> Cft Deeze scaurus was een Bevelhebber van pompejus , dien Aristobulus en hyrcanus reeds alvoorens, door gefchenkèfli ensaven, een ieder tot hunne zyde hadden tragten over e haaien, by welke gelegenheid de Eerwaerde martinet te 4gt deeze aanmerking maakte : „ Hadden de onbezonnen Broeders den ouderlingen twist te zamen bvgelegd , en geene hulp bv scaÜ us gezogt, hoe zeer zouden de >dm, in het vervolg , hun dat dank geweeteo hebben ? Zodanige armzalige toevlugt werdt de oorzaak, dJ deeze Natie, die alles vnlde:pVerbe* ren zedert zich begon te bemoeien met der Jouden zaaken , n^rhand over hen te befchikken, en, eindelyk hen te onder K Pan; de Voorzienigheid, die groote zaaken beoogde, duldde deeze dwaasheid van hyrkanus en aristobulus. (H Hier zien wv, hoe de Voorzienigheid oeelnt de Jooden .om hunne misdaaden en verdeeldheden, te paffen, ^ Romeinen, niet dan op overwinningen gezet, kreegen dus, alferee t vóec in een vry Land, het geen,naderhand,van eene ISmén verwoesting gevolgd is. Dan, boe dikwerf bedekt de hooZV onenigheid meer dan één oogmerk te gelyk! De oude •Godsdie, sr moest veranderd worden ; de komst van den Zahgma,ke, êebêuren 5 het Euangelie in vreedzaame dagen aan de heele Wnere d gepredikt worden ; de grondflag daartoe werd nu gelegd SïpoMPrjus verovering, waar van niemanthet oogmeik begreep, of de gevolgen overdacht." r ^ ^  S44 J. J. P L E N K Heelkundig Mengelwerk, byeen verzameld en uilgegeeven door J j. plënk, gewoon Hoogleeraar in de Heel- en Vroedkunde- aan de K. Koningl. H. Sehoole te Tirnau. Tweede Deel. Met Plaaten. Uil liet Hoogduilsch vertaald en met Aanmerkingen vermeerderd: benevens eene Proeve over de Rechter lyke Genees- en Heelkunde, gevolgd na het Latyn van den zelfden Schryver, dom - h a. bake M. D. Te Utrecht, by G. T. van Paddenbuig en Zoon, 1785. In gr, Svo. 144 bladz. TTyt Tweede Deel begint met een onderzoek nopens de ^gewooniykftc vvyzen, om zig in de Venusziekte vaa bet kwikzilver te bedienen, door den Heer ca — . Vooral zoekt de Schryver te bewyzen , dat dé Melaatsheid en Venusziekte niec, dan in naam, verfchillen, en dus, dat de laatfte Ziekte veel langer in Europa is bekend geweest dan men gewoonlyk denkt. Hieromtrent zyn wy het met den Schryver volkomen eens, dat, reeds lange voor de Ontdekking van America, deeze Ziekte onder de JMiropecrs is bekend geweest, gelyk de Geleerde hensler, in zyne Gefchichte der Lust - Seuchc , allerovertuigends heeft aangetoond; — dog, wanneer onze Schryver, uit dc overeenkomst der vcil'chynzelen deezer Ziekte met die der Melaatsheid , beiluit, dat deeze Ziekten niet dan in naam verfchillen, dan komt het ons voor met den Heer baks , dat dit gevoelen op zeer zwakke bewysgronden fteunt, — niet om dat boerhaave, astruc, freind en van swiETF.n liet tcgenovergeltelde gevoelen hebben aangenomen, maar om dat de bygebragtc bewyzen niets afdoen, en men, daarenboven, overtuigender bewyzen, uit de gefchiedenis 'voor het tegeh- overgetelde gevoelen , kan bybrensen. - Wat de verlchiilcnde .vvyzen betreft, om de Kwik in deeze Ziekte toe te dienen, hieromtrent verwyzen wy onzen Leezer tot de Verhandeling zelve. De tweede Verhandeling, over den Tetanus verdient geleezen en herleezën te worden. — Voorat deelt de Heer plenk eenige waarneemingen mede, zo van hem zelve als ook uit de Schriften van hippocra- xes, silveste<, clep11ane, CHARLES whyt , houk , en trekt-daarmt eenige gevolgen, ten aanzien van de natuur , oorzaaken en geneeswyze deezer Ziekte. Onder de oorzaaken des Tetanus telt de Schryver, i. Ge- weinige verfcheuringe der Gewrichten, r>. 'iVonden van zeer Zenuwachtige deelen, 3. eene Jlèrke*binding eener Ze,  he elk. mengelwerk, 24S Zenuwe, 4. hef fterke prikkelen der Zenuwen door Brandmiddelen, 5. eene verzengde Luchtftreek, 6. vochtige koude by nacht, 7. de Zeelucht, lkhalven deeze opgenoemde oorzaaken, vind men ook niet zelden dit toeval by hevige gemoedsaandoeningen, bmtengewoone ontlasfingen, hevige ontftcekingen die ingangrama, overgaan, by beklemde Breuken, enz. Zo ook heeft men den letanus waargenomen in den aanval der koude Koorden en dei Epilepfie, enz. gelyk wy daar van by medicus , van swieten en andere Schryvers voorbeelden vinden, van t welk alles onze Schryver geen gewag gemaakt heelt. —Be derde Verhandeling heeft ten onderwerp, het gebuuk van den overgehaalden Brandewyn in de Heelkunde; en wel 1. in Bloedftortingen, 2. by eene al te fterke Vliering , 3. in de Gangratna, 4. in het Beenbederf , 5. tn de Winddoorn, 6. in de weekheid van het Eelt by beenbreuken , 7. in de verftapping der banden by OntwngtmSen, 8. in Breuken, Uitzakkingen, (Edemafeufe GezwelIon , enz. Daarentegen is dit middel onzeker en veelal fchadelyk in Ontftcekingen, Verhardingen , Brandingen , gefehooten Wonden, Wonden der Her f enen , groote Kwcijmgen,enz. 't Welk alles door waarneemingen gelkaltwoid. Agter deeze Verhandelingen vind men Proeve der Reent* hke Genees- en Heelkunde, door den Heer bake ; gevolgd na de Latynfche Verhandeling van den Heer pleisk, behelzende die gevallen , waarin het Bericht van eenen geneesheer of Heelmeester, voor den halsftraffélyken Kecntbank, vereischt word. 'Aanmerkingen of het Leydfche Ontwerp der Gewapende Corp/en % Holland, door corn. zillesen, Lid van de Hollandfche Maatfchappy der Jfetenfchappen te Haarlem. Te PPaarlem,by C. van der Aa,i786. In g'. 8vo. 59 bladz. - De Eer en het Recht van Hollands Inwooners verdeedtget tegen de Aanmerkingen van den Heer c. .zi",eseï| , op het Ontwerp der Gewapende Corpfen tn Holland, om dx Republiek van binnen gelukkig en van builen goducht te maaken, door demofilus, Schryver van het Zakboekje van Neer lands Volk. Te Dordrecht, by H. de Haas, 1786. In gr. 'èvo. 28 bladz. Schoon het Leydfche Ontwerp, waarvan wy, voor ^enigen tyd, onzen Leeztrs een veiflag gaven, over t^ge-  24^ C. ZILLESEN fieel genomen, het beste was, dat men tot nog toe over d't zogenaamde Grondwettige Herltelling heeft in 't licht gegeeveri, komen 'er echter verfcheiden Artikelen in voor, waartegen gewichtige Bedenkingen zouden kannen worden Ingebfagt, welke iemand, die lust tot fchryven had, en daartoe de vereischte kunde, bedaardheid en onpartydigheid bezat,genoegzaame doffe aan de hand konden geeven om zynen geest, op eene aangenaame en nuttige wyze, bezig te houden. De Heer Zillefen, die deezen taak od zich genomen heeft, fchynt het zo zeer niet aan kunde en bedaardheid, als wel aan onzydigheid , te ontbreeken, daar hy al te zeer met het Ariftocratifche is ingenomen , en hierdoor dikwils de zaaken eene gewrongen wending geeft, en zyne partyzucht, door ongezouten befchimpingen,en ongunfhge uitleggingen vaneen anders oogmerken, maar al te klaar aan den dag legt; fchoon wy hem echter hierom zulke laage inzichten niet willen toefchryven, als zyn Tegenfchryver Demofilus doet , even als of hy uit vleijery dit Werkje zou gefchreven hebben, om de gunst der Arlftöcraaten af te bedelen, maar veeleer geloven willen dat zyne poogingen welmeenend zyn, daar'hy zelf ren ftërkften betuigt, dat niet dan enkele 'loutere Vaderlandsliefde de dryfveer van zyn fchryven is, en daarby aanbiedt om deeze zyne zucht voor het Vaderland met zyn bloed te willen onderteekenen , met welke bloedige onderteekenihg echter het Vaderland niet gediend of geholpen zou zyn, en 't geen dus een befechgelyke rodemontade is, die wy niet begrypen kunnen hoe in een verltandig Man vallen kan. In het Werkje van Demofilus draalt veel gezond oordeel en een yverige zucht voor het recht des Volks, door ; doch het is jammer dat zyn pen dikwils wat fcherp is, waardoor hy die befcheidenheid uit het oog verliest, welke by fatfoëhlyke Lieden in ibörtgelyké twistgedingen behoort plaats te hebben; doch wy willen dit gaarne toefchryven aan den geest der tyden die wy heieeven, waarin alle politieke verdraagzaamheid zodanig verbannen is, dat men dikwils de welmeenendfle Menfchen, zo zy maar in *t minde vin de algemeen aangenomen en gelief koosde begrippen aftvyken , met de haatelyktte naamèn bedempclt en verkeerde oogmerken toefchryft, 't welk echter volkomen (Irydig is met die vryheid, welke een ieder behoort te hebben om zyne gedachten over 's Lands zaaken rondbordig voor te flcllen, en daarenboven, door het verbitteren van kundige en  AANMERKINGEN, ENZ. S47 an vvelmeenende Mannen, de goede zaak ongelooflyk veel benadeelt en achteruit zet. ,-. ■. ' ,„ ' i. ,„ Na dus den aarc van beide de aangekondigde Werkjes te hebben opgegeeven, zuilen wy den Leezer over derzelver inhoud nog een weinig onderhouden. v-n r . ■ In de eerde 18 Paragraphen, poogt de WK Zmjfiit fchetswyze aan te toonen-, dat, by de oprichting van ons Gemccnebcst, het Volk nooit eenig bewind 111 de Regeering Dat de Regeeringsvorm, by de oprichting van ons Gemeenebesr, eene Democratie zou geweest zyn, is zeker yk bezyden de waarheid, en het is dwaasheid dit te willen (taande houden; doch het is ook ongerymd te willen beweeren, dat 'er niets van het Democratii'che ooit in ons Gemeenebest zou plaats gehad hebben, of, met andere woorden, dat het Volk nooit eenigen invloed op de Regeering zon gehad nebben, Het is zeker, en de Heer Aillejcn demt dit ook toe, dat, na de afzweering van het Graatelyk Beduur, de Souvereiniteit weder 111 de handen van het Volk is overgegaan, dat zekerlyk toen regt had om weder een ander Soïiverein te verkiezen, gelyk het dan de bouvereiniteit eerst aan Vrankryk en daarna aan Engeland heelt aangebooden, maar deezen dezelve van de band wyzende, en die geenen,aan welken men ze ook naderhand had willen afitaan; geltorven zynde, heeft het Volk geen Souverem lieer weder aangenomen. Dan, het heeft van die Souyerainiteit , die dus aan het zelve verbleeven was, geen gebruik gemaakt, en de Staaten hebben, voornamelyk na den dood van Leiccster, het Souverain Gezag aangenomen, wel zonder uitdrukkelyke, doch echter met eene flilzwygende, toedemming van het Volk, dewyl het Volk zich daar tegen niet verzet heeft, het geen ook zeer natuurlyk was,gelyk Demofilus wel aanmerkt, om dat dc Staaten zich, tn dien tyd, niet als Meesters maar als Agenten der Republiek gedroegen , en , indien zy op de eene of andere wyze het pik nurner Regeering hadden doen gevoelen, zoude het Vohc zich ongetwyfeld daartegen verzet hebben; maar, daar de Kegenten en Burgers zich vereenigden om den voorlpocd van het Land ten hoogden toppunt te verheffen, ende BurgerPrivilegiën, in welkers handhaaving geen gering gedeelte der vryheid bedaat, ongefchonden bewaard wierden, zoude het misfchien ontydig geoordeeld, en wy mogen er wel byvoegen, zeer dwaas en onvoorzigtig gehandeld zyn geworden, indien bet Volk zyne Regenten niet 'm het gerust R 4 be"  £4^ C. ZILLESEN bezit van de uitoefening der Souvereine Magt gclaaten had, te meer, daar de voorfpoed van het Land, onder 'derzelver wys beduur, van dag tot dag aangroeide , en de gulde Vryheid haare aangenaame ftraalen alom door het Vaderland vcrfpreidde." Dan, fchoon het Volk toen geen gebruik gemaakt heeft van de Souvereiniteit, die op hetzelve wettig vervallen was, om dat het toen ter tyd geen bekng daarin had , vloeit echter geenzins hieruit voort, dat het Volk zyn recht zou verloren hebben, en, by verandering van omdandigheden, daarin geen belang zou kunnen krygen om zich in zyn recht te herdellen; want anderzins zouden de omwentelingen , die federt in ons Vaderland zyn voorgevallen, en zekerlyk het werk dos Volks geweest zyn, voor onwettig moeten verklaard worden. Even zo min bewyst dit de door den Heer Zillefen aangehaalde Refolutie van den isden Maart 1581, ,, dat voortaan geene Stedenover ,, 's Gemeènelands zaaken raadpleegen zouden met eenige ,, bestgedaatden uit de Schutteryen en Gilden, gelyk door ,, femraigen voorheen wel gefchied was," dewyl de Oorlog met de Spanjaarden, en de aanhang die deezen nog in liet Land hadden, toen ter tyd de geheimhouding allernoodzakclykst maakte , en 'er voorbeelden voorhanden zyn, dat zy naderhand weder zyn geraadpleegd geworden. Ja, maar zegt de Heer Zillefen, ah bewyst niet dat het Volk deel aan het Wetgeevend Gezag of Beduur in de Regeering had, en dat de Regenten hunne Vertegenwoordigers maar waren; verdandige Regenten willen altoos de denkbeelden van kundige Burgers, in zaaken van gewigr gaarne eens hooren; en Demofilus vraagt hierop, waarom men dan in 1583 de Schutteryen en Gilden met een maaltyd zocht over te haaien, om haar, door dat middel, de opdracht der Graafelyke Regeering fmaaklyk te maaken, indien zy toch geen aandeel of beduur in de Regeering hadden? Doch dit doet, onzes bedunkens, niet veel af, dewyl de Souvereiniteit, door de afzweering van den Graaf* eefi einde had genomen , en de Staaten zich nog geen uitfluitend Souverein Gezag hadden aangemaatigd , en dus was het Volk volkomen vry om een ander Souverein Heer, naar welgevallen, te verkiezen —— Met meer grond brengt Demofilus, ten bewyze dat de Regenten de Vertegenwoordigers van het Volk waren, de Deductie by van de Staaten van Holland e > Westfriesland van den i6den Oéfcober 1587, ia welke zy zulks met ronde wojrden bevestigen, en onder > atv  AANMERKINGEN, ENZ, H9 j anderen in het itfe Artikel, alwaar men deeze nanmerkeïïke woorden vindt, „ waaruit goed te verdaan is, dat ' ? deeze Colleden van de Magiftraaten en Raaden van den ' " Stede gevuecht bv de Vergadering van den bde en , " oVetwvfelycken reprefenteeren den gant chen ftaat en " n t Seele lichhaam van de Laudlaaten " als mede het MeArakei, waarnit onwederfprekelyk blykt, dat deLandfa-nen dat zyn alle In- en Opgezetenen des gantlchen Lands' de Graaven of de Princen van den Lande hun reneering hebben doen beginnen met een Matte, dat is een End en goede beliefte der In- en Opgezetenen, maar Jat zy «a£«* vervolgd hebben door den goeden w.1 der Landfaaten, der Ir* en Opgezetenen, en wel zodanig, dat d middelen aan zich behouden hebben, om zich tegen. Sin fden Graaf of Prince) ten allen tyde te oppofeeren ter bSdenis hunner vryheid. „ Hier, (zegt hy) bef hryv n de Staaten zelve de bepaalde macht, welke de Graaven gehad hebben, en meer als die: bezaten kon er onmogelyk by het afzweeren van den Graaf op de Staaten °VLM?adït?-alles, te fomen genomen, dunkt ons dat wy vehV mogen opniaaken, dat 'er, by de oprichting van ons Gemeei ebest , een Arido-Democratie heelt plaats gehad , dat i da de kundigfte en aanzienlykfte Burgers als Vert g nwnordigers van het gautfche Volk, met derzel^ ftilzwygende tolftemming, de regeering van het. Land gere" cldcn aangenomen hebben, met die mits echter , dat het ! Volk altyd aan zich behouden heeft het recht om wanneer deeze inrichting,by verandering van omftandigheden mo«t bevonden worden niet te beëndwoorden aan het oogmerk der maatfchappy, daarin zodanige verandering te Sen als men, ter behoudenis van welvaart en vryheid, San? dacht, zo dat wy niet met den Heer Zillefen kunrïSwSS&i-dttKfctVolk geen recht zou hebben.om de eens gevestigde Regeeringsvorm te veranderen , maar verpTcht^zou zyn dezelve altyd te gehoorzaamen; fchoon wv gaarne willen toegeeven dat de voorzichtigheid raadt om van dit recht, niet dan in den uiterften nood, gebruik fe maaken, en niet flegts om eenige misflagen , die m » Lands beduur zyn ingefloopen, en die d.kw.Is; zeer wel kunnen verbeterd worden, zonder eigenlyk daarom de Regeeringsvorm te veranderen, dat altoos van gevaarlyke *Wtt?ttb« de «nmerkingen van den Heer Zillefen R 5 - ' te'  25 C. ZILLESEN tegen het bewuste ontwerp, dezelve zyn dikwils niet zeer kracncig, en van dien aart, dat zy het Lnthufiesme van Demojilus gaande maaken , en doorgaands door deezen fcherpen Schryver gepast beandwoord zyn. Wy zullen die met een paar ltaalen aautoonen. De Yizex Zillefen ontkennende cn bewys vorderende uit onze Conftitutie, dat het Volk ooit op de een of de andere wyze, het zy zelfs, of door hunne Vertegenwoordigers zyn ftem m de Wetgeevende Macht zou gehad hebben;' brengt Demojilus een voorbeeld by uit de Regee-in^vorm van de Stad Dordrecht, het welk onwederfpreekelyk aantoont, dat het Volk weezenlyk en wettig aandeel in de Sri- Regeering hcefc' het zelve beft^ kortelyk „ De Leden der Gilden, uitmaakende de Bur»erV en byna alle de ingezetenen der Stad, verkiezen agt Mannen nu den buik der Burgery, welke, onder den naam van goede heden van den Agten ,ftem en zitting hebben in den Oudraad of Vroedfchap. Deeze agt Mannen vertegen. woord.gen de Gilden , en zitten in plaats van hun die zy verbeelden, en zyn hun ook verantwoording fchuldb, maar mogen zelis in zaaken , die van groot aanbelang voor Land ot Stad zyn, zonder hun ingenomen Advies, niet befluiten. gelyk ook de Gilden, om deeze agt Mannen in den band of in ontzag te houden, het regt bezitten, om hun iaarlyks van hunne Commisfie al te zetten, en anderen, iiï hunne plaats, te nomineeren. „ In het verkiezen van den Burgemeester, hebben deeze goede Lieden van Agten twaalf {temmen, zo dat zy mét weinigen uit den Oudraad , den Burgemeester verkiezen kunnen. -—— Daarenboven moet 'er beftaan een Collegie van veertig Lieden, die insgelyks door de Gilden moeten verkoozen worden, en geen Oudraaden, maar Burgers be hooren te zyn, welke Mannen van Veertigen alle jaar ' a°t dagen voor St. Michaelis dag, eene nominatie van Scheepenen moeten maaken, van een dubbeld getal uit den Oudraad indien het getal van veertig Perfjonen daar in vol is of uit de Burgery zo 'er plaatfen open zyn, waar uit de' Stadhouder een eukeld getal verkiest. „ Alle jaaren verkiezen de Gildebroeders van ieder Gild twee 1 heiaurieren, een voor den ontvang cn een voor de reparatien of uitgaaf, welke beiden jaarlvks rekening moeten doen ten overltaan van Dekenen der Gilden, welken daar enboven, tot onderzoek van derzelver rekening, benoemen agt  aanmerkingen, enz. 25I fót Pêffopfiéh, namelyk twee uit den Oudraad, twee uit bel d "nochLands , noch van Stadswege wotöen ople eg zonder toe.lemmingvan de meerderheid der Gilde? waartoe ieder Gildebroeder een Item heek. - W?nneTflJ?n hïetby de fchoone Dedudhe, door de Reder Siad Alkmaar, aan de Staaten van Holland geering der °i«> «j > Regeeringsvorm van meest Tt Sd'ent Noörd'.olland, met de vereischte Ind^fnagL? zal men, gelyk A«tfto wel zegt Voorts toont hy aan, dat de uitlegging,door den Heer 9ÏlwL iai° het Lfte Artikel van de Urne gegeeven, vry , Zillejtti aan ner 25 meening van ïif ArtS g(gdyfc i to' V» wil) was dat niet de Sc ut'eryen en Gilden de Unie moesten bezweeren, J 5Ï & Reeenten de Eed moesten doen , om de sSut e^en Güdente onderhouden, * , *?pi reden waarom het zelve niet onmiddelyk acluer de gamewoor'den van het voorige Artikel g aangevoegd» te zyn m zyne OM«m'„^^j afdu/verklaard heeft: W&tStSt'A^bSS^S de Unie] gefchieden Ook zal m? L"" Schutteryen, Broederlchappen en " SSeftieln enig!ï "Sn of Vlekken derzelver Senighig zyn.» Deeze twee uitleggingen itrooken  ^52 C. ZILLESEN zckcilyk zeer kwalyk met elkander, fchoon wy dit liever aan zwakheid van geheugen, dan, gelyk Demofilus doet aan oneerlykheid en kwaade trouw willen toegefchreeven hebben. Voorts is het wel op zich zei ven Waar, gelyk de Heer Zillefen verder aanmerkt, dat 'er in de Unie geene bewyzen voorhanden zyn tot betoog van de Souvereiniteit van t Volk van Nederland; dan, men kan hier uit geene gevolgen trekken, om de volgende redenen, die Demofilus zeer wel aanvoert: i.) Dat 'er in de gantfche Unie geen woord van de Souvereiniteit gefproken wordt, het geen ook oiimogelyk was, om dat Philips toen ter tyd nog niet was afgezwooren: 2.) Dat de Unie, fchoon zy voor een grondwet gehouden wordt, niet zo zeer gefchikt is voor den tegen woordigen tyd, als wel voor dien, in welken zy gemaakt wierd: 3.) Dat de Unie nooit is opgeteld met een oogmerk om te ftrekken tot een grondteun van een Gemeenebest; ja, wat meer is, men had by de oprechtnig van dit verbond, niet eens een oogmerk tot het daarftellen van een Republiek, die naderhand eerst in ftand js gekomen; en dus volgt hier uit, dat men zich in de tegenwoordige omftandigheden geenzins op de Unie beroepen kan. Ons bellek laat niet toe om hieromtrent verder uit te weiden; wy kunnen echter niet nalaaten hier by te voegen, dat de Heer Zillefen ons geenzins die verachting lenynt te verdienen, waarmede Demofilus hem behandeld heelt, en dat er 111 zyn Werkje ook eenige goede aanmerkingen voorkomen, die der overweeging wel waardig zyn. Van dien aart is, onder anderen, "het flot van dit zyn Werkje, waar hy in overweeging geeft, of het, in plaatze van thands te denken om een nieuw Staatsgebouw op te rechten, niet beter ware, handen in een te flaan, om de tegenswoordige Regeeringsvorm te verbeteren, en zo in dc Wetgecvende- als Uitvoerende Macht naauwer te bepaalen. „ Het Gcneraliteitsbeftuur, Marine, Colonien van den Staat, het nuttig herftelién van bezwaarende Steedelyke Gewoontens, Privilegiën, dit en nog meer, zegt hy, levert (tof genoeg op ter verbetering, vooral daar de Leden der Staatsvergadering aanvangkelyk hiertoe bereids de handen aan t werk liaan; en deeze zyn het alleen wel. ke met vrucht daaraan arbeiden kunnen: (a, geeven de weldenkende Steedeu geen blyken, dat zy aan de bjllyke ver-  AANMERKINGEN, ENZ. =53 verzoeken hunner Burgeren gehoor geeven ? — Doch alle te ondernemene middelen ter verbetering, zul lei te veigeefsch zyn, zo niet Regenten en Burgers onderling ar-, Sn , om den gebrooken band van Eendracht te vernieuwen. Ik vertrouw daarom dat een her lel in de hier voorgenoemde onderwerpen, mogelyker zal zyn dan een rieuw ftelzel van beft uur in te voeren dat de grond zal leggen tot verdere verdeeldheden, zelfs tusfehen braave Regenten en Burgers. Reize naar de Oost-Indien en China , tn de Jaaren ^7a—I78i, op last des Konings van Frankryk,gedaan door den Heer sonnerat, Commisfaris der Zeezaaken, zenenfioneerd Natuurkundigen van den Koning, horrestondent van zyner Majefteits Natuurkundig Kabinet en Zn dc Koninglyke AcLdeinic der Wetenfchappen te Parys, Lid van die te Lyons, enz. Uit het Fransch vertaald door j. d. pasteur. Eerfte Deel. Ie Leyden , by en J. Honkoop, 1785. A lvoorens wy een verflag geeven van den aanleg ^ hi, Ahoud van dit leerzaam en aangenaam Werk, zal het niet onvoegelyk zyn, onze Leezers met den Reiziger zeiven vodgens het bericht van den Vertaaler, wat nader Bekend te maaken. De Heer sonnerat een Man met kundigheden in de Natuurlyke Historie begaafd, en met «n booten yver en fmaak voor de Wetenfchappen bezieldt vertroÉ van Parys in het Jaar 1768, en toen een Leêrl ng zynde van den beroemden commerson , doorkruiste hy met dien Natuurkundigen , geduurende den-tyd van drie Taaren, de Eilanden Isle de France, Bourbon en MadaZskar. Zyne kundigheden onder het oog van dien fchSSrWaarneemer vlrrykt hebbende reisde hy vervolgens naar Indie, bezogt de Philippynjche- cn Mo lukSf Eilanden, en nieuw Guinée: hy keerde 111 het Jaar V™ in Frankryk te rug, bragt eene nanmerkelyke verzamel ng van voorwerpen, in verfchillende takken van Natuu lyke Historie, met zich, welke hy in, s Konings Kab ïet Plaatfte, en gaf te zelfder tyd de Historie van zyne Reizen in 't lichtf in welke men de befchryving van verfcheiden aanmerkingswaardige Boomen1 gelyk ook van eene menigte Vogelen, vindt; een Werk dat me» wsgelyks  «54 sonnerat's reize voorneemeus is, onzen Landgenooten, in 't Nederduitse» vertaald, aan te bieden. In het Jaar 1774 vertrok hy wederom naar Indien, met last van de Regeering, om zyne nafpeuringen in de Landen , welke hy op nieuw ftondt te bezoeken, voort te zetten. Hy ftak over naar Ceylon en van daar naar de Kust van Malabaar, hieldt eenigen tyd zy» verblyf te Malie, en trok, na het Gebergte Gatfs doorreisd te hebben, de Kust hooger op'tot aan Suraite en in de Golf van Cambagc; vervolgens begaf hy zien naar de Kust van Co'romandei , alwaar iiy eenigen tyd verbleef ; en daarna ging hy naar de Oostkust, naar het Schiereiland Malacca, en eindelyk naar China, Dan , oordeelende dat hy zyne waarneemhigen over de Indien nog verder kon uitftrekkep, eu den arbeid, welken hy begonnen had* vervolgen, vertrok hy weóerom naar de Kust van Coromandd', en 'doorreisde , den tyd van twee jaaren, de Provinciën van Carttate, Tanjaour en Mandure. Kort daarna wierden zyne nafpeuringen afgebroken door den Oorlog. Zich belast vindende met het opzicht over de Hospitaalen en over de Pakhuizen van den Koning en van de Haven, geduurende de beleegering van Pondichery, was hy, na de Capitulatie van de Franfchen in die Plaas, genoodzaakt wederom naar Europa over te fleeken, maar alvoorens hy in zyn Vaderland wederkwam, hield hy zich eenigen tyd op, op hle de Francc, Madagaskar en aan de Kaap de Goede IIoop. Alle deeze Landen doortrok de Heer sonnerat als een kundig Waarneemer, en bragt de fraaifte verzameling mede, waarin eene menigte, tot hier toe onbekende , voorwerpen, uit het Diereu- en Plantenryk gevonden wierden : zodanige bouwftoffen, gepaard met de waarneemingen over de Volkeren, onder welken hy gereisd had, ftelde hem in ftaat om het algemeen een Werk mede te deelen, welks inhoud wy onzen Leezeren nu kortelyk zullen affchetzen. In het eerfte Deel, het welk wy hier aankondigen, befchryft de Heer sonnerat een Volk, vermaard wegens zyne maatigheid, oudheid en eenvoudige zeden, welks Gefchiedenis ons doet zien, hoedra eene willekeurige overheerfching en onderdrukking de Volkeren vernederen, hoe zy de bloeijendfte Staaten ontzenuwen , en het karakter van den Mensch verlaagen; en dat, hoe gelukkiger een Volk is, hoe meer zyne Nabuuren het benyden, en vvreed- lieid 5  naar oost-indien en china. 255 lieid, dwinglandy en onkunde, altoos de deugd en het geluk verwyderen zullen. In eene gepaste Inleiding , onderzoekt de Schryver den oorfprong der Indiaanen, die hy, in navolging der Ouden, met recht voor de vroeglle Bewooners der Aarde houdt, daar men by hen 4e voetftappen van de verwyderdfte oudheid vindt; en de eerfte vonken van het vernuft, in die Luchtfireeken, moesten fchitteren, om dat de verftandelyke vermogens zich alleen daar ontwikkelen, alwaar de Mensch door geene natuurlyke behoeften ontrust wordt; waarom ook alle Volkeren de eerile beginzelen hunner kundigheden in Indien gehaald hebben. Om een juist denkbeeld te geeven van dit aloude Volk, aan wien Egypte en Griekenland eertyds hunne Fabelen en Wysheid verfchuldigd waren; doch 't welk daarna in on? kunde en vernedering vervallen is, heeft de Schryver zorgvuldiglyk verzameld de alomverfprcide narichten, die gefchikt zyn om de omwentelingen te doen zien, welke het, in verfchillende tyd perk en , ondergaan heefr, en die hy ons in het eerfte Hoofdltuk van dit Deel heeft medegedeeld, terwyl hy in de volgende Hoofdftukken alles begrepen heeft wat eenige betrekking heeft tot het Schier Eiland van Indien, zyne Landbefchryving, zynen Koophandel, de verdeeling der Indiaanen, in Casten of Stammen, de zeden van lira, die dezelve uitmaaken, hunne inwijmg, de gewoonten, welke men by Huwelyks- en Lykplechtigheden waarneemt, hunne Kunften en Handwerken, benevens eenige eenvoudige en nuttige werktuigen, waarvan zy zich bedienen; van hunne Geneeskunst en Sterrekunde; van de Taaien en het Schrift der Indiaanen en van die der Tamoulers in het byzonder; van de Geldfpecien , van de Kust van Coromandel, en den fmaak, welken derzelver Inwocners in zedekundige Fabelen vinden, van welken hy een denkbeeld heeft gegeeven door eenige (tukken van dien aart te vertaaien. ' In het tweede Boek, waarmede dit eerfte Deel bellooten wordt, geeft de Schryver ons een kort begrip van den Godsdienst of Fabelhistorie der Indiaanen, die dit met eikanderen gemeen hebben, dat zy dezelfde voornaame Goden onder dezelfde naamen erkennen, gelyk brouma, vichenou en chiven (*), dat zy het zelfde gevoelen hebben omtrent de (*) Brouma, is God de Schepper, vichenou, God de Onderhouder, en chiven, God de Verdelger.  256 sonnerat's reize de ziel, haare verfchillende verhuizingen van. het eene lichaam in het ander, en dat zy dezelfde Boeken voor heilig houden, welke zy zeggen dat alle de grondftukken van hunnen Godsdienst bevatten. De dwaalende begrippen aller Volkeren , gelyk onze Schryver wel aanmerkt, worden veroorzaakt door het vergeeten van hunne natuurlyke taal. Als deeze in onbruik geraakt is, maaken de verklaarers haar verder geheel onvcrftaanbaar. De Bramaanen, van elk Land, hebben,, iu hunne uitleggingen van de eerlte heilige Boeken, ongerymde en belachgelyke Fabelen ingelascht, welke zy meenden aangenaam te moeten zyn aan hun, welken zy die voorpredikten. ;Vau daar die verlcheidenheid van gevoelens omtrent de geboorte, de daaden, de naamsoorfprong hunner, zelfs voornaamfte, Goden, dat groot verfchil van Feesten en Plechtigheden , die oneindige menigte van mindere Goden, halve Goden en Heiligen, die , even als de heilige Dieren van Egypte , op de eene plaats gevierd en aangebeden worden , terwyl zy op eene andere veracht of onbekend zyn. Met dit al is de vcrftandige Indiaan geen Afgodendienaar. Hy veracht de vertellingen, welke de Bramaanen uitftrooijen om het onkundig Volk te onderhouden: hy aanbidt een oneindig Opperwezen, van welk alles een deel is; vraagt men hem hoe hy zich dat voorfielt, hy antwoord zonder bedenken: ,, Het is my even onmogelyk het te verbeelden, als u de ftem te vertoonen, die ten monde uitgaat, of het geluid dat een klok geeft: Dit hoorcn wy, en zo ook ,, verkondigt my alles een opperst Wezen, zonder dat ik „ het daarom kan omfchryven, of onder eene zinnelyke ge„ daante affchilderen." Na het karakter der Indiaanen gefchetst te hebben , gaat de Schryver in het derde Boek, dat wy in een volgend Deeltje te wachten hebben, over tot een byzondere befchryving van hunnen Godsdienst, waarin hy doet zien, hoe het Bygeloof millioenen Menfchen, die voorheenen voor de wyste der Aarde gehouden wierdeu , en by welke alle Volkeren kundigheden .kwamen opdoen, onder de ovcrheerfching der Priesteren hebbe doen bukken; dit Boek bevat den Godsdienst of het Geloof der Indiaanen op de Kust van Coromandd, den Eerdienst, welken zy den Goden bewyzen, de overeenkomst van dien Eerdienst met den Godsdienst der Chineezen , Siameezen en Peguaanen, de Feesten, Plechtigheden, bygeloovige Gebruiken, Godsdien- üi-  KAAR OOST-INDIEN EN CHINA. 257 ftisre gevoelens, en eindelyk de Gefchiedenis van de Indifche Monniken, zo geëerbiedigd in die Landen .welke zv met hunne bygelovigheden en dweepery vervullen. Het eerfte Hoofdltuk van het volgende gedeelte deezes werks zal eene verhandeling behelzen over de konften en wetenfchappen der Chineezen, met eenige byzonderheden betreffende hunne zeden. In het tweede Hoofdltuk fchetst hy de Staatsomwentelingen, zedert eene Eeuw ïrt de Koningryken Pegu en Ava voorgevallen, en hunnen handel met de Europeefche volken. En daar het Eiland Madagaskar te digt by de volkplantingen is, die de Franfchen voorby de Kaap de Goede Hoop hebben, zullen wy in het derde deel de zeden, de gewoonten , de kunlten van de Inwooneren van dat groot Eiland en eene befchry. ving van deszelfs zuidlyke (treeken vinden. Eenige byzonderheden, die hy omtrent de Kaap de Goede Hoop, de Eiianden'/^ de France en Bourbon, de Maldmfche Eilanden, Ceylon, MaJacca, de Phihppynfche en Molukfche Eilanden heeft aangeteekend, ontkenen hunne waardye door de waarheid der aangevoerde feiten. Eindelyk heefc hv dit werk geëindigd, door eene naauwkeunge belchryvincr van nieuwe voorwerpen, uit de Natuurlyke Historie , die&in drie hoofd verdeelingen verdeeld zyn, en de viervoetige dieren, vogelen en planten bevatten zullen. Zie daar een fchets van het geheele Werk, zo als zy jrenoegzaam door den Schryver zeiven is afgeteekend, die niet getragt heeft, het geen hy gezien en waargenomen had , op te deren, of het valfche door eene bevalligheid van ftyl te bedekken, zodat, indien dit zyn werk het fchitterende niet heeft van eenige hedendaagfche fchnften, het echter eene betere verdiende heeft, namelyk de waarheid. Met dit alles kunnen wy 'er echter byvoegen, dat het in een zeer goeden ftyl gefchreven is, en overal het juiste oordeel van een opmerkfaamen Waarneemer der Natuur, en van het menschdom, aanduidt. ; By een volgende Uitgave van een tweede Deeltje van dit aangenaame en nuttige Werk, welks inhoud wy thands 'hebben doen kennen, zullen wy eenige byzonderheden uit het zelve, onzen Leezeren mededeelen. I. DEEL, N. ALG. LETT. NO. <5. S J O-  258 j. f. ringelberg &c. joachimi fortii ringelbercii, desiderii erasmi , m. a. mureti, g. j. vossii , et c. barl/ei Commentationes de Ratione Scudii. Accesfit Elogium tiberii hemster^ husix, auétore Viro celeljerrimo davide kuhnkenio. Pramisfa denique eft Prsfatio j. l. moshemu ad Lexicon Noltenianum. Harderovici Gelrorum apud J. van Kasteel, 1786. Absque prjecedd. 216 pp. in oftavo. f. maj. In deezen Bundel heeft de Hoogleeraar Scheidius by een verzameld, etlyke Stukken, waar van de oefeng'raage Jeugd, die zig der Weetenfchappen toewydc, met zeer veel vrugrs ; :bTuik kan maaken; en welken tevens van een itltneemend< dienst kunnen zyn, voor de zulken die 't 'er op toelegge , om door den tyd, in deeze en geene Weetenfchappen, openbaare Leeraars te worden, 0111 der Jeugd toe nutte Leidslieden, in 't beoefenen der Geleerdheid, te verftrekken. Alle de hier faamgebragte fchriften, naamlyk, behelzen leerzaame onderrigtingen, wegens het geen men zo in 't ondenvyzen al in 't aanleercn der geleerde Weetenfchappen, in agt hebbe te neemen , ten einde daar in, op een geregelden voet, voort te gaan; en zig in alles op zodanig eene wyze te gedraagen, dat men zig, op een goeden grond, kunne vleien, met een gewenschten uitflag zyner poogingen, ter bevorderinge van waare en bondige Geleerdheid. Men mag des deeze Verzameling allen dezulken, dit 't 'er op toeleggen, om, niet flegts met een uiterlykeh fchyn van Geleerdheid te pronken, maar inderdaad welgegronde Geleerden te worden, de herhaalde overdenking deezer fchriften met het Hoogfèe regt aanpryzeh, en de Hoogleeraar Scheidius verdient veeier dank, met deeze Stukken, dus op nieuw, ter drukperfe te leveren, en byeen verzameld gemeen te maaken, ten einde daardoor de leerzugt op te wakkeren, en aan de vereischte beoefening der Geleerdheid de bchulpzaame hand te bieden. Het oudfte Stuk deezer Verzaroelinge is het beroemde Gefchrift, van j. f. ringblbergius, vereenigd met dat van zynen gemeenzaamen Vriend o. erasmus, de ratione fludendi. De geleerde tik erpenios, erkennende dat hy zyne vorderingen in de Geleerdheid grootlyks aan dit Gefchrift van Ringe'lberg verfchuldigd was, had dit dus met dat van Erasinus vereenigd, daar het ten zynen tyde reeds zeldzaam geworden was , ia 't jaar 1622 op nieuw terdruk- per>  DE RATIONE STUDII. 259 pcrfc aanbevolen, en daar het thans weder nnatiwlyks te bekomen was, heeft men 't raadzaam geoordeeld eene nieuwe uitgave op te leggen. Het komt hier te voorfchyn , met de Voorreden van Erpenius, en daar by is gevoegd, de ampryzende levensbefchryving van Ringelherg, door Melchior Adami, het loflyke getuigenis van J. M. Gesnerus, en het kort berigt dat Chr. Saxius,in zyn Onomasticon Literarium van deezen Geleerden gegeeveh heeft. By gelegenheid deezer vernieuwde uitgave, heeft men ook te gelyk herdrukt eenige andere Schriften over dit zelfde onderwerp, die 'er gevoeglyk en met nut nevens geplaatst konden wor- li den. Te weeten: m. a. mureti Confilium de via ac ra. , tione tradendarum disbipUnarum; g. j. voss i vs de Stu. diorum ratione in genere, et de ratione , et ordine, univerfam legendi Historiam, in fpecie, nee non de Studiis injlituendis; etiamque c. baulaei Methodus Studiorum, pree- I fcripta Ducibus Megapolenftbus ad eorum Ephorum. Aan deeze verzameling van Schriften van vroegere Geleerden, is ook nog gehegt een Elogium tiberii hemsterkusii, voor 15 jaaren opgeiteld en uitgefprooken, door den Oordeelkundigen n. ruhnkemus; waar in ons de egte trekken en vereischte bekwaamheden van een waar CrU ficus, of Letterkundig Beoordeeliiar, onder het af beeldzei van den doorfchranderen Hem/ïerhuis, ten leevendigfte afgemaald worden; terwyl die fchildery tevens toont, welken weg men hebbe in te flaan, en te houden, om groote j vorderingen in de Letterkunde te maaken. Wyders j heeft de Hoogleeraar Scheidius, aan 't hoofd van deezen II Bundel, ook nog geplaatst de Voorreden van den Hoog!' leeraar j. l• mosheim, voor j. f: noltenii Lexicon j Latino. Unguai anlibarbarum, waarin de befchaavende |: beoefening der Latynfche Taal, tegens derzelver verwaar- loozers, ten bondigfte gehandhaafd, en de Jeugd, mitsgaf ders alle beoefenaars der Geleerdheid, ten fierklte aange1 moedigd worden, om hun werk te maaken van zuiver en I bevallig Latyn te fchryven. S 2 In-  z6o T. dam, i'ab e L K u wde. Inleiding in de Fabelkunde der oude Grieken en Romeinen, door CHRIstiaan tobias dam, Rettor van het Koninglyk Gymnajium te Berhn. Naar den vyf den druk, uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leyden, by W. H. Gryp, 1786. Behaiven de Voorreden en 'f Register, 348 bladz. In octavo. T^at de leergierige Jeugd, in het Ieeren'der Griekfche en j-^Latyniehe taaien, met alleen een regelmatig denkbeeld van die taaien zelfs met alle mogelyke kortheid moet ingeprent worden, maar ook, dat dezelve in 't byzonder, met opzicht tot de aardryksbefchryvinge, oudheden, tydrekeninge, gelchiedenisfen, enz. zeer veele doch duidelyke ophelderingen nodig heeft, indien dezeive met eenig voordeel de Schryvers, hen m handen gegeeven, gebruiken zal, is reeds meermaalen, met recht en naar waarheid, aangewezen. Dan het is ook met minder waar, gelyk men in de Voorreden van dit werkje wel heeft aangemerkt, dat de Fabelkunde voor de Jeugd, die eenigen fmaak in Poëzy heeft, onontbeerlyk is , vooral , wanneer dezelve begeerig is, om de Dicht-en Tooneelftukken der Guekiche en Romeinfche Schryvers, ter opfcherping van hunne genie en fmaak,te leezen en te beftudeeren. Uit dien hoofde heelt de Berlyniche Reftor Dam, de eerstbeginnenden, in deeze foort van Gefchieakunde, deeze beknopte Inleiding aangeboden, opd;it zy de zogenaamde Godheden, en de meest voorkomende Helden - Gelchiedenisfen , zich eigen kunnen maaken, maar tevens ook om hun aanleiding te~eeeven, om het geen onder zodanige beelden en omftandigheden ingewikkeld ligt, te ontwikkeien, en de denkwyze der oudheid een weinig nader te leeren kennen. In 't byzonder heeft hy zich tjegelegd op de oudiïe Fabelkunde, dat is, de verdichtfelen en vernaaien die in de Schriften van Homerus voorkomen, om dat dezelven niet alleen met veel oordeel verdicht is, en haare onontbeerlyke en veelvuldige nuttigheid heeft, by alle werken van kunst, die met verdichtfels' iets te doen hebben, maar vooinamelyk , omdat zy de eerstbeginnenden tot eene aanleiding kan ftrekken, hoe zy vervolgens de Schriften van Homerus in denzelfden zin ïeezen kunnen, in welken hy die gefchreeven heeft. Tot dit oogmerk kan dit werkje, 't welk doorgaans in een aangenaamen en voor de |engd bevatbaaren trant gefchreeven is, wel aangepreezen worden, om dopr de Lettergierige en Dichtminnende eugd op de Latynfche Schooien gebruikt te worden.  ZEDELYKE VERHAALEIÏ. Zedehke Verhaalen, getrokken uit de Werken van de Heeren, d'Arnaud Mercier en anderen der beste hedendaagjche Schryvers Met nieuw geinventeerde Kunstplaaten vercierd. Negende Deel. Je Amfteldam, by A. Mens, Jansz. I7«5- In »ro. 263 bladz. Dit Stukje bevat op nieuw drie A-Atan een leerzaam nut kan zvn. üene ^nge.iuiegc r.hi/denis de fotgevallen van 'Nancy «ifhaalende, brengt den Tnfze^ onder 't oog, het onvoorzigtige gedrag eener jonge nier , die boewei niet afwykende van den weg der.eer!ykllixr li* nóütans inliet in buitenfpoorige vermaaken, die haahoeden naam bezwalkten. Zy gaat eerlang eene geheime wKverb ndtenis aan met Bentlei, die hoopt zynen Vader vërwleens om haaien, om dit huwelyk , fchoon zeer ongeiTvan " iddelen. goed Ie keuren Haare leevenswyze ge!n^rPnde dien tyd , is van denzelfden aart; en t gevolg li.er ïn fs een Lmenloop van omdandigheden haar by BentT p ndelvk ten hoogfte verdagt maake; des hy haar een brief S^fwSfifJaar van trouwloosheid belchuld-gt, en te , y n Jtfr dat zv voor altoos van hem moet afzien. Zulks &?t ' eeL }doodlvke krankte. In die omftandigheden fto tH y"3" ie Oom van Bentlei, d^e met hem afgefproken was ffi^ÏLSSyfi.. met'oogmerk om haar over te . haaom zie goedwillig van hem te laaten fcheiden. Dan by fi? bezoek erlangt de Oom zo ontegenzeggelyke. bewyzen van tTo^ 'dat .hy haare voo|taak op zig neemt en SMS 5$ SASS nog de oogen met kennis, drukt hem de hand,^ziet nem ceM »l te Hete ««'»?'?• TSTédSTlctï.eM C».<«» haal volgt cenc Hoorfuitlche ,rCf.h™SdS£ .;.n den  262 ZEDELYKE VERHAALEK'. hoofdperfoonaadje is Julia; eene op het Land Godsdiercftig opgevoede JufFer, maar die te Parys , onderden fcbyn van eene befchaafder opvoeding te zullen erlangen , en in de hoop van haar fortuin te maaken, jammerlyk verleid wordt • 't welk ten gevolge heeft, dat zy op de fehandelykfte wyze den weg der ongebondenheid bewandelt; van welken zy egter ten laatfte, tot troost haarer Familie, nog weder te regt gebragt wordt; waar op zy.zigin een klooster van de geftrengfte Orde begeeven hebbende, een twintigjaarig boetvaardig Godsdienftig leeven ten einde bragt. Deeze gefchiedenis verleent eene reeks van leerzaame waarfchouwingen , zo voor de jeugd, als voor dezulken , wien derzelver opvoeding is aanbevolen • en fchetst eene vcrfcheidenheid van tafereelen , die de Deugd en de Ondeugd in het juiste licht plaatzen. Tot eene proeve dier tafereelen verftrekke het volgende, waarin ons de heuchelyke wederkomst van Julia by haaren Vader, den braaven de Gourvide, en 's Mans fterfbedde, gemaald word. . Haar Broeder, naamlyk Daumal geheeten , (hebbende* hy zyn geflachtnaam, op Zusters fchandlyk gedrag, veranderd ,) had Julia toevallig ontdekt; met blydl'chap was hy gewaar geworden, dat ze reeds eenigermaate tot inkeer gekomen was; by had haar hierop ten goede verfterkt, en voorts bewoogen om met hem te gaan, ten einde Vader, door haare wedcrkeering, te troosten. Aan 't huis gekomen zynde, daar hy zig bevond, begaven ze zig na zyn vertrek. „ Daumal, (dus vervolgt het verhaak treed de eerfie in. Wel nu, myn waarde Zoon , fprak de Grvsaart, hebt gy die ongelukkige Zuster gevonden, die my zal doen fterven ? Hier is zy, riep julia, zich driftig voor het bed aan de zyde haares Vaders nederwerpende, hier is die onwaardige dochter, die fchandvlek harer Ouderen, onwaardig om langer te leven zy komt om aan uwe voeten te fterven Myn dochter' antwoordde de oude man, haar zyne hand toereikende,...! gy hebt my den dood aangedaan Is het mooglyk , dat ik u wederzie... Zyt gy liet'... Ja Vader, zeide zy.'i'k ben het, die myne afkomst heb kunnen vergeeten;maar heden herinner ik my dezelve, en van nu af aan zal ik trachien myn leven te beteren, en alles wat in myn vermotten is aanwenden, om boete te doen voor myne misdaad. Ik heb God, de natuur, myne familje en myne eer beledigd: ik ben enkel hier gekomen om u te zien, u te aanbidden , en om u te verklaren, dat myn hart u en myne ongelukkige moeder geftadig bemind heeft. Ach konde ik my voor de weereld, voor het daglicht, en voor my zelve, verbergen! Myn befluit is genomen ,• ik zal in een klooster den nederigften ftaat aanneemen, aldaar myn leven eindigen, en God en u om eene eeuwige' vergifnis fmeeken; ó myn Vader, weiger niet my weder aan te neemen; laat my niet fterven zonder uwe vertroostingc; dit zeg-  zedelyke v e ill a a L e N. 26$ zeggende, bedaauwde zy met hare tranen de handen van haren Vader De Heer de gouiwlle , door het berouw van Iulia getroffen, antwoordde haar; myne dochter, ikz.e de. manen van uw berouw, zou ik onverbiddelyker zyn dan God? immers heeft hy gewild, dat wy vergeeven zouden. Uw berouw is oprecht ? Ach myn Vader ze.de zy ,k bezwyk onder myne wroegingen; ik voel myn fchuld op t allerlevendiest; ik kan , dit weet ik, door myn dood, de fchande van mvn leven niet boeten; maar laat my, tenmmften, uwe dochter zvn, laat my zonder dien naam met fterven. De Heer de gourville omhelsde julia, mengde zyne tranen met de haren, en drukte haar tegen zyn hart: gy zyt, myne dochter zeide hy, ik heb u weder gevonden, ontvang nu ook mvn laatften levensfnik. Neen, Vader, neen, riep tol ia, waarom zoudt gy fterven? leef, om te zien dat ik u altoos heb lief gehad! ó dat ik, ten minften, uwes waardig Eene fterke aandoening van droef held en vreugde was ten uitérftc nadeelig voor de gezondheid van den Heer de goorvillf Tulia bleef aanhoudend by 't bed hares Vaders, om hem alle mogelyke hulp toe te brengen, Emdelyk voelde de Gfvsaard zyn einde naderen. Ik zie, myne kmders, zei- de hy, dat gy weent; maar moeten wy het leven "'et wedergeven aan hem , van wien wy hetzelve ontvargen hebben i Ik fterf vergenoegd, nu ik weet dat de oogen van myne julia geopend zyn over haare dwaalingen. Myne dochter kent thans de geheele waarde der deugd, en deze verfchaft niets dan gelouterde vermaken. Gy zult beproeven en zien, dat alle de beguicheüngen der weereld niet opweegen, tegen het geluk van 'zich niets te verwyten te hebben , en den vreede der ziele te bezitten; doch dit geluk komt van God alleen. 6 Mvn God! vervolgde de oude man, ó myn weldoener, verlaat 'myne kinderen" niet; neem hen in uwe hoede en toeverzicht, laaten ze in u hun fteun vinden: ik neem toevlucht *ot uwe goedertierenheid ; vergeef my myne zonden, ó myn God', mvne ziele hoopt op uwe barmhartigheid! De Heer de oouiiville drukte julia en daumal teikens aan zyn hart, hief de oogen dikwyls ten hemel, en liet op zyn gelaat eene tederheid en vergenoegdheid blyken, welke - ten troost en ter vermaninge ftrekte van alle de genen t.ie hem omringden. Hy ontving de kerkgerechten met de Godsdienftige aandacht van eene ziel, die fteeds deugdzaam en godvrèezend geweest is; en na zyne kinderen nogmaals gezegend te hebben, ftierf hy in hunne armen , als of hy in een zagten llaap viel; de vroomheid en de onfchuld van zyn leven fchenen nog op zyn gelaat te zweven." Dit vergenoegd fterf bedde, van den deugdzaamen de gourville. treft, in deeze Gefchiedenis, te fferker, om dat 'er V • * S 4 even  2.6% ZEDÊLYKE VERHAALEN. even te vooren verhaald is het wanhoopige fterven van Mevrouw de sauval, die, door haare heillooze aanzoeken, julia verleid en in 't bederf gefieept had; 't welk haar, na haare fchuld bekend, en julia benevens daumal om vergiffenis gefmeekt te hebben, onder de bitterfte wroegingen, met een afgryzelyk gegil, den geest doet geeven. Therefe en Faldoni, of Brieven van twee Gelieven te Lyon , uitgegeeven door den Heer leonakd. Uit het Fransck vertaald. Twee Deelen. Met Plaaten. In 's Hage, by J. van Cleef, 1785. in 8vo. 522 bladz.. TJoe duideiyk zich de fmaak der Natiën in de voortbrengfeien van het vernuft onderfcheidt, blykt ons weder uit deeze Verzameling van Brieven. Zy behelzen eene zeer treupge Gefchiedenis, en ondertusfchen is 'er dat zwaarmoedige niet in, dat dit foort van Gefchriften in Duitschland kentekent. De Franfchen zyn, oorfprongelyk, niet voor het droefgeestige gefchikt, en in deeze Gefchiedenis worden de droevige tooneelen genoegzaam door vrolyke afgewisfeld. Met dit alles, (want wy kunnen ons hier niet breeder inlaaten, om door voorbeelden het Characterizeerend onderfcheid aan te wyzen , tusfehen den Duitfchen en Franfchen fmaak, en wilden den aanoachtigen Leezer maar eenen wenk geeven.) Met dit alles , behoort deeze Gefchiedenis onder het ichadelyke foort van Boeke,-. Zo om den gantfehen aanleg als om het ongelukkig einde. De Vader van het Meisje is een Dwingeland. Faldoni en Therefe zyn fmoorlyk op eikanderen verliefd, en fchieten, ten fldt, elkander dood. Hoe veel kwaads is hieruit niet te leeren door dat (lag van Leezers, die, alleen, met genoegen . de dweeperyen der Liefde, in alle haare werkingen en wendingen, kunnen befchouwen, en zich verleedigen, om, met Schriften van dien aart, hunnen tyd door te brengen? Onze Leezers mogen, uit den volgenden korten inhoud, over ons gevoelen vonnisfen. Therefe, dan, is eene zagtaartige, gevoelige en deugdzame, jonge Juffer: zy heeft te Parys, by haare Nicht Conflance zich eenigen tyd opgehouden hebbende, kennis gekreegen aan zekeren Faldoni, een Jongman van geringe middelen, van een verwilderd gedrag, en (zo als men gewoonlyk in de waereld zegt) van een goed hart. Deeze Knaap hadt zich, 't welk egter vry laat aan den dag komt, voortyds, omtrent de Sexe, gantsch niet behoorlyk gedraagen. Therefe, hier van onkundig, gaat met hem eene Briefwisfeling aan, welke ten natuurlyken gevolge heeft, dat de Liefde vast dieper en dieper inkankert in de harten deezer twee jonge Perfoonen. Deeze Liefde wordt, ondertusfchen, zorgvuldig voor Vader en Moeder bedekt gehouden, en zeker goedaartig Priester is, voor een  le0nard $ therese en faldont. Z6$ een tvd lang de eenige vertrouwde deezer Gelieven. De Vader van therefe, een hard, ftug en geldzuchtig Man (*) , hadt haar, ondertusfchen, een ryk Heer, pas uit de Indien aangekomen, ten Echtgenoot voorgeftetd. Het gevolg hier van is liet te raamen. Droefheid, wanhoop, en verbittering, tegen den Vader fpruiten hier uit voort. Middelerwyl ontdekt Faldoni. op eene regt dolle wyze , zyne Liefde aan de Moeder van Therefe Deeze goede Vrouw wordt daarop de vertrouwde der fon de Heer vim der Zoo velen, zo wy agten, een gewigtigen Sensr daer'hy hun ene verftandlyke'en te gelyk gemoedtvkehandleiding verleent; waer van ze met vrucht gebruik liJn S! zo ter rechte kennisfe, als ter vereischte S ïoiSg van des Heren Avondmael. Het geen dit fiefchrS by uitftek, boven vele anderen van die foort oènorvst is dat het zelve op zodanig ene wyze ingericht fv dat alle Christenen, die, hoe onderfcheiden zy anders ook over het leerftellige der Euangelieleere mogen denVen door den gekruisten Christus hunne zaligheid zoeK!' zich met opwekking daervan kunnen bedienen- nadernael de Godgeleerde verfchillen 'er in vermyd worden. S by komt, dat geen bygcloovige of dweepende denkwvze ontregelde aendoeningen verwekt, die het hart fterk roeren mae? tevens het verftand verbysteren ; overmits en de Schryver en de Vertaler 't 'er op toeleggen om het Hart en het Verftand te gelyk de behulpzame hand te bieden. Ten dezen einde bevlytigen zy zich tot het voordragen van zulke bedenkingen over dit Godsdienftig onderwerp, die ftrekken, om het zelve met ene verftandlyke -emoedsaendoening recht ernftig te overwegen; en den Avondmaelganger op te leiden, om die plechtigheid,over^Tomft g gdaermede, in diervoege te onderhouden- dat hv door Gods genadige medewerking , de eigenaernge uitwerking hiervan, niet Hechts by de onderhouding zelye S ook in den volgenden loop zynes levens, moge onder- V1Omndit te bevorderen bepaelt zich de Heer Hermes aenvano-lvk, tot ene overweging van de inftelhng en t oogmerk van het Avondmael; vervolgens handelt hy over de ware voorbereiding, tot een nuttig gebruik van het zelve; en hieraen hecht hy ene befchouwing van de kracht en den |ege van het Avondmael, Met de behandeling hier-  sSo j. a. hermes van loopt het eerfte Hoofdltuk af, en het tweede behelst korte overwegingen, om te dienen, ter voorbereidinge tot het Avondmael. In dit gedeelte komt ons voor ene afreme ne zelfsbeproeving: ene zelfsbeproeving van een Avond maelganger die te vooren roekeloos of in zorgeloosheid geleefd heeft: en de ernfhge overdenking van een oprecht Christen over zichzelven, voor dat hy tot het Avondmael nadert. By deze voorftellen van zelfsbeproeving komen wyders etlyke (hikken van opmerkzame befchouwineen voor jechtfchapeu Avon imaelgangers: Ene befchouwing van het leven, het lyden, en den dood van Jezus. j?ne opwekking, by het gebruiken des Avondmaels, tot ene openbare belydenis des naems van Jezus, en tot een werkdadig Christendom. Ene opwekking tot ene broeck rh'- ke vereniging met andere Christenen, en tot de liefde des Naesten, by het vieren des Avondmaels. De zeifs- overdenking van een jong Christen, die het Heilig Avondmael voor het eerst zal genieten. Ene befchouwing van het gedrag van den Verlosfer op den Olyfberg. ter opwekkinge van Godvruchtige Avondmaelgangeren, die zich in dergelyke beproevingen bevinden. Ene overdenking van den val van Petrus, gefchikt voor een Avondmaelganger die zich aen dergelyke ontrouw, jegens zynen Verlosfer! heeft fchuldig gemaekt. En eindelyk ene overwe«nn „ . De Grieteny ydaarderadeel , die in rang van ftemminge op den landdag in de Kamer van Oostergo de Uende is, werd van ouds Edauwerderadeel genoemd. Hier vindt men, wegens de laagte der Landen, geene Bouw-, maar alleen Weid-of Hooilanden, benevens veele wateren en ftroomen, die deeze Grieteny alomme doorfnyden, en allen zeer Vischryk zyn. Voorts ligt deeze Grieteny genoegzaam in 't midden der Provincie, ontleent haaren naam van het Dorp Ydaard, en bevat acht Dorpen in ^Eindelyk komen wy tot de elfde en laatstftemmende Grieteny van Gostergo, die teffens dc kleinfte van dit J kwar«  294- tegenwoordige staat van friesland. kwartier is, rauwerderhem genaamd; dezelve paalt ten Oosten aan Ydaarderadeel, wordende daarvan afgefcheiden door de Muzel, weleer een (troom van dee/.e naam; ten Zuidoosten aan U'.ingeradeel of de Zevenwouden , waarvan zy gefcheiden wordt door de VVeteringe, een ruim en diep vaarwater; en in 't Zuidwesten aan de Sjaardafloot, die deeze Grieteny van Wymbritferadeel en te gelyk Oostergo van Westergo fcheidt. Door deeze Grieteny loopt de algemeene Friesfche rydvveg naar Overysfel, te weeten van Leeuwarden op Raauwerd en Irnfum, en van daar over de Schouw^ Ackrum, 't Heerenveen en VVolvega op Steenwyk. In 't Zui len van deeze Grieteny ligt een Visehryk water, de Rreki-en genoemd, waarinde meeste wateren deezer Landltreek famenkomen, om zo voorts door de Zoolfterzyl ontlast te worden. De laagheid deezer Landftreek maakt dezelve meerendeels onbekwaam tot den Akkerbouw, en ook op veele Plaatzen tot Weidlanden, vooral in 't Zuiden , alwaar de meeste Landeryen alleen tot Mieden of Hooilanden kunnen dienen, ten zy dezelve, door middel van hepolderinge, droog worden gehouden, gelyk men meer en meer tot groot voordeel van Huurders en Eigenaars nier alleen, maar ook van s' Lands Kasfe, begint in 't werk re ftellen. Inmiddels worden de hoogere Landen deezer Grieteny, welke zes Dorpen en een Klooster bevat, voor de beste Weidlanden van geheel Friesland gehouden. Na de befchryvinge van deeze elf Grietenyen, en de daarin bevatte Dorpen, wordt dit deel geëindigd met een Staat van alle de Landsfloreenen op de vastigheden en Landeryen in Oostergo, terwyl hetzelve daarenboven opgehelderd wordt door een Kaart van Oostergo, waarop de Scheidsliniën van elke Grieteny zyn afgeteekend, en vier Prentverbeeldingen van de voornaamfte Publieke Gebouwen van Leeuwaarden, en het Stadhuis te Dokkum. Nis.  HISTORISCH VERHAAL. 295 Historisch Verhaal'van het gepas/eerde te Leiden, met de propofitie van geheimhouding, ontworpen hy een VroedJchaps rapport van li O&qber en 3 December 1785, en op den laatstgemelden dag by eene Re/blutie gedeclineerd. Voorzien met egte, zeer gewiglige Stukken. Te Leyden, by C Heyligert, enz. 17Ö6. Behedven het Voorbericht en de Nareden, 111 bladz. in gr. 8vc Wy zullen onzen Leezers, zo kort mogelyk, den hoofdzakelyken Inhoud mededeelen, van het geen ons in dit Verhaal en de daarbygevoegde Stukken wordt medegedeeld. - ... , . Den Heer Burgemeester Changuion, in de maand Augustus van 't voorleeden jaar zich in de Leydfche Vroedfchap beklagende, wegens zekere Infertie in de Zuid-Hollandfche Courant, waarby zyn gedrag by,de deliberatien, in de Vroedfchaps Vergadering, betrekkelyk zekerreqüest ter voorkoming van de inrukking van Troupes in Amersfoort, die gedeeltelyk op Hollandfche repartitie ftonden, niet 'zeer gunftig befchreeven wierd, zo gaf dit beklag aanleiding, dat de Heer Oud Schepen Cunacus aan deeze Vergadering ter nadere deliberatie voorftelde, om voor het vervolg gefchikte middelen te beraamen, ter voorkoming van dTergelyke Infertiën, gelyk dan ook deeze Propofitie ten zelfden tyde gefield werd in handen van het gewoone Stadsbefogne, om daarover een raport by de Vroedfchap in te leveren. Daar nu het verlangen van Leydens Burgeren algemeen was, om te vemeemen op welke wyze deeze aanzienlyke Commisfie den haar opgedragen last zoude volvoeren, zonder by derzelver dedudlie, of de Vryheid der Drukpers te ondermynen, of zonder, in andere opzichten, de waare gronden eener Republikeinfche Regeering omver tewerpen, zo ftond men niet weinig verwonderd, na een lang verloop van tyd eindelyk een raport dier Commisfie in de Vroedfchap te zien ingeleverd, waarby Gecommitteerden zeggen: „ dat door hun ter affnydingvan diergelyk« klagten, en rer bevordering van de hoogstnodige harmonie "onder de Leeden, en tot confervatie van de achtbaarheid eener Regeering niets met meerder vrucht zoude kunnen wnrden voorgeflagen dan dat de Leeden zich onderling geliefden te verplichten, om, vrygelaten aan een leder 'derzelven , om, des goedvindende, derzelver eigen ge-  3tg6 HISTORISCH VERHAAL. gedachten of adviefen bekend te maaken , hoe ook genaamd I geene adviefen hunner medeleeden , buiten de leeden tot deeze Vergadering behoorende, te releveeren, veel min i dezelven door den druk publiek te maaken; en dan tot dit engagement ook verplicht zoude behooren te worden ieder Heer, die als lid deezer Vergadering wierd geïntroduceerd, alvoorens tot den eed wierd geadmitteerd." Nauwlyks was het voorftel van deeze zaak alom bekend geworden, of het verwekte geene geringe aandoeningen by Leydens braavc Burgery; want daar elk Lid der Burgermaatfehappy, (gelyk de kundige Heer Blok in zyn Advies over deeze zaak zeer wel heeft aangemerkt) over het algemeen het grootlte belang heeft, dat hy ten naauwkeurigfte onderrecht zy van de voornaamlle byzonderheden, welken in zodanige Vergadering van tyd tot tyd voorvallen, en van de wyze, waarop zich elk een van zyne vertegenwoordigers aldaar gedraagt; dat derhalven ook geen Kollegie van Regeering, waarin over de aangelegenheden van den Burgerltaat in ecnigerlei opzicht geraadpleegd wordt, het vermogen heeft om iets van dat alles verborgen te houden voor de gantfche Burgermaatfchappy, of voor iemand van derzelver Leden, dan alleen in zodanige gevallen , waarin het ontydig openbaar maaken van aangelegde deliberatien of genomen belluiten nadeclig zoude zyn aan het waare welzyn der Burgermaatfchappy, en dus niet kan gereekend worden met derzelver begeerte overeen te komen. In zodanige gevallen eischt het heil des volks, dat elk der Leden zich op het plechtiglte verbinde tot eene flipte geheimhouding der deliberatien ,en befluiten , tot zo lang dat het bekend worden derzelver niet meer fchaden kan. Dan het afvragen van fecretesfe omtrent fommige zaaken betoogt ten duidelykfie, dat een ftandvastige gewoonte ook in Leydens Vroedfchap, zo wel in de tyden der Graafelyke Regeering, als federt het bellier deezer Landen, den vorm eener Staatsregeering gekreegen heeft, altyd ongefchonden gelaaten heeft het recht des volks, om van tyd tot tyd onderrecht te kunnen worden van het verrichte zyner Vertegenwoordigers, gelyk ook de nuttigheid en volftrekte noodzaakelykheid van dit recht, als het krachtigfte motief der Regenren , om hunnen gewigtigen post in alles plichtmaatig waar te neemen, door den evcngemclden Heer Blok in deszelfs advies over deeze zaak grondig tevens en breedvoerig betoogd wordt. Uit dien hoofde vond de Burgerkrygsraad der Sta cl Leyv den,  HISTORISCH VERHAAL. 297 den , benevens een agtingswaardig gedeelte der Burgery e» Burgerofficieren , zich verplicht dc i'chroomlyke gevolgen van het voorllel der geheimhouding aan hun Ed. Gr. Achtb. onder 't oog te brengen, en aan dezelven hunne dierbaare belangen ten deezen op nieuw plechtig aan te beveelen. Deeze Addresfen echter hadden toen nog den invloed niet, dien men zich* had voorgel! eld, om, namelyk het geheele voorftel van geheimhouaing, overe?nkomftig de verklaarde begeerte van Leydens Burgery, te bellisfen, daar de ingeleverde ftukken wederom in handen gelteld wierden van het gewoone Stadsbefogne, by welkers volgende rapport het geheele voorftel van geheimhouding op nieuw aangedrongen wierd, even, (zegt de opfteller van dit verhaal) als of eene grondwettige Conftitutie, die des volks biltyken invloed ten grondflage heeft; even of het geopenbaard verlangen van de braafften eener Burgery; even of een wel ingericht beftuur van geenszins onverandwoordelyke Overheden, flegts ydelheid en beuzelingen waren! Dit Rapport, (het welk ons hier in zyn geheel wordt medegedeeld) flegts weinige dagen, ja aan fommige Leden der Vroedfchap flegts weinige uuren voor de Vergadering, die beftemd was tot Conclufie van het meergenoemde voorftel, ter vifie zynde rondgezonden, ontflipte echter niet aan het doorzicht van veele Raaden, welkers Vaderlandfche en cordaate Adviefen zo tegen het Rapport van i2 0dt.ober, als tegen het laatfte, welk in de Raadsvergadering op deezen eigen dag wierd ingeleverd, de gulden Vryheid uit de duisternisfe verheften en in den volkomenften luister herftelden, zodat de morgenftond van deezen dag, die reeds verkwikkend was door de aanftel]ing van een nieuwen Raad, den Heere Colonel van den Santheuvel, overeenkomftig de algemeene en verklaarde begeerte des volks., ook door eenen fchoonen dag achtervolgd wierd, nadat zy voor een korte poos door eenen zwarten wolk was beneveld. Van de een-en-dertig Raaden, by deeze Vergadering tegenwoordig, conformeerden zich met de reeds gemelde Rapporten de Ed. Achtb. Heeren van der Meer, Speelman, van den Steen, P. Marcus, van Hcusden, Hoogftraaten, van Berkhout, Pompe van Slingeland, van der Jjurch, Chastelyn, Drolenvaux, van Halteren, van Gersten en Hartïngh; terwyl de overige leden, van Lelyveld, Blok, van Rei jen, P. J. Marcus, van Leeuwen, van Hooeeveen, Sneeck, Twent, Cunaeus, Douw, Romswtnckel, Vrt*  2p3 HISTORISCH VERHAAL. Vromans, De Wildt, Z)e A/ey, Heldewier, van Poot, en v«« den Sanlheuvel zicli met ronde woorden tegen derzelver inhoud verklaarden, en het geheele voorftel van ger heimhouding verwierpen, declareerende den Heer van Póót echter afzonderlyk, niet te ltemmen, maar de Conclulie te zullen aanzien. Onder de laatften in 't byzonder leverden de Heeren van Lelyveld, Blok, van Rooi/en, van Leeuwen, van Ho'ogevecn, Twent, Cunaeus, Douw, Ronnwinckel, de Wildt en Heldewier hunne fchriftelyke, Adviefen k) tegen hgt bewuste voorftel, die allen de kenbaarfte blyken draagende van Cordaatheid , Vaderlandfche Trouw en Vryheidsmin, met kracht van betoog, met edele Mannen-taal, de gronden onzer Republikeinfche Conftitutie , tegen de Rapporten v'erdeedigdeir. Het is ons -ten hoogften aangenaam, dat men in dit verhaal ook recht heeft gedaan aan de Cordaatheid van den braaven en welmeeneuden Burgervriend Cunacus ,w\en men z^er ten onrechte verdagt gehouden heeft als of hy het voorftel van geheimhouding het eerst gedaan heeft, daar deeze waardige Burgervader niets anders gedaan heeft dan het beklag van den Burgemeester Changuion te onderfteunen , laatende dc middelen , om zodanig beklag verder voor te komen, ter deliberatie over aan het gewoone Befoigne ; en daar dit Befoigne by de Rapporten zodanige middelen voorfloeg, die hy niet had kunnen voorzien, en hem zeer ongepast toefcheenen, moest hy ook volgens zyne rechtfchapen beginzelen zich daartegen met nadruk verzetten, gelyk hy dan ook door zyn fchriftelyk bondig Advies getoond heeft, dat zyne gevoelens, verre van de Burgerlyke Vryheid te belaagen, in tegendeel volmaaktelyk ftronkten met die van alle waare Patriotten. Gaarne had daarom de Schryver ook het Advies van zyn Wel Ed. onder de thands uitgegeeven ftukken aan de waereld medegedeeld, doch naardien zyn Wel Ed., nevens eenige andere Heeren, zulks niet verkoozen hebben, heeft hy alleen geplaatst de Adviefen van de Wel Ed. Heeren Plek, van Rooi'en, van Hoogevecn a Romswinckel, en Heldewier, welke allen wel waardig zyn geleezen en tegen beide aangehaalde Rapporten van het Befoigne vergeleeken te worden. Na het vonrdraagen der gemelde Adviefen, bleek al aanftonds dat de meerderheid der Raaden zich tegen den .inhoud der beide Rapporten verklaarde, en dus de Propofi- tie  historisch verhaal. »99 tie zelve van geheimhouding verwierp. Het voorftel echter van den Heer Praefident, om het ftuk binten Conclufie te houden, .veroorzaakte geen geringe discusfien onder de Leden, terwyl eenigen zich op de uitdruklyke belchryving van den Raad, ter afdoening van dit point, beriepen, anderen wederom te kennen gaven wel te wenfehen dat het voorftel zelf nimmer in overweging ware gekomen, tot dat eindelyk eene nadere omvrage, of met het geheele ftuk i zonder eene formeele Conclufie, als voor altoos afgedaan, zoude kunnen gehouden worden, de algemeene goedkeuring fcheen weg te draagen. Ingevolge hiervan werd tot dezelfde omvraage dan ook daadelyk beüooten, onder deeze uitdruklyke mus, dat m het vervolg nimmer daarover eenige deliberatien zouden mogen ondernomen worden, terwyl Heeren Burgemeesteren werden verzocht, den Inleveraars der Adresfen tegen het gemelde Voorftel, van dit befluit der Vroedfchap, op eene voegzaame wyze kennis te geeven, gelyk ook door hun Ed. Achtb., op Maandag den ttden daaraanvolgende, aan den Heer van den santheov■ l toen nog als Colonel zyn ontllag niet hebbende, gékhied is mer/'bvvoeging, om daarvan aan de Requestrantcn te berichten ; zo als te zien is uit de Notulen van het gerefolveerde te dier Vergadering, in dit verhaal gemfereerd. Beknopt Onderzoek van het Reeht der Nederlandfche Republiek, tat het gefloten houden van de Schelde, door een voornaam Rechts- . fleerden, kunnende dienen tot een aanhangzel der Bedenkingen fret de Vryheid der Schelde, door den Keizer gevorderd; onlangs in 't licht gekomen door den Graave de Mirfibeau. ü het Fransch vertaald. Te Leyden, by Frans de Does, en te Rotterdam, by Jacobus Bronkhorst, 1786. 84 bl. In gr. 999. TVt Werkje, dat met oordeel en befcheidenheid gefchreven, JJen zeer gefchikt is om te dienen tot een Aanhangzel op de voorheen door ons aangekondigde , en' aangeprezene MffnfeiBffeB lïn den Heere Graave de Mrabeau (*)■ is men 111 t oorlprongIvke verfchuldigd aan den fchranderen Opuellei- van eenige Franfche Leid&e Posttydingen , of Couranten, in eedeelte van den jaare 1784, en het begin van den jaare f785 der waereld medegedeeld; aan welke de evengemelde Graave de Mirabeau deezen welverdienden lof gegeeven heeft Dat het moeiielyk zoude zyn het Recht der Hollandeien in dit oPz!cht opyèene krachtdadiger en bondiger wyze^e (<•; Zie /tic Vad. LM. Vilde O. bl. $9- j. deel. n. alg. lett. no. 7. X  3oo BEKNOPT ONDERZOEK. „ onderzoeken, dan door den Schryver der Franfcbe Leydfche Couranten in deszelfs bedenkingen op de aanmerkingen van „ de VVeener Post gefchied is " Uit dien hoofde is het dan ook, dat men dit Beknopt Onderzoek , tot vermeerdering der Kunde van onze Vaderlandlievende, doch in de Franfche taal minder ervaren, Medeburgeren en Mede-Ingezetenen, in de Hollandfche taal heeft doen overbrengen; waarop men alleen zou kunnen aanmerken (zonder daarom tot de Albedillen te behooren, gelyk den Heer Drukker behaagt heeft deeze onheufche en ongepaste uitdrukking in zyn Voorbericht te gebruiken) dat het wat laat ondernomen is, en dus,gelyk 't fpreekwoord zegt, als mostard na den maaltyd komt, dan welke aanmerking men hierdoor heeft trachten af te fnyden en voor te komen , „ dat door deeze Vertaaling dit fraaijc Stukje voor de Nakomelingfchap bewaard blyft, daar het anderszins zeer lig. telyk, als zynde alleenlyk in eene Posttvding, of zogenaamde Courant, geplaatst, der vergetelheid zoude worden overgegeeven , terwyl eene geheele verwaarloozing al dikmaals het lot van zodanige losfe papieren is , fchoon fommigen derzelver een beter lot mogen waardig zyn." Vooraf heeft men, met een oiKierfeheiden letter, de Aanmerkingen geplaatst, die men ten opzichte van het tusfehen onze Republiek en de Regeering der Oostenrykfehe Nederlanden, gereezen Verfchil, in de Weenerposttyding van den i Dec. 1784 ontmoet; en vermids door het onlangs te Fontainebleau gellooten Vreedes-Traóïaat tusfehen zyne Keizerlyke Majelleit en onze Republiek, alle de voorgemelde ontftaane verfchillen uit den weg geruimd zyn , heeft men bet niet ongepast geoordeeld, om, achter dit Werkje , dat Vreedes-Tracfaat te voegen, als mede nog het Alliantie Traéfaat, tusfehen den Koning van Frankryk cn onzen Staat, kort daarop aangegaan , naardien het vierde afzonderlyke Artikel van hetzelve zich ook bepaalt tot het gemelde VrcdesTractaat, tusfehen zyne Majefteit den Keizer en de Vereenig. de Nederlanden gelloten. Bylaagen, behoorende tot het Rapport van de Heeren door Hun Hoog Mog. gecommitteerd, tot het onderzoek, wegens de Redenen van non executie van H. Hoog Mog. orders tot het verzenden van tien Scheepen naar Brest. Êerjle en tweede Stuk. Te bekomen, te Dordrecht, by Blusfc; Jmjlerdam, Verlcm, enz. T~)eeze Bylaagen , waarin onder anderen aanm'erkelyk zyn, de Verhooren van den Heer V. A. Hnrtzinck, deiV Grjave vah Byland en andere Officieren, die in deeze zaak betrokken zynj zyn zeer gefchikt tot een beter begrip en opheldering van het bewuste Rapport, waarvan wy, onlangs C*) onzen Leezers een Ver- C) Zie Atg. Vai. Lat. Vil D. bl. 33 cn 484.  BYLAAGEN. $01 Verflag hebben medegedeeld, en verdienen dus uit dien hoofde by hetzelve geplaatst te worden. De Zwitzerfche Patriot, of de Landdrost Fellx Grebel gelukkig overwonnen door Johan Caspar Lavater, thans Leeraar des Christendoms te Zurich. In 't Nederduitsch vertaald, door Hendrik bergh, Leeraar des Christendoms, by de Lutherjche Gement e, te Deutichem. Te Amfterdam, by Jan Verlem, 1785. "T\e Stukken, in deeze Verfameling vervat, zyn, volgens het -^Bericht van den Uitgeever, door den Heer Lavaier, toen hy nog jong was, eensdeels zelve vervaardigd, anderdeels veroorzaakt. Zy behelzen fterke en nadruklyke klagten en befcbuldigingen tegen den Land-Drost Felix Grebel, wegens meineed, onderdrukking en allerleie foorten van ongerechtigheden, geduurende zyn Landdrosten-Ambt gepleegd. Deeze klagte wierd onder anderen ook door de Heeren Lavater. en Fuetli, in een naamloos gefchrift, in druk vervaardigd, aan de hooge Overheid, niet alleen ter beoordeeling voorgelegd, maar zelfs van haar begeerd, om de waarheid deezer klagte te onderzoeken, en, naar maate dezelve bevonden werd, het zy den beklaagden, of den klaagcr, met zwaare ftraffen te ontmoeten. Den'hoogen Raad te Zurich, vervolgens den Opfteller van 't Klaagfchrift uitdaagende, dat hy zich zoude ontdekken „kwam Grebel tegen het gemelde Schrift, het welk hy een Lasterfchrift noemde, klagende, op, en hieldt om befcherming aan. Egter vernam hy, dat alles onderzogt zou worden, en dat elk, die klagten tegen Jonker Grebel had in te brengen, zich by den Burgemeester Èscher moest aanmelden, welke korten tyd daarna den Raad berichtte, dat 'er zich reeds twintig partyen by hem hadden aangemeld, waarop een Commisfie van Raaden benoemd wierd, wélke de Klaagers verhoren zoude, en byaldien 'er eenige onrechtvaardigheid, ten laste van Jonker Grebel, kon bewezen worden, gereg'tigd zyn zoude, om hem te doen gevangen neemen. Jonker Grebel, echter, vond niet goed om deeze onderzoeking af te wagten, maar maakte zich fpoedig onzichtbaar. Ondertusfchen verfcheenen Lavater en Fuetli, op den beftemden dtg, waarop de voorgemelde Commisfie ten eerden maale zitting nam, en gaven zich zeiven als de Opflellers van het Klaagfchrift aan', als geene de minfte redenpn hebbende, om zich wegens hunne onderneeming te fchaamen, welke voor het Vaderland in 'c algemeen, en voor zó veele verdrukten en benadeelden, in 't byzonder, zo nuttig was; te mear, dewyl ze op eene reine menfchenliefde en een waar Patriotisme alleen gegrondvest, en van alle perfoonlyke wraakzucht oneindig verwyderd was. Zy verklaarden, dat zy, uit dien hoofde, eer zy 't bewuste Klaagfchrift hadden verfpreid, X 2 een  2Q2 DE ZWITZERSCHE PATRIOT. een bcweeglyken Brief in het huis van Grebel hadden doen bezorgen; doch, dewyl dit van geen gevolg geweest was, dat zy zich derhalven door den nood hadden gedwongen gezien om tot dit laatfte uiterfte te komen; zich tevens op een trefl fende wyze verontfchuldigende en verdeedigende, waarom zy deezen weg hadden ingeflagen, en zich niet liever terftond ter behoorlvke plaats hadden aangemeld. De Raad gedroeg zich hieromtrent, als een ieder, die gerechtigheid bemint en handhaaft, zou gedaan hebben. Grebel is door de vlucht het zwaard ontloopen , moet zyn kwaad geweeten , buiten zyn Vaderland, uit het welke hy eeuwig verbannen is, met zich omdraagen. Alle de Stukken, tot deeze zaak betreklyk, zyn in den ge. woonen enthufiastifchen ftyl van Lavater voorgefteld ; doch draagen overal de blyken van het menschlievend hart, dat deezen waarlyk braaven Man, reeds in zyne vroege jeugd, geken- lcnetst heeft, De Heer Bergh, die dit Werkje in onze taal heelt uitgegeven, bezit mede een zeer goede maate van Enthuhasme, doch mets van de genie en levendige verbeeldingskracht van den vernuftigen Lavater; fchoon wy voor 't overige wel willen gelooven dat hy het met de goede zaak wel meent. Hy beklaagt zich in zyne Voorreden over de eigenduiu-elyke magt, die fommige Landdrosten in ons Vaderland oefenen, over de Breukgerichten , waarvan, hoe goed zy in haare inffelhng zyn, volgens zyn zeggen, fchreeuwende misbruiken worden gemaakt, en over het eigcndunkelyk gezag zommiger Edelen. Van het een cn ander heeft hy voorbeelden opgcgeeven , die byna ongeloofbaar zyn, hoe zy in een vry Gemeenebest kunnen plaats hebben. Nederlandfche Reizen s tot bevordering van den Koophandel, na de meest afgelegene Gewesten des Aardkloots. Met Plaaten. AchtJte Deel. Te Amfterdam, by P. Conradi, en te Harlinpen. bv V. v. d. Plaats, 1785. In gr. octavo, 176 bladz. A/Ten heeft hier weder een drietal van Reistogten byeengevoegd : die van Jakob le Maire en Willem Koruelisz. Schouten, in- de jaaren 1615, 1616 en 1617; die van Willem Ts. brandz. Bontekoe, 111 dc jaaren IÓ18-1625; en die van Jakob Heremiet, gedaan in de jaaren 1623 tot 1626. leder derzelver behelst eene reeks van merkwaardige ontmoetingen, en leerzaame berigten nopens een aantal van bvzonderheden . die do Oostindien, en de lotgevallen der Maatfehappye, betreffen. De Reis van Bontekoe is zo vol van wederwaardigheden, dat zelfs de benaaming van eene Bontekoe's Reize ontdaan zv.ter aanduidmge van eene ramplpoedige reize. En die van le Maire, be, IfêveW djg vgn fyremiet, trekken boven aJ de aandagt, uit ilüo}'-  UedkrlandsChe reizen. 303 Jioofde der Vaarte, door eene nieuw gezogte en gevonden doortogt, gemeenlyk de Straat van le Maire geheeten; 't welk ons noopt om daarop in deezen wat nader haan te blyven. Het verbod naamlyk van de vrye Vaart op de Indien, voor byzondere perfoonen buiten de Maatfchappy, langs de Kaap da Goede Hoop of door de Magellaanfche Straat, gafzommigenaanleiding om op eene andere reiscoers te denken. Wel byzonder gaf een ervaaren Hoornsch Zeeman Willem Komelisz. Schouten aan een onderneemend Amlterdamsch Koopman I/aak le Maire te kennen , hoe hy , op herhaalde waarneemingen, van tyd tot tyd gedaan, niet twyfelde, of 'er liep, ten zuide van de Straat van Magellaan, nog een andere weg, behaiven die Straat, ra de Zuidzee, welke niet begreepen was in het Oftrooi der Maatfehappye. Men bragt het eerlang zo verre, dat men kans zage om de onderneeming te bekostigen, (blyvende egter het waare oogmerk een geheim voor verre de meeste deelneemers;) en 'er werd een groot Schip, benevens een Jagt, ten dien einde uitgerust. Willem Komelisz. Schouten voerde het bewind als Schipper of Kapitein, en Jakob le Maire, zoon van opgemelden Jfaak le Maire, bekleedde den post van Koopman, hebbende zynen broeder, als Onder- Koopman, onder zig. Op den veertienden van Zomermaand des jaars 1615 liepen zy in Zee, en den vyf en-twintigften van Wynmaand pasfeerden zy de Linie, ■wanneer het Scheepsvolk nopens het oogmerk der reistogte onderrigt wierd; het welk, in de hoop op voordeel, met de gegeeven kundfehap zeer in zyn fchik was. Men zette de reis verder West- en Zuidwaarts voort, en 's daags voor Kerstyd ontdekte men land, zo wel aan ftuurals aan bakboord zyde. De kusten vertoonden zig zeer hoog, en lagen, naar gisfing, acht mylen van elkander. Onze reizigers waren van oordeel, dat 'er een doortogt tusfehen beiden was te meer, om dat de Aroom aldaar zo fterk trok. Zy waren nu op 54 Gr. 46 min. zuiderbreedte; en liepen op de onder» ftelde opening aan; doch de ftilte verhinderde hen veel te vorderen , zy moesten alleen met den ftroom voortdryven. Op den 25 January 1616 naderden zy aan de Oostkust, die zig OostZuid-Oost uitflrekte. Men noemde die Kust Staaten-Land, en de Westkust Maurits van Nas/au. Toen ze op .55 Gr. 36 min, breedte kwamen, maakte het Schip een fnellen voortgang. Het water vertoonde zig zeer blaauw ; dit deed de Zeelieden befluiien , dat zy te loefwaards eene groote diepte hadden. Men twyfelde nu niet meer, of dit-was de groote Zuidzee, en dat zy gevolglvk eene doortogt gevonden hadden, die dus lang onbekend "geweest was. Voorts ontmoetten zy, op de breedte vart 57 Graaden, twee Eilanden, omringd van eene menigte kleine rotzen, allen dor en onvrugtbaar. Zy gaven ze den naam van Bamevelts Eilanden. Middelerwyl hadden zy nog de vaste Kust in het oog; het was het land gelegen ten zuiden van de Straat X 3 van  304 IfJSDBRLANDSCHE REIZE». van Ma&eüaan. Zy zagen 'er niets dan hooge bergen, met Iheeuw bedekt, uitloopende op een fcherpen hoek, welken men Kaap Hoorn noemde; hy ligt op 57 Gr. 48 min. breedte. Zy kwamen dien hoek te boven op den laatften van Louwmaand. Eerlang verdween het land: het water vertoonde zig by aanhoudendheid blaauw. Het was nu geheel buiten tegenfpraak, dat men zig tn de groote Zuidzee bevond. Te meer nog werd men.bevestigd in dit gevoelen, om dat men, nog verfcheiden dagen, in de zelfde koers voortgezeild zynde, in al dien tyd geen land gezien had. Met goedvinden van den Scheepsraad , en op verzoek van den Heer le Maire, werd de gevonden doortogt, tusfehen het Staaten-Land, en het Land van Maurits van Nasfau, genoemd de Straat van le Maire; hoewel men, met meer regt, haar den naam zou hebben moeten geeveiv van Willem Schoutensz. Straat, om dat, onder zyn beduur, en door zyne ervaarenheid , de togt dus verre gelukkig was afgeloopen. ——— Men zette toen coers op de Jan Fernandes Eilanden, liggende op de breedte van 33 Gr. 48 min.; pasfeerde den eerften van Lentemaand den Keerkring van den Steenbok; ftever.de voorts Oost waards aan, en kwam eindelyk, met het afloopen van Wynmaand, voor Jaccatra ten anker; alwaar hun fchip en laading, door den Raad der Indien, verbeurd verklaard werd. Vergeefsch bragt le Maire hier tegen in, het ongeluk en nadeel, 't welk hun werd aangedaan: de Prefident Jan Pietersz. Koen betuigde, naar zyne orders te werk te gaan, en, indien hy meende verongelykt te zyn, in Holland regt te moeten zoeken. Deeze ontdekking had ten gevolge, dar de Staaten, in den jaare 1623, Oflrooi verleenden aan eene Vloot, door verfcheiden Kollegien der Admiraliteit, en van de Oostindifche Maatfchappy, uitgerust, welke die doorvaart op nieuws- wilde beproeven. Zy werd gefield, onder het bevel van Jakob Heremiet als Admiraal, en Gheen Huygen Schapenham als Vice-Admiraal, liep in 't laatst van Grasmaand deezes jaars in zee; en bereikte, de Linie gepasfeerd zynde, met het afloopen van Wynmaand', het Eiland Jnnobon, welks Oosthoek, daar de Rhee erf het Dorp is , ligt op 1 Gr. 20 min. Zuiderbreedte , aan de Afrikaanfche Kust. Ze vertrokken van daar den vierden van Slagtmaand , (levenden voorts geduurig Zuidwestwaards aan, zonder eenig Land te zien, tot dat zy den eerden van Sprokkelmaand 1624 de Kaap Pennas, die zig als een hoogeo berg, met fneeuw bedekt, vertoonde, vyf mylen Zuidzuidwest van zig, ontdekten; waarop ze zig, den tweeden van Sprokkelmaand , voor den mond van de Straat van le Maire bevonden, welke zy entdekt noch vermoed zouden hebben, indien Valentyn Jansz., één der Stuurlieden, die, in den jaare 1619, met de Spaanfche Karaveelen, aldaar geweest was, haar nier onderkend hadde, aan de hooge bergen, san de westzyde gele-  NZDEBXANDSCHÏ REIZEN. 30$ fegefl. —— Men zeilde, na de Straat gelukkig doorgeloopen te hebben, vervolgens Kaap Hoorn rond; drong door tot in de Zuidzee, en zette coers op de JanFernandes Eilanden; van waar ze, overeenkomftig met hunnen Lastbrief, hunne reis vervorderden. De Vice Admiraal , die, op het doorzeilen der Straat, de Kust van Terra del Fuego, met een Jagt, had verkondfchapt, verhaalde, by zyne terugkomst, dat hy, gezeild zynde na eene plaats , van welke men onlangs rook had zien opgaan, aldaar den nagt voor anker doorgebragt had; dat hy, 's anderen daag9, aan iand getreeden, eenige hutten had gevonden, in welken de Wilden hem genodigd en vertrouwelyk hadden ontvangen; dat hy vervolgens Oost waards gewend, en een ruim Kanaal'doorgezeild hebbende, zich ten Oosten van Kaap Hoorn had bevonden; dat hy voorts het anker geworpen hebbende, agter eene Kaap, voorby een Eiland, eindelyk in de Vloot was te rug gekomen. Wyders berigtte hy, dat Terra del Fueco in verfcheiden Eilanden is verdeeld; dat men, om in de Zuidzee te komen, Kaap Hoorn niet behoeft om te zeilen; dat men, uit het Oosten in de NasfauwBaai loopende, de Kaap in het Zuiden kan laaten liggen, en ten Westen van de. zelve in de ruime Zee kan komen; en vermits men alomme Kreeken, Baajen en Inhammen ziet, de meesten van welken landwaarts fchieten, het uit dien hoofde waarlchynlyk is, dat in de Nasfauw-Baai doortogten zyn, welken na de Magellaaru fche Straat Ioopen. •" * . , Ook ontdekte de Admiraal, vervolgens, dat de meeste Zeelieden zig tot nog vergist hadden, in hunne onderftelling, dat nien door de Straat van le Maire wel in Chili, maar door dia Zee-engte, uit Chili en Peru, onmogelyk in de Noordzee kan komen. De rede van hunnen misdag is, om dat zy meenen , 'dat de Zuide winden dit verhinderen; terwyl het ondertusfchen zeker is, dat men 'er geene -andere dan Weste en Noordweste winden aantreft, en het, overzulks, veel gemakiyker valt, uit Chili, langs Terra dei Fuego, in de Straat te geraaken, dan , door de Straat na Chili ftevencnde, om de Zuid te loopen, met oogmerk om voor de Weste winden bevryd te worden, 't Was de vrees voor 't aanhouden deezer Weste winden, die den Admiraal deeden beduiten voort te zeilen, en zulks had dit gelukkig gevolg, dat de Vloot, tot op de hoogte van ói Gr., gevorderd zynde,eenen Ztnd-ZuidOostenwind kreeg, met welken zy, zeer voorfpoedig zeilende, in 't laatst van Lentemaand, de Kust van Chili ontdekten. X 4 TaaU  306 TAAL- DICHT- JSN LETTEXKÜNDIG MAGAZYK. Taal- Dicht- en Letterkundig Magazijn. Door o. brender a brandis. Eerfte Deel, N. III. Te Amfterdam, bij C. Groenewoud 1785. In gr. octavo, 112 bladz. "Maar de gewoone inrigting van dit Magazyn, levert men ons hier een aantal van Dicbtflukjes van vcrfchillenden aarr, zo in 't ernflige als in 't boertige, die voor onderfcheiden Poorten van Leezers hunne gevalligheid hebben. Buiten deezen deelt men ons mede een Taal- en Letterkundig verflag van de Wysgeerige Taal, door den Engelfchen Bisfchop Wilkins uitgevonden ,■ waarin men ons een naauwkeurig berigt van deeze uitvinding, en het beloop van 's Mans zeldzaam voorkomend Werk deswegens, aan de hand geeft. Hierby komt een Tooneelfpel van drie bedryven;*, getyteld- Eelhart eti Saartje, waarin een, door eene misleiding gedwarsboomd, huwelyk,'op de ontdekking der misleidinge, gelukkig tot ftand gebragt wordt; 't welk de Opftefler van dit Stuk vry natuurlyk, ongedwongen, uitgevoerd heeft. Wyders is nog daarnevens geplaatst eene voorftelling van een edel grootmoedig character, gefchetst door den beroemden Meisner, en uit het Hoog- in 't Nederduitsch overgebragr. Het heeft ten Opfchrift de jonge Perftaan, en beftaat in het volgende onderhoud, tusfehen Cyrus en Artaxes, benevens een Soldaat, door een Hoveling bekend gemaakt als de perfoon, die, in een wedloop, Artaxes overtroffen, en den prys behaald heeft. c ij rus. „ Schaam u, Prins! Wie zal het verlies van zulk eene kleinigheid langer, dan ten hoogde één uur, beklaagen'? 'Er komen immers wedloopen genoeg. Bij dien van heden , waart gij de tweede aan den eindpaal; bij den volgenden,, zult gij de eerfte zijn. artaxes. „ 6 Nooit, nooit! Zo lang de Jongeling mededingt, die heden den prijs behaalde, en zo hij niet mededong,wat roem zou 'er dan voor mij te verkrijgen zijn? Hoe pij i f nel vloog zijn Ros! ——— Een Iichtllraal vliegt naauwh'jks fneller. ■ Met welk een behendigheid wist hij 't te leidenl Ik zie hem werwaarts ik mijne oogen flaa; befchouw de edelmoedigheid in zijn befcheiden gelaat; de dille grootte, met welke hij den Lauwerkrans aannam, en ten tweedenmaale over mij zegevierde. c ij rus. „ Recht zo! Gij zijt Cambijfus (*) Neef! (Hij omarmt hem.) Over- (*) Dus heette Cyrus Vader.  taal- dicht- en letterkundig magazijn. 307 Overwonnene! Gij zijt mij van nu aan waardiger, dan een Veldheer, die mij zijne zegepraal koomt berichten. ■■ Hij reeds, die, met alle onpartijdigheid, de uiterlijke meerderheid van zijn' mededinger recht doet, looft, doet veel; maar hij, die, in dien zelfden mededinger, eene grootheid van ziel erkent en roemt, moet een van de weinige Edelen onder de menfchen zijn. Ik zou hem gaarne kennen, die over u getriumfeerd heeft. een hoveling. „ Dat kunt gij, Monarch, zo dra het u behaagt. Ik heb hem daar even voor uwe tent gezien. c ij rus. ,', Wel nu, roept hem ! (De Hoveling vertrekt; Artaxes treed agter Cijrus.) Waar wilt gij heen, Neef! artaxes. „ Mij agter u verbergen , op dat hij de blos der fchaamte niet op mijne wangen ziet. (De Hoveling komt met een jong Soldaat binnen.) de hoveling. ,, Onoverwinlijke, hier is hij! Ik vond hem bij een gedeelte zijner Spitsbroederen, aan wien hij de duizend gouden geldftukken uitdeelde, die de prijs van den wedloop uitmaakten. cijrus. ,, Deedt gij dat? En waarom? Ik heb ze zelfs uitge¬ loofd. Verlmaadt gij mijn gefchenk? Dl soldaat. „ Wie zou dit doen kunnen? Het was oneindig meer dan ik verdiende; doch ik hield deezen lauwerkrans reeds voor zo een aanzienlijk gefchenk, dat ik in bedenking nam, van het wisfelvallig geluk, twee diergelijken op eenen dag aan te nee* men. En buiten dat.... cijrus. „ Gij zwijgt? fpreekt zonder eenige agterhouding !■ be soldaat. ,, Ik had naar roem geftreeden, en dien heb ik verworven. , Zou ik nu mijnen Medebroederen dat geene niet gunnen, dat mij, zonder dat ik 'er naar zocht, ten deele viel. cijr us. „ Braaf gefprooken.' Wanneer in Perfiën veelen zijn , die zofpreeken — en denken, dan ben ik heerfcher over het edelfte ■ Volk onder de Zon. Maar zo gij deezen krans zo hoog fchat, voor wat prijs zoudt gij het Ros wel willen afifaan, dat u dien heeft helpen winnen. PJS  308 taal- dicht- en letterkundig magazijn. de soldaat. „ Voor geenen, hoe ook genaamd. cijrus, lagchende. „ Ook voor geene Heerfchappij ? de soldaat. „ Zelfs voor geen Koningrijk. Doch met vreugde zou ik hem voor eenen Vriend geeven; wanneer ik 'er een kon vinden, die mijner vriendfehap waardig was. artaxes. (Jiem met opene armen tegentreedende.') „ Laat mij die vriend zijn, edele Jongeling! Omarm in mij eenen Broeder. de soldaat. (te rug wijkende.") ,, Hoe aangenaam zou dit mij zijn, indien gij Artaxes niet waart. Maar thans durf ik niet; gij zijt... artaxes. ,, Wat, wat? Prins, misfchien? Is die te hoog vooru? —— o Neem de helft van mijn uitgeftrekt gebied ! Ik geef ze met woeker, wanneer gij daarvoor aan mij gelijk, en mijn Vriend, wordt. Ontvang die, en omarm mij! de soldaat, (nog meer te rug treedende.) „ Dan zelfs zou de gelijkheid tusfehen ons verbannen zijn ; gij bleeft als weldoener, als een koninglijke bloedverwant, oneindig boven mij verheven. En buiten dit, vergeef mij! ik vermag ook geen Prins te zijn; ik ben zo zelden Heer over mij zelfs; hoe zou ik dien over anderen kunJien zijn! cijrus. (Jlijgt van zijn Troon.) „ Hoe arm ben ik niet! heb ik in alle mijne fehatten wel eene belooning voor zulke verhevene denkwijze als deeze? Heb ik een kleinood, dat ik zulk eenen Jongeling durf aanbieden? —— In het toekomende moet gij in den ftrijd aan mijne zijde vechten, en wel dra als Veldheer zonder mij; dit verzoekt u Cijrus. "1 ■ En mij en Artaxes te omhelzen, beveelt u uw Koning. de soldaat, (omarmt hun beiden.) „ (tegen Cijrus.) Mijne dankbaarheid heeft geene woorden. (tegen Artaxes.) Ontvang mijne hoogachting, neem mijne djenlten aan, tot ik uwer vriendfehap waardig worde! Zie hier de eerfte proeve! (Hij verdeelt den Lauwerkrans.) De helft behoort aan u! gij waart, na mij, de eerfte aan den prijs." Drie  drie brieven van janus phileusebius. 3C9 .Drie Brieven van janus phileusebius aan zynen Vriend liberius philalethes. Ter beantwoordinge van enige vragen, betreffende de onlangs,by Corneüs van der Aa te Haarlem,uitgekomene Brieven van enige Joden, over den toe/land van den Christelyken Godsdienst en het Christendom (*); verzameld en Uitgegeven door C. V. S. Te Utrecht by 13. Wild, 1786. In gr. oct'. 02 bladz. T^en viertal van Vragen, betrekkelyk tot deze zogenaemde Joodfche Brieven, word in deze drie Brieven beantwoord. De eerfte luid: ,, Is het wel enigzins waarfchynlyk, dat „ die Brieven waariyk van Jooden gefchrecven zyn?" Phileufebius merkt daeromtrent aen, dat de Verzamelaer en Uitgever, in zyn Voorbericht, duidelyk genoeg te kennen geeft, dat ze niet dan de vruchten ener verdichtende penne zyn ; des het der moeite niet waerdig zoude zyn, hierop liften te blyven, was het niet dat het verder nagaen hier van gelegenheid gave, om zekere den geest dier Brieven charaflerizerende trekken in hun juiste daglicht te doen veifchynen. En hiertoe word de eerfte Brief, na enige aenmerkingen op 't gemelde Voorbericht, befteed. Het een en 't ander geeft geen gunftig denk-beeld van 't oordeel en de geestgefleldheid van den Verzamelaer en Uitgever; die, hy zy dan ook wie hy zy, een Student in de Godgeleerdheid, of een Man die een Eerwaerdigen tytel draegt, of die beiden in Compagnie, wacrfcbynlyk , om zyns naems en zyns eers wille, best doet, met zich verborgen te houden; dan waeromtrent Phileufebius zich echter verklaerr, dat hy, wanneer die Heer goedvind zyn naem bekend te maken , ook geen ogenblik wachten zal met den zynen te openbaren. :— Een tweede Brief (trekt ten antwoord op de tweede Vraag: ,, Is het waar, dat (gelyk in de Joodfche ,, Brieven gezegd word) de Britfche Dr. Priestley, en zommi. ,, ge Hoogduitfche Geleerden jesus voor den ï.oon van jo- ,, seph zo wel als van Maria houden?" En Phileufebius toont ten allerduidelykfte dat deze befchuldiging volftrekt valsch zy , als mede, dat zy , die hier als befchuldigers voorkomen,zich, door de befpotlykfte tegenftrydigheden, op ene allerfchandlykfte wyze ten toon (feilen Hier heerscht zo in deze hoofdzaek, als in enige bykomende (lukken, gelyk Phileufebius doet zien, een geest van kwaedaertigheid, waer door men dien Schryveren denkbeelden toeeigent, waer tegen ze zich deels uitdruklyk verklaren, en die deels tegen hunne eigene (tellingen zouden aenloopen. De derde vraeg word dus voor- gefteld : „ Is het enigzins waarfchynlyk , dat de zogenaamde ,, Hervormers van den Godsdienst, by name Balmlt, Semler, Eberhard, Teller in Duitsehland, Priestley, Lmdfey, Evanfon ,, in Engeland, geen ander oogmerk hebben, dan om den gan,, Jcken Christen Godsdienst te doen plaats maken voor een louter „ Naturalisme!" Ter beantwoordinge hier van doorluept Phi- | ' " ku- (*)M«n 2 e ons berigt van deze Joodfcht Brieven, boven 90.  310 drie brieven van janus phileusebius. Uufiiiui 't geen, in die Joodfche Brieven, nopens deze (telling en derzelver (laving word bygebragt, en toont dat die Brieven ten dezen opzichte zich zalven tegenfpreken ; dat de aengevoerde befchuldiging gansch genen grond heeft, en men, alles nagaende ten overtuigendfte ziet, dat ze gansch en al befpotlyk en valsch is. Eindelyk komt hier nog ene vierde Vraeg, welke, benevens de voorige, in den derden oflaetflenBrief, beantwoord word. „ Wat dunkt u, vracgt Philalethes, van het uittrskfel van steinbarts Leere der Gelukzaligheid, in de zogenaamde Jood" fche Brieven, bl. 84-105 geplaatst, is het waar, gelyk men bl. ,83 voorgeeft; dat dat Stukje met 's Mans (steinbarts) eigen ',' woorden voorgemeld is?" En het antwoord van Phileufebius luid dat het,'wel verre van waerheid te zyn, ene alleronbefchaémdfte leugen is, te onbefchaemder, nadien men 't uittrekfel Hechts heeft te vergelyken, met de bekende Nederduitfche Vertaling van dat Werk. Hy oordeelt het daerom ook onnoodig, zich in ene wvdloopige vergelyking in te laten, maer vergenoegt zich met éne beknopte aenwyzing van enige ftalen, die het bedriegelyke en kwaedaertige van het gewaende uittrekfel openbaren.' Stalen , welken , door de daerin voorkomende vervalféhingen en verdraaijingen van steinbarts gezegden, het kwaedaertig, laeg en verach'telyk charaöer van den Maker aenduiden. Tweede Apologie tegen de fchendende Nieuwspapieren en andera faamroovende Schriften van dezen tyd; inzonderheid tegen de hoonende bekendmaking van den Heer Frofesfor le sage ten broek, en deszelfs onbetaamlyk gedrag, zoo omtrent de Schielandfche Clasfis en den Rotterdamfchen Kerkeraad in 't gemeen, als omtrent den Schryver en de meeste zyner Amptgenooten, in 't byzonder , gehouden. Benevens een uitvoerige Bylaag tegen -t geen , »p den naam van eenen hendrik brinxma, onbejchaamd gelogen en gelasterd is. enz- enz. enz. Door p. hofstede S- S. Th. Dr. Prof. H011. in de Godgel. Kerkl. Gefch. Oudheden, en Predikant te Rotterdam; Curator der Erasmiaanfche School; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap te Vlisfingen enz. Te Rotterdam, by P. v. Dyk en [. Hofnout, 1786. Behaiven de Voorreden, 370 bladz. In gr. oSavo. Op het doorbladeren deezer tweede Apologie zal men gereedlyk erkennen dat ze van denzelfden aart en op eene foortgelyke wyze uitgevoerd is als de eerfte , en dat dusi de eigende aanmerking, die wy omtrent de eerfte gemaakt hebben (*),ook Jegens déeze tweede plaats heeft. De Profesfor Honorar.us wondt alles aan, om de befChuldigingen van zyne partyen te logenftraf. fen en tevens tragt hy die geenen, welken hem tegen zyn, SS^tów^n^^t*^. in 't haatlykfte licht te Hel. en in gefchriften van die natuur is 'tgemeenlyk veiligst wat te geeven en wat te neemen; daar partyen tegen elkander verbitterd zyn, is 't altoos te wagten.dat ze in uiterften loopen. f») Zie JlScm. f'aJ. Lcucroef. VII D- bl. 483.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Korte verdaacliging van het Christendom, door een voornaam Hoogduilsch Godgeleerden. In 't Nederduitsch vertaald, door m. van werkhoven, met een Voorreden uitgegeeyen, door j. van laar. Te Amfterdam, bij M. de Bruin, 1786. Behaiven de Voorreden,223 bladz. In groot octavo. In die Gefchrift deelt men ons mede Brieven en Gefprekken, gewisfeld tusfehen een Godgeleerden en een Graef, over de" waerheid van den Ghristelyken Godsdienst. Uit den aenvang dezer Briefwisfelinge kan men afnemen, dat de Godgeleerde den Graef van jongs af onderwezen , en alleszins" deel gehad had aen zyne opvoeding. Vertrouwende dat de Graef de Euangelieleer, door zyne onderrichting, grondig had leeren kennen, hoorde hy,niet zonder bevreemding, dat de Graef echter, vervolgens, tut het Ongeloof was overgeflagen. Zulks had hem genoopt den Grave deswegens een hartlyken brief te lchryven; dien beantwoordde" dezelve, (en met dit antwoord begint deze Briefwisfeling,) gevende den Godgeleerden te kennen, dat hy zich zo angstvallig niet over hem behoefde te bekommeren, daer hy toch een eerlyk Man bleef; als hebbende geenzins den reinen Natuurlyken Godsdienst, maer alleen het bygeloof, of de ingevoerde Christelyke Leer, vaerwel gezegd. Zyn gewezen Leermeester verzoekt hem nadere opening; en de Graef openbaert hem dc gewigtigfte twyfelingen, die hem den weg gebaend hebben, om den Christelyken Godsdienst te verlaten: betuigende inmiddels, dat hy niet ongenegen is om nog van hem te leeren, maer dat hy 'er geen gunftigen uitflag van te geïnoete ziet. Deze nogtans geeft, in een volgenden Brief, alle hoop niet op; zich vleiende met het denkbeeld, dat de Graef vatbaer is voor overtuiging, wil hy zich verledigen, om een gebrek, dat hy in zyn voorig onderwys opgemerkt heeft, te vergoeden, in de verwachting dat hy' geen vruehtloozen arbeid zal doen. I. deel.n.alg. lett. no. 8- Y „Ik  312 VEUDAADIGIN® VAN HET CHRISTENDOM. „ Ik heb," zegt hy, dit met leedwezen gadeflaende, „ Ik heb verzuimd, het geen, althans in dien tijd toen ik u in den Godsdienst onderwees , bijkans door alle Hofmeesters , en Leeraars van jonge f leeren van rang, gewoonlijk verzuimd werd, en het welk veelligt meer dan iets anders tot het Ongeloof van veele Grooten der wee- reld toegebragt heeft ik heb verzuimd u klaare en grondige bewijzen voor de waarheid van den Christëlijken Godsdienst voor te houden; ik heb u de Leerltellingen van ons Geloof enkel iii de gemeene Katechismustaal, eh de mindere Leerftukken met juist den zelfden fchijn van aangelegenheid, voorgedraagen , als den grond van allen .heil. Ik heb u, 't is waar, zomwijl, inzonderheid op onze reizen, tegen het Ongeloof gewaarfchuwd, maar mij de moeite niet gegceven, om uitvoerig met u over dergelijke onderwerpen te fpreeken. Wij hadden zoo veele andere, naar het feheen, noodwcm'igcr dingen te doen. Franscb, ïtajïaansch, Engelsch, de Historijen, de Danskunst, het Scherm- en Rijdfchool, Bezoeken, Ujtfpauningen.... hoe zelden bleef 'er voor uwe arme Ziel een halfuurtje overig! Dan ik wil niet aan de mode der aanzienlijke opvoeding de fchuld geeven, maar aan mijzelven, dat ik die mode opgevolgd heb. Maar ik wil ook van deezen oogenblik af, alle mijne vermogens infpannen, om dit groot gebrek te vergoeden ; ik wil u alles fchrijven, wat mij tot hier toe eene volkomene overtuiging van de waarheid des Christendoms gegeeven heeft." Deze ontvouwing van dit gebrek, 't welk te vreezen is, dat maer al te veel plaets heeft, kan denzulken, wien de opvoeding onzer aenzienlyke Jeugd toevertrouwd is, ter leerzame lesfe van waerfchuwing ftrekken; terwyl de volgende onderrichting van den Godgeleerden hun tevens een nayolgingswa'erdig Voorfchrift aen de hand geeft. ,, Ten einde, (dus vervolgt de Godgeleerde, zyn oogmerk bepaelder ontvouwende..)" Ten einde de twijfelingen, welken gij, Genadige lieer! tegen het Christendom hebt, dies te eerder haare kracht moogen verliezen, zal ik drie zaaken doen: Eerstlijk de waarheid van het Christendom betoogetl. • Dun de Hoofdleerftellingen van hetzelve, kortlijk, doch zoo voordraagen, dat gij zien zult, dat het geenszins zulke onredelijke en zichzelven tegeufpreekende vonden zijn, als gij u finds eenigen tijd verbeeld hebt. En dan zullen wij ons, in den aanfhanden Zomer, over de bedenkingen , die nog in uw gemoed mogteu overgebleeven zijn,  VERDAADIGING VAN HET CHRISTENDOM. zijn, mondeling onderhouden. Want ik wil gebruik maaken van het gütiltig verlof, welk gij mij gegeeven hebt, en u voor eenige weeken op uw Landgoed komen bezoeken, om dan, God geeve het! het onuitipreekelijk gelukte bekeven , van u als Christen te omhelzen." ln gevolge hier van zend de Godgeleerde den Graef, (die beloofd had zyn Gefchrift te zullen lezen,) eerlang een Kort Betoo« van de %'aerhe-id des Christendoms, benevens ene beknopte Voordragt van deszelfs Hoofdleerftellingen. Dit Betoog ontvouwt ons, in de eerfte plaetze, het wyduitgefirekte plan der Godlyke Voorzienigheid, in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds zo duidelyk zichtbaer; uit welks beloop, zins den aenvang tot de voltrekking , met de verkondiging der Christelyke Leere. ten bondigfte af te leiden is, dat die Leer van ene Godly ke her*. kom«t zy. Het daeruit ontleende bewys ontvangt nog meerder fterkte, uit ene nadere overdenkinge van Gods byzondere Voorzienigheid over het Joodfche Volk: ■ mitsgaders uit het nagaen der Godlpraken, wegens de veri'chyning en de verrichtingen van den Mesfias, ten vol- maektfte in Jezus vervuld; waeromtrent de Voor- fpellingen,rakende zyn lyden,bovenal opmerking vorderen. . Daerby komt ene nafpooring der latere lotgevallen des Toodfchen Volks, overeenkomftig met de deswegens gedane Voorzeggingen; en wyders ene overweging der voordeden, die de Euangelieleer aen dc menschiyke Maetfchappy toegebragt heeft; met ene opmerkzame befchouwing der middelen, waerdoor dit aenvanglyk ftand gegrepen hebbe. De overweging hiervan leid den Godgeleerden , laetstlyk, om het oog te vestigen op de Wonderwerken van ïezus en deszelfs Apostelen; als mede om na te gaen, op hoe goede gronden wy de geloofwaerdigheid der verhalen, die wy deswegens bezitten, hebben te erkennen; het welk de waerheid des Christendoms boven alle redelyke tegenfpraek ftelt, en den oplettenden overtuigend toont, dat de Christelyke l.eer wacrlyk ene Godlyke Lecr is. Aen dit zeer juist zamenhangend en wel uitgevoerd betoog hecht de Godgeleerde voorts, ene geroeide opgave van de' hoofdleeringen in 't Euangeüe vervat; met aenwvzing dat dezelven, in ftede van verwerpelyk, ten hoogiïe aénnemelyk zvn, en in vele opzichten de kundigheden, welken ons de Natuurlyke Godsdienst verleent, grootlyks overtreffen. Op het ontvangen en doorlezen van dit Gelchmt, be. Y a tuigt  314 VERDAADIGING VAN HET CHRISTENDOM. tuigt de Graef zyn genoegen over het zelve, wat den algemenen inhoud betreft. Hy erkent, dat het hem ongerust gemaekt heeft, daer hy wel ziet, dat het hem onmogelykis het aengevoerde bewys te wederleggen, en hy ook weinig of niets heeft in te brengen, tegen de voorgemelde opgave der hoofdleeringen van den Christelyken Godsdienst. Edoch met dat alles is hy van zyne twyfelingen niet ontheven: het komt hem voor dat andere Christen Godgeleerden deze Voordragt der Leere van den Christelyken Godsdienst niet volledig of rechtzinnig zullen keuren; daer zyn gewezen Leermeester het melden van die leerftellingen , welken hem en andere Ongeloovigen fluiten, fchynt vermyd te hebben. Zulks doet hem, om uit zyne ongerustheid te geraken, en zich geruster aen de ene of andere zyde te houden , den Godgeleerden verzoeken, om hem, ten fpoedigfte, daeromtrent nadere onderrichting te geven. Hy ontvouwt hem ten dien einde zyne zwarigheden en tegejibedenkingen over de Euangelieleer , die hem als nog wederhouden van derzelver Godlykheid te erkennen; en betuigt, na een fpoedig antwoord op dit zyn voorftel te verlangen. De Godgeleerde verzuimt niet, hieraen te voldoen; fchryft hem ,na verloop van weinig tyds, een brief; waer in hy hem, na enige voorafgaende aenmerkingen, over het onredelyke, om ene welbewezen waerheid in twyfel te trekken, uit hoofde dat 'er enige duisterheden in voorkomen , welken wy niet doorzien, ene oplosfing verleent van zyne ingebragte zwarigheden en tegenbedenkingen. In een' daerop volgenden brief geeft de Graef te kennen, dat hem de oplosfing in vele opzichten vry wel voldaen heeft; maer dat 'er nog verfcheiden bedenkingen by hem overblyven; waerover hy den God-' geleerden mondling wenschte te fpreeken; weshalve hy denzelven, te meer daer hy onpasfelyk is, ten vriendlykfte uitnoodigt, om hem met zyn bezoek te vereeren. Het hand over hand toenemen van 's Graven ongeftcldheid, brengt het fchryven van den enen en anderen verhaestenden brief te vvege; 't welk den Godgeleerden noopt om zyne reis te fpoediger voort te zetten. Hy vind den Graef ten uiterfte verzwakt, en in doods gevaer; hy vind hem genoegzaem overtuigd, doch door : dubbingen beftreden; die op geen wezenlyken grond fteunen, of op verre na niet van dat gewigt zyn, dat ze ene beredeneerde overtuiging behooren te dwarsboomen. Na. enige redenwisfelingen hier over, beeft de Godgeleerde bet genoegen van uit 's Graven mond te verflaen, dat hy, met een waer boetvaerdig hart, de j  VERDAADIGING VAN HET CHRISTENDOM. 31J de Euangelieleer geloovig omhelst, en door Jezus Christus zyne toevlugt tot Gods genade neemt. ; Men ziet in 't geheele beloop van dit alles ene weluitgevoerde gefchiedenis; onder welker omkleedzel dc oordeelkundige Opfteller van dit Gefchrift ons onder 't oog brengt, de gegrondheid van het Geloof in Jezus Christus, als van God gezonden, en de nietigheid der tegenbedenlungcn van 't Ongeloof, wanneer men de Leer van 't Euangelie in haar zuiver licht befchouwt. De manier, op welke dit in. dezen word voorgedragen, is alleszins leerzaem; des men dit Gefchrift wel onder de nuttige Verdeedigfchriften van den Christelyken Godsdienst moge plaetzen. Onze Autheur, zyn voorgeftelde oogmerk bereikt hebbende, met de geloovige bekeering van den Graef, heeft niet goedgevonden, het gefchiedkundige verder te vervolgen, maer breekt het zelve af, met zyn wederkeeren tot den zieken, dien hy in ene zagte fluimering verlaten had, en welke nu weder wak- ker geworden was. By manier van een toevoegze , is 'er in 't flotverhael nog ingevlochten een gefprek, t welk in dien tusfchentyd voorgevallen zou zyn, meteen gezelfchap, 't welk zich diestyds op 's Graven uot^bevond. Een luchtige Kamerjonker, en een meer bezadigd Hoofdman, beiden Voorftanders van 't Ongeloof. wikkelen den Godgeleerden in een gefprek over den Godsdienst; het welk hem aenleiding geeft, om hun de ongegrondheid hunner denkwyze te toonen. Zy vernemen, met de uiterlte verwondering, dat de Graef een Christen geworden is, en dat een Öpftel van den Godgeleerden ten grondflage zyner overtuiginge geftrekt heeft. Zulks is van dit gevolg, dat de Hoofdman zich begeerig verklare, om dat Opllel te zien en te overwegen; en de Godgeleerde geeft vervolgens te kennen, dat hy, overeenkomftig met zyne belofte reeds aen den Graef gedaen, de ganfche Briefmsfeting tusfehen hem en den Graef f tevens met zyn Beloog, eerstdaegs ter drukperie zal overgeven, of ook het gemeen maken hier van mogte dienen, om enigen van 's Graven kennisfen of anderen tot inkeer te brengen.  oio" P. VAN HEMERT De Rede en haar Gezag, in den Gods-dienst, briefswyze voorgcfteld, door p. van- hemert, aan den Hoogeervaardigen. Hooggeleerden Heer, o't bonnet, Dr. en Prof. in de H. Godgel. en Academi-prediker te Utrecht. Tweede Stu\. Tc Rotterdam, by de Leeuw en Krap 1786. In groot o£t. 384 bladz. Rv de melding van het eerfte antwoord van den Hoogleeraer Bonnet aen den Heer van Hemert, hebben wy inzonderheid opgemerkt, hoe zyn Hoogeerwaerde de Leer der Kerke, wegens her bederf der Rede, verklaert (*); dan deze verklaring behelst, naer 't inzien van den Heer van Hemert, ene voorftelling van des Hoogleeraers gevoelen, en niet van de Leer der Kerke, nopens het bederf der Rede. Het komt hem voor dat het gevoelen des Hoogleeraers enigermate verfchilt van dat der Kerke; en hy legt het 'er op toe* om te toonen, dat het door hem beftreden gevoelen dc ware Kerkleer is. Dit zo zynde behouden zyne reden, in zynen voorigen Brief daertegen aengevoerd hare volle krngt, nadien dc Hoogleeraér zelf erkend heelt, dat die rcdcnecring tegen dat gevoelen hem bondig is voorgekomen. Het groote \erfchil, dat hier dan tusfehen Partyen overblyft, is, welke is de ware Leer der Kerke over du Stuk? — Op het voordragen hiervan, gaet de Heer van Hemert over tot bet nagaen van enige byzonderheden in des Hoogleeraers Brief; die zyne opmerking vorderen. _ Hy vind des Hoogleeraers voorftel, nopens de verplichting om de gevolgen van twee of meer verfchillende (tellingen bedacrdlyk te overwegen, ten einde dan na te gaen, aen welk ene zyde zich het minfte gevaer opdoe, in zyne foort treilende: maer het komt, zyncs agtens,-in dit geval juist niet te ftade, daer men, met betrekkinge tot de hier bedoelde onderfebeiden leerfteHmgen der Christenen, verfchijlend kan denken, zonder 'dat men gevaer loope van Gods gunst te misten, zo men anders de zaek der waer. heid _ en der Deugd ernftig ter harte netne. Verder verdedigt hy zich tegen ene ingewikkelde befchnldiging, als of hy het Stuk in verfebil te zeer met andere lècrftcllingen vermengd had; als mede tegen de verdenking, dat hy het '*) Zie Alg. Vadert. Letterorf. VII. D. bl. 458.  OVER DE REDE EN HAAR GEZAG» JI7 liet onderfcheid tusfehen de voorwerplyke en onderwerp. Iyke Rede niet genoeg in 't oog gehouden , maer integendeel kcunelyk de termen verward zou hebben. Dit laet.te geeft hem aenleiding om zyne gedachten wegens ut onderfcheid nader voor te dragen, en zyne denkbeelden oyer de werkzaemheid der Rede, en haer Gezag, ook in den Godsdienst, te ontvouwen. Hieraen hecht hy wyders ene beantwoording van des Hoogleeraers (tellingen, en geeft zyne tegenbedenkingen tegen dezelven ondericbeidenlyk op, met dit bygevoegde befluit. „ Het doet my leed, dat het befluit, 't welk ik uit myne pratiiüpn trekKen moet, " aan het uwe zeer ongelyk is. Ett facit van uwe lom " is' dat men onbegryplyke verborgenheden moet; het facit der myne is, dat verborgenheden, we ken vol" ftrektlyk onbegryplyk zyn , anders niet dan ydele har"fenfehimmen zyn; en dat het Opperwezen ^rborgenleden welken geen mensch altoos verftaan en bewerken kan! zoo min als daadlyke tegenftrydighcaen aan gec" ne menfchen openbaren kan. U H. G. geelt derhalve " aan de Rede eene gedeeltelyke magt in den Godsihcnst; ik eene geheele, volf rekte, allenthalvigc: U H. G. ïc• kent het zich een plicht, de Rede, m fomnuge gevaren, gevangen te leggen, en hare _natuur yke werking en neiging tcgenftand te bieden,'ik integendeel oordcel, " dat even dit my onbehaaglyk in de oogen van mynen l wyzen n goedgunftigen Vader, die de Rede zei s . ,s, ' maaken zou, en wil dus, in alles myn Verftandl tó" bruiken, en het grootachlbaar, Gezag der Godlyke " Rede laten gelden: het geloof van ü H. G. ts dat, " voor een gedeelte, rcdelyk, voor een gedeelte, blind l om niet te" zeggen, onredelyk.; htt myne geheel en al Rede- naar uwe Godgeleerdheid, welke noodzaaklyk " veel grooter dan de myne is, heeft de algemeene Vaoer de ongenoegzaamheid van de algemeene openbaring dei weldadige Rede, ten aanzien van een klem gedeelte zy' ner redelyke Schepfelen , aangevuld met eenige f/ntsvon' di-t onver/laanbaarheden, welken zy noch kunnen noch V mgén be edeneeren, en die echter oorzaken, ot althans l hulpmiddelen, tot een rcdelyk geluk .zyn moeten H.er' in echter komen wy met elkander overeen, dat ik zoo " wel als U H. G. verborgenheden geloof, maar yerborgenheden van eenen anderen, en, zoo ik meen rede" fvker aart, welke géène wanden zyn van onze Rede, " mJr door beide de eendrigtige openbaringen oer natu,, maar, y + „ re  3I8 P. VAN HEMERT OVER DE REDE ENZ. „ rc en des Kristendoras, gewettigd worden, en ons, op „ eene zoo nuttige als aangenaame wyze, onledig hou„ den." ■ Deze cn verdere daermede verknochte gedachten over de Verborgenheden leiden den Heer van Hemert voorts, ter beantwoordinge van 't geen de Hoogleeraer Bonnet tegens hem aengevoerd heeft, nopens zyne denkbeelden, wegens de Rede van de noodzacklykheid der Openbaringe; en tracht te doen zien, hoe ongegrond de Hoogleeraer beweert, dat de Heer van Hemert, volgens zyne eigen denkwyze, tot het Godslasterlyke befluit, Gids plan deugt niet! . moet komen. Zulks afgehandeld hebbende brengt hy zyne wederleggende aenmerkingen ten einde; en fielt den Hoogleeraer voor, „dat 'er „ onder hen niets anders te doen is, dan het Gezag der „ Rede, weike Z. H. G. met hem genoegzaam in ftaat „ keurt, om waarheden als zoodanig zeker te kennen en te beoordeelen, te vereffenen, en haar recht van beflis„ fing, ook in zaken van den Godsdienst, te befpreken." Alleenlyk doet hy hem, ten befluitc, nog de twee volgende Vragen. (i.) „ Waarom fielt U H. G. overal „ de leer der Kalvlnistcn, als de lcér der gehcclen Prote» flanfche Kerke, voor? (2.) Welke foort van lieden be„ doelt U H. G., wanneer Gy fpreekt van zoodanigen „ die meenen, dat een mensch, die de verhalen der „ Euangelistén gelooft, zekere Godsdienjlige plechtigheden „ in acht neemt, cn, voor het overige, eerlyk tn zyn be35 dryfr yveig in zyn beroep, regtyaardig in zynen han» Ml* mct één word, een goed burger 'is, de hemèlfehe „ gelukzaligheid gewisfelyk verwachten mag?" De Heer van Hemert vind, in het een en 't ander, iets kwetzends, waer van hy zyn Hoogeerwaerden het onrechtmatige onder 't oog tracht te brengen: nadien de benaming van Protejlanten aen gene byzondere Gezindheid, maer aen at-' le de onderfcheiden Onroomfche Gezindheden , hier te Lande gevestigd, eigen is: en nademael het gebrek, dat men zich te weinig laet gelegen'zyn aen de inuerlyke Godsdienfligheid, niet aen deze of gene byzondere Gezindheid uer «^nnsienen toegeicnrevcn Kan worden; maer 't zelve een gebrek is, dat men al te veel onder alle Gezindheden belpeurt, en 't we!k een ieder die enigen fmaek van Godsdienst heeft, ten fterkfte wraekt. Leer'  B. BOSCH, LEERREDENEN. 315 Leerredenen van eernardus bosch, Predikant te Diemen. Derde ütukjen. Te Amfterdam, bij M. de Bruin, 1786. In gróót octavo, ïfi bladz. Ingevolge der voorgaende overweginge van de Leer der Onfterfiykheid der Ziele, uit ene achtervolgende redenering opgemaekt, fchikt de Eerwaerde Bosch dit derde Stukje, tot een betoog van de Onfterfiykheid der Ziele uit de Schriften van Mofes. ' Het geen de Rede deswegens aen.de hand geeft, word door de Openbaring nader verklaerd en bevestigd; ze verleent ons hiertoe een groot register van tekften; dan zyn Eerwaerdens bedoelde is niet daer op ffaen te blyven; „ we zullen, (zegthy,) ons lie„ ver bepaalen tot dat gedeelte der heilige Schrift, waar„ in de waarheid zoo klaar niet doorftraalt; dat gedeelte, „ het welk, ten dezen opzigte, de meeste béftrijders ,, vindt; met één woord: ik zal de waarheid van de on„ fterjlijkheid der Ziel u aanwijzen in de Mozaifche „ Schriften." Ter aenleidinge hier van geeft hy vooraf ene beknopte ontvouwing van 's Heillands wederleggende redenering der Sadduceeuwen; die onze Hemelfche Leermeester, Matth. XXII. 31, 32, verwyst tot de Schriften van Mozes, en wel byzonder tot de Godlyke belofte aen Abraham, Ifaac en Jakob gedaan. Op de ontvouwing hier van fielt hy zig voor te bewyzen, ,, dat de godlijke „ belofte, aan Abraham , Ifaak en Jakob gedaan , insge„ lijks op een toekomend leeven ziet, en dat bijgevolg „ deze Aartsvaders van de onflerflijkheid der ziele niet onkundig waren." Gemerkt nu deze belofte zich uitftrekt tot Abrahams zaed, zo maekt zyn Eerwaerde hieruit op, ,, dat de Israëliërs, onder wie deze belofte be„ waard wierd, onmogelijk onkundig konden zijn van die „ waarheid: God is geen God der dooden maar der lee„ venden. Ik wil zeggen , zij moesten een denkbeeld „ hebben van een toekomend leeven." Om dit nader te ontvouwen, tracht hy te toonen: „ (1.) dat het geloof van de voordduuring na den dood een algemeen Lsraë„ litisch Volksgeloof geweest.zij, voor de tijden van Mo„ fes. En (2.) dat Mofes < uit dien hoofde, hiervan niet „ konde onkundig zijn." Dit afgehandeld hebbende, onderzoekt hy eindelyk, „ in hoe verre die leer in de wetten „ van Mofes doorftraale, en de Israëliërs de belofte , aan „Abraham, lfaak en Jakob gegeven, verftaan hebben." Y 5 Met  329 B. BOSCH Met betrekking tot het laetfte, 't welk in dezen bovenal opmerking vordert, doet de Eerwaerde Bosch ons gadeflaen, dat men het Sinaïtisch verbond kan befchouwen, of alleen aen de burgerlyke zyde, of in deszelfs geheelen omtrek. ,, Uit het ééne gezichtpunt, (zegt by,) komt ons God voor als Koning, als burgeroverheid, en de „ Israëliërs als onderdanen en burgers;- uit het andc- re, verfchijnt God tevens als de Bondgod van zonda,, ren, in een aanbiedenden zin, en de Hebreërs als een volk, waardoor Jehova de leer van het alzegenend Zaad „ bewaard wilde hebben." In het eerfte opzicht zyn 'er, volgens onzen Leeraer, in de Wetten van het Sinaïtisch verbond geen beloften of bedreigingen, die op het verre toekomende zien. Alle die Wetten, zo Zedelyke als Burgerlyke , mitsgaders de kerkplechtige cf fchaduwachtige Wetten, uit dat gezichtpunt befchouwd, behelzen alleen tydelyke belooningen en (haffen. ,, Maar befchouwen we, ,, (vervolgt hy,) het Sinaïtisch verbond in zijn geheelen ,, omtrek; waarin God, boven gemelde betrekking, als „ natuurlijk Opperheer en Verbondsgod van Israël, "in den „ aanbiedenden zin, voorkomt, dan houden we ftaande: „ dat 'er toekomende beloften en bedreigingen, en dus „ ook de leer der onfterflijkheid, in de Mofaïfche wetten, „ gevonden worden." Zyn Eerwaerde ontvouwt het een en 't ander, hetgeen hem die twee verfchillende gezichtpunten aen de hand geven , met veel onderfcheiding en naeuwkeurigheid; ^en grond voorts op het door hem beredeneerde ene met nadruk uitgevoerde toepasfing. De voortreflykbeid der Godlyke Openbaringe, en de edele waerdy onzer onfterflyke ziele opgemerkt hebbende* wend zyn Eerwaerde zyne aenfpraek tot dezulken, die zig in 't gezelfchap der Vrygees*ten begeven, en nog niet alle indrukzels van Godsdienst uit het hart gewischt hebben; om hen tot inkeer te brengen. Voorts richt hy zyne redenvoering tot de zodanigen, die de onfterfiykheid der ziele gelooven, de godlylcheid ener hemelfche openbaringe erkennen, maer nimmer om hun eeuwig geluk arbeiden; trachtende hen, ter bezorginge van het wezenlyk heil voor hunnen onfterflyken Geest, aen te fpooren. Gepaste aenfprakcn wyders aen de Jeugd, benevens derzelver Ouderen, en laerstlyk aen de hoopvolle reizigers naer 't Hemelfche Vaderland, doen deze uitgewerkte Leerreden ten einde loopen. Aen dezelve is nog gehecht eue Nareden, watrrn de Eer-  leerredenen. 321 Eerwaerde Bosch zyne gedachten mededeelt, over enige bewyzen, die anderen, voor de Leer der Onfterfiykheid, uit de Schriften van Mofes ontlenen; mitsgaders nadere bedenkingen voordraegt, over zommige bewyzen, door hem deswegens aengevoerd; en eindelyk zich nog byzonder uitlaet over de Leer der algemene aenbiedinge, waer van zyn Eerwaerde een ernftig Voorflander is. By manier van Aenhangzel heefteer zyn Eerwaerde nog etlyke bedenkingen, wegens zyn predik- en fchryfwyze, bygevoegd; ter welker gelegenheid wy, onder anderen, hier de volgende aenmerking over het fentimcnteelc ontmoeten. , „ Indien we van het zogenaamde fentimenteck een goed ' , gebruik maaken, kan het van èene gezegende uitwerking zijn. Wij moeten op dien tijd zelve onze " «redagte gevoelen, die wij willen, dat anderen zullen 'gevoelen. Die de taal van 't hart fpreekt, treft harten; die zelve koud blijft, kan onmogelijk anderen vcrwar- • men. Wij'behooren nogthands ons meer toe te ?' leggen op de verbetering van het verftand, dan op de \ roering der hartstochten. Hieruit blijkt, hoe fom- „ mige duitfche Schrijvers ons het valfche fentimcntccle , opdisfehen, wen ze 'het zelve toebereiden, uit millioe' nen fpheren, harmonifclie fpheren, wandelende wolken; ftroomen van licht, zaligheidfcheppende blikken, mor„ genwolkjens, trillende fephirs, uitwaafeirtende nagtviooltjens enz. liet gewigtig Vreest God, eert den Koning, volgens i Pet. II. 17, aangedrongen, door willem sïolte, Predicant te Heemfe. Te Zwolle, hij S. Clement en Zoon. Behaiven het 'Voorbericht, 52 bladz. In gr. oÏÏavo. Een geest van murmurering, -hier en daer ten platten Lande in 't Overysfelfche, tegen de voorgenomene wapening der Ingezetenen, ontftaen, gaf den Eerwaerdcn Stolte' aenleiding tot het opftellen dezer Leerreden. Men hitlle omftreeks zyne Standplaets de Ingezetenen op, te Verachtelyke Ziel, het zy gy in een Leeraar of in een Leek huisvest; befchimpt, ver. oordeelt gy den edelmoedigen Armen, die, als men zyn bedryf op de Schaal der ftiptde gerechtigheid weegt, edeler en verhevener denkt en doet, dan verre de meesten onzer Helden, die de Hemel met rykdommen gezegend heeft! Hy is het, die, in de echte beteekenis van het woord, opofferingen voor het algemeene welzyn doet! Die meer doende dan de ryken, naamlyk. het brood uit zyn mond fpaarende, geenen anderen lof beoogt, dan die hy van God en zyn geweeten verwacht. Want wie der menfchen kinderen zal zyne grootmoedigheid opmerken? Wie zal hem ter eere zingen? Hy is Srm. Gy zelf, o Vervolger der burgerlyke deugden ! Gy zelf, veroordeelt hem van den Kanzei, en maakt hem verachtelyk in de oogen zyner medebehoeftigen. Zou hy uwe achting verdienen? Zoud gy hem niet van tydverzuim vryfpreeken, indien hy dezelfde uuren, die hy met bet gemelde oogmerk in den Wapenhandel bedeed, onder uw gehoor , /Innrl-iraot ? n Zoud ITV 7.PP<ïpn . di/t man hee-Ft f*d~r<»J. dienst liefde, waarvoor het ydcle nardfche zwikten moet! Hoe gereed offert hy zyn ty'dlyk belang aan zyn eeuwig beZ 5 lang  336 c. paape lang op ! Doch zoud gy op dat oogenblik wel aan de heimlyke dryfveer van deeze uwe betuiging denken? Vermeerdert hy het getal uwer toehoorders niet, (in welkers meenigte zekerlyk uw eigen heerlykheid beftaat!) Verwondert hy zich niet over uwe geleerdheid? over uwe uitgeftrekte kennis in vreemde taaien? over uwe fchoone ftem en bevallige gebaarden ?. Stort gy in zyne ziel die bitterheid niet over, door welke uwe beguudigde party zich moet (taande houden ? Boezemt gy hem die fchandelyke onderdaanigheid niet in, waardoor uw begunftiger zyn Afgod wordt ? en wint gy bierdoor het hart "niet van de Grooten, den Aanzicnlyken, die den verarmden Burger als ecu veracbtclyken worm befchouwt, welke door u geleerd is voor zyn voeten te kruipen? Wanneer Manteren Bef eens zyn weggenomen, wanneer zyne armoede geene verachtelyke onderfchetding ten zynen opzichte meer maaken zal, dat is, wanneer gy voor den Rechterftoel van den Almngtigen ftaat! zal dan hy, die het geluk zyner medemenfehen, met al zyn vermoogeil, en door de gevocligde opofferingen bezorgde en bevlytigde, of zal hy, die, ten kosten van duizend ohgelukkigen', een eenigen Grooten vleidde, om zich zei ven te bevoordeelen, door de opperde Rechtvaardigheid verdoemd worden?" Niet minder welgepast, antwoord hy den Gemantelden Zedenleeraar, daar de arme man gilt cn fchreeuwt, over den ydelen opfchik van den exerceerenden Burger, en zich verlchnklyk ergert aan een wapperende ranas , aan eene ichitterende Dragon , aan een kunltig geplooide Cocarde! — Dan de Heer paape merkt hierop te recht aan, dat, indien men alle de beuzelingcn uit de famenleeving wilde wegneemen, men veele duifceude menfchen in hoornen zou herfcheppen, die aan den kant eener floot of op een kruisweg zich dood zouden groeijen. ,, De Burger, zegt hy, zou zonder alle deeze beuzelingen dc wapening kunnen beoefenen! hy zou, zonder dien opfchik, het welzyn des Vaderlands even kragtig kunnen bevorderen! ja! om nog meer te zeggen, 'er zou grooter verwachting van zyne onderneemingen weezen, hy zou een grootfeher, een edeler hart in zynen vryheidlievenden boezem aanduiden, indien hy den narren en kinderen dit ipeeltuig overliet! indien hy, by een manlyke '/iel, ook een manlvke houding, een verdandige deftigheid voegde. Nimmer heb ik myne bedtikte en bepltiimde vry- heidminnende Landgenooten gezien, zonder te glimlachen over  brieven. 337 C over dezulken, die m#t dat onfchuldig fieraad zo grootsch | daarheen Hapten, als of zy alle dwingelanden in hunne j kluisters ter zegepraal rondvoerden! zonder medelyden te [ hebben met de zulken, die tusfehen hunne Cocarde en de 5 Vryheid geen ander onderfcheid wisten dan de bloote bet naaming, en zonder moeilyk te worden op hen, die door f deeze kinderlyke fraaiheden ergernis gaven, en twist en 9 tweedragt veroorzaakten. „ 't Onfchuldig gebruik echter, dier dingen, zal u niet 1 hinderen, dit verzeker ik my! en als gy hier nog by doet, | dat zy, die kennis hebben van alle deeze Krygsmans fieraa- i den, u bewyzen kunnen, dat zy wel een gering,dochech1 ter een noodzakelyk,toevoegzei tot het Militaire wezen zyn, ( dan weet ik, dat gy zelf niet onverfchillig zult kunnen bly| ven, of een Panas flordig of netjes gedragen wordt. „ Zou onze volyverigc Beftryder der beuzelachtige zwakI heden hier mede voldaan zyn ? Zou hy bevreedigd weezen I met den eerlyken Burger, die eenige Huivers uitgeeft voor I een fieraad, dat hy, om zich niet te byzondcren , I niet ontbeeren kan? Blyft hy 'er echter op gezet, I om al die ydclheden weg te prediken? En kan men ook in 1 de daad zonder Panasfen, Cocarden en Dragons exercecren ? I , Wel aan , laat dan eerst de Leeraar zyn eigen zwak 1 verzaaken! eerst zyn eigen beuzelingen afleggen! Wy I vorderen niet te veel, wy willen alleen, dat hy zyn ManI tel en Bef weglaate, want zonder die kan hy immers al zo I wel prediken, als een Burger, zonder den by hem gehaaten I opfchik de wapens hanteeren kan." Van foortgelyken aart zyn ook de befchuldigingen van J Vrolykheden, Dertelheden, Zuip- en Vreetpartyen, enz. 3 Doch de Heer paape merkt hierop aan, dat 'er, wel is 3-waar, onder de Zoonen der Vryheid vrolyke liedenzyn; J ■ Doch vrolykheid is geen zonde ! 'Er is een | vrolykheid, die uit het bezef van het doen van pligt gebooI ren' wordt. De Verdeediger der Vryheid, de Stem van zyn | geweeten, de overtuiging van zyn hart, het bevel zyner wettige Overheid volgende, en de blykbaare goedkeuring 4 van den rechtvaardigen hemel befpeurende, is niet zonder il reden verheugd. In het beoefenen der wapenen, welkers V vrye behandeling nimmer nalaat eene edelheid van geest in ii te boezemen, ontdekt zich zyn geheel hart! En de \ Heer paape, die hier in zyn gewonnen bloeijcnden ftyl de 4 edelaartigfte gevoelens van menig exerceerenden Burger t voordek, vraagt hierop: 5, Verwondert gy u dan, dat zyn  338 g. paape, beieven. zyn vrolyk hart zich op zyne lippen (lelt, dat hy Vaderlandfche liederen opheft? Dan veroordeelt gy immers niet, dat de vrucht des wynftoks zyne gefprekken veraangenaame? Onze gemantelde Leeraar zet zich immers ook wel eens aan een vollen disch, waar de volle beker rondgaat,en die door zyn overvloed wel eens zvn Bef bezoedelt ? Hoe! zegt hy, na voor het heil der onflerfelyke Zielen gezorgd ie hebben , zou dan een verkwikkende uitjpanning my niet vry jlaan? Ik betwist u die verkwikkende uitspanning niet, want gy doet het, nadat gy voor het heil der Zielen gezorgd hebt; maar ik bid u, zeg my toch eens, wat is de Burger minder dan gy? wat is zyne overtreeding meerder dan de uwe, wanneer hy insgelyks eene verkwikkende uitfpauniug neemt, nadat hy, voor het heil, voor de Vryheid en den luister, van zyn Vaderland, gezorgd heeft? Deeze vrolykheid heeft menigmaalen plaats in de genootfehap'yke hyeenkomfteji, en om die vrolykheid zonde te vinden, wordt een groote maate bedorven bloed vercischt." En fchoon 'er al eenige onwaardige Leden onder de gewapende Burgercorpfen zich bevinden , gelyk de Heer paap!' gaarne toegeeft, merkt hy echter te recht aan, dat 'er onder de geliefkoosde party van den Geestelyken Vleyer gevonden worden, wier Zeeden nog veel erger zyn, en dat men dus best zoude doen met de Kwaaden, die zich ann weer kanten bevinden, by elkander te ftellen, en in dit Stuk beider reekening tegen elkander uit te doen. Dan alle deeze aantygingen van den Antipatriottifchen Geestelyken zyn flegts beuzelingen, in vèrgelyking van de veel gewigtiger befchuldjging, dat namelyk de Burgercorpfen tegen hunne Overheid opltaan, en oproer zaaijen om regeeringloosbeid te maaijen; eene befchuldiging, in welker wederlegging de Heer paap/c veel breedvoeriger is; . dan ons beftek laat niet toe meerdere Staaltjes uit deeze Brieven, mede te deelen. Verfameling van Stukken, betref ende de valfche befchuldiging tegens Catharina Taan, Wed. van der Meulen, nevens een kort verflag van de uitkomst derzelver zaak. Te Leydcn, by L. Herdingh , 178 j. Behaiven het Voorwerk , 279 bladz. In gr. 8vo. Deeze (lukken, betreklyk de zo veel gerugfs gemaakt hebbende zaak der valfche befchuldiging aan' Mejuffrouw  versameling van stukken, enz. fflj > fïouw de Wed. van der meulen door haaren Koetzier J. \ Gryfzoe met byftand in zekeren opzichte van haare Keui keiimeid J. C. van der Sand'te laste gelegd, even of zy I hem had trachten om te koopen, om den Heere Stadhouder ' Willem den V naar 't leven te Haan; deeze Huk- f ken zeggen wy, behelzen voornamelyk een allertrellendfte 'en met de natuurlyke welfpreekendheid van het hart i op^eflelde, verdee.diging van gemelde Wed. van der Meu1 len, benevens een beklag over het ünguher gedrag en de : alleszins wederrechtelyke procedures door Leidens voormaligen Hoofdofficier, den Heer J. H. v. d. Marck tegen 1 haar behouden, vervat in eenige Requesten en Memonen door '''haar Ed. zo aan de Ed. Agtb. Heeren Schepenen der Stad Leiden, als aan hun Ed. Gr. Mog. de Heeren j Staaten van Holland en West-Friesland ingeleverd. De wederrechtelykheid van deeze procedures, die geheel en al afweeken van de gewoone behandeling in Crimineele zaaken, belfond voornamelyk in deeze twee zaaken: Voor eerst: dat de gemelde Wed. van der Meulen, een fatzoenelyk'e vrouw, op wien de nyd zelfs niets te zeggen wist, op een bloot «-etuigenis van haaren Koetzier, een gemeene kaerel die voor 't oog der gantfche Stad Leiden omging met luiden, welke de verfoeijing en het afgryzen zyn van alle hunne braave Medeburgers, befchuldigd wegens eene daad, die de ongerymdheid, de onwaarfchynlykheid, zelve was_, zonder dat 'er eenig corpus delicli te vinden was, op dit bloote getuigenis alleen reeds eenigszins als crimineel befchouwd, en geoordeeld wierd het provifioneel gevolg hiervan te moeten ondervinden, terwyl men intusfehen den Bcfchuldiger, wien men hierom deezen naam met opzet onthield, fteeds als een irreprochabel getuigen coniidereerde en hem op dien grond ook zyn getuigenis , alhoewel op diverfe refpeften door meer dan een perfoon wederfproken, telkens, en zelfs by de confrontatièn tegen andere getuigen, met folemneelen eede deed bekrachtigen; en ten anderen, dat de Hoofdofficier der Stad Leiden zich in dit geval bevoegd oordeelde, om, zonder inimer een Decreet van Dagvaarding in perfoon, of van Apprehenfie, tegen de Wed. van der Meulen nog verkregen te hebben, en dus zonder een behoorlyk initium Utis, egter te°en dezelve, als tegen een Crimineel Geaccufeerden inquifitorie te procedecren, en haar daadelyk op grond quafi van zekere Cufiodie (in welke zy na een vrywilhg aanbod, hier toe van haare zyde gedaan, zich uit krachte eener pro-  34° VERSAMELING VAN STUKKEN provifioneele dispofitie van Schepenen der gemelde Stad bevond) aantemcrken als een Crimineele gedetineerde; en zulks niettegenltaande hy zelf door opgevolgde daaden reeds had getoond, dat, na het nemen der liefolutie tot het provifioneel cuftodieereu van de gem.' Wed. van der Meulen, het nog volkomen onbeflisd was, zo wel by hem Hoofdofficier, als by Schepenen., of de praecedente informatien wel materie opleeveren konden, om zodanige inquifitoire Procedures tegen haar te ondernemen. Zodanig was het hoofdzaakelyke van de wederrechtelykheid deezer Procedures , gelyk dezelve in alle hunne byzondere details verder omflandig befchreven worden, niet alleen in de leezenswaardige Requcsten en Memoriën van Juffr. van der Meulen, maar ook in de Memorie van Conlideratiën ingeleverd, door de Heeren Schepenen snoek cn cunaeus, die in deezen meer doorzicht fchynen gehad te hebben, dan hunne overige Ambtgenooten, en, onder anderen, met ronde woorden beweeren: ,, Dat 'er geen fchyn van Suspicie (buiten het zogenaamd getuigenis van „ Grypftoe) ten haaren lasten voor handen is. ■ „ Dat aan de zyde van den H. O. alle recherche fchynt „ nagelaaten te weezen, die den Rechter over de probabi,, liteit van de aantygingen van denzelven Grypftoe, en „ in 't generaal over de waarheid zyner verdere Altegatiën nader zou kunnen doen oordeelen. En, dat Zyn „ W. E. G. dus maar alleen fcheen te laboreeren, om „ zonder aanleiding te geeven tot het verzwakken van dat „ prcetens getuigenis, en zonder in het minst mede te ,, werken; pro innocentia vau C. Taan, (Wed. van der „ Meulen), by wege van eene alleszints ongehoorde in„ quifitie aan c. taan , fi fierï posfet, uit "den halze te „ wringen, het geen zyn W. E. G. volmaakt defpereert ,, aliunde te kunnen brengen tot een zekeren graad van ,, probabiliteit, laat ftaan van zekerheid. En daar toe, (fi „ verum fateri liceat) zich achter het Schild van Heeren „ Schepenen te verfchuilen." Terwyl mede de byzondere' partydigheid van den H. O., gelyk ook in deeze Conlideratiën, en de Requesten van C. Taan, of Wed. van der Meulen wordt opgegeeven, en dat wy niet kunnen nalaaten hier nog aan te merken, daarin doordraait, dat hy zich met betrekking tot Gryfzoe op niets hoe genaamd geinformeerd heeft, het geen nopens het wezen van de zaak in aanmerking zou kunnen komen, en nadere recherches zou bunnen aan de hand geeven, en dus een alleszins  WEGENS CATH. TAAN. 341 zins verdagten getuigen, nis irreprochabel heeft behandeld , terwyl hy daarentegen de perfoonen , welker getuigenis, door C. Taan, aan H. E. A. is geluggereerd geworden, nopens diverfe rninutees en geringe objecten, door allerhande ftrikvraagen heeft zoeken aan het wankelen te brengen» en terwyl hy ze in eens anders zaak als getuigen hati gerequireerd, tegens haar zeiven als Crimineelen heeft gehoord , ja zelfs by dat verhoor gevorderd heeft, dat gemelde perfoonen, wier eerlykheid de Rechters zelfs had aangedaan, uit hoofde van valsch getuigenis en perjurie zouden gefaifeerd worden, ten einde, over de voornoemde misdaaden te worSen ondervraagd, en daarvan geconvinceerd wordende, naar verdienIte te worden geftraft. Daar dan dusdaanig een handelwys, in haaren oorfprong en gevolgen befchouwd, niet alleen ten hoogden praejudiciabel was voor gem. Wed. van der Meulen 111 het geval voor handen, maar ook, indien ze in het generaal geadmitteerd wierd, de notabelde inbreuken maaken zoude op de zeekerheid, rechten en vryheden der ingezetenen; in 't algemeen heeft gem. Wed. van der Meulen zich verplicht gevonden, van deeze wederrechtelyke grieven, aan haar en haare goede zaak toegebragt, herdel te zoeken, by de Souvereine Vergadering van H. E. G. M. de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, en in derzelver boezem haare gegronde Klagten uit te dotten, met ootmoedige bede, om in deeze zaak zodanige voorzieninge te doen, of orde te dellen, als H. £. G. M. tot handhaaving der goede orde in de Adminidratie der Critnineele Joftitie, tot veiligheid der goede Ingezetenen, die allen van den grootden tot den kleinden aan 't zelfde gevaar zyn blootgedeld, en tot befcherming eener onfchuldige Vrouw, zouden oordeelen te behooren; gelyk dan ook H. E. G. M., na de berichten van Schout en Schepenen, die in deeze verfameling mede worden overgelegd, gerequireerd te hebben, de noodzaakelykheid eener zodanige voorziening hebben ingezien, cn by hunne Refolutie van 21 October 1784, in deeze verfameling. bl. 266. te vinden, den Heer Mr. Pieter Jan Marcus, welke met den 10. November toen aandaande den post van Hoofd-Officier der Stad Leyden dond te aanvaarden, gequalificeerd hebben , om, van den datum der voorsz. Refolutie af, het recht der Hooge Overheid in deeze zaak waar te neemen, en (met te niet doening der voorige Procedures) dezelve 00 uieuw aan -te leggen en te vervolgen. „ Nooit  VERSAMELING VAN STUKKEN „ Nooit (zegt de Uitgeever deezer Stukken)' konde de Wed. van der Meulen, of liever nooit konden Geregtigheid en Waarheid een gelukkiger keuze getroffen hebben, aan die van deezen alleszins eerbiedvvaardigen Hoofd-Officier, welke zich bedieuende van den yverigen, welmeenenden, onvermoeiden en kundigen byftand van den Heer Vroedfchap Blok die in deeze het Confuiemfchap van 't Officie op zich nam , den aanleg der zaak op nieuw begonnen, en naar de regels eener geordende Cnmineele Rechtspleegitig voortgezet hebbende, dezelve eerlang door het hoo* ren en Confronteeren van getuigen zo verre bragten, dat hannes Gryfzoe en zyne MedefUndères, _ hoe listig, en gefleepen, zy ook waren, om alle aanleiding tot overtuiging te ontduiken, de fterkfte vermoedens tegen zich opleverden, dat zy, in verfcheidene pointcn hunner beeedigde Verklaaringcn of Ondervraagingen, aan leugen en dus aan meineed, zich hadden fcbuidig gemaakt, tewyl de dienstboden, welke ten verzoeke van de Wed. van der Meulen, efi tot haare verdeediging de waarheid hulde gedaan hadden, en by haare eerfte Verhooren, volgers de leiding door den Gonfulent van den voorigen Heer Hoofdofficier , aan de Proceduures gegeeven, zo wederrechtelyk en onbetamelyk behandeld waren , onveranderlyk by baar verklaarde bleeven. Hoe meer zy op den toets gelteld wierden, zo veel fterker wierd haare oprechtheid gelouterd ; en de laster, waarvan zy byna de Slachtoffers waren geworden, moeten bezwyken." 'Er waren dus nauwelyks twee maanden na de hervatting der Verhooren verloopen , of de Wed. van der Meulen wierd provifioneel van de bewaaring in baar huis ontflagen, by Refolutie van 23 Dec. 1784, (in deeze Verfameling te vinden). Te gelyker tyd wierd de Befchuldiger en zyne Medeftanderes, die tot nog toe in Civiele Gyzeling onder 't Raadhuis waren gehouden geweest, naar rie gewoone gevangenis op 's Gravelfein over. gebragt. Nauwlyks waren zy hier, of 'tgeweetenvan Tohanna Corn. van der Sand , tot dien tyd niet minder fchaamteloos en verftokt dan haar Bederver en Verleider , wierd wakker; en zy deed, uit eigen beweeging, met vertooning van haar berouw en leedweezen over de misdaad van Meineed en valfche Getuigenis, door haar gepleegd, een omftandige belydenis der valschheid van 't geen zy plechtig had" bezworen , teevens zich beklaagende, dat Johannes Gryfzoe die ge&n was, welke haar tot deezen val  wegens cath. taan. 313 ■▼al en fchande had gebragt. Haare erkentenis overtuigde den rechter meer en meer van de fchendaad van dien boozen leugenaar, en deed de Procedures geftrenger jegens hem voortzetten. Doch alles mogt niet baaten: en , oilchoon zvneMedeftanderes hem zyn misdryf, by de confrontatien, in 't aangezicht aanzeide, met omftandigheden, die hem moesten doen zidderen, en met venvyten, die hem buiten zichzelven gebragt moesten hebben, voor t minst, dat er een enkelde vonk van eer of gevoeligheid in zynen boezem gehuisvest had, — niet tegengaande dit alles, de moeite W?, SsfSmelyk, gelyk de Uitgeever deezer Stukken wel aanmerkt, een foort van menfchen die enkeld, zo t fchvnt, gefchapen om de orde der famenleeving te ilooren, en om 't zedelyke kwaad in zekere evenredigheid met het goede van anderen te ftellen, in 't brouwen van onheil tzelfde innerlyk genoegen fmaaken , 't geen een ziel, van beter leem gekneed, gevoelt in 't bevorderen van t geluk zyner Medeftervelingen; Menfchen, dn wier oogen leugen , laster, bedrog, valschheid, beuzelingen zyn, als zy maar ftrekken om hun geliefd oogmerk, het verwekken van haat, onrust en tweedracht, het bekladden van een ander mans goeden naam, het ftooren van vnendlchap, of vceltyds ook het voldoen hunner eigene wraak te begunlligeti en te bereiken: Menfchen, eindelyk, die, by deeze waarlyk helfche hoedanigheden, de kunst van veinzery en huichelary, 't zy in 't godsdiehftige , 't zy in 't burgerlyke, tot den hoogden trap bezitten: en gelyk het moeyelyk is voor een deugdzaamer of eenvoudiger gemoed, zich een waar denkbeeld van zulk een affchuwlyke doch kunftiglyK verborgene inborst te vormen, zo genieten ook dit foort van zedelyke wanfchepftls het voorrecht, dat zy de bestmeenenden en oprechtden lang kunnen misleiden; ja zelis dat, wanneet hunne verderflykc listen aan den dag komen, zy die met opoeheven hoofde, en een gelaat, 't welk van geen bloozen weet, durven verdeedigen, en op allerleie wyze fiaande houden- Dit verraderlyk zielsgeftel was aan johannes g yfzoe zodanig eigen, dat men zyns gelyken m zulk een fterke maate niet dan zeer zelden zal vinden. . Zo lang onder den voorigen Heer Hoofd-Orhcier het onderzoek tegens johannes gryfzoe flaplyk was voort, °èzet, als wien het toenmaalig Officie meende te moeten lanzien, niet als een btfihuldiger, veel min als een Crtmtieehk verdagen, maar als een onbeftrooken gelmgen, Ldeeun.alg.eett.no. 8. Aa neeft  3-14 verzameling van stukken heeft het dien eerloozen ook kunnen gelukken, de Rechters, immers veelen derzelven, door zyne uiterlyke vertooning van Godsvrucht en Oprechtheid, in twyfel en wantrouwen der onfchuld, van de Weduwe van der meulen te brengen. Doch deeze tyd van dwaaling was voorby. Zyne leugens en verdichtfels, ook in andere opzichten, als de hoofdzaak, waren door de Depofitiën van verfcheidene eerlyke en braave getuigen, die van tyd tot tyd gehoord waren, tot de grootfte zekerheid van meineed gebragt; en geen der Rechters was 'er,, by wien de minfte bedenkeiykheid overbleef, wegens de fchuld van deezen halsfterrigen gevangen. Wanneer dus de Heer Hoofdofficier Mr.pietek jan marcus, op den aMéy 1785, by Memorie verzogt, dat de gevangen op eenige fummierlyke Artikelen, betreklyk, zo tot deszelfs hoofdbeschuldiging zelve,als tot de adminiculeerende omftandigheden door hem van tyd tot tyd opgegeeven, zoude worden gebragt ter fcherper examen en tortuur, wierd dit verzoek toegedaan, na dat echter Heeren Schepenen, die in deeze geheele zaak, zedert die hervat was , fteeds de voorzichtiglte naauwgezetheid hadden betracht, zich verzekerd hadden, dat kundige en onpartydige Rechtsgeleerden het verzoek van Tortuur insgelyks als gegrond befchouwden ,, Het toegedaan fcherper examen wierd dan ter uitvoer gebragt tot dien trap, als genoeg was, om den gevangen te doen zien, dat de Rechters hem voor volkomen overtuigd hielden, en dat zyn formeele Confesfic alleen ontbrak, om hem als meinëedig te doen fhaffen. Op dat ogenblik nogtans, daar hy van de Natuur een üghaam ontfangen heeft, gehard tegens zodanige pyn , als hy toen onderging, bleef hy by de ontkentcnis, en hield, even verdokt als'te vooren, zyn onfchuld daande: Doch uit het gebeurde meer en meer ziende bewaarheid, 't geen hy zich by eene voorige gelegenheid eens had laaten ontvallen , dat hy zich door zyne olykheid (dat is door zyne geflepene arglistigheid) niet zoude redden, deed hy eindelyk op 't onverwachtst een dap, die ten nieuwen bewyze vërflrekt, dat de rechtvaardige Voorzienigheid , de boosdoenders, welk een vast voorneemen zy ook hebben mogen , om door de onvcrwinnelykde verdoktheid de gedreiigheid der Juftitie' te ontgaan, vroeg of laat, ter welverdiende ltrafocfcning doet bezwyken. „ Eenige dagen na 't fcherper Examen, verzogt johannes gryfzoe de Heeren Schepenen te fpreeken, en deed toen eene belydenis, welke tot geuoegzaamen grond ge- itrekt  •wegens cath. taan. 345 1 ftrekt heeft, om een einde deezer extraordinaire Procedu"i me zyne ftraf te maaken, offchoon misfchien in een ZdZir Proces zyne gedrochtelyke onderneeming tegens zvné Tuffrouw, in eene nog haatlykere en affchuuwlykere Sane zoude zyn voor den dag gekomen, dan zy nu % zyne Confesfie was begrepen. Hy beklom dan op den in Tulv 1785, met zyne medegevangene johanna cornel?a van der sand, (welker beide Cónfesfiën en-Vonnisfen W« worden medegedeeld) als een memeechge halfaris het fchandtooneel, waarop hy eene onfchuldige en braaye Vrouw! die weleer zyne Weldoenfter was geweest, door de boosaartigfte leugen had poogen te brengen. Dus zegepraalde eindelyk, na 't uitftaan.van 't har grievendt ST en de kommerlykfte aandoening de blanke onfchuld, over den verfoeilykften laster en het fchaamteloosfte te bedrog. Dus kreeg devalschheid haaren loon: en dus plukten zy," die de Weduwe van der meulen, geduurende den gantfchen loop deezer zaak, met hunnen ïadledien? hadden (namelyk de Advocaat Mr johan lusac, en de Procureur isaac elias luzac1, van den yvei waarmede zy haare verdediging behartigden, de edelite vrucht, die ?en weldenkend Praftifyn van zyne moeite ooit verlangen kan, het innerlyk zielsgenoegen van de onnoffid! ui de ftrikken haarer belaagers gered, en de fnoode ondeugd met het gelukkigst gevolg beftreden te ^Dk'g'eval, gelyk de Uitgeever deezer Stukken ten befluke wel aanmerkt, kan ten bewyze ftrekken, dat m,een and van Gerechtigheid, dc Burger, 111 een recht vaardige hoogeOverheid, altoos fteun en toeverlaat zal vinden, terwyl men tevens hieruit leeren kan, dat de ajweetende VooSgheid wel eens voor een tyd den Boozeii zynen loop ongehinderd laat voortzetten; doch dat ook altoo* haa?e alwreekende hand hem , vroeg ot laat tot fchande brengt, en toelaat, dat hy zich tot zyn onherftelbaar bederf in zyne eigene gefpannen netten verwarre. ■ Gedenkfchrift voor den Grave van Cagliostro, befchuldigden, teleJden Procureur Generaal, beschuldiger , in tegenwoordigheid van den Hr. Cardinaal de Rohan, de Gravime La Motte, en andere medebefchuldigden. Naar den Patyfchen Druk , uit het Fransch vertdaid. Te Amfterdam, by J. van Gulik, 1786.1,1&vo. /^nder de 'Zonderlinge Weezens van deeze Eeuw, behoort ^zekerlyk de Grave van Cagliostro geteld te worden, lly Aa 2 £,e'  3'4Ö GEDENKSCHRIFT beklaagt zich in deeze zyne Memorie, voor eerst over zyrt ongunft/g lot, dat hy niet verdiend heeft, geeft vervolgens den ftiat des gefchils, waarin hy ongelukkig is ingewikkild, volgens zyne gisfingen, op; voorts de Gefchiedenis van zyn leeven , dat zekcrlyk het minst gewigtigfte Stuk van zyne verdeediging niet is', en eindelyk eene wederlegging van' dat gedeelte der Memorie van de Gravinne de La Motte, het welk hem zeiven betreft. Daar nu deeze zaak reeds beflist, en de Grave de Cagliostro uit zyne gevangenis ontflagen en op vrye voeten gefteld is, zullen wy niets melden van het eerfte en laatfte gedeelte deezer Memorie; maar alleenlyk het een en ander betreffende 's Mins leven mededeelen. De plaats zyner geboorte, en dc Ouders die hem aan het licht gebragt hebben, weet hy niet. Zyn eerfte Kindsheid , heeft hy in dc Stad Medina in Arabiên .doorgebragt, daar hy opgevoed wierd onder den naam van Acharat, en gehuisvest was in 't Paleis van den Muphti Salahaym. Hier had hy vier perfoonen rondom zich, een Gouverneur Alhotas geheeten, en drie huisbedienden. 'Alhotas, die altoos een diep geheim maakte van zyne afkomst, en hem alleen te kennen gaf, dat hy op den ouderdom van drie maanden Wees gebleven was, en dat zyne Ouders Christenen en Edelen waren, had een vermaak in de geneigdheid, die hy voor de Wetenfchappen deed blyken, aan te kweeken. Dees was het, die hem leerde God aan te bidden, zyne naasten lief te hebben en te dienen, en op alle plaatfen de Wetten en den Godsdienst te eerbiedigen. Zy droegen beiden het Mufulmahs Kleed, beleeden uiterlyk het Mobamedisdum, maar de waare Godsdienst was in hunne harten geprent. De Muphty kwam hem dikwils zien, en fcheen veel achting voor zyn Gouverneur te hebben. Naauwlyks had hy zyn twaalfde jaar bereikt, of de begeerte om te reizen, en met zyne eigene oogen die wonderen "te zien, van welken zyn Gouverneur hem onderhouden had, beving hem zodanig, dat Medina en de Spelen zyner Kindschheid alle hunne bekoorlykheden in zyn oog verlooren. Hy ging, benevens zynen Gouverneur, met de Caravanenaar Mecca, waar zy aan 't Paleis van den Cherif afftapten. Hier wierd hy op een" kostelyke wyze gekleed en aan den Vorst voorgefteld, die hem op de tederfte wyze ontving. Hy bleef drie Jaaren te Mecca, en daar ging geen dag voorby, dat hy niet by den Cherif wierd toegelaaten, en elke dag zag deszelfs verkleefdheid en zyne erkentenis toeneemen. Eindelyk het eenvormig leven, fiat hy aan het Hof van den Cherif leidde, moede, vertrok en verliet hy Mecca, om 'er niet weder te komen. Hy begon zyne reizen door Egypten , en bezocht die beruchte Grafnaalden, welke in 't oog van oppervlakkige be'chouwers niet anders zyn, dan een ongefchikte hoop van Marmer- en Graniet- fteen.  VOOR CAGLIOSTRO. 34? fleen. Hy maakte kennis met verfcheidene Bedienaars der Tempels die hem wilden inleiden, in plaat fen waar de gemeene Reizigers nooit kwamen., ily doorliep vervolgens de voornaamfte Koningryken van Africa en Afia; dan m die Werkje houdt hy zich thans alleen bezig, om te fpreeken van zyne Reizen m Europa, en de perfoonen te noemen, die hem gekend hebben. Hy kwam , in 1766, benevens zynen Gouverneur en drie Huisbedienden, op het Eiland Rhodus, en ging te fcheep op een Fransch Schip, dat naar Maltha onder zeil ging. Onaangezien de verpligting der Schepen, die uit de Levant komen, om quarantaine te houden, kreeg hy na twee dagen vryheid om aan land te eaan. De Grootmeester Pinto gaf hem gelyk ook zyn Gouverneur, een verblyf in zyn Paleis, en verzogt den Ridder d'Aquino hem overal te verzeilen. Toen nam hy voor, de eerfte maal met het Europeesch Gewaad den naam van Grave van Cagliostro aan, en was niet weinig verwonderd zynen Gouverneur Alhotas in een Kerkelyk Gewaad , en met het Ridderkruis van Maltha, verfierd tezien. Het was op dit Eiland, dat hy het ongeluk had, deezen zynen besten Vriend *n Meester te verliezen, waardoor het hem welhaast tot een onverdraaglyk verblyf wierd, zodat hy van den Grootmeester Vryheid verzocht om hetzelve te verlaaten, en ruiropa door te reizen; dees bewilligde hierin, fchoon met leedwcezen, en de Ridder d'Aquino verzelde hem op zyne reizen. Hy bezocht PPrst Siciliën waar deeze Ridder hem in kennis bragt met den aVi van het land; van daar de verfcheidene Eilanden van den Archipel; en na de Middelandfche Zee van nieuws doorgeloopen te hebben, kwamen zy te Napels, het Vaderland des Ridders d'Aquino aan. Van hier vertrok hy alleen naar Rome, met Geloofsbrieven aan den bankier Bellonne. Hier kreeg hy een b-zoek van den Secretaris van den Cardmaal Orjtni, die gelast was , hem te verzoeken zyne Eminentie te komen zien. Deeze Cardinaal bewees hem alle bedenkelyke beleefdheden, verzogt hem verfcheidenmaalen ten eeten, en deed hem by de meeste Cardinaalen kennen, met naame by den Cardinaal Tprk én den Cardinaal Ganganelli, die naderhand. Paus geweest is, onder den naam van Clemens XIV; en hy had verlcheide maaien de eere van tot byzondere gefprekken met den tocnmaaligen Paus Rcsfonico tocgelaaten te worden, fn dien tyd, tweeëntwintig Jaaren oud zynde, kreeg hy kennis aan eene Tuffrouw van aanzien, genaamd Seraphina Feliclumu; zy had naauwlyks de Kindsheid verlaaten, of haare opkomende bekoorlykheden ontdoken in zyn hart eene genegenheid, welke door een zestienjaarig huwelyk niet dan fterker geworden is; en deeze is het , welke thans zvn ongunftig lot met hem gedeeld heeft. Na dit verhaal, het welk wy korteiyk gelchetst hebben, gaat hv over, om verfcheidene perfoonen van aanzien op te noemen, die hv in de meeste Landen van Europa byzonderJyk gekend Aa 3 , heelt,  3-18 GEDENKSCHRIFT heeft, en haalt een plaats aan , uit zeker werk, genaamd Brieven over Zwitzerland, waarin een zeer loffelyke getuigenis van hem gegeeven wordt, dat wy.om derzelver byzonderheid onzen Leezeren nog zullen mededeelcn: „Deeze zonderlinge Man verbaazende wonderlyk door zyn gedragen door zyne uitgebreide Kundigheden, van eene geftalte, die geest aankondigt en vernuft uitdrukt, hebbende oogen vol vuur, die tot in den grond der ziele leezen, is voor zeeven of acht Maanden uit Rusland gekomen , en fchynt zich in deeze Stad te willeti nederzetten, ten minnen voor eenigen tyd. Niemand weet, waar hy van daan tornt, wat hy is, cn waar hy naar toe gaat. Bemind, geliefd, geëerbiedigd van den Commandant der Plaatfe, en van de voornaamftcn der Stad ,• aangebeeden van de Armen en van 't gemeene Volk; gehaat, gelasterd, vervolgd door zekere Lieden; geen Geld noch Gefehenken ontvangende van de geenen, die hy geneest; zyn leven doorbrengende met de Zieken te bezoeken, vooral de Armen, hen helpende door Geneesmiddelen, die hy hun voor niet uitdeelt, en met zyne beurfe om Soup te hebben; zeer weinig eetende , en byna altyd Italiaanfche Pastyen; nooit liggende, en niet meer flaapende dan twee uuren, in een Leuningftoel gezeeten; eindelyk altoos gereed, om, ter hu'pe van ongelukkigen, toe te vliegen, op wat uurc'het ook zy, en geen ander vermaak hebbende, dan dat van zyns gelyken te verligten: deeze ongeloovelyke Man, voert een Staat, die zo veel te verbaazender is, dat hy alle3 vooruit betaalt, en dat men niet weet, vanwaar hy zyne inkomflen heeft, nochte wie hem geld bezorgt. Gy begrypt wel, dat men fterk met hem kortswylt, hy is ten minften de Antichrist; hy is vyf of zes honderd Jaaren oud; hy bezit den Philofophifchen Steen; de algemeene Geneeskunst , eindehk het is een van die Geesten, 'welke de Schepper fomtyds op aarde zendt, met een flervelyk omwindfel bekleed. Indien dit zoo is, dan is hy wél een fchatbaare Geest. Ik heb weinig zo gevoelige zielen als de zyne gezien, weini;: zulke tedere, zulke goede en zulke medelydende harten. Niemand heeft meer geest en kundigheid dan by ; hy verftaat byna alle, de taaien van Europa cn Afia, en zyne welfprcckendheid verbaast en vervoert, zelfs in die, welke hy het minst goed (breekt. Ik zeg u niets van zvne verwonderlyke geneezingen , daar zouden Roekdeelen nodig zyn, en alle de Tydfchriften zullen 'er u van fpreeken. Gy moest alleenlyk weeten, dat van meer dan vyfduizend Zieken, die hy behandeld heeft, zyne bitterfre vyanden hem niet meer dan drie doaden vcrwytcn, aan welken hy nogthans geen meer deel heeft dan ik. „ Vergeef my, dat ik my nog eenige oogcnbhkkcn, omtrent dien onbegrypelyken Man ' ophoude. Ik kom zo van zyn gehoor. Ach!'wat zoudt gy dien waardigen Sterveling liefhebben, inuien gy hem gezien hadt, gelyk ik, van den eenen Ar-  VOOR CAGLIOSTRO. 349 Armen ra den anderen loopen, hunne walgelyke wonden met vuurigheid verbinden, hunne kwaaien verzagten, hen met hoope troosten, hun zyne geneesmiddelen toedienen, hen met weldaaden overlaaden, eindelyk hen met zyne Giften ophoonen, zonder ander oogmerk dan de iydende menschheid te hulp te koomen, en de onfcbatbaare zoetigheid te genieten van op aarde het beeld der weldoende Godheid te zyn. „ Verbeeld u, een groote Zaal vol van die ongelukkige Schepfels, die allen byna ontbloot zyn van alle hulpe, en hunne zwakke handen, die zy naauwlyks kunnen opheffen, ten hemel uitfirekkende om de liefdaadigheid van den Graave te fmeeken. ,, Hy hoort hen, den eenen na den anderen, vergeet geene van hunne woorden, gaat voor eenige oogenblikken uit, keert wel haast weder, belaaden met eene menigte Geneesmiddelen , welke hy toedient aan elk der ongelukkigen, terwyl hy, het geene zy hem van hunne ziekte gezegd hebben, herhaalt, en hun verzekert, dat zy wel haast zullen geneezen zyn, indien zy zyne Voorfchriften ftiptelyk willen opvolgen. Maar de Geneesmiddelen alleen zouden ongenoegzaam zyn; zy moeten Soupe hebben om krachten te krygen, dezelve te verdraagen ; de beurs van den gevoeligen Graave wordt onder hen verdeeld; het fchynt dat zy onuitputbaar is. Veel gelukkiger te geeven dan te ontvangen, openbaart zyne vreugde zich door zyne gevoeligheid. Die ongelukkigen, doordrongen van erkentenis, van liefde en eerbied, werpen zich aan zyne voeten; omhelzende zyne knien, noemen zy hem 'hunnen Behouder, hunnen Vader, hunnen G De goede Man wordt verteederd, de traanen biggelen uit zyne oogen; hy wilde ze verbergen, maar hy had de kracht ïïiet, hy fchreit, en de Vergadering fmelt weg in traanen;.... aangenaame traanen, welke de genieting van 't hart zyn, en welker bekoorlykheden niet kunnen begrepen worden, wanneer men zo gelukkig niet geweest is, diergelyke te ftorten." Dat dit getuigenis niet vergroot is, beroept hy zich op de Parochie-Priesters; het lichhaam der Kanoniers en de verfcheidene Regimenten, toen te Straatsburg in het Garnizoen leggende ; op de Apotheekers, Herbergiers, en Sipiers, wegens de Armen en Soldaaten die hy geneezen heeft, de arme gevangenen en de mecnigte der geenen, welke hy verlost heeft, de hoeveelheid der Geneesmiddelen, die hy voor de Armen liet gereed maaken, en die hy alle dagen met gereed geld betaalde, en den grooten toeloop van Vieemdelingen, welke hy naar Straatsburg trok. Voorts beroept hy zich op de hoofden der Stad, de Magiflraatsperfoonen en het Publiek van Straatsburg, of hy ooit Sdandaal veroorzaakt heeft, en of onder zyne bedryven een eenige is ftrydig met de Wetten, met de goede Zeden en den Godsdienst, terwyl hy ons tevens Brieven van aan-  350 GEDENKSCHRIFT VOOR CAGLIOSTRO. aanbeveeling mededeelt van den Graave Vergennes, den Marquis de Miromenil, en den Marquis van Segur, welke allen tot den groDtftefl lof' en eer van hem ftrekken kunnen. Jammer is het dat dit Werkje zo flegt vertaald is, dat men dikwils naar den zin raaden moet. het geen wy denkelyk aan de overhaasting, waarmede foortgelyke ftukken vertaald en uitgegeeven worden, moeten toefchryven. Gefchiedenis van Karei van Burghein en Emilia van Rofenau, door j. m. m;ller. Uit het Iloogduitsch vertaald. II Deelen; met Plaate,;. Tc Utrecht en Amfteldam, by G. T. van Paddenburg en M. Schalckamp 1785. In octavo, 1054/?/. "Men kan Duitschland fa deeze Eeuw zeker zyne oorfprongefyke vernuften niet betwisten, en, fchoon veelen nog al het een en ander, zo we! goed als kwaad , van Schryvers uit andere landen hebben overgenomen, moet men bekennen, dat hun Romanfchryvers , fchoon zy meest allen één fpoor betreeden , zich een nieuwen weg gebaand, althans een voormaals gantsch niet algemeenen fmaak in de heerfchende mode gebragt hebben, 't Senti'mehteele, het dweepend Sentimenteele, is de toon, waarop bykans alle de Duitfche Romans geftemd zyn, en, om door dien toon te zekerer jeugdige harten te roeren , fchildert men de Waereld zo zwart en aakelig , dat elk bezadigd mensch, naa de Leczing dier Romans, moet getuigen; dat de Schryvers van zulke fombere Stukken, vooral daar zy den Godsdienst altoos ten fterkllen in het fpel brengen, der goede Voorzienigheid te kort doen , die ons; in het algemeen, meer langs roozen paden, na den tempel des eeuwigen geluks opleidt, dan ons barrevoets op fchèrppuntlge doornen doet voortwandelen. Was de Waereld, waren de Deugd, en oprechte Liefde meestal zo ongelukkig, als de gemelde Schryvers haar affchilderen, 't zou de grootfte kragt van Geest vereifchen om God als een goedertieren en weldaadrg Wezen te befchouwen : en welk denkbeeld is nuttiger en tevens tfóostf.yker? Of de Duitfchers de goede Zeden door dat foort van Romans meenen voort te planten; weeten wy niet, maar de Schryver van den Roman, die thans voor ons ligt, fchynt ons alleszins toe, een Man van goede Godsdienftige begrippen, en een Vriend der Deugd te zyn; meermaalen heeft men reeds van hem een Proeve in onze moedertaal het licht waardig gekeurd; doch deeze proeve is zo fomber, zo donker, dat,onaang'ezien de goede oogmerken van den Schryver, en het genoegiyk einde, dat mogelyk de deugd zal bekroonen, het boven aangemerkte op dezelve toepasfelyk zy. De wyze, waarop anderszins deeze Roman gefchreevéri is, verdient goedkeuring, alléén is hy niet vry te fpreeken van langwyligheid.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEK Tempelgezicht van den Propheet Zacharia , in eenige Schriftmatige Verhandelingen opgehelderd, door j. w. van slype, Bedienaar des PP. Euangeliums te Zwolle. Eerfte Deel. Te Utrecht, by A. v. Paddenburg, 1786. Behaiven het Voorw. en den Inhoud, 344 bh In gr. ivo. Het gezicht van Propheet Zacharia, aengetekend in het derde Hoofdftuk zyner Godfpraken, dat door vele Uitlegers op zeer verfchillende wyzen verklaerd word, is in dezen op nieuw het onderwerp der overdenkmge van den Eervvaerden van Slype;Alt 'er zich te.eerder toe verledigd heeft, om dat hy in de gelegde onderftellingen van anderen wier arbeid hier over tot zyne kennis gekomen is , f zonder dezelven echter met ene verwaende verünadmg_ te befchouwen,) niet geheel heeft kunnen berusten. Vlytige nafpoorers van 't Prophetisch woord, by zichzelven 111 dit Stuk nog niet voldaen, zullen 's ManS uitlegging wel waerdig vinden, om dezelve met die van anderen te vereelvken- daer hy zyne denkbeelden deswegens regelmatig in oordeelkundig ontvouwt; en het daerin behandelde gemoedlyk ter betrachtinge aendringt. Naer zyn in¬ zien „ vertoont ons dit gezicht, deels Jndaas hooge Schaduw Priester, bezig in de ootmoedige verrichtmge van het tempel werk der voorbeeldige verzoeninge, v. i-7« " En deels tekent het ons af Jofuaas doorluchtig tegen\ beeld, den eeuwigen Hoogepriester, die eens zyne _eigen ziele zou ftellen tot een fchuldoffer, ter wegnemmge van alle de ongerechtigheden zyner Uitverkoorenen, " Men "heeft naamlyk de drie eerfte Hoofdftukken van dit Boek, of wel de vier vertooningen daerin gemeldte befchouwen, als behelzende één nachtgezicht, waerin vier onderfcheiden vertooningen voorkomen, ondericheiden in aert en tyd, waer tusfehen men de fchoonfte orde van wettige opvolging ontmoet, die, gewenschte dingen voor Gods Volk aenkondigende, hen ten laetfte opleiden tot I.0eel. n.'alg. lett. no. o. Bb  352 J. W. VAN SLYPE Israëls grooten Verzoendag. Ze volgen elkander in deze orde. De eerlte, Hoot'dlt. 1. 8-17, geeft te kennen, dat de Here Juda in zynen verdrukten ftaet niet zou verlaten, maer befchermen. Hierdoor zouden zy, naer uitwyzen der tweede v. 18-21, beftand zyn tegen hunne tempelvyanden, en gevolglyk hunnen arbeid kunnen voortzetten. Van dien gelukkigen uitflag in den tempelbouw, geeft hun dc derde, Hoofdft. II. voorgefteld, de krachtiglte verzekering, daer zich een man met een meetfnoer opdoet,ten teken, hoe niet Hechts de Tempel, volgens dat meetfnoer volbouwd zou worden, maer ook, hoe hy, naer deze inrichting, den Ziener voorkwam als reeds volbragt, en dat wel in zyn luistervollen aenzien. De Eerwaerde van Slypc ieder dezer drie voorafgacnde vertooningen, in dien zin, beknoptlyk ontvouwd hebbende, met aenwyzinge ' van den troost , welken Juda daer uit fcheppen kon, vervolgt hier op, met betrekking tot de vierde of laetfte vertooning, Hoofdft. III, in dezer voege. ,, Edoch mogt het zwakke hart zich hier door gefterkt vinden in geloof eh hoope , dat de Heere zyn tempelwerk wel en voorfpoedig zou doen gelukken; eene zwarigheid, van wezentlyk gewigt, drukte nog het gemoed; de ongerechtigheden hadden hen ver van de altaaren der verzoeninge afgeweerd, in Babel, dat land van grouwelen, overgebragt, alwaar zonden vergroot, fchulden vermeerderd waren; de voorfpoedige tempelbouw was geene verzoeninge voor de zonden; maar de plegtige feestviering van den hoogftatelyken Verzoendag in 's tempels binnenfte heiligdom, was alleen eene getuige, dat de Heere de ongerechtigheid in Jacob, en de overtredinge in Israël niet wilde aanfehouwen, om dat, daar zy uit de diepte van hunne ellenden beleden: ongcrechtige dingen, 0 God! hebben de overhand "over ons! ze teffens uit een gelovig inzien in den weg der verzoeninge, zo als die in den gezegenden Borg ligt, tot roem van vrye genade konden roemen: maar gy vergee/i menigvuldig (*). Ter wegneminge van deze prangende zwarigheid diende zeer gepast de vierde vertoninge in dit nachtgezicht. Hier bevond zich de Ziener op den grooten Verzoendag, hy zag judaas tempelhoofd, den Hoogepriester Jofüa in zyn perfoon de zonden des Volks voor den Heere brengen, hy ver- (*) Pf. 6,": 4. Jef. 55- 7-  OVER ZACHARIA III. 353 ■ vernam, hoe hy, in fpyt en weerwil van den Satan,dien [ hoofdvyand van het verzoeningswerk , die hem in dezen i zeer tegenftond, 'er verzoeninge over ontving; ten blyke nu, dat 'er voor het Godsvolk geen verzoeninge veri worven ware, die een handfchrift van bezwaar of befchuldiging naliet, waarom ze 's jaarlyks moest herhaald worden, zo was den Ziener teffans getoond , hoe de kracht van het voorbeeld in het tegenbeeld te zoeken ware; de voorbeeldige verzoeninge vond zynen genoegzaamen grond niet in het offerdier zelve, dat op dien dag door Aarons Godgewyd altaarmes gekeeld werd, maar in lehovaas eeuwigen Zoon, die zyne Ziele op den grooten Euangeliedag van verzoeninge tot een fchuldoffer zou ftellen , met dat gewenscht gevolg, dat hy op dien éénen dag, volgens het negende vers, de ongerechtigheid des lands zoude wegnemen, zonder dat dezelve ooit meer zou! den gedacht worden. Wierd dus hier het Godsvolk voor! gehouden, hoe over hunne zonden niet flegts fchaduwachtige maar ook weezenlyk verzoening gefchiede, de uitwer! king hier van moest zyn , dat het gemoed, zo doodlyk j getroffen over het hartbrekend gezicht van eenen onver! zoenden ftaat met God, in volle ruimte gebragt werd; zo \ dat de gezegende uitkomst van dit werk tot vrucht zou I hebben, vrede, gerustheid, zekerheid en blydfchap voor I al het Godsvolk, ingevolge het tiende vers: Ten dien \ dage, /preekt de Heere der heierfcharcn, zuil gy lieden een 'ygelyk zynen naasten noodigen onder den wyn/lok en i yygeboom." De Eerwaerde van Slype ontvouwt in dit eerfte Deel, j 't welk wy thans onder handen hebben, volgens de boj vensemelde fchifting, het eerfte gedeelte dezer vertoonin| ge,"Hoofdft. III. 1-7. voorgedragen, in vyf Verhandelingen. De eerfte vertoont ons jofua verontreinigd, door ■ „ den Sathan aangevallen, en voor God vernederd , vs. i , en 3, De tweede tekent ons Jofua, door 's Heeren „ Engel, by wien hulpe befteld is, uit Sathans ovcrtnagt „ en doemlust verlost, vs. 2. De derde tekent ons Jo, „ fua, op hoog Godsbevel, gerechtvaardigd tegen Sathans , „ befchuldigingen, vs. 4. De vierde brengt ons onder | ., het oog jofua, bekroond met de heerlyke vryheid der 1 „ kinderen Gods, vs. v. En de vyfde behelst Jofuaas I ., heiliging in 's Heeren dienst, vs. 6 en 7." Elk dezer 3 Verhandelingen word met enige beknopte ftichtlyke be1 denkingen beüooten, en ten laetfte voegt 'er zyn EerB b 2 waer-  354 J. W. VAN SLYPE OVER ZACHARIA III. wnerde, ten befluite, nog een zesde Verhandeling by welke een beftierend onderricht behelst, en waer in hy bedoelt te toonen, welke leerzame, opwekkende, aenmoedigende en vertroostende keringen, uit de befchouwin°dezer zeven eerfte Verzen af te leiden zyn, en hoe men daer van een heilig gebruik kunne maken. Paraphrafis & Annotationum in Epiftolam ad Hebroos Specimen. Auétore petro abresch, Th. Dodt. & in Aca- demia Groningo Omlanda Prof. Ord. Lugd. Batav. apud A. & J. Honkoop, 1768. Absq. Prsf. & 148 pp. In oótavo f. m. "TTiermede bied ons de Hoogleeraer Abresch aen, ene XIproevc van Zynen arbeid, ter ophelderinge van den Brief aen de Hebreen; welke, ter zake van de geleerde en oordeelkundige uitvoering , ongetwyfeld den beoefenaren van Uitlegkundige Bybelfchriften dermate zal voldoen, dat het hem ten fterkfte zulle aenmoedigen, om zynen aengevangen arbeid te voltrekken, en verder gemeen te maken. ■ Zyn Hoogeerwaerde, het nut ener uitbreidende verklaringe inziende, heeft die taek, fchoon hy derzelver moeilykheid grondig bezefte, in dit geval op zich genomen, en zich voorgefteld ene doorloopende Uitbreiding van dezen Brief te vervaerdigen. In derzelver opftel heeft hy zich bevlytigd, om den zin der fpreekwyzen, naer de mening des Schryvers, in 't verband, waer in zy voorkomen, en naer het bedoelde oogwit, ten nauwkeurigftc, volledig, beknopt en klaer voor te dragen: waervan ons deze zyne Uitbreiding verfcheiden doorflaende blyken levert. Dezelve gaet vergezeld van vele aentekeningen , die deels het Letterkundige , deels de behandelde zaken, betreffen ; en waer onder 'er etlyken zyn, die tevens haer algemeen nut hebben, en ook ter ophelderinge van andere Schriften dienen; waerin hy te minder fpaerzaem geweest is, om dat hy , by het geméén maken van zyne ophelderingen, ook te gelyk beoogde de oefenende Jeugd hiermede de behulpzame hand te bieden. Het thans afgegeven Proeffr.uk gaet over de twee eerfte Hoofddeelen van f dezen Brief; en *t oogmerk is, op die wyze, den geheelen f Brief te ontvouwen; na de volvoering van 't welke zyn Hooggeleerde zich nog zal verledigen tot de afgifte zyner overdenkingen, over den Schryver des Briefs, (dien hy ! niet  P. ABRESCH IN EP. AD HEBRAJOS. 355 niet twyfelt Apostel Paulus té zyn,) en verder over den oorfpronglyken tekst, mitsgaders over de echtheid van dezen Brief, als mede den tyd wanneer, en de perfoonen aen welken, dezelve gefchreven is, enz. Om den Lezer een ftael van 's Mans arbeid onder 't oog te brengen , zullen wy ons bepalen tot zyne opheldering van Hoofddeel II. v. 5-8l, volgens onze gewoone fchikking, doch die, naer des Hoogleeraers verdeeling, de vier eerfte verzen van dat Hoofdftuk uitmaken (*), welker inhoud de Hoogleeraer aldus voordraegt. ■ De Schryver dezes Briefs, de voortrefïykheid van den Christelyken Godsdienst, boven de Joodfche Bedeeling, getoond hebbende , uit overweging der voortrefïykheid van deszelfs eerften Verkondiger, Jefus Christus, H. I. 1-14, grond daerop ene ernftige vermaning tot ene ftandvastige geloovige gehoorzaemheid aen de Euangelieleer, vers 15-18. En hier aen hecht hy, by manier van een uitflap, in het tweede Hoofdftuk, ene verdediging van den lagen ftaet van Christus, waer door hy als mensch zelfs tot den dood vernederd was. Ter dier gelegenheid verheft hy, in de eerfte plaetze , H. II. 1-4* den hoogen luister en uitmuntendheid van het algemeene ftervelyke menschdom, wel byzonder daerin doorftralende, dat het zelve gefchikt is, tot de beheerfching der toekomende aerde , welke den Engelen niet te beurte valt. Het deswegens aldaer gemelde breid zyn Hooggeleerde in dezer voege uit. 1. Men heeft zich hier niet te ftooten aen den lagen ftaet van Jezus, waerin hy als ftervelyk en beneden de Engelen voorkomt, of te denken, dnt zulks aenloopt, tegen het geen wy van zyne zo hooge waerdigheid gezegd heb- (*) De Hoogleeraer merkt hieromtrent met regt aen, dat dc- J ze' vier eerfte verzen te nauw verbonden zyn'met het voo:gaende, om van 't eerfte Hoofdftuk afgefcheiden te worden; | waerom hy het tweede Hoofdftuk eerst begint met ons vyfde vers. Soortgelyke min nauwkeurige verdeelingen vind men, j zegt hy, niet zeldzaem, zo in 't O. als in 't N. T. Met op. j zicht ter het eerfte verzend hy ons na Vcnema Commcnt. ad Malach. p. 347 > en met betrekking tot het laetfte, brengt by by, 2. Cor, VII. i, dat tot het voorige Hoofdftuk behoort: zo is ook 2 Cor. I. 24 verkeerdlyk afgefcheiden van H. II. 1, en verv: Col. H. 1-7, moest bv het eerfte Hoofdftuk gevoegd zyn; als mede Col. III. 1-4, by het tweede: 1 Joann. UI. 24 b, Hier aen kennen wy, enz. "behoorde het vierde Hoofdftuk aen te vangen : en zo ook Heb. IV. 14-16 het vyfde. Bb 3  35 P. ABRESCH hebben. Want hy heeft, niet de Engelen, maer alleen de menfchen opgevoerd tot den hoogden en eeuwigen gelukftaet. Ten dien einde moest hy, niet de natuur der Engelen, maer die der menfchen, aennemen; die zwakke natuur, welke aen vele kwellingen en rampen zelfs tot den dood toe, onderhevig is. Hoe hoog nu deze ftervelyke ftaet by God geagt zy, zelfs ook boven den ftaet der Engelen, is daeruit af te nemen, dat hy de toekomende waereld, dat zo voorname deel dier gelukzaligheid, van welke wy boven gèfproken hebben,niet gefchikt heeft om aen de Engelen onderworpen te zyn; maer aen 't menschlyk gedacht, hoe zeer het nu ook ver beneden den ftaet der Engelen zy; des alleen de menfchen hier namaels over de aerde zullen heerfchen. 2. Zo toch heeft iemand reeds elders betuigd: „ Wat „ heeft de elendige fterveling, 't geen van zo veel waer„ de is, dat gy zulk ene uitftekende zorg voor hem draegt, en hem met zo vele en zulke uitmuntende wel„ daden begiftigt!'* 3. Gy hebt hem wel voor een korten tyd minder „ dan de Engelen gemaekt; maer gy hebt hem met zulk ene fchitterende heerlykheid en waerdigheid vercierd , ,, dat gy hem gefield hebt tot een Heer over de werken ,, uwer handen, en alle dingen aen zyne magt onderwor„ pen hebt." (*). 4. Daer nu hier gezegd word, dat God ganschlyk alles aen den mensch onderworpen heeft, zo is 'er niets uitgeflooten, dat hem in die waereld niet onderworpen zoude zyn. Deze Uitbreiding heldert de Hoogleeraer op, door tael- en (*) Deze laetfte uitdrukking heeft men, in onze gewoone verdeeling der verzen, tot het volgende vers gebragt, daer ze duidelyk tot het voorige behoort. Even zo heeft de Hoogleeraer het tweede gedeelte van H. I. 17 (by ons H. II. 3.) van dat vers afgenomen, en by 't volgende gebragt, waer door dat voorftel beter vloeit. Over foortgelyke wanftaltigheden, die ons meermacls voorkomen, heeft de Hoogleeraer Vakkenaar, zegt hy, zich nadruklyk uitgelaten , in zyne Ur. de critica emend. in N. T. a Hteratis non adhib. p. 200: en onze Hoogleeraer merkt hier nevens nog byzonder aen. dat dit ook plaets heeft in 't laetfte gedeelte van |ac. UI. 6, Ziet een klein vuur enz. welke uitdrukking met het volgende vereenigd moet worden. Het gewag maken hier van, geeft hem aenleiding tot het mededeelen zyner aenmcrkingen over dit duistere voorllel.  IN EPIST. AD HEBRA20S. 357 jen oordeelkundige aentnerkingen, welken wy, als voor ons 1 beftek te uitvoerig, niet geheel kunnen plaetzen: alleen ] zullen wy het hoofdzaeklyke zyner eerfte aentekeninge, j dat ter verklaringe van 't voorftel in 't algemeen dient, I mededeelen. Het zelve heeft den Uitleggeren altoos veel I moeite gebaerd; en de Hoogleeraer erkent, dat hy zich I over zyne eigene uitlegging niet alleszins voldaen vind; dan, daer dezelve hem "nog best voorkomt, geeft hy hadder nadere onderzoekinge over. Men heeft, zyns oordeels, de vermaning, H. I. 15-iP, (by ons H. II. 1-4.) aen te merken als ene tusfehenrede of ingevoegde vermaning; en dan dit voorftel betreklyk te maken tot H. I. 14; '* welk, zegt hy, gereedlyk te bemerken is, als men de woorden, met het overflaen der tusfehenreden, in 't verband met vs. 14,aldus leest. Zyn ze (naemlyk de Engelen) niet alle gedienftige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om der genen wille, die de zaligheid beërven zullen? Want hy heeft den Engelen ,enz. Naer dit denkbeeld oogt dan de Brieffchryver nier dc benaming van de toekomende waereld op die zaligheid; waer van vs. 14 gewag gemaekt is. Hierop ilaet zeer wel de uitdrukking, van welke wy fpreken, of, gelyk men den grondtekst naer den ftyl der Heilige Schrift wel mag vertolken , waer van wy zo' even, of een weinig te vooren, gefproken hebben. Wy worden dan daerdoor geleid tot 'het voorgaende, en tevens word ons iets aengeduid, dat nog toekomende is. Uit dien hoofde kan onze Uitlegger zich niet verenigen met dezulken, die deze uitdrukking, van welke wy fpreken, in een anderen zin verklaren, als duidde de Schryver aen, het onderwerp, te weten de Christelyke Kerk, waer van hy nu fprak, als gave hy te kennen, dat die het voorname onderwerp zyner onderwyzinge was. Op dien zelfden grond komt het hem niet aenneemlyk voor, om de uitdrukking de toekomende waereld gelyk te ftellen, met die van de toekomende 'eeuw-, of het Koningryk der hemelen, meermaels in de Euangelifche Schriften gebruikt, als ene benaming der dagen van den Mesfias, of van den Kerkftaet des Nieuwen Testamentes. De Hoogleeraer zyne reden, buiten het geen den voorgcftelden zamenhang betreft, tegen die foort van denkbeelden ingebragt hebbende, merkt verder op, dat men hier niet denken kan aen de luisterryke heerfchappy van Christus op Aerde, die den algemenen Oordeeldag enigen tyd I zal voorgaen: overmids in dezen gefproken word van ene B b 4 wat -  358 P. ABRESCH waereld, die eigenlyk tot den mensch behoort, welker beheerfching derhalve aen den mensch, en niet aen Christus , uitdruklyk toegeichikt is; 't welk de aengehaelde plaets uit den achttien Pfalm, en des Schryvers redeneering, vs. 4 en 5 (by ons 8 en 9) ten klaerfte fchynt aen te duiden. — Vraegt men nu voorts, hoe heeft men deze uitdrukking dan te verltaen! Ik zal, is des Hoogleeraers antwoord, myne gedachten deswegens opgeven, na vooraf met een kort woord gezegd te hebben, dat de toekomende waereld hier even het zelfde is, als vervolgens de werken van Gods handen, en 't geen voorts onder de benaming van alle dingen aengeduid word; naemlyk dat geen, 't welk God gefchikt heeft om den menfebe onderworpen te zyn: als mede dat men, uit den geheelen inhoud van den achtften Pfalm, gereedlyk kan opmaken, dat hiermede geoogd word , op ene zekere verblyfplaets of bewoonbaer oord. Dit in aenmerking genomen zynde, is zyn Hoogeerwaerde 'er voor , om de uitdrukking , de toekomende waereld', in 't algemeen over te brengen op den toekomenden gelukftaet, op dien oord, in welken alle de Godvruchtigen, na de laetlte komst van Jezus, in het toekomend leven , zullen vergaderd worden, en dien ze eeuwig tot hun verblyf zullen hebben. En wel byzonder heeft men hier, naer zyn inzien, te denken, op dat gedeelte van de heerlykheid der toekomende eeuwe, en van 's menfchen eeuwige gelukzaligheid , welke Petrus, 2 Pet. III. 13, noemt ene nieuwe aerde; en waeromtrent hy leert, dat de gezaligden dezelve, te gelyk met een nieuwen hemel, volgens Gods belofte, eeuwig zullen bezitten. Wat aengaet de wyze en de oorzaken van dit gedeelte der toekomende gelukzaligheid op die nieuwe aerde; dit te bepalen, zegt hy, is hier de zaek niet; 't komt 'er Hechts op aen, of zodanig iets plaets zal hebben ; en zulks, agt hy, fchynt Petrus duidelyk te kennen te geven , gélyk het in andere plaetzen der gewyde Schriften geleerd word : waeromtrent hy zich onder anderen be- j roept, op Wesfelius in Disfert. Acad. XIV. Ook behoeft '! men, vervolgt hy, niet fpitsvondig te denken over de onderwerping dezer aerde aen de gezaligden. 'Er werd, zyns oordeels, hier mede alleen bedoeld, ene ongeftoorde en beftendige bezitting der aerde, benevens ene wezenlyke heerfchappy over dezelve , beftaende in het genot van alle de dingen der aerde, in derzelver volkomen en vreugdvolle gebruik. Vergelyk hiermede Gen. I. 26, 28. IX. fl, 3, cn inzonderheid den geheelen VlIItai Pfalm. Zo  IN EPIST. AD HEBROOS. 359 j Zo toch fpreken ook de Latynen van een imperare of gebieden over de aerde en derzelver vruchten, onr derzelver ! bearbeiding en het daeruit voortvloeiend genot aen te dui! den: van daer de uitdrukkingen imperare agris, arvis, vim | tibus &c Men zie deswegens Cafaubonus ad Optat. Mt- \ lev. V. 7. p. 87. De Hoogleeraer brengt, by 't j ontvouwen van dit alles, zyne bewyzen voor deze zyne uitlegging te berde, en tracht tevens te toonen, hoe dit voorftel, in dien zin befchouwd, in den samenhang, tot des Schryvers bedoelde diene. Edoch daer zulks niet wel ene voldoende verftaenbare inkorting duld,zien wy daervau af; en verzenden den taelkundigen Lezer tot het Gefchrift zelve; waer in hy veel zal vinden, dat hem of voldoening, of althans ftof tot verder nadenken, verleent. Kerkelijke Leerredenen over gewigtigc voorwerpen, uitge* fproken in de Gemeente van Rotterdam, door den Ilooggeleerden en TVeleerwaarden lieer j. j. le sage ten broek. Uitgegeven, en met eene Voorrede voorzien, door een Genootfchap, onder de Zinfpreuk, Libere & Confidenter. Alom te bekomen. Beh. de Voorr. 150 bl. In gr. l\vo. Het Rotterdamfche Genootfchap Libere & Confidentcr, beftaende uit enige ernftige Voorftaiiders der leerwyze van den Eerwaerden le Sage ten Broek, toont hier, by ge| legenheid dat men op deze Leerredenen de Approbatie get weigerd heeft, de onregtmatigheid der daeromtrent gehouj den handelingen ; met de gevaerlyke gevolgen van zulke inj richtingen, als 'er omtrent het ftuk der Approbatie ftand ] grypen. Ze doen te gelyk kortlyk zien, dat de tegenftanI ders van dien Leeraer in 't algemeen, en wel byzonder f Philalethes, in zyne Zedige Aenmerkingen, mitsgaders de I Eerwaerde Schutte, in zyne onlangs uitgegeven Verhan1 deling, door Appelius misleid , 's Mans gevoelen niet naer J waerheid voordragen, maer 'er haetlyke en onwettige ge1 volgen uit afleiden, die dan door hen beftreden worden| zo dat ze niet tegen de Stellingen van le Sage ten Broek', 3 maer tegen hunne eigene fchimmen, vechten. Om dit ten | klaerfte onder 't oog der Lezers te brengen, hebben ze I geoordeeld niet beter te kunnen doen, dan eenvouwig deze j Leerredenen uit te geven, als waer uit een ieder zal kunnen } opmaken, hoe verkeerd party 's Mans gedachten over de | Leer der Verzoening, en den aenkleve van die, opgeefr. ; Ze zyn allen tot dat onderwerp betrekkelyk, en ftellen zvn F'bS ge-  56o j. le sage tem broek bevoelen deswegeus, genoegzaam van alle zyden, in 't volTe daglicht; des de hieromtrent nog tvvyfelachtige Lezer, uit dezelve, ene volkomen opheldering van 's Mans denkwyze nopens dit Stuk kunne erlangen. De eerfte Leerreden gaet over ,, de waare voorwerpen der Euangelie nodiging, van Christus , (Matth. XI. 28,) , voorgefteld en befchreeven, onder de benaamingen van vermoeiden en belasten." In ene volgende Leerreden worden die zelfde voorwerpen befchouwd, als Jez. LV. 1. voorgefteld en befchreven, ,, onder de benaamingen van „ hongerigen en dovftigen." De derde Leerreden fchikt zyn Eerwaerde, naer aenleiding van Kom. VII. 24,25, ter overweginge van ,, de waare kennis der elende , zoo als , die, met het Geloof in Jefus Christus ten naauwften ver,, bonden, of voor het zelve voorafgaat, of uit het zelve „ o-eboren wordt." Voorts fielt hy ons , in ene Leerreden over Matth. IX. 12, voor oogen, „ Christus als den eeni,, aen Geneesmeester van Zondaaren, cn de waare drang- redenen, die Zondaars hebben, om van hem in die be., trekking gebruik te maaken." Daer by komt ten laetfte ene vyfde Leerreden, {trekkende, by de verklaring van 2 Cor. V. 19, ter ontvouwinge van „ de waare leer derVer, zoening, zoo als die, in 't Kruis van Jefus Christus ge11 grond,°van God zeiven,'als het noodzaaklijke en gepas', te middel des Geloofs, aan de Apostelen geopenbaard, l, en door hen van Gods wege aan de Waereld verkou- digd is." Het Genootfchap maekt, in de Voorrede, opzetlyk gebruik van deze laetfte Leerreden, ter ftavinge van hun gezegde , wegens het verkeerd voordragen van des Hoogleeraers gevoelens, byzonder door den Schryver der bovengenoemde Zedige Aenmerkingen, en laet zich by die gelegenheid aldus hooren. „ Pag. 18 wordt op rekening van D. ten broek gefield, als of hij leerde,dat God aan Christus, als borg, !, de zonden van het menfchelijk geflagt, (dus van allen, ' hoofd voor hoofd) toerekent. Dat hij hem heeft laaten " o-enoeg doen , op dat wij (dat zijn alle menfchen) zouden worden regtvaerdigheid Gods in hem." Vergelijkt dit met zijn Eerw. Leerreden over 2 Cor. V. 19. inzonderheid , p. 142-147, en gij zult overtuigd worden, dat hij, die dit fchrijft, het gevoelen van D. ten broek niet verhaat, of niet wil verftaan. Waar geeft zijn Eerw. aanleiding, om door de fchuld, die Christus als borg ter voldoening is toege-  leerredenen. 36ï gerekend, te verdaan de perfoneele fchuld van alle menfchen, hoofd voor hoofd? Dit ontkent zijn Eerw. volmondig. Ja zijn gehele gevoelen, wel begrepen zijnde, loopt daarop uit, om dit ten fterkften te ontkennen. De valschheid dan, en de ongerijmdheid , welke uit deze gezegdens , dus willekeurig en zonder grond verklaard , afgeleid wordt, ligt niet in het gevoelen van D. ten broek, maar in de misvattingen en verkeerde gevolgtrekkingen van zijnen tegenfchrijver. En dus vegt de man, niet tegen D. ten broek, maar tegen zig zeiven. Hadt de onkundige en waanwijze Schrijver met D. ten broek zeiven daarover gehandeld, hij was fchielijk van zijne misvatting te overtuigen geweest, en hadt honderden lezers van zyn werkje niet zoo ongelukkig misleid, en bednegeliik tegen de Leer van D. ten broek ingenomen. En waarlijk! zo is 't met dat ganfche werkje gelegen. M-'n laat D. ten broek overal zeggen, dat hij nooit eeze°d, nooit gedagt heeft. Men trekt overal gevolgen, die men wettig noemt; maar die in de daad onwettig, ongegrond en willekeurig zijn. Die uit de waare begrippen van zijn Eerw. wel wederlegd, maar met geftaafd, kunnen worden. Tegen deze eigene gevolgtrekkingen redeneert men, en dan meent men grote zaken tegen D. ten broek uitgevoerd te hebben, als men zigzelven wederlegd heeft. Men vegt overal tegen zijn Eerw. met de Leer der Hervormde Kerk. Maar wat verftaat men daar rioor^ De Leer der Formulieren, de aangenomene Grondleer der Kerke ? Neen. Daar ftrijden de begrippen van D. ten broek niet mede. Zij zijn 'er volkomen op gebouwd. Maar door die Leer der Kerke verftaat men z.ju eigen geliefkoosd Sijstema. Zijne eigene begrippen , de heerfchende denkwijze van de meeste hedendaagfche Piedikanten, wier begrippen van jongs af meer naar een tos tema" dan naar den Bybel, gevormd zijn. Maar wie maakt hen zo Hout om anderen naar die begrippen te oordelen cn te veroordelen ? Dit ftrijdt met eene behorehjke: vrijSd van denken, die altoos in onze Kerk heeft plaats gehad En wij vertrouwen, zo lang we een vrij Volk blijven en onder de beftiering en befcherming van eene vrije StaatsreWrhiR ftaan, dat kundige Leeraars en Ledematen b i he vrye° onderzoek van den Bijbel zullen gematnti„èU wórden, zo lang ze niet van de Formulieren afwijken en leeren willen het geen daarbij verworpen is. En in deeze begeren wij geen verandering.  3Ö2 J. LE SAGE TEN BROEK, LEERREDENEN. „ Daar was onlangs iemand, die met een oud Predikant disputeerde over den Doop. En toen hij dien Heer bepaalde bij het Formulier, om daar uit dc gedagten van de oude Godgeleerden na te vorfchen , kreeg hij ten antwoord : dat Formulier is onregtzinnig en behoorde uit de Kerk weg gedaan te worden. Ziet tot zulke uiterftens komt men, als men de hedendaagfche heerfchende begrippen niet langer met de Leer der oude Godgeleerden, en van de opftellers der Formulieren, vereffenen kan. Dan leest men niet, gelijk 'er ftaat; dat de kinderen geheiligd zijn; maar dat 'er kinderen geheiligd zijn, enz. Dat is nu geen haken na nieuwigheid. Neen, Dat is oude beproefde regtzinnigheid!! Wat zoud 'er van D. ten broek worden, als hij zulk een ftoute en losbandige taal voerde, en op die wijze de Formulieren veranderde ? Maar waarom tast men Philadelphus niet eens aan? Daar verlangen wij na. " Verhandeling, uitgegeeven door *( Edamsch Genootfchap, tot nut van 't algemeen, opgcfleld door petrus schouten , Roomsch- Priester en "Paüoo 'r te Oegstgeest. Aan wien dc Gouden Eerpenning is loegeweezen. Te Edam, bij A. Tolk, en te Haarlem , bij Q. de Vries, 1786. £c- . halycn de Voorreden, 110 bladz. In oclavo. "VTaer uitwyzen van het bericht, nopens dit Genootfchap, 4-^ is deszelfs voorname doelwit, den gemenen Man, die maer al te dikwils uit onkunde tot zedenloosheid öyerflaet, de behulpzame hand te bieden, door hun zodanige kundigheden in te boezemen, welken een heilzamen invloed op hun gedrag kunnen hebben. Ter bevorderinge hiervan hebben zich enige geleerde en goedwillige Lieden van allerleien rang en Godsdienstgezinte vereenigdhet getal der Leden van dit Genootfchap is, op hun verzoek,"reeds merkelyk toegenomen; en men noodigt als nog alie Voorftanders van kennis en deugd uit, om met hun daer toe mede te werken, zo door hun verftandlyk vermogen, als door de jaarlykfebe toedeeling van dén Ducaat, ter onderfteuninge in 't dragen der kosten. De medewerkende Leden bevlytigen zich 'tot het opftellen van Gefchriften, over zodanige onderwerpen, die den gemenen Man te ftade kunnen komen; en 't Genootfchap geeft ook Prysvragen van die natuur af, met toezegging van een gouden Eerpenning van tien Ducnafen, voor de in alle onpartydigheid best'geoordeelde Verhandeling  VERHANDELING VAN 'T EDAMSCH GENOOTSCHAP. 363 luie hun daerop toegezonden. Volgens het opgemelde oogmerk, moeten alle zodanige Verhandelingen en verdere GeTchriften zo kort, klaer, volledig en eenvoudig zyn als mo°-elyk is ; en de dienftig gekeurde zullen op de onkostbaerfte wyze gedrukt worden, zo dat ieder Stukje gemeenlyk voor 3,435 Stuivers te bekomen zy: om dus ene Verzameling van Stukjes, naer de algemene vatbaerbeid gefchikt, voor den gemenen Man ligt verkrygbaer te maken. .... •,• j- • Aen deze nuttige mnchtinge, die alleszins aenmoediging verdient, is men verfchuldigd de uitgave der bovengemelde Verhandelinge. Het Genootfchap naemlyk had ter eerfter Prysvrage het volgende Voorftel afgegeven: „ Welke bewijzen leeveren Natuur en Reden op voor het be" (taan van God; In hoe verre kunnen wij dit Wezen " kennen; en welke Zedekundige gevolgen kunnen daar " uit afgeleid worden?" Op de ontvangst en verdere beoordeeling der ingekomen Verhandelingen, heeft men den uitgeloofden Eerpenning toegekend aen den bovengenoemden Eerwaerden Heer P. Schouten; wiens Gefchrift over dit onderwerp zekerlyk by uitftek wel beantwoord aen 't oogmerk van 't Genootfchap; daer 't in dier voege ingericht is , dat het grootlyks op de eerfte lezing verftaenbaer zy voor gemene Verftanden; én verder op zoda. nig ene wyze uitgevoerd, dat het, by ene herhaelde lezing gereedlyk na te gaen, en overtuigend aen te nemen zy Ook dit laetfte heeft hier te eerder plaets, om dat zyn Eerwaerde, het plan van 't Genootfchap 111 't oog houdende, zich bepaelt tot het behandelen en ontvouwen van algemene waerheden, die door alle Christenen, tot welke der verfchillende Gezintheden zy mogen behooren , te erkennen zyn; waerin de gemene Man, die niet gefchikt is ter ontwikkelinge van Godgeleerde twisten, een wezenlyk belang heeft. De Eerwaerde Schouten bedient zich hier meermaels van een zeer gemeenzaem onderwys, doch hy doet het fteeds vergezeld gaen van ene ongemaekte deftigheid aen 't behandelde onderwerp voegende. Overeenkomftig met het beloop van 't Voorftel, is "s Mans Verhandeling drieledig. Na ene gepaste Vooraffpraek nopens het nuttig bedoelde, en ene wel ingerichte Inleiding ter ontvouwuise van den Inhoud der Verhandelinge zelve, behelst het eerfte gedeelte ene ontvouwing van de bewyzen, welke Natuur en Reden voor het beftaen van God leveren. Aenvanglyk vestigt hy het oog  364 VERHANDELING zyner Lezeren op een aental van Natuurverfchynzelen, die hy onder zekere hoofden brengt, en doet hen opmerken, dat de Natuur, dat is, de aert of werking, welke wy in de gefchapen zaken gewaer worden, zo vele onlochenbare bewyzen voor Gods beftaen oplevert, als zy wonderen voortbrengt. Na deze eenvoudige bewyzen, die de Natuur aen de hand geeft, voorgedragen, en hier door zyne Lezers voorbereid te hebben tot ene bepaelder redenering over dit onderwerp, onderricht hy hen wegens het gebruik der Rede, toont hun het aendeel, 't welk de Rede heeft, in die bewyzen der Natuur, en leid hen verder op tot ene beredeneerde overtuiging van Gods beftaen, uit het denkbeeld van waerheid en leugen, van goed en kwaed, van volmaekt en onvolmaekr, mitsgaders uit dat van tyd en eeuwigheid. In het tweede gedeelte, gaende- over de Vraeg, in hoe verre wy dit Wezen kennen kunnen, toont hy aen op hoe vaste gronden wy God kennen, als een noodzaeklyk, volmaekt, almachtig, alwys en alwetend, albeftierend, oneindig goed en barmhartig, mitsgaders te gelyk een rechtvaerdig Wezen, en dus ook als een vergelder van het goed en ftraffer van het kwaed. Wyders fielt hy hun nog voor, hoe wy God kunnen kennen, als een Heer, dien wy vreezen, en als een Weldoener, dien wy beminnen moeten; als een in alles heilig Wezen; als een Wezen, dat van ons geëerd en gediend wil zyn; als onzen opperlten Wetgever, en laetstlyk als ons opperfte Goed en laetfte Einde. Dit afgehandeld zynde, is nog overig ten derde na te gaen, welke Zedekundige gevolgen hier uit afgeleid kunnen worden; welken hy, naer 's Menfchen drieërlei betrekking, tot God, den Naesten en zichzelve befchouwt : onder de eerfte handelt hy over den Godsdienst, een Godsdienftig leven, de Godsdienftige opvoeding der Kinderen, en de Godsdienftige zorg tegen het onzeker uur des doods. Met betrekking tot de plichten jegens den Naesten, onderricht hy hen jegens de Liefde tot den Naesten; de verdraegzaemheid in 't ftuk van Godsdienst; het gedrag omtrent de Vyanden, en rakende de liefde tot het algemene welzyn. Eindelyk komt nog in overweging het geen de Mensch omtrent zichzelven in agt heeft te nemen; dan nadien vele plichten, welken hieromtrent opmerking vorderen , die het Godsdienftige en Buraerlyke betreffen, van zelve toegeftaen worden, door dezulken die de voorheen befchouwende plichten jegens God en den Naesten erkennen j  van 't edamsch genootschap. 365 nen, zo bepaelt hy zich, in dit laetfte gedeelte, tot dezulken , welken op ieder mensch zodanig ene byzondere betrekking hebben, dat zy als hem zeiven alleen betreffen, en hierom eigenlyk Huïshoudelyke genaemd worden; waer toe hy brengt, de welgeregelde begeerte naer eer en aenzien in de Waereld; de zorg voor een eerlyk beftaen; het huwelyk, en de zorg voor een gezond en vrolyk leven. ■ Hy vermaent zyne Lezers, ten befluite, tot een ernftig gebruik en behartiging van dit zyn Gefchrift, mitsgaders van andere nuttige Schriften, welken dit loflyk Genootfchap, waeraen zy ene dankbare erkentenis verfchuldigd zyn, ter hunner leeringe 'en aenmoediginge vervolgens openlyk ftaet af te geven. Voorts is aen dit gedeelte, even als aen de voorigen, nog gehecht een kort ftichtelyk Gebed, flaende op de behandelde onderwerpen. De Geest der Wetten, door den Heere Baron de montesquieu. Uit het Fransch vertaald, door Mr. dirk hola van nooten, Raad in de Vroedfchap, en oud Scheepen der Stad Schoonhoven, Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kunflen cn Wetenfchappen; met Wysgeerige en Staatkundige 'Aanmerkingen, zo van eenen Onbekenden, ais van den Vtr-taaier. Tweede Deel. Te Amfterdam, by Willem Holtrop, 1784. ^« gr. oBavo, 587 bladz. Ingevolge onzer beloften, laatstleden gedaan (*), otn van tyd tot tyd eenige Proeven van de Wysgeerige en Staatkundige Aanmerkingen van den Heer van Nooten, op het onfterfelyk Werk van den beroemden Montesquieu op te geeven, zullen wy thans aan deeze beloften voldoen, en weder eenige Haaltjes van 's Mans arbeid onzen Leezers onder de Oogen brengen. In het dertiende Boek van den Geest der Wetten, handelt de Heer Montesquieu over eene ftoffe van zeer veel aanbelang, te weeten, over het heffen van belastingen. Hoe zeer men nu natuurlyk verwachten zou zulk een gewigtige Stoffe, in een werk van deezen aart, uit den grond opgehaald , en met alle naauwkeurigheid voorgefteld , te zullen ontmoeten, vindt men zich echter, naar het afleezen van dit dertiende Boek, in die verwachting grootendeels te leur (*) Zie boven bl. 162,  366 DE GEEST DER WETTEN leur gefield. Uit dien hoofde heeft de Heer van Nooten, in vertrouwen dat de billyke Leezer zyne Aanmerkingen ten beste zal willen houden, een proeve genomen, in hoe verre deeze door ontelbaare onderfcheidingen, misvattiugen, enz. ingewikkeld gewordene Stoffe, tot eenvoudigheid en klaarheid te brengen zy. „ Hier toe, (zegt hy) moet men in de eerfte plaats onderzoeken , op welke gronden een Souverain van zyne Onderdaanen het opbrengen van belastingen kan vorderen ? terwyl hieruit, in de tweede plaatfe, de voornaamfte regels, welke eene verftandige Regeering in het yoorfchryven en invorderen derzelven moet in het oog houden, zich als van zelve zullen opdoen. Ik heb in myne Noot, op het 9 H. van het 3 Boek eenigzins breedvoerig het oorfpronklyk denkbeeld van eenen Burgerftaat met de voornaamfte gevolgen van dien ontwikkeld; ik heb daar gezegd, dat uit het denkbeeld van eene Burger-maatfchappy voortvloeit, dat zy moet beftuurd worden, dat de Beftuurdcrs van eene Maatfchappy de magt moeten hebben , om dat geene , 't welk zy tot welzyn van die Maatfchappy nodig oordeelen, ter uitvoer te brengen, en dat ten dien einde de geheele Maatfchappy een zeker vertrouwen moet Hellen in die geenen, welke de Maatfchappy beftuuren. ,, Laaten wy nu deeze denkbeelden eens wat verder openleggen. Eene Maatfchappy, welke zich ter bevorde'ring van de onderlinge veiligheid en vermeerdering van het onderling geluk van derzelver Leeden vereenigd heeft, krygt van het ogenblik van die yereeniging af een zeer groote menigte behoeften, welke allen op te tellen deeze plaats my niet toelaat. Om 'er evenwel een algemeen denkbeeld van te geeven, zal ik eenige van haare voornaamfte behoeften opnoemen. Zy moet beftuurd worden. By gevolg moet zich een na derzelver grootheid geëvenredigd getal van leeden van jongs af toeleggen, om zich in alle die takken, welken tot beftuuring van dezelve behooren, bekwaam te maaken;en, nadat zy die bekwaamheid verkregen hebben, en tot het beftuur in den eenen of anderen tak geroepen zyn , moeten zy zich gehe.el en al aan de bevordering van de belangen van die Maatfchappy overgeeven. De beveelen van deszelfs Beftuurdcrs ?noeten ter uitvoer gebragt worden. By gevolg moet al weder een ander geëvenredigd gedeelte van die Maatfchappy hunnen geheelen tyd aan de uitvoering van die beveelen opofferen. Zy moet befchermd en tegen alle bui'  VAN DE MONTESQUIEU. 357 buiten- en binnenlands geweld verdeedigd worden. By gevolg moet al wederom 1) zich een geëvenredigd gedeelte ten dien einde afzonderen, en 2) behoorlyke fortificatiën aangelegd, en gereedfchappen ter verdeediging aangefchaft worden. Zy moet gelukkig gemaakt worden. By gevolg moet daar aan de Ingezetenen gelegenheid verfchaft worden, 1) om de Jeugd eene behoorlyke opvoeding en kundigheid in die dingen, welke de aangenaamheden, en het geluk van het leven, grootelyks vermeerderen , te bezorgen: hiertoe behooren de openbaare Schooien, de Academiën, 2) om hunnen Godsdienst te oefenen, hiertoe behooren Kerken, en andere Godsdienftige Geftichten , openbaare Leeraars, enz. 3) om hunnen Koophandel, zo in 't groot als in 't klein, te dryven. Hiertoe behooren goede bekwaame Wegen, Havens, Zeehavens, binnenlandfche Kanaalen , enz. en al het geen verder tot bevordering van 't geluk van die Maatfchappy behoort. Uit dit gezegde zal men genoegzaam een algemeen denkbeeld bekomen, dat een Maatfchappy, zodra zy opgerecht wordt, zeer veele behoeften verkrygt. Ieder Lid van eene Burgermaatfchappy heeft zich of uitdrukkelyk of ftilzwygend verbonden, om het zyne te draagen in de bevordering van de algemeene veiligheid en het algemeen geluk; maar ieder Lid van die Maatfchappy heeft ook zyne eigene behoeften, welke hy voor zich zeiven moet verfchaffen. Indien nu alle de bovengemelde Leeden, de Bejluurders , de Uitvoerders van de beveelen der Be f uur ders, enz. enz. zonder eenige belooning hunnen geheelen tyd aan die zaaken moesten geeven, dan zou de geheele natuurlyke Orde der Maatfchappy ten onderften boven geraaken, dan zouden die geenen, welken nagt en dag tot welzyn van die Maatfchappy moesten arbeiden, hunne eigene behoeften onverzorgd moeten laaten, en dus zelve de on.''clukkigften zyn, terw\l dan in tegendeel de overigen, welken de voordeden van dien arbeid op hun gemak genooten, in 't geheel niet zouden voldoen aan hunne verplichting , om het hunne in de bevordering van de algemeene veiligheid en 't geluk te draagen. Eén van deeze twee zaaken moet derhalven gebeuren; of alle de Leeden van de Maatfchappy moeten alles doen, zy moeten allen beftuuren, allen Uitvoerders van de bevelen zyn, allen befchermen , allen aan de Fortificatiën arbeiden, enz. enz. Of die geenen, welken aan alle deeze dingen niets doen, moeten, ter vergoeding van den arbeid van hunne L DEEL. N. ALG. LETT. NO. Q. Cc Me-  SÖ8 DE CEEST DER WETTE» Medeleeden, en van het verlies van dien tyd, welken zy ter verzorging van hunne eigene behoeften hadden kunnen en moeten befteeden, op hunne beurt de verzorging van de behoeften van die voor de Maatfchappy zo nuttig werkende Leeden voor hunne rekening neemen. Dan , daar het eerfte eene volllrekte onmogelykheid in zich bevat,zo volgt dat 'er niets overblyft dan het laatfte. „ Gelyk nu deeze verzorging tier behoeften van de alzo voor de Maatfchappy werkende Leeden, in geld kan berekend worden, zo is het eenvoudigfte en natuurlykfte middel, 't welk men hierin kan bezigen, dat een iegelyk Lid van deeze Maatfchappy een behoorlyk aandeel in geld opbrenge, 5t welk,na de behoeften van de Maatfchappy geëvenredigd wordende, de Beftuurders in ftaat Helt om aan dezelve te voldoen. Dit is in weinige woorden de eenvoudige en waare grond van alle belastingen. „Uit het tot hier toe beredeneerde volgt van zelve, dat het invoeren van de belastingen, en het nuttig belteeden van de alzo verkregeue penningen, een voornaam gedeelte van de beftuuring der Maatfchappy uitmaaken. Het kan dienvolgeuds in eene Maatfchappy alleen het werk van de Regeering zyn, evenveel of dezelve despotiek, monarchaal, ariftocratisch of democratisch zy, om de belastingen te bepaalen, welke ook, zo lang het vertrouwen op de Regeering, waarvan ik in de aangehaalde Noot fprak, duurt, vredig zullen worden opgebragt. „ Het is op zich zelve waarachtig, het geen de Heer de Montesquieu in dit Boek H. 12, leert, dat eene Regeering, welke de Leeden van haare Maatfchappy de meeste Vryheid doet genieten, ook het zekerfte kan zyn, dat de belastingen, al zyn zy al eens wat zwaar, evenwel zullen opgebragt worden, en dat de despotiekfte Regeeringen in het opleggen van belastingen doorgaans, uit vrees voor omwentelingen, de gematigdfte wegen gebruiken; het is zoo, dat het aangenaame genot van de Vryheid een tegenwigt tegen het drukkende van de belastingen oplevert, en dat de geringheid der belastingen eene foort van troost tegen het drukkende der flaverny uitmaakt; maar hoe zeer deeze gronden in het algemeen waar, en op de gefchiedenis van alle volkeren gegrond zyn, zo zou evenwel zodanig een Financier, welke niets anders, dan deeze gronden ten regel van zvne belastingen volgde, de grootfte dwaasheid der Waereld begaan , en deerlyk bedrogen uitkomen. Een bekwaam Herder moet zyne Scaaapen fchaeren, en niet vil- len.  VAN DE MONTESQUIEU. 369 len. Te recht zegt de Heer de Montesquieu, dateer geene zaak is, welke met meerdere wysheid en voorzigtighoid moet behandeld werden dan het werk van de belastingen. Het was te wenfehen geweest, dat hy de Regels van wysheid en voorzichtigheid, welke in dit Werk in 't oog moeten gehouden worden, had opgegeven. Ik ontken niet, dat in dit dertiende Boek, hier en daar, eenige goede Regels worden voorgefteld, doch behaiven dat hy 'er veelen overgeflagen heeft, zo leggen dezelve zeer vêrward door een. Oni hierin al weder, zo veel myne geringe vermogens toelaaten, het gebrek te vervullen, zal ik eenige voornaame Regels opgeeven, welke ik meen dat de proef van een naauwkeurig onderzoek kunnen uitflaan. 1) Eene Regeering., welke de belastingen, die ieder der Leeden van de Maatfchappy zal opbrengen, wil bepaalen, moet in de. allereerfte plaats nimmer uit het oog verliezen, hoedaanig 'de Regeeringsvorm ook zy, dat de belastingen eigenlyk 'dat geene zyn, V welk, over het geheel genomen, alle de Leeden van de Maatfchappy toebréngen tot bevordering van hunne Veiligheid en Geluk. De naauwkeurige Tjfcnieeming van deezen Regel is het veiliglte behoedijMÜdel tegen misbruik van Gezag, en verkrachting van Vryheid. 2) Moet zo eene Regeering, alvoorens tot de bepaaling der belastingen over te gaan, alle de behoeften van de Maatfchappy, grondig kennen, dezelve met de tegenwoordige , en zo veel uit waarfchynlyke omftandigheden met goede gronden kan gegist worden, met de toekomende, zo binnen- als buitenlandfche betrekkingen van den Staat vergelyken, en daaruit een verftandig befluit opmaaken, welke behoeften de fpoedigfte voorzorg vereifchen, welke wederom eenig uitftel kunnen toelaaten, welke daarentegen enkel denkbeeldig zyn, of op verkeerde gronden gebouwd, en daarom afgefchaft dienden te worden. 3) Moet zo eene Regeering ook alvoorens raadpleegen met de vermogens van alle de Standen in de Maatfcliappy, echter wel in 't oog houdende, dat eene al te groote nieuwsgierigheid in dit Stuk niet anders dan de heillooste gevolgen kan hebben. 4) Moet zo eene Regeering op eene voorzichtige wyze, en vooral zonder iemand tot de opvolging van haare begrippen te willen dwingen, aan de Maatfchappy alle mogelyke wegen en middelen aanwyzen, om haaren welvaart uit te breiden, alle wesenlyke hulp ten dien einde verlee- Qc a  DE GEEST DER WETTEN tien, en alle redelyke verzoeken, welke daartoe ftrekken kunnen, toeft'aan, ten einde langs deezen weg alle Standen door de ondervinding van het waar genot, 't welk zy Van het betaalen der belastingen hebben, tot eene blymoedige opbreuging van dezelve aan te moedigen. 5) Moet zo eene Regeering alle mogelyke middelen uitdenken , om de manier van het invorderen van die belastingen voor de Leeden der Maatfchappy gemakkelyk en vooral niet lastig te maaken. De termyn der betaaling moet, zo veel maar mogelyk is, naar het gemak der Leeden ingericht, en vooral daarin dien tyd in 't oog gehouden worden, op welken de meeste Leeden het best by kas kunnen zyn. Nimmer moeren ook de Leeden aan knevelaryen en mishandelingen van de Invorderaars der belastingen blootgefteld worden. De Wetten op de belastingen, moeten (niet alleen volgens de Montesquieu in despoticke Staaten, maar ook in alle foorten van Regeeringsvormen) duidelyk, klaar, en aan geene dubbelzinnigheden onderhevig zyn, de Straffen moeten naar de natuur der misdaad geëvenredigd, nimmer willekeurig, nimmer despotiek zyn; de manier der Rechtspleeging moet kort,en^tói de minst mogelykfte uitvluchten en uitftellen blöotgeiSfc weezen. 6) De Domeinen en andere Eigendommen van den Staat, welken een andere foort van 's Lands inkomften zyn, moeten, met zo veel wysheid en grondige kennis bclluurd worden, dat zy de belastingen, zo veel mogelyk is, kunnen helpen verügten. 7) Eene zodanige Regeering moet, van de alzo uit de belastingen verkreegeue penningen, een zodanig nuttig, en zo veel mogelyk is, in 't oog loopend gebruik maaken, dat daardoor het vertrouwen op de Regeering aanwasfche, en een ieder verzekerd zy, dat hy zyne belastingen ten algemcencn nutte beiaale. ten welken einde het in fommige Republieken niet ondienftig zou zyn, dat de rekeningen in het openbaar gehouden wierden, kunnende, tot wegneeming van cle grootfte zwarigheid , welke men hier tegen kan inbrengen, als of daardoor menigmaal zeer groote geheimen, zeer verre vooruitzichten, by welktr te vroege "openbaarmaaking het oogmerk gemist, en de wezenlykfte belangen van 'den Staat benadeeld zouden kunnen worden, zouden kunnen uitlekken, jaarlyks eene zeer aanmerkelyke fom onder eenen algemeenen post gebragt worden; nimmer moet eene Regeering, vooral eene Re-  VAN DE MONTESQUIEU. J7t publikeinfche tot die laaghartigheid vervallen, waarvan de Heer de Montesquieu in het Site Hoofdftuk van dit Boek fpreekt van het Volk in eene foort van beguicheling te houden. Eene weldenkende Regeering moet alle haare zaaken eerlyk, en zonder bedrog, uitvoeren; want zo dra het Volk eenmaal een begrip krygt van om den tuin geleid en in beguicheling gehouden te worden, dan vervalt op het zelfde"oogenblik alle vertrouwen op de Regeering, en dan wordt even daardoor de best ingerichte Maatfchappy op den oever van haaren ondergang gebragt. 8) Moet zo eene Regeering zorge draagen, dat tot de invordering van die belastingen de gematigdfte en eerlykfie Lieden gebezigd worden, die in de behandeling van hunne eigene zaaken voor goede Huishouders bekend zyn, en tevens, dat van alles allemaauwkeurigst Boek gehouden en alles zonder eenige de minfte toegeevendheid ver antwoord worde. ,. Eindelyk o) Moet zo eene Regeering zeer kiesch zyn in het onderfcheiden van die zaaken, op welken zy de be- kistingen, wil leggen. De eerfte Regel hierin is, dat men zo veel mogelyk zorge draage, dat ieder, naar evenredigheid, even veel betaale, mits egter de zaaken van de eerfte noodzak'elykheid niet al te zwaar belast, en vooral ook de werkende hand niet te zeer gedrukt worde. „Zie daar, Leezer! de gronden, op welke de belastingen ingevorderd worden, en eenige voornaame Regelen, welke in die invordering in het oog behooren te worden gehouden, zeer in 't kort aangeftipt, en, als ik my niet bedriege, tot eenvoudigheid gebragt. 'Er zouden nog veele anderen, welken uit dezelfde bronnen voortvloeijen, kunnen bygevoegd worden, honderde vraagen zouden hier te doen en te beandwoorden zyn, dan de plaats ontbreekt my: 't is my genoeg den Leezer gelegenheid tot verder denken verfchaft te hebben, terwyl die geene, die hier over meer leezen wil, onder anderen te recht kan raaken, by Condillac, de Koophandel en het Siaatsbeftuur, i Deel, &8 Hoofdft. en Bielfeld inftitutions politiques, Tom. i. Chap. 10, li en 12." Cc 3 Nauw  37* D. HAMERSTER Nauwkeurige en duidclykc Vcrklaaring over de Statuten, Ordonnantiën, Reglementen, cn Costumen van Rechten in Friesland; volgens Staals-Refolutie van den 12 Maart, 1722 gedrukt en gepubliceerd. Uit het gemeene Kcizerlyks Recht opgehelderd, cn met zeer veele geivysde zaaken van den Provinciaalen IPove aldaar, nader bevestigd : dienende ook tot verdere opening en betooging van het geen de Ed. Heer Ulrik Huber, in een aanmerkt* lyk getal plaatzen van zyne Hedendaagfche Rechtsgeleerd!;:'''■ bygebragt cn aangeweezen heeft. Alzoo tot gemeen nut en onderrichting opgefleld, door dominicus hamerster , in leven, Raad Ordinarii in den Hove van Friesland. Uitgegeeven, door ulrich jan huber, Advocaat voor den Hove van Friesland. Derde Deel. Te Franequer, by Dionyfius Romar. In groot quarto, 490 bladz. Dat eene Verhandeling over Wetten , waaronder wy leeven , en naar welke wy ons bu'rgerlyk gedrag moeten inrichten, ten uiterlten weetenswaardig on noodzaakelyk is, zal niemand ligtelyk tegenfpreeken. Uit dien hoofde , moet men met lof gewaagen van den arbeid des Heeren huber, die, ten diende zyner Friefche Landgenooten, het tot nog toe onvoltooide Werk van wylen den Heer Hamer ft er, uit 's Mans handfehriften , behelzende eene Verhandeling over de beide laatfte Boeken der Landsordonnantie , zo veel mogelyk, heeft ten einde gebragt; in het vaste cn billyke vertrouwen, dat ieder Leezer befcheidenhcids genoeg zal hebben, al het gebrekkige dat daarin mag huisvesten, over het hoofd te zien, en noch op rekening van den Schryver, noch van hem, als Uitgeever, te ftellen; niet van den Schryver, omdat het dien kundigen en werkfaamen Man niet heeft mogen gebeuren op deeze zyne grondfiagen het gebouw verder op te-trekken, ik laat liaan de laatfte hand daaraan te leggen en te voltooijen; niet van hem als Uitgeever, omdat hy het ongeoorloofd rekende 'er iets van het zyne, zo hy 'er al het een of ander tot uitbreiding of verbetering had kunnen byvoegen, 'er in te weeven, of door uitlaating of verandering dit Werk te verminken. Wat nu de behandeling van den Heer Huber zelve betreft ; zo verhaalt hy ons in zyn Voorbericht, dat hy de drie Handfehriften van den Heere Hamerfier, (van welken het  OVER DE STATUTEN ENZ. VAN FRIESLAND. 373 ij het eerfte een meer of min rauwe fchetfe en opfret deezer j Verhandeling behelsde, loopende tot den stiften Tit. van 't vierde Boek; het tweede eene meer uitgewerkte en volledige Verhandeling over die zelfde Boeken, zich uitflrek» kende tot den eerften Titel des derden Boeks; en einfdelyk het derde eene uitvoerige, nette, zeer kundige, en alleszins nuttige Verhandeling, die echter niet verder ging dan tot het 77fte Art. des aden Tit. van het 3de Boek; dat hy, zeggen wy, deeze Handfehriften, ieder op zich zelvcn met èlkandcren vergeleken, naauwkeurig nagegaan, en getrouw gevolgd heeft, ■ dat hy, daar iets aan den volzin haperde, een enkeld woord heeft bygevoegd, doch zo dat hy volkomen de gevoelens van den Schryver behouden heeft; dat hy de aanhaalingen der Wet¬ ten en Auéteuren nagezien, derzelver toepasfing overdacht, de enkelde daarin gelloopen abuizen verbeterd, en het dus van dien kant min berispelyk heeft zoeken te maaken; . dat hy de aangehaalde Decifiën met aanteekenin- gen van andere Heerenzo wel in Boeken als Handfehriften, dikwils vergeleken , cn dezelve doorgaans eenpaarig bevonden heeft; dat hy den ftyl des Schryvers geheel bewaard, doch de fpelling naar "zyn eigen zin gebezigd heeft, en dat hy 'ér hier en daar een Noot heeft bygevoegd, dewyl hy by het overdenken en naleezen van eenige gefchreevene Aauteekeningen en Landsordonnantien , als anderszins,veele zaaken vond,welke tot zyn voornaam oogmerk, algemeene nuttigheid namelyk, dienitig fcheenen te zyn. Hy Begreep dat deeze "Verhandeling in handen van onderfcheideïi foort'van menfchen zoude komen , en dat hy dus door eene deciiie, nadere opheldering van den Aucteur, of enkeld een tegenovergelteld gevoelen mede te deelen, niet anders dan dienst aan fommigen konde doen; daar meer férihdigen 'er geene fchaade by leeden, dewyl de Nooten, aan den voet der bladzyde geplaatst, niets hinderden in 't voorleezen, cn gemakkelyk konden worden ' overgeflagen. Een Register heeft hy overtollig geoordeeld, om '"er by te voegen, dewyl alle de zaaken zodanig onder haare eigene Titelen en Artikelen geplaatst zyn, dat zy "met een opflag van het oog, zelfs door mm kundigen, gevonden kunnen worden. Wy zouden nu wel eenige Aanteekeningeu van den Heere Hamcrfter, uit dit Werk, kunnen opgeeven; doch daar 's Mans kunde uit de voorige Deelen reeds genoeg bekend is, en het daarenboven voor veele Leezers,* die Cc 4 g£e-  374 V. HAMERSTER geene Rechtskunde genoeg hebben, om over deeze zaaken te oordeelen, onaangenaam zou zyn, hebben wy het in tegendeel met den aart deezes Werks niet onvoeglyk geoordeeld, indien wy de beknopte levensfchets van deezen geachten Rechtsgeleerden, zo als dezelve ons door den Heer Huber in zyn Voorbericht word opgegeeven, onzen Leezeren mededeelden. Deeze geachte Schryver dan, wierd te Leeuwaarden gebooren, den 3 November, 1689. O. S. en ontving by den doop den naam Dominicus naar zynen Grootvader, die twee Jaaren daarna als Old Schepen deezer Stad, in den ouderdom van een-en-zestig Jaaren, overleed. Zyne Ouders waren Aggaeus Hamerlter, die den 18 July 1717 in zyn 5611e Jaar als Old Raadsheer het tydelyke met het eeuwige verwisfelde ; en Jeltje Wielinga, dochter van Epeus Wieiinga, in leven vyf maaien Burgemeester deezer Stad, lange Jaaren Volmagt ten andsdage, Raad ter Admiraliteit in Friesland, en Gedeputeerde Staat deezer Provincie. M Na dat Oi ze Schryver zich met alle vlyt, en een zeer gelukkii :n uitflag,op de beoefening der Rechtsgeleerdheid cn andere daarby noodzaakelyke Wetenfchappen, had toegelegd , wierd zyn yver nl vroeg beloond, cn aan zyne verdienden openlyk recht gedaan; want nauwlyks 26 Jaaren ouï, (bilden 's Lands Staaten hem, in de plaatze y. , -. waardijen Vaders, aan tot Raad Ordinaris in den II >ve van Friesland, en vertrouwden hem dus een der aanzienlykfte en gewigtigfte Ambten in deeze Provincie. En lc wbtj want, daar deeze post eene grondige keunis tl ii Roomfche en 's Lands Wetten, een doordringend oorJeel , 0U1 1 •-.■elve op de gevallen toe te pasten,, en een alleszins tetiyk hart, om zonder aanzien des perfoo'ns te richten, onvermydelyk vordert; daar vond men deeze hoedanigheden in eenen byzonderen hoogeu trap by onzen uitmuntenden Man. Getuigen hiervan zo veele, als hem dagelyks de doorflaandfte ,proeven daarvan in den Raad hebben hooren geeven. Getuigen zy, die menig- werf van zyne verftandige, voorzichtige en getrouwe raadgeevingen ten hunnen nutte gebruik hebben gemaakt. ■ • 'Getuigen dezulken, die by eene naauwe verkeering nooit anders dan den braaven, den eerlyken, Man in hem hebben gevonden. Getuige eindelyk zyne uitmuntende Verhandeling over de twee eerfte, en een gedeelte der twee laatfte, Boeken van 's Lands Ordonnantie, een Werk, dat by het laate nagcllacht , zo lang men prys op 's Lands  OVER DE STA1UTEN ENZ. VAN FRIESLAND. 375 's Lnnds Wetten ftelt, in de hoogfle achting en zegening zal blyven. „ Deezen gewigtigen post heeft hy, na denzelven agten-veertig Jaaren , en wel in 't laatst als Eerfte en Praaiideerende Heer, met de grootfte toejuiching, bekleed te hebben, in den Jaare 1763 neergelegd. „ Dan, fchoon hoog bejaard, van eenen werkfaamen aart zynde, heeft hy niet kunnen rusten , maar de belangens van het dierbaar Vaderland, dat hem zeer ter harte ging , nog als Gevolmagtigde ten Landsdage, met alle Cordaatheid, die een waardig Regent betaamt, waargenomen tot weinige Jaaren voor zynen dood, die inviel op den 11 den May, 1774, nadat hy, doorgaans gezond, den ouderdom van vier-en-tachtig Jaaren en byna zes Maanden, bereikt had. „ Hy is getrouwd geweest met Maria Agnes Huber, oudfte dochter van Hermanus Huber, in leven Secretaris der H. Staaten, Historiefchryver deezer Provincie, naderhand Burgemeester der Stad Sneek, en negen Jaaren Gedeputeerde Staat van Friesland, en Elifabeth de Hertoche: by welke weergadelooze Vrouw hy in een allergewenschten echt agttien Kinderen verwekt heeft. ,, Dan de voorfpoed zyns levens is zeer getemperd geworden , door menigvuldige tegenfpoeden ; want, behaiven zyne uitmuntende Echtgenoote , die in haar 58de Jaar overleed, heeft hy belaas'14 zyner Kinderen ten Grave zien daalen; laatende by zvn overlyden alleen twee Zoons, twee Dochters, en twee Kindskinderen na, waarvan een Zoon, Hermanus Ulrich, in den Jaare 1779 overleeden isdus dit talryk en aanzienlyk gedacht alleen rust op een Zoon, den H. Ludewich Hamerfter, zeer geacht Predikant te Amfterdam, twee Dochters, Elifabeth Snffrida, en Agatha Wilhelmina Hamerfter, welker eerfte gehuuwd is geweest aan den waarlyk grooten Rutger Schutte, tn leven Predikant te Amfterdam, eene Kleindochter uit voorn. H. L. Hamerfter, en een Kleinzoon uit wylen den jonglten vooroverledenen Zoon onzes Schryvers, die aan het hooge School te Franequer de voetdappen zynes lofwaardigen Grootvaders y verig drukt." Nu nog een enkeld woord van het beminnelyk Karakter onzes Schryvers. ,, Gefchikt (om my met eenige verandering de woorden van den onfterflyken Montesquieu, nopens den Heer de Sacy ten ïiulte te maaken) voor de Saamenleeving, C c 5 was  370* D. HAMERSTER, OVER DE STATUTEN, ENZ. was hy 'er beminnelyk, was hy 'er nuttig in, zyne manieren waren zagt , zyne redenen ftreng. Die hem nodig had was hy een Vriend. ■ Hy voegde by een fchoon vernuft eene nog fchoonere ziel. De hoedanigheden van den geest waren by hem alleen in de tweede Orde: zy verfierden zyne verdienften, maar zy maakten ze niet uit. „ Als een liefhebbend en zorgdraagend Man en Vader, wierd hy door Echtgenoote en Kinderen vuurig bemind: als een volftandig Betrachter van deugd en ongeveinsde Godsvrucht, wierd hy door allen geëerd en gevreesd. In één woord, zyn geheele leven ademde oprechtheid en welwillendheid, de goede inborst draalde 'er overal door, en de groote Man vertoonde zich niet dan met den eerlyken Man." De Patriot op zyn Sterfbed, of dc Euangelifche Godyrugt, gepaard met de waare Vaderlandliefde. Te Amflerdam, ■ by D. Schuurman, 178Ó. Behaiven het Voorwerk, 229 bladz. In gr octavo. In dit Gefchrifc komt ons een braaf Regent voor, met naame Adeler, die, na eene dertigjaarige trouwhartige waarneeming zyner bedieninge, den last der Regeeringe afgelegd heeft: zig verzwakt gevoelende, en den •naderenden dood te gemoet ziende, gebruikt hy den laatdcn tyd zynes leevens, tot het fchiiftlyk mededeelen van goede onderrigtingen , aan zynen afweezigen Zoon. Adeler brengt zynen Ferdinand aanvangiyk voor den geest, hoe veele gevaaren , moeilykheden en te leurftellingen hy in den loop zynes leevens te wigten hebbe, en Jeert' hem opmerken hoe hoognoodig het zy, den Godsdienst ernllig ter harte te neemen , om desniettegendaande in welmeenende poogingen te volharden, in de hoop van 'er in te zullen flaagen. Na deeze algemeene • voorafgaande onderrigting, die als ten grondflage van alle de volgende drekt, handelt hy, in zynen naasten Brief, over de beste wyze van het verkiezen der Volksregenten; en toont hem, dat de verkiezing door de Volksdem verre te dellen is, boven de gewoone wyze van verkiezing der Regenten onder elkander. Verder fchetst hy hem, onder eene zinnebeeldige voordelling, de ongelukkige gedéldheid van een Gemeenebest, het welk, m t verlies zyner Vryheid , onder eene Familie Regeering, welke tot Dwinglandy overllaat , ver-  DE PATRIOT OP ZYN STERFBED. 377 vervallen is; mitsgaders de hachlykheid en het gewigt der poogingen, om dit kwaad af te wenden, en het Gemeenebest weder te herdellen. Voorts fchryft hy hem de plinten van een goed Burger voor; ontvouwt hem de verkeerde en regtmaatige inzigten by 't aanvaarden van het Regentfchap, met aanwyzing van deszelfs zwaarwigtigheid ; en daaraan verknogt hy eene voordragt der pligten van een braaf Regent. Wyders leid hy hem op tot eene byzondere befchouwing van Nederlands zedelyke gedéldheid, van de gevolgen hier uit te dugten, en van 't geen zo Regenten als Burgers, in die omdandigheden, bovenal ter harte behooren te neemen. Op de voortgaande verzwakking van Adder, zend Burgerhart * zyn Boezemvriend , naar 's Vaders verzoek, aan Ferdinand een en ander uittrekzel uit vroegere Brieven, door Adeler aan zyne Vrienden gefchreeven. Deezen leveren ons, eene befchouwing van den pligt eens Christens, om het waare welweezen van zyn aardfche Vaderland te behartigen; waarin geene verfcheidenheid van Godsdien dige denkwyze. , ten nadeele behoort te werken; daar men in dit geval het oog heeft te vestigen, niet op Godgeleerde verfchillen , maar op' den weezenlyken inhoud der Euangelieleere. Hier by ontmoeten we nog eene overweeging van de herkomst en den aart der Burgerlyke Wetten, die altoos het welzyn der Maatfehappye "moeten bedoelen; des het, in de herdelling van een vervallen Gemeenebest, niet altoos zs zeer aankomc, op oude Wetten, Costumen en Voorregten, als wel op het neemen. van zulke maatregels, die, naar de tegenwoordige toedragt van zaaken, ten beste van 't Vaderland gedyen. Wat laater befchryft hem Burgerhart den gerusten gemoedsftaud van zynen Vader in 't afwagten van den dood ; berigt hem dat de belangen van 't Vaderland hem nog zo derk ter harte gaan als ooit, en dat hy zeer na zynen Zoon verlangt, dien hy nog veel te zeggen heeft.' Ferdinand komt by zynen Vader,die. hem, onder opwekkende Godsdienftige bedenkingen, doet gadeflaan, welke de bronnen zyn van het verval van ons Gemeenebest, en by den Regent, en by den Burger. Ferdinant deelt zynen Vriend L*** een berigt van dit onderhoud mede, en zendt hem te gelyk tot eene beknopte Verhandeling over de begeeving der Burgerlyke Ampten, door een Vriend van zynen Vader alvoorens ontworpen; ftrekkende ter aantooninge van 't onredelyke, om Vreemdelingen daar mede te begiftigen, met agterdellinge van braa-  3/8 DE PATRIOT OP ZYN STERFBED. braave Burgers, die 'er toe geregtigd zyn. Voorts zyn: de laatfte gefprekken van den ltervenden Vader, welken i Ferdinand insgelyks zynen Vriend laat toekomen, inge- . rigt, om hem/bet zy als Regent, het zy ads Burger,ten ernltigfte zyne verpligting in te fcherpen , om, met een Godsdienftig hart, beftendig alles aan te wenden wat ter' handhaavinge van 's Lands welweezen kan dienen, en al- • les manmoedig door te ftaan, wat hem des wegens mogte ! overkomen. Eindelyk geeft Adeler den geest, en Eur- • gerhart benevens Ferdinand melden 's Mans overlyden aan den Heer L***. Ten flot is by deeze Brieven nog gevoegd een 1 ykzang van Ferdinand op zynen Vader, en een Graffchrift van Burgerhart op den braaven Adeler. • Men vindt hier byeen gebragt eene reeks van leer- . zaame bedenkingen, die en Regenten en Burgeren, in onze tegenwoordige omftandigheden, te ftade kunnen komen; en, naar 't bedoelde met de uitgave deezer Brieven, byzonder ftrekken, ,,orn te toonen, dat niet alleen d.eEuan-j geHfche Godvrugt zeer wel met de waare Vaderland- ■ liefde beftaati kan, maar dat zelfde laatfte, zonder de , eerfte, een verleidelyke harfenfehim, of op zyn best: genomen een fraai klinkende naam zonder betekenis zj! en, om ook alle egte Christen-Vaderlanders aan te moedigen , om op de kragtdaadigfte en alleen gefchiktlte '' Wyze te blyven volharden in het vooritaan van de waa- ' re belangen van hun Vaderland." Zie hier, tot eene proeve, hoe Adeler zynen Zoon, en in hem aDe Burgers van Nederland, opwekt, tot het wel behartigen van zynen Burgerpligt. „ Nederlands Gemeenebest, zegt hy, is vooral een onwaardeerbaar voorrecht, voor elk die het geluk heeft, om 'er een Lid van te weezen. 'Lr zyn veele Volks- Staaten, daar de Leden derzelven door de wetten en gebruiken vernederd worden , en daar de onbeteugelde Heerschzugt, den Mensch, die zyn eigen waarjy kent, de ondergefchiktheid vervloeken doet,waarin de onnatuurlykfte aanmaatigingen , en de lafhartigfte toegeevenheid hem gefteld of gedwongen hebben, • in Nederland blvft de lyienscn nie ny is. tui nog toe woiu zyne Vryheid beftuurd, niet bedwongen! tot nog toe , is hy vry genoeg om zyn handen buiten kluisters te houden, en zyn nek te beveiligen tegen het verfoei- lvkst dwangjuk! maar, Ferdinand'l de Burger van Nederland kan niet zorgloos zig onder de fchaduw van zyn dak  DE PATRIOT OP ZYN STERFBED. 379 dak nederzetten ! Hy heeft noodig te waaken tegen inbreuken, tegen belaagingen en gevaaren , die hem met niets minder dan met den ondergang van zyne Vryheid en Welvaart bedreigen! Hy vind zig gefield op een post, daar het volftrekt met hem gedaan zal zyn, zo dra de kommerlooze flaap zyne oogen voor een oogenblik overvalt' Draag derhalven geen zorg alleen voor u zeiven maar wees vooral bedagt op het algemeen belang! Onderfteun en bevorder dit met al uw magt, al had gy 'er geene andere reden voor, dan deeze: dat, wanneer de algemeene Vryheid gekluisterd, het algemeen geluk de doodfteek gegeeven word, dat gy dan ook, als een geboeide flaaf, aan de zegekoets van een overwinnenden Dwingeland, het verfchriklyk lot wan allen zult ondergaan, die zugtende worden medegefleept, en dat gy, beneffens uwe Landgenooten, aan de algemeene kwyning zult uitteeren' Wanneer elk Burger alleen voor zigzelven yvert, dan zullen de Burgers , doör de onderfcheiden belangen , en de onderfcheiden wyzen van die voor te ftaan , zig onderling verzwakken en zig eindelyk verwoesten. Het eerfte o-rootfte en gewigtigfte belang van elk byzonder Lid eener Maatfchappy, is de handhaaving van het algemeen belang, om dat, zonder het zelve, zyn byzonder met beftaan kan of verdeedigd kan worden. Is het de plicht van den menschhevenden Wysgeeren van den Godgewyden Christen, zyne bekwaamheden ten nutte van zyne Medemenfehen aan te leggen! zie dan toe, mvn Zoon! dat gy in uwen Burgerlyken kring al het goede verrigt dat gy kunt! 't Is nog zo verre niet met de Burgers van Nederland gekomen,.dat zy zwygende zouden moeten aanzien en goëdkeuren, alles wat eenige hunner op hun naam, en met hun gezag bekleed,verritten 1 Dat zy den mond niet zouden moogen ontfluiten, ter plaatfe daar men hun en hunner Nakomelingen lot beflist' dat zy zig niet zouden moogen verzetten tegen ouwett'igen willekeur, die, zonder daartoe zelf een fchaduw van völmagt te hebben , bepaalt of zy voortaan Vryen of 'Slaaven, gelukkigen of ongelukkigen zullen weezen! De Nakomelingfchap zal het verlies zyner Vryheid en Voorrechten waaraan het' verlies van zyn onbelemmerden Godsdienst verbonden is, aan u wyten, indien gy in de mooglvkheid geweest zyt om dezelven, fchoon met aanwending uwer uiterfte poogingen, te hebben kunnen behouden. « „ Be-  38o DE PATRIOT OP ZYN STERFBED. Bedenk op welke Voorwaarden gy Burger van een vryeri ! Staat zyt! Gy geniet deszelfs zegeningen, gy zyt dan ook verbonden om, naar uw vermoogen, 'er de vloeken van te helpen afkeeren. Uwe Medeleden bevorde- ■ ren uw, geluk, gy moogt het hunne niet vcrwaarloozen! De hulp, die zy u bewyzen, eischt en verwagt van u eene wederkeerige onderffeuning! God ftelde u in een bevoorrechten Burgerllaat! zie toe, dat gy zyne onverdiende weldaadigheid niet verfmaad! dat gy zyne zegeningen niet onder uwe voeten vertreed, door te dulden, dat een onwaardige hand het goede, dat de Hemel u fchonk, u «ontrukke! Door toe te laaten dat eigenbelang , dat dwinglandy en verdrukking zig op den troon plaatzen; en door, met een laffe, ondankbaare hand, het gefchenk der Voorzienigheid, de Vryheid en het Recht, aan de gekuschte voeten van geweldige Heerfehers te ontzielen. —■ Behoed u echter aan den anderen kant voor driften, die u de Tyran van uzelven en anderen kunnen doen worden! . Hebt gy een duidelyker wenk noodig, om te be- grypen, dat ik u in deezen op de Voorfchnften van den Godsdienst wyze?" Niet min kragtig is '-s Mans taal tot zynen Zoon, daar hy hem zynen pligt als Regent, indien hy ten eenigen tyde den Stoel der eere mogte bekleeden', ontvouwt/ Hem gevvaarfchuwd hebbende tegen alle ydele verwaandheid, vervolgt hy aldus. ,, Als gy Regent zyt, wees dan, meer dan ooit, ge- dagtig dat gy een Mensch zyt! ... De misftappen, die een Burger begaat, doen meestal hem of de zynen 'er al het nadeel van gevoelen, doch de dwaalingen van een Regent kunnen het vercferf van een gansch Volk berokkenen ! Een Regent, die zyn eer en gevveeten niet voor het Raadhuis nederlegt, heeft niet flegts te waaken tegen de verkeerdheden van zyn. eigen hart, maar ook «tegen die zyner Mederegenten; waaronder 'er altoos gevonden worden, die alleen met dat oogmerk hunne bediening hebben aanvaard, om alle de verkeerdheden hunner harten onbe-. lemmerd op te volgen! ■ Gy zult geen groote moeite behoeven aan te wenden, om,deezen te leeren kennen ! Wees flegts regtvaardig en onbefchroomd! 1 Ver- deedig de waarheid tegen haare hoogaanzienlyke vervolgers! verzet u tegen de boosheid, tegen allen ongeregtigen handel, die zig met den gedugten mantel van gezag "en magt bedekt! Beantwoord de Heerschzugt met de openhartige vry-  DE PATRIOT OP ZYN STERFBED. 381 vrymoedigheid eener niets vreczende onfchuld! Verydel de aanflagen der onderdrukking! met één woord, wees een verftandig, deugdzaam en bekwaam Regent! en allen, die het niet zyn, zullen u haaten, fchuuwen of vervolgen ! . Wees altoos gedagtig aan den plegtigen eed, waarmede gy de vervulling uwer pligten bezwooren hebt! Om u tot een meineedige te maaken, zullen 'er geene verfoei- lyke kunften gefpaard worden ! Doch zie toe ! wanneer men u aanraad om af te wyken van de paden des Rechts, dat gy geen gehoor geeft aan de ftem van het eigenbelang, der onwaardige vriendfehap, of aan die der overreedende kragt der vervloekte vleiery! Wees grootmoedig in een bediening, waar God en de Maatfchappy van u grootmoedigheid eifchen en vcrwagten! Kunt gy het algemeen belang niet bevorderen, dan door de opoffering van uw byzonder belang, aarzel geen oogenblik, myn Zoon! De fchatten, die door myn dood u in handen vallen, wórden, op deeze voorwaarden, u , door uwen Vader, nagelaaten! Wil men u dwingen om de belangen der Burgery tegen te werken en te verwaar- loozen! verzet u tegen allen, die de fterke hand tegen u opheffen , met eene onbezweeken rechtvaardigheid 1 Indien gy lafhartig genoeg zyt om te bukken voor het gewclddryvende onrecht! Indien gy in zulke gevaarlyke tydftippen uwen Post verlaat! Indien-gy de deugd en het recht niet doet zegepraalen, of dood aan de voeten hunner Beftryders nedemlt! Dan getuige deeze Brief tegen u! Dan verandert myn Vaderlyke zegen in eenen eeuwigen vloek over u! Bedenk dit, eer gy Regent word! „ Wanneer gy in het Regentfchap u gedraagt, overeenkomftig mynen wensch en uwen pligt, dan zal de Regeering een last voor u worden, waaronder gy wel eens gebukt zult gaan! dan zult gy opbeuring en troost noodig hebben ! • . , Doch, wanneer gy de oprechtheid van uwe bedoelingen en poogingen in opmerking neemt, wanneer gy wel doet zonder om te zien ! Wanneer gy God en zynen dienst in het oog houd, en ten grondflag van uwe verrigtingen legt! Wanneer gy uw Vaderland nuttig zyt; de vryheid, den luister, en het geluk uwer Medeburgers en Landgenooten bevestigt, beveiligt en bevordert, dan zult gy in uw eigen hart vertroostingen en bemoedigingen vinden,  382 DE PATRIOT OP ZYN STERFBED.' den, die u over alle bezwaarnisfen zullen doen heen ftap- ■ pen; die u door alle moeilykheden zullen doen heen dringen; en waartegen alle de woelingen uwer grootfte vyanden niets zullen vermoogen; om dat God zelf deeze opbeuringen in uw binnenlte werkt, als de gevolgen van daaden, die hy beloofd heeft met zynen zegen te zullen bekroonen! I Handboekje voor Nederland, of Bepaalingen van de meest \ gebruikt wordende Staatkundige Woorden. Te Am/Ier- ] dam,-by ]. de Jongh, 1786. 93 bladz. In Svo. Dat men thands byna in alle gczelfchappen niet anders . hoort dan politieke gefprekken over de Conftitutie, Ariftocratie, Democratiede Majefteit des Volks, enz. en j 'er ondertusfchen veelen gevonden worden, die zelfs niet .j weeten wat deeze woorden beteekenen, cn uit dien hoofde : dikwils met eikanderen niet weinig verfchillen, is eene , waarheid, die ieder, welke flegts eenige verkeering onder zVne Landgenooten heeft, dikwils zal ondervonden hebben. Om dit gebrek uit den weg te ruimen, kwam den Schryver van dit Boekje niets beters voor, dan naauwkeurige bepaalingen te maaken, zo omtrent de woorden zelve als sangaande het waar gebruik der zaaken, welke door die woorden moeten verftaan worden; op dat men hierdoor de waare meening van elkander zou kunnen leeren kennen, en met grond belluiten , of men in de zaaken zelve, dan wel alleen in de woorden, verfchilf. Dan daar ieder mensch maar een zekeren kring van vrienden en bekenden heeft, met welke hy dagelyks verkeert, was 'er zeker geen gefchikter middel om dien kring uit te breiden, dan de Drukpers, en de Schryver heeft dit middel gekozen, om deeze zyne bepaalingen, waarin doorgaans veel oordeel en gezond verftand, doch niet altyd de zo nodige duidelykheid, doorftraalt,]zynen Landgenooten mede te deelen. De Staatkundige woorden nu, waarvan in dit Werkje de bepaalingen worden opgegeeven , zyn de volgende: Conftitutte, Regeeringsvorm, Democratie , Ariftocratie . Gemeenebest, Bondgenootfchap, Folk, Stem des Volks ,• Majefteit des Volks, Volksvergadering, Burger, Opgezetenem ten platte Lande, Regent, Vertegenwoordigers, Geldmiddelen, Burgerwapening, Krygsmagt , Voorrechten, Adres, Request, Redres, Ambt, Bediening, Adel, Aanzien. Vaderlandsliefde, Vryheid, Eendracht, Veiligheid, Rust, Ct)r<  handboekje voox nederland. 3^3 Cordaatheid'^bedaardheid, Opvoeding, Drift, Tnthufias. mu< Eigenbelang, Stille Ingezetenen, Onkunde. Van deezen zullen wy 'er eenige weinigen uitkiezen , die in de dagelykfche verkeering meest voorkomen, om daar uit de behandeling van den Schryver te doen zien. d emocratie, Of Volhrtgeering, is zulk eene, in welke de Regenten bloote wetktuigen zyn, welke van den daagelykichen wil des volks afhangen, zonder welks uitgedrukte begeerte zy niets, zelfs ten beste der Maatfchappy, mogen onderneemen. . . , üeeze Regeeringsvorm zoude, op zich zelve genoomen, de beste van allen"zyn, indien de mensch by den Haat der Natuur was gebleeven, en (leeds het geluk van zynen Medemensen tot den dryfveer zyner daaden had: doch daar de ongelykheid van middelen deezen Staat heelt omver geworpen, en uit deeze ongelykheid, eigenbelang, met de gevolgen daar van, als heerschzugt, gierigheid, en meer andere ondeugden gebooren zyn, moet men dezelve als te zwak befchouwen, om zulk e»n algemeen kwaad te kunnen beteugelen. ,, Dit bevestigen de Gefchiedenisfen van de oude Volkeren welke deeze Regeeringsvorm beproefd hebben; hunne Gedenkfchriften zyn vervuld met verwarringen ^ kuiperven en fchrikbaarende ongerechtigheden. Indien er ooit Volksregeeringen geweest zyn , welke nimmer zulke ichancltooneelen geopend hebben, moet zulks aan hunne armoede worden toegefchreven; want, daar de algemeene armoede het eigenbelang beperkt, flopt zy den voornaamften bron, uit welken de driften in de gemoederen opwellen. Het is dus alleen in een arm land, dat eene Volksregeering kan plaats hebben." aristocratie, „ Of Regeering der voornaamften, voldoet door eene al te groote ongelykheid nog minder aan bet algemeen verdrag, 't welk tusfehen de Leden van eene Maatfchappy plaats moet hebben. Zy beftaat daarin , dat een 1 and ot Stad, door eenige weinige der voornaamfte Inwooneren , naar hunne wil geregeerd wordt, en deeze weinigen zich I.deel.n. alg.leit.no. 9. Dd aan  384 handboekje voor nederland. aan niemand, dan aan God en hun gewfteti verandwoor- delyk kennen,, dat is, dat zy niet als Vertegenwoordigers van een vry Volk het bewind voeren, maar, als zelve de boitverauien uitmaakende , over het Volk heerfclrn V PeetZre Re5,eÈFingsV°rta heeft d>t zonderling ,Yat, hoewel de Vryheid m den Burgerftaat 'er volkomen in ver. trapt wordt, zy gcmeenlyk een uiterlyken fchyn en trotlche vertooning van voorlpbed geeft aan de Maatfchappv. welke onder haaren yzeren Scepter vergruisd wordt. De Hoogmoed der Regenten en hun eigenbelang zyn hier mogelyk de oorzaak van. J „ De Ariftocratie verandert gemeenlyk in eene Olygarchie of Regeering van weinigen. Deeze wordt ook Familieregeermg genaamd, om dat ieder de zyne begunftigr .., In Venetiën is de Ariftocratie het allerondraagelvkst • doch m andere plaatzen heeft men hetzelve lot te wachten wanneer men aan deeze zoort van Regeering denzelven tvd laat om zich te bevestigen. In haaren aanvang werkt de Ariftocratie door een verfynd Macln'avellismus ïn het duister; zy is zo omzichtig, dat zy nauwlyks te merken is • trap voor trap nadert zy naar het oogpunt van haare begeerte, en eens daartoe gekoomen zynde, wee dan de halzen, welken onder het juk gekromd zullen moeten gaan' In het begin zyn de Anftocraaten kruipende vlyers trachtende door uiterlyke bewyzen van beleefdheid, door nederig groeten enz. den gemeenen Man te behaagen, en zich zeiven als Volksvrienden te doen voorkomen; maar ziet naar het eindt! * „ Veele Regenten bemerken dikwils niet dat zy Ariftocratifche gevoelens koesteren; deeze denkt de waardigheid van zyn Ambt te moeten handhaavcn; een ander wordt verleid door zyne geboorte ; dikwerf voegen zich deeze twee oorzaaken by elkander; uit beiden wordt gebooren dat zy den onbeambten Burger verachten en beneden zich ftellen, ja zelf zyne pogingen tot herftelling van de gemeene zaak als inbreuken op hunne rechten befchouwen -"en wat zat men zeggen van de wyze, waarop die rechten dikwils verkreegen zyn! monarchie, „ Of Alleenheerfching, heeft plaats, wanneer de wil en het belang van alle Leden der Maatfchappy, aan d-n wil van een enkeld Lid onderworpen zyn. Deeze Regeeringsvorm  handboekje voor nederland. 3*5 vorm is de flegtfte van alle (*), en wel daar door dat zy het verst van de oorfprongketyke gelykheid afwykt. Zy voegt een nieuw kwaad by' al het nadeel der Ariftocratie. Hereenig middel om haar te beperken en te beletten dat geen te zyn, 't welk men Dcspottsmus noemt, is een keeten van kleine Dwingelanden óf Ariftocraaten, welke van fchaakel tot fchaakel van den Vorst tot op het Volk nederdaalt. Zomwylen weerftreeven de belangen van deeze de oogmerken van den Vorst, wanneer zy zomtyds het Volk doen adem haaien, doch doorgaans het nog zwaarder drukken. Echter is het kwaad in den aart der alleen • heerfching gelegen, zoo groot, dat zonder deezen keeten de Onderdaanen aan Beesten gelyk zyn , welken de wil van den Vorst ginds en derwaards dryft." gemeenebest. " Uit de drie voorgaande bepaalingen, blykt, dat geene"deezer Regeeringsvormen gefchikt is, om het geluk der Maatfchappy te bewerken. De eerfte, op zich zeiven genomen, de beste, is te zwak om de zedenloosheid te beteugelen. De twee laatften zyn krachtiger, doch door hunnen aart eer gefchikt, om de ondeugden te bevorderen , dan wel om dezelve tegen te werken. Er fchiet dus niets over dan eene wel ingerichte vermenging van de twee eerften, door uit ieder het beste te neemen, en daar een geheel van te vormen , welke, als eene vierde Clasfe, alleen den naam van Gemeenebest verdient. Ten onrechte geeft men deezen naam aan de Democratie en Ariftocratie: de eerfte is door haare gevolgen een alge. meen kwaad, de tweede door haaren aart en gevolgen een byzonder best, alleen best voor de Overheerfchers. Zulk eene Maatfchappv verdient deezen naam, welker Conftitutie op de gelykheid der Democratie gevestigd is, en die f*) „ Niets toont duidelyker, hoe zeer alle willekeurige Rjeeering tegen de Natuur van den mensch zelve Juydr, dan de gebreken van lichhaam en geest, aan welke de Vortten zo wel als de minlten hunner Onderdaanen onderworpen zyn. riet gevoel van eigen zwakheid en onbevoegdheid, om over hunnen medemensen te heerfchen, heeft de Vorften in oude tyden hun toevlucht doen neemen tot alle die verdichtfelen, door welken zy aan de blinde onkunde als afftammelingen der Goden wierden voorgefteld." Da 2  386 HANDBOEKJE VOOR NEDERLAND, in haare Regeeringsvorm de kracht der Ariftocratie bezit, docli op zodanig eene wyze beteugeld, dat 'er door de min of meer Ariifocratifche Regeeringsvorm geen inbreuk op de Democraüfche Conltitutie kan gefchieden. " Om eene Maatfchappy dit geluk "te doen genieten, geeft de Schryver vervolgens eenige Grondwetten" op , die volgens .zyn gevoelen de Conftitutie van een Gemeenebest Uitmaak»* en tevens eenige Articulen, die noodzakelyk zyn, om de Regeeringsvorm met de Conltitutie volmaakt te doen overeenftemmen; doch daar ons beftek bepaald is, kunnen wy bier niet verder in uitweiden, en achten de bygebragte bepaalingen genoeg om des Schryvers denkwyze onzen Leezeren te doen kennen. Verhandelingen over de Gefchiedenis , Regeeringswyze, Zeden , Gewoonten*, Weetenfchappen, en fraaije Konflen van eenige Natiën van Europa, door den graave d'albon, Lid van verfcheidene Academiën en geleerde Genootschappen. Naar den tweeden D\uk, uit het Fransch vertaald. Twee Deelen. Te Amfterdam, hy J. Weppelman , 1785. In gr, Svc. T"\eeze Verhandelingen, van welke Engeland, het Gemeene*^best der Vereenigde Nederlanden, Zwitzerlar.d, Rome, en Napels de onderwerpen uitmaaken, pryzen zich in 't byzonder aan, wegens de losfe en aangenaame wyze van behandeling, waarin dezelve zyn opgelteld, en zyn uit dien hoofde regt gefchikt, om den leeslust van Aankomelingen op te wekken, en gaande te houden, fchoon wy juist niet kunnen zeggen, dat dezelve veele nieuwe denkbeelden en aanmerkingen in zich bevatten, Om den Leezer hier over te beter te doen oordeelen, zullen wy hier laaten volgen, bet geen hy in het tweede Deel, nopens de Vryheid van Zwitferland en derzelver heüryke gevolgen, heeft aangetcekend. „ IS'en woeste Landltreek, fchynende van de Natuur beftetnd te zyn, om ahoos wild en onbebouwd te blyven, vertoont aan den opmerkzaamen Befchouwer fraaije Velden, die door een verbaazend aantal Landbouwers vrugtbaar gemaakt zyn, en hy ftaat nog meer verbaasd over de menigte haarer Inwoonderen. Het willekeurig gezag beeft 'er derhalven zynen t.-oon niet opgerecht; of, zo dit ooit gefchied zy , deszelfs heeifcharry aldaar niet lang bezitten kunnen; gelyk de Stroomen en Watervloeden, die hier fomryds, niet eenvieesfeJyk geweid van de hooge Beigen nedei(lonende, zich over de uahygelegen Landeryen verfpreiden, aldaar verdwynen, met lodere Suootaeu of ftiviswa vermengen, en nooit tot  B'ALBON, VESHANDELINGEH. 3 8? haare oorfprongkelyke bron wederkeeren , zou bier ook, zo haast de Vrvheid dit Land verlaat, een onderdrukt en getergd Volk, eensklaps en met een fnelle vaart van deszelfs hoog gelegen woningen nederdaalen, om zich ginds en herwaards te verfpreiden, zich met andere Volken te vermengen, en geen begeerte hebben om ooit in een Vaderland weder te keercn, •waaruit het eenitifte goed gewceken was, dat aan dit Volk lust en liefde voor hetzelve had kunnen inboezemen. Het Land» waarin een willekeurig gezag heerscht, hoe vruchtbaar'net uit de Natuur zyn moge, fcbvnt tot eene eeuwige onvruchtbaarheid gedoemd te zyn;'want ik zie, in het gebied van eenen willekeurigen Despoot, niets dan gevloekte Velden, die nauwlykS hier en daar eenige half verfchroeide of dorre halmen voortbrengen, als de waardige vrugten zo wel voor den verachteden flaaf, die dezelve gezaaid heeft, als den heerschzuchtigen meester, die dezelve zal inoogften. _ ,, Zwitzerland is derhalven vry, het geniet reeds zedert lang zyne Vrvheid, en is, om zo te fpreeken, wel verzeekerd, dat het dit kostelyk gefchenk nog langen tyd ongeftoord zal behouden. Dit is een zeer natuurlyke aaneenfchakelmg van gevolgen , en de bewyzen daarvoor liggen in de korte belchryying opgefloten, welke wy van dat Land alreeds gegeeven hebben. I Gelyk een lange en maar al te droevige ondervinding genoeg aangetoond eirbeweezen heeft, dat de Dwmgclandy en het ! Dexporismus geesfels zyn, welke ook de Staaten, di« door tie I Natuur het meest begunftigd zyn, niet flegts bederven, maaf I eindelyk geheel vernielen, zo moet door een tegengcllelde reden daaruit ynortvloeijen, dat de Vryheid, of wel eeö zagtmoedige, mensch'iovende en weldaadige Regeering alleen m iu.at | zy, om een arm Land in bloei te brengen, het welk bedekt is met barre rotzen en hemelhooge bergen, die meerendeels onvruchtbaar zyn. Wy kunnen ons derhalven niet bedriegen, j wanneer wy met vrymoedigheid verzekeren, dat het inzonderheid de Vryheid is, die den Zwitferfchcn Landbouwer by zynen zwaaren arbeid aanmoedigt, en aan die Natie geleerd beeft nieuwe middelen van beftaan uit te vinden. Wie anders dal! de Vryheid heeft den Zwitfer zulke fraaije ontwerpen aan de hand gegeeven, en ten uitvoer doen brengen, als daar zyri het aanbouwen van woeste Landen, het vruchtbaar maaken van barre rotzen, en het uitdroogen van laage gronden efl moerasfen, die te vooren ongezonde en befmottende dampen i uitwaasfemden? Zy is het die hem aanfpoorde, om zeer uiti gebre'de Bosfchaadjcn in Akkerlanden te berlcheppen. die defl 'Landman óp' fteile rotzen onderfteunt, hem leert dezelve te ( vergruizen, daarop te zaaijen, en vrugten daarvan in te oogHen Zy is het eindelvk, die hem voor zyne moeijelyken, aanI houdenden en afmattehden arbeid rykelyk beloont, die met eeö i tedere en raoederlvke hand het zweet van zyn aangezicht at' r ■ ' Dd 3 dtoogS,  388 D'ALBON droogt, het groove voedfel, dat hy geniet, fmaaklyk maakt, hem, onder de fehaduwe der wetten, gerust doet llaapen, zyn moed aanwakkert, zyne krachten vernieuwt, en hem, na beëindigden daaglylcfchen arbeid, door een verkwikkeiyke rust tot den arbeid van den volgenden dag voorbereidt. „ Laat ons niet denken, als of de Landbouw, hoe zeer door do Vryheid aangemoedigd, ooit in ftaat geweest zy die geheele uitgeftrektbeid van grond, welke van het diepfte der Valeijen tot aan de toppen dar hoogfte Bergen- reikt, eensklaps vruchtbaar te maaken. Neen! men bouwt zo fpoedig niet als men afbreekt; het kwaad alleen vordert met een ongelooflyken fpoed, want één oogenblik is'voor hetzelve toereikend, om den arbeid van eeuwen re vernielen en over hoop te werpen. Het is geheel anders met het goede : dit kan zelden zo veel fpoed maaken, want deszelfs voortgang is nooit zeker, ten zy het zich overhaaste, het maakt geene groote vorderingen, dan door middel van eenen ftandvastigen en aanhoudenden arbeid , en door fteeds hernieuwde poogingen: dus gaat het daarmede altoos langzaam voort. ,, Zedert Zwitferland vry en daardoor gelukkig is geworden, heeft het zyne bevolking fteeds zien toeneemen, het heeft zich van dat zelfde oogenblik af daarop toegelegd, om de middelen van beftaan voor deszelfs Ingezetenen te vermeerderen, en, met onderhoud voor dezelven, te gelyk het getal zyner Kinderen te zien aangroeijen. De Akkerbouw, aanvanglyk alleen tot de vlakke Velden bepaald, is van toen af aan bloeijender geworden; zy bereikte langzaamerhand.de heuvelen, en heeft eindelyk ook bezit genomen van het meeste gedeelte der Bergen, ten einde een grooter uitgefirektheid van Koornvelden te bekomen. De Inwooneren hebben uit dien hoofde eenige haarer Dorpen tegen de rotzen als het ware aangeplakt, anderen op de hoogfte en fteilfteBergen gebouwd , en fommigc in diepe Kuilen en zeer naauwe holle Wegen,om zo te fpreeken, begraaven. Deeze onderfcheiden verrichtingen hebben al te famen tyd vereischt; en wanneer ik de Gefchiedenis van het Zwitferfche Bondgenootfchap niet geleezen had, zou ik nogthands in myne waarneemingen diens aangaande beflooten hebben, dat dit alles de gevolgen eener gelukkige onwenteling geweest zyn, en dat deeze Republiek, of liever de onderfcheiden Leden van het Bondgenootfchap, haare geboorte en opkomst aan die groote Gebeurtenis verfchuldigd zyn. ,, Dan het is niet nodig het bewys daarvoor in de verre afgelopen eeuwen te zoeken, of de hand aan te wyzen die aan dit werktuig een gantsch andere bcweeging als het in vroeger tyd had, gegeeven, en deszelfs richting met geen minder wysheid als gelukkige uitkomst veranderd heeft. Het zal, genoeg zyn, wanneer wy flegts aantoonen, dat men alleen uit de Afbeelding of Befchryving van Zwitferland, zonder daarby des-  VERHANDELINGEN. 38O deszelfs Conftitutie in aanmerking te neemen, met grond van reden mag befhiiten, dat die ftaat vry is, al zedert lang vry geweest is, en deszelfs Ingezetenen daar beneven wel verzekerd zyn, haare Vryheid nog langen tyd te zullen behouden. Wanneer men 'Zwitferland doorreist, ontmoet men overal op"de hoogtens de overblyfzelen van Burgten, Vestingen en oude Kalleden, die zedert verfcheiden eeuwen vernield fchynen. Men ziet 'er daarentegen niet ééne hedendaagfche Vesting, en zelfs geen Stad, die met een tamelyk Garnizoen voorzien, of in ftaat zy eene lange Belegering Uit te houden: al had men de Gefchiedenisfen van dat Land niet geleezen , zou men echter, op het zien van zo veele omgeworpen en verwoeste Kafteelen, welke nooit herbouwd zyn, in deezer voege by zich zelve redeneeren: Deeze puinhocpen kunnen niet anders worden aangemerkt, dan als het graf der Dwingelandy en de eerfte Grondvesten der edele Vryheid. Die Gedenktekenen waren buiten twyfel door vyanden van het Volk in vroeger tyden opgebouwd: wreede en trotfche Souvereinen hadden0 daar binnen hun verblyf; van daar hielden zy haare Onderdaanen onder het juk van onderdrukking; zy waren van die hoogten ten allen tyde in ftaat, om de wooningen der zodanigen tot puinhoopen te fchieten, die zich tegen haare dwingelandy durfden aankanten. Of indien dit gantfche Land maar aan een Souverein toebehoorde, dan zyn deeze Kafteelen zekerlyk bewoond geweest door zyne Stadhouders of Gouverneurs, die niet wisten hoe zy den mensch met zagtmoedigheid moesten bellieren, en derhalven de Onderdaanen, over welke zy gefteld waren, deeden ondervinden, dat geene heerfchappy wreeder is, dan waar de Dienaaren van den Souverein heerfchen. Het lang getergde en daardoor in woede ontfteeken Volk, nam eindelyk eene gunftige gelegenheid te baat of deed dezelve misfchien geboren worden, om zich van •zyn 'ondraaglyk juk te bevryden, en de fchandelyke boeijen van flaaffche onderwerping van zich af te fchudden. Het onttrok zich, door een gelukkig gevolg zyner edelmoedige pooeingen, van onder de voeten der onderdrukking, en wierp zich in de a'rmen van vrye onafhangkelykheid. Ieder fteen van deeze puinhoopen draagt tot een eeuwigduurend Gedenkteeken deezer groote Gebeurtenis in onuitwischbaare Letteren dit voor de eerfte Grondleggers van het Zwitfersch Bondgenootfchap zser roemwaardig opfchrift: Hier heeft de Tiranny, ondir de (lagen der opluikende Vryheid, den geest gegeeven. Het Volk heeft niet alleen nooit toegelaaten, dat deeze Ge'denkteekenen zyner vroegere onderdrukking herbouwd wierden maar het wil ook niet dulden, dat, onder voorwendfel van 'eigen verdeediging, of tot meerdere veiligheid van hetzelve Vestingen aangelegd, of de Steden merkelykverfterkt worden Het is in dien ftaat geenszins bedugt voor heerscfrzuchDd 4 ti-  390 d'albon, verhandelingen. tige ontwerpen, die binnen 's Lands tegen zyne Vryheid ge« [meed mogten worden, en nog veel minder voor de aanflagen van nabuurige Volken tegen zyne on3fhangke!ykheid; dus heeft het geene andere dan zyne eigene natuurlyke fterkte nodig tot zyne Verdeediging; en in den Staat, waarin het Land tegenwoordig is, zal geen aanzienlyk of vermogend Ingezeten, welke hulpmiddelen zyne heerschzucht en doorlleepen ziel hem daartoe aanbieden, ooit ondemeemen durven, zyn Vaderland het juk van onderdaanigheid op te leggen. En al eens genomen, dat een vreemde Mogendheid machtig of gelukkig genoeg was, geheel Zwitzerland door zyne Krygsbenden te veroveren , hoe zal hy echter, by gebrek aan fterke Vestingen, middel vinden hetzelve te behouden, de Ingezetenen onder den dwang zyner wetten te doen bekken, en het Volk tot gehoorzaamheid of onderdaanigheid te dwingen? „ De Zwitfers hebben genoegzaam geene reguliere Troepen in'dienst: alle ingezetenen zyn daar Krygslieden, en het Volk verlaat zich, wegens zyne verdeed'ging , alleen op zich zelve. De Natie is niet zeer bevreesd voor eenen Oorlog, maar zou echter ook niet gaarne aan deszelfs rampen blootgefteld zyn. Als een Schrander en Staatkundig Volk poogt het door alle middelen de inwendige rust en vrede te bewaaren, en zorgt nog veel meer dat het aan geene dier nabuurige Mogendheden de minfte oorzaak van misnoegen geeve. „ Vergenoegd met het gerust bezit zyner Bergen, begeert her zyne heerfchappy niet uit te breiden over de vrugtbaarder Vlaktens, die hetzelve omringen; zyne Vredelievendheid en zeer omzichtig gedrag zullen aan dit Volk wel voor altoos zyne Vryheid doen behouden." Gefchiedenis der Vereenïgde Nederlanden, voor de Vaderlandfche Jeugd. Zesde Deel. "Met Plaaten en Pourtraiten. Te Amfterdam, by J. Allart, 1785. In ï2mo. Tn dit Deeltje hervat de kundige Schryver den draad der Ge-Ifcbiedenis weder op, dien hy 'in het voorige Deeltje, by den dood van Willem den Iften had afgebroken, en verhaalt verder de lotgevallen van ons Vaderland zederd dien tyd, toe op het tvvaalfjaarig Beitand, in den [aare 1609 geflooten. Het is op dezelfde leerzaame wyze, èn even fierlyk uitgevoerd als de voorige Deeltjes, waarvan wy reeds meermalen met lof hebben gewag gemaakt, en kan by aanhoudenheid als een nuttig Leesboek voor de Jeugd worden aangepreezen. Ktr-  beschryving van fkanekek. 39* Kerte Historie en Befchryving van Franeker, beginnende met den Jaare 1102, en eindigende in het Jaar 1785. Behelzende: een Verhaal van deszelfs Gefchiedenisjen, Veldflagen, Oorlogen, Belegeringen, Privilegiën, Foorrechten, enz. Als mede: Verhaal van 't tweede Eeuwfeest van Vrieslands Hooge School te Franeker, plegtig gevierd op den 22 van Herfstmaand des Jaars 1785. Mitsgaders tegenwoordige gejleldheid van Franeker, zo van Regeering, Gebouwen, als anderzints. Uit oude en nieuwe Gefchiedenisjen, en andere echte Stukken, zo beknopt als mogelyk was, byeen verfameld , door d. ?■ z. Te franeker, by D. v. d. Sluis, en D. Roraar, 1785- In gr- ottavo. Dit Boekje, 't welk zeer eenvoudig, zonder eenige fierlykheid van ftyl, doch echter duidelyk en klaar, met voor Geleerden, maar voor de Burgers van Franeker, is opgefteld, is gedeeltelyk getrokken uit de Werken van Schotanus, Winfemius, en Foeke Sjoerds, en gedeeltelyk famengefteld uit eenige oude en nieuwe ongedrukte Stukken , van welken fommige te vergeefs elders zouden gezogt worden; zo dat men hier nog al eenige byzonderheden vindt, die men elders niet aantreft. In 't bvzonder munt hierin uit, het Verhaal van 't tweede Eeuwfeest van Vrieslands Hooge School te Franeker, onlangs gevierd, waarvan ons hier een naauwkeuriger en omllandiger bericht word medegedeeld, dan men elders, voor zo verre wy weeten, vinden kan. Lienhaiid en geertruid. Een Boek" voor het Volk. Uit het Hoogduitsch vertaald, 1786. Behaiven de Voorrede, 330 bl. In gr. oüavo. TTen Zwitzersch Dorpsvoogd, (zo veel als by ons een Onderfchout,) tevens een Herbergier, verleidde veelen de* Dorpelingen tot zuipen en fpeelen. Onder derzelver getal was ook een Metzelaar, Lienhard geheeten, een goedhartig Man , maar die eenigermaate onder 't bedwang van den Voogd ftond, terzaake van opgefchooten penningen, welken hy den Voogd , (die zig meermaals van dat middel bediende ter onderdrukkinge der Dorpelingen,) niet weder ter hand kon ftellea. Hybezeftezelf, met leedweezen, dat hy zyn Huisgezin in den grond boorde; maar hv zag 'er niet door om zig tegen den Voogd te verzetten. Zyn Huisvrouw Geertruid noopte hem om des wegens by den Heer van 't Dorp te klaagen , dan de vrees wederhield hem. Hierop onder windt zy zelve het, fteunende op de menschlievendheid van den Heer Arner, hunnen Landsvader. De Heer Arner hoort haare klagten met medelyden, en belooft haar zyne hulp, die hy ook jrel dra werkfteüig maakt; byzonder door Lienhard de metze- ling  392 lienhard en geertruid. Hng van een Kerkgebouw aan te beveelen. De Voogd, de ongunst van zynen Heer, die over zyne handelingen op hem verftoord was/ondervindende, wendt alle poogingen aan, om Lienhard te dwarsboomen, en 't Gemeen tegen den Heer op te hitzan. Middelerwyl ontdekt de Heer, dat de Voogd zig ichuldig gemaakt heeft aan veelerleie wanbedryven , 't welk hem doet hefluiten om den Voogd af te zetten, en als een hoogltraffchuldigen te vonnisfen; dan door zyne gemaatigheid verzagt hy de uitvoering van 't geflaagen vonnis. Zodanig is het hoofdbeloop van dit Gefchrift, en de Voordragt hiervan is doormengd met eene groote verfcheidenheid van gevallen, die eene reeks van verfchillende tooneelen des gemeenen menschlyken leevens behelzen, op welken het braave Huisgezin van Lienhard en Geertruid een voornaamen rol fpeelt; het welk den Schryver vermoedelyk bewoogen heeft, om hunlieder naam op den tytel te plaatzen. Alles verleent een aantal van leerzaame voorfleflingen en zedelyke bedenkingen, die, naar het bedoelde van den Autheur, zeer wel gelchikt zyn ,,, om het Volk „ eenige waarheden, die voor het zelve van gewigt zyn, op „ eene wyze voor te (Vellen, dat zy in het hoofd en in 't hart „ dringen." ' Tot een daal hier van flrekke het flerfbedde der Moeder van Rudi, met de melding van een even voorafgaand geval. De Moeder van Rudi, (een eerlyk perfoon in armoede gedompeld, door dien de Voogd zig meineedig, voor eenige jaaren, meester gemaakt had van eene Weide, welke Rudi in wettigen eigendom toekwam,) had op haar Ziekbedde ontdekt, dat haar kleinzoon Rudeli Aardappelen geftolen had. Zy belirafte en vermaande hem niet alleen deswegens, maar rustte ook niet, voor dat Rudi met zynen Zoon, hoewel ze genoegzaam op fterven lage, zig naar 't huis van Lienhard, dien Rudeli de Aardappelen ontvreemd had, wendde, om vergiffenis van den begaanen diefftal te fmeeken. Dit bragt het volgende Tooneel te wege. ,, Rudi nam zyn kleinen rudeli by de hand, en ging met hem. Geertruid was alleen t'huis toen zy kwamen, en zag ten eerden, dat de Vader en het Kind de traanen in de oogen hadden. „ Geertruid. Wat komt ge toch hier doen Buurmaan rudi? Waarom fchreit ge? Waarom fchreit dat Kind? (Dit vraagt zy met een vriendelyk weezen en geeft den Kleinen de hand.) „ Rudi. Ik moet by U komen, om dat rudeli eenige reizen Aardappelen uit uw kuil genomen heeft. Zyne Grootmoeder heeft het gisteren gemerkt, en hy heeft het bekend. Vergeef het ons geertruid ! Zy legt te fterven, en heeft zoo even aficheid van ons genoomen. Ik weet niet wat ik zeg , zoo vol angst en zorgen ben ik, zy laat U ook om vergiffenis  lienhard en geertruid. 3Q3 ris bidden. 't Is my in myn ziel leed geertruid dat ik ze U niet te rug kan geeven, maar ik wil 'er van harte gaarne een paar dagen voor komen arbeiden. Nog eens, vergeef het ons' De Jongen heeft het uit honger gedaan. Gt'RTauiD. Hou toch eens den mond van die dingen rudi" En Gv, myn lieve Jongetje, beloof my, dat gy nooit iemand weêr iets ontneemen zult. (Zy kust hem en vaart voort.) Gv hebt een braave Grootmoeder, word ook eens zoo braaf als zy. , Rudeli. Vergeef het my Vrouw lienhard! Godweet het, {V tmI nier moer fteelen. Geertruid. Neen Kind doe het niet meer. Gy weet nu nog niet hoe ellendig en ongelukkig alle Dieven worden. Doe het toch niet meer! En als gy honger hebt, kom dan liever by mv en zeg het my, als ik het heb dan wil ik u wat geeven. Rudi. Ik dank God, dat ik nu aan de Kerk wat zal verdienen, en dan zal, hoop ik, de honger hem tot zulke dingen niet meer verleiden. Geertruid. Het heeft lienhard en my zeer verheugd,dat de" Jonker ook aan u gedacht heeft (*). * Rudi. En my verheugt het, dat myn Moeder dien troost nog beleeft heeft. Zeg toch aan uw Man, dat ik eerlyk en trouw by hem zal werken, en vroeg en laat by het vverk zal weezen. Ik wil my de Aardappelen ook van harte gaarne van het loon laaten aftrekken. Geertruid. Dat is afgedaan rudi ! Dat zal myn Man zeker' niet doen. Wy zyn, Gode zy lof! d-oor dit werk ook zeer verligt. Maar ik wil met je na je Moeder gaan , als ze zoo flecht is. (Zy vult rudeli den zak met gedroogde Appelen, en zegt hem nog eens): Nou lieve Jongen neemt toch nooit van iemand iets weêr, en hierop gaat zy met rudi naar de Zieke. Onderweg ziende> dat hy Loof onder een Nooteboom opfaamelt, om het Dekbed van zyn Moedèr wat beter op te vullen, helpt zy hem, en hierop ylden ze faamen naar de Zieke. Geertruid groette de Lyderes; catha- rina nnm haare hand, en fchreide. „ Catharina. Gy fchreit geertruid , daar wy het moesten doen. Hebt ge 't ons vergecven ? ,, Geertruid. Och wat vergeeven, catharina, uwlieder nood gaat my aan 'thart, en nog meer uwe goedheid en zorgen. God zal uwe trouw en uw vlyt voorzeker nog aan de uwen zegenen, braave Vrouw! „ Catharina. Hebt ge 't ons vergeeven geertruid? „ Geer- (*•) Lienhard naamlyk had Rum, fchoon hem de dicfftal der Aardappelen al vroeger bekend ware, uit een bartlyk medelyden met hem van wegen zynen armoedigen toeftand, boven anderen opgenoemd, toen de Heer /Irner van hem begeerde te weeten, welken armen Huisvaders in 't Dorp hy den mcesten dienst zou kunnen doen, met hen, onder zyn opziet, aan 'c Kerkgebouw te laaten arbeiden , en hier door had rudi vast voor een jaar wevk , tegen 25 Kreutzers daags; dat is min of meer aebt Stuiveis van . ons geld, 't geen in Zwietfeland ccn zwaar dagloon is.  394 lienhard en geertruid. ,, Geertruid. Zwyg toch hiervan catharina! Ik wenschte maar, dat ik U in uwe ziekte eenige verkwikking kon geeven. „ Catharina. Gy zyt wel goed geerïruid ! Ik Hank U; maar God zal wel haast uitkomst geeven. RuDr. i! hebt ge om vergiffenis gebeden!1 Heeft zy 't U vergeevenï Rudeli. |a Grootmoeder! Zie toch hoe goed zy is. (Hy toont haar deii zak met gedroogde Appelen ) Catharina. Ik word zoo bedwelmd. Hebt ge ze dan wel recht om vergiffenis gebeden ? „ Rudeli. fa Grootmoeder, 't was my zeker wel ernsr. Catharina. Ik word zoo fluimerig en 't wordt zoo donker voor myne oogen. Ik moet my haasten, geertruid , (dit zegt zy zagt en met een gebrooken ftem) — ik wilde u nog wel iets verzoeken, maar durve ik? Dit ongelukkig Kind heeft u befloolen — durve ik U toch nog bidden geer—truid —als ik dood zal weezen — deeze arme — verlaa- ten kinderen _ nch zy zyn — zoo ver-Iaa-ten. (Zy fleekt de hand uit, de oogen zyn al toe) durve ik hoopen ■ vo|g haar — ■— rudi. Zy derft zonder uit te kunnen fpreeken. Rudi geloofde dat zy in flaap geraakt was, en zei aan zvne Kinderen: fpreekt nu geen woord, Grootmoeder flaapt;'ach mogt haar dat nog redden! Maar geertruid vermoedde dat het de dood was, en zei het aan rudi. „ Hos hier op Vader en Kinderen de handen l'aamen floegen en onvertroostlyk waren, kan ik met geen pen btfehryven. LeZer laat mv zwvgen en weenen, want het hart is my vol. Ha! befchouwen 'we hier, hoe de menschheid in het laage ftof der aarde ryp worde voor de onfterfiykheid, en hoe zv in de pragt en de weelde van de wereld onryp verwelke ! — Weeg toch, o Mensch! weeg toch de waarde van het leeven op het doodbed van menfchen af; — en Gy die den Armen veracht, beklaagt en niet kent, — zeg my of iemand die Decht geleefd heeft zoo kan derven ? Maar ik zwyg, ik wil u niet leeren, Menfchen ! Mogt gy zeiven de oogen opdoen en rond zien , waar geluk en ongeluk, waarzegen of geen zegen in de wereld is. „ Geertruid troostte den armen rudi, en herhaalde hem den laatden wensen van die edele Moeder, welke hy in zyne ontdeltenis niet gehoord had. Hierop vatte hy haar trouwhartig de hand. Ach hoe bitter valt my het verlies van die trouwe Moeder! Hoe goed was ze geertruid! Och! gy zult ook aan haare laatde bede denken? niet waar? „ Geertruid. Ik moest een hart hebben als een deen, als ik die vèrgeetèn kon. Ik zal aan uwe Kinderen doen al wat my mogelyk is. „Rudi. ó Dat zal u God vergelden, dat Gy aan ons doen zult! „ Geertruid keert zich naar 't venfter, wischt haare oogen af, heft ze hemelwaart, zucht, en neemt daarop rudeli en de overige Kinderen een voor een met heete traanen in cie armen, verricht het nodige aan de Doode, en gaat niet, voor dal alles bezorgd is, weder naar huis."  N I E UWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTE K-OEFEN IN GEN. De Bybel, door beknopte uitbreidingen en ophelderende aanmerkingen, verklaard, door j. van nuys klinkeneerc. Al L, M. Ph. Dr. Hoogl. in de Godgel. en Kerkl. Gefch. aen 't lil. Athen. en Predikant in de Gemeente te Amfterdam; mitsgaders Lid van 't Zeemvsch Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen. Elfde Deel. Te Amfterdam by J. Allart, 1785. In gr. ocHavo 595 bladz- Met dit Deel loopt de Verklaring van het Boek der Pfalmen ten einde , als waarin zyn Hoogeêrwaerde Pf. XL1I—CL. uitbreid en opheldert ; leverende over deze Zangftukken, even als over de voorgaende, ene reeks van leerzame onderrichtingen ; waervan in dezen nog ter proeve kunnen ftrekken , zyne bedenkingen over het hallel der Jooden, beginnende met den CXIIIden, en eindigende met den CXVIIIden Pfalm. Nopens dit hallel, of dezen Lofzang, by uitnemendheid, welkende Jooden zongen, op de hooge Feesten van Paefchen, Pinkfteren en Loofhutten, mitsgaders op het Feest der inwyinge of vernieuwinge des Tempels, beantwoord de Hoogleeraer de drie volgende vragen , op deze wyze. ,, I. Wanneer is het by de Joden in gebruik gekomen, om'deze zes Pfalmen, tot een hallel of Lovzang op de Feesten te gebruiken? „ Zekerlijk is dit gebruik van veel later herkomst, dan de'inftelling der hooge Feesten zelve: want deze liederen zijn in latere tijden gedicht, daar Israël en Juda onderfcheiden worden , Pf. 114: 1, 2. ,en 'er Pf. 116: 19. van den Tempel te Jerufalem gefproken wordt. In een zeker tractaet van den thalmud , wordt wel gezegd, dat de gewoonte van het hallel te zingen, zeer oud is; maer, het getuigenis van den Thalmud is van weinig gezach, daer dezelve eerst in de derde Eeuw, na'sHeilands geboorte, is begonnen verzameld re worden. Ook zijn de gedachten der Joodfche Meesteren, omtrent dit ftuk, zeer I.DEEL. N. alg. LETT. NO. IO. Ee Vet-  jOfj J. VAN NUYS KLINKENBERG verfchillende. En daer het blykbaer is , dat Pf. 113. na de Babijlonifche gevangenis opgefteld zij , is gevolgelijk j het gebruik van deze liederen, tot een hallel of Lovzang op de hooge Feesten , eerst na de wederkeering uit Babel, by de joden ingevoerd. ,, II. Is deze gewoonte op Godlyk gezach ingevoerd, of is het alleen eene menscblyke inftelling? Wy nemen de vryheid om van het vry algemeen aengenomeu begrip te verfchillen; en te verklaren, dat deze gewoonte^ nae onze gedachten, niet anders zy dan eene menscblyke inftelling; om dat de bewyzen, welke men voor den Godlyken oorfprong van dit gebruik bybrengt, ons geheel onvoldoende zyn voorgekomen. Laten wy dezelve kortelyk ter toetfe brengen. „ *, Het bewijs, uit den Thalmud ontleend, verdient geene aendacht. ln de verhandeling over hetPaesch- feest, Pefachim genaemd , fol. 117. c. 1. zeggen de joodfche Meesters wel, dat dit gebruik door de Propheten aen Israël zij voorgefchreven : maer deze uitfpraek, als zijnde een getuigenis"van lateren tijd, kan hier niets beflisfchen. , Ook geven de Joodfche Meesters , van hunne uitfpraek, geenen anderen grond, dan eene mondelinge overlevering. ,, ?>. 'Er fchijnt , in den eerften opflag , meerder t kracht te zijn in het bewijs, hetwelk men ontleent uit Jef. 00; 29. Daer zal een lovzang zijn by ui'leden , gelijk in den nacht, wanneer het Feest geheiligd wordt. 'Deze i woorden leeren duidelyk genoeg , dat 'er by Israël eene 1 gewoonte plaets had , om het Feest, des nachts te vooren, met eenen lovzang in te wijden ; trouwens, alle de 1 Feesten onder Israël werden met openbare vreugde teke- \ nen , met zang en fpel gevierd. Maer wordt daerom, , door den gemelden lovzang, bepaeldelyk die zoo genaem- • de hallel bedoeld? Veeleer heeft men te denken , dat l deze Pfalmen, als zijnde , ten minfte eenige van dezelven, \ van lateren oorfprong, in jesaias tijden nog niet voor handen waren. Voeg 'er by, dat 'er, in de aengehaelde plaets, , niet van een gezang gefproken worde , hetwelk tot de • plechtigheden van het Feest zelve behoorde , maer van 1 eenen lovzang , met welken het Feest des nachts te vooren werd ingewijd. „ y. Voornamelijk beroept men zich op Matth. 26: 30, c a-lwaer wij lezen, dat de Heer jesus, na dat hij het Pafcha gegeven , en den lovzang gezongen had, uitging naer den n Olijvberg. „ a. Maer I  verkl. van den bybel. 39? „ a. Maer gefield zijnde , dat de Heer jesus dit ' hallel, onder de plechtigheden van het Paeschfeest, .roet zijne Discipelen gezongen hebbe , zou 'er dan nog uit voortvloeijen, dat deze gewoonte van een Godlijk gezach | geweest zy ? Heeft onze Godlijke Leeraer zich niet meermalen gefchikt , nae de gewoonten en gebruikelijkheden van de Joodfche Kerk in zijnen tijd ? Het is waer , Mij verzette zich tegen de grillige en dwaze inftellingen der Pharizeeuwen; maer Hij vereenigde zich altoos me: zulke inftellingen der Joodfche Kerk, welke onberispelijk waren, en hare nuttigheid hebben konden. I „ b. Dan , wij behoeven tot de gemelde onderftelling in het geheel niet te komen. Matth^us bericht ons niet , welken Lovzang de Heer jttsus gezongen hebbe. 'Er ftaet eenvouwig vm^mtet, , het welk in het algemeen en onbepaeld te kennen geeft, dat Hij, met zijne Discipelen , den eenen of anderen Lovzang gezongen ïiebbe. Wat gr. nd is 'er dan om te beweeren , dat wij door dien Lovzang bepaeldelijk dit zoogenaemde hallel verftaen moeten? ■ Daerenboven , volgens de Joodfche overlevering, werd het hallel onder het eten van het Pafcha gezongen, gedeeltelijk voor, en gedeeltelijk na, den vierden beker. Maer mattileus zegt, dat de Lovzang door jesus gezongen zij, na het eten van het Pafcha, en het eindigen van den ganfchen maeltijd. „ 'Er is derhalven geen genoegzaem bewijs in het geheel, om deze gewoonte als eene plechtigheid van Godlijken oorfprong te befchouwen. Wij houden dezelve daerom, voor eene menschlijke inftelling, van zoortgelijken aert als die bepalingen , volgens welke bijzondere gedeelten van de Wet en de Propheten , op zulke bepaelde Sabbathen, in den openbaeren Godsdienst, werden voorgelezen. Deze inftelling zal , met een Godvruchtig oogmerk , door ï'de Joodfche Kerk, op den eenen of anderen tijd, zijn in; gefield, en van dien tijd af, kon deze verzameling van ■pfalmen, zeer gevoeglijk, tot openbare ftichting, op de I Feesttijden worden opgezongen. III. Nu zal het ons gemakkelijk vallen, om de derde ' vraeg te beantwoorden : of namelijk , dit hallfl , of | Feestgezang, ook een Propbetisch uitzicht gehad hebbe, | op fommige aenmerkelijke tijden en gewichtige gebeurte1 ;nisfen van de Kerk des N. T., welke afgebeeld zijn door I 'de Feesten van Israël? ,, Li dit begrip fiaen Godgeleerden van den allereerfien E e 2 rangj  39S J- VAN NUYS KLINKENBERG rang; die meenen, dat deeze bundel van Pfalmen Propheti'soh'moete verklaerd worden, in betrekking.tot bijzondere tii'den des N. T., van het begin tot het einde. ■ Volgens dit begrip zou men Pf. 113. de oprichting der nieuwe Huishouding onder Israël voorfpeld vinden; — Pf 114. de roeping der Heidenen, tot de gemeenfchap der Kerke; Pf- H5- 'te onderwerping der Heidenen, en hunne'inlijving in de Kerk; ' Pf. 116. de verlosfing der 'Kerke van den Antichrist; Pf. U7, het ingaen van de volheid der Heidenen; en Pf. 118. het zalig worden van gansch Israël. Laten wy wederom de bewijzen ter toette brengen. «. Het eerfte ontleent men , uit het gebruik van deze'pfalmen, op de hooge Feesten. De Feesten van Israël , zegt men , waren voorbeelden van de tijden des Nieuwen Testaments: gevolgelijk moeten ook de Pfalmen, welke op die Feesten gezongen werden, niet alleen in hunne letterlijke beteekenis, op het oude Israël, maer ook , in den Prophetifchen zin, od de Kerk van het Nieuwe Testament , en hare lotgevallen , worden toegepast. De wettigheid van de gevolgtrekking, van de Feesten zelve, tot de Lovzangen , welke op die Feesten gezongen werden, zoekt men te ftaven, door de volgende redeneering. Deze lovzangen, zegt men, mackten een gedeelte uit van de Feestviering; zijn nu de Feesten zelve voorbeeldig geweest, dan moeten ook deze gezangen eene Prophetifche beteekenis hebben. ,, 'Er is bij ons geen twijfel aen, of de hooge Feesten, door God zei ven ingefteld, dienden niet alleen, om Israël voorledene weldaden te herinneren; maer ook, om toekomende gebcurtenisfen onder den dag van het N.. T. af te teekenen: hoewel dit evenwel niet uitgeltrekt moet worden tot zulke Feesten, welke in latere tijden van menfchelijke inftelling waren, gelijk het Feest van Purim , en dat deivernieuwing van den Tempel. Maer, om dat de Feesten zelve voorbeeldig waren, moeten daerom de Liederen, welke bii gelegenheid van die Feesten gezongen werden , eene Prophetifche beteekenis hebben ? Deze gevolgtrekking zou dan zelvs nog niet eens doorgaen, wanneer de gemelde gezangen een gedeelte der Feestviering hadden uitgemaekt: want dan moesten niet alleen de Sabbathsliederen, maer ook die bijzondere gedeelten van moses wet , welke op de Sabbathen werden voorgelezen , alle Prophetisch verklaerd worden, om dat dezelve een gedeelte  VERKL. VAN DEN T5VEEL. 399 'te der Sabbatbsviering uitmaekten , en de Sabbatb mede een voorbeeldig uitzicht had op de Kerk van het Nieuwe Testament. —■ Maer de gemelde gezangen kunnen niet, als een wezenlijk gedeelte der Feestviering, befchouwd worden ; naedien de gewoonte , om deze liederen op de Feesten te zingen, van veel lateren oorfprong is, dan de Feesten zelve. Derhalven zijn de Feesten , verfcheidene eeuwen , zonder deze gezangen gevierd; en hoe kan dan het zingen van deze Liederen, als een wezenlijk gedeelte der Feestviering, befchouwd worden? Daerenboven hebben wij gezien, dat de,gemelde gewoonte eene menfchelijke inftelling zij, en zou eene menfchelijke. inftelling. hoe godvruchtig ook, om zekere liederen op de hooge Feesten te zingen, eenen grond kunnen opleveren, om die liederen tot' Prophecijen te maken? ,, fl. Een ander bewijs zoekt men in den inhoud van deze Pialmen zelve; die zodanige uitdrukkingen en voorlfellen behelzen zouden, welker volle nadruk, niet anders dan op de Kerk des Nieuwen Testaments, en wel op deze of gene bijzondere tijden, kunnen worden toegepast." . Edoch, dit kan men, naer des Hoogleeraers in¬ zien, op geen vasten grond, van alle deze Pfalmen., beweren ; en 'er is in dc meesten niets, 't welk ons zounoodzaken, om dezelven Propheiisch op te vatten^ gelyk hy, in zyne ophelderende aenmerkingen over die Pialmen, vervolgens toont. Pf. CXHI. is, zyns oordeels , betreklyk tot de tyden der Maccabeen ; en zo ook naestdenklyk Pf. CXIV; indien dezelve niet oogt op de dagen van Hiskia; waertoe Pf. CXV. en CXVI, die vermoedlyk door Hiskia zeiven gedicht zyn , vry duidelyk behooren. Wyders befchouwt de Hoogleeraer Pf. CX VII. Prophetisch, als flaende op de eerfte aenkondiging der Euangelieleere aen de Heidenen; en nopens Pf. CXVIII. is hy niet vreemd van te denken , dat de eerfte 21 verzen oogen op de dagen van Hiskia, en dat die Vorst, by het dichten van dat Lied, zyne gedachten voorts , door den Prophetifchen Geest, verheven heeft, tot de befchouwing van den Mesfias ; die , uit ene vernedering , ongclyk dieper dan de zyne, by uitnemendheid hoog verheven zou worden, volgens vers 22- 27. Oordeelt men, dat 'er geen grond is, om te ftellen , dat Koning Hiskia de gave der Prophecye ontvangen hebbe, dan zou men, zyns agtens, hier mogen denken , op een Dichter van later tyd , fprekende in den naem van het Joodfche Volk; toen het uit de woede en E e 3 vor-  400 j. v. nuys klinkenberg verkl. over den bybel. vervolgingen van Antiochus Epiphanes verlost was: en dat die vs. 22, en vervolgens, door den Prophetifchen Geest gefproken hebbe , in naem der Euangeliekerk, zo als zy zich over de verhooging van den Middelaer verblyden zoude. Leerreden over den Brief van den h. paulus aan deEfe- ■ zeren , behelzende eene verklaaring der voornaamfte floffen , welke in de drie eerfte Hoofdflukken van dieni Brief vervat zyn. Door pierre n^j bosc , laatst zeer beroemd Leeraar der IValfche Kerk binnen Rotterdam. Derde Deel. Tweede en laatfte Stuk. Uit de Franfche I Taal in het Nederduitsch overgebragt, door j. o. thtN van keulen, Te Utrecht by A. v. Paddenburg, 1786.'. In gr. octavo 196. bladz. Met dit laetfte ftukje, behelzende nog vyf Leerredenen, over Eph. III. 11—17', loopt deze verzameling ten einde, en daer we zedert de afgifte van het eerfte (*), meermaels van dezelven gewag gemaekt hebben , zullen wy 'er nog een itael van de uitvoering uit mededeelen.| 's Mans Leerreden over het gevaerlyke der vertraginge in \ den Godsdienst, naer aenleiding van Eph. III. 13, behelst,.; onder anderen, de volgende aenmerkingen, over de voor-4 naemfte oorzaken der vertraginge , welken hy tot drie! brengt; te weten, traegJieid, liefde tot de waereld en vrce-% ze voor gevaer, over welke drie oorzaken , de Eerwaerde,! du Bosc, zich aldus uitlaet. ,, Het is zeker, dat traagheid en achteloosheid deeze : vertraaging voortbrengt Dit is de ongelukkige oorzaak,1! waardoer zo veele menfchen hunne godsvrucht verliezen. Na eenige poogingen van gebeden, vasten, leezen, oefe-:1 ning in de heiligmaaking ,' verwaarloozen zy zichzelvcn ,, laaten alles vaaren , dompelen zich in de bezigheden of vermaaken, zonder aan God te denken ; en hierdoor vallen zy allengskens, in de ongeregeldheid en in de ondeugd. Het is onmogelyk, dat dit anders zou kunnen zyn; want onze beweeging, onze ftrekking tot het goede, niet natuurlyk zynde, zo is het ontwyfelbaar , dat zo dra dezel-J ve wordt tegengehouden, wy weder in het kwaad vallen. 1 Na-1 (*) Zie Hdmi. Faderl. Lelteroef. IV. D. bl. 580.  PIERR.EDU BOSC OVER DEN BRIEF AAN DE EFEZF.REN. 401 > Natuurlyk (trekt onze neiging tot de zonde, en het water ; is niet meer geneigd tot koud worden, en de zwaare lig^ chaamen om naar de laagte te vallen , dan wy genegen >, zyn tot ongeregeldheden en bederf. Gelyk dan, welke l graad van hitte, men ook aan het water moge geeven, in;l dien men niet geduurig voortgaat , met bet zelve in _die j warmte te houden , indien men het aan zich zelve overlaat zo is het zeker, dat het, op zichzelve ftaande, k< lid zal 'worden: hoe hoog men ook een fteen moge op- 1 geheven hebben , indien men niet onophoudelyke poogin1 "-en aanwend, om denzelven te onderfteunen, indien men denzelven, maar een weinig, aan zichzclven overlaat, zo is het ontwyfelbaar, dat hy weder naar beneeden ftorten, en door zyne eigene zwaarte, om laag gcileept zal worden. I Het iseveneens met ons gelegen , hoe brandende en gloei! end ook de godsdienftigheid van ons hart zyn mag , tut ; welk eene hoogte ,onze godsvrucht ook geklommen zy, in/ dien wy beginnen te vertraagen, het is zeker, dat wy aan'i Honds onze voordeden zullen verliezen , en dat ons hart, ■ 't welk van natuure als water is, aan zich zeiven pverge! laaten, zal ontbloot worden, van alle de warmte^ welke het 'zelve reeds verkreegen had ; ja dat ons hart, 't welk van natuure fteen is , zo dra het zelve niet meer onderji fteund, maar los gelaaten wordt, door zyne eigene zwaari te naar beneden vallen, en van zich zeiven in den afgrond ftorten zal. Gelyk men dan , om het water warm te doen ' blyven, geduurig het vuur moet gaande houden, en gelyk 1; men, om een zwaar ligchaam in de hoogte te houden, ; zulks' geftadig moet onderfteunen , eveneens wordt 'er rot i onderhouding van geloof en godsvrucht, een geduurige ari beid vereischt. Geftadig moet het oog gevestigd weezen J op de Schrift, het hart biddende , de handen werkzaam , I het verftand nafpoorend , en het geweeten opmerkzaam , omtrent het goede, zal men het bemelsch vuur van liefde 1 tot God gaande houden , of anderzins zal het haastelyk | uitdooven. Geftadig moeten heilige zielsverzuchtin^en, i van godsvrucht en yver, ons naar den hemel opheffen , l of wy zullen weder ras naar de aarde nederdaaleu , en I daaraan vastgehegt en verkleefd worden , zo dat wy daar"> van niet weder los raaken kunnen. En gelyk hy, die teI o-en den ftroom van een fnelvlietend water annroeit, zyne 1 riemen niet maar even kan loslaaten , zonder te rug te I gaan , en door den ftroom weggevoerd te worden , alzo ' bok wy, die in deeze waereld moeten oproeijen , tegen E e 4 den  402 pier re du bosc den Herken ftroom der vleefchelyke begeerlykheden , en der gewoonte van de waereld , kunnen onze zorgvuldige poogingen niet een oogenblik opfchorfen, of wy verwyderen ons, zeer verre, van het einde daar wy naar ftreeven. Geene traagheid derhalven, geene nalaatigheid in de godsvrucht! Daartoe behoort eene geduurige werkzaamheid, eene onafgebrokene waakzaamheid; hy, welke daarin traag is, gaat ten verderve. Seneka zeide eertyds, dat, in het Huk der Wysbegeerte , ftil Haan of nalaaten , weinig van elkander verfchilden, dat het bykans het zelfde ware, of men de beoefening daar van naliet, dan of men dezelve Hechts by tusfchenpoozingen waarnam, om dat, wanneer men dezelve eenigen tyd liet vaaren, men zeer veel te rug ging, en welhaast tot de onkunde verviel.. Het is eveneens gelegen, met de Christelyke Wysbegeerte, en de zaligmaakeude kennis. In dezelve ftil te (taan , is byna zo veel, als dezelve geheel na te laaten ; daarin ophouden , is zo veel, als dezelve te verlaaten. Men moet zich, geduurende zyn geheele leven, daarop toeleggen, daaraan overgeeven, en nooit vertraagen, in deeze gewigtige oefening, indien men de vruchten daarvan niet verliezen wil. De tweede oorzaak deezer droevige vertraaginge, is de liefde tot de waereld, welker bekoorlykheden en aanlokzelen, in veele menfchen, eenen tegenzin tegen het geloof verwekken, en hen afkcerig maaken, van de heiligheid. Zy gedraagen zich als hun eerfte vader Adam, welke zyn onfchuld verloor, doorliet proeven van zodanige vruchten, welken begeerlyk voor het oog en goed ter fpyze fcheenen. Rykdom , aanzien , vermaaken zyn die bekoorlyke voorwerpen , welken Adams kinderen krachtig verlokken , en 'er veelen in het verderf fleepen. Zy laaten zich verblinden, door deeze valfche diamanten, en kunnen niet blyven pal Haan, tegen deeze aangenaame vyanden, welke hen al ftreelende en vleyende den doodfteek geeven. Demas verliet de Apostelen en Kerk van Christus , om de genoegens van deeze tegenwoordige waereld te fmaaken: en van alle tyden af, heeft men maar al te veel zulke ongeloovige Demasfen gezien, wien de lust tot aardfche voordeelen r> en waereldfche geneugtens , de zyde van den Heere jiïsus deeden verlaaten. Men vindt zelfs zulken, die de wederwaardigheden wederflaan , maar die bezwyken, voor een ander foort van zagte en vleijende verzoeking, waardoor de mensch geHreeld wordt. Ja, men heeft menfchen gezien, die zich niet laaten aftrekken van den weg der zaligheid, door  OVER DEN ERIBF AAN DE EFEZEREN. 403 door de doornen en fteenen , welken zy op hun pad ontmoetten ; maar .die naderhand te rug gingen, om de goudene appelen op te zoeken , welke men hen toewierp; even als Judas, die den Zaligraaaker volgde, geduurende zynen laagen ftaat, en onder al zyn fmaad; maar die Hem verraaderlyk verkogt, zo dra men tot hem van geld fprak, eh hem de blinkende zilverlingen toonde. ,, Dan men kan niet tegenfpreeken, dat de voornaame oorzaak, van de vertraaging der Christenen, gelegen zy in de vreeze voor de wederwaardigheden , de rampen en de lydingen, welke hen overkomen. Trouwens, deeze vreeslyke aanvallen , zyn zulke felle flagen , welke natuurlyk verbaazen , vrees aanjaagen , en het geloof van veelen doen wankelen. Daar worden 'er maar zeer weinigen gevonden, welke dat geloof bezitten , kostelykcr dan goud, 't welk midden in de vlammen bewaard blyft , en niets van zyne waarde noch zuiverheid verliest, zelfs in de hitte van een vuurigen oven. Het vuur., en de brandende houtftapels verbreeken ligtelyk de banden, waar mede veelen aan jesus Christus verbonden waren: de wind van tegenfpoed doet hen wel haast het zeil wenden. Zy waren in het fchip der Kerk ingegaan , terwyl het zelve in de haven lag, bevryd van ïtormen. Zy hadden een poos gezeild , terwyl het fchoon weder was; maar wanneer de ftorm begint op te fteeken , wanneer winden en baaren , met een ysfelyk geweld , tegen het fchip aandruisfehen, alsdan ontzinkt hun hart, hun geest wordt ontroerd in hun binnenfte, en in de vreeze van te zullen vergaan, berokkenen zy zich hun eigen verderf, door eene lafhartige befchroomd- heid, welke hun fchipbreuk doet lyden aan 't geloof. ■ Dit is ook de reden, waarom Apostel Paulus , in onzen tekst, de Efezeren vermaande niet te vertraagen, voornaamelyk op deeze geweldige verzoeking door lyden het oog heeft; als zynde daarvan de gewoonelykfte en fterkfte oorzaak. Ik bid u, zegt hy, dat gy niet vertraagt, in myne verdrukkingen, of liever, uit hoofde van myne verdrukkingen. En dit heeft ook aanleiding gegeeven, dat veelen het Griekfche woord , hier vertraagen vertolkt, hebben overgezet, door moedeloos worden, als hebbende haare betrekking op de verdrukkingen , welke dikwerf de navolgers van jesus Christus doen veranderen , en van Hem aftrekken." Ee 5 WèU  404 A. marcel JVelmeenende opwekking aan Nederlands Ingezetenen, tot her/tel van hunne vervallcne zaaken , in een tweetal Kerkelyke Leerredenen, uitgefproken op de algemeene Dank- Vast- en Bededagen, in de jaren 1785 cn 178^. Door arnolous marcel , Predikant te Ryswyk in 't Land van Altcna. Te Rotterdam by de Leeuw cn Krap , 1786. In gr. octavo 52 bladz. fT^wee Vaderlandfche Leerredenen , recht gefchikt om I Neerlands Ingezetenen opmerkzaem te maken , zo op den vervallen ftaet van ons Gemeenebest, als op de zegenryke gunst der Godlyke Voorzienigheid, waer doorwy tot nog behouden , en in een ftrclender vooruitzicht gefield zyn; welk een en ander, de Eerwaerde marcel ten ernltigfte doet dienen ter aenfpooringe, tot het wel behartigen van onzen God,dienftigen en Burgerlyken plicht. Met betrekking tot het eerfte,- vestigt hy de aendacht zyner Toehoorders , op de wyze lesfen van Salomo , Spr. XXVIil. 14, 15, 16', die hy op onze omftandigheden overbrengt. En ten opzichte van het laetfte , neemt hy uit het Vrienden-Verbond van Jonathan en David, aengetekend 1 Sam. XVIII. 3 cn 4 , wel byzonder aenleiding, om zynen Toehoorders onder 't oog te brengen , welke voordeden ons Vaderland, uit vroegere verbintenisfen met Frankryk, getrokken heeft, en welk ene heuchelyke verwachting ons het vernieuwen der oude Vriendfehap, met dat Rijk , verleent. Dit doet hem zeggen: „ Neêrlands Gloriezon begint thans weer op te daagen. Neerlands roem , welke zoo fterk beneveld was , begint zig te verheffen. Daar wij door allerhande tegenfpoeden, die clkanclercn zoo digt en geweldig opvolgden, bijna tot op den oever van onzen ondergang gebragt waren, 'zoodanig , dat de kloekmoedigjle erkennen moest , op dat ik de woorden van 's Lands Vaderen in den Bededagshrief gebruike, dat Land en Volk, vrijheid en onafhanglijkheid, ja dat alles in gevaar was; mag Nederland thans , door dit plegtig Verbond, met den Edelmoedigen lodewyk. den zestienden, weder als een glinfterende parel aan de Kroon der onafhangelijke Mogendheden prijken. Welke verbintenis , ter verzekering onzer bezittingen. zoo binnen als balten Europa , zoo als zig 's Lands Souvcreinen met alle regt uitdrukken, aan de luister van deezen Staat, cn aan des-  TWEE BEDEDAGS LEERREDENEN. 4°5 deszelfs veiligheid en onaf bangelijkheid , eene vastheid bii*et\ waarvan men alles goeds veryagten mag. Wie zoude zig fchaamen, bij deeze gelegenheid , de Vaderlandfche taal eenes Gelderfchen Dichters , in den mond te neemen. Juich' juich mijn Vaderland! Daar rijst de gouden Zon! De donder rolt voorbij — 'i verraad knarst op de tanden. De Leeuw grijpt frisfehen moed, hi] fcheurt zig mt de bandenHoe [maakt dit nu den Brit in 't woelzieke Alb.ön ?.. ■ Juich ! juich mijn Vaderland '. Uw grootheid zal herleeven . >t Verbond met uwen Vriend doet al uw haters beeven. (. ) Zoo, mijne Toehoorders! zorgt de goede Voorzienigheid voor Nederland. Hier mogen wij de taal, die de fatriarch Tofeph tegen zijne Broederen voerde, de verderyers n oiïs gemeenebest wel te gemoet voeren Meden heb het ten kwaaden gedagt, maar God heeft het ten goeden oedast. De God onzer vrijheid heeft de pijlen , me op on|e vrijheid en onaf bangelijkheid gewet wierden , op den kop der werperen doen wederkeeren. Daar 'er als een geest van verblinding de Inwoonderen van Nederland bezielde, heeft Nederlands God , door middel van braave, belanglooze Voorftanders van recht en gerechtigheid , de flaapende Nederlanders wakker gemaakt; die , nog bij tijds /bemerkende , hoe ver het reeds met hunne duurgekogte vrijheid verloopen was , het blinkend taal in de meeste Steden , en op het platte Land hier en daar aangrecpen , bedaard , heldhaftig en kloekmoedig , hunne gefchondene rechten wilden herfteld zien, hunne verlorene en geroofde te rug eischten; welke: poogingen van Nêerlands Ingezetenen , als ook die van 's Lands hooge Maften zelve, onder den Godlijken zegen, om de woorden in cfen Bededagsbrief te gebruiken , niet weinig hoof ver. fchafen , of eene voor 's Lands wezenlijke welvaart nuttige en gewenschte verbetering en herflelling van zaaken. Leo dat wü ons thans vleijen mogen, nu wij ons , door de bemiddeling van het edelmoedige Vrankrijk, in eenen geweuschten Vrede van buiten mogen verheugen, dat wij elkanderen eerlang met eene lieflijke vrede, rust en eensgezindheid van binnen , zullen geluk wenfehen. (*) Zie POST VAN DEN NEDERRHYN. No, 4OI. Lyk.  4o5 P. H. VAN LIS Lykrcden , _ ter gelegenheid van het affleryen van den Wel Ed, Geftr. HeereMx. j. c. van hoorn, Heere vanBurgt en Krayenftcin , Raad en Oud- Burgemeester der Stad Vlisfingen , Bewindhebber der O. I. Comp. ter Kamer Zeeland, enz. enz. Uitgesproken op Zondag namiddag den s>6 Maart 1786, over Pf. XXXiX. 10. Door p. h. van lis, Predikant te Burgt. Te Utrecht by A. v. Paddenburg, 1786. In gr. oclavo 56 bladz. Het fpoedig en onverwacht derfgeval, van den aller agtinge waerdigen Heer van Hoorn, die, in den bloei zynes levens, in ene diepe beroerte, gevolgd van enehoopelooze llaapziekte, den geest gaf, heeft den Eerwaerden van /.«aenleiding gegeven, tot het opftellen ener treffende Lykredea , die uitftekend wel uitgevoerd is , en met veel (lichting, in foortgelyke gevallen, of andere tegenheden, gelezen kan worden. Na ene zeer beknopte ontvouwing van Davids tael, Pf. XXXIX. 10: Ik ben verftomd, ik zal mynen mond niet opdoen; want gy hebt het gedaen ! legt zyn Eerwaerde bet 'er op toe, om aen te toonen, hoewy, in zodanige omftandigheden, het voorbeeld van David hebben te volgen, den Here te zwygen ; en wel op dien grond, God heeft het gedaen. De Godsdienst vordert hier geen ftoifche ongevoeligheid ; onze plicht verwoest de aendoeningen der menschheid niet ; ' maer eischt, „ dat wy ons ongeduldig, twistend, beris- ,, pend , klagend hart onze vragende , bedillende „ murmureerende tong bedwingen, om niets zondigs tegen ,, de Hemelïche voorzienigheid, en dezen haren weg, „ voort te brengen, dat onze begrippen overeen- „ (temmen met Gods bedel, ons verdand en oordeel ,, daarin berusten, . onze wil dat goedkeure, „ en onze redenen dat eerbiedigen en verheerlyken l" Jn zulk een geinoedsftand . moeten wy met David zeggen: ik ben verftomd , ik zal mynen mond niet opdoen ! Die tael moeten wy voeren met diepen eerbied, in ootmoedig¬ heid voor den Here, met een onderworpen, berustend hart —-— met een heilig gemoedsbeftaen , met een levendig geloof, meteen Godverheerlykend, dankend, éenbid- dend zwygen, en dat gevoel moet fiandvastlg in de ziel heerfchen. De grond van dit alles moet in ons zyn die gelovige bewustheid, „Gy, oGod! hebt het gedaen!" Deze  LYKREDEN. 4°7 Deze moet ons doen betuigen en gevoelen, God, de spper- ma>tige Pleer cn Eigcnaer van alle zyne fchepzelen, heeft het gedaen l God, die de wysheid zelve is, heeft het Sedaen' God, de Regtvaerdige, de volmaekte, de Heilige, heeft het gedaen! God, de altoos goeder- tier ene de Vader der barmhartigheid, heeft het gedaen! , ' G0d de liefhebbende, de trouwe Vader der Zynen . en ook (dit mag de Christen zeggen , dit moesten wy allen in geest en waerheid zeggen!) MTNVader heeft het 'gedaen j God, de Man der weduwen , de Vader der %eezen' de vriend des eetizaamcn, de voorfiander der veriatenen , de trooster der treurenden Hy, by wien alle vergoeding en vervulling te bekomen ts, heeft het gedaen!" - Op de ontvouwing dezer denkbeelden, met aenwyzing hoe men daer mede vverkzaem behoort te zyn, toont hy verder kortlyk, „ hoe die bewustheid , als men door het geloof zoo van den Heere en zyne wegen denkt, eene uitneemende kragt heeft, om ons, in het droevig " verlies van onze waardfte panden, [en zo ook in andere fmertlyke ongevallen .] tot een eerbiedig , bemoedigd , H aanbiddend zwygen voor den Heere te brengen, en daar in te houden." Zyn Eerwaerde brengt dit verhandelde, vervolgens, over tot het aendoenlyk Sterfgeval van den Heer van Hoorn, wiens loflyk characïer hy, zonder zyne toevlucht tot opgefmukte tael te nemen, ten ininnelykfte afmaelt: waerop hy voorts zyne welgepaste en opbeurende troostredenen richt, tot de treurende Weduwe, Kinderen, Magen, Vrienden, Burgers en Onderhoorigen. Eindelyk, (luit hy zyne Leerreden , met ene aen deze omftandigheden welvoegende op- weklyke vermaning, om uit dit Sterfgeval ■ zo onver- wagt, zo in den bloei der jaren, toch te leeren onze dagen te tellen, om een wys hart te bekomen: en daerdoor te fterker genoopt te worden, om onze onderwerping onder God, in dezen weg, te paren met een ernftig vooruitzicht op, en de zo noodige en billyke voorbereiding van, ons zeiven tegen onzen dood; 't welk hy, op ene gemoedlyke wyze , ten ernftigfte aendringt.  4o8 j. esdré Inleiding tot de kennisje der Natuurlyke Wysbegeerte, door j. esdré , A. L. M. Ph. Dr. en Lid van het Utrechtfche Provinciale Genootfchap van Konflen en JVetenjchappen. 'Met Plaaten. Vierde Deel, Tweede Afdeeling. Tc Leyden by F. de Does Pz. 178S. In gr. oclavo 202 bladz. f~\p de, in de voorige afdeeling, geleverde verklaaring ^'van de enkelvoudige Werktuigen , volgt in deeze de vereischre opheldering van de famengeftelde Werktuigen, en 't geen verder, omtrent derzelver gebruik, in aanmerking komt; welk onderwerp de lieer -Esdré, naar zyne gewoonte, op eene regelmaatige en ligt bevatvaare wyze , behandelt. Nopens dit Huk, komt hier, in de eerfte plaatfe, in overweeging , de famenftelling der Werktuigen in 't algemeen; waardoor men het te kortfehietende'vermogen der enkelvoudige Werktuigen , of de bezwaarlykheid van 'er naar eisch mede te kunnen werken , in veele gevallen te gemoet komt ; en dus te wegen brengt, dat men , in een kleiner beftek, eene grootere momentkragt kunne uitvoeren. De Leermeester dit opgehelderd, en voorts getoond hebbende, hoe men dc kragt der zamengeftelde Werktuigen hebbe te berekenen: verledigt zig wyders ter byzondere verklaaringe van dé zamenltelling der gelykzoortige Werktuigen , die hy tot vier verfchillende zoorten van Toeftellen brengt. 00 Samengeftelde ilefboomen. (k reeds in 1599 het origineel niet meer voorhanden was, ?s aftemeeten uit het onderfchrift van dit zelfde Huk, zo ! 4 et op dat Jaar in het Charterboek voorkomt., op pag. I 01 terwyl daar gebragt wordt een Copie, van eene CoÏÏÏ d l.ie hockftaande.'' „ lk moet derhalven (zegt hy Se vrvheid neemen, te zeggen dat ik voor als; nog me KèWoveni dat de origineelen, tegens welke dit ftuk m ie Charterboek gezegd wordt gecollationeerd te zyn , >o als dat in 't Charterboek op 't Jaar M< 9, fi- mS ™ r; tomt Pleit zelve tegens de echtheid; want dar is dus: Re, rZiè der Staaten nopens het verbinden en verkoopen van vaste goederen en Renthen , enz. Hoe komt men toch ! Sn zulk een opfchrift , indien roerende goederen mede o ier die Wet begrepen waren ?. Verders, dat opfchrift ! dat het ftuk is eene Refolutie, van *3 July 1588, «n Sch K09. En echter wordt daar mets gevonden, van t knr 1.99 crwyl het ftuk aldaar woordelyk gelyk is,met bet^eene on 't Jaar f,88 is geboekt, daar nochtans,, mgcI Vo gl be geWve :e Copie Hefolutieboek , van 't J^W ,  S. BINCKES wel degelyk iets nieuws gefchied is, namelyk, dat de Publicatie op nieuw1! geordonneerd is, niet alleen, maar ook met een bygevoegd bevel, aan alle hooge en leege juftieie. ren, om hen daarna, te regulerend By het 14de point der Landsdag van dat Jaar, fpreeken de Heeren Gedeputeerden ook uitdrukkelyk, van de Refolutie van 15 8, als, nopens dc Hypotheecquén, alleenlylc de onroekendb goederen betreffende, en dit, gevoegd by het eveugemelde optchrift, in het Charterboek op 't Jaar 1599 gevonden wordende, dunkt den Heer Binckes overtuiglyk te bewyzen, dat de Refolutie van 1588 ook tot de roerende goederen niet heeft behoord, het geen nog daaruit verder bevestigd wordt, dat, kort na dien tycf, te weeten in 1601, by Ordonnantie van den 18 Febr., en daarop gevolgde oude Lands-Ordonnantie van 1602 , ook alleen de onbekende goederen voorkomen, als het Onderwerp der Wetgeevinge. Het tweede (tuk, waarin de Heer Binckes met het Charterboek verfchilt, is eene Refolutie, by hem aangehaald op het 5de Art. van den i3denTit., des 2den hoeks, als van den 9 April 1591, waaruit hy op bladz. 176 van het tweede deel, eene periode opgeeft, die men in dat (tuk, zo als het zelve in het 4de deel van bet Charterboek, op bladz. 765 en volg , onder den 8(ten April geboekt is, niet vind. Het onderl'chrift, onder dat ftuk, behelst, dat het genomen is, uit liet Staats Refolutieboek , berustende ter Griffie van den Hove van Friesland. Het Charterboek by hem zynde nagegaan tegens twee Copiën Refolutieboeken, uit 's Hof Bibliotheek, met verfchillende hand gefchreven , bevond hy het (tuk , zo als het in her eerfte geplaatst is, niet alleen hier, (het 5de Art in het Charterboek, doch het 6de in de gefchrevene Copien) veel minder te behelzen dan de r.vce eenftemrnige Copien , maar genoegzaam in alle de overige Ariiculcn, op dezelfde wyze, gefield te zyn. Daarop heeft hy het gemelde (tuk, uit de Griffie zelfs ingezicn, en bevonden, dat hetzelve wel overeenftemt met het Charterboek, maar ook, dat dit ftuk geen het minde gezag van echtheid heeft, als zynde maar eene losfe Copie, en, gelyk men uit vcrgclykinge van de evcngemelde twee ee dtemmige Copie Refolutieboekeri, moet opmaaken , ma :r korte extracten behelsende. Doch, om dit (tuk buiten allen mogelyken twyfel te dellen, heeft hy nagegaanj of, in het origineele Refolutieboek, dit (tuk ook voor handen ware, en hy had het genoegenj hetzelve aldaar, behoor-  OVER DE STATUTEN, ENZ, VAN FRIESLAND. 4T9 hoorlyk onderteekend, te vinden, en wel volkomen over» eenftemmende, met de meergemelde twee Copien Refolutieboeken, zo in de zaak zelve, als in de dagteekening van den 9den April. Men vindt het aldaar op fol. 46 verfo Art. 6. Dat het in het Charterboek onder Art. 5 gevonden wordt, komt daar by toe, dat het 4 en 5 Art. uit het iiefolutieboek in een zyn gefmolten, en beiden in het Charterboek onder 4 gebragt. Voorts heeft de Heer Binckes, om te weeten waaruit de nieuwere Wetten ontleend zyn, het opftel der vier Heeren Advocaaten nagegaan , die tot herzieninge der oude Ordonnantie, en het helpen opmaaken der nieuwe, door de Commisfie der Heeren Staaten zyn gebruikt, en van welken men in dit Werk dikwils melding vindt , onder den naam van Advocaaten, Revifcurs , of ook wel eenvoudig van Revifetirs. Dit opftel , vergeleeken met het daaruit opgemaakte , door de Heeren van de Commisfie in het Mindergetal , en de gemaakte bedenkingen van het Hof van Juftite daaromtrent, die beiden in gefchriften op de Cancellarye berusten, zyn hem vaq ongemeen veel dienst geweest, gelyk ook de cindelyke bepaalingen van het werk der Ordonnantie , by de Heeren Staaten gemaakt, waarvan hy , door de vriendelykheid van wylen 's Lands Secretaris, den Heere van Plettenberg , gebruik heeft mogen maaken , hem van veel nut geweest zyn. Ook heeft hy verfcheidene Placaaten van aanbelang, fchoon zommige niet rechtftreeks tot de Ordonnantie be. hoorende, in dit Werk ingevoegd en behandeld, waarvan de Leezer een lyst voor'ieder deel, daar ze in zyn, zal vinden. Voorts heeft hy in 't algemeen, in de hehandelinge der Wetten, zyn eigen oordeel gevolgd, en daarvan de redenen telkens opgegeeven , om dat hem altyd die wyze van fchryven de beste, de meest leerzaame, en minst verveeJende , is voorgekomen. Met het geen anderen 'er hier of daar van zouden mogen gezegd hebben , heeft hy hem doorgaans in 't geheel I niet opgehouden ; doch daar wylen de Heer Hamerfter, even gelyk hy, opzett*elyk over de Ordonnantie gel'chreven heeft, heeft hy nu en dan zyn gevoelen getoetst, en zyne tegenbedenkingen opgegeeven , vertrouwende daar in met alle zedigheid gehandeld, en de waarde van dat Werk niet verminderd te hebben , zo dat beide deeze Verklaaringen F f 5 van  $20 F. BINCKES OVER DE STATUTEN , ENZ. VAN ERIESL. van de Heeren Hamerfter en Binckes, met eikanderen vergeleeken , een volleedige Commentarie, over de Statuten , Ordonnantiën , enz. van Friesland, zouden kunnen opleveren. Brieven over het Befluur der Coloniën Esfequcbo en Demi- ■ rary, gemsfeld tusfehen de Heeren Aristodemus en Since- ■ rus, nevens by lagen lot deeze briefwisjeliug, en een Voor- ■ reden van den Neder-'landjehen Uitgeever. Eerfte Stuk. Te Amfterdam by W. Holtrop, 1785. In groot oblavo, 83 bladz. Dat de bloei en welvaart van den Koophandel van Nederland niet alleen in een aliernaanwfte betrekking ftaat, tot Neerlands welvaart en behoudenis, maar zelfs, tot deszelfs geheele beftaan , is een waarheid , die geen kundig Vaderlander ligtelyk ontkennen zal. De voordeelige ligging van dit ons Land, tot den Koophandel, gevoegd by de naarftigheid, fpaarzaamheid, oprechte, ronde en eenvoudige zeden, van onze voorouders, hebben hier te I ande , door 's Hemels Zegen, niet alleen een alleruitgcbreidften buitenlandfchen Handel gevestigd, maar ook tevens deszelfs Zegenryken invloed, door het aanleggen van een menigte van allerlei Fabrieken en Trafieken , tot in de afgelegènfte hoeken van ons Vaderland doen gevoelen. De bloei van deezen onzen Koophandel en Fabrieken, gevoegd by de zo gelukkige hervorming in Kerken Burgerftaat, en de daaruit voortfpruitende vryheid, zo in het Burgerlyke als Godsdienftige, moest*3noodzaakelyk een menigte Vreemdelingen herwaards lokken , die onze volfcrykheid tot zulk een hoogte hebben opgevoerd* dat ons Land niet in ftaat is, uit zyn eigen boezem, zulk een menigte Inwooners te voeden, en dat de Koophandel dus het eenigfte middel is tot deszelfs welvaart, behoudenis, en geheel beftaan. Het is dus de onvermydelyke pltgt, zo wel van die geenen , welke tot het Staatkundig beftuur van ons Vaderland betrekking hebben, als van byzondere Burgers, die, 'door hunne verkregenc kundigheden,' anderen kunnen voorlichten, en het hunne toe te brengen, ter bevordering van den Koophandel. De Souverain moet, uit dien hoofde, rlle mrg lyke middelen in het werk ftellen, om de Kooplieden g legenheii te  BRIEVEN OVER ESSEQUEBO, ENZ. 421 - te o-eeven, niet alleen, om alle die onderfcheidene zoorten van goederen, met welke de handel gedreevcn wordt, uit de eerfte hand, en uit die Landen, m welke dezelve de natutulvke voortbrengsels van den grond zyn , te kunnen ■bekomen, maar dezelve ook tevens alle wegen openen , om aan de alzoo opgekochte Konpwaaren, 't zy dan m Natuur 't zy, nadat dezelve door bewerking .eene nieuwe gedaante gekregen hebben, een ruim vertier te verzorgen. Ter beveiliging nu van beide deeze voorgellclde oogmerken is eeïi van de allervruchtbaarfte middelen daarin gelegen dat een handeldryvende Natie, in andere gedeelten 'van d'e Waereld, volkplantingen aanlegge. uit dien hoofde, heeft,de uitgeever deezer Brieven, m eene breedvoerige Voorreden, voor dezelve geplaatst, na alvoorens te hebben aangetoond, waarin onze volkplantingen van die der Ouden verfchilden, de voornaamfte voordeden welke een handeldryvende Natie, uit het oprichten van volkplantingen kan en behoort te gemeten, als in het verfchiet onder het oog doen vallen , waaruit men duiuelyk zien kan, dat niet alleen het aanleggen van zulke volkplantingen van het uiterst belang is, voor een handel- • rflrvvende Natie, maar tevens, dat het zorgen voor den welftand van die volkplantingen een van de allerwezenlyk- , fte en van de allergewigtifte verplichtingen is , die op de beftuurders, van eene zodanige handeldryvende Natie, be- ^ErT'het waren deeze gewigtige' redenen, die hem drongen aan het aanhoudend verzoek van twee zyner Vrienden' in America, te moeten voldoen, en deeze Brieven, die hem' door dezelven zyn toegezonden , met den druk gemeen te maaken. Zy zyn gefchreven in de ronde taal van welmeenende en kundige planters , welke, door de daadelyke ondervinding, en door de tastbaarfte overtuiging, van de ongelukkige^gevolgen, die, door het gebrek van genoegzaame aandacht op onze fchoone en belangryke Coloniën van Esfiqaebo en Dcmcrary , veroorzaakt worden, aangezet , zich wel hier en' daar eenige harde uitdrukkingen laaten ontvallen: doch echter, zo in dc gewigtige redenen van hun beklag, als in de zuiverheid van hunne bedoelingen, bv allen welke van het gewigtig belang, dat ons Vaderland by die uitmuntende Coloniën heeft , overtuigd zyn, volkomen verfchooning zuilen vinden; terwyl het, gelyk de uitgeever wel aanmerkt, in alle gevallen te wenfehen is dat de rondborftige taal van deeze, min op woorden ' , dan  422 BRIEVEN dan op zaaken lettende medeburgers van onze Republiek, die gelukkige uitwerking op hunne medeburgers , in het Moederland, op hen, welken het beftuur der belangen van onze Maatfchappy in den naam van de Natie is ui handen geftekL, zal hebben, dat nog in tyds , voor het welzyn van die Colonie , gezorgd worde, eer het voor altyd zal te laat zyn , eer de moedeloosheid onze Colonisten ('t welk de Hemel verhoede) tot het voor ons Vaderland wanhoopend befluit brenge, om hunne ketenen af te fmyten, zich in de armen van eene andere Natie, op welker zorg zy meer vertrouwen ftellen , te werpen, of om het grootmoedig voorbeeld van hunne dappere nabuuren, de vrygevochteri Noord Amcricaanen, te volgen. 'Er heerscht, by veelen onzer Landgenooten, zulk een ongelooflyke onkunde , omtrent het belang der Coloniën van onzen Staat, dat men veelal, gelyk d-e uitgeever van dit Werk, zeer wel aantoont, in dc beöordeelingeu van de waare belangen, welke ons Vaderland , zo by eene goede directie , als by eene mannelyke. cn verschuldigde defenfie, van de Coloniën heeft, als blinden naar den wand tast , en maar zeer zelden , en dan nog maar by geval, het waare doelwit treft. , Alvoorens, zegt hy, dat men immer in ftaat kan geraaken, over de belangens van onze Coloniën, en over de regte wyze , op welken zy beftuurd moeten worden, grondig te kunnen oordeclen, moet men overtuigd zyn van de volgende Hellingen: 1) Öat de Landen , welke bet Moederland in andere gedeeltens van dc Waereld in bezitting neemt, met oogmerk om op dezelve volkplantingen te vestigen, gedeeltens van het Moederland worden en blyven. ———- 2) Dat die geene, welke uit het Moederland naar de Coloniën vertrekken, hierdoor hunne oorfpronglyke hoedanigheid, van leeden van de Burgerlyke Maatfchappy van het Moederland te weezen, niet verliezen, 'maar behouden; dat ook die geenen, welke uit andere NatLn zich in zodanige Coloniën komen te vestigen, leeelen van de Burgerlyke Maatfchappy van het Moederland worden. 3) Dat de hedendaagfche volkplantingen met geen ander oogmerk worden aangelegd , dan tot bevordering van den Koophan.'el van het Moederland, dat is, tot vermeerdering van de_ welvaart van die geheele (lurcerlyke Maatfchappy, welke in het Moederland en in de Coloniën woont. Uit deeze Hellingen, volgt ontegenfpreekelyk, dat, ti s, ' fchen  OVER ESSEQUEBO, ENZ. 423 fchen het Moederland en de Coloniën , alle de betrekkingen van Leeden van eene en dezelfde Maatfchappy zyn en blyven; dat derhalven de Inwoonders van de Co- loni'.'n, aan de wetten van het Moederland,- en aan de bevordering van het welzyn van het Moederland , even zeer verbonden zyn, als de overige Burgers die in het Moederland gebleven zyn, doch, dat zy ook, aan de andere zyde, alle dezelfde aanfpraaken op de zorg, het toeverzicht en de befcherming van de befiuurders van het Moederland hebben, als het Moederland zelve. Uit een klaar begrip van deeze betrekkingen, vloeijen de volgende rechten en verplichtingen handtastelyk voort; en wel, eensdeels, aan de zyde der Colonisten: 1) Dat eene volkplanting zich zelve altyd moet blyven aanmerken, als een gedeelte van het Moederland, en nimmer zich zelve trachten afhangiyk te maaken , dan alleen in zodanige zeldzaame gevallen, wanneer alle de rechten van Menfchelykheid vertrapt worden. 2) Dat eene volkplanting altyd in het oog moet houden , dat zy, ter bevordering van den Koophandel van het Moederland, is aangelegd; dat dus de Koophandel van de Coloniën nimmer zo vry kan zyn , als die van het Moederland zelve, en dat dus het Moederland , dat onnoemelyke fommen aan hetzelve heeft te koste gelegd ,. een uitiluitenden Handel op die Coloniën dryven moet , en alle de voortbrengzelen der Coloniën in het Moederland opgeflagen en verkogt moeten worden. Dan de rechten en verpligtingen, welke uit het voorgeftelde , anderdeels, op het Moederland zelve'blyken fe leggen, zyn niet minder belangryk, en beftaan voornamelyk hierin : 1) Dat het Moederland in alles in het oog moet houden, dat de bewooners van deColoniJn zyn, Leeden van haare Burgerlyke Maatfchappy, en even dezelfde rechten hebben, als die Burgers, welke in de Maatfchappy gebleven zyn. 2) Dat dien volgende , het Moederland, onvermydelyk verpligt is, om niet alleen in tyden van Oorlog , voor de verdeediging en veiligheid van zyne Burgers 10 de Coloniën te zorgen, maar ook, om dezelve , zelfs in Vreedestyden , in zodanig postuur van tegenweer te houden, dat zy altyd in ftaat zyn, om eenen onverhoedfcben aanval af te weeren, waaraan zy, door den verren afftand van het Moederland, veel meer blootgelteld zyn, dan die gedeel- tens  4»4 " BRIEVEN • tens van het Moederland , welke onmiddelyk onder haat 1 bereik liggen. 3) Dat al verder het Moederland zorge moet draagen, j dat in de Coloniën een goed politicq beduur, en eene \ zuivere Adminidratie van de Jultitie , plaats hebbe , dat li het Moederland de Coloniën nimmer eenige harde Wet- j ten moet opleggen, nimmer op eene despotieke wyze moet { regeeren, dat de rechten van den Burger in de Colonie, ] even heilig even ongefchonden , moeten blyven ,'en dat 1 derhalven, een ieder daar even zuiver en onvertoogen, J recht moet wedervaaren, als in het Moederland zeiven. 4) Dat het Moederland die kosten, welken tot de ver- J deediging van haare Coloniën , tot derzelver politicq be- J duur, tol' de Adminidratie van de 'uftitie aldaar, en wattj meer tot onderhoud van die Coloniën behoort , moeten 1 bedeed worden , nimmer privativelyk op de Coloniën zei-ve ter neder moet doen komen, maar dezelve in het be-1 gin, wanneer die Coloniën nog maar in haare geboorte; zyn, in haaren eigen boezem moet vinden, en zelfs, by, vervolg van tyd , de Colonisten in dat alles niet meert moet doen draagen, dan met de billykheid en de genoeg bekende regels van gelykheid, overeenkomt. 5) Dat-het Moederland het groot oogmerk, waarmede de volkplantingen zyn aangelegd, de bevordering van haaren Koophandel, nooit uit het oog moet verliezen. Dat dus alle onnatuurlyke belastingen , waarmede de Coloniën onderdrukt, alle gezogte Monopoliën, en de kundenaryen , die in dezelve plaats hebben, waarmede de Colonisten geplaagd , en buiten ftaat gehouden worden om te kunnen beftaan, of zich de aangenaamheden des levens te verzorgen, geheel en al met dit oogmerk ftryden, en alle verwachting, van daarin wel te zullen Oaagen, in den grond doen vervallen. 6) Dat men zich in het Moederland ten fterkfle moet toeleggen , om de voortbrengzelen van de volkplantingen g) allerleie wyze te begunftigen, en de Inwooners van de oloniën meer en meer aantemoedigen, om hunne zaaken uittebrciden, en hun door de ondervinding te doen erkennen, dat zy fiunne rekening oneindig beter vinden, by den uitfluiteuden Handel met het Moederland , dan by den ongeoorloofden fluikhandel. Na dus een denkbeeld gegeeven te hebben, van de wederzydfche betrekkingen, en daarop gegronde rechten en verplichtingen, welke tusfehen een Moederland en haare Co-  over bêsequero, enz. 425 Coloniën plaats hebben, merkt de Schryver aan, dat, alvoorens over de rechte wyze waarop Coloniën beftuurd moeten worden, met grond te kunnen oordeelen, het noodig is, dat men den Leezer het onderfcheid, 't welk tusfehen de zoorten van Coloniën plaats heeft, leere kennen, en uit dien hoofde, heeft hy de waarheid der twee volgende Hellingen, breedvoerig en overtuigend, beweezen: i) Dat 'er een allerwezeniykst onderfcheid plaats heeft, zo in de Natuur, als in de oogmerken, tusfehen Handeldryvende en Landbouwende volkplantingen. ft) Dat het derhalven ook zeker is, dat Landbouwende Coloniën , op eene geheel andere en eenvoudige wyze, kunnen en behooren beftuurd te worden , dan Handeldryvende, en dat 'er niets doodelyker voor Landbouwende Coloniën uittedenken is , dan dat men dezelve onder een en dezelfde direétie Helt met de Handeldryvende , en dat zy geheel en al onder het zelfde lichaam begrepen, en zonder eenig onderfcheid volmaakt op denzeifden voet behandeld worden. Na dit alles, is nu de groote vraag, of men in onze Republicq, in de beltuuring van onze West-Indifche Coloniën, het tastbaare onderfcheid, tusfehen Handeldryvende en Landbouwende Coloniën, in het oog gehouden hebbeV En de Schryver beandwoordt deeze gewigte vraag , ontkennen der wyze. Het is bekend, dat de fchoone Landbouwende Coloniën van Esfequebo en Demerary , die, wanneer zy onder een beftuur waren , 't welk met derzelver natuur overeenkwam, ons zulke heerlvke uitzichten zouden geeven, thans onder de directie van'de West-Indifche Compagnie zyn ; zonder nu te onderzoeken , hoe, en op welke voorwaarde, of by welk eene fpeciaale delatie, 't zy dan te recht of te onrecht, de West Indifche Compagnie aan die delatie gekomen zy , (een point, 't welk breedvoerig in de Brieven zelve behandeld wordsfc) heeft de Schryver het echter, uit hoofde van de weinige denkbeelden, die men doorgaans , buiten de Kooplieden, van Koophandel, Coloniën en CompagniëiK enz. heeft, niet ondienftig geacht, op eene korte doch klaare wyze, uit te leggen, i) wat het te zeggen zy , de Coloniën van Esfequebo en Demerary zyn onder de direEtie van de West Indijche Compagnie? en 2) welke gevolgen dat voor die Coloniën hebbe ? omtrent het eerfte, doet de Schryver zien, dat het met zo veele woorden zeggen wil: deeze Landbouwende Coloniën zyn onder de directie van een groot  4^6 BRIEVEN groot lichaam van Actionisten, welker welvaart, zo niet geheel, immers ten grootften deek , van den Handel afhangt, en welke Handel, wanneer die in een bloeijenden ftaat is, dit groote lichaam in ftaat Helt om deszelfs etablisfementen te onderhouden. Omtrent het laatfte, te weten de gevolgen, welke dit ftaan van deeze Landbouwende Coloniën Èsfequebo en Demerary, onder de directie van de West-Indifche Compagnie , naar zich fleepen , toont hy zeer breedvoerig aan , dat dezelve zo nadeelig zyn , dat nimmer deeze onze Landbouwende Coloniën iiï eenen voordeeügen ftaat zullen kunnen geraaken , zo lang zy onder de tegenwoordige direétie zyn , en dat het dus een van de allergelukkigfte evenementen voor onze Republiek zy'n zou , indien dc Souverein , in aanmerking neemende de onnoemelyke voordeelen, welke deeze Coloniën onder een goed beftuur kunnen aanbrengen, zyne byzondere zorg en aandacht daarop wilde vestigen , en zich de defenlie, het politicq beftuur, de Adminiftratie der Juftitie , enz. meer byzonder wilde aantrekken , en dus naar derzelver hooge wysheid over deeze Coloniën een beftuur invoeren , 't welk van dien aart was , dat door hetzelve deeze fchoone Coloniën ten top van bloei gebragt wierden. En de noodzaakelykheid van dit redres zal des te duidelyker blyken, daar de Schryver ons omltandig aantoont, voor welke eene aanzienlyke uitbreiding en vermeerdering, deeze zo fchoone en vruchtbaare Coloniën, in welke nog maar een gering gedeelte der gronden bebouwd wordt , vatbaar zyn , en welke voordeelen van dezelve te wachten zouden zyn, wanneer zy, onder een beter en naar derzelver aart ingericht beftuur, tot rypheid gebragt, wanneer de planters door allerleie ontheffingen , "door allerleie gerustftellingen voor het vervolg aangemoedigd, wanneer alle de gronden beplant, en alle de reden van'klachte en vrees weggenomen, wierden. „ De oneindige, de ontel- baare voortbrengzelen (zegt hy) welke deeze Coloniën dan in den fchoot van het Moederland zouden uit ftorten , de onberekenbaare menigte , van allerleie zoort van behoeftens , welke dezelve dan uit het Moederland zouden -ontbieden, de ongelooflyke bloei, welke dit vertier in de binnenlandfche Fabrieken , Trafieken, Ambachten , en wat dies meer is, door alle de Provinciën en onderhoorige I andfehappen zou verfpreiden , de uitgebreide Zeevaart, met alles wat tot Scheepsbouw, Kquipagie, Victuali n en dergely. ke, nodig zou zyn 3 welke hieruit zou gebooren worden — dit  over essequebo, enz. 42/* dit alles ziet men, is onbefchryflyk alles *u dan zaïnenwerken , om aan de Republiek een geheel nieuw leven te verfchaffen." . De zucht om alle deeze groote emdens te bereiken, is het waare oogmerk , waarmede de hier aangekondigde Brieven te vooifcbyn komen. Men zal in dezelve de misflao-en , gebreken en onheilen, met welke deeze Colomen te worfteïen hebben, en door welke zy te onder gehouden worden, op eene bedaarde, doch tevens vrymoedige wyze vinden aangetoond, dewyl niets de Schryvers weerhouden heeft, om waarheden van zo veel belang, van zo veel invloed op het welzyn van het Vaderland , met die ronde, die vrye taal aan de Natie open te leggen, welke, derzelver gewigt vordert , doch in welke echter alle mogelvke gematigdheid is waargenomen; terwyl de uitgeever ons verzekert , dat men het waare oogmerk van dezelve oneindig te kort doen zou , indien men de opgave der oorzaaken van den minderen bloei, ja vaii den geheelen ondergang , waarmede deeze Coloniën gedreigd worden, en de heflzaame middelen tot redres, die in deeze Brieven worden voorgefteld , toefchreef aan een onbezonnen drift van twee planters; indien men dezelve aanmerkte als harfetifchimmen van misnoegden, of ten onrechte naar ingebeeld redres verlangende warhoofden; maar dat men dezelve veeleer moet befchouwen als de eerbiedige,_ de waarfchouwende , de Vaderlandlievende, en vereemgde Item van alle de Ingezetenen van die Coloniën. Ons bericht is reeds te ver uitgeloopen, om uit de Brieven zeiven, van welken reeds vyf Hukken het licht zien , en die de aandagtige overweeging van ieder nadenkend Vaderlander wel waardig zyn, eenige byzonderheden aan onze Leezers mede te deelen; doch, in t vervolg , zullen wy daar toe wel eens gelegenheid hebben. ■Nakezing van Bukken, tot de Militaire JunschBie betrekkelyk, door fr. adu. v. d. kemp. Twee Deelen. le Utrecht by B. Wild, 1785. Behaiven den inhoud der ' /tukken, 1054 bladz. In gr. oStavo. In deeze Naleezing, levert ons de Heer van der Kemp de nog overige Hukken, welken hem, nopens de Militaire Jurisdicte, ter hand gekomen zyn , om dus zyn voorheen I.deel.n. alclett.no. 10. Gg ge-  428 FR. A. VAN DER KEMP geopend Magazyn van Hukken , (*) zo volledig als hera doenlyk is, te maaken. Het eerfte Deel behelst de laate. re Staatsrefolntien deswegens genomen , en de ftukken ter dier gelegenheid aangevoerd, met de daartoe behoorende Bylagen; en voorts, zyn in het tweede Deel nog by een vergaderd, etlyke ftukken van vroeger datum, die tot dit onderwerp betrekkelyk zyn. Men is dus , door den onvermoeiden arbeid van den Heer van der Kemp, in ftaat gefteld, om het vroegere en laatere voorgevallene deswegen na te gaan; en ten duidelykfie te zien, dat den Militairen R egter nimmer, Staats wyze, eene ongelimiteerde Jurisdictie in commune delicten en civile zaaken is opgedraagen. Dat, in tegendeel, het indringen van zulk eene Jurisdictie, tegen alle daartegen aangevoerde Memorien aan, door 's Lands Staaten beftendig is tegengegaan ; zo dat die Jurisdictie, niet dan in tegenkanting der Staaten, Hand gegreepen hebbe ; weshalve ook 's Lands Staaten, eindelyk, den 24 December 1783, dat prastenfe Hooge Geregtshof, regtmaatig, afgefchaft^en dien zogenaamdeu Hoogen Krygsraad buiten effect gefield hebben." Met de uitgave deezer Naleezinge, geeft de Autheur in zyn Voorbericht, onder andere bedenkingen , over deeze zyne Verzameling van Hukken, wel byzonder eene herinnering, die den Beftakbrief betreft, welken wv, ;daar deeze Brief veelen in dit geval opmerkelyk toefchynt\ en wy 'er een en anderwerf gewag van gemaakt hebben (f) ,) hier nog zullen mededeelen. „ Veelen, zegt hy, zullen wagten, en zommigen hebben 'er op gedrongen, dat ik, die op 't voetfpoor der Heeren Commisfarisfen van het Zeeuwsch Rapport (§), hadt in twyffel getrokken , dat de Beftakbrief daedelyk door de gezamentlyke Bondgenoten zoude gearresteerd zijn, en, als een landwet, gevigeerd hebben, nu zoude trachten om dit gevoelen te fiaeven, vooral daer een kundige tullinc van oldknbarnevelo , in zijn Onderzoek over dit ftuk, geoordeelt heeft, dit punt te kunnen betogen. Daar het egter mij alleen om de waerheid te doen is, en niet om de zege , erkenne ik gaern , zo door den Heer tdxling , als door andere kundige Vaderlanders, in meer f*) Zie Alg. Vad. Lttteroef. V D. bl. 217. 464. Cf) Aid. bl. 465. 466. VI D. bl. 287. — 291. (§) Men vindt dat meesterlyk Zeeuws Staats-Rapport, ir. het eerde Deel deezer Naleezinge, bl. 39. — 89.  NALEEZING VAN STUKKEN. 429 meer dan één opzicht, te zijn toegelicht, fchoon het ftuk zelve, mijns bedunkens, nog niet volkomen is voldongen; en wanneer men alles beaerat, wat ten voordeele des Beftaltbriefs, zo door den Heer van de spiegel , als door den Heer tulling, is aengevoerd , is men nog zeer weim> gevorderd , in het bewijzen van die juftenue , welke diln bestaltbrief zo juist van pas, door den Heer van de spiegel , der vergetelheid deed ontrukken. Het is goed trouwens, dat men eene zaak van alle kanten belichtje en ten dien einde, moet ik nog het volgende omtrent'dien Beftaltbrkf bij voegen 't welk mij van eene goede hand is medegedeeld geworden. Men vermoedt, namelijk, dat die Beftaltbrief door de Gedeputeerden tot de nadere Unie zoude geconcipieert zijn. Uit de Notulen der Gedeputeerden, tot de Unie van Si'january i579 , zoude blijken , dat 'er ten dien dage • eenx Beftaltbrief gearresteerd is , voor het krijgsvolk der Geünieerde Pro vintien en Steden. Indien nu de echtheid dezer Notulen buiten kijf is , zoude de zwaengheid , uit den datum van ultimo Febtuarij 1579» «-et geringe moeite ziin weg te nemen. ■■ . Het is zeer mogelijk, dat, daer die uitgebreide ftukken de'/elfde dagtekening hebben , van ultimo februanj 1579, en het niet "vermoedelijk is, dat de Deliberatien over dezelve in ééne zitting zullen afgeloopen zijn , deeze de vereerde Heeren eenige dagen bezig gehouden hebben, en wn denzelvden dag kunnen zijn uitgegeven. VeHer is mij verzekerd, dat 'er nog een Inventaris van ftukken , door een der Zeeuwfche Gedeputeerden overgelegd, onder welke gewaegd wordt van den Bejtaltbrie'f voor de Militie, onder de Zeeuwlche Staetspapieren zoude voor handen eijn ; welke twijffeling door hun, die tot die zo zeldzaem geopende bewaerplaetzen der Staetsbefluiten toegang hebben, zoude kunnen uit den weg geruimd worden ,° zonder vreeze van hier door, de wetenfchap der Burgerij te zullen uitbreiden, hn eindelijk, is mii nog van elders onder het oog gebragt. 11" Het ex/teren eener Misfive vanWillem L van 1580, met' eene Copie des Beftahbriefs , in bet zelve Jaar , bij die van Holland gearresteerd , woordelijk met de bekende overeen komende: alleen met dit onderfcheid dat die van Holland gaet op den naenï, van zijne Furftehjke Genade en de Staeten van Holland. % a) Het exfuren eener Refolutie der Staeten van Zee99 J ' Gg 2 lana,  430 FR. V. D. KEMP , NALEEZING VAW STUKKEN. land, van het laetst van 1578, waerbij Gedeputeerden tot de nadere Unie gelast worden , om eene generale Krijgs. wet over 't volk van Oorlog te bewerken welke Re¬ folutie te vinden zou zijn, in een Reg. ter Staeten Griffie . het een gequoteerd A., het ander D., welke laatfte voor de ftukken, tot de Unie relatif, zoude zijn aangelegd. „ Indien deze ftukken waerlijk ter Staeten Griffie van Zeeland ex/teren, en den opgegeven inhoud bevatten, zoude het hoogwaarfchijnluk worden, dat in Holland, en misfchien ook in Zeeland, uit hoofde van 't toemalige naeuw verbond, tusfehen de beideProvintien, fchoon zulks niet even duidelijk blijke, deze Beftaltbrief is aengenomen , zonder dat men echter hier door kan ontwaren , of die, door de Gedeputeerden geconcipieerde, en voor zo veel in hen was gearresteerde uestaltrriep, door alle de overige Bondgenooten, eenparig,, als een Reglement is aangenomen , zo lang uit derzelver refpecfive Staets-Registers zulks niet met volkomen zekerheid uitgemaekt kan- worden. „ Misfchien zal deze of geene oordeelkundige beoefenaar onzer Vaderlandfche Gedenkftukken , de nog bij mij , en anderen van meerder ervarenis, in dit vak, overgeblevene twijffelingen, uit den weg kunnen ruimen, indien zij, die in ftaet zijn , denzulken de behulpzaeme hand te bieden , zich, des verzogt, niet onttrekken." Onderrichtingen , wegens het reizen over Land, langs den weg van Suez door Egypte, na Europa , benevens Dagverhaal eener reize uit Europa na Indic, door de grooie [Voeftyne van Arabic. Door »j. capper , Efq. Colonel in dienst van de Oostind. Maatfch. in Engeland. Tentanda via est. Naar den tweeden druk uit het Engelsch. Met Kaarten. Te Amfterdam by J. Yntema, 1786. Behalven de Voorrede en de Inleiding, 231 bladz. in gr. octavo. Ter gelegenheid dat zeker perfoon van aanzien voor had, uit Indie, langs den weg van Suez, na Europa weder te keeren, fchreef de Heer Capper, op deszelfs verzoek, een onderrigtenden Brief wegens die reisroute, welke hy vervolgens door de drukpers gemeen gemaakt heeft. In deezen f.rief, geeft hy den Reiziger niet alleen het noo-  j. capper's landreize na indik. 431 noodige verflag, van de te houdene coers , maar meldt hem tevens, wat hy , zo veiligheids- als gemakshalve, in agt hebbe te neemen; mitsgaders het merkwaardigfte, dat langs de Roode Zee tot aan Suez , en van daar door Egypte tof aan Alexandrie, (om dan voorts na Europa over te (teeken,) te bezigtigen is. De opgave van dit alles gaat vergezeld van verfcheiden aaumerkingen , over het daaromtrent gelegene, de verfchillende reiswegen, en etlyke byzonderheden, die het Volkscharacfer, den Koophandel, als mede de Kunften en Weetenfchappen, betref; .fen; het welk den Schryver ook het oog doet vestigen, op den voormaaligen en tegenwoordigen toeftand vanEgyp: te; dat hem aanleiding geeft, om te beweeren, hoe 't zeer \ waarfchynlyk zy , dat de bewooners van Indoftan , vroe1 ger dan de Egyptenaars , in veele Weetenfchappen uitga: munt hebben , en dat de Egyptenaars een groot gedeelte hunner kundigheden, oorfpronglyk, aan die van Indostan « verfchuldigd zyn. Met de openbaare afgifte van : deezen Brief, heeft de Heer Capper 'er bygevoegd , een : Dagverhaal zyner reize uit Europa, overBasfora, na Indie. \ Te Livorno fcheep gegaan zynde , en voorts koers gezet \ hebbende na de Syrifche Kust, landde hy te Latichea(*); I trok vervolgens na Aleppo ; en doorreisde van daar de j groote Woeftyn van Arabic, 't welk hem te Basfora bragt, ' van waar hy vervolgens door een Vaartuig te Muskat of I Maskate gebragt werd , en voorts na Bombay ftevende. ! Van hier zeilde hy, langs de Malabaarfche KustnaAnjen- ] go of Anjinga, en trok eindelyk te Land na Madras. ■ I Door dit bygevoegde Dagverhaal , dat, even als de eerstj gemelde onderrigtende Brief, verfcheide byzonderheden beI helst, levert de Heer Capper een verflag , van twee verj fchillende reisrouten , van en na Indie, langs de Roode Zee ) over Suez, en door de Perfiaanfche Golf over Basfora; van ( welke men zig zou kunnen bedienen, om, fpoediger dan l ter Zee, over de Kaap de goede Hoop, brieven en berigten t na en van Indie te zenden. Zulks aan te duiden, is het I boofdbedoelde van beide deeze Stukken; gelyk hy in zyne t Voorrede en Inleiding te kennen geeft; in welken hy zyn ontwerp deswegen open legt; 't geen ons nog wat byzon- de- (*) By anderen Latikea ook Ladicia geheeten, oudtyds, Lacdicea, cn wel Laodicea aan de Zee. Gg 3  432 j. capper's dercr, op het daarin voorgeftelde, het oog doet vestigen. De Heer Capper, by de eerfte Uitgave deezer Stukken, zyn denkbeeld, wegens het openen eener gemeenfchap met Indie, inzonderheid langs de Roode Zèe, reeds voorgedraagen hebbende , geeft hier , in de Voorrede voor de tweede U'tgave, te kennen, hoe hy , door den jongst gevoer len Oorlog in Indie , en de gevolgen daarvan , zeer verlterkt geworden is, in zyne gedagten, wegens derzelver noodzaaklykheid, om, door dien weg, fpoediger berigten uit Engeland in Indie te kunnen brengen, en van daar te verkrygen: als mede, dat zommige zedert dien tydzamen-loopende omftandigheden dit zyn ontwerp belangryker maaken, en de moge'ykheid van deszelfs uitvoering beguniligen. Hiertoe moest men van de Turken verlof vraagen, om Paketbooten de Roode Zee op te zenden, en 'er by de Égyptrfche Regeering op aan ftaan, om de vryheid te hebben, van met Ruiooden door het Land te trekken. In de tegenwoordige omftandigheden , verwagt hy hieromtrent niet veel tegenftribbeling , of 't zou moeten zyn van den Sherif van Mekka: dan deeze zou, naar zyne gedagten, vermoedelyk ook geen plaats hebben , wanneer de Sherif verltond, dat men in deezen geen Koophandel zogt te dryven , en zig alleen bepaalde, tot bet zenden van Paketbooten met Brieven. Langs dien weg konden de Brieven , naar zyne berekening', overgebragt worden in zeventig dagen; en de kosten, die vereischt zouden worden, tot het oprichten en in ftandhouden van eene geregelde post, voor deeze Brieven, waren, zyns oordeels, gemaklyk te vinden. Van dit onderwerp, geeft hy een nader verflag, in zyne Inleiding. Voor de ontdekking van de vaart, rondom de Kaap de goede Hoop, was, zegt hy, de handelweg met Indie langs* de Roode Zee de gebruikelykfte; maar zins dien tyd, hebben de Europeaanen 'er van afgezien, en dezelve is thans alleen in He handen der Mahometaanen. Dezelven bedienen zig van den Noordwestenwind, om van Suez naGedda of Jedda, omtrent twee graaden bezuiden den Noorder Keerkring gelegen , met hunne Koopmanfcbappen te zeilen ; en te gelyker ryd neemen zv, die uit de Indien of uit het Gelukkig Arabie komen , den regehnaatigen Zuidwesten Moufon waar, om hunne Koopmanfcbappen aldaar aan te voeren; neeraende ieder voorts, naa het dryven van den Handel, den gunftigen keer des VVinds waS:, om w&der te ver-  LANDREIZB NA INDIE. 433 vertrekken. Van deezen Handel, trekt de Sherif van Mekka aan wien de regeering van Jedda eigenlyk behoort, zeer veel voordeel; en hy zelve ftaat dikwerf niet weinig af LnhetTurkfche Hof, om deszelfs befehermuig en hulp te «nieten; dat hem, in 't Jaar 1774, wel te ftade kwam. De Kernent Generaal van Bengale naamlyk ondernam , diestvds, het < prichten van een Handel, regelrecht opSuez-, Sr de goederen te Jedda te ontichepen; dan de Sherif van Mekka wist dit te dwarsboomen en bragt te wege, dat het Turkfche Hof den Christenen allen zpdamgen Handel verbood. De Heer Capper toont de onregtniaatighe.d van dit verbod, en der daarop gevolgde mishandelingen , aan, dan met dit al es wil hy wel toeftaan, dat het veelbgt raadza m zy van dien Handel op Suez af te zien; doch Her uit volgl zyns oordeels, niet, dat men by't Turkfche Hof niet zou mogen aanftaan, op de vryheid van met Paketböoten met Brieven van en na Suez te vaaten. Het belang voor de Oostindifche Maatfchappy , in 't fpoediger overkomen van berigten, doet hem hier op aandringen; en hy vfdt zig te eerder met een goeden uitflag , om da zulks g e, bedekking heeft tot den handel , waarop het bovenlemelde verbod eigenlyk flaat. Het zou 'er maar alleen fp afkomen , om van het Turkfche Hof te verwerven een San, ter verklaaringe; „ dat geene perfoonen , die van de Turkfche Regeeringe afhangen , of met dezelve " verbonden zyn , eenigen onderdaan van Grootbmtanie » op zynen weg langs de Rood; Zee,, of door Egypten, " zullen beletten of hinderïyk zyn, mits dat hy mets oy " zich hebbe dan papieren, en zodanige pakkaadje alsmtrn " onderftellen mag, dat reizigers op eene zo groote reis " noodghebben."—- Wat den gefchiktften tyd tot deeze reis betreft, volgens de opmerking van onzen Autheur, Kt die vroeg in April, en dezelve eindigt in 't voorfte van Tuny; geduurende dien tyd kan men, naar zyne berekening, de reis van Engeland, of Londen, tot Indie doen, op zfn hoogst in acht en zeventig (*), op het minfte m ne<^en en vyftig, en dus in een middengetal, van 6b5 dagen? Menmag, zegt hy, dus eenigermaate te vryer wat (*•) In de Vertaaling leezen wy 70 dagen; dan dit is een Schryffout. In 't Engeisch ftaat 78 dagen. Gg 4  434 j. capper's bepaald rekenen, „om dar een groot gedeelte deezer reize „ gedaan wordt tusfehen de Keerkringen, alwaar de Win„ den en het weder zo regelmaatig zyn , als eenige na„ tuurlyke wenteling van tydperken zyn kan: en zelfs in „ de Middellandfche Zee, waar alleen de Winden veran„ derlyk zyn, heeft men nooit befpeurd, dat zy, in den „ Zomer, lang achter een blaazen , tusfehen het Zuiden „ en het Oosten, het eenige vierde deel van hetCompas, „ dat onguuftig is voor de Schepen, die, uit de Havens „ van Frankryk of Italië, na de Levant moeten zeilen." Aan dit verflag van den gefchiktften tyd, tot het doen deezer reize, hegt de Heer Capper wyders nog eenige algemeene onderrigtingen ten behoeve der reizigers, vooral van dezulken, die niet in ftaat, of juist niet genegen zyn, om veele vermoeinisfen uit te ftaan. Onze Autheur beantwoordt verder nog eene bedenking, nopens het nadeel dat de Indifche Handel over de Kaap de Goede Hoop zou kunnen lyden , indien de reisroute over Suez en door Egypte , in 't vervolg van tyd, eens regelmaatig en beftendig mogte worden: welke bedenking, zyns oordeels, van niet veel gewïgt is,en althans niet tot bezwaar van zyn beoogde plan kan ftrekken. Het zelve, naamlyk, heeft geen uitzigt op het dryven van den Handel langs dien weg; maar bedoelt alleen, by het Turkfche Hof te verkrygen , een vryen doortogt voor de Renboden door Egypten , en 't af- en aanzenden van Paketbooten, van en na Suez, onder de voorgemelde bepaalingen. Laatstlyk maakt hy met een kort woord ook gewag, van de reisroute na Indie over Basfora, welke hy in het opgenoemde Dagverhaal befchreeven heeft. Dezelve is, naar luid van dat Dagverhaal, vermoeiend en niet zonder gevaar; weshalve men zelden die reis, uit verkiezing of nieuwsgierigheid, zal onderneemen : dan, daar 't egter gebeuren kan, dat 'er dringende redenen zyn om dien weg in te flaan, zo heeft hy geoordeeld verpligt te zyn, desaangaande de noodige onderrichtingen mede te deelen. Volgens het verflag, dat hy van deeze zyne reis geeft, volbragt hy dezelve, van Livorno tot Bombay, in vier Maanden en tien dagen ; doch in gunftiger omftandigheden, en op geregelder fchikkingen , zou men, zegt hy, die reis kunnen doen in drie Maanden of negentig Dagen. „ Wy zullen, zegt hy ten beiluite , dan in ftaat zyn, om,  landrejze na indie. 435 ®m, langs verfchillende wegen, over de Kaap de Goede Hoop, over Suez, en over Basfora, Brieven en berichten na en van Indie te zenden. Maar wanneer wy van éénen van allen zyn uitgefloten, zal 'er in elk Jaar eene angftige tusfchenruimte van eenige Maanden zyn, geduurende welke wy van weerskanten onkundig zullen zyn , van het geen 'er in de onderfcheiden gewesten gebeurt. Het beste laargetyde om Engeland te verlaaten, om over de Kaap de 'Goede Hoop na Indie te reizen , begint in November en eindigt in April : dat, om over Suez te gaanf, begint in April en eindigt in het midden van Juny: de reis over Basfora zal de beste zyn, geduurende de overige deelen des Jaars. Het vastftellen van eene beftendige opvolging van berigten , bykans even regelmaatig als onze posten t'huis, zou zeer geringe, indien eenige, onkosten vereifchen ; zoude algemeen genoegen geeven aan allen , die eenig belang hebben in delndifche zaaken; en, ter zelfder tyd, ontelbaare voordeelen aanbrengen, zo wel aan de Re- geeringe als aan de O. I. Maatfchappy." Het komt den Heer Capper, zo als hy zig met het afloopen zyner Voorrede uitdrukt , voor , dat de Regeering der O. I. Maatfchappy 'er zeer veel by zou winnen, indien er eene Acte van het Parlement gemaakt werd , om eene post voor de Oostindifche Brieven op te rigten : en dat men wel byzondere perfoonen zou kunnen vinden, die het noodige geld vooraf zouden willen fchieten , en,* met één woord, alle de kosten goed maaken, onder voorwaarde, dat men hun toelaate eene redelyke vragt voor de Brieven te ontvangen. Twee Kaarten , de eerfte een Schets van Egypten, cn de onderfcheiden Wegen, zo oude als hedendaagfche , van de Roode Zee na dc Middelandfche ; en de tweede, een Schets van den Weg dwars door de groote Woeftyne van Arabic, van Latichea over Ateppo na Basfora, ftrekken zeer tot beter begrip deezer Reize. Gg 5 Cf-  43a d'enserkabodes, en de volkomene rechtvaardigingen herftelling van den Bisfchop van Coimbria , die beiden op dc wreedlte wyze door hem vervolgd waren, de grootfie vernedering was, die hy toe nog toe had uitgeflaan. TerCO Men heriiinere zich , dat dit ds eigenlyke Mam van den Marquis dt Pombal wis.  VAN DEN MARQUIS DE POMBAL. 439 Terwyl de Koningin zich met zo veel yver en moeite toeleide, om de onrechtvaardigheden van het voorgaande Minifterie te herftellen, en haare Onderdaanen zulke doordringende blyken van haare goedheid vertoonde , verwyderde zv m tegendeel eenigen der voornaamfte lievelingen van den Marquis de Pombal uit haaren dienst, die, met zynen geest bezield,zyne grondbeginzelen ingezogen hadden, en thans tot die uitmuntende posten, waartoe de gunst van den Munster hen verheven had, onwaardig geoordeeld wierden. Ook Itelde zy Maeiitraatsperlbonen aan , om de klagten van de Onderdaanen te ontvangen, tegen den Marquis de Pombal, welke openlyk een lyst maakten van perfoonen, die deeze Minister had doen fterven in gevangeni's zetten, of naar de Coloniën in ballmgfchap verzenden. Het getal van deeze flagtoffers bedroeg 0640 perfoonen , van welke naauwlyks 800 perfoonen hun ongeluk overleefd hadden,en onder welken men 3970 perloonen telde die men geen misdaad kon verwyten. Het verlot door de Koningin aan alle Onderdaanen vergund, om hunne bezwaaren tegen den Minister in te brengen, ftelde alle zyne hatelyke Monopoliën , onrechtvaardige aanmatigingen en knevelaryen in een helder daglicht. Binnen weinig tyds ontving zyn Agent order, om aan de Fabriketirs in zyde Stoffen, 20,000 Cruladen, 150000 aan de Directeurs van de Kanalen, en bykans ook zo veel aan de Paters van St, Philippus te betaalen, welke fommen Carvalho, onder verfcheidene voorwendfels, ter leen had weeten te krygen, met oogmerk om ze nooit weder te Keeven. Deeze byzondere teruggaven werden welhaa«t gevolgd van een fom van 250,000 Crufaden, die hy aan den Staat fchuldig was. Men had eene kas van belastingen, inzonderheid tot wederopbouwing der openbaare Gebouwen gefchikt. Pombal, welke daarvan de Opziender was, nad die fom te rug gehouden of verduisterd, en die belteed, om, op zyn naam, verfcheiden Huizen te bouwen, waarvan hy de 1Ugendommen en Grondbrieven bewaarde. ^ r ^ -c Onder verfcheidene in 't openbaar uitgegeeven Gelchritten, op dien tyd, tegen den Marquis de Pombal, en waardoor die Minister zich het meest beledigd gevoelde, was eene Memorie, ten voordeele van Prancois Jofeph Caldeira Galbardo Mandanha. Deeze door de Pombal gebannen in een der verafgelegenite Volkplantingen van de Portugee'che beerfchsppy, doch thanus in zyn Vaderland met andere Banlingen te rug geroepen , wilde zich aankanten tegen de in bezitneming der hem toebehorende Landeryen, waarvan de Pombal zich zelve Meester gemaakt had, geduurende zyne afweezigheid. De Advocaat .belast om zyne Memorie in orde ie brengen, in plaatle van zich tot de zLk in quteftie zelve te bepaalen, voer geweldig uit tegen dan perfoon en de beftiering van de Pombal. Dit was eene zwaare eu te onregt .bygebragte belediging, waarvoor Carvalho bui-  440 GEDENIvSCHB.rFTEN "ten twyfel geregtelyk eene voldoening konde eisfch'en. Dees liet door een zyner Advocaaten een Memorie opftellen, waartoe hy zelfs de Stoffe leverde', en welke eene Verdeediging en Lofreden van zyne beftiering behelsde, benevens eene vernieuwde befchuldiging der perfoonen, welke haare Majefteit reeds •voor onfchuldig verklaard had. Dit verbitterde dermaate de Koninginne , dat zy niet alleen de Origineelen der Memonën liet verbranden, en hunne Onderdaanen by herhaalde Edicten verbood om 'er eene Copy van te bewaaren, met bevel om dezelve aan de Griffie ter hand te ftellen, maar ook de Pombal op zyn Landgoed eene gerechtelyke ondervraaging liet doen om zekere daaden op te helderen, welke hy in zyne Memorie aangehaald had. Van dit onderzoek egter. dat door eene tusfchenkomende zwaare ziekte van den Minister wierd afgebroken, en van September 1779 tot January 1780 wierd voortgezet, is .nooit iets met zekerheid uitgelekt. Zonderling is het, dat, agt dagen voor het vertrek der Commisfarisfen , de Marquis de Pombal hun zou gezegd hebben, dat het hem leed deedt van tWegens de moeite, welke hy hen zedert zo langen tyd veroorzaakt had ; maar dat d:e op zyn einde liep, en dat zy binnen acht dagen weder te rug zouden geroepen worden; welke voorzegginge door de uitkomst bevestigd is geworden, en eene breedvoerige ftoffe tot gistingen voor de ftaatkundigen kan veroorzaaken. Dan de laatfte en verfchriklykfte (lag, welke men den Marquis de Pombal toegebragt heeft, was het Edict van de Koninginne, waarby zy beveelde, dat het Proces van den Hertog van Aveiro en andere Heeren, die ter dood gebragt waren, zou herzien worden door dc rechters uit de eerfte gerechtshoven van het Ryk verkozen. Dit ogenblik oordeelden de Je'uiten tevens zeer gunftig voor hun te zyn, om zich te ontlasten en te zuiveren van de befchuldigingen tegen hen ingebragt. Zy wisten den Koning Don Pedro, die de geestelyken altoos bemind had, op hunne hand te krygen, en ftelden aan de Koningin een Memorie ter hand, behelzende dertien Artikelen, op welke haare Majefteit verzogt wierd den Marquis de Pombaf te doen ondervraagen. De zittingen der Commisfarisfen ter revifie van de ter dood gebragte Heeren waren in den beginne zeer menigvuldig en langduurig, maar deeze eerft drift begon wel fchielyk te bedaaren. Eenige van de Rechters wierden ziek, en ftelden anderen in de noodzaaklykheid van hunne vergaderingen op te fchorten ; terwyl'er nog verfcheidene andere redenen bykwamen om een vonnis te vertraagen, 't welk door de Natie en door geheel Europa met even veel ongeduld verwagt wierd, totdat eindelyk de Koninginne, vast belloten hebbende, om eene zaak af te maaken, welke zy met reden aanmerkte als eendergewigtigfte van haare regeering, en vermoeid van de beletzelen, wel-  VAN DEN MARQUIS DE POMCAL. 44* lce het vonnis fcheenen te vertraagen, eensklaps haare fiellige orders Het afvaardigen tot eene fpoedige byeenroeping der Commisfarisfen. Dan, welke naarftigheid men ook aanwendde, had men veel moeite om alle de rechters byeen te verfamelen , en het was reeds nacht, wanneer zy ten hove aankwamen. Zy werden aanhaar Majefteit geprelenteerd, welke hen haare meening te kennen gat. Diensvolgens vergaderden zy op dat ogenblik; en na alvorens alle Hukken van het Proces geleezen en verfcheiden tegenwerpingen gemaakt te hebben, welke de zittinge tot aan vier uuren des morgens deeden duuren , eindigden |y met alle perfoonen voor onfchuldig te verklaaren, zo wel de dooden als leevenden, welke of ter dood gebragt, of in de gevan- Senis gebragt waren, op den datnm van het Vonnis van den 12 'anuary 1759> Schoon de Koningin dit vonnis tot na het Paasch Feest wilde geheim houden, was de yver te algemeen, de nieuwsgierigheid te groot, en te veele perfoonen hadden 'er belang by, dan dat het langen tyd zou duuren. Men wist wel dra , waaraan men zich moest houden , en de Natie verheugde zich eindelyk die fchandvlek uitgewischt te zien, waar mede een bloeddorftige en willekeurige Minister den naam der Portugeefche Natie bezwalkt hadde. Ondertusfchen, op het ogenblik als men zulks het minst verwachtte, vernam men met veel hartzeer dat de zaak op nieuw was opgefchoit, terwyl de uitfpraak aangaande het !ot, welke de wreede bewerker van zo veele onrechtvaardigheden en kwellingen verdiende, mede onbeflist bleef, tot dat eindelyk de Koninginne by een Decreet, cedagteeiend den 16 Augustus 1781, volgens het eenpaarig advys der Rechteren, die zy met dit onderzoek belast hadde, verklaarde, dat de Marquis de Pombal misdaadig was, en waardig om voorbeeldelyk ge/iraft te worden. Maar dat zy, tit hoofde van zyn ouderdom en ongefteldheden, veeleer haare goedertierenheid als gerechtigheid geraadpleegd hebbende, hem wel de genade wilde bewyzen, om hem van de lyfltraffe te ontdaan en zich te vrede te ftellen met hem twintig mylen ver van het hof in ballingfchap te verzenden, —— Zedert deeze zyne veroordeeling en ballingfchap , die hem in den ouderdom van 82 jaaren te beurt viel tot aan zynen dood, op den 5den May 1782, die in de daad het einde van zynen loopbaan gekenmerkt heeft, is 'er geene gebeurtenis, waardig om aangeteekend te worden , voorgevallen. Zyne Familie heeft de oneer van zvne laatfte jaaren, door de pragt van zyne lykftaatfie zoeken uit te wisfchen, en daar toe, zo men zegt, twaalfduizend crufaden te koste gelegd, fchoon zulk een pragt, ten aanzien van een banling voor Pombals talryke vyanden, minder een daad van Kinderlyken eerbied dan eene befpottmg fcheen, die men der Natie en de wetten aandeed. Zie daar een kort begrip van de voornaamfte gebeurtenisfen der laatfte jaaren van den Marquis de Pombal in zyne ver- ns-  442 gedenkschriften van den marquis de pombal. enz. nedering en val, zo als zy ons in dit vierde deel breedvoeriger worden opgegeeven. Wy kunnen echter niet ontveinzen, dat, fchoon wy , over het geheel genomen, de geloofwaardigheid deezer gedenkfchriften juist niet in twyfFel trekken, wy echter meer en meer bevestigd worden in het vermoeden , dat reeds by het leezen van het voorige deel eeniger maate by ons * ontftaan was, of niet we! de Schryver uit een al te groote zucht voor de geestelyken, in 't byzonder voor de Jefuiten, den Marquis de Pombal met een al te partydig oog befchouwd en beoordeeld heeft, daar het bekend is, dat deeze Staatsminister de vernietiging van de orde der Jefuiten, niet alleen het eerst ondernomen, maar zelfs meteenen onbezweeken yverenonbuigzaame ftandvastigheid volvoerd heeft. Zonder ons te laaten voorinneemen door de buitenfpoorige loffpraaken, die zommigen aan den Marquis de Pombal verfpild hebben, of bezield te zyn met eenige haat tegen de Jefuiten; komt het ons uit het gantfche beloop der gebeurtenisfen voor, dat de Marquis de Pombal een verlicht en werkzaam Staatsminister van uitmuntende bekwaamheden geweest is, die verre verheven was boven de bekrompen en bygelovige begrippen van zyne landgenooten, doch die tevens, alles aan zyne grootheid opofferende, de wetten van menfehelykheid en rechtvaardigheid dikwils verkrachtte ten opzichte van de zulken, die zyne heerschzuchtige oogmerken in den weg ftonden; en zyn geheele ftaatsbeftier ftrekttot een levendig voorbeeld , hoe gevaarlyk zelfs de kundigfte en verlichtfte menfchen voor de Maatfchappy kunnen worden , wanneer zy, met eene onbepaalde magt bekleed, aan niemand dan aan zich zeiven, rekenfehap van hunne daaden waanen verfchuldigd te zyn. Proeve van Poëtifche Brieven door abraham vereul. Te Gouda, by w. Verblaauw, 1786. in gr. 8vo. 27 bladz. Varel aan Fredrik (getrokken uit de Ferdinand en Conftantiavan den Hier Feyth);Jean Callas (Calas is de gewoone fpelling van den naam) uit zyne gevangenis aan zyn' Zoon ; Margaretha van Henegouwen aan haar' Zoon ; Melanie aan Morwel (getrokken uit het bekende treurfpel Melanie of de Rampzalige Kloosterdwang) en de Graaf Lamoraal van Egmond aanWillem de Ijle ,zynde Brieven in dit bundeltje vervat. De Auteur bericht ons in zyn Voorbericht, dat hy den ouderdom van zestien jaaren bereikt heeft, en verzoekt het algemeen , by de ontdekking van gebreken, op dezelven te zien. Wy zouden hier op kunnen aanmerken,dat wy niet gelooven.dat iemand hem tot het gemeenmaaken dezer Proeve genoodzaakt heeft, en dat dus het Publiek alleen met zyn kunstwerk , en niet met zyne jaaren, te ftellen heeft; doch wy hebben, dit zyn verzoek in acht neemende, zyne Proeve ver van verwerpelyk gevonden. Op veele plaatzen komen ons fchoone gedachten voor, en het geheeleftukje kentekent eene levendige Verbceldingskragt. Deeze behoorlyk beteugeld , en eene grooterekieschheid in achtgenomen wordende,hebben wy gegronde hoop, dat, in vervolg van tyd , het dichtvermogen van deezen Jongeling tot eerder Vaderlandlche Lotterkundeftrekken zal  NIEUWE ALGEMEENE YADERLANDSCHE LE TTER - OEFENINGEN. Leerredenen over Jefaia LUI, LIV en LV. door o. j. nahuis , laatst Hoogt, in de Godgel. en Kerkl. Gefch. op • 's Lands Hooge Schoole, en Predikant te Leyden. Uitge- ' geeven door j. van nuys klinkenberg , A. L. M. PIi. Br. Hoogl. in de Godgel. en Kerkl. Gefch. aan het Athenaum Illuftre en Predikant te Amfterdam. Derde Deel. Te ■ Amfterdam by J. Allart, 1785. In gr. octavo, 412 bladz. By de befchouwing der twee voorige Deelen dezer oordeelkundige en wel doorwerkte verklaring, van dit aenmerklyke gedeelte der Godfpraken van Jefaia, deelden wy den Lezer mede des Hoogleeraers gedachten over den inhoud en het beloop van het Lillfte en LIVfte Hoofdftuk; (*) dus zal het niet oneigen zyn, dat wy ons, met de melding van dit derde Deel, bepalen, om insgelyks 'sMans denkbeelden, wegens het voorgeftelde in het LVfte Hoofdftuk', by te brengen. Het zelve behelst, in 't algemeen, „ eene allerheflnkfte en uitgebreide uitnodiging tot de omhelzing en genie" ting van het heil en de heerlijke voorregten, in het " LIVife Hoofdftuk vertoond; onderfteund met gewigtige " drangredenen en aanmoedigende verzekeringen, datdeze " roeping niet vergeefsch gefchieden zou." Wy vinden '! hierin, zegt de Hoogleeraer, •', Eene zeer uitlokkende en uitgebreide uitnodiging om deel te nemen in het te weeg gebragte heil, met de aandringende beweegredenen en gronden , vermanender wijze voorgedragen, vs. 1-3. " . Hierop word de grond van de roeping der Heidenen nader getoond , met eene nadrukkelijke vingerwijzing, in 't 4de vers. Ingevolge hiervan moesten dan ook die volken geroepen worden, vs. 5. ^ (*) Zie dlg. Vader!. Lttteroef. VII D. bl. 1S0 en 237. - 1. deel. n.alg. lett. no. ii. Hdl  444 Ó. J. NAHTJY5 „ En wat was 't dat hun ten dien einde moest toegeroepen jvorden? Dit volgt 'er onmiddelijk in 't 6de en 7de vers. ,, Dit mogt vreemd voorkomen , naar de heerfchende begrippen van 't oude Gods-volk, en den waan van hunne voorregten boven de Heidenen in dien tyd; dan 't zou den Heere niet te wonderlijk zijn , volgends het 8fte en 9de vers. ,, God zou de middelen daartoe voorzeker vrugtbaat maken, volgends vs. 10, 11. ,, Ja, Hij zou de pogingen der genen, die Gods Koningrijk tot de Heidenen zouden uitbreiden, voorfpoedig maken , en alles bekroonen met de heerlijkfte uitkomst, vs. 12, 13." Naer dit beloop brengt onze geagte Uitlegger den inhoud van dit Capittel, gevoeglyk tot drie hoofdzaken, „ I. Foor eerst, Eene uitgebreide en uitlokkende nodpging, tot de omhelzing en genieting van het te weeg gebragte heil; aangebonden met zielinnemende beweegredenen, en verfterkt door de gewigtigfte gronden, vs. 1—3. waarin we onderfcheidenlyk op te merken hebben A. De vriendelijke en uitgebreide nodiging, vs. u „ B. Den aandrang dezer nodiging door overredende en zielinnemende drangredenen , met invlegting van hérbaalde vermaningen, om op die nodigende ftemme agt te geven , vs. 2 en welke aandrang ontleend wordt „ 1. Aan den eenen kant , van de nietigheid en dwaasheid hunner handelingen , tot hier toe gehouden , waardoor zij langs eenen anderen en verkeerden weg hun heil zogten, vs. 2a. ,, Aan den anderen kant, van de zielverlustigende verkwikking en het ware leven des Geests , 't welk zij daartegen bij de opvolging der voorgeftelde nodiging vinden zouden , vs. 2b en 3a. ,, C. Den grond, waarop de toebrenging van dat heil, en de uitnodiging tot het zelve fteunde, vs. 3b. ,, II. Hierop volgt, ten tweede, eene verdere uitbreiding van die nodiging ook tot de Heidenen , door een vertoog van den g'-ond en de wijze van de roeping der Heidenen , met een zakelijk voordel van den inhoud dier roeping zelve, vs. 4—7: waarin ons voorgedragen wordt ,, A. De grond dezer roeping, vs. 4. B. De wyze derzelve, vs. 5. ,, C. En de vooraaame inhoud dier roeping, vs. 6 en 7." No-  OVER JESAIA LUI, LIV EN LV. 445 Nopens de verfchillende denkbeelden der Uitleggeren , wegens de Perfoonen die vs. 5 aengefproken, en vs. 6 en 7 (prekende ingevoerd worden, toont de Hoogleeraer, dat rnen hier, op goeden grond, te denken hebbe, op de eerfte Christen-Kérk uit de Jooden ; uit welker midden de gezanten des vredes uitgezonden zouden worden, om hee Éuangelie uit te breiden over de ganfche aerde, zelfs onder de afgelegenfte volkeren, welken zy te vooren niet gekend hadden; dien dan de woorden vs. 6 en 7 in den mond gelegd worden. „ Men heeft dan, zegt hy, dit 6de en 7de vers aan te merken als eene verklaring of " nadere uitbreiding van 't eerfte lid van 't onmiddelijk voorgaande vers , en daar onder te verdaan het woord ' zeggende, of gij zult zeggen, het welk menigmaal in " den dijl der H. S. uitgelaten en dilzwijgend in 't be" loop der rede verdaan wordt. Men zie, uit ontelbare " voorbeelden , flegts deze die ons voorkomen. Pf. II. II vs. 2 en 3. CXXX1I. 13. Klaagl. II. 15. en Jerem. „ XLJX 4, 14. vooral Cap. LI. 51. daar de woorden zeggende, om te zeggen, gij mogt zeggen, door onze . Overzetters uitdrukkelijk worden ingevuld;zoo ook hier, 11 Gij zult een volk,roepen ,t welk gij niet kendet, ' > [zeggende:] Zoekt den Heere terwijl Hij te vinden is , „ roept Hem aan terwijl Hij nabij is enz." ——-— Wyders behelst dit Hoofdltuk nog' „ III. Ten derde: Eene nadruklijke bevestiging , zoo van de gewisfe zekerheid, als van'de gezegende uitwerk felen en gelukkigen voortgang dezer roeping , in 't overfge, van 't 8de tot het 13de vers. Hierin doet zich aan. ons op , eene onderfcbepping van twee bedenkingen der Jooden , dien deze roeping der Heidenen tot gelijke vqorregten roet hun vreemd zou voorkomen, 't welk ben ligtlijk zou doen aarzelen in de getrouwe uitvoering van hunnen last aan-de Heidenen. Men mogt denken: wat betrekking hebben de Heidenen op onze voorregten? en wat vrugt zal onze prediking doen op het hart dier onbefnedene,en van ons zoo zeer vervreemde volkeren.? „ A. Ten opzigt nu van de eerde bedenking, brengt de Heere hen onder 't oog, dat zijne gedagten en wegen niet zijn als de hunne ; maar hemelboog boven dezelve verheven, vs. 8 en 9. Laat u, zegt'God, door uwe bedenkingen niet ophouden; wat zoudt gij deze dingen bij u zeiven overleggen, en u door dezelve laten ophouden? Neen, bedenk "mijne gedagten zijn niet ulieder gedagten: Hh 2 het  44<3 g. j. nahuis, over jesaia LM, LIV en LV. het mag u vreemd voorkomen, en wonderlijk zijn in Wwe oogen ; maar het is voor mij niet te wonderlijk, want mijne gedagten zijn niet ulieder gedagten, en uwe wegen zijn niet mijne wegen. „ B. En wat de tweede bedenking betreft ; waartoe het dienen zou, wat vrugt zij tog onder de Heidenen zouden kunnen doen, deze ontneemt de Heere hun op de kragtigfte wijze in de vier overige verzen. „ i. Hij verzekert hen van eene gewlsfe vrugt; het woord, 't welk zij in zijnen Naam tot de Heidenen moesten uitbrengen, zou zoo min vrugteloos zijn als de regen en fneeuw die op de aarde valt, volgens vs. 10 en n. Hierom moesten zy dan niet aarzelen noch vertragen; te minder, om dat het woord niet alleen gewisfelijk, maar ook ,, Op eene alleruitmuntendlle wijze vrugt zou voordbrengen : want zij zouden daarin alicrvoorfpoedigst voordgaan, en hunnen arbeid bekroond zien, met de zigtbaarfte en uitftekendfte blijken van Gods genade, tot een duurzajnen roem en heerlijkheid van 'sHeeren naam deswegen, vs. 12 en 13." By deze Leerredenen over dit Prophetisch Woord, is ook •nog gevoegd ene Leerreden over Col. I. 27, welke de Hoogleeraer daerop heeft laten volgen, als gefchikt om zyne Toehoorders te doen opmerken, het heil dat ook ons, in de vervulling dier Godfpraken, aengeboden word, het welk ons ten krachtigfte moet noopen tot ene ernftige overweging onzer duure verplichtingen tot geloof, dankbaarheid en verheerlyking van den Naam des Heeren. Vyfde Brief van philadelphus; zynde een antwoord aan ingenuus alethophilus , ter bcöordeeling van de Verhandeling van den Wel-Eerw. lieer schutte , over Gods Testament en Verbond, onder de nieuwe Huishouding. Alom te bekomen. In gr. oSlavo 224 bladz. de aenmoedigende uitnoodiging van Ingenuus Alelhoyyphilus (*), heeft Philadelphus anderwerf de pen opgevat , en een vyfden Brief gefchreven ; ftrekkende , in de eerfte plaetze, ter bevestiginge van zyn, in de vier voorgaende Brieven, beweerd, gevoelen over de Leer des Ge- na- (*) Zie boven bl. 195.  PHILADELPHUS» VYFDE BRIEF. 447 nadeverbonds , door ene wederlegging der (Tellingen van den Eerw. Schutte over de Verbonden ; en vervolgens ter nadere ontvouwing zyner gedachten, wegens den aert, ^e natuur en 't oogmerk van 't Heilig Avondmael. Het doorbladeren van dezen Brief heeft ons, nog meer dan de voorige Brieven , Philadelphus doen befchouwen als een Man van kunde in de ftrydvoerende Godgeleerdheid; daer hy zich zo bepaeld aen zyn onderwerp houd, en zyne hygebragte redenen met zulk een welwikkend oordeel voordraegt, dat hy in dit Gefchil, over de l.eer der Verbonden met de gevolgen, by een ieder, die in dit Gefchil betrokken is, de hoogfte opmerking verdiene. Uit hoofde van het opgemelde tweeledige bedoelde , is ook de Brief tweeledig ; en 't eerfte gedeehe bepaelt zich tot het beantwoorden van twee Vragen. Vinden we in den Bybel van een Testament Gods gefproken ? En welk is het Bybclsch denkbeeld van Gods Verbond? -- i e eerfte vraeg word ontkennend beantwoord , met wederlegging der redenen, door den Eerw. Schutte daervoor bygebragt : tevens toont Philadelphus aen , dat de woorden Testament en Verbond, in de Formulieren, gebruikt worden als wisfelwoorden, die ene verbondsmarige betekenis hebben , zo dat het Testament , (het welk de^Eerw. Schutte befchouwt als onderfcheiden van het Verbond,') ook in die fchriften niets anders zyn clan het Verbond. —• By het beantwoorden der tweede Vrage, beroept hy zich op het geen hy ter ftavinge van zyn gevoelen in zyne voorige Brieven aangevoerd heeft; en verledigt zich voorts ter overweginge der gedac ten en redeneringen van den Eerw. Schutte over dit onderwerp. Volgens Philadelphus zou 'er geen ander Genadeverbond in den Bybel bekend zyn, dan 't welk God met geheele Volken of Gemeenten maekt, waerin Hy, op de verdienden van Christus, vergeving en zaligheid belooft, onder beding van Geloof en Bekeering. Dan, naer het denkbeeld van den Eerw,Schutte , zyn 'er, onder de Nieuwe Bediening, twee onderfcheiden Verbonden; te weten, een Intree- of Belydenis- Verbond, en een Geloofs- of Genade- Verbond. (*) Philadelphus gaet de bewyzen van den I*erw. Schutte voor deze zyne onderfcheiding afzonderlyk na , en tracht derzelver ongegrondheid ten bondigfte te doen zien. Wy- (*) Zie deswegen Jlg. Vad. Letteroef. VI D.'bl. 317. VII D. b'. 455- IIh 3  44§ PHILADELPHUS Wyders ftelt Philadelphus, in 't twede gedeelte van zynen Brief, zich. voor, eerst na te gaen, wat Christus en de Apostelen nopens het Heilig Avondmael geleerd hebben, en dan te zien, hoe de onderfcheiden Godgeleerden , die de Formulieren van enigheid en liturgie der Nederlandfcbe Kerke opgefteid hebben , daer over gedacht en gefproken hebben. " Ter dezer gelegenheid geeft ;hy ene oordeelkundige verklaring van 't gefchiedverhael der Eu- angeiisten deswègens, mitsgaders van i Cor. V. 6 13. X. 15 - st. en XI. 17 34 ; als de plaetzen in 't N. T. j waeruit wy over deze maeltyd te oordeelen hebben; fprekende alle andere hier toe wel eens bygebragte plaetzen van geheel andere zaken, en geenzins van deze plegtigh i I. Op het voordragen hiervan laet hy Ingenuus Alem thophilus daerover oordeelen. „ Ik laat het nu, zegt hy, ,, aan uw oordeel over, of uit die plaatzen kan worden „ bewezen , dar deze maaltijd niet- is ingefteld , om aan „ de geheele Gemeente , en aan elk van derzelver onergerlijke leden te verzekeren, dat Christus in al de kragt van zijn dood ook voor hem is , en dat hij dus aller„ ernltigst vermaand wordt, dien dood voor zig aan te s, nemen tot vergeving zijner zonden, en zig aan God te „ verbinden, oni naar de leer van Christus te leven : maar „ dat het oogmerk van Christus in deze maaltijd zou we„ zen , om alleen aan de kragtdadig begenadigden te verzekeren, dat zij, in den (laat der genade,volkomen en „ onherroepelijk met God verzoend, en van de eeuwige „ heerlijkheid onfeilbaar verzekerd zijn; waarom dan ook „ niemand, dan zulke begenadigden aan deze maaltijd mogen komen. Het eerfte, twijfel ik niet, zal u zeer klaar en zeker voorkomen, terwijl gij voor het tweede zelfs „ geen fchaduw van bewijs zult gevonden hebben." Philadelphus, voorts het verband dezer Leere, aengaende het Bondzegel des H. Avondmaels met de Leef van Gods Verbond , en deszelfs eerfte Bondzegel, den H. Doop, aengetoond, en daer mede zyn gevoelen in deszelfs zamenhang ontvouwd hebbende, vestigt verder zyne aendacht op "de Leere voorgefteld in de Formulieren van enigheid, en de liturgie dér Nederlandfche Kerk, welke hy vervolgens verklaert. In de ontvouwing hier van , vlecht hy etlyke aenmerkingen, welken men, zyns oordeels, in 't verklaren van dezelven heeft gade te flaan ; die voornaemlyk hierop uitkomen. Men heeft de Formulie¬ ren te verltaen, naer de bepaling der H. Schrift, en niet de t  VYFDE BRIEF. 449 <ïe H. Schrift naer de bepaling der Formulieren ; een Proteftant erkent geen bellislend gezag, dan dat van Christus en zyne Apostelen. —- Het valt zeer bezwaerlyk Formulieren te maken , die eeuwen lang tot beflisfing van gefchillen onder de Broeders kunnen dienen; gemerkt 'er, door den tyd, gansch andere gel'chillen ontftaen, de denkwyzen in vele opzichten veranderen , en 'er geheel andere fpreekwyzen , of betekenisfen der uitdrukkingen , ftan Igrvpen: ze konden dus mogelyk voor dien tyd', toen ' ze opgefteid werden , klaer _ genoeg wezen s maer in 't vervolg van tyd hunne duisterheid hebben ' of voor ons dubbelzinnig zyn. ■ Men behoort de Formulieren te verklaren, naer den heiligen bybelftyl, en niet naer de hedendaegfche fyftemata; naer de toenmalige denkwyze en het oogmerk der Schryveren, en niet naer de tegenswoordige manier van denken en fpreeken. Ook mogen wy gewis de onderrichtingen dier Godgeleerden, welken zy,naer hun beste weten, uit den aart en de natuur der onderwerpen afleiden,beöordeelen, wylzytog zeker geen ander voordeel boven ons hebben, dan dat ze misfchfen een paar Eeuwen voor ons geleefd hebben. —— Dit in agt genomen, en die fchriften uit dat gezichtspunt befchouwd zynde, zo behelst noch de Katèchismus noch de Neder landfche Geloofsbelydcnis, noch het Formulier om het II. Nachtmael te houden, gelyk Philadelphus ons onderfcheidelyk aanwyst, iets, dat tegen zyne voorgeftelde By helleer aenloopt; en ene anderé manier van verklaren dier Schriften, waarin men het onderfcheid van den toenmaligen en tegenwoordigen ftyl, mitsgaders de denkwyze en 't oogmerk van derzelver Schryveren uit het oog verliest, moet velen, volgens zyne opmerking, tot gevolgen brengen, die volftrekt te wraken, of althans niet te verdeedigen zyn. „ En dus geven, zegt Philadelphus ten laatfte, noch het Formulier , noch de Geloofsbely" denis en Katechismus, zoo zij naar hunnen eigen ftijl " en fpreektrant verftaah worden, eenige de minfte kragt ' aan het latere begrip, dat deze Maaltijd een regel eens S' inwendigen Genade-Verbonds zou wezen, en dat der" halven daartoe niemand zou geregtigd zijn, dan alleen " de leden van dit inwendig Genade-Verbond, dat zijn " de ware inwendig, en door Gods Geest kragtdadig be" genadigde geloovigen; het welk, al fchoon de Formulie" ren dit begrip leerden, evenwel nog eene onwaarheid " ziin en blijven zoude, aangezien ik duidelijk bewezen M J Iih 4 heb,  45o FHILADELPHUS , VYFDE BRIEF. „ heb, dat het zelve Itrijdig zijn zou met de leer des N, T. waar uit alleen een Godgeleerd begrip of leerwijs be„ wezen, en waargemaakt kan worden. Doch het is voor een lidmaat onzer Kerke nogtans aangenaam, te mogen zien en verzekerd te warden, dat de Formulieren van ons Genootfchap zoo wel met den Bijbel overeenftem,, men, dat in dit opzigt regtzinnigheid en waarheid voor 3, één en het zelfde gehouden kunnen worden. Alleen ,} zou men mogen wenfchen, dat men bij den ouden fpreekj, trant en leerwijze gebleven ware , wijl die meest met 3, den ftijl en 't onderwijs der Apostelen fchijnt over een „ te komen. Maar wie zal al het kromme regt maken ? Of „ wanneer zullen de zaken der Kerke tot volkomenheid ,, gebragt worden ?" Leerreden gehouden op den Kcurdag der Regering van Deventer den 22 Feb. 1786. Door w. sukrmond. Je Deventer, by G. Brouwer, 1786. In gr. octavo, 43 bladz. By de bovengemelde plegtigé gelegenheid verkiest de Eerwaerde Suermond zeer gepast, ter aanleidinge zyner Redenvoeringe, de woorden van den beproefden Staetsman Salomo, geboekt Pred. X. i6a en 17%IVce u,Land, diens Koning een kind is. Welgelukzalig zyt gy , Land, wiens Koning een Zoon der Edelen is. Deze textwoorden , beknoptlyk door hem opgehelderd, geven hem dit gewig- tig onderwerp op. ,, Het geluk van een Volk on- ,, der eene verftandige en brave; het ongeluk van het ,, zelve onder eene verftaudeloze en ongefchikte regeering." In de behandeling van dit onderwerp befchouwt hy 't zelve van onderfcheiden zyden, en doet ons telkens, by manier van tegenftelling, den verfchillendcn uitflag van de ene en andere regering ten duidelykfte opmerken. Op zodanig ene wyze brengt hy ons onder 't oog, ene onnozele en verftandige regering; een zedeloos en een deugdzaem Regent; ene ftacffche en vrye regering; ene werkeloze en werkzame regering; ene moedeloze en moedige regering; en laetstlyk ene Aristocratifche en Vrye Regering. Elk dezer fielt zyn Eerwaerde in 't juiste daglicht, en maelt dezelven met de levendigfte verwen af; waerover men enigzins oordeelen kan, uit zyne fchildering ener wcrke. loze  W. SUERMON , LEERREDEN. 451 loze en werkzame regering, die wy als ene der kortde ftukken hier zullen plaetzen. Het beftuur van eene Natie is een omllagtig werk , het'vordcrt den gantfchen mensch, het vordert al zyn tyd en yver: het levert dag op dag veelvuldige , het levert telkens nieuwe bezigheden, nieuwe zorgen. „ Welk eene kinderagtige vertooning zal nu een Ledigeau^er maken in de altoos werkzaamheid vorderende volksregering ! Verbeeldt u eens iemand, die tot de eerfte posten is verheven, aan wien het beltuur van Land en Zee, van Legers en Vlooten , van Staats-en Kerkzaken, en de beftelïing over de gevvigtigfie bedieningen is toevertrouwd; die hiermede zo veel te doen heeft, als de werkzaamde mensch met mogelykheid af kan; die nog- naar meer grypt, en alles, tot het geringde toe, wel gaarneheerschzugtig zoude willen befchikken: maar die intusfchen zynen kostelyken tyd verbeuzelt, en zyne dierbare ogenblikken aan laffe vermaken opoffert, of, ondertoejuichingvan bet uitvaagzei der natie, in zotte vrolykheden verkwist. Kan men zodanig eenen beter noemen dan een kind? Neen, hy is een kind: en wel in den geineenden zin van dat woord. En kan meft met mogelykheid de rampzaligheid overzien van een Volk, dat zig door dit hoofd vol kinderagtige grilligheden moet of wil laaten ringelooren V - , Geene zaken worden afgedaan , geene verongelykingeu herdeld, geene klagten gehoord , verzoeken zyn vergeefs , de boosheid krygt vryheid en aanmoediging, en de gevaarlykde losbandigheid wel eens den naam van geoorlofde vrolykheid; misdadigers worden niet nagefpeurd, aan de grootde word grillig genade bewezen; de gewigtigde bedieningen geraken in handen der minstgefchikten; 's Lands kostelyke bezittingen worden verwaarloosd, inkomften verdwynen, fterkten vervallen , gehele vloten verrotten ; onkunde hanteert de wapenen, en moedeloosheid of baldadigheid is de ziel van het leger: met één woord, men is binnen veeg, en beeft voor elke bedreiging van buiten. „ Wee u, Land, onder zodanig een kind! en nog meer, wee u, Land, dat u niet losrukt uit de kluisters van zulk een flegthoofd'. al is het, zo 't niet anders kan, door geweld van gewapende vuisten. ,,'Wee u, Land, dat ontrouw aan 11 zeiven, en vloekwaardig by de laatfte nakomelingen, u zeiven geen voorli h 5 gan-  451 W. SUERMOND gangers geeft, die, yverig in hunnen post, een altons wakend oge houden op uwe dierbaarfte belangen, en onvermoeid werkzaam zyn om uw heil te beveiligen, te vergroten! „ Dezulke zyn echte zoonen der Edelen, onder hetopzigt van dezen zal een Land van binnen rust, van buiten vreede hebben, het zal welgelukzalig zyn. „ Zodanig was het Land onzer geboorte in vroeger dagen! in vroeger, maar ras vervlogen en lang betreurde dagen ! — • Dit ons Vaderland ging hand aan hand, met 's waerelds fierfte Mogendheden; het was het ontzag der Koningen, de fchrik der dwingelanden; de degen van zyne Helden heeft de klingen der Vorften tot aan het gevest toe Homp gedreden; alomme verkondigde de faam den roem der Batavieren, wier lchiWen, platgebeukt in normen en indagen, de hoekdenen der edele vryheid werden. Dit Land werd de fchrik van den Indiaan, de deun en het ontzag van 't moedige Uostenryk, de blikzem van Spanje, de geesfel der Barbaaren, de dyfde teugel van het altoos weerbarftige Brittanje, de hulp of de vrees van het vermogende Franfche ryk, de derkte van het heldhaftige Duitschland, de fcheidsvrouw der Vorften, het bellisfende hoofdgerigt van de eifchen der Koningen: dit Land vestigde tronen, of diet tronen om ver. „ Grote God' wie zyn wy geweest! en — wat zyn wy nu? de fchimp, de verachting, de fpeelbal, het fpreekwoord dier volken, welke voorheen voor onze voeten kropen! „ Vaderland! Vaderland! in welk eene diepte zyt gyneêrgezonken! onze Nederlandfche ziel voelt dit met aandoening , met woede, en vloekt het monder dat het werktuig was van uwen val; het eedgefpan, tot werkeloosheid tot bereiking van zyn heerschzugtig oogmerk bezigde, en zyne glorie op de puinhoopen van de uwe dacht'te ves. tigen. „ God uit den Hemel, God onzer Vaderen, zie op ons „ neêr, wapen onze handen ten flryde, leer onze vinge„ ren ten oorloge tegen onze en uwe vyanden; ontdèck „ Bataaffchen moed in Bataaffche harten!" Zyn Eerwaerde, ieder der bovengemelde befchouwingen op ene foórtgelyke wyze voorgedragen hebbende, befluit wyders zyne Leerreden met aenfpraken en vermaningen, die by uitdek wel gefchikt zyn, naer de tegenwoordige toedragt der zaken in 't algemeen, en de plegtigheid van d«n  L E E RREDE N. 453 den Keurdag in 't byzonder. In deze {lofredenen beerscbt vooral ene mannelyke tael, waerin vrymoedigheid en befcheidenheid zich beftendig verenigen; en waer door een ieder, R.egent en Burger, genoopt word, om zo te. handelen, dat wy, gelyk hy zich ten laetfte uitdrukt, „ in eene volmaakter waereld, wanneer onderfcheid van ftaat en rang niet meer zal nodig zyn, eikanderen als broe' ders zullen kunnen omhelzen, en eene hemelfche vreug„ de fmaken, ook by het terugge zien op ons gedrag, ge- houden in deze waereld, en byzonder in deze dagen, „ in welke, of, de vryheid gevestigd, of, eeuwige kete, nen gefmeed zullen worden voor ons en onze late nako- melingen , welke ons voor het Oerdeel Gods zullen vloe„' ken, of, daar, in tegenwoordigheid van het gantfche „ Heelal, met de vurigfte dankbetuigingen zegenen, en, „ ons, in de armen vliegende, roemen als de grondleggers „ van hun waar geluk. En dit zy zo!" Brieven van eenen Kanunnik Penitentiarius der Hoofdkerk te *** aan eenen Theologifchen Kanwmik van de Domkerk te *** over de zaaken van den Godsdienst. Uit het Fransch vertaald. Te Brusfel, by J. Kerkman, 1786. Behaiven het Foor berigt 152 bladz. in gr. octavo. In een viertal van Brieven, geeft de Kanunnik Penitentiarius , een verflag van het voorgevallene in de Oostenrykfche Nederlanden, op de fchikkingen door den Keizer wegens het Godsdienftige aldaer gemaekt; roet aenduidinge der gevolgen, welken 'er reeds uit ontftaen zyn, en 'er nog verder, zo hy ducht, uit voort zullen vloeien. By de melding hiervan raadpleegt hy den' Theologifchen Kanunnik over 't gedrag, dat hy deswegens Amptshalve (*) zal houden, met de zodanigen, die aen de uitvoering dezer fchikkingen, in ene mindere of meerdere mate, de hulpzame hand bieden. En de Theologifche Kanunnik geeft hem, in vier beantwoordende Brieven, de daeromtrent hem best voorkomende onderrichtingen en raedgevingen. De onderwerpen, in deze Briefwisfeling behandeld, zyn; het Tolerantie-Edict; de vernieting der Kloosters; het Edict betreklyk de Huwelyken, en voorts ver- fchei- (*) Een Penitentiarius is de Groot-vicaris van een Bisfchop, en hy heeft gezag over alle gewetenszaken.  454 BRIEVEN fcheiden nieuwigheden, mitsgaders het bevel aen de Risfchoppen, om hunne mandamenten aen het onderzoek der Regering te onderwerpen. ■ He> gedrag des Keizers in alle dezen is ten hoogfte laekbaer, in de oogen dezer Kanunniken; en niet minder berisplyk is, naer huuinzien, het gedrag der Bisfchoppen, die niet ernftig en ftandvastig genoeg zich daertegen gefteld, en voor de Kerk gewaekt hebben. Ze dringen hunne bedenkingen en klagten over 't een en 't ander, aen, met redenen, die zeker voor Protestanten ver van voldoende zyn, maer die door hen op zodanig ene wyze ingericht worden, dat men gereedlyk kunne begrypen, dat ze gefchikt zyn om invloed te kunnen hebben, op de gemoederen der zodanigen , die ernftig vooringenomen zyn voor de algemene denkwyze der Roomfche Kerke; om, naer 't oogmerk der uitgave dezer Brieven, de verflagenhcid der gemoederen onder de zulken op te beuren, en de weifelende zielen te bemoedigen. Men heeft 'er een en anderen Brief van Paus Pit/s den VIden, over die omftandigheden bygevolgd , en wel inzonderheid een aen den Keizer: welke zyne Majefteit indezervoege beantwoord heeft. HEILIGSTE VADER! Ik heb de eer, met de te rugkomst van de renboode, te antwoorden op den brief, 'dien uwe Heiligheid mij gefchreven heeft, in de vooronderftelling, dat mijn voornemen zou zijn, aan de kerken en geestlijken hunne goederen te ontnemen, om dezelven tot den ftaat van enkel gepenfioneerden te brengen. De berigten der lieden, die mij de groote gunst bewerkt hebben van uwe H. in mijne refijentieplaats te ontvangen, zullen mij waarfchijulijk dit laatfte fchriftelijk getuigenis van de genegenheid uwer H. en van deszelfs apostolifchen ijver te weeg gebragt hebben. Om niet te langdradig te zijn, kan ik uwe H. niets anders"zeggen, dan dat het gerugt, het welk, (om mij van uwe eigen woorden te bedienen,)tot uwe ooren gekomen is,, volftrekt valsch is. Zonder in de heilige fchriften en by de II. vaders bewijzen te gaan haaien, welken altijd aan uitleggingen en verklaringen onderhevig zijn , is de (tem, die in het binnenfte van mijn hart mij zegt, wat ik'als wetgever en als befchermer van den godsdienst doen of laten moet, mij genoeg, en deze ftem , met de godlijke hulp an genaderen het opregt en eerlijk karakter, het welk mij  van een kanunnik. 455 mij bezielt, kan mij nooit doen. dwalen. Indien uwe Heiligheid van deze waarheid wel overreed wil blijven, gelijk ik hoop, zal ik u ook bidden te geloven dat ik met eene kinderlijke genegenheid en eerbiedigheid blijve. , • josef. Gegeven in onze Refiden'tieplaats den 19 Augustus 1782." Scheikundige Verhandeling over de Magnefia Alba, tn het nuttig gebruik van'de Moeder hogen van Zeezout in ons Vaderland, door petrus driessen, M. D. en Lee tor aan de Uniyerfiteit van Stad en Lande. Te Amfterdam, by P. Conradi, 1786. in gr. 8vo. 48. bl. De oordeelkundige Schryver deezer Verhandeling geeft ons hier eene zeer eenvoudige, dog tevens overtuigende manier op, om uit de Moederloog, waarvan onze Zoutkeeten eenen zo aanmerkelyken voorraad kunnen opleveren, eene'Magnefia te vervaardigen, die aan de Engelfche in allen opzichte evenaart. Het is bekend, zegt hy, dat het bitter Purge er-zo ut, het geen wy onder verfchillende benaamingen van elders en vooral uit f ngeland , onder den naam van Epfwi Zout, of ook Engelsch Zout, krygen, niet alleen in de Bronnen van'Epfon voorhanden is; maar dat ook het Zeewater, en dat van verlclullende Zout-bronnen , van dit heilzaam Geneesmiddel rykelyk voorzien zvn. De Moederloog van gewoon Zout, die fcherpe bittere Pekel, die in onze Zoutkeeten, na de zuivering van het Zee Zout, in de pannen overblyft, en die veelal in ons Land , als onnut, weggeworpen, of tot minder nuttige einden gebeezigd word, bevat doorgaans eene aanmerkelyke hoeveelheid van het zelve , en het is ten hoogften waarfchynlyk, dat de Engelfchen hunne zo fchoone Magnefia uit deeze Loog bereiden, waartoe wy, gelyk bekend is, het Engelsch Zout gebruiken. ; Wy zyn het volkoomen met onzen Schryver eens, dat de onverfchoonlyke traagheid onzer Landgenooten in het beoefenen der Scheikunde, en de gebrekkige kundigheden aangaande de voortbrengfels van hun Vaderland, wel eene der voornaamfte redenen is, waarom men niet reeds lange op de gedachten is gekomen, óm dit onderwerp te beproeven. En het is" ten hoogften ongerymd, dat wy zaa-  456 P- driessen, zaaken van elders tot eenen hoogen prys koopen, die ons eigen land, in zulk eenen overvloed, oplevert. Onze Schryver wederlegd het gevoelen van hofman, macquer en andere, als of de Magnefia, uit de Moederloog bereid, van eenen kalkagtigen aart zy : en toont, op eene overtuigende wyze', waarin de misilag geleegen is , vervolgens geeft hy de redenen op, waarom de tegenwoordigheid der Kalkaarde zo duidelyk is, in het Zeewater; als mede waarom dezelve in de Moederloog niet gevonden word ? redenen, die voorzeker onze opmerking Verdienen! dat de Magneiia tri de Moederloog met het Zeezout-zuur, en ook voor een gedeelte met Vitriool-zuur, vereenigd is, bewyst de Heer dri; ssen door Scheikundige Proeven. Wat de bereiding van de Magneiia zelve betreft, deeze is de volgende. Men neemt, by voorbeeld , 40 ponden van de Moederloog; men verdunt dezelve met 3 of 4 maal zo veel koekend regenwater; giet 'er dan eene zuivere loog (koud • en met weinig water getrokken), van 8 ponden Potasch , heet by, en laat het mengfel eenige minuuten ter deeg doorkooken. De geprecipiteerde Magnefia word vervolgens afgewasfehen en gedroogd , en in alles behandeld als de gewoone. ——. Men vind nergens, in onze moedertaal, de manier om de gewoone 'Magnefia te bereiden zo duidelyk en zo naauwkeurig voorgefteld, als in de Chemifche Oefeningen van den kundige kasteleijn (*_); zo dat men ook in de behandeling van deeze Magneüa, (dit zyn de woorden van den Schryver) zig volkoomen na dit uitmuntend voorfchrift zal kunnen fchikken. Ik heb uit gemelde hoeveel¬ heid Moederloog ruim drie en een half pond Magnefia gekreegen, die in allen opzigte voldoende is, en die alle onderkennende eigenfehappen heeft van waare Magnefia , welke door drie der beroemdfte Scheikundigen van onzen tyd , black , marcgraf en bergman , met zo veel naauwkeurigheid onderzogt en befchreeven zyn. De geleerde Schryver gaat vervolgens over tot de befchouwing van de verfchillende wyzen , om de Magnefia uit de Moederloog, en uit het gewoon Engelsch Zout, teverkry- gen,en de verfchynzelen, welke zig daarbyopdoen. ■ De aanmerkingen welke hy ons hieromtrent mededeelt, toonen niet alleen een'' Man die in dit ftuk bedreeven is, maar geeven den Kenner der Scheikunde veel ftof tot na- (*) ï. Deel. p. 162,  SCHEIKUNDIGE VERHANDELING. 457 nadenken. • Wy gaan dezelve met ftilzwygen veovby, als wel overtuigd zynde , dat echte Beoefenaars der Scheikunde het Werk zelve met greetigheid zullen leezen. jJHet ware ondertusfchen te wenfchen, dat zy, die gefield ï zvn de Scheikundige Kennis onder onze Landgenooten te 3 verbreiden , het voetfpoor van onzen Schryver mogten j volgen, en hunne aandagt tot nafpeuringe van foortgelyke, i zo algemeene als nuttige, onderwerpen mogten bepaalen! I Befchouwing der Wonderen Gods in de minst geachtfte ■ Schepzelen. Of Nederlandfche InfeSen , naar hunne 1 aanmerkelyke huishouding, verwonderlyke gedaantewisfeÜng en andere wetenswaardige byzonderheden, volgens ei «en ondervinding befchreeven, naar '( leven nauwkeurt" getekent, in 't koper gebragt en gekleurd. Door T jCH, sepp. Tweede Deel Tab. I. van 't eerfte, en TabI. van 't derde ftuk. Te Amfterdam, by J. Ch. Sepp. 178Ö. 1 ■ -In quarto. Met de afgifte deezer twee Plaaten, maakt de Heer. Sepp een aanvang van het tweede Deel zyner oplettende I befchryvinge en juiste afbeeldinge van Nederlandfcbe InI fecten; zich voortellende in deezen zynen arbeid te I volharden op dezelfde wyze, als hy dien begonnen heeft, I waar van het hier mede gemeen gemaakte ten getuige verI ftrekt; als in 't welke des Autheurs naauwkeurigbeid,even 1 o-elyk 'in 't voorige, ten zigtbaarfte doorftraalt. I ° In de eerde Tabelle levert hy ons eene afbeelding van 1 den kleine Paarlemoer-Vlinder, zo in deszelfs zittende als I vliegende geftalte; benevens die van 't Li, natuurlyk en I vergroot, der Rupfe, aazende op de driekleurige Viool 3 f Viola tricolor); en der Poppe, hangende , naar de gei woonte van de Dagvlinders der eerfte Bende, met den Kop i nederwaards. Van de verandering en 't opmerkelyke iri deeI zè afbeelding geeft de nevensgaande befchryving een on, 1 derfcheidelyk berigt; waar in de Heer Sepp ons ook meldt, I dat hy deezen Vlinder, om hem van andere Paarlemoer VlinI ders te onderfcheiden, den kleinen noemt uit hoofde dat i hy één van de kleinften dier foorte is: by Linnsus heet hy i fathonia. Op eene zoortgelyke wyze brengt ons de volgende gemel8 de Plaat, met eene nevensgaande befchryving , onder het oog, I het weetenswaardige nopens de Meekrap-Vlinder, dus genaamd  Ajfl J. CH. SEPP, VAN DE INSECTEN.' naamd, om dat deszelfs Rups veel gevonden wördt, op ► de Meekrap , Rubia tinctorum of Aperine major. De Rid- ■ der Llritmrs geeft hem den naam van Stellatarum, waar- fchynlyk, zegt de Heer Sepp, om dat dit.Gewas ook heet, Aperine Lav'is fiellala of Hepatica fiellata. De Rups geneert zich armoedelyk ook wel met andere Plantgewasfen , althans onze Natuuronderzoeker heeft haar opgekweekt, met Kleefkruid (Aperine Sylvatica Lavis); waarop ook de Eitjes gevonden waren. Aan deezen Vlinder, behoorende tot het eerfte Gezin van de eerfte Bende der Nachtvlinders, is byzonder opmerkelyk de by uitftek lange Zuiger, en de blinkende helderheid der oogen ;. mitsgaders aan deszelfs Rups, dat zy , wanneer ze zich ter veranderinge in eene pop zal begeeven , haare fchoone groene koleur in eene vuil-paarfche verandert, welk een en ander ook in de Plaat duidelyk te zien is. Verhandeling over den Landbouw in de ColonieSuriname, volgens eene negentien jaarige ondervinding, zamengcfteld door anthonie blom, in ^rde gebragt, en met de nodige' ophelderingen en bewysredenen voorzien, door floris vjsscher hf.sHuizEN, Oud Schepen der Stad' Haarlem, mitsgaders oud Raad van de Juflitie der Colonie Suriname. Te Haarlem by C. van der Aa, 178Ó. In gr. 8vo. 448 bladz. Cchoon 'er veele Schryvers ter bevordering van de ken*^nis der volkplanting Suriname zich de moeite gegeeven hebben", om het geen hun daarvan bewust was, aan hunne Landgenooten door den druk bekend te maaken, is echter dat gedeelte, waar by onze Landgenooten het meest belang hebben , de Landbouw namelyk, door geen een Schryver, die daar van door ondervinding eene genoegzaame kennis verkreegen had, opzetlyk en in alle zyne takken en deelen verhandeld; want het geen de Heer fermin , in zyne zogenaamde befchryving van Suriname, omtrent den Landbouw heeft aangetekend, is geheel verkeerd, en meest al overgenomen uit Pater labat , zo dat zelfs de Plaaten van de Suikermolens, zo wel van een waterwerk als van een beestenwerk, trek voor trek, naar die van Labat gecopieerd zyn, en , noch de Heer Fermin, noch iemand anders, gelyk de uitgeever van het hier aangekondigde werk verzekerti in de gehaele Colonie eene plantagie kan aanwyzen, al- '  A. blom over den landbouw in suriname. 459 alwaar zulk een Zuikermolen, het zy van waterwerk of beestenwerk, te vinden is. Uit dien hoofde moet een Verhandeling, zo uitvoerig als deeze, welke de vrucht is van een negentien jaarige ondervinding in den Landbouw deezer Colonie, door den Schryver eerst als Tuinman, vervolgens als Blanken-Officier, en daarna als Directeur verkreegen , van ongemeen veel nut zyn , niet alleen voor veele eigenaars van Plantagiën , die nooit in Suriname geweest zyn, maar ook voor de geldfchieters op Plantagiën, die dezelve tot voorkoming van grootere fchade hebben overgenomen , als mede voor de Heeren Commisfarisfen en Directeuren der Geldleeningen, onder welker beheering thands die Plantagijn ftaan, doch welke Heeren gemeenlyk van de gefteldheid der Colonie , die ze nooit gezien hebben, geheel onkundig zyn. Dan het nut van zodanig eene Verhandeling wordt in die gevallen nog meer uitgebreid , wanneer men, behaiven de aanwyzing van het geen in het planten en bewerken van de voortbrengzels, van" dit gewest , in acht te neemen is, ook de gronden aantoont, op welke men een Plantagie beheeren moet , en het geen men verder omtrent dezelve in het oog moet houden , en zulks met bewyzen ftaaven kan, die gefchikt zyn naar den aart der zaake. En hier toe heeft de Heer Uitgeever veel toegebragt , die de Verhandeling van den Heer Blom in eene gefchikte orde gebragt , met nadere bewyzen opgehelderd, en met veele byvoegfelen vermeerderd heeft. Wat nu den inhoud der Verhandeling zelve aangaat , men heeft getracht in dezelve den Leezer een denkbeeld te geeven, en uitvoerig te befchryven, eerfielyk, hoedanig men de voortbrengzelen van deeze Colonie moet behandelen , van dat men een Plantagie begint aan te leggen , tot dat deeze voortbrengzelen in ftaat zyn om afgefcheept te worden; ten tweeden, welke de evenredigheid moet zyn op elke Plantagie , tusfehen de generaale en beplante of bewerkte gronden ; tusfehen de bewerkte gronden en de Negers; tusfehen de beplanting en de produften, en eindelyk, tusfehen de generaale gronden en de hoeveelheid van Akkers, welke Jaarlvks aangeplant moeten worden: in de derde plaats, eene handleiding te geeven, naar welke iemand , geneegen zynde eene Plantagie te koopen , de waardy van dezelve kan bepaalen; en, in de vierde plaats, een korte fchets te geeven , van het geene een Planter en Direfteur, zo de eene omtrent den anderen, als ook omtrent een Plantagie en de Negers, in acht moet neemen; Ldeel.n. alg.lett.no. ii. Ii waar-  4<5o A. BLOM, OVER DEN LANDBOUW waaruit van zelf de noodzakelykheid volgt, van eene korte :j befchryving van den aart, denkwyze en zeden der Negers, , niet welke deeze Verhandeling beflooten wordt. In 't byzonder verdient onze aandacht het elfde hoofd- ■ ftuk, behelzende een onderzoek naar de redenen, waarom i de meeste Coffyplantagiën thands minder Coffy voortbren- ■ gen, dan voorheen, welk Hoofdftuk door den Uitgeeverbreeder uitgewerkt , en met nadere bewyzen geltaaid is; waarvan wy, by verkorting, eenige byzonderheden onzen . Leezeren zullen mededeelen, dewyl het gantfche ftuk, voor ons bepaald beltek, veelte groot is, om hier in te lastenen. De Coffy is , zedert eenige Jaaren, het voornaam Ite voortbrengzel van de Colonie; wanneer men uogtbans de oudfte Plantagiën nagaat, is het onbetwistbaar en door de ondervinding beweezen , dat dezelven, één voor één genomen, veel minder Coffy maaken, dan ze vyftien Jaaren geleden3 gedaan hebben; en daarin dien tyd 'de Boomen, jaaiiyks, als met Coffy overladen waren, zodanig dat , fchoon de magt van Negers doorgaans grooter was , dan heden ten dage, men al de Coffy niet behoorlyk konde inzamelen, zo heeft men tegenwoordig, nauwlyks om de drie of vier Jaaren, een goede Pluk; in de BenedenrivierCommewyne en de Bcneckfifuriiiame, welke te vooren zulk eene menigte Coffy plagten uit te leveren, is het veel, wanneer men van de vyf Jaaren , tegenwoordig, twee vruchtbaare Jaaren heeft: In de kreeken digt aan de Zee , welken nu nog bet rykfte gedeelte van de Colonie is, begint men op de oudfte Plantagiën mede te klaageh, dat de Coffyboomen zo veel vruchten niet meer draagen als voorheen, zp dat reeds veele Planters, zich meer en meer, op deCatoen beginnen toe te leggen. De kundigftc lieden, in deeze Colonie, hebben geene moeite of kosten ontzien, om dit verval voor te komen , of de oorzaaken daarvan te ontdekken, maar alle hunne poo-' gingen zyn tot nog toe vruchteloos geweest; een Coffy-' planter, wiens Plantagie in een van deeze gélukkige Kreeken niet gelegen is, komt langs hoe dieper in fchulden, en rekent zich gelukkig, wanneer hy zich van zyn Plantagie kan ontdoen. De reden nu van dit verval der Coffyplantagiën moet, volgers het oordeel van den Schryver, toegefchreven worden, aan de verandering, die zo in de wyze van Planten, als het behandelen der Boomen, zedert 'den Jaare 1752, heeft plaats gehad. Het is te overbekend (zegt de Schryver), dat, voor het  IN SURINAME. 4°"r het Taar 1720, de Coffyteelt in Suriname onbekend is-geweest. Omftreeks dien tyd, heeft men dit gewas beginnen aan te kweeken: het gelukkig flaagen van deeze nieuwe aankweek moedigde veele Planters aan, om dit na te volgen; nogtans was de voordgang in den beginne zeer langzaam, doordien zo wel het vermogen als het crediet, van de meeste Planters , zeer bepaald was , en zy natuurlyk hunne Suikerplantagien als hunne hoofdzaak bleeven aanzien; daar bleef dan geener» anderen weg overig, dan dat ieder, zo veel zyne omftandigheden toelieten , Jaarlyks eenige Negers aankocht, en daarmede de beplanting van zyne Cottyboomen vermeerderde. _ Dezelfde bekrompenheid, waarin de Planters zich bevonden, was oorzaak, dat zy de Boomen naar den wil der Natuur lieten oparoeijen, zo als zy gewoon waren, het Suikerriet te laaten doen , zonder dat zy hunnen tyd en Negers verder belteedden, dan tot dat geene wat eenieder, by den eerften opllag van het oog zien konde, dat verholpen moest worden; naamlyk de gronden te wieden, en de Boomen van alle dor en kwaad Hout te zuiveren, laaiende hun zo veele Takken en Waterlooten fchieten , als de Natuur hun toeliet, en hier door geleeken hunne Boomen eerder naar Heestergewasfen, dan naar dat geen , t welk men in 't algemeen door het woord Boomen verftaat. In deezen toeftand bleeven de zaaken , tot omtrent den ïaare 1752, toen de eerfte openbaare Negotiaue ten behoeve van eenige Planters in deeze Colome, ten Comptoire van'wylen den Heer willem gideon deutz is gedaan welke Negotiatie thands door de Heeren jan en theodore van marselis beftuurd wordt, en het is deeze Neaotiatie, welke eene aanmerkelyke verandering, zo in de wyze van denken van de Planters als in de wyze van Planten , heeft ten wege gebragt. Veele Planters namen die gelegenheid gretig waar, om'door dit hulpmiddel hunne Coffyplantagiün uit te breiden • de* bekrompenheid, waardoor men te vooren flegts eenige weinige Akkers met Coffy had kunnen beplanten , en o-een plaats meer hebbende, bragt de Planters tot het denkbeeld (natuurlyk eigen aan de Inwooners van eene Colonie, alwaar men alleenlyk komt met de hoop om Fortuin te maaken) om eene groote hoeveelheid Boomen aan te Planten, niet ianazaamerhand , maar zo fpoedig mogelyk; een ieder maakte eene bepaaling hoe verre hy zyne beplanting wilde uitbreiden; de eene bepaalde zich op 100,000, de andere li 2 op  462 At BLOM , OVER DEN LANDBOUW op 150,000, zommigen op 200,000 Boomen; men (telde zich voor, om het daar by te laaten, en zyn Fortuin van de vruchten van deezen arbeid af te wachten. ,, De Oorlog, die in 1756, tusfehen Frankryk en Engeland , ontltond , en in welken de Staat het geluk had onzydig te kunnen blyven , gaf de Planters gelegenheid, om voordeelige Pryzen voor hunne Producten te bekomen, en gaf hun de hoop om een fpoedig fortuin te zullen maaken, waardoor de aanplanting van da»Colfy meer en meer werd aangemoedigd, en het is in dien tyd, dat de meeste Plantagiën in de Beneden-Comewyne, Cottica, enz. tot die hoogte zyn gebragt waarop men ze tegenwoordig ziet. „ Het geld, dat van de menigvuldige Negotiatiön, van den Jaare 1765 tot 1772 gedaan, nuttig is gebruikt, is bedeed meestal om de Plantagiën in de Kreeken , tusfehen de Comewyne en de Zee , tot dien vruchtbaaren daat te brengen, als dezelven heden ten dage zyn, maar ook mede , volgens dat fydema , om, zb fpoedig als mogelyk ware, een groot getal Boomen te planten, én het daar by te laaten blyven. ,, De Planters, in een meerdere ruimte komende, wilden het anngenaame by het nuttige voegen, en , in plaatze van onaanzienlyke Heestergevvasfen , wilde men fraaije Boomen op zyn Plantagie hebben , waar by nog kwam , dat de meeste Boomkweekers, in Holland, van 'begrip waren, dat VVaterlooten fcbadelyk zyn voor Vruchtbobmen, vermids zy te veel voedzel naar zich trekken: van toen af werd het gebruik ingevoerd , en welhaast algerheen, om de VVaterlooten uit te fnyden, en den Boom op een dam te doen opgroeijen". En deeze verandering in de wyze van planten eu behandelen der Boomen, is. volgens den Schryver, de oorzaak van het verval der Coffyplantagiën. Zo lang een Planter Jaarlyks een bepaald getal Boomen konde aanplanten, zag men, binnen weinige Jaaren, toen de eerde Boomen in hunne volle kracht waren, ook Jaarlyks vruchtdraagende Boomen aankomen; en vermids hy voortging, met Jaarlyks te Planten, was, na verloop van eenige Jaaren, zyne Plantagie vervuld met jeugdige Boomen, welke veele vruchten gaven, zynde het eene bekende regel in de Coffyteelt, dat de jeugdige Boomen de meeste vruchten geeven ; maar toen in *t vervolg ieder zo fpoedig op elkander zulk een getal van Boomen aanplantte, kreeg men, wei is waar, in de eerde jaaren , eene groote hoeveelheid Coffy, maar  IN SURINAME. 463 maar het kwam de Planters, hier door als verblind, niet in de gedachten , dat, wilden zy altoos zo veele vruchten plukken, zy ook moesten zorgen , dat, eer hunne Boomen oud wierden , zy jonge Boomen hadden om dezelve te vervangen; en dat, om dit oogmerk te bereiken, zy Jaarlyks een getal van Boomen moesten aanplanten, dan, alle deeze zo kort op elkander aangeplante Boomen zyn ook kort op elkander oud geworden , en men heeft geene jonge Hoornen, immers niet in een gelyk getal, gehad, om de ouden op zyn tyd te komen vervangen. Deeze ftelling toont de Schryver verder aan , met de ondervinding overeen te ftemmen, en betoogt tevens, op eene overtuigende wyze, dat het fnoeijen en kappen van de oude Boomen, waardoor men dit verval verfcheidene Jaaren heeft trachten te vergoeden, in de daad de kwaal verergerd heeft. De tweede reden van het verval der Coffyplantagiën, zegt de Schryver, is de gewoonte om den Coffyboom op eenen ftam te laaten opgroeijen. Nadat hy te vooren reeds had aangetoond, dat het de gewoonte is , als de Coffyboom zyne VVaterlooten begint te maaken , dezelven uit te breeken , en flegts op eenen ftam te laaten opgroeijen, dat deeze ftam dan omtrent io a 12 voeten hoog wordt, maar dat die op de hoogte van 6 voeten getopt wordt, en vervolgens op dezelfde hoogte wordt gehouden, zegt hy verder , wanneer men deeze behandeling met aandacht befchouwt, zal men welhaast zien, de gebreken die daaruit voortvloeijen; het is een bekende regel in de Boomkweekery, dat, als men een Boom hoog wil doen opfchieten , men de takken van onderen moet affnyden; maar dit is hier het oogmerk niet, men wil dezelve integendeel niet boven een bepaalde hoogte zien, en, om dit te verkrygen , wordt de Itam met geweld op de bepaalde hoogte gehouden ; derhalven doet men hier twee tegen elkander ftrydende werkingen, de eene heeft ten gevolge , dat de Boom hoog opfehiet , de andere, dat dezelve laag blyft , en dat is zekerlyk niet overeenkomftig de gezonde Natuurkunde. ,, Wanneer men in Holland , op de Buitenpjaatzen , zommige vruchtboomen voor het vermaak van het oog wil dwingen, om eene zekere gedaante aan te neemen , ziet men niet zelden, dat aan de Boomen veel kankerig Hout komt; dat deeze gedwongen Boomen vroeg oud worden, enz.; dat dezelven minder vruchten geeven dan die, welli 3 ken  4?4 &' BLOM, OVER DEN LANDBOUW ken de Hoeren aankweeken , om hun voordeel daar mede te doen ; en juist heeft men alle deeze gebreken aan de Colfyboomen , welke volgens de hedendaagfche algemeene wyze behandeld worden ; laat men nu oude Coloniërs riadpleegen, zo zal men eenpaarig van hun verneemen, dat, voor deezen, de Boomen minder kankerig Hout maakten , en ten minften 15 Jaaren oud werden , alvoorens men eenige vermindering daaraan-befpeurde , en dat zy meerder vruchten gaven dan tegenwoordig. Wat de eerfte gevallen aangaat , behoeft men geen groot Natuurkundige te wezen, om te zien, dat ze alleenlyk gevolgen zyn van de tegennatuurlyke leiding, welke men aan de fappen geeft, vooral in een Land, alwaar de groeizaamheid, door de hitte van de luchtftreek, genoegzaam altoos levendig is; en wat het laatfte aangaat, item ik wel toe, dat de VVaterlooten veel voedfel naar zich trekken, en dat, zo als wy hier vooren hebben aangemerkt, deeze overweeging veellicht niet weinig heeft toegebragt, om de gewoonte, van dezelven uit te breeken, in deeze Colonie in te voeren ; maar men zal ook niet kunnen ontkennen, dat aan deeze VVaterlooten fyne takken komen , en dat het deeze zyn, welke de vruchten draagen; derhalven had men, voor deezen, behaiven het fyne Hout, 't welk door den ftam voortgebragt wordt, ook al het fyne Hout dat aan de VVaterlooten komt, daar men thans dat van den ftam alleen heeft, om zyne vruchten van te plukken. „ Als men wederkeert tot de oude wyze , om de Coffyboomen te behandelen, zou het ten gevolge hebben; dat de boomen meer in de breedte, en minder in de hoogte zouden groeijen, en dat rnen, in plaatze van fraaije Pyramides, weder onaanzicnlyke Heestergewasfen zou krygen; maar wat het eerfte aangaat , zoekt men, zelfs door de kunst, zyne Boomen op een bepaalde hoogte te houden, cn wat aanbelangt het tweede , hebben wy reeds te vooren aangemerkt , dat een Plantagie eene groote Boerdery is, en geenzins een Buitenplaats, die men tot zyn vermaak houdt ; wanneer het derhalven nuttiger is, Heestergewasfen dan fraaije Boomen op zyn Plantagie te hebben, moet het vermaak in geen aanmerking komen". Om nu een Ccffyplantagie altoos in een vruchtbaaren ftaat te houden, is de Schryver van gedachten, dat, wanneer men zulk eem Plantagie wil aanleggen, men eerst eene verdeeling van dezelve trioet maaken , gefchikt naar de ukgcltrekibeid of grootte van den grond, dien men verkregen  IN SURINAME. 465 gen heeft of verkrygen kan, en dat men zyne beplanting derwyze inricht , dat , wanneer men zyn bellek beplant heeft, men vervolgens Jaarlyks even zo veel oude Boomen verlaat , als men jonge Boomen aanplant. De Schryver heeft dit met voortleefden opgehelderd, dc voordeelen, die van deeze wyze om een Coffy Plantagie te behandelen, ontftaan moeten , duidelyk aangetoond, en de tegenwerpingen, die men hier tegen zou kunnen maaken, onderzocht en wederlegd; dan ons bellek laat niet toe, hierover breeder uit te weiden , en wy zyn dus verplicht, den Leezer, die deswegens eenig nader bericht verlangt, het Werk zeiven aan te pryzen. Tafercel der Algemeene Gefchiedenisfeu van de Vereenigde Nederlanden, gevolgd naar 't Franseh van den Heere a. m. cerisiëk, IXde Deels IIde Stuk. Te Utrecht, by B. Wild. In gr. 'ivo, £02 bladz. Het geheel beloop der Utrcchlfche Vredehandeling, met alle de vertragingen die dezelve vergezelden, de Veldtocht ftaande dezelve geopend, de Belegeringen middelerwyl aangevangen cn volvoerd, de flegte trek die Engeland ons toen fpeelde, werdt in de eerfte Afdeeling van dit tweede Stuk des negenden üeels deezes Tafereels, in 't breede, gefchilderd. De Schryver maakt 'er deeze algemeene Aanmerkingen op. „ Het grootsten weezenlyk voordeel van den Vrede te Utrecht geflooten behielden de twee Kroonen Frankryk en Spanje, die in den Oorlog de meeste tegenflagen hadden; terwyl de Mogenheden, die uitftaken door Zegepraalen , en in 't oog loopenden Krygs-voor fpoed , zich genoodzaakt vonden afftand te doen , van het voorwerp, waarom zy zich ten Oorloge vereenigd hadden. Even zo hadt willem de III, ondanks zyne nederlagen en tegeuheden, zich gezet op den Engelfchen Throon , en de overwinnende lodewyk d XIV moest hem in 't bezit laaten. Gewigtige les der ondervindinge , die ons toeroept, het valt bezwaarelyk , het valt bykans onmogelyk, een Volk te onderwerpen, aan eene Heerichappye , die 't zelve mishaagt ! Het Gemeenebest vondt zich dermaate uitgeput, dat bet naderhand bykans geene rol van aangelegenheid op het Staatstooneel gefpeeld heeft. De Staaten Booten ;wel is waar) een vry^ voordeelig Handelverdrag ; doch, het was flegts voor vyf li 4 e»  4$6 NEDERLANDSCHE CESCIItEDENISSEN en twintig Jaaren, en zy bezaten voorheen die zelfde voordeelen; niets was 'er ten opzigte van de Barrière geregel!. Schraale niet noemenswaardige vrugt van zo veel Schats, Manfchap, en Schepen geipild in twaalf Jaaren van overwinning! „ Welke was de oorzaak deezer rampen ? Eene afkeerigheid van, en eene verbittering tegen Frankryk, zo ongerymd als onverzettelyk, die ten grondregel van Staatkunde ftrekte by de voornaamfte Leden des Staatsbeltuurs. Indien deeze beginzels hun niet verblind hadden , zouden zy, te Geerlruldenberg, ten minften een goed gelaad vertoond hebben : want de meeste konden geen ander antwoord geeven, dan dat van dien Engelscliman , van welken Bolingbroke gewaagt , die , gedrongen om reden te geeven van de volduuring des Oorlogs, geene andere wist by te brengen , dan dat hy in Haat tegen Frankryk was opgevoed. Zy zouden het als een weezenlyk voor¬ deel hebben mogen aanmerken, wanneer zy het Overkwartier wan Gelderland, hun zo wonder welgeleegen, hadden kunnen bedingen ; doch, het was niet mogelyk, den Koning van Pruis/en tot het tekenen des Vredes'over te haaien, zonder hem 't zelve toe te zeggen. Deeze Vorst op tytels gefield, bedong de zonderlinge vryheid, om zyn gedeelte van het Overkwanier van Gelderland, Orange te mogen vernoemen, om de Wapens en Tytels van dit Prinsdom te blyven voeren (*). „ Terwyl de Vereenigde Gewesten zo weinig voordeels trokken , van deezen met roem gevoerden Oorlog aan welkers voorfpoed zy zo veel hadden toegebragt, verkreeg Engeland voordeelen, gefchikt om dat Ryk te verheffen& op de overblyfzels van het Gemeenebest. In de daad' door het verdrag van Asfiento, door den eigendom van Mmorca en Mahon , nam de Koophandel van Engeland eene verbaazend hooge vlugt, cn zweefde boven dien der Vereenigde Gewesten. Het uitfluitend Regt des Slavenhandels, t geen zy voor zich en de Spaanfche Volkplantingen wisten te bewerken, was van geen minder aanbelangs. „ De Engelfche Staatsdienaars, die hunne Bond°-enooten te deezer gelegenheid verlieten, hebben zich In alle bog- (*) LAMBERTr, Tom. Vin pag. 43. 44. Dü M NT Comm fhm.- Tom. VIII. pag. 1. pag. 356. r *  NAAR CERISIER. 467 bogten gewend , om dat bedryf te vergoelyken, en, ware het mogelyk, te verdeedigen. Het fchynt, dat indien de Engelfchen hun niets te verwyten hadden, de andere Leden des Verbonds wel degeïyk tegen de Engelfchen bezwaaren mogten inbrengen. De Oorlog, door dat Bondgenootfchap aangevangen, en twaalf Jaaren voortgezet, was bekroond geworden met zo fchitterende en beftendige voordeelen, dat geen voorwaarde, hoe zwaar ook, te zwaar fcheen, om dezelve aan Frankryk voor te fchryven, indien zy getrouw en vast veréénigd bleeven. Deeze hoop verdween door den afval der Engelfchen. Lord bolingbroke moge beweeren , dat het gevaarlyk zou geweest zyn, de magt van Carel den V te doen herleeven, door de Keizerlyke en Spaanjche Kroonen op één hoofd te zetten. Doch , deeze reden verontfchuldigt de Engelfchen niet: daar zy eene onderhandeling hadden aangevangen, eer de onverwagte Dood van Keizer leopold den Aartshertog carel diens opvolger deedt worden. Men vindt 'er zelfs, die Baande hielden, dat de vereeniging der twee Waardigheden niets gevaarlyks voor Europa in zich hadt. De Raadpenfionaris heinsius meende veel eer, in deeze Vereeniging , den grondflag der ruste van Europa te zien. Deeze magt hadt, dus liet men zich hooren, meer fchyn dan weezenlykheid. De Landen , die de geheele Hcerfchappy uitmaakten , lagen te verre van elkander af, om ontzaggelyk te zyn. De Keizer zou, om de wyduitgeïtrekte deelen van dit groot Ryksgevaart te bewaaren, tegen de magt van Frankryk, fteeds in de noodzaaklykheid geweest "zyn, om Engeland en de Staaten te ontzien. En was het hen ooit in het hoofd gekomen, om eenen aanfiag te doen , tot het verwrikken des Evenwigts van Europa, dan zou eene algemeene verbintenis hem welhaast gedwongen hebben, binnen de perken zyns gebieds te blyven. Men voegt 'er by, dit Colosfusbeeld van Wereldlyke Magt zou te minder te vreezen geweest zyn, daar lodewyk de XIV zich alleen in ftaat bevonden hadt, om aan Spanje en Oostenryk, en eindelyk aan Europa, tegen hem zamenverbonden, het hoofd te bieden , en de wet te zetten. Dan de laatfte Oorlog fcheen on. dertusfchen klaar genoeg te toonen , dat Frankryk, zelfs met behulp der Nederlanden cn van Spanje, niet bekwaam was om het uit te houden , tegen de jongfte verbintenis. Die gelukkige uitkomst ontftond grootendeels uit de weinige eenftemmigheid , tusfehen de Mogenheden tegen li 5 hem  468 ne derlandsche geschiedenissen hem in Oorlog: eene eendemmigheid, welke natuurlyk zou gevolgd zyn, uit de vereeniging van Spanje, het Keizerryk en de Ooslenrykfche Nederlanden onder één Hoofd; een carel* de V zou hier van de grootfte voordeelen getrokken, en te wege gebragt hebben, dat de fchaal des Staatsbelangs altoos ten zynen voordeele oveufloeg. ,, Men vindt 'er die beweeren , dat de groote infchiklykheid, door de Engelfchen aan de Franfchen betoond, nog op eenen anderen grond fteunde, dan op de voordeelen, welken zy zich beloofden. Zy beweeren , dat de Groot Brittannifche Staatsdienaars , nevens de Koninginne anna , niets minder ten oogmerke hadden, dan den Pretendent ten Troon te heffen. Zy verhaalen, dat men, in Frankryk en Engeland, toebereidzelen ten dien einde maakte. De Koningin bekleedde de zodanigen, die voorJacobiten gingen, met de aanzienlykfte en gewigtigfte Posten. Burnet , die zeer veel geloofs iloeg aan dit gerugte , om dat hy niet meer in Staatszaakcn gekend werd, wilde zich des verzekeren; hy bezogt de Koninginne : en, dewyl deeze hem met een veragtlyk dilzwygen bejegende, als een Man, haarer opmerkinge onwaardig, twyfelde hy niet, of de Pretendent was ten Tbroone gefchikt. De Koningin, door hartzeer en kwelling uitgeteerd , en van haare gewoone kwaaie, de jicht, hevig aanr getast , overleefde de Vreede van Europa , tot welks bezorging zy zo veel hadt toegebragt, niet lang. Zy ftierf den zes en twintigften van Oogstmaand, des JaarsMDCCXIV. Men wil, datzy, in haare jongde oogenblikken, zichmeermaalen deeze woorden liet ontvallen, Ach! myn Broeder! myn waarde Broeder] hoe zeer beklaag ik u! Het gerugt wil, dat de Pretendent zo weinig twyfelde , aan de goede geneigdheid van anna ten zynen opzigte, dat hy des onbewimpeld fprak. f*)." Een tweede hoofdbeeld, in het tegenwoordig ftuk deezes Tafereels, is eene wel uitgewerkte Gefchiedenis van het Stelzel van de Barierc: waar uit blykt hoe zeer men aan dit Stuk gearbeid heeft , welke handelingen daar over gehouden, welken verdragen daar omtrent gemaakt zyn. Met bygevoegde aanmerkingen , over het weinig beduidende der Barrière Plaatfen , die hem overbleeven naar den f*) Wagnf.r Hifi. Jofeph. Imper-, pag. 508. Lamberti, Tom. VIII. pag. 657. 678.  NAAR CERISIER. 4^9 den zo veel vertoond maakenden Oorlog, wegens de Spaanfclie Nalaatctifchap. Hoe de uitkomst eerlang leerde, hoe zv ten Voormuur tegen Frankryk ftrekten ; als mede dat de vcrkryging en het behouden der Barrieren alleen Ichadelyke oorlogen en drukkende belastingen voortbragt. Wanneer men, zegt onze Gefchiedfchry ver, in bedenking neemt hoe veel kwaads de Barrieren veroorzaakt hebben, aan een Staat die nooit ftrafloos kan afwykcn van een vreedzaam en bezuinigend Stelzel, zou men welhaast in de gedagten komen dat zekere booze geest die verkeerde Staatkunde inboezemde, en zeggen, dat het Huis van Oostenryk de oogen van de Hoofden des Volks betoverd hadt om hen te verbinden, datzy, ten kosten der grondregelen van hunnen Staat voor hem Plaatfen bewaarden , die 't zelve, uit hooide van de afgelegenheid, niet kon bewaaren. Ook heeft dat Hof zo ras het door de Verbindtcnisfen , met Frankryk sangega'an van dien kant niets te vreezen hadt, het masker afgeleo-d en zich bediend van het tydftip, waarin het Gem°enébest zich niet zou beroepen, op het gegeeven woord des Handhaavers der Barrière. De Keizer heeft, door zyne Staaten eener vreemde onderwerpinge te onttrekken , het Gemeenebest ontheven van eenen zeer zwaaren last, om welken af te werpen, het misfchien zelve geen moeds genoeg zou gehad hebben: zo veel meer vermogen dikwyls oude vooroordeelen , dan weezenlyke belangen! Dandeyerbindtenis des Keizers met Frankryk^, van eene veel betwistbaarder vastheid zynde, dan een voordeel van de vernietiging te&Batrierty• 17& t\squier Reclierches de la Frame. Liv. X. p. 376. By de Franfchen was eene Weduwe , in zulk een geval, gewoon, k vr ag; of het dan niet een gevolg is van dezelve wet, dat zy %m van den Adel uitgeflooten moesten worto|,teJ doen tot nut van 't gemeenebest, maar het zelve vee eer tot eenen hst zyn; zo niet wegens andere ^eugden nltans aan den eenen kant, wegens hunne traagheid, on Sn te doen, daar 't mensehdom voordeel van heeft; e aan de andere zyde, wegens hunnen yver in oingen , waarop zy gezet zvn, en waardoor zy hunnen evenmensen benadeelen.? Ik heb myn oog, i, op de jagt, waardoor de liefhebbers, die ik bedoel, zig met ontzien den armen boer zyn land te bederven: 't zy door met Ene houden enz. te loopen over landen, daar tkoorn nog 0p ftaat; 't zy door 't voortplanten van wild tot fchtKle van den landman. 2. Op hunne pragt en weelde, ten kosten van anderen, wanneer zy buiten ftaat zyn hriine fchulden te hetaalen. Deze berugte daaden (ifc noem ze dus, om dat ze zeer in t oog loopende zyn J verlaagen ben, die 'er aan fchuldig ftaan immers verre beneden koop-en ambagtslieden. Althans-ik twyffel geenzins of de bekende Romeinfche Zenmeesters, indien zy daarvoor de revue hadden moeten pasfeeren, zouden ze beneden dezelve geplaatst hebben (*> ^ f*) Van een dezer Zedemeesters, met naame C.Falridus Tncintus, vindt men aangetekend, dat hy, uit het getal der kSa i- Uitfehrapte Corners RufiMs , de welke weemaal L 1 1 DU  482 J. C. LïNDEN ,, Ik weet wel, dat men andere redenen geeft, waarom de Adel geen negotie moet doen: doch die komen niet overeen met het denkbeeld, dat men zig van 't karacter van de Edelen ^ naar onze befchryving, moet maaken. En ik meen, dar, uit het gezegde, myne befchryving genoeg gebillykt is: dat derhalve zy, waarvan men in waarhud zeggen kan, dat ze van Adel zyn , menfchen moeten weezen, die blyken geeven, dat zy, tot nut van 't menfclielyke geflagt, in deugd en vermogens , uitlteeken; endatzy, die niet bequaam zyn , om iets uitmuntends daar te (lellen, bet>:r dan van iets hv de hand te neemen, waardoor zy , al is het niet by uitftek, evenwei tot nut zyn , dan dat zy niets zouden uitvoeren, en tot last van 't gemecnebest weezen. Hoe bequam het dien man die het ééne talent, dat hem gelchonken was, om dat hy 'er geen tien of vyf ontfangen had, in d» aarde ging verbergen? Hy ging zeker heen, zonder begeerd te weezen, en hoe akelig was zyn lot? Ik befluit dan, dat een (Aievalier de fromages, gelyk men van onze Hollanders in Vrankryk wel eens pleeg te fpreeken, verre te agten is boven zulken , die zig den titel van Adel toeeigenen , en die Montesquieu befchryft: als menfchen, wier natuurlyke onkunde, onagtzaamheid enz. hen binten (laat (lellen, om bewaarders van de wetten {despofilaires des loix) te zyn; als menfchen, die oordeelen, dat men zyn fortuin moet maaken, welke maate van rykdommen men ook bezitte; maar dat het fchandelyk zou weezen, zyn goed te vermeerderen, indien men niet begon met het door te brengen ; als menfchen, die naar den oorlog gaan, oin dat niemand zou kunnen zeggen, dat zy 'er niet'geweest waren; enz. Zie l'Esprit des Loix T. F. p, 34. TUL p. 248,072 (*\ „Ik burgemeester, en eens opperbevelhebber geweest was; om dat hy wat meer, dan men toen gewoon was, aan zilveren vaten had te kosten gelegd: overreed, dat zulk een voorbeeld zeer nadeelig was voor den ftaat, om 'er de pragt in te voeren. Gelukkige eeuw! roept hierover Cato van Vtiken uit, dair eenige ligte zilveren vaten gehouden wierden voor eene verroomng van pragt, waardig de beftraffing der Zedemees, ters. Fabricius zal door dien grondregel zyn befiierd , dat men het quaade in deszelfs beginfelen moet tegengaan. Ook verhaalt men, dat zekere Zcdemeeste-r 'uit' den raad uitbande eenen Dnconius, om dat hy, toen hy een volks voordander {Tribunus plebis) was, zig verzet-had tegen eene wet, welke Iiaauwe paaien aan de onkosten van de tafel fielde." „ (*) 'Er is in 'c jaar 175Ö een boekje in 't Fransch uitge- ko-  DAADELYKE GODGFLEERDHF.id. 483 Ik vlei my dat het bovengezegde niet onaangenaam, zal'zyn, aan hun, op welken de befchryving, die ik van den Adel gegeeven heb, toepaslyk is. Indien zy alle, die ik uiteemonfterd heb, ontadcld wierden; wat zou de agting voor'hun , die waariyk Edel zyn, niet merklyk ryzen? \Vant zeker, men kan niet ontkennen, dat de zodanige grooten eerbied verdienen, 't Portrait zelfs van zulk°eeheu doorlngtigen Perfoon verwekt, dunkt my, in 't gemoed veneratie voor deszelfs gedagtenisie. Altans dit heb ik ondervonden , by de befchouwing van 't portrait van Neerlands braaven Admiraal, den Heer de uujteu. Doch al heeft iemand, onder zyne voorouderen, al dén of meer, die wegens uitneemende daaden verheven zyn ; hoe dwaas is het daarop te roemen , wanneer men 'er zeer verre af is, om hun beeld te vertoonen? Zoo iemand, hadden zeker d'e Jooden ftoffe van roem , dat Abraham hun vader was; Abraham een by uitftek doorlugtig geloofsheld, dien men eene ganfche reeks van eertitels zou kunnen geeven: en wat vvas ondertusfchen het antwoord van Jefus, toen zyt die zo zeer van dien by uititek grooten man verfchillen, daarop roemden? Dit: gy zyt uit den vader den duivel; Jo.ui. 8- 44." komen, waar van dc titel is, la Nohlefe commer$ante, dat waardig is geleezen te worden." dndèi-wyi in de Christelyke Zedenleer vraagswyze opgeftclt, door R. a. aitton Predikant le Zvtoll, Te Utrecht, by A. v. Paddenburg, 1786. Behaiven de Voorrede, 47a bladz. In gr. octavo. In dit Onderwvs bedoelt de Eerwaerde Aitton ene achtervolgende ontvouwing der Zedenleere te geven, die gefchikt is, ,, ter befchaaving van Zeden, over welker , heerfchend bederf ten allen tyde zeer geklaagd werd, ' en welker herftelling niet eerder te wachten is, veor " dat men zich meer algemeen in den weg (lelie, om " die door nuttig onderwys in de Zedekunde zelve in " onderfcheiden rangen en (laaten verbeetert te zien."( Hy heeft ten dien einde zyn Werk zodanig ingericht, dat het ook byzonder konne gebruikt worden tot on" derwys van Leerlingen, die in de Geloofsleere reeds ?' genoegzaam onderweezen zyn: als meede tot (lichting " & LI 3 „ cn  484 H' A. AITT6N en opbouwing in het geloof in de huisgezinnen der „ Christenen, en de onderlinge byeenkomften der God- zaligen." Zyn Eerwaerde vooronderftelt, by dit 011» derwys , in den Lezer of Leerling ene genoegzame kundigheid wan de geloofswaerheden, en wel naer die denkwyze, welke in onze Nederlandfche Kerk algemeen aengenomen is, als op welke, zyns oordeels, de ware Zedeleer alleen regtmatig gegrond kan worden. Uit dien hoofde ftrekt dan dit Gefchrift inzonderheid ten dienfte van hun, die dezer leerwyze toegedaen zyn; welken 'er op dien grond een nuttig gebruik van kunnen maken, en 'er door opgeleid worden tot de inwendige heiliging van hun hart, en de uitwendige heiliging van hunnen wandel; om zo God in Christus te dienen, naer lichaem en naer geest, als die hem beiden toebehooren. Zulks komt voornaemlyk in opmerking, by de ontvouwing van den ftaet des menfchen in de Natuur en dien in de Genade, welke ongeveer twee derde van dit Onderwys beflaet. Het overige gedeelte, dat 's menfchen plichten, en de drangredenen tot darzelver betrachting, nagaet, is wyders van een algemener dienst, en behelst ene geregelde verklaring der byzondere plichten, welken de Euangelieleer voorfchryft, met de ontvouwing der drangredenen, welke Rede en Openbaring aen de hand geven. Tot een ftael van 's Mans manier van voordragen, ftrekke zyne volgende onderwyzing, wegens de orde, die men, in de uitoefening der' liefde tot God, zich zeiven en den naesten, in 't oog heeft te houden. „ V. Welke is die orde? ,, A. Dezelve is gericht naar de waarheid van het voorwerp; daar God het hoogde voorwerp van allen is, moet Hy ook boven allen bemint worden door den mensch, ook boven zich zeiven, het welk niet alleen zyn groote pligt, maar ook zyn hoogfte voorrecht is, om dat de meeste liefde tot God zyn meeste geluk influit: waarop dan de liefde tot zich zclven volgt, en hierop de liefde tot den naasten: zie die orde opgegeeven, Matth. XXII. 37. ,, V. Kunnen 'er nogtans geene gevallen zyn, waarin deeze orde eenigzins aan eene zyde moer geltelt worden ? ,,'A- Er kunnen gevallen zyn waarin de liefde tot den naasten getrokken moet worden voor de liefde tot zich zeiven, als wanneer de naaste in nood is, en niet gehol-  CHRISTELYKE ZEDENLEER. 4§J bolpen kan worden, zonder merkelyke benadeeling van zicbzelven: ook gevallen, waar in de liefde tot zichzelven getrokken moet worden voor de uitvoering van een of ander Godsdienftig werk, als waimneer ons tydelyk of eeuwig geluk grootlyks zou gevaar K.open, by de waarneeming' van dat zelve: maar de liefde tot God moet, altyd, voor alles gaan, en gaat ook altyd werkelyk voor, zo' wanneer in zulke bvzoudere gevallen liefde geoellend wordt' uit een beginfel van gehoorzaamheid aan • .od. , V. Komen alle Christenen in dit ftuk nopens die orde overeen? , A. Neen: terwyl men voornaamelyk twist over de liefde tot zicbzelven: te weten, of die geoorlofd zy? of men die in het ftuk van Godsdienst mooge bedoelen ? en ot die ook voor de liefde tot den naasten gelrokken mooge worden ? j- ,' V. Wat heeft wel voornaamelyk aanleiding tot die twist gegeeven ? . A De verkeerde zelvsllefde, welke den mensch van natuure eigen is, en welke hem de liefde tot God en den naasten meestal uit het oog doet verliezen, zo c,at men ook in dit opzigt van het eene uKerfte tot het andere vervallen zv. .' V. Is de bepaaling van deeze ftukken van eenig t>e- Ll"S A Van een zeer groot belang; daar dit eenen byzonderen invloed heeft op des Christens geloov cn godzaligheid ; en eene hartelyke overtuiging daarvan byzonder "(trekt tot bevordering van het geestelyk leven; terwyl dit leven by tegenftelling zeer geftremd word, door volkoome ontkenning niet alleen, maar ook door onzeekerheid omtrent die (lukken. V. Wat is dan het eerfte hier te bepaalen t " A De geoorloofdheid der zelvsliefde in het gemeen, welke, beha?** uit het reeds bygebragte, om te toonen, dal de mensch ook aan zichzelven pligten verjchuldigt zy (*), nog daarenboven uit twee voornaame W^yzen (*i Onze Autheur naemlyk heeft alvoorens opgemerkt, dat de inrichting van de geheele fchepping en byzonder dB des menfchen, ons derwaerds leid. „ Alle fchepzelen, zegt by, 7vn door den God der natuur aan zeckere wetten verbonden, "«ook de mensch ten aanzien van beide deelen van zyn beLI 4 >> 'ta'm  486 H. A. AITTON kan getoond worden, ontleent uit de reedt en uit Gods woord. ,, V. Hoe blykt de geoorloofdheid der zelvsliefde uit de reede? „ A. De neiging, welke de mensch van natuure byligt om zichzelven te beminnen, is niet uit den boozen, of uit des menfchen zedelyke verdorvenheid, maar uit God: het welk blykt, om dat dezelve ook plaats had, in deii ftaat der rechtheid, waarin God zyne vermaaning en beloften op dezelve grondde, en de Satan zyne verleiding: het geen nu van God is, is ten hoogfte gcoorlooft. ,, V. Hoe uit het woord van God? „ A. Uit het geen gevonden word Eph. V. ao. daar Paulus zegt, dat niemand ooit zyn eigen vleesch gehaat heeft, waar meede hy duidelyk verondcrftelt dc geoorloofdheid der zelvsliefde. „ V. Wat is het tweede ftuk hier tc bepaalen ? „ A. Of men de zelvsliefde ook in het ftuk van Godsdienst mooge bedoelen cn behartigen? Veele fluiten deeze daarin geheel uit, zeggende, dac de liefde tot bod, indien er liefde tot zichzelve meede vereenigd is, een loutere loonlicfde zy; daar God nogtans alleen door eene reine liefde wil gedient zyn; de geoorloofdheid van dit ftuk kan ook uit de reede en uit Gods woord getount worden. „ V. Hoe uit de reede? „ A. Dat men de liefde tot zichzelven ook in de liefde tot God, of in het ftuk van den Godsdienst mooge in. fluiten, blykt onder anderen daaruit, dat God den mensch in het ftuk van Godsdienst opwekke tot liefde tot Hem door aandrang van dc heerlyktte beloften, en de <*ednchtfte bedreigingen, in geval van het tegengeftelde&, welke zeker geene kragt zoude hebben, byaldien God van den mensch wilde gedient zyn, met uitfluiting van alle zelvsliefde. „ V. ,, ftaan, ziel en lighaam'; van welke hy afgaande de orde van zyn beftaan ten eerfte benadeelt, en by voortduuring boe „ langs hoe meer omkeert: 't welk duidelyk doet zien, 'dat ,, de mensch ook aan zichzelven zeekere pliglen verfchuldigt „ zy: 't geen Gods woord insgelyks bevestigt", door verfchèl„ de vermaaningen tot betrachting van pijpten welke tot den „ mensch zeiven behooren: als onder anderen Phil. j[, 12. daar „ de Apostel zegt: werkt uwes zelfs zaligheid met vruzen en „ becyen,"  CHRISTELYKE ZEDENLEER. 4S7 ,, V. Hoe uit Gods woord? „ A. Uit het geen gevonden word, Heb. XI. 26, danr van Mofes Haat aangetèkcnt, dat hy de vcrfmaadheid Christi meerder rykdom achttede te zyn, dan de fehatten van Egypte, dewyl hy zag op de vergeldinge des loons: welk beftaan van Mofes ten hoogfte gewettigt word, door het voorbeeld van den VerlosferHeb. XII. •>. „V. Maar word echter niet gevordert, dat de menfchen in het (tuk van Godsdienst alle zelvsliefde uit het oog verliezen , als de Heiland zegt Matth. XVI. 24. dat zo iemand achter Hem wilde komen , hy zich zeiven moest verloochenen ? ,, A. De Heiland vordert daar meede geenszins, dat de mensch, indien hy zyn discipel wil zyn, de liefde tot zich zeiven verbanne ; daar een discipel van Hem te zyn het grootfte geluk voor den mensch influit, waar door hy, het zelve omhelzende, zich zeiven het volmaaktst lief heeft; maar alleen dat hy zich als dan tracht te reinigen van alle verkeerde zelvsliefde , en zelfs ook de meer geoorloofde onderwerpe aan de liefde tot God. ,, V. Welk is het derde ftuk bier te bepaalen? .,. A. Dat, in 't algemeen, de zelvsliefde gaa voor de liefde tot den naasten, het welk ook uit\ de reede en uit Godswoord kan getoont worden. V. Hoe blykt de geoorloofdheid der zelvsliefde boven die tot den naasten uit de reede? ,, A. Uit de aanbiddelyke wyze inrichting van de wet der natuur, welke dit alle menfchen leert, en welke ook zeker van God is , zo als dit onder anderen ook daar uit blyken kan, om dat dit plaats had in den Haat der rechtheid; daar Eva (*), door lust tot meerdere wysheid en Gode gelykvormigheid gedreeven, eerst at van de verboode boomvrucht, voor dat ze haaren man van derzelver mededeelde. „ V. Hoe uit Gods woord? ,, A. Uit het Goddelyke bevel zelve, gy zult uwen naasten lief hebben als u zeiven: in welk bevel de waare zelfsliefde gefield word tot een richtfnoer, naar het welk de (*) Deze redeneoring van den Eerwaerden Aitton klinkt ons wat vreemd; daer Eva, naer ons inzien, reeds uit den ftaet der rechtheid gevallen was, toen zy 't befluit genomen had, om de verboden vrucht te eten. Liever zouden wy deze geoorloofdheid gronden', op de nadere betrekking die de mensch tot zich zeiven, dan tot zynen naasten, heeft. LI 5  ASS H. A. AITTON , CHRISTELYKE ZEDENLEER. de liefde tot den naasten moet ingericht zyn: hebbende God geen uitdrukkelyk bevel van zelvsliefde in zyn woord willen geeven , om dat die den mensch door de wet der natuur genoeg geleert word. ,, V.'ls de liefde tot zich zeiven (zo als die tot hier toe befchouvvt is; alleen geoorlooltV A. Neen : ze is ook daarenboven ten hoogfte betaamelyk en noodzaaklyk? ,, V. Hoe blykt de betaamelykheid der zelvsliefde? ,, A. Het tegengeiielde der zelvsliefde, de haal tegen zichzelven, fluit in zich de grootüe ongerymdheid , verfoeielykheid en ftrsfl'chuldigheid voor God en menfchen, wier belangens daardoor grootlyks veronagtzaamd worden, terwyl de waare zelvsliefde die zeer bevordert, behaiven dat dit uit Gods gebod vr.n zelvsliefde genoegzaam blykt. ■ ,, V. Hoe blykt de noodzaakclykhcid ? „ A. 't Is niet alleen voor de zaak van God en des naaftens welzyn van groot belang, dat de mensch zich ze!ven op eene rechte wyze lief hebbe ; maar 't is ook onmogelyk , dat de mensch een eenigen pligt ontrent God en den naasten uitoeffene , zo hy de waare zelvsliefde niet betrachte: hoe zal iemand de zaak van God kunnen voorftaan, en de belangens van anderen bevorderen, wanneer hy zich, wegens gebrek aan behoorlyke zelvsliefde , van de daartoe noodige vermogens en begaafdheden ontbloot heeft ?" plan van een Leerboekje voor de Jeugd, in de voornaamjle waarheden van den Godsdienst en de Zedeleer. Tc Hoorn by L. Vermande, 1786. In gr. oclavo 22 bladz. "Maer luid der Voorreden van dit Gefchrift, heeft het Genootfchap , 't welk ten zinfpreuke voert , Ten nutte van het Kristendom (*), de gewoonte, van zomtyds onder elkander eene vraeg over'het een of ander onderwerp uit te fchryven, die dan door dén of meerder Leden beantwoord word : en hieraen is men het opftel van dit Plan verfchuldigd. 'Er was naemlyk de volgende Vraeg uitgefchreven. „ Kan 'er in dc Vraagboekjes, die ,, men (*) Zie, wegens het Plan en oogmerk van dit Genootfchap, boven, bl. 322.  PLAN VAN EEN LEERBOEKJE. 4^9 men in het onderwvzcn der Jeugd in de waarheden van " den Godsdienst, gewooniyk gebruikt, eenige verbete- " ring gemankt worden? Zo ja! Kan die verbe- " ter?n<* dan gemaakt worden; of ten aanzien van de inV richtfno- 0f'ten aanzien van de waarheden zelve, ofin " beide 'öpzigten?" Ter nadere ophelderinge dient, dat men in dezen het oog niet heeft op kleine Kinder-vraegboekjes; oök^niet op het bepaelde onderwys wegens de leerbegrippen der Hervormde Kerk; maer op Leerboekjes voor de middelclasfe der Jeugd , waerm wel niets voorkomt ilrvdig met de acngenomen Hervormde Leer; doch waerin ook het charaéteristyke dier Leere niet behoeft gemeld te worden; gaendc de daermede beoogde onderrichting over dat gedeelte der Christelyke Leere, waeromtrent onder de Christenen geen twist is, maer alle belyders van het Christendom overeenftemmen. Een welwikkend oordeelkundig Schryver verklaert , ter bcantwoordingc dezer Vrage, dat 'er, zyns agtens, „ m de Vraagboekjes , welke thans in gebruik zyn, eene " verbetering kan gemaakt worden, zo wel ten aanzien " der inrichlinge, welke in alle Vraagboekjes byna dezélfde is, als ten aanzien van de Onderwerpen zelve, '* welke daarin behandeld worden." En hy deelt daarop zyn Plan deswegens, met ncvensgaende beredeneerde aenmerkingen, mede. . In de eerde plaetze fielt hy voor , de nutloosheid van de o-ewoonc inrichting, volgens welke de Jeugd Antwoorden0 van buiten leert, die ze veelal niet verftaen. Het komt hem beter voor, der Jeugd alleenlyk de Vragen op te geven, en de Antwoorden voor hunne rekening te laten zo echter dat men aen dezelve ene gefchikte handleiding verlene. Zyn Plan zou des zyn een Leerboekje voor de Wd, op deze wyze in te richten. Op de eene bladvide zouden alleenlyk de vraagen, zonder bygevoegde andwoorden ftaan. En op de tegenoverftaande bladzyde zou, den de eerfte Waarheden van den Naluurlyken en Geopcn. baarden Godsdienst, overeenkomftig den Inhoud der vraa nen niet andwoordswyze, maar in een aaneengcfchakeld voorftel, of doorlopende redeneering , befchreven worden. Hier door zou men de Jeugd ongemerkt tot denken , tot bet gebruiken van eigen oordeel, brengen, en ze zou, de antwoorden zoekende, of den vorm van antwoord gevende aen 't geen zy op de overftaende bladzyde lezen j and* ' woor-  40o PLAN VAN EEN LEERBOEKJE." woorden beter verftaen , en alzo tot de rechte kern.is der waerheid komen. De Autheur dit zyn Plan van Inrichting breeder ontvouwd, en als nuttig .aengedrongen hebbende, laet zich vervolgens insgelyks uit, over de verbetering der gewooie Vraegboekjes, ten aenzien der Onderwerpen. Overeenkomftig met de nadere opheldering der voorgeftelde Vrage, is by van oordeel, dat een Leerboekje- voor de beoogde middelclasfe der Jeugd, met betrekking tot het l.cerftellige alleenlyk behoore te behelzen , de hoofdwaerheden van den Natuurlykcn en Gcopenbaerden Godsdienst5 wordende hier niet meer vereischt, dan ene onderrichting in dat geen waerin alle Christenen overecnflemmen ; of wel alleenlyk ene onderrichting in die eerfte waerheden , welke men met reden kan onderftellen, dat niet boven het bereik van de vermogens dier Jeugd zvn ,, En zo moe- ,, ten dan ook, (vervolgt hy,) deeze waarheden niet in „ eene onverttaanbaare myftike taal en kunsttermen van „ eene raadselachtige of willekeurige betekenis, maar (zo „ veel mogelyk) met zodanige bewoordingen befchreveri „ worden, welke dc vatbaarheid der Jeugd niet overfty„ gen." Hier benevens komt, met opzicht tot de Onderwerpen, nog in overweging , dat zodanig een Leerboekje niet alleen, ten aenzien van 't Leerftellige, de Hoofdwaerheden behoore te ontvouwen, maer dat ook een kort famènfiel van de Kriste/yke Zedekunde 'er niet in moete ontbreken. Hieromtrent heerscht, volgens zyne opmerking, een oud en algemeen gebrek in de gebruikelyke Vraagboekjes der Hervorm'e Kerk, en dit noopt hem te meer, om''er bjzo-der op ftil te (Iaën. Zulks doet hem zich opzetlyk verledigen , orn aen te toonen , ,, hoe ononibecrlyk de ken„ nis der Kriste/yke Zedeleer is voor den Kristen , cn „ gevolglyk hoe nooazaaklyk dezelve in een Leerboekje, waaruit men de Jeugd moet onderwyzen , vereischt ,, wordt." Op het ernftig en bondig aendringen van dit zo noodwendig vereischte , laet hy zich ten befluite aldus hooren. „ Men vergunne my, uit veele bedenkingen, welke my over dit Onderwerp voor den Geest komen , alleenlyk; deeze volgende hier te mogen by voegen , en daarmede zal ik dit an Iwoord afbreeken. ' Het is van zeer veel aanbelang, ik noem het zelfs noodzaaklyk, dat men de Kris-  PLAN VAN EEN LEERBOEKJE. 491 Kristelyke Jeugd eene waare hoogachting en verftandigen yver voor de zuiverheid der Leere inboezeme, om daardoor eene verderflyke koelheid omtrent de Godlyke Geloofsleer van Christus voor te komen. Maar het is buiten tegenfpraak niet minder belangryk, niet minder noodzaaklyk, dat men vroeg beginne om haar de Kristelyke Zedenleer in te fcherpen. Alle Kennis en Geloof, fchoon nog zo rechtzinnig, zonder de praktyk of oefTening , kan niemand gelukkig maaken. Daar is geen grooter gebrek, en tevens geen grootere verachting , die men den Kusten kan aandoen, dan dat men van hem zeggen meet: hy is anders vry rechtzinnig in zyne gevoelens, maar het ergfte is dat 'er in zyn gedrag zo veel te berispen valt. En moet zodanig een gedrag niet als een grove dwaaling, als eene zeer verderflyke Kettery worden aangemerkt? Iemand die verfierd is met een ongemeen geoeffend en het allerrechtzinnigst verftand omtrend de waarheden ; doch seen deugd noch Godsvrucht bezit, is even als iemand, die begaafd is met eene ongemeene fterlue, maar die hem tot niets kan dienen , om dat hy blind is. _ Terwyl dan de Leer der Zeden zo gewigtig en ten uiterften belangryk is, zo zoude de uitvoering van dit Plan no hebbende, naar land, lost de yragt. en neemt voorraad en andere behoeften in tot de tweede reis, en zo voorts ook tot eene derde reis. '' „ ... Dewyl de ondervinding geleerd heeft, dat de Hnngop cezS tyden best is, en meest gefchikt om lang bewaard te konnen blyven zonder bederf, is de tyd, op welken men n et Visfchery een begin mag maaken. door wetten bepad. Dus maglmen voor den nacht van St, Jan, ofderrvyf-eft twju tieften luny, geen net in Zee werpen, en hierop wordt wet Iftaauwkeurig gelet, dat Schipper, Stuurman en Matroozen Ifch voTgens den inhoud der byzondere PJacaaten, voor hun véiïrek uit Holland, moeten verbinden, hier in met te zullen m Ieder last is tw.nir ton, eniger J»*&&ttt*g^& 'ri«Vn, zo dat een last Uari « ongeveer 0*» Hatingen z>n.. En cnue IftUche Haringb'iizèn zvndoog ans f stelten de vyf. en vnnp» «ft dg plasten groot;! deS ze. cour elkander gerekend , ieder tefc ongeveer 20o,ooo Iiniingen kofcliö] laadeu. Nn 2.  5i4 DE WALVISCHVANGST. overtreeden , en by hunne te rug komst onder eede verklaaren " dar zulks noch door hen, noch, huns weetens, door anderen gelcliied is: ter verzekering hier van, geeft men ieder Schip dat met den eerften Haring elders heen gezonden wordt, een byzonder getuigfchrift mede, om ter plaatze van zvne beftemmiflg te kunnen vertoonen, ten einde niemand bedroogen, noch den handel eenig nadeel toegebracht worde. De plaatze alwaar de Haring gevangen wordr, verandert ook naar den tyd • dus wordt van St. Jan tot St. Jacob, den vyf en twintigften July, omtrent Fatrhill en Hitland gevischt, doch tien dagen na St. Jan rekent men, dat de beste Haring gevangen wordt. Van St. Jacob tot den veertienden September, of Kruisverheffing werpt men de netten onder Schotland by Bockeney en Serel niat uit; van Kruisverheffing tot den vyf en twintigften November, of St. Catharina, ftevent men ten dien einde naar het diep water, beoosten Jarmouth, en eindelyk van den vyf en twintigften November vervolgt men den Haringzwerm verder op by Jarmouth en Nordfolk. „ Geduurende de eerfte drie weeken, namelyk van den vyf en twintigften Juny tot den vyftienden July, wordt al de gevangen Haring onverdeeld in zoorten onder eikanderen in tonnen gepakt, en door Ihelzeilendc vaartuigen, die dc Buizen worden nagezonden, in de Jaagers naamelyk, overgenomen, en, zo fpoedig als mogelyk is. naar Holland gevoerd; om welke reden deeze Haring Jaagersharing genoemd wordt. Na deezen tyd wordt de Visch, zo dra'hy "binnen Scheepsboord gebracht en gekaakt is, in drie zoorten nauwkeurig onderfcheiden, naamelyk in Maatjes- Haring , Folie- en Schoot-Haring welke alle afzonderlyk gezouten , en in byzondere tonnen gepakt worden. (*) In de Maatjes Haring wordt noch melk noch kuit gevonden; dezelve is zeer fmaakelyk en vet, doch niet duurzaam. —— Volle Haring noemt men die foort, die vol melk of kuit, en dus in zynen volmaaktften ftaat is; deeze foort is het die 't meest in den handel gebruikt wordt, en 't Jangst zonder bederf bewaard kan worden. Schootharing, die men ook Tien Haring of Holharing noemti, is de zodanige;' die kuit gefchooten heeft, en dus ydel, ledig of hol is ,'of by welke de kuit of melk zo los zit, dat hy op het punt ftaat van te Ichieten, in welken ftaat men hem kuit- of melkziek heet. Deeze Haring is weder Hechter, en kan niet zo lang zonder bederf bewaard worden als de Volle Haring. >, De laading der te huis komende Buizen beftaat derhalven uit f') Bieten de opgetelde foorten, is 'er no? eene die men foor- of Crashanr.g noemt die naamelyk . welke te vroeg gevangen is ; ,'{:« i00rt uutf Jlier te Land; ;n liet gc!)etl met Vcrkojt wuidcn. »  »E WAIWISCHVANGST. 515* üit deeze foorten, welke in Holland op nieuws worden nagezien gezouten en verpakt, eer zy verder verzenden worden: bv deeze verpakking maakt men gewoonelyk uit veertien Zee. tonnen twaalf nieuwe tonnen, welke een lastuitmaaken. Leemte Vernaaien en Samenfpraaken, in 't Hoogduitsch opgefteid, door A g me isznes. Op een vryen trant in 't Nederduusch cvergebragt. Eerfte Stukje. Te Haarlem by F. Bohn. 1786. 1 In oBavo. 156. bladz. Tn deeze leerryke Verhaalen en Samenfpraaken fchetst de -••Heer Meiszner eene groote verfeheidenheid van characters,met de leevendigde trekken, die hy, vernuftig en oordeelkundig të-Verfs in het juiste daglicht weet te plaatzen. Zyne manier van voorftellen is alleszins ongedwongen natuurlyk, en zeer gefchikt om goede zedekundige beginzelen , onder het leezen van een gevallig verhaal of gefprek, ten fterkfte -n te boezemen, des het aangenaame en nuttige zig hier by uitftek veree- éenirje Het thans afgegeeven eerfte Stukje bevat twee verhaalen, onder het opfchrift, de Hond van Melai, en Gustaaf LilMelai is een Indisch Vorst, die in zyn Ryksbeftier eenigen tvd hooPgelukkig leefde, maar eerlang door een trouwloozen oDftand van den Throon beroofd wierd ; 't welk hem noodza kte zyn heil in de vlugt te zoeken. In die omftandigheden 7*1 hv Zig wel dra van allen, die eerst nog aan hem verbonden fcheenen, verlaaten; alleen een Jagthond was hem beftendbg by «bleeven; en deeze getrouwe Hond had hem ook eenmaal van den dood gered Deeze zamenloopende omftandigheden, hadden hem den Hond zo dierbaar gemaakt, dat het fterven van zynen eenigen getrouwen Medgezel, m zynen Ouden dag, hem daadlyk fme-tte; en hy w-erd daar door genooDt een kunstryke Beeldhouwer, met naame Melonion, over te hialln om zynen Hond te beeldhouwen, en hem das een gedenkft" k van fraai Albast op te regten. Het verhaal van Melai aan Melonion; in 't vermelden van zyn wedervaaren en de Invallende gefprekken, mitsg-.ders de uit lag van alles, d.ar Meloni°« zig ten naauwfte aan Melai verbmdr en Melai een waren Menfchen-vriend verkrygt, levert verfcheiden aandoende tooncelen , die luinne leerzaamheid hebben _ Wat het tweede verhaal betreft; Gustaaf Ltr.dau is m een van alle zvden braaf Man, dien boven al de Mensenliefde ter harte IL Uit deezen hoofde is ook de Nyd hem ten uiterfte tegen; fn dit brengt hy, ongelukkig,tot zulk een booten trap, dat het hv uitftek zyn character zy, dat hy geen ft/yd kunne verdraggen. 7.ilks fleeDt hem van het eene ongeval in het andere, daar hy Telkens den Nyd tragt te ontgaan, cn 'er zig geftadig weder aan  515 A. MEISZNER bloofgefteld ziet : zyn geile!, naar lichaam en" geest, wordt hier door ten uiterfte verzwakt; eene buitenlandfche reis herftelt hem eenigzins; zamenloopende omftandigheden doen hem opmerken hoe hy zig vergeefsch ontrust, kwelt, en onverftandig het volmaakte hier op Aarde zoekt. Eindelyk brengt een treffend geval ham tot een nader indrukbaar bezef van zyne buitenfpoorige grilligheid in deezen; en 't gelukt zyner Huisvrouwe hem volkomen te overtuigen, ,, dat het een misdag is den Nyd moedwillig te tergen; een nog grooter, eene on- „ verdiende benyding niet te willen verdraagen; en „ dat het de grootfte misdag van allen is, een anderzins rre'uk,. kig leven door zulk eene grilligheid te verbitteren." " Gustaaf IJndau geeft hier een leevendig verflag van zyne lotgerallen, in zeer verfchillende omftandigheden, die telkens zyn geluk dwarsboomen; vermids hy zig blootgefteid ziet, aan nydigeaanvallen , en geen fterkte genoeg bezit, om denzelven te- genftand te bieden. Tot een ftaal der fchryfwyze van den Heer Meiszner in deeze Verhaalen, zullen wy den Leezer het berigt van een der ongevallen van Gustaaf' LJnd'au vatfi dedeelen; waar in ons voorgedraagen wordt, hoe zelfs kleinigheden nyd kunnen verwekken. Bykans in alle leevenftanden had Lindau den nvd ondergaan; dit deed hem eindelyk den laagen Boerenftand verkiezen, zig vleiende met het denkbeeld , dat hy 'er dan niet voor te dugten zou hebben: dan ook hier in mislukte het hem. Hy fcheen 'er, door zig in alles na zyne Dorpgenooten te fehikkén, eenigen tyd gelukkig in te daagen ; dan 't leed niet lang, of de invloed, welke zyne Vrouw op haare Mede-Boerinnen had, liep de Vrouw des Dorps-Schoolmeesters, die tot nog onder haar den toon gefield had, dermaate in 't oog, dat zy haare nydigheid botvierde; en wel te meer, toen zy bemerkte dat ook haar Man op Lindau nydig was, ter oorzaake van iets, dat nog veel minder te bed-uiden had; waar van Lindau het volgende verflag geeft. ,, In het naaste Stadje, zegt hy, kwam, toen een zoort van Courant uit, omtrent in dien fmaak, als het Dagboek van ekkard, of de Mercurius door mars afgezonden. Een van de Boeren hield ze. Zyn Zwager was Letterzetter in de Drukkeryj deeze fchonk hem, elke Weekmarkt, 'er één; welke vereering eenige potten Boter, ieder vierendeel/aars, dubbeld vergoedden. — Zonderling is het "toch, wat een Mensch, by zyne Medemenfehen , al aanzien geeven kan. De Man, die met een Oidenlint omhangen is, kan, by zyne intrede in een hoog adelyk Gezelfchap, aan dar genadige fpotten der Vorften, (gelyk thommel het noemt,) niet meer verfchuldigd weezen, dan de eigenaar van dit Weekblad , als hy by zyne vrienden en bekenden kwam, aan het zelve te danken had. Met het uitgeftrekifte verlangen wagtte men, 's Zondags in de Kroeg, na  leerryke verhaai.em. Si? na hem, allen knikten hem toe, zoo draa hy kwam, voor hem werd, eer hy 'er was, zorgvuldig de beste plaats bewaard, en men Haarde nieuwsgierig tot hy het noodlot der Dardanellen, want 'er was toen Oorlog tusfehen de Rusjen en Turken, uit zynen zak hervoortbragt. In het eerst was het gezelfchap niet weinig verlegen over céne zaak, wie vooriéezen zou; eindelyk droeg men zulks, eenftemmig, den fchoolmeester op, en men zou hem vry houden van zyn halve gelag. Men kan we! denken hoe deftig deeze Vooiieezer dit Ampt waarnam. De diepe toon van zyn Basftem, de nadruk, dien hy, in eiken regel, altoos op eene verkeerde plaats liet vallen, en zulk een,luid leezen , dat men hem wel honderd fchreden, in den omtrek, ver kon hooren, bragten de verwondering der Boeren lot een hoogen trap; en 't verlustigde my niet weinig, fchoon 'er myne ooren, zom- wylen, vry wat by leeden. Maar zo handelt de Mensch'. Verwonder u over hem , 't zy uit welken hoofde het ook weezen moge, en hy zal zich aanftonds zeldzaam gedraagen. Myn Heer de Schoolmeester; te vooren altoos de eerfte in de Kroeg, üet nu uwen lang op hem wagten; en, toen dsar over een klein gefchil ontftond, waarin zyne toehoorders hem, op een boerfchen en onbewimpelden trant, iets van vryhouden verweeten, ontfloeg hv zich, op de eerstvolgende byeenkomst, geheel van het leezen, om dat hy eene heelche keel gekreegen had. Te gelyk renuntieerde hy in optima forma van het Beneficie van den" vryen dronk; en bragt, daar door, het verlangende en nieuwsgierige Gezelfchap, weder, in de grootfte verlegenheid. Romanzow was, onlangs , de Dnieper overge-trokken, en beden zouden ze weeten, of hy nu, recht toe rechf aan, op Confiantinopolen los ging. Niemand durfde den Schoolmeester opvolgen, en de fchout verzogt 'er vry van te weezen. Eindelyk was 'er eén , die 'er my toe voorfloeg. Met vereenigde Hemmen vielen ze hem allen toe. De Schoolmeester zelve, vol van dwaazen eigen waan, bad my zyn Locum te occupeeren, en ik, die niets minder verdraagen kan, dan my lang te laaten noodigen, beging den misdag van het verzoek toe te ftaan, en teffens den nog veel grooteren van zo goed te leezen als ik kon. Myne toehoorders ftonden verfteld, over het onderfcheid tusfehen my en mynen voorganger; thans verftonden zy alles; ik fprak de eigen naamen heel anders uit, fchreeuwde niet, en las egter zeer verftaanbaar. Dat was hun byna een wonder. Alle drukten en fchudden mv, dankbaar, de hand. De fchoolmeester verzekerde, met een veelbeduidenden lach, dat myn Meester geen onkundig man moest geweest zyn; en die ganfche week door nam elk, die my ontmoette, zyne Muts wel twee duim dieper af dan ^Maar'den volgenden Zondag zag ik reed* ten duidelykfte, Nn4 welk.  glS A. meiszner leeüeyke verhaalen. welk een dwaazen ftap ik, door myne bereidwilligheid of liever toegevendheid , gedaan had. De Scboolvoogd liet zich , toen, by tyds vinden; hy verfcheen reeds vroeger dan de eigenaar van het weekblad, die het zelve altoos medebragt; was tegen zyne vrienden en bekenden ten uiterfte beleefd en fpraakzaam; mengde, om thans verftaanbaar te weezen, veel minder Latyn in zyn gefprek dan gewoonlyk , en dankte de Voorzienigheid met luide ftemme, dat hy eindelyk verlost was van die kwaadaartige Cathar , welke hem, laatst, zo ontydighet leezen verhinderd had. - Duidelyk genoeg gaf de "man dus zyne genegenheid , om de Nieuwstyding weder voor te leezen, te kennen. Maar te vergeefs; de Boerenkoppen waren, gelyk ze altoos zyn; het geen zy niet verftaan willen, zal menjiun nimmer doen bemerken, al putte cicero alle zyne welfpreekendheid hy hun uit. Nauwlyks was de Courant aangekomen, of alles ftoof op my aan, met betuiging: het was toch heel anders als ik ze las. De arme Schoolmeester meende van fpyt te berllen; myne ontfchuldigingen maakten hem nog befehaamder dan hy reeds was; want'dezelve bragten niets anders te wege, dan dat men myn lof herhaalde: en, toen ik eindelyk het verzoek inwilligde,"geviel ik, hoe veel moeite ik aanwende om myn leezen minder te doen gevallen, het Gezelfchap egter weder. Eene algemeene bede maakte my tot den beftendigen Voorleezer : zelfs bood men my aan, my vry te houden van myn geheele gelag;'t geen ik, egter, gelyk men ligtlyk denken kan, affloeg." Hier mede nam, gelyk het verhaal verder meldt, des Schoolmeesters nydigheid bovenmaate toe; en hy bediende zig vervolgens van allerleie middelen om de Dorpelingen afkeerig van Gustaaf Lindau te maakep; met dit gevolg, dat Lindau zig wel dra gedrongen zag weder van den Boerenftand af te zien, en eene andere leevenswyze te verkiezen: nademaal hy, geheel tegen zyne verwagting, ondervonden had , dat ook onder deezen rang van menfchen Nyd, Vvandfchap en Wrok tot zo hoogen trap fteigen , als ze in de weeligfte Hofftad beklimmen kunnen. Catechismus van 't gezond Vernuft, of Proeve van gewichtige woorden, tn vathaare verklaaringen, met voorbeelden opgehelderd, ter bevordering van volkomene en - verbeterende kennis, door ï-RiEDRtcH ebehr. van rochguw ; uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfterdam by J. Kok Pietersz. 1786. In Svo. 93 bl. T\it nuttig werkje is eigenlyk ingericht, om de Kinderen zui^ vere begrippen van de betekenisfen der gewichtiglle woorden hunner moedertaal , door middel van vatbaare verklaaringen en voorbeelden , vroegtydig in te boezemen. Tot eene proeve zullen wy mededeelen, 't geen de Schryver  T, r. VAN ROCHOUW CATECHISMUS. 519 ver omtrent de woorden oogmerk, middel, oorzaak en werking zynen leerling onderricht: Vr. Wat beteekcnt het woord oogmerk ? Antw. Dat geene, waarna men ftreeft, dat men tracht te verkrygen. VOORBEELDEN. Die 't vuur opftookt of laat opftooken, heeft ten oogmerk dat het warm wordt. Die zaait of laat zaaijen, huopt een goeden oogst. Die eet en drinkt, wil daar door verzadigd , gevoed en gefterkt worden. Die geneesmiddelen behoorlyk gebruikt, wil daar door gezond worden. Wie arbeid, wil daar voor beloond worden. Die oplet of acht geeft op iets, wil iets leeren , begrypen of verftaan. Die Gods geboden houdt, dat is, zich daa'rna Ichikt, wil gelukkig worden. Alles wat iemand met ernst wil, en niet alleen flegts voorgeeft te willen, dat is zyn oogmerk, het welk hy door middelen zoekt te verkrygen; of zich daarom moeite geeft. * * * * Vr. Wat beduidt het woord middel ? Antw. Dat geene, door v/elkers aanwending of gebruik men iets kan verkrygen. VOORBEELDEN. Vuur aanftooken is een middel om iets warm te krygen. Zaaijen is een middel om te oogden. Eeten en drinken is een middel om verzadigt, gevoed, en gefterkt te worden. Geneesmiddelen om weder gezond te worden als men ziek is. Werken is een m'ddel om loon te verdienen. Opmerken of opletten is een middel om te leeren , te verftaan, te begrypen, of iets te kunnen doen. Zich zorgvuldig te fchikken naar Gods geboden is een middel om gelukkig te worden. Straffen zyn middelen ter betering. * * * * Vr. Wat beteekent liet woord oorzaak? Antw. Dat geen , waar door iets ontftaat, of uit voortgebragt •wordt. VOORBEELDEN. God is de oorzaak der waereld ; want 'er was geen waereld, als God 'er niet was. Het vuur veroorzaakt warmte. De glans der Zon is de oorzaak van het daglicht. De wind is de oorzaak van de beweeging der Wolken, het zeilen der Schepen , het draaijen der Windmoolens enz. Onmatigheid is de oorzaak van menigerlei ziektens. God en zyn geboden vergeten is de oorzaak der zonde. Gaarnq onrecht of zonde doen, 15 oorzaak van v«ele rampen. Fr.  glO f, £. van rochcuw CATECHIStoU-'- * * * * Vr. Wat is Werking of Uitwerking? Antw. Hut geen van iets, of dqor iets anders is ontftaan, of voortgebragt. voorbeelden. De Waereld, of al 't gefchapcne is een werking waar van God de oorzaak is, of God is 't die de waereld gelchapen heeft. De warmte is een werking van 't vuur. Het Daglicht is de werking van de Zon. De beweging der Wolken en Windmolens het zeilen der Schepen is de werking van den Wind. Menige ziekte is de werking der onmatigheid. De zonde of het bedreeven onrecht is eene uitwerking dat men God en zyne geboden vergat. Rampen zyn de uitwerkingen van 't onreclu of de zonde die men begaan heeft. Dusdanige leerwyzc kan zelccrlyk van nut en voordcel Zyn, wanneer men, gelyk de Schryver wel opmerki, cn in dit werkje in acht genomen heeft, zulk een hoofdwoord als een loerftelling in dier voege behandelt, dat men eerst het ligtfte, dat daar van gezegd kan worden, zegt, en het zwaare eindelyk laat volgen, terwyl een leerling, welke dusdanig al vmeg tot zelfdenken aangefpoovd is, naderhand, behaiven dat hv door betere kennis zelve geleid worde, ook in elke byzondere Wetenfchap veel meer vorderen moet, dewyl z}n opgewakkerd Verftand, en zyn verfterkt Denkvermogen het voorgeftelde waare en nuttige, veel fpoediger vatten, en, nadien hy zich daar door geholpen ziet, ook in lust en genegenheid tot leeren zal toeneemen. Nederlandfche Dicht- en Tocneelkundige werken, van het Genootfchap, onder de Spreuk: door natuur en kunst. Eerfte Stuk. Te Amfterdam, by W. Holtrop, 1/86. Buiten het Voerwerk 88 Bladz. In 8vo. Penige Kunftminnaars, bezield met eene zuivere zucht ter ■^bevordering van de Dichtkunst in het algemeen en ter befchaaving van het Vaderlandsch Tooneel in het byzonder, leve'ren in deeze Afgift een aantal van vyf Verhandelingen en twee Dichtftukken. De eerfte Verhandeling getyteld, de Onpartydige Tooneelminnaar, is Hechts eene inleiding, doch kentekent r reeds eenigermaate dat de Schryver zich met recht dien naam mag aanmatigen. De tweede Verhandeling gaat over de Tweefpraaken voor het Tooneel, vergezeld van eene gelukkige Proeve in Verfen van dit foort van Tooneeloefeningen. In de derde plaats ontmoet men eene Befchouwing van het Treurfpel Gaston cn Bayard; in deeze Verhandeling wordt aangetoond, in hoe ver- l  kederlandsche dicht-en tooneelkundige werken. 5« verre d't fchoone ftuk aan de Hoofdvercischten van het Treurfbel van Aristoteles tot deu hedendaagichen Criticus toe, als de waare opgegeeven , voldoet, De vierde Verhandeling gaat over de 'Ier zyde fpraaken in de Tooneel pelen wordende in deeze korte Verhandeling derzelver gebruik en rnisbruik klaar aai-etoond. De vyfde Verhandeling beftaat in Gedachten na het af*eloopen Speelfaizoen van den Neder duitjehen Schouwburg te Amfkrdam, 1786. Dieze vervat eene recenfie van het uitvoeren der Tooneelftukken ia het algemeen, en alles wat tot het Tooneel eenige betrekking heeft. Dit ftuk eindigt met twee Zangen; ten tytel hebbende Gods Wysheid in zyne Werken, welke vervolgd zullen worden: beide deeze Zangen zyn by uitftek fraai, en doet dit Genootfchap eer aan. Laaten deeze weinige regel voor ons getuigen. Ontwaak, aanfehouw, en fpreek, Leonjche reuzengeest (*) Waar zoude uw raad aan God hier noodig zyn geweest? Naar wat beftek meent gy , dat hy dat al moest vormen ? Naar 't Staatsbelang misfchien van ondermaanjche wormen? Weet God is God, en gij, in glans en wederjehyn Van 't purper opgegroeid, kunt flechts een Koning zijn.' Hoe zeer ons het Plan en de Uitvoering van deeze KunstVrienden behaage, wy duchten, dat onze Natie nog niet voor zulk foort van Gefchriften gefchikt is. Theoretifche Verhandelingen, hoe uitfteekend nuttig ook, vallen., helaas! nog met teeer in den fmaak der Nederlanderen, hoe zeer zy den besten weg openen om de fchoone Künftèn tot hooger toppunt van volmaaktheid op re voeren. Aangenaam ondertusfchen zal het ons zyn, zo de Voortzetting van dit nuttig Werk deeze onze vrees vernietigt. (*) Alfonfus, Koning van Leon. Krygsliederen van Mr. j. p. kleyn en Vrouwe a. kleyn gebooren ockerse, No. i. en 2. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg. In 8va. 32 bl. Stoute en ftragtige Liederen, gefchikt om het Nederlandse^ hart in een edelaartig vuur van Vryheids en Vaderlands liefde te doen ontbranden. Het vierde Lied ftrekke hiervan ten bewyze, waarin de min mede haar deel heeft. Myn arm is jong; nog blank myn Zwaard; Nooit zag myn oog dit veld; 'k Bsfleeg geen briefchend oorlogspaard; Myn vuist doorjloeg geen Held. Tog  522 krygsliederex'» Tog is myn boezem fier en fterk' Myn hart als Batoos hart'. ■ Vlug is myn blik als 't morgenzwerk, Zo vlammend als myn hart ——«. Bathilde gorde my ten flag'. Haar hand fchonk my dit paard , 'k Slaa, heur ter eer, myn eerftenjlag, Dit zweer ik, by myn zwaard. Myn hart fimagt, met verhetten dorst, Naar het rotmryk oorlogsveld'. 'k Omhelze nooit Bathildes borst Dan als een Hollandsch Held'.— Neen nooit! vaarwel Bathilde.' ik zweer Dit zy myn Huwlykspand, ,k Omhelze u, als verwinnaar, weêr; Offlerf voor u en 'ï Land'. ■ Vaderlandfche Dichtproeven door petroNELI.a moens en ADRiAna van ovehstraaten. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz., 1786. in 8vo. 16 bi. rPwee Dichtflukken van twee jonge Dicbteresfen. Dat van A Mejuffrouw Petronella Moens, het kleinfre , fteekt boven het andere verre uit in fraaiheid ; fchoon dat van Mejuffrouw Adriana van Oyerftraaten onder de taamelyk goede kan geteld worden : en indien deeze het geluk heeft van eene goede leiding aan haare Genie te geeven, zal zy, waarfchynlyk, een natuurlyke bevalligheid aan haare onderwerpen, door middel der Dichtkunst, weeten by te zetten. Men oordeele over het eerfte uit deeze regels, de Nederlandfche Vryheid in den mond gelegd : Koorn! dierbre Vrede1, fieun van 't vry Gemeenebest, ■ Vlieg in myne armen l Gy , gy droogt myn zilte traanen; Gy fiert myn tuin niet met verwonnen legervaanen, Maar bloos niet; fchoone'. goud; geen bloed kost gy 't gewest.  AT I E UWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Dc Bybel vcrdecdlgd door y. van hamelsveld. Zesde Deel. %eAmfterdamU^- AHart, 1786. Behaiven de Foor. reden, 3S7 bladz. In gr. octavo. Tn dit Deel vervolgt de Hoogleeraer van Hamelsveld zyIne overweging en beantwoording der tegenwerpingen van het On'eloof, rakende de Wonderdaden van Jezus Christus en daar het vorige Deel afliep met de belchouwing der'Wonderen by zyn^en Kruisdood«gg^ ^ üint het tegenwoordige, met ene wedeikgging der tegeuSnkingei tegen de waerheid van 's Heillan s Opfl*ndtfit en Hemelvaert. Hier aen is vooitsverknocht ene vèraed giiia van de Wonderwerken der Apostelen door Lucas " *Y» Gefchrift de Handelingen der Apostelen ffi, geboekt. En daer op verledigt zich de HoogKer tot het nagSen van het geen het Ongeloof inbrengt S de geloofwaerdigheid der Gefchiedenisfeu des Ouden -ï cstamem; waeromtrent hy eerst het oog vestigt od het "ecu men tegen de Bybelgefchiedemsienm t algeneenaenv&rY en verder op het geen men bybrengt ten Snde de geloofwaardigheid van deze en gene byzondere Gefchiedvfrhalen kragdoos te maken. Onder het tegen«aen van 't Ongeloof verfpreid zyn Hoogeerwacrde, m c Sn en ander geval* meermaels een aenmerkelyk licht, over verfcheiden ptetzen der Bybelichnrten, die min o£ meer ha e duisterheid hebben; waar van 'zyne opheldering vari i Sam XVI. 18 en'vervolgens,in dezen , tot eenvoor- beeldNir%Efe(;egt hy, de gelchiedenisfen van Saul over^'ende) een gefchiedverhaal ï Sam. XVI. 18 volgg. et wèfk nie alleen den vyanden der Openbaaring, maar ook den Uitleggeren moeite gemaakt heeit. Laat ons dm -10. ifüEEL. N. ALG. LETT. NO. 13- U0  524 % VAN HAMELSVELD alles op éénen en denzelfden tyd gebeurd is. Snul, ge» kweld zynde met eene rustelooze en droefgeestige gerooedsgefteldheid, liet, op raad zyner knechten, naar iemand zoeken, ervaaren in de Muzyk, om door Ihaarenfpel zynen geest te verligt;n. Zyne Hovelingen geven hem David, den zoon van Ifaï aan de hand. Deeze word dan aan het Hof ontboden, i Sam. XVI. 15—21. Doch hy bleef niet lang aan 't Hof. De kwaal van Saai was in zyn eerfte begin misfchien nog niet zo hevig, of zy week voor eenen tyd voor de welluidendheid der Muzyk: ten minften David verliet het Hof, en hoedde de fchaapen by zynen Vader, 1 Sam. XVII. 15 Intusfchen ontftaat de oorlog met de Filistyncn, die 1 Sam. XV1I„ befchreven word. In denzelven dienden drie van Davids Broederen. Tot deezen word David door zynen Vader met eenigen voorraad naar het Leger gezonden, en by deeze gelegenheid onderneemt hy den kamp met Qo'ltath. Titans doet Saul onderzoek, wie deeze dappere jongeling zyn mogt? Misfchien twyfelt de Koning, of hy niet dezelfde is, die voor eenigen tyd hem met zyn fnaarenfpel zo veel verligting in zyne kwaal had toegebragt, het welk waarfchynlyk word uit den Herken toon, op" welken Abner, een Krygsoverfte van Saul fpreekt, 1 Sam. XVII. 55: zo waar lyk als uwe ziele leeft, § Koning, ik weet het niet. Welke woorden fchyncn te onderftellen , dat hier meer redenen zyn voorgevallen. Vervolgens neemt Saul David beftendig aan zyn Hof, en laat hem niet wederkeeren na zyns Vaders huis, 1 Sam. XVIII. 2, na dat zyn Vader Ifaï door Saul verzocht was, om zyne bewilliging. En thans werd hy Sauls Wapendrager, en ftond by den Koning in aanzien , zo dat hy hem beminde, 1 Sam. XVI. 21. Hy gaf hem zelfs het bewind in verfcheiden ondernemingen tegen de Fillstynen, 1 Sam. XV1I1. 5. tot dat het gebeurde, dat de jonge Held, van zyne togten wcderkeerende, door de Israëlitifche Vrouwen wierd toegejuicht : Saul heeft zyne duizenden verflaagen, maar David zyne tienduizenden , 1 Sam. XV1I1. 6,7. Van dat oogenblik of werd Saul naaryverig tegen David, en begon hem te haaten. Dus, dunkt my hangt het gefchiedverhaal zeer gepast aan één, in het welk de Schryver van het eerfte Boek van Samuel, naar de gewoonte der Heilige Schrvveren, een en ander afzonderlyk opftel in zyn werk heeft overgenomen, waaruit de fchynverwarring haaren  DE BYBEL VERDEEDPOD. \ ren oorfprong heeft (i). Laat ons nu hooren, wat thert tegen het verhaal inbrengt ? Het is van geen belang , dat de Schryver van la Bible enfin expliquée zegt (2), dat i'Sam. XVII, de gefchiedenis afgebrooken voorkomt, en dat de gewyde Schryver te fchielyk overgaat van Sauls krankzinnigheid, gelvk hy bet noemt, tot oorlogs verrichtingen. Onze gegeeven opheldering heeft deeze tegenwerping reeds beantwoord. Zyne overige tegenwerpingen, aangaande het önaelöoflyke van den Reus Goliath, zyn reeds opgelost in het 111 Deel, Bladz. 88. Maar nu is 'er eene zwaarigheid ; David is Saais Wapendrager 1 Sam. XVI. at. en'hy gaat, als de Koning te veld trekt, na huis, om zyns Vaders fchaapen te weiden P ,, Dit is eene onover„ winlyke zwarigheid," fchryft de Ridder UichaéUs, „ teh ,, miniten ik weet ze niet op te losfen (3)." Hezel merkt aan, dat Saul liever den titel van Wapendrager aan David kan gegeeven hebben, dan dat hy daadlyk dit ampt zou hebben waargenomen, en dat San! niet ligtelyk Dayids perfoon, die hem van zo veel dienst was in zyn ongemak, zal bloot gefield hebben aan de gevaaren van den oorlog. Volgens onze boven opgegegeeven hoogst waarfchynlyke onderftelling is alle zwarigheid weggenomen. David was Sauls Wapendrager nog niet. Hy wierd zulks eerst, na. dat hy, den Filistyn overwonnen hebbende, beftendig aan het Hof bleef. " Nu kan men ook begrypen, hoe de onvriendiyke berisping van Dayids oudften broeder aan hem gedaan 1 Sam. XVII." 28, plaats heeft kunnen hebben, die men anders zeer ongerymd vindt, om dat David, als Sauls Wapendrager, by den Koning moest zyn, en men het hem niet kwalyk kon nemen , dat hy zich by het Leger vervoegde. Ook heldert zich de zwarigheid op, dat David, op het zien en hooren van de befchimping van Goliath, zicli niet tot den Koning, maar tot Volk, vervoegt, en vraagt, of 'er geene belooning, en welke? door den Koning was voorgefteld aan den genen, die de eere van Israëls Volk en CO Vercelyk het 11. Deel Bladz- 76. Men voege hier by den Heer he?.ël ad h. L pag. 340. die ook voor dé Echtheid Van dit verhaal pleit." „ (2) Pag, 304." (3) De fpotternyè'n van den Schryvet van la Biblé enfin »' pag. 30S verdienen onze oplettendheid nieh" Oor enz  5^ Y. VAN HAMELSVELD Israëls God zou handhaaven (4)? David was flechts een korten tyd ten Hove geweest, en had daar alleenlyk door zyne Harp Saais kwaal verligt; kon hem dit nu vryheid geven, om zo terftond tot den Koning te gaan? Maar men verwondert zich ook dat Goliath 40 dagen lang het Israëiietisch Leger uitdaagt, en dat niemand deezen hoon tracht te tlrafl'en! Ik vind hierin echter niets ongeloollyks. Indien zich iemand met den Heer Mlchaclls aan het rond getal van 40 dagen floot, kan men zeggen, dat een rond getal voor een bepaald geitcld is , gelyk meermaalcn gebeurt. iVJaar boven dien, waarom kan liet niet zyn, dat Goliath juist 40 dagen zyne befehimpingen herhaald had? Het is zonderling, maar niet ongeluoflyk. Vraagt iemand, waarom hebben de Filistynen , wier moed zeer moest vvasfen, ziende de bevreesdheid der Israëliten voor hunnen Kampvechter, het Israëlitisch leger geen flag geleverd.? die bedenke dat bet geheel iet anders is,één man tot eenen tweeitryd uitdagen, of een geheel Leger uitdagen. Ook kunnen de Israëli/en zo voordeelig gelegerd geweest zyn, dat de Filistynin den aanval niet hebben durven vvaagen. ,, Eindelyk,'eris geene zo groote reden van verwondering, dat iemand, geduurende al dien tyd, onderdaan durfde, zich niet Goliath in een tweegevecht in te laaten. Goliath was niet alleen groot en fterk van licha.im , maar ook een Krygsman van zyne jeugd af,vs. 33. Hy had eene wapenrusting , die aan dé Israeliten vreeslvk moest voorkomen. Tot hier toe vinden wy in de Isra'élitlflie gefchiedenisfen geen voorbeeld van een tweegevecht. En eindelyk , Saul was het, vim wien men die had kunnen verwachten, dat hy den Filiiiyn zou hebben bevochten; maar zyn moed was thans niet meer dezelfde als te vooren, toen de Geest des Heeren nog veerdlg over hem was. Daar was dan nie- ., (4) Deeze vraag van David heeft don Deïsten (J» Bible enfui enz. pag. 300,) aanleiding gegeeven cm hem met eene zwarte kool te tekenen, als die deeze dryd onderrum, niet uit liefde tot het Vaderland-» maar uit winzucht. Dach het gefchiedverhael begunftigt deeze gedachten geenszins, David hoorde deeze woerden van het Volk ovccr malkander, 1 Sam. XVII. 25. en daarop zegt hy: Wat zdl mm enz. Zvne meening is: Zou men nog belooningen moeten voordellen, daar deeze Filistynen de Slagorde »an Israël hoont? Hier zvn geene belooningen van node. De vver voor God en het" Vader 'and moeten hier elk aanvuuren."  DE BYBEL VERDEEDIGD. 5-7 niemand, die den tweeftryd waagde, rot dat David in liet Leger kwam, en zich de kroon, die hem was toegedacht, waardig betoonde Cs)- Daai' >s d*p Seene reden, om dit verhaaf i Sam. XVII. ia-ySt, voor mgefchooven te houden. Ik beken, de LXX, zegt men, lezen deeze verzen thans niet, en zy ontbreeken in denVaticaanfchen Tekst derzelven, maar Jofephus heelt ze echter reeds gelezen, en in zyne gelchiedenisfen overgenomen. ■ De Qordeelkundigen hebben ook getwyléld aan de echtheid van vs. 41. (6), daar gezegd word, dat Goliath David te gemocie ging enz. Men meent dat dit hier te vroeg gezegd word', en dat het hetzelfde is, het geen vs/48 voorkomt, doch ook voor deeze gedachten is geen «•enoegzaame grond. Wanneer de Filistyn iemand uit het Israëlitisch'Leger zag te voorfchyn treden, zo ginghy natuurlyk hem te gemoet, maar nader gekomen, vind hy eenen 'jongeling met eenen llinger gewapend. Dit geeft aanleiding "tot die bitze en hoonende woorden, die hy David voorwerpt, maar door deezen moedig beantwoord worden. Na het eindigen van deeze redenen, treed nu de Filistyn toe, getergd door Davids koenheid , om den roekeloozen jongeling berouw te doen hebben van zyn beftaan vs. 48. Dus hangt alles zeer wel faarocn, en 'er is eeene herhaaling van het zelfde. De uitkomst van liet tweegevecht was glorieryk voor David, hy trof den Filistyn met eenen flingerfteen, en doodde hem vervoleens met zyn eigen zwaard vs. 49, 50. vergelyk ons III Deel. Bladz. 89, 90. Het softe vers is hier wederom by fommigen verdacht, doch meest, om dat het in het Vatikaanfche Handfctirift der 1XX ontbreekt, het welk echter' geene genoegzame reden is. Schynt het bericht korter faam^evat te hebben kunnen zyn, men bedenke, dat men eene gefchiedenis leest, niet opgefteid naar onze regelen; eene gefchiedenis, die de gewyde Schryver uiteen oud gedenkftuk heeft overgenomen, waaruit ook het onderfcheid van ftyl in dit Hoofdftuk kan verklaard worden. , Men heeft in het byzonder een vermoeden regen de echtheid van het 24de vers: Daarna nam David het hoofd des Fillstyns, en bragt het na Jerufalem: maar zyne wapenen lelde hy in zyne teute. Jerufalem behoorde toen „ (5) Vergelyk hezel ad h. 1. „ (6) ïiCHtioRK Inl. in 't O. % H. D. bl. 520. Oo 3  overweging van de Godsdienllen der Ilddencn, komt iae!:.:. lyk  waarh. en godl. van den ch. godsdienst. 535 Ivk no°- wel byzonder in opmerking de Godsdienst der éhinwn'i als welke zo zeer op zich zei ven ftaet, dat men dien met de Godsdienften van de overige Heidenen niet kunne verenigen; waerom dezelve hier, ten Hot van dit Gefchrift, nog afzonderlyk overwoogen word. . Men vindt des in dit Gefchrift ene doorloopende ontvou«ina van de verfchillende denk- en handelwyzen der beftrvderen van onzen Christelyken Godsdienst, door ahe tyden, die vele leerzame onderrichtingen desaengaende be- heOm nu , na dit berigt, nopens het beloop en den inhoud dezer Voorlezingen van den Hoogleeraer Mosheim, door den Bërvfaörèen Wihkler vermeerderd, nog eene byzonderhcid uit dezelven mede te deelen, zullen wy den Lezer onder 't oo"' brengen, 't geen ons hier gemeld word, wegens den Volksgodsdienst der Chinezen. Wy zeggen bepaeldlyk den Volksgodsdienst, om dat dezelve wel te ondericheiden is van den Staatsgodsdienst, die genoegzaem alleen op het Staetkundige uitloof», en voorts tot het Deismus te betrekken is • als mede van den Godsdienst hunner Wysgeren, die o-ewoonlyk een Pantheïsmus voorftaen, dat na genoeg metiiet ftelzel van Spinoza overeenkomt; wordende wyders de Afgodendienst onder de Chinezen alleen geduld, en uit Staetsinzisnen toegelaten. Wat nu bepaeldlyk den opgenoemden "Volksgodsdienst betreft, dezelve is, naer dit bericht, een van de eenvoudigften, die ooit in de waereld zyn voorgefchreven. . . ZV beftaet^ (dus luid het bericht,) uit zeer weinige, GeYootVen Levensftelüngen. Er zyn alleen eenige Geloofsleerftukken, 1.) dat 'er een eeuwige, groote, almagtige Geest is die in den zichtbaaren Memel tik-< woont, en nlfjs regeert. Van deezen grooten Geest en zyne volmaaktheden hebben de Chineezen alleen een duister begrip , en zy lööetefl hem voor den geenen houden, van wien geluk en ongeluk afkomt, en, hoewel zy hem niet kennen, zoo moeten zy hem echter eerbewyzingen toebrengen, maar geenen eigenlyk zoo genaamden dienst bewyzen. Zy moeten a ) geloven, dat onder deezen Geest een aantal van Onder-./eesten ftaan , die , uit naam van deezen grooten Geest, de déelen der Aarde, Bergen, Watervloeden, Zeeën en Land-: ftreekeu zegenen. Dit is hunne geheele Geloofsleer. Hiermede is eer. klein aantal van Levensplichten verbonden, die niet zwaar zyn. De Levensleer vervat de plichten van den "eenen mensch, jegens den auderen. Zy worden niet onder-  535 J. L. VAN MOSHEIM derwezen, hoe zy hunne kwaade gewoontens uitroeijen , cn de begeerten beteugelen moeten; maar'er word hun alleen bevolen, den Landbouw naarftig waar te nemen , en de Zywormen te voeden. De Ouders moeten hunne Kinderen wel opbrengen , en de Kinderen den Ouderen gehoorzamen; Broeders en Zusters elkandcren beminnen. Daar by komt nog het gebod van matigheid. Veele van deeze Levensplichten zyn do»r de kykswet bevolen. De gehoorzaamheid der Kinderen, jegens de Ouders, en de goede opvoeding der eerfte is een Kykswet. Wanneer een Zoon misdoet, dan word de Vader mede geftraft, en wel daarom , dewyl hy hem niet beter heeft opgebragt. In tegendeel is aan de Ouderen het grootfte gezag over hunne Kinderen toegedaan, en wanneer een Vader zyn Zoon aanklaagt,en hem van ongehoorzaamheid jegens hem befchuldigt, word hy aan het leven geftraft. Op de dronkenfchap is insgelyks eene Levensftraf gefteld. ,, By zodanige omftandigheden is het geen wonder als cVe Chineezen een eerbaar leven leiden. Van toekomende ftraffen en belooningen weten de Chineezen niets. Aardsch geluk of ongeluk zyn de beweeggronden van hunne handelingen. Die tien beledigt, die moet ziektens, Hecht gewas, of andere tegenfpoeden vreezen. Zy hebben geen Tempels noch Altaaren. De Keizer is te gelyk de Hoogepriester van het Land, die alleen tien jaarlyks een offer brengt, maar hy offert flechts een weinig Ryst. De Stadhouders van het Land zyn ook te gelyk Priesters, maar die alleen aan de Ondergoden even zodanig een jaarlyks offer, gelyk de Keizer, brengen. Hun Godsdienst is zeer eenvoudig; zy hebben geene Feesten. Alle veertien dagen is 'er eene vergadering, in welke de Keizer zelve en de Stadhouders prediken; dat is, eene korte vermaaning aan het Volk doen, dat het de levensplichten, die het verplicht is waar te nemen, zorgvuldig mag uitoefenen. (*) Tot deeze Godsdienftige vergaderingen kan nog mag de vereeringe der Voorouderen en van denWysgeer konfucius gebragt worden. Een ieder Geflacht in China is verplicht, om op zekere tyden, in eene zaal, die men de zaal der Vaders en Voorouders noemt, te vergaderen, en om aldaar zynen Voorouderen, wier namen op kleine opge- han« (*) 'Er zyn niet meer dan 16 regelen, welke aan het Volk den i en 15 van elke maand door de Mandariuen of Overigheidsperfoonen verklaard worden.  WAARH. EN CODE. VAN REN CH. GODSDIENST. 537 hangene tafelen ftaan , een zeker foort van eerbewyzing te bewonen, die aan een Offerande en Afgodsdienst gelyk is Men werpt zich voor de tafelen neder, waar op de namen der Vooronders gefchreven zyn, men laat beesten flachten, men fteekt goud papier in de brand, ter eere van de Vaders; men belooft zich, dat tien deeze tekenen van eerbied en liefde belonen zal. (t) Bykans even zodanige tol van eerbewys moeten alle Geleerden aan den grooten Leermeester van het geheele Kyk , den wyzen kofucius, opbrengen. Dit is de geheele Godsdienst der Chineezen. (§)" (f) Over deeze Ceremoniën is voor eenigen tyd ongemeen in de Roomfche Kerk getwist geworden. De Jefuiten zeiden, dat deeze Ceremoniën enkel Staatkundige gebruiken waren, waar door den levenden de eerbied, jegens de Ouders, des te fterker moest ingeboezemd worden. De Dommtkaanen integendeel beweerden, dat het een waare Afgodsdienst is, die met den Christelyken Godsdienst niet beftaan kan. CD Van de Zedeleer der Chineezen heeft wylen mosheim zeer fchoone en breedvoerig in het II Deel van zyne Zedeleer deC'H. Schrift bl. 327-385 gehandeld, en het Karakter van itoHFUeius gefehilderd. Nodig antwoord op het zeer onnodig Request aan het Confiflorie ingeieeverd, door eenige Leden der Lutherjche Gemeente. Te Amfterdam by D. M. Langeveld Ï7S0, In gr. octavo 54 bladz. r/ommige Leden van de Lutherfche Gemeente te AmfterjLt dam' een argwaen tegen eenige Leeraers dier Gemeente opgevat hebbende, als of dezelven inhunne leerwyze tot onrechtzinnigheid vervielen, en van de leer der Symbolifche Boeken der Lutherfche Kerke afkeeng waren , hebben eerst een Voorftel aen de gezamentlyke Leden der Gemeente afgegeven, ten einde hen op te wekken, om met hun voor de zuiverheid der Leere te waken; en vervolgens een Request deswegens, behelzende hunne bezwaren, ingeleverd, aen het Wéleerw. Confiftor.um der Lutherfche Gemeente binnen Amfterdam. Dit Voorlid, bene- vens het Kequest, in openbaren druk gemeen gemaekt, heeft een Voorftander dier verdacht wordende Leeraren, anderwerf, ter perfe gelegd, en, met zyne aenmerkingen daer  j^g NODIG ANTWOORD. onder geplaetst, in 't licht gegeven; waer door men die Rukken, te gelyk met derzelver beantwoording , in de voornaemfte byzonderheden, onder het oog krygt. In deeze beantwoordende aenmerkingen toont derzelver Opfteller, ten duidelykfte, de verregaende onkunde van hun, die deze ftukken vervaerdigd hebben, zo ten aenzien van 't geen eigenlyk tot de Rechtzinnigheid al of niet behoort, als met betrekking tot de leerwyze der Leeraren, die zy op 't oog hebben. By deze onkunde vertoont zich in die ftukken , naer tritwyzen dezer aentekeningen, alomme een geest van kwaedaertigheid, welke dit Voorftel en Request een des te haetlyker aenzien geeft. Men kan, (de byzondere dryfverén van dit woelen daer latende,) uit het geheele beloop genoegzaem afleiden, dat de nieuwere leerwyze dezer Leeraren aen enige Leden, die aen den ouden prediktrant gewoon en als verflaefd zyn, mishaegt, en dat ze, by gebrek van ene oordeelkundige onderfcheiding, in den waen gebragt zyn, dat alles, wat niet op den ouden trant voorgefteld word, tegen de Regtzinnigheid aenloopt. Men heeft meermaels ondervonden, dat de rechtzinnigheid of onrechtzinnigheid der Leeraren beoordeeld wordt, alleen uit de fpreekwyzen en de manier van voordragen, zonder dat men acht geeft, op den wezenlyken inhoud der Leere, welke zy prediken. Het komt ons voor, dat dit indezen grootlyks plaets heeft; en voor 't overige zyn de bezwaren dezer Leden hier te berde gebragt, zo als de Opfteller dezer aenmerkingen doet zien, geenzins van dien aert, dat de befchuldigde Lecraers verdacht gehouden kunnen worden van aen te gaen tegen de door hen bezwoorene leer der Kerke, dat is der Symbolifche Boeken, naer welken de Rechtzinnigheid te beoordeelen is. Predikatie over de bewyzen voor de Leer der Heilige Drieêenheid, gehouden in Amfterdam, den 25 Junyy 17S& Door a. sterk, I.eeraar in de Gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgfche Ccloojsbelydenis te Amfterdam. Te Amfterdam by D. M. Langeveld, 17S6. Behaiven het Voorbericht, 32 Bladz. in gr. Svo. Onder de boven aengeduide bezwaren tegen enige Lütherfche Leeraers, komt wel inzonderheid in opmerking hunne leerwyze wegens de Heilige DrieJenheid, en ter'dier oorzake heeft men goedgevonden deze Predikatie van  A. steur , over de bewyzen voor de driecenheid. 539 van den Eerwaerden Sterk het licht te doen zien. Zyn Eerwaerde fielt zig daerin voor, te ontvouwen, op hoe rechtmatigen grond hy beween, dat men de bewyzen voor dit Leertiuk niet behoore te zoeken in de Schriften des Ouden Verbonds , en dat het zelve alleen uit de • Schriften des Nieuwen Testaments bewezen kan worden; verder beroept hy zich,ten aenzien deezer bewyzen, op ene vroegere Leerreden, waeriu hy dezelven heeft voorgedragen; betuigende tevens van oordeel te zyn, „ dat, „ zoo de leere, die dc Augsburgfche Geloofsbelydenis, in „ het eerfte Artykel dier belydenisfe, voordraagt, ^niet ,, waaragtig is, dat dan de Schryvers des Nieuwen Tes- taments "niet vrygefprokeu kunnen worden, van het oog- „ merk om ons tot Algodery te verleiden." : ■ Des niettegenftaeude heeft dit ter zyde ftellen van de bewyzen, uit de Schriften des Ouden Verbonds, door velen, zo voortyds als nog heden, aengedrongen, enigen dermate mishaegd, dat 'ze hem daarop van ongeloof aen dit leerftuk befchuldigd hebben. Zulks heeft zyn Eerwaerden toen al genoopt, om deeze Predicatie, in gefchrifte, aen velen ter leziuge mede te deelen; hier door is dezelve afgefchreeven; en de tegenwoordige Uitgever, een affchrift van dezelve bekomen hebbende, is te rade geworden die Predicatie door openbaren druk gemeen te maken, ten einde onpartydige Leezers daaruit zullen zien, dat, fchoon „ deeze Leeraar, in het bewyzen van de 11. Drieêenheid zyn eigen weg gaat, hy nochtans wel ver is van die „ Leer niet te gelooven.'-' Men fchynt deze uit¬ gave verdacht gehouden re hebben, en ter afweringe van die verdenking heeft de Uitgever der voorgemelde Stukken, in een Nabericht, zich, buiten zyn eigen getuigenis, dat dezelve woordlyk afgefchreven is na het origineel handfehrift van zyn Eerw., beroepen, „ op het ge- tuigenis van reeds meer dan vyftig menfchen, die zich , in perfoon by zyn Eerw. vervoegd-, en uit zynen mond „ gehoord hebben, dat dezelve met het voornoemde „ handfehrift ten vollen overeenftemt. • En zo dit nog niet genoegzaam mogte zyn, verzoekt hy elk , die „ lust heeft dezelve te koopen, zich vooraf ten huize „ van zyn Eerw. na de echtheid dezei' Preek te infor- meeren." Uit het voorgevallen met deze Leerreden worden wy nog nader verfterkt, in onze bovengemelde gedachten, dat hier grootlyks plaets heeft een m i'sverftand uit de neuwe I.deei.. n. alg.lett.no. 15. Pp leer"  54° A. STERK, OVER DE BEWYZEN VOOR DE DRIEcENHEID. leerwyze, waer aen zommigen nog niet gewoon zyn. En, dit zo zynde is het te wachten, dat de aengcvoerde verdenkingen eerlang wel zullen verdwynen; vooral zo de Uitgever dezer Predikatie van het volgende geval wel onderrigt is , en hy betuigd het van naby te weten. ,, Dat, ,, naamlyk, de-drie verdacht gehouden Leeraaren onlangs met hunne oudfte Amptgenooten eene byeenkomst ge„ had, en over alle de bezwaaren, in het zogenaamde verzoekfchriit van eenige leden der Gemeente te vinden , ,, met hunne Eerw. gefproken hebben, en dat het toen ,, aen die drie oudfte Heeren overtuigend gebleeken is, dat hunne Collegas niets, hoe genaamd, geleerd had„ den, het geen niet met de ftrengltc rechtzinnigheid beltaanbaar was , en dat zy alle het met hun in alle wezentlyke geloofsartikelen volmaakt eens waren." Befchouvende en Werkende Pharmaceutifche, (Economifche en Natuurkundige Chemie door i». i. kasteleyn. jpötheket en Chimist, te Amfterdam, en Lid van het Provinciale Utrechtjche Genootfchap van Kluften cn Weetenfchappen. Eerfte Deel. Te Amfterdam by VV. Holtrop, Behaiven de Vooraffprdök , enz. 50a. bl. in gr. 8vo. De lust tot de beoefening der Scheikunde fchynt, zedert eenigen tyd, onder onze 1 andgenooten eenigzints te vermeerderen, en wy vleyen ons met de aangenaamc hoop, dat dezelve eerlang in ons Land, even als in andere 1 anden , zal befchouwd worden, als eene weetenfehap, aan welker onderzoek niet flegts de Genees- en Natuurkunde, maar ook de Maatfchappy in her algemeen, niet weinig gelegen ligt. • Onder de veelvuldige hulpmiddelen , welke daartoe diehen kunnen , behoort ook voornamentlyk eene welgefchikte Handleiding, waarin de algemeene gronden der BefchouWende en Beoefenende Scheikunde volledig enbevattelyk Voorgedraagen worden; een Handboek, waarin de nieuwere ontdekkingen zo in de Schei- als Natuurkunde voorgefteld,en met de mogelykfte onzydigheid, op de tot hier toe aangenoomen grondltellingen der Scheikunde toegepast zy. De nuttigheid van zulk een Werk voor de Beocfenaaren der Scheikunde is zo onbetwistbaar; en ook door de beroemdfte Mannen in deeze Weetenfehap zo algemeen erkend , dat men in Frankryk , Duitschland en andere Landen, reeds lange daarin voorzien heeft, gelyk de Sehrif-  p. j. kasteleyn, chemie. 54* Schriften van Bawnd, Macquer, Wieg/eb , en andere, daarvan ten voorbedde verftrekkcn. De onderneeming van den Heer kasteleyn wiens werkzaame Geest aan onze Landgenooten overbekend is, verdient ten deezen opzigt reeds algemeenen dank, doordien hy op zig genoomen heeft, eene zodanige Handleiding tot de Befchouwende en Beoefenende Scheikunde in het licht te geeven. Zy, die den waaren aart der Scheikunde kennen, en met ons overtuigd zyn, dat dezelve, als een Dochter der Natuurkunde , enkel en alleen berust op'proeven en waarneemingen, en op gevolgtrekkingen onmiddelyk uit proefneeming afgeleid; Zy, diebekend zyn, met de menigvuldige nieuwere Ontdekkingen, welken, op dekennis der Scheikunde , niet alleen een onmiddelyken invloed hebben , maer die ook werkelyk de algemeene aangenoome grondltellingen deezerWeetenfchap in een geheel ander dagllicnt geplaatst,ja zommige derzelvc geheel ondermynd hebreu . !—. Zy', zeggen wy, die in dit allesbedreevenzyn, , 'zullen met ons de zwaarigheden inzien, welke zig by het vervaardigen van zulk een Handboek opdoen , en die ook onze Schryver niet overal heeft kunnen vermyden ; ■ dog hiervan mogen de oordeelkundige en befcheide Leezers oordeelen, terwyl wy ons vergenoegen flegts den Zaakelyken Inhoud van dit Eerfte Deel, dat de Befchouwende Scheikunde ten onderwerp heeft, mede te deelen. In het eerfte Hoofdltuk, geeft de Heer kasteleyn een korte fchets van de Gefchiedenis der Scheikunst tot op onzen tycj. In deeze Weetenfehap, gelyk in andere Weeten¬ fchappen , zyn van tyd tot tyd menigvuldige Kunstwoorden in°dloopen, en dus geeft de Schryver in het tweede Hoofdltuk eene voorloopige Verklaaring van derzelver Betekenisfe; benevens eene,"als van zelve daarmede gepaard gaande algemeene Schetze der verfchillende Bewerkingen. In het derde Hoofdftuk worden het weezen, de voorwerpen ,het oogmerk , de nuttigheid en de Hoofdverdeeling der Scheikunst voorgedraagen. "Het vierde Hoofdftuk bevat eene Befchryving der Natuurlyke Lichaamen. Het vyjde handelt over de Beftaandeefem. des Natuurlyken Lichaams. Het zesde over de Chemifcfie Gronditolfen. Het zevende over deHoofdftóffen of Grondbeginzelen der natuurlyke Lichamen. In het agtfte Hoofdltuk geeft de Schryver eene nadere Verklaaring van de Zwaarte- en Aantrekkingskracht der Lichaamen, en baant zig daardoor den weg, om zyn gedachten van de Scheikundige Oplosfing, nederploffing en KrisPp a . tal-  542 p' j' kastelein, chemie. talfchieting, en andere daarmede gcpnerd gaande onderwerpen , mede te deelen. Het negende HoofdiUik heeft de Chemifche Verwandfchappen ten onderwerp, en eindelyk het tiende Hoofdltuk bevat de werkende Hulpmiddelen der Scheikunst. De Heer kasteleyn heeft, by het opltellen deezer Verhandeling, de beste Schryvers geraadpleegd en aangehaald, en dus kan ook van dien kant zyn werk, voor den Nederduitfchen Leezer, van zeer veel nut zyn, en hem doen zien, welke vorderingen men in andere nabuurige Landen in deeze Weetenfehap gemaakt heeft. Agter dit Deel vind men eene Tafel over de Verwandfchappen , welke de Schryver van den beroemden Ridder Torbcru Bergmann overgenoomen heeft als zynde de beste die men tot nog toe daer over kent. j. f. hennert Ph. Mafh. & Aftron. Prof. in Academïa Rheno-TrajecTrina Commentntio de altitudinum menfuratione ope Darometri , ad questionem a Societate regia fcientiarum _ Gottingenfi, in Novembrem 1785, propolitam , premio ornata. F.jusdemqtie Societatis permisfk edita. Trajecti ad Rhenum apud A. a Paddenburg 17ÖÓ. In oe't. maji f. 78. pp. Op het voorftel van de Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen te Gottingen , ,, om uit de Wetten ,, naar welke de digtheid der lugt en van het kwik, door „ de warmte, geregeld wordt, regels af te leiden', en der,, zeiver gegrondheid te bewyzen, die gefchikt zyn, om „ hoogten», door middel van den Barometer, te mmen," heeft de Hoogleeraar Hcnnert eene Verhandeling ingeleverd, aan welke de uitgeloofde Eerprys is toegekend* geworden; en die Hoogleeraar, met verghnning der opgè. melde Maatfchappy, ten algemeenen nmte , afzonderlyk het licht doet zien. In deeze Verhandeling gaat de Hoo""-leeraar eerst na, 't geen men in agt heeft te neemen, omtrent de maat der warmte, en de digtheid der lugt, benevens die van 't kwik; waarop hy dan zyne wyze" van berekening der hoogtens grondt. Voorts toont hy aan wat 'er veretscht wordt tot het regtmaatige waarneemen van den Barometer. Kn daarop heldert hy zyne beweezen manier van ^ berekening op, door 'r bybrengen van voorbeelden, en 't vergeiykeu van waargenomenmet, volgens zv ne .maaier, berekende hoogtens; 't welk de gegrondheid zy-  j. f. hf.nnert, de earometris. 543 zyner rekenwyze grootlvks bevestigt. Wyders gaan hier nevens de vereischte Tafels, welker gebruik in 't beloop der Verhandelinge wordt aangeweezeh. Men voege deeze Verhandeling by die van den" thans Leidfchen Hoogleeraar C. H. Dameu , over het meiten van de hoogten der Bergen door middel van den Barometer, waar van wy Voor eenigen tyd melding gedaan hebben. (*) (*) Zie Alg. Vad. Letteroef. V D. bi. 203. Zeemans Ondcrwyzcr in de Tekenkunst, door c. philips jz. Kunstgravcerder en geadmitteerd Landmeeler voor den Ed. Hove van Holland en Westvriesland; Lid van het Mathematisch Genootfchap te Amfterdam. Verfierd met zes en twintig kunflig in hout geftneedene Figuuren, door j. oortman. Tc rjnfleldam by Elwe en Landveld, I7b6. Behahen het Voorwerk , 104 bladz. In gr. octavo. Niettegenftaande 'er veele Werken voor handen zyn, dia goede regels van de Tekenkunde voordraagen, en dus in 't Algemeen lunne nuttigheid hebhen; ontbrak het nogtans aan een leerzaam gefchrift van dien aart, 't welk den Zeeman, in zyne omftandigheden, byzonder te ftade kon komen. Zulks heeft de Heer Philips bewoogcn eene handleiding op te ftellen, inzonderheid voor den Zeeman gefchikt', ten einde hem, door Geometrifche , Doorzichtkundige en Perfpectivifche Regelen te leeren, hoe hy alle Landverkeuningen, Kusten, Baaien, Havens, Klippen, Forten, Kasteelen , Torens, Baaken, Schepen , Steden, en wat een Zeeman meer voorkomt, op het papier wiskundig kunne aftekenen. In dc uitvoering hier van, is hy, door eene geleidlyke en duidelyke voordragt van zaaken, zo wel gedaagd, dat het den Heeren Commisfarisfen van het Vaderlandsch Fonds, ter aanmoediging van 's Lands Zeedienst, voorgekomen zy, dat zyn _ arbeid van nut zou kunnen weez"en voor hunne kweekelingen. De  544 DE MONTESQUIEU, De geest der Wetten, door den Heere de montesquieu, uit het Fransch vertaald, door Mr. dirk hola van NOOTEN, Raad in de Vroedfchap en Oud Schepen doStad Schoonhoven, Lid van hel Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kunflen en Wetenfchappen. Met Wysgeerige en Staalkundige Aanmerkingen , zo van een Onbekenden als van den Vertaaler. Derde deel. Te Amflerdam by YV. Hultrop, 1785. In gr. 8yo, 588 bladz. Het is een zeer teder cn gewigtig ftuk, gelyk de Hr. de Montesquieu elders 111 dit Deel wel aanmerkt, om, ten aanzien van de verbodene graaden van het huwelyk, tusfehen bloedverwanten , het juiste punt te bepaalen, daar de wetten van de Natuur eindigen, en de Burgerwetten beginnen. Dan, fchoon dit maar al te waar is, zyn echter de gronden, welke de fchrandere Schryver opgeeft , om dit juiste punt te bepaalen, niet zeer krachtig, en leveren een fterk bewys op, voor het zeggen van h. GROTius de jure bclli ac 'pacis, Lib. 2. cap. 5. § 12. dat vjamentlyk een ieder, die de moeite zou willen neemen, omde ongeoorloofdheid van deeze huwelyken uit het recht der Natuur te bewyzen, weldraa by eigen ondervinding zal moeten bekennen, dat het zeer mocijelyk of liever onmogelyk is, om zodanige bewyzen aan te voeren. Uit dien hoofde , heeft de kundige Heer van nooten de hier toe aangevoerde gronden van den Heer de Montesquieu eens van naby bezien, en wy zullen, by de aankondiging van dit Derde Deel, 's mans aanmerkingen dieswegens opgeeven, waaromtrent men echter, om alle misverftand te myden, wel in acht moet neemen, dat uit de aangevoerde gronden van den Heer de Montesquieu volgen moet, dat deeze huwelyken tegen het recht der Natuur ftryden, en dat de Heer van Nooten, in zo verre en verder niet, over deeze gronden heeft willen oordeelen. In het huwelyk tusfehen eene moeder en haaren zoon, Itelt de Hr. de Montesquieu onoverkomelyke zwarigheden. j. Dat hier door de onbepaalde eerbied, welke een zoon aan zyne moeder verfchuldigd is, zou worden weggenomen, en in tegendeel de moeder verpligt, om haaren zoon , die haar man geworden was, eene onbcpaalden eerbied te bewyzen. 2. Dat  DE GEEST DER. WETTEN. 54-5 2 Dat hier byna altyd zou gebeuren, dat de Vrouw niet' meer in ftaat was om aan de oogmerken van de Natuur te voldoen, terwyl de man nog in zyne fnslche jeugd en volle krachten was. ; De Heer van Nooten ftaat zeer gaarne toe, dat beide deeze redenen ten vollen voldoende zyn, om alle _ YVetgeevers te overtuigen, dat zy zodanige huwelyken in hunne Staatkundige en Burgerwetteu moeten verbieden. Maar hy kan niet zien, dat uit deeze redenen volgt, dat juist daarom dergelyke huwelyken in het recht der Natuur verboden zvn. ,, Immers, zegt hy, wat de eerfte reden aangaat, het zv zo, de moeder hebbe, volgens het recht der Natuur een volmaakt recht, om eenen onbepaalden eerbied van haaren zoon te eifchen; dit blyft evenwel zekei•„ dat een ieder in den Staat der Natuur voimaakte vryheid had, om van zyne volmaakte rechten afftand te doen, en hier uit volst, dat eene moeder, welke, door met haaren zoon te trouwen, van die rechten afltaat, en zich in tegendeel aan dc rechten van het huwelyk onderwerpt, nimmer kan worden gezegd in haare volmaakte rechten beledigd te zyn. En wat de tweede reden aangaat; het is vry vatbaar dat dezelve te veel, en daarom niets bewyst, om dat hieruit zou'volgen, dat dan ook alle huwelyken, in welken de vrouw zo veel ouder was dan de man, (als gewoonlyk moeder en zoon in jaaren van elkander verfchillen) msgelvks tegen het recht der Natuur zouden ftryden. In het huwelyk tusfehen een' vader en zyne dochter, ftelt de Heer de Montesquieu deeze zwarigheden niet; maar hy vindt den grond . waarom de Natuur zodanige huwelyken verbiedt, in een onoverkhmbaar bolwerk, t welk door de Natuur gelegd is, tusfehen die geenen, welke de Opvoeding moeten geeven, en die geenen welke dezelve moeten ontvangen, om zelfs alle zoort van verleiding, ook tot wettige, zaaken, te vermyden. Maar, zegt de Heer van Nooten, behaiven dat in deèze reden geen het minfte gewag gemaakt wordt van eenige rechten of verplichtingen, welken door zodanige huwelyken zouden gefchonden worden, zo zou dan nog in alle geval een zodanige regel niet doorgaan, en natuurlyke of onwettige Kinderen, of in zodamgen, welke aanftonds, na hunne geboorte, uit het vaderlyke huis genomen, en elders opgevoed wierdeu, zonder dat de Vader zich deswegens immer bemoeide." Men zoii derhalven beter en veiliger doen, dat men in plaats van deeze zo gewigtige zaaken met zodanige redev • "Pp * lieH  5-'rÖ DE MONTESQrjiEU nen te bekleden, uit welke men nimmer in (laat is cm eene ohlochenbaare bepaaling cn wil van het recht der Natuur te bewyzen, liever in bedenking gaf, (zo als II, de QrooU'm de aangehaalde plaats doet.) Of men niet moet „ erkennen, dat de Natuur zelve in alle menfchen, welkt r ,, reden niet door eene verkeerde opvoeding bedorven is, een zekeren fchrik, een onrust verwekkende afkeer van „ huwelyken , tusfehen de opgaande en nederdaalende li„ nie gelegd heeft, daar wy dezelve zelfs in zommige re,, dcnlooze dieren gewaar worden; van welk ons de Groot ,, twee zeer aanmerkelyke gefchiedenisfeu . de eene van een „ Kameel, en de andere van een Paard, uit /Iristotelcsam„ haalt; en of men dus, hoe zeer men de ongeoorloofd,, heid van die hunwlyken al met geene voldoende redenen ,, uit het recht der Natuur kan bewyzen, evenwel niet ,, moet erkennen , dat 'er een zeker infiinct, een zeker ingefchapen bewecgmlddel Is, 't welk den mensch na* ,, tuurlyk van zulke hunwlyken afkeerig mankt V" Men leeze ook de redenen, welke popeKworf hier van geeft, de jur. nat. & gent. tib. 6, rap. r. § 51. g? 32. In het huuyflyk tusfehen broeders en zusiers onvolle neeven en nichten (voor zo verre de Schryver die 'er ook onder betrekt) en tusfehen andere bloedverwanten binnen den vierden graad, lielt onze Schryver, na alvoorens veel geredeneerd te hebben uit de gewoonte , (die in allen gevalle geene wet der Natuur is) volgens welke oudtvds een geheel geilacht in het vaderlyk huis bleef woonendat het recht der natuur dezelve verbiedt, om de natuurlyke eerbaarheid in de huizen te beveiligen. Dan hoe zeer wederom deeze reden , naar de onderfcheidene omdandigheden, eenen YVetgeever aanleiding moet geeven , om zyne wetten op dit ftuk in te richten, zo bewyst dezelve echter geen het minfte verbod van het recht der Natuur. Die reden is niet gewigtig genoeg om daar uit af te leiden , dat zodanige bnuwlyken tegen het recht der Natuur ftryden. Deeze geheele reden komt, wel ingezien, alleen op huislyke nuttigheid neder; dan hoe ligtelyk kan het gebéuren, dat uit zodanige huuwlyken andere voordeelen zouden kunnen voortfpruiten, waar by deeze nuttigheid niet noemenswaardig zoude zyn, vooral wanneer men in het oog hótfdt, dat 'er, buiten eene zodanige onderftelling, datdeeZë huuwlyken tegen de_ Natuur ftreeden , nog oneindig andere middelen zouden ui: te denken zyn, door welke de natuurlyke eerbaatheid in huizen, die door een geheel gelhcht bewoond . . wier.  DF. GEEST DER WETTEN. 547 wielden, zou kunnen bewaard worden. Behaiven dat,' indien deeze regel algemeen doorgaat, dan bier uit zou volgeu, dat niet" alléén het recht der Natuur de huuwlyken0 tusfehen de door den Schryver aangehaalde graaden van verwantfehap verbood, maar zelfs tusfehen allen die in dat huis woonden. Dus zou dan het recht der Natuur leeren, dat het huuwlyk tusfehen eenen huisvader, of zynen zoon, of zynen 'kleinzoon, met eene flaavin uit dat huis, of tusfehen eene huismoeder,_ of haare dochter, of kleindochter met een Haaf uit dat huis , bloedfchande was; want dan zou in die allen dezelfde reden, uit de eerbaarheid van het huis afgeleid., plaats hebben. „Wat de huuwlyken tusfehen Broeders en Zusters en verdere graaden van verwantfehap betreft, hoe zeer 'er veele zeer gewigtige redenen zyn, om dezelve af te raaden, hoe zeer de wysheid en voorzichtigheid, welke in die Staatkundige en Burger wetten, waar in zy verboden zyn, doordraait , niet 'genoeg te roemen is, hoe zeer 'er zeer groote en onoverwinlyke redenen aan te voeren zyn, waar uit te bewyzen is, dat zy, na de vermenigvuldiging van het mensehdom, aan het Opperwezen niet behaagen; zo zou ik echter groote zwarigheid manken, om toe te ftaan, dat dezelve tegen het recht der Natuur ftryden, eensdeels, om dat deeze ftelling nimmer uit de grondbeginzelen van het recht der Natuur kan worden beweezen, en anderdeels, om dat wy anders geen raad weeten, hoe wy immer de huuwlyken tusfehen de eerfte kinderen van Adam van bloed Ie hande kunnen vrypleiten; want hier tegen te willen zeggen, dat dit niet anders konde weezen, om dat God het geheele mensehdom, uit eenen bloede, heeft willen doen voortfpruiten; zou, met eerbied gezegd, een onvermogen in het Opperwezen, een gebrek in zyn oneindig verftand onderltellen, waar door Hy zich reeds aanftonds, by de tweede voortteeling wan het menfchelyk gedacht , in de noodzaakelykheid zou hebben moeten bevinden , om die eeuwige en onveranderlyke wetten der Natuur, welke hy zelfs in den mensch gelegd had, tot bereiking van zyn' oogmerk te moeten verbreeken. Een dicrgelyk gevolg, 't welk, hoe men het beziet, noodzaakelyk is, is my te hard, is my te ftrydig regen myne denkbeelden van de oneindige wysheid van God, dan dar ik eene ftelling, welke tot hetzelve noodzaakelyk aanleiding geeft, zou kunnen a.uineemen. „ Maar, wanneer wy dan eens aanneemen, dat de huPp 5 we-  548 CE MONTESQUIEU welyken tusfehen de Broeders en Zusters en verdere graaden van Verwantfehap, niet tegen het recht der Natuur ftryden, dan w- rdt de vraag, of 'er niet een algemeen ftelllg Godlyk recht zy, waarby deeze huuwlyken verboden worden. Of men niet zou moeten onderftellen, dat God dat algemeen ftelllg Godlyk recht aan Noach had bekend gemaakt, dat deeze dit recht aan zyne Kinders had geleerd, en dus hetzelve alzoo by overlevering van de Ouders aan de Kinders, ook onder het Heidendom was voortgeplant, terwyl het zelve tevens door Mozes, in zyne wetten, breedvoerig is befchreeven, gelyk wy zien kunnen in Levlt. 18. Hoofdftuk. „De voorftanders van dit gevoelen beroepen zich ten bewyze hiervan op het geene in het 24, 25 en a - vers van het aangehaalde 18 Hoofdftuk van Lcviticus gezegd wordt: ,, En verontreinigt u niet met eenige van deezen , want „ de Heidenen, die ik van uw aangezicht uitwerpe, „ zyn niet allen deezen veronreiniget, zodat het land „ onrein is , en ik over hetzelve zyne ongeregtigheid be- „ zoeke, ende het land zyne inwooners uitfpouwt. ■ „ Want de lieden deezes lands, die voor u geweest zyn , „ hebben alle deeze grouwclen gedaan, en het land is ,, onrein geworden." ,, Want, zegt men, indien de Canaaniten door dergelyke huwelyken gezondigd hebben, en die huwelyken echter niet tegen het recht der Natuur ftryden, dan moet volgen, of dat zy dergelyke wet onmiddelyk van God zeiven ontvangen hebben, ('t welk echter niet waarfchynlyk is) of dat God, 't zy dan bv de eerlte Schepping, het zy by de herltelling van het mensehdom na den Zondvloed, eene dergelyke Heilige wet gegeeven hebbe, omdat het anders hard zou zyn, dat zy, om eene misdaad, welker gruuwlykhcid zy niet kenden, zo zwaar geltraft wierden. ,, Dan, behaiven dat het veele zwaarigheden in zich heeft om eene zodanige ftellige Godlyke Wet re Bellen, welke men onmogelyk kan bewyzen, dat immer afgekondigd is, (" daar eene onzekere overlevering van dezelve my, met. den Heer Barbeyrac, op de aangehaalde plaats van de Groot, te weinig gronden oplevert, om daaruit tot het aanwezen van eene zodanige wet te befluiten) zo kan ik ook niet zien , dat men die uitdrukkingen, in dier voege, moet verftaan, als of de Canaaniten juist zo zeer om deeze huuwlyken geftraft wierden. Men kan die uitdrukkingen, hoe zeer zy ook algemeen zyn, tot de voornaamfte  de geest der wetten. v 549 fte gruwelen, welke in dit Hoofdltuk genoemd worden, bv voorbeeld, tot de otmatuurlyke vermengingen met menfchen en beesten, tot de huwelyken tusfehen een moeder met haaren zoon, tusfehen eenen vader met zyne dochter (van welken allen de Natuur een afkeer heeft) bepaalen. En ik meen zelfs, ten bewyze, da men die uitdrukking van gruwelen, zo algemeen op alle de by Levit. j8, verboden huuwlyken, met moet toepasten, te kunnen aanvoeren, dat in het 18de vers Heilig verboden wordt met**** zustersite gelyke* tyd levende, te trouwen Indien dit een van de gruwelen was, waarom het Land zyne inwooners uitfpouwde, indien dit een zonde was tegen het zogenaamde algemeen fiellig Godlyk recht, moeten wy dan niet tevens Hellen, dat Jacob door zyn huuwlvk met twee volle zusters Lca cn Rachel tegen dit recht gezondigd hebbe , niettegenftaande wy daartegen met alléén geene ftraf, niet alleen geene berisping, vinden , maar zelfs integendeel over beide die huwelyken den ruimden zeen uitgedeeld zien. Maar, boven dien, indien wy al eens toegeeven, dat de Canaaniten ook om cue huwelyken gedraft zyn, dan behooren wy nog onze toevlugt met fe neemen tot eene pnderdeUing dat die draf voortkwam uit de overtreeding van dat algemeene recht, dan behoeven wy nog niet toe te geeven, dat deeze wetten op de graaden van verwandfehap, tusfehen welke hier het huwelyk verboden wordt, reeds als een algemeen Heilig Godlyk recht aan Noach zyn medegedeeld ; dan mag men immers ook onder/tellen (want dit geheele recht berust op eene onderdelling) dat de- Canaamte^evenveel op welke gronden, of in hunne zedenkunde of in hunne eigene wetten, alle die huuwlyken, welke hier verboden worden, in hun land voor bloedfchande hielden, maar dat de zeden in dat land tot eene zo verregaande, hoogte van bederf gekomen waren , dat niet alleen die in hunne eigene zedenkunde en wetten verbodene bloedfchande, maar zelfs de onnatuurlykde vermengingen, openlyk en ongedraft bedreven wierden. Men kan hierover breeder ziel //. de Groot in de aangeh. plaats a , b. 5 Hoofdft. « i* en « u. welke plaatzen elkander ichynen tegen te fpreeken', enVBarbeyrac in zyne noot op de eerstgen. phats. Zie ook Pufendorf de jurc nat ö? gent. hb, 6. CÜP'U L^dan^wordt wederom nader de vraag, indien 'er da n geen zo algemeen ftellig Godlyk rcc.it zy, of dan  5JO DE MONTESQUIEU, DE GEEST DEil WETTEN. ook het verbod van de huuwlyken in Levit. 18 HoofJff. de Christenen niet betreft? Eu hierop, meen ik, ontken» nender wyze te moeten antwoorden. Deeze wetten behooren med: tot de Mozaifche Staat- en Burgerwetten, welke, gelyk ik elders gezegd heb, geene de minfte verbindende kracht in onze tegenwoordige burgermaatfchappyen hebben. Zy kunnen tot een voorbeeld van een volmaakt Staat- en Burgerwetboek dienen , dan mea behoeft dezelve niet verder te volgen, dan voor zo verre zy met dc Staatkundige Inrichting en verdere omftandigheden overeenkomen. Men kan uit dezelve zien, in welke graaden van Verwantfehap het Opperwezen, in zyn byzonder Koningryk, de huuwlyken voor bloedfchande hield, en men kan zich by dezelve houden of die zelfs vermeerderen. Men vindt by alle Christenvolken wetten op deeze graaden van verwantfehap, binnen welke de huuwlyken verboden zyn, welke alle wel Levit. 18 tot haaren gron1flag fchynen te hebben, doch min en meer, naar maate van de omftandigheden , en de Staatkundige inrichting, van hetzelve verfchillen; gelyk men onder anderen uit onze Politieke Ordonnantiën van den jaare 1580 zien kan." Almelofchc Oudheden, Eerjïe Stuk. Betref ende verfchesden Merkwaardigheden omtrent de Heerlykheid van Almelo, onder anderen haaren oorfprong, ah ook den oorfprong van het Sledeken Almelo en de gejleldheld van deszelfs Stadsrecht; den Oudeigendom der Heeren van Almelo, van den grond deezer Heerlykheid; het recht deezer PJeercn omtrent de wateren hunner Heerlykheid ; het bewind derzelver over dc wapening in het land cn ftedeken aldaar; de dienften der Ingezetenen van het Landgerigt van Almelo ten behoeve van den huize van Almelo; cn de patrimoniecle Vryluid zo wel van de Ingezetenen detzer Heerlykheid als van den Heer , ten opzichte van de Provincie van Overysfel, waaraan de Heerlykheid van Almelo is verknocht, enz. Door Mr. j. w. racer. Te Campen, ter Drukkerye van J. A. de Chalmot, 178J. In gr. 8va. 284. bladz. Dit Werkje is ingericht om eenige zaaken van gewicht nopens de uitmuntende rechten der Heeren van tie Heerlykheid Almelo en van derzelver ingezetenen, die in  J. W. RACER, ALMELOSCHE OUDHEDEN. 551 gedrukte Stukken onaangeroerd gebleven zyn, nader bekend te maaken. De byzondere gefteldheid namelyk van het Patrimonieel bezit der Heeren van Almelo , hunner Heerlykheid en de natuur deezer Heerlykheid zelve, als zynde niet uit den boezem van Overysfel voortgekomen, maar ten tyde der Bisfchoppen van Utrecht aan Overysfel verknocht, hebben, gelyk de Schryver aanmerkt, aan onkunde, die veeltyds tot onderlinge vergelykinge van zaaken, hoewel in grondbeginzelen verfchillende , haare toevlugt neemt, menigmaal oorzaak tot dwaaling, en zelfs tot lastering, aangaande het geene men niet verftond, gegeeven. Hy beklaagt zich dat een voorwendfel van Vryheid of de thans veelerlei gedaante aanneemende Vaderlandsgezindheid nu dnor veelen begint aangevoerd te worden, om de patrimonieele rechten der Heeren van Almelo te beftryden, en om de geenen, die van een ander begrip zyn, haatelyk door te ftryken, het geen hy in de Verdeediging deezer rechtenv fchoon het werk van zyn beroep, zelfs ondervonden heelt. ., Een zeker denkbeeld van vryheid, 't welk ik niet genoeg zou bot gevierd hebben, zegt hy, gaf aanleiding om my te lasteren. Veelen ook houden het voor onverdraaglyk , dat ik, in navolging van andere Rechtsgeleerden, de rechten en geregtichheden der Ingezetenen van de Heerlykheid van Almelo aan de pairimonieele rechten van derzelver Heer gebonden achtte; terwyl ik tevens Helle, dat zo wel de Heer van Almelo als de Ingezetenen van deszelfs Heerlykheid onder de Souvereiniteit van Overysfel behooren. Ik boude het daarvoor, dat, en de Heer van Almelo, en de bewooners van deszelfs Heerlykheid beide, met hunne rechten , voor Ingezetenen deezer Provintie te houden zyn,, welke hun recht, om over deeze patiimonieele rechten met eikanderen te contracleeren, gelyk zy dit van den beginne af gehad en geoefend hebben, nooit hebben verboren, en dat hy, die dit recht zou willen fchenden, de nadere Unie en andere grondftellingen van dit Gemeenebest, in dit opzicht, den bodem zou ihflaan, door verfilming van eene hiertegen ftrydige onderwerping van den Heer en de Ingezetenen deezer Heerlykheid aan"de Provincie. Dewyl nu de Heer en de bewooners der Heerlykheid Almelo Ingezetenen deezer Provincie zyn, zo moet ook wyders volgen, dat zy onderling l.et jus privatorum of privaat Burgerrecht genieten, ten  55* J. VV. RACER, ten aanzien van hunne wederzydfche Patriraonieele rech, ten." ,, At het recht welk de Heeren van Almelo aan het Stedeken van Almelo meer dan aan het land van deeze Heerlykheid verleend hebben, komt in geringe vergelyking met het recht, 't welk deeze Heeren aldaar behouden hebben. In weinige zaaken oefenen de Rurgemeesteren aldaar een bewind, zonder de Heeren van Almelo; hieruit volgt, dat het Stadrecht door de Heeren van Almelo oudtyds aan dit Stedeken verleend , en door wederzyds goedvinden, of verjaaring van gebruik, nader bepaald, niet zeer aanmerkelyk zyn kan , al was het ook dat dit Stedeken zelfs zyne Burgermeesters en Gemeenslieden aanftelde, waaraan echter zeer veel ontbreekt. „Doch van den anderen kant, daar het op de uitwerking, de noodftar der verltandigen, aankomt, hebben de Ingezetenen van het Land en het Stedeken Almelo eene uitmuntende Vryheid behouden, die men elders zelden in kleine gewesten ontmoet. Indien zy meenen door den Heer bezwaard , of in eenigen opzichte niet wel behandeld te worden, behoeven zy niet tegen den Souverein, noch tegen deszelfs gemachtigden of Repraefentanten, als zynde AmbtHeden van de Provintie, maar tegen den Heer van Almelo hunnen mede Ingezeten, over patriraonieele rechten en het gebruik van die, als de meo & tuo, te pleiten, en hebben daarin voor geene Staatkundige belemmering te duchten; terwyl zy tegen de Provincie, omtrent Nieuwigheden, die hun door dezelve zouden voorgefchreven worden, door deeze patrimonieele rechten beveiligd zyn En dit is het Stuk, zegt hy, waarin de Ingezetenen van Almelo, door zommigen , die gaarne, ter voldoening van Ariltocratifche grondbeginzelen , de Heerlykheid Almelo gefnuikt zagen, om die aan eene onbepaalde beheerfching te onderwerpen , misleid worden ; tot bederf van hun gereed middel tegen bezwaar, en ondergang van het patrimonieel recht van den Heer, en van dc Ingezetenen deezer Heerlykheid, welker verdeediging de Heer Racer als Ad' vocaat op zich gcnoomen heeft, terwyl hy de volgende Stukken, die wy thans zullen opgeeven, gemeen gemaakt heeft, om elk in ftaat te ftellen van te kunnen overweegen, of een Advocaat de vrvheid hebbe de zaaken, daarby gemeld , terwyl de beflbfing aan den rechter moet overgelaaten worden, in rechten te bedienen dan niet. Deeze Stukken bellaan,voor eerst, in een Exceptioneele Conclufie tegen  almelosche oudheden. 553 •tegen twee Klaagrequesten van Burgeren van het Stedeken Almelo, onder de Letter A. In dezelve wordt voornamelyk gehandeld van den oorfprong en gefteldheid der Heerlykheid Almelo, en van het recht der Heeren van Almelo omtrent dezelve Heerlykheid; den oorfprong van het Stedeken Almelo en de gefteldheid; van deszelfs Stadrecht en het behouden gezag der Heeren van Almelo in dit Stedeken , byzonder met betrekking tot het Stadsgericht en aanftelling van Burgemeesteren en Gemeenslieden; het recht van de Heeren van Almelo omtrent den grond van het Stedeken en verdere Heerlykheid; een zeer aanmerkelyk vonnis aangaande de Tollen en andere gerechtigheden omtrent de wateren in deeze Heerlykheid; het recht van de Heeren van Almelo omtrent den wapenhandel in het Stedeken en verdere Heerlykheid; waartoe ook behoort het adres aan de Heeren Staaten van Overysfel onderLett. B. Eindelyk is hier bygevoegd een Gerechtelyke Eisch en Aanfpraak ,over het bezit der Heeren van,Almelo van dienften der Ingezetenen van het Landgericht van Almelo, onder Lett. C. Alle Stukken die daar toe ingericht zyn, om te doen zien, dat het een onrecht van zeer nadeelige gevolgen zou'zyn, indien men patrimonieele rechten, met welke het Gemeenebest kan beftaan, geheel of gedeeltelyk zou willen vernietigen of veranderen. Tydrekenhmdige Historie der voornaamfte Regeeringen in Europa, zedert de geboorte van Christus Jefus , tot aan den tegenmordigen tyd, door Mr, j. moxmks Advt. Eerfte Deel. Te Campen ter Drukkery van J. A. de Chalmot, 178Ó. In gr, 8*0. 260 bladz. TTVt de Tydrekenkunde in de beoefening der GefchiedeJ_y nis van eene volltrekte noodzaaklykheid is, zal niemand , der zaake kundig, ligtelyk ontkennen; uit dien hoofde is de arbeid der zodanigen allen lof waardig, die algemeene reaeleu hebben ingevoerd en vastgefteld, waar na de Tyditippen der Gebeurtenisfen tot zekerheid gebragt , de misdagen der VVaereldlyke en Kerkelyke Historie-Schryvers aangewezen en verbeterd, en de onderscheidene gevoelens van Geleerde mannen, in het Gefchiedkundige voorkomende, volgens het geleide der Tydreekenkunde, vereenigd hebben. Dan daar deeze Werken dikwils omdagtig en kostbaar zyn, kan men geenzins den ar*  554 J. MUNNIKS, TYD REKENKUNDIGE HISTORIE. arbeid laaken van den werkzaamen Advocaat Munniks $ die ons, in het aangekondigde Werkje, een verkort zamenftel mededeelt, van de voornaamlte verrichtingen, onder de byzondere Regeeringen in Europa, van Christus Geboorte tot op den tegenwoordigen tyd, in een Chronologifche orde voorgedraagen; waar uit men dikwils , met een opflag van het oog, kan zien, waar toe men anders verfcheide Boekdeelcn zoude moeten doorbladeren , en het geen dus tot een handboek kan dienen, by het doorleezen van deeze of geene uitgebreide Gefchiedenis, om het geheugen te hulp te komen. Dit Werkje, waarin de Schryver zich bediend heeft van verfcheidene Engelfche en Duitfche Schryvers , doch hoofdzaakclyk van de Pranfche Geestelyken van St. Maur, zal beftaan in drie Deelen. Het, eerde dat wy thans aankondigen, bevat de Rotueinfche, Turkfche en Westerfche Keizers, de Czaaren van Rusland, de Koningen van Hongariën, van Polen, van Denemarken, van Zweeden, en die van Frankryk, tot aan Hendrik IV, den Kien uit het Huis van Bourbon. Het tweede Deel zal bevatten de Koningen van Frankryk van Hendrik IV, tot op den tegenwoordigen. Voorts de Koningen van Groot Brittanniën, van Spanje, van Portugal, van Sardiniën, van Napels en Steilten; en eindelyk het derde Deel de Koningen van Pruisfen, de Graaven van Fiaanderen, en van Holland, de Hertogen van Braband, van Toskaanen, van Milaan, en van Panna; en de Doges van Veuetièn en Genua. Proeve over de Voordeelen van de Rampen\en Tegenfpoeden des Men~ Jchelykcn Levens. Door j. s. fest. Uit het Hoogduitse!) vertaald. Twee Deelen. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1783- Behalven het Voorbericht en den Inhoud, 411 bladz. in gr. 8vo. Lyders, die op veelerley manieren, 'tzy met, of buiten hunne fchuld , aan ramp en tegenfpoëd .onderworpen zyn , op. te beuren. inzonderheid door de overwecging van de weldaadige oogmerken der Godlyke Voorzienigheid, in 't zenden of toelaten van zulke tegenheden, üie ter bevorderinge van heilzame doeleinden flrekken . en dus als zegeningen van Gods goeddoende hand aen te merken zyn, is het hoofdbedoelde van dit Gefchrift. Dc Heer Fest, in den bloei zyns levens, den tyd van acht jaren lang, met vele fmerten, in een vreeslyk vooruitzicht, In de fehool der tegenheden geoefend, Ichryft als een man van ondervinding, en deelt medelydend zyne opwekkende overdenkingen mede; niet alleen zulken, die hem daedlyk in zyne oa-  j, fest, over de voordeelen des tegenspoeds. sss ongunftige omftandigheden te ftade zyn gekomen; maer ook foortgelyke, waer toe hem overwegingen van dien aert aenleiding geven. Hy tracht zynen Evenmensen te leeren, hoe zich ]ydzaam in tegenheden te gedragen, zich in dezelve te troosten, en zyne poogingen aen te wenden, om het doeleinde der Godlyke Voorzienigheid daer in te bereiken. Hier toe legt hy, by manier van Inleiding, na ene voorafgaende befchouwing van dc menigte, en de onvermydelykheid der menschlyke rampen, tot een grondflag, de overweging, dat 'er geen bondige troost tegen-- dezelven te vinden is, dan in de overtuiging, dat ze afhangen-van ene wyze en goedertierene Voorzienigheid; toonende tevens hoe men die hebbe aente merken, hare doeleinden na te fpooren, en de voordeelen van elk kwaed uit te vorfchen. Na dit algemene voorftel, ontvouwt hy ene reeks van voordeelen, die uit de tegenheden kunnen voortvloeien, en welken de Lyders zeiven , of anderen daer uit kunnen trekken. Ze zyn, volgens des Autheurs verdecling, tweeërlei; zulken, die den Lyder zeiven treffen, en zodanige», die de Menschlyke Maetfchappy, uit de tegenheden van byzondere perfoonen, erlangt. Tot de eerfte foort brengt de Heer Fest de volgende. ,, Regte waardeering „ van het verlooren goed ; oplettendheid op de gevolgen van „ onze daaden , en waarfehuuwing voor zwaarer lyden; kennis „ en gemeenzaamheid, met zich zeiven, en met zyn geheel character; het gewennen aan den Godsdienst, voornaamelyk •,, aan het vertrouwen op God; middelen ter bevordering vee,, Ier deugden, en wederhouding van veele misdagen en on- deugden; verheffing van den geest boven de vergankelyke „ goederen der Aarde tot hooger verwachtingen; waarfchijn„ lijke vermeerdering der toekomende zaligheid; een levendi,, ger gevoeligheid voor alle de weldaaden des levens, en ver,, harding tegen andere rampen; opwekking van meenig onge„ kend vermogen van den geest, en eene nieuwe loopbaan van „ dezelven; wasdom aan innerlyke fterkte en volmaaktheid, „ door de infpanning van onze geheele werkzaamheid; mitsga,, ders de verwerving van verfcheide uiterlijke goederen, daar „ een ongeluk dikwerf de onmiddelijke weg is tot een grooter ,, geluk,"of een middel om een grooter geluk te ontwijken." . " . Onder de tweede foort betrekt onze Autheur de overdenkingen, ,, dat de tegenheden van byzondere perfoonen een ,, waarfchuwend en in veele opzichten leerrijk voorbeeld voor „ anderen zyn ; als mede eene aanfporing tot daaden van deugd ,, en menschlievendheid; waar bij nog komt, dat ze voor ande,, ren tot een uiterlijk voordeel ftrekken, 't welk ook den „ Lyder zeiven dikwerf eindelijk wederom bevoordeelt." Dit geeft hem aenleiding om hier aen te hechten, „ eene opwek„ king tot edelmoedigheid, om de geneugten en het veigenoe„ gen van anderen de zijnen te maaken; en Gods goedertierene L deel. n. alg. lett. n0/J3. Qq oog-  £56 J. S. PEST, „ oogmerken gaarne op alle wijze te helpen bevorderen." Wyders voegt hy "hier nog by, als een Aenhangzel, de opmerking van Campe, in de ontdekking van Amerika, „ over de godde,, lijke toelaating van de l'clirikvcrwekkendc wreedheden der ,', Spanjaarden, b;j de verovering van Peru." En laetstlyk deelt hy, in 't befluit dezer Proeve, nog enige overwegingen mede, die den aert en het rechte gebruik van dit zyn Gefchtift betreffen. Onze Autheur heeft zyn beoogde op ene leerzame cn innemende wyze volvoerd, zo dat ongelukkigen 'er daed]vk door opgebeurd kunnen -worden; terwyl ook de zodamgen, die met de zulken verkeeren, 'er veelzins ene handleiding in zullen vinden, waer vnn ze met vrugt gebruik kunnen maken, ter vertroostinge van hunnen Evennaestcn in tegenheden; ja ook zv, die in vo'orfpoedk'e omfrandigheden leven, zullen dit Gefc!n''ft, zo ter hunner waerfchuwinge, als ter verfierkingc, warneer hun lot eens een ongunlligen keer mogt nemen , met geen gering nut kunnen doorbladeren. — Tot een llael van 's Mans denk- en fchryfwyze, leze men zyne bedenkingen over den tégönfpced, als een allerkrachtigst middel, om ons vüovtoekomende veel grootere tegenfpoeden te waarfchuyven; om ons aen de voorzichtigheid en" waekzaemheid in onze onderneemingen te gewennen; om ons tot wysheid en volmaaktheid op te leiden, en ons vatbaar te maken, voor een des te zuiverer en volmaekter genot van alle zyne weldaden. „ Hoe meenig mensch, zegt hy, zoude zich zeiven niet , "door aanhoudende ongeregeldheden, eenen zieken kraehteloozen ouderdom berokkend hebben, indien eene vroegtijdige krankheid hem niet zo nadrukkelijk daar voor had gewaarfchuuwd! Hoe meenig mensch zoude zich zeiven en zijnen medeburgeren tot last geworden zijn, zo niet eertijds een gevoelig verlies van zijn vermogen hem tot raarfiigheid en zuinigheid had aangezet! Moe n eenig mensen zoude door trots en een blind vertrouwen op zijne krachten en bekwaamheid een fpot Voor de Waereld geworden zijn, zo hij niet zekere gevoelige verootmoediging had ondervonden , en verijdelde verwachtingen hem niet nog ter rechter tijde nangefppofd hadden, om zich die voorrechten te verwerven , welke hem nu den algemeenen eerbied zo waardig manken: Zonder de (ppedige gevoelige ondervinding van het bedrog en de trouwloosheid van eenen g-waanden vriend, zoude misfchien meenig onfchuldige, goedaardige ziel eenen veinsaard, die neg gevaarlijker, eenen bedreger, dia nog arglistiger was, tot haaren vertrouweling gemaakt hebben, en hem onherftelbaar ten prooi geworden zyn. Zonder de bekommering, welke een al te toegeevend vader over ds bnitenlpoorigheden van zijnen zoon, over den toeleg op da onfchuld van zijne dochter, ondervond, zoude misfchien zijn ouderdom door hartzeer verbitterd, en zijn naam nog in het graf befpot zijn geworden. Zonder het onrechtvaardige vonnis van  OVER DE VOORDEELEN DES TECENSPOEDS. 557 van eenen partijdigen rechter, of andere krenkingen, zoude mogelijk die twistzieke, door niets zijn afgefchrikt van een langduurig pleidooi, het welk zijne familie met het huis van zijnen bloedverwant tot tweedragt gebragt, en beide eindelijk in den grond vernield zou hebben. Zonder de zorgen, door de kwaade huishouding en achteloosheid der voorouderen veroorzaakt, zoude misfchien meenig huisvader niet fterk genoeg aangefpoord zyn, om nieuwe verwarringen voor te komen , en zijne laatöe nakomelingen te ontheffen van foortgelijke of nog knaagender zorgen. „Even gelijk de rampen enkele perfoonen en huisgezinnen aanzetten , om toekomende rampen door wijze maatregelen voor ce komen, en daar door zeer veel goeds voorttebrengen, kunnen ook geheele fiericn en landen uit algemeene rampen het zelfde voordeel trekken. Gemeenlijk moeten overftroomingen eerst akkers en huizen verwoesten, eer men den ftroom door dijken en dammen paaien fielt, en de bezittingen van de nakomelingfchap beveiligt. Eerst moest een flaapend volk door eenen overval van vijanden verfchrikt worden , eer het toe nadrukkelijke» toeftel cm zich te verdeedigen, en tot verbonden met nabuurige magtiger volken, genoodzaakt, eenen Iangduurigen oorlog voorkomt, of aan deszelfs verderffelijke gevolgen paaien ftelit. Eerst moeten de zuchten der geenen, die in duuren tijd cn hongersnood vergaan, de vaders der volken opwekken, om door het aanleggen van genoegzaams voorraadhuizen, en door wijze wetten, zich dien naam waardig te maaken, eer de welvaart van een geheel volk en van de toekomende gedachten gegrondvest wordt. ,, De Jaarboeken der waereld zijn vol van voorbeelden van zodanige waarfchuwende cn weldaadige tegenfpoeden; en de gefchiedenis van ons eigen leven, hoe kort en eenvoudig dezelve ook zijn moge, zal elk mensch voor zich zeiven bewijzen genoeg opleveren, dat de wijze hand der Voorzienigheid ten allen tijde eiken tegenfpoed zodanig heeft weeten te bellieren, dat dezelve niet alleen zijn eigen tegengift, maar tevens een middel en eene aanwijzing tot een uitmuntend voordeel, of ten minfte eene waarfehuwing tegen een nog treffender ramp moest worden. Ik hoop , dat de weinige voorbeelden, waar door ik mijne Leezeren op deeze troostrifke waarheid oplettende zocht te maaken, waar mede ik zal trachten voort te vaaren; ook het treurige geprangde hatt van hem, die deeze voordeelen van zijn lijden nog niet kan gewaar worden, ten minifen tot een aangenaam uitzicht en hoop op dezelven mogen opwekken, en hem met zijnen toedand ea de toelaatingen der Voorzienigheid te verzoenen. „Schijnen veeltijds de kastijdingen, waar door wij tot zulk eene oplettendheid op ons geheel leven als gedwongen, en tekens aanftaande rampen gewaarfchuuwd worden , te ftreng en Qq 2 te  558' j. s. fest,' te fmarteïijk: dan is dit misfchien onze eigene fchuld, dewijl wij zeiven, door onze gevoelloosheid bij zachter en liefdenrijkf-r waarfchuuwingen, den Vader der liefde tot deeze ftreng- beid noodzaakten. Heeft hij ftraks een pijnelijk middeL eekoozcn, dan heeft zijne goedertierenheid en wijsheid hem •rewisfelijk hier toe gepaald, om dat dit eenige misfchien bekwaamer was, het bedoelde heilzaame oogmerk te bereiken , dan veele gemaatigder middelen zijn konden. Want een wijze opvoeder beftraft dikwerf kleine misdagen , met eene fchijnbaare ftrengheid , alleenlijk om zulks te zeldzaamer te mogen doen , en den voedfterlfng eens vooral die gefteldheid te geeven , welke zijn bijzonder gemoedsgeftel en zijne verordening vordert. Murmureer dan niet, mijn treurige vriend! zo misfehien dit uw aeval mogt weezen. Hoe levendiger en vuuriger gn" zijt in uwe beduitcn, aan dies te meerder misfiappen en overhaasting waart gij ook bloot gefield , en dies te meer kan het wilde 'vuur van uwe hartstogten, u van het doel der volmaaktheid verwijderen. Hoe ftandvastiggr en onveizeiteüjker .rij' waart in de pogingen, om uwe bedoelingen te bereiken, welke zich eenmaal aan uw verftand als goed voorftelden: dies te noodzaakelijker was voor u eene eindige herinnering, om u zeiven, en de hoedanigheid van alle de voorwerpen uwer werkzaamheid, altijd regt zorgvuldig te beproeven. Hoe trascer en ongevoeliger gij zijt, dies te deiker moest de fchok zijn, zo dezelve u zoude in beweeging brengen. Hoe hgtviardiger gij zijt, dies te zwaarer moest het gewigt zijn, 't welk 'uwe ongeftadigheid binnen haare paaien beperken moet. Met één woord, hoe grooter de gevaaren zijn, waar aan gif bloot gefield zijt, en hoe gewigtiger dat geene is, waar toe rij in 't toekomende gefchikt zijt, dies te zorgvuldiger en (treiter moet uwe opvoeding zijn. Beklaag u met, in- dienVt mogt gebeuren, dat dieërnjligeoefeningen; nnslchien reeds in uwé'vroege jeugd, met u ondernomen worden. Zoudt Ch' 'er wel over kunnen klaagen , dat gij te vroeg opgeleid waart tot omzichtigheid , dat gij te vroeg geleerd had, de klippen te kennen en te mijden, aan welke uwe welvaart tchipbreuk zou hebben kunnen lijden. Murmureert dan ook niet, dat de Voorzienigheid over 't algemeen zo dikwerf bittere en fmartelfjke gewaarwordingen verkieze tot middelen , om haare kinderen recht verdandig en gelukkig te maaken. Moet gij niet zelf bekennen, dat alleenlijk de roeping en de opwekking tot pligt en deugd, welke aan uw verdahd gedaan worden , niet dan zeer zeldzaam den ingang tot uw hart vinden? Dat zelfs uw dagelijksch verlangen, naar genoegen en gelukzaligheid, altijd nog eene te zwakke misleidende drijfveer voor u is, en alleenlijk, door de vrees voor fmarten gefterkt, wel gefchikt en geregeld wordt? Want de zucht naar genoegen, de begeerte naar een fteeds toe-  OVER DE VOORDEELEN DES TECENSFOEDS. 55? toeneemend geluk, hoe fterk en magtig dezelve ook op zich zelve is, en hoe vast men ook van dezelve zoude verwachten , dat zij'elk meest aanfpooren, tot de omzichtigfte en ftrengfte beproeving van alle daartoe dienende middelen : is echter met alleen veel onzekerer en verleidender, maar ook veel zwakker en toegeevender, dan de drang, de onwederftaanbaare drang, om firtartelijke aandoeningen van zich af te keeren, en een naderend ongeluk te ontduiken. Want de hoop, om een geliefkoosd vriend te omhelzen, kan wel onze fchreden verdubbelen • maar de vrees, van dooreen vijand achterhaald te worden , 'of een anderen in de handen te vallen, geeft zelfs aan den vermoeiden wieken, en fterkt de oogen van den kortziendcn." Verhandeling over het Bestier der Zeden. Uit het Fransch vertaald, te Amfterdam, by G. Bom, 1785. In gr. 8*0,358. bladz. Een tot nog niet volledig uitgewerkt Voorftel, wordt in de Inleiding van dit Gefchrift opgegeeven ; om naamlyk, ,, de kragtïg'fté, maar te gelyk de zagtfte en best doenelykfte " middelen aan te wyzen, om de Zeden te doen heerfcheir " in eenen burgerlyken ftaat, haar gebied uit te breiden, en " derzelver bederf voor te komen of te ftuiten." —- Onze Autheur noodigt allen, die het gewigt van dit onderwerp been-pen, en het zelve ter harte neemen, uit, om 'er hunne aahdagt op te vestigen , en hunne overdenkingen over 't zelve eemeen té maaken. Hy gaat hun tevens ter aanmoediginge voor", en fchikt deeze Bladen, om zyne gedagten deswegens ter beproevinge mede te deelen. Ten einde" hierin op 'een regelmaatigen voet voort te gaan, ontvouwt hy eerst wat men door de Zeden te verftaan hebbe, eh daaraan hegt hy eene befchouwing van den tegen\voordi£'en ftaat van 't geluk ende volmaaktheid van't Mensehdom Zulks leidt hem tot het nafpooreir van de tekenen des bederfs in de Zeden, en vervolgens ter overweeginge van de verfcheiden dryf'veeren, die op de Zeden werken, waar van deeze drie de voornaamften zvn; het Voorbeeld, het Gevoelen en het Gezag , die elk eene byzondere befchouwing vorderen , waar toe onze Schryver zich voorts verledigt. Met de befchouwing van de kragt van 't Voorbeeld kan hy met afzvn van byzonder het oog te liaan op de Mode; en even zo'min kan hy, handelende van de uitwerking van 't Gevoelen, nalaaten opzetlvk te gewaagen van den invloed der verkeerimre van de Vrouwen op het Gevoelen, en even daar door op de"Zeden. Na de ontvouwing, hiervan komt eindelyk nog het Gezag in aanmerking, waaromtrent de Autheur in de cerQ q 3 fie  5«s VERWANKELING fte plaats toont, hoe het Opperfte Gezag meer belang, dan eenig ander, hebbe in de bewaaring der Zeden, en voorts opmerkt, dat het ook meer middelen heeft, om zyn gezag te handhaaven , wanneer de Zeden regeeren; om ze té rug te roepen, wanneer zy te verre geweeken zyn, en om ze te bewaaren tegen alles wat haar kan bederven of veranderen. En hierop beftemt hy het overige van dit zyn Werk, ter aanvvvzinge van eenigen dier middelen. Vooraf gaat nog eene Verhandeling van de verfcheidene foorten van Regceringen, mitsgaders van de Wetten, in derzelver betrekking tot de Zeden befchouwd, en dan vestigt de Autheur het oog op de volgende byzonderheden. Het nationaale Ondenvys; de Vryheid der Drukpers,- den Arbeid cn de Ledigheid; de openbaare Vcrmaaken; de Sehouwfpclen; de toegelaten Vermaaken; de huislyke Vermaaken cn die der Maatfchappy; de Overdaad ; de Vergelding cn andere middelen om de Deugd aan te moedigen; de Straffen; de openbaare Berisping, en den Godsdienst. ■ Men ontmoet hier omtrent het een cn 't ander veele leezenswaardige bedenkingen en heilzaame raadgeevingen , die meerendeels min of meer met vrugt in 't werk geftcld zouden kunnen worden, naar den verfch'Ilenden toeftand der Natiën, welke hier fteeds ten naauwkeurigfte in agt genomen behoort te worden. Dan mogelyk denkt iemand, waartoe dit alles? Dc zaaken der Wereld zyn zo wel aan de beterende hand, dat zulk eene navorfching niet noodig zy; of wel, het verkeerde heeft zo fterk de overhand, dat het tog niet te fluiten zy. Onze Autheur heeft deeze bedenking wel voorzien , en 'er zig daarom ook over uitgelaaten, zonder te bedisfen, of' de Waereld beter dan erger geworden zy, in onze dagen; als blyvemle intusfehen, hoe men dit ftuk befchouwt, het voorgeftelde onderwerp van een wezenlyk gewigt. Zie hier, hoe hy de gronden ter wederzyde voordraage, en waartoe de befchouwing daarvan hem leide. ,, Zy, die alles wel vinden, die gelooven, dat alles geduurig beter gaat, en die denken , dat het best is, de Waereld te laaten gaan, zo als ze gaat, gronden zich voornaamJyk op deeze twee voorftellingen. ,, Onze genietingen zyn vermeerderd , en vermeerderen nog dagelyks; daaruit volgt het natuurlyk geluk; de geesten zyn opgeklaard, en worden dagelyks nog meer opgeklaard; daar van daan het zedelyk geluk. „Men kan niet ontkennen, zeggen zy, dat onze genietingen grootlyks vermeerderd zyn , voornaamiyk federt tweeofdrie eeuwen ,en dathetgetal dcrzelven nog dagelyks vermeerdert. Alle de ontdekkingen, die men gedaan heeft, cn die men nog dagelyks doet, in allerley foorte; die aanwas van \ o.'naaktheid in alle kunften; de reizen, de ondervindingen, de geduurige voort-  OVER HET BESTIER DER ZEDEN. <57.or"t. om zynen imaaK. ie ™iui.ui, .. Sd£S& afhangelykheid , die, hun wederzyds welzyn VPfitiy-.i Door haare zorgen is de kennis van te/c0ec- e'ervmde gebruiken zvn veroweenen; zy "WÊ maatfchappy, en by alle befchaafde volken. In een woord, Qq 4  S62 VERHANDELING zy heeft den grond ontgonnen en verbeeterd, op welken het geluk des menschdoms moet ingeoogs't worden, en wy mogen eindelyk uitroepen : De waarheid heeft overwonnen, en het Mensehdom is behouden! ,, Laat ons het blaadje eens omkeeren, laat ons tegen over dit luisterryk tafreel dat ftellen , welk ons de mensch zal vertoonen, wiens fomber penfeel zich niet anders, dan omtrent de droevigfte. voorwerpen i fchynt te kunnen oefenen. ,,_ Hy zal^ in deeze voorgegeevene vermeerdering van goederen, van rykdommen en van genietingen niet anders zien dan een aanwas van moeiten, en eene bron van ongelukken. Hier eene menigte van menfchen aan deeze ontdekkingen opecofferd , van i'uderen in nog grooter getal, tot de noodige"werken , ooi zi in t werk te ftellen, veroordeeld, zonder in de vrugten te kunnen deelen; fmertelyke en verdrietige beroovingen; vermeerderde behoeftigheden, zonder ze te'kunnen voldoen; daar verdrietige menfchen in 't midden hunner genietingen, en die onder derzelver gewigt bezwyken, den afkeer der zotheid ondervindende, en meer bezig met de zorg om zich nieuwe begeerten te verwekken, dan met die om ze te voldoen. Aan de zyde deezer nieuwe rykdommen ontdekt hy nieuwe onderwerpingen, die de bezitters zien op den hals haaien, en die hen meer in hunne vryheid doen verliezen, dan zy hunne genietingen aanbrengen. Ingevolge van die nieuwe genietingen, zal hy nieuwe, en te vooren onbekende ziekten zien, verwytende aan die geenen, welke zich daar aan overgegeeyen hebben, de buitenlpoorighcden , waartoe dezelven hen vervoerd hebben. Hy zal zien , dót het menfchelyk geilacbt veel meer in kragt en Iterkte verliest, dan het in behendigheid en fchranderheid heeft kunnen winnen Hy zal gelooven te zien, dat deeze fchranderheid alzo vernuftig is in de kunst van zyns gelyken te befchadtgen , als in die van hen te verlichten. Hy zal in deeze nieuwe fchatten nieuw voedfel zien aangebooden aan den nyd, cn aan de wanorde; en de ongerustheid en bitterheid over'het ganrfche leeven des menfchen uitbreidende. Hv zal de gierigheid cn dc verkwisting, de goederen, waar van de menfchenliefde zich hadt kunnen bedienen, om het lot van eene groote menigte elendigen te verligten, met eene gelyke hardigheid zien opüuiten, of verfpillen. — Hy zal de leedïge en wellustige overdaad dc handen in haaren dienst zien houden, welke hadden kunnen gebruikt worden, om de noodigfle behoeften voor den mensch te bezorgen en te vermeemgvdldigeu, en waarvan duizende ongelukkigen'nu genoodzaakt zyn verfteeken te blyven. Hy zal de behoeftigheid genoodzaakt zien, zich te vernederen tot bedelary toe en op alle hoeken van de ftraateö te betuigen tegen deezen voorgegeeven algemeenen vooifpoed, die tot'haar toe niet kan door-  OVER HET BESTIER D£R ZEDEN. 5Ö3 doordringen. Hy zal, in een woord, de Aarde meer en meer bedekt zien met menfchen, die over hun lot misnoegd zvn en veroordeeld om dat van Tantalus te ondergaan. 1 Eindelyk met toe te ftaan, dat het mensehdom ryker is geworden , geeft hy voor, dat het daarom niet gelukkiger is geworden. ... , ,• De Zedelyke zyde zaï zich op geen voordeebger wyze aan zyn oog opdoen. Deeze voorgewende aanwas van kundigheden heeft, volgens hem, niets anders voortgebragt dan verblinding; hy befpeurt daarin meer dwaallichten, die gefchikt zyn, om van den regten weg af te leiden, dan toortfen om op denzelven te geleiden. Hy ziet de dwaasheid en de zotheid dagelyks nieuwe gedaanten aanneemen, en haar ryk uitbreiden, naar maate de vootwerpen vermenigvuldigd worden Hv ziet het eigen-ik-dom iegoismus) dagelyks toeneemen en 'uitfluitender worden; hy ziet den mensch zonder ophouden een mededinger van den mensch zyn ; zich niet meer betrouwende op de vriendfehap, en nog minder op die beleefdheid, welke fomtyds haare plaats inneemt, en waarvan de ondervinding hem elk oogenblik onderricht. Hy ziet de verachting der welvoeglykheden insgelyks alle (laaten ïnneemen, in de Paleizen der Koningen indringen, zo we! als in de Raadsvergaderingen der Volken, en in de heiligdommen van den Godsdienst en van het Recht. Hy ziet dat het recht van den fterkften overal den mond der billykheid toefluit, aan het Recht der Volken een ftilzwygen oplegt, en zich boven zyne oude plegtigheden ftelt, die weleer tot een zeker punt de waarborg der'Volken waren. Met de oorlogen zo lang niet te onderdeden, gelooft hy, dat zulks minder de uitwerking van menschlievendheid , dan van onmagt is; en mdien zy in zekere opzigten zo wreed niet zyn, zo gelooft hy, dat zulks is uit vreeze voor fchaverhaling , en geenzins toe te fchryven aan medelyden. Wat betreft het geen men vrede noemt; zy fchynt hem altoos toe; eenen heimelyken en verborgen oo'rlog voor uit te laaten zien, waarin men eikanderen zoekt te verzwakken en te belchadigen , terwyl men het gunitig oogenblik afwagt, om dien te doen uitharden. Maar hoe veele heilzaamë planten ziet hy niet, op deezen grond, die door de nieuwe Wysgeerte ontgonnen en beTsouwd is, door de kwaalyk beftierde of kwaaddoende handen uitgerukt, aan de zyde der kwaaden, welke zy voorgaven uit te roeijen. Hoe veele boomen , zo nuttig door hunne vrugten, als door hunne fchadüwe, heeft zy niet in dat geene omgehouwen, welk zy het bosch der vooroordeelcn noemt; hoe veele kwaade zaaden zyn aldaar niet verfpreid! Aan den anderen kant, ziet hy die zelfde Wysbegeerte altoos meer bezig met afbreeken, dan met bouwen, met twyfelingen te verfpreiden, dan met waarheden aan te bieden, zoekende zomtyds de fonQ q 5 da-  5Ö4 VERHANDELING OVRR HET BESTIER DER ZEDEN. damenten der Zedekunde te verzwakken, en fomtyds die van alle foort van gezag; misbruikende de voorrechten der vryheid, om de losbandigheid in te voeren ; verbreekende de teugels, die best gefchikt zyn , om den ondeuirenden mensch in bedwang te houden; de oude borstweeringen wegrukkende, die het recht van het onrecht, en de ondeugd van dc deugd fcheiden , om draaden in derzelver plaats te ftellen, die zo zwak als onmerkbaar zyn; geen andere beginfelen der Zedelyke daaden erkennende, dan het byzonder belang, dat binnen den kleinen omtrek van 't menfcheiyk leeven beflooten is. Hy ziet eindelyk byna de geheele Waereld, verleid door de flem deezer nieuwe meesters, hunne leer gre. tig omhelzen , en de overhand neemen, om zich , zonder bedwang, aan alle haare ongeregelde begeerten over te geven." Onze Autheur neemt het niet op zich, om hieromtrent eene bepaalende keuze te doen, cn 't komt hem voor dat 'er van weerkanten vooringenomenheid plaats heeft; en wat *er ook van zy, hy beweert dar de Waereld niet veroordeeld is, tot eene gefladig toeneemende verergering, maar dat dezelve aan veele omwendingen onderworpen is, die haare kenmerkende voortekenen hebben , waar van de oplettende met vrugt gebruik kan maaken. ,, En dus kan men, befluit hy, zo men Wil, de Waereld wel laaten gaan zo ais ze gaat; maar men moet niet nalaaten te trachten, haaren gang zekerder te maaken; haar de kwaade flappen aan te wyzen; haar de diepe fpooren te doen vermyden, die zy zich geduurig maakt, wanneer zy zich zou kunnen beflyken; dyken op te werpen tegen de flroomen , die zy op haaren weg zou kunnen ontmoeten; en leuningen te flellen aan de kanten van alle dc wegen , die gevaarlyk zyn, en waar het hoofd haar zou kunnen draaijen." Nederlandfche Reizen, tot bevordering van den Koophandel, na de meest afgelegene gewesten des Aardkloots. Doormewrd met vreemde lotgevallen en menigvuldige gevaaren , d'e de Nederlandfche Reizigers hebben donrgcjlaan. Met Plaaten. Negende Deel Te Amflerdïfm by P- Conradi , en te Harlingen by V. v. d. Plaats 178Ó. In gr. oUavo, 144 bladz. \fm twee Reistogten, wordt ons in. d't Deel verflag gegeeven. De eerde is die van Hendrik Hagenaar, na de Oostindien, zedert het jaar 16^1 tot het jaar 1638: by welke men, daar 'er in dit en andere vroegere Reisverbaalcn meermaals gewag [jemaakt is van 't Keizerryk Japan , eene befchryving van 't merkwaardigfle in dat Gewest gevoegd heeft: en daar by komt dan voorts Abel Tasmans, Reize na Nieuw Guinea , of het onbekende Zuidland. Beide deeze t eg ten behelzen , de laatde ten aanzien van de toenmaals nieuwe ontdekkingen, en de eerde met opzigt tot het voortzetten van den handel, verfcheiden byzonderheden: ook geeft het dry ven van den handel aan  NEDERLANDSCHE REIZEN. 5^5 Hagenaar, meermaals gelegenheid tot het befchryven var, deeze en geene plaatzen, alwaar hy zig, ter zuake yan den hap del elnigen tyd ophield. Tot een voorbeeld hier van verftrekke 't geen hv ons meldt, wegéns Bandrnrgamron, efi. " daar omtrent gelegene in de ftraat van Baslora, oi aan den ingang der Perfnche Golf. Bandaargameron was, zegt hy, met lang geleden, flegts e-n dorp, of liever gehucht, bewoond van Vislchers, derwaards gelokt, door de gereedheid der plaatze, en Eing aan de Perfifche Golf. Zints de verovering van het daar teen over liggende eiland Ormus, door de Perfiaanen op de Po-tuceczen, hebben de Engclfche, Hollandfche en Moorlche Schepen, die het aandoen, het doen aangroeien, tot een vty aanzienlyk vlek, het welk dagelyks toeneemt. Want er verfchynen Kooplieden en Reizigers van ispahan , Siras, Mara en de omliggende plaatzen. Zy verfchyneu 'er jaanyks in Jsiagrmaand, wanneer de hitte een weinig geminderd is, en men 'er voeder voor de kameelen en de ezels der Karavaanen in de meeste ruimte vindt. Van hier dat men 'er, in dien tyd, eene eroote menigte Kooplieden aantreft van verfchillende JSatien , welke aldaar zamenbrengen verfchillende zoorten van goederen gouden doffen, fluweelen, armozynen , ruuwe Zyde en meer andere. Zy haaien van daar de goederen, voor hun land V°e?3e huizen zyn zeer ruim, en naar de wyze des Lands gebouwd; de fondamenten drie of vier voeten diep in den grond. Zv worden gemaakt van een foort van fteen, beftaande uit klei gehakt ftroo en paardemest, onder een gemengd, en met Zeewater gekneed. Van deezen deeg maaken zy fteenen , welk zy in de Zon laaten droogen. Dan neemen zy ftroo, dewyl het hout te duur is , fpreiden het in 't rond , langs den stond, en leggen 'er een laag deezer fteenen op; dit beurtelings leggen van een laag ftroo en fteenen, gaat tot een mans hoogte, wordende de laagen , naar gelange zy hooger klimmen, een weinig binnenwaard geleid. Dan leggen zy een vuur aan, binnen het gebouw, en laaten het branden, tot dac de btandende ftoffen verteerd zyn. Vervolgens werpen zy er e-m weinig ongebluschte kalk op, en roeren met hokken alles te zalmen in de fondamenten, dezelve befproeiende met Zeewater, tot dat de fteenen doornat zyn , dit verbindt hen zo vast te zamen, dat geen Tras vaster zyn kan. Op deeze fondamenten, worden geleid vierkante ftukken klei, gehaald uit eroote en diepe vaarten, alwaar men het van eene goede foort vindt: in de Zon gedroogd, zyn ze als groote gehouwen fteenen, en maaken zeer wel gebouwde muuren, ieder ftuk wordt geleid op een weinig week klei, die in de plaats van kalk verfirekt. Men maakt 'er niet alleen muuren, maar oo!c kolommen en pilasters van, die de Zolders ichraagen. Op dat de  566 NEDERLANDSCHE REIZEN. de regen minder door de muuren dringe, worden zy bepleisterd met een kalk van fteen gemaakt, die zeer wit is; ligt zou men het geheele huis meenen van fteen gebouwd te zvn. De Magazynen en Keukens zyn beneden op den grond, die niet gevloerd is, by gebrek aan fteen ; de woonvertrekken zyn boven , daar de wind 'er beter kan doorwaaien. De ftraaten zyn ongclyk, ongeregeld en morzig. De voornaamfte huizen, ais die van den Sultan, en andere Regenten, de Engeifche en Hdllandfcbe Logien , ftaan aan den oever der zee, en worden by fpringry door dezelve_ bel'poeld. Zy ftaan zeer gereed, tot het losfen en iaaden der feheepen. Op 4 of 6 vademen water, leggen *ér de fchepen een Kanoni'choot van land voor anker. ,,In 't Oosten, aan de landzyde, ligt eene ouder wetfche Sterkte, met halfronde Torens, hjsgelyks van gedroogde kleine fteenen gebouwd. Een kleine kanonlbhoot van den oever, is een ander fteenen Fort, omringd van eene drooge gragt, en met 12 ftukken gelehut beplant. Aan de Westzyde ligt aan den oever eene fteenen Redoute,met 4 ftukken gefehut; Zy .kan tegcnftand bieden aan een onverwagten inval; maar met ernst aangevallen wordende, zod zy wel haast moeten bezwyken. Een verbaazende buit zou hier kunnen gemaakt worden. ,,De fchaarsheid van harden fteen en timmerhout is oorzaak , dat alle de fraaie huizen te Ormus , allengskens afgebroken, en de bouwftoffen gevoerd worden na Gameron daar zy inzonderheid gebruikt worden, tot de fondamenten van nieuwe huizen. Het Kasteel van het Eiland Ormus, 't welk zeer aanzienlyk is, wierdt door eenen der Perfifche Sultans gebouwd; drie honderd man houden aldaar de wagt. Om de Zoutbergen, welke op het Eiland leggen, vertoont het zich geheel wit. Ook vindt men 'er eene ftoffe, naar metaal gelykende; doch zy is van kleine waarde. „ Het naast aan Ormus gelegen Eiland, Lareca, is zeer dor, vol klippen, en 't valt ougemaklyk om 'er te gaan. 'Er ligt een vervallen Fort, zonder volk en zoet water. 'Hier en daar ziet men flegts eenige tamelyk hooge pynboomen , ook reeën en haazen; eene vette roode, ook geele aarde, bekwaam om 'er mede te tekenen; als mede zout. „Drie mylen van Gameron, legt het EilandKismïs,beftaande 16 mylen in den omtrek. Hier groeien Snaaklyke vrugten ; men vindt 'er zoet water, nevens een vry goed Fort, wel' eer'door de Engelfchen bemagtigd , en door hen aan de Perfiaanen overgedraagen. Veele plaatzen van het Eiland leveren timmer- en brandhout. „Doorgaans doorloopen hier dc winden, in den tyd van 24 uuren, alle de ftreekeu van het Compas. Met Zonnénopgang is de wind Oost, en blaast in 't eerst tamelyk door; doch tegen den middag is de Zeewind heet. Tegen den avond' kooint de Zuidewind uit Arabic, en is brandend heet. De nachr-  HEDERLANDSCHE REIZEN. 567 nachtwind waait over een hoogen berg ih 't Noorden, en is k0UNiet veel verfpillen de landzaaten aan klederen . huisvesting en'mondbehoeften; in alle deze opzigten zyn ze zeer armoedig. De meesten draagen flegts eene (oort van Borstrok. In plaats van brood, eeten zy dadels met Visch. Water is hun eenige d'rank. Rondom de Stad, aan de landzyde, maaken zy hutten van Map , zynde takken van palmboomen met de blade^ ren • deeze dienen zoo wel voor muuren als voor een dak. Dikmaals'ontftaat hier brand; doch wanneer ent gebeurt, wordt de hut fpoedig van haare plaats gehaald en gedoopt, en eene andere daar voor in de plaats gemaakt : want de huisgeraaden kunnen ligt geborgen worden ; en zo ze al verbranden is het verlies niet zeer groot. ; De vrouwen zyn bruin of geel, en met zeer bevallig. Zy zyn breed van aangezicht en fcheelziende. Verre de meesten, eik naar haaren ftaat, draagen een gouden of vergulden fpeld, met een breeden kop,, door het bovenfte gedeelte van de neus; andere een ring door het middelfchot in de neusgaten. Andere wederom hébben een foort van Kapittelftok, een ftroo breed, en eenen halven vinger lang, met kleine turkooizen in gouddraad gereegen, met een krom pennetje, waar mede zy deezen toeftel op de neus vast maaken. „In het dorp is een groot plein, de Pasfeo genoemd, met gewelven overtrokken, en verfcheiden naauwe gangen; hebbende aan beide zyden winkels met allerlei Koopmanfehappen : de meeste behooren aan Benjaueezen, die hier bykans meester zyn van den Koophandel. Zy zyn eene.looze en bedriegeiyke natie, niet ongelyk aan de Jooden. Zy zyn Pythagoristen, eeten niets dat bloed in zich heeft, en dooden geenerlei leevend fchepzel. Buiten het dorp worden eenige lywaaten gereed. De fcheering leggen zy neder op den grond, en graaven een gat daar onder, waar in zy hunne beenen houden; op den rand zitten zy om te treeden. Het, riet, 't welk tot een fchietfpoel diet^t, is zeer ligt; het is aan den tak van een boom, of een gefpanneh touw, vastgemaakt. Alle avonden neemen zy dien toeftel weg; een jongeling kan hem draagen. ,,De Inwooners van deeze plaats, en der omleggende dorpen, ftaan onder het gebied des Sultans, hy is zeer ftreng: een geringe diefftal wordt geftraft, met eene menigte ftokflagen, en met het afkappen van de handen. Die geld hebben, kunnen hunne draden daar mede afkoopen. Des Sultans wil is eene wet. Hy heeft onder zich eenen Vizier, en eenen Amptenaar Coutewal genaamd, zynde eene foort van Fiskaal. Dewyl zy hunnen post flegts dtie jaaren bekleeden, rooven en knevelen zy zo veel ze kunnen, om binnen den beftemden tyd ryk te worden. De Koning zendt derwaards eenen Sabandar, of Opziener der havens; hy bemoeit zich met de gefchillen tusfehen de  5<58 NEDEELANDSCHE REIZEN. de Kooplieden , om in dezelve vonnis te vellen. De Gouverneur trekt de eene, en dc Engelfchen de andere , helft van den tienden penning der inkoomende cn uitgaande goederen; van welke belasting het, egter, den Koning heeft behaagt, de Hollandfche Maatfchappy te verfchoonen. »• Niet zeer P.'egtig en omdagtig is de openbaare Eerdienst. In hunne Pagoden hebben zy pragu'ge ftandbeelden , Afgoden noch andere fieraaden. Niets anders ziet men 'er, dan eenige brandende lampen. By volle cn nieuwe Maan, daan zy op keteltrommen, terwyl een Geestelyke overluid bidt; 's morgens met het aangezicht na 't Oosten, en 's avonds na 't Westen gekeerd. Even eens doen ook de omftanders, doch fiilletjes. Vislchers en andere Zeelieden offeren, in hunne Pagoden , kleine barken van papier gemaakt, en andere diergelyke kleinigheden. Op den eerden dag des jaars houden zy , onder een vrolyk gezang,een daatelyken omgang door de dad. Wanneer iemand derft, wordt hy, door gehuurde rouwbedrvvers 2 of 3 dagen beweend. De Vrydag is hunne Zondag. De mees! ten drinken wyn , noch andere fterke dranken. „Men vindt 'er osfen, koeijen en ander vee, doch niet groot van ftuk; als mede fchaapen met breede ftaarten, zeer goed van fmaak. Onder de Rammen vindt men 'er , welke vier hoorns hebben. Geitenmelk, kaas en boter heeft men 'er, alJen niet onfmaaklyk. Weinig gevogelte is 'er, maar allerlei visch zo veel tc overvloediger. Sardyn wordt 'er, in Louwmaand, in menigte gevangen; men kan dezelve inzouten of droogen. Hoewel de landzaaten dadels in plaats van brood gebruiken, valt 'er, egter, zeer fchoone roode tarwe en garst., doch weinig ryst, by gebrek san water. Zy wordt van elders hier gebragt, onder andere ook met de fchepen van de Maatfchappy, die 'er goede winst op hebben. Behaiven het gekapt ftroo, worden, eiken avond, ieder paard negen ponden garst toegediend: een bewys dat dezelve hier goed koop is. „Hoewel het in Zomermaand, en'vervolgens, hier zeer heet is, heeft men 'er, egter, zeer goede druiven, .blaauwe prui. men, perziken, mangas, kweeappelen, limoenen, oranje appelen, granaaten, zo roode als witte, zeer lekker van fmaak. Wynmaand geeft meloenen , pompoenen , komkommers, radyzen , ajuin, raapen en wortels. Alle avonden moeten de planten in de tuinen nat gemaakt worden: anderzins zou de brandende Zon den kleigrond doen uitdroogen, en de gewasfen verfehroeien. Boven uit het land koomen, eindelvk, ook veelerhande vrugten, zommigen van welke na de Nederlanden worden verzonden." My-  eerste proeven van POËZT. 569 Myne eerfte Proeven van Poêzy. Te Harderwyk by J. van Kafteel, 1786. In gr. 8vo. 73 bl. De maaker van dit Stukje is een nauwlyks negentien jaarige Jongeling. Hy leeft in eenen kring, waarin " hy aanmoediging, goeden raad en berisping, mist, en gaf al' leen zyne eerfte Proeven in het licht, om uit het gunftig, of " ongunftig,oordeel van het publiek, te zien wat hem te doen " fi.aati Of hy zich verder moet beoeffenen , of eenen '! vruc'htloozen arbeid ftaaken ? Waarom hem niet ', met meer befcheidenheid behandeld?" Zo zouden de Vrienden van den vervaardiger deezer Proeven Ca. c. w. staring) fpreeken , indien hy door den een of den ander om zynen arbeid gehekeld wierd. Schoon het ons gebruik niet is, aankomende Geniën over den hekel te haaien, en met vinnigheid te behandelen, zou ons dit niet affcbrikken van eenegeflrange beoordeeling , over dit jeugdig Dichtvers.zo het die verdiende. 'Er is in dit Stukje uitfteekend veel goeds en fchoons. De jonge Dichter kentekent eene vuurige verbeeldingskragt, en bezit, over 't algemeen, eenen vloei jenden rymtrant. Hier en daar blykt het, dat de Jongeling, aan zyne neiging onbeteugeld botvierende, en aangenoopt door den heerfchenden fmaak, ligt tot het al te gevoelige, of liever het kragt- en zenuwlooze zou kunnen vervallen: maar andere ftukjes ftaan ons daar eenigzins borge voor— Aan Meester Hein, opliet Kerkhof, een der° aartigfte Stukjes, ürekke onzen Leezer tot eene Proeve, van de kragt diens Jongelings, en het boertige Meister Hein de Kerkhof Koning, Met uw Jpitsgetopte vingefs, Met uw vlugge , fyne beenen, Met uwe achtbre kaale kruin, Die zo fchoon de zeis kunt handlen, Alle ziektens kunt geneezen, Alle droefheid kunt verjaagen, Lieve beste meester Hein, Waarom toch, die zoete Meisjes, Zo betovrend, zo bevallig, Met heur lange, zwarte lokken, Met heur oegjes, blaauw en bruin. Waarom toch die lieve Jongens, Zo gefpierd, zo fluts van leden; Waarom eet gy al die Jongens, Al die zoem meisjes op. ——-  EERSTE PKOEVEN VAN POÜZY. Zo veel Eeuwen door te knaagen Aan de .Jongens , aan de Meisjes ! Zo veel Eeuwen door te knaagen! Wordt u dan 't gebit niet Jlomp? Want ook zagie, vlugge Meisjes Hebben harde Jlyve beenen, En de Jlerk ge/pierde Jongens Hebben harder knokken nog. Zie daar al die groote Boeken, Die Pandekten, die Novellen, Disfertaties , Noten, Glosfin, (O 't Papier is zagt als zy!) Eet vry al die dikke deelen ——• Dien Caiyinus met zyn vrinden, En de breed vergulde handen Schenk .ik op de givt nog toe. O aan een van deeze knaapen, Lieve maat! valt meer te kaauwen Als aan 't poezligst Jonge Meisje, En hier zyn geen beenen in. Meester Hein, de Kerkhof Koning, Met uw fpits getopte vingers, Met uw fyne, vlugge beenen, Met uwe achtbre, kaale kruin, ' Eet vry al die groote boeken Met Pandekten met Novellen, Maar die arme Zoete Meisjes, Maar die lieve Jongens niet. i Men ontmoet m dit, gelyk ook in andere Stukjes, verkeerde zamenvoegmgen der woorden; voornaamentlyk in het zesde couplet, aan het einde: en dit is mocelyk 'een natjèprlyfc gevolg van dit foort van DichtiTukjes. Daar en boven zal de Heer staring zich, met vrucht, 7.0 wy ons verbeelden nog wat kunnen oefenen, in de Nederduitfche Taal. ' De Patriot aan Willem de Vyfde; 178Ö. In 8vo. 25 bladz. T?en welmeenend en Patriotisch vers, dat overvloeit van tekens van bedaarde Staatkundige begrippen, en der Patriotfchezaak ten zeeriten toegedaan : maar wat de Poëzy betreft. |aa.' hier en daar is een enkel trekje, maar te fchaars, dan dat het den naam van een Dichterlyk voortbrengzel draagen mag.  NIEUWE AL GEMEEN VADERLANDSCHE LETTER - OEFENINGEN. Be Geest dei' Hebreeuwfche Poëzy. Door j. o. herder. Uit het Hoogdultsch vertaald. Derde Stuk. Te Lef. den, by J. van Tiffelen en 15. Onnekink, 1786. Behaiven de Voorreden, 324 bladz. in gr. octavo. Ter gelegenheid, dat de Heer Herder dit zyn Werk, by manier van Saamenfpraaken, aen ving, zo heeft men, toet de Nederduitfche Uitgave van 't eerfte en tweede Stuk, waeryau wy voor eenigen tyd gewag gemaekt hebben (*_), den titel van Saamenfpraaken over de Hebreemvfche Poëzy gebezigd; dan daer de Autheur zyn Gefchrift, by wyze van Verhandelingen , vervolgd heeft, zo is men, als 'r. ware, gcnoodzaekt, in de verdere Nederduitfche Uitgave, van dien titel af te zien, en zich nader aen den oorlprongïyken titel, Vom gelst der Ebralfcheu Poëjic, te houden, gebruikende dien van De Geest der Hebreemvfche Poëzy; vvaerom 'er nu ook zodanige Titels voor de twee eerst afgegeven Stukken vervaerdigd zyn. — ■ In het derde Stuk, thans gemeen gemaekt, 't welk binnen kort van 't vierde (laet gevolgd te worden , gaet de Heer Herder voort in de verdere ontvouwing van zyn onderwerp; en vestigt, in zes Verhandelingen , onze aendacht op verfcheiden byzonderheden , daer toe be.loorende ; 't welk hy, even als 't vootige overvvoogen, oordeelkundig doet dienen, ten beteren verftande van de denkwyze der Heilige Schryveren, waerover hy ook hier, in vele gevallen, een nieuw licht verfpreid. Zyn eerfte Verhandeling gaet over den oorfprong en 't wezen der Hebreeuwfche Poëzy ; waernevens hy , in een aenhangzcl, den oorfprong der Hebreeuwfche Dichtkunde als zyn onderwerp nagaet. De tweede Verhandeling behelst ene overweging van het beroep en ampt der Propheeten , die veelal dichterlyk fchreven , waerby de Autheur een Aenhangzel voegt, in 't welk hy bepaeldlyk onderzoekt, waeroin de Propheeten aen het Jood- (*) Zie Aig. Vaderl. Lelteroef. VII D. bl. 98. 1. deel. k, alg. lett. no. 14. Rf  57* J G. HERDER Joodfche Volk zo byzonder eigen waren. Ene derde Verhandeling fchikt onze Autheur ter bd'chouwinge van Gods togten door de vVoêstyn ; met aenwyzing van 't Dichtkundige gebruik, dat ce Hebreeuwfche Dichters, van de merkwaerdigfte omftandigheden , daerby ' voorgevallen, gemaekt hebben. En even zo gaet hy in de vierde en vyfde Verhandelingen de Inzettingen van Mozes na 5 voegen de daen.evens een Joodsch verdichtzel , rakende ene verzoeking des Satans tot hoogmoed, door de nederigheid van Mozes verydeld. In de zesde of laetfte Verhandeling van dit Stuk, 'ilaet de Heer Herder nog het oog cp de Zegenfpreking over Israël, zo van Vader Jacob , als van Mozes'; welke beide Zegenfpraken hy afzonderlyk ontvouwt. ■ In ieder dezer Verhandelingen ontmoet een opmerkzaem Lezer ene reeks van bedenkingen, die hem ene nadere overweging afvorderen , en zyn önderzoéklievende geest zal hier ene ruimte van ftoffeti vinden, waer mede hy zich Ieérzaeui onledig kan houden. Men neme tot een flael hiervan des Autheurs voordragt, wegens de Godsregering over het Joodfche Volk, Waer; omtrent hy ons het volgende onder 't oog brengt. ,, Hoe verbond Mofes twaalf vrye ouafhankelyke Republieken zo te finnen , dat zy Hechts een Volk Uitmaakten ? Voor eerst door haar Land, en vervolgens door den zachtfieh band, die redelyke en vrye wezens faam verbinden kan, door de wetten eener Gudsregeermg. Ik wenschte, dat elk' zyne twyilelingen , welken hy misfchien tegen dit weinig begunftigd woord (_*_) hebben mogte, zo (*) De Heer Herder heeft zich al vroeger deswegens dus uitgelaten. „De Wetgeving van Mofes bedoelde een vry volk te formee-en, dat aan de wetten alleen onderworpen ware; En, op dat niemand hun die vryheid ontname, wierdt God zelf Wetgever, Wctbewaarer, Koning. Hy woondeondereyn Volk, en, dat zo deerlyk misbruikte woord , de tempel, was eigenlyk „ het huis van het Wetboek ," waar voor God waakte. Het geheele volk was een Priesterlyk Ryk, en elk was dus een dienaar van dezen koning en der wet. ,, Gy zult „ my een Priesterlyk Koningryk zyn!" was het beginzeh waar in Mofes zyne wetgeving te famen vattede. Willen wy dit geene Theokratie of Godsregewng beeten , zo laaten wy het Nomokratie of' Wetregeering noemen ondertusfchen is voor de Poëzie , die daar uit ontftóndt , en volgens de waarheid dier oude tyden en gefehiecenisfen , liet woord Theokrane veel meer uitdrukkende en fchooper dan dat van Nomokratie; alle Burgerlyke cn Godsdienftige Pcezie wierdt TheoktatiScti.  DE GEEST DER. HEEREEUWSCHE PoëzV. 573 zo lang wilde opfchorten , tot dat hy eenige bladzydcn verder gelezen hebbe. „ Mofes verbondc zyne fhmmen door hun land. Het was Jcnovah's land, het land van hunnen gemccnen Vader; dat hun by uitfluiting voor altoos gegeven was. Het behoorde aan Jehovah, die hun het vruchtgebruik vergunde. Tot het Land behoorde dus ook de Wet,en met de onderhouding der Wet was het genot des Lands verbonden. God wilde het Volk uitdryven, zo zy deze voorwaarde weigerden naar te komen , gelyk als hy te vooren de Kananiten had uitgedreven; want als dan waren zy niet meer het Volk van Jehovah, niet meer Gods Volk} Het welk zy alleen blyven konden, door den God hunner Vaderen te blyven aankfeévèn,eil zyne wetten te onderhouden. Hier mede verhoudt Mofes de harten des Volks aan, dezen grond. Hy maakte hun het Land boven ailes waard en onontbeerlyk, dewyl buiten het zelve Israël niet meer Israël was. Met vereende hand moesten zy het innceuien, broederlyk het onder malkander verdeelen, en vervolgens allen te famen, en elk in 't byzonder, rustig bewoonen. Van boven wierdt het befctiut door den Libanon, ter rechterzyde door de Jordaan, (de ftam. men aan geene zyde van die rivier behoorden eigenlyk niet tot het Land,! van onderen door de Wocstyn, en aan de liukerzyde door de Zee. Ook zullen wy vinden; dar. volgens het ontwerp van Jacob, de (lammen zo geplaatst wiêrdendat zy malkanderen altyd hadden kunnen ^befchermen. Of fchoon nu dit oogmerk niet even eens bereikt zy, en de wil van den ftamvader niet gevolgd wierdt, zo faalde echter Mofes niet in zyne groote bedoeling, om Land en Volk onaffcheidbaar te verbinden. Van hier die bepaalde zucht voor het Land, die in dé Propheeten heerscht; van hier in de Pialmen, en in alle werken, geduurende de gevangenis gefchreven, dat fterk verl.1ngea naar dat gewest. Na een verloop van twee duizend jaaren trekt het hart van yderen Jood, hoe zeer alk hoop verdweenen is, nog geftadig derwaards; want daar alken kr.,i de Godsregeering plaats hebben, daar alleen zyne wet betracht worden; ook daar alleen zullen ontwaken die in de aarde llapen. Wat alle oude Wetgevers zochten te bereiken, dat hun Volk zig, aan hun Vaderland verbonden voelde, dat het daar aan gehecht was, heeft Mofes door den plaatfelyken geest, door den Natiuiiaakii God hunner Vaderen, op 'het fterkfte Rr a uit*  574 j. G. HERDER uitgewerkt. Hy plantede den YVynftok op de bergen van Jehovah, en ltelde het Volk in de armen der byzondese Voorzienigheid van deze flreeken. „ Dewyl tegen dit laatfte denkbeeld zo veel ingebragt is, en alle de liederen, die zig daarop gronden, zo zonderling beoordeeld zyn, zo zy het my vergund een nader woord hier over by te brengen. „ Duidelyk wns bet eerfte zinnelyk begrip, 't welk Mofes zyn Volk over de Voorzienigheid zyns Lands inpreutede, dit (*). Een Land is het, niet als Egyptenland, dat zig met Jlroomen drenkt; Een land vol bergen eii daalen, door den Hemel zeiven gevoed. Uit God bezoekt het geduurig; Jehova'irs oogen zyn, van den aanvang des jaars tot den einde toe , daar op. cn elk, die de gefteldheid van Judea kent, en met die van ligypte vergelykt, ziet terftond de juiste waarheid dezer befchryving. De vruchtbaarheid des lands hing van de gunst des weders af, het was dus byzonderlyk der zorge des Hemels aanbevolen; het lag als aan de borften der Voorzienigheid. Vroege en fpaade regen, de wind van deezen of geenen kant, bepaalde alles. En dus was het natuurlyk, dat Mofes Hemel en Aarde tot getuigen van zyn verbond, en tot wreekers, by ydere overtreding daarvan, opriep. De Hemel zou zyn vocht weigeren, de Aarde dorren, wyl de vroege en fpade regen, "door den Oostenwind verdreven, ontbreken zouden enz. indien zy niet de Wet des Heeren, die van den Hemel op hun nederzag, die hun dit Land ten vruchtgebruike, op de billykfte voorwaarden, fchonk, ftandvastig volgden. Elk begrypt, hoe dringende, hoe overeenkomftig met plaats en tyd, deeze Hemmen van Gerizim en Ebal moeten geweest zyn; zy omvatten de geheele denkwyze van het, aldus verloste en hervvaards overgebrachte, volk, en alle de omftandigheden des lands. Alles moest hen aan hunne Wet hemnneren; ydere verandering van Weder, yde- re (*) Deut. XI. io— 12.  DE GEEST DER HEBREEUWSCHE POeZY. 5:5 te vruehtbaare oord, ydere fpade en ploeg. De Godsdienst, met zyne feesten en piigten, verlevendigden deze denkbeelden nog fterker, en drongen die nog meer aan. Fn daarop bouwde, dat verklaarde, de Nationale Geest, die in de Pfalmen en Propheeten voorkomt. Geen averechts bveeloof, geen vermetel vertrouwen op wonderwerken, was het, dat 'de Wetgever vorderde, maar het geloof van eene Vaderlyke zorg, eene byzondere Vooriieniatieid des Albeftierers; (een geloof, 't welk ik ons allen&nog heden toewensch ) dat was de grond van hunnen Godsdienst, zo wel als van hunne byzondere verknochtheid aan hun Land. • En deeze Gods-Regeering heeft zo dikwils ten fpot moeten verftrekken! ik herhaal myne ftraks gedaane wenschi mogten wy allen, naar de maate onzer meerdere^ vordering in kennis en befchaafdheid, dit geloof evenredi- fterker hebben; want het is deeze verzeekerdheid, wnamaar alle goede menfchen verlangen, waarnaar alle wvzen geftreefdI hebben, en welke Mofes alleen den moed mi dé bekwaamheid gehad heeft zyn volk diep in te prenten- namelyk dat de Wet moest regeeren en met de Wetgever; dat eene vrye natie, die Wet niet vry willig aannemende èn volgende, ftaat konde maaken op de hulpvan. «ene onzichtbaare, wyze, weldaadige, macht, die de iW noorn te neigen, maar niet in geweldige banden wetem Dit was het denkbeeld van Mofes, en ik zou wel eens' willen weten, of 'er een zuiverer, een verhevener begrip te vinden zy, om een volk deugdzaam en gelukkig te maaken? Maar hy kwam, helaas! met deze denkbeelden en met alle de fchikkingen, die hy daarop bouwde , e^n duizend jaar drie vier te vroeg, en mogelyk zoude, „a zes duizend jaaren , een andere Moles nog te vroeg VelfCMeGRegeering is min of meer drukkende, om datzy deunt op gebreken in onze natuur; alle te hthaamlyke, alle te zichtbaare Regeering wordt dus een juk, ja diltwils eene fchande voor het Mensehdom. Hoe zachter en onzichtbaarer de banden zyn, die eene maatlcliappy verbinSV hoe meer invloed het beginfel van bellier op hun gemoed zal hebben, en zelfs in het verborgene, zonder eetuieen, als eene dringreden hunner handelingen werken. Findelvk hoe meer alle willekeurig en volftrekt gezag van één Opperhoofd, of van eenige Aristokraaten, dat voor Se menfehcu hard en zwaar om te dragen is, uit eene Rr 3 . rt>  5/6 J. G. HERDER regeeringsvorm is uitgefloten, en eene vrye Nntiewet nis op een onzichtbaaren troon heerscht, hoe edeler, boe Menschwaardigcr de Conllitutie is. Maar nu, zodanig was de Regeering door Mofes ingevoerd. De Wet alleen hcerschte; van binnen met Gods gezag bekrachtigd, van buiten met dc eenpaarige item ree" des Volks vas'tgedeld. Zy hadt haaren throon, als 't ware, in den Natiouaaieu Tempel. Deze was een Tent van Oen Land-God, die alle de twaalf fhmmen toebehoorde, en waardoor zy allen als tot één huisgezin van hunnen God wierden faamgefnoerd; waarom dan ook die gouden kalven te Dan en flethel, die den band der natie verfcheurricn, den Propheeten zo haatelyk waren. Aan jehovah was men derhalven volgens pligt en trouw verbonden, aan geene menfchen , die op eigen gezag wilden heerfchen; aan Jehovah was men rekenschap van zyne bedryven, ja van* zyne gedachten, verfchutdigd, dog men was dat, niet als knëgten maar als Kinderen, als een uitverkoren, begunüigd , Volk; en de weldaaden, door God aan dit vry en gelukkig Volk bewezen, wierden, door gezangen en aanfpraken , in dc gehcugenis van alle wyze lieden "telkens vernieuwd, waardoor derhalven de eerbied en liefde jegens dien weldaadigen God geduurig onderhouden, en de betrachting zyner wetten dies te gemaklyker gemaakt, wierdt. Welk beter middel om de gebreken des'lands tegen te gaan, dan met zyne overtreedingen in het Nationaale Heiligdom voor Jehovah te verfchynen, en dezelve aan Hem , niet aan eenen, veelligt nog zondiger, fterveling, te belyden? Wie voelt het drukkende niet, dat menfchen macht hebben over het leven hunner medemenfehen? Dat het volllrekt gezag van Kénen kan veroordeelen en genade bewyzen? Dat het gerichte niet door wettige Rccbteren des Volks \ voor het oog van God en de Natie, maar door bezoldigde dienaaren van den Vorst, in befloten plaatfen, in een doolhof van uitvluchten cn verklaariugen, gehouden wordt? enz. Mofes dacht daar anders over. Het gericht wierdt openlyk gehouden. De wet van den Land-God vorderde ftraf, en geen rechter kon daar van ontdaan: Aan God, niet aan een llerflyk mensch, was dc recht-? fpreekiug onderworpen. De vermaaningen en aanfpraaken die de Propheeten daaromtrent doen, zyn als de Hemmen van hoo.gere Geesten, gezonden om de gerechtigheid, de rechtfpreeking van Jehovah, te handhaven. Vreugde, eene edele fierheid op de eer van cioor jehovah, als 't wa-  de geest der hebreeuvvsche poëzy. 577 ware, te recht gefield, in zynen naam, op zyn gezag, naar zynen wil, gevonnist te worden, moesten de dryfvederen worden in alle de , onderhandelingen, welken de Israëliten met malkanderen hadden. Die vreugde, die fierheid, en dc verknógtheid aan Jehovah , daaruit gebooren, heet Godsdienst.'En die ichikking of conltitutie', die den grond daartoe lag, die de Wet van den LandGod tot een eeuwig:, onverbreeklyk, Codex maakte, noemen wy Theokraüe, of Gods-regeenng. Van deze gevoelens zyn de gezangen en de redenen der Propheeten, tot geest-verrukking toe, vervuld: het grootfte gedeelte hunner Poëzie, wélke men veelal geestelyk verftaat, is enkel ftaatkundig." Opheldering van het Gebed des Heeren , of het Onze Vader voor gemeene Christenen . door o. joh. chr. döderliun; Thans Plooglecraar dér Godgeleerdheid op de Hooge School te Jena. Naar de tweede en vermeerderde uit,gaave uit liet Hoogduitsch vertaald, door j. H- fortMEj3e.i1 , Leeraar der Euangelisch Lutherfche Gemeente ie Utrecht. Te Utrecht, by Vr. T. v. Paddenburg, 1786. Behaiven het Voorwerk; 92 bladz. in gr. octavo. Het fchandelyk bygeloovig misbruik, dat van het voortrclTelykst Gebed, onder den naem van het Onze Veider bekend, gemaekt word, door het menigvuldig onaenduchtig herhalen van het zelve , heeft d:n Hoogleeraer Düdcrlein genoopt tot het opftellen van dit Gefchrift. De bronwel van het oneerbiedig opzeggen van Formuliergebeden , iu 't algemeen, is, zyns oordeels, niet Hechts te zoeken in de doorgaende traegheid der menfchen tot Godsdienftige betrachtingen, maer wel byzonder in een gebrek der opvoedinge, waerdoor de grond gelegd word tot die ligtzinnigheid cn dat verkeerd bidden. Men leert de Jeugd formuliergebeden, die dikwils niet verftandig uitgekoozen, tn voor de Jeugd onverltaenbaer zyn ; ze bidden deze formuliergebeden wel dra werktuiglyk, zonder enig nadenken ; en zo blyft het veelal in meerder j'aren, by een menigvuldig herhaeld werktuiglyk gebruik van formuliergebeden ; dat by uitftek plaets heeft , omtrent het bekende Gebed des Heeren; waer door deszelfs anders kragtige invloed geheel vcrlooren gaet. Zyn Hoogeerwaerde overweegt de gronden , op welken velen voor het menigvuldig II r 4 ge*  578 D. J. C. DODERLEIM gebruiken van dit Gebed pleiten , en toont derzelver nietigheid , met aenwyzing van de nadelige gevolgen , welken hier uit ontftaen. Om dit , zo in het byzonder huis» lyk gebruik , als in den openbaren Godsdienst, af te wenden, dringt hy zyne redenen deswegens ten ernftigfte aen. En hiernevens geeft hy ene beknopte verklaring van het Onze Vader, op dat men, het zelve biddende, zulks met verftand doe , met in agtneming van deszelfs inhuud en onze daeruit volgende verplichting. Wyders hecht hy 'er nevens een aental van Uitbreidingen van dat Gebed , die als zo vele Voorfchriften zyn , waer uit men leeren kan, hoe men den inhoud van dat Gebed kan overbrengen tot de onderfcheiden omftandigheden, waer in men zich, ten aenzien van den Openbaren of Huislyken (ïodsdienst, bevind. ■ 's Mans bedenkingen over dit onderwerp verdienen met regt de aendachtige overweging der Christenen , om dit onverantvvoqrdlyk misbruik ten ernftige tegen te gaen ; cn zyne Verklaring met de nevensgaende Uitbreidingen zyn zeer wel gefchikt om velen nuttig tc zyn ; terwyl we met hem wenfehen, „ dat eens het ge,, lukkige tydperk zal komen, waarin het hart van den „ Christen altoos zelf, zonder aanwyzing, zonder For„ muiier en zonder dwing, als een Kind met zynen Vader zal fpreeken, en naar dien Geest van J. Ch,,'wiens „ voetltappen in het Gebed , dat Hy leert , zich zoo 9, zichtbaar en eerwaardig vertoonen, zal denken, en lee,, ven, en bidden." Dit tydperk zal , onder den Godïyken zegen , te verhaesten zyn , wanneer Ouders en Leeraers, naer des Hoogleeraers (lotvermaning, ,, de Jeugd „ tot het gevoel van haare behoeftigheden, en tot nadenken over de beste ftukken van hunne gelukzaligheid op,, leiden; geene Formulieren by het bidden gebruiken, of ,, ten minften dezelven niet laaten verouderen, en zclven met eenen kinderlyken zin eene vertrouwde taal met „ God fpreeken ! " Zie hier nog, uit zyne Uitbreidingen , een Tafelgebed voer den Eeten, waeruit men enigzins kan afnemen op hoedanig ene wyze onze Autheur zyne leerzame Voorfchriften uitgevoerd heeft; het luid indezervoege. „ o God, die u als den Schepper en weldoender van alle fchepfelen bewyst, dewyl gy een iegelyken fpyS geeft, en alles met welbehaagen verzadigt, laat het my nu ook ondervinden, dat Gy Vader en verzorger zyt. Laat my 'er thans, dewyl ik de gaaven van uwe hand ge-  OVER H..T OISZE VADER. 579 geniet, aan denken , dat ik ze van u heb, en laat my uwe goedheid, die my thans door deeze fpyze voedt en verkwikt, erkennen, (a) Maar laat my ook erkennen, dat gy voor my en de waereld nog edelere goederen, dat gy het Kuangelie van jesus christus voor onze ziel bederad hebt, en ons fchenken wilt, waarnaar wy dan ook begeeriger behooren te zyn, dan naar de fpys voor ons ligchaam. (3.) Geef, dat wy, volgens uwen wil, deeze gaaven met dankbaarheid, in Christelyke maatigheid, en met vergenoegdheid, tot nooddruft en voedfel, niet in overdaad, genieten, en dat wy daarby onze behoeftige broederen ook niet vergeeten: dat wy ze zonder morren wanneer wy maar weinig hebben, en zonder begeerte naar kostelykere fpys, genieten. (4.) Wy zyn te vree den, wanneer Gy ons met brood verzadigt, en het weinige, dat wy hebben, tot onze gezondheid laat ftrekken. (5.) Straf ons niet, wanneer wy fomwylen, door mistrouwen omtrent uwe voorzorg, door ouvergenoegfaamheid by geringe kost, door nyd wanneer anderen beter eeten, dan wy, hebben, en door ondankbaarheid ons verzondigd, en als ongehoorfaame kinderen verdiend hadden, dat Gy ons dit ook ontnaamt. Wees ons genadig, en houd niet op ons wel te doen. Wy willen ons onderling, dewyl wy allen door u verzadigd worden, des te vuuriger beminnen, en uw voorbeeld zal ons aanvuuren, om zelfs onzen vyand, wanneer hy honger heeft, te fpyzen, wanneer hy dorftig is, drinken te geeven, en hem met eene werkzaame liefde gelukkig te maaken. (6.) Bewaar ons, dat wy, uwe gaaven genietende, die niet misbruiken, dat wy geene onnutte gefprekken houden, en niet vergeeten, om onze fpyzen door het Gebed, en door de dankbaare herinnering aan u te heiligen. (7.) Wek ons op, om fteeds vroomer en gelukkiger te worden. Uw boven alles verheven naam zy hoog geloofd, en van allen, welken deel aan uwe voorzorg hebb-n, aangebeden. Amen." Deze zevenledige verdeeling, welke de Hoogleeraer, in zyne Voorfchriften, gewoonlyk gadellaet, is ene navolging zyner verdeelinge van het Gebed des Heren in zeven Beden, die met ene Aenfpraek aen God aengevangen, en met ene loffpraek ter eere van den Allerhoogften beflooteii worden. Rr 5 . Va-  58o H. MARCEL Vaderlandslievende Leerreden, door den Wel Eerw. en zeer geleerden Heere a. makcel, Predikant te Ryswyk by Woudrichetn, gedaan in de Domskerk binnen Utrecht, den 8 Qctobcr 1786, over Pf. CXXX11I. 1. Te Utrecht, hy J- van Rosfum-, 1786. Behaiven het Voorbericht, 32 bladz. In gr. 8vo. Ïri deze Leerreden fchetst ons de Eerwaerde Marcel, onder de opheldering van Davids tael, zie hoe goed en hoe llcflyk is het, dat broeders ook t' zamen noonen, den geUikitaat van een Volk, waer by, fchoon 'er verfchillende rangen en ftaten plaets hebben, echter ene Nationale eensgezindheid en eendracht huisvest, hoedanig ene Maetfchappy hy aldus omfchryfti ,, ln de zaaken des gerichts wordt dan geen hamcrflag van twist of tweedracht gehoord. Al de Overheden des Volks hebben dén doel, niet ten kwaade oin hunne Medeburgers te onderdrukken, hen in hunne bezworen rechten en geheiligde Voorrechten te verkorten, en hen door geweld een afgryzelyk flavenjuk om hunne halzen tc werpen; neen,maar ten goede :zy branden allen van begeertens, om de goede begeertens hunner brave Medeburgeren te bevorderen. Hunne Dienaars, dc grootfte, dc eerfte dienaar, zoo wel als de geringften, zyn nimmer nalatig hunne befluiten uit te voeren; zullen nimmer op eenen toon, welke geen Dienaar tegen zyne Meesters past, hem tegenfpreeken; maar zy gehoorzaamen op de trouwfte wyze hunne billyke bevelen. De Prieste- ren zyn eendrachtig, hebben allen flegts één oogmerk; geenzins, om de menigte tegens hunne brave vertegenwoordigers op te zetten, hen door fyn verniste, doch geen kenmerk van eerlykheid draagende, voor/tellingen te misleiden; integendeel hen tot bedaarde llandvastigheid , altyd tc pryzene waakzaamheid in de betragtihg van het geen goed "en eerlylc is, aan te zetten, en de waarheden van den Christelyken Godsdienst, zonder partyd'igheid, in de liefde te betrachten* Het gantfche Volk eerbiedigt de op het recht (leunende bevelen der wettige Overheid; onderschraagt, onderileunt, zoo veel in hun is, alle hunne goede pogingen, die het welzyn van Kerken Burgerftaat 'kunnen bevorderen. Geen Land of Kcrkverdervendc Partyfcliappen worden 'er gevonden. Geen  LEERREDEN. 5^ Geen Oproerftookers zoeken door geweld de vastgeftelde Regeeringsvorm te veranderen, dar is, den knegt boven zyne Meesters te verheffen. Met één woord, een ieder bemint den vreede, een ieder leeft in zulk eene maatfchappy gelukkig, een ieder word gezegend!" Zyn Eerwaerde den gelükftaet van zodanig ene maetfjhappy nader ontvouwd hebbende, llaet voorts een roe'ielydend oog op de tegenwoordige toedragt van zaken in ons Vaderland, en ziet met verontwaerdiging op hen, die dat onheil berokkenen; dan tevens verheugt hy zich in 't bezcf van veler handelingen, die 's Lands heil pöögèrf te heritellen. Dit doet hem inzonderheid Utrechts Burgery aenmoedigen, om, met eenpaarigheid van harten, en kloekmoedige ftandvastigheid, hare onderneeming voort te zenen, en niet te rusten, ,, voor dat Neerlands Burger,, vryheid in die Stad, en in het Stigtfche Gewest, bo„ ven heerfchzugt en dwingelandy volkomentlyk zegenpraa, le!" En eindelyk befluit hy zyne Leerreden, met eene h'artlyke vermaning ter ernftïger betrachtinge van den Godsdienst, in ene welgegronde hoop op Gods genade in Jezus Christus ter eenwiger gelukzaligheid.j Ene Leerreden van dien aert, uitgefproken door iemand, die zelf met zyn Corps toegefchooten is, om aen de Utrechtfche Burgery gewapend en welgemoed de behulpzame hand te bieden, kou niet anders dan met eene algemene goedkeuring in Utrecht aengchoord worden; en een ieder, die 't wel met den Lande meent, zal dezelve met genoegen lezen, al ware 't dat hy hier en daar ene mindere naauwkeurigheid mogte ontdekken. Dit zal niemand vreemd doen , wanneer hy weet, dat de Eerwaerde Marcel dezelve niet voor de drukpers gefchikt heeft, en dat ze, buiten zyn weten, in 't licht gegeven is, door iemand, die verzekert, dat ze wcordlyk zo is, als zyn Eerwaerde dezelve uitgefproken heeft. Zcdekunde voor Kinderen, door dirk cornelis van voorst, Predikant tc Plien cn Dodewaard. Eerfte Stukje. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1786. In byo. 20 bladz. TTet loflyk oogmerk van den Eerwaerden van Voorst, X lom zyne kinderen , van de vrpegfte jeugd af, op eene re-  B- C. VAN VOORST ZEDEKUNDE. redelyke wyze tot menfchen te vormen; hen te leeren denken en oordeelen, en ze dus, niet door flaeffche vrees maer door redelyke overtuiging tot de kennis en betrachting hunner plichten op te leiden, is de eerfte beweegoorzaek tot dit opftel van ene Zedekunde voor Kinderen geweest, het welk hy nu ook, ten algemenen _ nutte, openlyk afgeeft. Zyn Eerwaerde heeft, en leiding en taal zeer eWnaartig gefchikt naer de vatbaerheid van kinderen,' ilaende inzonderheid gade, dat het geheele onderwys gegrond is, op kundigheden, die den kinderen door dagelykfche ondervinding bekend zyn, en waeriut verdere kundigheden door hen ten gereedfte afgeleid kunnen worden, 's Mans inrichting is derhalven van dien aert, dat ze aenmoediging verdiene; en zo hem zulks te beurt valle, zal hy dit Stukje, (ft welk• gaet over de plichten regens de Ouders, andere Menfchen, God, en hunne Broeders en Zusters,) met een foortgelyk Stukje over andere plichten vervolgen. Character kun de der Vaderlandfche Gefchtedenisfe. Tweede Deel. Te Haarlem, by A. Loosjcs, Pz. 17S6. In gr. octavo. 218 bladz. Hoe zeer de Gebeurtenisfen van den dag , ons thans iammerlyk gefolterd Vaderland betreffende, de aandagt inneemen, ia verflinden ; en 'er ook veelen , anders leesgraag flegts weinig tyds overfchiete, om , behaiven dezelve, iets van aanbelang te leezen, kunnen , naast deeze Gebeurtenisfen, vroegere, het Land onzer Inwooninge raakende zeker nog het meest hun uitnoodigen, om iets anders'dan een Dag , Week-, of Maandblad op te vatten; en,twyfelen wy niet hun aan te pryzen het Tweede Deel van de Characlerkunde der Vaderlandfche Gejclue. denisfen , op den eigenden trant als het Eerlte uitgevoerd f*). 't Zelve bevat Twee Boeken, het Vierde en Vvfde deezes Werks. Het vierde behelst de Characters der Graaven uit den Huize van Beijeren, en hunne voor. naam/Ie 'Jydgenooten, in andere gcdecltens der thans ver. eenisde Nederlanden ; verdeeld 111 vier Hoofdftukken. ü Het f*') Zie wegens het voorgaande Deel onze Aankondiging. Al°. Vadert. Lett. Vide D. ifte St. bl. 29 en 539-  characterkunde der vaderl. geschiedentsse. 583 , Het eerfte (lelt margareet (♦) willem van bei- ieren, Gravinne en Graaf van Holland, en jan vanar- kel, Bisfchop van Utrecht, voor oogen. In het tweede komt albrecht van beheren, Regent en Graat van Holland, otho van arkll , adelheid van poelgeest, Byzit van albrecht van beijeren, ten toonee. le Deezen worden, in het derde gevolgd, door vv'illem den VI, jacoba van beijeren, Graaf en Gravinne van Holland, jan van biïijeren, jan, Hertog van Brabant. Frans van borselen , frederik van blan- kenheim, zweoer van kdilenburg, en rudolph van diephout, Bisfchoppen van Utrecht. En behelst het vierde Algemeene Aanmerkingen over de Staatsgefteltenisfe, het Volkse liaraéter onder de Graaven uit den Huize van Henegouwen en Beijeren. De Naamen deezer Perfoonen herinneren eemgzins den Gefchiedkundigen eene menigte van Gebeurtenisfen , hier meer verhandeld om de Characlers toe te lichten, dan om gezet de Gefchiedenis te boeken. Wy zien hier onder anderen den Oorfprong van den twist AtvHoekfchcn en Kabbel, jaauwfehen, en het leed welk dezelve den Lande een reeks van iaaren berokkende; de tweefpalt der Hekerens en Bronkhorflen in Gelderland ; der Schieringers en Vetkoopcrs m Friesland. Bovenal heeft ons gefmaakt de voor de Characterkunde zo gefchikte Lotgevallen van jacoba van Beijeren. Wy kunnen "'er niets van overneeraen-om het geheel niet te bre'eken. Alleen zullen wy, uit de Algemeene Aanmerkingen , ten Slot deezes Boeks , ter overneeminge beter gefchikt, iets affchryven. „ 't Graaflyk Gezag, de Magt der Edelen, en het Regt der Steden , vertoonen zich niet '* altoos in een behoorelyk evenwigt; de Staatsbalans flin" u-ert, en Haat nu tot de eene, dan tot de andere, zyde " over'. Graaven uit vreemden Huize, door Huwelyken " aan Magtige Vorften vermaagfehapt, en door Verbonden " in uitlandfche gefchillen ingewikkeld , dongen na eene " volftrekte Oppermogenheid. Geldgebrek was een der " hoofdoorzaaken , dat zy dien trap van eigendunklyke " „ Heer- (*) Dat margarest, tot den Huize van Henegouwen behoorende, hier onder dat van Beijeren geplaetst is, gefchiedt, volgens vermaan des Schryvers, om dat zy zich nauwlyks inde Gefchiedenis vertoont, dan nevens haaren Zoon willem de» V, en het Graaflyk Bewind in den Huize van Beijeren overbragt.  584 CHARACTERKUXDE Heerfchappy niet beklommen. Ds Edelen, onder el,, kander verdeeld, fcheenen in den Hoekjchui en Kabbel- jaamvfchen Burgerkryg, rustloos elkanders bederf te be- rokkenen , en de verwoesting van veele hunner fterk- tens dreigde hunne magt en Vryheid met een gewis,, feu doodfteek; veelen zogten, zelfs in de overwinning vernederd, de befcherming der Steden. Het Ste- ,, delyk gezag wist met dit alles voordeel te doen. Der Graaven veelvuldige en fchreetiwende Geldbehoeften vervulden zy; doch bedongen teffens behoud van reeds „ verleende, en vermeerdering van voorregten, tot ult„ breiding van den Koophandel en Magt. "leder maakte L een Haat op zichzelven uit, en was op eigen voorneel gefteld. Haat eri afgunst over deeze en geene keuzen , hielde ze verdeeld; en de Graaven, eenigzins hethand,, haaven huns gezag verftaande, bedienden 'er zich van, ,, tot bepaaling van het aangroeijend vermogen der Steden, en uitbreiding van hunne eigene Magt. De fchok- 5, ken, door de HoekJ'che en Kabbeljaauwjchc verdeeld he5, den aan den Staat toegebragt, zouden de Landzaaten tot llaaven van vreemde Heeren hebben kunnen maa„ ken, indien de Graaven, uit het Stamhuis van beye5, uen, zo veel Schranderheid en Staatkunde als Heersch„ zugt bezeten hadden. Gelukkig, dat behoefte , door Oor„ log en Verkwisting veroorzaakt , hun wederhieldt van 5, aanhoudende fchennis der bezwoore voorregten, en dwong om 'er nieuwe by te voegen. Met dit alles nam het gezag der fteden toe; en de geknakte Magt der verdeelde Edelen deedt den Graaven dien fteun misien. ,, Een gemis, nogthans, 't geen zy vergoed vonden, door geen vereenigde Edelen tot wederftreevers te heb;, ben. De Ecndragts band, tusfehen de Steden, was „ door het benyden van elkanders voorregten te zwak , '„' om der Dwinglandye, als zy haar yzeren vuist tot verpletting der Vryheid ophief, te rug te houden, en ,, den doodlyken flag af te weeren." Van de Zeden, in dit Tydperk,leezen wy onder andere. ,, Albrecht gaf een blyk van de haatlyklre wille,, keurigheid, die den band der goede Zeden los maakt „ en het heil der Maatfehappye aan de vervaarlyke inis,, bruiken van eigendunklyke magt opoffert. Wie beeft „ niet op het leezen van het Voörregt door liem aan de Panduecmers te Middelburg gegeven. Ann deezen, s, die van dé elènden hunner Medemeufchen keven, èn » by  DER VADERLANDSCHE GESCHIEDENISSE. 535 , by het gemeen vervloekt zyn, verkoopt hy zyne be" fcherming voor den tyd van twintig jaaren; zo dat zy niet gemoeid zouden worden over eenig misdryf, voor" heen begaan. Zy zouden kwytfchelding hebben' van " een Moord of liever dien kunnen pleegen, wanneer zy „ hem twintig Ponden Toumols gaven; en niet verpligt weezen aan de Eigenaars goederen.3 voor geftoolene bekend , „ weder te geéven. Zy mogten overal wapens draagen, 't welk aan andere Burgeren verboden was. Wau„ neer iemand van de Sexe met hun iets te doen gehad „ hadt, en klaagde eenige mishandeling of geweld gele,, den tc hebben, zou zy niet gehoord worden, zelfs niet „ fchoon de Geestlyke of Wereldlyke Heeren voor haar „ fprakeUf %t werden ontheeven van alle inftelling of „ bevel van Schepenen of Gezwoorenen der Stad Middel. ,, burg, geduurende deezen verloftyd." Het vyfde Boek bevat de Characters der Graaven uit den Huize van Bourgonje, en van hunne voornaam/Ie Tydgenooten, en de andere gedeelten der thans vereenigde Nederlanden, in het eerde Hoofdltuk ontmoeten wy, piiilu' den I, Graaf yan Holland, en zyn Bastaard david van noüacïöNjË, .met geweld op den Utrcchtfchen Bisfchoplyken Zetel geplaatst. In het tweede, wordt de Oorlogzuglige, de Vreeslyke, de Stoute, de Roeklooze carel de 1, Graaf van Holland, in volle grootte afgebeeld, nevens aunolo cn adqlpii Hertogen van. Gelder- land. . . :\ ■ J 't Lust ons, daar wy alles, c^rel den I betreffende, niet kunnen affchryven , een ên a.idcre trek, Bern betreffen. Ie , hier te plaatsen ! Om van zyne wreedheid tégen de Luikenaars niet te fpreeken, of hoe hy', tot Graaf'gehuldigd, het Land met zwaare belastingen drukte; op zyne Reizen door Holland en Zeeland de ftrengf'.j Regtsge. dingen liet houden; hoe hy, die de Verdelger der, Luikenaar.cn en de Onderdrukker van Holland eu Zeeland mogt heeten, zich, als een Goedertieren en Mcdelydend Vorst, by de Friezen voordeëdt, om hun te bekezeri. Hy was het, „die op eene groote Dagvaart, aan ede Staaten zyner onderhoorige Landfchappen, een Plan voorfloeg , om het ,, ftuk der Krygsmagt,op dezelfde wyze als in Frankryk^ waar mede hy in oorlog was, te regelen. Men voor- zag de verdrukking van Burgerlyke en Staatkundige ' Vryheid, en denzclfden Staat van Onderwerping, als waar in Frankryk^ door eene vastgeftelde krygsmagt I » ge-  586 CHARACTERK.UNDE , gebragt was; niet dan fchoorvoetende, tradt men in de voorgeflaagene maatregelen, eene lbmme gelds tot H dat einde bepaalende Gereedheid ten Oorloge " was een prikkel voor den Oorlogzugtigen Hertog om 'er zich fteeds in te wikkelen; en, van tyd tot tyd, den bepaalden onderffand tot betaaling des Krygsvolks, op , eene verbaazende wyze, tot groot bezwaar zyner On' derdaanen, te vermeerderen. Een Vorften pluimftry- kende olivier. de la marche moge 'er van zegden" dat, fchoon de Nederlanders hier over langen tyd klagtig vielen , cn wegens verdrukking fchrceuwden , dit alles ten hunnen voordeele flrckte , gelyk zy vervolgens ondervonden: want de Hertog was zo magtig, dat hy alles kon uitvoeren en beregten. Hy hicldt de Landen in vreeze en vrede, Hy toonde alle zynen Nabuurcn , dat hy het zwaard in de vuist voerde, en 't geen hy door liefde niet kon verkrygen , dwong hy door vreeze af. De Vryheidsminnaar tekent onder deezen Graaf, " de eerfte, die een geregelde Manfchap, jaar in jaar " uit, onderhield, het tydftip van dc weezenlykeSlaaverny " deezer Landen. De Volksdapperheid, het lteunzel der " Vryheid, ging verlooren. De krygsbenden der Leen" mannen en 'Burgeren, welke wy,in den loop onzer vroe'* gere Landsgefcliiedenisfen , zo dikmaals zagen optrek" ken, vervielen in kleinagting: zy konden in afgerigtheid 5' ten Wapenhandel by de "Huurlingen niet haaien. Deezer ' aantal kon de Vorst, wist hy den Onderzaat geld af te " persfen, naar welgevallen, te vermeerderen; zy vloogen '' op zyn wenken, zagen hunnen Betaalshecr alleen na de " oogen, en waren gereed ter onderdrukkinge derLandzaa" téh , die hem middelen ter bctaalingc ter hand ftelden. " Van deeze krygsmagt bediende hy zich tegen Frank. " ryk, Nesle in Picardye beproefde zyne dolle woede. Het klein getal der gefpaarde Iuwoondcren deedt hy " de hand afkappen; en, als zy den brand uit dc daken der Stad, aan de vlamme ten prooi gegeeven , zagen op. " gaan, voerde hy hun te gemoet: Dit is de vrucht die " de boom des Oor logs draagt." Wrange vrugten groeiden aan dienzelfden boom voor zyne Onderdaanen. Dit blykt uit het hier geboekte lot der Steden Hoorn, Zierikzee, Amfterdam. Dordrecht, en andere, die hy met lasten bezwaarde, met Krygsbezettingen dwong , en door zyn ontzagwekkende tegenwoordigheid tot het opbrengen noodzaakte. Zo fpart de Dwinglandy dt  DER VADERLANDSCHE GtfSCHIEDENISSE. 5P7 55 de haatlyke blikken op,en doet de verdrukten beeven!" ■ Met genoegen leezen wy zyne teleurltelling in het dingen na de Koninglyke Waardigheid. ■ Met ontroering zyn woedende Krygsdrift op die teleurilelling gevolgd. Toen geldbehoefte hem aanzette om de goederen der Kerklyken aan te liaan en te yerkoopen; dè Steden tot het leveren van Schepen en Manfchap,en hetopfchieten van geld, te dwingen, wanneer deeze, ,, zo kruipt ,, men voor eenen Verdrukker!" zich dit alles getroostende , hun Brief in beantwoording tekenden: Uwe Onder' daanige en Ootmoedige Steden l En-vonden die van Amfterdam, daar zy alles gedaan hadden om hun Zeevaart te befchermen , door het neemen hunner Schepen , zich in de droeve omftandigheid, om een Brief aan den Hertog te onderfchryven : Uwe Ootmoedige en Arme Stede van Amftelredamme. Naa een zo fchandelyken als fchadelyken kryg tegen de Zwltzers, hier breeder befchreeven, „ ver„ vulde knaagende fpyt , tot wanhoop overflaande, den „ vlugtenden Hertog : eene zwaare krankheid greep hem aan, van bysterzinnigheid vergezeld. Schuw voor men- fchen , ontweek hy allen gezelfchap , en fcheen zich „ zeiven te vergeeten; haveloos, fchriklyk wérd zyne gedaan» tc.en mymerende krankzinnigheid fcheen een einde aan ,, zyne dagen te willen maaken: en hy op 't punt, om 't ongelukkig aantal te vermeerderen, die Slachtoffers wor- ,, den van eene teleurgeftelde Staat- en Eerzugt." ■ De tyding, dat de Hertog van Lotharingen Nancy bemagtigd hadt, trof zyn oor als een donderflag, hy ontwaakte en gordde de wapens weder aan. Zyn leger kreeg de nederlaage; hy, de Aanvoerder , lheuvelde, door een vyandlyke, en , mogelyk, door een verraaderlyke hand , die hem, drie wonden toegebragt hebbende, uitfehudde, cn in een poel, waar in hy gefmoord was, liet leggen, met het aangezigt vastgevroozen. ,, Zulk een wrange vrugt," vervolgt de Schryver, carel's Charaóter opmaakende, ,, aan den boom des Oor,, logs gegroeid, moest hy proeven, in het best en fterkst ,, zyns leevens, gefleeten in zo veel Krygs. De Bynaa,, men, waar mede de Gefchiedfcbryvers hem omfchree- ,, ven van den Oorlogzugtigen, den Freeslyken, ,, den Stonlen , den Roekehozen, hóe fehor ook 3, klinkende, zyn te zagt om hem naar waare verdienden. ?, te merktekenen ; de naam van Dwingeland is , in den ,, uitgeffrektllen zin, op hem toepasfelyk. Wreedheid, I. deel. n.alg. lett. no. J4. S§ 5, die  58S CHARACTERKUNDE , die haar oog met het aanfchouwen van mishandelingen ' verzadigt, wier oor zich geftreeld vindt, door 't jam„ merend krygsgefchrei , afgebrooken door het zugten „ der gewonden en ftervenden, Wraaklust, die „ alleen door Menfchenbloed geftild , doch niet verza- „ digd wordt, vervulden fteeds zyn hart. Geweld „ omgordde hem als een gewaad. Zyn balddaadige „ voet vertrapte de Vryheid zyner Onderzaaten, die, in „ veragtlyke Slaaven hervormd, zich affloofden, en lieten „ uitmergelen , om middelen te verfchaffeu, tot voldoe„ ning zyner kostbaare Hofhoudinge, en het goedmaaken „ der onmeetelyke Krygskosten, in noódlooze buiten,, landfche Oorlogen gefpild, en alleen gevoerd, om een „ Dwinglandfche Heerschzugt den yzeren fchepter, naar onbegrensde willekeur, over vvyduitgeftrekte Landen te doen zwaaijcn." \ Niet vreemd, dat de Schryver het volgend Hoofdftuk, waar in maria , Gravinne van Holland, maximiliaan, haar Egtgenoot, en Voogd van phiups den II, en de twee laatfte voorftanders der Hoekfche Partye,frans van brederode en jan van naalowyk , gekenfehetst worden, in deezervoege aanvangt: „ ls 'er ooit juichenstyd voor „ de Vryheid,'t is wanneer een Dwingland fneeft, wiens „ Heerschzugt nooit voldaan wordt , wiens Goud- en „ Bloeddorst onleschbaar zouden gebleeven zyn. ( „ Zulk een Dwingland gaf, in carel den I, denlaatften ,, fnik. De volkomene zekerheid zyns doods, waar aan „ de vrees eenigen tyd tvvyfelde , baarde blydfchap by „ veele verarmde Onderzaaten. Van achter een dikke ,, wolk der Slaavernyen fcheen de zon der Vryheid te „ zullen doorbreeken : zy deedt het met de daad; doch, „ helaas! om flegts voor eene zeer korte poos te fchy„ nen, en vervolgens nos droever beneveld te worden. „ Ongunftige omftandigheden vergezelden deeze op „ zichzelve den Lande gelukkige gebeurtenis." — Voor een tyd zien wy Hoekjehen en Kabbel]aamvfchen , een reeks van jaaren aan twist en verdeeldheid gewoon , alleen zamenftemmen, en dat algemeen belang de fchaal der Partyfchappen in evenwigt deedt hangen. De Steden, te Leyden, te Haarlem, en in den Haage ten Dagvaart verfcheenen, beflooten. dat de twee Partyen elkander, noch van noch op 't kusfen, zouden zoeken te helpen; maar de handen in dén flaan om 's Lands oorbaar te bevorderen, en herftclling te verwerven van de inbreuken op dsr Ste- dea  DER VADERLAflDSCHE GESCHIEDENISSEN 589 den Voorregten. Van hier het Groot Privilegie, door de Gravinne gefchonken; doch, naa haar Huwelyk met maximiliaan , terftond gefchonden: wanneer de voorgetrokkene Kabbeljaauwfchen en verdrukte Hoekfchen huns Eeds vergeetende, de oude vyandfchappen aanrigtten; en deeze aanmerking des öchryvers billykten: Zo waar „ is het, dat men,op Staatkundig gedaane beloften, niet „ kan vertrouwen, zy duuren niet langer dan de dryfveer „ van Eigenbelang gefpannen blyft, en werkt.'' —- In dit Hoofdftuk vinden wy niet alleen den ondergang der Hoekfchen, maar ook de oproeren van het Kaas en Broods Volk en derzelver demping befchreeven. Uit het vierde of laatlte Hoofdftuk, Algemeene Aanmerkingen over het jongst befchreevene Tydperk opleverende, kunnen wy, hoe genegen ook' om andere trekken over te neemen , om niet te lang te worden, alleen dit volgende plaatzen. „ Niet meer dan de fchaduw eener vrye Regeeringe bleef 'er in 't eerst over onder de „ Bourgondifche Heeren: en deeze zelfs verdween, toen „ de Stadsregeeringen geheel afhanglyk werden van den J} Graaf of van diens Stadhouder, en zy allen klem kwyt geraakten: naardemaal zy, die den wil deezer Oppergebiederen wederftreefden, of hunnen Aanhang niet be,, gunftigden, van het kusfen geraakten. De ftem van „ den Raad ademde niets dan 's Vorften wil; de ftem „ der Vryheid mogt zich verheffen, zy werd overfchreeuwd „ door Hooffche Vleijers, of met geweld den mond ge- „ ftopt. . Weelde, Wellust, Overdaad woonden int het Bourgondifche Hof. De Koophandel bloeide; de Zeevaart, geholpen door het verdiepen der Strooment en het verwyden der Zeegaten, en niet zelden door de „ magt des Graaven befchermd, voerde fchatten ten lande in; jammer dat deeze grootendeels in den draaykolk dér „ verkwistingc verlooren gingen, of in zo kostbaare als noodlooze buitenlandfche Oorlogen verfpild wierden. De Zedeverbastering, voortvloeiende uit het volgen van een ,, dartel Hof, vertoonde zich in Kleederpragt, in lange „ kostbaare Maaltyden, in Ontugt en Ongebondenheden , „ als gewettigd door het voorbeeld der Grooten. Hoe „ was het mogelyk voor een Volk, den zwymeldrank des s, Wellusts met groote teugen indrinkende, de Slaaverny 9, te ontgaan?" Ss % Ut  £0O DE PLIGT pc.pligl van ieder waar Patriot in het tegenwoordig voor der liurgercnVryheld en Leeven allergcvaarlykst tydftip. pn hoe ieder, naar zyne byzondere omftandigheden op de best gefcHtiftc wyze, ter beftcherminge van t Vaderland, kan en moet medewerken. Te Haarlem, by bt. liohn, J7'oó. In gr. 8vo. 32 bladz. roemeen Schip, zegt het bekende fpreekwoord, gemeen '-gevaar\ en in zodanig een geval moet ieder, die flegts eenig belang (lelt in de redding uit het gevaar, de hand aan 't werk liaan, om de veiligheid van allen, en zyn eieren behoud , te bewerken. In zulken toedand belchouwt Se OplteUer van dit Gefchrift, niet ten onrechte, ons Gemeenebest; dit noopt hem in allen de Vaderlandsheide cp te wekken; en dezulken, die den naam van Patriotten voeren, maar in eene laauwe traagheid uttvlugten op üitvlugten zoeken, om zig genoegzaam van alle werkzaamh'eïd in deezen te ontdaan, de verkeerdheid van dit hun gedrig te doen opmerken. Ily erkent gereedlyk, dat zy niet alleen hieromtrent op dezelfde wyze werkzaam kunnen zyn; doch hy beweert, dat 'er, buiten eenige onvermolenden, maar weinige ouder ons gevonden worden, weilen niet langs den eenen of anderen weg, door hclivamlyke of verliandlyke poogingen, met raad ot daad, de' bchulpzaame hand kunnen bieden , en dus den VaderIande diendig zyn. Ter duidelyker voordragte hier van fchlt't hy allen daartoe betrekkelyk in vier Llasten ; en toont hoe genoegzaam een ieder in zyne foort ten nutte werkzaam kan zyn; toonende tevens, hoe fterk een ieder, als een Voorftander van 's Lands welweezen, onvermydelvk verpligt is, het zyne, naar zyne bekwaamheid en omdandigheden, hieromtrent werkdeliig te maaken , ot dat hv anders den eernaam van Patriot onwaardig zy. Verder befluit hy dit zvn voordel met eene opwekkende en aanmoedigende Aanfpraak, ter handhaavinge dier Vryheid, welke onze Voorvaders ons verworven hebben , die door bet Naeeflacht maar al te jammerlvk verwaarloosd is, en tot welker herdelliug Nederlands Volk, in de tegenwoordige omdandigheden, ten kragtigfte geroepen wordt. De ' wvze waarop de Autheur dit alles voordraagt, is manlyk doch tevens befcheiden; en dus, onder eene dim.elyke voorftelling van zaaken, zeer wel ingerigt om by veelen invloed te hebben. Hv bedoelt ia geenen deele een on.  VAN IEDER WAAR PATRIOT. 591 bezonnen yver, maar eene welbeftierde vuurigheid voor 's Lands weezenlyk heil; waaromtrent het geen hy in de Burger Sociëteiten (welker bywooning en handhaaving' hy, voor de daartoe gefchikten, ten Iterkfte aanbeveelt,) vereischt, in dit geval ten getuigen vcrftrekke. „ Zullen, zegt hy, de' Burger-Sociëteiten weezenlyk voordeel doen, zullen zy in de daad tot onderlchraaging onzer Vryheden, Rechten en Voorrechten dienen kunnen; alles moet hier met de uiterfte bedagtzaamheid, omzigtigheid en voorzorg behandeld worden; de kundigeren moeten het 'er fteeds op toeleggen, min kundigen behoorlyk, naar zy het verlangen, te onderrichten; terwyl deeze laatfte , gebruiken zy dit gezelfchap niet flechts om den fchyn van Patriotten te hebben, en onder denzelven gerust in hunne werkeloosheid voort te gaan, het 'er met alle kragt op moeten toeleggen, zich hoe langs hoe kun. diger te maaken; zich van tyd tot tyd meer en meer in de gefprekken van kundiger in te wikkelen, om daar door dc vermeerdering en toeneeming hunner eigen kundigheden geduurig te beproeven. Ieder ftap, die hier op eenen losfen grond gedaan en ondernomen wordt, kan zo wel ten nadeele als ten voordeele der Ingezetenen uitvallen: kunde, doorzigt, beleid, de verfchuldigde hoogachting voor onze wettige Reprefentative Souvcrainen, maar tevens onwankelbaare moed en heldhaftigheid ih het voordraagen en handhaaveu van onze waarachtige belangen, moeten alle de overleggingen en daaden dier edele Genootichappen kenmerken. Ieder Lid moet hier toe me¬ dewerken; niemand moet zich te vroeg kundig achten , te veel op zich zeiven vertrouwen, om iets doldriftig door te zetten; zorgen dat niets ontydig verricht worde ; niets moet tc vroeg gefchieden, alle dingen, zullen zy we^enlyk goed zyn, moeten hunne rypheid hebben; maar ook niets, waartoe de tyd daar is, moet verzuimd worden. Wanneer dergelyke Sociëteiten dus ingericht, dus onderhouden , worden, zyn zy zekerlyk ten allen tyden voor het welzyn des Lands, voor bewaaring der voorrechten, en beveiliging der Burgers van het uiterfte nut en aanbelang." Ss 3 Proef  59* j. c. e. springer 1?roef van een Handboek, voor die geenen, welken de Befllerkunde van Vorftelyke Geldmiddelen, Landgoederen en andere inkomften niet als een ambacht leeren, of, als zodanig willen geleerd hebben, maar die integendeel daarin verftandige en eigenaartigc grondftcllingen wcnfchen aan te tref en , en met de Landhiushoukunde den aanvang maaken. Door den beroemden Heere y. chr. e. springer!, Lid van de Academie der Weetenfchappen te Erfurt. Uit het Hoogduitsch vcxtaald. Te Edttm, by A. Tolk en te Amfterdam, by H. Keyzer, g& In gr. 8vo. 25a bladz. In dc Inleiding van dit Werk, dat door den Drukker Aris Tolk aan de Leden van den Oeconomifchen tak van de Haarlemfche Maatfchappy! der Weetenfchappen is opgedragen, toont de Schryver de algemeene noodzaaklykheid en groote waarde van de Lands- en Staats-Huishoukunde aan, geeft ons vervolgens de beste Schryvers m het Huishoukundige op, en deelt ons eindelyk een ontwerp mede van zyn huishoukundig Leerboek, waarvan 1) de Landhuishouding, en a) de Stadhuishouding de twee voornaamfte hoofdverdeelingen zyn. By de Landliuis- houkunde worden de verfchillende foorten van Landgoede ren verklaard; de wyze, hoe die verkreegen, en daarna onderhouden worden; hoe men de gebouwen best en ten meeste nutte aanlegge; de kunst om het Vee, den Akker, de Weiden, het Hooiland, den Moeshof, den Wyn- en Boomgaard, de Bosfchen te behandelen, Jacht en Visfcherven ten nutte te maaken, Turf te fteeken, enz. Dan komen de Dorpen en Gehuchten m aanmerking,: en de voorfchriften der Landhuishoukunde, om deeze zo wel als het platte land te bellieren , en de In- en Opgezetenen te onderhouden. Vervolgens de verklaaringen van het Rechtseebied, Lyfeigenen , Verhuuringsgelden, Boerendienften, Leenverheffingen, Erfpachten, enz. Dan komen de Kerken en Schooien op de Dorpen, eindelyk de waardeeringen , verpachtingen der Landeryen en derzelver beftie- ring. . , r , ■ By de Stadshuishoukunde worden de ooriprong, het onderfcheid , de inrichting en beftiering der Steden ontwikkeld; wyders de opzichtelyke of wederzydfche gelegenheid der Inwooners, hun onderhoud in foorten en de Burgerrechten, dan het beroep der Burgeren en Ingezetenen, (by voor-  HANDBOEK. 593 voorbeeld) de Brouweryen, de Tapperyen, de Ambachten, de Krameryen, de Koophandel, eindelyk de Burgerlasten; de hooge of laage Schooien; de Daglooners, de Jooden en verdachte Perfoonen, die meest in de Voorlieden woonen, welke Voorlieden zelve ook in haare betrekking met de Stad befchouwd worden. De derde Hoofdverdeeling maaken zulke voorwerpen uit', die de Land- en Stadhuishoukunde met elkander gemeen hebben. Onder deeze voorwerpen der gemeene Landsbelliering behooren voornamelyk de omloop van het Geld , de Bevolking, de Verdraagzaamheid in 't ftuk van den Gods. dienst , de behoedmiddelen tegen het uittrekken der Inwoonderen en tegen vreemde Wervers, het Kerkbeftier en de Overheidsmacht in kerkelyke zaaken, de Zeden en de vreedzaame Staat des Volks, het Onderwys der Jeugd en de Opvoeding, Voorzorgen de gezondheid der Op-en Ingezetenen betreffende, de Wetgeeving ten opzichte der Land- en Stadhuishouding; in 't byzonder de Landbouw, Veeteelt, de Bosfchen, de Jacht, de Veenen, de Steenkoolgroeven, het Maalwerk, de Mynen en Mynfmelteryen, de Zeden en Neering op de Dorpen en in 't gemeen de maatfchappelyke befchikking van elk Dorp, dezelfde befchikking in de Regeeringsbeftelling in de Steden, en voorts alle zaaken welke by de eerfte hoofdverdeeling reeds zyn aangevoerd. De vierde Hoofdverdeeling eindelyk behandelt de zogenaamde Kamerwetenfchappen, en deeze gaat over de Vorftelyke Goederen, de Hoogheid, de Schattingen in 't gemeen , dan nog de byzondere Vorftelyke goederen, zyne Tafelgoederen, zyne rechten op Grond en Stroomen , Wildbaane'n, Leenen, Mynen, Munten, Verbeurdverklaaringen , Verhuuringsgelden , Loteryen, enz. Zie daar het ontwerp van een huishoukundig Leerboek door den Heer Springer gefcherst, waaromtrent hy echter in dit Stuk, dat ons hier vertaald word aangeboden, zich flegts bepaalt tot de eerfte hoofdverdeeling, te weeten de Landhuishoukunde, waarin zekerlyk veele dingen voorkomen die met onze Conftitutie zeden en gewoonten niet zeer ftrooken ; doch waarin men ook, gelyk de Uitgeever wel aanmerkt, behaiven het genoegen van veeie gebruiken in Duitschland te leeren kennen, ook hier en en daar eenige nuttige zaaken voor ons land, en wel voornamelyk voor onze hoogliggende Provinciën, zal ontdekken, die een voordeelige 'betrekking, op de OeconoS s 4 mie  594 J. C. E. SPRINGER, HANDBOEK. mie hebben; fchoon echter deeze weinige Stukken, ónzes bedunkens , niet gewigtig genoeg waren om de Vertaaling van dit Werk te onderneemen, waarin zo veele nietsbedüidende en genoeg bekende dingen voorkomen, die daarenboven nog in een onaangenaamen en onbefchaafden ftyl zyn voorgedragen, die door de vertaaling niet zeer verbeterd is. Nieuwe aardryksbeftchryving voor de Nederlandfchc Jeugd, door den lieer w. e. dr perponcher, tot gebruik zyner Kinderen opgefteid. lilde Deel. Te Utrecht, by de Wed. J. van bchoonhoven , 178Ó. In Svo. 592 bladz. TV7y hebben reeds meermaalcn deeze AardryksbefchryW ving van den kundigen perponcher aangeprezen als een werkje,' dat, hoewel in de eerfte plaats gefchikt voor kinderen, die reeds voorbereid zyn, ter wier onderrichtinge het met veel vrucht gebruikt kan worden, ook tevens voor meer bejaarden van wezenlyken dienst kan zyn, indien zy lust hebben om een geregeld denkbeeld van de Aardrykskunde, en 't geen daar toe betrekking heeft, te erlangen. (*) In die derde of laatfte deeltje, waarmede hy zyne Aardryksbefehryving befluit, maakt de Schryver een aanvang met asia, en geeft op een aangenaame wyze een beknopt denkbeeld van Aftatlsch Turkyen, deszelfs ligging, natuurlyke voortbrengzels aart en zeden der inwooners, bergen en rivieren, en de vier groote gewesten, van Natolie, Syrië, Thurcomanie en Dlarbek, waarin Turkyeu verdeeld wordt, en waarby men Georgië voegen kan. Op dezelfde wyze geeft hy ons vervolgens een denkbeeld van Arabien, PerftJn, Indien, China , Japan, en andere nabuurige eilanden. Vervolgens gaat hy over ter befchouwing van Africa, eu wel voor eerst van Egypten; voorts van Earbarye, van Sara, of de woestyne van Barbarye, benevens de Ganarifche Eilanden, van Guinca, de groene Kaapfihe Eilanden, enz. van Nigutla, van Nubie, AhyAynie en eenige nabuurige ftreekeu. Hierop fpreekt hy van Kaftrurla, en eerst van deszelfs noordoostelyk ge- deel- C*ï Zie Alg. rad. Lett. VI. Deel, bl. 373. enz. en VIL Deel. bl. 298 enz.  W. E. DE PERPONCHER, AARDRYK«BESCHRYVING. 595 deelte of gemengd Kaffraria, bevattende de kusten Anian en Zanguebar, midsgaders van de nabuurige Eilanden Madagascar, enz, dan van het Noordlyk gedeelte van Zuiver Ka ffr ar ia, van Congo, en van Zuiver Kaffraria, Zuid en Zuidoostelyk gedeelte. En hier mede Airiea afgehandeld hebbende, gaat hy over tot america, en handelt in de eerfte plaats van Noord-America; en wel voor eerst van de Landen rondom Hud/ons Baay gelegen, voorts van Canada; van Nieuw Schot/and of Acadia ,. benevens de eilanden van Kaap Breton; New Foundland of Terra Neuve, enz. Hierop van de Vereenigde Staaten van Noord-America; voorts van Oost en West Florida, Louifiana; en de nog weinig bekende Westlyke en Noordwestiyke Kusten van1 Noord America, van Mexico, of N^aw Spanje, Ca/ifornie, en Nieuw México,, en eindelyk van de IVcst-Indifche en eenige andere Eilanden, tot Noord- America behoorende. Hierop laat hy Zuid-Ameri- ca volgen, en fpreekt eerst van Guiana; vervolgens van Terra Firma, van Peru, van Chili en 't Land van Moge-Haan , van Paraguay, van het Land der Almazoonen; van Braziel en de Zuid Americaanfchc Eilanden; en eindelyk van de nog weinig bekende of nieuw ontdekte Zuldlanden; en van de Noordpoolslanden. Tot een Staaltje van 's mans Schryfwyze, zullen wy onzen leezeren hier mededeelen het geen hy nopens den aart, Staatkundige inrichtingen en Regeringsvorm van de vereenigde Staaten van Noord-America heeft aangeteekend. Na alvorens van den Amerikaanfchen Oorlog, waar bv zy hunne Vryheid zo loflyk gehandhaafd hebben, gefprooken, en den beroemden Washinghton den verdienden lof te hebben toegezwaaid, gaat hy dus voort. „ Op dit ogenblik ondertusfchen zyn de Noord-Americaanen nog in dien toeftand, en hebben dat charnétcr, 't welk aan alle volken, die zich in de eerfte beginzelen der Maatfchappy bevinden, en een groote omwenteling heb* ben ondergaan , eigen is. Eenvoudig en arbeidzaam , bezitten zy, over 't algemeen, de deugden der Natuur-, maar ontbreeken de hoedanigheden en voordeelen , zo wel als de gebreken en nadeelen, die aan federt lang gevestigde en befchaafde Maatfchappyen byzonder eigen zyn. Ook heerfchen onder hen die moed en ftandvastigheid, die yver voor 't algemeene welzyn, en die zucht voor de vryheid, die alle oprichtingen van vrye Durgerftaaten noodwendig verzeilen moet; mitsgaders die fterke uitoefe,Ss 5 ning  go5 W. E. DE PERPONCHER. ning van alle de zielsvermogens, die, by alle groote om. wentelingen, door den ftryd en de gisting, welke 'er mede gepaard gaan, natuurlyker wyze worden voortgebragt. Maar tévens zyn zy ook nier vry van die wanorders en gebreken, waaraan een, nog niet ten eenemaal gevestigde en geregelde, Burger!taat, byzonder na eenen oorlog ; en wel vooral na eenen inlandi'chen oorlog, gemeenlyk onderheevig is; gelyk mede niet van die zwarigheden en gevaaren, die eene zeer ligt te verregaande zucht tot onafhangkelykbeid na zich fleept. Terwyl onder de menigte van vreemdelingen, welken naar deeze gewesten toevloeyen, elk zyn Volks-Characto, en zyn eigen Characler, meebrengende, het geheel, door dit bymengzel, min of meer van deszelfs oorfpouglyken aart en eenvoudigheid wordt afgeleid. ,, Ten aanzien van 't ftaatkundige, hebben deeze volken 't voordeel gehad, dat hun ftaatsgeftel en regeeringsvorm , reeds vóór de omwenteling, op de wel ingengte grondbeginzelen der Engelfche Vryheid en Conltitutie ileunden; en dat zy, daarop bouwende, en tevens huune nieuwe wetgeeving famenftellende, in eenen tyd van wysgeerige kennis en verlichting, de eerfte ontwerpen hunner wetten beter dan misfchien ooit ergens anders is gefchied, raar het recht der Natuur, naar den eisch der Vryheid, naar de oorfprongelykeRechten der menfchen, hebben kunnen inrichten. Indien maar niet eene al te fterke jaloersheid, voor hunne byzondere Vryheid, de ingezetenen belet die vrvheid wel te regelen, en, op den alleen veihgen grondfïag van goede orde en wettige ondergefchiktheid, te vestigen, of ook de macht, welke 't volk aan zich behouden , heeft, om zyn ftaatsgeftel telkens _ te kunnen veranderen, niet te weege brenge, dat zy, nimmer eene vaste Conltitutie hebbende, geduurig over 't veranderen, of (gelyk 't altyd hiet maar met altyd is) verbeteren derzelve, onder eikanderen twisten, en dus eene wyde deur tot tweedracht en verwarring openhouden» In de daadlvke uitvoering ondertusfchen fcheelt er nog veel aan, dat alles tot volmaaktheid zy gebragt. Ja wat het Bondgenootfchap zelve betreft, worden deeze Staaten, die, zo ver van elkanderen afgelegen, ook ten aanzien van Koophandel, Landbouw en Fabrieken, zulke verfchillende, fomtvds mededingende, fomtyds misfchien reeds ftryJende, belangen hebben, behaiven door de yer- phen-  &ARDRYKSBESCHRYVING. 59? plichtiug der oorfprongklyke acte van Unie, door niets^ by 't verbond gehouden, dan alleen door 't Congres of de algemeene Vergadering der afgevaardigden van alle de Staaten; het welke tevens met de bezorging der gemeene belangen van 't gantfche bondgenootfchap belast is. Maar de jaloersheid, die elke Staat voor deszelfs eigen onafhanglykheid voedt, maakt reeds, dat aan dit Congres weinig macht gegeeven en weinig gehoorzaamheid beweezen wordt. Dus het te vreezen zy, dat het zelve zich niet altoos zal in ftaat bevinden, om de algemeene belangen, naar behooren, te bezorgen; en nog minder, om de gefchillen, die 'er eens tusfehen de verfcheiden Staaten mogten ontftaan , by te leggen, en 't verfcheuren van den vereenigingsband,welks behoud, in zulk een uitgeftrekt bondgenoodfehap, reeds door den aart der zaake zo moejelyk is, daadelyk te beletten. „Ook ontbteekt 'er, ten opzichte der inwendige en byzondere inrichtingen van eiken Staat, nog veel. De Regeeringsvormen zyn nog niet overal, in alle hunne byzonderheden, volkomen gevestigd. 'Er zyn, (of waren nog onlangs) niet overal gencegzaame middelen vastgefteld, om goede wetten te doen uitvoeren ; 't gemeen belang, tegen de onderneemingen of de onwilligheid der byzondere Baatzucht, te befchermen; eene vaste order cn goede policie te onderhouden ; ja zelfs niet eens, om, overal en in allen opzichte , aan elk Ingezeeten die veiligheid te bezorgen, ter verkryging van welke de Burgerlyke Maatfchappy tog overal is aangegaan. Kort na den Vrede althans, zag men, zelfs in of omtrent Philadelphia, (daar echter een man, die maar twee dagen werken wil, genoeg kan winnen, om 'er een geheele week van te beftaan,) geheele benden van Roovers , uit fommigen der afgedankte Soldaaten en 't fiegtfte Volk, uit Europa gekomen, famengerot. Ja zelfs waren 'er toen de vreemde Ministers nauwlyks veilig. En in Zuid-Carolina heeft men gezien, dat de Rechter zelfs van een Diftriót, op weg, van zyne koets, paarden en klederen wierd beroofd. En over 't algemeen zyn 'er de wegen , op veele plaatfen, althans nog, flegt cn onveilig, de herbergen niet beter, en in meer dan een opzicht veele dingen nog ongeredderd en in de eerfte opkomst. Dan dit alles zyn omftandigheden, die noodwendig, uit den aart van zulk eene omwenteling en toeftand, als die der Noord-Americaanen zyn, voortvloeijen, en waarin reeds dagelyks verbetering ge-  598 W. E. DE PF.RPöNCHER gefchied, en nog meer door den tyd te wachten fiaat, zc 'er eendracht heerfclien mag. ,, Wat nu de inwendige regeeringsvorm betreft, ieder deezer Staaten heeft daaromtrent, terftond na de fcheuring met Engeland, zyne eigene fchikkingen gemaakt; over't algemeen echter de voornaamfte grondlagen der Engelfche Conltitutie in 't oog houdende. Alle de vrybezitters, of belanghebbenden by de gemeene zaak, komen jaarlyks byeen, ter verkiezing hunner Vertegenwoordigers , op de algemeene -Vergadering, werwaards elk Graaffchap, enz. zyne Afgevaardigden zendt, en die by 't Engelfche huis der Gemeente kan vergeleeken worden. Dezelve befluit over de zaaken der gemeene lasten; benoemt, uit haar eigen lichaam, den Prsefident en den Wetgeevenden Raad; kan zelf alleen haare byeenkomften opfchorten ; verkiest, met den wetgeevenden Raad, de Afgevaardigden naar 't Congres; kan de befluiten, door even genoemden Raad voorgeflagen , aanneemen , veranderen of verwerpen; en begeeft de meeste politike en militaire Ampten. De Wetgeevende Raad (die 't Hoogerhnis van Engeland kan verbeelden,) heeft macht om de befluiten der algemeene Vergadering, de gemeene Lasten betreffende, te verwerpen, maar niet om 'er verandering in te maaken; alle derzelver overige befluiten aan te neemen, te verwerpen, of met de nodige aanmerkingen te rug te zenden; terwyl men het eens worden moet, alvoorens deeze befluiten van kracht zyn. Ook kan deeze Raad alleen deszelfs eigen Vergadering opfchorten. De Gouver¬ neur, die alle jaar, of wel alle twee of drie jaar, verkoozen wordt, fchynt, in dit Staatsgeftel, den Koning, fchoon met veel minder macht, te moeten vertoonen. Hy kan .de groote Vergadering, benevens den wetgeevenden Raad, des noods, byeenroepen , maar niet derzelver byeenkomften ; en zyne toeltemming wordt mede, tot de befluiten der beide zo evengemeide Vergaderingen, vereischt. Dus de wetgeevende macht, eigenlyk, by deeze drie, de algemeene Vergadering, den wetgeevenden Raad, en den Gouverneur berust. Ook kan de Gouverneur, zonder toeiïemming van beide deeze Vergaderingen, geenen vreede, oorlog of tractaat aangaan. Onder hem ftaat een Oiidergouvenieur, en men heeft hem, benevens denzelven, eenen Raad toegevoegd, door de algemeene Vergadering, en den wetgeevenden Raad, elk voor de helft, benoemd, dien hy, in hepaalde gevallen, moet raadpkegen. Eindelyk zendt elke ftaat eenige afgevaardigden naar't CongRS,  aArdryksbschryving. 599 «es, of de algemeene Vergadering van alle de 13 Vereenigde Staaten; daar elke Staat maar eene Item heeft, offchoon 't getal der afgevaardigden, van twee, tot zeven konne verfchillen. Dc afgevaardigden van zeven Staaten zyn genoeg, om een Congres uit te maaken; en er moeten zeven, of in zaaken van Financie,negen Staaten egg ftemmig zvn, om eene zaak te beflisfen. Dusdanig zvn de algemeene grondtrekken van dc regeeringsvorm deezer Staaten ; doch , by elk derzei ven zal, omtrent de byzonderheden, in meer dan een opzicht, verfchil plaats hebben. Nederlandfche Reizen, tot bevordering van den Koophandel, na de meest afgelegene gewesten dis Aardkloots. Tiende Deel. Te Amfterdam, by P. Conradi, en te Harlingen, by V. v. -d. Plaats, 1786. In gr. octavo, 165 bladz. Dit tiende Deel bevat dc vermaarde reistogt van Wouter Schouten na de Oostindi.cn, van 't jaar 1658 tor 1665; benevens de merkwaardige togten van Joan Nieulwjf na cn door de Oostindien, zints het jaar 1653 tot 1671; die, niet minder dan de voorigen, verfcheiden merkwaardigheden, nopens deeze Gewesten en den Handel op dezelven, bene zen. Om 'er, naar gewoonte, eenig byzonder berigt uit meue te deelen, zullen wy ons bepaalen tot het geen ons, in de befchryving der togten van Nieuhoff, wegens de kust van Malab ar, gemeld wordt. „'"iC ■ De kust van Malabar (dus luidt het verflag) begint 50 invlen ten Zuiden beneden Goa, en eindigt ten zuiden van de Kaap Komoryn, op 7 Gr. 30. Min. N. B; zynde eene uitgettrektheid langs de kust van 80 mylen. Het land wordt verdeeld in vyf koninkryken: Kananor, Kalekuta, Kranganor, Koetzm en Koylang. Andere noemen nog meer kleine konmkrvken. Het legt' omtrent m 't midden , tusfehen de Lime en den Keerkring van den Kreeft. Het is een aangenaam, vrugtbaar en gezond gewest, overal rykelyk van water voorzien en van meiren en rivieren doorlneeden. Hoewel deeze wateren meestal ondiep, en voor gelaadene fchepeo onbruikbaar zyn, kan men 'er egter bezwaarlyk te land reizen.- ■ Van alle gewesten groeit hier de beste peper. Deeze pi agten de landzaaten aan de uitlanders te verkoopen voor goud, zilver en 'andere goederen. Doch zints de Nederlandfche Maatfchappy een goed gedeelte des lands door de wapenen bémagtigd, en de Portugeezen van daar heeft verdreeven , heelt zv tevens den uitfluitenden Peperhandel aan zich getrokken. 1 ïvleu  6«0 KÏDERLANDSCHE REtZESk Men vindt 'er zeer veele kokosboomen, en onder dezelve dïe 95 of meer voeten hoog zyn. „ In de drie eerfte maanden van 't jaar zyn de nachten zeer koud, doch de hitte des daags bykans ondraaglyk. De fterke daauw is de oorzaak der nachtkoude. De Winter begint meï donder, blixem en regen. In den Zomer heeft men bykans altoos een klaare lucht en zelden regen, 's Morgens omtrent negen uuren begint de Oostewind uit het land, efi met Zonnen ondergang de Westewind uit Zee te waaien; de lucht wordt hier door merkelyk verfrischt. Vreemd is het, dat de Landwind zich niet verder dan tien mylen in Zee uitfirekt. Terwyl het op de kust van Malabar Zomer is, heeft men Winter op de nabuurige kust van Koromandel. De oorzaak hiervan is, het tusfehen beiden gelegen hooge gebergte Cate; waardoor de winden geftuit, en de ftraalen der Zonne onderfchept worden. ,., De huizen, van bamboesrieten gemaakt, zyn veelal laag van verdiepingen, en hebben weinige vertrekken. Aan den ingang, zo van armen als ryken, zyn groote voorhoven of pleinen, met muuren of paalwerk afgeflooten. Op dezelve werden de Reizigers ontvangen en van het noodige voorzien. De paieizen der Koningen zyn meestal gebouwd op Eilandjes in groote Meiren; eenige hebben een halve myl in den omtrek. Volgens zommige zou Alexander de groote dit land doorreisd , en 'er alles verwoest hebben. ,. Zy doen hunne maaltyden, zittende op den grond, met de beenen kruislings over elkander. Ryst dient hun tot brood, en water voor den gewoonen drank, als ook eene foort van Arak. Onder het drinken raaken zy den rand van het drinkvat niet met hunne lippen, maar gieten het water in den mond. De Amfioen is onder hen zeer begeerd; zy kaauwen dezelve tot dat zy duizelhoofdig worden, en in flaap vallen, in welken zy zeer genoeglyke droomen hebben. Vooral maaken zy '#r gebruik van, eer ze ten ftryde trekken; dit doet hen dermaate onverzaagd worden,dat ze naakt, en als woedende,op den vyand inlocpen. Naa dat de Amfioen heeft uitgewerkt, weeten ze zich van het voorgevallene niets te herinneren. Zy moet dus het geheugen merkelyk verzwakken. Menigmaalen, eer Nieuwhoff de oorzaak wist, verwonderde hy zich, dat de Malabareezen, kort na dat ze een verbond met hem geflooteh hadden, zich hunne verbintenis naauwelyks wisten te herinneren. Van hier dat, wanneer de Koningin van Koylang, byzekere gelegenheid, het vernuft der Hollanderen roemde, hy haare Majefteit den raad gaf, dat haare onderdaanen , in ftede van 't veelvuldig gebruik van Amfioen, een maatige teug wyns moesten gebruiken. „ De Bragmannen zyn in Malabar zeer gezien, om hunne leevenswyze, geoeffendheid en kennis van weetenfchappen. Zy et*  NEDERLANDSCHE REIZEN. Cor eeten vleesch noch iets dat leven heeft onfangen, en drinken niets dan water. Liever zouden zy van honger nerven, dan iets gebruiken, 't welk door iemand, die niet tot hunnen ftam behoort, bereid is. Voor 't overige zyn ze getrouwd, en hebben veelal zeer fchoone vrouwen. De Koningen maaken van hun veel werks, en volgen hunnen raad in allen zaaken van aangelegenheid. „ De opgezetenen van Malabar worden verdeeld in Vyf geflagten: het Konioklyke, Priesterlyke, dat der Krygs-of Edellieden, de Kooplieden en de Visfchers. ,, Door 't veelvuldig kaauwen van Betel, hebben de Malabareezen zwarte tanden, hoe dezelve zwarter zyn, hoe ze in hooger waarde worden gehouden: want het derven van dezelve wordt voor een blyk van armoede aangezien. De vrouwen zyn veelal zeer ontuchtig, tot heimelyken minnehandel genegen. „Volgens 't verhaal van zommigen.zou de Christlyke Godsdienst hier zyn ingevoerd, door den befaamden Franciscus Xaverius, die, door zyne menigvuldige en groote wonderwerken, veelen tot zyne leer overhaalde, welke zy zeer hardnekkig blyven aankleeven; zo dat alle poögingen , om, in de plaats der Roomschgezinde, dc meer gezuiverde begrippen der Hervormden in te.voeren, langen tyd vrugtloos zyn afgeloopen. Wyders vindt men onder de Malabareezen nog veele Mahometaanen, die meestal met koophandel of de zeerovery zich geneeren; onder de laatften zyn zommigen geweldig ryk. „ Nooit trouwen de Koningen deezes lands, maar houden eene adelyke Juffer tot hun vermaak, die dikmaals door eene andere word afgewisfeld. Niet hunne eigen Zooien, maar die hunner Zusteren, volgen hun op in de regeering. By ontftentenisfe van deeze, verkiezen de Ryksgrooten eenen Koning uit hun midden, of uit hunne bloedverwanten. De lyken hunner Vorften worden met zeer veel ftaatelykheids verbrand, en de Opvolgers met geen minder omflags in den eed genomen. Zy doen dien met een bloot zwaard in de (linkerhand, en met de rechter op een vat oly, waarin eene menigte pitten brandt. ,, Om een gefchil voor het geregt te beflisfen, fleeken de Malabareezen hunne handen in kookende oly; of neemen een gloeiend yzer in de hand, of zwemmen over eene rivier, die vol hagedisfen is: in den waan, dat zy , onfchuldig zynde» 'er ongefchonden zullen afkoomen. „ De vrouw eens geftorven Bramins moet zich, nevens het Lyk haars echtgenoots, leevende laaten verbranden. By weigering van dien, is zy voor altoos gefchandvlekt, mag niet hertrouwen , en wordt in het gezelfchap van fatfoenlyke vrouwen niet toegelaaten. Voor 't overige flemmen hunne huwelyks-en begraafenisplegtigheden in veele opzigten overeen met die van andere Indiaanen. Alleen merken wy nog aan, dat zy der Koe een byzonderen eerbied toedraagen; een afbeelding van dit  6ai KEDERLANDSCHE REIZEff. dit nuttig uier ziet men in hunne meeste Pagoden. De wanden en vloeren hunner huizen bepleisteren ze met derzelver drek. Inzonderheid dienen twaalf maagden in het koninklvk paleis, om met een bedag van koemest, tweemaal 's daags, het vertrek te wasfchen, waarin zyne Majefteit zich baadt. Daarenboven betoonen zy aan den Aap en den Elefant godsdienftig eetbewys. „Men ontmoet hier eene menigte Landioopers, die metflan. gen in groote manden het gewest doorkruizen. Op het geluid, welk deeze lieden, op eene foort van zakpyp, maaken ,koomen de flangen ten voorfchyn, (lellen zich recht over einde, en richten eene foort van dans aan. „ Een volk, van de overige landzaaten onderfcheiden, woont in Malabar, op de toppen der bergen; zy zyn bekend by dén naam van Maleaarcn: een oprecht en eenvoudig, minzaam en weldaadig volk, kloekmoedig, leerzaam en vernuftig; doch zeer bygeloovig; naardien zy waanen gemeenfcbap te houden met den Duivel, en hem te raadpleegen over den uitflag hunner onderneemingen. Nogthans doen zommigen hunner belydenis van den Christelyken Godsdienst. „ Veele boomen en gewasfen, die ook elders in de Indien gevonden worden, voedt de Malabaarfche grond,- waaromtrent wy alleenlyk aanmerken, dat zy, volgens eene wyze fchikking der hemelfche Voorzienigheid, geëvenredigd zyn aan de behoeften der landzaaten, en, in veelvuldige opzigten, tot fpyze, geneesmiddel, huisvesting en fcheepsbouw, tot een zeer heilzaam gebruik dienen. „ Wegens het geflagt der Vogelen, tekenen wy nog aan, dat men er Vledermuizen vindt, van zulk eene verbaazende grootte , dat een volwasfen mensch zyne uitgeftrekte vleugelen, van het eene einde tot het andere , naauwlyks kan overvademen. Voor 't overige zyn ze in gedaante bykans in alles gelyk,-aan die in de Nederlanden en elders gevonden worden." De nieuwe Rapfodist, of verzameling van üitheemfche Tydfchrifteu. Uit het Fransch vertaald. Eerfte Deel. Eerfte cn Tweede Stuk. Te Amfterdam by C. Groenewoud, 17SÓ. In gr. 8v». 311. bladz. T> eeds zedert twee jaren is 'er een beroemd Fransch Maandwerk uitgekomen, onder den titel Esprit desjourneaux, behelzende het merkwaardigfteuit verfcheiden Engelfche, Italiaanfche en Eranfche Tydfchriften, mitsgaders etlyke oorfpronglvk vervaardigde flukjes en Berigten. Uit dit maandwerk inzonderheid verzamelt de Rapfodist in deeze eene menigte van byzonderheden, 't welk hem eene mengeling van ftofferi aan de hand geeft, welker mededeeling den Nederduhfehen Leezer een aangenaam en nuttig onderhoud kan verkenen. J'er-  VERZAMELDE STUKKEN. GOJ Verzamelde Stukken van Vernuft en fmaak. Te Leyden by W. H. Gfyp. 1786. In gr. 8vo. 316 bladz. T^ene verfcheidenheid van onderwerpen, zo ernftig als boertig ^behandeld, die tot de Natuurlyke Historie, Gefchiedkunde, bet Zedelyke en Characterkundige behooren, maakt deeze verzameling 'leerzaam en gevaiiig voor een verfchillend (lag van Leezers, en naar 't onderfcheid van omftandigheden. Zie hier, tot eene proeve, eene opmerking, wegens de ydelheid der flaatkundige gisiingen. De fchryver van dit Stukje, fpreekende van 't zwak veeier menfchen, en 't lastige der neiginge om het toekomende te voorweeten, tekent daatop aan; dat 'er vooral geen algemeener, en teffens geen onredelyker of nutteloozer bekommering is, dan waarmee veele menfchen hunne gemoederen ofitrusten omtrent ftaatszaaken, en de belangens of lotgevallen van hun Vaderland; waarover hy zig verder aldus uitlaat. ,, In der daed, in wat geval ook de zucht om het toekomende te weten nog te verdedigen of te verfchoonen zy, hier is zy zoo belachlyk als onzeker, en doet ons duizendmaelen zwarigheden verzinnen, of gevallen uitdenken, die 'er nimmer zyn, noch wezen zullen, tegen éénmaei, dat wy den fpyker eens als by geluk op 't hoofd flaen. ,, Waerom een Vorst of Staetsdienaer dus of zoo te werk gaet, kan niemand dan hy zelve weten, ten zy het hem behaege, zyne beweegredenen te ontdekken, dat zelden gebeurt. Maer als de zaek afgeloopen, en het onderwerp van algemeene beóordeeling geworden is, zal 'er wel ligt eene reden voor op te geven zyn, die de waerelt doet gelooven, dat het waere welzyn van het Vaderland de voornaeme dryfveer was; of fchoon eene Minnaery, eene Famieiietwisr, of ook loutere wraekzucht, baetzucht of eerzucht de eetfie beweegöirzaeken waren van de geheele onderneeming. Loopt zy nogtans voordeelig af, zy wordt geprezen, terwyl eene andere, die de allereerlykfte en lofwaerdigfte beginzels had, gelaekt zal worden, wanneer zy, 't zy ook waerdoor dit gebeure, ongelukkig uitvalt. ,, De verfchrikkelyke oorlog, door gansch Griekenland tegen • de Trojaenen gevoerd, was, zegt men, alleen te wyten aan de dartelheit eener Coquette. die met eenen Prins, dien zy door. haere bekoorlykheden had ingenomen, wegliep; en aen de Jigtgeloovigheit van een liefhebbenden Echtgenoot, die Cg°ede man O zich verbeeldde, dat zyn wyf, met geweld, gefchaekt en in de uiterfte droefheid gedompeld, ongeduldig nae zyne komst verlangde, om haer uit de handen van den fchaeker te verlosfen. „ Monfieur Balzac bericht ons, dat het weglaten van twee bf drie beleefde Syllaben, aen het Hot van eenen brief meet I.- DEEL, P. ALO. LETT. MO. 14. Tt dan  6ö4 VERZAMELDE clan honderd duizend menfchen het leven kostte. Sten humbis. et tres afectioné, in eene ondertekening aen den Hertog van 1 Olivarez, in plaets van Tres humble et tres obeïsfant, ('t geen de Hertog dagt, dat hem toekwam.) deed hem, onder het fcheuren van den brief, door eenen Prins gefchreeven, zweeren, dat deszelfs gebrek aen wellevendheit den ondergang van zyn land na zich zou fleepen. Dit was de eerfte en beweegöirzack van 't geen daar na gebeurde; of fchoon zeer weinigen, in dien tyd, hiervan iets wisten; en ongetwyfeld maektcn allen, die niet in 't geheim waren, zeer geleerde en bearbeide gisfingen op dingen, waervan men in het Cabinet nooit gedagt had, omtrent de oirzaken en uitdagen van den volgenden oorlog. Zy.die gemeenzaem zyn met de gefchiedenisfen der volken, weten, dat 'er foortgelyke voorbeelden in men;gte zyn te vijlden. En, al kou een Cicero roemen, dat hy den ondergang van 't Roomsen Gemeenebest veertien jaeren te vooren voorfpeld had; Cicero was een Burgemeester, een Raedsheer, en het bewind der zaken was, veele jaeren agtereen, in handen zyner vrienden en bloedverwanten. Daer zyn weinige Ciceros. En al ware 'er nog een voorbeeld of twee van zulke ftaetkundige Profeeten by te brengen, 't is best te Zwygcn, opdat fommigen hier door niet bemoedigd mogten worden, om met hunnen voorfpellenden geest verwoestingen aen te kondigen in het Noorden en in het Zuiden, of ook in 't hart van 't Vaderland; terwyl ze, hoe luid ze ook in Coffyhuizen ofCollegien van hunne bekwaamheit fnorken, si\e noodigc vereischtens tot zulke voorzeggingen misfen. ,, Het gezegde moet intusfehen, niet dienen, om onze Landgenooten af te fchrikken van het lezen der nieuwspapieren; neen, laat hun dagelyks dezelve doorfnuffeien, en zich in ftaet fteilen om te antwoorden, als hun buurman vraagt, wat 'er in America of in de Middellandfche zee gebeurd is. Een edelmoedige zucht voor het welvaren van ons Land, en de rust der waerelt, moet niet uitgebluscht, maer tot een eer gerekend worden voor het hart, dat 'er mede bezield is. Alleen zy een ieder geraden, het buitenfpoorige in dezen te matigen en te bedwingen: en toe te zien, dat een ongeduldig verlangen naè wat nieuws, een belachelyk vonnis vellen over Sraetszaken, een al te fterke neiging om agter de geheimen te komen, en wat dies meer is, geene oneenigheden verwekke onder vrienden en bekenden, of aenleiding geve tot ondragelyke onbefchoftheden in de verkeering, tot blinde weddenfehappen, fchadelyke pleitgedingen, en verzuim van bezigheden, waarop elk, die maer een gemeen verftand bezit, gemakkelyk voorlpellen kan, dat doorgaens een gewis verderf van huis en huisgezin zal volgen." Tot een ftaal van eene andere natuur diene nog de volgende Anecdote van ten eerlyk Regent. „ Mr,  STUKKEN. 605 „ Mr. Dugas, Oppercommisfaris der Koopluiden te Lyons , was een man van naauwgezette eerlykheic en een handhaver der gerechtigheir. De Bakkers dier Stad vleiden zich op zekeren tyd hem te zullen kunnen overhalen, om, ten koste van 't Gemeen, hun Vriend zyn. Zy vervoegden zich gezamenlyk by hem, en verzogten zyne toeftemming ter verhooging van den prys des broods. Hy antwoordde, dat hy hun verzoek overwegen, en hun een zeer fpoedig antwoord zou doen toekomen. Jn het weggaan lieten zy een beurs met 200 Louis d' Or, of de fjin van 4800 Livres, op tafel liggen. „ In 't kort by den Regent te rug ontboden zynde om zjn antwoord te vernemen, twyfelden zy nier, of het geld zou hunne zaek krachtdadig bepleit hebben. Maer tegen-hunne "erwagting, en tot hunne welverdiende teleurftelling, fprak de b/acve man hun dus aen: „ Mesfieursl ik heb uwe redenen in de „ fchael der Gerechtigheit gewogen en te ligt bevonden. Wat „ de Goudbeurs betreft tüe gy my gelaten hebt, ik houde my „ verzekerd dat ik 'er een zo liefderyk en edelmoedig gebruik ,, van gemaekt heb, als gy 'e'- immer mee bedoeld kunt heb,, ben. Ik heb dezelve onder de arme Lyders in onzen ,, twee Hospitaelen uitgedeeld. Maer daer gy ryk genoeg ,, zyt, om zulke groote gefchenken uit te deelen, vermoede „ ik niet, dat het fleebt met uwe zaeken gefchaepen ftaet, „ of dat gy voor verlies te duchten hebt; en ik zal daerom de ,, prys van het brood doen blyven, zoo als ze voor het inleve„ ren van uw verzoekfehrift geweest is." Proeve van Poè'tifcke Mengelfloffen, door het Dichtlievend Kunstgenootfchap , onder de Spreuk: kunstliefde spaart geen vlyt, en, Prysvaerzen. XI de Deel. 1 Stuk. Te Leyden , by P. van der Eyk en D. Vygh, 1786. In gr. 8vo. 92 bladz. T^eeze bundel doet de voorigen geene oneer aan, zo wat de Prysverfen , als wat de MengelftofFcn betreft: uit de laatst, gemeiden zullen wy onzen Leezers een Dichtftukje, geiyteld cinthia, mededeelen. Waarom, 6 Cinthia! (helaas zo wreed als fchoon) l'eruchtge dus myn' Cithertoon ? Groeit niet de laage wilg naast honderdjaarige eiken Die aan de wolkin reiken'? Zwicht niet de morgenjler, hoe zilverwit van glans, Zodra de gouden zon vtrryst aan 's Hemels trans? Of hoort ge nooit in groene woudprieelen Een mindren toon, dan dien der fchelle Filomeelen, T t 2 Wier  ÊOfJ PROEVE VAN POËTISCHE MENGELSTOFFEN', Wier zangrig kropje zwelt Wanneer 't aan 't luistrend woud zyn teedre liefde meldt ? Ach, Cinthia! —— hoe zou myn Zangtoon ryzen, Woudt gy me eens wedermin bewyzen , Stemde eens een zuivre lonk den wensch myns harte toe, Of leedt uw fierheid fiechts dat ik u hulde doe. Maar ach ik klaag vergeefsch — 6 Zangers! die boschaadje En hof en beemd vervult met uw vryaadje, Zingt vry en bly, de lieve Lente keert, Die al 't gevogelt minnen leert. De planten minnen zelfs; daar zich de taaye wingerd Of groenende olmen, 't klim om ryzige eiken fiingert. Maar Cinthia, het zy de Lentebloemen ftr ooit, . • ■ 't Zy zich de ryke herfst met gouden halmen tooit, Het zy de zomerzon, terwyl de windjes zwygen, De dorjlige akkerlien doet naar hunn' adem hygcn , Het zy de winter woedt, van fneeuw en hagel grys , Blyft killer dan Siberisch ys. Vaderlandfche Gezangen voor de Nederlandfche Jeugd, door f. van aken. Te Amfterdam, by J. Wcege, 178Ó. In gr. 8vo. 98 bladz. Het bedoelde van den Heer van Aken, by de uitgaaf deezer Gezangen, verdient allen lof: en de tyd zal leeren, of ze zvn oogmerk bereikt heeft. De Gezangen zyn, onzes aclitens, niet kwaad: verheven Poezy kan men ze niet noemen, doch dit is misschien het oogmerk van den Dichter ook niet geweest, daar dezelve voor de jeugd gefchikt zyn, om dezelve' langs deezen weg, ad fpcelende, min of meer iets van onze Vaderlandfche Historie in het geheugen te prenten; ter bereiking van dat oogmerk heeft de fchryver wel gedaan met een korte befchryving van den Perfoon of de Gebeurtenis, op welke een gezang gemaakt is„ achter het zelve, benevens het jaartal, te voegen. Het Spectatoriaal Schouwtooneel. Zesde Deel. Te Utrecht, by B. Wild, 178Ó. Behaiven het Voorberigt, 276 bladz. In ivo. ■Y/Ten houdt in deeze verzameling beftendig eene goede keuze 1 Avan Tooneelfpelen in't oog, waarvan dit zesde Deel op nieuw ten  HET SPECTATORIAAL SCHOUWTONEEL. '607 ten bewyze (trekt. De ftem der Natuur werkt kragtig in 't hart •Van Vader Boncour, die zyne Dogter en haaren Beminden het vlugten en aangaan van een huwelyk, tegen zynen wil, vergeeft; daar by bezeft dat zyne trotfche hoogmoed de bronwel zyner voorige mishandelingen, en in zo verre de aanieidende oorzaak geweest is, tot alle die onheilen, waarin dat ftandvastig minnend paar gedompeld was geworden. Tom Jones te Londen fchetst ons" natuurlyk het bekende geval van Tom Jones, en wel inzonderheid de ontdekking der verraderlyke handelwyze van Blifil, en der waare geboorte van Tom toner als een Broeder van Blifil, een Zoon der Zuster van Ahvorthy, uiteen laater geheim aangegaan Huwelyk met Summer.— In het derde TooneeIft.uk fpeelt Mathurine, op eene fchrandere wyze, den rol van de Beste Moeder, daar ze een gewenscht Huwelyk van haare Dochter met een braaf inwooner van het Dorp te wege brengt; terwyl ze de oogmerken van een inhaaligen Petit-maitre, die haare Dogter, om het Huwelyksgoed,'zoekt te behaagen, en van haaren Minnaar af te trekken, listig verydelt. Ten laatfte levert men ons hier nog, de Schoorfteenveeger Prins en de Prins Schoorfteenveeger; welk Stuk, door eene toevallige verwisfeling van kleederen, den eenen en den anderen zonderlinge rollen doen Ipeelen. De Prins trekt'er dat voordeel uit, dat hy agter eenige geheimen komt, en ziet hoe hy in veelerleie opzigten fchandelyk misleid is geworden : en de Schoorfteenveger bevindt zig meermaals in benarde omftandigheden, naauwlyks weetende hoe by zig in zyne vermomming zal gedraagen, zonder ontdekt te worden, 't welk hem egter gelukt; tot dat de Prins weder verlchynt, en zamenloopende omftandigheden den verkleeden Ichoorfteenveger ontdekken. ■ Het comique, dat in dit laatfte ftuk plaats heeft, doet den Uitgeever, in zyne vooraffpraak, de Tooneelfpeelers waarfchu wen , tegen een gebrek, 't welk, zyns oordeels, maar al te veel op de Nederduitfche Schouwburgen gevonden wordt; dat men, naamlyk, het comique te veel wil vermeerderen, en daardoor te verre van het waarlehynlyke afwykt; terwyl het laage comique zig in plaats van 't hooge comique vertoont. „ Mog,, ten, zegt hy, onze Nederduitfche Tooneelfpelers zig, in de ^ obfervations fur l'art du Comedien, par Mr. de Hannetaire, Paris n 177S> vlÜt'g oeffenen.' dan zouden zodanigen onder hun, wien „ het aan geen gezond oordeel en goeden fmaak mangelt, die „ theorie in praktijk brengende, hunne kunst aanmerkelijk voort„ zetten, daar, bij het toeneemen van kundigheid, en finaak, „ verfcheide gebreken van onze Tooneelen van zeiven zullen „ wijken." Tt 3 MON-  :6gS : MONTROSÏ EN AMELfA. M'iNTROSF. ev Aviau, gevolgd naar het Franfchc- Tc Amfterdam, by P. J. Uylenbroek, I7SC. In Hvo. 84 bladz. 1 ord Surrey en Montrofc, twee uitftcekende Vrienden, ten "tyde van liet Protectorfchap van Cromkvel, de eerfte de Party van den Protector dc ander die van den Koning toegedaan , beide verliefd op Amelia, dochter van Mylord Sujfolk der Party van Qniwinl aankleevende, worden hier ten'tooueele gevoerd. Montrofe, een balling zynde, doch de eerfte aanfpraak op het hart van Amelia hebbende, komt, ondanks denederJaag zyner partye, te rug in Engeland, gedreeven door zyne hevige liefdedrift. Sujfolk, zoekende Amelia aan Surrey te verbinden, ziet zich in dat oogmerk door die verfchyning van Montrofe, gedwarsboomd. Deeze zich met reden in Engeland onveilig achtende, beweegt Amelia tot de vlucht, en gereed flaande om met haar dat ontwerp ten uitvoer tc brengen, worden zy in het zelve door Sujfolk wederhouden, die terftond Montrofe aan den Protector wil overleveren; maar door de gebeden van Amelia en den èdelmoedigên Surrey daarin verhinderd word: doch Stanley, wien Surrey de terug komst van den balling onvoorzigtig gemeld hadt, verraadt Montrofe, die daarop in hechtenis genomen en ter dood veroordeeld wordt. Surrey verlost Montrofe door eene list uit den kerker, naadat zyne voorbede voor zynen vriend by den Protector vruch'.eloos geweest was. Amelia en haar Vader doen by Cromwel mede voor Montrofe vruchtelooze beden, maar Montrofe, door vermomming den kerker ontfnnpt, en Surrey in zyne plaats gebleeven zynde in de gevangenis, kwam de laatstgetnelde in ftede van den eerden op het fchavot, waar op het volk het ftaaken der ftrafTe algemeen begeerde, cn Cromwel drong Surrey vergiffenis te fehenken ; waarop Surrey en Sujfolk, de ftrenge dwinglandy van Cromwel moede, befluiten zich van die gunftige oogenblikken, door de drift des Volks hun verleend, te bedienen , en met Montrofe en Amelia zich weder tot hunnen verlaaten Koning te begeeven. Hst Tooneelftuk is natuurlyk en fraai, en de Characters zyn over het algemeen fterk getekend; vooral dat van Surrey. Het Huwelyk van Figaro, of de Dag der Zotheid. Blyfpel ,in vyf Bedryven , door Mevrouwe, m. g. decambon, trebooren van der werken. In 's Hagc, by J. F. de Agè, enz. 1786. In gr. 8vo. 171 bladz. "Vievrouw Decambon heeft dit moeilyk Toonce'ft ik vry geluk* A kig vertaald, en den Nederlanders gelegenheid verfchaft, om  HET HUWELYK VAN FIGARO." é6& cm een Blyfpel, dat veel ophef's gemaakt heeft, van nader by te leeren kennen Figaro (om iets van dit ingewikkeld ftuk te zeggen) is de Kamerdienaar van den Graaf van :Abmvlva. Hy ftaat op het punt om te trouwen aan Sujanna de Kamerjuffer van de Graavin. De Graaf, een man van een bedorven hart, zoekt by Sujanna het oud Heerenrecht, dat hy ten wille Zyner Graavinne zou affchaffer., by het huwlyk van Figaro, den op handen zynde avond nog te doen gelden. Sujanna, hier toe te naauw verknocht zynde aan Figaro, een blygeestige en vernuftige knaap, geeft hem daar van zydelings kennis, die een aantal leugens verzint, waardoor en door andere omftandigheden de jalouzy van den Graaf ontbrandt, die zyne huisvrouw begint verdacht te houden van liefde voor Cherubyn. Zekere Marceliina intusfehen zoekt Figaro tot een huwlyk met haar te dwingen, doch hy blykt by toeval haarzoon te zyn. Intusfehen beilemt de Graai' met Sujanna een heimelyke byeenkomst 's avonds in een prieel. Sujanna geeft daarvan de Graavin kennis, die in de kleeding van Sujanna zich derwaards -vervoegd hebbende,'haar kamerjuffer haare klee-' ding aangetrokken. Dit veroorzaakt eene wonderlyke ontwikkeling, vooral daar Figaro, onkundig van de Affpraak tusfehen 4c Graavin en zyne u'anliaande Vrouw, den Graaf en de gewaande Sujanna, in het.priëel beluistert, 't Huwlyk van Figaro is' de, uitllag van alles.- Over bet algemeen is dit Blyfpel zeer fraai, en, fchoon hier en daar dc waarfebynlykheid aan het grappige is opgeofferd, is het de aandacht der Leezers van' foortgelyke fchriften wel waardig. Alle characters bykans zyn mees.terfi.ukken in hun foort. De Gejchonden' Rechten der Menschheid, door karei, van ekartshausen, Keurvorjlelyken hofraad, enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. II Deelen. Te Amfterdam, by J. B. El we en D. M. Langeveld, 17-86. In gr. 8vo. 226 bladz. "Pen gefchrift, dat de aandacht van de vrienden des menschdoms niet geheel onwaardig is, behelzende verfcheide verhaalen die zich zeer wel laaten leezen , doch over het algemeen wat overdreeven fterk zyn, en dus den fchök, dien zy anders een gevoelig hart toebrengen, misfen, of niets dan yzing verwekken. De eene vertelling heeft nogthans meer van dit gebrek dan de andere, en zommigen zyn 'er geheel vry van; zo dat wy deeze onder de leezenswaardige Romans mogen tellen, L  > J. j. G. SCHELLES, AANLEIDING. J. j. a. scheller , Aanleiding tot eene taal- en oordeelkundige Verklaaring van de Schriften der Ouden, en tot eene gepaste navolging van Cicero. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Deventer, by L. Leemhorst, 17^6. In gr, 8w. 449 bladz. T\e Heer scheller, die reeds met lof in ons Vaderland be^ kend is door zyne Praecepta fiili bene Latini, en zyn onlangs vertaald klein Woordenboek, heeft dit werkje met het heilzaam oogmerk uitgegeven, om jonge lieden, die door een verkeerden ieertrant van onkundige meesters bedorven zyn, op den regten weg te brengen, en door hun, met het wezenlyk nut, 't welk uit de Schriften der ouden te haaien is, bekend te maaken, hunnen lust tot het beoefenen der raaien , waarin die Schriften zyn opgefteid, aan te wakkeren. Uit dien hoofde kin dit werk, fchoon verre van volkomen te zyn, echter wegens het menigvuldige goede dat 'er in gevonden wordt, de jonge lieden, die zich in de Latynfche taaie oefenen, als een nuttig handboek, waarvan zy zich met vrucht bedienen kunnen, aangeprezen worden. Asteria, Friefche Lierzang, door s. styl; hy gelegenheid van het gebeurde te Utrecht, den iden van Oogstmaand, 1786. Te Harlingen , hy V. van der Plaats, en te Utrecht, iy G. T. van Paddenburg, 1786. In gr. 8va. 10 bladz. "Pen ftoute en treffende Lierzang van dien bekwaamen Dichter. Dit gedeelte zy een proefje. Maar binnen 's Lands was hooger nood, Men merkte uit bange moord gerucht en Wat lot 's Lands Vaadren ftondt te duchten, Men dacht, 6 Witten! aan uw Dood, Het lot, dat u is wedervaaren, Zou Gy zeiaar noch Gevaarts fpaaren, Zo 't Graauw den losfen toom verwierf; En God weet, hoe Capellen Jlierf.  NIEUWE ALGEMEEN VE VADERLAND SCHE LETTER-OEFENINGEN. Oude en tegenwoordigs Staat en Gefchiedenis van alle Godsdienftcn.van de Schepping der Waereld tot op den tegenwoordigen tijd, door vv. hurd , D. D. Uit het Engelsch vertaald, Zesde Deel. 'fe Amfterdam bij M. de Bruyn, 1786. In gr. octavo, 519 bladz. By de aenvanglyke befchouwing van den Proteflantfchert Godsdienst, in 't voorige Deel, ontvouwde ons de lieer Hurd eerst, de Leer, Plechtigheden, Gewoonten en Kerkelyke Tucht der Lutherfchen, en vervolgens die der Engelfche Kerke. Daer by komt nu voorts, in dit Deel, ene befchouwing der Gefc'hiedenisfe van den Kalvi. nifchen Godsdienst, mitsgaders van die der Schotfche Kerke ; met een nevensgaend bericht van twee of drie Aen" hangen, uit dezelve voortgefprooten; te weten dien dev Afwykcrs, welke, onder de benaming van Burgers en Ter genburgers, in tweeën gefplitst werd, en dien welke zich de Klasfn der Vertroostinge noemt. By de melding dezer Aenhangen, die ingevolge der Akte van Patroonfohap ontftaen waren , en dus niets als byzondere Gezindheden . maer als onderfcheiden Partyen, in den Schotfchen Eerdienst, te befchouwen zyn, voegt de Heer Hurd nog een verllag van twee afzonderlyke Gezindheden in Schotland , naernlyk die der Camcronianen of Bergbewooners, (welken echter denzelfden Eerdienst hebben als de Schotfche Kerk,) en de Glasfiten, doorgaens genoemd Seindemanianen, die alle verbintenis met alle openbare en door de Wet bekrachtigde Kerken op den Aerdbodem verwerpen. Na het afhandelen hier van gaet hy over, tot ene voordragt van de opkomst, den voortgang en den tegenwoordigen ftaet der Disfenters in Engeland; waer onder hy na een voorafgaend verhael van de gefchiedenis der 'Puriteinen, ons, in de eerfte plaets, voor oogen brengt de presbyterianen in Engeland, en wel, zo als ze, volgens zijn bericht, te onderfcheiden zyn. in I.DEEL.N.ALG. LETT.NO. IJ. Yv Kal-  Sic W. HURD Ralvinistifche, Armhdacnfche, Ariaenfche en Sociniaen. fche Presbyterianen. Verder vestigt hy onze oplettenheid op de lndcpendentcn, zo Regulieren als Irreguliere»; en vervolgens op dc Anabaptisten, welke hy, op eene dergelyke wyze als de Presbyterianen, onderfcheid in Ktuvinistifche en .nriaenfche of Soeiniaenfche Anabaptisten ; mitsgaders de Sdbbatarisfen of Sabbathouderi, wélken hy insgèlyks als Kalvinistifchen en Alriaenfchcn befchrijft. llierby komen nog dc Vrienden, doorgaens genoemd Kwakers; en eindelyk fen haare vertoogen en tegenbedenkingen fchriftlyk inbrengen , en weigeren tot de Bevestiging over te gaan. Dit veroorzaakt eène menigte beroepingen op de Algemeene Vergadering, van wier uitfpraaken, nogthans, geene hoogere beroeping open (laat. „ Behaiven de Algemeene Vergadering, is 'er eene andere, welke met regt den naam mag voeren van den Geheimen Raad der Schotfche Kerke: om reden dat dezelve is zamengellehl uit eenige weinige Afgevaardigden, welke de zaa-  GESCHIEDENIS VAN ALLE GODSDIENSTEN. 617 zaaken in orde brengen , die voor de volgende Vergadering moeten gebragt worden. Nogthans hebben zij het gezag niet, om op hunnen eigen naam befluiten te vervaardigen, maar kunnen alleenlijk gefchriften ópfteflen, en onderzoek doen, of de Klasiën gehoorzaamd hebben aan de bevelen der Algemeene Vergaderinge. Deeze Verg*Öering draagt den naam van de Commisfie der Vergaderlnge , en houdt haare zamenkomften te Edenburg, zo dikmaals zij het goedvindt: want zij zijn aan geen vasten tijd verbonden. Voornaamlijk beftaat zij uit'zulke mannen, welke meest vermaard zijn om hunne geleerdheid, wijsheid, godsvrugr, en andere foortgelijké hoedanigheden, welke hen meest in ftaat ftellen, ter voldoeninge van alle die ptigten, welke op hun rusten, als Vaders en Schots* heeren der vastgeftelde Kerke.'' Wysgeerige Oordeel- en Zedekundige Verhandelingen. Door james beattie, L. L. D. ilooglccraar in de Zedelyke Wysbegeerte cn Redeneerkunde te Aberdccn, cn Lid van de Zeeuwfche Maatfchappy der Weetenfchappen. Uit het Engelsch vertaald, door petrus Loosjiss, Aprtlaansz. Leeraar der Doopsgezinden te Haarlctn. Tweede en laatfte Deel. Te Ilaarlcm, by A. Loosjes, Pz. In gr. 8vo. £98 bl. "VToodloos is het, in ons Tydfchrift , van den Hoog •l^Eerw. beattie , en den Aanleg deezes Werks , thans iets te zeggen : alleen hebben wy den Leezer re rugge te wyzen tot de Aaankondiging van het Eerfte Deel deezer Verhandelingen (*), waar in wy dien Hoogleeraar in een der allerbelangrykfte en bier te Lande zo onverfcboonlyk verwaarloosde takken der Wvsbrgcerte — de Zedelyke', hebben doen kennen, als' eeii Christen WysPeer, ni zo verre de berigten uit zyn Vaderland ons daar°toe in ftaat fielden; en tevens ons uitlieten over zynen fchryftrant. Die zelfde opgeklaarde Geest en dat zelfde Men«ch!ievend Hart verwonen zich in het tegenwoordig voor ons hogend Stuk, en ook dien zelfden fchryftrant alleen veranderd naar eisch der Onderwerpen , welke wy hier ontmoeten Deeze Onderwerpen zyn vier in getal. \ Over de Fabelen en Romans. : n. Opheldering y'an het Ver- (*) Zie de Aig. Vodtri. Letteroeff. VIL D. r. St. bl. 553. Vv 4  Ól8 j. BËATTIE Verhevene. ■■ - TH. De Nulheid eener Taalgeleerde Op. voeding. • IV. Over de Bloedvcrwaut/chaplyks Gene- genheid. Wy zullen van alle, zo verre de beperktheid van ons bellek toelaat, iets zeggen , om de waarde en fchikking der behandelde zaaken te doen kennen. Naa eenige aanmerkingen over het onderwys door Fabelen en Verdichtzelen in 't algemeen, en der Oudheid in 't byzonder, en der naavolgingen van de Hedendaagfchen, verdeelt keattie de Hedendaagfche Fabelleer in Ondicht in twee Hoofdfoorten, de leenspreukige en dichterlyke. Het eerfte fchift hy nader in Gefchieden Zedekundig en 't laatfte in Ernftig en Boertcnd , en krygt dus vier foorten, over welke hy afzonderlyk handelt , in deeze Rangfchikking: i. de Gefchiedkundige, 2. de Zedekiudige Leenfpreuk, 3. het Dichterlyke en Ernstige , en 4. het Dichterlyke en Boenende Verdichtzei : welke twee laatstgemelde door hem , onder den algemeenen naam van roman , vervat worden. De twee eerstgenoemde handelt hy kortlyk af, om te meer tyd te befteeden aan de hoofdzaak zyner qpgenomene taake: ons nogthans een kort Oordeelkundig verflag gcevende van de'voornaamfte Werken, welke tot dien rang behooren. De opkomst en voortgang van de Iicdendaagjche Romans , of Dichterlyke Fabels in Ondicht, gaat vergezeld van verfcheide nukken van aangelegenheid,die groot licht verfpreiden over de Gefchied- Maar- Zede- en Letterkunde deezer laatere Eeuwen; en. hier worden bygebragt zo verre zy noodig zyn om het Onderwerp toe te lichten. Dan bovenal bevlytigt hy zich om aan te toonen hoe de Lecnregecring ten oorfprong ftrekte der Ridderfchappe, welke de geboorte en gedaante gaf aan die foort van Fabelfchrifren , door ons Romans geheeteu. Hy merkt op, , dat het woord Romance, van waar ons woord Roman, , een Spaansch woord is, en de Spaanfehe Taal bete, kent; eene benaaming , eigenaartig genoeg voor den aart dier Taaie, als voor het grootfte gedeelte uit het Oud Latyn of Romeinsch -ontleend. Het fchynt dat de ,, eerde Spaan fche Hoeken Fabelagtig waren , en Romans geheeten, uit hoofde van de taal, werd die naam na,, derhand, door de andere Volken van Europa gegee9, ven, niet aan Spianfchs Boeken, de eigenlyke betekenis ,, van dat woord; maar aan eene zekere foort van Fabel- rigtige Schriften." Ten" grondllage zyner volgende Aanmerkingen, fcljetst  WYSGEERICE VERHANDELINGEN. 619 hy liet Charaéter der oude Noordfche Volken, als ftoutmoedig en hardvogtig; als die den dood verfmaadden of liever "het loflyk en voordeelig rekenden in 't gevegt te iheeven; de Vrouwen eerbied toedroegen; en zich bezield vonden met den geest van Vryheid en Onafhangelykheid; en toont, hoe zy de Leenregeering invoerden ; welk eene_ verandering de Kruistochten'hier in te wege bragten, en de Ridderfchap deedt gebooren worden. Het Character der Ridderen geeft beattie uitgewerkt op, als Godsdienftig, Dapper, gereed ten Stryde; vol zugt tot vreemde Avontuuren, yverig voor de Regtvaardigbeid, vaardig om de Onderdrukten te redden en de Gevangenen in vryheid te ftellen; zeer Hoflyk en Beleefd, bovenal omtrent de Vrouwen. Van hier de Romaneske Liefde, die eene zo groote rol fpeelt in de vroegfte Romam, de daaden der Looiende Ridderen befchryvende. De Troubadours , in Provence, van welke wy hier een verlcevendigend verflag aantreffen, maakten'er hun werk van om de Liefde te bezingen, cn andere lloflén, van zeer verfchillenden aart, in hunne werken in te weeven. In Italië beftondt men eerst, met een goeden uitflag, hunne Schryfwyze na te volgen, en deeden dit ook de Engelfchen. „ De eerde Schryvers van deezen trant, fielden,"naar beattie's opgave, ,, Verdichtzels op, verfchillende van ,, alles wat men tot nog geleezen hadt. Zy ondernamen ' het de Helden der Dooiende Ridderfchappe te befchry" ven. De Wereld was toen onkundig, ligtgeloovig, en " kragtig gefield op wonderbaare en heldhaftige daaden, 1 zy geloofde in Reuzen, Dwergen, Draaken, betoverde ', Kastéeleri en alle bedenkelyke betoveringen. Deeze L verfchaftcn de ftofïe tot de oude Romans. De Doolen,', de Ridder kwam voort als Verliefd , Godsdienflig, „ Dapper, op hachlyke Avontuuren gefield en Maatig. „ Eenige Toovenaars waren hem gunftig, andere vyandig. „ Om "eere te doen aan zyne Zielsvoogdesfe, en zich „ haarer waardig te gedraagen , ilreedt hy tegen den „ Krygsman , velde den Reus, hieuw den Draak in ftuk,, ken, verbrak de bezweering der Toovenaars, verwoest,, te het betooverend Kasteel , en vloog door de lugt op „ een houten of gevleugeld Paard ; of daalde, met een ,, Toovenaar ten Gids , onverzeerd door de geopende „ Aarde , tot in de diepfte holen op den bodem des Oceaans. Hy ontdekte en ftrafte den valfchen Ridder, ,, bragt den ongeloovigen te. onder, of bekeerde berm, V v 5 ,', ber-  62 r> J. BEATTIE herftfWe den Vorst nis balling zwervende in diens Stat" ten, en gaf de Jongkvrouw, uit de gevangenis verlost, " haaren Ouderen weder; hy ilreedt in de Rei- en Steek" fpelen , hieldt Feest in de zaal, en nam deel in den " Krygshaftigen Ommegang; of, wanneer de Toovenaar, " die zyn vyand begunltigde, overwon, deedt hy boete " in dé wildernisfe , of kwynde in den Kerker , of " graasde, misfchien in de gedaante van een Paard of '-' Hart , in de valei, tot dat eenig ander dapper Ridder " de bezweering vcrydelde, hem zyne gedaante, zyne '' wapenrusting en vryheid , wedergaf. Eindelyk, was hy, naa het uitltaan van ontelbaare moeilykheden, rampen " en het behaalen van overwinningen, zo gelukkig, dat " hy zyne Zielsvoogdesfe trouwde, een Heer, een Prins ?! of mogelyk een Keizer, wierd," In deeze opftellen word op natuur, waarfchynlykheid, noch mogelykheid, gelet. Geheel Europa nogthans was 'er mede'ingenomen. Behaiven dat, zo lang deeze fmaak voor alles wat ongeloofbaar en gedrogtlyk was, duurde, de waare Geleerdheid en natuurlyke eenvoudigheid der oude Schryveren geen agting verwierf , en deezen in een vergeetcn hoek verfchooven lagen, ging de drift tot Romans zwanger van andere flegte gevolgen. Men fcheen, van eenen 'krygshaftigen aart en vuurige verbeeldingskragt tot dwaasheid toe verrukt door de verondcrftelde bekwaamheden en verrigtingen der Dooiende Ridderen, kwam in verzoeking om zich daadlyk in dat Charaéter te vertoonen fchoon de Dooiende Ridderfchap thans als fchadelyk gekeurd , en, in eenige gedeelten van Europa, door de wetten verboden was. „ Deeze dwaasheid fchynt ," fchryft onze Iioogleeraar, ,, in Spanje den hoogllen top beklommen te hebben: waar van men de volgende re" den kan geeven. De eerfte Romans waren in de taaie " diens Ryks gefchreevcn. Dc Spanjaarden betoonden " zich toen, gelyk nog, een dapper en ouderneemend Volk. Langharen zy verflaafd geweest door de Moo" ren uit Africa, die zy, naa een zavenhonderdjaarigcii " oorlog, (volgens het verhaal hunner Gefchiedichryve" ren) en aan het leveren van drie duizend en zeven hon" derd veldflagen, eindelyk uit Spanje dreaven. Zulk ?' een kryg bragt veele wonderbaare Avontuuren mede, " deedt de Spanjaarden vinnig, romanesk en trots, wor" den en verfterkte hun in hunne verkleefdheid aan hun " eigen Godsdienst, en in hunnen afkeer van diea hun" 5 uer  WYSGEERIGE VERHANDELINGEN. Ó2X ,, rier Vyanden. Dan de eindelyke uitrooijing der ,, Ridderfchappe en van alle harsfenfchiromen, daar uit „ gebooren , was op handen. Wat Wetten en Geweld „ niet verroogten, werd te wege gebragt door den geest „ en het hekelend vernuft van éénen enkelen Schryverï „ Deeze was de doorlugtige miquel de cervantes sa,, vedra." Van wien wy hier een kort leevensvcrhaal vinden, als mede van den inhoud zyns onfterfiyken Werks de Gefchiedenis van Don Qinchot; ,, een Werk, door een „ ieder bewonderd, wegens den geest daar in doorftraa„ lende; doch 't geen tellens gehouden moet worden voor „ een allernuttigst werk, 't welk eene groote omvvente,, ling te wege bragt in de Zede- en Letterkunde van Europa, door de wilde droomen der Ridderfchappe ,, te verbannen, en een fmaak voor de eenvoudigheid der „ Natuure te doen herleeven. •—-— Dit Werk verfcheen ,, niet,of de Dooiende Ridderfchap verdween als fneeuw „ voor de zon. Het Mensehdom ontwaakte als uit een ,, droom. Zy lachten zichzelven uit, dat zy zich zo ,, lang door ongerymdheid hadden laaten om den tuin „ leiden, en ftonden verwonderd, die ontdekking niet ,, eer gedaan te hebben. Het verbaasde hun te onder,, vinden , dat Natuur en gezond Verftand een keuriger „ onthaal konden verl'chalfen dan zy ooit gefmaakt had„ den uit de hoogvliegende en verwilderde harsfenbeelden ,, der Dooiende Ridderfchaope. Want dat dit weezenlyk „ het geval was, dat Don Qjiichot fterker geleezen wierd, „ en meer in den fmaak viel dan ooit eenige Roman, „ mogen wy afleiden uit de fchielyke en veel vermogende uitwerkzels, welke dezelve op de gevoelens des Mensclv „ doms hadt, zo wel als uit de verklaaring des Schry- vers zelve, die ons verhaalt, dat 'er meer dan twaalf ,, duizend Stuks van het eerfte Deel verkogt waren, eer hy het tweede voor de Drukpers kon gereed maaken; „ een verbaazend vertier, op een tyd, wanneer de Lee,, zers en Boekverkoopers een zeer klein getal uitmaakten in vergelyking met dat der tegenwoordigen." Don Ótiichot gaf den doodfteek aan de Oude Romans en deedTeene nieuwe foort gebooren worden. Men leerde de buitenfpoorigheid vermyden en de Natuur volgen. Tusfehen beide maakt onze Schryver gewag van eene foort van Romaneske Verhaalen, die noch oud noch nieuw konnen genaamd worden, doch een vreemd mengzel is van beiden, als de Groote Cyrus, Clelia en Ckofatra. Iu de-  6a2 J. BEATTIE dezelve zyn alle ttedryven en Characters, weezenlyke ea verdichte, alle beginzels van Staatkunde en Zeden, Griekfche, Romeinfche en Lecnflellige, zo door een gemengd en verward, als ot' een Schilder jnmus crsar verbeeldde, theedrinkende met Koningin euzabeth , jupiter cn dulcinea del toeoso, hebbende op zyn hoofd een Lauwerkrans van oud Rome, aan 't lyf een Gothifchc Wapenrusting, kantte Lubben op zyn handen, een Tabakspyp in zyn mond, en een Pistool, nevens een Tomahawk, in zyn gordel. De Nieuwe Romans kunnen verdeeld worden in Emftige en Boertige. Hier ontmoeten wy de beoordeeiing van den Robinfn Crufoc, nevens een verflag van dat Werk, als mede van kichardson's Romans, van rouseau's Nieuwe Eloifc, van mariveaux, le sage , smollet en fielding; ooch wy kunnen ons tot eene opgave hier van niet inlaaten, en wyzen den Leezer tot het Werk zelve, waar in hy veele nutte onderrigtingen zal opdoen en voorts .aantreden. Eene Verhandeling, f rekkende tot Opheldering van hfjt Verheeyene, welke de leezing, de herhaalde leezing, verdient van elk, die na het verheevene in Styl dingt, in deezen tragt de Hoogleeraar niet alleen het Verftand, maar ook het Hart, zyner Kweekelingcn te vormen. Wy kunnen, zonder te breed te worden, 'er geene fchets van geeven; maar vinden ons opgewekt, om 'er uit over te neemen, een ftuk dat ons in het doorleezen trof. Verfcheide byzonderheden opgeevende, waar in de Dichtkunst verheven is , telt. hy daar onder. „ De Dichtkunst is , verheven, wanneer dezelve in de ziel eene groote cn goede neiging verwekt, als Godsvrugt en Vaderlandsliefde. Dit is een der edelfte uitwerkzels der Kunst. De Pfalmen verdienen, boven alle andere Schriften, ' onze aanmerking, wegens derzelver vermogen om Godvrugtige Gemoedsbeweegingen gaande te maaken; doch \, zy zyn niet alleen in dit opzigt verheven. Van de God, lyke Natuur behelzen zy de verhevenfte befchryvingen, 5, die 's Menfchen geest kan bevatten. De honderd cn L vierde Pfalm, in 't byzonder, fchetst de Magt en Goed,, lieid der Voorzienigheid in het fcheppen en onderhou„ den der Wereld, en de onderfcheide foorten van Die5, ren op dezelve, met zulk een grootfche kortheid eu „ fchoonheid , dat men te vergeefsch zulks in eenig menschlyk opftel zoekt. De Morgenzang van adam en  wysgeerige verhandelingen. 623 . en eva, en veele andere gedeelten in het Paradys ver1 loorcn, zyn edele uitboezemingen der Godsvmgt, voortgebragt in de hartverrukkendite verzen, en thomson's " Lofzang op de Jaarfaifoenen is, indien wy een onbe" dagt woord of twee overflaan, niet minder. -'■ Van de Verhevenheid, welke ontftaat uit de kragtige uitdrukking van Vaderlandlievende gevoelens, zou men " veele plaatzen kunnen bybrengen , uit de Latynfche " Dichters, bovenal virgihos, horatius en lucanus; ' doch 'er is eene plaats in homerus, die, beter dan " eenige anderen, welke my nu voorkomt, tot myn oog' merk dient. Terwyl hector voortrukt om de ver" fchansfingen der Grieken aan te tasten, laat een Arend ' een gewonde Slang in 't midden zyns Legers vallen. Pol\dames merkt dit aan als een kwaadfpeliend te' ken, en raadt hem, bevel ter hertocht te geeven. Hec, tor verwerpt dien raad vol verontwaardigings. Zal ik my, luidt zyne taal, door de vlagt van Vogelen laaien apfchrikken van myn Pligt en het volvoeren der Bevelen van jupiter ? Laaten zy, aan myne rechter of /linkerhand, na 't Oosten of 't IVesten , vliegen , ik zal , den raadflag gehoorzaamen van jupiter, den Koning „ der Goden en der Menfchen. Waarop hy de altoos ,, gedenkwaardige zinuiting laat volgen : ,, Ons Vaderland ,, 'te verdeedigen, is het best van alle Voortekenen! Indien ,, wy de omdandigheden in aanmerking neemen , enbedenken, dat hector. en homerus beiden in Voortekenen ,, geloofden, moeten wy bekennen, dat dit voorbeeld verbaazend groot is. „ Ik zou hier ook mogen aanbaalen, uit het zelfde Boek „ ócr Wade, sarpëdon's Aanfpraak aan glaucus, welke „ de edelfte Les van Staatkundige Wysheid behelst, en de ,, opwekkendfte beweegredenen tot Grootmoedigheid, ik ,, zal dezelve niet lettcrlyk overzetten; maar my bepaalen tot het algemeene oogwit, en ze in ondicht opleveren, ten einde ze niet fchyne een gedeelte van haare waarde „ te ontleenen van de vervoerende toonen der Dichtkunst. „ Waarom, 6 glaucus! ontvangen wy van ons Volk, in Lycia, de eer der Oppermogenheld P Is het niet in de „ hoope, dat wy onszelven zullen onderfcheiden door onze „ Deugd, even zeer als wy in Rang onderfcheiden zyn ? s, Laaten wy overeenkom/lig en bef aanhaar daar mede '„ handelen, op dat zy, wanneer zy ons de groot/le gevaaren ti des Oorlog sisn ondergaan, mogen zeggen , dat wy de „ Eer-  624 J. BEATTIE Eer en de Waardigheid, welke wy bekleeden, verdienen. Indien wy, door gevaar te ontwykcn, onszelven " konden befchutten tegen den Ouderdom en het Graf, " zou ik noch zelve in de heirfpitzen vcgten, noch u hier toe aanmaanen. Doch, laaien wy, naardcmaal de dood ' onvermydelyk is, en ons van zo veel dulzendc zyden kan aanvallen, aanrukken, en, of Roem verwerven door de Overwinning, of door onze Neder laage den Roem des , Overwinnaars yergrooten 1 Het Stuk is, over 't geheel, voortrelFclyk, maar de Grootschheid eu Edelmoedigheid 'J, van het flotzeggen kan niet te zeer toegejuicht wor- „ den." De Derde Verhandeling, betreft een Onderwerp, in ons Vaderland, misfchien zo noodig en ernftig overwogen te worden, als in Schotland; deeze loopt Over de Nutheid eener 'taalgeleerde Opvoedinge, en draagt alzins de kenmerken van een meesterlyke iiand, van een zuiver oordeel, van een kiefchen fmaak. Beattie brengt de tegenwerpingen, gemaakt, tegen het beoclfenen der Griekfche en Latynfche Schryveren , tot de vier volgende, i. Dat die Taalgeleerde Opvoeding de Jeugd verpligt, om veel tyds te fpillen in het aanlecren van woorden. 2. Dat men, die Taalkennis verkreegen hebbende , niet bevindt, dat dezelve aan die moeite beantwoordt. 3. Dat de Letteroefeningen ftrekken, om het vernuft te onderdrukken, en eer om de zielsbekwaamheden te verzwakken dan te verbeteren, en ten 4. Dat 'er, in de vSchryvers. veele befchryvingen en leeringen voorkomen, die het Verftand kunnen op'den dwaalweg helpen , de Driften ontvonken, en het Hart bederven. ■ Hy beantwoordt dezelve op eene zegepraalende wyze, voor de Taalgeleerdheid, en doorvlegt het met aanmerkingen, die den Onderwyzeren niet min te ftaade kunnen komen,dan den Leerlingen: beiden zullen zy , vatbaar zynde , voor de taal des gezonden Verftands, hier onderwys ontvangen, en den Hoogleeraar dankzeggen voor zyn Meesterftuk. Van "een geheel /edekundigen aart, is de laatfte Verhandeling, Over de Bloedverwantfchaplyke Genegenheid. De groote zaak des Huwelyks, en de daar uit voortfpruitende betrekkingen, wordt hier gehandhaafd, en aangetoond , dat de Voorzienigheid ten oogmerke gehad hebbe, door deeze vereeniging, drie zeer gewigtige einden te bereiken, > als 1. De Volduuring van het Menfche- lyk Geflacht, op eene wyze, met Deugd, Welvoeglyk- heid.  WYSCEERIGE VERHANDELINGEN. 625 heid, en een goed Staatsbeftuur, beftaanbaar. —— Ten 2. De Opvoeding van Menfchelyke Schepzelen, tot de volbrenging der verfchillende pligten op hun rustende, als Redemagtige en Zedelykwerkende Weezens. En ten 3. Het geluk der geenen , die deeze verbintenis aangaan. Vervolgens beantwoordt hy de drie vraagen. —— Of het met de Natuur overeenkomt, dat de Getrouwden alleen twee Perfoonen zyn, één Man en ééne Vrouw V Of de Huwelyks Vereeniging het geheele Leeven moet volduuren ? Of de Opvoeding der Kinderen den Ouderen moet overgelaaten, dan het Algemeen opzigte toevertrouwd worden ? Wy kunnen niet meer, dan deeze hoofdbyzondcrheden aanflippen, en de Verhandeling zelve der leezinge, nevens de voorgaande, aanpryzen; ons ten vollen verzekerd houdende, dat allen, die, op Wysgeerige Stigting, welke de Eerwaardige Vertaaler betuigt, te meermaalen, 'er uit gehaald te hebben, gefield zyn, zich niet bedroogen zullen vinden. Alles is ook zo zeer naar 't peil van 't gezond menfchen verftand gefchikt, dat bea itie; voor allen verftaanbaar fchryft; is hy ergens overtollig, 't is in het vermenigvuldigen zyner voorbeelden ; doch zal men dit ligt verfchoonen , als men in aanmerking neemt , dat deeze Verhandelingen grootendeels Lesfen zyn, voor de Jeugd gefchikt. Verhandelingen , uitgegeeven door de Maatfchappy ter bevordering van den Landbouw te Amfterdam. Te Amfterdam. by C. N. Guerin, 1786. In gr. octav» 174 bladz. Het thans afgegeeven Stufcje behelst eenige Antwoorden op de volgende Vraag der Maatfchappy. „ Welke zyn „ de beste middelen, om de Kinderen der Landlieden in ,, ons Vaderland, van hunne eerfte jeugd af aan, zo in ,, de Dorpfchoolen als anderzins, eene genoegzaame ken„ nis te doen verwerven van die kundigheden, die tot „ hirn aanftaande beroep van Landbouwen en Vechou- „ wen noodzaakelyk zyn? En naardien hiertoe, „ onder meer anderen, een gepast, en aan het opgemelde oogmerk, voldoende Schoolboek waartchynlyk'in aan„ merking komen zal; hoedanig behoort het zelve inge„, richt te zyn, om, door middel van het zelve, van » de  <)2(5 MAATSCHAflPV WEGENS den landbouw. de oude Ondervindingen, en laatere Ontdekkingen in deeze Weetenfchappen, het best mogelyke gebruik te ,, maaken?" , _ . . , TT De Heer j, r. muller , Lid van het Provinciaale Utrechtfche Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen, en Burger der Stad Amfterdam, heeft, met zyne beantwoording deezer Vraage, de Gouden, en de Lerwaarde w vin loo, Predikant in 's Heerarends Kerk in ZuidBeveland met de zyne de zilveren, Medaille weggedraasen. By deeze twee Verhandelingen hiermede volledig Gemeen gemaakt, heeft men ook hog gevoegd twee Lhttrekzels uit ingeleverde Verhandelingen, waarvan de eene opgefteid was," door a. b. pardon te Amfterdam, en de andere door d. van tol te Rotterdam. De geëerde Opftellcrs deezer Stukken geeven verfcheiden aanmerkingen nopens dit onderwerp aan de hand, die de nadere overweeging van des kundigen verdienen; waarom de Maatfchappy het ook raadzaam gevonden heeft, dezelven verder aan te beveelen. Wel byzonder heeft de Maatfchappy zo veel genoegen genomen in het door den Heer m,xler ontworpen Schoolboek, dat het haar aanleiding gegeeven hebbe, om reeds een voorftel deswegens openlyk aan te kondigen, en daar door bekwaame perfoonen uit te noodigen: i. Om, naar aanleiding dier Verhandelingen, en wel 'byzonder naar het gefchetfte plan van den Heer mül" ler te vervaardigen en uit te werken het eerfte Deel " van zulk een Schoolboek, beftaande uit elf Hoofdftukken, te vinden bl. 36-50. Tot het vervaardigen en uitwerken van het tweede DeeCbeftaande in vyf Hoofdrukken, te vinden bl. 50-55. Verklaarende de Maatfchappy verder, dat het oogmerk is, de overige deelen mede op gelyke wyze aan " het Publiek ter bewerkinge voor te ftellen." RE-  REGISTER VAN BOEKEN en SCHRIFTEN, Die in het Eerfte Deels Eerfte Stuk, van dit Werk, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. Met derzelver Pryzen. A. Abresch, (P.jParaphrafs & Annotationum tn Epistolam ad Hebraos Jpecimen. Lugd. apud A. et J. Honkoop, in Svo. f. m. f i - o - o r-^r Abu Becri, Mohammedis Idyllium Arabicum. Ldidit Everardus Scheidius, Hard. apud J. a. Kasteel, m 4*o. f.: 'm. f i :.''-'f - o • • •• : 2°9 Aitton, (H. A.j Onderwys in de Christelyke Zedeleer, vraagswyzc voorgefteld. Utr. by. A. van Paddenburg, in gr. Svo. ƒ i - 8 - o 483 Aken , (F. van) Vaderlandfche Gezangen voordeNederlandfche Jeugd. Amft. by J. Weege , in gr. 8vo. ƒ i 5 - ° 605 Albon, {Grave d') Verhandelingen over de Gefchiedenis, Regeenngswyze, Zeden, Gewoontens , Weetenfchappen, en fraaije Konften van eenige Natiën in Europa, II Deelen. Amft. byJ. Weppclman, in gr. Svo. ƒ4 -10 - o 386 Antwoord (Nodig) op het zeer onuoodig Request aan het Confistorie ingeleverd , door eenige Leden van de Lutherfche Gemeente te Amfterdam. Amft. by D. M. Lengeveld, in gr. Svo. ƒ o - 8-0 537 TDeattie, (f.j Wysgeerige en Zedekundige Verhandelin- -° gen, Ilde Deel. Jrlaarf. by A. Loosjes, Pz., in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 6l7 Befchryving van de plegtige Viering van Neerlands gewenscht" Verbond met Frankryks Koning Lodewyk den XVIden , binnen Zierikzee. Zierikz. by P. O. van den Thoorn, in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 477 ' Befpiegelingen der vierLeevensftanden, Ifte Stukje. Haarl. by A. Loosjes, Pz. in gr. Svo. ƒ o - 18 - o 36 Binckes, (S.) Verklaaringe van de Statuten, Ordonnantiën, Reglementen en Costumen van Rechten 111 Friesland, anders genaamd \s Lands Ordonnantie, IV Deelen. Leeuw, by G. Tresllng, in gr. Rvo./io-:-o 413 Blom, (Af) Verhandeling over den Landbouw, m de Co- I. DEEL. N. ALG. LETT. NO. 15* Xx 1»-  REGISTER. lome Suriname , in orde gebragt, en met de noodige Ophelderingen en Bevvysredenen voorzien, door F. Fis. fcher Heshuizen ,&c- Te Haarl. by C.van der Aa, in gr. Svo./ 2-16-0 45» Bofc, {P. du) Leerredenen over den Rrief van Paulus aan de Ephezeren- Hlde Deel, 2de Stuk. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. Svo. ƒ 1 - o - o 400 Bosch, {Bern.) Leerredenen. 3de Stukje. Amft. by M. de Bruin, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 -yo 319 Brenckr a lirandis, (G.) Taal-, Dicht- en Letterkundig Magazyn. lfte Deel, No. 3, Amft. by C. Groenewoud, in gr. Svo. ƒ0- 12-0 306 Brief aan Philadelphus, over zyne uitgegeevene Brieven, en de twee Verhandelingen van den Eerwaardigen Schutte , over Gods Testament en Verbonden, door Ingenuus Alciophilus. Alom, in gr. Svo. ƒ o - 6 - o 194 1 (vyfde) van Philadelphus, over Gods Testament en Verbond, onder de Nieuwe Huishouding. Alom, iu gr. Svo. ƒ 1 - 2 - o 44Ó Briefwisfeling tusfehen de Familie en Bekenden, van den Vriend der Kinderen. Ifte Deel, 2de Stuk. Haarl. by C. Bohn en Zoon, in Svo. ƒ o - 16 - o 215 Brieven. (Nationale) ifte Stukje. Amft. by J. Allart% in gr. Svo. ƒ o - 16 - o 30 . van eenige Jooden, over den tegenwoordigen toe- ftand van den "Christelyken Godsdienst , enz. door C. v. S. Haarl. by C. van der Aa, in gr. Svo. / 2-0-090 « (Tweetal) over de orde of plaatzinge der Voorwerpen in Gods eeuwig Raadsbefluit, enz. Door een Beminnaar van het Waare en Oude. Alom , in gr. 8vo. ƒ o - 14 - 0 }9\ «— (Drie) van Janus Phileufebius, aan zyn Vriend Liberius Philaletes, over de Joodfche Brieven, by van der Aa. Utr. by B. Wild, in gr. Svo. ƒ o - 12 - o 309 , over hét Beftuur der Colonie Esfequebo en Demerary, tfte;Stuk. Amft. by W- Holtrop , in gr. Svo. ƒ 1 - 16-0 420 . van een Kanunnik Penitentiarius, over zaaken van den Godsdienst. Brusf. by J. Kerkman, in gr. Svo. fo - 16 - o 453 Brink, {R. A. ten) een Geloovige, ftrydende in het Gebed' enz. 11de Deel. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 233 Brinkman, (C.) Beknopte Opheldering van eenige plaatzen des N. Testaments. 5de Stuk. Utr, by S. de Waal, in gr, m, f, Q-c,  REGISTER. Broek, (J. le Sage teti) Kerklyke Leerredenen, over gewigtige Onderwerpen , in gr. Svo. ƒ i - o - o 359 Broes, (P.) De Peinzende Kristen. 4de Stukje. Amft. by P' Schouten, enz. gr. 8vo. f o - 14 - o 5 Brooke, (P.~) Juliet Grenville, of de Gefchiedenis van het Menschlyk Hart. Amft. by W. Troost. 11 Deelen , in Svo. / 2 - o - o 35 Bylagen , behoorende tot het Rapport van de Heeren, door Hun Hoog Mogenden gecommitteerd, tot het onderzoek , wegens de redenen van het niet uitvoeren van H. Hoogm. Orders, tot het verzenden van tien Schepen na Brest! ifte en 2de Stuk. Dordr. by Blusfe. Amft. by Verlem 5/3-8-0 3C0 fampe , (J. //.) Volledig Leerftelzel van Opvoeding , ^-/- ontworpen door eenige Geleerden in Duitschland. Ifte Deel. Amft. by de Erven P. Meijer en G. Warnars, en de Wed. J. Doll, in Svo, / 2 - o - o 131 Capper, (JP) Onderrichtingen wegens het reizen over Land, langs den weg van Suez, door Egypte, na Europa; benevens Dagverhaal eener Reize uit Europa na Indie, door de groote Woestyne van Arabie. Met Kaarten. Amft. by J. Interna, in gr. Svo./1-16-0 430 Catechismus der Weetenfchappen , fchoone Kunften en fraaye Letteren. 3de Stuk. Amft. by A.Fokke,Simonsz. in gr. Svo. ƒ 2 - 6 - o 28? Characterkunde der Vaderlandfche Gefchiedenisfe. Ilde Deel. Haarl. by A. Loosjes, Pz. in gr. 8vo./i - 10 - o 582. Chomel, (M. N.) Algemeen Huishoudelyk, Natuur-, Zedekundig en Konst-Woordenboek. Vervolgd door J. A. de Chalmot. Ifte Deel, ade Stuk, of VUIfte Deel van het Woordenboek. Kamp. by J. A. de Chalmot en Amft. by J. Tntema, in gr. 4to. ƒ 6 - o - o 472 Christen (De Denkende) 5de Stukje. Amft. by J. van den Burg en Zoon, in gr. Svo. fo -12-0 6% Commentationes de Ratione Studii, J. Fortii Ringelbergii, Dei". Ërasmi.M. A. Murers, G. I. Vosfii & C. Barlaft. Hard. apud]. k Kasteel, in Svo.f. m. f 1-5-0 _ 258 Corver, (Af.) Tooneel Aanmerkingen, vervat in een omfiaudigen Brief, aan den Schryver 'van het Leeven van Jan Punt. Leyd. by Com. Pleiligert , in gr. 8vo. ƒ 1 -5-0 224 Couweuhoven, (J.) Het Orgelfpel, niet alleen beftaanbaar met, maar zelfs bevordelyk tot, de GodsdienstoefTening in de Christelyke Vergaderingen. Amft. by J. Tntema, in gr. Svo. ƒ g - 8 - o 236. Xx 3 Lam, Xx 3  REGISTER. D. T)am ,(Ch.T.) Inleiding tot de Fabelkunde der oude Grieken en Romeinen. Leyd. by W. EP. Gryp, in Svo. ƒ i - 5 - o 260 Decambon,(M. G.) gebooren van der Werken. Het Huwlyk van Figaro , of de Dag der Zotheid , Blyfpel. 's Hage by J. F. de Agé, in gr. Svo. ƒ1.4.0 60% Deukalion en Pyrrha, Tooneelftuk. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. Svo. ƒ o - 15 - o 135 De Walvischvangst , met veele byzonderheden daar toe betrekkelyk. lilde Deel. Amft. by P.Conradi, en teHarl. by V. van der P/aats,'m gr. 4to. ƒ 2 -0-0 82 , . IVde Deel. ƒ 2 - o - o 510 Dichtoefeningen van het Kunstgenootfchap, onder de Zinfpreuk: Studium Scientiarum Genetrix, en Prysverzen. Vde Deel. Leyd. by C. van Hoogeveen, Junior, in gr. 8vo. ƒ 1 - 5,- o 217 Dödcr/ein, (Joh. Chr.) Opheldering van het Gebed onzes Heeren. Utr. by G. T. van Paddenburg, in gr. Svo. ƒ o - 11- o 577 Dries/en, (P.) Scheikundige Verhandeling, over de Magnefia Alba, en het nuttig gebruik van de Moederloogeu van Zeezout in ons Vaderland. Amft. by P. Conradi, in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 445 E. Eer (De) en het Regt van Hollands Inwoonders verdeedigd tegen C. Zille/en,s Aanmerkingen , enz. Dordr. by//. dc Plaas, in gr. 8vo. f o - 6 - o 245 Eichhorn , (J. G.) Inleiding tot het Oude Testament, lilde Deel. Amft. by J. Weppelmau , in gr. 8vo. ƒ 3 - 6 - o 337 Ekartshauzen , (K. van) De Gefchonden Rechten der Menschheid. II Deelen. Amft. by J. W. Ehve en D. M. Langeveld , in gr. Svo. f 1 - 1 o - o 609 Emdre,(S- van) Het voorbeeld der Godlyke Waarheden, van A. IPcUenbroek , tegens de gevoelens van Partyën verdeedigd. Utr. by G.T. van Paddenburg en Zoon, enz. in Svo. ƒ 1 - o - o 193 Enrnerens, (J.) Eenige Zeeuwfche Oudheden, uit echte Stukken opgehelderd. Midd. by W. Abrahams, in gr. Svo. f v ~ ïo - o 20S Esdré, (y.) Inleiding tot de kennis der Natuurlyke Wysbegeerte. IVde Deels, ifte Stuk. Leyd. by F. dc Does, in gr. Svo. ƒ 4 - 10 - o 15 >—IVde Deels, 1 de Stuk, ƒ 2 - 8 - o 408 ra-  REGISTER. F. Fabelen (Leerzaame) en Vertelzels. Leyd. by W. H. Gryp, in gr. 8vo. ƒ o - 12 - o 41 Fanny Belton , of de Gefchiedenis eener ongelukkige Juffer. . Ilde Deel. Amft. by J. PVeppelman, in Svo. ƒ 1-0-0 47 Fcith , (R.) Brieven over verfcheide Onderwerpen. Ilde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 167 Fest, (J. S.) Proeve, over de Voordeelen van de Rampen en T'egenfpoeden des Menschlyken Leevens. II Deelen. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. 8vo./2-i6-o 554 G. Gedenkfchriften voor den Graave van Cagliostrh. Amft. by J. van Gulik, in Svo. ƒ o - 11 - © 345 ., van den Marquis de Pombal. IVde Deel. Amft. by D. Schuurman, in gr. 8vo. ƒ 1 - 10 - o 436 Gefchenk voor de Jeugd, IVde Deels, ifte Stukje. AmlL by J. Allart, in Svo. ƒ o -16-0 219 Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden, voor deVaderlandfche Jeugd. Vde Deel. Amlt.byJ.Allart, in izmo.ƒ1-16-0 87 1 Vide Deel, in i2tno. ƒ 1 - 16 - o 300 TJaastert, (J.van) Proeve van Mengelpoëzy. Leyd. by A. en J. Honcoop, in gr. tfvo. f 1 - 0 - o 40 IPamclsvcld,(T.van) De Bybel verdeedigd. Vde Deel. Amft. by j. Allart, in gr. 8vo. ƒ 2 ■ 8 - o 225 . Vide Deel, ƒ 2 - 8 - o 523 Hamer Her, (£>.) Naauwkeurige en duidelyke verklaaring , over de Statuten, Ordonantiën, Reglementen, en Cos- tumen van Regten in Friesland. lilde Deel. Franek. by D. Romar, in gr. 4to. / 4 - 16 - o 372 Handboekje voor Nederland , of de bepaalingen van de meest gebruikt wordende Staatkundige Woorden. Amft. by J. de Jongh , in fivo. ƒ o - 12 ó 382 Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinfpreuk: Servandls Civibus. Xde Deel. Amft. by P. Couradi, in gr. Svo. / 4- 6- o 12 Handvesten en onuitgegeeven Charters, behoorende tot de Befchryv'ng en Chronyk van Nymegen. Nym. by A- van Goor, in gr. Svo.- ƒ 1 - 16 - o 129 Heloïze, (De laatfte) of Brieven van Junia Salisbury. II Deelen. 's Hage by H. H. van Drecht, in Svo. fi - 3 - © 179 Hemert,(P. v««)DeBedeen haar Gezag in den Godsdienst. 2de Stuk. Rott. by de Leeuw en Krap, in gr. 8 vo. ƒ i-16-o 316 Hendrik Stilling's Kindsheid, Jongelingsjaaren en Vreem- delingfchap. Arnh. by IV. Troost, in Svo. ƒ 1 -12-0 93 Xx 3 Hen-  register; Jleiinert > (J- F.) «fe Altitudinum menfurrtiont ope Barometri. Traj. apud, A. a Paddenburg, in %vo. w. ƒ• ƒ o-18-0 54a Herder, (J. G.) De Geest der Hebreeuwfche Poëzy. 3de Stuk. Leyd. by J. van Tifelen en B.Onnekink, in gr. 8vo. ƒ 1 - 16 - o 571 Hermes, (J. Overweegingen , Alleenfpraaken en Gebeden, voor Godvrugtige Avondraaalgangers. Uit het Hoogduitsch vertaald, en met eenige ftigtlyke Overdenkingen en Gezangen vermeerderd, door G. van der Zoo. Amft. by de Wed. A. D. Sellfchap en P. Huurt, in gr. 8vo. / 1 - 6 - o 279 Herwerden, (fl. van)'sHeilands Verzoekinge in de Woestyne. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 1 - 12-0 270 Historia Imperii vetustlsfiml Jocïanidarum in Arabla Felice ex Arabicis Scriptoribus, ab Alb. Sthultehs, & Colonia Joctanldarum deducla , par S. Bochartum. Hard. apud J. a Kasteel, in 4I0. ƒ 2 - 8 - o 209 Historie (Korte) en Befchryving van Franeker. Fran. by D. van der Sluis en D. Romar,'m gr. Svo. ƒ o -14 - o 391 (Hedend.) of tegenwoordige Staat van Friesland, Ilde Deel. ifte Stuk. Amft. by P. Schouten , enz. in gr. Svo. f 3-0-0 289 1 van Overvsfel, Ifte Deel. ƒ 2 - 10 - o 503 Ho/Jlcde , (P.) Tweede Apologie. Rott. by P. van Dyk en H. Ihfhoui, in gr. Svo. f 1 - \r> - o 310 Hurd, -JV.) Gefchiedenis van alle Godsdienften. Vide Deel. Amft. by M. de Bruin , iu gr. Svo. ƒ4-13-0 611 I en J. Jmme, (IV.) De Dankbaare. Eene Franfche Gefchiedenis. ■*■ Amft. by P- Uylenbroek, in gr. 8vo. ƒ 1 • 10-0 45 Ingenhousz, (J.) Verzameling van Verhandelingen over verfchillende Natuurkundige Onderwerpen. Ilde Deel, *s Hage by J. van Kleef, in gr. Svo. ƒ 5-10 - o in Jofephus, (Flavlus) Alle de Werken, met Aanmerkingen van J. F. Martinet. lilde Deel. Amft. by Allart en Holtrop , in gr. Svo. ƒ 3 - 10 - o 7 IVde Deel, ƒ '3 - ia - 238 K. Tfasteleyn, (P. J.j Chemifche Oefeningen, 4de en 5de Stukje. Amft. by A. J. van Tol,in gr. Svo. ƒ 1 -2-0 148 . Befchouwende en Werkende Pharmaceutifche, Oe- conomifche en Natuurkundige Chemie. Ifte Deel. Amft. by IV. Holtrop, in gr. Svo. ƒ 2 - 15 - o 540 Kemp, (F. A. van der) Naaleezing van Stukken tot de Mi-  KEGISTERi litaire Jurisdictie betrekkelyk. II Deelen. Utr. by Ët Wild, in gr. Svo. / 4 - 16 - o 427 Kleyn, (ƒ• P.) en Vrouwe (A.) Krygsliederen, No. I< en2. Utr. by G.T.v'an Paddenburg, in gr.8vo./o-8-o 521 Klinkenberg, (J. van Nuys) (Jnderwys in den Godsdienst. Vide üeel. AmII. by J. Allart,in gr. Svo.ƒ3-5-0 267 — De Bybel door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Aanmerkingen verklaard. Xide Deel. Amft. by J, Allart, in gr. 3 vo. f 3 - 5 - o 395, Klinkhamer, ( ƒ".) Korte Handleiding tot verftand der Voorbeeldige , Zinnebeeldige,en Profeetifche Godgeleerdheid. Amft "by A. J. van Toll, in gr. Svo. ƒ" 1 - 5 - o 229 Kok, (J.) Vaderlandscb Woordenboek, XlIIde Deel. Amft. by J-. Allart, in gr. Svo. ƒ 3 - 12 - o 2$ Krieger , (W. L.) Gefprekken en Overdenkingen over het Lyden en Sterven J. C ifte en 2de Stukje. Amft.. by J. Wesfing, W&. in gr. Svo. / 2 -12-0 4 Kuypers, (G.) Het oogmerk en de komst van den Zoon des Menfchen, enz. Gron. by J. Bolt en L.Huifingh, in gr. Svo. ƒ o - 6 - o Leesboek voor Kinderen. Ifte Deels, ifte Stuk. Amft. by de Erven P. Meijer, G. IVamars en de Wed. J. Dofl, in Svo. ƒ o - 16 - .0 133 Leeven en Character van Dr.Mattliias Theophilus Spltsbaart, Amft. by PI. Gartuian en I. de Jongh, in Svo./'i - ic-o 223 Lienhard en Geertruid , een Boek voor het Volk, ƒ 1 - 16 - o 39'ï Lis, (F. H. van) De Eer en het Gezag der Formulieren van Eenigheid , en byzonder van den Heidelbergfchen Catechismus verdeedigd , enz. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. Svo. ƒ o - iS - o 108 ■Loo, Cj'. van) Leerredenen, 11de Deel. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. Svo. ƒ a - 4 - o 275 Luzac, (jF.) Redenvpering, ten betooge , dat de Geteerd,* heid de Voe liter is der Burgerdeugd, vooral in een vry Gemeenebest, uit het i atyn vertaald , door Jan ds Kruyjj. Leyd. by //. Moftert ,in gr. Svo./o-6-o 20 r Lyden (Het) van de jonge Wertherin. Amft. by J. B. Elwe , in S vo. ƒ o - 12 - o 477 Lykreden, op het affterven van den Wel Ed. Geftr. Heef en Mr. J. C. van Hoopt, Heer van Borgt &c. &c. &c. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. 8vo."/o-8-o 406 Lynden, (C. van) Vervolg der daadelyke Godgeleerdheid, van A. Huurt, 4de Stuk. Amft. by J. ten Houten , ens, in gr. Svo. ƒ 2-0-0 Xx 4 jftftfe.  REGISTER. M. Ti/jacquet, (jf.) Proeve van Dichtkundige Lettêroeffenin» ■*'-*gen. lilde Deel. Utr. byde Wed. J. van Schoonhoven, in gr. 8vo. ƒ i - 8 - o 43 Maerlant, (j. van) Spiegel Historiaal of Rymchronyk , met Aantekeningen van Mr. J. A. Clignet en Mr. J. Steenwinkel. Ilde Deel. Leyd. by F. dc Does, in gr. Svo, ƒ 3 - 10 - o 72 Marcel, (A.) I weetal Kerklyke Leerredenen, uitgefprooken op Dank-, Vast- en Bededagen. Rott. by de Leeuw en Krap, f o - S - o 404 Vaderlandlievende Leerredenen, over Psalm CXXXIII: 1. Utr. by J.van Rosfum , in gr. Svo. ƒ o - 5 - 8 580 Martinet, (J. F.) Historie der Waereld. Vde en Vide Deel. Amft. by J. Allart, in gr. ivo. f 7 -15-0 498 Meiszner, (A. G.) Leerryke Verhaalen en Samenfpraken, ifte Stukje. Haarl; by F. Bohn, in gr. Svo./o_ 18 - o 515 Mengelingen, (Taalkundige) uitgegeven, onder de Zin.fpreuk : Lingucc Patrue excolendce Amore, No. 6. Leyd. by F. de Does, in gr. Svo. ƒ o - 12 - o 32. Mengelwerk, onder de Zinfpreuk : Tendimus ad Cmlestem Patriam. Sfie Stukje. Utr. by de Wed. J. van Schoonhoven, in gr. 8vo. ƒ o - 18 - o 210 Mercier , Myn Slaapmuts. Ifte Deel, 2de Stuk. Haarl. by C. H. Bohn en Zoon; in 8vo. ƒ 1 0-0 94 • De Wildeman, Amft. by 1. de Jongh, in Svo. ƒ 1 - 16 - o 221 Meijer, (L.) Rybel der Natuur. Ilde Deels, ifte Stuk. Amft. by M. dc Bruin, in gr. 8vo. / 3 - o - o 49 Ilde Deels, £de Stuk, ƒ 2 - i\ - ó 1S1 Pillier, (j. M.) Gefchiedenis van Carel van Burgheim en Emilia van Rofcnau. II Deelen. Utr. by G. T. van Paddenburg, enz. in Svo. ƒ 4 - 8 - o 350 Moens, (P.) en A. van Ovcrflraaten, Vaderlandfche Dichtproeven. Haarl. by A- Loosjes, Pz. in 8vo. /o-4-o 522 Montesquieu, De Geest der Wetten. Vertaald door D. H. van Nooten, met Wysgeerige en Staatkundige Aanmerkingen vermeerderd. Ifte Deels, 2de en 3de Stuk. Amft. by W. Holtrop, in gr. Svo. ƒ 2 -14-0 162 ilde Deel, ƒ 3 - 16-0 365 . — lilde Deel, ƒ 4 -0-0 544 Montrofe en Amelia, gevolgd naar het Franfche. Amft. by P. J. Uilenbroek, in Svo. ƒ o - 8-0 608 Moshcim, (J. L.) Gefchiedenisfeu van de Vyanden van den Christelyken Godsdienst. Uitgegeven door M. G. Win*'  H E G I S T E R ;. mnckïer. Arnh. by J. H. Moeleman , in gr. 8vo. fa- 8 -o ■ . 532 Munniks (?0 Tydrekenkundige Historie der voornaam. Sfgèeringen in Europa. Camp. by A (3' Gh.) Befchouwing der Wonderen Gods, in de minst geagtfte Schepfelen. Of Nederlandfche Infecten. II de Deel, Tab. 1. van het eerfte, en Tab. 1. van het derde Stuk. Amft. by J. Ch. Sepp, in 4to. ƒ 1 -16-o 427 Slype , (J. TV. van) Tempelgezicht van den Propheet Zacharia. Ifte Deel. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 351 Smetius, (J.) Chronyk van de Stad der Batavieren, uit eigenhandige Aantekeningen vermeerderd en verbeterd, en voorts vervolgd tot de Jaare MDCCLXXXIV. Nym. by A. van Goor, in gr. Svo. ƒ 1 - 12 - o 123 Sonnerat''s, Reize na de Oost ■ Indien en China , in den Jaare 1:74—1781. op last des Konings van Frankryk gedaan, ifte Deel. Leyd. by A. en J. Pionkoop, in gr. Svo. ƒ _ - o - o _53 Springer ,(J. Ch.E.) Proef van een Handboek. Edam by A- 'Tolk, en te Amft. by H. Keyzer, in gr. Svo. fi • 10 - o 593 Sterk, (A.) Predikaatfie over de bewyzen voor de Leer der Heilige Drieêenheid. Amft. by D. M. Langeveld, tn gr. 8vo. ƒ o - S - o 538 Stolte, (IV.)Htt gewigtige, vreest God , eert den Koning. Zwolle by & Clement en Zoon, in gr. Svo. fo - 8 o 321 Stukken (Verzamelde) van Vernuft en Smaak. Leyd. by W. H. Gryp, in gr. 8vo. ƒ 3 - o - o 603 Styl, (S.) Asteria, Friefche Lierzang. Harl. by V. van der Plaats, enz. in gr. Svo. ƒ o - 6 - o 640 Suermond, (TV.) Leerreden , gehouden op den Keurdag der Regeering van Deventer. Dev. by G. Brouwer, in gr. 8vo. ƒ o - 8 - o 450 Swaving, (C.) Proeve en Aanmerkingen , over het regt en onregt gebruik der Heilige Schrift, enz. 5de Stukje. Utr. by A. van Paddenburg, enz. in gr. Svo. fo -12 - o 1 Swinden , (J. H. van) Pofitiones Phyfica. Tomus Primus. Hard. apud J. a Kasteel, in ivo. f.m. ƒ•$- 5-0 324 Ta-  REGISTER. T. rnafereel der Algemeene Gefchiedenisfen van de VcreeI nigde Nederlanden, gevolgd naar het hranfche van den Heere Cerijier. iXde Deels, ifte Stuk. Utr. by B. Wild, in gr. 8vo. ƒ i - 10 - o "7 IXde Deels , ade Stuk , ƒ i - 16 - o 465 Therefe en Faldoni, of Brieven van twee Geheven te Lyon. ï Deelen, 's Hage by J. van Clcef, in 8vo. ƒ 3 - 6; ? =64 TUMgf, (G.) Bedenkingen over de Schaarsheid van Zeevaarend Volk, enz. Amft. by H. W- en C Dromberg, in gr. Svo. ƒ o - 0 79 Verborgenheid, (De) die van alle Eeuwen en Geüachten V£verborgen was, openbaar gemaakt door het Euangelie of de eindelyke Gelukzaligheid al er Menfchen. Uit het Engelsch vertaald, door P. van Hemert. Rott. by do Leem en Krap, in gr Svo ƒ 1 - 16 - o 3^8 Verdaadbin» (Korte) van het Christendom , door een VvtrïmöHoogduitsch Godgeleerde. Amft. by M. dc Kruin in gr. Svo. ƒ 1 - 4 - o j1*Verhaal (Historisch) van het gepasfeerde te Leyden, met de Propofitie van Geheimhouding , enz. met eg e en zeer geïigdge Stukken. Leyd. by G. Eèyligert', m.gr. Verhaai-n0 (Zedelyke) getrokken uit de Werken van de Heeren d'Amald, Mercler, en anderen, IXckDeel. Amft bv A. Mens, Jansz. in 8vo. ƒ 1 -16 - » 261 xt j„„Apiinff van den Heidelbcrgfchen Catechismus , door Verhandeling van aen oeiuciuci., yyyVIU Tilde twee Godgeleerden, Zondag XXV e*x^,*J%2|Sf Deel. Utr. by S. Waal en G. van den Erink, Jansz. J_i___Vuit{egIeêven "do°or het Edamsch Genootfchap: Tot Nut van 't Algemeen , opgefteid door Petrus Schouten F dam bv A. Tolk, enz. in Svo. ƒ O - 5 *'-0 302 J__!____*over het Beftuur der Zeden. Amft.byG.^ V^lïdeuïen uitgegee'ven door het Zeeuwsch Genoot- Vfch^ te VlisÜn§en ' XId£ DeeL Midd. by P. Gïllisfen, in gr. 8vo. / 4 - o - o 149 J^____- raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teylers Godgeleerd GenootSap Vde Deel. Haarl. by f. Enfchedé en _.9«.« en J. y«« 0W, in gr. 4to. ƒ a - 10 - o ^LI-J-L van de Maatfch. des Landbouws. . Amft. by C. N. Cuerin, in gr. Svo. ƒ 1 - 5 - .0 y«  REGISTER. Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der Kun- ften en Weetenfchappen. IVde Deel. Rott. by R. Arren- bergman te Amft. by J. Allart ,'mgx, 8vo. f4-i5-o 493 Veruel, (,/.) Proeve Van Poëtifehe Brieven. Gouda by W- Verbiaauw, in gr. 8vo. ƒ o - 8 - o 442 Verzameling van Stukken, betreffende de valfche befchul- digingen tegen Catharina Taan, Wed. van der Meulen. Leyd. by L. Herdingh, in gr. 8vo. ƒ 1 » 10-0 338 Vier Zaamenfpraaken, nopens de Aanmerkingen van den Heer M. Corver, op het Leven van Jan Punt, Amft. by P. Conradi, enz. in gr. Svo. f o - 6 - o 224 Voorst, (C. van) Zedekunde voor Kinderen, ifte Stukje. Leyd. by A. en J. Hon koop , in 8vo. fo- 3-0 381 W. TV/erken (Nederlandfche Dicht-enTooneelkundige) van het W Genootfchap, onder de Spreuk : Door Natuur cn Kunst. ifte Stuk. Amft. by W. Holtrop, in 8vo. fo-16- o 520 Willem de Ifte, Prins van Oranje, Treurfpel. Haarl. by J. van Walré, in gr. 8 vo. ƒ o - 12 - 0 43 Witte, {Dc) Cephalide. 's Hage by J. A. van Drecht, in Svo. ƒ 2 - o - o 478 Wolf (E.) en A. Deken, Historie van Willem Leevend, [niet vertaald.] VIII Deelen. 's Hage by J. van Clcef, in gr, Svo. / 19 - 4 - o 175 Wy, (G. J. van) HeelkundigeMengelftoffen, Ilde Deels, ifte Stuk. Amft. by J. van Selm, in gr.8vo> ƒ 1-50 109 y^angfter (Myne Minderjaarige.) Utr. by H. van Emenes, in gr. Svo. f o - 8 - o 178 Zillefen, {Corn.) Aanmerking op het Leydfche Ontwerp der Gewapende Corpfen in Holland. Haarl. by C. van der Aa, in gr. 8vo. ƒ o - 8 o - 245 Zollikofer, (G J.) Leerredenen , iïfte en 9de Stuk. Amft. by de Er ven P. Meijer cn G. Warnar s, in gr; 8 vo. ƒ3 -1 • o 188 DRUKFOUT. In het mengelw. bl. 591. (laat Aa: comm. 3 vh'. moet zyn 5 vh'. ftaat Acct. Vini aa z. iv. moet zyn 5 iv,