Ij li       L IJ K R E D E o p PIETER NIEUWLAND, OP DEN 24. V AN WINTERMAAND, 1794UITGESPROKEN TE AMSTERDAM IN DE MAATSCHAPPIJ FELIX MERITIS, DOOR JAN HENDRIK VAN SWINDEN. Semper honos, nomenque tuum, laudesque manebunt. VIRGIL, Te jfMSTÊRDAM, Bij P, DEN HENGST^ 17951 M   .♦ AAN commissarissen; directeuren en leden D &- R Maatschappij TER. SPREUKE VOEREN B-Si É L I X ME R I T I $ t T É Amsterdam. * 2 WORüi  WOR£fI' ÖEEZt I* II K R E D E, ■ ■> MET DANKZEGGING O PGEDRAAGEN DOOR DEN S € H R IJ V E R. VOOR-  V OO'RB Ë R I C ti ti iHt heb te veels en te naauwe betrekkingen met wijlen mijnen dierbaar en Vriend, pietek. nieuwland gehad, en hij was een te groot man , dan dat ik zijne nagedachtenis niet zoude gevierd hebben. Agt, dagen na zijn overlijden, gaf ik kennis van mijne begeerte^ ■cm eene Lijkrede óver hem uittefpreeken^ aan Directeuren van het departement der Letter* kimde in de Maatfchappij Felix Meritis, waarvan nieuwland eep verdien/lelijk lid geweest was,- en tot welke ik ook het genoegen heb te behoor en. Direcleuren keurden mijn voor/lel goed,- en vervolgends hielden zich ook de Commisfarisfen der Maatfchappij, benevens gemelde Directeuren, beezigmet het noodige tot de behoorlijke uitvoering van deeze plegtigheid. Zij oordeelden niet alleen aan alle de Leden der Maatfchappij, en aan die Leden der regeering, welke tot derzelver werkzaamheden toegang hadden, bij gedrukte billetten te moe* 3 ter.  vi VOORBERICHT. te'ê bekend maaken , wanneer de redevoering zoude gehouden worden : maar ook tot het aanhoor en derzelve allen te moeten nodigen, die eenige bijzondere betrekking met nieuwland * gehad hadden* Be Heer lestevenon nam aan, niet dis Lid der Maatfchappij , maar als Curator' van 's Landt Hooge School te verfchijnen , gelijk ook ge, fchied is. De Hoogleeraaren van dezelve werden , door eenen brief, aan den Reélof Magnificus ingericht, en die door denzelven op de meest verpligtende wijze is beandwoord geworden , ten zelfden einde verzocht : gelijk ook eenige van nieuwlands mees! geliefde leerlingen , en die twee jongelingen , welke te Leiden, door het uitfpreeken van eene redevoering en van een dichtfluk, n i e u wlands nagedachtenis reeds hadden gevierd, De firenge koude heeft ons echter van de tegenwoordigheid dier Leijdfche Hoogleerück' ren, welke voornemens waren herwaarde te komen , beroofd. De Vader en de Broe.- dé  VOORBERICHT. vu der van. nieuwlands overledene echtgemote, eenige zijner meest bijzonders vrienden, vooral die, waaraan hij de groot/ie verpligting had, zijne medearbeiders in het Scheikundig gezelfchap, en in de Commisfie. tot de zaaien , het bepaalen der Lengte op, Zee betreffende , werden ook genodigd; de meesten verfcheenen. Eenige andere fchik~ kingen van minder belang , doch die alle firekten om de plegtigheid deftig te vieren , behoeven hier niet omftandig befchreyen te worden. Commisfarisfen , Directeuren, Leden, beijverden zich allen, om den eerbied, dien zij nieuwlands naam en, verdienflen toedraagen, aan den dag te leggen. Op- één /luk echter is het hun niet geoorloofd geweest hun plan ter uitvoer te brengen. De Leezer zal 'j immer te faamen een eenig boek hebben uitgewerkt: hij volbragt zonder hulp al wat hem aangewezen was; en in korten tijd had hij den geheelen omvang der verhevene Wiskunde, en haare toepasfing op NatuurWerktuig- en Sterrekundé bevat, en duidelijk begrepen. Welhar.st had. zijn meester moeite hem te vergezellen: hij nam eerlang eene vlucht, die zijn meester ftaarögend nog wel eenigzins, doch moei» jelijk kon nagaan: eindelijk was de meester buiten ftaat hem te volgen. Hij overtrof deezen verre jn al wat Mathematisch Genie, en kunde in die Wetenfchappen betreft; de aftland tusfchen meester en leerling werd veel grooter dan zij te voorgn tusfchen leerling en meester was: de meester vond zich meermalen gelukkig eenen leerling te hebben aangebragt, van wien hij, bij alk gelegenheid, hulp en onderrichting ontving. B 5 ïit  a£ LIJKREDE OP' De onbefchrijffelijke genie die Ninuwlanh bezat , en die voor alles vatbaar was, fcheen flechts enkel aan den gang gebragt te moeten worden , om daar na door haare eigen krachten alles af te .doen. —— Een leermeester mag zich verblijden zulk een leerling gehad te hebben, maar hij kan noch mag zich over denzelven , als of hij hem gevormd had , als of men uit den leerling tot den meester mogt befluiten , niet beroemen. Dergelijke Geniën worden niet gevormd, maar geboren , en wachten flechts naar de gelegenheid, welke de aanbidlijke Voorzienigheid zal doen opkomen, om zich te ontwikkelen. Gelukkig dien het Opperwezen daar toe, als een werktuig in zijne handen, gebruikt! Ik heb dit geluk genoten Mijne Heeren ! meesmalen heb ik mijne dankerkentenis in ftille eenzaamheid den ruimen teugel gevierd : ik betuig ze nu openlijk. Maar helaas! hoe hard valt het niet zulk eenen leerling, in het oprijzen van zijne glorie te moeten misfen , en in hem eenen Vriend , eene trouwe hulp te moeten derven ? — Doch laat ons, ook hier omtrent, in Gods wijze befchikkingen berusten! B'j een doordringend Verfland voegde nieuwland een zeldzaam Geheugen. Dit vermogen bezat hij reeds in zijne eerfle kindsheid, het vermeerderde met de jaaren, hoewel zijne ouders hem dit vermogen nooit  PIETER NIEUW LJA N D. 2? nooit hadden laaten beöeffenen, en hij nimmer opzettelijk iets van buiten heeft geleerd. Hij herinnerde zich alles , en heeft misfchien nimmer iets yergeeteiL Daar bij anderen, bij josep.hus sc a li oer. bij voorbeeld, die in drie weeken den geheelen homeros, en in vier maanden alle de Griekfche Dichters van buiten leerde , het Geheugen, voor een gedeelte kunst is, en met opzet ontwikkeld, btöefFend en gebruikt werd , was het bij nieuwland geheel natuurlijk j, en flechts een gevolg van den graad van aandacht, dien hij op alles , wat hem trof, vestigde , en van die doordringendheid des verflands, waar door alles, wat fchopn, fraai, nuttig, nieuw was, onverfchillig ook wat, hem diep treffen moest, zonder hem eenigen arbeid, eenige zelf niet de geringde moeite, te kosten. Het is gebeurd, dat een beroemd Dichter een nieuw Dichtftuk van veertig regelen, in tegenwoordigheid van. nieuwland, voorlas, die toen, hoewel nog een kind, echter reeds, ten minden, onder de aankomende Dichters behoorde. Men was meer of min geftoord dat nieuwland weinig aandacht op deeze voorleezing fcSieen te vestigen, en zicli meest met kleinigheden ophield; doch hij. herhaalde het vaers woord voor woord: en na twaalf weeken tijds , toen men toevallig daar over fprak, en aan nieuwland vraagde, of hij dat vaers nog wist, gaf hij tot antwoord zich een oogenblik te moeten bedenken;"hij bedacht zich, en zeide het vaers wederom op.  aS L IJ K R E DE OP Ik heb die bijzondere foort van geheugen die nieuwland eigen was, als een gevolg van den graad van aandacht, dien hij op de voorwerpen , welke hem troffen, gewoon was te vestigen , opgegeeven : en in de daad, hoewel zijn Geheugen, in die gevallen , en dus ook in al wat ftudien betrof, zeer groot was, vertrouwde hij zelf dit vermogen niet in zaaken, die in de gevvoone verkeering met menfchen voorvallen, of die hij op bepaalde tijden verrichten moest; en welke hij, die alles op zijn' juisteu prijs ftelde , niet, zo als wel bij f jmmige Geleerden, ofWiskunftenaren , zelfs op eene belachlijke wijze, heefr plaats gdiad, onder de kleinigheden , zijner aiudacht onwaardig, telde: neen; hij was gewoon zijn geheugen daar in te gemoet te komen , om niets te verzuimen, van het geen of noodzaaklijk , of pligtmaatig , of enkel voegfaam was : hij tekende alle dingen van dien aart aan, en was gewoon iederen morgen die aantekeningen na te zieu, en zo nodig te vermeerderen ; daar hij in tegendeel, in het vak van Wetenfchappen, voor zich zeiven geene aantekening behoefde te houden. Zoo gedraagt zich een verftandig Wijsgeer: hij tracht de fterke en de zwakke zijde der Gaven , die God hem gefchonken heeft, te kennen; oordeelt op de eerfte, met voorzichtigheid, te mogen fteunen; de andere, met de nodige hulpmiddelen te moeten verfteiken. Hoe  P IE TER NIEUWLAND. 29 »Hoe veel kwam dit voortreffelijk Vermogen kieuw land niet te flade, hetzij, wanneer zijn dichtiider ontfprong, om hem eenen rijken toevoer Van fraaije gedachten te bezorgen, en tevens voorwerpen door anderen reeds belcbreeven te doen vermijden! het zij, wanneer hij in de Letterkunde zaaken behandelde, daar ervarenis in de Gcfchiedluinde , of oude Schrijvers nodig was, en die door voorbeelden, uit alle tijden en plaatfen ontleend, moesten worden opgehelderd: het zij in de Wiskunde, om dieMathemaiilche uitdrukkingen die men btftendig gebruikt, waar op alles gevestigd is, die men flilzwijgend vooröndeilleld , alioos voor oogen te hebben: en hoe veel had hij niet, uit dien hoofde alléén, boven anderen vooruit , die dezelve , niet dan na eene langduurige cn herhaalde oeffening, zich eigen kunnen maaken? Van dien zelfden graad van aandacht, van die bijzondere, en zoo zeldzaame, foort van geheugen, hing de bijzondere wijze vin leezen , welks nieuwland eigen was, geheel af. Hij ftheen, letterlijk gefproken , een boek maar te hebben doorbladerd, en hij had het geleezen, naauwkeur:,; geleezen , zoo dat hij den inhoud geheel.wist, zoih der dien ooit te vergeeten. Hij las twee bladzijden te gelijk; de eene bij voorbeeld overluid, en hij verhaalde ogenbliklijk den inhoud van de andere; fomtijds woordelijk,zo het vaerzen waren. Ik geef enkel op, mijne Heeren! het geen waar van ik zeive, met anderen r. . meer-  3o L IJ K R E D E Ö P meermalen getuige ben geweest; en ik beroep mij op verfcheide mijner toehorers. (19) Nieuwlands doordringend verftand behoefde flechts met een opflag van het oog het tfeffendfte te bemerken , één grondbeginzel in te zien , één midden - denkbeeld te befchouwen, om alle de gevolgen , den geheelen trant van het Gefchrift , të vatten , en te kennen. Door dit wonderbaarlijk vermogen verkreeg hij in zeer korten tijd eene belezenheid , waar toe anderen , groötè mannen zelfs, jaaren moeten hefteden. Hier door, maakte hij zich in de Wiskunde in één oogenblik eigen , al wat vÖór hem door anderen gedaan was ; bevattede hij alle die Mathematifche uitdrukkingen, waar yan wij zo even fpraken; kwam hij in één jaar verder, dan anderen in een geheel leven. Hij had gelegenheid in eene aanzienlijke boekerij, die hij al§ de zijne kon gebruiken, de beste Wiskundige boeken te raadpleegen: hij doorbladerde , dac is voor hem, hij las ze allen; en zelden was hij verpligt een boek naar huis te moeten neemen, om het geen hij 'er in vond , uit hoofde alleen dat hij het niet op het eerst inzien verftaan had, nader te moeten beftudeeren. De zo even genoemde vermogens van Verftand, Geheugen, Aan Jacht, deden door den zonderlingen graad, waar in nieuwland ze bezat, ook een ander vermogen geboren worden , het vermogen'  PIET ER NIEUWLAND. 33 MHPlijk om geheele werken, zelfs Mathematifche Werken, in zijn hoofd op te ddkn, zon ier iets te fchrijven. Hij bewerkte op die wijze de raoeijelijkde voordellen; hetfcheen dat wallis en 's guavhsan de herboren waren. (19*) Rekeningen, fijuuren , algebraifche characïers , aanëenfchakeling vart Grondbeginfels, nieuwland vertegenwoordigde zich alles, als of het opgefchreven was. Hij zettede zijne befpiegelingen onafgebroken voort j in 't midden der lichaarns bewegingen, die zijne ge» zondheid vorderde; van het gewoel der flraaten in deeze volkrijke Stad ; van de belangrijklte gefprekken in de aangenaamde Vrienden-"kringen , van die zelf waar in hij deelde , als of hij niets anders deed ; hij hield ze beflendig voor oogen. De verkwikking van het Gezelfchap fcheen zijner ziele nieuwe krachten bij te zetten , zijne vermogens te fcherpen. Hier van ben ik meermalen ooggetuige geweest ; en hij zelfs heeft mij betuigd , dat hij, wanneer hij zich wilde bereiden om iets moeijelijks op de bevauelijkfte wijze voor te dellen , of eenig nieuw duk wilde doordenken , vrolijke gezelfchappen zocht, en ze altijd met vrucht bijwoonde. Geen wonder, zo voor hem een kort leven , wat de Wetenlchappen betreft, een lang leven geweest is. De gaaf om taaien te leeren, was nIeuwlanu bijzonder eigen. Hij leerde de Latijnlche en Griekfche taaien met gemak , en verltond dezelve voIko- men*  £a L Jj K RE D E O P' men. Zijne uitgegeven (lukken toonen hoe (ierlijfci hij in het Latijn fchreef. De Franfche , Hoogduitfehe, Engelfche, en ltaliaanfche taaien waren hem' grondig bekend ; hij behandelde de meeste zonder moeite in het fchrijven. Hij had zich bijzonder op de Theorie der taaien toegelegd, derzelver verband nagegaan; boe zij, van ééne moeder afkomftig , nog door verfcheide familie - trekken kenbaar zijn: en hier aan moet men toefebrijven , dat hij boeken, in taaien gefchreven, in wélke hij nimmer' iets gezien bad , in handen krijgende, dezelve ras, en zonder moeite verftond. (20) De Nederduitfche Taal is inzonderheid een onderwerp zij. ner beftendige navorfchingen geweest. Ik behoef niet te zeggen, hoe veel nieuwland door deeze ervareiïis in taaien boven anderen voor uit had in eene eeuw , daar ieder Geleerde in zijn eigen taal fchrijfc. nieuwland bezat, boven dit alles, eene levendige en bijna onbepaalde verbeeldingskracht, buiten twijffel eene der 01 öntbeerlijkfte gaven van een' Dichter. Deeze had hem , nog een kindzijnde , tot dichten aangefpoord , en (braak in alle zijne Gedichten aüezins door. Doch, den Dichter daar gelaten , die zelfde verbeeldingskracht (lelde nieuwland in (laat, om ook in die takken yan Wetenfchappen , welke het meest van elkander verwijderd zijn, die zijden te ontwaaren, door' welke zij eenige overeenkomst hebben , of fchijne» . , td  PI Ë TER NIEUWLAND. 33 -te hebben : waar na hij dezelven, met zijne gewoone juistheid van oordeel, tot hunne wezenlijke waarde bragt. Die verbeeldingskracht nu was in hem de bron van twee uitmuntende gaven., zonder welke niemand een groot Wiskuudenaar zijn kan; doch die alléén den grooten Wiskuuftenaar niet uitmaaken. De eerfte , waar door men in. het befchouwen van een gewrocht , terftond alle de deelen weet uit te denken, die het zelve kunnen daardellen , de'grootte van ieder inziet, den invloed, dien zij allen onderling, en op het geheel hebben ijlings ontwaart , en bemerkt hoe zij door mathematifche tekenen zouden kunnen, worden uitgedrukt. De andere , de gave waar door men in zamengedelde onderwerpen, die, wegens het getal en de vermenging zelf hunner deelen, bijna niet te behandelen zijn,tot meerdere eenvouwighcid terug brengt, zonder hun iets van hunne kracht te doen verliezen.. Nuwton en euler hebben die gaven in eenen verwonderlijke graad bezeten; doch aan nieuwland waren zij ook eigen; zijne werken bewijzen het. En ook een Wiskunltenaar moet, even als een Dichter, met verbeeldingskracht begaafd zijn. Eene levendige verbeelding is , buiten twijffel, eene voortreffelijke gave , doch die dikwerf meer drekt om ons onder de greote Gemén te doen tellen, dan om ons gelukkig te maaken: veelal heeft zij op den geest eenen invloed,, C die  34 L IJ K REDE OP die ons de voorwerpen , welke tot geluk {trekken-, met te levendige verwen afmaalt, zo lang wij zeniet bezitten; in het genot, beneden hunne waarde doet (tellen; in het gemis, weder te hoog 'doet opvijzelen. Van daar, dat wij dan bijna nimmer gelukkig zijn ; en altoos, of door drift te veel wenfchen, of met ongenoegen in het bezit zelve zijn aangedaan , of ons bij eenig verlies door te groote droefheid laaten overmeesteren, en zelden die kalmte van geest bezitten , welke nodig is om de zaaken in haare waare gedaante te "befchouwen, en ons naar de omftandigheden, in welke de Voorzienigheid ons gelieft te plaatfen, met bedaardheid te fchikken. Nieuwland bezat die kalmte volkomen. Zijne verbeelding Werkte flechts op hem , wanneer hij ze , als Dichter , als beöeffenaar der fraaije Letteren, of als Wiskunftenaar, nodig had; maar nimmer op hem , als mensch , en voor hem zeiven , in zedelijke daaden: zij was, als ik mij zoo mag uitdrukken , met betrekking tot hem en zijn geluk, geheel theoretisch: en ook hier voor dankte hij het goedertieren Opperwezen l Bij dit alles voegde nieuwland eene buigzaamheid van geest, die hem veroorloofde zich op de meest verfchillende zaaken toe te leggen: waar door hij, zo wel voor de fraaiheid van een Dichtftuk, als voor het ontwikkelen eener zamengeftelde mathematifche uitdrukking vatbaar was; even ge-  PIETER NiËUWLAND. 3$ gemaklijk, even goéd, een onderwerp uit de Letterkunde, als een mathematisch voordel behandelde; zo wel de verdienden van shakespeare of vondel voelde , als die van newton of leibnits; zo wel door een mathematisch betoog , als door de fchoonde vaerzen van Anakreon of tibullus bekoord werd» Deeze buigzaamheid van geest was oorzaak , dat nieuwland nog e.ne andere gave bezar , die vrij ongemeen is, doch zonder welke 'er geen groot Wiskundenaar zijn kan , geen ten minden, die de Wiskunde op nuttige voorwerpen kan toepasfen: ik bedoel die bijzondere genie, die behendigheid, welke 'er vereischt wordt, om en gemeenzaam Bic, ik had bijna gezegd lichaamlijke en phyfieké denkbeelden, en afgetrokkene tevens te befchouwen; de laatde op de eerde, en op daadlijke voorWerpen van Natuur en Kunst toe te pasfen ; en in deeze Wederom die kenmerken te ontwaaren, welke haar gefchikt maaken, om mathematisch behanheld te kunnen worden* Op dit duk was nieuwland uitmuntend, en zou veelligt, door den tijd, daniël bernoulli , en jan hendrik lambert, die, mijns bedunkens, onder alle anderen, hierin den voorrang verdienen, hebbea kunnen evenaaren, Het valt zeldzaam voor, dat men bij eenen |g» Vendigen geest , een vlug verdand , eene onbegrijpelijke vaardigheid, ook een taai geduld voegt i Ca m  Ijs lijkrede op en echter bezat nieuwland zoodanig een géduld , dat hij nimmer een onderwerp verliet, zonder het volkomen te kennen , en om het te kennen , geene moeite fpaarde. Van deeze gave, Toehoorers ! zoude ik geen gewag maaken , indien dezelve in nieuwland niet even zonderling geweest ware als alle de andere, en zeer verfcheiden in haare uitöeffenïng. De eerlte zaaden van dat geduld werden in zijne ziel geprent door de lesfcn van zijnen leermeester en vriend jeronimo de bosch, toen hij door deezen in de Taaien werd onderwezen: zij lazen te famen, herlazen, en bearbeidden nepos en terentius, met een geduld, waar van ik geen voorbeeld ken : doch ook nieuwland fcheen, in den eerden opflag, zijn geduld daar bij te hebben uitgeput (21) ; want nimmer heeft hij van zich kunnen verkrijgen, om eenigen anderen Schrijver op die wijze te behandelen, één eenig boek van het begin tot het einde te leezen, zelfs niet homerus, dien hij hoog waardeerde, waar van hij alle . de fchoonheden kende , en zich had eigen gemaakt. En echter was nieuwland het geduld zelf in het bearbeiden van algebraifehe be-rekeningen , in het. nagaan van waarneemingen , in al wat nodig is om zich in de kunst van wairneemingen te oeffenen; hij hield nimmer op, 'zonder zijn oogmerk bereikt te hebben. Van waar dit zonderling verfchil ? Enkel van dje ^bijzondere foort van aandacht waar van wij reeds heb-  PIET ER NIEUWLAND. 37 hebben gefproken. — Een Schrijver, een Dichter? hoe fchoon ook, hoe bellendig fchoon, kan niet, moet niet altoos op den zelfden toon fchrijven: hij moet niet alle voorwerpen met het zelfde penceel afmaaien, aan allen het zelfde coloriet geeven. Ieder voorwerp moet door hem naar zijnen eigen aart behandeld worden ; en juist daar door is het niet mogelijk dat allen, hoewel tot het geheel, tot de volmaaktheid van het geheel behorende, in zich zelve befchouwd , even belangrijk zijn. Bij homerus zelvcn , verwekt, bij voorbeeld, de opnoeming der Griekfche Bevelhebbt ren, hoe fchoon , hoe meesterlijk met ficraaden van meer dan eenen aart doorweeven , het zelfde belang niet in ons, treft ons niet, roert ons niet op dezelfde wijze, als veele aanfpraaken die homerus zijne helden in den mond legt , of de befchrijvingen van eenige gevegten , of andere ontmoetingen. Het belangrijke, het treffende, trok alléén nieuwlands geheele aandacht: het overige ontglipte hem niet , maar vereischte van hem niet meer dan dien vluchtigen wenk, waar van wij te vooren hebben gefproken. Hier uit ontftond voor hem de onmogelijkheid, om dergelijke fchriftcn, hoe fchoon ook in hun geheel, en in alle hunne deelen , van het begin tot het «jinde letterlijk te 'leezen. Dit was ook oorzaak , dat, indien 'er in eenigen Schrijver , de fchoonfte , de verhevende trekken , 'door andeC 3 ren,  38 LIJKREDE OP ren , van lager ftijl, of gemeenen inhoud, gevolgd worden, deeze , zijn critisch oordeel wel niet onaangemerkt voorbij gingen , maar zijne ziel niet hinderden , of onaangenaam aandeden ; zij maakten op hem geen genoegzaamen indruk, De ongelijkheden, die men in shakespearE. aantreft , benamen niets van zijne bewondering voor deezen , door hem zoo hoog geachten, Schrij-? ver: hij werd minder door het platte van cor. neille gehinderd dan door het verhevene van dien Dienter bekoord : en wat dies meer zij, — Maar i:i de Wiskunde, in algebraifche berekeningen, in waarneemingen , mist men zijn geheel oogmerk , wanneer men geen onafgebroken geduld gebruikt: de fchoonheid, de volmaaktheid wordt dan eerst befpeurd , wanneer men ten einde gekomen is; en nieuwland achtte niets te dierbaar, om tot een prijswaardig oogmerk te geraaken ; zijn geduld was in die gevallen onbeperkt; doch het fcheen wederom enge paaien te hebben , zodra hij flechts betogen van anderen% bij voorbeeld, naging. Dit was in de volmaaktheid zelve van zijnen geest gelegen, Indien het befchouwen van den trant, waarin een bewijs is ópgedeld, hem dat bewijs niet ras deed verdaan , viel het hem gemaklijker zelf een nieuw betoog voor den dag te brengen : en daarin heeft hij bijzonder uitgemunt, giet daar, Toehoorers! de vermogens met welke  PIETER NIEUWLAND. 39 ke het der Voorzienigheid behaagd heeft nieuw* land te verfieren : ziet daar, het tooneel, dat nieuwland, doch altoos zedig, altoos warsch van eigen roem , aan die geenen vertoonde die het geluk hadden met hem te verkeeren. Ik ftund altoos over hem verwonderd; ik gevoelde telkens hoe veel hij boven de mcesten verheven was (21*): «n ware 'er immer in iemand, bij het befchouwen van zoo veele volmaaktheden, eenig gevoel van naarijver opgekomen; zouden nieuwlands zedigheid, nederigheid, eenvouwigheid■ hetzelve ras hebben verdoofd. Men moge in zich , tegen den trotfehen, hoewel verhevenen mensch, eenigen naarijver , of jaloersheid voelen ; maar wie kan afzijn den beiuinnelijkeu , doch tevens grooten man, te beminnen en te eerbiedigen? Eén mensch was, 'er flechts die ter goeder trouw nieuwlands waarde niet kende; — nieuwland zelf. Hij fprak nimmer van zich zeiven ; hij vergenoegde zich met zijne letter©effeningen , en liet zijne werken , zijne daaden , voor hem fpreeken. Hoewel nu deeze gaven nieuwland" waren aangeboren, en hij zelf ze altoos als een onmiddelijk gefchenk van het Opperwezen heeft befchouwd, is het echter buiten twijlfel, dat zij door de handleiding , welke nieuwland van de Heeren aenéae , de bosch en andere meester* ontvangen heeft, en door zijne eigen C 4 oef-  4* L IJ K R E D E OP oeffening veel zijn ontwikkeld geworden , en tat verdere volmaking gebragt: dit is een onaffchek-delijk gevolg van alle befchaving , inzonderheid j wanneer deeze op de voord'eligde wijze word ingericht. (22) Doch, zo wij ons nu te binnen brengen dat nieuwland, door de omftandigheden zijner Ouderen, tot geene befchaving door letteroeffeningen bedemd was: dat die befchaving enkel afgehangen heeft van de toevallige kennis , zo als veelen het.zullen noemen,welke hij met de Heeren AENéAE, de bosch en eenige anderen,gemaakt heeft: en dat deeze nimmer zoude plaats gehad hebben , welke gaven hij ook zoude hebben mogen bezitten, indien niet dit ééne vooraf was ge-, gaan, dat namelijk nieuwland, een kind zijnde, door zijn vroeg verdand , als een wonderkind werd befchouwd : zullen wij het onmiddelijk verband ontdekken dat 'er tusfchen dat vroeg verdand, en al de glorie, al de grootheid van nieuwland, plaats heeft; zoo dat dit verfchijnzei van een zoo vroeg verfiand te bezitten, in het plan der Voorzienigheid, de eerde oorzaak was, die , door natuurlijke middelen : de opgewekte nieuwsgierigheid, namelijk, van veelen, het meer gevestigd oordeel en het fcherpziend oog van eenen AENéAE , de gewoonc menschlievenhcid van eenen bernardus de bosch, om totheil van anderen mede te werken , de drift van zijnen broedei jeronimo, om eenen veel bê]oyenden jongeling op te kweeken, en wat die* I - jnee?  PI ETER NIEUWLAND. 41 tncer zii: al liet overige moest doen geworden. — Zoo ziit men, dat waarlijk., zélfs in de zedelijke wereld, in de bevordering van verftandelijke wezens , niets op zich zeiven daat, en alles van eene keten van oorzaaken en gevolgen afhangt, die wijsfelijk door het Opperwezen is Verordend, en echter door de vrije handelingen der menfehen wordt bewerkt. Nieuwland moist een wonderkind zijn, of hij kon (in tegcnftelling van anderen, die in hunne'kindsheid niets merkwaardigs hebben opgeleverd, doch ingunftiger omftandigheden geboren waren) geen groot man worden: hij zoude, zoo als, helaas! zo veelen, die met fchoone vermogens begaafd zijn, uit gebrek van behoorlijke aanleiding, in zijn' geboortekring wel een zuiver verftand, een meer dan gewoonlijk verlicht mensch geweest, een zccrvcrdicnftelijk burger en christen geworden zijn; i fnaar hij zou niinmfèr eene aanzienlijke plaats onder groote mannen bekleed hcb'oen. Hij voelde diep de , gunden welke de Voorzienigheid hem in alle deeze opzichten, bovenzoo veele anderen, gefchonken had; en zijne erkentenis evenaarde dit diep gevoel. En waarlijk, indien wij nu nagaan hoe nieuwland deeze zijne voortreffelijke gaven heeft gebruikt, en zijne werken befchouwen , zullen wij ras bemerken, dat zo hij groot was door zijne vermogens , hij ook door zijné fchriften den paam van een groot nian verdient. C 5 Nieuw-  4a LI] K R E;DE OP Nieuwland heeft zich op drie foorten van Letteröeffetiingen toegelegd : op de Dichtkunde, vooral in zijne jeugd : op de Letterkunde , zijn geheel leven , doch met merkelijk verl'chil van onderwerpen : op de Wis- Natuur- en Sterrekunde als op de voornaamlle zaaken, waar aan hij alle zijne vermogens befteedde , en die zijne meest geliefkoosde bezigheden waren. Het is genoegzaam bekend dat nieuwland een voortreffelijk Dichter was , dat hij onze beste Dichters in alles zoude geëvenaard, of misfchien overtroffen hebben, indien hij zich geheel der Dichtkunde had toegewijd. Levendige verbeeldingskracht, kennis van de werken der Natuur, ervarenis in Gefchiedenisfen en Oudheid, grondige kunde van de oude taaien , en alle de overheerlijke Dichtftukken in dezelve gefchreven, welke hij zich had eigen gemaakt; een geheugen, dat hem alles ter gefchiktcr tijd te binnen bragt; een fijn gevoel van het dichterlijk fchoon; zonderlinge bekwaamheid om onze taal, en derzelver talrijke buigingen en fieraaden te gebruiken; in één woord, al wat den Dichter uitmaakt, vond zich in nieuwland vereenigd. Men leest zijnen Orion , en men ftaat verbaasd over het grootfche, krachtige, verhevene, en de gelukkige paaring van de ontdekkingen der Sterrekundigen , met de fieraaden die de Fabelkunde oplevert. Men leest de rouwklacht over den dood zijner tederbeminde echtgenoote, en  PIETER NIEUWLAND. 43 en zijne droefheid wordt de onze; wij treurenmet hem; alle de gevoelige plaatfen van hart en verfland worden aangeroerd: in beide de (lukken, en in alle nieuwlands Gedichten , wordt men door de harmonie der vaerzen geftreeld en bekoord, (23) Nieuwland muntte in het bijzonder uit, door Nederduitfche vertaalingen van Latijnfche én Griekfche vaerzen: en ieder die weet hoe moeijelijk het voor den kundigften valt Uit beide die taaien, vooral uit het Grieks, iets in onze taal overtebrengen, den zin der woorden in hunne Volle kracht nittedrukken, weet ook hoe veel moeijelijker dit nog valt, wanneer men dichterlijke fchoonheden, dichterlijke fkraaden in dijl en harmonie , moet navolgen , of, zo dit niet gefchieden kan, door andere, die onze taal eigen zijn , moet vervangen. Nieuwland , nog geen negentien jaaren oud zijnde, heeft dit gedaan , toen hij voor zijne leermeeders en vrienden wijttenbach en de bosch, het geen ons door oude Latijnfche en Griekfche Dichters over den toekomenden daat der ziele is nagelaaten, in nederduitfche vaerzen heeft vertaald, en bij meer andere gelegenheden. Andere maat in het vaers, andere fieraden voor eene vertaaling uit pindarus, dan voor eene uit homerus: voor een gezang van anakreön, dan voor het Duifje Van denzelven: lucanus en theocritus moes-  44 L IJ K R E DE OP moesten, volgends nieuwland, zo zij beiden nederduitsch fpraken , zich niet in den zelfden llijl, op de zelfde wijze, uitdrukken. 'Er is meer: niet alle Dichters zijn voor alle foorten van Dichtftukken even gefchikt: het dich-, terlijk gevoel fpreidt zich misfchien in zoo veele takken uit, als 'er bijzondere foorten van dichtmaat, van dichterlijke fchoonheden zijn. Het mangelt niet aan voorbeelden van uitmuntende Heldendichters, die de zachtheid en wezenlijke waarde van.een fraai zangduk niet konden voelen: of van Dichters, die in het dichten van Fabelen bij voorbeeld, hebben uitgemunt, en geheel niet voor een Heldendicht, of een' Lierzang gefchikt waren. — Nieuwland, hoewel hij niet alle foorten van Dichtftukken bewerkt heeft, bezat alle de verfcheidenheden van het dichterlijk gevoel in eenen hoogen graad; een vermogen, waar over ik mij dikwerf heb verwonderd, om dat aan nieuwland ééne gave geheel ontbrak , eene gave die met de dichterlijke harmonie in een zeer nauw verband daat , namelijk een muziekaal oor. Voor de muziek was nieuwland geheel onvatbaar, geheel ongevoelig, wat het fchoone betreft, geheel onaandoenlijk ; be- . halven in zo verre dat een talrijk orchest , . door hem als een derk gedruis aangemerkt kon worden ; en echter verrukte hem dichterlijke harmonie; het geringde feiltje daarin , had op hem  p I Ë TE R NIEUWLAND. 45 ' hem een' even oniiangenamen invloed , "als een valfche toon op een kenner der toonkunde. 'Hoe Vreemd dit zijn moge, (maar hoe veel vreemds is 'er niet in den mensch , zelfs in 'den 'volmaakten mensch?) het is zoo; het zij dan dat men dit gebrek aan verwaarlozing van dat zoo nuttig zintuig, het gehoor, in zijne jeugd, hebbe toe te fchrijven, het zij aan eene bijzondere gefteldheid van het zintuig zelve. Dat deeze 'er veel toe gedaan heeft , zonder dat ik echter bepaale, in hoe verre eene oniifgebrokene zorg op dat (luk, in nieuwlands eerfte jaaren, (een ftuk dat niemand, die al wat 's menfchen volmaaktheid bevorderen kan, behoorlijk waardeert, onder de kleinigheden zal tellen) niet eene verandering zou hebben- kunnen te weeg brengen, en nieuwlands gehoor tot meerdere volmaaktheid doen komen: dat, zeg ik, de bijzondere gefteldheid van het zintuig zelve, veel tot dit gebrek heeft mede gewerkt, blijkt, dunkt mij, hier uit: dat van zijne kindsheid af, alle geluid, ja alle fuelle en onverwagte beweging, nieuwland deed fidderen; het geluid van eene viool, inzonderheid, bragt, toen hij een kind was, zijn zenuw-geftel in wanorde, tot hevige bewegingen toe: een kuiper, die , wanneer nieuwland voor bij ging, toevallig zijn werk hervattede , verfchrikte hem, en perste hem onwillige traanen af. De fnelheid des blikfems, het .gebulder van den-donder ;bragteu Utei - ■ hem.  4$ L I] K R E DE OP hem in grooten angst: (24) en het is niet dart in rijper jaaren, dat nieuwland , door redenering, met zich zeiven, als 't ware, geweld aan te doen, dit gebrek voor het grootst gedeelte heeft verbeterd, hoewel hij het nimmer geheel heeft kunnen overwinnen. 'Er is altoos bij hem eene zeer groote vreesachtigheid overgebleven, eene neiging tot angst , die hij zelf kende , die hij onder zijne grofde gebreken telde, die hij trachtte te boven te komen, en die bij hem geenzius uit zedelijke oorzaaken, uit het gemoed voortkwam, of in eenig opzicht morest was, cenigen invloed had op de waare grootheid van zijne ziel, hem immer belettede iets, dat hij oordeelde te moeten doen, werkdellig te maa>ken, of hem van goede daaden terug hield s neen ; die vreesachtigheid, die foort van angst, of zo men wil van bekommering, was enkel iichaamlijk , geheel phijfiek. Hier uit ontdond, dat nieuwl and zich zeer zelden,en niet dan uit noodzakelijkheid , of dringende gevoegfaamheid, in talrijke vergaderingen begaf, en 'er nimmer geheel vrij van ongerustheid zat. — ó Gij, aan wien eenige zorg voor, of, de opvoeding van kinderen is toebetrouwd, leert uit het voorbeeld van nieuwland, die, hoe groot een man hij ook ware, echter door de volle kracht van zijn uitmuntend terdand, nimmer gebreken, of uit lichaamlijke gedeldheid, of uit verzuim ontdaan , geheel heeft kunnen overwinnen, met verdubbelde aandacht  P I E TER NIEUWLAND. * dacht de eerde indrukzelen nategaan , welke alle voorwerpen op uwe kinderen maaken: het fchadelijke zonder toeven, doch met voorzichtigheid , te verbeteren: leert , nimmmer één éénig hunner zintuigen, dat zelfs, waar van gij de volmaaktheid bcfchouwen mogt, als meer tot fieraad en bevalligheid, dan wel tot wezenlijk nut te behooren, onvolmaakt te laaten, zo gij in daat zijt het nodige tot deszelfs volmaking toe te brengen. Nieuwland, die alles bezat wat den Dichter uitmaakt, was echter alleen Dichter in 0112c taal. Hoewel hij de Latijnfche Dichters door ea door kende; derzelver fchoonheden , en betrekkelijke waarde gevoelde; de latijnfche taal volkomen magtig was, derlijk in dezelve fchreef; hoewel hij door eenen Latijnfchen Dichter , die in onze dagen de Ouden fchijnt te doen herleven, was onderwezen geworden ; was hij onvermogend goede latijnfche vaerzen te maaken; hij zelf erkende het : dechts éénmaal is het hen» gelukt; maar het gevoel van erkentenis, dat zijn hart toen vervulde, verfijnde, verhief alle zijne vermogens, en deed hem een wonder doen. (25} Het geen wij gezegd hebben fchijnt vreemd, doch is het niet. Men moet, om een goed Dichter te zijn, buiten alle de andere gaven, ook het vermogen bezitten, om de taal, waar in men fchrijft, naar wUlekeur te wenden, te bui?  4€ LIJKREDE OP buigen; om tusfchen de woorden, welke in het algemeen den zelfden zin hebben, die uittekiezen, welke, door de bijkomende denkbeelden, die zij opwekken, de meefte kracht bezitten, daar door, en door de plaats waarin men ze fielt, door den geheelen zamenhang, de gefchiktfte zijn voor het verftand, de bevalligde voor het oor, de. aandoenlijkfle en meest treffende voor het hart. In de Geuzen van van haaiien , zeide nieuwland mU dikwerf, vindt men alles, wat eenen grooten Dichter uitmaakt, doch veele flroeve vaerzen: in de befchaving van dat Dichtltuk door bil der dijk, is de Dichter geheel gebleven en de vaerzen zijn vol harmonie en fraaiheid. Aan van haaren ontbrak het vermogen om de nederduitfche, aan nieuwland dat, om da latijnfche taal altoos dichterlijk te buigen. Nieuwland verliet den Zangberg toen hi{ nog zeer jong was : doch de Zanggodinnen verloren .hem niet geheel , dewijl zij ook haaren invloed op alle de deelen der fraaije Letteren uitflorten, en nieuwland deeze altijd vlijtig beöeffende. In zijne jeu^d had hij zich meer opzettelijk bepaald tot de oude Griekfche en La. tijnfche Schrijvers, het zij Dichters, het zij Redenaars , het zij Gefchiedfchrijvers, het zij Wijs* geeren; tot de kennis hunner fchriften en. gevoelens; en tot al wat men doorgaands onder den naam van oude Litteratuur en Critiek verftaat. Hij  PIET ER NIEUWLAND. 49 Hij toonde, flechts agttien jaaren oud zijnde , welke vorderingen hij in dat vak van letteiöeffeningeu gemaakt had , door zijne Verhandeling over den meer verdienftelijken dan bekenden ouden Stoicijnfchen Wijsgeer musonius. Men ftaat verbaasd over de belezenheid, het critisch oordeel, de grondige kundigheden, die daar in doordraaien* Denkt niet, Mijne Heeren! dat ik hier nié u wL a n d boven zijne wezenlijke waarde wil fchatten; dat ik grootfpraak gebruik; dat ik, bij voorbeeld , ni e uw l a n d , wat belezenheid der'Ouden , en ervaring in hunne fchrifcen betreft , met een' huig pe groot, toen die gelijke jaaren had bereikt, wil vergelijken : geenzins ; ik weet volkomen welke afdand 'er is; laat ons naauwkeurig bij de waarheid blijven: want al zoude merï al • eens onderdellen, dat de groote man, die nieuwlands ftudiëii in dat vak geleidde, heiri de ftolfe bad opgegeevcn , de boeken , die hij moest raadplegen , had aangewezen; zal het altoos waar blijven, dat de wijze op welke nieu wland zelf die ftolfe heeft behandeld; hef beoordeelen der ftukken, die ten grondflage' dienden; het afleiden der gevolgen, de critifche aanmerkingen, de llijl, hem de grootfle eer aandoen/ en de kundigheden welke hij, dies tijds, in dat ge^ rieelte der Letterkunde bezat, genoeg bewijzen. B NiguwV  L IJ K R E DE OP Nieuwland wist te wel dat de oude Litteratuur, om wel behandeld te worden, verëischt, dat men zich geheel en al aan haar toewnë , en dat het dan nog moeilijk valt in dezelve uittemunten, dan dat hij zich zoude verbeeld hebben , een' naam daarin te kunnen verkrijgen, zo hij zijne aandacht ook op andere letteröeffeningen meestendeels vestigde, gelijk zijne omftandigheden naderhand verëischten dat hij deed. Hij zeide dus aan de oude Litteratuur een eeuwig vaarwel, maar oordeelde echter de Letterkunde, in het algemeen, niet te moeten verwaarlozen: hij kende haare waarde in alle de omftandigheden des levens; hij wist, dat men nimmer in ftaat is behoorlijk te onderwijzen, zo men geene genoegzame vorderingen in de Letterkunde heeft gemaakt; hij vreesde verwaandheid, en hield zich, zo wel uit den aart der zaaken, als uit ondervinding overtuigd, dat 'er geene foort van menfchen te vinden is, die meer verwaand zijii en lastiger tevens, dan Wiskuuftenaars, die niet* dan zuivere Wiskunde verftaan. Hij heeft openlijk betuigd: „ Dat zo hij immer eenigzïns flagen „ mogt in het klaar voorftellen van afgetrokken „ denkbeelden , en waarheden ; in moeilijke on„ derwerpen bevatlijk te ontvouwen ; hij altoos „overtuigd zou zijn, altoos erkennen zou, dit voorrecht aan de beöeffening van die Letteren, „ea  P I E TER NIEUWLAND. & % en van die deelen dër Wijsbegeerte, waaraan j, hij zijne eerfte jeugd had toegewijd, verfchuldigd j, te zijn. " Hij kende te wel „ den htilzaamen invloed, welken zelfs die otffeningen van den j, menschlijken geest , die het verst van elkanj, der verwijderd fchijnen j op elkander bezitten ," (26) om anders te oordeelen; en dit oordeel was juist. Maar naderhand verkoos nieuwland iheer Opzeiiijk tWee andere vakken van Letterkunde; en wel voor eerst dat, waarin men den invloed van tijden en gebeurenisfen, van regeringsvorm en Godsdienst, op den daat en het geluk der menfchen, leert kennen. Zijne redevoering over het nut dat de uitbreiding van de Zeevaart Aan de menfchelijke Maatfchappij heeft toegebragt, en in het vervolg nog doet verwachten, is een ftaaltje van zijn' arbeid over die onderwerpen. Hoe veele fchoone wijsgeerige aanmerkingen bevat niet dit Stuk ! hoe veel menfchenkennis draalt 'er niet in door! En indien men immer dé gewigtige vraag over het voor- of nadeel vari Amerika's ontdekking beflischt, zal de uitfpraak zeker rusten op de gronden in die redevoering aanó gewezen; h In lateren tijd, liet nieuwland bijzonderlijk Bijne gedachten gaan over een tweede belangrijk tn moeilijk duit der Lecterkunde, dat, waar in men D a het  ye LIJKREDE OP het onderling verband van verfchillende Wetenfchappen, en van deezen met de fchoone Kunnen kert waardeeren; en derzelver lotgevallen, aanwas, volmaaking, ondergang, mitsgaders haaren invloed op het menschlijk verdand opzetlijk nagaat. Hij zoude zekerlijk door den tijd , al wat hij daar over gedaeht hadt in behoorlijke orde gebragt en uitgegeeven hebben. Zijne Verhandeling over de betrekkelijke waarde der verfchillende takken van menfchelijke kennis en kunst; (27) zijne redevoering over de beste middelen om9 piet geleerdheid , maar gezond verf and en goeden finaak, meer algemeen te doen worden, dat is , om onder de menfchen, het geen men Cultuur of Verlichting noemt, te verfpreiden,• betden in deeze Maatfchappij , uit dit zelfde gefloelte uitgefproken , en met toejuiching ontvangen ; de fierlijke latijnfche Redevoering over 'den toefand der natuurlijke- Wetenfchappen met den toeftand ■ der fraaije Letteren vergeleken, en uit beider aart opgehelderd; (cS) zijn flechts drie losfe Verhandelingen, die alle tot één geheel behooren, dat zich in volkomen orde in nieuwlands brein bevond: ik fta verwonderd over de fijnheid van oordeel, en de groote kunde, welke in deeze ftukken doorflraalen; zij toonen genoegfaam, hoe groot een letterkundige nuuwlans was. In 't midden nu van deeze theoretifche befpiegelingen verloor nieuwland nimmer den mensch, vast  P IE T E R NIEUWLAND. 53 van den zedelijkcn kant befchouwd, uit het oog. Waren home en gibbon, niettegendaande de gebreken die nieuwland 'er in erkende, als wijsgeerige Historiefchrijvers , bailly als Gefchiedfcbrijver der Wetenfchappen , zijne geliefkoosde Schrijvers; hij Helde tacitus boven allen om zijne Menfchenkunde ; en ook in deeze muntte hij uit. Zijne vei keering met menfchen van allen rang en flaat; de wijze waar op men hem ontving; de gelprekken die men in zijne tegenwoordigheid hield ; de tijden zelve waarin hij geleefd heeft, hadden hem eenen ruimen voorraad van mcnfcheukennis doen verkrijgen. De manieren die hij in de Grooten befpeurde; de onderwerpen die hij hoorde behandelen; de wijze waarop men 'er over fprak; de verachtingdie men deezen, de achting die men anderen toedroeg; de oogmerken, welke hij aan deeze en geene daaden hoorde toefchrijven; niets ontglipte hem; alles gaf hem flof tot overdenking , tot leering. Indien hij in de omftandigheden van een' molière geplaatst geweest ware, zou hij voorzeker een aantal nieuwe charakters ten tooneele gevoerd hebben ; maar hij hield altoos voor zich zeiven , wat de gevoeglijkheid, de heiligheid van vrienden - gefprekken, de betaamlijkheid waar mede men bewezen bekefdheden moet beantwoorden , hem verboden te vernaaien: daarin was hij de kiesheid zelve. Maar zijn ruime fchat van waarD 3 nee»  54 L IJ K R E D E OP neemingen kwam hem te pas, als hij op deeze of geene (toffe bepaaldelijk dacht of fchreef. Hoe treffelijk, hoe diep overdacht is niet zijne Verhaar deling over de gevoeligheid van het hart, die hij ppgefteld en in 't licht gegeeven heeft in een' tijd, dat zijn eigen hart met fmerte vervuld was. (.29) In fraaije Letteren en Dichtkunde munt men Uit, is men groot, met fierlijke en doorwrochte (tukken te vervaardigen, en niet door eigenlijk zoogenoemde nieuwe ontdekkingen: de aart der zaaken Iaat deeze niet toe, dan alleen in de Oudheidkunde €n in de Critiek; hoewel ook" Dichters zich veeIe nieuwe wegen kunnen baanen. In Wis- Natuurèn S'erre-kunde is het geheel anders gelegen. 'Er is een verbazend verfchil tusfchen een kundig Wiskunstenaar, of Natuur kenner, en een groot, man in die Weteofchappeu. De voornaamfte gaven te bezitten die een Wiskunftenaar eigen zijn , en nieuwland bezat ze allen: den gtheelen omvang dier Wetenfchappen te bevatten , en, zo ttte nieuwland, wat in iederen tak geleerd wordt grondig te verdaan : volkomen in (laat te zijn alle de onderwerpen die tot de Wiskunde betrekkelijk zijn naar behooren te behandelen , gelijk nieuwland 'er verfcheiden in zijne werken behandeld heeft: dit alles maakt den kundigen Wiskunstenaar of Natuurkenner , maar geenzins den grooten man. Wanneer men daarenboven door zijne vermogens in ftaat is, het - geen door  PIETER NIEUWLAND. SS anderen gedaan is, te verbeeteren, verder uit te breiden ; en bet geen door hun flegts. opgegeeven is , met bewijzen te (haven , en het verband van die (lukken met anderen aante toonen; hierin nu was nieuwland bijzonderlijk bedreven, en wat 'er van dien aart gevonden wordt in werken, die wij gemeenfchappehjk hebben uitgegeeven, is men aan hem, en niet aan mij verfchuldigd; dan, zeg ik, is men nog hooger onder de kundigen verheven, maar men verdient nog niet den naam van een groot man. In ftaat te zijn om nieuwe voordellen optelosfen; reeds bekende oplosfingen tot nieuwe gevallen uittebreiden; dukken , waar van men het verband niet inzag, op elkander toe te pasfenj (en 'tr zijn een aantal bewijzen voor handen, dat nieuwland het daar in zeer verre gebragt heeft,) zou in voorige eeuwen zeker, in de laatfte jaaren van de naastvoorgaande, en in het begin van deeze, misfchien, nog genoegzaam geweest zijn, om den naam van een groot man verdiend te hebben; doch dank zij der groote vorderingen welke deeze Wetenfchappen in de laatfte zestig jaaren gemaakt hebben, 'er wordt thands meer verëischt. In deeze tijden verdient men dan eerst den naam van een groot man in die Wetenfchappeu , waar van wij nu fpreeken, als men dezelve met nieuwe uitvindingen verrijkt : en nog zijn 'er in deeze benaming verfcheide trappen, naar mate van de moeilijkheid, van liet D 4 *•  ;ê L IJ K R E D E OP gewigt, van het nut der ontdekkingen. Nieuwland nu heeft dat geen gedaan , waardoor hij den naam van een groot man verdient. Denkt niet, Mijne Heeren! dat mijne vriend-! fchap voor nieuwland mij hier grootfpraak doet gebruiken: zij doet mij flechts uitvoeriger zijn. Het is mij voorgekomen, en altoos met leedwezen, dat men nieuwland dikwerf uit een verkeerd oogpunt befcbouwde , en zijne waarde niet genoegzaam kende, zijne verdienden geen volkomen hulde bewees. Zijne Lichaamsgedalte, zijn jeugdig voorkomen, zijne eenvouwi-r ge wijze van handelen , deden te veel op die tijden terug zien , toen nieuwland nog niets was, dan door de billijke verwachting, die men van hem had opgevat; men waande dat de tijden nog de zelfde waren ; men lettede niet op het geen nieuwland reeds nu was geworden, en fprak altoos, even als of hij nog niets groots gedaan had, van het geen hij nog worden zou, zo het Gode behaagen mogt hem verder leven te fcheriken. Dan , hoewel het ontegenzeggelijk waar zij, dat nieuwland, indien hij langer had geleefd , nog veel verder zou gekomen zijn, misfchien, en waarfchijnlijk, den kring der Wiskundenaaren door zijne ontdekkingen zoude hebben doen verbaasd daan; hoewel het zeeker zij, dat men op nieuwland, in den ruimden zin, en met volie kracht, kan toepasten het geen ne yi'.  PI E T E R NIEUWLAND. 57 newton van cotks (een beroemd Engelsch Wiskundenaar, die ook in den bloei zijns levens werd afgefneden) plag te zeggen: „ Indien c o„ tbs geleefd had, zouden wij wat geweten hebben;" is het ook waar, dat nieuwland reeds, hoe jong hij ook waare, den naam van een groot man, zelfs in den zin , welken wij aan die benaming gegeeven hebben, verdient. De Wis- Sterre- en Natuur-kunde, zijn thands zo uitgebreid, dat het ieder, die dezelve bcöeffent, geoorloofd moet zijn zich meer bepaaldlijk op deeze dan op geene deelen toeteleggen. De zuivere Wiskunde nu daar gelaaten, want het zou niet mogelijk zijn , Toehoorers! U hier eenig denkbeeld te geeven van het nieuwe, dat door nieuwland in dat vak gedaan is, en hij heefc 'er veel in gedaan ; (30} de zuivere Wiskunde, zeg ik , daar gelaaten , heeft nieuwland bepaaidlijk tot onderwerp zijner befpiegelingen verkoren, de toepasfing der Wiskunde op waarneemingen, bijzonder op de Sterrekunde, (31) en al wat daar van afhangt. Een fchoon veld v )orwaar! en waarin wij nog, maar niet dan met zwaareu arbeid, eenen rijken oogst van keurige vruchten kunnen inzamelen, Onze waarneemingen, met welke naauwkeurigheid zij ook gedaan worden, zijn altoos onvolmaakt; dit, is het lot van al het ondermaanfche: D 5 on-  58 . L IJ K R E D E OP onze vermogens zijn eindig, onze zintuigen be« paald in hunne kracht en in hunne werkzaamheid; onze werktuigen zijn in hunnen aart, hunne inrichting, hun gebruik, hunne uitgedrektheid, gebrekkig» doch, fommige tijden, fommige omftandigheien, zijn voordeeliger tot het doen van waarneemingen dan andere, om dat de feilen, die men begaan kan, en altoos begaat, als dan eenen minderen invloed bezitten. Onze feilen zijn dan menigvuldig; maar, aan den anderen kant, haar aart is bekend ; men ontvouwt de oorzaaken waar uit zij ontdaan ; zij kunnen zekere paaien niet te buiten gaan. — Welk fchoon en nuttig gedeelte der Wiskunde is dan niet dat gedeelte het welk den aart onzer te begaane feilen navorscht : haare hoegrootheid, haare grenzen , haare onderlinge famendelling berekent; den invloed dien zij bezitten nagaat, en erkent; de wijze waarop wij, in 't midden van alle die feilen, echter tot naauwkeurige uitkomden kunnen geraken , aantoont ? Nieuwland heeft zich, op het voetfpoor van cotiïs, zeer bijzonder in dat vak geöeffend: (32) en daar zijn beroep hem, geduurende eenigen tijd, alles tot de Zeevaart deed brengen, nam hij die gelegenheid waar, om 'er deezen zijnen arbeid op toe te pasfen. Cornelis douwes had een verdiendelijk werk gedaan, met aan onze Zeelieden eene gemaklijke handelwijze aan de hand  PIBTER NIEUWLAND. 59 hand te geeven, pm ook, buiten het oogenblik van den middag, dat éénig is, andere tijden des daags te gebruiken, tot het bepaalen der Breedte, waarop zij zich bevindeu. Maar het (luk bleef onvolmaakt; pouwES liet nog vrij wat ter befchaaving over: de Engelfchen namen de handelwijze van douwes aan, zonder ze te verbteteren ; doch nieuwland vattede dit duk op nieuws aan; hij heeft de voordeeligfte tijden , de mogelijke feilen , de nuttigde omdandigheden met eene onbegrijplijke naauwkeurigheid nagevorscht en bepaald: hij alleen heeft dit duk tot volkomenheid gebragt, en zoodanig verbeeterd , dat eene hant delwijze, die in den beginne, in haaren oorfprong, flechts als een behulpmiddel werd aangezien , en, volgends douwes zeiven, niets meer dau een hulpmiddel was , wanneer namelijk de waarneeming op den middag niet kon gefchieden, nu alle de anderen daat te overtreffen. Ook werd de Verhandeling, die nieuwland daar over heeft opgedeld, met toejuiching door de bes« te Sterrekuritligen te Parijs en in Duitschland ontvangen , en op hunnen raad gedrukt: en Vr is geen twijfel, of zij zal tot de volmaaking der praktifche Sterrekunde veel toebrengen. Schran-t derheid van oordeel, doordringendheid van verftand, geest van uitvinding , fijnheid van uitzichten, juistheid in bewijzen, praaien op het luisterrijkst in dit fchoone duk. (33) Het  öo LIJKREDE OP Het grootsch gebouw des Sterren Hemels moest nieuwland bijzonder treffen. Hoewel newton, die het eerst de waare grondbeginzelen , de onderlinge aantrekking namelijk der hemelfche lichamen , uitdacht , de wereld verbaasde door zijne gelukkige toepasfing van de Wiskunde op de wetten volgends welke die aantrekking gefchied, en van deeze op den loop dier hemelfche lichaameu, dien hij, wat het hoofdzakelijke betreft , geheel verklaarde, liet hij voor zijne navolgers nog veel te doen. D'alemeert, euler, clairaut, volmaakten, wat newton niet tot genoegfaame duidelijkheid gebragthad; den loop, namelijk, der Maan, de onderlinge werking der Dwaalderren, de dooringen , die daar uit in haare wegen , en in haare omloopstijden, zo als ook op de baanen en verfchijningen der Staartderren ontdaan , de wetten volgends welke die dooringen gefchieden. Na het werk van dit drietal Mannen , bleef 'er nog overig fommige ongeregeldheden in de verfchijnzelen der Dwaalderren te verklaaren, zo als ook de langzaame verandering, die 'er in de helling der Ecliptica op den Equatar plaats heeft. Men dacht eerst, dat die ongeregeldheden uit den wederdand voortkwamen , die de fijne vloeidoffe , waar in alle hemelfche lichaamen gedompeld zijn, aan derzelver beweging te weeg brengt; en 'er werden prijzen uitgeloofd aan dien, welke den aart en de hoegrootheid van dien wederdand zoude verklaaren. De verandering in de helling der Ecliptica bleef  PIETER NIEUWLAND. 6ï bleef geheel onverklaarbaar, men was het zelfs over haare verfchijnzelen niet eens. —La place verfcheen; hij ontvouwde dit alles uit de wetten der aantrekking; hij berekende alles; toonde de reden en de oorzaaken van alles aan; bewees uit de Theorie, hoe het geen, dat voor als nog, uit waarneemingen niet genoegfaam blijkt, zijn moet: in 't kort, hij bragt dat geheele ftuk tot volkomenheid, en verwierf van allen den welverdienden lof, dat hij den laatften deen aan het grootsch gebouw, door newton opgericht, gelegd heeft. Alle deeze groote mannen nu hebben als eene waarheid aangenomen, doch als eene waarheid , die zij alléén door waarneemingen kenden, dat de asfen der dwaalderren niet loodrecht op de loopbaanen daan, maar op dezelve hellen. De as van de Aarde ,bij voorbeeld, maakt met het vlak van de loopbaan der Aarde, dat is met de Ecliptica, eenen hoek van bijna zes en zestig graaden en een half; uit welke helling alléén de jaargetijden ontdaan; daar wij , indien de as loodregt ftond , eene bedendige Lente , eene geduurige nachtëvening zouden genieten. Maar welke is de reden van die helling ? hangt zij , ik zal niet zeggen van den w:l van het Opperwezen af, want dit is zeeker ; maar , als ik mij zóo mag uitdrukken , van zijne willekeur af, in deezeu zin, dat, zoo alle de overige verfchijnzels de zelfde bleven, van de zelfde oorzaak, de onderlinge aantrekking namelijk, bleven afhangen; de as der Aarde of loodrecht op de  6a L ]J K R E D E ÓP Ecliptica had kunnen ftaan i of eene andere helling nebben dan die, welke wij waarneemen? Dit iS VOOr newton, euler, clairaut, fi'a- lembert, la place verborgen gebleven du se jour j (34) die op dit ftuk iets verder is gekomen, heeft het echter niet verder kunnen brengen, dan met aantetoonen, dat 'er eéne zeer groote waarfchijolijkheid is , dat dit verfchijnzel vari eene phyfieke oorzaak afhangt : maar het bepaalen van die oorzaak moest naar nieuwland wachten, Nieuwland heeft groudbetu'nzelen gelegd, waar uit hij oordeelde te kunnen befltuten, dat ook dit verfchijnzel in een na:mw verband ftaat met het geheel ftelzel van de aantrekkingskracht : en dat het, zo dra die kracht, volgends die wetten, welke wij kennen, werkt , de as der Aarde eene helling hebben moet. Welk een vernuft , welk eene kunde worden 'er niet vereischt , om die grondbeginfelen uittedenken , en toe te pasfen ! Doch 'er is meer. De tijden zijn voorbij, waar in men zich met algemeene uitleggingen , eene bloote aanwijzing, een duister inzien vergenoegde; thands word'er vereischt, dat men aantoone, niet alleen dat de zaak zijn kan, maar dat zij is; dat, de grondbeginzels, in berekening gebragt en uitgewerkt , juist die helling opgeeven , die waarlijk plaats heeft. Hiertoe moet de Wiïkundenaar voor eerst de middelen uitdenken , om aïle de grootheden die in aanmerking komen, en hunne werking te berekenen; dan moet hij de rekeningen zelve werk-  PIET ER NIEUWLAND. 63 werkftellig maaken. Het een en ander kan niet dan door de verhevenfte Wiskunde gefchieden , en vereischt daarenboven zeer veel tijds. Nieuw* land had reeds de wijze van berektnen uitgedacht , eenige berekeningen uitgewerkt, doch helaas ! niet allen : hij wachtte naar tijd. Inmiddels hadden hem zijne zedigheid, en zijne verwondering over eene uitvinding van dien aart, van dat gewigt, en de billijke vrees, dat hij zich mogt verzonnen hebben, doen befluiten zijne uitvinding aan twee zijner Vrienden hier te Lande mede te deelen ; de een, wijlen de beroemde damen,bewonderde het geheel, doch twijffelde in het eerst over eenige dukken. In vervolg van tijd raad. pleegde nieuwland den uitmuntenden von zach, te Gotha, die, verwonderd over de fraai* heid en het gewigt der ontdekking, nieuwland heeft aangeraaden de algemeene fchets zijner uitvinding uittegeeven , en alle Wiskundenaars uit te nodigen dezelve te beöordeelen , en ter toetfe te brengen. Nieuwland heeft deezen raad opgevolgd. (35) Intusfchen dat 'er eenige beöordeeling kome, heeft nieuwland van tijd tot tijd eenige berekeningen voortgezet; en ieder Wiskunftenaar moet over het geen daar toe nodig is verbaasd ftaan. Maar de geheele uitvinding wacht, om voltooid te worden, dat 'er iemand opkome, die ze hervat, daar nieuwland ze gelaaten heeft. Zo dit immer gebeurt, zal het niet dan door eenen 1.a place of eenen la grande, kunnen ge* fchie-  64 L IJ KR E D E O P ichieden. ó ontijdige Dood, die eene der fraaifte ontdekkingen, welke immer gedaan zijn, bijtla verijdeld heelt! Doch, Gode zij dank, dat haare grondbeginzels door den druk aan de vergetelheid onttrokken zijn. Nieuwlands naam is 'er door vereeuwigd: hij zal onder die weinigen genoemd, en geëerbiedigd worden, aan wien men de ontwikkeling van het gantsch wereld o-ebouw vcrfchuldigd is: het nagedacht zal in nieuwland, niet alleen den kuudigeu VViskundenaar, maar ook den grooten man erkennen, loven, bewonderen. Wij, mijne Toehoorers! laat ons de Voorzienigheid danken, dat wij dat licht hebben mogen aanfehouwen, op onzen vaderlandichcn grond zien opkomen, toeneemen* 'en in vollen luister fchijueiu (35) Het is waarlijk een uitflekend voorrecht een groot man te zijn: het is drcelend ontdekkingen te doen, die de eeuwen zullen verduureu, die 'het Menschdom tot nut of eere drekken, en onzen naam met de gefchiedenis eener Wctcnfchap, onaffcheidelijk verbinden. Dit moge den trotfehen mensch gelegenheid geeven zich te verheffen; het moge dien, welke enkel naar roem daat, verzadigen ; maar het zal den zedigen, den godvruchtigen mensch , eenen nieuwland, flechts eene gelegenheid te meer verfchaifen, om God te danken; om , onder inwachting van zijnen verderen zegen, rustig voort te.gaan.,  L PTETER NIEUWLAND. t| «li zijne vermogens, in den kring waarin hij "geplaatst is, tot nut van 't menschdom te gebruiken. Dan is" men niet alleen in het oog der menfchen groot, maar men wordt verdienstelijk ; dan eerst kan men den naam van een verdienstelijk Wijsgeer verkrijgen. Nieuwland was het in den Volden zin, indien iemand, die,, altoos volkomen aan Gods befchikkingen onderworpen , telkens met ter zijde Helling van zijne eigene begeerte, alle zijne vermogens aanwendt öm dat geen te volbrengen , wat zijn be. roep van hem eischt^ in dat beroep voornaam1lijk tracht uittemunten en nuttig te zijn , den naam van een verdienstelijk Wijsgeer waardig is; Met uitflekende gaven door Gods milde hand verfierd, door een' famenloop van omdandigheden, die duidelijk eene bijzondere befchikking der Voorzienigheid te kennen geeven , tot de letteröeffeningen geroepen, had nieuwland „ óp ^, raad van Welmeenende en kundige leidslieden, „ vooraf van zijnen oudden en dierbaren vriend en ,, weldoener, jeronimo de bosch, van den ,i vroegden aanvang zijner letteröeffeningèn af, gë« j, tracht eenen voorraad van algemeene kundigi, heden te vergaderen; die hem in alle de omj, Handigheden des levens ten nutte of ten fie„ raad ftrekken moest. " (jö) Dé beöeffening der Wiskundige Wetenfchappen bleef altoos de geheime neiging van zijn hart: hij wènschte,  ,d jen geen zes feilen heb ontdekt; hij heeft de naauvvkeurigheid tot welke men in dergelijke berekeningen komen kan, met zoodanige fehranderheid nagegaan, dat de (tukken, die hij daarover opgeftcld heeft, hem, indien zij uitgegeeven wierden, veel eers zouden aandoen, In het geen wij gezamenlijk hebben uitgegeeven, was aan nieuwland in 't bijzonder te beurt gevallen, al wat wiskundig is, natefpooren, te bewijzen, te volmaaken. (39) Hij doorbladerde alle boeken, welke fterrekundige waarneemingen behelzen, en bragt alle de plaatzen der 'wijduitgedrekte wereld, wier ligging bepaald is, in behoorlijke orde op fchrift, om 'er in 't vervolg, bij het verbeteren van kaarten , een gepast gebruik van te maaken; terwijl de Heer van keulen, en ik, ieder ook onzen bijzonderen taak, vlijtig bearbeidden, en wij alle drie , in veele opzichten , ook gemeenfchaplijk werkten. Niets viel nieuwland lastig, mits hij aan zijne aandelling voldeed: zijne werk: zaamheid kende geene paaien, Eene bijzondere en groote eere ni e uwl anb toen ter tijd aangedaan, fcheen zijne bedemming te zullen doen veranderen. Hij werdt, op den negentienden van Zomermaand des jaars 1787, door een befluit van de Ed. Achtb. Heeren Biu> gemeesteren en Raaden der Stad Utrecht, aange(teld als Hoogleeraar in de Wijsbegeerte* Wisen Sterrekunde _aau de Hooge School dier Stad, E ^ et\  }a L IJ K R E DE OP en door eenen brief, op last van hun Ed. Achtb* door den Heer Secretaris ruever gefchreven, verzocht dit ampt op zich te neemen. Na veer» tien daagen beraad, narn nieuwland dit beroep aan, dat voor hem te meer ftreelend was , Om dat hij 'er niet na gedaan had; dat gemelde Burgemeeders en Raaden goedgevonden hadden, alvocrens het zelve te begeeven, zich bij twea Hoogleeriiaren(40) te vervoegen, om de bekwaamde Wiskunifenaars te leeren kennen; en dat deeze beiden, zonder onderling iets van elkander te w::eten, zonder in eenige betrekking, hoe ook genaamd, met hun Ed. Achtb. te daan, nie uwland hadden voorgedeld als den eenigden, dia h e n n e r t kon vervangen, en het verlies , dat de Hooge School door deszelfs vrijwillig vertrek leed, door den tijd geheel herdellen. NiéuwLand, terwijl hij onafgebroken het werk voor. de zeelieden voortzettede, dclde zich in daat, om aan deeze nieuwe bedemming te voldoen, en zoude, volgends het befluit van Burgemeefteren en Raaden , op den zeeven en twintigden van Herfstmaand, zijnen post aanvaard hebben met ccnc Óernjke latijnfche redevoering over de voortreffelijke vorderingen die de Sterrekunde in latere, tijden gemaakt heeft, en nog verder doet verwachten, (41) (eene redevoering, die door de blijken van genie en ervarenheid van het behandelde onderwerp, zo wel als door de fchoone gedachten, die men 'er overal in aantreft, uitmunt) zo niet dit • : ' wrst  PIET ER NIEUWLAND. ft eerst ware uitgedeld geworden , en vervolgends een brief, den zes en twintigden van dienzelfden maand,op last van Burgemeesteren en Raaden door den Secretaris ruever gefchreven, hem kennis had gegceven, dat zijne aanlïelling voor onwettig was verklaard. Deeze tcleurdelling bedroefde nieuwland , en wel te meer, dewijl hij zich nimmer in Staatsgefchillen had ingclaaten, geene betrekkingen in de Provintie Utrecht had, geene bewegingen gemaakt had om dit ampt te bekomen, en, met een' beroemden Rechtsgeleerden, (42) zijnen bijzonderen vriend, ,, ter goeder trouwe ,i van gedachten was, dat alle befchikkingen, „ die geene betrekking op het Staatswezen had„ den, en enkel den gewoonen loop en de on- vermijdlijkc afdoening van zaaken betroffen , „ bij verandering van omdandighedtn, en herdel „ der Regenten, waarfchijnlijk in dand zouden „ blijven, of door nieuwe befluiten bekragtigd worden:" doch in de uitkomst hebben zij zich beiden bedrogen. Nieuwland onderwierp zich met eerbied en gelatenheid aan deeze befchikkingen der Voorzienigheid, en zag dezelve aan als eene waarfchuwing , om zich met te meerder vlijt op zaaken, de Zeevaartkunde betreffende, te moeten toeleggen: dit nu deed hij volkomen; onze uitgegeevene werken bewijzen het duidelijk, E 4 Zij*  74 .LIJK REDE OP . Zijne werkzaamheid en zijne kunde werden, twee jaaren laater, beloond, toen hij, volgends befluit van de Ed. Gr. Achtb, heeren Burgemeesteren deezer Stad, als Le&or in de Wis- Sterre- en Zeevaartkunde, werdt aangedeld. (43) Hier door. werdt nieuwlands bedemming eenigzins veranderd, en dit bragt ook eene verandering in zijne bezigheden , in zijn werk, in de befchikkjng van zijnen arbeid te weeg. Nieuwland, namelijk, oordeelde in de onmiddelijke verpligting tg zijn, om alles aan. de pligten, die hem waaren opgelegd, altoos te moeten opofferen ; gevolglijk , moest hij zijne verhevene mathematifcfie Befpiegeiingen , (welke hem toen reeds eene onderfelijke naam zouden verworven hebben, indien hij dezelve voltooid en, uitgegeeven had, die hij, zederd dat het werk , ons door den Amderdamfchen Zeeraad, opgelegd , op eenen meer geregelden voet begon voorttegaan , en geene overhaasting meer verëischte, hervat had , wederom geheel ter. zijde te moeten dellen; en het is om die rede alleen , dat deeze fchoone dukken zoo lang, tot groot nadeel der Wetenfchappen , zijn blijven liggen. Nieuwland was begeerig naar roem, doch met ondergefchiktheid aan pligt. De fchrandere dam en fchreef eens aan nieuwland , over de zoo. evengenoemde verhevene mathematirffhe befpiegeiingen; ontveinsde niet, dat hij., zoa ... • ' ' « .> • voort-  PIE TE R NIEUWLAND. 73 Voortgaande, eerlang onder de eerde Wiskunde? naars zoude geteld worden; dat hij, in één duk deezer befpiegeiingen euler had overtroffen: en zoude nieuwland door de goedkeuring van een' zoo kundig man, en die fpaarzaam was in het prijzen, niet aangezet geweest zijn, om met ijver voorttegaan ? doch zijne aandelling als Lector daar zijnde, voelde hij zijnen pligt, of? ferde zijnen roem aan denzelven op, én zeide mij bij zeekere gelegenheid: ,, Ik zal dan geen „ euler kunnen worden! ik zal irüj dus met „ een laager rang vergenoegen , en trachten ia het duk van Aardrijk- en Zeevaartkunde Neêr,, lands dalrvmple te zijn. " Ik erinner mij dikwerf dit gezegde , en erken 'er den verdienstelijken Wijsgeer ia , den man , die liever een nuttig Burger , dan een beroemd Geleerde verkoos te zijn; liever het genoegen fmaakte van een rein geweten in het waarneemen zijner pligten, dan de dreelende aandoeningen, welke roem, en loftuitingen van Geleerden vergezellen. Ik zeg, dat nieuwlands bedemming door. zijne aandelling als Lector, eenigzins veranderde , immers hij werdt nu openbaar onderwijzer; hij moest zich dus de hoedanigheden eigen maaken, welke daar toe behooren. Een groot man is dikwerf ongefchikt tot leermeester. Alles te verdaan, in daat te zijn de WetenE 5 fchap-  $ L IJ K R E D E O P fchappcn met nieuwe ontdekkingen te verderen : of", het vermogen te bezitteu, om, het geen men weet, duidelijk voortedraagen; om de eerde gronden, waar uit alles op het gemaklijkst wordt afgeleid , optefpooren , en aantewijzen; om de zwarigheden of te voorkomen , of uit den weg te ruimen ; om zich de beste orde voortedellen ; om, daar ieder leerling zijnen bijzonderen graad, ja zijne bijzondere wijze , van bevatting heeft, zich naar ieder te fchikken , en de zelfde zaak, wanneer het nodig is, op honderd verfchillende wijden voortedraagen; — dat is, in andere woorden, een groot man en eén goed onderwijzer te zijn , zijn twee zeer verfchillende dingen, ' Welk denkbeeld nieuwland zich zeiven van een* onderwijzer in de Zeevaartkunde gevormd iiad , bleek ras uit de aanfpraak , waarmede hij zijne openbaare lesfen aangevangen heeft. Hij vormde zich duidelijke begrippen der zaaken; hij droeg ze veelal op eene nieuwe wijze voors erj jk durf bijna zeggen, dat men de moeijclijke leer dtt» klootfche driehoeken misfchien nimmer op die wijze heeft hooren uitleggen, Het is aan den arbeid van nieuwland in dit vak, dat wij zijne fraaije Zeevaartkunde (44) verfchtildigd zijn , waar van het eerde deel gedüurende zijn leven is uitgekomen , en het tweede nog verwacht wordt, De waarde van dat boek be-  P I E T E R NIEUWLAND. 75 bedaar, vooral in de duidelijkheid der denkbeelden, in de juistheid der grondbeginzelen, in den fchat van nuttige zaaken , die 'er in voorkomen , in de nieuwe voordragt , en in verfcheidene nieuwe aanmerkingen, In de papieren van nieuwland zijn veele dukken, die het tweede deel betreffen , doch die niet alle zijn afgewerkt. O dat de Voorzienigheid mij, bij de nodige krachten en gezondheid, een gedeelte van die gaven en vermogens, waar mede mijn zalige vriend verfierd was, geliefde te fchenken, dan zoude ik met vrucht kunnen trachten dit zoo nuttig bqek aftewerken! Toen nieuwland aan de eerde en meest noodzaaklijke verëischten van zijn ampt voldaan had , oordeelde hij , die nimmer dacht iets verricht te hebben , 20 lang 'er iets ter verrichting overbleef, nog verder te moeten gaan. Voor zijn ampt werden , naauwkeurig gefproken, geene andere dan theoretijche kundigheden vereischt;; doch hij had meermalen getracht zich in het werkdadige te oeffenen, en wel , nadat wij onze verhandeling over den aart en het gebruik van Octantett en Sextanten hadden uitgegeeven , voornaamlijk in waarneemingen met den Sextant, een werktuig, waar van de beroemde von zach het gebruik zoo veel had volmaakt en aangeprezen. Toende ongelukkige etnfr.andigb.eden, waarin hij zich ia fcet jaar 1792 bevond, hem deedeo befluiten een bui-» tCJJ-  ?fi L IJ E R E D E OP tcnlands reisje ter verzachting van zijn leed te doen, bepaalde hij zich naar Gotha te gaan , enkel met oogmerk, om zich aldaar, onder geleide van von zach, in de praktijk der Sterrekunde, te oeffenen. Zijne verdienden werden te Goth*. wel dra erkend; het Hertoglijk Obfervatorium werdt zijne verblijfplaats; von zach zijn leidsman en bevorderaar; de regeerende Hertogin van Saxen Gotha, die zelve de mathematifche Wetenfchappen beöeffent, zijne vriendin en medewerkder. In Gotha , in alle de plaatfen, die hij bezocht , bij alle de Geleerden, die hij aantrof, bijzonder te Gottingen , liet hij den grootden roem, na. Tusfchen de Hertogin, von zach en nieuwland, ontdondt eene vriendfchap, en eene briefvvisfeling, die beiden niet dan met nieuwlands dood een einde hebben genomen. Na zijne terugkomst, heeft nieuwland zich, ook hier ter plaatfe, in Sterrekundige waarneemingen geöeffend , waar van eenige voor handen zijn. (45) Gij herinnert U, buiten twijfièl, Mijne Heerent welk deel hij gehad heeft in de waarneeming van de belangrijke Zonsverduistering , die op den vijfden van Herfstmaand des voorgaanden jaars in dit uw gebouw gedaan is. (46) Hoewel nu nieuwland zich geheel en at aan zijne ampten toewijdde; de Sterre- en Zeevaartkunde , en de toepasfing der Wiskunde op Iseiden, als zijne voornaame, bezigheden, beschouw* de;  PI-ETER NIEUWLAND. j? de; Verloor hij, noch de Letterkunde, noch de Natuurkunde , uit het oog ; deeze waren zijne uitfpanningen, doch uitfpanningen van een groot mail; van een' man, die, in 't midden zijner uitfpanningen zelve, altoos zoeht nuttig te worden, en voor zich zeiven, en voor anderen. Wij hebben reeds van zijne oeffeningcn in de Letter. 11 kunde gefproken; de Natuurkunde trok ook zijne aandacht, en met rede 5 dat gedeelte van dezelve , waarop de Wiskunde eenigzins toegepast kan worden , kostte hem geene moeite : ook had bij hetzelve reeds vroegtijdig door en door bearbeid. Hij nam dus tot uitfpanning dat gedeelte der Natuurkunde bij de hand, dat tevens tot de Scheikunde behoort, en de onderlinge toepasfing van beide die Wetenfchappen* die waarlijk thands flechts ééne uitmaaken. Hiertoe vond nieuwland eene gelegenheid, die men éénig, ik zeg éénig, in den naauwften zin noemen mag ; hij werdt tot medelid in een fcheikundig gezelfchap aangenomen, door drie Natuurkenners , welke gemeenfchaplijk proeven begeerden te necmen , en de Wetenfchap zelve verder te volmaaken. Gij kent van nabij, Mijne Heeren ! twee derzelve, (46) die voortreflijkeleden zijn deezer Maatfchappij, en die U meermalen in hunne redevoeringen de vruchten • van hunnen arbeid hebben medegedeeld; en Gij weet t«vens dat de derde der dichters een man is, die .•ji»  79 L ij K R EDE O Pi in zijne werken blijken gegeeven heeft van die bij* zondere fchranderheid , welke 'er vereischt wordt, om, ter nafpeuring van oorzaaken, proeven uittedenken , en deeze wederom met nieuwe of met voorïgen te verbinden; van de zeldzame gave om juist te onderfchciden, wat 'er gedaan behoort te Worden, om eeii Onderwerp proefondervindelijk hategaan : eene verééniging van hoedanigheden * Welke mij deezen man $ voorlang, in gelijken rang met lavoïsier hebben doen plaatfenj (47) ■ Welk een Gezelfchap voor nieuwland! die' de bijzondere waarde deezer drie vrienden kende; en hoe veel moest hem de keuze , die men van zijn perfoon deed, om dat drietal te vermeerderen , niet dreelen ? maar hij was ook waardig om met zulke mannen te arbeiden. Binnen zeep korten tijd was nieuwland door en dcor in de Theorie der Scheikunde ervaren, (48) en eerlang wxs bij in daat de fchoone ontdekkingen, door dat Gezelfchap gedaan , te doorzien , gerheenfchaplijk te bearbeiden , en met de behoorlijke duidelijkheid in de Franfcha taaie voortedraagen. (49) Nieuwland bad in dit alles geefr ander oogmerk dan zijne kundigheden te vermeerderen $ maar de Voorzienigheid, die een ander plan me£ nieuwland voorhad,fcheen hem in 't harte gelegd te hebben om ,ter goeder uure , zich op onder* wer-  PI ETER. NIEUWLAND. *| werpen toeteleggcn* welke, bij eene verandering van beftemming , die geen fterveling toen voorzien kon, hem niet meer als uitfpanning , maalais hoofdzaak zouden te pas komen. Zoo is het; eene onzichtbaarc hand geleidt de menfchen: en terwijl zij waanen niets dan hunne eigen keuze te volgen, bewandelen zij, zonder het te weeten/ den weg, die naar de bedemming, door het Op-* perwezen voor hun verordend, leidt. Gelukkig die, gelijk nieuwland, zijne daaden zo in* richt, dat hij, werwaards de Voorzienigheid hem roept, zich met gerustheid kan begeeven , en zich bij voorraad , in daat heeft gedeld, om aan eene nieuwe bedemming volkomen te kunnen voldoen i Nieuwland, die zich nu zederd zes jaaren geheel op Wis- Sterre- en Zeevaartkunde, en op het verbeteren van Zeekaarten had toegeleid; blijmoedig in dat beroep voortging, en daagiijks nieuwe ont* werpen fmeedde, om nog nuttiger te worden, om der famenleving meer dienst te doen; (50) die de Natuurkunde, meer als bijwerk, dan als hoofdbezigheid, had beöeffend; werd in Zomermaand, (51) des voorgaanden jaars als Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, Wis- Sterre- en Natuurkunde, op '3 Lauds Hooge School te Leiden, beroepen, om tot opvolger te ftrekken aan zijnen vriend, den b& roemden dam en, wiens ontijdigen dood de Wis> kunftige Wetenschappen altoos met diepen rouw Zullen betreuren. Ik verheugde mij in de bevordering „ van  go' L IJ K R Ë D- E Ö P van mijhen vriend , die thans, voor de tvveedè maal, tot het hoogleérüarampt, het hoogde dat hij kon begeeren, aangefteld, Ook op het aanzienlijkst Tooneel flónd te verfchijnen: maar ik betreurde het gemis van een' vriend, met wien ik gewoon was daaglijks te Verkeeren, en nog meer het verlies, dat deeze Stad, in verfcheidene opzichten ; door nieuwlands vertrek zou lijden. Ik werd echter niet van eenen medewerker beroofd ; dewijl de Ed. Mog. Heeren Raaden ter Admiraliteit hem Veroorloofden in den post, dien hij nu zes jaaren met voorb'eeldeloze werkzaamheid bekleed had; te blijven : en hij heeft in denzelveft met gelijken ijver, als voorheen; gearbeid, erï zoo veel volbracht als zijne andere gewigtige bezigheden hem toelieten. Deeze verandering' van post efl ftandplaaii vorderde bij nieuwland wederom eene verandering in het plan zijner Letteroeffcningen; Hij had nu eene ruime gelegenheid, om, amptshalven, zijne wiskundige befpiegeiingen te hervatten, en dit deed hij in de lesfen, Welke hij, reeds in den aanvang, over de verhevene Wiskunde hield. Hij bragt in dezelve die overheerlijke gedachten over den aart der Wiskunde, welke hij u, Mijne Heeren! in eene zijner Redevoeringen heeft voorgedraagen , in praktijk; hij delde de grondbeginzels op eene uitmuntende wijze voor; hij bad voorgenomen. door . deé tijd;  PI ETER NIEUWLAND. 8-1 tijd, een werk over de verhevene Wiskunde in het licht te geeven ; dan, 'er zijn flechts eenige losfe fchetfen onder zijne papieren gevonden. i In nieuwlands Sterrekundige oeffeningen kwam ook eene groote verandering: hij had tot nu toe flechts eenige flukken van die wetenfehap Onderwezen, en altoos met toepasfing op de Zeevaartkunde ; nu moest hij die wetenfehap in haaren oorfprong ; in haaren waaren aart, in het verband van alle derzelver deelen uitleggen; ook dit heeft hij, zelfs bij den aanvang van zijn beroep, meefterlijk gedaan. Dan, de grootde verandering j welke in n i e u wlands letteröeffeningen voorviel, betreft de Natuurkunde: hij befchouwde deeze, en te recht, als de hoofdbedoeling fijner aandelling; ■ De Natuurkunde verdeelt zich in verfcheide Vakken , waarvan fommige geheel mathematisch zijn, andere op proeven, andere enkel op waarneemingen deunen: en deeze drie vakken zouden waarlijk drie menfchen verëisfchen, niet alleen bm hünne uitgeftrektheid , maar ook , om hunnen bijzonderen aart. Het eerde vak was, reeds lang, door deszelfs verknochtheid met het Wiskundige, geheel en al aan nieuwland bekend. De twee andere zijn verre van het eerde veri? • ■ • F wij-  8a L IJ K R E D E Ö P wijdere!; zij verëifchcu eene bijzondere foort vaiï kundigheden, van ervarenheid, ja wat meer is, eenen bijzonderen trant om goed onderwezen , eene bijzondere wending van den geest om tot Verdere volmaaktheid gebragt , en met nieuwe «ntdekkingen vermeerderd te worden^ Nieuwland, die dit zeer wel inzag, vergenoegde zich niet met zoo veel, en zelfs meer, in kder van die vakken te verdaan, als nodig is om dezelve grondig te onderwijzen ; of wel , wat meer is, om gezegd te kunnen worden dooi' en door in dezelve ervaren te zijn: bij oordeelde verpligt te wezen , zijne ftudien zoodanig in te richten, dat hij zich eenen naam onder de beste Natuurkenners mogt verwerven. Hij begreep, dat, wanneer men op zich zeiven daat , het geoorloofd is naar roem te dreeven, mity het niet eene hoofdbedoeling van onze daaden zij, en te angstvallig gezocht worde ; want dat' men dan gevaar loopt fpoedig de paaien der zedigheid te buitentegaan, en 't geen in den beginne prijslijk was, in ondeugd te zien ontaarten : maar dat het een pligt wordt, zich eenen naam te maaken , wanneer men als Hoogleeraar aaneene Academie geplaatst is : vermits het welzijn cener Academie van den roem der Hoogieeraaren grootendeels afhangt : dat eene Academie vervallen moet , al ware zij met de fcmdisde mannen bezet ? zo dra deeze zich niet  PIET ÉR NIEUWLAND. 83 niet door hunne werken of daaden beroemd maaken, en dus de Academie in vergetenheid brengen. Hoe nieuwland met meerdere naauwgezetheid op het duk van pligt dacht; hoe meer hij doorzag, dat eene en dezelfde zaak* in deeze omftandigheden tot eenen zeekeren graad flechts loflijk , in andere , zelfs in den hoogden graad, pligt wordt; hoe ijveriger hij oofc oordeelde, aan die zaak , als pligt befchouwd^ te moeten arbeiden. Beide deeze takken der Natuurkunde, die name* lijk, welke op waarneemingen , en die, welke op proeven fteunt, hebben dit gemeen, dat zij niet ten onderwerp hebben bloote befpiegeiingen, welke door eenen doordringenden geest kunnen worden uitgedacht, volftrekt vruchten zijn van fchranderheid en doorzicht ; maar onderwerpen , door den vlijt van Waarneemers, of door proeven ontdekt; zij zijn de vruchten van den arbeid, geduurende Veele jaaren , door veele mannen daartoe bedeed; en geen Genie, hoe groot ook, kan derzelver gemis vergoeden. Iemand gevolglijk, welke zich op het onderwijzen van die takken det Natuurkunde wil toeleggen, moet eerst die waarheden , uit de boeken, waarin zij befchreven zijn „ als 't waare opdelven, en; door belezenheid eene genoegzaame ervarenis van dezelve bekomen. Hiertoe verledigde Zich nieuwland , niet tegen» Fa daan-  8$ ' L IJ K R E D E OP ftaandé zijne groote genie, zijne vlugheid, zijne bijzondere manier van leez-en; hij heeft onophoudelijk ' de verhandelingen van verfeheide Académiën,'en andere boeken, opzethjk met dit oog-, merk , doorbladerd , en 'er aantekeningen van gemaakt. Men ftaat' verbaasd , hoe hij , in '£ midden van zijn werk voor het Zeewezen, en van meer andere bezigheden , ook nog dit heeft kunnen doen. Een werk, lastig'rn zich zelf, en voor eenen doordringenden geest zoo onaangenaam, werd echter met vlijt door nieuwland voortgezet, om dat hij voelde , dat hij , zonder het zelve, niet genoegfaam verdienftelijk in zijnen post zoude geworden zijn. Hij ontzag geen tijd; hij fchreef ééns aan een zijner vrienden , die zich verwonderde over de moeite , welke hij voor eenige zijner verhevenfte berekeningen doen moest, om zijn doelwit in eene gewigtige ontdekking te bereiken: Die moeite is niets , zo de grondbeginfels goed zijn ; het vereischt Hechts ar,, beid en tijd." — Arbeid, deeze hing van nieuwland af, en hij fpaarde dien niet ; Maartijd; helaas! het Opperwezen heeft hem dcezen ontzegt: de Wetcnfchappen treuren 'er over: ja de Wijsgeer treurt ook, maar hij doet zijnen mond niet open, om dat de Heer het gedaan heeft! Er is meer; de onderwijzer der Natuurkunde moet in dat gedeelte, het welk enkel van proe- ... c -. ven ]  P I Ë T E R NIEUWLAND. 85 ven afhangt, en ook in die Hukken van het Wiskundig gedeelte, welke met proeven kunnen bevestigd worden, voor zijne toehorers de nodige proeven dotn , en die met juistheid, vaardigheid, behendigheid doen, of hij verliest alle de vruchten van zijn' arbeid, en drekt ten fpot. De kunst echter om proeven te doen, is eene kunst op zich zelve , eene moeijelijke kunst , die bijzondere gaven vereischt. Nie u we a nd had zich, tot dus verre, weinig of niet in dezelve geöef•fend-. en ik zal niet ontveinzen, dat ik, toen ik hem naar Leiden zag vertrekken, over dat gedeelte v dac F 5 men  2© L IJ K R E D E OP men zien kon, geworden was; en ook hierin erkende hij Gods goedheid ten zijne opzichte. Hij is altoos nedrig, altoos zedig geweest; hij zag zich zeiven nimmer als voortreflijker aan dan anderen; hij kon zich zeiven, wel is waar, zijne voortreflijkheid als Wiskunftenaar niet geheel verbergen ; doch het diep gevoel , dat hij alles aan God verfchuldigd was, werkte in hem eene natuurlijke zedigheid ; zoo dat hij verftandigen den verfchuldigden eerbied toedroeg, nimmer wijsheid bij de mingeöefteiiden liet blijken, met de eenvouwigen kinderlijk omging. Hij fprak zeer weinig over zijne werken : dit kwam gedeeltelijk uit die zedigheid voort , welke hem als aangeboren was ; gedeeltelijk uit zijne voortreflijkheid zelve. Zijne werken kostten hem zoo weinig moeite , hij werkte zoo gemaklijk , dat hij zich bijna niet begrijpen kon, zoo gemaklijk iets voortreflijks voort te brengen; men ftelt doorgaands weinig prijs op het geen gemaklijk te bekomen is; doch men herinnert zich gaarne, men fpreckt met ijver van het geen men niet dan met moeite heeft voortgebragt. Hier uit ontftaat, dat de meeste middelmatige of flechte fchrijvers veel met hunne werken op hebben ; het heeft hun veel gekost , zelfs iets flechts of middelmatigs voorttebrengen , en zij waanen het in hun eene verdiende te zijn, iets dat moeijelijk was verricht te hebben. Groote mannen » ten zij ze door  PJIETER NIEUWLAND. 01 door een gevoel van nijd, of naarijver, jegens anderen vervoerd, (en waarom , helaas I moet de gefchiedenis der Letteren ook daar van voorbeelden opleveren!) of door bijzondere omftandigheden ' Hand en hart, fcheenen eenen nieuwen luister ontvangen te hebben, toen hij zich in den echt had vcreenigd met anna hakïwicina pruijssenaar: (59) hij verheugde zich over zijn huislijk geluk ; hij maakte zijne echtgenoote volkomen gelukkig; en vermits hij in haar eene zuivere ziel ontwaarde, die volkomen voor alle befchaving en volmaking vatbaar was, delde hij zich eenen genoeglijken pligt, en veele uitzichten van geluk voor, met die tederbeminde vroüw tot veele onderwerpen van kunde te geleiden. Hoe dikwerf heeft hij mij niet daar over, met eene zichtbare aandoening, onderhouden? De zucht voor haar behoud leverde hem de eerde onderwerpen van 1 « overdenking. Zij had die wreëde ziekte * welke bijna alle kinderen aantast, veelen deerlijk misvormt, niet weinige anderen vroegtijdig ten grave lieept, nog niet doorgedaan, en Was nimmer in de gelegenheid geweest , om de voor- en nadeelën der inenting te leeren kennen. Nieuwland gaf haar zonder toeven de nodige handleiding om dit ftuk met naauwkeurigheid nategaan. Zij deed  24 LIJKREDE OP deed het met vaardigheid, en befloot met volte overreding van verdand en van hart beiden, tot de inenting overtegaan. Maar de omftan iighedert waarin zij zich bevond noodzaakten haar de bewerking uittedellen, tot dat zij en zich zelve, en het kind dat zij reeds onder het harte droeg, daar aarjzoude kunnen onderwerpen: doch intusfehen verinijdde zij, met meer oplettendheid dan ooit, alle de gelegenheden die befmetting konden aanbrengen. IJdele voorzorg! Zij werd door de allerge-* vaarlijkfte foort van kinderziekte aangetast , bragt den volgenden dag ontijdig een levendig kind ter wereld, en dierf weinige uuren daar na, na eenen gelukkigen echt van flechts agt maanden, in hét twee- en- twititigde jaar van haaren ouderdom. Haar dochtertje overleefde haar twee dagen. Welk een flag voor nieuwlands gevoelig hart! alle zijne uitzichten op tijdelijk geluk ver» dweenen in ééns; doch ook toen gaf hij blijken van onderwerping aan Gods wil; hij droeg dit onheil gelijk een Christen betaamt; hij voelde wel zijn verlies, maar was gelaten: hij hervartede fpoedig zijne bezigheden, en deed al wat geoorloofd en betaamlijk is, om zich ta troosten: om zijne vrienden geen leed aantedoen, verborg hij zijne droefheid in hunne tegenwoordigheid, trachtede zelfs eene foort van Stoïfche hardheid aan te neemen: doch plengde meenige traan in dille tepzaamheid.  PIET KR NIEUWLAND. Q? Zo lang nieuwland te Amfterdam woonde, had hij, buiten het waarneemen van zijn beroep t geene pligtert als openbaar amptenaar waarteneemen, Zijn ftand te Leiden was van geheel anderen aart. Hij moest, als Lid van den Academifchen Senaat, zijne ftem geeven tot beflisfching der voorvallende zaaken, en het handhaven der aanzienlijke rechten van 's Lauds Hooge School} hij moest, als Lid der Academifche Vierfchaarj waartoe hij terltond verkoren werd, als Rechter zitten, het recht helpen uitfpreeken; en ik behoef U niet te herinneren, Mijne Heeren! welke ge. wigtige gebeurenisfen 'er dit jaar te Leiden zijn voorgevallen, noch hoe moeijelijk het toen voor de Hoogleeraaren was, om die ge wigtige zaaken met omzichtigheid, beleid, en rechtvaardigheid tevens te behandelen. Men geeft nieuwland na, dat hij, hoewel een der jongde leden van den Senaat, zijn gevoelen met zoo veel deftigheid en bevalligheid wist voortedragen , dat het gaarne gehoord , dikwerf gevolgd werd. Ais Rechter was hij altoos rechtvaardig, doch zacht: als bevrediger omzichtig en beminlijk; altoos gereed om alles aantehooren , wat ter zaake diendig is: hij gevoelde het geen cicero zegt: ,, dat een „ wijs Rechter alle misnoegen tracht te vermijden a, door de gelijkvormigheid zijner uitfpraaken, „ en genegenheid te verdienen door de zachtheid waarmede hij alles aanhoort." (do> Een  §6 L Ij K R. E D Ë Ö P Een Hoogleeraar aan eene Hoo»e School ftaat ,buiten zijne betrekkingen met den Senaat of met dé Vierfchaar, nog in eene naauwe betrekking met de fludeerende jeugd, voorat daar deeze jongelingen , meestal buiten het oog hunner ouderen, zonder leidslieden, op zich zeiven ftaan, en te gemaklijker' door hunne jongheid, door Hechte voorbeelden, en door veelvuldige verleidingen, tot ongebondenheid kunnen vervallen. Ik zoude naauwlijks durven herhaalen wat boeriiaeve, (6i) in eene openbaare redevoering, te Leiden zelve uitgefproken, daar van gezegd heeft, om ouders het gevaar onder het oog te brengen dat hunne kinderen, aan zich zeiven overgelaaten , op Academiën loopen. Welk geluk valt dan jongelingen niet te beurt, als zij in hunne Hoogleeniaren niet alleen leermeefters in de wetenfchappen, maar ook leidslieden voor hun gedrag, hunne zeden, het vormen van hun verdand en van hun hart beiden , aantreffen. Zoodanigen vriend vonden zij in nieuwland: hij leefde met zijne leerlingen minder als een leermeelter, dan als een broeder, in de grootfte gemeenzaamheid; hun bijwezen was zijn geliefdkoosd gezelfchap; hij fprak met hen als met- zijns gelijken, en werd echter altoos door hun geëerbiedigd. Hij deelde hun , in de gemeenzaamde gefprekken, zijne altoos nuttige gedachten over allerlei onderwerpen meede: hij trok aller aandacht door zijne wijze van voordellen, aller genegenheid door zijneneenvouwigen ommegang,-  Gieter nieuwland. 9? gang. Hij oordeelde den tijd, dien hij daartoe bedeedde , en waarlijk van zijne verhevene, er» Voorde volroaaking der wetenlchappen zo nuttige, ftudien aftrok, wel te hebben hefteed; hij offerde alLs aan zijne piigten op ; hij handelde als of hij altoos de wijze les van plato voor oogen had : „ dat namelijk die , welke in openhaar be„ wind ftaan, het welzijn hunner medeburgeren i, zoodanig moeten behartigen, dat zij alle hunne „ verrichtingen daartoe brengen, met ter zijde ,; (telling van eigenbelang." (62) CK k is 'er misfchien nimmer een Hoogleerair meer algemeen, meer hartelijk, door de ftudeerende jeugd betreurd dan nieuwland; 'er is misfchien geen voorbeeld, dat jonge lieden de nagedachtenis van hunnen leermeefter op die wijze gevierd hebben, als die van nieuwland, door Leidens jongelingfchap, tot eere der Academie, is gevierd geworden. (63) Maar de rouw over nieuwlands dood heeft zich niet tot de geleerde wereld , tot 'sLands Hooge School , tot zijne leerlingen bepaald; zij is algemeen geweest, nieuwland telde bijna zo veele vrienden als- menfchen die hem kenden; hij telde ze in allen rang, in allen daat; geen verfchil van denkwijze veroorzaakte hierin eenige Verandering. Maar hoewel nieuwland de algemeene G Men-  98 LIJ KRE DE OP Menfchen-Vriend was, en nimmer in gebreeke bleef al het goede te doen dat hij kon verrichten, begaf hij zich flechts met eenige weinige beproefde lieden , in die naauwe wrbindtenis, die in eenen meer bepaalden zin, Vriendfchap mag genoemd worden. Ik heb het genoegen van in de tegenwoordigheid van eenigen uit nieuwlands bijzondere vrienden te fpreeken: zij weeten hoe oprecht hij was in zijne trouw, hoe gul in zijne verkeering, hoe gereed om zijne vrienden op alle mogelijke wijzen dienst te doen, om van hun nuttigen raad te ontvangen, en hun, wanneer het hem gevraagd werd, raad te geeven; met welke omzichtigheid hij dan daarin te werk ging, en hoe volkomen men op zijne ftilzwijgenheid en befcheidenheid kon betrouwen. Hoe veel genoegen genoot men niet als men met hem in vertrouwde vriendfchap leefde, hem die tedere en gevvigtige onderwerpen hoorde behandelen, waar over men naauwlijks , zelfs van vriend tot vriend , durft fpreeken in tijden (.64) daar men bijna niet denken kan wat men wil, noch zeggen wat men denkt? Ik heb dat geluk genoten, Mijne Heeren! en ik zal mij altoos met eene tedere aandoening onze gefprekken herinneren: de wijsheid die 'er in doordraaide; de fchranderheid met welke nieuwland de gewigtigde gebeurenisfen, uit het onderling verband van oorzaaken en uitwerkzelen wist af te ieiden; het aantal van nut-  PIË-TER. NIEUWLAND. & buttige dingen die ik van hem geleerd heb,met dankbaarheid erkennen. Eenigen ftaan met mij in het zelfde geval; wij betreuren het gemis van den deugdsamen, den trouwen, den gullen , den nuttigen vriend: en, hoewel ieder onzerGode dankbaar blijft,dat ons nog andere trouwhartige vrienden, welke Hij ons in zijne goedheid heeft gefchonken, overig blijven; is dit echter waar, dat fommige omftandigheden, gelijkheid van neigingen, overeenkomst van ftudiën, de bijzondere ommegang zelfs die nieuwland eigen was, zijn verlies, in veele opzichten j onherftelbaar maaken. Ja dit verlies is voor zijne vrienden onherftelbaar: maar het treft ook alle menfchen, om dat^ alle verdienften, alle geleerdheid, daargelaaten, nieuwland een beminnelijk mensch geweest js. Hoe wel de natuur hem eene fchoone lichaamsgeftalte had geweigerd; 'er niets groots, niets treffends in zijn uiterlijk voorkomen was; zijne manieren ver afweken van die, welke men in de zoogenoemde groote wereld, of zeekere foort van de befchaafdfte kringen verëischt, doch welke hij nimmer , niet tegenftaande Zijne verkeering met grooten en aanzienlijken, heeft trachten natebootzen; om dat hij zeer Wel wist, dat alle gemaaktheid eene belachlijke vertoning oplevert, (6j) en dat men over het geheel het meest behaagt, wanneer murt Verfchijnt zoo als men is; werd nieuwland «chter door allen gezocht en bemind; hij was G 3 door'  'tóo LIJKREDE-OF door zijn verdand, door zijne gefprekken , doof zijne wijze van handelen, door zijne eenvouwigheid zelve, waarlijk beminlijk. Hij zocht gaarne gezelfchappen : hij had ze tot zijne verkwikking nodig; hij verloor in dezelve weinig tijds, om dat hij zijne navorfchingen in 't midden derzelven vóortzettede, zonder dat men echter immer in hem eenig gepeins gewaar werd. Hij oordeelde dat de Wijsbegeerte, reeds bij veelen zoo gehaat, nog haatelijker zoude worden, indien de Wijsgeeren zich geheel en al van Gezelfchappen met anderen verwijderden; dat zij daar door zelfs de menfchen van alle verbetering zouden affchrikken, (66) nieuwland beminde de verkeering met goede vrienden, doch hij lettede altoos hierop , en dit moest hij doen, daar hij zijne geneigdheid kende, dat hij Vr zich niet te veel aan verflaafde. De Mensch, dacht hij, is niet geboren (67) om zrch enkel met vermaaken en tijdverdrijven optehouden, maar om zich deftig te gedraagen, zich tot gewigiiger en belangrijker bezigheden te begeeven; zijn gevoelen was, dat men vermaaken mag gebruiken, zoo als den flaap, en andere verpozingen, na dat men aan noodzakelijke en erndige bezigheden voldaan heeft; maar dat men dan nog behoorlijk op de uitfpanningen, die men zich veroorlooft, moet letten. Hierin was nieuwland zich zei ven altoos gelijk. Hij was in gezelfchap bij uitdek aangenaam  PIETER NIEUWLAND. 101 naam; zijne ervaring in oude en laatere fchrijvers, dichters, redenaars, gefc'iiedkundigen, zedenmeesters, verdichte gefchiedenisfen, (lelde hem in ftaat het gefprek nuttig te doen worden; zijn doordringend verdand, en zijn fijne ftnaak , dceden hem alles wat hij verhaalde , op den rechten tijd, en bevdlig verhaalen ; zijne zedigheid belettede hem ooit iemand te kort te doen , ooit iemand door éénen éénigen trek te kwetzen, of zelfs befchaamd te doen worden. Hij muntte uit in jok en boert, waarvan hij in een kring van uitgezochte vrienden veel hield ; niet van die boert welke te vrij, te dartel, kwetzend of flordig is; maar van die, welke kuisch , beleefd , verftandig , aartig is zonder plat te zijn. (6fS) Wanneer het te pas kwam, en het werd hem gevraagd , weigerde hij nooit ('er is immers eene foort van weigering die waarlijk onbeleefd is, haldarrig als zij te lang aanhoud, en in grootsheid ontaart als men zich niet, dan na langduurigen aanzoek laat overhaalen) op ftaanden voet , ter gelegenheid van het geen 'er voorviel, of op eene hem opgegeeven ftof, een vaers te maaken ; waarop hij echter nimmer eenigen prijs ftelde , waar van hij zelden een affchrift behield , hoewel 'er ook onder deeze eenige waren , die in fieraad, bevalligheid en fijne toefpeelingen, veele verdienden hadden. In dergelijke gevallen verkoos hij altoos, dat men hem de rijmen opgaf, die hij in zeer korten tijd , en gemaklijker dan wanneer hem ook de keuze der G 3 rij-  ioa LIJKREDE O E rijmen werd vrijgelaaten, invulde. Het kostte htm pok geen moeite, indien het vaers op eene bepaalde maat zijn moest, ten einde op eene gegeeve wijze gezongen te kunnen worden. De Franfche en de Nederduitfche taaien waren hem, in die gevallen onverfchillig. In één woord, nieuwland. deed altoos al wat in zijn vermogen was, om aan het gezelfchap te behaagen. Geen wonder derhalven, dat hij overal behaagde; zoo als hij was, beviel hij te Gotha aan het Hof, beviel hij in den geringden kring; hij werd gezocht door geletterden, en ongeletterden verkozen zijn gezelfchap bovenv dat van veele anderen. Zoo is het 1 wanneer een groot man zijne grootheid , daar het noodig, is weet te verbergen; wanneer de verdienstelijke Wijsgeer zijne verdienden met aanminnigheid paart; wanneer hij bij ongekreukte eerlijkheid, aangenaamheid des verftands, gemaklijkheid en bevalligheid in de wijze van zich uittedrukken, eenvouwigheid in den ommegang, zedigheid in alle zijne verrichtingen voegt, moet hij aan allen behaagen. Zoo was nieuwland; zijn verlies is dan des te grooter, dat het alle clasfen van menfchen, die hem immer kenden, of met hem verkeerden, (en hoe groot is niet hun getal!) waarlijk treft. Nieuwland beminde dan de wereld, doch 30 als het een Christen betaamt haar te beminnen»  P I E T E R NIEUWLAND. 103 «en. Zijn hoofdoogmerk was, zich voor den toekomenden ftaat te bereiden; en daar hij ten vollen overtuigd was, dat wij des té ge-fchikter voor dien ftaat zullen zijn , in denzelven een des te volmaakter geluk zullen genieten, naar maate wij hier op aarde onze ziel tot meerdere volmaaktheid zullen hebben gebragt, onze genoegens meer in de volmaaking van het verdand, en van het hart, dan in zinnelijke geneugten, zullen hebben gezocht; in één woord, naar maate wij ons voor het toekomend leven, daar toch geene zinnelijke vermaaken deezen, welke wij hier op aarde génieten, gelijkvormig, plaats zullen hebben, beter bereiden; ontleende hij uit die overtuiging ook redenen, om zijnen geest allengskens te volmaaken, zijne verftandelijke vermogens te fcher» pen, de geneigdheden van zijn hart te zuiveren, en dikwijls op het toekomende te denken. Hieraan, en hieraan alleen, heeft men toetefchrijven, dat nieuwland, die het brooze van 's menfchen leven zoo wel kende, die, ook tot zijne eigen fmarte, had ondervonden, hoe de volkomende ftaat van gezondheid fom wijlen door eenen plotfelingen dood gevolgd worcjt, hoe de geringsde onpasfelijkheid niet zelden, op het onverwachtst, in eene gevaarlijke ziekte verandert,, waardoor de mensch ijlings wordt weggerukt; bij. de . geringde ongedeldheid op den dood bedach, was: het was niet uit vrees; hij vreesde den G 4 doed  W L IJ K R E D E OP dood niet,hoewel hij gewenscht zou hebben langer te leeven, daar hij zich vleidde nuttig te zijn; niet uit zwakheid, hij vertrouwde te veel op Gods goedheid om ten deezen opzichte zwak te zijn: maar omdat hij zeer veel op zijn einde dacht. Bij den .aanvang van de ziekte, die hem ten grave heeft doen daalen, toen zijn geneesheer en vrieud, de Hoogleeraar du pui, nog geen gevaar zag, of naar de konst zien kon , was nieuwland reeds in de volle verwachting, dat hij van die ziekte niet zoude opdaan. Hij maakte in zijne zaaken, in zijne papieren, . fchikkingen, die zijne overtuiging op dat duk ten vollen aan den dag zouden gelegd hebben, al had hij zich daar over niet uitdrukkelijk uitgelaaten; en wat nog aanmerkelijker is, hij badt met eenige van die fchikkingen, welke geheel niet met zijne gewoonte overeenkwamen , reeds eenige weeken vroeger begonnen. Ik zal noch. onderzoeken hoe ver. men die verwachting, die overtuiging van nieuwland onder het geen men een Voorgevoel noemen mag, brengen kan of niet; (69) noch nagaan of men niet zoude mogen denken, dat men fomtijds een gevoel, eene ontwaring kan hebben, die men aan anderen noch kan mededcelen, noch met redenen bevestigen; maar ik del voor mij vast, dat God, die alle zijne befchikkingen tot nut en welzijn van die geenen, welke hem liefhebben, laat drekken, fomtijds veroorlooft, en door natuurlijke middelen  PIETER NIEUWLAND. 105: ?e weeg brengt, dat der menfchen gedachten , vroegtijdig- op hun aandaand, of toekomend, einde worden gevestigd, om hun, als een vader, te meerder tijd te geeven tot die overdenkingen, welke een zoo gewigtig tijddip inzonderheid van hen eischt. Hoe het zij; nieuwland was op zijn einde bedacht, en toen zelfs'ging hem het welzijn zijner vrienden en naade betrekkingen nog ter harte. Toen de aart der ziekte hem het fpreeken moeilijk maakte, heeft hij nog duidelijke blijken gegeeven van op zijne Moeder te denken: en 'er is geen twijffel, indien hij den man, die hem had opgevoed, hem tot Vadej? ftrekte, hem als eenen Zoon beminde, had mogen zien, (en hoe veel heeft hij niet na denzelven verlangt?) en hem nog had kunnen fpreeken, of hij zoude hem gezegt hebben: „ mijn Vriend, daar is uwe Moeder." Die man houdt zich overtuigd deeze Item te hebben gehoord , en hij heeft ze opgevolgd. — De ziekte, na zeer gevaarlijk gedaan te hebben, fcheen op den laatden dag eenen gundigen keer te zullen neenien, toen eene geweldige duip, die .op het onverwachtst opkwam, een einde aan nieuwlands dierbaar leven maakte. (69?) Hij dierf bedaard en te vreden, omringd van fchreijende vrienden en leerlingen, na dat hij vóór weinige dagen het dertigde jaar van zijn leven had vol. bragt. Hij dierf, en allen die hem kenden werden in diepen rouw gedompeld* G_5 • Wel-  io6 LIJKREDE OP Welke lesfen zou de Christen, de Menfc-heuVriend niet ontvangen hebben, indien nieuwl-And de gedachten, die geduurende de laatfte daagen van zijn leven in zijne ziel omgingen, had kunnen uiten? — Maar waarom over het gemis van die lesfen geklaagd? was niet kieuwl-AttD-s geheel leven eene beftendige les van daadelijk Christendom? Betreuren, wij zijn ontijdig affterveilj betreuren wij het overgroot verlies dat de geleerde wereld, (70) 'sLands Hooge School , de Zeevaartkunde, deeze Maatfchappij, (71) alle' zijne vrienden en betrekkingen, in hem lijden: doch laat ons God danken, van een groot HtWP gezien te hebben, die met voortreflijke gaven des verftands geene mindere hoedanigheden van hart paarde , en door zijnen wandel getoond heeft, hoe men zich in alle de omftandigheden des levens moet gedraageu : laat ons. God danken, dat wij hem gekeud, met hem geleefd-, met hem in vriendfchap gedaan hebl-en.. Herinneren wij ons, dikwerf, doch altoos met eene tedere aandoening , zijnen dood, om met vrucht op zijn leven terug te zien,; Spiegelen wij ons in dat leven. Het zij mij tctfc minden vergund, mij, aan nieuwland,, wiens volmaaktheden ik zoo van na bij gekend heb,- re fpiegelen: zijne deugden , de wijze op welke hij zijne pligten waarnam, zo veel. in' mijn vermogen zijn zal , te volgen; daar ik hem moet derven-, zijne beeldtenis in mijn hart  P I E T E R NIEUWLAND. VK? hart te prenten ; mij, in 't midden van de droefheid die ik diep gevoel, aan Gods wil te onderWerpen; niet uit noodzaaklijkheid, en enkel om geduldig te draagen, wat men toch niet kun veranderen; maar uit innerlijke overtuiging, dat pok in het ontijdig affterven van een zoo groot, zoo deugdzaam man, eene wijze befchikking der ; Voorzienigheid plaats heeft, hoewel wij gcenzins kunnen vermoeden, welke zij is, veel min dezelve doorgronden; mij te gedraagen, zoo als nieuwland zich in de grootfte fmerten gedraagen heeft: en in 't midden van mijnen rouw , noch het goede dat de Voorzienigheid mij nog vergunt te verfmaaden , noch ongevoelig te zijn , neen , maar erkentelijk, voor de zegeningen die Zij nog over mij en de mijnen weldaadig uitftort; noch door te groote droefheid mij aan mijne pligten te onttrekken, of anders dan een man, dan een Wijsgeer, dan een Christen betaamt , te fchreijen ; en , altoos nieuwlands voetfpoor betreedende , in deeze, en in alle andere droevige omftandigheden , waarin het der Voorzienigheid behaagen mogt mij nog te plaatfen, ook met nieuwland (72) te zeg- De felfle wond wordt door den tijd geheeld, Maar laac in 't vleesch haar diep geprente groeven: ó Gij, wiens hand dees wrangen kelk mij deehl 1^ drink hem wel, maar blijf toch 't bitter proeven. % Is I  1=8 .LIJKREDE OP PIETER NIEUWLAND. Dan is 'c uw wil, mijn Vader 1 dat mijn baan . Vol doornen zij, en hobblig, en verlaten, Welaan, gelei me, ik zal gewillig gaan, Wat zou uw kind het ftout weérftreven baten? Met dezen moed hervat ik pligt en post, 'k Zal rustig ftaan, al wordt het heet in 't flrijdenv Eens komt ook 't uur dat ik word afgelost, En rust erlang van werken en van lijden. IK HEB GEZEGD. AA1ST-  AANTEKENINGEN. Ci) bl. 3. De geheele plaats is deeze : ik zal flechts met eene andere letter die woorden laaten drukken , in welke ik eenige verandering heb gemaakt. Ook heb ik hier en daar eenige (lukken uitgelaatcn die op scipio's krijgsbedrijven zien. De Amicitia cap. 3. Ego , fi Scipionis defiderio ine moveri negem , qvam id rede faciam , viderint Sapientes : fed certe mentiar. Moveor tuint tali amict orbatus , qualis , ut arbitror, nemo ünquam erit, C5*, ut confiimare posfum, nemo certe tuit. Sed me ipfe confolor ƒ & maxime Ulo folatio —— nihil mali accidiife Scipioni. Cum Ulo vero quis neget aiïum esfe praclare? Nifi ertim , quod ille mini me putabat, immortalitatem optare vellet, quid non eü adeptus, quod homini fas eft optare? qui fummam fp-m civiiim, quant de eo puero habuerant,continuo adolefcem incredibili virtute fuperavit. QjH confulatum pctivit nunquam , faftu» eft conful bis: primum ante tempus , iterum, fibi fuo tempore; republica pans fero. ■— Quid dicam de moribus facillimis f de pietate in matrem ? bonitate in fuos juftitia ? in omnes ? H*c not.i funt vobis. Qiitim outcm civitati carus fuerit, moerore funeris itidicatum tft. Qtiid igitur hunc paucerum annorum accejjio juvare potuiffet? feneéïus enim, quamvij> non (it gravis, — tarnen aufert eam viriditatcm in qua etiam tune e>at Scipio. Quamobrem , vita quidem talis fuit, vel fortuna , vel gloria, ut nihil puffet accedere. — cap. 4. Quamobrem, cum Ulo quidem aüum optime efl: meeuw iticommodius , quem fuerat aequius, ut prius introieram, pc prius exire de vita l fed tarnen recordatione noftrae amicitite fic fruor, ut beate vixijfe videar, quia cum Scipione vixerim ; quocum mihi comundta euro. de republica de privata fuit • & id t in qua nf  ïio AANTEKENINGEN. e(l omnïi vis amicitiae , volutitatum, ftudierum , fetii tentiavum, fumma confenfio. (2) bi. 7. Ik heb hier, en overal, niets gefield dan het geen ik, uit mijne zeer bijzondere verkeering met nieuwland, weet, dat nieuwlands gedachten waren. Ik kende zijne manier van denken geheel. In de laatfte weeken van zijn leven was zijn gemoed over den toeftand van het Land zeer bekneld en bekommerd , hoewel hij het geen gebeurde , reeds vóór lang had zien aankomen, en aan veelen voorfpeld , met alle de gevolgen welke hij als vol. komen onvermijdelijk aanzag. De laatfte brief dien ik van hein ontvangen heb, gaf mij van zijne gemoe.'sgefteldheid een duidelijk bewijs. Hij zocht zijnea troost meer dan ooit in zijne letteroefeningen : en voegde 'er bij Voor zich zelveu inca me virtute invqIvo. (3) hl. 7. De ftelling dat wij, in het toekomend ' leven, met de deugdzame voorwerpen onzer genegen, heden hier op Aarde, zullen veréénigd zijn, en dat die verdéniging, en de onderlinge volmaaking, een gedeelte van ons eeuwig geluk zullen uitmaaken, was eene van nieuwlands geliefde ftellingen, en waarin hij in 'het droevig fterfgeval van zijne echtgenoote en van zijn dochtertje , veel troost zocht. Ik kwam bij hem weinige uuren, nadat hij van een' goed vriend ; die deeze zijne gedachten kende, een gefchenk ontvangen had, van twee keurige plaatenj de eene vertoonende het graf van Mevr. langhans, die in het kraambedde van haar eerfte kind overleed, en verbeeld wordt ten dage der opftanding met haar kind uit het graf opterijzen : en de andere verbeeldende de tedere zorge eener moeder voor haar kind, inde eeuwigheid; ik vond hem in eene aandoenlijke ver- rttk.  AANTEKENINGEN, ut tukking bij het befchouwen dier plaaten, die zoo vol» komen voor zijnen toenmaligen toefland gefchikt waren ; en hij las mij , niet zonder trainen te fforten, den vriendelijken en recht christelijken brief voor, welke dit gefchenk vergezelde ; Hij heeft ooit dit denkbeeld in zijne rouwklagt over den dood van zijne Vrouw uitgedrukt in deeze woorden : „ 'k Ontmoet u dan , uw dochter naast Uw zij': Gij roept haar toe, bij 't vrolijk tegenzweven, i( Mijn kind! zie daar uw' vader! vlieg met mij „ In zijnen arm! wij zullen met hem leven! (4) bl. 8. Nieuwland was van gevoelen^ dat in alle Landen, daar groote mannen , alléén om dat zij groot zijn, geëerd worden, daar kundig te zijo, eene rechtmatige aanfpraak geeft om tot die posten bevorderd te worden, waartoe men bekwaam is ; 'er -zich altoos kiindigeu opdoen, om kundigen , die ons ontvallen, optevolgen. Hij fchreef mij nog in de maand September laatstleden, ter oorzake van zeeken: gebeurenis. „ Vous le favez, je Hens beaucoup aux „ chofes, et peu aux hommes: un grand homme „ pasfe, un autre lui fuccède, et te bien fe fait.'* (4*) bi. 10. Bij zijnen uiterfteu wil heeft hieuwland mij alle zijne papieren de Wis- en Natuurkunde betreffende vermaakt; en aan zijnen vriend en leermeeester, den Heere ieronimo de bosch, alle die welke tot de Litteratuur behooren. (5) bl. 12. De Maatfchappij had het plan ge. maakt, om de redevoering te laaten voorafgaan door een gepast treur - muzijk, het welk door den Heer S u l o f s opzettelijk gecomponeerd, en door bekwaa» me meesters öitgtvoerd geworden 7.ou zijn: vervol- geneis  na AANTEKENINGEN. gends den Redenaar, In zijne zwakheid te gemoec té komen, met hem, in 't midden der redevoering t eene poos te vergunnen, geduurende de welke een gepast muzijk fhik de aandacht der toehoorers zoude verligt hebben : en eindelijk na de redevoering , de muzijk te hervatten, als wanneer men de gezangen die acbter deeze redevoering geplaatst , en door een der leden van de Maatfchappij, den Heer pieter johannes uij lenhroek, opgefteld zijn , zoude uitgevoerd hebben. Doch Mijne Heeren van den Gerechte , die bij appointcment van den vijfden De. cember, „ de werkzaamheden van het Departement „ der Muzijk, of het Concert, voor het tegenwoor. „ dige en bij provijïe hadden geïnterdiceerd," heb, ben ook het ontworpen treur-muzijk verboden: zo dat de Maaifchappij geene der daar toe genomen maatregelen heefr kunnen uitvoeren. (5) bi, 13 De eerde regels van nieuwlands treurzang over den dood van zijne Echcgenoote ztjii deeze. 6 Teergeliefde en vroegverloren Vrouw, Om wier bezit ik alles gaarne geven, En willig goud en glorie ofiïen zou Kon ik u flechts herroepen in die leven; Ontvang van mij , die ook in 't zwijgend graf U minne en eere , en uw voimaaktheên huldig, Dees laaiden pligt! — ik leg dien wenende af, 'k Ben dit uw trouw, en mijner liefde fchuldig'. (7) bl. 14. Nieuwland is in de Diemermeer geboren, den 5 November 1764. Zijn vader, Mr. Timmerman daar ter plaatfe , was barend nieuwland, geboren te Norden, in Oostvriesland, den 10 Februarij 1/08, en geftorven in de Die. mermeer, den 28 September 1779; den 5 Octo» ber  AANTEKENINGEN. nS ber daaraan volgenden te Diemen begraven. Zijne moeder, m arretje klinkert, is geboren den i Maart 1723. De vader was der onveranderde Augsburgfte Confesfie toegedaan; de moeder behoort tot de Doopsgezinde gemeente. Nieuwland was lidmaat van de gereformeerde kerk. (8) bl. 15: Niemand twijfelt of dit geval is zeer zeldztam: ik ben van de waarheid ten vollen 'overtuigd, daat ik hier, en overd elders, niets zeg, 'dan het geen mij dbor naauwkeurige onderrichtingen gebleken is , of Waar van ik zelfs getuige geweest ben. Het is mijn pligt nieuwland recht te laaien wedervdaren: doch ik moet zorg draagen van biets te overdrijven; een misdag dien de vriendfchap ons ligt doet begaan. Om deeze reden voeg ik hier bij, dat hoe zeldzaam dit verfchijnzel zij, het verre te kort fchiet bij dat, het Welk men in christi. aan iiendrik heinechen heeft waargenomen; die, tien maanden oud, begon te fpreeken: één jaar oud zijnde de voornaamile gebeurenisfen in de boeken van mozes verhaalde, één maand laater, de gefchiedenis van het oude, eh twee maanden laater die van het nieuwe Verbond kende; zoo als ook, toeii hij twee jaaren en een half oud was, de Gefchiedén Aardrijkskunde; enz. Hij ftierf in het begin van èljn vijfde jaar. Zie BibJiothèque Cctmanique. Tome XVII. p. 81. (9) bl. 18. Buiten eenige Bijfchriften, en andere dergelijke Stukjes, die, gelijk uit den aart zeiven, en uit het gebrekkige fchrift genoegzaam blijkt, van . vroeger tijd zijn, zijn 'cr nog vaerzen voor handen, die nieuwland,_ zeven jaaren, en zeven jaaren en een half oud zijnde gemaakt heeft. Ik laat derH  H4 AANTEKENINGEN.' zeiver waarde daar; doch toen hij tien jaaren, ert tien jaaren en een half oud was, heeft hij vaerzen gemaakt, waar van 'er eenigen doo? liefhebbers der Nederduitfche Dichtkunde den druk waardig geóórdeeld zijn: onder deezen zijn de Schepping; de d6od van Abel; Abrahams uittocht uit Ur; Davids overwinning op Goliath; Gad vernieuwt het gelaat des Aard'ijks; de Morgenftottd: en het (laat nog veelen vóór, dat hem, toen hij beezig was met anderen kinderen te Cpeeleu, de overwinning von David of Goliath door eeniye liefhebbers werd opgegeeven: dat hij, al fpeeleade, en door den tuin achter een hoepel loopeu.de, het gemelde vaers maakte» en het ver volgends , zonder pe.a o,f papier gebruikt te hebben, op. zeide, tot verbazing der aanhoorers. Van den zelfden tijd zijn eenige andere vaerzen, zo als Davidi noiiwklagt over den dood van Jonathan, gedrukt ia het vierde deel der Mengelwerken van het Dicht* kundig Geuootfchap ia 's Hage oaiec de Zinfpreuk, fytistliefde /paart geen vlijt: welk, Genooifchap hea als Aankwketiug had aangenomen i de klagt vam Adam bij het lijk van Hafeli het eer/la kloofdftuk von de Klaagliederen van jferetuia, ia vaerzen gebragt: een dankoffer aan den Heer.e lussing, dte hem eenige boeken had vereerd ; en eene daiikhetuiging aan den Heere i, ?. van nes, voor zdjbeweezen vriendfchap: alle welke dichtllitkken door nieuwland zeiven onuitgegeeven gebleven, en niet door hem in zijne Gedichten geplaatst zijn r zij zijn echter niet van verdienften ontbloot : zij toonen wat nieuwland, in zijn elfde jaar uit zkh zelven, en zonder hulp doen kon, en wat men van hem kon verwachten. (10) bl. 18. Dat nieuwlawd vóór zijn agt-  ft. ANTE KENINGEN, tl$ ÜB jaar het bekend Theorema vati pythagoras verftond, is mij door zijöe moedef opgegeeven. Zij was dagelijks getuige van de lesfen die haar teergeliefd en eenig kind Van haaren echtgenoot ontving, en, zoo als natuurlijk was, zij bewaarde in het hart al wat zij van het kind zag, en van deszelfs vorderingen met opmerkzaamheid hoorde. Eens antwoordde zij aan iemand , die lraar over het veriland van haar kind een compliment maakte: ,, De „ vermogens van het kind zijn goed: 'er ontbreekt aan „ het zelve niets dan van meer vermogende ouders' geboren te zijn, die hem alles konden laten leefen." Nieuwland had in alles geen' anderen meester dan zijn' vader, en ik kan 'er bijvoegen, dan zich zeiven, tot het einde van zijn elfde jaar» Zijn vader was in dé boeken van euclides erva. ren, zo als ook in het trekken der Quadraat eri Cubick ■ wortelen ; doch verder ftrekte zijne kunde zich niet uit. Het overige, hier in den tekst aangehaald, is mij door den Heer ae n è ae medegedeeld. Zijne eerde ontmoeting met den jongen nieuwland gefchiedi de in den zomer des jaars 1774 , zo als de moeder mij bericht heeft, en wel op het buiten verblijf van den Heer t. c. van nes, in de Diemermeer* en op deszelfs bijzonder verzoek. Ik denk niet beter te kunnen doen dan het naïf verhaal, dat de Heer aenjSae de goedheid gehad heeft mij fchriftelijk van deeze ontmoeting te doen, hier te plaat, fenj ., Na het kind aangefproken , mét oplettendheid i, befchouwd, en omtrent zijnen ouderdom', énzY ondervraagd , te hebben , deed ik Eet eenige li a Ü vraa.  tió aantekeningen; „ vraagen, betrekkelijk tot zijne oefeningen, en de! „ vorderingen welke het daarin gemaakt had. Het „ andwoorckïe mij op dat alles , met veel be. „ daardheid, blijken van kunde, en onderfcheidend „ oordeel; als, bij voorbeeld, op de vraagen ver„ ftaat gij dat? Itebt gij dat volkomen begrepen? „ enz. met een bijna; ik vleij mij daar mede; ik vertrouwe zoo; nog r.iet volkomen; tot zoo ver} „ dat is mij nog niet klaar genoeg, enz. „Eenige poos daar na,begon ik den jongen nieuw„ land van het eerde boek van steenstra af, om„ trent de moeiielijkde voordellen te ondervraagen, en „ 'et de bewijzen van te eislchen: als van de 47de ,, prop. van he: ifte Boek; die van de Choorden, „ fnij- en-raaklijnen, in en op den cirkel, uit het „ 3de Boek; andere voordellen uit het 4de en öde „ Boek. Mijne verwondering groeide van trap tot trap, naardien hij (niet tègenfïaande hij mij flechts w één oor en één oog fcheen te leenen, terwijl net ander oog en oor zichtbaar, zo als uit herhaalda „ lachjes, wenken en toekuikkingen bleek, met de fpeelende kinderen in den tuin waren) meest aüe „ bewijzen en oplosfingen, met zo veel vaardigheid, „ juistheid, en orde daar fteldc, dat het- alle ver„ wachting overtrof. „ Ik liét hem vervolgends Quadraat-en- Cubieft ^ wortels trekken , en de reden der handelwijze uit de platte en lichaamlijke figouren verklaaren. Ook hierin toonde hij een, voor zijne jaaren ten „ eene maal ongewoon, oordeel, zoo door het geen », hij' wist toetepasfen, als door het geen hij niet „ wist, ogenbliklijk te vatten, en in praétijk te » brengen» » Eia-  AANTEKENINGEN. 117' „ Eindelijk vroeg ik hem of lij de formule van „ newton kende; dit met neen beandwoord heb„ bende, toonde hij zich zeer in den fchik daar„ mede, dat ik hem die op het oogenblik wilde „ leeren. — Ik fchreef zo veele termen van de „ formule op als nodig waren , om den voortgang „ der feries te doen kennen j verklaarde hem die; „ verhief eene fainengefteide grootheid, tot de der„ de magt; trok 'er wederom den wortel uit; en „ vroeg hem , of hij nu alles wel begrepen had; „ hij antwoorde mij met de gewoone bedaardheid , „ dat hij geloofde van ja. Ik had ondertusfchen „ ten klaarden gemerkt, dat zijne aandacht tusfchen „ mijne verrichtingen en die der fpeelende kinderen „ verdeeld was gebleven, fchoon ik 'er misfchien „ dit maal twee derde of drie vierde van geno. „ ten had ; ook had hij mij maar weinig tusfchen„ beide gevraagd: ik meende hem dan ook dit maal te zullen verfchalken , en vatte ten dien einde ., eene vochtige fpongie, waar meede ik alles, ais in eenen veeg, uitwischte; en daar op vorderde „ ik van hem om zeekere grootheid, naar deeze formule, tot de vierde of vijfde magt te verhef„ fen , en 'er dan wederom den wortel uittetrek„ ken. Ik vermijdde opzetlijk de derde magt, om ,, dat hij daar mede beter bekend was, en ik die „ zo even ten voorbeeld genomen had. „ Ik durf niet zeefeer bepaalen , of ik een enkel „ woord geduurende deeze verrichting gefproken heb,, be , ja dan neen: doch dit is zeeker , dat mijne „ verwondering geduurende deeze operatie tot verba,,, zing overfloeg , daar ik bij herhaalde ondervin„ ding wist dat ik, zelvs bij de vlugde mijner )eerüngen , gemeenlijk twee of drie lesfen bededen H 3 „ moest,  li 8 AANTEKENINGEN. „ moest, eer ik hrai het gebruik deezer formule naar „ behooren konde doen kennen. „ Hier eindigde ik, nevens derj Heer van nes, „ in verrukking opgetogen, mijne ondervraagingen ; en „ nieuwlan d ging op nieuw met de kinderen fpee- len als of 'er niets gebeurd was." „ 's Avonds bragt ik hem, vergezeld van den Heer „ van nes, bij zijne ouderen t'huis; en na hun een „ aargenaam verflag van het voorgevallene gedaan te „ hebben, ondervroeg ik den Vader verder omtrent de opvoeding en de leermeesters van zijn zoontje. ,', Hij verklaarde mij zelfs zijn zoontje het rekenen ge. „ leerd te hebben, en hem vervolgens, uit hoofde van „ den geest dien hij in hem meende te befpeuren, eeni» „ ge onderrichting te hebben gegeeven in de eerde bej, ginfelen der meetkunde ; dan dat hij fpoedig de ,, grenzen zijner kundigheden bereikt hebbende, zija „ zoontje hem nu , door eigene vlijt , aanmerkelijk was vooruitgelopen." De moeder heeft mij verder verhaald , dat de Heer ae n i ae den vader toen aangeraden heeft de werken van ypev en steenstra met zijnen 20011 dooru-lopen; doch dat de vader met geen Algebra en Logarithmen te recht kon, en dus zijnen zoon niet verder kon ouderwijzen. De Heer ae n i ae ftelde den ouderen voor om het kind een paar dagen bij hem in de ftad te magen hebben , op dat hij zich nader met het zelve mogt onderhouden , en het bij eenigen zijner vrienden , als een zonderling verfchijnzel, bekend mogte maaken. Dit werd toegedaan, en dit bezoek viel voor, volgens onderrichting mij door de Moedor gogeeven , in Maart, jj.tooT-u "'■ "1 w - - ■■ ■ • • of. 1  AANTEKENINGEN. np •f April i/7?. v Nieuwland (vervolgt de Heer „ aenéae) werd in den namiddag bij mij gebragt , ,, en ik onderhield mij den gantfchen avond met „ hem, niet zonder van tijd tot tijd, tot mijne groot„ fle voldoeaing, andere en andere trekken van ver* „ auft en fchranderheid in hem te ontuaaren. „ Ons onderhoud , door den ïlaap fleclïts afgebrö,, ken , Ving ook met den ochtend wederom aan „ (hoe zeldzaam is niet een aangenaam onderhoud „ over zaaken vaa ftudie met een acht of negenjaarig „ kind!) (*) bij welke gelegenheid ik mij nog den „ volgenden trek op het levendigst herinner." „ 's Morgens, even voor dat ik met dit wonderkind „ uitging, wees ik hem op een Mercurius beeldje, „ dat op de kas van een uurwerk ftond,hem vraagönde „ of hij mij daar van den lighaamlijkeii inhoud zoude „ weeten te bepalen. ~ Zijn antwoord wasna een „ weinig ftilzwijgens, onder eene voorwaarde, ja: m* „ gevraagd hebbende welke die voorwaarde zijn zou- de, aiuwoorde hij: dat ik van het zelfde hout had „ waarvan het beeld gemaakt is: — en wat dan? «■ ", dan zoude ik daar een cubiek duim van vervaardi„ gen, en het gewigt van denzclven met dat van hst „ beeldje vergelijken, enz. Ik koiadê mij fcelveu „ niet beletten dit antwoord in de daad veel groa„ ter te vinden dan de toevallige ontdekking van ai„ chimedes, welke het zo bekend eujijK* ten „ gevolge had." De Heer ae n é ae bragt vervolgends nieuwland in kennis bij eenige kundige lieden , onder anderen bij den Heer h u r t s r , thands Profesfor te Schaf haufen, bij den Hr. Van eik, enz. Op (*) NiïVWLANds was even tien jasrcai. H 4-  120 AANTEKENINGEN. Op deezen tijd was nieuwland reeds bij eenige liefhebbers der dichtkunde bekend, zoo wel doot eenige andere vaerzen, als door zijne rouwklagt varj David op Jonathans dood. Hij geraakte ook het zelfde jaar in kennis met den Wel Eerw. zeer Gel, Heer Predikant hulshoff, die hem, opzetlijk verv fcheide vraagen over de Natuur- en Wiskunde deed, die hij allen tot genoegen beautwoordde: vooral de vraag over het oude Sophisma van Achilles met den fchilpad, waar van nieuwland het ongerijmde terftond voelde , en, na een weinig ftil gehouden te hebben, den ftaat van zaaken volkomen begreep. Dit heeft zijn Wel Eerw. mij ter deezer gelegenheid medegedeeld. (n) bl. 18. Dit is mij door nieuwlands moeder verhaald: en hier aan is men, buiten twijffel, de eerde gronden verfchuldigd der groote kunde die nieuwland in de. Geographie bezat, en waar over ik mij zo dikwerf verwonderd heb. Het Atlasje , waar bij eene uitlegging, in het hoogduitsch gefchreven , gevoegd is; voert ten tijtel: Atlas minor , dajf ist , eine kurtze doch griindiiche befchreibung der gantzen Weidt; Amfielodami ex officina J. Jans/onii 16/51. — De kaarten zijn zoo onduidelijk, dat een kind nieuwland moet zijn, om 'er met nut, laat ftaan met.vermaak , uit te leeren. Nieuwlands moeder heeft mij dit boek, dat ik begeerig was te zien, geleend. De Heer hulshoff heeft mij bericht, aan nieuwland bij de gelegenheid in de voorgaande aanmerking gemeld , .ook eenige vraagen in de Geographie voorgemeld te hebben; waar van de twee volgende zijn Wél Eerw. nog in het geheugen lagen. 3 , „ Wijs hier in de kamer, volgends de ftreeken » vaE\  AANTEKENINGEN. i£l „ van het compas, waar ligt Peking, Batavia, Alep„ po, Tunis, Lisfabon enz." De antwoorden waaren vlug, en 'er was niets in te verbeteren. 2. „ Als gij Spanjen uitknipt, en dekt het op de „ Globe over Afrika , hoe dikwijls gaat Spanje in „ Afrika?" Nieuwland vertegenwoordigde zich Afrika als een driehoek, waarvan de MiddellandfcheZee de bazis , de Kaap de Goede Hoop , die op zo veele graden breedte ligt, de top is, en maakte zijn overdag, na genoeg aan de waarheid. (12) bl. 19, Het valt altijd zeer moeijelijk de betrekkelijke waarde van Geleerden te bepaalen; fommigen zijn groote mannen geweest zonder in hunne kindsheid, of eerfte jeugd, iets ongewoons te hebben opgeleverd; anderen zijn vroege verftanden geweest , zonder daarom in het vervolg meer dan anderen uittemunten. Van de voorbeelden in den Text gemeld , is zceker dat van huig de groot , in alle opzichten , het voornaamfte : maar ook welke uitneemende en geleerde opvoeding had hij niet genoten ? nieuwland bleef, in tegendeel, door zijne omftandigheden , tot in zijn elfde jaar van alle opvoeding die hem tot geleerdheid kon bereiden , verfteken , hij begon eerst met het latijn toen hii volle elf jaaren oud was.. Nieuwland had zelfs tot zijn elfde jaar nimmer gelegenheid gehad eenige Nederduitfc'ie Spraakkunst imezien. Bij hem was alles natuurlijk , bij anderen werd de natuur verder door kunst en goede hand' leiding vroegtijdig omwikkeld. Wat ontwikkeling en eene verftandige handleiding doen kunnen, is ten volJen bewezen door het voorbeeld van jean phiiippe baratier, die als vroeg verjland (ingenium p;aecox} befchouwd, alie andere mij bekende voorbeel',. ' " H 5 den,  ,2,3 AANTEKENINGEN. den, ook zelfs huig de groot, heeft overtroffen ; vier jaaren oud zijnde verftoud hij Latijn, vervolgends, eer hij zeven jaaren bereikt had Grieks en Hebreeuvvsch, behalven Fransch. en Hoogduitsch. Op zijn elfde jaar gaf hij een werk uit ; maar in meer gevorderde jongelingfchap,op die jaaren toen huig de groot, hoewel nog zeer jong, reeds een groot man was, was baii a ti e r , hoewel ongemeen geleerd, ver beneden hem, Men kan over denzelven nazien Biblioth. Gerin. Tome XVII. p. 84. feqq. en ook Tome XXVI. p. 1. Tome XXX. p, ti6. Tome XXXII. p, 221. enz. Baratier itierf negentien jaaren en agt maanden oud zijnde. Ik denk niet dat ik mij in den text te fterk heb uitgedrukt. Men kan nieuwland te minder met huig de groot vergelijken in het geen zij beiden gedaan hebben, dewijl de onderwerpen hunner eigenlijk gezegde ftudiëu, die waar op zij zich geheel toegelegd hebben, volkomen van elkander verfchillen. (13) bl. 20. De kennis met den Heer jeroniaio de bosch viel voor in den zomer des Jaars 1775: wac 'er i" de eerfte ontmoeting gebeurde, heeft de Heer de bosch zelf mij aldus medegedeeld. „ Door veele loffpraken, zoo van mijnen broeder, als ,, van anderen, bekoord , nodigde ik den jongeling „ bij mij. Ik dagt een wijs jongentje te zullen ontmoe- „ ten , die mij met zijne kundigheden en tezaamge- „ ftelde vaerzen, welke de aandacht van veelen reeds ,, tot z,ch getrokken hadden , zou lastig zijn ; dan „ niets van dit al. Ik ontmoette een teder, eenvoudig „ en zachtmoedig kind, op wiens fchuldeloos gezicht „ de nedrigheid en oprechtheid uitblonken. Ik vroeg „ hem naar zijne begeerte, om te weeten wat hij lee- „ reu wilde ? eene onbepaalde nieuwsgierigheid om v 4-  AANTEKENINGEN. 123 alles te leeren kennen was de vooraaamfie drijfveer „ van alle zijne handelingen ; het geen hsm in *| „ vervolg van tijd zodanig bijgebleven is, dat hij „ nimmer een boek ergens kon zien liggen , of hij moest het doorbladeren. „ Wij fpraken oyer de geleerde taaien : deeze „ wilde hij bovenal leeren yerftaan. Ik bood mij „ hier tot leermeefter aan •, dit was den jongeling ten „ uiterfïe aangenaam; hij kwam, tot 1783, of „ daaromtrent, wanneer hij naar Leiden vertrokken }, is, dagelijks aan mijn huis, doorgaands na den „ middag, ten minsten des zomers, zoo lang hij bi} „ zijne ouders in de Diemermeer woonde: het geen „ in 't vervolg van tijd gemaklijker werd, om dat „ mijn broeder hem in huis genomen had. „ Ik zag hem altoos met vreugde tot mij nade„ ren, en behoefde nooit te vraagen na de klok: „ want ik ben verzekerd dat niemand in ftaat wa§ s, hem intusfehen optehouden , zonder zijn ganfche „ zenuvvgeftel in disorde te brengen." Het was in den zelfden zomer van het jaar 1775 dat de Heer bernardus de bosch, die reeds yeel van nieuwland had hooren fpreken, hem kende en hem dikwerf zag, daar zijne fchoonmoe* der, welke hij veel bezogt, een buitenverblijf in de Diemermeer, digt bij nieuwlands wooning had, en zijne echtgenoote christina susanna de Vries het gulle aanbod aan nieuwlands ouders deden, om derzelver kind te willen huisvesten en opvoeden ; waarin die ouders , die het welzijn van hun kind behartigden, met dankbaaiheid, hoewel niet zonder eenig hartzeer, bewilligden. Nieuwland \$ in Oftober 1775, aan het huis van die waardi» ge  124 AANTEKENINGEN. ge lieden, die hij altoos als of zij zijns ouders ger we'est waaren bemind en geëerbiedigd heeft, komen woonen, en bleef'er tot September 1783, volgend? zijne eigen aantekening. O4) bl. 22. Zie hier hoe de Heer de bosch zelf dit heeft befchreven: de aantekening mag wat lang zijn , maar zij is belangrijk. „ Ik begon mijne lesfen, met hem een kort denk„ beeld van Declineeren en Conjugecren te geeven, ,-, en fprak daarover niet den geeftigen jongeling „ drie a vier weeken, wanneer hij zulks reeds be„ greep; liet hem geen woord van buiten leeren, „ omdat het hier veelal van den zamenhang , „ waar in zulk een woord voorkomt, afhangt; liet al het overige grammaticale , waar van het waare „ door geduurige leezing moet verkregen worden , ., daar; en liet hem geen een eenig Thema maaken: „ bragt hem aanftonds tot nepos, liet hem partes „ van ieder woord afzonderlijk maaken, en deed „ hem den eerften volzin volkomen verdaan; den eer- den volkomen verdaan zijnde, ging men over tot „ de tweede periode, met geduuiige herhaling van „ de voorige, tot dat men het eerde hoofdft.uk „ voleind had; dan wederom, nam men het zelfde „ hoofdftuk, en eindigde niet eerder vóór dat Leer„ ling en Meester hetzelve even goed verftonden , ,, al hoewel daar eenige weeken mede verliepen. Op dezelfde wijze werd het volgende hoofdftuk „ behandeld, maar al wederom met herhaling van „ 't voorgaande, tot het einde van het leven van den held: wanneer men, zoo wel het Charafter van 4, den befchreven man , als den fchrijftrant van ne> .., pos van nabij befcbouwde, en daar over elkan- der  AANTEKENIN G> N."""*5S der geduurig onderhield; het welk gelegenheid „ gaf tot het volgende. Men nodigde mij met hem, „ wiens goede hoedanigheden; en vlug verdand „ reeds ruchtbaar geworden waaretf, ter maaltijd om tot „ aanfporing te ftrekken van andere jongeüeden; IVÏen zag met otm.ag op hem neder, fchoon hij' „ de eenvouwdigheid zelve was. Dé Vader des huisgezins vroeg mij, onder het gul onthaal, of „ die jongeling niet wel voor hem een Vaers zoir „ kunnen dichten. Offclioón ik hem nimmer daar„ toe gebragt had, en ik van dergelijke vertooning, „ zo veel als eenig mensch; afkerig ben. vroeg ik „ mijnen vriend , einddijk door de herhaalde ver„ zoeken van dén gastheer genoodzaakt, voorwierr hij reeds eenige levens, eri onder anderen ook „ dat van miltiades, had uitgelegd, wat hij „ onder fret dandbeeld van dien grooten mail zou „ plaatfen , van wien gezegd word dat in hem was „ cum fumma humanitas, turn mira comitas; hij„ ftond op, en verklaarde zulks niet te weeten, „ maar liep eenigen tijd, al fpeelende, den gang op „ en neder, en kwam in de eetkamer terug zeg. „ gende: „ zou dit goed zijn?" „ Zie hier miltiades, Athenes groatlle held,„ Die gulle vriendlijkheid met onverzaagdheid paarde Nooit was hij, zonder fchuld , veroordeeld door 't geweld , Zo hem zijn Vaderland gekend had na zijn waarde. „ Hier door kreeg de jongeling begeerte om ook „ bijfchriften op alle die helden te maaken, wier j, levens door nepos befchreven zijn; het welk ,, ook gefchiedde. Want fchoon wij hem geenzins ,i rieden om zim'' tijd aan de Nederduitfche Dicht„ kunde te hefteden, zo was dit echter zulk eene  is5 AANTEKENINGEN. „ gemaklijke uitfpanning voor hem , dat hij hij de rftifk fte gelegenheid zich daar mede van zelfs vermaakte, „ Om den latijnfchen ftijl te vormen wérd de zelf5, de nepos in het nederduitsch overgezet, en dart „ de latijnfche Schrijver weggelegd; men vertaalde „ dat nederduitsch in het Iatijn, welk latijn, ïneé het ooorfpfonglijke vergeleken zijnde, zag meii „ waar in de jonge nieuwla.nd van den ouden „ Schrijver verfchilde , waar van naauwkeurige aan„ tekening werd gehouden. De Historie-Sehrijver nep ós; op deeze wijze tot kennis van den jon„ geling gebragt zijnde, begon men met térenti„ üs, en liet den gevoeligen jongeling geduurig „ opmerken het mènschkundige, natuurlijke, en be„ vallige, waar in deeze Schrijver bijzonder uitmunt; „ vertoefde ëenigen tijd bij de nadrukkelijke plaat„ fen, en prentte de gewigtige gezegdens het ge„ heugen des jongelings in; waar aan ik zelfs naj, derhand heb toegefchreven de rede waarom dee„ ze Schrijver mij.,- boven allen, zo bijzonder ef„ gen is." £15) bl. 22. NiecwUss kwam in den zomer van het jaar 1775, toen hij nog bij zijne ou'. ders woonde, drie maaien 's Weeks aart het huis van den Heer ae^óae om les te nemen, en naderhandwerden die lésfen geduurende eenen zeer geruimerf tijd, op gelijken voet, vervolgd toen nieuwland bij den Hr. de bosch woonde: zij hadden ten onderwerp de Algebra , de Reg'tlfneden, het gebruik der Hen.eU en Aard globen, de differentiaal rekening, naar het werk. van den Heer fas, &c. (16) bl, 22. Zie ook , over het geen hier gezegd word, de veertiende Aantekeaing. De vaerzea waar-  AANTEKENINGEN, 137 waarvan wij hier fpreken, zijn, voor een gedeelte, ge«s drukt in de Mengelwerken van het Haagsch Dichtkundig GenoDtfchap ondet de Zinfpreuk, Kunst,liefde fpaart geen vlijt, namelijk : Tn het Vijfde Deel, uitgegeeven in 1777» de Gedichten: Over den Nijd , en over de Spreuk: Gedenk, te ft erven. In het Zesde Deel, uitgegeeven in 1778 , het Vaers op Christus Hemelvaart , en de zending van den Heiligen Geest; en mirtil, naar het Hoog-; ftduitsch van gessrer. In het Zevende Deel, uitgegeeven in 1780, het Vaers op den Slaap, en het Puntdicht , het Talrijk Nageftacht; Zo als ook de Bijfchriften op de HeN den wier levens door nepos befchreven zijn, en waar van te voorew gefproken is, namelijk: op Miltiades , Themistocles , Aristides , Pan fantas , Cimon, lijfander, Alcibiades, Thraftjbulus, Canon, Dion. In het agtrte Deel, een Vaers op de Christelijks Hoop. £17) bl. 23. Volgends nieuwlands eigenhandige aantekening heeft hij zijne ftudien aan hec Athenaeum alhier begonnen in wijnmaand 1777-, en wel voor de Litteratuur onder den Heer roi,tius, voor de Wijsbegeerte onder den Heer wijt. Tenbach., altoos echter de bijzondere lesfen van den Heer de rosch, en deszelfs gemeenzaamen ommegang , genietende. Dit tijdperk flrekt zich uit tot 1784. Geduurende hetzelve gaf hij reeds blijken yan bekwaamheid: want den 1 Meij 1780, hield bij  T28 AANTEKENINGEN. hij eene Latijnfche Redenvoering over Terentius, welke nog Onder zijne papieren is gevonden, en die met reden, hem eere heeft aangedaan. In een gezelfchap van eenige zijner Vrienden onder de ftuderende jongelingfchap, las hij ook eenige verhandelingen voof; twëe zijn 'er nog aanweezig: de eene Van den 14 December 1782 , de Liefde voor ons Vaderland als eenen algemenen godsdienfligen pligt be'Jchouwd; de andere van den 8 Februarij 1783, Befchouwing van den algemenen invloed en de nuttigheid der Wiskundige Wetevfchappen. Den 14 April 1783 , verdedigde hij onder voorzitting van den Heer wjjtteivbach zijne Disfertatio de musonio, van welke naderhand in de Redevoering breder gefproken wordt. Hij vertaalde ook, geduurende dien tijd, de doorwrochte Verhandelingen van zijne beroemde leermee. Iters en vrienden, de Heeren wijt ten b ach en d e bosch over de gevoelens der Ouden wegens den ftaat der zielen na dit leven, welke door teijlers Godgeleerd Genootfchap zijn bekroond, en in het IVde Deel van deszelfs Verhaudelingen uitgegeeven. De menigvuldige griekfche en latijnfche vaerzen, die 'er in voorkomen, zijn door nieuwland iri nederduitfche vaerzen vertaald. In September 1784, begaf zich nieuwland haar de Univerfiteit te Leiden, alwaar hij de lesfen van de Heeren valkenaar, doch die in 't begin van 1785 ftierf, ruhnkenius en pestel bij1woonde : maar zijne ftudien werden in Januarij 1785, toen hij door de kinderziekte werd aangetast, voor eenen tijd afgebroken. » Zi*  AANTEKENINGEN; t2J> In 1785, kwam nieuwland weder te AiriKlerdam te rug. Hij viel toen met de borst, onder mijn geleide, op de proefondervindelijke Natuurkunde, en alle de deelen der Wiskunde: en 'er ontftond tusfchen ons beiden die naauwe vriendfchap en gemeenzame ommegang, van welke ik nu, met mijn huisgezin, tot onze groote droefheid, beroofd ben, Geduurende dit verblijf te Amfterdam, heeft nieuwland, voor de Maatfchappij der Letterkunde, uit het latijn vertaald de Verhandeling van den Heer HOTTiSGSR , over het waar en vakch Vernuft. Men kan hier nog bijvoegen dat nieuwland geduurende den tijd dat hij zelf ftudeerde , of onderwijs genoot, reeds andere jongelingen, den eenen meer, den anderen minder, tot leidsman diende; hij woonde zelfs ten huize van den Heer de graaf, Heer van Pokbroek, van September 1783 , tot Junij 1784. „ Hij trof," zegt de Heer de bosch, vrienden aan, die, fchoon niet met den zelfden ,, vaart, echter met hem, en onder zijn geleide, „ blijmoedig de fchool der wetenfehappen, niet zon- der vrucht, doorwandelden. De vertraging in zijit nen gang, welke hij hier of daar mogt outmoe„ ten, ftrekte hem tot eene grooter aanfpooring, om „ alles te onderzoeken; waar toe hem de gelegenheid van alle kanten op eene bijzondere wijs werd aan„ geboden; was hij gefchikt tot kennis en weten,,-fchap, alles liep hem ook mede. om hem daar „ in bevorderlijk te zijn." (18) bl. 25. De Heer de bosch heeft hetzelfde in zijnen omgang met nieuwland opgemerkt: 2ie hier hoe hij zich daar over uitdrukt, in het bericht dat ik aan hem verfchuldigd ben. 1 „Nieuw-  »3 AANTEKENINGEN. Nieuwland bezat, behalven een vast gelieu, » gen, het welk alles wat tot het zelve gebragt „ werd, gretig aangreep, en zuiver bewaarde, znlk 5, eene vlugheid van geest, dat hij in zijne jonge ,, jaaren , reeds zijnen voorgangeren voorbijliep. „ Hij behoorde onder die weinige, maar zuivere ,i vernuften, welke in alle ftanden geboren worden, maar , of door geen, of een kwalijk ingericht on,, derwijs, onkenbaar blijven; die niet zoo zeer eene „ vast bepaalde oeffeniiig, dan wel eenige waare „ aanduidingen nodig hebben, om zich verder te ■„ ontwikkelen, waar voor een hint, (een wenk, „ losfe gedachte) zo als de Engelfchen zich uit„ drukken , genoegzaam was om hooger op te klim„ men; met wien, in één woord, de meester liever », fprak dan dat hij hem onderwees." (ip) bl. 30. Hoe zeldzaamer eene zaak is, hoe meer bewijzen 'er nodig zijn om dezelve te (laven. De Wel Eerw. zeer Gel, Heer hulshoff heeft mij bericht, dat nieuwland eens bij hem ten eten zijnde, vroeg 0111 eene der twee preeken> welke zijn Wel Eerw. over zekere ftoffen gedaan had, . te mogen leezen, dewijl hij de eerde wel, doch niet de tweede gehoord had. De Heer hulshoff gaf hem die preek, en ging voor eene korte poos uit de kanier. Weder binnen tredende, en denkende nieuwland leezende te zullen vinden, gaf deês de preek té rug. De Heer hulshoff, die daar ovet verwonderd Hond, was het nog meer, tóen hij vernam dat nieuwland de preek reeds uit had; het geen de Heer hulshoff moeite had te geloven, tot dat nieuwland hem den geheeleu inhoud verhaalde, hoewel hij niet boven de vier of vijf minuutea tot dit werk hefteed had. — Het is gebeurd , dat hij  AANTEKENINGEN, 13Ï hij bii een' zijner vrienden komende, dien hij met ' een van deszelfs ambtgenoten in gefprek vond, het boek van cuutlek, Origines mundi, dat hij nimrhet jrezien had, op tafel zag : hij doorbladerde dat boek j volgens zijne gewoonte omtrent alle boeken die BIJ vond. De twee vrienden wendden het gefprek over dat werk, en nieuw land gaf bjijkén vaii den inhoud even wel te kennen als of hij het boek aandachtig en geheel geleezen had ; en hij maakte zelfs verfcheide goede aanmerkingen op eenige plaatfeii waar over men fprak. Dit is mij door eefl deezer twee vrienden, verhaald. (19*) bl. 31. Wallis had zich, trapswijze, aangewend de zwaarfte berekeningen in getalen té • bewerken, zonder eenige cijiferletter op het papier te (lellen: en hij had het zoo ver gebragt dat hij den qundraat wortel uit een getal van drie-envijftig cijiferletters , midden in den naéht, trok, zonder iets optefchrijven ; en de waardij van deri wortel bijna drie maanden , zonder ze op het papier te brengen , onthield. Ook getuigde hij , dat hij de verhevenfte en meest ingewikkelde Mathematifche befpiegeiingen en bewijzen nooit beter dan in de duisternis des nachts kon volbrengen, waaneer niets hem belettede, de geheele zaak in ééns voor den geest te vertegenwoordigen, te fchikken, en te ontbinden. Zie zijne Algebra Hoofdil. 10 3. 'sGravesande had zich, geduurende zijri verblijf in Engeland, aangewend in 't midden vati Veel gedruis, of van gefprekken van anderen, zijné ftudien voorttezetten , en was eindcliik tot dié hoogte gekomen , dat hij Je moeijelijkfte Mat en.dtifche calculatie» in 't midden vau het talrijkst gezelI 2 fchap  *3* AANTEKENINGEN, fchap kon voortzetten, zonder geftoord te worden s wanneer hij een werk wiide uitgeeven, ftelde hij het geheel in het hoofd op; en bragt het flechts bij ftukken op het papier, naar mate de drukker copij kwam haaien ; waar uit ontftond, dat men na zijnen dood veele gefneden plaaten gevonden heeft, die tot werken, welke in 's g ra v e s a nde's brein opgefteld waren behoorden, doch die door zijn ontijdig affterven nutteloos geworden zijn,om dat 'er geen woord van de N verklaring gevonden werd. Zie vie de 'sgrav zsahde par al la wa nd Noot L. en H het zij in de DiElionnaire de marchanu, het zij in de Oeuvres van 's gr a ve s a nde. 'Er zijn nog meer voorbeelden van dien aart: onder anderen dat van den beroemden bonnet vaa Geneve; doch alle deeze mannen hadden zich daar opzettelijk op toegelegd, het zij uit ver. kiezing, zoo als wallis, het zij uit noodzakelijkheid,zoo als 'sgravesande en bonnet; nieuwland heeft 'er nooit eenige moeite toe gedaan. (20) bl. 32. Vóór eenige jaaren had ik van den beroemde wilcke, IToogleeraar te Stokholm, een boek in de Zweedfche taal gefehreven ten gefchenk ontvangen. De inhoud van het werk- was voor mij van veel belang, doch ik had het ongeluk het zelve niet te kunnen verftaan. Nieuwland bezogt mij juist kort daarna: hij nam het boek, doorblaaderde het, en hij vertaalde mij veele bladzijden, al voorfleezende; 'er waren flechts twee woorden die hij niet verftond, maar na welke hij geheel moest gisfen; „ doch, zeide hj, als ik nog verder lees, „ zullen die woorden wel in eenen andereu faraeu„ hang, die mij over den zin geen twijffel zal laaten, „ voorkomen." Ik heb naderhand uit eene hoogduit-  AANTEKENINGEN. 133 . frhe vertaaling van dat werk gezien, dat nieuwland de plaatfen, die hij mij voorgeleezen had, zeer wel vertaald had. Of hij meerdere vorderingen in de Noordfche taaien gemaakt heeft, is mij onbekend. Van het Rusfisch weet ik met zekerheid dat hij niets verftond. In de Portugeefche en Spaanfche taa. Ion, vond hij, uit hoofde van derzelver vermaagfchap met andere, die hem wel bekend waren, weinig zwaarigheid. Ik wist niet dat hij, zo als de lieer iuiciiell het zegt, ook in de Oosterfche taaien bedreven was ; ik herinner mij wel , dat ik nieuwland, in den beginne van onze vriendfchap , meermaalen heb aangezet om de Arabifche taal te leeren, ten einde het groot aantal Mathemaïtfche en Asiroriomifche handfchriften, welke in die ttal aanwezig zijn , met behoorlijke zorg te kunnen nagaan, daar ik mij vlcije dat'er onder dezelve nog wel eenige vertaaling van oude Wiskunstenaarcn, wier oórfprongelijke werken verloren zijn, zal te vinden zijn : zoo als zulks in de daad voor een groot gedeelte van apollonius plaatsgehad heeft; doch nieuwland was daar omtrent huiverig, vooral dewijl hij dan zijne Mathematifche befpiegeiingen met minder vlijt zoude hebben kunnen voortzetten. Hij zag eindelijk van dit plan geheel af, en het is mij onbekend dat hij het immer hervat heeft. (ai) bl. 36", Zie hier boven de veertiende Aantekeuing. De Heer de bosch zegt in het reeds gemelde bericht: „ Ik geloof niet dat 'er andere „ boeken ziin, welke nieuwland zoo naauwkeurig „ a capite ad cakem heeft doorgearbeid, als deeze „ twee latijnfche fchrijvers ; want toen wij in 't ver„ volg te zaamen het Grieksch 'eerden, heb ik nimmer „ van hem kunnen verkrijgen', dat hij den gamfehen ho. I 3 "ft-  134- AANTEKENINGEN, me rus van, het begin tot het einde uaauwkarn „ rig las, en naderhand heeft hij mij zelf verklaard, geen geduld te bezitten om eenigen Schrijver, met die nauwkeurigheid en aandacht, als de twee voriyen, te leezen; zo dat ik menigmaal beducht ,, geweest ben, of bem ook niet dat geduld in het ,, doen van natuurkundige vvaarneemingen, waartoe „ zulk eene oneindige oplettenheid vereischt wordt, „ begeeven mogt, waar over anderen zullen oor,, deelen." (21*) hl. 39. Ik kon zelden met nieuwland over zaaken van belang fpreeken , of het fchoonc vaers dat raci-^e, op deGenii der Ouden doelende, in den mond van agrippisa legt, fchoot mij te binnen: Mon Genie ètonné tremble de-sant Ie [ten. (22) bl. 40. Dit heeft de Heer de bosch zeer wel opgemerkt; hij drukt zich aldus uit: Nieuwland heeft een geluk genoten, het geen weinigen te beurt mag vallen. Hoeveel „ kundige en geleerde mannen worden 'er niet ge* ?. vonden die, zelfs uit Vtirmogende ouder? geboren, ^, door onkundige leidslieden zijn bedrogen, en ge„ noodzaakt geworden, om dingen te leeren, die „ meer tot verbastering van hunnen goeden fmaak, 5, dan tot opkweking van denzelveii (trekken? die, „ in meer gevorderde jaaren , zich beklagen van „ hun geheugen met niets beduidende zaaken te heb,, ben •> erladen, en den vruchtbaaren tijd huns levens „ te hebben doorgebragt, met het beöelfenen van ,, yolftrakt nutteloze, of ten minsten voer hunnen fmaak geheel en al ong-pas?.? , onderwerpen? „ Nicüwljnd leerde, van het begin zijns levens \ot het einde, nimmer iets anders dan dat geen, —_ >» het  AANTEKENINGEN. 135 „ het welk onontbeerlijk was voor zijne toekomende „ bedemming: en dit verdient opmerking. Nieuw„ la nu was voor geene wetenfehap bepaaldelijk „ beftemd; men gaf hem den losfcu teugel, om zich daar heen te wenden, werwaards zijne nei„ ging toe overhelde." £23) bl. 43. Nieuwland heeft in 't jaar 1788, bij den Boekverkoper p. den hengst te Amfterdam, eenen bundel Gedichten uitgegeeven, waarin Orion de eerste plaats bekleedt. In denzel» ven zijn ook enige dukken van zijne eerde jeugd: alle overigen hield hij, tot rijper jaaren gekomen, den druk niet waardig. Van het Treurdicht over zijne dierbare echtgenoote zijn maar eenige exemplaaren, die als gefchenken werden uitgedeeld, gedrukt geweest. Nieuwland was misfchien een te dreng beöordeelaar van zijne eigen werken: veelllgt zouden anderen , nog meerdere vaerzen van zijne eerde jaaren , en eenige van die, welke hij in laateren tijd vervaardigd heeft, zelfs op daanden voet, en zonder ander oogmerk, dan om het gezelfchap waarin hij zich bevond , eenig genoegen te geeven , den druk overwaardig geoordeeld hebben. Van deeze laatde foort echter hield nieuwland zelden een affchrift, en ik twijffel of 'er onder zijne papieren wel eenige van dien aart gevonden zijn: hij hechtte 'er geene waarde ter waereld aan, (24) bl. 46". De bijzonderheden hier gemeld zijn mij door nieuwlands moeder zelve verhaald: het algemeene was mij uit nieuwlands mond, en door ondervinding, bekend, gelijk alle zijne vrienden daarvan bewust zijn. De angst voor opkomend onweder, of wanneer het dadelijk donderde , was hem reeds in zijne eerste kindsheid bij , doch werd I 4 toe-  136" AANTEKENINGEN. toevallig vermeerderd, toen eens, een onweêrflag-, zijn fpeelgoed, dat is zijne mathemarifche figuuren, die hij voor de glaazen geplaast had, omvervvorp. De vreesachtigheid, welke nieuwland als eigen was, belettede hem echter niet in 1792 eene reize naar Duitschland te doen , en wel in het gaan met de gewoone postwagens: of noopte hem niet dezelve fpoedig aftebreeken , toeu hij op reis , geheel alleen, en op plaatfen daar hij niet bekend was, ziek werd: hij vreesde geene gevaaren: zijne vreesachtigheid was flechts eene vatbaarheid, om door al wat fchielijk treft op eene onwillige wijze fterk aangedaan te worden, en hij werd het, door fchielijke bewegingen, zelfs in omftandigheden waarin hij de yolkomenfte zekerheid had dat hem geen nadeel of ongemak kon overkomen: hier van beu ik meermalen getuige geweest. Het zal voor een oplettend Wijsgeer der moeite waardig zijn, nategaan het geen de Heer de bosch, daar van in zijn bericht zegt: „ Nieuwland was teder van gevoel; nederig. „ heid en zachtmoedigheid waren de eigenlijke ken. „ merken van zijn jeugdig hart, waaruit nu en dan „ eene ongewoone verlegenheid en fterke vrees ge„ boren wierden. Het onweder maakte , in zijne. „ kindsheid, eenen bijzonderen indruk op hem; nooit „ was des zomers de lucht met wolken betrokken, „ of hij werd beducht voor fchitterenden blixem, en „ uitbarstenden donder: men bragt hem allengskens, „ doch niet zonder fterke tegenkanting, aan de ven,, fiers, en leerde hem met allen nadruk de volgende „ vaerzen van lucretius verftaan: „ Hunc Igitur terrorem animi tenebrasque necesfe eft„ Non radii Soiis, nequc lucida tela diei Discutiant, fed natura fpecies, ratioque. „ Maar  AANTEKENINGEN. 137 „ Maar deeze vrees bepaalde zich niet alleen tot „ den donder : al het ongewoone zelfs trof het „ nieuwsgierig kind: want terwijl hij alles, wat „ vreemd is, begeerde te aanfchouwen, beefde hij „ op de eerfte aannadering tot hetzelve: die hem „ onvoorziens aangreep bragt hem tot fchreijen. Het „ heugt mij dat, wanneer een mijner goede Vrien- „ den tot mij kwam, en den jeugdigen leerling, uit „ gulle vriendelijkheid, den mantel over het hoofd „ floeg, deeze zulk eenen vloed van traanen uitftort- * te, dat hij naauwlijks tot bedaardheid te brengen „ was. Offchoon nu eene laatere ondervinding * deeze kinderachtige vrees geheel en al had weggenomen, en waare grootheid van ziel in alle daa. „ den bij den man uitblonk, zo bleef echter het „ kinderlijke en eenvouwige hem fteeds eigen." (25) bl. 47. Het is een vaers dat hij in het Album van zijnen leermeester en Vriend den Heer jeronimo de bosch gefchreven • heeft: deeze heeft mij veroorloofd hét zelve hier bij te voegen: Bossen 1, quem vencror loco Parentis, Ecquid fdn&ius eft Parente nomen ? B o s s c h 1, quem diligo loco Parentis, Ecquid carius eft Parente nomen ? Non ob munera , quae Tibi dedêre Palias Attica, vel Latina fuada , Oiianquam ob haec ver.erorque amoque multum; Sed non Te venerorque amoque tantum Ut magis venererque amemque nullum : Nam majora Tibi dedêre Divi His bonis bona, roboratque cultus. Pcclus diligo mite, labe puruw , Quod mortalia fava damna tangunt, Quod fuum lacrymis, ab ore fujts I 5. fin-  133 AANTEKENINGEN, Humanö , pretiwn dedisfc gaudet : Cunctos quod ftbi credat esfi fratres, Cuvctos reddere quod velit beatos, Nifi fratrum numero et loco beatuin Vertin eximeret jevera muitos. Amfteltedami. CIOIDCCLXXXVIH, Meufe Aug, ito. (26) b|. 51. In zijne Intreê-rede over het nut dat de Uitbreiding van de Zeevaart aan de menfchelijke maatfchappij in het algemeen heeft toegebragt, en in het vervolg nog doet verwachten. Amfterdara \7%9, bl. 47 en 48. (27) bl. 53. Deeze Verhandeling is gedrukt in het Algemeen Magazijn van IVetenfchappen en Kunsten , te Amiïerdam, bij de Erven msijer en w a r« nars, Deel II. bi. 605. (28) - bl, 52. Oratio de Ratione Disciplinaruni Phylicaruin. cum ratione Elegantiorum quae vocantur, litterarum comparata, et ex utrarumque naturd illuftratd, publice habita. die 28 Septembris 1793. (29) bl. 54. In het Nieuw- Algemeen Magazijn, Deel II. bl. 519- (30) bl. 57. Nieuwland was niet alleen zeer verre gevorderd in de zuivere Wiskunde in deezen zin, dat hij den geheelen omvang dier wetenfehap bearbeid, zich eigen gemaakt, en eene bijzondere ervarenis in de verhevenfte deelen derzelve bekomen had: maar ook, heeft hij getracht eenige deelen van die wetenfehap tot nadere volmaaktheid te brengen : het zij door ze met nieuwe Stukken te verrijken, het zij dopr reeds bekends  AANTEKENINGEN. 139 de zaaien tot meerdere duidelijkheid en ecnvauwigheid van grondbegiufels te brengen. Hij had de verhevene Wiskunde opzettelijk met dat voornemen behandeld; en wel voornamelijk een gewigtig en allermoeijelijkst deel van dezelve, bekend onder den 'naara van cakul des variations, waar over eui.er in het jaar 1764 eene verhandeling gegeeven heeft in de Novi Com.Acad, Petrop. Tomo X, behalven het geen men, tot die ftoffe be rekkelijk, in zijne vor;ge werken aantreft. Men zie ook cousin Lef ons de cakul dijjerentid & integral Chap. VI. Nieuwland had zich, reeds in 1789, een' veel eenvouwiger en beteren weg gebaand, om alle zwarigheden te doen verdwijnen, en de zaak tot meerder volmaaktheid te brengen. Het was bij deeze gele. genheid dat darii-n hem fchreef het geen op bl. 7>a van de Redevoering gezegd wordt. Doch vcrfcheide bezigheden hebben nieuwland belet dit ftuk in die orde te brengen als nodig is om in het licht te verfchijnen; de eerfte gedachten, die, welke nodig waren, op dat daim e n , een der uitmuntendfte Wiskunstenaars van zijn tijd, de ceheelc zaak kon beöordeelen, zijn alléén, in volkomen orde,op het papier; waarbij men echter nog e:nige losfe berekeningen voegen kau; al het overige had nieuwland in het hoofd, volgends zijne gewoonte : zoo dat de verdere uitbreidingen van die cakul des variations welke hij ontworpen had, en waarop hij veel prijs ftelde, door zijnen dood verloren zijn. Om de uitvinding waar van bl. do-64 gefproken wordt uittewerken, zoude nieuwlan d verfcheide nieuwe integrati'èn hebben moeten werkftellig maaken , doch dit fchrikte hem niet af. — Reeds vroeger, in 1787, had hij voorgenomen een doorwrocht ftuk uittegeeven over de nieuwe manier van integreeren, die p a c a s 1 had voorjjefteld in zijne Abhandlung über eins neue methqde ,zn  140 AANTEKENINGEN. inlegtiren. Wien 1785 , en daarin de gronden vaa die manier naauwkeürig ter toetze te brengen: een gedeelte daar van was reeds opgefield; en het geen 'er van voorhanden is, doet ons bejammeren da: het overige, waartoe de meeste calculatien ook afgewerkt waren,'er niet bijgevoegd is. Om welke redenen nieuwland op den bundel, waarin hij deeze papieren gelegd heeft, met zijne eigen hand gefchreven heeft, niet tiitgeeven-, is mij onbekend. De Theorie der kromme lijnen en der oneindigereckfen, was ook een der onderwerpen van n i e u wlanes vDornaamfte bcfpiege!ing;n, en hij'heeft veel in dat vak gedaan, altoos trachtende de zaaken tot haare grootfle eenvouwigheid te brengen ; eene zijner meest geliefde uitfpanningen was , voordellen , die flechts opgegeeven waren, te bewijzen , of de oplosfingen die ineu 'er van aantrof, algemeener of eenvouwiger te maaken, en tot eene geömetrifehe conflruftie te brengen: ouder verfchillende fehetfeu en losfe calculati'èn die men daar over in zijne papieren aantreft, verdienen de drie volgende de meeste aanmerking. I. Voorstel. Den groot Hen cubus te vinden die men door een' gegeeven cubus kan laat en doorgaan. Het voorftel om een cubus zoo uit te hollen dat 'er een even grooten cubus door kan, is bekend: de liefhebbers bezitten in hunne verzamelingen de daar toe nodige figuuren. Het werd in de voorleden Eeuw door den paltzifchen Prins rupert opgegeeven, endoor wallis opgelost in zijne Algebra, ffoofd/l. 109. Hier is het voorftel algemeener, (den grootften cubus te vinden) en is zeer eenvouwig, alléén door de elementaire Geometrie, opgelost. ÏL Oph:fmg van een voorjiel raakende de Geömctrf-: Mc  AANTEKENINGEN. 14! fche Reekfen, door Z)/-,rotheiiam opgegeeven, namelijk: defom der leden van eene geö'netrifche reeki, en de fom van derzelver vierkanten gegeeven zijnde, alle de leden der reeki te vinden. Nieuwland vond in de Monthly Review voor Meij 179» dic voorftel, den regel door den fchrijver ter oplosfing voorgedraagen, en eenige aanmerkingen van den recenfent: hij los'e terfloud, het vraagftuk op: en vond dat de recenfent en de fchrijver beiden, doch in verfchillende Hukken , gelijk hadden. Het voorftel en de oplosfing van den Schrijver zijn te vinden in het derde deel van de Memoirs of the Lltcrary and Philofophical Society of Manchester, bl. 330. IIT. Eene gedmetrifche Con^r uitte van de rede van 11 3:355 d°or metius voor de rede van de middellijn tot den omtrek van den cirkel gegeeven; deeze conftructic is zeer eenvouwig. Ik (la andere (lukken van minder aanbelang over. (31)01.57.NiEUWLANDbeeft veel op eenige ftukken der Sterrekunde gearbeid, vooral over de Staartfterren, en meer bepaaldelijk over den graad van licht en warmte die eene Staartfter van de Zon ontvangen moet; waar' over veele losfe (lukken onder zijne papieren gevonden zijn; gelijk ook over eene gemakkelijke manier om het geen men de Elementen van eene fhartiter noemt, dat is de bepaaling van derzelver loopbanen, te berekenen. Hij fchreef in het begin van 1789 aan den beroemden da mek, „ ik heb nog eene nieuwe manier om de „ elementen van eene Comeet te berekenen, in pstto." Buiten dat (lelde hij dikwerf eenige gedachten op het papier over de gemakkelijkfte wijze om de mocijeüjkfte (lukken voortedraagen. Eene kleine fchets, ovar de verfchillende ongelijkheden in de loopbane der Maan , is onder zijne papieren aanwezig, en zij kan tot een ftaal dienen van zijne vermogens om het geen allermoei- je*  t42 AAKTEEENINGEÉ jelijkst is, dÜldelijk voorteftelicn. N i eu wla fi ö heeft ook zetierd zijn veibiiji te Gotha verfcheide Tifels berckcni1', die met den tiid door den Heer voN Zach zullen uitgegeeven werden in de tweede Supp/c. tnfnt band van bode. (32) bl. 58. De feilen nategaan die men begaan kan, het zij in waarnemingen , het zij door eenige onvolmaaktheid in de werktuigen die men gebruikt i het zij in de manier van rekenen , wanneer deeze, door haaren aart in eene nadering beftaati is het onderwerp" van een gewigtij; deel der Wiskunde , waarop nieuw land zich veel heeft toegelegd; Zijne verhandeling over de Mctliode Van ent/wss, waar van wij in de Volgende aantekening fpreeken zullen , levert een bewijs op Van het geen hij op het eerfte ftuk doen kon. Al wat in onze verhandeling over de Octanten cn Sextanten, betreklijk tot het tweede ftuk, gevonden wordt is van nieuwland: en hij heeft in zijne papieren eene fchets nagelaaten over het derde ftuk, zoo als ook over de manier van berekenen in fommige moeijelijke gevallen. (33) bl. 59. De verhandeling van nifcwland over de manier van doowes om de Breedte te vinden door twee Zons hoogten buiten den middag genomen, was reeds in het begin van het jaar 17H9 opgefteld. Zij werd aan den Heer la lande gezondenf die ze goedkeurde, en vervolgends heeft nieuwland in 1792, bij zijn verblijf te Gotha. veele ge» legenheden gehad daarover met den Heer von zach te fpreeken, en eenige waarnemingen, die zij zamen gedaan hadden, te berekenen. Dit gaf aanleiding, dat de Heer von zach n i e u w l a n i> fters aanzegegeben von 3. e. bode: Erfter Supplement band zu desfen Affrvnomifchen Jahrbüchern. Berlin 1793. De Heer von zach betuigde meermaalen in zijne brieven aanNiEUwl a n n zijne verwondering over die verhandeling, over de naauwkeurigheid welke men verkrijgt door waarnee» mingen met den Sextant en artifici'éele horizont genomen , als men ze volgends de opgave van nieuwLa n dberekend:hij fchreef hemden 27 December 1792, „ Votre lettre m'a fait un plaifir indicible en annon~ „ cant , confirmant & prouvant le triomphe de la.' „ methode de douwes. Quel concours tfexalïitude „ cj? de précifion ? cakulateur, obfervateur, artifle , tont eft étonnant: 011 aura de la peine d avire tout t, cela, & je fuis bien aife de vous avoir pour temoin „ oculaire , & que ce foit vous qui ait étê le calcula„ teur longtems après a Amfterdam; deforte fu'en em„ portant d'ici les obfervations, ni vous, ni mui ne fa,, vions l'étonnant aceord qui fe trouveroit un jouf ,j en calculant ces obferyations." f34) bl. 62. Du sejoUR Traité analytique des fnotiyeïnens apparens des corps célestes. Tom. II. p. 34$. Daar ik dit boek niet bezit, heb ik deezer aan-  144 AANTEKENINGEN; aanhaling ontleend uit de aantekening van den Heer von zach in bode's erfler Supplement hand p; 209, C3 5) bl. 63. Nieuwland viel op deeze verklaring van de oorzaak der helling van de Ecliptica, indien ik het mij wel herinner, óp het einde van 1701 of het begin van 1702; hij deelde zijne gedachten aan wijlen den beroemden dam en en aan mij mede; doch met eene ongemeen groote zedigheid: ik heb het oorfprongelijke Van den brief dien hij aa'i 'hamen fchreef, in zijne papieren gevonden. Hij zegt: „ // m'efl venu une idéé qui e/1 entièremeni „ faujfe ê? ridicule , ou extrémément intéresfan„ te." Vervolgens , na zijn geheel voorftel voorgedraagen te hebben , voegde hij 'er bij: „ Si je riai „ pas fait de faute de raifonnement jusqu'd préfent ,ji je „ parvenois d trouver Pangle 0 =235 je croirois avoir „ fait une découverte de la première importance : „ mais je crains bicn que je ne me trouve dans le „ premier de ces deux cas: tant de gem'es fe font OC' „ cupés de ces questions , qiïils auroient fans doute „ trouvé cela, ft cela etoit ainfi: cependant je ne „ vois pas d'erreur. II faudra Men du tems et du „ courage pour executer les opérations indiquées: les in„ tégrations devront pciit-être fe faire par approxima,, tion: mais aufji ce feroit quelque chofe de beau, „ pourvu qu'il foit vrai — — fai déja pourfui„ vi mes recherches jusqu'd l'intégration , et ƒ'ai „ trouvé —— exprimjêe en treize termes, — Peut* „ itre que d'une trait' de plutne vous anéantirez tout ce que j ai rêvé: je brule de favoir voire fenti^ „ ment préalable." Da men opperde in den beginne eenige zwarigheid, doch welke nieuwland oploste. Hij was voornemens zijne gedachten duide. tijk*  AANTEKENINGEN. 14$ lijk, en bijzonder voor alles wat grondbeginfelen en de Equatie' die ter oplosfing dient betreft , verzegeld naar de Academie van Parijs te zenden , om zich altoos daarop, als hij het werk zoude voleind hebben , te kunnen beroepen ; doch de toenmalige omftandigheden lieten dit niet toe. Te Gotha zijnde verhandelêê hij dit ftuk met den Heer von zach* die zijne gedachten ten hoogfteh goedkeurde , en het geen nieuwland hem daarover mededeelde naar den Heer la place te Parijs gezonden heeft; doch wel voorziende dat hij voor eerst geen antwoord van dien beroemden Wiskunftënaar te wachten had , zettede- hij' nieuwland aan om ook zijne gedachten in de Supplement Band van bodes Jahrbüch voortedraagen, eri bijhield, zelfs na nieuwlands vertrek van Gotha, fterk daarop aan , eerst om het zonder , daarna met bijvoeging van den naam, te doen. Het zal der moeite waardig zijn optegeeven hoe von zach zich' daar over uitdrukte, ao December 1792: ,, J'ai en- ,, voyé votre mé moiré a M. de la place (I „ nous propoftons votre queftion au public dans notre Stip,j plement: préfentée modeftement ,cctte queftion ne pour» „ roit en tout cas que vous faire honneur: Je fuis ,, trés fort de eet avis.'''' 27 December 1792. A ,, foccafion de fkeureufe réuftte du mésnoire de d o u„ we s , // m'eft venu une autre chofe en idéé fur votre „ mémoire envoyé a M. la place ■ de donner „ vos idéés dans le fupplement anonymement: nous „ Fimprimerons fans nommer f auteur & nous le pré,'. fenterons comme une idéé ave'c modeftie; A tous les „ geoniètres comme un Ejfai. Si votre idéé trouve da ,j 1 approbation ,vous ferez nómmé comme F auteur de eet» „ te recherche: fi cn démontre un paralogifme, eh bieri i, le but de l'auteur anonyme fera rempli ;il a préfenti t, fes idees dans cette vue d tous les geoniètres pour ert K „ f4'  fcjtl AANTEKENINGEN. favoir le jugcment, & alors on rCa pas bcfoin de voui „ tiommer: £j? mime ft on parvient d favoir que vouv étes le mortel hardi qui a ofé étendre les limites de nos connoifances fur le fyftême phyfique de funivers, j» // faut dire comme dans F opera de phaeton: // eft beau qu"un mortel jusques aux cieux s éiève f „ 11 eft beau mime (Pen tomber. IMandez mot votre avis la deffus: 'fat un préfenti,, ment qtiil en fera la mime chofe qu'avec la me* „ thode de douwes — 15 Januarij 1793. jfe vous 5, ai invité de donner anonymement votre memoire fur „ la caufe phyftque de Cobliquité de VEcliptique & >, des inclinaifons des orbites planetair es: je vous fomme une feconde fot's de le faire , car je erains que la reponfe de de la place ne tarde ü venir;au moins ,, vous y prenez date ; en ce cas je vous fupplie de me 3, faire parvenir un extrait de votre memoire ,feulement ,, pour donner une idéé de votre probleme; je vous ex„ korte de le faire , ear fefpère toujours que votre pro- bleme fe trouvera tres vrai & trés beau; il importe „ alors beaucoup que vous ayee'1 pris date quelque ., part. " — Nieuwland fteinde het verzoek van von zach toe, en de fchets zijner verhandeling werd in de gemelde Supplement band gedrukt, doch met zijn* tiaam : den zesden November 1793 , fchreef von 2ach aan nieuwland dat hij hem melden zoa wat de Deutfche recen/enten over zijne beide verhandelingen zouden oordeelen ; en in een' latereu brief, doch zonder dagtekening, zegt hij: dat die recenfenten 'er zeer over voldaan zijn geweest, en ze fterk geprezen hebben. (35*) bl. 64. Een goed vriend van nieuw*and, en tevens een man van aanzien in. America * deed  AANTEKENINGEN. 14? deed aan nieuwland meer dan de'ns het voorflei bra zich in Araerica nedertezetten, en raadpleegde heni over de beste wijze om de wetcnfchappen in Araerica te bevorderen, en 'er de Academiën op eenen goeden voet te brengen. — In de fchetfen van antwoorden die in n i e u wlan d s papieren gevonden zijn, draalt allezins de eerlijke man , de voorzigtige en zeedige wijsgeer door, gelijk ook eene diepe kunde van de ver. fchilJendë wijzen waar op men wetenfchappen in verfchillende landen moet beöelfeiieh, wil men ze tot het grootst nut van ieder land doen ftrekken; van de gro. ve gebreken die 'er in de inrichtingen van onze Academiën of Uniyerfiieiten zijn , en van het nadeel dat men aan Amerika zoude toebrengen , indien men daar Acade. miën op den zelfden voet iiuichtede. &— Hij ontvouwde duidelijk in welke opzichten , en op welks wijze , Mij in /Imerica nuttig zoude kunnen zijn. Eén trek uit allen zal den deugdzamen mensch leeren kennen j zij luid, uit het fransch vertaald , aldus : „ In alle ,, gevallen, ik zoude niet kunnen befluiten Europa te j, verlaatcn dan op deeze drie voorwaarden : 1. dat j, mijne overkomst en-mijne vestiging in Amerika nie = mand zoude benadeelen , en bij niemand , hoö „ ook genaamd , eenige jaloersheid verwekken : zi „ dat ik van een wezenlijk en tastbaar nut aan „ Amerika zijn zoude : Ampten en pennoenen , enkei door gunst begeeven, hebben Europa in den „ grond geboord. 3. dat mijn beftaan genoegzaam „ zoude zijn om ordentelijk met een huisgezin te le„ ven; en dat het verzeekerd, en geheel onafhanglijk van onzekere omftandigheden zijn zoude".... dit „ alles is op uw uitdrukkelijk bevel gefchreven:.... ,', indien een ongelukkige famenloop der tegenwoordige 3, omftandigheden mij de middelen van beftaan ontij nam, indien ik een toevlucht in Amerika zocht , K 2 „' z0&  .143 AANTEKENINGEN» zoude het onvoorzichtig zijn aldus te fpreeken: iit „ zodanig een geval zoude ik mij gelukkig rekenen in „ eene kleine woning op de oevers van de Ohio, zon„ der eenige aaufpraak op iets te maaken." — Deeze brief, die zo veele belangrijke gedachten behelst, is zeker na den dood van kieüwlabds echtgenoote„ of in 1702 of in het begin van 1793, vóór zijne aanftelling als Hoogleeraar te Leiden, gefchreven. (36) bl. 65. Intreerede bl. 49. (37") bl. 66. Intreerede bl. 41-44. (38) bl. 67. Intreérede bl. 47. (39) bl. 69. De Commisfie tot de zaaken he* bepaalen der Lengte op Zee en de verbetering der Zeekaarten betreffende, werd, op voorftel van den Wel Ed. Geftr. Heer Raad en Advocaat Fiscaal van d e r hoop, bij refolutie van het Edel Mogend Collegie ter Admiraliteit binnen Amfterdam refideerende , op den zesden April 1787 op mij, op nieuwland en op den lieer van keu len geilagen. Bij dezelve werden nieuwland en ik in het algemeen gelast: 1. den Engelfchen Nautical Almanach in het Nederduitsch en voor den Meridiaan van Teneriffe te brengen : 2.. eene verzameling van de meest nodige Tafelen uitte* geeven : 3. bij den Almanach en bij de Tafeien eene duideli'ke verklaring te voegen, en alles op de gemcenzaamfte wijze uitteleggen : 4. De nodige rerhandelingen over het gebruik der nuttigfte werktuigen , obfervatien &c. opteftellen. — Verder werden wij, -met ons drieën, gelast, om de voorhanden zijnde kaarten nategaan , eene keuze der beste te doen , en deeze tot bazis van ons werk aanteneemen : de nodige waarnemingen te verzamelen om de kaarten te verbeteren, en derzelver befchrijvingen te volmaa. ken»  AANTEKENINGEN. 149 ken: en eindelijk om den Raad ten diende te ftaan in alle zoodanige berekeningen en cakulatiën betrekkelijk tot de Zeevaart of de Scheepsbouw, en in het examen van zodanige inftrumenten, als aan den Raad ten gebruike mogten worden opgegeeven. Daar wij oordeelden haast met het werk te moeten inaaken, ten einde het meest nodige vöór het jaar 178'! in trein te brengen, verdeelden wij onze bezigheden, Nieuwland nam op zich de berekenjiig van den Almanach, die hem ook bepaaldelijk was opgedraagen, ik zag de rekeningen na. Ik nam op mij het ftellen van de Verhandeling over de Lengte , en van de verklaring zoo van den Almanach, als van de verzameling van Tafelen; doch nieuwland zag het alles na, en verbeterde het merkelijk: ook fielden wij het II. en III, Aanhangfel van de Verhandeling over de Lengte zoodanig te zaamen op , dat ik met waarheid niet zeggen kan wat van nieuwland, wat van mij is. In vervolg van tijd hebben wij, in verre de meeste dingen , opgeftelde verklaringen, befchrijvingen, enz. in den eigenlijken zin zoodanig te zaamen bewerkt, dat het moeijelijk zoude zijn te bepaalen wat ieders werk was. Ik kan alleen opgecven wat ik zeker weet dat nieuwland toebehoort, Intusfchen verzamelden wij veele waarnemingen ter verbetering van de Zeekaarten: doch hier in deed nieuwland in fnipper uuren, het meest. Toen wij vervolgens, in 1788, het eetfte Bijvoegfel op deeze Verhandeling in 't licht gaven , heeft nieuwland, alléén, het Mathematisch gedeelte opgefteld, en aan hem komt dus het bewijs der Methode van sunthorne toe. In den tweeden druk van de zelfde Verhandeling is men ook het Mathematisch- geK 3 deel-  ?5» AANTEKENINGEN. deelte aan hem verfchuldigd : de verdere verbetcriu» gen zijn door ons gezamentlijk aan het werk toegebragt. Ik voel thands meer dan ooit het verlies van nieuwland, daar de derde uitgaaf deezer Verhandeling, die binnen kort ter persfe zal gaan, nu geheel door mij alleen zal moeten vervaardigd worden; doch ik heb in de papieren van nieuwland een klein gefchrift gevonden, over de zeer verfchillende methoden om den fchijnbaaren afftand yan de Maan tot Zon of Ster, tot den waaren te herleiden waar van ik misfchien gebruik zal kunnen maaken. De tweede druk der Verklaring van den Alma? nach, heeft, buiten het geen wij te famen verbeterd hebben, ook veel aan nieuwland te danken: de naauwkeuriger verklaring van de tijdverëlfening, en van de wijze om den gang van het horologie te bepaalen, is geheel van hem, behalven het geen bl- 48.. gezegd wordt: het geen ik aanduide om dat bl. 48. èene kleine Ql) ounaauwkeurigheid is ingeüoopen, die ik. (a) Ik noem die feil klein, hoewel zij wezenlijk is, pm dat zij meestal eenen gcringen invloed üeefc: de r.aauwkeurige regel is deeze : „ Neem het verfc'iil der waare tij,, den van beide de waarnemingen; trek 'er het verfchil van „ Lengte in tijd af of voeg het 'er bij , naar maate men „ Oostwaards of Westwaards gezeild is i het freit is de verlopen waare tijd, waarmede men den verlopen horologietijd vergelijkt." Ik wees de feil aan nieuwland, zo dra ik dezelve opgemerkt had, gelijk ook deezen régel, die zoo onmiddelijfc uit ons gezegde op bl. 47. volgt, dat het mij nu bijna onbegrijpelijk voorkomt, dat ik 'er eenen anderen gefield heb: denkelijk zoude ik dien misdag niet begaan hebben, had ik op dat oogenblik het boek van douwes niet voor oogen gehad. Hoe het zij, t/ieuwlan,!» keurde deezen nieuwen regel goed.  AANTEKENINGEN. 131 ik mij zeer wel herinner dat ik begaan heb, door in den regel die ik opgegeeven heb, dit geval met het geval dat in douwes methode voor de buiten middags breedte plaats heeft, onvoorzkhtiglijk te verwarren , en daardoor den zelfden regel, die douwes te regt opgaf, voortedraagen , het geen nieuwlands aandacht bij het nazien ontglipte. Ook de uitlegging van het zeer moeijelijk geval in de berekening der maans declinatie, dat bl. 75 •— 8 1 voorkomt , is geheel vai nieuwland. Hij heeft zelf eene korte, doch fierlijke, Verhandeling over d:t geval opgefteld, die nog in zijne papieren aanweezig is, lk heb &nl'erhandding over de OSlanten en Se»tanten opgefteld, na dat wij te zaamen het werk hadden ontworpen, doch nieuwland zag alles na, en verreikte het met veele verbeteringen. Doch al het moeijelijke dat in de Aanmerkingen bl. 32 — 57 voorkomt, is geheel van nieuwland alleen. Ik heb ook nog in zijne papieren eene kleine doch zaakelijke, Verhandeling over het zelfde onderwerp gevonden. In de verbetering van kaarten zijn wij altoos met ons drieën volkomen gemeenfchappelijk te werk gegaan: behalven in dit jaar 1794, toen ik voor het grootst gedeelte van het jaar buiten ftaat geweest ben, door ziekte, en daarop gevolgde zwakheid, iets te doen. Toen heeft nieuwland bijna alles alleen gedaan. — Het zelfde had plaats voor een gedeelte van het jaar 1792. De Berichten over verfchillende ftukken der navigatie zijn een gemeenfchappelijk werk van nieuwland en van mij; doch toen ik in 1792 door ongefteldheid en afweezigheid niet in ftaat was iets van K 4 be-  Ï52 AANTEKENINGEN. belang te verrichten, en nieuwland ook eene reis naar Gotha deed, heeft de zeer geleerde Heer jaCob florijn, Lid Correspondent van onze commis. fie, onze plaats vervangen: en het geen nog, bij het vertrek van nieuwland, aan den Almanach voor I7P4 ontbrak, gelijk ook de uitgave der Berichten die achter denzelven gevoegd zijn, geheel verzorgd, en tot ons groot genoegen volkomen uitgevoerd : gelijk hij ons ook veel hulp toebrengt in al wat de uitgave van kaarten, en derzelver befchrijving betreft. Hij ontvange hier voor nogmaals ónzen hirtelijken dank. Over onze Verhandeling over het werktuig van l e guin, zie hier onder aantekening 57. (40) bl. 70. Wijlen de Heer da men en ik, wij ontvingen ieder eenen brief van een' Raad in de Vroedfehap der Stad Utrecht met verzoek om de Wiskunftenaars op te geeven, die wij, ter vervulürg yan den post des Heeren hennert, de bekwaamfte oordeelden. Wij benoemden beiden nieuwland, en dat zonder iets van' clkanderen te weten, terwijl nieuwland ook geen kennis had van het geen ten zijnen opzichte omging. (41) bl. 70. De Tijtel was , de Inpgnibus Astronomiig incremerMs, novisfime captis, & etiamnum fperandis. (42) bl. 71 Dit gevoelen heb ik dikwerf uit den mond yan dien rechtsgeleerden zeiven gehoord; en geduurenden den tijd van veertien dagen, die nieuwland ten beraad genomen had, beweerde die man, om de hier bijgebragte reden, dat nh-uw.land het beroep behoorde aantenemen. Ik herin* oer mij zeer wel, aan nieuwland, indien tijd te  AANTEKENINGEN. 153 Rebben hooren zeggen, dat het hem, na de omkeering van zaaken die in September 1787 voorviel, kwalijk genomen werd, dat hij het beroep te Uitrecht had aangenomen, dat dit veelligt zijne verdere bevordering zoude kunnen beletten, en dat hij een 'Verhaal kad moeten opilellen van het geen hij ten dien opzichte gedaan had. Voor wien dit verhaal gefchikt was weet ik niet, en het ftaat mij niet voor dat ik het immer geweeten heb. Het oorfpronglijk opftel daarvan is in zijne papieren gevonden, en ik heb 'er letterlijk uit overgenomen, wat ik in den text met „ heb onderfcheiden. Voor het overige is het verhaal met deftigheid en naar waarheid gefteld. (43) bl. 72. De aandelling is van den 29 AprU 1789: Nieuwland opende zijne lesfen den 1 September daar aan volgende met eene Aanfpraak, die gedrukt is achter zijne Intreerede den 23 No» vember 1789 uitgefproken. (44) bl. 74. De Tijtel is Zeevaartkunde door j>ieter nieuwland: te Amderdam , bij g. hulst van keulen 1793, in 8VO. Onder de papieren van nieuwland heb ik een groot gedeelte van het V. Boek , en bijna het VII. afgewerkt gevonden, ook eenige dukken voor het zesde, het agtde, en het elfde. Ik twijffel of alle» wat'er nog, volgends het bedek dat nieuwland gegeeven heeft , verhandeld moet worden, wel in één Deel zal kunnen bevat worden: nieuwland zeide wel in zijn Voorbericht bl. VII. „ Een groot ge„ deelte van dit alles is reeds afgewerkt, en ter „ persfe gereed:" dat is, afgewerkt en ter persfe gereed voor zich zeiven, en niet voor een ander: hij K 5 werk-  154 AANTEKENINGEN. Werkte meestal op de zelfde wijze als 'sgravesande. Zie boven Aantekening 19* (45) bh 76. De Heer von zach heeft in de eerlte Supplement -Tiani van zijn Astronomisch Jahrhüch, bJL 266. de waarneming medegedeeld die nieuwland , hier ter plaatfe met zijn Sextantje van zeven duiman radius , betrekkelijk de Breedte van Amfterdam genomen heeft: volgends acht-en-twintig waarnemingen, in nieuwlands huis op de Prinfen-Gragt, bij de Roozen ftraat, is de Breedte 520. 21I 48". Von zach voegde 'erbij: „ Door „ nieuwland zal de Sterrekunde te Leiden her„ leven!" Dit zoude ook gebeurd zijn , indien nieuwland geleefd had, en van de Bezorgers van Leidens Hooge School dat geen had verkregen, dat hij voornemens was hun, tot verbetering van het Obfer* vatorium , voorteftellen , of misfchien reeds voorgefield had; doch zijn dood heeft alles verhinderd. In Julij 1794 deed nieuwland een keer naar den Briel, om zich eenigzins te verlustigen; hij nam zijn Sextantje en zijn' artificieelen horizont meede, en deed aldaar eenige waarnemingen om de Breedte van die plaats te bepaalen: welke hem echter niet allézins voldeden, uit hoofde van het gebrekkig horologie dat hij gebruiken moest: uit een midden van 9 waarnemingen, die hij de beste oordeelde te zijn, befloot hij die Breedte 510. 52'. (45*) De Heer aenbae had de waarneming vin de Eclips zelve op zich genomen , en nibu wl an d alle de vvaarneemingen die nodig waren tot het bepaalen van den tijd, of om den tijd dien de Chronometer van arnold , welke gebruikt werd, aanwees, tot den waaren tijd te herleiden: volgends de waarDe,-  AANTEKENINGEN. J55 ■ nemingen van den eerstgemelden eindigde de Eclips ten ir1. i'. op den Chronometer, en dit maakte, volgends nieuwland, i". 11' ó" waare tijd. Nieuwland heeft deeze waarneming aan den Heer von zach medegedeeld: en zijn opftel deswegens is in zijne papieren gevonden. (46) bl. 77. De Heer nicqlaas bondt, M. D. en hoogleeraar in de Kruidkunde, alhier, en de Heer joiiannes rudolphus deimann, be» roemd Medicina Do&or. De vier ftichters namen verder in 1792 tot medelid van hun gezelfchap aan den Heer a. lauwerenburg, Apothecar alhier. (47) bl. 78. De Heer a. paets yan troost, r k. Ik gebruik deeze gelegenheid ora de gevoelens van hoogachting die ik deezen grooten Na- lftg« en die de ommegang welke ik , .-t., en het gebruik zijner werken, hebben ingeboezemd, aan den dag te leggen, paa lilj b(j hei ulllbreken deezer redevoering tegen. beeft zijne , mij bekende zedigheid, mij Kenoodzaakt, deeze plaats toen eenigzins te veranderen. In zijne Verhandeling over het Leerfielzei van la vol sier, den 24 Meij 1791 in het Departement der Natuurkunde voorgeleezen, en naderhand in het Nieuw Algemeen Magazijn, I. Deel. bl. 389 gedrukt. (49) b!. 78. Van deezen arbeid zien drie Stukjes het licht: onder den tijtel van Recherches Phijjico-Chijmiques: het eerde ftuk verfcheen in 1792, en is herdrukt in de Journal de Phij/ique; het tweede ju 1^93, het derde in 1794. Ook zijn eenige Brie..  1 j 6 ANTEKENINGEN. ■ Brieven, betrekkelijk tot dezelve, in den Letterbode geplaatst - (5°) bl. 70. Hij had namelijk voorgenomen , en dit zoude hij reeds vroeger werkftellig gemaakt hebbeu , indien de omftandigheden waarin hij zich toen bevoud , zulks niet hadden belet, om zich, onder geleide van een kundig Meester, in het tekenen van kaarten, en in het graveeren te oeffeneri, ten einde de Zeekaarten die wij ftonden uit te geeven , zelf, volgends de voorfchriften van fleureo*, onmiddelijk op het koper te brengen, en ons werk meer naauwkeurighcid te doen erlangen. Eenige fchetfen die hij, een kind van zeven jaaren zijnde, <»n in zijne toenmaalige omftandigheden, uit het hoofd gemaakt, of, zo men wil, gekrabbeld heeft, gee. ven duidelijk te kennen, dat hij, indien hij in zijne jeugd eenige handleiding in het tekenen gehad had, een zeer goed tekenaar zoude geworden zijn ; het geen te meer blijkt, daar hij, om te beproeven of 'er hoop was, dat hij nu, in meer gevorderde jaaren, nog de nodige buigzaamheid zoude hebben, om iets van dien aart te leeren, eenige kleine kaartjes, zelfs, zonder eenige handleiding, op het koper heeft ge. graveerd, die mij anderdaags in handen zijn gevallen, en mij verwonderd hebben doen ftaan. (51) bl. -9. De beroepsbrief is van den 1 Ju., lij 1793. Nieuwland werd 'er bij aangefteld als Phyftces , Matkcfeos Sublimioris . Architectura chili* et mV.il'arts, Hydraulices et Astronomie Profesfor ordinarius. Hij aanvaardde zijnen post den 28 September daar aan volgenden , met het uitfpreeken der ' Redevoering waar van hier boven gewag is gemaakt fbl. 52) Kcrt, daarna begon hij zijne lesfen: vier «aaien 's weeks in de Natuurkunde, twee maaien in de  AANTEKENINGEN, IST de Sterrekunde, "twee maaien in de hoogere Wiskun.. de; behalven dat, hield hij nog eenmaal 's weeks, 's avonds, een Collegie in het Nederduitsch voor Benige liefhebbers der Natuurkunde. (52) bl. 87. Men Vindt eene zijner waarnemingen, namelijk van eene zonderlinge opdoeming, waarin de voorwerpen omgekeerd Verfchijnèn, in het XXVÏI. Deel der Verhandelingen van de Haaiiemjché Maatfchappij. bl. 188. (53) bl. 89. Hiftoriar. Lib. If. Cap. 35. Homo virtuti fimillintus, et per omnia ingenio diis q.tam hominibus propior , qui nunquam rette fecit, ut facere videretur, fed quia aliter facere non pote. rat; cuique id folum riftim est rationem habere, quod haberet justitiam , omnibus humanis vitiis itw miinis. (54) bl. 89. Ejl autem cansfa difficilis laudare puerum: non er.im res laudanda : fed fpes efl. c i c e* ro apud servium in Lib. VI. Anaeid. vs. 876. (55) bl.91, Ik herinner mij, dit herlezende, dat baillij iets dergelijks van newton gezegd heeft\ ik zoek de plaats op; zij is te merkwaardig, te krachtig uitgedrukt, en ook te veel op sieuwlakd toepasfelijk, om niet hier bij gevoegd te worden. „ La fimplicitè de newton, fa modestie nais„ foient de fa fupériorité: on s'en étoane en conftdé„■ rant cette fupériorité même: Les hommes de eet ordre font facilement de chofes difficites: comment ,, admireroient ils des ceuvres qui leur ont fi peu ,-, coutét Ce nest point tin paradoxe de dire, que la „• Vanité ne nait point de la facilité dwtravail, et „ de  158 A A N ï E K E N I N G E N„ „ de la rcititude des idéés: il faut avoir ett foti„ vent tort pour s'enorgueillir d'avoir. raifon. Les ,, hommes ne s applaudisfent que quand ils font fur„ pris de leurs produéiions : ils attachent un grand „ prix au fruit des eforts pénibles: forgueil eft lé „ fentiment de la médiocritè et l'aveu de notre foibles„ fe. Ce qui contribue a nous faire croire que les „ déscouvertes de newton ont été aujfi faciles „ qu'elles font fublimes , c'eft le peu de foin qu'il a pris a s'en afur er la posfesfton: l'humeur , les ja„ loufies, les haines , qui terniffent quelquefois la i, gloire des favans, font peut-ctre la mefure de leurs „ peines et de leurs veilles; on regrette de perdre les „ chofes a raifon de leur prix plutót que de leur va„ leur.'''' (56) bl. 92. Nieuwland maakte geen zwarigrigheid om aan een Spaansch Zee - officier her geen hij over de methode van douwes gedaan had, te laaten zien, en zonder eenigen argwaan of agterhoudenheid uitteleggen: doch die Officier vond goed kort daar na,' in de Cotmoisfance des Tems pour 1793 eene verhandeling over die ftoffe uittegeeven, waarin hij geen woord van nieuwland fprak, en echter zeer duidelijk veel van nieuwland had Ontleend. — Hoe zacht is niet het geen nieuwland over die daad gezegd heeft, toen hij zelf zijne verhandeling uitgaf? hoe ze-' dig en beleefd het geen hij aan dien officier zeiven daar over gefchreven heeft? Hij vergat fpoeaig het ongelijk dat deeze hem had aangedaan, en maakte voor zich' zeiven gebruik van het nuttige dat hij in deszelfs verhandeling aantrof. Dat nieuwland fommigen , door zijnen letter-  AANTEKENINGEN. «59 fcundigen arbeid . dienften bewezen heeft, is mij ten vollen bekend: meer is mij niet veroorloofd 'er van té zeggen; dat zijne nagedachtenis bij deezen, en bij derzelver kinderen , in zegening blijve, is mijn hartelijke wensch! De erkentenis die nieuwland aan wijlen den beroemden Advocaat nicolaas bondt voor veele genoten wcldaaden toedroeg , r.oopte bent eene korte levensfchets van dien uitmuntenden man i.i den Letterbode te plaatfen: deeze fchets draagt blijkéi van het warm gevoel dat toen nieuwlands pen beftierde; en ieder die den Heer bondt gekend heeft weet, dat alles Wat van hem gezegd werd, zuivere waarheid is. (5 7)hh pa. Dit was ter gelegenheid van het werktuig dat de Heer le güin ons aanbood , en waarvan wij in het tweede ftuk onzer verhandelingen over ver. Schillende Jukken de Zeevaart betreffende eene befchrijving gegeeven hebben. De uitvinder gebruikte het enkel, om, in de berekening der Lengte, den fchijnbaaren afftand tot den waaren te herleiden; wij zagen ras op welk grondbeginzel het geheel werktuig fteunde, en dat het voor de oplosfing van alle klootfche driehoeken dienen kan. Nieuwland was de eerfte die bemerkte hoe men zich in het geval, waarin de drie hoeken gegeeven zijn, gedraagen moet, want dat viel mij niet in. Hij was ijverig om het gebruik van dat werktuig te bevorderen, en wij ftelden te zaamen op de befchrijving die wij hebben uitgegeeven, zoo als ook het boekje dat, in het Fransen of in het Nederduitsch, bij het werktuig wordt gevoegd. Nieuwland nam, voor zijne rekening, de befchrij ving van het oplosfen der driehoeken: het overige is zoodanig door ons beiden overdacht en behandeld geweest, dat ik niet zeggen kan wie 'er het meeste aan gedaan heeft; ik herinner mij  léo AANTEKENINGEN. zelfs' niet of ik de franfche befchrijving gefteld,' dan? uit de nederduitfche vertaald heb. Hoe dit zij, men vergelijke deeze befchrijving met die, welke te vooreu door den fchrijver, of onder zijn geleide, in Engeland was opgefteld en uitgegeeven ; en men zal vrij wat verfchil, ook in de waarde van het werktuig, bemerken. (58) bl. 03. Dit heeft pteats gehad in het geval' waar van wij p. 150 van ons eerfle bijvoegzel op onze verhandeling over de Lengte gefproken hebben. Hei was nieuwland, die bemerkte om welke reden dit geval niet door de methode van borda opgelost kan worden, en toen vonden wij té fanien hoe men deeze methode ook tot de oplosfing van dat geval fchikken moer. (§. 165.) Wij dachten toen, daar wij de« onmogelijk» heid van het geval zelve nog niet hadden ingezien dat dit eene wezenlijke verbetering was, waar over wij ons verheugden. Wij hadden op dat ftuk, en op andere , onzen gemeenfchappelijken arbeid betreffende, eene geheelen dag, tot laat in den avond, met genoegen hefteed; wanneer ik nieuwland, die een groot uur te voren van mijn huis vertrokken was, met verwondering terug zag , a's wanneer ' hij mij met eene opregte blijdfchap , die mij neg voorftaat, kwam zeggen , dat onze verbetering op niets uitkwam , daar hij nu bemerkt had , dat het bewuste geval, en alle gelijkfoortige, door de Engelfchen in hunne werken opgegeeven, onmogelijk zijn, gelijk wij het dan ook (§. 1609 hebben aauge. toond. (59) bl. 93. Zij werd geboren deii 27 Jülij 1770? huwde met nieuwland den 24 Julij 3791; werd door de kinderziekte den 27 of 28 Maart 1792 aangetast, beviel den 29 in den namiddag van eene onvoldragen dochter, en ftierf dien zelfden avond:' Her  AANTEKENINGEN, iki Het kind overleed den 31 en werdt met de moeder op den 2 April begraven. (60) bl. 95. Oratio pro Murena. Cap. 20. Hèjus fors ea fuit, juris dicundi: in qua gloriam cori. ciliat magnitudo negotii; gratiam, aquitatis largitü: 'qua in forte fapiens praétor, qualis hic fuit, ojfenftonem vitat aequalitate decernendi, benevoléntiam ai' jUngit lenitate audiendi. (61} bl. 96. In Orationt de Vita et Obitu b. albini dicla 22 Sept. 1721, ita loquitur boerha» vius de albini patri. Voluit fedecim annorum filium 'comitari hunc Ff* rum Qalersium): fed quant (ollicitd cum curd I fpedtata Juvenis indoles fidem fatis feeerat , fuae Eunt^ vitae modum jam habere pojfe: non tarnen aufus Me tubrico prolem credere, aut liberius vivendi ptteflatem int er Juvcntutem Academicam dare: quare efecit pet munera generofus Pater, convicJu & contubernio alersii fruens, ab eo acriter obfervaretur. Laudent, fe. quantur, prudens conftlium alii: hoe cauti exemplo distant, ne nimis t enter e fluxos aetate, cereoï in vit ia, a labore in libidinem proclives animos, vitae credant academicae, fuoque ibi more vivere ftnant. Nonne fatius foret, mollem Mam ö? flexilem aetatem metu magijirt a malis, in quae inconfulta ruit,. prohibere ? (62) bl. 97. De Officiis I. 25. Omnino qui reipubiicae praefuturi funt, duo platonis praecept/f teneant: unum, ut utilitatem civium pc tueantur, ut quaecumque agunt, ad eam referant, obliti commodi' rum fuorum. (Ö3) bl. 97. Den a5 November, hield de Heer Student van sonsbeeck in de groote gehoorzaal der  tëi AANTEKENINGE "N. Academie, na voorafgaande toeftemming van den ReSoï Magnificus, in tegenwoordigheid van veele toeh'<..rers, waar onder ook zich eenige Hoogleeraars bevonden, eene fierlijke redevoering, in het Nederduitsch, waar in hij aan de nagedachtenis en verdieuften van njedwland, bijzonderlijk als mensch befchouwd, hulde deed: waarna de Heer Student d. j. van l ennep een treffend latijnsch Treurdicht meesterlijk uitvoerde. Beide deze (lukken zijn gedrukt , en doen hunnen Opftellers eer aan. De tijtel is , Ter nagedachtenis van pieter nie'uwlawd door j. w. van sonsbeeck en d. j. van lennep: te Leiden bij J. Meerburg, 1794- (64) bl. 08. Rara temporum felicitas tibi fentlrè quae vélis S? quae fentias dicere licct! tacitus Hiltor. I. 1. (65) bl. 99. Videamus ne ifta ,per quae admiratia. trem parare volumus, ridicula & odiofa fint. s ene ca Ep. V. (6*0 bl. 100. Satis ipfum nomen philofophiae, eiiam fi modcfie traStetur,invidiofum eft; quid ti nos hoviinum confuetudini coeperimus excerpere f Intus omnid dijfimilia fuut: frons nofira populo conveniat. — li agamus , ut mcTiofem vitam fequamur quam vulgus , non ut contrariam: alioqui quos emendari volumus, fugamus £? a nobis avertimus. illud quoque ejficimus, ut nihil imitari velmt nostra , dum timent ne. imitar.da fint omnia. seNeca Ep. V. (67) bl. 100. Cicero de Off. I. 29. Neque em'm ita a natura generati fumus , ut ad ludum et jocum fafti esfe videamur: fed ad feveritatem pottus, & ad quaedam fiudia graviora, at que ma::ora: hudo autem et joco titi Ulo quidem licet , fed ficttt " v J fom-  AANTEKENINGEN. lé$ fitnno et quietihus ceteris, turn, cum gravioribus feriiü 'que rebus fitisfecerimus. Ipfumque genus jocandi non profufum , nee immodestum , fed ingenuum et facetum ejfe debet: — in ipfo joco aliquod probi in'genii lumen eluceat. (68) bl. 101 cicero de Officiis. I. 29. Duplex ontnj.no jocandi genus eft, unum illiberale, petulans, ftagitiofum , obfboenum, alterum elegans, urbanum , ingeniofum, facetum. (69) 'bl. 104. Welke nieuwlands gedachten waren over de leer der voJrgevoelens is mij niet genoeg bekend : maar eene zonderlinge gebeurtenis te Amfterdam voorgevaren, had hem diep getroffen: ik herinner mij dit zeer wel ttit de gefprekken die wij ' 'er over gehouden hebben , toen hij mij dit verhaalde , en het blijkt nader hier uit, dat hij, die nimmer iets voor zich zeiven aantekende , echter dit geval naauwkeurig heeft opgetekend; ik zal hier die Aantekening, welke ik in zijne papieren gevonden heb, bijvoegen: zij is ten .hoogden belangrijk, alleen zal ik ze uit het Fransch, in welke taal nieuwland ze had opgefchreven, in het Nederduitsch vertaaien. „ Zeer merkwaardig Pfychologisch geval. „ In het jaar 1790 is te Amfterdam een af„ grijsfelijke moord begaan. Een man, geboortig „ Uit Locle, horologie maker van zijn ambacht, werd „ aan handen en voeten gebonden in het Rokkin „ geworpen. Men heeft hem nog leevend uit het ,, water gehaald, doch hij is weinige uuren daar na „ geftorven, zonder eenige andere woorden dan dee- ze: Ah ces coquins! (Ach die fchurken) uitgefpro. # ken te hebben. 'Er is onder zijne papiren een La „ brief-  Ie"* AANTEKENINGEN „ briefje gevonden, zeer waarfchijnlijk kort voor zij1-j, nen dood gefcbreven, van deezen inhoud : (namv t, in het Fransch) „„ Ik heb deezen nacht een' ijsfelijken droom „„ gehad. Ik heb gedroomd dat twee mannen mff s,„ gevat, gebonden, en in het water gefmetcn heb„„ ben; het is de vierde maal dat ik dit in vijf ,y„ weeken droom: God behoede mij!"" ,, Dit is mij door den Advocaat n. bondt vér-' „ haaid, wiens zoon Mr. jan bondt door de re. „ geering is aangefteld geweest, om des overledenen» papieren te fchikken, en die het gemelde briefje1 „ onder dezelve gevonden heeft. ("Getekend) nieuwland. „ Men heeft nog dit andere briefje gevonden? „„ Indien ik het leven door eenig ongeluk (ae. „„ cidcnt') kwam te verliezen, verzoeke ik die gee„ „ nen, welke dit briefje zullen vinden, bericht van „„ mijn lot te geeveu aan mijnen deugdzamen va,,„ der — Raadsheer te Laele, op dat hij weete „„ wat zijnen zoon overkomen is."" „ Dezelf> ,, de autoriteit als het voorgaande." ■— Dit verhaaf was, dunkt mij, te belangrijk, en geeft te veel ftoffe tot nadenken, dan dat ik het zoude hebben achter weeg gelaten. ■ (69*) hl. 105. De Hooggeleerde Heer du put heeft de goedheid gehad mij een omftandig verhaal van de ziekte te geeven: het zal. genoeg zijn het volgmde korteliik aan te tekenen. Nieuwland,, die zaturdag den agtften November, in den avond, eenige hinder gevoeld had, werd den negenden in den namiddag door koorts bevangen , met eenige be-  AANTEKENINGEN. ïö"5 .bezetting in de keel, welke 'sanderen daags aanwies, Zoo dat de fpraak onduidelijk was: den volgenden dag werd zij allermoeijelijkst , en onverftaanbaar: de zieke moest liet noodige fchriftelijk te kennen geeven. Alle mogelijke middelen werden aangewend, '«n 'er deed zich woensdag den 12, nog geen ge. ■vaar op. Donderdag den 13 verergerden de zaaken: nu en dan had 'er delirium plaats: de koorts was zeer hevig, en de geneesheer begon voor de gevolgen zeer beducht te zijn-, doch vrijdag den 14 was de zieke veel beter, en alles fcheen zich naar wensen te zullen fchikken: des namiddags genoot nieuwland eenen genisten flaap, van drie uuren, toe even over agt uuren, toen hij, ontwakende, in eene geweldige ftuiptrekking lag , alles werd ter verligting aangebragt, wat de korist, door de hand der Vriendfchap beftierd, in het werk kon Hellen; doch te vergeefsct. Ten tien uuren was de lijder zonder •uiterlijke ftuipen , doch alle tekenen duidden een naderend verfcheiden aan, het welk tegen half elf uuten voorviel. Geduurende deeze ziekte had nieuwland aan zijne huishoudfter verklaard van dezelve niet te zullen opkomen: en dien zelfden vrijdag, toen hij 's morgens den Heere du pui liet berichten , dat Mj beter was, en in de daad alle verfchijnzels der ziek:3 een gunftigen keer fcheenen te zullen neemen , toonde hij verlangen , om deezen zijnen vriend te fprekeu, vroeg of de Heer 13. de bosch 'er was, of hij kwam, en daar op wees hij den Heer du pui op zijne Secretaire, en zeide hem, afgebroken, cn naauwlijks verftaanbaar : „ alle mijne zaken zijn in „ orde, men zal daar alles vinden." Het geen duileiiik aan den dag bragt , wat hij van zijnen ftaat, L £ • «  f66 AANTEKENINGEN. of waarlijk gevoelde, of, zo men wil, oordeelde èf vleesde I' Toen hij in de geweldige ftuip lag, die hem den dood heeft aangebragc, bood de Heer du pui hem eenigen drank aan, die hij met moeite na zich nam; hij weigerde met fchudding yan het hoofd 'er meerder van te neemeu, en antwoordde deezen vriend, die hem fmeekte 'er meerder van te gebruiken, en hem de reden zijner weigering vroeg: om dat ik. het niet verkies. — Aan zijnen vriend den Hoogleeraar brug mans, die ook bij dit akelig tooneel tegenwoordig was, en zijne droefheid niet wel kon verbergen, zeide hij , hem met eenen ftuipachtigcn lach aanziende, lk heb het wel. Deeze waaren zijne laatfte woorden. Hij heeft altoos een afkeer betoond van het begraven der lijken in fteden, en yooral in kerken : ook heeft hij bij zijnen uiterften wil bevolen, dat hij ergens op een kerkhof, buiten Amuerdara zoude begraven worden, en dat de lijken van zijne vrouw en van zijn dochtertje in her, zelfde graf zouden worden overgebragt. — Zijn lijk is op het nieuw aangelegd kerkhof te Diemen ter aarde befteid. Het moge anderen ter navolging firekken. Zijne vrienden hebben eene infehrijving geopend om een eenvouwig , doch toepasfelijk Gedenkteken op, zijn graf te Iaaten vervaardigen, iets, waarvan Doctor miciiell de eerfte gedachten heeft geopperd, in zijn iets ter nagedachtenis van pieter nieuwland: Amfterdam, bij de Wed. j. dól, 1794. (70) bl. 106. Verfcheide Academiën en Genootfchappen verliezen in nieuwland ecu waardig medelid : hij was namelijk lid geworden van het Utrec.ufche Genootfchap den 5 Meij 1788. Van de Haai-iemfche Maatfchappij^ den 28 Meij 1789. 'van bet.  AANTEKENINGEN. 167 pataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Natuurkunde te Rotterdam, namelijk als Lid Confultant den 15 Julij 1789. Van de Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde te Leiden, den 29 Junij 1790. Van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen te Vlïsfingen, den 9 November 1791. Van de Academie der Weten fchappen te Erfurt, den a December 1793. Van de Academie te Gottingetl in Öéïober 1794. Nieuwland was Pkilofophix Candidatus geworden te Leiden, in September 1780". Doch hij heeft daarna niet goedgevonden den tijtel van Doiïor op de gewoone wijze te bekomen. Deeze werd hem door den Senaat gefchonken, op den 24 Sept. 1793., Dat nieuwland met alle tijtels weinig op had, hoewel zij op weezenlijke verdienden gevestigd waren, weten allen die met hem verkeerd hebben, en zijne denkwijze zal genoegfaam blijken uit het volgende. Toen hij alle zijne papieren gefchikt heeft, heeft hij ook alle zijne Diploma's, Aanfiellings ■ aQen , &c. ia een pak gebonden; doch in plaats van 'er, gelijk op anderen, een opfchrift op te dellen, Diploma's bij voorbeeld of iets dergelijks, heeft hij 'er deeze bekende plaats uit het Treurfpel hamlet opgefchreven. hamlet. Is nor parchment made of fheep-fkins? horatio. Ay my Lord, and of Calves-fkins too. hamlet. They are fheeps and calves that fetk out ajfurance in that. ("71) bl. 1 o 6. Nieuw land was een der voortreffelijkde Leden deezer Maatfchappij, niet aliean door zijne L 4 kun-  jó3 . AANTEKENINGEN. maar ook door zijne ongemeene arbeidfaamheid. Hij werd Titulair Lid in het departement der Natuurkunde den 35 Januarij 1788, en in Maart 1791 werd hij Honorair Lid. Hij heeft in die Maatfchappij de volgende Verhandelingeu gedaan. 10 Junij 1788, Over de Nieuwfte ontdekkingen in de Sterrekunde, en de voortgangen die deeze Wetenfchap in de laatfte jaaren gemaakt had. — Deeze Verhandeling is voor het grootst gedeelte eene Vertaaling van de Latijnfche Redevoering die hij gehoopt had te Utrecht te zullen uitfpreken: zie hier boven bl. 152. 7 November en \ Decemder. Over de Gedaante des Aardbals. 27 Februarij 17 80. Over den Loop der Comeeten en de onzekerheid, der te. rugkomst van de toen verwagt wordende Comeet. 19 Maart 1790. Over- den aart der Wiskunde, waarin hij voornaamlijk de gedachte ontwikkelde,dat de Wiskunde als eene volmaakte en fchoone taal behoort aangemerkt te worden. 27 April en 29 Junij 1790. Over de Periodieke vermeerdering en vermindering yan het licht van zekere vaste fterren, vooral van de Ster Algol. . Alle deeze Verhandelingen zijn onder nieuwlands papieren gevonden. 25 Fe-, bruarij 1791. Over de Oplosfing der Kiootfche Driehoeken, door middel van een nieuw werktuig: namelijk door den Pasfer van le guin, Zie boven Aantekening 57 >79i- 0ver * betrekkelij¬ ke waarde der Wet en fchappen. Zie hier boven bl. 52. 24 Meij 1791. Over het ft elfd van lavoisier. 31 Januarij 1792. Over de Seleno Topographie var. s'ch roeder., en és wijze waarop deze naauwkeutige Waarnemer de Bergen en Holten der Maan gemoeten heeft. 30 Januarij, 1793- Over het geen men Cultuur, aufklacung of Verlichting noemt. Dee-, ze  Aantekeningen, iég ze Verhandeling is in zijne papieren gevonden. Zie hier Boven bl. 56. 16 Julij 1703. Over het tin* den der Breedte op zee, het gebruik der Sextanteü daartoe, en den aart van den artipcieelen Horizont. Het blijkt daaruit hoe werkzaam nieuwland' ten nutte der Maatfchappij geweest is. Hij had voor., génoröen jaarlijks in eenige vacantie nog eene fpreekbeurt waarteneemen. Had hij zich hier bevonden , hij zoude zekerlijk de Maatfchappij, in het voorgaand jaar over de nieuwe Franfche Maten en Géivigten onderhouden hebben: hij heeft dit eenigzins vergoed met het geen hij daar over in den Letterbode van ao December 1793 heeft geplaatst, en dat mij aanleiding gegeeven heeft om deeze zaak aan de ledea der Maatfchappij uitvoerig voor te dragen. Ik voeg hier nog bij, dat nieuwland 00K eenige recenfien in Maandwerken bezorgd heeft; doch daar deeze zonder zijn' naam in 't licht gekomen zijn, en recenfenten in de daad onbekend moeten blijven, willen zij hunnen taak, met behoorlijken moed, voortzetten , en zich niet aan geduurige onaangenaamheden blootfteïlen, daar de waarheid toch meest altoos haat te weeg brengt, oordeel ik ook niet te moeten melden, welke die uittrekzels of recenften zijn, die nieuwland heeft opgefteld. (72) bl. 107. Deeze vaerzen zijn uit nieuwlands Rouwklagt over den dood van zijne Eehtge1aoote. o  OP H Ë T AFSTERVEN $ A n PIETÈR NIEUWLAND. ZANGSTUK. in muzijk gezet door b. r.uloffs'. RECITATIEF. tïelaas! hij is niet meer ! De lust, de liefde, en de eer Van all' wie deugd en wijsheid minnen ! Helaas! bij is niet meer! De vrindfchap roept hem vruchtloos weêr ; Een ijzren flaap boeit hem de zinnen. Helaas! hij is niet meer! De aartspriester vau de zanggodinnen, De Wijsgeer, die, door deugd, elks achting wist te winnen 9 Hij, die zijn' loop volbragt, waar andren dien beginnen, De groote nieuwland viel dolor'tgruwzaam doodsgevveer! Zo ftormt een noodorkaan, met opgedoken vinnen, Een' ceder, in zijn' bloei, van 't hoog gebergte neêr. A R I A(f  4 ■ *7V > A R I A; échi welk een ftof tot bitter klagen! Wierd ooit een ramp, die 't hart verfcheurt^ Met meer, met beter recht betreurd? De groote nieuwland ligt verflagen! ó Hemel! moest de wreede dood Den tweeden huigens ons ontrukken, Die pas del' jeugd den weg outfloot Om d'eêlften eerlauvvrier te plukken? Waarom zijn jongkheid niet verfchopnd ? Waarom bem flechts aan de aard' vertoond? RECITATIEF. ' Helaas! hij, wiens verdienste elks achting wist te winnen, Hij, die zijn' loo,p volbragt, waar andren dien beginnen, De lust, dé liefde, en de eef Van all' wie deugd en wijsheid minnen, De aartspriester van de zanggodinnen, De groote n i e u w l a n d- is niet meei-I D U O. Maar, welk een troost! wat rouwverlichting! Wat hemelftém, vol minzaamheid! i5 Uw nieuwland, dien gij teêr befchreit, Voldeed geheel aan zijn verpligting: „ Hij, die Jiet-blinkendst voorbeeld geeft, i, Heeft, in den kring van weinig jaren, ,, Met roem, voor de eeuwigheid geleefd j „ Hij is ter darren ingevaren : j, Zijn heil is zonder wedergae: „ Hij zingt Gods lof: zingt, zingt bem na!" RE-  RECITATIEF. Welaan! dat vrindfchap niet meer treüre! Ddt zij, hoe zeer 't gevoel de rouwklagt billijk keuré j De wonden van het hart niet verder openfcheure! C A V A T I N A. Welaan! de vrindfchap treur' niet meer! Zij dank' de Hoogfte Magt veeleer: (ren $ Zij juigch'dat nieuwland wierd op Neêrlands grond geboDat zij hem daar mogt zien, en dóar zijn wijsheid hooren; Zij volg' zijn glansrijk fpoor en winne onfterflijke eer' ï RECITATIEF. Zo zal een nacht van druk een' dag van blijdfchap baren; Hij is ter fiarren ingevaren: Hij zingt zijn heil, Gods glori, ja! Heft aan, beft aan, gewijde fcharen! Zingt halleiujah ! zingt hem na! ALGEMEEN C H O O R; FINALE. Halleiujah! j^Jp* P. J. UTLENBROEÉi